ITALIË VAN DANTE TOT TASSO tegen de banbliksems van den Pisaanschen Paus, Alexander V, maar ook tegen de verbonden krijgsmacht van Florence, Siena en den Franschen Anjou-pretendent, Lodewijk II; dit leger werd aangevoerd door bekwame bevelhebbers, Braccio, Attendolo Sforza en den kardinaal-condottiere Baldassare Cossa en hij werd langzamerhand naar het zuiden gedreven, totdat de voormalige zeeroover en krijgshaftige kardinaal, Cossa, die door het Pisaansche Concilie tot Paus (Johannes XXIII) was benoemd, te zamen met Lodewijk van Anjou, Rome in triumf binnentrad. Ladislaus, die gedwongen werd aan de andere zijde van de Liris terug te trekken, leed kort daarna (Mei 1411) een zware nederlaag bij Roccasecca. Hij redde ternauwernood zijn leven, maar toonde grooten moed en geestkracht door een ander leger te verzamelen, terwijl de zwakke Lodewijk, niettegenstaande zijn overwinning en triumfantelijke ontvangst te Rome, alle verdere pogingen opgaf, Paus Johannes vaarwel zeide en naar Frankrijk terugkeerde. De Paus, die als voormalige condottiere een diepe minachting voor zijn onstandvastigen bondgenoot koesterde, sloot een verbond met den krijgshaftigen Ladislaus; doch weldra wordt dit verbroken. Wederom verscheen de Koning, geholpen door den krijgskundigen Attendolo Sforza, dien hij had overgehaald zijn partij te kiezen, voor Rome, en nadat zijn troepen waren binnengedrongen door een bres in den Aureliaanschen muur dicht bij de oude basiliek van Sta Croce in Gerusalemme, was hij meester van de stad. Thans behandelde hij Rome met wreedheid, plunderde, brandde en ontheiligde de kerken. Paus Johannes was in allerijl naar het noorden gevlucht om de hulp van Sigismund, den Duitschen Koning der Romeinen, in te roepen tegen den nieuwen Koning van Rome en de wispelturige menigte der Quirites verdrong zich weder in de straten met palmtakken en fakkels en zong hosannas voor haar heerscher. .. Ladislaus liet Rome aan verschillende van zijn ambtenaren over terwijl een van hen als gouverneur van het Vaticaan de plaats van den Paus innam, en keerde naar Napels terug om weder een veldtocht naar het noorden voor te bereiden, waarbij zijn voornaamste doel was Bologna te veroveren en Paus Johannes gevangen te nemen. Toen hij Rome naderde, kwam een groote menigte bij de Porta San Giovanni en de naburige piazza van de Lateraan-basiliek hem tegemoet; 242 NAPELS (1400—1500) toen gebeurde er iets, waaruit blijkt, hoe groot zijn heerschzucht, voortvarendheid en minachting voor de geestelijkheid was. Daar hij de deur van de basiliek geopend zag, ging hij, zooals de kroniekschrijvers vol verontwaardiging vertellen, te paard de moederkerk van het Christendom binnen en eischte dat de priesters hem de hoofden van de heilige apostels, den H. Petrus en H. Paulus, zouden toonen, de (misschien) echte en angstig bewaarde r'eliquieën, die zich thans bevinden in den grooten Gothischen tabernakel, in het midden van de kerk. Daarna trok hij verder om Umbrië, de Marken en Bologna te veroveren, en zonder twijfel ook Toskane. Maar Florence was op haar hoede en verijdelde zijn plannen; plotseling, te Perugia, zakte hij ineen door een ziekte of door vergift x). Hij werd op een draagbaar naar Rome gebracht en lag een tijdlang in het klooster van S. Paolo fuori, dat hij zoo goed kende uit vroeger dagen. Vandaar werd hij stervend op een galei naar Napels gebracht, maar stierf onderweg, den zesden Augustus 1414, op den leeftijd van slechts zes en dertig jaren2). JOANNA II (1414—35) Daar Ladislaus geen kinderen naliet, ging de regeering over op zijn zuster Giovanna of Joanna, die, al verdiende zij misschien niet zoozeer haar beruchten naam als Joanna I, toch zeker een zwak en slecht karakter had. Zij was vier en veertig jaar oud en de weduwe van een Oostenrijksch edelman, na wiens dood zij te Napels bekend stond als de vedova allegra van vele minnaars. De voornaamste van dezen, de jeugdige Pandolfo d'Alopo, een voormalige schenker van haar broeder, werd nu benoemd tot eerste kamerheer en werd zoo machtig, dat hij zelfs den grooten veldheer, Attendolo Sforza, in een afschuwelijken kerker liet opsluiten, daar hij afgunstig was op den invloed, die deze condottiere van veertig jaar op zijn koninklijke maitresse uitoefende. 1) Misschien toegediend door een apotheker van Perugia, die lijn dochter, die door den koning bemind werd, overhaalde zich met een giftige zalf in te smeren •I Toen Ladislaus was gestorven, riep men te Rome Pof oio 1 Liberia I en werden de Napolitaansche troepen en ambtenaren weggejaagd. Alleen op den S. Angelo woei nog eenigen tijd de Anjou vlag. Joanna zond Sforza om de stad te heroveren maar hii werd afgeslagen. Daarna onstond er een beweging voor den Paus, maar Johannes XXIII was naar Constanz geroepen, waar hij na een dramatisch protest werd afgezet en de nieuwe Paus Martinus V durfde, ofschoon hij een Colonna was. Rome toch nfe, ,e naderen oaar de stad in hevige beroeting verkeerde en een tijdlang volkomen in de macht was van den condottiere Braccio, die er als Signor heerschte, totdat Sforza en de troepen van Joanna de stad weder in hun macht kregen. 243 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Maar de jaloezie van Pandolfo weerhield Joanna niet een echtgenoot te nemen met het oog op haar dynastie. Zij trouwde met een lid van het Fransche koninklijke geslacht, Jacques de Bourbon, en ofschoon hem de koninklijke titel nooit is toegekend1) wist hij zich toch weldra te doen gelden; hij liet Pandolfo gevangen nemen, martelen en ter dood brengen, wierp Sforza weder in de gevangenis en sloot de Koningin zoo streng in den Castel Capuano op, dat men haar maanden lang niet zag en het volk begon te gelooven, dat zij gestorven was. Daarna kreeg zij, naar men zegt, bezoek van een der machtigste edelen, Julius Caesar, den graaf van Capua; hij kreeg haar toestemming om verkleed als portier zich toegang te verschaffen tot de koninklijke vertrekken, den „Koning" in zijn slaap te dooden en zijn hoofd op straat te werpen om het volk in opstand te brengen. Maar Joanna had den moed niet het plan door te zetten; zij verried het complot aan Jacques en Julius Caesar werd onthoofd. Haar trouw of zwakheid schijnt van invloed te zijn geweest op de strengheid van haar opsluiting, want kort daarna mocht zij naar de villa van een Florentijnsche vriendin rijden. Een groote menigte verzamelde zich om haar te zien en men vertelt dat haar bleeke, vermoeide gelaatstrekken zulk een medelijden opwekten, dat een aantal edelen werd overgehaald om haar te bevrijden. Toen zij weder in haar rijtuig steeg, stormden zij plotseling op haar los, ontvoerden haar naaiden Castel Capuano, waaruit zij Jacques verdreven, die zich terugtrok naar den Castel dell' Ovo en gedwongen werd afstand te doen van het gezag, dat hij zich had aangematigd. Daarna geeft de Koningin zich weder aan haar schandelijke losbandigheid over. Haar nieuwe gunsteling is een mooie, verstandige edelman van middelbaren leeftijd, Gianm Caracciolo- dien zij tot haar eersten ceremoniemeester benoemd, nadat zij zich van den lastigen invloed van den eerlijken, krijgshaftigen Attendolo Sforza bevrijd heeft door hem als gezant naar het Concilie van Constanz te sturen. Caracciolo begint weldra den baas te spelen. Hij verergert de vijandige verhouding tusschen Joanna en haar gemaal door haar te overreden aan een feestmaal op den Castel Capuano het 1) Volgens de wet was hij slechts Hertog van Taranto. Zijn soldaten en eenige edelen noemden hem Koning en de kroniekschrijvers doen dat ook. 244 NAPELS (1400—1500) onmiddellijke ontslag en de verbanning van alle Fransche ambtenaren te eischen. „Koning" Jacques weigert dit vol verontwaardiging, staat van tafel op en gaat woedend naar zijn kamer, waar hij dadelijk streng bewaakt wordt, terwijl de minnaar van de Koningin brutaal de koninklijke waardigheid aanvaardt, waarvan haar echtgenoot afstand moet doen. Caracciolo behield vijftien jaar zijn invloed over Joanna. Gedurende dezen tijd nam de minachting en haat der Napolitanen nog toe door haar schandelijk leven en buitengewone onredelijkheid, waardoor de gebeurtenissen plaats vonden, die leidden tot den overgang van het koningschap van Napels in de handen der Arragoneezen. De toestand, die ontstond door het onbeschaamde gedrag van de Koningin en de aanmatiging van Caracciolo, die zijn dochters aan machtige edelen uithuwelijkte en zich als Koning gedroeg, had ten gevolge, dat Sforza-Napels heimelijk verliet, zich aan het hoofd van de ontevreden edelen *) stelde, de stad aanviel en er in slaagde Caracciolo te verdrijven. Maar toen de condottiere en zijn troepen waren weggetrokken, kwam de minnaar van de Koningin weldra terug en herstelde zijn macht, terwijl „Koning" Jacques in 1419 uit den Castel Capuano ontsnapte en zich aan boord van een Genueesch schip begaf, waarmede hij Taranto bereikte; vandaar ging hij naar Frankrijk terug2). Sforza verbond zich nu met den zoo juist benoemden Paus Martinus, dien hij waarschijnlijk met grooten luister en onder luide toejuichingen had zien kronen in de kathedraal te Constanz, maar die nog niet in staat was te Rome zijn tiara te aanvaarden, daar de stad bezet was door de troepen van Joanna onder aanvoering van zijn machtigen mededinger, Braccio. De Paus en zijn nieuwe bondgenoot zonden een uitnoodiging aan den jongen Franschen pretendent der Anjous, die zich Lodewijk III van Napels noemde, om naar Italië te komen en zijn aanspraken op den Regno te doen gelden. Joanna van haar kant zond op aanraden van Caracciolo gezanten naar Alfonso V, Koning van Arragon en Sicilië, die toen oorlog voerde op Sardinië, om hem mede te deelen, dat zij hem als haar zoon en erfgenaam wilde aannemen, als hij wilde overkomen om haar te helpen tegen Sforza en den Er was daarvan altijd groote voorraad in den Regno. >) Men zegt, dat hij kluizenaar werd. Hij stierf in 1438. 245 NAPELS (1400—1500) geen geoefende zeelieden waren als hun tegenstanders, die, zooals een kroniekschrijver zegt, zoo gewend waren aan de nausea del mare en de schommeling der schepen, dat een matroos van hen tegen twintig cavalieri was opgewassen. Toen Alfonso's schip werd geënterd, gaf hij zich over als gevangene van den Hertog van Milaan en werd volgens die voorwaarde naar Milaan gevoerd en aan de Visconti overgeleverd. Daarna gebeurde er iets vreemds. Filippo Maria kwam zoo onder den invloed van de redeneeringen van zijn gevangene of van zijn persoon, dat hij hem vrijliet en zijn zijde koos; en Alfonso begon met hulp van zijn dapperen broeder Pedro weder een nieuwen veldtocht tegen Napels. Maar René, die, terwijl hij nog steeds in Bourgondië gevangene was, zijn echtgenoote Isabella van Lotharingen als zijn vicaria naar Napels had gezonden, slaagde er thans in zijn vrijheid te koopen en bereikte in 1438 Napels met een convooi van Genueesche galeien; want Genua, verbitterd door den onvruchtbaren afloop van de overwinning bij de Ponza-eilanden, was opgestaan en had het Milaansche juk afgeworpen. Vier jaar lang wordt er met groote inspanning gestreden. Napels houdt het dapper uit tegen Alfonso en zijn broeder Pedro wordt gedood door een colpo di bombarda van de muren. Ook de Castel Nuovo, dien de Arragoneezen geproviandeerd door de vloot gedurende dertien jaar hebben verdedigd, geeft zich aan de Napolitanen en Koning René over. Maar de krijgskans keerde zich weder ten gunste van Alfonso, die door René tot een tweegevecht uitgedaagd antwoordde, dat alleen een dwaas zijn leven zou wagen voor hetgeen hij zeker wist op een andere manier te zullen verkrijgen. En zijn zelfvertrouwen werd niet beschaamd, want in 1442 viel Napels. De geschiedenis van deze verovering herinnert ons aan hetgeen ongeveer negen eeuwen vroeger gebeurd was, toen Belisarius Napels innam 1). Een steenhouwer, Anello, die uit de belegerde stad was ontsnapt, toonde aan Alfonso een geheimen doorgang, waardoor men de onderaardsche aquaeduct van de Porta Capuana kon binnengaan en nadat ongeveer veertig Arragoneesche soldaten aldus een ruimte in de muren hadden bereikt, slaagden zij er na een verwoed gevecht in !) Zie Italië in de Middeleeuwen blz. 124 en 259. 249 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de Porta di S. Sofia te openen, zoodat de troepen van Alfonso konden binnendringen. René bood. korten tijd weerstand in den Castel Capuano, maar vluchtte daarna op een Genueesche galei naar Pisa; vandaar bereikte hij Florence en ging later naar Frankrijk. Te Florence werd hij vriendelijk ontvangen door den ouden Cosimo en werd assai fuor di tempo, ten ontijde, zooals een kroniekschrijver zegt, door Paus Eugenius IV, die gevlucht was, bekleed met het koningschap van Napels, een daad, die Alfonso edelmoedig over het hoofd zag, toen hij een jaar later Eugenius hielp om naar Rome terug te keeren. Het duurde niet lang of de geheele Regno onderwierp zich aan de Arragoneezen, die er met een korte onderbreking zestig jaar over zouden regeeren; maar er bestond een gevaarlijke ontevredenheid onder het gewone volk, dat door oorlogsschattingen x) en de tyrannie der edelen werd onderdrukt, en ook onder de edelen zelf. Want als leenheeren in hun versterkte steden omgeven door een grooten aanhang bezaten deze edelen dezelfde aanmatigende onafhankelijkheid als hun voorvaderen, de oude Lombardische baronnen. En deze toestanden verklaren de achterlijkheid in politieke en cultureele ontwikkeling van Napels, het Napelsche rijk en ook van Sicilië. Dit verklaart ook, waarom de Arragoneesche vorsten, die door hun huwelijken aan zoovele andere Italiaansche vorsten verwant waren en daardoor in zoovele oorlog gewikkeld werden, zoo gemakkelijk overwonnen werden door Karei VIII en dat schandelijke verbond van Frankrijk en Spanje; de moeilijkheid voor hen bestond hierin, dat zijniet konden vertrouwen op den steun van hun volk. Het karakter van Alfonso is zeer verschillend beoordeeld. De oude Napelsche kroniekschrijver Costanzo (c. 1530) noemt hem een Koning „zeer beroemd om zijn ontelbare deugden'' zooals Petrarca Robert, den Koning van Napels noemt; hij beschrijft hem als edelmoedig en ridderlijk van aard en zegt, dat hij zijn titel // Magnanimo wel verdiende, een ware vader van het volk, waarmede hij onbevreesd omging. Volgens anderen was hij krijgshaftig en trotsch, een typisch Spaansche hidalgo, maar wreed en despotisch tegen het volk, dat hij geld 1) Alfonso richtte een staand leger op en hief om dat leger te betalen een zeer gehate belasting op haardsteden (focatico). 250 NAPELS (1400—1500) afperste om den steun van de edelen te kunnen koopen. Zijn geestdrift voor het nieuwe classicisme, waardoor hij vele eruditi, zooals Valla en Panormita, tot zich trok, wordt door zijn biografen belachelijk gemaakt. Hij beschouwde, zegt men, de geboorteplaats van iederen Romeinschen schrijver als gewijden grond, hij reisde nooit zonder een Caesar of Livius, hij werd van een ziekte genezen door de voorlezing van eenige bladzijden uit Quintus Curtius; Cosimo de' Medici won hem als bondgenoot door hem een Codex van Livius te zenden. Bij al dit vertoon van geleerdheid en zoogenaamde verfijning schijnt zijn hof een broeinest van ondeugden geweest te zijn; de obscene nieuwe Latijnsche schrijvers stonden zeer in de gunst en verergerden het kwaad. Behalve geleerden en dichters werden ook beeldhouwers en bouwmeesters door Alfonso gesteund. Hij liet den Duomo te Napels na de aardbeving van 1456 herbouwen, en ook den Castel Nuovo; de prachtige triumfboog (plaat 23), die toegang geeft tot het kasteel, werd door hem begonnen ter herinnering aan zijn intocht in 1442. Alfonso was zoo gehecht aan Italië, dat hij Arragon, Sicilië en Sardinië aan zijn broeder Juan afstond. Zijn andere broeder, Pedro, was, zooals wij weten, bij het beleg van Napels gedood. De Regno van Napels liet hij dus na aan Ferdinand, gewoonlijk Ferrante geheeten, een bastaardzoon, dien hij als jongeling aan Isabélla had uitgehuwelijkt, een van de vermogende Chiaramonti van Sicilië. Ferdinand I (Ferrante) regeerde van 1458 tot 1494, il primo degli anni miserabili, zooals Guicciardini het noemt. Paus Calixtus III weigerde hem te erkennen, maar hij riep een vergadering te Capua bijeen en aanvaardde de kroon. Aangemoedigd door de hulp van den Paus en vele edelen van den Regno deed toen René van Anjou een landing bij den mond van den Garigliano en eenige jaren lang woedde de oorlog. Maar in 1462 werd de zoon van René, Jean, volkomen verslagen bij Troja x) en trok uit Italië weg; daarop sloot Ferrante vrede met den Paus, den vriendelijken Pius II van Siena, werd te Barletta2) gekroond door een pauselijken x) Gesticht op de plaats van de Grieksche stad Aecae door een Byzanrijnsch onderkoning in 1017. Het ligt tusschen Benevento en de Adriatische zee. !) Aan de Adriatische zee, niet ver van het slagveld van Cannae. Van Barletta kan men den Castel del Monte van Frederik II sien. Vgl. de illustratie in Italië in de Middeleeuwen. 251 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO legaat en nam verschrikkelijk wraak op de opstandige edelen. De volgende twintig jaren werden zij door zijn ijzeren tyrannie verpletterd. In dezen tijd steeg het aanzien van Napels door de krachtige en sluwe politiek van den koning. Verbonden met den misdadigen Paus Sixtus IV, wien het niet gelukt was de beide vorsten der Medici te laten vermoorden, voerde hij oorlog tegen Florence en was zoo gelukkig die stad vernederd te zien en Lorenzo als smeekeling in zijn weelderig paleis te Napels te mogen ontvangen. Bovendien gelukte het hem zich te bevrijden van de Turken, die in 1480 Otranto hadden veroverd J). Maar al deze voorspoed had geen hechten grondslag2). Omstreeks 1485 stelden zich aan het hoofd van de ontevredenen, die telkens opgestaan maar weder onderdrukt waren, eenige verbitterde en bekwame leiders, de Prins van Taranto, Santeverino, Prins van Salerno en Coppola, Graaf van Sarno. De opstand werd ondersteund door den sluwen Cibo (Innocentius VIII); maar deze liet de opstandelingen in den steek, toen hij zag, dat zij waarschijnlijk zouden verliezen, en het is pijnlijk er bij te moeten voegen, dat Lorenzo de' Medici te zamen met Innocentius de wreedheid van Ferrante en zijn ellendigen zoon, il feroce giovane, Alfonso, aanhitste om den oproerigen adel uit te roeien. Zoo diep verlaagde zich Lorenzo, dat hij ,:*ijn dochter Maddalena toestond te trouwen met Francesco Cibo, den zoogenaamden „neef, maar in werkelijkheid den bastaardzoon van Innocentius, die op zijn beurt den kardinaalshoed schonk aan Lorenzo's zoon Giovanni, een jongen van veertien jaar, den lateren Paus Leo X. Afschuwelijke verhalen worden ons medegedeeld over de verradellijke en onmeedoogende wreedheid, waarmede Ferrante en Alfonso hun slachtoffers in den val lokten en vermoordden. Toen de zoon van den graaf van Sarno zou trouwen met een verwante van Ferrante, werd er een feest georganiseerd door den Koning, die gedurende den maaltijd den bruidegom met vele verwanten en vrienden liet gevangen nemen; en de meeste van hen, die op zulk een manier waren overrompeld, werden, naar men algemeen geloofde, gemarteld 1) Hun weggaan was echter voornamelijk te danken aan den dood van den Sultan, M°)la He' schijnt, dat Ferdinand zijn vermogen vermeerderd heeft door den handel. Hij kocht goederen op en issabood zijn onderdanen met hem te concurreeren. 252 NAPELS (1400—1500) en ter dood gebracht en kwamen om in ellendige kerkers; sommige werden door ossen of muilezels door de straten gesleept, voordat zij in het openbaar werden terechtgesteld en gevierendeeld, terwijl hun hoofden dicht bij de poorten op palen werden gezet. Er bestaat ook een verhaal, dat een aantal vluchtelingen hun schuilplaats hadden gezocht in een kerk, maar dat alle door Alfonso en zijn gewapend gevolg werden gedood; in de sombere vertrekken van den Castel Nuovo kan men nog kisten zien, waarin geraamten liggen van onthoofde menschen en vergane lijken; men zegt, dat het de lijken zijn, die Ferrante en zijn zoon plachten te gaan zien om hun wraaklust te bevredigen. Sommige, misschien de meeste van deze verhalen kunnen verzonnen zijn door vijandig gezinde kroniekschrijvers, zooals Philippe de Commines, die natuurlijk aan de zijde van de Fransche Koningen en de Anjous stond. Ook Guicciardini was ofschoon een vriend van Machiavelli geenszins een vriend van de door hem verheerlijkte vorsten en hij veroordeelt Ferrante en Alfonso dan ook streng. Maar zijn verklaringen, die door de latere schrijvers zooals Giannone worden gevolgd, kunnen, hoewel zij met zijn gewone gematigdheid gegeven worden, wel onder den invloed staan van de kwaadaardige verzinsels van anderen. Alfonso's liefde voor geleerdheid had ten gevolge gehad, dat zijn zoon Ferrante geleerde meester kreeg; onder deze bevond zich de beruchte Panormita, zijn verachtelijke lofredenaar, de beroemde Valla, en Alfonso Borgia, de latere Paus Calixtus III. Ferrante ontving dus een uitstekende opvoeding en wij vernemen, dat hij Latijnsche oraties en brieven publiceert. Hij steunde ook letterkundigen en nam humanisten in dienst om zijn kinderen op te voeden 1). De oudste, de wreede Alfonso, had een afkeer van boeken en wijdde zich aan het militairisme, maar Eleonora, die met Ercole den hertog van Ferrara trouwde en de moeder werd van Beatrice en Isabella d'Este, was evenals haar dochters, een zeer ontwikkelde vrouw met vele talenten. Ook Frederik, die later den troon besteeg en de laatste was de Arragoneesche 1) B.v. znn geleerde secretaris, Petrucci en de dichters en humanisten Pontano en Altilio en de philosoof Angelo Catone. Later zien wij aan het hof te Napels den Latijnschen en Italiaanschen dichter Sannazaro en zjjn vriend, den blinden geleerden Poderico, door wiens invloed Costanzo in 1527 ongeveer zijn Storia di Napoli te Somma begon, waarheen laf voor de pest waren gevlucht. 253 NAPELS (1400—1500) om Caesar Borgia als schoonzoon aan te nemen (zie blz. 235) en zijn krachtige vermaningen aan Alexander VI om Italië niet te gronde te richten. Hij heeft ook recht op onze sympathie als het slachtoffer van een schandelijk complot; want Lodewijk XII, de opvolger van Karei VIII, die zich meester gemaakt had van Milaan, Hertog Lodovico gevangen had genomen en zich verzekerd had van de hulp van Florence en Venetië, en natuurlijk van Borgia, besloot nu zijn aanspraken op de kroon van Napels door te zetten1). Maar de Koning van Spanje, Ferdinand II de katholieke, was ook Koning van Sicilië en zijn veldheer Gonsalvo had Ferdinand krachtdadig geholpen om zijn rijk op de Franschen te heroveren. Het was dus noodig om de stemming van dezen monarch te onderzoeken, die, omdat hij met den Koning van Napels verwant was, zijn zaak zeer goed kon verdedigen. De onderhandelingen leidden tot de ontdekking, dat de Rex Christianissimus volkomen bereid was en er zelfs naar verlangde om den aanval van zijn neef te steunen, indien hij slechts zijn aandeel in den buit kreeg. Een geheim verdrag werd dus in November 1500 te Granada geteekend, waarbij aan den Franschen Koning de helft van den Regno en de titel van Koning van Jeruzalem werd toegekend en het hertogdom Apulië en Calabrië aan Ferdinand van Spanje. Ieder moest zijn deel afzonderlijk veroveren; en Paus Alexander bekleedde, nadat hij de onttroning van Frederik had afgekondigd, de beide samenzweerders met hun respectieve titels. Toen het Fransche leger, waarbij zich ook Caesar Borgia en Piero de' Medici voegden, onder aanvoering van d'Aubigny in het noorden een aanval deed en een Fransche vloot de westkust blokkeerde, riep Frederik onbekend met het verraad van den Spaanschen Koning, de hulp in van Gonsalvo, aan wien hij toestond de sterke punten van Calabrië te bezetten. Aldus was weldra de geheele Regno in de macht van de twee indringers. Capua alleen trachtte nog een tijdlang tegenstand te bieden, maar tevergeefs. Het werd bestormd en genomen (Juli 1501) en met onmeedoogende ruwheid behandeld; de vrouwen, zegt Guicciardini, ook degene die zich aan den dienst van God hadden gewijd, werden een prooi Mil^ïeiJden"Sj T™ V*le™?v£B0n™ Anj°US °"r*en°me"- H<"> ™>P™* »p 257 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van de lusten en hebzucht1) der soldaten; vele werden voor weinig geld verkocht en naar Rome gevoerd, sommige, die de onteering meer vreesden dan den dood, wierpen zich in putten of in de rivier de Volturno. Daar verdere weerstand hopeloos scheen, week Frederik van Napels naar Ischia, waar zich vele vluchtelingen hadden verzameld. Hij weigerde met zijn verraderlijken bloedverwant te onderhandelen, maar gaf zich aan de .Franschen over en werd naar Frankrijk gebracht2). Lodewijk XII behandelde hem edelmoedig, stond hem den titel van Hertog van Anjou toe en gaf hem een jaargeld van 30.000 dukaten. Hij stiert te Tours in 1504. Zijn jongen zoon had hij aan den Gouverneur van Taranto toevertrouwd, maar Gonsalvo, ofschoon hii bij de heilige Hostie zwoer, dat hij hem zou vrijlaten, zond hem, zoodra hij hem in zijn macht had, naar Spanje. Daar stierf hij in 1550 kinderloos. Zoo eindigde de Arragondynastie van Napels. v-„*un De twee bandieten, Lodewijk XII en Ferdinand de Katholieke kregen weldra ruzie. De krijgskans was eerst ten gunste van de Franschen, die de Spanjaarden in Barletta opsloten; maar er kwamen versterkingen uit Spanje en de Franschen werden ten slotte (December 1503) door Gonsalvo bloedig verslagen bij de Garigliano, waar Piero, de verdreven>hee van Florence, verdronk. Zoo kwam de zoon van Lorenzo ^il Magnifico, d'e laatste van de oudere Medici, reeds op twee en dertig jarigen leeftijd om. Hi werd begraven in de abdijkerk van Monte Cassino, waar men zijn tombe nog kan zien. De volgende twee eeuwen, tot i7i3, werd het koninkrijk Napels door Spaansche onderkoningen bestuurd, van wie Sonsalvo de eerste was, en men kan het nauwelijks meer beschouwen als een Italiaansche staat. 1) Caesar Borgia zocht « «ertiguit J^J^Zegt***» om vrij op Ischia tebtfjen JL^^^^o\^^^o. Ter. slotte vroeg hij eer. vrijgeleide van Lodewijk en ging vrijwillig naar Frankrijk. te blijven vrijgeleide 258 HOOFDSTUK III MILAAN (1400—1500) ER is reeds vroeger verteld, hoe in 1402 de sluwe en eerzuchtige Gian Galeazzo Visconti, de eerste Hertog van Milaan, plotseling stierf, misschien aan de pest, toen hij blijkbaar op het punt stond zijn plan te verwezenlijken om een machtig koninkrijk in Noord- en MiddenItalië te stichten en hoe gedurende tien jaren zijn zoon Giovanni Maria, eerst onder de voogdij van zijn moeder Caterina, die hij misschien heeft laten vergiftigen, het hertogdom bestuurde, terwijl hij met den ergsten van zijn voorvaderen in wreedheid wedijverde, totdat hij werd vermoord*) en plaats maakte voor zijn broeder, die vijf en dertig jaar regeerde (1412—47). Deze broeder, Filippo Maria, nu twintig jaar oud, was tot dusverre Graaf van Pavia geweest en een tijdlang feitelijk gevangene in den Castello te Pavia; want de machtige condottiere Facino Cane had zich meester gemaakt van de stad en heerschte daar nu met zijn huurlingen. De jonge Hertog was somber en achterdochtig van aard en haatte het openbare leven zoozeer, dat hij, gedeeltelijk ook wegens zijn afzichtelijk, gezwollen en bleek gelaat, bijna nooit zijn vertrekken in den Castello di Porta Giovia (later de Castello Sforzesco) verliet. Maar hij was een buitengewoon kundig en listig diplomaat en controleerde van uit zijn donkere verblijfplaats zijn militaire aanvoerders en zijn politieke gezanten op zulk een bekwame wijze, dat het Hertogdom Milaan, dat sinds den dood van Gian Galeazzo zoo snel zijn ondergang te gemoet ging, zich weldra volkomen had hersteld. Zijn succes I) De kerk van S. Gottardo, waarin hij door drie edelen werd vermoord, was de kapel »an het oude Visconti-paleis, thans herbouwd als de Palazzo Reale, nabij den Duomo. Haar pracht.ge octogonale campanile (van het jaar 1330) kan men goed zien van het dak van 259 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO werd echter onderbroken door het ontslag van den condottiere Carmagnola, die zijn achterdocht had opgewekt en, zooals wij zullen zien, in dienst van de Venetianen, de groote tegenstanders van Milaan, trad, doch later als verrader van de Venetiaansche Republiek zijn dood vond. Kort na zijn troonsbestijging had Filippo Maria de weduwe van den condottiere Facino Cane getrouwd, misschien om de troepen van dien machtigen man voor zich te winnen. Maar deze verklaring komt niet overeen met het feit, dat hij weldra in een vlaag van jaloezie haar liet pijnigen en onthoofden, te tegelijk met een jongen schildknaap en eenige hofdames. Daarna huwde hij Marie van Savoye, maar verwaarloosde haar en sloot haar op; hij leefde met een maitresse Agnese del Maino, wier dochter (zijn eenig kind) de bekoorlijke Bianca Maria was, later getrouwd met Francesco Sforza, een van de aantrekkelijke en buitengewoon begaafde vrouwen der Renaissance, waartoe in de eerste plaats Isabella en Beatrice d'Este behoorden. De gebeurtenissen, die geleid hebben tot het huwelijk van Bianca met den toekomstigen Hertog, Sforza, waren de volgende. Nadat de condottiere Carmagnola door Filippo Maria in 1422 ontslagen was, bracht hij, in dienst genomen door de Venetianen, zijn voormaligen meester verscheidene ernstige nederlagen toe. Toen hij Brescia had ingenomen en de troepen van den Hertog bij Maclodio (in 1427) had verslagen, dwong hij de Milaneezen een belangrijk stuk van hun gebied af te staan en niettegenstaande de fouten, die hij later beging en waarom hij als verrader te Venetië werd terechtgesteld, duurde de oorlog nog tien jaren; de Milaneezen werden aangevoerd door den beroemden Niccoló Piccinino, terwijl de Venetianen en hun bondgenooten, de Florentijnen, later onder de leiding stonden van den bekwamen en heerschzuchtigen condottiere Francesco Sforza, die eenige jaren Milaan had gediend, maar daarna in Venetiaanschen dienst was overgegaan. Dezen condottiere bood Filippo Maria ten slotte zijn dochter Bianca aan, om aldus een einde te maken aan de lastigen oorlog; daar Francesco Sforza de stichter werd van een nieuwe dynastie, is het van belang zijn geschiedenis uitvoerig te vertellen; eenige feiten daaruit zijn reeds medegedeeld in verband met Joanna van Napels. 260 MILAAN (1400—1500) Francesco Sforza De vader van Francesco Sforza was Muzio Attendolo, een burger van Cotignola in Romagna. Er bestaat een oude overlevering, die wij wel kunnen gelooven, dat een troep huursoldaten, die eens langs de plaats reden, waar de jeugdige Muzio hout hakte, hem uitnoodigde zich bij hen aan te sluiten. Hij wierp zijn bijl in de takken van een eik en riep uit: „Als zij erin blijft steken, zal ik meegaan", en toen de bijl vast bleef zitten, ging hij mee. De bewering dat hij een boerenjongen was, is blijkbaar onjuist, want het schijnt, dat de Attendoli voorname burgers waren, zooals hun ruime en fraai gebouwde palazzo thans nog getuigt. Dat de zoon van een vermogend burger boomen velde of brandhout hakte, behoeft geen verbazing te wekken, vooral als wij weten, dat de vader Muzio een en twintig kinderen had. Bovendien vertelt men, dat het huis der Attendoli dikwijls „vol wapenen en ruwe vechtersbazen" was, zoodat het waarschijnlijk weinig moeite kostte om den jongen man over te halen zich aan' te sluiten bij een Cotnpagnia di ventura. Ongeveer vijftien jaar diende hij onder den grooten condottiere Alberigo da Barbiano, die, naar men zegt, hem wegens zijn voortvarendheid den bijnaam Sforza heeft gegeven. Een van zijn metgezellen en vrienden, in later oorlogen een van zijn meest geduchte tegenstanders, was Braccio. Nadat Sforza Attendolo voor verscheidene heeren gevochten had, o.a. voor Gian Galeazzo, trad hij eindelijk in Florentijnschen dienst; en in 1401 werd de toekomstige Hertog, Francesco, geboren te S. Miniato; zijn moeder was een Florentijnsche, Lucia Terzana *). De vele oorlogen, die in het begin van den Quattrocento ontstonden door de ontwikkeling van de verschillende Italiaansche Staten en door de woelingen, die het gevolg waren van het Groote Schisma, gaven den huursoldaten werk genoeg. De oudste Sforza diende onder Ladislaus en Joanna van Napels, en daarna was hij in dienst van de Fransche Anjous tegen Joanna en Alfonso van Arragon; nadat Johanna Alfonso in den steek gelaten had, trad hij weder in haar dienst en kwam in dien tijd om het leven; want terwijl hij op een expeditie was om Aquila, dat door Braccio den condottiere F.'Li0'" St°nd, hiK V*, *V ™5, rijn ""P^"3 «f- De jonge Francesco werd te SS met de klnderen ™ Nicco14 dEste » *in* -»™d«> die te 26l ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van Alfonso belegerd was, te ontzetten, verdronk hij bij een poging om een geliefden page uit de rivier de Pescara te redden. Francesco Sforza was toen, in 1424, drie en twintig jaar oud. Hij stond reeds bekend als een flink soldaat en werd door de troepen van zijn vader terstond als aanvoerder gekozen ; weldra werd Braccio door hem verslagen en gedood. Daarna trad hij, zooals wij reeds zagen, in dienst van Filippo Maria van. Milaan en streed een tijd lang tegen Venetië; toen koos hij weder de andere partij; maar ten slotte nam hij het aanbod van den Hertog van Milaan om zich met zijn dochter Bianca te verloven aan. De verloving vond plaats, toen Sigismund (in 1432) Milaan bezocht om de IJzeren Kroon te aanvaarden. Bianca was toen acht jaar oud en haar fidanzato een en dertig. Ofschoon de vader van Francesco zich steden en land had verworven en pauselijke vicarius van Cotignola was, had hij toch steeds aan het soldatenleven de voorkeur gegeven. Zijn zoon echter bezat niet alleen de gaven van een groot condottiere, maar verlangde ook te regeeren. Dit verlangen zou nu worden bevredigd, want toen hij met Piccinino en vele huurlingen zich gereed maakte om met medewerking van Filippo Maria tegen Paus Eugenius IV, die in 1434 van Rome naar Florence *) gevlucht was, op te trekken, maakte hij tevens van de gelegenheid gebruik om één voor één de steden van de Mark van Ancona, een pauselijk leengoed, te veroveren, terwijl hij de onbeteekenende despoten, die in werkelijkheid onafhankelijk waren, maar den titel van pauselijken Vicarius droegen, verdreef; en ofschoon Eugenius er te Florence in geslaagd was den bond tusschen Florence en Venetië tegen Milaan te vernieuwen, was hij wijs genoeg om het fait accompli te accepteeren en Francesco Sforza te vereeren met de titels Gonfaliere della Chiesa en Marchese della Marca2) Hij bood hem ook de betrekking van KapiteinGeneraal van den bond aan. Sforza nam dit aan en bezocht spoedig daarop (in 1435) Florence, waar hij een hechte vriendschap sloot met Cosimo de' Medici; maar toen de listige Visconti hem weder het huwelijk met Bianca voorspiegelde, 1) Verdreven door de Romeinen, om zij geen oorlog wenschten te hebben. Zie voor Eugenius te Florence hoofdstak I en IV. t>„„.„ 2) Machiavelli noemt hem gewoonlijk // Contt. Later was hij graaf van Pavia. 262 MILAAN (1400—1500) de Castello x) in handen van het volk was; men begon het af te breken; en de banier van S. Ambrogio werd geheschen. De Ambrosiaansche Republiek Milaan, eens de kampioen van de Lombardische steden, was ongeveer honderd vijftig jaar de slaaf van despoten geweest, van wie sommige vergeleken kunnen worden met de ergste der Romeinsche Keizers. De terugkomst van de republikeinsche vrijheid werd vol geestdrift begroet door vele burgers, vooral door den handelsstand en de nieuwe klasse der humanisten, maar de invloed van de tegenpartij was te sterk en na een broos en gejaagd bestaan van ongeveer drie jaren eindigde de Gouden Ambrosiaansche Republiek onder het uitbundig gejuich van het volk, dat zijn nieuwen heer inhaalde. Met een paar woorden zullen wij dit drama beschrijven, waaraan Venetë in groote mate en ook Florence eenigszins deel nam, terwijl Napels zich er buiten hield onder de vredelievende regeering van Alfonso il Magnanimo, zooals ook Rome deed onder de leiding van den kunst- en codex-lievenden Nicolaas V, den opvolger van den rusteloozen en bemoeizieken Eugenius, die zes maanden voor Filippo Maria was gestorven. De samenstelling van deze kortstondige Republiek behoeft ons niet lang op te houden. Er schijnt een Podesta te zijn geweest, een Giunta (commissie of Signoria) van vier en twintig „Verdedigers der Vrijheid" en op den achtergrond een oud Concilie van Negenhonderd, dat nog onder de Visconti zijn bestaan had voortgesleept, ofschoon zijn wetgevende macht versteend was. Deze regeering beweerde het hertogelijke gezag te hebben overgenomen; maar verscheidene steden weigerden zich te onderwerpen; Pavia en Parma verklaarden zich onafhankelijk; Piacenza riep zelfs de hulp in van den grootsten vijand van Milaan, Venetië. De inkomsten van den staat daalden tot een kwart van het vroegere bedrag. Nieuwe en zware belastingen veroorzaakten groote ontevredenheid. In deze crisis bood de Ambrosiaansche Republiek, blijkbaar vergetend, dat Francesco Sforza de meest vastberadene en De Castello di Porta Giovia, gebouwd door Galeazzo II. Het tegenwoordige geweldige kasteel heeft Francesco Sforza laten herbouwen en is vergroot door Lodovico il Moro, die daarvoor Bramante en Leonardi da Vinei in dienst nam. 265 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0336 1679 I ITALIË VAN DANTE TOT TASSO ZIJN GESCHIEDENIS GEZIEN VAN HET STANDPUNT DER VOORNAAMSTE STEDEN MET BESCHRIJVING VAN BELANGRIJKE TIJDPERKEN EN PERSONEN EN VAN DE KUNST EN LITERATUUR VAN DE DRIE EEUWEN DOOR H. B. COTTERILL M. A. SCHRIJVER VAN „OUD-HELLAS", „ITALIË IN DE MIDDELEEUWEN" ETC BEWERKT DOOR DR P. A. VAN rjfe^AAN ZUTPHEN - W. J. THIEME & CIE - 1921 UIT DE VOORREDE VAN DEN SCHRIJVER DE indeeling van dit werk is dezelfde als die van Italië in de Middeleeuwen. Het eischt vele herhalingen en onderbrekingen, die voor den lezer soms vervelend zijn; maar het onderwerp is zoo uitgebreid en zoo rijk aan bijzonderheden, dat het evenals een groote berg achtereenvolgens van verschillende standpunten moet bezien worden. Aan elk van de drie deelen, waarin het boek door den aard van het onderwerp verdeeld wordt, gaat een Historisch Overzicht vooraf. Deze overzichten stellen den lezer in staat in de juiste chronologische volgorde den inhoud van de hoofdstukken te overzien, waarin uitvoeriger de geschiedenis van de vijf voornaamste steden wordt verteld, belangrijke episoden en personen worden behandeld en waarin wordt aangegeven, hoe de levens van groote kunstenaars en schrijvers met de politieke gebeurtenissen samenhangen, en gewezen wordt op de bijzondere eigenschappen en waarde van hun werken. De „Lijst der illustraties" geeft de noodige inlichtingen daarover of verwijst naar bladzijden, waarop dergelijke inlichtingen worden gegeven. De drie kaarten van Italië en de kleinere kaarten in den tekst zijn voor ons doel voldoende. Ofschoon de juiste grenzen van Noord-Italië in deze eeuwen niet nauwkeurig kunnen worden vastgesteld, is het toch wel de moeite waard op te merken, dat de grenzen van Noord- en Noordoost-Italië reeds lang voordat Venetië een terra ferma mogendheid was geworden ten minste het grootste deel bevatten van hetgeen onlangs Itaha redenta is geworden. Wat Dalmatië betreft, dit werd v ITALIË VAN DANTE TOT TASSO nadat het aan de Byzantijnen had behoord en een inval van de Noormannen had ondervonden, gedurende vele jaren een twistappel voor Venetië en Hongarije tot omstreeks 1430, toen het grootste deel werd veroverd door de Turken 1). Het is onmogelijk al de werken op te noemen, die op dezen tijd betrekking hebben. Vele worden genoemd in den tekst of in de aanteekeningen. 1) Dante zegt (Inferno IX, 114) van den Quarnaro bij Pola: „die Italië «luit en haar grenzen bespoelt". VI VOORWOORD TOEN ik van verschillende zijden hoorde, dat mijn vertaling van Cotterill's Medieval Italy veel gebruikt werd, heb ik met genoegen aan den wensch van de uitgevers gevolg gegeven om ook het daarop volgend boek van Cotterill te bewerken. Het is mij niet mogelijk de namen van allen te noemen, die mij hierbij welwillend hun steun hebben verleend; een uitzondering wil ik maken met den dichter Adama van Scheltema voor zijn bijdrage op Wz. 531. Moge mijn arbeid de woorden van Leonardo da Vinei staven: nessuna cosa si pub amare, se prima non si ha cognizzon dt quella. de vertaler Utrecht, Najaar 1921 vu INHOUD. EERSTE DEEL. il trecento. hoofdstuk bladz. Historisch Overzicht t Aanteekening over de Compagnie di Ventura 17—19 I. Rome en het Pausdom 2q De Colonna (Genealogische tabel) 22 Cola di Rienzo 32—49 II. Napels 66 III. Milaan en de Visconti ..... 77 IV. Florence 88 V. Venetië 108 Marino Faliero, 114—117 De Chioggia-oorlog, 120—124 VI. Literatuur i2g Dante, 132—144 Petrarca, 144—158 Boccaccio, 158—168 vi1- k^st l6 Schilderkunst, 169—178 Beeldhouwkunst, 178—182 Bouwkunst, 182—189 TWEEDE DEEL. il quattrocento. Historisch Overzicht i q i I. Rome en het Pausdom ........ 2iz Nicolaas V, 215—121 Sixtus IV, 224—229 Alexander VI, 230—239 II. Napels Johanna II, 243—248 • • 4 De Arragon-koningen van Napels, 249—258 ix ITALIË VAN DANTE TOT TASSO HOOFDSTUK BLADZ. III. Milaan 259 De Sforza, 261—265 De Ambrosiaansche Republiek, 265—266 Hertog Francesco Sforza, 266—270 Lodovico il Moro, 270—284 IV. Florence 285 De Medici, 286—88 Cosimo, Pater Patriae, 288—293 Piero il Gottoso, 293—4 Lorenzo il Magnifico, 294—307 Savonarola, 308—21 V. Venetië 322 Francesco Foscari, 325 vgl. Carmagnola, 326—30 De twee Foscari, 330—32 Caterina Cornaro, 333—34 Aanteekeningen over de Venetiaansche kunst in den Quattrocento, 334—38 VI. Literatuur 339 De herleving der klassieken, 339—45 De Platonische Academie, 345—48 De nieuwe Italiaansche Literatuur, 348—50 Leon Battista Alberti, 350—53 Pulci en Boiardo, 353—57 Poliziano en Lorenzo il Magnifico, 357—64 VII. Kunst 365 Schilderkunst, 366—82 (1) Florence en Toskane, 369 vgl. (2) Umbrië en de Marken, 376 (3) Venetië en Padua, 378 (4) Emilia en Lombardije, 381 (5) Rome en Napels, 382 Beeldhouwkunst, 382 — 91 (1) Florence en Toskane, 382 vgl. (2) Rome en Napels, 390 (3) Milaan, 391 (4) Venetië, 391 Bouwkunst, 392—99 (1) Florence, 392 vgl. (2) Laurana te Urbino, 396 X III. Milaan 259 INHOUD HOOFDSTUK BLADZ (3) Bramante van Urbino te Milaan, 397 (4) De Certosa te Pavia en andere Lombardische gebouwen, 397 (5) Venetiaansche bouwkunst in den Quattrocento, 398 (6) Fra Giocondo van Verona, 399 DERDE DEEL. il cinquecento. Historisch Overzicht 401 L Rome en het Pausdom 414 (1) Julius II, 414—21 (2) Leo X,. 421—26 (3) Clemens VII en de plundering van Rome, 426—33 II. Milaan . ■ . 434 (1) De slag bij Pavia, 434—36 (2) Francesco Sforza II, 436—38 (3) S. Carlo Borromeo, 438—39 III. Florence 440 (1) Piero Soderini, 440—45 (2) De Medici, 445—48 (3) Het beleg van Florence, 448—50 (4) Hertog Alessandro, 450—52 (5) Cosimo I en zijn zonen, 452—59 IV. Venetië 460 1) Van 1500 tot 1530, 461—67 (2) De oorlogen met de Turken, 467—70 (3) Aanteekening over de Venetiaansche kunstenaars in den Cinquecento, 470—72 V. Kunst 4„, Schilderkunst, 473—502 Algemeene beschouwing over de Italiaansche schilderkunst in den Cinquecento, 473—77 Schilderscholen van den Cinquecento: (1) Lombardije, 478 (2) Siena, 478—79 (3) Florence, 479—81 (4) Rome, de Naturalisten en de Eclectici, 481—84 (5) Parma (Correggio), 484—85 IV. Venetië xi ITALIË VAN DANTE TOT TASSO HOOFDSTUK BLADZ. (6) Venetië, 485—89 Leonardo da Vinei, 489—92 Fra Bartolomeo, 492—95 Raffael, 495—502 Beeldhouwkunst, 502—10 (a) De Sansovini, 503—4 (b) Benvenuto Cellini, 504—5 (c) Gian di Bologna, 505 (d) Michelangelo Buonarroti, 505—10 Bouwkunst, 510—18 Algemeene beschouwing over de Italiaansche bouwkunst in den Cinquecento, 510—12 (a) Rome, 512—14 (6) Noord-Italië, vooral Venetië, 514—16 (c) De achteruitgang, 516—18 VI. Literatuur 5!0. Algemeene beschouwing over de Italiaansche literatuur in den Cinquecento, 519—21 (1) Machiavelli, 521—26 (2) Ariosto, 526—28 (3) Michelangelo Buonarroti, 528—31 (4) Castiglione en de Cortegiano, 531—39 (5) Guicciardini, Bandello, Bemi, 539—40 (6) Benvenuto Cellini, 540—42 (7) Torquato Tasso, 542—45 Index s47 xii LIJST DER ILLUSTRATIES KAARTEN - . bladz, italië ten tijde van üante t Venetië en de Lagunen Het Casentijnsche ,3s Italië, omstreeks 1400 I90 Italië, omstreeks 1559 40Q Rome, omstreeks 1600 JL 425 Florence, omstreeks 1600 ^ PLATEN 1. Beatrice d'Este Titelplaat Portret, ui de Biblioteca Ambrosiana te Müaan, waarschijnliik van Beatnce d'Este, Hertogin van Müaan; een werk van da Vinei. (Zie Index.) De „deskundige" Morelli en zijn navolgers hebben het toegeschreven aan Ambrogio de Prédis een weinig bekend schilder, die verbonden was aan het hof te Milaan; sommige denken, dat het Bianca, de onwettiee dochter van II More- (zie blz. 274 n., 281) voorstelt of Bianca 97«n&oZy? !?f1Cht' de femalin ™n Keizer Maximiliaan (blz. ' A^t3&av van de Kelzerin heeft men een echt portret In" ril6 ? ? ?e7?DAen' dW °P d" «childertj en de gelaatstrekken van dit portret vertoonen wel overeenkomst met dte van de mooie buste van Cristoforo Komano in het Louvre, en ofschoon meer verfijnd schijnen zij van hetzelfde type te zijn als die van de achterovernSS?^ rtlguuI\.van Solari (plaat 26) en het portret van ™,t L^r?dr^.-raagt Beatrice in een brief aan haar zuster Isabelia inlichtingen over een „motief van schakels" waarmede zjj een gewaad wil versieren, dat zij op de' bruiloft van de bovengenoemde Bianea Maria moet dragen «nTJ^f" dl DinCi' ?ooals *S net noemt> kan men op' ons portret zien, en merkwaardig genoeg, verschijnt het XIII ITALIË VAN DANTE TOT TASSO niet alleen als decoratie in den Sforza Castello te Milaan, waaraan Leonardo da Vinei heeft gewerkt, maar ook op eenige oude platen, die de woorden Academia Leonardi Vinei vertoonen, misschien de titel van een schilderschool, die Leonardo had gesticht. De naam van het patroon, fantasia di vinei, is waarschijnlijk een toespeling op zjjn geboorteplaats, Vinei. Het is dus billijk, om de fantasia en het portret aan hem toe te kennen, zooals latere schrijvers dat reeds gedaan hebben. 2. avignon 8 3. Palazzo Vecchio, Florence 16 Begonnen omstreeks 1298. Zie blz. 185. 4. Dante 24 Bronzen buste, in het Nationaal Museum te Napels; het gezicht is blijkbaar gecopiëerd naar het waarschijnlijk echte maske van den dichter in het Nationaal Museum (Bargello) te Florence, waar ook het fresco-portret is, dat Giotto geschilderd heeft. Zie blz. 182. 5. John Hawkwood 32 Van Paolo Uccello. Zie blz. 371 en Index. 6. Ponte Vecchio, Florence 40 Zie blz. 106 n.; voor den veel lateren, overdekten gang, die de rivier door middel van een brug kruist en de Uffizi (en Palazzo Vecchio) met den Palazzo Pitti verbindt, zie men blz. 454 n. De bruggen in de verte zijn de Ponte Santa Trinita en de Ponte alla Carraia (blz. 96). 7. Graftombe van Andrea Dandolo 48 Zie blz. 112—14. In het Baptisterium van S. Marcus. 8. Het Paleis van de Dogen 56 Zie Index van Italië in de Middeleeuwen onder „Paleizen" en van dit werk onder „Kerken en andere Gebouwen (Venetië)". Voor de Gothische versieringen blz. 189. 9. Graftombe van Gian Galeazzo Visconti 64 In de Certosa van Pavia. Men begon eraan in 1494 volgens opdracht van Lodovico il Moro, maar het werd eerst in 1562 voltooid. Zie blz. 84—5, 127. Plaat 49. 10. Petrarca's huis te Arqua 72 Zie blz. 152. 11. {d) Petrarca. (b) Boccaccio 80 Van Andrea del Castagno. In het Castagno-Museum (vroeger het Refectorium van S. Apollonia) te Florence. Zie blz. 372. xiv LIJST DER ILLUSTRATIES PLAAT BLADZ 12". De Campanile van Giotto 88 Zie blz. 174—175, 181, 186 en elders. 13. (a) Gedeelte van de Baptisterium deur van Andrea Pisano 96 De doop van Christus. Zie blz. 179—180 (b) Spozalisio van de H. Maagd 96 Zie blz. 182 14. (a) Gedeelte van de eerste Baptisterium deur van Ghiberti 104 Christus loopt over het meer van Gennesareth en Christus zuivert den tempel. Zie blz. 180, 385 (b) Gedeelte van de tweede Baptisterium deur van Ghiberti ïoa Mozes op den berg Sinaï. Zie blz. 385 15. Campo Santo, Pisa ii2 Zie blz. 177, 184 n., 373 en elders. 16. De Kathedraal, Florence 120 Zie blz. 93n., 181, 184—5, 215, 302 n., 392, 512 17. Ca d'Oro, Venetië i28 Het „Gouden Huis", zoo genoemd naar het oorspronkelijk vergulde uitwendige, ofschoon het eerst misschien Ca (d.w.z. Casa) Doro, huis van Doro heette. Het werd omstreeks 1435 gebouwd; een van de architecten was Bartolomeo Buon, die met zijn praehtige Porta della Carta (Ms.398n.) het eerst den invloed van de iRenaissance laat zien. Zie blz. 187, 335 18. Sultan Mohammed II j^q De veroveraar van Constantinopel f1453). Geschilderd door Gentile Bellini in 1480. Vroeger te Venetië in de collectie Layard, doch thans in de National Gallery te Londen Zie blz. 215, 219, 337 19. Frederik III en Eleonora van Portugal 144 Voor de ontmoeting van den Keizer en zijn aanstaande bruid bij Siena zie men blz. 217—8. Het fresco, geschilderd door Pintuncchio, bevindt zich in de Biblioteca Piccolomini die grenst aan den Duomo te Siena. 20. Paus Sixtus IV en Platina i52 Van Melozzo da Forli. Zie blz. 218, 228, 342 xv ITALIË VAN DANTE TOT TASSO PLAAT BLADZ. 21. Paus Alexander VI 160 Een fresco van Pinturicchio en zgn leerlingen in een van de Borgia vertrekken van het Vaticaan. Zie blz. 238—9 22. (a) Cesare Borgia 168 Een mooi portret (te Forli in Emilia) vroeger aan Giorgione toegeschreven; maar Morelli, dien de meeste deskundigen volgen, zegt, dat het niets te maken heeft met Giorgone noch met Cesare Borgia. De trekken gelijken toch wel op die van een oude plaat van Cesare Borgia. (ó) Lucrezia Borgia 168 Een figuur, waarvan men gelooft, dat het Lucrezia is, in de Disputa di S. Caterina, een fresco van Pinturicchio in de Borgia vertrekken van het Vaticaan. Een lunette van denzelfden schilder boven een deur in een van deze Sale stelt de Maagd en het Eind voor, omringd door cherubijnen en men denkt, dat de Maagd ook een portret is van Alexander's beruchte dochter. Vasari vertelt ons, dat Pinturicchio een Maagd schilderde, die door Paus Alexander werd aangebeden, en dat de Maagd een portret was van zijn maitresse, Giulia Farnese (blz. 232), maar op de bovengenoemde lunette is geen Paus. 23. De triumfboog van Alfonso, Napels 176 Zie blz. 261, 391. Alfonso is er omstreeks 1445 aan begonnen en Ferdinand heeft het voltooid, c. 1470. De voornaamste bouwmeesters waren waarschijnlijk Pietro di Martino van Milaan (blz. 391) en Giuliano van Maiano, bij Florence. Er zijn marmeren reliëfs, die den zegevierenden intocht van Alfonso voorstellen en ook bronzen reliëfs, waarop de overwinningen van Ferdinand over de baronnen worden weergegeven. Ferdinand is gezeten op een strijdros; zijn mager, wreed gezicht kan men herkennen aan zijn grooten neus; zijn afschuwelijke zoon, de latere Alfonso II heeft een dik, rond gezicht, dat ten onrechte den indruk van vriendelijkheid maakt Zie blz. 252—3 24. Bartolomeo Colleoni of Colleone 184 Van Verrocchio. Zie blz. 389 en n., 391, 490. Het standbeeld staat voor de „Westminster Abbey van Venetië", de kerk van S.S. Giovanni e Paolo. 25. De H. Maagd met Lodovico, Beatrice en Heiligen 192 Misschien van Zenale of de Prédis. In de Brera. De kinderen zijn de toekomstige Hertogen Maximiliaan en Francesco. 26. Monument van Lodovico en Beatrice 200 In de Certosa te Pavia. Deze figuren, die door Cristoforo Solari zijn vervaardigd, werden in 1564 naar de Certosa gebracht, toen de tombe in de S. Maria delta Grazie te Milaan werd afgebroken. Deze tombe had Lodovico laten oprichten na xvi LIJST DER ILLUSTRATIES PLAAT den dood van Beatrice (Januari 1497) en hij gaf de opdracht dat er ook een beeld van hemzelf met de hertogskroon en mantel, liggend naast zijn gemalin, zou vervaardigd worden. 27. [a) JOHANNES PALAEOLOGUS, ByZANTIJNSCH KEIZER 208 Aldus geschilderd door Benozzo Gozzoli in zijn Optocht van de Magt (Plaat 28 en blz. 292). {b) Cosimo il Vecchio 2oS Van Pontormo, blijkbaar naar oudere portretten. In Cosimo's cel in het klooster van S. Marco (zie blz. 289) is een Ü°pï?.~van_ het schilderij van Pontormo, dat zich thans in de Uffizi bevindt evenals het oudere portret van Giovanni di Bicci, den vader van Cosimo (zie blz. 288). (c) Galeazzo Maria Sforza 208 Dit levensgroote portret in den blauwen mantel met gouden lelies werd door Piero Pollaiuolo geschilderd toen Galeazzo in 1471 Florence bezocht. Het hing jaren lang in het Paleis der Medici. Zie blz. 269. (d) PlERO II 2og ^"lin? 0DV0l8er van Lorenzo B Magnifico, verdreven in /tt?.- •>. k'J?* onder Medicl- Men zegt, dat het portret (umzi) van Bronzini is, doch het schijnt daarvoor niet hoog genoeg te staan. 28. De Optocht van de Magi van Benozzo Gozzoli 216 Een gedeelte van het fresco in de kapel van het Paleis der Medici (Riccardi), te Florence. Zie blz. 292 en plaat 27(a). 29. Giovanni, zoon van Cosimo il Vecchio 224 Werk van Botticelli. Zie blz. 374. Giovanni stierf in 1463 toen Botücelh nog slechts zeventien jaar was en voordat de oude Cosimo den titel van Pater Patriae ontvangen had, die op de medaille van het schilderij voorkomt. Daarom dachten sommigen dat het niet Giovanni voorstelt; men dacht aan Piero n, den onnoozelen jongen man van plaat 27(d). Maar het portret heeft een besliste gehjkenis met andere portretten van Giovanni b.v. die op plaat 28 en 31. 30. De Magnificat Madonna van Botticelli 232 Zie blz. 374. De Maagd wordt voorgesteld, terwijl zij haar lofzang schrijft en haar hand door het Kind wordt bestuurd • twee jonge engelen houden een kroon boven haar hoofd, van de dne aanwezige personen zijn de twee laagste waarschnnlijk jeugd-portretten van Lorenzo en zijn broeder Giuüano (met de welbekende lok op zijn voorhoofd) De andere is misschien een zuster, en de Maagd wellicht een jeugd-portret van hun hjn beschaafde moeder, Lucrezia lomabuom. Sommigen meenen, dat het werk behoort tot de latere periode van Botticelli, toen hij onder invloed van bavonarola zich tot gewijde onderwerpen bepaalde (zie Dlz. 374), maar het hjkt waarschijnlijker, dat hij het heeft xvii ITALIË VAN DANTE TOT TASSO geschilderd omsireeks 1472, kort nadat hij de leiding van Filippo Lippi had verlaten. Lorenzo was toen reeds een man van drie en dertig jaar, maar de schilder kan een vroeger, portret gebruikt hebben. Het uitzicht op de vallei van den Arno in de verte is niet in overeenstemming met de opmerking van Leonardo da Vinei, dat het decoratief bij Botticelli altijd somber is. 31. De Aanbidding der Magi van Botticelli 240 Geschilderd voor de S. Maria Novella op verzoek van Lorenzo il Magnifico als een dankoffer voor het feit, dat hij aan de dolken van de Pazzi samenzweerders was ontkomen (1478). De personen, die de groep van de drie koningen en hun gevolg vormen, zijn allen portretten. Zij zijn: de oude Cosimo, die een buiging maakt, zijn zoon, Piero Gottoso (de jichtige) in een scharlaken gewaad, die zich naar zijn broeder Giovanni (donker en knap van uiterlijk, evenals op plaat 28 en 29) omkeert; achter hen staat in het zwart Giuliano, de broeder van Lorenzo, die onlangs door de samenzweerders was vermoord; en achter hem misschien Nori, knielend (zie blz. 303 n.). Lorenzo staat aan den linkerkant, bij zijn paard. Aan den rechterkant in een langen gelen mantel staat Botticelli zelf. Zie blz. 295 n. 32. Pallas Athene en de Centaur van Botticelli 248 Zie blz. 307, 374. 33. Savonarola 256 Van Fra Bartolomeo. In een van de drie cellen van het klooster van S. Marco, die Savonarola gebruikte, bevinden zich reliquieën van den grooten Frate, zijn crucifix, haren pq, rozenkrans, Dominikanerkleed enz. Daar is ook dit portret, dat wordt toegeschreven aan zijn trouwen volgeling, Baccio della Porta, algemeen bekend als Fra Bartolomeo (blz. 492). Vasari zegt, dat Baccio wegens zijn genegenheid voor Fra Girolamo (Savonarola) een prachtig portret van hem schilderde. Het werd, zegt hij, naar Ferrara, de geboorteplaats van Savonarola, gebracht, maar is onlangs weder te Florence gekomen en is in het huis van Filippo Salviati. Men denkt dat het schilderij, dat de inscriptie Hieronymi Ferrariensis missi a Deo prophetae effigies draagt, een copie is van een medaille en men betwijfelt de echtheid. Sommigen bewezen, dat het echte portret, waarop men over de inscriptie na den dood van Savonarola had geschilderd, zich te Prato bevindt, en dat het portret in de S. Marco daarvan een copie is. 34. Intocht van Karel VIII in Florence 264 Van Granacci, een leerling van Ghirlandaio en van Filippino Lippi, en vriend van Fra Bartolomeo en Michelangelo. Dit historisch zeer belangrijke schilderij werd niet lang geleden uit de Crespi-verzameling te Milaan voor de Umzi gekocht. Het tooneel is de Via Larga, thans Via Cavour (zie blz. 808). xvhi LIJST DER ILLUSTRATIES 35. Het Arsenaal, Venetië 272 Ook wel Arsena of Arzana geheeten (vgl. de beroemde besctanvuig bn Dante, Inferno XXI) of Darsena, zooals de oude haven van Genua heet; in het Arabisch beteekent net woord werkhuis". Het werd gesticht in 1104. Omstreeks ldU7 werden de dokken door de wallen omringd die ongeveer drie km. lang zijn. Er bestaan nog overblijfselen van den Buantoro (Bucentaurus), de oude staatsgalei die door den Doge werd gebruikt bij de plechtigheid van de bruiloft van Venetië en de Adriarische Zee (zie Italië in de Middeleeuwen, blz. 375). De marmeren leeuwen, die den ingang bewaken, werden omstreeks 1700 uit Griekenland gehaald. Een ervan is ongetwijfeld uit den tijd van de groote Gneksche beeldhouwkunst en stond waarschijnlijk op het mtemde van een der Lange Muren, vanwaar men den Piraeus en de golf van Marathon kan overzien. 36. (a) Graftombe van Tommaso Mocenigo 280 (Doge van Venetië 1414-23). Een van de vele hertogelijke tomben in de ss. Giovanni e Paolo. De beeldhouwers waren Piero di Niccolö en Giovanni di Martino, beiden van Florence, uit de school van Donatello (zie blz. 391) Het is een van de laatste Grothische tomben te Venetië, en men kan er den overgang tot den Renaissance stijl in zien. Ruskin noemt het „a faithful and tender portrait." (b) Graftombe van Andrea Vendramin 280 (Doge, 1476—8) Eveneens in de ss. Giovanni e Paolo. Ruskin noemt dit het laatste monument, dat een liggende figuur in den doodsslaap voorstelt; later ziet men die rustend op den elleboog en rondkijkend. Maar hij voegt erbij, dat de beeldhouwer, Leopardi, die ook Verrocchio's Bartolomeo Colleoni heeft gegoten en op een prachtige basis heeft geplaatst in 1478 wegens valschheidin geschrifte uit Venetië verbannen is. Ruskin maakt dit werk eenigszins bespottelijk, maar anderen vinden het buitengewoon mooi. 37- Caterina Cornaro 288 Van Tiziano. in de Uffizi. 38. Madonna en Kind, van Mantegna 2q6 In de groote Romaansche kerk van S. Zeno, Verona.Ditis het middelstuk van een groote triptiek. In het linkervak zijn 1„m ' ?tnr\ Paulnsi Jonanl»es en Augustinus ; in het rechtervak, Johannes de Dooper, de H. Gregorius, Laurenen Benedictus. Het middenvak is een mooi voorbeeld van Mantegna s neiging voor klassieke en rijke versiering. 39. Federigo di Montefeltro 3o4 De "ïhflHÏÏ'r?* V35 nrbiS°-Dit is een werk van de° Umbrischen schilder Piero della Francesca die waarschijnlijk een leermeester van Perugino was en zonder twijfel in den tijd van Laurana en den jongen Bramante dikwijls te Urbino vertoefde. De gebroken neus was, maar min zeide, het xix ITALIË VAN DANTE TOT TASSO BLADZ. PLAAT . gevolg van een tournooi, -waarbij de helft van het gezicnt, die op de plaat onzichtbaar is, afschuwelijk werd geschonden. Het portret bevindt zich evenals als dat van de Hertogin, in de Uffizi. 40. Primavera van Botticelli 312 Zie blz. 360. In de Accademia te Florence. 41. Madonna in aanbidding voor het Kind van Filippino Lippi 3zo Zie blz. 376 en n. In de Uffizi. 42. De Aanbidding van de Magi, van Gentile da Fabriano 328 Zie blz. 376. 43. Madonna en Heiligen, van Giovanni Bellini 336 Altaarstuk. De Maagd troont te midden van Heiligen en musiceerende Engelen. In de sacristij van de Fran kerk te Venetië. Zie blz. 336. 44. ilaria del carretto, van della quercia 344 Zie blz. 384. Misschien het eerste en zeker het schoonste beeldhouwwerk van de vroegste periode der Renaissance. 45. H. George, van Donatello 352 Zie blz 181—2, 386—7 en n. In 1304 brandde de kerk Orsanmichele te Florence af. In 1337 begon de herbouw Orcagna (t 1368) en Taddeo Gaddi (t 1366) behoorden tot de architecten en terwijl Orcagna bezig was met znn schitterenden Tabernakel, maakte hij waarschunlnk een van de Gothische nissen voor de standbeelden, waarmede de nieuwe kerk uitwendig moest worden versierd. Eerst in 1404 gaf de Signoria den Gilden opdracht om de nissen van standbeelden te voorzien binnen den tijd van tien jaar. Het Gild der Wapensmeden en Zwaardvegers nam Donatello in dienst, wiens standbeeld eerst in 1416 voltooid was. Het werd aan de noordzijde geplaatst; in den loop der eeuwen had het zoo zeer van het weder te Inden, dat het werd verplaatst naar een nis aan de zuidzijde, die aan het Güd der Geneesheeren en Drogisten behoorde (van dit Güd, de Medici e Speciali was Dante lid); het Madonna-beeld, dat in deze nis stond, het werk van een onbekende Simone da Fiesole, werd in de kerk gezet. In 1881 werd de H. George overgebracht naar de groote Donatello zaal in het Nationaal Museum (Bargello), waar mj is gezet in een nis, die aan de oorspronkelijke getijk is; in de oude staat een bronzen copie van het marmeren origineel. 46. Cantoria van Donatello 3°o Zie blz. 387. XX LIJST DER ILLUSTRATIES 47. {a) David van Donatello 368 Ih de Donatello zaal (Bargellq). Waarscliq'niqk het eerste moderne standbeeld in den zin van een onafhankelijk kunstwerk (1432). Zie blz. 387 en n. Opmerking verdient het verschil tnsschen dezen eenigszins zwaargebouwden, krachtig gespierden jongeling en den buitengewoon magere en lichtgebouwde gestalte, die Verrocchio heeft gekozen. Zie blz. 388—9 en de aanteekeningen over den David van Michelangelo op blz. 507—8 (b) David van Verrocchio 368 In 1476 vervaardigd voor Lorenzo il Magnifico. Het bevindt zich in den Bargello (Florence). In dezelfde zaal zijn de bronzen reliëf s van het Offer van Abraham, die Brunelleschi en Ghiberti als mededingers inzonden bij de belangrijke gelegenheid, die op blz. 384—5 beschreven is. 48. Madonna en Kind, van Andrea della Robbia 376 In het Nationaal Museum (Bargello), Florence. Zie blz. 388 49. De Certosa te Pavia 384 ; Zie blz. 87, 271 n., 397 50. Paus Julius II 392 Een buitengewoon beroemd portret; te Florence zijn, behalve het prachtig geteekende karton in de Ctorsini, dat sommige deskundigen niet als echt erkennen, twee schitterende exemplaren, volkomen gelijk in bijna alle details, maar aanmerkelijk verschillend in toon en atmosfeer, Het hier gereproduceerde bevindt zich in de Pita Als het geen werk van Raffael is, zal het misschien van Andrea del Sarto zqn. Sommigen beschouwen het als een Venetiaansche copie en houden het portret van de Tribuna in de Uffizi voor het origineele van Raffael. Vasari, die twee jaar voor den dood van Julius is geboren en die omstreeks het midden van den Cinquecento zijn Levens van de voornaamste Schilders, Beeldhouwers en Architecten schreef, zegt van dit wondere portret van den trotschen en heerschzuchtigen Pontifex, dat de aanschouwing ervan iemand bang maakt (temere niet tremere, zooals men dikwqis aanhaalt), alsof nq nog leefde, come se proprio egli fosse il vivo. De National Gallery te Londen bezit een copie, die aan Raffael wordt toegeschreven doch waarschijnlijk een werk van een zijner leerlingen is. 51. Paus Leo X en Kardinalen 400 Een werk van RaffaeL Zie blz. 422, 501. In de Pitti. De kardinaal aan zijn rechterhand is Giulio de' Medici, de "latere Paus Clemens VH. Hq is hier glad gesehoren. Later, zooals men op medailles, op zqn portret van Sebastiano del Piombo te. Panna (Pal. della Püotta) en op plaat 52 kan zien, droeg nq een langen baard, „als teeken van rouw over zijn vele rampen , zooals men zeide. De andere kardinaal is Luigi xxi ITALIË VAN DANTE TOT TA'SSO 52. Paus Clemens VII en Karel V 408 Schilderij van Vasari. In den Palazzo Vecchio. Zie de vorige aanteekening. 53. (a) Giovanni delle Bande Nere 4I6 Zie blz. 427, 435 n„ 437, 452 n. Nadat hq bij Pavia gewond was en nog eens, toen hij de Luthersche benden óp hun marsen naar Rome (1526) weerstand bood, werd zijn been slecht geamputeerd en stierf hij te Mantua. Hij werd in het Mausoleum van de Mediceïsche vorsten te Florence begraven. Toen de tombe in 1857 werd geopend, bleek uit de zwarte wapenrusting en de afwezigheid van het been, dat het zijn stoffelijk overschot was. Het portret, van Tiziano, bevindt zich in de Uffizi. Het werd waarschijnlijk geschilderd in Giovanni's geboorteplaats, Reggio (Emilia) omstreeks 1523. (b) Ippolito de' Medici 4i6 Een van Tiziano's mooiste portretten (Pitti). Ippolito is gekleed in zijn geliefd Hongaarsch kostuum. Waarschijnlijk werd dit geschilderd te Bologna c. 1533, toen hij omstreeks vier en twintig jaar oud was. 54. Cosimo I 424 Als Hertog van Toskane (zie blz. 454—5). Een werk van Bronzino (Uffizi). 55. (a) Francesco I 432 Geschilderd door Paolo Veronese (Pitti). Hjj draagt de Orde van het Gulden Vlies en het kruis van de Orde van de Cavalieri di S. Stefano (zie blz. 455 n.) {b) Bianca Cappello 432 Van Tiziano, die, naar men zeide, te Venetië met haar vader bevriend was. Het origineele portret, dat eenmaal te Torre al Gallo (bij Florence) was, is, naar men beweert, verdwenen. 56. Ferdinand I 440 Een werk van Gian da Bologna. 57. Sebastiano Venier 448 Van Tintoretto (Uffizi). Venier was de admiraal der Venetianen bij Lepanto (1571) en werd in 1577 tot Doge gekozen, maar stierf het volgend jaar. 58. Mozes van Michelangelo 456 De eenige figuur die door Michelangelo voor het reusachtige monument van Paus Julius II voltooid is. Het bevindt zich in de kerk van S. Pietro in Vincoli te Rome. Het achterwaarts getrokken been geeft den indruk, dat Mozes vertoornd op het gezicht van het gouden kalf wil opstaan. De horens moet men toeschrijven aan een verkeerde op- XXII LIJST DER ILLUSTRATIES vatting van Exodus XXXIV, 35. Onvoltooide figuren voor het monument zijn de vier groote Gevangenen (Accademia te Florence), de twee Slaven (Louvre) en de Genio della Vittoria (Bargello). 59. (a) Giuliano de' Medici 456 Hertog van Nemours, van Michelangelo. Het bevindt zich in de Nieuwe Sacristij van S. Lorenzo te Florence. Zie blz. 445 n., 509 en Index onder Medici. Beneden op den sarcophaag liggen de Dag en Nacht. (ó) Lorenzo II de' Medici 456 De zoogenaamde Hertog van Urbino, Van Michelangelo, eveneens in de Nieuwe Sacristij. Zie blz. 445—6,509—10. Op den sarcophaag, waarin later ook het stoffelijk overschot van den mulat Alessandro werd gelegd, liggen de Schemering en Dageraad. 60. De Sint-Pieter 464 61. Libreria Vecchia, Venetië 472 62. Michelangelo Buonarroti 480 Naar men zegt, een auto-ritratto (zelf-portret) doch dit is eenigszins twijfelachtig. In de Uffizi. 63. Elisabetta Gonzaga 496 Hertogin van Urbino. Zie blz. 533,536 n. Het bevindt zich in de Tribuna van de Uffizi Blijkbaar het werk van een schilder van de Paduaansche School, misschien van Mantegna zelf, want hij leefde tot 1506 en de handeling van Castiglione's Cortegiano heeft plaats in Maart 1507. 64. Castiglione 512 Van Raffael (Louvre). Voor Raffael en Castiglione te Urbino zie blz. 496, 498, 534 65. tasso 528 Van Alessandro Allori (1535—1607). (Uffizi). ILLUSTRATIES IN DEN TEKST Cola di Rienzo 4o Naar een wit marmeren reliëf, dat zich eerst op een muur van den Palazzo Barberini te Rome bevond, doch onlangs naar den Palazzo Corsini te Florence is overgebracht. Het werk is met groote bekwaamheid uitgevoerd. Het dateert blijkbaar uit den Renaissance tijd en er bestaat geen bewijs, dat het een copie is van een portret van Cola; maar de krans, de kleeding en het gezicht zelf komen wel overeen met onze voorstelling van Cola in de eerste akte van het drama, toen hij ongeveer vjjf en dertig jaar oud was. xxiii ITALIË VAN DANTE TOT TASSO BLADZ. Ontwikkeling van den Venetiaanschen spitsboog 188 Caterina Sforza 226 Naar een portret van Vasari in den Palazzo Vecchio. Pauselijke wapens 237 Karel VIII 276 „Le Palle" 295 „De ballen", oorspronkelijk misschien pillen, waarmede het beroep der Medici werd aangeduid. In de dagen van Giovanni di Bicci waren er acht ballen, rood of van gewone steen; vroeger waren er negen of zelfs elf. Cosimo P.P. had er zeven, rood of van gewone steen, zooals men aan het Medici (Riccardi) paleis kan zien. Piero il Gottoso had zes roode en een blauwen; deze laatste droeg de fleur-delys, die hem door Lodewijk XI was geschonken (zie blz. 293 n.) Lorenzo il Magnifico en de latere Medici (b.v. de Pausen Leo X en Clemens VII) hadden vijf roode en een blauwen met fleurs-de-lgs. Wapenteekens van de Medici 320 Zie blz. 292, 307 PlCO DELLA MlRANDOLA 347 Naar een portret in de Uffizi Raffael 497 Naar een portret, door hem zelf geschilderd (Uffizi). xxiv De grenzen staan natuurlijk niet geheel vast. Zij veranderden waarschijnlijk voortdurend. Corsica en Sardinië stonden lang onder Saraceensche heerschappij, maar werden | door Pisa en Genua bevrijd (omstreeks 1016). Na den slag bij Meloria (1284) verdreven de Genueezen de Pisanen. Ofschoon de Pausen zich het recht aanmatigden om de investituur aan verschillende vorsten te schenken, (Frederik II, de Anjou's, en de vorsten van Arragon), moeten de eilanden toch in het algemeen beschouwd worden als te behooren tot de noordelijke republikeinsche Staten en Signorie. EERSTE DEEL HISTORISCH OVERZICHT IL TRECENTO (1300—1400) Ï*£ff * de Middeleeuwen ^ werd het verhaal afgebroken bij den dood van Keizer Hendrik VII. Dertien jaar voor die gebeurtenis was de Trecento *) begonnen en wij MiHH.lI °DSJtha^. iD een overgangstijd tusschen de f'dtle7!UWen e" den N^wen Tijd - een schemering, om zoo te zeggen, tusschen het eerste grauw en het eerste ^oud van den morgenstond. In het jaar 13% heeft DantemisscWen zijn Inferno voleindigd en werkt zich den Louter ngXrïoo naar het Aardsche Paradijs; Giotti is nu beroemïToodft de roem van zyn meester begint te tanen; Niccoló Rsano is gestorven, maar zijn zoon Giovanni leeft nog; Strarca is een jongen van negen jaar; Boccaccio is pas geboren of zÏÏ weldra het levensücht aanschouwen geooren ot zal Hendrik°eVTTnd °5- gebied Was na den dood van Hendrik VII van dien aard, dat Italië met goede verwachting Ïpau^ Zaa !f J overheersching, die haar zoo lang verontrust hadden 3), waren eindelijk verdwenen en de droom van naüonafe van zelrr«?slhttH h3a,Lflaap- Overdei-PeriaHsrche ?deet ï tïee Zonnen" t ^ men niet -eer. Iner^e?eAterm geWOrden' heï^uffi^iSe^S en_trad^te Avignon op als het liefje - la puttana- van dS 3) Purgat. VT, 150. A I ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Franschen Reus 1). Dit verdwijnen van het Keizerschap en het Pausdom opende een veel indrukwekkender vergezicht — de constellatie van den Bondsstaat. Maar het stichten van een bondsstaat zou voorloopig onmogelijk blijken. Zelfs indien het uitvoerbaar ware geweest, zou zijn ontwikkeling waarschijnlijk toch geremd zijn door tegenwerkende krachten, zooals die, welke in Napels en Milaan overheerschend waren; maar het was onuitvoerbaar, want de Italiaansche gemeenten waren, evenals die van het oude, Griekenland, gegrondvest op beginselen en onderhevig aan invloeden, die in strijd waren met de echte republikeinsche eenheid en zouden een dergelijk ideaal dus steeds in den weg staan. Dat de toestanden aldus waren, hebben wij reeds opgemerkt in de geschiedenis van de Lombardische steden, die na de nederlaag van Barbarossa bij Legnano (1176) van haar stedenbond een blijvenden Bondsstaat had kunnen maken; maar naijver en afgunst dreef er hen toe een parel van groote waarde weg te werpen. En thans, nu de fortuin weder een gelegenheid aanbiedt, zullen wij zien hoe Pisa, Ferrara, Verona en andere steden — zelfs Milaan, die heldhaftige kampioen van de vrijheid tegen den Duitschen onderdrukker — gedreven door de hartstochtelijke begeerte om te heerschen over haar mededingsters haar lot toevertrouwen aan despotische veldheeren en vreemde huurtroepen; wij zullen zien hoe in Venetië het volk arglistig wordt beroofd van zijn rechten totdat de geheele staatkundige macht in de handen van een besloten oligarchischen kring is gekomen; wij zullen zien hoe het republikeinsche Rome zich terugtrekt en hoe in Florence (en Florence was de leidende Italiaansche republiek) de voornaamste stroomingen bij de ontelbare sociale en politieke veranderingen (waarvan de meeste toch met het oog op vrijheid en gelijkheid ondernomen werden) voortdurend gericht waren op klasse-tyrannie. Inderdaad kan men de toestanden in de Florentijnsche republiek dadelijk begrijpen uit zulk een klasse- 1) Purgat. XXXII, 149. Zie de aanteekening over Dante en Hendrik VII in IiaUi in de Middeleeuwen, p. 455. Machiavelli's staatkundige overtuiging is een probleem, maar in zijn Principe schijnt bij het Absolutisme te beschouwen als een noodzakelijkheid voor de Eenheid, die Italië in staat zou stellen stand te houden tegen de nieuwe volken (Spanje, Frankrijk, Engeland) en zelfs In de j8e eeuw kon Muratori over Hendrik VII schrijven als den geschiksten geneesheer voor de ziekten van Italië, als die genezen hadden kunnen worden. Maar het genie van Dant* voorzag, zelfs te midden van zijn impenalistische fantasieën onderbewust (om zoo te 7 :gen) den ondergang van het Absolutisme en de tnomt van oen constitutioneelen staatsvoru. of den Bondsstaat. 2 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) wetgeving als de zgn. Ordinamenti di Giustizia, die den adel volkomen beroofde van het recht om in de Signoria gekozen te worden of uit de Legge dell' ammonire, waardoor diegene die verdacht werden van verraad gewaarschuwd of gebrandmerkt en tot politieke banjaehngen werden gemaakt, die men kon aangeven bij de/Krte Guefa, een onwettige instelling die nauwelijks minder VjJBMaerfwas dan de Inquisitie of de Venetiaansche „Tien". Zooals Machiavelli i) zegt, was het in Florence niet alleen een worsteling om een aandeel in de regeenng te krijgen, maar een voortdurende en woeste striid om sociale en politieke mededingers te verbannen; en het conflict werd verergerd en verlengd door den meedoogenloozen wrok, waarmee geheele groepen van de gemeente buiten de wet werden geplaatst en met kwaadaardige vijandigheid werden beschouwd 2), om niet te spreken van de droevige en waanzimnge verwoesting van paleizen en andere eigendommen zelfs van geheele steden - een lot, waaraan Florence, na den slag bij de Arbia, slechts door toedoen van den Ghibelliin rannata ontkwam. J .em!" fndeTA- m.er^aa[dige eigenschap van de Italiaansche gemeenten, die in het bijzonder haar ontwikkeling tot ware republieken in den weg stond en daarom alle hoop op een Itahaanschen bondsstaat vernietigde, was het feit dat er inderdaad geen echte volksvertegenwoordiging was. In Florence b.v bleef, zooals Villan zegt, het werkelijke burgerschap, dat het recht gaf om een staatsambt te bekleeden, een privilece van een klein aantal, dat zelfs in den zeer democratischfn nja van 1494 — „a de verbanning van de oudere Medici — de 3000 niet ver te boven ging. Met andere woorden, te Florence bestond wat te Venetië bekend was als de Serrata — Wa=rP3ï -rng T dG, staatsambten tot een betrekkelijk kleine klasse )• Ten slotte ka" «en wijzen op het dictatoriale gezag Florence STi&ï ILme.VHetnf, waarltTe «** ^ -'komen tuszehen Romeinsche ,om» meer veroorzaakt werden door dTkUssenh"..?^.beT^Bg9a ,™,>t quneMte., maar het Florentijnzche plebe schijnt altód veef meér l J staatkundige afgun., jegens hun meer welgestelde broeders oan d»r he,^ v«lanlen 0^ ff f J° d°°r de ^.^onHSS^ n- gegeven, da. in Justinianns' tijd aiie ..S^S^-,'»- »» . 3 ITATLË VAN DANTE TOT TASSO van de Gonfalonieri di Giustizia, welk ambt permanent was, ofschoon het slechts twee maanden door denzelfden persoon bekleed werd. Als aanvoerders van een groot getal gewapenden werden deze Florentijnsche Gonfalonieri (en hetzelfde was het geval met dergelijke magistraten in andere gemeenten) in werkelijkheid het hoogste gezag in den staat en voerden aldus een element van absolutisme in, dat volkomen onvereenigbaar was met de ware republikeinsche vrijheid en zeer geschikt was om revolutie op te wekken en de democratische buitensporigheden, die altijd den weg banen voor het despotisme. De onmacht van de steden om Italië te vereenigen tot een bondsstaat na het verdwijnen van het Pausdom en het Keizerschap — de twee foei van de middeleeuwsche geschiedenis van Italië — dwingt ons haar historie gedurende den Trecento te verbrokkelen in een aantal fragmenten. Zelfs in deze voorloopige schets moeten wij de geschiedenis van eenige der vrije steden en van diegene, die door tyrannen werden geregeerd, afzonderlijk behandelen, terwijl wij slechts zoo nu en dan kunnen trachten er verband tusschen te leggen; hetzelfde zal geschieden met de geschiedenis van het koninkrijk Napels en het Pausdom te Avignon. * * * * * Langer dan een eeuw na den dood van Hendrik van Luxemburg werden er door de Duitsche vorsten meer of min belachelijke Rómerzüge ondernomen uit begeerte om te Rome de keizerskroon uit de handen van den Paus of het Romeinsche volk te ontvangen 1). Het Romeinsche volk had de poging van Hendrik ernstig gesteund, maar de dagen van het middeleeuwsche Duitsche Heilige Roomsche Rijk waren geteld en bij den dood van den Keizer verloor het Italiaansche imperialisme zijn voornaamste reden van bestaan. Het is waar dat er in sommige streken nog een sterke partij was, die zich Ghibellijnen noemden; de steden van Italië waren nog altijd, zooals Dante klaagde, vol tyrannen; maar een Ghibellijn behoefde nu geenszins een voorstander van vreemde overheersching te zijn; hij was dikwijls, zelfs al was hij van Duitsche afkomst, een ijverig patriot. De Ghibellijnsche leider, die steeds een aristocraat en dikwijls een despoot was, werkte 1) Den i8en Maart 145a zagen de inwoners van Rome voor het laatst een Paus in de St. Heter een Augustus (Frederik III) kronen. (Gregorovius). 4 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) als zoodanig natuurlijk elk begin van republikeinsche vrijheid — meestal verdedigd door de Welfen — hevig tegen; en wanneer hun dit voordeelig was, zochten de Pausen A dikwijls een verbond met de republieken of met de koningen en despoten; derhalve bleef de anti-pauselijke Ghibellijnsche partij niet alleen bestaan, maar werd zeer versterkt door de verontwaardiging der patriotten over de Fransche Pausen te Avignon. Wanneer wij deze schakeeringen in het oog houden en verdacht zijn op allerlei vreemde combinaties, kunnen wij nog altijd de termen „Welf en „Ghibellijn" gebruiken om de twee kampen aan te duiden, waarin over het algemeen Italië na den dood van Hendrik verdeeld was. Aan de Ghibellflnsche^zijde stonden: (1) Pisa, dat altijd tor-de partyvandenTeizer^aTb'eTioó'rt'-'en tot het laatst een verknochte aanhanger van Hendrik was gebleven, door wiens hulp het had gehoopt zich te herstellen van de verpletterende nederlaag, die Genua deze stad had toegebracht in 1284 bij Meloria. Wij zullen zien, hoe het vertrouwen van Pisa op vreemde vorsten werd beloond met de tyrannie van Ghibellijnsche despoten, Uguccione en Castruccio, en met het verhes van Sardinië, dat in 1324 door de Arragoniërs werd veroverd. De Trecento zag Pisa snel achteruitgaan. Het ging over in handen van Gian Galeazzo Visconti en werd in 1406 aan Florence verkocht, en aan deze stad bleef het onderworpen behalve gedurende een korten tijd. De geschiedenis van Lucca hangt, zooals wij later zullen zien, ten nauwste samen met die van Pisa. (2) Milaan, de oude Welfsche stad, die nu onder de tyrannie van Matteo Visconti stond, haar eerste Signore (vgl hfdst III). (3) Verona, waar Dante's gastheer, de „gran Lombardo Can Grande della Scala, juist de heerschappij had bemachtigd. (4) Sicilië; hier regeerde een Spanjaard xredenk, die een bondgenoot was van keizer Hendrik VII en de mededinger van Robert Anjou, koning van Napels Aan de Welfsche zijde stonden: (1) De Paus te Avignon, Clemens V,- e*^"oPVóipfsr^ Robert van Napels en zijn kleindochter Johanna. (3) Florence, dat weldra, Ofschoon het de kampioen van de republikeinsche vrijheid was, Robert van Napels tot zijn Signore zou kiezen en dat, J „^IVTaa^L^'ïS'r1"^ in hMr "^«heid met alle begeerten" zijn rd^nTe^ta". ^7! l^-Z"^ ™ ^ ^ 5 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO hoewel het in naam Welfsch was, gereed stond om den oorlog met den Paus te beginnen. (4) Siena, vroeger een stad, die de leiding had onder de Ghibellijnen en een voornaam aandeel had genomen in de groote overwinning der Ghibellijnen bij Montaperti in 1260, maar overweldigd door Karei van Anjou en door hem en de Florentijnen gedwongen om haar Welfsche fuorusciti terug te roepen en zich aan te sluiten bij den Welfschen Bond. Daarna helpt het Florence om Hendrik VII te trotseeren, wordt met Florence bij Montecatini verslagen en blijft een Welfsche republiek tot ongeveerde i6eeeuw; maar een sterk Ghibellijnsch element veroorzaakt vele ernstige onlusten, vooral bij de komst van een Duitschen „Romeinsch Keizer". (5) Arezzo (vroeger heftig Ghibellijnsch), Volterra (langen tijd een vrijstad), S. Gimignano en eenige andere steden, door interne twisten gekweld, kwamen reeds vóór den Trecento in botsing met Florence en later in de 14' eeuw onder haar heerschappij, zoodat zij kunnen gerekend worden tot de onzijdigen of tot de gedwongen Welfen. (6) Rome stond juist bij den dood van Hendrik onder den invloed van de Orsini en de Welfen en had als oppersten magistraat den Vicarius van koning Robert. De daarop volgende veranderingen in haar staatkundige geschiedenis worden verteld in hoofdstuk I. Venetië en Genua, de twee groote tegenstanders ter zee, stonden in dezen tijd eenigszins op een afstand van de politieke bewegingen in het overige Italië. Door de overwinningen ter zee bij Meloria (1284) en Curzola (1298) had Genua Pisa verpletterd en voorloopig het Venetiaansche gevaar bezworen. De onmetelijke rijkdom en invloed van de Genueesche kooplieden richtte zich natuurlijk meer naar de oligarchie en het Ghibellinisme dan naar de Welfen; maar, zooals wij uitgelegd hebben, hadden deze termen, wanneer verschillende families die aannamen, thans geringe politieke of kerkelijke beteekenis 1). Bij de komst van Hendrik VII verklaarde Genua zich voor den keizer en ontving als keizerlijken Vicarius den bekenden Uguccione della Faggiuola. In 1339 slaagde het Genueesche volk erin een vertegenwoordiging te krijgen, maar ofschoon de Doge in schijn met absolute macht bekleed was, namen de oneenigheden der edelen voortdurend in kwaadaardigheid toe. Later, zooals wij in hoofdstuk III en V zullen 1) Het geslacht Doria stond aan het hoofd der Ghibellijnen. Tot de Welfen behoorden de Grimaldi en Fieschi. 6 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) zien, stelde de stad, verontrust door een ernstige nederlaag van haar vloot in den strijd tegen Venetië, zich een tijdlang onder de bescherming van Milaan. Wat Venetië betreft het duurde tot ongeveer 1330 voor het deelnam aan de politiek van het vaste land, zoodat wij eerst later over deze stad zullen spreken. Hier behoeven wij er slechts op te wijzen, dat kort voor den dood van Hendrik VII de Venetianen door de sluiting (serrata) van den Grooten Raad en door de instelling van de „Tien" (na de ernstige samenzwering van Tiepolo in 1310J zich volkomen ontwikkeld hadden tot een oligarchie of misschien beter gezegd, tot een patricische republiek. Dan was er nog ten slotte het aristocratische Ferrara, waar de leutonische markgraven van het huis Este sinds 1100 het bewind voerden; en Mantua, waar kort geleden Bonaccolsi bijna absolute macht had veroverd als Capitano del Popoio en weldra vermoord zou worden door den eerste van de Gonzaga dynastie. En dan Padua, Welfschgezind, dat zich ongeveer 60 jaar, nadat het zichzelf van den wreeden Ezzelino had bevrijd, overgaf (1318) aan een Signor, Jacopo da Carrara. mar was ook nog Bologna, oorspronkelijk een van de leiders in den Lombardischen Bond en een vrijstad, beroemd door haar groote hoogeschool; zij had zich onderscheiden door het gevangennemen en -houden van den keizerlijken pniW ünzio \ maar was nu veroordeeld als een twistappel te lijden in de bloedige conflicten tusschen de Pausen en de B^eSglf11 Wddra °nder dC heerschaPPii te k°™en van de Nadat wij nu een blik hebben geslagen op onze dramatis Personae kunnen wij in het kort de hoofdhandeling beschouwen van het eerste deel van onze trilogie, d. w. z. de voornaamste gebeurtenissen van nationaal belang van 1313 tot 1400 De beste manier om deze verschillende, ontelbare gebeurtenissen n verband met den invloed, die zij op elkaar gehad hebben, te behandelen, » dezen tijd te verdeden in drie perioden die elk eenige decaden omvatten. Die kunnen dienen als ondergrond; de nauwkeurige geschiedenis van de voornaamste steden wordt dan m volgende hoofdstukken gegeven. 1313—1330. Laten wiJ in de eerste plaats het zoogenaamde Keizerrijk ') Zie Italië in de Middeleeuwen, blz. 425. 7 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bespreken. Bij den dood van Hendrik VII werd zijn zoon, koning Jan van Bohemen door de keurvorsten voorbijgegaan; twee mededingers, Lodewijk van Beieren en Frederik van Oostenrijk x) maakten aanspraak op den titel van keizer. De burgeroorlog duurde tot 1322, toen de slag bij Mühldorf de overwinning aan Lodewijk bracht, die zich weldra gereed maakte naar Italië te gaan „om uit de handen van de vreemde usurpatoren (zooals de Visconti van Milaan en de koning van Napels!) de rechten te wringen van het keizerrijk en de wereldheerschappij, die de Duitschers ten koste van veel bloed hadden gewonnen." De Paus te Avignon, Clemens V, die Gasconjer „priester zonder wet", had eerst geen der pretendenten erkend, maar had beweerd zelf van God alle rechten, zoowel op de wereldlijke als de geestelijke heerschappij te hebben ontvangen en derhalve koning Robert als zijn keizerlijken Vicarius in Italië aangesteld; en zijn opvolger Johannes XXII had zijn politiek gevolgd. Eindelijk koos deze paus de partij van Frederik en daarom werd over Lodewijk, toen hij zich gereed maakte de Alpen over te trekken, de banvloek uitgesproken. Met slechts ongeveer 600 man ruiterij bereikte hij Trento, waar hij de drie Visconti, Can Grande, de Estensi van Ferrara, Castruccio en andere Italiaansche Ghibellijnen ontmoette. Nadat zich belangrijke troepen bij hem hadden aangesloten, rukte hij verder naar Milaan en aanvaardde daar de IJzeren^ Kroon (Mei 1327); maar omdat hij verraad vermoedde" 'ïïéT'lïïSPzrJn gastheeren, de Visconti, grijpen en gevangen zetten. Daarna maakte hij Castruccio keizerlijk Vicarius van Pisa en Hertog van Lucca en Pistoia, en marcheerde naar Rome. Hier liet hij zich plechtig kronen door Sciarra Colonna, den aanvoerder van het volk, en door twee schismatieke bisschoppen (Januari 1328), liet in het openbaar den Avignon-Paüs afzetten en in effigie verbranden, en koos een tegen-Paus, Nicolaas V. Maar het geld en de manschappen ontbraken hem voor een aanval op koning Robert van Napels en onder beleedigingen en verwenschingen verliet hij Rome, nadat hij een buitengewoon grooten losprijs had ontvangen voor de bevrijding van Azzo Visconti en eveneens veel geld had gekregen door den moordenaar Lodovico Gonzaga tot keizerlijk Vicarius van Mantua te benoemen en 1) Zoon van keizer Albrecht, die door zijn neef in 1308 is vermoord» 8 2. Avignon HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) de souvereiniteit over Lucca aan een vijand van Castruccio te verkoopen (Castruccio was onlangs gestorven en had de stad aan zijn eigen zoon nagelaten). Toen zocht Lodewijk zijn vaderland weer op (December 1329) en liet, zooals Muratori zegt, een afschuwelijke herinnering aan zich achter bij de Welfen en misschien niet minder bij de Ghibellijnen. Laten wij hierna de geschiedenis van Florence en Pisa behandelen. De lezers van Italië in de Middeleeuwen kunnen zich herinneren, dat in het begin van deze eeuw de Neri (ultra-Welfen) met de hulp van Karei van Valois en aangevoerd door Corso Donati, de Bianchi (de ontrouwe Welfen), tot wie de dichter Dante behoorde, hadden verdreven. Daarna, in 1308, stond het volk op tegen Corso Donati; hij werd gedood en de Welfsche republikeinsche staatsvorm werd ingesteld. In 1312 trotseerde de stad op schitterende wijze Hendrik VII, die tevergeefs de stad trachtte in te nemen en daarna zijn noodlottigen terugtocht naar Rome ondernam. Maar Hendrik had machtige Ghibellijnsche vrienden in Italië, die na zijn dood Florence ernstig bleven bedreigen, zoo ernstig, dat de Florentijnen zich onder de bescherming van Napels stelden. De eerste van deze tegenstanders was Uguccione della F^M^S}a' die Hendrik tot keizerlijk Vicarius^v^STrê^ïïTnliT' adffgesteTd. Na den dood van Hendrik had zijn bondgenoot, koning Frederik van Sicilië, zich met zijn vloot naar Pisa gehaast, om Duitsche troepen over te halen weer naar het zuiden te trekken en Robert van Napels aan te vallen. Maar de Duitschers weigerden *) en Frederik weigerde nu van zijn kant de regeering over Pisa te aanvaarden en haar tegen den vijand te verdedigen. Derhalve benoemden de Pisanen Uguccione tot hun Podesta en in korten tijd maakte deze zich van de leiding der Ghibellijnen meester, veroverde Lucca en versloeg in 1315 de Florentijnen en hun Welfsche bondgenooten bij Montecatini, waar zij veel dooden achterlieten. 2) Doch de bewoners van Pisa en Lucca vonden zijn aanmatiging ondragelijk en verdreven hem weldra. Waarschijnlijk op aandrang van Dante, die in dezen tijd aan het hof van Can Grande della 1) Sommige vluchtten naar Duitschland. Ongeveer duizend bleven achter en vormden "aoek^owTtaiïe'werfen"11 ^ Com*a**i' di ventura, die zulk een *) Tusschen Lucca en Pistoia. Dante was misschien in dit iaar tr I „m w;: „„.t. laYef« Ve'ron^en^ t% * "'^chap ™ Uguccione zie hfolt VI Hy wa later te Verona en daarna te Ravenna, waar hij in 1331 stierf. 9 r ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Scala, den heer van Verona, was, trok hij daarheen. Drie jaar later stierf hij te Vicenza. Toen verscheen er een andere gevaarlijke vijand van Florence, over wien wij reeds gesproken hebben, Casjnjxcip^^sijacana^ Hij behoorde tot de aanzienlijke familie ^erAntelminelli te Lucca. In zijn jeugd was hij verbannen en had in Engeland onder Eduard I gediend. Te Lucca was hij in de gevangenis gezet en ter dood veroordeeld door Uguccione, maar na de verdrijving van dien tyran werd hij tot Signore van de stad uitgeroepen en bracht in 1325 den Florentijnen bij Altopascio, dicht bij Lucca, zulk een verpletterende nederlaag toe, dat Florence zelf bijna in zijn handen viel. Daarna benoemde Lodewijk van Beieren, dien hij naar Rome had vergezeld, hem, zooals wij reeds zagen, tot Hertog van Lucca en Pistoia. Hij stierf plotseling in 1323, juist toen Lodewijk zijn roemloozen terugtocht aanvaardde naar Duitschland. Als hij langer geleefd had, zou hij misschien geheel Italië onder zijn heerschappij vereenigd hebben, want hij was ongetwijfeld een militair genie. J) Hoe door zijn voorspoed de Florentijnen gedwongen werden den Napelschen vorst, Karei, als hun Signore aan te nemen, wordt verteld in hoofdstuk IV. Over Napels in deze periode (1313—1330) hebben wij reeds iets vernomen in verband met koning Robert en keizer Lodewijk; in de volgende hoofdstukken zullen er meerdere bijzonderheden verhaald worden. Het is hier voldoende ons te herinneren, dat Robert de kleinzoon was van Karei van Anjou, die door den Paus was uitgenoodigd „het addergebroed" van de Hohenstaufen uit te roeien, en inderdaad die dynastie uit Zuid-Italië en Sicilië verdreef, waarna hij uit dankbaarheid met het koningschap over die landen werd bekleed. Sicilië was opgestaan tegen het gezag van de Anjou's, maar zij hadden hun macht als koningen van Napels bevestigd en waren natuurlijk ijverige aanhangers van de Fransche Pausen. Koning Robert was dus in dezen tijd de groote tegenstander van de Duitsche „keizers" Hendrik van Luxemburg en Lodewijk van Beieren en de erkende leider van de Italiaansche Welfen en daardoor (ofschoon dit vreemd schijnt) de natuurlijke beschermer van de Florentijnsche Republiek. Wanneer hij zich met even groote liefde had toegelegd op het militarisme als !) Machiavelli noemt hem in zijn werk „Het leven va» Cmiruccio" een veldheer, die voor Philippus van Macedonië of den Romein Scipio niet behoefde onder te doen. IO 1 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) op de wetenschap, had hij misschien meer kans gehad dan Castruccio om zijn heerschappij over geheel Italië uit te breiden. Te Rome werd na den dood van Hendrik VII koning Robert's Vicarius in zijn ambt hersteld en de anti-imperialistische en paus-gezinde Welfen kregen natuurlijk de macht in handen, geleid door de Orsini, de machtige mededingers van het anti-pauselijke geslacht Colonna 1). Vele oneenigheden en twisten in de Eeuwige Stad, vooral gedurende de afwezigheid van de Pausen, houden slechts weinig verband met den algemeenen gang der gebeurtenissen. Het eenige verband, dat verdient vermeld te worden in deze periode (1313—1330), is hetgeen wij reeds hebben verhaald over het bezoek van Lodewijk. Milaan stond tot 1322 ojrjdei rfl!rrbestuur van den eersten Signore uit het geslacht dqrfVisconti, Matteo), wiens slaafschheid jegens Hendrik VII hem den titel van keizerlijk Vicarius in 1311 had verschaft. Hij vestigde zijn heerschappij over Pavia, Piacenza, Bergamo en andere steden. Milaan, dat eens de heldhaftige kampioen van den Lombardischen Bond was geweest in de worsteling tegen Barbarossa, werd aldus de voornaamste steun van de Ghibellijnen en slaagde er bijna in, zooals wij later zullen zien, om een groot deel van Italië aan het despotisme van de Visconti te onderwerpen. Matteo was voortdurend in oorlog met de Welfen en hun leiders, koning Robert van Napels en de Avignon-Pausen, vooral met Paus Johannes XXII, die onvermoeid zijn trouwe aanhangers tegen hem opstookte en hem trachtte te overweldigen met pauselijke en inquisitoriale banvloeken. Na zijn dood in 1322 (het jaar van den slag bij Mühldorf) werd zijn zoon Galeazzo I volkomen verslagen door zijn pauselijke en Welfsche vijanden; daarna geraakte hij in twist met zijn Ghibellijnsche vrienden en toen Lodewijk te Milaan kwam (in 1327), werd hij beschuldigd met den Paus te heulen en met zijn zoon Azzo en zijn broeders Luchino en Giovanni in een afschuwelijken kerker te Monza geworpen. Maar, zooals wij reeds zagen, nam Lodewijk op zijn schandelijken terugtocht gaarne losprijzen aan; derhalve verkocht hij waarschijnlijk zijn keizer- » Vooral sinds den tijd van Bonifaciua VIII waren de Colonna'a vijanden van het Pausdom (zie Italië in de Middeleeuwen blz. 446 en vgl.) en stonden soms toch aan de zijde van de Romeinsche republiek, maar waren doodvijanden van Cola di Rienzo en zijn republiek. Wanneer wij ons herinneren dat de republiek Rome Hendrik had uitgenoodigd om de keizerskroon te aanvaarden, krijgen wij een indruk van den verwarden toestand aldaar. I I ITALIË VAN DANTE TOT TASSO lijke toestemming voor de bevrijding der vier Visconti en de erkenning van Azzo als Signore van Milaan. 1330—1378. De belangrijkste gebeurtenissen van nationale beteekenis in deze periode zijn de volgende: Ten eerste een paar woorden over het Keizerrijk. Na zijn roemloozen terugtocht, was de band tusschen Lodewijk van Beieren en Italië vrij wel verbroken, ofschoon hij eerst in 1347 stierf. Maar een andere Duitsche monarch ondernam een merkwaardigen tocht. Het was Jan van Bohemen 2), zoon van Hendrik VII. Het schijnt, dat hij hiertoe opgewekt is door den Welf Brescia en door Mastino II, den opvolger van Can Grande te Verona. Na een aanvankelijk succes wilde hij blijkbaar de Signoria bemachtigen over een groot aantal Italiaansche steden om zich aldus meester te maken van het koningschap over Noord-Italië en Toskane; maar de Visconti, de Estensi van Ferrara, de Gonzaga van Mantua en de Florentijnsche republiek verbonden zich en dwongen hem weder de Alpen over te trekken (1333); gedurende riteer dan twintig jaar werd Italië nu niet langer gekweld door Duitsche invallen. Daarna, in 1354 (het jaar waarin Cola di Rienzo, ,,de laatste der Tribunen", te Rome werd gedood) ondernam de zoon van dezen koning Jan van Bohemen, keizer Karei IV, een ïRömerzug en werd inderdaad gekroond door een kardinaal *>in den. Sint-Pieter, maar zijn lot was nog smadelijker dan dat "VafiT Lodewijk en men moet er zich over verwonderen hoe hij den moed had ongeveer dertien jaar later Rome weder te bezoeken om Paus Urbanus V geluk te wenschen met den niet zeer gelukkigen terugkeer van het Pausdom uit de Babylonische gevangenschap. Hij stierf in 1378. Wat de Pausen van dit tijdvak betreft, waren er zes, allen te Avignon. Een interessante ofschoon niet zeer aantrekkelijke persoonlijkheid, Clemens VI, zullen wij ontmoeten in verband met Cola di Rienzo en de slecht befaamde Johanna van Napels, en Innocentius VI in verband met den ongelukkigen oorlog, dien zijn emissarius, Kardinaal Albornoz heeft gevoerd om de pauselijke staten te heroveren(i353—i36o).Paus Urbanus V, 1) Galeazzo stierf waarschijnlijk in de gevangenis. Sommigen zeggen, dat hij eindelijk werd bevrijd en te Lucca overleed. 2) Later gedood te Crécy (1346). Zijn zoon, de latere keizer Karei IV, vergezelde hem op zijn 16e jaar op dezen tocht en beschrijft dit in zijn autobiographie, die nog over is. 12 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) voornamelijk gedreven door de begeerte om de vruchten van dezen bloedigen kruistocht te plukken, besluit naar Rome terug te keeren en voert zijn plan uit, maar na drie jaren (1367—137°) vindt hij de Romeinsche gevangenschap nog erger dan de Babylonische en gaat naar Avignon terug. Zijn opvolger, Gregorius XI, door gelijke beweegredenen gedreven en ongetwijfeld ook door den zachten invloed van St. Catharina van Sienna, herhaalt de poging, die ditmaal met goeden uitslag wordt bekroond (1377). In de geschiedenis van Rome gedurende deze periode (I33° —1378) vinden wij natuurlijk de gewone verwarring van den burgeroorlog — hevige conflicten tusschen den adel en het volk, tusschen de edelen onderling, tusschen de republikeinen, keizerlijken, Napelschen, pausgezinden en andere partijen in verschillende combinaties, waarover in het hoofdstuk over Rome veel zal worden verteld. Er vielen ook eenige gebeurtenissen voor, die wij van nationaal belang zouden kunnen noemen. Onder deze kunnen wij nauwelijks de hierboven vermelde kroning van den zoogenaamden keizer, Karei IV, tellen, maar zeker de kroning van Petrarca, die plaats vond in het jaar 1341, nadat hij te Napels door koning Robert „geëxamineerd" was. Ook was het tribunaat van Cola ondanks al zijn melodramatische omstandigheden, van groot belang, niet zoozeer door zijn gevolgen als wel door hetgeen er uit had kunnen voortvloeien. Deze episode met haar gebeurtenissen te Rome, aan het Boheemsche hof van Karei IV en te Avignon, wordt beschreven in het volgende hoofdstuk, zoodat er nu niets over gezegd behoeft te worden. Het herstel van het pauselijk hof te Rome door Gregorius XI ten slotte en misschien ook de poging van Urbanus V, waren feiten, die zoowel van invloed waren op het lot van Italië als dat van Rome. De geschiedenis van Napels wordt verteld in hoofdstuk II. Hier moeten wij slechts opmerken, dat Robert in 1343 stierf en dat zijn kleindochter en opvolgster, Johanna I, door haar wandaden de oorzaak werd van den ondergang van het koninkrijk en den inval van Lodewijk van Hongarije en Karei van Durazzo, door wien zij eindelijk werd gevangen genomen en ter dood gebracht. Milaan werd in dit tijdperk (1330—1378) bestuurd door verschillende Visconti, van wie sommige de sluwste en wreedste 13 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO monsters waren, die men zich kan voorstellen. Na zijn bevrijding uit den kerker te Monza, was Azzo daar ongeveer tien jaar Signore. Daarna kregen zijn ooms, die met hem in de gevangenis hadden gezeten, Luchino en de aartsbisschop Giovanni, deel in de regeering. Na den dood van Luchino (1349) legde Giovanni een buitengewone kracht aan den dag; hij hield den paus, Clemens VI, op een afstand en maakte zich meester van Bologna en Genua (Petrarca werd in 1353 door Giovanni uitgenoodigd en vestigde zich eenige jaren te Milaan). De drie neven van Giovanni verdeelden na zijn dood het grondgebied van Milaan onder elkaar. De oudste, Matteo, stierf in 1355, misschien vergiftigd door zijn broeders; de twee andere, Galeazzo en Bernabó, verdeelen het gebied en de regeering over Milaan en bedrijven gedurende drie en twintig jaar de meest afschuwelijke wreedheden. Daarna, in 1378, sterft Galeazzo en wij zullen later vernemen, hoe zijn zoon zich van zijn oom Bernabó bevrijdde. Thans behoeven wij de talrijke en dikwijls vreemde verbonden en oorlogen van deze Visconti niet te bespreken. Het is voldoende hier aan te teekenen, dat er soms groote uitbreiding en daarna weer groote vermindering van het grondgebied plaats vond tengevolge van de gunstige of ongunstige militaire en diplomatieke gebeurtenissen. Een belangrijke Milaansche onderneming was de langdurige worsteling tegen het wereldlijk gezag van den Paus, vooral tegen Albornoz en zijn wreede huurlingen, die jaren lang Romagna en andere oproerige deelen van den kerkelijken staat verwoestten. Florence werd in deze periode, zooals gewoonlijk, bezig gehouden met onderlinge troebelen (zie hoofdstuk IV), maar zoo nu en dan nam het toch deel aan nationale bewegingen. In 1331 sloot het zich aan bij den bond van Castelbaldo tegen Jan van Bohemen, zooals reeds verhaald is, en vijf jaar later, na de ongelukkige overstrooming van 1333, verbond het zich met Venetië tegen de Scaligeri van Verona. Hierop volgde een worsteling met Pisa over het bezit van Lucca, die eindigde met het verdrijven van het Florentijnsche garnizoen uit die stad, een gebeurtenis, die aanleiding gaf tot het afzetten van de Florentijnsche ministers van oorlog (de zoogenaamde Twaalf Oorlogs-Heiligen) en de installatie als Signore van Walter de Brienne, „den Hertog van Athene", die in het volgend jaar 1343 verdreven werd. Het jaar 1348 14 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) is berucht door de verschrikkelijke verwoesting onder de bevolking door de pest, la Morte Nera, in Florence en andere steden, een ramp, waarbij men denkt aan de Decamerone en den Pisaanschen Campo Santo, en ook aan de beschrijvingen van de pest bij Thucydides, Procopius en Defoe. Daarna krijgen wij, met een achtergrond van voortdurenden burgeroorlog en menigvuldige politieke verwikkelingen, de niet zeer heldhaftige verhouding van Florence met Cola di Rienzo, een bedeesd aarzelen en zoo iets als een gran refiuto ten opzichte van de mogelijkheid van een Vereenigd Italië; maar tegen de eerzuchtige plannen van de Visconti trad het flinker op. In verband met den tocht van Karei IV was de politiek van Florence kleurloos; maar ongeveer twintig jaar later trotseerde het den „vreemden indringer en tyran", den Franschen Paus, wiens emissarii Italië verwoestten, en was het kampioen in de groote „Libertas"-beweging; daarop volgde het woedende Interdict, dat paus Gregorius XI tegen de stad slingerde, en na een dapperen tegenstand een onbegrijpelijke inzinking en onderwerping. In 1378, kort na den terugkeer van het Pausdom te Rome, wordt Florence geteisterd door het Ciompioproer, maar nog eens „vernieuwt zij haar leden", zooals Dante zegt, en voert tot het einde der eeuw krachtig oorlog (door middel van huursoldaten) tegen den heerschzuchtigen Gian Galeazzo, wiens dood in 1402 haar juist op tijd redde om niet verzwolgen te worden door het Milaansche monster. Wat Venetië in dit tijdperk (1330—'78) betreft, feiten van nationale beteekenis zijn haar inmenging in de terra ferma politiek, de oorlogen in verband met Ferrara en tegen Mastino II van Verona en haar souvereiniteit over Padua; doch haar lange, steeds hernieuwde worsteling met Genua om de heerschappij ter zee, heeft misschien den grootsten invloed op de geschiedenis van Italië gehad. In 1352 werd er een verwoede zeeslag geleverd bij Constantinopel, die weldra werd gevolgd door een verpletterende nederlaag van Genua bij Sardinië; de Genueezen gaven hun stad aan den Aartsbisschop Giovanni van Milaan over, met wiens hulp zij een nieuwe vloot bouwden ; nadat zij Venetië zelf hadden bestookt, veroverden zij bijna de geheele Venetiaansche vloot bij de kust van Morea W354)- Toen ontstonden er interne moeilijkheden, diesamenhingen met de samenzwering van Marino Faliero, daarna oneenigheid met Creta en de vernieuwing van den oorlog met *9 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Genua; en in 1378 werd Chioggia (dicht bij Venetië) door de Genueesche vloot genomen; de gevolgen daarvan zullen wij later vernemen. Van meer dan plaatselijk belang is het feit, dat ongeveer 1362 Petrarca een huis van de Venetianen ontving en te Venetië (zoo niet te Arqua) het overige van zijn leven doorbracht. 1378—1400. Karei IV, Gregorius XI en Galeazzo II van Milaan stierven allen in 1378. „Keizer" Wenzel(Wenceslaus), zoon van Karei IV, verkocht den titel van regeerend hertog aan Gian Galeazzo Visconti en deed aldus volledig afstand van zijn heerschappij over Italië, een heerschappij, die geen Duitsch vorst in werkelijkheid meer bemachtigd heeft, ofschoon de laatste Duitsche „Romeinsch Keizer" eerst in 1452 gekroond werd. Rome was in de laatste 22 jaren van deze eeuw het tooneel van eenige zeer melodramatische gebeurtenissen, die in verband stonden met het Pausdom. Kort na de herstelling van het pauselijk hof in het,J^tU^anKs^ ^«fl3oertge""t¥agi-comische tooneefênpdie voorvielen op het daaropvolgende Conclave en gedurende de lange worsteling tusschen Paus Urbanus VI en den schismatieken Clement VII worden beschreven in het volgende hoofdstuk. Het Groote Schisma, dat nu begon, duurde tot het Concilie van Constanz (ï'^ff^TniS), toen de triumf van de Pausen te Rome over hun schismatieke mededingers eindigde met de volledige onderwerping van Rome aan het Pausdom, een toestand, die tot onzen tij«J; voortduurde. Te Napels vestigde Karei van Durazzo, nadat hij koningin Johanna in 1383 ter dood had laten brengen, zich als koning; hij was drie jaar te voren door Urbanus VI als koning van Napels gekroond. Zijn mededinger, Lodelijk van Anjou, deed een inval in den Regno, maar stierf aan de koorts. Dan komt de voortvluchtige Paus Urbanus en krijgt twist met Karei; het sensationeele einde hiervan wordt verhaald in hoofdstuk II. Na den dood van Karei, die bij een bezoek aan Hongarije werd vermoord, volgde zijn zoon, de jonge Ladislaus, hem onder regentschap op; naar aanleiding daarvan wilden de Fransche Anjou's hun aanspraken weder doen gelden. Maar Ladislaus toont zich na zijn kroning in 1390 zeer krijgshaftig en jaagt Lodewijk van Anjou, den jongere, uit Italië. Dit 16 3 Palazzo Vecchio, Florence 16 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) succes gaf hem, zooals wij later zullen zien, den moed om met hulp van de pausen den titel van koning van Rome, Ancona, Spoleto en andere domeinen te aanvaarden en te* droomen van een heerschappij over Toskane en misschien over geheel Italië. Te Milaan regeert in dezen tijd Gian Galeazzo, een duivel in listige wreedheid, die van 1378 tot 1385 het gezag deelde met zijn oom Bernabó en hem daarna onttroonde en vermoordde. Na verschillende gelukkige oorlogen door zijn huurlingen en condottieri gevoerd, waarbij hij een einde maakte aan de dynastie der Scaligeri te Verona, kocht hij in 1395 den hertogstitel van keizer Wenceslaus. Daarna maakte hij nieuwe veroveringen, nam Pisa, Siena, Perugia, Assisi en andere steden en zou zich misschien ook van Florence hebben meester gemaakt, wanneer hij niet plotseling was gestorven, waarschijnlijk aan de pest. Wat Venetië betreft, het eenige feit, belangrijk zoowel voor Venetië als voor Italië was de Chioggia-oorlog (1378—1380). In dezen oorlog veroverden de Genueezen, nadat zij de Venetiaansche vloot bij Pola een ernstige nederlaag had toegebracht, Grado en Chioggia; maar de Venetiaansche admiraal, Pisani, die gevangen was gezet wegens den ongelukkigen slag bij Pola, werd bevrijd en toen hij een nieuwe vloot had verzameld, blokkeerde hij de Genueezen in Chioggia. De overgave van de Genueesche vloot was het begin van de Venetiaansche hegemonie ter zee, die haar hoogtepunt bereikte in den Quattrocentro, zooals in de hoofdstukken over Venetië zal verteld worden. AANTEEKENING OVER DE COMPAGNIE DI VENTURA. De Bande of bende gelukzoekers, die jaren lang zulk een verwoesting in Italië aanrichtten, zijn voor den geschiedschrijver een belangwekkend verschijnsel, zooals een plaag van vernielend ongedierte interessant is voor den natuuronderzoeker. De avonturiers van de Noormannen, in Zuid-Italië, zijn een vroee; voorbeeld van dergelijke gelukzoekers, want ofschoon de eerst aangekomen kruisridders, die van het Heilige land terugkeerden, weigerden als huursoldaten te dienen, omdat zij voor den godsdienst en niet voor geld streden traden latere benden wel in dienst van Lombardische Hertogen en de Byzantijnen, totdat zij zich onder de zonen van Tancred tot een ïïïffirT? Sttat orJaniAseerden- Later, in de pauzen van het langdurige conflKt tusschen de Anjou's en de Spanjaarden over het bezit van bicihé, na den Vesper van Palermo (1282), werden vele leegloopende 17 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO krijgslieden, vooral Arragoniërs en Cataloniërs, als huurlingen aangemonsterd voor den dienst in Italië of in het Oosten. Zelfs de republieken begonnen meer afhankelijk te worden van soldaten dan van burgers. x) Wij hooren ook van Duitsche troepen, die achtergelaten werden door de keizers, wier Italiaansche expedities mislukten, zooals Hendrik van Luxemburg, Lodewijk van Beieren en Karei IV. Toen Hendrik te Pisa was begraven (1313), namen ongeveer 1000 man van Duitsche troepen, aan wie Frederik van Sicilië tevergeefs gevraagd had den veldtocht tegen Napels te hernieuwen, dienst in het leger van Uguccione en sloten zich later (1329) bij een banda van hun landgenooten aan, die waren gedeserteerd uit het leger van Lodewijk, toen die pas gekroonde Romeinsche keizer op zijn roemloozen terugtocht uit Italië was. Deze deserteurs vestigen zich in een militair kamp op de heuvels bij_ Montecatini en leefden van plundering. Daarna kwamen zij in dienst bij Marco Visconti den krijgshaftigen zoon van Matteo, en werden de eerste van die zwervende benden, die, zooals Gregorovius zegt, geleken op kleine militaire nomadenstaten, elk met hun condottiere, een soort van rooverhoofdman, met hun ambtenaren, wetten, en hun grooten tros van vrouwen en bedienden. Wij hooren het eerst van een Banda della Colomba, die Toskane in 1335 ongeveer teisterde, en een Banda di S. Giorgio in dienst van Lodrisio Visconti, die door zijn neef Luchino van Milaan werd verslagen (zie hoofdstuk III); dan was er de beruchte Gran Compagnia, aangevoerd door Werner van Urslingen die zich vol trots „den vijand van God en Mededoogen" noemde en later door Graaf Landau, die Romagna plunderde en omgekocht en gehuurd werd door Kardinaal Albomoz; dan was er de banda van den beruchten Fra Moriale (of Monreale), een prior van de Ridders van St. Jan, die condottiere werd en ten slotte door Cola di Rienzo werd terechtgesteld. De vrede van Brétigny (1360) tusschen Engeland en Frankrijk Ket in vele streken horden van afgedankte soldaten los. *) In Italië vinden wij behalve de Duitsche en Spaansche zwervende benden, Bretonsdie en Gascognische huurlingen (die veel gebruikt werden door den pauselijken emissarius Albornoz en later door den bloeddorstigen Kardinaal Robert van Genève) en ook de beruchte Engelsche 'Witte Bende, aangevoerd door Sir John Hawkwood 4), die in Florentijnschen dienst trad, nadat hij in dienst was geweest van de Pisanen en Bernabó Visconti en daarna van Paus Gregorius XI en Kardinaal Robert, onder wien hij deelnam aan de verschrikkelijke slachting van de bevolking van Cesena, zooals in het hoofdstuk over Rome wordt verteld. Hij werd verslagen en bijna gevangen genomen door Jacopo dal Verme, den condottiere van Gian Galeazzo. Hij stierf in 1394 en werd met grooten praal begraven in den Florentijnschen Dom, waar een groot fresco van Paolo 1) De slag bij Campaldino (1389) was misschien de laatste, die door burgers alleen geleverd werd. . ...... S) Juist toen ongeveer schreef Petrarca zijn prachtig Canzone Italta mia, waarin nij klaagt over de aanwezigheid van „vreemde zwaarden , die de groene velden van Italië bezoedelen met barbaarser! bloed (zie hfdst. VI-). , ■ 3) Ongeveer 1365 trachtte Urbanus die plaag te verdrijven door dewornaamste coitdotturt aan te sporen een kruistocht te ondernemen naar het Oosten ; maar zij lachten hem uit. «) Geboren te Sible Hedingham (Essex), waarheen zijn stoffelijk overschot is gebracht op verzoek van Richard III. Zijn tombe en familiewapen (een havik tn een struik) zijn daar nog te zien. 18 HISTORISCH OVERZICHT (1300—1400) Uccello hem te paard voorstelt (zie plaat 5 en lijst der illustraties). In dezen tijd begonnen Italiaansche condottieri met de vreemde avonturiers te wedijveren en verscheidene van hen hadden het geluk Signori van steden te worden. Francesco Sforza werd zelfs Hertog van Milaan (1450) en Federico di Montefeltro Hertog van Urbino (1474). De dramatische geschiedenis van den grooten condottiere Carmagnola, den Venetiaanschen kapitein-generaal, die „tusschen de zuilen" werd terechtgesteld, zal later verteld worden. Twee andere Venetiaansche condottiere, die beroemd zijn geworden in den Cinquecento en misschien nog meer in dezen tijd wegens de prachtige ruiterstandbeelden die Donatello en Verrocchio van hen gemaakt hebben en die bekend zijn aan de meeste bezoekers van Padua en Venetië, waren Gattamelata en Colleoni. Behalve dergelijke aanvoerders, die door republieken en despoten werden gehuurd, hooren wij zelfs nog in den Cinquecento van zwervende benden, zooals de beroemde Bande Nere, aangevoerd door Giovanni, den vader van Hertog Cosimo I de' Medici. 19 HOOFDSTUK I ROME EN HET PAUSDOM (1300—1400). DE Italiaansche geschiedenis van verschillende standpunten gezien te beschrijven, is een methode, die eenige herhaling met zich meebrengt en in een beknopt werk den schrijver dwingt afstand te doen van de voordeelen van een monographie, die juist een bijzondere bekoring heeft door haar uitvoerigheid en belangwekkende bijzonderheden. Derhalve kunnen wij hier slechts een korte schets van Rome en het Pausdom in den Trecento geven, terwijl wij ons zoo nu en dan over belangrijke personen of zaken een kleine uitweiding zullen veroorloven. Ofschoon de geschiedenis van Rome in twee derde van de I4e eeuw, d. w. z. de zoogenaamde Babylonische Ballingschap, weinig verband houdt met het Pausdom, lijkt het toch raadzaam het gezamentlijk te behandelen, en daar een volledig verhaal onmogelijk is, zullen wij een paar treffende feiten en episoden bespreken, te beginnen met ongeveer 1313, waar het verhaal in Italië in de Middeleeuwen eindigde. In dat boek is verteld, hoe Hendrik VII van Luxemburg, de laatste Duitsche monarch die er werkelijk ernst van maakte zijn aanspraak als „Augustus" te laten gelden, de Alpen overstak als rex pacificus, geestdriftig begroet als de bevrijder van Italië door den verbannen Dante, hoe hij Rome bezocht en daar werd gekroond in de onlangs herbouwde Lateraanbasiliek, niet door Clemens V, die ongeveer vier jaar te voren den pauselijken zetel had overgebracht naar Avignon, maar door zijn legaat. De roemlooze aftocht van Hendrik, het moedige verzet van Florence, zijn poging om naar Rome terug te keeren en dood zijn eenige gebeurtenissen, die de laatste periode van de Middeleeuwen afsluiten; als grenssteen van dat tijdvak zou men het groote dichtwerk van Dante kunnen beschouwen. 20 ROME (1300—1400) Na den dood van Hendrik VII verklaart de Paus, de sluwe Gascogner, die Dante *) tot denzelfden put in Malebolge veroordeelt als Bonifacius, driest geworden door de gunst van den Franschen koning, dat de keizer volgens den eed, dien hij als Koning der Romeinen aflegt, zijn vazal is en hij treedt op alsof de keizerlijke waardigheid voorloopig tot hem is teruggekeerd. Hij stelt Robert, den koning van Napels, als zijn keizerlijken Vicarius over Italië aan, en wil aldus de belachelijke aanspraken van Hildebrand en Innocentius III weer in het leven roepen. In 1314 sterft hij, door de Italianen vervloekt, omdat hij den pauselijken zetel naar Avignon had overgebracht en de slaafsche volgeling van Philips den Schoone was geworden; en ook om andere redenen verwenschte men hem, zooals blijkt uit de haat, die hij verwekte door de ruwe behandeling der Tempelridders 2). Toen nu Clemens V was gestorven, ontstond er een hevig conflict tusschen de Fransche en Italiaansche kardinalen. De Fransche, zeventien tegen zes en gesteund door koning Philips, Robert den koning van Napels en ook door een sterke partij te Rome, aangevoerd door de Colonna, wonnen ten slotte, na een strijd van twee jaren; het Conclave, dat te Carpentras werd gehouden, werd uiteengedreven door gewapende Gascogners en vluchtte hals over kop. Toen vergaderden de kardinalen te Lyon (1316) en kozen Jacques Duèse, den bisschop van Avignon, een kleinen, leelijken, listigen Gascogner van Cahors, protégé van koning Robert en werktuig van koning Philips. Johannes XXII, zooals bij zichzelf noemde, toonde weldra, dat hij van plan was Clemens in aanmatiging, hebzucht en wreedheid te overtreffen 3). Hij onderscheidde zich ook als ketter, daar hij een theorie opstelde over den toestand van de zielen der zaligen, een feit, waarom hij door de Synode vanVincennes veroordeeld en bijna voor een Oecumenisch Concilie gedaagd werd. De belangrijksche gebeurtenis in de geschiedenis van Rome tijdens het pontificaat van Johannes XXII was het bezoek 1) Inferno XIX, 83; Paradiso XXX, 143. Zie ook Purgat. XXXII, ito, waar het hof van Clemens te Avignon een onbeschaamde slet wordt genoemd. De2e °rde. g«ticht in irro en voornamelijk door St. Bernard samengesteld, had groote rijkdommen verkregen. Deze werden door Philip, den Schoone begeerd en aangehitst door de Hospitaalridders liet Clemens den Groot-Meester aanklagen van ketterij en daarna met 140 tempeliers martelen en sommige verbranden; de Orde werd afgeschaft. o /xtPej™a^?v^T,iailo9ahors en Ga?coBne dorsten naar on. bloed", schrijft Dante ongeveer 1318 (Paraduo XXVII, 58) en in een Latijnsche brief vaart hij uit tegen het Vasccnum opprcbrium. 21 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van Lodewijk van Beieren, die als opvolger van Hendrik VII, na zijn mededinger Frederik van Oostenrijk bij Mühldorf te hebben verslagen, besloot zich te Rome als keizer te laten kronen. Paus Johannes had den koning van Napels als keizerlijken Vicarius van Italië aangesteld, zonder acht te slaan op de aanspraken van de twee Duitsche mededingers naar dat keizerlijk ambt, en toen hij hoorde, dat Lodewijk zich gereed HET GESLACHT COLONNA maakte de Alpen over te trekken, sprak hij den banvloek over hem uit (1324). Te Rome zelf had een democratische omwenteling plaats. De ambtenaren en aristocratische aanhangers van koning Robert werden verdreven; tot hen behoorde Stefano, het hoofd van het geslacht Colonna, dat, zooals de lezer van Italië in de Middeleeuwen zich zal herinneren, door zijn doodvijand Bonifacius VIII, verbannen was, maar van het Fransche hof naar Rome was teruggekeerd. In tegenstelling 22 Zoon van Albrecht van Habsburg; zie Italië in de Middeleeuwen p. 445«. Den zoon van Hendrik VII, Jan, koning van Bohème (gedood te Crécy in 1346) was men voorbijgegaan. Zijn zoon, keizer Karei IV, zullen wij later ontmoeten. ROME (1300—1400) met Stefano was de jongere Colonna, Sciarra, die beroemd was geworden door het gevangennemen van Bonifacius te Anagni (zie Italië in de Middeleeuwen, blz. 446), een republikein ; hij werd nu gekozen tot Capitano del Popoio, met een Raad van Twee en Vijftig. Aldus herleefde de Romeinsche Republiek; zij weigerde den koning van Napels of zijn Vicarius als Signore te erkennen, maar was bereid den Paus of zijn Vicarius als Senator te ontvangen, op voorwaarde, dat de Paus zou terugkeeren. Maar Paus Johannes weigerde verder te Avignon gezanten te ontvangen en schreef een diplomatisch beleefden maar beslisten brief aan de Romeinen, waarin hij tegen Lodewijk uitvoer en trouw aan Robert eischte. In deze crisis zonden de Genueezen met medewerking van koning Robert, een vloot om Ostia aan te vallen. De Romeinen haastten zich om Ostia te ontzetten, maar werden verslagen en Ostia werd geplunderd. Verbitterd door deze vijandige daad, greep Rome naar de wapenen en toen kort daarna de partijgangers van Robert, aangevoerd door Stefano Colonna en andere ballingen de stad binnendrongen en barricaden oprichtten, werd de groote klok van het Capitool geluid, waardoor de pas geworven republikeinsche milizia werd opgeroepen; onder de indringers werd zulk een bloedige slachting aangericht, dat Sciarra de overwinning vierde door een triomfantelijke bestijging van het Capitool, als een oudRomeinsch zegevierend imperator 1). Ondertusschen had Lodewijk, in Noord-Italië verwelkomd door de Visconti, door Can Grande van Verona, de Estensi van Ferrara, Castruccio van Lucca en gezanten van Frederik van Sicilië, te Milaan de IJzeren Kroon aanvaard en op verraderlijke wijze zijn gastheer, Galeazzo Visconti, gevangen genomen, en hem, zijn zoon en zijn broeders in de helsche kerkers te Monza geworpen, die zij zelf hadden laten bouwen. Daarna liet hij een keizerlijken Vicarius te Milaan achter, sloeg het beleg voor Pisa, nam het in (Florence, dat door zijn Podesta, den zoon van koning Robert, verdedigd werd, was te sterk om aan te vallen), en marcheerde zuidwaarts, vergezeld door Castruccio, „den geesel van Toskane", zooals Villari hem noemt, dien hij tot hertog van Lucca had benoemd. ') Een ruw reliëf van Michael en den Draak, met opschrift en jaartal (^27), een herinnering aan deze overwinning, kan men, indien het niet onlangs verwijderd is, nog zien op de Forta S. Sebastiano (Via Appia). 23 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Te Rome bestond er verschil van meening. Onder de Twee en Vijftig waren er velen, die de bedoelingen van Lodewijk niet vertrouwden en gezanten naar hem stuurden om verschillende waarborgen te vragen. Maar Sciarra en eenige van de Savelli spanden reeds met den Duitscher samen en toen de gezanten kwamen, werden hun stemmen door trompetgeschal overstemd, en Castruccio voerde zijn voorhoede naar Rome. Lodewijk volgde hem en werd onder geestdriftig gejuich van een menigte „ketters en hervormers" (geen pauselijke geestelijke vertoonde zich) naar den St. Pieter geleid, waar een groot schismatisch feest werd gevierd; daarop installeerde hij zich in de pauselijke vertrekken van het Vaticaan! De stad was door het Interdict van den pauselijken legaat getroffen; de meeste priesters en monniken hadden Rome verlaten. De kerken waren gesloten en de reliquieën weggeborgen. Maar de Duitsche monarch lachte om dat alles. Hij was gewend aan weerspannige geestelijken in zijn eigen rijk, en hier had hij aan zijn zijde een machtige partij, de Franciskaner Minorieten en vele anderen, die, hoewel zij niet keizersgezind waren de schandalen van de Pausen te Avignon en de onbeschaamdheid van de Napelsche heerschers verfoeiden. Daar hij zijn verblijf liever in het centrum had, verhuisde hij naar het paleis, dat aan de S. Maria Maggiore grensde. Toen riep hij een vergadering bijeen in de groote zaal van het Capitool en stelde zichzelf en zijn gemalin als candidaten naar de keizerlijke waardigheid voor. Op voorstel van den schismatieken bisschop van Corsica werd hij tot Signore en Senator van Rome gekozen en met algemeene stemmen werd hem de keizerskroon opgedragen; de geestdrift, die de Romeinen bij deze gelegenheid toon spreidden, moet men voornamelijk toeschrijven aan den trots, waarmede zij hun recht om het imperium te schenken uitoefenden, een recht, waarnaar zij eeuwenlang tevergeefs gestreefd hadden. Bovendien verheugde Rome zich natuurlijk bij de gedachte, dat zij de anathema's van den Paus te Avignon had getrotseerd. Een nauwkeurige beschrijving van de kroning is gegeven door een tijdgenoot, den Florentijnschen kroniekschrijver Giovanni Villani. Hij schildert ons met levendige kleuren den grooten optocht van de S. Maria Maggiore naar den St. Pieter door de versierde straten, de steigerende rossen met hun zijden kleeden, de magistraten met hun goudlakensche gewaden 24 4 Dante 24 ROME (1300—1400) en zoo voorts. *) Maar met minachtend sarcasme merkt hij op, dat Lodewijk, daar de Graaf van het Lateraan, een offtcieele persoon, die bij de kroning niet gemist kon worden, uit Rome gevlucht was, onmiddellijk Castruccio met dien titel vereerde en in plaats van den Paus eenige schismatieke bisschoppen uitkoos om hem en zijn gemalin de heilige olie toe te dienen. Sciarra zette hem in naam van het Romeinsche volk de kroon op het hoofd, waarschijnlijk in de tegenwoordigheid van velen, die zich nog herinnerden hoe vijf en twintig jaar te voren, Sciarra met wapengeweld Paus Bonifacius te Anagni had gevangen genomen, van zijn troon had gesleurd (zooals soms beweerd werd) en getracht had met zijn dolk te dooden. Vier jaren later riep Lodewijk op de piazza van den St. Pieter een groote vergadering bijeen, die Paus Johannes van Avignon plechtig afzette en in zijn plaats een Minorietbroeder koos met den titel van Nicolaas V. Hierop volgde een verbranding in het openbaar van Paus Johannes en koning Robert in effigie. In deze maanden leefde de nieuwe keizer met groote praal in het Lateraan-paleis. Castruccio, de krachtige condottiere van zijn troepen, was naar Lucca teruggekeerd, 2) en zooals altijd brachten de onbeschaamdheid en de plunderingen van de Duitsche soldaten onlusten te weeg. Barricades werden opgericht en verscheidene ernstige gevechten werden er geleverd bij de Isola Tiberina, zoodat Lodewijk een sterke bezetting moest leggen in de S. Angelo en de Borgo. Toen deed de koning van Napels, Robert, plotseling een inval. Zijn troepen bereikten de basiliek van de S. Paolo fuori le mura 3), nadat zij de Duitsche troepen uit Ostia hadden verdreven. Om door een theatrale vertooning op de Romeinen indruk te maken, liet Lodewijk zich voor een tweeden keer in den St. Pieter kronen; thans plaatste hij de tiara op het hoofd van den tegen-paus en ontving van hem de pauselijke zalving en de keizerlijke kroon. Met deze schijn-waardigheid bekleed trekt hij op om de indringers te verpletteren; maar H Cronica, X, 54. De Duitsche en protestantsche Gregorovius is er natuurlijk over verrukt, dat een Duitsch vorst het imperium ontvangt van de S. P. Q. R. tegen den zin van den paus. Maar de tijdgenooten dachten er anders over. Zoo spreekt Villam over la presunzione del damnato bavaro en ipocrita dissimulazione van de kroningsplechtigheid. 2) Pistoia, dat deze hertog van Lucca had vermeesterd, was door de Florentijnen genomen. Castruccio heroverde het en nam ook Pisa in. Te Rome werd hij ook als Senator benoemd door Lodewijk. 3) Zie /talie in de Middeleeuwen, blz. 52, 73, 234. 25 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de vloot, die Frederik van Sicilië had beloofd, verscheen niet, en teleurgesteld keerde hij naar Rome terug, waar spot en oproer hem wachtte. Ten slotte besloot hij te vertrekken en nam den tegen-paus met zich mede. Het vertrek geleek op een vlucht. Een groote menigte Quirieten vervolgden de verachte stranieri onder het roepen van „Morte agli eretici" en wierpen met steenen, waardoor eenige personen van het keizerlijk gevolg werden gedood. Zoodra zij vertrokken zijn, verandert het tooneel. De partij der Welfen, de aanhangers van Paus Johannes en Koning Robert, komt terug; een Orsini en de oude Stefano Colonna worden tot Senatoren gekozen; Sciarra Colonna en de Savelli gaan op de vlucht; de paleizen van de keizerlijken worden geplunderd; lijken van Duitsche soldaten worden opgegraven, door de straten gesleurd en in den Tiber geworpen; een Volksvertegenwoordiging verklaart alle handelingen van Lodewijk nietig en zijn edikten worden door den beul verbrand. De Napelsche troepen rukken de stad binnen en het gezag van den Avignon-paus en koning Robert wordt hersteld (Augustus 1328). Daar Lodewijk van Beieren zulk een rol in de geschiedenis van Rome heeft gespeeld, zullen wij zijn verdere lotgevallen nog even bespreken. Terwijl hij den tegen-paus en de schismatieke kardinalen met zich mede nam, trok hij plunderend en verwoestend noordwaarts. Te Corneto ontmoet hij Pedro van Sicilië, die met zijn vloot voor den mond van den Tiber was gekomen, maar bemerkt had, dat Lodewijk vertrokken was. Na wederzijdsche verwijten, terwijl Pedro den keizer tevergeefs verzocht naar Rome terug te keeren en Napels aan te vallen, besloten zij elkaar weder in Pisa te ontmoeten; en daarheen haastte Lodewijk zich en verwachtte zijn trouwe condottiere Castruccio daar te vinden, die, zooals wij gezien hebben, gedwongen was geweest zijn keizerlijken meester te Rome in groote moeilijkheden achter te laten. Maar juist op dit tijdstip sterft Castruccio. Met schandelijke miskenning van zijn diensten, ontneemt Lodewijk zijn zoon de hertogelijke Signoria van Lucca en verkoopt het aan een vijand van zijn geslacht. Daarna maakt hij zichzelf tot Signorie van Pisa. Hij bevrijdt ook Azzo Visconti voor een groot losgeld uit den afschuwelijken kerker te Monza en benoemt hem tot keizerlijk Vicarius van Milaan. Voor een 26 ROME (1300—1400) groote som geld geeft hij Lodovico Gonzaga het Vicariaat van Mantua. Tegen het einde van 1329 steekt hij de Alpen over; en aldus eindigde deze expeditie van een Duitschen koning om de keizerskroon te bemachtigen. De tegen-paus Nicolaas hield zich, terwijl zijn heer te Pisa vertoefde, bezig met het slingeren van banvloeken naar zijn pauselijken tegenstander te Avignon. Maar kort daarna stond Pisa, evenals vele andere steden, tegen de vreemde overheersching op en verklaarde zich voor de republikeinsche vrijheid en Paus Johannes. Daarop vluchtte Nicolaas, maar werd gevangen genomen en naar Avignon gezonden met een strop om zijn hals. Vreemd genoeg werd hij gespaard en bleef in leven in de gevangenis tot 1333. De republikeinen en hun zonderlinge bondgenooten, de pauselijken, die ook de bondgenooten waren van koning Robert, hadden nu de macht in handen. De meeste van de groote Ghibellijnsche leiders waren gestorven, zooals Galeazzo Visconti, Can Grande, Castruccio en Sciarra Colonna en de episode van Lodewijk van Beieren had een grooten invloed uitgeoefend op de Italianen, bij wie nu het verlangen was herleefd om voor altijd il barbaro nentico, zooals de Florentijnen Hendrik van Luxemburg noemden, uit hun land te verdrijven. In den loop der volgende drie jaren (1330—1333) had de avontuurlijke tocht van Koning Jan van Bohemen plaats, die beschreven is in het Historisch Overzicht (blz. 12) en die geen grooten invloed op de geschiedenis van Rome heeft gehad, v^ng» In 1334 stierf Paus Johannes XXII, de Midas van Avignon, zooals men hem genoemd heeft, een naam, dien hij wel verdient, wanneer men hoort van de enorme geldsommen, die er in zijn geldkisten gevonden zijn. Toen Lodewijk met zijn Duitschers en Italiaansche Ghibellijnsche vazallen was verdwenen en de anti-Duitsche ballingen, onder wie zich Stefano Colonna en de Orsini bevonden, waren teruggekeerd, erkende de Republiek wederom de opperheerschappij' van Paus Johannes te Avignon, terwijl zij tevens als hoogste magistraten de twee Senatoren ontving, voor wier verkiezing de pauselijke sanctie of de bekrachtiging van Italië in de Middeleeuwen, blz, 450. 27 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Robert van Napels als pauselijke gevolmachtigde vereischt werd. Zooals wij hebben gezien, waren de eerste van deze Senatoren Stefano Colonna en een Orsini; en telkens vinden wij in deze periode die hoogste waardigheid verdeeld onder de wedijverende adelijke geslachten, een politiek van evenwicht, die de nieuwe Paus, Benedictus XII (1334—1341) met kracht doorzette. Deze zoon van een Langedocschen molenaar was een oprechte, brave, ernstige en nogal suffe oude man wiens eenige groote rol die van vredestichter was 1). Maar niettegenstaande al zijn inspanning namen de conflicten tusschen het volk en den adel, en de veeten tusschen de verschillende aristocratische geslachten voortdurend een meer verbitterd karakter aan. De hevigste gevechten werden dag en nacht tusschen de ruïnes der oude stad geleverd. Barricaden, loopgraven en schanswerken hielden de vijandelijke kampen gescheiden. De Tiber-bruggen werden bezet en aangevallen door de vijandelijke partijen. De oude Pons Milvius werd door de Orsini vernield 2). Te midden van al dit moorddadig gewoel vond een merkwaardig intermezzo (1333—1334) plaats, waarbij een geheel andere zijde van de menschelijke natuur naar voren trad. De ellende, door de voortdurende oorlogen en verwoestingen over Italië gebracht had in deze periode verschillende verschijnselen ten gevolge, zooals die der Flagellanten {Italië in de Middeleeuwen blz. 469). Het belangrijkste van deze verschijnselen was het optreden der zgn. „Duiven" (Colombe) of „Broeders van de Duif", boetelingen, die een vaandel met een duif volgden en olijftakken in de hand droegen; zij gingen, aangevoerd door Venturino, een Dominikaner monnik van Bergamo, van stad tot stad. Men zegt dat een menigte van tien duizend van deze „Duiven" Rome binnentrad (de bevolking van Rome bedroeg toen niet veel meer dan het dubbele van dat getal); Venturino hield een groote vergadering op het Capitool, waarheen de Romeinen, zooals de Atheners naar den Areopagus, in groote getale trokken, aangelokt door het ongewone. Maar de eenige uitwerking van zijn welsprekend- 1) Men zegt, dat hij naar Rome verlangde terug te keeren j maar aangezien de Fransche koning dit tegenhield, begon hij het geweldige Palais des Papes te bouwen, dat als een reusachtige onweerswolk de Rhóne bij Avignon beheerscht en bedoeld schijnt te zijn als een residentie van het Pausdom voor de eeuwigheid. ') Behalve de vier middelste bogen, die nog antiek zijn. 28 ROME (1300—1400) heid was, dat zij zijn slecht Latijn bespotten 1), en dat zij in lachen uitbarstten, toen hij uitvoer tegen de zedelooze losbandigheid van Rome (zooals de wilde buitensporigheden bij het carnaval, waardoor in dien tijd de Piazza Navona berucht was) en de Romeinen onwaardig verklaarde de stad te bewonen, die geheiligd was door de lichamen der Heiligen. Derhalve schudden de „Duiven" zich het stof van Rome af en vertrokken; Venturino marcheerde naar Avignon in de hoop aldaar medewerking te vinden. Maar de Paus (het was toen Paus Johannes, die kort daarna stierf) beschuldigde hem leerstellingen te verkondigen, die niet slechts het Christendom maar (wat veel erger was) het gezag van den Paus te Avignon ondermijnden, en hij werd levenslang naar een ver afgelegen landstreek verbannen. Zoo eindigde de Duif- en Olijftakbeweging, zooals dergelijke pogingen steeds veroordeeld schijnen te mislukken. Benedictus XII was misschien niet zoo teleurgesteld, als hij beweerde, toen hij gedwongen werd te Avignon te blijven. Hij slaagde erin zijn wereldlijk gezag in Italië stevig te handhaven, daar hij als pauselijke Vicarii in de groote steden eenige van de machtigste Italiaansche despoten liet benoemen of bevestigen, zooals de Visconti van Milaan, de Scaligeri van Verona de Estensi van Ferrara en de Gonzaga van Mantua. Zelfs het woelige Rome onderwierp zich, hoewel slechts tijdelijk, aan zijn Senatoren. Het was daarom niet te verwonderen, dat iemand, die in Languedoc geboren en geneigd was als een bon-vivant te leven, in Italië, dat door oorlogen en veeten geteisterd was, niet veel aantrekkelijks vond, dat kon opwegen tegen de bekoring van zijn prachtig paleis aan de majestueuze Rhöne, het heerlijke landschap en iets waar Petrarca in het bijzonder den nadruk op legt) den lekkeren wijn van Zuid-Frankrijk. Hij had ook de aangename voldoening, dat hij den Duitschen koning vernederd had, die het gewaagd had een tegen-paus te kiezen en zichzelf tot imperator had laten uitroepen, steunend op het feit dat hij door een Romeinsch edelman was gekroond. Om diplomatieke redenen had Lodewijk het verstandig gevonden den gunst MuratorTwordt Zï*L\ilZ?ïï«{aï\latin°- "T «° °ude kromekschrijver, die door heden en voor officfee^ ZV "ZS Veél ***** biJ "P^baré plechtig- Maar wanneer men on Ar scneen het over het algemeen goed te verstaan, of de mee«, v P. • ve™"term§ ™n de LatTjnsche taal let, moet men het betwijfelen ot de meeste van Veiturino's toehoorders wel bevoegde critici waren oetwrjteien 29 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van Benedictus te zoeken en was zelfs zoo ver gegaan, dat hij had voorgesteld afstand te doen van zijn titel en door den Paus zelf of door zijn legaat weder te worden gekroond, terwijl hij beloofde voor dat doel slechts één dag in Rome te zullen vertoeven. Dit was werkelijk een groote overwinning voor den Paus, maar ongelukkig verkeerde hij in dien tijd in moeiüjkheden, daar hij zoo onverstandig was geweest de partij van koning Eduard III tegen Philips van Frankrijk te kiezen. De onderhandelingen werden dus afgebroken en ten slotte liet Lodewijk, die zich had bedacht ten opzichte van zijn deemoedige voorstellen in 1338 te Mainz en Frankfurt de beroemde Besluiten bekend maken die later door den Gouden Bul van Karei IV zijn bevestigd, waardoor verklaard werd, dat een „Koning der Romeinen" en „Romeinsch Keizer" wettig door een besluit van de Duitsche keurvorsten kon gekozen worden zonder eenige inmenging van den Paus of het Romeinsche volk. Op den grondslag van deze en andere willekeurige besluiten werd later de Duitsche Heilige Roomsche Keizer, een schaduw van macht, gekozen. De snel op elkaar volgende politieke gebeurtenissen te beschrijven, die te Rome plaats vonden tijdens het pontificaat van Benedictus XII, zou Danaïden-arbeid zijn. De zoogenaamde Republiek, verscheurd door binnenlandsche twisten tusschen onderling oneenige edelen en het volk onderwierp zich telkens weer aan de pauselijke Senatoren. In 1339, toen de Senatoren wederom verdreven waren, werd een interessante proef genomen; er werden „deskundigen" van Florence gevraagd om het oude Rome te leeren, hoe zij een republiek moest inrichten! Priors, Arti en een Gonfaloniere, alle naar het Florentijnsche model, werden gemaakt en benoemd. Daarna, toen Paus Benedictus zijn banvloek uitsprak en aandrong op de erkenning van zijn Senatoren, werden deze Senatoren weggejaagd en Capitani del Popoio gekozen. Maar ten slotte wint Benedictus. Hij zendt een Nuntius gewapend met banbliksems en nu worden in plaats van de Capitani de twee pauselijke Senatoren weder aangesteld. Een van deze Senatoren, Graaf Orso di Anguillara, verdient wel vermeld te worden, want hij was een schoonzoon van Stefano Colonna en een intieme vriend van Petrarca; door hem werd de dichter in 1341 op het Capitool gekroond. . Petrarca's kroning op het Romeinsche Capitool is een 30 ROME (1300—1400) belangrijke episode in zijn leven, die elders beschreven wordt, maar wij moeten hier vermelden, dat hij eenigen tijd te Capranica J) en in 1336 en 1337 te Rome had vertoefd; op zijn terugreis naar Avignon, steeds vervuld van enthousiasme voor de klassieke oudheid, begon hij zijn groot gedicht, Africa, waarop hij voornamelijk zijn hoop op onsterfelijkheid had gevestigd. Vroeg in het jaar 1341, nadat hij het aanbod om met den lauwerkrans gekroond te worden had aangenomen, reisde hij eerst naar Napels, om geëxamineerd te worden in tegenwoordigheid van Koning Robert, voor wiens geleerdheid hij een onbegrensden eerbied had. Juist voor Paschen kwam hij te Rome, waar hij door zijn vriend, den Senator Orso werd onthaald en onder toejuichingen van de geheele stad den lauwerkrans ontving als de erkende opvolger van de groote dichters van het oude Rome. Of zou het juister* zijn te zeggen, dat Rome er zich reeds, hoewel tamelijk vaag bewust van was, dat deze kroning (veel belangrijker dan menige kroning van een Paus of Keizer) het zinnebeeld was van de toekomstige heerschappij van Italië in kunst en wetenschap ? Als zij daarvan een voorgevoel had, dan was dat een heilige inspiratie en geen koortsachtige hallucinatie, zooals die, welke haar een paar jaar later een poging deed wagen om het schijnbeeld van de Romeinsche wereldheerschappij, die voor altijd verdwenen was, te grijpen en vast te houden. Een jaar na de kroning van Petrarca besteeg een andere Franschman, Pierre de Beaufort, den pauselijken troon als Clemens VI. Hij was, zeide men, een strenge monnik, maar tevens veel meer een gran signore dan de molenaar's zoon, de vroolijke oude Benedictus. De Romeinen zonden als gewoonlijk gezanten om den nieuwen Paus de senatoriale waardigheid 2) aan te bieden in de hoop hem over te halen om van „Babyion" naar Rome terug te keeren. Clemens neemt genadiglijk alles aan wat hem wordt aangeboden, maar zelfs de welsprekendheid en de verzen van Petrarca kunnen hem niet bewegen Avignon te verlaten. Hij benoemt Stefano Colonna den jongere en een Orsini tot Senatoren. Koning Robert van Napels stierf in het begin van het jaar u^iJTT-he" Rome P V/terb?- SeMt0r 0nM had da" een Pal"»- Petrarca schreef uitvoerige brieven over den droevigen toestand van Rome en haar omgeving. Om Rome te Dereijcen moest hij door 200 ruiters geëscorteerd worden. nji. ,t?,!gT, dC gewoonte werd de Senatoriale waardigheid aangeboden aan en aanvaard door den edelman „Pierre de Beaufort" en niet door „Paus Clemens VI". 31 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO 1343, na een regeering van meer dan 33 jaar. Zijn eenige zoon, Karei van Calabrië, was in 1328 gestorven en de troonsbestijging van Johanna, die nu op den leeftijd van zestien jaar in Napels aan het bewind kwam, voorspelde niet alleen in het zuidelijke koninkrijk, maar ook te Rome weinig goeds. Te Rome vonden ernstige onlusten plaats. De republikeinen kregen wederom de overhand. De Senatoren werden afgeschaft en de democratische magistraten, de Dertien (XIII boni viri) weder aangesteld J), in naam onder de suprematie van den Paus; om zijn goedkeuring voor deze veranderingen te verkrijgen en tevens om nog eens bij hem aan te dringen naar Rome terug te keeren, werd een tweede gezantschap naar Avignon gezonden. De leider en „orator" van dit gezantschap was een jong Romeinsch notaris, die zich bij de laatste democratische beweging door zijn welsprekendheid en krachtig optreden had onderscheiden. De naam van dezen „oratore ai Papa" was Cola di Rienzo 2). Cola di Rienzo 3) Nicola of Cola, zoon van Lorenzo, werd waarschijnlijk geboren in 1313, het jaar, waarin Hendrik van Luxemburg stierf en Boccacio het levenslicht aanschouwde. Zijn moeder was een waschvrouw en zijn vader hield een herberg op den oever van den Tiber, in de wijk van Rome die toen „Reola" (Arenula — de zandige?) heette en nog bekend is als „Regola", ongeveer tegenover de Isola Tiberina en niet ver van het huis, dat ten onrechte het „Huis van Rienzi" wordt genoemd. Zijn moeder stierf vroeg en de jongen leefde bij zijn verwanten te Anagni, als een boer bij boeren, zooals hij klaagt, tot zijn twintigste jaar. Maar te Anagni en vooral toen hij te Rome was teruggekeerd, moet hij veel gelegenheid voor l) De Tredecimviri waren de bestuurders Van de dertien parochieën (riant) van Rome. Wij hooren van tijd tot tijd tets van hen. Zij werden afgeschaft in 1358 (vier jaar na Cola's dood) en de Septemviri werden toen aangesteld. 'j D.w.z. Nicolaas, zoon van Laurens (Lorenzo, Renzo of Rienzo). Hij schrijft in het Latijn zijn naam Nicolaus Laurentii. Van dezen genïtivus singularis Laitrentzi is de onjuiste vorm Rienzi afgeleid. Hij behoorde niet tot een familie dei Rienzi. Een andere Italiaansche vorm van den naam Nicolaas is Niccolö 3) Veel wat bekend is van Cola di Rienzo is oorspronkelijk ontleend aan een zeer belangrijk Leven in zonderling oud Italiaansch geschreven door een onbekend tijdgenoot, een tamelijk prozaïsch, lichtgeloovig en onkritisch persoon, die ons op vele uitweidingen onthaalt. Hij tracteert ons b.v. op een heel hoofdstuk van zijn eigen en Aristotelesr overpeinzingen over de droomen om zijn bewering te staven, dat Cola de toekomst in nachtelijke vizioenen voorzag. Deze Vüa is met vele aanteekeningen en appendices door Zepherinó Re uitgegeven. Talrijke feiten worden ook vermeld in Cola's brieven aan Karei IV. Hij vertelt ons b.v. dat zijn woning stond op den oever van den Tiber en een taberna publica was. 32 5. John Hawkwood 32 ROME (1300—1400) studie gehad hebben en dien tijd buitengewoon nuttig gebruikt hebben, want de jonge notaris werd weldra door zijn geleerdheid bekend als iemand die met groote geestdrift de Romeinsche geschiedenis, literatuur en oudheidkunde bestudeerde. En hij studeerde niet alleen. Zijn broeder was door de edelen gedood; hij had dus groote belangstelling voor de democratische bewegingen van den dag en behoorde ongetwijfeld tot hen, die Petrarca met groot enthousiasme als den dichter van het Italiaansche patriottisme begroetten. Zooals wij zien uit de brieven, die hij later aan Karei IV schreef, gebruikte hij een groot deel van deze periode van zijn leven met het lezen van klassieke schrijvers als Livius, Cicero en Valerius Maximus en met het onderzoek van inscripties en beeldhouwwerken, terwijl hij droomde van de herleving van een machtige Romeinsche Republiek, droomend, dat hij zelf eens zou trachten te verwerkelijken, wat hij bij zijn studie had geleerd. Zooals wij gezien hebben werd de jonge man wegens zijn geleerdheid gekozen als woordvoerder van het gezantschap, dat naar Paus Clemens VI werd gezonden; door zijn welsprekendheid won hij de gunst van den Paus, die hem met de waardigheid van Notaris bij zijn particulieren raad (Camera) te Rome bekleedde. Hij bleef eenige maanden te Avignon en maakte daar persoonlijk kennis met Petrarca, met wien hij veel sprak over het hun beiden zoo dierbare onderwerp; en zonder twijfel zouden vele van hun wenschen en voorspellingen, hoe vaag en fantastisch een nuchter denkend tijdgenoot die ook vond, thans voor ons zeer belangwekkend zijn, beschouwd in het licht van den nieuw verrezen dag van het Vereenigde Italië. Onder de kardinalen te Avignon was Giovanni Colonna een zoon van den ouden Stefano en de Maecenas van Petrarca Hij was, naar men zegt, zoo verbitterd op Cola wegens zijn redevoeringen tegen den Romeinschen adel, dat hij Paus Clemens overreedde hem te verbieden aan het hof te komen Maar er schijnt een wapenstilstand te zijn gesloten door toedoen van Petrarca, die de wondere gave bezat innige vriendschap te sluiten met personen, die doodvijanden van elkaar waren. Hoe het ook zij, Cola schijnt niets van zijn zelfvertrouwen verloren te hebben door dezen tegenslag, want hij schrijft prachtige brieven in zuiver pontificalen stijl naar de autoriteiten te Rome. Na zijn terugkeer (April 1344), werd hij weldra het hoofd 33 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van een geheime bond van revolutionairen; zij trachtten en wel met goed gevolg, de aandacht van het volk te trekken door middel van groote schilderstukken, zoo iets als onze aan plakbilletten. Een van deze schilderstukken wordt beschreven door den auteur van de Vita. Het was geschilderd op een muur van het Capitool aan den kant van het Forum. Het stelde een schip in een storm voor, het Schip van den Staat, zooals Horatius het in een van zijn Oden beschrijft, en er lagen nog vier andere schepen, die tegen de rotsen schipbreuk hadden geleden; dat waren Babyion, Troje, Carthago en Jeruzalem. Een ander, waardiger oproep, die echter misschien niet zoo sterk tot het volk sprak, was de oude, zwarte, bronzen tafel, die, zooals de bezoekers van het Capitolijnsche Museum zich zullen herinneren, nu nog te zien is aan den wand van de Sala van den beroemden rooden „Faun". Deze tafel was, met de voorkant naar binnen gekeerd, gebruikt voor de zijde van een altaar in de Lateraan-kerk, en was, toen de basiliek na den brand van 1308 werd herbouwd, opgeruimd. Cola schijnt die te hebben ontdekt en ontcijferd; hij vond de inscriptie zeer nuttig voor zijn doel; want het is een copie van de Lex Regia waarbij de Senaat en het Romeinsche Volk het imperium aan Vespasianus opdroegen (69 v. Chr.). Hij 'liet de tafel op een wand van de Lateraankerk aanbrengen (in medio latere ecclesiae, zooals hij zelf vertelt) en er werden groote „aanplakbilletten" geschilderd, die voorstelden, hoe Vespasianus door het volk en zijn afgevaardigden met de keizerlijke waardigheid bekleed werd. Toen riep hij een algemeene vergadering bijeen, en gehuld in een witte toga hield hij voor een reusachtig groot gehoor een vurige redevoering over den ouden roem van Rome en haar roemrijke toekomst; maar het eenige gevolg van deze inspanning was, dat hij de beschermeling wordt van eenige „intellectueelen" onder den adel, die hem als een interessanten en ongevaarlijken jeugdigen enthousiast beschouwen. Zij vermoedden weinig welk een aardbeving er aanstaande was. En toch waren er vele teekenen, die daarop wezen. Er heerschte een atmosfeer van onzekerheid in geheel Italië, alsof het centrum van de zwaartekracht aan het verschuiven en het evenwicht in gevaar was. Te Napels bestond een toestand van anarchie na den moord op Andreas van Hongarije, een moord, waaraan zijn jeugdige gemalin, Koningin Johanna, waarschijnlijk mede- 34 ROME (1300—1400) plichtig was, en dit had grooten invloed op Rome en de andere steden; want Napels was jaren lang een hechte steun voor de Welfsche partij geweest, die als anti-keizersgezind, de zaak van de republikeinen en pausgezinden voorstond. In Lombardije breidde de krachtige politiek van Giovanni, den Aartsbisschop van Milaan, het persoonlijke despotisme van de Visconti snel uit; dit was bestemd eenmaal Bologna en Genua te overweldigen In Toskane daarentegen had de Florentijnsche Republiek zich bevrijd van de Napelsche Vicarii en van de korte heerschappij van den „Hertog van Athene" en had nog eens haar democratische Ordinamenti bevestigd, waardoor aile edelen van de regeering werden uitgesloten en de politieke macht aan de Arti werd gegeven; deze revolutionaire bewegingen waren tot andere Toskaansche steden doorgedrongen, terwijl de algemeene verwarring was toegenomen door de onbeschaamdheid der huursoldaten en vrijbuiters, die samenwerkten met de Compagnie en Bande di ventura. Ook in Rome waren in den laatsten tijd de Gilden (Arti) machtig geworden, zoo machtig, dat zij vergaderingen mochten houden in de Stanze van het Capitool, en hun politieke invloed was zoo sterk, dat zelfs de Avignon-pausen zeer beleefde brieven tot hen hadden gericht. Maar in Rome had de republikeinsche beweging nooit vrij spel gehad. Zij werd altijd geremd door de krachtige tegenwerking van den adel en zij had nooit den moed of de kracht gehad om, zooals de Florentijnen hadden gedaan, den adel uit de regeering te zetten. Tegelijk met de republikeinsche Tredici Buoni Uomini, Capitani del Popoio en Conservatori vinden wij Romeinsche of somtijds zelfs buitenlandsche edelen als Senatoren aangesteld. *) En thans, nu te Rome een poging zou gewaagd worden, om de oude Republiek te herstellen, kon men wel voorspellen dat deze zou falen, want er was geen grondslag van wetten gelegd door een lange reeks van republikeinsche successen, zooals in Florence; het moest ontaarden, zooals ook werkelijk gebeurde, in het eerzuchtige streven van een enkel individu l) De titel Senator Romanorum of Summus Senator werd het eerst in het jaar «40 ongeveer regelmatig gebruikt in plaats van Patricius voor het voornaamste ambt in Rome. Karei van Anjou was „Senator Romanorum". Later werd een nieuw benoemde Paus gewoonlijk met dien titel vereerd; deze droeg hem dikwijls over aan een vertegenwoordiger. Zij, die het Capitool kennen, zullen zich den Palazzo del Senatore en den Palazzo dei Conservatori wel herinneren. Ongeveer een eeuw lang waren er twee Senatoren: na i«8 was er slechts één. 35 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO om door zijn eigen persoonlijk overwicht de macht van den adel omver te werpen en zichzelf voornamelijk door geweld als despoot te vestigen, want van welken aard ook de droomen van dezen waanzinnigen dweper in den beginne mogen geweest zijn, er kan geen twijfel over bestaan, dat zijn eerzucht weldra zich ver boven het Tribunaat verhief en gericht was op een Wereldheerschappij, waarvan Rome wederom het middelpunt en hij zelf de Augustus zou zijn. *) Maar hoewel het later optreden van Cola buitensporig en belachelijk was, in het begin werd hij zonder twijfel door edele beweegredenen gedreven en wij kunnen dergelijken theatralen bombast als Nicolaus Laureniii orpkanorum, viduarum et pauperum unicus legatus wel vergeven, wanneer wij hooren van de afschuwelijke toestanden, die hij trachtte te verbeteren. ,,In Rome waren in dien tijd geen regeerders" zegt de schrijver van de Vita (het schijnt, dat hij een ooggetuige is geweest), „vechten en rooven bad eiken dag plaats; matronen en maagden, ja zelfs kleine meisjes werden onteerd; menschen, die naar hun werk gingen, werden belaagd; vrome en weerlooze pelgrims werden uitgeplunderd en vermoord; depriesters werden steeds verdacht van de een of andere misdaad; alle soorten van ondeugden bloeiden; er was geen rechtspraak, geen beroep wegens geweldpleging, geen bewijs tenzij door het zwaard gesteund; niemand was veilig, die niet kon vertrouwen op de gewapende troepen van zijn verwanten of vrienden." Te midden van dergelijke tooneelen, terwijl de oude Stefano Colonna en andere voorname edelen afwezig waren, achtten de samenzweerders het oogenblik gekomen om plotseling op te treden en zonden herauten rond om het volk op te wekken den volgenden dag (19 Mei 1347) een algemeene bijeenkomst te houden op het Capitool. Te middernacht woonde Cola de mis bij in de kerk van S. Angelo in Peschiera 2), en in de stilte van den nacht smeekte hij vurig om de hulp en de bezieling van den Heiligen Geest, op wiens zevenvoudige 1) Dit wordt duidelijk bewezen door zijn brieven en proclamaties. Zoo zegt bij b.v. tot de Florentijnen (1347) dat hij van plan is de oude unie van het heilige Italië onder de hegemonie van Rome te herstellen en dat het imperium redelijkerwijze zal opgedragen worden aan het heilige Romeinsche volk. En daarom, voegt hij er bij, zal de keizerlijke waardigheid aan een vurig voorstander van de nationale unie opgedragen worden. ») d. w. z. de Vischmarkt. Het is binnen de Portico van Octavia, niet ver van de Tarpejische Rots. 36 ROME (1300—1400) gaven hij meende te mogen steunen bij zijn grootsche onderneming. In de vroegte van den volgenden dag, Pinksteren (Pentekoste), trad hij uit de kerk te voorschijn, geharnast, blootshoofds, omringd door de samenzweerders, die drie banieren droegen, zinnebeelden van de vrijheid, het recht en den vrede. Toen de optocht het Capitool had bestegen, sprak Cola de verzamelde menigte toe, kondigde den nieuwen staatsvorm af, verklaarde de edelen onbevoegd voor hun ambten en benoemde zichzelf in naam van Jezus Christus severus et clemens libertatis, pacis, justitiaeque Tribunus et sacrae Romanae civitatis Liberator. De Senatoren, een Colonna en een Orsini, waren gevlucht. De oude Stefano kwam terug, maar kreeg van Cola het bevel de stad te verlaten. Zijn zoon en de andere edelen werden opgeroepen om den Tribuun te huldigen, evenals alle rechters en andere magistraten en de voorzitters van de Arti. Daarna stuurt Cola om zijn aanvaarding van het Tribunaat te melden brieven aan Keizer Lodewijk, den Koning van Frankrijk, en aan alle Gemeenten en Vorsten van Italië; zijn gezanten roepen, met zilveren staven in de hand, alle Italiaansche steden op om zich met Rome te verbinden en hun tyrannen en vreemde onderdrukkers te verjagen. Hij zond uitnoodigingen om een nationaal parlement te vormen. Hoe grootsch het plan van Cola was, op welk een juist oogenblik het kwam en welk een tooverkracht er nog steeds in den naam Rome leefde, kan men opmaken uit de geestdrift, waarmee de gezanten werden begroet. Deputaties en afgevaardigden uit alle deelen van Italië zag men in de straten van Rome en wederom scheen het Capitool het centrum van het Italiaansche politieke leven. Brieven met gelukwenschen en raadgevingen kwamen van alle kanten, van de Vorsten en den Venetiaanschen Doge, van Signori en steden. Zelfs de Paus, die zich eerst op een afstand had gehouden, zond een vriéndelijk antwoord en een zilveren cassette, waarop de wapens van Rome en haar twee regeerders, den Paus en den Tribuun, waren gegraveerd. Voor ons is misschien de meest interressante van deze missiven de Epistola hortatoria van Petrarca aan Cola, waarin hij zegt, dat Cola de voortreffelijke eigenschappen van Romulus, Camillus en Brutus in zich vereenigde en hem uitnoodigt de onbeschaamde vreemdelingen uit te roeien, „die de Rijn of 37 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de Rhöne of een andere verachtelijke uithoek van de wereld ons heeft gezonden" 1). Het was waarschijnlijk in dezen tijd, dat Petrarca in zijn eerst oprecht enthousiasme zijn beroemde Canzone Spirtogentil tot Cola 2) richtte, waarin hij klaagt over de slapende onverschilligheid van Italië en een krachtig persoon oproept om haar bij het haar te grijpen en wakker te schudden, waarin hij met verrukking spreekt over Rome, dat gewekt is door een held, die op de Tarpejische Rots troont, wiens roem de schimmen van de Scipiones, van Fabricius en Brutus in het Elysium zal verblijden. De Canzone heeft fijne en krachtige trekken, maar toch niet zulk een élan als de stanza 3) van Byron met haar vurige, hoewel misschien misplaatste, welsprekendheid, waarin hij ons vraagt van de tienduizend tyrannen van Italië ons te wenden tot haar laatsten Tribuun, tot den Verlosser uit de donkere eeuwen van schande, den vriend van Petrarca, de hoop van Italië, Rienzi, den laatste der Romeinen. Hoe buitensporig en theatraal Cola's plannen en daden ook mogen schijnen, zij berustten in deze periode op een juist begrip van het Italiaansche karakter en den magischen invloed van den naam Rome 4). Met betrekking tot de stad oefende hij zijn bijna absolute macht uit met bescheidenheid, maar met een gestrengheid, die altijd noodig was gebleken om de veelkoppige hydra van de Romeinsche partijzucht in toom te houden. Hij zette de twee Senatoren af, maar behield den Grooten en Kleinen Raad. Hij sprak onpartijdig recht, maar betoonde geen medelijden ten opzichte van oproerigheid en geweld. Onder hen die de doodstraf ondergingen wegens roof was een oud-Senator, die werd opgehangen op het Capitool, waar hij kort te voren als een voornaam magistraat had gezeteld. Hij verklaarde de bestaande titels voor nietig, behalve 1) Onder de Romeinsche edelen waren vele van Duitsche of Gothische afkomst, zooals de Colonna, de Savelli, de Gaetani enz. Het meerendeel van deze „onbeschaamde vreemdelingen" waren vrienden en beschermheeren van Petrarca, de Colonnesi 1 ') Abt de Sadé dacht, dat Petrarca de Canzone had gericht tot den ouden Stefano Colonna, waardoor het vroeger gedateerd zou moeten worden. Maar zoowel wat den geest als den vorm betreft, is het zeer verwant aan den Epistola Hortatoria, ») Child Harold's Pilgrimage CXIV. *) Petrarca schreef in dezen tijd: „het lijkt, alsof een incantatie van toovenary (tncanto di malia) geheel Italië bevangen heeft." Een oude kroniekschrijver verzekert ons, dat de naam Cola zelfs den Sultan van Babyion met eerbied en vrees vervulde. Dat overtreft nog de paniek, die de „donder van Olivier Cromwell's kanonnen bij den mond van den Tiber in Rome veroorzaakte." 