■ N? IX. KRIJ GSGEVANGENENBQEKERÏJ VAN HET KAMP GOTTINGEN. Holland en België in hunne wederzijdsehe Betrekkingen §|j^Yl*& 'af dev Scheiding onder Filips II Hervereeniging onder Willem I Graaf Helmuf h «op Molfke, %£ftS3ö^eraai;;V'eldniaarsdialk. Holland en België in hunne wederzij dsche Betrekkingen van af de Scheiding onder Filips II tof de Hervereeniging onder Willem I door Graaf Helmuth von Moltke, Generaal -Veldmaarschalk. m ', Drak u Uitgave m Aagnf Rillgerod», Götlingtn. Ter Inleiding. Oeneraal-Veldmaarschalk Graaf Moltke, de schrijver van dit vlugschrift, is over 't algemeen enkel als veldheer bekend. De " Zevendaagsche" oorlog van 1866 en de oorlog van 1870/71, met de overwinning van Sedan, zijn volgens de plannen van Moltke gevoerd en hebben zijnen roem als grootste veldheer van de 19de eeuw bekrachtigd. Zijn "levensarbeid heeft groote uitbreiding gekregen door zijn werken in vredestijd. Aan Moltke komt de eer toe den Pruisischen Generalen-Staf, die stelselmatig de militaire wetenschap voor het legerwezen dienstbaar gemaakt heeft en die door alle staten tot voorbeeld genomen wordt, tot de hoogte gebracht te hebben waar hij zich nu bevindt. Moltke is den 26en Oktober 1800 te Parchim geboren en stierf den 24en April 1891. Na een strenge opleiding in de Cadettenschool van Kopenhagen, veroverde hij, den drang zijner begaafdheden volgend, de voordeeligste plaatsen van de officiersloopbaan. Buiten zijnen dienst was hij een vruchtbaar schrijver. In den beginne vooral koos hij bij voorkeur zuiver-militaire onderwerpen. 5 Geschiedkundige studies, die een helderlicht wierpen op de vragen van den dag, hielden hem bezig en spoorden hem aan tot het doorgronden van het Belgische en Poolsche vraagstuk die toen aan de orde van den dag waren. Zijne studiereizen door alle Europeesche landen en vooral zijn vierjarig verblijf in Turkije (Balkan en Klein-Azië) hebben zijne aandacht getrokken op aardrijkskundige en politische verhoudingen. Al zijne werken zijn gekenmerkt door een zorgvol streven naar nauwkeurigheid en een hooge vlucht die den kunstenaar aantoont. Veldheer en terzelfdertijd kunstenaar en geleerde, ziedaar eigenlijk de grootheid van Moltke's weinig gewaardeerde persoonlijkheid. 6 Als een volk uit eigen drang de zegeningen van den vrede versmaadt, en van zijne rechten afstand doet met aan zijne plichten te kort te komen; als het, de banden der maatschappij brekend, terugkeert naar den oorspronkelijken toestand van de macht; als het, met een woord, den weg der omwenteling opgaat — een omwenteling, die door geen menschelijk vernuft te leiden is en die enkel een doel kan krijgen uit de noodzakelijke bondgenootschap van het wereldgebeuren en het genie van de grootste mannen — dan zoeken wij terecht naar de oorzaken die zoo'n buitengewone verschijnsels deden ontstaan. Alleen de onvermijdbare noodzakelijkheid van 't zelfbehoud en van het vrijwaren der menschelijke rechten kan een volk bewegen zich prijs te geven aan het onberekenbaar waagstuk van de anarchie, den burgeroorlog, de vreemde willekeur en de ontbinding. Geen ander hopen, het zij nog zoo verleidend, geen ontevredenheid, zij weze nog zoo gegrond, geen voorbeeld, het ligge nog zoo nabij, kunnen een volk tot een omwenteling aan zetten. Want de omwenteling, die door haar lang aanduren naar de ergste voogdij doet terugwenschen, heeft zoo dikwijls naar het 7 despotisme als naar de vrijheid geleid. Daar waar louter drift, niet overtuiging, baatzucht, niet diepgevoelde noodzakelijkheid de drijfveeren zijn die de massa in beweging brengen, zoeken wij te vergeefs naar de oorzaken en gevolgjuiste uitwerksels. De velden van België, die eeuwen lang met bloed bedrenkt werden, bieden ons in dezen tijd het schouwspel van een volk dat de wapens opneemt tegen zijnen vorst en tegen zijne landgenooten. Reeds verlichten de vlammen die uit de puinhoopen van Antwerpen oplaaien, groote rampspoeden en Europa ziet naar de beslissingen uit, die in de werkkamers van zijne vorstenhoven gewikt en gewogen worden. Hoe meer deze tooneelen onverwachts voor onze oogen opdoken, hoe minder wij in de noodzakelijkheid een rede ervoor vinden, des te gretiger richten wij de blikken naar de tijdsspanne die voorafging en des te ieveriger zoeken wij in de wereldgeschiedenis naar de oplossing van gebeurtenissen die in hunne verschijning in geen verhouding schijnen te staan met de oorzaken. Hier is de plaats om een kort overzicht van de tijdvakken in te schuiven, tijdvakken die beide naburige landen in hunne innigstebelangen, in godsdienstig en staatkundig, in zedelijk, burgerlijk en ekonomisch opzicht, 8 verdeeld hielden en den wederzijdschen haat kweekten, dien een 16 jaarlange vreedzame ' regeering niet bij machte was weg te werken en die aan de huidige stormen zoo'n onmiskenbaar aandeel heeft. Zonder op een uitvoerige voorstelling der gebeurtenissen in te gaan, zal het noodzakelijk zijn ze in de hoofdtrekken te schetsen om de redenen uit te leggen, die aan 't karakter \an de twee volkeren zoo'n tegenovereen gestelde richting gaven, volkeren, die door gemeenzaam lot bestemd zijn een geheel te vormen. — Onder de Regeering van Filips II van Spanje stonden de zuidelijke en noorderlijke gouwen der Nederlanden voor het eerst tegenover elkaar: hunne belangen liepen uiteen en verwikkelden ze in besliste wederzijdsche twisten. Deze vorst vereenigde onder zijnen scepter al de nederlandsche gouwen die sedert Ce sar gescheiden leefden en tot onder Napoleon nooit meer vereenigd werden. Hij nam de regeering van dit rijke land in handen op het oogenblik van zijn rijksten bloei; in de oogen van een heerscher lijk Filips moest die onafhankelijkheidsszin en overmoed, door den rijkdom en vooral door de vrijheid, in een handelsstaat spontaan voortgebracht, een groote hindernis zijn voor zijne willekeur. 9 De hoofdtrek in het somber karakter van koning Filips was een onbegrensde heerschzucht. Een rijk zoo uitgebreid dat de Spanjaards trots konden zeggen: " de zon gaat er nooit onder „ — was hem niet groot genoeg; hij strekte ook z'n begeerige hand uit naar Portugal, Engeland, Frankrijk en Duitschland. Zijne heerschzucht ging nog verder. Hij wilde niet alleen over het land regeeren, maar ook over den geest, over de meeningen. Het katholicismus was de zekerste waarborg voor een onbesdirenkte macht op dit gebied, de hervorming de ergste vijand. Tegenover een taaien tegenslag in dit opzicht stelde hij een nog taaieren wil en indien we aanstoot vinden in de idee, waarnaar hij handelde, moeten we toch de gevolgjuistheid bewonderen, waarmee hij gedurende een 70 jaar lang leven en een 40 jaar lange regeering naar en voor die idee handelde. Maar een volk, dat van natuur uit nadenkt en steeds de welvaart kende, moest algauw de behoefte voelen aan een betere godsdienstige kennis ; de burgerlijke vrijheid voedde van vroeg af aan den wensch naar gewetensvrijheid. Dit was zoo zeer het geval dat reeds onder de regeering van Keizer Karei V meer dan 40000 menschen op de pijnbank het leven lieten: ketters in het oog 10 der machthebbers, martelaars in 't oog van een ongemeen talrijke menigte, geheime aanhangers van de nieuwe leer. Men vergaf aan de grootheid van den heerscher wat men zijnen opvolger niet meer kon toelaten te doen; de natie vergat hare vrijheidsliefde in haren dorst naar wapenroem, die van den Keizer, haar landgenoot, ook op haar terugstraalde; benevens bezorgde zijn politische overmacht ontzaglijke voordeden aan haren handel. De Keizer betooverde te Brussel met zijnen glimlach het volk, wiens eigendom hij aansloeg en uit wiens midden hij bloedige offers uitkoos. Onder Filips ging het anders. De Nederlanders eischten vanwege den machtigen heerscher der trotsche Kastilliers, ontzag voor hunne handelsvoorrechten, voor den baaierd hunner lokale rechten en vrijheden; zij eischten wat de Katholieke koning hun allerminst kon toestaan - vrijheid van gedachte. Het licht der nieuwe geloofsleer was ondanks alle halsrechtingen reeds zoo zeer verspreid dat koning Filips de gedachte kreeg tegenover zoo'n vreeselijk kwaad een nog vreeselijker middel te stellen. Dit middel werd in de spaansche inquisitie gevonden, de verachtelijkste en tevens de verschrikkelijkste bloeddorstigste uitvinding van menschelijke dwingelandij. 11 Zoo 'n inquisitie kon men het volk enkel opdringen met medehulp van een leger d. w. z. de Nederlanders kregen een geesel door middel van een anderen geesel. Het waren beiden grove inbreuken tegen hun heiligste rechten en moesten de macht van den heerscher tot het hoogste despotisme doen stijgen. Het volk kwam er tegen op. Filips had met opzet den Nederlandschen Adel gekrenkt en afgestooten; nu was het de adel die de vlam van den oproer aanwakkerde. Het Vergelijk, de Geuzenbond gingen uit van den adel; hij beschermde de openbare predikten en zelfs de beeldenstorm was zijn werk. Zoo zien wij den overheerscher van Spanje, van Napels, van Sicilië, van Sardinië, van Milaan, van een deel der Nederlanden en van menigvuldige rijken in Amerika, wier uitgestrektheid die van Europa overtrof, in strijd met de vreedzame burgers van een verachten wereldhoek van nauwelijks 1000 km2 oppervlakte. De zoon van Keizer Karei V, zette de roemrijke legers van zijn vader, de grootste veldheeren van zijnen tijd, de schatten der beide Indiën, de heldenjeugd van Spanje en Italië en 't geluk van zijne volkeren op het spel om dien opstand te dempen. Hij verloor alles; meer nog : op zijn koninklijke eer vloekt de vlek van den sluipmoord tegen 12 Oranje. Hoelang hij ook leven mocht, toch heeft hij het einde van dezen strijd niet beleefd, een strijd die bijna een halve eeuw lang zijn leven verbitterde; zijn opvolger erfde met den onvoltooiden oorlog een schuldenlast v&n 500 millioen, door dezen strijd reeds verslonden. Het punt, dat wij in dit groote treurspel op het voorplan moeten zetten, is het verdrag van Utrecht. Tien jaar al verwoestte de oorlog de vroeger zoo gelukkige Nederlanden, zonder dai de beslissing door een der partijen afgevochten of de stand der zaken wezenlijk veranderd was. Een stad die belegerd, bij gelegenheid weer ontzet of, bij inneming, heroverd werd, omdat het vijandelijk heir niet verslagen was, dat is de geschiedenis van al de ondernemingen aan beide zijden. Weliswaar koos Prins van Oranje in twee veldtochten het Spaansche leger als het doel van zijn bewegingen. Met een leger van saamgeraapte tuchtelooze troepen, die de streken overal verwoestten, daagde hij de roemrijkste veldheeren en de dapperste soldaten van zijnen tijd tot den veldslag uit. Een overwinning in open veld ware voldoende geweest om alles tegen Al va op te jagen, Al va, de stichter van den Bloedraad der Twaalf, en de uitvinder van den Tienden 13 Penning. De vijandelijke burchten en vestingen zouden van zelf dan de poorten geopend hebben en de oorlog zou misschien met een enkelen beslissenden slag gedaan geweest zijn. Er was zooveel te winnen, verliezen kon Oranje ten hoogste maar een deel van dat naar solde roepend gespuis, dat hij eenige dagen naderhand toch, uit geldgebrek en omdat het heele land verwoest was, weer moest vrijlaten, zonder dat de fabelachtige onkosten tot iets anders hadden gediend. Maar Hertog Alba zag dit zeer goed in en, eiken grooten veldslag vermijdend, oogstte hij al de voordeden in van een volledigen zege. Hoe dadenloos de oorlog in open veld ook was bij dit leger dat onder de Nederlandsche vanen zich liet aanwerven, des te krachtiger verdedigden de bewoners hunne haardsteden. De tuchtiging van Naarden en de weergalooze wreedheden die daar onder deoogen van Don Frederik van Toledo begaan werden, hadden de bewoners der steden, die met een dergelijk lot bedreigd waren, geene hoop gelaten en dwongen ze helden te zijn. Opene steden lijk Haarlem, Alkmaar en Leiden weerstaan gedurende 7 maanden aan al de pogingen van den zegerijken vijand, vloten worden gebouwd om de steden 14 te ondersteunen en de zee zelf, waarop ze moesten kruisen, wordt aangelegd. Zoo ging het onder Al va, zoo bleef het gaan tot Requessens' dood. Het einde van dezen voortreffelijken man kwam zoo ineens dat hij zelfs den tijd niet gehad had zijnen opvolger in de waardigheid van stadthouder te benoemen. De Nederlandsche Raad van State nam dus de regeering over en werd ook werkelijk door den Koning erkend. Weliswaar waren de aanzienlijkste leden van den Raad van State Spaansdigezind, doch ze werden door de oranjistenpartij met geweld verwijderd ; de standen werden saamgeroepen en terzelfdertijd gebeurde iets van beslissenden invloed. Een kenschetsend verschijnsel voor dezen oorlog zijn de muiterijen die tevens de ondernemingen der Spaansche