HAAR BEKENTENIS ROMAN DOOR DORA MUSBACH WEEKBLAD „HET LEfEN" — AMSTERDAM V iiiiiiiilfi 0691 5463 Door een groot venster, met uitzicht op een somber binnenplaatsje, drong een bundeltje zonnestralen binnen en viel met levendige, flikkerende ghmlichtjes op het koperwerk van een antieke hangklok, waarop, zwarte wijzers den tijd aangaven. Nancy Veenhof keek met een uitdrukking van sterk verlangen in haar oogen naar die voortkruipende wijzers... Goddank! zeide zij fluisterend... bijna half zes... dan ben ik ten> minste weer vrij tot morgenochtend... Zij zat op een kantoorstoel voor een lessenaar met een schrijfmachine er op. In het vertrek hing een onaangename reuk en walm van sigaren of tabak en alles leek stoffig en grauw-verbleekt. De vensterbanken lagen vol boeken en papieren en naast de schrijftafel van Nancy stond er nog een andere, die blijkbaar buiten gebruik was gesteld. Nancy bevond zich geheel alleen op het kantoor van de firma van Hilten, dat altijd om vijf uur werd gesloten. De heer van Hilten had haar echter laten verzoeken om vandaag iets langer te willen wachten, daar hij haar tegen half zes even persoonlijk wilde spreken. Zij was zichtbaar zenuwachtig, beet ongeduldig op een potlood, trok met een ruk haar tengere schouders op, alsof ze wilde zeggen: wat zal 't wezen, 'k begrijp er niets van, en stond toen plotseling op om 't een en ander op te bergen. Na ook de schrijfmachine te hebben afgedekt, trad ze naar het venster en staarde doelloos naar de goor-marmeren steenen van het binnenplaatsje en naar de oude klimop-bakken, die daar stonden. Het assurantiezaakje van van Hilten had den laatsten tijd 4 gevoelige klappen gekregen. Reeds waren de andere bedienden ontslagen en ook Nancy, die nu ongeveer een jaar lang op dit kantoor werkzaam was, had een voorgevoel, alsof zij er ook niet meer zoo heel lang noodig zou zijn. Op zichzelf was dit niet zoo erg, want prettig was het er niet. Het humeur van den heer Hilten was nooit heel aangenaam geweest, maar sedert de zaken zoo slecht gingen, was 't heelemaal ongenietbaar geworden. Eindelijk hoorde Nancy een korten, haastigen tred op de marmeren steenen van de gang. Zij keerde zich om en keek met groote, verschrikte oogen naar de deur, waardoor de heer van Hilten binnentrad. Met zijn scherpe donkere oogjes keek hij eerst 't vertrek onderzoekend rond, knikte toen tegen Nancy en zeide op min of meer bevelenden toon: „Volg u mij maar even; de werkvrouw komt hier dadelijk en ik wilde u even iets mededeelen, waarbij anderen niet tegenwoordig behoeven te zijn." Nancy volgde het haastige, driftige mannetje naar diens privé-kantoor, waar een wanorde heerschte. alsof alles expres overhoop was gehaald. Met een korte beweging bood haar patroon haar een stoel bij het schrijfbureau aan, nam toen zelf ook plaats, keek met schuwen blik naar het bleeke gelaat van het meisje en zeide, terwijl zijn hand werktuigelijk eenige voorwerpen op de schrijftafel verplaatste: „Juffrouw Veenhof — dit jaar is voor onze firma zeer ongunstig geweest... mijn compagnon is naar het buitenland vertrokken enne... hm!... en voorloopig zullen we de zaak moeten sluiten... u bent vanaf morgen ontslagen." Nancy schrok, werd doodsbleek en stamelde: „maar waarom zegt u mij dat eerst nu?" De heer Hilten opende een lade van zijn lessenaar, nam er een bankbiljet van honderd gulden uit en zeide: „ziedaar uw maand salaris." De stemming was drukkend benauwd. „In den eersten tijd", ging de patroon voort, „waren wij 5 zeer tevreden over u, maar in de laatste maanden... na den dood van uw moeder, kwamen er nog al eens vergissingen voor..." Nancy stond op! Een gloeiend rood overtoog haar wangen. „Dat u mij zoo... zoo plotseling, zoo op staanden voet ontslag geeft, is toch zeker niet. zooals *t behoort; maar dat u nog zóó iets durft te zeggen om die handelwijze te rechtvaardigen, had ik zeer zeker niet van u verwacht. Ik was stil en teruggetrokken, maar op mijn werk was niets aan te merken!" „Ja, juffrouw... ik heb werkelijk te veel aan mijn hoofd om daarover nu met u in debat te treden, maar geloof me, hoe dat dit ook zij, er is toch niets aan mijn besluit te veranderen." Het kleine mannetje liep met de handen op den rug zenuwachtig door het vertrek en Nancy stond besluiteloos bij de schrijftafel. Ze wist werkelijk niet of ze het geld moest aannemen of niet. Plotseling vestigde de patroon zijn oogjes met een smeekende uitdrukking op haar. legde zijn bevende hand op haar arm en zeide: „Beste kind... wij zitten in groote moeilijkheden, 't spijt mij ook voor u... maar er is niets aan te doen... wilt u een getuigschrift, dan zal ik 't dadelijk vóór u schrijven." Nancy kon niets zeggen en knikte toestemmend. Wel is waar, had ze iets dergelijks wel verwacht, maar zoo spoedig reeds, neen, dat had ze niet kunnen denken. Wat moest ze nu beginnen? Na eenige oogenblikken gejaagd te hebben zitten schrijven, maakte de heer van Hilten een beweging met de handen, alsof hij blijde was, dat ook deze zaak haar beslag weer had gekregen en zeide, terwijl hij opstond: „Ziedaar, lees maar 's, daarmede zult ge wel tevreden zijn en ook wel weer gauw een goede betrekking krijgen!" Zij las het getuigschrift, waarin van Hilten verklaarde, dat ze bijzonder geschikt voor haar werk, ijverig, correct en in alle opzichten flink was... en zij haalde de schouders op 6 en zeide: „U is niet consequent, daareven zeide u, dat ik in den laatsten tijd niet meer voldeed!" „Nu ja, u moet alles niet zoo precies, zoo letterlijk opnemen, juffrouw Veenhof... ik ben ook al wat overspannen... teveel soesah en zorgen... adieu, het beste met u, steek nu uw geld maar in uw zak." Nancy begreep, dat er niets meer aan te doen was, en gevoelde zich te veel van streek om nog langer te blijven praten. Zij nam afscheid, ging naar het andere kantoor, nam hoed en mantel uit de kast en bleef nog eenige oogenblikken in gedachten verzonken staan. Toen ging ze heen, sloot bedaard de deur achter zich, liep schoorvoetend de lange marmeren gang door en... stond op straat. Zoo trouw en zorgvuldig mogelijk had ze haar plichten vervuld en de belangen der firma naar haar beste weten behartigd! En nu zoo ineens ontslagen!... Wat moest ze doen! Zwaarder dan ooit drukte haar nu het gevoel, dat zij geen eigen thuis had, dat de troostende stem van haar lieve moeder, die als een goede vriendin voor haar was geweest, sinds vier maanden was verstomd. Haar moeder was op jeugdigen leeftijd met een tooneelspeler van zeer middelmatig talent getrouwd, die er later met een zangeres van door was gegaan, zonder haar iets achter te laten, waarvan zij kon leven. Zij had toen echtscheiding aangevraagd en gekregen. Nancy was elf jaar, toen dat gebeurde. Haar moeder was van adel, een Heelst van Herkema en de trotsche familie had haar dat huwelijk beneden haar stand nooit vergeven. Zich te verslingeren aan een derderangs artiest... 't was te erg, een schande, een groote schande voor haar naam. De grootouders van Nancy waren jong gestorven, waardoor haar dochter bij een onderwijzer in huis was gekomen van waaruit zij met Felix van Veenhof, den acteur, was gehuwd. Na de echtscheiding hadden moeder en dochter een 7 tamelijk kommervol bestaan geleid, maar toch had het kind van haar jeugd genoten. Familieleden van haar moeder, die ze nooit gezienhad. bekostigden haar opvoeding en schonken haar moeder een kleine maandelijksche toelage, op voorwaarde, dat zij niet zou probeeren om persoonlijk met hen in aanraking te komen en mevrouw Veenhof, die op dit punt niet veel eergevoel had, vond die verhouding goed, al was 't geld dan ook niet voldoende om er van te leven, zooals zij dat gaarne zou hebben gedaan. Zij behoorde echter tot dat soort menschen. die onbezorgd met een vroolijk gezicht rondloopen, ook al hebben zij geen cent meer over en al zitten zij tot over de ooren toe in geldzorgen. En wonderlijke speling der natuur... Nancy was geheel anders van karakter, 't Was of zij de lichtzinnige moeder opvoedde, inplaats de moeder het kind. Op school deed ze haar uiterste best, omdat ze wist, dat de familie altijd informeerde bij het hoofd der school, hoe het nichtje voor wie het school-, geld betaald werd, leerde en doodsbenauwd, dat ze, wanneer ze geen schitterend rapport haalde, van school af moest, zorgde zij er voor, dat van haar altijd het beste getuigenis kon worden afgelegd. Een studiehoofd had ze niet, ze leerde goed. daarmede was alles gezegd. Ze doorliep de H.B.S., drie-jarige cursus, en kwam daarna op n kantoor bij een uitgeversfirma. Ze was er van haar zestiende tot haar zeventiende jaar geweest, daarna werd haar moeder sukkelend en moest Nancy een vol jaar thuis blijven. Moeder hoestte en kuchte, maar lachte zorgeloos en zei, dat het wel weer gauw over zou gaan... En werkelijk scheen haar moeder weer beter te worden, zoodat Nans opnieuw een betrekking zocht. Toen ze achttien jaar oud was, kwam ze bij van Hilten. Op 'n dag van kantoor thuis komend, vond ze haar moeder met hooge koorts te bed; de geneesheer -constateerde „longontsteking" Haar reeds zwakke borst kon deze ziekte niet doorstaan en na eenige dagen overleed ze. Nancy was zoo bedroefd, zoo rampzalig van smart, dat ze niet wist. wat ze moest beginnen 8 en aan een dame, die wel eens bij haar moeder op bezoek kwam, alles moest overlaten. Ze was tot niets in staat... De familie kreeg tijding van haar moeders dood. En ze waren gekomen: Jonkheer Heelst van Herkema, haar voogd en nog een neef, griffier van de rechtbank, die de laatste eer aan hun nicht bewezen. Jonkheer Heelst van Herkema sprak deftig-afgemeten met het nichtje, in rouwkleederen en met doodsbleek gezichtje, waar droefgeestig de donkere oogen in uitkwamen. Toen hij haar vroeg, wat nu haar plannen waren, had ze hem aangestaard en de schouders opgetrokken; hij had gesproken over twee tantes van haar moeder, de freules Heelst van Herkema. die bij Den Bosch op een landgoed woonden. Dezen hadden er zich namelijk zoon beetje over uitgelaten, dat ze 't achternichtje wel als gezelschapsdame bij zich wilden nemen... „Tante Annette en tante Josiene?" had ze gevraagd, „o neen. laat me daar als 't u blieft niet heengaan..." Jhr. Heelst van Herkema had verwonderd opgekeken en vond Nancy zeer onsympathiek, ze had bepaald een eigenzinnig karakter!... „Ze wilden moeder nooit bijstaan, ook niet toen ze zoo ziek was...! zeide ze vermoeid. „Tja... 't was ook hoogst onaangenaam voor de familie, dat huwelijk, die mésalliance van je moeder indertijd...' „Moeder hield van haar man... „Dat kan wel zoo zijn m'n kind, maar onze familie is, zeer op haar naam gesteld, men moet allen aanstoot voor de buitenwereld vermijden!" Ze haalde weer de schouders op... maar zweeg. Zij wist wel, hoe min heel haar familie over haar moeder had gesproken. Ze wist, dat er wel meer familie-schandalen hadden plaats gehad, maar allés was bedekt en geheim gehouden en in den doofpot gestopt... Haar familie was één zelfzuchtige trotsche Wiek. menschen zonder hart en zonder zieleadel... 9 Ach ze hadden haar arme moeder zoo gegriefd... ze had brieven gelezen, vol beleedigingen alleen omdat haar moeder een man beneden haar stand had getrouwd. O, ellendig was het, dat moeder later het hoofd moest buigen, dat ze triomfeerden... „Zie je wel? Nu is onze voorspelling tóch uitgekomen... die man heeft haar onder die omstandigheden laten zitten!" Nancy had onder die omstandigheden reeds jong heel wat levenswijsheid opgedaan en met veel onrecht kennis gemaakt. Na over en weer praten had zij haar oom gezegd, dat ze op het kantoor bleef en dat de familie haar niet behoefde te steunen, ze verdiende haar brood! En nu had zij onverwachts haar ontslag gekregen en stond zij hulpeloos, geheel alleen. In diep nadenken verzonken lièp zij bijna zonder te weten, waar zij precies was, langs de Keizersgracht. Er hing een fijne najaarsnevel, het groen-goore water in de gracht was rimpelloos... Nancy huiverde en liep sneller door. Na den dood van hare moeder woonde ze op een kamer bij een oude naaister, die haar moeder reeds had gekend, toen ze pas getrouwd was. Het was 'n vriendelijke, goedhartige, tevreden ziel met een appelfrisch gezichtje; achter de brilleglazen glansden vriendelijke, grijze oogjes. Hoewel deze reeds vele jaren op een klein bovenhuis in een achter-af-buurt een sober bestaan leidde, bleef ze toch de juffrouw van „goede kom-af", zooals de buren zeiden. Ze bemoeide zich met niemand uit de straat, deed al de huishoudelijke bezigheden zelf en was zeer netjes. Bij deze bejaarde vrouw dan had Nancy, na haar moeders dood een kamer gehuurd, er eenige meubels van haar moeder geplaatst en de rest verkocht. Ze stak nu den huissleutel in 't slot en opende de deur. De avondschemering was reeds gevallen; toen ze haar kamerdeur opende zag ze slechts vaag de om- 10 trekken der meubels; tastte langs den muur en draaide het electrisch licht op. Met haar hoed en mantel nog om, schoof ze de gordijnen voor de twee vensters en keek met eenige voldoening rond, alles zag er warm en gezellig uit. Ze ging aan de kleine tafel zitten, die reeds gedekt was, schoof het bord opzijde en speelde met den messenlegger, dien ze op haar vingers het balanceeren. Met 'n snik, dien ze tevergeefs trachtte terug te dringen, ontdeed ze zich van hoed en mantel en keek in den spiegel. Haar fluweel-bruine oogen waren omkranst door donkere kringen, haar mat-witte teint was bleek en 't donkere haar dik en eenvoudig opgemaakt. Haar mond was klein en met haar eenigszins gebogen neusje en donker haar geleek zij op een jodinnetje, hoewel ze het niet was. Ze was niet groot en fijn gebouwd, en zag er ouder uit dan ze werkelijk was. vooral na haar moeders dood. daar ze zich dat verlies begrijpelijkerwijze ontzettend had aangetrokken. O... die behandeling op dat kantoor! Ze hadden het haar vooruit moeten zeggen, ruim een jaar had ze daar toch dag in dag uit gezeten. En dat van Oeveren en Muller, die bij haar op 't kantoor zaten, ook zoo maar een twee drie op straat waren gezet... 't was fraai! Muller had reeds lang voorspeld, dat er iets dreigde; dom van hem om dan niet eerder weg te gaan. Ze had hen niet meer gezien. Een tikje op de deur deed haar uit haar overpeinzingen opschrikken. De oude naaister, juffrouw Lintveld, stak haar hoofd om 't hoekje van de deur. „Heere... ik dacht zoo. waar zou ze blijven! Al over zessen, ik ben altijd zoo bang voor 'n ongeluk, tegeswoordig met al die auto's en fietsen..." Nancy lachte even. „Geen nood, juffrouw... ik kom er wel tusschen door hoor en vandaag heb ik geloopen, m'n fietsband is stuk!" „Ik zal maar gauw 't eten brengen... je zal wel trek heb- 11 ben hè? Ik heb je lievelingskostje toe, gebakken... flensjes... nou?" Nans knikte tegen 't vriendelijke "vrouwtje, dat als 'n goed grootje voor haar zorgde. Juffrouw Lintveld, de oude naaister, behandelde Nancy, alsof ze nog steeds een kind was. Op stille avonden, als Nancy bij haar zat in de ouderwetsche, maar gezellige kamer, dan vertelde ze dikwijls over Nancy's gestorven moeder en het 'deed de dochter goed om de vertrouwelijke stem van de oude naaister te hoor en over het vroolijke en toch zoo gevoelige karakter van haar moeder. Eens zei 't menschje: „Kind... je hebt zoo iets droefs in je gezichtje... je lijkt niets op je moedertje, zij zong en lachte altijd... al hinderden haar soms veel zorgen... wel gelukkig zoo te kunnen zijn!" Eenige oogenblikken later zat Nancy aan den eenvoudig maar goed klaargemaakten disch, maar had geen eetlust; ze voelde zich te zenuwachtig; neen, hoe smakelijk alles ook was klaargemaakt, ze had geen trek. Juffrouw Lintveld bracht de flensjes, nóg dampend en geurig, maar in de zachte vriendelijke oogen werd verwondering zichtbaar. „Maar heb je nou niets gegeten... 't is toch zulk lekker eten... scheelt er wat aan?" En toen, verontwaardigd, zenuwachtig, vertelde Nancy de behandeling op het kantoor ondergaan en begon te schreien en geleek in haar rouwjurk een toonbeeld van droefheid. Zwaar hing de stilte in de kamer. De oude vrouw schudde het hoofd, sloeg haar arm om Nancy heen en zei troostend: „Maar beste kind, daarover moet je je niet zoo van streek maken, je krijgt wel gauw 'n andere betrekking hoor je bent zoo flink... foei, 't is 'n schande om je zoo onvoorbereid op te zeggen... En je'zit hier toch nog goed bij me, al woon ik maar eenvoudig... nee... nee, dat komt best in orde, geloof me gerust... eet nou alsteblieft de flensjes!" 12 De troostende stem van juffrouw Lintveld kalmeerde haar toch eenigszins... Nancy Veenhof had nog steeds geen betrekking. Hoe ze ook de couranten nakeek, en hoeveel brieven ze ook schreef, ze ontving geen antwoord, of men bood te weinig salaris, of men vond haar te jong... altijd was er iets. Ze zat 's avonds meestal op haar kamer, het naaikistje, dat van haar moeder Was geweest voor .zich en werkte ijverig aan ondergoed, dat ze verstellen moest, waarvoor zij in de dagen op kantoor geen tijd had gehad of 's avonds meestal te moe was. Juffrouw Lintveld vond den tegenwoordigen tijd heelemaal verkeerd voor vrouwen en meisjes, had ze hoofdschuddend gezegd, ze verwaarloosden haar goed en werkten als mannen. Soms kwam Lien Bierensma, een vriendin van Nancy, een vroolijk jong kind, uit 'n groot gezin, dat altijd over zich zelve en haar eigen belangen sprak, haar bezoeken. Lien, mooi als 'n bloem, met een rozig gezichtje, omlijst door blond, krullend haar, lachte altijd; "de violet-kleurige oogen straalden en haar elegant, soepel figuurtje scheen langs den weg te dansen. Zij vormde een scherp contrast met Nancy, wier aristocratische afkomst van moeders zijde haar onbewust het hoofd in trotsche houding deed dragen en soms in haar een fel verlangen wakker riep, naar een leven, zooals de Heelst van Herkema's toekwam, en waarvan haar gestorven moeder haar uit haar jonge meisjesleven vaak had verteld, ofschoon deze toch de weelde van een rijk salon opgegeven had voor 'n klein primitief huisje met den acteur zonder talent en naam. O, hoe had moeder zoo'n huwelijk kunnen sluiten? Ze had zeker heel veel van dien man gehouden, die haar later slecht behandeld en haar geld had opgemaakt... Neen, nooit zou zij, Nancy, zoo'n dom, ondoordacht huwelijk doen! En wetende, dat haar familie gefortuneerd en van adel was, morde zij soms tegen het lot, dat ze klein burgerlijk woonde 13 bij de wei-goedhartige, maar bourgeoise juffrouw Lintveld, hoewel ze toch haar vrijheid niet wilde verkoopen om bij haar familie genadebrood te eten. Ze had een oprecht karakter, was hoogst gevoelig, maar ook koppig en eigenzinnig en schonk nooit te gauw haar vertrouwen. Voor hen, die zij niet Jijden mocht, bleef haar hart onvoorwaardelijk gesloten. Lien Bierensma was 'n kind uit 'n gezin met vijf zoons van wien zij de eenige zuster was. Hoe geheel anders was haar leven! Haar vader, een stil man, leefde voor zijn gezin en voor zijn werk; hij was sinds jaren boekhouder op een groot handelskantoor en zijn vijf jongens bezorgden hem heel wat hoofdbrekens. De jongste was acht jaar oud; twee bezochten de H.B.S. en twee studeerden te Leiden, financieel gesteund door een oom, want de familie Bierensma bezat geen fortuin. Lien bleef thuis bij haar ouders. Ze speelde piano, had *n lief sopraantje en kweelde als 'n vogel heel den dag haar levensblijheid uit. Deze kwam op een goeden avond bij Nancy. „Maar Nans, waar zit je toch, wij zien elkander nooit meer... moeder vraagt ook steeds naar je... je bent toch niet ziek?" Nans zat met treurig gezichtje; de armen op de tafel gesteund voor zich te staren. Ze was dien middag naar twee kantoren geweest, maar weer vond men haar te jong... Moe van den langen dag, zat ze daar, hopeloos en moedeloos gestemd. De oude naaister was op bezoek bij een nicht en zij zat daar zoo zielig, vond Lien, zoo alleen met dat theeservies voor zich en in die zwarte jurk... zoo somber... dat zij medelijden met haar kreeg. Zij deed opnieuw het verhaal van haar ontslag bij van Hinten aan Lien, die driftig opsprong en geërgerd uitriep: „Ben je nou mal, Nans, ga er heen, ze zullen je een maand extra salaris uitkeeren, ik wil wel met je medegaan hoor!" Nancy schudde het hoofd. „Och, neen. dat behoeft niet... *t is voorbij; ik ben er nog geweest, maar 't kantoor was gesloten." f4 „Kom dan 'n poosje bij ons?" noodigde Lien hartelijk uit en toen: „Wat ben je toch een flauw schaap om 200 uit je eigen niet eens te komen aanwaaien. Mademoiselle móet eerst officieel geïnviteerd'worden...!" En Lien begon over een partijtje, waar ze geweest was en over pracht-films en opervlakkig als ze was, vergat ze dadelijk het leed van Nans. Even werd haar vroolijk gebabbel gestoord door een nijdig belletje... „Juffrouw Lintveld?" vroeg Lien opstaande en haar mantel vastknoopend, „dan ga ik weg, 't is mijn tijd!" „Och nee... de post... wacht nog even!" zeide Nancy. In koortsachtige spanning holde ze de trap af; mogelijk een antwoord op een van haar talrijke sollicitaties, dacht ze blij. Ze haalde een brief uit de bus en zag op het groote roomkleurige couvert haar adres staan. Van neef Heelst van Herkema, haar voogd, wat zou die nu te schrijven hebben, dacht ze verwonderd. Lien keek haar nieuwsgierig aan, toen ze de kamer weer binnentrad. „Goed nieuws... voor jou?" informeerde ze, weer plaats nemend, haar fonkel-oogen op Nans gericht. „Ik weet niet... van mijn voogd... mag 'k even lezen?" Ze ritste 't couvert open en haar oogen werden groot en drukten onder het lezen meer en meer verbazing uit. ' „Stel je zoo iets voor... de familie wil niet, dat ik langer naar een kantoor uitkijk... mijn voogd schrijft, dat ik bij de twee oud-tantes, de freules Heelst van Herkema moet komen om kennis te maken. Ik heb ze nooit gezien... 't moeten lastige, trotsche dames zijn, niet meer jong natuurlijk... moeder hield niets van ze... ach... ze schreven zulke koude, harde brieven, toen moeder trouwde... ik wil er niet heen... moeder het mij die brieven eens lezen... ongevoelige menschen..." „Maar als je voogd het zegt! Je bent pas achttien. Nans... ik ben meerderjarig, een-en-twintig... maar enfin, we kunnen niet van leeftijd ruilen hè?" „Ik wil er niet heen!" zeide ze driftig. „Tc Zou toch wel 15 eens willen zien of ze mij kunnen dwingen; ik zal toch wel een betrekking krijgen, Lien!" Ze was zeer gejaagd. In haar verbeelding zag ze het oude huis der freules, opgepropt met antieke meubels, zooals haar moeder wel eens verteld had. 't Moest er 'n klein museum gelijken met de ouderwetsche familieportretten, en in haar overdrijving zag ze de tantes al in middeleeuwsche kleederdracht en zij, onder haar invloed, zou niets te zeggen hebben, haar vrijheid zou voor goed weg zijn „Maar Nans, 't is eigenlijk 'n buitenkansje", vond Lien, die plotseling tegen eenvoudige Nans op zag, nu ze wist van welke familie zij was. Dat Nans daar nooit iets van verteld had! Die Nans was 'toch 'n vreemd type! „Een buitenkansje? Bij die twee oude, saaie tantes te moeten wonen en leven... 't is ontzettend! Ze moeten overdreven conservatief wezen!" Ze las weer den brief over, de groote en gelijke letters van haar voogd stonden daar als een bevel, waaraan zij niet zou kunnen ontkomen „Gunst Nans. als Johan, mijn vreemdsoortige broer, nu hoort, dat je van zoo'n voorname „kom-af" bent, dan zal hij je negeeren! Die gekke jongen heeft socialistische begrippen en ijvert vol vuur voor het recht der arbeiders... och, dan slaat zijn liefde voor jou bepaald op 'n ander over..." „Schei toch uit Lien, je praat den grootsten onzin, ik heb nooit gemerkt, dat Johan... „Ta... ta... ta... je bleeke wangen worden rood! Neen kind, mijn broer is 'n flink, fier jongmensch met een nobel karakter, maar hij is op 't oogenblik in een opgewonden toestand geloof ik" Lien stond van haar stoel op „Nu ga ik heusch, moeder zal niet weten, waar ik blijf... Nu, Nans, waai eens gauw aan om ons te vertellen, wanneer je naar je kasteel vertrekt!** „Kasteel? De tantes wonen in 'n landhuis, heel gewoon, geloof ik... dag Lien, doe je de groeten aan je moeder?" 16 „Ja hoor... da-ag..." En Nancy bleef weer alleen Nancy jong kind, dat nog onder voogdijschap stond, had niet veel in te brengen tegen den wensch van haar voogd... ze moest naar de tantes! Zij had geschreid tegen juffrouw Lintveld, die haar goedig trachtte te troosten Wie weet. hoe goed 't lieve kind 't zou krijgen, 't was zeker haar bestemming, had de juffrouw gezegd tegen haar familieleden, al kneep Nancy in boosheid en drift de brieven der tantes, die haar nu zelf schreven, in haar handen tot proppen, gelijk vodjes... ze ging naar Boschhove, het oude huis der freules Heelst' van Herkema. Den morgen van haar vertrek kwam juffrouw Lintveld met roodbeschreide oogen in de kamer van Nancy „En als je 't daar soms niet uit kan houden bij die deftige familie van je en ze willen je soms niet hebben... dan is hier je thuis hoor, al is 't maar eenvoudig!" Nancy knikte, ze kon niet spreken en keek overal rond of ze ook iets vergeten had. Ze voelde zich zoo óp, van al de emoties der laatste weken, dat ze op 'n stoel neerviel en voor zich uit bleef staren. Juffrouw Lintveld keek bezorgd. Nans zag zoo bleek en moe Hier kind, blijf maar even zitten, zoo... ik zal het kleine valiesje wel dichtmaken... is alles nu ingepakt?" Nans knikte. Ze wilde zich niet langer aan haar droefheid overgeven. Ze was toch altijd flink geweest, dacht ze. Ze wreef met haar zakdoek langs de oogen. Het beklag van de oude naaister, hoe hartelijk ook gemeende, begon haar te vervelen, zij duldde plotseling dat medelijden niet. Waarvoor? Ze zou 't misschien gezellig krijgen in de omgeving, die haar paste. De burgerlijke straat, het bekrompen leven hier te Amsterdam meegemaakt, vooral in de laatste weken, was toch niet alles, dacht ze weer en de oude naaister ontving de hartelijkheid niet terug van Nancy, die zij haar schonk. Het 17 trotsche bloed der Heelst van Herkema's scheen in haar te ontwaken, onbewust, maar het goedige menschje hield te veel van Nancy en analyseerde geen gemoedstoestanden. Maar toen eindelijk het uur van afscheidnemen sloeg, was ze weer de eenvoudige Nans, zij sloeg haar armen om den hals van de oude juffrouw en had nu toch graag in „die burgerlijke omgeving" willen blijven. Ze ging alleen naar het station, want juffrouw Lintveld had wegens 'n rheumatische aandoening in 't rechterbeen, huisarrest en kon bijna niet loopen. Nancy zou nooit dien langen rit in den trein vergeten. Zij was plotseling zoo angstig geworden om naar die vreemde omgeving te gaan en o, als ze dacht, hoe meedoogenloos hard heel haar familie haar moeder had uitgesloten, alleen om dat huwelijk beneden haar stand... dan voelde ze felle haat in zich opgloeien en nam ze zich voor vijandig tegenover die twee oude freules te staan. Zij hadden absoluut geëischt, dat ze als gezelschapsdame kwam... welnu... vrijwillig ging ze immers niet... ze hadden van haar dan ook geen gehuichelde vriendelijkheid te verwachten. Eindelijk was het doel van haar reis bereikt. Het was een dorp ver in Noord-Brabant, in een streek, waar Nancy nog nooit was geweest. Ze had nog niet veel gezien in haar jonge leven en keek met haar groote, donkere oogen rond, toen ze uit den trein steeg, alsof ze een wonderland voor zich zag. Het had dien winter voor het eerst gesneeuwd. Bij de halte, er was geen station, warën boomen, struiken en heesters overdekt door een rein-wit sneeuwkleed, als luchtig daarover heengeworpen. De daken der boerenwoningen glinsterden in de zon. en twee kraaien staken vreemd-zwart af tegen al dat wit op de takken der boomen. Maar het stille winterlandschap boeide haar maar even. Dadelijk keerde ze tot de werkelijkheid terug. Dwarrelende vlokken bedekten haar zwarten, eehvoudigen mantel en bleven even hangen, als glinsterende sterretjes op haar zwarte 18 haardos, die van onder het kleine, astrakan mutsje uitbolde. Ze zag alleen den stationschef, die haar even aangaapte en twee boeren, die met haar uit den trein waren gekomen, en keek hulpeloos rond of er niemand was om haar af te halen. Toen zag ze een klein juffertje op haar afkomen met een ouden tuinhoed scheef op 't grijze haartoetje en 'n grijs» wollen cape en dito rok aan. Ze droeg een parapluie en zwaaide daarmede om Nancy's aandacht te trekken. De stationschef salueerde beleefd en Nancy bleef bij 't hek staan, begrijpende, dat dit iemand was door de freules, haar tantes, gestuurd om het nichtje van den trein te halen. „Ben je Nancy Lucie van Veenhof, meisje?" vroeg 't zon» derlinge juffertje op haar toetredend. „Ja... juffrouw..." „Zoo... nu je treft echt slecht winterweer, ik ben freule Annette Heelst van Herkema, de jongste der tantes... ons rijtuig staat te wachten. Nancy was té verbaasd om iets te kunnen zeggen. Ze had zich die freules Heelst van Herkema voorgesteld als tweeslanke aristocratische dames op leeftijd, gedistingeerd in kleeding en houding, de grijze hoofden fonkelend van zwart: git. Waarom zij ze zich juist zoo had voorgesteld, begreep zij zelve niet... enfin de andere tante kwam mogelijk het beeld harer fantasie meer nabij, dacht ze. Voor het houten gebouwtje wachtte de equipage der freules. De koetsier, een jonge boer met 'n onnoozel gebruind gezicht en 'n hooge zijden pet op, maakte een buiging voor Nancy, alsof zij een prinses was. Als ze niet zoo bedroefd en zenuwachtig was geweest, zou ze gelachen hebben geschaterd om heel haar mislukte fantasie. De equipage bestond uit een geel-geverfd tentwagentje, waarvoor een magere hit was gespannen. Nancy wilde haar tante steunen bij 't instijgen, maar freule Annette schudde het hoofd. „Dank-je kind, ik ben goddank nog lenig voor m'n twee-en-zeventig jaren..." 