GOD REDDE NEDERLAND GOD REDDE fe* |§§ NEDERLAND GEDENKSCHRIFT BIJ GELEGENHEID VAN HET HONDERD-JARIG JUBILEUM VAN NEERLAND'S HERKREGEN ONAFHANKELIJK VOLKSBESTAAN (30 NOV. 1813 - 30 NOV. 1913) AAN ZIJNE LANDGENOOTEN AANGEBODEN door J. KUIPER te Leeuwarden. NIJVERDALSCHE DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ. NIJVERDAL — 1913. GEDENKNAALD EN VUURTOREN TE S2HEVENINGEN. VOORBERICHT. Op de gedenknaald te Scheveningen lezen wij aan de eene zijde: „God redde Nederland!" Onze Vaderen schreven dus de bevrijding van ons Vaderland in 1813 niet aan eigen dapperheid en beleid, maar alleen aan God toe, die den dwingeland Napoleon in eigen strikken had doen vallen en aan het verdrukte Nederland onder een Vorst uit het geliefde Stamhuis van Oranje weer een nieuw tijdperk opende van ontwikkeling, vrijheid en voorspoed. Den 30 Nov. 1913 zal het 100 jaar geleden zijn, dat de Prins van Oranje te Scheveningen weer aan ldnd stapte. Indien dit historische feit niet had plaats gehad, dan zou Neerland's volk op dit oogenblik niet die eervolle plaats innemen, die het thans onder dé natiën inneemt. Daarom past ons dankbaarheid. Zal echter die dankbaarheid wel gevestigd en gemeend zijn, dan moeten wij ons niet slechts herinneren, hoe groot onze vernedering geweest is, maar moeten wij ook nagaan, wat wij als volk door Gods genade op het oogenblik mogen zijn. Daarom hebben wij gemeend, ons gedenkschrift niet slechts te moeten beginnen bij 30 Nov. 1813, maar bij de inlijving van ons land bij Frankrijk en te moeten doorzetten tot op den tegenwbordigen tijd. Joël I : 3 lezen wij : „Vertelt uwen kinderen daarvan en laat het uwe kinderen hunnen kinderen vertellen en derzelver kinderen aan een ander geslacht." In gehoorzaamheid aan dit Schriftwoord bied ik dit Geschrift aan mijne landgenooten aan. De Heere gebiede er Zijnen over, opdat het bij klein en groot dankbaarheid jegens God en liefde voor ons land en Vorstenhuis moge wekken. J. KUIPER. Leeuwarden, Januari 1913. INHOUD. HOOFDSTUK I. Nederland achter Napoleons zegekar. HOOFDSTUK II. In diepten van ellende. — De terechtstelling van „Frans met de Kruk". HOOFDSTUK III. Wat nog aan Napoleons geluk ontbrak. — Daendels en Jansens op Java. — De Engelschen ontnemen ons Java. HOOFDSTUK IV. Hendrik Doeff op Decima. HOOFDSTUK V. Willem Bilderdijk. - Jan Frederik Helmers. HOOFDSTUK VI. Napoleon's bezoek aan Amsterdam. Hij moet wachten op een vuilnisman. — Generaal Krayenhof bij hem op audiëntie. — Hoe Napoleon reisde. HOOFDSTUK VII. Napoleons tocht naar Rusland. HOOFDSTUK VIII. De krijgsbedrijven der Hollanders in Rusland. — Hollandsche pontonniers met hun bevelhebber, Kapitein Benthien. HOOFDSTUK IX. Krijgsbedrijven der Hollanders in Spanje (De Kapiteins Everts en Schindler.) — Generaal Chassé en Prins Willem van Oranje. — De zoon van Willem V bij Lutzen. — Napoleons veldtocht in Duitschland en zijne nederlaag bij Leipzig. HOOFDSTUK X. De samenzwering van G. K. van Hogendorp, de Graaf van Limburg Stirum en Van der Duin van Maasdam in den Haag. — Kozakken en Pruisen in ons land. — Roelof Schenkel neemt een Fransch schip bij Zoutkamp. — In den Haag en te Rotterdam. HOOFDSTUK XI Barend Ponstij n en Anton Reinard Falck te Amsterdam. — Omwenteling aldaar. — Omwenteling in Den Haag. HOOFDSTUK XII. Een voorloopig Bestuur over ons land. — De •strijd om Papendrecht en Dordrecht. HOOFDSTUK XIII. Kozakken te Amsterdam. — Krayenhof, Gouverneur van Amsterdam. — Moordtooneelen te Woerden. Zutphen in onze macht. — Doesburg genomen. — Strijd om Den Briel. HOOFDSTUK XIV. Fagel en Perponcher naar Londen. - De prins van Oranje stapt te Scheveningen aan wal. HOOFDSTUK XV. De vroegere lotgevallen van Koning Willem I. — De strijd in Zeeland, om Breda, Den Helder (Verhuell). Deventer, Coevorden en Delfzijl. — België aan de Franschen ontrukt. HOOFDSTUK XVI. De financiën geregeld. — Een Landstorm opgericht. — 's-Hertogenbosch en Gorinchem aan de Franschen ontrukt. — De nieuwe Grondwet. — Willem I te Amsterdam als Koning gekroond. HOOFDSTUK XVII. Napoleon naar Elba verbannen. — Lodewijk XVIII Koning van Frankrijk. — De strijd om Bergen op Zoom en Den Helder. HOOFDSTUK XVIII. Beleg van Naarden. - Delfzijl in onze macht. — Geweldenarijen der Franschen op Walcheren en in Zeeland. — Nederland, van vijanden gezuiverd, wordt met België tot één Koninkrijk vereenigd. HOOFDSTUK XIX. Napoleon keert van Elba terug. — Krijgsbedrijven in België. — Quatre-Bras en Ligny. HOOFDSTUK XX. De strijd bij Quatre-Bras. HOOFDSTUK XXI. De slag bij Waterloo. HOOFDSTUK XXII. Het vereenigd Koninkrijk. - Wij krijgen onze koloniën terug. HOOFDSTUK XXIII. De Algerijnsche zeeroovers getuchtigd. — Opstanden op Sumatra en Java. — Maatregelen van Koning Willem ter bevordering van ontwikkeling en welvaart. — Ontevredenheid der Belgen. HOOFDSTUK XXIV. De Belgen staan tegen Willem IC op. — Zelfopoffering van J. C. J. van Speyk. — Tiendaagsche veldtocht. HOOFDSTUK XXV. Frankrijk en Engeland leggen beslag op onze schepen. — De Franschen bombardeeren Antwerpen's Citadel. — Willem I teekent in 1839 de 34 artikelen. — Het Reveil. HOOFDSTUK XXVI. Willem I doet afstand van de regeering. — Zijn zoon Willem II volgt hem op. — Vrijwillige geldleening onder Minister van Hall. — Grondwetsherziening. — Thorbecke en Groen van Prinsterer. HOOFDSTUK XXVII. Koning Willem III - Onze Koloniën. HOOFDSTUK XXVIII. Zeden en toestanden in de 19e eeuw. Belangrijke waterwerken. — De overstrooming van 1861. HOOFDSTUK XXIX. Dood van Koning Willem III. — Regentschap van Koningin Emma. — Expeditie naar Lombok. Troonsbestijging en huwelijk van Koningin Wilhelmina. — Geboorte van prinses Juliana. 2 gesloten leeningen konden niet worden uitgekeerd. Door de inlijving werd dit alles echter niet verbeterd. Napoleon begon met de Staatsschulden slechts voor een derde deel NAPOLEON BONAPARTE IN ZIJN JONGE JAREN. te erkennen. Door deze tiërceering (gelijk men het noemde) kregen de bezitters van Staatsschuldbrieven slechts een derde deel der hun toekomende rente uitbetaal d, waardoor vele kleine renteniers met hunne huis- 4 Ten einde de oude namen zooveel mogelijk te doen verdwijnen, werd ons land verdeeld in Departementen, die de volgende namen ontvingen : 1°. Departement van de monden van den IJsel, 2°. van den Rijn, 3°. van de Maas, 4°. van den Boven IJsel, 5°. van de Schelde, LEBRUN, HERTOG VAN PLAISANCE. 6°. van de Wester-Eems, 7°. van de Zuiderzee, 8°. Friesland, welk departement alleen zijn naam behield. Friesland en Corsica met eenige eilandjes in den archipel zijn de eenige landen, die „sedert de dagen der Romeinen niet van naam zijn veranderd." 6 verkeerde. Daarbij verblindde Napoleon door den roem en luister, die zijn naam omstraalden, velen der op glorie zoo verzotte Franschen. De heerschappij, door Napoleon over vreemde volkeren uitgeoefend, streelde de nationale ijdelheid, bood gelegenheid tot het aanstel- BARON DE STASSART. len van duizenden ambtenaren en vergrootte de hoop, om fortuin te maken. Ontzaglijke winsten werden door 's Keizers willekeur verkregen, want Napoleon zorgde, dat zijne troepen, die de buitenlandsche Staten bezetten, door zijn 'vrijwillige of gedwongen bondgenooten werden 7 onderhouden en betaald. Ook eigende hij zich de helft, of ten minste een groot deel der domeinen van de wingewesten en vasal-staten toe. Alleen uit het Koninkrijk Westfalen trok hij op deze wijze jaarlijks 2lk millioen francs en uit het Groothertogdom Warschau meer dan het dubbele. De Parijzenaars zagen hunne stad versieren niet alleen met kéizerlijke instellingen, maar daarnevens met de bijeengebrachte kunstschatten en zeldzaamheden uit Brussel, Antwerpen, Luik, Gent, Amsterdam, den Haag, het Loo, Rome, Venetië, Berlijn, Keulen en tal van andere steden. Zij zagen, hoe de gekroonde Hoofden, niettegenstaande dien roof, hun Keizer als hun opperhoofd huldigden. Lebrun, prins van het Fransche rijk, hertog van Plaisance, werd door Napoleon tot Gouveneur-generaal over ons land aangesteld. In weerwil van zijn weidschen titel bezat hij toch slechts een schaduw van gezag. Hij was een grijsaard, die ons juk niet verzwaarde en hier gaarne veel goeds wilde verrichten. Over ieder Departement werd een prefect aangesteld ; deze prefecten bezaten in het land de eigenlijke macht. De Celles was prefect te Amsterdam. Hij handelde gestreng, zonder verschooning of verzachting, zonder sporen van menschelijkheid of zedelijkheid. De prefect in den Haag, De Stassart, was een bekwaam man, die echter een ijverig en trouw dienaar was van den ge¬ weldenaar, op harde wijze diens bevelen uitvoerde en j il_ * _ l i T-\_ /"> r~\_ Stassart waren beiden Belgen. HOOFDSTUK II. In diepten van ellende. — De terechtstelling van „Frans met de kruk". Bij Keizerlijk Besluit van 18 Oct. 1810 werd hier de Conscriptie, of gedwongen opschrijving voor den krijgsdienst (zoowel voor de zee- als voor de landmacht), ingevoerd. Dit Decreet was vooral zoo hatelijk in het oog van ons volk, dat steeds met minachting op den krijgsdienst had ter neder gezien en het krijgvoeren gaarne aan huurlegers overliet. En nu werden onze jongelingen verplicht, om de wapenen te hanteeren, niet in dienst van eigen land en volk, maar in dienst van een uitheemschen dwingeland, wiens heerschzucht jaarlijks duizenden slachtoffers vorderde. Bij hetzelfde Decreet van 1810 werd een „Ridderorde der Reünie" (of Vereeniging) ingesteld, ter vervanging van de Orde der Unie. Bovendien werden hier Fransche wetten en Decreten (700 a 800 in getal) ingevoerd, die waren afgeschaft of gewijzigd, terwijl ook het Fransche wetboek (Code Napoleon) en de Fransche wetpleging voor Nederland geldig werden verklaard. De lichtzijde hiervan was, dat hier een algemeene rechtsbedeeling gevestigd werd, doch voor die lichtzijde had men toen geen oog. Doordat wij onze meeste koloniën misten en geen handel met Engeland mochten drijven, waren de koloniale waren ontzettend duur, zoodat velen inplaats van koffie met suiker, cichorei met stroop dronken. Ook begon men in dezen tijd suiker uit beetwortels te vervaardigen. Particulieren mochten geen handel meer in tabak drijven. Detabakshandelwas een monopolie van den Staat geworden. De tabak, die men bij de zoogenaamde Regie verkreeg, was duur en slecht. Fransche Spionnen waarden in allerlei gedaante rond, teneinde gemeenzame gesprekken af te luisteren. Elk dubbelzinnig woord werd ten kwade uitgelegd, als bedoelde men het Fransche bestuur. Van Overheidswege werd hier een „Statistique personelle" op na gehouden, dat wil zeggen een opgave aangaande notabele personen in betrekking tot hun vermogen, denkwijze, relatie's enz. Geen boek of geschrift mocht hier worden uitgegeven, of het moest eerst naar Parijs worden gezonden, waar het door de Censuur moest worden onderzocht. Elk woord, elke uitdrukking, die den Franschen niet aangenaam was, werd steeds geschrapt. Boven elke Courant prijkte de Adelaar, het Keizerlijke wapen. Naast de Hollandsche tekst moest steeds een Fransche vertaling er van worden opgenomen. Ook de openbare acten en andere stukken werden niet uitgegeven, dan met Fansche vertaling. In alle scholen moest de Fransche taal onderwezen worden en de schoolboeken moesten tevens een Fransche vertaling der Hollandsche lesjes bevatten. De Hoogescholen te Harderwijk, Franeker en Utrecht werden opgeheven en de inkomsten der andere, alsmede die der Latijnsche scholen verminderd. Aan hef gunstig verslag, dat de Fransche geleerden Cuvier en Noël over het Lager Onderwijs in ons land uitbrachten, hadden wij het te danken, dat dat Onderwijs gehandhaafd bleef. Natuurlijk moest dit alles ontevredenheid en wrevel wekken. Reeds twee en een halve maand na de inlijving van Holland bij Frankrijk, den 20 Sept. 1810, openbaarde zich die geest in Amsterdam in een verzet bij het opsporen van geheime bewaarplaatsen van koloniale waren. 9 13 belang en voor wat hij zijn plicht jegens Frankrijk noemde — hij dreef de scheiding van Josephine in weerwil van alles door. Brittannië bleef den Corsicaan nog tarten. Het vernielde Napoleons scheepsmacht, ondersteunde de Portugeezen en Spanjaarden in hun strijd voor de onafhankelijkheid, vernielde de Fransche zeemacht en .maakte zich meester van alle Fransche en Hollandsche Koloniën in Oost en West. Ook Paus Pius VII nam een kloeke houding tegen den geweldenaar aan. Hij deed Napoleon in den ban op grond, dat deze tegen hem en de R. Kath. Kerk vele gewelddadigheden had gedaan. Napoleon dreef hier schijnbaar den spot mee, maar hij begreep toch, dat vele harten daardoor van hem vervreemd werden. Daarom meende hij, ter bevestiging zijner heerschappij, steeds oorlog noodig te hebben, om daardoor de onderworpen volkeren ontzag in te boezemen en om de Franschen door zijn roem te verblinden. En daaruit is ook het Decreet te verklaren, waarbij hij in Frankrijk bevoegd verklaard werd, verdachte personen, zonder vorm vaji proces, in de gevangenis te werpen; en vandaar ook in 1811 het Lijfstraffelijk Wetboek, waarvan bijna de helft betrekking had op misdrijven tegen den Staat en het openbaar gezag, Bij de vele rampen, die ons troffen, kwam nog, dat onze laatste volksplantingen verloren gingen. Nadat de Engelschen den 17 Febr. 1811 Amboina veroverd hadden, richtten zij zich tegen Java. Op Java was Daendels Gouverneur-generaal geweest en hij, de groote vrijheidskraaier, had er, als een Napoleon in miniatuur, met de grootste willekeur geheerscht. Zoo vernietigde hij op Java met één pennestreek alle bijzondere voorrechten. Hij Inzegening van het huwelijk van Napoleon met aartshertogin Maria Louise, 2 April 1810. 