38 ROME (1300—1400) die van den Paus en liet de familiewapens verdwijnen, terwijl hij verzekerde, dat in het vervolg alle titels en ambten door het Romeinsche volk zouden worden geschonken. De macht, die hij zich zelf als Tribuun aanmatigde, was die van een dictator *). Hij liet munten slaan met zijn eigen naam; van deze bestaan nog twee exemplaren. Hij had een garde van 390 schitterend uitgeruste ridders en 1300 voetknechten en een lijfwacht van honderd speerstrijders uit de stadswijk (de „Regola"), waar hij geboren was en zijn vader vroeger een herberg had gehad; hij reed uit, gekleed in een gewaad van witte zijde versierd met goud, met een mantel van groen en geel fluweel, gezeten op een wit strijdros, met een scepter van staal in zijn hand, terwijl een vaandeldrager een banier, waarop zijn wapen was geweven, boven zijn hoofd liet wapperen ; wanneer hij de basiliek van St. Pieter bezocht kwamen de geestelijken te voorschijn om hem te begroeten en zongen het Veni, Creator Spiritus. De Nationale Vergadering werd opgeroepen in het begin van Augustus, de maand, waarin de oude Romeinen gewoon waren het groote feest ter eere van Keizer Augustus te vieren (Feriae Augusti).Y\)ï en twintig van de voornaamste Italiaansche steden 2) hadden afgevaardigden gestuurd, de meeste met schitterende gevolgen. De gedachte was grootsch en hetoogenblik zeer gunstig gekozen. Keizers en Pausen hadden zich van het tooneel teruggetrokken; de adel was overweldigd; vele belangrijke steden hadden zich voor de republikeinsche vrijheid verklaard; Rome, de metropolis van de oude wereld, had nog steeds zulk een wondere aantrekkingskracht op de verbeelding der menschen, dat het gemakkelijk een middelpunt had kunnen worden, waarom zich Italië zou vereenigen (zooals het vijf eeuwen later geschied is). Maar voor zulk een ontwikkeling is een scheppende tertia vis vereischt, en in dit geval was, ondanks alle bedriegelijke verschijnselen, de scheppende kracht afwezig. Het genie van Cola (als het ooit heeft bestaan) faalde op het critieke oogenblik. De grootsche, dramatische vertooningen, waarmede hij een tijdlang zoo'n sterken indruk op de Italianen had gemaakt, schenen in een belachelijke comedie te ontaarden. Men be- ') Zeer verstandig, of uit berekening, had hij er op aangedrongen het Tribunaat slechts twee maanden te behouden; maar de Romeinen „scheurden hun kleeren in narden en zwoeren, dat zij liever wilden sterven dan hem laten aftreden" (Gregorius). ') Het Ghibellijnsche Pisa was natuurlijk niet vertegenwoordigd. 39 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO merkt, dat men op den glibberigen rand van den waanzin is bij de lezing van beschrijvingen, zooals die hier volgen, van eenige plechtigheden, die plaats vonden tijdens de aanwezigheid van 'de nationale afgevaardigden te Rome (Augustus, 1347). Een treffend voorbeeld van een dergelijke vertooning was die, waarbij Cola op den eersten Augustus *) den titel aannam van „Ridder van het Bad", een van die titels, die in de Middeleeuwen met fantastische plechtigheid door vorsten en republieken werd verleend. Na een prachtigen optocht kwamen Cola en zijn schitterend gevolg bij het Lateraan-Baptisterium aan. Hier kan men nog het reusachtige bad van groen basalt zien, waarin volgens de overlevering Constantijn de Groote van het beidensch geloof en de melaatschheid is gereinigd. In dit groote bad, gevuld met welriekend water, stapte Cola, terwijl de pauselijke Legaat, zooals Gregorovius zegt, vol ergernis keek naar de ontwijding van de oudste Christelijke doopvont. Toen hij uit het bad kwam, werd de nieuwe Ridder gewikkeld in witte dekens en te slapen gelegd in het groote bed 2), dat was neergezet onder den door porfieren zuilen gedragen koepel van het Baptisterium. Den volgenden morgen, gekleed in het scharlaken, gaat hij naar de loggia aan de oostzijde van de Lateraan-basiliek, waar de Pausen gewoon waren den Jubileum-zegen te geven. Hier, ten aanschouwe van een groote menigte, werd hij vereerd met het zwaard en de gouden sporen van het ridderschap en als het Vat van den Heiligen Geest en de Hoogste Macht van het Heilige Romeinsche Volk gaf hij zijn zegen aan het geheele menschelijke geslacht, Urbi et Orbi. Bovendien roept hij. iedereen, die Cola di Rienzo. Zie Lijst der illustraties. Het feest van de „Ketenen van den H. Petrus"; zie Italië inde Middeleeuwen blz. 99. Voor het Lateraan-Baptisterium en het Bad van Constantijn, zie ibidem blz. 268—69. 2) Dit bed zakte, naar men zegt, in den nacht op onheilspellende wijze ineen. 40 6. Ponte Vecchio, Florence 40 1 ROME (1300—1400) er aanspraak op maakt keizer, koning, vorst, hertog of een andere grootheid te zijn of die meent de macht te hebben iemand als zoodanig te kiezen, op, om voor zijn tribunaal te verschijnen met bewijzen van hun aanspraken; want het Romeinsche volk en de nationale vergadering vormen het eenige wettige lichaam, dat het kiesrecht heeft. Men zegt dat de pauselijke Legaat, in woedende verontwaardiging ontstoken, trachtte te protesteeren, maar zijn stem werd verdoofd door het geschetter der trompetten. Deze melodramatische tooneelen werden gevolgd door feesten en plechtigheden; wijn spoot in overvloed uit de neusgaten van het bronzen „paard van Constantijn", dat in dien tijd voor het Lateraan stond, maar nu bekend is als het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius en op de piazza van het Capitool staat. Daarna werd er hulde gebracht door de ambtenaren en de edelen (behalve de Colonna en de Gaetani) aan den „Ridder van den Heiligen Geest, den Bevrijder van de Stad, den Vriend van de Wereld, den doorluchtigen Tribuun"; vlaggen en ringen als zinnebeelden van de nieuwe confederatie werden onder de gezanten van de Italiaansche staten 2) uitgedeeld en toen was de plechtigheid afgeloöpen. Een nog belachelijker vertooning was de kroning van Cola met zeven bloemenkransen; eenige daarvan waren gemaakt van de planten van den Boog van Constantijn; men veronderstelde dat deze kransen de zeven gaven van den Heiligen Geest symboliseerden ; door zeven verschillende ambtenaren werden deze op zijn hoofd gezet. Men zegt, dat zijn aanmatiging zoo ver ging, dat hij er zelfs aanspraak op maakte vergeleken te worden met den Zaligmaker, in ieder geval wat den leeftijd betreft; hij was in 1347 ongeveer 33 jaar. Een andere aanmatiging, die weinig blijk gaf van eerbied voor zijn moeder, was het feit, dat hij niet wilde gehouden voor den zoon van den herbergier uit de Regola, maar voor een bastaardzoon van Hendrik van Luxemburg. Geen wonder dat Petrarca's geestdrift veranderde in klachten over dergelijke aan waanzin grenzende vertooningen. Uit Genua schreef hij aan Cola een brief, waarin hij uitriep: Facilis descensus Avemi! Ubi tuneWe tuus salutarisgenius Tu quoque longum vale, Rotna, si haec vera sunt! Indos 1) Er waren toen twee mededingende „Keiiers" Lodewijk en Karei. ') Men zegt, dat de Florentijnsche gezanten die weigerden aan te nemen. 41 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO ego potius aut Garamantos petam. Ook de ontstemming van Paus Clemens werd dagelijks grooter. De berichten, die zijn Legaat, wiens verontwaardiging over Cola's optreden wij hebben gezien, naar Avignon stuurde, wekten in hooge mate zijn ergenis op. Bovendien, zijn goedkeuring van Cola's eerste plannen was alleen gegrond op de begeerte naar wereldlijke macht, waarop elke pauselijke goedkeuring van eenige politiek steeds gegrond was, is en zal zijn. Hij had gedacht, dat Cola s nieuwe Republiek het Duitsche Imperialisme krachtig zou tegenwerken. Maar de imperialistische neigingen van Cola verontrustten hem meer dan het fictieve Heilige Roomsche Rijk Hij ging daarom gaarne in op de voorstellen van den Trahsalpijnschen Caesar. Deze Caesar was Karei IV, kleinzoon van Hendrik van Luxemburg en zoon van den ouden blinden Jan van Bohemen, die in Augustus 1346 te Crecy was gedood. Toen zijn vader nog in leven was, in April 1346 had Karei Paus Clemens te Avignon een bezoek gebracht en hem vele beloften gedaan, zooals de Caesars altijd gewoon waren aan de Pausen veel te beloven in verband met de „Romeinsche kwestie" en de wereldlijke macht, terwijl hij van den Paus de belofte kreeg van pauselijke zalving en steun voor het streven naar den keizerlijken titel, ofschoon de zoogenaamde Keizer, Lodewijk van Beieren, nog in leven was x) Aldus waren er gedurende een jaar of langer twee Keizers, die beiden naar de heerschappij dongen; maar in 1347 stierf Lodewijk door een val van zijn paard en Karei, die reeds koning van Bohème was, werd erkend als Transalpijnsch Koning van de Romeinen en Keizer; de Paus beloofde hem in Rome te kronen op voorwaarde, dat hij slechts één dag in de pauselijke stad zou vertoeven en nooit meer een voet zou zetten op het grondgebied van de Heilige Kerk. Zoo diep was het „Heilige Roomsche Rijk en het Pausdom gezonken! De ontaarding van de twee groote middeleeuwsche Machten verklaart het succes van Cola. Maar zijn geluk zou van korten duur zijn. 2) Zijn stoutmoedigheid was gestegen door de vleierij en het verzoek om bondgenootschap van de beruchte Johanna van Napels, (die zoo juist den man had 1) Men zal zich herinneren, dat Lodewijk nooit door de Pausen te Avignon was erkend, ^ ^lr£r£t?J*:™ hT'hefT^naat aanvaardde, tot den ,4en januari 1348 waarop hij de vlucht nam - acht maanden en vijf dagen. 42 ROME (1300—1400) gehuwd, die verdacht werd van den moord op haar eersten echtgenoot) en ook door een dergelijk verzoek van den broeder van den vermoorde, Koning Lodewijk van Hongarije *), en hij was vervuld met zulk een zelfvertrouwen, dat hij de Colonna en Orsini verbitterde door hen gevangen te zetten en hen daarna , vrij te laten onder vernederende voorwaarden van onderwerping. Het natuurlijke gevolg van dit alles was een wanhopige poging om den tyran te overweldigen. Een groot aantal edelen vereenigden hun strijdbare manschappen te Palestrina, het oude Praeneste, en deden in November 1347 een aanval op Rome. Zij ontmoetten Cola's troepen buiten de Porta Maggiore en werden verslagen. Een groot bloedbad werd aangericht. Meer dan tachtig edelen werden gedood, onder wie Stefano de jongere en vijf andere Colonna, zoodat evenals de oude gens Fabia, het geslacht bijna geheel was uitgeroeid, daar de oude Stefano, die reeds den tachtigjarigen leeftijd had overschreden, tot de weinige behoorde, die nog in leven waren 2). Deze overwinning werd een ramp voor Cola door de waanzinnige en ruwe manier, waarop hij er gebruik van maakte. Eén weerzinwekkende daad maakte in het bijzonder de verontwaardiging van de Romeinsche burgers en de soldaten gaande. Toen hij uitgereden was om het slagveld te bezoeken, kwam hij op de plaats, waar Stefano Colonna de jongere gedood was, en waar zijn bloed een plas had gevormd. Cola riep zijn zoon en terwijl hij hem met een weinig van het geronnen bloed besprenkelde, riep hij uit: „Hiermede wordt gij tot Ridder der Overwinning gedoopt". Geen wonder, dat, zooals de schrijver van de Vita zegt, „allen, die tegenwoordig waren, ten hoogste verbaasd en ontsteld waren". De Pauselijke Legaat sloot zich aan bij de algemeene verontwaardiging over zulk een ruwheid, die ten slotte den banbliksem van Avignon ten gevolge had. Wat Petrarca betreft, hij gaf in wanhoop alles op; mihi restat nihil, schreef hij, praeter lacrimas. Daarna stortte alles ineen. Wat de rechtstreeksche oorzaak daarvan was, is moeilijk te zeggen. Misschien was het de banvloek van den Paus; want Clemens had heftige brieven M Zie hoofdstuk over Napels. s) Toen hij na den val van Cola weer in Rome kwam, nam hij geen wraak. Hg stierf waarschijnlijk het volgend jaar. Petrarca, die hem op zijn ouden dag bezocht, zegt, dat hij op een ouden Romeinschen held geleek, „zooals Julius Caesar of Scipio Africarms". 43 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO tot de Romeinen gericht, waarin hij den Tribuun vervloekte als een heiden en een ketter; bovendien had hij met Interdict gedreigd. Maar de voornaamste oorzaak moet bij Cola zelf gezocht worden; zonder twijfel was bij al het uiterlijk vertoon en zelfvertrouwen zijn innerlijk reeds rot en bedorven. Angstige spanning bracht hem pijnen, flauwten en afschuwelijke droomen. Weldra weigerden zijn troepen de bevelen te gehoorzamen; de groote klok van het Capitool luidde, maar men luisterde er niet naar. Plotseling liep het gerucht (December 1347), dat hij met een klein aantal van zijn lijfgarde het Capitool had verlaten en zijn toevlucht had gezocht in den Castello S. Angelo. Een maand later werd hèt bekend, dat hij naar Napels was ontvlucht. Aldus eindigde na ongeveer acht maanden, het eerste sensationeele gedeelte van dit vreemde drama, dat evenals de geschiedenis van Napoleon een nog sensationeeler slot zou krijgen. Gedurende de vijf volgende jaren, tot den dood van Clemens VI, biedt de inwendige toestand van Rome weinig belangrijks aan. Het bestuur werd uitgeoefend door edelen en pauselijke autoriteiten en er kwamen natuurlijk de gewone oproeren en korte overwinningen van het volk, dat niet in staat bleek tot eenige georganiseerd optreden zonder leider1). Het zal dus beter zijn in het kort de lotgevallen van Cola te verhalen tot zijn terugkeer naar Rome in 1354 en zijn tragisch einde. Napels, waarheen Cola was gevlucht2), bevond zich in dien tijd in de macht van Lodewijk, den koning van Hongarije, die koningin Johanna had verjaagd (zie hfdst. over Napels). Paus Clemens vroeg de uitlevering van den vluchteling; maar Cola ontsnapte. Ongeveer twee jaren 3) schijnt hij bij de Franciscaner kluizenaars geweest te zijn, „de Kleine Broeders" van Monte Majella in de Abruzzi, fantasten en dwepers met de armoede van Christus, een sekte die door de Pausen 1) Een korte poos (1353) was een van de Baroncelli het hoofd van de Republiek, nadat de Senator Orsini gesteenigd was. Hij nam den titel van Urfos Trtiunus Secundus aan. Hrj. werd verjaagd, misschien gedood, toen Cola terugkwam. j 2) Misschien ging hij slechts naar het Napelsche gebied, en kwam hij niet in de stad. Dit gebeurde wellicht wegens den Zwarten Dood. ') In zün brieven aan Karei IV en den aartsbisschop van Praag zegt hij dertig maanden en dit lijkt waarschijnlijk, daar hij Rome in Januari ongeveer van 1348 verliet en in Augustus 1350 naar Praag »ing De uitgever van de Vita verzekert, dat Cola veimomd gedurende het fubileum (1350)° Rome bezocht. Petrarca was er toen zeker, want hij beschrijft met weemoed hoe verlaten het paleis van zijn vrienden, de Colonna, en de plaats van zyn eigen kroning waren* 44 ROME (1300—1400) verfoeid werd. Een van deze kluizenaars deelde aan Cola eenige voorspellingen mede van Merlin(!), waardoor hij duidelijk werd aangewezen als de Nieuwe Messias en de Verkondiger van den Heiligen Geest; in geestdriftige vervoering smeekte de kluizenaar hem de vervulling van de voorspelling te vergemakkelijken door een beroep op den transalpijnschen Keizer, Karei IV, wiens kroning in Rome nog steeds niet had plaats gevonden; in samenwerking met hem zou Cola in staat zijn Rome te maken tot datgene, waartoe de Hemel het had bestemd, den heiligen zetel van de twee Machten, het Pausdom en het Keizerschap, die, zooals Dante in zijn de Monarchia had aangetoond, noodig waren, voor het geestelijk en wereldlijk bestuur van het menschdom. In den zomer van 1350 ging hij dus vermomd op weg, nadat hij lange, hoogdravende brieven had vooruitgezonden naar Praag, waar Karei als koning van Bohemen resideerde. Hij werd met schijnbare vriendelijkheid ontvangen, maar de keizer schijnt hem toch weldra van krankzinnigheid verdacht te hebben en beschouwde hem met een gevoel van verachting. En dit verergerde waarschijnlijk door het feit, dat de afvallige republikein nu verzekerde, dat hij de goddelijke rechten van de Duitschers op de keizerlijke heerschappij over Italië nooit had ontkend en dat hij trotsch was op zijn eigen bloedverwantschap met den keizer; want Karei was, om zoo te zeggen, zijn onwettige neef, wanneer men aanneemt, dat hij zelf de zoon was van Hendrik van Luxemburg en niet van een Romeinsch herbergier! Paus Clemens VI was natuurlijk woedend toen hij hoorde dat de ex-Tribuun, over wien hij den banvloek had uitgesproken, in de gunst van zijn keizerlijken bondgenoot trachtte te komen, en zijn ergenis nam toe, toen hij vernam, dat Cola de bedoeling had hem een zuiver geestelijke rol in de nieuwe Wereldheerschappij te laren spelen. Naar men vertelt gaf hij als zijn vurig verlangen te kennen, dat Cola zou worden verbrand. Karei ging niet zoo ver, maar met het oog op de verontwaardiging van Clemens nam hij zijn gast gevangen of interneerde hem op het kasteel van Raudmtz aan de Elbe, en wanneer wij den schrijver van de Vita mogen gelooven, voelde Cola door den natuurlijken adel van zijn karakter (want er was een element van het heldhaftige in zijn buitengewoon ingewikkelde natuur) die schande zoo sterk, dat hij verzocht uitgeleverd te worden aan den Paus. 45 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Hoe het ook zij, in Juli 1352 werd hij naar Avignon gezonden. Daar sloot Clemens hem op in een van de torens van het reusachtige Palais des Papes of van het grimmige kasteel van Villeneuve, die nu te zamen met de stad Avignon het eigendom van den Paus waren; want Johanna van Napels had in 1348 om absolutie te krijgen van den bedreven moord dit erfdeel voor de belachelijke som van 80.000 gouden florijnen aan Clemens afgestaan. Clemens waagde het echter niet Cola te laten verbranden. De schitterende stoutmoedigheid van zijn ideeën had te sterken invloed gehad op de verbeeldingen van de menschen. Zelfs Keizer Karei was meer onder indruk van zijn suggestie en voorspellingen, dan hij zelf wilde bekennen. Ook Petrarca, ofschoon hij tamelijk onvriendelijk weigerde den gevangene te bezoeken, hief een klaagzang aan en schreef aan de Romeinen om. hen aan te sporen hun Tribuun terug te roepen (Ad pop. Rom. Epist. III, een waardige en welsprekende oproep), zoodat, gelukkig of misschien ongelukkig voor Cola, zijn bevrijding en terugroeping feitelijk reeds waren verzekerd toen een paar maanden later, Paus Clemens stierf. Zijn opvolger, de Franschman Innocentius VI, met de eerzuchtige gedachte bezield om het pauselijk gezag te herstellen in de landen, die hij als den Kerkdijken Staat beschouwde, luisterde gewillig naar de raadgevingen van een Spaanschen Grande en krijgsman, Gil d'Albornoz, die de helm voor den kardinaalshoed had verwisseld en nu gekozen was tot pauselijk Legaat en Vicarius-Generaal van Italië op voorwaarde, dat hij zich het zwaard weder zou aangorden en zou trachten op de verschillende despoten en republieken de steden van het pauselijk erfdeel te veroveren; het schijnt, dat Cola in zijn gevangenis-toren aan deze plannen ijverig heeft medegewerkt. Zijn geloof in de goddelijke rechten van de Duitsche heerschappij had op het juiste tijdstip plaats gemaakt voor een niet minder vurig geloof in de goddelijke rechten van' den Franschen Pontifex, en hij stelde hem voor zijn invloed als Romeinsch Tribuun te gebruiken om de Signorie te vernietigen en al de steden van Italië onder het pauselijk oppergezag te vereenigen tot een groote republiek, waar Rome de hoofdstad van zou worden.* Cola's voorstel werd zoo gunstig ontvangen, dat hrj werd vrijgelaten en Innocentius den banvloek ophief. Hij verge- 46 ROME (1300—140x3) zelde den krijgshaftigen kardinaal naar Italië en bleef bij hem gedurende zijn veldtocht in den herfst en lente van 1353—r354- Toen zonden de Romeinen gezanten naarPerugia om er bij Albornoz op aan te dringen aan Cola toe te staan, dat hij als Senator naar Rome zou terugkeeren; en hun wensch werd vervuld. De intrede van Cola op den eersten Augustus (een slecht voorteeken) was een triomftocht. De geheele ridderschap van Rome, zegt de Vita, kwam naar buiten, tot den Monte Mario, hem te gemoet met olijftakken in de handen. Huizen en paleizen waren met draperieën, vlagg en en bloemen vroolijk versierd; vensters, balkons en daken waren bedekt met toeschouwers, alsof de groote Pompeius de straten van Rome doortrok. De hoogste magistraat gaf zijn schepter over aan den nieuwen Senator van Rome. Een groote vergadering werd gehouden en nog eens, zooals vroeger, sprak Cola van zijn oud paleis het volk toe. Hij zeide, dat hij, als Nebukadnezar, zeven jaar lang was voortgejaagd als een krankzinnige buiten de bewoonde wereld, maar dat hij nu van plan was krachtig te regeeren en Rome op te heffen. De Romeinen juichten; maar toch scheen zijn rede niet zulk een indruk meer te maken als weleer. Cola was niet meer de jonge en vurige enthusiast van vroegere dagen. In de plaats van hun eigen „Tribuun", den hervormer van de Romeinsche Republiek, stond daar voor hen een dienaar van den Franschen Paus, een tamelijk corpulente man van middelbaren leeftijd. Cola slaagde er niet in zich nog lang in evenwicht te houden, om zoo te zeggen, op de duizelingwekkende en glibberige hoogte, die hij weder had bereikt. Met onbegrijpelijke kortzichtigheid begon hij maatregelen van bloedige weerwraak te nemen en verhoogde op buitensporige wijze de belastingen op wijn en zout om zijn lijfwacht van huurlingen te betalen. Op den achtsten October brak er een oproer uit. Eerst beschouwde Cola het van weinig belang. Maar de kreten, die hem in zijn Capitolijnsche vesting bereikten, openbaarden hem de woede en de vastberadenheid van het volk. „Dood!" zoo klonk het; „Muoia il traditore che ha fatto la gabella!" (de belasting). Daarna trad hij in de wapenrusting van een Cavaliere en met de banier van het Romeinsche Volk in de hand op het balkon te voorschijn en trachtte het volk toe te spreken. Maar de Romeinen waren 4T ITALIË VAN DANTE TOT TASSO blijkbaar bang onder den invloed van zijn woorden te komen. Zij wilden niet luisteren, maar „gedroegen zich, zegt de Vita als varkens, wierpen met steenen, schoten met handbogen en droegen vuur aan om de deuren in brand te steken . Ofschoon hij aan éen hand gewond werd, wuifde hij toch nog met de banier en wees op de gouden letters, die erop stonden. Maar alles was tevergeefs, en hij moest kiezen, ot hij zou trachten in zijn wapenrusting den dood van een krijgsman te vinden of zou beproeven te ontsnappen, en daar hij een mensch was", zegt de Vita, „vreesde hij als alle menschen den dood". De houten deuren waren al in brand; vlammen en rook vulden het paleis. „Hij ontdeed zich van de insignes, die hij als baron droeg [le insegne di baronia], legde zijn wapenen af en, nadat hij zich den baard had afgeschoren, maakte hij zijn gezicht zwart met zwarte verf. Vlak bij was een armzalig vertrek, waar de portier sliep. Hij ging binnen en nam een oud kleedingstuk van gewone stof zooals de herders buiten dragen. Dezen ruwen mantel wierp hij om. Toen deed hij om zijn hoofd een deken en ging zoo naar beneden. Hij gaat door de brandende deuren en de trappen af, onder de plafonds door, die dreigden in te storten; hij gaat de benedenste deur veilig door, zonder dat de vlammen hem aangrepen; dan mengt hij zich onder de menigte. Zelf vermomd verandert hij ook zijn stem, spreekt boersch en roept uit: „Naar boven, naar boven 1 Sleurt den verrader naar beneden!" („Suso, suso, aghu traditore! Hi komt veilig de laatste trappen af, want het volk stond vol spanning naar boven te kijken; maar juist toen ^ do°r de laatste deur was gegaan, herkende iemand hem, die hij tegenkwam en legde zijn handen op hem, terwijl hij uitriep. „Halt! Waar gaat gij naar toe?" Hij trok hem den deken van zijn hoofd; zijn gouden armbanden verrieden hem. Zoo was h,j Sus ontdektf zij pakten hem bij een arm en brachten hem naar de plaats waar gewoonlijk de vonnissen werden uitgesproken. Waar hij zoo dikwijls anderen had gevonnist■ >daar werd hij nu zelf terechtgesteld; men zweeg, en niemand durfde hem aan te raken. Daar stond hij bijna een uur, zonder baard met een gezicht zoo zwart als een smid, met een vest 'van groene "zijde, zijn gordel om met zijn gouden musacchini (haken aan de wapenrusting?), met zijn purper roode broek zooals een baron die droeg, en met de armen 48 7. Graftombe van Andrea Dandolo 48 1 ROME (1300—1400) over elkaar gevouwen. Te midden van die zwijgende menigte sloeg hij zijn oogen op en keek nu eens in deze dan weer m gene richting. Toen trok Cecco del Vecchio een dolk en trof hem in de maag. Hij was de eerste. Dadelijk volgde de notaris Treio, die hem een slag met zijn zwaard op het nooid gaf; daarna een ander en weer een ander. Hij uitte geen kreet, maar stierf dadelijk zonder pijn". De schrijver geeft er dan een akelig nauwkeurig verslag van, hoe zijn lijk door de straten werd gesleurd, totdat het hoofd er van gescheiden en het lichaam in stukken was gescheurd; hoe de zware romp aan de voeten werd opgehangen als van een „reusachtigen buffel of een pas geslachte koe". Nadat de jongens er twee dagen lang met steenen naar hadden gegooid werd het naar den Campo di Augusta gesleept en door dé Joden op een vreugdevuur van droge distels verbrand- en door het vet brandde het goed en bleef er niets van o'vê'r" (non ne rimase cica). Zoodanig was het einde van Cola di Rienzo. Van den Dood van Cola di Rienzo tot 1400 In denzelfden tijd, waarin deze tragische gebeurtenis plaats greep (October 1354), maakte Keizer Karei IV van Bohème zich gereed om een tocht naar Italië te ondernemen, een Romerzug voornamelijk met de bedoeling om de bevestiging van zijn keizerstitel van paus en volk te verkrijgen. Schijnbaar kwam hij om den Aartsbisschop Giovanni Visconti Signore van Milaan te straffen; de verbonden Venetianen en Florentijnen hadden hem als „liberator" uitgenoodigd Maar Giovanni stierf en werd door zijn drie neven opgevolgd (zie hfdst over Milaan en z,j i) haalden den slappen Karei met S*4?^ ? SfiakkeHjk,naar hun zijde; bovendien stonden zij hem toe de ijzeren kroon te Milaan in de S. Ambrogio te aanvaarden voordat hij naar Rome doortrok. Op Paasch- AÏtsbis cZ 1J "n^11 St,Pieter d°°r een Kard^ den Aartsbisschop van Ostia, gekroond. Maar er waren orders van Paus Innocentius uit Avignon gekomen, dat de Keizer "aïïen e^ ^ ° V?* ^ Vert°6Ven en sTechts n^ang vasten en veel gebeden werd hem toegestaan om gekleed » De oudste, Matteo, stierf weldra (door rijn broeders vergiftigd?). 49 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO als pelgrim van zijn legerplaats buiten de muren eenige van de hoofdkerken te gaan bezoeken. Daarna ging hij met de zoo vurig begeerde kroon in zijn koffer haastig naar het noorden, nadat hij eerst nog de watervallen van Tivoh was gaan zien. Siena ontving hem koel en verjoeg na zijn vertrek zijn broeder, dien hij als keizerlijken Vicarius aldaar had achtergelaten, met geweld. Pisa ontving hem nog onvriendelijker, want de Pisanen trachtten zijn paleis in brand te steken, en hij en zijn keizerin ontsnapten ternauwernood in nachtgewaad. In Lombardije vond hij de meeste poorten gesloten; Cremona alleen stond hem en eenigen van zijn gevolg toe ongewapend binnen de muren te komen als een gezelschap van gewone reizigers. Petrarca, die, helaas, de gastvrijheid en vriendschap van de tyrannen van Milaan had aanvaard en eenige walgelijke brieven had geschreven aan „den kleinzoon van den grooten Hendrik" om hem naar Italië te roepen, slingerde nu den „Romeinschen Keizer" verheven woorden van minachting na, terwijl deze zich door de Italiaansche vlakte en over de Alpen haastte, die et nocte equitans, ut m fuga (zooals een oude kroniekschrijver zegt) om zijn wildernissen in Bohème te bereiken. En het Was inderdaad hoog tiid, dat Petrarca tot de overtuiging kwam dat Dante MMgt tasfc van een idealen Staat, een Aardsch Paradijs verlicht door de twee zonnen van het Pausdom en het Keizerrijk, een droom was en niets meer. „Zelfs de krankzinnigcTirAuun , zegt Gregorovius (een Duitscher) „had de teekenen des tyds beter verklaard dan Dante en Petrarca met hun fantasieën van een Duitschen Messias." Deze visioenen van Duitsche opperheerschappij in Italië verdwenen voor het daglicht. en de belachelijk*Römerzug van Karei IV toonde de wereld duidelijk, wat bet eens zoo machtige Heilige Roomsche R«k was geworden en hoeveel ellende het had veroorzaakt. De rampen, die de vreemde indringers over Italië hadden gebracht, waren ontelbaar, en toen de draak van de Duitsche overheersching eindelijk naar zijn noordelijk leger wegtrok Het hij Wie besmette plaatsen achter, waar voortdurend weer binnenlandsche twisten ontstonden, en memge bende Duiteche huurlingen, die, zooals Petrarca zelf zegt, in de toekomst de pest voor Italië zouden blijken te zijn. ^rmote Karei IV was niet van hetzelfde slag als Karei de Groote. Ofschoon zijn neigingen wel imperialistisch waren, was mj 50 ROME (1300—1400) toch niet iemand, die een imperium kon opbouwen.*) Het schijnt, dat hij de Bohemers rechtvaardig en wijs heeft bestuurd en men zegt, dat hij op aansporing van Petrarca de Universiteit te Praag heeft gesticht, waar later Johannes Huss Kector was. De belachelijke afloop van den roemloozen terugtocht van Karei IV was van gunstigen invloed geweest op de poging van Kardinaal Albornoz om de Kerkelijke Staten te herove ren want alle steden in dat gebied waren van 1356 tot 1360 onderworpen. En zoo had, behalve in de machtige Signoria van Milaan, waar de Visconti, de heftige vijanden van de republiek en het Pausdom, regeerden, de democratie (de Welfen) de overhand. Te Rome werd in deze jaren de kreet Popoio ! Popoio! die net volk tot zulk een woede tegen Cola di Rienzo had opgezweept, steeds luider. De edelen hielden zich schuil en dergelijke wetten als de beroemde Ordtnamenti te Florence sloten hen buiten de regeering en het leger. Een democratische Raad, de Zeven Hervormers" geheeten oïSeptemviri (opvolgers van de Tredecimviri) en twee kapiteins van het stedelijke leger, Banderesi (banierdragers) controleerden den benator, den eenigen magistraat, die door den Paus mocht gekozen worden en meestal een vreemdeling was; deze maatregel diende om de keuze van een Romeinsch edelman en de mogelijkheid van twisten te voorkomen 2) De onderwerping van vele Signorie door den krijgsmankardinaal Albornoz had de wereldlijke macht van het Pausdom in Italië zoo krachtig hersteld, dat Innocentius er ernstig over dacht van Avignon naar Rome terug terug te keeren: maar hij was oud en zwak, en stierf in 1352. Zijn plan werd nog eens ter hand genomen door zijn opvolger, Urbanus V en ZlTT J°OX GJeë°riuS XI in J377; de regeering van deze twee pontifices zal nu een poos onze aandacht vragen Urbanus V was een monnik van Languedoc, die tot de waardigheid van pauselijken nuntius aan het hof van Johanna van^Napels was gestegen. Toen hij gekozen was, zonden de l) Zijn kinderlijke vreugde over het bezit van de ITzeren en r„,H„ v over de manier,- waarop de Italianen hem hadden hlh,l.A m houden Kroon en ergenis Praag in I356 uitdrukking in de afkondig» van k T?ai^° b,J «•»•*•<» *<* van Lodewijk (van . 133,) bevestigde erf hft nüw \h"^-de S™** die de Besluiten hankelijk maakte van Rome. Duitsche Heilige Roomsche Rijk geheel onaf- ») Hetzelfde tegengift we'rd toegepast bij den Podesti in de Noord-Italiaansche steden. 51 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Romeinen gezanten om zijn souvereiniteit (dominium) te erkennen en nog eens een poging te wagen om de overdracht van den Heiligen Stoel naar Rome te verkrijgen. Den argumenten, die zij aanvoerden, werd kracht bijgezet door het succes van Kardinaal Albornoz, die zich, nadat hij Romagna en andere streken had veroverd, ten slotte had meester gemaakt van Bologna en den ruwen en onstuimigen Bernabó Visconti gedwongen had vrede te sluiten. Bovendien bombardeerde Petrarca den Paus met Brieven (een ervan was achttien bladzijden lang), waarin hij hevig tegen AvignonBabylon uitvoer en met al de geleerdheid en kracht, waarover hij beschikte op den terugkeer aandrong. Aan den anderen kant was er een heftige oppositie van de Fransche Kardinalen en den Franschen Koning; maar Frankrijk en Avignon boden niet meer zulk een veilig en aangenaam verblijf aan. Horden van woeste soldaten, vrij gekomen door den vrede van Brétigny (1360), verspreidden allerwegen schrik en verwoesting, en de Zwarte Dood had te Avignon niet minder dan negen Kardinalen en zeventig andere prelaten weggerukt, om niet te spreken van 19.000 gewone burgers. Toen dus de zeesteden van Italië een vloot en keizer Karei zijn geleide aanbood, nam Urbanus dit aan en verliet Avignon in de lente van 1367. Petrarca beschrijft ons met verontwaardiging, hoe de groote armada van zestig galeien van Marseille in zee stak, beladen met een geweldige massa bagage van de talrijke prelaten en hun gevolg, vrouwelijk en manlijk, en hoe zij jammerden om de vleeschpotten en wijnen van Frankrijk, die zij gingen verwisselen voor de harde moeilijkheden in een ver en barbaarsch land. Bij de haven1) van Corneto werd hun aankomst afgewacht door een groot aantal Romeinsche en Italiaansche grootheden, onder wie ook ,,de tyrannen-temmer" Albornoz zich bevond. Gedurende den zomer bleef Urbanus te Viterbo, aanvaardde hulde, sloot verbonden en wachtte de ontwikkeling der gebeurtenissen af; één daarvan was de dood van Albornoz, en een andere een oproer van het goede volk van Viterbo, dat zoo verontwaardigd was over de weelde, de ondeugden en de onbeschaamdheid van sommige Fransche Kardinalen, dat zij hun paleizen aanvielen en de pauselijke duiven- 1) De oude haven (Graviscae) van Tarquinü is verdwenen en van den lateren Porto Ctementino is bijna niets meer over. ROME (1300—1400) tillen in opschudding brachten. In October bereikt men eindelijk Rome en nadat Urbanus te midden van troepen en trompetters zijn intrede gemaakt had met zoo grooten luister en plechtigheid als vroeger nooit eenige Caesar bij zijn triomf had gezien, nam hij plaats op den pausehjken troon in den Sint-Pieter. Gedurende drie jaren bleef Urbanus te Rome, of beter gezegd in haar nabijheid 1), want Rome was een verlaten stad geworden. Bijna alle hoofdkerken waren gesloten; vele, zooals de Sint-Pieter en de S. Paolo fuori dreigden ruïnes te worden. De Lateraan-basiliek, die kort geleden herbouwd door Giotto was versierd, was in 1360 weer afgebrand; straten waren geblokkeerd door brokstukken van huizen en paleizen of waren bijna onbegaanbaar door den afval van dieren; de meeste edelen hadden zich teruggetrokken naar hun kasteelen op het land; de arbeidersklassen waren arm, ruw en woelig geworden; het aantal inwoners overtrof, zegt men, nauwelijks de twintig duizend. In den beginne trad Urbanus tamelijk krachtig op. Hij begon het Lateraan en de andere kerken te herbouwen. Hij schafte den republikeinschen Septemviri af en stelde een hoogsten gemeenteraad in, die nog tot onze dagen heeft bestaan, den Consiglio dei Conservatori. Hij trachtte ook Rome in zooverre op te heffen, dat de stad een behoorlijke ontvangst kon bereiden aan de verschillende hooggeplaatste bezoekers, die den nieuw geïnstalleerden Romeinschen pontifex hun hulde kwamen aanbieden. In de eerste plaats kwam koningin Johanna I, die (met uitzondering van een korte ballingschap) vijf en twintig te Napels had geregeerd en van Paus Clemens absolutie had gekregen voor den moord op haar eersten echtgenoot (waarvan men haar waarschijnlijk terecht verdacht) en die nu met haar derden gemaal was gehuwd. Daarna kwam een Lusignan, koning van Cyprus. Keizer Karei, nog altijd niet ontmoedigd neemt het onverstandig besluit om Rome nog eens een bezoek te brengen, onder voorwendsel Urbanus en de noordelijke Republieken te gaan helpen tegen den ruwen Bernabó Visconti; maar nadat hij zich had verlaagd door bij zijn intrede in dè stad den telganger van den Paus te leiden en bij de Hoogmis aaletrïkkt1 /^fV8 2 Montefiascone (Groote-flesschenheuvel), zonder twijfel daartoe ïïffiïSMS aldaar"^ Ten' Catn ^~de^ matig gebruik van dien wijn. ... f.\ , ^""vcn was aoor «ver 53 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO in den St. Pieter de werkzaamheden van een misdienaar te vervullen, sloop hij, nadat hij zijn vierde gemalin als Keizerin had laten kronen, weder naar Bohemen terug; zijn koffers waren vol geld, dat hij van de steden had gekregen om hen tegen de Visconti te helpen, wat hij nooit heeft gedaan. Ten slotte kwam er een andere „Keizer", Johannes Palaeologus van Constantinopel, die om hulp vroeg tegen de Turken. Zoo ziet Urbanus in den loop van een paar maanden aan zijn voeten opvolgers van Karei den Groote en Justinianus, maar welke ! f, ih i Urbanus van Languedoc had zich nooit thuis gevoeld in Italië en al het door Albornoz behaalde succes had hem toch niet dat rustige gevoel van veiligheid kunnen geven, dat hij te Avignon had; en zijn Kardinalen klaagden steeds meer over hun Babylonische gevangenschap in Italië. Daarom besloot hij te vertrekken en nadat hij eerst een belangrijke daad had verricht, waaraan hij zijn naam verbonden wilde zien, het overbrengen van de hoofden van den H. Petrus en H. Paulus op zilveren busten naar den Tabernakel van de Lateraan-basiliek, verliet hij Rome in stilte. Te Viterbo kondigde hij zijn besluit af, hetgeen een groote ontsteltenis veroorzaakte onder de Romeinen, maar groote vreugde onder de Kardinalen en pauselijke hovelingen, en kort daarna kon men Zijne Heiligheid zien staan op den achtersteven van zijn galei in de haven van Corneto, terwijl hij' de weeklagende menigte zijn zegen gaf. Sinds het eerste Tribunaat van Cola leefde te Rome een Zweedsche vrouw van vorstelijke bloede, St. Brigitta, die zich aan de armen wijdde. Zij beweerde in verbinding te staan met den Zaligmaker en werd beschouwd als een profetes.a) Men vertelde, dat zij Urbanus een bezoek had gebracht en hem had verklaard, dat hij zou sterven, zoodra hij te Avignon zou zijn teruggekeerd; en haar voorspelling werd vervuld, want kort na zijn aankomst bezweek hij aan de vermoeienissen van de lange reis. Op een armoedig bed, gehuld in de pij van een Benedictyner monnik gaf hij den geest, omringd door een aantal prelaten en edelen, die hij ontboden had om hun te toonen hoe ijdel ten aanzien van den dood de praal van een pauselijk hof is. 1) Natuurlijk niet de Ierscbe St. Brigitta, die veel vroeger heeft geleefd. 54 ROME (1300—1400) Toen Urbanus V Rome verliet, hadden de Romeinen tot op zekere hoogte hun republikeinsche vrijheid verkregen, maar na de verkiezing van den volgenden paus, Gregorius XI, een edelman van Limousin, boden zij hem x) de Senatoriale waardigheid aan en vroegen hem den pauselijken zetel naar Rome over te brengen. St. Brigitta voegde haar raad hierbij en voorspelde hem, dat hij evenals Urbanus spoedig zou sterven, indien hij te Avignon bleef. Maar voordat die voorspelling in vervulling ging, stierf zij zelf in 1373. De terugkeer van het Pausdom naar Rome, een gebeurtenis, die vérstrekkende gevolgen heeft gehad en wel een oogenblik onze aandacht verdient, moet niet in de eerste plaats toegeschreven worden aan krachten, die door een dogma of het gevoel in beweging werden gebracht, maar aan minder prijzenswaardige drijfveeren. Het was niet de persoonlijkheid en de argumenten van St. Catharina van Siena of de smeekbeden van de Romeinen, die op Gregorius den grootsten invloed uitoefenden, maar het feit, dat Urbanus' gran refiuto gevolgd was door een algemeenen opstand van de Kerkelijke Staten, die onlangs door Albornoz waren onderworpen; en bij dit feit kwam de angst, dat de Visconti (Bernabó en zijn broeder Galeazzo II) zouden trachten zich op te werpen als koningen van een Vereenigd Italië. In hun voortdurende oorlogen tegen deze Milaneesche tyrannen vonden de Pausen natuurlijk 'een ijverigen bondgenoot in Florence. Maar de begeerte naar wereldlijke macht maakte het Pausdom altijd tot een zeer onbetrouwbaren vriend van de republikeinsche vrijheid en nu de Fransche Pausen door middel van hun Spaanschen emissarius (Albornoz) een groot gedeelte van Midden-Italië aan zich hadden onderworpen, waren alle oprechte voorstanders van de vrijheid met hevige verontwaardiging tegen deze nieuwe „vreemde overweldigers" vervuld, en hun verontwaardiging - veranderde in openlijke vijandschap door de aanvallen, die de woeste huurlingen van den Paus, zooals de troepen van de Engelschen condottiere, John Hawkwood, in Toskane ondernamen. Het gevolg was, dat een Nationale Bond werd opgericht om deze vreemde huurtroepen en hun heeren, de „misdadige herders van de Kerk" zooals de Avignon-pausen en hun satellieten werden genoemd, uit Italië te Niet als Paus, maar als Graaf Roger de Beaufort. 55 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO verdrijven. Een roode banier met het woord LibertaS werd van stad tot stad 'gedragen en wekte groote geestdrift op. Zelfs de Visconti sloten zich bij dezen kruistocht tegen den vreemdeling aan, en Florence, de onverzoenlijke vijand van "de tyrannie, verbond zich met de tyrannen van Milaan om de Fransche pauselijke partij en haar gehuurde moordenaars te verpletteren; en op een teeken door Florence gegeven stonden alje voornaamste steden van de kerkelijke Staten op. Alles hing thans van Rome af; en het was Rome, dat nu op haar beurt ,,uit lafheid de groote weigering maakte" en zich ontrouw betoonde aan haar ideaal van een Vereenigd Italië; want toen de Florentijnsche overheden, de „Acht Oorlogsheiligen" gezanten zonden om de Romeinen te verzoeken zich hun vroegere voornemens te herinneren en hen te helpen „den barbaar" (ditmaal was het de pauselijke tyran) te verjagen, ontvingen zij het koel bescheid, dat Rome er voor terugdeinsde deel te nemen aan eenige onderneming, die tegen de Heilige Kerk gericht was. Hierop antwoordden de Heiligen, dat de Heilige Kerk en de Fransche pauselijke tyrannen twee zeer verschillende zaken waren. Ondertusschen aarzelde Paus Gregorius en zond gezanten naar de Florentijnen, maar tevergeefs. Bológna staat zelfs op en laat het eerst den kreet „Muoia la Ckiesa" hooren; het wordt gevolgd door Genua en Pisa. Toen gaf de Paus een geweldig salvo van Interdicten en stelde alle burgers van deze steden, in het bijzonder de Florentijnen, buiten de wet, in orbe terrarum 1). De Florentijnen trotseeren zijn banbliksems en héropenen hun kerken. Hierop stuurt hij Bretonsche benden en Gascogners onder den bloeddorstigen en meedoogenloózen Robert, Kardinaal van Genève (later tegen-Paus) om hen en de overige oproerige steden te onderwerpen; de wreedheden, die deze en andere emissarii van den Vicarius van Christus bedreven hebben, zijn te afschuwelijk om te vertellen. Maar nu verandert Florence plotseling van front; dergelijke veranderingen komen in de Italiaansche geschiedenis herhaaldelijk voor en zijn altijd raadselachtig. Misschien waren haar handelsbelangen te sterk voor een idealistische politiek. Hoe het ook zij, het knoopt onderhandelingen .met Gregorius aan 1) In Frankrijk en Engeland trok men voordeel van dit Interdict door eigendommen te confisceeren, ja zelfs de bezitters tot slaven te maken of te vermoorden. Gregorovius schrijft met afschuw over Gregorius, die plundering en moord sanctionneerde. 50 8. Het Paleis van de Dogen 56 ROME (1300—1400) en stuurt naar Avignon niet alleen politieke gezanten, die hun opdracht niet goed volvoerden, maar ook St. Catharina van Sienna, die in haar taak niet te kort schoot. Zij had reeds welsprekende en dringende brieven aan den pontifex gezonden om hem te smeeken naar Rome terug te keeren en trachtte hem nu over te halen door den wonderen invloed van haar persoonlijkheid. In hoeverre Gregorius zonder haar invloed anders zou gehandeld hebben dan hij heeft gehandeld, is een vraag, die even moeilijk te beantwoorden is als de vraag, in hoeverre Petrarca op Paus Urbanus invloed heeft uitgeoefend. Bij Gregorius bestonden zeer sterke beweegredenen, waarvoor noch de heilige noch de dichter1) sympathie zouden gevoeld hebben; maar de aanwezigheid van St. Catharina verhaastte ongetwijfeld het vertrek van den Paus. Dit vond plaats in September 1376, onder hernieuwde jammerklachten van de Fransche prelaten, die zich zelfs niet lieten troosten door het voorteeken, dat de pauselijke telganger, toen hij uit moest rijden, koppig stil bleef staan. De terugkeer van Gregorius geschiedde met veel minder pracht en praal, dan die van Urbanus; het schijnt werkelijk een eenigszins droevige zaak te zijn geweest. Na een lange en moeilijke reis brachten zij een allesbehalve vroolijke Kerstmis en Nieuwjaar (1377) te Corneto door. Daarna landden zij bij Ostia, waar de sombere omgeving van de delta (dove l'acqua di Tevere sinsala) de stemming van de reizigers allerminst opvroonjkte, voeren de gele rivier in booten op en werden te middernacht door een groote menigte op de landingsplaats nabij de S. Paolo fuori begroet; vandaar kwamen zij den_ volgenden dag Rome binnen door de Porta di San Paolo, een poort, die naar men zeide, geen enkele Paus ooit bij eenige publieke gelegenheid had gebruikt.2) Eindelijk, vermoeid en ontstemd, knielt de Fransche Paus in den St. Pieter voor de graftombe van den grooten Apostel, en de Babylonische Gevangenschap van bijna zeventig jaar is geëindigd. Het herstel van het Pausdom te Rome heeft zich gekenmerkt door een bloedbad zoo afschuwelijk als zelden is aangericht. Kardinaal Robert, de woeste Aartsbisschop van Genève, 3 ~ctrarca w** twee jaren tevoren overleden (1374). 57 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO dien Gregorius met een bende Bretonsche en Gasconsche soldaten had uitgestuurd om de oproerige steden van den Kerkelijken Staat tot rust te brengen, had Cesena bezet; een paar weken na de intrede van den Paus te Rome stond het volk tot wanhoop gedreven door de ruwe behandeling, tegen de Bretonsche troepen op. De prelaat riep van Faenza de Engelsche huursoldaten van Sir John Hawkwood te hulp; met hun medewerking liet hij in koelen bloede 4000 inwoners van die kleine stad slachten. De Romeinen, die reeds teleurgesteld waren, toonden vol afgrijzen en ontsteltenis over dit onmenschelijk optreden onmiskenbare teekenen, dat zij tegen hun vreemden overheerscher wilden opstaan en toen dan ook ongeveer een jaar later, Gregorius op den leeftijd van 47 jaar stierf1), afgetobd door verschillende ziekten, stond de geheele bevolking van Rome als één man op om te eischen, dat de volgende paus een Romein zou zijn. Daarna vallen er tooneelen voor, die doen denken aan een comedie van Aristophanes. De Kardinalen in het Vaticaan vergaderd worden door het gepeupel belegerd, dat brandstoffen legt onder de zaal van het Conclave, terwijl de Capitani dei Rioni zich een weg banen naar het kiescollege en in naam van het Romeinsche volk een Romeinschen Paus eischen. Na een lang en heftig debat stemmen de Fransche en Italiaansche Kardinalen er in toe, dat de Aartsbisschop van Bari, een Napolitaan, zal gekozen worden; maar zij durven deze daad niet bekend te maken en ondertusschen verspreidt zich het gerucht, dat een oude Romeinsche prelaaf, Tibaldeschi, gekozen is. Hierop dringt het gepeupel onder juichkreten het Conclave binnen om den nieuwen pontifex hulde te bewijzen. De Kardinalen vluchten in paniek naar de aangrenzende kapel, maar het volk volgt hen. Dan doen de Kardinalen om hun leven te redden den ouden Tibaldeschi haastig de pauselijke gewaden aan en stellen hem aan het gepeupel als den nieuw gekozen Paus voor; en het volk smoort in waanzinnige vervoering den nieuwen Paus bijna door zijn kussen, terwijl de echte Paus in den een of anderen donkeren hoek van het paleis zich angstig verborgen houdt. Maar de arme oude Tibaldeschi, die bang is het bedrog nog langer door te zetten, treedt naar voren en bekent de waar- !) Zijn graftombe staat in de kerk, die toen S. Maria Nuova heette, maar thans den naam S. Francesca Romana draagt, vel bekend bij allen, die het Forum hebben bezocht. 58 ROME (1300—1400) heid; daarop stormen de Romeinen vol woede op de vluchtende Kardinalen los, die met groote moeite moeite ontsnappen, sommige naar den Castel S. Angelo, andere naar buiten, terwijl op den achtergrond van het verlaten tooneel twee angstige gedaanten achterblijven, de echte en de onechte Hoogepriester van het Christendom. Hoe vreemd het ook moge schijnen, al dit tumult kwam plotseling tot bedaren. Toen de Romeinen vernamen, dat de gekozen Paus, al was hij dan ook geen Romein, een Italiaan was, aanvaardden zij den toestand en Bartolomeo di Prignano, de Aartsbisschop van Bari, besteeg den pauselijken troon, nam den naam Urbanus VI aan en de vrede scheen verzekerd. Maar het was de kalmte voor den storm. Urbanus, die zich later ontpopte als een bloeddorstige krankzinnige, was reeds driftig en heerschzuchtig in zijn eerste optreden. „Bezield door den daemon der tweedracht", zegt Greogorius, maar waarschijnlijk bezield door een zeer begrijpelijke verontwaardiging, voer hij dadelijk hevig uit tegen de ondragelijke aanmatiging, weelderige en onzedelijke leefwijze van vele zijner prelaten; daarop vormden de vijftien Fransche Kardinalen een bond tegen hem, aangevoerd door den beruchten Robert, Kardinaal van Genève, dit met zijn Bretonsche huurlingen den Castel S. Angelo bezet hield en weigerde het aan den Paus af te staan. Deze „ultramontane" Kardinalen trokken naar Anagni*), ongeveer zestig K.M. ten zuid-westen van Rome en kondigden af, dat de verkiezing van Urbanus ongeldig was, omdat die tot stand was gekomen door de vrees voor den dood. Zij riepen de vier achtergebleven Kardinalen op om te verschijnen in een Conclave te Anagni. Urbanus VI stelt een Concilie voor, maar de Schismatici weigeren, en nadat zij ongeveer zestig 'K.M. verder zuidwaarts zijn getrokken, naar Fondi, lokken zij hun mede-kardinalen (er waren nu nog slechts drie, want de oude Tibaldeschi was gestorven) door listige bèloften daarheen en kiezen den Aartsbisschop Robert van Genève, wiens handen bevlekt waren met het bloed van de inwoners van Cesena, tot hun Paus2). !) Anagni brengt onj het lot van Boniiacius VIII in herinnering. Zie Italië in de Middeleeuwen blz. 446. Dante noemt het Alagna (Purg XX, 86). •) Hjj .nam dejL naam Clemens VII aan maar deze Schismatici worden niet als Pausen beschouwd. Later krijgen wij den echten ClemeDS VII. De niet-Romeinsche Pausen gedurende het Schisma (1378—1418) verschillen geheel en al van de anti-pausen, die door de 59 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Het is merkwaardig, welk een invloed St. Catharina van Siena door haar zachte raadgevingen en ongeschokt geloof op Paus Urbanus, die door al zijn Kardinalen was verlaten, heeft uitgeoefend; zij stond hem in deze crisis dapper ter zijde. Maar zelfs haar invloed kon niet beletten, dat hij zijn mededinger met den banvloek trof en ook alle afvallige Kardinalen, wier .opengevallen plaatsen hij in één enkelen dag vervulde door de verkiezing van een nieuwe Curia van twintig Romeinsche en Napelsche porporati. Aldus begon het Groote Schisma, dat veertig jaar duurde. Robert van Genève (de zoogenaamde Clemens VII) werd erkend door Frankrijk, Spanje, Schotland en het hof te Napels; Urbanus VI door het overige gedeelte van het westersche Christendom. De Castel S. Angelo werd nog steeds bezet gehouden door de Fransche partij en de Bretonsche huurlingen. Een jaar lang werd Rome door hun kanonnen gebombardeerd, de eerste, die in het groote Romeinsche kasteel werden gebruikt. Ten slotte, in 1379 dwongen de Romeinen, geholpen door een beroemd condottiere, Alberigo van Romagna, die door den Paus gehuurd was, het garnizoen te capituleereri en maakten zich daarop gereed den Engelenburg af te breken. Maar het bleek te reusachtig en sterk te zijn. Zij lieten de geweldige vierkante massa van peperino en den lageren rondbouw van travertino staan, waarop later de bovenbouw is gezet, die nu nog bestaat. (Voor de Engelen zie men Italië in de Middeleeuwen blz. 224). Thans was Urbanus in staat het Vaticaan binnen te treden, dat te zamen met den Borgo (de Citta Leonina) in het bijzonder aan het vuur van de artillerie van den S. Angelo was blootgesteld geweest. Hij doet dit met groote plechtigheid, gekleed als een boeteling en barrevoets, een daad, die zeer geprezen wordt en misschien wel gesuggereerd was door St. Catharina. Onderwijl was de andere Paus, Clemens, uit vrees voor Urbanus' gehuurde condottiere, Alberigo, naar Napels gevlucht, waar Koningin Johanna, die haar herstel op den troon aan een Franschen Paus te danken had, natuurlijk geneigd was den pontifex, die door de Fransche Kardinalen gekozen was, te helpen. Maar, zooals men zich zal herinneren, was Urbanus uit Napels geboortig en dus behoeft men er zich Duitsche Keizers werden gekozeo. Zij werden na rijp beraad gekozen en ondersteund door een machtige partij in de Kerk en vertegenwoordigen het antagonisme van twee rassen. 6O ROME (1300—1400) niet over te verwonderen, dat de bewoners van Napels ten gunste van hem opstonden. Clemens scheepte zich daarop met zijn Kardinalen te Gaeta in en vluchtte naar Avignon. Aldus bleef Urbanus VI oppermachtig in Italië achter. Hij was het hoofd van de zoogenaamde Romeinsche Republiek en had de rest van zijn jaren in betrekkelijken vrede kunnen doorbrengen, als hij maar had willen luisteren naar de raadgevingen van St. Catharina. Maar hij-had nog altijd hevige vijanden en zijn ontembare aard maakte, dat velen die zich eerst bij hem aangesloten hadden, later van hem afvielen en zijn vijanden werden. Het gevolg hiervan was, dat zijn verder pontificaat zeer stormachtig en dramatisch is geweest. Eerst spreekt hij den banvloek uit over Johanna en verklaart haar van den troon vervallen. Dan spoort hij Karei van Durazzo, den verstooten erfgenaam van Johanna aan om naar Italië te komen en helpt hem bij die onderneming. Karei valt haar aan en dit eindigde (1382), zooals uitvoerig zal worden verhaald in het hoofdstuk over Napels, met de gevangenneming en dood van deze beruchte koningin. Ondertüsschen was in 1380 St. Catharina, een vrouw met een geheel ander karakter gestorven. Haar laatste optreden was het kalmeeren van den woedenden Paus en het gepeupel, toen het Vatikaan werd aangevallen door het Romeinsche volk, dat het geweldadige gedrag van Urbanus niet langer wilde verdragen. Bij deze gelegenheid werden, waarschijnlijk op raad van St. Catharina, de deuren geopend en stonden de oproermakers plotseling tegenover den ouden pontifex, die gezeten op zijn troon hen verzocht naderbij te komen en hem te dooden, als zij durfden. De zeer merkwaardige persoonlijkheid en het zeer belangwekkende leven van St. Catharina van Siena is uitvoerig door verscheidene schrijvers behandeld. Wij kunnen hier niet lang bij dit onderwerp stilstaan, maar moeten ons bepalen tot de opmerking, dat haar invloed, die zoo onbegrijpelijk was, dat hij aan bovenmenschelijke oorzaken werd toegeschreven, een zeer waarneembare uitwerking op haar tijd heeft gehad; en de gedachte komt bij ons op, hoe deze eenvoudige dochter van een Sieneeschen stoffenverver, die tot ongeveer twee jaren voor haar dood niet kon schrijven, terwijl zij toch nog een jonge vrouw was (want zij stierf voor den mezzo del camin di nostra vita), en ofschoon zij geheel en al 61 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO onbekend was met de manieren, intriges en etiquette van het hof en van de hoogste kringen der maatschappij, en hoewel zij geen enkele taal sprak dan het zangerige maar onwetenschappelijke dialect van haar geboortestad, gebruikt is als de afgezante van pausen, vorsten en republieken, en als correspondente bij eenige politieke,-'kerkelijke en militaire beroemdheden van haar tijd in hooge eere stond 1). Maar wij moeten tot Paus Urbanus terugkeeren. Na Johanna's dood (1382) stond hij op het hoogtepunt van zijn macht; maar hij is zoo onverstandig zich te bemoeien met het conflict tusschen Karei van Durazzo (die nu te Napels gevestigd was) en de Fransche pretendenten van Anjou; hij gaat dus zeer tegen den zin van de Kardinalen naar Napels, nadat hij in stilte van Rome vertrokken is. Hij wordt door Karei op luisterrijke wijze doch uit de hoogte ontvangen, en weldra breekt door zijn aanmatiging en bemoeizucht een hevige twist uit. In plaats van naar Rome terug te keeren richtte hij zijn hof in te Nocera de' Pagani (dicht bij Pompeii), omgaf zich met een aantal satellieten, spionnen, gunstelingen en lagere geestelijken, en toen hij ontdekte, dat zijn Kardinalen van plan waren hem met geweld naar Rome te laten overbrengen (inderdaad vertelt een oude kroniekschrijver, dat zij hem als een ketter wilden laten verbranden), wierp hij zes van hen in een onderaardschen kerker, die vuil en vol ongedierte was, waar zij, indien wij een ooggetuige mogen gelooven, afschuwelijk werden gemarteld, terwijl de Paus teksten voorlas om de folteraars aan te sporen. De Napelsche Kardinalen verklaarden toen, dat er een Oecumenisch Concilie zou gehouden worden om over Urbanus recht te spreken, en hij kondigde dadelijk het Interdict af over Napels en sprak den banvloek uit over Karei en zijn koningin. Maar Karei bekommerde zich niet om dergelijke bruta fulmina en zond Alberigo, die nu in zijn dienst was gekomen, naar Nocera om het te belegeren; hij beloofde hem een groote belooning voor het hoofd van zijne Heiligheid, alsof hij een gewone misdadiger was. 1) Vele van haar brieven zijn nog over. Op elke bladzijde leert men, zooals Gregorovius terecht opmerkt, met groote letters het woord „Riforma". De steeds terugkeerende inhoud van haar beroep op Gregorius en Urbanus is de ellendige toestand van de Kerk. ue verwaande Accademia della Crusca weigerde haar geschriften als „literatuur aan te nemen, maar haar brieven beteiken een sfeer, die veel hooger is dan de Accademia dtlla Crusca kan waarnemen. Vele bevoegde Italiaansche schrijver» prijzen haar natuurlijke, ongekunstelde welsprekendheid. Catharina had kunnen zeggen, wat Dante van zichzelf zegt: „Ik ben een. die wanneer Liefde mij bezielt, het opschrijft en op die wijze «ing, als zij mij voorzegt. 62 ROME (1300—1400) Door honger gedreven ontvlucht Urbanus, die van de Genueezen schepen had gevraagd, uit Nocera, terwijl hij zijn Kardinalen beladen met ketenen met zich medevoert. Hij laat een van deze vermoorden en zijn lichaam aan den kant van den weg achter, zooals de Arabische slavenhandelaars in Midden-Africa gewoon zijn te doen. Met een bende woeste huurlingen komt hij te Salerno; maar hier laten zij hem in den steek en met een klein aantal volgelingen zwerft hij als een rooverhoofdman door de bergen van Zuid-Italië, totdat hij te Trani komt, waar Genueesche schepen hem opnemen. Te Genua krijgt hij weldra twist met den Doge en de edelen, en een poging om de vier overgebleven Kardinalen uit hun schandelijke gevangenschap te verlossen, brengt hem tot zulk een woede, dat hij er drie laat ter dood brengen, misschien in zakken in zee laat werpen. De vierde, een Engelschman, Adam Ashton, dankte, naar men zeide, zijn leven aan de tusschenkomst van den Engelschen Koning, Richard II. Na het volvoeren van deze wreedheden scheepte Urbanus zich in, misschien naar de kleine haven van Viareggio en bleef een tijdlang te Lucca. Daarna vertrok hij in 1388, vergezeld door Engelsche huursoldaten, naar Tivoli, vol begeerte om zich te wreken op den vreemden heerscher van zijn geboortestad, Ladislaus, den zoon van Karei van Durazzo, die in 1386 gestorven was. Maar, vreemd genoeg, verzoeken de Romeinen hem nu terug te keeren. Gedurende de afwezigheid van Urbanus hadden zij de uiterlijke vormen van onafhankelijkheid teruggekregen. De republikeinsche overheden, de „Zeven", de Conservatori, en de Banderesi x\ hadden steeds grooter macht verworven en de pauselijke Senator was afgeschaft. Maar de algemeene toestand was slecht; oorlog, pest, honger, zeeroovers en onderlinge twisten hadden groote ontevredenheid doen ontstaan. Derhalve besloten zij nog eens een verandering te beproeven. Maar binnen korten tijd kregen Urbanus en de Romeinen natuurlijk weder oneenigheid en werd hij wederom in het Vatikaan belegerd. Doch de oude man had een wilskracht, die soms eiken tegenstand brak en weldra zag men de Conservatori en Banderesi het Capitool afdalen en zich naar den zert M^^Tvi/E d00! T,C°U (lie Wl- 5,)- De militaire Banderesi kregen weldra, zegt Matteo Villani een rechterlijke en uitvoerende macht, die even groot was als die der Florentijnsche Gonfalieri. s • 63 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO St. Pieter begeven, barrevoets en met een strop om den hals, om de pauselijke absolutie te ontvangen. Urbanus' triumf duurde echter kort, want in het volgend jaar (1389) stierf hij plotseling. Zijn opvolger, Bonifacius IX, eveneens een Napolitaan, was een jonge man van dertig jaar, heerschzuchtig en bekwaam, maar buitengewoon hebzuchtig. Door het houden van een Jubileum *) in 1390 en een levendigen export-handel in aflaten vulde hij zijn geldkisten op bevredigende wijze. Ook zijn verwanten verwierven zulke groote schatten, dat wij misschien van zijn pontificaat het begin kunnen dateeren van dat schandelijk nepotisme, dat zijn hoogtepunt van onbeschaamdheid bereikte in den tijd van de Borgia-pausen. Toen in 1394 Robert van Genève, die zichzelf Clemens VII had genoemd, te Avignon stierf, gaven de Koning van Frankrijk en de Universiteit van Parijs den raad, dat er geen opvolger zou worden gekozen; maar de Fransche Kardinalen verwierpen dien raad en het Schisma duurde voort. De Spanjaard, die gekozen werd, nam den naam Benedictus XIII aan, een naam, die later werd afgekeurd. Hij trachtte oneenigheid in Italië te verwekken, maar Bonifacius IX bleek sterker te zijn dan zijn tegenstander en maakte zich meester van Rome, terwijl hij de macht van de republikeinsche magistraten vernietigde door middel van zijn Senatoriale Vicegerenten, die meestal vreemdelingen waren. Een samenzwering, die door eenige ex-Conservatori was gesmeed, werd verijdeld, en de belhamels werden terechtgesteld „op de trappen van het Capitool", waar ook Cola di Rienzo was gedood, een plek, die, zooals de welbekende ruimte tusschen de Piazetta-zuilen te Venetië, met het bloed van zoovele slachtoffers was geverfd. Om zijn macht te bevestigen herbouwde en versterkte Bonifacius den Castel S. Angelo, wiens gedeeltelijke vernieling in 1379 beschreven is; deze reusachtige burcht is tot onzen tijd in het bezit van de Pausen gebleven, een krachtig en duidelijk kenteeken van den triumf van het Pausdom in zijn langdurige worsteling met het Romeinsche volk en de partij van de democratische vrijheid. Wanneer wij de geschiedenis van Rome in de vijftiende 1) Jubilea, die eerst om de honderd jaar gehouden werden, bleken zeer voordeelig te zijn en kwamen daarom herhaaldelijk voor. Wij hooren van jubilea in 1300, 1350, r3oo, 1400, 1450, 1475 enz. 64 q. Graftombe van Gian Galeazzo Visconti 64 ROME (1300—1400) eeuw behandelen, zullen wij zien hoe het Groote Schisma eindigde met het herstel van de bijna onbetwiste opperheerschappij over het Westersche Christendom. Zoo gebeurde het dat de stad Rome, eens de heerscheres over de geheele wereld' toen de adel zich uit den strijd had teruggetrokken en tot onmacht was vervallen, en de Romeinsche republiek, die in de middeleeuwen zoo dikwijls een voorbijgaande herleving had gekend, ten slotte onder het juk van een despoot was gekomen, de nederige dienares werd van het Pausdom 65 HOOFDSTUK II NAPELS (1300—1400) DE lange regeeringen van Koning Robert van Napels en zijn kleindochter, Koningin Johanna I beslaan het grootste gedeelte van den Trecento. Zij zijn herhaaldelijk vermeld in verband met Rome, maar nu wij een korte poos deze eeuw zullen beschouwen met betrekking tot Napels, is het noodig, dat wij ons herinneren, hoe deze dynastie van Anjou zich te Napels Vestigde en in welke verhouding zij tot Sicilië stond 1). In Italië in de Middeleeuwen is verhaald, hoe Paus Clemens VI Karei van Anjou uitnoodigde naar Italië te komen, en hoe Karei, die Rome in dezelfde maand binnenkwam, waarin Dante werd geboren, tot Koning van den Regno (Zuid-Italië en Sicilië) werd gekroond en zich van dat rijk meester maakte, nadat hij Manfred had verslagen en Konradijn had laten terechtstellen. In 1282 vond de Siciliaansche Vesper plaats en kreeg Pedro III, Koning van Arragon, Sicilië. In den oorlog, die nu volgde tusschen Pedro van Arragon, en Karei van Anjou werd de zoon van den laatste, Karei de Lamme (Carlo lo Zoppo) verslagen en gevangen genomen en bleef ongeveer vijf jaar gevangen, totdat hij eindelijk op verzoek van Eduard I van Engeland werd bevrijd. Ondertusschen was de oudste Karei van Anjou gestorven en gedurende drie jaar was er een regentschap geweest onder den jongen zoon van den gevangene, Karei Martel;2) maar in 1289 aardvaardde de bevrijde Carlo lo Zoppo de regeenng als Karei II. Hij regeerde twintig jaar. Hij had Maria van Hongarije getrouwd en zijn eerstgeboren zoon, Karei Martel, besteeg den Hongaarschen troon; van Karei Martel stamt 1) In verband hiermede vergelijke men IfaUü i* J' MiddfUeutotn blz. 4«9-«9-«m haar te onderscheiden van de vele Giovanna's en Giovann.'s hebben wy deze koningin aangednid met den naam Joh«.n., waaronder rij wellicht brj vele lezers bekend ... 2, F.en vriend van Dante. dien hij in den hemel ontmoet. Zie Paradiso, VIII. 66 NAPELS (1300—1400) Lodewijk van Hongarije en zijn broeder Andreas af, van wien wij meer zullen hooren in verband met de beruchte Koningin Johanna. De tweede zoon kwam dus op den troon van Napels. Dit was Robert van Anjou, die als Koning van Napels vier en dertig jaar (1309-1343) regeerde en door Johanna, zijn kleindochter werd opgevolgd (1343—1382). En thans Sicilië. Koning Pedro, de groote vijand van den oudsten Karei van Anjou 1), had drie zoons. Aan den oudste, Alfonso, laat hij de kroon van Arragon na, aan den jongste Jacob, de kroon van Sicilië. Maar Alfonso stierf en Jacob' volgt hem op als koning van Arragon en hij maakt zijn jongeren broer, Frederik, onderkoning van Sicilië. Doch Frederik staat tegen hem op en maakt zich meester van het koningschap over Sicilië. Zes jaar later (1302) teekent hij het verdrag van Caltabellotta, huwt Leonora, de dochter van Karei den Lamme van Napels en belooft, dat bij zijn eigen dood Sicilië aan de Anjous zal worden teruggegeven en zijn erfgenaam met Sardinië of Cyprus zal worden tevreden gesteld. Zoo was er dus in het begin van de veertiende eeuw een wapenstilstand tusschen de Anjous van Napels en de Arragon eezen van Sicilië en deze wapenstilstand bleef bestaan gedurende de eerste zes en twintig jaar van Koning Robert's regeenng, namelijk tot den dood van Frederik in 1337 Doch de belofte, die hij had gedaan, werd niet vervuld, want de Sicihanen weigerden weder onderdanen te worden van de Fransch-Napelsche vorsten en maakten den zoon van Frederik J^edro II, tot hun koning. Zoo brak de oude veete tusschen de Anjous van Napels en de Spaansche vorsten van Sicilië wederom uit en gedurende de overige jaren van deze eeuw was er telkens oorlog. Johanna deed eenige pogingen om net eiland, dat in een verwarden toestand verkeerde daar verscheidene van de vorsten nog kinderen of zwak van wil waren, te veroveren, maar gaf de onderneming op, en ten slotte (1385) huwde de erfgename van den Siciliaanschen troon den erfgenaam van den troon van Arragon en aldus kwam de kroon van Sicilië weder aan de Spaansche koningen (van Arragon); één van deze maakte zich, zooals wij zullen zien, wanneer wij de volgende eeuw bespreken in 1442 meester van Napels en stichtte de dynastie van Arragon en Napels. zie/i£ï% i?%i™iLz.Kiï:'xLiiz «sTTpiakt1^1 zij samen gezangen zingen- 67 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Laten wij nu, nadat wij de omtrekken en hoofdlijnen hebben aangegeven, trachten de schets met vrije hand aan te vullen; want het zou niet gemakkelijk en ook niet de moeite waard zijn een volledig en nauwkeurig beeld te geven van de politieken en socialen toestand van Napels gedurende den 1 recente, daar de annalen schaarsch en onduidelijk zijn en daar wij in plaats van de dramatische conflicten tusschen de republieken en despoten, die de geschiedenis van de andere steden zoo belangwekkend maken, slechts de onbelangrijke en dikwijls schandelijke gebeurtenissen aan het hof van een zedelooze koningin, die ongeveer veertig jaar regeerde, zouden moeten verhalen. Wij zullen derhalve na eenige opmerkingen van algemeenen aard een paar feiten vermelden met alleen van zuiver staatkundig belang, maar ook belangrijk in verband met de menschheid en de kunst, feiten, die betrekking hebben op deze twee zoo zeer verschillende persoonlijkheden, Koning Robert en zijn kleindochter. De opeenvolging van Byzantijnsche, Saraceensche, Normandische, Duitsche, Fransche en Spaansche regeeringen in Sicilië en ZuiöMtalië *) maakte, dat deze gedeelten van Italië gedurende eenige eeuwen een tamelijk los verband hadden met wat men zou kunnen noemen de geschiedenis van het werkelijke Italië en in de periode, die in dit boek behandeld wordt, was de toestand van deze twee landstreken zoodanig dat er geen sprake kan zijn van een regelmatige beschrijving van het bestuur dier landen. Sinds den tijd van de Normandiërs en de Hohenstaufen had de macht van de baronnen voortdurend aanleiding gegeven tot twisten, want zij gebruikten hun macht niet, zooals de adel in Engeland deed om aan het despotisme een Magna Carta te ontwringen; het èenige gevolg van hun herhaalde opstanden schijnt geweest te'zijn8 dat zij zich als rooverhoofdheden vestigden met groote benden huursoldaten, of soms, zooals de Sicibaau Chiaramonti, een poging deden om het koningschap,te^ bemachtigen. De Regno was dus voortdurend in een toestand . „ ■ u - a. „«„ Italië maar in de Middeleeuwen gebruikte me» 1) Het oude Cnlabne was de biel van Italië maar Apulië begon men U dien naam voor het Romeinsche Bruttium (den teen van ltalierenAPu s ^ PuglU te noemen. De oude Lombardisch^hertogdom eTht ^^^J^^^^^t geD°emd " " Anjous maakten er aanspraak op koningen van de „beide bicuien j . 68 NAPELS (1300—1400) van oproer en wanorde en deze onlusten werden door de Pausen aangewakkerd, die altijd verlangden hun souvereiniteit over de Siciliën te bevestigen en de tiara met de dubbele kroon te versieren *). Maar nog grooter moeilijkheden veroorzaakten de aanwezigheid van de woelige Romeinsche edelen; vele van hen gingen, toen zij verdreven waren, in het gebied van de Anjous of Arragoneezen wonen en verergerden de vijandelijke gezindheid van de koningsgezinde Neapohtanen, de Reali, zooals men hem meestal noemde jegens de republikeinen van Rome. Later zien wij den buitengewoon verderfelijken en verslappenden invloed van het verkwistende en zedelooze hof van Koningin Johanna en het omverwerpen van alle publieke en persoonlijke zedelijkheid door het feit, dat de Paus deze karakterlooze vrouw, die zeker een echtbreekster en misschien een moordenares was, absolutie schonk en haar daardoor in haar macht herstelde. Een natuurlijk gevolg van dezen ongelukkigen toestand was, dat een ontwikkeling van eenige groote nationale kunst vrijwel onmogelijk was. De rijkdom en weelde van het hof van Anjou had een vraag naar schilderijen en een prachtige architectuur ten gevolge, maar het schijnt noodig geweest te zijn kunstenaars uit andere streken naar Napels te ontbieden Zoo waren de voornaamste Napelsche kerken van deze periode (oorspronkelijk zuiver Gotisch) zonder twijfel het werk van kunstenaars uit Noord-Italië of Frankrijk2), en de voornaamste schilderstukken van dezen tijd, die er nog te Napels bestaan, zijn van Sieneesche of Umbrische meesters, zooals b.v. de kroning van Robert in de S. Lorenzo door Semone Martini van Siena en de beroemde fresco's in de Inconorata de kapel, die Johanna heeft laten bouwen om haar eigen kroning en die van Luigi, den moordenaar van haar gemaal te vereeuwigen. En voor de regeering van Johanna was de groote Giotto zelf door Koning Robert uitgenoodigd om naar 1) Ualu in de Middeleeuwen, blz. XXIV en 442 GÓ isc^^V"™1?1 d°°r ^ nn An>on en door R°>><=" voleindigd, i, in FranschGi5S^^^^'^;^Ö,;ï,t ».d00rK-]lU!tet u «»•'■— meVde fresco's van van Robert, die door Floren.L?^ "St ' d,C P"?chti*e Gotische graftombe voor de «rste-m^fa^ SrEÏÏ'JLÏ: ToïLZT'T- de F^a'^ 69 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Napels te komen (ongeveer 1330) en had fresco's1) geschilderd in de Castel Nuovo en den Castello dell' Uovo, die verdwenen zijn, en andere in de S. Chiara, die nog steeds bedekt zijn met een laag verf, die erover gesmeerd is op bevel van een Spaansch onderkoning uit de zeventiende eeuw. Men ziet er ook vele Gotische graftomben van Toskaansche en andere beeldhouwers, b.v. het prachtige monument van Koning Robert in de S. Chiara en dat van zijn zoon Karei, dat door een Sieneeschen kunstenaar omstreeks 1333 is gemaakt. En hier kunnen wij opmerken, dat ook in den quattrocento (vijftiende eeuw) dezelfde afhankelijkheid van Toskaansche en Umbrische kunst kan worden aangetoond. Wij vinden werken van Michelozzo, Donatello en Benedetto da Maiano en een grooten triomfboog ter eere van de intrede van Alfonso van Arragon in 1442, van een Milaneeschen of Florentijnschen architect (plaat 23). Vervolgens zal men zien, dat te Napels in lateren (Spaanschen) tijd de Romeinsche invloed (die van Raphael's school) de overhand had, totdat er een tegenwicht kwam van den kant der Spaansche kunstenaars (b.v. Ribera) en der noordelijke landschapkunst, zooals die van Salvator Rosa. Maar misschien is de nationale Napelsche kunst niet genoeg gewaardeerd. Zuid-Italië wordt door de schrijvers dikwijls veronachtzaamd, alsof het in geen enkel verband staat tot den roem van de herleving van de kunst in Italië. Dit schijnt nog twijfelachtig, want, al aanvaarden wij de theorie niet, die Apulië tot den fons et origo van de nieuwe Toskaansche beeldhouwkunst wil maken (zie Italië in de Middeleeuwen, blz. 498—499) het is toch mogelijk, dat verder onderzoek ons nog verrassingen brengt. Een ding staat vast: zij, die meenen, dat Zuid-Italië bijna geen aandeel had in het tot stand komen en de roem van de Italiaansche Renaissance, schijnen niet alleen te vergeten, dat de Universiteiten van Napels en Salerno, niettegenstaande haar middeleeuwsche vis inertiae den humanisten van groot nut zijn geweest, 1) Koning Robert, zegt Vasari, verzocht zijn zoon Karei, die toen koninklijk Vicarius te Florence was, Giotto uit te noodigen. Petrarca schreef aan een vriend: „Vergeet niet de kapel van den Castello dell' Uovo te bezoeken, waar Giotto, de grootste schilder van onze eeuw zulk een schitterend aandenken van zijn talent heeft achtergelaten. Vasari zegt, dat men vertelde, dat de tooneelen van de Apocalypsis, die door Giotto waren geschilderd in een der kapellen van de S. Chiara een „uitvinding van van Dante'-' waren. Of er eenige mogelijkheid is om deze fresco's weer zichtbaar te maken weet ik niet. 70 NAPELS (1300—1400) maar ook dat Petrarca zelf Koning Robert beschouwde als een „koning van philosophen en poëten" en dat hij zonder twijfel een groot minnaar en beschermheer van kunst en wetenschap was, terwijl Alfonso I, zooals wij later zullen zien, een van de meest enthusiaste Renaissance-verzamelaars van Grieksche handschriften was en een groot aantal geleerden en schrijvers aan zijn hof gehad. Laten wij nu de regeeringen van Robert en Johanna een weinig nader beschouwen. De lezers van Italië in de Middeleeuwen zullen zich misschien herinneren, dat Robert van Napels, die als jong man (1297) Violante, de kleindochter van Manfred, gehuwd had en aldus de geslachten van Anjou en Hohenstaufen met elkaar verbonden had, een groote tegenstander was van Keizer Hendrik VII (van Luxemburg) en plechtig door dezen ,.rex pacificus" was afgezet en ter dood veroordeeld in contumacia. Na den dood van Hendrik kregen de Welfen natuurlijk de overhand en Koning Robert werd als hun leider beschouwd. Hij werd met dankbaarheid overstelpt door de Pausen te Avignon, die hem (zooals wij in het vorige hoofdstuk hebben gezien) als souvereinen van het keizerrijk tot hun keizerlijk Vicarius over Italië maakten en tot Senator van Rome; en Florence stelde zich onder zijn bescherming en aanvaardde zijn zoon als Signore. Maar bij de komst van Lodewijk van Beieren, die door de Romeinsche Republikeinen was uitgenoodigd, vluchtten de Senatoriale Vicegerenten van den Napelschen koning te zamen met de Colonna en andere edelen uit Rome weg % Daarna, zoodra de weegschaal overslaat, vinden wij de vertegenwoordigers van Robert weder te Rome en toen Petrarca, na zijn tamelijk melodramatisch „examen" voor den koning aan het Napelsche hof, naar Rome vertrok om de lauwerkroon te ontvangen werd hij door koninklijke gezanten vergezeld en had hij bij zich' een diploma, dat door den koning geteekend was; bovendien had hij den mantel van den koning meegekregen die hij mocht dragen bij de plechtigheid van de kroning. Niet lang daarna, in 1343, stierf Koning Robert. K.1LWe'fen r Gnibel,°n" Petrarca die stad bezocht. gekomen. H,j was met te Napels in 1340-1341 toen 73 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO niet alleen haar neef en erfgenaam, maar ook haar minnaar was. Deze onbeschaamde misdaad was voor den Koning van Hongarije, Lodewijk, een reden om met een leger naar Italië te trekken om zijn broeder te wreken. Daarom vluchtte Johanna met haar minnaar naar Avignon. Hier kreeg zij door haar vleierijen en door den verkoop van Avignon aan Paus Clemens VI (voor 80.000 goud-florijnen) absolutie van haar misdaad en haar huwelijk met Luigi, haar medeplichtige, werd door de Kerk bekrachtigd. Ondertusschen wasdeHongaarsche koning Napels binnengetrokkenJ). Maar onlusten in zijn eigen land en de vreeselijke pest, die toen (1348) in Italië woedde, dwongen hem naar zijn noordelijke domeinen terug te keeren; hij ging over de Adriatische zee en door Dalmatië. Daarna kwamen Johanna en haar nieuwe echtgenoot terug van Avignon en richtten zich weder in met de hulp van den rijken Florentijn Niccolö Accidinola, die haar eerste hofmeester2) werd. Lodewijk evenwel kwam uit Hongarije terug en het duurde tot 1352, voordat hij na talrijke gevechten zich liet omkoopen voor 300.000 goud-florijnen, die Johanna echter nooit heeft betaald. Zij en Luigi werden daarop door den pauselijken legaat gekroond, een gebeurtenis, die door den naam van de Incoronata-ketk werd vereeuwigd. Gedurende tien jaar regeerde dit beruchte span aan een hof, waarvan de annalen nauwelijks de moeite waard zijn om in deprullemand te gooien. De meest belangrijke politieke gebeurtenis was de poging van Johanna om Sicilië te veroveren, zooals wij reeds vermeld hebben. Zij slaagde hierin slechts in zooverre, dat de jonge koning Frederik II zich tot vazal verklaarde van de Anjous en beloofde zich Koning van Trinacria te noemen in plaats van Koning van Sicilië; maar deze belofte werd nooit vervuld. In 1362 stierf Luigi en Johanna nam dadelijk een nieuwen echtgenoot, Jacob van Arragon, den zoon van den „Koning der Balearen". Voor de derde maal, door natuurlijke of onnatuurlijke oorzaak, werd zij weduwe en op haar zestigste jaar voor den vierden keer de 1) Men zal zich herinneren, dat Cola di Rienzo naar Napels, of het gebied van Napels gevlucht was, toen Lodewijk daar in 1348 vertoefde. .»■, . Stichter van Certosa, dicht hij Florence, waar men zrjn graftombekan nen. To_d.t geslacht behoorden Florentijnsche bisschoppen en andere beroemdheden, o.a. een, die Dante onsterfelijk maakte, een zwendelaar, die een blad uit het staats-grootboek had gescheurd (Purgat. XII, 105). 74 NAPELS (1300—1400) bruid (1376). Ditmaal was de bruidegom een zekere Otto van Brunswijk, gouverneur van Monte-ferrato. Dit vierde huwelijk leidde tot haar val en dood, een afloop, die het gevolg was van de volgende tamelijk ingewikkelde gebeurtenissen. Zij was kinderloos, want haar eenig kind van haar eersten echtgenoot was jong gestorven. Na den dood van Jacob van Arragon had zij als erfgenaam aangenomen Karei van Durazzo, den neef van Lodewijk van Hongarije x) die met een nicht van haar gehuwd was. Toen Karei van het vierde huwelijk van Johanna, dat zijn rechten vernietigde, hoorde, was hij natuurlijk hevig verontwaardigd; en zijn verontwaardiging werd verdubbeld, toen hij vernam, dat de koningin werkelijk in zijn plaats als opvolger had aangenomen een Franschen vorst, den hertog van Anjou. Zijn toorn verergerde door het feit, dat de Schismatische Paus2), de zoogenaamde Clemens VII, die uit vrees voor zijn wettigen tegenstander, Urbanus VI, naar Napels was gevlucht en vandaar naar Avignon, dezen Franschen pretendent met groote stoutmoedigheid steunde. Zijn besluit om zich te wreken werd bovendien nog versterkt door den ijverigen steun van den wettigen Paus, die over Johanna den banvloek uitsprak en haar onttroond verklaarde. Johanna hoopte op hulp van Frankrijk, maar juist in deze crisis stierf de Fransche koning en zijn broeder, Lodewijk van Anjou, stelde zijn beloofde komst uit. Karei van Durazzo was derhalve in staat om met weinig moeite Napels te bezetten. Hij belegerde de koningin in den Castello dell'Uovo en nadat haar gemaal, Otto van Brunswijk, bij een dappere poging om haar te ontzetten was gesneuveld, capituleerde zij. Ongelukkig voor haar, kwamen nu Lodewijk van Anjou en Amadeus van Savoye (een voorvader van den tegenwoordigen koning) met een sterk leger op het tooneel en dreigden Karei van Durazzo, die haar ter dood moest laten brengen. Zij werd met een zijden koord geworgd, zegt Gregorovius, en haar lijk werd een week in de kerk van Sta Chiara ten toon gesteld (Mei 1382). Karei kon de sterke troepenmacht van Lodewijk van Anjou3) niet in het open veld bestrijden. .'i„ *Jjj had aanspraken op den troon van Hongarije. Lodewijk, die de opvolging van zijn f) Zie v^'r Hantt "^S v""k"e"C ï™™ de ^editie naar Napels me!krachtdoo? ,( £" y°or de*e ePisode ook het hoofdstuk over Rome (1378—1370). ■ gemalin"!™11 "° btho°tde zeIf tot d<= Napelsche Anjou» door Karei Martel, en zijn 75 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Op raad van den condottiere Alberigo (zie blz. 60) aanvaardde hij de Fabiaansche taktiek en vertrouwde op zijn kasteelen en op het klimaat. En zijn vertrouwen werd niet teleurgesteld, want Lodewijk stierf weldra aan de malaria en zijn krijgsmacht ging uiteen. Aldus bleef Karei van Durazzo heerscher over Napels en den Regno en thans werd hij bezocht door den twistzieken en heerschzuchtigen Paus Urbanus VI, wiens melodramatische ervaringen wij in het vorige hoofdstuk hebben verhaald. Maar in 1386 begeeft hij zich naar Hongarije om een andere koningin van haar kroon te berooven namelijk Maria, zijn nicht, die haar vader Lodewijk was opgevolgd. Ditmaal echter gelukte het hem niet, want hij werd vermoord (Februari 1386). Zijn zoon, Ladislaus, regeerde acht en twintig jaar te Napels; maar omdat hij nog een kind was, toen zijn vader werd vermoord, stond hij een tijdlang onder een regentschap. Door den naijver van de Napelsche Anjous en de Durazzopartij waren er voortdurend onlusten. In 1389 stierf de wreede, oude Urbanus VI te Rome en zijn opvolger, Bonifacius FX, een krachtig en verziend man van dertig jaar, sloot dadelijk vriendschap met de Napelsche Anjous en verwierp de aanspraken van de Fransche Anjous en de Arragoneezen; hij zond zijn legaat om Ladislaus, die nu den leeftijd had, te kronen (1400). De jonge koning bezat groote rijkdom van zijn moeder, de nicht van Johanna, en van zijn gemalin, de erfdochter der Chiaramonti, het Siciliaansche adelijke geslacht, dat in Sicilië bijna koninklijke macht had gekregen. Daardoor was hij in staat een groot aantal huurtroepen en bekwame condottiere te werven en nadat hij den jongen Franschen pretendent, Lodewijk II van Anjou, over de Alpen had gedreven, begon hij te droomen van de heerschappij over geheel Italië, een stoutmoedig plan, dat eveneens ondernomen werd in het noorden door Gian Galeazzo Visconti van Milaan. Wanneer wij de geschiedenis van Napels in den Quattrocento behandelen, zullen wij zien in hoeverre hij hierin slaagde. 76 HOOFDSTUK III MILAAN EN DE VISCONTI (1300—1400) DE volledige geschiedenis van een volk zou voor een belangrijk gedeelte uit de beschrijving van feiten bestaan, die zeer verschillen van de gebeurtenissen, die de geschiedschrijvers verhalen. Want van veel grooter belang dan de daden van zijn willekeurige bestuurders zijn de pogingen van een volk om zelfbestuur te verwerven en zich dat waardig te toonen. En van nog grooter belang dan eenig politiek recht *jjn de pogingen van een volk om op godsdienstig, artistiek of literair gebied uiting te geven aan zijn hooger leven en zijn hoogere idealen. Maar de grootste waarde heeft zonder twijfel datgene, wat de werkelijke ziel van een volk vormt, die ontelbare verscheidenheid van menschelijke vreugde en smart, van hoop en vrees, van verlangen en wanhoop, die maar zelden op de juiste wijze beschreven kunnen worden en zelfs door hen, die er midden in leven slechts vaag worden gevoeld. Van dit alles kunnen wij, geschiedschrijvers, slechts hier en daar eenige overblijfselen uit het stof verzamelen, een scherf of gesneden voorwerp, dat, als het ware, den indruk van een menschenziel weergeeft, of wijzen op plaatsen, waar misschien een verkleurd fresco of een paar gevoelige woorden het werkelijke innerlijke leven van wat men geschiedenis noemt onthullen. De historie van Milaan in de veertiende eeuw bestaat, voor zoover wij die kennen uit Villani en de andere schrijvers! bijna geheel uit de daden van zeer willekeurige despoten! de Visconti, wier heerschappij zich uitstrekte over een tijd van 136 jaar (1311—1447). De opkomst van dit geslacht is beschreven in Italië in de Middeleeuwen. Het verloop was als volgt. Na de overwinning van de Lombardische steden bij Legnano op Frederik Barbarossa (1176) kreeg Milaan een merkwaardige staatsinrichting bestaande uit drie politieke 77 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO lichamen, elk met zijn eigen magistraten, de Credenza di Sant' Ambrogio, die het volk, de Molta, die den lageren adel en de Credenza dei Consoli, die den hoogen adel vertegenwoordigde. Natuurlijk ontstonden er oneenigheden en deze leidden, zooals zoo dikwijls gebeurde tot de verkiezing van een dictator. De machtige della Torre familie, die Welfsch en republikeinsch was, stond zeer in de gunst bij het volk en een van deze Torriani werd tot dictator gekozen. Meer dan twintig jaar lang (1250—1277) regeerden zij over de stad1), maar hun aanmatiging dreef den Milaneeschen Aartsbisschop, Otto Visconti, er toe zich aan het hoofd van de aristocratische (Ghibellijnsche partij) te stellen, die er ten slotte in slaagde de Torriani te verjagen. Otto kreeg signoriale macht. Hij werd opgevolgd door zijn neef Matteo, die weldra werd weggejaagd door de ballingen, en eenige jaren had Guido Torriani de macht in handen. Maar in 1311, toen Hendrik van Luxemburg naar Milaan kwam om de IJzeren Kroon te aanvaarden, ontmoette hij te Asti den verdreven Matteo, die gekleed in een armoedige wapenrusting en vergezeld door één aanhanger zich voor hem op de knieën wierp en smeekte hem te helpen om naar zijn vaderstad terug te keeren. De groote Pacificator luisterde genadiglijk naar het verzoek van den listigen verbannen Ghibellijn2), en drong er op aan, dat vrede en gelijkheid van rechten tusschen de beide adelijke geslachten onder zijn eigen weldadige suprematie zou bestaan. Toen er evenwel een opstand uitbrak leende de Rex Pacificus zijn Duitsche sluipmoordenaars aan Matteo, die er aldus in slaagde zijn mededingers vrijwel uit te roeien en de meeste van hun partij genooten te verdrijven.^ Matteo werd nu (1311) Keizerlijk Vicarius van Milaan en de permanente Signoria van de Visconti begon. Hij aanvaardde de leiding van de Noord-Italiaansche Ghibellijnen 3) en maakte 1) Verscheidene Torriani werden tot Senatoren van Rome gekozen. 2) Dino Compagni (als hij de schrijver van de Crmaca is) noemt Matteo som) e astuto pui che leale. .. ... „ n . I) Andere op den voorgrond tredende Ghibellijnen van dezen tüd waren Can uranae della Scala van Verona, aan wiens hof Dante van 1317-13*0 was, Uguccione van Pisa en Castruccio Castracane van Lucca Zie voor deze den Index. Het is de moeite waard aan te teekenen, dat een Pisaansche Visconti, verwant aan den beroemden Ugolino, wordt vermeld (Purgat. VIII ea Inferno XXII) door Dante, die hem „den edelen rechter Nuw van Gallura 'op Sardinïeï noemt; hij veroordeelde namelijk Fra Gomlta, dien de dichter tot de rivier van pek heeft .verdoemd, om gehangen te worden. Nmo « weduwe huwde met Galeazzo Visconti, voordat deze Signor (in r»a) werd. Dante zegt van het wapenbord der Visconti . ,,de adder, die de Milaneezen naar het slagveld voert. 78 MILAAN (1300—1400) zich meester van Como, Piacenza, Bergamo, Pavia, Alexandria en andere steden; maar zijn tweede zoon, Marco, werd, toen hij trachtte Genua te veroveren, volkomen verslagen door den grooten leider van de Welfen, Koning Robert van Napels, en hijzelf was niet zeer gelukkig in zijn conflict met Paus Johannes XXII, door wiens invloed de Inquisitie den banvloek over hem uitsprak, een banbliksem, die blijkbaar doel trof, want Matteo stierf spoedig daarna (1322). De oudste zoon van Matteo, Galeazzo, werd nu Signor. Hij was, evenals zijn vader, „meer listig dan eerlijk", en stond óp gespannen voet met zijn broeder, den krijgshaftigen Marco. De toestand was slecht. De Welfsche en pauselijke troepen onder aanvoering van den legaat van Paus Johannes namen Monza en Piacenza in en veroverden bijna Milaan zelf. Bovendien kreeg Galeazzo twist met andere Ghibellijnsche leiders, o. a. met Can Grande, en het gevolg daarvan was, dat zij afgunstig op zijn territoriale veroveringen, zijn eerzuchtige plannen en onderhandelingen met den Paus aan den Keizer, Lodewijk van Beieren, verrieden J); de belachelijke Rbtnerzug van Lodewijk is in een vorig hoofdstuk beschreven. Toen derhalve in Mei 1327 de geëxcommuniceerde Lodewijk na een schitterende ontvangst te Milaan de IJzeren Kroon uit de handen van een bisschop, die ook door den banvloek getroffen was, aanvaard had, nam hij plotseling Galeazzo, zijn zoon Azzo en zijn twee broeders, Luchino en Giovanni, gevangen en wierp hen in afschuwelijke, onderaardsche kerkers te Monza, die de Visconti zelf zoo listig hadden laten inrichten, dat een gevangene er niet in kon staan en evenmin in zijn volle lengte kon liggen. Hoe lang deze gevangenen van de helsche uitvinding, die zij voor anderen hadden bedacht, genoten, is onzeker. Hoe het ook zij, het lot van den maker van den stier van Phalaris ondergingen zij niet. Het schijnt, dat Galeazzo zijn bevrijding te danken had aan Castruccio, den Hertog van Lucca en aldaar in 1328 gestorven is. Azzo en zijn twee ooms werden waarschijnlijk in vrijheid gesteld door het volk, ofschoon wij hooren, dat zij ook „vergiffenis" kregen van Lodewijk, toen die Heilige Roomsche Keizer haastig door Italië trok om zich over de Alpen in JL,?^™1 ï Tren'?; waar de Ghibellijnsche vorsten en de drie Visconti Lodewiik niesde ?f.Tj Z 77lk°m 'e ï?et.en, Ita,ië- M*° "««'de, dat Marco het verraai «UfftL^aaf Jé ' 'B St^"° L°dewijk trachtte te vergmigen, maar gedwongen werd zelf het vergift te drinken. 79 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO veiligheid te begeven. Azzo kreeg bovendien van Lodewijk den titel van keizerlijk Vicarius van Milaan, voor welke eer hij 60.000 gouden florijnen beloofde te betalen. Doch hij kwam zijn belofte niet na en verbond zich met Paus Johannes; daarop verscheen Lodewijk voor Milaan met zijn Duitschers, maar werd met spot ontvangen en trok weer af. De Milaneezen benoemden nu Azzo tot Signorel) van de stad en „hij inaugureerde de werkelijke onafhankelijkheid van het vorstendom door munten te laten slaan met zijn eigen beeldenaar en zijn eigen naam" (Bragagnola). Hij breidde het gebied van Milaan aanzienlijk uit door een gelukkigen oorlog tegen Jan van Bohemen en ook tegen Mastino della Scala van Verona, die een andersgezinden Visconti2) had gesteund. Azzo stierf in 1339, toen hij nog jong was. Gedurende zijn regeering van ongeveer tien jaar had hij Milaan voorzien van muren en versierd met paleizen, fonteinen, kerken en torens, van welke laatste de prachtige octagonale campanile van S. Gottardo een gedenkwaardig voorbeeld is. Hij liet ook den Refosso bouwen, een bolwerk om de voorsteden te beschermen. (De schilderachtige, maar kwalijk riekende binnengracht (Naviglio), die zich de bezoekers van Milaan wel zullen herinneren, dicht bij de S. Lorenzo, dateert uit den tijd voor den slag bij Legnano maar werd ongeveer 1500 door Lodovico Sforza verbreed). Azzo schijnt bovendien de zijdewevers van Lucca naar Milaan gelokt te hebben, wier welvaart was te gronde gericht door de voortdurende invallen van de rooverhoofdlieden Uguccione en Castracane. Na den dood van Azzo werden zijn ooms, Luchino en Giovanni Signori; maar omdat Giovanni tevens Aartsbisschop van Milaan was, schijnt zijn broeder de leiding van het civiel gezag gehad te hebben. Hij breidde het gebied van Milaan aanmerkelijk uit door Novara, Parma en andere steden te veroveren; maar zijn ondeugden en gewelddaden maakten hem gehaat en zijn twee broeders, Matteo en Galeazzo, de zónen van Stefano, die beproefd had Lodewijk van Beieren te vergiftigen, smeedden een samenzwering tegen hem. Doch 1) Zijn gevaarlijkste tegenstander, rijn krijgshaftige oom Marco, was in 1329 gestorven, nadat hij van een balcon was gevallen (of geworpen). ») Dit was Lodrisio Visconti, die ten slotte door Azzo werd gevangen genomen te farabiago. De tocht van Jan van Bohème, die later is gesneuveld in den slag bij Crecy, is elders vermeld. 80 ii. (a) Petrarca (b) Boccaccio 80 MILAAN (1300—1400) de samenzwering werd ontdekt en de jonge mannen vluchtten J). In 1349 stierf Luchino plotseling, vergiftigd, naar men geloofde, door zijn gemalin, die hij schijnt gedreigd te hebben dat hij haar wegens ontrouw zou laten verbranden; men vertelde, dat hij gezegd had „een prachtig vuur te zullen aansteken en een daad van rechtvaardigheid te zullen verrichten, als nooit te voren in Milaan gezien was." Aartsbisschop Giovanni, die nu het oppergezag te Milaan bekleedde (1349—1354), stond in algemeen aanzien als een man met een humaan en vriendelijk karakter; maar weldra werd hij ook bekend om zijn sluwheid en vastberadenheid, want hij kocht in het geheim de Signoria van Bologna van een der Pepoli2), en toen Clemens VI eischte, dat het weder aan de Heilige Macht zou worden afgestaan en den aartsbisschop verbood wereldlijk gezag uit te oefenend), zegt men, dat hij een dramatisch antwoord hierop gegeven heeft doorvoor den pauselijken legaat te verschijnen in de kathedraal (de oude basiliek) met het kruis in de eene en een zwaard in de andere hand. En toen de Paus hem naar Avignon beval te komen, was zijn antwoord nog dramatischer. Hij aanvaardde den oproep en gaf order voor voeding en huisvesting te Avignon voor de 18.000 man van zijn gewapend gevolg te zorgen; daarop trok Clemens zijn bevel genadiglijk in. Een bewijs voor het humane karakter van Giovanni is ook het feit, dat Petrarca, toen hij Provence voor altijd verliet, niet alleen het Milaansche hof een bezoek bracht, maar tot groote ergenis van zijn republikeinsche vrienden, zooals Boccaccio, een tijdlang te Milaan bleef wonen. De waarde van dit getuigenis is echter zeer twijfelachtig door de volkomen onbevoegdheid van Petrarca om te oordeelen over een karakter of politieke moraliteit. Het is meer waarschijnlijk, dat de keuze van den dichter bepaald is door zijn verlangen naar ontspanning en vleierij of misschien ook door den wensch om de pest te vermijden. Maar er zijn andere en betere bewijzen voor het goede karakter van den Aartsbisschop b.v. de bevrijding van den armen Lodrisio, die tien jaar in een afschuwelijke gevangenis had geleden. Hij schonk ook den 1) Een van de samenzweerders, Fr. della Pusterla, werd te zamen met zijn mooie echtgenoote, die naar men zeide niet was ingegaan op de voorstellen van Luchino, terechtgesteld. ' ^ooals reeds verteld is in verband met Kardinaal Albornoz en Paus Innocentius VI werd langen tijd1 over het bezit van Kologna gestreden door de Pausen en de Visconti terwijl het geslacht Pepoli ook aanspraak maakte op de Signoria van Bologna. 8l ITALIË VAN DANTE TOT TASSO zonen van Stefano vergiffenis, riep hen terug en benoemde hen met hun broeder Bernabó tot zijn erfgenamen. Op zijn succes te Bologna volgde in het laatste jaar van zijn regeering een nog belangrijker triumf. Genua, dat in haar lange worsteling om de heerschappij ter zee de Pisanen bij Meloria (1284), de Venetianen bij Curzola (1298) en nog eens in den Bosporus (1352) had verslagen, had nu zelf bij Ldïêra (op Sardinië) zulk een verpletterende nederlaag geleden, dat het zich aan Milaan overgaf; deze stad, die nu voor het eerst een machtige maritieme mogendheid werd, bewerkte, dat het volgend jaar de Venetiaansche vloot vernield of veroverd werd bij Morea. (In verband met dezen strijd met Venetië werd Petrarca door den Aartsbisschop daarheen gezonden als gezant; maar hij schijnt in deze zaak niet voldaan te hebben). De ondernemingen van Giovanni tegen Florence, dat zich om de eerzuchtige plannen der Visconti weerstand te bieden had verbonden met Rome, Napels, den Paus en Karei IV, schijnen niet zoo goed te zijn afgeloopen, en dat was gelukkig, want aldus werd een groot gevaar voor Italië afgewend, namelijk de opperheerschappij van de Milaansche despoten. Het ideaal van Cola di Rienzo (voordat het werd vernietigd doorzijn waanzinnige eerzucht) om een vereenigd Italië te stichten onder de leiding van het republikeinsche Rome was minder gevaarlijk of beter gezegd beloofde meer voor Italië; en het is belangwekkend zich te herinneren, dat gedurende de laatste jaren van Giovanni Visconti de eind-scene van het drama van het herleefde Tribunaat te Rome werd afgespeeld en dat deze beide stoutmoedige ondernemingen in hetzelfde jaar (1354) mislukten. De drie neven van Giovanni, Matteo II, Galeazzo II en Bernabó verdeelden het rijk onder elkaar in een oostelijk, centraal en westelijk gedeelte. Die verdeeling had natuurlijk verzwakking ten gevolge en weldra gingen Genua en Bologna verloren, terwijl Venetië (ofschoon het juist in een.moeilijken toestand was door de samenzwering van Marino Faliero) zich verbond met Gonzaga van Mantua en de Estensi van Ferrara om het gebied van Milaan aan te vallen met de hulp van de vreemde banda van Graaf Landau 1). Ook Pavia werd 1) Voor deze Compagnie di Ventura, of Bande, zie blz. 17. Aan den kant ran den Visconti stond in dezen tijd Sir John Hawkwood en zijn Engelsche Witte Bende. Bernabó kocht hem om door hem zijn dochter Domina ten huwelijk te geven. Karei IV, die in naam, 82 MILAAN (1300—1400) om haar vrijheid te herwinnen aangespoord door een republikeinschen monnik, Bussolari, die ons doet denken aari Savonarola, maar in 1359 door Galeazzo genomen en op onbarmhartige wijze gestraft1). Eenige jaren tevoren was de oudste van het drietal, Matteo, gestorven, misschien vergiftigd door zijn broeders, Galeazzo en Bernabó, die daarna het rijk en ook de stad onder elkaar verdeelden. Deze twee regeerden ongeveer twintig jaar over Milaan, tot 1378, toen Galeazzo stierf. De kroniekschrijvers verhalen geschiedenissen, die een afschuwelijk licht werpen over het karakter van dit tweetal vorsten. Het is voldoende hiervan een paar te laten volgen. Een uitvinding, die nog helscher was dan de Monzakerkers, werd de Quaresima genoemd, waarmede gewoonlijk de veertig dagen van den vastentijd werden aangeduid. Op eiken dag moest een veroordeeld slachtoffer een steeds pijnlijker straf ondergaan, zooals b.v. het afstroopen van de eene voetzool en op den volgenden dag de andere, daarna het uitsteken van de oogen, het eene na het andere, het afsnijden van de eene hand en dan van de andere, evenzoo van de voeten en zoo voorts, tot den veertigsten dag, waarop de ellendige, verminkte romp, als er nog leven in was, op het rad werd gebroken. Een andere barbaarsche vorm van straf en tijdverdrijf, die ook later werd toegepast door Giov. Maria^ was het werpen van slachtoffers voor woeste honden om in stukken te worden gescheurd. Men vertelde, dat Bernabó er 5000 van deze beesten op nahield, en iedereen, die op zijn jachtvelden stroopte, liet ter dood brengen of martelen. Hij was een doodvijand van Innocentius IV en diens emissarius Albornoz, en toen hij eens eenige pauselijke gezanten, Benedictijner abten, op een brug ontmoette, vroeg hij hun of zij liever wilden drinken of eten. Met het oog op den gezwollen stroom antwoordden zij, dat eten hun verkiezelijker toescheen • daarop werden zij gedwongen de perkamenten stukken met zegel en al op te eten. Een kroniekschrijver vertelt dat een doodgraver, die een te hoog loon had gevraagd, 'op bevel remmen""-*^"'.!' 2 l^- *T gekom"> om de eerzuchtige plannen van de Visconti te ^onTvange" d°" ** ""^^ « k™> '« »«laa„ om de ifzeTen Kroo*. 1) Petrarca haalde zich de schande op den hals om bij deze gelegenheid Galenen .„„ P.vtate%emïlIen?aad ™ ^ daar°a' *" """""^ ™£^££*Sl van ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van Bernabó levend in het graf werd begraven, dat hijzelf had gemaakt, te zamen met het lijk en dat twee monniken, die daar in opstand tegen kwamen, levend werden verbrand 1). Tyrannen hebben de gewoonte om kasteelen te bouwen. Nadat Galeazzo de republikeinsche opstandelingen te Pavia bloedig had gestraft, richtte hij daar niet alleen de nieuwe Universiteit op, maar ook den Castello Mirabello (die nog bestaat) in het park, waar dicht bij een groot gedeelte van den geweldigen slag bij Pavia is geleverd (1525). Hij bouwde ook in het westelijk deel van Milaan, dat aan hem behoorde, den Castello di Porti Giovia, het origineel van het reusachtige Sforza-kasteel, waarin tegenwoordig verschillende musea en galerijen zijn. Galeazzo II stierf in 1378, het jaar, waarin het Groote Schisma uitbrak. Zijn zoon, Gian Galeazzo, volgde hem op en regeerde de volgende zeven jaar over de stad en het gebied van Milaan met zijn barbaarschen oom Bernabó, wiens dochter hij huwde en die hem als een leergierig, vroom en niet ondernemend jong man met minachting beschouwde ). Maar Bernabó vergiste zich leelijk. Gian Galiazzo was een echte Visconti-adder3). Zeven jaren lang huichelde hij; toen beet hij plotseling. Hij stuurde een bericht aan zijn oom, dat hij van plan was een bedevaart te doen van Pavia, waar hij gewoonlijk verblijf hield, naar de Madonna del Monte4), ongeveer twee 1) Sacchetti geeft ons in een van zijn Trecento Novelle die waarschijnlijk geschreven zijn kort na Bernabo's dood, een grappige geschiedenis van Bernabó en een abt Wanneer den •Sr hevelen wordt te vertellen, wat er in de hel gebeurde, antwoordt de listige molenaar tl;hem"voorste^:' ,% h* Iemand gesproken die daar geweest is er.dieDanteal es, wathi, over den Inferno heeft geschreven aan de hand heeft gedaan. Ik kan u vertellen dat zy Sier de menschen in stukken snijden en scheuren, er.ophangen luist: zooals gij op aarde doet. Als gij, het niet geloove. wilt. stuur er iemand.heen of ga zelf en zie ! De listige mtr: s-s: :t £ Lfir ^0^™% n van F^ die hem den titel van Graaf van Vertu verschafte (daarom werd hij spottenderwijzeConto dolle Virii, genoemdl. Galeazzo had 50 000 goudflorijnen.betaald omolo en de plebe Ide middelste en lagere klasse). .») Gian della Bella. een edelman van geboorte. Hij had gestreden bij Campaldino, waar zijn paard onder hem gedood was. Hij stierf in Frankrijk. 94 FLORENCE (1300—1400) en de popolani grassi en potenti de overhand kregen. En vervolgens waren de bestaande onderlinge twisten verergerd door de invoering van de Neri-Bianchi-veete uit'Pistoia, dat hol van schadelijke beesten, zooals Dante het noemt. Het rampzalige gevolg hiervan was, wat Professor Villari noemt, een periode van vertiginosa confusione; in het midden van deze periode (1302) werd Dante met andere Witten of „ontrouwe Welfen" verbannen 1). Dante's ervaringen als politicus, Prior en balling zullen elders verteld worden. Wij kunnen hier opmerken, dat het bittere sarcasme en de minachting, waarmede hij over zijn geboortestad spreekt, gerechtvaardigd waren, want gedurende de volgende twintig jaar was Florence inderdaad rijk, maar er heerschte geen vrede en het bestuur was slecht2). De trotsch Corso Donati, de aanvoerder van de Zwarten (ultra-Welfen) was zelf verbannen tijdens Dante's Prioraat, maar was gewapenderhand teruggekeerd, geholpen door de Fransche troepen van Karei van Valois, en had de verbanning van den dichter, toen deze (waarschijnlijk) te Rome was. bewerkt 3). De toestand van Florence in deze crisis was zeer droevig. De stad werd verwoest door de Franschen en de zegevierende Neri en er bestond een openlijke burgeroorlog tusschen deze Zwarten en meer gematigde Welfsche partij van de Witten. Tot deze partij had Dante behoord voordat hij verbannen werd, en eveneens zijn groote vriend Guido Cavalcanti4); een van de ruwste daden der Neri was het platbranden van een aanzienlijk deel der stad om de eigendommen van de Cavalcanti te vernietigen. De volgende passage uit Villari (X, III) zal ons een beeld geven van de anarchie, die in dezen tijd te Florence heerschte. De beschrijving is genomen uit Giov. Villani en Dino Compagni, kroniekschrijvers van dienzelfden tijd. Machiavelli geeft een dergelijk l) Zie het hoofdstuk van Villari over La Repubblica Fiorentina ai tempi di Dante in de Due Secoli. Vgl. ook Florence and the Feuds in Selections front the Inferno bv H l! Cotterill, Oxford, 1874. J J 3. Fiorenza mia . ,. Tn ricca, tu con Pace, tu con senno . ... La ben guidata . . . (Purgat. VI en XIII. Doch in een opricht verdient zij geen minachting, nl. in verband met het feit, dat zij Hendrik VII heeft getrotseerd 3) Karei, die naar Italië geroepen was door Bonifacius VIII, kwam Florence binnen op den len November, 1301, en sloot zich bij de Zwarten aan. Hij stelde als Podesta een zekeren Cante de' Gabhrielli aan, Uit zijn eigen gevolg ; onder zijn bestuur liet de serviele ,,Zwarte" Signoria dit besluit doorgaan. 4) Guido was verbannen met de hoofden van beide partijen gedurende Dante's Prioraat, maar hij mocht Ivan Sarzanal terugkeeren wegens een ernstige ziekte en hij stierf te Florence in December 1300. Lezers van Dante zullen zich het levendig en roerend gesprek in den Inferno tusschen hem zelf en den vader van zijn vriend wel herinneren (Inferno X), 95 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO verslag, en hij vermeldt als de meest op den voorgrond tredende aanvoerders ,,i Medici", die ook genoemd worden door Giov. Villani als personen, die in 1301 grooter en wreeder misdaden bedreven dan alle anderen. „Het was de tiende Juni van het jaar 1304; er woei een krachtige tramontana en de brand verbreidde zich daardoor snel in de Calimala, den Mercato Vecchio en Orsanmichele en zoo stond weldra te zamen met de huizen der Cavalcanti, het geheele centrum in lichte laaie, al het merg, de dooier en de veelbelovende plekken van de stad Florence, zooals Villani zegt." Hij voegt erbij, dat er aan paleizen, huizen en torens meer dan 1700 gebouwen verwoest werden, daar ook diegene, die niet verbrand werden toch geplunderd werden gedurende de ontruiming; want de menschen vochten en plunderden te midden van de vlammen." In hetzelfde jaar, 1304 (het geboortejaar van Petrarca) vond er te Florence een droevige gebeurtenis plaats. Een pauselijke legaat was gekomen om te pleiten voor vrede en den terugkeer van de ballingen en een eerste-Mei-vertooning werd gehouden, zooals jaren lang onmogelijk was geweest door de politieke en familie-veeten. Het onderwerp van de kwellingen en verrukkingen van Hel en Hemel ontroerde in die tijden de verbeelding der menschen en werd herhaaldelijk in de kunst tot uiting gebracht. Juist in dezen tijd was de grootste dichter van Italië bezig de verschrikkingen van den Inferno "te schilderen, en het was zeer natuurlijk, dat dë Florentijnen hetzelfde onderwerp uitkozen voor hun Meifeest. Booten werden van schavotten en vloeren voorzien, waarop zooals Giov. Villani zegt, de Hel werd voorgesteld met haar vuren en andere folteringen en met menschen gekleed als duivels, verschrikkelijk om te zien, en anderen als naakte zielen ; en zij onderwierpen hen onder luide kreten en geschreeuw aan de verschillende pijningen. Terwijl dit alles gebeurde, zakte de oude houten Carraia brug (toen Ponte Nuovo geheeten), die dicht bezet was met toeschouwers, plotseling op Verscheidene plaatsen in elkaar; vele menschen werden gedood, vele verdronken en vele werden afschuwelijk verwond. „Zoo veranderde de vertooning van scherts in ernst" zegt de oude kronikschrijver, „en vele vertrokken werkelijk naar de andere wereld om daar ervaring van te krijgen." Dante was ongeveer zeven jaren in ballingschap (hij was 96 FLORENCE (1300—1400) misschien in dezen tijd bij Malaspina'in de buurt van Spezia, terwijl hij „een partij op zichzelf vormde" en den afschuwelijken put in Malebolge groef, waarin de pauselijke verrader, die Rome voor Avignon verliet, met het hoofd voorover zou geplant worden), toen Corso Donati, die, hetgeen bevreemding moge wekken '), een dochter van Dante's vriend, den grooten Ghibellijnschen condottiere, Uguccione della Faggiuola had getrouwd, voor haar vleierijen en de beloften van haar vader bezweek en uit woede tegen zijn eigen politieke mededingers2) verraad pleegde en plannen beraamde om zich als Signore van Florence op te werpen. Maar zijn onderneming mislukte. Op den zesden October 1308 begon plotseling de groote klok van de Signoria, de Vacca, te luiden. Een groote menigte, aangevoerd door de vijanden van Corso, verzamelde zich en eischte, dat hij voor het gerechtshof zou worden gedaagd; binnen een uur, zegt Villani (Machiavelli zegt twee uur) werd een aanklacht van hoogverraad tegen hem ingediend. Dadelijk haastten zich de Signori, de Podesta, de Capitano del Popoio met den Gonfalone, vergezeld door een groote menigte te voet en te paard om hem gevangen te nemen en deden een aanval op de paleizen der Donati bij de S. Piero Maggiore, op de piazzetta van de kleine Markt, die tegenwoordig dikwijls zoo vol leven en kleuren is door de handkarren met fruit en andere koopwaar. Nadat Corso tevergeefs gewacht had op de beloofde hulp, vluchtte hij oostwaarts door de Porta di S. Salvi; dichtbij de Vallombrosaansche Abdij van dien Heilige werd hij ingehaald en gedood; de monniken begroeven hem in hun Badia. Volgens Machiavelli en anderen wierp hij zich, toen hij gevangen was genomen, van zijn paard, daar hij aan den dood de voorkeur gaf boven marteling; daarop werd hij door een Catalonischen huursoldaat3) gedood. Volgens Dante (Purgat. XXIV) werd hij „aan den staart van een dier gesleept", maar de plaats is moeilijk te begrijpen. De tocht naar Italië van den grooten Pacificator (rex pacificus) !) Dante trouwde (het klinkt vreemd) met een der Donati, misschien een luster van zijn grooten tegenstander Corso. In het Paradijs ontmoet hij Piccada, Corso's zuster, voor wie hij blijkbaar groote genegenheid voelde. Zie Zie Italié in de Middeleeuwen (blz. 478 n.) »» Dit waren Della Tosa, Pazzi en Brunelleschi, namen die vermelding verdienen om hun lateren roem. s) Spanjaarden in dienst van Karei II (lo Zoppo) van Napels, die blijkbaar met den legaat van den Paus naar Florence waren gekomen, voorloopers van de Napelsche soldaten van Koning Robert, dien de Florentijnen kort daarna tot Signore van hun stad benoemden. 97 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Hendrik van Luxemburg is reeds vermeld in dit deel en in Italië in de Middeleeuwen*) is zijn zwakke aanval op Florence beschreven en ook de geestdrift van Dante over hem dien hij als een Bevrijder beschouwde en wiens roemrijke' kroon hij zag liggen op een nog altijd ledigen troon in het Paradijs. „^„2\ De minachting, waarmede Florence en haar bondgenooten ) den aanval van Hendrik trotseerden, was teekenend. Zij sloten eenvoudig de poorten aan de oostzijde, die uitzagen op S. Salvi, waar zijn leger gekampeerd lag op het vlakke terrein, dat nu nog Campo d'Arrigo heet, dicht bij den Campo di Marte. Dit uitdagend trotseeren van het eens zoo machtige Heilige Roomsche Rijk laat ons zien, hoe diep het gevallen was en hoe sterk en vol zelfvertrouwen de^Florentijnsche republiek was geworden. Het scheen bijna alsof Florence nu kon optreden als de kampioen van de Italiaansche vn heid en eenheid, alsof zij werkelijk een echt nationale politiek zou inleiden, om de uitdrukking van Professor Villari te gebruiken. Doch dit was, hélaas, een illusie. Zelfs nog voordat lij triumfantelijk aan hun bondgenooten berichtten, dat Jezus Christus quello fierüsimo tiranno Arngo had laten dooden den man, dien de Ghibellijnsche vervolgers van de Heilige -Kerk koning der Romeinen en keizer noemden, droegen de florentijnende Signoria van hun stad voor jjf jaar aan koning Robert van Napels op, enitoen twee jaar later (l 315) de fortuinzoeker Uguccione della Faggmola, dien Hendrik als keizerlijk vicarius van Genua had aangesteld en dien de Pisanen tot Podesta (hoogsten wettigen magistraat) van faun stad hadden benoemd, zich als Signore of despoot van Rsa en Lucca opwierp en het Florentijnsche leger een ver.pKtcS.de nederlaag bij Monte CatiniS) toebracht zagen z? in dat zelfs al stonden zij aan het hoofd van de verschü lende steden, die een Welfschen bond hadden gevormd zij volstrekt geen kans meer hadden zonder de hulp van de SST de Royalisten van Napels, die in dezen tijd verbonden met den Paus de machtigste militaire partij in Itahe= waren^ Bovendien, na den val van Uguccino, die door het volk van 1) Zie Italië in de Middeleeuwen blz. 45- ^"gg^^^L^™^ ») Florence werd geholpen door troepen uit Lucca, b.ena, Botogna 5'tWe vertoefde toen mUschien met Uguccione ^^JS^S^ waardiging de voorwaarden, die aan de ball.ngen na deze nederlaag 98 B 13 (a) Gedeelte van de Baptïsteriumdeur van Andrea Pisano (b) Spozalisio van de H. Maagd 96 FLORENCE (1300—1400) Pisa en Lucca1) werd verdreven, stond er een veel geduchter kampioen van het imperialisme en despotisme op, de vorst van Lucca, Castruccio Castracane, wiens optreden en vriendschap met Lodewijk van Beieren reeds verteld is in het Historisch Overzicht en het hoofdstuk over Rome. Wat ons hier belangstelling inboezemt, is, dat hij in botsing kwam met de Florentijnen en dat hij na Pistoia veroverd te hebben de strijdkrachten van de Welfsche steden (Florence, Siena, Volterra, Bologna en andere, behalve Napels) bij Altopascio, dicht bij Lucca, ontmoette (September 1325). Castruccio werd geholpen door de ruiterij, die Galeazzo I van Milaan had gezonden. De nederlaag van de Welfen was zoo geweldig, dat zij tot vlak voor de muren van Florence werden gejaagd en dat de Florentijnen, zooals Machiavelli zegt, blij waren, dat zij hun stad ten minste hadden gered. De moedeloosheid, door deze nederlagen veroorzaakt, bracht de Florentijnen kort daarna er toe om de Signoria2) van hun stad voor tien jaar aan te bieden aan Karei, Hertog van Calabrië, den zoon van Koning Robert van Napels; en het aanbod werd aanvaard. Karei zond een vicarius3), daar hij zelf gewikkeld was in den Siciliaanschen oorlog, maar zes maanden later (1326) trok hij Florence binnen met duizend ruiters en maakte snel een einde aan het onbeschaamd optreden van Castruccio; doch weldra zouden de Florentijnen blijde geweest zijn, indien zij van hun vriend bevrijd werden, want niettegenstaande alle beleefdheden, zegt Machiavelli perste hij hun geweldigen geldsommen af. Lodewijk van Beieren deed nu zijn intocht in Italië (1327), zooals in hoofdstuk I en III verteld is; nadat hij de vier Visconti had bezocht en gevangen gezet en Castruccio aan de Signoria van Pisa en het Hertogdom Lucca had geholpen, 1) Uguccione1 trok naar Veron», waar hij Dante weder ontmoette. Hij stierf daar in 13,9. >) Machiavelli tracht dit te verdedigen door het een verbond te noemen en geen leenmanschap, maar hij geeft toe, dat zij oonpronkelijk zich gewend hadden tot Koning Robert „niet als vrienden, maar dat hij hen zou beschermen als zijn vazallen." Het is waar, dat de koning beloofde de staatsregeling niet te veranderen. deVSr^d^v/w ^are' "V?" maand" " Florence vertegenwoordigde, wasWalter de Bnenne, die zich Hertogvan Athene noemde. Daar hij weldra een rol zal spelen, is het de moeite waard te vertellen, w,e h,j was. Toen Constantinopel door de Latijnen tijdens den vierden kruistocht (,2041 veroverd werd en een reeks van Latijnsche „Keizers" (meest V amen en eenige Engelschen) den troon van JuKiqi.nl» achtereenvolgens bekleedden werd Athene gegeven aan een volgeling van den Markies van Montferiat en kwam in de macht van een f ransch geslacht, de Bnenne. Deze werden later verdreven «e Wal ter de Brienne maakte nog steeds aanspraak op den hertogelijken titel. De laatste „Hertog van Athene" M^d^I^ HÜ W"d EeW°rgd "«8>»P-e.van 99 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO nam hij „dien geesel van Toskane" met zich mede naar Rome, terwijl hij Florence, dat versterking had gekregen door de Napelsche troepen, niet durfde aanvallen. In het volgend jaar (1328) stierf Karei van Calabrië, die zich zuidwaarts had gehaast om zijn vader te helpen tegen Lodewijk van Beieren, te Napels. Ook Castruccio, die den pas gekroonden Keizer te Rome had achtergelaten, omdat hij Pistoria, dat de Florentijnen weder hadden genomen, heroveren wilde, stierf te Lucca. Aldus was Florence voor eenigen tijd zoowel van vrienden als van vijanden bevrijd; de reactie naar den democratischen kant ging vergezeld van eenige veranderingen, van welke van bijzonder belang was de instelling van twee hoogste Raden, den Raad der Commune (Grandi en Popolani) en den Raad van het Volk, in plaats van de oude vergaderingen, en de verkiezing van de Priori en Gonfaloniere volgens een methode, die men imborsazione noemde, d.w.z. men deed de namen van alle verkiesbare personen, met de bedoeling er om de twee maanden een uit te nemen, in een zak, die in het klooster van de een of andere kerk werd bewaard. Van het jaar 1328, waarin Castruccio was gestorven, tot 1340 waren de Florentijnen vrij van onderlinge twisten en zij waren evenmin in een oorlog gewikkeld, ofschoon zij zich wel aansloten bij den bond, die Jan van Bohemen over de Alpen dreef. Maar zij werden geteisterd door epidemiën, hongersnood en eene groote overstrooming van den Arno. Deze vloed (1333) veroorzaakte groote schade, maar de vernielde bruggen en gebouwen werden op schitterende wijze herbouwd. ,.Zij versierden hun stad ook met nieuwe gebouwen; biertoe behoorde de Campanile van Santa Reparata (de Duomo), opgericht volgens het ontwerp van Giotto, een zeer beroemden schilder van dien tijd." Gedurende deze betrekkelijk rustige periode nam echter de macht en de aanmatiging van de Grandi, vooral van de burgerlijke plutocraten zeer toe,, en zij waren er steeds op bedacht republikeinsche instellingen als de imborsazione ongeldig te maken, door allerlei listig bedachte maatregelen, zooals te Venetië werden toegepast om de verkiezingen tot een bepaald aantal families te beperken; en toen in 1342, de Pisanen het Florentijnsche garnizoen uit Lucca!) verjoegen, wekte die schande zulk 1) Nadat Lucca iu de handen van Keizer Lodewijk en Jan van Bohemen was geweest was het " het bezit gekomen van Mastino della Scala van Verona, die het, daar hij in ICO FLORENCE (1300—1400) een hevige verontwaardiging op van het volk tegen de Twintig, die gekozen waren om de oorlogszaken te regelen, dat wederom te Florence de politieke twisten uitbraken. Het conflict bestond nu voornamelijk tusschen de nieuwe democratie en de oude republikeinen, d.w.z. tusschen de antipauselijke, democratische, regeeringsgezinde, plutocratische oorlogspartij, aangevoerd door de militaire ,,Acht Heiligen" en de oude Welfsche republikeinen van 1266, die vroeger regeeringsgezind waren, doch thans (sinds de verbanning van den nog ouderen GhibeHgnschen adel) de anti-democratischen oppositie vormden. Deze „oude republikeinen" werden geleid door de Capitani van de Parte Guelfa, de gevaarlijke, aan de regeering vijandige organisatie, die zooals reeds verhaald is, de macht had behouden om degenen, die zij van Ghibellijnsche (anti-republikeinsche) gezindheid verdacht, aan te klagen, en te waarschuwen of te brandmerken, en die hen, de ammoniti, aldus den toegang tot alle staatsambten afsloten» Deze Parte Guelfa, zegt Machiavelli, maakte een groot misbruik van haar macht voor partijbelangen en de Capitani werden meer gevreesd dan de Signoria zelf en gedroegen zich jegens haar zeer onbeschaamd. Behalve al deze politieke partijen bestond er een steeds groeiende ontevredenheid van de arbeidsklasse tegenover de kapitalisten, van den popoio, de zwoegers zonder kiesrecht, tegen hun ambtenaren, de „dikke" burgers van de Gilden *). Het zoogenaamde Ciompi-oproer, dat in 1378 uitbrak en ernstige, al waren het da n ook niet blijvende, gevolgen had, was voornamelijk een opstand van den arbeid tegen het kapitaal, maar de wanordelijkheden schijnen te zijn begonnen met een aanval, dien de Gonfaloniere di Giustizia, Salvestro de' Medici (een voorvader van den Magnifico) deed op de aanmatigende Capitani van de Parte Guelfa. Blijkbaar met de bedoeling om het volk voor zijn eigen plannen tot een opstand over te halen (zooals ook zijn nakomelingen deden), stelde hij voor, dat burgers, die „gewaarschuwd" en van de verkiesbaarheid beroofd waren, hun rechten zouden herkrijgen en dat de oude Ordinamentitegen de magnaten zouden worden hersteld en van toepassing zijn op de nieuwe magnaten van geldverlegenheid verkeerde, aan de Florentijnen verkocht; maar de Pisanen ontroofden het Hun weldra (1342). PriL^"j dC Arti.n,inori bonden nu voornamelijk uit welgestelde ambtenaren en hadden Jrnon in de regeenng. 101 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de Parte Guelfa. Deze voorstellen veroorzaakten een geweldige opwinding; toen de regeering die uit angst verwierp, beriep Salvestro zich op den Arengo en den Consiglio del Popoio. Dit was het teeken voor de verschillende families en klassen om zich in slagorde op te stellen. Een heftige twist tusschen de Ricci en de Abizzi, twee vooraanstaande geslachten van de plutocratie, was in de plaats van de oude Cerchi-Donati veete gekomen, en nu kozen de Ricci de partij van Salvestro en de democratische Acht als patroons van de arbeidende klasse, terwijl de Albizzi aan den kant van de Parte Guelfa en rijke ambtenaren stonden; de regeering (Signoria) stond eenigszinsop zich zelf, daar zij waarschijnlijk niet eensgezind was. De hartstochten van den popoio basso werden opgewekt door het beroep op den grooten Consiglio of Arengo, die de vox populi tot uiting bracht. De zwoegende en van het kiesrecht uitgesloten arbeiders, de maats, „Compi", zooals men hen noemde \ verbonden aan den Arte della Lana, het voornaamste Gild, sloten zich bij de arbeiders van de andere Arti aan en vroegen om verlichtingen van lasten aan de autoriteiten van de Gilden en tevens om Arti voor de werklieden en nog veel meer; toen zij bemerkten, dat hun verzoek nutteloos was, stonden zij en tnasse op, verbrandden de pakhuizen van den Arte della Lana en de paleizen der Albizzi, braken de gevangenissen open, veroverden het Paleis vaö den Podesta (den Bargello) en maakten zich meester van den grooten Gonfalone van het Volk. Met dit vaandel leidde hun aanvoerder, een wolkammer, barrevoets en schamel gekleed (scalzo e con poco indosso, zegt Machiavelli) hen twee dagen daarna naar het Paleis van de Signoria zelf waarin de S.gnon waren gevlucht; en daar werd de brave wolkammer, Michele -di Lando uitgeroepen tot Gonfaloniere en Signore van de stad. Michele koos, geholpen door de Acht en een bijzondere balia (commissie) een nieuwe Signoria, stichtte het verlangde arbeidersgild en voldeed evengoed als Pittacusi zonder zrjn dictatoriale macht te misbruiken, zoodat hij den lof van Machiavelli, die hem een uomo sagace e prudente noemt, wel verdiende. Hij was zelf een werkman en had geen eerbied yoor de ruwe canaglia, de plebaccia, die voordeel had ge- » waarschijo^ hc« J^^ère ^Xi^Het ISS^cT BretogDe en Gascogne gebruikten om hun icameraocn pare wordt niet aldus gebruikt- I02 FLORENCE (1300— 14c») trokken van een staking om te rooven, te plunderen en onverdiende voorrechten te bemachtigen. Toen zij dus de onbeschaamdheid hadden om een eigen bestuur te kiezen, dat zich in de S. Maria Novella vestigde en lieten afkondigen, dat Michele di Lando van zijn ambt ontzet was, gaf hij bevel de groote klok, de vacca, te luiden en de Gonfalone te hijschen, besteeg zijn paard en trok met vele gewapende mannen naar de S. Maria Novella om hen te verslaan. Maar zij waren een anderen weg ingeslagen en bestormden in zijn afwezigheid den Palazzo Vecchio; hij kwam dus haastig terug en verstrooide hen, en „het oproer werd door den moed van den Gonfaloniere Michele gedempt." Maar het veelkoppige beest bleek al te sterk te zijn. Het gepeupel kreeg steeds meer invloed op de nieuwe regeering, en zooals dikwijls gebeurt in de geschiedenis der republieken, de onbeschaamdheid en de tyrannie van de democratie leidden tot een verbond van de meer gematigden der rijke democratische burgers en Welfsche aristocraten1). Ongeveer 1382 had dit verbond zoo groote macht gekregen, dat er een balia (kies-commissie) werd benoemd om de constitutie te veranderen. Zoowel Salvestro de' Medici als Michele di Lando werden verbannen; de wetgeving van de Ciompi werd nietig verklaard; de Arti Maggiori herkregen hun vroegere macht; de „dikke" burgers, popolani nobili en Welfsche Ottimati kwamen weer op den voorgrond en de democratische elementen in de regeering ondergingen wederom een verandering. Maso, die tot het geslacht der Albizzi behoorde, volgde Michele als Gonfaloniere op, en daarna zijn zoon Rinaldo; onder het bestuur van deze en andere burgerlijke edellieden2) genoot Florence een schijn van inwendigen vrede; maar die schijn was bedriegelijk, want het volk werd voortdurend verbitterd doorzware oorlogsbelastingen, en oproer en twisten, bedwongen door de gepantserde vuist van de huursoldaten, maakten, dat doodstraf, verbeurdverklaring van goederen en verbanning voor de veiligheid van den Staat al te gewone gebeurtenissen waren. Een goed voorbeeld van de gevaren, die verbonden waren aan de verbanning van politieke mededingers wordt door 1) De Parte Guelfa was nu feitelijk verdwenen. *) Wij hooren thans strooming weggeslagen. De tegenwoordige P. Vecckfo werd gebouwd door Taddeo Gaddi in 1360 ongeveer. De Carraia en Trinita waren vóór de overstrooming van hout. ZSj zijn met zorg herbouwd. De eenige oude Florentijnsche brug, die nog bestaat (of liever ia 187» nog bestond* zooals zij ongeveer ten tijde van Dante was, is de P. *Ue Grazie, oorspronkelijk Ruiaconte geheeten (zie Purgat XII 10a) naar een Podesta van het jaar 1237. IO6 I FLORENCE (1300—1400) bloeien. Maar het is een tijd, die kan wijzen op eenige belangrijke geschiedschrijvers, zooals Dino Gompagni (of wie het ook moge zijn, die de Cronaca heeft geschreven) en de drie Villani. Daarna, tot 1374 ongeveer, leefden twee zeer beroemde schrijvers, beide Florentijnen ofschoon zij niet in Florence waren geboren, Petrarca en Bocaccio. Maar deze, evenals Dante, Giotto, Arnolfo en anderen moeten wij later bespreken. 107 HOOFDSTUK V VENETIË (1300—1400) DE geschiedenis van Venetië van haar oorsprong tot ongeveer 1300 is geschetst in Italië in de Middeleeuwen. In den loop van de drie volgende eeuwen verwierf de stad zich een wereldberoemdheid door haar macht ter zee en de ontwikkeling van haar kunst. Derhalve zal thans over Venetië veel meer te verhalen zijn dan in het vorige werk. Doch, daar de ruimte beperkt is, zullen wij ons tevreden moeten stellen met een beknopt verhaal en eenige episoden en persoonlijkheden voor uitvoeriger behandeling bewaren. In dit hoofdstuk zullen in het kort de voornaamste gebeurtenissen van de Venetiaansche geschiedenis in den Trecento zoowel de binnenlandsche als buitenlandsche besproken worden en zullen twee belangrijke episoden, de tragedie van Marino Faliero en de oorlog van Chioggia, uitvoeriger behandeld worden. De algemeene toestand in de eerste jaren van den Trecento van Venetiaansch standpunt beschouwd is reeds aangeduid in het Historisch Overzicht, maar het is wellicht toch noodig eenige feiten in herinnering te brengen. Nadat de macht van Pisa ter zee volkomen vernietigd was door den slag bij Meloria (1284), was de strijd om de suprematie in de Middellandsche Zee slechts tusschen Genua en Venetië. Gedurende de regeering van Doge Pietro Gradenigo (1289— 1311) leidde de ingespannen wedstrijd van de twee tegenstanders in de Levant en de Zwarte Zee, vanwaar zij een grooten handel dreven met het Verre Oosten, tot vele ernstige botsingen1). Een van deze, bij Curzola in 1298, liep zoo 1) In dezen tijd hadden de Turken onder Osman I Cf 1326) de overhand in Palestina, Egypte, Tripoli en een deel van Klein-Azië, en Venetië stond aan het hoofd van een bond om hun zeeroof te bestrijden Te Constantinopel was het Grieksch-Byzantijnsche Keizerrijk herleefd in 1261 onder Michael Palaeologus die de Latijnsche Keizers had verdreven (zie Italiï in de Middeleeuwen blz. 274). Te Caffa (op de Krim), Tana (aan de zee van Azof), I08 VENETIË (1300—1400) ongelukkig voor de Venetianen af, dat zij blij waren een modus vivendi te vinden, een tijdlang heerschte er vrede 1). Terwijl Venetië aldus met wisselvalligen uitslag in de Oostelijke landen vasten voet trachtte te krijgen en begon te droomen van terra /ir77w«ï-expansie in Italië, vonden er iri de stad zelf niet minder belangrijke gebeurtenissen plaats. De Venetiaansche regeeringsvorm was langzamerhand meer oligarchisch geworden. Een Venetiaansche Doge verschilde van een Florentijnschen Gonfaloniere, want hij behield zijn ambt levenslang en men trachtte te voorkomen, dat het ambt erfelijk werd en zijn macht al te groot werd; maar deze pogingen hadden meestal ten gevolge, dat een klein aantal aristocratische families grooter voorrechten kreeg. In vroeger tijden had de algemeene vergadering der burgers (de Arengo) den Doge gekozen, die tot op zekere hoogte verantwoording schuldig was aan een Raad en een Senaat (I Pregadi); maar in 1172, gedurende het interregnum, dat volgde op de vermoording van Doge Michieli, kwam in plaats van de volksvergadering een exclusieve aristocratische Consiglio Maggiore van 480 leden en weldra werd de verkiezing van den Doge toevertrouwd aan een klein college van elf2). In den loop der tijden werd het aantal geslachten, waaruit de Doge en de leden van den Consiglio Maggiore werden gekozen steeds meer beperkt en ten slotte in 1292 werd deze beperking door een wet geregeld, door de zoogenaamde Serrata (Sluiting) van den raad, waardoor het lidmaatschap en dus de openbare ambten onbereikbaar werden voor de burgers (en dat was de groote meerderheid), die nog nooit in den raad hadden gezeten of wier voorvaders daarvan nooit lid waren geweest. Reeds het volgend jaar brak naar aanleiding van de Serrata een oproer uit, dat bloedig gedempt werd 3). Dit werd gevolgd Sinope, Trebizonde en vele andere afgelegen havens had Genua of Venetië (of beiden) kolonies en handelsrechten en waren daar voortdurend in botsing met elkander. Te Constantinopel hadden zij beiden prachtige stadswijken omringd door stevige muren. De eeheele benedenstad van Pera was bezet door de Genueezen. 1| Marco Polo was bij Curzola gevangen genomen. Hij schreef zijn beroemd Milione in een Genueesche gevangenis. !) Deze coup verwekte groote verontwaardiging, maar de Consiglio Maggiore werd tevreden gesteld met een holle formule, die gebruikt werd bij de verkiezing van den nieuwen Doge : „dit is uw Doge, indien gij wilt". De Venetiaansche gewoonte om het gezag van de vertegenwoordigende vergaderingen over te dragen aan kleine colleges bleek voor den republikeinschen staatsvorm noodig te zijn. 3) De kroniekschrijvers vertellen, dat Doge Gradenigo, toen het gepeupel voor de poorten van het Paleis stond te schreeuwen, aanbood de leiders één voor één binnen te laten en beloofde „dat zij zouden ontvangen, wat zij verdienden" ; hij hield zijn woord door hen te laten ophangen. I09 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO door vele twisten en onlusten, die nog verergerd werden door een ongelukkigen oorlog over Ferrara, een pauselijk Interdict en het uitbreken van de pest1), totdat in 1310, het jaar, waarin Hendrik van Luxemburg over de Alpen trok, Baiamonte Tiepolo aan het hoofd van ontrouwe edelen en andere burgers er bijna in slaagde den eerzuchtigen en autocratisch en ouden Doge te vermoorden en de regeering omver te werpen2). De samenzwering was zoo wijd vertakt en de leiders hadden zoo grooten invloed, dat de Doge het raadzaam vond, ofschoon eenigen werden terechtgesteld, aan Tiepolo en zijne voornaamste aanhangers toe te staan, dat zij Venetië verlieten; maar er werd een college van tien gekozen om tegen dit nieuwe gevaar te waken en de bronnen van het complot te onderzoeken. Dit comité voor de algemeene veiligheid had eerst de bevoegdheid om gedurende een paar maanden handelend op te treden, maar die bevoegdheid werd herhaaldelijk verlengd en in 1335 werd het een permanente en machtige Raad van Tienen (I Dieci), een naam die nauwelijks minder gevreesd was dat het latere tribunaal van de drie Inquisitoren van den Staat3). Een paar maanden na de samenzwering van Tiepolo stierf Doge Pietro Gradenigo. Men vertelt, dat Stefano Giustiniani, een senator, die tot zijn opvolger gekozen was, voor de eer bedankte en zich in een klooster terugtrok, en dat een ouden man, Zorzi il Santo, het ambt werd aangeboden; hij nam het aan in de hoop Venetië van het pauselijk interdict te bevrijden. Hoe dit ook zij, de regeering van Zorzi, den 5oen Doge van Venetië, duurde slechts tien maanden. Zijn op- 1) Deze oorlog over Ferrara is belangrijk, omdat Venetië hierin voor het eerst handelend optrad in de binnenlandsche politiek van Italië. Venetië had lang geleden geholpen om de Este-dynastie in Ferrara te vestigen; thans was er een moeilijkheid in de opvolging en zond zij troepen om een pretendent te ondersteunen. Maar Paus Clemens V maakte aanspraak op Ferrara, daar deze stad tot de beroemde nalatenschap van Gravin Matilda behoorde en in verband met zijn Interdict en de pest leed de nieuwe eerzuchtige oligarchie van Venetië de nederlaag in dit conflict. *) Het compiot werd verraden door een medeplichtige. Op de pleinen en in de straten werd hevig gevochten. De krijgskans keerde, toen een vrouw een steenen mortier uit een raam wierp, waardoor de banierdrager van Tiepolo werd gedood, zooals in vroeger tijden Koning Pyrrhus gesneuveld is. 3) Bezoekers van het Doge-Paleis zullen zich de Sala van de Dieci en die van de drie Inquisitoren wel herinneren, met de Bocca del Leone voor geheime aanklachten. Daar de Venetiaansche regeeringsvorm na 1310 slechts weinig veranderingen onderging, kunnen wij van dit onderwerp afstappen met de opmerking, dat hij bestond uit: i° den Doge, st zijn zes particuliere Raadgevers, 30 den Collegio of Giunta van Ministers van Staat, 40 de Dieci en later de Inquisitor-n, comité's van de algemeene veiligheid, 50 den Senaat of Pregradi, 6° den Maggior Consiglio, oorspronkelijk gekozen uit de sestieri, maar thans een besloten aristocratischen raad. Later waren er behalve deze de negen Procuratori, wier naam wel bekend is door de Procuratie van de Piazza te Venetië. IIO VENETIË (1300—1400) volger, Giovanni Soranzo, regeerde zestien jaar (tot 1328); in deze periode genoot Venetië, nadat zij het oproerige Zara onderworpen had, vrede en welvaart l). Venetiaansche kooplieden bezochten de havens en markten van Engeland, Vlaanderen, de Levant en de Zwarte Zee, terwijl in de stad zelf de zijde-industrie, die uit Lucca was ingevoerd, zich krachtig ontwikkelde en de glasfabrieken van Murano haar roem over de geheele wereld begonnen te verspreiden. Maar het Turksche gevaar doemde steeds dreigender in het Oosten op (de kleinzoon van Osman, Soliman, zou weldra op Europeeschen grond, Galhpoli, landen) en de nieuwe terra ferma politiek van de Venetianen bracht hen in botsing met eenige van de machtigste Signori van de Noord-Italiaansche steden. Van deze despoten was een der geduchtste Mastino II della Scala. Hij was met zijn broeder Alberto zijn oom Can Grande opgevolgd, die voor zijn dood (1329) zijn heerschappij had uitgebreid over Vicenza, Padua, Belluna, Treviso, en andere steden Mastino veroverde ook Brescia, Parma en Lucca, zoodat de della Scala Signoria een gevaarlijke mededingster was geworden van de Visconti en een ernstige bedreiging voor onafhankelijke steden als Florence en Venetië Het was dus natuurlijk, dat de vaste-land-aspiraties van Venetië den naijver zouden opwekken van Mastino. Hij begon in het eerste jaar van de regeering van Doge Francesco Dandolo (1329) den doorvoer van Venetiaansche goederen te belemmeren. Venetië beantwoordde dit met een dergehjken maatregel, doch haar bestaan hing van haar handel at en de oorlog was onvermijdelijk. De tocht van Jan van Bohemen stelde dien een paar jaar uit, maar eindelijk werd een bond gevormd tegen de Scaligeri door Venetië, Florence Hno, A° C°nti /an MÜaan- Brescia en Bergamo werden door Azzo veroverd, aan Florence werd Lucca beloofd (maar l vt* . SlCChtS d??r betalinS en verloor het weldra aan de Pisanen) en aan Venetië werd niet alleen'Treviso en eemge andere steden toegewezen, maar zij werd feitelijk ook 5atrlo^reVOVerP^Ua' °fSCh°0n * het Carrara-gesLht dat door Can Grande was afgezet, toestond in naam dé JiXlï"£c™t Da°le VeDet* «~» ™ Guid° d" Pol».. v.n Ravenna. In he<- I I I ITALIË VAN DANTE TOT TASSO heerschappij over de stad weder te aanvaarden x). Mastino werd gedwongen een vernederenden vrede te sluiten (1339) en zijn gebied te bepalen tot Verona en Vicenza. Een schitterende optocht op de Piazzo van S. Marco werd gehouden ter eere van den gunstigen afloop van dezen oorlog; maar tegenover de vele voordeden van de nieuwe terraferma domeinen stond het nadeel, dat er nu uitgestrekte landgrenzen moesten verdedigd worden eh dat Venetië nu feitelijk grensde aan het gebied van de eerzuchtige en aggressieve Visconti. Een tijdlang echter verliep alles rustig. Niettegenstaande den naijver van Genua en de verontrustende nadering van de Turken, breidde zich de Venetiaansche handel steeds meer uit, terwijl in de stad vele heerlijke gebouwen, paleizen en kerken verrezen 2). Francesco Dandolo, die in 1339 stierf, werd opgevolgd door een anderen Gradenigo en deze door den jongen, krachtigen en begaafden Andrea Dandolo onder wiens regeering Ü343—1354) belangrijke gebeurtenissen plaats vonden 3). Een van deze was de pest, waardoor Venetië geteisterd werd; deze drong ondanks de pogingen om de verbinding met het vasteland af te snijden, toch tot de stad door en woedde daar met zulk een hevigheid, dat drie vijfde van de bevolking omkwam en ongeveer vijftig aanzienlijke geslachten uitstierven. Terwijl deze verschrikkelijke epidemie op haar hoogtepunt was, werden de Venetianen weder tot een oorlog met Genua !) Massilio van Carrara (een kasteel bij Padua) was onder Venetiaansche souvereiniteit dé eerste werkelijke Signore van Padua, ofschoon zijn geslacht reeds sinds Z318 den grootsten invloed bad. Men zegt, dat Mastino, onvoorzichtig genoeg, Massilio als zijn gezant naar Venetië zond, en dat de listige maar trouwelooze gezaut, toen hij bij het avondeten zijn servet liet vallen en beiden, Doge Dandolo en hij, zich voorover bogen om het op terapen, fluisterend een afspraak maakte, waarbij Padua venaderlijk aan de Venetiaansche troepen zou worden overgegeven en Massilio de heerschappij over de stad zou krijgen. 2) B-v. de Frari en S.S. Giovanni e Paolo (beiden omstreeks 1330 begonnen). Een nieuwe campanile Ibehalve den top, die uit de zestiende eeuw is, dezelfde Campanile, die in 1902 instortte) werd omstreeks 1339 gebouwd De zuidzijde van het Doge-Paleis werd in dezen tijd voltooid, en de reusachtige Sala van den Raad werd gebouwd. Er zijn nog eenige, dikwijls herstelde paleizen van dezen tijd in vroegen, eenvóudigen VenetiaanschGothischen stijl, Gritti, Contarini-Fasan e. a.). Er zijn ook eenige vroeg VenetiaanschGothische graftomben b.v. die van Andrea Dandolo in den S. Marco. Venetië had in dezen tijd haar prachtige Byzantijnsche en Romaansche architectuur en mozaïeken, en begon eenige van haar schoonste vroeg-Gothische gebouwen op te richten maar natuurlijk heeft de latere Venetiaansch-Gothische en de Renaissance bouwkunst zeer veel tot haar roem bijgedragen. 3) Andrea Dandolo was een geleerd en beschaafd man, een beschermheer der kunsten. Hij stelde naar officieele documenten een Cronaca samen, die groote waarde heeft voor de Venetiaansche geschiedenis, maar slechts tot ongeveer 1300 gaat Hij was pas omstreeks 35 jaar, toen hij tot Doge werd gekozen. Zijn graftombe, in het Baptisterium van St. Marcus is nauwkeurig beschreven door Ruskin (Stones of Venice). 112 iS- Campo Santo, Pisa 112, VENETIË (1300—1400) gedreven. De twist begon te Caffa1), een havenstad in de Kritn, waar de mededingers tevergeefs een modus vivendi hadden gezocht. Doge Dandolo zond een gezantschap naar Genua om te protesteeren, maar kreeg het onbeschaamde antwoord, dat de aanwezigheid van de Venetianen slechts te danken was aan de verdraagzaamheid van de Genueezen. Nauwelijks had dan ook de pest in de beide steden uitgewoed, of de twee vloten, respectievelijk aangevoerd door Niccolo Pisani en Paganino Doria, begonnen haar operaties. Aangemoedigd door een gelukkige onderneming op de hoogte van Negropont (Euboea) en door een verbond met Pedro IV van Arragon, die hun een aantal galeien verschafte, vielen de Venetianen in 1352 de vloot van Doria aan, diebijPera, de Genueesche stadswijk van Constantinopel, lag. Het was een wanhopige strijd, die nog in den nacht bij het licht van de brandende schepen werd voortgezet. De verliezen van de Venetianen waren zeer ernstig. Zij besloten dichter bij hun stad te gaan en vereenigden zich met een smaldeel van de Cataloniërs (Arragoneezen) bij Cagliari, in het Zuiden van Sardinië, een eiland, dat de Pisanen na hun nederlaag bij Meloria hadden verloren, en dat lang een twistappel tusschen Genua en de vorsten van Arragon was geweest. Een sterke vloot onder aanvoering van Antonio Grimaldi werd van Genua uitgestuurd. en hevige strijd werd bij Loiera (Februari 1353) geleverd. Bijna alle Genueesche schepen werden tot zinken gebracht of veroverd. Grimaldi ontvluchtte op zijn galei naar Genua, waar de ontsteltenis zoo groot was, dat de Senaat de heerschappij over de stad aan Aartsbisschop Giovanni Visconti, den Signore van Milaan aanbood, op voorwaarde dat hij de middelen zou verschaffen om een andere vloot te bouwen. Dit deed hij en aldus ontstond er een sevoorlog tusschen Milaan en Venetië, de twee machtigste staten van Noord-Italië, te land slechts gescheiden door het 1) Het oude Gneksche Theodosia. Het werd door de Genueezen stevig versterkt en had zijn eigen magistraten, raden, munien enz. Niet alleen Caffa, maar ook Cambalo (Balaclava), Trebizonde, Tan., en andere Genueesche colonien aan de Zwarte Zee bloeiden, voordat dé Venetianen zulke gevaarlijke mededingers werden. Genueesche kooplieden hadden in het begin van den 1 recento hun weg gevonden naar Erzeroem en Perzië, en zelfs naar Indië (waar de Genueesche munt zeer gewoon was) en China, ook naar Engeland en Nederland ■ wij hooren van Genueesche oorlogsvloten, die tegen Pisa en Venetië streden, bestaande uit zoo galeien met bemanningen van ongeveer 250 koppen. Venetië onderscheidde zich (het is droevig d,t te moeten zeggen in het onmenschelijk gebruik van overwonnenen als galeislaven en m den slavenhandel (vooral van Caucasiërs). Voor Venetiaansche Schepen en handel zie deel II, hfdst. V. r H "3 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gebied van Padua en Verona, die feitelijk onder het protectoraat van Venetië stonden; Milaan was om zoo te zeggen tijdelijk een zeemogendheid geworden. Het dient gezegd te worden, dat Aartsbisschop Giovanni moeite deed, wij zullen hopen in ernst, om de partijen tot elkander te brengen, en dat hij Petrarca, die in dezen tijd zijn gast en een vriend van Doge Dandolo was, naar Venetië zond om een verdrag te sluiten. Maar de vijandige stemming was reeds te groot. Aan beide zijden maakte men zich gereed tot den strijd. Plotseling bereikte Venetië het bericht, dat de Genueezen, weder onder aanvoering van Doria, Parenzo, ongeveer 45 K.M. van Triest, hadden genomen. De schrik onder de Venetianen was groot, want Niccoló Pisani was met vele galeien in de Sardinische wateren, waar hij nog steeds de Genueesche vloot afwachtte. En de ontsteltenis verergerde door den plotselingen dood van den Doge (1354). Marino Faliero Marino Faliero is een naam, die bij velen de herinnering wakker roept aan het Paleis van den Doge, aan de trap van „de Reuzen"1) en aan de groote Raadzaal, waar de Paradiso van Tintoretto den indruk maakt van een zonsondergang te midden van donderwolken en waar een zwart-geschilderde ruimte de portretten van de hertogen onderbreekt met het sombere opschrift: Hic est locus Marini Falethri decapitati pro criminibus. De samenzwering van Marino Faliero-wortelde niet zoo diep en was misschien niet zoo gevaarlijk als die van Tiepolo, maar zij spreekt door haar persoonlijk karakter veel sterker tot ons dramatisch gevoel. Bovendien is de korte regeering van dezen Doge (nog geen zeven maanden) bekend door een andere tragedie, de ramp bij Modone. Wij zullen dus deze regeering iets uitvoeriger behandelen, in strijd met het beginsel van de „Tien", die in hun officieele documenten, naar men zegt, slechts deze opmerking over Faliero hebben nagelaten: Ne scribatur. Toen Andrea Dandolo plotseling gestorven was, viel de keuze op dezen man, Marino Faliero. Hij had zich onder- 1) Byron laat in zijn stut Marino Faliero de terechtstelling houden op de „trap van de Reuzen". De Venetiaansch» kroniekschrijver Sanudo noemt, zooals wij zullen zien, de „steenen trap" en Petrarca spreekt van de „marmeren trap" ; maar de tegenwoordige trap dateert van ongeveer 1490 en de „Reuzen" (de beelden van Neptunus en Mars).zijn het werk van Sansovino (ongeveer 1555). 114 VENETIË (1300—1400) scheiden in de dagen na Zara, en was bevelhebber ter zee geweest. Hij was Podesta van Treviso *) geweest en nu gezant aan het pauselijke hof, volgens Sanudo, te Rome, maar volgens Petrarca „aan de Rhöne", dus te Avignon; en Petrarca heeft waarschijnlijk gelijk, want hij was, zooals hij ons vertelt, niet alleen een vriend van Andrea Dandolo, maar kende ook Marino reeds langen tijd. „Toen de nieuwe Doge", zegt Sanudo, „in deze stad zou landen, op den vijfden October 1354, kwam er een dikke mist opzetten en werd het zoo donker, dat hij gedwongen was zich te ontschepen bij de piazza van S. Marco, juist op de plaats, waar, tusschen de twee zuilen, misdadigers terechtgesteld worden; en iedereen vond dat een zeer ongunstig voorteeken". Een maand later werd de geheele Venetiaansche vloot door de Genueezen veroverd. Dit gebeurde aldus. Wij hebben gezien, hoe Paganino Doria Parenzo in Istrië bij verrassing had genomen. Hij was vertrokken naar den Griekschen archipel, en de Venetiaansche vloot onder aanvoering van Niccoló Pisani en zijn neef Vettore, die later de redder van Venetië zou worden, was hem daarheen gevolgd. Daar het stormachtige jaargetijde naderde, besloten de Venetianen te overwinteren in de haven van Portolungo, dicht bij Modone, op de zuid-westelijke punt van Morea. Doria, die naar huis ging, was gedwongen een schuilplaats te zoeken in dezelfde omgeving. Hij ontdekte de Venetiaansche vloot, die niets van de aanwezigheid van den vijand wist, liep plotseling de onbeschermde haven binnen, sneed den Venetianen den toegang tot de kust af en viel hen tegelijkertijd in het front aan. De geheele vloot werd buitgemaakt. Sommigen zeggen, dat Niccoló Pisani als gevangene naar Genua werd gevoerd,' anderen dat hij naar Modone en vandaar naar Venetië ontkwam, waar hij streng werd gestraft. Misschien heeft men hem verward met zijn neef Vettore, van wien wij weldra meer zullen vernemen. Terwijl Venetië nog steeds niet hersteld was van dezen slag waarvan de Genueezen gelukkig geen verder voordeel konden trekken, daar zij zich verlangden vrij te maken van Milaan, werd er een kort en bloedig drama afgespeeld, waarvan da? h^/s^do^vénelt te S^M^.' "«Y^ -Ik een slag toebracht, dat hij'bijna OPTn grond viel* °P d' m'S '''' WBChtaa- 115 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO die zwart geverfde ruimte met haar tragisch opschrift getuigenis aflegt. „De hemel", zegt een oude kroniekschrijver, „liet Hertog Marino zijn verstand verliezen, zoodat hij een ellendigen dood zou ondergaan en daar het noodlot bestemd had, dat hij zou onthoofd worden, moest er noodzakelijk een aanleiding voor zulk een gebeurtenis ontstaan". Volgens het gewone verhaal, dat waarschijnlijk wel juist is, gedroeg een zeker hartstochtelijk jong edelman, Michele Steno, die verliefd was op een kamenier, zich eenigszins onbehoorlijk op een plechtigheid van het hof en werd op smadelijke wijze weggejaagd. Toen hij langs den troon van den hertog kwam, schreef hij daar een paar woorden op, die zeer beleedigend waren voor de Dogessa. De daad werd ontdekt en de Doge was woedend; hij eischte de doodstraf of levenslange verbanning; maar in aanmerking nemend, dat hi[ verliefd was, straften de rechters hem met een korte hechtenis en een jaar < ballingschap. Terwijl hij nog steeds gebukt ging onder deze beleediging en de miskenning van zijn gezag, kwam bij Marino Faliero een admiraal, dien een ander jong edelman, „een heer van de Ca Barbaro" op ruwe wijze in het gezicht geslagen had. „Waarom komt gij bij mij?", riep de Doge uit. „Denk aan Michele Steno en de manier, waarop men mijn gezag ontziet!" Het gevolg was, dat Marino Faliero in een complot werd gewikkeld. Op den vijftienden April 1355 zouden de groote klokken van den S. Marco geluid worden (dit gebeurde slechts op bevel van den Dogea) en wanneer al de voornaamste edellieden zich op de Piazza hadden verzameld, moesten zij omsingeld en neer gehouwen worden en, zooals Sanudo zegt, „Hertog Marino Faliero de Doge zou tot Heer van Venetië worden uitgeroepen" of misschien was het de bedoeling de républiek af te kondigen. Gelukkig, of ongelukkig leidde de genegenheid van een der samenzweerders voor een vriend tot ontdekking van het complot. Dadelijk werden er door de „Tien" en de hoofden van de andere Raden geheime vergaderingen gehouden. Er werden orders gegeven, dat de klokken niet zouden worden eeluid. dat het Arsenaal en andere publieke gebouwen zouden gesloten worden en dat de voornaamste leiders zouden worden gevangen genomen. Het was eerst niet bekend, dat de Doge zelf tot de medeplichtigen l) B.v. wanneer de Genueesche vloot plotseling in de Lagunen verscheen (Vertaler). Il6 VENETIË (1300—1400) behoorde, en toen het vermoeden ontstond, was de ontsteltenis zoo groot, dat de Tien besloten, een commissie van twintig te kiezen om hen te helpen bij hun beraadslagingen; en er werd besloten, dat Faliero eveneens in hechtenis zou worden genomen, en dat hij, evenals de anderen gevangenen, zich aan een onderzoek zou'moeten onderwerpen, d. w. z. gepijnigd zou worden; en aldus kwam. de waarheid van de samenzwering aan het licht. Wat de anderen betrof, zij werden opgehangen aan de roode pilaren van het balkon van het Paleis, vanwaar de Doge gewoon was de tournooien en stierengevechten te zien; en men hing hen op met een prop in den mond. De Doge zelf onderging een meer vormelijke terechtstelling „Op Vrijdag den zestienden April werd in den Raad van Tienen, het vonnis uitgesproken, dat Marino Faliero zou onthoofd worden en dat de terechtstelling zou plaats vinden op het platvorm van de steenen trap, waar de Dogen gewoon zijn den eed af te leggen, wanneer zij voor het eerst het Paleis binnentreden. Den volgenden dag, omstreeks twaalf uur werden de deuren van het Paleis gesloten en werd de straf voltrokken. Voordat hij beneden kwam, bij de deur van de Sala van den Grooten Raad, werd hem het officieele hoofddeksel afgenomen. Toen de terechtstelling was afgeloopen, kwam een van den Raad van Tienen bij de zuilen J) tegenover de Piazza van S. Marco toonde het met bloed bevlekte zwaard aan het volk en riep met luide stem: Zie de straf, die den verrader getroffen heeft. En de deuren werden geopend en het volk drong naar binnen om het lichaam van den onthoofden Doge te zien. Daarna nadat de verraders waren opgehangen en de Doge was terechtgesteld, bleef de Staat rustig en kalm. En het lijk van den Doge werd in een gondel met acht fakkels naar de kerk van S. Giovanni e Paolo gebracht." 