19 Op de beige-trijpen kussens zat Nancy naast haar tante. De raampjes waren gesloten, maar de wind gierde er tegen aan; en over den weg, begrensd door weilanden, eenzaam en verlaten, dwarrelden de sneeuwvlokken wild in 't rond. „Hoe was je reis, meisje? Tante Josiene is thuis gebleven, ze sukkelt aan een hardnekkige verkoudheid, haar eigen schuld, want zij loopt in een katoenen peignoir, al vriest het, dat 't kraakt... jij lijkt niets op je moeder... ze was blond en jij bent zwart als 'n raaf... Kijk, dat is de kerk... neen... daar rechts, we hebben pas 'n nieuwen predikant, jong en heel modern en daar dweep ik volstrekt niet mede. En daar is Boschhove. Tante Josiene staat al voor 't venster!"... Nancy keek rond. Het groote ouderwetsche landhuis maakte volstrekt niet den indruk van „een kasteel". De tuin vóór het huis was groot en omgeven door een zwart-ijzeren hek. Voor een der boogvensters stond de kleine figuur van tante Josiene; ze wuifde met de handen en tikte tegen de ruiten. „Mijn zuster lijkt wel mal," zei freule Annette, 't hoofd schuddend, dat de oude tuinhoed heen en weer wiegelde, ze is zóó blij, dat je komt... of ze je kent...!" „Als ik. tante dan maar niet tegenval!" antwoordde Nancy bedrukt. De hooge boomen belemmerden nu eenigszins het uitzicht op het huis. Het rijtuig reed een oprijlaan in en 't paard stond stil. De breede groengelakte voordeur werd geopend en een boerenmeisje met blauw-roode wangen en geel-stroo-haar gaapte met haar staai-blauwe knikkeroogen Nancy aan. Dadelijk verscheen nu ook de kleine zeer corpulente figuur van freule Josiene aan de deur. Om haar hoofd had ze een kanariegeel-kleurige doek gedrapeerd als beschutting tegen den tocht. Tante Annette was geen beauté, maar tante Josiene! Nancy keek haar verbaasd aan. Ze was bleek-grauw van teint, had een grooten neus en oogen, die groen-blauwig door de brilleglazen gluurden. Haar mond was eenigszins scheef getrokken, overgehouden uit een zenuwziekte en baar kin 20 spichtig-scherp en zij droeg een bruin wollen jumper op een zwarten rok. Tante Josiene was heel bewegelijk en trok Nancy met veel zenuwachtige drukte aan haar armen de vestibule in. „Zoo... ben jij nu Nans...? Kom gauw binnen. Jaantje, sluit de deur toch... ik sterf nog van den tocht!" Nancy bleef stokstijf in de vestibule staan, onttrok zich schuw aan de omhèlzing van tante Josiene en keek naar de platen uit de Bijbelsche geschiedenis, die de hal versierden. Ze wist, dat de tantes héél christelijk waren en vond 't vreemd, dat ze indertijd zulke fel-nijdige, beleedigende brieven aan haar moeder hadden kunnen schrijven. Maar lang dacht ze tier niet over na. Ze volgde de beide tantes in de kamer; een laag somber vertrek met uitzicht op een stillen dorpsweg. De meubels waren kostbaar antiek; de wand hing vol familieportretten uit de vorige eeuw. Boven de gebeeldhouwde schouw, hing de copie van een schilderstuk van Hondecoeter, pauwen, eenden en ganzen in 'n grasveld. Maar dit alles zag Nancy zeer vluchtig, want tante Annette verzocht haar om maar dadelijk naar haar kamer te gaan; Jaantje zou haar den weg wel wijzen. „Laat 't kind in 't kleedkamertje haar goed maar afleggen!" zeide freule Josiene. Maar haar zuster schudde heftig en op gedecideerde wijze het hoofd. „Weineen, ze moet zich toch wat verfrisschen na zoo'n reis... Nancy om vier uur drinken wij thee in deze kamer, 't is nu half vier meisje, dus ga je koffer maar uitpakken..." Nancy volgde de nieuwsgierig kijkende gedienstige, die haar valiesje droeg, de trap op. Zij had zich voorgesteld, dat een deftig-dikke, oude livrei-bediende haar nederig buigend haar kamers zou wijzen. Het huis was groot en ongezellig; boven op het breede portaal scheen een ijskoude luchtstroom over Nans heen te waaien. Zij huiverde in haar dunnen najaarsmantel. „Da's de juffer d'r kamer!" zeide Jaantje, met 'n, stofdoek nog wat denkbeeldige stofjes wegvegend, want zelfs het 21 woord stof werd in dit huis niet geduld. Tante Josiene, zeer hygiënisch aangelegd, doodsbenauwd voor bacteriën, liet haar groen-blauwe scherpe oogjes overal gaan. Nancy keek rond. De roode, gebarsten rechterhand van Jaantje trok de donkerroode overgordijnen opzijde, waarop de dienstbode naar buiten wees en zei: „Dat is 't huus van mien grootje, dat ziet u hier net!" Nans keek en knikte. Ze was blij, toen Jaantje verdween, ze zonk op 'n stoel neer en keek door de ongezellige ijskille kamer. Alle hoop en verwachting in haar jonge hart stierven als lentebloemen bij te kil weer. Zoo, neen, zoo allerakeligst had zij zich dit alles niet voorgesteld. En moest ze hier nu haar jonge leven begraven bij deze twee vreemdsoortige freules in dat kleine dorp' Ze huiverde van koude. Met vingers, blauw en stijf, begon ze haar kpffer uit te pakken. Ze keek rond, 't werd reeds donker en ze wilde het electrische licht opdraaien, dat er niet was; op 'n tafeltje zag ze een petroleumlamp staan met wit porceleinen ballon en een luciferstandaardje daarnaast en er was een papiertje bij geschreven: „Nancy, wanneer je de lamp aansteekt, doe dat dan voorzichtig en draai de pit niet te hoog op. Je tante Josiene!" Ze glimlachte en schudde 't hoofd over zooveel onzin. „Hoe houd ik het hier uit, in zoo'n antieke omgeving!" fluisterde ze bang. In een mahoniehouten linnenkast, breed en hoog, borg ze haastig haar linnengoed, de andere kleeren liet ze voorloopig maar in den koffer; ze was te moe en te koud, verkleumd bijna. Waarom hadden ze de kamer niet verwarmd, daar stond toch "n wit-porceleinen vulkachel, dacht zij en een heimwee greep haar aan, zoo heftig, dat ze met moeite haar snikken bedwong. De kamer, de gezellige verwarmde kamer, bij de oude naaister zag ze weer voor zich. Neen, nu zou ze niet meer durven neerzien op „het bourgeoise milieu", nu zou ze alles willen geven, wat ze bezat, wanneer ze maar weer daar mocht zijn! Ze stampte even met de voeten, ze schenen ongevoelig. 22 ver-ijsd van de koude. Ze trok de vochtige rijglaarsjes uit en deed coquette zwart-fluweelen pantoffeltjes aan. met zwartzijden strikjes, viel neer in den zwart trijpen fauteuil bij het venster en keek rond. Neen, haar aardige snuisterijen, die ze van haar kamer had medegebracht, zouden hier niet uitkomen, ze zou alles maar ingepakt laten. En de twee mooie etsen van Bauer zou zé niet tegen het vochtig-uitgeslagen behangsel durven hangen, ze zouden bederven... Ze moest voortmaken. Ze wiesch haar handen aan de groote twee-persoonswaschtafel en kamde voor het verweerde, groen uitgeslagen spiegelglas haar zwart, dik haar uit. In haar witte, dunne, geborduurde combination huiverde ze van kou, en toch was haar anders bleek gelaat nu brandend warm en gloeiden haar wangen. Ze trok een eenvoudige grijsfluweelen japon aan, ruimde hier en daar nog wat op en daalde met gewilde kalmte de trap weer af. Met kloppend hart trad ze de kamer in, die haar warm gezellig ontving. Voor de hooge vensters waren de overgordijnen van groen pluche dichtgeschoven, het gaslicht was ontstoken, in den haard brandden de berkenblokken met rood-blauwen gloed en naast een ouderwetsche sofa stond een theetafel met zwaar-zilveren theeservies en lange lijzen. De freules zaten aan tafel te haken aan een sprei. Toen Nancy binnentrad, schoot er een zwarte hond van geen bepaald ras kwaad-brommend op haar af, die echter terstond door de waarschuwingen en lieve woordjes der dames tot kalmte werd gebracht, waarop Nancy hem trachtte te aaien. Het dier begon haar nu te besnuffelen en het scheen wel, dat zij geen ongunstigen indruk op hem maakte, althans hij kwispelde, en ging weer in zijn mand liggen, van waaruit hij zijn oogen scherp op het nieuwe huisgenootje hield gevestigd. „Doe nu maar dadelijk, alsof je thuis bent!" zeide tante Josiene, „en laat ons nu ineens maar eens zien of je de honneurs van de theetafel goed waarneemt; mijn zuster gebruikt 23 twee schepjes suiker en geen melk en ik drink thee met één schepje suiker en heel veel melk en Pluto krijgt dat blauwsteenen schoteltje met thee en melk zonder suiker en jij drinkt de thee, zooals je dat gewoon bent; voorzichtig met de kostbare, lange lijzen, meisje, die theekoppen zijn nog van onze overgrootmoeder, gravin Lindenhoff Heelst van Herkema. De koekjes staan in die kast." Na deze belangrijke mededeelingen, begon Nancy met bevende handen de thee in te schenken. Ze plaatste de kopjes voorzichtig op een zilveren blaadje en liep langzaam de groote kamer door, de oogen strak gericht op het kostbare porcelein, dat zachtjes rinkelde. „Ik hoop, dat de thee u zal smaken!" zeide ze beleefd. „Apenkop! Leelijke apenkop!" werd er eensklaps krijschend geroepen. Nancy schrok en stond met groote oogen en open mond te kijken, wel begrijpend, dat de twee freules haar zulke malle woorden niet zouden toevoegen. „Zal je zwijgen, ondeugend beest... Lorre, stil, silence... ach, dat heeft Piet, onze tuinmansjongen hem geleerd; met hét warme weer stond de kooi onder de waranda. Nans, liefje, let er maar niet op, je lijkt gelukkig niets op 'n apenkop Nu pas ontdekte zij in een hoek, bij het venster een kooi, waarin een rood en grijs gevederde papegaai op 'n ring heen en weer zat te schommelen; de zwarte kraaloogjes keken haar scherp-valsch aan. Ze lachte en ging naar de kooi, „Dank je wel, lorre, voor je vriendelijke begroeting." „Geef 't beest maar 'n stukje vijg, Nans, daar uit dat trommeltje!" zeide freule Annette. Maar toen zij dit deed, trachtte het nijdige dier haar in de vingers te bijten. Na dit incident zette Nancy zich ook op een haar aangewezen stoeltje bij den haard neer. Tante Annette dutte half in door de warmtè, maar freule josiene gaf haar zuster een duwtje in den rug. „Annette... 24 kom alsjeblieft tot je zelve... Zie je Nans, mijn zuster is den heelen dag te druk bezig en als ze dan tot rust komt, slaapt ze dadelijk in... ze werkt in den tuin en heeft vandaag daarenboven tweehonderd appels in den provisiekelder geborgen; ze stopt, maast, verstelt, loopt naar zieken en geeft les in handwerken en houdt er ook nog 'n zondagsschool op na... Daarom zal 't een heel gemak zijn, dat je gekomen bent, meisje, je ziet er wel niet sterk uit, maar je hebt misschien nooit genoeg te eten gehad en je hebt een tobberig bestaan achter den rug, zei neef Heelst van Herkema; op 'n kantoor is het ook niet alles... „O, neen, volstrekt niet tante... ik had het werkelijk best bij juffrouw Lintveld; zij was lief en hartelijk; en tegenwoordig werken alle meisjes en vrouwen bijna; neen, mijn leven in Amsterdam was heusch niet hard. Ik ben graag zelfstandig!" „H-è-è-è?" kwam freule Annette, die nu geheel wakker was en verschrikt 't nichtje aanstaarde, „dus met andere woorden: Je bent niet blij, dat wij je geheel tot ons nemen... je verkiest dat dwaze werken op kantoren, zooals de heeren der schepping dat doen... jij, die toch blauw bloed in de aderen hebt... Een banaal burgerlijk leven kies je dus boven het leven, dat wij je aanbieden?" „Je moet weten... stil nu even Annette, je slaat door als 'n nachtegaal bij maneschijn... dat wij, je tantes, niets op hebben met de tegenwoordige moderne toestanden; wij dwepen niet met moderne kunst en wij verafschuwen de moderne litteratuur, waarin men dingen leest, die 't bloed naar eerbare, reine vrouwenwangen doen stijgen. Kijk rond naar onze schilderstukken van oude meesters... kijk eens naar dat vogelleven van Hondecoeter dat is prachtvol, die kleuren van die vogels, dat licht... „Jawel tante, maar in de moderne kunst heeft men ook veel moois, u denkt geloof ik, dat de tijd stil blijft staan, dat alles blijft, zooals het is; maar dat is gelukkig niet zoo, dan 25 zou het er al heel treurig uitzien! Wat moesten vrouwen zonder geld dan beginnen?" „Wij bedoelen, dat meisjes, die voor hun brood moeten zwoegen en aan wie dan plotseling door familieleden een thuis woi n aangeboden, niet dankbaar genoeg kunnen zijn!" zeide tante Josiene scherp. „Wat zeg jij Annette?" „Loop naar je grootje!" riep de papegaai. Nancy trok de donkere wenkbrauwen samen. Zij wilde haar best doen om deze twee dames langzamerhand tot andere inzichten te brengen. Haar zielen waren zoo vastgeroest in tradities en vooroordeelen, als men dat tegenwoordig maar zeldzaam aantrof, dacht Nans, toen zij den kring harer kennissen naging, waar toch ook bejaarde dames toe behoorden, die echter niet zoo onmogelijk conservatief waren en tenminste in vele opzichten met haar tijd medegingen... Nadat er eenige oogenblikken door niemand een woord was gezegd, vroeg Nancy of ze nog eens in zou schenken, wat de beide dames toestemmend beantwoordden. Freule Josiene keek veelbeteekenend hare zuster aan en vond het meisje een hoogst ondankbaar persoontje en zuster Annette dacht met zekeren angst: „We moeten voorzichtig met dat schepseltje zijn; de tegenwoordige jeugd is gewoon ongenietbaar eigenwijs en onbescheiden." Nancy dacht: als Lien in mijn plaats was, zou ze die ouwetjes dadelijk inpakken door allerhartelijkst op te treden en lief te zijn; ze zou ze om haar korte, ingedrongen hals vallen en zeggen: „Wat is t hier prachtig en gezellig!" Maar zij kon niet huichelen, wat in deze maatschappij toch zoo hoog noodig is. Zij voelde en begreep maar al te duidelijk, dat de tantes een vinnigen lust hadden en vooral tante Josiene, om haar klein te krijgen en voor afleiding begon ze wat te vertellen over Amsterdam, waarop de oude freules verhalen deden over haar reizen in Zwitserland, nu bijna veertien jaar geleden. Nu Nancy er was, durfden ze misschien weer op reis te gaan, zoo tegen het voorjaar bijvoorbeeld, tenminste 26 als Nancy niet bang was om alleen te zijn... dan gingen ze naar Nizza. Bij dien naam was 't haar, alsof er iets in haar opsprong van vreugde. Nizza. dat land van zonneschijn en bloemenweelde — maar tante Josiene doofde die vreugde al zeer spoedig. „Zie je Nancy, Jaantje is wel vertrouwd en de tuinman, die ook koetsier is, ook wel... maar 'n eigen familielid in huis is toch alles... Jij zoudt dan op Boschhove blijven..." „O," zei Nancy -gedwee en toen kinderlijk bang: „Maar breken ze hier dan niet in?" „Weineen kind! Daarenboven is er een koord van uit de tuinmanswoning naar ons bed gespannen en als er dieven komen of onrraad is, dan trekken wij aan dat koord en dan klinkt er n kolossale bel!" stelde freule Annette gerust. „Eens zijn er hier 's nachts twee dieven geweest en juist sloeg een van hen het serre-raam in, toen mijn zuster Josiene ■zei: „Net, ik heb de zoutedrop-zak in de serre laten liggen, ik hoest zoo!" waarop zij met een kaars naar beneden ging. De dieven dachten misschien aan een geestverschijning, want ze staarden mijn zuster aan en kozen het hazenpad... „Ze waren zeker bang voor spoken," zei Nancy. „Je moet niet spotten, meisje, zulke dingen durven wij nooit te zeggen!" zeide freule Annette ernstig. „Freules," kondigde Jaantje nu aan, „het dinée is gereed..." De freules borgen het haakwerk op en Nancy moest tante Josiene ondersteunen, hoewel ze nog best liep, maar ze hadden vooraf afgesproken om zooveel mogelijk van het gezelschap van het nichtje te profiteeren. Zij wandelden nu naar de eetkamer, die niet groot was en -uitzag op den achtertuin. Op het sneeuwwit-damast stond het antieke eetservies, in het midden een zilveren schaal met blauwbedauwde druiven. Jaantje had zich in een zwarte japon en een geborduurd schort voor, naast het groote buffet ge- 27 plaatst; haar rood gezicht glom van het wasschen met groene zeep; haar zuurkool-kleurige haar was stijf in 'n knotje gedraaid. Toen de dames zaten, begon zij de soep op te scheppen Het middagmaal leek een formeel diner. Na de soep pasteitjes, kalfsvleesch, groeten, kip, appelmoes, pudding en druiven. Tante Josiene at zeer veel en Nancy begreep niet, dat deze dame zoo over haar gezondheid kon klagen. De tantes converseerden weinig; als de poezen muizen, miauwen ze niet! dacht Nans en ze tuurde naar het lage plafond, waartegen dikke bazuinengeltjes, omgeven door heerlijke vruchten in teer rose, lila en licht-blauwe tinten door een of ander onbekend genie waren geschilderd. „Hoe houd ik 't hier uit? Hoe moet dat gaan?" dacht arme Nans en ze keek weer naar de tantes, die bedaard en langzaam de kippenboutjes bewerkten en daarvan niet weinig schenen te genieten. Freule Annette, haar korte, dikke vingers in de Nijlgroene vingerkom tippend, keek naar 't nichtje. „Lieve kind, wat eet je weinig, dat moet veranderen, hoor! Wij leven zeer eenvoudig; voor onze toiletten hebben wij niet veel over, maar we dineeren altijd op deze wijze... Nancy keek eerst vluchtig naar de twee welgedane freules en tuurde toen weder, alsof haar aesthetisch gevoel den aanblik dezer twee smullende dames niet kon verdragen, naar de beschilderde zoldering, waar de bazuinengeltjes aan het dartelen waren. „Is hier ook 'n bibliotheek, tante?" informeerde Nancy, zich tot een der freules wendend. „Een bibliotheek? Welzeker en 'n galanteriewinkeltje, een kapperswinkel, tegelijk drogisterij, welzeker, morgen moet je 't dorp eens doorgaan en alles eens opnemen." „Neen tante, ik bedoel of hier in huis ook een bibliotheek is..." De tantes keken op. „Weineen m'n beste meid Wij hebben een kast vol oude boeken, werken over oude Neder- 28 landsche schilders en etsers, zooals een biographie van Rembrandt en boeken op godsdienstig gebied, van Thomas a Kempis, en dan romans van Sardou, Balzac, Victor Hugo „Wat heerlijk tante... mag ik daar dan eens in snuffelen en hebt u Zola's werken ook? Ik heb maar één boek van dien grooten auteur in mijn bezit, moeder gaf 't mij op mijn verjaardag: „Le Rêve!" „Zola? Le Rêve? Maar dat is geen lectuur voor een meisje van jouw leeftijd!" zeide tante Josien, terwijl zij haar servet opvouwde. „Dat je mama zoo dwaas kon wezen!" „Maar tante!" Nancy lachte voor 't eerst haar helder, opklaterend lachje. „Le Rêve" gaat ook als film en prachtig hoor! Ik heb er van genoten, je zag dat landhuisje en Angeligue waschte het linnen in de bee, je zag de bloemen en het groen en Felicien houdt zoo innig veel van die kleine Angeligue... o, en dat sterven van haar, als ze juist uit de kathedraal komen, getrouwd. Het geluk was te groot voor haar geweest..." Tante Josiene kneep haar oogen dicht en schudde afkeurend het dikke hoofd. „Nancy mijn zuster en ik zijn ■groote vijanden van de bioscoop, wij hebben eens een film gezien van een jong, verliefd paar, maar de vader was tegen dat meisje... geen wonder... het meisje was 'n afgedwaald lam der kudde van Jezus en werd door dien vader vervloekt..." „Jawel Josiene... maar die vader was zelf ook 'n deugniet, hij gaat er later met die oude keukenmeid vandoor en laat z'n vrouw zitten... onmogelijke, schandalige dingen, die ze aan het publiek en daaronder de opkomende jeugd voorwetten..." ,,'t Is, geloof ik, heel best Nancy, dat je als jong meisje niet alleen in Amsterdam achtergebleven bent, je moeder had ook dergelijke opvattingen en... enne... kind, geef me je arm. Mijn zuster en ik gaan nu ons. dolce farniente-uurtje 29 houden. Om acht uur moet je maar weer in de kamer komen, ga ondertusschen ook wat rusten of loop 't huis maar een rond!" Nancy had wel iets willen zeggen, maar vond 't toch beter om te zwijgen en liep met tante Josiene aan haar arm weer naar de zitkamer, waar tante Annette twee gebloemdsatinetten kussen uit 'n kast nam, een er van achter haar zusters hoofd, die zich op de sofa uitgestrekt had. schoof en toen zelf in een leuningstoel ging zitten. „Draai 't licht maar uit, Nancy, en ga dan eens zien of Jaantje er voor zorgt, dat het venster in de eetkamer opengezet wordt; die meid vergeet dat eeuwig en de etenslucht blijft in zoo'n laag vertrek zoo lang hangen... nu Nancy tot acht uur!" Nancy verliet de kamer, wierp nog eerst 'n blik op de korte, ineengedrongen figuren der freules en liep toen naar de eetkamer. Een koude luchtstroom woei haar tegen. De tafel was reeds opgeruimd. Jaantje had het dus niet vergeten. Besluiteloos bleef zij in de koude eetkamer staan. Hoe had haar voogd kunnen vergen, dat zij zich als jong meisje bij deze twee tantes ging begraven? Ze voelde volstrekt geen sympathie voor die tantes en vooral tante Josiene vond ze scherp en onuitstaanbaar. Ze dachten maar, dat zij, 't nichtje, een kind was, dat geen eigen oordeel mocht bezitten, want wat ze ook zeide, op alles werd dadelijk den domper gezet. Die twee vrouwen, die zich verbeeldden, dat de tijd niet veranderde en niet veranderen mocht, wilden en moesten in alles gelijk hebben. In schrijnende onmacht gevoelde zij zich als een gevangen vogel. Ze ging naar haar kamer en tuurde door het venster; de maan brak door de wolken en wierp een blauw-zilver schijnsel over het besneeuwde landschap. Na de gordijnen neergelaten en de lamp te hebben aangestoken, keek zij de kamer eens rond en besloot om dadelijk juffrouw Lintveld te schrijven om tegelijk met den grooten koffer ook haar petro- 30 leumkachel te zenden, want zoo hield zij het niet uit; de tantes hadden haar dien middag nog gezegd, dat ze erg voor koude slaapkamers waren, vooral voor jonge, gezonde menschen, maar de tantes vergaten zeker, dat ze haar siësta hielden en dachten er niet aan, waar dan gedurende dien tijd haar nichtje moest blijven. En ze schreef haastig met half verkleumde vingers een briefje aan de oude naaister en besloot het epistel zelf te gaan posten. In de vestibule kwam Pluto weer blaffend op haar af, maar was ook dadelijk weer stil, toen ze hem vriendelijk liefkoosde. Jaantje wees met veel omhaal van woorden, waar de brievenbus was. Ze sloeg n cape om en liep den half-duisteren weg op. Uit eenige huizen scheen licht en Nancy schudde haar hoofd. Iedereen had hier in het dorp electrisch licht, maar natuurlijk de tantes nog niet! „Die twee waren 'n halve eeuw ten achter!" dacht zij en ze liep door 't dorp en dacht weer aan „Le Rêve" van Zola. Was 't niet precies of zij droomde, nu ze hier liep in het nog onbekende dorp? Ach, als haar ontwaken dan maar gelukkiger was, dacht zij. Den volgenden morgen was Nancy blij, dat het acht uur was en tijd om op te staan. Zij had bijna niets geslapen en toen Jaantje haar om acht uur wekte met „Der staat warm water, juffer", was ze ondanks de koude, dadelijk uit bed gesprongen. De volgende dagen gingen in regelmatigen, eentonigen gang voorbij. Tante Josiene was baas-spelerig en deed niets dan breien, eten en slapen; wandelen deed zij met de koude nooit en freule Annette, die vroeger zelf alle huishoudelijke bezigheden deed, liet, nu ze zag, dat het nichtje de handen uit de mouwen kon steken, een groot deel der huishouding aan deze over. Nancy vond tante Annette geschikter om mede om te gaan, dan tante Josiene. In tante Annette zat tenminste nog spirit, dacht zij; ze maakte nog wandelingen en had oog voor het mooie in de natuur; zij bezocht ook zieken, las de couranten en vertelde het nieuws 31 •aan hare zuster. Ook was ze in het bestuur van een naaikrans en bezocht een enkele keer een concert of nutslezing, ~waarbij Nancy haar dan gezelschap mocht houden. Maar Nancy kwijnde onder dit saaie bestaan en dat konden de twee ouderwetsche zieltjes niet begrijpen. Zoo n zorgeloos leventje, die heerlijke buitenlucht was toch maar heel wat beter dan zwoegen op kantoor, zeide tante Josiene, zonder te beseffen, dat een zeker heimwee naar Amsterdam, een heimwee naar een zelfstandigen werkkring en naar omgang met andere menschen het nichtje had aangegrepen. „Ik dank onzen lieven Heer, hoor! Maar ik zou 't wel gezelliger vinden, als ik wat eerder geboren was, dan was ik nu meerderjarig en kon ik doen, wat ik wilde," had Nancy brutaal geantwoord. Ze was over-nerveus en 't kon haar niet meer schelen, hoe de tantes haar vonden. Ze wilde zich niet liever voordoen dan ze was. „Het is hoogst ongepast zoo te spreken," vond tante Josiene „en mijn stellige overtuiging is, dat je nog eens berouw zult hebben... mijn zuster en ik zijn niet jong meer, meisje, en dat moet je in aanmerking nemen... je vergeet, dat het zeer ongepast is, oudere en wijzere menschen tegen te spreken en dat schijn je niet te kunnen nalaten. Je moeder heeft ons indertijd zeer gegriefd door dat ongepaste, dwaze huwelijk, maar wij zijn ernstige, godsdienstige menschen en willen op jouw onschuldig hoofd de straf niet doen neerkomen, maar daarvoor verwachten wij ook wat hartelijkheid van jouw kant, en vooral Nancy, leer die onhebbelijke gewoonte af, om steeds tegen te spreken..." ,,'t Spijt me tante, dat ik uw meening niet deel, dat oudere dames en heeren alles mogen zeggen en jonge menschen er -geen opinie op na mogen houden! Het gaat toch niet om 't jongere geslacht als marionetten op te voeden, dat strijdt lijnrecht met een goede opvoeding en u moet 't mij niet kwalijk nemen... mijn bestaan hier vind ik... te... onbelangrijk. Laat mijn voogd liever toestaan, dat ik een of ander diploma tracht 32 te krijgen, ik ben er nog jong genoeg voor, tante!" Dit discours had op een helderen wintermorgen aan het ontbijt plaats. Freule Annette, die juist n hoofdstuk uit 'n godsdienstig boek had overgeschreven om er volgens haar zeggen een brave huismoeder mede te stichten, sloeg haar handen in elkaar. Dat meisje was veel te baasachtig; die groote zwarte oogen... zoo echt haar vader! Bij haar in de familie, had niemand zulke doordringende git-oogen... daar was de kleur hemelsblauw, eenigszins flets, vergeet-mijniet-achtig. „Nancy, zie je niet, hoe nerveus je tante Josiene maakt? Josiene, eet je krentenroggetje!" Maar het was freule Josiene na het gebruik van een bord havermout, 'n geklutst ei en drie beschuitjes onmogelijk om, nu ze zich zoo nerveus had gemaakt op 't nichtje, nog iets meer te eten. Vóórdat 't ontbijt was afgeloopen, stond freule Josiene op en begaf zich naar de zitkamer, waar ze haar nood klaagde tegen de papegaai, die nadenkend voor zich uitstaarde en van tijd tot tijd in zijn veeren pikte, alsof 't heele zaakje hem niets aanging. Tante Annette schudde haar hoofd en Nancy, reeds zoo vele dagen overspannen, kon zich zooals anders het geval was, niet langer bedwingen en begon te huilen. Tante Annette had dit niet verwacht; ze schrikte er bepaald van en greep Nancy's hand in de hare. „Lieve kind, je moet niet vergeten, dat mijn zuster zenuwpatiënte is, je moet haar in veel toegeven en je spreekt haar zoo dikwijls tegen; wij meenen het toch werkelijk goed met je, m'n kind! Nu is 't hier voor n meisje van jouw leeftijd misschien wel wat saai, maar als het voorjaar aanbreekt, dan komen hier in hun nu gesloten villa's eenige families met meisjes van jouw leeftijd en we gaan dan dikwijls rijden met ons hittenwagentje; nu, met dit regenachtige weer zijn de wegen bepaald te slecht. Eensklaps schoot de schreiende Nans in 'n lach. 't Was of ze n klein kind was, dat blij gemaakt moest worden met 'n toertje in den hittenwagen. En wat voor n 33 toertje was dat! Om de twintig minuten moest het beest, dat reeds heel oud was, volgens de freules, rusten, en kreeg het een of andere lekkernij, een banaan, 'n paar klontjes suiker of 'n stuk van het ontbijt overgeschoten krentenrogge. Het dier was daaraan zoo gewoon, dat het vast om de tien minuten stil bleef staan in afwachting van een of andere traktatie Eens, op n Woensdagmiddag, toen het gunstig weer was en 'n bleek winterzonnetje scheen, waren de freules en Nancy uit rijden geweest. Zij moest de mooie omgeving toch eens zien! Tante Josiene, geheel in 'n antiek, bonten rontonde weggemoffeld, met 'n warm-waterstoof onder haar voeten, was medegegaan. Op n eenzamen weg wilde de hit niet meer verder en de tantes verzochten Nancy om even uit te stijgen en 't beest 'n roggetje te voeren. Teun, de koetsier was niet medegegaan; freule Annette mende zelf. Nancy voerde geduldig het beest, toen ze achter zich paardengetrappel hoorde. Ze keek om en zag twee officieren te paard, die vol belangstelling en verwondering naar de zonderlinge équipage keken en Nancy werd vuurrood, 'toen ze pret zag schitteren in hun oogen. Daaraan dacht zij, toen tante Annette het over den hit had. „Nu kind, je ziet dus, dat het hier n heel aangenaam oord is. Ik hoop nu maar, dat je wangen wat rooder worden; je ziet erg bleek en je moet eiken dag, slecht of mooi weer, maar de buitenlucht in... ga nu maar naar mijn slaapkamer, die krijgt n goeie beurt en dan wil je onze werkvrouw wel helpen, er moeten nieuwe overgordijnen opgehangen worden, je weet wel, die gestreepte stof... maar eerst moet de ontbijtboel weggeborgen... ik moet dadelijk uit, in 't lokaaltje, waar ik mijn Zondagsschool heb, rookt het abominabel, de schoorsteenvegers komen, maar ik moet er bij zijn, men kan niets overlaten. Vergeet vooral niet om die gordijnen op te hangen... ze zullen keurig staan; dag Nancy!" Nancy bleef alleen. Het weer was triestig. De regen kletterde neer en de tuin zag er hopeloos eenzaam en verlaten 34 uit. Ze dacht er aan, hoe zij eenige dagen geleden met tante Annette op theevisite was geweest bij den burgemeester en zijn vrouw, bejaarde menschen zonder kinderen. Er waren toen ook een neef en nicht, pas getrouwd, op bezoek. Deze waren namelijk op hun doorreis naar Utrecht, en vertelden, dat ze vier maanden in Londen hadden doorgebracht. Nancy had stil toegeluisterd, 'n verlangen, 'n heimwee in haar jong hart, om ook te reizen en te trekken; ze had de ketenen zoo graag willen verbreken, die haar hier knelden... knelden... Kom, dacht ze, ik moet voortmaken. En ze begon de ontbijtboel weg te ruimen en ging daarna naar tante Annette's kamer om de werkvrouw te helpen. „Of u ook die zomermantels van de dames uit wilt slaan, op het balcon... de zon komt door!" zei de vrouw, hevig op 'n stoel kloppend met een mattenklopper. Nancy knikte even en eenige oogenblikken later stond ze op het balcon te kloppen en te schuieren, een oude sjaal van tante Josiene om haar donker hoofd gedrapeerd, zoodat de werkvrouw glimlachend toekeek. „Nou, die twee freules hadden 'n hulp aan dat nichie hoor! Ze spaarde haar 'n tweede booi uit!" Freule Josiene bleef dien morgen onzichtbaar. Freule Annette, na 'n hevig debat met den schoorsteenveger, die verklaarde, dat „er niks niemandal aan den schoorsteen schortte", keerde slecht gehumeurd huiswaarts en Nancy werkte, alsof zij jaantje een lesje moest geven. Freule Josiene zat in de kamer te lezen. „Hoe gaat 't je nu, Josiene?" informeerde haar zuster, en keek even rond of er niemand in de kamer was, boog zich tot hare zuster en fluisterde: „ik heb 't ons nichtje eens verteld, dat ze niet zoo op mag treden, maar nu moet jij ook niet koppig blijven, want werkelijk ze spaart ons 'n gezelschapsdame en 'n tweede dienstbode uit. Ze is erg handig; dat had ik nooit gedacht, haar moeder schijnt haar n goede opvoeding gegeven te hebben... wonder is dat wel van Lucie, een vrouw, die zich zoo misdroeg om een armen artiest te trouwen!" 