heirleiders deden mislukken en de trouw gebleven gouwen in 't verderf stortten. Ze waren het natuurlijke gevolg van verschillende gelijktijdige ondernemingen van Filips, die stilaan met half Europa in oorlog was en ïoo, spijts al zijne zilvervloten, de schatkist zoo zeer uitputte dat de in Nederland strijdende troepen hunne soldij hoogst onregelmatig ontvingen en er dikwijls drie jaar moesten naar wachten. In zoo 'n toestand 15 kon de soldaat van niets anders leven dan van roof en plunderij en van 't eigendom van den burger dien hij moest beschermen. Intusschen geraakte het zoover dat de gemeene man luide begon te morren, weigerde zijn dienstplicht te vervullen, eindelijk al de officieren wegjaagde en onder het bevel van een " Eletto " een roofoorlog op eigen rekening voerde, zonder er op acht te slaan of het tegen de onderdanen van den koning, van de Republiek of van 't Duitsche Rijk was. Het persoonlijk aanzien van Hertog van Al ba kon de muiterij nog met de strenge wetten beteugelen. Hij deed enkele ontevreden af deelingen door trouwgebleven troepen'omsingelen en de oproerlingen met vijftig tegelijk ter plaats zelf halsrechten. Maar algauw was een tweede leger ertoe noodig om het ontevreden heir te bedwingen. Ja, de tucht zakte zoo lang in de Spaansche legers die door de tucht de eerste van Europa geweest waren en de strengste krijgswetten kenden, dat o. m. Haarlem, pas veroverd, door de muitende overwinnaars zelf voor 40000 gulden aan den Prins van Oranje werd aangeboden. De stad Antwerpen moest de plundering met 400000 gulden afkoopen en de troepen hiermede tevreden gesteld, keerden voor een tijdje met dubbelen ijver naar hunnen plicht 16 terug. Maar na den dood van Requessens was de maat overvol. Duizende ontevreden soldaten veroverden Aalst en spreidden van daaruit moord en brand over heel Brabant en Vlaanderen. Nu kwam een formeel banvonnis vanwege . den Raad van State tegen het Spaansche leger en 't Volk werd aangezet de soldaten als meineedige verraders gewapenderhand te verdrijven. Dit manifest, uit naam des konings uitgevaardigd, was ontegensprekelijk het werk der standen en der Oranjistenpartij. Het richtte den burgeroorlog in die dan ook met de wildste woede gevoerd werd en noopte zelfs de vreedzaamste burgers de wapens op te nemen voor eene zaak, die tot nog toe als laatste toevlucht Holland en de zee had gehad: Voor het eerst trad de geheele natie op tegen het Spaansche leger en de Gentsche overeenkomst werd gesloten (1576). Al de Nederlandsche gouwen behalve Luxemburg waren bij dien Bond bijgetreden en toen schenen de Nederlanden voor de Spaansche Kroon verloren. Maar alhoewel men te Gent de gouwen bij name vereenigd had, was men er toch niet in gelukt de fakties te verzoenen die in de gouwen bleven voortbestaan. In dit tijdstip kan men drie hoofdpartijen onderscheiden. Eerst de Spaansche, 17 waartoe eenige leden van den hoogeren adel behoorden, en die door het vreeselijke Spaansche leger ondersteund was. Dan een tweede partij, die men de Katholieke had kunnen noemen, waarvan hoofdzakelijk de Waalsche en Vlaamsche gouwen deel uitmaakten en die den talrijken klerus en de meerderheid dergenen, die onder de voogdij van den klerus stonden, als leden had. Eindelijk de Oranjepartij, de minderheid, die nochtans aan haar hoofd den eenigen grooten man had dien de Nederlanden in dien tijd bezaten. Willem van Oranje was in dien baaierd van belangen en gebeuren, duidelijk bewust van hetgeen hij wilde; noch het wapengeluk der Spanjaarden, noch hunne arglistige politiek of het wantrouwen van zijne landgenooten, geen verleidelijk uitzicht en geen tegenslag konden hem ooit een stap doen afwijken van den weg, dien hij zich onwederroepelijk had voorgeteekend. De partij, in zekere mate beschut door de aardrijkskundige ligging van Holland en Zeeland, wist misschien toen zelf nog niet zoo juist als haar partijhoofd wat ze eigenlijk wou, maar ze wist bepaald wel wat zij niet wilde; ze streed minder voor vrijheid dan voor vrijheden en voorrechten, meer voor het goed dan voor het burgerschap. De Hollanders wilden niet zoozeer 18 eigen baas zijn als zich verdedigen tegen de dwingelandij der Spaansche meesters en zoo handelden ze ook zonder bepaald plan veel gevolgjuister dan al de andere partijen. Bij zoo'n verdeeldheid kon er al weinig spraak zijn van eenpariglijke besluiten. Ook gelukte het banvonnis van den' Raad van State er geenszins in de muitende soldeniers schrik in te jagen. De zaak der Aalstersche muiters was veeleer 'nu een aangelegenheid van de Spaansdie natie geworden en al de soldaten, die tot nog toe hunne vaan waren getrouw gebleven, sloegen nu met de muiters samen. Men koos een Eletto, richtte een galg op voor tuchtovertredingen en hoorde dan met groote aandacht een mis bij. Hierna trok heel de woedende troep op Maastricht af, in dien tijd een stad 'van 2000Ö inwoners met een sterke vesting. Ze werd bestormd, geplunderd en bijna met den grond gelijk gemaakt. Doch de vermetelheid der muiters ging nog verder. Antwerpen, de rijkste en machtigste stad der Nederlanden, de belangrijkste van den Europeeschen handel, een vesting die korts daarna een belegering van dertien maand uit kon staan, werd op een namiddag, ondanks de tegenweer van de verschrikte burgers, ondanks de duitsche en waalsche bezetting, in storm genomen, ge- 19 plunderd, verbrand en aan de wildste wreedheid en ongehoorde uitspattingen prijsgegeven. En toch konden de vereenigde gouwen het niet eens worden en maatregelen nemen om die bende van 15.000 roovers uit het land te slaan. Ze trachten dit liever te doen met Don Juan in de waardigheid van stadthouder te erkennen en door het verdrag van 't * Eeuwig Edikt" te verkrijgen dat al de Spaansche troepen den Nederlandschen bodem verlieten. Don Jiian voerde werkelijk deze krijgs-staatkundige komedie uit om de standen aangenaam te zijn, d.w.z. hij zond de troepen uit het land om ze eenige maanden later terug te roepen. De stadthouderijen van Prins van Oranje, Holland en Zeeland waren niet tot het nieuwe verdrag overgegaan en ofschoon het Eeuwig Edikt na drie maand reeds buiten kracht was, had het toch den Gentschen Bond, die vormlijk bleef bestaan, feitelijk opgeheven. Dit geschiedde meer nog door het verbond der Waalsche gouwen Artesië, Henegouwen en Dowaai voor het behoud van 't Katholiek geloof. Dit alles bracht eindelijk de langgevoede onderhandelingen van Prins van Oranje tot rijpheid en het verdrag van Utrecht werd in Januari 1579 gesloten en bekend gemaakt. 20 Holland, Zeeland, Gelderland, Utrecht, Friesland, OVerijsel en Zutphen vereenigden zich tot een onverbreekbaar geheel en verbonden zich onderling eiken buitenlandschen aanval gemeenzaam af te slaan. De steden Gent, Antwerpen en Brugge traden bij dit verbond bij en de Prins van Oranje werd, alhoewel mits groote inperkingen van gezag, het hoofd van den nieuwen staat. Zoo vervielen de Nederlanden in twee deelen, waarvan het eene, half vrijwillig, half gedwongen, onder 't Spaansch juk terugkeerde : het andere weigerde openlijk den koning te gehoorzamen, hetgeen ze feitelijk dertien jaar reeds deden. En zoo waren het geen Spanjaards meer die tegen de gemeenzame zaak der Nederlanders streden, maar wel Nederlanders uit de Waalsche gouwen of uit Vlaanderen, die hunne Hollandsche en Zeeuwsche landgenooten bekampten en weldra met zoo 'n verbittering dat o.a. in den veldtocht van Prins Maurits naar Vlaanderen, alle Zeeuwen, welke den landbewoners in de hand vielen, vermoord werden. Behalve de politische houding die de gouwen welke te Utrecht zich verbonden hadden tegenover de overige provincies aannamen, was het verschil van godsdienst de groote oorzaak van de breede kloof die 21 tusschen de Nederlandsche volkeren ontstond. Dit verschil was van groot belang in een tijd, dat de godsdienst niet alleen over het toekomstig heil der ziel maar ook rechtstreeks over het heele huidige lot besliste, een tijd dat de meening veel strenger met het vuur en het zwaard gevonnisd werd dan de misdaad, een tijd, dat het geloof een gewetens- en tevens een eerekwestie was. Door de menigvuldige betrekkingen, waarin de Nederlanden over de zee met Engeland en Denemarken, over hunne bevaarbare stroomen met het hervormde Duitschland en Zwitserland stonden, konden ze hun land niet gesloten houden voor de Lutheriaansche en Calvinistische leer. De hervorming vond bij het nuchter- en gezondgezinde volk des te meer toegang daar de zedeloosheid en de werkeloosheid der kloosterorden bij den ontwikkelden en arbeidzamen burger afkeer wekten en misprijzen kweekten. De geweldmiddelen waarmee men de voortplanting der ketterij bestreed, van zoodra men de ongelooflijk snelle en onverwachte uitbreiding ervan bemerkte, konden niet baten. De heldenmoed, waarmede vele belijders van het nieuwe geloof voor die leer stierven, bewees voor de oogen der massa hare goddelijkheid en Filips zelf, die veel liever niet te heerschen had dan over ketters 22 te regeeren, zag zich ertoe genoodzaakt de openbare ketterverbranding te veranderen in heimelijke halsrechtingen, omdat uit het bloed der martelaren honderden nieuwe belijders opstonden. De Inquisitie was te laat gekomen om het kwaad waartegen zij te strijden had in de kiem te verstikken, en de onmogelijkheid hare strafvonnissen tegen een halve natie te voltrekken bracht ertoe bij dat zij weldra evenzoo veracht als gevreesd werd en reeds korts na hare instelling haar doel gemist had. Intusschen kon het niet anders of de hervorming moest onder hare belijders vele mannen hebben, die haar weinig eer bijbrachten. Uitspattingen zooals de beeldenstorm, die in luttel tijds de heerlijke domkerken van Vlaanderen en Brabant verwoestte en ergerlijk en misdadig den spot dreef met zaken tot nogtoe als eerbiedwaardig en heilig aangezien, zulke uitspattingen van het hervormde gepeupel berokkenden de nieuwe leer ontegensprekelijk meer schade dan al de folteringen van de Spaansche Inquisitie. De persoonlijke misdaden werden de godsdienstleer toegerekend waarbij de misdadiger hoorde, en, daar de verdraagzaamheid die zoo vast in het wezen der hervorming schuilt, in den beginne geenszins erin te vinden was, 23 is het begrijpelijk dat het volk, dat het oude geloof getrouw bleef, zich enger samensloot tegen een leer, waarvan het zoo'n verderfelijke gevolgen had beleefd. Toen nu het meerendeel der Nederlandsche gouwen onder de heerschappij van den Katholieken Koning was teruggekeerd, had de hervormde partij groote behoefte aan de bescherming haar door Willem den Zwijger zoowel uit overtuiging als om politische redenen verleend. Zijn klare blik zag in de hervorming de waarborg voor het voortbestaan van den nieuwen staat, dien hij gesticht had. De Spaansche legers konden hem de steden en gouwen ontrooven, maar geen aardsche macht was bij machte de geesten opnieuw in de boeien te slaan, eens dat zij zich hadden losgerukt. In Zeeland en Holland werd de hervormde godsdienst wettelijk erkend; hem stonden alle kerken open ; alle andere godsdienstbeoefening werd verboden zonder dat men daarom toch iemand om zijne belijderiis vervolgde. Ook vluchtten vele lieden uit alle standen, door de onverdraagzaamheid van 't Spaansch regiem uit Brabant en Vlaanderen weggedreven, naar de Vereenigde Provincies, wier nationalen rijkdom zij merkelijk vermeerderden, door hun vermogen, hunnen werkijver of hunne kennis en onder wier vanen 24 ze tegen hunne vervolgers vochten. Indien politiek en godsdienst er evenveel toe bijdroegen dat Noord en Zuid hunne belangen vaneenscheidden, brachten de handelsbelangen van de gescheiden natie ze nog verder van elkaar. De geschiedenis van Antwerpen is doorgaans de geschiedenis van den Nederlandschen handel uit dien tijd. Misschien is er geen stad die zoo'n tragisch noodlot en zooveel ontzettende rampen, van haar wonderbaar snellen bloei tot haar evenrasch verval, aan te stippen heeft als Antwerpen, dat weerom door een nieuw gebeuren, dat met de vroegere geschiedenis in betrekking staat, zoo'n belang heeft verkregen. Antwerpen's bloei tierde uit de puinhoopen van Brugge's wereldhandel op. Keizer Frederik III had besloten deze laatste stad, die steeds zich bereid gevoelde voor een oproer of een omwenteling, te tuchtigen om ze voor goed te genezen van hare vrijheidsdrift. Hij was er ten volle in gelukt; daar hij de Sluyshaven tien jaar lang versperd hield, ging de Oostersdie en Noordsche handel naar Antwerpen over, waar de Hansa ook handelshuizen opende. Antwerpen groeide nu op ongehoorde wijze aan. Aldra telde het 200.000 inwoners, de weelde en de voortbrengselen van alle 25 werelddeelen stroomden hier bijeen, zoodat Antwerpen in de 