15 dwong de arme inboorlingen hem behulpzaam te zijn in het aanleggen van wegen, honderden uren lang, het stichten van forten midden in zee, het aanleggen van havens in de ongezondste streken. Hadden wij steeds de Inlandsche Vorsten, als leenmannen, met ontzag en eerbied behandeld, Daendels bejegende hen echter met willekeur. Zoo nam hij gewelddadig van Bantam bezit en liet hij den sultan van dat rijk verbannen. De Sultan van Djokjakarta zette hij onder gezochte voorwendsels af en plunderde hij uit. Zonder vorm van proces velde hij doodvonnissen : hij vernietigde de uitspraken van het Hof van Indië en toen de leden van dat Hof daartegen protesteerden, zette hij ze eenvoudig af en verving ze door anderen. Was de Ö.-Indische Compagnie steeds met inschikkelijkheid opgetreden, Daendels meende een hoogmoedige, oorlogszuchtige staatkunde te moeten voeren. Hij stoorde zich niet aan gesloten overeenkomsten; goede trouw was bij hem niet te vinden. Het politiewezen wilde hij in zijn persoon vertegenwoordigd hebben en onder een ophef van groote woorden voerde hij een waar schrikbewind, dat enkel ellende verspreidde en schatten verslond. Gelukkig werd Daendels in 1810 door Napoleon teruggeroepen en vervangen door Jansens, die de Kaapkolonie zoo dapper verdedigd had. In den korten tijd, dat hij Gouverneur-Generaal was, kon hij echter niet herstellen, wat zijn voorganger in de war had gestuurd. Toen Lord Minto, Gouverneur-Generaal van Engelsch Indië, vernomen had, dat de Franschen eenige schepen hadden uitgerust, om bezit van Java te nemen, zond ook hij, om dit te voorkomen, zijne zeemacht naar Batavia. Den 4 Aug. 1811 landden de Engelschen ten Westen van Batavia, veroverden die stad, alsmede onze 16 verschansingen te Weltevreden en onzen post te Meester Cornelis, in weerwil dat deze post door Daendels met groote kosten zeer versterkt was. Jansens moest nu naar Oost-Java zich terugtrekken, waar hij door de Engelschen bij Samarang verslagen werd. De Inlandsche vorsten, nog vertoornd over de wijze, waarop zij door Daendels behandeld waren geworden, kozen nu de zijde der Engelschen, zoodat Jansens genoodzaakt was, zich en zijn troepen bij verdrag aan de Engelschen over te geven. De Engelschen, in het bezit'van Java zijnde, eigenden zich nu ook de koloniale waren toe, die in de magazijnen opgestapeld lagen, waardoor zij aan vele Nederlanders groot verlies toebrachten en ook onzen Staat gevoelig troffen. Alleen Hendrik Doeff wist Decima voor ons te behouden. Dat kleine eiland was daardoor het eenige plekje op den aardbodem, waar in dien tijd de Nederlandsche vlag nog wapperde. Hoe dat toeging, zullen wij in een volgend Hoofdstuk zien. HOOFDSTUK IV. Hendrik Doeff op Decima. Hendrik Doeff was in 1799 naar Japan vertrokken, waar hij in 1803 door onze regeering als opvolger van Willem Wardenaar tot Gouverneur van het eiland Decima werd aangesteld, en wel, zooals gewoonlijk, voor den tijd van vijf jaren. In 1808, toen zijn tijd om was, verwachtte hij een Hollandsch schip uit Batavia, om hem af te lossen. Inplaats daarvan verscheen echter een Engelsch schip onder Hollandsche vlag. Doeff zond een paar zijner ambtenaren er heen om te informeeren, wat het zenden van dit schip beteekende, doch de bevelhebber liet de twee ambtenaren gevangen nemen. Door tusschenkomst van den gouverneur van Nangazaki werden deze ambtenaren later weer in vrijheid gesteld. In 1809 kreeg Doeff wel eenig bericht van Java, doch van zijn post werd hij niet afgelost. Het eiland Decima is 600 voet lang en 220 voet breed en Doeff had er slechts zes of zeven Hollanders bij zich, zoodat het leven voor hem er zeer eentonig was. In Aug. 1813 verschenen er weer twee schepen voor Decima. In zijn verwachting, dat het Hollandsche vaartuigen zouden zijn, werd Doeff echter wreed teleurgesteld. Het waren Engelsche vaartuigen, door Raffles afgezonden. Aan boord er van bevond zich de Oud-Gouverneur van Decima, Wardenaar, die aan Doeff liet weten, dat de Nederlanders 18 Decima aan Engeland hadden afgestaan, waarom hiji. Wardenaar, èischte, dat Doeff zich aan hem, als Commissaris der Engelsche regeering, zou onderwerpen. Doeff" liet zich echter niet met leugenachtige verhalen om den tuin leiden en weigerde de overgave van het eilandMen beloofde hem nu belooning en bevordering, doch hij wilde van geen onderwerping aan Engeland weten.. Deze standvastigheid en trouw moet vooral hierom in Doeff gewaardeerd worden, omdat hij; op Decima als in ballingschap leefde,, en er van alle geriefelijkheden en gezelligheid der maatschappij was. verstoken, terwijl,. hendrik doeff. als hij op de aanbie- dingen der Engelschen ingegaan was, hij een leven van weelde en gemakhad kunnen krijgen. Het onderhandelen eindelijk moede, dreigde Doeff,. het Japansche Bestuur in de zaak te mengen, als Wardenaar niet spoedig aftrok. Zelfs wist hij dezen en den. met hem gekomen Engelschen Commissaris zóó beangstt HOOFDSTUK VI. Napoleons bezoek aan Amsterdam. — Hg moet wachten op een vuilnisman. — Generaal Krayenhof bij hem op audiëntie. — Hoe Napoleon reisde. In het jaar 1811 bracht Napoleon een bezoek aan Arasterdam. De Keizer kwam den 29 Sept. 1811 te Antwerpen aan, reisde over Breda, Hellevoetsluis, Gorinchetrr REISKOETS VAN NAPOLEON. en Utrecht. Den 9 October 's middags half drie deden de Keizer en de Keizerin hunne plechtige intrede in Amsterdam. In het voorste gedeelte der stoet reedMe Keizerin in een rijtuig, van 8 pages vergezeld; in^het 31 laatste gedeelte de Keizer te paard, gevolgd van de „officieren van hoogstdeszelfs huis, van de maarschalken, generaals, stafofficieren, rijdende vier aan vier." Toen de stoet de stadspoorten was genaderd, werden Keizer en Keizerin onder het gebulder van het geschut en het luiden der klokken in de hoofdstad ontvangen. Een dubbele rij Nationale gardes bezette de straten, alwaar H. H. M. M. moesten doorgaan ; alle huizen waren met bloem-festoenen en vaandels versierd, wat een prachtig gezicht opleverde. De geestelijken, wier kerken Z. M. voorbij ging, bevonden zich in hun ambtsgewaad voor hunne bedehuizen geschaard. Orkesten, die van afstand tot afstand geplaatst waren, verlevendigden het belangrijkste tooneel, waarvan Amsterdam ooit getuige was. Een ontzaglijke menigte vulde de straten ; alle vensters waren bezet. Het geroep van „Leve de Keizer! Leve de Keizerin !" hield haast niet op en H. H. M. M. toonden hunne gevoeligheid voor de talrijke huldebetuigingen door met vriendelijkheid te groeten. Nauwelijks aan het paleis aangekomen, ontving H. M. de ministers en de Staatslieden, waarna de prins-gouverneur de eer had, Z. M. de hooge beambten, de officieren der land- en zeemacht, de algemeene regeering, den algemeenen raad, de rechtbank der eerste instantie, de kamer van koophandel, de maire met diens adjuncten en den municipalen raad, den chef van de garde d'honneur, alsmede die der nationale garde en de dienaren der onderscheidene godsdiensten voor te stellen. Het weder, dat den geheelen voormiddag betrokken geweest was, bleef des middags goed en niet dan nadat H. H. M. M. aan het paleis waren aangekomen begon het te regenen. Des avonds was de geheele stad geïllumineerd. Den 47 de brug vertoonde en uit Zwitsers bestond, de Russische voorhoede onmiddellijk op de hielen zat. Benthien had echter de brug zoo gemaakt, dat de deelen los aan elkander zaten en telkens uit elkander konden genomen worden. Toen dan ook de Zwitsers de sterk golvende en slingerende brug over gestormd waren, rukte Benthein de brug los en een oogenblik later voerden de snelvlietende wateren van de Duna de planken en ribben der brug met zich mee, terwijl de Franschen zich veilig aan den linkeroever der rivier konden verschansen. Nog verdienstelijker maakte Benthien zich bij den overtocht over de Berezina. Daar de oevers dezer rivier zeer moerassig zijn, was het moeilijk, een geschikte plaats voor den overtocht te vinden. Bij het dorp Studianka meenden de Franschen den overtocht te moeten wagen. Ze telden 30.000 strijdbare mannen en bovendien nog 60.000 ongewapenden, terwijl ze voorzien waren van een groot aantal vaartuigen. Ongelukkig hadden ze tegen den raad van Benthien in, de laatste pontons verbrand, wijl ze de daarvoor gespannen paarden noodig hadden, om de kanonnen te trekken. Benthien liet daarom de houten huizen van Studianka afbreken, waarvan hij schragen en twee houten bruggen maakte. Twee dagen van ongeloofelijke inspanning gingen daarmee heen. Om de schragen in de rivier te bevestigen moesten de pontonniers in het water en daarbij zakten zij soms tot den hals toe in den modder, terwijl de scherpe ijsschotsen, die de rivier afdreven, den arbeid zeer belemmerden. Tot overmaat van ramp kon men geen balken en planken krijgen, die de vereischte lengte hadden, om voor het bouwen der brug te dienen, terwijl men de deelen met hennep, hooi en boomschors aan elkander moest hechten. Toch waren de twee bruggen in twee uren tijds voltooid. DE OVERTOCHT OVER DE BEREZINA. 49 Terstond liet Napoleon er 7000 man overtrekken, teneinde de Russen onder Tschitschakou, die hem van de overzijde bestookten, terug te drijven. De Franschen behaalden de overwinning, hoofdzakelijk tengevolge der heftige wijze, waarop de Hollandsche kurassiers onder kolonel A. D. Trip den vijand aanvielen. Nu de weg hierdoor vrij geworden was, trokken de overige Franschen ook over de bruggen. Alleen bleef Maarschalk Victor met 4300 weerbare strijders aan den linkeroever, teneinde een talrijke menigte van ongewapenden, zieken, gewonden, paarden, kanonnen en voertuigen te beschermen en den overtocht over de Berezina mogelijk te maken. Daar Wittgenstein met driedubbele overmacht Maarschalk Victor bestookte, beval Napoleon aan Daendels, naar den linkeroever terug te keeren, teneinde den overtocht te dekken. Victor, nu door Daendels ondersteund, wist den geheelen dag den vijand tegen te houden, terwijl intusschen de weerlooze hoop de bruggen overtrok. Het was een"schrikkelijk schouwspel, die ordelooze en onafzienbare menigte vluchtelingen, zieken, gewonden, vrouwen, kinderen, gedrongen tusschen paarden, wagens en kanonnen, elkander verdringend, terugstootend, vertrappend, om maar het eerst buiten het bereik van den vijand të zijn, terwijl de Russen niet ophielden kogels en granaten in die vluchtende menigte te schieten. Tegen den avond eindigde van beide zijden het schieten. Opdat nu ook Victor en zijne manschappen de brug bereiken konden, legden 160 pontonniers en sapeurs een loopgraaf van opgestapelde lijken aan, waartusschen de soldaten voor de aanvallen van den vijand beveiligd waren. Toen zij den overkant bereikt hadden, werd de brug in brand gestoken. Toch bleven er nog 5000 man aan den linkeroever, die niet in staat waren te vluchten of niet 50 de wagens met levensmiddelen wildem verlaten;. Voor zoover zij niet door de speren der Kozakken van helleven werden beroofd, werden ze door de Russen in harde krijgsgevangenschap gevoerd. Van de 160 pontonniers waren ten, laatste slechts 40> overgebleven en van dezen hebben niet meer dan 7 het vaderland terug gezien. Bij het overtrekken van één der bruggen, door de genieover de Berezina geslagen, bezweek de brug. Vruchteloos schreeuwden de voorsten aan hunne achter hen opdringende makkers toe, om terug te keeren. Niemand luisterde naar die stemmen. Men drong vooruit en stortte zijne voorgangers in de diepte, tusschen de bulderende ijsschotsen, om een oogenblik later in denzelfden afgrond' gedrongen te worden. itóèè Van de 15000 man, waarmee Napoleon Wilna binnentrok, droegen nog slechts 600 de wapens.. HOOFDSTUK IX Krijgsbedrijven der Hollanders in Spanje. (De Kapiteins lïverts en Schindler. — Generaal Chassé en Prins Willem van Oranje.) — De zoon van Willem V bij Lützen. — Napoleons veldtocht in Duitschland en zijn nederlaag bij Leipzig, Van de 15000 Hollanders, die met Napoleon naar Rusland waren getrokken, kwamen slechts 600 in het vaderland terug. Was daarom de droefheid in ons land groot bij de gedachte aan zoovele landgenooten, die zulk en een grenadiersmuts op het hoofd ; sommigen waren «net sabels, anderen met degens of dolken 85 de Hollandsche vlag van de torens liet wapperen. Krayenhof, die voor 19 jaar door de Patriotten te Amsterdam aan het hoofd van het Bestuur werd geplaatst, teneinde het gezag der Franschen er te vestigen, werd nu tot Gouverneur van Amsterdam aangesteld, teneinde het gezag van den Prins er te vestigen, terwijl aan Verdooren de regeling der zeezaken werd opgedragen. De Franschen te Gorinchem hadden 1500 man versterking uit Antwerpen ontvangen en dit gaf De Stassart den moed, een brief naar Den Haag te zenden, waarin hij de „rebellen" in die stad baron krayenhoff. en te Rotterdam