35 Dien middag tijdens de thee, kwam tante Josiene met een antieke broche aanzetten. „Kind... dat heeft nog aan je moeder toebehoord, ze wilde het indertijd niet dragen en nu schenken wij het de dochter!" Nancy, dadelijk verteederd, door de kleinste hartelijkheid, stak haar hand uit naar tante Josiene en zeide: „U moet er maar niet op letten, als ik soms... niet zoo hartelijk ben..." De broche van haar moeder maakte haar zoo week-gevoelig, dat ze uit dankbaarheid, de onaangenaamheden, die ze door tante Josiene ondervond, dadelijk vergat. Dien avond kwam er een brief van haar vriendin Lien Bierensma. Ze zat op haar kamer, waar het nu gezellig en warm was. omdat ze de petroleumkachel had laten komen, waarover de freules niets in haar schik waren. Nancy opende vlug het couvert en met gloeiende wangen begon ze den brief van Lien te lezen. „Mijn beste Nans! „Als de berg niet naar Mohammed komt, komt Mohammed naar den berg! Akelig schaap, is dat nu volgens afspraak? Je zoudt mij dadelijk van uit je nieuwe omgeving schrijven... et voila! Sedert vijf weken taal noch teeken van je gehoord! Ondergeteekende brandt natuurlijk van nieuwsgierigheid, om te vernemen, hoe je het maakt op je voorvaderlijk kasteel. Je wordt nu zeker door de livreibedienden getituleerd met den naam van „freule" is 't niet? Ik zie je al loopen en zitten in je boudoir met antieke meubels van rozenen satijnhout en je voetjes gestoken in zwart satijnen schoentjes met oud-zilveren gespen. Mijn verbeelding rijkt ver... laat me even verder schrijven, Nanslief. Warm getinte tapijten op den ingelegden vloer der danszaal, is 't zoo niet? Hebben de freules Heelst van Herkema ter eere van jou reeds een bal gegeven? En wie waren je danseurs, Nans? Biecht 36 eerlijk op, of je je hartje nog onverdeeld bezit! Ben je niet bang in de zalen van slot Boschhove voor de schilderijen van je voorouders, die natuurlijk daar vereeuwigd zijn? Wat zalig en gelukkig, om zooals jij, zulke aristocratische familie te hebben. Heb je den toren in 't kasteel reeds beklommen of is er geen? En n ophaalbrug... is die er? Nans, je zult zeker wel paard leeren rijden; statig op n schimmel met n zwarte amazone aan zal je wel een goed figuur slaan, meisje-hef! Geef nu eens spoedig antwoord aan je belangstellende Lien. Nieuwsgierig is zoon akelig woord, zoo echt vrouwelijk, volgens mijn broer Johan. En nu over mij zelf even gepraat. Ik ben in een dol-gezellige dansclub en met m n twee-en-twintigste verjaardag krijg ik van vader en moeder een schrijftafeltje. Leuk hè? Verder heeft Alfred van der Hijde mij voorgesteld om samen het leven door te gaan, om te trouwen, bedoel ik. Maar ik vind hem niet den ideaal echtgenoot, dien ik zoek; hij is te goedig en daar houd ik niet van! Ach, Nans. ik ben verliefd op 'n pianist uit n bioscoop! Vindt je dat niet bespottelijk! Een ras-artiest en ik voel voor artiesten. Hij heeft half-lange haren, en oogen... neen. die oogen! Diepblauw... ik meen turkoois... Wij hebben kennis met eikaar gemaakt op de ijsclub; dood-zonde, dat het zoo gauw dooiweer werd, en hij heeft 'n stukje gecomponeerd, opgedragen aan mij: „Rêverie". O Nans, heusch ik ben nu ernstig, je weet met, hoe dat was, toen ik 's avonds in het theater zat, omgeven door al die onverschillige bezoekers en bezoeksters, en de smeltende, zangerige „Rêverie" door de zaal klonk! Ik had op willen staan en uit willen schreeuwen: „Dit is aan mij opgedragen!" maar ik zat met moeder en mijn jongste broertje in de loge en geen spier van mijn gelaat verraadde mijn enthousiasme. Mogelijk componeert hij nu nog een romance voor mij. Maar niemand weet dit geheim. We hebben afgesproken elkaar ^Voensdagmorgen te ontmoeten, op 'n afgelegen plek, natuurlijk. Nu beste Nans, antwoord mij gauw. Nooit had ik gedacht dat jij. die zoo n moeilijk bestaan had 37 en hard werkte voor je boterham met of zonder kaas, nog op 'n kasteel in n provinciestadje zou wonen. Heb-je mooie japonnen aan? En je deftige tantes? Zeker altijd gekleed in fluweel en gebloemde zijde... Zijn 't aristocratische verschijningen? Ik staak nu al mijn vragen. Allen maken het thuis goed. Johan, mijn lieve broer, zit druk voor zijn arts-examen te studeeren. Hij informeert nooit naar je. Ook vriendelijk! Hij is ontzettend rood en voelde veel voor je, toen je zoo n tobberig'bestaan te Amsterdam had, maar sedert hij weet, dat je een waardige plaats op n kasteel bekleedt, en je voorouders je reinste aristocraten waren, ben je hem gewoon zóó onverschillig, dat 't maar goed is, dat jij nooit verliefd op dien vervelenden kerel, al is 't mijn eigen broer, bent geworden. Hartelijke groeten! Mes respects aan de hooggeachte freules Heelst van Herkema en een zoen, die klapt van Je Lien. Nancy schaterde! Door het stille vertrek klonk voor 't eerst haar jonge lach. Zij trachtte zich Liens gezicht voor te stellen, wanneer die eens om een hoekje zou kunnen gluren. Een straal van vroolijk licht scheen plots door de stille kamer te tintelen, haar oude lach, zoo lang onderdrukt, parelde op als 'n zilveren klokje. Ze nam een doos postpapier uit haar kast en begon dadelijk een brief aan Lien. Booze Lien! „Natuurlijk, je bent in je recht hoor! Driewerf schande, dat ik geen letter schreef, Lien. Ik zal je geduldig in proza antwoorden op jouw poëtisch geschrijf van pianisten met lange haren en turkooische oogen. Ik hoop. dat je ideaal je niet ontrouw zal worden en dat nog menige „Rêverie" aan je wordt opgedragen. Ik voor mij, volstrekt geen jaloezie schuilt 38 hierachter, houd niet bijzonder van „Rêveries". De werkelijkheid volgt er meestal te spoedig op en die is dan minder aangenaam. In alle geval „Mijn beste heilwensch vergezelt je!" al is het nog „heimliche Liebe!" Gelukkig, dat allen thuis bij jou springlevend en gezond zijn. En nu zal ik je vragen even naar waarheid beantwoorden. Lees en verbaas je daarna over niets meer in dit tranendal. Ik steek van wal, luister: Toen ik hier uit Amsterdam aankwam, lag in het dorp mijner hooggeachte tantes de sneeuw ongerept op de daken en de takken der boomen en op de struiken en heggen. Ik stond eenige oogenblikken rond te zien, toen ik een korte, dikke juffrouw op mij af zag komen; ze schoof meer dan ze liep op overschoenen, maat 48, denk ik. Op 't peper-enzoutkleurig toetje, wiegelde een oud hoofddeksel heen en weer en 't goede menschje geleek een grijs-wollen beertje, cape grijs-wol, kousen grijs-wol, rok grijs-wol. Deze grijswollige dame stelde zich voor als mijn hooggeachte tante, freule Annette Philipine Heelst van Herkema... Je schreef, dat je mij in n elegante amazonekleed te paard zag zitten! Welnu Lien: Het paard bestaatl Een oude hit, die liever lui dan moe is, om 't halfuur een krentenroggetje verorbert en dan weer twintig minuten verder sjokt. Dit beest, alias houten Flora, zooals ik het dier in alle stilte noem, trok een geel tentwagentje, waarin mijn tante en ik „kasteelwaarts" reden. Het kasteel is een groot landhuis. Familieportretten bestaan, je fantasie schiet hier niet te kort in, maar nergens zie ik 't portret van mijn lief moedertje en ik heb niet den moed om er naar te vragen. De zuster van tante Annette is ook dik en klein, maar wel drie maal dikker dan tante Annette. Ze is geen beauté en lijkt op 'n toover...godin zal ik maar zeggen, heks klinkt zoo leelijk! Ze is zenuwpatiënte en volgens tante Annette, mag ze nooit worden tegengesproken, wat heel lastig is. Een beroemd psychiater heeft dit gezegd, of liever uitdrukkelijk bevolen, de hemel beware me voor zenuwen, maar als 't noodig is, dan raadpleeg ik dien genees- 39 heer nooit, want 't is ontzettend moeilijk voor de huisgenooten om op alles ja, ja, ja te moeten zeggen, wanneer het „neen" met vette letters moet zijn! En helaas! Lien, ik spreek tegen... Dus Lien de illusie van gebloemd satijnen japonnen der tantes moet je vaarwel zeggen... Ze dragen grijze wol en des Zondags paarsche wol met gitten franje aan hals en mouwen. Ook zie je, dat het paard niet aan de eischen van een amazone voldoet! En dan: Er staan antieke meubelen, maar voorwerpen, die verrukkelijk voor een kunstenaarsoog zijn, heb ik nog niet ontdekt. Mijn kamer is ijzig-kil; er is geen haard met knetterende berkenblokken... ik liet daarom mijn petroleumkachel maar uit Amsterdam komen, daar ik anders kans had om in een ijsberg te veranderen. De tantes vinden kachelwarmte voor jonge meisjes overbodig, die moeten gehard zijn. Je neemt me niet kwalijk, hè Lien, dat ik zoo ruw je fantasie aangaande mijn persoontje verstoor? Maar waarheid, niets dan de wreede waarheid, in dit geval! Verder is er geen soiree geweest ter eere van nichtjes komst op huize Boschhove. Ik stond den volgenden dag met stoffer en blik gewapend op de logeerkamer, want de werkvrouw was ziek en de gedienstige, genaamd Jaantje, mag nooit kamers doen; haar terrein is en blijft de keuken! Op satijnen schoentjes met oud-zilveren gespen kuier ik ook niet rond; ik droeg fluweelen pantoffeltjes, maar de tantes gaven mij rood-wollen muilen, die te groot zijn; tante Josienes zenuwen kunnen dat geklak van de hakjes niet verdragen! Mijn verwelkoming op Boschhove werd afgestoken door een krijschend gedierte, een oude papegaai, een valsch dier. Hij riep: „Apenkop...! Apenkop!"... Meisjelief, wat heb ik je illusies vermoord... maar 't is heusch beter, dat je precies den toestand weet, zooals die is. Nu moet ik je ook nog zeggen, dat tante Annette wel goedhartig is en tante Josiene, waar ik niet goed mede op kan schieten, gaf mij, na een woordenwisseling hedenmorgen, een antieke broche, nog van mijn moeder afkomstig, dus dat is wel zeer goedhartig. Mogelijk moet ik de tantes beter begrijpen. Ach Lien, de 40 tijden zijn zoo heel anders dan vroeger! En de tantes zoo hopeloos ouderwetsch en conservatief. Ik kan geen slaafsche onderworpenheid aan den dag leggen en mijn familie schijnt dat van mij te eischen. Ik voel me hier ongelukkig en eenzaam. En ik ga over eenige dagen mijn voogd per brief smeeken om toe te laten, dat ik mij op een of ander vak toeleg, om bijvoorbeeld in een of andere taal te gaan studeeren... ik ben nog jong... ik heb heimwee naar 't goedige rimpelgezichtje van juffrouw Lintveld; ik snak naar mijn vrijheid... Volgende maand word ik negentien jaar... nog lang niet meerderjarig! Schrijf me spoedig, hoe het je gaat en of je liefde nog niet aan 't verflauwen is voor dien pianist met zijn artiestenkop en oogen blauw-groen gelijk het meer van Genève. Ik ben nooit in Zwitserland geweest, maar ik weet dat uit mijn boeken. Groet je familie en zeg aan Jo, je broer, dat „mijn kasteel" een luchtkasteel was. Neen, ik heb toch geen aristocratische neig'ngen, ik gelijk op vader, den vagebond-achtigen artiest, volgens de freules Heelst van Herkema. Wel te rusten... ik moet naar de huiskamer om thee te schenken. Een zoen van je gevangen vogel, Nans van Veenhof." De hittenwagen der freules Heelst van Herkema draaide het hek uit; de freules gingen een bezoek afleggen en het nichtje had vriendelijk verzocht om thuis te mogen blijven, omdat zij noodzakelijk eenige brieven moest schrijven. Prachtig winterweer, dacht Nancy, als ik straks den brief aan mijn voogd af heb, ga ik een fietstochtje maken. Het winterzonnetje scheen in de kamer; zij zat in de parterre-kamer van Boschhove, die uitzicht gaf op den achtertuin; in een struik voor het venster zat een roodborstje en tjilpte een liedje van honger, dacht Nancy medelijdend en ze brak vlug een beschuitje in stukjes, door de papagaai versmaad, en wierp dat naar buiten. Zij zag er ondanks de gezonde luchtstreek, zwak en vermoeid uit. Niet, dat ze het te druk had, maar ze ge- 41 voelde zich ongelukkig en daaronder leed haar zenuwgestel. Zij zat vlak bij den brandenden haard en had het nog koud. Nu wilde zij toch den brief, zoo lang reeds uitgesteld, aan haar voogd gaan schrijven en hem dringend vragen of ze weer naar Amsterdam terug mocht keeren; ze wilde trachten om een betrekking als secretaresse te krijgen, ze kon het niet volhouden in die stille, geestdoodende omgeving altijd maar huishoudelijke bezigheden te verrichten. Tante Josiene werkte irriteerend op haar gestel. Zóó schreef Nancy smeekend bijna om haar vrijheid terug te krijgen. Een zacht klopje tegen de deur deed haar verschrikt opzien. Voor haar stond volkomen onverwachts haar neef en voogd, jonkheer Heelst van Herkema... de man aan wien zij juist bezig was zoo smeekend te schrijven. Zij staarde hem aan, alsof zij een visioen zag. „Dag Nancy... zijn de tantes thuis? Zeker wel, nietwaar? Ik zag de deur open staan en ging zoo maar „sans gêne" naar binnen, de gedienstige stond in den tuin met den tuinman te praten en zag me niet en hoe maak jij het hier, jonge dame?" „Neef Alfred... ik zat juist aan u te schrijven, dat is wel toevallig... de tantes zijn uit met het rijtuigje om een visite te maken en boodschappen te doen. Gaat u zitten..." Ze schoof een stoel bij de tafel en ruimde haastig een en ander op. Maar de scherpe oogen van haar voogd hadden reeds den brief, waarvan zij had gesproken, ontdekt. Hij nam het ivoor-kleurige papier in zijn smalle, lange handen en las met stijgende verbazing. Nancy, was nu zich zelve weer; ze had zich van haar verlegenheid hersteld en keek oplettend naar haar neef. Hij was lang en mager en had een regelmatig, glad-geschoren gezicht en scherpe staal-blauwe oogen, die met koele trotsche uitdrukking rondkeken. Hij was het type van een aristocraat, waar niet mee te spotten viel, streng en correct, bijzonder gesoigneerd en jeugdig van kleeding voor zijn vijftig jaren; hij was ongetrouwd en woonde in Den Haag en was zeer dikwijls te Parijs en Brussel... Hoewel hij 42 voor zichzelf veel noodig had en ook veel besteedde, stond hij bekend als zeer gierig. Hij was rijk en verkeerde veel in de hoogste kringen en was een hartstochtelijk sportliefhebber. Door een ongeval aan zijn rechterbeen had hij den militairen dienst als eerste luitenant der artillerie reeds vroeg moeten veriaten en pensioen gekregen. Feitelijk was hij dus een man zonder positie en aangezien hij niets voelde voor den knellenden band van het huwelijk en hij overigens geen raad wist met zijn tijd, bezocht hij trouw de voornaamste races, ook die in Engeland, het land van de paardensport bij uitnemendheid. Voor vrouwen gevoelde hij niet veel, beweerde hij met zekere minachting in zijn stem, die min of meer beleedigend klonk voor het schoone geslacht. De booze wereld vertelde, dat hij, nog officier zijnde, ontzettend slecht door een jong baronesje was behandeld, een gescheiden vrouw, waarop hij smoorlijk verliefd was geweest. En na die scène stond hij erg cynisch tegenover de vrouwen, die ook eenigszins bang voor hem schenen te zijn en liefst zijn onaangenaam gezelschap vermeden. Hij was een egoïst in hooge mate en had zeer weinig medegevoel voor al wat leed. Als hij het maar naar zijn zin had, welnu wat gingen dan de anderen en vooral onbekenden hem aan. Zóó zeide hij Reeds eenige keeren had hij een eigen huishouden begonnen, maar zijn onaangenaam humeur gepaard aan groote gierigheid, maakten het leven voor zijn huishoudsters en ander personeel hoogst onaangenaam, zoodat niemand bij hem in betrekking bleef en hij voortaan maar zijn toevlucht tot pensions en hotels nam, vooral ook omdat hij veel op reis was. Jonkheer Heelst van Herkema, wierp met blijkbaren afkeer het epistel op de tafel neer, zoodat Nancy er van schrok, maar ze wilde zich niet laten neerdrukken in slaafsche onderworpenheid, richtte zich hoog op, en twee paar oogen keken elkander scherp doordringend aan. ,,Zeg eens jonge dame... wat zijn dat voor d^waze meisjesgrillen? Ik wil niet hopen, dat je onaangenaamheden gehad 43 hebt met de tantes, die je een thuis aanboden en zoo goed voor je zijn; dat zou al hoogst ondankbaar zijn, weet je dat wel?" Nans zweeg en boog even haar donker gelokt hoofd. Haar zwijgen gold voor den voogd als een teeken van berouw; ondoordacht had ze natuurlijk dergelijken onzin neergekrast; een brief van 'n opgewonden, groot kind. dacht jonkheer Heelst van Herkema, een sigaret aanstekend. Maar hij had zich vergist. Nancy keek hem flink aan. de zwarte git-oogen boorden zich in de zijne, die hij even verward neersloeg. „Hoe kunt u eischen" vroeg ze en haar jonge stem klonk dof van emotie en van met moeite bedwongen tranen, „hoe kunt u eischen, dat ik mijn jonge leven hier begraaf, zonder dat ik daarin ook maar den minsten lust heb?" „Je bent een gans," antwoordde hij kalm, maar inwendig vertoornd over haar optreden, „weet je wel meisje, dat je tantes het voornemen hebben om je een groot gedeelte van haar vermogen na te laten, waaronder dit huis, op voorwaarde, dat de bejaarde vrouwen een prettige hulp en steun aan je zullen hebben. En hoe durf je te klagen! Hoe woonde je in Amsterdam? Op 'n kamsr, waar mijn vroegere livreibediende zijn neus voor op zou trekken... was dat een millieu voor een freule Heelst van Herkema, zèg?" „Ik ben een van Veenhof,.. dood gewoon!" „Dat is helaas zoo door de mésalliance van je moeder, maar het blauwe bloed van de Heelst van Hcrkema's stroomt toch in je aderen... En inplaats dat je mij dankbaar bent, dat ik als voogd goed voor je zorg, durf je mij aan te vallen op een wijze, een wijze zóó hoogst ongepast, dat ik er waarlijk stupéfait van ben..." „Ik zeg geen ongepastheden, neef, alleen de waarheid. De tantes zijn hopeloos ouderwetsch... ze denken, dat een meisje van mijn leeftijd het leven heerlijk vindt, als zij als een verwende poes lekker eten en drinken krijgt, en verder over de onbelangrijke dorpsnieuwtjes hoort praten en in de vervelen- 44 de huishouding mag ploeteren... ik heb hooger idealen... ik wil me ontwikkelen, ik ben nog jong... en tante Josiene maakt mij heelemaal van streek..." Eenige oogenblikken staarde de voogd in het opgewonden gezichtje van zijn pupil, 't Was hem indertijd zeer onaangenaam geweest, dat in den familieraad en voogdijraad besloten was. dat hij als voogd zou optreden voor het minderjarige nichtje, de dochter van een familielid, dat zich misdroeg door beneden haar stand met een doodarmen artiest te trouwen. Voor die dochter moest hij nu zorgen. Gevaarlijk meisje, mogelijk met vreemde neigingen, erfelijk belast door het tooneelbloed van haar vader. Jonkheer Heelst van Herkema voelde niet veel voor kunst; godsdienstig opgevoed, verafschuwde hij alles, wat in het publiek optrad, wat al zeer bekrompen en kleingeestig was voor een ex-officier, die zich niet schamen zou om zijn evenmensch in den oorlog te dooden. Daarom was het voor hem een geruststelling geweest, dat dit jonge meisje in veilige haven was aangeland bij twee oude dames; de verantwoordelijkheid van zoo'n jong ding alleen in Amsterdam te laten, drukte hem te zwaar; het was hier heel wat beter voor haar misschien zou ze hier nog eens n huwelijk doen met een of anderen kennis van de freules. Hij keek naar haar fijne gezichtje, omlijst door het donkere, eenvoudig opgemaakte haar en hij vond, dat zij aan een madonna deed denken en weinig had, dat mannen imponeerde. Hij moest haar nu doen inzien, dat ze zich behoorde te schikken en volstrekt geen reden had om zich te beklagen en bij sprak maar door over dankbaarheid en plicht tegenover de tantes, die zoo grootmoedig waren om de dochter in huis te nemen van een nicht, die zich... nu ja... wat lichtzinnig had gedragen. „Maar ik kan het hier niet uithouden, neef, heusch niet... ik wil niet blijven!" klaagde zij en ze vergat haar trotsche houding en begon zachtjes te schreien. Tranen en dan van 45 een vrouw, waren neef Heelst van Herkema al zeer onaangenaam, zijn toon werd iets zachter. „Nancy, je bezit geen cent, bedenk toch hoe goed het voor je zou zijn, voor je toekomst, kind, dat je hier bleef..." „Maar de tantes gaan in 't geheel niet met haar tijd mede, neef, ik ken andere oude dames, die geheel anders zijn! En dat opdringen van haar godsdienstige principes, Iaat elk toch vrij in zijn of haar opvatting..." Meisje, weet je wel, dat het heel goed zou wezen, als jij die vrome lessen eens wat meer ter harte nam? Ik bemerk aan alles, dat je opvoeding, die van een heidensche is geweest! Je bent hoogst eigenzinnig. Bezie niet alles van den kwaden kant. want dat doe je beslist; je wilt geen lichtstraal zien ia deze omgeving. Bedenk, dat onze familie altijd opgevoed is in strengen godsdienstigen eenvoud. Ik weet het, dat de tantes Annette en Jösiené hoogst streng-eenvoudig zijn opgevoed. Hun vader, oom Karei, die burgemeester van dit dorp was, verloor vroeg zijn vrouw, hij bleef alleen in dit huis met zijn twee dochters, je beide tantes, achter. Er kwam een gouvernante in huis voor de opvoeding der twee meisjes. Nooit mochten ze in jong gezelschap verkeeren. ze werden zeer streng-orthodox opgevoed en hebben mij zelf verteld, dat hun eenige feestdag een muziekavond was van de leerlingen eener zondagsschool. Zij deden veel goed en toch waren oom en zijn dochters niet bemind... nu zie je zelf wel, dat de tantes geen rooskleurige jeugd hadden. Ze verheugden zich zeer over je komst, de komst van een jong meisje in dit huis, dus nu vind ik het een plicht van jouw kant om een zonnestraal in deze omgeving te zijn...!" Neef zweeg na deze reprimande. Hij vond zich zelf een verduiveld goed spreker en was overtuigd, dat het meisje nu wel in zou zien, dat ze te gehoorzamen had. Hij streek zich met den paarsch zijden zakdoek over het hooge voorhoofd, pleitte weer opnieuw en stelde haar alle misère voor van een vrouw, die zonder fortuin door de wereld moet. Werken, altijd 46 werken, en als ze oud was, dan mocht ze mogelijk door liefdadigheid gesteund op een hofje wonen, maar dan zou de familie, die zij genegeerd en gedwarsboomd had, natuurlijk de handen van haar aftrekken. Nancy luisterde. Even was de toestand der tantes tot haar doorgedrongen. Ach ja, ze hadden wel een treurige jeugd gehad, ze begreep nu wel, waarom ze tekort schoten om een jong, modern meisje een gezellig thuis te verschaffen. Ze begrepen eenvoudig niet. hoe saai zoo'n bestaan was. Ze waren er aan gewend, van hun jeugd af in zoo'n tredmolen te loopen, ze kenden eenvoudig geen andere toestanden. Maar. dacht Nancy, ze hebben ook weinig gevoel, anders zouden ze zich beter aan dezen tijd aanpassen en ze noemen alles maar „lichtzinnig en ijdel vertoon"! Neef Heelst van Herkema zweeg ook en dacht na. Hij streefde naar de gunst der oude nichten; ze hadden hem onbewimpeld gezegd, dat hij natuurlijk in beider testament stond en voor elk hartelijk bewijs van neefs kant, waren de freules hoogst gevoelig! Dit wist neef maar al te goed. Ze hadden hem van pure hartelijkheid gekust, toen hij zeide, dat hij een allerliefste „dame de compagnie" voor haar wist in het nichtje Nancy van Veenhof. De tantes, vooral .freule Josiene had heftig het hoofd geschud. De dochter van de vrouw, die hun eerbare familie te schande had gemaakt, door een huwelijk met een derde-rangs artiest... o, nooit mocht dat achternichtje een voet op Boschhove zetten. Maar na 'n lang debat waren de weinig-meevoelende zielen der freules toch geroerd een freule van Veenhof, van moeders kant een Heelst van Herkema, zat op een kamertje bij een oude naaister te Amsterdam, de stad van zonde en bederf... ach neen, ze moest maar komen... dat was haar plicht! Tenminste als ze flink was voor de huishouding en wanneer ze geen neiging voor cabaret of tooneel had! En jonkheer Heelst van Herkema, die gaarne in een goed 47 blaadje stond met het oog op eventueele testamentaire beschikkingen der oude nichten, had zalvend geantwoord, dat de leden van de christelijke familie Heelst van Herkema steeds de harten op de rechte plaats droegen, en daarom wist hij ook wel, dat ze een wees met liefde zouden ontvangen... Ziezoo, had neef gedacht, ik bewijs de nichten een dienst en ik heb geen moeite meer om mijn pupil een baantje te bezorgen — zoo'n lastig schaap. Maar de heele geschiedenis scheen nu anders uit te loopen! Nancy was geen schaap... verre van dat... neef vond haar een echte kat. een echt kind van Lucie, van die moeder, die ook zoo eigenzinnig was geweest en haar familie had genegeerd. „Dus je zult nu wel inzien, juffertje, dat je mijn wil moet eerbiedigen: gedraag je hulpvaardig en pijnig je hoofd niet te veel met moderne opvattingen,., jij blijft hier!" Ze zweeg. Er zat niet anders op dan lijdelijk te berusten. O, als ze maar eerst een-en-twintig jaar oud was... ath, ze werd pas negentien! Neen, er was niets aan te doen. Ze staarde zoo diep treurig voor zich uit, dat een man met gevoel medelijden met haar zou gekregen hebben, maar medelijden was een bijna onbekend woord voor haar voogd. Plotseling bedacht ze, dat ze in haar plichten te kort schoot, ze mocht haar neef wel thee presenteeren, ofschoon het pas drie uur was en 't eigenlijke thee-uur half vier was; dan zouden de tantes thuis zijn. „Wilt u soms een kopje thee gebruiken, neef?" vroeg ze met trillende lippen, want nog was ze zich zelve niet geheel meester. Jonkheer Heelst van Herkema keek op en dacht, terwijl hij een tweede sigaret opstak: „Goddank, de stugge bui is gezakt ze spreekt tenminste weer." „Wat zal ik zeggen, Nancy, ik moest te Utrecht een zieken vriend bezoeken, maar als ik 't geweten had, dat de tantes op bezoek waren... ze zijn meestal thuis..." „Maar u kunt toch blijven dineeren, neef..." 48 Hij bladerde in n spoorboekje. „Ik weet 't nog niet, 't is hier zoon afgelegen oord... thee vraag je? Laat ik eerst de tantes afwachten, ik heb eenige geldzaken voor haar geregeld... Ze zullen nu zeker wel gauw komen, hè?" Nancy hoopte in stilte, dat neef niet zou blijven; zij begreep, dat er dan straks uitvoerig over haar zou worden gesproken. Misschien wilde tante Josiene zelf graag, dat zij weer verdween, en ja, waar zou hij haar dan heenzenden? Mogelijk naar een of andere inrichting... Neef Heelst van Herkema begon over den tuin te spreken. Ze woonden hier toch heerlijk, dat bosch was 's zomers prachtig..." „Ja 's zomers... zal 't hier wel mooi zijn," gaf Nancy toe en dacht: wie weet, waar ik dan zit! Ze keek haar voogd van terzijde aan. Wat heeft hij een onaangenaam, stug gezicht, dacht zij bang, en als hij spreekt, lijkt zijn stem zoo kil-ver-af, precies alsof hij elk woord naweegt... ik haat hem... ach, leefde moeder nog maar! „Daar hoor ik de équipage!" zeide neef luisterend... „welzeker, ik hoor 't duidelijk!" Nancy liep de vestibule in en opende de voordeur. Jaantje kwam de keuken uitstoffen en bond zich haastig een schoon schort voor. „De freules! Nou, ze hebben maar fijn weertje uitgekozen!" zei ze glunder. „Zoo Nancy...!" riep tante Annètte, haar hand vattend. Nancy' hielp de dames uitstijgen; tante Josiene was uit haar humeur, dat was dadelijk te zien, haar mond was stijf gesloten... „Er is bezoek, neef Heelst van Herkema!..." „Wat? Alfred... gunst, zoo onverwachts... die lieve jongen!" riep tante Josiene uit en haar boos gezicht kreeg nu iets vroolijks, terwijl ze zich met veel moeite uit den wagen wrong. De freules hepen de vestibule in en werden allerliefst verwelkomd door neef Heelst van Herkema. 