16de eeuw was wat Venetië en Genua geweest waren en Amsterdam en Londen later werden. Het grootste onheil voor die stad was de regeering van Filips II ; zijne onverdraagzaamheid, zijn willekeur, die de veiligheid en het vermogen der menschen bedreigde, moesten een handelsstad, waar alles op het openbaar vertrouwen aankwam, met diepere wonden slaan dan zelfs de latere vreeselijke, maar voorbijgaande katastrophen. Die rampen lieten niet lang op zich wachten. De stad had aan de regeering den Prins van Oranje gevraagd als de eenige die aanzien had om de drie partijen, Katholieken, Lutherschen en Calvinisten in toom te houden, partijen, die elkaar onderling met de grootste verbittering haatten en gereed stonden tegen elkaar in 't harnas te springen. Toen echter de Prins door de stadthoudster naar Brussel geroepen werd, brak denzelfden avond nog de beeldenstorm in de stad los ; deze uitspatting eindigde met het schenden en vernielen van een der heerlijkste domkerken der Christenheid. Hooger werden de twee beroerten der muitende Spaansche soldeniers aangehaald. De eerste maal trok Don Requessens 26 zelf naar Antwrepen, ofschoon niet met het doel de verdedigingsplannen van Kommandant Champigny te ondersteunen. Hij lokte eerder de oproerlingen binnen de muren en liet de stad de keus over tusschen plundering of betaling van een soldij, voor verscheidene maanden. De beangstigde burgers gaven toe ; de stadthouder die zijne troepen op zoo:n gemakkelijken weg betaald had, vaardigde uit naam van den Koning een algemeene amnestie uit; een plechtige mis verheerlijkte het feest en de soldaten begiftigden kerken en kloosters met rijke geschenken en trokken na 47 dagen oproer uit Antwerpen om Leiden te belegeren. Toen de ontevreden soldaten twee jaar later met Maastridit een voorbeeld stelden en toonden wat zij van plan waren met Antwerpen te doen, wisten de verschrikte burgers geen beteren raad dan hunne Duitsche bezetting met een 40 vendels Waalsche troepen te versterken. Op de Wandeling tegen de vesting bouwde men schansen op met zakken wol en koren, waaraan mannen en vrouwen werkten. Daar het gerucht zich verspreidde dat de Aaltersche muiters in de vesting w^ren aangekomen, opende de stad het vuur tegen de burcht De vesting stond onder bevel van Sancho d'Avila die stilaan 5000 Spanjaarden bijeenkreeg, welke, om een deel van 27 den buit weg te kapen, uit alle streken en hoeken naar Antwerpen waren getrokken. Hun iever was zoo groot dat geen enkele, ondanks den langen weg, iets nuttigen wilde, vooraleer de stad was ingenomen, en denzelfden middag nog stortte zich' de wilde bende uit de vesting op de verschansingen. De Walen en de Duitschers hadden pas hunne geweeren afgeschoten of ze gingen op de vlucht en lieten den vijand meester over de nieuwe wallen. Maar de burgers van een stad, die toen nog 100.000 inwoners telde, en die streden voor alles wat hun heilig was, boden een wanhopigen maar vruchteloozen weerstand. De halve stad ging in vlammen op en al de gruweldaden en uitspattingen, die in dien tijd met de bestorming van een stad gepaard gingen, werden hier bot gevierd. De buit was ontzaggelijk. De Beurs werd in een speelhuis veranderd en gewone soldeniers verspeelden er op éénen avond 10.000 gulden. Andere om toch iets over te houden deden hunne pantserhemden en stijgbeugels met goud beslagen. Voor den Antwerpschen handel was deze plundering de doodsteek. Het was een nationale ramp waarvan de gevolgen heel Europa door gevoeld werden. Vele voorname families weken met 28 de overblijfselen van hunne have uit en vluchtten naar Holland waar zij voor zoo'n wandaden vanwege de troepen van hunnen koning niet moesten bevreesd zijn. Toen Don Juan d'Austria het Spaansche leger uit de Nederlanden wegzond, moest d'Avila de vesting van Antwerpen den he'rtog van Aerschot overgeven. Te trotsch om het zelf te doen, gaf hij de sleutels door tusschenkomst van zijnen luitenant over en de hertog zwoer in de hand van Don Escuvedo de vesting aan niemand anders tenzij aan Koning Filips of zijne erfgenamen uit te leveren; hierop antwoordde Escuvedo: " Indien gij zoo handelt, dan helpe u God 1 indien niet, dan hale de duivel u met lijf en ziele!" Al de aanwezigen zeiden hierbij : Amen. De Antwerpenaars hadden bij ondervinding geleerd wat voor een slechten dienst hertog d'Alba hun bewezen had met aan den zuidkant van hunne stad de vesting aan te leggen waaruit reeds 2 maal het verderf over hen was gestort. Daarom vroegen ze en verkregen ze van den Raad van State de toelating om deze wreede tuchtroede tot op den grond te vernielen, een werk waaraan alle standen en zelfs teedere freules medewrochten, en waarvan de voleinding door de burgers met 29 groote feestpartijen gevierd werd. Pas hadden zij ermee gedaan gekregen of de Hertog van Parma bouwde ze weer op, in de vaste overtuiging dat de stad volstrekt een vesting noodig had. Het middel dat de Spanjaards 2 maal met zoo'n prachtigen uitslag tegen Antwerpen aanwendden, wilden de Franschen (1583) ook ten hunnen gunste beproeven. Hertog van Anjou, die door de Nederlanden als een nieuwe vorst werd aangezien en van wien ze een betere behandeling verwachtten dan van hunne Spaansche meesters, — deze hertog voelde zich erg gekneveld door de verbindingen die hij met zijne machtbekleeding onder eede was aangegaan. Daarom bracht hij te Borgerhout onder de stadsmuren eenige duizende Franschen bijeen en reed onder 't voorwendsel van eene monstering met een talrijk gevolg naar de Kipdorpsche poort. Een man uit het gevolg van den hertog bleef op de brug achter alsof hij zich het been verzeerd had. "Jambe rompue" zeiden herhaaldelijk vele stemmen. Aldra storten de Franschen voorwaarts, dooden de wacht, bezetten de poort en de wallen en dringen binnen de stad. Eenige dagen reeds was er een dof gerucht in omloop omtrent het inzicht van 30 den hertog. "Zoo zou een poort gemakkelijk te veroveren zijn!" riep zelfs een stem uit het volk, toen de hertog uitreed en men bemerkte dat de hoflui onder het wambuis het harnas droegen. Nu kwamen de burgers in groepjes toegesprongen, de straten werden afgesloten, uit de huizen vlogen steenen op de hoofden der indringers. Het getal gewapende Antwerpenaars groeide meer en meer aan; schrikkelijke ondervinding had hun geleerd liever te sterven dan nog een plundering of een hugenotennacht te beleven. Algauw waren de Franschen in het verschrikkelijkst gevecht verwikkeld. De bussen op den wal donderden tegen hen los; ze werden met schrik en ontzetting geslagen en toch beletten hun de eigene troepen, die altijd door de overrompelde poort binnentrokken, om te zwenken. Na een verlies van 2000 man moest de hertog van Anjou die poging om zijne macht uit te breiden opgeven, en de Antwerpenaars vierden hunne redding door eigen moed. Alexander van Parma gaf de stad den genadestoot door de belegering of liever door de insluiting van 1584-85. De onderneming van den hertog om een stad van 80.000 inwoners met 10.000 man te belegeren, afgescheiden door een 1200 31 passen breeden stroom, zonder bruggen, met ontevredene en onvertrouwbare vendels, in een tijd dat Gent, Brugge, Dendermonde, Mechelen en Brussel nog niet onderworpen waren en de Zeeuwsche vloot op de Schelde kruiste zonder dat hij een enkel schip er tegen kon doen opkoersen, zoo'n onderneming kon enkel door de krachtelooze verdediging slagen, al was de iever en de taaiheid van de Spanjaarden en van hunnen veldheer nog zoo groot. De omstandigheden van deze merkwaardige belegering zijn te goed bekend om hier in 't lang en in 't breed te worden uiteengezet. Nadat Antwerpen onder de Spaansche heerschappij teruggevallen was, vluchtte de rest van den Nederlandschen handel naar Holland en Amsterdam werd het middenpunt van den wereldhandel. Behalve den aangroei aan rijkdom, dien de Hollanders uit de zuidelijke provincies kregen, kende hun handel een ongehoorden bloei door een maatregel van het Madrider hof die genomen werd om hem gansch te vernietigen. Lang reeds had Filips II zijne onderdanen alle verkeer met de afvallige Nederlanden verboden; maar de handel werd met inachtneming van zekere vormen en onder vreemden naam, ten grooten voordeele van 32 beide partijen voortgezet. Eindelijk bracht Filips III de verbodwetten ten uitvoer en noopte zoo den ondernemenden handelsgeest van de Hollanders ertoe de voortbrengsels van Oost-Indie, die ze tot nog toe op de Spaansche markt aankochten, overzee te gaan halen; zoo konden ze dan die waren onder veel gunstiger voorwaarden in noordelijk Europa aan den man brengen. De Portugees Vasco de Gama had in 1497 den zeevaartweg om de Goede Hoop naar Oost-Indie ontdekt en daardoor Venetië en Genua ten gronde gericht. Twintig jaar later ontdekte een ander Portugees, Magelh a e n s, de zuidelijke doorvaart over de kaap Horn. De Hollanders wilden de vermoedelijke Noord-Oostelijke doorvaart ontdekken en gebruiken, die de reis naar Oost-Indie voor de helft zou hebben verkort. Een mislukte poging der Engelschen schrikte ze niet af; drie kleine uitrustingen werden ondernomen en de onverschrokken Heemskerk drong tot op 80o noorderbreedte door. Toen deze nieuwe Argonauten, na een vreeselijken Winter in die ongekende zeeën doorgebracht te hebben, de bewijzen brachten dat er waarschijnlijk over zee een weg was benoorden Azie, drukten ze tevens de overtuiging uit dat die zeeweg voor handelsdoeleinden niet mogelijk was. 33 De Hollanders vatten het besluit, ondanks al hunne vijanden, langs denzelfden weg te kruisen als de Portugeezen, die toen met de Spanjaards éénen staat vormden. Negen Amsterdamsche kooplui rustten voor dit doel vier schepen uit: dit was het begin van de beroemde Oost-Indische Compagnie, die korte jaren na haar ontstaan over vloten en legers beschikte, koninkrijken onderwierp en over onafmeetbare landen heerschte. Zulk een uitslag was alleenlijk mogelijk door de besliste overmacht der Hollanders ter zee; die heerschappij is een der merkwaardigste verschijnselen in dit tijdvak dat zoo rijk is aan buitengewone toestanden. Nood en vertwijfeling hadden visschers en zeelui in zeeroovers, hunne schuiten in kaperschepen veranderd. Deze kapersvloot groeide na enkele jaren aan tot een sterke krijgsmarine, die in volle zee de Spaansche vlag aantastte, de trotsche gallioenen uiteensloeg en ze tot in de Spaansche havens, waar ze tevergeefs veiligheid zochten, ging verbranden. De naam der zeegeuzen boezemde grooten schrik in en de overwinnaar der Turksdie vloot in de haven van Lepanto was van op de oevers der Schelde ooggetuige van de vernietiging zijner vloot door de Zeeuwsche 34 schuiten. De " Armada", een onderneming die slechts hare weergade had in de groote uitrusting van Napoleon in de haven van Boulogne, werd niet hoofdzakelijk uiteengeslagen door de wilde stormen, maar wel door de dapperheid der bataafsche-engelsche vloot; zelfs in de verre zeeën moest de beroemde Spaansche vlag wijken voor de jonge Hollandsche zeemacht. Indien de rechtvaardigheidszin ons noopt den ongehoorden, voortdurenden tegenslag der Spaansche ondernemingen ter zee te erkennen, moeten we van een anderen kant toch toegeven dat geen andere marine zelfs niet de Engelsche, zoo'n snelle en glanzende ontwikkeling en zoo'n aantal groote wapenfeiten met zoo geringe middelen aan te wijzen heeft als de Hollandsche vloot uit dien tijd. Holland, een dochter van de zee, was onoverwinnelijk zoolang men het niet van het element beroofde. De zee was voor Holland de oorsprong, de voorwaarde van zijn voortbestaan, zijne veiligheid, zijn brood. De belegering van Oostende bewijst dit ten volle: drie jaar en drie maand moest gansch het Spaansche leger, zelfs onder bevel van een S p i n o 1 a, voor die stad strijden. Wat een onberekenbaar voordeel voor den jongen 35 nog onvasten staat ! De belegering van Oostende, in hare gevolgen veel minder wichtig dan het beleg van Antwerpen, bracht aan beide zijden ongemeen heldhaftige en belangrijke feiten en de roem van dien strijd kan zich terecht meten met het beleg van Troja en Tyrus, indien men rekening houdt met den vooruitgang in aanvals- en verdedigingsmiddelen. Een beslissende omstandigheid was de onmacht der Spanjaarden, ondanks de grootste krachtinspanning, de verbinding ter zee te onderbreken, zoodat de vesting niet alleen van overvloedige mondbehoeften voorzien bleef, maar ook de bezetting afgelost kon worden. Reeds de eerste 20 maand kostte dit beleg den Spanjaards verscheidene millioenen en 18000 man; 250.000 schoten uit 20- en 50-ponders werden tegen de stad afgelost; de bezetting had reeds 8000 man verloren en met 100.000 kanonschoten geantwoord. Met de offers, door een nieuw beleg van 19 maand gevergd, betaalde eindelijk S p i n o 1 a den grooten puinhoop; de verdedigers en de bewoners hadden over zee redding gezocht in een nieuw vaderland ; de Spanjaards verloren terzelvertijd Sluys, een vesting die voor het minst zoo belangrijk was als het ten koste van zoo'n pijnlijke offers afgevochten Oostende. 