aanried, een deputatie naar hem te sturen, teneinde Napoleons wraak af te wenden. Natuurlijk werd het schrijven van den prefect in Den Haag met verachting ontvangen en hooghartig beantwoord, zoodat De Stassart de gedachte moest krijgen, dat men in Den Haag over een grootere macht beschikte, dan werkelijk het geval was. De Fransche bezetting van Woerden bestond uit slechts 64 Een negental schippersgasten wisten echter in een sloep nabij den „Rooden Haan" (drie uren van Groningen) het Fransche schip te achterhalen, dat bemand was met 32 gewapende douanen, die 28 vrouwen en kinderen bij zich hadden. Ze hadden 80.000. gld. bij zich. De schippers zetten de Franschen tot bij Zoutkamp achterna, doch waagden niet zulk een overmacht aan te vallen. Zij hoopten echter bij Zoutkamp hulp van Kozakken te vinden. Toen ze hierin teleurgesteld werden, besloten ze toch tot den aanval over te gaan. Terwijl de douanen in het ruim van het schip waren, sprong Roelof Schenkel ophun schip over. Met het pistool in de eene en een zwaard in de andere hand, opende hij het luik en eischte de overgave der douanen. Dezen, door schrik overmand en niet wetende, hoe talrijk de aanvallers waren, voldeden aan dezen eisch, gaven hunne wapenen en geld over en lieten zich als weerlooze lammeren naar Groningen brengen. Schenkel en zijn gezellen, inplaats, dat zij met geld en schip er vandoor gingen, gaven echter alles belangeloos aan Rosin, den aanvoerder der Kozakken te Groningen, over. Den 18 Nov. verlieten de Franschen Appingedam. Zij namen er een grooten voorraad uit mee en vestigden! zich te Delfzijl. Bij de nadering der Kozakken trokkende Franschen zich onverwijld uit Friesland terug. Toen de Prefect der Monden van den IJsel de nadering der Bondgenooten vernam, stuurde hij de in de kassen aanwezige gelden naar Amsterdam, doch zelf bleef hij op zijn post. Den 12 Nov. 1813 namen de Kozakken te Zwolle twee poorten, terwijl zij Kampen,, dat verdedigd werd door een honderdtal Franschen, beschoten. De burgerij van Kampen koos de zijde der Russen, maakte zich meester van den Franschen Com- 65 mandant, nam de wacht aan de Vischpoort gevangen en liet de Kozakken binnen, door de brug over den IJsel neder te laten. De Fransche bezetting werd nu gevangen genomen. Midden December hadden de Franschen in de vier provinciën Groningen, ^Friesland, Overijsel en Drente nog slechts drie vestingen bezet, nJ. Delfzijl, Koevorden en Deventer. Het Noorden verwachtte echter uit Holland waarborgen der pas herkregen vrijheid. In Den Haag werd het gerucht verspreid, dat Napoleon was gevangen genomen. De leiders van het verbond vertrouwden echter het gerucht niet, en dit was ook maar goed, want het bleek weldra, dat het valsch was. Later begeerde het volk in Den Haag, dat de bekende vroegere Burgemeester *Slichter, een vurig Oranjegezinde, weer aan het hoofd der Gemeente zou worden geplaatst, doch daar de leiders der samenverbondenen het oogenblik nog niet rijp achtten, werd aan de begeerte van het volk niet voldaan. De Stassart, de gisting onder het volk bespeurende en wel inziende, dat hij een opstand niet kon bedwingen, verzocht zelf eenige Haagsche ingezetenen, een Provisioneel Bestuur te vormen, dat de gemeenschap met het Fransche bewind moest onderhouden. In zoover hij bij de verbondenen aanklopte, ontving hij overal een weigerend antwoord. Hij begon nu te vermoeden, wat men van plan was en hij was van zin, hen gevangen te nemen, doch hij liet dit voornemen varen, uit vrees, dat hij daardoor den opstand zou verhaasten. Den 13 Nov. werden in verschillende winkels te Rotterdam reeds Oranjestrikken te koop aangeboden, die echter door de politie werden in beslag genomen. De tooneelspeler Rozenveld waagde het zelfs met een rood 66 lint om den hoed op het tooneel te verschijnen. Het volk juichte hem toe, doch des nachts werd hij door de politie opgelicht en naar Breda gevoerd, hoewel hij bewees, datzelfde roode lint steeds in de toen door hem vervulde rol gedragen te hebben. Ook vond men te Rotterdam op zekeren morgen het Erasmusbeeld versierd met een Oranjestrik en het navolgende tweeregelig versje: Durft niemand nog Oranje dragen. Ik durf mijn grijzen kop wel wagen. HOOFDSTUK XI. Barend Ponstijn en Anton Reinhard Falck te Amsterdam. — Omwenteling aldaar. — Omwenteling in Den Haag. De bezetting te Amsterdam bestond uit een strafbataillon van 800 man, eenige veteranen, benevens de gewapende douanen. Den 15 Nov. trok Generaal Molitor met zijn troepen uit Amsterdam naar Utrecht, om zich bij het hoofdleger in Gelderland te voegen. Pas waren de Franschen Amsterdam uit of Barend Ponstijn ontplooide op de Nieuwe Brug te Amsterdam de Oranjevlag, vroolijk omstuwd door honderden burgers, die'zich allen in een oogwenk met de geliefde Oranjekleur tooiden. Het volk liep te hoop en plunderde, onder het geroep van : „Oranje Boven !" de wachthuizen der gehate Douanen, terwijl men spotprenten op de Douanen uitgaf. Vervolgens rukte men de uithangborden, die met den Keizerlijken adelaar voorzien waren, naar beneden en wilde men de pakhuizen der Douanen en de rijkstabakfabriek plunderen en vernielen. De Nationale Garde, in allerijl onder de wapenen gekomen, wist echter door het beleid van Anton Reinhard Falck, één harer kapiteins, dit laatste te verhinderen. Deze Anton Reinhard Falck was onder het Staatsbewind Gezantschaps-Secretaris te Madrid geweest, terwijl hij onder Koning Lodewijk de betrekking bekleed 68 had van Secretaris-Generaal bij het Departement van Marine. Toen Holland bij Frankrijk werd ingelijfd, weigerde hij eenig ambt te bekleeden, ja wilde hij de ridderorde der Reünie niet aannemen. Nadat hij zich bij de verbondenen had aangesloten, begreep hij, dat hij het vaderland nog van dienst kon zijn, en liet hij zich in den zomer van 1813 eene benoeming tot Kapitein der ANONIEME SPOTPRENT OP DE DOUANEN. Nationale Garde welgevallen. Nog voor Molitor vertrokken was, wist hij zijn mede-officieren en zelfs Kolonel van Brienen voor de zaak der verbondenen te winnen. Doch vooral op den genoemden 15 November maakte hij zich verdienstelijk. Hij ried den Prins van Plaisance, den prefect en velen der overige achtergebleven Fransche ambtenarenaan, de stad te verlaten, daar hij voor de veiligheid van hun persoon en goederen niet kon instaan. Men volgde zijn raad op en toen ook zij Amsterdam ontvlucht 69 -varen, kreeg de volksbeweging nieuwe kracht. Den 16 Nov. rjegon het volk de wachthuizen, o.a. dat op de Nieuwe Brug te Amsterdam, te verbranden en plunderde het 't huis van den Ontvanger der personeele belasting op de Prinsengracht, en de huizen van den Wapencommandant HET VERBRANDEN DER DOUANENHUISJES BIJ DE NIEUWE BRUG TE AMSTERDAM. en der Politie op de oude Turfmarkt. De Nationale Garde kon verdere baldadigheden slechts voorkomen, door krachtig op te treden, zoodat ze zelfs ten laatste op de menigte moest schieten. Het was een toestand van verwarring en regeeringloosheid, die in Amsterdam heerschte. De Maire was te Parijs, om daar opnieuw in naam der derde hoofdstad van het rijk, trouw aan Napoleon te 70 zweren ; de politie had weinig gezag en om dat weinige gezag te handhaven, beschikte zij over te weinig hulpmiddelen, vooral doordat het Hoofdbestuur de stad verlaten had. Falck begreep, zou er een eind aan de verwarring komen, dat er een voorloopig bewind moest zijn. Hij trachtte de leden der Municipaliteit te bewegen met nog eenige andere aanzienlijken zich voor Oranje te verklaren, doch dezen durfden dat nog niet aan uit vrees voor een mogelijken terugkeer der Franschen. Eindelijk wist hij van kolonel Van Brienen gedaan te krijgen, dat deze 24 der aanzienlijkste burgers opriep, om een voorloopig Bestuur te vormen. Van deze 24 gaven 20 aan de oproeping gehoor. In de Vroedschapskamer wees Falck de opgekomenen op een verzoek, door den prins van Plaisance aan den gewezen Hoofdofficier David Willem Elias en door den prefect aan Van Brienen gedaan, om te zorgen voor de handhaving der orde in Amsterdam. 17 personen verklaarden zich nu bereid, in het Bestuur zitting te nemen, dat ten slotte aldus was samengesteld : Mr. J. C. v. der Hoop, Voorzitter, Mr. P. A. van Boetzelaer, Mr. D. W. Elias, P. P. Charle, W. BoreeL Mr. C. van der Oudermeulen, Mr. J. van Loon Jansz., Mr. D. J. van Lennep, H. van Slingelandt, G. ten Sande, A. Mendes de Leon, J. A. Willink, J. J. Moy, Mr. P. A. Brugmans, Mr. J. D. Meyer, Mr. J. S. van de Poll en Mr. A. A. Deutz van Assendelft, allen vurige Oranjegezinden, die ook vroeger deel van het Stads-of Staatsbestuur hadden uitgemaakt. Op verzoek van Falck had de Adjunct-Maire Charlé, die zich met het eigenlijk bestuur der stad had belast, afstand van dit bestuur gedaan. Hij begeerde echter en verkreeg dan ook een schriftelijk bewijs, door Van Brienen en eenige andere Officieren geteekend, dat HOOFDSTUK XII. Een voorloopig Bestuur over óns land. — De strijd om Papendrecht en Dordrecht. Den 18 Nov. 1813 werden zij, die vóór 1793 Lid der Staten geweest waren, uitgenoodigd, ten huize van Van Hogendorp in Den Haag te komen. Daar vergaderd zijnde, werd hun verzocht, het Bestuur van het land op zich te nemen. Zij durfden aan dit verzoek niet voldoen, daar zij óf bevreesd waren voor een mogelijken terugkeer der Franschen, óf omdat zij niet in het Bestuur wilden zitten, zonder daartoe door den Prins uitdrukkelijk te zijn gemachtigd, óf omdat zij meenden, dat het Bestuur niet eenzijdig uit Prinsgezinden moest zijn samengesteld, maar ook enkele der vroegere Patriotten onder zijn leden moest tellen. Dat de oude Statenleden weigerden, in het Bestuur van het land zitting te nemen, werkte op het volk ontmoedigend, wijl dat er uit opmaakte, dat de oude Regenten zelf weinig hoop koesterden op een volledig herstel van onze onafhankelijkheid. Ook gingen door deze weigering twee dagen verloren, die men zoo nuttig had kunnen gebruiken. Toch gaven de gebeurtenissen aan de verbondenen weldra nieuwen moed. Het werd toch in den Haag bekend, dat Luitenant Ampt, die met zijn kanonneerboot te Rotterdam lag, de zaak van Oranje had omhelsd. Hij wilde zelfs met behulp der matrozen SAMENKOMST VAN VAN HOGENDORP, VAN DER DUIN VAN MAASDAM, J. M. KEMPER, J. A CHANQUION, DE GRAAF VAN LIMBURG STIRUM EN FANNIUS SCHOLTEN OP 20 NOV. 1813 76 en van het werkvolk, de werf te Rotterdam in het bezit nemen. En den 19 Nov. waren de Pruisische jagers, onder bevel van Bouvier in Den Haag teruggekeerd, om de zaak der verbondenen te steunen. Met de Franschen uit Den Haag vertrokken, waren ze tegen dezen in verzet gekomen, hadden kanonnen vernageld en vele douanen gewond en waren thans in Den Haag een onwaardeerbare steun voor de verbondenen. Ook wekte het in Den Haag zeer den moed op, dat in Rotterdam een voorloopig Bestuur gevormd was met J. F. Hogendorp aan het hoofd, dat dit te Leiden was gebeurd onder den Maire Heldewier, terwijl ook Haarlem en Edam het Fransche juk hadden afgeschud5 Zou echter de onafhankelijkheid van ons land verzekerd worden, dan was het noodzakelijk, dat een Prins uit het Stamhuis van Oranje zich aan het hoofd der beweging zette. Daar men niet wist, waar de Prins zich bevond, reisden Jacob Fagel (broeder van den vroegeren Griffier) en de Perponcher (vroeger de trouwe strijdmakker van wijlen Prins Frederik) naar Engeland en Kapitein Wauthier naar Duitschland, teneinde den Prins te zoeken. Teneinde tot een voorloopig Bestuur van het land te komen, werd er den 20 Nov. 1813 bij Van Hogendorp wederom een vergadering gehouden. Er werd een brief voorgelezen van De Stassart, door dezen uit Gorinchem geschreven, waarin hij meldde, dat hij met een sterke strijdmacht in Den Haag terug zou komen, en dan straffen zou, die zich bleef verzetten, doch vergiffenis beloofde aan wie zich nu nog onderwierp. In plaats, dat dit schrijven ontmoedigend werkte, zag men er een bewijs van zwakheid in van De Stassart en werd er de moed door verlevendigd. Dit was evenzoo het geval 81 met haar geschut Dordrecht te beschieten. Eén der kanonneerbooten zocht weldra haar heil in de vlucht, doch •de andere hield twee uren lang den strijd vol, tot eindelijk al het kruit en de kogels op waren. Toen men het laatste •schot zou doen, vroeg iemand, in het bedienen van het geschut zeer bekwaam, om dit laatste schot te mogen richten. Na bekomen verlof deed hij met de laatste kardoes een koevoet in het kanon en richtte toen het schot zoo juist, dat hij zeven Franschen deed sneuvelen. De vijand, door schrik overmand, sloeg op de vlucht -en — Dordrecht bleef voor ons behouden. De Dordrechtenaars, in vereeniging met de Rotterdammers, zetten nu gewapend de Franschen na en namen eenigen dezer gevangen. Toen de gemeenschap tusschen Rotterdam en Dordrecht was .hersteld, kwamen er van alle zijden zooveel vrijwilligers of A*-;n ™„1„„ 1 i • «~ " »-y ui ic mdicu luiiu, li wam warm weer thuis en ging mijn college's weer opstellen." Bilderdijk verloor te Brunswijk drie kinderen. Zijne vrouw en hij -waren vaak ziek. Hij moest vaak opium georuiKen en liet soms in drie weken tijds zich zeven aderlatingen doen. Alles bezag de dichter van den sombersten kant en het aanzienlijke jaargeld, dat hij in Brunswijk genoot, evenmin als de vele vrienden, die hij er vond, 'waardeerde hij er naar behooren. In 1806 naar 't Vaderland teruggekeerd, werd hij door zijne vrienden, waartoe ook de raadpensionaris R. J. Schimmelpenninck behoorde, met open armen ontvangen. Later zorgde de kunstlievende Koning Lodewijk, die 23 van hem het Nederlandsch leerde, mildelijk voor zijn: onderhoud. Hij vestigde zijn verblijf te Leiden, doch de ramp, welke de stad in 1807 trof, deed hem eerst naar 's Hage, toen naar Katwijk en eindelijk naar Amsterdam verhuizen, waar hij lid werd van 't Kon. Nederl. Instituut. Ten voordeele van de slachtoffers van de ramp te Leiden gaf hij zijn „Ziekte der geleerden" uit. De zuivere winst bedroeg 1400 gld. In den Haag onderwees hij Koning Lodewijk in de Hollandsche taal. In weerwil van het aanzienlijke jaargeld, dat Koning Lodewijk hem toekende, werd te Amsterdam door de schuldeischers op zijn boedel beslag gelegd en deze ten verkoop opgèschreven. Van de inlijving van ons Vaderland in het Fransche rijk moest vooral Bilderdijk het noodlottige gevoelen. Zijn pensioen werd ingetrokken en al- jan frederik helmers. leen de edelmoedi¬ ge en kiesche bijstand van trouwe vrienden lenigde zijn moeilijke omstandigheden. Onze verlossing van het Fransche juk schonk hem in 1813 ook verademing. Hij werd benoemd tot auditeur-militair te Amsterdam, doch werd weldra door den Koning eervol ontslagen en met een jaarwedde begiftigd. Voor de derde maal verkoos hij Leiden tot zijne woonplaats, waar hij aan eenige jongelieden zijne uitvoerige 24 aanteekingen op de Vaderlandsche geschiedenis meedeelde. Onaangename omstandigheden drongen hem in 1827 zijn geliefd Leiden te verlaten en Haarlem tot zijne woonplaats te kiezen, waar hij in 1831 overleed. Toen Nederland bij Frankrijk ingelijfd was, zong Bilderdijk in profetische verrukking: Ach de dagen Onzer plagen, Lieve broeders, gaan voorbij. Uit dit duister Rijst de luister Van een nieuwe heerschappij. 