49 „Wel. dat is 'n verrassing! Je blijft natuurlijk dineeren „a la fortune du pot" ga binnen, neen, in onze zitkamer!" Nancy, zorg dadelijk voor de theetafel. Alfred excuseer ons... wij moeten eerst even onze mantels afdoen!" riep freule Annette uit. Nans liep gedwee achter de tantes de trap op. Tante Annette had geen hulp noodig. maar tante Josiene moest geholpen worden aan haar pantoffels en ze deed honderd vragen aan haar nichtje. Hoe laat was neef gekomen? En had ze hem een boterhammetje aangeboden? Niet? Maar goede gerechtigheid, na zoo'n reis uit Utrecht, hoe onnadenkend was zij toch! In de zitkamer der tantes was het gezellig. Nancy liep af en aan, maakte sandwiches gereed en schonk de thee in. Ze spraken over onverschillige onderwerpen en over familie, die Nancy niet kende. Toen zei neef Heelst met 'n blik op het jonge meisje: „Ik moet u ook nog over geldzaken spreken, ik raadde u aan om die effecten..." „Nancy, lieve nu moet jij dadelijk chocoladevla gaan maken, neef blijft dineeren en doe ook gember op 'n schaaltje en dan... de fruitschaal bijvullen...!" gebood tante Annette. „Maak u voor mij toch geen omhaal!" smeekte neef. „Apenkop!", krijschte lorre plotseling, waarop er in neefs oogen zoo'n komische uitdrukking van schrik kwam, dat Nancy het wel uit had willen schateren en maar gauw naar de deur liep. ,,'t Is die ondeugd van 'n papegaai maar, Alfred!" troostte tante Josiene, hoofdschuddend, ,,'t is schande, onze vorige tuinknecht heeft hem dergelijke ongepaste taal geleerd!" Tante Josiene ging naar de kooi, dreigde met haar vinger: „Stoute lorre, wil lorre wel eens zwijgen, of anders wat liefs zeggen, hoor... foei... lorre krijgt geen lekkers meer van de vrouw, hoor!" „Alle mooie meisjes maken graag 'n dansje!" krijschte lorre nu, kwaad heen en weer schommelend en zoo dicht met 50 zijn snavel bij de tralies, dat tante Josiene achteruit stoof. „Wat 'n leuk beest" vond neef, „die is goud waard!" „Koppie-krauwe?" vroeg lorre nu lief. maar neef waagde zich niet te dicht bij de kooi. uit eerbied voor lorres snavel. Ze begonnen nu over geldzaken te spreken, daar neef Heelst van Herkema de financiën der tantes behandelde en Nancy de kamer had verlaten. Met eenigen angst dacht zij er aan, wat ze wel over haar zouden af babbelen. O... ja, ze was soms brutaal, maar ach, ze vergaten, dat ze al zoo jong voor haar zelf moest zorgen, ze gevoelde zich ouder door meer levensondervinding dan andere meisjes. Zij besprak met Jaantje het menu en zorgde handig voor een welgekozen dessertje. Toen zij de kamer had verlaten, begonnen de tantes dadelijk over het nichtje. Tante Annette vond haar flink in de huishouding en ook eenvoudig, maar bijster hartelijk, neen, dat was ze niet; als zij echter wat langer bij haar was geweest, zou het meisje misschien wel ten goede veranderen, ze was wel waarheidlievend, want ze zei de dingen precies, zooals ze meende!" „Dat vind ik juist zoo irriteerend...!" riep tante Josiene boos uit en de breipennen, waarmede zij bezig was om kousen voor arme kinderen te breien, tikten woest snel tegen elkaar, de tegenwoordige jeugd heeft geen eerbied meer voor het oudere geslacht... in mijn tijd was dat zoo geheel anders en daarom kan ik er niet aan wennen. Het meisje vindt het hier, geloof ik, niet prettig, maar, mijn hemel, ze heeft alles, wat ze wil... een goed thuis, een aardige kamer, neen, neen, ik had het kind veel hartelijker gewenscht, Alfred!" Neef Heelst van Herkema leunde met ontevreden gezicht in zijn stoel. Het was hem zoo hoogst welkom geweest, wanneer de tantes bijzonder met het nichtje ingenomen waren geweest; natuurlijk, hij moest een ander thuis voor haar zoeken; niets dan last, als je voogd over zoon eigenzinnig persoontje bent, dacht hij geheel ontstemd. 51 „Wanneer zij u hindert, mijn waarde nichten, welnu, dan zal ik wel een betrekking voor haar zoeken!" Maar hier kwamen de freules tegen op! „Weineen, zoo was het niet bedoeld, volstrekt niet! Ze was nu eigenlijk onmisbaar, ze wreef tante Josienes jichtige beenen en armen als 'n gediplomeerde masseuse, ze deed alles gedwee, zooals de freules het verlangden; ze had met Kerstmis zoo smaakvol den Kerstboom voor de Zondagsschool versierd, dat de burgemeester haar een complimentje had gemaakt; neen, ze moest blijven! 't Was allerhartelijkst van neef Fred, dat hij zoo goed zorgde voor zijn bejaarde, vereenzaamde nichten om haar zoo'n goede hulp te zenden...!" Neef glom van trotsche vreugde en wreef met hautain gebaar zijn gesoigneerde handen heen en weer. „Voor u, mijn beste nichten, is mij geen moeite te veel, dat weet u wel!" zeide hij min of meer aangedaan „en wanneer ik merk, dat Nancy niet aardig voor u is, dan zal ik als voogd dadelijk mijn stem laten hooren; 't meisje is nog te jong om zelfstandig op te treden, al vergeet de tegenwoordige jeugd maar al te veel eerbied voor oudere personen te toonen!" Nancy rangschikte in de eetkamer de stoelen om de tafel; in eên oud-Chineesch porseleinen schaaltje had ze met veel smaak druiven, appels en peren gerangschikt en hier en daar een antiek zilveren vaasje met hulstbessen geplaatst, nog over van de Kerstdagen. Ze liet haar oogen. nu nog eens over de tafel gaan en bedacht intusschen, dat haar lot beslist was, dat er wel over haar zou zijn geklaagd en dat haar voogd, die iemand scheen met wien niet te spotten viel, van haar blindelingsche gehoorzaamheid zou eischen en zij voelde zich een doodarm schepseltje, dat niets te zeggen of te willen had. Aan tafel was de stemming zeer opgewekt. Neef Alfred had zijn plaats naast tante Josiene, die bizonder druk en spraakzaam was en tante Annette schudde haar hoofd 't geen beteekende, dat Josiene niet zoo veel moest praten. Na 't intieme dineetje, toen de tantes zich een half uur in 52 haar kamer hadden teruggetrokken, bleef neef alleen met 't nichtje. Zij zaten bij den haard en Nancy steunde haar hoofd in haar handen en staarde peinzend in het vuur. „Nancy. de tantes hebben ever je gesproken. Bijster ingenomen zijn ze niet met je, maar je blijft bij de goede zielen, dat is haar wensch. maar laat je eigendunkelijk optreden haar nu niet te veel hinderen, meisje; je bent waarlijk in huis bij beste, goede menschen en je hebt 'n lot uit duizenden getroffen. Laat ik nu steeds hooren, dat je alles doet, om 't haar naar den zin te maken, dat is je plicht." „Ik begrijp wel, neef, dat ik mij op het oogenblik moet schikken naar wat er over mijn lot beslist wordt... maar u vergeet, u denkt zich mijn toestand niet in; dat ik mij ouder gevoel dan andere meisjes van mijn leeftijd; ik leerde al vroeg zorgen kennen, want ik besprak alles met moeder; ik- moest reeds vroeg mijn eigen brood verdienen en daarom voel ik mij zelfstandig, 't Is zoo erg moeilijk voor mij om door uw voogdijschap gedwongen te worden om tegen mijn wil hier te zijn; ik houd niet van tante Josiene, met haar egoïstisch karakter; ik kan mij niet voegen naar de bekrompen inzichten der tantes... Ik moet mij nu wel schikken, maar wanneer ik meerderjarig ben, ga ik heen, al breek ik met mijn geheele familie... ik houd niet van ze, de veete zit te diep in mij, zooals ze mijn moeder hebben behandeld... dat kan ik nooit vergeten... die vreeselijke brieven, omdat moeder trouwde met een artiest... die grove beleedigingen... al die brieven las ik, toen ik zeventien jaar oud was; later heeft moeder ze verbrand. Ze zei; „Nans blijf zelfstandig, werk liever je handen ruw, dan genadebrood van je familie aan te nemen... Nu weet u het... maar ik heb thans niets te willen, helaas!... ik heb nog geen stem in het kapittel." Ze schreeuwde de woorden bijna uit... nooit nog had zij zoo gesproken. Ze leek geen jong meisje, maar een vrouw met veel levenservaring. Jonkheer Heelst van Herkema liep door de kamer, hij sloeg 53 met zijn hand op de tafel, zijn bleek gelaat krijt-wit. „Jij blijft hier, je bent het brutaalste schepsel, dat ik nog ooit ontmoet heb, je bent precies je moeder... stil... geen woord meer, ik hoor de tantes...!" Hij opende de deur, inwendig bevend, maar oogenblikkelijk kwam de zoetsappige trek weer op zijn gelaat. Tante Annette trad binnen en keek rond. „Alfred, kom je nu in de zitkamer. Nancy, zorg jij voor de thee?" „Ma chère cousine... ik heb werkelijk geen tijd meer om thee te blijven drinken, als ik nog naar Den Haag terug wil " „Maar blijf dan logeeren!" „Dat kan ik werkelijk niet, er komt morgen een vriend uit Londen over..." „Ach, dat is jammer. Josiene. neef moet reeds vertrekken; Nancy, zeg dat Jaantje dadelijk ons rijtuig voor laat komen!" „Ga je reeds heen?" vroeg freule Josiene. die huiverend in een wollen sjaal gewikkeld, binnen was gekomen; ach, wij hadden ons middagdutje ook niet moeten doen; ik hoop, dat ons nichtje je aangenaam heeft beziggehouden. „O zeker, hoogst gezellig!" zeide neef Alfred verstrooid en hij dacht met woede aan dat brutale schepseltje... dat was me er eentje... hoor! „Beste jongen... mijn zuster zei, dat onze équipage voor moet komen, maar de hit heeft hedenmiddag reeds een toer gemaakt en 't beest is niet jong meer!" „O, weineen... ik ga loopen, laat ik 't u toch niet lastig maken; de halte is hier dicht bij en 't weer is best... hartelijk dank voor uw lieve ontvangst, waarde nichten." Na een hartelijk afscheid van de beide freules, vertrok tot onuitsprekelijke verhchting van Nancy, neef Heelst van Herkema. „Allerhartelijkst is nêef toch," vond tante Josiene, en haar zuster beaamde dit ten volle. 54 Maar het nichtje zuchtte even en zei niets op deze lofspraak van haar voogd. De lente deed dit jaar haar intrede zeer vroeg. Begin April geurden de hyacinthen reeds in den tuin en eiken morgen zag Nancy. hoe de knoppen der kastanjeboomen zich meer en meer ontplooiden... Freule Josiene wandelde aan Nancy's arm in den grooten tuin. het zonnetje was reeds warm en freule Josiene genoot van de lentelucht na een langen winter. Ze was ziek geweest en Nancy had haar verpleegd. De tantes hadden nooit gedacht, dat de dochter van nicht Lucie zoo geduldig en handig met zieken om kon gaan. En Nancy had kalm gezegd: „Ik heb moeder lang verpleegd; op 't laatst was er ook éen pleegzuster bij ons van wie ik veel heb geleerd." Nans zag er bleek en vermoeid uit. De freules Heelst van Herkema. hielden werkelijk op haar manier, veel van hun achternichtje. Tante Josiene meer uit eigenbelang; het kind had haar uitstekend verpleegd. Maar de dokter had Nans eens aangekeken en toegeknikt. „Ze moest eens flink melk drinken en dan eens rust nemen, vroeg naar bed en veel in de lucht." Freule Josiene was inderdaad verontwaardigd over den dokter; die man deed. alsof het nichtje geen eten genoeg kreeg. Op tamelijk bitsen toon zeide zij: „Dokter Herlenstein. ons nichtje is volkomen vrij; zij kan doen, wat ze verkiest en eten en drinken, waar ze trek in heeft en zooveel zij maar wil!" De dokter, die wist, dat freule Josiene een hartkwaal had en daardoor zeer nerveus en lastig van humeur was had maar niet veel tegengesproken; hij vond freule Heelst van Herkema volstrekt geen sympathieke vrouw en beklaagde het jonge nichtje, die de grillen en luimen der beide freules af moest wachten, al was freule Annette wel wat meer meegaande van karakter. „Die omgeving daar deugt niet voor 55 zoo'n jeudig persoontje!" had de dokter tot zijn vrouw gezegd. Ook had hij zeer goed begrepen, dat Nancy niet anders kon en daarom in haar lot berustte, maar altijd erg down was op alles ja en neen zeide; van opgewektheid en vrooüjkheid was er bij haar geen sprake meer. „U moet nu naar huis, tante," zei Nancy, „anders wordt u te moei" „Laten wij nog dat laantje doorgaan, 't is zoo heerlijk buiten hè!" zeide tante Josiene en ze liepen weer verder, totdat tante Annette kwam zeggen, dat haar zuster nu rusten moest. Nancy maakte, nu het voorjaar kwam, fietstochtjes met de dochter van den notaris, een meisje veel ouder dan zij zelf was, en een bijdehand schepseltje. Maar er waren geen andere jonge dames in het dorp. En zoo ging het nichtje den zomer tegemoet, met geen andere vooruitzichten dan altijd in dezelfde saaie omgeving te moeten blijven. Maar het liep geheel anders voor haar. Daar waren veranderingen op til,, waarvan zij nog niet het minste idéé had, en die toch voor haar van zeer groote beteekenis waren. Eenige weken later zat Nans op een warmen Mei-dag een brief aan Lien te schrijven. Zij verkeerde blijkbaar in groote opgewondenheid, te oordeelen naar haar gelaat en zij schreef haastig: „Lieve Lien! Hartelijk dank voor je laatsten brief. Ja Lien, 't is hier nu prachtig, ik heb al zoo dikwijls verlangd, dat je eens komt en ik vind het dol, dat ik je de volgende week bij ons op Boschhove zal zien. De tuin is heerlijk! Precies een belofte van luilekkerland! Denk eens: appels, peren, abrikozen, perziken, alles groeit hier. Wij zullen heel wat in te maken hebben! Je, blijft geen drie dagen, maar minstens een week hoor! Ach Lien, wat is 56 het toch eigenlijk slecht, dat ik onaardig over de tantes spreek, maar ik heb eergisteren zoo'n ongenoegen met tante Josiene gehad, vreeselijk! We zaten bij elkaar in het salon; er zou avond-bezoek komen en toen hadden de tantes het over de familieportretten. Ik moest lachen over een portret, een nicht, met zoo'n dwaas, klein hoedje op haar gepoederde lange krullen en 'n vogel op haar schouder. Maar haar gelaatsuitdrukking kwam overeen met het gezicht van mijn moeder. Ik vroeg, wie het was. Tante Josiene vertelde, dat ze een kleindochter van een nicht was; hoe die familie eigenlijk in elkander zit, begrijp ik nog niet goed; mijn hoofd duizelt er soms van. Ik zeide, dat ze op mijn gestorven moeder geleek, en dat ik nergens een geschilderd portret van moeder zag en vroeg of dat niet bestond. „Zeker bestaat dat, 'n heel goed zelfs" zeide tante Josiene, „maar je begrijpt... je moeder heeft zich misdragen en dat portret hebben wij weggeborgen!" Lien, wat ik toen voelde, kan ik niet precies zeggen. Ik heb 't uitgeschreeuwd en ik haat tante Josiene voortaan en ik voel me nog ellendiger dan vroeger, 't Lijkt wel of moeder een misdaad heeft gedaan, alleen omdat ze beneden haar stand trouwde! En zoo ongevoelig om mij dit te zeggen! Enfin kom jij nu volgende week maar, dan vergeet ik al die narigheid. Hoe gaat het met je liefde..!? Zijn er nog meer stukken aan je opgedragen? Schrijf gauw! Ik haal je met mijn fiets van de halte. Breng jij vooral ook je fiets mede, hoor! Dag! Groet je ouders en 'n zoen, die klapt van Je verlangende Nans. Kort daarop kwam het volgende antwoord: Beste Nans! Och, wat 'n teleurstelling! Moeder is erg ziek en moet een kleine operatie ondergaan. Gisteren is zij naar een kliniek 57 gebracht. De dokters zeggen, dat er alle kans op volkomen herstel bestaat, maar je begrijpt, hoe zenuwachtig wij zijnl Nu is het natuurlijk onmogelijk, dat ik kom logeeren, maar ik mag zeker wel op de invitatie terugkomen, nietwaar, als alles goed gaat. Neen, Nans-lief. mijn liefde voor den pianist is gestorven... Ik heb ontdekt, dat hij getrouwd is en drie kinderen heeft. Wij hebben hooge woorden gehad; mogelijk draagt hij weer een stuk aan mij op en ruischen die tonen nog eens door 'n zaal. „Ik haat u!" zou hij het dan misschien betitelen, want zijn liefde is in woede veranderd! Ik trek het mij wel niet erg aan, want je weet, ik ben veranderlijk als een kameleon, niet van kleur, maar van stemming! Kind, hoe is het mogelijk, dat je je tante Josiene niet aan hebt gevlogenl Ze moest mij voor hebben! Ik stel mij haar voor als 'n vinnige katuil! Nu Nans, tot spoedig. Een hartelijke zoen van je Lien. Schep maar moed hoor!" Veertien dagen later schreef Lien weer een lang epistel. Haar moeder was veel beter en mocht over een dag of tien het ziekenhuis reeds verlaten. Maar nu had Lien toch iets voor Nans, dit zond ze bij den brief. Nans moest er dadelijk op schrijven! Dan kwam ze mogelijk van dat vreeselijke Boschhove weg! Tegenwoordig schreef menigeen op een huwelijks-advertentie en Lien had gehoord, dat er soms gelukkige huwelijken uit voortkwamen. Maar schrijf nu direct! Als je getrouwd bent, dan heeft je familie niets meer over je te zeggen... heerlijk hè!" Nans las de huwelijks-advertentie, die Lien in den brief had gesloten en die luidde: „Ernstig gemeend. Een jong mensch, zich eenzaam in Indië gevoelend, wenscht in correspondentie te treden met degelijke, knappe jonge dame. om later na voldoende kennismaking te trouwen. Br. E. Soerabaya enz. enz." Nancy barstte in lachen uit. Die Lien, weer echt iets voor haar! Dood-schamen zou zij zich. Wat onzinnig toch, hoe komt Lien eraan, om me deze advertentie te sturen! Ze weet 58 -toch immers wel, dat ik daar nooit toe over zou durven gaan. Het weer lokte naar buiten, de tantes zaten in de waranda -en Nancy frommelde de advertentie in elkander en wierp die onverschillig in haar werkdoosje. Het rustige zonlicht in den stillen, kloosterachtigen achtertuin deed haar opgewondenheid bedaren. Ze was boos op Lien; 't idee, om haar te willen laten trouwen met een man uit de courant! O ja. n uitkomst zou het zijn weg te mogen uit dit huis, waar alles hoe langer -hoe onverdragelijker werd. Tante Josiene s humeur werd met • den dag lastiger, de dokter vond haar een zenuw-patiënte, maar niet zoo hevig, dat zij in een sanatorium verpleegd -.moest worden. Er kwam veel aanstellerij bij, haar karakter was vervelend en lastig, zooals dat met veel vrouwen 't geval is en dan wordt er gezegd, dat zij zenuwachtig zijn. 's Avonds zat Nancy met een borduurwerkje bij de tantes. Haar wit gezichtje boog zich plots over het werkmandje en rhaar vingers streken de verfrommelde advertentie glad. Als ze nu eens zoo dwaas deed! Mogelijk... mogelijk zou het een ■verandering brengen! Waarom zou al het goede, dat er van zulke advertentie-huwelijken gezegd wordt, leugen zijn? Ze •keek even naar de tantes, alsof zij bang was, dat zij haar gedachten zouden raden. Maar tante Josiene zat te lezen in -een aflevering van „Eigen Haard" en freule Annette schreef -een brief, en Nancy dacht onophoudelijk aan de advertentie. Natuurlijk Lien vond het zeer romantisch, maar zij was zeer -prozaïsch aangelegd en dat had het harde leven niet beter -gemaakt. Lien daarentegen kende geen zorgen... Toen ze dien avond naar haar kamer ging. bleef ze langen tijd in den duisteren tuin staren. Er was iets echt zomersch. iets droomerigs in de natuur, de lente nam reeds afscheid. Zij bleef daar aan het venster staan, totdat zij plotseling haar schrijfcassette opende en een korten en flinken, zakelijken :brief schreef naar aanleiding van en als antwoord op de eerst verfrommelde huwelijksadvertentie. Daarna kleedde zij zich -vlug uit, schonk water in de waschkom en liet de geurige zeep 59 spelend door haar handen glijden, met haar gedachten nog steeds bij den brief. „Ik stuur hem tóch weg!" zeide zij halfluid, waarbij ze bijna schrok van haar eigen stem. „Slecht of goed. dwaas of verstandig... ik weet het niet. er moet iets gebeuren, anders word ik gek; het humeur van tante Josiene. die eeuwige, bedekte schimpscheuten op mijn arme moeder... ik verdraag het niet langer!" Toen blies Nans de lamp uit en stapte in bed. In haar grijs linnen, fleurig japonnetje, met rozenrood smal fluweelen lint. dat ze kunstig langs den hals had gerangschikt, liep Nancy naar de halte om haar vriendin Lien af te halen, die eindelijk komen zou. Ze had kunnen zingen van blijdschap! Eindelijk zou ze weer eens een bekend gezicht zien onder de menschen van het dorp, die haar allen totaal onverschillig waren. Dansend-licht schenen haar kleine voeten over de steenen te gaan... Het was een warme Juni-dag. Een dag. dat de rozen geurden en de vogels jubelden. Levensvreugde, levensblijheid ademde heel de natuur. Nancy liep ongeduldig heen en weer; de stationschef maakte een praatje met haar. Gelukkig, dacht zij, daar komt de trein aan! En na eenige minuten sprong met de haar eigen onstuimigheid, Lien uit de coupé, keek even rond en vloog Nancy om den hals. waarna deze laatste wel wat verlegen werd toen een clubje opgeschoten jongens smakkende zoengeluiden nabootsten. Zij nam Lien het valiesje af en trok haar vlug mee. Haar vriendin zag er allerbekoorlijkst uit; zij droeg op het goud-blond krullende haar een wit-strooien hoed met rozeknoppen, had een crème en rose gestreept zijden japonnetje aan en wit glacé schoentjes en wit-zijden kousen, dat alles bijelkaar een snoezig toilet vormde. Nancy voelde Zich plotseling sjofel en veel ouder, inplaats van jonger, zooals zij in werkelijkheid was. 60 „Wij loopen maar Lien, onze hit is de laatste dagen zoo .lui, dat ik liever maar mijn eigen beenen gebruik!" Lien giebelde. „O Nans, je brieven hebben ons zoo geamuseerd, de jongens lachten zich gek! Johan lacht niet veel, dat weet je wel, maar zijn gezicht glom van pret, toen jij de équipage van je tantes beschreef. Ik ben benieuwd met die freules kennis te maken! Wat 'n mooie weg! Zeg, heerlijk, dat ik je weer zie, we zullen prettige dagen hebben!" Lien greep verrukt met schitterende oogen den arm van Nancy, over wier wangen een blosje kwam, want zij voelde, dat het toch eigenlijk niet aardig en goed was om de tantes in 'n belachelijk daglicht te stellen, al was het waarheid en ja, zij kon er niets aan doen, 't was ook soms te dol om voor zich te houden en zij zag er nu eenmaal het humoristische -van in. ,,'t Is niet aardig," kwam ze plots, haar gedachten uitend, dat ik soms zoo'n spotvogel ben, Lien, ik moest niets over de -tantes schrijven, ze zijn ook wel goed, vooral tante Annette is wel hartelijk. En ik kan 't niet helpen, dat ik zoo ontzettend gevoelig ben en zoo driftig! Weet je Lien, ik kan geen banden verdragen, ik was al jong zelfstandig, zoo vrij in alles... -en nu..." Ze begon snel over iets anders te praten. „Kijk Lien," wees ze, „daar ligt Boschhove." Lien keek met opgewonden, schitterende oogen. „Wat heerlijk oud buiten, al is het geen kasteel, Nans! Maar geef mij toch dat valiesje! Ik laat je maar sjouwen!" „Weineen, we zijn er direct!" Nancy weerde haar af, „je koffer is er al, Lien, gisteren gekomen!" Freule Annette stond in de waranda voor het huis en keek of ze de meisjes ook aan zag komen. „Daar is Nancy met het logéetje!" riep ze tot haar zuster, die nu ook in de waranda kwam. De freules hadden haar zwart-zijden japonnen aan met antieke kraagjes en man- 61 chetten van witte kant en zooals ze daar naast elkander stonden, geleken ze veel op elkander. „Daar is Lien nu!" stelde Nancy voor en de freules zagen het mooie, jonge meisje met haar innemend gezichtje en haar vriendelijk-verwelkomenden glimlach, die dadelijk innam. „Nancy, je voorstelling van je vriendin is wel wat ongegeneerd, lieve! Wij zijn de freules Heelst van Herkema, jonge dame, en u is zeker juffrouw Lina Bierensma, is 't niet?" zeide freule Josiene vriendelijk. Met een ruk van haar schouders, wendde Nancy zich af. Natuurlijk, ze vergat een officieele voorstelling! dacht ze spottend. Ze slikte n brutaal antwoord in en zette het valies neer; toen belde ze Jaantje en zei kort: „Breng dat koffertje even naar de logeerkamer, hè?" De tantes waren dadelijk met Lien in druk discours gewikkeld. Was ze nog nooit in deze streek geweest? Het was hier eenig mooi en ze moesten maar veel fietsen en wandelen. En, „Nans, wijs jij nu Lientje de logeerkamer eens, 't is er een prachtig uitzicht, eindelooze dennebosschen!" zeide tante Annette. Lien knikte opgetogen en greep hartelijk freule Annettes handen. „O, verrukkelijk is het en zoo allerliefst van u, dat ik bij Nans mag logeeren!" Nancy wachtte reeds bij de deur. „Ga je mee, Lien? Dan wijs ik je je kamer!" Lien pakte haar bij den arm en samen liepen ze de vestibule door. Maar halverwege de trap, bleef Den, stikkend van het lachen zitten, ze trok Nancy aan haar japon. „Wat mankeert jou?" vroeg Nans verwonderd. „O Nans... wat 'n stel antiquiteiten, die tantes! Freule Josiene lijkt precies op den mopshond van onze werkvrouw... en tante Annette heeft zulke groote voeten!" Nancy keek norsch voor zich. „En je was zoo uiterst lief, Den!" Liens rose wangen werden donkerrood. „Nou ja... je bent 62 zoo wanhopig... hoe zal ik 't zeggen, zoo wanhopig eerlijk! De beleefdheid eischt 'n beetje vleierig te doen, de zielen zijn zoo goed om mij te inviteeren. Kijk 's aan, jij hebt bepaald geen slag om met die tantes om te gaan!" Nancy haalde haar schouders op. „Wanneer jij hier in mijn plaats was, Lien, dan zoü je ook wel anders worden, geloof me... kijk... hier is je kamer!" „Nu 't is hier ruim genoeg... o zeg... ha... ha... ha... moet ik in dat ledikant? Daar verdrink ik in!... En wie is dat, Nans?" Lien wees op een groot portret, voorstellend een jongetje van n jaar of zeven in ouderwetsche kleeding. „Mijn lieve voogd in zijn jeugd!" lachte Nancy. Lien bekeek alles. Zij nam een antiek vaasje in de handen, wit en verguld porcelein, besprenkeld met bloemen van allerlei kleur. „Afschuwelijk, zeg Nans, ik houd niets van die lorren... wat n verschil met mijn mondain hokje thuis! Ik zou hier onmogelijk een sigaret op kunnen steken, dat past in deze kamer niet! Maar 't vergezicht is prachtig en wat staan er veel rozen in die vazen, heb jij dat gedaan?" Nancy knikte toestemmend. „Daar staat je koffer, Lien, ik zal je wel helpen om je goed in die kast te bergen..." Lien babbelde onophoudelijk, terwijl ze zich verfrischte en n wit-kanten blouse en zwart-zijden rok aantrok. Nancy keek vol bewondering naar de elegante japonnetjes, die Lien uit den koffer nam. Plotseling vroeg Lien, zich wat parfum op haar blouse sprenkelend: „Zeg Nans, heb je nog op die advertentie geschreven, neen, natuurlijk?" Nancy schrok eenigszins, toen Lien over dat onderwerp begon. „Gunst ja... 't spijt me eigenlijk vreeselijk, maar de brief is weg... heel kort geschreven én, Lien... je schreef, dat ik jouw adres op mocht geven, dus dat deed ik... o, ik zou voor niets ter wereld willen, dat de tantes het wisten! Als er soms antwoord komt, schrik ik me dood!" 63 „Ach jij... wat 'n onzin, wie weet, wat er nog van komt en dat heb je dan aan je vriendin te danken!" lachte Lien den koffer sluitend, terwijl ze een doos bonbons aan Nancy overhandigde. „Hier kind voor jou 'n snoepje; voor je tantes heb ik ook wat meegebracht. Voor de eene tante een geborduurd kleedje en voor de andere een flesch eau-de-cologne... houdt ze daarvan? Wie moet het kleedje hebben?" „O. geef tante josiene maar eau-de-cologne, daar is ze dol op en tante Annette houdt veel van handwerkjes, je steelt bepaald haar harten... ziezoo, nu de tafel wat opgeruimd en dan gaan wij naar de tantes!" De freules waren het roerend eens. dat Lien allerliefst was. „Zoo heel anders dan die stugge Nancy!" vond freule Josiene, terwijl zij zuchtte. De meisjes kwamen de kamer in. „Ga jij nu even voor de lunch zorgen, Nancy-lief, en Lientje. hoe vindt je de kamer? Was alles in orde?" vroeg freule Annette, terwijl zij Lien naast zich op de sofa trok. „Keurig, freule, zeker alles was in orde en Nans had er zulke prachtige rozen neergezet, verrukkelijk! Ziet u eens, 't is maar weinig; ik maakte zelf dit kleedje, zijn de kleuren niet te bont. 't is anders mode! En mag ik u dit fleschje eau-decologne geven?" De freules waren opgetogen over Liens vriendelijkheid. Freule Josiene begon dadelijk over Nancy. Het was 'n goed kind. maar zoo stil en gesloten. Was ze altijd zoo geweest? Nancy had hier toch een hemel! vonden de tantes, ze mocht fietsen en wandelen in die heerlijke natuur! Nu ja, de winter was lang en misschien wel wat eentonig voor een jong meisje, maar ze was toch twee keer naar een nutslezing geweest en op een Kerstboom feestje en op den naaikrans was het zoo gezellig; dan mocht zij voorlezen, want ze had een goede voordracht! Terwijl de beide freules over al het genot spraken, dat Nancy in haar omgeving smaakte, dekte deze de koffietafel in de aangrenzende eetkamer. Het groote vertrek was over- 64 stroomd van zonlicht. Haar oogen dwaalden over de tafel; de aardbeien lokten op de fruitschaal, die zij met frischgroene bladeren had opgemaakt. Ze voelde zich blij en zoo vroolijk, als zij in langen tijd niet geweest was. Buiten joelden stemmen van dorpskinderen en de zacht-wuivend-groene boomtoppen weerspiegelden in de vensters als groetende reuzenarmen. Toen alles gereed was, liep Nancy naar de zitkamer, waar de tantes in druk gesprek zaten met Lien, die met groote oogen rondkeek. In de antiek gemeubileerde eetkamer, waar licht-flitsingen door de half neer gelaten jalouziën op het zilveren koffieservies dansten, gevoelde Lien een bijna plechtige stemming over zich komen, 't Was hier toch anders dan thuis, er hing over alles 'n zekere deftigheid, dacht Lien en zij keek naar Nancy's blanke handjes, die kopjes schikten en koffie inschonken. Hoe rustig deed zij dat, zonder leven van rinkelend porcelein! Zij, Lien, zou er geen geduld voor hebben. Thuis met de jongens was 't 'n eeuwige roezemoes. Haar moeder, nog zwak van de operatie, liet alles aan haar over; een juffrouw voor de huishouding was te kostbaar voor vaders beurs en Lien hield niet bijzonder van de huishouding. Nu was moeder gelukkig eenige weken buiten gelogeerd, de jongens hadden vacantie en haar vader schikte zich alleen wel; de dienstbode zorgde goed. Nancy hield voortdurend haar oogen op haar vriendin gevestigd, die maar druk zat te praten en de tantes werkelijk door haar verhalen amuzeerde. Lien wist inderdaad dadelijk de menschen voor zich in te nemen. Hoe deed zij dat toch? peinsde Nancy. Oprecht was ze niet! Ze lachte de tantes in stilte uit en was allerliefst in haar gezelschap en zei, dat ze het hier eenig vond en wel altijd in dat verrukkelijke dorp wilde blijven! Maar Liens leven was ook zoo geheel anders, dacht Nancy. Zij tobde nooit over de dingen, nam alles met vroolijke luchthartigheid op. Zij was een aanhalig poppetje en verwend door familie en kennissen. 96 Nancy luisterde weer naar zijn opgewekte stem, naar fijn vleitaal, die zoo natuurlijk, zoo gemeend scheen; het was haar, of zij droomde, een stroom van ontluikend geluk. De trillend» teere melodie van het strijkje en het gegons van stemmen, waaronder opklaterde lachjes, 't was alsóf zij alles van uit de verte hoorde. „Droom je kind?" klonk Charles' stem aan haar ooren en hij lachte haar toe en wilde haar nog meer wijn inschenken, maar ze bedankte. Neen, werkelijk ze moest naar huis... Maar dadelijk greep hij haar hand en hij fluisterde, dat de kennismaking zoo heerlijk voor hem was; nooit, neen nooit, had hij gedacht, dat er zóó veel aangenaams uit die advertentie in de courant voort had kunnen komen! Ze leunde behagelijk achterover in het stoeltje, speelde met de rozen en lachte coquet. Toen op eens was 't haar, of er een electrische schok door haar heen ging... de rozen vielen op den grond... Aan een tafeltje tegenover hen zaten drie jongelui, waaronder zij Johan Bierensma herkende, wiens oogen eenigszins ironisch of sarcastisch op haar waren gevestigd. Zij voelde zijn blik als iets vernederends voor haar... Charles Borghaave merkte natuurlijk haar ontsteltenis en zeide: „Maar kijk nu 's aan, Nancy, die arme rozen... wat is er aan de hand, kindje?" En vragend bleef hij haar aanstaren. „Arme rozen?" fluisterde ze mal-verdwaasd, zonder te weten, wat ze zeide. Daar zat Johan!... Wat moest hij wel van haar denken, met haar gloeiend gezicht en zoo opzichtig in haar zijden blouse met de laag uitgesneden hals en den grooten fluweelen hoed van Lien op, die zoo flatteerde... ach... wat was ze begonnen... 