2) ***** Aldus eindigde de laatste ernstige poging3) om de patri- 1) De twee «uilen van de Piazetta. Zie hierboven en ook Italië in de Middeleeuwen, blz. 379- Het is meer waarschijnlijk, dat hij op het balkon van het Paleis kwam. ' De begraafplaats van vele Dogen. Wanneer zijn graftombe daar ooit geweest is wat SVVT ■U AaD ^l°OVt.' da" i3>ij' verdwenen. Sanudo zegt. dat zij verplaatst is'naar . w — fi PaC'- MenJ,00nJie Byron «° ^rcophaag en deed er een verhaal bij, maar het is niet de moeite waard dirte vertellen. &a . ,V Z°°aJ.s wij .Ifer zullen zien, wekte de afschaffing van de Volksvertegenwoordiging (Arengo of Concio) en andere niet constitutioneel maatregelen van de Tien (hun bevel aan Rafd F°!,Cari ••m,af ?v,re^en) verontwaardiging en oppositie van den kant van den Grooten Raad, maar zij handhaafden hun gezag door commissies van eenige invloedrijke personen uit hun eigen midden te kiezen, zooals b.v. de drie Iaquisitoren. 117 ÉBMBsB—I ITALIË VAN DANTE TOT TASSO cische oligarchie omver te werpen, en de gevreesde Consiglio dei Dieci, die nu feitelijk het hoogste gezag in den Staat had, onderdrukte elke beweging van de republikeinsche vrijheid. Eén van de eerste daden van den nieuwen Doge, Giovanni Gradenigo, was het sluiten van een vrede met Genua; die stad was, niettegenstaande zij de Venetiaansche vloot had veroverd, in een moeilijken toestand en verlangde zeer zich vrij te maken van haar heerzuchtige Milaansche bondgenooten, de drie yisconti (Aartsbisschop Giovanni was in 1354 gestorven). Volgens dit verdrag mochten de Genueesche oorlogsschepen niet in de Adriatische zee komen en evenmin de Venetiaansche in de Genueesché wateren en werden de koopvaardijschepen van beide steden gedurende drie jaar buiten de zee van Azof gehouden. Met een verwonderlijke energie, die doet denken aan het oude Athene of Rome, ging Venetië nieuwe oorlogsschepen bouwen, veranderde een groot aantal koopvaardijschepen in oorlogsgaleien en was, foen de tijd van het verdrag voorbij was, in staat om haar handel niet alleen in de zee van Azof, maar over de geheele bekende wereld, van Egypte tot Vlaanderen te hervatten. In hun terra fernta politiek toonden de Venetianen eveneens een groote vastberadenheid en kracht, niettegenstaande hun tegenspoed. Koning Lodewijk van Hongarije, dien wij reeds kennen in verband met Johanna van Napels, had voordeel getrokken van den ongelukkigen toestand van Venetië en den afstand van Dalmatië geëischt. Dit was met verontwaardiging geweigerd, en de Hongaren drongen thans (1356), terwijl de dappere, maar niet zeer gelukkige Dolfino Doge was, het Venetiaansche gebied binnen, belegerden Treviso, en trachtten zelfs de lagunen over te steken om Venetië zelf aan te tasten; en ten slotte waren de Venetianen gedwongen een vernederenden vrede aan te nemen (1358) en moesten Dalmatië afstaan om Treviso en hun overig gebied op het vasteland te behouden. In dezen oorlog koos de Signore van Padua, Francesco Carrara, die in naam onder de souvereiniteit van Venetië stond, de partij van den Hongaarschen koning. De Venetianen waren zelfs gedwongen hem eerbiediglijk als gezant van Lodewijk te ontvangen; maar zij zouden een dergelijke vernedering niet vergeten en wij zullen zien hoe ongeveer vijf en veertig jaar later zijn zoon dit verraad met zijn leven betaalde. 118 VENETIË (1300—1400) Na deze ramp gaf Venetië weder een bewijs van haar buitengewone levenskracht, maar haar steeds groeiende handel en macht ter zee wekte evenals het geval was met het oude Athene wederom de vijandschap van haar groote maritieme mededingster op. En behalve dit, deed zij nu een bittere ondervinding op, zooals Engeland ondervond, toen het zijn Amerikaansche kolonies verloor; en zij verwierf door deze ervaring niet zulk een wijsheid als Engeland ten opzichte van de juiste en onjuiste beginselen van het stichten van een imperium. De onlusten begonnen op Candia (Creta), waar een Venetiaansche kolonie was. Volgens de bepalingen van de Serrata vernietigde het verblijf buiten den staat het recht om zitting te nemen in den Maggior Consiglio en dus ook het recht om een ambt te bekleeden. De voorname bewoners der koloniën waren natuurlijk zeer verontwaardigd over deze uitsluiting van koloniale waardigheden. Zij sloten zich aan bij hen, die Creta opeischten voor de Cretenzers of ten minste een Federatie wilden instellen met een eigen regeering en twintig vertegenwoordigers (savï, wijzen, raadgevers) te Venetië. „Wij hehben nooit bemerkt", antwoordden de Venetianen, „dat gijlieden twintig wijze mannen op Creta bezit". Een belasting om de haven te verbeteren had een uitbarsting ten gevolge (1364). De Cretenzers weigerden te betalen, indien hun eischen niet werden gehoord, en de oorlog brak uit: maar de opstandelingen waren niet georganiseerd en slecht gewapend, zoodat zij zich na korten tijd moesten onderwerpen. Deze herovering van Creta bleek onvoldoende, want twee jaren later brak weder een gevaarlijke opstand uit, die eindelijk niet zonder bloedvergieten gedempt werd. Maar te Venetië was er groote vreugde door het eerste gemakkelijke behaalde succes. Te Deunt's werden gezongen en een schitterend feest werd gevierd op de Piazza, waarbij ook de dichter Petrarca aanwezig was, gezeten, zooals hij ons zelf vertelt \ aan de rechterhand van den Doge, Marco Cornaro, op een platform met een baldakijn, „tegenover de kerk van S. Marco, waar de vier bronzen paarden staan." degli Schievoni «ond. Hij hnd »ch ongeveer ,36. te Venetië geves.igdl'z^hfdT VI. 119 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO De Oorlog van Chioggia Toen de nieuwe Doge, Andrea Contarini (1368—1382) aan het bewind kwam, ontstonden er moeilijkheden met betrekking tot Trieste, dat oproer maakte ten gunste van den Hertog van Oostenrijk, en Francesco Carrara sloot zich weder bij de vijanden van Venetië aan. Maar hij werd door hen in den steek gelaten en moest smadelijke voorwaarden aannemen 1). Daarna werd de bekende oorlog van Chioggia gevoerd, welke dramatische episode, die eindigde met de overwinning van Venetië in een strijd van honderd jaar over de wereldheerschappij ter zee, zeker voor een oogenblik onze aandacht verdient. De redenen, die leidden tot de hernieuwing van den oorlog tusschen Venetië en Genua, stonden zooals gewoonlijk, in verband met hun wedijver in het Oosten. De oorzaak van het eerste incident was een twist over den voorrang tusschen Genueesche en Venetiaansche ambtenaren bij de kroning (op Cyprus) van den jongen Piero van de Lusignan-dynastie (1373). De Venetianen slaagden er in eenige Genueezen uit de ramen van het paleis te werpen. Er braken vijandelijkheden uit en er dreigde iets als de Siciliaansche vesper, want de Cyprioten steunden de Venetianen. Genua stuurde een sterke vloot. Famagosta werd veroverd en koning Piero werd gevangen genomen. Venetië wilde de oorlog met Genua niet. Misschien was zij niet geheel gereed. Maar later ontstond er een geschil over het bezit van Tenedos. De Venetianen, die toen te Constantinopel almachtig waren, zetten Johannes Palaeologus, den oproerigen zoon van den Keizer op den Byzantijnschen troon en deze trachtte, op hun aansporing, de Venetianen van het eiland te verjagen. Maar de Venetianen trotseerden de aanvallers (1378). Toen aldus de oorlog was uitgebroken, begonnen de Carrara, die zooals gewoonlijk den staat ontrouw waren, het vasteland van Venetië aan te vallen; ook Hongarije, en eveneens Oostenrijk en Johanna van Napels, verklaarden zich voor Genua. Venetië daarentegen moest op zichzelf vertrouwen en de welwillende neutraliteit van de Visconti en den Koning van Arragon. Een der Venetiaansche admiraals, Zeno, werd 1) Een voorwaarde was, dat hij naar Venetië zou komen en verontschuldiging zou vragen ; het schijnt, dat hij zijn zoon heeft gezonden; en Petrarca, die een bijzondere gave bezat om de vriendschap te verwerven van menschen, die elkanders doodvijanden waren, verliet zijn huis te Arqua om den jeugdigen Carrara te vergezellen en hield voor hem een welsprekende rede bij den Doge, die weldra met ontrouw beloond werd. 120 i6. De Kathedraal, Florence. i20 ■ VENETIË (1300—1400) naar het Oosten gezonden; de andere, Vettor Pisani, de neef van den ouden Niccoló, werd aanvoerder van de Adriatische vloot. Het begon schitterend met een nederlaag van de Genueezen op de hoogte van de Latijnsche kust, dicht bij kaap Anzio (Antium); maar de archipel van de Dalmatische kust gaf een gunstige gelegenheid aan de Genueezen om door middel van zeeroof oorlog te voeren en nadat een jaar was verloopen, begonnen de burgerlijke autoriteiten met hun admiraal te onderhandelen en zonden hem eenige raadslieden (Provveditori), die hem tegen zijn beter weten in overhaalden om van zijn winterkwartieren bij Pola weg te trekken en met een sterke Genueesche vloot slag te leveren (Mei 1379). De Venetianen leden een verpletterende nederlaag en verloren hun geheele Adriatische smaldeel behalve zes schepen, die naar Parenzo vluchtten. Vettor Pisani ontsnapte naar Venetië. Hij werd veroordeeld tot een half jaar gevangenisstraf en was gedurende vijf jaar voor geen enkel ambt verkiesbaar. Pietro Doria, de Genueesche admiraal*) stak nu de Adriatische zee over om Venetië zelf aan te vallen. De stad is gebouwd op een groep eilanden waar zich de Rivo Alto, de Diepe Stroom (het Groote Kanaal) dwars door kronkelt; ongetwijfeld was dit vroeger de voornaamste uitmonding van de Brenta. Deze eilandjes, en nog vele andere, liggen in een uitgestrekte lagune, ongeveer 40 K.M. lang en negen breed; bovendien bestaat er nog de Lagune morta, de moerassige kuststreek. De Lagune viva wordt van de open zee gescheiden door lange en smalle duinenreeksen {lidi, stranden), waardoor verscheidene bevaarbare doorgangen loopen, zooals men op de bijgevoegde kaart kan zien. In de zuidelijke wateren van de lagune, juist aan de binnenzijde van een van deze Porti, ligt Chioggia, dat het drievoudige voordeel bezat van een gemakkelijken toegang naar de Adriatische zee, naar het vasteland en naar Venetië2), door den Canale Lombardo. Twee maanden na den slag bij Pola verscheen de Genueesche vloot voor de lidi. De Venetianen hadden den voorsten Porto met kettingen versperd, maar Doria voerden zijn schepen door de Malamocco doorgang. Het was weldra duidelijk, dat hij van plan was Chioggia te veroveren en tot zijn basis te maken, zoodat hij de beide Porti van Chioggia en Brondolo !) Zijn voorganger, Luciano Doria, was gedood in den slag bij Pola. s) De reusachtige Murazzi, waardoor de lidi worden beschermd, zijn van later tijd. 121 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO als toegangen tot de zee zou kunnen gebruiken en levensmiddelen en versterkingen van het vasteland zou krijgen, waar Francesco Carrara ongeveer 20.000 man had verzameld. Chioggia werd dapper verdedigd door zijn Venetiaansch garnizoen, maar de vijand viel het met een overweldigende strijdmacht aan. Van Venetië kon men geen hulp verwachten, want terwijl er nieuwe galeien haastig werden gebouwd, kon slechts een flottille van kleinere schepen worden gebruikt om in de lagune te patrouilleeren, paalwerken aan te leggen de kanalen te blokkeeren en met kettingen te versperren. Het duurde derhalve niet lang, voordat de stad werd genomen; dit feit veroorzaakte te Venetië zulk een paniek, dat de regeering aan Carrara een verdrag voorstelde; maar hij antwoordde1), dat hij niet van plan was weg te trekken, voordat hij den paarden van S. Marco gebit en teugels had aangelegd (prima dimbrigliare i cavalli di S. Marco). Toen stond het Venetiaansche volk op, stoorde zich niet aan zijn bange regeerders en eischte, dat alle krachtige mannen en elk schip tegen den vijand zou worden gestuurd onder het bevel van den man, die alleen in staat was Venetië te redden en die onverdiend in een kerker was gestooten. De regeering weifelde. Zij had tevergeefs getracht, zich den' steun te verzekeren van den Engelschen condottiere, John Hawkwood; zij trachtte nu het volk af te schepen door Vettor Pisani vrij te laten en hem een ondergeschikten post onder een admiraal, Giustiniani genaamd, te geven. Maar de matrozen zwoeren, dat zij liever in stukken wilden gehakt worden, en toen zij het paleis verlieten, trokken zij de vlag naar beneden onder vele leelijke woorden, die beter verzwegen kunnen worden 2). Ten slotte werd Vettor Pisani tot Capitano del Golfo benoemd en de oude Doge Contarini, nu meer dan zeventig jaar oud, toonde zich verstandiger en beter vaderlander dan de eigenwijze leden van de Raden, door de nieuwe vloot van 34 galeien te vergezellen; deze vloot was in een ongelooflijk korten tijd gebouwd en bekostigd door een oorlogsleening, die dadelijk volteekend was. Eerst werden er troepen aan land gezet bij de Malamocco *) Byron (CA. Har. IV) schrijft deze bedreiging aan Doria toe, en verzekert (overdrachtelijk misschien), dat de paarden „beteugeld zijn". Hij schreef dit tijdens de Oostenrijksche overheersching. De paarden zijn nu (1918) te Rome. 2) Aangehaald uit een ouden kroniekschrijver door H. F. Brown in zijn Venice. - 122 VENETIË (1300—1400) duinen, waar zij, ondersteund door een flottille van booten, den vijand langzamerhand zuidwaarts dreven, totdat Doria het noodzakelijk vond al zijn strijdkrachten bij Chioggia samen te trekken. Dit was een gunstige gelegenheid voor Vettor Pisani en hij liet die niet voorbijgaan. Met zijn 34 goedbemande galeien en een groot aantal kleinere schepen viel hij plotseling de Ge¬ nueesche sterkten bij den Porto di Chioggia en den Porto di Brondolo aan; hij liet groote oude schepen midden in den stroom zinken en slaagde er aldus in deze beide doorgangen als ook dien van Malamocco en den Chioggia-toegang tot het Lombardo-kanaal te versperren. Aldus waren de Genueezen volkomen afgesneden van de open- zee en van den toegang tot' Venetië ; want de lagune was, behalve het kanaal, voor oorlogs¬ schepen onbevaarbaar, vooral omda^t de Venetianen de pali (wegwijzers) hadden weggenomen en vele hindernissen hadden aangelegd. Dit gebeurde in December 1379. Maar om de blokkade krachtig te laten werken, moest de Venetiaansche vloot in de open zee blijven liggen, blootgesteld aan de woede van „de tyrannen van de Hadria", den zuid-wester en den Afrikaanschen scirocco % Het lijden en het gevaar werd weldra ondragelijk en Vettor achtte het noodzakelijk aan zijn manschappen te beloven, dat hij zou opbreken, wanneer er voor Nieuwjaarsdag geen versterkingen matcr^" ^"(H^ f^™""* * ' ' ' ' raUem Noti' tua nan arbiter Hadriae 123 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO waren gekomenl). Deze verwachte versterkingen waren de oorlogsgaleien, die, zooals wij reeds gezien hebben, de andere Venetiaansche admiraal, Zeno, ongeveer achttien maanden te voren naar den Griekschen archipel had gevoerd. Het geluk wilde, dat deze schepen juist op den vastgestelden dag, zooals de kroniekschrijvers zeggen, aankwamen en een week later was Vettore Pisani in staat kanonnen2) op de Brondolo-duinen op te stellen, zoodat hij de stad Chioggia kon bestrijken. Nog een week later werden de haven van Brondolo en de stad zelf veroverd, waardoor de vloot de open zee kon verlaten; pogingen van Francesco Carrara om troepen en levensmiddelen in Chioggia te brengen werden verijdeld. Ondertusschen had een van de kanonskogels van Vettor (naar wij hopen, niet met opzet) den campanile van de kerk te Chioggia getroffen en was de vijandelijke admiraal, Pietro Doria, door het vallende metselwerk getroffen en gedood. Onder aanvoering van zijn opvolger, Napoleone Grimaldi, boden de Genueezen nog zes maanden dapper weerstand en trachtten nu eens kanalen te graven door de duinen om er met hun galeien door te gaan, dan weër bouwden zij met het hout, dat zij zich verschaften door het afbreken van huizen, platbodemde vaartuigen om over de gezonken schepen te komen. Maar ten slotte, toen de honger hen dreigde, vonden zij langeren tegenstand nutteloos en gaven zij zich onvoorwaardelijk over (24 Juni 1380). De oorlog van Chioggia vernietigde de macht ter zee van Genua even volkomen als de slag bij Meloria die van Pisa had vernietigd. De vijftiende eeuw zou de maritieme heerschappij van Venetië op haar hoogtepunt zien en tevens het begin van haar val, het begin van den langdurigen strijd met de Turken, die eindigde met het verdwijnen van de macht van Venetië ter zee en de Venetiaansche heerschappij3). Wanneer wij de opkomst van een Italiaanschen staat ten 1) Men zegt, dat Doge Contarini zijn zwaard trok en zwoer niet te zullen terugkeeren naar Venetië, voordat Chioggia gevallen was. >) Kanonnen werden bij Crécy gebruikt in T346. Wij hebben er reeds over gesproken in verband met Rome en Gian Galeazzo. ï) Men kan hierbij opmerken, hetgeen later uitvoeriger zal worden aangetoond, dat de val van Venetië niet alleen werd veroorzaakt door de ineenstorting van haar Oostelijke heerschappij, waarover zij meer dan twee eeuwen lang, als een kampioen van het Christendom, zoo dapper met de Turken streed. Er waren nog andere oorzaken. De ontdekking van de Kaap vernietigde baar handel in het oosten. De ontdekking van Amerika deed de macht van Spanje ter zee ontstaan. De opkomst van de nationale machten, zooals de ïransche Engelsche, Oostenrjjksche, Spaansche maakte de mededinging van de Italiaansche steden ot staten hopeloos. 124 VENETIË (1300—1400) koste van twee andere, en vervolgens zijn eigen ondergang beschouwen, hebben wij wederom een aanleiding om de aanwezigheid van de noodlottige neigingen te betreuren, die de Italiaansche steden en staten, evenals de oud-Grieksche, hebben belet een federatie te vormen, die zichzelf had kunnen verdedigen en tot het ontstaan van een machtige natie had kunnen leiden. Wij hebben deze neigingen gezien bij den ouden Lombardijschen Bond; wij hebben ook opgemerkt, hoe daardoor later de federatie van de Italiaansche republieken. onmogelijk werd gemaakt en hoe een dergelijk streven de ontwikkeling van republikeinsche vrijheid in de steden tegenwerkte. En thans zien wij, hoe de hevige naijver en onverzoenlijke haat van de twee grootste zee-steden van Italië de hulpbronnen vernietigen, die Europa hadden kunnen redden (of tenminste daarbij hadden kunnen helpen) van de verschrikkingen van een Turkschen inval en Turksche heerschappij, en Constantinopel van de overheersching der Oostersche ongeloovigen. Bovendien zien wij, evenals te Florence, ook te Venetië neigingen optreden, die noodlottig zijn voor de ware vrijheid. Venetië werd, zooals wij reeds opmerkten, wat haar regeeringsvorm betrof, hoe langer hoe meer oligarchisch, daar het stelsel van volksvertegenwoordiging en eigen bestuur langzamerhand geheel verdween; deze neiging is ook duidelijk (zooals bleek in den oorlog met Creta) in het streven van Venetië naar een Imperium, een neiging die noodlottig is voor alles wat goed en nuttig is voor een Imperium. De verovering van de Genueesche vloot bij Chioggia maakte, ofschoon het Venetië de heerschappij ter zee gaf1), toch nog geen einde aan den oorlog, die nog een jaar langer duurde. De vrede kwam ten slotte tot stand door de bemiddeling van Amadeus VI van Savoye, een voorvader van den tegenwoordigen koning van Italië. Venetië, ontmoedigd door haar tegenspoed te land, stond Dalmatië aan Lodewijk van Hongarije af en Treviso aan den Hertog van Oostenrijk, terwijl Tenedos, dat de oorzaak van den oorlog was geweest onder protectoraat van Amadeus werd gesteld. Maar deze verliezen werden ruimschoots vergoed door de groote uit- !) Vettor Pisani, die dadelijk in zee stak om alle Genueesche schepen weg te jagen, stierf twee maanden later aan zijn wonden te Manfredonia. Zijn standbeeld en het opschrift van zrjn graftombe (die vroeger in Sant' Antonia stond) zijn nu in het Arsenaal. Herhaalde revoluties (er werden ongeveer twee Dogen elk jaar afgezet) verzwakten Genua zoo zeer, dat het aan het einde van deze eeuw bijna een vazalstaat van Frankrijk was geworden. 125 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO breiding van den Venetiaanschen handel ter zee, die de stad reusachtige rijkdommen bracht en weldra leidde tot het bezit van zeer belangrijk overzeesch gebied, zooals Corfu, Durazzo, Argos, Nauplia en andere plaatsen, die als grondslag dienden voor het groote koloniale imperium, dat zij bezig was op te bouwen. In Italië evenwel waren haar vooruitzichten volstrekt niet zoo schitterend. De laaghartige politiek van Francesco Carrara, die steeds had geheuld met Oostenrijk, Milaan en Genua, was zoo goed geslaagd, dat hij nu een uitgestrekt gebied tusschen Padua en de Alpen, waartoe o. a. ook de belangrijke steden Treviso, Bassano en Belluno behoorden, in zijn macht had. Maar zijn verraad zou het verdiende loon niet ontgaan. Hij begeerde het territorium van de Scaligeri van Verona te annexeeren en sloot een geheim verdrag met Gian Galeazzo. De sluwe Milaneesche adder overtroefde hem echter en nadat hij het geheele Veroneesche gebied had veroverd, toonde hij duidelijk, dat hij ook Padua wilde bezetten. De voortvluchtige Antonio, de laatste en onwaardige erfgenaam van de beroemde della Scala-dynastie, was naar Venetië vertrokken. Daar kwamen ook de gezanten van zijn beide belagers, die nu doodvijanden waren. Carrara, van zijn kant, zond een nederig verzoek om vergiffenis en beloofde, dat Padua in de toekomst zou dienst doen als een bolwerk voor Venetië tegen de Visconti. Gian Galeazzo daarentegen beloofde aan Venetië Treviso terug te geven en ook andere steden, die door Carrara waren veroverd. De keus was lastig. De uitbreiding van het gebied der Visconti over het geheele Veroneesche en Paduaansche territorium zou van Milaan een buitengewoon geduchten nabuur maken; maar het wantrouwen en de haat, die de Venetianen jegens Francesco Carrara koesterden, gaven den doorslag, zoodat zij toelieten, dat Gian Galeazzo Padua bezette; hij nam Francesco en zijn zoon Francesco Novello gevangen. De laatste orïtsnapte echter uit Asti en het gelukte hem door Provence naar Marseille, Genua, Pisa en Florence te komen, vanwaar hij over Ancona en Kroatië na vele avonturen Beieren bereikte. Met een klein aantal Duitsche huursoldaten deed hij toen een plotselingen en krachtigen aanval op Padua, en nadat hij de stad des nachts door de bedding van de rivier (Bacchiglione) was binnengedrongen, werd hij door de Paduanen verwelkomd. Venetië had ondertusschen haar politiek veranderd, want de stoutmoedige en eerzuchtige plannen van Gian Galeazzo 126 VENETIË (1300—1400) wekten overal angst en vijandschap op, en de Florentijnen en Bologneezen hadden de Venetianen overgehaald zich bij hen aan te sluiten om den Milaneeschen adder te bestrijden. Carrara werd door den vrede, die in 1392 te Genua geteekend werd, als heer van Padua erkend, doch onder souvereiniteit van Milaan. Maar deze vrede was, zooals men wel kon verwachten, slechts van korten duur. De landhonger van Gian Galeazzo, die steeds onverzadelijker werd en zijn grenzenlooze eerzucht, die nog verergerde door het feit, dat hij van Keizer Wenzel den titel van hertog had gekocht, bracht de verbonden steden nog nauwer te zamen; ook Mantua, dat door den Milaneeschen tyran op hoogst onrechtvaardige wijze plotseling was aangevallen, sloot zich bij hen aan. Ondanks alle inspanning van den bond, die door bemiddeling der Florentijnen geholpen werd door den Engelschman John Hawkwood, werd de listige Visconti toch voortdurend begunstigd door de goden van het geluk, of, zooals men algemeen geloofde, door den Satan zelf. Zijn condottiere Dal Verme versloeg Hawkwood en nam hem bijna gevangen; hij verjoeg keizer Ruprecht, die door de Florentijnen was uitgenoodigd naar Italië te komen. Weldra viel Bologna *) en een groot Milaansch leger verzamelde zich om Florence aan te vallen. Maar de dood bleek sterker dan de grillige godin. Gian Galeazzo stierf plotseling, misschien aan de pest, en zijn weduwe, de hertogin (dochter van Bernabó) voldeed niet als regentes gedurende de minderjarigheid van de twee jeugdige zonen, die hun vader opvolgden. Toen zij evenwel door Carrara van Padua werd aangevallen, wendde zij zich zeer verstandig tot Venetië, daar zij haar ouden wrok tegen Padua kende, en wederom veranderde Venetië van politiek in de hoop eindelijk haar lang gekoesterde haat en naijver te kunnen bevredigen. En zij werd in haar hoop niet teleurgesteld, want Padua werd door de Venetiaansche troepen genomen, en Francesco (Novello), te zamen met zijn zoon Jacopo, werd naar Venetië gezonden, waar zij kort daarna, misschien terecht, beschuldigd werden van medeplichtigheid aan een complot van' eenige Venetiaansche edelen om de republiek omver te werpen J) Gedurende het grootste gedeelte van deze eeuw was deze stad een oorzaak van hevigen strijdI geweest tusschen de Visconti, de Pausen en het invloedrijke geslacht der Pepoli. In Moi, H,? t A A GaleaZZ° df Stad yeroverde. was Giovanni Bentivoglio tot principe gekozen aL, 1 t/ d° ;• r d^ stad herwon weld™ h"ar onafhankelijkheid en werd langen tijd door de lientivogh bestuurd. J 127 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO en geworgd werden (1404)- De annexatie van Padua is het begin van een nieuwe phase in de geschiedenis van Venetië. Voortaan is zij de hoofdstad van Venetia, dat zich zal uitstrekken van den Isonzo tot de Adda, en van de Alpen bijna tot de Po, en eveneens is zij de Koningin van de landen aan de Middellandsche Zee en de metropolis van de kolonies in Istrië, Dalmatië en de Levant, van Creta, Cyprus, Negroponte en Morea, en van vele andere provincies, eilanden en steden. 128 17- Ca d'Oro, Venetië I28 HOOFDSTUK VI LITERATUUR (1300—1400) ÏTET doel van deze hoofdstukken over literatuur en —| kunst is tweeledig. Ten eerste willen wij aantoonen, J_ hoe sommige groote schrijvers en kunstenaars in de geschiedenis van hun tijd passen. Ten tweede zullen wij trachten de kenmerke n en de waarde aan te wijzen van de belangrijkste letterkundige en artistieke voortbrengselen van deze periode, terwijl wij terecht of ten onrechte vooronderstellen, dat dergelijke werken als gedenkteekenen van het hooger leven van een volk voor ons dikwijls evenveel waarde hebben als de volledigste en nauwkeurigste verhalen, die door de tijdgenooten van de politieke gebeurtenissen worden gedaan. Het zou buiten ons doel leiden om de ontwikkeling van de Italiaansche literatuur uitvoeriger te beschrijven dan in Italië in de Middeleeuwen gedaan werd; deze letterkunde stroomt na het verschijnen van Dante's groot gedicht voort als een trotsche rivier, die steeds breeder en dieper wordt door de bijdragen van ontelbare zijtakken. Wij zullen dus in dit hoofdstuk niet beproeven een volledige lijst te geven van de schrijvers of van onbelangrijke biographiscbe of bibliographische bijzonderheden, maar wij zullen eenige groote schrijvers uitkiezen en nadat wij het verband van hun leven met de gebeurtenissen van hun tijd hebben aangetoond zullen wij trachten te verklaren, wat hun werken heeft gemaakt tot erfstukken van alle volgende eeuwen, jer^ara kg &eL Wanneer men iemand zou vragen de grootste Italiaansche schrijvers te noemen van de veertiende eeuw, zou hij zonder aarzelen de drie Toskaners uitkiezen, die het Triumviraat van den Trecento vormen, Dante, Petrarca, Boccaccio i) en deze drie zullen dan ook voornamelijk onze aandacht bezig l) Boccaccio is de Lepidiu. 129 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO houden; doch eerst zullen wij nog melding maken van eenige andere schrijvers, alle Toskaners, de meeste Florentijnen, die een grooten invloed hebben uitgeoefend, sommige niet alleen door hun letterkundige werken, maar ook door hun persoonlijkheid. Dit zijn Dino Compagni, Cino da Pistoia, de vertaler van de Fioretti, de drie Villani, Sacchetti de novellist en dichter en S. Catharina van Siena 1). Het voornaamste werk van Dino, zijn Cronaca (geschiedenis van zijn eigen tijd) geeft een levendig verslag van de rampzalige veeten, die in de eeuw van Dante te Florence heerschten. Evenals Dante was hij een „Witte", Gonfaloniero en Prior en vertoefde een tijdlang in ballingschap. Zijn stijl is zeer dramatisch en zijn hoofdfiguren, zooals Bonifacius VIII en Hendrik VII, zijn levendige portretten2). Cinó da Pistoia, een lyrisch dichter en ontwikkeld rechtsgeleerde behoorde tot de Parte Nera. Ook hij werd verbannen en evenals Dante, die een vriend van hem was, ging hij over tot de Ghibellijnsche partij en begroette Hendrik als den Verlosser van Italië. Zijn beste gedichten zijn: het antwoord op Dante's eerste sonnet; zijn verzen over den dood van Beatrice; zijn vele lyrische gedichten ter eere van zijn geliefde Selvaggia; zijn canzone over den dood van Hendrik VII. Later (c. 1330) hooren wij van hem aan het hof van Hendrik's grooten tegenstander, koning Robert van Napels. De verzameling van treffend naïeve en mooie verhalen3) bekend onder den naam van Fioretti di San Francesco is een vertaling uit het begin van den Trecento, in een zeer eenvoudig en schoon Toskaansch proza, van een Latijnsch origineel, dat waarschijnlijk is geschreven door een zekeren Frate Ugolino, die ongeveer dertig jaar na den dood van den Heilige, tijdens het pontificaat van Alexander IV (c. 1255) schijnt geleefd te hebben. De bevallige gemakkelijkheid, waarmede de taal zich beweegt, toont een merkwaardige tegenstelling met het proza van Dante en in dit opzicht is dit boekje een voorlooper van de Decamerone en de Novelle 1) Men moet hierbij noemen Marco Polo, die bij Curzola werd gevangen genomen en zijn beroemd werk over reizen in het oosten, (il MiUotteï, in een Genueeschen kerker schreef. Het oorspronkelijke was waarschijnlijk in het Fransch (of dialect) en de Italiaansche vertaler is onbekend. .. 2) Men twijfelde aan de Cronace (Gaspary, Burckhardt e. a.|, maar die twijfel scnijnt ongegrond. KDj noemt zich zelf dikwijls als een invloedrijk lid van de Signoria, die zich ten slotte onderwierp aan Karei van Valois en Bonifacius. >) Hiertoe behooren „de leerrede aan de vogels, broeder wolf, het ware geluk e. a. I30 LITERATUUR (1300-1400) van Sacchetti. Wij hebben herhaaldelijk de gelegenheid gehad om de geschiedenis (Cronaca) van Florence van Giovanni Villam aan te halen en te gebruiken, en wij hebben verteld *) hoe hij er toe gebracht werd dit groote werk te beginnen door hetgeen hij te Rome aanschouwde bij het Jubileum van 1300 en hoe de laatste onvoltooide zin van het boek erop schijnt te wijzen, dat hij aan de Morte Nera stierfin n48 Zijn kroniek werd voortgezet door zijn broeder Matteo (die eveneens aan de pest stierf, in 1363) en zijn neef Filippo die een vervolg schreef tot 1364. Als een waardig en betrouwbaar geschiedschrijver kan men Giovanni Villani op een lijn stellen met Thucydides; maar zijn stijl mist de be konng en de kracht van den Athener, en bij de behandeling van het legendarische gedeelte van zijn onderwerp (want hij gaat terug tot den Toren van Babel) is zijn kritische scherpte geenszins Thucydideïsch. v vt^tt 7S/ApV?fr twintig jaar j°nSer dan Boccaccio. Zijn Driehonderd Novellen, waarvan er meer dan tweehonderd bestaan, zijn niet zooals de Decameron, bijeengevoegd volgens een vast systeem, maar in groepen geordend in verband met het onderwerp of den verteller. Zij bevatten niets wat te vergehjken is met de kunst en de bevalligheid van de beste van Boccaccio's verhalen, maar zijn daarentegen v„ï van diens pretentieuze inbeelding en schijnbaren ernst en brS8,rCF1S- Stijl Cn vermakeljjk (zie een voorbeefd op fi n' Ak T- PaSt°raIe gedichten zij" bijzonder Z'rh a 6r -en ?°htICUS 13 hiJ' nauw verbonden aan de geschiedenis van z,jn tijd, want tijdens de Ciompi-samenzwering /J u £? ,,SaIvestro de' Medici met een sonnet; maaf daarna bukte hij voor den storm en verwelkomde de nieuwe regeenng met een canzone, werd in 1384 tot Prior *) gekozen MenTegatedat hf "7"?^' Toskaanschi^teden gesLvS \c mooI * ^ ^ de Pest is De persoonlijkheid en de geschriften van St. Catharina van Siena zijn reeds in het kort besproken, toen wf il het hoofdstuk over Rome op den merkwaardigen invloedVebben terechtgesteld. ' "Ie *°° scherPzlI""g was, werd wegens oproerigheid in i379 131 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gewezen, die zij heeft uitgeoefend op den weifelenden Gregorius XI en den onstuimigen Urbanus VI. Nadat wij aldus een oógenblik hebben stil gestaan bij eenige andere schrijvers van dezen tijd, zullen wij het leven en de werken van Dante, Petrarca en Boccaccio uitvoeriger behandelen, maar te voren er op wijzen, dat de associatie van deze drie namen, eerder een tegenstelling dan een gelijkheid in literairen vorm wil aanduiden en dat in verband met het oneindige gebied, dat onzichtbaar is van letterkundig standpunt, Dante onmetelijk ver boven de anderen uitsteekt. Dante 1) In 1300, het jaar van zijn Prioraat, was Dante, zooals hij ons in het eerste vers van zijn groot gedicht mededeelt, op het midden van zijn levensweg, namelijk vijf en dertig jaar oud. De voornaamste gebeurtenissen in zijn publiek en privaat leven, tot den tijd van zijn ballingschap, of juister tot de komst en den dood van Hendrik VII, zijn verteld in Italië in de Middeleeuwen en in dit boek; de belangrijkste van zijn oudere werken, vooral de Vita Nuova, die wondere onthulling van zijn liefde voor Beatrice, en De Vulgari Eloquio zijn genoemd in verband met de opkomst van de nieuwe school van Poezië (il dolce stil nuovo) en ook in verband met zijn besluit om over zijn heilige Vrouwe te schrijven, „wat nog nooit door eenig mensch gezongen was". Bovendien is zijn ware politieke overtuiging, zooals die beter tot uiting komt in de Monarchia dan in zijn brieven aan keizer Hendrik, besproken in Italië in de Middeleeuwen (blz. 455, 456), en wij hebben gezien, hoe zijn dichterlijke visie hem een Wereldrijk uitbeeldde, dat zeer verschilde van het Imperium waarvan de Duitsche Caesars van zijn tijd droomden, een volkerenbond, die bijeengehouden wordt door de banden van genegenheid en eerbied jegens een centraal gezag, dat volgens Dante, de dubbele zon van Kerk en Staat is2). 1) Voor verdere bijzonderheden zie men : H. B. Cotterill, Selectiont from the Inferno, Oxford Press, 1874. Dit boekje was het eerste over Dante, dat door een Engelsche universiteit werd uitgegeven en het eerste van een lange reeks Dante-boeken, die door de Clarendon Press werden gedrukt. Sinds 1874 is er zeer veel gedaan om het sarcasme van Voltaire minder bijtend te maken : „La réputation de Dante t'affermira toujonre parcequ'on ne le htguere . 2) De de Monarchia, die zooveel rijper is dan de Convito (of Convivio) en zooveel gezonder dan de buitensporige brieven aan Hendrik, moet geschreven zijn na den dood van Hendrik (1313), lang nadat Dante begonnen was de Ghibellijnsehe imperalisten te schuwen en „een partij op zichzelf te vormen", zooals zijn voorvader Cacciaguida voorspelt inden Paradiso (XVII, óoj. 132 LITERATUUR (1300—1400) Men zal zich herinneren *) dat Dante, nadat hij gedurende de twee zomermaanden van 1300 zijn werkzaamheden als een we^efonT ^ * 1301 a,S —Rome werd gezonden om te protesteeren tegen de verderfelijke politiek van Paus Bonifacius, die Karei van Valois naar Ralië had geroepen, en dat hij, toen hij in het begin van 1302 op zijn terugreis te Siena kwam, aldaar vernam, dat zijn hul en zijn bezittingen waren geplunderd door de Fransche ÏaUnrKare VV^r^" ?,at k°rt daarna een handlanger van Karei, Cante de Gabbnelli tot Podesta werd aangesteld en een dagvaarding had afgekondigd tegen hem en o/geveet 600 andere „ontrouwe Welfen". Daarop werd hij tot een hooge geldboete en verbanning veroordeeld; en een tweede vonnis werd uitgesproken volgens hetwelk hij'levend verbrand ^ worden, indien hijopPlorentijnwhgebiedw^aangSSS In de eerste jaren van zijn verbanning was Dante bii de verdreven Ghibellijnen, bij wie hij ziclT aangesloten had deze hadden, na verschillende ontmoetingen ir, de Siitn hun hoofdkwartier opgeslagen te ArJE^t^1^^ een hechte vriendschap met Ugucciona della Faggiuok die in dezen tijd een Ghibellijnsch vrijbuiter was en later zóoak wij in andere hoofdstukken verteld hebben, beroemd werd als heer van Pisa en Lucca. In deze jaren werden Te eerste canto s van den Inferno geschreven *) Het duurde niet lang, of Dante begon , het slechte en l^nnige gezelschap", waarin hij zich^evond te ha!ïn en ^to^&Zf^^ ta <• ™~ - i« boek bij Dante, Como. I Bonifacius hield de eezanten in u„„! . . hen eindelijk weg me, ee/trou h: .Ve^nedertu v"or'^ctJ"0™^*''*0 en ™* keerden terug, maar Dante bleef Men heef? d. ? J L ??derwerP' « 1" Twee van hen Pvr^erher^ merken, da.Tt JuhileurnTarf-"het'ja" van^tt ^ ^ zrjn rampen voortsproten; - ook het jaar ,s ™„°'^CV™™''--200315 Dan,e aï ' , ' lD Paradiso XVII, wordt voorspeld iZ TA t,a?.d.e''nff van zijn gedicht plaats Vindt, hem he eerste toevluchtsoord zou aanbiedt' 'Can S den Grooten Lombard ons vertelt, nog slechts negen iaar mJ ™ 'a Lan Grande: was in 1300, zooals Dante zelf oudere broeder, Bartolomeo (i3or-I3o4X 'gedurende w,«f„ """^^ 7" waarschijnlijk zijn, en Julia, naar men zegt, te Verona „1 „?,,.' seaurenoe wiens regeering de tragedie van Romen » ' £\I?fe™> werdVnaa. ^Tzf^Z^^f^ ^ "T DaDte »«' vertoefde? GranoeavanSVero ""ïr"' " ^^(^^t^^S^V Ari:X^SlTi; TC"°ae " de ha'zew^nd^^Vl0^' X van 133 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de kleingeestige neigingen van zijn medeballingen te minachten. Hij begon „een partij op zichzelf te vormen". Bovendien koesterde hij de hoop, dat hij niet door geweld van wapenen zou terugkeeren en „de schoonste en beroerqdste dochter van Rome, Fiorenza" en alles, wat hem zoo onuitsprekelijk lief was, zou wederzien, maar dat zoowel de eene als de andere partij „zulk een honger" naar 'hem zou bevangen, dat hij naar zijn geboorteplaats zou worden teruggeroepen om. in eere te worden hersteld. Toen derhalve na Bonifacius VIII en zijn opvolger Benedictus XI de listige Gascogner, Clemens V, den pauselijken zetel beklom en deze kort daarna het pauselijk hof naar Avignon overbracht', waarmede hij een vurigen put in den Inferno verdiende, trok Dante, die al zijn vertrouwen in Pausen en Vorsten verloren had, zich terug in de eenzaamheid en zwierf alleen van de eene naar de andere plek, terwijl hij in zijn stille schuilplaatsen en op zijn eenzame tochten trapsgewijze „dat heilige poëem opbouwden, waaraan zoowel de hemel als de aarde medewerkten" en dat „hem zoo vele jaren mager maakte". Men kan nog wel eenige sporen van zijn zwerftochten vinden, maar zij zijn toch weinige en onduidelijk, en men moet groote verbeeldingskracht en lichtgeloovigheid bezitten om met vertrouwen de verhalen te volgen, die dergelijke schrijvers als Troya en Ampère ons opdisschen. Een wettig document bewijst zijn aanwezigheid te Padua op 27 Augustus 1306. Daar was hij de gast van Giotto, die de kapel van de Arena schilderde. In Purgatorio VIII voorspelt Conrado Malaspina, dat zijn vader, de Markies Morello Malaspina in zeven jaren zoo groote vriendelijkheid aan Dante zal bewijzen, dat zijn „hoffelijke meening (van Malaspina's gastvrijheid) in het midden van zijn voorhoofd zal worden genageld". Dit bevestigt het bericht, dat Dante omstreeks 1307 de gast van Malaspina in Lunigiana (de streek van de Lunai portus of de golf van La Spezia) en hierdoor zijn wij geneigd de Brief van Frate Ilario als echt te beschouwen, die verzekert, dat Dante op zijn zwerftocht zonder herkend te worden, bij het Klooster van de Raven kwam (de overblijfselen van dat klooster kan men nog zien bij den mond van de rivier de Magra, tusschen La Spezia en Viareggio); toen men hem vroeg, wat hij verlangde, keerde hij zijn hoofd langzaam naar Frate Ilario en de andere broeders en riep uit: „La Pacel" 134 LITERATUUR (1300—1400) Bovendien, zegt men, vertrouwde hij aan Ilario een copie van zijn Inferno toe om aan Uguccione te sturen en toen de Frate vol verbazing zag, dat het gedicht in het Italiaansch was geschreven, verklaarde hij, dat hij eerst het Latijn1) had verkozen, maar „die fijne lier had weggeworpen en een andere had aangeslagen, die beter paste bij de poren van de modernen". Van de Lunigiana ging hij waarschijnlijk naar het Casentijnsche, waar de Conti Guidi, zijn vrienden, verscheidene kasteelen bezaten, en kort daarna (1309—1310) was hij waarschijnlijk te Parijs 2) en misschien in Holland; men3) heeftzelfs beweerd, dat hij in Engeland is geweest en te Oxford in de theologie heeft gestudeerd. Het schijnt, dat hij,nog in Frankrijk was, toen hem het bericht bereikte, dat Hendrik van Luxemburg naar Italië zou komen. Naar aanleiding van deze tijding haastte hij zich naar Italië terug en hij was waarschijnlijk te Milaan, toen Hendrik de IJzeren Kroon ontving, en keerde kort daarna naar het Casentijnsche terug, want het was „sub fonte Sarni" d w. z vermoedelijk van het kasteel van de Guidi te Romena °j- u6 l-°P^' nlet ver van de bron van den Arno (en ook dicht bij Camaldoli en la Verna, plaatsen, die den Witten Benedictijnen en Franciskaners zoo heilig waren, en bij het slagveld van Campaldino, waar Dante zelf als jong man 2) De vermeld.no- a t> j °°ccacc,° s Leven van Dante. (ygX.Purgat: H. XI ain-hlT (Paradiso X, !37) steunt deze bewering (Inferno XV asehii'nt™.,5V' beschrijving van de Vlaamsche dijken bij Brugge Avignon zol' htUen^bezocht' ttZT^T^'A" 2?*^ '« denken', d"t% Malebolge veroordeelde, maar de levend.ae srWlde^ J ^- T°° aD' di,M hij ,ater tot de be=aa,s van Arles' met ^^£^^J?J?^1^ 3) O.a. William Gladstone. [Vertaler]. 135 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gestreden had), dat hij zijn woedende tirade tegen de Florentijnen slingerde en zijn extravaganten brief aan Hendrik schreef1). Na de teleurstelling, die volgde op zijn imperialistische geestdrift, begon Dante weder zijn eenzame zwerftochten. Waarschijnlijk vond hij gedurende deze periode een tijdlang een toevluchtsoord in het klooster van Fonte Avellana, aan den voet van den geweldigen bult (gibbo) van de Monte Catria een zeer hooge spits2) in de Apennijnen tusschen Arezzo en Ancona. In deze prachtige en afgelegen streek bracht hij vermoedelijk den herfst van 1313 door, het jaar, waarin Hendrik VII was gestorven bij Siena; en wij kunnen ons voorstellen, hoe hij dikwijls van dien hoogen bergrug naar zijn geboorteland tuurde, want hij zou nog jaren lang, ondanks al zijn invectieven, de hoop koesteren, dat hij eenmaal zoW terugkeeren, misschien niet als staatsman, maar als dichter om de muts (de poëtenkap of den lauwerkrans) te ontvangen bij zijn doopvont, in zijn bel San Giovanni, het Florentijnsche Baptisterium. En wij kunnen er hierbij op wijzen, dat hij, voordat hij deze woorden schreef (omstreeks 1318) geweigerd had den lauwerkrans te Bologna aan te nemen en dat vermoedelijk zelfs het Romeinsche capitool hem niet zou aangetrokken hebben, zooals het niet lang daarna Petrarca aantrok. Het verschil tusschen het patriotisme van de twee dichters wordt duidelijk door de bekende woorden van Dante: ilmio bel San Giovanni en die van Petrarca: Italia mia! Maar, om terug te keeren tot den tijd, dien wij behandelen, toen Dante's vriend, Uguccione, heer van Pisa en Lucca, den Florentijnschen Welfen een verpletterende nederlaag toebracht bij Monte Catini, in 1315, werd de geestdrift van den dichter wederom, opgewekt. Hij zelf was waarschijnlijk te Lucca en hij begroette Uguccione als den beloofden bevrijder en den grooten leider (Purgat XXXIII) en weigerde met verontwaardiging de vernederende voorwaarden te aanvaarden, die aan de ballingen door de verslagen Florentijnen werden aangeboden, dat zij namelijk in een boetekleed door de straten van Florence zouden gaan. „Wat!" riep hij uit, „kan ik niet op elke plek van de aarde !) Italië in de Middeleeuwen, blz. 455 en voor Campaldino blz. 477. Het Caseotijnscha is vol herinneringen aan Dante. Daar schreet hij ook de prachtige Canzone Montanina. ') Zoo hoog (ongeveer 5600 voet), dat de donder er ver beneden rolt, zooals de asceet van Ravenna, San Damiano, die in Paradiso XXI de ligging van zijn kluis beschrijft. De jaarboeken van het klooster vermelden het verblijf van Dante. Hij was ongeveer 1313 in de nabijheid van Gubbio, welbekend in verband met den heiligen Franciscus. I36 i8. Sultan Mohammed II ,36 LITERATUUR (1300—1400) de zon en de sterren aanschouwen? Ik zal Florence nooit binnentreden tenzij op eervolle wijze". Ondertusschen was Can Grande heer van Verona geworden en ongeveer 1317 vond de zwerver weder een toevluchtsoord aan het hof van de Scaligeri. De jonge vorst, wiens begaafdheid en milddadigheid Dante zoo hoog prijst in den Paradiso, schijnt hem op vriendelijke en edelmoedige wijze ontvangen te hebben. Maar het vroolijke paleis met zijn compagnia malvagia e scempia paste slecht bij den ernstigen en peinzenden dichter, die geen behagen kon scheppen in de grappen van de feestvierenden. Ofschoon zijn zonen Pietro en Jacopo zich bij hem voegden en zijn vriend Uguccione, die uit Lucca verdreven was, een gast en condottiere te Verona was geworden, begon hij weder te ondervinden Come sa di sale Lo pane altrui, e come è duro calle Lo scendere e 'l salir per V altrui scale, en na ongeveer drie jaren, misschien verontwaardigd over de een of andere beleediging of beu van de lichtzinnige dwaasheden van het hofleven, vertrok hij naar Ravenna uitgenoodigd door Guido de Polenta, een neef van Francesca da Rimini, wier naam ons steeds het beeld voor oogen brengt van een „lelie, die bloeit in dén muil van de Hel". Te Ravenna, wandelend onder de zware denneboomen van Classe, waar de S. Apollinare tusschen de met waterlelies bedekte vijvers zich in eenzame plechtigheid verheft en langs het Adriatische strand, waar „de Po met al haar zijrivieren afdaalt om vrede te zoeken", vond ook Dante eindelijk vrede. Hier schreef hij het gedeelte van zijn „heilig gedicht", waarin wij de goddelijke bezieling het meest voelen, het einde van den Paradiso; en hier stierf hij. Hij was door Guido als gezant naar Venetië gezonden, waar Soranzo toen Doge was, in 1321; op zijn tocht door het gevaarlijke moerasland schijnt hij door de koorts te zijn aangetast. Eenige maanden hield hij het uit,/ maar op den veertienden September werd zijn ziel opgeroepeü „om den roem van zijn Vrouwe te aanschouwen, die glorierijk haar oogen gevestigd houdt op Hem, die in alle eeuwen wordt gebenedijd". Laten wij nu van zijn persoonlijke en politieke ondervindingen overgaan tot de wijde wereld van zijn verbeelding. 137 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Wij zullen trachten duidelijk en kort te schrijven, want elke poging om uit te weiden en verzen aan te halen zou belachelijk worden. Er is reeds iets gezegd over de jongere werken van Dante, zijn Vita Nuova en zijn canzoni en sonetti. Daar wij thans in de veertiende eeuw zijn, zal de Divina Commedia*) alleen onze aandacht trekken. Het gedicht bestaat uit drie Cantiche, den Inferno, Purgatorio en Paradiso. Elke Cantica omvat 33 Canti en de Inferno heeft bovendien een inleidend Canto. Ieder van deze 100 Canti telt ongeveer 145 verzen en daar het gedicht zich op niet minder commentaren kan beroemen dan het aantal van zijn verzen, kan men gemakkelijk de verhouding berekenen van de hoeveelheid aanteekeningen, die men zou kunnen maken en de volgende korte opmerkingen. Wij hebben er reeds op gewezen, dat de handeling van de Divina Commedia begint in 1300, het jaar, toen Dante zich „op het midden van den weg van het menschelijk leven" bevond, het jaar van zijn Prioraat, dat hij het begin noemt van al zijn ongeluk. Dat hij kort na zijn verbanning begonnen is het gedicht te schrijven, blijkt uit verschillende passages 2), en het eerste (inleidende) Canto geeft ons een levendige allegorie van de geestelijken en zedelijken toestand, waarin hij in deze belangrijke crisis verkeerde. Het woeste woud in de donkere vallei, waarin hij verdwaald is, en de drie dieren3), die aan den voet van den Berg van de Vreugde zijn weg versperren, stellen zijn wanhopigen toestand zoowel op geestelijk als zedelijk gebied voor en de drie voornaamste hinderpalen, die hem beletten den vrede en het geluk te bereiken, waar zijn ziel naar verlangde. Evenals Boëthius, „zijn heiligen leermeester", kwam ook hem de Philosophie helpen, Vergilius, zijn meester en leider, dien hij niet slechts 1) Dante noemt het een ,,Commedia" in Inferno XVI en XXI en in zijn brief aan Can Grande verklaart hij, dat bij dit deed, omdat het gedicht blij eindigt en geschreven is in de „gewone taal, die vrouwen en kinderen spreken." Be -»-<"'den stelt hij het lager dan de alta Tragedia van Vergilius "(Inferno XX). Het woord ,^'vina" werd er door latere bewonderaars bijgevoegd. 2) B.v. de toespeling van Ciacco op Karei van Valois (Inferno VI). Boccaccio vertelt, dat de eerste zeven canti voor de verbanning werden geschreven -n dat de poging in wanhoop werd opgegeven en daarna hernieuwd. Maar dit is blijkbaar ten verzinsel. 3j De „lichte en lenige" lynx met zijn vroolijk gevlekte huid is het zinnelijk verlangen (en Florence); de leeuw, „met den kop omhoog en met woesten honger is toorn en geweld (en Frankrijkl; de wolvin, „in haar magerheid beladen met alle hebzucht" is boosaardigheid en bedrog (en het Romeinsche Pausdom). Deze drie soorten van ondeugden i voornamelijk Aristotelisch) bepalen de kringen en straffen in den Inferno (zie Inf. XV, waar de verraders en de Satan zelf in den diepsten put in het dikke ijs zijn ingevroren, 138 LITERATUUR (1300—1400) beschouwde als „de luister en het licht van alle andere dichters", maar ook als een „bron, waaruit de breede stroom van alle menschelijke wetenschap ontspringt". Vergilius zegt hem, dat hij een anderen weg moet inslaan, want die kwaadaardige 'pauselijke wolf zal hem nooit laten voorbijgaan, maar zal haar begeerte trachten te bevredigen, „totdat de Windhond zal komen", Uguccione of Can Grande, zooals wij hebben gezien, die haar door alle steden naar de Hel zal jagen. De Romeinsche dichter biedt Dante aan hem dien anderen weg te wijzen en hem te leiden door den afgrond van den Inferno en naar den top van den Purgatorio, waar hij hem zal overdragen aan een „waardiger ziel". Deze ziel is Beatrice. Zij was reeds van haar troon gekomen naar den lichten kring bij den ingang van de Hel, waar de groote dichters en wijsgeeren van de oudheid leven „zonder marteling, maar ook zonder hoop" en had Vergilius verzocht Dante te hulp te komen. Vergilius brengt Dante naar den top van den Purgatorio, het Aardsche Paradijs, want hooger kan hij hem niet geleiden, daar wijsbegeerte en wetenschap slechts in staat zijn het aardsche geluk te verwerven; vandaar wordt Dante omhoog gevoerd door het hemelsche licht, dat in de oogen van Beatrice weerspiegelt wordt, en met haar gaat hij door de negen concentrische hemelen, waar hij tooneelen van onuitsprekelijke pracht en liefelijkheid aanschouwt en met vele stralende zielen *) spreekt en bereikt eindelijk het Empyreum, waar rondom een meer van gouden licht de tronen van de gelukzaligen in rijen zich verheffen en als het ware een prachtige Roos vormen met ontelbare sneeuwwitte bloembladeren. Hier verlaat Beatrice Dante, daar de theologie of de wetenschappelijke kennis van het goddelijke 2) niet bij machte is om hem voor het aanschijn van God te voeren. Zij neemt weder haar plaats in op den troon, die zij had verlaten en wanneer Dante zijn blik vol ernst naar het gelaat van zijn Vrouwe richt, glimlacht zij, en de bede, waarmede zijn Vita Nuova eindigt, wordt vervuld. Maar hij verlangt qcf^^God zelf te zien, en om hem tot dit 1) De zielen van ongelukzaligen hebben hun waarachtig bestaan in het Empyreum maar «hmenrdeaugderrSBel ^ ™* * onderscheiden zijn naar de ver- . 2', In, lijn briefaan Can Gran,de "K' Dante, dat zijn gedicht een letterlijke en allegohet Fj;'anag°S'S e" mor«le > be.eekeni. heeft. Beatrice is zeer menscnelijk, zelfs in het hmpyreUBt, maar zij is het symbool van de Scimtia rerum divinarum, die de hoogste t^é^Ji^^ï^ In **• « °°>ij zegt over zijn genie, het beste wat en2)i °£^^J"^/imaeus vermeldt (er bestond een oude Latijnsche vertaling van) DhilösonWeah■ "Cb»n.t'e kennen' h«f' hÜ toch blijkbaar nooit de Platonische philosophie als een systeem in zich opgenomen. Formaliter was hij een leerling van Aristoteles, tl Maestro di color che sanno, zooals hii hem ,™, „" 'i ....J van ,,s en claisifiraH— Mn „„» -j , , ' '™»".lm nem noemt, maar ofschoon hij de formules en ciassincaties van het middeleeuwsch Aristotel anisme aanvaardde ;„,, „;: t„„i, • hart een Platonist zooals elke war» HirntJr ™„i. •• aanvaaraQe. was hij toch in zijn ons eeeft is Z w J!„. J . dichter moet zijn, en al het „engelenbrood", dat hij ons geelt, is van het koren, dat groeit op de velden van het Idealisme 143 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO beschouwing een uitdrukking vindt, die als een bliksemschicht ons doet trillen en als het ware het geheele gebied van ons bewustzijn vereischt, daar zij ons plotseling een uitgebreid veld van gedachten en gevoel laat zien en het tooneel onverwoestbaar in onze herinnering plant. En wij weten, hoe Dante met een paar woorden, eenvoudige en verrassende, de macht heeft ons een tooneel, een handeling, een persoon te vertoonen, nog beter dan Homerus hetzelfde doet, zoodat wij ons verbeelden de werkelijkheid zelf voor ons te zien en getroffen worden door hetgeen in de natuur overstelpend grootsch, onuitsprekelijk schoon of onweerstaanbaar aandoenlijk is. Het zijn natuurlijk niet de enkele, simpele woorden, die deze uitwerking hebben. Het gebeurt door een daad van revelatie. Dante leidt ons een hoogen berg op en wanneer het uitzicht plotseling voor onze oogen komt, zegt hij eenvoudig: „Zie!" Petrarca Zooals wij het leven van Dante beschreven hebben, zoo zullen wij ook trachten het leven van Petrarca te vertellen in verband met de geschiedenis van zijn tijd; daarna zullen wij zijn werken beschouwen en eenige opmerkingen maken over zijn genie en zijn invloed. Hij is reeds dikwijls vermeld in de vorige hoofdstukken, vooral met betrekking tot de Avignon-Pausen, Koning Robert van Napels en Cola di Rienzo. De vader van den dichter, Ser Petracco 1), een Florentijnsch notaris, geboren te Incisa, werd in 1302, daar hij tot de partij der Witte Welfen behoorde, verbannen en vluchtte evenals Dante naar Arezzo. Daar werd op den 20en Juli 1304 Francesco geboren 2). Kort daarna kreeg de «moeder van de Florentijnsche regeering verlof om weer naar Incisa (in den Valdarno, beneden de hellingen van den Pratomagno, waar Vallombrosa ligt) terug te keeren en ondernam den moeilijken tocht daarheen, „terwijl haar kind, non sine dis animosus infans, aan een knoestigen stok, die zij over haar schouder droeg, bengelde", zooals de biograaf Costero vertelt; „en het scheelde weinig, of zij was met haar robuslo garzone, toen zij den Arno overstak, ver- 1) Door den dichter veranderd in Petrarca. 2) Den volgenden dag deden de ballingen een vergeefsche poging om Florence binnen te dringen. Het is niet bekend of Dante daaraan deelnam. Zoo niet, dan was hij waarschijnlijk te Arezzo toen Petrarca werd geboren. 144 iy. rKh.Dl.RiK lil EN Ü.LEONORA VAN PORTUGAL 144 LITERATUUR (1300—1400) dronken". Zes jaar daarna vinden wij den knaap met zijn vader te Pisa, en toen na'den dood van Hendrik VII de hoop op terugkeer voor de ballingen verdwenen was, verhuisde het gezin naar Avignon, waar Clemens V het pauselijk hof had gevestigd. Hier of juister te Carpentras, waar Ser Petracco was gaan wonen, kreeg de jonge Francesco weder les van zijn ouden Pisaanschen meester, Convenevole, die eveneens gevlucht was. Daarna zond men hem naar een college te Montpellier en toen naar de hoogeschool te Bologna. Het doel van deze opleiding was een rechterlijk ambt en hevig was de toorn van den ouden Petracco, toen hij bemerkte, dat zijn zoon zijn tijd voornamelijk gebruikte met de lectuur der klassieke schrijvers, vooral Vergilius en Cicero, iets, wat waarschijnlijk in het geheim werd aangemoedigd door den beroemden Bologneeschen' hoogleeraar in de rechten, Cino van Pistoia, die, zooals wij weten, nog meer de dichtkunst beoefende. In 1325 stierf de vader van Francesco en vestigde deze zich te Avignon, terwijl hij zich geheel wijdde aan zijn studie, kleeding en andere afleiding, waarmede de jonge dandies zich bezig hielden aan het pauselijk hof, het Babyion en Inferno, dat hij beschrijft in een taal die bijna Dantesk klinkt1). Hij aanvaardde een ondergeschikt geestelijk ambt om in zijn onderhoud te voorzien en de een of andere gemakkelijke en voordeelige betrekking, die zijn medestudent2) Giordano Colonna hem waarschijnlijk bezorgd had. Op den zesden April (Paschen) 1327 zag hij tijdens een dienst in de kerk van St. Claire te Avignon voor het eerst, zooals hij ons vertelt, Laura, ter eere van wie hij bijna de geheele Canzoniere heeft geschreven, die hem zoo beroemd beeft gemaakt. Wie was die Laura van Petrarca's gedichten? Heeft zij werkelijk wel ooit bestaan, zooals hij haar heêft geteekend of was zij het ideaal zijner verbeelding? Deze en andere vragen over een zeer belangwekkend en lastig onderwerp hebben nooit een bevredigend antwoord gevonden. Het is „ > ,Z,e b-v.-. vam Sone"' XIV. wa" h'J met een ongewone levendigheid een beeld geeft van de weelde en ontucht van le Palm: des Pafos en er bij voegt: „In het midden is Beëlzebub met den blaasbalg, het vuur en de spiegels", waarbij men kan-denken aan een oud fresco, waar de Satan een vlammend vuur opstookt, waarin de verdoemden zich wringen van pijn. 6 ») Zie lijst der Colonna, blz. za en het hoofdstuk over Rome. Giordano's oudeie broeder, Giovanni, die later de Maecenas van Petrarca was, werd kardinaal. In een van zijn Trionfi noemt Petrarca hem tl mto gran Colonese. Hij stierf in r348 te Avignon aan de pest 145 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO onmogelijk om het probleem hier uitvoerig te bespreken. Wij kunnen slechts de overtuiging vaststellen, waartoe men komt, wanneer men het leven, en de geschriften van Petrarca nauwkeurig bestudeert, dat hij namelijk, evenals Dante, een bestaande vrouw heeft geïdealiseerd. De twee dichters waren zeer verschillend van aard. Dat Dante Beatrice als meisje, „de jongste der engelen", teeder en hartstochtelijk liefhad, zal zeker niemand betwijfelen, maar zijn sterk en rein karakter stelde hem in staat om haar, toen zij door een huwelijk en later door den dood voor hem verloren was, te verheerlijken als zijn Vrouwe die zich verwaardigde van haar troon in het Empyreum af te dalen om hem van het aardsche Paradijs omhoog te voeren door al de sfeeren van den hemel. Petrarca's verliefde, sentimenteele, voor indrukken zeer vatbare en onstandvastige natuur, een vreemde, bijna moderne mengeling van het ideale en het zinnelijke, koos Laura, wie zij dan ook is geweest1), als de verpersoonlijking van dien invloed (das Ewig-weiblichè), waaraan hij zich met lichaam en ziel had overgegeven. Voor hem werden verschillende ontroeringen, zinnelijke, sentimenteele en quasi-religieuze, vereenigd in de gedachte aan Laura, het idool van zijn verbeelding, het schoone standbeeld, waarin hij de gestalte en het uiterlijk van een vrouw had geïdealiseerd, maar die trots al zijn hartstocht, zijn smart, zijn zelf-vernedering, zijn wroeging, zijn beleedigingen zelfs 2J, toch nooit van haar voetstuk tot haar Pygmalion is afgedaald. Nadat Petrarca zijn Juvenilia had verbrand, voorzag hij zich van een Dulcinea en gaf zijn Rosinante de sporen. Literaire roem schijnt evenwel meer de beweegreden van zijn arbeid geweest te zijn, dan zulk een edele eerzucht als die van Dante. Hij begon ernstig te werken aan de Canzo- 1) Hier volgen een paar aanteekeningen, die den lezer misschien kunnen helpen om zich een meening te vormen. Abbé de Sade vond in het doopregister van Avignon een Laura de Noves, die misschien met een Graaf de Sade gehuwd was. In haar graftombe (naar men vooronderstelt' vond men een medaille met de letters M. L. M. J., hetgeen moet beteekenen „Madonna Laura morta jacet" (!) en eveneens een stuk perkament met een sonnet, dat naar men vertelt van Petrarca is, ofschoon bevoegde beoordeelaars zeggen dat het beneden critiek is. Andere schrijvers denken, dat de oorspronkelijke Laura een boeremeid was, de moeder van Petrarca's onechten zoon en dochter, van wie Petrarca zeer veel hield. (Dit alles gebeurde, terwijl Petrarca die een priesterlijk ambt bekleedde, zich overgaf aan de weelde van smart en hartstochtelijice liefde voor een gehuwde vrouw, als wij den Abbé mogen gelooven). De aanteekening van Petrarca (?) in zijn handschrift van Vergilius over den dood van Laura en haar deugden schijnt erop te wijzen dat zij werkelijk bestaan heeft. Het is hier: chercher la femme. Men zou kunnen opmerken, dat een zoo hartstochtelijk minnaar, als in de Canzoniere beschreven wordt, niet zoo dikwijls zulke lange reizen zou hebben gemaakt en evenmin zich zou hebben begraven onder zijn boeken en manuscripten te Vaucluse. ') Zooals wij zullen zien, noemt hij haar een Medusa en klaagt bitter over zijn slavernij. I46 LITERATUUR (1300—1400) niere, waarin hij van plan was in de kleinste bijzonderheden elke ontroering van zijn verliefd hart te beschrijven. Maar nij was niet van plan in eenzaamheid te lijden. Hij maakte ™u" Tm lnvloedrÜke Personen kennis en reisde veel; waarschijnlijk was hij blijde van tijd tot tijd van „Babyion" en heteth"U, • Z1Ó tC Zt- In 1329 of J33° was hij, naar het schijnt, in België en Frankrijk. Op zijn terugreis wordt hy door Giordano Colonna voorgesteld aan diens broeder den kardinaal en aan hun vader, den ouderen Stefano Colonna, den broeder van den beroemden Sciarra Colonna, die Bonifacius VIII te Anagni in 1303 getrotseerd had en onlangs (m 1328) Lodewijk van Beieren te Rome had gekroond en zijn eigen Welfsche verwanten had verbannen% In het paleis van deze Colonna ballingen ontmoet Dante te midden van andere aanzienlijke gasten, ook Richard de Bury, den bisschop van Durham. In 1338 maakt hij een groofé reis, bezoekt Parijs, Luik, Gent, Keulen en ging zelfs naar men zeide, finosulle coste del mare britannico,maar 'welke OnlrrVan ^ ,,BrltSCh? * bereikte' is ^ duidelijk Ondertusschen waren zijn Colonna-vrienden teruggekeerd naar Rome, want Lodewijk en zijn tegen-paus waren verdwenen hl£r7 R°hT T Napds endeAvignon-pauselijkepar^ hadden daar weder de overhand gekregen. Maar weldra werd de stad weder geteisterd door den verbitterde strijd tusschen de Colonna en de Orsini, en Petrarca, die in 1336 de sïTd toïïfnd2faRoeen l6Tdige brhr*™Z van den''verwarden Xn 00 nanrewaakte °P hem Cen Seheel anderen indruk dan op Dante Wanneer wij ons voorstellen, hoe hij door de ruines van het oude Rome wandelde, zonder twijfel omgeven door een sterk escorte, vergelijken wij hem onwillekeurig met een modern enthousiast, met Byron, Goetheof Gibbon, en wij worden ons plotseling bewust van den grooten afstand, die hem van Dante scheidt, niet alleen als Tetter ÏZrf'u™™ °°k a',S patHot; want ofscho°n hij onvergehjkehjk hooger staat als dichter, droomde Dante voor wien Florence en it bel San Giovanni blijkbaar meer waard wlren aangesteld. Ofschoon Petrarca Johannes XXI n™»». , Ti - V een teB«-P«us te Rome , *' Hij vertoefde met zijn vriend g2 Ï w ■>, " toch »»» zijde, onna) ,e Capranica, vanwaar hij doo,IOo Colonna r,,?,™8 {sch°°nM°" ™n Stefano Co- Van dezen tijd afwas zijn voortdurend refrein Pace PaM Pa™' "1°"t geéscorteeid wor°en. H7 ITATIË VAN DANTE TOT TASSO dan Rome en het Capitool, nooit zooals Petrarca, van een Vereenigd Italië. Na zijn terugkeer vestigde Petrarca zich in een dorpje bij Avignon, in een eenzame vallei, Vaucluse. Zijn enthusiasme voor de classieken was door zijn bezoek aan Rome aangewakkerd en hij zette zich nu met al zijn energie aan een epos in Latijnsche hexameters, in de hoop Vergilius te evenaren. Den aard en het lot van dat magnum opus, de Africa, zullen wij later behandelen. Op den eersten September 1340 ontving hij zoowel van Parijs als van Rome l) een uitnoodiging om in het openbaar met de lauwerkrans gekroond te worden. Hij koos, zooals wij elders verteld hebben, Rome, en werd door de Senatoren op het Capitool bekranst, nadat hij te Napels (waar Vergilius begraven is) door den ouden koning Robert was geëxamineerd, voor wiens geleerdheid hij een diepen eerbied koesterde. De plechtigheid van de kroning (Februari 1341) wordt herhaaldelijk in Petrarca's brieven van dezen tijd vermeld en in zijn Epistola ad Posteros, die van een latere periode is; maar hij beschrijft het niet en de prachtige beschrijving, die Gregorovius en anderen ons geven, is, ofschoon zij in denzelfden tijd is ontstaan, waarschijnlijk verzonnen 2). Te Avignon was de oude ongelukkige Johannes XXII opgevolgd door den vredelievenden, geleerden en vroolijkeo molenaarszoon, Benedictus XII. In denzelfden tijd, dat Petrarca te Rome gevierd werd, was deze Paus bezig met het bouwen van het geweldige gebouw, /*• Palais des Papes, dat de stad en de Rhöne als een donderwolk beheerscht. Kort na den terugkeer van den dichter, toen Benedictus gestorven was, besteeg een veel voornamer en aristocratischer persoon den pauselijken troon, Pierre de Beaufort, die zich Clemens VI noemde. In het hoofdstuk over Rome is de geschiedenis van Cola di Rienzo uitvoerig verteld, en men zal zich herinneren, hoe de jeugdige avonturier, toen hij voor het eerst te Avignon als Romeinsch gezant Paus Clemens ontmoette, waarschijnlijk 1) Petrarca, of zijn Trienden, had waarschijnlijk naar beide steden tegelijk iets ingestuurd. Voor zijn „examen" en kroning zie men de hoofdstukken over Rome en Napels en de Index. Graaf Orso, Petrarca's vriend, was thans een van de twee senatoren van Rome. 2) De schoone rede door Petrarca bij deze gelegenheid gehouden werd in 1874 ontdekt in de Magliabechiane Bibliotheek te Florence. Het is interessant om het te vergelijken met d'Annunzio's rede op het Capitool in Mei 1915. I48 1 LITERATUUR (1300—1400) ook kennis maakte met Petrarca en hoe de dichter heftig ontroerd door het visioen van een herleefde Romeinsche Republiek, met geestdrift den Laatste der Tribunen *) ondersteunde en in 1347, toen Cola in het zenith van zijn macht en zijn waanzin stond, zich gereed maakte om zich in Rome bij hem aan te sluiten, in de hoop hem te redden. Maar op denzelfden dag, waarop hij Avignon verliet, vond de verschrikkelijke slachting van zijn vrienden, de Colonnesi, plaatshij vernam te Genua het feit en schreef zijn wanhopig afscheid aan Cola en aan Rome: Tu quoque longum vale, Roma, si naec vera sunt! Indos ego potius aut Garamantos fietam. Een paar weken later was Cola gevlucht. Dan komt het vreeselijke jaar 1348. De Zwarte Dood woedde te Avignon evenals in vele andere steden. Onder de slachtoffers was Petrarca's vriend, Kardinaal Colonna, en Laura; en Petrarca die te Parma vertoefde, maakte toen misschien de bekende aanteekening op den rand van zijn MS. van Vergilius' gedichten. Hij had Vaucluse verlaten, waarschijnlijk uit vrees voor de pest. Wij vernemen, dat hij te Parma, en later te Verona en te Padua was, in welke laatste stad hij met die vreemde onverschilligheid voor het karakter van zijn vrienden en de party, die zij aanhingen, de gastvrijheid aannam van Jacopo II da Carrara, een typischen Italiaanschen despoot, die zijn heerschappij had bemachtigd door moord en bedrog en zijn macht gebruikte om de kunst en het welzijn van zijn stad te bevorderen. Kort daarna is hij weder te Rome en klaagt over de verlatenheid van de plaats, waar hij den lauwerkrans ontving. Daarop gaat hij naar Vaucluse terug en werkt hard aan zijn Canzoniere, zijn klassieke studies en klassieke handschriften, voor welke verzameling hij een groot gedeelte van zijn vermogen besteedde, en dat was aanzienlijk, want hij genoot thans de inkomsten van een prioraat, drie domheerschappen en een aartsdecanaat, en bezat groote officieele woningen. Bovendien had Florence het vonnis van verbanning dat tegen de Petracco-familie was uitgesproken, nietig verklaard en hij had dus misschien zijn voorvaderlijke eigendommen terug ontvangen; bij deze gelegenheid schijnt hij voor het eerst Boccaccio ontmoet te hebben In T352 wordt Cola di Rienzo door Karei IV van Praag een' ^^^S^S!^^^1^ w^T^k """"'l^ Cola ™heft' «—* »«-• 1 stem laat no°ren, want hy begon de waarheid te vermoeden. 149 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO naar Avignon gezonden, waar Clemens VI hem, niettegenstaande het protest van Dante, gevangen laat zetten. Maar Clemens sterft en Innocentius VI laat, waarschijnlijk op aansporen van Petrarca, hem eindelijk (in 1354) vrij en stuurt den Tribuun met Kardinaal Albornoz naar Italië terug. Petrarca had ten behoeve van den Tribuun een plechtig beroep op de Romeinen gedaan; maar hij vermoedde blijkbaar een tragedie en ofschoon hij misschien niet voorbereid was op een zoo plotselinge catastrophe, aanvaardde hij die toch met gelatenheid. Inderdaad, indien hij, zooals sommige meenen, in dezen tijd zijn schoone canzone Italia mia schreef (misschien toen hij op zijn tocht van Avignon, dat hij nu voor altijd had verlaten den Italiaanschen grond weder betrad), dan schijnt het wel alsof voor hem het verdwijnen van dien droom van een nieuwe Romeinsche Republiek een nog veel roemrijker vergezicht opende, een Vereenigd Italië, voor eeuwig bevrijd van vreemde zwaarden, Beiersch bedrog en Germaansche razernij" *). Toen Petrarca in 1353 Avignon, dat hem na den dood van Laura meer dan ooit gehaat was, verliet, stelde hij zich misschien voor een tehuis te vinden te Florence, waar Boccaccio woonde. Maar toen hij te Milaan kwam, overreedde de Signor van die stad, Aartsbisschop Giovanni Visconti hem om daar te blijven en schonk hem een huis met uitzicht op de Alpen en de S. Ambrogio. Met zijn gewone onverschilligheid voor het karakter van zijn beschermheeren bleef hij niettegenstaande de afkeuring van Boccaccio en zijn andere republikeinsche bewonderaars de gunsten van de Visconti genieten en dat ook nog gedurende de regeering van de twee neven van Aartsbosschop Giovanni, Galeazzo II en Bernabó, wier afschuwelijke wreedheden wij in hoofdstuk III verteld hebben. Zoozeer was hij zelfs zijn geestdrift voor de vrijheid en zijn tiraden tegen la tedesca rabbia vergeten,, dat hij enthusiaste brieven richtte aan Karei van Bohème (zooals Dante aan Hendrik van Luxemburg) om hem uit te noodigen naar Italië te komen; en toen hij kwam, had Petrarca waarschijnlijk een Mireplaats bij de plechtigheid van den IJzeren Kroon in de S. Ambrogio. Ja zelfs ondernam de onstandvastige dichter, 1) Che fan qui tante pellegrine spade i Perche 'l verde terreno Del barbarico sangue si dipinga e . . . . Ben provvide Natura at nostro stola, quando delt Alpi schermo Pose fra noi e la tedesca rabbia. Men zou zich bijna kunnen voorstellen, dat deze Canzone geschreven is door Carducci of d'Annunzio 1 I50 LITERATUUR (1300—1400) na de mislukking van den roemloozen Römerzug van den keizer, als Milaansch gezant, de lange reis naar Praag om zijn nieuwen held te bezoeken; na zijn terugkeer heeft hij, naar men zegt, den tyran Galeazzo krachtig gesteund in zijn wreede behandeling van Pavia1), een gedrag waarover Boccaccio zeer ontsteld was, toen hij in 1359 zijn vriend te Milaan een bezoek bracht. In 1360 was Petrarca eenige maanden te Parijs als gezant in verband met den vrede van Brétigny en het losgeld van Jan van Frankrijk, die door de Engelschen bij Poitiers in 1356 gevangen was genomen. In 1361 stierf zijn zoon Giovanni, misschien aan de pest, die toen weer heerschte, en zijn vriend Louis, de Vlaamsche musicus, dien hij Socrates placht te noemen. Daarna huwde zijn dochter Francesca en het jonge paar besloot hem in hun huisgezin op te nemen. In 1362 vond die vreemde „bekeering" van Boccaccio plaats, welke, zooals wij later zullen vertellen, eenige van merkwaardigste trekken in Petrarca's karakter duidelijk aan het licht bracht. In het volgend jaar sterven (waarschijnlijk eveneens aan de pest) de twee andere van zijn drie beste vrienden, aan wie hij de namen Socrates, Laelius en Simonides had gegeven; en nu is het leven voor hem tamelijk eenzaam, want van zijn vrienden is Boccaccio alleen nog over. Men behoeft er zich dus niet over te verwonderen, dat hij langzamerhand genoeg kreeg van de gunsten der vorsten en vooral van de ruwheid der Visconti tyrannen; en wij kunnen begrijpen, dat hij er naar verlangde Milaan té verlaten en zich te vestigen in Venetië, dat hem steeds sterk had aangetrokken sinds hij ongeveer tien jaar vroeger de stad had bezocht als gezant van den Aartsbisschop Giovanni. Toen de Venetianen van zijn plan hadden gehoord, gaven zij hem (omstreeks 1362) het huis met de Twee Torens op de Riva degli Schiavoni, dat nog bekend is als de Casa di Petrarca. Dit schijnt hij als zijn tehuis te hebben aanvaard en kort nadat hij daar ingetrokken was, moeten die schilderachtige tooneelen hebben plaats gevonden, die hij zoo levendig beschrijft de triomfantelijke terugkeer van de Venetiaansche galeien van Creta en de schitterende vertooning op de Piazza, welke hij als een geëerde gast bijwoonde, gezeten onder een helder ,„£1 Z'Ü ï^j83' Nadat Pavia en 2ijn h=™>rmer F™ Bussolari (een voorlooper van SavonacJXmt^üo Yerm00rde,,' roeid= h« "P"Mic.niame ui. en bouwde derf grooten 151 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gekleurd zonnescherm tegenover de paarden van S. Marco. In den loop van de volgende zes jaren schijnt Petrarca zijn woning op de Riva degli Schiavoni vrij dikwijls verlaten te hebben, want hij bezocht Florence, waar hij soms den rusteloozen Boccaccio kon vinden, Padua, waar zijn vriend Francesco Carrara (de opvolger van Jacopo) een zeer smadelijke rol speelde tegen Venetië en Pavia, waar hij gedurende lange perioden de gast was van zijn ouden beschermheer, den rijken en wreeden Galeazzo II, in zijn nieuwen Castello !). Of hij een eenigszins belangrijken invloed uitgeoefend heeft op een van zijn vorstelijken gastheeren en door middel van hen op den gang der geschiedenis, kan men moeilijk nagaan, maar het lijkt wel waarschijnlijk dat zijn zeer heftige en zeer lange brieven (wij hooren van een brief van achttien folio-bladzijden!) er toe bijgedragen hebben om Paus Urbanus V over te halen zijn ongelukkige poging te wagen om het Romeinsche Pausdom te herstellen, zooals elders is verteld2). Omstreeks het jaar 1370 liet Petrarca zelf een huis bouwen te Arqua, tusschen de Colli Euganei, en daar bracht hij het grootste deel van zijn later leven door. Zijn gezondheid begon te kwijnen en hij geeft ons levendige beschrijvingen van etteujke ernstige aanvallen, die men waarschijnlijk moet toeschrijven aan een verzwakking van zijn hart; deze verhalen zijn soms vermakelijk, omdat hij steeds een groote minachting had voor de doctoren en er een boosaardig plezier in had hen belachelijk te maken. Onder de meer opgewekte verhalen van deze laatste vier jaren zijn verscheidene brieven aan Boccaccio, waarin Petrarca het feit vermeldt, dat hij (voor het eerst?) de Decameron leest en de geschiedenis van Griselda in het Latijn vertaalt. In een van zijn brieven spreekt hij de hoop uit, dat de dood hem lezend of schrijvend moge overvallen; en misschien is het verhaal waar, dat hij den 18en Juli 1374 dood is gevonden met het hoofd gebogen over een boek of een onvoltooid handschrift. Byron vertelt ons, zonder te letten op het accent, „They keep his dust in Arqua, where he died"; maar de 1) Wat betreft Petrarca's aanwezigheid bij het huwelijk Tan Galeazzo's dochter met den Hertog Tan Clarence. Zie blz. 84n. 2) De heftigheid van Dante, Petrarca, Savonarola en vele anderen in hun aanvallen tegen het bederf van de Roomsche Kerk moet voor ons geen reden zijn om te vooronderstellen, dat zij verlangden naar of een voorgevoel hadden van een Reformatie. De tegenstelling tusschen den eeibiedigen ernst ten opzichte van het herstel van het Pausdom te Rome en de heftige beschuldigingen en de losbandige satire over het pauselijke hof en de belachelijke flottilla van bagage en vrouwen van Urbanus is zeer moeilijk te begrijpen voor een niet-katholiek. 152 ssHaaMssai 2o. Paus Sixtus IV en Platina i52 SB LITERATUUR (1300—1400) sarcophaag, die in het front van de kerk op zuilen was opgericht, schijnt geplunderd te zijn; want een arm van den dichter is, naar men zegt, te Madrid, en een vinger wordt getoond in Petrarca's woning te Arqua. Het zou te lang duren de talrijke literaire werken van Petrarca te beschrijven en te behandelen. Voor den geleerde en den schrijver van literatuur-geschiedenis zullen zijn Latijnsche gedichten en zijn vele Latijnsche verhandelingen en brieven, geschreven met een keurigen Ciceroniaansche bevalligheid, steeds een sterke bekoring hebben1); maar, ofschoon zijn Latijnsche werken een grooten en zuiverenden invloed hadden op de herleving der klassieken, is toch de verzameling van zijn Italiaansche gedichten, II Canzoniere, het eenige, wat voor onzen tijd nog groote waarde bezit. Het bestaat uit 317 sonnetten en talrijke canzoni, balladen enz. Er zijn vier gedeelten: Sonnetti e Canzoni in vita di Madonna Laura, Sonetti e Canzoni in tnorte di Madonna Laura, Trionfi, Sonetti e Canzoni sopra varj argomenti. Uitgezonderd het vierde gedeelte is de geheele Canzoniere geïnspireerd door de gedachte aan Laura, en het is voornamelijk een wondere poging om zijn hartstocht voor zijn Vrouwe uit te beelden. Hij trachtte haar bekoorlijkheid niet met woorden te teekenen 2); want, ofschoon hij Homerus niet gelezen had, vertelde zijn dichterlijk gevoel hem, dat de bekoring van een Helena of Laura moest werken door den indruk, die zij maakten; maar hij paste een methode toe, die geheel anders was dan die van Homerus; hij geeft ons, wat 1) De Africa, waardoor hij roem hoopte te verwerven, is een „Scipiaue", om de Scipiones te verheerlijken. Als een prachtig voorbeeld van zijn meesterschap over de taal en het metrum van Vergilius en Lucanus moge de volgende waarschuwing dienen van den ouden Scipio tot zijn zoon in verband met de „Punische trouweloosheid" van Hannibal. Ille quiden varia tentabit Jlectere mentent Arte dolisquc navis dulcem per singula pacem, Pacem iterans velansque dolos sub nomine pacis, Unicus eversor pacis. Firmissime persta Propo* situmque tene. Zeer dikwijls heeft hij de Aeneis nagevolgd. Inplaats van een afdaling naar den Hades geeft hij een opstijging naar den Hemel, waar de Almachtige Christelijke dogmata uitlegt aan allegorische personen, Rome en Carthago. Van zijn Latijnsche brieven zijn de Epistulae de rebus familiaribus, Ep. Seniles en Ep. Variae het belangrijkst. Zijn Latijnsche verhandelingen over het Eenzame leven. Geluk en Ongeluk enz. gelijken op Cicero's de Senectute; zijn de Illustribus Viris is naar het voorbeeld van Plutarchus' Vitae. Hij was een vurig bewonderaar van St. Augustinus en een van zijn beste Latijnsche werken is een geheim dagboek, De contemptu mundi, waarin hij een dialoog houdt met den schrijver van de De civitate Dei en de Con/essiones. In dit dagboek zegt hij van Laura „door de liefde voor haar kwam ik tot de liefde voor God". Dit doet ons bijna gelooven, dat zij meer reëel dan ideëel was, en geen symbool van zijn verlangen naar den lauwerkrans. 2) Hier en daar vinden wij daar zwakke pogingen: b.v. treccie blonde, capei d'bro, crespi ckiome dor puro e lucente. Een schilderij van haar door Simone Martini van Siena verheugde Petrarca ten zeerste (vgl. Sonnet I. 49 50). Het miniatuur in het Laurenziana handschrift van de Canzoniere te Florence is niet zeer aantrekkelijk. Het portret in de „Spaansche kapel" is zeker niet, zooals Vasari beweert, door Petrarca's „Simone" gemaakt, want deze stierf te Avignon in 1344. 153 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO men zou kunnen noemen een auto-psychologische studie*) van buitengewone nauwkeurigheid, fijner afgewerkt dan Mona Lisa zelf, een zelfportret, waarin de ontelbare emoties zijn weergegeven, die de ziel van een minnaar beroeren, smart en vreugde, hartstocht en wroeging, eerbied en verachting, berusting en toorn. In de gedichten in Vita di Madonna Laura is een zekere autobiographie. Hij vertelt ons, min of meer rechtstreeks, hoe hij voor het eerst zijn „liefelijke en bittere vijandin" 2) ontmoet, hoe hij in de hinderlaag van de liefde is gevallen als een mot in een vlam; hoe Laura zijn hulde aanvaardt op voorwaarde, dat hij niet van liefde zal gewagen en hoe hij zijn belofte verbreekt en door haar verachting verpletterd wordt. Daarna denkt hij over zelfmoord; hij wordt door haar Meduseïsche woede in een rots veranderd, of in een hert, zooals Actaeon door Diana, om door zijn eigen gedachten in stukken te worden gescheurd (een gedachte, die ook bij Shelley in zijn Adonaïs voorkomt), of in een laurier veranderd, zooals Daphne in het gedicht van Ovidius. En dan, met een plotselingen overgang van vervloeking in verheerlijking, schrijft hij zijn sonnet waarin hij zijn zegen uitspreekt: „Gezegend zij de dag en de maand en het jaar en het jaargetijde en het uur en de minuut en het land en de plaats, waar ik getroffen werd door die schoone oogen, die mij als hun gevangene hebben gebonden" 3). Men moet toegeven, dat er in het eerste deel van de Canzoniere zeer veel schoons is, en soms ontmoet men een edele gedachte, die op waardige wijze is weergegeven, maar er is ook veel onnoozele overgevoeligheid en menig belachelijk gedicht. Laten wij b.v. Sonnet XLIII eens beschouwen. Bij de Toskaansche kust ziet hij een laurier, die hem aan Laura doet denken; terwijl hij in opgewonden stemming den boom haastig en onvoorzichtig nadert, stapt hij in „een beekje, dat onder het gras verborgen was". Dit ongeval ontlokt hem de volgende ontboezeming: „Ik was ten minste verheugd mijn stijl van altijd nat van de oogen naar de voeten verplaatst te hebben". De dichter Leopardi verklaart dit aldus, dat hij verheugd was bij wijze van verandering natte- voeten in plaats van altijd natte oogen 1) Een eenigszins Duitsche term, maar nog niet zoo erg als „der erste subjectiv-analytischpsychologische Lyriker und Gefühlsromantiker" (VosslerJ. 2) Sonctto XVII. 3) Sonetto XXXIX. 154 LITERATUUR (1300—1400) te hebben En zoo gaat het in 207 sonnetten, 17 canzoni en ontelbare balladeri enz. steeds voort Het tweede deel bestaat uit 90 sonnetten en vele andere gedichten, na den dood van Laura geschreven. Zij getuigen van een hoogere stemming; vele zijn verheven van gedachte en taal. Eerst een uitbarsting van hartstochtelijk verdriet maar dan treden vrede en troost de ziel van den dichter binnen; zijn geliefde verschijnt hem in visioenen, des daags in de bosschen van Vaucluse en aan de oevers van de borgue, des nachts in het land der droomen; zij glimlacht terwijl zij met tranen in de oogen naar hem kijkt; zij brengt hem palm- en lauriertakken van den hemel; zij spreekt hem toe droogt zijn tranen, troost hem en smeekt hem zijn liefde te louteren, waardoor hij „zijn vleugels van de aarde verheffen en zich bij haar in de wereld daarboven zal kunnen voegen" Zoo ernstig en eenvoudig is zijn taal soms, dat wij er niet aan kunnen twijfelen, of de wroeging van Petrarca en zijn vreugde over de bevrijding van den spietato giogo, het meedoogenlooze juk, waren echt; wij kunnen ternauwernood a ™™ °Prechtheid van de prachtige, laatste Canzone tot de Maagd gericht, waarin hij Haar smeekt naar hem te luisteren zijn dwalende schreden te leiden, „want Medusa en mijn dwaling hebben mij tot een rots gemaakt tumor vano süllante . Doch welke waren deze zonden, die zulk een vergiffenis behoefden ? Hoe was het mogelijk, dat een hopelooze hefde, hoe hartstochtelijk ook, voor een zoo rein en engelachtig wezen zulk een wroeging en zelfbeschuldiging kon veroorzaken? Hoe kon deze heilige vrouw ooit een Medusa geweest zijn? Wat bedoelt Petrarca, als hij uitroept Non vorrei nvederla in questo Inferno? Zulke vragen komen bij ÏS^lijSSr ^ Dadenken °verhetP-bleemvanLaura^ De Triomf in Vita e in Morte di Madoma Laura zijn later geschreven en bestaan uit zes lange gedichten in terza nma, waarin mythologische, klassieke, middeleeuwsche, bijbel sche en al egonsche karakters, Visioenen, Droomen, Laura Dante, Beatrice, de Zon, de Dood, de Tijd en vele anderé 1) Het verschil tusschen de poëzie van Dante en d=, p . , Da^Ö^ «evoeï hebben wij büPetr^ '» Plaats «* en teer j j z-etrarca slechts een verschaalde, egoïstische overgevoeligheid. 155 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO dramatis personae een bonte en vreemde vertooning geven, waaruit moet blijken, hoe de Liefde over den Mensch, de Kuischheid over de Liefde, de Dood over beiden, de Roem over den Dood, de Tijd over den Roem, de Eeuwigheid over den Tijd triumfeert. De gedichten over verschillende onderwerpen (sopravarjargomenti) zijn van uiteenloopende perioden. Sommige zijn belangrijk van een literair, andere van een historisch of biografische standpunt beschouwd. Van bijzonder belang zijn twee sonnetten, die tot Boccacio gericht zijn, de beroemde Canzone, waarmede hij zich waarschijnlijk tot Cola di Rienzo wendt, een sonnet op den dood van Cino da Pistoia, de tiraden tegen het pauselijk hof te Avignon en Rome en de prachtige Canzone, die begint met Italia mia, waarover wij reeds eenige malen hebben gesproken. Uit hetgeen is gezegd zal men hebben gezien, dat Petrarca van Dante, ofschoon zij ongeveer zeventien jaar tijdgenooten waren, door een onoverkomelijken afstand gescheiden was. Wij bedoelen hier niet het dichterlijke talent. Eeuwen lang werd de Canzoniere veel meer gelezen en bewonderd dan de Divina Commedia en misschien zijn er nog wel, die verblind door het overmatige licht zich aangetrokken voelen tot de zachtere toonen van Petrarca's poëzie, tot zijn aardige tooneelen, zijn liefelijke woord-muziek. Maar afgezien van een dergelijke beschouwing moeten wij toch wel, wanneer wij de beide dichters vergelijken, getroffen worden door het moderne in Petrarca. Hij is zoowel wat zijn persoonlijkheid als wat zijn gedichten betreft, het prototype van den modernen letterkundige, terwijl zulk een uitdrukking ons in verband met den naam Dante zou doen lachen. Het zou zeer belangwekkend zijn in een Aristophaneïsche onderwereld of in een Lucianeïschen Dialoog te hooren, wat Dante van Petrarca dacht. Wat de meening van Petrarca over Dante was, weten wij vrij goed; want toen Boccaccio hem in 1359 een afschrift van de Divina Commedia zond en hem aanspoordde de onvergelijkelijke schoonheid en verhevenheid te bestudeeren, antwoordde hij, dat hij zeer zeker het gedicht bewonderde, maar dat zijn bewondering zuiver critisch was, beperkt tot den stijl en de taal, waarin „Dante gemakkelijk de eerste prijs onder de Italiaansche schrijvers behaalt". Petrarca's voorstelling van de dichtkunst geleek op een aardigen en goedonderhouden Italiaanschen tuin, zooals hij waarschijnlijk in 156 LITERATUUR (1300—1400) Milaan bezat, met een gezicht op de Alpen, op behoorlijken afstand. Er moet nog iets gezegd worden over Petrarca als „humanist", dat wil zeggen als iemand, die de herleving van de studie der klassieken, de litterae humaniores heeft bevorderd. In deze beweging, die zoo veel heeft bijgedragen tot den Rinascimento, was hij een van de eerste werkers. Hij werkte mede tot de oprichting van twee universiteiten (Pavia en Praag) en zijn invloed was geheel anders dan die van de droge handschriftenjagers en pedante geleerden van de volgende eeuw1). Hij ontdekte niet slechts zeer belangrijke handschriften 2), legde daar een verzameling van aan en benoemde klerken om klassieke schrijvers te copieeren en te vertalen, maar hij begreep, evenals Milton, dat de waarde van de Grieksche en Romeinsche literatuur voor ons niet alleen bestaat in den volmaakten vorm, maar in de groote gedachten en de hooge verbeeldingskracht van de auteurs. Petrarca trachtte de wereld terug te brengen tot het geestelijk standpunt van de klassieke schrijvers. Doch tevens bezat hij een groote bewondering voor den vorm en een sterk imitatievermogen. Zijn Ciceroniaansch proza, en eenigszins ook zijn Vergiliaansche verzen, schittert als het oorspronkelijke. Maar al wat blinkt, is geen goud. Er ligt grooter waarde in het ruwe erts van Dante's De Monarchia dan in alle elegante Brieven von Petrarca. Het is inderdaad merkwaardig, dat iemand, die zoo buitengewoon veel waarde hechtte aan den literairen vorm, dat hij dikwijls denkt, dat een bevallige zin spontaan tot' een hooge gedachte leidt, zelf zoo weinig klassieke kalmte, zoo weinig zelfbeheersching heeft bezeten. „Onrust was zijn meest opvallende karaktertrek", zegt Bertoli (La Vita It. scholafdek^zfe^bv Sn^iSïi niet/egelf aand= zijn minachting voor middeleeuwsche gb-nachïiï MS ^:evtrLTi^^^^r^h wJr Petrarca zelf een belachelijk verwaande geleerde. Zijn Triomfi zijn daar dikwijls het b'ewiis Jet p-eW,.kgt' h'J 0pm?rkte' dat h« 2°° bijzonder vanhet buitenleven genoot omdat Toe/ M TT" ^ herm'rde ^ de *anzeD' die h« Capitool hadden gered loep hij Karei IV met de geboorte van zijn dochter gelukwenschte, maakte hii een toetwintig adderen PP ' de Sibyll,!' C1<:0Patra. Zenobia,, Pentheailea en nog ongeveer eenL^L0"^'6 °P ZÏnD[eiz Varro, de tweede Decade van Livius, schijn,, fatt 'tl Stbijg^gën ^ ^^^^cJ^^pl^rDe MUone. Hij bezat een M S. van VergiliSs" (.„ans""^^" U»ÏÏZS^ M S bTlitórbeatond 3 " k°D lezen)' misschi=° «et eenige handschrift? dat toen 157 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO nel Trecento); „sospirando la pace non 1'ha mai trovata invoca la solitudine e la morte, ma cerca la compagnia e ha paura dei fulmini; disprezza le ricchezze e le desidera; scrive da santo ed asceta, e poi da pagano; instabile, irrequieto, inamorato, idealista ed allo stesso tempo materialista". Onwillekeurig denken wij aan Horatius' Tigellius: nil fuit unquam sic impar sibi. En wanneer wij zijn politiek leven beschouwen, dan merken wij dezelfde onstandvastigheid op, wat bij menigeen onoprechtheid zou zijn. Hij is een geestdriftig voorstander van de republikeinsche vrijheid; hij denuntieert met heftigheid den „barbaarschen onderdrukker" en la tedesca rabbia; hij brengt hulde aan Cola di Rienzo — maar hij is de onderdanige vriend van de Colonna-vorsten en dergelijke, met bloed bevlekte tyrannen als Galeazzo van Milaan en Jacopo Carrara van Padua en schrijft een bijna slaafschen brief om Karei van Bohemen uit te noodigen naar Italië te komen; hij huldigt Robert van Napels als magnanimo, divino Re dei Re, terwijl hij vergeet, dat deze edelmoedige en goddelijke Koning der Koningen Paus Clemens had overreed den zetel van het Pausdom naar Avignon te verplaatsen, een daad, die zoo nu en dan, voor een korte poos, zijn verontwaardiging in bijna even groote mate opwekte als het de verontwaardiging van Dante had opgewekt. Boccaccio Boccaccio's karakter is niet bijzonder belangwekkend of verheffend en met uitzondering van de pest in 1348 is het verband van zijn leven en werken met de geschiedenis van zijn tijd veel minder sterk en van veel minder belang, dan het geval was met Dante en Petrarca. Bovendien, ofschoon zijn geschriften zonder twijfel een heilzamen en grooten invloed hadden op den stijl en andere eigenschappen van het Italiaansche proza, voor ons zijn zij onvergelijkelijk veel minder waard dan de Divina Commedia of zelfs de Canzoniere. Wij zullen dus slechts eenige korte opmerkingen maken over de Decameron en zijn andere werken. Dante, Petrarca en Boccaccio behoorden tot drie zeer verschillende maatschappelijke klassen. Dante was trotsch opzijn Romeinsche afkomst en leidde zijn geslacht af van den kruisvaarder Cacciaguida (ofschoon de latere Alighieri, evenals hij zelf vóór zijn ballingschap, tot de Welfsche republikeinsche 158 LITERATUUR (1300—1400) partij behoorden); hij koesterde een diepe minachting voor de grassi, de parvenus, die zich verrijkt hadden door hun winkels en de arte del cambio. Buitengewoon heftig is hij tegen de „boerenkinkels", die uit de andere steden komen (waaronder hij Certaldo ook noemt!); hij raadt zoo iemand aan „weder naar Simifonte (bij Certaldo) terug te keeren, waar zijn grootvader liep te bedelen, een raad, dien Boccaccio, naar men vertelt, ook eens ontving van een Florentijnsche dame (misschien was zij het, die hij zoo beleedigend heeft beschreven in zijn Corbaccio), die hem verzocht fatsoenlijke vrouwen met rust te laten en naar zijn varkens te gaan, om welke dieren Certaldo in Val d'Elsa niet minder beroemd was dan de „weide van Circe", de Casentino.1). Giovanni Boccaccio, wiens vader, Boccaccino, een koopman te Certaldo was, werd in het jaar 1313, waarin Hendrik van Luxemburg stierf, geboren, misschien te Certaldo, misschien in de nabijheid van Florence, maar waarschijnlijk te Parijs. Zijn moeder, die hij nergens vermeldt, was vermoedelijk een Parijsch meisje en was, „zooals zijn bewonderaars verzekeren" (zegt Filippo Villani), gehuwd met zijn vader2). Zijn jongensjaren schijnt Boccaccio met zijn vader te Florence of in de omstreken 3) van die stad te hebben doorgebracht; deze wilde een handelsman van hem maken, maar waarschijnlijk verzette de jonge man zich daartegen en het gevolg was, dat hij in de rechten ging studeeren, iets wat misschien nog minder bij zijn aard paste. Ongeveer zes jaren studeerde hij onder leiding van den dichterlijken jurist Cino van Pistoia, die wellicht ook te Bologna de leermeester van Petrarca is geweest. Hoe het ook zij, Boccaccio was, toen hij nog een jonge man was, te Napels, waarheen hij was gestuurd om zijn studie te voltooien. Indien dit werkelijk de bedoeling was, dan is dat mislukt. De Sirene Parthenope bleek al te verleidend. Deels door den invloed van de weelderige levenswijze aan het hof van Anjou, waar de kleindochter van koning Robert, Johanna, die nu ongeveer 18 jaar oud was, wegens haar onzedelijkheid berucht werd, deels door den invloed >) Purgat. XIV. Voor Certaldo zie Parad. XVI So en 62 ■I^'T- Vi"anri; d-ie B°cc«ci° »ls privaat-docent'in de Dante-cpexegese opvolgde, noem, den vader ,n zijn Latijnsche „Levens van Florentijnen" fater naturalil" P % ' den oi^en'Boccaccio^ zijn eweest^ Settignano' schijnt werkelijk het eigendom van 159 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van het klimaat en van Vergilius i), moest Justinianus weldra wijken voor Fiammetta. Deze vlam van Boccaccio, in naam de dochter van een graaf d'Aquino, maarzooals men algemeen geloofde, een dochter van koning Robert, was de echtgenoote van een hoveling. Boccaccio ontmoette haar voor de eerste maal in de kerk van S. Lorenzo, waarschijnlijk op Paaschavond van 1338. Hij was 25 en zij 28 jaar oud. Het is niet bekend, hoe hun verhouding eigenlijk was en misschien was de geheele geschiedenis van hun liefde een verzinsel van Boccaccio's verbeelding, die ook Beatrice, zooals wij uit zijn geschriften over Dante weten, slechts beschouwde als een noodzakelijk deel van de uitrusting van een dichter. Maar m ieder geval schijnt de een of andere hooggeboren Vrouwe wie het dan ook geweest is, hem tot schrijven aangezet té hebben en het schijnt wel zeker, dat de droevige jammerklachten over haar ijzige minachting, die wij in sommige van zijn sonnetten aantreffen en die zulk een treffende tegenstelling zijn met zijn novelle Fiammetta, ons de waarheid vertellen. Omstreeks 1340 vond de oude Boccaccino het zeer noodig zijn verloren zoon naar huis te roepen. Hier begon deze natuurlijk te morren. Hij schildert ons in doffe kleuren het sombere, stille en naargeestige huis en het norsche, terugstootende gezicht van zijn ongevoeligen, zonderlingen en giengen vader; doch wij moeten niet te sterk onder den invloed hiervan komen, want Filippo Villani verzekert ons, dat de vader alles deed, wat hij kon, om den twistzieken jongeman vriendelijk te stemmen en te helpen. Zoo was de toestand ook te Florence of misschien in de Casa Boccaccio, ongeveer vijf kilometer van Florence, En toch gebeurde er genoeg in die streken, want in dezen tijd viel de korte, maar bloedige regeering van den „Hertog van Athene", een episode van zoo groot belang in de geschiedenis van de republiek, dat Machiavelli er zijn beste krachten aan wijdt, terwijl Boccaccio, ofschoon, of misschien beter omdat, hij erin leefde, deze gebeurtenissen minder belangrijk toeschenen dan dé liefde van Pamfilo en Fiammetta. 1) Filippo Villani vertelt ons, dat Giovanni eens bij de plaats kwam, waar de asch van Vergilius was begraven en dat toen plotseling een hevige liefde voor de dichtkunst bij hem ontwaakte en dat hij besloot zijn leven aan die Muze te wijden. Maar Boccaccio zelf verhaalt ons dat hij reeds jong had getracht verzen te maken, en hij klaagt over zijn vader die hem had belet een wereldberoemd dichter te worden. IÖO 21. Paus Alexander VI 160 LITERATUUR (1300—1400) Ongeveer in het jaar 1344, toen de vader weder een huwelijk had gesloten, misschien voor de derde maal, keerde de zoon, die nu ongeveer 30 jaar oud was, naar Napels terug. Hier was de oude koning Robert gestorven *), en Johanna had op den leeftijd van 27 jaar den troon der Anjous bestegen. Boccaccio moet wel geweten hebben, wat het ware karakter van deze vrouw was, want hij vertoefde te Napels, toen in 1345 haar echtgenoot Andreas van Hongarije met haar toestemming werd vermoord, misschien op haar aandringen en wel door den man met wien zij kort daarna huwde. En toch gedroeg hij zich als een getrouwe en nederige hoveling en prees haar in zijn geschriften 2) als de roem van Italië. Wij moeten echter toegeven, dat hij een goede reden had om dankbaar te zijn, indien het waar is, dat hij op haar koninklijk bevel met de Decameron begonnen is, zooals het verlangen van Koningin Elisabeth om Falstaff verliefd te zien ons de Merry Wives geschonken heeft. In !349. het jaar na de vreeselijke pest-epidemie, is hij weer te Florence. Zijn vader was gestorven, misschien als een van de tallooze slachtoffers van de Morte Nera en Giovanni had de helft van zijn bezittingen geërfd en was voogd geworden over zijn jongeren broeder, Jacopo. Het schijnt, dat hij de Signoria verscheidene malen als gezant heeft gediend ; twee van deze gezantschappen zijn voor ons van bijzonder, zoo al niet van politiek belang; want bij een van deze gelegenheden bracht hij de dochter van Dante te Ravenna een bezoek en in 1351 werd hij naar Padua gezonden om aan Petrarca de voorwaarden over te brengen, waarop hij zijn geconfisceerd familie-bezit zou kunnen terugkrijgen. (De vriendschap tusschen deze twee, die zulk een gunstigen invloed had op den jongste, was waarschijnlijk met briefwisseling begonnen, en in 1350, toen Petrarca op weg was naar Rome, om het jubileum bij te wonen, was hij te Florence of te Settignano de gast geweest van Boccaccio). Wij zien, dat sinds dien tijd de auteur van Fiammetta en L'Ameto zich ernstig aan de studie zet en zijn krachten besteed aan uitvoerige encyclopaedistische compilaties, op historisch, mythologisch en geografisch gebied. Bovendien begon hij op aan- aanVaTrcWe"'0 blijkbaar niet te NaPels of te Rome, toen Petrarca de lauwerkroon s) In een Latijnsche Eclege veroordeelt hij echter haar gedrag. K l6l ITALIË VAN DANTE TOT TASSO sporing van Petrarca, die er steeds over klaagde, dat zijn kostbaar handschrift van Homerus „stom" voor hem was, niet slechts Grieksch te studeeren, maar nam zelfs een afzichtelijken, vuilen Byzantijn, Leontios Pilatos van Calabria *) in huis, die door zijn toedoen een ambt te Florence verkreeg en een Latijnsche vertaling maakte van gedeelten uit de werken van Homerus en Plato. Door zijn Grieksche studies leerde Boccaccio de grootheid van Dante wellicht beter waardeèren; het schijnt, dat hij de geheele Divina Commedia heeft overgeschrevén om het handschrift aan Petrarca ten geschenke te geven. De vrienden hadden blijkbaar het onderwerp behandeld, toen zij elkander in 1351 te Padua ontmoetten en Boccaccio hoopte zonder twijfel Petrarca te overreden het gedicht nauwkeurig te lezen; maar toen ten slotte het MS. gereed was en verstuurd, was het resultaat, zooals wij gezien hebben, eenigszins ontmoedigend. In 1361 vond, zooals men dat weieens genoemd heeft, de bekeering van Boccaccio door Petrus van Siena plaats. Een Karthuizer monnik, Pietro di Petroni, kreeg een visioen van hemel en hel en zond boodschappen naar eenige personen, waaronder ook Petrarca en Boccaccio waren, dat zij weldra zouden sterven en naar de hel zouden gaan, indien zij de „profane letteren" niet opgaven en hun levenswijze volkomen veranderden. Boccaccio was ontsteld en besloot al zijn geschriften te verbranden en monnik te worden. Petrarca's opvatting toonde een fijner gevoel. Er zijn mooie gedeelten in zijn brief aan zijn vriend. Hij houdt vol, dat de „profane" literatuur geenszins de heiligheid in den weg - behoeft te staan, maar dat zij, wanneer men haar goed begrijpt, een karakter rein en edel kan maken. Tevens geeft hij Boccaccio een wenk, dat deze misschien zijn levenswijze en zedelijke inzichten zou kunnen veranderen; en hij biedt hem zeer edelmoedig aan zijn boeken te koopen, totdat hij zijn evenwicht zou hebben herkregen. Het eindresultaat was, dat Boccaccio zijn philosophische en klassieke studies doorzette, maar bittere wroeging toonde over zijn dartele publicaties en al zijn bekenden verzocht die te vernietigen. 1) Petrarca zegt, dat hij brieven schreef „vuiler en langer dan zijn baard". Deze eerste professor in het Grieksch aan een Westerscne Universiteit, zooals hij weieens genoemd is, werd (evenals Aiax, de zoon van Oïleusl aan boord van zijn schip, toen hij van Constantinopel terugkeerde, door den bliksem gedood. l62 LITERATUUR (1300—1400) Daarna bezocht hij Napels, waar hij uitgenoodigd was door een van de vermogende Florentijnsch-Napelsche Acciaiole, die hem, toen hij weigerde zijn biografie te schrijven, op minachtende wijze behandelde en daarom door den verontwaardigen letterkundige met satiren en beleedigingen werd aangevallen, die een sterke tegenstelling vormen met het come sa di sale van Dante. In 1365 was hij als officieel persoon te Avignon om Urbanus V te overreden naar Rome terug te keeren en in 1368 was hij te Rome om den Paus bij zijn terugkeer geluk te wenschen. Tusschen deze twee data bezocht hij Venetië, waar hij bij afwezigheid van Petrarca door diens dochter en schoonzoon in het huis op de Riva degli Schiavoni ontvangen werd. In 1373, op den leeftijd van zestig jaar, werd hij door de Florentijnsche regeering aangesteld als privaat-docent, om over de Divina Commedia college te geven. Hij hield zijn lezingen, 50 of 60, in de kleine kerk van S. Stefano, dicht bij den Ponte Vecchio, of volgens anderen in de Badia, die toen misschien S. Stefano heette. Op ieder college heeft hij waarschijnlijk ongeveer 45 verzen behandeld, want hij kwam slechts tot Inferno XVII. Blijkbaar wilde hij dit werk nauwkeurig doen, maar ofschoon de Comento ons vele wetenswaardige inlichtingen geeft, bevat hij toch ook zeer vele waardelooze verklaringen en bewijst, zooals ook de veel vroeger geschreven, aardige Vita di Dante x\ dat hij, evenals waarschijnlijk de meesten van ons, in het geheel niet in staat was Dante in al zijn grootheid te begrijpen. Hij degradeert de Vita Nuova tot een aardige liefdesgeschiedenis, beschouwt Beatrice als een soort Fiammetta en verkneukelt zich in de idee, dat een jongen van negen jaar verliefd wordt. Terwijl Boccaccio zijn colleges over Dante gaf, stierf Petrarca. De dood van zijn vriend greep zijn zwakke gezondheid in dier mate aan, dat het waarschijnlijk ook zijn dood verhaastte; hij overleed te Certaldo op den 2ien December 1375. Dit zijn de voornaamste werken van Boccaccio en de data, waarop zij vermoedelijk geschreven zijn: 77 Filocopo, een vroeg werk, II Filostrato (te ;Napels?), ongeveer 1338, La 1) Misschien omstreeks 1350 geschreven, na zijn (vroeger vermeld) hezoek aan Dante's jongere dochter, Beatrice, die als non te Ravenna leefde. Hij had de opdracht haar, als een geschenk van de Florentijnen, tien gouden florijnen te brengen. I63 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Teseide, L'Ameto en Ninfale Fiesolano, alle drie omstreeks 1341—42, gedurende zijn verblijf te Certaldo en Settignano, toen hij uit Napels teruggeroepen was, l'Amorosa Vüionè omstreeks 1343; Fiammetta, misschien reeds ontworpen na zijn vertrek van Napels, maar blijkbaar veel later gepubliceerd; // Decameron, vermoedelijk begonnen te Napels in 1345 op aansporing van koningin Johanna, doch eerst in 1353 voltooid. De Corbaccio ten slotte, die wij reeds vermeld hebben en die waarschijnlijk in 1359 geschreven is, toont aan, waartoe Boccaccio kon vervallen. Over zijn kleinere werken zullen een paar opmerkingen voldoende zijn. De Filostrato en Teseide vertellen de geschiedenis van Troilus en Cressida en van Palaemon en Arcite. Zij zijn vol van allerlei dwaashed en narigheid en verdienen allerminst als heldendichten te worden beschouwd; maarden letterkundige zijn zij toch van belang om de heldere, vlotte taal en bovendien, omdat zij geschreven zijn in ottava rimal), dat hier voor het eerst, ofschoon het reeds dikwijls is gebruikt in populaire balladen, in een erkend litterair werk verschijnt. De Ameto is ook belangwekkend, omdat het een der oudste voorbeelden is van een pastoralen achtergrond in de Italiaansche letterkunde. Florentijnsche nymfen ontmoeten haar minnaars in het dal van de Mugnone, een zijrivier van den Arno, en de verschillende leden van het gezelschap vertellen elkander, evenals in den Decameron, allerlei verhalen. Het bestaat uit proza en poëzie (terza rima) en is buitengewoon fantastisch en soms weerzinwekkend. De Ninfale Fiesolana beschrijft in ottava rima de liefde van Affrico en Mensola, die de beide welbekende rivieren voorstellen, die van dé heuvels van Fiesole en Settignano stroomen. De poemetto is heel aardig, maar bevat toch veel, dat onzen afkeer opwekt. Wat de Amorosa Visione betreft (50 canti in terza rima), het is, wanneer Boccaccio het niet ironisch bedoeld heeft', een droevige, onbewuste karikatuur van den ouderen Dantesken allegorischen stijl en toont een verwonderlijke misvatting van den sommo bene van Dante; want het Empyreum van dit „Visioen van de Liefde" is een Paradijs van zinnelijk geluk. De novelle Fiammetta ten slotte, waarin met Wer- A *L.De StanZ* van acht..ve"en met driedubbel rijm, later gebruikt door Pulzi, Boiardo, Anosto, en eenigszins gewijzigd door Byron. I64 LITERATUUR (1300—1400) theriaansche levendigheid de heldin wordt beschreven en haar hartstochtelijk verlangen en wanhoop bij het bericht van de ontrouw van Pamfilo (Giovanni Boccaccio), is misschien in onze oogen kinderachtig en vervelend, maar toch van belang, daar het waarschijnlijk het eerste voorbeeld is in de moderne Europeesche letterkunde van een psychologische fictie, de eerste volledige en niet autobiografische (zooals de Vita Nuova of de Canzoniere) teekening van het gevoelsleven. Indien Fiammetta werkelijk de dochter van koning Robert voorstelt, en indien al haar verliefde gevoelens verdichtselen zijn, zooals vrijwel vast staat, zal Boccaccio dit werk eerst op het einde van zijn leven gepubliceerd hebben, want hij zal het wel niet gewaagd hebben na de publicatie naar Napels terug te keeren. De Decameron bestaat uit honderd verhalen, die door tien personen in den loop van tien dagen, zooals de titel aangeeft, verteld worden. De opzet van dit boek is merkwaardig. Boccaccio was in 1349 naar Florence teruggekeerd, een jaar na den Zwarten Dood en was waarschijnlijk sterk onderden indruk gekomen van al wat hij van de overlevenden gehoord had. Vermoedelijk is hij toen op de vernuftige idee gekomen om zijn verhalen aldus bijeen te voegen; vele daarvan, de liederlijkste allicht, had hij zonder twijfel reeds vroeger geschreven op aansporing van koningin Johanna. In zijn inleiding geeft hij een buitengewoon levendige beschrijving van de verwoesting, door de pest veroorzaakt, een beschrijving, waardoor zijn naam is verbonden met dien van Thucydides en Procopius *). Hij vertelt ons, hoe op een Dinsdagmorgen zeven jonge dames, die elkaar in de S. Maria Novella hadden ontmoet, uit angst voor de pest besloten naar buiten te vluchten en hoe zij in gezelschap van drie jonge mannen tien vroolijke dagen doorbrachten met feest vieren, zingen en verhaaltjes vertellen in twee villas dicht bij Florence2). !) Ofschoon zijn beschrijving in bijzonderheden oorspronkelijk is, berust zij toch op de beroemde beschrijving van Thucydides (of Procopius ?). Derhalve schreef hij dit waarschiin"JJ kort nadat hij zijn Grieksche studies met Leontios Pilatos (in 1352) begonnen was. ' ) De eerste twee dagen in Poggio Gherardo, dicht bij den weg naar Settignano • vandaar verhuisden zij naar de groote Villa Palmieri, tusschen Florence en Fiesole. De bekende gro?.P,van feven dames en drie heeren, die in een tuin naar de muziek luisteren, stelt waarschijnlijk het Decameron-gezelschap voor, ofschoon Vasari vermoedt, dat de figuur in het midden Castracane verbeeldt. Tusschen de hoornen fladderen de Cupido's, maar van dichtbij nadert met haar zeis de verschrikkelijke gedaante van den Dood, en dreigt de geheele groep neer te maaien. In Pisa had de Zwarte Dood juist kort geleden van elke zeven inwoners er zes weggerukt. I65 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Wat den inhoud van den Decameron betreft, zullen wij kort kunnen zijn. Vele van de aardigste verhalen, waarvan verscheidene ons in andere talen goed bekend zijn kunnen teruggebracht worden tot Oostersche, Fransche, Italiaansche en andere bronnen. Een groot gedeelte, vermoedelijk de meest gewaagde, waren door Boccaccio bedacht om de dames van het Napelsche hof te vermaken; maar wij dienen er op te wijzen dat Boccaccio geenszins den smaak hiervoor heeft opgewekt. Duizenden van Fabliaux, Conti en Novelle ^) bestonden reeds en werden gretig gelezen door de „gentile donne", zooals wij kunnen zien in een lijst van dergelijke romans, die in de Corbaccio gegeven wordt; men was ongevoelig voor de obscoeniteiten, die er in voorkomen, iets wat ons ook zoo treft bij de zeven voorname dames van de Villa Palmieri, wier eer volgens Boccaccio door geen enkele smet bezoedeld was. Bovendien moeten wij niet vergeten, dat deze beroemde Commedia Umana di Giovanni della Tranquillita, zooals zij door haar bewonderaars is genoemd in tegenstelling met de „vermoeiende, grimmige en sphinxachtige" Commedia Divina van Dante, als het ware een van de krachtigste pogingen van den herboren geest van Vrijheid was om zichzelf, evenals de jonge Hercules, te bevrijden van de slangen der middeleeuwen, een stoutmoedige aanval tegen een verkeerde opvatting van het leven en de menschelijke natuur3), een onmeedoogenlooze onthulling van het bijgeloof, de huichelarij en de onbeschrijfelijke ondeugden, die in de boezem van de Kerk van dien tijd werden gekweekt. Maar zelfs indien wij toegeven, hetgeen wegens zijn latere wroeging zeer onwaarschijnlijk is, dat Boccaccio een hooger doel beoogde dan lichtzinnig vermaak, moeten wij toch bekennen, dat door satire of grofheid nooit een groote hervorming is tot stand gekomen; en men begaat geen onrecht jegens hem, wanneer men beweert, dat het standpunt van den Decameron buitengewoon vulgair is, over het algemeen !) B.v. Melchisedech en de drie ringen door Lessing in zijn Nathan naverteld ; Shakespeare's AÏVs Well, Measure for Measure, en Cymbeline. 2) De liederlijkste van allen waren misschien de Carmina Vagorum (liederen van de zwervende studenten) in Bas-La tin. 8) De reactie die volgde op de bevrijding van den menschelijken geest uit de middeleeuwsche kluisters veroorzaakte eerst toestanden, die nog erger waren dan vroeger heerschten. Matteo Villani schrijft de uitbarsting van onzedelijkheid en weelde toe aan de pest, maar men moet de oorzaken dieper zoeken. 166 LITERATUUR (1300—1400) dat van den Florentijnschen villan rifatto, opgesierden boerenkinkel, die door Dante wordt bespot. Terwijl hij een onderdanig ontzag toont voor rang en geld, voor de etiquette en de elegance van de deftige kringen, schijnt Boccaccio, te oordeelen naar zijn Decameron ten minste, allerminst in staat geweest te zijn om eenigen eerbied te koesteren voor een edel gevoel of een hooge aspiratie, voor vaderlandsliefde, zelfopoffering, ridderlijke eer, maagdelijke zedigheid, ware flinkheid. Zijn pogingen om goede en reine vrouwen te teekenen zijn grotesk en belachelijk; Griselda is bespottelijk; en hij was evenmin in staat om te bemerken, dat te midden van de onweerlegbare verdorvenheid van de geestelijken er toch nog vele oprechte en trouwe aanhangers van het ideaal van een heilig leven waren. Van zuiver letterkundig standpunt beschouwd, hetgeen evenwel niet het standpunt behoeft te zijn van iemand, die de literatuur liefheeft, zijn Boccaccio's verdiensten zeer groot. Dan verduistert zijn artistieke ernst zijn moreele onverschilligheid en men moet toegeven, dat hij behalve eenige zeer aardige gedichten een groot aantal karakters heeft gecreëerd, die voor ons leven en hun recht van bestaan hebben. Carducci gaat zelfs zoo ver te beweren, dat na Dante en voor Shakespeare geen schrijver zoo vele verschillende typen heeft ingevoerd. Een andere groote verdienste van Boccaccio was de introductie van een Italiaansche proza, dat zoowel van het ernstige, plechtige, muzikale proza van de Vita Nuova als ook van de tamelijk zware en stugge taal van de geschiedschrijvers sterk afweek. Boccaccio's verhaaltrant is lenig en bevallig als de bewegingen van een wild dier; of, om een andere beeldspraak te gebruiken, het is een buitengewoon genot zich op de kalm stroomende, heldere rivier van zijn welsprekendheid, met haar afwisselenden en dikwijls verrassenden rhythmus rustig te laten afdrijven. Soms is de sensatie bijna dezelfde als die de muzikale cadans van een eenvoudig verhaal in de Odyssea of een opgewekte passage in Plato ons geeft. De Decameron werd dadelijk populair en gedurende drie eeuwen was zijn invloed op de literatuur groot, veel grooter dan die van Dante's gedicht. Zelfs Sacchetti, die 45 jaar lang een tijdgenoot van Boccaccio was en wiens honderd Novelle geenszins de vergelijking met den Decameron kunnen 167 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO doorstaan, verbond den naam van zijn meester, toen hij over diens dood schreef, met dien van Dante, ofschoon tusschen beiden een negenvoudige Styx stroomt. Nu Giovanni is gestorven, klaagt Sacchetti, is alle poëzie verdwenen, en „de huizen van den Parnassus zijn ledig" E vuote son le case di Pamaso. 168 22. ' (a) Cesare Borgia (b) Lucrezia Borgia 168 HOOFDSTUK VII KUNST (1300-1400) IN Italië in de Middeleeuwen hebben wij de ontwikkeling van de Italiaansche bouwkunst, beeldhouwkunst, schilderkunst (en het mozaïek-werk) besproken van hun oorsprong tot den tijd van Dante. Wij zullen thans, evenals bij de letterkunde geen poging doen om den loop van deze drie groote stroomen, die nu vele zijrivieren in zich beginnen op te nemen, verder te volgen. Het zal voldoende zijn om een overzicht te geven, eenige algemeene opmerkingen temaken en enkele van de belangrijkste kunstenaars uitvoeriger te behandelen. Een dergelijke methode moge misschien onsamenhangend en oppervlakkig schijnen, maar het heeft toch ook zijn voordeden, waarvan er een is, dat men aldus eenige beroemdheden gemakkelijk in hun juiste omgeving kan plaatsen, personen, die men later kan gebruiken als wegwijzers, wanneer men in de wildernis van de kunstgeschiedenis dreigt te verdwalen. SCHILDERKUNST De geschiedenis van de Italiaansche schilderkunst gedurende den Trecento is voornamelijk de geschiedenis van de werken van Giotto en van zijn leerlingen. Van FlorenceJ) verspreidde zich zijn invloed over de Italiaansche steden re Rome, Napels, Padua en Assisi voerde Giotto zelf belangnjke werken uit en tot het einde van deze eeuw was het M%?Vro\\lJ&^:Z^%'T,f F1°reD.C/ h«ft men overdreven (zie Italië in eCnmMbeU,nm!'s T""' ^ ™ ^«^^ aZ"» l2^ÏÏ&£?££?. Werken van hem bestaan nog in den Palazzo Pubblico te Sien» H?;' ük-uf a P Napels en te Assisi Een lat?™. i-u ? , ' H,) schllderde ook te heef, ook prachtig oorspronkeltk werkgeleverd? ^oryen 0mstreeks I69 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO grootste gedeelte van Italië, dat den ouden Byzantijnschen stijl vaarwel zeide, afhankelijk van de navolgers van Giotto, de zoogenaamde Giotteschi. Maar zooals het meestal gaat, de volgelingen verzwakten de kunst van den meester en gedurende de laatste helft van deze eeuw ging de kunst sterk achteruit. Maar dan, in de eerste jaren van den Quattrocento, verschijnt Masaccio, die zooals Leonardo da Vinei ons vertelt de bijna verdwenen levenskracht weer opwekt door een terugkeeren tot de natuur en den plastischen stijl invoert, dien Vasari moderne kunst noemt en die door sommige moderne critici wordt afgekeurd als buitengewoon wereldsch. Deze stijl, gemodifieerd door de nieuwe liefde voor vreugde en schoonheid, zooals die door Filippo Lippi en Botticelli werd gevoeld, bereikte zijn hoogste ontwikkeling in Raffael. Zoo kunnen wij in groote trekken den loop van de voornaamste rivier van de Italiaansche' schilderkunst gedurende ongeveer 200 jaar aanwijzen; maar wij hebben menigen belangrijken zijstroom weggelaten, die later moet worden vermeld, als ook een zeker prachtig meertje, dat op een afstand van de groote en kleine rivieren ligt en de jongere werken van Fra Angelico symboliseert In het mooie opschrift, dat Poliziano heeft geplaatst onder de buste van Giotto, die Maiano voor den Florentijnschen Duomo heeft vervaardigd, zegt hij, dat de beroemde schilder de doode schilderkunst weder in het leven heeft teruggeroepen. Dooden te laten opstaan is een daad van scheppende kracht en zonder twijfel verschijnt een dergelijke kracht soms in dit aardsche rijk van natuurwetten en trotseert alle gewone ontwikkeling. Maar de vraag is, of de herleving van de schilderkunst door Giotto het gevolg van zulk een scheppende daad was of dat de populariteit (de roep, zooals Dante zegt), waardoor hij zijn meester Cimabue heeft verdreven, eenvoudig, zooals zoo dikwijls het geval is, het resultaat was van een aantrekkelijke verandering in de methode. Theoriën over den aard en het doel van de kunst zijn meestal nutteloos, behalve misschien voor dengene, die haar ontwikkelt; maar indien iemand, evenals Plato, er mede n Wij zullen echter zien, dat ook Angelico de methode van Masaccio heeft overgenomen. Een belangrijke zijrivier is natuurlijk Venetië, dat in het midden van den Quattrocento groote schilders begon te leveren. I70 KUNST (1300—1400) tevreden is woorden te gebruiken, in zooverre zij bruikbaar zijn voor een poging om datgene te vertellen, wat niet rechtstreeks kan worden medegedeeld als een wetenschappelijk feit, dan kan men misschien zonder gevaar voor ernstige tegenspraak beweren, dat de ware kunstenaar, werkelijkheid, wezen, leven, ziel, geest of hoe wij datgene, wat het ding op zichzelf achter zijn verschijning is, willen noemen, waarneemt; en dat hij niet slechts het werkelijke voorwerp voor ons onthult, zooals de beeldhouwer uit het ruwe marmer den levenden vorm bevrijdt maar dat hij ook, zooals Shakespeare zegt, iets aan de natuur kan toevoegen, door nieuwe vormen te scheppen, die zooals alle voorwerpen in de natuur navolgingen 2) zijn van het ideale volmaakte, en ons aan het onzichtbare en eeuwige herinneren, zooals Plato het voorstelt. En daarvoor heeft de kunstenaar geen wetenschappelijke techniek of buitengewone afwerking noodig. Het is van weinig of geen belang, of hij een methode toepast van zuivere lijnen zonder schaduwen, etherisch, of van stevige, plastische vormen met alle effecten van chiaroscuro. Van een oud verweerd fresco, waar hier of daar nog slechts een zweem van kleur of een straal van goud de aanwezigheid van een gevleugelde gedaante of van een menschelijken vorm aangeeft, kan men soms evenveel genieten als van het prachtigste werk van een lateren kunstenaar. Of de kunst van Giotto iets toevoegt aan de natuur of een apocalyptische boodschap brengt, of zelfs bij benadering het ding op zich zelf geeft, zijn vragen, die ieder voor zich moet beantwoorden, tenzij hij die liever onbeantwoord laat. Laten wij thans eens zien in hoeverre het leven van Giotto in verband staat met de geschiedenis van zijn tijd. Hij werd geboren 1276, toen Dante een jongen van elf jaar was en hij overleefde hem 25 jaar. Toen hij nog een kind was, vond de Siciliaansche Vesper plaats (1282) en de verpletterende nederlaag der Pisanen bij Meloria (1284), die ons het lot van Ugolino in herinnering brengt. Daarna kwam de slag bij Campaldino, in het Casentijnsche, waar de Toskaansche J) St come per levar si potte in pieira . . . , una viva figura (Michelangelo). ) Natuurlijk geen realistische imitaties, zooals de beroemde vlieg van Giotto die Cimabue tevergeefs van een zijner schilderijen trachtte te verjagen. Plato veroordeelt de voortbrengselen van de kunst, daar zij „tweemaal van de werkelijkheid verwijderd zijn", navolgingen van navolgingen. Hij heeft zeker gelijk ten opzichte van veel, wat men kunst noemt. 171 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Ghibellijnen werden verslagen en waar Dante in de rijen van de Florentijnsche Welfen streed, een slag, die ons de wondere beschrijving van het lot van Buonconte's lichaam en ziel voor den geest roept*). Deze overwinning opende voor Florence een groot veld van invloed in Midden-Italië en waarschijnlijk heeft Cimabue in het jaar daarna zijn veelbelovenden leerling, Giotto, wiens bedrevenheid in het schilderen van schapen en vliegen hij reeds had leeren bewonderen, naar Assisi mede genomen om met hem samen te werken aan de fresco's 2) in de boven kerk van S. Francesco. De jongen was nu ongeveer 14 jaar oud. Het is niet te gelooven, dat hij, zooals sommige beweren, reeds op dezen leeftijd de beroemde reeks van de 28 tooneelen uit het leven van S. Francesco schilderde of zelfs begon te schilderen. Dit deed hij waarschijnlijk niet voor 1296 ongeveer en wij mogen wel veronderstellen, dat hij gedurende een gedeelte van die zes jaren te Florence vertoefde, waar hij ongetwijfeld vriendschap sloot met Dante, die reeds bekend was als de schrijver van de Vita Nuova en een opkomend staatsman. Daarna ontving hij een uitnoodiging van Kardinaal Stefaneschi, een neef van den beruchten Bonifacius VIII, om naar Rome te komen. Hier bleef hij vermoedelijk tot den herfst van 1300, want hij schijnt met zijn medeburgers Giovanni, Villani en Dante het jubileum te hebben bijgewoond. (Voor de Navicella en het portret van Bonifacius zie Italië in de Midd. plaat 50 en 57. De Lateraan fresco's werden vernield door den brand van 1308, of werden ongeveer 1330 geschilderd en vernield door den brand van 1360). Misschien keerde hij naar Florence terug met Dante; deze was in den zomer van dat jaar Prior geweest en had daarmede het recht verworven, dat zijn beeltenis bij die van andere aanzienlijken in het Paradijs-fresco werd gevoegd, dat Giotto heeft geschilderd in de kapel van den Bargello (paleis van den Podesta)3). Daarna deed Karei van Valois zijn intrede en volgde de verbanning van Dante. Waarschijnlijk keerde Giotto in dezen tijd naar Assisi terug 1) Pm-gat. V, 88 vlg. s) Voor Giotto hadden reeds twee generaties van artisten in de boven-kerk gewerkt. Aan Cimabue kunnen de prachtige fresco's van het transsept worden toegeschreven, die nu nog' zulk een sterken indruk maken, al zijn het ook doffe schaduwen van hun vroegere schoonheid. Voor 1290 had Cimabue ook gewerkt in de beneden-kerk, die later door Giotto en zijn leerlingen versierd is. 3) Nadat de kapel in 1337 was afgebrand, werd het fresco blijkbaar geheel overgeschilderd. 172 KUNST (1300—1400) en schilderde1) de allegorische tooneelen op het gewelf boven de graftombe van den heilige; en misschien was hij nog daar of anders te Florence, toen de ramp op de Ponte alla Carraia plaats vond, in 1304 (zie hfdst. IV). Een jaar of twee later is hij te Padua, een vrije Welfsche stad, die weldra onder de heerschappij van het Carrara-geslacht zou komen; een rijke Paduaan, Scrovegno, die een kapel had gebouwd (de Madonna del? Arena), wilde deze door Giotto met fresco's laten versieren. Terwijl hij met deze fresco's bezig was (1306), bezocht Dante, zooals Benvenuto da Imola in 1376 geschreven heeft, Padua en was de gast van den schilder; en het is interessant om een feit op te merken, dat misschien eenigszins ongenaam voor hem was, namelijk, dat Dante juist in dien tijd ongeveer een gedeelte van den Inferno schreef, waar hij den vader van Giotto's beschermheer tot een zeer onplezierige plaats in de hel veroordeelt en hem voor eeuwig belachelijk maakt door de groteske vergelijking met een os, die zijn neus aflikt (Inferno XVII). Terwijl Giotto nog te Padua was, werd de zetel van het pauselijk gezag door Clemens V naar Avignon overgebracht (1308) en besteeg Robert van Anjou den troon van Napels. Daarna vernemen wij, dat hij te Ferrara, Ravenna en Verona fresco's schilderde in de Franciskamer kerken, doch deze zijn alle verloren gegaan2). Hij was nu een vermogend man, liet de famiüe-bezitting in den Mugello (de vallei van de Sieve, ruim 20 K.M. ten noord-oosten van Florence) in orde brengen en vestigde zich aldaar; toch kwam hij dikwijls te Florence, maar de uitoefening van de kunst ging met groote moeilijkheden gepaard, want de tijden waren stormachtig. Hendrik van Luxemburg was in Italië gekomen en ofschoon de Florentijnen den Duitschen monarch dapper getrotseerd hadden, bracht de Ghibellijnsche condottiere Uguccione hen kort daarna (1315) een ernstige nederlaag toe bij Monte Catini en versloeg Castracane hen tien jaar later bij Altopascio. Vele fresco's van dezen tijd, zooals die van de Baroncelli kapel (Santa Croce) zijn onbarmhartig vernield en eerst 80 jaar geleden ongeveer zijn de Bardi en Peruzzi kapellen eindelijk bevrijd van de intonacolaag en op roekelooze wijze overgeverfd. De 1) Moderne critici schrijven deze fresco's aan volgelingen van Giotto toe, doch de redenen hiervoor aangehaald zijn zwak. 2) Vasari vermeldt een portret van Can Grande, die eerst in 1312 Signor werd. 173 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bewonderenswaardige ijver van dezen man, als ook zijn geweldig productie-vermogen blijkt uit het groote aantal werken die verloren zijn gegaan en door de oude schrijvers worden vermeld, behalve al hetgeen nog van hem over is. In 1330 werd Giotto naar Napels geroepen door koning Robert, wiens gezag in den Regno en zelfs te Rome na den roemloozen Rómerzug van Lodewijk van Beieren was hersteld; en voordat hij, in 1334, Napels verliet, was Boccaccio daar misschien gekomen. (Voor de fresco's van Giotto te Napels zie men hfdst. II). In 1333 werd Florence door een geweldige overstrooming geteisterd, die de bruggen vernielde en groote schade veroorzaakte. De geestdrift, die de Florentijnen bezielde om niet alleen deze verliezen te herstellen maar ook om hun stad nog veel schooner te maken, had ten gevolge, dat de Signoria Giotto, „onzen grooten en geliefden meester" tot hoofdarchitect van den nieuwen Duomo aanstelde, en hem den bouw opdroeg van den Campanile, over welke gebouwen wij later uitvoeriger zullen spreken. Dit groote werk hield hem gedurende de laatste jaren van zijn leven bezig, met uitzondering van een bezoek aan Azzo Visconti te Milaan, waar hij fresco's schilderde, in het oude hertogelijk paleis (Palazzo di Corte) dat niet meer bestaat maar waar thans het Palazzo Reale (van de i8e eeuw) zich verheft, dicht bij den Duomo. Giotto's werkzaamheid strekt zich over meer dan veertig jaren uit. Wanneer men een blik slaat op een van zijn werken, die het minst gerestaureerd zijn (uitgezonderd zijn vroegste werken, zooals de Madonna van de Florentijnsche Accademia) dan wordt men niet alleen getroffen door de heldere kleuren,' de zachte omtrekken, het vele licht, de glanzende en rosé tinten van het menschelijk lichaam en andere uitvindingen waarop moderne deskundigen hebben gewezen en die door de volgelingen van Giotto zijn geadopteerd (en na dezen weder door de Renaissanceschilders), maar men ziet ook een geheel nieuwe wijze van voorstelling. Wij zien, dat de schilder, met gunstigen uitslag, getracht heeft een gebeurtenis dramatisch voor te stellen door de handeling en de gelaatsuitdrukking. De groepeering is zoodanig, dat de schilderij een onafhankelijke eenheid is geworden Deze volkomen nieuwe ') Giotto's kracht ligt vooral in de dramatische voorstelling • ™r.n„.n „in 174 KUNST (1300—1400) methode is vooral merkbaar in de beroemde 28 episodes uit het leven van S. Francesco, die hij ongeveer 1296 in de boven-kerk van Assisi heeft geschilderd en men kan zich gemakkelijk voorstellen, dat de bewondering, waarmede zij begroet zijn, luide en algemeen is geweest; en niemand zal waarschijnlijk ontkennen, dat de invoering van deze nieuwe methode van groot belang was; bovendien bezat hij, ofschoon hij onbekend was, naar men zegt, met de wetten van anatomie en perspectief1) ongetwijfeld een buitengewoon fijn gevoel voor vorm en groote bekwaamheid en gemakkelijkheid in het teekenen, iets wat wel het best te zien is in de bijzondere bevalligheid van zijn Campanile. Maar is al deze vaardigheid nu werkelijk gebruikt voor een hoog doel ? Heeft één van zijn schilderstukken onze liefde gewonnen door ons te openbaren wat wij trachten weer te geven door ,.het wezen", „de ziel" of „het ding op zichzelf?" Misschien zijn er menschen, die een dergelijk werk van hem kunnen aanwijzen, de bijbelsche en legendarische tooneelen te Padua of die in de Sagrestia te Rome, of zelfs, die zich sterk ontroerd voelen door de ethisch-allegorische scènes en gestalten in de benedenkerk te Assisi en in de Kapel van de Paduaansche Arena. Maar laten wij eens zien welke aanwijzing Giotto zelf ons geeft. Een groot gedeelte van zijn werk werd door hem uitgevoerd voor Franciskaner kerken en hij beschouwde het blijkbaar als zijn bijzondere roeping het leven van den heilige te illustreeren; men kan echter niet ontkennen, dat hij een groot aantal min of meer legendarische tafereelen schilderde, die leidden tot het ontstaan van het traditioneele, bovennatuurlijke „Leven" van hem, die waarschijnlijk ontsteld zou zijn, indien hij kon lezen, wat sommige van zijn biografen over hem geschreven hebben. Maar geeft Giotto ergens in zijn 28 jeugdwerken te Assisi of in zijn veel latere fresco's van de Bardi-Kapel in de Sta. Croce iets dat ons het ware karakter en de ware leer van S. Francesco openbaart? Er is misschien slechts één fresco weinig in aantal en even druk bezig als in een stuk van Aeschylus. Hij voert zelden overbodige personen in, zooals in later tijd zoo dikwijls gebeurt. 1) Ongeveer 35 jaar vroeger had Niccoló Pisano op zijn Pisaanschen kansel de menschelijke gestalte zeer nauwkeurig weergegeven; maar men moet niet vergeten, dat hij klassieke voorbeelden had, terwijl de schilders die misten. De wetten van het lijnperspectief werden voornamelijk ontdekt (of teruggevonden ?) door Paolo Uccello, den Florentijnschen schilder (1397—1475). Giotto's .figuren zijn meestal gehuld in zware gewaden, op eenvoudige, waardige, doch zeer on-Grieksche wijze behandeld. 175 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO (wellicht ook van Giotto), dat ons hierin helpt. Het stelt den heilige voor, omringd door zijn vogels, met de blauwe Chiaggio-vallei op den achtergrond. En wanneer wij de bijbelsche tooneelen in de kapel van de Arena *) beschouwen, wie zou dan ofschoon wij hier en daar wel schoonheid en waardigheid, zooals in den „onttroonden Christus", aantreffen, en ons verbazen over de ontwikkeling, die Giotto door zijn nieuwe dramatische methode en vaardigheid heeft bereikt, oprecht kunnen beweren, dat b.v. de fresco's, die de laatste scènes uit het leven van Christus voorstellen, ons helpen het doel van dat leven duidelijker te begrijpen? En moet men dit toeschrijven aan gebrekkige techniek of naïveteit? Moet men het misschien niet toeschrijven aan het ontbreken van het geestelijk inzicht of de macht der openbaring? Een van de meest juiste opmerkingen van Leonardo da Vinei in zijn belangrijken Trattato della pictura is, dat de werkelijke oorzaak van de herleving der schilderkunst door Giotto moet toegeschreven worden aan den terugkeer tot de natuur. Na Giotto, zegt hij, ontaardde de kunst weder door de navolging van schilderijen, totdat Tommaso van Florence (Massaccio) haar voor een tweede maal terugvoerde naar de meesteres van alle meesters. En toch zijn de werken van sommige Giotteschi, zooals de twee Gaddi, Orcagna en Lorenzo Monaca te Florence en verschillende schilders, die Giotteske methoden toepasten, zooals Traini van Pisa, Simone Martini, Filippo Memmi, de Lorenzetti van Siena, zeer belangrijk voor diegenen, die de ontwikkeling van de kunst bestudeeren, niet alleen wegens hun schoonheid en groote techniek, maar ook omdat deze Toskaansche schilderschool, die in Florence ontstond, gedurende het overige gedeelte van deze eeuw geheel Italië beheerschte. Giotteske fresco's vindt men in vele Italiaansche kerken. Van deze verdienen in het bijzonder vermeld te worden de merkwaardige beschilderingen in de kerk van de Incoronata te Napels 2) en de bekende Triomf van den Dood en andere fresco's (van 1350 ongeveer), want sommige staan blijkbaar onder den 1) De restauraties zijn zoo ruw uitgevoerd, dat men aarzelt Giotto naar deze fresco's te beoordeelen, maar vele vertoonen dezelfde onaantrekkelijke, soms zelfs vulgaire gezichten, die men te Florence en Assisi vindt. 2) Gebouwd door Johanna in r3sa. Zie hfdst. II, of Index. Het onderwerp van de (thans verminkte) fresco's was de Zeven Sacramenten en in het bijzonder de bruiloft van Johanna met den moordenaar van haar echtgenoot. 176 23. De triumfboog van Alfonso, Napels 176 KUNST (1300—1400) invloed van de Decameron op den zuidelijken muur van den Pisaanschen Campo Santo, die langen tijd werden toegeschreven aan Orcagna, maar thans aan den Pisaan Traini of een Sieneeschen meester. (Het schijnt dat de Lorenzetti in 1348 aan de pest gestorven zijn). Ook te Florence, in de Sta, Croce en de S. Maria Novella (Strozzi-kapel en de Spaansche kapel) hebben wij prachtige werken van de Giotteschi. Om de ontwikkeling van Italiaansche schilderkunst in den Trecento juist te beoordeelen, moeten wij ons de politieke en sociale toestanden in de verschillende Italiaansche steden goed voorstellen, b.v. de toestand onder koning Robert van Napels en de afschuwelijke partijtwisten en familie-veeten te Rome, de menigvuldige bloedige omwentelingen, de onlusten in verband met de Babylonische Ballingschap en het daarop gevolgde Schisma. Wij moeten ook bedenken, hoe de toestand van Milaan onder de Visconti was en dat Venetië voortdurend in oorlog was met Genua en dikwijls door oproer en revolutie werd geteisterd. Het is ook hoogst merkwaardig, dat te Florence in deze eeuw, niettegenstaande de aanhoudende veeten, omwentelingen en oorlogen, ondanks de ellende van overstroomingen en pest de schilderkunst tot zulk een ontwikkeling is gekomen, waarin men ternauwernood den invloed van politieke en sociale toestanden kan waarnemen. Wij zullen zien, dat de schilders van den Trecento, nog meer dan de bouwmeesters, in dienst stonden van de geestelijkheid en bijna uitsluitend bezig waren met gewijde onderwerpen, terwijl zij ook veel legendarische stof behandelden, dikwijls van zeer grotesken aard, en vooral tooneelen van hemelsche genade en helsche martelingen, die een groot dichter zoo schitterend had geteekend, maar die buiten het gebied van de schilderkunst liggen en nog veel verder verwijderd zijn van de bouwkunst. De geweldige, afgrijselijke fresco's van de hel en haar pijnigingen \ die een bijzonder kenmerk van deze periode zijn, waren oorspronkelijk zonder twijfel bedoeld als afschrikwekkende voorstellingen, waardoor de priesters het bijgeloof ™« ^l!e°• 0re»*™'' PwdUo kennen in de Strozzi lepel, waar hij zoo heerliik de ^^r^^tlot^T^r^ ^n" ^ven^dat hij, de'g^var. de der helsche martel nL? a ' ' *F\ vrijgemaakt heeft van de behandeling £"deStro^T kanelTeeft ïaJl, 6 eV"\d'V «$?hHwe'»ke Infm° tegenover zijn Paradiso goedkeX"^ t~^ï£T°™ afzichteIijk moniter had ^^tA^^'^^J^ Ia 177 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van het volk konden exploiteeren; maar zij schijnen ook als kunstwerken bijval te hebben verworven. Deze en andere feiten, die samenhangen met de kunst van dit tijdperk, geven een bijzonder inzicht op de toenmalige staatkundige en godsdienstige toestanden. En dit zal ons de groote uitbarsting van vreugde doen begrijpen, die werd begroet als de bevrijding van het grillige bijgeloof der middeleeuwen. BEELDHOUWKUNST In Italië in de Middeleeuwen zijn verschillende belangrijke problemen behandeld in verband met herleving van de beeldhouwkunst door Niccoló Pisano. Deze herleving, die haar oorsprong vond in de nog bestaande klassieke voorbeelden, ging de herleving van de schilderkunst ongeveer 40 jaar vooraf. Niccoló keerde tot de oude voorbeelden terug. Giotto had voor zijn schilderen dergelijke voorbeelden niet en keerde, zooals Leonardo da Vinei ons vertelt, tot de natuur terug. De figuren, die Niccoló op zijn beroemde kansels te Pisa en Siena heeft gehouwen, zijn fijner en schooner dan eenig werk van de vroegste nieuwe Italiaansche Sculptuur; maar niettegenstaande de volmaaktheid in den vorm missen deze reliëfs toch die compositie of organische eenheid of hoe men het noemen wil, die zoo essentieel is aan alle ware kunst en door wier afwezigheid zij zoo ontzaglijk verschillen van het Parthenon-fries, terwijl daarentegen de werken van degenen, die dadelijk na Niccoló komen, ondanks hun plompe en dikwijls onnauwkeurige vormen, meermalen de vitale elementen bevatten van de nieuwe kunst1), die haar hoogste ontwikkeling vond in Ghiberti, Verrocchio, Donatello en Michelangelo. Een ander punt, dat opmerking verdient in verband met de nieuwe Italiaansche (Toskaansche) beeldhouwkunst, is dat zij niet als de Grieksche sculptuur begon met het produceeren van standbeelden. De oudste Grieksche beeldhouwers beschouwde het als hun voornaamste doel een godenbeeld te maken, maar tot den tijd van Donatello was de Italiaansche beeldhouwkunst (met weinige uitzonderingen 2) dienstbaar aan !) Goede voorbeelden hiervan zijn de reliëfs van den Campanile van Andrea Pisano en zijn bronzen deur van het Baptisterium. s) Zelfs in de Lombardische bouwkunst vindt men de welbekende leeuwen, die zuilen dragen. Te Lucca hebben wij een ruiterstandbeeld van St. Martinus (13e eeuw). Maar hier I78 KUNST (1300-1400) de architectuur en bestond voornamelijk uit relief-werk in steen of in brons. Het verschil tusschen reliëf en standbeeld zou men kunnen vergelijken met dat tusschen epische episode en drama. Daar de beeldhouwkunst meer geconcentreerd is, meer begrensd door het oogenblik, meer gebonden aan de zoogenaamde eenheid van het drama, dan eenige andere kunst vindt zij haar hoogste ontwikkeling in het enkelvoudige beeld^ Het reliëf kan evenals de epische%pisode het pathos bereken (zooa Is zeker het geval is in deprachtige Atheensche grafsteenen), maar er is misschien toch nooit efn bronzen of steenen reliëf geweest, dat erin geslaagd is, hoe goed het ook voldeed als decoratie in een bouwwerk om een schoon beeld te evenaren, met één uitzondering, wellicht nl het fries van het Parthenon, dat, wanneer men er om heen wandelt den indruk maakt van een eindelooze processie^ Giovanni, de zoon van Niccoló Pisano, werd beroemd door zijn medewerking m de bouwkundige arbeid van zijn vadeJ frein^r?eru^:nde werken'den siena-kansei - * Evenals Arnolfo di Cambio, zijn oudere medeleerlintr onderscheidde hij zich vooral als architect^ Tar oTk als' ïtT 13 h2 ber°emd' Want hiJ bezat> 200^ men t zijn capolavoro den prachtigen kansel in Sant' Andrea te Pistoia (m teekemng zeer gelijk aan dien te Pisa) kan z e een even groote vaardigheid in de navolging van klassieké werken als zijn vader. Maar hij wenschte meer te zijn dan een navolger; hy trachtte zijn figuren te bezielen, een eigen bewegmg en gedachte te geven; zijn engelen en heiligen en patriarchen zijn niet, zooals die van Niccoló op den Hsaan De k, Tf' peChtS 01ymPische goden en klassieke heden De kansel te Pistoia verdient eerder dan die te Pisa de Ark voorSjn' gr0°te T°"e ^eldPhouwdeersAS leerimf ZT' *** °PJ*n voo^ond trad, was Giovanni's Qo ogF^r PlSa' een tijdgenoot en 'yftend van rlil . 1 m 1330 ongeveer, toen hij omstreeks C7 en Giotto 54 jaar oud was, voleindigde hij het groote werk dat hem^beroemd heeft gemaakt, de oostelijkeV«^2ïj£) is sprake van de nieuwe Ttniin 1, 1 {'dj en zelfstandig tefc^W^^Xl)? Donatello het beeld als een valis dat niet. vooricomr, zelfs het ruiterstandbeeld van Can Grande 179 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bronzen dubbele deur van het Florentijnsche Baptisterium1). De 20 bovenste paneelen van deze deur stellen episoden voor uit het leven van Johannes den Dooper; op de acht benedenste zijn allegorische figuren van de Deugden. Het is zeer belangwekkend het verschil op te merken van dit werk van Andrea en den Pisaanschen kansel van Niccoló. Men wordt dadelijk getroffen door het feit, dat de figuren, ofschoon zij alles wat aan Niccoló voorafgaat overtreffen, toch niet die geïmiteerde klassieke schoonheid van vorm bezitten, die te zien is in het werk van Niccoló. Er ligt nog de onbeholpenheid van een kunst in, die worstelt om technische volmaaktheid en zij staan alle (of bijna alle) in hetzelfde vlak. Maar er ligt een oprechtheid en een levensvatbaarheid in, die onvergelijkelijk meer waard is dan geborgde bevalligheid. De episode is weergegeven met een zoo klein mogelijk aantal figuren en met de eenvoudigste middelen, met eenige naïveteit zelfs, maar men voelt toch, dat er iets geopenbaard is. Niet minder belangrijk is het deze oudste deur van het Baptisterium te vergelijken met de deur, die ongeveer 70 jaar later door Ghiberti is gemaakt. Hier treft ons het feit, dat de methode van Ghiberti in hoofdzaak dezelfde was bij deze eerste deur als die van Andrea; dat wil zeggen, Ghiberti behield, niettegenstaande de invloed van Orcagna, den eenvoudigen en edelen stijl van Andrea, totdat tusschen het ontstaan van de eerste en tweede deur, datgene gebeurde, wat wij het begin van de Renaissance zouden kunnen noemen, als wij aldus mogen spreken over iets, dat crevit occulto velut arbor aevo. Het is waarschijnlijk, dat Andrea Pisano bij zijn groot werk raad heeft ontvangen van zijn vriend Giotto, maar de moderne critici verwerpen de bewering van Vasari dat de teekeningen door Giotto werden vervaardigd; en wanneer wij deze vergelijken met degene, die Giotto zonder twijfel aan Andrea heeft gegeven voor de meeste van de benedenste 27 reliëfs van zijn campanile, dan zullen wij zeer essentieele verschillen opmerken. Deze beroemde reliëfs, behalve een stuk of zes, die misschien terecht aan Giotto worden toege- 1) Sommige beweren, dat hij, evenals Ghiberti, meer dan so jaar aan zijn deur werkte ; andere zeggen zes jaar. Maar indien het waar is, dat de opdracht hem in Januari zjjo gegeven werd, dan heeft tuj den vorm, volgens de inscriptie op deur, in minder dan een jaar gemaakt. Maar er waren moeilijkheden bij het gieten. Het was eerst in 133° voltooid. I8O KUNST (1300—1400) schreven, werden door Andrea uitgevoerd, die na den dood van Giotto, in 1336 of 1337, door de Arti della Lana tot zijn opvolger werd gekozen als architect van den Campanile en nusschien ook van den Duomo *). Aan dit werk wijddè hij waarschijnlijk de rest van zijn leven, ofschoon sommigen beweren, dat zijn opvolger, Talenti, reeds in 1342 in zijn plaats kwam 2). De Campanile werd ook met beelden versierd en de oudste van deze kunnen wel van Andrea zijn; maar de mooiste zijn van Donatello, die wij later zullen bespreken Tusschen Andrea Pisano en die merkwaardige groep, waartoe Donatello behoorde (della Quercia, Ghiberti, Brunelleschi, en anderen) waren nog eenige goede Florentijnsche beeldhouwers zooals blijkt uit gedeelten van de zijportalen van den Duomo b.v de Madonna met de duiven, dicht bij den Campanile de Porta dei Canonici (zuidzijde) en de prachtige Porta della Mandorla (noordzijde), die beide geteekend werden door giovanni d Ambrogio. Maar in dit beeldhouwwerk ziet men alleen decoratieve bekwaamheid. Zeer verschillend van de vorige werken is een van de belangrijkste beeldhouwwerken uit de tien jaren (1340—ia en) na den dood van Andrea. Het is de arbeid van hem dien wij reeds als den voornaamste der Giotteschi genoemd hebben Orcagna, die bovendien behalve dichter ook een zeer bekwaam mozaïek-werker en architect was, wanneer het ten minste waar is, dat hij de fagade van den Duomo te Orvieto met beeldhouwwerk en mozaïek versierd heeft en de Loggia dei Signon ontworpen heeft, die thans „La Loggia de' Lanzï' de loggia van de Duitsche Lanciers of Hertog Cosimo I heet' Urcagna was een leerling geweest van Andrea Pisano en had behoord tot het gilde van de beeldhouwers en toen men in bet jaar na de groote pest, waarin vele wonderbaarlijke genezingen hadden plaats gehad, een Tabernaculum besloot P- f/m ^°°r de wo°derdadige Madonna van Orsanmtchel*S), werd dit werk aan hem opgedragen. Dit Taber- van Bonifacius VIII, dat kort geleden binnen In A.l >la ,™ missch,cn h« standbeeld Italië i„ de MiMtUeuwen^^^^^l^J^ kathed««' » geplant*. Zie niustratie in geeft Ruskin in „The Shepherd'. Tower" be,ChnJTlnS ™n de •«■> den Campanile AnLIgXu^ T SreeTh eTenVvan^^^^ " ^ ■orta <*. dm tuin, eyeMls órMk:^%^- 181 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO naculum is een wonder van inleg- en beeldhouwwerk in marmer, kostbare steenen en metaal. Het is versierd met pinakels, pilasters, beelden en een schilderstuk (misschien van Orcagna); maar het prachtigst van alles is het reliëf rondom de basis. Sommige tooneelen uit het leven van de Maagd, zooals de Sposalizio zijn buitengewoon fraai en zeer belangrijk als de mooiste werken van de nieuwe Italiaansche sculptuur, die tot stand zijn gekomen na de Campanile en Baptisterium reliëfs van Andrea Pisano en de eerste Baptisterium deur van Ghiberti. Het is van belang op te merken, dat ofschoon de stichters van de nieuwe beeldhouwkunst te Pisa werden geboren, Florence hen tot grootheid bracht. Evenals in de schilderkunst was ook in de sculptuur en architectuur het overige Italië voornamelijk afhankelijk van Florence, of ten minste van Toskane gedurende den Trecento. Een uitzondering maakt hier, zooals gewoonlijk, Venetië; want zoowel in de beeldhouwkunst als in de schilderkunst en architectuur kwam Venetië eerst laat onder invloed van de herleving op het vasteland en gaf aan den nieuwen stijl vele oorspronkelijke eigenaardigheden. Zoo vinden wij aan het einde van den Trecento het begin van die schitterende monument-sculptuur, waardoor Venetië zoo beroemd werd. Maar in de eerste helft van den Trecento (ongeveer 1320—1350) kwamen er te Venetië eenige prachtige beeldhouwwerken tot stand, zooals het Gothische werk (Adam, Eva,- Noach enz.) op de benedenarcade van het Doge-paleis. Ook te Verona vinden wij belangwekkende ruiterstandbeelden (van Can Grande en Mastino II), die misschien getuigen van het bestaan eener inheemsche school. BOUWKUNST | De oorsprong en de aard van den Gothischen stijl in verband met den Romaanschen is in het kort besproken in plaats te maken voor de korenmarkt, waar Arnolfo di Cambio een Loggia voor de Ara bouwde. Op een pilaar van deze Loggia was een Madonna geschilderd, die zoo groote vereering verwierf door haar genezingen, dat er een vereeniging van rijke Florentijnen werd gevormd om dagelijks hymnen (laudi) te laten zingen ter harer eere. De Loggia brandde af, toen in 1304 een groot gedeelte van de middenstad door brand werd vernield tijdens de geweldige onlusten (zie blz. 95 en 96). Maar de Madonna bleef gespaard en in Z337 begon men aan de tegenwoordige kerk, met een korenzolder er boven. De hymnen-zangers (LaudistJ, die het toezicht hadden op het inwendige van de kerk, droegen aan Orcagna m 1349 °P het tabernaculum te bouwen. Sommigen verklaren Or als orrto (lat. kerreumj, korenscnuur. 182 KUNST (1300—1400) Italië in de Middeleeuwen; in dat boek vindt men een lijst en illustraties van de voornaamste vroeg ItaliaanschGothische gebouwen. Wij hebben er daar op gewezen, dat het aanwenden van den spitsboog of gebroken booga) die een nieuwe ontwikkeling van gewelven, gevels en andere constructieve eigenaardigheden mogelijk maakte, in Italië reeds vroeg bekend was en dat er twee geheel verschillende Itahaansch-Gothische stijlen zijn, de inheemsche en de ingevoerde. Van den ingevoerden Gothischen stijl hebben wij vroege voorbeelden in de 5. Andrea 'te Vercelli (misschien van een Engelsch bouwmeester) en in de kleine 5. M. della Spina te Pisa (Fransch-Gothisch) en van lateren tijd in den Duomo en andere kerken te Napels 2). En dan nog later hebben wij een prachtig voorbeeld in de Milaansche Kathedraal; bovendien is dikwijls, zooals te Lucca, de oude Romaansche kerk herbouwd of heeft belangrijke toevoegsels (koren, fagades) gekregen, wat de echte Italiaansche architecten minachtend noemen Jo stilo Arabo-tedesco di corrotto gusto." De Noord-Gothische, vooral de Duitsch-Gothische stijl had natuurlijk trekken, die het Italiaansche gevoel voor schoonen vorm kwetsten. De geweldige massa's die, zooals wij dat in de Noord-Gothische Kathedralen zien, in de hoogte in evenwicht worden gehouden, vereischten een zorgvuldige structuur met dergelijke hulpmiddelen als luchtbogen en bundelpijlers zoodat de druk op gewelven, bogen en muren werd geneutraliseerd. Dit systeem met al zijn bouwkundige eischen voor het evenwicht was niet in overeenstemming met het hoogste kunstgevoel van de Italianen. Het feit, dat in het inwendige van deze gebouwen de noodzakelijke uitwendige steunsels onzichtbaar waren veroorzaakte bij hen misschien een stemming van angst en ongerustheid. Maar de reden, waarom zij de Duitsche Gothiek als een ontaarden stijl (uno stile corrotto) beschouwden, was zonder twijfel de omstandigheid, dat een nieuw principe met ontelbare mogelijkheden ? ^ l88)' °ntStM Karei van Ar^f na' d^^lT^lf* F,*^ ^ FraMche ™hi,ec,en van vele Go.hische graftoonTM (ToZ'Z «iSLi g ÏZZ) ^Z^IT^ CldtUreherNooraehnet <* ^ d<= C—« ÏÏSS-^.^t'X^ 183 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO evenals in de Engelsche Gothiek de echte constructie zoo misvormd of verborgen werd door allerlei nuttelooze en leelijke versierselen *| dat de ware vorm, de vorm, die in een gebouw zooals in een bloem, de levenskracht laat zien en die alleen de ware schoonheid schenkt, vernietigd werd. Bij het aanbreken van den Trecento waren de meeste van de zuiver Italiaansch-Gothische kerken gebouwd of begonnen. De voornaamste eigenaardigheden van deze zijn besproken in het vorige boekdeel, zoodat wij hier slechts de voltooiing van sommige behoeven te vermelden, zooals van den Florentijnschen Duomo, en de schitterende, niet Italiaansche, Gothische ) versieringen van andere, zooals van den Duomo van Siena en van Orvieto, aan welker fagades Giovanni en Andrea Pisano en Orcagna hebben gewerkt. Daar wij gedwongen zijn de Gothische palazzi, rocche en caslelli in Toskane en Lombardije onopgemerkt te laten (die zoo dikwijls mooie voorbeelden zijn van zuiver Italiaanschen stijl3), zullen wij slechts een paar woorden kunnen zeggen over de Milaansche Kathedraal en de belangwekkende Venetiaansche Gothiek. De ontwerper van den Florentijnschen Duomo was Arnolfo, de zoon van Cambio, geboren te Colle in Val d'Elsa, niet ver van San Gimignano. Hij was, naar men meent, een leerling van Niccoló Pisano, en toen hij ongeveer 34 jaar oud was, werkte hij met zijn meester en Giovanni Pisano, die toen omstreeks 16 jaar was, aan den Siena-kansel. In 1280 werd hij, zooals wij zagen, aangewezen om de Loggia te bouwen od het nieuwe marktplein, op de plaats van de San Michele in Orto In 1285 bouwde hij waarschijnlijk de Badia, de kerk welker Campanile, zooals Dante zegt, voor Florence de terza en de nona aangaf. (Arnolfo's Badia met de frescos van Giotto en Masaccio is geheel verdwenen.) Ongeveer 1294 ontwierp hij de Sta-Croce en vier jaar later ontving hij de opdracht om een paleis te bouwen voor de Priori daar zij zich in den Palazzo dei Cerchi4) niet veilig gevoelden. 1) Er is niets schooners dan de Gothische versieringen, wanneer zij dienstbaar gemaakt ziin aan de constructie van het gebouw. . , „ iki--lL- waj. «oor ^ Sommige van deze toevoegsels zijn heel fraai. Giovann. rm?'°°^±^^ 'a?rC7i' d . ;„ jtai{é {„ de Middeleeuwen, blz. 494- Saiii.. Dante eerst in 1299 gereed. I84 24- Bartolomeo Colleoni of Colleone. 