36 Met de zeeheersehappij verloor Spanje ook de Vereenigde Provincies en na een meer dan 40 jaar langen oorlog waren er drie jaar noodig om niet den vrede, maar enkel een wapenstilstand van 12 jaar tot stand te brengen ; een wapenstilstand die weer gebroken werd om, spijts de volledige uitputting van Spanje, den strijd op leven of dood voort te zetten. Tussehen den burgerlijken toestand der Spaansche Nederlanden en dien der Vereenigde Provincies lag er een hemelbreed verschil. De vrijwillig of gedwongen onder de Spaansche voogdij teruggekeerde gouwen boden het schrikkelijkste beeld der ellende, door willekeurige en slechte wetten, oproer en oorlog over een land gestort. De landbouw was totaal vervallen, omdat de talrijke uitwijkingen gebrek aan arbeidskrachten veroorzaakten en omdat niemand de zekerheid bezat te kunnen oogsten wat hij zaaide. Het gevolg van dien toestand was een vreeselijke duurte van 't koren, die nieuwe uitwijkingen bewerkte. De handel was na zulke hevige schokken lamgelegd. Met den val van Antwerpen was hij gansch naar het Noorden overgegaan, waar hij op bescherming kon rekenen ; de Hollandsche kapers, die voor al de stroommondingen van de beide Nederlanden kruisten, vernielden 37 het laatste gaafgebleven restje van den handel. Alle fabrieken en werkhuizen lagen stil omdat ze geen afnemers vonden voor hunne voortbrengsels, indien men de muitende Spaansche soldeniers niet met dien naam wil vereeren. Dorpen en wijken waren ontvolkt; de steden door de pest verwoest, verlaten door de protestantsche bewoners die de Spaansche onverdraagzaamheid eruit verdreef, geleken opene graven en benden hongerige wolven doorsluipten de woeste, vroeger zoo vruchtrijke landouwen. De nieuwgestichte Staat der Vereenigde Provincies bood een heel anderen aanblik. Om dezelfde redenen en in dezelfde verhouding als de bevolking der Zuidelijke Nederlanden slonk, groeide die van Holland aan; de uitwijkingen die de Zuid-Nederlanden verarmden, verrijkten het Noorden en de handel, die te Antwerpen in den dood ging, bloeide te Amsterdam onder de bescherming van zegerijke vloten weer op. Door vernuftige wetten, en vooral door het naleven van die wetten, was het krediet stevig geworden. Met een woord, de Vereenigde Provincies genoten, midden in een oorlog op leven of dood, al de zegeningen van den vrede, al den overvloed van den handel en legden, in de wilde stormen die over hen raasden, den grondslag van hunne 38 heerschappij over' een ander werelddeel. Zoo doende liepen de politische, godsdienstige en ekonomische belangen van de beide Nederlanden uiteen, meer nog, ze stonden tegenovereen. De schreeuwende tegenstelling van den burgerlijken toestand in de Spaansche gouwen met dien der begunstigde Hollandsche landgenooten kon niets anders dan bij de ZuidNederlanders nijd verwekken ; die nijd met het voortduren van de redenen leidde aldra tot een haat, die door twee eeuwen nog niet is uitgewischt In werkelijkheid loopt van dien tijd af het lot der beide deelen geheel uiteen. De geschiedenis der Spaansche Nederlanden is arm, hun politisch leven is bijna uitgedoofd en zij zijn enkel nog het slagveld waarop andere machten hunne groote twisten uitvechten. De reden van dit ongelukkig lot was zoowel de politische ligging van die streken als de groote menigte vestingen, waarmee ze tot eigen schade en schande overzaaid waren en die niet voor hen, maar enkel voor Holland nut opleverden. Deze vestingen waren de bolwerken waartegen de groote en talrijke legers hunne kracht moesten breken vooraleer ze in Holland geraakten, Holland, dat, zelfs zonder versterkte plaatsen, sedert de belegering van teyden, Alkmaar 39 en Haarlem eeuwen lang door geen vijand meer werd betreden.' Door het Barreelentraktaat werd aan de Vereenigde Staten het recht op bezetting toegekend van het meerendeel der Zuid-Nederlandsche vestingen, die dus eigenlijk waren aangeduid als de schouwplaats van Holland's oorlogen. Op de gansche wereld is er éeen enkel land dat in twee achtereenvolgende ^euwen zoo met bloed doordrenkt en zoo door oorlog, plundering, brand en ziekten, door stoffelijke en zedelijke verdrukking verwoest werd als de Zuidelijke Nederlanden. Te zwak om zich zelf tegen zijn machtige naburen te verdedigen, ontbrak het den buitenlandschen vorsten, van dit land aan de noodige macht om het te beschermen. Daarom bleven alle pogingen vruchteloos om den handel, de bron van de welvaart van die streken, wederom op te beuren. Een OostIndische Kompagnie te Oostende geraakte na de eerste inrichting in ongemeen hoogen bloei, maar de ijverzucht van Engeland en Holland noopten den landvoogd haar weer af te schaffen. Zoo bleven alle andere pogingen blootgesteld aan de willekeur van het buitenland. De politiek van de staatslui uit dien tijd aanzag deze Vroeger zoo rijke en vruchtbare 40 gouwen, met een bevolking welke die van Denemarken, Zweden en Portugal evenaarde, slechts als een toemaat, die naar gelang men ze op deze of gene weegschaal legde, het evenwicht der staten kon rechthouden. Weliswaar hadden de Vlamingen de gedachte opgevat de Spaansche nu heelemaal kraditelooze heerschappij af te werpen en onder de bescherming van Frankrijk en Holland vrijstaat te worden. Tusschen Lodewijk XIV en den Raadspensionaris de Witt werden onderhandelingen aangeknoopt met het oog erop bij deze gelegenheid het overblijfsel der Spaansche Nederlanden onder mekaar te verdeelen. Doch ze kwamen niet overeen en het voorstel liep schipbreuk omdat elk veel hebben maar weinig geven wilde. In 1691 bood het Spaansche Hoi de Nederlandsche Gouwen erfelijk en eigendommelijk aan de Staten, omdat Spanje dacht ze niet te kunnen verdedigen tegen Louis XIV. Willem Hl, die toen stadthouder was, weigerde het bezit van ZuidNederland, voornamelijk omdat hij in het godsdienstverschil een onoverkoombare hinderpaal zag voor de samensmelting van Noord en Zuid. Zoo gingen de Nederlandsche Provincies van Spanje naar Oostenrijk over, zonder dat hun lot iet of wat er door 41 verbeterde ; zoo zien we het Zuiden zieltogen in de diepste onmacht terwijl Holland stilaan tot het toppunt van de macht omhoogstijgt De invloed door de Vereenigde Nederlanden op de geschiedenis van Europa uitgeoelend, was sedert den 12 jarigen wapenstilstand van beslissenden aard. Na afloop van den wapenstilstand — ondertusschen werd de strijd in Indië onverpoosd voortgezet — brak de oorlog opnieuw uit tusschen Spanje en Holland. Maar Spanje was reeds zoo verzwakt dat zelfs Spinola niet bij machte was versche wilskracht in den gang der bewegingen tegen het afvallige land in te zetten. De uitrustingen der Staten waren ook onbeduidend en o. a. in 1628 trok de Prins van Oranje geen enkele maal te velde. Spanje stemde eerst in 1648, met den vrede van Münster, erin toe de Staten als een soeverein land te erkennen; de oorkonde werd, ondanks de belangrijkheid der zaak, niet op perkament maar wel op papier geschreven em met Yo el Rey (IK DE KONING) onderteekend. Deze strijd had in 't geheel 80 jaar geduurd. Heele geslachten waren geboren en gestorven zonder den vrede — ten minste in hun vaderland — nader dan bij hooren-zeggen te kennen. En 42 toch werd het verlangen naar den vrede in Holland erg beknibbeld. Wij hebben reeds getoond hoe de handel en de nijverheid gedurende den oorlog den hoogsten bloei bereikten. De kunst en de wetenschap leefden ook rijk op. Te Leiden, te Franeker, te Utrecht en te Harderwijk waren hoogescholen gesticht, de meesterwerken der Nederlandsche school; die tot nu toe nog zoo'n wezenlijk aandeel uitmaken van den rijkdom van al de Europeesche musea, stammen uit dien woeligen tijd. De Staat stak weliswaar diep in de schuld, privaatmenschen genoten een ongemeenen welstand en leefden in een overvloed die o. m. te zien is in den beruchten bloemenhandel; in rechtstreeksche tegenstelling met de handelsstevigheid der Hollanders, werden zulke vergankelijke waren, zooals tulpen en jacinthen, voor 5000 tot 6000 gulden het pond knollen gekocht en verkocht. De oorlog was de Hollanders, zoo niet een behoefte, dan toch een gewoonte geworden ; ze voerden oorlog met eigen geld weliswaar, maar met uitheemsch bloed op vreemde zeeën en vreemden grond. De vrede had enkel 4 jaar geduurd, toen de Nederlandsche vloten tegen Engeland, Portugal en Zweden optogen. Engeland, dat zich juist dan voorbereidde tot de rol, die het wenschte te spelen 43 in de heerschappij ter zee, miskende «het gevaar niet dat de jonge staat van de overzijde der Noordzee voor zijne politiek opleverde. — Engeland, was reeds een geduchte zeemacht; de Vereenigde Staten van NoordNederland werden een geduchte macht in den strijd, die1 juist hunne macht moest vernietigen. Ondanks de overmacht, die de Engelschen door het getal en de grootere bouwsoort der schepen hadden, konden ze met twee oorlogen de zeemacht der staten niet overweldigen. Onder 't bevel van mannen zooals Wassenaer, Ruyter en Tromp hielden de Hollanders overal stand, en even dikwijls overwinnaars als overwonnelingen, waagden zij het zelfs nog op 't einde van den oorlog in de Theems tot over Chatham door te dringen en er de voor anker liggende koninklijke schepen hetzij weg te kapen, hetzij te verbranden. Te Londen wist men zich enkel op dit oogenblik door het doen zinken van schepen in de Theems, tegen een bezoek van de Hollanders te beschutten. Terwijl de vloot der Staten zoo'n roemrijke rol speelde, was hun landleger in zoo'n verval geraakt dat de Bisschop van Münster het aandurfde hun den oorlog te verklaren; terwijl zij de hoofdstad van de Koningin der zee bestookten, 44 zagen de Hollanders zich gedwongen de hulp van Frankrijk in te roepen tegen den geestelijken vorst Dit algemeen verval van de landmacht was gedeeltelijk met opzet teweeggebracht: de reden ervan is te zoeken in de ijverzucht der magistraten tegen de prinsen van Oranje. Deze familie had pas het land de onafhankelijkheid bezorgd of de Hollanders vreesden die onafhankelijkheid weer te verliezen door hunne redders. Met een onbegrijpelijk wantrouwen, dat weinig dankbaarheid verried, waarop Willem de Zwijger en zijne familie vanwege de Staten recht hadden (meestal de familieleden hadden in den strijd voor de zaak van die Staten hun leven geofferd) sloot men de afstammelingen van die mannen zorgvuldig van alle bedieningen en allen invloed uit De oppositie tegen het huis van Oranje werd door twee uitstekende mannen geleid, namelijk door den Raadspensionaris voor Holland, Oldenbarneveldt en zijnen opvolger De Witt. Beiden hielden het voor zeer bedenkelijk de krijgshaftige nakomelingen van W i 11 e m 1 om 't even welke macht in" de regeeringszaken over te laten; ze vonden het geraden de hoogste macht in menigvuldige graden over te houden voor de Gouwstaten 45 (d. w. z. de vertegenwoordigers), maar voornamelijk nog voor zich zelf, als vertegenwoordigers van de ver-uit machtigste provincies. Vooral de invloedrijke koopmanschap was hiermee akkoord ; zij hadden uit de ondervinding, van af Karei van Burgondië totAnjouenLeicester opgedaan, geleerd de regeering van een enkelen man niet terug te wenschen. Eenige gewelddadige maatregelen, door de prinsen Maurits en Willem II, genomen, hadden den toestand nog bonter gemaakt: een aanslag van den laatstgenoemde tegen Amsterdam was mislukt en Willem III verloor gedurende zijne minderjarigheid alles wat hem van een gewonen burger kon doen onderscheiden. De stelling van de Oranjefamilie tegenover het Nederlandsche volk was buitengewoon onbehagelijk en het was hoog noodig dat de prinsen uit den huize de bezadigdheid en het beleid gebruikten, eigen aan elke hunner handelingen. Hunne aanspraak op een hoogere stelling was nergens door een overeenkomst of een verdrag vastgesteld. Zij berustte alleenlijk op groote diensten, welke zij den Staten bewezen hadden, en was daarom des te eervoller. Sedert de Unie van Utrecht vormde elke vereenigde provincie een totaal onafhankelijken en soevereinen Staat op zich zelf; 46 de regenten van de provincie waren de vertegenwoordigers uit den adel en de steden gekozen en Staten geheeten. Voor gemeenzame aangelegenheden zooals oorlog en vrede, belastingen, bondgenootschap enz. was er een bijzondere kommissie der Staten samengesteld; de leden van dien Hoogeren Raad, St at enGene raai genoemd, waren zeer geneigd, alhoewel ten onrechte, zich aan te