1 Zij maakte een zenuwachtige beweging om op te staan. „Ik wil naar huis", zeide ze schor..., daar zitten kennissen!" Johan keek voor zich, luisterde schijnbaar naar het gesprek zijner vrienden, maar bij zichzelf dacht hij: „Die logée, die bij 95 jong en zeg. kind, als die andere tante komt te sterven dan zal je misschien heel wat erven, hè? Wees maar lief!" Die woorden troffen haar zoo onaangenaam, dat ze een soort van verkilling over zich voelde komen. „Daarom zal ik de menschen nog niet vleien... om geld... dat vind ik min!" zeide ze ernstig-onvriendelijk. „Nu kindje, neem me niet kwalijk, maar daarover denk ik nu heel anders, 't Zou wat moois zijn als jij je voor niemendal opofferde, en dan nog wel als een arme bloedverwante niet in het testament kwam te staan... fraai!" Hij keek haar scherp aan. „Van tante Josiene kreeg ik een flinke lijfrente en tante Annette heeft mij het landhuis Boschhove toegedacht en... enfin een groot legaat. Dus van niet in haar testament te komen, is geen sprake!" zeide Nancy in opwinding gerakend. De atmosfeer, de wijn, de muziek, Charles' gezelschap alles bij elkaar maakte, dat zij mededeelzamer werd dan noodig was en Charles Borghaave ging voort met haar uit te hooren. Het speet hem ontzettend, dat dit meisje nog niet mondig was, natuurlijk zoü de voogd informeeren en al werd of was het schepseltje nog zoo verliefd op hem het goudvischje in de toekomst" zooals hij haar in stilte noemde, zou niet te pakken of te vangen zijn! Neen, de correspondentie zou hij daar in dat dorpje, ver van Amsterdam, met haar voort blijven zetten, maar een verloving... 't was om te schateren! Lien Bierensma, dat was 'n allemachtig charmant kind... en daar wilde hij nog wel een poosje plezier mee hebben. Zoo iets leuks en bekoorlijks had hij in lang niet ontmoet! Nancy was anders geen onknap kind. en onder zijn leiding zou ze wel veranderen; ze had ook prachtig donker haar en als ze lachte en de witte gave tandjes tusschen de roode lippen schitterden, dan was ze zelfs heel mooi, heel jong nog! En toch... ze boeide hem niet. Veel te angstig, al was ze tamelijk vroolijk. Lien was geestig, dol... 't was amusant, een leuk spel om die twee tegelijkertijd het hof te maken! 94 lijk en maakte gekheid met Nancy en inviteerde tenslotte zijn zuster en haar om mede te gaan naar een schouwburg. Hij wilde gaarne zijn zuster eens polsen, hoe Nancy over hem dacht, maar daar scheen maar geen goede gelegenheid voor te komen. Voor zichzelf was hij besloten om "met de groote vraag te wachten, totdat hij zich definitief als arts had gevestigd. In zijn ziel geloofde hij beslist aan haar wederliefde. Nancy en Charles Borghaave zaten in „Trianon" in een hoek, waar ze bijna niet werden opgemerkt. Ze zagen er opgewekt en vroolijk uit en de licht-blauw zijden blouse flatteerde haar; ze gelëek jonger dan ze was. Haar oogen glansden, en de bloemen, in haar handen, teere rozen, geschenk van Charles Borghaave, geurden zoet-bedwelmend. Dat was nu leven, het volle heerlijke leven, dacht ze verrukt. Al haar bezwaren waren weggeredeneerd. Het was wel niet zooals het behoorde, om gastvrijheid bij Liens moeder te genieten en er telkens maar alleen op uit te gaan, maar Lien wist daar wel raad op. Nu had zij weer gezegd, dat Nans bij de oude juffrouw Lintveld, de naaister, op thee ging, 't goede mensch had zoo naar haar verlangd en mevrouw Bierensma had dit natuurlijk geloofd. Nancy had een afkeer van dat liegen en draaien, maar ze wilde er nu maar niet aan denken en vroolijk zijn en 't leven genieten. Te lang had zij haar jonge leven op dat saaie dorp bij de tantes doorgebracht, eindelijk was er iets anders voor haar aangebroken. In plotselinge behoefte om iemand, die aardig en vriendelijk voor haar was en haar in een gelukkige stemming bracht, haar gedachten te openbaren, zei ze plotseling, spontaan: „O. 't is zoo heerlijk weer eens in het volle leven te zijn, daar bij de tantes op het dorp had ik nooit, neen nooit moeten komen!" Hij boog zijn hoofd dieper naar haar toe om haar in het opgewonden gezichtje te zien en greep haar hand. „Onzin, gekheid om je daar zoo druk over te maken, je bent nog zoo 93 moest laten gaan. Enfin zoo plotseling de bons' geven, dat durfde hij niet te doen! Vooral een meisje uit haar stand! De adellijke familie Heelst van Herkema stond immers hoog aangeschreven! Als 't een meisje uit gewone kringen was, dan kwam 't er niet zoo erg op aan, maar Nans moest een goeden, zeer beschaafden indruk van hem behouden, dacht de karakterlooze man. Hij verzocht haar dringend om hem den volgenden dag weer een ontmoeting toe te staan, wat zij blozend beloofde, want ze vond hem aardig en vroolijk en hoffelijk; Lien had volkomen gelijk. Dat hij haar gezelschap verkoos boven al de anderen van wie hij brieven had ontvangen, vleide haar bepaald. Wat zou tante Annette kijken en neef Heelst van Herkema, haar voogd, wanneer zij zou zeggen, dat ze bij Lien te Amsterdam kennis had gemaakt, met een heer uit Indië. Charles Borghaave! En als een echt jong en onervaren meisje bouwde zij luchtkasteelen: hij had haar gezegd, dat hij veel van het buitenleven hield en dat vond ze heerlijk, want al was Amsterdam gezellig, nu ze eenmaal buiten gewend was, voelde zij veel meer voor het leven op het land. Toen Nancy dien middag thuis kwam, stond Den voor het venster naar haar uit te kijken, 't Was reeds schemer. „Is Nans daar. Den?" vroeg haar moeder, die in een leuningstoel bij de tafel zat. „Ja moeder, ze moest een visite maken bij menschen, die ik niet ken!" loog de dochter, terwijl zij naar de voordeur liep. In de gang greep Den onstuimig Nans arm. „Zeg, vertel 's, was hij er? Ën hoe vond je hem? Knap zeker hè?" „Och, ontweek Nancy, ik vond hem wel sympathiek, zeker, daar heb je gelijk in." Op de logeerkamer, waar Nancy zich wat ging opknappen voor het middagmaal, kwamen ze niet uitgepraat. Huri lachen klonk door de kamer, luid en opgewonden. Vooral Lien vond het een dol leuk geheim en aan tafel was de stemming dien middag zeer opgewekt Johan was spraakzamer dan gewoon- 92 en dit verlegen schaap met haar wel knap gezichtje en aardig figuurtje, waren niet met elkander te vergelijken... Enfin, hij moest dit avontuurtje maar op den koop toenemen, dacht hij. Den het hij zoo gauw niet los... Hij keek haar in het bleeke .gelaat en terwijl zij de groote, fluweelige oogen naar hem opsloeg, greep hij plotseling haar beide handen in de zijne en fluisterde medelijdend: „Wat beklaag ik u ontzettend, dat u zoon eenzaam leven daar op dat dorp heeft... uw vriendin vertelde mij er veel van!" Nancy keek hem strak aan, alsof zij wilde onderzoeken, of "hij in ernst sprak, of maar wat zeide om wat te zeggen. Maar zijn gelaat stond ernstig en er blonk werkelijk iets van medelijden in zijn oogen, dacht zij. Allengs werd zij kalmer. Zijn manier om te veroveren zag zij voor oprechtheid aan en zij vond de kracht om te spreken en ongemerkt begon Charles haar uit te hooren. Hij begreep wel, dat deze kennismaking .op niets zou uitloopen. Als die andere tante stierf, dan zou zij mogelijk een niet te versmaden goudvischje zijn; nu was ze negentien jaar en stond nog onder voogdijschap. Neen, hij bedankte er feestelijk voor. * Zij bleven voor eenige schilderijen stilstaan. Voelde ze iets voor kunst? Hij niet bizonder veel en had er te weinig verstand en kennis van om er over te spreken. Mooie meisjes zag hij veel liever, zeide hij lachend en zijn blik ging streelend langs haar gezicht en haar figuur. Ze wendde haar oogen van hem af, waarbij een roode blos haar wangen kleurde. Maar allengs werd ze haar verlegenheid meester en begon zij druk te vertellen. Charles, die alle vrouwen, en ook haar, slechts zeer oppervlakkig beschouwde, begreep en voelde zeer goed, dat zij veel ontwikkelder was, ook op het gebied van literatuur en kunst dan haar vriendin Den. Maar mooi Dentje was veel en veel amusanter, geestiger en gezelliger dan dit kleine zwartje. Hij was werkelijk verliefd op Den en vond haar allerbekoorlijkst en begreep, dat hij'dit meisje maar kalm uit zijn gedachten 91 fluweelen japon met wit-kanten kraag deed ze denken aan een nonnetje. „Zal ik je eens wat zeggen. Nans, je bent heelemaal dezelfde niet meer. Johan en allemaal zeggen ze het. Je bent zoo stemmig geworden. Kind, hoe is het mogelijk, dat je zoo veranderd bent!" „Ik ben toch heusch dezelfde nog!" lachte ze, „maar ik voel me wel eenigszins anders dan vroeger. Dat eeuwige saaie leven op Boschhove heeft al mijn vroolijkheid gedoofd!" „Maar als je dan maar begrijpt. Nans. dat je volstrekt niet in den smaak van Charles zal vallen!" riep Lien hoofdschuddend uit en inwendig was ze blij, dat Nans zoo weinig indruk op hem maken zou. Nancy richtte zich op van den divan, haar donkere oogen schitterden. „Zeg Den, ik heb dwaas gehandeld om dien man te schrijven, ga jij naar hem toe en zeg hem, dat... ja... zeg hem. dat ik liever op zoon manier... op zoo'n advertentie geen kennismaking wensch!" „Ben je nu gek, Nans!" Met een kleur, gloeiend van opwinding over die „dwaze Nans' keek Den haar vriendin aan. En 't ging door haar hoofd, dat Charles zou denken, dat zij alles maar verzonnen had en dat die vriendin niet bestond! Dat mankeerde er nog maar aan, neen. Den stond er op, voor zich zelve, dat Nans hem sprak. Zij bemoeide er zich verder niet mede... Dien middag ontmoette Nans ook werkelijk Charles. Zij was eerst zenuwachtig geweest en mompelde zoo iets van haar vriendin, die gezegd had, dat hij hier komen zou en haar hart klopte hevig, toen zijn sprekende oogen in de hare staarden. Zijn blik kwam haar eenigszins spottend voor. Met de gemakkelijkheid hem eigen, wist Charles haar dadelijk te kalmeeren. Ze hepen het museum in, maar Nans ging de zalen door zonder iets te zien, de schilderijen leken haar groote, zwarte vlekken. Hij vond het verschil tusschen de beide vriendinnen... nacht... en morgen! Den, die mooie, vroolijke Den 90 blik slaan in zijn hart. Nancy was voor hem 't ideaal van „de vrouw" en met haar trouwen en alle lief en leed met haar te -deelen, leek hem een sprookje van geluk. Hij had een eenvoudig karakter, en hield niet van buitengewone of buitensporige dingen. En Nancy vond hem ook sympathiek, ze wist wel, dat hij altijd op haar gesteld was geweest, wat Lien haar trouwens dikwijls genoeg had verteld. Maar ze vond hem niet knap met zijn bleek, scherp belijnd gezicht; de donkergrijze oogen achter den gouden bril hadden iets zeer verstandigs, men herkende dadelijk den dokter in hem. Hij zou -eenige dagen blijven om een collega te vervangen, die voorloop ig rust moest nemen. Dien avond inviteerde hij Lien en Nancy om mede te gaan naar het Concertgebouw en Nancy genoot na tijden weer eens van de heerlijke muziek, die haar inderdaad in verrukking bracht. Niet zonder angst dacht zij aan den volgenden dag. Ze .zou Charles Borghaave dan ontmoeten. Lien had dit zoo in •orde gemaakt. Lien, die ondanks zich zelve steeds maar weer over dit onderwerp begon, totdat Nancy gezegd had: „Hij schijnt indruk op je gemaakt te hebben, Lien!" Ze had Nancy even aangekeken, quasi-verwonderd en haar blos werd dieper-rood. „God, Nans, 't is een alleraardigst jonmensch, of liever een man... dat mag ik toch zeker wel zeggen, is 't niet? Maar die geschiedenis gaat mij eigenlijk niet aan, ik ben maar de tusschenpersoon in deze comedie; jullie hebben met elkander gecorrespondeerd en verder bemoei ik mij nergens meer mede." Lien wiegde met gedraai harer slanke heupen door de kamer, stak n cigaret aan en blies gedachteloos den rook voor zich uit. „Rooken, Nans?" ^presenteerde ze een doosje sigaretjes op 't tafeltje zettend. .Maar Nancy weerde af: „O, merci, sedert ik op Boschhove ben, heb ik 't rooken van cigaretten 'geheel afgewend. Lien schudde haar hoofd en keek haar in 't rustige gezicht. Met haar eenvoudig naar achteren gestreken haar en de zwart- 89 Lien had inwendig kunnen juichen: „Zij is volstrekt geen meisje voor Charles! Nooit zal dat een verloving worden!" Ze liepen nu druk babbelend het station uit en gingen' in een tram. Thuisgekomen verwelkomde mevrouw Bierensma Nancy hartelijk, die met schrik zag, hoe zwak en lijdend zij er uit zag. De koffietafel stond klaar en het deed Nancy goed om weer in dezen eenvoudig en kring te vertoeven. Dat was zoo heel anders dan in de stijf-deftige omgeving van Boschhove. „Je ziet er best uit, kind," vonds Liens moeder, „alleen veel ernstiger", en zij dacht in stilte, dat zij meer op een meisje van acht-en-twintig dan op een van achttien jaar geleek. Dien middag kwam Johan Bierensma, die onlangs tot arts was gepromoveerd. Zijn open, ernstig, hoewel niet knap gelaat werd opeens vroolijker, toen hij Nancy ontmoette. „Wel meisje... leef jij nog en hoe gaat 't daar in je dorp? Leeft de hit nog?" Hij schudde hartelijk haar hand, waarbij Nancy een groote blijdschap over zich voelde komen, omdat allen zoo vriendelijk voor haar waren. Johan Bierensma keek Nancy scherp aan door zijn brilleglazen en vond haar niet meer de oude, vroolijke Nans. 't Kond heeft het daar zeker te saai, flitste 't door zijn hoofd... Als hij zich in een of ander dorp ging vestigen, dan moest zij maar als zijn vrouwtje medegaan! Zij was altijd zijn hartsvriendinnetje geweest, eenvoudige, aardige Nans... al verborg hij dat geheim diep in zijn hart. O, verduiveld lam had hij 't gevonden, dat ze naar die deftige freules was gegaan. Hij had gedacht, dat ze daar een weelderig leven leidde op een oud kasteel, met een stal vol paarden... en dat was niets voor hem, hij, man van den modernen tijd, meer voelend voor hen, die gebrek leden dan voor hen, die kapitaal bezaten. Maar nu hier, in de eenvoudige omgeving van zijn ouderlijk huis, was 't hem een groote, onverwachte vreugde, toen Nans hem weer met haar lieven lach tegemoet kwam. Hij hield van haar reeds heel lang, maar hij liet niemand een 88 stil en braaf-lief geleefd had bij de oude tantes in het stille dorpje? O, als tante Annette dat eens wist... Ze kleedde zich vlug aan. Een donkerblauw nieuw mantelpakje, ergens gekocht in 'n stad bij het dorp in een confectiemagazijn, 't Stond haar goed; een eenvoudig, grijs-fluweelen hoedje drukte diep op 't zware, eenvoudige opgemaakte haar. Nu witte peau-suède-handschoenen, haar grijs bont en mofje... ziezoo... gereed! zeide ze halfluid tot zichzelve. Ze draaide nog even heen en weer voor den spiegel, nam haar valies en spoedde zich naar de huiskamer; zij zag er gedistingeerd uit, volstrekt geen meisje om een avontuur tegemoet te gaan en voelde eigenlijk ook meer lust om thuis te blijven, maar dat ging .niet, nu alles geschikt was. Het meest stuitte haar Lien's houding, tegen de borst. Lien had namelijk geen zin gehad om in het dorp te logeeren en eenvoudig aan freule Heelst van Herkema gevraagd, of Nancy eenige dagen mocht komen logeeren en de freule had haar toestemming gegeven. Na een hartelijk afscheid van tante Annette was Nancy vertrokken. In de roezige drukte van 't Amsterdamsche station stond Nancy. aan zoo'n drukte ontwend, even verward rond te staren, toen ze plotseling Lien zag. Deze monsterde terstond Nans' toilet en keek naar haar gelaat, dat wel met een gezonden blos was overtogen, maar ze vond haar toch geen gevaarlijke mededingster. Ze begon druk te vertellen en zeide. dat zij Charles zeer sympathiek vond, maar verzweeg natuurlijk, dat ze reeds eenige keeren met hem uit was geweest, dat ze elkander tutoieerden en dat hij haar gekust had. Nancy had met gefronste wenkbrauwen geluisterd naar alles, wat Lien wel over Charles vertelde. „Wat ben je toch preutsch!" had Lien hoofdschuddend gezegd. „Je bent daar in dat dorp heelemaal veranderd!" En 87 Bierensma begon, geheel uit zijn humeur, door te slaan tegen zijn oudste dochter. Schande was het, dat Lien alles tegenwoordig zoo verwaarloosde! Nergens had ze plezier in, dan om maar mooi aangekleed uit te gaan; ze moest er liever eens aan denken, hoe zwak moeder was en hoe zeer deze haar hulp noodig had. Den luisterde onverschillig toe. de woorden gingen langs haar heen. Ze dacht aan Charles Borghaave. Zijn gezicht kwam haar voor den geest, zijn blonde kop, de mooie, gevaarlijke oogen... Ondanks alles, voelde zij liefde voor hem, ze wilde hem weer zien en spreken; hij had haar gesmeekt om eenige dagen later met hem naar een theater te gaan... maar wat... wat moest ze thuis zeggen? Vooral nu vader plotseling zoo begon op te treden! Toen haar vader eindelijk zweeg, zeide ze gelaten: „Ik zal in 't vervolg zorgen, dat ik op tijd ben." Nancy van Veenhof borg de fijne Japansche kopjes in het buffet en keek tante Annette vragend aan. Nu is alles klaar, tante, mag ik mijn city-bag gaan inpakken?" Tante Annette keek op van haar naaiwerk. „Ja kind... dus langer dan vijf dagen blijf je niet weg, hoor! Enfin, ik gun je het Amsterdamsche uitstapje..." Tante Annette begon eerst nog met zakelijke stem eenige opdrachten aan haar nichtje te geven. Zij moest ook wollen stof medebrengen voor een morgenjapon en zes nieuwe vingerkommen, en andere dingen, die allemaal niet in het dorp te krijgen waren. En Nancy beloofde, schijnbaar kalm, dat zij voor alles zou zorgen, maar in werkelijkheid was zij zeer zenuwachtig met het oog op het op handen zijnde avontuur. Haastig verliet zij de kamer en bleef even midden in haar slaapvertrek rondstaren. Nu ze alleen was, verliet de voorgewende kalmte haar geheel. Het was of ze dezelfde van daar zoo even niet meer was. Wat ging ze nu doen? Een vreemd avontuur tegemoet? Zij, Nancy, die hier zoo saai- 86 dan begreep hij meer en meer, dat Nancy geheel op den achtergrond schoof. Lien gaf geen antwoord, maar moest zichzelf bekennen, dat zij ook wel verlangde, dat Nancy niet zou komen, maar de brief was reeds verzonden. Dien middag was 't reeds laat, toen Lien thuis kwam. Haar vader zat met verstoord gelaat aan de gedekte tafel, en tegenover hem haar moeder, met zwak, bleek gezicht; na de operatie was zij nooit meer geheel gezond geworden. De twee jongens zaten zwijgend te eten. Een lucht van gebraden vleesch en kool hing hinderlijk in het vertrek. „Dag! groette Lien, verward rondkijkend en verzon toen dadelijk een leugen om zich te verontschuldigen. Ze was wel in vijf winkels geweest voor die groene kleur wol voor de nieuwe jumper en had die nergens kunnen krijgen. Ze voelde zich zeer onbehagelijk bij de strakke gezichten van haar ouders. Haar vaders zorgelijke, vermoeide oogen keken haar ernstig verwijtend aan en haar moeder trok ongeloovig verwonderd haar wenkbrauwen op. 't Was of er een onweer in de lucht zat. Nerveus frommelden haar vingers het opgevouwen servet uit elkander. „Ik verzoek je vriendelijk om in het vervolg op tijd thuis te komen, het is hier geen restaurant!" zei haar vader ongewoon streng en het trof haar, alsof ze een zweepslag ontving, want de goede man, die altijd met zijn hoofd bij zijn zaken was, trad nooit bits of snauwerig tegen haar op. Ze zag hem even aan en gevoelde angst, dat hij haar soms met Charles gezien had, maar deze gedachten verwierp zij dadelijk weer. Zij was als uit een heerlijken droom ontwaakt en teruggekeerd tot dé nuchtere werkelijkheid. Nerveus speelde ze met haar zilveren vork. „Ik zei toch, dat ik opgehouden ben!" zeide ze kribberig, haastig het vleesch in stukjes snijdend, dat de zorgzame moeder op het bord schoof. De jongens zwegen en luisterden naar hun vader, die nooit zoo stroef sprak. En meneer 85 drinken.'* Hij dreigde lachend met zijn handschoen... „nu heeft u toch wel tijd, anders zou u hier niet wandelen!" Ze keek verlegen voor zich uit, stotterde onhandig een excuus. „Als mijn gezelschap u soms onaangenaam is, dan wil ik u natuurlijk niet verder lastig vallen," zeide hij koelberekenend. Zij voelde zijn oogen haar toe-gloeien, en zij wist, dat deze man macht over haar zou krijgen, en daarom had zij hem geschreven, dat zij verhinderd was om te komen. Bij de eerste kennismaking had zij zich reeds onder zijn invloed gevoeld. De gemakkelijkheid, waarmede hij haar aansprak, alsof zij hem reeds lang kende, deed haar vrijer zijn, dan zij zich had voorgenomen. Zij wilde zich aan zijn blikken onttrekken en maakte een snelle beweging om zich om te keeren, maar zijn knap, onweerstaanbaar-aantrekkelijk gezicht, imponeerde Lien zóó sterk, dat ze stil naast hem voortging en geen uitvluchten meer zocht om zich aan zijn gezelschap te onttrekken. Charles begreep terstond, dat zij onder zijn betooverenden invloed moest komen, daarvoor had hij lang genoeg met vrouwen en meisjes omgegaan en geflirt, en al pratende, voerde hij haar verder. „Toe laten wij nu hier iets gebruiken", drong hij aan. En Lien volgde hem, al was 't aarzelend, in „Americain". De zaal met helder licht en veel vroolijke menschen aan tafeltjes, ontving hen warm gezellig. Lien gevoelde de echte stemming over zich komen. Charles bestelde eerst thee en daarna cherry-brandy en Lien amuseerde zich met een gloeiend-warmen blos, en glinsterende oogen. Soms sloeg zij in verwarring haar oogen neer voor zijn blikken vol hartstocht. Zij had haar bontmanteltje uitgetrokken en door de dunne witzijden blouse, zag hij rose haar welgevormde schouders en armen schemeren. Hij boog zijn hoofd dicht bij 't hare en fluisterde de dolste dingen. Ze moest eens weten, welk een indruk ze reeds dadelijk op hem gemaakt had, zeide Charles. Neen, als hij vermoed had, dat er zoo'n mooi meisje in Holland wachtte, om voor haar vriendin te spreken, wel 84 rijk vrouwtje in de armen vloog, dan was 't bier nog wel een poosje uit te houden. In zijn koffers waren nog veel Indische fraaiigheden, wapens, sarongs, gebatikte divankussens, en meer dergelijke, maar voorloopig gevoelde hij geen lust om al die rommel uit te pakken. De malaria had hem verzwakt, hij was gauw moe, als hij wat deed. Half in slaap gesuft, schrikte hij wakker door een kloppen op de kamerdeur. Een brief voor u meneer! riep de stem van zijn huisjuffrouw. Charles sprong slaperig van de sofa, bedankte en nam een lila couvert aan. 't Was een briefje van Lien, waarin zij meldde, dat zij onmogelijk kon komen, maar aan Nancy had geschreven en dat hij dus wel spoedig nader bericht zou krijgen. „Zoon drommelsche heks... zou ik haar dus nooit meer terugzien, dat wil ik niet! Hij vloekte, want hij had zich juist zooveel van dat middagje met haar voorgesteld, en nu kwam er niets van. 't Was reeds duister, toen hij het bovenhuis verliet. Amsterdam was toch veel gezelliger dan Den Haag, vroolijker en gemoedelijker stad, al was het er niet zoo deftig, dacht hij rondkijkend. Het Leidscheplein deed gezellig met zijn duizenden lichtjes van café s en winkels en trams. Hij wilde juist het plein oversteken om „Americain" binnen te gaan, toen hij een welbekende meisjesgestalte in een kort bontmanteltje en fluweelen rok, vlak langs zich zag loopen. Hij haalde haar in en trok haar familjaar bij den arm. „Juffrouw Bierensma, dat noem ik nu toevallig, u wilt mij ontloopen en het noodlot beschikt het anders." Lien keerde verschrikt haar hoofdje naar hem om. „O meneer Borghaave... U?" „U hebt uw belofte niet gehouden, juffrouw Bierensma!" „Welke belofte?" vroeg ze, ofschoon ze 't heel goed wist. ,,„©m hedenmiddag 'n kopje thee op onze kennismaking te 83 briefje met het gevolg, dat Lien hem in het Vondelpark een onderhoud toestond. Hij vond het meiske allerbekoorlijkst, 200 frisch met die donzige perzikwangen, heel wat anders dan de meisjes in Indië, die hem, bij de Hollandsche vrouwen vergeleken, verwelkte bloemen toeschenen. Eigenlijk was het vergeefsche moeite om dat vriendinnetje nog te spreken, zoo'n kind uit den adelstand, n trotsche nuf misschien. Als ze meerderjarig was en rijk, dan was 't een heel ander geval. Natuurlijk zou 't schaap dan verliefd op hem worden en dolgraag met hem trouwen. Het jongemensch knikte eens tegen zijn knap spiegelbeeld. Hij stond vlak bij den vulkachel, want sedert zijn komst in Holland had hij 't steeds koud gehad en was bijna niet te verwarmen. Hij hield zijn blanke, smalle handen vlak bij het vuur en rilde. Die malaria had hem nog altijd te pakken. Gek, dat hij niet aan het Indische klimaat kon wennen. Hij zag nog geelachtig en had kringen onder zijn oogen; 't beste zou zijn, dat hij een poosje de Geldersche lucht ging happen bij Mama en Mathilde, dacht hij, 't was er wel saai, haar, veel plezier had hij te Amsterdam op 't oogenblik ook niet. Zijn vrienden waren bijna allen in 't Haagje; bovendien had hij door zijn losbandig leven veel vrienden verloren. Hij lachte cynisch en wierp bruusk eenige sofakussens op de ouderwetsche canapé met zwart trijp overtrokken, installeerde zich gemakkelijk, stak een egyptische sigaret op. Hij schudde zijn blond hoofd. Lieve Hemel! wat een smaak had die hospita van hem! Het was een kleine zitkamer, waaraan een alkoof grensde. Het uitzicht was niet onaardig, een stil grachtje, waarlangs ouderwetsche huizen met antieke geveltjes, hecht en sterk. Maar de kamer scheen een kakelbonte chaos van kleuren. Meubels op verkoopingen bij elkander gezocht, dacht Charles. Het buffet glinsterde en glom van glazen en beeldjes en bloemvazen en alles weerkaatste in, het spiegelglas van het kastje. Enfin hij woonde hier niet duur en als hem nu een 82 geen anderen uitweg zag, vertelde, wat zijn moeder reeds wist. Na een vreeselijke scène, waarbij zijn vader hem voor goed het ouderlijk huis ontzegde, had hij het geld gekregen. Twee dagen na dien avond stierf dokter Borghaave plotseling aan hartverlamming. Mevrouw Borghaave en haar dochter Mathilde vertrokken naar een kleine plaats in Gelderland, waar ze zeer zuinig moesten leven en Charles kreeg door tusschenkomst van een vriend een betrekking in Indië, waarheen hij na heel veel geldelijk gescharrel eindelijk vertrok. In Indië was de knappe, vroolijke jonge man in menig , gezelschap zeer gezocht en mochten vooral de jonge dames hem gaarne. Hij flirte met allen, totdat een jong. rijk nonnatje, dochter van een suikerplanter, zijn hart, of liever zijn verlangen naar een rijk huwelijk trachtte te bevredigen, door haar vader te verklaren, dat zij een einde aan haar leven zou maken, wanneer ze Charles niet kreeg. Maar toen de papa van het verliefde meisje eerst eens in Holland informeerde, was het resultaat, dat Charles Borghaave het huis bij die familie werd ontzegd. Een en ander werd in de kleine plaats spoedig bekend en zijn reputatie leed daaronder zoozeer, dat hij kort daarna zijn ontslag nam bij de rubber-onderneming en zijn troost te Soerabaya bij een vriend ging zoeken, waar hij hevige malaria-aanvallen kreeg en spoedig alle plezier in het tropische leven verloor. Door zijn vriend geholpen, om de reis naar Nederland te kunnen betalen, vertrok hij weer. De eerste maanden had hij nog geld genoeg overgehouden om een kamer te huren en rustig naar een betrekking uit te zien. Op zekeren dag herinnerde hij zich, dat hij eens in 'n overmoedige bui n huwelijksadvertentie had geplaatst, las de brieven, die daarop gekomen waren, nog eens na en zoo kreeg hij ook Nancy'» briefje weer in handen. Hij schudde lachend het hoofd en daar hij zich eigenlijk zoo zonder betrekking erg verveelde, schreef hij het „kind" n 81 was nog een dochter thuis, een stil, godsdienstig meisje, een ijverige theosofiste, die zich met de gedachte troostte, dat alle beproeving moest opbouwen en heilzaam werkte. Mathilde was eenigszins scheef en klein van gestalte en deed veel op 't gebied van maatschappelijk werk. Het gezin leefde stil en teruggetrokken, en ging meestal gebukt onder de financieele zorgen, waarvan de oudste zoon de oorzaak was. Eindelijk was de catastrophe gekomen. Charles was toen twee jaren op hetzelfde kantoor, maar tevens lid van een obscure speelclüb. Nadat hij eens gedurende eenige dagen niet thuis was gekomen, hoorde mevrouw Borghaave op een avond, toen haar man een patiënt was gaan bezoeken, de voordeur met een harden slag in 't slot vallen en iemand driftig de trap oploopen. Ze herkende dien stap terstond als dien van haar zoon, die eenige oogenblikken daarna bleek en ontdaan op n stoel bij de tafel neersmakte. „Mijn God, jongen... wat is er nu weer?" „Moeder... ik... heb... is vader er niet?" Zij schudde ontkennend en stond doodsangst uit, want zij begreep, dat er iets ergs was gebeurd. Toen begon hij heesch te vertellen, dat hij den volgenden morgen voor twaalf uur negenhonderd gulden moest hebben, om een eereschuld te betalen en anders... hij maakte een beweging van zich dood te schieten. Moeder moest vader er maar over spreken, zelf durfde hij niet... Ze had hem toen bij zijn arm genomen en geschud en gezegd, dat hij weg moest gaan... weg; er zouden anders ongelukken gebeuren, hij ruïneerde zijn ouders. En zij snikte haar leed uit, haar moederhart had reeds te veel moeten dragen. Een kwartier daarna, was dokter Borghaave binnen gekomen; Charles wilde zich verbergen in een ander vertrek, maar hij was juist zijn vader tegen 't lijf geloopen. Eén blik op het ontstelde gelaat van zijn zoon, deed den dokter onmiddellijk begrijpen, dat er weer nieuwe ellende was. Hij liet hem in zijn studeerkamer komen, waar Charles, die nu toch 80 had. Graag had dokter Borghaave gezien, dat zijn oudste zoon hem zou opvolgen, maar deze voelde niets voor de studie. Eigenlijk gevoelde hij nergens iets voor, dan om een lui, goed leven te leiden; op school wilde hij niet leeren, hoewel hij toch een helder hoofd