184 i KUNST (1300—1400) Arnolfo werd, naar men vertelt, gedwongen zijn ontwerp te beknotten, omdat men hem verbood gebruik te maken van het terrein, waarop de huizen van de Uberti, de Ghibellijnsche vijanden van de Republiek, hadden gestaan; de bouwmeester had zich dus het reusachtige gebouw van den Palazzo Vecchio, zooals het paleis van de Priori en de Signoria thans heet, nog veel grooter gedacht; welk een ontzagwekkende werkkracht deze man heeft gehad, kan men opmaken uit het feit, dat hij, toen hij deze geweldige taak op zich nam, reeds sinds 1296 bezig was met zijn ontwerp van een nieuwen Duomo. Volgens oude kroniekschrijvers was de kathedraal van Florence in den tijd van S. Ambrosius en S. Zenobius (•f 424) de kleine kerk van San Salvatore; overblijfselen van de fagade kan men nog zien in de kleine Piazza dell' Olio. Toen door de gebeden van Zenobius en het leger van Stilicho de stad gered was van den ondergang, waarmede Radegast en zijn barbaarsche horden haar bedreigden, werd er een kerk gewijd aan den martelaar, op wiens dag het feit was gebeurd, de Sta Reparata. Vele eeuwen later (1128) werd deze kerk de kathedraal en op de plaats van deze kerk begon Arnolfo zijn nieuwe Santa Reparata te bouwen, waarschijnlijk in den stijl van de Sta Croce. Na den dood van Arnolfo (1310?) schijnt het werk ongeveer twintig jaar onderbroken te zijn. Na de groote overstrooming van 1333 ontstond er veel geestdrift om te bouwen, en Giotto die toen de Campanile begon, zal de uitvoering van het ontwerp van Arnolfo wel begunstigd hebben. Giotto werd als bouwmeester van den Duomo opgevolgd door Andrea Pisano en daarna werd het ambt opgedragen aan een zekeren Francesco Talenti. Het schijnt, dat deze man het plan van Arnolfo heeft omgewerkt. De tegenwoordige kathedraal is waarschijnlijk geheel en al zijn schepping, behalve natuurlijk de geweldige koepel van Brunelleschi, waarover wij later zullen spreken. De omvang van het gebouw is veel grooter dan men geneigd is te gelooven, wanneer men zijn hals uitrekt om het goed te kunnen zien van een hoek van een aangrenzende straat; en voor hen, die alleen Gothische kathedralen in het Noorden kennen is de algemeene aanblik van dezen berg van veelkleurig marmer met den reusachtigen roodbruinen koepel eenigszins teleurstellend; vooral ook daar het gebouw voorzien 185 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO is van rijk versierde Gothische vensters en portalen, geplaatst in muren die in vierkante vakken zijn verdeeld1). Wat de moderne fagade betreft, er is misschien geen beter voorbeeld, waardoor men het onware en ware in de kunst kan onderscheiden, dan wanneer men zich plaatst bij de reuaachtige bouwplannen, rijn VatiVal?» AlSlrJl p 'a" v 8'le"de° «\kunitenaars, die hij in zijn dienat had (b.v. Poggio. 195 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Koning uit Rome en brachten hem een ernstige nederlaag toe bij Roccasecca in de nabijheid van de rivier de Garigliano (Liris). Maar hij herstelde zich en nam voor de tweede maal Rome in; daarna haalde hij Sforza over om zijn partij te kiezen en maakte zich gereed om Florence wederom aan; te vallen, maar stierf plotseling in 1414, slechts 36 jaar oud. De regeering van zijn zuster, Johanna II (1414—1435) en de verschillende wisselingen in het conflict tusschen de Anjou's, de Napelsche en de Fransche, en Alfonso van Arragon, die door Johanna werd geadopteerd en daarna weder verloochend, zijri voornamelijk voor Napels alleen van belang. Wij moeten hier slechts vermelden, dat Alfonso in 1442 Napels innam, le bon roi René van Anjou verdreef en de dynastie stichtte van de Arragoneesche-Napelsche monarchen1). Laten wij ons thans tot Milaan wenden. Een belangrijke gebeurtenis in het begin van den Quattrocento was de plotselinge dood van Gian Galeazzo Visconti, die, zooals reeds verteld is, juist stierf, waarschijnlijk aan de pest, toen hij hoopte Florence in zijn macht te krijgen en zijn droom te verwezenlijken om een groot koninkrijk in Noord- en MiddenItalië te stichten. Zijn kinderen, Giovanni Maria en Filippo Maria volgden hem op onder regentschap van hun moeder, Caterina, dochter van Bernabó, zijn oom, die hij vermoord had. Giovanni werd hertog van Milaan, Filippo graaf van Pavia; een onwettigen zoon, Gabriele, kreeg Pisa. De douairière Caterina bleek onbevoegd en werd door haar militaire raadgevers, van wie vooral Facino Cane bijzonderen invloed bezat, gevangen gezet. Deze condottiere heerschte over de beide jonge vorsten en wierp zich als tyran op over Alexandria, Piacenza en andere plaatsen. Zij verloren ook Romagna, dat door een anderen avonturier, Alberigo da Barbiano2), voor den Paus werd heroverd. Ook Verona verwisselde Milaan als haar heerscheres met de Carrara en daarna met Venetië, dat eveneens (in 1405) Padua, Vicenza en andere steden in haar macht kreeg, terwijl Siena, bevrijd van de Milaansche suprematie, zich onder het protectoraat van Florence stelde en Pisa door Gabriele Visconti in 1406 aan Florence werd verkocht. Zoo 1) René werd op zijn vlucht naar het noorden door Paus Eugenius te Florence tot Koning van Napels gekroond, waar zijn overwinnaars wel om zullen gelachen hebben. Hjj en zijn zonen hielden als pretendenten den oorlog nog 23 jaar vol. 2) Men zegt dat hij den jeugdigen Attendolo in dienst nam, dien hij den bijnaam gat van Sforza om zijn energiek karakter. I96 HISTORISCH OVERZICHT yjel het groote hertogdom van Gian Galeazzo in korten tijd uiteen. Onderwijl verwierf zich de jeugdige hertog Giovanni, zijn opvolger, door zijn wreedheden een beruchtheid, waarmede hij de Visconti evenaarde. Het schijnt, dat hij, evenals Bernabó er een bijzonder genoegen in vond menschen te zien verscheuren door zijn woeste doggen, wier bloeddorstigheid hij trachtte te verhoogen door hen met menschenvleesch te Voeden. De haat, die hij opwekte, was zoo groot, dat hij in 1412 door Milaansche edelen in de kapel van het hertogelijke paleis, S. Gottardo werd vermoord. Zijn broeder Filippo trouwde toen met de weduwe van den condottiere Facino Cane, die onlangs was gestorven. Dit deed bij om zijn positie als hertog van Milaan te versterken. Maar omdat hij even sluw als wreed' was, voelde hij zich niet veilig, voordat hij de arme vrouw had aangeklaagd, gepijnigd en ter dood laten brengen. De handigheid en de eerzucht van dit monster, dat zich naar men zegt bijna nooit in het openbaar heeft vertoond, werden beloond door geluk in den oorlog en met hulp van den condottiere Carmagnola heroverde hij verscheidene steden, die waren afgevallen, en maakte zich meester van Genua. Maar zijn achterdochtig karakter dreef hem er weldra toe om dezen bekwamen generaal weg te sturen, die in Venetiaanschen dienst overging en . zijn vroegeren heer eerst eenige ernstige nederlagen toebracht; maar toen hij omgekocht was, of om een andere onbekende reden, wekte hij zoo zeer het wantrouwen op van zijn nieuwe meesters, de Venetianen, dat zij hem (in 1432) lieten dooden, zooals in het hoofdstuk over Venetië uitvoerig zal worden verhaald. Na den dood van Filippo Maria in 1447 kondigden de Milaneezen, daar er geen manlijke erfgenaam was, de zoogenaamde „Gouden Ambrosiaansche Republiek" af. Dit duurde drie jaar. Daarna maakte Francesco Sforza \ de ondernemende en onversaagde condottiere, aan wien Filippo Maria zijn onwettige dochter Bianta ten huwelijk had gegeven, zich meester van de stad en werd tot hertog uitgeroepen (1450). 1) De zoon van Attendolo, bijgenaamd Sforza, dien wij reeds vermeld hebben en die in dienst van Johanna II van Napels omkwam. Francesco had voor Venetië gestreden (c. 1436—1442) tegen Filippo Maria en zijn nieuwen condottiere, Piccinino; maar de listige Visconti had hem door zijn dochter omgekocht en tot zijn erfgenaam gemaakt. Weldra kreeg hij twist met hem en benoemde Alfonso van Napels tot zijn opvolger. Hiertoe had hij geen recht, daar het hertogdom erfelijk was en zelfs de echtgenoot van zijn onwettige dochter, Sforza er eenige wettige aanspraak op kon maken. 197 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO De geschiedenis van Florence zal later uitvoerig behandeld worden. Hier is het alleen noodig eenige politieke feiten te vermelden, die in of meer in verband staan met de historie van andere deelen van Italië gedurende de jaren, die wij thans behandelen (1400—1450). De plotselinge dood (in 1402) van den eerzuchtigen Gian Galeazzo yan Mirww, juist toen hij zich gereed maakte tot een waarschijnlijk onweerstaanbaren aanval op Florence, redde Noord- en Midden-Italië van een Milaansche suprematie en de Florentijnsche Republiek van een volkomen vernietiging. Florence, dat zich later aan een tyrannie onderwierp of een despotisme, dat men kan vergelijken met de regeering van Pericles of zelfs van Pisistratus l), had tot dusverre hardnekkig vastgehouden aan den republikeinschen staatsvorm; en het is zeer moeilijk om nauwkeurig de ontwikkeling en den aard van de invloeden aan te geven, waardoor haar republikeinsche vrijheid eindelijk ten val is gebracht. Zooals wij in vroegere hoofdstukken hebben gezien, was de afloop van de democratische Ciompi revolutie van 1378, dat de rijke burgers, die bedachten, zooals Machiavelli zegt, dat het een groote ondankbaarheid zou zijn, indien zij, die den trots van de grandi hadden gebroken, den stank van de plebe zouden moeten verdragen, zich verzoenden met den adel en een plutocratische regeering inrichtten, nadat zij Michele Lando en andere democratische leiders verbannen hadden. Onder dit bestuur ging Florence vooruit en toen het bevrijd was van het gevaar voor Milaansche overheersching begon het zijn gebied uit te breiden. Pisa werd in 1406 vèroverd; Ladislaus van Napels werd in 1411 overwonnen; Livorno werd eenige jaren later geannexeerd. De politieke leiders waren in dien tijd de Albizzi. Hun ernstige mededingers waren reeds in de dagen van het Ciompi-oproer de Medici, van wie er meer dan een reeds een hoog ambt had bekleed. In 1421 werd een van deze Medici tot Gonfaloniere gekozen. Dit was Giovanni, de zoon van Averardo (of „Bicci") de' Medici, die, zooals men zich zal herinneren, in 1403 een van de rechters was geweest,, die voor de eerste Baptisterium-deur van Ghiberti had gestemd en er aldus toe had bijgedragen, 1) Hier is alleen sprake van den Quattrocento. De regeering der latere Medici was zuivere tyrannie. 198 HISTORISCH OVERZICHT dat BruneUeschi naar Rome werd geroepen1). Een zoon van Giovanni di Bicci was de stichter van de dynastie der Medici, Cosimo die van den lateren (Hertog) Cosimo onderscheiden wordt door het epitheton Vecchio en den titel Pater Patriae2). Toen hij door zijn rijkdom en vrijgevigheid een invloed had verworven, dien zijn politieke mededingers voor gevaarlijk • hielden, werd hij (in 1433) verbannen en vertrok naar Venetië. Maar het volk drong weldra op zijn terugroeping aan. Toen bleef hij dertig jaar lang al was het dan ook niet formeel de hoogste magistraat van den staat. In deze dertig jaar was Florence langen tijd in oorlog met Milaan. De Florentijnen werden verslagen door de soldaten van Filippo Maria en na veel moeite werd Venetië (vooral ook door den afvalligen Carmagnola) overreed om zich met Florence tegen Milaan te vereenigen (1425). Met afwisselend geluk werd de oorlog gevoerd tot den dood van den Visconti ln Ï447- Toen ondersteunde Cosimo Francesco Sforza in zijn aanspraken op het hertogdom Milaan; en kort daarna sloot hij zich aan bij het algemeen verbond van Lodi, waarvoor, zooals wij zagen, Paus Nicolaas V had gewerkt om een bolwerk te vormen tegen het Twrksche gevaar (1454) en daarop volgde een periode van vrede in Italië. Als beschermer van de kunst zal Cosimo in een later hoofstuk besproken worden; tevens zal dan datgene behandeld worden, wat behalve het Concilie van 1439 van belang is voor de geschiedenis van Florence gedurende de eerste helft van den Quattrocento. Wat Venetië betreft, haar geschiedenis tot de verovering van Padua en het tragisch einde van de Carrara (1405—1406) is in het eerste deel verhaald en in een volgend hoofdstuk zal haar geschiedenis in den Quattrocento uitvoerig besproken worden. Hier moeten eenige feiten uit het begin van deze eeuw vermeld worden, die in verband staan met het overige Italië. Men zal zich herinneren, hoe Venetië, dat zich ongeveer zes eeuwen lang meestal ontrokken had aan den invloed van Italië, in den Trecento, nadat zij de suprematie ter zee aan Genua ontrukt had, een vasteland-politiek begon te ontwikkelen 1) Het portret van den eenvoudig gekleeden ouden man in de Uffizi-galerij vormt een sterke tegenstelling met de afbeeldingen van de latere Medici. •) Deze bünaarn gaf men hem na zijp dood. Zijn tombe staat in de S. Lorenzo. In hetzelfde gewelf ligt Donatello. Voor het portret Cosimo zie men plaat 27(b). 199 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO en op het vasteland gebied trachtte te veroveren. De bezetting van Verona, waar Gian Galeazzo den laatsten der Scaligeri had verdreven, en de inneming van Padua hadden thans Venetië onherroepelijk tot een politiek van expansie gedwongen en bracht haar in oogenblikkelijke en vijandige aanraking met Milaan. Bovendien had de uitbreiding in noordelijke richting, naar Vicenza, Treviso, Feltre en Friuli haar in conflict gebracht |het den Duitschen Monarch *), Sigismund, waardoor een lange oorlog ontstond. In dezen tijd (1400—1413) was Michele Steno Doge; zijn aanmatigend optreden, toen hij nog jong was, had het tragisch einde van Marino Faliero ten gevolge gehad. Hij werd opgevolgd door Tommaso Mocenigo, den laatsten Doge die op de oude manier gekozen werd2). Zijn regeering verdient vermelding wegens een groote overwinning ter zee op de Turken (bij Gallipoli), de verovering van Dalmatië en een gelukkige veldtocht tegen de krijgsmacht van Keizer Sigismund in Friuli, waardoor Venetië in staat was haar gebied uit te breiden tot de Julische Alpen en Udine en Gorizia annexeerde. Dit alles vermeerderde den landhonger van de Venetianen. Maar Mocenigo werd door zijn leeftijd en zijn staatkundige ervaring gewaarschuwd voor een oorlog met Milaan en op zijn sterfbed klaagt hij de oorlogspartij, wier leider Francesco Foscari was, aan3). Deze jeugdige en heftige tegenstander van Mocenigo werd gekozen om hem op te volgen; maar de vredespartij was zoo krachtig dat niettegenstaande de uitdagende veroveringen van Filippo Maria Visconti in Toskane en Romagna en niettegenstaande het feit, dat Sigismund bezig werd gehouden door oorlogen, die ontstaan waren naar aanleiding van het verbranden van Johannes Hus te Constanz, Venetië zich toch nog ongeveer tien jaren rustig hield. Daarna werden de Venetianen, zooals reeds verhaald is, door den afvalligen Carmagnola overreed om verbonden met Florence een oorlog te beginnen tegen den Milaanschen despoot, die na den dramatischen dood van Carmagnola, !) Eerst twintig jaar later ongeveer als Heilige Roomsche Keizer gekroond. =) In den kroningséed (promissione) van Mocenigo stond dat de Doge niet meer de bevoegdheid zou hebben om den Concio (Arengo of Volksvergadering) samen te roepen; deze verdween daardoor weldra De Doge wordt daarna zonder de sanctie van het volk gekozen en de oude formule „questo è vostro Doge, se vi piacerh wordt weggelaten. s) Op zijn sterfbed zeide hij tot de verzamelde ataatslieden, dat Venetië jaarlijks twee millioen dukaten verdiende door den handel met Milaan en dat, indien zij zich buiten den oorlog kon houden, zij .het financieele centrum van de wereld zou worden. 200 26. Monument van Lodovico en Beatrice 200 HISTORISCH OVERZICHT werd voortgezet door de condóttieri Francesco Sforza en Gattemelata en die eerst eindigde met den dood van den Visconti, een gebeurtenis, waarop de verkiezing van Sforza als Hertog van Milaan volgde. Toen dit geschiedde was francesco Foscari reeds zeven en twintig jaar Doge. Hij had STv^ ^ïandd Cn h6t gebied ™n Venetië zich aanmerkelijk hadden uitgebreid; maar er kwamen donkere wolken aan den horizon. Weldra zou Constantinopel vallen worden W M zouden,een erns% gevaar voor Venetië ^pedd wordt. ^ * ***** ™ * Tw~ F^ 1450—1500 In verband met dezelfde vijf voornaamste steden zullen wij nu de gebeurtenissen behandelen, die samenhangen met de politieke bewegingen in Italië gedurende de laatste helft van den yuattrocento. Laten wij nog even opmerken, dat tusschen 1400 en 14S0 groote veranderingen in al deze steden waren tot stand ge- V^a' Te ,had Sf WCder geb°gen onder he* herstelde Pausdom Napels en Müaan hadden andere dynastiën gekregen Venetië had zich groot gebied op het vasteland verworven Deze veranderingen veroorzaakten vele oorlogen, maar ongeveer m het midden van den Quattrocento was het evenwicht hersteld en d,t werd bevestigd door den vrede van Zodi zooals wij zullen zien. Dit evenwicht, hoewel herhaaldelijk aan het wankelen gebracht, werd eerst op het eind van deze eeuw geheel verbroken door de aankomst van de Franschen hehh.T el a^ lebeurtenissen. die een grooten invloed' hebben gehad op de tweede helft van den Quattrocento ne* T«ilksche gevaar en de Vroeg-Renaissance. .bii rïif n ScarCn h6t eerSt in '356 over naar Europa (bij Galhpoh). Sohman en Amurat veroverden een groot gedeelte yan Thracië, en Bajazet, de eerste Sultan, bfach den Christenen ,„1396 een geweldige nederlaag toe bij olZoÏ^10-0? CïiSteneD WCrden na afl0°P van den slag e nl.BaJaZe'ZOUu Co^tantinopel veroverd hebben, wanneer nJ£ a l Seduchte mededinger was verschenen in het Oosten, de Turksche Attila, Timoer, door wien hij bij Angora Z7u VM tgen' ^3ar Da den d00d van Timoer (1405) her stelden Mohammed I, de zoon van Bajazet, en de zoon van 201 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Mohammed, Amurat II de Ottomansche dynastie. Constantinopel werd weer belegerd, Albanië en Servië veroverd, de Venetianen verloren Thessalonica (1430) en een groot gedeelte van Dalmatië. Toen sloot Amurat, die door den Hongaarschen generaal Hunyadi volkomen verslagen was, vrede; maar op aanstoken van den Paus werd die vrede door de Christenen geschonden, en zij werden bloedig verslagen bij Varna (1444), waar de Hongaarsche Koning, Ladislaus, werd gedood; en vier jaar later werd Hunyadi overweldigd in den slag bij Kossovo, die drie dagen duurde. Daarop volgde de belegering en inneming van Constantinopel (in 1453> door Mohammed II en de heldendood van den laatsten „Romeinschen Keizer van het Oosten, Constantinus Palaeologus. De schrik door den val van Constantinopel veroorzaakt was natuurlijk zeer groot; het gevolg daarvan was de vrede van Lodi en een defensieve bond; maar Frankrijk en Enge and stonden gereed om elkaar den oorlog te verklaren, Duitschland was bang voor pauselijke kuiperijen, en de onderlinge afgunst van de Italiaansche steden, die elk patriottisme steeds verstikt had verhinderde het tot stand komen van een federatie en maakte een nationale unie slechts mogelijk onder een vreemden indringer of binnenlandschen despoot; de pogingen van drie Pausen, Nicolaas V, Calixtus III en Pius II, die schijnbaar zonder zelfzuchtige bedoelingen een kruistocht tegen de ongeloovigen wilden laten ondernemen, bleven dan ook vruchteloos. Venetië alleen gaf een waardig antwoord op dezen oproep. •Haar grootheid was afhankelijk van haar handel en bezittingen in het Oosten. Zij was dus gedwongen op te treden als de kampioen van het Westersche Christendom en een oorlog te beginnen, die zij alleen gedurende meer dan twee eeuwen volhield. In 1470 verloor zij Euboea en andere kolonies. Ongeveer drie jaar later drongen de Turken Fnuh binnen en kwamen zoo dicht bij Venetië, dat men den rook van de brandende steden kon zien van den Campanile van S. Marco en in 1480 landden zij, misschien aangespoord door de Venetianen, die vrede met hen hadden gesloten, op.de kust van Zuid-Italië en namen Otranto in, waar zij een bloedbad aanrichtten onder de inwoners. Maar door den dood van Mohammed II en door moeilijkheden over de opvolging werd hun kracht een tijdlang verlamd. In 1481 werden zij uit Otranto verdreven door Ferdinand I van Napels en gedurende 202 HISTORISCH OVERZICHT het overige van deze eeuw bleef Italië zoo goed als vrij van hun aanvallen. Het onderwerp Renaissance zal later van verschillend standpunt besproken worden. De vroegste ontwikkeling in verband met literatuur en kunst zal hier met groote lijnen worden aangegeven. (1) Literatuur. Wij zagen hoe de eerste opbloei van de Italiaansche letterkunde vérgezeld ging met een groote geestdrift voor de oude klassieke schrijvers. In het midden van den Quattrocento bereikte de ijver om oude handschriften te verzamelen zijn hoogtepunt (vgl. de bibliotheken van Nicolaas V, Cosimo de' Medici enz.) en wederom' heerschte het Latijn in de beschaafde literatuur; maar naast het classicisme bleef toch een krachtige inheemsche dichtkunst bestaan, die evenwel door de verwaande eruditi geminacht, werd. Tegen het einde van , deze eeuw treedt een periode in van meer echte studie der oude auteurs, die samenging met een herleefde bewondering voor de vaderlandsche letterkunde, voor Dante, Petrarca en andere groote schrijvers. Zoo ontstond langzamerhand een samensmelting van de classieken en de echte Italiaansche literatuur, waaraan men de namen verbindt van Poliziano, Lorenzo de' Medici, Pulci en Boiardo, en later Ariosto, Machiavelli, Guicciardini, Castiglione en Tasso. (2) Kunst. Wanneer wij een jaar moeten vaststellen voor de eerste uitingen van de nieuwe beweging, kunnen wij niet beter doen dan het jaar 1425 te kiezen, waarin Ghiberti zijn tweede Baptisterium-deur begon. In de volgende vijftig jaren hebben wij de echte Quattrocentisti, de schilders van de Vroeg-Renaissance, zooals Fra Angelico, Masaccio en Filippo Lippi. Daarna komen de Bellini, Botticelli, Perugino en vele anderen, en op het eind naderen wij door Leonardo da Vinei de era van Michelangelo, Tiziano en Raphael. In de plastische kunst moeten wij in het bijzonder wijzemop Donatello (-f* 1466) en de drie Della Robbia. De opkomst van de Renaissancebouwkunst was vooral te danken aan Brunelleschi (f 1446), wiens werken wij uitvoerig zullen bespreken in het hoofdstuk over kunst. Zelfs in een korte, voorloopige bespreking van de VroegRenaissance in Italië moet men toch de belangrijke ontdekkingen en uitvindingen vermelden, die in de vijftiende eeuw zijn gedaan of voor het eerst volledig toegepast, zooals de 203 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO uitvinding van de boekdrukkunst en de ontdekking van Amerika. Wat ieder ook .bij een vluchtige beschouwing van de Quattrocento-kunst moet treffen, is de merkwaardige suprematie van Toskane, vooral van Florence, in het voortbrengen van oorspronkelijke werken, en de herleving van Rome, aan het eind van deze eeuw, als een belangrijk centrum van de kunst, een herleving; die vooral te danken is aan het feit, dat de Pausen, die na het Schisma geweldige rijkdommen begonnen te verzamelen door middel van jubilea, indulgenties en andere dergelijke middelen, Toskaansche meesters in hun dienst namen. De voornaamste architecten van Nicolaas V, Paulus II en Sixtus IV waren waarschijnlijk Toskaansche meesters, B. Rossellino, Alberti, Caprino van Settignano en anderen. Masolino en Masaccio waren reeds in 1417 te Rome; de laatste stierf daar in 1428, Fra Angelico in 1455; de leerling van Fra Angelico, Benozzo Gozzoli, was met zijn meester te Rome; Botticelli, Perugino en Ghirlandaio werkten daar ook; en in het begin van de nieuwe eeuw vinden wij daar Michelangelo en Raphael. ****** Van de vijf steden, die wij zullen bespreken, komt Rome het eerst; maar Rome is als het ware het particulier eigendom geworden van het Pausdom. Zelfs in het omvangrijke werk van Gregorovius (Geschiedenis van de stad Rome) zal men tevergeefs zoeken naar eenig teeken van politieke onafhankelijkheid van de Eeuwige Stad gedurende de laatste helft van de vijftiende eeuw. Alleen de daden van de Pausen staan in verband met de gebeurtenissen in andere Italiaansche steden; pauselijke intrigues, verbonden, en oorlogen zullen voldoende in een later hoofdstuk besproken worden; men zal daar verslagen van kroniekschrijvers vinden over den ellendigen toestand van Rome en het pauselijk hof; de verschillende karakters en handelingen van de Pausen uit den Quattrocento, waartoe ook de beruchte Borgia's behooren, zullen daar eveneens beschreven worden. Napels werd, zooals wij gezien hebben, in 1442 door Alfonso van Arragon x) ingenomen. Hij verdreef zijn Franschen mededinger, René van Anjou, uit Italië en stichtte de dynastie *) Vgl. Z(jn triomfboog, plaat 23, en de lijst der illustraties. 204 HISTORISCH OVERZICHT van Arragon en Napels, die voortduurde, totdat Napels omstreeks 1503 in de macht kwam van Ferdinand den Katholieke en gedurende meer dan twee eeuwen aan de Spaansche Monarchen onderworpen bleef. De regeering en het karakter van Alfonso I zullen besproken worden in1 het hoofdstuk over Napels. Hij liet Arragon, Sicilië en Sardinië aan zijn broeder Johan na en het Napelsche rijk aan zijn onechten zoon Ferdinand I (Ferrante), die niet erkend werd door Calixtus, doch wel door den verstandiger Pius II (Aeneas Silvius Piccolomini van Siena) en 36 jaar regeerde x). Hij was zeer hebzuchtig en wreed, maar onderscheidde, zich als een beschermer van kunsten en wetenschappen; hij was een bekwaam staatsman en gelukkig in den oorlog, zoodat Napels gedurende zijn regeering een leidende macht werd in Italië. Nadat hij de Anjou's in 1462 bij Troja had verslagen, gaven de Fransche pretendenten eindelijk hun aanspraken op. Ongeveer zestien jaar later streed hij verbonden met den Paus Sixtus IV, zoo gelukkig tegen Florence, dat Lorenzo de' Medici gedwongen werd naar Napels te gaan om vrede te vragen (Zie het hoofdstuk over Florence en plaat 32). In 1481 slaagde Ferrante erin de" Turken van Otranto te verdrijven, een feit van nationale beteekenis. In 1485 (tot 1487) stonden de Baronnen van den Regno op, die reeds sinds de regeering van den Hohenstaufenkeizer Frederik II, een gevaar voor de monarchie waren en schandelijk waren behandeld. Deze opstand werd door Ferrante en zijn zoon Alfonso op zulk een wreede manier onderdrukt, dat zij zich gehaat maakten bij al hun onderdanen; toen dus Paus Innocentius VIII, de sluwe Cibo, die met Lodovico Sforza van Milaan den opstand had ondersteund, Frankrijk uitnoodigde om zich meesterte maken van Napels, vonden de beide Arragoneesche vorsten, dat zij niet konden vertrouwen op hun eigen volk. Maar Innocentius stierf (evenals Lorenzo de' Medici) in 1492. Hij werd opgevolgd door den beruchten Rodrigo Borgia (Alexander VI) en deze, evenmin als de Florentijnsche Republiek, ontving Karei VIII vriendelijk. Desalniettemin maakte de Fransche Koning zich gereed om Napels aan te vallen, toen plotseling Ferdinand stierf; zoodra de Franschen Rome hadden bereikt, deed zijn zoon, thans !) Ferdinand I was de vader van Eleonora, die trouwde met den Hertog van Ferrara en de moeder was Isabella en Beatrice d'Este. 205 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Koning Alfonso II, daar hij wist hoe gehaat hij was, afstand van de regeering ten behoeve van zijn zoon Ferdinando (Ferrantino) en ontvluchtte over zee naar Sicilië; kort daarna moest de nieuwe Koning het voorbeeld van zijn vader volgen en stak over naar Ischia. Het geluk van Karei VTÜ bleek echter van voorbij gaanden aard te zijn, want de Moro (Lodovico Sforza) had berouw gekregen en een verbond gesloten tegen de indringers. De Fransche Koning vertrok en zijn troepen, die te Napels waren achtergebleven, werden hem ontrouw, zoodat Ferrantino (Fërdinand II) weldra zijn hoofdstad en zijn rijk weer in bezit kon nemen. Maar hij stierf (October 1496) een paar dagen later. Hij werd opgevolgd door zijn oom, Frederik III (1496—1501), die de laatste was van de Arragoneesche dynastie te Napels; hij werd verdreven door de schandelijke samenwerking van Lodewijk XII van Frankrijk en Ferdinand den Katholieke, den gemaal van Isabella van Castilië en Koning van Spanje en Sicilië. Na een worsteling tusschen de twee medeplichtigen, bleef Napels ten slotte in de macht van de Spanjaarden. De lange worsteling tusschen de Franschen en Spanjaarden x) in Italië, begonnen met den Siciliaanschen Vesper (1282) en verscherpt door dezen veldtocht van Karei VIII, die gevolgd werd door de expeditie van Lodewijk XII, kwam eenigszins tot rust door den beroemden slag bij Pavia (1525), die door de overwinning van Keizer Karei V en de gevangenneming van Frans I van Frankrijk den Spaansche Oostenrijkers een langdurige heerschappij verzekerde. Maar de strijd duurde tot de achttiende eeuw en wij zullen zien, dat gedurende al den tijd, dien wij hier behandelen, het koninkrijk werd bestuurd door Spaansche onderkoningen en geen eigenlijk deel van Italië uitmaakte. Wij zullen thans de buitenlandsche politiek van Milaan onder de Sforza (1450—1500) behandelen. Van ongeveer 1310 tot 1447 hadden aldaar de Visconti geregeerd, die sinds 1395 den titel van hertog voerden. In 1450 overweldigde Francesco Sforza, zooals wij hebben gezien, de Ambrosiaansche Republiek, die slechts kort had bestaan en gedurende de tweede helft van deze eeuw werden de stad en haar gebied 1) Eerst de Arragoneezen van Sicilië, toen de Amgoneezen van Napels, daarna de Spanjaarden en toen de Spaansch-Oostenrijkers. 206 HISTORISCH OVERZICHT bestuurd door de Sforza; de laatste van deze hertogen, Lodovico werd in 1500 door de Franschen Koning Lodewijk XII gevangen genomen en afgezet. De „Gouden Ambrosiaansche Republiek" was gesteund door de Venetianen en Francesco Sforza, die als avonturier dikwijls van partij was veranderd en zich vele vijanden had gemaakt; Koning Alfonso beschouwde hem als een oproerling en Napels en Venetië sloten een verbond tegen hem. Maar hij had een machtigen vriend in Cosimo de' Medici en de republiek Florence, die buitengewoon afgunstig was op Venetië, verlaagde zich om den nieuwen Milaanschen despoot te steunen door den Franschen pretendent, René van Anjou, in zijn conflict met den bondgenoot van Venetië, Koning Alfonso, aan te moedigen. Door deze hulp was Milaan sterk genoeg om geen openlijken aanval te vreezen. De oorlog werd traag gevoerd2). De zwakke René keerde naar Frankrijk terug. Toen werd, op aansporen van Nicolaas V, de vrede van Lodi geteekend en in 1454 een algemeen verbond gesloten tegen de Turken, die onlangs Constantinopel hadden ingenomen. Maar deze combinatie onderging weldra een van die kaleidoscopische veranderingen, die in de Italiaansche geschiedenis zoo dikwijls voorkomen en wij zien Sforza vechten voor Alfonso en Ferrante van Napels tegen de Anjou's, terwijl hij tegelijkertijd van Lodewijk XI van Frankrijk verlof ontvangt om zich op te werpen als heer van Genua en Savona; bovendien verloofde zich zijn zoon en erfgenaam met Bona van Savoye, de schoondochter van den Franschen Koning. De lotgevallen van dezen zoon, Galeazzo Maria, tot zijn troonsbestijging (1466), zijn huwelijk, zijn schitterend bezoek aan Lorenzo de' Medici te Florence, de pracht en weelde van zijn Milaansch hof in den onlangs voltooiden Castello Sforzesco, zijn dood bij het portaal van de oude basiliek van S. Stefano, dit alles zal beschreven worden in het hoofdstuk, waar de geschiedenis van Milaan gedurende den Quattrocento wordt behandeld. Hier behoeven wij slechts te vermelden, dat de oorlogen, die Galeazzo Maria gedurende de tien jaren van zijn regeering gevoerd heeft en de verbonden, die hij gesloten heeft, van weinig invloed zijn geweest op den !) Zhn twee zonen kregen van Keizer Maximiliaan en Karei V vergunning den hertogstitel te dragen, doch zij waren alechts figuranten. Na 1535 eigende Karei V zich het hertogdom toe. ») In dezen tijd (1452) kwam Frederik III naar Italië om zijn twee kronen te aanvaarden. 207 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO algemeenen toestand in Italië. In de volgende vijf jaren had een Triple Alliantie tusschen Milaan, Florence en Napels (Ferdinand I) ben 0p den "rbied en de genegenheid van het volk ^Tommisnsiefv9en"^OP ™««htel«ke -Ü» D»« ^ volksgunsf te streven Hg had een vulde köo^ en L t p"sone°- d,e aJn belangen behartigden. Deze balia, die zichzelf aan vume, koos en herkoos den hoogsten magistraat en de „Magnificus" zooals de M,d,v.ïc^lT. «r£n"ngWerd gen0emd' h4d' °{SCh°°n hij in naam e-ooi1 burgers? de^acht y» 3) Zie hierboven aanteekening 3. 209 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Sixtus. Maar de Florentijnen zouden den strijd verloren hebben, wanneer de toestand niet was gered door het vermetelijke en ridderlijke bezoek van Lorenzo aan Napels, misschien op instigatie van Ferrante, een feit, dat niemand zal vergeten, die het prachtige werk van Botticelli, Pallas en de Centaur, kent (Plaat 32). Gedurende de laatste tien jaren van zijn regeering genoot Florence van voorspoed en vrede en werd Lorenzo krachtig gesteund door een Raad van Zeventig, die volkomen aan hem onderworpen was. Eenige jaren voor den dood van Lorenzo begon Savonarola, wiens geschiedenis wij later zullen vertellen, zijn wonderen invloed uit te oefenen; toen de zoon van Lorenzo, Piero, zich uit lafheid onderwierp aan den Franschen indringer, Karei VIII en daarna uit Florence werd verdreven, herstelde men den republikeinschen regeeringsvorm (1494) en de macht van den Frate was vier jaar lang zeer groot. Maar daarna kwam zijn tragisch einde door toedoen van zijn vijand, den krachtigen en sluwen Alexander VI. De nieuwe republiek bestond achttien jaar, tot 1512, toen de broeders van Piero, Kardinaal Giovanni (later Paus Leo X) en Giuliano, Hertog van Nemours, weder aan de regeering kwamen 1). In deze periode van republilfjBinsche vrijheid zijn te Florence eenige van de grootste kunstwerken tot stand gekomen. Botticelli vertoefde daar in dién tijd, en Fra Bartolomeo, Lorenzo di Credi, Albertinelli, Perugino, Filippino Lippi, Andrea della Robbia, Michelangelo, Leonardo da Vinei,' die in 1498 te Milaan zijn Cenacolo voltooide, en Raffael, die in 1504 te Florence kwam, waar hij de groote kartons van deze twee laatste meesters, de werken van Fra Bartolomeo en de fresco's van Masaccio bestudeerde en zijn nieuwen stijl begon te ontwikkelen. In dit jaar werd ook het kolossale beeld van David door Michelangelo voltooid, het prachtige symbool van de Republiek, die den aanval van haar vijanden onversaagd afwacht. De geschiedenis van Venetië werd afgebroken met het jaar 1450, toen Francesco Foscari reeds zeven en twintig had geregeerd. Zijn streven naar gebiedsuitbreiding op het M Piero zelf die vergeefsche en belachelijke pogingen had gedaan om Florence weder ranmn e dringen en een schandelijk leven te Rome had geleid, verdronk (r5o3) m de rivier d?G^riglianö toen hij voor de Franschen streed tegen de Spaansche troepen van Ferdinand den Katholieke. 2IO HISTORISCH OVERZICHT vasteland had lange en vruchtelooze oorlogen ten gevolge met den laatsten der Visconti en toen Milaan na den dood van den despoot de Ambrosiaansche Republiek inrichtte, keerde de Doge, nadat hij haar eerst had tegengewerkt met de hulp van Sforza, zich tegen zijn trouweloozen Condottiere en ondersteunde de republiek krachtig. Derhalve had Venetië, toen de Milaansche republiek omver was geworpen, Sforza en zijn bondgenoot, Cosimo de' Medici, tot vijanden. Het verbond van Lodi (1454) verschoof dit conflict nog eenigen tijd, maar dit verbond was in het bijzonder tegen de Turken gericht, die juist Constantinopel hadden ingenomen en Venetië moest den schok van hun geweldigen aanval vrijwel alleen opvangen. Zij moest niet slechts zich zelf als Koningin van de Hadria verdedigen, maar ook als moeder van vele rijke steden en gewesten aan de oostersche kusten. Geen wonder dat Foscari heftige en hardnekkige vijanden van zijn terra fertna politiek had, die Venetië op het vasteland blootstelde aan de aanvallen van de Italiaansche staten en Dalmatië en Friuli aan de aanvallen van de ongeloovigen. Wij zullen zien (in hoofdstuk V) hoe ten slotte de oude Doge, gebroken door de beschuldigingen van verraad, die men tegen zijn zoon inbracht, en diens dood, door zijn politieke tegenstanders gedwongen werd afstand te doen en van smart stierf. Nog voor den dood van Foscari was Venetië genoodzaakt vrede te sluiten met de Turken ; maar de dringende oproep van Pius II voor een kruistocht tegen de ongeloovigen, werd, ofschoon hij bij andere staten geen weerklank vond, door Venetië aanvaard en aldus stond zij weder alleen tegenover haar verschrikkelijken vijand. Weldra verloor zij Euboea en nog ander gebied, en zelfs drongen de Ottomanen, zooals wij zagen, Friuli binnen, en bedreigden de stad Venetië. Zij werd zoo bevreesd en ontmoedigd, dat zij haar eigen belangen trachtte te verdedigen door de ongeloovigen naar Zuid-Italië te sturen en hen op te stoken om Otranto te veroveren, wat zij ook deden (1480). De verliezen van Venetië werden eenigszins vergoed door de aanwinst van Cyprus, zooals wij zullen zien, wanneer wij de episode van Caterina Cornaro zullen behandelen (1488). De laatste zes jaren van deze eeuw brachten veel ellende over Italië en zaaiden het zaad van vele toekomstige onlusten. 211 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Venetië gedroeg zich niet zeer eervol. Eerst beproefde zij den Franschen koning, Karei VIII, over te halen zijn aanspraken op Milaan te doen gelden. Daarna verbond zij zich met Lodovico van Milaan om dezen koning uit te noodigen Napels aan te vallen onder hetzelfde voorwendsel. (In dezen tijd bezochten de zusters Isabella d'Este van Mantua en Beatrice d'Este van Milaan Venetië.) Toen sloot Venetië zich aan bij het verbond, dat den aftocht van Karei VIII uit Italië en den slag bij Fornovo ten gevolge had. Ten slotte liet zij zich omkoopen door de belofte, dat zij een deel van het Milaansche gebied als belooning voor haar verraad zou ontvangen, en ondersteunde den Franschen koning, Lodewijk XII, bij zijn inval in Italië, waardoor Lodovico van Milaan en Frederik van Napels werden gevangen genomen en deze steden haar onafhankelijkheid verloren. De houding van Venetië in deze crisis van de Italiaansche geschiedenis is onvergeeflijk, maar wel verklaarbaar. Zij koesterde ongetwijfeld de hoop, dat de Franschen haar zouden bijstaan tegen de Turken en andere vijanden, die dichter bij waren. Haar commercieele welvaart en macht ter zee waren nog groot, maar de ontdekking van Amerika (1492) en den zeeweg naar Indië langs de Kaap (1498) zouden weldra haar handel ondermijnen en de voortdurende nadering van de Turken zou haar rijk te gronde richten. Haar trotsche hoogheid, haar ontvankelijkheid voor oostersche cultuur, haar groot overzeesch gebied, haar maritieme hegemonie, haar aggressief optreden, haar aanmatigende houding — dit alles wekte afgunst en haat op, en daar zij zich zonder twijfel bewust was, dat zij een worsteling om haar bestaan moest beginnen, stond zij gereed om eiken maatregel te nemen, die de dreigende catastrofe kon afwenden of uitstellen. Hoe gevaarlijk haar toekomst was, kan men afleiden van het feit, dat zij kort na het einde van deze eeuw niet alleen de Turken als vijanden tegenover zich zag, maar drie groote Europeesche volken, het Pausdom en eenige Italiaansche staten, die allen te zamen het vaste voornemen hadden spegnere, come incendio comune, r insaziabile cupidigia dei Veneziani e la loro sete d' ingiusta dominazione*). 1) Woorden van het manifest van den Dllitfcheu Keiier Maximiliaan. Hij eischte o.a. teruggeven" van Padua, Verona, Vicenza, Trieste, Rovereto etc. 212 HOOFDSTUK I ROME EN HET PAUSDOM (1400—1500) VOLGENS het plan, dat tot dusverre gevolgd is, zullen wij in deze hoofdstukken eenige episoden en personen schetsen zonder te letten op de continuïteit, daar de lezer door middel van het Historisch Overzicht elke zaak op haar juiste plaats kan zetten. Omstreeks 1400 beginnen de Italiaansche staten een vasten vorm aan te nemen. Het Duitsche Heilige Roomsche Rijk had, wat Italië betreft, reeds lang opgehouden te bestaan; de poging van Cola di Rienzo om een Italiaansche Republiek te stichten en de plannen van de Anjous en Visconti om Italië onder un solo re te vereenigen hadden gefaald; maar de steden en gebieden van machtige republieken en signorie zooals Florence, Venetië en Milaan vereenigen zich nu tot georganiseerde politieke lichamen om hun verschillende centra. Ook te Rome heeft Paus Bonifacius, ondanks het Schisma, het dominium van de stad verkregen, waar hij zich verschanst in den S. Angelo en de grondvesten legt van den Kerkelijken Staat. Het is waar, dat deze grondslagen nog allerminst hecht waren. Van 1408 tot 1414 heerschte de eerzuchtige en heftige Ladislaus van Napels over Rome, noemde zich Koning van Rome en dwong Paus Gregorius XII naar Siena en Lucca te vluchten. Ook de opvolgers van Gregorius, de Pisaansche Pausen Alexander V en Johannes XXIII waren meestal in ballingschap en zelfs toen het Schisma was geëindigd door de verkiezing van den vrijwel algemeen erkenden Colonna Paus, Martinus V te Constanz, duurde het nog drie jaren, voordat deze Rome kon binnenkomen en een begin kon maken met het herstel van het pauselijk dominium en de verwoeste kerken en paleizen van de ongelukkige stad. En de opvolger van Martinus, Eugenius IV, bedreigd door de 213 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Visconti en een republikeinschen opstand, vluchtte (f434) op een galei van een zeeroover en leefde ongeveer acht en een half jaar te Florence, Bologna en Ferrara als balling, geërgerd door het bestaan van een tegen-Paus totdat hij door de hulp van Alfonso van Arragon, die zich kort geleden (1442) van Napels had meester gemaakt en door den invloed van Frederik III, den Duitschen „Koning der Romeinen", dien hij tot Keizer beloofde te kronen, in staat was zich wederom te Rome te vestigen. Maar deze tegenslagen in de ontwikkeling konden slechts een tijdlang de suprematie van de Pausen over de stad tegenhouden; en op dit dominium van de stad werd door de latere Quattrocento Pausen (in het bijzonder door den beruchten Alexander VI door middel van zijn zoon Caesar Borgia) het groote dominium van den Kerkdijken Staat gebouwd, een gebouw van veel hechter en duurzamer constructie dan het onsamenhangende gebied, waarop in vroeger tijden de Pausen aanspraak hadden gemaakt op grond van fictieve Donaties2), de nalatenschap van Gravin Matilda en de veroveringen van Albornoz. Wij kunnen den terugkeer van Eugenius in 1443 misschien beschouwen als het begin van een nieuw tijdperk, een periode berucht om haar verschrikkingen en tevens gedenkwaardig om haar grootheid, waarin de Pausen de absolute heerschers van Rome zouden zijn en zoowel in Italië als in andere landen een krachtig gezag als wereldlijke vorsten zouden uitoefenen. Daar het gevoel voor vrijheid bijna geheel3) was vërdwenen door de aanvallen van buiten en de pauselijke heerschappij in de stad, is er niet veel wat ons belang inboezemt ten opzichte van Rome in den Quattrocento behalve hetgeen betrekking heeft op kunst, wetenschap en de karakters van de Pausen. Het waren er veertien, indien men de twee Pisaansche Pausen wel en den koppigen Schismatieken Benedictus XIII en den tegen-Paus Felix V niet meerekent. Verscheidene van hen hadden door het Schisma weinig met Rome te doen en daar dit ingewikkeld geharrewar in het Historisch Overzicht voldoende behandeld is, behoeven wij ons niet bezig te houden met deze Pontifices en hun Concilies te Pisa, Constanz, Bazel, 1) Amadeus VIII, de voormalige hertog van Savoye, Felix V. Zie Index. ») Het is merkwaardig, dat juist nu, terwijl het Pausdom zich ontwikkelt tot een wereldlijke macht, de geleerde Valla de valschheid van de Donatie van Constantun aantoonde, waardoor hij zich de bittere vijandschap van Eugenius IV en de Inquisitie op den hals haalde. >) De laatste opflikkering was de mislukte samenzwering van Porcan. Zie blz. arts. 214 ROME (1400—1500) Ferrara en Florence, behalve dit laatste Concilie, in zooverre het, gehouden onder leiding van den verdreven Eugenius, samenhangt met gebeurtenissen, die later onze aandacht zullen vragen. Van de overige Pausen zijn twee of drie van minder belang, zoodat wij ons zullen ■ bepalen tot de drie beroemde Pontifices Nicolaas V (1447—55), Sixtus IV (1471—84), Alexander VI (1492—1503) en ook eenige feiten zullen mededeelen over drie anderen. Nicolaas V In hetzelfde jaar (1447) stierf de laatste hertog der Visconti, Filippo Maria en Paus Eugenius IV. Door de gunst van de Arragoneesche veroveraars van Napels en den Duitschën „Koning der Romeinen'' was deze Paus na zijn langdurige ballingschap te Florence naar Rome teruggekeerd. Hij vond de stad door de oorlogen met Ladislaus en de interne anarchie in een beklagenswaardigen toestand, „een dorp, zegt zijn biograaf1), waar de koeien en varkens door de straten liepen"; en men zag er dagelijks nog veel ellendiger dingen, „hoofden en ledematen van menschen, gespijkerd aan de poorten of bengelend aan galgen of gespietst op palen en lange rijen van gevangenen, die naar de kerker werden gevoerd om gemarteld te worden". Eugenius zette zich krachtig aan het werk. Hij herstelde de basiliek van Sint Pieter, het Vaticaan en het Lateraan, liet de straten reinigen, verbreeden en plaveiden, de winkels en hutten onder den portico van het Pantheon afbreken, veranderde den Campo di Fiore, een open weiland, in een groote piazza en moedigde het bouwen van prachtige paleizen aan. Zijn lust om te bouwen werd blijkbaar aangewakkerd door zijn verblijf te Florence, waar Brunelleschi juist de Kathedraal had voltooid; ook zijn geestdrift voor de schilderkunst en de nieuwe wetenschappen was groot, zooals blijkt uit het feit, dat hij Fra Angelico naar Rome riep en de Romeinsche Universiteit (de Sapienza) weder oprichtte. Maar onder deze lofwaardige arbeid werd hij verrast door den dood en zijn opvolger zou de eerste van de Pontifices zijn, die Rome met ontelbare kunstschatten en prachtige gebouwen versierd hebben. Nicolaas V, zoon van een heelkundige te Sarzana, Parentucelli l) Vita di Eugenio door Vespasiani, aangehaald door Muratori en Gregorovius. 215 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO geheeten, was als arme priester huisleeraar geweest bij rijke Florentijnsche families. Wondere verhalen deden de rondte omtrent zijn geleerdheid en buitengewoon geheugen, hoe hij de volledige werken van dichters, geschiedschrijvers en philosophen uit het hoofd kon voordragen. Hij reisde veel, waarschijnlijk als gouverneur en men zegt, dat hij ook Engeland bezocht. Te Florence (c. 1443) werd hem opgedragen de beroemde bibliotheek te ordenen, die Cosimo de' Medici verzamelde in het klooster van S. Marco, de kiem van de tegenwoordige Laurentiaansche boekerij; hij zal toen kennis gemaakt hebben met vele Florentijnsche beroemdheden, zooals Alberti, Michelozzo, Brunelleschi, Ghiberti, Donatello en Fra Angelico. Hij won de gunst van Paus Eugenius IV, die toen te Florence vertoefde en hem tot Aartsbisschop van Bologna benoemde; bij de begrafenis van dezen Paus hield hij een redevoering, die door haar wonderbaarlijke geleerdheid en welsprekendheid zulk een indruk maakte op de kardinalen, dat hij tot de algemeene verbazing van het Christendom tot Paus werd gekozen. Nicolaas was een man van eenvoudigen, ontwikkelden en artistieken smaak, geen liefhebber van ij dele praal en pronk; maar hij leefde in een tijd, toen alles er krachtig op aandrong om den Pausen die wereldlijke heerschappij te verschaffen, die sinds de dagen van Constantijn en Silvester steeds het eenige hoogste doel van bijna iederen zoogenaamden Vicarius van Christus was geweest. Er waren geen Scbismatieken meer om hem zijn titel te bestrijden. De laatste der tegen-Pausen; de kluizenaar en voormalige hertog Amadeus, had de 'tiara ter zijde gelegd en was teruggekeerd naar de oevers van het meer van Genève. De moeilijke kwestie van de zedelijke hervorming der geestelijken was tijdelijk onderdrukt door de heftige debatten op de Concilies over veel belangrijker onderwerpen. Er waren nog weinig teekenen van den naderenden storm. Te Rome werd een zwakke opflikkering van den ouden vrijheidszin snel en krachtdadig gebluscht. Dit vergeefsche protest was geuit door Stefano Porcari, een Romein van hoogen stand en merkwaardige geleerdheid, die, evenals Cola di Rienzo bezield was met een vurige geestdrift voor de oudheid en de Republiek verlangde te 1) Men zegt, dat hij steeds Petrarca's Spirito gentile aanhaalde, als zou dit op hem betrekking hebben. 2l6 28. De Optocht van de Magi van Benozzo Gozzoli 216 ROME (1400—1500) herstellen en de pauselijke heerschappij omver te werpen. Na den dood van Paus Eugenius had hij de burgers, die op het Capitool waren bijeengekomen, in de kerk van Aracoeli toegesproken en vol verontwaardiging de vernederende slavernij en de lafhartige onderwerping van de door priesters geknechte afstammelingen der heldhaftige Scipiones gehoond. Nicolaas trachtte door zachtheid den man en zijn handvol aanhangers te winnen, en verwijderde hem wijselijk uit Rome door hem Podesta van Anagni te maken. Een tijdlang was de moeilijkheid afgewend, en Nicolaas begon zijn positie te versterken door een verzoenende politiek en verzekerde zich van de sterke Engelenburg en andere hechte gebouwen. Hij hield ook een Jubileum (1450), dat een reusachtig succes werd en enorme geldsommen in zijn schatkist bracht, zoodat hij zijn eerzuchtige plannen als Bouwer van Rome kon volvoeren en dat tot stand kon brengen, wat Villari het eenige doel van zijn pontificaat noemt — de verzameling van oude codices. Men zal zich herinneren, dat Eugenius beloofd had Frederik III van Duitschland, den tweeden stichter van de Habsburger dynastie te kronen. De Heilige Roomsche Keizer, die de pauselijke zalving van Nicolaas vroeg, zal er zich wel bewust van zijn geweest, dat die plechtigheid een belachelijke vertooning zou zijn; maar zonder twijfel was zijn hoofddoel de priesterlijke bevestiging van een titel die hem groote rijkdommen zou brengen door den verkoop van andere titels en ambten. Om zijn verzoek kracht bij te zetten zond hij den geleerden Aeneas Silvius Piccolomini (later Paus Pius II), die met verheven welsprekendheid den goddelijken oorsprong en de eeuwige grootheid van het Duitsche Heilige Roomsche Rijk, dat thans een ijdele waan was, verkondigde. Nicolaas stemde tegen zijn wil toe2) en haastte zich met de versterking van den Engelenburg en de groote Rocca, die hij voor het Vaticaan had aangewezen. Frederik wilde te Rome niet alleen gekroond worden, maar ook bruiloft vieren. Zijn uitverkoren bruid, de schoone en jeugdige Eleonora van Portugal bereikte na een onaangename *) Hij bevestigde zijn verbond met Alfonso van Napels, onderhield zijn vriendschap met Cosimo van Florence, maakte een einde aan den langdurigen twist met Francesco Sforza en riep den geleerden Valla terug, die verbannen was wegens zijn heftige oppositie tegen de wereldsche eerzucht van het Pausdom. 2) Des te meer, omdat hij overeenkomstig de beloften die Eugenius aan Frederik had gedaan, verplicht was roo.ooo florijnen te betalen voor de reis van Frederik. 217 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO reis van honderd en vier dagen Livorno en ontmoette hem buiten de Porta Camollia van Siena, waar een zuil nog steeds deze ontmoeting vermeldt; niet lang daarna kuste de Duitsche monarch den voet van den Paus bij het portaal van den St. Pieter te Rome. Daarop volgde de bruiloft en de eerste acte van de kroning, waardoor Frederik Koning van de Longobarden werd; daar echter de IJzeren Kroon niet aanwezig was (zij was te Milaan of Monza), ontbrak aan de plechtigheid het meest eerbiedwaardige en indrukwekkende en de zilveren kroon, die bij de belachelijke kroningen te Aken werd gebruikt, kon dit slechts op armzalige wijze vervangen. Daarna, 18 Maart 1452, vond de laatste kroning plaats van een Duitschen Heiligen Roomschen Keizer in den St. Pieter 1). De ceremonie bezorgde den onderdanigen Imperator vele vernederingen; maar hij deelde onmiddelijk een groot aantal titels uit en wel geenszins gratis. Op zijn terugreis had hij ook een rijken oogst en ontving bij voorbeeld van Borso van Ferrara 4000 goudflorijnen door hem tot hertog van Modena te benoemen. Deze opflikkering van de feodale pralerij werd gevolgd door een krachtige, maar korte republikeinsche reactie. Porcari of Porzio zooals hij zich noemde om zijn afstamming van den grooten Cato aan te duiden, was door Paus Nicolaas naar Bologna verbannen; maar hij ontsnapte en nadat hij ongeveer 300 Romeinen zonder twijfel aangelokt door den grooten buit rondom zich had verzameld, maakte hij het plan het onlangs versterkte Vaticaan te bestormen en den Pontifex gevangen te nemen; hij had een gouden ketting bij zich om dezen daarmede te boeien. Maar het complot werd ontdekt en Porcari werd gevonden, ofschoon zijn zuster hem. in een kist brandhout had verborgen. Op de pijnbank beschuldigde hij waarschijnlijk ten onrechte Sforza en de regeering van Venetië, dat zij hem tot de samenzwering hadden opgestookt. Hij werd tegelijk met eenige van zijn medeplichtigen den negenden Januari 1453 opgehangen; men zegt dat men Paus Nicolaas, die het tragische lot van den geleerden oproerling diep betreurde, daarna nooit meer zag glimlachen. Zijn nerveuze aard maakte hem voortdurend angstig voor de een of andere catastrophe; en zijn angst vermeerderde weldra !) De kroon, die bij deze gelegenheid werd -gebruikt, behoorde bij de insignia die te Nürnberg bewaard werden. Het»was misschien de prachtige kroon van Karei den Groote, waarvan een afbeelding voorkomt in Italië in de Middeleeuwen. 218 ROME (1400—1500) door het bericht, dat Mohammed II Constantinopel had ingenomen (29 Mei) en langs de lijken van 50000 Christenen in triumf de hoofdstad van den overwonnen Keizer, Constantinus Palaeologus was binnengetreden. Te midden van deze gevaren was de Paus voortdurend bedacht op zelfverdediging. De muren van zijn kasteelen te Rome rezen steeds hooger, totdat, zooals zijn biograaf Manetti zegt, slechts de vogels van den hemel er over heen konden vliegen. Hij bedacht ook nog een verstandiger wijze om zich veiligheid te verschaffen en bewerkte te Rome een ontmoeting tusschen de gezanten van Milaan en Florence en die van Venetië en Napels; • deze ontmoeting leidde ten slotte tot een defensief verbond, dat te Lodi door de tot dusverre zoo verbitterde vijanden tegen de Turken gesloten werd1). Dit heugelijk succes zal de laatste dagen van den Pontifex vervroolijkt hebben; hij stierf den 24en Maart 1455, twee maanden ongeveer nadat het verbond geteekend was. Manetti heeft een redevoering bewaard, die hij op zijn sterfbed heeft gehouden. Er spreekt een groote zelfvoldoening uit en het geeft een belangwekkend en -waarschijnlijk juist beeld van een fijn, intellectueel maar niet religieus karakter. De belangstelling van Nicolaas V voor de nieuwe wetenschappen en kunsten van den Quattrocento maakt zijn pontificaat voor ons interessant. Wij zullen in een ander hoofdstuk de hoofdlijnen aangeven van de herleving der classieken en de werkzaamheid van eenige der voornaamste ontdekkers, verzamelaars en vertalers van oude handschriften, zooals de beroemde Poggio, Valla en Guarino, beschrijven. Door codices te verzamelen, te laten copieeren en vertalen heeft Paus Nicolaas wel den naam verdiend van stichter (of beter hersteller) van de uitgebreide Vaticaansche Bibliotheek. Deze boekerij had evenals de andere bibliotheken te Rome in de middeleeuwen zeer geleden door verwaarloozing en roof2) en bijna alles, wat er in het begin van den Trecento nog over was, had men naar Avignon gebracht en was verloren geraakt. Nicolaas, wiens geestdrift voor het verzamelen van ») Cosimo was een vriend van. Sforza, terwijl Venetië uit haat tegen Sforza zich met Alfonso van Napels had verbonden. Deze haat werd heviger door de hulp die Florence aan den pretendent der Anjous, le ben rol Rent, verschafte. 2) Boccaccio beschrijft zijn bezoek aan de eens zoo luisterrijke boekerij van Monte Cassino; hij vond de kostbaarste handschriften verwaarloosd en vernield door de monniken, die herperkament gebruikten voor misboeken enz. 219 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO boeken voor het eerst te Florence was wakker geworden, heeft naar men zegt zijn nieuwe boekerij met meer dan 5000 manuscripten verrijkt, waaronder vele oude en kostbare, en andere die door zijn talrijke klerken waren overgeschreven, want het Vaticaan, zegt een kroniekschrijver, was in zijn dagen una vera officina di copisti. Zijn opvolger, de eerste Borgia Paus, Calixtus III verkocht vele van deze schatten; maar Sixtus IV liet de bibliotheek van Nicolaas herbouwen en vulde den verminderden voorraad van kostbare manuscripten weder aan. Wat de bouwkunst betreft, hebben wij reeds melding gemaakt van de reusachtige versterkingen, waarmede Nicolaas V de stad en de pauselijke paleizen verschanste. Hij maakte groote plannen *) voor den herbouw van den Sint Pieter en de uitbreiding van het Vaticaan en ofschoon het meeste daarvan nooit werd uitgevoerd, hebben wij toch van hem de beroemde Stanze en het Oratorium of „Studio", dat nog altijd zijn naam draagt en versierd is met de bekende frescos van Fra Angelico. Tot zijn bouwkundige werkzaamheden behoort ook de restauratie van de S. Stefano Rotondo, S. Maria Maggiore, S. Lorenzo, S. Paolo fuori en het Capitolijnsche paleis. Bovendien vernieuwde hij de Aqua Virgo en voorzag die van een fontein, het origineel van de Fontana delle Tre Vie of di Trevi. Er bestond nog niet veel eerbied voor de oude kunst. Eenige beelden waren ontdekt en in paleizen of tuinen geplaatst, maar het systematische zoeken naar overblijfselen van de oude kunst begon eerst aan het einde van den Quattrocento. De nieuwe Italiaansche sculptuur kreeg reeds eenigen invloed op Rome en Napels, maar eerst na den dood van Nicolaas begonnen Mino da Fiesole, Filarete en andere Toskaansche kunstenaars de vroeg-Renaissance graftomben, tabernakels en architecturale beeldhouwwerken in Rome te vervaardigen, waardoor de Romeinsche kerken zoo beroemd zijn. De bronzen deuren van den Sint-Pieter (van Filarete) kunnen wedijveren met die van het Florentijnsche Baptisterium. Wat de Schilderkunst betreft, de belangrijke gebeurtenis in dit pontificaat was de,komst van Fra Angelico, die met zijn helper, Benozzo Gozzoli, langen tijd te Rome vertoefde. Hij had den Florentijnschen architect Rossellino in dienst, als ook den meer beroemden Alberti, die zijn boek over architectuur aan hem opdroeg. 220 ROME (1400—1500) Van al wat hij daar schilderde zijn slechts de frescos over, die de „Studio" van Nicolaas V versieren, maar deze frescos zijn van buitengewone waarde, daar zij een stijl vertoonen, die volkomen afwijkt van alle overige werken van dien meester. Fra Angelico stierf te Rome, en op zijn tombe in de S. Maria Sopra Minerva vindt men een Latijnsch grafschrift, dat naar men zegt, Nicolaas heeft geschreven, ofschoon hij sléchts zes dagen na den schilder is gestorven. Drie Pausen van zeer verschillend karakter zijn er tusschen Nicolaas V en Sixtus IV geweest. Hun pontificaten zijn zeer belangrijk en dus zal ook van hen iets gezegd moeten worden. Calixtus III was de eerste van het arrogante en beruchte Spaansche geslacht der Borgia, dat in de Kerk zoo hoog is gestegen1). Toen hij nog Bisschop van Valencia, zijn geboorteplaats, was, vergezelde hij Alfonso van Arragon op zijn roemrijken veldtocht tegen Napels (1442) en werd door Eugenius IV tot Kardinaal benoemd. Toen hij tot Paus gekozen werd, was hij zeven en zeventig jaar oud en leed erg aan de jicht. Het schijnt inderdaad, dat hij het grootste gedeelte van zijn driejarig pontificaat heeft doorgebracht in een hermetisch gesloten ziekenkamer, omgeven door een zwerm doctoren en nipoti2). Zijn eenige eerzucht, behalve het verrijken van zijn verwanten, was een kruistocht te organiseeren tegen de Turken, die in 1453 Constantinopel hadden veroverd. Bullen werden afgekondigd, bedelmonnikken uitgestuurd en driemaal daags werden in het Westersche Christendom de klokken geluid om de geloovigen aan te sporen zich te laten inschrijven. Maar er kwam slechts een zwak antwoord en ofschoon de dappere Hongaarsche generaal, Hunyadi in 1456 Mohammed II bij Belgrado een verpletterende v nederlaag toebracht, werd hij niet, zooals toch het plan was, gesteund door de vloot van Calixtus; want Alfonso van Napels ge bruikte die vloot voor een expeditie tegen Genua, waar hij den Doge wilde afzetten. Om deze vloot uit te rusten had Calixtus niet alleen de pauselijke schatkisten geledigd maar ook juweelen en regalia verkocht en de Vaticaansche Bibli- *> Iï?1*B»,»cht Borgia bracht twee Pa"SM>. «ht Kardinalen, vele vorsten, hertogen enz. voort, calixtus was geen typische Borgia. ») Deze zgn: nifoti (latijn: nefoU,), kleinzoons of neven, van de Pausen waren dikwijls hunonwettlge kinderen Calixtus III oefende het eerst dit nepotisme op grooten schaal U'«jF*WaPeI1 rgla Tert00nt' zeer toepasselijk, een woesten Spaanschen stier. 221 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO otheek van vele kostbare manuscripten en prachtige banden beroofd. Hij toonde openlijk zijn minachting voor de neigingen van Nicolaas V op letterkundig en bouwkundig gebied; de rijkdommen van de Pausen moesten niet voor dergelijke dwaasheden verkwist worden. De groote gebouwen die door Nicolaas begonnen waren, werden dus afgebroken of bleven onvoltooid; de talrijke klerken, beambten en geleerden van het Vaticaan werden ontslagen en in het paleis verdrongen zich de „neven" en hun gevolgen, wier enorme uitgaven werden bekostigd door de vrome offers van de geloovigen. Twee nipoti werden tot kardinaal benoemd; een van hen was een jonge man van twee en twintig jaar, Rodrigo Langol, de latere Paus Alexander VI. Een broeder van dezen veelbelovenden jongen man, Don Pietro, werd Hertog van Spoleto, Prefect van Rome en Gouverneur van den S. Angelo, en was een tijdlang vrijwel dictator van Rome. De brutaliteit en onbeschaamdheid van deze Spaansche Borgia, Catalani (Cataloniers, Spaansche huurlingen), zooals de burgers hen minachtend noemden, schijnt alles, wat Rome van triumfeerende Colonna of Orsini ondervonden had, overtroffen te hebben. Moord en roof, zegt een kroniekschrijver, Paolo da Ponte, kwamen dagelijks voor. Plotseling echter houdt dit alles op. Calixtus sterft en de geheele horde der Catalani slaat op de vlucht, heftig vervolgd door de Orsini, die vele paleizen der Borgia in den brand steken. Pietro ontkomt in een boot en bereikt Civitavecchia, waar hij aan malaria sterft. Pius II hebben wij reeds ontmoet onder zijn oorspronkelijken naam van Aeneas Silvius, een afstammeling uit het doorluchtige geslacht der Piccolomini. Zijn leven was vroolijk en advontuurlijk geweest. Omstreeks 1431 trok hij de Alpen over en vertoefde meer dan twintig jaar te Bazel, vanwaar hij, meestal als particulier secretaris van een prelaat, vele streken van Duitschland en zelfs Schotland bezocht. Als secretaris hield hij op het Concilie van Bazel in zijn redevoeringen (dialoghi) de autoriteit van de Concilies hoog tegen het gezag van den Paus; hij steunde de Duitsche prelaten, die zich door Eugenius IV niet lieten wegsturen en den tegen-Paus Felix kozen. Daarna was hij in dienst bij den Weenschen Kanselier en kreeg zulk een invloed op Frederik II, die hem met den lauwerkrans vereerde, dat deze de partij van Eugenius koos, hetgeen hij zelf ook had gedaan, daar 222 ROME (1400—1500) de ster. van den tegen-Paus blijkbaar taande. Daar hielp hij Eugenius, zooals wij zagen, om naar Rome terug te keeren. Kort daarna is hij particulier secretaris van Nicolaas V, die hem Bisschop van Triest maakte en later van Siena, en hem gebruikte als gezant naar Frederik III. Vervolgens trad hij op als régisseur bij de kroningskomedie van een Heiligen Roomschen Keizer. Na den dood van Nicolaas werd hij tot Kardinaal gekozen en een paar jaar later, toen Calixtus III was gestorven, werd hij, misschien omdat hij de eenige neutrale was in het Conclave, Paus tot verbazing van zichzelf en van vele anderen, daar hij algemeen werd beschouwd als een bekwaam diplomaat en een ontwikkelde en beschaafde geleerde en schrijver, maar tevens als een man die volkomen de eerzucht, wereldwijsheid en heerschzucht en andere karaktertrekken miste, die onmisbaar waren in een papa re en een patroon van nipoti. Er was een groote vreugde onder de letterkundigen. Zij stelden zich den terugkeer van den tijd van Augustus voor. Maar zij werden droevig teleurgesteld. De nieuwe Pontifex verkondigde de wereld, dat hij verwachtte, dat men Pius zou verwelkomen en Aeneas zou verstooten; hij zelf verloochende al zijn vroegere literaire producten, niet alleen zijn erotische jeugwerken, anti pauselijke Dialogen en niet altijd even kuische ontboezemingen als humanist, maar ook zijn waardevolle geografische en historische werken. Hij keerde al zijn vroegere idealen den rug toe en wijdde de rest van zijn leven aan de bekeering of vernietiging van den Grooten Turk. Toen een < lange rhetorisch-theologische brief aan Mohammed II onbeantwoord bleef, maakte hij zich gereed een kruistocht af te kondigen. Maar hier wachtte hem mislukking en de afloop was droevig. Noch Frankrijk, noch Duitschland, noch Engeland toonde eenige geestdrift en van de Italiaansche Staten beloofde Venetië alleen, verheugd over elke hulp, die zij tegen haar ernstigen vijand ontving, samenwerking. In 1464 ging Pius ofschoon ernstig door de koorts aangetast bij Ponte Molle in het heetst van den zomer aan boord van een boot; nadat hij langzaam en met moeite den Tiber was opgevaren en in een draagbaar de Apenijnen was overgevoerd, bereikte hij Ancona, waar de kruisvaarders op zijn bevel moesten bijeenkomen; hij vond daar echter slechts een horde van op plunderen beluste bandieten. Vol verlangen wachtte hij 223 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO ongeveer een maand, terwijl hij dagelijks zieker werd. Eindelijk verscheen Doge Cristoforo Moro met twaalf Venetiaansche galeien; maar Pius was te ziek om hem te ontvangen en drie dagen later, den vijftienden Augustus, stierf hij, zooals de bewonderende schrijvers zeggen, evenals Mozes op den berg Nebo, over de zee naar het beloofde land starend, dat hij tevergeefs had verlangd te veroveren. Te Rome heeft Pius II slechts onbelangrijke gebouwen gesticht1), maar zijn geboorteplaats Siena heeft aan hem of zijn familie eenige paleizen te danken. In een gebouw naast den Duomo, de Biblioteca Piccolomini, die door zijn neef, Pius III, is opgericht, schilderde Pinturicchio eenige jaren later, misschien met de hulp van Raffael, de bekende tooneelen uit het leven van den eersten en grootsten der twee Piccolomini Pausen. Paulus II (1464—71), een Venetiaan en een'neef van Eugenius IV, was, naar men vertelt, een mooi, dom, verwaand en sensueel persoon2); maar het schijnt, dat hij, zooals zijn buste (misschien van Mino da Fiesole) wel laat vermoeden, toch ook eenige flinke karaktertrekken had, want hij won de volksgunst door de invoering van markten en publieke korenschuren en deed veel ter verbetering van het interne bestuur der stad en ter bestrijding van de rooverij op het land. Hij verdreef de groote bende van copiisten, rhetoren, dichters, geleerden en dergelijken, die hun toevlucht hadden gevonden in het Vaticaan; én toen zij twintig dagen lang voor de deuren van zijn paleis bleven schreeuwen, liet hij den belhamel, Platina, arresteeren en /hield hem eenige maanden in den S. Angelo gevangen. Zijn minachting voor de herleving van de oude literatuur weerhield hem niet om met groote geest- 1 drift (evenals de Medici te Florence) een losbandigheid bij de carnavals aan te moedigen, die de Romeinsche Saturnalia evenaarde; maar het belette hem wel de antieke gebouwen, het Colosseum en andere, te sparen, toen hij het geweldige paleis van S. Marco bouwde, dat thans Palazzo Venezia heet. Sixtus IV (1471—84) Het Della Rovere geslacht3), dat weldra zou bogen op 1) Zijn groote ,,Rocca" te Tivoli is indrukwekkend. *> Hij wilde zichzelf ,,Formosus" (de Schoone) noemen, maar de Kardinalen verzetten zich daartegen. 3> Rovere (latijn : roèur) is een soort eik; dit doet denken aan een vers van Homerus, waarin hij zegt: „niemand is geboren uit een rots of een eik". (Odyss. XIX, 163). 224 29. Giovanni, zoon van Cosimo il Vecchio 224 ROME (1400—1500) twee Pausen, een dozijn Kardinalen, een Hertog van Urbino een heer van Imola, eenige Prefecten van Rome, een verbond met de Sforza en ontelbare zeer vermogende personen werd het eerst beroemd door de persoon van Francesco den zoon van een schipper van Savona. Als kind was hij gewijd aan den dienst van S. Francesco en nadat hij vele jaren als schoolmeester te Bologna, Florence, Siena en Perugia had gezwoegd, werd hij door de vriendschap van Kardinaal Bessanone, een van zijn oud-leerlingen, gekozen tot Generaal van de Franciskaner Minorieten en in 1467 door Paulus II benoemd tot Kardinaal van de oude Romeinsche kerk van S. Pietro in Vincoli, die ons zoo bekend is door de groote graftombe van den tweede Rovere Paus, Julius II, begonnen door Michelangelo, maar niet voltooid. Een van de eerste daden van Francesco Rovere na zijn benoeming tot Paus was de afkondiging van een kruistocht. Maar zijn oproep werd met onverschilligheid en minachting ontvangen- Venetië alleen reageerde, zooals gewoonlijk; het resultaat was, dat een kleine vloot naar den Levant voer onder bevel van een kardinaal die in Rome terugkwam met ongeveer vijf en twintig Turksche gevangenen; deze werden in triumf op twaalf kameelen door de stad gevoerd, zooals Gregorovius vertelt. Door het schandelijke nepotisme, waaraan hij zich schuldig maakte, kon men ook op een ander gebied zien rl-B Imgen Van dezen Paus waren- In vier maanden had hy Pietro Riano, gewoonlijk als zijn bastaardzoon beschouwd een beruchten verkwister en losbol, benoemd tot bisschop van Treviso, patriarch van Constantinopel, aartsbisschop van Florence en Sevilla en had aan hem en aan zijn eigen neef Giuliano (de latere Paus Julius II) den kardinaalshoed gegeven En zoo ging het voort, totdat het Vaticaan overstroomd was ™ i, ,TrVn,Riario prelaten en vorstelijke personen, terwijl op het Capitool een van deze Satellieten de stad als Prefect regeerde. cu Men kan een indruk krijgen van de toestanden aan het hof van Paus Sixtus IV, wanneer men de beschrijving van Conoen andere schryvers leest van het bezoek van Leonora hrniH^™180^ ,1C ? 1473 Rome ^ortrok om naar haar bruidegom, Ercole di Ferrara te gaan. Het lijkt wel een of NeTrl/"11, ^Spartij aan het hof van Semiramis oi Nero. De ziel van al dit schandelijk gedoe was de jonge 225 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO kardinaal Pietro, die nog wel in het bijzonder werd toegejuicht, omdat hij gezorgd had voor de mis-en-scène van een tooneéstofc Susanna en de oude heeren, dat door Florentijnsche tooneelspelers werd gespeeld. Zes maanden later stierf deze dignitaris van de Kerk, acht en twintig jaar oud, versleten door zijn losbandige excessen; e ë J rlaamn bracht Paus Sixtus zijn gunsten over op een anderen neef of bastaard, Girolamo Riario, den broeder van Pietro, een onbekenden beambte aan het douanenkantoor te Savona, die nu in korten tijd heer van Forli en Imola en echtgenoot werd van Caterina Sforza, wier durf en trouw zoo bezoedeld werden door de wreedheid van haar wraak1). Ongeveer in denzelfden tijd huwde een andere Rovere, Giovanni, een broeder van den Paus, met de dochter van Frederik van Montefeltro, dien Sixtus tot Hertog van Urbino had benoemd. In 1477 werd een ander uit datzelfde nest kardinaal, Raffaele Riario, een jongen van zeventien jaar, die nna te Pisa op school was, een neef of bastaard van den overleden prelaat Pietro. In dezen tijd begon Paus Sixtus te bemerken, dat zijn vriendschap met Lorenzo de' Medici een vergissing was want hij zag dat zijn protégé, Girolamo, wanneer hij de Medici niet moest ontzien, zich zou kunnen meester maken van geheel Romagna en bovendien van Toskane. Hij besluip. de macht van de Medici te ondermijnen en laat z,jn reusachtig kapitaal, de opbrengst van den verkoop van Indulgentie^ waardigheden en jubilea, die nu vier maal zoo groowas als vroeger, van de bank der Medici overbrengen naar die Caterina Sforza (Vasari) 1) Hij werd in x488 vermoord, maar.CaterinahMM ^g^^Z^^V^. totdat Caesar Borgia in die 1499 veroverde. Het g «lacllt Kp', Vecchio; want rij trouwde Een ^.V^^'J^^^^"^"^^^ Giovanni deüe Bande Nere. latermet Giovanni Medici en werd ae moeaer vau 226 ROME (1400—1500) van de Pazzi. In deze omstandigheden bezoeken hem Francesco Pazzi zijn nieuwe bankier en Girolamo Riario en verkrijgen gemakkelijk zijn toestemming en apostolischen zegen voor de volvoering van een schandelijk plan, dat zij hebben beraamd, de vermoording van Lorenzo en broeder Giuliano. Hoe de duivelsche aanslag in de Florentijnsche kathedraal geschiedde op het oogenblik, dat de jonge kardinaal, Raffaele Riario, de hostie ophief, hoe de ridderlijke en geliefde Giuliano werd vermoord en Lorenzo ontsnapte, hoe de Florentijnen wraak namen op de laffe moordenaars, hoe uitbundig zij juichten, toen zij de lijken van Francesco Pazzi en zijn medeplichtige, den Aartsbisschop van Pisa, zagen bengelen uit een venster van den Palazzo Vecchio, dit alles zal uitvoerig verteld worden in het hoofdstuk over Florence. Wat Raffaele betrof, die misschien geen medeplichtige maar slechts een werktuig was, hij werd gevangen gezet, maar ten slotte vrijgelaten, daar zijn schuld niet volkomen bewezen kon worden; maar hij behield, naar men zegt, zijn leven lang een angstige uitdrukking op zijn bleek gelaat. Woedend over de mislukking van dit complot trachtte de Paus Lorenzo in verschillende oorlogen te verwikkelen en sprak over Florence het Interdict uit, en ofschoon het zich aan zijn banbliksems niet stoorde, leed het toch ernstige nederlagen. Toen ondernam Lorenzo,' om zijn land voor een ramp te vrijwaren, op ridderlijke wijze een gevaarlijken tocht naar Napels en het gelukte hem de vriendschap van Koning Ferrante te winnen en een verbond met hem te sluiten. Het feit, dat de Turken in 1480 Otranto innamen en daarna wegens den dood van den grooten Sultan, Mohammed II wegtrokken, had geen grooten invloed op Rome of het Pausdom, ofschoon men zegt, dat Sixtus met moeite kon weerhouden worden om naar Frankrijk te vluchten, toen hij hoorde, dat de ongeloovigen in Italië waren geland, en dat hij uit angst vrede sloot met Florence. Gedurende de laatste jaren van zijn leven voerde hij eenige onwaardige oorlogen. Op schandelijke wijze viel hij Hertog Ercole van Ferrara*) aan, daar hij deze stad met de hulp van de Venetianen hoopte te veroveren voor zijn „neef Girolamo en dan bij de pauselijke bezittingen te voegen; ') Deze oorlog verdreef Savonarola van Ferrara naar Florence. 227 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO maar hij werd zelf aangevallen door de Napolitanen onder Alfonso, den zoon van den ouden Ferrante en te Rome had hij ernstige moeilijkheden met de republikeinsche Colonna, wier leider Lorenzo Colonna op barbaarsche manier door hem gemarteld en terecht gesteld werd, ofschoon hij hem genade had beloofd; en eindelijk, nadat hij de Venetianen in den steek gelaten had en zich, zooals hij zxch verbeelde, met Lodovico van Milaan had verbonden, werd hij zelt voor al zijn verraad beloond en op zijn beurt verlaten; en zijn woede, toen hij het bericht van den vrede van Bagnolo, waardoor Venetië, Napels, Milaan en Florence hun twisten bijlegden, ontving, was, naar men zegt, de oorzaak van zijn dood (12 Augustus, 1484) x). Het is aangenaam om van den persoon over te gaan tot eenige prachtige werken van architectuur en schilderkunst, die Tan zijn naam verbonden zijn. Een van deze is de wereldberoemde Sixtijnsche Kapel, wier wanden thans nog versierd zijn met de heerlijke frescos van Bottice h, Pinturicchio, Perugino, Ghirlandaio, Signorelli en Rosselli die door hem naar Rome zijn geroepen. In deze kapel werd in de ruime gewelfde zalen de Vaticaanscbe boekerij ondergebracht, die zooals wij zagen, door Nicolaas V hersteld en door de Borgia Paus Calbctusffl erg geplunderd was. Als bibliothecaris koos hij den geleerden Platina (Bart. Sacchi), die vroeger door PaulusII in den S. Angelo gevangen was gezet Behalve de bovengemelde Florentijnsche en Umbrische schdders hooren wij ook van Filippino Lippi te Rome en Melozzo da Forh een leerling van Piero della Francesca en intiemerl vriend van Raffael^ vader, Giovanni Santi van Urbino Deze Melozzo was een van de voornaamste leden van een schdder-academie, d?e door Sixtus was gesticht en werd door hem of den jongen losbandigen Kardinaal Pietro in dienst genomen °« de apMS van SS. Apostoli te schilderen; de welbekende en liefelijke musiceerende engelen, die nu in de Sacristij var, den Sint Pieter bewaard worden, zijn fragmenten van de groote Snelvaart, die Melozzo in die Kerk schilderdeEr is ook in de galerij van het Vaticaan een zeer ^k*?^ van hem (Plaat 20), dat eens een wand in de Sixtijnsche 1) Audita tantum namim pacis obit, *ooal. het epigram «gt, dat door Guicciardini wordt geciteerd. 228 ROME (1400—1500) Bibliotheek versierde1). Het werd geschilderd op last van Sixtus IV en stelt voor hoe deze Paus in tegenwoordigheid van Giuliano Rovere (Julius II) en Girolamo Riario Platina tot bibliothecaris benoemt. Ook de bouwmeesters, die Sixtus IV gebruikte, kwamen voornamelijk uit Toskane. Wij vernemen van een zekeren Pintelli van Florence en van Caprino van Settignano, die de SS. Apostoli en S. Pietro in Montorio van fagades voorzagen 2). De winkels en andere ontsierende gebouwen op de brug van S. Angelo werden in dezen tijd verwijderd; de oude Pons Janiculus werd vernieuwd en heette voortaan Ponte Sisto. Naar men zegt, heeft Sixtus ook de voornaamste straten laten verbreeden en plaveiden en een begin gemaakt met de collectie van oudheden, waaruit later het Capitolijnsche Museum is ontstaan. Van de vijf en twintig kardinalen schenen er drie, Ascanio Sforza, broeder van II Moro, Giulano Rovere, neef van Sixtus (later Paus Julius II) en Rodrigo Borgia, neef van Calixtus (later Paus Alexander VI) het meest in aanmerking te komen om gekozen te worden. De Borgia was er zoo zeker van, dat hij zijn paleis versterkte om de plundering3) te verhinderen, maar hij was zoo gehaat en gevreesd, dat zijn mededingers zich verbonden en hun stemmen verkochten aan een vriendelijk, week en sensueel individu zonder eenige overtuiging op sociaal, politiek of theologisch gebied, Giambattista Cibo, een Genuees, wiens vader onder René van Anjou onderkoning van Napels geweest was. Het pontificaat van Cibo (Innocentius VIII) bevat weinig merkwaardigs. Wat de politiek betreft, was zijn regeering onbelangrijk, daar zijn zinnelijkheid hem gelukkig van eerzuchtige plannen afhield en met betrekking tot de kunst is zijn eenige werk de bouw en decoratie4) van de vierkante villa, die Julius II aan het Vaticaan paleis verbond door een 1) De boekerij werd later door Sixtus V naar de tegenwoordig prachtige zalen overgebracht s) Sommigen beweren dat het gebouwd werd door Pintelli, die door Ferdinand en Isabella in dienst werd genomen, c. 1500. •• E>.n,.Pre™S»,ief ™ de bevolking, wanneer een nieuwe Paus als Kardinaal te Rome zijn verblrjf had gehad. ") Geoouwd volgens het ontwerp van den grooten meester, Antonio Pollaiuolo en versierd door Mantegna, wiens frescos helaas verwoest zjjn. Toen Mantegna geen loon ontving schilderde hg er een figuur tusschen die de spaarzaamheid voorstelde, innocentius gaf heni toen den raad er het geduld bij te schilderen. 229 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO galerij en die thans zoo beroemd is, het Belvedère. Het zwakke karakter van den Paus had in Rome en Latium zulk een anarchie ten gevolge, en zulke misdaden en verdorvenheid onder de geestelijkheid, als vroeger slechts in de donkerste tijden was voorgekomen. De Colonna en Orsini hadden hun bloedige twisten hernieuwd. Dolken en vergif, zegt Villari, waren overal aan het werk. Eiken avond werden de lijken, die in de straten waren gevonden, in den Tiber geworpen. Niet alleen alle ambten, maar ook absolutie voor alle misdaden, zelfs voor den moord van een vader op zijn dochter, werd voor geld verkocht. Zeer terecht zeide Lorenzo dei Medici, een maand voor zijn dood in 1492 tot zijn zoon, die later Paus Leo X werd en toen achttien jaar oud was, Kardinaal Giovanni toen hij het pauselijk hof en zijn zuster Magdalena ging bezoeken, dat Rome de zinkput van alle onrecht was. Toen de jeugdige Kardinaal te Rome kwam, vond hij daar Innocentius ernstig ziek. Te midden der duivelsche orgiën van het pauselijk hof verviel de Paus nu en dan in een lethargie, die men verkeerdelijk als den dood beschouwde; maar hij werd weder wakker uit zijn bedwelming, de braspartij begon weder, moord en doodslag waren weder aan de orde van den dag. Ongeveer twee maanden na den dood van Lorenzo il Magnifico, dien de doctoren hadden getracht te redden door een dosis diamantpoeder, stelde de Hebreeuwsche geneesheer den stervenden Innocentius voor, nieuw leven in zijn aderen te brengen door iniecties met het bloed van kinderen. Drie jongens van tien jaar werden voor dit doel gekocht en alle drie stierven aan de operatie, die zonder uitwerking bleef. Alexander VI . De heksensabbath, bekend als het pontificaat van Rodngo Borgia of Alexander VI, is een onderwerp, pijnlijk voor degenen, die hem en zijn soort beschouwen als de ware Vicarii van den reinen en edelen Jesus en stuitend voor hen, die gedwongen zijn op te rakelen, wat in vergetelheid verdient te verrotten. Er zijn echter feiten in verband met dezen Paus en zijn beruchten bastaard, die van historisch belang zijn, en er bestaan menschen, die de karakters der Borgia psychologisch interessant vinden; zelfs zijn er som- 230 ROME (1400—1500) migen wier belangstelling in dit onderwerp of neiging om de aandacht te trekken geleid heeft tot verklaring, verontschuldiging en zelf tot een matige bewondering. Deze menschen noodigen ons uit de verslagen der tijdgenooten, zooals Burkhard, Infessura en Guicciardini als kwaadaardige verzinsels te beschouwen en verheffen de eerzuchtige politiek van Alexander en de sluwe en wreede daden van zijn zoon door te beweren, dat zij gedreven werden door het vaderlandslievende verlangen om een sterken staat als bolwerk tegen de invallen der barbaren te stichten 1). Op den dag voor (of na) de verkiezing van Rodrigo Borgia brachten vier muilezels beladen met goud den prijs voor zijn stem naar het paleis van Ascanio Sforza. Het Conclave had op een auctie geleken en deze duur gekochte stem van den Sforza kardinaal had voor eenigen tijd de pauselijke tiara ontrukt aan de greep van Giuliano Rovere en geplaatst op het hoofd van den Spanjaard, die naar men zegt, bij het bericht van zijn succes, juichend uitriep: „Ik ben Paus, ik ben Paus, Vicarius van Christus". Rodrigo Borgia was geboren in de nabijheid van Valencia in 1431. Hij studeerde te Bologna en werd door zijn oom, Calixtus III tot bisschop en kardinaal benoemd. Zijn losbandig en onzedelijk leven bezorgde hem een ernstige berisping van Paus Pius II. In 1470 na vele liefdesavonturen nam hij als maitresse Vanozza de' Cattanei die hij achtereenvolgens drie echtgenooten verschafte. Zij schonk hem eenige kinderen, waarvan er een, Giovanni, hertog van Gandia, het medelijden, een tweede, Caesar, de vervloeking en een derde, Lucrezia, een gemengd gevoel van medelijden en verachting bij het nageslacht opwekt. Wij zullen geen uitvoerig verslag geven van de toestanden, die aan het pauselijk hof heerschten gedurende de volgende tien jaren, maar slechts een paar feiten, waarvoor men de bewijzen kan vinden bij de schrijvers, die door ons zijn genoemd. Kort voor zijn benoeming had Rodrigo Borgia Vanozza2) ™.1.Lh"b*ii,li in ^V"0 « onoordeelkundig werk getracht Caesar Borgia schoon te Z JiïrTrWM.Tm-1S' m'"Sh,en!n« «neer recht, eenigszins gerehabiliteerd door Gregorovius, ü^^r^ZmLt.'nt^: DC m°derne «'-'«'"Pditgebied.Sen.tor8Villari; „ !t' y*S?*ü" ,5?" yijftie° j"" oud- z« bleef te Rome, waar zij een paleis had en «nderh.eld de betrekking met haar kinderen. Na Caesar's dood liet men haa? ongemoeid 231 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO afgedankt en in haar plaats de jonge vrouw van een Orsini, Giulia Farnese, de zuster van den toekomstigen Paus Paulus III als zijn maitresse geïnstalleerd, die dan ook in de eerste periode van zijn pontificaat als koningin bij alle zwelgpartijen openlijk werd erkend. Bij de bruiloft van Lucrezia1), de bastaarddochter van den Paus, die toen pas dertien jaar oud was, gebeurden er, zegt Infessura, ongeloofelijke dingen en onder het gezelschap bevond zich ook Madonna Giulia, de concubine van Zijne Heiligheid. In dezen tijd waarschijnlijk schilderde Pinturicchio het fresco, waarop de Madonna en de Pontifex portretten waren van Madonna Giulia en haar priesterlijken minnaar2), zooals Vasari vertelt. Ondertusschen, zegt Gregorovius in zijn Lucrezia Borgia, werd Rome overstroomd met moordenaars, Spanjaarden en lichte vrouwen, en alle mogelijke misdaden werden veelvuldig bedreven. Alexander verscheen op de jacht en de wandeling omgeven door gewapende mannen, en dikwijls in gezelschap van Vorst Djem en den Hertog van Gandia, beiden in Turksch kostuum; of men zag hem te midden van zijn vrouwen in Spaansche kleederdracht, met hooge laarzen, een dolk en een elegante fluweelen muts. Op den laatsten dag van het jaar 1494 kwam Karei VIII, koning van Frankrijk, Rome binnen. Alexander is geneigd om zich te verzetten, maar Karei richtte zijn kanonnen op den S. Angelo. Toen moest3) de Pontifex wel toegeven; nadat hij in den Sint-Pieter zijn vijand de Hoogmis had voorgelezen (waarbij een kardinaal als souffleur moest optreden 1), gaf hij zijn bastaardzoon Caesar, die nu Hertog van Valencia was, en den Turkschen prins Djem als gijzelaars4) over en Zij leefde tot 1513 en wijdde zich aan liefdadig werk. Haar mededingster, la bella Guilia °T,rleOpehaar \\(ój jaar was zij getrouwd met een Spaanschen graaf, maar toen haar vader Paus werd, had hij haar losgekocht en met Giov. Sforza gehuwd (1493), van wen zij weder op last van haar vader scheidde. Haar derde echtgenoot, de hertog van Bisceghe, werd door haar broeder Caesar vermoord. Haar vierde was Alfonso I hertog van Ferrara, broeder var. ^Pln dde lala' Borgia (Vaticaan) is nog een fresco van een Madonna maar dat schijnt een JJ° . lucrezia tè ziin en er staat geen Paus bij. In een keurig epigram vraagt een tadleno^de^leerde Sannazzaro, me, eenS.oespeling op he.,Borgia-waPen: Eurafen Tyrra quJndam scdis*, juvenca Quis neget rHisfana Julia vtcta iove 'U. oaradeerd<. 3) Alexander schold op de gemakkelijke manier, waarop Karei door Italië paradeerae, me houten sporen en een stuk krijt (om de deuren voor de inkwartienngjvan zrjn troeper. te merken I maar op zijn beurt werd hij uitgelachen, toen men met groote vroohjkhetd 1» Italië vertelde dat Karei de bijzit van Zijn Heiligheid had buit gemaakt. «Djem de jongste zoon van Mohammed II betwistte zijn broeder het Sultanaat werd ™ .luchtte naar Esvote en vandaar naar Rhodus, waar hij werd gevangen genomen. M^^Ui t^Z^T:::^ hij aan Paus Innocentius verkocht. Te Rome 232 3o. De Magnificat Madonna van Botticelli. 232 ROME (1400—1500) wist den zwakken Koning te verschalken, terwijl hij listig zijn tijd afwachtte, totdat hij door zijn intriges Milaan, Venetië, Spanje en Duitschland tegen den Franschen indringer had opgestookt en deze roemloos uit Italië verdween. Na het vertrek van de Franschen, toen Ferdinand II op den troon van Napels (door de hulp van pauselijke en Colonna soldaten) hersteld was, bekwam Paus Alexander van den schrik en begon zich in zijn ware gedaante te toonen. De sluipmoordenaars en huurlingen, door wier hulp hij de gehate Orsini (nog meer op hem verbitterd wegens Giulia) wilde uitroeien, vervulden Rome met angst, totdat deze edelen in een woedend gevecht bij den Lago Bracciano, ongeveer dertig K.M. ten noorden van Rome, zijn troepen versloegen, zijn bondgenoot Guidobaldo, den Hertog van Urbino, gevangen namen en de Hertog van Gandia ernstig gewond werd. Daarop vond Alexander het raadzaam zich met hen te verzoenen. Deze Hertog van Gandia was de oudste zoon van den Paus. Hij was, naar het schijnt, een eenvoudig, krijgshaftig man. Eenige maanden na dit gevecht werd hij door Alexander tot Hertog van Benevento benoemd; waarschijnlijk had deze de eerzuchtige bedoeling hem op den troon van Napels te plaatsen, daar de jeugdige Ferdinandino onlangs was gestorven. Dit schitterend vooruitzicht wekte de hevige afgunst en haat*) van zijn broeder Caesar op, die zeer tegen zijn wil de tonsuur had aangenomen en kort nadat zijn vader den pauselijken zetel had bestegen, tegelijk met twaalf anderen kardinaal was gemaakt. Op den veertienden Juni 1497 soupeerden de beide broeders in het paleis van hun moeder Vanozza en gingen te zamen naar huis. Den muilezel van den Hertog vond men den volgenden morgen zonder berijder rondloopen en op aanwijzing van een houtskoolverkooper, die in riet holst van den nacht een lichaam in den Tiber had zien werpen, iets wat hij reeds meer dan honderd maal had gezien, werd er in de rivier gedregd en werd het lijk werf hij geïnterneerd en genoot tamelijk veel vrijheid, maar weigerde te knielen voorden Paus enz. De Sultan betaalt nu jaarlijks 40.000 dukaten voor hem, maar zendt moordenaars om hem te laten ombrengen. Karei krijgt hem in zijn macht en hoopt voordeel van hem te hebben; maar hij sterft te Capua, waarschijnlijk vergiftigd door den Paus. Alexander had eerst getracht Karei VIII over te halen den Sultan aan te vallen in plaats van Italië en daarna zond hij gezanten naar den Sultan om hem tegen Karei te helpen. !) Andere motieven voor zijn jaloezie, die niet te noemen en bijna ongeloofelyk zijn, worden door Guicciardini geinsinueerd, die verzekert, dat Lucrezia's verstooten echtgenoot, Giov. Sforza, een dergelijke beschuldiging zelfs tegen Alexander zelf inbracht. 233 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van den ongelukkigen jongen man met gebonden handen en gapende wonden aan hoofd en hals opgehaald. Razend van smart sloot Paus Alexander zich in zijn kamer op, weigerde voedsel, jammerde en klaagde dag en nacht, en riep voortdurend, dat hij den moordenaar kende; en ofschoon hij later alles loochende, bestond er noch bij hem, noch bij iemand anders hieromtrent twijfel. In een voorbijgaande bui van berouw kondigde hij zijn voornemen aan om het pauselijk hof te hervormen en zijn leven te verbeteren, en benoemde inderdaad een commissie van zes kardinalen om hem hierin bij te staan. Maar weldra vond hij zijn evenwicht terug en zonk nog dieper x), piu sfrenamente che mai, zegt Guicciardini; en de jeugdige broedermoorder deed afstand van den kardinaalshoed, terwijl zijn vader daar plechtig zijn toestemming toe verleende, „voor de redding van de ziel van zijn geliefden zoon ". Caesar werd nu (1498) als pauselijke gezant naar Frankrijk gezonden met een bul van echtscheiding voor Lodewijk XII, die zich van zijn echtgenoote wilde ontdoen en de weduwe van Karei VIII trouwen. Voor dit bezoek aan het Fransche hof kreeg Caesar een groote som geld, een feit, dat vermelding verdient, als het werkelijk waar is, wat Villari en anderen verklaren, dat de Paus en zijn zoon dit geld verkregen door valsche beschuldigingen te richten tegen niet .minder dan 300 personen en dezen dan toe te staan hun vrijspraak te koopen. Te Parijs ontving Caesar den titel van Hertog van Valencia2), en de Fransche Koning, die zelf van plan was het hertogdom Milaan aan te vallen, beloofde hem troepen voor de verovering van Romagna, dat Paus Alexander door de dapperheid van zijn zoon als pauselijk domein wilde verwerven. Aan het Fransche hof vertoefde in dien tijd Carlotta, de dochter van Frederik III, den laatsten Koning van NapeÉf uit het geslacht Arragon (1496—1501). Caesar, die hevig begeerde Koning van Napels (en ook van Romagna) te worden, deed aanzoek om haar hand3), maar zoowel zij als 1) In Mei 1498 werd Savonarola heftig vervolgd door Alexander en ter dood gebracht. Zie hoofdstuk over Florence. .... , .in sz»i .; ») Guiccardini en de andere Italiaansche schrijvers noemen hem meestal 11 Valentino. *) Caesar's beweegreden om de geestelijkheid vaarwel te zeggen was waarschijnlijk vooral zijn misdadige hartstocht voor de vrouw van zijn jongeren broeder, Sancia van Arragon. Deze broer had door zijn huwelijk eenige aanspraak op den Napelschen troon en liep daarom eevaar door Caesar vermoord te worden. Deze hartstocht week voor zijn plan om de doctiter en erfgename van Frederik te huwen, die onlangs den troon van Napels had bestegen. loen 234 ROME (1400—1500) haar vader, een verstandig en edel man, wezen huiverend dit voorstel af. Een andere Charlotte, de dochter of zuster van den Koning van Navarre, werd toen uitverkoren en door dit huwelijk werd Caesar verwant met het koninklijke huis van Frankrijk. Toen Lodewijk XII in 1499 Milaan binnentrad, kwam Caesar Borgia met een Fransch gevolg en een Fransche vlag hem tegemoet en nam de gelegenheid waar om groote leeningen bij de Milaansche edelen te sluiten. Ondertusschen verzamelde zijn vader voortdurend geld voor de expeditie naar de Romagna door een nieuwe serie van sluipmoorden. Nadat Caesar nu geld en manschappen in voldoende mate heeft verkregen, valt hij Cesena, Imola en Forli aan en verovert die steden, waarvan de laatste een tijdlang dapper werd verdedigd door Caterina Sforza (zie blz. 226). Maar Lodovico il Moro, die bij de nadering van Lodewijk XII van Milaan naar Duitschland was gevlucht, keerde weldra terug; daarop riep Lodewijk het Fransche Contingent, dat hij geleend had voor den veldtocht in Romagna, terug. Caesar besloot toen weder naar Rome te gaan. Hier had Alexander groote feesten ontworpen in verband met het Jubileum van 1500 en voor meerdere veroveringen in de Romagna moest door de offers van pelgrims en den verkoop van Indulgentiën en op andere nog schandelijker wijze geld verkregen worden. Weldra kwam ook het heugelijke bericht van den terugkeer der Franschen te Milaan en de gevangenneming van Lodovico. Twee maanden later vermoordde Caesar den derden echtgenoot van zijn zuster Lucrezia, den Hertog van Bisceglie. Zijn huurlingen, die hun slachtoffer aanvielen op de trappen van de basiliek van S. Pieter slaagden er niet in hem af" te maken, maar Caesar drong door tot de slaapkamer van den Hertog in het Vaticaan, en wurgde hem of liet hem wurgen1). Deze misdaad werd openlijk door den dader bekend en gerechtvaardigd als zelfverdeding (?), terwijl de Paus slechts opmerkte, dat Caesar een zeer heftig temperament had en dit mislukte, liet Caesar den echtgenoot vau zijn zuster Lucrezia vermoorden die als onwettige zoon van Alfonso II ook eenige aanspraak kon maken op dien troon. De hevige begeerte van Caesar om Koning van Napels te worden verklaart veel, wat dikwijls onverklaard is gebleven. Dit wordt duidelijk aangegeven door Burkhard, Sanudo e.a. 235 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO dat, indien hij dit deed, het waarschijnlijk verdiend was. De waarheid was, dat Alexander nu zoozeer onder den invloed van het heftige karakter van zijn bastaardzoon stond, dat hij geen tegenwerping meer durfde te maken, zelfs niet toen een geliefde dienaar van hem door Caesar in zijn armen werd dood gestoken, zoodat het bloed volgens de verklaring van den Venetiaanschen gezant Paolo Capello x) den Paus in het gezicht spatte. Met troepen en geld, waarvoor een dozijn nieuw benoemde kardinalen 120.000 dukaten hadden opgebracht, hernieuwde Caesar zijn veldtochten, wier verschrikkingen zelden zijn geëvenaard. Door de listen en moorden maakte hij zich meester van Pesaro, de stad van Lucrezia's tweeden echtgenoot, Giovanni Sforza, en van Rimini, waar hij de Malatesta verdreef, en Faenza, welks jeugdige heer hij te zamen met zijn broeder gevangen nam en later te Rome liet vermoorden en in den Tiber werpen. Als belooning voor deze heldhaftige daden wordt hij door zijn vader benoemd tot Kapitein-Generaal van de Kerk en Hertog van Romagna; in den twee volgende jaren tiranniseert hij Rome en zet zijn bloedige veroveringen voort. In 1501 sluit hij zich bij de Franschen en Spanjaarden aan om Frederik van Napels van den troon te stooten. In 1502 kreeg hij door laaghartig verraad Urbino in zijn bezit; de hoffelijke en vriendelijke Guidobaldo, bekend door den Cortegiano, vluchtte naar Venetië en liet het prachtige paleis van Hertog Frederik met al zijn schatten en zijn schitterende bibliotheek aan de Spaanschen roover over om te plunderen. Het was thans duidelijk, dat Caesar met de hulp van zijn vader en den Franschen Koning van plan was zich als Koning van Midden-Italië op te werpen en ook van den Zuidelijken Regno; waarschijnlijk hoopte hij, dat Lodewijk het hertogdom van Milaan bij zijn rijk zou voegen. Maar voordat zoo iets tot stand kon komen, moesten Florence en Siena veroverd worden en Florence was dapper genoeg om een bende schurken aangevoerd door een bastaardzoon van een priester te trotseeren. ; Op dit hachelijk oogenblik kwam het lot of de Voorzienigheid tusschenbeide. Het aantal moorden, dat Paus Alexander en zijn zoon bedreven hebben, kan niet nauwkeurig bepaald 1) Hij vertoefde in dien tijd te Rome. 236 ROME (1400—1500) worden, maar was zonder twijfel groot. Zeer zeker zijn niet weinig kardinalen x) door hen vergiftigd en misschien moet men den dood van Alexander, zooals toen algemeen aangenomen werd, toeschrijven aan een vergissing ten opzichte van den beker vergift, die voor den rijken Kardinaal Adriano bestemd was, een vergissing, die doet denken aan Hamlet Pauselijke Wapens en Bianca Cappello; misschien was het een beker vergift, dien iemand uit wraak voor hem had gereed gemaakt; wellicht is hij aan de koorts gestorven, zooals vele latere schrijvers beweren2). Hoe het ook zij, zoowel de vader als de zoon *) B.v. de Kardinalen Ferrari, Orsini en Michiel. De rijkdommen van hun slachtoffers vermeerderden het vermogen der Borgia. In hoeverre Lucrezia medeplichtig was, weet men niet. Een tijdlang was zij de vicaressa van haar vader en schijnt te hebben toegestemd in de beestachtige orgiën, die in Vaticaan werden gehouden. Aan het einde van 1501 trouwde zij met haar vierden man, Alfonso, later Hertog van Ferrara. *J\ Alle tijdgenooten, Guicciardini, Burkhard, Bembo, Sanudo geven de vergiftigingshistorie en vele beschrijven het afschuwelijk gezicht van het gezwollen lichaam. Minder geloofwaardig is het verhaal, dat een duivel in de gedaante van een aap hem wegvoerde en dat de toegang tot de hel hem werd geweigerd, waarschijnlijk een echo van Dante's: Ni lo profondo Injerno git rtctvt. Burkhard, die toen ceremoniemeester aan het pauselijk hof was, zegt dat men met moeite twee dienaren vond om het lijk in de pontificale gewaden te kleeden en dat voor de lijkbaar in den Sint Pieter geen enkele waskaars werd aangestoken. Duizenden 237 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO werden ernstig ziek na een feestmaal, dat gegeven was in den wijngaard van Kardinaal Adriano, nabij het Vaticaan. Alexander stierf; Caesar werd langzaam beter. Machiavelli zegt (Principe 7), dat Caesar beweerde voor elke gebeurtenis zijn maatregelen te hebben genomen, behalve voor het geval, dat hij doodziek werd (distare anche luipermorire). Misschien redde, zooals Gregorovius opmerkt, deze ziekte het Pausdom van den ondergang en Rome van een tyrannie, die nog erger zou geweest zijn, dan die van Ezzelino. Zijn langdurige ziekte verhaastte zijn val; de macht van Hertog Valentino, zegt Nardi, een Florentijnsche kroniekschrijver uit dien tijd, verdween als rook in de lucht of als schuim in het water. De goedige, kreupele oude man, die tot Paus werd gekozen, een Piccolomini en neef van Pius II regeerde slechts zes en twintig dagen, gedurende welke Caesar door de woedende partijgenooten der Orsini in den S. Angelo werd belegerd. Een tijdlang scheen het, dat zijn onderhandelingen met den nieuwen Paus, Julius II, gunstig zouden afloopen x), maar in het begin van 1504 trok hij naar Ostia en vandaar naar Napels, waar Gonsalvo, de Spaansche onderkoning van Ferdinand den Katholieke, hem zeer vriendelijk ontving en oogenblikkelijk daarna gevangen nam. Ten slotte werd hij naar Spanje gevoerd, vanwaar hij ontvluchtte naar Frankrijk; in 1507 werd hij gedood, terwijl hij streed voor den Koning van Navarre. Belangstelling in kunst of wetenschap kon men van een Paus als Alexander VI niet verwachten. De eenige gebouwen waarvoor hij zijn door misdaad verkregen geld gebruikte waren de Engelenburg, dien hij van wallen en grachten voorzag en het Vaticaan, waar hij een toren liet voltooien en een reeks van vertrekken, die door Nicolaas V begonnen waren. Deze heeten nog de Torre Borgia en de Sale Borgia.. Zij werden rijk versierd door Pinturicchio met frescos, die veel geleden hebben bij de plundering van Rome in 1527, maar die ons toch de portretten (hoewel voor meer dan de kwamen, niet om zooals gewoonte was den teen van den overleden Paus te kussen maar om zich te verzadigen met den aanblik van de slang, die de wereld had vergiftigd, een toespeling misschien op Dante's beschrijving van Geryon : la fiera che tutto tl mande appuaa. 1) In dezen tijd ontmoette Caesar Borgia te Rome Machiavelli en ging veel met hem om. Zooals men weet, neemt Machiavelli in zijn beroemd werk Caesar als voorbeeld voor zijn Principe. 238 ROME (1400—1500) helft gerestaureerd) vertoonen van Alexander, Lucrezia Borgia, Prins Djem en andere belangrijke personen uit die periode. Tijdens Alexander's pontificaat kwam in 1499 Bramante te Rome. Het prachtige vroeg-Renaissance paleis, beroemd om zijn 44 antieke zuilen, de tegenwoordige Cancelleria, was een van zijn eerste werken te Rome. Het werd omstreeks 1495 voor Kardinaal Raffaele Riario gebouwd. Een ander welbekend gebouw, de SS. Trinita de' Monti werd oorspronkelijk van Fransch marmer gebouwd door den Franschen Kardinaal van Saint-Malo bij gelegenheid van het bezoek van Karei VIII te Rome in 1495. Het werd in 1816 herbouwd, daar het tijdens de Fransche revolutie was verwoest. 239 HOOFDSTUK II NAPELS (1400—1500) BIJ het begin van deze eeuw was Ladislaus reeds veertien jaar Koning van Napels. De voornaamste gebeurtenissen tijdens zijn regeering werden reeds in het Historisch Overzicht verhaald. De bijzonderheden, die hieraan toegevoegd kunnen worden, zullen ons niet veel van Napels vertellen, daar er van de eigenlijke geschiedenis van Napels onder de koningen van Anjou en van Arragon weinig bekend is, en evenmin is er veel belangrijks te vermelden over kunst of literatuur; doch eenige interessante zoo al niet zeer bewonderenswaardige personen verdienen toch een nadere beschouwing. Zoodra Ladislaus door zijn leeftijd vrij was geworden van het regentschap van zijn moeder Margherita, begon hij krachtig op te treden en gebruikte de rijkdommen van zijn echtgenoote Costanza *) om condóttieri en troepen te huren. Zooals wij zagen, dreef hij zijn mededinger, Lodewijk van Anjou, weldra over de Alpen en slaagde er de volgende jaren meerdere malen in zich tijdelijk meester te maken van Rome en den Kerkelijken Staat; en wanneer hij langer geleefd had zou hij waarschijnlijk een groot deel van Italië veroverd hebben met Rome als zijn hoofdstad. Gregorovius zegt: „de stoutmoedige geest van Ladislaus beoogde het koningschap over Italië, ja zelfs de keizerskroon. Op zijn mantel liet hij de woorden Aut Caesar aut nihil borduren." Zulke eerzuchtige plannen waren noodzakelijk gericht op de omverwerping van het wereldlijk gezag van den Paus. Het is dus van belang te letten op zijn verhouding met de Pausen van zijn tijd, de Romeinsche, Pisaansche en Schismatieke. Bij zijn troonsbestijging had de jonge Koning de x) Een van de schatrijke Siciliaansche Chiaramonti. Hij scheidde weldra van haar en trouwde met Maria, de dochter van den Koning van Cyprus. 240 t. De Aanbidding der MaGi van Botticelli 240 NAPELS (1400—1500) investituur ontvangen van den „wettigen" Paus, Bonifacius IX, die een Napolitaan was. Hij stond derhalve aan zijn zijde in den strijd tegen den Franschen Schismatieken Paus, Benedictus XIII en men kon verwachten, dat hij zijn Romeinsche opvolgers zou steunen; maar weldra dreef zijn eerzucht hem naar Rome en Gregorius XII, die daar zijn hof had, ging op de vlucht en liet de stad in handen van de Orsini. Ladislaus belegerde Rome geholpen door vluchtelingen der Colonna, terwijl zijn galeien Ostia veroverden en den Tiber opvoeren. Hij sloeg zijn legerplaats op nabij S. Paolo fuori, zooals Totila en zijn eigen stamvader, Karei van Anjou, had gedaan, en weldra capituleerden de Orsini (1408). Daarop hield hij een zegevierenden intocht, waarbij hij reed onder een prachtigen baldacchino gedragen door edellieden, gevolgd door een menigte met palmtakken en fakkels, terwijl alle klokken van Rome en een algemeene illuminatie hem welkom heetten; hij aanvaardde de hulde van de voornaamste burgers en benoemde een onderkoning van de stad. Florence, Siena, Lucca en andere steden zonden gezanten om hem geluk te wenschen en weldra trokken zijn troepen de voornaamste steden van den Kerkelijken Staat en Umbrië binnen zonder tegenstand te ondervinden; een groot gedeelte van deze streken lijfde hij bij zijn koninkrijk Napels in. Het schijnt, dat de Romeinen onder den indruk waren van de vermetele voortvarendheid en het schitterende succes van den jeugdigen veroveraar, want zij onderwierpen zich onderdanig aan het bestuur van zijn onderkoning. Ook de Paus, die in groote moeilijkheden was wegens het Concilie van Pisa, vond het raadzaam zich met Ladislaus in verbinding te stellen en het gevolg daarvan was, dat deze Paus, Gregorius XII, als wij de kroniekschrijvers mogen gelooven, aan den Koning de stad Rome en den geheelen Kerkelijken Staat afstond voor de som van 25.000 gouden florijnen, een feit, dat in de geschiedenis van het Pausdom volkomen op zich zelf staat 1 Deze voordeelige koop1) was voor Ladislaus een reden om een tweeden veldtocht naar het noorden te ondernemen om het overige deel van den Kerkelijken Staat te veroveren en Pisa aan te vallen, waaruit hij het lastige Concilie wilde verdrijven. Hij moest echter niet slechts strijden !) Gregorius wist natuurlijk, dat hij weldra door het Pisaansche Concilie zou worden afgezet, hetgeen dan ook drie maanden later gebeurde. 241 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Paus. Dit aanbod neemt Alfonso aan. Hij zendt een sterke vloot naar Napels en komt in 1421 zelf aan en wordt geïnstalleerd in den Castel Nuovo, het paleis der Hertogen van Calabrië (de Kroonprinsen). Maar Alfonso is heerschzuchtig en Joanna grillig en wispelturig. Bovendien wordt Caracciolo jaloersch en achterdochtig, want de Koning was een welgevormd en krijgshaftig man en vertoefde voortdurend bij de Koningin te Castellamare en Gaeta, waarheen zij waren getrokken wegens het uitbreken van de pest. Weldra kwam de uitbarsting. Joanna bezweek voor het slechte humeur van haar minnaar en verliet Alfonso, terwijl deze op jacht was; zij keerde naar Napels terug, maar de Koning, verontwaardigd over zulk een behandelingl), verzamelde de Catalani, zijn Spaansche soldaten, nam Caracciolo gevangen en belegerde de Koningin in haar Castel Capuano. In haar angst riep zij Sforza, die te Benevento was, te hulp. Hij verscheen dadelijk en versloeg de Catalani, en toen Alfonso op zijn beurt Braccio en zijn huurlingen benevens een Spaansche vloot ontbood, bracht hij Joanna naar Nola en vandaar naar Aversa2); daarop plunderden Alfonso's Catalani Napels, brandden een groot gedeelte van de stad plat, en werd Castel Capuano overgegeven. Maar in deze crisis, nadat Alfonso zich blijkbaar van Napels had meester gemaakt en zijn heerschappij snel versterkte door de verovering van het eiland Ischia en andere belangrijke streken, liet hij plotseling zijn broeder Pedro als aanvoerder van zijn troepen in Italië achter en vertrok naar Spanje, waar onlusten waren uitgebroken; op zijn terugtocht nam hij Marseille en plunderde de stad, die aan zijn mededinger, den jeugdigen Lodewijk III van Anjou en Provence behoorde; hem had Joanna nu als haar zoon en erfgenaam aangenomen. Zoo kwam er weder een nieuwe verandering in den toestand. Joanna, Paus Martinus en Sforza verbonden zich nu ten gunste van Lodewijk en tegen de troepen van Alfonso in Zuid-Italië, terwijl Braccio, die vroeger in dienst van Joanna tegen Lodewijk en Sforza streed, de zaak van Alfonso en 1) Het kwam tot een uitbarsting bij een camavsd-gipstra, waarbij de olifant van Alfonso, die een groep engelen droeg, werd aangevallen door twee wagens met lieden van Caracciolo, die als duivels verkleed en met vuurwerk gewapend waren. 2) Bekend als de eerste plaats, waar de Noormannen vasten voet in Zuid-Italië kregen. Zie Italië in de Middeleeuwen, blz. 356. 246 NAPELS (1400—1500) zijn broeder Pedro trouw bleef en Aquila belegerde. Om deze stad te ontzetten stuurde Joanna Sforza van Aversa daarheen; doch hij verdronk (1424). Maar hij werd vervangen door zijn beroemden zoon, Francesco Sforza, die Braccio een nederlaag toebracht, waarbij deze omkwam, zooals uitvoerig verhaald zal worden in het hoofdstuk over Milaan. Gesteund door een sterke armada, die door Filippo Maria van Milaan, thans ook heer van Genua, was gezonden, deden Joanna en Francesco Sforza een aanval op Napels, dat door Pedro en zijn Catalani werd verdedigd. De poorten werden hen geopend door een kapitein van Pedro, Caldora, (later in dienst van Joanna), die verontwaardigd, omdat hem zijn traktement niet werd uitbetaald, een complot had gesmeed met de Napolitanen, die verbitterd waren over de plundering en brandstichting van hun stad. Alle kasteelen werden snel door Joanna en Lodewijk veroverd, behalve Castel Nuovo, waar nog jaren lang de banier van Arragon zou waaien 1). Joanna en Cariocciolo hadden Napels dus weder in hun macht, terwijl de jeugdige Lodewijk, die nu in plaats van Alfonso den titel van Hertog van Calabrië kreeg, ofschoon Calabrië nog in de macht van de Arragoneezen was, de vernederende rol speelde van den erfgenaam van een troon bezet door een zwakke en misdadige vrouw, die niet in staat was zich te bevrijden van den invloed van een heerschzuchtigen en aanmatigenden minnaar en hem alles toestond, wat hij begeerde, zelfs de heerschappij over vele belangrijke steden. Maar de catastrophe kwam plotseling. Joanna was nu niet jong meer, zij was inderdaad over de zestig, en Caracciolo werd door een grenzelooze eerzucht gedreven. Ten slotte eischte hij het vorstendom van Salerno; maar zijn eisch werd niet ingewilligd, want de wispelturige Joanna was onder den invloed geraakt van haar nicht, de Hertogin van Sessa, en van Lodewijk, die haar toornig had gevraagd, hoe zij kon dulden, dat zij openlijk werd gebrandmerkt als de concubine van haar onderdaan. Toen Caracciolo verwonderd en woedend over deze weigering haar hevige verwijten maakte en verliet, barste zij in tranen uit; maar toch gaf zij eindelijk 1) Niet lang daarna drongen de oorlogsschepen van Alfonso de haven binnen, waaraan dit kasteel gelegen is, brachten het garnizoen rijkelijk proviand en namen Pedro mede naar Spanje. Dat de Catalani het kasteel dertien jaar konden behouden, totdat René het in 1438 veroverde, was zonder twijfel te wijten aan de jaloezie van Caracciolo jegens Lodewijk. 247 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO haar toestemming om hem te laten gevangen nemen. De Hertogin echter was bang voor haar grilligheid en maakte met verscheidene edelen, onder wie een Ottino Caracciolo was, het plan om hem te vermoorden. Midden in den nacht wordt hij wakker gemaakt door het bericht, dat de Koningin ernstig ziek is, en wanneer hij zich haastig aankleedt, wordt hij plotseling aangevallen en dood gestooten (1434). Joanna ontkende natuurlijk haar medeplichtigheid en wendde verontwaardiging voor; maar de Hertoging van Sessa werd haar intieme vriendin en voornaamste hofdame, en de goederen van Caracciolo werden verbeurd verklaard op grond van hoogverraad. Daarna begon zij, ofschoon reeds vier en zestig jaar oud, weder aan nieuwe liefdesavonturen te denken; maar haar misdadig leven eindigde nu weldra. Haar erfgenaam, die kort geleden getrouwd was met Margaretha van Savoye, werd, terwijl hij een schandelijken veldtocht ondernam tegen den vermogenden vorst van Taranto, bij Cosenza aangetast door de gevaarlijke Calabrische koortsen, die ons doen denken aan Vergilius *); en ongeveer drie maanden na zijn dood, stierf ook zij, den tweeden Februari 1435. Toen Louis van Anjou gestorven was, had Joanna zijn broeder René, Graaf van Provence en thans Hertog van Anjou, die tevens den titel droeg van Koning van Jeruzalem, geadopteerd en zeven jaren lang kon le bon rot, zooals men hem noemde,, zijn aanspraken tegen Alfonso van Arragon verdedigen. Napels werd eerst in zijn naam bestuurd door een raad van negen, want hij was gevangen genomen en overgegeven aan den Hertog van Bourgondië. Het volk van den Regno 2) was bijna geheel op de hand van René, wiens zaak ook gesteund werd door den machtigen Hertog van Milaan, Filippo Maria Visconti, die een sterke Genueesche vloot met troepen van de Anjous en van Provence zond om Alfonso te bestrijden; want Genua was toen aan Milaan onderworpen. De Genueesche vloot ontmoette de oorlogsschepen van Alfonso, die Gaeta hadden belegerd, bij de Ponza-eilanden, op de hoogte van het Circejische voorgebergte. De Arragoneezen werden verpletterend verslagen, daar zij !) Mantua me genuit; Calabri rapuere .... Be Gothische Duomo van Cosenza bevat het graf van dezen vorst; en onder het water van de naburige rivier de Busento, is, als wij de overlevering mogen gelooven, Alarik, de koning der Wcst?Gothen, begraven. ï) Alfonso genoot de gunst van de baronnen, die hem later zooveel moeilijkheden gaven en door zijn opvolgers zoo wreedaardig werden uitgeroeid. 248 32. Pallas Athene en de Centaur van Botticelli 248 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Koningen van Napels, werd algemeen bewonderd om zijn geleerdheid en beschaving. Daar Ferrante er zich wel van bewust was, dat zijn troon wankel stond en dat hij en zijn zoon door het volk en den adel van het rijk gehaat werden, zocht hij zijn positie te versterken door verbintenissen met machtige vorsten. In 1464 verzekerde hij zich van Ippolita, de dochter van Francesco Sforza, als gemalin voor zijn zoon Alfonso; daarna bracht hij zooals wij reeds zagen, het huwelijk tot stand van zijn dochter Eleonora met den Hertog van Ferrara en van haar zuster Beatrice met den Koning van Hongarije; en in 1488 werd de dochter van Alfonso, Isabella, uitgehuwelijkt aan haar neef, den jongen Hertog van Milaan, Gian Galeazzo. Maar deze connecties brachten meer moeilijkheden dan steun. Toen in 1492 Lorenzo il Magnifico door Piero II werd opgevolgd en Innocentius VIII door den misdadigen Borgia, was het evenwicht, dat eenige jaren had bestaan, geheel verbroken, en waarschijnlijk was de Latijnsche klaagbrief van Isabella van Milaan aan haar vader Alfonso de onmiddelijke oorzaak van de groote catastrophe van 1494. Ferrante, die helderziend genoeg was om evenals Savonarola te bemerken dat het zwaard van den Heer de aarde bedreigde, zond dringende verzoeken aan Lodovico van Milaan en andere Italiaansche vorsten om toch niet lichtzinnig een oorlog te beginnen, dien zij geen van allen zouden kunnen volhouden; het naderend gevaar en naar wij hopen het bewustzijn van zijn vele onmenschelijke daden begon hem zoo zeer te beklemmen, dat zijn krachten hem begaven; in Januari 1494, juist toen het bericht kwam, dat Karei VIII zich ernstig gereed maakte de Alpen over te steken en den Regno aan te vallen, stierf hij. De regeering van zijn zoon, Alfonso II, duurde nog geen jaar. Zijn vader had hem veel geld en troepen nagelaten, maar niettegenstaande zijn militaire neigingen en wreedheid, bleek hij een slecht soldaat en een lafaard te zijn en ook bezat hij de diplomatieke slimheid van zijn vader niet. Toen Karei VIII te Florence was aangekomen (November 1494). had de vloot van Alfonso onder bevel van zijn broeder Frederik Livorno bereikt om de Franschen bij Genua aan te vallen en zijn leger werd onder leiding van zijn zoon Ferdinand (de jonge Ferrante, Ferrantino) in Romagna bijeengebracht. 254 NAPELS (1400—1500) Maar Karei kon aan het hoofd van zijn sterk leger Italië zonder moeilijkheden doortrekken, met houten sporen en een stuk krijt1), zooals Paus Alexander opmerkte, en Ferrantino was gedwongen met zijn Napolitaansche troepen te wijken voor den indringer en Rome te ontruimen; hij trok de stad uit door de Porta S. Sebastiano (Via Appia), terwijl Karei door de Porta del Popoio (Via Flaminia) binnentrok. Toen was Paus Alexander wel gedwongen met Karei te onderhandelen; hij gaf hem gijzelaars en sloot listiglijk vriendschap met hem 2). Daarop deed Koning Alfonso II in Januari 1495 afstand van de regeering, daar hij ongetwijfeld een opstand vreesde van zijn eigen onderdanen, bij wie hij zoo gehaat was. Ferrantino, een goedaardige en populaire jonge man van ongeveer vier en twintig jaar, reed door de stad en werd door het volk toegejuicht als Ferdinand II, terwijl zijn vader, zegt Guicciardini, niet wilde toegeven aan het verzoek van zijn stiefmoeder om twee of drie dagen te wachten, totdat zijn regeering een vol jaar zou geduurd hebben, maar verschrikt weg ijlde, alsof de Franschen hem reeds den weg afsneden en bij ieder geluid zich omkeerde, alsof hemel en aarde tegen hem waren opgezet. Met vier galeien vol schatten ging hij naar Sicilië, dat Spaansch gebied was. Daar vestigde hij zich in een klooster, sloot zich aan bij de frati en deed ijverig boete. Hij was van plan monnik te worden, toen de dood hem in November 1495 verraste. Ondanks zijn betrekkelijke populariteit werd Ferrantino door zijn volk op lafhartige wijze in den steek gelaten. Zijn troepen, die naar de zuidelijke oevers van den Garigliano (Liris) waren gedreven, vluchtten naar Capua; doch Capua werd, evenals vele andere sterke punten, aan de Franschen verraden. Nadat hij zich een korten tijd te Napels dapper in den Castel Nuovo had verdedigd, hield hij een toespraak tot zijn volgelingen, waardoor hij allen tot tranen toe bewoog, ontsloeg hen van hun verplichtingen jegens hem en vluchtte toen op een Genueesch schip met een kleinen aanhang naar 1) Zie voor dezen veldtocht van Karei VIII ook de hoofdstukken over Rome, Milaan en Florence en plaat 34. 2> Zie hoofdstuk over Rome, blz. 232. In verband met een van deze gijzelaars, vorst Djem, is het de moeite waard aan te teekenen, dat zoowel Alfonso als Alexander gezanten hadden gestuurd naar den Sultan om de hulp van de Turken tegen Karei VIII in te roepen; zij zeiden hem, dat Karei VIII van plan was na de verovering van Italië het Ottomaansche rijk bij zijn gebied te voegen. 255 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Ischia!). Na zijn vertrek zonden de Napolitanen de sleutels van de voornaamste poorten aan Karei, die te Aversa vertoefde; deze kwam toen triumfeerend de stad binnen. De Castel dell' Ovo bood nog eenigen tijd weerstand, maar toen de Franschen het van Pizzofalcone begonnen te bombardeeren, gaven de Napolitanen zich over. Ferrantino ging van Ischia naar Sicilië. Daar bracht hij de schatten, die zijn vader hem had nagelaten, in veiligheid, wierf troepen aan en stak ondersteund door Gonsalvo, den „Grooten Kapitein" van den Spaanschen Koning van Sicilië, Ferdinand den Katholieke, naar Reggio over, waar hij door de Calabriërs vriendelijk ontvangen werd. Tegen den raad van den veteraan Gonsalvo waagde hij nu een slag, maar leed een verpletterende nederlaag en werd bijna gevangen genomen. Doch hij verliest den moed niet, herstelt zijn leger in Sicilië, steekt met een sterk smaldeel van Messina in zee en verschijnt voor Salerno, dat evenals Amalfi, de Arragoneesche vlag hijseht. Daarop, den zevenden Juli 1495, den dag na den slag bij Fornovo, waar Karei op zijn terugtocht uit Italië door de verbonden Venetianen en Milaneezen werd aangevallen, kwam er een boot van Napels met een uitnoodiging aan Ferrantino om bij Napels te landen. Dit doet hij met een afdeeling van zijn troepen en toen het Fransche garnizoen een uitval deed om hem weerstand te bieden, stonden de Napolitanen op, zoodat weldra de stad met haar drie sterke kasteelen zich aan de Arragoneezen overgaf. Een zware strijd volgde hierop. Eindelijk werden de Franschen, niettegenstaande de versterkingen, die zij uit Frankrijk en Zwitserland ontvingen, door Ferrantino met hulp van de Venetianen uit den geheelen Regno verdreven, behalve uit Gaeta en Taranto, dat nog eenige jaren in hun macht bleet. Na zijn zegevierenden intocht in Napels, trad de jonge Koning in het huwelijk met zijn tante, en stierf kort daarna in September 1496. Hij liet geen kinderen na. Zijn oom ^en schoonbroeder) Frederik volgde hem op. Over het karakter van Frederik hebben reeds wij terloops gesproken. Hij was niet alleen een ontwikkeld, maar een edel en grootmoedig man; zeker pleit voor hem zijn weigering 1) Kroniés»hrijvers vertellen, dat hij terwijl hij ^.^".f'J^^l^T^ schepen, die gedeeltelijk cp zijn bevel in brand waren gieken, u.mep (m het Latrjn), als de Heer de stad mei beschermt, houdt de wachter tevergeefs de wacht. 256 MILAAN (1400—1500) gaf hij toe en maakte uitgebreide toebereidselen om zijn bruid in de Marca te ontvangen. Doch wederom onttrekt de onbetrouwbare Hertog van Milaan zich aan de uitvoering van zijn belofte en wederom treedt Sforza in dienst van den bond, en verbindt zich voor twee jaren (1439—40) met de twee beroemde Venetiaansche aanvoerders, Gattamela en Gian Francesco Gonzaga *) voor een expeditie, waarbij veel gevochten wordt op den Lago di Garda, tegen den Milaanschen Generaal, Niccoló Piccinino, een expeditie, die levendig beschreven is door Machiavelli en beschouwd werd als een buitengewoon belangrijk voorbeeld van strategie, bovendien merkwaardig wegens het transporteeren van oorlogsschepen over land van de Adige naar het meer. Wederom verandert dan het tooneel en wij vinden Sforza aan de zijde van Milaan; want Visconti, die zijn eigen condóttieri, Piccinino en Dal Verme (de jongere) wantrouwde, daar zij blijkbaar van plan waren Sforza's voorbeeld te volgen en zich als onafhankelijke despoten wilde vestigen, opende weder de onderhandelingen en thans (1441) vond het huwelijk van Francesco met Bianca werkelijk plaats in de kerk van S. Sigismondo, een paar K.M. buiten de muren van Cremona2). Doch kort hierna keerde de verachtelijke Filippo Maria zich tegen zijn eigen dochter en trachtte verbonden met Paus Eugenius en den nieuwen vorst van Napels, Koning Alfonso van Arragon, zijn schoonzoon de Mark van Ancona te ontrukken. Eenige jaren lang voert Sforza trouw geholpen door Bianca een zwaren oorlog om zijn markiezaat te verdedigen. In deze streek van Italië heerschten toen twee merkwaardige mannen, Sigismondo Malatesta da Rimini (zie Index) en Federigo di Montefeltro, de beroemde condottiere, die dertig jaar later de eerste Hertog van Urbino werd (zie plaat 39). Frederik, die eerst zijn vijand was, werd een trouwe vriend van Sforza, maar de bekwame en eccentrieke Sigismund, die eerst zijn vriend was, werd later zijn heftige vijand, en ontnam hem eindelijk, aan het hoofd van de pauselijke troepen, bijna alle belangrijke steden van deMarkvan Ancona^). 1) Deze Gonzaga was de eerste Markies van Mantua. Gattatnala is bekend door het Drachtige ruiterstandbeeld van Donatello te Padua. 2I De kerk werd door Francesco Sforza herbouwd. Er is een altaarstuk van 1340 ongeveer met portretten van bet bruidspaar. . 3> Een medaille van Vettor Pisano geslagen ter eere van de inneming van Roccacontrada ■door Sigismund stelt voor hoe de overwinnaar wijst op de veroverde vesting, de laatste verschansing van Sforza. 263 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Ondertusschen had de onbetrouwbare Visconti zijn gewoon dubbel spel gespeeld. Zoolang Sforza gelukkig was veinsde hij zich met hem te willen verzoenen en zond zelfs een hoffelijk verzoek, dat Bianca's baby als toekomstig Hertog van Milaan, de namen der Visconti, Galeazzo Maria zou krijgen, maar zoodra de krijgskans veranderde, sloot hij zich weder bij Napels en den Paus aan om de Mark van Ancona te veroveren. Maar hij overschatte zich zelf. Hij viel Pontremoli en Cremona, de bruidschat van zijn dochter, aan, hetgeen de Venetianen zeer verbitterde. Zij versloegen zijn troepen en trokken op tot de poorten van Milaan. Toen riep hij dringend de hulp in van zijn dierbaren schoonzoon en vreemd genoeg, tot groote ergenis van Venetië, gaf Sforza toe; hij verkocht zijn aanspraken op de Mark aan den Paus en was op weg naar Milaan, toen hij het bericht van den dood van Visconti ontving. Kort voor zijn overlijden had de wispelturige Filippo Maria, naar men zegt, uitgeroepen, dat hij hoopte, dat het Hertogdom van Milaan nu in stukken zou vallen, ofschoon hij een dag te voren Alfonso van Napels als zijn opvolger had aangewezen. Er was geen wettige erfgenaam. Bianca mocht, ofschoon het feit, dat zij een onwettige dochter was, geen beletsel zou geweest zijn 1), als vrouw niet opvolgen door de beperking, die Keizer Wenzel had gemaakt, toen hij Gian Galeazzo met den titel van Hertog vereerde. Er waren nog verscheidene pretendenten behalve Alfonso, onder wie de Hertog van Orléans en de Keizer Frederik III, als leenheer; maar Alfonso had het voordeel, dat zijn aanhangers met Arragoneesche troepen zich te Milaan bevonden. Deze baanden zich een weg naar den Castello en de Arragoneesche vaan wapperde op den toren, voordat de Milaneezen zeker wisten, dat hun hertog gestorven was. Maar Milaan was niet in een stemming om Alfonso als despoot aannemen en evenmin om een despoot, wie dan ook, te verdragen2). Een paar uren later riepen de burgers de republiek uit en de vrienden van Francesco Sforza zonden hem haastig een boodschap om hem te waarschuwen, dat !) Het is treffend, dat in dezen tijd onwettige kinderen (en hun moeders) erkend werdenels gewone leden van een geslacht; men moet dit toeschrijven aan het voorbeeld van het pauselijk hof en van vele geestelijken. *) Er bestond, zegt Cirio, een kroniekschrijver uit dien tijd en kamerheer van den Hertog, een wondere eenstemmigheid om zich tegen de heerschappij van ieder te verzetten,, alsof heb een pessrma pestilenza was. 204 p ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gevaarlijkste pretendent yoor de hertogelijke kroon was, hem het ambt van condottiere aan, te zamen met de twee jongste Piccinini en met Colleoni1) en beloofde hem Brescia en ook Verona, als hij dat kon bemachtigen. Op raad van zijn vriend Cosimo de' Medici aanvaardde hij deze kans om zijn doel te bereiken, die hem op zulk een onnoozele wijze werd aangeboden en weldra nam hij ook de uitnoodiging van het volk van Pavia aan om zich als hun graaf in het kasteel der Visconti te installeeren. Zoo kreeg hij de Ticino in zijn macht en toen hij een sterke flottille op de Po verzameld had, slaagde hij erin Piacenza te veroveren en nam of vernietigde bij Cremona alle zeventig schepen van de Venetiaansche rivier-vloot; ten slotte verpletterde hij de landmacht der Venetianen bij Caravaggio. Maar er ontstond jaloezie, argwaan en twist, zoodat bforza naar den vijand overliep. Daarna speelde Venetië, zooals zoo dikwijls gebeurde, valsch spel. Nadat Doge Foscari van den afvalligen Sforza gebruik had gemaakt, knoopte hij achter zijn rug onderhandelingen aan met de Ambrosiaansche Republiek en weigerde hem het gebied af te staan, dat hij hem voor zijn diensten beloofd had. Daarop maakte Sforza zich weder vrij en trotseerde beide partijen; zijn tegenstanders waren nu Jacopo Piccinini2), Colleoni en Sigismondo Malatesta, die thans Kapitein-Generaal van Venetië was; maar toch slaagde hij erin hen te verhinderen Milaan, dat hij nauw insloot, te ontzetten. De stad werd door hongersnood en oproer tot het uiterste gebracht; niettegenstaande de inspanning van de republikeinsche autoriteiten, die zelfs een wet lieten aannemen, waardoor degene, die den naam Sforza zonder een vloek uitsprak, met den dood gestraft moest worden, ontstond een groote beweging ten zijne gunste, terwijl het niet ongegronde vermoeden, dat Venetië, de erfvijand van Milaan, dubbel spel speelde en het hertogdom voor zich wilde veroveren, onlusten deed ontstaan, waarbij de Venetiaansche gezant vermoord werd. Hertog Francesco Sforza Den 26- Februari 1450 reden er gezanten uit Milaan om door het prachtige ruiterstandbeeld van hem te Venetië u,e plaat *4). S> Francesco Piccinini was gestorven. 266 MILAAN (1400—1500) Francesco in te halen als den opvolger van Filippo Maria Visconti. Hij vertrok dadelijk naar de stad omgeven door een groot aantal van zijn mannen. Hij had hen verzocht zooveel brood als mogelijk was mede te nemen en de uitgehongerde Milaneezen, die de stad uitstroomden om hem te ontmoeten vielen gretig op het welkome voedsel aan. Zoo groot was de geestdrift, dat de menigte hem met paard en al trachtte op te heffen en hen naar den Duomo droeg of trok. De vier eerste jaren van de regeering van nieuwen Hertog werden gestoord door de vijandige houding van Venetië en Alfonso van Napels, maar door den vrede van Lodi en den bond van de Italiaansche staten tegen de Turken, die in het begin van 1455 onder het voorzitterschap van Nicolaas V tot stand kwam, werd Sforza's titel formeel erkend en werden de grenzen van het Venetiaansche en het Milaansche gebied vastgesteld, waarbij Cremona, de bruidschat van Bianca, en het land van Cremona tot de Oglio ten slotte aan haar gemaal werden toegewezen. De geschiedenis van Milaan in deze eeuwen is meer dan van eenig andere stad een zuivere opsomming van de wreedheden en de oorlogen van haar heerschers; en daar de volgénde twaalf jaren ongewoon rustig waren en Francesco Sforza, de rondborstige, krachtige en eenvoudige soldaat, ofschoon hij zonder twijfel even goed in staat was wreedheden te begaan als de meeste van zijn tijdgenooten, een rechtvaardig en bekwaam regeerder bleek te zijn, was de stad een tijdlang zoo gelukkig aan haar kroniekschrijvers zeer weinig stof te kunnen verschaffen i). De oudste van de zes zonen van Francesco en Bianca was Galeazzo Maria. Een van de broeders van Galeazzo was zwakzinnig, de tweede werd priester, de derde verdronk reeds in 1477 en de twee anderen, Sforza, Hertog van Bari, en Lodovico, die zijn broeder reeds in 1479 als Hertog van Bari opvolgde en ten slotte Hertog van Milaan werd, zullen weldra onze aandacht vragen. l) a Hij voegde Genua bij het hertogdom en maakte een einde aan de verderfelijke twisten in die ongelukkige stad. Zijn hof gaf een prijzenswaardig voorbeeld van eenvoud en goede zeden. Een bewijs van zijn gezond verstand is een opmerking aan zijn ministers die astrologen raadpleegden, nl. dat hij zulke krukken niet noodig had. Er bestaat een mooi portret van hem op een medaille uit dien tijd van Sperandio. Hij wordt daarop voorgesteld in een eenvoudige wapenrusting. Een medaillon boven een deur in de Certosa (te Padia) geeft dezelfde voorstelling. 267 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Toen Francesco Sforza in 1466 stierf, was Galeazzo Maria in Frankrijk, waar hij voor den Franschen Koning Lodewijk XI tegen den adel streed; hij was met de schoonzuster van Lodewijk XI, Bona van Savoye, verloofd. De broeder van Bona, Hertog Amadeus IX van Savoye, was feitelijk in oorlog met Milaan; derhalve was de thuisreis voor Galeazzo niet zonder gevaar en hij vermomde zich dus als bediende van een koopman. Toch werd hij ontdekt en drie dagen lang in een kerk belegerd door Piemontesche boeren, die een belooning hoopten te krijgen, als zij hem gevangen hadden genomen. Hij werd evenwel bevrijd door Turijnsche edelen en bemerkte bij zijn aankomst te Milaan, dat door de verstandige en snelle maatregelen van zijn moeder Bianca, die zeer geliefd was bij het volk, zijn vreedzame opvolging was verzekerd, ofschoon hij zelf wegens zijn eigen karakter geen eerbied of genegenheid had kunnen verwerven. Zoodra hij de macht in handen had, begon hij zijn voornaamste karaktertrekken te vertoonen en bleek het, dat hij het type van een zinnelijken, kunstlievenden, misdadigen en meedoogenloozen Renaissance-despoot was. De kroniekschrijvers, van wie een hem een tweeden Nero noemt, weten niet, hoe zij de wondere pracht en buitensporigheden van zijn hof moeten beschrijven, de ontzaglijke menigte ambtenaren, hovelingen, jagers, valkeniers, muzikanten en schilders, die dikwijls uit Frankrijk, Vlaanderen of andere landen waren gekomen; de verhalen, die zij ons geven van de jacht (ook met valken) in de uitgestrekte hertogelijke jachtterreinen, waar een overvloed van wilde zwijnen, herten, hazen en vogels was, brengen ons de groote Renaissance-tapijten of fresco's in herinnering, waarop dergelijke tooneelen zijn afgebeeld. Te midden van al deze vertooningen van rijkdom en weelde denken wij ons steeds den Hertog met zijn koud, trotsch, ongevoelig gezicht en zijn prachtig met lelies geborduurd gewaad, zooals hij door Pollaiuolo *) is geschilderd, door de bange en bevende burgers nagewezen als de moordenaar van zijn eigen moeder, de goede Bianca 2); want toen hij twee jaar aan de regeering 1) Plaat 27 (c) en lijst der illustraties. Galeazzo was misschien krankzinnig. Eens beval hij eenige schilders in een zaal van den Pavia-Castello alle portretten van de hertogelijke familie in één nacht te schilderen op straffe des doods. >) Bianca deed zeer veel moeite voor de klassieke opvoeding van haar kinderen. Ook de vader had daar groote belangstelling voor. Er bestaat een brief van Francesco aan zijn zoon Galeazzo met vele raadgevingen, hoe hij goed moet leven. 268 MILAAN (1400—1500) was, kon hij haar reeds niet meer verdragen en toen zij Milaan verliet om naar haar eigen stad, Cremona, te gaan, stierf zij, voordat zij daar gekomen was, teMelegnano; haar dood werd algemeen, misschien ten onrechte, aan vergiftiging toegeschreven. Een merkwaardige gebeurtenis is het bezoek aan Milaan van den jongen Lorenzo de' Medici om als peetoom op te treden bij den doop van Galeazzo's zoon en erfgenaam. Dit gebeurde in 1469, kort voor den dood van den ouden Cosimo en de troonsbestijging van Lorenzo. Twee jaren later brachten Galeazzo en zijn gemalin, Bona, een bezoek aan Florence, bij welke gelegenheid de praal van hun gevolg en hun buitensporige uitgaven een verderfelijken invloed uitoefende op de gewoonten en zeden der Florentijnen 1). Een indrukwekkende vertooning, die samenhing met dit bezoek, was een mysteriespel, waarbij de neerdaling van den Heiligen Geest werd voorgesteld. Het werd vertoond in de oude Romaansche kerk van S. Spirito en het eindigde met een grooten brand, waardoor de kerk tot den grond toe afbrandde. De nieuwe S. Spirito, ontworpen door Brunelleschi, die daar dichtbij in aanbouw was, ontkwam gelukkig aan het gevaar. Gedurende de regeering van Galeazzo Maria was de commercieele welvaart van Milaan groot. Rijkdom en weelde namen geweldig toe. De prachtige Loggetta van de Corte Ducale in den Castello geeft een bewijs van zijn smaak in Renaissance architectuur. De groote periode van Milaansche schilderkunst zou eerst aanbreken met de regeering van Lodovico, maar vele schilders, van wie sommige groote kunstenaars waren, zooals Foppa en Cristoforo de Prédis werden door hem op onbekrompen wijze in dienst genomen. Hij had ook belangstelling in zaken van praktischen aard, zooals de invoer van rijst, van den moerbezieboom en de zijde-industrie; zijn steun stelde Milaan in staat het eerst van alle Italiaansche steden een Grieksch boek te drukken en uit te geven. Hoewel dit alles in de publieke opinie eenigszins kan opgewogen hebben tegen zijn verachtelijk karakter en vele 1) Het grootste schandaal, volgens Machiavelli, was, dat het Milaansche gevolg, zonder eenigen eerbied voor de Kerk van God vleesch at, ofschoon het vasten was, iets wat nog nooit in de stad gezien was. Men moet dit misschien toeschrijven aan het feit, dat de H. Ambrosius de Milaneezen drie dagen dispensatie geeft 269 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO onmenschelijke en tyrannieke daden, het redde hem toch niet van persoonlijke wraak. Woedend over de onteering van zijn zuster door den Hertog verbond een zekere Carlo Visconti zich met twee jonge republikeinsche dweepers, Olgiati en LampOgnano. De geestdrift van deze drie jonge mannen was nog aangewakkerd door de voordrachten van een leeraar in het Latijn, Cola Montano, die hen wees op de roemrijke tyrannendooders van vroeger1). Kerstmis 1476, op den dag van den H. Stephanus, reed Galeazzo met een ontzaglijk gevolg van ambtenaren en geestelijken van den Castello door de met sneeuw bedekte straten om de mis te hooren in de oude basiliek van S. Stefano, waar nu een leelijke Renaissancekerk staat. Toen hij was afgestegen en het atrium van de basiliek aan het hoofd van zijn gevolg was doorgetrokken, werd hij door de samenzweerders aangevallen, toen hij het gebouw zou binnentreden en Corio zelf zag, hoe zij hun dolken in het rijk gekleede lichaam van den Hertog stootten, en hoorde hem roepen: „0 nostra Donna!" De samenzweerders hadden, evenals bij de vermoording van Julius Caesar gehoopt op een algemeenen opstand; maar Lampognano werd op de plaats zelve gedood door een Moorschen dienaar van den Hertog, zijn lichaam werd onder het gejuich van de menigte door de straten gesleept, zijn medeplichtigen werden gegrepen, gepijnigd en gedood. Milaan bewees weder, zooals Machiavelli zegt, dat het niet in staat was de vrijheid te herwinnen. Lodovico il Moro De geschiedenis van Milaan gedurende de vier en twintig jaren, die verliepen tusschen den dood van Galeazzo Maria en het gevangen nemen van Lodovico il Moro,- is vol dramatische gebeurtenissen, waarvan sommige zeer belangrijk en noodlottig voor Italië waren. Deze periode is ook van groot belang in verband met de kunst; want ofschoon Milaan zelf geen grooten kunstenaar voortbracht, behalve misschien „il Gobbo", den beeldhouwer en architect Cristoforo Solari, 1) De vennoording van Galeazzo wordt door Machiavelli en door Corio, die er bij tegenwoordig was, verteld. De herleving van de klassieke studie te midden van de overheersching der despoten wekte natuurlijk een cultus op van de tyrannendooders, zooals Brutus. Bona zelf spreekt over de onzedelijkheid, de schandelijke simonie en andere ontelbare ondeugden van haar echtgenoot in een brief aan den Paus, waardoor zij hoopt zijn ziel van pijnigingen te redden. Zij vergaf hem zijn ondeugden, en duldde de aanwezigheid van zijn maitressen; zelfs voedde zij een dochter van een van deze als haar eigen kind op, Caterina Sforza, later beroemd als de dappere ,,Vrouwe van Forli." 270 MILAAN (1400—1500) verschafte het gedurende vele jaren een verblijfplaats aan twee voortreffelijke meesters, Leonardo da Vinei en Bramante van Urbino, en aan de wijze en vrijgevige bescherming van Lodovico en zijn jonge echtgenoote Beatrice d'Este, hebben wij eenige prachtige werken van Lombardische architectuur en schilderkunst te danken *). Bovendien is het karakter van Lodovico zelf, die door het moderne onderzoek van den laster der tijdgenooten 2) grootendeels is bevrijd, zeer belangwekkend en de persoonlijkheid van Beatrice, die zijn karakter in hooge mate gewijzigd en verfijnd schijnt te hebben, is buitengewoon aantrekkelijk. Wij zullen dus eenige aandacht vragen voor II Moro en zijn bekoorlijke gemalin. Zooals wij reeds zagen volgde er op de vermoording van Galeazzo Maria geen revolutie, evenmin als dat het geval was, toen Guiliano de' Medici te Florence werd vermoord. Onder een algemeene doffe berusting werd zijn zoon Gian Galeazzo, een jongen van tien jaar, tot Hertog benoemd onder regentschap van zijn moeder, de douairière Bona van Savoye. Dit gebeurde door de energie en de handigheid van den ouden secretaris en minister van Galeazzo Maria, Cecco Simonetta, die de teugels der regeering krachtig in handen hield, totdat de crisis voorbij was. Bona, een mooie, domme, sentimenteele vrouw was verliefd op een jongen man van lage afkomst uit Ferrara, een tafeldienaar van den hertog, Tassino en kreeg ruzie met Simonetta, wien zij en haar jonge zoon alles verschuldigd was. Galeazzo Maria had eenige broeders, zonen van den grooten Francesco Sforza. Een van hen, Sforza, was Hertog van Bari geworden; een ander, Ascanio, werd aartsbisschop (van Pavia en later van Ferrara) en Kardinaal; de derde was •) Gedurende de regeering van Lodovico werd het Avondmaal geschilderd, en bouwde Bramante den koepel van S. Maria della Grazie, waaronder de tombe van Lodovico en Beatrice stond, totdat die naar de Certosa werd gebracht. Ook werd de facade van de Certosa toen gebouwd en de Milaansche San Satiro en het prachtig uitwendige van de Como-Cathedraal. De Duomo van Milaan, in 1386 begonnen, werd langzamerhand voltooid. >) Geboren tot het ongeluk van Italië, zeggen bijna alle kroniekschrijvers van de 16e eeuw. Maar veel laster moet men toeschrijven aan de Fransche en Venetiaansche schrijver». Guicciardini geeft toe, dat de Hertog, ofschoon hij ijdel, rusteloos, eerzuchtig, trouweloos en verwaand is, toch ook vele voortreffelijke eigenschappen bezat en vriendelijk en barmhartig zou kunnen genoemd worden te non avesse imbrattata questa lande f infamia della marte del nipote. Maar het is onwaarschijnlijk dat Lodovico schuld heeft aan den dood van zijn neef, want hij stond toen juist sterk onder den invloed van Beatrice. Zijn moraliteit was dezelfde als die van de menschen van zijn rijd en zijn stand. Het zou interessant zijn te weten hoe het daarmede in de lagere standen gesteld was. Een zwakheid van hem was zijn geloof in de astrologie (dit had hij met verscheidene groote mannen gemeen, b.v. met Wallenstein). In den Castello had hij een astroloog, Messer Ambrogio; hij ondernam niets, zeggen de kroniekschrijvers, zonder hem te raadplegen. Ü71 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Lodovico, II Moro *). De broeders hadden paleizen en jaargelden van Bona en Simonetta ontvangen, maar er werd een complot gesmeed, men hoorde „Moro" roepen in de straten van Milaan en ten slotte gingen Sforza, Ascanio en Lodovico op de vlucht en werden tot levenslange ballingschap veroordeeld. In 1479 stierf Sforza en Lodovico werd door Ferrante van Napels en Paus Sixtus IV tot Hertog van Bari benoemd. In hetzelfde jaar noodigde Bona hem uit in het geheim van Pisa naar Milaan terug te keeren, waar hij met haar deel nam aan het regentschap; weldra werd de arme oude Simonetta te Pavia gevangen gezet en onthoofd, terwijl Bona met eigen hand het bevel voor de terechtstelling van haar grooten weldoener schreef en aan haar schoonbroeder, Koning Lodewijk XI van Frankrijk berichtte, dat het een gebeurtenis was, die algemeen vreugde had veroorzaakt. Maar weldra kwam zij tot de ontdekking, dat II Moro niet van plan was haar dwaasheden en amouretten te verdragen. Hij liet den jongen Hertog installeeren, feitelijk opsluiten, in den Castello, de zoogenaamde Rochetta, gebouwd door Francesco Sforza, en Bona's vriend, Tassino, door den Raad verbannen; daarop vluchtte zij naar Frankrijk2) en Lodovico was nu alleen regent en feitelijk heer van Milaan. Gian Galeazzo was in het vervolg niets meer dan een ornamentale figuur. Zwak van lichaam en geest, onbekwaam tot regeeren of eenige ernstig bezigheid3) vermaakte hij zich slechts met een weelderig hof en goed voorziene jachtterreinen, bekommerde zich om niets dan om honden en paarden, evenals in den ouden tijd de jonge Keizer Honorius; men negeerde hem, behalve wanneer hij, als een pop, met pracht en praal bij openbare gelegenheden verscheen, terwijl zijn oom de teugels van de regeering steeds vaster in handen nam en zijn macht bevestigde door belangrijke posten aan zijn aanhangers te schenken en langzamerhand zijn eigen handteekening en beeldenaar op documenten en munten te plaatsen. 1) Fantastische verklaringen zijn er van zijn sopranome gegeven. Waarschijnlijk heeft men er later een bedoeling bijgedacht, maar het was ontstaan door het feit, dat zijn tweede naam oorspronkelijk Maurus was, later veranderd in Maria. 2) Bona keerde voor het huwelijk van haar zoon in 1489 terug en leefde in den Castello tot den dood van Beatrice; toen ging zij terug naar Frankrijk en Savoye. Zij stierf in 1506. De Toren van Bona is nog altijd een opvallend gedeelte van den Castello. 8) In Londen (Hertford House) is nog een fresco van Foppa, een schilder van dien tijd, waarop G. Galeazzo wordt voorgesteld als een jongen, verdiept in de studie van Cicero 1 • 272 35- Het Arsenaal, Venetië MILAAN (1400—1500) Lodovico was toen, in 1480, negen en twintig jaar oud. Hij had zijn succes voornamelijk te danken aan zijn eigen bekwaamheid en volharding, eigenschappen, die vrijwel overeenstemmen met zijn geliefd devies Merito et tempore, maar hij had ook, als balling, veel steun ontvangen van Ferrante van Napels en van den Hertog van Ferrara, Ercolo van Este wiens gemalin, Leonora, de dochter was van Koning Ferrante! Het was dus begrijpelijk, dat hij zou trachten zich met deze families te verbinden. Ercole en Leonora hadden twee dochters Isabella en Beatrice, ongeveer zeven en vijf jaar oud Toen Lodovico om de hand van Isabella vroeg, zeide Hertog Ercole hem, dat zij reeds beloofd was aan Francesco Gonzaga van Mantua, maar dat hij haar jongere zuster, Beatrice tot vrouw mocht hebben. Beatrice was de laatste drie jaren te Napels geweest, waar Leonora haar, toen zij ongeveer twee jaar was, had gebracht bij een bezoek aan den ouden Koning Ferrante; en tot haar tiende jaar bleef de kleine half-Spaansche fiancée van II Moro aan het Napolitaansche hof, want haar grootvader weigerde haar af te staan. Eerst in 1491 werd het huwelijk, dat dikwijls door Lodovico was uitgesteld, voltrokken. Deze decade is een schitterende periode in de geschiedenis van Milaan. De voornaamste politieke gebeurtenis was het verbond, dat Lodovico sloot met Florence en Napels om den onbeschaamden aanslag te verijdelen, dien Venetië en Paus Sixtus IV tegen Ferrara beraamden. Men zal zich herinneren, dat Paus Sixtus, woedend over het mislukken van de Pazzi-samenzwering te Florence (1478), Napels tegen Lorenzo il Magnifico opzette, en dat Lorenzo Napels bezocht en met Koning Ferrante vrede sloot. Sixtus verbond zich toen met Venetië en de beide medeplichtigen deden een schandelijken aanval op Ercole van Ferrara; maar de vriendschap tusschen de vier families, de Sforza, Medici, Estensi en de Napolitaansche Arragonesï had een machtig verbond ten gevolge, zoodat Venetië bang werd en er door den Vrede van Bagnolo (1484) een alge meene wapenstilstand intrad, die duurde tot het noodlottige jaar 1494 en de oorzaak werd van de materieele welvaart en den opbloei van de kunst, waardoor zich de regeeringen ^K^ZT 11 MaFifico Cn L°dovico « Moro kenmerken. Naar Milaan werden m dezen tijd vele eminente mannen geroepen, geleerden, dichters, kunstenaars, architecten Z73 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO musici1), ingenieurs enz., onder wie Leonardo da Vinei en Bramante, die in Hoofdstuk VII uitvoerig zullen worden besproken. Het schijnt, dat Lodovico bijzondere belangstelling bezat voor landbouw, besproeiing, en vervoer te water. De oude navigli werden verbreed en van sluizen voorzien, een werk, dat door Leonardo geleid werd, zoodat Milaan nu door' goede kanalen verbonden werd met de Ticino, de Adda en de Po. Hij droeg ook zorg voor de opvoeding en steunde de Universiteit en de scholen krachtig. Maar dit alles had zijn donkere zijde. Er ontstond een groote ontevredenheid door de gedwongen arbeid, die hij eischte en de zware belastingen, die noodig waren voor de gebouwen van algemeen nut en ook voor de eindelooze feesten en vertooningen aan het hertogelijk hof, waar, voordat Beatrice gekomen was, een ruw en onzedelijk leven heerschte, dat ongetwijfeld werd aangemoedigd door het voorbeeld van Lodovico zelf; want het herhaalde uitstellen van zijn huwelijk moet men toeschrijven aan zijn neiging voor de bekoorlijke en verstandige Cecilia, die Beatrice bij haar aankomst nog steeds in den Castello vond, waar zij geëerd werd als de maitresse van den Hertog. De jonge Hertogin weigerde terecht dezen toestand te verdragen 2) en het pleit ten minste voor II Moro, dat hij niet alleen zijn hetaira wegstuurde, maar, al was het dan ook voor korten tijd, zijn jonge vrouw trouw bleef en haar innig liefhad. Beatrice was slechts zestien jaar oud, toen zij met Lodovico trouwde en Hertogin van Bari werd3). Ongeveer twee jaren l> Leonardo da Vinei kwam naarKl^dorfco ^^^'%*Tt£?£^*^ jdgenooten met grooten eerbied en bewondering ») Cecilia werd door veie e™'""11 J rsnortr,t werd jjejchilderd door Leonardo da behandeld, als een Aspasia of Sappho. Haar portret weroge geprezen. Zij Vinei en haar geleerdheid en schoonheid werden door dichters en geieero.cn g y v Vinei en naar geiee Beraamini. Wij staan eenigszins verbaasd als w« zien, aat werd de gemalin van een Graat ""San ...» h k rt na den dood van Beatnce het Isabella d'Este veirtrouwehjk aan haar schrijl.en naar dergelijke onder- portre, te leen vraagt. Maar de^^^^J^^X^ de onwettige dochter werpen waren anders dan de onze. Beatrice ze t was n, g g Illustraties). - Beef van haar gemaal, Bianca (zie htelplaa^» hertog Ercole van Ferrara, als een merkwaardig °S™Jsh«rvan ». dat B;a,™*ya^n' schildegrij stuurde, waarop hij met geschenk aan zijn verloofde, I«Onora van Mapeis, d° Renaissance kan noemen, en vele beroemde personen van dien tijd. 274 MILAAN (1400—1500) tevoren in 1489 was de bruiloft van den jongen Hertog Gian Galeazzo met Isabella, de nicht van Beatrice en dochter van den Kroonprins van Napels, Alfonso, gevierd met schitterende feesten en tournooien. De zachte, bescheiden aard van Beatrice schijnt het mogelijk gemaakt te hebben, dat de beide nichten een tijdlang vriendelijk met elkaar omgingen. Maar de verhouding was toch moeilijk, en de terugkeer van de tactlooze schoonmoeder, Bona, uit Frankrijk, maakte zonder twijfel den toestand erger; en weldra verdween Galeazzo met zijn vrouw en moeder naar den Castello te Pavia en het II Moro en zijn jeugdige echtgenoote als heerschers in Milaan achter. Eindelijk werd de wrijving en verbittering zoo ondragelijk dat Isabella een langen Latijnschen brief aan haar vader,' Prins Alfonso en haar grootvader, Koning Ferdinand (Ferrante) schreef, waarin zij zich hevig beklaagde over de wijze waarop zij en haar echtgenoot werden genegeerd. En haar klacht was met vergeefsch. Het schudde veel reeds lang opgehoopte afgunst wakker en het was een van de eerste symptonen van die groote grondverschuiving, die weldra niet alleen het rustige evenwicht van de laatste tien jaren zou verbreken, maar het Milaansche hertogdom zou ten gronde richten en ontelbare rampen over geheel Italië zou brengen. Het optreden van Lodovico had in den laatsten tijd den Koning van Napels ongerust gemaakt, ofschoon hij na den vrede van Bagnolo een verbond met hem tegen Venetië had gesloten. Behalve de oude jaloezie en argwaan, die was ontstaan, omdat Filippo Maria het hertogdom Milaan aan de Arragoneezen van Napels had gelegateerd en die een gevolg was van de eerzuchtige bedoeling van Sforza om het koninkrijk Napels bij het gebied van Milaan te voegen, kwam daarbij nog het feit, dat de Fransche Koning, Karei VIII van Valois, de aanspraak van de Fransche Anjous op de kroon van Napels had overgenomen en dat deze half idiote i) -ombloo^"' lavt da?*JL?:a?"al:a 'Ta,n I53S' eeD Tadteisch P»** ™" monster dan op een men "h S n.W^T^ T" ?e,rlijk' zoodat hS -<=er op een ritf.». ..„. Ji..- 1 . geIeek' nauwelijks m staat de letters van het alnhabet te nnt S£T' e"zucht,5' k°PP>f? ««■ Zelfs Philippe de Commines, die hem vriendelHk \°£ noemt, geeft toe, dat hij even zwak van verït«„H „l« .„ ,• i - vriendelijk en zacht Sultan te ove™t„fnP W VOOrvader LodewÜk « als kruisvaarder te o^rtteffen en den 2/5 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO vorst in zijn wilde eerzucht door Innocentius VIII gesteund werd. Deze beruchte Paus, Cibo van Genua, die de pauselijke waardigheid in 1484 kocht en 1492 ongeveer drie maanden na den dood van Lorenzo il Magnifico stierf had de edelen tegen Ferrante van Napels opgestookt; deze Koning en zijn zoon Alfonso hadden getracht den adel met ongeloofelijke wreedheid uit te roeien. Niettegenstaande den banvloek van Aon Panc nrnr*»n Hp tvrannen n hun duivelsch plan geslaagd ;n de Paus koos derhalve de martij van de sterkeren en liet ien zwakzinnigen Karei in den steek. Toen begon II Moro, verontrust door de haat en de afgunst, die zijn geluk had opgewekt, uit te zien naar bondgenooten. De nieuwe Paus, Alexander VI, de sluwe en eerzuchtige Spanjaard, Rodrigo Borgia, verlangde hevig den machtigen heerscher van Milaan te vernederen. Venetië was in een zenuwachtigen toestand. Derhalve knoopte Lodovico onderhandelingen aan met v„-Q1 An hol^nHo ham rp helnpn Karel VIII wanneer hij een inval deed in Naar een medaille het rijk van Napels; tevens ver¬ zekerde hij zich van de gunst van Maximiliaan I van Duitschland2) door hem zijn oudste nicht, Bianca Maria, ten huwelijk te geven met een bruidschat van 400.000 dukaten, meer dan de helft van het jaarlijksche inkomen van Engeland in die dagen. In hetzelfde jaar, 1493, slaagde hij erin een verbond tot stand te brengen tusschen Milaan en Venetië om de expeditie van Karei VIII tegen Napels te steunen, terwijl Paus Alexander en Maximiliaan, hoewel onbetrouwbaar, hun neutraliteit beloofden te bewaren. 1) Zie over de afschuwelijke gebeurtenis bij rijn sterven hoofdstak I van dit deel. 2> De zoon van Frederik II, den laatsten Heiligen Romeintchen Keizer in 145a te Kome gekroond. Maximiliaan droeg thans In 1403 als Kroonprins1 den belachelijken titel van Koning der Romeinen". Hij verwaarloosde Bianca, die blijkbaar even dopa en onnoozei was als haar moeder Bona. Zij leefde ongelukkig te Innsbruck en atierf daar in 1510. 