'k Zie de kimmen Reeds ontglimmen Van een nieuw, een Godlijk licht! Op de randen Dezer stranden Straalt zijn glans mij in 't gezicht. 'k Heb het vallen Van Uw wallen, één derde versmolten en had dus al tweederde deel der krijgers verloren. Het was nu zwakker dan het Russische leger, waartegen het optrok. Aanvankelijk wilde de Czaar reeds bij de Duna aan de Franschen slag leveren, doch hij besloot later, dit niet te doen. Het Russische leger trok daarom dieper het binnenland in, alles achter zich verwoestende, zoodat de Franschen, waar zij ook kwamen overal allen voorraad uitgeput vonden. Van honger en gebrek kwamen hierdoor tal van Franschen om en terwijl Napoleons leger van dag tot dag verminderde, groeide dat der Russen voortdurend aan. Eindelijk, den 7 Sept. 1812, kwam het bij Borodino (aan de Moskwa) tot een treffen. De Russen werden verslagen en Napoleon won, doch zijn zegepraal was een Pyrrhusover- SLAG BIJ BORODINO OF MOSKWA, 7 SEPT. 1812. 42 winning. Indien hij nog zoon slag won, dan was hif verloren, want zijn gelederen waren door dezen slag. zeer gedund. Van het Regiment Hollandsche huzaren, dat tegen de batterijen der Russische achterhoede moest inrijden, bleven slechts 46 man gespaard. Door de overwinning aan de Moskwa lag de weg voor Napoleon naar Moskou open. Toen hij eindelijk in Ruslands hoofdstad aankwam, verscheen er geen Magistraat, om hem te verwelkomen en om hem de sleutels der oude Czarenstad aan te bieden. Niemand had zich bij zijn intocht in Moskou vertoond dan eenige burgers, vreemdelingen van afkomst, die hem aankondigden, dat Moskou door de Russen bestemd was, om voor de zaak des vaderlands opgeofferd te worden, om in de vlammen op te gaan. Napoleon wilde dit niet gelooven. En toch, hij had een zelfde schouwspel reeds gezien te Smolensko/ te Moshaisk, op bijna iedere plaats, die zijn leger in Groot Rusland was doorgetrokken. Spoedig ontdekte hij, dat het bericht van Moskou's aanstaande vernieling, waarheid behelsde. Reeds dienzelfden 15 September stegen vlammen in verschillende wijken ten hemel op en, ofschoon telkens gebluscht, braken elk oogenblik nieuwe branden uit, tot den zesden dag het werk der vernieling was volbracht. Negen tiende van Moskou lag in puin. In onbegrijpelijke verblinding weigerde Napoleon de stad te verlaten: hij verwachtte dwaselijk, voorstellen van Keizer Alexander te zullen ontvangen. Dag op dag verliep, maar de Russische Keizer bewaarde het stilzwijgen. Een groote buit was door de Fransche soldaten in •Moskou vergaderd, doch aan deksel, schoeisel en aan voedsel leden allen gebrek. Orde en tucht gingen verloren. Eindelijk, den 19 Oct. 1812, gaf Napol eon bevel tot 43 den terugtocht. Doch na 18 dagen marsch vertoonde de Russische winter zich in al zijn verschrikkingen. Men had slechts weinig levensmiddelen kunnen medenemen: allen voorraad had de vijand zorgvuldig vernield. En nu maakten sneeuw en ijs alles verward en onkenbaar. <3eheele compagnieën stortten in ondiepten, die zich tusschen de sneeuw onverwacht onder den voet openden. Verbijsterd door den storm, die hun het ijs in het aangezicht joeg, en de koude, die door gewaad en schoeisel drong, trokken de krijgers voort, zonder te weten waar zij waren: vlakte en heuvels, bosch en stroom, alles was in één witte lijkwade getooid. Het was een onmetelijk lijkkleed, waarin de natuur het wegsmeltende leger en de gevallenen hulde. Van honderden bevroren de vingers aan geweer of sabelgreep. Man en wapen verstijfden tot een onbewegelijken klomp. Nog 1500 mijlen (bijna 300 uur) moest Napoleon afleggen, eer hij in Frankrijk terug was. Op zijn heenreis was Napoleon met 150.000 man Smolensko door getrokken en nu hij op zijn teruggtocht er wederkwam, beschikte hij nog over 25.000 weerbare mannen. HOOFDSTUK VIII. De krijgsbedrijven der Hollanders in Rusland. — Hollandsche pontonniers met hun bevelhebber Kapitein Benthien. Napoleon trok van Smolensko terug naar Krasnoi, steeds: vervolgd door de hoofdmacht der Russen onder Kutusow. Hij verwachtte nog drie legercorpsen en daar hij vreesde,, dat die door den vijand zouden worden afgesneden, trachtte hij eene door hem genomen stelling te behouden. Eén dier afdeelingen wist zich door den vijand heen te slaan, doch de tweede, die onder bevel van Davoust stond, werd door de Russen zoodanig bestookt, dat Lefèbre aan het Hollandsche regiment, hoewel dat reeds tot op 500 man verminderd was, bevel gaf, de benarde afdeeling te hulp te komen. Het Hollandsche regiment, aangevoerd door den overste George, tastte nu de Russen moedig aan en wist ze zoolang bezig te houden, dat Davoust zich bij de hoofdarmee kon aansluiten. George keerde nu terug, doch van de 500 Hollanders waren er slechts 40 overgebleven. Het Hollandsche regiment, vroeger door Napoleon „Hollands roem" genoemd, had opgehouden te bestaan. Evenals dat bij den slag bij Borodino met het Regiment Hollandsche Huzaren was geschied, werden de overgebleven soldaten bij de andere regimenten ingedeeld. Eenigen tijd later werd het 33e regiment Lichte Infan- 1RUGTOCHT DER; „GROOTE~ARMEE" UIT RUSLAND. 46 terie (vroeger het derde Regiment Hollandsche jagers) onophoudelijk door de Russische ruiters aangevallen Door zich telkens in quarré te vormen, wisten de Hollanders steeds de aanvallen der Russen af te slaan. Ten laatste werden ze ook door het vijandelijke voetvolk met geschut bestookt, zoodat eindelijk slechts 78 van de onzen overbleven, waarvan 53 nog gewond waren. Het Hollandsche regiment „Garde te paard" van Koning Lodewijk (bij het „Groote Leger" als Regiment „Lanciers van de Garde" ingedeeld) werd versterkt door 200 geharde strijders, die reeds in Spanje met roem gestreden hadden. Telkens door de Russen bestookt, was te Wilna van dit Regiment Lanciers nog een enkel peleton over onder bevel van een luitenant. Van de vier Hollandsche Corpsen, bij het „Groote Leger" ingedeeld, heeft slechts één, tenminste in naam, den veldtocht doorstaan. Van het Hollandsche voetvolk waren de meeste officieren en manschappen reeds omgekomen, vóór Moskou bereikt was. Dat er nog iets van het „Groote Leger" gered is, is hoofdzakelijk te danken aan de Hollandsche pontonniers, inzonderheid aan hun aanvoerder Kapitein George Diederik Benthien. Te Moskou reeds werd deze Kapitein wegens de belangrijke diensten, aan het leger bewezen, door Napoleon vereerd met de Ridderorde van het Legioen van eer. Den 19 Oct. 1812 werd in de straten van Polotzk het legercorps van Oudinot door de Russen onder Wittgénstein aangevallen. Aan Benthien werd opgedragen, de brug over de Duna, waarover de Franschen zich terug moesten trekken, niet slechts te verdedigen, maar ook af te breken, zoo spoedig de Franschen er over waren, opdat de Russen hen niet konden volgen. Dit laatste was niet best te volvoeren, daar het laatste regiment dat zich aan 56 kolonel Trip zich bijzonder verdienstelijk. Kolonel Trip, die reeds in Spanje beroemd was geworden door de wijze, waarop hij er de artillerie bestuurde, voerde te Lützen bevel over twee batterijen, die hij ten westen van het dorp Kaja in een goed gekozen stelling had gebracht. Een stafofficier beval hem echter, een andere stelling te kiezen. „Goed," antwoordde Trip, „maar vertel dan eerst, dat het mijn geschut is, die aan de vijandelijke ruiterij het oprukken belet." — Trip bleef zijne stelling behouden en toen weldra de artillerie der Garde zich bij hem aansloot, vernielde hij de vijandelijke gelederen. De „Jonge Garde" (de nieuwe keurbende van Napoleon) rukte voort en de zegepraal werd bevochten door de ontzaglijke vuurlijn, waaraan de batterijen van Trip ten grondslag- hadden gestrekt. In dezen slag bij Lützen streed ook aan de zijde van Blücher de 16-jarige Willem Frederik Karei mede, de zoon van onzen vroegeren stadhouder Willem V. Voor het eerst nam hij hier aan het krijgsgewoel deel. Weinig kon hij bij Lützen vermoeden, dat hij bij Waterloo nog eens, en wel als hoofd der Nederlandsche Artillerie, onder Blücher zou strijden. Den 21 Mei 1813 behaalde Napoleon ook de zege bij Bautzen. Den 1 Juni stelde nu de Keizer van Oostenrijk aan beide partijen een wapenstilstand van twee maanden voor, ten einde tot een vergelijk tusschen de partijen te komen. Den 11 Juli bood de Oostenrijksche vorst te Praag nogmaals zijn gewapende bemiddeling aan ; toen hij zag, dat zijne pogingen op den onwil van Napoleon afstuitten, verbond zich Oostenrijk met Rusland, Engeland en Pruisen en verklaarde aan Napoleon den oorlog. In Spanje ging het den Franschen niet voorspoedig. 57 Den 21 Juni werden zij door de Engelschen onder Wellington bij Vittoria verslagen. Aan de zijde van Wellington streed daar mede de Erfprins van Oranje met moed en doorzicht. INTOCHT DER GEALLIEERDEN IN LEIPZIG, 15 OCT. 1813. Nu Napoleon ook OosteTrriiIr tegen zich had, leed hij de eene nederlaag na de andere. Zijne legers werden den 23 Aug. bij Grootbeeren, den 30 Aug. bij Culm en den 6 Sept. hij Dennewitz verslagen. Het hoofdtreffen had echter bij Leipzig plaats, waar van 15 tot 19 Oct. „de Drie-Keizersslag" geleverd werd. Napoleon deed hier met 170.000 man tegenover een 300.000 man sterken vijand wonderen van dapperheid en overdekte zich met 71 de Officieren der Nationale Garde hem voor ontslagen hielden. Het nieuwe Bestuur werd te Amsterdam met ingenomenheid begroet, vooral, omdat de leden er van gunstig bij het volk bekend stonden en men er mannen onder vond, van verschillende' godsdienstige belijdenis. Bij fakkellicht, door een gedeelte der Burgerwacht begeleid, deed het nieuwe Bestuur een rondgang door de stad, door het volk overal luide toegejuicht. Onder bevel van W. Willink werd een vrijwillige ruiterbende van 300 man opgericht en deze, geholpen door vele patrouilles van gewapende burgers, deden nu alles, om de rust te herstellen. Vooral Van der Hoop werkte kalmeerend op de menigte. Hij ging des nachts de wijnhuizen rond en sprak tot het aldaar samengeschoolde volk: „Wat wilt gij meer, mannen! De oude regeering is immers hersteld." En op zijne aanmaning gingen allen naar huis. Wat te Amsterdam had plaats gevonden, werd al spoedig in Den Haag bekend gemaakt. Toen aldaar de verbondenen hoorden, dat De Stassart voornemens was, Den Haag te verlaten, begrepen zij, dat het tijdstip daar was, om handelend op te treden. Den 17 Nov. 1813 ging de Graaf van Limburg Styrum met de Oranje-kokarde op den hoed van het huis van Van Hogendorp naar dat van Slicher, waarop deze eveneens de Oranjekokarde op den hoed deed en met Van Styrum naar den Adjunct-Maire Faber van Riemsdijk ging, om te trachten een voorloopig stadsbestuur te verkrijgen. Toen nu ook de zonen van Van Hogendorp met de Oranjekokarde op den hoed zich op straat vertoonden, geraakte het volk in beweging en hield het geroep van „Oranje boven!" haast niet op. Ten huize van Van Styrum kwamen nog dienzelfden dag de verbondenen tezamen, 89 tegemoet zien, daar Molitor te Utrecht nog 4 a 5000 man, allen goed gewapend, tot zijn beschikking had. Molitor was echter zelf te zeer op zijn hoede, dan dat hij aanvallend durfde optreden. Een tuinier toch te Oudshoorn, Mens genaamd, had brieven laten schrijven en aan verschillende personen bezorgen, waarin hij