had en Vlug van begrip was. Tallooze moeilijkheden hadden zijn ouders en onderwijzers met hem doorgemaakt, wat niet verhinderde, dat hij de afgod van zijn toegevende, te zachte moeder was. Zijn knap, frisch jongens-gezicht, zijn ondeugende staal-blauwe oogen verteederden de harten dadelijk, maar zijn driftig, heftig karakter deed hem met zijn vader altijd in botsing komen. De bedaarde, ernstige geneesheer was niet bij machte zijn zoon te regeeren, hij werd naar een strenge kostschool gestuurd. Hier bleef hij tot zijn zeventiende jaar, maar „getemd" was hij niet. Hij kwam in Den Haag, waar zijn ouders later woonden, op een assurantiekantoor, werkte er in het begin goed, maar kreeg toen kennis aan een buffetjuffrouw, in een „bar", n Duitsche schoone, die alles in duigen wierp, wat zijn ouders met zoo veel zorg hadden opgebouwd. Op haar aanraden bestal hij zijn chef en gaf haar een gouden armband met diamanten ter waarde van zes honderd gulden. Toen dit feit uitkwam, betaalde de vader dadelijk de gestolen som terug en werd uit medelijden met den vader de zaak in de doofpot gestopt. Charles veranderde telkens van betrekking en kwam even dikwijls in onaangenaamheden, totdat hij eindelijk zin kreeg zich aan den landbouw te wijden. Zijn vader, een man zonder fortuin, wilde het op aandringen van zijn vrouw nog eens met hem probeeren en deed hem ergens in Friesland bij een rijken heereboer in den kost, maar na eenige maanden was ook dat weer afgeloopen en kwam hij weer thuis. Zijn jongere broer Adriaan, een stille jongen, ging kort daarop naar Amerika, waar hij een betrekking op een groote fabriek had gekregen. Het eeuwige geharrewar thuis, dat den gevoeligen jongen, die zich bovendien steeds achteraf voelde gezet, begon te vervelen, had hem vooral daartoe doen besluiten. Er 79 „Maar *t is al 200 laat en thuis... neen, dat gaat onmogelijk, meneer Borghaave!" Hij keek op 2ijn horloge, 't Is kwart vóór vijf... ja, als uw mama wacht, maar hoe hoor ik nu iets van de echte Nans?" Zij antwoordde niet dadelijk; iets van spijt welde er op in haar hart, iets van jaloezie... En in haar zwijgen maakte zij een plan, dat zij hem mededeelde. Zij wilde namelijk vragen om eenige dagen op Boschhove door te mogen brengen, terwijl Nancy dan gedurende dien tijd bij haar moeder kon logeeren. Zij had zelf inderdaad behoefte aan buitenlucht en naturlijk zou Nancy dan wel mogen gaan en dan zou zij een onderhoud met hem kunnen hebben. Hij voelde voor haar plan eerst niet heel veel. Hij was wel naar Holland gekomen om door een rijk huwelijk van zijn schulden verlost te worden, maar hij begreep wel, dat de kennismaking met dat meisje hem niets zou helpen. Men zou immers naar hem informeeren en de familie Heelst van Herkema zou dat nichtje maar niet aan den eersten den besten uithuwelijken. Mal kind om dat te denken! Enfin, hij was 't spel begonnen en och ja. hij wilde die vriendin toch ook wel eens zien! „Ik vind uw plan uitstekend, boog hij beleefd... maar laten wij nu eens afspreken, wanneer wij elkander weer ontmoeten. U bent toch volkomen vrij in uw handelen is 't niet? Die arme vriendin van u... zóó onder dwang te zitten, kassian! Hoe ziet ze er uit? Ook goud-blond elfen-haar, óók zulke diep-blauwé oogen als zij, die naast mij loopt,... zeg?" Zij lachte weer, haar parelend, vroolijk lachje: „Och u... e]fen-haar! Zoo mooi ben ik niet! Maar Nans? Neen, ze gelijkt niets op mij! Ze heeft een blank-wit gezicht, zwart haar... oogen fluweelig-zwart... rouwviolen". „Brr... rouwviolen! Wat een kleur! Niets voor mij! Dan zie ik u liever!..." viel hij haar lachend in de rede. Charles Borghaave, zoon van een dokter, was altijd een lastige jongen geweest, zooals zijn familie eenparig gezegd 78 „Niet degeen, die mij geschreven heeft?" riep hij eenigszins ontsteld uit, „maar hoe zit dat dan, hoe is dat dan in zijn werk gegaan?" Lien vertelde. Ze dacht er niet meer bij, dat deze jonge man een geheel onbekende voor haar was, al wist ze zijn naam; ze vertelde van Nancy, die bij twee oude freules in huis was; tantes, waarvan er een pas was overleden; die tantes waren heel rijk en Nancy had er een vreeselijk saai bestaan, ze was negentien jaar en haar voogd wilde absoluut, dat ze er bleef..." In schalkschen spot glinsterden zijn oogen in de hare. Lien keek eenigszins in de war gebracht voor zich. „Dus juffrouw...? mag ik uw voornaam weten?" „Lien!" zei ze snel, blij dat hij sprak. „Lien, n echte leuke naam, dus juffrouw Lien, nu wil de arme bannelinge zich uit die omgeving los rukken... best te begrijpen... en trouwen! Maar als heer voogd den aanstaanden echtgenoot geen geschikte partij vindt? Diens toestemming moet ze toch immers hebben?" Lien zuchtte en streek het blonde krullende haar uit haar oogen. 't Werd donker, hier en daar werden lichten zichtbaar van de villa's in de buurt. De schérpe wind prikkelde hen nijdig in het gezicht. ,,'t Is eigenlijk een ondoordacht kinderspel!" zei Lien nu op wijzer toon. „Maar een kinderspel, daar een zeer gezellige kennismaking uit voort kan komen, onze kennismaking!" zeide hij, even vluchtig haar arm vastgrijpend. „Zoo n mooi meisje ontmoet n man niet eiken dag... juffrouw Lien!" Ze kreeg een vuurroode kleur, voelde zich gevleid, lachte coquet en plotseling was nu de oude Lien in haar wakker geworden en alle verlegenheid verdwenen. Hij boog zich naar haar toe. fluisterde: „We zullen ergens een kopje thee gaan gebruiken op onze kennismaking, is dat goed?" 77 zaak eens gaan behandelen, dacht Charles, anders is alle moeite tevergeefsch en 't meiske is het waarachtig wel waard, „Juffrouw Bierensma, ik wil even in korte trekken een en ander zeggen... Zie eens hier, dit is mijn naam, ik verschool mij achter een pseudoniem! Maar uw persoontje maakt zoo'n indruk op mij, dat ik in alles waar wil zijn!** Hij overhandigde haar een naamkaartje en ze las: „Charles Borghaave." „O," zei ze kort, het kaartje teruggevend, „heet u zoo...!" „Ja; ik was in Indië op 'n koffieplantage, kreeg malaria, logeerde bij een vriend te Soerabaya, voelde heimwee naar Holland en dacht met schrik: Allemachtig, dan moet ik weer op kamers! Mijn vriend raadde aan: ga naar Patria kerel en zoek 'n aardig vrouwtje... en zoo kwam ik er toe om die advertentie te plaatsen... Ik kreeg thuis een strenge opvoeding; mijn vader was 'n beste kerel, maar ouderwetsch aangelegd, leefde zijn tijd niet mede; we kregen onaangenaamheden en ik ging weg. Twee jaar is dat alweer geleden. Voor eenige maanden stierf hij, het hinderde mij erg, dat wij kwaad van elkander gingen... had ik 't geweten, dat ik hem nooit weer terug zou zien, dan zou ik zeker wel anders hebben gehandeld!" Lien keek hem weer aan. Hoewel er berouw in zijn stem klonk, voelde zij er toch ook iets in, dat niet oprecht klonk. Maar oppervlakkig als zij was, dacht zij daarover niet verder na. Ze vond het erg aardig, dat hij haar dat alles zoo vertel'* de, ook dat van zijn naam. Zij moest nu toch ook spreken. „Ja," zei ze langzaam, doelend op hetgeen hij haar verteld had, dat is wel héél naar, denk ik, om kwaad met zijn ouders te zijn. Leeft uw moeder nog?" „Moeder? Zeker. Ze woont buiten met een zuster van me. Eén broer heb ik nog, die is in Amerika..." „Nu zal ik u ook eens iets vertellen," zeide Lien, moed vattend. „Ik ben niet het meisje, dat u heeft geschreven... een vriendin van mij heeft u dien brief gezonden." 76 lichtjes in haar oogen. De kennismaking viel hem blijkbaar mee, wat haar persoontje betrof. „Een drommelsche mooie meid," dacht Charles... maar bij hem kwam het meer op fortuin aan. Even hing er een zwijgen tusschen hen. Toen vroeg hij met heldere stem, die heel aangenaam was om naar te luisteren: „En zag u er niet tegen op om op zoo'n vreemde wijze kennis te maken... eerlijk gezegd, ik vind er niets in, maar uw tantes heten zij u zoo maar naar Amsterdam gaan, zonder iets te vragen?" Lien voelde nu toch weer verlegenheid over zich komen in dit net van leugens, wilde zij zich niet verder verstrikken. Ze keek hem van terzijde aan. Hij was een jonge man, met een forsche gestalte, een regelmatig gelaat, gebruind door het tropische klimaat, waarin diep-blauwe oogen eenigszins vreemd afstaken; om den min of meer zinnelijken mond, lijnde een trek van spot en als hij sprak, werden regelmatige, gave tanden zichtbaar onder zijn blond kneveltje; wat hem iets wreeds gaf. Dè oplichtende gloed in zijn oogen, gaf aan zijn gelaat een vroolijke uitdrukking. Met zijn innemende manieren moest hij wel spoedig de vrouwen winnen. En dit wist hij zelf maar al te goed. Hij beschouwde de vrouwen als een soort van speelgoed, als hij met haar sprak en flirtte. Lien vond hem heel knap, bepaald een Adonis en goed gekleed, echt smaakvol!... „En was u niet bang voor dezen zonderlingen man... want mijn brief was wel wat overmoedig, niet waar?" Zij lachte even en zeide toen kalm: „Om u de waarheid te zeggen... ik zag er tegen op om u te spreken... men kan nooit weten, 't is zoo dwaas om op zoo'n advertentie in te gaan." Ze zweeg weer. Ze keken elkaar glimlachend aan. „Nu? Wat wilde u zeggen," drong hij aan. „Ik kon wel 'n oplichter zijn, niet?" Ze gaf geen antwoord en had spijt, dat ze was gekomen, wat hem niet ontging. Ze liepen nu door een stil laantje vreemd-dwaas naast elkander. Nu moeten wij toch de hoofd- 75 En Nancy trachtte zich wijs te maken, dat ze het toch gezellig had met haar boeken, handwerken en huishoudelijke bezigheden, totdat ze bijna begon te schreien om haar troostelooze jeugd-dagen, die in saaie sleur voorbij gingen. Toen was er weer een brief gekomen, een brief van „haar prins!" Angst en tevens blijdschap vervulde haar ziel.,, ze vond het alleen jammer, dat Lien hem nu 't eerst spreken zou en zij zoo ver van alles af was. Lien wachtte eenigszins zenuwachtig bij de muziektent in het Vondelpark. De boomen waren getooid met prachtige herfst-tinten in geel en goud en rood en roest, in alle nuancen van bruin en groen, want het was het begin van November. Maar het weder was guur, er hing een kille nevel als 'n vochtigen sluier over de geheele natuur. Lien huiverde. Als hij eens niet kwam! Het was eigenlijk een bespottelijke historie, dacht ze opeens boos. Wanneer Nancy zoo'n avontuur op touw zette, dan moest ze er zelf ook op af gaan en niet een vriendin er voor spannen, hoewel zij, Lien, haar eigenlijk de advertentie gezonden en voorgesteld had om er op te schrijven. Eindelijk zag zij een heer aankomen, die haar bijna onverschillig onderzoekend aankeek en zijn hoed afnam. „Juffrouw... Bierensma, heb ik het genoegen om u hier te zien?" Zij zag een brief in zijn hand. Even beet ze met haar scherp-witte tandjes in 't rood van haar lip, ze had moeite, om niet in een schaterlach uit te barsten over deze dwaze comedie; maar ze bleef ernstig, haar wangen door de koude en agitatie hoog gekleurd. „Meneer van den Berg... uit Indië?" vroeg zij nu rustig, want verlegenheid duurde bij Lien nooit lang. „U herkent dit epistel?" vroeg hij haar den brief, eens door Nancy geschreven, voorhoudend. Ze knikte, want zij herkende Nans' handschrift dadelijk. Weer keken zij elkander aan, maar ze bedwong de pret- 74 beige mantelpakje met bont afgezet aan en een bijpassend hoedje op, dat allerbekoorlijkst stond. O, 't was een allerdolst avontuur, vond Lien. Er was een brief uit Indië gekomen, of liever uit Holland. De man, die aan Nans geschreven had, wilde gaarne kennismaken en daar Nans hem geschreven had, dat zij bij twee tantes logeerde en hij zijn antwoord maar moest zenden aan „Mejuffrouw Lien Bierensma" wist Charles van den Berg eigenlijk niet precies, wat waar of onwaar in deze ontmoeting zou wezen en besloot hij, nadat hij reeds eenigen tijd in Holland was, dat meisje, dat zoo zakelijk geschreven had, eens op 'n afgelegen plaatsje in het Vondelpark te ontbieden, zooals hij lachend aan een vriend verteld had. Lien begreep, dat Nancy onmogelijk een voorwendsel kon vinden om uit N.-Brabant over te komen en had haar voorgesteld om dat zaakje maar eens voor haar op te knappen, wat Nancy had goed gevonden. Lien kreeg volmacht om hem een ontmoeting toe te staan en sprak hij degelijk en maakte hij een gunstigen indruk, welnu dan zou Nancy hem wel eens zien te spreken, hoewel ze niet wist, waar de ontmoeting zou plaats hebben; ze was geen meisje om de goede vormen te verwaarloozen, onwillekeurig had de omgang met de tantes grooten invloed op haar uitgeoefend. Wat ze, toen ze nog te Amsterdam woonde, luchtig beschouwde, waren nu dikwijls voor haar dingen, die „niet pasten". Een flirtation, zooals zij menigmaal mede had gemaakt, vond ze nu onbetamelijke coquetterie. Zij was onbewust veranderd. Haar bleek gezichtje, met het eenvoudige zwarte kapsel en de fluweelzwarte oogen, die meestal met melancholischen blik rondstaarden, gaven haar iets zeer ernstigs. En toch, diep innerlijk, haakte haar jong hart naar verandering, naar weg te komen uit deze geestdoodende omgeving bij tante Annette, die eiken dag opnieuw begon te klagen over het verlies van haar zuster, die zij zoo miste, waarom zij Nans voortdurend bij zich wilde hebben. Ze kon niet tegen alleen-zijn, zeide ze. Nancy mocht wel uit, maar ze moest niet zoo lang fietsen... 73 Zij was bang, om zich onder de menschen te bewegen, zij kon geen gezelschap meer verdragen. De egoistische harten der tantes hadden den gemoedstoestand van het jonge meisje niet begrepen; ze was voor haar zoo'n nietig onbeteekenend persoontje, dat blij en tevreden moest zijn, een doodarm nichtje! Zóó dacht de heele familie. En terwijl tante Annette vermoeid van rekenen en cijferen op de sofa zat te dutten, bouwde het nichtje luchtkasteelen, dacht ze aan dien langen brief uit Indië. De prins, die het arme asschepoestertje het gouden muiltje aan kwam passen! Maar als zij zich dan in die droomen verdiepte en een weldadige zekerheid haar doortrok, dat er iemand zou komen, die haar zonnig geluk zou schenken, dan kwam het als een geweldige kwelling over haar, dat zij tante Annette nooit alleen mocht laten en dat ze blijven moest in dat oude huis samen met freule Heelst van Herkema. Iets indroevigs maakte zich van haar meester. Dan keek ze rond en zag ze de familieportretten met vergulde lijsten, het voorgeslacht van de familie, die zij op den dag van tante Josienes begrafenis had ontmoet. Ze waren allen vormelijk beleefd tegen het onbekende nichtje geweest, en later bij ae opening van het testament heftig jaloersch, omdat zij zoo rijkelijk bedacht was... Zoo gleden de dagen voorbij... Van Lien hoorde ze niets; alleen een brief om haar te condoleeren met tantes dood. Op zekeren dag bracht Jaantje een brief binnen en reeds dacht zij, dat het een nader schrijven omtrent de ontmoeting met Charles van den Berg zou zijn, toen het een eenvoudig briefje van juffrouw Lintveld bleek te zijn, die eens wilde informeeren, hoe zij het maakte. En Nancy, die zich schuldig gevoelde, omdat zij nooit iets van zich liet hooren, schreef haar dienzelfden avond nog een hartelijk briefje en zond haar eenige dagen later een mandje met appels en peren. Lien Bierensma, liep met de haar eigenaardigen eleganten tred naar het Vondelpark. Ze bekeek zich tersluiks in de winkelruiten, waar zij langs drentelde, want ze had een nieuw 72 hcrfstweemoed rond. En icdércn dag viel de schemer vroeger en zaten tante Annette en Nancy in de sombere zitkamer bij elkander. Tante Josiene was overleden. Op een nacht na een hevige benauwdheid was er voor goed een einde aan haar lijden gekomen. Zij had het nichtje een lijfrente vermaakt, benevens eenige gouden en juweelen sieraden en Nancy had moeten beloven, tante Annette niet alleen te laten... Zij had die belofte gedaan, onder den invloed van de treurigheid van het sterfbed, maar het gaf haar, wanneer zij er aan dacht, een drukkend en angstig gevoel, 'n gevoel, alsof zij een zwaar offer had gebracht. In de stille eentonigheid van de volkomen aan elkander gelijkende dagen, zaten de beide vrouwen bij elkander. Om half vier schonk Nancy de thee in en staarde daarbij soms weemoedig naar de ledige plaats van tante Josiene of tuurde naar het theeblad, alsof zij vergeten had... tantes kopje aan te reiken; dan plotseling schudde ze haar donker hoofd en vond haar verstrooidheid dwaas. Tante Annette had het druk gehad om met den ouden notaris de zaken te regelen; het kostte haar soms moeite, om de vreemde schikkingen van haar zusters testament op te volgen. Zoo had haar zuster een aanzienlijk bedrag beschikbaar gesteld voor het stichten van een hofje, het „Josiene-hofje" waar plaats zou zijn voor twintig dames uit goeden stand, maar die 't financieel slecht hadden. Dat kostte heel wat hoofdbrekens. Nancy was doodsbenauwd, dat zij daar soms heen moest om de huishouding bij de twintig ongefortuneerde dames te regelen. Als ze dat van mij eischen, vlucht ik naar Amerika, dacht ze vastbesloten. En als ze daar zat in die stille kamer en werkte aan Kerstmisgoed voor de kinderen van Annettes Zondagsschool, dan had zij soms een bijna onweerstaanbaren lust om op te vliegen en op staarfden voet weg te gaan, en een ander vroolijker bestaan te yoeken. Zij werd hier een kuizenaarster; er was iets eenzaams gekomen, dat om haar stil figuurtje heenzweefde, haar iets aparts gaf. Ze had een zekere schuwheid gekregen. 71 een zuster aangenomen. Er hing een sombere, zwijgende stilte over 't groote huis. Op n killen najaarsochtend, toen 'de zuster 's morgens om acht uur heen was gegaan en Nancy bij het bed stond, greep tante Josiene haar hand en zeide: „Kind... ik dank je voor je zorgen... je was toch zoo goed... voor mij... roep... mijn zuster!" De oude vrouw keek naar de deur, wees er naar met de smalle, witte hand. Maar Nancy durfde de kamer niet verlaten, zoo vreemd zag tante Josiene er uit. Gelukkig kwam tante Annette juist de kamer in, tot wie tante Josiene nu fluisterend zacht zeide, dat zij even met haar wilde spreken. Nancy moest nu wel de kamer verlaten... wat zij met een vreemde gewaarwording deed, omdat zij begreep, dat er over haar zou worden gesproken. Misschien moet ik wel iets teekenen, dat ik altijd bij tante Annette zal blijven, wanneer tante Josiene sterft... dacht zij huiverend overspannen en dood-moe van de treurige moeielijke dagen in het ziekenvertrek doorgebracht. Ze liep den tuin in, waar de morgenlucht haar goed deed. Het was begin September en de zon straalde over de dahlia's en hier en daar werden al wat roest- en geelkleurige bladeren zichtbaar. Nu komt de herfst spoedig, dacht zij en een schok ging door haar heen. Zou er nog een brief van dien Charles komen? Och... het was immers kinderspel! Ze zette zich op 'n bank bij een perk rhododendrons neer en voelde nu pas, hoe in-vermoeid ze eigenlijk was. Tante Josiene was een lastige patiënte, maar scheen, ondanks de vele onaangenaamheden toch erg aan haar gehecht te zijn. 't Was wel prettig, dat niemand haar beter kon verplegen dan zij, zeide tante, maar Nancy vond het voor de pleegzuster niet aardig, dat zij zoo voor werd getrokken. Maar de zuster had haar eens toegeknikt en 'n grapje gemaakt; ze was er volstrekt niet over beleedigd, had Nancy gedacht. De zomer was voorbij gegaan en in de natuur kroop reeds 70 Lien!" Eenige oogenblikken daarna, trad Nancy de ziekenkamer in. In het breede, ouderwetsche ledikant, met de zware gordijnen, lag freule Josiene. Ze was in slaap gevallen en Nancy schrok, zoo verouderd als tante Josiene er in eens uitzag. Ze sloot zachtjes de deur der slaapkamer en sloeg in de vestibule haar regenmantel om, en liep toen naar den dokter. De regen was opgehouden, maar alles zag er grauw en somber uit, en 't weer was wat koeler geworden. Thuisgekomen, nam zij dadelijk haar plaats als pleegzuster in, want niemand kon zoo zacht en geduldig met zieken omgaan als het nichtje. Dat waren de tantes toch eens. Tante Josiene sloeg de oogen op en knikte Nancy toe, zoo vriendelijk als zij dat nog nooit had gedaan, vond Nancy, er was iets in haar blik, dat ontroerde. „Hoe gaat het nu. tante?" vroeg ze zacht, „zal ik het kussen eens opschudden, u ligt. geloof ik, niet gemakkelijk..." Freule Josiene knikte zwijgend. Geruischloos deed Nancy alles, wat er te doen was. Ze ruimde hier en daar wat op en plaatste een vaas met rozen op de tafel, waarbij de oogen der zieke oude vrouw haar overal volgden in al haar bewegingen. Tante Annette trad binnen en keek zenuwachtig van het bed naar Nancy. Een angstig voorgevoel zeide haar. dat deze ziekte ernstig zou worden... De dokter kwam spoedig, onderzocht de patiënte, gaf aanwijzingen aan Nancy en stelde freule Annette eenigszins gerust, 't Hart was aangedaan, wat reeds lang het geval was. Volstrekte rust was noodig. De dokter vatte Nancy bij de hand en zeide: „Jij mag weer eens voor pleegzustertje spelen hoor. 't is je toevertrouwd; gelukkig, dat uw nichtje bij u is, freule!" Een donkere blos overdekte haar wangen en toch deden de vriendelijke woorden van den dokter haar goed. Zij was in dit opzicht niet verwend. Dagen van onrust en angst volgden. Tante Josiene wilde geen pleegzuster hebben, maar daar Nancy het niet langer kon volhouden, werd er nu voor de nachten tenminste 69 naar het adres te Amsterdam en dat u buiten woont (welk oord schrijft u niet!) bij twee bejaarde tantes. Hoe rijmt zich dat te saam? Angst voor de tantes, mejuffrouw? Enfin... hoogstwaarschijnlijk kom ik over eenige maanden naar Holland en dan zal ik u dadelijk om een ontmoeting, natuurlijk strikt geheim, verzoeken. Lijkt u dit niet de beste oplossing voor een eventueele kennismaking? Schrijft u dus niet meer naar Indië en wacht, zooals ik u zeer beleefd verzoek, geduldig af tot nader bericht u zal melden, waar de ontmoeting plaats zal hebben. In afwachting van een aangename kennismaking, Hoogachtend, Charles van den Berg, Soerabaye N.O.I. Motto „Ernstig" Poste restante. Ze liep gejaagd de kamer op en neer. Haar hart was vervuld met een vreemde vreugde en tegelijkertijd met angst. Ze staarde door het venster naar de druipende struiken en heesters. Natuurlijk hij zou komen, al was 't alleen maar uit nieuwsgierigheid! dacht prozaische Nancy. En hoe ter wereld zou ze hem kunnen ontmoeten? Enfin, misschien vernam zij wel nooit meer iets van hem, o, ze hoorde tante Annettes stem... gauw... den brief weg... in haar kast... zoo... „Maar kind waar zit je toch? Ik begrijp niet, dat je Jaantje alles alleen laat doen, ze schiet niets op met de wasch... tante Josiene is niet in orde — ga eens even naar den dokter en vraag, of hij straks aan wil komen. Jaantje zei, dat je n brief had gekregen,., van Lientje zeker?" „Van Lien... ja... tante! Ik zal nu naar den dokter gaan en dan bij tante Josiene gaan zitten... wil zij dat?" „Ja, ze heeft al lang naar je gevraagd, je doet ook altijd je eigen zin...!" Tante Annettes oogen bleven even op Nancy rusten en zij dacht: „Vreemd kind toch... zoo stil altijd... 'n verschil bij 68 schoon ik zelf niet zoo zakelijk ben, kan 'k toch die deugd in een ander apprecieeren. U schreef, dat mijn advertentie een ernstigen indruk op u maakte. Welnu, zoo ging 't ook mij met uw brief. Zakelijkheid wekt ernst en ernstige oogenblikken moet ik benutten, omdat 'k er nog zoo weinige gekend heb. Vandaar dit serieus geschrijf, 'k Vind natuurlijk uw verzoek te billijken, dat u iets omtrent mijn persoon wenscht te weten. Welnu, 'k kan met Jacques Perk zeggen: ,,'k Ben geboren uit zonnegloren En een ziedende zucht van de zee," waarmede ik alleen maar wil zeggen, dat mijn wieg op 't Noordwijksche istrand stond. Als ik u daarbij nog vertel, dat ik als 21-jarige jongeling na ongenoegen met mijn ouden heer in 1916 op een kouden winternacht 't zeegat uitstoomde en naar de Oostersche Wereld ging, dan stelt een klein rekensommetje u in staat mijn leeftijd te bepalen. Wat mijn uiterlijk betreft, 'k ben bij lange na geen „Adonis" maar ook geen afzichtelijk monster, Tc verbeeld mezelf „gewoon" te zijn. Mn innerlijk? Wie kent zichzelf? Ik ben ook niet artistiek aangelegd en de bioscoop vind ik gewoon een miserable uitvinding. Een troep doofstommen, die allerlei gebaren maken! Ik hoop dus niet, dat u mij er later mede naar toe wilt sleuren... want vrouwen zijn er> geloof ik, dol op! U schrijft dat u negentien jaar is. Dat is een schoone leeftijd! U schrijft, dat u van de P. G. is... Dat treft uitstekend. Herinner ik 't mè goed, dan geloof ik Nederduitsch Hervormd gedoopt te zijn, wat wel een mondvol is, maar zeker geen groot verschil oplevert met den P. G.. Trouwens, verdraagzaamheid is een schoone deugd en we kunnen dus probeeren, deze deugd tot de onze te maken. Verder zou u natuurlijk nog meer willen hooren over andere onbelangrijke zaken, als positie enz. enz. Maar ik weet van u ook nog bitter weinig! U schreef, dat ik het epistel adresseeren moet 67 afspraken, mocht ik het epistel lezen. Kind. ik feliciteer je! Wat lijkt mij dat een gezelligen boy! Schrijf mij direct terug en zend mij een copie van den brief, dien je hem stuurt, 't Is bepaald een zee-officier, daar heb ik zoo'n idéé van... In haast, want ik moet direct naar een verjaarsvisite; schrijf spoedig aan mij, je liefh. Lien. Nancy begon nu aan den anderen brief. Eerst zei ze nog iets tegen Jaantje. die met norsch gezicht zakdoeken vouwde en ongemerkt naar haar gluurde. Die nieuwsgierige blikken hinderden en ze wilde daarom rustig op haar kamer den brief lezen. „Ik kom dadelijk terug, ik zal je straks helpen!" zeide ze de mangelkamer uitloopend. Op haar slaapkamer sloot ze de deur, ging voor het venster zitten en begon te lezen, met kloppend hart en gloeiende wangen. „Zeer geachte Mejuffrouw Bierensma, *k Heb er lang over nagedacht, hoe 'k u zou aanspreken. Leek „Mejuffrouw" alleen mij te koud, 't woordje „beste" duidt eenige vertrouwelijkheid aan en juist, omdat dit laatste absoluut in uw kort briefje ontbrek, wat ik volkomen begrijp, koos ik het bovenstaande. Daarmede wil 'k niet zeggen, dat ik niet hoop, dat er 'n zekere climax in de titulatuur zal te constateeren zijn. Misschien ontdekken wij door deze corresdentie, dat onze zielen zóó verwant aan elkaar zijn, dat de Nederlandsche taal niet bij machte zal blijken om woorden te geven, geschikt om den climax voort te zetten. U begrijpt natuurlijk wel. dat er een menigte brieven waren en nu wil ik u eens zeggen, hoe ik er toe kwam juist uw briefje te beantwoorden. Er waren brieven met en zonder foto's, met en zonder aanwijzing van schoonheden en deugden, sommige geschreven in verheven romanstijl en andere in haast. Dit alles miste ik in uw briefje, dat uitblonk door zakelijkheid en of- 66 regendag. Een zwoele, lauwe zomerlucht kwam door de wijd geopende tuindeuren binnen en vermengde zich met de eigenaardige reuk van het frissche linnen. Nancy s oogen dwaalden over den tuin, waar gestadig in lood-rechte stralen de regen neerkletterde en aan alles een triest aanzien gaf. De -kippen stonden zeurig bij elkander onder de seringenboonipjes, de duiven zaten in hun hokjes, Nancy rekte zich uit en stiet door die beweging een pas zorgvuldig gevouwen stapeltje handdoeken uit elkander. Ongeduldig stampte zij met den voet en riep driftig, de deur openend: „Jaantje, kom je nu de lakens rekken of niet? Ik wacht al n uur!" Ze was prikkelbaar en voelde zich in opstand tegen haar saaie bestaan. De meid kwam binnen met onthutst gezicht. „Ik moest eerst de slaapkamer van freule Josiene in orde maken, de freule voelt zich niet in orde, ze gaat naar bed... hier is n brief voor u, de post was er juist!" Nancy bekeek het dikke couvert, dubbel gefrankeerd. Het was een brief van Lien. Ze ging op een oude koffer zitten en luisterde niet meer naar wat Jaantje sprak. Een kort epistel van Lien met eenige vellen dicht-beschreven mail-papier er bij ingesloten. Het bloed steeg naar haar wangen. Antwoord op den brief naar aanleiding van de advertentie... hoe had ze durven schrijven! Zij had Liens naam en adres opgegeven en geschreven, dat zij voorloopig uit de stad ging en logeeren zou bij twee tantes, maar dat brieven van haar, aan dat adres van Lien gericht moesten worden. Lien had dit zoo gewild en ze had er indertijd bij gezegd, dat er nooit iemand was, die notitie van haar correspondentie nam; dat adres was dus veiüg! Eerst las zij koortsachtig haastig Liens briefje: Mijn beste Nans! Gisterenmiddag ontving ik bijgaanden brief en zooals wij 65 Zij had zich, toen ze een week bij de freules logeerde, geheel in de omgeving thuis gemaakt. Samen maakten ze fietstochten en deden rijtoertjes met den hittenwagen en ze was er ook meermalen getuige van, hoe bits en lastig freule Josiene tegen Nancy deed, die hier de huishoudster was. Lien dacht meermalen, nu heeft ze 't gezellig mét mij, maar hoe houdt zij het in godsnaam uit als het winter wordt; wat een lastig zeilschip is die freule Josiene! Ze beklaagde haar openlijk, maar bleef toch steeds allerliefst tegen de freules en gaf ze altijd gelijk, vooral, wanneer Nancy er niet bij was! Eens kwam het tot een uitbarsting, toen Nancy haar dit verweet en ze spraken heel dien morgen niet meer tot elkander als 'n paar schoolmeisjes, die gekibbeld hebben. Freule Annette bemerkte, dat er iets „broeide" en vroeg, toen ze alleen met Lien was, wat er tusschen haar en Nancy gebeurd was. Ze boog schijnbaar bedroefd haar blonde kopje en zeide zacht: „Nans kan niet velen, dat... dat u en freule Josiene 'n beetje hef voor me zijn, geloof ik!" - Tante Annette schudde haar hoofd, haalde 'n bijbelspreuk aan en beloofde haar nichtje eens onder vier oogen te zullen zeggen, hoe zondig en slecht het was om naijverig op zijn naasten te zijn!" Maar Lien, die heel goed voelde, dat ze Nans benadeelde en dat Nans in werkelijkheid bij haar ten achter werd gesteld, vroeg