276 MILAAN (1400—1500) Het tot stand komen van dezen bond was voornamelijk te danken aan Beatrice, die, thans achttien jaar oud, met haar moeder, Hertogin Leonora van Ferrara, Venetië een bezoek bracht en in het Paleis van den Doge een welsprekende rede hield tot de Signoria, waarin zij wees op de gunstige verhouding van haar gemaal jegens twee machtige volkeren, Frankrijk en Duitschland en den grooten invloed, die hij in Italië bezat door zijn rijkdom en zijn krachtig gezag als Regent van Milaan. De levendige verhalen van verschillende ooggetuigen, vooral van Beatrice zelf in haar brieven aan II Moro, zijn' buitengewoon belangrijk voor allen die Venetië kennen.' Wij lezen, hoe zij en haar moeder met een groot gevolg van Ferrara via Chioggia en Malamocco naar Venetië gaan, hoe de oude Doge Barbarigo hen tegemoet vaart met een groote vloot, den Bucentaurus aan het hoofd; wij hooren van schitterende feesten, optochten, bezoeken en natuurlijk ook van al de prachtige gewaden en juweelen van de edelvrouwen *). Nu brak het jaar 1494 aan, een rampzalig jaar voor de politieke toekomst van Italië, gekenmerkt door den dood van vele eminente mannen, in verita, zooals Guicciardini zegt /anno primo degli anni miserabili. De eerste noodlottige daad was de uitnoodiging van Lodovico aan Karei VIII om Itahë binnen te dringen en het feit, dat hij nu openlijk aanspraak maakte op den hertogstitel van Milaan. Zijn aanspraak was tweevoudig: ten eerste beweerde hij, dat hij de eerstgeboren zoon was, nadat zijn vader Francesco Sforza hertog was geworden; want Galeazzo Maria, die Francesco was opgevolgd, was vroeger geboren. Ten tweede beweerde hij, dat Maximiliaan, toen hij met Bianca Sforza trouwde in het geheim beloofd had hem met den vervallen titel van hertog te vereeren, dien Keizer Wenzel oorspronkelijk aan de Visconti had gegeven. Op deze wijze stelde hij Gian Galeazzo als een usurpator voor en rechtvaardigde zijn eigen daden als de wettige souverein van het Milaansche volk Karei VIII stelde zijn komst eenigen tijd uit. Ondertusschen verkeerde Itahë m een angstigen en wankelen toestand 2). te^oT^een El beste" 2) De w,i,e ™.i™f £ • ^° P?""1»' portret van den ouden Barbarigo van Giov. Bellini d^n,^^ beschrijf, waardoo^r God t'^S: men drie zonnen in den nacht' in hét mMd j "ï VerS,1,us ontleend. „In Apnlin zag net miaaen van den hemel, omgeven door itormachtige 277 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Lodovico zelf begon berouw te krijgen van zijn verachtelijke politiek en vreesde niet ten onrechte, dat de Franschen even goed een aanval op Milaan als op Napels kon beramen; misschien was hij zich er half van bewust, dat het zou blijken, dat hij „geboren was tot het ongeluk van Italië" en verontrustten hem de heftige redevoeringen van Savonarola, die verkondigde, dat het zwaard des Heeren weldra de aarde zou treffen en de voorspelling van den minder bezielden maar niet minder vooruitzienden Koning Ferrante, die kort voor zijn dood (Maart 1494) gezegd had, dat „ieder een oorlog kon beginnen, dien niemand in staat was tegen te houden". In den zomer van 1494 kwam Karei met een schitterend leger van 50.000 man en 36 kanonnen, uitgerust op een wijze, die geen enkele Italiaansche staat, zelfs in de roemrijke dagen van de groote condóttieri, kon bereiken, te Asti, waar Lodovico en Ercole van Ferrara en andere vorstelijke personen en gezanten hem te gemoet kwamen. Twee dagen later, zegt Mrs. Ady, verscheen Beatrice met haar gevolg van zangers en musici, vergezeld door tachtig edelvrouwen, die waren uitgekozen om haar schoonheid en prachtige kleeding. Karei naderde met ontbloot hoofd om de Hertogin te begroeten en kuste eerst Beatrice en Bianca en daarna alle(?) aanwezige edelvrouwen. De schoonheid en levendigheid van de jeugdige Hertogin maakte een diepen indruk op den onhandigen, halfwijzen Koning. Beatrice vertelde aan haar zuster Isabella, dat hij drie uren lang met haar en haar hofdames converseerde en daarna vroeg of hij haar mocht zien dansen. De ontvangst te Milaan was natuurlijk schitterend, maar wij moeten ons de feesten, optochten en jachtpartijen, die den verbaasden gasten uit het noorden werden aangeboden, trachten voor te stellen zonder de hulp van kroniekschrijvers; prachtig waren zonder twijfel de gewaden en juweelen van de Hertoginnen en haar gevolg. Voor ons is het echter van meer belang te weten, dat de ware Hertogin van Milaan, als inderdaad Gian Galeazzo geen usurpator was, gezworen had zich liever neer te stooten, dan den doodvijand van haar wolken onder vreeseüiken donder en bliksem. In het gebied van Arezzo zag men gedurende vele dagen zeer duidelijk ontelbare gewapende krijglieden, die zich op reusachtige paarden door de lucht bewogen, onder geweldig lawaai van trompetten en trommels. Op vele plaatsen zweetten de heilige beelden en vele monsters van menschen en dieren werden geboren. 278 MILAAN (1400—1500) vader, Alfonso II, die thans Koning van Napels was, te ontmoeten; maar toen de jeugdige hertog ernstig ziek werd, was de trots van zijn jonge vrouw gebroken. Zij ontving Karei in den Castello di Pavia en wierp zich weenend voor zijn voeten om hem te smeeken zijn plannen tegen Napels op te geven, maar de onnoozele en verlegen monarch wees dit verzoek af met de verontschuldiging, dat hij niet kon opgeven, wat hem zooveel moeite en inspanning had gekost. Karei en Lodovico waren te Piacenza, waar het voornaamste gedeelte van het Fransche leger lag, toen hun het bericht bereikte, dat Gian Galeazzo stervende was. II Moro ging haastig terug, maar voordat hij te Pavia kwam, was de jonge Hertog gestorven 1). Hij liet dadelijk den raad bijeenkomen en stelde voor, dat de zoon van Gian Galeazzo, een kind van vier jaar, tot Hertog zou worden uitgeroepen; zonder twijfel wist hij wel, wat hierop het antwoord zou zijn. Het voorstel werd verworpen. Den volgenden morgen aanvaardde Lodovico, ofschoon hij eerst tegenstand veinsde, den titel en de insignia van den Hertog van Milaan; en Karei hechtte genadiglijk zijn koninklijke bekrachtiging aan deze handeling. Vele dramatische gebeurtenissen, die met deze expeditie van Karei VIII in verband staan, de verdrijving van den laffen Piero de' Medici, de val en het herstel van de Arragoneezen van Napels, zal men kunnen vinden in de hoofdstukken over Rome, Napels en Florence. Wat Milaan in het bijzonder betreft is het feit belangrijk, dat Lodovico, aangespoord door den sluwen Alexander VI en waarschijnlijk ook door zijn eigen vrees en argwaan, zich verbond met den Paus, Venetië, den verdreven Koning van Napels, Ferdinand II, Maximiliaan van Duitschland en Ferdinand den Katholieke van Spanje om Karei den terugtocht af te snijden; zijn leger had reeds veel geleden in het rijk van Circe en Parthenope en was niet meer in staat een strijdmacht van 25000 man, die de nieuwe geallieerden in het veld brachten te weerstaan; aan het hoofd van dit leger stond de echtgenoot van Isabella 1) Guiccuvrdim verzekert, dat een geneesheer van Karei VIII die Gian Galeazzo op zijn sterfbed had geZ1en, overtuigd was, dat de ziekte door vergiftiging was ontstaan; de meeste kron.ekschnjvers beschuldigen Lodovico van deze misdaad. Maar er is geen bèwiis en ofschoon eerzucht zijn voornaamste karaktertrek was, wordt hij door Guicciardlni mansueta e aöorrente dal sangue genoemd. Het feit, dat Bianca Maria, de Keizerin van Duitschland en de zuster van Gian Galeazzo later zoo bevriend was met II Moro, pleit in zijn voordeel. 279 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO d'Este, de eenigszins misvormde en onbetrouwbare, maar dappere Francesco Gonzaga van Mantua. Karei, wiens leger nu tot ongeveer 10.000 man geslonken was, vond zijn terugtocht versperd bij Fornovo, waar de Taro van de Apennijnen komt tusschen Spezia en Parma om de Povlakte te bereiken. De brief van Gonzaga aan zijn echtgenoote Isabella beschrijft (Juli 1495) „een verwoeden slag, waarin de Franschen de verbondenen hadden kunnen vernietigen, maar er de voorkeur aan gaven over de heuvels naar Piacenza terug te trekken, terwijl zij grooten buit achterlieten 1). Men heeft verraad vermoed van den kant van Lodovico en veel schijnt onverklaarbaar. Hoe dit ook zij, Karei en zijn leger bereikten Asti en Turijn en weldra werden er te Vercelli onderhandelingen aangeknoopt door den Franschen gezant, Philippe de Commines en Francesco Gonzaga, die onder den invloed van Lodovico stond. Beatrice was bij deze onderhandelingen aanwezig en bekoorde ieder door haar diplomatieke gaven. De vrede werd geteekend. Novara, waar de Hertog van Orléans langen tijd belegerd was, werd door de Franschen ontruimd en aan Milaan gegeven; Karei keerde over de Alpen terug2). Lodovico had nu een groote hoogte bereikt, maar Venetië, Napels en Spanje waren verontwaardigd, dat hij een afzonderlijken vrede met Karei had geteekend en hevig afgunstig op zijn steeds toenemende macht; maar hij vertrouwde op zijn gunstigen horoscoop, zooals de astrologen hem dat verzekerd hadden, en op zijn overeenkomst met Karei en vriendschap met Maximiliaan, die hem in 1496 een lang bezoek bracht in zijn zomerpaleis, dat Bramante onlangs had vergroot; hij wijdde zich aan een leven van genot en bescherming der kunsten, hield het oog op het werk van Bramante en Leonardo in den Milaanschen Castello en zijn geliefkoosde kerk van S. Maria delle Grazie, waar het prachtige koor en de koepel verrezen en het Avondmaal in het refec- 1) O.a. een zwaard en een helm van Karei den Groote, naar men zeide een kruis met een der heilige doornen en een stuk van het echte kruis. Het meeste werd aan Karei teruggegeven. Eenige prachtige behangsels van de koninklijke tent zond Gonzaga aan zijn vrouw, maar vroeg diS later weer terug lm het aan Beatrice te schenken. Isabella gehoorzaamde maar met grooten tegenzin. Beatrice stuurde het dadelijk aan Gonzaga terug met verzoek het weder aan Isabella te geven. Niets teekent duidelijker de verschillende karakters van de twee zusters. .. , , 3) Twee kunstwerken staan in nauw verband met den slag bij Fornovo en den vrede van Vercelli, nl. Mantegna's Madonna, della Vitteria en het schilderij van Zenale(f), plaat 35- 280 36. (a) Graftombe van Tommaso Mocenigo (b) Graftombe van Andrea Vendramin 280 MILAAN (1400—1500) torium langzaam werd geschilderd. Maar het volk werd door zware belastingen geplaagd en ofschoon hij den schijn aannam al zijn belangen met zijn carissima consorte te deelen, overtrof hij zijn politieke onbetrouwbaarheid door een nog schandelijker ontrouw, daar hij de zachte en aanhankelijke Beatrice bitter griefde door zijn passie voor een van haar kamervrouwen, een zekere Lucrezia Crivelli, die hij openlijk als zijn maitresse erkende 1). Juist toen dit gebeurde trof Beatrice in November 1496 een andere groote smart en ook II Moro was tijdlang zeer onder den indruk daarvan. Zijn dochter Bianca, van wie Beatrice innig hield, stierf plotseling2). Droevig waren de Kerstdagen, want de jonge Hertogin, die door haar opgewekte natuur steeds vreugde om zich had verspreid, was gebroken door dezen dubbelen slag van het noodlot en bracht vele uren door bij de graftombe van Bianca in de S. Maria delle Grazie; toen zij den tweeden Januari vandaar was gekomen, werd zij plotseling ziek en omstreeks middernacht, nadat zij ontijdig bevallen was van een levenloos kind, overleed zij. Aldus stortte plotseling het geheele geluk en de trots van Lodovico ineen, in denzelfden nacht, waarin, naar men zegt, een groot gedeelte van den muur van het hertogelijke park instortte. Negen dagen lang zat hij alleen in een donkere kamer, terwijl in de S. Maria delle Grazie de priesters voortdurend missen uitspraken voor de ziel van zijn geliefde Beatrice, die hij zulk een grievend leed had aangedaan. Verdriet en ontsteltenis heerschten niet slechts in den Castello, maar in geheel Milaan, Mantua en Ferrara, en in vele andere streken van Italië, een ontroering, die wij nog levendig kunnen voelen in de verzen van Ariosto. Deze slag werd weldra door andere gevolgd en eindelijk door de catastrofe, die ons doet denken aan Solon's woorden: „beschouw het einde". In het volgend jaar, 1498, stierf Karei VIII plotseling, nog geen twintig jaar oud; hij werd bij het balspel door een beroerte getroffen, of volgens anderen stootte hij zijn onnoozel hoofd tegen een balk, die men nog kan zien in het kasteel van Amboise. Hij werd opgevolgd door Lodewijk XII, Hertog van Orléans, die als kleinzoon van 1) Leonardo kreeg opdracht om baar portret te schilderen. Zelfs na den dood van Beatrice aanvaardt Lodovico dit nog en geeft het aan Lucrezia en haar bastaardzoon. ') Zie titelplaat en de lijst der illustraties. 28l ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Valentina Visconti aanspraak maakte op Milaan en als erfgenaam van de Anjous op het koninkrijk Napels. Deze aanspraken wil hij dadelijk doen gelden; Lodovico doet een beroep op zijn bondgenoot, Venetië; maar Venetië weigert hem hoonend haar hulp en beschuldigt hem, niet ten onrechte misschien, van trouweloosheid. Paus Alexander steunt den indringer en Maximiliaan veinst en talmt. De eene Milaansche plaats na de andere geeft zich over; Francesco Gonzaga blijkt een verrader te zijn en loopt naar den vijand over; de generaal van II Moro, Galeazzo Sanseverino laat zich omkoopen of ontvangt misschien een vervalscht bevel, waarna hij Alexandria verlaat en zijn leger afdankt. Toen verloor Lodovico plotseling den moed en het vertrouwen in zijn astrologen. Ofschoon de Castello vrijwel onneembaar was, voorzien van een sterk garnizoen, groote voorraad levensmiddelen en 1800 kanonnen, naar men zeide, besloot hij te vluchten naar Duitschland, zond zijn twee kleine zonen in een grooten wagen met schatten vooruit onder de hoede van zijn broeder Ascanio, den kardinaal, en liet een vertrouwden officier, Bernadino da Corte, achter om den Castello te verdedigen. Aandoenlijke beschrijvingen worden door Guicciardini en anderen van dit vertrek gegeven. Hij had den Castello verlaten en allen vaarwel gezegd; men dacht, dat hij reeds onderweg was naar Como, maar hij was afgestapt bij de S. Maria delle Grazie en bleef langen tijd geknield voor de graftomben van Beatrice en Bianca, gebroken door smart en naar wij hopen, ook door wroeging, als hij dacht aan het verleden. In den avond keerde hij naar het kasteel terug en den volgenden dag bij zonsopgang vertrok hij met een klein gevolg, bereikte Innsbruck, waar hij door zijn nicht, Keizerin Bianca Maria vriendelijk ontvangen en getroost werd door het bericht, dat Maximiliaan hem zou helpen. Onderwijl stak het wispelturige volk van Milaan de vlaggen uit en verwelkomde Lodewijk met Francia, Francia! Met de hertogelijke baret op het hoofd kwam de Fransche Koning zegevierend de stad binnen 2) en Da Corte, de generaal op 1) Weduwnaar van Bianca (zie titelplaat). Hij en drie van zijn elf broeders, bekend om hun groote gestalte en kracht, waren jaren lang in dienst van Lodovico. 2) In zijn gevolg was de verrader Francesco Gonzaga van Mantua, de gemaal van Isabella d'Este. Een van zijn metgezellen bij deze gelegenheid was Caesar Borgia, de zoon van den Paus, die Karei met de Fransche vlag tegemoet kwam. Castiglione, nog een jong man, was er ook bij tegenwoordig en geeft ons een levendige beschrijving van deze gebeurtenis. 282 MILAAN (1400—1500) wien II Moro vertrouwde, gaf verraderlijk den Castello over, waardoor hij zich zelfs de verachting van de Franschen op den hals haalde. Lodewijk ging daarna naar Frankrijk terug en liet als zijn onderkoning den ouden tegenstander van Lodovico, Giacomo Trivulzio achter, die een groot aandeel had gekregen inden buit van den gevallen Hertog. Het tyrannieke optreden van dezen man en de roofzucht van de Fransche soldaten brachten weldra zulk een verandering in de stemming te Milaan, dat Lodovico te Innsbruck troepen aanwierf en met ongeveer 10.000 Zwitsers en Duitschers in Januari 1500 van Brixen naar het zuiden optrok. Deze stoutmoedige tocht gelukte; na twaalf dagen kon hij van Milaan aan Isabella van Mantua en haar verachtelijken echtgenoot het bericht van zijn zegevierende intrede sturen. Bijna alle belangrijke steden van het hertogdom verdreven de Franschen en haalden II Moro met geestdrift in. Het Milaansche volk was uitbundig in zijn betuigingen van vreugde en de Castello capituleerde na een week. Nadat Lodovico het kasteel van Pavia gebombardeerd en genomen had, maakte hij zich gereed Novara te belegeren. Maar onderwijl was het Fransche leger haastig teruggekeerd en had zich met Trivulzio en zijn bende van ontevredenen vereenigd. Lodovico, die Novara had genomen, werd nu op zijn beurt belegerd. Zijn Zwitsers, verontwaardigd, dat zij niet hadden mogen plunderen, werden onbetrouwbaar en weigerden ten slotte te vechten onder voorwendsel, dat er landgenooten van hen in de gelederen van den vijand waren; zij openden de poorten voor de Franschen. Zij boden aan den Hertog en zijn gevolg in de kleederen van Zwitsersche soldaten te laten ontvluchten, maar toen zij naar het noorden vertrokken werden de vluchtelingen ontdekt; volgens sommigen verried hen de groote gestalte en de welbekende houding van II Moro, volgens anderen werden zij verraden door een Zwitserschen kapitein, die voor 30.OOO dukaten was omgekocht. Lodovico werd naar Frankrijk gevoerd en nadat hij aan het gepeupel van Lyon was vertoond, te Lys dicht bij Bourges geïnterneerd, en later in het kasteel van Loches in Touraine, waar hij streng doch niet wreed behandeld werd, totdat hij na ongeveer acht jaren trachtte te ontsnappen in een hooiwagen. Door middel van bloedhonden werd hij gevangen en daarna misschien opgesloten in de gevangenis 283 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van den Moro, zooals die nu nog heet, een donker en vochtig hol uitgehouwen in een rots, nog afschuwelijker dan het hol, dat te Ferrara de kerker van Tasso genoemd wordt. Ofschoon hij beroofd was van boeken en schrijfmateriaal, was hij tpch in staat de sombere uren van zijn gevangenschap te verlichten door het schilderen van roode en blauwe deviesen en mottos op de muren. Men kan daar nog een portret van hem in zijn wapenrusting zien, misschien door hemzelf gemaakt en een zonnewijzer, ruw gekrast op de steenen, tegenover de nauwe spleet, die alleen, evenals Ugolino's breve pertugio, het daglicht doorliet. Onder de ontelbare mottos en verzen kunnen wij een Fransche vertaling ontcijferen van die welbekende woorden, waarmede Boëthius in zijn ellende het gelukkige verleden herdacht en die Dante in onsterfelijke verzen heeft weergegeven. Het droevig bestaan van Lodovico eindigde in 1508. Zijn begraafplaats is niet bekend, maar misschien is het verhaal waar, dat de monniken van de S. Maria delle Grazie er in slaagden zijn lijk naar Milaan te brengen en te leggen aan de zijde van Beatrice. Voor het monument van Solari, dat men nog kan bewonderen in de Certosa te Pavia, zie men plaat 26 en de lijst der illustraties. 284 HOOFDSTUK IV FLORENCE (1400—1500) EEN ontzaglijk aantal boeken heeft men geschreven over Florence in den Quattrocento. Vele van deze en misschien de beste zijn, zooals men bij een zoo uitgebreide stof wel kan verwachten, monografien, waarin een beroemde figuur, Lorenzo il Magnifico, Savonarola of een ander als hoofdpersoon is genomen, of het leven en werken van Florentijnsche schilders, architecten, beeldhouwers en schrijvers wordt behandeld van een critisch of populair standpunt. Talrijk zijn ook de boeken over de Renaissance en vele van deze, die zich niet alleen bepalen tot theorieën en gevoelsuitingen, geven ook vele inlichtingen over den invloed van deze beweging op de kunst en het leven in Florence. Zulk een uitvoerig onderwerp, waarvan bijna elk deel zoo nauwkeurig is onderzocht en beschreven, kan natuurlijk niet in eenige bladzijden als een geheel behandeld worden zonder in een slordige en oppervlakkige methode te vervallen, die in dit geval zou grenzen aan onbeschaamdheid. Wij zullen dus een paar feiten en personen uitkiezen en verder den lezer verwijzen naar het Historisch Overzicht. Ten eerste zullen wij in het kort den toestand van Florence behandelen in de eerste jaren van den Quattrocento en trachten eenige van de oorzaken aan te wijzen van de opkomst der eerste Medici en eenige eigenschappen, die hun macht standvastig maakten tot ongeveer het einde van deze eeuw. Na een vluchtigen blik op den tijd van den ouden Cosimo en zijn zoon Piero I, zullen wij Lorenzo als hoofdfiguur nemen in de belangrijke periode van 1469 tot 1492 en Savonarola bij de daarop volgende dramatische gebeurtenissen. In verband met Lorenzo zullen wij de hernieuwde geestdrift voor de classieke studie behandelen en eenige resultaten daarvan, zooals de beroemde Platonische Academie- 205 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO in verband met Savonarola zal het noodig zijn zeer beknopt eenige voorvallen te verhalen, die plaats vonden tijdens den inval van Karei VIII in het eerste van al de ellendige jaren, zooals Guicciardini die noemt, die zoo ontelbare rampen over Italië brachten. De Opkomst van de Medici De politieke geschiedenis van Florence in de vroegere tijden lijkt dikwijls op een chaos van toevallige gebeurtenissen, waarin men geen oorzakelijk verband kan vinden. Maar één werkelijk belangrijk feit wordt thans duidelijk. Het feudalisme is verdwenen. Door het aannemen van de strenge Ordinamenti di Giustizia in 1293 en nog beslister door de verdrijving van den Hertog van Athene in 1304 heeft Florence de richting van haar evolutie getoond. Het is, zooals Villari zegt, een stad van kooplieden geworden, niet meer verdeeld in edellieden en burgers, maar in popoio grasso en popoio minuto, in Arti maggiori en Arti minori, of zooals Machiavelli het uitdrukt „daar de potenti waren uitgeroeid, bleef slechts de popoio en de plebe over." Dit klinkt, alsof er groote kans bestond, dat de democratie zou zegevieren; maar zooals dat in vele andere republieken, in het oude Griekenland en elders het geval is geweest, Florence bezweek voor den aandrang, die steeds van de republikeinsche vrijheid heeft geleid tot het despotisme1). Toen de feudale adel van het tooneel verdwenen was, kwam het volk in opstand tegen de nieuwe aristocratie der vermogenden, totdat de arbeid over het kapitaal triumfeerde, en de „losbandigheid", zooals Machiavelli het noemt, den weg baande voor de „nieuwe slavernij", wanneer het constitutioneele despotisme van de eerste Medici> ten minste zoo mag worden genoemd. En wij kunnen hier in het voorbijgaan opmerken, dat een staat, die zich ten slotte laat besturen volgens het systeem van de erfelijkheid zonder groote verandering in zijn republikeinschen regeeringsvorm te maken oorspronkelijk de eigenschappen voor een ware republiek niet kan bezeten hebben, evenmin als Athene in den tijd van Pericles. Dit was inderdaad het geval met alle Italiaansche 1) De bewondering van Thucydides voor Pericles en voor een schijnbare republiek als Athene geregeerd door de wijste burgers, gelijkt veel op de bewondering van Machiavelli voor de Medici. 286 FLORENCE (1400—1500) staten want, zooals reeds vroeger is aangetoond, geen van hen erkende de fundamenteele republikeinsche beginselen van politieke gelijkheid en representatieve regeering. Het volk van den contado buiten de stad had geen politieke rechten, ofschoon het wel onderworpen was aan de conscriptie; en de burgers van de onderworpen steden hadden natuurlijk nog minder deel aan de regeering. „Een man uit Pisa of Pistoia in een Raad van de Florentijnsche Republiek te zien", zegt Professor Villari, „zou toen hetzelfde zijn geweest alsof wij heden een burger van Parijs of Berlijn onder de afgevaardigden van het Italiaansche Parlement zagen." • Het is begrijpelijk, dat Machiavelli onder dergelijke omstandigheden, ofschoon hij veertien jaar secretaris van de nieuwe Florentijnsche Republiek is geweest, veronderstelde, „dat vrijheid op politiek, sociaal artistiek en godsdienstig gebied eerder te bereiken was onder een monarch of een constitutioneelen despoot dan in de slecht bestuurde steden, die men republieken noemt." Dat dit ook de overtuiging was van de meeste Italianen in dien tijd blijkt uit den schrik waarmede zij de mogelijkheid beschouwden van een Vereenigd Italië onder de suprematie van de Venetiaansche Republiek. Veel liever zouden zij zich onderworpen hebben aan de heerschappij van een Cosimo of Lorenzo, of zelfs van de Visconti of de Sforza2), misschien zelfs van een vreemden despoot. Óf wij dus, wanneer wij de zaak van verschillende kanten beschouwen, het lot van Florence moeten beklagen, is zeer twijfelachtig. Laten wij in ieder geval, voordat wij daarover oordeelen, eenige feiten in herinnering brengen uit vroeger tijden, uit de dagen van de Welfen en Ghibellijnen, van de Neri en Bianchi en den . Ciompi-onlusten en niet vergeten, dat de macht van eerste Medici, wat wij ook mogen denken van de modi civili, de hoffelijke wijze, waarop zij hun heerschappij verkregen hadden, gegrondvest was op de gunst van het volk 3). 1) Milaan is een treffend voorbeeld. Het schijnt zijn gevoel voor vrijheid geheel verloren te hebben. In Venetië werd de republiek al vroeg een ijdele naam en wij zullen in het volgend hoofdstuk zien, op welke verkeerde beginselen zij haar heerschappij bouwde. 3) Guicciardini prijst Cosimo, omdat hij Sforza heeft geholpen Milaan te veroveren en zoo de vrijheid van geheel Italië, die door Venetië bedreigd werd, heeft gered. Machiavelli beschouwt Venetië steeds als den ergsten vijand van de Italiaansche vrijheid. 3) De opvolging van de eerste Medici was verzekerd door een Commissie (Balia), die de macht bezat magistraten te herkiezen, wanneer hun tijd verstreken was. Maar de Balia 287 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO De opkomst van de Medici en hun gelukkige wedstrijd met de Albizzi sinds den tijd van den Ciompi-opstand (1378), toen Salvestro Gonfaloniere was en de leiding had van de ontevreden Arti minori, is reeds behandeld bij een vroegere gelegenheid. Wij hebben reeds gehoord van Vieri de' Medici, den rijken koopman, die rustig zijn tijd afwachtte, ofschoon hij, indien hij eerzuchtiger was geweest, zich van de stad had kunnen meester maken; en van Averardo*) of Bicci, wiens zoon Giovanni in 1421 Gonfaloniere was, maar weigerde op te treden als demagoog; hij leefde als een eenvoudig burger, zooals men hem kan zien in de Uffizi, was zeer populair door zijn mildheid en zijn optreden voor den arbeiderstand tegen de kapitalistische wetgeving en werd de algemeen erkende, hoewel niet officieele president van de Republiek. Hij werd hierin opgevolgd door zijn-zoon Cosimo; de drie rechtstreeksche afstammelingen van dezen, in het bijzonder Lorenzo il Magnifico verhieven deze positie tot een vorstelijke en erfelijke waardigheid2). Cosimo Pater Patriae De voornaamste feiten van de regeering van Cosimo zijn vermeld in het Historisch Overzicht. Wij zullen hier eenige bijzonderheden van zijn karakter behandelen en zijn verhouding tot kunst en literatuur. In de eerste plaats dient opgemerkt te worden, dat hij na zijn terugkeer uit de ballingschap misschien onder invloed van Paus Eugenius IV, die nu te Florence was, genadig optrad jegens zijn tegenstanders, ofschoon sommige van hen hun best hadden gedaan om hem, toen hij in den Palazzo Vecchio gevangen zat, te laten dood steken of vergiftigen. Men beweert weieens, dat hij iemand heeft laten terechtstellen, die als Gonfaloniere de Albizzi hielp om hem te verbannen; maar dit schijnt laster te zijn. Zij, die alle Medici als tyrannen willen brandmerken verzekeren dat op bevel van Cosimo een zekere Baldaccio d'Anghiari, die een van zijn politieke tegenstanders (de Neri Capponi) openlijk steunde, vermoord is en uit een venster bestond alleen uit aanhangers van de Medici, vulde zich zelf aan door coöptatie en was dus eigenlijk een farce; en in 1459 liet Cosimo een Raad van Honderd instellen, die uit zijn eigen partijgenooten bestond. Op de graftombe van Giovanni, in de Oude Sacristij van S. Lorenzo, wordt hij de zoon van Averardo de' Medici genoemd. Bicci was blijkbaar een Soprannome van Averardo. 2) De titel il Magnifico was hem reeds geschonken tijdens het leven van zijn vader. Het was een eeretitel, die ook aan andere regeerders werd gegeven. 288 FLORENCE (1400—1500) van den Palazzo is geworpen. Maar Machiavelli houdt staande, dat dit geschiedde op last van den nieuwen Gonfaloniere. Er schijnt dus alle reden te bestaan om de bewondering van Machiavelli en Guicciardini voor het humane karakter van Cosimo als gegrond te beschouwen. Hij was opgevoed in een artistieke omgeving. Hoewel zijn vader Giovanni di Bicci een eenvoudig burger was, had hij toch reeds vroeg een warme belangstelling voor de kunst, want wij hebben reeds gezien (blz. 198), dat hij een van de rechters was, door wier belangrijke beslissing over de bronzen deur van Ghiberti (1403) Brunelleschi zich zoo gekwetst voelde, dat hij Florence verliet en te Rome architectuur ging studeeren. Brunelleschi keerde omstreeks 1420 terug en voordat Cosimo den ouden Giovanni in 1428 opvolgde, begonnen er verscheidene van eerste groote Renaissancegebouwen te Florence te verrijzen, zooals de Ospedale degli Innocenti en de S. Lorenzo; en Donatello, die jaren geleden beroemd was geworden door zijn St. George en andere prachtige werken, was thans bezig met zijn David en andere arbeid. In de eerste jaren van zijn regeering nam Cosimo Michelozzo, den leerling van Brunelleschi, in dienst als bouwmeester, terwijl Brunelleschi bezig was den grooten koepel van de kathedraal te construeeren. Michelozzo maakte een ontwerp en begon voor zijn beschermheer het groote paleis in de Via Larga (thans het Riccardi-Paleis in de Via Cavour) te bouwen; de pracht van dit gebouw was een van de redenen, waarom Cosimo als gevaarlijk wegens zijn rijkdom en zijn eerzucht werd verbannen. Na zijn terugkeer in 1434 werden het nieuwe paleis en de koepel van de kathedraal voltooid; dit laatste gebouw werd door Paus Eugenius nog eens ingewijd en het beroemde klooster van S. Marco, dat door Cosimo aan de Dominikaners van Fiesolo was geschonken, werd door Michelozzo hernieuwd en versierd door Fra Angelico met frescos, die nog altijd een aantrekkelijkheid zijn voor allen die van het zachte en het schoone in de kunst houden. De naam Fra Angelico doet ons aan andere schilders denken, die in Florence werkten tijdens de regeering van Cosimo, zooals Andrea del Castagno, Paolo Uccello, Filippo Lippi en de leerling van Angelico, Benozzo Gozzoli; Masaccio was in 1428 gestorven. 289 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO In het klooster van S. Marco had Cosimo een eigen cel. Daar bracht hij veel tijd in eenzame overpeinzing door, want Cosimo was contemplatief en religieus van aard. Dit blijkt ook uit zijn innige vriendschap met Fra Angelico en Antonio, den Prior van den S. Marco, later aartsbisschop en heilige. Ook blijkt dit uit de groote sommen die hij aan weldadigheid en voor kerken en andere godsdienstige gebouwen besteedde, b.v. voor een tehuis voor pelgrims te Jeruzalem. Ten slotte blijkt het uit sommige van zijn gezegden en geschriften. Zoo schreef hij, ongeveer op het eind van zijn leven, aan Paus Pius II, den geleerden Aeneas Silvius, die hem zijn deelneming had betuigd bij het verlies van zijn tweeden, zeer geliefden zoon, Giovanni: „Wat wij dood noemen, is in werkelijkheid leven. Dat alleen is in waarheid leven, wat eeuwig is." De religieuze en contemplatieve neigingen van Cosimo, waarmede gepaard ging een groote geestdrift voor de klassieke letterkunde, dreef hem natuurlijk naar de Platonische philosophie en wij zullen later zien, hoe het in dienst nemen van geleerden als Landino, zijn vriendschap met den beroemden Poggio en zijn edelmoedige bescherming van den jongen Marsilio Ficino het mogelijk maakten, dat de Platonische Academie gesticht werd, die later door zijn kleinzoon Lorenzo il Magnifico wederom werd opgericht en zulk een schilderachtige en interessante instelling te Florence werd. De studie van de klassieken, vooral van de Grieksche schrijvers, werd door Cosimo krachtig aangemoedigd; hij was bevriend met bekende geleerden, zooals Bruni, Marsuppini en Poggio, en na den val van Constantinopel steunde hij te Florence den geleerden Agyropulos als professor in het Grieksch, die dus het ambt bekleedde, dat eens geschonken was aan den vuilen protégé van Boccaccio en Petrarca, Leontios Pilatos. Evenals Petrarca was Cosimo, hoewel geen Grieksch geleerde, een ijverige verzamelaar van Grieksche en Latijnsche handschriften. Gedurende zijn ballingschap, die Donatello en Michelozzo1) vrijwillig met hem deelden, liet hij de bibliotheek van S. Giorgio Maggiore te Venetië herbouwen en door zijn milde giften uitbreiden en tien jaar na zijn terugkeer (1444) x) In de S. Giorgio Maggiore is nog een Bouten kruis van Michelozzo. 290 FLORENCE (1400—1500) kreeg hij, waarschijnlijk op advies van zijn vriend, Paus Eugenius IV, wiens lang verblijf te Florence nu juist geëindigd was, een groot aantal kostbare manuscripten door de schulden te betalen van den beroemden verzamelaar Niccoli, die zich met zijn liefhebberij geruineerd had en na zijn faillissement stierf. Met 400 van deze stichtte hij een van de allereerste openbare bibliotheken *) en plaatste zijn schatten op de rekken van cypressenhout in de prachtige biblioteca van het klooster van S. Marco, die zijn architect, Michelozzo, voor hem had gebouwd en voor dat doel had ingericht. Een van zijn eerste bibliothecarissen was een arme maar geleerde priester van Sarzana, die later na den dood van Eugenius IV de beroemde Paus Nicolaas V werd en zich vooral bekend maakte door de hernieuwing van de Vatikaansche boekerij. Maar om tot de Platonische Academie terug te keeren — de idee ontstond, naar men zegt, onder den indruk, die een eerbiedwaardige Grieksche geleerde, Gemisthos Plethon, op Cosimo gemaakt had; hij was met den Keizer van het Oosten en den Patriarch van Constantinopel meegekomen om het Concilie bij te wonen, dat, zooals wij in een vorig hoofdstuk zagen, door Eugenius IV eerst van Bazel naar Ferrara en daarna in 1439 van Ferrara naar Florence werd overgebracht. Oorspronkelijk bestond het uit dat gedeelte van het Concilie te Bazel, dat de partij van Eugenius had gekozen, terwijl het grootste gedeelte, voornamelijk Duitschers, geweigerd had zich door hem te laten ontbinden. In dezen tijd, ongeveer een kwarteeuw voor de inneming van Constantinopel door de Turken, was Johannes Palaeologus Keizer, wiens dynastie reeds ongeveer 180 jaar had geregeerd. Hij en de Patriarch van de Grieksche kerk kwamen te Florence om te trachten het Oostersche en Westersche Christendom te vereenigen, hetgeen in vroeger jaren zoo dikwijls mislukt was. Maar ook nu weder faalde die poging. De kwestie van de suprematie van Pausen of Concilies maakte, dat al het overige op den achtergrond werd geschoven en de rivaliteit tusschen de Romeinsche Pausen en de Oostersche Patriarchen bleek een *) Hieruit is de groote boekerij in de S. Lorenzo ontstaan, die nu meer dan ro.ooo Grieksche en Latijnsche manuscripten bevat. Het overbrengen gebeurde in 1535. De biblioteca Laurenziana werd ontworpen door Michelangelo. Men zal zich herinneren, dat Cosimo Alfonso. van Napels als bondgenoot won door hem een codex van Livius te schenken1. 291 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO beletsel te zijn voor een vereeniging van de beide kerken. Maar de aanwezigheid van een groot aantal eerwaarde en geleerde prelaten en leeken die de suprematie van den Paus weigerden te erkenden wekte ongetwijfeld ideeën op in de richting van de Reformatie, terwijl de belangstelling voor de taal, de manieren en de kleeding van deze Oostersche gasten een tijdlang grooten invloed uitoefende op de kunst en de ontwikkeling van de nieuwe wetenschap. De oude Plethon gaf een welsprekende en geleerde verhandeling uit over de Verzoening van het Christendom en Platonisme en ofschoon de kerken hierdoor niet vereenigd werden, was dit misschien hetgeen bij Cosimo het eerst het plan van zijn Platonische Academie deed onstaan. Twee belangwekkende herinneringen aan dit Concilie van 1439 zijn er nog te Florence. Op den muur van het oostelijke transept van de S. Maria Novella, dicht bij de Rucellai Madonna kan men een fresco-portret en een steen zien, die in Latijnsche verzen den dood van den Patriarch Josephus vermeldt, „antistes van de Oostersche Kerk, die in Italië kwam bezield met het verlangen om één Kerk en één Geloof te bezitten." (Hij stierf te Florence tijdens het Concilie). Op de muren van de kleine kapel in het groote paleis van Cosimo (Palazzo Medici, thans Palazzo Riccardi) zijn prachtig geschilderde frescos, het werk van Benozzo Gozzoli *), waarop een luisterrijke Optocht van de Magi wordt voorgesteld; de drie Koningen uit het Oosten zijn Keizer Palaeologus, een waardige figuur in rijke kleeding gezeten op een wit strijdros, de Patriarch Josephus op een muilezel en de jeugdige Lorenzo, te paard, schitterend versierd, met een prachtige kroon op het hoofd. Naast den Patriarch rijdt de oude Cosimo; het tuig van zijn paard draagt de drie veeren, de zeven ballen en het motto Semper (zie blz. 295, 320). Ongetwijfeld zijn vele van de meer dan honderd volgelingen portretten. Onder deze kan men Piero en zijn knappe broeder Giovanni herkennen en Marsilio Ficino en Benozzo Gozzoli zelf, die zijn naam op zijn muts draagt; aan zijn rechter en linker zijde zijn voorname Oosterlingen, van wie misschien een de oude Plethon is. !) Blijkbaar omstreeks 1463 voltooid, toen Lorenzo een jongen van veertien jaar wat. Cosimo's tweede zoon, Giovanni, die op het fresco een jonge man is, stierf waarschijnlijk, 40 jaar oud, voordat het voltooid was, en reeds veel eerder was de laatste van de Palaeologi gedood bij de inneming van Constantinopel. Zie plaat 27(a), 28, 29. 292 FLORENCE (1400—1500) Cosimo stierf te Careggi, in de villa, die hij, misschien door Michelozzo, had laten bouwen en die later zoo bekend werd, omdat de Platonische Academie daar dikwijls vergaderde, en omdat daar het dramatische voorval tusschen Savonarola en den stervenden Lorenzo plaats vond. Machiavelli zegt dat Cosimo con pompa grandissima begraven werd, ofschoon men dikwijls beweert, dat zijn laatsten wil dit verboden had, en dat zijn dood door alle burgers en Christelijke vorsten werd betreurd. Nel tentpio di S. Lorenzo, voegt hij erbij, fu seppellito, e per pubblico decreto sopra la sepoltura sua PADRE DELLA PATRIA nominato. De politieke geschiedenis van Florence is, ook in verband met de andere Italiaansche steden en staten gedurende de dertig jaren van Cosimo's regeering (1434—64), elders voldoende beschreven. Men zal zich herinneren, dat gedurende een groot deel van deze periode Francesco Foscari te Venetië regeerde; dat te Milaan de laatste der Visconti in 1447 stierf en na een kort bestaan van de republiek door den eerste der Sforza werd opgevolgd; Napels werd na den dood van Joanna II in 1435 door successie-oorlogen geteisterd, totdat Alfonso van Arragon in 1442 den troon besteeg; hij werd opgevolgd door Ferdinand (Ferrante) in 1458; en in deze dertig jaar hebben wij vier Pausen, Eugenius IV, die van 1434 tot 1443 te Florence vertoefde, de kunstlievende Nicolaas V, de eerste Borgia, de Spaansche avonturier Calixtus III en de geleerde Pius II (Aeneas Silvius Piccolomini). Piero, de zoon van Cosimo, regeerde slechts vijf jaren. Een ziekte, die de doktoren van dien tijd jicht noemden, belette hem veel deel te nemen aan openbare aangelegenheden; en zonder twijfel waren na het overlijden van zijn jongeren broeder, Giovanni, waardoor het groote paleis in de Via Larga in diepe droefheid gedompeld werd, de laatste jaren van Cosimo somber, vooral ook door het gewelddadig en aanmatigend optreden van zijn aanhangers, ofschoon thans zoovele prachtige kunstwerken door zijn toedoen te Florence tot stand kwamen. De regeering werd Piero niet alleen bemoeilijkt door zijn steeds toenemende lichamelijke pijnen, l) „Een te groot huis voor zulk een kleine familie", zooals Cosimo droevig zeide. Giovanni was aantrekkelijker dan Piero, maar deze, hoewel een invalide, was geestelijk goed ontwikkeld. Cosimo gebruikte hem als gezant naar Doge Foscari, de Sforza eo Lodewijk XI. Hij kreeg van Lodewijk het recht om de lelie te dragen, die men kan zien op de bovenste pallet van zijn wapenrok. Zie illustratie blz. 395. 293 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO maar ook door de ernstige samenzwering van Luca Pitti, de Acciaioli en de Soderini, wier bijeenkomsten gehouden werden in den reusachtigen, nog altijd onvoltooiden Palazzo Pitti. Hun plan om Piero gevangen te nemen in de villa te Careggi mislukte naar men zegt door de slimheid van den jongen Lorenzo; Piero liet het doodvonnis, dat over eenige der samenzweerders was uitgesproken, veranderen in ballingschap en bood Luca Pitti zijn vriendschap aan; maar de ondankbare ballingen stookten Venetië op om den oorlog te verklaren „om Florence van de Mediceïsche tyrannie te bevrijden" en ofschoon Florence zich niet begeerig toonde om bevrijd te worden en door Napels en Milaan gesteund werd, volgde er toch een moeilijke oorlog, die het geluk van Piero niet grooter maakte. Maar de bondgenooten overwonnen en het mislukken van de samenzwering versterkte de macht van de Medici in Florence in hooge mate. Daar in de volgende schets van Lorenzo er vele feiten zullen vermeld worden, die in verband staan met de laatste jaren van zijn vader, zullen wij hier nog slechts wijzen op het eenvoudige en schoone werk van Verrocchio, met zijn porfieren sarcophaag en het korte maar welsprekende grafschrift, Patri patruoque, dat door Lorenzo en Giuliano werd opgericht in de Oude Sacristij van S. Lorenzo ter herinnering aan hun vader en aan Giovanni, hun oom. Lorenzo il Magnifico (regeerde 1469—92) Lorenzo heeft ons in zijn Ricordi den datum van zijn geboorte medegedeeld. „Ik zie", zegt hij, „in de boeken van mijn vader Piero, dat ik werd geboren op den eersten Januari 1448". Maar het nieuwe jaar begon toen op den 25en Maart, zoodat wij moeten lezen 1449. Omstreeks vier jaren vroeger was zijn eenige broeder Giuliano geboren. Hun moeder Lucrezia Tornabuoni was een Florentijnsche dame, eenvoudig en huiselijk van aard, maar zeer ontwikkeld, die zelf verzen en verhalen schreef en ofschoon deze geschriften zeer verschillen 1) Toen Venetië den nieuwen Milaanschen Hertog, Galeazzo Maria, trachtte over te halen, antwoordde deze: „Als gij Venetianen wist, hoezeer gij gehaat zijt, zouden uw luren te berge rijzen." In dezen oorlog was Colleone, thans 75 jaar oud (zie plaat 34) de Venetiaansche condottiere en Frederik van Montefeltro voerde de bondgenooten aan. In een van de gevechten, zegt Machiavelli werden alleen eenige paarden gewond en een paar gevangenen gemaakt. Maar andere schrijvers verwerpen deze sarcastische mededeeling en zeggen, dat er eenige" honderden mannen werden gedood. 294 FLORENCE (1400—1500) van hetgeen Lorenzo later schreef, zullen zij toch wel de oorzaak zijn geweest, dat Lorenzo reeds vroeg aan de literatuur zijn aandacht schonk. Lorenzo verschilde in uiterlijk veel van den welgevormden doch niet zoo verstandigen Giuliano. Hij was, zegt Valori, een van zijn intieme vrienden, tamelijk lang, breed geschouderd, levendif?. zwak van eezicht. had een voorover gebogen neus en geen reuk. De vele portretten, die wij van hem bezitten op schilderstukken en medailles (o. a. de frescos 1 van Benozzo Gozzoli en verscheidene beroemde werken van Botticelli en de schilderij *) van Vasari) toonen hem eerst als een levenslustigen en aantrekkelijken jongen, daarna als een goed gebouwden jongen man en met waardige houding; later op aen ïeemja van ongeveer veertig, als een man, die vroeg oud is geworden, wiens onaangename gelaatstrekken sterk aangeduid zijn. Maar het is niet billijk iemand te beoordeelen naar een werk Vasari's penseel of pen. In de laatste jaren van zijn vaders leven was de jeugdige Lorenzo door zijn vriendelijke manieren, zijn handigheid en zijn zelfvertrouwen reeds geschikt om dienst te doen als gezant. Hij werd naar Pisa gezonden om Don Frederik van Napels welkom te heeten, toen deze vorst in 1465 de dochter van Sforza kwam halen als de bruid van zijn broeder Alfonso. Kort daarna ging Lorenzo als gezant naar Doge Cristoforo Moro en in 1466 was hij aan het hof van Paulus II, zonder twijfel om politieke redenen, ofschoon hij schijnbaar kwam in verband met de bank der Medici te Rome. Van Rome werd hij teruggeroepen door het bericht van den dood van Francesco Sforza, welke gebeurtenis tegelijk met de onver- !) Toen de graftombe van Lorenzo in r8o5 werd geopend, merkte Prof. Villari de vooruitstekende benedenkaak op. In verscheidene werken b.v. de Magnificat Madonna, gebruikt Botticelli het geïdealiseerde jongensgezicht van Lorenzo en ook van Giuliano; en in de Primavcra heeft hij Giuliano als Hermes voorgesteld. In de Aanbidding van de Magi geeft hij portretten van Cosimo, Piero en zijn twee zonen. Zie aanteekeningen bij plaat 30, 31, 40. 295 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO standige daad van Piero om alle gelden, die aan zijn banken verschuldigd waren, op te zeggen leidde tot den onrustigen toestand die weldra de samenzwering van Luca Pitti ten gevolge had; maar de aanslag op Piero werd zooals wij zagen, verijdeld, misschien door de slimheid van Lorenzo; want toen Piero, die te Careggi in zijn villa ziek lag, door zijn vrienden, de Bentivogli van Bologna, was gewaarschuwd en besloten had zich op een draagbaar naar Florence te laten voeren, reed Lorenzo, naar men zegt, vooruit en toen hij een hinderlaag had ontdekt, die de samenzweerders in een villa van den Florentijnschen bisschop hadden gelegd, stuurde hij haastig een boodschap naar zijn vader en redde aldus zijn leven. De guerrilla, die hierop volgde schijnt bij Lorenzo geen groote geestdrift gewekt te hebben, ofschoon hij negéntien jaar oud was. Hij had blijkbaar geen militaire neigingen en veel te doen als vertegenwoordiger van zijn vader. Omstreeks dezen tijd begon hij de merkwaardige vruchtbaarheid en veelzijdigheid van zijn dichterlijk genie, zooals een van zijn biografen het noemt, te ontdekken; misschien moeten wij het noemen zijn gave om verzen te maken, waarover later meer. Zooals hij ons in den Comento op zijn sonnetten, zijn vita nuova (evenals Dante) meedeelt, werd zijn leven plotseling versomberd door den dood van een vrouwe van zulk een wondere bevalligheid en schoonheid, dat de geheele stad Florence om haar treurde. Wie deze vrouwe was, als zij ten minste ooit heeft bestaan, is onbekend, maar wij weten dat zij, wier schoonheid zijn gebroken hart heeft getroost, Lucrezia Donati heette, zeer waarschijnlijk de dame, die hij als Koningin van het Tournooi koos, dat in Februari 1469 werd gehouden om zijn verloving te vieren met haar, die hem, zooals hij in zijn Ricordi zegt, door zijn ouders was gegeven, Clarice Orsini, een Romeinsche edelvrouwe 1). Dit Tournooi, bekend als de Giostra di Lorenzo, is nauwkeurig beschreven door een kroniekschrijver van dien tijd. Het is ook het onderwerp van een gedicht van Pulci2); maar de 1) Tolsi donna, ovvero mi fu data. Lorenzo's moeder, Lucrezia Tornabuoni geeft een duidelijke beschrijving van dit ernstige en eenvoudige meisje van ongeveer 15 jaar. Zij was een trouwe en lijdzame echtgenoote van een man, wiens Conti ons wel de woorden van Machiavelli doen gelooven, nolle cose veneree maravigliosamente involto. ») Waarschijnlijk begonnen door Luca Pulci en voltooid door zijn veel beroemder broeder Luigi, die reeds bezig was aan zijn Morgante Maggiore. 296 FLORENCE (1400—1500) statige en vervelende opsomming van ridders, paarden en wapenen vormt een treffende tegenstelling met de buitengewoon schoone Stanze, waarin eenige jaren later Poliziano de Giostra di Giuliano en de bekoorlijkheden van la bella Simonetta bezongen heeft. Deze tournooien en bruiloftsfeesten behoeven ons niet lang bezig te houden, ofschoon zij belangrijk zijn als een eigenaardigheid van dien tijd en ons een idee geven van Lorenzo's karakter, daar zij een van zijn kinderlijke genoegens (giuochi puerili) waren, waarin hij volgens Machiavelli zoo groot behagen schepte. Het huwelijk werd in Juni 1469 voltrokken en kort daarna ging Lorenzo naar Milaan om als peter op te treden van den erfgenaam van Galeazzo Maria Sforza, den ongelukkigen Gian Galeazzo x). Een paar maanden na zijn terugkeer stierf zijn vader en wanneer wij zijn Ricordi mogen vertrouwen, gaf hij aarzelend toe aan het dringend verzoek van de voornaamste personen van Florence om de zorg voor de stad en den staat op zich te nemen, zooals zijn vader en grootvader dat hadden gedaan. De reden van zijn toestemming was, naar hij ons vertelt, dat het noodzakelijk was, zooals de leider van de Soderini, wiens broeder een van de aanvoerders in de Pitti-samenzwering was geweest, inderdaad in een vergadering van 600 voorname burgers met kracht verdedigde, dat er een permanent hoofd van den staat zou zijn, die boven allen invloed van partijen stond. Om zich van deze meer dan Olympische onpartijdigheid te verzekeren beroofde Lorenzo weldra de oude Vergaderingen van haar rechten en vestigde een soort van despotisme, steunend op een Raad van Honderd, allen aanhangers van hem, en een partijdige kiescommissie (Balia), die zich zelf om de vijf jaren coöpteerde. De macht, die de vertegenwoordigers van de burgerij aldus aan Lorenzo hadden verleend, was feitelijk die van een erfelijk despoot, doch in naam die van den president van een Republiek, wiens herbenoeming afhankelijk was van den wil van het volk, en dat het volk inderdaad zulk een heerscher wilde hebben en geen verlangen koesterde naar ware republikeinsche vrijheid blijkt wel, zooals wij reeds zagen, uit het zelfgenoegzame antwoord, dat Florence gaf op de uitnoodiging, l) Lorenzo schonk met zijn gewone vrijgevigheid zulk een grooten en kostbaren diamant aan zijn petekind dat de Hertog hem verzocht peter te zijn van al zijn toekomstige kinderen. 297 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO die Venetië door toedoen van de ballingen tot hen richtte na de mislukking van de Pitti samenzwering. Nauwelijks had Lorenzo de teugels der regeering in handen of er werd een stoutmoedige aanval ondernomen door Bernardo Nardi, een van de ballingen, die onder Colleone had gediend. Hij slaagde er met de zijnen in Prato, niet ver van Florence te veroveren, maar ook hier reageerden de burgers niet op het geroep van Popoio, Liberta, en hun Signoria, „de Acht" verklaarde namens de burgerij, dat zij geen andere vrijheid verlangden dan te gehoorzamen [servire] aan de magistraten, die Florence bestuurden; de Florentijnsche Podesta- van Prato, Petrucci, die later zoo flink optrad bij de samenzwering van de Pazzi, toonde een buitengewone tegenwoordigheid van geest; want toen Nardi zich gereed maakte om hem uit het venster van zijn paleis te hangen, zooals hijzelf later een aartsbisschop ophing, eindigde de tumulto, zooals Machiavelli het hoonend noemt, met het gevangen nemen en de terechtstelling van den aanvaller en werd aldus de heerschappij van Lorenzo nog hechter bevestigd. Van de eerste tien jaren van Lorenzo's regeering zullen wij vier episoden uitvoeriger behandelen, het bezoek van Galeazzo Maria (1471), de plundering van Volterra (1472). de Giostre di Giuliano (1475), de samenzwering der Pazzi en haar gevolgen (1478—79). Lorenzo had, toen zijn positie te Milaan stevig was, zich bovendien verzekerd van de vriendschap met andere staten, zooals Frankrijk, Napels en Milaan. Lodewijk XI van Frankrijk was een trouwe vriend van Cosimo geweest en was tusschen beide gekomen, toen Venetië aan Colleone toestond de Florentijnsche fuorusciti te helpen; en ook nu sprak hij over Lorenzo en Giuliano zeer hartelijk als zijn „neven". Lorenzo had bovendien de vriendschap gewonnen van Don Frederik van Napels en had Galeazzo Sforza en zijn gemalin te Milaan verrukt door zijn aantrekkelijke manieren en zijn prachtige geschenken en ontving hen thans, in 1471, te Florence ). Hun bezoek hebben wij reeds beschreven in het hoofdstuk over Milaan. Hier moet slechts herinnerd worden, dat Machiavelli beweert, dat de pracht en praal van de Milaansche bezoekers een zeer verderfelijken invloed heeft gehad op de 1) Zie plaat ij(c) en Aanteekening bij de Illustraties. 298 FLORENCE (1400—1500) eenvoudige zeden van de Florentijnen en dat bij de opvoering van een mysteriespel een brand uitbrak, die den ouden „tempel" van S. Spirito verwoestte. In verband met dit bezoek van Galeazzo Maria moet ook vermeld worden, dat twee jaren later in 1473 te Florence schitterende feesten werden gevierd ter eere van Leonora van Arragon, dochter van Koning Ferdinand (Ferrante) van Napels, toen zij op weg was naar Ferrara om daar met Hertog Ercole d'Este in het huwelijk te treden. In dezen tijd was de verhouding van Lorenzo met het Arragoneesch-Napelsche hof blijkbaar zeer hartelijk; maar weldra zullen wij zien, dat Ferrante den misdadigen Paus Sixtus IV helpt om Florence op den rand van den ondergang te brengen. In hoeverre Lorenzo schuldig was aan de bloedige plundering van Volterra (1472) is een vraag, die zeer verschillend wordt beantwoord. Machiavelli's verhaal, dat wij zullen volgen, maakt den indruk, alsof hij eerlijk wil vasthouden aan zijn beginsel, dat hij heeft uitgesproken in de opdracht van zijn boek aan Clemens VII, „dat hij nooit een -schandelijke daad wil verdedigen"; zijn onpartijdigheid vormt een aangename tegenstelling met de schoonschijnende pleidooien van Roscoe en andere moderne schrijvers. Een rijke aluin (of alabaster?) mijn was dicht bij Volterra ontdekt en door de Florentijnsche kapitalisten in bezit genomen. Toen de gemeente zag, welke groote winsten daardoor gemaakt werden, ergerde zij zich dat de mijn in vreemde handen was gekomen en maakte er een rechtszaak van. Maar zij werd in het pngelijk gesteld en de ontevredenheid daarover had een openlijken opstand tegen Florence ten gevolge. De oude Tommaso Soderini, die Lorenzo en Giuliano dadelijk trouw had gesteund, trachtte een verzoening tot stand te brengen maar de jonge Lorenzo, aangespoord door de mededingers van Soderini en vol verlangen om zijn inzicht en oordeel duidelijk te toonen, gaf te kennen, dat er noodzakelijk een voorbeeld moest gesteld worden. Hij zond zijn condottiere, Frederik van Montefeltro (en Urbino) met 10.000 soldaten en 2000 ruiters naar Volterra; en de poveri cittadini, zooals Machiavelli hen noemt, door hun huurlingen in den steek gelaten, boden geen weerstand aan het Florentijnsche leger. Maar toen er een opstootje ontstond door het geweldadig optreden tegen een magistraat van Volterra, werden de 299 'ITALIË VAN DANTE TOT TASSO soldaten, zoowel de aanvallers als de verdedigers weerspannig en begonnen misschien tegen de bevelen, misschien ook met vergunning of op aansporen van hun officieren, de stad te plunderen en ontzagen vrouwen noch heiligdommen; het bericht van deze overwinning, zegt Machiavelli werd te Florence con grandissima allegrezza ontvangen. Deze plundering van Volterra, die Lorenzo volgens Roscoe niet kon voorkomen en die hem zoo ontstelde, dat hij dadelijk daarheen trok om het lijden van de bevolking te verzachten, was volgens bijna al zijn biografen een van de drie zonden, waarvoor hij op zijn sterfbed tevergeefs van Savonarola om absulotie smeekte1). Laten wij thans overgaan tot een aangenamer onderwerp, al is dat niet zoo belangrijk behalve van het standpunt der Muzen, het tournooi, dat in 1475 gehouden werd ter eere van Giuliano, die nu ongeveer 21 jaar oud was. De luister van dit feest behoeft niet beschreven te worden. Het is voor ons vooral belangwekkend wegens de Stanze per la Giostra, een onvoltooid gedicht, waarin Poliziano de dapperheid van Giuliano wilde bezingen en ons in een idylle van klassieke schoonheid de bekoorlijkheden van de Koningin van het Tournooi, la bella Simonetta heeft meegedeeld. Onze belangstelling voor dat gedicht wordt verhoogd door het feit, dat Botticelli hierdoor schijnt te zijn bezield voor twee zijner schoonste werken, de Primavera en de Geboorte van Venus2). De schoone Simonetta, die Giuliano zoo liefhad, stierfin April 1476, kort na de Giostra, toen Poliziano nog slechts weinige Stanze geschreven had; het gedicht werd waarschijnlijk onvoltooid gelaten wegens de vermoording van Giuliano in 1478. De vermoording van den gehaten Galeazzo Maria van Milaan in het jaar na deze Giostra moet men voornamelijk toeschrijven aan de geestdrift voor den tyrannenmoord waarvan men zooveel bewijzen vindt in de geschiedenis, literatuur en kunst van deze periode. Maar zeer zeker zou zelfs de vurigste bewonderaar van Harmodius of Brutus toch niet trachten de verraderlijke, heiligschennende en onmenschelijke wreedheid te verdedigen, die een Vicarius van Christus en zijn bloeddorstige medeplichtigen bewoog een moord te 1) Machiavelli spreekt niet over eenig bloedvergieten te Volterra. Sommigen zeggen, dat Frederik van Montefeltro de buitensporigheden van de soldaten streng beteugelde. 2) Zie plaat 40 en Index. Misschien werd Poliziano door Botticelli bezield. 300 FLORENCE (1400—1500) beramen en te volvoeren zooals die, welke bedreven is door de Pazzi-samenzweerders Het plan werd te Rome ontworpen. Er bestond reeds langen tijd een gespannen verhouding tusschen de Medici en hun mededingers op maatschappelijk en financieel gebied, het oude en vermogende geslacht der Pazzi2). In het hoofdstuk óver het Pausdom is reeds verteld, dat Paus Sixtus IV, overtuigd, dat de macht der Medici een belétsel was voor zijn plannen in Toskane, een gewillig oor leende aan den Romeinschen bankier, Francesco Pazzi en zijn eigen „neef of bastaard, Girolamo Riario, heer van Forli en gemaal van Caterina Sforza, en dat de samenzweerders een ander van dit misdadige gebroed, den jongen Kardinaal Raffaele Riario, als werktuig gebruikten; dit was waarschijnlijk een bastaardzoon van Girolamo zelf of van zijn broeder, Kardinaal Pietro. Deze jongeling, omstreeks zeventien jaar oud, was nog student aan de Academie te Pisa, die door Lorenzo weder was opgericht. Hij kreeg bevel van Sixtus (of later een uitnoodiging van de samenzweerders) om naar Florence te gaan, terwijl de aartsbisschop van Pisa, Salviati, die in het complot was ingewijd en de belofte had ontvangen aartsbisschop van Florence te zullen worden, naar Rome kwam om met Sixtus te confereeren; een militaire beambte van het Vaticaan, Montesecco werd gehuurd om het beulswerk te verrichten. De voornaamste samenzweerders, behalve Sixtus, kwamen daarna te Florence bijeen. Er werden afspraken gemaakt met verschillende condóttieri om Toskaansche steden te bezetten en de coup d'état te ondersteunen; er werden nieuwe medeplichtigen geworven, o.a. Jacopo Pazzi, het hoofd van de familie, Poggio, een zoon van den beroemden geleerde, een heftig jong man, Bandini, en twee priesters, Maffei en Stefano. Eerst waren zij van plan de daad uit te voeren in de Villa Medici bij Fiesole, waar Lorenzo den jongen Kardinaal Raffaele tot een feestmaal had uitgenoodigd, maar Giuliano was ongesteld en verscheen niet. Raffaele gaf toen misschien omgekocht doch waarschijnlijk als werktuig in !) Bijzonder belangrijk is in dit verband de Confettion van Monfecco door hem vóór zijn terechtstelling onderteekend, de De Pactiana Coniuratione van Poliziano, die bij den moord tegenwoordig was, en het Leven van Lorenzo door Valori. Machiavelli was in 1478 negen jaar, daar hij geboren is, toen Lorenzo den troon besteeg. !) Dante heeft de schande van twee Pazzi vereeuwigd in Inferno XII.137 en XXXII.68. Zie ook Italië in de Middeleeuwen blz. 386. Een van de Pazzi (Gugliemo) was gehuwd met Lorenzo's zuster Bianca. 301 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO zijn onwetendheid zijn verlangen te kennen om de kunstschatten der Medici in hun Palazzo in de Via Larga te zien en den volgenden morgen (Zondag 26 April 1478) werd voor het bezoek vastgesteld; een feestmaal zou in den middag gegeven worden. Maar wederom liet Giuliano zich excuseeren. Hij beloofde echter Lorenzo en Raffaele des morgens te ontmoeten in den Duomo, waar de jonge Kardinaal de Hoogmis zou leiden. Toen de samenzweerders dit vernamen, besloten zij niet langer te talmen, maar de broeders tijdens de mis te dooden; daar de gehuurde moordenaar Montesecco weigerde „heiligschennis bij den moord te voegen", werd zijn plaats dadelijk ingenomen door de twee priesters, die op het oogenblik, dat de jonge Kardinaal de Hostie zou opheffen, Lorenzo moesten aanvallen, terwijl Francesco Pazzi en Bandini op zich namen met Giuliano af te rekenen. De overige leden van het gezelschap waren bij de kathedraal gekomen en de aartsbisschop Salviati had zich bij het portaal verontschuldigd en was met Jacopo Pazzi weggeijld om den Palazzo Vecchio te bezetten, maar Giuliano was nog niet verschenen. Francesco en zijn broeder Bernardo haastten zich dus naar het paleis en keerden weldra terug met hun slachtoffer, terwijl zij met hem schertsten en hartelijk hun armen om hem sloegen om te ontdekken of hij soms een harnas onder zijn kleederen droeg. Hij en zijn moordenaars, die van het paleis der Medici *) in de Via Larga kwamen, traden de kathedraal natuurlijk aan de noordzijde binnen door de prachtige Porta della Mandorla, zoodat Giuliano op het noodlottige oogenblik waarschijnlijk in den noordelijken zijbeuk stond dicht bij het wondere portret van Dante, dat kort geleden geschilderd was, terwijl Lorenzo met zijn vrienden en moordenaars aan den zuidelijken kant van het koor stond, zooals men ook duidelijk kan zien op de medaille van Pollaiuolo, die ter herinnering aan de tragedie geslagen is2). Plotseling stiet Francesco Pazzi zijn dolk in Guiliano's borst; Bandini wierp zich als een wild dier op den gewonden 1) Blijkbaar woonden de broeders samen en bedoelt Machiavelli met U sur case de vertrekken van Guiliano in het paleis der Medici. *) In deze kathedraal beslaat het koor met het hoogaltaar het midden van de achthoekige ruimte onder den grooten koepel. Het was in dezen tijd omgeven door een houten scherm, dat door Ghiberti ontworpen was en op de medaille is te zien. De tegenwoordige marmeren leuning dagteekent van 1555. 302 FLORENCE (1400—1500) man en maakte hem met vele dolkstooten af. Bijna op hetzelfde oogenblik werd Lorenzo door de twee priesters aangevallen, maar hoewel hij in den nek gewond was, verdedigde hij zich, sprong over de lage leuning van het houten koorscherm en slaagde erin de Nieuwe Sacristij te bereiken; Poliziano en anderen sloten snel de zware bronzen deuren en schoven de grendels er aan de binnenzijde voor1). Een onbeschrijfelijke paniek ontstond er in de kerk en verspreidde zich snel in de stad. Lorenzo, geëscorteerd door een troep vrienden, bereikte veilig zijn paleis, dat weldra omringd werd door een reusachtige menigte en toen hij zich met verbonden nek aan een der vensters vertoonde, werd hij geestdriftig toegejuicht met het geroep van Palle! Palle! Medici!, terwijl een poging van Jacopo Pazzi om een oproer te verwekken met de oude kreet van Popoio! Liberta! beantwoord werd met een hagelbui van steenen. Ondertusschen was het plan van den Aartsbisschop Salviati, die met zijn gewapende mannen getracht had den Palazzo Vecchio te veroveren, verijdeld door den moed en tegenwoordigheid van geest van den Gonfaloniere Petrucci, en weldra, zegt Poliziano, die het tooneel bijwoonde, bengelden de stuiptrekkende lichamen van den Pisaanschen prelaat in zijn aartsbisschoppelijke gewaad, van Poggio en van Francesco Pazzi2) uit de vensters, waaruit alle volgelingen van den Aartsbisschop, die met hem in het paleis waren binnengedrongen, dood of levend op straat werden geworpen; want Petrucci had hen listig in zijn cancelleria gevangen door een deur, die wanneer zij gesloten was, slechts door een sleutel van binnen of van buiten kon geopend worden. De andere medeplichtigen, de twee priesters, Jacopo en de andere Pazzi, Montesecco, Bandini en anderen beweren, dat Lorenzo alle moeite deed om genade voor hen te krijgen; maar Machiavelli spreekt van zoovele dooden, dat de straten vol lagen van menschelijke overblijfselen en onpartijdige schrijvers, zooals Villari, vertellen ons, dat hij vele doodvonnissen en verbanningen liet aannemen of bekrachtigen, *) Bandini deed een aanval op Lorenzo, maar werd een oogenblik tot staan gebracht door een trouwen aanhanger van de Medici, Nori, dien hij doodde. Kardinaal Raffaele vluchtte verschrikt in de Oude (zuid-) Sacristij. Zie blz. 227. ..*) In zjjn razernij had hij zich, terwijl hij zich op Guiliano stortte, leelijk verwond aan zijn dij. Het gelukte hem het paleis der Pazzi te bereiken, maar het volk ontdekte hem en sleurde hem naar den Palazzo Vecchio. 303' ITALIË VAN DANTE TOT TASSO soms zelfs van geheel onschuldige personen. Behalve Guglielmo de schoonbroeder van Lorenzo, werden alle manlijke Pazzi terechtgesteld, verbannen, of geworpen in den afschuwelijken kerker (II Mastio) van de geweldige Rocca nuova te Volterra, die onlangs door de Florentijnen was gebouwd. Zoo hevig was de algemeene verontwaardiging, dat er een poging, werd gedaan om den naam en de herinnering aan de Pazzi geheel te doen verdwijnen; maar dit gelukte niet, want het geslacht bestaat nog en de naam leeft voort in den Carroccio de' Pazzi, den wagen met het vuurwerk, dat door de duif wordt aangestoken bij de merkwaardige oude plechtigheid met Paschen; op den Canto de' Pazzi van het groote Pazzi (Quarantesi)-paleis, dat door Brunelleschi gebouwd is, kan men nog de dolfijnen van het wapenschild zien, door Donatello daar aangebracht; en eindelijk is de S. M. Maddalena de' Pazzi, die gedeeltelijk door Sangalo juist een jaar na de Pazzi-samenzwering is gebouwd, zoo genoemd ter eere van een heilige Pazzi-non van den secento. De groote Botticelli1) daarentegen werd uitgenoodigd om den triumf van de Medici te vereeuwigen en zijn kunst te verlagen door aan de buitenzijde van den Palazzo Vecchio het ophangen van den Aartsbisschop Salviati en andere samenzweerders te schilderen en Verrocchio ontving de opdracht om een aantal wassen beelden van Lorenzo te ontwerpen, die door Vasari zeer geprezen worden; een van deze stelde Lorenzo voor terwijl hij met een verband om de hals de menigte uit het venster toesprak. Ook werd er een medaille geslagen, volgens het ontwerp van Piero Pollaiuolo, vreemd en zonderling maar historisch zeer merkwaardig, waarop de moordenaars en hun slachtoffers in puris naturalibus worden voorgesteld! Voordat wij afscheid nemen van Giuliano moeten wij nog vermelden, dat kort na zijn dood aan Lorenzo werd medegedeeld, dat zijn broeder een onwettigen zoon had nagelaten. Lorenzo nam de zorg voor het kind op zich en het werd later de beruchte Paus Clemens VII, de tegenstander van Hendrik VIII van Engeland, de bondgenoot van den ongelukkigen Frans I en de machteloozen getuige van de plundering van Rome in 1527. !) Vasari noemt Andrea dei Castagno, die reeds in 1457 gestorven was I Verroccio ontwierp en een zekere Orsini modelleerde de wassen beelden, die in verscheidene kerken werden geplaatst. 304 FLORENCE (1400—1500) Een korte maar ongelukkige oorlog volgde nu. Sixtus IV en zijn bastaardzoon, Graaf Girolamo Riario, woedend over de mislukking van hun plan en over de bestraffing van de samenzweerders, vooral over het vernederende uiteinde van Aartsbisschop Salviati, zonnen op wraak. Over Florence werd het Interdict uitgesproken. Frederik van Montefeltro, die nu Hertog van Urbino was, liet Lorenzo in den steek en voegde zich bij Sixtus, terwijl Milaan en Venetië slechts weinig manschappen stuurde, uit vrees voor den banvloek van den Paus; Venetië werd bovendien erg in het nauw gebracht door de Turken en Milaan was in een moeilijken toestand door de gespannen verhouding van Gravin Bona en den eerzuchtigen Lodovico. Zoo waren de Florentijnen bijna zonder hulp tegen hun machtige vijanden in een gevaarlijken toestand; maar onverschrokken trotseerden zij het Interdict1) en bleven Lorenzo trouw, terwijl zij ronduit weigerden zijn voorstel in overweging te nemen om hem uit te leveren aan den Paus of te verbannen. Maar hun flinkheid woog niet op tegen hun onmacht te velde, waar Florence niet meer afhing van haar burgers, maar bijna uitsluitend van de huurlingen van onbetrouwbare en eerzuchtige condóttieri. De oneenigheden van twee dezer veldheeren, Hertog Ercole van Ferrara en Frederik Gonzaga van Mantua waren zeer noodlottig voor Florence en ten slotte werden de Florentijnsche troepen volkomen verslagen door Prins Alfonso van Napels bij Poggibonsi. Lorenzo besloot toen, misschien nadat hij slechts eenige vertrouwde vrienden geraadpleegd had, misschien op aanwijzing van Koning Ferrante, den staat een tijdlang aan de ouden Tommaso Soderini toe te vertrouwen en Napels een bezoek te brengen, een advontuurlijke zoo niet gevaarlijke onderneming, daar Florence en Napels feitelijk in oorlog met elkaar waren. Uit Pisa schreef hij aan de Signoria, dat hij, daar de vijanden van Florence zijn ondergang alleen verlangden en Paus Sixtus verklaard had, dat dit zijn eenig doel was, be- sloten had zijn leven te wagen voor het heil van den staat. De Signoria machtigde hem dadelijk als gezant met onbeperkte volmacht op te treden. T 305 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Te Napels werd Lorenzo door de impulsieve burgers hartelijk verwelkomd en hij vond er ten minste één oprechten vriend, Prins Frederik; na drie moeilijke maanden slaagde hij er door zijn aantrekkelijke persoonlijkheid en zijn handige diplomatie in den Koning voor zich te winnen; deze wees het verraderlijk verzoek van den Paus om den voornamen gast naar Rome te sturen af, nam met vriendelijke woorden afscheid van Lorenzo en gaf hem aannemelijke vredesvoorwaarden méde, waartoe behoorde een redelijke schadeloosstelling en de bevrijding van de gevangen Pazzi uit den kerker te Volterra. Door dit verdrag vervreemdde Ferrante den Paus van zich; en deze haalde Venetië over om zich bij hem aan te sluiten tegen Lorenzo, daar hij hem natuurlijk niet kon vergeven, dat hij hem zoo schandelijk vernederd had. Maar er gebeurde iets, waardoor de aanval tegen Lorenzo niet werd ondernomen. Venetië had, om zich van de Turken te bevrijden, hen overgehaald een landing in Zuid-Italië te beproeven; zij hadden Otranto veroverd en de inwoners vermoord. Ofschoon deze stad tot het gebied van Napels behoorde, verontrustte de ontwijding van den heiligen bodem van Italië door de gevreesde vijanden van het Christendom den Pontifex zoozeer, dat hij zich met een vormelijke verontschuldiging tevreden stelde en met de belofte, dat de walgelijke voorstelling van het ophangen, die Botticelli op den Palazzo Vecchio had geschilderd, zou verdwijnen; nadat hij voor het gesloten portaal van den Sint Pieter de Florentijnsche gezanten met groote praal en plechtigheid had ontvangen, maakte hij hun eerst ernstige verwijten con parole piene di superdia e d'ira, daarna' hief hij genadiglijk het Interdict op en gaf bevel, dat de zware bronzen deuren voor de boetelingen zouden geopend worden Kort daarop stierf,Mohammed II, de veroveraar van Constantinopel en de onlusten, die over de opvolging ontstonden, dwongen de Turken Otranto te verlaten; toen ontstonden er nieuwe moeilijkheden door toedoen van den Paus, die met Venetië een aanval deed op Ferrara en van ergernis stierf, daar Venetië, dat berouw kreeg over zijn schandelijke onderneming, met Hertog Ercole vrede sloot. Maar de kennis van 1) Hun oratore was de broeder van den geschiedschrijver Guicciardini. Machiavelli segt, dat de eerste voorwaarden van den Paus zeer hard waren, maar dat een Vespucci werd gezonden om te protesteeren en termini sopportabili verkreeg. 3O6 FLORENCE (1400—1500) deze eindelooze twisten en de verwarde verwikkelingen en veranderingen kan ons weinig voordeel brengen 1). Wij zullen dus over de volgende tien jaren, tot het optreden van Savonarola, heenstappen en slechts een paar opmerkingen over de kunst maken. Gedurende dezè jaren was het hof van Lorenzo il Magnifico misschien het voornaamste centrum van de Italiaansche schilderkunst, ofschoon Milaan, Mantua, Padua, Venetië en Umbrië groote kunstenaars voorbrachten en bezaten en Paus Sixtus te Rome Toskaansche schilders in dienst had om de muren van de Sixtijnsche kapel met hun beroemde frescos te versieren. Wij zullen hier slechts melding maken van een schilder, die misschien het meest genoemd wordt in verband met de Medici van den Quattrocento, Botticelli. Sommige van zijn vroegste werken zijn reeds vermeld. Kort na de samenzwering der Pazzi werd volgens opdracht van Lorenzo, de Aanbidding der Magi geschilderd als een dankoffer (voor de S. Maria Novella). Hierin hebben wij portretten van drie generaties der Medici, onder wie de onlangs vermoorde Giuliano; en achter^ hem ziet men een knielende figuur, die misschien den trouwen Nori voorstelt, wiens dood Lorenzo waarschijnlijk het leven redde. Een ander prachtig schilderstuk van Botticelli bekend aan allen, die de koninklijke vertrekken in het Palazzo Pitti hebben bezocht, is Pallas Athene die den Centaur temt, een zinnebeeldige voorstelling van Lorenzo's Jriumf over zijq vijanden. De statige en schoone godin is rijkelijk bedekt met olijfbladeren en gekleed in een gewaad dat versierd is met het .motief van Lorenzo, de drie in elkaar gehaakte ringen (zie blz. 320); op den achtergrond is de baai van Napels met een schip, dat blijkbaar juist de veilige haven bereikt heeft (plaat 32). Dit werd ongetwijfeld omstreeks 1480—1 geschilderd. Kort daarna vinden wij Botticelli te Rome aan het werk in de Cappella Sistina; niet lang na zijn terugkeer kwam hij onder den invloed van Savonarola, en schilderde daarna, naar men zegt, slechts ernstige onderwerpen. j ?. j 1. hemchIte " vre,de Ferrante en Lodovico Sforza en waarschijnlijk was di, te danken aan Lorenzo, die, zooals de kroniekschrijvers zeggen, het evenwicht in Italië bewaarde. Eenige feiten van deze periode zijn : de dood van Sixtus IV (1484) en het optreden van I»««entins.VHI die den Medici welgezind was; Lorenzo hitst Ferrante teeen de edelen op (1486), hij huwt zijn dochter uit aan een zoon van Innocentius (1487,, zijn tweede zoon, Giovanni, 14 jaar oud, wordt door Innocentius tot Kardinaal gekozen (1480); Innocentius sterft en de Borgia Alexander VI volgt hem op, vier rnaanden na den dood van Lorenzo (149a)? 307 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Savonarola In de laatste tien jaren van deze eeuw is Savonarola een op den voorgrond tredende, en gedurende eenige jaren de voornaamste persoonlijkheid in de geschiedenis van Florence. Hij begon ongeveer drie jaar voor den dood van Lorenzo de aandacht te trekken en speelde een voorname rol tijdens de korte regeering van den ongelukkigen Piero en in de stormachtige periode, die volgde op het verdrijven van Piero; en omstreeks twee jaar voor het einde van deze eeuw werd hij op zulk een schandelijke wijze ter dood gebracht. Hij kan dus als hoofdpersoon genomen worden, om wien wij andere personen en gebeurtenissen in de volgende bladzijden groepeeren zonder er echter aanspraak op te maken een samenhangende biografie te geven 1). De voorouders van Savonarola waren burgers van Padua, waar de Porta Savonarola nog steeds de herinnering bewaart aan de dapperheid van Antonio Savonarola, die de stad tegen Ezzelino verdedigde. De grootvader van Girolamo verhuisde naar Ferrara en werd professor in de geneeskunde aan de Universiteit. Ook Girolamo was voor dit beroep bestemd, maar hij zag daar weldra van af om zijn afkeer voor de wereldsche ijdelheid duidelijker te toonen; dit gevoel was, naar men zegt, zeer versterkt door de huwelijksfeesten van Hertog Ercole van Ferrara en Leonora van Napels. Daarna volgde een periode van vaderlijke ongenade, van groote neerslachtigheid, waarin hij verzen schreef de contemptu mundi, een tijd van twijfel en onzekerheid, totdat hij gedreven door de welsprekendheid van een Augustijner prediker van Faenza, zijn ouderlijk huis verliet (i475) en zich bij de Dominikaner faculteit te Bologna aanmeldde. Na zes jaar keerde hij te Ferrara als prediker terug maar onderging het gewone lot van een profeet in zijn eigen land en was waarschijnlijk blijde, toen hij in 1481 wegens den schandelijken aanval van Paus Sixtus op Hertog Ercole naar Florence werd gezonden. Hier echter heerschten de wereldsche lusten en ijdelheden nog s) Het leven van Savonarola ia voornamelijk bekend door Padre Burlamacchi, zijn trouwen leerling, die Dominikaner werd en zich in een klooster te Lucca terugtrok en door Graaf Pico di Mirandola, die ook een groot bewonderaar van Savonarola was en bij zijn dood tegenwoordig was. Pico schreef de biografie ongeveer in 1520; het werd veel gelezen door hen die den grooten prediker hadden gekend en het werd gedrukt in 1530. Duitsche critici hebben beide geschriften aangevallen, maar Villari denkt, dat beide berusten op de oude Bioirraphia Latino., die waarschijnlijk geschreven is door een monnik van S. Marco. 308 FLORENCE (1400—1500) veel meer dan te Ferrara of Bologna, want het resultaat van Lorenzo's bezoek aan Napels en de daarop gevolgde vrede met Paus Sixtus hadden een geweldige uitbarsting van vreugde ten gevolge gehad. Buiten landsche oorlog was afgewend, burgertwisten waren bijgelegd en de Florentijnen, die de werkelijke vrijheid vergeten waren, verkeerden in een roes van zinnelijkheid en kunstgenot, betooverd door weelde rijkdom en schitterende kunstwerken J). Men kan zich voorstellen, welk een droevigen indruk de omgeving, waarin hij zich thans bevond, op Savonarola maakte. Hij was geen iconoclastische ij veraar, geen ascetische vijand van de kunst. Het was inderdaad een gezonden invloed, die hij op kunstenaars als Botticelli, Lorenzo di Credi, de Della Robbias, den jongen Fra Bartolomeo en Michelangelo 2) uitoefende en zonder twijfel zal hij in het klooster van S. Marco, waar hij eerst werkte als eenvoudig onderwijzer van de novices, dikwijls in verrukking voor de prachtige frescos van Angelico hebben gestaan; en daar de geestelijke invloed van den heiligen Antonino nog niet had opgehouden te heerschen, zal hij daar een tijdlang zich tevreden hebben gevoeld. Maar een man van zijn diep religieuzen, ernstigen, onbuigzamen en heerschzuchtigen aard, wiens ontwikkeling voornamelijk berustte op de Heilige Schrift, de Kerkvaders en de Scholastieken, moet zich bewust zijn geweest van een zeer sterk antagonisme tegen de algemeene richting van zijn tijd, de buitengewone geestdrift voor de heidensche kunst en philosophie, voor vrijheid van denken en leven, die zoo gemakkelijk ontaardt in losbandigheid en ongeloof. Het was geen middeleeuwsche neiging om aan een nieuwe wereld van denken en voelen een verouderd dogma en ascetisme op te dringen. Het feit, dat Pico della Mirandola en Poliziano, die beide tot hun dood bewonderaars van de Grieksche letterkunde en philosophie zijn geweest, zijn leerlingen waren en gekleed in de Dominikaner pij in de S. Marco wilden begraven worden, is voldoende om een dergelijke bewering te weerleggen. Savonarola was zijn tijd geenszins ten achter. Maar het is JL ™nT.°» 'mw"' """^'J.' R°™insche Keizers door hun fanis et Circenees de gunst van net volk te winnen. Hy moedigde niet alleen alle losbandigheid aan, maar deed rTie vol 1 e Lfa"avaIs cn and"e « droeg zijn eigen Canti carnaecialeschi voor, die vol obscoemteiten waren. Zie hoofdstuk over literatuur. r,nJr°nT k8!!0?"' "? SCh°01 VOOr de kunst en liet de novices artistiek werk leeren om zien zonder bedelen te kunnen onderhouden. Over de bruciamenti delle Vanita zie later. 309 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO ook een groote fout om hem als een voorlooper van Luther te beschouwen. Niettegenstaande zijn heftigste beschuldigingen tegen de Borgia en het pauselijk hof, ja zelfs tegen de „hoereerende Kerk, wier stank ten hemel is gestegen" en de „gruwelen", waartegen het heele Christendom in opstand zou komen, droomde hij waarschijnlijk nooit van een afscheiding, van een Reformatie. Zijn boodschap was die der profeten, die de menschen in alle tijden hebben gesteenigd, verbrand en gekruisigd, dezelfde boodschap als van ouds, beladen met donkere voorspellingen, bliksemend van toorn tegen de zonde, zacht en teeder jegens den zondaar. Dat hij soms onverstandig, onverzoenlijk en misschien onrechtvaardig was en dat hij een overdreven vertrouwen kreeg in zijn eigen onfeilbaarheid en voorzienigheid als een gezant van God, dit alles kan waar zijn, maar het tast de werkelijke grootheid of de werkelijke nederigheid van dezen Dominikaner broeder niet aan, wiens karakter hoewel in vele opzichten verschillend in hoofdzaak veel meer op het karakter van S. Franciscus geleek dan op dat van S. Dominicus; want hij wijdde zijn leven niet aan de verdediging van een dogma, maar aan de steeds gevaarlijke bestrijding van de wereld, het vleesch en den duivel. De Dominikaner autoriteiten zonden hem in 1486, daar zij naar aanleiding van de heftige aanvallen van den Frate waarschijnlijkonlusten vreesden, van Florence naar Lombardije; maar Lorenzo.zelf liet hem op verzoek van Pico terugroepen en hij nam zijn plaats in de S. Marco weder in, waar de kloostergang weldra te klein werd voor zijn toehoorders, zoodat het noodzakelijk werd van den Duomo zelf gebruik te maken. Hier werd de taal van den prediker zoo vermetel en zijn beschuldigingen tegen heidensche onverschilligheid, weelde, losbandigheid en tyrannen werden zoo heftig, dat Lorenzo en zijn voornaamste aanhangers hun. vijandige gezindheid begonnen te toonen1). De norsche onbeleefdheid jegens II Magnifico, die Savonarola aan den dag legde bij zijn verkiezing tot Prior van S. Marco (1491) en de minachtende afwijzing van Lorenzo's geschenken en bezoeken verergerden l) Een uitzondering maakte bijna van den beginne af de buitengewoon geleerde Pico, tot wien de Frate zich bijzonder voelde aangetrokken. In dezen tijd (1491) bad Savonarola geschriften gepubliceerd, die bewijzen, dat hij in de laatste tien jaren een zorgvuldige studie van de Platonische en Aristotelische philosophie alsook van verschillende wetenschappelijke onderwerpen had gemaakt. Zgn philosophische geschriften, vier korte verhandelingen, geven echter geen blijk van oorspronkelijkheid. Hij is een al te slaafsche volgeling van den Doctor 3IO FLORENCE (1400—1500) den toestand nog *). De voortdurende aanvallen op het hof van de Medici, als de voornaamste bron van de heerschende losbandigheid en verdorvenheid en den voornaamsten hinderpaal voor het godsdienstig leven van het volk, brachten Lorenzo er ten slotte toe om invloedrijke burgers te sturen ten einde zijn verbanning te eischen of ten minste daartoe een wenk te geven. Maar, zooals de biograaf van den Frate, Burlamacchi, zegt, II Magnifico vond daar geen goed terreno om zijn wijnstokken te planten. Het eenige antwoord, dat hij ontving, was: ,,ik zal blijven, maar gij zult weggaan"; deze voorspelling werd weldra bewaarheid, want in April 1492 stierf Lorenzo, die reeds lang aan jicht leed, in zijn villa Careggi. Er bestaat groot verschil van meening over hetgeen werkelijk gebeurde, toen Savonarola den stervenden Lorenzo bezocht. Het is waarschijnlijk, dat hij den Frate ontboden heeft, dat hij met hem gebeden heeft opgezegd en om zijn zegen gesmeekt heeft, terwijl hij aldus zijn vergevensgezindheid en berouw toonde. Dit is door Poliziano alleen meegedeeld in een brief, dien hij in Mei van Fiesole geschreven heeft; hij schijnt de eenige getuige geweest te zijn van het onderhoud of de eenige getuige, die er een verslag van heeft nagelaten; Machiavelli vertelt ook niets meer; maar de biografen van Savonarola voegen er iets bij, wat Poliziano zich misschien niet gerechtigd voelde te vertellen en wat de schrijvers, die Lorenzo ophemelen, niet weten of verwerpen2), maar hetgeen door Pasquale Villari, die als de hoogste autoriteit wordt beschouwd, als waarheid wordt aangenomen. Na het vertrek van Pico della Mirandola, zegt deze schrijver, kwam de Frate binnen. Er waren drie zaken waar Lorenzo absolutie voor vroeg: de plundering van Volterra, het zich toeeigenen van het fonds van huwelijksgiften en de bloedige wraak op de Pazzi-samenzweerders. Voordat hij hem zijn verzoek toestond, vroeg de Frate, in naam van God, eveneens drie dingen. Het eerste was een vast vertrouwen op de ) Zilver en^ koper ia voldoende voor S. Marco, zeide hij. Het goud werd gegeven aan de Buon uomini di S. Martino, een liefdadig gezelschap door S. Antonino gesticht, dat nog bestaat. Toespelingen van Savonarola in zijn preeken op het feit, dat Lorenzo de gelden, die »1» huwelijksgiften voor arme meines waren bestemd, zich had toegeëigend, verwekten natuurlijk groote verontwaardiging. a) De vraag is: Hoe wisten dit de oude biografen van Savonarola ? Heeft de Frate zelf zijn woord gebroken ten opzichte van de geheime biecht? Villari zegt, dat er geen werkelijke bekentenis is gedaan. Anderen zeggen, dat Lorenzo absolutie en viaticum had gekregen voor de aankomst van Savonarola. 3" ITALIË VAN DANTE TOT TASSO goddelijke genade. Het tweede was volledig herstel van alles, wat ten onrechte aan anderen was ontnomen. Toen stond Savonarola op en terwijl hij zijn vasten blik op het gezicht van den stervende richtte, zeide hij met diepen en plechtigen stem: „Het derde en laatste is dit: gij moet aan het volk van Florence de vrijheid teruggeven." Maar Lorenzo verzamelde al zijn wegzinkende kracht en keerde in zwijgende minachting den Frate zijn rug toe; deze vertrok zonder hem absolutie te hebben gegeven *). Drie maanden later stierf de sluwe Innocentius VIII ondanks de poging om zijn leven te rekken door de slachting van drie kinderen, die elk voor een dukaat gekocht waren. De pauselijke tiara werd nu gekocht door Roderigo Borgia (Alexander VI), wiens leven en karakter wij in een vroeger hoofdstuk hebben behandeld; deze heeft zich een onsterfelijke beruchtheid verworven door zijn bloeddorstige vervolging van Savonarola, ofschoon men moet toegeven, dat ook de Florentijnsche republiek een groot aandeel heeft aan deze schanddaad. Lorenzo werd opgevolgd door zijn zoon Piero, een aanmatigenden, woesten, losbandigen kerel, die door zijn twisten zich gehaat had gemaakt en op gespannen voet was met zijn bloedverwanten. Zoowel geestelijk als lichamelijk verschilde hij zeer van zijn vader; hij geleek meer op de Orsini, de voorouders van zijn moeder en zijn echtgenoote. Zijn eenige eerzucht was uit te munten bij tournooien, in het calcio- en pallone-spel (voetbal en handbal), waarin hij de beste spelers van Italië uitdaagde. Misschien gelukte het hem Savonarola voor eenigen tijd uit Florence te verwijderen, want wij vinden hem te Venetië, te Pisa, waar hij in de S. Caterina preekt, en te Bologna2), terwijl zijn tegenstander de Augustijner broeder Mariano in de Florentijnsche kerken de menigte toespreekt. Maar in 1493 was hij weder te Florence, waar hij herkozen werd als Prior van S. Marco en liet hij weder in den S. Lorenzo en den Duomo zijn donderende stem hooren, '•*) Misschien kunnen wij een toespeling op dit tooneel vinden in een onlangs ontdekt schilderij (thans in de Uffizi), door Botticelli ontworpen en ruw geschilderd in de 17e eeuw. Het stelt de Zeven Magistraten van de Republiek voor en vele andere voorname personen (o.a. da Vinei), die hulde brengen aan het Christus-kind, misschien als Koning van Florence, en men ziet een Dominikaner Monnik, die zich naar een persoon (Lorenzo >) wendt en naar het Kind wijst. *) Zijn moed werd door Piero's vijandige houding niet beteugeld, want toen de vrouw van Bentivoglio, den despoot van Bologna, laat de kerk binnen kwam, riep rdj uit: ,,Daar komt de duivel God's woord onderbreken." 312 4p. Primavera van Botticelli 312 FLORENCE (1400—1500) terwijl een steeds grootere massa samenstroomde om naar hem te luisteren; want bij de aanvallen op de zonde en tyrannie voegde hij nu de sombere voorspelling van een verschrikkelijke ramp, die boven Italië hing, een visioen van een hand aan den nachtelijken hemel, die een zwaard hield waarop de dreigende woorden stonden: Gladius Domini in terram cito et velociter (Het zwaard des Heeren zal weldra op de aarde neerkomen). Niet lang daarna kwam het bericht, dat het groote Fransche leger van Karei VIII over de Alpen in aantocht was x). De veldtocht van den half idioten maar machtigen Franschen monarch, Karei VIII, en zijn verschillende heldendaden hebben wij behandeld in de hoofdstukken over Milaan, Napels en Rome; wij hebben gezien, dat hij na den slag bij Fornovo weer naar Frankrijk terugtrok. Men zal zich herinneren, dat, toen Karei ten zuiden van Parma de Apennijnen was overgetrokken, Piero hem dicht bij Spezia op de grens van het Florentijnsche gebied tegemoet kwam; deze gaf hem uit lafheid of trouweloosheid (want Florence was met Napels, dat Karei had aangevallen, verbonden) Sarzana, Pietrasanta', Pisa en Livorno over. Het gerucht van deze schandelijke handelwijze bracht het volk van Florence tot zulk een woede, dat Savonarola het nauweiijks kon tegenhouden de paleizen der Medici te plunderen 2). De Signoria kwam bijeen en besloot „zich niet langer te voegen naar zulk een kinderachtig bestuur". Zij zonden ook gezanten om Karei te Pisa te ontmoeten; onder hen waren Piero Capponi en Savonarola. Voordat deze waren aangekomen, reed Piero de' Medici, die gevaar vermoedde, met zijn gevolg naar Florence weg. ' Te Florence werd hij koel ontvangen en toen hij trachtte den Palazzo Vecchio binnen te dringen, werd hij er buiten gehouden en door een menigte, die hem uitlachte, gedwongen terug te keeren, terwijl hij in machtelooze woede zijn zwaard trok. De groote bel van de Signoria (de Vaccd) nep het volk naar de Piazza en een groote menigte kwam adducam aquas mfer terram. verschrikkelijke stem u.t: Eece ego dI^Ïv- Ta° SavDnaroJa i0 °eze crisis toont zijn karakter. Van de kansel in den JJnomo preekt hij geen opstand en wraak, maar liefde en eendracht en berouw voor d, zonden, die het zwaard des Heeren op de schuldige stad hadden dóen neerkomen 313 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO toeloopen en begroette met woeste geestdrift de troepen van gewapende burgers; sommige hadden de ouderwetsche kleederen uit den prae-Mediceïschen tijd aangetrokken en droegen de roestige wapens, die gediend hadden in de dagen van het Ciompi-oproer. Terwijl de stad zoo in beroering was, kwam er een bode van de gezanten. In vliegende vaart was hij van Pisa komen rijden om de bevestiging te brengen van het gerucht, dat Piero de Florentijnsche sterkten had overgegeven. Het verontwaardigde volk verzocht den berichtgever dadelijk zich aan hun hoofd te stellen om het Paleis der Medici aan te vallen*) en marcheerde door de straten onder het geschreeuw van Abbasso le Palle! Nadat de jonge Kardinaal Giovanni een dappere maar vergeefsche poging had gedaan ten gunste der Medici, sloop de laffe Piero door de Porta S. Gallo uit Florence en vluchtte naar Verona; maar toen hij daar onvriendelijk werd ontvangen ging hij verder naar Venetië. Hier voegde zich zijn broeder Giovanni bij hem; deze was erin geslaagd als monnik vermomd te ontsnappen, nadat hij een groot gedeelte van de Mediceïsche schatten had gered en aan de monniken van S. Marco had toevertrouwd; hun Prior, de groote tegenstander der Medici was blijkbaar de eenige man in Florence, die men kon vertrouwen2). De buitengewoon stoutmoedige taal, die de Frate tegen Karei gebruikte, terwijl hij- hem dreigde met de wraak des hemels, als hij Florence zou krenken, wekte, vreemd genoeg, geen toorn op; integendeel, het schijnt, dat hij een diepen en gunstigen indruk maakte; en Florence had een dergelijken kampioen hard noodig, want het verkeerde in hachelijke omstandigheden, daar het niet alleen bedreigd werd door een sterke troep verbannen partijgenooten der Medici, maar ook door den opstand van verscheidene steden, waaronder Pisa, dat van de aanwezigheid der Franschen gebruik maakte om het Florentijnsche juk af te werpen en den Marzocco (Florentijnschen Leeuw) in zee te werpen. Door het voorbeeld van Savonarola aangemoedigd wachtten de Florentijnen in norsche stilte de aankomst van Karei af; deze zond beambten vooruit om de deuren van de *) Deze boodschapper was Valori, vroeger een vertrouwde vriend van Lorenzo, maar nu een Piagnone, volgeling van Savonarola. s) Ongelukkigerwijze verwoestte het gepeupel dat gedeelte van het klooster, waarin die schatten werden bewaard. 314 FLORENCE (1400—1500) paleizen en huizen, die hem en zijn troepen moesten herbergen, met krijt te merkenJ); de burgers kregen bevel hun prachtigste vlaggen en draperieën uit te hangen, en als overwinnaar, de speer omhoog, kwam de Fransche monarch de stad binnen2). De samenkomsten van Karei met de moeder en de gemalin van Piero, beiden Romeinsche Orsini en de boodschappen, die hij stuurde aan den balling3) te Venetië brachten onrust in Florence te weeg. Er werden gevechten geleverd tusschen de burgers en de vreemde soldaten; Karei liet ten slotte de vier afgevaardigden, die gekozen waren om met hem te onderhandelen, bij zich komen en liet hun in zijn tegenwoordigheid zijn eischen voorlezen ten opzichte van zekere feodale rechten en een reusachtige som geld; daarop werd een van hen, de bovengenoemde Piero Capponi4) zoo woedend, dat hij den secretaris van den Koning het papier uit de hand rukte en in stukken scheurde, terwijl hij uitriep: „Als gij zulke onteerende eischen stelt, kunt gij op uw trompetten laten blazen, en zullen wij onze klokken laten luiden." Karei nam de uitdaging niet aan en nadat hij eenigen tijd in luie weelde in het paleis der Medici had doorgebracht, vertrok hij om zijn „heilige roeping" te vervullen en Napels te veroveren. Het schijnt, dat Savonarola een invloed op hem had, dien men kan vergelijken met den invloed, dien Paus Leo op Attila heeft uitgeoefend. De preeken van Savonarola vertoonen nu een ander karakter. In plaats van aan te dringen op liefde, berouw en algemeene vergiffenis tracht hij de gedachte op te wekken van een politieke hervorming en kreeg op zijn aanraden, nadat de Mediceïsche Zeventig waren afgeschaft, een Grooter Raad, naar het voorbeeld van den Venetiaanschen Maggior Consiglio (die echter allerminst democratisch was), de bevoegdheid om de magistraatkeuze te bekrachtigen en de wetten vast te stellen. Aan deze volksvergadering in naam waren de andere talrijke raden ondergeschikt; men kon zich op haar beroepen, zelfs van de uitspraken der J) Zie de opmerking van Paus Alexander, blz. *W ciardinoTzfe pta.t'3* & * * «S*> '* (Guic- eaf hemTn dr°,Zd" FI«e«iJn«' «n »P «jn hoofd gezet. De Senaat van Venetië gat hem den raad Karei niet te vertrouwen en liet hem in het geheim bewaken om te TuiS^r 1°" rggaan' Maar weldra ™de° w« hem te Rcfme (Fransckt^tbluftT' °™ ~ di° h°"d=rf 315 ITALIË VAN JDANTE TOT TASSO Signoria en van den Gonfaloniere di Giustizia1). Doch de werkelijke bedoeling van deze hervorming blijkt uit het feit, dat de bijeenroeping van een Arengo (volksvergadering), misschien om een plebisciet voor den terugkeer der Medici te voorkomen, op aanraden van Savonarola op straffe des doods verboden was, aangezien de Maggior Consiglio „het werk van God, en niet van een mensch was, en dat het eenige doel van een volksstemming zou zijn het gezag aan het volk te ontrukken!" De voorzichtige Guicciardini juicht deze politiek van Savonarola toe, daar deze meer veiligheid biedt dan een plotselinge en volledige overgang van de tyrannie tot de democratie; en hij had er bij kunnen voegen, dat de verandering in deze richting meer schijnbaar was dan werkelijk, ofschoon het nieuwe despotisme een geheel anderen invloed uitoefende dan het oude. Toen Karei op zijn onwaardigen terugtocht van Napels en Rome, waarschijnlijk in gezelschap van den verbannen Piero, het plan maakte om Florence aan te vallen, kwam Savonarola hem onversaagd te gemoet en verweet hem (te Poggibonsi bij Siena), dat hij aan zijn roeping als veroveraar en hervormer niet had voldaan. Bovendien had de Frate een visioen gehad van de vereeniging der Florentijnsche lelie en de fleur-de-lys en hoopte hij van den Franschen Koning de beloofde teruggave van Pisa te verkrijgen. Doch thans bleek zijn 'invloed niet sterk genoeg te zijn. Misschien werd Florence daardoor voor een aanval bewaard, ofschoon dit meer waarschijnlijk te danken was aan het feit, dat de strijdkrachten der verbondenen zich nu onder Gonzaga vereenigden om den Franschen den doortocht te beletten, maar Pisa werd niet teruggegeven 2), Sarzana werd door Karei aan Genua verkocht en Pietrasanta aan Lucca. De Vierbond, die erin geslaagd was de Franschen te verdrijven, was natuurlijk vertoornd op de Florentijnen, die zich op een afstand haddgehouden en getalmd hadcMSiet Karei, en de verbittering van Paus Alexander VI tegen sfeivonarola werd aangewakkerd door de klachten van Piero en de welsprekendheid van den Augustijner broeder Mariano, die beiden naar Rome waren gevlucht. Ook te Florence werd de Thans in 1495 werd de groote Sala del Grande Consiglio (de* Cinquecento) in den Palazzo Vecchio gebouwd. Donatello's Judith en zijn David (plaat 47(0)) werden, als zinnebeelden van de Republiek van het paleis der Medici overgebracht naar den Palazzo Vecchio. 2) Florence kreeg eerst in 1509 Pisa terug. 310 FLORENCE (1400—1500) vijandige stemming tegen Savonarola erger. De vroolijke makkers van Piero en andere verachtelijke pleziermakers vormden een club van Compagnacci (pretmakers) om de volgelingen van den Frate, de Piagnoni (huilers) te hoonen en te kwetsen, maar bovendien ontstond er een sterke politieke partij, die zich Arrabbiati (de woedenden) noemde; deze belasterden en beleedigden Savonarola en zijn Raden, omdat zij de vier andere staten niet geholpen hadden om den vreemden indringer te verdrijven :). De beschrijvingen van de talrijke kroniekschrijvers over de toestanden in Florence gedurende de heerschappij van Savonarola zijn waarschijnlijk den meesten lezers bekend. Uitdrukkingen als „het verbranden der ijdelheden" en „de kinderen van den Frate" roepen ons tooneelen voor den geest, die hier niet opnieuw behoeven te worden beschreven 2). Gedurende de laatste achttien maanden van zijn leven werd het aantal en de invloed van Savonarola's vijanden aanmerkelijk grooter door de verbittering, die veroorzaakt werd door zijn aanvallen op het pauselijk hof. Hij viel in zijn vastenpreeken van 1497 de „ontuchtige Kerk van Rome" en het karakter van Alexander VI zoo heftig aan, dat de Paus, opgestookt door de welsprekende woorden van Fra Mariano, met den banbliksem dreigde; maar de Frate lachte daarom, daar hij nog steeds kon vertrouwen op den steun van de regeering en van de meerderheid der burgers. Maar verschillende invloeden waren bezig dezen steun te ondermijnen en een blinde omstuimigheid, die om geen gevaar dacht, zou weldra de plotselinge instorting veroorzaken. Ofschoon de poging van Piero om met een gewapende bende Florence binnen te dringen verijdeld werd, ontstond daardoor toch een der MÏó JZ"***? r™",™ dC teST„s;and<:rs van de Compagnacci wat betreft den terugkeer T.Milaa°. di<=^l^baar hoopte Florence bij zijn hertogdom hroede? ïrlJr . £ g voo™a,inel'Jk. van Venetië en den Paus af. Nadat hij oplosten van zijn bf; FW„ . Gl0.vani11 (later Leo X) een losbandig leven te Rome had geleid, trachtte „J„i '°ren" raet een'Be Bewapenden van Siena binnen te dringen, maar wera door de Florentijnen afgeslagen en uitgelachen. Zie Index. ~i ■ tWee groote orueiamaM della Vanita gehouden op den laatsten dag van en wp/r^KlliV4?7 " I498:,JDez ™ «»-PV°l met de in het wit gekleedde Fanciulli 317 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO groote opschudding, waarbij de Compagnacci erin slaagden den lachlust van het volk op te wekken door een dooden ezel in den kansel van den Duomo te plaatsen, voordat Savonarola binnentrad; bij het oproer, dat toen ontstond, verloor de prediker bijna het leven. Dergelijke gebeurtenissen gaven Paus Alexander de overtuiging, dat hij op een belangrijken steun onder de Florentijnen kon rekenen en toen de onbeschaamde Frate weigerde op zijn bevel voor den pauselijken rechterstoel te Rome te verschijnen, stuurde hij een afgezant met een breve, waarin over Savonarola de banvloek werd uitgesproken. Deze ambtenaar zond, daar hij niet verder dan Siena durfde te gaan, het document door; eerst werd het behandeld als een particuliere encycliek, doch later op last van den Paus bekend gemaakt in de Franciskaner S. Croce, de Dominikaner S. Maria Novella en andere belangrijke kerken, waar de lichten werden uitgedaan en stilte werd bevolen. Het klooster van S. Marco werd geplaatst onder de zorg van den VicarisGeneraal van de Orde. Savonarola werd uit zijn Prioraat ontzet en hem werd het preeken verboden. Ongeveer zeven maanden (van Maart tot December) hield hij zich rustig, maar op Kerstdag 1497 las bij de m^s voor een groote menigte in den Duomo. Daar hervatte hij op het dringend verzoek van zijn volgelingen en de uitnoodiging van de Signoria zijn preeken. Wederom verschenen nu troepen van fianciulli in de straten om de algemeene zedeloosheid en weelde te laken en wederom zonden de Vanith haar rook hemelwaarts. Aan de uitdaging, die hiermede tegen den Paus werd geslingerd, werd groote beteekenis gegeven door een daad, die Luther waardig was, een daad, die waarschijnlijk haar aanleiding had in de afschuwelijke gebeurtenissen, die onlangs te Rome hadden plaats gevonden, de moord op den Hertog van Gandia en andere onbeschaamde misdaden. Savonarola stelde voor een Concilie te houden, dat door een algemeene stemming van het Westersche Christendom Paus Alexander zou afzetten; om dit voorstel te steunen zond hij brieven aan de Koningen van Frankrijk, Spanje, Engeland en Hongarije. In deze brieven werd verklaard, dat de Borgia niet alleen schuldig was aan vele misdaden zooals den scelleratissimo peccato della simania con cui ha comperato la sedia papale, maar ook „dat hij geen Christen was en aan geen 3i8 FLORENCE (1400—1500) enkelen God geloofde, een zonde, die zelfs erger was dan het paganisme." De brief aan Hendrik VII van Engeland is verloren; de brief aan Karei VIII viel in handen van bandieten, die hem aan Lodovico van Milaan gaven. Deze zond hem naar Alexander, en men kan zich gemakkelijk voorstellen, welk lot de Pontifex den stoutmoedigen Dominikaner broeder nu toewenschte. Gedurende korten tijd werd de woede van den Borgia getrotseerd door het rustige besluit van de Florentijnsche regeering om niet toe laten, dat men zich mengde in zaken die haar vrijheid betroffen; maar de vrees voor een interdict en de steeds toenemende heftigheid der Arrabbiati hadden weldra ten gevolge, dat aan Savonarola verboden werd te preeken. Hij gaf toe en nam den achttienden Maart 1498 afscheid van zijn bedroefde toehoorders. De tragische gebeurtenissen van de volgende twee maanden, hoe Savonarola door het wispelturig volk, door de verachtelijke magistraten en hélaas ook door eenige van zijn broeders in den steek gelaten werd, de aanvallen van zijn vijanden, die steeds heftiger werden, vooral van woedende Franciscaners en andere geestelijken, die door pauselijke gezanten werden aangehitst, de droevige tooneelen van de vuurproef, die ons weer doen denken aan het bijgeloof en de wreedheid van de Donkere Eeuwen, de bestorming van het klooster door de razende menigte, die geholpen werd door de huursoldaten van de regeering, de laatste hartelijke toespraak van Savonarola tot zijn vrienden in de bibliotheek van het klooster onder de prachtige en plechtige arcaden van Michelozzi, hoe hij gevangen werd genomen -1) en herhaaldelijk werd gepijnigd, het aandoenlijk afscheid van zijn vrienden, zijn laatste brieven waaruit een kalm geloof en berusting spreekt, het hartverscheurende einde, dit alles is zoo bekend, zoo afschuwelijk, zoo wrang, dat wij niet zullen trachten deze duivelsche orgieën die als het ware beschenen werden door het heerlijke licht van moed, lijdzaamheid en vergiffenis, te beschrijven. Na den dood van Savonarola maakte Florence een periode door van reactie en stilstand, misschien ook van schaamte l> De juiste plaats, waar Savonarola is gevangen genomen, bij de deur van de beroemde Mediceïsche bibliotheek van den S. Marco, is aangeduid door een tablet en op de Piazza della Signoria geeft een bronzen plaat de plek aan, waar hij en zijn twee metgezellen zijn opgehangen en verbrand. Op den a3en Mei wordt deze plaat meestal met kranzen bedekt, doch overigens schandelijk verwaarloosd. In het klooster kan men reliquieen van Savonarola zien. 319 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO en wroeging. De regeeringsvorm met den Grooten Raad bleef in hoofdtrekken onveranderd. De invasie van Lodewijk XII in het hertogdom Milaan en de val van Lodovico maakten geen diepen indruk op de Florentijnen, want men vermoedde, dat de Moro reeds jaren lang plannen had gemaakt tegen de Republiek. Van Lodewijk ontvingen zij een vriendelijk schrijven over hun trouwe gezindheid en de belofte, dat hij het oproerige Pisa tot onderwerping zou dwingen, een belofte, die eerst tien jaren later vervuld zou worden, want Pisa streed hardnekkig voor haar onafhankelijkheid. In verband met deze schandelijke onderhandelingen werden in den zomer van 1500 twee Florentijnsche gezanten naar Frankrijk gezonden; een van deze was Niccoló Machiavelli, die sinds Juni 1498 (drie weken na den dood van Savonarola) de eerste secretaris van de Signoria was J); en het verdient opgemerkt te worden, dat de stelling van Machiavelli omtrent de wenschelijkheid van een constitutioneelen despoot wederom te Florence instemming schijnt te hebben gevonden, want weldra (1502) zien wij, dat het ambt van 1) En ook van de Dieci di Balia. Volgens een brief van Machiavelli (van Maart 149*) voelde hij niets voor Savonarola, dien hij later sarcastisch „den verslagen profeet' noemde. Wapenteekens van de Medici (zie blz. 392, 20j) 320 FLORENCE (1400—1500) den Gonfaloniere voor het leven wordt opgedragen aan Piero Soderini, den zoon van Tommaso Soderini, die den jongen Lorenzo de' Medici zoo edelmoedig en krachtig bij zijn troonsbestijging had gesteund. Deze Piero Soderini noodigde in 1503 Leonardo da Vinei en Michelangelo uit om ontwerpen te maken voor de versiering van de groote Sala, die voor den Maggior Consiglio van Savonarola was gebouwd. Laten wij hier er op wijzen, dat in den tijd van Savonarola's martelaarsschap Leonardo het wondere fresco van het Laatste Avondmaal in het Refectorium van de S. Maria delle Grazie te Milaan had voltooid en dat korten tijd na dezelfde tragedie Baccio della Porta zijn eerste gewijde schilderij begon, het fresco van het Laatste Oordeel (thans in de Uffizi), dat hij aan zijn vriend Albertinelli overliet om te voltooien, daar hij zoo diep ontroerd was door den verschrikkelijken dood van den geliefden Frate, dat in het klooster van S. Marco ging en den naam Fra Bartolomeo aannam. De feiten van literair en artistiek belang, die in verband staan met den tijd van de eerste Medici en Savonarola zijn buitengewoon talrijk. Deze zullen besproken worden in de twee hoofdstukken over Literatuur en Kunst. 321 HOOFDSTUK V VENETIË (1400—1500) DE geschiedenis van Venetië gedurende den Quattrocento is wat de oorlogen en de politieke gebeurtenissen betreft, vroeger behandeld. Wij zullen thans sommige episoden en personen uitvoeriger bespreken en beginnen met eenige gebeurtenissen, die omstreeks het begin van deze eeuw plaats vonden. Men zal zich herinneren, dat Venetië voor de annexatie van Padua in 1405 bijna geen gebied op het vasteland had, terwijl haar maritieme mededingers, Pisa, Genua en Amalfi genoeg achterland bezaten om zich in geval van blokkade van voedsel te voorzien. De stad was dus geheel afhankelijk van haar vloot, niet alleen wat betrof het welvaren van haar handel en de verdediging van haar overzeesch gebied, maar ook ten opzichte van haar eigen bestaan in geval van oorlog, behalve wanneer zij kon rekenen op de hulp van bevriende terra ferma naburen. Van oudsher bezaten Venetië en Genua, en ook Pisa tot de nederlaag bij Meloria, groote vloten. Wij vernemen, dat alle drie en ook Amalfi niet alleen oorlogsschepen maar ook transportschepen aan andere oorlogvoerende staten verschaffen, vooral voor de ontelbare Kruisvaarders. De handelsvloot van Venetië schijnt omstreeks 1400 uit meer dan 3000 schepen, groote en kleine, te hebben bestaan. Het grootste gedeelte van deze behoorde aan den Staat en werd aan den meest biedende verhuurd. Zes maal in het jaar zeilde een groote flottille, behoorlijk gewapend en met een sterk convooi, naar de Levant, de Aegeïsche zee, de Zwarte zee, het westen of zuiden van de Middellandsche zee, naar de verafgelegen Atlantische kusten of de havens van Engeland en Vlaanderen. Alles wat betrekking had op de bemanning, uitrusting en route werd door den Maggior Consiglio voorgeschreven. Vele 322 VENETIË (1400—1500) van .deze schepen konden gemakkelijk in oorlogsschepen veranderd worden, zoodat er in geval van oorlog snel een groote vloot beschikbaar was. De grootte van deze oorlogsgaleiën was zeer verschillend. De klassieke namen, Biremis, Triremis enz. werden gebruikt om schepen aan te duiden, waarop twee, drie of meer roeiers, ieder met zijn eigen riem, te zamen op één bank zaten 1). Indien wij de merkwaardige opgave van Boccardo mogen vertrouwen, dat de Genueezen omstreeks 1295 tegen de Venetianen uitzeilden met 200 galeien waarop 45000 strijdvaardige manschappen waren, dan bestond de bemanning van een Italiaansche oorlogsgalei in dien tijd uit ongeveer 200 of 250 man. In den vroegsten tijd schijnt de geheele bemanning meegestreden te hebben; maar later, toen het rammen gebruikelijker werd, had men grootere beweegkracht noodig. Toen gebruikte men slaven, die aan hun riemen werden geketend. De strijdvaardige bemanning bestond uit mannen, die ongeveer op dezelfde wijze werden uitgezocht als bij de naucrariën van de oude Atheners gebeurde. De mannelijke bevolking van elke sestiere (wijk) van Venetië werd in groepen van 12 verdeeld. Van elke groep werd één man uitgekozen en ontving als soldij één lira maandelijks van de overige 11 man en 5 lire van den Staat. Daar de bevolking aan het einde van den Trecento uit ongeveer 200.000 man bestond, zou dit omstreeks 3000 strijdbare manschappen opleveren. Het systeem van conscriptie en gedwongen bijdragen voor de betaling der manschappen en vooral het feit, dat de Staat een groot aantal handelsschepen bezat, die in oorlogsgaleien konden veranderd worden, verminderde natuurlijk de uitgaven voor de zeemacht; bovendien had Venetië, voordat zij zich met terra ferma politiek inliet, bijna geen landmacht noodig. Maar toen zij zoowel een vaste vloot als ook een landmacht onderhield en huursoldaten en hun condóttieri (Carmagnola, Colleoni, de Gonzaga, Gattamelata en de Sforza) in dienst nam, werden de uitgaven dikwijls zeer hoog. Deze werden evenwel gemakkelijk gecompenseerd door de steeds toenemende welvaart tengevolge van de geweldige uitbreiding van den handel en vooral ook door het feit, dat Venetië, nadat zij 1) Aldus constateert Boccardo en Levi (Navi VeneU), die verwijst naar een schilderij van Carpaccio in de Accademia te Venetië; eerst in I55o, zegt Boccardo, trokken alle mannen op een bank aan dezelfden riem. 323 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Genua had overvleugeld, alle markten van den Levant, Pontus Euxinus, Aegeïsche zee, het westelijk gedeelte van de Middellandsche zee en nog verder verwijderde zeeën beheerschte *). De Quattrocento zag dezen voorspoed van Venetië op zijn hoogtepunt. Maar de grootheid van Venetië, ofschoon zij schitterde door den roem van de Venetiaansche kunst, zou nog in deze eeuw eindigen, voor zoover het haar staatkundige beteekenis betrof; want het ontstaan van groote rijkdommen bracht natuurlijk groote ondeugden met zich mede en indien reeds in vroeger dagen Dante hun sfrenata lascivia (teugellooze losbandigheid) terecht berispte, en Petrarca, die langen tijd onder hen leefde, hun minachting beschreef voor allen, die nog geloofden aan de fabels van het Christendom en die domme verhalen van Hemel en Hel, dan behoeven wij er ons niet over te verwonderen, dat in den tijd van hun groote heerschappij te land en ter zee, te midden van de onmetelijke weelde en den verderfelijken invloed van een schijnbaar republikeinsche plutocratie2), de Venetianen berucht werden om hun overdaad en verdorvenheid en die verwaanden overmoed, tffpig, die den toorn en haat opwekten van de vele vijanden, die zich in het begin van den Cinquecento te Kamerijk verbonden om voor altijd den trots van de Republiek en haar heerschzucht te fnuiken. De moed, waarmede Venetië deze machtige combinatie weerstand bood en zoovele jaren tegen de Turken worstelde, was bewonderenswaardig; en toch behoeven wij er niet aan te twijfelen, dat indien zij bezield was geweest door een echte vrijheidsgedachte, haar heerschappij veel langer zou hebben bestaan3). Wij hebben toen wij haar politiek jegens Creta bespraken (blz. 119) er reeds opgewezen, dat de heerschappij en de regeeringsvorm van Venetië op verkeerde beginselen was opgebouwd en daarom veroordeeld was ten onder te 1) Ook de handel overland werd nu zeer belangrijk, want Venetië had den transito-handel verworven van Oostersche producten voor Frankrijk. Vlaanderen en Engeland. Doch weldra werd dit alles vernietigd door de nadering der Turken, de ontdekking van de Kaap-route, en de maritieme beteekenis van Spanje ca Portugal. *) Ofschoon er ook te Venetië Arti bestonden, hadden zij geen polieke beteekenis, omdat er geen adel was, waartegen de rijke burgers en de arbeiders, zooals te Florence, zich konden veibinden. Van de 200.000 inwoners waren er slechts ongeveer 1000 patriciërs, die in staat waren een ambt te bekleeden. Te Florence ongeveer 3000 van de 90.000. 3' Dit wordt door Ruskin met verontwaardiging ontkend. Maar de Venetiaansche regeering bezat evenmin edele idealen als de oude Atheners, wier vrijheidsgedachte bestond in de onderwerping van alle anden» Staten. Zelfs Villari, die door de schoonheid van Venetië bekoord is, moet toegeven, dat de Venetianen met genoegen de instorting van Italië aanschouwden, omdat zij hoopten het aldus des te gemakkelijker te beheerschen. 324 ■ 99BHH VENETIË (1400—1500) gaan. Zij was buitengewoon naijverig, achterdochtig, niet edelmoedig en evenmin in staat om zelfbestuur, federatie of zelfs recht aan haar colonies te schenken, niet in staat om genegenheid of aanhankelijkheid op te wekken, omdat zij in haar oorlogen streed met de verbitterde en wraakzuchtige gevoelens van een sacro egoismo en soms zelfs, zooals in het geval van Otranto, er niet voor terugschrikte om te heulen met den algemeenen vijand van het Christendom. En niettegenstaande dit alles worden wij steeds door Venetië, door haar geschiedenis en haar kunst bekoord. Francesco Foscari (1423—57) De gebeurtenissen gedurende de eerste vijf en twintig jaar van deze eeuw, toen Michele Steno en Tommasso Mocenigo Dogen waren, zijn reeds vroeger behandeld en aldus komen wij tot de regeering van Francesco Foscari. Zijn troonsbestijging is een belangrijk feit in de geschiedenis van Venetië, want ten eerste had er een gewichtige verandering plaats ten opzichte van het ambt, zoodat Foscari de eerste Doge van een nieuwe soort was1), en ten tweede stond Venetië vooreen belangrijke beslissing; het besloot de bange politiek van den ouden Mocenigo te verlaten, die voor alles een botsing had vermeden met het steeds machtiger wordend Milaan, welks sluwe en eerzuchtige heerscher, Filippo Maria Visconti, het groote hertogdom opbouwde, dat zijn vader, Gian Galeazzo, had begonnen. Naar het westen was de uitbreiding van het Venetiaansche gebied na de annexatie van Padua tot stilstand gekomen door den invloed van Mocenigo en de pacificisten; doch naar het noorden en het oosten was ook onder de regeering van Mocenigo de expansie verder gegaan. Treviso, Belluno, Udine en Gorizia waren door de Venetianen bezet en ook deelen van Istrië en Dalmatië. Op de laatstgenoemde landstreken maakte de Duitsche Keizer, Sigismund, aanspraak; hij had Venetië daarom den oorlog verklaard en was Friuli binnengedrongen; maar hij werd in dezen tijd (c. 1418) geheel in beslag genomen door den Hussieten-oorlog, dien de *' -,De ™den en officieele raadgevers (Pregadi, Procuratori, Awogatori en de D«m) controleerden hem nog[nauwkeuriger sinds hij het recht niet meer had om den Arengo ™Z Ta ^«mate lE™ï ™ den Doge werd beperkt, werd de uiterlijke luister van het ambt des te schitterender. De groote Sala del M. Consiglio werd nu voor het eerst geopend en in gebruik genomen. 325 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Bohemers tegen hem begonnen waren om Joannes Huss, die te Constanz verbrand was, te wreken. De Venetianen konden den indringer dus verdrijven en hun grenzen uitbreiden tot de Alpen. De Florentijnen, die reeds eenige keeren door de Milaneezen verslagen waren, hadden tevergeefs getracht een verbond met Venetië te sluiten. Zij waren in zulk een wanhopigen toestand, dat zij op het punt stonden zich met den Visconti te verzoenen en hem als Koning te erkennen. Doge Foscari, die eerst hevigen tegenstand had ondervonden van de machtige vredespartij en vele persoonlijke en politieke vijanden had 1), was in de laatste jaren zeer populair geworden. En nu gebeurde er iets, dat zijn anti-Milaansche politiek de overwinning bezorgde. Een zekere Francesco Bussone, de zoon van een Piemonteeschen varkenshoeder, Carmagnola geheeten naar zijn geboorteplaats (ongeveer 30 K.M. ten zuiden van Turijn), was condottiere geworden, en had zich zoo uitstekend onderscheiden in den dienst van Filippo Maria, daar hij verscheidene oproerige steden voor hem veroverd had, zooals Piacenza en Brescia en zelfs Genua, dat hij met een van de dochters van den Hertog gehuwd was en als een lid van het geslacht der Visconti werd beschouwd. Maar Filippo Maria was sluw en achterdochtig. Plotseling en misschien om goede redenen werd Carmagnola uit zijn ambt ontslagen. Hij vluchtte naar Savoye, maar toen hij den Hertog niet kon overhalen om tegen Milaan op te staan, begaf hij zich naar Venetië. Hier werd hij hartelijk ontvangen door Foscari en de oorlogspartij; nadat hij belangrijke inlichtingen had gegeven betreffende de Milaansche militaire toestanden, werd hij tot condottiere benoemd, en zijn populairiteit nam toe door het feit, dat een handlanger van den Milaanschen hertog een poging aanwendde om hem te vergiftigen. Foscari nam natuurlijk de gelegenheid waar. Zijn heftige redevoeringen tegen Filippo Maria wekten de Venetianen zoo op, dat zij stemden voor een verbond met Florence2) en een oorlog met Milaan (December 1425)- 1) Hij was, hoewel bij betrekkelijk jong was, Procurator* en Cafio de" Dieci geweest er. men had hem beschuldigd staatsgeld te hebben gebruikt om stemmen te koopen voor net "tl* Aderen6 oorlog verloor Florence Lucca. Machiavelli vertelt van een vergeefsche poging van Brunelleschi om Lucca te hernemen door den Serchio af te dammen en de stad 326 VENETIË (1400—1500) Carmagnola begon goed; maar plotseling, toen hij op het punt stond om Brescia in te nemen, klaagde hij over zijn zwakke gezondheid, ontstaan na een val van zijn paard, en kreeg met moeite verlof om de heete modderbaden van Albano te gaan gebruiken 1). Het schijnt, dat hij van hier correspondeerde met Filippo Maria; toen de Venetianen zonder zijn hulp Brescia hadden ingenomen en geannexeerd, de Visconti een vrede had geteekend en verbroken, de modderbaden ruimschoots den tijd hadden gehad om hun uitwerking te toonen en hij zijn ambt weder kon waarnemen, begon hij allerlei uitvluchten te zoeken: de manschappen, het geld, levensmiddelen, aan alles ontbrak telkens iets. Kort daarna blijft hij in gebreke een Venetiaansche flottille te ondersteunen, die de Po opvaart om Piacenza en Pavia aan te vallen; dan verdenkt men er hem van, dat hij met opzet zijn troepen laat verslaan en wanneer hij om dergelijke vermoedens van zich af te wenden een besliste overwinning behaalt op den Sforza en Piccinino nabij de rivier de Oglio, vindt hij een reden om zijn gevangenen vrij te laten en zijn succes niet te gebruiken; en weldra, in 1428, vraagt bij weder dringend verlof om een modderkuur te gaan gebruiken, ofschoon de autoriteiten te Venetië verklaren, dat zijn delicate gezondheid een verzinsel is. Niettegenstaande dit alles was toch de afloop van de gevechten over het algemeen gunstig voor de Venetianen. Hun grens werd vooruitgeschoven tot de rivier de Adda; verder heeft terra fernta Veneto nooit gereikt. In 1428 werd de vrede geteekend, doch Milaan was verontwaardigd over het verlies van grondgebied en Filippo Maria, die de condóttieri wel kende, trachtte voortdurend Carmagnola om te koopen; doch Venetië schijnt den listigen Hertog nog te hebben overtroffen door haar aanbiedingen, daar zij den verdachten maar onmisbaren condottiere zelfs de Signoria van Milaan beloofde, als hij den Hertog kon verdrijven2). Natuurlijk kon een dergelijke vrede niet lang bestaan. Wederom werd de oorlog verklaard en wederom onderscheidde *) De geboorteplaats van Livius naar men zegt (dicht bij Padua). De warme bron (Aquac Patavinat) werd ook door de oude Romeinen voor een kuur gebruikt. 2) Het schijnt, alsof het den Venetiaanschen condóttieri officieel niet was toegestaan zichzelf en hun manschappen door plundering te betalen, maar dat zij een vaste soldij ontvingen en vrij streng werden gecontroleerd door Proweditori. Hierdoor had Filippo een grooten voorsprong bij het omkoopen. 327 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Carmagnola zich door meesterlijke inactiviteit. Toen besloot de Venetiaansche regeering een einde aan de zaak te maken. Hij werd naar Venetië ontboden en gehoorzaamde, alsof hij niet wist, dat hij vermoedens had gewekt. Toen Carmagnola bij het paleis van den Doge kwam werd zijn gevolg weggestuurd onder voorwendsel, dat hij met den Doge zou dineeren. Nadat hij lang had gewacht in de Sala delle Quattro Porte, werd hem de boodschap gebracht, dat Doge Foscari plotseling ziek was geworden en hem niet kon ontvangen; hij ging dus naar beneden, waarschijnlijk de Scala dei Censori af, om zijn gondel te bereiken. „Hierlangs!" riep een officier van dienst. „Neen", zeide Carmagnola, „dat is niet de goede kant". „Ja wel" antwoordde de ander en zij stieten hem in een kerker, zonder twijfel een van die Pozzi, die evenals de Piombi, toch niet zoo afschuwelijk waren als men weieens heeft gedacht; het waren droge, tegen ratten beveiligde en goed onderhouden vertrekken met vensters, die wel van ijzeren staven waren voorzien, maar toch de gelegenheid gaven om gemakkelijk met de voorbijgangers te spreken. Na een lang en uitvoerig onderzoek werd hij veroordeeld om onthoofd te worden met een prop in den mond en de handen op den rug gebonden; denzelfden avond (5 Mei I432) werd het vonnis uitgevoerd op de gewone plaats van terechtstelling, tusschen de zuilen van de Piazetta. Kort na deze gebeurtenis werd Cosimo de' Medici, die, zooals wij hierboven zagen, verbannen was, te Venetië vriendelijk ontvangen; en zijn terugkeer naar Florence in 1434, dien vele schrijvers beschouwen als den triomf van het despotisme over de republiek, werd zonder twijfel door de Venetiaansche regeering toegejuicht, zoo niet gesteund; deze feiten bewijzen dat Venetië zich ergerde over de werkeloosheid van haar schijnbaar republikeinschen bondgenoot, en tevens dat haar sympathie niet was aan den kant van de democratie, ofschoon zij zich een republiek noemde. Een ander feit geeft een duidelijk bewijs, dat Venetië moeite deed de gunst van vorsten, zelfs van een erfelijken vijand, te winnen om den landhonger, de sacra fames, te bevredigen, die weldra de haat en vriendschap van een groot deel van Europa zou opwekken. De patriarch van Aquileia protesteerde op het concilie te Bazel tegen de Venetianen, die hem zijn erfgoed hadden afgenomen. Het concilie slingerde zonder 328 42 De Aanbidding van de Magi, van Gentile da Fabriano 328 VENETIË (1400—1500) zich te storen aan het praerogatief van den Paus*) een brutunt fulmen van excommunicatie tegen Venetië. Daarna opende Venetië, om de investituur en bekrachtiging te verwerven van haar nieuwe veroveringen, onderhandelingen met denzelfden Heiligen Roomschen Keizer, Sigismund, dien zij, evenals den patriarch van Aquileia kort te voren uit Friuli had verdreven; deze ontving de Venetiaansche gezanten vriendelijk te Praag, en daar knielden onder groot vlagvertoon en in tegenwoordigheid van een groote menigte de afgevaardigden van den machtigen Italiaanschen zeestaat voor den buitenlandschen monarch, boden hem in naam van den Doge nederig den eed van trouw aan en ontvingen voor hem de bekrachtiging van den hertogstitel over Friuli en al het vasteland Veneto di qua dell' Adda. Wij zullen de lange worsteling van de volgende jaren niet in bijzonderheden behandelen, daar deze reeds geschetst is in het Historisch Overzicht en het hoofdstuk over Milaan. Gedreven door haar verderfelijke veroveringszucht nam Venetië in de plaats van Carmagnola andere condóttieri in dienst, o.a. Gian Francesco Gonzaga, door Sigismund tot eersten markies van Mantua gekozen, Gattamelata, en Francesco Sforza, die later tot den vijand overliep en zoo dikwijls van partij veranderde, dat het nutteloos is zijn veranderingen te volgen. Na een reeks moeilijke veldtochten (waarin eenige pittoreske episoden, zooals het beroemde transport van de galeien overland van de Adige naar den Lago di Garda en eenige belangrijke incidenten, zooals de inlijving van Ravenna2) bij het uitgestrekte gebied van Venetië) hield het vechten een tijdlang op na den dood van Filippo Maria; maar de strijd herleefde gedurende het korte bestaan van de Milaansche Republiek (1447—1450), die door Venetië tegen Sforza gesteund werd. Toen echter Sforza Hertog van Milaan werd (1450), durfde Venetië zulk een machtigen vijand niet aanvallen, daar hij verbonden was met Cosimo van Florence; er volgde een wapenstilstand (in 1454, een jaar na de inneming van Constantinopel) op initiatief van Paus Nicolaas V, !) Als republiek had Venetië Concilies tegen Pausen moeten steunen, en deed in naam ook aldus, behalve wanneer haar egoisme het haarverbood. Bij deze gelegenheid stond zij natuurlijk aan den kant van den Venetiaanschen Paus Eugenius. Ook Florence, ofschoon het beweerde een republiek te zijn, toonde haar neiging tot despotisme, door den Paus te steunen tegen in Tjr-Cllje Van Bazel en hem ongeveer acht jaar gastvrijheid te schenken (1434—1443). V Hierdoor eindigde de oude Polenta-dynastie, die ons goed bekend is door Dante. De Vausen maakten aanspraak op Ravenna en Julius II annexeerde het in 1509 329 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO die de voornaamste Italiaansche staten overreedde om hun veeten te vergeten en zich te verbinden tegen de ongeloovigen. Voordat wij overgaan tot de episode, die de laatste jaren van de lange regeering van Francesco Foscari zoo interessant maakt, zullen wij er hier nog eens op wijzen, hoe de droevige twisten van de Christelijke volkeren, de Fransche, Engelsche en Hussieten-oorlogen, de Duitsche en later de Fransche en Spaansche invallen in Italië en nog meer de onderlinge veeten van de Italiaansche staten, de sluizen openden voor den Turkschen stroom. Venetië had, ofschoon zij later heldhaftig weerstand bood, een slecht begin gemaakt door in den zoogenaamden Vierden Kruistocht er aan mede te werken het Byzantijnsche bolwerk tegen de ongeloovigen omver te werpen; door de vernietiging van de zeemacht van Genua, zooals Genua zelf de kracht van Pisa gebroken had, had Venetië het vormen van een groote vloot van Italië om de Turken uit de Middellandsche zee te weren onmogelijk gemaakt. Men moet toegeven, dat zij zich soms aan onedele handelingen schuldig maakte, zooals het geheime verbond met Mohammed II, waarbij zij hem schatting betaalde om haar heerschappij in de Levant te redden; maar de naijver van de Italiaansche steden en despoten, die haar dwong den vijand alleen te trotseeren, dreef haar tot dergelijke daden; en zeker trad geen andere Italiaansche stad of staat in gevaarlijke tijden zoo moedig op. De Twee Foscari Reeds bij de verkiezing van Francesco Foscari had men gesproken van omkooping en tien jaar later (1433) waren er 37 edelen gestraft, sommige met ballingschap, omdat zij den Maggior Consiglio door een zorgvuldig bedacht systeem van omkooping trachtten te bewerken. En weder tien jaar later werd Jacopo, de zoon van den Doge, een vroolijke jonge man, beschuldigd, dat hij geld aannam om invloed op zijn vader uit te oefenen. Hij ontweek een verhoor door te ontvluchten naar Trieste, maar toen er papieren en geschenken in een kast in het Foscari Paleis gevonden waren, werd hij veroordeeld en werd hem Nauplia in de Morea als verblijfplaats aangewezen. Het schijnt echter, dat men hem vergund heeft te Trieste te blijven en daarna wegens ziekte naar Treviso te gaan; ten slotte kreeg hij, „daar men den Doge geen 330 VENETIË (1400—1500) verdriet moest doen, zoodat het nadeelig zou zijn voor den Staat", verlof naar Venetië terug te keeren, waar hij zich drie jaren rustig hield. Maar in 1450 werd een van de Tien, zijn vroegere rechters, vermoord, en op grond van een anonyme beschuldiging, die men in de Bocca di leone had geworpen, en de getuigenis van eenige huisbedienden, werd Jacopo aan quaesiio (onderzoek d.w.z. pijniging) onderworpen. Toen dit niets opleverde, gaven de Tien de hoogst onrechtvaardige uitspraak, dat aan zijn schuld niet getwijfeld moest worden, ofschoon de pijniging hem de waarheid niet had kunnen ontwringen. Hij werd weder verbannen, thans naar Creta. Weldra werd hij beschuldigd te correspondeeren met de Turken en Hertog Francesco Sforza om hem te helpen ontsnappen; en hij werd naar Venetië gevoerd om verhoord te worden. Hij ontkende niet en de meeningen over hem waren zeer verdeeld. Heftige tegenstanders van de Foscari drongen op terechtstelling „tusschen de zuilen" aan; maar ten slotte luidde het vonnis van de Tien, dat hij weder naar Creta moest verbannen worden. Met hartstochtelijke woorden deed de jonge man een beroep op zijn vader om hem van een verbanning te redden, die erger was dan de dood; maar de Doge, ofschoon gebroken door ouderdom en verdriet, beval hem streng de wetten van zijn land te gehoorzamen en nadat hij zich omgewend had om zijn zoon te verlaten, zegt Sanudo, viel hij in zwijm (tramaril). Het volk was blijkbaar op de hand van den Doge en een beweging om zijn zoon terug te roepen zou waarschijnlijk wel geslaagd zijn; maar Jacopo stierf1). De Doge, die nu 84 jaar oud was, trok zich overweldigd door zijn verdriet bijna geheel uit het openbare leven terug en was op geen vergaderingen meer aanwezig; men eischte van hem, misschien niet ten onrechte, dat hij afstand zou doen. Dit weigerde hij en beweerde, dat het verzoek onwettig was, maar de Tien drongen er op aan en gaven hem acht dagen bedenktijd. Hoe hij zich ten slotte onderwierp, hoe hij de hertogelijke muts van zijn hoofd nam, den ring van de Adria van zijn vinger schoof, hoe hij met moeite maar toch nog fier de trappen afstrompelde, die hij had bestegen om de insignia van zijn ambt te aanvaarden en hoe hij kort daarna van 1) In Byron's The Two Foscari sterft hij dadelijk na rijn vertrek; doch dit is niet juist. 331 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO verdriet stierf, dit alles is op treffende wijze door geschiedschrijvers en dichters weergegeven. Dat zijn dood juist plaats vond op den dag van zijn aftreden, terwijl de groote klok de verkiezing van zijn opvolger aankondigde, schijnt, indien niet geheel waar is, toch niet ver van de waarheid af te zijn; want men zegt, dat het bericht van zijn overlijden aan den nieuwen Doge werd gebracht twee dagen na zijn verkiezing, terwijl hij de Hoogmis in den S. Marco bijwoonde. Foscari, zooals de kroniekschrijvers vertellen, stierf in zijn paleis bij S. Pantaleone; naar dat paleis aan de bocht van het groote kanaal heet de Rio Ca Foscari. Een schitterende begrafenis en een kostbaar Gothisch monument in de Frari-kerk bewezen hoe slecht de Venetianen de edele eigenschappen van een hunner grootste Dogen konden begrijpen. * * * # * * Wij hebben gezien in welke moeilijke omstandigheden Venetië zich in dezen tijd bevond. Daar zij gedwongen was bijna geheel alleen den aanval der Turken te weerstaan, had zij kort na de verovering van Constantinopel een overeenkomst gesloten met de ongeloovigen, maar bijna tegelijkertijd het verdrag van Lodi (1454—55) geteekend, dat haar met andere Italiaansche staten tegen de Turken verbond^ Nu eens verdedigde zij zich door weerstand te bieden dan weer door toenadering en verzoening. Zij alleen van alle Christelijke staten antwoordde op den vurigen oproep van Paus Pius II (in 1464), die tevergeefs een kruistocht van Ancona trachtte te organiseeren. Tusschen 1460 en 1479 verloor zij Euboea, Scutari en andere helangrijke bezittingen; de Turken drongen Friuli binnen en bedreigden Venetië zelf1). In 1479 werd er een onzekere vrede gesloten door den vernederenden afstand van Morea en in het volgend jaar trachtte de Venetiaansche regeering de ramp af te weren door Mohammed II over te halen een aanval te doen op Zuid-Italië en Otranto te bezetten. Doch dit alles was nutteloos. De roem van Venetië als grootste zeestaat van Europa begon te tanen en ook andere oorzaken werkten daartoe mede, zooals wij zagen, o.a. de ontdekking van de nieuwe wereld en nieuwe handelswegen, en de opkomst van groote zeemogendheden. 1) In deze periode (tot 1475) was Bart. Colleoni generaal van de Venetiaansche landmacht. Zie plaat 24 en aanteekeningen hij de illustraties. 352 VENETIË (1400—1500) Caterina Cornaro Een gebeurtenis, die deze voorbeschikte verduistering nog eenigszins hielp uit stellen, was de verovering van Cyprus, die misschien meer belangrijk dan eervol was. Cyprus werd sinds 1190 bestuurd door de Lusignan Koningen, die zoo heeten naar het district in Frankrijk, ten zuidwesten van Poitiers, vanwaar zij kwamen. De eerste van hen, Hugo, stond zijn titel „Koning van Jeruzalem" aan Richard Leeuwenhart af en ontving in ruil daarvoor het koninkrijk Cyprus. Nu sterft omstreeks 1450 Johan II, een Lusignan Koning, en wordt opgevolgd door zijn dochter Carlotta. Zij verbant haar bastaardbroeder Giacomo. Maar deze komt geholpen door den Sultan van Egypte terug en verdrijft haar. De Venetianen, die op een gunstige gelegenheid loeren, ondersteunen hem en zoeken voor hem op zijn verzoek, of misschien ongevraagd, een Venetiaansche bruid. Die jonge vrouw door de Signoria uitgekozen was Caterina, de dochter van Marco Cornaro, wiens voorvader en naamgenoot een eeuw geleden ongeveer Doge was geweest; deze Marco Cornaro had een groot deel van het eiland Cyprus in hypotheek. Zij was veertien jaar oud en nadat de Doge, Cristoforo Moro, haar den verlovingsring, dien de gevolmachtigde van Koning Giacomo had gekocht, aan den vinger had geschoven, keerde zij naar huis terug, en ging in 1472 onder een geleide van Venetiaansche galeien naar Cyprus. Maar Giacomo stierf weldra en de partijgenooten van Carlotta, die thans te Rome vertoefde, wekten het volk op om opstand te maken. Toen trad Venetië op. Pietro Mocenigo (kort daarna Doge) werd uitgestuurd om de beweging te onderdrukken en hij werd opgevolgd door Marco Cornaro, den vader van Caterina. Toen de Venetianen den vrede op Cyprus hersteld hadden, wilden zij er ook heerschen. Er werd een sterke druk op Koningin Caterina uitgeoefend en ten slotte gaf zij toe. In het jaar 1489 maakte zij onder schitterend vertoon een openbare en plechtige donatie van het eiland aan den Venetiaanschen staat. Daarna vertrok zij naar Asolo, een stadje, dat ongeveer 45 K.M. ten noordwesten van Venetië ligt op een heuvelrug, die afloopt naar de vlakte van Treviso. Daar leefde de Koningin van Cyprus, Jeruzalem en Armenië, Vrouwe van Asolo, zooals zij zich noemde tot kort voor haar dood, terwijl zij zich wijdde aan literatuur, kunst 333 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO en weldadigheid. Daar ontving zij Isabella d'Este, toen die „dame van de Renaissance" in het noodlottig jaar 1493 van Mantua kwam om Venetië te bezoeken (blz. 337). In 1508 dwongen de vijandelijkheden, die veroorzaakt waren door het verbond van Kamerijk haar te vluchten naar Venetië, waar zij in 1509 stierf. Zij werd eerst begraven in de S.S. Apostoli, waar ook graftomben zijn van andere leden van het geslacht Cornaro; doch later werd in de San Salvatore een monument voor haar opgericht. ****** De verhouding van de Venetiaansche Regeering (die geenszins de vertegenwoordigster was van hetgeen groot en edel te Venetië was) tot de noodlottige gebeurtenissen van de laatste decade van deze eeuw, de invallen van Karei VIII en Lodewijk XII en de gevolgen daarvan, is aangegeven in het Historisch Overzicht en herhaaldelijk vermeld in de hoofdstukken over Milaan, Rome en Napels. De rol, die de Regeering dikwijls speelde, is pijnlijk voor ieder, die Venetië en haar kunst liefheeft en het is een verlichting om van haar geschiedenis een oogenblik af te stappen en de groote persoonlijkheden te bespreken, zooals die door de kroniekschrijvers beschreven zijn en in de Venetiaansche kunst nog iets hoogers te kunnen waarnemen dan de begeerte naar rijkdom en macht. De bouwkunde van den Quattrocento zal ons later uitvoerig bezig houden, maar het is nuttig er reeds hier iets over te zeggen om aan te toonen hoe de chronologie van de Venetiaansche kunst past in de chronologie van de Dogen en politieke gebeurtenissen. Wat de bouwkunst betreft, is er reeds vroeger op gewezen, dat voornamelijk door de insulaire ligging van Venetië en haar betrekkingen met het Oosten, de verschillende stijlen zooals de Romaansche, Gothische en Renaissance-stijl laat werden ingevoerd en zoo werden geassimileerd en veranderd, dat zij een eigen karakter kregen. Men zal zich herinneren, dat de Renaissance-stijl te Florence in 1425 ontstond, het jaar waarin Brunelleschi de S. Lorenzo begon te herbouwen en Ghiberti de tweede deur van het Baptisterium ontwierp. In Venetië dateert de eerste verschijning van den nieuwen stijl in de architectuur *) van omstreeks het midden l) In de sculptuur verschijnt die stijl vroeger. Den overgang van Gothischen naar Renais- 334 VENETIË (1400—1500) van de regeering van Doge Foscari (dus ongeveer 1440). Tot dien tijd en ook nog eenigen tijd daarna overheerscht de prachtige laat-Venetiaansche Gothiek, waarvan het bijzondere kenmerk is de traceering van het Dogen-paleis. Het westelijk (Piazetta) front van het Dogen-paleis, dat gebouwd is volgens het veel jongere zuidelijk front, waar deze traceering *) het eerst werd aangewend, dateert van c. 1424—1442 en minstens twintig prachtige paleizen aan het groote kanaal uit den tijd van c. 1420—1460 zijn in dezen stijl gebouwd, b.v. de Ca d'oro (gebouwd c. 1425—1435. toen het drama, waarin Carmagnola een rol speelde, plaats vond), de Palazzo Foscari (waarvan Doge Foscari de bovenverdieping bouwde), de drie Palazzi Giustiniani en de Palazzo Pisani. Een van de eerste aanduidingen van den Renaissance-stijl in Venetiaansche architectuur kan men zien in het prachtige portaal, dat toegang geeft tot de „Reuzentrap", de Porta della Carta (c. 1440 gebouwd). In de S. Zaccaria (c. 1460) hebben wij den vroeg-Renaissance-stijl met den Gothischen, terwijl de S. Maria dei Miracoli (c. 1480) en de Scuola di S. Marco (waarvoor het ruiterstandbeeld van Colleoni staat) zeer goede voorbeelden zijn van den volledig ontwikkelden vroeg Venetiaanschen Renaissance-stijl; beiden zijn typisch Byzantijnsch door het uitwendig gebruik van gekleurd marmer. Een beetje later, toen de donatie van Cyprus aan den Venetiaanschen staat plaats vond, begon men de binnenplaats van het Dogenpaleis met de „Reuzentrap" 2) in schitterenden Renaissance-stijl te bouwen (c. 1488). Daarna, toen de Venetiaansche Renaissance zich volledig had ontwikkeld, verrijzen de prachtige gebouwen van Sansovino, de Libreria Vecchia en de Loggetta (vernield door den val van den Campanile maar herbouwd) en de indrukwekkende Cinquecento-paleizen aan het groote kanaal, zooals het Vendramin en Grimani. De karaktertrekken van de Schilderskunst en sommige der voornaamste kunstenaars zullen ons later bezig houden, maar het is toch belangwekkend er hier op te wijzen, hoe, evenals bij de architectuur, het leven van de Venetiaansche sance-stijl kan men zien in de fraaie tombe van Fozcari's voorganger, Tommaso Mocenigo (T 1423)- Zie plaat sofa). ) De groote ramen van de bovenverdieping waren tot 1557 spitsboogramen met loggiatraceering. Zie plaat 8. van Santov'andbeeId? '" N<:pmnu'• naar welke de B>II latcr wcrd genoemd, zijn 335 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO quattrocento schilders past bij de gebeurtenissen, die in■ dit hoofdstuk" zijn verhaald. De invloed van Giotto en zijn volgelingen, die zich van Florence tot Padua en zelfs tot Napels deed. gelden, is te Venetië nauwelijks merkbaar. Waarschijnlijk vonden de Venetianen de Giotteske soberheid te streng en norsch, en was het ontbreken van vurige kleuren te koud voor hen die meer van schitterenden glans hielden. Toch hadden zij noch geen eigen schilders. Evenals in de architectuur, assimileerde Venetië zich langzaam en ontwikkelde zich traag. Voor den tijd van de twee broeders Bellini, die hun hoogtepunt bereikten aan het einde van den Quattrocento en de stichters waren van de bijna ongeëvenaarde Venetiaansche Schilderschool, hooren wij slechts van vreemde kunstenaars, zooals de Umbrier Gentile da Fabriano en Pisanello van Verona, die naar Venetië werd geroepen om de republiek te verheerlijken door het Paleis van de Dogen met frescos (die door den brand van 1557 vernield zijn) te versieren, en van de drie Vivarini van Murano en Crivelli, die tot op zekere hoogte aanhangers waren van Mantegna van Padua (1431—1506) evenals Jacopo, de vader van Bellini. Deze Paduaansch-Venetiaansche school werd, ofschoon zij krachtig gesteund werd door den ouden Jacopo, die zijn dochter met Mantegna liet trouwen, ten slotte geheel verduisterd door zijn twee zonen, Gentile en Giovanni Bellini. De triumf van de scuola bellinesca over de mantegnesca was zonder twijfel grootendeels te danken aan de nieuwe methode der Bellini om olieverf te gebruiken, die misschien door Antonello da Messïna omstreeks 1473 uit Vlaanderen was ingevoerd; want deze nieuwe methode was zeer bruikbaar om groote plechtigheden en historische tooneelen te schilderen, zooals Gentili Belli ni en Carpaccio dat gaarne deden, en ook voor de fijne tinten en détails, de heldere en diepe kleuren en de sterke contrasten, waardoor portretten en religieuze voorstellingen zulk een frissche en onweerstaanbare bekoring , kregen, zooals ons nog steeds zoo sterk bekoort in de Madónnas van Giovanni Bellini en in de werken van zijn vroegsten navolger, Cima da Conegliano. De tijd van deze schilders kan men zich beter voorstellen wanneer wij hen in verband brengen met eenige historische feiten en personen. Zoo moeten wij bedenken, dat Gentile Bellini door de Venetiaansche reeeerine naar Constaritinooel 336 VENETIË (1400—1500) werd gezonden op uitnoodiging van Mohammed II en daar het beroemde portret schilderde van den veroveraar van het Christelijk Byzantium, dat langen tijd een sieraad was van de Layard-Collectie te Venetië, maar zich nu in de National Gallery bevindt; het draagt het jaartal 1480, het jaar, waarin Venetië de laagheid beging om de Turken aan te sporen Otranto te nemen J). Isabella d'Este bewonderde dit schilderij (plaat 18), toen zij in 1493 Venetië een bezoek bracht. De Bellini waren tijdgenooten van Verrocchio en Andrea della Robbia; zij waren iets ouder dan Botticelli en Perugino en nog iets ouder dan Francia en Leonardo da Vinei die zich in 1482 onder Lodovico il Moro te Milaan vestigde en in 1500 te Venetië vertoefde. Ook Mantegna, als schoonbroeder der Bellini, staat in nauw verband met Venetië en met Isabella d'Este en haar gemaal, Francesco Gonzaga van Mantua. Hij was in 1460 van Padua naar Mantua gekomen (lang voordat Isabella daar kwam van Ferrara, zelfs nog voordat zij was geboren) gedurende de regeering van Francesco's grootvader, den Markies Lodovico, die een Hohenzollern prinses huwde Toen de verloving van Isabella (negen jaar oud) met Francesco in 1480 plaats vond, schilderde Mantegna haar portret en toen zij Marchesa van Mantua werd, trad hij in dienst van haar gemaal en maakte vele prachtige schilderijen voor hem o a de triomftocht van Julius Caesar (in het kasteel Hampton Comt) en de Madonna della Vittoria (in het Louvre) dat geschilderd werd naar aanleiding van de eenigszins twijfelachtige overwinning van Francesco Gonzaga op den Franschen Koning, Karei VIII, bij Fornovo in 1495. Het is treurig te moeten vermelden, dat het gedrag van Isabella, zoo geroemd als de dame van de Renaissance, en ook van haar dierbaren gemaa jegens den ouden, trouwen hofschilder buitengewoon gevoelloos was. Men vertelt zelfs, dat hij in 150$ in eenzaamheid van verdriet is gestorven. Wat de school betreft, die den invloed van Mantegna te Venetië zoo volkomen krachteloos maakte, zal in het hoofdstuk over de kunst van den Quattrocento er op worden SeWezen' hoe aan he* einde van deze eeuw de techniek van mL™^^^^ °oor "..Turken ontruimd. Men vertelt, dat misch onjuist was een slaaf l et onZo^ den d°°p" slaat liet onthoofden m tegenwoordigheid «n den ontstelden kunstenaar. 337 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de Bellini werd geadopteerd en verbeterd door een jong doch zeer groot kunstenaar, Giorgione, en hoe hij een nieuwe aera inleidde door de schilderkunst vrij te maken van de strengheid en plechtigheid van het religieuze (of beter kerkelijke) middeleeuwsche sentiment en meer den nadruk te leggen op den vroolijken levenslust en de vrijheid, op de vreugde van menschelijke aandoeningen en neigingen en op alles, wat groot en schoon is in de natuur en de kunst. Door een steeds ruimere behandeling van deze nieuwe onderwerpen maakte de Venetiaansche schilderkunst den overgang van de edele, beheerschte kunst van Giorgione naar den glans van het genie van Tiziano en dan naar de dramatische grootheid van de Cinquecentisti. Venetië heeft, evenals verscheidene andere groote Italiaansche steden, ofschoon zij eenige schrijvers gastvrij ontvangen heeft, verrassend weinig in de literatuur voortgebracht. Maar zij begunstigde de wetenschap aanmerkelijk door de nieuw uitgevonden drukkunst te ondersteunen. In het begin van den Cinquecento, zegt men, zijn er te Venetië meer boeken gedrukt dan te Rome, Milaan, Florence en Napels te zamen Ongeveer 1470 drukte Nicolaas Jansen te Venetië een prachtige serie Latijnsche klassieken en een Italiaansche vertaling van den Bijbel. In 1499 vestigde zich te Venetië de beroemde Aldus Romanus (Teobaldo P10 Manuzio van Rome) met de bedoeling om met de hulp yan Byzantijnsche geleerden en letterzetters alle Grieksche klassieken uit te geven. Hij gaf Latijnsche en Italiaansche meesterwerken uit met een type, dat hij het eerst gebruikte voor zijn editie van Vergilius van 1501. Dit cursieve lettertype (carattereitalico of aldo)was,naar men zegt, door den schilder Francia vervaardigd naar het handschrift van den dichter Petrarca Aldus stichtte te Venetië een soort Academie, het Symposium van Humanisten, waartoe de Bellini, Mantegna eri andere kunstenaars behoorden. 1) De boeken, die in d. .er^ »tf Jaar fi45o-^ cunoiuli, = in de wieg). De eerste Italiaansche drukpers werd waanchrjnl.jk door dictijnen te Subiaco opgericht. 338 HOOFDSTUK VI LITERATUUR (1400—1500) («) DE HERLEVING DER KLASSIEKEN BEHALVE de vele schrijvers, die ons betrouwbare inlichtingen geven over de verschillende wijzen, waarop de Renaissance zich openbaarde, de buitengewoon ingewikkelde beweging, die leidde tot de emancipatie van den menschelijken geest, tot vrijheid, oorspronkelijkheid en zelfstandigheid, tot het verwerven van een nieuw gebied van gedachte, gevoel, wetenschap *) en het herwinnen van a»es, wat altijd schoon en groot is in de oude kunst en de literatuur, zijn er ook eenige, die ons niet veel meer geven dat hun eigen beschouwingen en theoriën over den oorsprong, den aard en de gevolgen van dit verschijnsel. Zulk een methode om dit onderwerp te behandelen, ofschoon die zeer nuttig en belangrijk is voor analyseerende geesten, kunnen wij hier met toepassen. Wij moeten ons beperken tot een bescheiden verslag van eenige feiten op het gebied van letterkunde en kunst en eenige andere gebeurtenissen, waardoor de nieuwe geest zich openbaarde. Laten wij eerst de herleving der klassieken beschouwen. De herleving der klassieken had twee afzonderlijke gevolgen een weelderige maar onvruchtbare opbloei van pedante* ïmitatieve geleerdheid en een nieuwe literatuur met een groote levensvatbaarheid en voortbrengingskracht. De manie voor het classicisme verwelkte en verdween ten slotte, ofschoon zij langen tijd stand hield en in bijna ongeloofelijke buitensporigheden ontaardde, terwijl de klassieke volmaaktheid van den vorm te zamen met de krachtige inheemsche talenten *1Z,1 t^^^-.r^J^^^'^Jt h£Tren' d" d' »»"*- Columbus de Nieuwe Wereld ontdekt, il ^ l ' de Kaap omvoer in r487, Kaap naar Indie aeild, U,™! J^j** waarin t^Z^J^Z^. °— ^ A° 339 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO nieuwe vormen van echt Italiaansche literatuur en kunst voortbracht1). Men kan bij deze herleving van de geestdrift voor de werken van de groote Grieksche en Romeinsche schrijvers die grootendeels waren verdwenen onder het puin van ongeveer duizend jaar en onder de geweldige gebouwen van de middeleeuwsche scholastiek, drie perioden onderscheiden. De eerste van deze perioden, die zich uitstrekt van den tijd van Dante tot ongeveer 1400, kenmerkt zich meer door liefde voor de oudheid dan door wetenschap. Ook in de donkere dagen van de middeleeuwen waren er menschen geweest, zooals Boëthius, die de weinige klassieke auteurs, die toen in Italië te benaderen waren, hadden bestudeerd en lief gehad; maar Dante was in waarheid de eerste humanist in de hoogere beteekenis van dat woord, daar hij werkelijk voor zijn groot gedicht geïnspireerd werd door de schoonheid en verhevenheid der oude literatuur en philosophie2). De keurige klassieke geleerdheid van Petrarca, zijn minachting voor schoolsche geleerden, zijn verbazingwekkend succes in het ontdekken en verwerven van oude handschriften, hoe hij den onzindelijken Griekschen onderwijzer Leontios Pilatos, aan wien (evenals aan Boccaccio) Italië de eerste Latijnsche vertaling van de gedichten van Homerus dankte, begunstigde, dit alles is vroeger verteld. Het is voldoende ons hier voor te stellen de gestalte van Laura's minnaar met verlangenden blik gebogen over zijn geliefden Homerus-codex, waarvan hij nauwelijks een woord kon begrijpen, want men kan zich geen beter symbool kiezen van den geest der eerste periode-van de herleving der klassieken. De tweede periode kunnen wij plaatsen tusschen 1400 en 1470; dit is een tijd van wetenschap, waarin steeds vuriger gejaagd wordt op codices, een tijd van bibliotheken en een wondere gemakkelijkheid in het gebruik van het zuiverste 1) O&choon de oude beeldhouwkunst de Italiaansche kunst sinds de dagen van Niccoló Ksano ge^u-eerd had, ontstond de groote geestdrift voo.ie klass.eke einde van den Quattrocento, toen de Griektche en Romeinsche beelden in groote getale werfen ontdekt_ Verailius bewonderde en bestudeerde. Hij maakt melding V.0 Cicero, alsof hij hun werken kent Euri- oide. sfmon desTen andere door hem genoemde Grieksche schrijvers heeft hij waarschynlnk ?n Latiinsche vertalingen gekend. Aristoteles, il maestro di colar che sanno, kende hij waarschijnlijk door de Latijnsche vertaling van Averrhoes, che il gran cammenta fea (fee.) en door Albertus Magnus. Voor Plato zie men blz. 345 en vgl. 340 LITERATUUR (1400—1500) klassieke idioom voor elk doel, zelfs voor het meest afkeurenswaardige en obscene. In Florence vestigde zich het humanisme het eerst. In 1397, ongeveer dertig jaar, nadat Petrarca en Boccaccio getracht hadden Pilatos daar als leeraar in het Grieksch te plaatsen, werd de Universiteit (lo Studio) weder opgericht en de geleerde Chrysoloras benoemd tot professor in het Grieksch. Te voren hield een vriend van Petrarca, Fra Luigi Marsili, klassieke bijeenkomsten in het klooster van S. Spirito; deze werden o.a. ook bijgewoond door Niccoló Niccoli, wiens verzameling van kostbare handschriften de kern vormde van de beroemde Mediceïsche bibliotheek, die door den ouden Cosimo was gesticht. De vrijgevigheid van Niccoló trok vele geleerden naar Florence. De beroemdste van dezen zijn Leonardo Bruni, de Latijnsche geschiedschrijver van Florence, die bovendien Xenophon, Polybius en gedeelten van Plato en Aristoteles in het Latijn heeft vertaald, en Poggio, die zoovele onschatbare handschriften heeft ontdektJ). De studie van de Grieksche literatuur, vooral van Plato en Aristoteles, werd te Florence zeer begunstigd door het bezoek van de geleerden uit het Oosten bij gelegenheid van het Concilie van 1439, dat in hoofdstuk IV beschreven is, en vooral ook door de aankomst van de vluchtelingen uit Byzantium in en na 1453. Eén van gevolgen van deze hernieuwde geestdrift voor de Grieksche philosophie was, zooals wij zullen zien, de zoogenaamde Florentijnsche Platonische Academie met haar schitterende geleerden en dichters. Te Rome had Paus Nicolaas V, die als jong student door Cosimo Vecchio in dienst was genomen om zijn nieuw gekochte handschriften te ordenen en te bestudeeren, de Vaticaansche Bibliotheek weder ingericht en had een groot aantal schrijvers en vertalers in zijn dienst en ook geleerden om in Griekenland en elders handschriften te zoeken. De beroemdste van de humanisten aan zijn hof was misschien Valla. Deze Sor « di, ™ S*1?1 Td'e m"r dan 200 Griekicbe handschriften, o.a. Aeschylus en Sophocles, die nu rn de Laurentiaansche bibliotheek rijn, naar Venetië en Florence bracht Bruni, secretaris van verscheidene Pausen ™o« ™Jice oracni. ,„,_ 7" , u" '™°o™ rausen, was de keurigste Latinist van het beg n der 15e een». Zyn tombe, een fraai werk van B. Rossellino is in de S Croce 341 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO geleerde had zich eerst verbonden aan Alfonso van Arragon en hem vergezeld bij zijn zegevierenden intocht in Napels (1442). Van Napels ging hij naar Rome; maar hij was een heftig tegenstander van Eugenius IV en toen die Paus in 1444 naar Rome terugkeerde, moest hij vluchten. Bovendien was hij een voorstander van de beginselen van Epicurus en viel hij het ascetisme hevig aan; ofschoon het pauselijk hof daartegen geen bezwaar had, wekte hij toch, toen hij de batterij van zijn klassieke invectieven tegen het dogma en de wereldlijke macht richtte en de donatie van Constantijn als bedriegerij bekend maakte, in pauselijke kringen bittere vijandschap. Een geleerde recantatie echter verzoende Paus Nicolaas en Valla bekleedde in zijn dienst en ook bij Calixtus III een hoog ambt. Tijdens het pontificaat van den ontwikkelden Pius II (Aeneas Silvius Piccolomini), van Paulus II en Sixtus IV hadden de vroeger vermelde dramatische gebeurtenissen plaats, die samenhingen met den opstand van de talrijke klerken en vertalers, die in het Vaticaan werkten, met de stichting van de Romeinsche Academie, het gevangen zetten van Platina en zijn daarop volgende benoeming tot directeur van de Sixtijnsche bibliotheek. Onder Innocentius VIII en Alexander VI werden de literae humaniores, zooals men wel kan begrijpen, te Rome niet beoefend. Ook te Napels stonden de kunst en het humanisme gedurende de regeering van Ladislaus en zijn zuster, de beruchte Joanna II, weinig in aanzien. Maar door de aankomst van den Arragoneeschen veroveraar, Alfonso I, trad er een groote verandering in. Zijn geestdrift voor de oudheid was zoo groot, dat hij de Latijnsche schrijvers vereerde alsof zij bovenmenschelijk waren, en het laatste gedeelte van zijn leven bracht hij uitsluitend in zijn bibliotheek door. Behalve de groote Valla waren er verscheidene beroemde geleerden aan het hof van Alfonso, onder wie Georgos van Trebisonde, de jongere Chrysoloras en Panormita, die in zijn algemeen veroordeelden maar veel gelezen Hermaphroditus zelfs Filelfo in obsceniteit schijnt te hebben overtroffen. Ferrante, de zoon van Alfonso en zijn opvolgers hebben de wetenschap weinig begunstigd (vgl. blz. 253). Een zeer vrijgevige en oordeelkundige beschermheer van de belle lettere in deze periode was Frederik van Montefeltro, de beroemde condottiere, die in 1474 door Paus Sixtus IV 342 LITERATUUR (1400—1500) tot Hertog van Urbino was benoemd. Hij was niet slechts een dapper, soms misschien onmeedoogend krijgsman, maar ook een flinke humanist, vooral sterk in de Aristotelische philosophie of in hetgeen toen zoo heette, en ervaren in de wiskunde, theologie, muziek en architectuur. De UrbinoBibliotheek, die door hem is gesticht, werd een zeer belangrijke instelling1). Veertien jaar lang had hij in verschillende steden ongeveer veertig schrijvers in dienst, en alle boeken van Hertog Frederik, zegt Vespasiano da Bisticci, de groote Florentijnsche biograaf van die dagen, waren buitengewoon fraai, alle met de pen geschreven en keurig miniati, en geen enkele gedrukt; want hij zou er zich over geschaamd hebben, indien hij een gedrukt in bezit had gehad. Te Milaan liet de laatste der Visconti (Filippo Maria) klassieke werken door zijn humanisten in den volgare vertalen, waarvoor hij een groote bewondering had; en zelf maakte hij aanteekeningen bij Petrarca. Lodovico il Moro was geleerd en enthusiast voor Latijnsche literatuur en de kunst van zijn tijd. Te Ferrara waren de Estensi, die later, in den tijd van Lorenzo il Magnifico, den dichter Boiardo en daarna Ariosto en nog later Tasso begunstigden; in de eerste helft van den Quattrocento waren zij de beschermheeren van den geleerden Guarino van Verona, een hoogstaand man, die, zooals wij reeds vertelden, zeer vele codices had verzameld 2). Te Ferrara werd door Guarino de eerste belangrijke school van Europa gesticht, waar Hertog Ercole en zijn broeders onderricht ontvingen en ook die andere groote leermeester, Vittorino van Feltre, een man, van een even edel karakter als zijn meester. Vittorino werd door den eersten Markies naar Mantua geroepen en richtte daar zijn beroemde academie op, La Casa Gioiosa 3), waar verscheidene Gonzagna hun opleiding ontvingen en ook Frederik van Montefeltro, over wiens geleerdheid en vrijgevigheid wij reeds hebben gesproken en dien Villari beschrijft als den eenigen condottiere, die zijn woord nooit brak. *) Vermeld in den Cortegiano. Zie deel III, hoofdst. VI. De bibliotheek werd door Caesar Borgia geplunderd en vele handschriften, die door de Pausen rijn „overgebracht", bevinden zich thans in de boekerij van het Vaticaan. *) Toen een schip met rijn codices vergaan was, werd hij grijs van verdriet. 