zien als het hoogste gezag. Naast dit feitelijke opperste gezag bestond er gewoonlijk nog een'schijnbare macht : de waardigheid van "Stedehouder", ofschoon er geen buitenlandsche regent meer was, die moest vertegenwoordigd worden. De Stadthouder vertegenwoordigde den Staat tegenover het buitenland en was bestemd om door zijne hooge afkomst en zijnen persoon de vreemde mogendheden ontzag in te boezemen. Gewoonlijk vereenigde hij met het Stadthouderschap over verscheidene provincies, de waardigheid van Generaalkapitein of admiraal in oorlogstijd, omdat het er hier op aankwam door middel van centralisatie der macht krachtiger te kunnen handelen; dan, maar dan alleen, was de invloed van den Stadthouder van beteekenis. Ofschoon de hooge magistratuur het huis van Oranje uitgesloten had van de wetgevende macht en gedeeltelijk zelfs die waardigheden 47 had afgeschaft, bestond er toch een groote en zeer uitgebreide stemming ten gunste van het vorstenhuis. Voor hen pleitte het aandenken aan uitstekende verdiensten en een sterke aanhang onder het volk. Den adel, die zus en zoo reeds zich erg aan kant gezet gevoelde, moest een krijgshaftige vorst ontegensprekelijk veel aangenamer zijn dan het bewind van de hoogmogende Heeren, en de gewone man, van overoude en gelukkige tijden aan graven en ruwaards gewoon, hield van den glans en de staatsie van een vrijgevigen vorstelijken Heer, die eereplaatsen en begenadigingen verleende, terwijl de Staten enkel lasten en plichten oplegden. De Oranjistenpartij had om verstaanbare redenen een grooten aanhang in het leger, voor zoover dit bestond Daar verwantschapsbanden de belangen van het Huis van Oranje verbonden met de Koninklijke familie van Engeland, wierp de Witt zich hals over kop in 't belang van Frankrijk. Daarom moest de zeemacht op een indrukwekkenden stand omhooggebracht, de landmacht zooveel mogelijk ingekrimpt worden, hetgeen een vollen steun vond in de kommercieële spaarzaamheid van de Staten. De officierbetrekkingen bij de troepen, die na een reeks inkrimpingen nog overge- 48 bleven waren, werden door de neven der burgemeesters bezet; de eenige zaak van die heeren was, hun loon op te strijken en anti-Oranjist te zijn. Maar de verbondene Staten moesten aan eigen lijve een ondervinding opdoen, die ze minder onbehagelijk uit het voorbeeld van anderen in de geschiedenis hadden kunnen putten ; namelijk, hoe ongemeen gevaarlijk de verdeeldheid der gezagvoerende macht in den staat is, vooral daar waar machtige naburen bereid zijn zich door de zwakheid van anderen te verrijken. De Staten hadden in Lodewijk XIV zoo'n "par excellence" onrustigèn nabuur. Deze heerscher meende aanspraak te hebben op de Spaansche Nederlanden ; voor zijne gewetensrust, liet hij zijne rechten op dit grondgebied onderzoeken door zijnen Staatsraad en enkele Godgeleerden; deze vonden zijne aanspraak gewettigd. Europa oordeelde anders dat zulke rechten beter te bewijzen vielen door den mond van 't geschut dan door de rechtspraak; de koning besloot zijn recht door middel van een groot leger de noodige kracht bij te zetten. De Witt was opzettelijk blind voor hetgeen iedereen zien kon en dit moest aldra zijnen ondergang en de schipbreuk van zijn systeem na zich sleepen. Hij verzette zich 49 standvastig tegen elke bevordering van den Prins van Oranje, krimpte het leger nog meer in en was nog ten volle van zijne eigene veiligheid en die van den Staat door de vriendschap van Frankrijk overtuigd, als het onweer losbarste, dat, volgens elke menschelijke berekening, aan het bestaan der Vereenigde Nederlanden een einde moest stellen. Frankrijk en Engeland, de beide grootste mogendheden van het toenmalig Europa, verklaarden den Staten den oorlog; Zweden, de bischoppen van Munster en de keurvorst van Keulen sloten zich bij dit verbond aan ; de bedreigde Nederlanden, van hunne bondgenooten verlaten en zelfs beoorloogd, hadden geen andere hoop over dan op hunne eigene kracht en op de mogelijke hulp van het verre Spanje en 't jonge Brandenburg. De Staten deden de ootmoedigste voorstellen, maar te vergeefs. Hunne toegevendheid was zoo groot dat Engeland met de grootste moeite een reden kon vinden om den vrede te breken. De toekomstige veroveringen werden bij voorbaat verdeeld. Een leger van 150.000 man, waaraan men toen nog niet gewoon was, onder het beleid van generalen zooals Turenne en Condé, en onder 't opperbevel van den Koning van Frankrijk, rukte langs de kust op (1672). Gel- 50 derland, Utrecht en Overrijssel waren in een wenk verloren ; Friesland en Groningen werden door den vijand bezet en alleenlijk de overstroomingen konden de Franschen beletten in Holland binnen-te dringen. De vestingen vielen de eene na de andere, zelfs de sterkste, bijna zonder tegenstand. Oostende b.v. ging aan den Koning over in zooveel dagen, als het jaren aan Spinola weerstaan had. Lodewijk XIV zag zich in den lichtschemer van een grooten veroveraar^ koos het geschikte oogenblik uit om naar Madame de Montespan terug te keeren. Gedurende die ongehoorde overwinningen, zette van een anderen kant een geduchte Engelsche vloot koers op de kust met de hoop door een landing op Holland de laatste strook gronds te veroveren, waar de onafhankelijkheid der Staten was gaan vluchten. Tegenover deze dreigende stormen kon de Republiek te lande slechts 20.000 man slechte, tuchtelooze troepen, onder 't bevel van aanvoerders, wien het aan dapperheid en krijgskunst ontbrak, doen post vatten. Daarbij kwamen nog de moeilijkheden binnenlands en de meeningsverschillen over de te nemen maatregelen. Al de aanmatiging van Lodewijk XIV en een natuurwonder waren er toe noodig om den ondergang van den Staat 51 te beletten... Een dubbele ebbe, die twaalf uren duurde, gevolgd van een vreeselijk orkaan, verhinderde de landing. Dit verschijnsel had men zelden in de lente en in den herfst beleefd, maar nooit in den zomer lijk het nu het geval was. Te lande had men aan den overmoed van Lodewijk datgene te danken, wat men te vergeefs van zijne edelmoedigheid had mogen verhopen. Zijne overdreven eischen brachten de wanhopige bevolking tot hajre eigene krachten terug, waaraan ze nu hare redding moest vastankeren. DeWitt en zijn aanhang gingen in den drang van deze omstandigheden ten gronde. Deze uitstekende man, die naast een besliste heerschzucht al de eigenschappen bezat van een grooten staatsman, werd lijk zijn broeder, de verdienstelijke admiraal DeWitt, door het gepeupel op verontwaardigende wijze omgebracht De Prins van Oranje was vroeger al door een algemeene volksbeweging tot Stadthouder en Kapitein-generaal bevorderd; deze waardigheid moest van nu af aan erfelijk zijn. Alhoewel in het vredesvoorstel van Frankrijk zeer voordeelige voorwaarden voor den Prins waren bepaald, verklaarde Willem III toch, toen men naar zijne meening vroeg, dat het voorstel onaanneem- 52 baar was en dat men liever te sterven had dan erop in te gaan. Het leger werd herschapen en ingericht en indien de prins met dit nieuwe leger in zijne ondernemingen geen geluk had, komt hem toch de groote verdienste toe door zijne standvastigheid een smadelijken vrede belet te hebben; hij was het die later, als koning van Engeland, den dreigenden groei van de Fransche opperheerschappij, ten minste gedeeltelijk, wederom vernietigde. Zonder het toedoen der Staten, vooral door' het opduiken der keizerlijke troepen namen de zaken een gunstiger wending; zoo traden de Nederlanden uit een strijd, waarvan de grootste overwinning was het behoud van hun bestaan. De vrede van Nijmegen (1679) herstelde den Staat der Vereenigde Nederlanden in zijn vroegeren toestand. Van nu af aan voerde hij geen oorlogen meer tegen Engeland. Beide landen waren verbonden tegen de dreigende macht van Frankrijk en juist lijk zijn stamvader voor 100 jaar de heersdiappij van Spanje gebroken had, scheen voor Willem III van Oranje de lotsbestemming weggelegd om aan den verwoestenden stroom der Fransche dwingelandij een bedding te geven. De Nederlanden werden hierdoor weldra 53 in nieuwe oorlogen verwikkeld. De eerste duurde zeven jaar en de Staten bleven door wat ze vroeger bezaten. Maar deze oorlog had Holland 500 millioen gulden gekost De tweede duurde elf jaar. Het was de gekende Spaansche Erfenisoorlog. Wi11 em III stierf, zonder den gunstigen uitslag te beleven, door de vereenigde legers van Marlborough en E u g e n afgevochten. Deze oorlog bereikte voor een groot gedeelte zijn doel voor zoover het ging om de bemoediging van Lodewijk XIV; er zou nog veel meer bereikt geworden zijn, indien Marlborough ondanks al zijne veldslagen niet in ongenade was gevallen door een vrouwenkabale bij het Engelsch Hof en indien men even behendig had weten vrede te sluiten als oorlog te voeren. Door den vrede van Utrecht (1715) gingen de Spaansche Nederlanden aan Oostenrijk over en de Vereenigde Provincies verkregen door het zoogenoemde Barreelentraktaat het recht op b«zetting van verscheidene vestingen in de nu Oostenrijksche Nederlanden. Maar dit was ook alles wat ze voor hunne overgroote krachtinspanning voor de gemeenzame zaak inoogstten. Sedert het ontstaan van den Hollandschen Staat door de Unie van Utrecht 54 tot den vrede van Utrecht waren 134 jaar verloopen, waarvan 30 jaar vrede en 104 jaar oorlog. De 30 vredesjaren waren bovendien gestoord door voortdurende binnenlandsche twisten, door oorlogen in Oost-Indië en door het verleenen van hulp aan andere Staten. De oorlogsjaren hadden een verspillen van krachten gevergd, dat buiten alle verhouding scheen te staan met de grootte van den Staat In 1672, toen de verbondene EngelschFransche vloot tegen de Staten koers zette, bestond zij uit 101 groote oorlogsbodems, die over de 6000 stukken geschut hadden en bezet waren met 35.000 man. De Staten stelden tegenover die zeemacht 91 oorlogschepen met 65 brandschuiten en yachts en gelukten er in stand te houden. Het waren de grootste vloten die ooit op de zee gezien werden. Elke vloot overtrof aan belangrijkheid de beroemde Armada van Filips II. In 1673 rustten de Hollanders 75 oorlogsgallioenen en 43 kleinere schepen uit met 4300 kanonnen en 20.000 man; toen Willem III het leger heringericht had, trokken 66.000 man te velde. Dit woelig en dadenrijk tijdvak uit de Geschiedenis der Nederlanden is tevens de periode van den hoogsten glans en rijksten bloei van dit land. Zelfs de schulden der 55 regeering — het eenige merkbare spoor van ,de vele oorlogen — kwamen den burgers ten goede. Het baar geld was in zoo'n rijke mate voorhanden en het crediet der regeering zoo stevig, dat ze altijd tegen kleinen intrest de hoogste sommen kon bijeenkrijgen. Deze geldovervloed bracht ook mee dat men het afkorten der staatsschulden niet eens wenschte. Die rijkdom en de reusachtige ondernemingen en krachtinspanningen van de Nederlanden hadden hun in de politische wereld een invloed verschaft die weinig overeenstemde met de voorname geringsschatting waarmee andere mogendheden gewoonlijk den " Makelaarsstaat" bejegenden. En indien zij het als een beleediging meenden te moeten aanzien dat de Staten op een herinneringsmedalje beweerden " koningen bijgestaan, beschermd en verzoend, de vrijheid der zee bekrachtigd en de rust van Europa hersteld te hebben", was de eenige beweegreden voor die houding dat zoo'n kleine macht het had aangedurfd de waarheid te zeggen. Maar de politische grootte van Holland was een toestand van overspanning, die niet van duur kon zijn. De vrede die andere staten doet opleven, verwekte het verval van Noord-Nederland. 