smeekend of tante er niets over wilde zeggen, een vraag, die de oude freule zoo innam voor Lien's edel hartje, dat zij dien middag een kostbare antieke broche cadeau kreeg, een broche, die Nancy dol gaarne zou hebben gehad... De twist was dien avond weer bijgelegd en ze hadden nog dol-prettige dagen. Ruim twee maanden, nadat Lien vertrokken was, stond Nancy op een Woensdagmiddag in de mangelkamer. Stapeltjes linnengoed lagen op de tafel en de stoelen verspreid. De kamer was in half duister gehuld; het was een sombere 97 ons gastvrijheid geniet, bedriegt ons allemaal, zij speelt de kuische Nancy en zit daar, als een volleerde coquette... Wat, had Lien ook weer verteld? Dat ze een oude naaister ging opzoeken... ha! ha! ha!,.. Nu is alles uit!... ze is 'n geraffineerde huichelaarster en hij voelde zich wreed, pijnlijk getroffen in zijn illusies over het meisje; dat hij lief had... Charles wilde haar kalmeeren, ze hoorde hem zeggen: „Stoor je je aan menschen?" maar ze had reeds zonder zijn hulp haar mantel en bont omgeslagen. Hij keek nijdig en rekende af met den kellenr. Bij het weggaan moest ze vlak langs Johan loopen, en ofschoon zij besloten had om voor zich te kijken, kon zij niet nalaten om hem, als was 't maar een ondeelbaar oogenblik, even aan te zien. Hij was doodsbleek en groette beleefd. Charles nam haar arm. „Kom Nans, die deur uit!" Zonder nog te weten, welke gasten in de zaal de bedoelde kennissen waren. Nancy zelf had het wel willen uitschreeuwen: „Ja... ik ben de stille Nans niet... en ik mag Charles veel, veel liever dan jou met je stille ernstige manieren..." O ze kon bijna niet loopen van schrik en ellende! De koude lucht, buiten, sloeg ijzig om haar heen. Charles liep naast haar en vroeg koel: „Waarom vindt je eigenlijk, dat je je voor mij schamen moet? Wanneer een jonge dame op n huwelijks-advertentie schrijft, dan heeft zij toch het recht, om den steller der advertentie een onderhoud toe te staan en wat gaat dat anderen aan? Wees toch niet zoo kleingeestig!" Er brandde iets in haar borst, en ontzet keek ze hem aan. Ze wilde iets zeggen, maar Charles voorkwam haar. „Was er soms iemand in die zaal, die rechten op je meende te hebben?" vroeg hij spottend „en gebruik je mij misschien voor tijdpasseering?" Ze voelde iets van angst voor hem, voor dien grooten, onbekenden man, met zijn koele, strenge oogen. Onbekend, ja plotseling was hij voor haar een geheel onbekende, wat hij 98 feitelijk ook was, maar wat zij onder zijn invloed had vergeten. „De broer van mijn vriendin zat daar... die pas arts is geworden..." „O, is dat de zaak," viel hij haar in de rede, „en heeft die misschien een goed oogje op je?" Bijna ruw klonken haar zijn spottende woorden in de ooren. Ze keek verbaasd en antwoordde: „dat heb ik nooit gemerkt, al weet ik wel, dat hij mij gaarne mag... maar 't is zoo ellendig... ziet u... zie... je... ik logeer daar, de menschen zijn hartelijk... Wat moeten ze nu wel denken van zoo'n leugenaarster...!" Hij keek haar aan. Was dit meisje nog werkelijk zóó naïef? Trok zij het zich zóó aan dat zij met een vreemden heer werd gezien! Huilde ze? Ja, waarachtig! Een rimpel van ongeduld trok tusschen zijn wenkbrauwen, want een vrouw, die huilde, was hem al bijzonder onsympathiek. „Wat 'n saai schaap, zóó waarheidslievend...! dacht hij. Enfin, 't avontuurtje moest hierbij maar eindigen, geen meisje voor hem, als ze meerderjarig was geweest en haar geld binnen had, dan was ze zijn vrouw geworden, nu geen idee van!" dacht hij, kwaad naar Nans kijkend, die stil, met gebogen hoofd naast hem voortliep. Absoluut onverschillig was zij, waren alle vrouwen hem! Lientje, nou ja, dat aardige kind was goed „pour passer le temps" maar de rest! Hij lachte cynisch. Nancy voelde zich door zijn brutale onverschilligheid nu pijnlijk gegriefd. Hoe dwaas was ze geweest, toen zij zich zoo ongelukkig bij de tantes gevoelde, om zich zoo te vernederen en op een advertentie te schrijven om verandering in haar lot en leven te brengen. Maar daar had Lien ook Voor een groot gedeelte schuld aan, dacht ze boos. „Ik geloof, juffrouw van Veenhof, dat onze vriendschap heel wankel staat... pardon, ik meen van uw kant!..." hoorde ze zijn stem weer. 99 Nancy keek hem aan. U hebt in zooverre gelijk... ik heb dwaas gehandeld... maar u kunt dat moeilijk begrijpen, dat ik vanavond zoo vroolijk was... de gezelligheid daar... die atmosfeer, die wijn, dat alles bracht me in de war..." „Dwaas kind!" zeide hij nu vroolijk, met zijn vriendelijksten glimlach, „wat maak je het je zelf toch moeilijk! Pieker in godsnaam niet over zulke kleinigheden. Je bent jong, je geniet niets en is dat nu zóó ontzettend. Je bent nog zoo ouderwetsch, heelemaal geen modern meisje. Arm kind ik beklaag je werkelijk, zóó onder de plak te zitten! Kijk me eens aan en laten we niet zoo zeurig afscheid nemen... we hadden toch 'n gezellig avondje, is 't niet... zeg Nans? Mag ik je nog zoo bij je naam noemen?" Zijn smeekende, passievolle oogen maakten haar machteloos. Ze waren nu in de straat, waar zij logeerde, waar het doodstil was. Een eenzame nachtwaker slenterde slaperig langs de huizen. Het weer was mistig; een dikke nevel omsluierde de lantarens. Een klok sloeg. „Elf!" telde Nancy en ze begon wat harder te loopen. De huizen waren alle gelijk in die straat; ze telde de huisnummers. „We zijn er haast!" fluisterde ze, waarop hij haar onverwachts in een donkere portiek trok, zijn armen om haar heen sloeg en haar hartstochtelijk op den mond kuste. Ze duwde hem echter van zich, wrong zich los. „Ik zal... je... schrijven... toe kindje... wees toch niet zoo kinderachtig...!" En weer drukte hij haar vaster tegen zich aan. „Laat me gaan...!" schreeuwde ze bang voor zijn wildé hartstocht en ze rukte zich los en stond voor de groen-geverfde deur van haar huis. „Tot ziens, kleintje... of... zoo je dat niet durft... dan schrijf ik je wel... dag pop...!" Ze knikte hem even toe... doodsbenauwd, dat hij terug zou keeren. Haar kapsel was losgeraakt; verward trok ze haar hoed recht. Een stap klonk achter de deur, die geopend 100 werd. Lien stond in het schijnsel der electrische lamp. „Plezier gehad?" vroeg ze, snel een blik op Nancy werpend. Nancy steunde met haar hand tegen den muur en trilde van 't/hoofd tot de voeten. „Is je mama nog op?" vroeg ze heesch. „Kind, wat scheelt je... neen. moeder voelde zich niet al te best... wat scheelt je toch?" Ze waren nu in de huiskamer, waar Nancy op den divan neerviel. Lien zag met jaloersche oogen de half verwelkte bloemen in haar blouse, die tusschen den half geopenden mantel zichtbaar werden. „Van hem?" wees ze. Nancy knikte, keek angstig naar de deur. „Ach Lien, daar in het restaurant... in die zaal... daar zat Johan! Hij was er met vrienden, wat moet ik zeggen? Help me toch, Lien!" en angstig hulpeloos keek zij haar vriendin aan. „Weet ik dat? Mijn lieve hemel. Nans... wat toevallig! Groette Johan?" „Ik weet 't niet..." Nancy zat in gedachten. Het was haar als voelde zij Charles' kussen nog op haar mond en zijn armen om haar heen geslagen. Die uiting van hartstocht had haar even bedwelmd... Iets van te voren ongekend geluk was in haar hart... ze zou hem weer willen zien... zijn mooi gezicht, de bekoring, die van hem uitging, had haar wil gebroken... ze verlangde... ze verlangde... Lien sprak maar over het avondje. „Vertel dan toch Nans, gaat hij naar het dorp om je tante Annette over een verloving te spreken?" Liens zonnige opgewektheid scheen plotseling verdwenen. Nancy drukte haar beide handen tegen de oogen en schudde het donker gelokte hoofd. Liens hoed lag naast haar. „Ik weet het niet, Lien... van een verloving zal vooreerst niets komen, geloof ik... hij zal mij schrijven... ik begrijp hem eigenlijk, niet, maar ik ken hem ook pas, hè? Ja zeker, hij is alleraardigst èn knap... je hadt gelijk, Lien... Maar wat moet 101 je broer wel van mij denken... dat ik daar alleen was in gezelschap van een vreemde?" „Och, malle meid, zeur niet zoo! Heeft Jo je dan een liefdesverklaring gedaan? Hij heeft toch immers niet het minste recht om zich in jouw particulier leven te mengen?" lachte Lien onverschillig Kom Nans, 't is al bij half twaalf. Wil je soms thee, er is nog... ik bewaar altijd thee voor s avonds, als ik soms uit ben geweest..." Een weldadige zekerheid doortrok Lien. Ze was dol verliefd op Charles Borghaave en ze voelde, dat Nans hem onverschillig was. Zoo'n groentje als zij was! Belachelijk gewoon! Die was tevreden, dat hij haar schrijven zou. Natuurlijk, dat had hij maar beloofd om op 'n nette manier van haar af te komen! O, heerlijk, zij, Lien zou hem weer gauw spreken, ze wist het grachtje wel, waar hij op kamers woonde en ze zou desnoods daar heen en weer loopen, totdat ze hem ontmoette... Ze zag zijn oogen weer, die gevaarlijke lichtende oogen, waarmede hij haar in zijn macht had gekregen. Lien vertelde nog, dat Johan, wel gauw thuis zou komen, daar hij den volgenden ochtend vroeg op reis moest naar een plaatsje in Gelderland, waar hij de praktijk van een collega moest overnemen, en dat Nans hem dus vooreerst wel niet meer zou zien. „Hij mag je anders wel heel graag." zeide zij, ,,'t zal hem wel hinderen, dat hij je met Borghaave heeft gezien; vervelend, dat 't zoo trof, ik zal hem zeggen, dat je niet verloofd bent, dat zal hem een groote verlichting geven, het arme doktertje!" Nancy ging haar logeerkamertje in en gaf Lien, die haar gevolgd was, om de gordijnen neer te laten, een zoen. „Lien, ik mag Johan heel graag... maar nu ik Charles ontmoet heb, geloof ik niet, dat ik ooit weer van een anderen man zal kunnen houden! Wat gek hè... bij die paar keer, dat ik Borghaave ontmoette, heeft hij een indruk op me gemaakt, dien ik niet meer kan uitwisschen..." 102 In den triesten wintermorgen kleedde Lien zich snel aan. 't Was zeven uur, de anderen waren nog in slaap, uitgezonderd Johan, die vroeg op reis moest en reeds ongeduldig in de kille huiskamer bij het raam in een spoorboekje stond te bladeren. Hij draaide het electrische licht op en trok het gordijn weer dicht. Beroerd toch, die winter, mompelde hij, de vulkachel opporrend. Lien trad binnen. „Goeie morgen... ik zal gauw thee zetten... koud hè?" Ze zette water op 't gasstel, dekte half de tafel en begon brood te snijden. „Ik geen brood," zei Johan, „alleen maar 'n paar beschuiten met kaas of zonder kaas, dat kan me ook niet schelen." Beiden zwegen een poos. Lien stond bij 't buffet; schonk thee in. „Lien," zeide Johan eindelijk, „ik wilde wel eens van je weten, of Nans in 't geheim verloofd is." Hij liep met groote passen door de kamer. „Waarom vraag je dat?" vroeg zijn zuster, alsof zij niets wist en niets begreep. „Omdat ik gisteravond met eenige kennissen in Trianon was en Nans daar met een heer zat. Ze zag mij niet dadelijk en was druk en vroolijk en hij deed heel familjaar... niets voor Nans om zoo alleen uit te gaan." „Misschien een neefl" zeide Lien onnoozel, een melkkannetje bekijkend. Johan lachte schamper. „Prachtige uitvlucht... zeker afgesproken tusschen jullie. Een neef van Nans. Nooit van gehoord... enfin; ze lachte en coquetteerde en zag er opvallend uit, zoo'n lawaaihoed met veeren. Zij scheen een ander meisje te zijn, niets geen provinciaaltje meer, ze deed als 'n... als 'n... Enfin... nicht amuseerde neef bijzonder". „Jo, ik zal 't je maar zeggen ze heeft pas kennis met iemand uit Indië gemaakt, zie je... maar of 't een engagement wordt, betwijfel ik." 103 Bij die woorden scheen er iets in zijn voorkomen te veranderen, iets te verstijven, te verkillen. Hij antwoordde echter niet anders dan: „Zoo, is 't dat?" „Als je er verder over zwijgt, zal ik je vertellen, hoe ze hem leerde kennen. Nans had het ellendig in dat dorp, vooral toen die freule Josiene nog leefde, die zenuwpatiënte, nu, toen..." Hij hief even zijn hand op. „Ik wensch geen verklaring. Ze is vrij in haar handelen... maar laat ze eerst eens goed informeeren. Jij en Nans doen soms als kinderen. Geef me nog n kop thee!" Hij werkte zich in zijn overjas, stak het ochtendblad van „de Telegraaf" in zijn zak en dronk haastig zijn thee uit. „Ziezoo, tot over n week of zes, denk ik, zorg goed voor moeder, Lien, want ze is niet sterk." Even scheen er een floers voor zijn oogen te komen. „Adieu Lien..." „Jo... luister eens... als je van Nans houdt... dan moet je het haar zeggen... ik zal je later alles wel vertellen!" Hij maakte een afwerende beweging, keerde zich bij de deur nog even om en zeide: „Een meisje als Nans, dat zoo opzichtig en druk deed als gisteravond, dat moeder bedroog, door te zeggen, dat ze op bezoek bij een oude naaister ging, zoo'n schijnheilige vrouw begeer is niet! Misschien ben ik wat ouderwetsch voor dezen tijd, maar ik heb te veel voorbeelden van vrienden, die er in gevlogen zijn, met lieve, zoogenaamde onschuldige meisjes; ik heb mij in Nans vergist. Adieu... brr, wat is het koud!" Hij knikte zijn zuster op straat even toe en verdween snel in den schemerenden morgen. Lien schudde haar hoofd. Onwijs, die broer van haar, hoor! Alles of niets! Hij is akelig oprecht en waarheidlievend! Als kleine jongen reeds zou hij liever straf krijgen dan liegen. Vreemde kerel, ja, en altijd geweest. Hij scheen voor Nans te voelen, maar waarom dat dan zoo voor zich te houden; waarom had hij zijn eigen zuster dan niet eens in het ver- 104 trouwen genomen? Alles alleen in zichzelf verwerken, altijd gesloten, een moeilijk karakter hoor! Lien ging ontstemd de huiskamer in. Vervelend, zoo vroeg op te moeten staan. Het dagmeisje kwam pas om half negen. Lien zette het ontbijt klaar, goot kokend water op den theepot en dacht er over na, of ze Nans zou zeggen, wat ze van Johan had gehoord. Ze ging met een kopje thee naar de logeerkamer. Nancy opende de oogen en rekte zich uit, het zwarte haar lag als 'n sluier over de witte kussens; een zachte, rose blos was op haar blank gezichtje: „Goeie morgen," zei Lien vroolijk, „goed geslapen en zalig gedroomd van Charles?" „Neen, ik heb slecht geslapen, alles was zoo vreemd. Zeg, Lien, is Johan al op reis gegaan?" Zij richtte zich op en keek naar Lien, die door de kamer liep en warm water in de waschkom goot. „Johan... o ja. Hè, vervelend zoo vroeg te moeten opstaan en 't is zoo koud! Hij begon over jou en toen ik hem een en ander wilde zeggen, luisterde hij niet eens naar me; ik zei, dat hij, Charles, een neef van je was... je hadt dat gezicht van hem moeten zien, hij geloofde er niets van. Nans, je bent uit de gratie hoor! Waarom heeft hij er dan nooit een woord over gesproken," en met een minachtend gebaar haalde Lien haar schouders op. Nancy keek ontsteld voor zich. ,,'t Spijt mij, dat Jo zoo boos is en wat moet hij wel denken, dat ik van de gastvrijheid hier misbruik maak!" Ze zuchtte en had spijt van de kennismaking, die zooals zij nu begreep, toch wel op niets zou uitloopen. „Kom Nans, tob niet over zulke kleinigheden, neem alles niet zoo zwaar op, doe als ik, en lach om alles!" troostte Lien haar vriendin. Nancy schudde langzaam haar hoofd. „Lien, ik geloof, dat Charles Borghaave een man is, die alle meisjes het hof maakt, 105 ik mag hem na die korte kennismaking heel graag en toch... hoe het komt. ik weet het niet. ik vertrouw hem niet...!" Lien lachte. ..Och kom. je overdrijft altijd zoo!" Maar terwijl zij zoo sprak, trilde er iets van voldoening en blijdschap in haar en zij dacht, dat Nancy natuurlijk op hem een anderen indruk had gemaakt dan zij. En in haar blijdschap begon zij een vroolijk liedje te neuriën, waarop Nancy haar met den vinger dreigde en zeide: „Pas op, Lien. vogeltjes! die zoo vroeg zingen, zijn voor de poes". „O, ik ben niet bijgeloovig!" lachte Lien, „kom. sta maar gauw op en schrijf aan Charles," waarop Nancy haar plotseling met ernstig gezicht aankeek en zeide: „Neen ik wil hem nooit weer zien. ik houd hem, hoe aardig ik hem ook vind. voor een man, die de vrouwen en meisjes beschouwt als speelgoed!" Lien keek haar even aan. quasi-verwonderd. „Ach Nans, wat vat jij toch alles ernstig op, ik vind hem alleraardigst,"' en zij schudde haar mooie hoofdje, inwendig verheugd ovér de houding van haar vriendin. Zij Lien, had veel meer en veel beteren indruk op hem gemaakt, dat wist ze zeker en wanneer Nans weer naar haar dorp was teruggekeerd, zou zij de kennismaking met Charles Borghaave wel voortzetten. Dat nam ze zich stellig voor. Sedert Nancy te Amsterdam was geweest, waren er ruim vier weken voorbijgegaan. Charles had Nans een kort, vriendelijk, maar koel briefje geschreven. Het speet hem erg, maar hij wilde een keurig net meisje, zooals Nans was, niet in ópspraak brengen, hij betuigde wel zijn excuus, dat hij haar zoo'n reis naar Amsterdam had laten maken en zij mogelijk door vreemden of liever vrienden met hem samen was gezien, enz. enz. Voor Nans was dit briefje in overeenstemming met het oordeel, dat zij zich over Charles had gevormd, en ze besloot er dan ook maar niet op te antwoorden. Ze zou hem de satis- 106 factie niet gunnen om hem te laten voelen hoe verliefd ze eigenlijk op hem was geweest. Trouwens dat was nu voorbij. Die dagen in Amsterdam doorgebracht, schenen haar toe een droom te zijn geweest. Maar Charles Borghaave had de kennismaking met Lien zoo maar niet uitgemaakt! Hij had haar overgehaald om hem 's avonds op zijn kamer te bezoeken, ze waren dan vrij, en Lien, dol verliefd op hem, had toegegeven. Ze verzon altijd weer opnieuw leugens. Meestal vertelde ze, dat ze 's avonds bij een zieke vriendin op visite ging. Charles had haar dringend verzocht alles geheim te houden en vooral mochten haar ouders niets merken. Hij wilde eerst een goede betrekking zien te krijgen en dan zou ze zijn lief vrouwtje worden, had hij haar gezegd. Toen hij op een van die avonden zelf de voordeur opende, de juffrouw was uitgegaan, scheen hij niet zoo blij en hartelijk om haar komst als gewoonlijk. Lien bemerkte dit dadelijk. „Wat is er?" vroeg ze doodelijk ontsteld, „je kijkt zoo vreemd Charles!" „Doe ik? Verbeelding, kom maar gauw binnen, 't is koud in de gang!" Ze volgde hem in de kamer, die nu naar zijn smaak was ingericht. Er stonden eenige antieke stoeltjes en aan den wand hingen Indische wapens en sarongs. De oude sofa van zijn hospita was overdekt met 'n kleed van donkerrood pluche en eenige zijden kussens waren hier en daar achteloos op sofa en stoelen neergeworpen. Op de tafel, overdekt door 'n oudHollandsche sjaal stond het theeblad klaar. Daar naast geurden in 'n vaas wat rozen. De juffrouw had toegestaan „dat meneer een meisje ont-. ving" maar dan moest hij ook wat meer huur betalen! In haar zijden Liberty-japon, die haar bizonder flatteerde, vleide Lien zich neer op den divan. „Lieveling!" Charles drukte zijn mond op haar gezicht, op het geurige blonde haar, op haar handen. Ze trok zijn hoofd aan haar borst en fluister- 107 de angstig: „Waarom keek je zoo vreemd toen je me daar even binnen liet?" „Omdat, kindje... die stiekeme verhouding me eigenlijk hindert!" Hij meende: „omdat mijn passie voor jou aan 't voorbijgaan is." maar hij was zoo beleefd om dit voor zich te houden. Liens gezicht leefde in schalkschen spot op: „Zoo lang ik mij verneder om naar jou toe te komen. Charles, moet je daar maar niet over tobben!" Opnieuw trok hij haar in zijn armen. „Zoo'n losse verhouding is toch niet goed. schat, jij bent te goed om besproken te worden, dat had ik eerder moeten bedenken!" Ze werd stil en verdrietig, maar lang duurde het niet, daar zij alles luchthartig beschouwde en plotseling begon ze te schaterlachen. „O zeg. Charles, 't is toch bespottelijk geloopen. dat je met Nans correspondeerde en mij leerde kennen! Nans moest het eens weten! 't Arme kind zit daar maar weer bij die oude tante!" Charles had zijn hoofd geschud. „Nans was 'n aardig en niet onknap meisje maar zoo allemachtig braaf, niet voor hem," zeide hij. In Liens hoofd leefde maar één gedachte: „trouwen, trouwen, met Charles." Zij had zich in de volheid van haar liefde aan hem gegeven, en... wat zou nu haar toekomst zonder hem zijn? Zonder hem! en zij keek hem plotseling aan met oogen, groot van angst en greep zijn handen en vroeg, smeekte dringend: „Charles, beloof me, is 't je ernst, houdt je werkelijk veel van me?" en hij trok haar weer in zijn armen. „Kleine zeur, natuurlijk!" „Schrijf je dan op die advertenties van die twee betrekkingen, Charles?" Zijn gezicht verstrakte weer. Hij stiet haar bijna ruw van zich af en zeide: „Nu moet ik je eens en voor altijd vragen 108 om je met dergelijke zaken niet te bemoeien, Lieneke. Je weet wel, hoé ik daar over denk." Hevig geschrokken over die woorden en den toon, waarop zij werden gesproken, schoof zij terug naar den hoek der sofa. Ze moest nog wennen aan zijn karakter en manier van doen. dacht ze zenuwachtig met de linten van haar japon spelend. „En zou je het dan fair tegenover je vriendin Nans vinden, wanneer zij van een verloving hoorde... je hebt bitter weinig gevoel! Ik wil over dat onderwerp niet meer praten!" Hij zag haar daarbij met zoo'n koelen blik aan, dat ze ervan ontstelde en een drang voelde om weg te gaan. En zij stond op. Zij wilde niet met zich laten spelen, dacht ze, en zette driftig voor den spiegel haar hoed op. „Zooals je wilt" zeide hij, terwijl hij 'n sigaret aanstak. Toch trachtte zij weer te glimlachen en vriendelijk te kijken, want ze kon hem niet missen, dat voelde zij. Haar inneriijkst zijn was met dat van hem verbonden, en hij zag wel, dat ze draalde, dat een Üef woord van zijn kant, haar dadelijk weer verteederen zou, maar hij zweeg. Wel ja, dacht hij, een vrouw moest je niet te veel verwennen, ze zou vanzelf wel weer terugkomen; een briefje van hem en ze was weer zalig van geluk! Zij was immers dol op hem! Bovendien hij had voor dezen avond een afspraak met een vriend over geld, hij moest zien, dat hij wat leende, want hij zat er beroerd voor. „Ik ga heen, Charles!" zei Lien. „Adieu," antwoordde hij rustig, „tot ziens..." In de gang namen ze afscheid, waarbij hij haar voor 't eerst geen kus gaf; haar bevende koude vingers rustten 'n oogenblik in zijn blanke hand en toen was ze op straat. Haar lichaam schokte van het snikken; ze trok de dunne voile voor haar gelaat en durfde in geen tram te gaan. omdat onophoudelijk de tranen over haar wangen rolden. Met welk een liefde had zij zich aan hem gegeven, en nu werd ze behandeld als 'n deern, die op straat werd gezet. Maar hij moest haar trouwen; ze had er recht op... al was 109 zt wat luchthartig en misschien lichtzinnig van karakter, nooit neen nooit had zij met een anderen man in zulk een betrekking gestaan als met hem. Zij zou een verlorene worden in het leven, zonder hem, zonder hém. Hij wist, welk een macht hij uitoefende op meisjes en vrouwen... o ze wist zeker dat Nans. wanneer ze in haar plaats geweest was. ook van hem was gaan houden. Hij had haar dikwijls geschreven, cadeautjes gegeven in den vorm van bloemen en bonbons en nu wierp hij haar weg... stootte hij haar van zich!... Zij walgde van heel de schandelijke comedie, die ze bij haar thuis moest spelen... god, als haar ouders dit eens van haar wisten! Zou ze hem nu niet meer zien? Ze wilde, en kon hem niet missen! Ze hep sneller door en de wind woei scherp in haar behuild gezicht. Zij begon spijt te gevoelen over haar optreden tegenover hem. Hij had geen schuld, maar zij wel. dacht ze, zij had de minste moeten zijn en niet zoo bruusk... Zij was in de stille straat, waar zij woonde. Vol verwondering zag zij. dat de ramen van de slaapkamer van haar moeder verlicht waren, terwijl de dokterskoets, haar wel bekend, voor de deur stond. Een angstige vrees bekroop haar. Daar is zeker iets met moeder aan de hand. dacht ze en zenuwachtig zocht zij den sleutel in haar taschje. Binnengekomen trof haar de sombere stilte en angstig zag zij haar jongste broertje aan, die uit de huiskamer op haar toe schoot en haar bedroefd vertelde, dat mama zoo benauwd was geworden en dat hij dadelijk den dokter was gaan halen. Behoedzaam, zoo zacht mogelijk liep Lien de trap op en opende de deur. De dokter sprak zacht met haar vader, die ineengedoken bij het bed zat. Zij zag de ontstelde gezichten van haar broers, waaronder ook Johan. die toevallig hier was om een congres bij te wonen en op haar toetrad en haar hand vatte. „We wisten niet. waar je was. Lien... moeder is..." Een schok ging door haar sidderende gestalte. „Moeder... 110 o god!" Ze had het begrepen, scherp en snel met wanhopige zekerheid. Moeder was overleden. Ze wierp zien aan haars broeders borst en pijnigend verwijtend, beschuldigde zij zichzelf, dat zij, in die laatste oogenblikken, waarin haar moeder misschien wel om haar had geroepen, bij Charles was geweest. Johan sloeg zijn arm om haar heen. „Ze heeft een hartverlamming gehad, en was dadelijk... dood, Lien, ze viel in haar stoel neer, terwijl ze juist naar boven wilde gaan, om de vensters dicht te doen". Stil en droevig schudde hij zijn noofd. Ze greep haar vaders handen. Hij legde zijn hand op haar hoofd en huilde zijn leed bij zijn dochter uit. „Ik had veel meer voor moeder moeten zijn!" ging het door haar hoofd, en zij'Üoelde, hoe slecht zij met al haar leugens was geweest.. Na het sterven van Liens moeder heerschte er 'n sombere, weemoedige droefheid in het huis der Bierensma's. De onverwachte slag had vooral haar vader sterk aangegrepen. Van zijn huis ging hij naar kantoor en van kantoor naar huis, om daar, stil weggedoken in den leuningstoel van zijn gestorven vrouw, weemoedig te zitten peinzen. Lien zorgde voor de huishouding: ze' scheen veranderd, veel ernstiger te zijn geworden; ze treurde om haar moeder en ze gevoelde een heimelijk verdriet om Charles. Ze had hem een kort briefje gezonden over het overlijden van haar moeder en ze had een hartelijk schrijven terug ontvangen. Nu werd het alweer lente. De laatste dagen van Maart waren zacht, bijna onnatuurlijk warm. Op een van die dagen wandelde zij naar het Vondelpark. Ze had behoefte om buiten te zijn en frissche lucht in te ademen. Maar bij het Rijksmuseum hoorde ze zich plotseling bij haar naam roepen. „Lien Bierensma... Lientje!" Het was Charles Borghaave, die achter haar aanliep. „Dag Lieneke!..." Een wilde vreugde beving haar. Even sloot ze de oogen; 111 zij voelde de zoele lentekoelte om zich heen en een groot vreemd geluk benam haar het spreken. Eindelijk kon zij zich beheerschen. „Wat is dat lang geleden," zeide ze zacht, bevend wat lang... Charles!" Hij keek haar aan, zijn blauwe eigenaardige oogen gleden even in de hare, die ze echter verward afwendde. Ze liepen nu onder de kil-ongezellige poort van het Rijksmuseum door. Hij vroeg haar, hoe 't ging en sprak even over het sterven van haar moeder, dat zoo erg plotseling was geweest en zoo onverwachts. Maar toen hij haar oogen vol tranen zag. veranderde hij gauw van onderwerp. Tranen waren hem altijd hoogst onaangenaam. Vive la joie! was zijn motto. Zijn blik rustte even op Liens fijn profiel; waarover een nieuwe bekoring scheen te zijn gekomen. Haar gelaat was minder scherp, veel zachter en dat maakte haar in zijn oog nog mooier dan voorheen. Ze vroeg hem, of hij reeds een betrekking of werkkring had en verstrooid ontwaakte hij als uit een droom. „Zeker, op 'n kantoor, 'n groot exportzaak, goed salaris..." Weer zweeg hij. Dit mooie kind had toch zijn hart. zijn wispelturig hart gevangen. Hij had getracht haar te vergeten en nu hij haar weer zag, ontwaakte zijn liefde, zijn passie voor haar opnieuw. Even wenschte zij, dat ze hem nooit weer had ontmoet Er ging een te sterke invloed van zijn persoonlijkheid uit. waaraan, zij wist dit zeker, zij niet ontkwam... En toen ze verder en verder wandelden en hij lief en hartelijk was, gevoelde zij zich geheel en al in zijn macht en beloofde zij weer bij hem te zullen komen. Hij was verhuisd, vertelde hij haar en had nu veel beter gemeubileerde kamers. Ze wilde hem zeggen: „Als je mij werkelijk lief hebt, zooals je mij zeide, verneder me dan niet langer, maar laten wij ons verloven, je hebt nu toch een positie!" Maar ze drong de woorden weer terug. Ze kende 112 zijn drift, ze huiverde voor den toornigen blik van zijn oogen... en nu ze hem teruggevonden had, wilde ze hem niet meer missen. Zij voelde zich onmachtig om tegen haar groote liefde te strijden, al wist ze ook, dat ze een willoos speelgoed was in de handen van dezen man. Was het suggestie? Was het hypnose? Ach, ze wist het niet. Voor den zooveelsten keer bezweek ze weer voor de verzoeking en beloofde hem te komen. En in zijn gezelschap scheen het verdriet over haar moeder te verflauwen en verdwenen al haar goede voornemens weer, om voor haar vader alles te zijn... Voor haar bestond alleen Charles... Ruim twee jaren waren er voorbijgegaan. Nancy van Veenhof was alleen op Boschhove achtergebleven, want sedert veertien dagen was freule Annette Heelst van Herkema overleden. Nancy was steeds bij haar gebleven. Zij had zich in het onvermijdelijke geschikt, welke wenschen en behoeften er ook in haar hadden geleefd. Zij had freule Annette in haar kortstondige ziekte verzorgd, zooals zij indertijd tante Josiene ook had opgepast. Na het sterven van tante Annette was zij echter uit haar evenwicht gerukt. Rustig en stil waren die paar jaren voorbijgegaan. Het snakken naar vrijheid had zij met energie weten te onderdrukken en wekte niet langer opstand in haar jong hart. De herinnering aan de kennismaking met Charles Borghaave was bijna geheel uitgewischt. Nu stond ze alleen in de wereld. Ze was nu meerderjarig en rijk en het volle leven lag voor haar. Met haar gewezen voogd Jonkheer Heelst van Herkema besprak zij de geldelijke zaken, maar hij was norsch en onvriendelijk tegen haar. Ze begreep de reden wel; ze voelde zijn jaloersche woede, omdat de tantes haar Boschhove vermaakt en daarenboven aan haar, het arme nichtje een aanzienlijk fortuin hadden ach- 113 tergelaten. Hoe vreemd was haar de gedachte, dat zij hier wonen zou... in dit oude huis als meesteres zou wonen. Ze wilde afleiding zoeken, zich nuttig maken op maatschappelijk gebied. Haar jonge leven moest frissche en nieuwe indrukken ontvangen; te lang reeds was haar jeugd in eenzaamheid en saaiheid voorbijgegaan; nu kón ze van het leven maken, wat ze wilde. Dankbaar was ze de tantes, dat ze haar in staat hadden gesteld om veel goed te doen. Maar ze wilde niet op Boschhove blijven. Ze zou het laten inrichten tot een verblijf voor arme. zwakke kinderen, onder leiding van goede verpleegsters en dan zelf naar Amsterdam gaan en daar voorloopig op kamers wonen. Des zomers kon ze dan een tijd op Boschhove doorbrengen. Ze hield van kinderen en vond het heerlijk om die bleeke, zwakke stumpers wat zonneschijn in hun leven te brengen. Jonkheer Heelst van Herkema, die niet philantropisch was aangelegd, vond Nancy's plan in één woord, krankzinnig. Ze zou ondank oogsten; dat zou ze ondemnden; 't was bespottelijk!... en in groot ongenoegen gingen ze van elkander. Maar zij zette haar plan door. Met den ouden notaris besprak zij alles en toen het najaar met zijn gure dagen kwam. verliet zij het dorp en trok zij naar Amsterdam, waar zij eerst eenige dagen bij haar oude vriendin Lien logeerde, totdat zij kamers had gevonden. Ze vond Lien veranderd, ze had iets zenuwachtig over zich gekregen, iets gejaagds en was heelemaal de oude, vroolijke Den niet meer. Ze sprak nooit over Charles Borghaave en Nans begreep niet de donkere ellende, waarin Lien verkeerde. De verhouding tusschen Charles en haar bestond nog. Soms zagen ze elkaar in geen weken; dan waren er scènes tusschen hen voorgevallen, totdat Charles haar weer schreef, want hoe wispelturig hij ook was, tóch hield hij van haar. Nu hadden ze elkaar weer in geen drie weken gesproken, totdat Charles haar geschreven had, dat zij maar niet zoo koppig moest zijn. hij was wat driftig uitgevallen en had kop-zorgen. 