1 Het systeem berustte op het ment sana in torpore saste. Hij onderlichtte de armen gratis. Een tijdgenoot zegt: hij was klein van gestalte, lachte altijd en droeg een jas van een donkere stof met panden, die tot den grond reikten, en een kleine puntmuts. 343 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO De derde periode van de herleving der Klassieken valt samen met de regeering van Lorenzo il Magnifico (1469—92), toen geleerdheid in sommige opzichten rees tot poëtische en philosophische waardeering en Poliziano Latijnsche gedichten schreef, die een eigen karakter hadden. Maar de verwaandwijsheid daarentegen, die thans door de verbreiding van de gedrukte edities en de verklaringen der klassieken van haar buit beroofd was, werd meer en meer aan de algemeene verachting prijsgegeven en de humanist van den Cinquecento was dikwijls een parasiet, die zijn geleerdheid misbruikte voor walgelijke vleierij en lage obsceniteiten. Voordat wij dit onderwerp, de herleving der Klassieken, verlaten, is het misschien geschikt iets te zeggen over beschaving van een ethisch standpunt beschouwd. Bij zuivere geleerdheid verwacht men niets ethisch. De geleerdheid van den voortreffelijken en eerbiedwaardigen Guarino en die van den weerzinwekkend obscenen Panormita stonden op dezelfde hoogte, en hun theoriën op letterkundig gebied kwamen zoozeer overeen, dat Guarino den Hermaphroditus hoogelijk waardeerde en goedkeurde, ofschoon hij een model echtgenoot en vader was. Hierover moet men zich niet verbazen; want zuivere geleerdheid is een zaak van het verstand en niet van het hart. Maar dat menschen, die door de schoonheid en grootheid van de kunst en de verheven leerstellingen van de oude philosophie zoo diep ontroerd konden worden, zich hebben verlaagd, zooals Villari zegt, tot de afschuwelijkste misdaden en gemeenste ondeugden, is moeilijk te verklaren; en het baat ons niet te wijzen op den tijd, die zoowel Beatrice d'Este als Caesar Borgia voortbracht, of aan te toonen, dat de drang naar emancipatie en individualiteit, vooral waar deze werd belemmerd door het despotisme, moest leiden tot geweldadigheid, losbandigheid en misdaad. In plaats van de oorzaken te zoeken van deze sociale en politieke verschijnselen, zullen wij dus slechts het feit constateeren, dat het fijne gevoel voor de schoonheid en grootheid van de kunst en de literatuur in vele gevallen samenging met een bijna volkomen gebrek aan zedelijk gevoel. Terwijl b.v. Perugino en de jeugdige Raffael hun goddelijk bevallige Madonnas en heiligen te Perugia schilderden, werden er, zegt een kroniekschrijver, dagelijks in de stad bloedige misdaden gepleegd en voedden in het verwoeste land de rondsluipende 344 44. ILARIA DEL CARRETTO, VAN DELLA QUERCIA 344 LITERATUUR (1400—1500) wolven zich met het vleesch van Christenen. En vinden wij niet nog grootere tegenstellingen te Rimini onder den kunstlievenden Sigismund Malatesta, te Ferrara, de verblijfplaats van Boiardo en Ariosto, te Rome in de dagen van Sixtus IV en Alexander VI? En wat moeten wij zeggen van de levenswijze van sommige kunstenaars? Had de oude beste Guarino misschien gelijk, toen hij om zijn wonderlijke instemming met het obscene werk van Panormita te verklaren beweerde, zooals sommigen nog beweren, dat het doel van het leven en het doel van de kunst verschillend zijn? (6) DE PLATONISCHE ACADEMIE Ofschoon de philosophische en literaire producten van de Florentijnsche Platonische Academie onbeduidend waren, is zij zelf toch belangrijk, omdat wij in verband met haar veel hooren van allerlei literaire beroemdheden en omdat zij ontstond door zekere sterke invloeden, die ook merkbare veranderingen brachten in de algemeene levensbeschouwing en de werking van de kunst en literatuur. Een van deze invloeden was natuurlijk de bekoring, die de keurige stijl van Plato op de geleerden uitoefende. Maar Plato is niet alleen een groot stilist; hij is een groot denker; en de hernieuwde studie van zijn Dialogen, die meer dan tien eeuwen lang was gestaakt door de fantastisch weelderigen groei van het Neoplatonisme, had in den laatsten tijd bij sommige denkers de hoop opgewekt, dat er eindelijk *) iets zou gevonden worden (wat men niet bij Aristoteles vond), dat zou kunnen bijdragen om een gemeenschappelijke basis te vormen voor de Christelijke en Grieksche opvattingen van de deugd, van de menschelijke ziel en van de Godheid, en dat een intellectueele verklaring zou brengen van zekere ethische beginselen en idealen, die met goddelijk gezag door den Stichter van het Christendom waren verkondigd. Men behoeft er zich niet over te verwonderen, dat onder dergelijke omstandigheden, die men weerspiegeld ziet in de preeken van Savonarola en in de kronieken van tijdgenooten, menig ernstig man zich met walging afkeerde van de schand- !) Sommige Neoplatonisten (Porphyrius b.v.) hadden getracht de leer van Christus door de Platonische te vervangen. Andere vatten Plato op als een Attisch sprekenden Mozes en een voorlooper van Christus. Het onjuiste Platonisme van Plotinus, de stichter van de secte, begunstigde het middeleeuwsche ascetisme. 345 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO daden te Rome, van de losbandigheid, onmenschelijkheid, religieuze onverschilligheid en het atheïsme, dat overal de overhand kreeg, en zijn toevlucht zocht bij een philosophie, die meer in overeenstemming scheen te zijn met de leer van Christus dan het zoogenaamde Christendom, dat zij rondom zich zagen 1). Wij hebben gezien (blz. 290, 291), dat de Florentijnsche Platonische Academie gesticht werd door Cosimo en dat zijn belangstelling voor Plato's philosophie het eerst werd gewekt door een geleerden Griek, Gemisthos Plethon, die den Keizer en den Patriarch van Constantinopel naar Florence vergezelde bij gelegenheid van het bekende Concilie van 1439. Plethon had een Latijnsche verhandeling geschreven over het verschil tusschen de Platonische en Aristotelische Philosophie, een onbegrensd onderwerp, dat een gewoon sterveling slechts van een paar der ontelbare gezichtspunten uit zou kunnen behandelen 2). Het essentieele verschil bestond voor Plethon hierin, dat volgens Aristoteles de natuur inderdaad naar bepaalde doeleinden (niet toevallig) handelt, maar niet met bewusten wil (non consulto agit), terwijl Plato in de natuur het bestaan van een wil en doel legt. Dit hoogere pantheïsme, waardoor wil, geest en Godheid als alomtegenwoordig in de natuur werd erkend, werd door velen met geestdrift begroet als een bevrijding van de schoolsche theologie en de leerstellingen van een Kerk, die aan zekere personen, plaatsen, dingen en ceremonies een bovennatuurlijke heiligheid gaf. De ernstige leden van de Platonische Academie trachtten, evenals omstreeks duizend jaar te voren de verstandigste van de Alexandrijnsche Neoplatonici hadden beproefd, de Platonische philosophie in overeenstemming te brengen met 1) Wij kunnen Savonarola wel gelooven, wanneer hij zegl, dat Alexander VI een atheïst was, al bekende hij dit niet, zooals vele middeleeuwsche Pausen deden. Villari zegt: V indif/erenza cominab fra di noi colt Umanismo e cal Rmascimento. Machiavelli is het dezen keer met Savonarola eens, wanneer hij zegt: „Zij die-liet dichtst bij Rome zijn, gelooven het minst in de Christelijke leer .... Met de kerk en de priesters hebben wij Italianen onze religie verloren." Wat het bijgeloof betreft, iedere republiek, vorst en condottiere had een astroloog. Zelfs de stoutmoedige denker Machiavelli geloofde aan „geesten van de lucht". 3) Behalve Latijnsche vertalingen van gedeelten van Plato's werken en de geschriften der Neoplatonici, was er een oude Latijnsche vertaling van den Timaeus van Chalcidius, die Dante {Parad. IV, 49) en Ficiflo kenden. Deze werd in 1520 gedrukt. Waarschijnlijk was de vertaling van Ficino de eerste volledige in het Latijn. Aristoteles was in de middeleeuwen veel meer bekend. De geleerden, die de Latijnsche vertalingen van den Arabischen Commentator Averrhoes gebruikten, aanvaardden de Aristotelische philosophie als het metaphysischc systeem, waardoor zij het Christelijk dogma aan het intellect opdrongen. Albertus Magnus (j- 1280), „de Aap van Aristoteles" weerlegde de interpretaties van Averrhoes en stelde zich ten doel de overstemming tusschen Plato en Aristoteles aan te toonen. Het scholastieke Aristotelianisme heeft Dante aan hem en Thomas Aquinas ontleend (zie Parad. X, 98). 346' LITERATUUR (1400—1500) de leer van Christus en de fundamenteele dogmas van de Kerk, zooals b.v. het leerstuk van de Drieéénheid 1). Een jong medisch student, Marsilio Ficino, die in 1450 zich door Cosimo liet overtuigen, dat hij geboren was om de ziel en niet het lichaam van den mensch te genezen, werd in het paleis der Medici geïnstalleerd en na een studie van vijfjaren schreef hij, toen hij ongeveer drie en twintig jaar oud was, een verhandeling over de Platonische philosophie, die grooten bijval verwierf; maar Cosimo was teleurgesteld, toen hij zag, dat zijn protégé slechts vertalingen en de werken van commentatoren bestudeerd had. De jonge man zette zich dus aan het werk en begon de Dialogen in het Grieksch te lezen; gedurende het overige van zijn leven (d.i. tot 1499) wijdde hij zich bijna uitsluitend aan Plato en aan zijn groot werk, Theologia Platonica, terwijl hij een rustig leven leidde in een villetta dicht bij Careggi, die Cosimo hem geschonken had of in zijn huis te Florence, een geschenk van Lorenzo. De Academie begon met lezingen en voordrachten, die door Ficino in zijn villetta ten behoeve van Cosimo en zijn zonen werden gegeven. Daarna werden er eenige letterkundigen toegelaten o.a. de philo- sophische geleerde Landino en het universeel genie Alberti. Later waren de aanzienlijkste leden Pico della Mirandola en Poliziano. Maar hoe groot deze Academici in andere opzichten ook waren 2), het schijnt, dat geen van hen, behalve Ficino, eenig juist begrip heeft 347 Pico della Mirandola 1) Plato stond onder den invloed van de mystieke theotiën van Pythagoras over de monade en triade, en deze theoriën tronen de verbeelding van de Christelijke Platonisten. ») Landino is bekend wegens zijn Platonischen Commentaar op Dante. Pico, bijgenaamd de Phoenix om zijn geweldige geleerdheid (en met een toespeling op het woord ptau\ kende, naar men zeide, aa talen. Maar hij was geen genie. Hij stelde de lyrische gedichten van Lorenzo boven die van Dante en Petrarca en dacht, dat hij in de Kabbala het hoofdbeginsel van alle philosophie gevonden had. ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gehad van de Platonische philosophie en Lorenzo beschouwde dat alles als een aardig literair tijdverdrijf. Te oordeelen naar de beschrijvingen, die Landino en Ficino ons van deze discussies geven, was het niet veel anders dan een rhetorische vertooning, waarbij ook allerlei epigrammen, prachtige phrasen en klassieke citaten werden ten beste gegeven. De vergaderingen werden in den zomer te Camaldoli gehouden, onder de groote pijnboomen of in de ruime hal van het klooster, de tegenwoordige Sala van den Grande Albergo. Bij andere gelegenheden, vooral op den zevenden November, den traditioneelen dag van Plato's geboorte en dood, werd er een feestmaal en rede gehouden te Careggi of te Florence. In zijn Disputationes Camaldulenses beschrijft Landino een van deze Casentino-bijeenkomsten, die gehouden werd onder de overhangende takken en bij de heldere fonteinen, evenals Socrates en zijn leerlingen in den Phaedrus van Plato samenkomen aan den oever van den Ilissus. Op deze bijeenkomst hield Alberti een lange rede om aan te toonen, dat de geheele Platonische philosophie en het grootste gedeelte van de Christelijke leer in de Aeneis van Vergilius kan gevonden worden. Een van deze jaarlijksche feestmalen, die in 1474 in de villa van Lorenzo te Careggi gehouden werd, is zeer nauwkeurig door Ficino beschreven. Het behandelde onderwerp was het Convivium van Plato; de poëtische fantasiën van Aristophanes, de wondere beschouwingen van de priesteres Diotima en de keurige rede van Alcibiades gaven aanleiding tot iets wat men met recht een orgie van fantastische nonsens kan noemen. Vier jaar later maakte de samenzwering der Pazzi voor eenigen tijd een einde aan deze bijeenkomsten. Zij werden door Ficino op bescheiden voet weder ingevoerd, maar dikwijls onderbroken in den tijd van Savonarola. Pico en Poliziano stierven in het noodlottige jaar 1494 en na den dood van Ficino in 1499 eindigde de Platonische Academie haar bestaan. Haar naam herleefde, maar de bijeenkomsten, gehouden in de Oricellari tuinen (later het eigendom van Bianca Cappello) dienden meestal voor politieke, dikwijls voor revolutionaire doeleinden. Machiavelli was er soms bij tegenwoordig. (c) DE NIEUWE ITALIAANSCHE LITERATUUR Als een uitdrukking van het hooger leven van een volk is de letterkunde evenals de kunst een belangrijk onderwerp 348 LITERATUUR (1400—1500) voor een geschiedschrijver. Het moet hier echter niet behandeld worden van het standpunt van den literairen annalist of criticus. Evenals bij het bespreken van den Trecento zullen wij nu na een paar opmerkingen over het ontstaan van de nieuwe literatuur eenige schrijvers uitzoeken en na verteld te hebben in welke betrekking zij stonden tot de politieke gebeurtenissen van hun tijd, zullen wij trachten de waarde van bun werken aan te wijzen. Men zal zich herinneren, dat de verschijning van de Decamerone in 1373 gevolgd werd door een onvruchtbare periode waarin weinig belangrijke werken werden voortgebracht behalve Sacchetti's novellen en de brieven van Sta Caterina. Gedurende de eerste helft van den Quattrocento onderdrukte de geestdrift voor de Latijnsche en Grieksche schrijvers de inheemsche letterkunde bijna volkomen. Maar hier en daar bleven de inlandsche planten in dezen vloed toch staan. De krachtigste, die in het vruchtbare alluviale slib van het classicisme diep wortel schoten, verhieven zich na verloop van tijd, toen het water was gezakt en brachten schitterende bloemen voort. De inheemsche literatuur van deze prae-Renaissance periode (ongeveer 1373 —1430) kan men in vier soorten verdeelen. (1) Ten eerste vinden wij zwakke navolgingen van Boccaccio en Petrarca, die weldra verdwenen. (2) Ten tweede was er een ruwe populaire klucht, die weder, zooals in het oude Griekenland en Rome, tot iets groots in de richting van het blijspel leidde. De eerste, die hiervan een werkelijk literair gebruik maakte, was Luigi Pulci, over wien wij later zullen spreken; maar ongeveer veertig jaar, voordat Pulci zijn Morgante schreef, verwierven de liederlijke sonnetten van een Florentijnschen barbier, een soort van Florentijnschen Pasquino, Domenico di Giovanni, een geweldige populariteit; maar voor ons is het dikwijls een mengelmoes van onzin, omdat de toespelingen en woorden soms onbegrijpelijk zijn en dikwijls zijn de woorden, wanneer zij verstaanbaar zijn, zoo door elkaar geworpen, dat het wartaal lijkt. Domenico was een partijgenoot van de Albizzi en moest uit Florence vluchten, toen Cosimo in J434 werd teruggeroepen. (3) Ten derde waren er populaire minneliedjes, rispetti of strambotti, bestaande uit achtregelige of kortere stanzas, die bij de luit werden gezongen, soms beurtelings door mannen en vrouwen. Sommige van deze liederen, waarvan er een groot aantal bestond, waren sentimenteel, 349 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO andere ruw, gepeperd en soms obsceen. Leonardo Giustiano, een aanzienlijke Venetiaan, verhief deze onbeschaafde bucolische erotische gedichten in een atmosfeer van ware poëzie *). Hij was behalve dichter ook componist, en zijn Odi en Canzonette op muziek gezet en bekend als Giustiniane of Veneziane verspreidden zich door geheel Italië. De minneliederen en de balladen van dezen tijd vormen de bron, waaruit Lorenzo de' Medici rijkelijk heeft geput, maar die hij ook dikwijls heeft verontreinigd. (4) Ten slotte was de invloed van oude Fransche romantische poezië (o.a. legenden van Karei den Groote) nog altijd krachtig in het noorden van Italië. In Toscane ontstonden aldus de balladen in ottava rima, achtregelige stanzas met drie rijmen, die Boccaccio het eerst had ingevoerd en die in deze periode veel voorkomen (b.v. in de rispetti). Deze legendarische, onderwerpen in burlesken stijl behandeld vormen de kern van de nieuwe half-ernstige epische literatuur, waarvan de Morgante van Pulci, de Orlando Innamorato van Boiardo en de Orlando Furioso van Ariosto schitterende voorbeelden zijn 2). Leon Battista Alberti De schrijvers, die wij zullen nemen als vertegenwoordigers van de literatuur van de Vroeg-Renaissance (omstreeks 1430—1500) zijn Alberti, Pulci en Boiardo, Poliziano en Lorenzo. Alberti (c. 1404—72), van voorname Florentijnsche afkomst werd te Genua (of Venetië) geboren, waar zijn familie in ballingschap leefde. Hij studeerde te Padua en Bologna, en vergezelde na verre reizen te hebben gemaakt den Patriarch van Grado naar Rome, waar hij secretaris werd van Eugenius IV. Hij keerde naar Florence terug, toen Eugenius in 1434 daarheen vluchtte, in hetzelfde jaar, waarin Cosimo van Venetië teruggeroepen werd. Te Florence bleef hij, totdat Eugenius 1) Uit het volgend fragment kan men de schoonheid en eenvoud van deze poëzie leeren kennen : Non H ricordi quando mi dicevi Che tit m'amavi si fierfettamente ? Se stavi un giorno che non mi vedevi Con li occhi mi cercavi fra la genie E riguardando s' iu non mi vedevi Dentro de lo tuo cor stavi dolente. E mo' mi vedi, e par non mi conosci Come tuo servo stato mai non fossi! 2) Voor de Morgante van Pulci zie men later de opmerkingen over Boiardo. 350 LITERATUUR (1400—1500) in 1443 naar Rome terugkeerde en gedurende deze negen jaren van Cosimo's regeering en het verblijf van den Paus schreef Alberti zijn voornaamste werken en nam blijkbaar een belangrijk aandeel in de vele intellectueele werkzaamheden van die periode - de periode van het beroemde Concilie en het bezoek van den Byzantijnschen Keizer en Patriarch. Wij vinden b.v. dat op zijn voorstel in 1442 een literair tournooi, de z.g.n. Certame coronario werd gehouden, waarin hij zelf meedong1); en daar hij een geweldige energie en veelzijdige eerzucht bezat en onder vele genieën leefde, werd hij niet alleen een bekwaam schilder, beeldhouwer, musicus, danser, athleet, ruiter, balspeler, mathematicus en uitvinder van vreemde machines (zooals Leonardo da Vinei), maar ook een uitstekend architect. Toen hij nog te Florence was (of kort daarna) ontwierp hij het Rucellai Paleis en toen hij zich te Rome, waarheen hij met Paus Eugenius terugkeerde, gevestigd had, kwam hij blijkbaar bij verschillende gelegenheden weer naar het noorden, want in 1446 werd naar zijn teekeningen een begin gemaakt met den grooten Tempel van de Malatesta te Rimini en in 1456 met de fagade van de Florentijnsche S. Maria Novella en omstreeks 1471 met de prachtige S. Andrea te Mantua, terwijl hij, zooals wij zagen, de bijeenkomst van de Platonische Academie van Cosimo te Camaldoli bijwoonde, hetgeen waarschijnlijk in 1468 gebeurde. Hij stierf te Rome in 1472, nadat hij onder zes Pausen ongeveer geleefd had. Laten wij nu, nadat wij het leven van Alberti hebben behandeld in verband met zekere gebeurtenissen en personen, een oogenblik rusten om een boek van hem te bespreken, dat hij in het Italiaansch heeft geschreven en dat veel belangrijker is dan al zijn Latijnsche verhandelingen over wetten, schilderkunst en architectuur en zeker evenveel invloed heeft uitgeoefend als zijn gebouwen. Dit boek is de Della Famiglia, waarin wij voor het eerst weder iets anders vinden dan de verwaande klassieke geleerdheid. In zijn jeugd was Alberti een vurig beoefenaar van de Latijnsche taal, bestudeerde de satire en het canonieke recht en had minachting voor den volgare; maar zijn verblijf te Florence schijnt weldra in hem 1) Met het vierde boek van lijn Della Famiglia. Daar de atrijd onbeslist bleef, werd de krans toegekend aan S. Maria del Fiore, in wier kerk (de Duomo) de wedstrijd werd 351 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO een diepe bewondering te hebben gewekt voor de groote Trecentisti, vooral voor Dante, Petrarca en Boccaccio. Hierna werd hij een groot voorstander van het gebruik van het Italiaansch, zelfs voor de verhevenste onderwerpen en hij was de eerste van de humanisten, die begreep, waarin de werkelijke waarde bestond van de klassieken, namelijk niet in het feit, dat zij voorbeelden geven voor verwaande navolging, maar in de bezieling, het gevoel voor vorm, de oogenblikkelijke juistheid, de zich zelf beheerschende kracht en de minachting voor omhaal van woorden en gemaaktheid, die zij bij den schrijver van eiken tijd en elke taal kunnen opwekken. Het schema van de Della Famiglia lijkt op een Platonischen dialoog en de eenvoudige stijl doet ons aan Xenophon denken, maar het schijnt te zijn geschreven naar Cicero's De Senectute en De Amicitia en de eerwaardige Giannozzo Alberti, die over den Ouden Tijd spreekt, herinnert ons sterk aan Cicero's Cato met hetzelfde onderwerp; de titel van het laatste boek is ook Dell' Amicizia. Het tooneel is te Padua, waarheen de oude verbannen Lorenzo Alberti, die thans stervende is, zijn broeder Ricciardo heeft ontboden om hem zijn beide jonge zonen toe te vertrouwen; een van deze twee is Leon Battista zelf. De komst van Ricciardo wordt uitgesteld, maar Lorenzo en de anderen houden een gesprek in tegenwoordigheid van de twee jongens; het voornaamste onderwerp daarvan is de vraag, hoe men het best een geslacht als dat der Alberti, i nostri Alberti, kan vormen en in stand houden, die blijkbaar in moeilijke omstandigheden dapper en hartelijk bij elkaar bleven. Het eerste boek handelt over de wederzijdsche plichten van jong en oud, het tweede over de keuze van een vrouw en hare noodzakelijke eigenschappen en begaafdheden; haar Griselda-achtig geduld en lijdzame afhankelijkheid van haar statigen en aanmatigenden heer en meester zouden den modernen lezen doen glimlachen; maar het boek is interessant, omdat het ons toont, met welk een oprechten eerbied en genegenheid de vrouwen in dezen tijd soms beschouwd werden. Het derde boekx) en voorrede daarvan is misschien het ') In 1734 werd een oud handschrift gedrukt van een verhandeling Del Govemo delta Famiglia, die werd toegeschreven aan Pandolfini, een tijdgenoot van Alberti. Eerst in 1850 werd ontdekt, dat dit een „verbeterde" bewerking was van het derde boek van Alberti's Della Famiglia, dat tot dusverre nog nooit was gedrukt. 352 45. H. George, van Donatello 352 LITERATUUR (1400—1500) belangrijkste gedeelte. De hoofdpersoon is, evenals in den Oeconomicus van Xenophon, een huisvader en zijn plichten en noodzakelijke eigenschappen worden besproken. Maar de voorrede is voor ons belangwekkender dan deze beschrijving van den eerwaardigen pater familias van den Quattrocento. Hier wordt in het kort hetzelfde onderwerp als in De vulgari Eloquentia van Dante behandeld; maar het staat ver beneden de geleerde onderzoekingen naar de bronnen en dialecten in het werk van Dante. Bovendien beweert Alberti, dat de volgare niets anders was dan bas-Latin, dat door vreemde invloeden was bedorven en deze bewering ontzenuwt zijn verdediging van den volgare en rechtvaardigt de minachting der humanisten. Maar toch doet hij een dapperen aanval op de verwaande geleerdheid. Hij toornt zeer terecht tegen de opvatting, dat de Romeinen en Grieken een „geleerde" taal gebruikten of schreven voor „geleerden". „Welke doode, klassieke talen bestudeerden hun dichters en redenaars? En voor wie schreven zij? Toch zeker voor hun eigen landgenooten ? Soms voor eenige letterati, of voor velen ? Indien de ouden hun volgare gebruikten, dan moeten wij den onzen gebruiken. Ik begrijp niet, waarom la nostra oggi toscana zoo geminacht moet worden. Indien wij slechts de moeite namen haar te verbeteren, zouden wij in ons Italiaansche even groote werken kunnen produceeren als de oude in hun taal schreven." Alberti bezat niet alleen een groot intellect en de zeldzame gave om een juist gebruik te maken van zijn geleerdheid, maar hij verstond het ook de philosophie op zijn karakter en gedrag toe te passen. Niet slechts vindt men in zijn werken zeer vele verheven stellingen en vatte hij zijn philosophische overtuigingen samen in een keurige verhandeling (Della Tranquillita)\ waarin hij verzekert, dat het ware geluk bestaat in een blijde, tevreden en vrije gelijkmoedigheid, maar ook vertelt men, dat hij zijn prikkelbaren en opvliegenden aard volkomen overwonnen heeft en een treffend voorbeeld is geworden van een evenwichtig, gelukkig en beminnelijk mensch, misschien degene, die van alle rijkbegaafde menschen van de vroege Renaissance-dagen het best aan de verwachtingen heeft beantwoord. Pulci en Boiardo Wij hebben over Luigi Pulci reeds gesproken, want hij w 353 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO was het, die misschien te zamen met zijn broeder Luca de Stanze schreef voor de Giostra (tournooi) van Lorenzo in 1468. Deze Stanze zijn buitengewoon vervelend en hebben geen poëtische waarde, maar zijn van belang uit een literair oogpunt, omdat zij misschien den stoot gaven aan Poliziano om zijn Stanze te schrijven. Luigi Pulci was bij de Medici in dienst en genoot de vriendschap van Lorenzo. Uit zijn brieven blijkt, dat hij een impulsief, geestig en eenigszins excentriek man was. Zijn voornaamste werk is de Morgante Maggiore*); naar men zegt heeft Lucrezia Tornabuoni, die zelf ook verzen, maar geheel andere, schreef, hem aangespoord dit gedicht te schrijven. De waarde van de Morgante als poëtische literatuur is natuurlijk zeer verschillend geschat. Dat Pulci een meester van het woord is, levendig kan beschrijven en dat zijn dialogen dramatisch en zijn karakters individualiteit bezitten, kan niet worden ontkend; in ieder geval is het gedicht belangrijk als de voorlooper van de Orlandos van Boiardo en Ariosto, van de Rime van Berni en Byron's Don Juan. Zooals reeds verhaald is, hadden de oude Franschen heldenzangen, voornamelijk de Gestes en avonturen van Karei den Groote en zijn paladijnen, reeds eenige eeuwen geleden populariteit verworven in het noorden van Italië; in Toskane waren in verband daarmede vele gedichten in ottava rima ontstaan. Hierin had de persoon van Karei den Groote zijn heroïsche verhoudingen verloren en de avonturen van zijn ridders waren met vele kluchtige bijzonderheden versierd. Dit soort van gedicht is geneigd af te dwalen in eindelooze kleinere episoden, hetgeen de eenheid verstoort, die zelfs in een heldendicht geeischt wordt, en maakt, dat niet alleen Pulci, maar ook Boiardo en Ariosto voor ons zeer moeilijk te lezen zijn. Maar men moet niet vergeten, dat deze gedichten niet bestemd waren om gelezen te worden, zooals onze novellen en tijdschriften, maar om te worden voorgedragen. De Morgante (geschreven tusschen 1466 en 1480) werd aan de feestmalen van Lucrezia Tornabuoni en Lorenzo voorgelezen; Pulci droeg waarschijnlijk elk canto, zoodra hij het geschreven had, voor. 1) Zoo genoemd om het te onderscheiden ven de Morgante Minere^en episode van1273 stanzas, die afzonderlijk werd nitgegeven. De eerste canto hiervan «door Byron vert aald. Zijn opmerking over Pulci in de Den yuan (IV, 6.) toont, dat hij deze „sire of the halt serious rhyme" als voorbeeld heeft genomen. 354 LITERATUUR (1400—1500) Behalve voor degene, die hun studie van de literatuur maken, is dit merkwaardige specimen van romantisch-comischheroïsche dichtkunst nauwelijks te lezen en het zou tijdverlies zijn om er iets meer van te geven dan een zeer beknopt overzicht. Het bestaat uit twee deelen, het eerste van 23 en het tweede van 5 cantos, te zamen ongeveer 4000 stanzas. De voornaamste geschiedenis is ontleend aan twee oudere anonyme gedichten, de Orlando en de Rotta di Roncevalle. Karei de Groote wordt door de intriges van den verrader Gano door zijn beste paladijnen in den steek gelaten. De voornaamste van deze, Orlando (Roland), gaat naar het Verre Oosten, nadat hij een geweldigen reus, Morgante, overwonnen en tot het Christendom bekeerd heeft; deze „Caliban" vergezelt hem als zijn helper en neemt een anderen reus, Margutte, gevangen. In Perzië gebeuren allerlei vreemde en zotte avonturen en Orlando wordt Sultan van Babyion; maar hij keert naar Frankrijk terug. Daarop volgt de nederlaag van Roncesvalles, uitvoerig beschreven, en de dood van Karei den Groote. Een goeden indruk van Pulci's werk kan men krijgen door Byron's vertaling van den eersten canto, waarin de bekeering van den overwonnen Morgante wordt beschreven. Uit den onbeschaamden aanroep tot de Heilige Maagd en vele andere passages kan men begrijpen, wat aan het hof der Medici geestig en aardig gevonden werd. De daden en gezegden van den duivel Astarotte, die een van de helden van Egypte naar Spanje door de lucht voert, doen ons sterk denken aan Mephistopheles in de oude legenden. Graaf Matteo Maria Boiardo werd geboren in 1434 te Scandiano, dicht bij Reggio (Emilia) en genoot waarschijnlijk te Ferrara het onderwijs van Guarino, die toen daar vertoefde. Hij schijnt daarna te hebben geleefd op het kasteel van. zijn geslacht (Scandiano), maar na 1469 ongeveer was hij dikwijls in dienst van de vorsten van Ferrara. In 1470 vergezelde hij Borso d'Este naar Rome, waar deze vorst kwam om door den Paus met de hertogelijke waardigheid te worden bekleed; en in 1473 behoorde hij tot degenen, die Eleonora van Arragon, de verloofde van Hertog Ercole, van Napels escorteerden. In 1481 maakte Ercole hem gouverneur (Capitano) van Modena en in 1487 van Reggio. Hij stierf in het „noodlottige" jaar 1494. 355 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Zijn kleinere werken, Latijnsche en Italiaansche, toonen dat hij een beschaafde klassieke geleerde was en goede lyrische en dramatische gedichten kon schrijven. Wij zullen ons echter alleen bezig houden met zijn Orlando Innamorato. Het gedicht werd omstreeks 1472 begonnen, toen Pulci ongeveer de helft van zijn Morgante had geschreven. In 1482, toen hij zestig cantos (30.000 verzen ongeveer) had geschreven, werd hij gestoord door den schandelijken aanval op Ferrara door Paus Sixtus IV verbonden met Venetië (blz. 227). Dit blijkt uit de twee eerste stanzas van het derde gedeelte, waarin hij voorstelt zijn geschiedenis te hervatten, „omdat de infernale storm van den onmeedoogenden oorlog voorbij is". Deze onderbreking schijnt belangrijk geweest te zijn, want gedurende de tien jaren van den vrede van Bagnolo tot zijn dood schreef hij slechts acht en een halve canto. In de laatste stanza van het onvoltooide gedicht roept hij uit: „Terwijl ik zing, zie ik geheel Italië in vlam en vuur door de Galliërs, die met groote onbeschaamdheid een landstreek, ik weet niet welke, komen verwoesten." Dit werd blijkbaar in October of November 1494 geschreven, toen Karei VIII van Frankrijk in Italië was binnengedrongen en de Lunigiana verwoestte, of misschien toen hij Florence had bereikt, waarheen Piero de' Medici was gevlucht; in December, toen Karei Rome bijna had bereikt, stierf Boiardo. De Orlando Innamorato is nauwelijks minder fantastisch dan de Morgante en is even rijk aan verbeeldingskracht en onuitputtelijk in uitvindingen; ofschoon Boiardo niet de gave van Pulci bezat om karakters te teekenen, toont zijn gedicht ware ridderlijkheid, verhevenheid van geest, edel gevoel en zoo weinig burleske extravagantie en openlijke bespotting van den godsdienst, dat latere schrijvers van parodieën, o.a. de beroemde Berni het noodig vonden om onder voorwendsel van Boiardo's „afschuwelijke Lombardismen" verbeterde bewerkingen uit te geven, die meer pasten bij de aangeboren platheid en buitengewoon geoefende literaire gevoeligheid van hun lèzers. De geschiedenis van Boiardo's heldendicht is niet belangrijk, maar wel, dat wij hier voor het eerst in de Italiaansche literatuur zien, dat in de Carolingische legenden op bekwame wijze de romantische ridderlijkheid en magie van de Arthur-sagen zijn doorweven. Bij de gretige toehoorders was natuurlijk de grootste belangstelling voor de 356 LITERATUUR (1400—1500) eindelooze twisten en spannende avonturen van de paladijnen, wanneer de bekoorlijke prinses van het verre Cathay, Angelica, te Parijs verschijnt en weder naar het Oosten terugkeert. De Orlando Innamorato is ook belangwekkend, omdat dit het eerste groote en beroemde werk is, dat niet door een Toskaner in den volgare geschreven is en omdat ondanks de brutti lombardismi, de taal van Boiardo feitelijk dezelfde is als die van Pulci en Alberti, ja zelfs bijna gelijk aan die van Boccaccio, Petrarca en Dante. Het lijkt verwonderlijk, maar reeds in den tijd van Keizer Frederik II (f 1250) bestond er zelfs op Sicilië een algemeen literair Italiaansch, de lingua cortigiana, dat merkwaardig geleek op de taal van de oude Toskaansche dichters. De oorzaak van het feit, dat er zulke omvangrijke gedichten geschreven werden over de legenden, waarin Karei de Groote en Koning Arthur de groote kampioenen van het Christendom waren, moet men zonder twijfel zoeken in het Turksche gevaar, dat in dezen tijd zeer ernstig was. In de twintig jaren, die volgden op den val van Constantinopel, hadden de generaals van Mohammed II aan Venetië vele kolonies ontrukt en in hetzelfde jaar, waarin Boiardo zijn gedicht begon (1472), verwoestten Turksche horden Friuli en de rook van de brandende steden was zichtbaar van den Venetiaanschen Campanile. In 1480 werd Otranto door de ongeloovigen genomen en de wreedheden, die zij daar hadden bedreven, verspreidden door geheel Italië angst en schrik; ook in de dagen van Ariosto was de vrees voor een catastrophe nog niet verdwenen en dat duurde zoo voort tot den tijd van Tasso en den slag bij Lepanto. Poliziano en Lorenzo Angelo Ambrogini, Politianus of Poliziano genaamd naar den Mons Politianus, Montepulciano, tusschen Siena en Chiusi, waar hij in 1454 werd geboren, kwam als jongen te Florence om aan de Universiteit (lo Studio) zijn opvoeding te ontvangen. Zestien jaar oud verbaasde hij zijn -leermeesters, Landino en den jeugdigen Ficino, door vier boeken van de Ilias in fraaie Latijnsche hexameters te vertalen, waardoor hij zich den bijnaam van ,,de Homerische jongeling" verwierf. Weldra werd hij door Lorenzo, die slechts vijf jaar ouder was, als hofdichter en gouverneur in dienst genomen. Deze betrekking 357 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bekleedde hij verscheidene jaren en hem werd de opleiding toevertrouwd van zonen van Lorenzo, Piero, Giovanni (later Paus Leo X) en Giuliano (later Hertog van Nemours). Wij hebben reeds verteld, dat hij de bijeenkomsten van de Platonische Academie bijwoonde, dat hij in 1476 de ridderlijke dapperheid van Giuliano, den broeder van Lorenzo en de schoonheid van Simonetta verheerlijkte, dat hij in 1478, toen hij vier en twintig jaar oud was, Lorenzo bij de samenzwering van de Pazzi het leven redde door snel de bronzen deuren van de sacristij te sluiten, dat hij Lorenzo bij zijn terugkeer van Napels met een Latijnsche ode begroette en dat hij alleen tegenwoordig was bij het onderhoud van den stervenden Lorenzo en Savonarola. Twee jaar later, in September van het noodlottige jaar 1494, stierf hij op zijn villa bij Fiesole, die hij, waarschijnlijk in 1483 gekregen had, toen hij tot professor in de welsprekendheid aan de Universiteit was benoemd. Hij was een bewonderaar van Savonarola geworden, misschien zelfs openlijk een piagnone; en men zegt, dat hij begraven werd in de pij van een Dominikaner. Zijn graftombe kan men zien in de kerk van S. Marco, waar men ook de tombe kan zien van Pico della Mirandola, die twee maanden later stierf (31 jaar oud) en eveneens begraven werd in de kleeding van een Dominikaner frate De voornaamste Italiaansche werken van Poliziano zijn de Orfeo, talrijke bevallige Rispetti en de Stanze per la Giostra. In al deze gedichten, zelfs in den echt klassieken Orfeo is de karakteristiek Italiaansche achtregelige stanza overheerschend. Er bestaan ook eenige Canzoni a ballo van hem, waarin hij Lorenzo als voorbeeld heeft genomen, behalve in obsceniteit. Zijn leven als gouverneur en hoveling, de vleierij en imitatie, die hij meende aan zijn beschermheer verschuldigd te zijn,' hadden natuurlijk wel invloed op zijn werken als dichter'). Deze invloeden verhinderden hem, ofschoon zij zijn talent niet konden verlammen, toch tot een hoogere sfeer te stijgen, waarin hij misschien een oorspronkelijk werk had kunnen Savonarola twijfelde aan de redding van Pico's ziel, omdat hij zoo laat berouw had gekregen; maar in een visioen zag hij hem door engelen wegvoeren naar het Purgatorium en verkondigde dit feit van den kantel. Pico stierf op den zelfden dag, waarop Karei VIII Florence binnentrok, hetgeen de voorspelling waar maakte, dat hij zou sterven, als de lelies bloeiden (de fleurs-de-lys)'. t) In zijn zedelijk leven schijnt bij de besmetting te zijn ontkomen. Dit had hij misschien te danken aan zijn leelijk uiterlijk en zijn scheeven nek. 358 LITERATUUR (1400—1500) maken. Hij was geen Dante, die te midden van het losbandige hofleven nieuwe denk- en gevoelswerelden kon scheppen. Zijn weeke gevoelige aard werd afgestooten door de burleske frischheid van Pulci*) en de noordelijke romantiek van Boiardo, maar voelde zich bijzonder aangetrokken tot de liefelijke bevalligheid van de klassieke literatuur en kunst. Maar deze hartstocht voor de oudheid was meer dan die van den geleerde en navolger2), want hij was in zijn hart een ware dichter. Zijn zeldzame geleerdheid hielp hem natuurlijk grootelijks in zijn zoo juiste keuze van woorden, in de muziek van den rhythmus, in het gebruik van rijke kleuren en fijne omtrekken; maar in zijn beste Italiaansche gedichten is nog iets wat boven dit alles staat. Ondanks de eenigszins triviale onderwerpen en vorm zijn zelfs de Rispetti (minne-dialogen, serenaden, hofliederen enz.) vol van ware dichtkunst, en de Stanze bevatten niet slechts muziek, kleur en zuiverheid van omtrek, die ons aan de klassieke poëten doet denken, maar zij bezitten ook een eigen leven en individualiteit, die geheel verschilt van de oudheid: zij zijn ware voortbrengselen van de nieuwe geestdrift voor vrijheid en het vroolijke genieten van alles, wat schitterend en schoon is. Een klein maar belangrijk gedicht is de Favola di Orfeo, later omgewerkt tot een drama en Tragoedia Orphei genoemd. Poliziano schreef het in twee dagen, toen hij zeventien jaar was, voor een feest aan het hof der Gonzagas van Mantua ter eere van Galeazzo Maria Sforza. Ofschoon het als tooneelstuk misschien weinig succes zou hebben, brengt het ons toch door de wijze, waarop soms door een paar buitengewoon goed gekozen woorden het verhevene en pathetische wordt weergegeven, de Grieksche dichters in herinnering. Maar het meest beteekenende werk van Poliziano is ongetwijfeld de Stanze per la Giostra, dat geschreven werd om het tournooi op de Piazza van de S. Croce gehouden, toen Giuliano in 1475 meerderjarig werd, te verheerlijken. Het werd nooit voltooid; want in 1476 stierf de door Giuliano ') Pulci, die ongeveer twintig jaar ouder was, erkende edelmoedig zijn talent en noemde hem Onore e gloria di Montcpulciano. ^ *) Zijn Latijnsche gedichten toonen hoedanigheden, waardoor zij ver boven zuiver academische oefeningen staan. Twee van zijn elegieën zijn welbekend, de eene over een ruiker viooltjes en de andere over den dood van een jonge bruid, Albiera degli Albizzi, dat met deze mooie verzen eindigt Hou, rapier. Tm vive mild. Tibi martua vivam. Caligant oculi imm ntiki merie graves. 359 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO zoo innig beminde bella Simonetta \ wier schoonheid en deugden het voornaamste onderwerp van de Stanze vormden, en zij werd met onbedekt gelaat onder diepe droeiheid van alle Florentijnen ten grave geleid ; twee jaar later werd Giuliano zelf vermoord. De 171 stanze, waaruit het onvoltooid gedicht bestaat, moesten een inleiding vormen voor de beschrijving van het steekspel. Het stelt een jachtpartij voor. Julio (Giuliano) ziet en volgt alleen een witte hinde. Hij gaat het bosch door en vindt in een bloeiende weide een liefelijke nymf, die zich zelf als Simonetta bekend maakt. Cupido, die de minnenden aldus te zamen heeft gebracht, vliegt naar Cyprus om dit aan zijn moeder te melden en dan krijgen wij een schildering van den tuin en het paleis van de Cyprische godin. De tuin doet ons denken aan dien van Alcinous, en evenals in het paleis van Dido, dat Vergilius beschrijft, zijn er in dit paleis van Venus frescos of mozaïeken. De dichter krijgt zoo de gelegenheid om ons een serie van prachtig geschilderde tooneelen te vertoonen. Een van deze is de geboorte van Venus. Zoo even opgestegen uit het witte schuim van de zee staat zij in een schelp, die op het blauwe water dobbert en door de zefiers wordt voortgestuwd naar het strand, waar een nymf gereed staat haar te ontvangen en in een met bloemen bezaaid kleed te hullen. Daarop volgen allerlei mooie schilderijen, van Europa, van Bacchus in zijn door panters getrokken wagen, van Ariadne, Proserpina, Galatea. Eenige welbekende schilderijen zijn ontstaan onder invloed van de Stanze. De beschrijving van Galatea, die in een wagen door dolfijnen over de golven van de zee wordt gevoerd en omgeven is door allerlei vroolijke wezens van de zee, bezielde zonder twijfel Raffael, toen hij zijn beroemd fresco voor de villa van Chigi (thans Farnesina) ontwierp.. Waarschijnlijk is Botticelli voor zijn Venus en Mars (National Gallery) bezield door een passage van het gedicht en zijn beroemde Geboorte van Venus is een nauwkeurige navolging van Poliziano. Ook in zijn wondere visioen van de Lente (Primavera) heeft de schilder een ruim gebruik gemaakt van de verbeelding van zijn dichterlijken vriend. Op een bloeiend grasveld beschaduwd door boomen met gouden vruchten, door myrten en laurieren t 1) Simonetta Cattaneo van Genua, gemalin van een Florentijnschen Vespoccl. Zij werd begraven in de Ognissanti kerk te Florence, waar ook Botticelli rust en Amerigo Vespucci, aan wien Amerika ziin naam ontleent. 36O 46. Cantoria van Donatello 360 LITERATUUR (1400—1500) in haar eeuwigen tuin, waar de vroolijke lente altijd heerscht en de ijzige winter niet durft door te dringen, aanschouwen wij de Cyprische Venus. Voor haar staan de drie dienende Gratiën; de Lente-godin nadert, een schoone en bevallige figuur, evenals de Simonetta van de Stanze, gekleed in een met bloemen bezaaid wit gewaad, terwijl zij-met de blanke hand haar schoot vol bloesems ophoudt en de krullende lokken van haar gulden hoofd over het bescheiden en toch fiere voorhoofd vallen. Naast haar is Flora, en achter deze zweeft de blijde Zefier en maakt het groene gras met bloemen vroolijk. Ter zijde wijst Mercurius of Paris, in wiens gestalte en trekken wij Giuliano herkennen, hemelwaarts en boven zien wij Cupido, die een pijl op zijn hart richt *). At**** Wat Lorenzo il Magnifico betreft, is het niet noodig biografische aanteekeningen te geven en evenmin zullen wij ons met zijn geschriften uitvoerig bezig houden, want wij zijn gedwongen ons te beperken tot eenige werkelijk belangrijke schrijvers en kunstenaars, en ofschoon Lorenzo ongetwijfeld invloed heeft uitgeoefend op de ontwikkeling van de Italiaansche literatuur, niet alleen door zijn bescherming, maar ook door zijn werken, was hij zelf toch niets meer dan een zeer beschaafde literaire dilettante. Van zijn ijver als humanist en beschermheer van kunst en literatuur hebben wij reeds vele bewijzen genoemd. Zijn geestdrift voor de oudheid bleek niet slechts uit zijn cultus van Plato, die eenigszins den amateur verraadt, maar ook uit de buitengewoon kostbare collecties van munten, inscripties, handschriften en gedrukte klassieken en uit het feit, dat hij geleerden als Ficino, Landino, Lascaris, Poliziano en Pico begunstigde. Bovendien had hij vele klerken en vertalers in zijn dienst en schonk veel aan de bibliotheken van S. Marco en het klooster van Fiesole; en eindelijk richtte hij de ') Deze krachtige figuur is zeker Paris. Misschien wijst hij naar de gouden vruchten (een toespeling op de mythe van den appel) De pijl van Cupido schijnt eerder gericht op een van de Gratiën en niet op de middelste figuur, waarin sommigen Simonetta in willen herkennen. Botticelli's portretten van Simonetta, die Vasari noemt, zijn verloren. Sommigen beschouwen do drie dienaressen als Horae (jaargetijden). Inderdaad zijn in het Grieksch de Horae de Gratiën van de natuur en als zoodanig, bij Hesiodus, drie in aantal; ook Poliziano spreekt over drie jaargetijden, daar de ijzige winter niet in den tuin wordt toegelaten. Maar de drie Gratiën zijn ia de Grieksche poëzie de gewone dienaressen van Aphrodite (vgl. Homerus, Odyss. VIII, 364). 36ï ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Pisaansche universiteit weder op en steunde de jonge Florentijnsche; zijn werk is ook de inrichting van den Giardino Mediceo, waar Leonardo, Michelangelo en vele andere groote kunstenaars de sculptuur der ouden bestudeerden. Maar zijn geestdrift voor de Italiaansche taal was misschien van grooter belang. Toen hij nog jong was verzamelde hij, waarschijnlijk op aansporen van Alberti, oud-Italiaansche lyriek en zond daarvan een afschrift aan zijn vriend, Don Frederik, den lateren Koning van Napels, met een verhandeling, waarin hij de werken van Dante, Petrarca en Boccaccio prees en een welsprekend pleidooi hield voor het gebruik van den volgare % Dit deed hij later evenzoo in den Comento op zijn eigen Sonnetten, op dezelfde wijze als Dante in zijn Vita Nuova. Hij begunstigde niet alleen het gebruik van den volgare, hij gebruikte het zelf met wonderlijke gemakkelijkheid en schreef in zijn vrijen tijd ontelbare verzen, die de verbazing en toejuiching, al was het niet altijd de oprechte bewondering van zijn hovelingen opwekten2). En het kan niet ontkend worden dat deze stroom van gedichten voor ons van groote beteekenis is, voor zoo ver zij in hun zachten vorm ontelbare proeven geven van het Toskaansche idioom van die dagen en ook vele voorbeelden van populaire Florentijnsche straatliederen. Zonder twijfel gaf Lorenzo een stoot aan de Italiaansche letterkunde, maar of deze in de juiste richting was, is twijfelachtig. Middelmatige dichters kunnen dikwijls bestaan en bloeien door de gunst der menschen en couranten-goden, maar de weldadige invloed van dichterlijke middelmatigheid wordt daardoor zeer zeker niet bewezen. En dat middelmatigheid het hoogste is wat Lorenzo ooit bereikte, zal ieder toegeven, die nauwkeurig de Petrarchiaansch-Platonische sonnetten en Canzoni heeft doorgelezen en de verliefde Selve a'Amore met de bordpapieren mise-en-scene van een Vergiliaansche Gouden Eeuw, de Ovidiaansche spot-metamorphosis van de nymf Ambra in de rotsachtige basis van de nieuwe villa der Medici, .3 ,m' l***"* tevergeefs het gebeente van Dante van Ravenna terug te krijgen; maar ü k " bl'Jkbaar in het vonnis van verbanning te laten herroepen en liet een gelauwerde buste van den dichter in zijn iel San Giovanni plaatsen. Dit gebeurde kort nadat Landino zijn beroemde Commentaar had geschreven. " P|">' d'e ondanks rijn groote geleerdheid een armzalige of onoprechte criticus was, verklaarde, dat de lyrische poëzie van zijn beschermheer die van Dante overtrof. Poliziano prijst natuurlijk Lorenzo, doch meer in verband met de quantiteit dan de qualiteit: Quodque tuum studiumque vocant durumque laiorem, Hic tiii ludus erit. Fessus civilibus 362 LITERATUUR (1400—1500) Poggio a Caiano, het spottend-bucolisch gedicht Nencia, waarvan de aardige gedeelten waarschijnlijk aan Poliziano zijn te danken, de Corhtto, een navolging van Vergilius' Eclogae, de levendige maar dikwijls zeer kinderachtige Canti a ballo met de spottend-Horatiaansche carpe dient refreinen, de beruchte Canti Camascialescki en ten slotte de vrome Laude spiriluali. In verband met eenige, en niet weinige, van de Canti, vooral van de Canti Camascialescki rijst de vraag van de betamelijkheid, een vraag, die misschien als onbelangrijk op zijde wordt gezet door menschen, die evenals de oude Guarino, het doel van het leven als geheel verschillend beschouwen van het doel van de kunst. Maar ook voor hen is het misschien van belang te overwegen of het werkelijk de overtuiging was, dat de kunst nooit onzedelijk is, die Lorenzo toestond te schrijven en onder het gelach van de Carnaval-menigte te zingen, wat zeer zeker niemand voor iets anders kan houden dan voor de meest doellooze obsceniteiten, die geheel en al ontbloot zijn van den humor, die volgens Horatius dikwijls hooger kan staan dan de plechtigheid en die ook ver verwijderd zijn van het ruwste Shakesperiaansche realisme — of dat zijn beweegreden juist een neiging tot vuilheid was, die misschien als tegenstelling van den vromen gloed van zijn hymnen (Laude) verklaard kan worden door zijn dubbele natuur, waar Machiavelli op wijst.1) Maar er bestaat ook nog een andere mogelijkheid; en in dit verband kunnen wij niet alleen vele historici aanhalen, die verklaren, dat Lorenzo door den luister van de kunst elke neiging tot vrijheid onderdrukte, maar ook de woorden van den grootsten dichter van het tegenwoordige Italië. In zijn editie van Lorenzo's gedichten zegt Carducci, dat Lorenzo de Canti Camascialescki uitvond om het volk met zorgelooze vroolijkheid te bedwelmen en wellicht misbruikte hij de lauda spirituale om hun geest te deprimeeren, moedigde het vrome ascetisme aan en richtte hun aandacht hemelwaarts om zelf absoluut en veilig te kunnen regeeren. Ook Professor Villari die waarschijnlijk de eerste moderneautoriteitwas met betrekking tot deze periode van de Italiaansche historie, verklaart, ofschoon hij sommige der Carnaval-liederen een zekere kracht (brio) niet ontzegt, dat andere obceniteiten bevatten, waarop men M In Lorenzo waren, naar het schijnt, de dut ftrtone quasi con imiottibile congiunzione congtunte, soms toch duidelijk gescheiden. 363 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO thans zelfs geen toespeling zou maken en dat Lorenzo zelf de Carnaval-maskerades placht voor te bereiden en voor dat doel de beste beeldhouwers en schilders requireerde, opdat kunst en bevalligheid zouden helpen om het moreele bederf dieper te laten doordringen. Gardner beweert in zijn Story of Florence, dat Lorenzo in wulpsch begeeren zwelgde, niet zoozeer voor zich zelf als wel voor de opzettelijke corruptie van de Florentijnen. Maar er is in de gedichten van Lorenzo iets, wat nog stuitender is dan de obsceniteit. In een onvoltooid werk, geschreven in terza rima, II simposio of I Beoni (de dwazen) heeft hij ons een walgelijke en verachtelijke karikatuur van Dante's verheven stijl gegeven en eenigszins ook van zijn groot Visioen. Zelfs wanneer wij deze beschrijving van beestachtigheid als een satire op de dronkenschap beschouwen, is het toch onmogelijk om niet de diepste minachting en verontwaardiging te gevoelen, bij de gedachte aan een schrijver, die een dronken dwaas woorden in den mond legt, die een liederlijke toespeling bevatten op den aandoenlijken kreet van Christus aan het kruis. 364 HOOFDSTUK VII KUNST (1400—1500) WIJ hebben om het begin van de Renaissance der kunst aan te duiden het jaar 1425 genomen, waarin Ghiberti zijn tweede bronzen deur begon. Maar ofschoon men gemakkelijk verschillende perioden in de ontwikkeling van de nieuwe Italiaansche kunst kan aanwijzen, is het niet gemakkelijk de grenzen te bepalen, want zij gaan in elkander over als de verschillende deelen van den dag of als de kleuren van den regenboog. Het zal dus beter zijn in dit hoofdstuk over den Quattrocento te spreken als de periode van de Vroeg- en over den Quincento als die van de Laat-Renaissance der kunst. Evenals in de literatuur, zoo is het ook in de kunst een dwaling om de Renaissance slechts als een herleving te beschouwen. Het was een nieuwe geboorte, een nieuwe en oorspronkelijke uiting van den Italiaanschen geest, uitwendig gewijzigd zoowel ten goede als ten kwade door de klassieke herleving, maar in wezen onafhankelijk bij haar ontstaan en gedurende de eerste periode van haar ontwikkeling. Zooals in de vroege, schitterende, doch kortstondige manifestatie, waaraan wij de namen van Niccoló Pisano, Giotto, Arnolfo Cambio en Dante verbinden, zoo was ook in de zoogenaamde Renaissancebouwkunst van Brunelleschi en Michelozzo, in de beeldhouwkunst van Della Quercia, Donatello en Della Robbia, in de schilderkunst van Massaccio, Botticelli en Bellini, in de poëzie van Boiardo en Poliziano, de vormende geest zuiver Italiaansch. In geen van de werken van de groote Quattrocento schilders, beeldhouwers of architecten vindt men die zonderlinge affectatie van het classicisme, die zich in de volgende eeuw langzamerhand ontwikkelde en die ten slotte alles, wat van de vroege Renaissance kunst echt en levenskrachtig was, in grandiositeit en decoratieve pracht verstikte. 365 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO SCHILDERKUNST De schilderkunst van den Quattrocento zullen wij in twee gedeelten behandelen: (a) haar algemeene aard; [6) de verschillende scholen met eenige aanteekeningen over sommige groote kunstenaars. («) Men heeft dikwijls de opmerking gemaakt, dat de schilderkunst een veel beter middel is dan de beeldhouwkunst om de talrijke voorstellingen en gevoelens van den modernen geest uit te drukken. Het is alsof de witte glans, terwijl deze zijn weg nam door de eeuwen en in aanraking kwam met de oneindige afwisseling van het nieuwe gedachte, in ontelbare verschillende lichten en schaduwen en kleuren is overgegaan. Dit vermogen van de schilderkunst om zich aan te passen aan de steeds veranderende behoeften van den tijd en iets dragelijks voort te brengen met veel minder inspanning en kosten dan voor de sculptuur noodig was, is gedeeltelijk de oorzaak van het buitengewoon groote aantal der Renaissance schilders; en men kan thans duidelijk de neiging waarnemen om den zuiveren omtrek, waardoor de oudere schilderkunst dikwijls met de beeldhouwkunst wedijverde, te verlaten en den vagen omtrek, het perspectief, de uitwerking van licht en schaduw toe te passen, om des te beter de ware verhoudingen van de voorwerpen ten opzichte van ligging en licht en kleur te laten uitkomen, als ook om afstand en ruimte en vergezicht aan te geven in het oneindige, en beweging op een wijze, die geheel vreemd is aan de sculptuur. De Renaissance vond haar oorsprong in het verlangen naar bevrijding uit de boeien van het verleden, een verlangen, dat waarschijnlijk door elke nieuwe generatie wordt gevoeld en dat nu en dan onder gunstige voorwaarden erin slaagt zijn idealen te verwezenlijken, niet altijd ten voordeele van de wereld. In dit geval waren de idealen vreugde, vrijheid en persoonlijke recht, bevrijding van het middeleeuwsche ascetisme, middeleeuwsch priesterbedrog, middeleeuwsch dogma, bevrijding van den banvloek, die rustte op de natuurlijke rechten van den mensch, op de vrije gedachte en het zedelijke oordeel, bevrijding van traditioneele wet en gezag, dat zich zelf opwerpt, en teruggave van intellectueel en moreel zelfbestuur aan het individu. 366 KUNST (1400—1500) In de schilderkunst van den Quattrocento kan men deze idealen overal zien. Sinds het verdwijnen van de heidendsche kunst had de kerk de schilder- en mozaïek-kunst bijna geheel in haar dienst gehad. De nieuwe richting deed, ofschoon zij in hare hoogere uitingen geenszins anti-Christelijk was, hare rechtmatige aanspraken als mededingster van de kerk gelden; en de kunst verliet in niet geringe mate de huizen van God voor de huizen der menschen. Frescos van Paradijs en Hel, van religieuze onderwerpen, zooals Giotto en zijn volgelingen op last van de geestelijkheid op de muren van kerken en kloosters schilderden, worden nu zeldzaam, terwijl men in altaarstukken en andere religieuze schilderijen talrijke teekenen van de nieuwe aera aantreft. In de eerste plaats maakt het naturalisme zich kenbaar door de vele werkelijke portretten, niet alleen onder de toeschouwers, maar ook in de Madonnas, engelen, apostelen, heiligen, Magi e.a. Ten tweede blijkt de vreugde over de natuur zelf uit keurige omgeving en achtergrond, die in de vroegere kunst onbekend was of slechts even werd aangegeven. Ten derde blijkt de vreugde over kleur, vorm en geluid door de prachtige, bonte, rijke en schitterende gewaden, die een groote tegenstelling vormen met de sombere, plompe, uniforme kleeding van den Trecento *) en de veelvuldige verschijning van muziekinstrumenten als symbolen van het genot2). Ten slotte zien wij veel grooter schoonheid van lichaamsvormen en gelaatstrekken en grooter geluk in de uitdrukking. Maar behalve religieuze schilderijen vinden wij thans werken 1) B.v. de frescos van Giotto te Assisi en in de S. Croce. Dat mooie kleederen en muziek bij de vrootijke jonge Florentijnen omstreeks 1350 en vogue waren, blijkt uit het beroemden Campo Santo fresco te Pisa. Fil. Villani schrijft de nieuwe luxueuze mode toe aan de reactie na de pest van 1348, die op" dit fresco wordt voorgesteld door den Dood. Doch op het schilderij van den ouden Giovanni di Bicci {c. 1420) vinden wij nog het soutane-achtige gewaad, dat in Dante's tijd zoo gewoon was. Ongeveer 1390 werd de mode vroolijker en in den Quattrocento ontwikkelde zich hierin groote rijkdom en verscheidenheid, zooals wij kunnen zien bij Botticelli, de Lippi, Benozzo Gozzoli, de Bellini, Mantegna, Ghirlandaio, Pinturicchio en anderen. Zelfs in zijn tooneelen van den Hemel schildert Fra Angelico mooier en fraaier toiletten dan die van een balzaal. De brieven van Beatrice en Isabella d'Este staan dikwijls vol van allerlei verhalen over kleeding en juweeien. In de Cortegiano vindt men een interessante passage over het persoonlijk karakter in de kleeding ie. 1506). *) In de middeleeuwsche kunst bemerken wij niet veel van muziek behalve van de Gregoriaansche en Ambrosiaansche kerkmuziek en van den beroemden Guido van Arezzo (c. 1000 1050), die de moderne opteekening uitvond ; maar in den Trencento en later zien wij dikwijls voorstellingen van muziek-instrumenten. Giotto's Campanile met het reliëf van Jubal, Fra Angelico's engelenkoren, musiceerende Cherubijnen of putti van Melozzo, Rosselli e.a., RarTael's violist en S. Caecilia. Lodovico il Moro en Beatrice d'Este hielden veel van muziek. Beatrice en Isabella waren trotsch op haar mooie instrumenten, gemaakt door den beroemden Gusnasco. Leonardo da Vinei kwam als musicus aan het hof van Lodovico en als vervaardiger van een zeer bijzonder soort van luit. 367 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van geheel anderen aard, die niet gemaakt zijn voor een SX, °f °m dC ker V3n de Kerk den onwetenden en bijgeloovigen m te prenten, maar om de paleizen der rijken of soms ook de vergaderzalen van het volk te versieren portretten, ^-stukken, tooneelen van veldslagen van ^^iS^T^TS gr°0te PIechtigheden, allegorische en mythologische schilderijen, zooals de Primaverar en de Geboorte van Venus, en in al deze werken hebben wij dezelfde persoonlijke en naturalistische eigenschappen en J deze fde vreugde ln vrijheid, schoonheid en pracht.waarop w« reeds als een kenmerk van alle Renaissance schilderstukken hebben gewezen. Maar in het voorbijgaan moeten wij opmerken, da° ofschoon deze geestdrift voor vrijheid en vreugde den Renaissance-kunstenaar van de droevige onderworpenheid aan de Kerk bevrijdde, zij hem maar al te vaak aan een andere misschien nog droeviger slavernij overleverde, aan den dienst yan een rijken beschermheer of despoot, politiek of geestelijk; want het gebeurde zelden, en nog minder te Florence dan m sommige andere Italiaansche steden (met name Venetië,, dat de kunst steeg tot ware vrijheid en haar hoogste roeping vervulde, nl. den staat te dienen en het volk op te voeden Zij bleef zooals zoo juist is gezegd, in wezen un' arte signortle e cortigiana1). Wat de techniek betreft, bleef de schilderkunst van den Quattrocento nog vlak, met harde omtrekken en gebrekkige contrasten en bereikte niet de fijne vormen en het chiaroscuro van de volgende eeuw, maar toch ging zij in drie opzichten vooruit; ten eerste werd de kennis van de anatomie dieper dan die van Niccoló Pisano en Giotto ; ten tweede werden de wetten van het lijnperspectief ontdekt of het eerst geleerd en wetenschappelijk toegepast door Paolo Uccello (c 1430) • ten derde kwam het gebruik van olie. Dit laatste was in Florence reeds bekend in de dagen van Andrea del Castagno of misschien reeds omstreeks 1400, toen Cennini zijn verhandeling over de schilderkunst schreef; maar het werkelijk schilderen met olieverf, dat misschien door Van Eyck is uitgevonden werd nog slechts als proef en zonder succes door de Floren- vnor £e ber?e7lde '«keningen T.n Leonardo en Michelangelo (om van Vasari niet le soreken) voor de versiering van de groote vergaderzaal in den Palazzo Vecchio waren „ f SoeddireVvanvtraSlrT ^ FloreI"ij0-h« *»" ™* ^daan, behalve afschuwelijke 368 47- ' («) David van Donatello (b) david van verrocchio 3ós KUNST (1400—1500) tijnsche kunstenaars in den Quattrocento toegepast; vele van hun werken zijn deels in tempera deels in olie uitgevoerd; doch de olieverf werd niet voor 1473 ongeveer door de Bellini en andere Venetianen aangewend; het werd toen rechtstreeks uit de Nederlanden ingevoerd door Antonella da Messina en dadelijk met schitterende resultaten. (0) Wij hebben gezien, dat na den dood van Orcagna (1368) zoowel de beeldhouw- als de schilderkunst een dorre periode doormaakte, die men zou kunnen vergelijken met de tijd tusschen de eerste lentebloemen en de groote ontplooiing van den vroegen zomer. Met den Quattrocento begint de vroeg-Renaissance kunst. Een Italiaansch schilderij van den Quattrocento spreekt het dialect van zijn geboorteland. Wanneer wij zulk een kunstwerk willen begrijpen, zouden wij zijn dialect moeten leeren, zouden wij ons op de hoogte moeten stellen van de geschiedenis en natuurlijke omgeving van de geboorteplaats van den kunstenaar en-van zijn artistieke, sociale, politieke, religieuze omstandigheden en misschien ook van het klimaat; want ook dit heeft invloed op de methode van den schilder. Dit zien wij duidelijk, als wij Vlaamsche met Italiaansche, of Venetiaansche met Florentijnsche, of Florentijnsche schilderijen met Napolitaansche vergelijken en nog duidelijker wanneer wij een moderne aquarel beschouwen, die Rome van den Gianicolo of Napels van Posilipo voorstelt. Wij zullen thans eenige kenmerken van zes belangrijke scholen uit den Quattrocento aanwijzen en er eenige opmerkingen bijvoegen over sommige der voornaamste kunstenaars. (1) Florence en Toskane. De kunst van Fra Angelico C1387 1455) z°u men kunnen vergelijken met een meertje, dat op eenigen afstand ligt van den grooten stroom der Renaissance, een meertje van helder water, bestraald door het gouden hemellicht, overwelfd door een wolkenloos blauw en omlijst met ontelbare bloemen. Ofschoon hij een leerling was van Starnina (die ook de meester van Masolino was) en tot op zekere hoogte de methode van Lorenzo Monaco adopteerde, was hij toch in het wezen van zijn stijl oorspronkelijk behalve in den laatsten tijd van zijn leven en slaagde ook geen ander erin dit van hem te leeren. In zijn oudsten, karakteristieken stijl kunnen wij twee phasen onderscheiden. In de eene phase hebben wij een soort van verbreede 369 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO miniatura met keurig geschilderde tooneelen *)| dikwijls van een fantastische, verblindende, schaduwlooze wereld, waar de schitterende glans van licht, kleur en geluid, van 'goud en juweelen en van juichende muziek de glorie van een Hemel, die de menschelijke verbeelding te boven gaat, voorstelt.' De andere phase is verschillend, niet zoozeer in conceptie als wel in de voorstelling en vooral ook door het fresco. Hier wordt door zuivere, plechtige, doorschijnende kleuren en zachte, etherische omtrekken bijna evenveel bereikt als door Dante in zijn Paradiso. De fraaiste van deze werken zijn in de cellen en de gangen van het klooster van S. Marco. De latere, Romeinsche stijl van Fra Angelico, die waarschijnlijk onder invloed staat van Massacio, is elders beschreven; eveneens hebben wij reeds verhaald, hoe hij Rome bezocht en daar is gestorven. Hij leefde met de Dominikanen te Fiesole, later met hen te Cortona in ballingschap, daarna in den S. Marco als schilder en Prior, en eindelijk te Rome. Masaccio heeft in zijn kort leven (1400—28) werken voortgebracht, die het begin van een nieuwe aera in de Italiaansche schilderkunst aankondigen, waarin grootsche verbeeldingskracht en schoonheid met realistische waarheid, de kunst met de wetenschap zich verbindt. Masolino wordt als zijn meester genoemd en door Vasari hoogelijk geprezen om zijn vormen en de dolcezza van zijn vrouwelijke portretten; maar Vasari kende het werk van Masolino te Castiglione Olona niet, waardoor men kan zien, dat hij ver beneden Masaccio staat. Evenwel bestaat er bij de deskundigen nog verschil van meening over de vraag, in hoeverre de beroemde frescos in de Carmelieten-kerk (Florence) en in de S. Clemente (Rome) aan den ouderen schilder moeten worden toegekend. Deze Carmelieten-frescos van Masaccio werden door vele kunstenaars ijverig bestudeerd, ook door Michelangelo Buonarotti en Raffael. Men zegt, dat Raffael die zeven keer heeft gecopiëerd; en Michelangelo kreeg, terwijl hij die copiëerde, van zijn medeleerling Torreggiani een slag met den hamer, waardoor zijn neus werd gebroken. Bekend zijn de Adam en Eva onder den boom der kennis, die door sommigen aan M Zijn broeder, Fm Benedetto, was een beroemd miniatore. Vele prachtig geïllumineerde getijboeken kan men nog in de boekerij van S. Marco zien. De mooiste van Angelico's vroege altaarstukken (c. 1430) zijn de twee Kroningen van de Maagd, de een in het Louvre en de andere in de Uffizi. De groote triptiek iTabemacolo) in de Uffizi is terecht beroemd om de buitengewone schoonheid en bevalligheid van de kleine musiceerende engelen. 370 KUNST (1400—1500) Masolino wordt toegeschreven en de meer dramatische Verdrijving uit het Paradijs; hiervan werd de Eva door Raffael als voorbeeld genomen voor een dergelijk schilderstuk in de Loggie te Rome. Het Wonder van den stater staat ver verwijderd van de Giotteske kunst door de waardigheid van het menschelijk gelaat en lichaam en de machtige compositie; niet minder bewondering verdienen de Genezing van den Lamme en de Opwekking van Tabitha. Masaccio was waarschijnlijk nog (1426—7) bezig met zijn Carmelieten-frescos, die later zijn voltooid door Filippino Lippi, toen hij plotseling naar de Eeuwige Stad vertrok; misschiet! haalde zijn vriend Brunelleschi, die thans de S. Lorenzo en den koepel van de Florentijnsche Kathedraal bouwde, hem hiertoe over • en men zegt, dat hij daar is gestorven. Wellicht heeft Vasari het best over Masaccio's kunst geoordeeld; hij zegt, dat de menschen van de vroegere kunstenaars slechts portretten waren maar dat de zijne leven. Toch stelde Vasari zijn eigen werk boven dat van Masaccio, want het schijnt, dat hij de Vrieeenheid van dezen schilder (in de S. M. Novella) op droevige wijze heeft overgeschilderd. Het fresco is naar den zuidelijken muur gebracht en zeer beschadigd Paolo di Dono (Uccello) en Andrea del Castagno behoorden tot de naturalistische school i), waarvan ook Masaccio in zijn kort leven deel uitmaakte. Wij hebben reeds over Paolo gesproken als de schilder van het terra verde fresco in den Florentijnsche Duomo, John Hawkwood op zijn strijdros, tevens de eerste juiste voorstelling van een paard in de nieuwe kunst (zie plaat 5) Hij was ook de eerste groote autoriteit op het gebied van het perspectief. Bij voorkeur bestudeerde en schilderde hij dieren, vooral vogels; vandaar zijn bijnaam. Een van zijn beroemdste werken was een slag tusschen leeuwen en slangen, dat hij had uitgevoerd voor Lorence il Magnifico Veldslagen, waarin paarden op den voorgrond traden, werden by voorkeur door hem geschilderd. Een dergelijk schilderij bevindt zich m de National Gallery. Zijn meesferstuk was net i„ u V£T beschadlSde *rr* ^rde fresco van den Zondvloed m het Klooster van S. Maria Novella. Hier is zeer duidelijk 4"^èw^^^^bt^J^ ■dV°,D8e «"»"-«"■ -hilders met zich hl de kuns, openbaarde en hoe cïe rït-Xta v'„? T *» °?°<*'«° hoe de natuur moet opmerken, dat al deze aehild,.™ i„„ "JK':.y0"nen z'cn aan het oog voordoen. Men maar dat Masaccio ^.'Zl£^o^,*&£*^ '» C°™° *™*°». 371 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de hulpeloosheid van den mensch tegen de natuurkrachten aangeduid; maar ook in dit zijn grootste werk maakt hij slechts indruk door zijn nauwkeurigheid en moed. Andrea del Castagno, die wij reeds genoemd hebben in verband met het schilderen met olieverf, was misschien een grooter kunstenaar, want geen werk van Paolo evenaart in conceptie en compositie het Laatste Avondmaal van Andrea, een van zijn latere werken. Dit werk en de meeste andere van hem kan men nu in het Museum, eens het Refectorium, van S. Apollonia te Florence zien (plaat n). In de National Gallery is een Kruisiging van hem. Krachtige teekening, een sterk chiaroscuro en neiging tot ruwheid zijn de voornaamste kenmerken van dezen schilder. Twee latere werken van hem zijn een tamelijk dramatische St. George in een kleine kerk bij het zeestadje Lévanto en het vrij onaantrekkelijke terra verde portret van Niccoló da Tolentino te paard in den Florentijnschen Duomo, dat niet kan wedijveren met de John Hawkwood van Paolo Uccello. Filippo Lippi (1406—1469) was een wees en werd opgevoed in het Carmelieten-klooster. Hij legde de geloften af van den Carmelietenbroeder, maar toen onder leiding van Lorenzo Monaco en Massacio, die omstreeks 1424 zijn frescos in de Carmelietenkerk begon, zijn schilderstalent aan het licht kwam, werd het kloosterleven hem ondragelijk. Hij ging zwerven, werd, als wij Vasari en anderen mogen gelooven, bij Ancona gevangen genomen door Moorsche zeeroovers en bracht eenige jaren (c. 1431—34) als gevangene in Noord-Afrika door. Wij vinden hem in Florence terug onder de bescherming van Cosimo (die ook juist uit zijn ballingschap teruggekeerd was), waar hij een groot aantal religieuze schilderstukken maakt, ofschoon zijn levenswijze daarmede geenszins overeenstemt. Van 1456 tot 1464 ongeveer woonde hij te Prato, voornamelijk bezig met zijn beroemde frescos, de geschiedenis van Johannes den Dooper en den H. Stephanus. Hier haalde hij de non Lucrezia Buti over om met hem samen te leven, totdat eindelijk Paus Pius II aanbood hen beiden van hun geloften te ontslaan, hetgeen door den schilder misschien werd afgeslagen. Zijn laatste groote arbeid waren de frescos te Spoleto, waar hij stierf en begraven is. Hij verschilde zeer van zijn wetenschappelijk-naturalistische tijdgenooten, zooals Paolo Uccello, als ook van Masaccio, wiens krachtig en levendig realisme 372 KUNST (1400—1500) niet sprak tot zijn fijne aesthetische natuur; want ondanks het dramatische element in sommige van zijn werken, zooals in het beroemde Feest van Herodes en de Dans van Salome te Prato, die door Michelangelo zoo bewonderd werden, was hij meer geneigd tot hetgeen helder en schoon in de natuur en bevallig en liefelijk bij de menschen is, zooals men bijzonder goed kan zien in het gracieuze type van zijn Madonnas, welk type hij zoo aantrekkelijk vond in de persoon van Lucrezia, wier portret onder zijn latere werken voorkomt. Benozzo Gozzoli was een bekwaam leerling van Fra Angelico en verwierf buitengewone bedrevenheid in teekening, levendige kleur, uitgewerkte tooneelen en realistische portretten, zooals blijkt in zijn Processie van de Magi in het paleis der Medici plaat 28 en blz. 292) In den Pisaanschen Campo Santox) en te S. Gimignano zijn groote en interessante frescos van hem (onderwerpen uit het oude Testament en het leven van St. Augustinus), waaruit zijn bekwaamheid op dit gebied blijkt. Hij schijnt den lateren stijl van zijn meester te hebben geadopteerd, zooals wij dien zien in de Romeinschen frescos van Angelico. In zijn niet zeer gelukkige beoefening van de nieuwe wetenschappelijke methoden is hij natuurlijk eenigszins de meerdere van Angelico, wiens pogingen om het menschelijk lichaam weer te geven, in rust of beweging, elementair waren; maar hij mist alles, wat aan de kunst van Angelico haar waarde geeft. Verrocchio (1435—88) zal later als beeldhouwer onze aandacht vragen. Als schilder is hij voornamelijk belangrijk als een der meesters van Perugino en de eenige meester van Leonardo da Vinei. Zijn uitstekende anatomische kennis dreef hem meer naar de sculptuur dan naar de schilderkunst, die blijkbaar door hem meer als experiment dan als vak werd beoefend. Hij teekende vele kartons en begon te schilderen, zegt Vasari, maar liet het werk altijd onvoltooid. Verschillende portretten van vrouwen, een Annuntiatie in de Uffizi, misschien van zijn leerling Leonardo, een Madonna en kind in de National Gallery en een andere Madonna te Berlijn worden aan hem toegeschreven, maar het eenige schilderij, dat zeker van hem is en zich thans in de Uffizi bevindt, is de Doop van Christus, waarvan naar de overlevering beweert, een 373 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO prachtige knielende engel door Leonardo werd geschilderd. De schrale, bijna ascetisch magere figuur en de intense uitdrukking op dit schilderij zien wij ook bij Verocchio in zijn beelden (b.v. zijn David) en kunnen wij ook bij Leonardo aanwijzen. Over Botticelli (1446—1510) is reeds veel gezegd in verband met Lorenzo de' Medici en Poliziano. In zijn jeugd werkte hij onder Filippo Lippi te Prato en Florence. Hij trok weldra de aandacht van Lorenzo. In deze periode schilderde hij waarschijnlijk een van zijn religieuze werken, zooals de Magnificat Madonna. In 1474 vinden wij hem met Benozzo Gozzoli te Pisa. Bij zijn terugkeer kwam hij blijkbaar sterk onder den invloed van de geestdrift voor de klassieken, die aan het hof der Medici heerschte, en kort na de Giostra van 1475 schilderde hij de Primavera en de Geboorte van Venus, waarbij hij bezield werd door de Stanze van Poliziano. Wij mogen hélaas een ander werk niet onvermeld laten, de afzichtelijke voorstelling van de opgehangen samenzweerders op den muur van den Palazzo Vecchio (blz. 304) waartoe hij misschien gedwongen was. Daarna, ongeveer 1480, keerde Lorenzo van Napels terug en schilderde Botticelli zijn Pal/as en de Centaur; dan volgen waarschijnlijk de Magi (plaat 31) het prachtige portret van Giovanni di Cosimo (plaat 29) en de St. Augustinus in de Ognissanti kerk, waarmede de St. Hieronymus van Ghirlandaio op den tegenovergestelden muur tevergeefs tracht te wedijveren. Van 1481—1483 was hij te Rome met Perugino, Rosselli en Ghirlandaio bezig met de bekende frescos (Geschiedenis van Mozes) in de Sixtijnsche Kapel. Na zijn terugkomst schilderde hij eenige prachtige altaarstukken, waarvan de Madonna met de twee Johannes (Berlijn) voor de kerk van S. Spirito, die Brunelleschi onlangs voltooid had misschien de mooiste is. In 1489 begon Savonarola zijn wonderen invloed op Florence uit te oefenen en zooals wij hebben gezien was Botticelli een van de kunstenaars, die zeer onder den indruk waren van de denuntiaties van den moedigen Frate. Hij heeft waarschijnlijk geen van zijn werken verbrand, want zij waren niet onzedelijk, maar zijn schilderstukken droegen in het vervolg een ernstiger karakter. Hiertoe behooren de Aanbidding van het Kind Jezus1) l) Zie blz. 312, noot. De Florentijnen kozen waarschijnlijk Jezus Christin tweemaal tot hun Koning, eerst na de verdrijving van Piero (1495) en later in 1528 vóór de omverwerping van 374 KUNST (1400—1500) en een vreemde allegorische voorstelling van de Laster ontworpen naar het verhaal van Lucianus over een schilderij van den Griekschen schilder Apelles en blijkbaar gericht tegen de lasteraars van Savonarola (dus na diens dood in 1498 gemaakt), en de Geboorte van Christus, waar de engelen Savonarola en zijn mede-martelaars in den Hemel verwelkomen (National Gallery) v). Gedurende de laatste tien jaren van zijn leven vertoefde Botticelli meest in stilte op zijn kleine podere buiten de Porta S. Frediano en wijdde zijn tijd vooral aan de 84 illustraties, die hij voor de Divina Commedia maakte en die zich thans te Berlijn bevinden. Een van de weinige feiten uit het laatst van zijn leven is, dat hij met Leonardo da Vinei en andere kunstenaars de plaats uitzocht waar Michelangelo's David zou staan 2). Filippino Lippi (1457—1504), de zoon van Fra Filippo en Lucrezia Buti, een leerling van Botticelli, werd beroemd door de manier, waarop hij 27 jaar oud de frescos van Masaccio in de Carmelieten-kerk voltooide. Maar zijn grootheid ligt toch op een ander gebied, Zijn rustige, contemplatieve, religieuze voorstellingen, zijn Madonnas vooral, en zijn engelen brengen ons van de ideëele wereld een boodschap van grooter waarde dan deze dramatische en realistische frescos of die van de S. Maria sopra Minerva te Rome of die in de Strozzi kapel te Florence. In de Uffizi is een groot werk van hem, de Aanbidding der Magi met ongeveer dertig figuren, zeer belangrijk uit een historisch oogpunt, want het bevat portretten van eenige leden van het geslacht der Medici; maar velen van ons zullen waarschijnlijk een geheel ander werk als zijn meesterwerk beschouwen, dat snel verwelkende visioen van de Heilige Maagd onder de kinderlijke engelen, dat men nog kan zien dicht bij het klooster van Sta Margharita te Prato. Het is een van zijn latere werken (1498), maar hij is hier, misschien onder invloed van een herinnering aan zijn jeugd, teruggekeerd tot een type, dat ons aantrekt door de bevallige schoonheid van sommige van zijn vroegere schoonlokkige Madonnas 3) en waarbij hij wel- i!^?^li?tt0eilbS,en den ingang van den Palazzo v««h'° «n inscriptie werd geplaatst Jezus Ckrtstut rex Florentim fafuli. Hertog. Cosimo I veranderde dit in rex regum. •) De laoge Grieksche inscriptie geeft 1500 als datum aan. •) In 1873 werd hij naar de Accademia overgebracht. JfV. »ü? 5£,j>',TrÏÏd!\ ViHom van d'" H- Bernardus (Badia) en de prachtige Aaniiddmg van het Kmd (Uffizi) met het landschap in een blauwe nevel gehuld (plaat%z). 375 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO licht dacht aan zijn moeder, die eens een non was van datzelfde klooster te Prato. Ghirlandaio (1449—94) heeft zeer veel werken1), bijna alle van min of meer religieuzen aard, geproduceerd. Velen zijn belangwekkend wegens de realistische portretten van tijdgenooten, die hij als bijbelsche of kerkelijke personen heeft voorgesteld. Hij stond blijkbaar sterk onder invloed van de Vlaamsche kunst. Zijn bedrevenheid om kleederen, tapijten, allerlei sieraden, potten en pannen, en allerlei huisraad weer te geven is verbazingwekkend. Hij zou waarschijnlijk Parrhasius met een bedriegelijk geschilderd gordijn verschalkt hebben. Deze imitatieve bekwaamheid wordt soms ondergeschikt gemaakt aan een edele waardigheid in conceptie en compositie, waardoor sommige werken een echt artistieke waarde krijgen,' zooals de mooie Aanbidding van de Herders en de Roeping van den H. Petrus en dén H. Andreas (Sixtijnsche Kapel). Maar dit is zeldzaam, en het beste, wat men kan zeggen van zulke werken als de Santa Fina frescos te S. Gimignana, de H. Hieronymus van de Ognissanti frescos te Florence en de groote en veel geroemde frescos, die hij over werken van Orcagna heeft geschilderd, is dat zij soms de beste realistische imitaties evenaren, die men in moderne Academies en zalen kan zien, en dat het dikwijls werkelijk interessant is te weten, hoe Landino, Poliziano, Ficino, Giovanna Tornabuoni en' andere beroemde menschen van dien tijd eruit zagen, als ook de kunstenaar zelf en misschien de groote zeereiziger Amerigo Vespucci. Ghirlandaio stierf aan de pest op vier en veertig jarigen leeftijd. Tot zijn leerlingen behooren Granacci (plaat 34) en Michelangelo. (2) Umbrië en de Marken. In het begin van den Quattrocento vinden wij in Umbrië en in de mooie en bergachtige streek ten noord-oosten van Perugia en Assisi, een schilderschool, die zich onderscheidde door een rustige en eenigszins ernstige schoonheid, die, ofschoon zij misschien onder den invloed van de Sieneeschen kunst en Fra Angelico is ontstaan, toch een eigen karakter bezit. De voornaamste Umbrische kunstenaar van deze periode was Gentile van Fabriano; een van zijn meesterwerken, de Aanbidding van de Magi(plaat 42) bevindt zich in de Florentijnsche Accademia, waar het een fraai pendant Hij verheugde zich zoozeer in de productie alleen, dat lm verlangde in staat te zijn al de stadsmuren van Florence m« k-t-1.1 -va V 376 48. Madonna en Kind, van Andrea della Robbia 376 KUNST (1400—1500) vormt voor Ghirlandaio's Aanbidding van de Herders. Toen hij nog jong was, vertoefde hij verscheidene jaren te Venetië, waar hij het paleis van den Doge met zijne werken versierde. Van hem leerde Jacopo Bellini de nieuwe en fraaie Umbrische methode, die een speciaal Venetiaansch type ontwikkelde en het kenmerk werd van de school der Bellini. De tweede groote schilder van deze landstreken was Piero della Francesca (c. 1423—22) geboren bij de Toskaansche grens, in de Apennijnen ten oosten van Arezzo. Hij studeerde misschien eerst onder leiding van Gentile en daarna van Domenico Veneziano te Perugia en te Florence, waar hij een vriend werd van Andrea del Castagno. *) Zijn schilderijen, vooral zijn portretten (vgl. plaat 39) zijn soms echte Umbrische kunstwerken, even keurig afgewerkt als die van Perugino en zijn landschappen bezitten eveneens een schoonheid, die aan Perugino doet denken. Maar te Florence adopteerde hij het moediger naturalisme van Domenico, Andrea en Paolo Uccello en bestudeerde ijverig de frescos van Masaccio, zooals Raffael en Michelangelo dat later deden. Aldus verwierf hij zich bedrevenheid in twee stijlen; en deze twee volkomen verschillende stijlen — de eene zeer krachtig, plastisch en dramatisch, de andere rustig en gewichtig, komen levendig tot uiting bij twee beroemde Umbriërs, die beiden waarschijnlijk leerlingen van hem waren, Signorelli van Cortona, den voorlooper van Michelangelo en Perugino, den meester van Raffael.2) De schilderstukken van Signorelli (b.v. de tooneelen uit het leven van Mozes in de Sixtijnsche kapel en de grootsche frescos te Orvieto, die Morelli de prachtigste van alle quattrocento frescos noemt) vertoonen soms een bijna Michelangèleske kracht en ofschoon zij niet de fantastische verhevenheid van Michelangelo's werken bezitten, zijn zij toch van groot belang als werken van een leerling van Perugino en als de Umbrische ontwikkeling van den grooten Florentijnschen stijl, die door Masaccio is begonnen, den stijl, die zoowel door zijn grootschheid als door zijn terribilita de Italiaansche schilderskunst zou beheerschen en ook Raffael zou doen zwichten voor den invloed Beroemd uïS^L1™"1 het »chUde™n ">=' "Meycrf nu toegepast door Domenico en Andrea. gebouwd. MCO m" P'er0 'n den Tempi0 ««'"««"O «« Rimini, die door Alberti". een leerhnf w."™ westei ™ \BdcI.- In Botticelli's Venus enz. hebben wij klassieke onderwerpen, in Leonardo's teekeningen voor den Palazzo Vecchio wereldlijke, in Pinturicchio's Piccolomini frescos te Siena en bij Benozzo Gozzoli half-religieuze portretkunst en narratieve kunst, doch zoo iets is zeldzaam. De historische en mythologische frescos in de Vatikaan-Staxz? werden door Raffael en zijn leerlingen eerst na den dood van Gentile (1507) geschilderd. 380 KUNST (1400—1500) zonneschijn van de Bellini-school. Hij is hard en onachtzaam, soms zelfs ruw, maar zijn composities hebben een buitengewone kracht. Zijn belangrijkste werken zijn de zeer dramatische negen doeken, die thans in de Accademia zich bevinden, waarop hij de legende van de H. Ursula schilderde, als ook de meesterlijke, doch soms, wat de conceptie betreft, al te heerschzuchtige en onvriendelijke schilderstukken, die 'in de kleine kapel of school der Schiavoni (Dalmatiërs) bij het Venetiaansche Arsenaal voorstellingen geven uit het leven van den H. George en den H. Hieronymus. Het verband tusschen Carpaccio en den stichter van de groote Venetiaansche school van de volgende eeuw, Giorgione, zullen wij behandelen bij de kunst van den Cinquecento. (4) Emilia en Lombarije. Van de Quattrocento-schilders, die in de steden van Emilia geboren zijn, waren Melozzo van Forli (1438—1494) en Francia van Bologna (1450—1517) de grootste. Grooter dan deze twee was inderdaad Mantegna, die tot zijn dertigste jaar voornamelijk te Padua en Venetië leefde; maar hij werkte meer dan veertig jaar te Mantua, dat evenals Verona, ofschoon het in 1405 door Venetië was geannexeerd, feitelijk toch meer tot Lombardije of Emilia dan tot Venetië kan gerekend worden. Het is dus moeilijk dezen grooten Paduaanschen of Mantuaanschen schilder, die niet alleen op de Venetiaansche en Duitsche, maar ook op de kunst in Emilia en Umbrië grooten invloed heeft uitgeoefend, in een bepaalde groep te plaatsen. Melozzo van Forli, wiens frescos te Rome wij elders (blz. 228) beschreven hebben, was misschien eerst een leerling van Mantegna. De invloed van Mantegna blijkt duidelijk in het perspectief van de beroemde frescos in de apsis en op het plafond van de SS. Apostoli, waarvan de overblijfselen (o.a. de bekende musiceerende engelen) nog te zien zijn i» de Sacristij van den St. Pieter. Maar hfewerd een groot bewonderaar en vriend van Francesca. Deze twee waren waarschijnlijk samen te Urbino, toen Francesco daar het portret schilderde van Federigo di Montefeltro (plaat 39) en Melozzo voor den hertog de mooie allegorische figuren schilderde, waarvan er twee (Muziek en Rhetoriek) in de National Cnutery zijn. Een buitengewoon schoone figuur is ook Gabriel !T tt« Annuntiatie< die onlangs is ontdekt en zich thans in de Uffizi bevindt. Het geeft een juisten indruk van Melozzo's 38l ITALIË VAN DANTE TOT TASSO liefde voor kracht en beweging, want de engel is geschilderd, alsof hij zich juist neerstrijkt, buiten adem en nauwelijks in staat zijn voortwaartsche beweging in te houden. Francia van Bologna, jonger dan Melozzo, ongeveer een tijdgenoot van Perugino, Botticelli, Ghirlandaio en Leonardo da Vinei, werd het eerst beroemd als goudsmid en medailleur. In het schilderen aanvaardde hij langzamerhand een eenvoudigen en strengen stijl en deed afstand van al de schitterende tronen, marmeren reliëfs en guirlandes waarop Mantegna zoo gesteld was. Zijn schilderijen, waarvan men er vele in de Bologna Accademia en in andere musea kan zien, maken een aangenamen indruk door hun eenvoudige, niet geaffecteerde compositie en hun bescheiden rustigen geest. Een groot vriend van Francia was Costa, bekend als de Ferrareesche Perugino. Het verhaal van Vasari, dat Francia van melancholie stierf, nadat hij de St. Cecilia van Raffael had gezien, schijnt in tegenspraak te zijn met het feit, dat hij een allervriendelijkst sonnet aan zijn jongen mededinger opdroeg, waarin hij hem roem voorspelde, en dat Raffael een brief schreef vol bewondering over de belle e devote Madonne van den ouden Bologneeschen kunstenaar. De schilders van Lombardije voor de komst Leonardo da Vinei te Milaan (c. 1482) zijn niet van groot belang. In het hoofdstuk over Milaan hebben wij Foppa en anderen vermeld. Hun stijl was ernstig en streng en had eenigen invloed op Leonardo; misschien werd hierdoor zijn neiging tot „zoetheid" eenigszins getemperd, een neiging, die hij zelf overwon door zijn heerschappij over den vorm, die echter verkeerdelijk werkte onder zijn navolgers. (5) Rome en Napels waren reeds in den Quattrocento zooals wij zagen, de tijdelijke verblijfplaatsen van eenige groote kunstenaars, maar noch zij noch eenige andere stad of streek van Zuid-Italië bracht in dezen tijd beroemde schilders voort, uitgezonderd Antonello van Messina, die misschien het schilderen met olieverf van Vlaanderen naar Venetië heeft overgebracht. Zijn werken zijn zeldzaam. Zijn portretten, waarvan er zich twee te Milaan, bevinden zijn belangrijk als realistische reproducties van het menschelijk gelaat. BEELDHOUWKUNST De ontwikkeling van de Italiaansche kunst kan men verdeden in (1) Prae-Renaissance, tot 1425, (2) Vroeg-Renais- 382 KUNST (1400—1500) sance (1425—1470), (3) Midden-Renaissance (1470—1500), (4) Hoog-, klassieke, Renaissance (1500—1550), gevolgd door een snellen achteruitgang1); daarna, aan het einde van de eeuw, een herleving, schoon, voorbijgaand, bedriegelijk als een naglans. Deze verdeeling kan niet nauwkeurig toegepast worden op alle drie kunsten, schilder-, beeldhouwkunst en architectuur en evenmin op alle deelen van Italië op dezelfde wijze. Veel minder toepasselijk nog is deze verdeeling op andere landen. In onze hoofdstukken over kunst is zij echter dikwijls bruikbaar. Zoo zullen wij thans voornamelijk de sculptuur van de Vroeg- en Midden-Italiaansche Renaissance behandelen en ons vooral bezig houden met Toskaansche beeldhouwers. Wij hebben reeds opgemerkt, dat de nieuwe Toskaansche beeldhouwkunst, zelfs in de dagen van Niccoló en Giovanni Pisano, niet alleen zuivere navolging van antieke modellen was. Het was een nieuwe loot geënt op den ouden stam en wij zien vele, weelderige loten van verschillende soort, want er bestaat een duidelijk verschil tusschen sommige beeldhouwers van den Quattrocento. Della Guercia schijnt Michelangelo voor te gaan in kracht en in een schoonheid, die uit kracht is geboren; Ghiberti zouden wij, ten minste wat zijn latere werken betreft, een schilder in brons kunnen noemen; Donatello's levendig, krachtig naturalisme kan men oorspronkelijkheid niet ontzeggen; eenige eigenaardigheden van Verrocchio, de intensiteit b.v., die wij in den David zien en het meesterschap in ruiter-sculptuur, dat wij in den Colleone bewonderen, waren machtige invloeden op het genie van Leonardo da Vinei; en evenmin moeten wij de beide groote Della Robbias vergeten, wier werken, onaangetast door het classicisme, een geest toonen, die bijna Grieksch is in zijn kracht om schoone dingen voort te brengen. ****** Tusschen Orcagna en den Quattrocento hebben wij evenals bij de schilderkunst is opgemerkt, een onvruchtbare periode van ongeveer dertig jaar, maar omstreeks het begin van de eeuw treffen wij een groep jonge kunstenaars aan, die de stichters werden van de groote school der Vroeg-Renaissance ffii\ri«rf'■n'Vf'° °V>:rlee,« h" be?in van dit verval' •«« hij zeker had bijgedragen, ian Gaïilèö m hetzelfde Jaar werd de nicuwe wetenschap geboren in den persoon 383 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO sculptuur. De voornaamste van dezen waren Della Quercia Brunelleschi, Ghiberti en Donatello. Weldra volgden Luca della Robbia en de Rossellini en daarna Desiderio van Settignano, Mino van Fiesole, Verrocchio, Andrea della Robbia en Benedetto van Maiano. Een paar woorden over deze artisten vaThnnTn t0°nen' h°e Zij in de historis<*e gebeurtenissen werken is J PaSSCn " ^ de Waarde en de aard van hun h.f?eHLGIierCia vai\Siena> bijgenaamd Jacopo della Fonte, besteedde tien jaren (1409-1419) aan het ontwerpen en ver^ vaardigen van de prachtige, thans gerestaureerde fontein, i-onte Gaia, op de piazza van den Palazzo Pubblico te Siena! De krachtige dramatische actie van deze reliëfs, die de Schepping van den Mensch, de Verdrijving uit Eden en dergelijke onderwerpen voorstelden, kan men nog waarnemen in de overblijfselen van de origineelen, die in de Opera del Duomo worden bewaard. Een ander belangrijk werk, dat hem waarschijnlijk nog langer bezig hield (c. 1425-1438), was een lange rij van kleinere reliëfs in denzelfden stijl, op de pilaren en het frontespice van de groote kerk van S. Petronio te Bologna. Maar het meest beroemd is misschien een van zijn eerste werken het monument van Ilaria, de gemalin van een der oproerige, barbaarsche Guinigi, in de kathedraal van Lucca (plaat 44)! De bevallige liggende figuur gekleed in een eenvoudig gewaad met het rustige, vriendelijke gelaat en de gesloten oogen, is in Renaissance-sculptuur de eerste openbaring van verheven schoonheid. Over Brunelleschi zullen wij vooral in verband met de architectuur spreken. Er bestaan echter twee interessante beeldhouwwerken van hem; een van deze is zeer belangrijk, omdat het de oorzaak was van zijn besluit om de sculptuur vaarwel te zeggen en zich naar Rome te begeven om daar architectuur te studeeren. Er is in de S. Croce een groot houten crucifix van Donatello, ongeveer levensgroot, en een ander, dat er eenigszins op gelijkt, van Brunelleschi in de b. Maria Novella dicht bij de wondere frescos van Orcagna Donatello vroeg, zooals Vasari vertelt, de meening van zijn vriend over dit crucifix en toen Brunelleschi nogal onvriendelijk hem zeide, dat hij een amiadino in plaats van een Christus aan het Kruis had geplaatst, antwoordde hïi: Nppm H»n 384 49- De Certosa te Pavia 384 KUNST (1400—1500) hout en maak er zelf een!" Brunelleschi deed dit in het geheim en toen Donatello het zag, liet hij van verbazing de eieren, die hij van de markt naar huis droeg, vallen. Het andere beeldhouwwerk van Brunelleschi kan men zien in den Bargello. Het is het bronzen reliëf (het Offer van Abraham) dat hij aanbood in den wedstrijd tegen verscheidene kunstenaars, onder wie ook Della Guercia zich bevond, toen de tweede bronzen deuren van het Baptisterium moesten vervaardigd worden. Het reliëf van Ghiberti, die den wedstrijd won hangt dicht bij dat van Brunelleschi en overtreft het zonder twijfel door de rust en prachtige omtrekken. Men zal zich herinneren, dat een van de rechters bij deze gelegenheid Giovanni di Bicci, een der eerste Medici, was. Ghiberti en de twee beroemde deuren van het Baptisterium hebben wij reeds besproken (zie blz. 180 en plaat 14) en wij hebben gewezen op het treffende verschil tusschen beiden Men zal zich herinneren, dat Andrea Pisano (c. 1330—36) de eerste van de drie schitterende bronzen deuren vervaardigde die nog steeds het Florentijnsche Baptisterium versieren en dat Ghiberti gelijk zoo juist is gezegd, werd gekozen (1402) om de tweede te maken. In deze tweede deur behield hij den eenvoudige en edelen stijl, dien Andrea zeventig jaar te voren (plaat 13) had aangewend; behalve een zekere bevalligheid in de compositie en fraaie omtrekken draagt het werk geheel Met karakter van de Vroeg-Renaissance kunst. Maar het verschil tusschen deze oudste deur van hem en de latere waaraan hij bijna dadelijk na de eerste begon, is zoo groot' dat zonder twijfel in dien tijd een zeer gewichtige verandering in zijn denkbeelden, en ook in die van anderen, vooral van Donatello, omtrent het doel en de methoden van de beeldhouwkunst plaats vond. Zoo treffend wijzen twee werken van trhiberti deze belangrijke verandering aan, dat men het jaar 142S, waarin hij aan de laatste deur begon, zeker mag beschouwen als het begin van een nieuwe aera in de sculptuur de aera van de Renaissance. De schoonheid van deze bronzen reliëfs kan men gemakkelijker voelen dan beschrijven. Men kan met veel gevoel spreken over hun bevalligheid of met veel geleerdheid over den wonderen indruk, dien zij geven van grootte, ruimte en afstand; men kan verzekeren dat het perspectief en de reliefkunst zoo volmaakt zijn, dat in geen ander dergelijk werk zulk een diepte is bereikt en zoovele 385 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO figuren zijn aangebracht zonder eenig sensatie van onnoodig gedrang te veroorzaken .... enz. Maar il lungo studio e il grande atnore houdt ons op een afstand en laat de menschen hun meeningen vormen, terwijl wij slechts opmerken, dat het beter is niet te haastig een werk te beoordeelen, waaraan Ghiberti meer dan kwarteeuw heeft besteed en waarvan Michelangelo zeide, dat het waard was om de Poort van het Paradijs te versieren. Andere beeldhouwwerken van hem zijn zeldzaam. Er bestaan drie prachtige bronzen standbeelden (Johannes de Dooper, St. Mattheus, St. Stephanus) van hem, die nog steeds het uitwendige van de Orsanmichele versieren. Een feit, dat Ghiberti in verband brengt met historische gebeurtenissen, is, dat hij voor Paus Eugenius IV bij gelegenheid van het Florentijnsche Concilie van 1439 een tiara maakte, die 30.000 gouden dukaten waard was en waarvoor niet minder dan vijf en een half pond parels en juweelen gebruikt was, naar men vertelde. Donatello geeft ons in de sculptuur, evenals Brunelleschi in de architectuur, een zeer duidelijk voorbeeld van de nieuwe krachtige ontwikkeling, die wij hebben vergeleken met een bloeiende ent op den sterken, diep wortelenden stam van de oude kunst. Zijn genie, misschien een erfenis van Etruscische (of Aegaeische) voorouders, was stoutmoedig en dreef hem naar een realistisch naturalisme, dat geneigd was uit te loopen op een vertooning van kracht zonder schoonheid, zooals wij dat bij eenige der meer origineele Quattrocento schilders zagen. Maar zijn gevoelige artistieke natuur ondervond sterk den invloed van de schoonheid en adel der antieke kunst, zoodat wij in zijn mooiste werken een combinatie hebben van bevalligheid en kracht, waardoor hij Michelangelo evenaart; ja zelfs wint hij ons vaker door zijn menschelijk gevoel in plaats van ons te overweldigen door giganteske terribilith. De grootheid van Donatello blijkt uit het feit, dat hij de eerste Italiaan was, die de beeldhouwkunst in haar eer als onafhankelijke kunst herstelde. Tot dusverre was de Italiaansche sculptuur de ancilla van de architectuur geweest. Er bestonden inderdaad wel vrije standbeelden behalve de antieken, b.v. vele beelden van Heiligen en Pausen, en zelfs ruiterstandbeelden, zooals die van de Scaligers te Verona, van St. Martinus te Lucca enz., maar zij waren, evenals de beelden 386 KUNST (1400—1500) op graftomben (b.v. de Ilaria van Della Quercia) evenzeer dienstbaar gemaakt aan het decoratief of andere behoeften van de architectuur als de reliëfs. De David van Donatello was na ongeveer duizend jaar het eerste in Itahë vervaardigd* standbeeld, dat een onafhankelijk kunstwerk was. x\ De voornaamste werken van Donatello zijn: de prachtige Atmuntiatie, een pütra serena reliëf in de S. Croce, misschien een van zijn eerste creaties (c. 1408 ?), St. Petrus (?) en St. Marcus (c. 1413) en de beroemde St. George (1415—1416) aan de buitenzijde van de Orsanmichele (plaat 45), beelden in de nissen van Giotto's Campanile, van welke de Zuccone2) (kaalkop) misschien het meest bekend is, de David (plaat 47a) en de Judith, beide (c. 1432 en 1440) voor Cosimo gemaakt en eerst geplaatst in den binnenhof van het nieuwe kostbare paleis (thans de Riccardi); misschien waren deze beelden een van de oorzaken van zijn ballingschap; de onbeschrijfelijk schoone Cantona (plaat 46), het schitterende bronzen ruiterbeeld van Gattamelata te Padua (blz. 263 n). De bronzen reliëfs van den S. Lorenzo kansel die door Donatello zijn ontworpen toen hy omstreeks 75 jaar was en die voornamelijk door zijn leerlingen zijn vervaardigd, zijn overladen, theatraal en missen de aantrekkelijkheid van de dansende putti op den merkwaardigen buitenkansel van de Prato kathedraal. Luca della Robbia (1400—1482) heeft éen groot beeldhouwwerk in marmer vervaardigd (1431), de prachtige Cantoria voor de Florentijnsche kathedraal, die zich thans, evenals de Cantona van Donatello, in de Opera del Duomo bevindt: later maakte hij met Michelozzo de schoone bronzen deuren van de Nieuwe Sacristij, die Lorenzo de' Medici het leven redden; maar hij is vooral beroemd om zijn talrijke en dikwijls buitengewoon bevallige hoog-reliefs in terracotta bedekt met gUzuur, waarvan hij de samenstelling had ontdekt of weder ledeeld^De11 t ^ ^ leerlin8en had mede' gedeeld De figuren van Luca's reliëfs zijn meestal zuiver ™« Ü?-er W,ein,g gek,eurde détails, tegen een achtergrond verachtig blauw. De onderwerpen zijn bijna altijd van £ ~sasa^aXïïr- t deriek,e voor een bepaalde oraeevinir om v„„ — 1 ursanmicnele maakte, bestemd in den Bargello, heeft men efn "mitattë van lftn ^ 'f W°rden be2ien- De St' 'hans kan van alle zijden even goed^rien worden * * ""S m°"eD gmn- Ma« de «eed.*^Preek" |'Sprlekl"'^ D°™'"°- TerK^i h» «— "^.e, zegt Vasari, riep hij 387 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO religieuzen aard en de mooiste van deze werken zijn degene, die de Maagd met haar Kind voorstellen. Blijkbaar hebben de Herleving der Klassieken en de Sturm und Drang van de Renaissance geen invloed op Luca gehad; maar zijn zuiver religieuze en zuiver Italiaansche kunst bezit veel meer van de rust, die de Grieksche sculptuur kenmerkt, dan men bij Donatello kan vinden. *) Wanneer men naar een Luca of een Andrea. kijkt, denkt men onwillekeurig aan een aandoenlijke Attische stele (grafsteen) of aan Parthenon-fries. Andrea voegde aan den eenigszins strengen stijl van zijn oom een buitengewone bevalligheid toe. Hij bracht de kleuren met grooter vrijheid aan, vooral in het rijke lijstwerk van bloemen en vruchten (plaat 48). Ieder kent zijn bekoorlijke putti (kleine kinderen), waarmede hij de Ospedale degli Innocenti (vondelingenhuis) van Brunelleschi te Florence versierde. Eenige schoone Madonnas kan men in den Museo Nazionale zien; en in talrijke kerken in Toscane bevinden zich zgn. Della Robbias, waarvan vele zonder twijfel door Luca of Andrea of door Giovanni, den zoon van Andrea, vervaardigd zijn. De werken van Giovanni zijn zeer talrijk. Zij toonen een grooten achteruitgang in rust en waardigheid. Kleuren worden ook zonder eenige artistieke beperking aangewend, zoodat men soms den indruk krijgt van een groenten-tentoonstelling. Er bestaat één mooi en origineel werk van Giovanni, de Zeven Werken der Barmhartigheid, een groot, levendig gekleurd fries van de Ospedale del Ceppo te Pistoia. Het dateert uit zijn laatste jaren (1525 —1529) en is in een zeer realistischen en dramatischen stijl, zeer verschillend van de gewone Della Robbias. Wij hebben reeds over Verrocchio gesproken als schilder en als meester van Leonardo da Vinei. Als beeldhouwer was hij de beste leerling van Donatello. Maar zijn genie verschilde veel van het genie van zijn meester. Vasari toont zich een slecht kunstcriticus, wanneer hij spreekt van Verrocchio's onoorspronkelijke, met moeite verkregen maniera dura e crudetta; wij moeten dit veel eer toeschrijven aan zijn idealisme, zijn instinctieven afkeer van het overtollige en het zinnelijk aantrekkelijke en aan zijn machtige heerschappij over den vorm, die zijn leerling Leonardo in nog hoogere mate bezat. De neiging van zijn genie kan men zien in zijn keuze van L) De onrust, die zelfs in den waardigen St. George schuilt, deed Michelangelo, toen hg het beeld het eerst zag, uitroepen : „Voorwaarts marsch 1" 388 KUNST (1400—1500) het brons in plaats van het marmer; het brons toch geeft beter de scherpe, lenige, gespierde energie weer dan de Junonische schoonheid en zwaargebouwde Herculische kracht, die beeldhouwers als Michelangelo in marmer bereiken In den Ongeloovigen Thomas (aan de buitenzijde van de Orsanmichele) komt dit niet zoo goed tot uiting door de zware draperie, maar in den David (plaat 47Ó) ziet men dit dadelijk; en het ruiterstandbeeld van Colleone is misschien het prachtigste werk, het meest Grieksch door zijn zichzelf beheerschende kracht, dat ooit door een modernen kunstenaar in brons is vervaardigd. ]) Behalve deze acht waren er nog andere Toskaansche beeldhouwers; sommige van deze waren meer bekwame handwerkslieden dan groote kunstenaars, maar maakten zich toch zeer verdienstelijk; want zij brachten het enthusiasme en de nieuwe techniek naar andere streken van Italië en heten ons in Toskane een groot aantal bekoorlijke monumenten na. Bernardo Rossellini {c. 1409—1464) was een uitstekend architect, maar ontwierp ook eenige prachtige graftomben De beste van deze is de tombe van den beroemde geleerde Leonardo Bruni (in de S. Croce). Het is waarschijnlijk het eerste voorbeeld van het welbekende type van de Renaissance tombe, waarbij zich boven de sarcophagus en de liggende figuur een diepe, klassieke boog verheft in plaats van een Gothische tabernakel of gordijnen, zooals bij de Cosmati graftomben (zie ook plaat 36). Bernardo's broeder Antonio was meer beeldhouwer dan architect. Zijn beroemste werk is de tombe van den jeugdigen Infante Kardinaal van Portugal in de kerk van S. Miniato. Waarschijnlijk heeft Antonio (volgens sommigen Bernardo) den bekoorlijken tondo van de Madonna del Latte vervaardigd, die zich bevindt boven de tombe van den trouwen aanhanger der Medici, Nori in de b. Croce (blz. 303 «.). Desiderio da Settignano (1428-1464) was de eerste van een schoo van Florentijnsche beeldhouwers, wier werken door bevalligheid uitmunten. Zijn beste werk is de tombe Va" Carl° MarsuPpini hl de S. Croce. Zijn Sacramentskast «L^ttS^ UTd0i F*™ d°°r L« Zie plaat *4 tombe van Piero Gottoso en ziin broeder f l. '-Tc d" «nTO"dig= maar mooie bekende^,™ me, de y^h1»^^^^^^^^^^»^» « de 389 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO in de S. Lorenzo wordt beschouwd als een van de mooiste voorbeelden van bevallige ornamentatie. Mino da Fiesole (1431—1484) wordt door Vasari geprezen, die van zegt dat hij den stichter van de school heeft overtroffen; maar Vasari was niet in staat te zien, dat de superioriteit van Mino berustte op zijn juist gevoel voor waren klassieken vorm. Dit kan men waarnemen in vele prachtige tomben, die hij heeft ontworpen, want evenals de anderen van deze groep, maakte hij voornamelijk busten, tomben en decoratieve reliëfs. In de Florentijnsche Badia bevinden zich drie monumenten van hem, van welke de tombe van den beroemden Markies Ugo wel de belangrijkste is (Italië in de Middeleeuwen blz. 385); te Rome vervaardigde hij o.a. de tombe van Paulus II (in de Grotte van den Sint Pieter) en die van den Kardinaal della Rovere (S. M. del Popoio) en van Kardinaal Pietro Riario (SS. Apostoli) *). De beide broeders Giuliano en Benedetto van Maiano, een dorp, dat tusschen Fiesole en Settignano ligt, zijn vooral belangrijk als architecten van de Porta Capuana en den Palazzo Strozzi, maar zij waren ook beeldhouwers; de kansel van Benedetto in de S. Croce met zijn vijf reliëfs in den stijl van Ghiberti, die tooneelen uit het leven van S. Francesco van Assisi voorstellen, wordt dikwijls de mooiste Renaissance kansel in Italië genoemd. Vele tomben en andere werken van Benedetto bevinden zich te Florence, Prato, Siena, Faenza enz.; buitengewoon fraai is het altaarscherm van S. Bartoldo in de S. Agostino te S. Gimignano, ofschoon de figuren misschien al te bevallig zijn. Een ander bekende Toskaansche beeldhouwer van dezen tijd is Civitali van Lucca (1435—1501), wiens werken in de kathedralen van Lucca en Genua (vooral zijn Adam en Eva te Genua) nog wel iets meer vertoonen dan bevalligheid, zeker eenige oorspronkelijkheid en het juiste begrip van hetgeen de sculptuur kan bereiken. In Zuid-Italië bestond in deze periode ternauwernood eenige inheemsche kunst, maar het begon kunstenaars tot zich te lokken. Te Rome hooren wij, behalve van Mino da Fiesole, ook van Mino dal Regno (de Napolitaansche Regno), met wien hij soms wordt verward. Ook de Florentijn Antonio del l) Ongeveer dertig jaar voor Mino hooren wij te Rome van den Florentijnschen beeldhouwer Filarete, die de bronzen deuren van den Sint Pieter maakte. 390 KUNST (1400—1500) Pollaiuolo, een buitengewoon goudsmid, een keurige medailleur, een goed schilder en knap deskundige in de anatomie1), is bekend door de twee groote bronzen monumenten, die hij (in den Sint Pieter) voor Sixtus IV en Innocentius VIII maakte, het laatste met zijn broeder Piero. Te Napels hielp Giuliano da Maiano {c. 1455) misschien andere kunstenaars uit het noorden bij de bouw en versiering van Alfonso's triomfboog (plaat 23). Hij ontwierp ook de fraaie Porta Capuana, die door Ferdinand I omstreeks 1485 werd opgericht. Te Milaan hebben wij aan het einde van den Quattrocento den beeldhouwer Solari, bekend wegens zijn monument van Lodovico il Moro en Beatrice (plaat 26) en Pietro di Martino, die als architect en beeldhouwer te Napels naam maakte door den bovengenoemden prachtigen boog van Alfonso I. Te Venetië bevonden zich gedurende den Quattrocento behalve Niccoló van Arezzo, die de leiding had van het uitwendige beeldhouwwerk van de S. Marco en de twee Florentijnen die de tombe Tommaso Mocenigo vervaardigden (plaat 36b), een aantal Lombardische beeldhouwers, die hun hoofdkwartier in de Ca d' oro hadden. De bekendste van hen is Rizzo van Verona. Hij maakte de standbeelden van Adam en Eva die tegenover de „Trap der Reuzen" staan en het fraaie monument voor Doge Tron (f 1473) in de Frari kerk. Ook bevond zich te Venetië Pietro Lombardo, die met zijn gezellen uitmuntte in de architectuur en een van de beeldhouwers was, die Venetië aan het einde van den Quattrocento beroemd maakte door haar prachtige monumenten van Dogen en andere groote persoonlijkheden. Zijn mausoleum van Doge Pietro Mocenigo (f 1476) met vijftien standbeelden in de Santi Giovanni e Paolo is zeer indrukwekkend; prachtig is ook de tombe, die hij ongeveer twee jaar later met de hulp van Leopardi voor Doge Vendramin (plaat 36) vervaardigde. Leopardi belastte zich ook met het gieten van het schitterende ruiterstandbeeld van Colleone, dat voor deze Venetiaansche Santa Croce (Giovanni e Paolo of Zanipolo) staat, en ontwierp en vervaardigde waarschijnlijk het mooie voetstuk, waarop het is geplaatst. Hij maakte ook de drie groote bronzen houders voor de vlaggestokken aan de voorzijde van de S. Marco. Jp2; bfzb304hrijTi08 (°f Pier°'s) medaille ter ««'<*™l«M van de samenzwering 391 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO BOUWKUNST. De Italiaansche architectuur van den Quattrocento omvat de werken (i) van de Florentijnsche bouwmeesters te Florence, Milaan, Rome en Napels, (2) van Luciano da Laurana en' anderen te Urbino, (3) van Bramante (van Urbino) en anderen te Milaan, (4) van de architecten van de Certosa fagade te Pavia en dergelijk werk te Como enz. (5) van de Lombardi en anderen te Venetië. (1) De Florentijnsche Quattrocento architectuur kan men in drie soorten verdeelen. Ten eerste hebben wij een nieuwen levenskrachtigen echt Italiaanschen stijl van groote schoonheid en oorspronkelijkheid, die zichtbaar is in de beste werken van Brunelleschi en Michelozzo. Dit werk staat zoo ver af van een imitatie der antieke bouwkunst, dat hier het woord Renaissance in den letterlijken zin nauwelijks gebruikt kan worden. Ten tweede is er een architectuur, waarvan de duidelijkste voorbeelden zijn de drie groote Florentijnsche paleizen van deze periode, de Palazzo Pitti, Strozzi en Medici (Riccardi). Ook deze bouwkunst is geenszins een herleving van de oude Romeinsche. Het massieve van deze kunst en het gebruik van reusachtige, soms bijna cyclopische en ruw afgewerkte, uitstekende steenblokken (rustica-&ï\\) kan men veeleer beschouwen als een herleving van den ouden Etruscischen stijl. Ten derde hebben wij het klassieke, imitatieve werk van den Florentijn Alberti, niet te Florence, waar zijn Palazzo Rucellai en het portaal van de S. Maria Novella eerder voorbeelden zijn van zijn Italiaansche dan klassieke neigingen, maar te Rimini, Mantua en elders. In deze klassieke navolgingen ziet men het begin van de klassieke Renaissance architectuur, die aan het eind van de eeuw de overhand kreeg en gedurende den Cinquecento na een korte periode zich ontwikkelde tot opgeblazenheid en buitensporigheid, daarna in het absurde ontaardde en ten slotte in geestelooze gemaaktheid wegstierf. De eerste van deze Florentijnsche scholen, die door Brunelleschi werd gesticht, nam de voornaamste beginselen van den Romaanschen stijl weder aan, maar in plaats van het Romaansche decoratief, dat meestal de echte, artistieke schoonheid miste en dikwijls Noordsch, barbaarsch en grotesk was, volgde zij in dit opzicht de klassieke architectuur na. De 392 50. Eaus Julius II 392 KUNST (1400—1500) veelzijdige eigenaardigheden van den spitsboog werden nu overgebracht op den rondboog, de lichtheid en bevalligheid van de Gothiek werd verbonden met de Romaansche waardigheid en zelfs met de Romaansche strengheid Vrij staande en dunne zuilen, die hooge ronde bogen dragen, hetgeen men in Itahë het eerst in de S. Costanza te Rome aantreft vormen misschien de voornaamste constructieve eigenaardigheid en vertoonen, evenals de beste Romaansche bouwwerken, een bijna Grieksche opvatting van bevalligheid en juiste verhouding. Maar de versiering is dikwijls zuiver Romaansch; Romaansch lijstwerk, kransen, candelabers en tonnengewelf vindt men dikwijls met Gothische hoekbogen De kapiteelen, die eerst Corinthisch zijn, nemen later eigenaardigheden van de composiet-kapiteelen aan, b.v. de voluten en één of twee rijen van stijf opgaanden acanthus, die evenwel bevallige omtrekken heeft. De koepel is meestal Byzantijnsch of Romaansch met pendentieven; een uitzondering maakt Brunelleschi s beroemde Cupolone van de Florentijnsche kathedraal, want bet ontwerp van dezen Cupolone met zijn eenigszins puntigen dubbelen koepel, gevormd door twee concentrische cupolas en gedragen door acht groote ribben, is eerder liothisch dan Romaansch. Brunelleschi (1377—1446) heeft reeds verscheidene malen onze aandacht gevraagd. Wij hebben gezien, dat hij eerst meer beeldhouwer dan architect was, maar dat hij, toen in 1403 aan de teekening van Ghiberti voor de tweede deur van het Baptisterium de voorkeur was gegeven, de beeldhouwkunst besloot op te geven en naar Rome te verhuizen (misschien met Donatello) waar hij ongeveer vijftien jaar architectuur studeerde en ijverig de oude gebouwen onderzocht Na zijn terugkeer in 1418 werd hem de bouw van de kathedraal opgedragen, en kort daarna begon hij met het Vondelmgenhuis lo Spedale degli Innocenti, dat alle bezoekers van ^nrenT^eu1?ennJe.n WegeDS de *"* medallions van Andrea della Robbia, die zich boven de prachtige arcade bevinden, den'J,^:^^^ van van dc twee «ijlen. Despitsboog laat TeÖnto^inlvan ï?. e° ™t«DlooPend'! mo«e'"kheden die vrijheid kan gemakkelijk ontaarde^ in w Uekeur de ^^S^T^ "t" de schoonheidIer, dTn adePvan d-T" a°d D°°d de verderfelijke Noordsche neiging om verSieringen"£SSStJ 7?&8^£?*^? " mi™n d°°' "niteSpo^ge 393 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO als ook door het belangrijke feit, dat dit het eerste werk was in den nieuwen en fraaien Florentijnschen- bouwstijl, waarvan Brunelleschi de stichter was. In 1420 begon hij te werken aan den koepel van de kathedraal, een taak, die hem veertien jaar bezig hield. In deze periode richtte hij in de S. Croce de zgn. Pazzi kapel op, waarbij hij eenzelfde plan volgde als dat van sommige Romeinsche tempels b.v. die van Concordia op het Capitool. De mooie portico heeft klassiek-Renaissance zuilen, architraven en fries en een Romaansch tonnengewelf; de afgeplatte koepel op pendentieven is Byzantijnsch; maar de nieuwe geest maakt zich duidelijk door een hoogen boog, die de klassieke entablatuur tusschen twee zuilen verbreekt om den hoofdingang van den portico te vormen en aldus de komst van een nieuwe en oorspronkelijke architectuur aankondigt. Dit plan wordt verder uitgewerkt in de S. Lorenzo, die door Brunelleschi in den vorm van een basiliek werd herbouwd voor Cosimo de' Medici en andere edelen (omstreeks 1425—1430). De entablatuur wordt hier tusschen alle zuilen onderbroken en de zuilen dragen bogen, die niet op de kapiteelen rusten, maar op de overblijfselen van de onderbroken architraaf, fries en kroonlijst. In de S. Spirito die c. 1436—1480 gebouwd is volgens de teekeningen van Brunelleschi *), is deze eenigszins zonderlinge stijl verzacht, doordat het blok van de oude verminkte entablatuur vereenvoudigd is in een goedgevormde en eenvoudige bovenstructuur, zooals de oude Byzantijnsche/«/vzw, die in volkomen harmonie is met de zuil en den boog. De overal juiste verhoudingen in de S. Spirito en de wondere uitwerking, die verkregen is door de voortzetting van de zijbeuken rondom de transsepten en het koor, waardoor een labyrinth van zuilen is ontstaan, maken deze kerk tot de aantrekkelijkste van alle kerken te Florence, met uitzondering misschien van de S. Croce. Het reusachtige Pitti-paleis is ook een creatie van Brunelleschi. Dit wordt elders besproken. Ook de twee groote werken van Michelozzo zijn herhaaldelijk vermeld, de Palazzo Medici, gebouwd voor den ouden Cosimo aan de Via Larga (thans Palazzo Riccardi aan de Via Cavour) en de bibliotheek van de S. Marco met haar bevallige arcaden en gewelf, die ook ontstaan is door de *) Voor het verbranden van de oude S. Spirito zie blz. 269; en voorden pulvino zie Italië in de Middeleeuwen blz. 335, 337. 394 KUNST (1400—1500) vrijgevigheid van den Pater Patriae. In deze twee gebouwen heeft Michelozzo zeer schoone voorbeelden nagelaten van de twee voornaamste methoden van de nieuwe architectuur, waarbij slanke zuilen ronde bogen en gewelven dragen en die wij den massieven rustica stijl kunnen noemen. Wij hebben reeds gesproken over het leven en de geschriften van Alberti en ook melding gemaakt van zijn voornaamste bouwwerken. Wat ons hier bijzonder interesseert is het feit, dat zijn buitengewoon genie in de literituur, evenals in de architectuur, zoowel de klassieke als moderne wijzen van uitdrukken volkomen meester was. Wij hebben gezien hoe groot de invloed van zijn Della Famiglia was op de herleving van de nationale Italiaansche literatuur en dat niettegenstaande de tien deelen van zijn Latijnsche De re aedificatoria, zijn literaire arbeid van een nieuwen geest getuigde. In de bouwkunst daarentegen was het zijn klassiek werk, het opwekken van de Romeinsche architectuur, dat misschien ongelukkig genoeg belangrijke gevolgen had. Te Florence zelf schijnt hij te hebben gestaan onder den invloed van de nieuwe scheppende strooming, die de oude vormen met een oorspronkelijke levenskracht bezielde. De Palazzo Rucellai, die door hem is ontworpen, maar door Bernardo Rosseluw is opgericht, toont voor het eerst de goede combinatie van den Etruscischen stijl, zooals wij in de Pitti, Medici en Strozzi paleizen zien, en van de klassieke zuilen; het prachtige portaal van de S. Maria Novella, dat ook door hem is ontworpen en tusschen het oudere Gothische werk van het lagere gedeelte van de fagade is gevoegd, heeft fraaie verhoudingen en eerder het poëtische karakter van de Romaansche dan de prozaïsche kracht van de echte Romeinsche bouwkunst. Maar in het inwendige van den Tempio Malatestiano, die door Alberti gebouwd is van de kerk van S. Francesco voor den half-heidenschen Sigismondo, heer van Rimini, die dezen wijdde aan zijn vergoddelijkte maitresse \ hebben wij een prachtige, hoewel eènigszins chaotische opeenhooping van klassieke elementen, terwijl uitwendig het lagere gedeelte van de onvoltooide voorzijde een zeer schoone echt Romeinsche structuur is in denzelfden^tal als de boog van Constantijn. De kerk van S. Andrea te had gehad om aijn'rninaa*. te v«heerlrJkëo ge'eerden kunsteM"s- di« hii « 395 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Mantua ten slotte, die na den dood van Alberti volgens zijn teekeningen is gebouwd (1472—1512) toont een terugvallen tot verwaand classicisme. De zware en norsche voorzijde is ofschoon zij goede verhoudingen heeft als het ware een onaangename droom van een schitterenden Romeinschen boog of tempel. Het groote schip met de enorme pilaren en het tonnengewelf, geflankeerd door kapellen, om beurten groot en klein, was ongetwijfeld het voorbeeld, dat Bramante koos voor den nieuwen Sint-Pieter te Rome. Benedetto da Maiano, dien wij reeds als beeldhouwer kennen, heeft een groot bouwwerk nagelaten, den Palazzo Strozzi té Florenze in denzelfden stijl als de Palazzo Medici. Voor het werk van zijn broeder Giuliano, te Napels, zie men plaat 23. Te Rome treffen wij behalve Alberti omstreeks 1450 Bernardo Rossellini aan, den eersten ontwerper van de nieuwe Sint Pieter, wiens fraaie Florentijnsche tomben wij reeds hebben vermeld, en Meo van Settignano, wien thans (en niet aan den Florentijn Pontelli) de S. Pietro in Montorio, de S. Maria della Pace (beroemd door de Sibyllen van Raffael), de Ponte Sisto en andere gebouwen, die tijdens het pontificaat van Sixtus IV zijn opgericht, worden toegeschreven. Te Rome werkten ook de broeders Giuliano en Antonio da Sangallo, tot de dagen van Leo X. De eerste wordt in het bijzonder genoemd als de ontwerper van den nieuwen Sint Pieter te Rome en als de bouwmeester van Lorenzo il Magnifico's villa te Poggio a Caiano, die verheerlijkt wordt in Poliziano's Ambra en de laatste wegens een mooie kerk (Madonna di San Biaggio)) in de geboorteplaats van Poliziano, Montepulciano. (2) Te Urbino, de geboorteplaats van Raffael, was ook Bramante geboren, die te Rome de werkelijke stichter werd van de klassieke Cinquecento architectuur, die door Alberti was ingeleid. Zooals wij zagen, was Frederik van Montefeltro, die in 1444 (het geboortejaar van Bramante) heer van Urbino werd en daar, de laatste acht jaar als Hertog, regeerde tot 1482, één jaar voor de geboorte van Raffael, een groot beschermheer van literatuur en kunst. Omstreeks 1468 droeg hij aaneen architect, Luciano Laurana, op een paleis te Urbino te bouwen. Laurana kwam uit Dalmatië, een land waar zich een van de schoonste en belangrijkste overblijfselen van de laat Romeinsche architectuur bevond en zich nog bevindt, de 396 KUNST (1400—1500) groote villa van Diocletianus te Spalato. Het paleis, dat velen het mooiste van heel Italië noemen, zooals Castiglione in de Conegiano zegt, werd in de jaren 1468 tot 1482 gebouwd onder toezicht van Frederik. Het vertoont een groote bedrevenheid m de toepassing van de origineele eigenaardigheden van Brunelleschi s stijl op de beginselen van de oude architectuur. KI) Bramante heeft zijn beroemde stijl voornamelijk ondeend aan het werk van Laurana, wiens leerling hij waarchijnlijk is geweest. Omstreeks 1472 vestigde hij zich te Milaan. Hier had tot het midden van de eeuw de Lombardische Gothiek zich staande gehouden. Daarna kwamen er twee Florentijnen * ïlarete en Michelozzo en voerden omstreeks 1450—1470 in verband met den Castello en den Ospedale Maggiore den nieuwen stijl in; en nu kwam Bramante en weldra (1482 een jaar voor Raffael's geboorte) kwam ook Leonardo da Vinei Dertig jaar lang, voordat hij naar Rome vertrok, oefende Bramante grooten invloed uit te Milaan. Zijn belangrijkste werken waren de koepel, het transsept en koor van de S Maria delle Crazie, oorspronkelijk geteekend door Solari. Onder dezen koepel van Bramante werd Beatrice d'Este begraven m 1497, net jaar waarin Leonardo's Avondmaal in het refectorium van het aangrenzend klooster werd voltooid. Zooals wij later zullen zien, begon de periode van Bramante's beroemdste werken na zijn komst te Rome in het eerste jaar van den Cinquecento. (4) De voorzijde van de Certosa bij Padua is het prachtigste en belangrijkste voorbeeld van de nieuwe Lombardische architectuur van het laatste deel van den Quattrocento, zeer verschillend van Brunelleschi's Florentijnschen stijl, doch even oorspronkelijk; beiden zouden evenwel door het buitensporiee imitatieve classicisme, evenals door de kronkels van een reusachtige parasiet, verstikt worden. Dit Kartuiser klooster was begonnen door Gian Galeazzo ™T°A C VdC Adder Van MÜaan"' in ^96. Het inwendige van de kerk is voornamelijk Gothisch (de Gothiek heerschte Dijna twee eeuwen in Lombardije); het uitwendige van het reusachtige gebouw vertoont een Lombardisch-Romaanschen stijl met prachtige arcade. Het grootste gedeelte van het klooster werd in het begin van den Quattrocento voltooid leschf tf pf" bo arCaden' die gelijken °P die van Brunelleschi te Florence. Omstreeks 1473 een jaar na de aankomst 397 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van Bramante te Milaan, begonnen de twee broedersMantegazza en een jong architect, Amadeo, aan de fagade te werken. De benedenste helft werd in 1492 ongeveer voltooid; de bovenste werd vrij wat later, misschien door Solari (zie plaat 49), den beeldhouwer van het monument van IlMoro (blz. 391 )eraan toegevoegd. Andere voorbeelden van Lombardische Quattrocento architectuur zijn de tamelijk buitensporig versierde Cappella Colleoni te Bergamo, die door den bovengenoemden Amadeo voor den grooten condottiere is opgericht en de buitengewoon fraaie kathedraal te Como. De transsepten en apsis van deze kerk vertoonen een Lombardisch-Romaanschen stijl, die eenigszins doet denken aan de Paviaansche Certosa, die in denzelfden tijd . is gebouwd. (5) De Venetiaansche architectuur van den Quattrocento is vluchtig beschreven in een vorig hoofdstuk (blz. 334, 335) en eenige van de voornaamste Gothische en vroeg-Renaissance gebouwen en monumenten zijn daar vermeld in verband met verschillende grooten Dogen en andere belangrijke persoonlijkheden, als ook in verband met de politieke gebeurtenissen. Men zal zich herinneren, dat aan het eind van de eeuw Venetië het hoogtepunt van haar roem had bereikt en een lange, noodlottige en heldhaftige worsteling tegen de Turken was begonnen, en eveneens tegen de bittere vijandschap van vele Christelijke staten, die zich ten slotte verbonden om haar heerschappij te vernietigen; maar zij was misschien nog altijd de machtigste zeestaat van Europa. Zij had een groot gedeelte van het Oosten als leengoed en haar terra ferma gebied in Italië besloeg een niet gering gedeelte van Lombardije; de luister en het bijzondere karakter van haar oudere kerken en paleizen, Venetiaansch-Byzantijnsch, Venetiaansch-Romaansch en Venetiaansch-Gothisch, had lang een sterke bekoring uitgeoefend op de verbeelding der menschen en tot het midden van den Quattrocento had de nieuwe architectuur, die zich in het overige Italië reeds ver had ontwikkeld, de gunst van Venetië nog niet gewonnen. De eerste, die erin slaagden haar, in geringe mate, in te voeren, kwamen natuurlijk uit Lombardische steden, die aan Venetië waren onderworpen. x) Wij vinden verscheidene 1) Een op zichzelf staand voorbeeld van rechtstreekschen invoering van den Brunelleschi stijl was het werk van Michelozzo in verband met de bibliotheek van het S. Giorgio Maggiore klooster, maar misschien alleen voor het inwendige (zie .blz. aoo). De mooie Porta della Carta is een goed voorbeeld van de invoering van het klassieke element, zooals de aardige Cupidootjes in de Gothiek. De S. Zaccaria eeeft daarvan ook een voorbeeld. 398 KUNST (1400—1500) kunstenaars, die „Lombardi" heeten, waarschijnlijk een familie of een broederschap van Lombardische artisten. De beroemste van deze, Pietro Lombardi, bouwde (c. 1480) de S. Maria dei Miracoli, die de gewone Venetiaansche voorliefde voor versiering met gekleurd marmer vertoont, doch overigens doet denken aan de voorzijde van de Certosa, de kathedraal van Como en andere Lombardische Quattrocento gebouwen. Pietro bouwde waarschijnlijk ook den fraaien Palazzo Vendramin en het mooie portaal van de beroemde fagade van de Scuola di San Marco, merkwaardig wegens de bijzondere reliëfs met perspectief. Zoowel Pietro Lombardi als de eenigszins jongere Veroneesche architect Rizzo (een van de vele Rizzi of Ricci, krulkoppen) zijn reeds vermeld als bekende Venetiaansche beeldhouwers. Ten slotte moet in verband met de eenigszins zeldzame Venetiaansche Quattrocento Renaissance architectuur vermeld worden de buitengewoon fraaie Palazzo del Consiglio te Verona. Het bezit een voorzijde met een arcade, die wat de verhoudingen betreft het beste werk van Brunelleschi evenaart. Boven de arcade verheft zich een soort van klassieke fagade, eveneens met mooie verhoudingen, waarin bevallige vensters zijn gevoegd, die ons doen denken aan de mooiste werken in Lombardisch-Romaanschen stijl. De bouwmeester van dezen Palazzo was waarschijnlijk Fra Giocondo van Verona, die geheimzinnige Dominikaner broeder, die zich als humanist onderscheidde door Plinius' Brieven uit te geven en een collectie te maken van 2000 oude inscripties, die hij aan Lorenzo de' Medici ten geschenke gaf. Daarna werd hij naar Parijs ontboden door Louis XII en bouwde daar de Notre Dame brug over de Seine; hij was de eerste, door wiens toedoen de Italiaansche Renaissance in Frankrijk invloed verwierf. Zijn Venetiaansch werk verschafte hem den naam van „den tweeden bouwmeester van Venetië"; hij versterkte Treviso; en te Rome was hij een van de architecten van den nieuwen Sint Pieter. 399 SP. = Spaansch gebied. Het Koninkrqk van Napels en Sicilië heette het Koninkrijk der Beide Sicilien. 5i. Paus Leo X en Kardinalen 400 DERDE DEEL HISTORISCH OVERZICHT IL CINQUECENTO 0Fïïi200* *? duSVCrre in de geschiedenis van Itahe weinig idealen en beweegredenen zagen, die ons belang inboezemen wanneer wij de ontwikkeling ™~ i Cen V°lk bestudeeren, was het toch een leerzame "n deTalifr^1^6, ^ °m de -^billende ^2 verkrti Jn . hC Steden °m reP«blikeinsche vrHheid te verkrijgen na te gaan. Maar ie Venetië, wanneer w , ten ^T^iT:rgrüeD maken- sch^ ^^cS van net heilige vuur te zijn uitgedoofd na de eerste dert.V Cïi!™ Clun5uecento- Een nieuwe periode van barbaarschf Sn?' hetSCnhle^n°? dan die van d* Donkere Eeuwen begon in het noodlottige jaar 1494 met de komst van Karei' Xrzaakt HoT^1° "a Cen onbeschrijfelijk lijïen ver' oorzaakt door de wreede worstelstrijd tusschen Frankrijk en at dé ?r?rd hf ngr°°tSte gedeelte van Sworpen geschtLnisT^08? heerschappij; haar verdere ^ Ceuwen die van -n vreemde J^nts?™ trïïts gsrn van de poiitieke stuk en ind^ hoofdstut? ^ d™he*™ ™ dit hoofdgezegd wórden h°°fdstukken °ver "teratuur en kunst zal z 401 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO 1500 TOT OMSTREEKS 1515 In een vorig hoofdstuk over Rome zijn eenige van de belangrijkste gebeurtenissen van de eerste jaren dezer eeuw reeds behandeld, zooals de dood van Alexander VI en de dramatische lotgevallen en vlucht van zijn zoon, Cesare Borgia. De opvolger van Alexander, de vriendelijke oude Piccolomini, Pius III, overleefde zijn benoeming slechts 26 dagen en in hetzelfde jaar, 1503, aanvaardde de heerschzuchtige en eerzuchtige Giuliano Rovera de tiara als Paus Julius II, wiens pontificaat van tien jaren beroemd is in de annalen der staatkunde en nog meer in die der kunst. Wij vermelden hem in 't bijzonder in verband met het Verbond van Kamerijk tegen Venetië en zijn Lega Santa tegen de Franschen, en wat de kunst betreft, in verband met Raffael, Michelangelo en Bramante. Ook de geschiedenis van Napels is reeds gedeeltelijk in den Cinquecento voortgezet. Er is verteld, dat Lodewijk XII van Frankrijk, nadat hij den Hertog van Milaan, Lodovico il Moro, op wiens hertogdom hij aanspraak maakte door Valentina Visconti, had verslagen en gevangen genomen, ook zijn réchten op den Regno van Napels wilde doen gelden, als erfgenaam van de vroegere heerschers uit het huis Anjou, en dat hij met Ferdinand den Katholieke van Spanje het verdrag van Granada sloot. Koning Ferdinand nu was de neef van den Arragoneeschen Koning van Napels, Frederik en in naam met hem bevriend, ofschoon hij hem zijn rechten op den troon van Napels betwistte, wegens de onwettige afkomst van zijn vader, Ferrante. De onderteekening van dit geheime verdrag met den Franschen Koning was dus een schandelijk verraad. Men kwam overeen, dat de Spanjaarden en de Franschen tegelijkertijd, doch elk op zich zelf, den Regno zouden aanvallen en dat het rijk tusschen Ferdinand en Lodewijk verdeeld zou worden. Frederik, die niets vermoed had, werd verrast, overweldigd, onttroond en mocht naar Spanje vluchten. Daarna begonnen de beide roovers over den buit te twisten en ten slotte werden de Franschen, die door Francesco II (Gonzagi>a) van Mantua en den verbannen Piero de' Medici naar het zuiden waren gevoerd, volkomen verslagen door Gonsalvo, dicht bij Sujo aan de Liris (Garigliano), in welke rivier Piero verdronk (1503). Toen de heerschappij van Spanje aldus in Zuid Italië gevestigd was, werd het 402 HISTORISCH OVERZICHT koninkrijk Napels vereenigd met dat van Sicilië en Sardinië, en het geheele rijk heette in het vervolg het koninkrijk der Beide Siciliën. Napels werd in de volgende twee eeuwen bestuurd door Spaansche onderkoningen, van wie Gonsalvo de eerste was. De Regno zal dus onze aandacht niet meer vragen, tenzij in verband met andere staten. Hoe Milaan in de macht van Lodewijk XII kwam, is reeds uitvoerig verhaald. Het eerste jaar van den Cinquecento zag den definitieven val van II Morro, nadat hij in 1499 weder een korte poos als Hertog had geregeerd. Men zal zich herinneren, dat hij werd verraden door zijn Zwitsersche huurlingen, gevangen genomen, naar Frankrijk gestuurd en daar stierf, nadat hij ongeveer acht jaar in den kerker te Loches had doorgebracht (blz. 283). Daarna werd Milaan gedurende een twaalftal jaren door Fransche gouverneurs bestuurd. De beroemde Ligue van Kamerijk, waarbij Lodewijk van Frankrijk, Ferdinand de Katholieke van Spanje Keizer Maximiliaan en Paus Julius II zich vereenigden (1508) om Venetië te verpletteren, stelde de Franschen in het bezit van een groot deel van Lombardije; maar toen de Paus naar de zijde der Venetianen was overgeloopen en de Lega Santa tegen de franschen was gesloten, werden deze niettegenstaande hun overwinning bij Ravenna') in 1512 niet alleen uit hun nieuw gebied in Lombardije verdreven, maar ook uit Milaan (behalve den Castello) en zelfs uit Genua. De bondgenooten maakten toen den oudsten zoon van Lodovico il Moro en Beatrice d Este hertog van Milaan, den dwazen en losbandigen jongen Maximiliaan, die was opgevoed aan het hof van Keizer Maximiliaan en dus volkomen in diens macht was In Kn zond Lodewijk XII een leger onder Trivulzio naar Italië om Milaan te heroveren, maar de Zwitsers van Maximiliaan versloegen dat leger bij Novara en dreven hen terug over de Alpen; daarop gaf een Fransch garnizoen, dat nog steeds oen sterken en goed geprovisioneerden Castello te Milaan had bezet gehouden, zich over; het scheen, dat de jonge Hertog zich thans stevig gevestigd had. Twee jaar later (1 c 1 c) echter besteeg Frans I den troon van Frankrijk en gedreven door een bittere vijandschap tegen den Heiligen Roomschen KelZCr trok h,J met ee" groot leger tegen Milaan op en Foix, tetZ L„a^rXne ^ FranSChe b«"^ber, de dappere en jonge Gaston de 403 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bracht den Zwitserschen huursoldaten bij Marignano (Melegnano) zestien kilometer van de stad een verpletterende nederlaag toe. Hertog Maximiliaan gaf zich, nadat hij tevergeefs getracht had den Castello te verdedigen aan Frans over, deed afstand en werd als gevangene naar Frankrijk gevoerd; de volgende zes jaar (1515—1521) stond Milaan weder onder Fransch bestuur; de Fransche gouverneur was Connétable Bourbon die later overliep naar Karei V en de Spaansch-Öostenrijksche gouverneur van Milaan werd; hij streed voor Karei bij Pavia en voerde de Duitschers en Spanjaarden tegen Rome aan, waarbij hij werd gedood. Laten wij thans overgaan tot Florence. Na den dood van Savonarola in 1498 bleef de Republiek zooals hij die had ingericht bestaan, doch weldra waren er duidelijk teekenen van een terugkeer tot hetgeen Machiavelli verdedigt als constitutioneel despotisme. Zoo werd in 1502 de wijze en vriendelijke oude Pietro Soderini tot Gonfaloniere voor zijn leven benoemd. Bovendien stemde de warme sympathie, die Florence voor den Franschen indringer toonde, slecht overeen met een vurige liefde voor republikeinsche vrijheid of een echt patriotisme. Maar de zoogenaamde Republiek schijnt, misschien beter dan zij verdiende, gedurende de eerste twaalf jaar van den Cinquecento te hebben gebloeid1), gedurende welke periode Machiavelli het ambt van Secretaris van de Signoria en de Tien bekleedde en zooals wij later zullen zien, grootelijks hielp om de militaire positie van Florence te versterken door de oprichting van een geregelde stadsmilitie. Deze jaren zijn ook, zooals wij zullen zien, van groot belang in verband met de Florentijnsche kunst, want Michelangelo maakj£ toen zijn David, dat schitterende symbool van de Republiek, die haar vijanden trotseert. Maar de Florentijnsche Republiek Was gedoemd te gronde te gaan. In 1512, na den dood van Gaston de Foix in den slag bij Ravenna, werden, zooais wij zagen, de Franschen uit Milaan en het overige deel van Noord-Italië verdreven en Florence, dat hen steeds met haar geld had geholpen, was blootgesteld aan de wraakgierige woede van de Lega Santa. De Spaansche kapitein-generaal Cardona, omgekocht door Kardinaal Giovanni ée' Medici (wiens broeder, de verbannen !) In 1509 onderwierp Florence eindelijk Pisa. 404 HISTORISCH OVERZICHT Piero negen jaar tevoren in de Liris was verdronken) viel Prato aan en hield een slachting onder de inwoners. De verschrikte Florentijnen stemden er in toe de Medici terug te roepen. Kardinaal Giovanni en zijn broeder Giuliano, de Hertog van Nemours, werden geïnstalleerd als de hoogste regeerders van Florence. In het volgend jaar echter stierf Paus Julius II en Kardinaal Giovanni de' Medici volgde hem op als Leo X. Kort daarna deed Giuliano afstand en stierfhn werd opgevolgd door Piero's zoon, Lorenzo, dien Leo X Hertog van Urbino had gemaakt, nadat hij op schaamtelooze wijze den wettigen Hertog Francesco Maria had afgezet Ten slotte vraagt Venetië onze aandacht. De politieke gebeurtenissen gedurende de eerste vijftien jaar, die voor haar van groot belang waren, hebben wij reeds in het kort beschreven, het Verbond van Kamerijk en de Lega Santa (het Heilig Verbond). Maar zij moest niet slechts strijden tegen de woedende ijverzucht van vier groote Christelijke Staten, die zich hadden verbonden om haar begeerte naar gebied als een gevaarlijken brand uit te blusschen. In de Turken had zij een niet minder geduchten, niet minder verbitterden vijand tegen wien zij gedurende vele jaren wanhopig zou worstelen; en haar val, hoewel lang uitgesteld door haar heldhaftigheid, was onvermijdelijk, want de zeehandel van Europa wendde zich van haar af, nu Amerika en de zeeweg om de Kaap waren ontdekt. F Men zal zich herinneren, dat Lodovico Sforza van Miliaan toen hij door den Franschen koning Lodewijk XII, ernstig werd bedreigd, de hulp inriep van Venetië, maar bemerkte dat de Republiek in geheime verstandhouding stond met de franschen. Lodovico stookte daarom blijkbaar de Turken op en het gevolg was een ernstige nederlaag ter zee van het Venetiaansch en Fransch smaldeel bij Sapienza. Zoo geweidie was de ramp, dat de Venetiaansche admiraal, Antonio Grimanigeboeid naar Venetië werd gezonden en nauwelijks een terecht, stelling ontkwam. (Hij werd echter verbannen naar Dalmatië en bleef in leven om in 1521 Doge te worden). Zoo groot was zelfs de paniek, dat in Friuli de Venetiaansche troepen weigerden tegen de Turken te strijden en ofschoon de Repu™T, • /Tl! er6nde voorwaarden van den Sultan afsloeg, moest zij toch het verhes van Lepanto, Navarino en vele andere bezittingen betreuren. Maar haar landhonger bleek onverza- 405 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO delijk en gedurende de lange en krachtige regeering van Doge Leonardo Loredan (1501—1521) kwam Venetië, zooals vroeger verteld is, door de annexatie van verscheidene steden van den Kerkelijken Staat na den val van de Borgias in heftig conflict met Paus Julius en zijn bondgenooten en verloor tijdelijk een groot deel van haar Lombardisch gebied, bijna alles behalve Padua. Daarna, toen de Paus zijn bondgenooten in den steek liet, met den Venetianen en de Spanjaarden zijn Heilig Verbond sloot en erin slaagde de Franschen uit Italië te verdrijven, was de positie van Venetië een tijdlang bevredigend. Maar zooals gewoonlijk begon zij valsch spel. Zij werd eenigszins gemeen behandeld door haar pauselijke en keizerlijke bondgenooten, daar de Paus aanspraak maakte op Parma en Piacenza en Maximiliaan weigerde haar Verona en Vicenza terug te geven; toen sloot zij een geheim verdrag met den Franschen koning en haalde hem over wederom Milaan aan te vallen; dit deed hij eerst (1513) met slecht, maar daarna (1515) met goed gevolg, en hij dwong het Sforza-hertogje om afstand te doen, terwijl hij de Fransche heerschappij zoo stevig bevestigde, dat de Spanjaarden en keizerlijken voor zes jaar die streek moesten verlaten. In de oorlogen tusschen deze indringers over het bezit van Noord-Italië, welke oorlogen eerst in 1525 door den beroemden slag bij Pavia zijn geëindigd, hield Venetië zich op een afstand. Zij moest zorgen voor haar heerschappij ter zee en bemoeide zich in het vervolg bijna niet meer met de binnenlandsche politiek van Italië. VAN 1515 TOT ONGEVEER 153O. Daar Milaan en Napels hebben opgehouden eemgen invloed als Italiaansche steden uit te oefenen, kunnen wij ons thans bepalen tot de geschiedenis van Rome, Florence cn v"cnctic» Na den dood van Julius II in 1513 was de invloed van Spanje in Italië tijdelijk het grootst, daar de Franschen na den slag bij Ravenna verdreven waren, met het gevolg dat de Paus den Kerkelijken Staat had herwonnen, Venetië bijna al haar gebied op het vasteland had verloren, Genua een republiek was geworden, Milaan door een ontaarden Sforza werd geregeerd, die niets meer dan een speelpop was in de handen van den Oostenrijkschen „Heiligen Roomschen Keizer. De nieuwe Paus te Rome, Leo X, was Giovanni de Medici, 406 HISTORISCH OVERZICHT die tegelijk met zijn broeder Giuliano, den Hertog van Nemours, onlangs was aangesteld als heer van Florence. Daar deze Medici met de hulp van de Spanjaarden aan de regeering waren gekomen, was het natuurlijk, dat de Paus zich bij de Spanjaarden en keizerlijken aansloot, zoolang als het lot deze begunstigde; en niettegenstaande zijn zwaarlijvigheid en domheid was hij toch nog verstandig genoeg om van beide zijden zijn voordeel te trekken, niet zoozeer ten gunste van de Kerk als wel van zijn familieleden. In het begin van het pontificaat van Leo X, in 1516, stierf Ferdinand de Katholieke. Hij liet geen manlijk erfgenaam achter. Zijn dochter, bekend als de krankzinnige Joanna, trouwde met den kroonprins van Oostenrijk; deze stierf en liet een zoon Karei na als erfgenaam Spanje en het Keizerrijk. In 1519, na den dood van Maximiliaan, nam de jonge en eerzuchtige Karei, die tot nog toe koning Karei I van Spanje heette, den titel aan van Keizer Karei V. In het laatste jaar van zijn leven werkte Leo krachtig samen met den nieuwen en geduchten Spaansch-Oostenrijkschen heerscher; hij zond een leger onder aanvoering van Prospero Colonna om hem te helpen de Franschen weder uitzijn Romagna en Lombardije te verdrijven; hij eischte en kreeg zijn belooning, Parma en Piacenza. Zijn pontificaat is beroemd, omdat in deze periode te Rome het schitterende, doch buitensporige classicisme van de Cinquecento kunst zijn volle ontwikkeling bereikte -en in Duitschland de godsdienstige beweging begon, die eindigde met de groote breuk tusschen het noordelijke' Christendom en de Roomsche Kerk. (Leo sprak in 1520 over Luther den banvloek uit.) Een andere zeer belangrijk feit, dat van groote beteekenis was voor het Christendom, was dé vernieuwde aanval van de Turken, die Syrië en Egypte veroverden, zich weldra over de geheele kust van Noord-Afrika verspreidden en de Middellandsche zee begonnen te beheerschen. Toen Leo X in 1521 gestorven was, wekte het geen verbazing, dat de vroegere leermeester van Karei V, Adriaan uit Utrecht, gekozen werd, ofschoon Karei ook geneigd was de aanspraken van den eerzuchtigen Kardinaal Giulio de Medici te ondersteunen. Adriaan, de zoon van een bootbouwer uit Utrecht, bracht zijn jeugd met verkwisten door, maar werd daarna door Maximiliaan tot leermeester van zijn kleinzoon gekozen. Hij 407 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO werd toen streng orthodox, een asceet zelfs, en Bisschop van Tortosa in Spanje. Na zijn benoeming tot Paus stelde hij zijn komst te Rome een tijdlang uit. Hij kon geen Italiaansch spreken en het Latijn sprak hij met een vreemd accent uit. Hij had een afkeer en minachting voor le belle lettere. Het contrast tusschen hem en Leo was bijna onbeschrijfelijk. Het Vatikaan begon te gelijken op een Trappistenklooster. Kunstenaars als Giulio Romano en Sebastian del Piombo, zegt Vasari, kwamen bijna van gebrek om. De bedoelingen van Adriaan waren zeer lofwaardig, maar hij ondervond bij alles, wat hij deed, minachting en tegenwerking; zijn houding tegenover het Duitsche schisma was zwak, zijn eigen pogingen tot hervorming mislukten, en zijn pontificaat werd versomberd door het bloedbad, waarmee de verovering van Rhodus gepaard ging, en de verdrijving van de Ridders van St. Jan door den zegevierenden Suleiman. Adriaan VI regeerde nog geen twee jaren. Hij werd opgevolgd (1523) door Giulio de' Medici, die den naam Clemens VII aannam. Deze Giulio, die na den dood Lorenzo II in 1519 als bestuurder van Florence was geïnstalleerd, was de onwettige zoon van Giuliano de' Medici, die in 1478 bij de samenzwering der Pazzi was gedood. Gedurende zijn pontificaat, 1523—1534, vonden een aantal gebeurtenissen plaats, die de oorzaak werden van de volkomen ineenstorting van de Italiaansche onafhankelijkheid. De voornaamste hiervan, zooals de slag bij Pavia, de plundering van Rome en de inneming van Florence, die allen zegepralen zijn van het Spaansch-Oostenrijksche Keizerrijk, zullen behandeld worden in latere hoofdstukken. Met het pontificaat van Clemens VII eindigt niet alleen de Istoria d' Italia van den tijdgenoot van Clemens, Guicciardini, maar ook het groote moderne werk over de stad Rome van Gregorovius; en niet zonder reden, want de laatste poging om Italië van vreemde overheersching te redden, de zwakke bond voor de onafhankelijkheid, had gefaald en Clemens had de slavernij bezegeld door Karei te Bologna (1530) te kronen als Imperator Romanorum (dit was de laatste maal, dat een dergelijke absurditeit plaats vond); de politieke geschiedenis van Rome en zelfs van elke andere stad in Italië behalve Venetië gedurende het overige van deze eeuw is dus niet zeer verheffend. Italië was een provincie geworden 408 52. Paus Clemens VII en Karel V 408 HISTORISCH OVERZICHT van het Spaansch-Oostenrijksche Rijk, zooals het tien eeuwen vroeger een provincie werd van het Byzantijnsche Imperium. 'Alle noordelijke en centrale staten behalve Venetië en onbeteekenende republieken als Lucca en Siena werden bestuurd door werktuigen van den Keizer, die Koning was van de Beide Siciliën, waartoe ook Malta behoorde, dat door Karei aan de Johanniters, toen zij door de Turken van Rhodus waren verdreven, als een leengoed was afgestaan. Thans moeten wij de geschiedenis van Florence in deze periode bespreken. Daar Florence het onderwerp is van een volgend hoofdstuk, is hier een korte behandeling voldoende. De Florentijnsche historie is in een vorige paragraaf geëindigd met het jaar. 1516, toen Lorenzo de' Medici, de zoogenaamde Hertog van Urbino, de zwakzinnige zoon van den zwakzinnigen Piero II (de ongelukkige, zooals men hem weieens noemt) de regeering aanvaardde. Het hof van Lorenzo was schitterend. Hij was gehuwd met een Fransche edelvrouwe van koninklijke bloede. Zijn oom, Leo X, had dit huwelijk op listige wijze voorbereid door allerlei intriges met het Fransche hof, misschien in de hoop, dat de Medici koningen zouden worden, ondanks de tegenwerking van de Spanjaarden en Keizerlijken. Maar Lorenzo stierf in 1519 en Kardinaal Giulio de' Medici, die voor eenige jaren zijn plaats innam, werd in 1523 tot Paus (Clemens VII) gekozen. Met Lorenzo II verdween alle hoop op wettige erfgenamen in het oudere geslacht der Medici, die afstamden van den ouden Cosimo. Er bleven slechts twee onwettige kinderen over. Gedurende drie jaren werd Florence bestuurd door den onnoozelen Kardinaal Passerini, die door Paus Clemens tot voogd over deze kinderen was aangesteld om hen te laten opvoeden als toekomstige heerschers, want hij was niet van plan Florence over te laten aan het jongere wettige geslacht der Medici. In 1527, terwijl de Keizerlijken Rome plunderen, stonden de Florentijnen op en verdreven de twee jonge bastaards (een van hen was waarschijnlijk een zoon van den Paus zelf en een mulattin). Deze derde verdrijving van de Medici werd gevolgd door een korte herleving van de Republiek, een voorbijgaande opflikkering voor de nacht der slavernij. De verzoening van Clemens VII met Karei V na de plundering van Rome had de bekende belegering en inname van Florence (1529 —1530) ten gevolge. Daarop stelde Karei aan het hoofd van de 409 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO regeering den bovengenoemden zoon van een mulattin, Alessandro il Moro, die met een dochter van den Keizer huwde en den titel van Hertog van Florence ontving; de democratische regeeringsvorm en alles wat naar vrijheid zweemde verdween nu volkomen. De annalen van Venetië bevatten slechts weinig, wat op den algemeenen toestand van Italië in deze periode invloed uitoefende. Wij hebben reeds gezien hoe de republiek erin slaagde den storm van het Verbond van Kamenjk tot bedaren te brengen en hoe zij thans de strijd op het vasteland trachtte aan te wakkeren. Daar de regeering verplicht was zoo nu en dan een bewijs van haar beweerde oprechtheid te geven en een geheime afspraak met Frans I had gemaakt, zond zij troepen om hem te helpen bij zijn aanval op Milaan in 1515; deze Venetiaansche troepen kwamen juist op het goede oogenblik en bezorgden den Franschen bij Marignano waarschijnlijk de overwinning. Bij verscheidene gelegenheden verschafte Venetië geld aan de eene of de andere partij. Kort nadat zij Frans I had geholpen Milaan te heroveren, bleek het dat Karei V groote sommen gaf voor de worsteling, die eindigde met de nederlaag en gevangenneming van Frans bij Pavia. Wij zien, dat over het algemeen Venetië geniet van de vele voordeden van isolatie en dubbel spel. Bij de algemeene regeling, waardoor de slavernij van Italië werd vastgelegd, het tweede verbond van Kamerijk, een verdrag dat te Barcelona werd onderteekend, de samenkomst die in hetzelfde jaar (1530) te Bologna werd gehouden en de kroning van den Spaansch-Oostenrijkschen monarch, werden de belangen van Venetië genegeerd. Zij moest Ravenna en andere plaatsen aan den Paus overgeven en haar Apuhsche havens aan de Spanjaarden; zij moest haar veroveringenten westen van de Adda afstaan; deze rivier bleef de grens tot haar eindelijken val. VAN ONGEVEER 153O TOT 160O De jaarboeken van Rome, dat wil zeggen van het pauselijk hof, toonen gedurende vele jaren na de vestiging van de nieuwe vreemde heerschappij een schijnbare neiging in de goede richting, wanneer ten minste de ware taak van de Vicarius van Christus voornamelijk van religieuzen aard is. Het schijnt echter twijfelachtig, of er veel vorderingen in 410 HISTORISCH OVERZICHT goede richting gemaakt werden. De volgende feiten zullen misschien door verschillende lezers verschillend verklaard worden. Van de twaalf Pausen van deze periode werden de eerste vier natuurlijk druk bezig gehouden door de breuk, die in 1517 door den stoutmoedigen monnik van Wittenberg was gemaakt en thans steeds ernstiger werd. Men had een Contra-Reformatie voorgesteld om verdere scheuring te voorkomen. Maar deze idee, die het bekende Concilie van Trento ten gevolge had, bracht geen reformatie doch slechts denuntiatie. Het Concilie maakte geen enkele verandering in de leerstellingen en bijna geen in de werkzaamheden der Roomsche Kerk, doch verwierp eenvoudig vele beginselen en praktijken van de Protestanten als kettersch en verdoemelijk. De Inquisitie, die reeds verschrikkelijk genoeg was, ontving van Paulus III nieuwe en bijna onbeperkte bevoegheden en het centrale lichaam, waardoor al haar organen gevoed werden, was gelegerd in de schaduw van den nieuwen Sint Pieter. In verband met de Inquisitie bleek de orde van de Jezuiëten, die acht jaar vroeger (1534) door den Spanjaard Ignatius Loyola gesticht was, zeer bruikbaar te zijn. In dezen tijd werd ook de Index van verboden boeken ingesteld. De som van de resultaten van de Contra-Reformatie wordt soms niet ten onrechte de Katholieke Herleving genoemd. Tijdens het pontificaat van Pius IV, een der Milaansche Medici, werd in 1563 het concilie gesloten, dat gedurende achttien jaar. te Trento en een tijdlang te Bologna zittingen had gehouden. Omstreeks zeven jaar tevoren (1556) vond een belangrijke politieke gebeurtenis plaats, het dramatische aftreden van Keizer Karei V, die de keizerskroon aan zijn broeder Ferdinand en de kroon van Spanje aan zijn zoon Philips naliet. Deze Philips II is bekend door zijn autos-de-fé, zijn strijd tegen de Nederlanden, zijn huwelijk met Maria, koningin van Engeland, de Spaansche Armada (1588), zijn vijandige gezindheid tegen koningin Elisabeth; in dit alles werd hij krachtig gesteund door de Pausen, Pius V, Gregorius XIII en Sixtus V. Gregorius XIII maakte zich in 1583 door de invoering van den Gregoriaanschen kalender. Hij richtte ook een monument voor zich zelf op door de stichting van den reusachtigen Coll egio Romano, een gebouw, dat weldra bestemd werd voor Jezuïeten, maar waarin thans de prachtige Biblioteca Vittorio 411 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Emanuele en andere kostbare verzamelingen zijn ondergebracht. Sixtus V was de achtste van de twaalf Pausen van deze periode. Hij was een arbeidzame monnik in de Marken geweest en daar hij een eenvoudig man van nederige afkomst en krachtig karakter was, is het niet te verwonderen, dat hij zoo goed mogelijk de Augias-stal te Rome, zoowel de wereldlijke als de geestelijke, trachtte te reinigen. Minder begrijpelijk van een dergelijk man is het feit, dat hij veel deed om Rome te verfraaien door de antieke standbeelden en vele gevallen obelisken weer te laten oprichten; hij gaf de Aqua Felice haar bekende fontein, die voorzien van een slechte nabootsing van Michelangelo's Mozes thans" op een hoek van de Via Venti Settembre staat. Ten slotte verdient Clemens VIII (1592—1605) uit het geslacht der Aldobrandini vermeld te worden, niet alleen ter wille van Tasso, die te Rome tijdens zijn pontificaat gestorven is, maar ook in verband met de politiek, omdat hij een oprecht verdediger van den vrede is geweest. Hij bevrijdde Hendrik IV van Frankrijk van den banvloek en hielp mede om den vrede van Vervins tusschen Frankrijk en Spanje tot stand te brengen; bovendien haalde "hij drie jaar later (1601) den aggressieven Carlo Emanuele van Savoye x) over om het verdrag van Lyon met Hendrik IV te onderteekenen. Gedurende zijn pontificaat stierf het huis Este uit en verviel het hertogdom Ferrara aan de Kerk. Nu moeten wij in het kort de geschiedenis van Florence gedurende de laatste zeventig jaar van den Cinquecento behandelen. Wij hebben gezien, dat in 1530 Alessandro il Moro de eerste hertog werd. Aan zijn misdadig en verachtelijk leven 2) werd in 1537 een einde gemaakt door zijn vriend Lorenzino, een lid van het jongere geslacht der Medici, die na dezen moord naar Venetië vluchtte, waar hij tien jaar later zelf werd vermoord op last van Cosimo. Deze Cosimo, die ook tot het jongere geslacht der Medici behoorde, een zoon van Giovanni delle Bande Nere, werd 1) De Hertogen van Savoye hadden at hun gebied verloren gedurende de lange oorlogen tusschen de Franschen en Spanjaarden in Noord-Italië. Een deel ervan was aan Emanuele Filiberto teruggegeven bij den vrede van Cateau—Cambrésis (1559). Hij was de vader van Carlo Emanuele, een krachtig en eerzuchtig man, die wanhopige pogingen deed om Genève te heroveren; doch dit mislukte, gedeeltelijk ook door de hulp, die de Engelschen aan de Protestanten zonden. 