vermeldde, dat de Engelschen te Scheveningen geland waren en dat 3000 Russen aanrukten, om ons te hulp te komen. Deze brieven, te Woerden in handen der Franschen gevallen, hebben niet weinig er toe bijgedragen, dat dezen de stad verlieten. En ook Molitor liet er zich door bang maken. Ook meende Molitor, toen hij hoorde, dat een bekwaam krijgsoverste als KrayenhofF de verdediging van Amsterdam op zich had genomen, dat Amsterdam over meer middelen ter verdediging kon beschikken, dan werkelijk het geval was. Bovendien wist hij niet, wat de verbonden Mogendheden beoogden, zoodat hij Gelderland, dat hij beschermen moest, niet durfde verlaten. Wat het meest in ons land den moed verlevendigde, was het heuglijke feit, dat Van Hogendorp den 27 Nov. een eigenhandigen brief van den Prins van Oranje ontving, waarin de Prins beloofde, spoedig over te komen en dat Engeland hulp zou verleenen. Terstond liet men dezen brief drukken en door het geheele land verspreiden, waardoor ook Friesland en Groningen moed vatten en zich voor den Prins verklaarden. Kapitein Wauthier, die in Duitschland den Prins moest zoeken, ontmoette den 22 Nov. te Munster den Pruisischen Generaal Van Bulow, dien hij op de hoogte bracht van hetgeen in Holland plaats greep. Vervolgens bezocht Wauthier het hoofdkwartier der Geallieerden te Frankfort, waar hij bemerkte, dat de verbonden mogendheden 90 de provinciën ten Westen van den IJsel als bevriende mogendheid beschouwden. De verbondenden in Den Haag zonden hun agent Van der Hoeven naar het Oosten van ons land. Te Nijkerk wist hij den Kozakkenhoofdman Marklay te bewegen, zich naar Amsterdam te begeven. Prins Narischkin, opperbevelhebber der Russische voorhoede, die zich te Zwolle bevond, had Bentinck reeds tot Gouverneur van Overijsel aangesteld. Hij gaf aan Van der Hoeven paspoorten, teneinde het hoofdkwartier van den kroonprins van Zweden te kunnen bezoeken, en beloofde ook naar Amsterdam te zullen trekken. Van der Hoeven zocht ook den kroonprins van Zweden op, die aan de omwenteling in Holland zooveel waarde hechtte, dat hij van der Hoeven een officier mede gaf met last aan Generaal Wintzingerode, om den IJsel over te rukken. Gelukkig behoefde deze last niet meer uitgevoerd te worden, want Molitor had Utrecht reeds verlaten. Hij had vier aanzienlijke ingezetenen van Utrecht als gijzelaars mee naar Parijs genomen, en wel de heeren Ram, Singendonck, Buddingh, en de Perponcher van Wolphaartsdijk. Dezen werden te Parijs in een gewone gevangenis geworpen. Op voorspraak van Lodewijk Napoleon herkregen ze in het begin van 1814 hun vrijheid en mochten ze naar hunne woningen terugkeeren. Molitor had Utrecht in de beste orde verlaten en geen gewelddadigheden gepleegd. Terstond na zijn vertrek verklaarde de stad zich voor den Prins. Den 29 Nov. trok prins Narischkin met 2000 Kozakken Utrecht binnen met Kolonel v. d. Bosch, den Adjudant van Krayenhoff, die, met toestemming van den Russischen bevelhebber, Utrecht voor den Prins in bezit nam. Den 28 Nov., toen Mölitor Utrectrrveriiet, had Schwarts- 91 man, vroeger consul van Spanje, die op last van Graaf van Styrum met een visscherspink op de Noordzee kruiste, om de Engelsche vloot te zoeken, eindelijk deze gevonden op de banken van Hollesleybaai. Op Schwartsmans verzoek zond de Engelsche Vice-admiraal Ferrier terstond drie oorlogsschepen naar Scheveningen, die daar een aantal zeesoldaten aan wal zetten. De tijding hiervan werd door het geheele land met blijdschap vernomen en werkte vooral in Amsterdam zeer geruststellend. Ook ontving men de verzekering, dat behalve de 1200 Kozakken, die Utrecht binnen getrokken waren, nog meer Russisch krijgsvolk te wachten was. Aan Van Bulow had men een onderschepten brief van den prefect van Coblenz aan De Celles gezonden, waarin de treurige toestand van het Fransche leger in ons land werd geschilderd. Dit deed Van Bulow besluiten, tegen zijn last in, den IJsel over te steken. Den 18 Nov. had de bezetting van Doesburg, uit Jagers bestaande, deze stad aan de Pruisen overgeleverd. Den 22 Nov. wisten de Franschen de stad te hernemen, doch denzelfden dag werd hun Doesburg weer ontnomen, helaas ten koste van een vrij groot aantal mannen! De Fransche Generaal Amey te Arnhem deed nogmaals een poging, om Doesburg in zijn macht te krijgen, doch den 24 Nov. werden zijne krijgslieden reeds te Velp door de Pruisen met zwaar verlies teruggeslagen. Wij beproefden nu Arnhem onze zijde te doen kiezen. De Fransche bezetting in die stad werd echter door den Maarschalk Macdonald, hertog van Tarente, die te Nijmegen zijn hoofdkwartier had, met eene afdeeling krijgslieden versterkt, zoodat ze nu 3400 man telde. Den 30 Nov. waagden de Geallieerden de 92 stad te bestormen en het gelukte hun, na een hevig gevecht, Arnhem in hun macht te krijgen. Den 19 Nov. was Den Briel door de aldaar gelegerde Fransche bezetting in staat van beleg verklaard. De Gemeenteraad zond nu in stilte vier zijner leden naar Den Haag, om te vernemen, of verlossing aanstaande was en op hulp kon gerekend worden. In Den Haag kon men den Brielschen afgevaardigden voor het oogenblik weinig moed geven, waarom men in Den Briel besloot, zich aan het Fransche Bestuur te onderwerpen. Voor de dorpen om Den Briel, die reeds de Oranjevlag van den toren lieten wapperen, was dit mede een groote teleurstelling. De Franschen haalden overal die vlaggen naar beneden en legden al deze dorpen een brandschatting op. Ze namen overal den Maire en andere notabelen als gijzelaars mee. Gelukkig deserteerden er vele soldaten van de Fransche bezetting, die uit zoogenaamde „Etrangers" bestond. Toen er in één nacht weer 50 soldaten verdwenen, vatte de Maire Heeneman weer moed en zond den predikant Pauw in stilte naar Den Haag. Dominé Pauw kreeg van Van Hogendorp de schriftelijke machtiging, om in Den Briel de omwenteling door te zetten. Voor dat doel kon men er over krijgsvolk, magazijnen en geld beschikken. In Den Briel wist men nu Holssourt, Kapitien der Etrangers, voor de zaak van Oranje te winnen. Holssourt beloofde, te zullen trachten, ook de onder hem staande officieren onze zijde te doen kiezen. Besloten werd, om te pogen den volgenden dag de bezetting in opstand te brengen. Ongelukkig werd de samenzwering verraden. Holssourt werd gevangen naar Antwerpen gevoerd, de Maire Heenemans moest Den Briel verlaten, terwijl het huis van Dominé Pauw omsingeld werd. Gelukkig wist hij door de tuinen 93 te ontvluchten en zich twee dagen bij een bakker schuil te houden, tot hij veilig uit Den Briel wist te ontkomen. Toch gaf men in de stad den moed niet op. Dokter de Lang plakte eene proclamatie van den Pruisischen Generaal Blücher aan de Kazerne der Etrangers (die meest Pruisen waren) aan, waarin alle Pruisische soldaten met zware straffen werden bedreigd, die in dienst der Franschen bleven. Zoo zij zich in Den Haag bij de verbondenen aansloten, werden hun allerlei beloften gedaan. Deze proclamatie werkte. Toen de Onder-prefect met een paar Fransche Officieren naar Hellevoetsluis was, om een 50-tal marine-soldaten van daar naar Den Briel te geleiden, overweldigden de Etrangers de wacht en kozen de zijde der verbondenen. De Onder-prefect, uit Hellevoetsluis teruggekeerd, liet de trouw gebleven bezetting op de markt voor de hoofdwacht aan 't stadhuis post vatten, waar hij terstond de kanonnen liet laden en zoo de stad in bedwang hield. Een Nationale Garde, die een brief moest overbrengen, werd helaas het slachtoffer van deze verdediging. Een uur lang duurde deze toestand, toen Nikolaas den Broeder, die in een der dorpjes bij Den Briel woonde, den raad gaf, zich tegen de Franschen te verdedigen. De Magazijnmeester Lux, die nog altijd met den vroegeren Maire Heeneman correspondeerde, stelde zich aan de spits van eenige manschappen, waarmee hij naar de kazerne der kustkanonniers trok, die, allen Hollanders zijnde, zich ook allen bij hem voegden. Nadat men nu de poorten overrompeld had, trok men met twee stukken geschut naar de markt. Bij het gevecht, dat nu volgde, werden eenige burgers gekwetst. Lux wist echter het stadhuis van achteren binnen te rukken, waarna hij de Franschen uit de vensters van den voorgevel beschoot. Dezen móesten nu 94 hun geschut verlaten en een schuilplaats in de hoofdwacht zoeken, waarna ze zich weldra aan de Hollanders moesten overgeven. Twee Franschen en drie burgers waren gesneuveld en vele anderen waren gewond. De Onder-prefect en de Franschen werden gevangen naar Den Haag gevoerd, terwijl de Mariniers, die aan de Zuidpoort aanklopten, weer naar Hellevoetsluis terugkeerden, toen ze vernamen, dat de stad de zijde van den Prins gekozen had. HOOFDSTUK XIV. Fagel en De Perponcher naar Londen» — De Prins van Oranje stapt te Scheveningen aan wal. Den 1 Dec. 1813 bemachtigde Benkendorf met zijn Kozakken, door Amsterdamsche vrijwilligers geholpen, het stadje Muiden. Men hoopte, dat nu ook Naarden kon genomen worden, doch hierin werd men teleurgesteld. Eerst eenige maanden later kon men Naarden voor Oranje herwinnen. Den 21 November, een Zondag, waren Fagel en De Perponcher te Londen aangekomen. Toen zij er vertelden, wat in Holland plaats vond, ontstond er groote vreugde. Men tooide zich met Oranje en hield maaltijden ter eere der Hollandsche omwenteling. Gelukkig trof men er ook den prins van Oranje aan. Deze was terstond genegen, naar Holland over te steken, ten einde er zich aan het hoofd der beweging te stellen en de onaf hankelijkheid van ons land tot een voldongen feit te maken. De Engelsche regeering stond hem voor zijn doel het fregat „The Warrior" met nog een oorlogsbodem af, waarmee de prins den 26 Nov. 1813 in zee stak. Ten gevolge van tegenwind duurde de reis vier dagen, zoodat de prins eerst den 30 Nov. 1813 voor Scheveningen kon ankeren. De Perponcher was -reeds in het vaderland vooruit gereisd, ten einde zich op de hoogte te stellen van hetgeen na zijn vertrek naar Engeland in ons land 96 was voorgevallen en om tevens te vernemen, of het geraden was, dat de Prins te Scheveningen voet aan wal DE PRINS VAN ORANJE IN 1808. zette. Vol verlangen, om den vaderlandschen grond weer te betreden, wachtte de prins het rapport van de Perponcher niet af, maar liet zich, nog voor dezen terug- 97 gekeerd was, door een visschersschuit aan wal zetten. Daar de schuit niet geheel aan wal kon komen, moest de Prins van de schuit op een wagen over stappen. Aan het strand werd de vorst verwelkomd door de Leden van het Algemeen Bestuur en den Graaf van Limburg Styrum, terwij! de Engelsche oorlogsschepen ter eere dezer heuglijke gebeurtenis saluutschoten losten. Een talrijke schare uit Scheveningen, Den Haag en andere plaatsen van ons land stond aan het strand geschaard, om getuige te zijn van het zeldzame schouwspel. Op de plaats, waar de Prins den 30 Nov. 1813 te Scheveningen aan wal stapte, is 50 jaar later een gedenknaald onthuld, waarop aan jde eene zijde te lezen staaf: „GOD REDDE NEDERLAND" en aan de drie andere zijden : v 30 Nov. 1813. - 24 Augs. 1865. „HET DANKBARE VOLK". f Aan land gekomen, stapte de Prins in een open rijtuig, waarin Van Styrum gezeten was en reed onder het gejubel der menigte naar 's-Gravenhage, waar de vorst bij Van Styrum zijn intrek nam. Een ieder, die wilde, mocht daar den vorst verwelkomen en de hand drukken. Gelukkiger ontmoeting na jaren heeft wellicht nimmer plaats gehad, dan die van den Prins van Oranje en het Nederlandsche volk op 30 Nov. 1813. De vorst wilde reeds den 31 Nov. naar Amsterdam vertrekken, doch hem werd dit afgeraden. De Russische generaal Benkendorf was met 2400 man en 6 kanonnen over de Zuiderzee naar Den Haag getrokken, na vooraf, gelijk wij zagen, Muiden bemachtigd te hebben. LANDING VAN DEN PRINS TE SCHEVENINGEN 102 Nog maar weinige uren had de Prins in Den Haag vertoefd, of de aanzienlijke mannen, die hem omringden, verklaarden, dat zij in den Prins den man zagen, die het vervallen vaderland weër tot eer en aanzien kon brengen. Een ander klopte den vorst goedmoedig op den schouder, zeggende: „Wees maar niet bekommerd, Uwe Hoogheid ; als de taak u te zwaar is, dan zijn wij er ook nog,- om het werk voor u te doen." De Prins was er echter de man niet naar, om het werk aan anderen over te laten. Hij was begaafd met een sterk geheugen, bovendien werkzaam, onvermoeid en van een zelfstandig karakter, zoodat, als hij omtrent iets eene meening of -overtuiging had, hij daaromtrent niet spoedig tot andere gedachten kon gebracht worden. Hij was echter vriendelijk, mild en altijd bereid, hulp te verleenen, waar die noodig bleek te zijn. De Prins was alleen gekomen, doch den 8 Dec. 1813 voegde zich zijn zoon prins Frederik bij hem en den 19 Dec. zijn andere zoon, de erfprins van Oranje, die in Spanje onder Wellington diende, doch terstond besloot, naar ons land over te komen, toen hij hoorde, wat hier gebeurd was. De Erfprins werd terstond door zijn vader tot Generaal der Infanterie en tot InspecteurGeneraal van het leger aangesteld, terwijl Prins Frederik zich bij het leger onder Generaal Bulow voegde. Ondertusschen bleven de Franschen nog verschillende plaatsen van ons land bezet houden en de eerste zorg