56 Willem III die met groote gezagsinperking over Engeland heerschte, genoot in Holland een groot aanzien, zoodat de Franschen hem niet ten onrechte Koning der Nederlanden en Stadthouder van Engeland heetten. Met hem stierf de mannelijke stam van het huis Oranje-Nassau uit en de belanghebbende partijen namen deze omstandigheid te baat om de overlevende leden van het Oranjehuis van de hooge ambten te verwijderen en de stadthouderlooze regeering weer in te voeren. Hét gevolg van dien maatregel was het volledig verval van de landmacht. Weliswaar werd de Spaansche erfenisoorlog, de. gelukkigste van al de veldtochten van Nederland, na den dood van den Stadthouder gevoerd, maar toch met het leger en al de inrichtingen die hij in het leven geroepen had. Een bewijs ervoor, hoe slecht het weldra met de Nederlandsche krijgskunst stond, levert de gemakkelijkheid waarmee de Franschen in een nieuwen oorlog zich meester maakten van de barreelvestingen. In dit jaar leefden 35.000 man van de Nederlandsche troepen in Fransche gevangenschap; dus, bijna het gansche Hollandsche leger. De handel verviel ook, vooral omdat ook andere volkeren nu naar Oost-Indië voeren, hunne fabrieken en handnijverheid opbeurden, zoodat de Hollanders 57 nu tegen een groot wedbedrijf te strijden hadden. Hierbij kwam nog het volgende: terwijl de Staten zich enger aan Engeland sloten om de gevaarlijke Fransche naburen eenigszins te ontkomen, hadden de Engelschen, even gevaarlijke naburen ter zee, door den ondergang der Fransche zeemacht, de hunne zoo zeer vermeerderd dat de Nederlandsche weldra niet meer ertegen opgewassen was. Zoo waren de Vereenigde Provincies na een langen vrede merkelijk van hunne grootte afgezonken; voor onze beschouwing leveren ze weinig belangrijks op, tenzij den binnenlandschen partijstrijd van Oranjisten en Antioranjisten. Het ontstaan van die minderpartij valt samen met de geboorte van den staat ; deze oppositie komt telkens te voorschijn, nu eens in openlijke veete dan weer in geheime kuiperijen. Met den dood van Willem 111, die kinderloos stierf, was opnieuw de invloed van 't Huis van Oranje verloren gegaan; maar de Fransche inval om de jaren 1750 bracht door de volksstem Willem IV weer aan 't bewind. Doorgaans bestaat er een groote gelijkenis tusschen de lotsbestemming van dezen Stadthouder en die van zijn koninklijken voorzaat Willem III. Beiden, na den dood van hunnen vader geboren, 58 waren van ongemeen teedere lichaamsge-, steltenis. Gedurende hunne minderjarigheid verloren ze al de rechten die hunne voorvaderen bezaten. Beiden trouwden met een Engelsche koningsdochter en werden door ongelukkige oorlogen, die alle twee te Veere uitbraken, verheven tot dezelfde waardigheid, die van nu af aan zoowel in vrouwelijke als in mannelijke lijn erfelijk verklaard werd. Hiermee was de tegenpartij nochtans niet vernietigd. Onder Willem V, voornamelijk in de laatste jaren der 18de eeuw, stak zij den kop omhoog en was werkelijk nog altijd in 't bezit van het grootste gedeelte der Staatsmacht. Holland en, in die provincie, het machtige, rijke Amsterdam, waren de hoofdsteunpunten van die partij", die zich zelf met den naam "Vaderlandseh" betitelde, om aan te duiden dat hare tegenstrevers, de Oranjisten, geen vaderlanders waren. Tegenover de Oranjisten bedreef men de klaarblijkelijkste ongerechtigheden en vervolgingen; de erf stadthouder werd op onwaardige wijze aangevallen, belasterd en met smaadschriften overladen. Men ging zelfs zoover hem het bevel over de troepen te 's Gravenhage af te nemen ; deze vorst kon zich tegen zulke onrechtvaardige inbreuken en beleedigingen niet verdedigen zonder een burger- 59 oorlog teweeg te brengen. Aangemoedigd door den bijstand van vreemde mogendheden en vreezend dat de prinsgezinde partij in den Raad van State toch de bovenhand zou kunnen behalen, namen de Amsterdamsdie "vaderlanders" in April 1787 hunne toevlucht tot geweldmaatregelen; ze veranderden den Raad te Amsterdam, Rotterdam en Utrecht en deden hunne troepen naar beide laatste steden optrekken om hunne handlangers ginder te ondersteunen. Nu trad de Prins van Oranje met een beslissende verklaring op 't tooneel, die zijne aanhangers den moed gaf openlijk op te treden; het bleek dan dat het grootste gedeelte der natie voor den stadthouder was. Ofschoon heele bataillons tot de vijandelijke partij overliepen, betrouwden de "Vaderlanders " op hunne gewapende burgerwachten en op de hulp van Frankrijk in de vaste overtuiging dat dit land niet te vergeefs 60 millioen pond (volgens de opgave van Calonne: het bedrag der kosten voor de Nederlandsche zaak) uitgegeven had. Door de opmarsen van 24.000 Pruisen werd aan al die woelingen weldra een einde gesteld. De "Vaderlanders" hadden de gemalin van den Erfstadthouder, prinses Wilhelmina van Pruisen, zuster van Frederik 60 Willem II, op hare reis naar den Haag te Schoonhofen tegengehouden en ze na 36 uren hechtenis zonder veel beslag teruggestuurd. De koning, haar broeder, die tot dan toe, alle inmenging in den binnenlandschen twist van de hand gewezen had, eischte voor dit feit genoegdoening en daar, na herhaalde uitnoodiging hiertoe, niets gebeurd was, gaf hij de daders vier dagen tijd om de verklaring te doen. Toen ook dit termijn zonder antwoord verstreken was rukte-in September 1787 de hertog van Brunswijk in drie kolommen over Nijmegen, Amersvoort en Zutphen op. Zonder om te zien naar een Fransch leger van 40.000 man, dat bij Givet was bijeengeschaard, stond het Pruisische leger na enkele dagen voor Amsterdam's muren, die sedert drie eeuwen geen vijand meer gezien hadden. De tegenstand der " Vaderlanders" was zeer gering. Amstelveen, dat scheen zich te willen verdedigen, werd stormenderhand ingenomen. Een gewapende Fregat die op de Leek lag, gaf zich op de uitnoodiging van een hoornblazer aan de Pruisische huzaren over. Rotterdam, Dordrecht, Leiden en 's Gravenhage waren door de Pruisen bezet; maar het Amsterdamsen Magistraat was nog niet geneigd zich te onderwerpen. Toen de 61 Hertog van Brunswijk door het bezetten van Oudekerk in staat was de stad te beschieten, trachtte hij door onderhandelingen nog tijd te winnen. Na vruchteloozen tegenstand bogen deze mannen eindelijk het hoofd voor de noodwendigheid en de Leidensche poort werd door de Pruisen bezet. De Amsterdammers genoten het hun heelemaal nieuwe schouwspel binnen hunne muren vreemde troepen te zien; want tot noch toe hadden zelfs de stadthouders hunne zwakke lijfwacht voor de poorten moeten achterlaten, als ze deze stad een bezoek brachten. Zoo werden heel bezadigd al die twisten bijgelegd en de macht van den erfstadthouder zoodanig hersteld dat men de hoop kon koesteren in de toekomst zulke verderfelijke onrusten te kunnen beletten. Terzelvertijd dat in Holland de vlam van het oproer verstikt werd, veunsde het vuur van den opstand in de Oostenrijksch-Belgische provincies. Het oproer dat enkele jaren later in het land uitbrak heeft in vele opzichten zooveel analogie met de omwenteling die nu Europa's blikken vastbindt dat een korte beschrijving ervan in een pragmatisch opzicht hier dient ingelascht. Tweemaal in een halve eeuw heeft Frank- 62 rijk het treurspel opgevoerd van een revolutie en tweemaal heeft België deze gebeurtenissen paradigmatisch weergegeven. Men kan enkel zeggen dat de belgische kopie negatief geweest is, een omwenteling die in tegenovergestelde richting uitgevoerd of ten minste bedoeld werd. In België greep men naar de wapens juist om datgene te behouden wat Frankrijk op 't einde der 18de eeuw bestreed en wilde vernietigen; het principe dat in Frankrijk de regeering omkantelde, zat hier op den troon; met een woord, in Frankrijk rees het volk op tegen den adel en de geestelijkheid in toenmalige verbinding met het koningdom; in België was het de wereldlijke en geestelijke aristokratie die tegen den keizer en het volk, uiterlijk alleenlijk tegen den eerste, opstond. Kan iemand, die de gebeurtenissen van 1787 tot 1792 opmerkzaam volgt, betwijfelen door wie en ten gunste van wie het oproer werd aangestoken, dat het land verwoestte, en tegen wie het in wezenlijkheid was gericht? De hervormingen van Jozef II in zijne staten doorgevoerd en weldra met den hatelijk geworden naam van "nieuwigheden" bestempeld, hadden voor doel de afschaffing van de algemeene onverdraagzaamheid. Hij ver- 63 beterde de wetten, de tribunalen en alle takken van 't bestuur, schonk zijne volkeren de vrijheid van drukpers, schafte de doodstraf af, regelde het pensioenwezen en de politie, begunstigde den landbouw en het openbaar onderwijs. Hij schafte terzelvertijd de verbinding der orden met Rome af en sloot de kloosters die geen school hielden, geen zieken verzorgden of geen predikten" hielden; door deze maatregel slonk het getal monikken en nonnen in den Oostenrijkschen Staat met 40.000. — De uitslag, door de Fransche revolutie over langdurigen, bloedigen weg verkregen, het groote gelijkheidsrecht, dat ze Europa schonken als belooning voor al de ellende die ze over dit werelddeel zaaide, dat wilde, krachtens zijne machtvolkomenheid, deze Oostenrijksche Keizer, die door de wereldgeschiedenis nog niet voldoende werd naar waarde geschat. Binnen enkele jaren zien wij bijna in elke streek van zijn uitgebreid rijk de volkeren gewapenderhand de voordeelen van de hand wijzen hun door hunnen heerscher aangeboden. Jozef, moest alles wat hij in zijne regeering verwezenlijkt had, terugnemen; korts voor zijnen dood vernielde hij heel zijn werk of veeleer hij stierf omdat hij zijn j werk moest vernietigen. Velen zullen beweren dat 64 de tijd te kort geweest is, de volkeren niet rijp genoeg en niet op het ontwikkelingspeil om zoo'n hervormingen van 't lang bestaande op te nemen — en dit is eenigszins waarheid, alhoewel weinig ontwikkeling ervoor noodig is opdat de boer begrijpe dat het beter is eigenaar dan knecht te zijn. En hoe was het volk tot dit ontwikkelingspeil te brengen zonder deze hervormingen ? — Verder wordt er beweerd, dat de Keizer door het verbeteren van het bestuurmechanisme het beheer in zijne hand vereenigt, maar was het juist het volk niet, dat de groote voordeden ervan genoot ? Klaarblijkelijk ging de tegenstand uit van de klasse, die een gedeelte van hare voorrechten ten beste van 't geheel moest offeren; en, indien wij met die klasse het zoogezegde volk blindelings hand aan hand zien gaan tegen zijne weldoeners, was het omdat de omwenteling bijna altijd eene entering is van den volkswil door een partijgroep, en omdat die partijgroep in België voornamelijk uit de geestelijkheid was samengesteld. De geestelijkheid heeft in de katholieke Nederlanden een invloed weten^ te bewaren, waarvoor in Europa nergens anders tenzij in Spanje een weergade te vinden is en dien wij op 't einde der 18de eeuw als onmogelijk zouden aanzien indien wij hem niet in de 19de eeuw onverminderd terugvonden. 65 De eerste woelingen braken uit te Leuven in het pasgestichte geestelijk Seminarie, waartegen de Aartsbisschop van Mechelen reeds vele tegenwerpingen geopperd had. De jonge geestelijken, hunnen stand vergetend, sloegen vensters en banken stuk, en eischten beter voedsel, waaronder enkelen goed bier, anderen een zuiverder geestesvoedsel verstonden. Ernstiger * beroerten braken weldra te Brussel uit, wegens de schending van de "Joyeuse Entrée", waaraan de Keizer den huldigingseed gezworen had; de Staten van Brabant weigerden de gewoonlijke lasten te betalen. Op enkele plaatsen hadden de landbouwers verlangd hunne lasten, toekomstig rechtstreeks aan den Keizer en niet meer aan de standen te betalen; naar dit alles te oordeelen scheen de eenvoudige man de nieuwe inrichtingen niet zoo ongenegen te zijn als men het te Brussel beweerde. Toch gelukte men erin het volk een algemeen onbepaald wantrouwen in te boezemen tegenover de regeering en tegenover maatregelen, die slechts gediend hadden als inleiding voor verdere hervormingen. Dit wantrouwen barstte hier en daar in openlijk verzet uit. Niets was voor de opruiers en leiders van die beroerten gunstiger dan de groote afstand van het Keizerlijk hof, dat om dien 66 tijd aan het einde van Europa, te Cherson, verbleef. De Hertog van Saksen-Teschen, goeverneur der Nederlanden, meende te moeten toegeven aan de algemeene klachten en schafte tot nader bevel van den keizer, de hervormingen af. Toen de Keizer bij zijnen terugkeer het eerste nieuws van het gebeurde vernam, was zijn verontwaardiging en ontsteltenis even groot als zijne verbaasdheid! Hij beval de standen een afgevaardiging naar Weenen te zenden om uitleg te geven over de gebeurtenissen. Na lang tegenstribbelen moesten de standen ertoe besluiten een afgevaardiging te zenden; aanzagen dit echter als een bewijs van hunne hoffelijkheid. "Na hetgeen voorgevallen is", zeide hun de keizer, "helpen geen woorden; er zijn feiten noodig, daden, om de goede gezindheid te bewijzen van hen, die jullie hierheen gezonden hebben. " Dagelijks toon ik ten volle dat het eenige doel van mijne handelingen is, de welvaart van mijne volkeren. Jullie zult genoeg ervan overtuigd zijn dat het niet mijn inzicht is de grondwetten van jullie land omver te gooien, als ik jullie de verzekering geef ze te zullen 67 behouden op het oogenblik dat jullie zoozeer misdaan en mijnen toorn verdiend hebt, en toch geen sekonde eraan denk van de middelen gebruik te maken, die mijne macht mij toelaat, tegenover jullie aan te wenden". Na dit onderhoud noodigde de Keizer de gezanten uit hem te komen terugvinden op een door hen zelf bepaalden datum en met een naar beliefte talrijk gevolg. " Ik wensch, " zeide hij", door jullie op de hoogte gebracht te worden en jullie zult wel geneigd zijn naar mij te luisteren; ik was nooit doof voor vernuftige voorstellen; alles wat jullie zeggen zult, zal zonder persoonlijke