2) Hij liet waarschijnlijk ook den anderen bastaard, Kardinaal Ippolito, een natuurlijken zoon van Giuliano de Medici, den Hertog van Nemours, vermoorden. Zie plaat 59(a). 412 HISTORISCH OVERZICHT na Alessandro's dood Hertog, en later Groot-Hertog van Toskane Sinds dien tijd was de staatsinrichting van Florence, waartoe ook Pisa, Siena, Arezzo en andere steden behoorden, feitelijk monarchaal. De misdaden en lotgevallen van Cosimo I en van zijn twee zonen en opvolgers, Francesco I en Ferdinand I, en de romantische geschiedenis van de schoone Venetiaansche, Bianca Cappello, zullen verteld worden in het hoofdstuk over Florence. Wat Venetië betreft is er slechts weinig wat ons zal bezig houden, omdat de strijd dien zij in deze laatste 70 jaar van deze eeuw tegen de Turken voerde, bijna geen rechtstreekschen invloed uitoefende op de algemeene politieke geschiedenis. Deze strijd was natuurlijk van groot belang en zal op de juiste plaats verteld worden, want niet slechts redde de heldhaftige tegenstand van de Venetianen het Christendom, maar om Venetië in deze periode goed te begrijpen moeten wij deze worsteling van verschillende kanten beschouwen. Wij moeten er aan denken, dat, ofschoon haar vasteland-politiek zoo schandelijk was afgeloopen, haar politiek in het oosten geheel verschillend was. Zij was nog groot, niet alleen door de kunstschatten van de Lagunenstad, maar ook door de roem van het Grootere Venetië, zooals zij in haar overzeesch gebied bekend was. De geschiedenis van den langzamen val van dit rijk gedurende den Cinquecento, een val, die slechts tijdelijk werd uitgesteld door de groote overwinning bij Lepanto in 1571, zal in een volgend hoofdstuk worden verteld. 413 HOOFDSTUK I ROME EN HET PAUSDOM (1500—1600) DE interne zoowel als de externe geschiedenis van de Eeuwige Stad valt nu samen met de geschiedenis van het Pausdom en vooral na het optreden van Julius II, die de eerste Paus-koning1) was, kan men Rome niet meer als een politieke eenheid beschouwen. De afschuwelijke toestanden, die in het pauselijke Rome gedurende de eerste jaren van deze eeuw heerschten, zijn voldoende beschreven in een vorig hoofdstuk, waarin de dood van Alexander VI en de vlucht van Caesar Borgia vermeld zijn. In dit hoofdstuk zullen wij eenige treffende episoden en personen, alsook kunstwerken bespreken zonder ons te bekommeren over politieke complicaties of chronologische volgorde. Het belangrijkste gedeelte van den Cinquecento in verband met de historie en de kunst is het eerste derde gedeelte dat de pontificaten van Julius II, Leo X en Clemens VII omvat. Deze drie Pausen, hun karakters, hun omgeving, hun verhouding tot groote kunstenaars zullen het onderwerp zijn van de volgende schetsen, die evenwel schaarsch zijn aan bijzonderheden, waardoor monografiën aantrekkelijk worden gemaakt. Wij zullen ook een beschrijving geven van de plundering van Rome in 1527 en de kroning van Karei door Paus Clemens te Bologna in 1530. (1) Julius II. Giuliano della Rovere, die den vriendelijken ouden Piccolomini Paus, Pius III, opvolgde, was een neef van Sixtus IV. Een van de voornaamste leden van het Rovere geslacht, Francesco, die ook deze hoogste waardigheid bereikte, was, 1) Sixtus IV en Alexander VI kunnen Julius zeker dezen titel betwisten, maar een reeks van dramatische gebeurtenissen brachten Julius in zijn laatste jaren tot een hoogte, die geen zijner voorgangers bereikt had. 414 ROME (1500—1600) zooals men zich zal herinneren, de zoon van een schipper van Savona. Giuliano was bisschop geworden van elf verschillende steden, o a. Verdun, Lausanne, Avignon en Ostia. Zijn oom had hem benoemd tot Kardinaal van de S. Pietro in Vincoli, de zeer oude Romeinsche kerk, waarin later zijn reusachtig cenotaphium, de tragedie van Michelangelo's leven, werd opgericht. Alexander VI en zijn verfoeilijke zoon waren in Rome zoo gehaat, dat de bittere vijandschap van het Della Rovere geslacht jegens de Borgia en de rijke giften in geld en de beloften, waardoor de stemmen van de Spaansche geestelijken werden gewonnen, de verkiezing van Giuliano zeer gemakkelijk maakten. Het conclave van de vijf-en-dertig kardinalen was nauwelijks gesloten *) of de uitslag werd reeds afgekondigd. De nieuwe Paus nam den naam Giulio (Julius) aan, niet omdat het zijn doopnaam was, zegt Guicciardini, maar om de grootheid van zijn plannen en neigingen aan te duiden. Ofschoon Kardinaal Giuliano een doodvijand van de Borgia was, had hij het toch verstandig gevonden de gunst van Caesar te winnen, die nog altijd machtige aanhangers had, hoewel zijn positie nu zeer onzeker was, en die nog in het bezit was van Forli, Imola en andere versterkte steden; toen dus de oude Pius III stierf, na een pontificaat van slechts zes en twintig' dagen en de Orsini bet hoofd van Borgia opeischten, trachtte hij hen tot rust te brengen en gaf hij II Valentino verlof te blijven en zijn eigen hofhouding in het Vaticaan te behouden, ja zelfs beloofde hij hem te erkennen als Gonfaloniere' van de Kerk en als Gouverneur van Romagna, over welke streek de met bloed bezoedelde en eerzuchtige bastaard van Paus Alexander reeds lang hertog was en waarover hij koning hoopte te worden. Maar toen Julius zich stevig gevestigd had op den Pauselijken troon, vond hij het onnoodig zich die belofte te herinneren; en na drie maanden ongeveer moest Caesar vluchten, zooals elders is verteld. De politieke intriges van Julius in verband met de Ligue van Kamerijk (1508) en de verschillende wisselingen van de lange worsteling tusschen de Franschen en de Spanjaarden ') De reëels voor de afzondering van de kardinalen in het Conclave waren soms zeer streng. Zoo moesten volgens het decreet van Gregorius X. dat te Lyon in 1274 werd afgekondigd, de deuren en vensters word-n dichtgemetseld, terwijl er maar een kleine opening werd gelaten om het karige voedsel, dat de kardinalen kregen, binnen te brengen. Wanneer rij niet tot een beslissing konden komen, bleven zij dikwijls weken aldus opgesloten. 415 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO behoeven niet te worden herhaald. Wij moeten slechts opmerken, dat de loop der gebeurtenissen, die culmineerde in den slag bij Ravenna (1512), het herstel der Medici in Florence en der Sforza in Milaan, Julius tot het toppunt van zijn macht bracht en dat hij gedurende de laatste tien maanden van zijn pontificaat een gezag en invloed bezat, die koninklijker was dan eenige Paus voor hem had bereikt. Men zal zich herinneren, dat het eerste bericht van Ravenna de overwinning van de Franschen meldde. Groote ontsteltenis heerschte er in het Vaticaan en in geheel Rome. Doch weldra kwam het bericht, dat de jeugdige Fransche bevelhebber Gaston de Foix gesneuveld was en daarna vernam men, dat de Franschen in vollen aftocht waren en overal uit Noord-Italië verdreven werden; binnen drie maanden had Julius met hulp van Spanjaarden, Venetianen en 20.000 Zwitsersche huurlingen alle steden heroverd, die hij had verloren, waaronder Bologna en Ferrara, die van groot belang voor hem waren. In dit verband is het de moeite waard te vermelden, dat Julius vóór den slag bij Ravenna, toen de Franschen onder Gaston de Foix van het oosten Lombardije en Emilia binnendrongen, hen in eigen persoon weerstand had geboden en aan het gevecht had deelgenomen, en verschillende steden had heroverd o.a. Mirandola, de stad van den beroemden Pico. Bij de inneming van deze stad, zegt men, drong hij onder de eersten in volle wapenrusting de bres*) binnen. Maar niettegenstaande zijn dappere pogingen maakten de Franschen zich meester van Bologna en bij die gelegenheid (1511) werd het bronzen standbeeld van Julius II, dat Michelangelo had gemaakt en dat tegenover het portaal van de kathedraal (S. Petronio) was geplaatst, naar beneden geworpen en verbrijzeld. Het metaal werd door Alfonso, Hertog van Ferrara, den hardnekkigen tegenstander van Julius, versmolten tot een kanon, een daad, waardoor de Paus zoo verbitterd werd, dat, toen Alfonso een jaar later ongeveer naar Rome kwam om absolutie te vragen, hij gedwongen was vermomd te vluchten om zijn leven te redden; en het is interessant om te weten, dat, toen hij na zijn behouden aankomst te Ferrara het waagde een gezant te sturen om vergiffenis van den Paus te vragen, deze gezant Ariosto was, en dat ook *) Hij werd, zegt Villari, in een houten bak naar de bres eeheschen. 4l6 53- («) Giovanni delle Bande Nere {è) Ippolito be' Mebici 416 ROME (1500—1600) Ariosto moest vluchten, daar de woedende Paus hem dreigde in den Tiber als een hond te verdrinken, een episode, die de dichter als een aardigheid in een van zijn Satiren behandelt. Als wereldsch vorst, zegt Guiccardini, zou Paus Julius II groote achting verdiend hebben. Zoo iets verdiende hij zeker niet als Vicarius van Christus, maar hij bezat grooten moed en een krachtigen wil, en koesterde groote plannen; wat deze plannen betreft, is hij over het algemeen geslaagd, ofschoon men erkennen moet, dat de beweegreden van zijn grootste onderneming, nl. den vreemdeling te verdrijven, vooral persoonlijke eerzucht was en dat hij den eenen indringer verdreef door den ander te helpen Italië tot zijn slaaf te maken. Het is voornamelijk in verband met de kunst en vooral in verband met de drie grootste kunstenaars, Michelangelo, Raffael en Bramante, dat Julius groot aanzien verwierf. Onder hem en Leo X, gedurende twintig jaar ongeveer, werd Rome op kunstgebied weder de metropolis van de wereld, zooals het in den tijd van Augustus was geweest. Andere steden van Italië brachten in deze aera een groot aantal rijkbegaafde schilders, beeldhouwers en architecten voort, van welke vele naar Rome werden gelokt door de schitterende bescherming van het pauselijke hof en daar schijnen zij bezieling te hebben gevonden voor den grooten stijl, die voornamelijk zijn ontstaan te danken had aan de oude grootheid van de Eeuwige Stad. Een uitvoerige beschrijving van de toestanden op religieus of zedelijk gebied, die aan het hof van Julius en Leo heerschten, zou ons te ver voeren; maar eenige opmerkingen zullen wij over dit onderwerp toch maken en eenige vragen stellen. Het zou natuurlijk in hooge mate onbillijk zijn om Julius en Leo, niettegenstaande de schandelijke onzedelijkheid, die als het ware door de wandtapijten van Raffael wordt bedekt, op een lijn te plaatsen met een Paus als Alexander VI; maar ofschoon zij geen misdadige monsters waren, beantwoordden deze Pausen toch allerminst aan de voorstelling, die een redelijk mensch zich door een onpartijdige studie van het Nieuwe Testament vormt van het Hoofd van de Kerk, die de goedkeuring zou verwerven van de Stichter. Wat was de oorzaak hiervan ? De uitwendige karaktertrekken van de kunst waren in dezen tijd beslist, en dikwijls buitensporig heidensch; maar de reden hiervan was niet anti-Christelijk of onzedelijk; A2 4T7 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO want de kunst is in wezen niet anti-Christelijk, zelfs niet onvereenigbaar met de Christelijke leer van Savonarola en zijn Piagnoni. De fout lag elders. Het hof te Rome toonde door zijn idealen en gebruiken onder deze schitterende pontificale beschermheeren van de kunst een ontkenning van de ware Christelijke leer, die erger dan heidensch was; om deze bewering te staven, zullen wij niet de woorden van ooggetuigen als Luther en Erasmus *) aanvoeren, maar liever van Machiavelli en Guicciardini; de eerste van deze twee groote schrijvers was vertrouwd met het pauselijk hof onder de Borgia en Julius II, de laatste stond zeer in de gunst bij de twee Pausen der Medici en was een tijdlang gouverneur van verschillende steden in den Kerkelijken Staat. Machiavelli zegt in zijn Discorsi, dat men uit het feit, dat zij, die het dichtst bij Rome wonen, het minst geloovig waren, kan zien hoe zeer de Christelijke religie was veranderd en bedorven en hij verzekert, dat de Kerk en de priesters de Italianen het eerst geleerd hebben ongodsdienstig en slecht te worden. Bovendien klaagt hij erover, dat de Kerk alleen een Vereenigd Italië onmogelijk heeft gemaakt. Ofschoon Guicciardini, in zijn commentaar op de Discorsi van zijn vriend het betwijfelt of een fusie van Italië in een republiek een succes zou blijken, geeft hij toch toe, dat de Kerk alleen het beletsel was voor zulk een vereeniging en hij voegt erbij: „Van het hof te Rome kan men niet zooveel kwaad spreken, dat het nog niet meer zou verdienen, daar het een schande, een incarnatie van al het verachtelijke en verfoeilijke in de wereld is." Verschillende vragen doen zich hier voor behalve het steeds terugkeerende onoplosbare probleem van den samenhang van kunst en moraliteit. Wanneer wij toegeven, dat niettegenstaande haar buitensporigheid en duidelijke teekenen van verval de kunst der Hoog-renaissance veel heeft voortgebracht wat van werkelijke waarde was voor den vooruitgang der menschheid, is het dan niet redelijk te beweren, dat deze pontifices, ofschoon zij hun geestelijke roeping ontrouw waren, toch een zeer belangrijke rol hebben gespeeld? En als wij ons de onverzoenlijke 1) Na rijo bezoek aan Rome in 1510 riep Luther uit: „Als er een kal is, dan moet Rome daarop gebouwd zijn." Erasmus kwam er tweemaal tijdens het pontificaat van julius en ofschoon luj, in tegenstelling met Luther, verrukt was over de oudheden, de kunst, het fijne literaire stadsleven, was Wj toch hevig verontwaardigd over de pronkzucht tav de hebzucht van het pauselijk hof, de schandalen der Indulgentiën, het belachelijke bijgeloof en de paganisatie van het Christendom. 418 ROME (1500—1600) onverdraagzaamheid en het vandalisme herinneren van vele middeleeuwsche Pausen, zooals Gregorius de Groote, ten opzichte van klassieke literatuur, mythologie, philosophie en kunst, alsook in verband met intellectueele vrijheid en vooruitgang, zien wij dan niet een heugelijke tegenstelling in deze „heidensche" herleving van de geestdrift voor de kunst en in deze overwinning van de rede over het bijgeloof, die dikwijls door Julius II en Leo X gesteund werd? En wordt niet deze tegenstelling, en onze dankbaarheid, versterkt, wanneer wij ons herinneren, dat kort na deze periode van nauwelijks twintig jaar, gedurende welke het Pausdom zich vereenigde met wat wij noemen den vooruitgang, de ontsteltenis veroorzaakt door de Hervorming dergelijke droevige verschijnselen tengevolge had als het ontstaan van de Jezuieten en de verschrikkingen der Inquisitie? • De verhouding van eenige groote kunstenaars tot Julius II zal in een volgend hoofdstuk behandeld worden. Een paar feiten zullen hier voldoende zijn. Wat de architectuur betreft, zal men zich herinneren, dat Bramante omstreeks 1499 van Milaan naar Rome kwam, en dat hij waarschijnlijk in 1501 de eerste proef van zijn beroemden lateren stijl, de eerste volledig ontwikkelde herleving van de klassieke architectuur, den Tempietto van S. Pietro in Montorio bouwde. Met Bramante als architect liet Julius de groote Via Giulia (van den Ponte Sisto naar het Vaticaan) aanleggen, die weldra met haar prachtige paleizen de voornaamste straat in Rome werd. Ook liet hij de Lungara maken met de bedoeling aan beide zijden paleizen op te richten; en zijn hnantieele raadsman, de rijke koopman Agostino Chigi liet daar volgens de teekeningen van den Sieneeschen architect Peruzzi de villa Chigi bouwen, die kort daarna werd versierd met de wondere frescos van Raffael en aan allen, die Rome kennen, als de Villa Farnesina bekend is. Maar van alle bouwwerken die in verband staan met JuKus II is de nieuwe Sint Pieter de bekendste. Het afbreken van de oude basiliek, waartoe Nicolaas V, aan wien Bernardo Rossellini de eerste teekeningen voor een nieuw gebouw gaf, misschien het eerst besloot, was een gebeurtenis, die niettegenstaande de pracht van den lateren Sint-Pieter niet anders dan betreurd kan worden en onze spijt wordt zeker niet verminderd door den gedachte, dat het besluit van Julius om een nieuwe kathedraal te bouwen, waarvan de eerste 419 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO steen op den achttienden April 1509 gelegd werd, zijn oorzaak vond in het verlangen om een gebouw te bezitten, dat groot genoeg was om zijn enorme graftombe op voldoende wijze te doen uitkomen, en evenmin door de gedachte, dat de groote sommen, die noodig waren om aan dezen geweldigsten van alle tempels op aarde te beginnen, voornamelijk gevonden werden in den schandelijken verkoop van Indulgentiën, die de verontwaardiging opwekte van een groot deel van het Christendom en een van de voornaamste oorzaken was van het succes der Hervorming. Giuliano da Sangallo, die te Rome onder Alexander VI had gewerkt, schijnt Julius te hebben overgehaald om het oorspronkelijke onderwerp, dat Nicolaas V had verworpen, weder aan te nemen; maar aan Bramante werd de bouw van den nieuwen Sint-Pieter opgedragen, waarover in het hoofdstuk over de kunst van den Cinquecento meer zal worden gezegd. Behalve Giulano da Sangallo, Peruzzi en Bramante, vinden wij te Rome in dezen tijd den begaafden architect en beeldhouwer Andrea di Monte Sansovino. Wat de schilderkunst betreft, er waren te Rome in de eerste jaren van dit pontificaat verscheidene beroemde Toskaansche en Umbrische schilders, Perugino, Signorelli, en anderen, die door Sixtus IV in dienst waren genomen om frescos te schilderen op de muren van zijn groote Cappella. In 1507 werd Sodoma naar Rome geroepen door den rijken bankier Chigi en een jaar later Raffael door Julius uit Florence op aanraden van zijn stadgenoot, Bramante van Urbino; te Florence bestudeerde Raffael toen de kartons van Leonardo en Michelangelo en de frescos van Masaccio in de Carmeli etenkerk en schilderde eenige van zijn eerste bekoorlijke Madonnas. Hem werd dadelijk de decoratie van de Stanze*) in het Vatikaan opgedragen, waarvoor hij een groot deel van het overige van zijn leven gebruikte (1508—1520). Terwijl Raffael aldus bezig was, maakte Michelangelo zijn wondere frescos aan het plafond en de gewelven van de Sistijnsche Kapel, die de Schepping, den Zondeval, den Zondvloed enz. voorstellen en de heerlijke Profeten en Sibyllen, die misschien 1) Zij waren reeds met frescos versierd door Piero della Francesca, Signorelli en Perugino. Deze werden verwijderd, behalve die van Perugino op verzoek van zijn leerling. Deze Stanze (kamers) werden door Nicolaas V gebouwd en door Fulius 11 gebruikt, omdat hij Alexander VI zoo haatte, dat hij de prachtige vertrekken der Borgia niet wilde bewonen. \20 ROME (1500—1600) het grootste schilderwerk zijn, wat het menschelijk genie heeft voortgebrachtx). De geestdrift voor de klassieke kunst werd natuurlijk sterk aangewakkerd door de belangrijke vondsten van antieke beeldhouwwerken, die tijdens het pontificaat van Julius II werden gedaan. De Apollo, die eenige jaren tevoren (te Grottaferrata ?) was gevonden en door Julius uit zijn vroeger paleis bij de SS. Apostoli was overgebracht naar het Belvedère, was het begin van de prachtige galerij van beeldhouwwerken van het Vatikaan. In 1506 werd de Laoco'ón gevonden in een wijngaard dicht bij de Thermae van Titus2),. waar eenige jaren later meer dan twintig kostbare beeldhouwwerken werden opgegraven. Van de oude meesterstukken, die tijdens het pontificaat van Julius aan het licht kwamen, verdient vermelding de schoone achteroverleunende vrouwelijke figuur, die wegens haar slangenarmband Cleopatra werd genoemd, doch thans algemeen als Ariadne bekend is, en de Torso (van Hercules?), dien Michelangelo zijn „meester" placht te noemen, omdat hij zooveel van hem geleerd had. (2) Leo X Nadat Piero de' Medici gedwongen was" uit Florence te vluchten (1494) bij de nadering van den Franschen Koning, Karei VIII, ontkwam kort daarna ook zijn broeder, Kardinaal Giovanni, vermomd als monnik en voegde zich bij hem te Venetië. Later vestigde hij zich, nadat hij door Frankrijk en Duitschland gezworven had, te Rome, en in 1512 was hij in Lombardije met de pauselijke troepen, die het voortdringen van de Franschen onder Gaston de Foix trachtten te stuiten. In den slag bij Ravenna, waar de Franschen wonnen, maar hun jongen dapperen aanvoerder verloren, werd Giovanni gevangen genomen. Toen zij naar Milaan terugtrokken, gelukte het hem echter te ontvluchten bij den overtocht over de Po; en kort daarna toen de Spaansche troepen van Cardona door hun wreedheden bij de inneming van Prato de Florentijnen 1) Zie Deel III, hoofdstuk V. Hij weid in 1505 door Julius naar Rome geroepen, verliet Rome in 1506, maar verzoende zich met Julius te Bologna en maakte het bronzen standbeeld van hem in 1508; daarna keerde hij naar Rome terug en werkte weder aan de „tragedie van zijn leven en aan het gewelf van de Sistijnsche Kapel tot den dood van den Paus. Veel later kwam hn weder te Rome en maakte „het Laatste Oordeel' (1534—41). ' De zoon van den architect Giuliano da Sangallo geeft een levendige beschrljvins} ervan, hoe zyn vader in vhegende haast door Julius er heen werd gezonden, Michelangelo nem vergezelde en hoe zy dadelijk de groep .herkenden als degene, die door Plinius beschreven wordt. 421 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bang hadden gemaakt, kwamen de beide Medici broeders, Giuliano en Giovanni, te Florence weder aan de regeering in plaats van de republikeinsche magistraten. Kardinaal Giovanni regeerde hier een korten tijd met zijn broeder Giuliano en zijn neef Giulio (later Paus Clemens VII), maar in Maart 1513 werd hij op zes en dertig-jarigen leeftijd tot opvolger van Julius II gekozen; zijn eenige ernstige tegenstander was de rijke Raffaele Riario, die zooals men zich zal herinneren in zijn jeugd als Kardinaal in de Florentijnsche kathedraal de mis las, toen de oudere Giuliano de' Medici door de Pazzisamenzweerders werd vermoord (1478) en die naar men zeide altijd een uitdrukking van ontsteltenis op zijn gelaat had behouden. Leo was opgegroeid aan het hof van zijn vader Lorenzo il Magnifico en koesterde een groote liefde voor schoonheid en beschaving. Volgens het oordeel van Lorenzo was hij de verstandige van zijn drie zonen, Giuliano de goede en Piero de onnoozele. Onpartijdig zou men hem bekwaam doch niet oorspronkelijk kunnen noemen, ijdel, indolent, verdraagzaam, zelfs bijna onverschillig, extravagant, vrijgevig en zinnelijk. Villari vat zijn verdiensten als beschermheer van de kunst goed samen in de woorden un gran dilettante. Het karakter van dezen man is met buitengewone bekwaamheid en nauwkeurigheid weergegeven in het portret, dat Raffael van hem heeft gemaakt; hij heeft daarop zijn gemakzucht, zwaarlijvigheid en korte dikke witte handen, waarop hij zoo trotsch was, vereeuwigd en ook het vergrootglas, dat hij wegens zijn bijziendheid gebruikte. De processie van den Sint-Pieter en de ceremonie van de inhuldiging in het Lateraan waren buitengewoon luisterrijk. Leo reed op het witte strijdros, dat hij juist een jaar geleden in den slag bij Ravenna bereden had. De wispelturige Quiriten, die onder de regeering van dezen Mediceïschen Kerkvorst hoopten op panent et circenses of de equivalenten daarvan, lieten de straten van Rome weerklinken van het uitbundig geroep van Palle! Palle! Toen Leo Paus werd, hadden de Keizerlijken in Noord-Italië de overhand; de Franschen waren over de Alpen gedreven. Maar de dood van Koning Lodewijk XII, en de troonsbestijging van Frans I in 1515, waarop in het volgend jaar de dood van Ferdinand den Katholieke volgde en de machts- 422 ROME (1500—1600) ontwikkeling van Karei als Koning van Spanje en als Keizer, waren gebeurtenissen, die zooals wij in het Historisch Overzicht reeds zagen, geweldige gevolgen hadden. Eerst was Leo geheel ontsteld door het schitterende succes van de Franschen bij Marignano en bij de inneming van Milaan, maar toen de krijgskans langzamerhand ten voordeele de Spanjaarden en Duitschers keerde, kwam hij tot hooge macht en trachtte hij, evenals Julius Bologna had geannexeerd, de steden Ferrara, Parma en Piacenza bij den Pauselijken Staat te voegen. Hij was nog betrekkelijk jong (45), toen hij stierf, juist toen het scheen, dat hij den wereldlijken schepter stevig zou grijpen; sommige schrijvers vermoeden dat hij vergiftigd is. Wij zijn niet van plan de verhouding van de Hervorming tot het Pausdom uitvoerig te bespreken, maar in het voorbijgaan moeten wij er hier toch op wijzen, dat drie van Leo's belangrijkste daden in het laatste jaar van zijn leven waren het uitspreken van den banvloek tegen Luther (Januari 15 21, kort voor den Rijksdag te Worms), het verbond met Karei V, op denzelfden dag te Rome geteekend (8 Mei 1521), waarop Karei te Worms het edict van den Rijksdag teekende, en de excommunicatie van den Franschen koning, Frans il De invloed van Leo's negenjarig pontificaat op de kunst was zonder twijfel zeer groot, ofschoon men de Gouden Eeuw van de Romeinsche Renaissance misschien het juist naar Julius zou kunnen noemen. Verschillende feiten in verband met zijn beschermheerschap zullen wij later behandelen in het hoofdstuk over de kunst. x) Hier zullen wij slechts in het kort wijzen op de verhouding van eenige voortreffelijke kunstenaars tot het pauselijk hof; bijna al deze artisten waren reeds in dienst geweest bij Julius. Zoo had Raffael reeds vijfjaar lang voor den dood van dezen Paus aan de Stanze frescos gewerkt. Hij had het portret van Julius II in de Mis van Bolsena gevoegd en Leo X bracht hem er toe of dwong hem zijn portret te zetten op de frescos, waarin zij de daden van verschillende vroegere pontifices van dien naam verheerlijkte. 2) In deze jaren was hij ook bezig met een ander onbeschrijfelijk 1) Zijn bescherming van de literatuur, die in hfdst. VI zal behandeld worden, is van minder belang. Evenals in de kunst, was hij ook in de letterkunde een gran dilettante en oefende niet zulk een grooten invloed uit als zijn vader. Zijn karakter wordt door hemzelf zeer goed geteekend door zijn bekende woorden : Godiamoci del Papato, fioiché Dio ce rha dato. 2) B.v. de ontmoeting van Leo I en Attilla, de kroning van Karei den Groote door Leo Hl, de Incendio del Borgo door Leo IV gebluscht en zijn Overwinning op de Saracenen bij Ostia. Zie Italië in de Middeleeuwen. 423 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO schoon werk, de kartons voor de wandtapijten (Arazzi), die Leo had besteld voor de Sistijnsche Kapel; en in denzelfden tijd ongeveer ontwierp hij de teekeningen van de bekoorlijke Cupido en Psyche frescos, en schilderde met eigen hand den schitterenden Triomf van Galatea in de Villa Chigi (Farnesina). Bovendien schilderde hij in de laatste jaren van zijn kort leven verscheidene bevallige Madonnas (o.a. de Madonna di San SistoJ, portretten, de Sibyllen van S. Maria della Pace, de St. Caecilia en eindelijk de Transfiguratie; en het is bijna ongeloofelijk, dat hij in dezelfde periode den bouw van den St. Pieter alleen leidde, daar Bramante in 1514 en Fra Giocondo in 1515 gestorven waren. Na den dood van Raffael was de architectuur te Rome op waardige wijze slechts door de twee zoogenaamde Sansovini vertegenwoordigd, daar Bramante en Giuliano da Sangallo beiden gestorven waren; de picturale kunst verloor bijna volkomen haar echte schoonheid, verhevenheid en waardigheid; deze eigenschappen hadden Rome verlaten en waren naar Venetië gevlucht en vertoonden zich soms nog in andere steden van Noord-Italië, b.v. in Parma. Sommige volgelingen van Raffael, zooals Giulio Romano, Penni, Garofalo en Caravaggio bezaten groote talenten en een buitengewone werkkracht, maar na het pontificaat van Leo X zijn er te Rome toch geen meesterstukken meer voortgebracht; behalve het Laatste Oordeel van Michelangelo. Nadat hij in 1512 de plafond-frescos van de Sixtijnsche Kapel had voltooid, had Leo Michelangelo genoodzaakt zijn werk aan de reusachtige tombe van Julius II te staken en hem naar Florence gezonden; (hij had veel tijd gebruikt om zich marmer te verschaffen en te laten vervoeren voor de gevel en de Nieuwe Sacristij van de S. Lorenzo 1;) eerst in 1534 na den val van de Florentijnsche Republiek en den dood van Clemens VII keerde hij naar Rome terug. Hier bracht hij het overige van zijn lang leven door. In deze dertig jaren maakte hij het geweldige frescovan het Laatste Oordeel en het machtige standbeeld van Mozes, de hoofdfiguur van het monument voor Julius II, dat in 1546, veertig jaar, nadat hij er aan was begonnen, nog onvoltooid in de S. Pietro in Vincoli werd opgericht. Boven- 1) Na vele maanden te Florence en te Carrata getobd te hebben werd Michelangelo door Leo op schandelijke wijze afgedankt; tot heden heeft de S. Lorenzo een leelijke facade van baksteen. Clemens VII (Giulio de' Medici) gaf hem de opdracht om de beroemder monumenten te maken in de nieuwe Sacristij. 424 54- Cosimo I 424 ROME (1500—1600) dien ontwierp hij verscheidene paleizen op het Capitool en verbreedde aldaar de piazza, waarheen hij het beroemde ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius, dat bij het Lateraan stond, liet brengen; ook veranderde hij de Thermae van Diocletianus in een Kartuizer klooster en het Tepidarium in de groote kerk van S. Maria degli Angeli; ook was Michelangelo sinds 1546 de hoofd-architect van den Sint-Pieter; de koepel is zijn creatie, ongeëvenaard in omvang en prachtigen vorm. Maar behalve den Sint Pieter ontstonden er te Rome tijdens het pontificaat van Leo weinig schoone bouwwerken. Rome had genoeg kerken, De St. Pieter was voldoende om zoowel de geloovigen als de Schismatieken onder den indruk te brengen De S. Giovanni, de nationale kerk der Florentijnen, was de laatste groote kerk, die te Rome werd gebouwd De 425 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO jongere, meer bekende Sansovino was de ontwerper ervan en Michelangelo verleende zijn steun bij de voltooiing. Prachtige paleizen en andere gebouwen, particuliere en publieke, werden in Rome in den tijd van de Hoog-Renaissance opgericht. Eenige van deze waren de fraaie Cancelleria (Bramante), Farnesina (Peruzzi), Palazzo Madama (Raffael en Giulio Romano) en Palazzo Farnese (de jongere Antonio da Sangallo en Michelangelo). Doch dergelijke gebouwen deden de afschuwelijke vuilheid en verlatenheid van Rome des te meer uitkomen. De straten, die dikwijls onbegaanbaar waren door de modder en den afval, werden droevig ontsierd door groepen van alleryuilste en vervallen middeleeuwsche woningen en door gapingen, die gevormd waren door open velden en verwoeste gronden. De armere klassen waren in een ellendigen toestand. Er bestond bijna geen productief werk, bijna geen landbouw of handel. De Romeinsche handwerksman was afhankelijk van de reusachtige bende prelaten, concubinen, hovelingen en hofdames. Vele oude families, zooals de Gaetani, Cenci, Savelli waren geruïneerd of treurig verarmd; de Colonna en Orsini waren de eenigen, die hun oude waardigheid nog hadden behouden. Zoo waren de toestanden in de veel geprezen periode van de Hoog-Renaissance, den Gouden Tijd van Leo X. (3) Clemens VII en de Plundering van Rome. Over Adrianus VI, den vriendelijken Hollander, den vroegeren leermeester van Karei V, die tot opvolger van Leo X was gekozen en nog geen twee jaren geregeerd heeft, is voldoende gesproken in het Historisch Overzicht en de persoonlijkheid van den volgenden Paus, Clemens VII, Giulio de' Medici, wordt in het hoofdstuk over Florence uitvoerig beschreven. In verband met Milaan (blz. 437) zal worden verteld, dat Clemens, ofschoon hij voornamelijk met de hulp van de Spanjaarden en Oostenrijkers in Florence weer aan de regeering was gekomen en later tot Paus was benoemd, na de nederlaag en de gevangenneming van Frans I bij Pavia, begon in te stemmen met de verontwaardiging die de Italianen algemeen koesterden over de aanmatigende onbeschaamdheid van de overwinnaars en de slavernij van Italië, en dat hij geholpen door 10.000 dappere Zwitsersche huurlingen zich vrij maakte van zijn slaafsch verbond met 426 ROME (1500—1600) den Keizer en een samenzwering tegen hem smeedde. Frans I, die als gevangene te Madrid een vernederenden vrede had gesloten, maar van plan was zijn beloften te verbreken, voegde zich bij hem en ook Francesco Sforza, die door Karei tot Hertog van Milaan was benoemd, maar was opgestaan uit verontwaarding over de arrogantie der Keizerlijken. Dit Heilig Verbond, dat door Venetië, Florence en Hendrik VIII van Engeland eenigszins aarzelend werd gesteund, wekte de woede van Karei V op; een machtig leger kwam over de Alpen, veroverde Milaan en verdreef Sforza; bovendien kwamen er een 12000 Duitsche huurlingen, meest Lutheranen, vol begeerte om Rome te plunderen en den Paus op te hangenx). Deze horde van Duitsche Landsknechte, meest Zwaben, Beieren en Tiroolsche bergbewoners, werd gehuurd en aangevoerd door denzelfden Georg von Frundsberg, die in den slag bij Pavia de Duitsche huurlingen had aangevoerd. Het leger van de Lega Santa, aan wiens hoofd Francesco della Rovere, de Hertog van Urbino, stond bood, slechts zwakken weerstand; de beroemde aanvoerder van de Bande Nere, Giovanni de' Medici, alleen trachtte den indringer den weg te versperren, maar werd bij Borgoforte aan de Mincio ernstig gewond door een kanonskogel en stierf te Mantua, nadat hem zijn been was geamputeerd (30 November, 1526). In Lombardije sloten zich bij de Duitsche huurlingen van Frundsberg de Spaansche en Duitsche troepen van den verrader de Bourbon aan en het vereenigde leger, ongeveer 30.000 man, trok, toen het in Noord-Italië te weinig buit vond, weldra naar Rome op den voet gevolgd door het leger van de Lega Santa onder den Hertog van Urbino, die echter niet tot den aanval durfde overgaan. Zij waren nog niet ver voortgetrokken, toen er muiterij uitbrak naar aanleiding van het niet betalen van de Spaansche huurlingen; toen ook de Landsknechte van Frundsberg aan het muiten sloegen, trok deze zich dat zoo aan, dat hij verlamd werd. Hij werd aan boord van een boot gebracht en de Po af naar Ferrara gevoerd, waar Hertog Alfonso I hem met zorg ver- ') »Als ik naar Rome ga", riep Frundsberg, „zal ik den Paus ophangen". Men zegt dat hij een gouden koord bij zich had, dat hij als strop wilde gebruiken. Te Rome was Clemens juist in groote moeilijkheden door een gevaarüjken opstand van de Colonna, de oude vijanden van het Pausdom, die door Karei V waren opgestookt. 427 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO pleegde; maar hij was niet meer in staat te vechten en werd naar zijn kasteel van Mindelheim in Duitschland gebracht. Het opperbevel werd toen aanvaard door den Hertog van Bourbon. Te laat zagen Clemens en de Romeinen den omvang van het dreigende gevaar in. Hij had zich tot Frankrijk en Engeland om hulp gewend, maar te vergeefs. Hij dacht er nu over te vluchten en zich te Civitavecchia in te schepen; maar plotseling vatte hij moed, koos vijf kardinalen en gebruikte de 40.000 dukaten, die voor eiken hoed betaald waren, om een militaire macht te vormen, terwijl hij een krachtig beroep deed op de burgers om zich te laten inschrijven en hen verbood de stad te verlaten. Maar ofschoon zoowel hij als zijn stadscommandant, Renzo da Ceri, zich schijnen verbeeld te hebben, dat Rome door haar fortificaties en garnizoen onneembaar was, vergisten zij zich deerlijk, want de Borgo en het Trastevere waren slecht versterkt en werden beheerscht door den Gianicolo, die in dien tijd nog niet omringd J) was met muren; bovendien waren de haastig geworven troepen vrijwel waardeloos, want de Romeinsche burgers van dien tijd waren droevig ontaard, horden van slaven en parasieten, klerken en Pharizeërs, zooals Gregoravius hen noemt, geheel en al ongeoefend in het hanteeren van wapenen, omdat zoowel Leo X als Clemens VII hen verboden hadden wapens te dragen, evenals Theoderik, de Koning der Oost-Goten den Italianen van zijn dagen dit had verboden, juist duizend jaar geleden. Ondertusschen kwamen de Bourbon en zijn benden Spanjaarden en Duitschers opgezweept door het fanatisme van de Luthersche zeloten snel nader, terwijl de hertog van Urbino en de troepen van de verbondenen langzaam achter hen aanrukten. Nauwelijks was de aankomst van de vijanden op de plaats van het oude Veii, drie uur gaans van Rome, bericht, of zij verschenen reeds op den Janiculus. De bevelhebber en zijn staf vestigde zich daar in het klooster van S. Onofrio (waar ongeveer zeventig jaar later de dichter Tasso stierf), vanwaar hij het uitzicht had over een deel van de Civitas Leonina en het grootste gedeelte van Rome; het leger sloeg 1) Guicciardini zegt. dat men de bruggen had moeten afbreken. De prachtige muren, die thans den Gianicolo omringen werden voornamelijk door Urbanus VIII gebouwd (1633—37) ; de Aureliaansche muren omgeven geheel Rome ten Oosten van de Tiber. 428 ROME (1500—1600) zijn kamp op tusschen den Monte Mario en den Gianicolo en begon dadelijk de Citta Leonina of Borgo, het versterkte kwartier van het Vaticaan, den Sint-Pieter en den Engelenburg te blokkeeren 1). Aangespoord door het gezicht op Rome, dat voor hem lag, zooals het ook, hoewel een geheel ander Rome, voor de oogen van Lars Porsenna, Brennus, Alarik en Gaiserik had gelegen en geprikkeld door de woeste Teutonische Lutheranen, die brandden van begeerte om de stad van den Antichrist, die voor hun vaders het heilige doel van een pelgrimstocht was geweest, te verwoesten, gaf de Hertog van Bourbon, nadat zijn aanmatigend verzoek om overgave door Paus Clemens en de Romeinen met minachting was afgewezen, den zesden Mei 1527 bevel tot den aanval op den Borgo, terwijl er bij den Ponte Milvio en de Porta S. Paolo schijnbewegingen zouden worden uitgevoerd. Het was een waagstuk, want zijn soldaten hadden geen artillerie, terwijl de S. Angelo van vele kanonnen voorzien was, en evenmin stormladders; bovendien naderde van het noorden onder leiding van den Hertog van Urbino het groote leger van den bond, dat wel in staat was den aanvallers, wanneer zij werden teruggeslagen een verpletterende nederlaag toe te brengen. Er heerschte een dikke mist. De aanvallers, slechts voorzien van ladders, die haastig van wijnstokken waren gemaakt, werden eerst met ernstige verliezen teruggeslagen en in de verwarring vuurden de Spanjaarden op hun Duitsche bondgenooten. De Bourbon reed in een schitterende zilveren wapenrusting langs de slaglinie en spoorde zijn mannen aan den aanval te vernieuwen; om hen aan te moedigen door zijn voorbeeld steeg hij af en hielp een stormladder plaatsen of beklom die reeds, toen hij in de maag werd getroffen door een kogel en doodelijk gewond neerstortte uitroepend: Ah, notre Dame! Je suis mort! Hij werd naar de kapel van den naburigen Campo Santo gedragen, later Cappella Borbone genoemd en stierf daar2). Zijn dood in plaats van de aanvallers te ontmoedigen verbitterde hen des te meer; zij kregen vasten voet op de muren, veroverden i? » 2?r.de citt4 Leonina, genoemd naar Leo IV, die baar omstreek» 850 versterkt had, zie Itahe in de Middeleeuwen blz. 263 n ?V *as acht en dertig jaar oud. Hg wordt lang en blond genoemd, maar op een oude plaat bij Gregorovius is hij donker. 429 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO eenige kanonnen en richtten die met goed gevolg op de Romeinen 1). De woeste Duitschers en Spanjaarden baanden zich nu een weg naar den Borgo en gaven woedend door den wanhopigen tegenstand geen kwartier. Drieduizend Romeinsche krijgslieden sneuvelden. De Zwitsersche lijfgarde van den paus werd bij den grooten obelisk vermoord. Een bende woestelingen drong het hospitaal S. Spirito binnen en vermoordde bijna alle patiënten. Dat was het begin van de ijselijke en walgelijke tooneelen van wreedheid en beestachtigheid, die ongeveer vijf maanden lang met een korte tusschenruimte Rome tot een hel op aarde maakten, slechts te vergelijken met de orgiën, waaraan ieder menschelijk wezen thans door de namen België en Armenië wordt herinnerd. Paus Clemens, die tijdens den aanval op zijn knieën in den Sint Pieter lag, was met een verschrikte bende kardinalen en andere volgelingen naar den S. Angelo gevlucht en zoo groot was de paniek, dat zijn eerste kamerheer en andere personen dood werden getrapt. In het kasteel waren dus ongeveer 3000 vluchtelingen bijeen, aan wie het buitengewoon sterke gebouw en zijn machtige artillerie veiligheid bood, behalve tegen hongersnood2). De Keizerlijken hadden ondertusschen het Trastevere veroverd; daarna slaagden zij erin, toen zij zagen, dat de bruggen slechts zwak verdedigd werden, den Ponte Sisto te forceeren en weldra was de geheele stad aan hun genade overgeleverd; de aanvoerders, die geen van allen na den val van den Connétable Bourbon meer eenig gezag hadden, gaven aan de juichende en bloeddorstige soldaten, die op de Piazza Navona en den Campo di Fiore verzameld waren, in het openbaar vergunning om te plunderen. Wij zullen niet trachten de daden van ruwe onmenschelijkheid en beestachtigheid te beschrijven, die misschien nooit in de wereld geëvenaard zijn, behalve in de twintigste eeuw van onze Christelijke jaartelling. Een paar feiten zullen volstaan om ons tooneelen voor den geest te brengen, waaraan wij kort geleden weer gewend zijn geworden. Paleizen, kerken, kloosters en elk gebouw, waar buit kon gevonden worden, 1) Dit alles gebeurde dicht bij de Porta di S. Spirito. die onlangs gebouwd was door Ant. da Sangallo, niet Ter van de kerk van S. Spirito della Sassia, die vroeger aan de Angel-Saxische Kolonie behoorde. Zie Italië inde Midd. blz. 282«. „ _ 2) Met den Paus waren er nog dertien kardinalen. Het garnizoen bestond uit 00 Zwitser, en 400 Italianen. Benvenuto Cellini diende in het kasteel als bombardier. 430 ROME (1500—1600) werd geplunderd en dikwijls door mijnen opgeblazen, indien het niet door groote sommen was afgekocht. De straten, zegt Guicciardini, weerklonken van het gejammer der vrouwen, Romeinsche, jonge meisjes en nonnen, die uit hun schuilplaatsen en heiligdommen werden weggesleept om een lot te ondergaan dat erger was dan de dood, en van de kreten dergenen die gepijnigd werden, om hen de aanduiding van verborgen schatten te ontwringen De fanatieke razernij genoot in het berooven, schenden en bezoedelen van alle heilige plaatsen. Soldaten en lichte vrouwen hielden drinkgelagen in de kerken, gingen zitten op de altaren en dronken uit de wij vaten; graftomben werden geplunderd, met de reliquieën der heiligen en martelaars werd gespot2); komische parodiëen van de Hooge Mis werden opgevoerd in de voornaamste kerken en er vonden dergelijke walgelijke tooneelen plaats als het aanbieden van de heilige hostie aan een ezel, die rechtop zat, gekleed in priestergewaden 3). De schade, die werd aangebracht aan werken van architectuur, sculptuur en schilderkunst was reusachtig. De Vlaamsche wandtapijten, die door Raffael ontworpen waren, verdwenen; in 1553 werden deze echter aan Julius III teruggegeven. Ook de literatuur leed groote verliezen. Vele onschatbare klassieke en middeleeuwsche handschriften verdwenen, daar dergelijke dingen werden gebruikt om op te liggen voor de paarden, die in bibliotheken en kerken waren gestald. De Vaticaansche bibliotheek ontkwam haar volledigen ondergang door toedoen van den Prins van Oranje, doch er werden zoovele staatsarchieven en andere kostbare verzamelingen vernield dat de geschiedenis der middeleeuwen nog zeer onvolledig is. Ondertusschen keken Clemens en zijn 3000 medegevangenen te vergeefs uit van de muren van S. Angelo naar de troepen die hen moesten bevrijden. Dit leger, dat onder bevel stond van Francesco Maria van Urbino en Luigi Guicciardini, den broeder van den geschiedschrijver, had zich na een langdurig en onaangenaam oponthoud te Perugia en Orvieto ') Isabella d'Este was in de eerste week van deze verschrikkingen te Rome. Daarna ontsnapte rij via Ostia en Civitavecchia. 2) O.a. de hoofden van SS. Petrus ea Paulus en het fragmentarisch hoofd van Johannes den Dooper, dat nog in de kerk van de Engelsche Katholieken, den S. Silvestro, is. De Veronica ging door duizend handen en in alle kroegen rond. 3) De priester, die de hostie aan het dier moest geven, slikte deze zelf in, maar werd onmiddellijk wegens deze moedige daad gedood. 431 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO vereenigd met de pauselijke troepen; ook hadden vele vluchtelingen van Rome zich bij hen aangesloten. Maar lafheid en traagheid, misschien ook verraad verijdelden elk plan om de plunderaars en moordenaars te overvallen, ofschoon een dergelijke poging waarschijnlijk wel geslaagd zou zijn, want de demoralisatie van de Spaansch-Duitsche troepen was groot en zij stonden als twee benden hyenas dikwijls op het punt om elkander over den buit te lijf te gaan. In Juni capituleerde Clemens en werd de S. Angelo door de Keizerlijken bezet. Er moest zulk een hoog losgeld betaald worden, dat de Paus kruizen, avondmaalbekers en vele andere kostbaarheden liet smelten om de noodige munt te laten staan. Zelfs gaf hij aan Benvenut©Cellini de pauselijke tiara over om voor dat doel te gebruiken. De groote massa der Spanjaarden en Duitschers verliet Rome toen; maar de Paus werd nog steeds gevangen gehouden in het kasteel, totdat hij erin slaagde vermomd en verborgen in den bodem van een draagstoel te ontkomen naar Orvieto. In September, toen de grootste hitte voorbij was, kwamen de indringersterug en de toestand werd toen te Rome erger dan ooit. In Februari 1528 evenwel besloten zij naar hun vaderland terug te keeren en eenige maanden daarna kwam Clemens, die de voorwaarden van Karei V had aangenomen, terug; Karei, die thans edelmoedig kon zijn, bood Frans I zijn voorwaarden aan; zij werden aangenomen bij den vrede van Kamerijk1) en in hetzelfde jaar (1529) sloot Clemens met den Keizer een geheim verdrag te Barcelona. Karei bracht Francesco Sforza te Milaan weder aan de regeering en gaf zijn eigen onwettige dochter Margaretha 2) aan Alessandro il Moro, den Medici bastaard, die door de Florentijnen verdreven was. Deze gehate persoon moest dus met geweld den Florentijnen weder opgedrongen worden; dit geschiedde door de beroemde belegering van die stad en den val van de Florentijnsche republiek (1530). Maar voordat dit gebeurde, werd er te Bologna met groote pracht en plechtigheid een Concilie gehouden. Karei V zelf kwam op dit Concilie; hij ging te Barcelona aan boord en betrad te Genua voor het 1) „De Damesvrede", zoo genoemd omdat Margaretha de tante van Karei en Louise van Savoye, de moeder van Frans I, een belangrijk aandeel in het tot stand komen ervan hadden genomen. 2) Margaretha van Parma, later Landvoogdes der Nederlanden. 432 . („) Francesco i (*) Bianca Cappello 43= ROME (1500—1600) eerst den Italiaanschen grond. Daarna bekrachtigde hij al de voorafgaande voorwaarden, legde den recalcitranten Venetianen een geweldige schadeloosstelling op, gaf den Genueezen een fictieve vrijheid onder Spaansch-Oostenrijksche bescherming en bezegelde als het ware het doodvonnis van de Italiaansche vrijheid door zich de beroemde IJzeren Kroon van de Lombardische koningen *) op het hoofd te plaatsen en door twee dagen later uit de handen van Clemens de gouden kroon en den belachelijken titel van Imperator Romanorum te aanvaarden. Wat de laatste twaalf Pausen van den Cinquecento betreft, zal men tevreden moeten zijn met de feiten, die in het Historische Overzicht verteld zijn. 1) Hiervoor was deze uit Monza gestuurd. Zie Italië in de Midd. blz. XVII en XVIII. De kroning vond plaats in de S. Fetronio. Karei was de laatste Duitsche Keizer, die door een Paus werd gekroond. B 2 433 HOOFDSTUK II MILAAN (1500—1600) SLECHTS in het eerste derde gedeelte van deze eeuw staat de geschiedenis van Milaan in nauw verband met die van andere Italiaansche staten en misschien is daarover reeds genoeg gezegd in het Historisch Overzicht. Maar eenige episoden en persoonlijkheden zijn een bijzondere bespreking toch wel waard; wij zullen hieruit kiezen den slag bij Pavia, den laatsten Sforza Hertog en San Carlo Borromeo. (1) De slag bij Pavia 1° z515 gaf de onnoozele Maximiliaan, de oudste zoon van Lodovico Sforza, die door Paus Julius II en zijn Lega Santa tot Hertog van Milaan was aangesteld, zich over aan Frans I, deed afstand van de regeering en werd naar Frankrijk gevoerd. De volgende zes jaar werd Milaan door Fransche gouverneurs geregeerd. Daarna, in 1521, werden de Franschen verjaagd door de strijdkrachten van den jeugdigen Karei V en Leo X en werd Francesco, de jongere en veel bekwamere broeder van Maximiliaan, tot Hertog benoemd. In 1524 echter besloot Frans I het Hertogdom te heroveren en hij werd hiertoe vooral aangezet door het feit, dat een van zijn beste generaals, de premier noble van Frankrijk, de Grand Connétable de Bourbon kort geleden naar Karei V was overgeloopen en niet slechts Keizerlijk Gouverneur van Milaan was geworden, terwijl hij daar vroeger Fransch onderkoning was geweest, maar het zelfs gewaagd had met Keizerlijke troepen een inval te doen in het zuiden van Frankrijk en Marseille te belegeren1). Het Fransche leger van ongeveer 50.000 man, waarbij zich !) De oorzaak Tan zijn desertie was, naar men zeide, zijn weigering om de weduwe van Lodewijk XII te trouwen, die daarover woedend was. Voor zijn dood zie men de plundering; van Rome in het vorige hoofdstuk. 434 MILAAN (1500—1600) ook de kern van de Fransche ridderschap (de hommes ef armes, de lijfgarde te paard van den Koning) bevond, alsook vele Zwitsersche en Duitsche huurtroepen, traden Milaan binnen; want de Keizerlijken hadden de stad, behalve den Castello, in October 1524 verlaten, waarschijnlijk ook wegens de verschrikkelijke verwoestingen, die de Zwarte Dood daar had aangericht; volgens Guicciardini had deze ziekte 50.000 burgers weggerukt. Frans was zoo onverstandig om een groot gedeelte van zijn troepen achter te laten om den Castello te belegeren; daarna trok hij met het overige leger op om Pavia, ongeveer 30 K.M. ten zuiden van Milaan, aan te vallen; deze stad werd door de Spanjaarden en 4000 Duitschers verdedigd. De aanvallen van de Franschen werden bloedig afgeslagen; toen begonnen zij het beleg en maakten het den vijand erg moeilijk, want zij hadden 53 stukken geschut en de tegenpartij slechts 16 v). Ondertusschen hadden de Keizerlijken, die ongeveer dertig K.M. ten noordwesten van Pavia zich verzameld hadden, talrijke versterkingen ontvangen, waarvan er vele waren bijeengebracht door Connétable de Bourbon in Zuid-Duitschland, terwijl anderen over de Alpen waren gevoerd door den geweldigen en beroemden aanvoerder der Duitsche huurtroepen, Georg von Frundsberg; en weldra waren de Franschen, daar zij de muren van het vijandige Pavia in den rug hadden en de Ticino aan de linkerzijde, ingesloten door den naderenden vijand. Nadat zij twintig dagen hadden geschermutseld, waarbij de Franschen vele goede strijders verloren, o. a. Giovanni delle Bande Nere, .wiens zoon de latere Hertog Cosimo van Florence was2), sloegen de Keizerlijken, de Spanjaarden en Duitsche Landsknechte een bres in den sterken noordelijken muur van het groote park van het Kasteel der Visconti3) en daarop volgde een woedend gevecht in dit park. Het eindigde met de volkomen nederlaag van de Franschen; de Hertog van Alengon vluchtte met de geheele ridderschap van Frankrijk gevolgd door de ontstelde Zwitsers voor de 1) Frans trachtte tevergeefs de Ticino, die Pavia aan de raid- en westzijde beschermt, af te leiden. In deze maanden intrigeerde Paus Clemens VII met belde partijen. •) BBj werd door een ernstige wond buiten gevecht gesteld. Bfl stierf het volgend jaar, nadat hij weder was gewond, toen hij de nadering van de Luthersche benden wilde beletten. 3) Gebouwd door Galeazzo II omstreeks 1360. Dit park van Mirabello was goed gevuld met wild voor de jacht. De ongelukkige Hertog Gian Galeazzo Sforza werd jaren lang in het Kasteel gevangen gehouden en stierf daar (1404). De binnenplaats met de arcaden is een mooi voorbeeld van late Gothiek. 435 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO geweldige artillerie van hun aanvallers. Groot was het aantal der gesneuvelden, 8000 volgens Guicciardini en velen werden gevangen genomen. Koning Frans I, die gemakkelijk te herkennen was door zijn schitterende kleeding en de groote gouden keten van de orde van St. Michiel, werd van alle kanten aangevallen en eindelijk, toen zijn paard onder hem gedood was, werd hij gevangen genomen Hij was in een deerniswekkenden toestand; zijn kleederen waren in narden, bevlekt met bloed en modder, zijn helmbos, zijn gordel, zijn gouden keten, zijn met zilver versierde wapenrok waren hem afgerukt. Toen kwam Lannoy, de Keizerlijke Onderkoning van Napels en aan hem gaf Frans zich over. Lannoy knielde, diep ontroerd, kuste de hand van den Koning en ontving geknield het zwaard dat Frans hem aanbood, terwijl hij hem in ruil daarvoor het zijne gaf. Daarop kwamen ook andere keizerlijke bevelhebbers en brachten den gevallen monarch hulde. Zelfs de afvallige de Bourbon naderde met beschaamd gelaat en trachtte zijn hand te kussen; maar Frans trok die weg. 2) Toen aan Karei V op zijn kasteel te Madrid het bericht gebracht werd, verbleekte hij en herhaalde luide de woorden van den boodschapper om zich ervan te verzekeren, dat hij niet droomde; daarna werd hij plotseling stil en ging naar zijn kamer. „Voor zijn oogen", zegt Gregorovius, „verscheen het beeld van een onbegrensd imperium." (2) Francesco Sforza II. In 1526 werd Frans I in vrijheid gesteld na de onderteekening van een vernederend verdrag, waarbij hij afstand deed van al zijn aanspraken in Italië, ook Bourgondië afstond, en beloofde met een zuster van Karei te trouwen, aan den verrader de Bourbon alle rechten terug te geven en zijn eigen zonen als gijzelaars naar Spanje te zenden. Maar zoodra hij weder in Frankrijk was, herriep hij deze beloften, die hij gedwongen had afgelegd; vele vrienden en ook Clemens VII zetten hem tot deze daad aan. Derhalve was de oorlog weder onvermijdelijk. De wispelturige en eerzuchtige Clemens, die 1) Toen aan Frans werd verzocht, zich aan den Hertog de Bourbon over te geven, zeide hij : ,,Ik ken geen Duc de Bourbon behalve nnj zelf." 2) De Bourbon bediende den Koning 's avonds aan het diner en barstte daarbij in tranen uit. Frans werd een tijdlang gevangen gehouden in de Rocca van Pizzichettone aan de Adda, dicht hij Cremona. 436 MILAAN (1500—1600) evenals Leo X steeds gereed was om den eenen indringer tegen den ander uit te spelen ten voordeele der Medici, vormde een nieuwen Heiligen Bond, gericht tegen Spanje en Oostenrijk. Hierbij sloot zich Frankrijk aan, en in naam Hendrik VIII van Engeland, als ook Florence, Venetië en Francesco Sforza, die door de Spanjaarden in 1521 tot Hertog was gemaakt, door de Franschen in 1524 was verjaagd en door Karei na den slag bij Pavia weder in Milaan was hersteld, maar de slavernij onder zijn Keizerlijken meester onverdragelijk i vond. In verband met dit alles besloot Karei krachtig te handelen. Spaansche troepen belegerden Sforza in zijn Castello, en nadat de Bond tevergeefs getracht had hem te ontzetten door toedoen van den dapperen Giovanni de' Medici met zijn Bande Nere, moest hij wederom Milaan verlaten (1526). Daarna kwamen door Karei opgestookt de Duitsche horden over de Alpen, die in Noord-Italië niet genoeg buit vonden en daarom naar het zuiden trokken, eerst onder aanvoering van Frundsberg en toen van den verrader de Bourbon en Rome plunderden in 1527, zooals in het vorige hoofdstuk is verteld. Te Milaan werden verscheidene oproeren tegen de Spanjaarden met ruw geweld onderdrukt. Geen edelman trad als leider op en het volk scheen nog minder besef van vrijheid te bezitten dan zelfs in de dagen der Visconti. Ongeveer drie jaar na de plundering van Rome vond Francesco II het raadzaam zich te onderwerpen. Hij kreeg genade en werd door Karei in zijn hertogelijke waardigheid hersteld, toen deze potentaat in 1530 door Paus Clemens te Bologna werd gekroond als „Keizer der Romeinen". Afschuwelijk was de toestand van Milaan gedurende de zoogenaamde regeering van deze speelpop van het SpaanschOostenrijksche hof, want zoowel voor als na den slag bij Pavia waren verscheidene malen de ruwe Fransche en Keizerlijke soldaten losgelaten op de door de pest geteisterde stad. Als een levendige tegenstelling van al deze verschrikkingen vinden wij iets, dat ons herinnert aan hetgeen plaats vond (als wij Boccaccio mogen gelooven) toen ongeveer tweehonderd jaar vroeger Florence door den Zwarten Dood in een knekelhuis werd veranderd; want te Milaan en in het kamp bleef de vroolijke en niet altijd decente wereld van de hoogere standen 437 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bestaan in deze tragische periode en is beschreven in de soms dramatische maar meestal langdradige Novelle van Bandello, den Lombardischen Boccaccio, die de hoven der Sforza en van Isabella van Mantua goed kende en die, ofschoon hij een Dominikaner frate was, toch actief deel genomen heeft aan de veldtochten van den Heiligen Bond tegen Karei in de jaren, die volgden op den slag bij Pavia1). In 1535 stierf Francesco II. Hij liet geen opvolger na. Een onwettige Sforza, een zoon van de maitresse van den Moro, Lucrezia Crivelli, haastte zich naar Rome om Paus Paulus III over te halen zijn aanspraken te ondersteunen; maar hij stierf, voordat hij Rome had bereikt. Het Milaneesche Hertogdom verviel toen weder aan het Heilige Roomsche Rijk, ofschoon het eerst werd bestuurd door Karei en degenen, die hem als Koning van Spanje opvolgden. Eerst in 1714 kwam het met het overige gedeelte van Lombardije onder het Oostenrijksch bestuur. (3) S. Carlo Borromeo De naam San Carlo Borromeo is bijna aan allen bekend, die de liefelijke streek van Stresa en de Borromeïsche eilanden bezocht hebben en het reusachtige standbeeld van den Heilige hebben gezien, dat op een hoogte staat, vanwaar men een uitzicht heeft op Arona en het zuidelijk gedeelte van den Lago Maggiore; en velen, die de Milaansche kathedraal betreden hebben, zullen zich de somber glanzende Cappella berinneren, waar hij begraven ligt. Het geslacht der Borromei is een van de oudste en aanzienlijkste te Milaan en stamt zonder twijfel af van een vromen stamvader, die den naam van „goeden Roomvaarder" (buon rontéo) had verworven. Carlo werd geboren te Arona in het jaar 1538. Zijn oom, Paus Pius IV, een der Milaansche Medici, maakte hem in 1559 kardinaal en in het volgend jaar werd hij Aartsbisschop van Milaan. Zijn geërfd vermogen werd grootelijks vermeerderd door zijn vele belangrijke beneficiën, zoodat hij waarschijnlijk de rijkste kerkelijke dignitaris werd van die periode. Het karakter van den man vertoont vreemde tegenstellingen. Wij vinden bij hem een onbegrensde liefde voor pracht en praal en een trotsche verheerlijking van het 1) Zie hoofdstuk over Literatuur. Wat Bandello ons over Leonardo da Vinei, Machiavelli en Giovanni de' Medici (delle Bande NereJ vertelt is zeer belaDgwekkend. 438 MILAAN (1500—1600) priesterlijke ambt, die niet gemakkelijk in overeenstemming te brengen zijn met de bijna ascetische minachting voor weelde en geld die door hem verkondigd werd, wanneer hij weigerde voor liefdadige doeleinden een deel van zijn beneficiën af te staan Bovendien bestreed hij hevig den slechten invloed van de rijkdommen, die niet gebruikt werden voor hetgeen hij als het juiste doel van de Kerk beschouwde. Hij viel de Orde van de Umiliati, die hij afkeurde, hevig aan en slaagde erin hun geheele vermogen te bemachtigen ten voordeele van de Jezuïten en andere godsdienstige vereenigingen, die bij hem in de gunst stonden. Maar het sterkste bewijs van de tegenstrijdigheden in zijn karakter kan men vinden in twee feiten, die geen lezer van zijn leven zal vergeten. Ten eerste was zijn haat tegen alles wat naar vrijheid van gedachte zweemde zoo hevig, dat hij deze met den ijver van een Dominicus onderdrukte en zijn aartsbisschoppelijke kerkers met slachtoffers vulde, bestemd om gepijnigd en dikwijls om gedood te worden. Ten tweede is merkwaardig zijn onloochenbare moed en toewijding tijdens de verschrikkelijke bezoeking van de pest in 1576; het is zeer goed, dat men deze episode van zijn leven in het bijzonder vermeldt, wanneer met den naam San Carlo Borromeo noemt. 439 HOOFDSTUK III. FLORENCE (1500—1600) DE verhouding van Florence tot de politieke gebeurtenissen in Italië gedurende den Cinquecento is behandeld in het Historisch Overzicht. Wij moeten thans een paar episoden en personen uitvoeriger bespreken. Voor de periode 1500—1512, toen met één belangrijke wijziging de republikeinsche regeeringsvorm zooals Savonarola die had ingesteld bleef bestaan, kunnen wij als voornaamste onderwerp nemen de persoon en regeering van Piero Soderini. Daarna zal de periode 1512—1527 behandeld worden, toen de Medici weder de macht in handen hadden, tot de verdrijving van de bastaards, Alessandro en Ippolito. Dan zal de belegering van Florence door de Keizerlijken en pauselijke troepen in het kort beschreven worden en het optreden van Alessandro als Hertog; en ten slotte zullen er eenige feiten meegedeeld worden in verband met Hertog Cosimo I en zijn zonen Francesco I en Ferdinand L (1) Piero Soderini. Machiavelli gaf zich uit voor een republikein, want hij was sinds den dood van Savonarola (1498) tot den terugkeer der Medici in 1512 secretaris van de Republiek; maar hij beschouwde die stad gelukkig, waar „een verstandig en goed burger opstaat om de wetten te handhaven en de verdedigers van de willekeur (die zij vrijheid noemen) en van de slavernij te beteugelen". Hij was geen bewonderaar van Savonarola en dacht waarschijnlijk niet aan hem, toen hij deze woorden schreef, doch de groote frate had tot op zekere hoogte aan deze eischen voldaan. Als constitutioneele despoot, zooais de zoogenaamde republiek van Florence scheen noodig te hebben, had hij het gecompliceerde systeem van de oude raden en magistraten, dat door de Medici als een ongebruikt overblijfsel 440 FLORENCE (1500—1600) was behouden, afgeschaft, en een regeeringslichaam gevormd, dat bestond uit Gonfaloniere, Signoria, Senaat en den Grooten Raad.1) En deze regeeringsvorm bleef met één belangrijke verandering in stand van de verdrijving van Piero de' Medici in 1494 tot de restauratie van zijn broeders in 1512. De belangrijke wijziging, waardoor de richting van zulk een schijnrepubhek duidelijk werd, was de verkiezing van een Gonfaloniere voor het leven. De toestanden waren na den dood van Savonarola niet beter geworden. Lodovico van Milaan, die toen op het toppunt van zijn macht stond, had Florence geholpen bij haar vergeèfsche pogingen om Pisa te heroveren. Maar toen hij door Lodewijk XII werd aangevallen, lieten de Florentijnen hem schandelik in den steek; toen Lodewijk in Milaan zijn triumftocht hield en in samenwerking met Ferdinand den Katholieke tegen Napels optrok, toen Paus Alexander en Caesar Borgia zoo brutaal optraden, bewaarden zij een laf stilzwijgen en hadden veel meer belangstelling in hun eigen partijtwisten dan in eenige zaak, die hun patriotisme als Italianen betrof. Het is moeilijk, zegt Guicciardini, om zich eenige stad voor te stellen, die slechter georganiseerd en bestuurd werd dan de onze in dien tijd. Dit schreef hij2) vooral toe aan de vele veranderingen in de magistratuur en evenals zijn vriend Machiavelli was hij in verband met de haat waarmede men een despoot beschouwde en de argwaan die een oligarchie opwekte (zooals de Venetiaansche Pregadi) van meening, dat de Senaat en de Groote Raad de wijste partij hadden gekozen, namelijk om een Gonfaloniere te kiezen met zooals gebruikelijk was voor twee maanden, maar voor het leven, zooals de Venetiaansche Doge. Piero Soderini, die in September 1502 gekozen werd, was een broeder van den Bisschop van Florence en onlangs Gonfaloniere geweest. Ofschoon hij tot een oude en rijke familie behoorde, stond hij toch, zooals Villari zegt, bekend als een vriend van het volk en van een vrij bestuur. Hij was een goed redenaar, had geen kinderen, bezat geen groote energieën geen groote gaven, waardoor hij buitengewone haat of liefde opwekte. Machiavelli, die zeer bevriend was met de familie Soderini, werd dadelijk de vertrouwde raadsman ^ Van ongeveer raoo leden, en nooit minder dan soo 7 Zie de aanhaling uit Dante op blz. 89. ' 441 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van Piero, en hij was het, die hem aanspoorde tot de weinige "kfavcbtige daden, waardoor de regeering van den Gonfaloniere vermelding verdient. Eerst trachtte hij tevergeefs Pisa te heroveren; want toen Karei VIII in 1494 Italië was binnen gedrongen, was Pisa opgestaan en voerde nog steeds oorlog met Florence Deze poging werd in 1504 door Soderini ondernomen en Machiavelli, die als gezant naar Frankrijk was gegaan, steunde bij zijn terugkeer Soderini krachtig in zijn plan om Pisa van haar uitweg naar zee te berooven door de Arno naar de moerassen van Livorno te leiden. Duizenden van werklieden werden uit de Toskaansche steden opgeroepen. Twee diepe en breede kanalen werden gegraven en een dam werd in de rivier gelegd, maar de stroom steeg door de obstructie en de kanalen werkten niet goed, zoodat de geheele onderneming na geweldige inspanning en reusachtige offers aan geld werd opgegeven. .. , . ... Niettegenstaande de hevige oppositie van zijn steeds talrijker politieke vijanden ondernam Soderini nog een poging, om Pisa te onderwerpen, die droeviglijk faalde door de lafheid van de Florentijnsche troepen, nadat hun artillerie een groote bres had geschoten in de stadsmuren. Door deze mislukking kwam Machiavelli op de gedachte om een goed geoefende republikeinsche militie op te richten, of beter gezegd een leger zooals het Zwitsersche en nadat hij van een gezantschap naar den krijgshaftigen Paus Julius II, die toen aan het hoofd van zijn zegevierende troepen te Bologna *) stond, teruggekeerd was, ging hij ijverig aan het werk om met de hulp van Soderini zijn plan door te zetten en zocht in Toskane manschappen en paarden. Dit leger bewees, ofschoon het betrekkelijk klein was, vele jaren groote diensten aan de Republiek en onderscheidde zich vooral bij het beroemde beleg van 1C20— IWO. Het is de moeite waard er op te wijzen, dat de politieke tegenstanders van Soderini met veel nadruk beweerden, dat de oprichting van zulk een civiele lijfgarde dikwijls geleid had tot despotisme. : De stornv ^ «ver Venetië losbarstte na de Ligue van Kamerijk, haü slechts weinig invloed op Florence. Haar aandacht was nog steeds gevestigd op de verovenng van Pisa; !) Ziebiz. 4l6, waar het standbeeld van Julius, dat Michelangelo vervaardigde, vermeld 442 FLORENCE (1500—1600) en deze kleine dappere stad werd zoo nauw door het Florentijnsche leger ingesloten, dat zij door hongersnood gedwongen werd zich over te geven (1509); kort daarna veranderde Paus Julius plotseling van houding en hielp de Venetianen om de Fransche „barbaren" uit Noord-Italië te verdrijven. De voorwaarden, die de Florentijnen aan Pisa oplegden, waren zoo zacht, zegt een kroniekschrijver, dat het scheen alsof de Pisanen die zelf hadden voorgesteld. Naar het oordeel van Villari moet men dit voornamelijk toeschrijven aan Soderini en Machiavelli. Gedurende den oorlog, die door Paus Julius en zijn Heilige Bond tegen de barbari werd gevoerd en die na den slag bij Ravenna eindigde met de verdrijving van de Franschen uit geheel Noord-Italië, bevond Florence als een oude bondgenoot zoowel van het Pausdom als van Lodewijk XII zich in een 443 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO moeilijken toestand. Zij had den Franschen driehonderd lansknechten geleverd, maar deze hadden slechts ondank geoogst en de minachtende benaming van verraders verworven. Töe* daarop de zaak der Franschen verloren was en de Florentijnen het noodig vonden met den Paus en zijn bondgenooten te onderhandelen, werd hun gezant op den landdag te Mantua met ij dele woorden gehoond en bemerkte weldra dat de eenige aannemelijke voorwaardén den terugkeer der Medici in naam als particuliere burgers inhielden. De ontsteltenis te Florence was groot. Soderini, die zich als veroordeeld beschouwde, maakte zijn testament. Machiavelli, die dapperder was, deed wanhopige pogingen om troepen te verzamelen in Toskane en zijn artillerie in orde te brengen. Ondertusschen naderde snel Cardona, de Spaansche Onderkoning van Napels en Kardinaal Giovanni met 5000 Spaansche veteranen te voet en 300 ridders (uomini d'arme). Ongeveer 9000 Florentijnen, slecht geoefende burger-militie (Ordinanza) of recruten werden in een kamp buiten de muren gelegd en ongeveer 3000 werden naar Prato gezonden om den aanvallers weerstand te bieden; maar Prato werd genomen, nadat er een bres was geschoten in haar muren door het eenige kanon der Spanjaarden, dat bruikbaar bleek te zijn en de Ordinanza kon den aanval niet weerstaan. Een afschuwelijk bloedbad werd aangericht; de stad werd geplunderd, waarbij vele wreedheden en beestachtige daden werden bedreven 1). Cardona bood Florence nu nog veel aanmatigender voorwaarden aan. Hij eischte openlijk, dat de Republiek zou worden afgeschaft, dat de Medici weder aan de regeering zouden komen en dat er een schadeloosstelling van 150.000 dukaten zou worden betaald. Kardinaal Giovanni, zegt Villari, correspondeerde uit de legerplaats van Cardona voortdurend met de machtige partij in de stad, die altijd, sinds de lichtzinnige en geminachte Piero in de Garigliano verdronken was, voor een terugkeer der Medici had gewerkt en zich hardnekkig had verzet tegen Soderini, alsof deze naar het despotisme streefde. Ook de listige Giulio, de bastaard-neef van Giovanni, de latere Paus Clemens VII, ontmoette in het geheim eenige van deze samenzweerders in een afgelegen villa; en op den 1) Guicciardini spreekt van aooo slachtoffers; maar er waren waarschijnlijk tweemaal zooveel. Hij beweert, dat Giovanni het bloedbad deed eindigen en de vrouwen spaarde, docli 444 FLORENCE (1500—1600) laatsten Augustus van het jaar 1512 dro%g een bende stoutmoedige jonge mannen den Palazzo Vecchio binnen en dwong Soderini om afstand te doen. Hem werd vrijgeleide gegeven naar Siena, vanwaar hij zich naar Ragusa begaf; maar omdat hij zich ook daar niet veilig voelde, vluchtte hij naar Turksch grondgebied. Eindelijk, op uitnoodiging van Giovanni de' Medici zelf, thans Paus Leo X, waagde hij het naar Rome te komen, waar hij kort na Paus Leo stierf (1521). Zijn tombe, als ook die van zijn broeder, Kardinaal Soderini, kan men zien tusschen de zeer talrijke monumenten van de kerk van S. Maria del Popoio. Het karakter en de regeering van Soderini worden door moderne aanhangers der Medici streng veroordeeld. Villari echter zegt, dat zelfs de politieke tegenstanders vah Soderini niets in hem konden veroordeelen behalve dat hij door vriendelijkheid trachtte te bereiken, wat naar hun meening slechts door geweld kon verkregen worden. (2) De Medici weder aan de Regeering (1512—27) Machiavelli geeft toe, dat zelfs zij, die den terugkeer van de Medici afkeurden, toch weldra daarmede verzoend werden; en men moet zeggen, dat de twee zonen van Lorenzo il Magnifico en hun neef Giulio geen onmenschelijke maatregelen hebben genomen om zich te wreken. De jongste broeder, Giuliano, die slechts vijftien jaar oud was, toen de Medici in 1494 werden verdreven en die thans dus een man van 33 was, werd eerst de eigenlijke bestuurder van Florence, want Kardinaal Giovanni en Giulio, de onwettige zoon van den ouderen Giuliano de' Medici, die ons bekend is in verband met de Giostra en de Pazzi-samenzwering, gingen weldra naar Rome, waar ongeveer vijf maanden na den val van de Florentijnsche Republiek Paus Julius was gestorven (Februari 1513). En toen werd Giovanni tot zijn opvolger benoemd, zooals in het hoofdstuk over het Pausdom is verteld. In de eerste jaren van zijn langdurige ballingschap had Giuliano veel vertoefd bij Guidobaldo van Urbino en zijn Hertogin, Elisabetta Gonzaga, en ongetwijfeld had de beschavende invloed van dat hof1) de betere trekken van zijn karakter ontwikkeld, want zijn aard schijnt toch veel fijner geweest te zijn, dan die van zijn zinnelijken en egotistischen 1) In de Cortegiano van Castiglione vinden wij een aantrekkelijk beeld van Giuliano. 445 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO broeder, Paus Leo, of van zijn bekwamen en eerzuchtigen neef Giulio. En dus behoeft men er zich niet over te verbazen, dat Leo X kort nadat hij Paus was geworden, blijkbaar in overleg met den listigen Giulio, besloot, dat zijn broeder een te edelmoedig, bescheiden en vriendelijk despoot was om de vorstelijke macht van de familie te behouden en te vergrooten; hij bracht hem dus naar Rome, gaf hem het ambt van Gonfaloniere van de Kerk *) en als Magnifico van Florence, een speelpop van den Paus, werd aangesteld de lichtzinnige en onnoozele jonge Lorenzo, de zoon van den dwazen Piero. Lorenzo ontving van zijn oom Leo Machiavelliaansche voorschriften, hoe hij zijn gezag kon bevestigen door een geveinsden eerbied voor de republikeinsche instellingen, door hypocritische vrijgevigheid en vriendelijkheid en door alle belangrijke ambten aan zijn satellieten te geven. Hij schijnt echter, niettegenstaande Machiavelli hem zijn Principe opdroeg, toch niet naar die voorschriften geleefd te hebben, want hij verwaarloosde de republikeinsche schijn, die zijn grootvader had gehandhaafd en omgaf zich met hovelingen en soldaten. De soldaten waren misschien noodig, ■want er werden vele complotten gesmeed; in verband met een van deze lezen wij den naam van Machiavelli, ofschoon hij waarschijnlijk onschuldig was, op een lijst van medeplichtigen, die op straat was gevonden. Hij werd gevangen gezet en gepijnigd, en ofschoon hij weder in vrijheid werd gesteld, werd hij gedwongen zich bijna geheel en al uit het politieke leven terug te trekken. In 1516 kreeg Lorenzo van zijn oom Leo opdracht om aan het hoofd van de pauselijke troepen Urbino aan te vallen en Hertog Francesco Maria della Rovere, den neef van Leo s gehaten voorganger Julius II, te verdrijven. Deze schanddaad werd uitgevoerd en de Paus verleende aan Lorenzo den titel van Hertog van Urbino, dien Lorenzo's oom met verontwaardiging had geweigerd. In 1518 ging Lorenzo naar Frankrijk, waar hij door bemiddeling van den eerzuchtigen Paus Leo en Kardinaal Giulio een schoone bruid had gekregen, een verwante van Frans I; 1) Zie plaat 59W. In 1515 werd Giuliano door Leo naar ï zijn troonsbestijging geluk te wenschen; hij trouwde toen met een Koning en werd Hertog van Nemours. Hij stierf m 1516 et broeder Leo nog over te halen zijn plan op te geven om Frans I gestuurd om hem met n verwante van den Franschen en trachtte bij zijn sterven znn_ a den Hertog van Urbino a te zetten. 446 FLORENCE (1500—1600) deze stierf een jaar later bij de geboorte van een dochter, de latere Koningin van Frankrijk, Catherine de Médicis; en zes dagen later stierf ook Lorenzo, zeven en twintig jaar oud, uitgeput door een losbandig leven. De interne geschiedenis van Florence van den dood van Lorenzo II tot de derde verdrijving der Medici (1527) biedt ■reinig belangrijke episoden of persoonlijkheden aan. Na Lorenzo's dood bestuurde Kardinaal Giulio de' Medici Florence gedurende vijf maanden met gunstig gevolg; daarna zond Leo X Kardinaal Passerini, die eenige jaren de stad slecht bestuurde; maar desalniettemin werd hij weder aangesteld, toen Giulio als Clemens VII den pauselijken troon besteeg (l523)' a . . • Kardinaal Passerini was belast met de zorg voor de drie kinderen, op wie de eerzuchtige Mediceïsche Pausen hun hoop had gevestigd voor de toekomstige grootheid van hun geslacht d.w.z. van den ouderen tak van het geslacht der Medici. De eerste was de kleine Caterina, een dochter van Lorenzo II, die nu vier jaar oud was. De tweede, door Leo uit Rome gezonden, was Ippolito, een knappe jongen van vijftien, die waarschijnlijk de onwettige zoon was van Giuliano, den Hertog van Nemours. De derde, Alessandro, werd uit Napels gezonden, waar hij was opgevoed. Hij was een jongen van ongeveer dertien jaar, met een donkere huidkleur, dikke lippen en het kroeshaar van een neger1). 'Zijn moeder was een mulattin en slavin. Zijn vader was ongetwijfeld Paus Clemens, die zijn aanspraken tegen Ippolito krachtig verdedigde, maar hem liet doorgaan voor een onwettigen zoon van den onlangs gestorven Lorenzo II. Gedurende de regeering van Passerini en zijn voogdijschap over deze drie kinderen werd de groote strijd gestreden tusschen de Spanjaarden en Oostenrijkers (Karei V) en de Franschen (Frans I), die eindigde met den slag bij Pavia (1525) en het gevangen nemen van den Franschen koning. Twee jaren later werd Rome genomen en geplunderd door de woeste horden van de Spaansche en Duitscbe huurlingen en nam Paus Clemens, nadat hij in den S. Angelo was belegerd, de vlucht. Daarna vatte de republikeinsche partij in Florence 1) Zeer juist blijkt dit alles op het portret van Alessandro, dat Bronzini heeft gemaakt (üffici). Lorenzo de' Medici, die Alessandro in 1537 vermoordde, beweerde dat Clemens niet de vader van Alessandro was. 447 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO weder moed en verdreef Passerini, tegelijk met de twee jonge Medici bastaards. (3) Het beleg van Florence Na de verdrijving van de twee onwettige pretendenten werd de kleine Hertogin (Duchessina), zooals Caterina ten onrechte werd genoemd, daar de rechtmatige Hertog van Urbino was hersteld, door de Signoria van de herleefde Republiek als gijzelaar gevangen gehouden, en ten slotte verdween zij uit Italië.x) Zij was de laatste wettige afstammelinge van de oudere Medici en met haar sterft deze tak uit, behalve dat er nog een tante van haar was, die terecht beweerde van de echte Medici af te stammen, en een rechtmatige verontwaardiging toonde over de poging van Paus Clemens, die zelf een bastaard was, om het Florentijnsche volk den onwettigen Ippolito of Alessandro il Moro als regeerder op te dringen. Dit was Clarice, de dochter van Piero II, dien zij wat kracht van karakter betrof verreweg overtrof evenals haar lichtzinnigen en onnoozelen broeder Lorenzo. Zij was gehuwd met den jongeren Filippo Strozzi, een tegenstander van de Medici, en had van de republikeinsche regeering vergunning gekregen om naar Florence terug te keeren. Hier was zij de eerste meesteres in het groote Strozzi Paleis, dat gebouwd was door Benedetto da Maiano, Cronaca en andere architecten. Zij verdient zeker in het voorbijgaan vermeld te worden, want de kroniekschrijvers verhalen ons in verband met haar een merkwaardig tooneel; toen Passerini en zijn beide protégés in een zaal van het Medici paleis het nieuws van de plundering van Rome en de mogelijke gevolgen voor Florence bespraken, kwam zij binnen en verzocht de jongelieden weg te gaan, daar zij geen ware Medici waren en de eer van het geslacht der Medici van haar alleen afhing. Maar er was nog een andere tak van de familie en weldra zou na de korte herleving van de Republiek (1527—iS3°) en den val van Florence en na de vergogna, zooals Michelangelo het noemt2), van de regeering van Hertog Alessandro, deze jongere tak in den persoon van Hertog Cosimo I den !) Zij werd eenige jaren gevangen gehouden in het vroeger zoo beroemde klooster der Murate, waar zy tijden van groote angst doorleefde, vooral gedurende het beleg. Toen Alessandro aan de regeering kwam, werd zij naar Rome gebracht; zij trouwde in 1533 met Hendrik van Orleans, de latere Hendrik 11 en werd schoonmoeder van Maria van Schotland. S) Zie blz. 448 57- Sebasttano Venier 448 FLORENCE (1500—1600) ouderen vervangen. Tegen dezen jongeren Medici koesterden de beide Medici Pausen Leo X en Clemens VII een hevige jaloezie en minachting. Maar de pogingen van Clemens, die zelf een bastaard was, om Florence zijn half-mulatto bastaard als een echt lid van de oudere familie op te dringen wekte natuurlijk groote verontwaarding. De verdrijving van Alessandro en Ippolito veroorzaakte derhalve groote vreugde onder de Florentijnen. De herstelde Republiek hield zich eerst met Niccoló Capponi, den zoon van den beroemden Piero en daarna met Fr. Carducci als Gonfaloniere ongeveer drie jaar staande. Men zal zich herinneren, dat Paus Clemens, nadat hij zeven maanden in den S. Angelo was belegerd, in een droevigen toestand als marskramer verkleed uit Rome was gevlucht en een jaar lang te Orvieto en Viterbo had vertoefd. Hij begon thans te bedenken, dat het nutteloos was zich tegen Karei V te verzetten, met wien zelfs de Fransche Koning, Frans I, begon te onderhandelen. Derhalve ging hij in Juni 1529 naar Spanje en sloot te Barcelona een geheim verdrag met den Keizer. De voorwaarden van dit verdrag en de concessies van Frans I bij den Damesvrede van Kamerijk gaven aan Karei V een onbetwiste suprematie in Italië, die door het Concilië te Bologna, waar Clemens in 1530 Karei als Imperator Romanorum kroonde, bekrachtigd werd. Bij het geheime verdrag van Barcelona was bepaald, dat een Keizerlijk leger, hetzelfde leger, dat Rome had geplunderd, aan Clemens zou worden afgestaan om Florence aan te vallen, de Republiek omver te werpen en Alessandro als Hertog en als vazal van den Keizer, wiens onwettige dochter Margareta *) hij zou huwen, op den troon te plaatsen. Florence maakte dappere toebereidselen2). De militie van Machiavelli, die in 1527 gestorven was, werd opgeroepen om de stad te verdedigen; een aanzienlijk leger trok onder aanvoering van Francesco Ferruccio naar het open veld; alle wijngaarden, boomgaarden, bosschen, huizen, villas en zelfs kerken in de nabijheid van de stadsmuren werden l) Zij was pas vijf jaar oud en vijftien, toen het huwelijk in 1536 te Florence, in de S. Lorence werd voltrokken. Zes maanden later was zij weduwe. Toen weid zij uitgehuwelijkt aan Ottavio Famesse, die dertien jaar oud was. De Palazzo Madama te Rome is naar haar genoemd. Later werd zij Landvoogdes der Nederlanden. 21 Capponi had, nadat hij een preek van Savonarola had voorgedragen, het volk overgehaald Christus tot hun koning te kiezen. 449 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO vernield om geen bedekking aan den vijand te geven *). De hoogte buiten de muren, waarop de S. Miniato staat, was in het bijzonder aangewezen voor een aanval, omdat zij geheel Florence beheerscht. Zij werd dus versterkt met bastions (waarvan de overblijfselen nog zichtbaar zijn) die door Michelangelo werden ontworpen en een lus vormden van de Porta S. Miniato tot de Porta S. Niccoló. Gedurende tien maanden hield de stad het dapper uit; zij werd van levensmiddelen voorzien door den dapperen Ferruccio, die van Empoli uit herhaaldelijk door de linies van de belegeraars drong; maar onder leiding van den Prins van Oranje werd een volkomen insluiting beraamd. Eindelijk, nadat de Keizerlijken Volterra, Prato en andere Toskaansche steden hadden ingenomen en de dappere pogingen van Ferruccio waren verijdeld door de verraderlijke lafheid van den Florentijnschen garnizoenscommandant, Malatesta Baglioni, werd er een hevig gevecht geleverd bij Gavinana, dicht bij Pracchia, in de Apennijnen van Pistoia. Ferruccio en de Prins van Oranje sneuvelden daar beiden en het veldleger van de Florentijnen werd bijna geheel vernietigd. Toen gaf de stad zich over. (4) Hertog Alessandro Florence gaf zich in naam over aan den Keizer, maar het schijnt, dat Paus Clemens over het lot van de stad beslist heeft. De Gonfaloniere Carducci en ongeveer duizend andere Republikeinsche aanzienlijken werden ter dood gebracht. Een soort pauselijke vicarius, Baccio Valori, werd in den Palazzo Vecchio geïnstalleerd en omgaf zich met een lijfgarde van Keizerlijke troepen. Na een jaar ongeveer kwam Alessandro en vestigde zich in het Medici Paleis. Tien maanden daarna, 1 Mei 1532, liet hij de Signoria in zijn paleis komen en deelde hun mede, dat volgens het bevel van den Keizer de Republiek was opgeheven en dat hij als Hertog van Florence de regeering had aanvaard 2). Vijf jaren lang heeft dit monster, als een tweede Nero 1) Alleen de Badia van S. Salvi bleef staan. Andrea del Salto had daar kort geleden zijn fresco van Het Laatste Avondmaal geschilderd en dit overweldigde de soldaten, die uitgezonden waren om het gebouw af te breken, zoo zeer, dat zij het lieten staan. 2) De Palazzo Vecchio heette tot rs32 Palazzo della Signoria. De groote klok (la Vacca) die gebruikt werd om de burgers op te roepen, werd naar beneden gehaald en op bevel van Alessandro uit elkaar geslagen. Voordat hij openlijk als Hertog werd uitgeroepen, werd het groote kasteel van S. Giovanni Battista (thans Fortezza da Basso) gebouwd en door zijn Duitsche en Spaansche lijfgarde bezet. 450 FLORENCE (1500—1600) teugelloos zijn verslindenden lusten botgevierd1). De dood (1534) van Paus Clemens, aan wien hij zijn hertogdom en waarschijnlijk ook zijn bestaan te danken had, schijnt den toestand nog verergerd te hebben, want het weinige ontzag, dat hij tot dusverre voor betamelijkheid en openbare meening had getoond, verdween toen volkomen. In 1535 besloten de zeer talrijke Florentijnsche ballingen en vluchtelingen (fuorusciti), die in verbinding stonden met de steeds aangroeiende menigte van ontevredenen in de stad, zich tot Karei V te richten en kozen als afgevaardigde den anderen onwettigen Medici pretendent Ippolito, die door Paus Clemens ter wille van Alessandro op zij was gezet, en waarschijnlijk de natuurlijke zoon van Giuliano, den Hertog van Nemours was. De Keizer vertoefde in dien tijd in Tunis en Ippolito wachtte dicht bij Gaeta op een schip om over te steken, toen hij plotseling stierf, waarschijnlijk vergiftigd op bevel van Alessandro 2). Het volgend jaar, 1536, nadat Karei V, die er behagen in scheen te scheppen de gast van den tyran te zijn, Florence een bezoek had gebracht, trad Alessandro in het huwelijk met de dochter van den Keizer, die thans vijftien jaar was; en ongeveer zes maanden later, Januari 1537, werd hij vermoord door zijn verwant Lorenzo, meestal Lorenzino of Lorenzaccio genoemd, die zijn vriend was geweest, een balfwijzen, roekeloozen, losbandigen kerel. De moord werd door Lorenzino waarschijnlijk vooral begaan om de beleedigingen te wreken, die zijn zuster Laodamia3) waren aangedaan, ofschoon hij in zijn Apologia beweert dat zijn eenige beweegredenen was geweest zijn land te bevrijden van een ondragelijke tyrannie; en door de meeste van zijn tijdgenooten wordt hij als tyrannendooder verheerlijkt. Hij ontkwam naar Venetië, waar Filippo Strozzi, die daar in vrijwillige ballingschap leefde, hem welkom heette als den Florentijnschen Brutus, een uitdrukking, die misschien den onvoltooiden Brutus van Michelangelo in den Bargello verklaart. In 1547 werd hij te Venetië door Stcarit, die door Hertog Cosimo 1) Hij bezat even weinig zelfbeheersching als een wild beest, zegt de kroniekschrijver 2) Zijn karakter wordt als edelmoedig en fijn geprezen. Zeer tegen zijn wil werd hij Kardinaal. Hij werd als gezant naar Hongarije gezonden en hield buitengewoon veel van dat land en volk. Zie aanteekening bij plaat 53 (£). De man, die hem vergiftigde, werd door zijn medeburgers gesteenigd, te Borgo San Sepolcro. 3) Een prachtig portret van haar door Bronzino gemaakt bevindt zich in de Florentijnsche 4Si ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gezonden waren, vermoord. Allessandro werd begraven in de sarcophaag, waarin Lorenzo II, de z.g. Hertog van Urbino lag, onder den Pensieroso van Michelangelo; dit bleek bij de opening van de tombe in 1875, toen het mulatto type van de overblijfselen en de wonden in het gezicht dit feit bevestigen. (5) Cosimo I en zijn zonen. De zeven Groothertogen van den jongeren tak der Medici die in de manlijke linie afstamden van den broeder van Cosimo Pater Patriae 1), regeerden juist twee eeuwen in Florence, van de troonsbestijging van Hertog Cosimo in 1537 tot den dood van Giovanni Gastone in 1737. Van deze vorsten zullen wij slechts de drie eerste bespreken en wel zeer beknopt, daar de belangrijke onderwerpen, die met deze drie despoten in verband staan, zoo talrijk zijn. Met den dood van Hertog Alessandro was de laatste van de mannelijke afstammelingen, wettige en onwettige, verdwenen en daar de Signoria was afgeschaft, was Florence zonder regeering. Er bestond nog een soort Senaat, „de Acht en veertig", een ongebruikt overblijfsel en zij, die daar de leiding hadden, Filippo Strozzi, de geschiedschrijver Guicciardini en Baccio Valori waren aan het beraadslagen over het herstel van de Republiek, toen de jonge Cosimo (de zoon van den beroemden condottiere Giovanni della Bande Nere) die op den podere van zijn moeder in den Mugello vertoefde, op het tooneel verscheen. Hij werd beschouwd als een bescheiden, onschadelijk en sportlievend persoon; en hij maakte zulk een aangenamen indruk op de wijze senatoren, dat zij meenden niet beter te kunnen doen, dan hem tot constitutioneelen hoogsten Magistraat te benoemen, terwijl zij de werkelijke macht voor den Raad bewaarden. (Deze Cosimo was de eenige manlijke vertegenwoordiger van de jongere Medici en bovendien de achterkleinzoon van Lorenzo il Magnifico)2). Maar binnen een paar maanden had deze jongeling van 17 jaar zich als absolute heerscher van Florence gevestigd en vele der voornaamste burgers, o.a. Filippo Strozzi en Baccio Valori vluchtten 1) Zie den Index voor Caterina Sforza en haar zoon Giovanni delle Bande Nere wiens vrouw, Maria Salviati de kleindochter van Lorenzo il Magnifico was. Dus stamde Cosimo I van moederskant ook van den ouderen tak af. Zij keurde rijn usurpatie van de absolute macht af en werd liefdeloos door hem verwaarloosd, >) Op het voetstuk van het ruiterstandbeeld van Cosimo is een bronzen reliëf, dat dit tooneel voorstelt. 452 FLORENCE (1500—1600) en trachtten ijverig een leger te verzamelen. Geholpen door Duitsche troepen, die in groote getale door Karei V waren gestuurd om Alessandro te helpen, slaagde Cosino erin bij Montemurlo (dicht bij Prato) dat deel van het leger der ballingen gevangen te nemen, waarbij Filippo Strozzi en de voornaamste fuorusciti zich bevonden. Deze overwinning, die vermeld wordt op de Romeinsche zuil op de Piazza della Trinita, werd gevolgd door afschuwelijke wraaknemingen. Al de aanzienlijke gevangenen behoorende tot de voornaamste Florentijnsche families werden op onmenschelijke wijze gepijnigd en daarna terechtgesteld, de meeste op de binnenplaats van den Bargello. Niemand kreeg vergiffenis. Filippo Strozzi, de echtgenoot van Clarice de' Medici werd gedood in zijn cel in de Fortezza, die Alessandro voor zijn geld had laten bouwen. Cosimo kreeg thans van Karei V den titel van Hertog en vroeg zijn dochter Margareta, de weduwe van Alessandro, ten huwelijk; toen hem dit werd geweigerd, vroeg hij Eleonora van Toledo, de dochter van den Spaanschen Onderkoning van Napels1). Na de schitterende huwelijksplechtigheid in de S. Lorenzo werd de bruid niet naar het Paleis der Medici maar naar den Palazzo Vecchio geleid, waarheen Cosimo verhuisd was, omdat hij het geschikter vond voor den castello van een despoot2). De voornaamste feiten van de lange 37-jarige regeering van Cosimo moeten beknopt vermeld worden. De eerste tien jaren gebruikte hij voornamelijk om zijn gebied te vergrooten, hetgeen hij vooral bereikte door zijn sluwe diplomatie, door Karei V met zijn reusachtige rijkdommen te helpen en de Fransche belangen in Italië tegen te werken; tegelijkertijd liet hij geen gelegenheid voorbijgaan om zich te bevrijden van zijn leenmanschap en de aanwezigheid van de Keizerlijke garnizoenen. In 1547 slaagde hij er ook in zich te ontdoen van zijn eenigen Mediceïschen mededinger, want twee van zijn vele betaalde moordenaars overvielen Lorenzino in een donkere Venetiaansche calle en vermoordden hem. In 1553 verlieten Cosimo en Eleonora met hun zeven kinderen den Palazzo Vecchio en vestigden zich in het geil De Spaansche kapel (S.M. Novella) heet aldus, omdat de Spanjaarden er bij die gelegenheid gebruik van hebben gemaakt. 2) Van zijn Zwitsersche of Oostenrijksche lijfgarde kreeg Orcogna's Loggia den naam Loggia dei Lanzi. In de Quattiere dl Eleonora in den Palazzo Vecchio is een mooi portret van haar, en een later portret in de Uffizi, beiden van Bronzino. 453 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO weldige gebouw, dat nog steeds Pitti heet; het was oorspronkelijk begonnen door Luca Pitti volgens het ontwerp van Brunelleschi, maar werd aan Cosimo verkocht en heeft langer dan drie en een halve eeuw als Groothertogelijk en Koninklijk paleis gediend In 1555 vond een gebeurtenis plaats, die evenals vele andere wreedheden een onuitwischbare smet op den naam van Cosimo heeft geworpen, de verovering van Siena. Deze dappere kleine republiek, die ondanks de tegenwerking van vele lokale despoten en van de Spanjaarden en Oostenrijkers met de hulp der Franschen verscheidene rechten had behouden, was tevergeefs door den vader van Eleonora, den Onderkoning van Napels aangevallen; nu viel Cosimo haar uit eigen belang aan met een groot leger van Zwitsersche en Duitsche huurlingen en de door Machiavelli opgerichte Florentijnsche militie; hij versloeg de Sieneezen, die aangevoerd werden door den dapperen zoon van Filippo Strozzi, Piero. Na een beleg van eenige maanden gaf Siena zich over, maar niet voordat er van de 40000 inwoners slechts 6000 over waren en alles wat eetbaar was, verbruikt was. In dit jaar (1555) had ook de dramatische abdicatie van Karei V plaats en trok hij zich terug in een Spaansch klooster. Hij liet Spanje na aan zijn zoon Philips II en den Keizerstitel aan zijn broeder Ferdinand. Cosimo trouw aan zijn politiek ondersteunde deze twee monarchen; en hij oogstte een rijke belooning, want de vrede van Cateau-Cambrésis, die in 1559 een einde maakte aan de oorlogen tusschen Frankrijk, Spanje en Engeland, liet Philips onbetwist heerscher over Noord- en Zuid-Italië en Cosimo zijn bondgenoot behield de heerschappij over den eenigen Italiaanschen staat, die nog macht bezat. In den herfst van 1562 maakte Cosimo een inspectie-reis in de Maremma vergezeld door de hertogin en drie van zijn zonen. Toen zij te Livorno kwamen stierf daar zijn zoon Giovanni, een jonge kardinaal van negentien jaar, aan malariakoorts en eenige weken later overleden te Pisa Eleonora en ') Zelfs na hetgeen Cosimo er bijgevoegd heeft bestond het paleis slechts uit een klein gedeelte van het tegenwoordige reusachtige gebouw. Cosimo heeft vele kunstschatten van de vroegere Medici, die verspreid waren, weder verrameld en was de beschermheer van Bronzino, Allori, Vasari, Benvesmto Cellini en Gian da Bologna (Jean Boulogne). Hij begon ook de verzameling van Etruscische antiquiteiten en liet de Uffizi bouwen en den Passaggto vandaar over de rivier naar het Pitti Paleis. Zie plaat 6 en aanteekening. 454 FLORENCE (1500—1600) een andere zoon, Garzia. Dus keerden slechts Cosimo en zijn jongste zoon Ferdinand, een jongen van dertien jaar, naar Florence terug 1). Hertog Cosimo had zich een macht verworven, die nog meer beteekende dan die van een monarch, maar evenals Gian Galeazzo Visconti en Caesar Borgia droomde hij van een Koningstitel. Deze hooge eer, die hij trachtte te bereiken, ontging hem, maar hij slaagde erin, na vele jaren van listig en standvastig werken den titel van Hertog van Florence, die hem door Karei V was geschonken, te veranderen in dien van Groothertog van Toskane. Deze waardigheid ontving hij van Paus Pius V, die hem te Rome kroonde, maar ofschoon dit door Engeland en Frankrijk erkend werd, weigerde de Keizer, Maximiliaan II, het feit te aanvaarden. Bovendien had Maximiliaan nog een andere reden om zich te ergeren. Eenige jaren geleden had hij zijn zuster, Johanna van Oostenrijk, aan Francesco, den oudsten zoon van Cosimo ten huwelijk gegeven en deze jonge man, die hartstochtelijk verliefd was op de schoone Bianca Cappello toonde even weinig genegenheid voor zijn leelijke bruid als zij eerbied toonde voor hem en zijn fictieven titel van Groothertog 2). Gedurende de laatste tien jaren van zijn leven liet Cosimo de regeering van Florence bijna geheel over aan Francesco; in den laatsten tijd van zijn leven trok hij zich terug en leefde op zijn villa bij Castello nadat hij voor de tweede maal getrouwd was, met Camilla Martelli, die zijn zonen niet wilden erkennen, omdat zij een Florentijnsche was van lage afkomst3). Niettegenstaande alles, wat ons afschrikt van den somberen en wreeden tyran, die de vrijheid van de Florentijnsche republiek verbrijzelde, moet men toch toegeven, dat Cosimo Florence, als heerscheres van Toskane tot een materieele voorspoed heeft gebracht, die het nog nooit had bereikt. Hij slaagde erin haar gebied uit te breiden, haar land- en scheepsmacht te vergrooten, de inkomsten en den handel van het land tot bloei te brengen en behartigde de belangen 1) Deze feiten, die onlangs door staatsdocumenten zijn bewezen, ontzenuwen alle verhalen over broedermoord en de vermoording van den overlevende door Cosimo zelf 1 Johanna schijnt ten slotte zich verzoend te hebben en daarop schonk haar Keizerlijke broeder aan Francesco den titel, terwijl hij de pauselijke donatie volkomen negeerde. 3) Toen Francesco den troon besteeg, zette hij haar levenslang gevangen. 455 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van wetenschap en kunst1). Het verdient ook eerbied, dat hij zich grootendeels heeft vrij gemaakt van het leenmanschap van den Keizer. Ofschoon het onder een despoot stond, ontkwam Toskane aldus toch aan het gevaar om evenals Milaan een provincie te worden van een vreemde mogendheid. Het was niet slechts de leidende staat in Italië geworden, maar behoorde thans wat welvaart en beschaving betrof tot de voornaamste staten van Europa. Noch het regentschap noch de regeering (1574—1587) van Francesco I biedt ons veel aan, dat van historische beteekenis is. De geschiedenis van Florence is de biografie van haar despoten geworden en de annalisten van dien tijd geven vele persoonlijke bijzonderheden, vooral wat de misdaden betreft, waar of verzonnen, zooals de tragedies in verband met Vittoria Accoramboni. Aan dit biografisch materiaal zullen wij slechts eenige details ontleenen. Francesco had niet het eerzuchtige en voortvarende karakter van zijn vader. Hij was geneigd tot studie en hield vooral van chemie en de natuurwetenschappen 2). Zijn minachting en zorgeloosheid in staatszaken veroorzaakte dadelijk in de eerste dagen van zijn regentschap veel verwarring op sociaal en politiek gebied. Misdaden en samenzweringen kwamen natuurlijk veelvuldig voor; en de bloedige wraak, die hij nam toen reeds in het eerste jaar van zijn regeering een omvangrijk complot werd ontdekt, maakte hem niet minder gehaat bij de voornaamste Florentijnsche families dan 2ijn vader was geworden na de overwinning bij Montemurlo. Meer dan de helft van het leven van Francesco I en ook zijn dood staat in nauw verband met de geschiedenis van Bianca Cappello. Ofschoon haar zonder twijfel wel eenige blaam treft, heeft zij toch waarschijnlijk te veel geleden van de algemeene haat tegen Francesco en van de vijandige stemming, die zij natuurlijk ondervond van de kant van Francesco's Oostenrijksche echtgenoote als ook van zijn broeder Ferdinand. Zij was de dochter van een aanzienlijk VenetiaansCh l) Hij gaf den stoot aan de industrie van wandtapijten te Florence, waarvan men prachtige voorbeelden kan zien in de Galleria degli Arazzi. Pisa dankte aan Cosimo het draineeren van de moerassen, de inrichting van dokken, het herstel van de Universiteit, de stichting van een grooten botanischen tuin en school en de Orde van Cavalieri di S. Stefano tegen zeeroovers en Turken, Hij maakte van Livorno, dat toen nog een visschersdorp was, een groote havenplaats. s) Hij ontdekte, hoe men het Oostersche porcelein kon namaken en introduceerde die industrie in Florence. Zijn belangstelling in kunst en literatuur gaf aanleiding tot twee belangrijke stichtingen, nl. van de Uffizi en de Accademia della Crusca. 456 r FLORENCE (1500—1600) edelman en was een typisch Venetiaansche schoonheid met rossig haar en een deftig, innemend uiterlijk. Een dwaze neiging voor een jongen klerk van een bank, een Florentijn die te Venetië woonde, had een geheim huwelijk en een' vlucht naar Florence ten gevolge; na een tijd van groote moeilijkheden, waarin het leven van haar echtgenoot Piero Buonaventura, dikwijls bedreigd werd door de spionnen van de woedende Venetiaansche aristocratie, trok zij toevallig de aandacht van Francesco *) en blijkbaar met de toestemming van den onwaardigen Piero, die weldra gedood werd bij een twist op straat, gaf zij toe aan het aanzoek van den jongen vorst; niettegenstaande zijn huwelijk met de Oostenrijksche Aartshertogin behield zij zijn hartstochtelijke genegenheid gedurende vijftien jaren en werd zij, na den dood van Johanna, zijn vrouw en stierf negen jaar later, eenige uren na zijn dood z). Moderne onderzoekingen hebben bewezen, dat in dit geval evenals in zoovele andere, de vermoedens en de uitvoerige' verhalen, die verspreid werden en door de annalisten werden herhaald, allen grond missen. Eén verhaal, dat algemeen geloofd werd, was, dat Ferdinand, die veinsde zich te willen verzoenen, een uitnoodiging aannam om Florence te bezoeken (hij had zich te Rome gevestigd) en Francesco en Bianca naar de beroemde villa Poggio a Caiano vergezelde, waar hij de gelegenheid, die hem aldus werd aangeboden eebruikte om hen te vergiftigen. Een ander verhaal was, dat Bianca een vergiftigde taart voor Ferdinand had klaar gemaakt en dat zij, toen Francesco er bij vergissing van had genomen, ook daarvan had gegeten. De ware verklaring zal misschien, zooals wellicht ook in het geval van Hendrik van i".e?Trg e? m Vde andere gevallen van plotselingen of gehjktijdigen dood, een kwaadaardige vorm van malaria zijn. ferdinand I was acht en dertig, toen hij zijn regeering die twee en twintig jaar duurde, begon. Hij was tot kardiroai gekozen toen hij slechts veertien jaar oud was en zijn moeder en twee bieders bij de expeditie in de Maremma waren Hei rulferst^ dafrT/n' TrT ^ van dePiazzaS. Marco. grenzende Piazza van de SS Z™,'.da' Glan da Bologna gemaakt heeft en dat op de aanvele Florentijnen denken"dal he,iT^lTó lol^f^ T^"*1 met Biaa<=a ofschoon •) ./ij„zou dikwijls verzekert'hebbeddat ™Ïen «n*d.™ ' h'™^^*, * , schelden". ' ..uren en geen dagen hen la den dood zouden 457 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gestorven. Maar hij had den geestelijken stand nooit aanvaard en van de waardigheid afstand gedaan, zoodra hij Groothertog werd. Gedurende de dertien jaren van zijn broeders regeering had hij te Rome gewoond, waar hij zijn krachtig karakter niet slechts in kerkelijke aangelegenheden, maar ook als een conoscitore en ijverig verzamelaar van oudheden had getoond. Vele kostbare oude beelden had hij gekocht en in de Villa Medici (aan de Pincio) geplaatst; deberoerrrste, o.a. de Venus de Medici, ApolUno, de Niobe groep werden door hem of latere Groothertogen naar Florence overgebracht, waar zij niet weinig bijdroegen tot den roem van de Tribuna van de Uffizi, die op last van Ferdinand door den architect Buontalenti werd gebouwd. Ferdinand's regeering muntte uit door flinkheid en rechtvaardigheid en het algemeen peil van politieke en sociale moraliteit schijnt aanmerkelijk te zijn gestegen. Belangrijke werken zijn door hem ondernomen; door zijn toedoen nam de bevolking van Livorno toe, daar hij evenals Romulus met Rome deed, de plaats tot een asyl maakte. Vele RoomschKatholieken verhuisden uit Protestantsche landen daarheen en ook vele Protestanten en Joden uit Spanje, Vlaanderen en andere landen om de verschrikkingen van de Inquisitie te ontvluchten1). Een groot bouwwerk met prachtige architecturale decoraties, dat door Ferdinand in 1604 begonnen werd, was het Groothertogelijk Mausoleum (Cappella de Principi) verbonden aan de S. Lorenzo te Florence. Het bevat de Sarcophagen van zes Mediceïsche Groothertogen (de laatste, van Giovanni Gastone ontbreekt eraan) en de wapenschilden van zestien Toskaansche steden in buitengewoon rijke steenmozaiek (pietro, duro) bestaande uit lapis lazuli, jaspis, kwartsteen en ander kostbaar materiaal.2) . . Behalve de vele kostbare toevoegingen aan de Uffizi (jalenj behartigde Ferdinand de belangen der kunst 3) door den begaafden beeldhouwer Jean Boulogne van Douay, algemeen 1) De binnenhaven is te ondiep voor groote achepen ; in 1854 ■ een buitenhaven aangelegd *% TerSrüanfSTe no? steeds bestaande werkplaats van pietra dura (steen-raoraïek ^orenujnsche schilderkunst was nu verdwenen. De VlaarnscheSu^errnans begon rnet Zijn mooi realistisch portret-schilderen tijdens de regeenng van Cosimo II, den zoon van Ferdinand. 458 FLORENCE (1500—1600) bekend als Gian da Bologna of Giambologna in bescherming te nemen. Deze kunstenaar, die voor Francesco zijn beroemde Mercurius had gemaakt, vervaardigde voor Ferdinand het prachtige ruiterstandbeeld van Cosimo I, dat op de Piazza della Signoria staat en het nog schoonere standbeeld van Ferdinand zelf (plaat 56), waarvoor hij blijkbaar geïnspireerd werd door het standbeeld van Marcus Aurelius te Rome; het is gegoten uit het metaal der kanonnen die op de Turken veroverd zijn en staat op de Piazza della S.S. Annunziata. 459 HOOFDSTUK IV VENETIË (1500—1600) DE geschiedenis van Venetië gedurende den Cinquecento kan men verdeelen in drie perioden: ten eerste, de acht jaren, die aan de Ligue van Kamerijk voorafgaan; ten tweede, een periode van ongeveer twintig jaar, waarin de Venetiaansche staat door dapperen strijd en een bekwame, doch soms onedele diplomatie met steeds minder succes zich trachtte staande te houden tegen dit verbond van een overweldigend aantal vijanden; ten derde, de overige zeventig jaar, gedurende welke de politieke beteekenis van Venetië als Italiaansche staat langzamerhand afnam, terwijl haar heldhaftige tegenstand als maritieme en koloniale mogendheid tegen de steeds meer dreigende nadering der Turken grooten eerbied afdwingt. In dit hoofdstuk zullen wij ons, nadat wij de twee eerste perioden in het kort behandeld hebben, bepalen tot eenige gebeurtenissen uit de oorlogen tegen de Turken; want de interne geschiedenis van de Republiek biedt weinig aan ten opzichte van belangrijke personen x) en dramatische episoden en daar de Venetiaansche regeeringsvorm zoo zuiver machinaal was geworden, dat de veranderingen daarin geen aandacht verdienen, maar slechts middelen waren om de machine beter te doen loopen, is het voldoende iets te zeggen over den bekenden Raad van Tienen, die eeuwen lang de hoogste macht in den Venetiaanschen Staat bezat. Er is natuurlijk een onderwerp, dat de geschiedenis van Venetië gedurende deze eeuw bijzonder aantrekkelijk maakt, de Venetiaansche kunst. Dit zullen wij uitvoerig in een volgend hoofdstuk behandelen. Hier zal er dus slechts in het voorbijgaan over gesproken worden. !) Na Loredano en Ant. Grimaoi 1533) komen er onbeteekenende Doges, totdat Seb. Venier aan de regeering komt, aan wiens dapperheid als admiraal de overwinning bij Lepanto (1571) te danken was. 46O VENETIË (1500—1600) (1) 1500—1530. Wat betreft de korte periode, die de Ligue van Kamerijk voorafging en de vermoeiende oorlogen, die daarop volgden zal men zich herinneren, dat aan het einde van den Quattrocento Venetië zich had aangesloten bij den Hertog van Milaan, Lodovico il Moro en andere bondgenooten om den Franschen koning Karei VIII eerst uit te noodigen en daarna te verdrijven *) en dat het daarna verraderlijk het Milaansche verbond had in den steek gelaten en de aanspraken van Lodewijk XII had ondersteund; als belooning voor haar ontrouw jegens Italië verwierf Venetië het tijdelijk bezit van verscheidene Milaansche steden,2) maar ook de bittere vijandschap van vele machtige tegenstanders, die zich gedreven door hun jaloezie en minachting tot een bond vereenigden, die tot doel had de onverzadelijke hebzucht van de Venetianen te straffen. De algemeene en bittere haat tegen Venetië was te wijten aan haar aanmatigende heerschzucht, haar onoprechtheid en haar uitgebreide bezittingen; want ondanks de ernstige koloniale verliezen was zij waarschijnlijk aan het einde van den Quattrocento, toen Milaan onderworpen was, de machtigste van de Italiaansche staten en blijkbaar tegen vijandelijke aanvallen goed verdedigd door natuurlijke grenzen. Haar gebied op het vasteland reikte tot de Adda (Lago di Como), een tijdlang zelfs verder, en grensde in het noorden aan de Alpen, zoodat het werkelijk scheen alsof er een mogelijkheid bestond, dat Noord en Centraal Italië, misschien wel het geheele Schiereiland, onder den Leeuw van S. Marcus zouden vereenigd worden; en haar overzeesche bezittingen omvatten nog steeds Cyprus, Creta en vele andere eilanden, belangrijke havens in de Morea, en een groot gedeelte van de Dalmatische en Istrische kusten. Aan het einde van het jaar 1508 ontmoetten te Kamerijk, bij welke stad kort geleden over het lot van de menschbeid beslist werd, de gezanten van vijf groote Europeesche mogendheden en van vele kleinere Italiaansche staten elkaar, om een besluit te nemen over Venetië, aan wier buitengewone hebzucht zij van plan waren paal en perk te stellen. Koning Lodewijk XII werd vertegenwoordigd door Kardinaal 2) De wispelturigheid der Venetianen blijkt uit een brief van den annalist Malpiero, waarin hij schrijft, dat bij het bericht van de overwinning (?) bij Fornovo de menschen elkaar op straat omhelsden en de jongens met vlaggen rondliepen. De Venetianen gingen Cremona binnen, toen de Franschen Milaan binnentrokken. 46I ITALIË VAN DANTE TOT TASSO d'Amboise, Keizer Maximiliaan I door Margareta van Oostenrijk, Paus Julius II door zijn nuncio, Ferdinand de Katholieke van Spanje, Napels en Sicilië door zijn gevolmachtigde, de Koning van Hongarije, de Hertog van Savoye, de Markies van Mantua (Francesco Gonzaga) en de Hertog van Ferrara (Alfonso I) door hun gezanten. Het gebied van Venetië werd aldus verdeeld: de Paus zou geheel Romagna en Ravenna, Rimini, Faenza en Cervia krijgen; aan den Keizer zouden Padua, Verona, Vicenza, Friuli, Istrië enz. gegeven worden, Frankrijk zou Bergamo, Brescia, Cremona en bovendien al het Milaansche gebied krijgen, aan Hongarije zou Dalmatië, aan Spanje en Napels zou Otranto, Brindisi, Gallipoli en andere steden worden toegekend, die tot de overzeesche bezittingen van Venetië behoorden, Savoye zou Cyprus krijgen en het gebied van Mantua en Ferrara zou worden uitgebreid. De Paus nam het op zich de veldtocht te openen door over Venetië het Interdict uit te spreken, waarop de Raad van Tienen antwoordde door een verbod om de pauselijken bul te publiceeren en bovendien slaagden zij erin te Rome aan de deur van den Sint Pieter een oproeping voor een algemeen Concilie te laten bevestigen. Zoodra deze banvloek was geslingerd, rukten de Fransche troepen onder aanvoering van Trivulzio (die in 1499 Lodovico il Moro uit Milaan verdreven had) van Milaan op en nadat zij in strijd met den raad van hun ouden generaal de Adda hadden overgestoken brachten zij de Venetianen bij Agnadello een verpletterende nederlaag toe; daarna drongen zij verder en veroverden al de terra ferma Venetia, nl. Cremona, Brescia, Bergamo, Peschiera en andere steden en bevalen Verona, Vicenza en Padua de sleutels van hun steden naar Keizer Maximiliaan te sturen. Venetië zou waarschijnlijk het lot van Milaan ondergaan hebben en onder vreemde heerschappij zijn gekomen, wanneer niet, zooals reeds zoo dikwijls gebeurd was, de lagunen haar gered hadden. Groot was de paniek. Doge Leonardo Loredano smeekte in een hartstochtelijke redevoering de burgers iets van hun ontzaglijke rijkdommen, die zij zoo gaarne bij feestelijke vertooningen verkwistten, op te offeren om de Republiek te verdedigenl); maar er 1) Zelfs op dit oogenblik, nu de Franschen Venetië bedreigden werd er Carnaval gevierd met evenveel vroolijkheid als in den bloeitijd van de Republiek. Wij hooren ook van gezanten van Spanje en den Paus, die bij de feesten tegenwoordig waren. Misschien waren de onderhandelingen reeds begonnen. 462 VENETIË (1500—1600) werd weinig of niets op geantwoord en men verweet hem, dat hij zelf niet handelde overeenkomstig zijn woorden. Zulk een onwaardige stemming heerschte er zelfs bij de Venetiaansche Regeering, dat zij voorstelde al het grondgebied, waarop hij aanspraak maakte, aan Paus Julius terug te geven en haar bezittingen op het vasteland als leengoederen van den Keizer te behouden. Maar Keizer Maximiliaan steunde zijn onstuimige Fransche bondgenooten niet. Hij handelde als gewoonlijk traag en toen hij eindelijk voor Padua verscheen om onderwerping te eischen, boden de Paduanen dapperen weerstand. Daarop vatten de Venetianen weder moed, trokken voordeel van het feit, dat Spanje en de Paus jaloersch waren op het schitterende succes van de Franschen, openden de onderhandelingen, waardoor zij ten slotte pauselijke absolutie ontvingen ; uit dankbaarheid hiervoor beval Venetië aan haar gezanten, dat zij zich voor den Paus in het portaal van den Sint-Pieter op de knieën moesten werpen. Hierna sloot Julius het Heilig Verbond, waarbij zich ook Engeland aansloot en maakte zich gereed om met de hulp der Venetianen de Fransche barbaren te verdrijven, die hij zelf had opgestookt om Italië aan te vallen. In vorige hoofdstukken is reeds verteld, hoe onder aanvoering van den jeugdigen Gaston de Foix, de Franschen alles voor zich uit joegen, hoe zij bij de muren en de moerassen van Ravenna door de troepen van de Lega Santa werden tegengehouden en den slag wonnen maar hun aanvoerder verloren, en ook is verhaald, hoe zij zich terugtrokken, terwijl zij onder hun gevangenen ook Giovanni de' Medici meevoerden, die weldra Paus (Leo X) zou worden, en hoe zij binnen korten tijd uit geheel Noord-Italië verdreven werden (1512). Aldus had Venetië door haar geluk en listige diplomatie zich tot dusverre tegen de geduchte Ligue van Kamerijk staande gehouden. Den eersten Januari van het jaar 1515 stierf Lodewijk XII en werd opgevolgd door Frans I, die dadelijk besloot zijn aanspraken als Hertog van Milaan te laten gelden. Venetië, dat argwanend was tegenover de toenemende macht en de steeds hoogere eischen van haar bondgenooten, daar de Paus Parma en Piacenza opeischte en de Keizer Verona en Vicenza weigerde terug te geven, speelde weder valsch spel en begunstigde den Franschen indringer. Omstreeks 463 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO September was het leger van Frans I ongeveer 15 K.M. van Milaan. Daar, bij Marignano (thans Melegnano) ontmoette het de Zwitsersche huurlingen van Maximiliaan Sforza, den Hertog van Milaan.1) Het gevecht was hevig; de strijders vielen bij duizenden; bij het invallen van den nacht was deze gigantenstrijd, zooals de Fransche generaal Trivulzio het noemde, nog niet beslist; na een korte pauze werd het gevecht bij het aanbreken van den dag weder hernieuwd. Toen verscheen de voorhoede van de Venetianen en waren de Zwitsers gedwongen zich terug te trekken; kort daarna gaven Milaan en de Castello zich over. Deze overwinning bij Marignano maakte, dat de Franschen voorloopig van den toestand meester waren j Paus Leo opende de onderhandelingen met Frans Frans I; de nieuwe koning van Spanje, Karei, die vier jaar later Keizer werd, was nog te jong en onvoorbereid om zich met zijn grooten mededinger, die hij bij Pavia zou gevangen nemen, te meten; de oude, weifelende Keizer Maximiliaan werd door de Venetianen omgekocht en deed afstand van alle aanspraken op steden van Venetiaansch Lombardije: en zoo kwam Venetië weder in het bezit van bijna al het gebied, dat zij tijdelijk had verloren, en had in dit opzicht de positie hernomen, die zij voor de Ligue van Kamerijk innam. Maar haar politieke waardigheid en invloed als Italiaansche staat was niet groot meer. Aan de lange worsteling tusschen Keizer Karei V en Frans I, die slechts kort onderbroken werd door de ramp bij Pavia in 1525 en eindigde met de zegevierende vestiging van de Spaansch-Oostenrijksche suprematie en de kroning van Karei als Imperator Romanorum te Bologna in 1530, nam Venetië slechts deel door min of meer gedwongen geld aan Karei te leenen en bij de verschillende pogingen om den toestand van Italië te regelen, na den slag bij Pavia (1525), na de plundering van Rome (1527) en na het Concilie te Bologna (1530) werd Venetië genegeerd. Dit was zonder twijfel gedeeltelijk te wijten aan het feit, dat zij meer en meer bezig gehouden werd door de inspanning om het Turksche gevaar van zich zelf en Italië af te weren; maar wij zijn gedwongen toe te geven, dat haar isolatie misschien niet meer zoo zeer het gevolg was van de haat en jaloezie, !) Door Julius II en den Keizer aangesteld in 151a. Zie blz. 403. 464 VENETIË (1500—1600) die haar aanmatiging en eerzucht opwekten, als wel van den argwaan en het wantrouwen veroorzaakt door de onbetrouwbaarheid, sluwheid en geheimzinnigheid, die haar gedrag tegenover andere staten kenmerkten en van de mystieke duisternis, waarin de daden van haar regeering dikwijls gehuld waren. In verband met haar regeeringsvorm zullen wij een paar opmerkingen maken over den beruchten Raad van Tienen. Het proces, waardoor de oorspronkelijk democratische regeeringsvorm van Venetië veranderd werd in een enge oligarchie met de karaktertrekken van het slechtste despotisme, is geschetst in Italië in de Middeleeuwen en in vorige hoofdstukken. Men zal zich herinneren, dat oudtijds de Doge werd gekozen door de Algemeene Vergadering van het geheele volk (Arengo). Hij bezat een macht, die grooter was dan die van menig, constitutioneel monarch, meer werd geholpen dan gecontroleerd door twee Consiglieri ducali, waaraan hij nog andere raadslieden kon toevoegen, I Pregadi geheeten (de uitgenoodigden). Deze Raad werd langzamerhand grooter en ook permanent, want de bedoeling was van den Doge een zuiver decoratieve figuur te maken. Maar tegelijkertijd werd het volk trapsgewijze zijn rechten ontnomen door die te verminderen of te beperken voor een zekere klasse, de vergaderingen, door kleinere Raden of Comités te scheppen, met belangrijke kiesrechten en executieve macht. Zoo werd in 1172 de Maggior Consiglio van 480 ingesteld, die de plaats innam van den Arengo en op zijn beurt zeven kiezers benoemde om den Doge te kiezen v). Daarna in 1297 beperkte de beroemde Serrata (sluiting) van den Maggior Consiglio het lidmaatschap tot degenen, die vier jaar zitting in den Raad hadden gehad, of wier voorvaders er- toe hadden behoord en sloot aldus het meerendeel van de burgers van het kiesrecht voor de ambten uit. De volgende stap was de verkiezing (in 1310) van tien commissarissen om de samenzwering van Tiepolo te onderzoeken en de uitwerking daarvan tegen te gaan. De volmacht van dezen Raad van Tienen werd telkens vernieuwd; in 1335 werd hij permanent verklaard en verkreeg bijna onbegrensde macht om misdaden op te sporen en te berechten; hij kon ieder verdacht persoon, zelf den ') DcDn'euw gekozen P°6C *erd nog steeds aan het volk voorgesteld met de ijdele for- D2 465 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Doge, voor zijn rechterstoel dagvaarden of kon gemakkelijk verlof krijgen om te dagvaarden. Het is waar, dat aan de verkiezing voor den Raad en aan zijn handelingen eenige formaliteiten verbonden waren, maar feitelijk was hij toch geen verantwoording schuldig voor zijn daden, die zelfs konden bestaan in de meest afschuwelijke martelingen en doodstraffen. De rechtbank bestond niet alleen uit de Tien, maar ook uit den Doge en zijn Consiglieri. De Doge zat in een met paneelen versierd gedeelte van de (nog bestaande) Sala del Consiglio dei Dieci. Zijn Consiglieri waren in het donkerrood, de drie Capi van de Tien in het violet, de overigen in het zwart gekleed. De voortgang van het proces, waarbij de Venetiaansche constitutie zoo dikwijls uit haar Raden kleinere, maar steeds machtigere Raden ontwikkelde, schijnt te bewijzen, dat zij in den Cinquecento nog niet haar volle rijpheid had bereikt. Dit blijkt uit het volgende. Nadat de Tien bijna zonder tegenstand en controle gedurende twee eeuwen ongeveer de meest belangrijke en geheime staatszaken in oorlog en vrede hadden behandeld, alles wat samenhing met de oorlogen tegen Genua, de Turken, de Carrara, de Milaneezen, de Ligue van Kamerijk en ook moeilijkheden had geregeld in verband met dergelijke gevallen als van Marino Faliero, de Foscari en Carmagnola, benoemden zij in 1529 een soort van Comité van deskundigen, Giunta (toevGCging) geheeten, voor bijzondere gevallen, en zooals gewoonlijk werd dit comité permanent. In 1537 werd er een ander Comité, gevormd, contro la bestemmia (tegen laster), dat een waar schrikbewind werd; en eindelijk werden de beruchte Drie Inquisiteurs aangesteld. Aan deze Inquisltlè droegen de Tien hun bijna onbegrensde macht over in gevallen van verraad; en de huivering die ons bekruipt, bij het hooren van den naam van deze onmeedoogende en geheimzinnige politieke Inquisiteurs, de bloedhonden van de Tien, is waarschijnlijk gerechtvaardigd, want na de vestiging van de Spaansch-Oostenrijksche suprematie in Italië, dus na de kroning van Karei V als Imperator Romanorum te Bologna in 15 30, verkeerde Venetië, ofschoon zij soms Spaansche hulp aanvaardde, langen tijd in een toestand van hysterische angst voor Spaansch verraad, Spaansche spionnen, Spaansch goud, terwijl de worsteling tegen de Turken en later haar woedende strijd met den Borgia Paus, Paulus V, haar natuwiijk gevoeliger 466 VENETIË (1500—1600) maakte ten opzichte van het gevaar van verraad onder haar eigen burgers. (2) De oorlogen met de turken Toen het Concilie van Bologna in 1530 over het lot van Italië voor vele jaren besliste en haar in hulpelooze onderwerping aan de heerschende macht van het Spaansch-Oostenrijksche Keizerrijk achterliet, kreeg Venetië, nadat zij een hooge schadeloosstelling betaald had, haar gebied op het Italiaansche vasteland bijna evenzoo terug als het geweest was, voordat de Ligue van Kamerijk was gesloten om haar te vernietigen. Maar na 1530 bezat zij evenmin als andere Italiaansche Staten nog eenigen politieken invloed in Italië. Toch verkeerde zij in een veel benijdenswaardigeren toestand dan Milaan, Genua, Florence of Rome. Ofschoon aan haar regeeringsvorm, zooals wij zeiden, vele fouten van het ergste despotisme kleefden, was zij in naam toch een vrije Italiaansche republiek en zij was in dezen tijd nog ondanks ernstige verliezen, een groote zee-mogendheid, en demoederstad van vele kolonies, o.a. Corfu, Cefalonia, Zante, Negropontus, Creta, Cyprus en vele andere eilanden, en bovendien van gedeelten van Morea. Een ongelukkige zeeslag (1499) bij Sapienza (een eiland, dicht bij Lepanto) had tot een vernederend verdrag met Sultan Bajazet II geleid, aan wien een groot deel van Morea was afgestaan. Gedurende ongeveer twintig jaar had er toen vrede geheerscht, terwijl Leonardo Loredan en Antonio Grimani regeerden; maar in 1522 nam Sultan Soliman Rhodus en Turksche zeeroovers maakten de Levant onveilig en aldus was er voortdurend wrijving. In 1537 werd Venetië door de beleedigingen en aanvallen van de Turken wederom gedwongen den strijd te aanvaarden zeer tegen haar wil, en daar zij door haar bondgenooten den Farnese Paus, Paulus III en Keizer Karei V zeer onvoldoende geholpen werd, moest zij nogmaals een nadeelig verdrag onderteekenen en verloor weder eenige van haar kolonies. In 1566 werd Soliman opgevolgd door Selim, bijgenaamd de Dronkaard. De nieuwe Sultan had zijn zinnen gezet op de verovering van Cyprus. In 1570 zond hij een gezant naar Venetië om het eiland op te eischen op grond van de bewering, dat het een aanhangsel van de stad Mecca wasl Deze onbeschaamde eisch, die de verontwaardiging van het 467 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gansche Christendom*) had moeten opwekken, verschafte aan Venetië bluffende en waardelooze beloften van het Pausdom en den Keizer (thans Maximiliaan II), maar geen hulp behalve vijftig galeien, die Philips II van Spanje zond, en wel zoo laat, dat, terwijl de Venetiaansche vloot bij Zara en bij Corfu daarop wachtte, de Turken in staat waren op Cyprus te landen; en toen men eindelijk Creta bereikt had, ontstond er hevige twist tusschen de admiraals over het plan van optreden en de leiding en ten slotte zeilden de Spaansche schepen met hun admiraal Andrea Doria naar huis terug. Ondertusschen gingen de Turken door met troepen op Cyprus aan wal te zetten en isoleerden de steden Nicosia en Famagosta volkomen. In Nicosia waren ongeveer 50.000 man, waarvan omstreeks een tiende deel uit geregelde troepen bestond. De Turken hadden sterke artillerie en weldra werden er in de stadsmuren groote bressen geschoten. Toen er geen hoop meer was op ontzet door de Venetiaansche vloot, deed een gedeelte van het garnizoen, onder Cesare Piovine, een wanhopigen uitval. Zij overrompelden het Turksche kamp en vernagelden vele kanonnen, maar de gouverneur van Nicosia, een gedegenereerde Dandolo, bezat niet den moed om voordeel te trekken van dit succes; de dappere bende werd teruggedreven, de Turken volgden hen en drongen de stad binnen; alle Italianen werden gedood of als slaven verkocht; het hoofd van Dandolo werd naar Famagosta gezonden, een bloedige waarschuwing voor het nog afschuwelijker lot, dat Bragadino, den commandant van die stad, stond te wachten. Famagosta had een veel zwakkere bezetting; slechts ongeveer 7500 man en weinig kanonnen stonden ter beschikking van Bragadino. Maar men had hem hulp beloofd en hij trotseerde de 50.000 aanvallers dapper. Doch de hulp kwam niet. Terwijl Venetië maanden lang onderhandelde over den terugkeer van de Spaansche schepen en de Venetiaansche vloot werkeloos en misschien wel bang bij Messina bleef liggen, bombardeerde de Turksche artillerie de muren van de trouwe Cyprische stad. Toen er bressen waren gemaakt, drongen de woeste Oostersche horden in overweldigend aantal binnen. Het Venetiaansche garnizoen werd in zijn wanhopigen tegenstand held- *) Cyprus stond vroeger onder de Koningen van Jeruzalem, daarna onder Caterina Cornaro en toen onder Venetië. Zie blz. 333. 468 VENETIË (1500—1600) haftig gesteund door de geheele bevolking; maar hun verliezen waren verschrikkelijk en de ammunitie was ongeveer verbruikt, toen Bragadino op den tweeden Augustus 1571 zich overgaf. De Turken hadden edelmoedige voorwaarden gesteld en Bragadino was daarop vertrouwend naar het vijandelijk kamp gegaan om de sleutels van de stad aan den Turkscaen commandant, Mustafa, over te geven. Eerst was de audentie zeer hoffelijk, maar onder voorwendsel van een klein verschil van meening, nam Mustafa den Venetiaanschen bevelhebber en andere aanzienlijke lieden gevangen. Sommige werden dadelijk gedood, andere opgehangen; Bragadino zelf werd gepijnigd, verminkt en eindelijk op het voornaamste plein van de verwoeste stad levend gevild. Zijn beestachtige moordenaars vulden zijn huid op en droegen die macabere tropee juichend door de straten van Famagosta; daarna hingen zij die op aan de ra van een Turksche galei, die de prijs naar Constantinopel bracht. *) Gedurende al deze gebeurtenissen deed de Venetiaansche vloot, die met de contingenten der bondgenooten niet minder dan 250 schepen telde, geen poging om hulp te brengen. Maar eindelijk maakten de moed en de verontwaardiging van een Venetiaansch admiraal, Sebastiano Venier, een schitterend overblijfsel van het oude ras der Venetiaansche zeerobben, wiens gebronsd en verweerd gelaat goed bekend is door het mooie portret van Tintoretto,2) een einde aan dezen schandelijken toestand. In den herfst van 1 verliet de vloot Messina om naar Corfu te gaan en toen gaven de admiraals aan het dringend verlangen van Venier toe om de Turksche zeemacht, die verzameld was in de golf van Lepanto, aan te vallen (7 October 1571). De zeeslag was een volkomen overwinning voor de Christenen. Meer dan honderd Turksche galeien werden veroverd en de verliezen van de Turken bedroegen ongeveer 30.000 man. Te Venetië ontstond op het bericht van de overwinning bij Lepanto zulk een geestdrift, dat Sebastiano Venier waarschijnlijk verlof zou ontvangen hebben om een aanval op Constantinopel te ondernemen; maar wederom weigerden de Spanjaarden, hetzij uit trouweloosheid, jaloezie of lafheid met - vJrJÜx 1ï"KJ"".?' is ™ de m Tan Bragadioo'. monument in SS, Giovanni e Paolo te Venetië. Het schilderij van Bissolo stelt zijn afschuwelijken dood voor. ) Zie plaat 57 en aanteekeningen bij de illustraties. 469 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO hen samen te werken en op bevel van koning Philips vertrok het Spaansche contingent naar zijn winterkwartieren.1) Zes maanden later hadden de Turken weder een vloot van 200 schepen en de Venetianen waren zoo bevreesd, dat zij nogmaals een een geenszins voordeelig verdrag sloten. Dit verdrag waarborgde hun in naam een vrede van 70 jaar, maar hield hen toch in een voortdurende toestand van verbeten woede over steeds terugkeerende beleedigingen, totdat omstreeks het midden van de zeventiende eeuw de ondragelijke stand van zaken eindigde met den oorlog van Candia en de laatste groote Venetiaansche kolonie na een dappere verdediging van vijf en twintig jaar, in de handen der Turken overging (29 September 1669). (3) Venetiaansche Cinquecento Kunstenaars De Venetiaansche schilderkunst en architectuur van deze periode zal behandeld worden in het hoofdstuk over de kunst van den Cinquecento. Hier zal slechts gesproken worden over het leven van de voornaamste Venetiaansche schilders en architecten in verband met de gebeurtenissen, die reeds verteld zijn. Aan het einde van den Quattrocento, toen Venetië op het hoogtepunt van haar grootheid als Italiaansche staat en maritieme en koloniale mogendheid stond, in de periode, toen Karei VIII en LodewijkXII Italië binnendrongen, Lodovico van Milaan onttroond en als gevangene naar Frankrijk werd gevoerd en de Turken Venetië een verpletterende nederlaag toebrachten bij Sapienza, werkten te Venetië en Murano de twee jongere Vivarini en de twee broeders Bellini, wier vader Jacopo in 1470 ongeveer gestorven was, kort voordat het schilderen met olieverf door Antonello da Messina werd ingevoerd. Gentile Bellini stierf, voordat de Ligue van Kamerijk Venetië tot een worsteling om haar bestaan dwong, maar Giovanni zag nog haar geluk en overleefde de slagen bij Ravenna en Marignano. Cima da Conegliano en Carpaccio (•}• na 1519) brachten hun beste werken voort in denzelfden veelbewogen doch niet roemrijken tijd, toen de Ligue van Kamerijk vervangen werd door de Lega Santa en Venetië 1) Men moet bedenken, dat Philips nog steeds zeer werd bezig gehouden door den opstand van de Nederlanden en de verdrijving van de Mooren uit Spanje. 17° VENETIË (1500—1600) den Paus en de Spanjaarden hielp om de Franschen uit Italië te verdrijven en daarna de Franschen bijstond om Milaan te heroveren. In het begin van deze eeuw waren Giorgione en Tiziano jongelieden van ongeveer 23 jaar. Giorgione zou slechts 33 jaar worden, Tiziano bijna 100; deze laatste zou den zeeslag van Lepanto nog overleven. Palma Vecchio, ongeveer drie jaar jonger dan Tiziano, stierf in 1528, omstreeks vijftig jaar voor hem, juist na de plundering van Rome en voor het beleg van Florence. Tintoretto, geboren in 1518, was bezig met zijn geweldig Paradiso, zijn Scuola di San Rocco frescos en al zijn andere groote werken, gedurende de halve eeuw toen Venetië haar wanhopigen oorlog voerde met de Turken en Cyprus en vele andere van haar overzeesche bezittingen verloor. Twintig jaar voordat hij stierf (1594) hadden de Turken zich hersteld van hun nederlaag bij Lepanto en Venetië tot een vernederenden vrede gedwongen. Paolo Veronese, tien jaar jonger dan Tintoretto stierf zes jaar voor hem. Palma Giovane (1544—1628) die weer ongeveer vijftien jaar jonger was, beleefde de eerste vijf en twintig jaar van de zeventiende eeuw, een periode, waarin de roem van Venetië begon te tanen. Wat de bouwkunst betreft, ongeveer in het begin van deze eeuw hebben wij den jongeren Bart. Buon (van Bergamo), die de prachtige vroeg-Renaissance fagade van de Scuola di San Rocco ontwierp en Pietro Lombardo (een van de beroemde Lombardi), die de schitterende binnenplaats van het Dogen Paleis voortzette (begonnen door Rizzo, c. 1484) en die met Bart. Buon de Procuratie Vecchie aan de noordzijde van de groote Piazza bouwde (voltooid in 1517). Deze gebouwen werden opgericht in de periode van de invasie Karei VIII en Lodewijk XII, den val van Milaan, de Ligue van Kamerijk en de slagen bij Ravenna en Marignano. Dan krijgen wij den tijd van Jacopo Sansovino (Tatti, een Florentijn), die de prachtige en indrukwekkende Libreria Vecchia, tegenover het Dogen-paleis bouwde (1536—1553), de Zecca, de Loggetta van den Campanile (ingestort in 1902, maar herbouwd) en vele prachtige paleizen. Sansovino's gebouwen werden opgericht in de buitengewoon moeilijken tijd van de Turksche oorlogen, die eindigden met het verlies van Cyprus. Hij stierf (1570) juist voor deze ramp en het voor- 471 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bijgaand succes bij Lepanto behaald. Zijn lang leven valt bijna samen met dat van Tiziano. Daarna komt de tijd van Palladio (van Vicenza) die zijn naam gaf aan een beroemden stijl van de laat-Renaissance architectuur. De twee voornaamste Venetiaansche gebouwen, die hij heeft ontworpen zijn de S. Giorgio Maggiore en II Redentore, respectievelijk begonnen in 1565 en 1577. Palladio was in hetzelfde jaar geboren als Tintoretto (1518) en ook Paolo Veronese was zijn tijdgenoot. Zijn bloeitijd valt in den ongelukkigen oorlog met de Turken, en hij leefde om te zien hoe Venetië zich met feesten en weelderig leven troostte over de vernederingen van den onwaardigen vrede van 1573. Op Palladio volgt Vincenzo Scamozzi, die tot 1616 leefde, de Procuratie Nuove met de groote arcaden bouwde, die aan de zuidzijde van de Piazza staan en grenzen aan de Libreria Vecchia van Sansovino, die zij in omvang overtreffen, maar niet in schoonheid van verhoudingen. Wat de sculptuur betreft, de eenige werkelijke groote beeldhouwer in deze periode is Sansovino, wiens werken, meest architecturaal, in techniek vergeleken kunnen worden met die van Michelangelo, maar overigens veel lager staan. Onder zijn beste werken moeten genoemd worden de bronzen beelden van de Romeinsche goden die de Loggetta versieren. Deze bleven gelukkig ongeschonden, toen de Campanile in 1902 viel. 472 HOOFDSTUK V KUNST (1500—1600) SCHILDERKUNST IN vorige hoofdstukken is reeds vrij veel medegedeeld over de voornaamste Cinquecento kunstenaars in verband met historische gebeurtenissen en personen. Wij zullen thans na eenige algemeene opmerkingen de eigenaardigheden van de verschillende scholen aanduiden als ook van de belangrijkste schilders en in drie gevallen uitvoerige bijzonderheden vermelden zoowel van op biografisch als op ander gebied. De eerste helft van den Cinquecento was de periode, die gewoonlijk de Hoog-Renaissance wordt genoemd en die omstreeks 15 50 gevolgd werd door een algemeenen achteruitgang, behalve te Venetië. Gedurende dit verval schijnt het titanischen genie van Michelangelo, die tot 1564 leefde, alle onginaliteit te hebben verlamd. Daarna, aan het einde van de eeuw, kwam er een herleving en brachten de zgn. Naturalisten et Eclectici en later de Spaansch-Italiaansche school (te Napels en Rome) een groot aantal werken voort, waarvan vele zoo al niet door groote verbeeldingskracht, dan toch door wondere technische vaardigheid en onmiskenbare schoonheid uitmuntten. Het verschil tusschen de kunst van de Vroeg-Renaissance en die van de Hoog-Renaissance kan men veel gemakkelijker aanwijzen in de werken uit de beide perioden dan analyseeren en beschrijven. Een opvallende verschil is het onbeschaamde paganisme van den Cinquecento in vele zoogenaamd religieuze beeldhouwwerken en schilderstukken. Bbcn ofschoon de volkomen aanvaarding van hetgeen men als het klassieke standpunt beschouwde (want wij noemen het liever niet assimilatie van den klassieken geest) de Hoog-Renaissance onderscheidt van de vroegere perioden, is dit toch geenszins de eenige en belangrijkste eigenaardigheid. De namen alleen van de 473 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO prae-Raffaelieten, zooals Botticelli, Mantegna en de Bellini en van Raffael, Michelangelo en Tiziano maken ons bewust van het feit, dat er behalve dit teekenende paganisme, nog een zeer belangrijk verschil tusschen de werken van deze kunstenaars bestaat; en wij vragen ons af, waarin dit bestaat. Wij hebben in een vorig hoofdstuk gezien, hoe de oude conventioneele, middeleeuwsche, religieuze kunst omstreeks het midden van den Quattrocentro vervangen werd door een kunst, die niet alleen een nieuwe techniek, verworven door ijverige studie van de anatomie, perspectief, chiaroscuro enz. en door het gebruik van olieverf, bezat, maar ook nieuwe onderwerpen (klassieke, allegorische, genre, historische) aan greep en dikwijls het oude heilige onderwerp blijkbaar alleen gebruikte om portretten, kleeding, bekende gebeurtenissen, tooneelen of gebouwen te introduceeren. Bovendien toonen vele van de latere Quattrocento schilders een behagen in de natuur, in planten en bloemen en schilderen met streelende nauwkeurigheid allerlei bijzonderheden. Bij deze prae-Raffaelieten is het meer het doel dan de uitvoering, die onze bewondering opwekt, terwijl bij de eerste Cinquecentisti de hand zoo gehoorzaam is geworden aan het verstand, dat men wat de voorstelling betreft niets meer verlangt.x) Dit gemakkelijke meesterschap en de minachting voor de meer beschroomde en eerbiedige pogingen om zich uit te drukken van de vroegere kunstenaars en voor hun koesterend behagen in het weergeven van de kleinste bijzonderheden van de dingen der natuur zijn treffende eigenschappen van de schilderkunst der Hoog-Renaissance. 2) Een andere karaktertrek is het zuivere aestheticisme, het gebruik van schoonheid en verhevenheid, alsook van het verschrikkelijke, alleen ter wille van de gewaarwordingen die zij opwekken. Deze middelen zijn thans doel geworden. Nog een andere karaktertrek en misschien wel de meest kenmerkende is de wondere kunst van de grootste schilders van het eerste gedeelte dezer eeuw om personen en hun omgeving zoo voor te stellen, dat het niet meer schijnt zooals *) La mono che viteditce air inteüetto, een uitdrukking die Michelangelo gebruikt om het meesterschap van de Cinquecentisti aan te duiden, wat Vasari la gagliardezza e bravesza del disegno noemt; in tegenstelling hiermede zegt Dante, Par. I, 127, forma non s'accorda molte fiatc aW intenzion delf arte. Vgl. Parad. XIII, 77. 2) Deze minachting blijkt b.v. uit de Michelangelo's beschrijving van Perugino, die hij een goffo, een domme dwaas noemt. 474 KUNST (1500—1600) op bijna alle vroegere Italiaansche schilderstukken dat zij slechts geschikt zijn voor die gelegenheid 1), maar dat zij zich tot het tooneel, waarop zij zich bewegen en leven, en tot de andere personen zoo verhouden, dat in de hoogste beteekenis de kunst de kunst verbergt en dat de indruk wordt gevestigd van iets werkelijks, dat de natuur heeft voortgebracht. Deze nieuwe wijze van werken werd reeds omstreeks 1425 door Masaccio ingeleid; maar zijn stijl, zooals die zich vertoont in de frescos van de Brancacci-kapel, oefende weinig invloed uit, voordat Fra Bartolomeo, Michelangelo en Raffael er gedeeltelijk gebruik van maakten; en ofschoon Vasari terecht opmerkt dat Masaccio het eerst aan de figuren schoone houdingen, natuurlijke beweging en werkelijk leven gaf, is het toch Leonardo da Vinei, dien hij zeer juist den stichter van den derden of modernen stijl noemt. Leonardo ongeveer dertig jaar voor Raffael geboren was chronologisch evenzeer een Quattrocentista als Ghirlandaio, Francia of Cima, maar hij bezat in hooge mate de eigenschappen, die wij bij de kunstenaars van de Hoog-Renaissance hebben aangeduid, de gagliardezza e bravezza del desegno, zooals Vasari zegt, de macht om zoowel schoonheid als leelijkheid te gebruiken om aandoeningen op te wekken en de nieuwe wijze van voorstelling, zooals duidelijk blijkt uit het fragment van den Strijd om het vaandel, dat ons door Rubens is bewaard. Maar Leonardo bezat evenals Raffael en Michelangelo de wondere poëtische macht, die niet alleen gemakkelijkJ'tneesterschap verwerft, doch dat meesterschap ook voor het ware doel van de kunst aanwendt. Hij kon niet slechts teekenen met gagliardezza e bravezza en met grazia divina, maar het bezit van dit meesterschap deed hem allerminst de oudere meesters wegens hun eerbiedige en liefdevolle reproductie van bijzonderheden minachten, doch vergu'nde hem zeer veel energie te besteden aan de meest nauwkeurige teekeningen van voorwerpen der natuur, planten, bloemen, zelfs mossen, terwijl hij verklaarde, dat de rechtstreeksche studie van de natuur, zoowel in haar meest grootsche uitingen als in haar kleinste details, de eenige ware grondslag is om in de kunst uit te munten. *) Zoo b.v. bij Fra Angelico, Botticelli, Mantegna, de Bellini, Perugino. De eenige uitzondering is misschien Masaccio en later Signorelli. De theatrale processie van de Magi (plaat 28) van Benozzo Gozzoli is een goed voorbeeld. Het contrast van de frescos op de zijmuren van de Siztijnsche Kapel en de Stanze van Raffael bewijst dit ook. 475 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Michelangelo heeft werken voortgebracht van een overweldigende kracht, terribilita, zooals men dit genoemd heeft. Zijn genie was groot, scheppend, vormend; en dit blijkt niet slechts uit zijn beeldhouwwerken en bouwwerken, maar ook uit zijn schilderwerk en gedichten. Ofschoon hij beweerde l) geen schilder te zijn, bezat hij evenals Leonardo in de hoogste mate dat gemakkelijke meesterschap en andere eigenschappen van de groote Cinquecentisti, zooals men uit zijn eerste groote schilderstuk niet minder goed kan zien dan uit zijn laatste2). Zijn echte waarde evenwel als schilder bestaat in het feit, dat hij in één werk ten minste, de plafond-frescos van de Sixtijnsche Kapel, een zeldzaam poëtisch gevoelen bekwaamheid getoond heeft om met schitterend meesterschap zijn visie van de ideëele wereld weer te geven. Deze merkwaardige tooneelen van de Schepping, Zondeval, Zondvloed enz. omgeven door de statige figuren van de Profeten en Sibyllen bieden een treffende tegenstelling aan met zijn veel later werk, het Laatste Oordeel op de achterste muur van de Kapel, een van de grootste, zeker het machtigste en misschien het meest stuitend schilderstuk in de wereld en maken ons duidelijk van welk een hoogte in welk een afgrond het Michelangelisme viel, dat zijn machtigen misleidenden invloed zelfs op Raffael deed gelden en dat zoo al niet door de hand dan toch door het ontwerp van een leerling van Raffael, Giulio Romano, de monsterachtige frescos voorbracht van de Sala dei Giganti in den Mantuaanschen Palazzo del Te. Volgens Michelangelo was Raffael meer verschuldigd aan de studie dan aan de natuur. Hij bedoelde zonder twijfel, dat Raffael niet zooveel te danken had aan zijn originaliteit als aan zijn gave om te assimileeren, die werkelijk merkwaardig was; maar Michelangelo had misschien ook gelijk, wanneer hij met zijn woorden bedoelde, dat Raffael de werken der natuur minder bestudeerde dan die van de kunst, aldus te kort schoot ten opzichte van de voorwaarde, die Leonardo da Vinei had gesteld en in onze eeuw zich het verwijt van onoprechtheid en gekunsteldheid op den hals haalde. Het zou ons te ver voeren deze kwestie theoretisch te behandelen. Wij zullen slechts het feit vaststellen, dat de M In een sonnet aan Vittoria Colonna spreekt luj van zijn turpissime pitture en hij zeide dikwijls tot Paus Julius, dat hij geen schilder was, zooals hij ook beweert in een sonnet, dat hij schreef, toeo hij de frescos in de Sixtijnsche Kapel schilderde. Het karton van Soldaten verrast bij het baden en het Laatste Oerdeel. 476 KUNST (1500—1600) innige en oprechte liefde en bewondering, die sommigen voor de prae-Raffaelieten van den Quattrocento gevoelen meermalen gepaard gaat met een meening voornamelijk gebaseerd op een theoretische basis, dat de kunst van Raffael, zooals Raskin geloofde, onoprecht en gekunsteld is; maar het is evenzeer een feit, dat deze meening, wanneer men vertrouwd is geworden met de grootste werken van Raffael, omver geworpen wordt door de onwrikbare overtuiging, dat wij in de kunst van de Stanze frescos, de Madonna di San Sisto en de kartons voor de wandtapijten, om van andere werken thans niet te spreken, eenige van de hoogste voortbrengselen van het scheppende genie van den mensch bezitten; zonder een poging te doen om deze verandering van meening te verklaren willen wij het toch wagen te vooronderstellen dat de grootste kunstenaar niet altijd nieuwe wijzen van voorstelling behoeft te vinden, maar dat hij de oude methoden kan wijzigen en gebruiken en aldus het hoogste doel van de kunst kan bereiken. Na den dood van Raffael in 1520 op den jeugdigen leeftijd van 37 jaar, ontaardde de Romeinsche schilderschool, die hij had gesticht, snel onder den invloed van een laag neo-paganisme en een impotente navolging van Michelangelo; zooals wij reeds hebben aangeteekend werd dit verval aan het eind van de eeuw gevolgd door een periode van reactie, gedurende welke het doel van één school (die van Caravaggio) in naam een terugkeer was tot de voorschriften van Leonardo, tot de studie en navolging der natuur, maar inderdaad het weergeven van de onbeteugelde menschelijke natuur, terwijl de andere school der Eclectici selectie uit de verschillende stijlen en methoden van vroegere kunstenaars predikte en in praktijk bracht. Geen van beide scholen heeft eenigen belangrijken invloed op de ontwikkeling van de kunst gehad, ofschoon zij beiden groote bewondering opwekten en een navolging, die de musea met vele mooie schilderijen versierd en met vele leelijke en waardelooze belast heeft. SCHILDERSCHOLEN VAN DEN CINQUECENTO Thans zullen wij de zes belangrijke Italiaansche schilderscholen van den Cinquecento bespreken. Daarna zal er een eenigszins uitvoerige beschrijving gegeven worden van de 477 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO voornaamste schilders, in dit geval Leonardo da Vinei, Fra Bartolomeo en Raffael, en gewezen worden op het verband van hun leven met de geschiedenis van hun tijd en de werkelijke waarde van hun werken. (1) De Lombardische School. In een ander hoofdstuk hebben wij gesproken over vroegere Milaansche schilders, zooals Vincenzo Foppa en Bergognone (de „Fra Angelico van Lombardije") en Ambrogio de Prédis. De eerste van deze kwam niet onder den invloed van Leonardo en de Romeinsche en Florentijnsche Cinquecentisti; de laatste, een leerling van Foppa, werd een leerling van Leonardo en heeft waarschijnlijk medegewerkt aan de copie van de Vierge aux Rockers. Ongeveer 1482 vestigde Leonardo zich te Milaan, waar hij begunstigd door Lodovico il Moro en later door diens bekoorlijke Hertogin, Beatrice d'Este, bleef tot den val en gevangneming van den ongelukkigen Hertog in 1500. Gedurende deze achttien jaren ontwikkelde zich de stile leonardesco, die wel niet zulk een uitgebreiden, maar een dieperen en edeler invloed uitoefende dan de stijl van de Hoog-Renaissance, die door zijn hulp tot ontwikkeling kwam. Leonardo's leerlingen evenwel vormden evenmin als die van zoovele groote kunstenaars en groote denkers een school, die hun meester waardig was \. Luini wordt dikwijls zijn leerling genoemd en vele van zijn schilderijen werden aan Leonardo toegeschreven, maar waarschijnlijk heeft hij nooit zijn atelier betreden, ofschoon hij zeer zeker de methoden van Leonardo op bekwame wijze heeft geïmiteerd en er toe heeft bijgedragen den geheimzinnigen en niet zeer betooverenden glimlach te vereeuwigen, dien wij op zoovele van Leonardo's schilderijen zien 2). (2) Siena kan zich slechts beroemen op één grooten Cinquecentista, Giov. Ant. Bazzi, geborente Vercelli, beter bekend als II Sodoma, indien de schilder van de Extase van de H. Catherina (S. Domenico te Siena), de populaire H. SebasHaan (Uffizi) en de nog beroemder Christus aan de pilaar (Siena, 4 Er zijn eenige mooie, weinig bekende schilderijen van zijn leerlingen Boltraffio, Da Sesto, Melzi en Solari. Zeer indrukwekkend is b.v. een Beet Homo van Solari. Voor de Accademia van Leonardo zie men de aanteekening bij de titelplaat. I Gaudenzio Ferrari was waarschijnlijk een leerling van Luini en overtrof hem grootelijks m dramatische kracht. Prachtige frescos en schilderijen bestaan er van hem te Arona, Vercelli en Milaan. Evenals Luini werkte hij vooral bij de Lombardische meren en bereen. 478 KUNST (1500—1600) Accademia) het epitheton groot verdient. Zijn eerste werken (te Siena, waar hij in zijn jeugd kwam) zijn bijna Peruginesk. Omstreeks 1500 verhuisde hij naar Milaan en kwam geheel onder den invloed van Leonardo; maar in 1507 werd hij naar Rome geroepen om de Stanza della Segnatura te versieren en Raffael, wiens prachtige frescos weldra eveneens het plafond en de wanden van deze Stanza zouden versieren, was zoo verrukt over zijn werk, dat hij zijn portret tegelijk met zijn eigen in de School van Athene plaatste. Onder den invloed van Rome en Raffael veranderde de eerste stijl van II Sodoma, dien sommige critici verrukkelijk idyllisch noemen, in een eerzuchtige Raffaeleske methode, die hij niet in staat was op meesterlijke wijze toe te passen, zooals uit de drie bovengenoemde schilderstukken blijkt als ook uit de Bruiloft van Alexander en Roxane (Villa Farnesina). (3) Florence was de verblijfplaats van Leonardo da Vinei, totdat hij ongeveer dertig jaar oud 'naar Milaan ging. Daar de Florentijnen trotsch waren op zijn beroemdheid, waren zij natuurlijk zeer ontvankelijk voor zijn invloed. Er werd geen Leonardeske school gesticht, ofschoon Lozenzo Credi, zijn vroegere mede-student in de beroemde bottega van Verrocchio, hem openlijk navolgde; maar al de voornaamste Florentijnsche schilders van het eerste gedeelte dezer eeuw stonden onder invloed van zijn werken. Van deze schilders verdienen vooral genoemd te worden Piero di Cosimo, Fra Bartolomeo, Albertinelli en Andrea del Sarto. *) Piero di Cosimo is een schilder, die in den laatsten tijd in eer is hersteld en door de critici hoog geschat wordt. Zijn voornaamste werk is het fresco in de Cappella Sistina, dat den ondergang van Pharao in de Roode Zee voorstelt. Te Chantilly (Frankrijk) is een mooi portret, dat hij van la bella Simonetta geschilderd heeft. Van Fra Bartolomeo zal later een korte monografie volgen, daar zijn leven belangrijke punten van aanraking heeft met de Florentijnsche geschiedenis. Andrea del Sarto, de leerling van Piero, met wien hij echter weinig verwantschap vertoont, en die later een vurig navolger van Leonardo en Fra Bartolomeo werd, zal in het kort door t) Ook Raffael, ofschoon hij slechts tijdelijk te Florence was, zou hier kunnen genoemd worden, want hij bestudeerde ijverig de werken van Leonardo, die eerder als zijn meester kan beschouwd worden dan Timoteo Viti of Perugino. Van hem leerde hij de principes van compositie, modelleering en chiaroscuro. 479 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO ons besproken worden. Sommigen zeggen, dat hij geen ziel heeft, ofschoon hij wel den naam verdient, dien zijn tijdgenooten hem gaven, il pittore senza errori; maar er is toch iets in zijn Madonna del Sacco x) en vele van zijn werken, dat ons buitengewoon aantrekt. De mooiste van zijn schilderijen zijn misschien de verheven Disputa (Pitti) en de Madonna della Arpie (Uffizi), die zoo genoemd is naar de Harpijen, waarmede de basis van den troon der H. Maagd versierd is. In deze Madonna ziet men evenals in de latere werken van Andrea, de fijne trekken van Lucrezia, die toen ongeveer zijn vrouw werd en die, wanneer wij ten minste waarde mogen hechten aan den persoonlijken wrok van Vasari, een leerling van Andrea, het leven van den kunstenaar ruineerde en zijn kunst degradeerde, omdat zij hem dwong geld te verdienen om hare buitensporige uitgaven te betalen. De betreurenswaardige gewoonte om zijn figuren met massa's kleeren te overladen 2), een gewoonte, die hij waarschijnlijk van Fra Bartolomeo heeft overgenomen, bederft op droevige wijze eenige werken van Andrea del Sarto, en zelfs in de prachtige Madonna del Sacco is de uitwerking van de dikke en zware gewaden benauwend, wanneer men aan Egypte denkt. Andrea del Sarto (f 1531) was de laatste van de groote Florentijnsche schilders. Drie van zijn navolgers verdienen vermelding, de twee laatste als uitmuntende portretschilders, ten eerste, zijn vriend Franciabigio, een leerling van Albertinelli, wiens Bruiloft van de Maagd3) en Tooneelen uit het leven van Johannes den Dooper in de Annunziata en de Scalzo kunnen wedijveren met de frescos van Andrea; ten tweede Pontormo, wiens Maria-Boodschap, eveneens in de Annunziata met nog meer succes kan wedijveren met de frescos van zijn meester; ten derde Bronzino, een leerling van Pontormo, aan wien zeer vele portretten van de Medici en andere aanzienlijken worden toegeschreven.4) In hun eersten stijl en als portretschilders bereikten Pontormo en Bronzino een zekere 1) In de Annunziata te Florence. Zijn mooiste werken, wat compositie en teekening betreft, zijn misschien zijn frescos in de Annunziata, vooral de Geboorte va» de Maagd, die hij op ongeveer twintigjarigen leeftijd schilderde, en het Leven van Johannes den Dooier in de Scalzo lBarrevoettroeder). . ^ „Deze ^ kleermaker's zoon had slechts de ziel van zijn vader'" zeggen sommige 3) Vertoornd, omdat het fresco voor de voltooiing onthuld werd, sloeg de schilder met een hamer op het hoofd van de Maagd. *) De beste portretten van Bronzino zijn misschien die van Lucrezia Panciatichi en Eleonora Toledo met haar zoon (Uffizi). 