der nieuwe regeering was, ze vandaar te verdrijven. Gelijk wij zagen, bevrijdde Den Briel zichzelf. Hiermede niet tevreden, sloegen de Brielenaren zelfs het beleg om Hellevoetsluis. Na drie dagen kregen ze hulp van 50 Engelsche mariniers. De Fransche bezetting verliet nu Hellevoetsluis en trok naar Willemstad. De eilanden 103 Voorne en Putten waren hiermee van de Franschen bevrijd. Korporaal Lorenz lag met een aantal kustkanonniers op Goeree. Hij trok met zijne mannen naar Ooltgensplaat, waar hij den Franschen Generaal Rostolan bij de borst vatte en gevangen nam, waarop de Fransche bezetting de wapens nederlegde. De Franschen te Willemstad poogden de plaats te hernemen, doch de LuitenantIngenieur Van Ingen sloeg hen met verlies terug en wist Ooltgensplaat voor den prins te behouden. De Franschen konden zich echter ook niet te Willemstad staande houden. Nadat ze er de oorlogsvaartuigen in den grond geboord hadden, trokken ze, met achterlating van 200.000 pond buskruit en 132 kanonnen (die wij buit maakten) naar Bergen op Zoom. Wij brachten de gezonken oorlogsvaartuigen weer boven water en wisten ze te herstellen en voor het gebruik geschikt te maken. De Engelsche vloot, uit 10 linieschepen, 9 fregatten en ■6 brikken bestaande, kwam ons te hulp, om Zeeland van de Franschen te zuiveren. De Fransche Generaal Gilly te Zierikzee gaf aan De Jonge, die vóór 1795 te Zierikzee regent geweest was, bevel, om zich naar Rijssel te begeven. Het volk verzette er zich tegen, en De Jonge verschool zich, doch liet overal vertellen, dat hij werkelijk naar Rijssel was vertrokken. Te Bruinisse en Oosterland kwam ook beweging. Op verzoek van een invloedrijk ingezetene aldaar, De Brauw, zond de Opperbevelhebber der Engelsche vloot aldaar eenige vaartuigen heen en deze, door de burgers gesteund, noodzaakten den Franschen generaal, niet alleen Brui nisse en Oosterland, maar ook Zierikzee te ontruimen, en zich met zijn volk te Tholen terug te trekken., 104 Weldra moesten de Franschen niet alleen Tholen, maar ook Noord- en Zuid-Beveland verlaten. Alleen het fort Bath hielden zij bezet. Den 2 Dec. 1813 verdreven de Kozakken de Franschen uit Vianen. Generaal Bulow en Prins Frederik kwamen met Pruisisch krijgsvolk in de Betuwe. De Franschen moesten nu Bommel, het fort Crêvecoeur en het fort St. Andries ontruimen, evenals spoedig daarna Woudrichem, Loevenstein, Heusden en Geertruidenberg. Vooral voor de Kozakken waren de Franschen bang. Toen Narischkin met zijne Russen tegen Breda oprukte, wachtten de Franschen zijn komst niet af, doch verlieten in allerijl de stad. Hierover was Napoleon zoo boos, dat hij den Franschen generaal, die te Antwerpen het opperbevel had, afzette en terstond bevel gaf, te trachten Breda te hernemen. Den 20 Dec. 1813 sloegen nu de Franschen het beleg om Breda met een krijgsmacht van 5000 a 6000 man. In de stad had men slechts over 4 stukken geschut te beschikken. De belegerden, kregen echter weldra oorlogsvoorraad uit Willemstad, en toen een afdeeling Kozakken hen te hulp kwam, moesten de Franschen na een driedaagsch beleg weer aftrekken. Gelijk wij zagen, was Muiden in onze macht gekomen, doch 2000 Franschen hielden nog altijd Naarden bezet. Dezen plunderden de omstreken dier stad zooveel mogelijk. Uit Weesp roofden ze lakens, dekens, hemden, kousen, ketels, pannen, enz., uit de dorpen vee en levensvoorraadOm deze rooverijen te keer te gaan vormde Krayenhof eene afdeeling vrijwilligers, die onder bevel werd gesteld van Kolonel Van den Bosch en van 8 stukken geschut werd voorzien. Door ruiterij versterkt, kruiste deze afdeeling nu steeds in het Gooi om. Ook bezette de Amsterdamsche schutterij de steden Muiden en Weesp. OnZe 105 krijgsmacht was echter te zwak, om aanvallend tegen Naarden op te treden. Ook in Gorinchem hadden de Franschen zich duchtig versterkt. De Geallieerden trachtten, doch tevergeefs, de Franschen uit die stad te verdrijven. Het machtigst echter waren de Franschen in den Helder, waar zij vijf forten hadden aangelegd, ri.1. La Salie, Morland, Du Gommier, Valga en 1'Ecluse. Hun bezetting, 1000 man sterk, beschikte over 350 stukken geschut en eene vloot van 9 linieschepen, 5 fregatten en eenige kleinere schepen en stond onder bevel van Verhuell. Deze achtte zich wegens zijn eed aan Napoleon verplicht, Den Helder voor de Franschen te behouden. Daar hij op de Hollandsche matrozen en officieren niet rekenen kon, had hij de eersten naar huis gezonden en de laatsten laten vertrekken. Te Alkmaar wist hij aan geld uit de Landskas te komen. Aan Generaal De Jonge werd opgedragen, Den Helder aan de Franschen te ontrukken. Deze vestigde zich te Alkmaar, waar hij aan het hoofd stond van eene afdeeling vrijwilligers en van eenige soldaten en kanonniers uit Medemblik. Een Compagnie rustbewaarders nam op het eiland Texel twee officieren en 20 Etrangers gevangen. Ze werden bij de krijgsmacht van De Jonge gevoegd, die echter over nog te weinig krijgslieden beschikte, om met hoop op goed gevolg den Helder aan te tasten. Verdooren zond daarom een gezantschap van zee-officieren uit Amsterdam naar Verhuell, teneinde dezen te bewegen, Den Helder over te geven. Verhuell wilde echter het gezantschap niet ontvangen, zoodat alles bij het oude bleef. Verhuell leverde echter 1200 a 1300 Spaansche krijgsgevangenen aan ons uit, vooreerst, omdat hij een opstand van hen vreesde en ten andere, om van hun onderhoud ontslagen te zijn, 107 werden door eene afdeeling vrijwilligers onder Kapitein van den Hoja Kymmel. De Franschen, die 300 man sterk waren en in het bezit waren van twee kanonnen, verbrandden in Dalen twee boerenwoningen en moesten toen terugtrekken. Twaalf dagen later roofden ze uit HET VERBRANDEN DER WONINGEN EN TUINHUIZEN OVER DEN IJSEL BIJ DEVENTER DOOR DE FRANSCHEN, 26 NOV. 1813. Hardenberg een 200-tal runderen, zonder dat de Kozakken er iets aan konden doen. U*jPP Delfzijl werd nog steeds bezet door 1400 Franschen, die herhaaldelijk plundertochten ondernamen naar Appingedam, Holwierde, Bierum, Spijk enz. Dit ging zelfs den Onder-Prefect Alberdan en den Maire van Appingedam, Cleveringa, te erg, die den Russischen bevelhebber Rosin 108 verzochten, de dorpen tegen de Franschen te beschermen, aan welk verzoek Rosin terstond bereid was te voldoen. De Fransche bevelhebber, hiervan onderricht, zond aan den onder-officier der Kanonniers te Zoutkamp bevel, om zich met zijne manschappen en krijgsvoorraad bij hem te Delfzijl te voegen. De bode, die dit bevel moest overbrengen, stelde er den Kolonel der Nationale Garde te Groningen, Busch, mee in kennis. Busch zond nu onmiddellijk eenige burgerkanonniers naar Zoutkamp, die de krijgslieden aldaar bewogen, de zijde van het vaderland te kiezen, terwijl de krijgsvoorraad en het geschut te Zoutkamp naar Groningen werd gezonden. De Fransche bevelhebber te Delfzijl had intusschen Luitenant Edeling met een kanonneerboot naar Zoutkamp gezonden om de krijgsmacht en voorraad vandaar naar Delfzijl te brengen, doch ook Edeling koos onze zijde. Hij werd nu door den Russischen bevelhebber naar Helgoland gezonden om daar 1500 geweren van de Engelschen in ontvangst te nemen. Ook maakten wij ons meester van een post te Oostmahorn, terwijl het te Harlingen aanwezige geschut mede naar Groningen werd gebracht. In Groningen had men op deze wijze 20 kanonnen bij een gekregen. Teneinde Delfzijl te bestoken, zond Rosin 400 man met 2 veldstukjes en eenige kanonniers naar Appingedam, terwijl Busch eenige dagen later met 400 man van de Nationale Garde, een aantal burgerkanonniers en 4 veldstukjes mede derwaarts trok. Ook de Russische Kolonel Prins Lapoutchin trok mee, ten einde te zorgen, dat de Russische en Hollandsche krijgsmacht eenstemmig tegen Delfzijl mocht optreden. De vereenigde krijgsmacht te Appingedam bleek echter onvoldoende, om iets van belang tegen Delfzijl te onder- 109 nemen, waarom men een landstorm oprichtte van 2000 man, die de dorpen tegen de uitvallen der Franschen moest beschermen, terwijl de Nationale Garde tevens met nieuwe manschappen werd versterkt. Drie Engelsche brikken begonnen Delfzijl van de zeezijde te bestoken. Tevens vóegden 2000 Pruisen met 20 kanonnen zich bij onze legermacht te Appingedam, terwijl eene Compagnie scherpschutters, 100 man, onder bevel van Schmalen, een gewezen officier, de gewichtigste posten bezette. Het gelukte Busch door middel van gedrukte bekendmakingen aan de Hollanders onder de Fransche bezetting van Delfzijl te doen weten, dat de Prins van Oranje tot Koning van Nederland was verheven, en wij Napoleon als Keizer hadden afgezworen. Dit had ten gevolge, dat ruim 300 Nederlandsche en zelfs ook vreemde soldaten en ruiters Delfzijl ontvluchtten en met paarden en al tot ons over kwamen. Zelfs wisten drie kanonneerbooten uit de haven van Delfzijl te ontkomen. Na de Fransche vlag voor de Nederlandsche driekleur verwisseld te hebben zetten ze koers naar Emden. Napoleon benoemde den 30 Nov. 1813 den Graaf De Caen tot Opperbevelhebber der 60.000 man, waarover hij toen nog in België en de Nederlanden kon beschikken, om daarmede België te behouden en Nederland te heroveren. Schijnbaar koel en overschillig, vernam hij, dat de Verbondenen voortrukten, maar de opstand der Hollanders wekte zijn toorn. Meermalen gaf hij zijn voornemen te kennen, om liever het land aan den Oceaan prijs te geven, dan het ooit af te staan. Toen hij dit ook aan Rutger Jan Schimmelpenninck te kennen gaf, die als lid van den Senaat te Parijs vertoefde, antwoordde 110 deze: „Sire, ik hoop, dat een dergelijke gebeurtenis nimmer tot de geschiedenis van uwe regeering zal behooren." •Napoleons toorn was ten top gestegen, toen hij de ontruiming van Willemstad, Breda en Geertruidenberg vernam. Onmiddellijk riep hij De Caen terug, gaf hem arrest, en benoemde een krijgsraad, om hem te vonnissen. Aan Rampon, die toen nog Gorinchem bezet hield, schreef hij: „Bewaar dezen sleutel tot het hart van Holland met inspanning van alle krachten. Steek de dijken door, omring u door overstroomingen en ijsdammen. Ge kunt op een spoedig ontzet rekenen." — En werkelijk zond Napoleon belangrijke afdeelingen troepen naar Brussel, Lille en Trier, terwijl hij op het einde van December 1813 den Generaal Graaf Maison het opperste krijgsbevel in de Belgische en Hollandsche departementen opdroeg. Het was den Pruisischen Majoor Von Colomb reeds gelukt, de Belgische grenzen over te trekken, en vier dagen later Leuven te bereiken. Toen echter zag hij zich gedrongen, om terug te keeren, teneinde Breda tegen een aanval van den Generaal Roquet te dekken. Eerst na het aftrekken van den Generaal Macdonald, die wel uit Coblenz hulptroepen had ontvangen, doch geen kans zag, om zich aan de Waal te handhaven, gelukte het den Pruisen en Russen, weder voorwaarts te dringen, terwijl, de Engelschen de Schelde opzeilden. Roermond zag de Verbondenen den 17 Januari 1814 binnen zijne muren. Bij Luik werd den 24 Januari een hevig gevecht geleverd, dat de Franschen tot een verder terugtrekken noopte. Vooruit drongen nu de Bondgenootschappelijke troepen. Zij bereikten Brussel den 1 Febr. Meermalen werd met verbittering gestreden, in- 111 zonderheid bij Sweneghens, op den 7 en 31 Maart 1814. Bij de laatste ontmoeting handhaafde de Fransche ruiterij weder den roem van hare voortreffelijkheid. Niettemin zag de Generaal Maison zich ten slotte gedrongen naar Lille (Rijssel) terugtetrekken. De Franschen bleven zich echter handhaven in de vestingen Antwerpen, Ostende en Luxemburg. HOOFDSTUK XVI. De hnantiën geregeld. — Een Landstorm opgericht. — 's-Hertogenbosch en Gorichem aan de Franschen ontrukt. — De nieuwe Grondwet. — Willem I te Amsterdam als Koning gekroond. Zou Nederland zijne onafhankelijkheid kunnen handhaven, dan moest het kunnen beschikken over een goed voorziene oorlogskas en over een voldoende krijgsmacht. Teneinde aan geld te komen, werd er een vrijwillige leening uitgeschreven, die 1400 duizend gulden opbracht, inderdaad een aanzienlijke som als men let op den verarmden toestand van het land. Amsterdam droeg o.a. 100 duizend gulden bij en Arnhem 17000 gulden. En om een voldoende krijgsmacht te verkrijgen, werd er een Landstorm opgericht van weerbare mannen tusschen 17 en 50 jaar pud, die met pieken gewapend werden. Een deel ervan, bestaande uit 16.000 man voetvolk en 4000 man artillerie, werd gebruikt, om den vijand van den vaderlandschen grond te verdrijven, terwijl het andere deel als schutterij in de steden dienst moest doen. Zoolang Koning Willem I nog geen Staatsraad bezat, beraadslaagde hij toch twee keer 's weeks met eenige bekwame Staatslieden over de aangelegenheden van het land. In het belang van ons zeewezen liet de Vorst 113 terstond de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam weer openen, welke school door Napoleon was opgeheven geworden, terwijl hij aan een Commissaris-Generaal opdroeg te onderzoeken, wat er tot bevordering van het Zeewezen kon gedaan worden. Ook schafte hij het Fransche belastingstelsel af en voerde het vroeger hier bestaande weer in, terwijl hij tevens de bepaling van Napoleon op het Hooger Onderwijs buiten werking stelde en een Commissie met de taak belastte, om een algemeen Ontwerp in betrekking tot het Hooger Onderwijs te maken. Den 21 Dec. 1813 droeg Willem I aan een Commissie, bestaande uit vurige Oranjeklanten zooals Van der Duyn van Maasdam en Van Hogendorp, zoowel als uit vroegere Patriotten, als Van Maanen of uit mannen als Roëll, die onder Koning Lodewijk een hooge betrekking hadden bekleed, het samenstellen van een Grondwet op. Van deze Commissie werd Van Hogendorp voorzitter, terwijl Falck werd-benoemd tot Secretaris van Staat en Changuion tot Commissaris-Generaal bij de Britsche hulptroepen. Ook met het Buitenland knoopten wij weer betrekkingen aan. Zoo zondep wij Hendrik Fagel, de vroegere Griffier, als afgezant naar Engeland, terwijl Engeland Lord Clancarty als zijn afgezant bij ons Hof aanwees. Ihtusschen had de Fransche Maarschalk Macdonald zijn hoofdkwartier van Nijmegen naar Kleef verlegd. En toen nu ook Generaal Exculman met zijn Fransche krijgsmacht uit Nijmegen naar Venloo vertrol:, was Nijmegen en hiermee geheel Gelderland van Franschen gezuiverd. De Fransche Commandant te 's Hertogenbosch verbitterde in die stad velen,- door de gedwongen heffing 114 eener door hem uitgeschreven belasting. 