114 En 2e wilde flink zijn. ze zou de verhouding verbreken. Telkens weer sloot ze de oogen en bedacht, hoe het wezen zou. als ze hem nooit weer zag. O. wat een verdriet, wat een beleedigingen had ze van hem verdragen... ach!... ze mocht zoo niet voort blijven leven, hij had haar jeugd vernietigd, haar oud en wijs gemaakt, ook door zijn eeuwige zorgen zijn schulden... Want zij leefde zijn leven mede. Lien lag op den divan. Zij dacht aan Nancy. die nu haar eigen kamers had betrokken. Hoe benijdde zij haar vriendin nu zooals ze haar vroeger beklaagd had! Rijk, jonq, onafhankelijk. .. Ze sloeg haar handen voor 't gelaat en huilde, huilde woest haar verdriet uit. Ze hoorde voetstappen in de gang. , „Vader! ' dacht ze. „god, laat hij toch niets merken van mijn verdriet Maar het was haar broeder Johan, de jonge dokter. „Wel meisje... de deur stond aan! Beter oppassen hoor." Hij dreigde haar lachend met den vinger. „Gunst... jij hier Jo?" en zij sprong verschrikt van den divan op. Het was reeds schemerdonker, zoodat haar broer haar beschreid gelaat niet zag. ...Ja, kind. Ik blijf eenige dagen voor zaken hier en zeg... ik moet je n nieuwtje vertellen. Mijn zusje hoort het kersversch... ik ben verloofd!" „Maar Jo! En wie is het?" „De dochter van den notaris uit het dorp, waar ik woon. Uolly Heerensma..." „Vertel eens," drong ze aan, zijn arm grijpend, „is ze mooi, jong?" Hij lachte vroolijk. „Dolly is n beste meid!" zei hij hartelijk. Mooi? Nou. dat geloof ik niet! Voor mij wel Ze is slank, blond vroolijk en vriendelijk. Ze studeert voor middelbaar Engelsch en wil dat doorzetten; ze heeft nog twee zusters; zij is de oudste, acht-en-twintig jaar, je zult haar volgende week zien, dan komt ze eenige dagen logeeren bij een tante om kennis te maken met onze familie. Ze is erg blij. dat ik in dat dorp blijf, ze houdt van buiten..." 115 „Je blijft toch logeeren, Jo?" „Graag... hoe gaat 't met Vader?" „Vader is altijd zoo stil en in zich zelf gekeerd!" Ze zuchtte en staarde met trieste oogen door de half duistere kamer. „Je hebt 't hier ook niet vroolijk zusje." zeide haar broer hartelijk, „heb je nog al kennissen?" „O, jawel. . zeg, Nans van Veenhof heeft hier gelogeerd... ze woont hier op kamers, erg gezellig ingericht, ze gaat 'n poosje naar Parijs... ze is rijk... haar tante Annette is pas gestorven..." „Zóó... is ze niet verloofd? En ik dacht..." + :JmÊ „O, weineen! Ze was een uitstekende partij voor je geweest... je was ook zoo..." Zijn stem klonk bijna bruusk: „Laten wij over dat onderwerp niet verder spreken... Nans gaat mij niets aan... indertijd stelde zij zich bespottelijk aan met dien minnaar of neef, weet ik het, ik bedoel dien avond..." Zij glimlachte flauw en zweeg. Johan moest mijn leven eens weten, dacht ze, de handen in elkaar krampend. Toen greep hij spontaan haar handen. „Arm kind, na moeders dood was het leven niet prettig meer voor je, jij zal 't ook nog wel 's goed krijgen... je komt maar bij Dolly en mij logeeren, als we getrouwd zijn. Lientje!" De tranen drongen haar naar de oogen, ze hield ze in. „Kom," zei ze luchtig, „ik zal 't licht aansteken en thee zetten, we zitten hier zoo saai!" Toen begon Johan weer over zijn meisje te spreken, Lien zou haar bepaald alleraardigst vinden; ze keek hem aan en zij zag, hoe er geluk in zijn oprechte oogen glansde, en nog lang zaten ze dien middag over alles te spreken, vertrouwelijk en gezellig, zoodat Lien weer tot zich zelf kwam en haar droeve bui zakte. Dien avond ging ze tóch naar Charles. „Voor 't laatst... ik maak het uit!" besloot ze stellig. „Ik verkies zijn vrouw te worden... ik ben de speelpop niet langer..." 116 Charles zat bij de kachel te rooken. half voorover gebogen m een leuningstoel. Verbaasd keek hij naar Lien. maar bleef lui en onbeleefd in dezelfde houding zitten. De rook van de sigaret hinderde haar. want ze had hoofdpijn. ..Waaraan heb ik de eer te danken, dat mademoiselle komt? Je kuren staan mij volstrekt niet aan!" zei hij driftig Op. mijn laatste briefje gaf je heelemaal geen antwoord..." " „Ik had 't druk... logées. Nans van Veenhof was n week bij ons en daarna mijn broer..." ..Zoo? Is dat dat stille schaap met haar madonna-gezicht? Leeft dat kind nog in het dorpje? Ha... ha... als ik er nog aan denk. toen bij Trianon. Verdomd, de vroolijkheid deed haar veranderen... % Was om je te amuseeren. als je die kunstmatige mondainiteit zag! 't Ging haar slecht af..." Lien werd nijdig om die woorden van Charles, die overal mede spotte. „Nans is erg in haar voordeel veranderd, ze zag er goed uit, blozender... dikker..." „Verander jij eens een rups in *n schitterend vlindertje!" zeide Charles cynisch, 'n sigaret aanstekend. „Haar andere tante is ook gestorven, ze is rijk, ze zal veel goed doen... ze gaat eerst 'n poosje op reis om iets van de wereld te zien." Hij keek haar aan en leek plotseling sterk geïnteresseerd in het onderwerp, maar begon rustig over iets anders te spreken. Hij greep haar hand, die ze willoos in de zijne liet. Waarom is mijn kleine vrouwtje toch soms zoo stroef en onaardig? vroeg hij op vleienden toon en trok haar op zijn knie en kuste zacht haar mond... Lien keek hem verward aan. „Charles... ik... moer het je zeggen... laten wij... ik wil 'n publieke verloving... ik verdraag die verhouding zoo niet langer. En weer lieten zijn handen haar los, en zij zag, hoe koud zijn oogen plotseling waren geworden. Toen bedacht hij zich. Hij drukte haar koude handen in de zijne. „Over een maand krijg ik een betrekking als procu- 117 ratiehouder op dat kantoor, wacht dus. tot we 200 ver zijn!" „Goddank!" zeide zij zenuwachtig, terwijl ze hem met groote oogen aankeek. „Goddank! ik wil thuis niet meer zoo liegen, ik voel me zoo schuldig..." „Doe niet zoo theatraal!" zeide hij hard. „Je weet wel, dat gaat je slecht af en ik kan dat gezeur niet uitstaan..." „Charles!" Haar oogen werden duister van de tranen... Ach, ze wist niet, wat ze van hem denken moest, ze geloofde hem toch niet meer, sinds lang niet. En toch, terwijl hij sprak, voelde ze, dat zij nooit met dezen man kon breken, en dat zij de leugenachtige comedie thuis moest voortzetten. Charles Borghaave had voorzichtig en listig, Lien uitgehoord over het leven van Nans. Hij wist dat zoo geraffineerd te doen, dat Lien volstrekt geen argwaan kreeg, want als ze hoog op gaf van Nans' goed en gul hart, Nans die nu zoo rijk was en zoo eenvoudig bleef, en Lien een cadeau in geld had geschonken en 'n prachtig bont, dan schudde hij met een beweging van verveling zijn hoofd, hoewel hij eerst het „onderwerp Nans" had uitgelokt. „Toe Lien, zeur nu niet zoo over die Nans, 't laat mij werkelijk koud'. Ik ben blij voor die heilige, dat ze wat meer moderne opvattingen er op na gaat houden. Ze gaat immers naar Parijs hè?" En Lien vertelde hem, dat ze daar in pension ging. Hij had vaderlijk geantwoord: „Dan mag ze als jong meisje alleen wel goed informeeren; in welk pension heeft ze kamers, ik ken Parijs door en door." Lien zei het adres. „O ja, dat was 'n bekend huis, waar Hollandsche families kwamen, dat was wel te vertrouwen," had Charles geantwoord. En hij wist genoeg! Toen Nancy er ruim zes weken was, zeide Charles tot Lien, dat 't beroerd vervelend was, zijn chef stelde zoo'n vertrouwen in hem en nu moest hij, inplaats dat zijn chef ging, voor dringende zaken naar Frankrijk. 118 In Parns aangekomen, nam Charles al zeer spoedig zijn maatregelen en reeds na korten tijd vervoegde hij zich aan het pension en het hij zich bij Nancy aandienen, die niet weinig schrok en ontroerde, toen zij zijn naamkaartje las. en 200 zenuwachtig werd. dat zij inderdaad een poos moest wachten om tot kalmte en rust te komen, vooidat zij zich naar de conversatie-kamer durfde te begeven. Eindelijk stonden zij tegenover elkander. Toevallig had hü voor zaken in Parijs zijnde, zoo vertelde hij. haar op een avond dit huis binnen zien gaan en vernomen, dat zij daar in pension was. Ja. wel toevallig, had zij half fluisterend gezegd, zonder ook maar in t minste te vermoeden, hoe de vork in den steel zat. Bij die eerste ontmoeting in de „Ville Lumière" hadden zif over.allerlei onverschillige onderwerpen gesproken, over Holland en Amsterdam en over haar dorp in Noord-Brabant en van Parijs en het leven in die wereldstad en ten slotte had hij haar voorgesteld om samen eens naar de opera te gaan Alles gelukte voortreffelijk. Tot zijn genoegen bemerkte hij. dat zij wel wat mondainer was geworden, en zich heel wat beter kleedde dan vroeger. Zij zag er knap en vroolijk uit en was met haar groot fortuin dus dubbel waard om zijn veroveringskunsten op haar toe te passen. Eenige dagen later gingen ze werkelijk samen naar de opera, soupeerden daarna in een restaurant. Weer kwam zij onder zijn bekoring en de dagen gingen voor haar als in een roes voorbij. Toen kwam er een avond, dat hij haar sprak over zijn groote liefde voor haar en zijn lieve philantropisch aangelegde zuster Mathilde. zijn moeder was doktersweduwe... En ze moest natuurlijk op zijn kantoor, waar hij werkzaam was, laten informeeren... Dit alles maakte een goeden indruk op de onervaren Nancy. In werkelijkheid was hij om zijn vroolijk karakter op kantoor wel gezien. Zacht was zijn arm om haar 119 heen gegleden en met een gelukzalige verteedering keek ze hem aan. Zóó waarachtig gemeend klonken zijn leugens, dat ook een vrouw van meerdere ervaring hem zou hebben geloofd. Eenige dagen later peinsde hij er over, om van uit Parijsalles aan Lien te schrijven. Hij wilde brutaal optreden, haar grof aanpakken, opdat ze zijn verloving met Nans niet zou verstoren. Hij schreef haar, dat hij in financieele moeilijkheden verkeerde, dat hij zeer toevallig Nancy had ontmoet, dat het geluk hem dus in den schoot werd geworpen, daar een rijk huwelijk hem alleen kon redden. Wanneer Lien soms met chantage zou dreigen of over haar verhouding met Charles zou durven reppen tegenover Nans, dan zou hij onverbiddelijk aan haar orthodoxen vader schrijven, die tegenwoordig ziekelijk was, dat zijn dochter Lina reeds eenige jaren de maitresse was geweest van een zekeren heer, die nu naar Indië was vertrokken; bij de juffrouw van de kamers zou haar vader kunnen informeeren. Het trof goed, want de hospita had nu een officier op kamers en hij zou dus uit Parijs teruggekeerd, naar andere vertrekken moeten uitzien. Lien moest nu maar zelf weten, hoe ze zou optreden! Nancy was zeer in haar voordeel veranderd, hoewel hij Lien de grootste plaats in zijn hart het behouden... Vernederd... Zoo'n diepe vernedering, zoo'n vertrapping als zij ondervond, had geen vrouw ooit kunnen verdragen, had ze gefluisterd na het ontvangen van dien brief uit Parijs. Eigen schuld... ja, dat was gedeeltelijk de waarheid. Een demonische gedachte deed haar de handen samen wringen... Ze zou Nancy alles zeggen... haar waarschuwen... al werd zif de dupe van alles, al zouden allen haar thuis minachten, haar vader en de broers. „Maitresse" schreef hij in zijn brief. Dat woord deed denken aan luxe en geschenken en royale betaling en zij was altijd tevreden geweest met heele kleine cadeaux, die bijna geen geld kostten. Zijn liefde was haar genoeg ge- 120 weest, « had zich niet verkocht, zij had lief gehad! Krampachtig hield ze zijn brief in de trillende handen. Dat was het einde van haar geluk... Het dagmeisje tikte tegen de deur. „Of de juffrouw kwam meneer was zoo benauwd!" Ze ijlde naar de kamer van haar vader, die sedert drie weken ziek lag. Verkalking, had de dokter gezegd; 't kon een lang ziekbed worden. Ze was niet in staat om iets te zeggen, en streek haar vader, die er zwak en veel ouder door het lijden uitzag dan hij was. zacht over de handen. O God' zou deze arme man moeten aanhooren. hoe zijn eenige dochter hem had bedrogen. Als Charles zijn bedreiging volvoerde? Ze wist dat zij zeer zeker wraak zou nemen... Neen. duizendmaal neen, ze zou zwijgen. Ze zou alleen zeggen, wanneer ze Wans zag: „Informeer toch goed naar hem, Nans, huwelijken op advertenties loopen meestal mis uit, nu ik ouder ben zie ik dit alles in... Ja. dat zou ze zeggen. Leugens, leugens, altijd maar opnieuw leugens! Ze bukte zich over haar vader heen „De zuster komt direct terug, ik zal u nog eens ingeven, maar ik kan niet goed de kussens opschudden, want dan moet u zich te veel bewegen, vader?" Ze was een onhandige verpleegster en nu althans was ze als verlamd. Ze ging naast het bed op een stoel zitten; haar vader sluimerde gelukkig weer wat in. Ze weende zachtjes, ingehouden, de tranen vloeiden door haar vingers heen, die zij voor de oogen hield en steeds dacht zij er over na, wat zij tegenover Nans moest zeggen en doen, als zij haar zou ontmoeten. Eindelijk brak er een dag aan. dat Nans onverwacht voor Lien stond, stralend van geluk. jong... Een kreet ontsnapte haar. toen ze Nans zag. „Maar Lien, wat zie je er slecht uit!" zeide Nancy, die haar met groote oogen aanstaarde. Ze zocht een uitvlucht, haar vader was sinds weken ziek, en hoewel er een pleegzuster was. was het toch zorgelijk, wanneer er een ernstige zieke was. Dit begreep Nans vol- 121 komen en ze had diep medelijden met de eenzame Lien, nu zij zelve zoo innig gelukkig was. Ze begon te vertellen over Parijs, over Charles en hoe ze samen in het dorp bij zijn moeder, een lieve oude dame, en zijn zuster waren geweest. En Nans kwam niet uitgepraat over Charles. Toen vroeg Lien, schor-vreemd, zoodat Nans weer verbaasd keek: „Als je zoo ver komt, zou ik je aanraden om onder huwelijksvoorwaarden te trouwen, Nancy... je bent gefortuneerd, men kan nooit Weten, wat er gebeuren kan!" Een oogenblik bleef Nans haar vriendin aanstaren in onbewegelijke verbazing. „Wat doe je toch vreemd, zeide ze eindelijk, 't Lijkt wel of je niet ingenomen bent met mijn keuze... Charles is allerhartelijkst en ik vertrouw hem volkomen... ik zal werkelijk wel weten, hoe ik het beste in ons beider belang zal handelen, Lien... want mijn belangen zijn ook de zijne." Lien gaf geen antwoord, haar hart klopte tot berstens toe. Zou ze haar bekentenis doen? Moest ze Nans niet waarschuwen? O, ze zou diep ongelukkig worden met dien man, dat wist ze maar al te goed. Hoeveel meisjes had hij niet slecht behandeld! Ze wist het immers uit zijn cynische gesprekken, zijn minachting voor de vrouwen, speelgoed in zijn handen! Maar ze zweeg weer. Ze kon het niet zeggen. Nans was stil geworden, Lien scheen jaloersch op haar geluk, ze begreep dit wel... En na een kort afscheid ging ze heen. Lien bleef alleen. Ze zou spreken! Ze moest Charles straffen en Nans behoeden voor haar ongeluk, dat ze tegemoet ging. Nancy leunde in haar stoeltje en tuurde strak door het venster van haar kamer: gedachteloos keek ze naar de voorbijgangers. Ze woonde in een zeer goed pension en had een gezellige zit- en slaapkamer. Thans dacht zij aan Lien, haar vriendin. Wat, in godsnaam, bezielde haar toch, sedert zij met Charles Borghaave verloofd was? Zij hadden geen ver- 122 lovingreceptie gehouden; want Charles en zij hadden geen van beiden familie. Charles had ongeduldig de schouders opgehaald, toen Nans vertelde, dat Lien zoo stug en vreemd deed. „Maar iNans, 't meisje is zeker jaloersch; trek je er niets van aan. hoor lieveling, wanneer je mij een groot plezier wilt doen, hreek dan geheel met Lien Bierensma, ik mag dat meisje Jiiet!" had hij gezegd. Charles en Nans hadden Lien een bezoek willen brengen, „niet thuis" gekregen. Lien wilde Charles niet meer ontmoeten. Die twee als n gelukkig paar te zien. het zou te veel voor haar zijn geweest -om te dragen. Ze had kennis gemaakt met Dolly, het meisje van haar broer Johan, die haar echter tegen was gevallen. Nans zou veel aardiger schoonzusje zijn geweest, had ze gedacht. Dolly was 'n ouwelijk meisje, haar overslanke gestalte, haar bleek regelmatig gezicht met de licht-blauwe oogen maakte haar het type van een Engelsche jonge dame. Ze was ontwikkeld en verstandig en had Johan daardoor geboeid... maar Lien gevoelde als bij intuïtie, dat hij veel meer van Nans zou hebben gehouden. Alweer door mijn schuld, had ze smartelijk gedacht; als ze eerlijk alles gebiecht had, dan zou Johan anders over Nans hebben gedacht. Maar haar vrees voor schande, haar leugens beletten haar om te spreken. Charles Borghaave had macht over zijn meisje. Verliefd was hij niet op haar. Goddank! had ze niet zoo'n lastig karakter als Lien; zij was tevreden met zijn gefingeerde hartelijkheid, dat kind, dat eenzaam had geleefd en zij vroeg hem nooit zooals Lien, uit over zijn verleden. Ze vertrouwde hem blindelings. Ze had met huwelijksvoorwaarden willen trouwen, maar toen Charles zich diep beleedigd gevoelde en gevraagd had, of ze hem dan niet vertrouwde, liet ze dit denkbeeld spoedig los. Zij besprak met hem haar geldelijke belangen en hij lachtte haar uit, toen ze met glinsterende oogen vertelde, dat ze plan had om Boschhove tot een inrich- 123 ting te maken voor arme, zwakke stumpertjes ziekelijke kinderen... Zij vertelde hem alles als uiting van een oprechte, gevoelige meisjesziel. Wat wilde ze nu in godsnaam beginnen, had Charles haar spottend gevraagd. Zij moest Boschhove laten verbouwen, ze zouden er des zomers gaan wonen. Te lang was Nans in alles te kort gekomen, nu moest ze genieten van haar jong leven, samen met hem zouden ze daar heerlijk wonen; ze zou toch genoeg goed kunnen doen, als ze dat wilde... Zij had hem strak aangekeken. Haar vroolijkheid verdween de laatste weken echter meer en meer. Ze had Charles een aanzienlijke som geld geleend en hij gaf haar eigenlijk nergens eenige rekenschap van. Als ze ernstig met hem wilde spreken, trok hij haar hoofd aan zijn borst en fluisterde wat lief-sussende woordjes, waardoor zij weer geheel onder zijn invloed kwam. Ze dacht er meermalen over om met den ouden notaris te spreken, hem raad te vragen... maar even als haar vriendin Lien zweeg, zoo kwam zij ook niet tot handelen. Charles drong maar altijd meer aan om hun huwelijk te bespoedigen. Wat hadden zij zoo eenzaam op kamers te zitten? Hij kreeg aandeel in die zaak, alles ging dus naar wensch. En Charles Borghaave voelde zich volmaakt gelukkig. Liens vader was overleden. Het huis werd verhuurd, haar broers waren op kantoor en gingen op kamers wonen en zij zou een betrekking zoeken. Ze was bedroefd over haar vader, bedroefd, dat ze nu alleen stond; haar broer Johan was sedert twee maanden getrouwd. Ze was veranderd, er was iets rustloos over haar gekomen. Over twee weken zou Nans de bruid worden. Zij had de tanden vast op elkaar geklemd en rustig gelukkige Nans aangehoord. Maar toen ze alleen was en bezig om haar koffer te pakken, want ze zou eenige weken bij Johan gaan logeeren, kwam de reactie. Brieven van Charles, wat hij ook zou schrijven, lieten haar koud. Ze was alleen op de wereld, ze zou zijn leven vernielen, zooals hij het hare 124 -gedaan had en daarmede Nans behoeden voor haar ongeluk. Een ijzige kalmte was over haar gekomen, nu ze haar plan had vastgesteld. De dagen verliepen in drukke bezigheden voor haar. En weer werd zij onrustig, dat ze Johan, haar broer, alles wilde zeggen, maar tegelijk ook werd haar besluit vaster. Eindelijk brak het uur van vertrek aan. Menigmaal had zij op reis moeite om haar tranen te bedwingen. De gedachte aan Johan heel haar droevige, schandelijke geschiedenis te vertellen, pijnigde haar op een vrceselijke wijze. En toch moest het gebeuren en begon zij er zelfs naar te verlangen eindelijk haar hart eens te kunnen uitstorten. Johan haalde haar zelf op zijn motorfiets af. Lien moest maar achterop zitten, want 't was heerlijk najaarsweer. Met bezorgdheid sloeg hij zijn zuster gade. Wat was zij veranderd, dacht hij. Arm kind, ze had het ook alles behalve prettig gehad en dan in een betrekking te moeten gaan, zij, Lien, die altijd thuis was geweest! Dolly verwelkomde haar hartelijk. Ze was een stille, kalme vrouw en Lien vond, dat het huis wel smaakvol, maar stijf■deftig gemeubileerd was; akelig netjes. En ze maakte vergelijkingen tusschen Nans en Dolly... O Nans zou veel aardiger doktersvrouwtje zijn geweest, dacht ze, Dolly aankijkend, die rustig voor de koffietafel zorgde. Eerst toen ze er twee dagen was, deed zich de gelegenheid voor om haar bekentenis aan haar broer te doen. Dolly ging dien avond naar een vergadering, waar zou gesproken worden over de vrouw en haar maatschappelijk werx. Lien excuseerde zich, ze bleef liever thuis en zou wel thee voor Johan zetten. Ze zat aan de tafel in tijdschriften te bladeren en Johan las de courant. Er hing een zwijgen in 't vertrek, alleen onderbroken door het suizen van het water op 't gastoestel bij het buffet geplaatst. 125 ..Wil je een kopje thee. Johan?" Hij schoof de courant terzijde. „Graag zusje..." Ze stond op. schonk de thee in. Toen ze hem het kopje overreikte, vroeg hij haar recht in de oogen ziende: „Wat is er toch. dat je kwelt, Lien? Is 't alleen, dat je onder vreemden moet? Je bent zoo veranderd, zoo stil... kan ik je ook helpen?" Zij zette haastig de kopjes neer, zoo trilde haar hand. „Is 't, dat je er tegen op ziet, omdat je die betrekking aan hebt genomen? Bij die dame?" Ze schudde 't hoofd. „Neen," zei ze schor, „ik mag haar graag, ze is een rijke weduwe en we gaan veel uit naar concerten en ze heeft veel kennissen, ze is ook geen vreemde voor mij en ik kom er als logée in huis..." Ze was plotseling opgestaan en greep zijn hand en brak ■uit in hartstochtelijk gesnik. Hij schonk haar 'n glas water in en liet haar drinken. „Johan... ik moet je een... bekentenis doen... mijn verleden " „Jij, een verleden? Maar kind... wat is er dan toch?" En Ia ngzaam, haperend eerst, vertelde zij hem alles... van de advertentie, die ze Nans had gezonden, hoe ze Nans had willen helpen om van die tantes weg te komen, de kennismaking met Charles Borghaave... zij vertelde, hoe zij Nancy had bedrogen, hoe ze thuis had gelogen, hoe ze van de eene leugen tot de andere was gekomen, totdat ze als in een net van leugens verward zat. Toen zij onder dat verhaal even haar oogen opsloeg en haar broeder aankeek, zag zij de zijne op zich gevestigd met zulk een uitdrukking van innige, diepe afkeuring, die aan minachting grensde, dat zij terstond de hare neersloeg. En toch was 't, alsof juist dat haar goed deed. Alsof die hlik van haar broeder haar drong en dwong niet om te zwijgen, maar integendeel, om nog meer, om alles, alles te vertellen, al was *t dan bij stukken en brokken, om zichzelf in -geen enkel opzicht te sparen of te verontschuldigen, om heel 126 dat vreeselijke geheim, dat haar drukte, dat zij gedacht had nooit aan eenig mensch te kunnen opbiechten, uit te spreken, als geheim tenminste zich nu ervan te ontlasten. Toen zij zweeg, liet zij haar hoofd op haar armen vallen en begon zij te schreien en te snikken, dat haar gansche lichaam ervan schokte. En haar broeder? Minuten lang zweeg ook hij. Afkeuring, minachting voor, en schaamte over zijn zuster vervulden zijn ziel, maar toch... kon hij hard zijn tegen haar, die daar als een arme verstootene, vertrapte, maar ook als een boetende vrouw voor hem lag, zwaar gestraft voor wat zij misdeed? Mocht hij hard tegen haar zijn, waar hij besefte, dat er in alles, wat de liefde misdoet, in alles, waarin zij faalt en dwaalt, toch ook een factor is, die recht heeft op verontschuldiging en vergiffenis? Liefhebben — vergeven! Veel liefhebben — veel vergeven! Is juist in liefdeszaken de mensch, die misdoet, dikwijls niet veel meer slachtoffer dan misdadiger? Mag de man, met een rustig, gelijkmatig karakter, die vooruit zijn weg, ook in liefdeszaken, afbakent en met vasten gang betreedt en geen ander dan het vastgestelde doel ziet en in 't oog houdt, mag hij vanuit de hoogte een hard oordeel uitspreken over hem of haar, die zoo geheel anders is aangelegd? Zou 't tenminste niet beter zijn om de veroordeeling over te laten aan een hoogere macht? En van Lien sprong zijn gedachte over op Nancy, die... hij eigenlijk altijd had liefgehad en... wat zou zij een lieve vrouw voor hem zijn geweest! Had hij tegenover haar wel altijd den juisten weg bewandeld, was hij onder die en die omstandigheden en bij die en die gelegenheid wel met takt opgetreden? Had zijn leven niet heel anders kunnen zijn, mooier, beter, warmer, gelukkiger met haar dan met Dolly. Schijnt 't niet, alsof het huwelijksgeluk, een kwestie van een heel menschenleven, dikwijls afhankelijk is van o, zoo'n kleinigheid, o, zoo'n toevalligheid, buiten den mensch om; van 127 toen en toen een enkel woord te hebben gezegd of gezwegen» van op zekeren tijd zonder eenige bepaalde bedoeling op een wandeling bijvoorbeeld dezen of dien weg te zijn ingeslagen? En duizend gedachten dwarrelden hem door het hoofd, totdat hij eindelijk als uit een droom wakker werd en zachtkens, bijna Streelend zijn hand op Liens schokkende schouder legde en zeide: „Kind wij moeten handelen. Heb je dien brief nog, waarin bij je dwong om te zwijgen?... Ja?... Welnu, dan moet je naar Nans gaan en haar waarschuwen. Het is nog tijd om te voorkomen, dat zij zich in het ongeluk stort met dien ellendigen vrouwenverleider." En toen zij geantwoord had, dat ze niet durfde en dat 't zoo hard was en zoo moeilijk viel om ook tegenover haar vriendin een schuldbekentenis uit te spreken, ging hij niet op verwijtenden, maar toch op vasten toon voort: „Het is je plicht, daaraan valt niet te ontkomen, Lien. Het spijt me erg, innig voor je, maar de gevolgen van je onwaarheid moet je dragen." EJe verloving van Nancy van Veenhof met Charles Borghaave was verbroken... Lien had haar om een onderhoud gevraagd in tegenwoordigheid van haar broeder Johan, die mee was gegaan naar Amsterdam om haar zoo veel mogelijk te helpen en bij te staan, maar ook gedrongen door de heimelijke overweging om toch zooveel mogelijk ook persoonlijk te verhinderen dat Nancy zich door dat huwelijk in het ongeluk zou storten. Natuurlijk had Nancy in 't begin geen kwaad van den man, dien zij werkelijk liefhad en die haar volkomen in haar macht had, kunnen of willen hooren, maar ten slotte moest zij voor de feiten, die aan den dag kwamen, bezwijken. Niet alleen, wat Lien wist te vertellen, maar ook de informaties, die omtrent hem inkwamen, waren van dien aard, dat zij zich wel gedwongen zag om een einde te maken aan de verbinte- 128 nis. Zelfs bleek het, dat hij er, terwijl hij reeds met Nancy verloofd was, een amourette op nahield met een ateliermeisje. Met Lien wilde Nancy van af dien tijd niet meer omgaan, haar zelfs niet meer spreken of zien, en nadat Nancy eerst nog tevergeefs had getracht om bij familieleden in huis te komen, nam zij eindelijk haar toevlucht weder tot de oude naaister, juffrouw Lintveld, waar zij, na zoolang afwezig te zijn geweest, haar oude kamertje opnieuw betrok. De hartelijkheid en zorg van de oude, eenvoudige, goedhartige vrouw deed haar goed en bracht haar tot kalmte en rust, ofschoon zij nog menigmaal in dof gepeins verzonken voor zich uit zat te staren en haar dikwijls de tranen langs de wangen biggelden, bij de gedachte aan het geluk, dat zij zich had voorgesteld en dat „niet zoo had mogen zijn." Toen de sombere winterdagen voorbij waren, ging zij naar Boschhove oni daar „ter plaatse" nog eens rijpelijk na te denden over een plan, dat zij had gevormd, een plan om haar leven en bezittingen nuttig te maken, en dat zij later met behulp van Dr. Johan Bierensma nog nader uitwerkte en» dat eindelijk verwerkelijkt werd, toen zij Boschhove liet inrichten tot een sanatorium voor jeugdige, arme tuberculose-lijders, waarvan Dr. Johan Bierensma als Directeur optrad. EINDE.