48O 62. Michelangelo Buonarroti KUNST (1500—1600) grootheid, maar beiden geraakten ongelukkig onder de betoovering van het Michelangelisme en brachten werken van een ijdele verhevenheid voort, waardoor hun begrensdheid aan het licht komt. Pontormo was verstandig genoeg om dit zelf te begrijpen en werd op zijn verzoek begraven onder zijn fresco van de Bruiloft van de Maagd. Misschien moet hier ook vermeld worden Vasari (1512—1574). een armzalig kunstenaar maar zeer belangrijk kunst-historicus en Cr. Allori, hofschilder van de Medici, die terecht geprezen wordt om zijn Judith (Uffizi). (4) Men zal zich herinneren, dat in het midden en aan het einde van den Quattrocento eenige Pausen, bijv. Nicolaas V en Sixtus VI een aantal schilders van Noord- en Midden-Italië door hun edelmoedige bescherming naar Rome lokten, o.a. Fra Angelico, Melozzo da Forlo, Botticelli, Ghirlandaio, Signorelli, Perugino en Pinturicchio. Maar de komst van Bramante, met wiens Tentpietto de klassieke Hoog-Renaissance té Rome begon (1502), van Michelangelo (1505) en Raffael (1508) maakte Rome, ofschoon het zelf geen kunstenaars voorbracht, tot het centrum van de Italiaansche kunst, daar Florence haar suprematie had overgegeven en Venetië laat en langzaam erkenning verwierf voor haar nieuwe en schitterende schilderschool. De ontwikkeling en de achteruitgang van de zoogenaamde Romeinsche school zal uitvoerig beschreven worden in de hoofdstukken over Raffael en Michelangelo, zoodat wij thans de eerste periode van de Hoog-Renaissance kunnen overslaan, de periode, die dikwijls de Gouden Eeuw van den Mediceïschen Paus, Leo X wordt genoemd, ofschoon het Julius II was, die Raffael en Michelangelo naar Rome riep en wegens zijn karakter veel eerder den naam verdient van den Cinquecento Augustus of Maecenas dan de zelfgenoegzame en pronkerige Leo, die geen wezenlijke waardeering voor het groote en het schoone in de kunst gevoelde en zich slechts bekommerde om zijn eigen roem. Na den dood van Leo, twee jaren na den dood van Raffael, joeg de burgerlijke Adriaan VI de geleerden en kunstenaars uit het Vatikaan en uit Rome en verstrooide de kostbare verzamelingen van boeken en kunstwerken. Zijn opvolger, Clemens VII, stelde, ofschoon hij evenals Leo X tot de kunstlievende Medici behoorde, de verwachtingen teleur, gedeeltelijk waarschijnlijk wegens de E 2 481 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO rampen, waardoor tijdens zijn pontificaat Rome en Italië geteisterd werden. De plundering van Rome door de Duitsche Lutheranen en Spanjaarden verdreef in 1527 de kunstenaars uit die stad 1). Toen kwam een periode, waarin behalve de begaafde doch ruwe Giulio Romano al de talrijke en geestdriftige leerlingen van Raffael tot middelmatigheid vervielen, waaruit zij zich tevergeefs trachtten te redden door wanhopige doch ij dele pogingen om den verheven stijl van Michelangelo na te volgen; en voordat dit machtige genie stierf (1564), was Rome, wat de kunst betrof, verlaten en eenzaam. De herleving, die aan het einde van de eeuw intrad, strekte haar invloed nog ver in de volgende eeuw uit2), zoodat wij er ons toe zullen beperken den aard van die beweging te beschrijven en een paar namen van de eerste kunstenaars te noemen. De Naturalistische school gesticht door Caravaggio (1569—1609) beschouwde als het hoogste doel van de kunst het realistische weergeven van de natuur in al haar stemmingen en meende dat de meest indrukwekkende van deze stemmingen de onbeteugelde gemoedsbeweging van den mensch was, waarbij zij dus het feit verwaarloosde, dat elke groote kunst, evenals elk groot karakter, zelfbeheersching en evenwicht behoeft. Caravaggio verwierf te Rome, Napels en Malta grooten bijval door zijn realistische imitatie, vooral in zijn portretten en in de g-enre-stakken van heilige onderwerpen, waarin hij veel banaliteit en dikwijls pijnlijke ontroering bracht. Maar hij was zonder twijfel begaafd en zijn stijl bezit soms een bijna Michelangeleske breedte en adel. 3) Te Napels stond aan het hoofd van de Naturalisten de Spanjaard Ribera (Spagnoletto), door wiens werk vooral de invloed van deze school zich in Spanje verbreidde en de bron werd van de droevige losbandigheid en ontwijding van heilige onderwerpen die sommige Fransche schilder- en beeldhouwscholen kenmerkt, terwijl een dergelijke besmetting waardoor Rubens te Rome was aangetast door hem naar Vlaanderen werd overgebracht. De school der Eclectici of Selectici werd gesticht door Lodovico Carracci van Bologna, wiens leerlingen en neven 1) Velen vluchtten naar Frankrijk en introduceerden daar de Renaissance. Vooral de Fransche decoratieve kunst kwam sterk onder den invloed van het werk van Raffael, b.v. dat der Looit; en de school van Fontainebleau verbreidde dezen stijl over een groot gedeelte van Europa. ... J) Sassoferrato, de laatste van de echte Eclectici, stierf in t68s; Salvator Rosa, ook dichter en musicus, was de laatste kunstenaar, die van de Romeinsche Naturalisten afstamde. S) De onthoofding van den Dooper, op Malta (Duomo) is misschien zijn mooiste werk. 482 KUNST (1500—1600) Agostino en Annibale nog beroemder zijn; deze laatste, Annibale, werkte evenals vele andere Eclectici veel te Rome en Napels. Het oorspronkelijk plan, waarnaar deze schilders besloten den strijd te aanvaarden tegen de Naturalisten, was, zooals wij uit een sonnet van Agostino leeren, een combinatie te vormen van Raffaeleske teekening, Venetiaansche handeling en schaduw, Lombardische kleur, Michelangelo's terribilita, den reinen stijl van Correggio enz. maar zij stegen, evenals de beste van hun leerlingen, boven deze hutspot-methode en ontwikkelden een origineele kracht, die hen, evenals met Raffael het geval was, toestond zich vrij aan te passen, zelfs bij de Naturalisten en meer te zijn dan zuivere navolgers. -1) De voornaamste Eclectici, die geboren werden voor het einde van den Cinquecento, zijn, behalve de Carracci, de volgende; vele van hun werken hebben tot den huidigerj dag de groote bewondering van de ongekunstelden en onbedorvenen verworven en zullen dat trots alle deskundige critiek blijven doen. Domenico Zampieri (Domenichino) heeft, ofschoon hij in oorspronkelijkheid te kort schoot, toch zeer verheven en fraaie werken nagelaten, waarvan de Communie van den H. Hieronymus zeker wel de mooiste is, zooals allen, die het Vatikaan bezocht hebben, zich zullen herinneren. Het onderwerp is ontleend aan de schilderij van Agostino Carracci te Bologna, maar de verschillende figuren vertoonen een waardigheid en bevalligheid, die weinig schilders hebben overtroffen. Ook Guido Reni (geboren 1575) is een bekende naam. Van zijn talrijke werken, Madonnas, Sibyllen, Ecce Homo's, Cleopatras enz. zijn misschien het meest bekend het groote fresco van Phoebus en Aurora in het Rospigliosi Paleis te Rome en het zoogenaamde portret van Beatrice Cenci in het Barberini Paleis; maar zijn prachtigste werken zijn te Bologna, de Madonna della Piëta en een Kruisiging' van groote waardigheid en schoonheid. Guido kan men nauwelijks een echten Eclecticus noemen. Hij schilderde in verschillende perioden in zeer verschillenden stijl en met zijn gezonder en krachtiger methode bereikte hij, zooals uit zijn Aurora blijkt, idealen van schoonheid in vorm en gelaat, die hij had ontleend aan de antieke sculptuur. Deze idealen degenereerden echter weldra in onnoozele typen van bevallige vriendelijkheid. >) De oorspronkelijkheid van Annibale Carracci blijkt uit het feit, dat hij het eerst echte laodschappen schildert. De kunst van Poussin en Claude Lorraine is veel aan hem verschuldigd. 483 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO De laatste navolger van de Carracci, dien wij zullen noemen, is Guercino, aldus genoemd wegens zijn scheelheid. Hij was allerminst een slaafsche navolger en ontwikkelde ongeveer eenzelfde kracht als Guido Reni; evenals deze, maakte hij verschillende phasen door. Zijn mooiste werken zijn wellicht de Doodvan Dido in het Spada Paleis en de Ongeloovighetd van den H. Thomas in de galerij van het Vatikaan. Zijn latere stijl is zachter en bevalliger met fijne kleurcombinaties. Hiervan zijn de Sibylle in de Uffizi en de Hagar en Ismael van de Brera bekende voorbeelden. (5) Parma heeft een voorname plaats in de kunstgeschiedenis verworven door Antonio Allegri, beter bekend als Correggio, naar zijn geboorteplaats. Een beschouwing van zijn werk voert ons terug naar het eerste derde deel van den Cinquecento. Correggio (1494—1534) stierf, evenals Raffael en Giorgione betrekkelijk jong. Hij vertoefde meestal te Parma, waar hij een rustig leven leidde; want hij werd eerst na zijn dood beroemd. Zijn vroegste werken, die hij waarschijnlijk te Modena en Bologna vervaardigde, zijn navolgingen van Francia en Raffael. Te Parma ontwikkelde hij een stijl, die sterken invloed uitoefende op de Italiaansche kunst. Het belangrijkste daarvan was de ethische invloed. Zijn werk is vol vreugde van sterke en gelukkige ontroering, van kinderlijke verrukking en hartstochtelijke liefde, zinnelijk maar niet losbandig, van dithyrambische extase van heiligen en engelen en zelfs van de schikgodinnen, die hij als dartele Bacchanten laat spelen. Maar deze blijdschap vindt niet altijd de juiste uitdrukking en komt zelfs gevaarlijk dicht bij het groteske, daar de kunstenaar verzot is op perspectief. Hij was de eerste die systematisch oorlog voerde tegen de vlakheid. Hij genoot ervan de sensatie van diepte op te wekken door de perspectieve illusie, die hij soms zeer onvoordeelig te weeg bracht door de plaatsing van zijn figuren en door de uitwerking van chzaroscuro1). Hij schildert b.v. een Madonna van zulk een standpunt gezien, dat, terwijl zij op haar hemelschen troon zit, haar knieën bijna haar kin aanraken; of zij werpt zich, zooals in de Hemelvaart van de Duomo te Parma, in haar volle lengte, maar verkort door het perspectief, achterover op een bed van wolken, alsof zij in verrukkelijke extase be- 1) Melozzo da Forli, die stierf in het geboortejaar van Correggio, en Mantegna (+ 1506) begonnen het eerst met gewaagde perspectieven. 484 KUNST (1500—1600) zwijmt. Dit werk van Correggio, de frescos in den koepel van den Duomo te Parma was zijn grootste onderneming. Het wordt vurig bewonderd door degenen, die de verbluffende kunststukken in het perspectief ten volle kunnen waardeeren, maar de indruk van de oningewijden is meestal een mengeling van verbazing en ontsteltenis, wanneer zij den Verlosser zien, die voorover in de ruimte duikt, de achterover liggende, ijlende H. Maagd en de groote menigte engelachtige wezens, die hun verrukking toonen door in ontelbare verkorte houdingen rond te spartelen; men moet toegeven, dat de geestigheid van Correggio's tijdgenooten, die het werk un guazzetto di rane (kikker-ragout) noemden de oneerbiedigheid van den schilder zelf ternauwernood overtreft. Maar de beste schilderijen van Correggio vertoonen een geheel ander karakter. Zij mogen misschien te kort schieten in verbeeldingskracht, adel van omtrek *) en compositie, maar zij bezitten technische eigenschappen van de hoogste waarde. De belangrijkste van deze eigenschappen is de meesterlijke behandeling van licht en schaduw, zoodat de kunstenaar terecht den titel van il re della luce, die Natali en Vitelli hem gaven, heeft verdiend. Door middel van vernuftige contrasten brengt hij den meest schitterenden glans en de donkerste schaduw te weeg en door bijna onmerkbare overgangen van licht en kleur bereikt hij een voluptueuze fijnheid in het naakt-schilderen, dat men, zooals Giulio Romano opmerkte, echt vleesch meent te zien. Vele van zijn schilderijen zijn beroemd, de Aanbidding in de Uffizi, de zoogenaamde Zingarella Madonna te Napels, de Vierge au Panier en de liefelijke Venus en Mercurius in de National Gallery, de Giorno en de Danae te Rome en de Notte (Aanbidding van de Schaapherders) te Dresden, vooral bekend wegens de wondere uitwerking van het licht, dat van het achteroverliggend Kind uitstraalt. Te Dresden is ook de niet minder beroemde Lezende Magdalena, die Venturi onlangs weder aan Correggio heeft toegekend en aldus heeft ontrukt aan de klauwen van Morelli, die de schilderij wegens de koude en vlakke kleuren en de koperen plaat, waarop het is geschilderd, aan een Vlaamsehen kunstenaar wilde toeschrijven. (6) Wat Venetië betreft, zullen wij ons moeten beperken 1) De volmaakte sfumatura van Correggio laat den juisten omtrek dikwijls niet zien, en de juiste omtrek beeft toch een sterke aantrekkingskracht. 485 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO tot een bespreking van zeer weinige van de bijna ontelbare werken der vijl groote schilders, Giorgione, Palma Vecchio, Tiziano, Tintoretto en Paolo Veronese; hun periode strekt zich meer dan een eeuw uit na de verdwijning van de Raffaeleske Romeinsche school, juist in den tijd van de Naturalisten en de Eclectische Herleving. Venetië aanvaardde steeds laat den invloed van het vasteland en zoo schilderde Gian Bellini nog in 1516 VroegRenaissance-Madonnas, zestig jaar na den dood van Fra Angelico en acht en tachtig jaar na den dood van Masaccio, in den tijd, toen Leonardo da Vinei zijn Cenacolo en zijn Mona Lisa had voltooid; en ongeveer vijf en twintig jaar na Botticelli's Primavera begon de jeugdige Giorgione, die twee jaar jonger was dan Michelangelo, te Venetië menschelijkheid en natuur in de schilderijen te brengen in plaats van bijbelsche en kerkelijke onderwerpen en den Giorgionesken geest en stijl te ontwikkelen, waarover kunst-critici zooveel hadden te beweren, totdat iemand ontdekte (als het waar is) dat van al de schilderstukken, die Giorgione werden toegeschreven, er slechts één door hem was geschilderd. Van Zorzi (Giorgio) van Castelfranco, beter bekend als Giorgione weet men weinig, behalve dat hij op drie en dertigjarigen leeftijd aan de pest stierf. Het eenige schilderstuk, dat met zekerheid zijn werk kan genoemd worden, is een onbeschrijfelijk mooie Madonna en Twee Heiligen (te Castelfranco); reeds daardoor alleen blijkt het, dat hij een groot kunstenaar is geweest. Alle zijn overige schilderijen zijn naar men zegt verdwenen, evenals zijn eens zoo beroemde frescos aan de Fondaco dei Tedeschi te Venetië. De idyllische Ontmoeting van Jacob en Rachel (Dresden) schrijft men aan Palma Vecchio toe, de Tempesta (Venetië) aan Paris Bordone, de Concerto (Pitti) aan een ander. Voor al deze verliezen wordt hem door Morelli, Venturi, en anderen als vergoeding toegekend ,,de Schoonste Venus van de wereld", de Slapende Venus die in het museum te Dresden wedijvert met eenzelfde schilderij van Tiziano. Palma Vecchio, eene leerling van Gian Bellini, sloot zich aan bij Giorgione en later bij Tiziano, aan wien vroeger ettelijke van zijn schilderijen werden toegeschreven. De waardigheid, bevalligheid en kracht van Palma komen goed uit op zan" schitterende portretten van de vorstelijke Venetiaansche 486 KUNST (1500—1600) vrouwen, in de welbekende St. Barbara (S. Maria Formosa, Venetië) en in de bovengenoemde Ontmoeting van Jacob en Rachel. In een geschiedenis over Italiaansche kunst maakt Tiziano aanspraak op ongeveer dezelfde ruimte als Milton in een geschiedenis der Engelsche litteratuur. Maar dit werk is geen kunstgeschiedenis en het lange leven van Tiziano heeft nauwelijks eenige punten van aanraking met de algemeene geschiedenis van Italië, daar zijn betrekking tot Karei V en Alfonso van Ferrara niet samenhangt met gebeurtenissen van nationaal belang. x) Zijn zeer talrijke en prachtige schilderijen zijn bovendien zoo goed bekend, dat het nauwelijks noodig is die te vermelden. Wij zullen dus in verband met dezen koning der Venetiaansche schilders een paar opmerkingen maken over eenige eigenaardigheden van de Venetiaansche schilderkunst van den Cinquecento. De karaktertrek, die men het gemakkelijkst herkent, is een fijn gevoel voor, een onbegrensde vreugde in, en een wonder gebruik van kleur. De verf wordt dikwijls zoo gebruikt, dat het geen verf meer lijkt; het bezit de schitterende helderheid en rijkdom van het natuurlijke zonlicht en de diepte van de natuurlijke kleur in de schaduw. Deze liefde voor zuivere, rijke kleuren werd zonder twijfel gevoed door den glans van de lucht en zee en de zeldzame schoonheid van hun stad, met haar kerken en paleizen van bont gekleurd marmer! waaraan de Venetianen gewend waren. Ook werd door een' dergelijke omgeving de liefde voor pracht en praal versterkt, die reeds vroeg in de kunst tot uiting komt (b.v. in dé pronkerige Processie op de Piazza van S. Marais van Gentile Bellini) en kan men vooral waarnemen in de werken van Paolo Veronese. Ook de buitengewoon mooie en talrijke portretten der Venetiaansche kunstenaars van den Cinquecento vertoonen groote rijkdom in kleeding. Ondanks de magische bekoring, die de Venetiaansche kunst op ons uitoefent, wordt het kritische gevoel toch niet altijd bevredigd. Dikwijls zegt men, dat deze kunst op een lager niveau staat dan die van sommige andere scholen, omdat zij in plaats van ernstig te trachten de hoogste waarheid weer te geven «l.\TianDde'pe"e negeD " n°S°ati* j"r' ">o lang .1, Giorgione en stierf even 487 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO slechts den roem beoogt van den staat1), van de rijkdom, van een orde of een heilige2); bovendien zegt men, dat haar methoden wereldsch zijn, prachtige decoratie en een beroep op onze zinnelijke natuur, en ook dat zij, zooals te verwachten was van een kunst met dergelijke idealen, datgene verwaarloosde, wat het essentieele is van elke geestelijk verheffende kunst, nl. schoonheid en zuiverheid van vorm en omtrek3). Maar ofschoon wij de conclusie van Ruskin niet zullen aanvaarden, dat de grootste colorist de grootste schilder is, en dat dus Tiziano — of Paolo Veronese? — de grootste is, zijn er misschien toch methoden van artistieke revelatie, waarvan de philosophie van de kunstcritici geen besef heeft en soms genieten wij met deze Venetiaansche schilders, omdat •zij zich bevrijd hebben van de strengheid en plechtigheid van het zoogenaamde religieuze sentiment en alles beminnen, wat in de natuur en in het menschelijk leven door weelde en pracht het schoonheidsgevoel bevredigt. In zijn profane onderwerpen en in zijn portretten is Tiziano het best. Zijn religieuze schilderijen zijn vormelijk en openbaren geen diepe godsdienstige overtuiging, ofschoon zij soms blijk geven van een groote sympathie met de menschen. Misschien is er niets in de kunst, dat in bekoorlijke teederheid kan wedijveren met den Tempelgang, waar in een rijk versierde omgeving van prachtige architectonische verhoudingen de kleine Maagd, een kind van ongeveer tien jaar, eenvoudig gekleed, alleen en moeizaam de groote treden die naar den Tempel leiden bestijgt. Dit schilderij alleen, en het is geenszins een uitzondering, zou de Venetiaansche Cinquecento schilderkunst kunnen verdedigen tegen de beschuldiging, dat zij slechts pronkerig decoratief is. Paolo Veronese is algemeen bekend door zijnigroote doeken, zooals de Bruiloft te Cana 4) (Louvre), die bijbelsche tooneelen voorstellen als schitterende Venetiaansche feesten onder een 1) B.v. de prachtige frescos ia het Dogepaleis; de vroegere waren door den brand van 1577 vernield. De Republiek van Florence daarentegen nam bijna geen schilders in dienst voor haar eigen roem. Een uitzondering rijn de kartons van Leonardo en Michelangelo voor den Palazzo Vecchio. Het verlies daarvan is nauwelijks vergoed door het pretentieuze kladwerk van Vasari. ») B.v. de Scuola di San Rocco versierd door Tintoretto. •) Het is jammer, zegt Michelangelo, dat men te Venetië niet begonnen ia goed te leeren te<)e>Onder de feestgenooten zijn Koningin Maria, Frans I, Karei V, Vittoria Colonna en Suleiman, de veroveraar van Rhodus. Onder de musici zijn Veronese zelf en Tintoretto. De Inquisitie'veroordeelde Veronese wegens profaneeren tot opsluiting in een klooster I 488 KUNST (1500—1600) gewelf van wondere architectuur. Nog luisterrijker is de allegorische en mythologische verheerlijking van Venetië (Triomfi di Venezia) in het Dogepaleis. De kerk van S. Sebastiano, waar hij is begraven, is versierd door een groot aantal van zijn frescos en altaarstukken. Boven de deur van Tintoretto's atelier, zegt men, stond geschreven Disegno di Michelangelo e colorito di Tiziano. Hij voelde de waarheid van Michelangelo's critiek op de Venetiaansche schilderkunst en reageerde daar zoo sterk op, dat hij zonder overdrijving de Venetiaanschen Michelangelo kan genoemd worden; Vasari, de tijdgenoot van beiden, verklaart dat hij Michelangelo zelfs in terribilita overtreft, terwijl Ruskin, een veel beter kunstcritius dan Vasari, verzekert, dat de Florentijn in dramatische kracht voor den Venetiaan moet onderdoen. Zeer zeker staat Tintoretto in dichterlijke visie en sterke verbeeldingskracht ver boven alle andere Venetianen.1) Zijn poging om met Tiziano in kleur te wedijveren was misschien niet gelukkig; maar vele van zijn werken, zooals de groote Paradiso in het Dogepaleis en de zes en vijftig schilderstukken in de Scuola di S. Rocco zijn zoo bedorven, dat men niet kan zeggen of de kleuren oorspronkelijk niet even mooi waren als die van de Ariadne door Venus gekroond (Dogepaleis), dat het prachtigste olieverfschilderij van de wereld wordt genoemd. Tintoretto's voortvarend karakter, bleek niet slechts uit de snelheid, waarmee hij werkte, die hem den naam van il fulmine della pittura verschafte, maar ook uit het feit, dat hij vol minachting aan koopers, die zich over zijn prijzen beklaagden, schilderijen cadeau gaf. ****** Wij zullen thans eenige feiten geven in verband met de werken van drie schilders, Leonardo da Vinei, Fra Bartolomeo en Raffael en aantoonen, hoe hun levens samenhangen met de historie van hun eeuw en hun land. Leonardo da Vinci (1452—1519) Ofschoon Leonardo als kunstenaar moet geplaatst worden onder de schilders van de Hoog-Renaissance, behoort het grootste deel van zijn leven tot den Quattrocento. Hij werd l) In den Duomo van Lucca ia een Laatst Avondmaal van Tintoretto, buitengewoon mooi door de dichterlijke conceptie Tan het tooneel. 489 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO geboren te Castello Vinei, niet ver van Empoli, tusschen Florence en Pisa. In 1470 betrad hij het atelier van Verrocchio en voordat hij het verliet (ongeveer 1476) schilderde hij, naar men zegt, den engel in Verrocchio's Doop van Christus, een van diens zeldzame werken, waardoor dat schilderstuk bijzonder belangrijk is geworden (zie blz. 373, 374). Te Florence bereikte Lorenzo de' Medici in deze periode zijn hoogsten roem, Poliziano schreef zijn beroemde Stanze en Botticelli schilderde zijn Geboorte van Venus en Primavera. Leonardo schijnt van den Magnifico opdrachten te hebben ontvangen en misschien was de onvoltooide Aanbidding der Magi (Uffizi) bestemd voor de kapel in den Palazzo Vecchio, want Lorenzo had in 1478, het jaar van de samenzwering der Pazzi en den moord op Giuliano, een altaarstuk besteld; misschien is dit werk om dezelfde reden onvoltooid gebleven, waardoor ook Poliziano zijn schoon gedicht niet heeft afgemaakt (zie blz. 359). Omstreeks 1483 schijnt Leonardo zich te Milaan gevestigd te hebben 1), waar Lodovico il Moro onlangs het hoogste gezag in handen had gekregen. Sommige zeggen, dat hij als een bekwaam musicus door Lorenzo de Medici daarheen was gezonden om den Moro een zilveren luit, die hij zelf had uitgevonden, in den vorm van een paardekop, ten geschenke te geven. Maar er bestaat een brief van Leonardo zelf, waarin hij zich aanbeveelt als een bekwaam uitvinder van militaire en andere machines en verklaart in staat te zijn alle mogelijke bouwwerken, schilderstukken en beeldhouwwerken in marmer of brons even goed als ieder ander te kunnen uitvoeren. Dit schijnt erop te wijzen, dat hij naar Milaan kwam om het kolossale bronzen ruiterstandbeeld van Francesco te vervaardigen, dat de Moro wilde oprichten, een onderneming, waartoe hij zich misschien voelde aangetrokken omdat hij met Verrocchio aan het prachtige standbeeld van den Venetiaanschen condottiere Colleone had gewerkt. Voor het kleimodel van het paard gebruikte Leonardo een groot gedeelte van de zestien jaren van zijn verblijf te Milaan. Hier was hij, begunstigd door den Hertog en zijn bekoorlijke jonge echtgenoote, Beatrice d' Este, bezig met allerlei werk, het belangrijkste werk van zeer verschillenden aard dat ooit een sterfelijk wezen misschien met succes !) Er bestaat geen bewijs voor zijn verblijf te Milaan voor 1487 en men heeft de gewaagde gissing gemaakt, dat hij van 1481 tot 1487 in het verre Oosten heeft gereisd en zelfs Mohamedaan is geworden. Zijn gewoonte om van rechts naar links te schrijven wordt verklaard door de ervaringen die hij in het Oosten opdeed. 490 KUNST (1500—1600) ondernam1), waarvan de resultaten, helaas, gering waren; hiertoe behoort de Cenacolo (Laatste Avondmaal), doch het groote ruiterstandbeeld werd niet voltooid, want het paard van klei werd vernield door de Franschen, toen Hertog Lodovico in 1500 naar Frankrijk werd gedeporteerd of kort voordat Frans I te Pavia in 1525 werd gevangen genomen. Na den val van II Moro ging Leonardo naar Venetië, waar hij misschien de beide oude Bellini ontmoette, en Cima, Carpaccio, den jongen Giorgione, Tiziano en Palma; op zijn reis naar Venetië bezocht hij Isabella d'Este te Mantua en zag zonder twijfel ook den ouden Mantegna. In 1502 trad hij als ingenieur in dienst van Cesare Borgia, hetgeen een droevig misbruik van zijn groote gaven was. In 1503 was hij te Florence en teekende wedijverend met Michelangelo zijn groot karton. Gedurende de volgende dertien jaren bezocht hij vele steden, o.a. Rome (voor de kroning van Leo X) en reisde in Noord-Italië met Frans I, die hem in 1516 meenam naar Frankrijk; met hem ging de Mona Lisa (het portret van de echtgenoote van den Florentijn Zanobi del Giocondo), dat hij ongeveer vier jaar vroeger begonnen was. In 1519 stierf hij te Amboise, niet zooals soms wordt beweerd, in de armen van Frans I, maar misschien in de armen van zijn Milaanschen leerling Melzi2). Ongeveer twintig van Leonardo's schilderijen, die door oude schrijvers worden vermeld, zijn verloren en vele, die vroeger aan hem werden toegeschreven, zijn door Luini of andere navolgers van hem gemaakt. De bekendste van zijn authentieke werken of oude copieën zijn de Aanbidding der Magiërs, het Karton, de Cenacolo, Beatrice d'Este (zie titelplaat), de Madonna en St. Anna en de Vierge aux Rockers (Louvre). De copie van het laatste werk in de National Gallery, die wordt toegeschreven aan Amb. de Prédis heeft een onmiskenbare verbetering door de veranderde houding van de !) Van zijn uitvindingen noemen wij een kanon, dat brandstichtte en versehrikkelijken rook veroorzaakte, iets als cen „tank", een soort onderzeeër, een Tliegmachine, die hij latei van dea top van den Monte Ceceri bij Fiesole wilde probeeren. Sommige zeggen, dat hij het gebruik van stoom als beweegkracht ontdekte. Humboldt noemde hem den grootsten natuurkundige van zijn tijd. Zijn tijdgenoot Bandello vertelt, hoe Leonardo aan het groote paard werkte, daarna naar de S. M. della Grazie ging om aan den Cenacolo te werken ; dikwijls bleef hij uren lang met gekruiste armen er voor staan; soms werkte hij er den geheelen dag aan zonder te denken aan eten of drinken. 8 Het klooster, waar hij werd begraven ia in 1808 verwoest en de eenige reliquie die er van den grooten schilder is gevonden, zijn steenen, waarop staat LEO . . . INC . . . 491 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO hand van den engel, die in het origineel in strijd is met de handeling van de Madonna. Hier kan ook vermeld worden Leonardo's uitgebreide en zeer belangrijke Trattato della Pitlura, waarvan de groote uitgave 912 en de kleine 365 hoofdstukken heeft. Te zamen met de buitengewoon talrijke teekeningen en aanteekeningen bij zijn handschriften vormt dit zonder twijfel de beste verhandeling over teeken- en schilderkunst, die er bestaat. Bijna alle mogelijke houdingen, spierbewegingen, gelaatsuitdrukkingen, den omtrek en beteekenis van ledematen, de plooien en het vallen van draperieën, verschillende belichting, schaduw, reflex, kleur enz. worden nauwkeurig beschreven. Zijn waarneming der natuur en ontleding van de physische oorzaken is hoogst merkwaardig en men vindt daartusschen vele treffende gedachten over allerlei onderwerpen. Hij dringt aan op nauwgezette en eerbiedige studie van de voorwerpen in de natuur, zoo b.v. van planten en mossen, en noemt het navolgen van de werken van andere kunstenaars een noodlottige dwaling. Hij beschouwt de schilderkunst als de hoogste kunst; op de tweede plaats stelt hij de sculptuur, dan de muziek, en de dichtkunst stelt hij het laagst, omdat zij slechts schildert met woorden, zoodat het verschil tusschen schilderen en dichten hetzelfde is als tusschen daden en woorden. Fra Bartolomeo (1475—1517) Baccio della Porta, aldus genoemd, omdat zijn vader, een ezeldrijver, die rijk was geworden, dicht bij de Porta di S. Pier Gattolini buiten Florence, woonde, betrad op negen-jarigen leeftijd het atelier van Cosimo Rosselli, waar hij langzamerhand een ijverig navolger van Masaccio en Leonardo da Vinei werd, terwijl zijn groote vriend Albertinelli zich wijdde aan de studie van de antieke beeldhouwkunst1). In 1492, toen zijn vader en ook Lorenzo de' Medici stierf, richtte hij met Albertinelli een bottega (atelier) op. In dezen tijd kwam hij onder den invloed van Savonarola en bleef gedurende zijn geheele leven een trouwe aanhanger. In 1497, toen Savonarola na de verdrijving van Piero de' Medici de hoogste macht in de nieuwe republiek had verworven, was Baccio een van de !) Albertinelli erkende weldra de meerderheid van het genie van zijn vriend en werd zijn navolger. Hij was een groote tegenstelling van den ernstigen Bartolomeo, daar hij buitengewoon levendig bijna losbandig van aard was. Hij sloot zich aan bij de Arraèèiati en spotte met de vrome Piagnoni. 492 KUNST (1500—1600) Piagnoni kunstenaars, die hun schilderijen van het naakt op den grooten Carnival-brandstapel wierpen 1). Hij was drie en twintig jaar, toen de groote Broeder zijn tragisch lot onderging, een gebeurtenis, die hem zoo aangreep, dat hij in 1500 in het Dominikaner klooster te Prato de geloften aflegde en voortaan bekend was als Fra Bartolomeo. Van Prato werd hij verplaatst naar den S. Marco te Florence, waar hij zich gedurende vier jaren geheel van schilderen onthield; maar eindelijk haalde de Prior hem over op zijn besluit terug te komen waarschijnlijk door er op te wijzen, dat Savonarola zelf de Broeders, die geen roeping bezaten voor de theologie, had aangeraden voor de kunst te werken. In 1504 kwam Raffael te Florence en bestudeerde niet slechts de methoden van Bartolomeo om olieverf te gebruiken, maar was ook diep bewogen door de verhevenheid van zijn Laatste Oordeel, terwijl, zooals wij zullen zien, Raffael's dolce stil nuovo, een mengeling van Umbrische bevalligheid en de kracht van Masaccio, zich begon te openbaren in de werken van den Frate. Bij het vertrek van Raffael naar Rome in 1508 kreeg Fra Bartolomeo vergunning van den Prior om Venetië te bezoeken. Hier werd hij, evenals Leonardo ongeveer acht jaren tevoren, zeer vertrouwd, zooals uit zijn latere werken blijkt, met de werken van de Bellini, Carpaccio, Cima en jongere schilders, Giorgione en Tiziano. Na zijn terugkeer werkten hij en zijn vriend Albertinelli drie jaren lang samen en werden er vele prachtige schilderstukken vervaardigd2). In 1514 gaf hij gehoor aan Raffael's verzoek en ging naar Rome, maar zijn gezondheid leed erg door malaria en na twee maanden was hij weder te Florence, en ofschoon hij voortdurend door malaria werd aangetast, die hem telkens dwong rust te nemen in een Dominikaner ziekenhuis dicht bij Fiesole, schilderde hij in dezen tijd toch vele van zijn schoonste werken, waarvan de laatste en de prachtigste was de Piëta (Pitti). In October 1517 stierf hij aan een hernieuwden, heftigen aanval van malariakoorts, misschien, zooals Vasari zegt, veroorzaakt door het overmatig gebruik van vijgen. Het is onmogelijk om hier alle werken van Fra Bartolomeo te beschrijven of zijn groote beteekenis als kunstenaar te 1) Zie blz. 317 noot. s) De werken, die zij te zamen voltooid hebben, zijn gemerkt met een kruis tusschen 493 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bespreken; maar afgezien van hun artistieke waarde zijn minstens twee van zijn werken van groot belang, omdat zij den overgang aangeven van de opvattingen en methoden van de oudere schilders naar die van de nieuwe era, ingeleid door Leonardo en volmaakt door Raffael. De twee werken van Bartolomeo, in dit opzicht bijzonder belangrijk, zijn het fresco van het Laatste Oordeel en het prachtige altaarstuk in de Cappella del Santuario van de Kathedraal te Lucca, die de Madonna met den H. Stephanus en den H. Johannes den Dooper voorstelt. Het eerste van deze werken werd begonnen in het jaar waarin Savonarola den vuurdood onderging; toen Bartolomeo de kloostergeloften aflegde, liet hij het werk aan Albertinelli over om af te maken. Vier eeuwen lang liet men het fresco bederven op den vochtigen muur van den Campo Santo van de S. Maria Nuova en nu bevinden de verkleurde overblijfselen op doek overgebracht zich in een van de interessante zalen van Uffizi. Er is nog genoeg van over om ons te laten zien, dat de algemeene opvatting bijna middeleeuwsch is en en óns herinnert aan den Pisaanschen Campo Santo \ ofschoon vele figuren, zoowel aardsche als hemelsche, een kunst vertoonen, die niet lager staat dan die Masaccio. Het is een treffende tegenstelling van het andere werk van Bartolomeo, dat wij vermeld hebben, het altaarstuk in den Duomo van Lucca \ dat hij heeft geschilderd na zijn terugkeer uit Venetië. Dit schilderstuk is misschien het eerste goed ontwikkelde voorbeeld van hetgeen Vasari den nieuwen stijl noemt. De invloed van Leonardo da Vinei blijkt uit de toepassing van veel licht en schaduw, terwijl il dolce stil nuovo van Raffael waarneembaar is in de bevalligheid van de zwevende engelen en de nieuwe dramatische methode van compositie; in de kleuren en den jeugdigen engel, die op den voorgrond een muziekinstrument bespeelt, een vinding van de Bellini en Carpaccio, zien wij den invloed van Venetië. Wanneer Bartolomeo trouw was gebleven aan zijn stijl, zou hij zeer zeker andere en schoonere werken van dergehjken 1) Vooral he, bovenste gedeelte, dat alleen van Bartolomeo «hijnt te zijn. De compositie hiervan heeft misschien invloed uitgeoefend op de beroemde DuPuta van Raffael. Fra An gelico, zegt Vasari, bevindt zich onder de gezegenden in dit LaaUU Oordeel V Van dezelfden rijd en ongeveer in denzelfden stijl is de prachtige S. Catharina en ^sU^fS^JTwd. monniken van Murano (Venetië), maar nooit afgeleverd. Het bevindt zich te Lucca. 494 KUNST (1500—1700) aard gemaakt hebben, die hem een eerste plaats onder de groote kunstenaars verschaft hebben. Maar zijn bezoek aan Rome bracht hem helaas in aanraking met den blijkbaar onweerstaanbaren invloed van Michelangelo en onder zijn latere werken, zooals de reusachtige S. Marcus (Pitti) zijn er maar al te veel, die een ijdele eerzucht vertoonen om te wedijveren met de verhevenheid van de Profeten en Sibyllen der Sistijnsche Kapel. En ongelukkig denken wij bij den naam Fra Bartolomeo het meest aan deze latere, zwaar gedrapeerde figuren. Raffael Er is in vroegere hoofdstukken reeds zooveel gezegd over Raffael, dat wij er ons thans toe kunnen bepalen de drie voornaamste perioden van zijn leven te bespreken en eenige feiten te vermelden in verband met zijn belangrijkste werken. (1) Eerste Periode: Urbino enPerugia(i483—1504). Raffael's vader, Giovanni Santi, was zelf schilder, als ook een dichter van beteekenis en misschien de eerste leeraar van zijn zoon.J) Maar hij stierf in 1494 en de jongen werd toen de leerling van een jong schilder te Urbino, Timoteo Viti, die te Bologna onder leiding van Francia gestudeerd had. De schilderijen van Raffael, die hij te Urbino maakte, vertoonen een groote overeenkomst met de werken van Viti. De meest bekende van deze zijn twee kleine werken, een buitengewoon mooi in de National Gallery, Visioen van een Ridder en een eenigszins groteske H. Michael in het Louvre. Tot deze periode behooren ook een schilderij van de Drie Gratieën (Chantilly), een navolging waarschijnlijk van het Grieksche beeldhouwwerk in de Kathedraal te Siena, en een altaarstuk, waarvan slechts de predella-paneelen bestaan. Zij vertoonen groote gelijkheid met het werk van Viti en hebben evenals het Visioen van een Ridder een zeer mooi landschap als achtergrond, dat evenwel niet Peruginesk is. In 1500, ongeveer zeventien jaar oud, sloot Raffael zich aan bij degenen, die verbonden waren aan de bottega van Perugino te Perugia en aanvaardde den stijl van dien meester weldra zoo volkomen, dat, zooals Vasari zegt, een Kruisiging en een Kroning van de Maagd zouden kunnen worden 1) Zijn portretten, zooals dat van Boethius (zie Italië in de Middeleeuwen) zijn mooi. Op een van zijn gewijde schilderijen (te Cagli) is een jeugdige engel waarschijnlijk de jonge Raffael. Giovanni's Kroniek van Hertog Frederik van Urbino is een gedicht van ongeveer 23000 regels in terza rima. Het geeft belangrijke feiten Over tijdgenooten. 495 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO beschouwd als het werk van Perugino, wanneer zij niet de handteekening „Raffael Urbinas" droegen. In 1502 ging Perugino die een voordeeligen handel dreef in zijn groote kunstwinkels te Perugia en Florence, voor eenigen tijd naar de laatste plaats; Raffael sloot zich toen aan bij meester Pinturicchio, die onlangs uit Rome was teruggekeerd. Van 1503 tot 1507 was Pinturicchio bezig met de prachtige frescos in de Biblioteca Piccolomini te Siena en het is zeer waarschijnlijk, dat hij, ofschoon Raffael dertig jaar jonger was, ten minste wat de teekeningen betreft veel aan hem verschuldigd is.x) En blijkbaar was deze invloed wederkeerig; want sommige van Raffael's eerste Madonnas, die ongeveer in dezen tijd ontstaan zijn, vertoonen den invloed van Pinturicchio's werken. Het eerste werk van Raffael, waaruit de echte onafhankelijkheid spreekt, is de zeer schoone en beroemde Sposalizio (Brera); het ontwerp hiervan is niet zooals men vroeger geloofde, een navolging van Perugino.2) Nadat dit was voltooid (1504), bracht hij weder een bezoek aan Urbino. Hier was de vriendelijke, door de jicht geplaagde Hertog Guidobaldo, die door den roofzuchtigen Cesare Borgia was verdreven, onlangs teruggekomen en hartelijk verwelkomd door zijn volk; hij was weder begonnen kunstenaars en geleerden naar zijn hof te lokken, waarvan wij zulk een levendige beschrijving hebben in den Cortegiano, die (c. 1503 — 1508) door Raffael's vriend Castiglione geschreven is. De zuster van Guidobaldo, de moeder van den volgenden Hertog, gaf Raffael een introductie-brief voor Piero Soderini, die in 1502, zooals men zich zal herinneren tot hoogsten magistraat voor zijn leven, Gonfaloniere van Florence was benoemd. (2) Tweede Periode. Toen Raffael aan het einde van 1504 te Florence kwam, vond hij daar een groep oudere beroemde kunstenaars, Botticelli, Perugino, Andrea della Robbia en Leonardo da Vinei. Behalve deze waren er Fra Bartolomeo, die nu ongeveer 30 jaar oud was en het schilderen juist weder had opgevat, zijn tijdgenoot Michelangelo en de jeugdige 1) Zie plaat 19 en blz. 224. Op een lijst van Pinturicchio's helpen komt Raffael's naam niet voor; hij verschafte waarschijnlijk slechts teekeningen; maar hij was in dezen tijd te Siena, indien zijn Drie Grafieën een copie zijn van het beeldhouwwerk te Siena. >) De zoogenaamde Caen-Perugino kent men thans toe aan een leerling van Perugino en heet een navolging van Raffael. Maar het fresco van Perugino in de Sixtijnsche Kapel (c. 1482), waarop de H. Petras de sleutels ontvangt, doet dadeUjk denken aan de Sposalizio. Raffael's tempel is Laat-Renaisaance, misschien ontworpen door Bramante; die van Perugino herinnert ons aan Brunelleschi. 496 63. Elisabetta Gonzaga 49° ■ KUNST (1500—1600) Andrea del Sarto, die nog steeds leerling was op het atelier van Piero di Cosimo. Slechts eenige maanden voor zijn aankomst was de beroemde bijeenkomst van kunstenaars gehouden om een plaats kiezen voor den David van Michelangelo en thans waren Michelangelo en Leonardo beide bezig aan de kartons van de frescos, die de Sala van den Palazzo Vecchio zouden ver¬ sieren. Raffael voelde zich sterk aangetrokken tot de nieuwe methoden van schilderen van Leonardo en het wondere plastische genie van Michelangelo. Maar behalve de ijverige studie van Leonardo's Magi en zijn karton x) en den David van Michelangelo gebruikte hij ook veel tijd met het copieeren van de oude frescos van Masaccio in de Karmelietenkerk. In de eerste jaren van deze Florentijnsche periode begon Raffael de schitterende meesterstukken te vervaardigen, wier aantal in verband met zijn kort leven zoo verbazingwekkend is. Onder deze meesterstukken nemen de portretten een eerste plaats in. Hij had reeds een buitengewoon levendig portret van zijn meester Perugino geschilderd (Borghese Gallerij, Rome) en was nu bezig met de beroemde portretten van den Florentijn Angelo Doni en zijn echtgenoote (Pitti) en misschien iets later, met het nog beroemder portret van hemzelf (Uffizi). Van zijn andere welbekende schilderijen van deze periode vermelden wij nog de Madonna del Gran Duca (Pitti), de Casa Tempi Madonna (München) en de Ansidei Madonna (National Gallery). Deze schilderij stelt de Maagd voor onder een verheven troonhemel in Umbrischen stijl en werd waarschijnlijk geschilderd te Perugia, waar Raffael weder in 1505—06 vertoefde. Van Perugia ging hij naar zr ''uis te Urbino, waar hij, behalve andere werken, een p chtig schilderij maakte van den H. George met den Draak; castiglione kreeg van Hertog Guidobaldo de opdracht dit werk aan Hendrik VII van Engeland ten geschenke te geven; Guidobaldo had onlangs 1) In het Louvre is een mooie copie (met inkt) van de Mona Lisa doei Raffael, De illustratie in de text is naar het portret, dat hij zelf gemaakt heeft. 497 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO de Garter-orde ontvangen. Bij zijn terugkeer te Florence, dat Leonardo en Michelangelo hadden verlaten, werd hij intiem bevriend met Fra Bartolomeo, wiens invloed duidelijk waarneembaar is in de Madonna del Baldacchino (Pitti) en de de S. Caterina (National Gallery). Van de andere meesterwerken uit deze periode noemen wij nog de Belle Jardinière (Louvre), de Madonna del Cardellino (Uffizi) en een minder aantrekkelijke poging in grootschen stijl, de Graflegging (Rome). Wanneer Raffael in September 1506 nog te Urbino was, zag hij waarschijnlijk daar Juüus II, die deze stad bezocht op zijn veldtocht tegen Bologna, en sprak misschien met den Paus over zijn landgenoot Bramante, en over Michelangelo, die nu beiden te Rome waren; misschien bracht het bezoek aan Rome van Francesco della Rovere, den neef van Julius, die in 1508 Hertog van Urbino was geworden, den Paus den begaafden en aantrekkelijken jongen schilder van Urbino in de herinnering. Hoe het ook zij, in 1508 ontving Raffael door bemiddeling van Bramante een uitnoodiging van Julius II, en begaf zich naar Rome, waar hij de laatste twaalf jaren van zijn leven doorbracht. (3) De Romeinsche Periode. In November 1507 had Paus Julius, die er zich aan ergerde steeds te worden herinnerd aan Alexander VI, de Borgia-vertrekken, die voor dien verfoeiden Pontifex door Pinturricchio rijkelijk waren versierd, verlaten en had zijn intrek genomen in vier groote kamers (Stanze), die door Nicolaas V waren gebouwd en uitzagen op den Belvedère 2). Voor de decoratie van deze kamers had hij opdrachten gegeven aan Perugino, Pinturicchio, Signorelli, Sodoma, den Venetiaan Lotto en anderen. Aan Raffael werd opgedragen het plafond van de Stanza della Segnatura te schilderen3) en zijn buitengewoon mooie figuren van de Theologie, Philosophie, Poëzie en Jtistitia, die tevens symbolen zijn van de vier soorten van literatuur en de vier methoden van gemeenschap van den menschelijken geest met de ideale waarheid, bekoorden den Paus zoozeer, dat hij den jongen kunstenaar opdroeg de wanden van de Stanza met frescos te versieren. 1) De kleinere H. George (Louvre) is blijkbaar vroeger ontstaan. Die naar Engeland was gebracht, werd na de terechtstelling van Karei I verkocht, keerde naar Italië terug en ging vandaar naar Rusland. 2) Voor de „Studio" van Nicolaas V, door Fra Angelico geschilderd, zie men blz. aai. .*), Zie voor de medewerking van Sodoma blz. 479. De tooneelen op de pendentieven zyn ook van Raffael en behandelen dezelfde onderwerpen. 498 KUNST (1500—1600) Deze frescos zijn uitvoerige historische en mythologische illustraties van de onderwerpen, die worden voorgesteld door de symbolische figuren in de medaillons van het plafond. De verkeerdelijk genoemde Disputa del Sacramento geeft geen dispuut over de Transsubstantiatie weer, maar het Sacrament als het byzondere middel van geestelijke gemeenschap tusschen hemel en aarde, terwijl de geestelijke wereld en de wereld van het aardsche bestaan zeer schoon zijn aangeduid op de twee deelen van het schilderstuk. Bij de keuze van zijn heiligen en theologen liet Raffael, naar men zegt, zich leiden door het advies van dergelijke autoriteiten als zijn vrienden de kardinalen Bembo en Bibbiena (Dovizi) en evenals bij andere frescos raadpleegde hij behalve Dante en de Platonisten, beroemde geleerden en letterkundigen, zooals Castiglione en Ariosto. Wij verbazen er ons over, dat wij onder de doctoren Savonarola vinden, die als ketter was verbrand; maar het slachtoffer van den wreeden Borgia stond zeker in de gunst van Julius II. Dicht bij Savonarola staat Dante, als theoloog, ofschoon hij meer dan een Paus tot het hellevuur veroordeeld had. Onder de heiligen aan de linkerzijde bevindt zich Fra Angelico. De zoogenaamde School van Athene, een onnoozele benaming uit de zeventiende eeuw, stelt den triumf van de menschelijke rede voor, een schitterende zaal, misschien in navolging van Bramante's ontwerp voor den nieuwen SintPieter, gevuld met groepen van groote philosophen en geleerden. In de centrale en domineerende figuren van Plato en Aristoteles zijn zeer juist weergegeven de twee groote scholen van de menschelijke gedachte, verschillend en toch onmisbaar voor elkander als het convex en concaaf van den boog. Er zijn vele portretten, waaronder Raffael zelf met Sodoma, Castiglione als Zoroaster, Bramante als Euclides of Archimedes. De twee andere muren worden elk gebroken door een groot raam en hier toonde Raffael zijn wondere bekwaamheid om de prachtigste en natuurlijkste composities in lastige ruimten te passen. Op het fresco van den Parnassus is de middenfiguur, Apollo, naar men zegt, het portret van een beroemd violist (San Secondo) aan het hof van II Moro. Onder de groote zangers vinden wij weder Dante. Ariosto luistert ingespannen naar de voordracht van den blinden Homerus. 499 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Petrarca ziet men dicht bij Sappho. Zonder twijfel zijn er vele portretten van tijdgenooten, die wij niet kunnen herkennen. Een van de muzen, meenden sommigen, stelde Vittoria Colonna voor. Op het vierde fresco, waarvan de Rechtsgeleerdheid en het Rechtsgevoel het onderwerp zijn, hebben wij de Hoofddeugden en de figuren van groote wetgevers, Mozes, Solon, Justinianus en Paus Gregorius LX wiens gelaat een portret Julius II is. Op de frescos van de tweede en derde Stanza volgt Raffael niet meer zijn poëtische verbeelding. In de Verdrijving van Heliodorus uit den Tempel van Jeruzalem, een symbool van de verdrijving van de Franschen uit Noord-Italië na den slag bij Ravenna (1512), hebben wij Paus Julius, die gezeten op een draagstoel verheugd naar het tooneel kijkt; de voorste drager is, naar men zegt, een portret van den beroemden graveur M. Antonio. Ook in de Mis van Bolsena is de knielende priester Julius. En na den dood van dezen Paus in 1513 maakten Raffael en zijn assistenten een serie frescos, waarop Leo X telkens verschijnt, nu eens als Leo I, die Attilla het hoofd biedt 1), dan weer als Leo III, die Karei den Grooten, wiens gelaat een portret van Frans I is, kroont, dan weer als Leo IV, die de Saracenen bij Ostia overwint of met het teeken des Kruizes den Incendio del Borgo bluscht. 2) Raffael ging door teekeningen te maken voor de overige frescos van de Stanze, maar deze werden voornamelijk geschilderd door zijn leerlingen, want in de laatste jaren van zijn leven had hij ontzaglijk veel werk onder handen. Na den dood van Bramante in 1514 werd hij benoemd tot den voornaamste architect van den nieuwen Sint-Pieter te zamen met den ouden Fra Giocondo. In dezen tijd was hij nog bezig met de Stanza d1 Eliodoro. In 1515 stelde Paus Julius hem aan als Inspecteur der Oudheden en gebruikte hij veel tijd en energie om met den oudheidkundige Fulvius een uitvoerige beschrijving van alle oude monumenten te Rome te publiceeren; deze beschrijving is verloren. In hetzelfde jaar was hij ook bezig met een 1) Het witte paard van den Paus, dat sommige een muildier noemen, is volgens de overlevering het strijdros, dat Leo X bereed in den slag bij Ravenna, waar hij werd gevangen genomen, juist een jaar voordat hij Paus werd. Raffael's Bevrijding van den ff. Petrus uit de gevangenis door een engel stelt de ontvluchting van Kardinaal Giovanni (Leo X) voor. 2) Zie voor de geschiedenis Tan den brand Italië in de Middeleeuwen. 500 KUNST (1500—1600) van zijn grootste werken, de kartons voor de wandtapijten. *) Het onderwerp, dat den kunstenaar werd opgegeven, was het Leven van Christus en Handelingen der Apostelen. Zijn buitengewoon mooie en waardige teekeningen behoeven niet beschreven te worden, daar zij misschien van al zijn werken het meest bekend zijn. In 1518 en 1519 werden de bevallige decoraties van de Loggie, waartoe ook de serie van Bijbelsche tooneelen, die de plafonds versieren, behooren, ontworpen en eenige werden zonder twijfel door hem zelf geschilderd; en ongeveer in denzelfden tijd verschafte hij de teekeningen voor de bekende en nog prachtige frescos van Cupido en Psyche in de Villa Chigi (Farnesina), die waarschijnlijk werden geschilderd door Giulio Romano.2) Terwijl hij nu zoo druk bezig was met de Stanze frescos en deze andere werkzaamheden, heeft Raffael bovendien vele van zijn mooiste schilderijen gemaakt. De voornaamste van deze zijn : Madonna del Pesce en Lo Spasimo (Madrid), Vierge au Diadème (Louvre) Madonna di Casa d' Alba (Petrograd), Madonna della Sedia (Pitti), Bridgewater Gallery Madonna, Madonna di Foligno (Vatikaan), Santa Cecilia (Bologna), Madonna di San Sisto (Dresden), portret van Julius II (zie plaat 50), van Leo X en de kardinalen (plaat 51), van Inghirami (Amerika, copie in Pitti), van Castiglione (plaat 64), van Kardinaal Bibbiena, zijn vriend (Madrid); het portret van Bibbiena in de Pitti, dat hem veel ouder voorstelt, is misschien van een leerling van Raffael. De prachtige geschilderde Donna Velata (Pitti) is blijkbaar een portret van een voorname, beschaafde Römeinsche dame, misschien een intieme vriendin van Raffael. De geschiedenis van de bakkersdochter (Fornarina) wordt thans niet meer aangenomen. Het tamelijk ruwe portret in de Barberini gallerij, dat La Fornarina wordt genoemd, is waarschijnlijk van Giulio Romano, en het prachtig geschilderde stuk in de Uffizi, dat de namen Raffael en Fornarina droeg, wordt nu toegeschreven aan Michelangelo's vriend, den begaafden, maar on vriendelij ken beoordeelaar van Raffael, Sebastiano del Piombo. 1) Dit was hem opgedragen door Leo X om de Cappella Sistina nog verder te versieren. Zij werden geweven naar het schijnt te Brussel en niet te Arras (Atrecht), ofschoon zij in het Italiaansch Arazzi heeten. De origineelen, die tweemaal door barbaren weggehaald zijn, bevinden zich nog in het Vatikaan. Oude copieën zijn te Berlijn, Dresden, Weenen en Parijs. De kartons van zeven bestaan nog, in het Victoria en Albert Museum, South Kensington. 2) Raffael had in deze villa ook reeds (1514) het prachtige fresco van Galatea gemaakt en op verzoek van den eigenaar, Agostino Chigi, schilderde hij in hetzelfde jaar de beroemde Sibyllen in de S. Maria della Pace. 50I ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Raffael's laatste werk was de Transfiguratie (Vatikaan), of liever het bovenste deel van dit wereldberoemde maar eenigszins ontstellend schilderij 1). Dit schilderij, of misschien alleen de bovenste helft, werd opgehangen aan het hoofd van zijn sterfbed en werd bij de begrafenis meegedragen. Hij ligt begraven in het Pantheon en op zijn tombe is het mooie Latijnsche distichon gegraveerd, dat zijn vriend, Kardinaal Bembo heeft gemaakt: Ille est hsc Raphael, timuit quo sospite vind Rerum magna parens, et moriente mort. BEELDHOUWKUNST Verscheidenheid, tegenstelling, ingewikkeldheid, beweging, uitbreiding, door zulke woorden zou men de voornaamste wijzen van het moderne voelen en denken kunnen aanduiden, terwijl de essentieele hoedanigheden van de groote sculptuur worden aangegeven door dergelijke woorden als zuiver kleurlooze vorm, rust, eenvoud, beheersching, beperking tot het oogenblik, concentratie. De schilderkunst, die zich tot de beeldhouwkunst verhoudt als het spectrum van het prisma tot het kleurlooze zonlicht, is veel expressiever dan eenig beeld of reliëf van den modernen geest kan zijn, een geest, die, al wil men het ook ontkennen, de meeste van zijn karaktertrekken aan het Christendom verschuldigd is 2). Het is dus natuurlijk, dat ondanks den invloed van de klassieke herleving de groote beeldhouwers van den tijd, dien wij bespreken, naar verhouding minder in aantal zijn dan de groote schilders. Ofschoon onze onkunde omtrent de oude Grieksche schilderkunst ons misschien kan misleiden, schijnt het, dat de Helleensche geest zijn meest volledige artistieke wijze van uitdrukking heeft gevonden in de sculptuur, waarvan de overblijfselen niet zijn geëvenaard tenzij door de werken van twee of drie Italiaansche kunstenaars. En deze dankten hun succes aan het feit, dat zij niet de opvatting van hun eigen tijd, maar die van het oude Hellas aanvaardden3). M Maar het ontwerp van het onderste deel is zeker van Raffael. Het werk was voor Kardinaal Giulio de' Medici (Clemens VII) en werd geschilderd terwijl Sebastiano del Piombo mededong met de Opstanding van Lazarus. Ook het bovenste deel is te theatraal. 2! Schilderkunst kan het oneindige weergeven; sculptuur is beperkt tot de volmaking van het eindige en dus speciaal heidensch. 3) Misschien eerder de opvatting van de laat-Grieksche of zelfs Romeinsch-Grieksche kunst, die sommige aanbidders van de sculptuur van Phidias of vroeger zoo onredelijk min- irhtm n. h^Mhn^nlrn, nir Am tiiA voor Phidias waren riikwiïls riik gekleurd. 502 KUNST (1500—1600) Wanneer wij de zuiver decoratieve beeldhouwkunst en de bevalligheid en ijdelheid van de monumentale kunst van Rossellini, Mino da Fiesole e.d. op zij zetten, zien wij reeds in den David van Donatello, het eerste onbekleede brons van de Renaissance, de Grieksche liefde voor schoonheid en kracht, vooral indien zij zichtbaar zijn in het menschelijk lichaam, die een karaktertrek werd van de Cinquecento kunst en duidelijk is bij den eenigen onvergelijkelijk grooten beeldhouwer van den Cinquecento 1). Michelangelo is zoo zeer de grootste beeldhouwer van zijn tijd, om niet te spreken van zijn grootheid als schilder, architect, dichter, mensch, dat wij slechts in het kort eenige van zijn tijdgenooten zullen bespreken en dan uitvoerig over hem zullen handelen. (a) De Sansovini Andrea di Monte San Savino, algemeen bekende als de oudere Sansovino (1460—1529) is reeds vermeld als een beeldhouwer, die te Florence en Rome den eleganten, fijn afgewerkten, modieuzen, monumentalen stijl van Mino van Fiesolo, Desiderio van Settignano en Benedetto van Maiano voortzette. En hij degradeerde dezen stijl, want in vele van zijn graftomben, b.v. in die van Kardinaal Sforza in de S. Maria del Popoio te Rome, vinden wij de nieuwe mode, die Ruskin zoo bespot heeft, om de liggende figuur van den doode het hoofd te laten oplichten, alsof hij nieuwsgierig is om de omgeving op te nemen, facendo alla guancia della sua palma letto, zooals Dante zegt2). Jacopo Tatti (1486—1570), leerling van Andrea di Monte San Savino nam den gebruikelijken naam van zijn meester's geboorteplaats aan en maakte zich als Sansovino beroemd als een werkelijk groot architect, vooral te Venetië. Ook als beeldhouwer was hij zeer productief en verwierf grooten roem, maar de meeste van zijn werken zijn onderworpen aan de architectuur en laten zien, dat hem het ware genie voor sculptuur ontbrak. Dat blijkt uit de beroemde „Reuzen", Neptunus en Mars, op de trap van het Dogepaleis en de ') In den Cinquecento triumfeert het naakt; de groote sculptuur is de verheerlijking van het menschelnk lichaam. In een mooi sonnet aan Vittoria Colonna, regt Michelangelo, dat "od «™ '» niets duidelijker heeft geopenbaard dan in de menschelijke gedaante. Zijn oorspronkelijk naakte Christus in de S. Maria sopra Minerva (Rome) illustreert dit sentiment. ') With hand under cheek, as if the man had died of toothache (Webster). 5"3 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bronzen standbeelden in den S. Marco en degene, die de catastrope van 1902 overleefden en nog altijd de (gereconstrueerde) Loggia aan den voet van den Campanile versieren. In Ghiberti-Michelangelesken stijl maakte hij prachtige bronzen reliëfs voor de deuren van de Sacristie en voor het koor van den S. Marco; zijn Bacchus van geel marmer, die hij heeft vervaardigd, voordat hij naar Venetië ging en die zich thans in den Bargello te Florence bevindt, heeft bij sommige schrijvers groote bewondering verworven. (è) Benvenuto Cellini Van het avontuurlij kleven en vreemde karakter van Benvenuto Cellini hebben reeds vroeger (blz. 430—32) iets gezien en hierover zal uitvoeriger gesproken worden in het hoofdstuk over de Cinquecento schrijvers. Hier wordt hij slechts vermeld als beeldhouwer, vooral wegens den beroemden Perseus, die tot den Europeeschen oorlog stond in de Loggia de' Lanzi, waar hij oorspronkelijk werd opgericht. Van de talrijke werken, die hij heeft vervaardigd als orafb (goudsmid, of beter teekenaar en bewerker van edele metalen), zooals bekers, medaillons, zoutvaatjes, helmen enz. zijn slechts een paar bekers, een zoutvaatje en een boekomslag over, ofschoon er in de musea vele dingen zijn, die aan hem worden toegeschreven. De bronzen beeldhouwwerken, die nog van hem bestaan, zijn de tamelijk saaie Ganymedes (Bargello), een Christus (Escoriaal), een groote buste van den Groothertog Cosimo (Bargello), een magere en banaal achteroverliggende Nymf (Louvre) en de Perseus, die door de artistieke, literaire en deftige klassen van Florence met uitbundig gejuich werd ontvangen, terwijl het nieuwe beeld, zooals toen gewoonte was, met Grieksche, Latijnsche en Italiaansche oden en sonnetten werd bedekt. Maar tusschen deze uitbarstingen van bewondering kwam toch ook eenige verstandige critiek. Een vierregelig versje, dat veel vroolijkheid opwekte, sprak terecht van den corpo di vecchio e gambe di fanciulla *); en allen die slechts iets voelen voor den Griekschen geest, voor de echte sculptuur, moeten een afschuw ondervonden hebben voor de walgelijke voorstelling van de onthoofding, zooals Gentile Bellini dat zonder *) ,,Lichaam van een ouden man en beenen van een meisje." Het bronzen reliëf aan de basis van het standbeeld, dat de hulp aan Andromeda voorstelt, vertoont nog duidelijker buitengewoon onaantrekkelijke eigenschappen van dezelfde soort. 504 KUNST (1500—1600) twijfel gevoeld heeft, toen de Turksche Sultan, indien de geschiedenis waar is, hem een les in het realisme gaf door een slaaf in zijn tegenwoordigheid te laten onthoofden. Cellini's eigen levendige beschrijving van het gieten van zijn bronzen Perseus zal behandeld worden, wanneer wij hem bespreken als schrijver van zijn beroemde Autobiographie. (c) Gian da Bologna (1524—1608) Jean Boulogne, beter bekend als Gian da Bologna was geboren te Douai, maar opgevoed te Florence, waar hij de beeldhouwkunst bestudeerde en een groot bewonderaar van Michelangelo werd. Hij was in dienst bij Hertog Cosimo en later bij de zonen van Cosimo. Omstreeks 1560 ging hij naar Bologna. Hier maakte hij een fontein, waar een zwaargebouwde en pronkerige Neptunus op staat. Na zijn terugkeer vervaardigde hij zijn meesterwerk, het bronzen standbeeld van Mercurius, dat misschien meer algemeen bekend is dan eenig ander beeldhouwwerk in de wereld. Het evenwicht van de figuur is zoo volmaakt, dat het algemeen bewondering wekt. Het oogenblik van rust is gekozen bij het overbrengen van het gewicht van het eene been op het andere, want de aangeduide beweging is niet die van het vliegen, maar een neerwaartsche beweging veroorzaakt door den druk van den voet op de basis van lucht. In de tamelijk sombere kleine zaal van den Florentijnschen Bargello verliest het beeld veel van de uitwerking, die het heeft gehad op zijn oorspronkelijke standplaats in de open lucht in den tuin van de Villa Medici te Rome. Twee andere werken van hem kan men zien in de Loggia de' Lanzi te Florence, de Roof van een Sabijnscke en Hercules en de Centaur Nessus, beide zeer krachtig en technisch bewonderenswaardig, maar overigens niet aantrekkelijk. Bewondering verdient ook het ruiterstandbeeld van Hertog Cosimo I op de groote Piazza; op het voetstuk zijn bronzen reliëfs van historische beteekenis. Zijn laatste werk, het ruiterstandbeeld van Hertog Ferdinand I op de Piazza van SS. Annunziata (plaat 56) is indrukwekkender en belangrijker. (d) Michelangelo Michelangelo Buonarotti werd niet ver van La Verna geboren, een prachtige plek op een rue van de Aoeniinen. 505 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO tusschen den Tiber en de Arno, gewijd door de herinnering aan den H. Franciscus. Als kind kwam hij te Settignano, dicht bij Fiesole en toen hij nog een jongen was, werd hij een leerling van Ghirlandaio te Florence; Granacci, een andere leerling van Ghirlandaio, werd zijn intieme vriend1). Toen hij met Ghirlandaio onaangenaamheden had gekregen, werkte hij onafhankelijk in den beroemden tuin der Medici, waar Granacci hem had geïntroduceerd; men zegt, dat hij de hooge gunst van II Magnifico verwierf door zijn copie van het hoofd van een Faun2), waaraan hij een bijzonder karakter gaf door hem listig een tand uit te slaan; dit feit had blijkbaar grooten invloed op zijn toekomst, want hij werd een huisgenoot der Medici en werkte samen met de kunstenaars en geleerden, die aan het hof van Lorenzo kwamen, o.a. Botticelli, Poliziano en Pico en tegelijk met hen ontmoette hij Savonarola; deze ontmoeting is steeds voor hem een feit van groote beteekenis gebleven. Uit deze periode dateert een belangrijk reliëf, dat den strijd van Lapithen en Centauren voorstelt, in de Casa Buonarotti, Michelangelo's eigen huis, dat thans het eigendom van de stad is; het is een eenigszins ruw, doch buitengewoon levendig werk, dat reeds vroeg de neiging voor het evenwicht van geweldige krachten toont. Men zegt, dat Poliziano hem voor dit reliëf de bezieling gaf. Kort na den dood van Lorenzo (1492) verliet Michelangelo, die blijkbaar moeilijkheden3) voorzag, Florence. Gedurende zijn verblijf te Bologna, waar de krachtige basreliëfs van de Schepping van Della Quercia hem sterk aantrokken, maakte, hij een van de knielende engelen en de figuur van S. Petronio die de tombe van S. Domenico versieren. (Italië in de Middeleeuwen blz. XXV en plaat 52). Bij zijn terugkeer te Florence, omstreeks 1495, toen Savonarola de macht in handen had gekregen, maakte hij een Slapende Cupido, die als een antiek beeld aan een Romeinschen Kardinaal werd verkocht; om de *) Het gebeurde in deze periode, dat Michelangelo, terwijl hij met andere leerlingen bezig was de frescos van Masaccio in de Karmelietenkerk te copieeren, in het gezicht geslagen werd door den grooten, treiterigen, gehaten Torrigiani en wel zoo hevig, dat Torrigiani het been en kraakbeen van den neus voelde meegeven onder zijn vuist, zooals deze aan Benvenuto Cellini vertelde; zoo behield Michelangelo zijn geheele leven het teeken V >) Thans Bin den Bargello. Vasari verklaart, dat Michelangelo nooit te voren marmer of beitels had aangetaakt. 3) De onnoozele Piero, die kort daarna werd verdreven, toonde zijn karakter door Michelangelo te dwingen zijn tijd te verknoeien met een standbeeld van sneeuw/wat Vasari een èellissima statua noemt I 5O6 KUNST (1500—1600) kwestie over dit bedrog in orde maken werd hij door dezen kardinaal naar Rome geroepen, waar hij een groot gedeelte van zijn leven bleef. Gedurende zijn eerste verblijf, van 1496 tot 1501, toen de misdadige Alexander VI paus was, vervaardigde hij den Bacchus (thans in den Bargello) en de Piëta, het eenige groote kunstwerk in den Sint Pieter. In deze prachtige groep, ofschoon het jeugdige gelaat van de Moeder en het zware lichaam van haar Zoon ons tot nadenken stemt, zullen velen de eerste volkomen bevredigende voorstelling van een dergelijk onderwerp in de sculptuur erkennen, want de werken van Luca en Andrea della Robbia zijn van anderen aard. Deze Piëta realiseert in een vorm, even volmaakt als die van de beste Grieksche beeldhouwkunst, hetgeen de Christelijke sculptuur gedurende meer dan duizend jaar tevergeefs had getracht weer te geven, een gemoedsaandoening, geloof, verlangen, waar de Grieksche philosophie niet van gedroomd heeft. Na zijn terugkeer, te Florence, in 1501 maakte hij waarschijnlijk de twee ronde bas-reliefs van de Madonna en het Kind, waarvan het eene in den Bargello en het andere in Londen is. In deze welbekende Tondi hebben wij de schoonheid en het teedere pathos, waardoor sommige van Michelangelo's eerste werken zich onderscheiden en die zulk een treffende tegenstelling vormen met de geweldige krachtsinspanning, de terribilita, van zijn latere werken.*) Bijna iedereen weet, dat Michelangelo het op zich nam voor de Florentijnsche autoriteiten een standbeeld van David te maken uit een blok marmer, dat een eerzuchtige beeldhouwer tevergeefs had getracht te gebruiken en dat ongeveer dertig jaar onaangetast had gelegen. In 1504 besloten de achttien Florentijnsche meesters, die waren aangewezen om een plaats voor 77 Gigante te kiezen, de keuze aan den beeldhouwer zelf over te laten, en het werd opgericht dicht bij het hoofdportaal van den Palazzo Vecchio. In 1873 werd het vandaar naar de Accademia verplaatst. Het onderwerp was aangegeven: de jeugdige tegenstander van Goliath moest de nieuwe Repu- !) Op deze Tondi kan men de gewoonte zien om een gedeelte onafgewerkt te laten, zoodat de viva figura, zooals hij het in zijn sonnetten noemt, slechts half bevrijd is uit het marmer, misschien uit vrees, dat hij de visie zou verliezen door te veel te letten op de uitwendige détails. Of was ongeduld de oorzaak daarvan? De Gevangent» (Accademia), Brutus en de kleine David (Bargello), de Pieti (Florentijnsche Duomo) en de Dag en Schemering (S. Lorenzo) zijn andere voorbeelden. 507 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO bliek voorstellen, die haar vijanden trotseerde. Het standbeeld heeft ontegenzeggelijk edele verhoudingen en geeft den indruk van een geweldige, beheerschte kracht; doch doet deze kracht niet eerder denken aan een jeugdigen Simson of Hercules dan een David, die in zijn strijd met het ruwe geweld door goddelijken hulp wordt gesteund? Geven Donatello en Verrocchio ons niet meer bevrediging? Na de voltooiing van den David ontving Michelangelo van den Gonfaloniere Soderini de opdracht, waarvan de teekening van het beroemde Karton het gevolg was, en in dézen tijd schilderde hij ook de voornaamste van zijn zeldzame schilderijen, de Heilige Familie (Uffizi) en de Graflegging (National Gallery). In 1505 werd hij naar Rome geroepen door Julius II, die bet plan had opgevat ter gedachtenis aan zichzelf een kolossaal monument, versierd met vele groote standbeelden, op te richten. Dit groote werk werd opgedragen aan Michelangelo. De tombe, die door hem werd ontworpen, zou de geweldigste zijn van alle, die men ooit had gezien. De oude Sint Pieter was te klein om die te bevatten; er werd dus besloten een nieuwe Sint Pieter te bouwen voor een dergelijk mausoleum. Maar de bouw van de nieuwe basiliek bleek een zeer langdurige zaak te zijn en de overweldigende taak, de tragedie van zijn leven, zooals hij het noemde, die den beeldhouwer dwong veel van zijn energie te verbruiken om zich marmerblokken te verschaffen voor deze reusachtige graftombe, eindigde na veertig jaar met de vervaardiging van een monument van zeer bescheiden afmetingen in de kerk van S. Pietro in Vincoli; slechts één beeld was geheel met eigen hand door den grooten meester gemaakt, de Mozes (plaat 58). Het wispelturig, heerschzuchtig en minachtend optreden van den Paus ergerde den eenigszins prikkelbaren en trotschen kunstenaar zoo zeer, dat hij Rome plotseling verliet en eerst na drie dreigbrieven van den Paus aan de Florentijnsche Signoria besloot hem te Bologna te ontmoeten en zich te verzoenen. Hier maakte hij een bronzen standbeeld van Julius, dat werd opgericht in de S. Petronio, waar het slechts vijf jaar bleef; want in 1511, toen de Franschen onder aanvoering van Trivulzio en den dapperen jongen Gaston de Foix Bologna innamen, werd het gesmolten om er een kanon van te maken, dat den spotnaam La Giulia kreeg. Toen de Paus weder te Rome was, beval hij Michelangelo de sculptuur op 508 KUNST (1500—1600) te geven en het plafond van de Cappella Sistina met frescos te versieren; en ditmaal zijn wij hem wegens zijn heerschzucht en wispelturigheid dankbaar. Hoe dit werd volbracht, is elders verteld. Ongeveer vijf maanden na de voltooiing van deze reusachtige taak stierf Julius II en Giovanni de' Medici, die toen als Leo X hem opvolgde, zond Michelangelo naar Florence om voor de S. Lorenzo *) een schitterende facade te ontwerpen; maar nadat hij vijfjaren (1514—19) had verbruikt om zich een ontzaglijke massa marmerblokken te verschaffen en van Carrara naar Florence te transporteeren, werd het plan opgegeven. In dezen tijd ging de Republiek, die door Savonarola weder was ingesteld en was blijven bestaan onder het bestuur van den Gonfaloniere Soderini, te gronde (1512) door de herleving van de heerschappij der Medici, daar de beide broeders, Giuliano (Hertog van Nemours) en Giovanni aan de regeering waren gekomen. Giovanni werd in 1513 tot Paus gekozen. Giuliano deed afstand en stierf in 1516; hierna regeerde Lorenzo II, de zoon van Piero II, gedurende drie jaren, in welken tijd Michelangelo zich met de fagade aftobde. Daarna kreeg kardinaal Giulio de' Medici, de zoon van Giuliano die bij de samenzwering der Pazzi was vermoord, de macht in handen, en hield gedurende de drie jaren van zijn regeering, voordat hij (in 1523) tot Paus gekozen werd, het toezicht op den bouw van de prachtige Nieuwe Sacristij van S. Lorenzo, het werk van Michelangelo, dat het mausoleum van het geslacht der Medici moest worden.2) Michelangelo voelde zich blijkbaar ter neder gedrukt en geërgerd, dat hij aldus de tyrannie moest verheerlijken en maakte in de volgende tien jaren slechts voor dit mausoleum de groote onvoltooide Madonna, waaronder de kisten van Lorenzo il Magnifico en zijn broeder Giuliano staan, als ook de beroemde tomben van Giuliano, den Hertog van Nemours en Lorenzo II, op wiens sarcophaag een beeld staat staat dat gewoonlijk IIPensieroso wordt genoemd. 3) De reusachtige, achteroverliggende figuren, meestal de Dag, Nacht, Avondschemering en Dageraad geheeten, >l S. Lorenzo heeft nog steeds geen marmeren facade. Het eerste ontwerp van Michelangelo kan men nog zien in de Casa Buonarroti. Ongeveer 1514 begon hij den naakten Christus van de S. Maria sopra Minerva. Het werd door zijn helpers voltooid. 1) In de volgende twee jaren (1524—26) bouwde Michelangelo ook de fraaie Laurentiaansche Bibliotheek, die aan den S. Lorenzo grenst. 3) Geen van beide beelden stelt een bepaald persoon voor. Zonder twijfel wilde de beeldhouwer deze menschen niet vereeuwigen. Zie plaat 59. 509 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO zijn eenigszins raadselachtig. Dat zij een politieke beteekenis hadden, schijnt te blijken uit de bekende regels waarin Michelangelo de Nacht (la Notte) laat zeggen, dat zij er zich over verheugd, dat zij van steen is en slaapt, terwijl de ellende en de schande voortduren; en waarschijnlijk bedoelt hij hiermede de tyrannie van den mulat Alessandro en is het ook ook uit vrees voor dezen, dat hij zijn groote taak niet heeft voltooid en uit Florence vertrok of vluchtte. Toen Michelangelo te Rome kwam, stierf Clemens VII. Zijn opvolger, Paulus III, even berucht als kardinaal Alessandro Farnese, verklaarde, dat de Mozes voldoende was om Julius te verheerlijken en zette den beeldhouwer aan het werk om het geweldige fresco van het Laatste Oordeel te schilderen, dat al zijn energie tot het einde van 1541 in beslag nam. Gedurende de overige twee en twintig jaren van zijn leven, waarover wij later zullen spreken, produceerde Micbelangelo weinig beeldhouwwerken; het eenige belangrijke werk is een Piëta: van vier figuren; men denkt, dat hij het gezicht van Nicodemus naar zijn eigen gelaat heeft gemodelleerd en dat hij met deze Pieth zijn eigen tombe wilde versieren. Het is misschien te wijten aan de ongunstige plaatsing van deze Piëta, achter het hoogaltaar in den Florentijnsche Duomo, dat het zelden een diepen indruk maakt op den toeschouwer, niettegenstaande hetgeen Ruskin erover heeft gezegd. 2) BOUWKUNST De groote nieuwe Italiaansche architectuur van den Quattrocento, die door Brunelleschi te Florence is ingeleid en door Pramante in zijn Milaansche periode, dus tot 1499, is beoefend, hebben wij in het laatste hoofdstuk over de kunst beschreven. Het beste van deze Quattrocento architectuur was een krachtige groei, die zijn voedsel vond in de Romaansche (Lombardische), Gothische, en ook in de klassieke kunst; *) Voor de verdrijving der Medici na de plundering van Rome 1537 en de werkzaamheid Tan Michelangelo tijdens het daaropvolgend beleg van Florence (1530) zie-blz. 450. De dood van zijn bejaarden vader in 1534 was voor hem misschien ook een reden om weg te gaan. 2) In verband met Michelangelo moet genoemd worden Bandinelli, zijn verbitterde mededinger, wiens buitengewoon zonderlinge Hercules en Cacus, die zoo minachtend door Benvenuto Cellini beoordeeld wordt, dicht bij de copie van Michelangelo's David voor den Palazzo Vecchio staat. Ook zijn Giovanni delle Bande Nere ontsiert de Piazza S. Lorenzo. Een ander Florentijnsch beeldhouwer van deze periode was de architect Ammanati, wiens geweldige Neitunus met een groep bronzen Tritonen en Nymphen op de Piazza staat. 5IO KUNST (1500—1600) zij was echter, in de ware beteekenis van het woord, oorspronkelijk, volgde de klassieke voorbeelden niet rechtstreeks na en was niet slaafsch onderworpen aan de klassieke beginselen, die Vitruvius aangeeft; maar zij bezat het fijne gevoel voor verhoudingen en de edele zelfbeheersching, die verkregen worden door een zuivere liefde voor de prachtigste Grieksche en Romeinsche monumenten. Voor zoover de zoogenaamde klassieke architectuur van de Hoog-Renaissance (1500—1550) een ontwikkeling was van de kunst der voorafgaande periode bezat zij levenskracht; maar zij kenmerkt zich door veel levenlooze navolging en door het veelvuldig misbruik van zekere treffende eigenaardigheden der klassieke bouwkunst, vooral door het verkeerd gebruiken van de zuil. Indien de versiering, zooals dikwijls in de latere Gothiek, de constructieve kracht verbergt, is de architectuur de verliezende partij; en indien de essentieele constructie en de uiting van kracht gebruikt wordt als nuttelooze decoratie, dan is het verlies nog aanzienlijker. In de Grieksche bouwkunst droegen de zuilen de massieve horizontale entablatuur en meestal een dak; het beroep, dat zij op ons schoonheidsgevoel doen, is hetzelfde als dat van een krachtige, lenige menschelijke gestalte, die op haar hoofd zonder overmatige inspanning een zwaren last draagt. Maar toen de Romeinen voor hun geweldige monumenten, aquaeducten en amphitheaters bogen invoerden, die in dergelijke gevallen slechts openingen waren in een massieven muur, gescheiden door dikke pijlers, werden de zuilen en architraven dikwijls als overblijfselen behouden, vrijwel nutteloos, behalve als versiering, zooals bij den Titusboog, en soms, zooals bij het Colosseum, vinden wij rijen van dergelijke bogen, geflankeerd door nuttelooze pilaren en omlijst met decoratieve zuilen en architraven, de eene rij boven de andere x). In de architectuur van den Cinquecento is dit gebruik van de zuil en de architraaf zeer algemeen en dit is het, wat in het bijzonder den lateren „klassieken" stijl onderscheidt van den stijl van Brunelleschi, waarbij de boog werkelijk 1) Ofschoon de Pisaansch-Romaansche stijl met rijn colonnaden door de mooie verhoudingen soms aantrekkelijk is, schijnt het beginsel toch eenigszins onjuist. Het meest absurde misbruik van zuilen is wel een geweldige alleenstaande zuil, die een betrekkelijk klein beeld draagt. Een andere absurditeit is een zuil, die zich kronkelt, vooral wanneer die een groot ™rht dranyt of schiint te drayen. 5" ITALIË VAN DANTE TOT TASSO door de zuilen gedragen wordt. Het decoratieve gebruik van zuilen, entablaturen, pilaren enz. bleek een gemakkelijke methode te zijn om een grootsChen en verheven indruk te maken, en dit werd door steeds de toenemende rijkdom en weelde aangemoedigd; maar er zijn onder de talrijke Cinquecento gebouwen van dit soort eenige, die door hun zuivere verhoudingen en de smaakvolle rijkdom van hun versiering ons de critiek doen vergeten en onze oprechte bewondering verwerven, zeer zeker als schitterende omlijsting en voorgrond, zooals de prachtige gebouwen van Sansovino en Scamozzi, de Libreria Vecchia en de Procuratie Nuove te Venetië zich verhouden tot den S. Marco. Een ander zwak punt in vele Italiaansche gebouwen van den Cinquecento is het feit, dat men niet als voorbeeld heeft gebruikt de fraaie zuilen van de drie Grieksche soorten, die men gemakkelijk in Zuid-Italië en Sicilië kon vinden (om niet te spreken van Athene, dat tot 1460 om zoo te zeggen het eigendom van de Florentijnsche Acciaioli was gebleven), maar van de ontaarde RomeinschGrieksche soorten van den militairen ingenieur van Julius Caesar, den schrijver Vitruvius. De beste ontwerpers van kerken in de periode van de HoogRenaissance hebben, naar het schijnt, zich meer gericht naar Byzantijnsche dan naar Romeinsche voorbeelden en de voorkeur gegeven aan het Grieksche kruis met een grooten centralen koepel, zooals wij zien in het ontwerp van Bramante voor den nieuwen Sint-Pieter, die gebouwd is naar het voorbeeld van de Sta Sophia, S. Vitale (Ravenna) en S. Maria del Fiore (de Florentijnsche Duomo). Inderdaad kan men zich zonder de beginselen van de Byzantijnsche koepelbouwers de verwezenlijking van Michelangelo's plan niet voorstellen. Thans zullen wij de voornaamste architecten van de HoogRenaissance en hun werken te Rome, het centrum van de kunst in deze periode, beschouwen en ons daarna tot Venetië wenden. (a) Rome (1500—1564) Bramante verliet Milaan na den val van Lodovico il Moro in 1499. Over zijn werk te Milaan hebben wij reeds gesproken, als ook over den beroemden Tempietto, waardoor hij te Rome in 1502 de klassieke Renaissance architectuur heeft ingeleid. Zijn overige belangrijke bouwwerken te Rome zijn, behalve 512 KUNST (1500—1600) zijn werk aan den Sint-Pieter (zie blz. 514».), de kloostergangen van de S. Maria della Pace, de Cortile Belvedère in het Vaticaan en de Palazzo della Cancelleria. Een deel van dit paleis *) werd misschien ontworpen en begonnen voor de komst van Bramante, maar de voorzijde, een van eenvoudigste en edelste werken van de Hoog-Renaissance, werd zeer waarschijnlijk door hem gebouwd. 2) Volgens Vasari waren de gebouwen, die Bramante oprichtte, ontelbaar, maar vele van deze waren werken van zijn navolgers. Te Rome werd Bramante geholpen door Ant. Sangallo den jongeren (voor den ouderen Sangollo zie men blz. 420). Hij is beroemd als bouwmeester van den Palazzo Farnese. Dit gebouw, dat sinds 1874 het verblijf is van den Franschen Ambassadeur, werd begonnen door Alexander Farnesse, die in 1534 Paus werd. Na den dood van Sangallo in 1546 bouwde Michelangelo de bovenste verdieping en de prachtige kroonlijst. De cortile is ongetwijfeld zeer mooi en de schitterende monotonie, zooals men het heeft genoemd, van den geweldigen voorgevel met de drie rijen rechthoekige vensters, geflankeerd door zuilen, maken den indruk van reeksen zware rotsen. Peruzzi van Siena (1481 —1537) kwam te Rome en werd een helper van Bramante. Zijn landgenoot, de rijke bankier Agostino Chigi, droeg hem op de Chigi Villa te bouwen, de thans wereldberoemde Farnesina, in de Trastevere tegenover den Palazzo Farnese. De stijl, licht en bevallig in vergelijking met dien van Bramante en Sangallo, met zijn mooie kroonlijst en smaakvolle, door vensters gebroken fries wordt zeer bewonderd. Een ander fraai gebouw van Peruzzi te Rome, bijna Grieksch van stijl, is de Palazzo Massimi delle Colonne (Corso Vitt. Emm.). Na den dood van Raffael (1520) werd Peruzzi aan Sangallo toegevoegd om den Sint-Pieter te voltooien. Prachtige gebouwen van Peruzzi bestaan er ook te Bologna, Ferrara en elders, maar zijn voornaamste werken zijn te Rome, waar hij, naar men zegt, in armoede stierf. Zijn graftombe staat naast die van Raffael in het Pantheon. Als architect is Raffael in het bijzonder bekend in verband met den Sint-Pieter. In de S. Maria del Popoio is een belangrijk werk van hem, een rijk versierde kapel met koepel (Cappella 1) Hiervoor werd veel materiaal van het coloaseum gebruikt. z) Sommigen beperken zijn werkzaamheid tot den cortile, die ons niettegenstaande de antieke zuilen doet denken aan Brunelleschi en aan Laurana's cortile te Urbino, de geboorteplaats van Bramante. 513 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Chigi) in den vorm van een Grieksch kruis. Te Florence werd de groote Palazzo Pandolfini naar zijn ontwerp gebouwd *) Michelangelo s grootste bouwwerk is natuurlijk de koepe ITdJr Smt-P.letfr' die na zÜn dood voor het grootste gedeelte naar zijn houten model door Vignola en Della Porta is gebouwd. Andere belangrijke bouwwerken van hem zijn de Laurentiaansche Bibliotheek, de Nieuwe Sacristij en de San Miniato fortificaties te Florence. Te Rome begon hij in 1538 de reconstructie van de piazza van het Kapitool en bracht daarheen van het Lateraan het beroemde ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius; en tijdens het pontificaat van Pius IV (omstreeks 1560) verbouwde hij de geweldige overblijfselen van de Thermae van Diocletianus tot een Kartuizer klooster 2) en maakte van het Tepidarium de prachtige kerk van S. Maria degli Angeh Naar zijn ontwerp werd kort na zijn dood de rorta Pia gebouwd.3) (b) NOORD-lTALIË Voordat wij over Venetië spreken moeten wij Genua behandelen, La Superba, zooals zij om haar Renaissance paleizen genoemd is. Sommige van deze paleizen zij indrukwekkend, doch de meeste moeten voor de paleizen te Rome en Venetië onderdoen. De mooiste werden ontworpen door Alessi een Jeerhng van Michelangelo. De eenige werkelijk fraaie Genueesche kerk van deze periode, hoewel eenigszins rococo en overladen is de SS. Annunziata, in 1587 gebouwd door JJella Porta, die te Rome met Vignola den geweldigen koepel van Michelangelo oprichtte, en II Gesu die zooals wij zullen zien het eerste belangrijke voorbeeld van den ontaarden barocco of rococo stijl was. In verband met Raffael moet ziin leerlincr fiiiili* j j b^n°&^^^ 2) Een «-deelt- „ ' 2Drichtte e? met Prachtige frescos versierde. gemaakVwÓrder, tl™""g VoVSL?" ^"^^ "ver den bouw van den Sint-Pieter Grieksch kruis met I™ . g, het »«* *«** °P aan Bramante, die een ontwerp van een 15Ö6 gelegd Naden doof °°t<:nRkoeP,!, ™»k«- D« e«We steen werd den achttienden Apri" en ^SnTBh^Si^^J?TlU' ^Sm) werden Giuliano da Sangallo, Fr/GlocondoiS6s) Michelangelo ^vK aang"t<:ld 1 na hen, Antonio Sangallo en Peruzsi, en daarna (1546kerk' in den vorm van ZT?%rn¥k «"««bracht, daar sommige architecten de ontwerp van Bramant™ dor? w^fdTefaanTe ^„oSi^"^ "*f*l">*°l° ««"dhaafde het pZat SvTf", k4i^5e^ntr ^o^tJSSTSSS Latijnsch E te ™«nde« den "™ van een bouwen die het eezTchr on 7.n £ , "machtige barocco facade door Carlo Maderna 514 KUNST (1500—1600) Hier dient ook vermeld te worden Sanmicheli van Verona. Hij heeft vooral vestingwerken gebouwd, zooals de mooie en stevige Porta del Palio en de Porta Nuova te Verona en was in dit opzicht ook te Venetië, op Corfu, Creta en Cyprus werkzaam. Zijn paleizen b.v. Pompei en Bevilacqua te Verona toonen weinig gevoel voor verhouding of schoonheid van lijn. De welbekende Palazzo Grimani, aan het groote kanaal te Venetië, die waarschijnlijk door hem ontworpen is, schijnt beter geslaagd. Wij komen thans tot de drie groote meesters van de Venetiaansche Cinquecento architectuur, Jacopo Sansovino, die ons reeds als beeldhouwer bekend is, Palladio en Scamozzi. Jacopo Sansovino was een Florentijn. Men vertelt, dat hij van Florence naar Rome ging, toen de bouw van den voorgevel van de S. Lorenzo, waarnaar hij ook had medegedongen, aan Michelangelo werd opgedragen. Te Rome bestudeerde hij ijverig de klassieke architectuur, zoowel de oude als de latere. Toen Rome in 1527 werd belegerd, vluchtte hij naar Venetië en verwierf daar grooten naam en aanzien, ofschoon Benvenuto Cellini hem om persoonlijke redenen een ij delen bluffer noemt. Zijn voornaamste werken te Venetië zijn de Palazzo Cornaro della Ca Grande, de massieve maar geenszins aantrekkelijke Zecca (Munt), de Loggetta aan den voet van den Campanile, die in 1902 is neergestort, maar hersteld is, en de groote Libreria Vecchia, die de geheele westzijde vormt van de Piazetta; wanneer wij dit niet beschouwen als een op zichzelf staand kunstwerk, maar als een prachtige architecturale omlijsting, die ad libitum zou kunnen worden voortgezet, is het zeker zeer indrukwekkend. De Dorische arcade van de benedenverdieping heeft prachtige lijnen en edele verhoudingen; de bovenste (Jonische) verdieping is wel schitterend, doch eenigszins zwaar en overladen door de breedè, rijke en massieve entablatuur; vermelding verdient, dat daar volgens het voorbeeld van Peruzzi vensters zijn ingevoegd. De voornaamste opvolger van Sansovino was te Venetië Palladio (1518—1580). Aan hem dankt Venetië haar superioriteit over de Romeinsche architectuur in de laatste helft van den Cinquecento en door zijn toedoen werd de verderfelijke barocco stijl voorloopig in een deel van Noord-Italië geweerd. Aan Vicenza, de geboorteplaats van Palladio, komt in het bijzonder de eer toe, dat het dezen slechten invloed sis ITALIË VAN DANTE TOT TASSO .heeft weerstand geboden. Toen hij één en dertig jaar oud EV Tdï h'J ^ dG Prachti^e Renaissance arcaden rondom het Gotische raadhuis. Het schoonste bouwwerk van Païatuo te Venetië is de Chiesa del Redentore, die een bijzondere bekoring voor Byron bezat; deze kerk heeft een deftigl Vo0r zijde, d.e z,ch boven een groote rij van trappen verheft Het inwendige met zijn groote zuilen maakt doorzijneenvoud^ verhevenheid denzelfden indruk als een plechtige muziek met 20 iTte lC:rieD l uEe° eig—^gheidgvan PalladS ofhet..gebrulk v.an ho°ge zuilen, die dienen voor twee of drie verdiepingen, in plaats van de gewone boven ehW geplaatste rijen. Een merkwaardig voorbeeld hkrvan geef de vreemde Casa del Diavolo te Vicenza. In deze stad Kat Ts hef TeÏte P,alladi°' d3t Da * dood voht d s, het Teatro Ohmpico, dat met zijn blinde ramen, die als inwendige versiering en nissen gebruikt worden, zeer duidelijk den verderfehjken invloed van den barocco stijl vertoont ten belangrijke navolger van Palladio was te Venetië Giovanni del Ponte, die de Rialto brug bouwde en de ee vangenissen verbonden aan het Dogepaleis door de bmg, m er hïrr 'f l6°° heeft gebou*d. Een naijverig! tTvw lDaVOlger Van Palladio was Scamozzi, die ook zuidS g T" WaS; Zijn Procuratie Nuove vormen de Vecch,, HiVan gr°°te PiaZZa' tegenover de Procuratie Ie"hV "n eeuw. vroeger door Pietro Lombardo gebouwd waren Van dit prachtige gebouw met zijn schitterende bogen en zuilen zijn de twee onderste verdiepingen (Dorisch en Ionisch) gecopieerd naar de Libreria van Sansovino ■ hierSJerhe* Zlcl?.een derde verdieping met Corinthische zuilen en rechthoekige venster-deuren; deze zijn versierd met Romeinsche druipsteen waarop evenals op de tomben van lrónen ' SaC"St,J' Daakte figuren gevaarlijk achterover (c) Het Verval Wij zijn thans gekomen aan het einde van de groote architectuur der Renaissance, die te Venetië langer geduurd had danjlders. Het verval, dat te Rome voor den dood van Dl\iV^ZZ:\^0J°^ Maggiore werd uitgevoerd door Scareorei. tijdens de regeering van Jacöb ï 8 En*eland 5 »» werd «gevoerd voor Inigo Jone, 516 KUNST (1500—1600) Michelangelo begon en waartoe hij zeer zeker had meegeholpen, was voornamelijk te wijten aan de noodlottige paralyse van de eigenschap, die in de kunst het essentieele der schoonheid en verhevenheid weet te zien. De levenskrachtige en organische vorm, die bewijst dat een gebouw een schepping der kunst is, werd niet meer als wezenlijk erkend. Slaafsche onderworpenheid aan de regels van Vitruvius, wat betreft de bijzondere deelen, zonder den verschuldigden eerbied voor de verhoudingen van die deelen tot elkander en tot het geheel (b.v. angstige oplettendheid voor de verhoudingen van een zuil zonder zich te bekommeren om haar ware werkzaamheid of om haar betrekking tot de entablatuur, zooals wij dat zien in Sansovino's Libreria) veroorzaakte weldra de volkomen verwaarloozing van constructieve schoonheid en het zinnelooze gebruik van blinde of volkomen doellooze vensters, nissen, paneelen, balustraden enz. als decoratief tooneel, zelfs binnen in een gebouw, alleen uit angst voor een ongebroken muurvlakte. Ornamenten werden aangebracht alleen wegens de versiering. Ter wille van het ornament werden allerlei afschuwelijke dingen gemaakt; hetgeen uit het oogpunt van constructie recht had moeten zijn, werd gebogen of gekronkeld gemaakt; hetgeen stevig en rustig had moeten zijn, werd in heftige beweging gebracht; hetgeen constructief had moeten werken, werd verzwakt of geheel verborgen, terwijl hetgeen werkeloos was, bombastisch Werd overdreven en uitbundig werd opgeschikt. Monsterachtige vertooningen van dezen rococo of barocco stijl, die zijn hoogtepunt ongeveer in den tijd van Bernini (zeventiende eeuw) bereikte, kan men zien in honderden Italiaansche kerken, die de bewondering en eerbied van de gewone menschen opwekken. Michelangelo was een van de eersten, die in zijn Nieuwe Sacristij de constructieve schoonheid heeft veronachtzaamd en zinnelooze versieringen heeft ingeleid, zooals blinde ramen, paneelen enz., maar de hoofdschuldige was waarschijnlijk Barozzi, Vignola genoemd naar zijn geboorteplaats, dicht bij Modena. Hij is reeds vermeld in verband met Michelangelo's grooten koepel. Hij leefde voornamelijk te Rome. Omstreeks 1552 bouwde hij met de hulp van Michelangelo en den twijfelachtigen steun van Vasari, voor Julius III de bevallige Villa Giulia (thans een museum) buiten de Porta del Popoio. Maar weldra vertoonde hij slechte neigingen. In 1568 bouwde hij 517 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO en Della Porta de Gesu-kerk te Rome, waar Ignatius Loyola is begraven; de voorzijde is een leelijke navolging van Alberti, terwijl het rijk versierde inwendige het prototype is van de talrijke voorbeelden van den zoogenaamden Jezuïetenstijl, die in het bijzonder begunstigd werd door de Jezuïeten en door hen in de Europeesche kunst is ingevoerd. Het is een merkwaardig feit, dat Vignola, terwijl hij nog aan de Gesükerk bezig was, in staat was de waardige kerk van S. Maria degli Angeli (Assisi) te bouwen, waarin zich de kleine kapel van de Portiüncula van S. Francesco bevindt. Ten slotte mogen wij Vasari als architect niet onvermeld laten, want de bouw van de Florentijnsche Uffizi strekt hem tot grootere eer dan al wat hij geschilderd heeft. 518 HOOFDSTUK VI LITERATUUR (1500—1600) EVENALS in de vorige hoofdstukken over litteratuur zullen wij ook thans in het kort de voornaamste karaktertrekken van deze eeuw op dit gebied bespreken en daarna eenige schrijvers uitkiezen om uitvoeriger te behandelen. Laten wij in de eerste plaats op een belangrijke uitwendige eigenaardigheden wijzen. De Italiaansche letterkunde van de Hoog-Renaissance verschilt van die der vorige eeuwen door het gebruik van een taal, die men misschien nationaal kan noemen; want ondanks het feit, dat Italië steeds dieper in het moeras van barbaarsche overheersching zonk en alle hoop op staatkundige eenheid blijkbaar verdwenen was, had de volgare thans zijn plaats als een soort van nationale literaire taal verworven, terwijl het Latijn zich uit den strijd had teruggetrokken naar de academie en naar obscene plaatsen. Maar onder de kampioenen voor den volgare werd nog heftig gestreden over de vraag, uit welke elementen de nationale taal moest bestaan. Men zal zich herinneren, dat Dante in zijn De Vulgari Eloquentia over dit onderwerp handelt en in zijn Commedia een schitterend voorbeeld heeft nagelaten van het edele en hoffelijke idioom, idiotna illustre, aulicum, waarvan hij zulk een ernstig voorvechter was. Velen, zooals Machiavelli, die de Dialogen over den volgare van een Venetiaanschen schrijver, Kardinaal Bembo, den welbekenden vriend van Raffael,hadden gelezen, beweerden, dat de Florentijnsche volgare van Dante verrijkt en verfijnd door Petrarca en Boccaccio, moest worden aanvaard als het literaire Italiaansch; maar anderen, waartoe Castiglione, die ook t) Ofschoon Bembo een even krachtig verdediger van den volgare was als Dante en Alberti, schreef hij toch ook keurig Ciceroniaansch Latijn. Zie blz. 50a voor zijn grafschrift op Raffael. 519 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO dikwijls Lombardismen gebruikt, behoorde, verklaarden, dat er een breedere, nationale basis moest worden gezocht. In dezen strijd kan men zeggen, dat Bembo en zijn volgelingen, de Puristen, overwinnaars zijn gebleven. Maar ofschoon de Cinquecento literatuur de vrucht was van een lange periode van beschaving en ofschoon zij kan wijzen op eenige werken van indrukwekkenden omvang, op andere van onaantastbare literaire waarde, en op sommige werken van groot belang voor den geschiedschrijver en biograaf, schijnt het toch, dat zij veel te hoog is geschat. Wanneer iemand met het oog op deze literatuur spreekt van een Gouden Eeuw, kan men met recht vragen, wat in deze periode is voortgebracht, dat op één lijn mag gesteld worden met de werken van Homerus of van Dante, of met de beste voortbrengselen uit de Gouden Eeuw van Pericles of Augustus. Zeer zeker zullen wij op dit punt geen twijfel gevoelen, wanneer wij eenige bladzijden van den Orlando Furioso of van de Gerusalemme lezen en daarna van den Paradiso, Ilias, Odyssea of Aeneis; of wanneer wij na een uurtje gelezen te hebben in de Istorie van Machiavelli of Guicciardini overgaan tot Thucydides of Tacitus; en wat het drama betreft, wat kunnen wij tegenover Aeschylus, Sophocles, Aristoph anes, Plautus en Shakespaere plaatsen dan Terentiaansche navolgingen van Ariosto of de vervelende Sofonisba vanTrissino, die beroemd is als de eerste moderne tragedie volgens Manzon! en als het eerste voorbeeld van blanke verzen, de vuile Orazia van Aretino *), de obscene Mandragora van Machiavelli en de indecente klucht Calandria van Kardinaal Dovizi van Bibbiena? En wat zijn de Levens van Vasari vergeleken bij die van Plutarchus ? En waar vindt men eenige lyriek of een echt gevoel voor schoonheid? En wat beteekenen de Aminta van Tasso en de Pastor Fido van Guarini of een van hun talrijke navolgingen in vergelijking met de Eclogae en Georgica van Vergilius en de Idyllen van Theocritus? En ten slotte, wie van de ontelbare navolgers van Petrarca heeft iets van beteekenis geproduceerd? De eenige Cinqueconto sonetten, die waarde J Ketro Aretino d.w.z. van Arezzo, een vruchtbaar, scherp, doch allerminst fijn voelend schrijver was jaren lang aan het hof van Leo X en Clemens VII. Hier maakte hij bittere vijanden en vluchtte daarop naar Venetië. Zijn Brieven zijn een spiegel van al het meest gemeene en misdadige in de Cinquecento maatschappij en tevens van het hatelijk ruwe losbandige en giftige karakter van den schrijver. Zijn uiterlijk is uitstekend weergegeven door het portret van Tiziano (.Pitti): rijke bruin fluweelen kleeding, breede ruwe trekken en een groote zwarte baard. 520 LITERATUUR (1500—1600) bezitten, zijn die van Michelangelo; en ofschoon zij de voortbrengselen zijn van een grooten, ernstigen en oorspronkelijken geest, kunnen die toch moeilijk aanspraak maken op den naam van hooge poëzie. Wat betreft de eindelooze verhalen van Ariosto en Tasso en eveneens van Pulci, Boiardo, Berni en vele anderen, was Alfieri gewoon te zeggen, dat de Italiaansche muzen van dien tijd te veel oudewijvenpraat verkochten, te veel kletsten (chiacchierava.no troppo) en hij had zeer zeker gelijk. Wie van ons neemt die eindelooze vertellingen voor iets anders ter hand dan om zijn literaire en linguïstische kennis een beetje te vergrooten? Wanneer wij in een epische stemming zijn, vinden wij dan in de Odyssea of het Nibelungenlied niet oneindig meer bevrediging dan in de Orlandos of Gerusalemne Liberataf De schrijvers van deze eeuw, die wij iets uitvoeriger zullen bespreken zijn: Machiavelli(1469—1527), Ariosto (1474—1533), Michelangelo (1475—1564), Castiglione (1478—1529), Guicciardini(i483 —1540), Bandello (c. 1485 —1562), Berni (1497 — 1535), Benvenuto Cellini (1500—1571) en Torquato Tasso (I544—I595)- (1) Machiavelli (1469—1527) De voornaamste feiten uit het leven van Machiavelli zijn, voorzoover die met gebeurtenissen van algemeene beteekenis samenhingen, vroeger verteld, Men zal zich herinneren, dat hij in 1498, kort na den dood van Savonarola, over wien hij eenigszins sarcastisch schrijft, tot Secretaris van den Staat werd gekozen. Gedurende ongeveer veertien jaar werd hij door de Republiek dikwijls gebruikt als gezant, vooral onder de regeering van den permanenten Gonfaloniere, Soderini, totdat in 1512 de Lega Santa (het heilig verbond), die door Julius II was gesticht, de macht van de Franschen in Noord-Italië brak en den terugkeer van de Medici ten gevolge had, zoodat Giuliano, de Hertog van Nemours, en zijn broeder, Kardinaal Giovanni, die het volgend jaar tot Paus werd gekozen, het. gezag in handen kregen. Een waarschijnlijk ongegronde beschuldiging van medeplichtigheid in een complot om deze vorsten te verdrijven maakte, dat Machiavelli werd gevangen gezet en misschien gepijnigd. Toen hij werd vrijgelaten, trok hij zich terug naar zijn villa en podere bij Florence en wijdde zich aan de studie en het schrijven. Twee 521 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO van zijn belangrijkste werken, de Verhandelingen over de eerste tien boeken van Livius en 77 Principe zijn waarschijnlijk in dit jaar (1513) geschreven of begonnen. De Principe wilde hij aan Giuliano, Hertog van Nemours, opdragen, maar deze vorst stierf in 1516 en het werd aan zijn neef en opvolger, den onbeteekenenden Lorenzo II, opgedragen. Het ligt voor de hand te vooronderstellen, dat deze opdracht bewijst, dat Machiavelli de gunst trachtte te verwerven van hen, die hij naar zijn beweringen beschouwde als gehate tyrannen en op wier bevel hij was gevangen gezet en misschien gepijnigd. Maar het raadsel van zijn karakter en dat van 7/ Principe is blijkbaar onoplosbaar. Het schijnt, dat hij door toedoen van Lorenzo eenige kleine ambten kreeg en toen hij zich na de plundering van Rome en de tweede verdrijving der Medici (1527) naar Florence haastte in de hoop om weder tot Secretaris van de herstelde Republiek te worden gekozen, werd hij met misschien gegronden argwaan en onverschilligheid behandeld. In Juni van hetzelfde jaar stierf hij. Zijn Istorie fiorentine werden geschreven tusschen 1521 en 1527. Hun voornaamste verdienste is, dat zij buitengewoon helder en duidelijk zijn opgesteld. Zij zijn vol van verstandige overwegingen en worden soms boogelijk geprezen als de eerste ernstige poging tot wetenschappelijke historie, omdat de ontwikkeling der gebeurtenissen onderzocht wordt uit hetgeen als oorzaak wordt aangenomen, en omdat de aard der feiten nauwkeurig bestudeerd wordt en hun gevolgen voorspeld worden; maar dikwijls wordt te weinig aandacht geschonken aan den onberekenbaren invloed van den menschelijken vrijen wil. De ethische vragen, die door 77 Principe worden opgewekt, maken deze essay voor ons misschien tot het meest interessante geschrift van de Italiaansche Cinquecento literatuur. Wij zullen dus een kort uittreksel geven van den inhoud en er eenige opmerkingen aan toevoegen. Machiavelli houdt eerst in verband met vele voorbeelden uit de Grieksche, Romeinsche, Fransche en Italiaansche historie een beschouwing over de verschillende soorten van Principati (despotismen), nl. erfelijk, verworven en gemengd; hij laat de behandeling der republieken achterwege, omdat hij die in zijn Discorsi over de tien eerste boeken van Livius besproken heeft. Daarna begint hij zijn stellingen te deduceeren. Despo- 522 LITERATUUR (1500—1600) tisch gezag over een staat kan verkregen worden door geluk, door oorlog of door misdaad. Wanneer een dergelijke staat tot dusverre vrij is geweest, zijn er, vooral indien de heerscher van een andere nationaliteit is, slechts drie methoden om het volk te beteugelen: hij kan het schatplichtig maken en een oligarchie vormen, die aan hem verknocht is, of hij kan onder het volk blijven wonen en het zelf besturen, of hij kan het volkomen te gronde richten. De eenige veilige methode is de laatste; „want hij, die een staat, waarover hij het gezag krijgt en die aan vrijheid was gewend, niet vernietigt, moet verwachten zelf door dien staat vernietigd te worden." Bovendien, wanneer de regeering door misdaad is verkregen, moet men zijn macht door wreedheid bevestigen. Wreedheid nu kan goed of slecht toegepast worden. Wanneer bet goed wordt toegepast, neemt de noodzakelijkheid daarvan af en houdt weldra op; wanneer het slecht wordt toegepast, neemt de noodzakelijkheid daarvan toe en gaat men onverbiddelijk te gronde. Het beste is dus alle wreedheden zoo snel mogelijk te bedrijven — far tutte le crudelta in un tratto. Daarna bespreekt hij een principato civile, een constitutioneel despotisme, zooals van de oudere Medici, verkregen door de volksgunst, door den adel, of door een voorspoedig sluw optreden. Als algemeene regel moet men het volk uitspelen tegen den adel en den adel tegen het volk; maar wanneer men door het volk het gezag heeft ontvangen, verdient het aanbeveling de vriendschap met het volk te onderhouden, ofschoon men den adel kan gebruiken om zijn eischen te beperken; en indien men zijn gezag aan den adel dankt, moet men voor alles de gunst van het volk trachten te winnen. Deze en andere dergelijke stellingen staaft hij door schrandere argumentatie en vele voorbeelden. Dan volgen verscheidene hoofdstukken over militaire zaken. Hij bewijst, dat een sterk leger voor een despoot noodzakelijk is, maar hij veroordeelt huurtroepen en vreemde condóttieri, wier gebruik zoo noodlottig voor Italië bleek te zijn, en waarover ook Petrarca had geklaagd. (Men zal zich herinneren, hoe ijverig Machiavelli werkte voor de instelling van een Florentijnsche militie in plaats van huurlingen.) Daar gaat hij de eigenschappen te onderzoeken, waarom personen, en wel in het bijzonder vorsten, worden geprezen of gelaakt. Velen, zegt hij, hebben geschreven over modelstaten en abstracte 523 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO rechtvaardigheid, maar mijn doel is volkomen praktisch, nl. aan te toonen voor dengene, die het begrijpt, welke eigenschappen een despoot tot zijn voordeel kan voorwenden en welke tot zijn nadeel. Het is beter om vrekkig te zijn en veracht te worden dan al te vrijgevig te zijn en gehaat te worden wegens afpersing; het is veiliger gevreesd dan bemind te zijn; het is theoretisch zonder twijfel bewonderenswaardig eerlijk en trouw te zijn, „maar desalniettemin heeft de ervaring van onzen tijd geleerd, dat de vorsten, die groote dingen tot stand hebben gebracht, in weinig zaken hun woord hebben gehouden". De centaur Chiron, half mensch en half beest, was een groot leermeester. Wij moeten de beide deelen van onzen aard leeren gebruiken, den leeuw en den vos. Zij, die alleen op den leeuw vertrouwen, verstaan de kunst niet. Een verstandig regeerder kan en moet zijn belofte niet houden, wanneer dit in zijn nadeel zou zijn en de redenen, waarom hij de belofte heeft afgelegd, niet meer bestaan. En evenmin heeft een vorst ooit gebrek gehad aan gewettigde redenen om het breken van een belofte te verdedigen. Hiervan kan men talrijke voorbeelden geven. Maar de vossenaard moet listig worden verborgen; men moet een gran simulatore e dissimulatore zijn, zooals Paus Alexander VI; dergelijke eigenschappen als menschlievendheid, eergevoel, vroomheid, eerlijkheid enz. zijn gevaarlijk, indien zij werkelijk bestaan en te veel worden gebruikt, maar het is dikwijls verstandig die voor te wenden en men moet steeds gereed zijn om met eiken wind mee te draaien (volgerst secondo che i venti comandano). Daarop volgt nog veel van dezelfde strekking. De verhandeling eindigt met een hoofdstuk in een geheel anderen toon, een prachtige Esortazione a liberare V Italia dat bar bari. Een uitstekende gelegenheid, zegt hij, biedt zich aan voor een bevrijder om te komen, een bevrijder, zooals Dante en Petrarca verlangd hebben; hij richt zich tot Giuliano of Lorenzo en verzekert hun, dat geheel Italië uitziet naar het doorluchtige geslacht der Medici, de gunstelingen van God, van de Kerk en van het lot. God zegt hij, verlangt niet alles te doen. Hij let op den menschelijken vrijen wil en wil hem ook eenigen roem laten. Deze barbaarsche overheersching is een walg voor iedereen. Sta op! grijp het zwaard en breng de voorspelling van Petrarca in vervulling, dat „de heldhaftigheid de wapenen zal opvatten tegen de barbaarsche razernij en dat de strijd 524 LITERATUUR (1500—1600) kort zal zijn; want in de Italiaansche harten is de oude moed nog niet uitgebluscht. Wij kunnen slechts een paar van de gissingen over het raadsel van II Principe vermelden. Volgens de beste autoriteiten, tot wie Professor Villari behoort, die een uitvoerige monografie over Machiavelli heeft geschreven, zijn er, wanneer men vooronderstelt, dat de essay geen rhetorische oefening in sophismen is \ drie verklaringen mogelijk. Ten eerste kan het doel van deze Mephistopheleïsche raadgevingen en argumenten, die den jongen Medici vorsten worden voorgelegd, geweest zijn hen tot daden aan te zetten, die hun val ten gevolge zouden hebben. Ten tweede kan het doel geweest zijn het Florentijnsche volk den waren aard van het despotisme te openbaren. Ten derde kan de ondervinding Machiavelli tot wanhoop gebracht hebben ten opzichte van de republiek, waarover hij, zooals wij zagen, minachtend genoeg in zijn Istorie fiorentine spreekt, en misschien was zijn beroep op de jonge Medici om als redders van Italië op te treden volkomen oprecht, ^ij kan werkelijk geloofd hebben in de mogelijkheid van een souvereiniteit, die tijdens het pontificaat van den Medici Paus, Leo X, in het bereik van de Mediceïsche vorsten scheen te liggen en die volgens veler verwachting tot de eenheid van Italië zou leiden. Deze verklaring is zeker bestaanbaar met alles, wat Machiavelli zegt, vooral in zijn laatste ^hoofdstuk; het doel was dus misschien feitelijk hetzelfde als dat van Garibaldi en Mazzini. De vraag is, of een dergelijk doel de middelen, die Machiavelli voorstelt, rechtvaardigen, of hij zijn raadgevingen ernstig meende of volgens zijn eigen advies optrad als een gran simulatore e dissimulator e. Zijn vriendschap met Cesare Borgia schijnt er op te wijzen, dat hij geloofde in een kunst van regeeren, die geheel vrij was van de wetten der zedelijkheid en menschlievendheid en als ontdekker van deze kunst heeft hij de instemming van sommige moderne schrijvers verworven. „Volgens onze meening", schrijft Professor Vossler van Heidelberg, „is het juist dit, waardoor Machiavelli zijn roem verdient. Was het zijn fout, dat de nakomelingschap moraliteit en politiek weder l) De brief aan rijn vriend Vettori, die hij kort na de voltooiing van deze verhandeling heeft geschreven, 10 Dec. Z513, schijnt te bewijzen, dat hij er een ernstig praktisch doel mee had. Hjj doet een beroep op zijn ervaring van veertien jaar als Staatssecretaris en gezant aan vreemde hoven. ,,welken tijd ik niet met slapen of spelen heb doorgebracht" en evenals Socrates, spreekt hij over zijn armoede als een bewijs van rijn eerlijkheid en oprechtheid. 525 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO verwarde, nadat hij die met het ontleedmes van zijn logica had gescheiden en het recht van de Macht, de intellectueele, en materieele, had erkend als het eenige principe voor den regeerder ?" Maar niet alleen Duitschers brengen hulde aan een schrijver, die hun minachting voor een „vodje papier" en hun behandeling van België schijnt goed te keuren. Ook een Italiaan, die II Principe in de Biblioteca Classica Ecpnomica heeft uitgegeven, werkt zich tot zulk een extase van aanbidding voor Machiavelli op en tot zulk een hoogte van verontwaardiging over degenen, die zijn naam aantasten, dat hij zijn tirade met deze woorden besluit: non posso astenermi dal professare a lui un culto quasi divino x). Ofschoon Machiavelli zijn volk aanspoort de barbaren te verjagen, had hij toch een groote bewondering voor de organisatie en de militaire macht der Duitschers. Hij vertelt ons, dat de Duitsche steden onder de regeering van hun Keizer liberissime waren en beveelt den Florentijnen die als een voorbeeld aan. In zijn Della natura dei Francesi noemt hij de Franschen ijdel, wispelturig, slaafsch in tegenspoed, onbeschaamd in voorspoed. Ondanks zijn reizen zag hij blijkbaar niets onder de oppervlakte en zijn ideeën over het Duitsche karakter stonden sterk onder den invloed van de Germania van Tacitus en boeken over de Tirolers en Zwitsers. In militaire zaken was hij, zooals uit zijn Arte della Guerra (voltooid in 1520) blijkt, slechts een theoreticus en als zoodanig werd hij, naar men zeide, bij een zekere gelegenheid door Giovanni della Bande Nere meedoogenloos bespottelijk gemaakt. (2) Ariosto (1474—1533) Werken uit de literatuur en kunst van vroegere tijden kunnen waarde voor ons bezitten door de ethische, intellectueele en aesthetische invloeden, die zij nog uitoefenen of ook alleen, omdat zij de wijzen van denken, de taal, de smaak, de manieren en gewoonten van die tijden weergeven. De gedichten van Ariosto zijn zonder twijfel om de laatste reden voor ons van waarde en zullen daarom wel altijd door studeerenden gelezen worden, maar de populariteit van den 1) Macaulay schijnt in zijn bekende Essay de moraliteit van Machiavelli te verontschuldigen door te wijzen op het moreele peil van zijn tijd; en hij prijst hem als de ontdekker van een nieuwe politieke wetenschap om te regeeren, die gebaseerd is op historie en ondervinding. 526 LITERATUUR (1500—1600) Orlando Furioso, als ook van Boiardo's Orlando Inamorato en van Berni's rifacimento van dat gedicht ën misschien ook van Tasso's Gerusalemne is volkomen verdwenen, ongetwijfeld voor altijd, en hetgeen de dichter weergeeft van het denken, de politiek of de gewoonten van zijn tijd is niet van dien aard, dat het de moeite waard is uitvoerig te bespreken. Wij zullen dus niet trachten den lezer te geleiden door de uitgestrektheid van dit ontzaglijke en vermoeiende Karolingische heldendicht van ongeveer 37000 regels, dus omstreeks driemaal zoo groot als de Odyssea. Het doel van Ariosto was volkomen in overeenstemming met zijn karakter en leven, den lezer of toehoorder een zuiver aesthetisch genot te schenken. Het genot wordt echter soms onderbroken door de heftige invectieven tegen de lafheid en hardhuidigheid, waarmede de Italianen de slavernij verdroegen, of door zedepreeken en philosophische beschouwingen, die als tegenstelling met vrij obscene passages zijn ingevoegd, of door een eenigszins serviele vereering van het huis Este. Het hoofdthema is een fantastische voortzetting van Boiardo's geschiedenis van Orlando (Roland) en de andere paladijnen van Karei den Groote, rijkelijk versierd door ontelbare uitweidingen van ridderlijken, romantischen en magischen aard. Te midden van al deze zonderlinge en tamelijk kinderachtige verhalen vindt men een aantal krachtig en fijn geteekende portretten, zooals die van de Schoone Angelica, van de toovenares Alcina, van Orlando zelf en van Ruggiero. De ontwikkeling van Orlando's waanzin is weergegeven met een bijna Shakespeareaansche bekwaamheid. Maar hetgeen blijkbaar de grootste bekoring had, was de gemakkelijke welsprekendheid, de vloeiende rhythmus, het vlotte rijm en de levendigheid en opgewektheid (giocondith) van den stijl, zoo verschillend van den eenigszins plechtigen toon van Tasso's gedicht. Terecht heeft men het de glimlach van Italië genoemd. Ariosto was in 1474 geboren te Reggio, in Emilia. Zijn vader, Graaf Niccoló Ariosto, was kapitein van de citadel van de stad, die behoorde tot het gebied van den Hertog van Ferrara, Ercolo I, den vader van Isabella en Beatrice d' Este en van Hertog Alfonso I, den beschermheer van den dichter bij wien hij ook in dienst was. De gebeurtenissen van Ariosto's leven worden verteld in zijn Satiren. Zijn smaak was Horatiaansch. Hij had een minachting voor het ambtelijk 527 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO werk en kon de laatste zes jaren van zijn leven (1527—1533) in het gelukkig bezit van een klein huis en tuin doorbrengen, die nu het eigendom zijn van de stad Ferrara. Zijn Orlando werd het eerst uitgegeven in 1516. In 1521 verscheen een tweede editie, vermeerderde met zes cantos, zoodat het geheel uit zes en veertig bestond. Daarna gebruikte hij tien jaar voor de revisie en gaf in 1532, kort voor zijn dood, het gedicht weder uit in zijn tegenwoordigen vorm. (3) Michelangelo Buonarroti (1475—1564) A MICHELANGELO Si come lo scultore con la forza Del suo martello dalla cruda scorza Del marmo libera la forma viva Di bella Donna, Eroe o Dio o Diva E nella pietra rude, alpestra, dura Discernon gli occhi nostri rimirando A poco a poco tutta la figura; Cosï la nostra menie meditando A poco a poco dentro nell abbozzo De' tuoi versi, marmo rude e rozzo, S" accorge d una vita che si cela; Poi, come Galatea al suo amante A noi la viva forma si rivela — La forma d' un pensiero bello e grande. x) In verscheidene madrigalen en sonnetten vertelt Michelangelo ons, dat er in het ruwe blok marmer, dat de beeldhouwer heeft gekozen, een „levende vorm" woont, die zijn beitel en hamer moet bevrijden. In het bovenstaande sonnet2) is deze gedachte op zijn gedichten overgebracht. Eerst stooten zij ons misschien af door hun uitwendige hardheid, maar als wij geduldig zijn, vinden wij in vele van zijn gedichten zeer edele en schoone gedachten meer in sculpturalen dan poetischen vorm, die in onze herinnering blijven leven en ons karakter versterken. Michelangelo's gedichten bestaan uit een honderd madrigalen van verschillende lengte en ongeveer zeven en zeventig sonnetten van wonderen vorm. Bijna 1) Zooals de beeldhouwer met de kracht van zijn hamer uit de ruwe schots van het marmer de levende gestalte van een schoone Vrouw, een Held, een God of een Godin bevrijdt en onze oogen vol aandacht in de ruwe, wilde, harde steen langzamerhand de geheele figuur onderscheiden; zoo bemerkt onze geest, nadenkend, langzamerhand in de schets van uw verzen, ruw en grof marmer, een leven, dat zich verborgen houdt: en dan onthult zich, evenals Galatea aan haar minnaar, aan ons de levende vorm van een schoone en groote gedachte. !) Van den schrijver, Cotterill. r.28 65 Tasso 528 LITERATUUR (1500—1600) alle, die werkelijke waarde bezitten, zijn opgedragen aan Vittoria Colonna, de weduwe van een Markies van Pescara, die hij omstreeks 1538 heeft ontmoet en die in 1547, toen hij 72 jaar oud was,, stierf. De liefde voor Vittoria bracht Michelangelo zonder twijfel groote onrust en ellende. De genegenheid tusschen beiden werd gevoed door de geestdrift van twee zielen voor groote gedachten; maar aan de eene zijde ten minste werd niet ontkend, dat er een liefde bestond, die de grenzen van de gewone vriendschap overschreed en die zij blijkbaar niet beantwoordde. Toch stelde hij er een eer in, zooals wij in zijn gedichten zien, te strijden tegen den hartstocht en verwierf door zijn leed een grooter geluk en nog een hoogere liefde voor haar die de oorzaak was van zijn lijden. Eenige van zijn gedichten, die na haar dood zijn geschreven, zijn wat teederheid en verhevenheid van gedachte betreft, natuurlijk niet in poëtische conceptie en schoonheid van vorm, te vergelijken met de laatste gedichten van la Vita Nuova en in toon veel edeler en manlijker dan al wat Petrarca na den dood van Laura heeft geschreven. Daar het meer de inhoud dan de vorm is in de dichtwerken van Michelangelo, die voor ons van waarde is, zullen wij slechts eenige van zijn Madrigali en Sonetti citeeren en behandelen. Drie van de gedichten, waarin hij de gedachte uitspreekt, dat in het ruwe marmer het beeld verborgen is, zijn Madrigale XII en Sonnet XIV en XV, die allen tot Vittoria Colonna gericht zijn. ,,Zooals de beeldhouwer door het uitwendige weg te nemen in het ruwe marmer (in pietra alpestra e dura) een levenden vorm onthult, die langzamerhand duidelijker wordt, naar mate de steen wordt weggehakt, zoo kunt gij, vrouwe, mij bevrijden van het ruwe uitwendige van mijn natuur en mijn ware wezen onthullen; want ik zelf bezit noch den wil, noch de kracht om dit te doen." „Ik ben", zegt hij in Sonnet XIV, „slechts een model van eenvoudig materiaal, zooals de beeldhouwer maakt, een model voor u, vrouwe, om iets van grootere volmaaktheid van te vormen en om mijn ruw uiterlijk met uwe liefhebbend gevoel weg te nemen, zelfs al straft gij mij en laat gij mij boeten voor mijn stoutmoedigheid." En ook: „Zelfs de grootste kunstenaar ontwerpt niets, wat zich niet bevindt binnen de ruwe schors van elk blok marmer; en tot dien verborgen vorm komt de hand, die aan den geest (van den beeldhouwer) gehoorzaamt. In uw hart, H 2 529 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO vrouwe, zijn geluk en dood, en mijn zwakke kunst, hoezeer zij ook durft, kan slechts den dood te voorschijn roepen." Te midden van vele vormelijke begrippen vinden wij ook verscheidene mooie gedachten in verband met het leven, den dood, de onsterfelijkheid en de overwinning over het lot. „Voor den zwerver is er meer redding in de wetenschap van veel te verliezen dan van weinig te winnen" en Fa vita e grazia la disgrazia mia. En ook: Mia poca grazia tri è dolce e cara, Che assai acquista chi perdendo impara. Wij treffen ook Platonische gedachten aan. zooals van de zielsverhuizing en de vereeniging van twee zielen, of van de twee helften van een ziel. Hij drukt de plotselinge en volkomen overwinning van de liefde prachtig uit in de woorden Sol dun sguardo fui prigione e preda . . nè pui vi vidi ch' una volta sola . . il del non è dove non siete voi. Hij draagt het beeld van zijn vrouwe zoo in zijn herinnering, dat „de ziel veilig door dat teeken als door het teeken des Kruizes, in storm en kalmte voorwaarts gaat, haar tegenstanders tegemoet." De laatste dertig madrigalen bevatten vele edele gedachten over den ouderdom en den dood en sommige van de latere sonnetten geven een schoone, nederige en teedere gemeenschap weer van een verheven menschelijke ziel met de geestenwereld. Men voelt, dat deze trouwe leerling van Savonarola, toen de dood naderde, smartelijk gedrukt werd door het bewustzijn van zijn nietswaardigheid en het ijdele van al, wat hij als kunstenaar had tot stand gebracht. Ariosto's versregel Michel piu che mortale, angel divino is onnoozele vleierij, maar er kan geen twijfel over bestaan, dat Michelangelo niet slechts een van grootste beeldhouwers, schilders en architecten was, maar ook, zooals men uit zijn gedichten, brieven en zijn leven kan zien, een man was van groot intellect en zeldzamen adel van karakter. De critiek over hem als dichter kan verschillend zijn, maar Berni had gelijk, toen hij in de vier regels*) die hij aan Sebastiano del Piombo zond, de 1) Hier is onze Apelles en ook onze Apollo I Zwijgt, „viooltjes met bleeke kleureo, kristallen bronnen en vlugge dieren I" Hij spreekt over dingen, gij bazelt maar woorden. 530 LITERATUUR (1500—^1600) geaffecteerde en ij dele taal van de Petrarchisten stelde tegenover de manlijke en ernstige verzen van Michelangelo. Ten slotte laten wij hier Sonnet LXV volgen, dat Michelangelo in het negen en zeventigste jaar van zijn leven heeft gericht tot zijn vriend, den kunstenaar en biograaf Vasari: Giunto è gia 'l corso della vita mia Con tempestoso mar per fragil barca Al comuu porto, ov' a render si varca Conto e ragion d' ogni opra trista e pia. Onde I affectuosa fantasia, Che d arte mi fece idoï e monarca, Conosco or ben, com' era d error carca, E quel d a mal suo grado ognuom desia. Gli amorosi pensier, gia vani e lieti, Che fieri or, s' a duo morte tri avicino ? D una so 'l certo e I altra mi minaccia. Ne pinger ne scolpir fie piu che quieti L' anima, volta a quell amor divino C aperse a prender noi 'n croce le braccia. Thans is op hare reine door het leven Mijn broze boot over de wilde baren Dra de gemeene haven ingevaren, Om van mijn werken rekenschap te geven. En waar de teedre waan mij gaat begeven, Die me in de kunst een godheid aan deed staren Zie ik de dwali?zgen, die daarin waren En hoe elkeen naar eigen ramp moet streven. Wat zou 'k nog droome' aan liefde en vreugd verspillen, Nu mij een dubbel sterven gaat verteren? Van t een ben 'k zeker, 't ander sloopt mijn krachten. Geen beeld- noch schilderkunst kan thans meer stillen De ziel, die zich haar redder toe wil keeren Wiens open armen aan het kruis ons wachten. *) (4) Baldassare castiglione (1478—1529) II Cortegiano van Castiglione is een boek, dat bijna iedereen, ten minste bij name, kent. Gedurende den Cinquecento verschenen er meer dan veertig Italiaansche uitgaven en talrijke vertalingen van dit werk. Het werd in Spanje en Italië op den Index geplaatst, maar een gezuiverde editie werd toegelaten, waarin alles, wat ten nadeele van de kerk was gezegd, werd verwijderd; hiertoe behoorde ook veel van losbandigen *) De dichter Adama van Scheltema heeft op mijn verzoek bovenstaand sonnet aldus in onze taal weergegeven, waarvoor ik hem mijn hartelijken dank betuig. (Vertaler) 531 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO aard, wat Bembo en Dovizi van Bibbiena, die later beidén kardinaal werden, in den mond wordt gelegd. Michelangelo's verzen, al mogen die misschien niet volmaakte poezië zijn, bezitten toch de verhevenheid van doel, zonder welke geen literatuur groot is. De Cortegiano heeft niet het essentieele van groote literatuur; maar toch is de stijl helder en nog steeds leesbaar, ofschoon die eenigszins vervelend wordt, wanneer men langen tijd in het boek doorleest, maar voor studeerenden is het zeer nuttig, omdat met dit boek, evenals met het leven van Castiglione, vele belangrijke personen in verband staan. Het geeft ons bovendien een beeld van het leven der hoogere standen in den Cinquecento, hoewel dat waarschijnlijk eenigszins geïdealiseerd is wat de ruwheid en losbandigheid betreft, en het beschrijft geestig en levendig het verachtelijke der ijdelheid en gemaaktheid van een beschaafd gezelschap uit dien tijd. De bouw van het werk lijkt iets op de samenstelling van de Decameron, maar nog meer op de Dialogen van Plato, waar ook dikwijls op gezinspeeld wordt'. In de verhandeling over den aard van de schoonheid en de liefde, waarop Bembo zijn gehoor onthaalt, bemerkt men een duidelijke, doch oppervlakkige navolging van den Phaedrus en van Diotima's rede in het Symposion, en ook herinnert het aan Dante en Lucretius; maar bezieling en waardigheid ontbreken geheel, en ondanks vele gesprekken over de ziel, krijgt men den onaangenamen indruk van een geestelijke, die sensueel geniet, wanneer hij aardigheden verkoopt over de Psychologie van het kussen. Wij zullen iets zeggen over het tooneel van II Cortegiano, over eenige karakters daaruit., en een korte schets geven van het leven van Castiglione; daarna zullen wij den inhoud van het boek vertellen. De kleine stad Urbino, zegt Castiglione, ligt ongeveer in het midden van Italië, waar de Apennijnen naar de Adriatische zee afloopen. Het is vermeld in verband met Raffael, Bramante en den Dalmatischen Laurana, die het beroemde paleis voor Frederik van Montefeltro bouwde. De Montefeltri waren reeds vóór den tijd van Dante heeren van Urbino*) en in 1474 ontving de beroemde Federigo, de groote condottiere, beschermheer van de wetenschap en stichter van een prachtige biblio- Zie voor Buonconte di Montefeltro Pttrgat. V. 532 LITERATUUR (1500—1600) theek den hertogelijken titel, nadat hij zijn dochter aap Giovanni della Rovere, den neef van Paus Sixtus IV had uitgehuwelijkt1). Zijn zoon, de jichtige doch beminnelijke Guidobaldo2), trouwde met Elisabetta Gonzaga, de zuster van Gian Francesco, den Markies van Mantua, dien wij reeds kennen als den echtgenoot van Isabella d'Este3) en den niet zeer betrouwbaren aanvoerder van de troepen van het verbond tegen Karei VIII. Een mooi portret van Elisabetta Gonzaga, de Hertogin van Urbino bevindt zich in de Tribuna (plaat 63); het is misschien van Mantegna. Men krijgt onwillekeurig den indruk van trots en stroefheid; haar grootmoeder en moeder waren beide Duitschen, de eerste een Hohenzollern. Maar volgens Castiglione en andere hovelingen was zij een toonbeeld van deugd en minzaamheid, en bovendien zeer verstandig. Guidobaldo was zijn vader, Hertog Federigo, in 1482 opgevolgd en in 1488 met Elisabetta Gonzaga getrouwd. In 1502 werd hij door Cesare Borgia uit Urbino verdreven, vluchtte naar Mantua en vandaar, door den Paus vervolgd, naar Venetië; maar in het volgend jaar, na den dood van Paus Alexander VI en den val van Cesare, keerde hij naar Urbino terug, geestdriftig toegejuicht door mannen, vrouwen en kinderen,-die bij zijn intrede vóór hem huppelden en met olijftakken zwaaiden, evenals dat gebeurd was bij den zegevierenden terugkeer van Koning David, zoodat het, zegt Castiglione, scheen, dat zelfs de steenen genoten en van blijheid zongen. Hij verzamelde dadelijk weder aan zijn hof de meeste van de geleerden en kunstenaars, die bij de komst van den Borgia waren gevlucht, en werd weldra naar Rome geroepen, waar hij tot Gonfaloniere van de Kerk werd benoemd door Julius II, aan wien hij verwant was door het huwelijk van zijn zuster met Giovanni della Rovere. Te Rome in 1504 voegde Castiglione, die door zijn moeder aan dè Gonzagas verwant was en onder Gian Francesco had 1) Zie blz. 263 en plaat 39. Federigo had waarschijnlijk zijn literairen smaak te danken aan zijn opvoeding in de Casa Gioiosa (zie blz. 343). 2> Castiglione zegt, dat hy een ,,onoverwinnelijke opgewektheid" bezat, ofschoon hij door de jicht werd gepijnigd en steeds teleurstellingen ondervond. Een opvallend portret van hem (Pitti) vertoont dezelfde bleekheid als die van Pietro il Gottoso. •) Isabella's toewijding jegens haar echtgenoot tijdens de veldtocht tegen Karei VIII en den slag bij Fornovo was groot, maar Gonzaga werd haar toch ontrouw en nam een maitresse ; isabella, die tien jaar ouder was dan hij, werd algemeen beklaagd. Zij was hard en inhalig van aard; haar zuster Beatrice had een geheel ander karakter. Isabella overleefde Francesco twintig jaar. 533 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gediend, totdat deze bij den Garigliano (1503) door de Franschen verslagen was, zich bij het gevolg van Guidobaldo en Elisabetta. In 1506 werd Guidobaldo tot Ridder van den Kouseband benoemd door Hendrik VII en Castiglione werd met geschenken voor den Koning naar Engeland gestuurd; hiertoe behoorde een St. George van Raffael (zie blz. 497). Daarna, in den herfst van 1506, bezocht Paus Julius II op zijn expeditie tegen Bologna, ook Urbino, waar Raflael waarschijnlijk met hem kennis maakte, en bij zijn terugkeer bracht hij Guidobaldo weder een bezoek en bleef twee dagen aan zijn hof (3—5 Maart, 1507). Na het vertrek van Julius II bleven nog eenige uit zijn gevolg te Urbino en op dien avond (5 Maart) vond, zooals Castiglione vertelt, de eerste der bijeenkomsten plaats, die in den Cortegiano worden beschreven. *) Zij werden na het souper in het vertrek van Hertogin Elisabetta gehouden, daar de ziekelijke Hertog vroeg naar bed ging. De taak om den volmaakten hoveling te beschrijven werd het eerst opgedragen aan Graaf Lodovico van Canossa, later bisschop van Bayeux. Andere sprekers waren Ottaviano Fregoso en zijn broeder Federigo, later aartsbisschop van Salerho, Bernardo Dovizi van Bibbiena, later kardinaal en bekend door het portret, dat Raffael van hem maakte, Pietro Bembo die eveneens later kardinaal werd en ons reeds bekend is als de geleerde, die het grafschrift van Raffael heeft geschreven, Giuliano de' Medici, die toen met zijn broeders Piero en Kardinaal Giovanni (Leo X) verbannen was, maar die vijf jaar later, toen Koning Lodewijk hem tot Hertog van Nemours had benoemd, naar Florence werd teruggeroepen en met zijn broeder Giovanni het gezag in handen kreeg; hij is beroemd als kunstliefhebber, vooral wegens zijn graftombe, die versierd is door den Dag en Nacht van Michelangelo. Behalve deze waren daar nog Gaspar Pallavicino en vele anderen, als ook Hertogin Elisabetta, haar vriendin en verwante, Emilia Pia en andere edelvrouwen. 2) ') Castiglione neemt zelf geen deel aan de besprekingen en laat ons denken, dat hij in Jingeland was. Maar dit is een aardig verzinsel om zijn zwijgen te motiveeren, want hij keerde den laatsten Februari naar Urbino terug en zegt in een brief: „Wij hebben hier den Paus twee dagen gehad." 2) Vele jaren later vond de Bisschop van Bayeux, toen hij Urbino weder bezocht. Emilia Pia in droevige eenzaamheid terug; hij trachtte haar te troosten door iets uit den Cortegiano yoor te lezen, maar terwijl hij voorlas, stierf zij plotseling. Het was een schande voor de Kerk. dat zii door een derceliiken hi«sehnnn-i;;k»n ■>.,.., „...„„,, 1—j S34 LITERATUUR (1500—1600) Castiglione vertelt ons, dat hij den Cortegiano kort na den dood van Hertog Gnidebaldo, in 1508 ontwierp en dat hij het in een paar dagen schreef; hij bedoelt daarmede hinkmaar slechts de eerstl rnwe schets, want hij voegt erbij, dat M iaJen lang geen tijd kon vinden om dit uit te werken De rnleiding van het vierde boek, waarin hij ons den dood of de vemnderde omstandigheden van vele der bovengemelde nersonemededeelt, als ook het optreden van den nieuwen Kg Francesco Maria, en de nieuwe Hertogin, Eleonora ïochter van Isabella d' Este van Mantua, moet, zooals blijkt uit hetgeen hij over Giuliano de' Medici zegt, in het begin van 1515 geschreven zijn. Eenige jaren later ontdekte hij :ooal5mengin zijn inleidend schrijver.aan der> Spaanyhen Bisschop de Silva kan lezen, dat een dame, aan wie hij het haïSift had geleend, tot zijn grooten schrik gedeel en had ïïtërschrijvgen en dat deze copieen in Napels arojtogta. Deze edelvrouwe was niemand anders dan de Markiezin van Pescara, Vittoria Colonna, die ongeveer tien jaar later, toen zirïeduwe was, de intieme vriendin van Michelangelo werd, ot wie hij de meeste zijne gedichten heeft gericht Z« bood een amende honorable aan en on ving vergiffenis Siar Graaf Castiglione besloot nu het boek te herzien en weder op te schrijven. Het nieuwe manuscript dat zich m LaureLaansche Bibliotheek te Florence bevmdtwerd door een klerk te Rome geschreven en door Castighone den dertienden Mei 1524 geteekend Hij nam het mede naar Spanje, waarheen hij door Clemens VII werd geiden Hspaus^ nuntius aan het hof van Karei I en Sen hij het voor den druk had gereed gemaakt werd het handschrift naar de drukkerij van Aldus te Venetië gestuu d in 1528 verscheen het boek. In het volgend jaar stiert Castielione te Toledo. , . Se Cortegiano begint met een paar woorden over Urbino, over Hertof Federigo, zijn zoon Guidobaldo de Hertogin Elisabetta en de talrijke personen, die de avondbneenkomen bijwoonden. Er wordt verteld, hoe men verschillende spelen beproefde, hoe er onderwerpen werden voorgesteld b.v „Aan welke bijzondere deugd en aan welk bijzonder gebrek zoudt 535 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO gij in uw geliefde de voorkeur geven?" en „In welk opzicht zult grj daar toch ieder een kiem van dwaasheid in zich heeft door uw bekenden waarschijnlijk als dwaas worden beschouwd? Daarop wordt, na een beetje praten over onbelangrijke dingen*), het onderwerp van den Volmaakten Hoveling voorgesteld en dit blijft te midden van vele afdwalingen het hoofdthema gedurende de vier avonden van de bijeenkomsten. Wij zullen slechts eenige onsamenhangende voorbeelden geven om het algemeen karakter en den toon van de redeneering aan te duiden zonder te trachten den loop van de bewijsvoering te volgen, die zeker ook niet veel aandacht verdient. In de eerste plaats, zegt de eerste spreker, moet onze Hoveling van edele geboorte zijn; en niettegenstaande alle tegenwerpingen, wordt het toegegeven, dat een edelman het groote voorrecht geniet als een fatsoenlijk man te worden beschouwd, totdat hij zich misdraagt. Het maken van een dergelijken indruk werkt zeer gunstig op zijn ontwikkeling als een perfetto Cortegiano. Ten tweede moet hij een krijgsman zijn, want dit geeft hem, al behoeft hij niet ervaren te zijn in de krijgskunde, een gedistingeerd voorkomen en schenkt bem gelegenheid zijn eergevoel te ontwikkelen. Het is waar dat krijgslieden soms ruw zijn, en dat zij, wanneer men hen verzoekt te dansen of naar muziek te luisteren, zeggen dat dergelijke beuzelarij (cosl fatte novelluzse) niets met hun vak te maken heeft. Dit leidt tot een beschouwing van den verwaandheid, die onderscheiden wordt van de zelfkennis en het gevoel van eigen waarde. Daarna wordt gesproken over elegante manieren en een knap voorkomen; Monsignor Bernardo Dovizi, beter bekend als Kardinaal Bibbiena, die in zun jonge jaren door zijn tijdgenooten ü bel Bernardo werd genoemd, merkt op: „Wat mijzelf betreft, ik ben overtuigd, dat ik gratie en een buitengewoon knap uiterlijk bezit en dat daarom zoovele vrouwen, zooals gij weet, hartstochtelijk op mij verliefd zijn; maar wat mijn lichaamsvorm aangaat ben ik erg in twijfel, vooral ten opzichte van mijn beenen, die, naar ik meen, werkelijk niet zoo goed gevormd zijn als !) De grappenmaker en tmfrowitatore TUnico Aretino stelt voor dat allen ™Hen liren" of Sn* 'XT^ S dbJde HeIt°gia °» haar voorhoofd draag?, ofnet plaaTe'). Daarr/a^t ™ ^' f^T L?b!ê " nadat Tasso ongeveer acht jaar aan zijn groot heldendicht had gewerkt, dat in 1575 werd voltooid en voor het eerst, zonder toestemming van-den dichter, in 1580 werd gedrukt. Beccari met zijn Sacrificio en andere schrijvers hadden reeds pogingen gedaan om dergelijke herdersdichten zooals door Theocritus, Bion en Vergilius geschreven zijn voor het tooneel te bewerken, en te Ferrara waren al eenige van zulke stukken opgevoerd. Tasso's verhaal is eenvoudig, doch zeker dramatisch. De herder Aminta koestert een onbeantwoorde liefde voor Silvia, een herderin en jageres, volgelinge van Diana. Een satyr grijpt haar en bindt haar aan een boom. !) Alfonso II, de laatste der wettige Estensi (1358—1597). Zijn grootvader, Alfonso I, was de beschermheer van Ariosto. Ferrara werd in 1597 door Paus Clemens VIII bij den Kerkelijken Staat gevoegd. 543 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Aminta bevrijdt haar, maar zij vlucht van hem weg en wanneer zij een leeuw ontmoet, laat zij evenals Thisbe, haar mantel vallen, dien het wilde dier met zijn muil bezoedelt. De mantel wordt aan Aminta gebracht en deze, denkend, dat zijn geliefde dood is, wil zich juist in een afgrond storten, wanneer Silvia verschijnt en overwonnen door zijn toewijding hem haar liefde verklaart. Het stuk werd aantrekkelijk gemaakt door muziek en een fraai decor. Het behaalde veel succes in de schouwburgen en aan de voornaamste hoven van Italië. De moderne lezer, die eenigen smaak heeft voor bevalligen, rhythmischen dialoog, muzikale lyriek en een schilderachtigen achtergrond voor een eenigszins onbeteekenend en fantastisch herdersdicht zal met genoegen er eenige uren aan besteden; en daar Tasso's lyrisch genie de werkelijke waarde aan zijn lang epos geeft, krijgt men door dit kleine gedicht misschien beter hetgeen hij ons te geven heeft dan door de lezing van de Gerusalemme, omdat zijn lyriek meer tot haar recht komt in dit herdersdicht dan te midden van de pracht en praal, het krijgsrumoer, de ridderlijkheid en liefdesgeschiedenissen van edellieden en jonkvrouwen, of zelfs te midden van de fijn geteekende sluwe tooverkunsten van de sirene en heks Armida en haar eindelijke onderwerping aan de alles overwinnende macht van de liefde, of beter aan de ridderlijke edelmoedigheid van haar trouwen minnaar Rinaldo. Het onderwerp van den Eersten Kruistocht, de bevrijding van Jeruzalem en het optreden van Godfried als eerste Christelijke koning, kwam Tasso in de gedachten, toen hij nog jong was, bij de onrustbarende berichten over de overwinningen der Turken en hun herhaalde landingen in Italië; bij een van deze ontkwam zijn zuster Cornelia, die in haar geboorteplaats, Sorrento, woonde, ternauwernood de gevangenschap. Het is de moeite waard op te merken, dat, toen hij ongeveer de helft van zijn gedicht geschreven had, de beroemde slag bij Lepanto (1571) werd geleverd/die voor eenigen tijd de maritieme macht der Turken verlamde. De handeling van dit lange epos van ongeveer 2000 stanras in ottava rima is wel een geheel, maar wordt dikwijls onderbroken door afdwalingen en ondergeschikte episoden. Dit zijn wel niet zulke overweldigende uitwassen, als die van de twee Orlandos, maar zij zouden de belangstelling voor de climax, die in het gedicht voorondersteld wordt, zeer verstoren, 544 LITERATUUR (1500—1600) indien een dergelijke belangstelling in den geest van den lezer kon worden opgewekt; doch ofschoon het onderwerp voor den lezer of toehoorder van Tasso's tijd veel belangrijker was dan de eenigszins fabelachtige Gestes de Charlemagne, kan men van den modernen lezer geen belangstelling verwachten en de eenige aantrekkelijkheid, die het gedicht nog uitoefent, ligt in zijn bevalligen stijl en helderen taal en de lyriek, waarop wij reeds gewezen hebben. x) Ariosto's Orlando heeft men „den glimlach van Italië in den ochtend van den Cinquecento" genoemd. Men kan zeggen, dat de Gerusalemme daarentegen zonder eenige poging tot humor, den algemeenen toestand van Italië na de vernietiging van de politieke vrijheid en de komst van de Contra-reformatie weergeeft. 1) Het zou nutteloos zijn hier de veranderingen te bespreken, die Tasso heeft gemaakt bij de herziening van zijn gedicht, die hij La Gerusalemme Conquistafa noemde. Zij waren het gevolg van vijandige, verwaande en fanatieke critiek en verminderden de dichterlijke waarde van het epos. I 2 S45 INDEX Voor kerken en andere gebouwen zie men onder KERKEN. Voor de illustraties zie men blz. XI—XXII Acciaioli, geslacht, 163 Adriaan VI, 407—8, 426 Ady, Mrs, 274». Agnadello, slag bij, 462 Agyropulos, 290 Alberigo da Barbiano, 60, 62, 196, 261 Albizzi, 102—4 Albornoz, 12, 14, 46, sivlg. Aldus (drukker), 338 Alexander V, 193, 213 Alexander VI, 205, 222, 229, 230—239, 276, 279 Alfonso I van Napels, (Alfonso V van Arragon) 194—5, 204—5, 245, 248—50 Alfonso II van Napels, 205, 252—55 Alfonso I van Ferrara, 232». Alfonso II van Ferrara, 542 Altopascio, slag bij, 10, 99 Ambrogio, Giovanni di, 181 Ambrosiaansche republiek, 197 207, 265—6 Anagni, 23, 59». Andreas van Hongarije, 34, 73 Anjous, i6, 66vlg., 191», 248, 251 Antonino, Prior van S. Marco, 290, 309 Apollo del Belvedère, 421 Aquinas, Thomas, 72». Arragon, 67 vlg.; zie onder de namen der koningen Araszi, Raffael's kartons, 431, 5010 Arbia, slag bij (Montaperti), 3, 92 Aretino, Pietro, 520 Aristoteles en Plato, 345 Arrabbiati, 317 en elders Arti (gilden), 93/1. Assisi, Giotto te, 172 Aurelius, Marcus, ruiterstandbeeld van, 41, 514 Avignon, 13, 46, 52, 74, 145 Babylonische Ballingschap, 20, 57! zie Avignon bagnolo, vrede van, 228, 275 Balia, 297 en elders Bande (Compagnie) di ventura, 17—19 Banderesi, 51, 63 Bandini, 301—3 Bazel, Concilie te, 194, 291 Beatrice d' Este, 201, 271—281 Bembo (kardinaal) 519, 534, 539; zijn grafschrift op RafFael, 502 Benedictus XII, 28 vgl., 148 Benedictus XIII (Schismatieke) 64, 193, 214 Benevento, slag bij, 92 Bentivogli, 7 Besluiten van Lodewijk, 30 Bianca, zie Cappello, Sforza, etc. BlSCEGLIE, hertog van, 235 Boccaccio, 158—168 en elders Boekdrukkunst, 339». Bologna, 127; Concilie te, 408, 410, 414, 432—3, 464, 466 Bona van Savoye (en Milaan), 268, 271—2 Bonifacius VIII, 22, 59», 133» Bonifacius IX, 64, 241 Borgia, zie Calixtus III en Alexander VI Borgia, Cesare, 232-^238, 257, 282», 414 Borgia Lucrezia, 231?; Borromeo, Carlo, 438—9 547 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Borso van Ferrara, 218, 355 Bourbon, Jacques de, 244 Bourbon, hertog van, 404,427-9, 434—6 Braccio, 261 Bragadino, 468—9 Bramante, 419, 512 vlg. en elders Brétignv, vrede van, 52, 151 Brienne, w. de, 14 Brigitta, St., 54 Bruggen van Florence, 106 n. Bruni, Leonardo, 341 Brunswijk, Otto van, 75 Buonconte, 93 n, 172 Bussolari, 83, 151 n byron, 114 n, 117», 122», 152, 33i n, 354 Byzantijnsche KEIZERRIJK, 108». CALixrys. III, 22i Camaldoli, 348 Campaldino, slag bij, 18», 93, 135. 171 Canzoniere van Petrarca, 153vlg. Cappello, Bianca, 413, 455—7 Capponi, Neri, 288 Capponi, Piero, 313, 315 Capponi, Niccoló, 449 Caracciq£q, 244—8 Cardona, 444 Carducci, Francesco, 449—50 Careggi (villa), 293—4, 296, 348 Carmagnola, 197, 200, 260,326—8 Carrara, geslacht (van Padua): Jacopo, 7 Massilio, U2 n. Jacopo II, 149 Francesco 118, i3pvlg,, 126, Francesco Novello, 126—7 Casentijnsche, het, 135, 159 Castiglione'S Cortegiano, 531 vlg. Castruccio Castracana, 5, 8, io, 23 vlg., 99 Cateau Cambr39T- Triumf 'boog van Alfonso, 251. 391 Oryieto. Duomo, 181, 184, 186 Padua. Madonna dell' Arena, 173 Pavia. Castello Mirabello, 84, 435 en n.; Certosa di Pavia, 87, 271 397-8 PlSA. Campo Santo, 177, 184 »., 373- 5. Maria della Spina, 183. S. Stefano, 456 ». Pistoia. S. Andrea, 179 Rimini. Duomo (Tempio Malatestiano), 208, 377 »., 395 Rome. S Angelo in Peschieria, 36, 55. Apostoli, 228. II Gesu, 514, 518. Lateraan-basiliek, 53, 172. 5. Maria degli Angeli, 425, 514. 5. Maria Maggiore, 220. 5. Maria della Pace, 424, 513. 5. Maria del Popoio, 513.5. Pao/tf fuori, 53, 57, 220. 5. Pietro in Montorio, 229, 419. 5. Pietro in Vaticano, 514 n. en elders. 5. Pietro in Vincoli, 225, 424, 508. 5. Silvestro, 431 »./ 5. Spirito della Sassia, 430 ». 5. Stefano Rotondo, 220. 5. Trinita de' Monti, 239. Palazzo Farnese, 426, 513 f'/V'/a Famesina (Chigi),419,424, 513. Pa/. Madama, 426. Pa/. Rospigliosi, 483. Pa/. Vaticano, 220, (Belvedère Cortile), 513; (Bibliotheek), 219, 228, 431; (Sale Borgia), 238; (Sixtijnsche kapel), 228—9, 377, 420; (Stanze) 220, 420, 423, 498 vlg.; (Studio van Nicolaas V) 220. Aqua Virgo, 220 Cancelleria, 239, 5I3- Fontana di Trevi 220. Villa Giulia 517 SlENA. Duomo, 184, 186 Venetië. Frari, 112 »., 187, 189, 391. 5. Giorgio Maggiore, 290» 5. Giovanni e Paolo, 112 zz, 117, 187. 5. Redentore, 516. S. Zaccaria, 335. 398 »• Palazzo ducale, non., 112 »., 182, 189, Pal. Foscari, Pal. Giustiniani, Pal. Grimani. Pal. Pisani, 335. Pal. Vendramin,j3S.399-Brugvan Contino, 518. Campanile en Logetta, 471. CasaFalier, 188. Cd doro. J87, 335, 391- Standbeeld van Colleone, 335, 391. Reuzentrap, 114 »., 335, 391. Libreria Vecchia, 471, 515. Porta della Carta, 335, 398 n.; Procuratie Vecchie, 471, 516. Rialto, 516. Scuola di 5. Marco, 335 Vercelli. 5. Andrea, 183 Verona. 5. Anastia, 186. 5/a«a"beelden van de Scaligeri, 182. Palazzo del Consiglio, 399. Pör/a Nuova en Porta del Polio, 5J5 Kleeding, in de Renaissance, 367». 551 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Kroon, IJzeren, 23,49,218,433 ». en elders. Zie plaat in „Italië in de Middeleeuwen"'. Laatste Oordeel, van Michelangelo, 476, 510 Ladislaus, koning van Napels, 16, 63, 76, 195. 240—43 Landino, 347 en «., 348 Lando, Michele di, 102—3 Landsknechte, 427, 435 Laocoön, 421 en n. Laura van Petrarca, 146 »., 153—55 Laurentiaansche bibliotheek, zie Florence onder Kerken en andere gebouwen Lega Santa, 402—5, 463; tweede 427 Legnano, slag bij, 2, 77 Leo X, 406—7, 421—426. Zie ook onder Medici Leontios Pilatos, 162, 290, 340 Lepanto, slag bij, 469 livorno, 198, 456 »., 458 en n. Lodewijk van Anjou, 16, 75—6 Lodewijk II van Anjou, 76,195, Lodewijk III van Anjou, 245—8 Lodewijk van Beieren, 8, 22 vlg., 42, 80 Lodewijk XII (Frankrijk), 206,235, 257—8, 281—3, 402 Lodewijk van Hongarije, 43,44, 73 Lodi, vrede en verbond van, 195, 119, 267 Lodovico il Moro, zie Sforza Loredana, Leonardo (Doge), 406, 462 Luigi van Taranto, 73—4 Luther, 418 n., 423 Macaulay over Machiavelli, 526 n. Machiavellisme in duitschland, 525—6 machiavelli's militie, 442, 449 Machiavelli's Principe, 522 vlg. Malaspina, 134 Melatesta, Sigismondo, 208 Margaretha van Parma, 432, 449 en n„ 453 Marignano, slag bij, 404, 410,464 Marsili, Fra Luigi, 341 Marsilio Ficino, 347 vlg. Martinus V, 193—4, 243 n., 245 „Marzocco", 314 Maximiliaan I (Keizer), 276, 279, 282 Maximiliaan II (Keizer), 455 Medici, geslacht der, 209 n. Salvestro, 101—2, 288 Vieri, 103 «., 288 Giovanni di Bicci, 198—9, 288—9 Cosimo, Pater Patriae, 199, 209, 288-93 Piero I (Gottosso), 209, 292—94 Giovanni (br. van Piero I), 292-93 Lorenzo il Magnifico, 209—10, 226—7, 294—312; portretten, 295 Giuliano, gedood door de Pazzisamenzweerders, 300—4 Piero II (de Ongelukkige), 210, en n., 312—14, 402 Giovanni (br. van Piero II), 230, 252, 314. Zie Leo X Giuliano de jongere (br. van Piero II), hertog van Nemours, 405, 445 en ».; standbeeld, 509; te Urbino, 535 Giulia (z. van den ouderen Giuliano), 304, 444-46. Zie Clemens VII Maddalena (d van Lorenzo Magn.), 230, 352, 307«. Clarice Strozzi (d. van Piero II) 448 Lozenzo II (z. van Piero II), hertog van Urbino, 405, 409, 446— 7; standbeeld, 509 Ippolito, 451. Zie illustratie Caterina (d. van Lorenzo II), 447— 8 Alessandro il Moro (onechte z. van Clemens VII of van Lorenzo II), eerste hertog van Florence, 410, 413, 450—52 Lorenzino, doodt Alessandro, 412, 451, 453 552 INDEX Giovanni delle Bande Nere, 427, 435, 437, 452 »• Cosimo I (eerste Groothertog van Toskane), 412—3, 452—55 Francesco I, 413, 455—57 Ferdinand I, 413, 454—58 Meloria, slag bij, 5, 6, 93 Mercurius van Gian da Bologna, 459, 505 Michelangelo, 505 vlg.; zijn Rime, 474»., 528 vlg. Miniatura, 370 Mirandola, 416. Zie Pico Mocenigo, Pietro (Doge), 391 Mocenigo, Tommaso (Doge) 200, 325, 39' Mohammed II, 202, 219, 363 Mona Lisa, 486, 491 Montaperti, slag bij, 92 Montecatini, slag bij, 9, 98, 136 Montefeltro, geslacht, Federigo, hertog van Urbino, 263, 342—3, 396—7 Guidobaldo, 236, 497, 533 vlg. Montemurlo, slag bij, 453, 456 montesecco, 30I Morelli (kunstcriticus) 486 en elders Morgante Maggiore, 354 vlg. Mozes van Michelangelo, 508—10 MüHLDOrf (Ampfing), slag bij, 8, II, 22 Murano, iii Muratori, 2 n., 29 ». en elders Muziek in de Renaissance, 3167». Nardi, Bernardo, 298 ,,Naturalisten", 482 vlg. Niccoli, 291, 341 Nicolaas V (tegen-Paus)8, 25—27 Nicolaas V, 195, 215—21, 341 Niobe-groep, 458 NORI, 303 n. Novara, slag bij, 403 Olieverf, schilderen met, 336, 369, 382 Oranje,. Prins van, 431, 450 Ordinamenti di Giustizia, 3, 35, 51, 94, 286 Oricellari, parken, 348 Orlando Inamorato 356—7 Orlando Furioso, 521, 527—8 Orleans, geslacht, 86». Orsini, Clarice, 296 Ottava rima, 164 Padua, 7, 126. Zie onder Carrara Palaeologus,Joh.VII. 194,291—2 Palaeologus, Constant. 202,219 Pandolfo d'Alopo, 243—4 Panormita, 342—4 Passerini (kardinaal), 447 Patriarch, Josephus, 392 Paulus II, 224 Paulus III, 510 Pavia, slag bij, 206. 406, 434 vlg. Pavia, kasteel en park, 435 n. Pazzi, samenzwering, 209, 227, 300—4 Pazzi, geslacht, 304 Pedro IV, van Arragon, 113 Pedro, Don, 246—7 Perspectief, 175, 368; frescos, 484—5 Pest, 131, 145»., 149, 161; beschrijving van Boccacio, 165 en «., pest van 1524, 435. Petrarca, 144—158 Petrucci, 298, 303 Philips II, 411, 454 Piagnoni, 317 e» elders Piccinino, Niccoló, 260, 263, 266», Piccolomini, zie Pius II en III Piccolomini, Biblioteca. 224, 496 Pico della Mirandola, 309,310» 313 n., 343 en n.. 348, 358, 361—2 n. Pietra dura, 458 Pisa, Concilie van, 193, 242 Pisa, aangevallen door Soderini, die de Arno tracht af te leiden, 44a; door de Florentijnen genomen, 443 Pisani, Niccoló, 113, 115 Pisani, Vettor, 121 vlg., 125». Pisano, Niccoló, 175»., 178, 383 Pisano, Giovanni, 179, 184, 383 Pisano, Andrea, 179, 184 Pisano, Vettor (Pisanello), 767 553 ITALIË VAN DANTE TOT TASSO Pitti, I»uca, 209, 294, 296 Pitti, Palazzo. zie Florence onder Kerken en andere gebouwen Pius II, 194, ari, 217,222—4,238 Pius III, 114, 238, 402, 414 Pius IV, 411 Pius V, 411, 455 Platina, 224, 228, 342 Plato en Aristoteles, 346 n. Platonische Academie, 290,341, 345-8 Plethon, zie Gemisthos Poggio, 290, 341». Poggio, de jongere, 301 Poggio a Caiano (villa), 396, 457 Poggio, Gherardo, 165 n Pola, zeeslag bij, 121 Polenta, Guido da, 137 Poliziano, 357—61 en elders Polo, Marco, 109 n. Porcari, Stefano, 195, 216, 218 Pozzi e Piombi, 328 Praag, 45 ; Universiteit, 51 Principe, il, 522—26 Ravenna, slag bij, 403, 416 Reformatie, 411, 423 Regno, il, 66 vlg. René van Anjou, 207, 219 »., 248 vlg. zijn zoon Jean, 251 Riario, Pietro, kardinaal, 225—6 Riario, Girolamo, 226 Riario, Raffaele (kardinaal), 227, 239, 301. 422 Rienzo, Cola di, 15, 32—49, rispetti, 349 Rizzi, Venetiaansche beeldhouwers, 393. 399 Robert, koning van Napels, 10, 23. 25, 31, 66—73 Robert (tegen-Paus) 56, 57, 59 zie Clemens VII Rococo (barocco), 517 ROME, zie bijzondere hoofdstukken en onder Kerken en Gebouwen Rome, plundering van, 426 vlg. rovere, 224 », Rovere, Della, geslacht: Francesco, zie Sixtus IV Giuliano, zie Julius II Giovanni, 226 Francesco Maria, derde hertog van Urbino, 405, 427 Ruprecht (Keizer), 127 rustica stijl, 392 Sade, Abbé de, 146». Salviati, Aartsbisschop, 301, 303 Salviati, Maria, 452 n. Sannazaro, 253 n. Sanseverino, Galeazzo, 282 en n. Sapienza, zeeslag bij, 405, 467 Savoye, hertogen van, 125, 194, 412 n. Savonarola, 210, 308—20 Scala, Della, geslacht: Can Grande, 9, 78»., 79, 137 Mastino II, 12, 15, m Antonio. 126 Scamozzi's Procuratie, 516 Schisma, 16, 59 vlg., 65, 192 vlg. Senator Romanorum, 35 ». Serrata, 3, 109, 119, 465 Sforza, geslacht, Attendolo, 195,196 »., 197 n. 243, 244 vlg., 261 Francesco (hertog), 19, 197, 206, 246, 260—8 Bianca (Visconti), 197 'Galeazzo Maria (hertog), o 0 267 — 70 S g Ascanio (kardinaal), 271—2 g g< Sforza (hertog van Bari) 267, II 27i-2 Lodovico il Moro, 206,208, 270—284 Beatrice d' Este, zie Beatrice a [Gian Galeazzo Maria, ei 271—79 gj|l Bianca Maria (keizerin) 276 S_: »., 279». s$ Caterina, 226, 235, 270 »., I 452». a 8 fBlANCA, 274»., 281 §gl Maximiliaan, 403, 434 o=|Francesco II, 427, 434, üel 436-8 Sicilië, 67; de Beide Siciliën, 403 Siena, genomen en geplunderd door Cosimo I, 454 Simonetta, Cecco, 271 554 INDEX Simonetta, la Bella, 297, 300, 360 en n., 361 »., 479 Sixtus IV, 208,224—9,273,3°i. 305 Sixtus V, 411 Soderini, Tommaso, 305, 321 Soderini, Piero, 321, 440—45 Sposalizio, van Orcagna, 182; van Raffael, 496 Stanze van Poliziano, 359—61 Stanze van het Vaticaan (frescos), 498—501 Steno, Michele, 116 vlg., 200 Strambotti, 349 Strozzi, Filippo, 448, 452—3 Tagliacozzo, slag bij, 92 Tempeliers, 21 n. Tibaldeschi, 58 Tien, de, 7, 110, 124, 465—6 Tiepolo, Baiamonte, 7, 110 Tivoli, Rocca van Pius II, 224 n. Transfiguratie van Raffael, 502 Trento(e), Concilie van, 411 Trivulzio, 283, 403, 462 Turken, 108»., 125, 194, 200 vlg., 20, 218—9, 33°, 332, 357» 467—70 Uberti, Farinata, 3; Fazio, 87 Uguccione, 5,9 «., 97,98,133,136 Urbanus V, 12—13, 51 vlg. Urbino, 532. Zie onder Montefeltro, Rovere, Laurana, Bramante Raffael, Castiglione Urbanus VI, 59—60 Urbanus VIII, 428». Valla, 341—2 Valori, 295, 301»., 314». Vanitd, bruciamenti di, 317 n. Vasari, 70 n., 177 n., 295. 518 en elders Vasten, te Milaan, 269 n. Vaticaan, zie Rome onder Kerken en andere gebouwen Vendramin, graftombe van, 391 Venier, Sebastiano, 469 Venetiaansche kolonies, vloten etc. 322—23 Venus de' Medici, 458 Verme, Dal, 86, 105, 127; de jongere, 263 Veronica, 431 n. Vespucci, Amerigo, 360 »., 376 Villani, (twee), 131, 159»-, 160 ». en elders Villari, 3, 91»., 95 en elders Vinci. Leonardo da; zijn Irattato della Pittura, 492; leven en werken, 489—492, en elders Visconti, geslacht, Otto (aartsbiss.), 78 Matteo, 11, 78 Galeazzo I, 11, 79 Azzo, 11, 26, 79, lil Luchino, 11, 14, 79 Giovanni (aartsbiss.), 11, 14, 49, 79—81, 113, 150 Matteo II, 82 Lodrisio, 80»., 81 Galeazzo II, 14, 82, 150 Bernabó, 14, 17, 83 vlg., 150 Violante, 84 n. Gian Galeazzo, 15, 17,84 vlg. 127, 196, 259 Valentina, 86 Giovanni Maria, 196 Filippo Maria, 196, 248-9, 259-64 343 Bianca, 260—64, 268 en n. Vittoria Colonna, zie Colonna Vittorino, 343 Volterra, plundering van, 299 Welfen en Ghibellijnen, 5, en elders Wenceslaus (Wenzel) 16, 17, 86 Zijde-industrie, 111 Zorzi (Doge), 110 Zuilen, decoratief gebruik van, 511—12. 555 VERBETERINGEN Blz. 59, regel 17 v.b.: Greogorius. Lees: Gregorovius Blz. 66, regel 9 v.b.: Clemens VI. Lees: Clemens IV Blz. 74, regel 17 v.b.: Accidinola. Lees: Acciaioli Blz. 141, regel 15 v.b.: vergilius. Lees: hij Blz. 194 n.: Frederik II. Lees: Frederik III Blz. 222, regel 2 v.o.: Frederik II. Lees: Frederik III Blz. 263, regel 6 v.b. (en «.): Gattamela. Lees: Gattamelata Blz. 290, régel 4 v.b.: Antonio. Lees: Antonino Blz. 350, regel 1 v.b.: Giustiano. Lees: Guistiniano Blz. 397, regel 16 v.o.: Padua. Lees: Pavia Blz. 411, regel 5 v.o.: door. Lees: beroemd door mm