240 inwoners sloten een verbond, om alles in het werk te stellen ten einde 's Hertogenbosch van de Fransche heerschappij KONING WILLEM I. te verlossen. Zij drongen per plakkaat bij de burgerij er op aan, de belasting niet te betalen. De Commandant ontbond nu de schutterij, stelde het innen der belasting acht dagen uit, doch dreigde een ieder met zware straf- 116 beschoten, waarbij de kerk, het tuighuis en het hospitaal (waarin veel zieken verpleegd werden), zwaar werden beschadigd. De Maire van Gorinchem verzocht Generaal Zielirtsky, de stad niet meer te beschieten, doch Zielinsky kon hieraan niet voldoen. Nog vijf maal liet de Generaal de stad beschieten. Den laatsten keer vlogen drie kruitkisten in Gorinchem in de lucht, waardoor velen gedood of gewond werden. De aangerichte schade werd op 100.000 gulden berekend. Den 4 Febr. 1814 teekende de Fransche Commandant een verdrag, waarbij hij de stad overgaf. De bezetting werd met krijgsmanseer behandeld en gevangen naar Pruisen gevoerd. Intusschen was de Commissie met een Ontwerp van Grondwet gereed gekomen. Men besloot hierover geen algemeene volksstemming toe te laten, maar het ontwerp door 600 Notabele Nederlanders te laten beoordeelenEr werd daarom eene lijst opgemaakt van 600 personen, die door stand, middelen en verdiensten uitmuntten, welke lijst gedurende acht dagen in elk Kanton of Vrederecht ter inzage werd gelegd, met verzoek, om de bedenkingen, die men tegen de op de lijst geplaatste personen mocht hebben, op te geven. Toen er nagenoeg geen bedenkingen werden ingebracht, werden de op de lijst geplaatste 600' Notabelen den 29 Maart 1814 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam tezamen geroepen. Slechts 474 gaven aan die oproeping gehoor, terwijl 126 Notabelen om verschillende redenen niet opkwamen. Koning Willem I opende deze vergadering met eene toespraak, waarna Van Maanen, Voorzitter van het Hooge Gerechtshof, de beginselen ontvouwde, naar welke de nieuwe Grondwet ontworpen was. De nieuwe Grondwet bepaalde omtrent den vorst: Opvolging bij erfrecht en eerstgeboorte, recht van vrede 125 meldde den Franschen Commandant, dat Napoleon op Elba zat en Lodewijk XVIII Koning van Frankrijk was geworden. Hij zond nu een officier naar Parijs, die de waarheid hiervan bevestigde, waarop hij den 28 Mei 1814 de witte vlag liet opsteken en Delfzijl aan ons overgaf. Het eiland^,Walcheren bleef ook nog lang in het bezit van den vijand. Bij het begin der omwenteling verbood de prefect van Walcheren alle correspondentie met de andere streken van ons land, terwijl hij tal van personen als gijzelaars naar Vlissingen, of zelfs naar Parijs liet brengen, o.a. de Rechter A. C. van Citters en de OudBaljuw van Middelburg J. J. de Bruin. De Franschen beroofden de inwoners zooveel zij konden, o.a. ontnamen zij hun in Nov. 1813 220 paarden, terwijl zij 800 arbeiders dwongen, aan hun vestingwerken te arbeiden. Van December 1813 tot Maart 1814 moesten 100 voerlieden met hun paarden en wagens gratis voor de Franschen allerlei goederen vervoeren. De bovengenoemde "800 arbeiders ontvingen elke week 2100 francs, welke som door 100 der meest gegoede inwoners bijeengebracht moest worden. Toen de drie kooplieden Serlé, Andriessen en Meyners weigerden tot deze som bij te dragen, werden hunne goederen gerechtelijk verkocht. Nog voor het einde van Maart 1814 werd in drie termijnen de geheele belasting over 1814 ingevorderd. De Franschen wilden op deze wijze aan 400.000 francs zien te komen Daar de belasting minder dan 400.000 francs opbracht, moesten een 30-tal vermogende ingezetenen uit hun particuliere kas dit tekort aanvullen. Tegen betalen van bons, die later konden worden ingeleverd, moesten de ingezetenen voor de vestingen levensmiddelen en andere benoodigdheden verstrekken. Vele leveranciers ontvingen echter geen bons. Den 11 Febr. 1814 beval de Gouver- 132 heden te voorkomen. Reeds na twee maanden beschikte hij weer over een leger van 180.000 man, gereed tot den veldtocht. • Koning Willem I riep ook de Nederlanders te wapen. Hij vormde twee legers, die hij onder bevel zijner twee zonen stelde, het eene leger 40.000 man sterk, om de grenzen van België te dekken en het andere, 30.000 man, meest Zuid-Nederlanders, dat als Nationale Militie dienst moest doen. Napoleon evenwel begeerde vrede en vroeg aan de Mogendheden om vrede, doch die wilden er niet van weten. Wel wetend, dat België het tooneel van den strijd zou worden, rukte Blücher met 117.000 man Pruisen de Zuidelijke Nederlanden binnen en nam, met Namen tot hoofdpunt, positie tusschen Luik, Hoei, Clarleroi en Dinant. De prins van Oranje voerde bovendien in België nog bevel over 20.000 Engelschen en Hannoveranen, terwijl den 4 April 1815 de Hertog van Wellington te Brussel aankwam waar hij het ópperbevel aanvaardde 1 over een leger van 91.228 man uit Engelschen, Duitschers en Nederlanders bestaande. Onder zijn opperbevel werd de Prins van Oranje gesteld over een afdeeling Engelschen en Nederlanders, terwijl Prins Frederik onder de bevelen van den Engelschen Luitenant-Generaal Lord Hill aan het hoofd werd gesteld 10.000 man. Onder den Prins van Oranje die met het eerste legercorps stond tusschen Gemappe, Enghien en Birche, dienden Generaal de Perponcher, de vriend van den te Padua overleden Prins Frederik en Chassé, die nog in 1814 een trouw krijgsmakker van Napoleon was geweest. Het tweede legercorps onder Lord Hill had positie gekozen te Ath en Oudenaarde. Sir Thomas Picton voerde rondom Brussel de reserve hiervan aan. Lord 133 Uxbridge stond aan het hoofd der ruiterij. Generaal Collaers, bekend uit zijn moedig gedrag bij Castricum, stond met de Nederlandsche ruiterij, die eene afdeeling vormden van de ruiterij onder Lord Uxbridge, 1 bij Bergen. De Hertog van Wellington verwachtte nog geen inval; van Napoleon in België en dacht èr zelfs over, den Keizer voor te zijn en in Frankrijk te vallen". Zijne hoofdofficieren dachten ook nog aan geen gevaar, zoodat zij zélfs den 15 Juni eene uitnoodiging tot een feestpartij bij de Hertogin van Richmond aannamen. Des nachts' even vóór 12 uur werd den Hertog van Wellington, die mede op het feest "was, bericht dat Napoleon met 130.000 man de Belgische grenzen was overgetrokken en Charleroi reeds had genomen. Terstond was de feestpret uit: V»le officieren gunden zich geen tijd, hun feestgewaad af te leggen en stegen met zijden broek en kousen te paard. Wellington nam alles kalm op. Oogenblikkelijk gaf hij zijne bevelen en vóór het den volgenden morgen 8 uur was, waren soldaten, kanonnen en voertuigen al op weg naar het oorlogsterrein. De Prins van Oranje, die ook op het bal was, was mede half. in feestgewaad, te paard gesprongen en bevond zich des nachts twee uur reeds iri zijn hoofdkwartier te Braine le Comte. Het was den 16 Juni 1815 des morgens 6 uur dat hij met zijne troepen aan den ' viersprong Quatre Bras (zijnde een kruispunt der wegen van Brussel naar Charleroi, en van Nivelles naar Namen) aankwam. Hier vond de Prins den Hertog van Saksen Weimar, kolonel van het Regiment Oranje-Nassau, die den vorigen dag Quatre Bras reeds bezet had. Kapitein Bijleveld, die het bevel had over een batterij artillerie, was met een bataljon Nassauers bij het dorp 134 Frasnes (een uur van Quatre Bras) den 15 Juni door de Fransche ruiterij aangevallen, maar had zich al strijdende in de beste orde en zonder verlies naar Quatre Bras terug getrokken, waar hij zich bij den Hertog van Saksen Weimar voegde. Generaal de Perponcher bevond zich te Nivelles, waar hij bevel ontving van den Hertog van Wellington, om de troepen bij Nivelles te vereenigen. Had de Perponcher dit bevel uitgevoerd, dan had ook Saksen Weimar naar Nivelles moeten komen en dan was Quatre Bras onbezet geweest. Dit mocht echter volgens zijn inzicht volstrekt niet geschieden en daar hij wel wist, dat Wellington zijn bevel gegeven had, voor deze wist, dat Napoleon Charleroi had bezet, waagde hij het, tegen Wellingtons bevel in te gaan en gaf hij last, inzonderheid de stelling Quatre Bras te verdedigen. Toen de Prins van Oranje zich des morgens bij hem voegde, zag deze spoedig in, dat de Perponcher met oordeel gehandeld had en versterkte de stelling Quatre Bras nog meer. Het plan van Napoleon was, eene vereeniging van de Pruisische en Engelsche troepen te voorkomen, want als hij ze afzonderlijk aanviel, had hij meer kans om te overwinnen. Hij zond daarom Maarschalk Grouchy naar Sombref, ten einde aldaar Blücher tegen te houden en Maarschalk Ney naar Quatre Bras. Grouchy kon echter niet verder dan tot Fleuris en Ney niet verder dan tot Frasnes komen. Ney voerde het bevel over Napoleons linkervleugel, sterk 47.450 man en 116 kanonnen ; Grouchy voerde den rechter vleugel aan, sterk 38.000 man en 112 kanonnen, terwijl Napoleon zelf den middeltocht als reserve aanvoerde, sterk 28.880 man en 112 kanonnen. Met die reserve wilde Napoleon dien vleugel te hulp 135 komen, die steun noodig had, opdat hij eindelijk met geheel zijn macht Brussel kon innemen, vanwaar hij zijne vijanden afzonderlijk hoopte aan te vallen. Bij Fleuris stuitte Grouchy echter op een leger van 90.000 Pruisen onder Blücher, zoodat doordringen daar niet mogelijk was. Napoleon gaf daarom aan Ney bevel, om den vijand te verdrijven, zich dan naar Sombref te begeven, ten einde daar de Pruisen in de rechterflank aan te vallen. Evenwel, Napoleon kon gemakkelijker bevelen, dan Ney uitvoeren. Bij Quatre Bras stuitte Ney, naar wij zagen, op de legermacht onder den Prins van Oranje, en deze wist den indruk bij Ney te wekken, dat des Prinsen troepen talrijker waren, dan ze feitelijk waren. Ook Wellington voegde zich des morgens 11 uur bij den Prins en hij keurde de maatregelen goed, die deze en De Perponcher genomen hadden. Wellington begaf zich daarna naar Sombref, waar hij bij een molen tusschen Bry en Ligny eene ontmoeting met Blücher had. Beide veldheeren kwamen overeen, dat Blücher bij Ligny den Franschen slag zou leveren en dat Wellington over Quatre Bras hem te hulp zou komen. Die belofte kon echter Wellington niet houden, wegens den strijd, dien hij zelf te Quatre Bras te voeren had en het gevolg hiervan was — dat Blücher bij Ligny verslagen werd. Dit zou de laatste overwinning zijn, door Napoleon behaald. HOOFDSTUK XX. De strijd bij Quatre Bras. Bij Quatre Bras groeide de legermacht van Maarschalk Ney langzamerhand aan tot 15.750 man infanterie, 1865 ruiters en 38 kanonnen; de Prins stond hiertegenover met slechts 6832 man voetvolk, 16 kanonnen en eenige ruiters. Ney wierp zich met al zijn macht op een Compagnie onzer jagers, dat wijken moest. Generaal Bachelu viel nu met zijne Divisie onzen linkervleugel aan, waarop de kapitein Bijleveld zich oostelijk terug trok en Kapitein Stievenaar naar de zijde van het bosch van Bossu, waar hij door een houwitser doodelijk getroffen werd. De Nassauers wisten de Fransche lanciers, die onze Tweede Brigade aanvielen, aanvankelijk af te weren, doch deze kregen hulp van het Fransche voetvolk, zoodat onze positie hachelijk werd. Saksen Weimar met de sabel in de vuist drong nu met de zijnen voorwaarts en dreef den vijand weer naar den rand van het bosch. Hier werd hij echter op zulk een hevig geschutvuur onthaald, dat hij weer terug moest trekken, tot de Prins van Oranje hem met twee in reserve staande bataljons te hulp kwam, waardoor de vijand belet werd, verder in het bosch door te dringen. Intusschen verdedigde Overste Westenberg, hoewel hij het bevel voerde over jonge en ongeoefende soldaten, 137 met goed succes de hoeve Germioncourt tegen een verwoeden aanval der Franschen. De vijand begon nu echter de hoeve onder het geschutvuur te nemen, waarop de Prins van Oranje, met den hoed zwaaiend, aan onze troepen de kanonnen aanwees, die het meest verwoesting aanrichtten en die daarom genomen moesten worden. De troepen waren echter voor deze taak niet berekend. SLAG BIJ QUATRE BRAS (16 JUNI 1815). De Prins