gevolgen voor jullie blijven en ik verzoek jullie ook eens te overdenken wat ik jullie zeggen zal". De Keizer willigde voorloopig de toegevendheid van den Goeverneur-Generaal in; doch hij weigerde halsstarrig van de veranderingen af te zien, die hij voor 't land als noodzakelijk aanzag. Inderdaad, indien de vooruitgang een noodwendige voorwaarde is voor de menschheid opdat ze niet achteruitzakke, mogen de instellingen die voor het huidig oogenblik bestaan, niet voor eeuwig geschapen zijn. Lijk de natuur in zichzelf verjonging put, moeten de instellingen met de geslachten hernieuwd worden; maar deze wedergeboorte 68 moet uitgaan van omhoog en niet van omlaag. Het moet de regeering zijn die de omwenteling op wettelijken weg doordrijft, niet de massa, de speelbal der partijen, het blinde maar gevaarlijke werktuig in de hand van de drift. — Een regeering, die de behoeften van hare onderdanen erkent en voorkomt zal altijd de vrijzinnigste regeering zijn, wat ook regeeringsvorm weze. Daar echter de ontwikkeling voor de partijen een maatstaf kan zijn waar het volk zeer ontwikkeld is, kwam het dat in België de partij der standen de bovenhand behield. Aan 't hoofd van die partij stonden twee mannen, die toen zoo beroemd waren als ze nu onbekend zijn, te weten Van der Noot en Van Eupen. De eerste, een man zonder talent en zonder verdiensten, vluchtte uit Brussel, omdat de regeering over hem ontevreden was. Een louter toeval bracht hem in aanraking met Pitt en het belang, dat men voor de beroerten voelde, verschafte hem den onderhoud te 's Gravenhage en te Rotterdam. Hij beloofde nu aan zijne landgenooten de hulp van vreemde mogendheden, die altijd uitbleef, en werd door de blinde gunst der menigte de volksgod zonder door een enkele daad dit vertrouwen verdiend te hebben. De tweede aanvoerder Van Eupen, was een geestelijke, die, doelbewuster, de 69 populariteit van Van der Noot voor zijne belangen uitbaatte. Die man werd door de Franschen naar Guyenne gezonden, nadat hij zijne rol uitgespeeld had; zijn kollega stierf in 1826 in de omstreken van Brussel zonder dat de naam Van der Noot sedert zijne kortstondige verschijning ooit weer vermeld werd gedurende de 35 volgende jaren. De partij der standen zag heel goed in dat de omwenteling ten haren gunste was. Brabant was altijd in den vorm van een beperkte monarchie geregeerd geworden, een monarchie samengesteld uit den vorst, het volk en de standen. Nadat de omwenteling den Keizer als Hertog van Brabant vervallen verklaard had, meenden de standen nu soeverein geworden te zijn, de gematigde monarchie • veranderend in een onbeperkte aristokratie. Hier stootten zij op den tegenstand van é eene tweede partij, die, alhoewel veel minder talrijk, ontegensprekelijk meer ontwikkelde mannen bazat. Het was de partij der Vonckisten, zoo genoemd naar den leider, Advokaat Vonck. De Vonckisten verlangden het oude grondwettelijke regiem met een nieuwen vertegenwoordigingsvorm, waarbij de wereldgeestelijken, de kleinere steden, het platte land, kortom alle volksklassen, te recht zouden vertegenwoordigd zijn; zoo werden zij de 70 doodsvijanden van de partij der Standen, die in hunne privaatbelangen door die minderheid nog meer bedreigd waren dan door den Keizer. Op aansporing van Vonck, was intusschen een gewapende macht van 2 tot 3000 man bijeengebracht, die onder het bevel van Van der Meersch de Keizerlijken de spits bood. Van der Noot had, met het vaste betrouwen op hulp van 't buitenland, deze onderneming afgekeurd en belachelijk gemaakt. Desniettemin sloeg Van der Meersch den Oostenrijkschen Generaal Schröder met zwaar verlies uit Turnhout; hij veroverde zelfs eenige stukken geschut. Brugge, Gent en Brussel gingen voor de kroon verloren en, zegt De Pradt: "Men was ooggetuige van een zeldzaam schouwspel : de Oostenrijksche legers, die heel Europa door op roem mochten bogen en door de strengste tucht gedrild en bijna overal als toonbeeld werden gesteld, werden overal door Turken en monniken verslagen ". De Keizer had veel moeite om aan al die nieuwsjes geloof te hechten en hij kon niets anders dan de maatregelen door zijne generalen genomen, streng afkeuren omdat zij, zooals hij zich uitdrukte, " die ontevredenen aanvielen, alsof het Turken of Pruisen waren". Onder kanonnengedonder en klokkengelui 71 deed Van der Noot, die de Belgische Franklin genoemd werd, zijnen intocht in Brussel. Door zegebogen trok de stoet naar St. Goedelkerk, waar de geestelijkheid wierook plengde voor dit werktuig van hunne doeleinden, en van daar naar het theater, waar Van der Noot in de loge van den GoeverneurGeneraal door tooneelspelers met lauweren bekrond werd. Maar hoe dronken zoo'n bijval den volksgod ook maken kon, toch kon hij den afgrond niet voorbijzien, dien voor zijne voeten gaapte. De partij der Standen had nog altijd met groot vertrouwen gerekend op de hulp van vreemde mogendheden, maar toen die hoop op het eind verijdeld was, stelde deze aristokratische-monarchale partij zich onder de hoede van Frankrijk, dat de aristokratie en de geestelijkheid aan 't verdelgen was. Frankrijk wilde de onafhankelijkheid der Nederlanden enkel erkennen onder de voorwaarde dat de Standen omgevormd werden. Dit lag natuurlijk niet in 't plan van de machthebbers, die dit zaakje in den doofhoek hielden. Toch leidde de drang der omstandigheden tot nieuwe onderhandelingen met Frankrijk, alhoewel alles tegen den goeden uitslag van dien stap pleitte. De Belgen, die oproer maakten ten gunste van instellingen 72 die de "Constituante" met hardnekkigheid een voor een aan stuk sloeg, meenden natuurlijke verbondenen te vinden in hen, die zoo weinig vrede hadden met hunne gedachten ; zelfs de geestelijkheid was overtuigd dat de Franschen, die hunne monniken uit het land joegen, ze in België zouden beschutten. Een verblinding van persoonlijke belangen, die ook op het huidig oogenblik onder zeer gelijkaardige verhoudingen onze verbazing opwekt 1 Frankrijk, in overeenstemming met de principes, die het dan huldigde, liet aan de Standen de voorwaarden kennen, waaronder het den nieuwen Staat wilde erkennen. Het eerste artikel stelde een prins uit het Oostenrijksche Huis voor; dit was voldoende om de " gevolmachtigden van 't Brabantsche Volk" aan te zetten, " sous peine de coups de baton " de openbaarmaking van 't Fransche voorstel te verbieden. Nog erger ging het toen, na den dood van Keizer Jozef, zijn opvolger Leopold II in Februari 1791 aan de Standen een extra allerinschikkelijkst voorstel deed om den strijd te beslechten. De Vonckisten, en met hen elke bezadigde burger, erkenden de aangeboden weldaad en zagen er een gelegenheid in om aan zooveel onheil een einde te stellen. 73 Hoe meer de vrees opleefde dat deze eenvoudige redeneering zou doordringen en het vernuft op 't einde de bovenhand zou behalen, des te dringender voelden zich Van der Noot en zijne aanhangers geneigd een nevenpartij te verstikken die voor hunne belangen veel gevaarlijker begon te worden dan de Oostenrijksche legers. Hierbij hadden de Standen een voortreffelijken steun in de geestelijkheid, die over het volksgemoed een onbegrensde macht bezat en het te dien einde nog heel bijzonder in de Goede Week bewerkte. De Bisschop van Mechelen gaf al degenen, "wier misdadige inzichten naar de wijsbegeerte van de eeuw roken" uit voor vijanden van den godsdienst en het vaderland. Uit naam van den godsdienst zegende hij de gedachten, die in zijn systeem pasten. Van Eupen vond het denkbeeld uit de Brusselsche vrijwilligers den getrouwheidseed aan de Soevereine Standen te doen zweren. Op 9n Maart 1791 werden ze op de Groote Markt bijeengetrommeld en Van der Noot kwam er den eed afnemen. Maar drie vendels verklaarden dat zij alleen aan de natie den eed wilden doen en korts daarna traden de overige vendels dezelfde meening bij. Alle woordschermerijen, bedreigingen en kuiperijen waren ver- 74 geefsch. Van der Noot kon met de grootste moeite door het toedoen van H e r t og van U r s e 1 ontkomen. AI zijne kunst baatte tot niets zoodra hij te doen had met iet of wat nadenkende lieden ; deze partij vormde echter de kleine minderheid; Van der Noot nam nu zijne toevlucht tot het gemeen, waarover hij heerschte. Het gewone middeltje werd te baat genomen : een volksstandje. De huizen van 41 Vonckisten werden 's nachts aangeteekend met briefjes, waarop in verzen te lezen stónd dat ze zouden geplunderd, verbrand en hunne eigenaars vermoord worden. 's Anderendaags trok het gespuis onder den kreet "Leve Van der Noot" naar het stadhuis, waar het door enkele leden van de Standen werd begroet. Aangevoerd door Kapucijnen en Dominikanen ging dit gepeupel aan 't plunderen ; hunne leiders wezen de huizen aan, die aan de volkswoede uit naam van den godsdienst en van het vaderland werden prijsgegeven. Pater Feller noemde dat heel ironisch een uitoefening van de volkssoevereiniteit. Intusschen waren de vrijwilligers bijeengeloopen om die gruwelen te doen ophouden; Van der Noot verbood hun uit naam der natie op hunne broederen te schieten, en, toen een vendel toch het grauw uiteendreef werd 75 het ontbonden. De Vonckisten waren genoodzaakt uiteen te gaan. Voor die mannen voelde men nog altijd een zekere vrees ; daarom werden ze beschuldigd gebruik te willen maken van een "processie" om den Aartsbisschop van Mechelen, de Standen, de Priesters, de Vrijwilligers, Van der Noot en Van Eupen te vermoorden... Het volk sloeg aan alles geloof en hield zich alleen nog op met de vraag of het noodig was de wettelijke vormen tegen Vonckisten in acht te nemen. De Jezuiet Feller, die niet ten onrechte een geestelijke Marat genoemd werd, vond 1 dat dit een belachelijk en wreed sophisme zou zijn en dat in een omwenteling geen andere wet dan "le cri public" gelden kon". En toch was hiermee de Vonckistenpartij in Brussel niet geheel en al vernietigd ; de principes van die partij werden door de officieren te Namen uitgevaardigd. — Ondertusschen werd het goed humeur onder 't volk warm gehouden door "ommegangen" en beloofde " mirakels ". Het is onnoodig het treurig tafereel van de partijmisdrijven verder te schilderen om hem, die den oorsprong inziet van de huidige omwenteling, de groote overeenstemming van oorzaak en uitwerksel in de beide Belgische revoluties duidelijk te maken. 76 Het vriendelijke voorstel van den Keizer hadden de Belgische demagogen tot nog toe onbeantwoord gelaten en de geestelijkheid wees zelfs de tusschenkomst van den Paus van de hand. Abt Feller vond in de H. Schriftuur de reden voor die houding ; hij verzekerde dat het Huis van Oostenrijk gestegen was tot de verderfelijke grootte, waarvan gezegd wordt: ¥ Dominus locutus est super eam". De bijeenkomst der verbondene mogendheden te Reichenbach, Pruisen, Engeland en Holland, gesterkt door het aanrukken van een Oostenrijksch leger, stelde aan dien warboel een einde.Van derNoot en Van Eupen vluchtten weg om zich in de vergetelheid te gaan begraven; het patriottenleger was verdwenen. Ondanks het toepassen van de grootste toegevendheid vooreerst, van de grootste gestrengheid naderhand, gelukte de Oostenrijksche Overheid er niet in de rust heel en al te herstellen ; de Nederlanden, vooral Brabant, waren nog in volle gisting toen de Fransche legers de grenzen overstapten. Het Belgische volk, dat zoo hardnekkig streed tegen de verlichtingen, de vrijzinnige instellingen, kon onmogelijk een groot geestesverwantschap hebben met zijne naburen, de Fransche republikeinen. Nochtans lijk de benaming "Vereenigde Staten" bijna heel de 77 geschiedenis door, zoowel in België als in Holland, slechts voor het buitenland bestaan had, lagen de provincies nu ook met elkaar heelemaal overhoop. Want deze landen, voor wier verovering of verdeeling Spanje, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk, Pruisen en Holland, bijna voortdurend te velde stonden, gebruikten sedert hun bestaan elk oogenblik, waarop de buitenlandsche machten hunne velden niet meer verwoestten, om malkaar te bevechten. Nu spande Brabant met den adel en de monniken samen, Vlaanderen met de demokraten en Luxemburg met de Oostenrijkers. Ofschoon hierin de oorzaak lag dat de Franschen het zwakke Oostenrijksche leger zoo gemakkelijk verdreven, kan die omstandigheid toch nooit voor het land een beweegreden zijn om zich enger dan noodig was bij Frankrijk aan te sluiten. En toch aanzag het Konvent zoo iets als /ïoodzakelijk. De afgevaardigden van eenige steden kwamen te Bergen bijeen (Februari 1793). In de hoofdkerk hield men voor deze afvaardiging een rede; nauwelijks waren de woorden: " Vereeniging met Frankrijk" uitgesproken of de Jacobijnen, die den redenaar omringden, riepen eenstemmig uit: "Vereeniging, Vereeniging!" Een grooter aantal riep echter: " Geen vereeniging! onze grond- 78 wet!" Maar de Jacobijnen waren zoo voorzichtig geweest wapens mede te brengen; ze dreven de slechtgezinden met sabelslagen en dolksteken de kerk uit en de "annexion" werd " a 1'unanimité" gestemd. Te Brussel riep men eveneens de afgevaardigden bijeen om over een "Annexion" te beraadslagen. De belanghebbenden gaven om begrijpelijke redenen aan deze uitnoodiging geen gevolg; ook hier werd tot de "inlijving bij Frankrijk" besloten en nog hetzelfde jaar werd de "Annexion"door de Conventie uitgeroepen. België maakte nu samen met Frankrijk de heele rij regeeringsvormen mee, van af het nulpunt der anarchie tot het militaire despotismus. Ook Holland, lijk de Zuidelijke Nederlanden door partijtwisten vaneengevreten, werd door Frankrijk in een wenk veroverd; want de antioranjistenpartij was enkel maar van het bewind gejaagd, niet uitgeroeid. Frankrijk begiftigde de Bataafsche Republiek met een grondwet, waarvoor de Noordelijke Nederlanden 100 millioen gulden betaalden, de generaliteitstreken Maastricht, Venloo, Staats-Limburg en Staats-Vlaanderen aan Frankrijk aftraden. Die Grondwet bleef 6 jaar in zwang. Spijts alle omvormingen en veranderingen liep het met de republiek mis; Holland werd een koninkrijk onder 79 Louis Napoleon en de inlijving bij Frankrijk werd doorgedreven. Eindelijk kwam het jaar 1813 met de groote wereldgebeurtenissen. Het oprukken van Generaal van Bülow schonk de Nederlanden de vrijheid weer, die zij te nutte maakten om den Prins van Oranje als landvoogd uit te roepen. Het Weenerkongres vormde in 1815 het Vereenigde Koninkrijk der Nederlanden. In zeer verschillenden toestand kwamen de beide deelen van den nieuwen Staat onder één schepter. Holland had onder de Fransche voogdij ongemeen geleden. De eens zoo rijke Amsterdamsche Bank was heel en al uitgeput; het krediet was uit de voegen geraakt ; al de hulpbronnen van den Staat waren uitgedroogd en een overgroote schuldenlast drukte op de schouders der burgers. De vrede van Amiens was een ramp voor dit land en het tarief van Trianon bedreigde het restje gaafgebleven handelsleven met den dood. De trotsche Hollandsche koopman dreef enkel nog smokkelaarshandel met Engeland. De Britsche inval en de vreeselijke overstroomingen schenen den ondergang te voltooien van NoordNederland, dat aan al de oorlogen van Frankrijk deel moest nemen en toch van al de handelsvoordeelen van 't Keizerrijk bleef 80 uitgesloten. Holland verloor zijne koloniën, zijnen handel en zijne vloot, m. a. w. de bronnen van den volkswelstand en de middelen om die bronnen uit te baten. België had onder de Fransche overheersching ook groote offers moeten brengen. De dienstplicht, de zware belastingen der * droits réunis " waren de Belgen een Ieelijke doorn in de voeten, ze waren misnoegd over de Fransche meesters, juist lijk zij nooit vrede gehad hadden met hunne vroegere heerschers. Nochtans de inlijving bij Frankrijk bood aan de neringdoende klasse groote voordeden en de Belgen hadden schik in den Franschen wapenroem, waaraan zij hadden meegewerkt. Voor hen was de val van Napoleon en zijne heerschappij niet onbehagelijk; voor de Hollanders was hij een behoefte; wat voor 't Zuiden wenschelijk scheen, was voor 't Noorden de redding van een gewissen ondergang. De vereeniging van Noord en Zuid werd dan ook met zeer uiteenloopende gevoelens aangezien. De Hollanders hadden een koning uit hun midden gekozen waarmee ze door geschiedkundige herinneringen en gemeenzaam belang eng verbonden waren. En werkelijk, indien de soevereiniteit door wettelijke erfschap of door verkiezing rechtelijk bevestigd is, voldeed de koning Willem I aan 81 beide eischen. België kreeg een koning van Europa en aanzag zich van den beginne ai veeleer als een deel dat den ouden staat was toegevoegd dan als een bestanddeel van den nieuwen Staat ; hieraan vond het gevoelen aanstoot, te meer, omdat het Zuiden in uitgebreidheid en bevolking het Noorden overtrof. In Holland was er ook een partij, die wenschte den zoon van den laatsten erfstadhouder te zien terugkeeren in de hoedanigheid van zijn vader en onder dezelfde voorwaarden. Van 600 aanzienlijken die opgeroepen waren om de nieuwe grondwet aan te nemen, kwamen enkel 475 op en velen hunner gaven slechts onder bepaalde voorwaarden hunne toestemming. Daar die voorwaarden echter niet aangestipt werden, ging de nieuwe ordewet met 449 stemmen tegen 26 erdoor. Feitelijk kon de koningstitel als zoodanig nauwelijks een voorwerp zijn van groote bedenkingen; wat echter het wezen der hoogste macht betreft, moest iedereen toch, die voor zijn vaderland liefde had en de geschiedenis van zijn volk kende, gevoelen hoe noodzakelijk het is die macht zoodanig te stevigen om het land te vrijwaren van de stormen der partijwoede, die het zoolang en zoo dikwijls verwoest hadden. - Aan hen, die in een te groote uitbreiding van 't hoogste 82 gezag een gevaar zagen, had de nieuwe regent een proeve van zijn gezindheid gegeven met zelf aan te dringen op het invoeren van een grondwet, waardoor al de rechten van den burger moesten veilig gesteld worden, en die hij uitdrukkelijk als voorwaarde aangaf om de aangeboden soevereiniteit aan te nemen. Toen België bij het Koninkrijk der Nederlanden ingelijfd werd, breidde men de grondwet, die oorspronkelijk voor Holland bestemd was, uit met de noodige omvormingen voor de beide landen. 1603 aanzienlijken werden uitgenoodigd om over de grondwet te stemmen. Van deze mannen, die niet zonder inwerking vanwege de regeering gekozen werden, bleven er 288 thuis en 796 stemden tegen een grondwet; waarover de Foreign Quarterly Review de volgende meening uitsprak: "in de hoofdlijnen was zij vrijzinnig en de fouten, die men erin brandmerkte, bestonden minder | in 't geen erin bepaald dan in 't geen erin niet bepaald werd". Indien men in overweging neemt dat de Belgen onder het keizerrijk I waarlijk niet vertroeteld werden door de i grondwettelijke behandeling, geven die gebeurtenissen voor de gezindheid ongeveer den I maatstaf, waarmee België het "mariage de raison" met Holland meende te moeten meten. Indien de regeering 126 negatieve stemmen 83 ongeldig verklaarde, die hoofdzakelijk doelden op de geloofsbelijdenis van het Staatshoofd, en de 280 aanwezigen aanzag als stilzwijgende instemmingstemmen om aldus een meerderheid van 11 stemmen te bewerken, gebruikte men die ietwat zonderlinge rekenkunde hoofdzakelijk wel om de openbare ergernis te vermijden, ergernis verwekt door een volk dat de vrijheid, hem heel bereidwillig door zijn regeering aangeboden, met trotsige hardnekkigheid van de hand wees. De Belgen voelden zich zeer gekrenkt, door het feit dat zij, die èn door het grondgebied èn door de bevolking de twee derden van het Koninkrijk uitmaakten toch door hetzelfde getal afgevaardigden als Holland (55) moesten vertegenwoordigd worden. - Verscheidene wetsvoorstellen gingen nog door met een zwakke meerderheid van twee stemmen, die men aan twee Belgen in Staatsdienst toeschreef, die, zooals het in Brussel heette ontrouw geworden waren aan de zaak van Z1 Vaderiand. - De Hollanders wierpen. ' hiertegen op, dat de grondwet oorepronkelijk zoo bedoeld werd dat geen der beide deelen het andere beheerschen en wetten voorschrijven kon opdat de belangen van het eene gedeelte nooit ten nadeele van het andere bevoordeeligd zouden zijn. Indien zij, van den beginne af, afstand gedaan hadden van alle overwicht over België, zouden zij toch niet 84 wijs gehandeld hebben hunne nieuwe broederen door 66 Belgische stemmen tegen 44 Hollandsche dit overwicht in de hand te geven. Hooger zeiden wij dat de Hollandsche Staatsschuld ongemeen groot was. Ze bedroeg 12 tot 13 miljard gulden. Napoleon had wel met een pennetrek een derde van die som vernietigd (tiercée) maar, daar een groot getal menschen, zooals weezen, armen en onmondigen door die maatregel alle hulpmiddelen inschoten en om het krediet te krijgen voor de dringend noodige nieuwe leeningen, riep de Koning de twee derden van die " dette morte " weer bij leven. België's Staatsschuld was heel klein; toen de Belgen bemerkten dat de Hollandsche gelijkmatig over hen overgedragen werd, vonden zij die maatregel uiterst gestreng, temeer daar ze beweerden nergens een " aequivalens" te kunnen vinden voor zulke zware lasten. De Hollanders aanzagen echter het onrechtstreeksche afstaan van Koloniën aan Zweden en het afzien van een beduidend te-goed-hebben bij andere mogendheden als een voldoende schadeloosstelling. Ze rekenden hierbij nog het deelnemen van België aan den Hollandschen Kolonialen handel en de groote sommen die de regeering besteedde aan de opbeuring van de diep vervallen Belgische nijverheid. Onloochenbaar waren het heele nijverheidsen handelsverkeer van de Zuidelijke Neder- 85 landen opmerkelijk gestegen sedert de vereeniging met Holland.. Antwerpen had den koloniaalhandel zoodanig reeds aangekaapt dat de invoer van koffie met die van Amsterdam, Rotterdam en Hamburg bijeengenomen bijna gelijk stond; Antwerpen voerde bijna tweemaal zooveel katoen en huiden in als Hamburg ; en Amsterdam zag niet zonder "ijverzucht de oudere handelszuster in 't Zuiden zich bereid maken om voor de tweede maal den zege te behalen. — De Belgen hebben zelf belet dat die vrees werkelijkheid werd met de werkzaamheid uit de fabrieken en den handel uit de steden te jagen. Het, voor een groot gedeelte, kunstmatig opgerichte Belgische nijverheidswezen is opnieuw diep geschokt; terecht verwacht de Zuid-Nederlander groote en zegerijke uitslagen van de politische wedergeboorte die zooveel ellende over zijn land heeft gebracht; zij, die deze krisis gewelddadig veroorzaakten, zullen alleszins de verantwoordelijkheid dragen hunne landgenooten voor zulke ontzaggelijke offers schadeloos te stellen. Het is geen wonder dat Noord en Zuid het recht meenen te hebben aan malkaar eischen te stellen. Indien de scheiding van twee handelshuizen groote moeilijkheden oplevert, hoe onzeggelijk meer moet zooiets 't geval niet zijn als twee groote handelstaten m finantiëel oogpunt hunne firma willen scheiden. 86 Een andere omstandigheid die niet weinig ertoe bijdroeg om de inniger vereeniging van Noord en Zuid te bemoeilijken was: de langbestaande scheiding van beide deelen. De voortgezette inwerking van vreemde mogendheden en het gebrek aan een gemeenzaam aanknoopingspunt der nationaalbelangen hebben verhinderd dat de oeroude inheemsche taal die van 't gansche volk werd en dat die van een naburig volk meer dan tot een gedeeltelijk gebruik kon geraken. Ook zonder den opzettelijken tegenstand bleef in dit oogpunt al het ingrijpen ider regeering des te meer zonder uitslag dat zoo'n eenheid enkel 't werk van den tijd kon zijn. Onder die verhoudingen waren Noord en Zuid vereenigd geworden tot een gemeenzamen staat; dit alles droeg ook de tweedrachtskiemen die na de vereeniging de oppositiepartij baarden, aan wier hoofd van den beginne af weer een aartsbisschop (die van Gent) stond. De grootste hinderpaal van de versmelting Van Noord en Zuid was wel het verschil van godsdienst, een onuitputbare bron van tweedracht, indien men rekening houdt met de denkwijze en de afhankelijkheid van den kleinen man en met de onverdraagzaamheid en heerschzucht van de geestelijkheid in België. Gewelddadige gebeurtenissen, het gevolg van die toestanden, hebben nu het koninkrijk 87 der Nederlanden opnieuw in twee vijandelijke kampen verdeeld, den opkiemenden welstand van beide landen vernietigd en ze nog eens Driisgegeven aan al de verwoesting, die er reeds zoo dikwijls vrijen teugel vierde. De oorlogslakkel die Antwerpen in asch legde, dreigt nu nog Europa in vuur en vlam te zetten en vindt enkel in de edele bezadigdheid der vorsten een hinderpaal, een bezadigdheid die des te edeler is als ze rechtstreeks indrüischt tegen persoonlijke gevoelens en familiebelangen, als de soeverein, zeker van ziin volk en over groote en slagvaardige legers gebiedend, toch de palm van den vrede boven de lauwerkroon van de overwinning verkiest. Hier is het de plaats niet om een oordeel te vellen over een gebeurtenis, die voor de deur staat en waarover wij nog met juist de bezonnen waardeering van verstandige mannen van beide partijen tegen elkaar kunnen afwegen : op zoo'n oordeel zouden, zoo met partijdigheid, dan toch overgeërfde principes misschien onvermoeds kunnen invloed uitoefenen - In het wereldgebeuren heeft de uitslag de stem van een rechter, en de toekomst, misschien de allereerste toekomst, is de taak weggelegd de Belgische omwenteling te ontsluieren en te bevonnissen. EINDE. 88