had het alleen aan zijn paard te danken, dat hij niet in de handen van den vijand viel, waartusschen hij was geraakt. Zijn adjudant, Otto van Styrum, werd evenwel gewond. En ten laatste moesten wij de hoeve Germioncourt in handen der Franschen laten en naar Quatre Bras terugtrekken. Wel kwam uit Nivelles een Brigade Nederlandsche Kavallerie (Dragonders, Huzaren en rijdende Artillerie) te hulp, doch deze viel te weifelend 138 en met te weinig overleg aan, zoodat ze met verlies van vele officieren en soldaten werd terug geslagen. Streden de Nederlanders bij Quatre Bras niet met succes, toch lag hun verdienste vooral hierin, dat zij den overmachtigen vijand tegenhielden, tot de Engelschen tot den strijd gereed waren, 's Middags 4 uur keerde Wellington van het Pruisische leger terug en nam terstond te Quatre Bras het opperbevel over de troepen op zich. Ook verschenen Picton en de Hertog van Brunswijk met hun Divisies op het strijdtooneel. De Nederlandsche troepen hadden 's nachts geen rust gehad en den geheelen dag gestreden, zoodat zij vermoeid en afgemat waren. Toch bleven ze moedig en onvermoeid den strijd voortzetten. Zelfs gelukte het Kapitein Gey met zijn rijdende artillerie vier kanonnen van de voetbatterij, die de Franschen genomen hadden, te hernemen. De Franschen kregen echter ook versterking. Napoleons broeder Jeröme kwam met de reserve hun te hulp. De Hertog van Brunswijk sneuvelde en zijne troepen, die den straatweg bezet hielden, moesten die ontruimen. Ook Saksen-Weimar moest het bosch van Bossu aan den vijand prijs geven en naar Hautain-le-Val trekken. Aan den linkervleugel verloor een regiment Bergschotten de helft zijner manschappen, een vaandel en tot drie keer toe zijn aanvoerder. De Fransche Kurassiers onder Keilerman, Hertog van Valmy, dreven de Nederlandsche ruiterij tot Quatre Bras terug. Gelukkig werd onze linkervleugel versterkt door een Brigade Hannoveranen, terwijl twee versche Brigaden Engelschen zich bij Saksen-Weimar aansloten, die nu het bosch van Bossu opnieuw veroverden en bezet hielden. Wellington heroverde de hoeve Germioncourt en aan den linkervleugel moesten de Franschen al 139 de door hen behaalde voordeden weer prijsgeven terwijl hun in het centrum door nieuw aangebracht geschut het voortdringen werd belet. Toen Ney 's avonds 10 uur zijne troepen naar de zijde van Frasnes deed terugtrekken, was de strijd bij Quatre Bras geëindigd. Wij hadden er 567 man aan gesneuvelden en gekwetsten verloren. Den volgenden morgen, 17 Juni, kreeg Wellington bericht, dat Blücher bij Ligny verslagen was geworden. Hij besloot daarom van Quatre Bras terug te trekken, ten einde eene stelling te betrekken, die niet zoo ver van de Pruisen verwijderd was. Hiervan zond hij Blücher bericht en deelde dezen tevens mee dat hij een slag met de Franschen zou aanvaarden, als hij verzekerd kon zijn van dë hulp van twee Pruisische legerkorpsen. De 70-jarige Blücher antwoordde, dat hij niet met twee legerkorpsen, maar met geheel zijn leger te hulp zou komen, onder voorwaarde echter, dat als Napoleon den 18 Juni den aanval niet waagde, Wellington moest aanvallen. Op Zaterdagmorgen 17 Juni 1815, 's voormiddags 10 uur, begon Wellington van Quatre Bras terug te trekken, waarbij nog herhaaldelijk geschermutseld werd tusschen de Engelsche achterhoede en de Fransche voorposten. Intusschen was Napoleon zelf nu ook te Quatre Bras aangekomen. Indien hij terstond den aanval begonnen was, dan had hij veel kans op een overwinning gehad, want de verbonden troepen waren op den terugtocht en dus ontmoedigd, terwijl Blücher ons nu niet te hulp kon komen, 't Zij hij zijn soldaten rust wilde geven, 't zij hij niet meer over de vroegere veerkracht beschikte, hij liet het thans niet tot een slag komen. In den namiddag, toen Wellington zijn terugtocht volbracht had, begon het geweldig te regenen, waardoor het 140 den Franschen onmogelijk werd, ons nog verder te vervolgen. De regen hield ook den geheelen nacht aan en doorweekte den bodem zoozeer, dat ook den volgenden dag van een veldslag geen sprake scheen te kunnen zijn, hoewel Napoleon des avonds tegenover Wellingtons; stellingen positie gekozen had. HOOFDSTUK XXI. De slag bij Waterloo. Wellington sloeg zijn hoofdkwartier op te Waterloo, een dorp, gelegen ten Zuiden van Brussel aan den uitgang van het bosch van Soniën. De weg van Waterloo naar het gehucht Mont St. Jean is steeds hellend en heeft ter halverwege een zijtak naar Nivelles. Ten Zuiden van Mont St. Jean stond op een hoogte de herberg La Belle Alliance, ten Westen ligt het stadje Braine-laLeud en ten Oosten het dorpje Ohain. Twee belangrijke punten in den slag bij Waterloo zijn het kasteel Goumont of Hougoumont, bestaande uit een heerenhuis, hoeve en tuin, omringd door dikke muren, waarnaast een boschje en een boomgaard, 1000 schreden van de stelling van den rechtervleugel gelegen en de hoeve La Haye Sainte, rechts van den straatweg gelegen en 500 schreden van den kruin der hoogte van Mont St. Jean. Bij deze hoeve was een groentetuin- en een boomgaard, beide aan de zijde van den weg door een muur en aan de andere zijden door dichte heggen begrensd. Ten Oosten der herberg La Belle Alliance ligt in de laagte het dorp Planchenoit. Tusschen genoemde herberg en de stelling van Mont St. Jean ligt een terrein, dat ten Westen begrensd wordt door den rijweg naar Nivelles, ten Oosten door het gehucht Smohain, de hoeven Papelate en La Haye en het kasteel Frichemont. 147 zijn rechtervleugel te beschermen en een nieuwen aanva der Pruisen tegen 'te gaan, zond Napoleon bovendien mog 8 bataljons van de Jonge en 2 van de Oude Garde op Bulow af, die nu terug moest trekken, om versterking af te wachten. Blücher liet zich echter door al deze aanvallen der Franschen niet weerhouden, om Wellington ter hulp te snellen. Enkele Fransche Regimenten, vreezende door de Pruisen in den rug aangevallen te worden, begonnen terug te trekken. Napoleon, bemerkende, dat hierdoor de aanval zijner troepen werd verzwakt, begreep, dat er een einde aan den strijd moest komen, waarom hij aan de Garde, die hij in reserve hield en die zoo menige overwinning bevochten had, bevaL aan den strijd deel te -nemen. Maarschalk Ney aan het hoofd van vier Bataljons der Jonge Garde, een linie Kurassiers en vier Batterijen viel nu van La Haye Sainte het Centrum der Bondgenooten aan. De Fransche ruiterij trok nu zich overal te zamen, terwijl d'Erlon een voorwaartsche beweging naar Papelotte maakte en Generaal Reille opnieuw Hougoumont aanviel. PU Het Centrum der Bondgenooten had reeds veel geleden, zoodat, toen Ney het met zijn versche troepen aanviel, het met zwaar verlies moest terugtrekken. De Prins van Oranje wilde dezen terugtocht voorkomen, snelde zonder geleide naar twee Bataljons Nassauers, teneinde dezen de Franschen te doen aanvallen en zoo mogelijk terug te dringen. Hij werd echter door een kogel in zijn linkerschouder getroffen, zoodat hij van het paard stortte. Hij poogde weder in het zadel te komen, doch door bloedverlies werd hij bewusteloos. Gelukkig snelden een paar Adjudanten toe, die den prins onder bedekking van eenige scherpschutters uit het strijdgewoel 148 naar het hoofdkwartier voerden. Tengevolge hiervan moesten de Nassauers terugtrekken. Generaal Alten, die de Divisie aanvoerde, werd gewond, terwijl van de Brigade-generaals Hachess mede gewond werd en Ompteda sneuvelde. Zoo kwam het, dat de Fransche Garde meer en meer vorderingen maakte. Wellington beval nu Maitland met de Engelsche Garde de Franschen aan te vallen. Maitland bracht de Franschen daarop groote verliezen toe, doch Ney beval nu de overgebleven reserve van de Oude garde de Jonge ter hulp te komen, waarop de Engelsche Garde teruggeslagen werd. Terwijl de toestand van Wellingtons leger uiterst hachelijk was, werd er krijgsmuziek gehoord van een naderend leger. Napoleon dacht, dat Grouchy's leger er aan kwam,, want het was Fransche muziek, die er gespeeld werd.. Tot zijne groote teleurstelling zag hij echter; dat het niet Grouchy was, maar Blücher, die naderde. Blücher, het krijgsgewoel overziende, zag, dat hij terstond moest ingrijpen, wilde hij een nederlaag van Wellington voorkomen. Met het bajonet op het geweer liet Blücher zonder verwijl in stormpas op het Fransche korps onder d' Erlon aanvallen, terwijl hij aan de Oostzijde van het slagveld een geweldig geschutvuur op den vijand liet openen. Het korps van d' Erlon sloeg op de vlucht naar de zijde van Papelotte. Chassé had des middags den uitersten rechtervleugel laten oprukken, om het Centrum te versterken. Toen hij den aanval der Pruisen op de Fransche Garde zag, liet hij ook een zijner Brigaden met de Brigade van Maitland op den vijand aanvallen. Bovendien kwam het Pruisische legercorps onder Von Ziethen aan den linkervleugel Saksen-Weimar te hulp, waarop zes Regimenten ruiterij de Franschen in de flank aanvielen. Op bevel van Wel- 149 lington werd er nu een algemeenen aanval op den vijand gedaan en wel met het verrassend gevolg, dat de Bond- GEBHARD LlEBERECHT VON BLÜCHER. genooten La Haye Sainte opnieuw veroverden en verder op La Belle Alliance aantrokken. Op alle punten werden nu de Franschen op de vlucht geslagen en eer nog de 150 nacht gedaald was, was Wellington zeker van de overwinning en het Fransche leger zoozeer uit elkander geslagen, dat niet één verstrooid Bataljon meer bij elkander kon verzameld worden. En terwijl Napoleon door zijne legerhoofden van het slagveld werd gedragen, zetten zijne soldaten onafgebroken hun vlucht voort naar Beaumont en Philippeville. Bij La Belle Alliance ontmoetten na den slag Wellington en Blücher elkander en vol blijdschap over de schitterende overwinning, die zij behaald hadden, vielen de twee veldheeren elkander om den hals. Wellington keerde naar Waterloo terug, terwijl Blücher te Gemappes overnachtte en zijn voorhoede naar Frasnes trok. In den slag bij Waterloo verloren de Bondgenooten 24.600 man, waaronder 3400 Nederlanders, terwijl aan de zijde der Franschen 18000 man gesneuveld waren, terwijl zij 7000 man als krijgsgevangenen in handen der Bondgenooten moesten laten, die bovendien 200 kanonnen, de geheele legertros en zelfs het reisrijtuig van Napoleon buit maakten. Wellington droeg aan Prins Frederik, die het opperbevel over de Nederlandsche troepen verkreeg, op, de vestingen aan de Westzijde der Sambre te nemen,'terwijl Blücher zou trachten die aan de Oostzijde der Sambre te veroveren. Prins Frederik, hoewel toen nog slechts 18 jaren oud, veroverde weldra Quesnoy en Condé ! Den 22 Juni 1815 kwam Napoleon te Parijs als vluchteling aan, waar hij bij niemand ondersteuning vond. „Nog is het leger 80.000 man sterk; laten wij de overmoedigen straffen en de eer van Frankrijk herstellen !" „Ga," zeide hij tot Generaal Becker, „ga naar het Voorloopig Bestuur en bied het uit mijn naam mijn krachten 151 aan. Zeg, dat ik als eenvoudig generaal aan het hoofd der troepen, den hoon, Frankrijk aangedaan, wil wrekên. Zeg, dat ik daarna het commando wil nederleggen, om te Malmaison een afgezonderd leven te leiden." Zoo smeekt de Keizer, die anders gewoon is te bevelen. Te vergeefs was evenwel deze zending van Becker. Men wilde van Napoleons voorstel niets hooren. Van allen verlaten, begaf hij zich aan boord van een Engelsch oorlogsschip, de Bellerophon, zich zoo onder bescherming der Engelsche wetten stellende. Kapitein Maitland ontving en behandelde Napoleon als gast, ofschoon hij hem. dadelijk als gevangene beschouwde. Men vergunde den vluchteling niet. meer aan land te stappen. Den 31 Juli 1815 werd Napoleon op last der Mogendheden naar het eiland St. Helena verbannen, midden in den Atlantischen Oceaan, waar hij in Mei 1821 overleed, tengevolge van kanker in de maag. 3> HOOFDSTUK XXII. Het vereenigd Koninkrijk. — Wij Jkrijgen^onze koloniën terug. Frankrijk, nu weder door de Mogendheden ^bezet, moest 700 millioen francs oorlogsschatting betalen, waarvan 60 millioen francs aan Nederland kwam. Bovendien moest Frankrijk de kosten dragen van het bezetten van 17 vestingen, die zijn grenzen bewaken moesten. Nederland kreeg de steden Mariënburg en Philippeville en het Hertogdom Bouillon. Door de overwinning bij Waterloo was er een nieuwe band gehecht tusschen het Vorstenhuis van Oranje en de Nederlanders. De twee zonen van Koning Willem I toch hadden zich bij Quatre Bras en Waterloo hoogst verdienstelijk gemaakt en niet weinig er toe bijgedragen dat de zege werd behaald. En ook de koning had getoond in de ure deügevaars standvastig aan de zijde van zijn volk te staan en geen opofferingen te groot te achten voor de veiligheid en vrijheid zijner onderdanen. Daar het Weener Congres Nederland met België had vereenigd, moest de Grondwet van 1814 gewijzigd en in overeenstemming met de behoeften van het vereenigde Koninkrijk gebracht worden. Eene commissie voor een deel uit Belgen bestaande, hield zich met deze herziening bezig. Volgens deze herziene Grondwet zouden de Staten-Generaal uit twee Kamers bestaan. De Eerste HOOFDSTUK XXIII. De Algarijnsche zeeroovers getuchtigd. — Opstanden op Sumatra en Java. — Maatregelen van Koning Willem ter bevordering van ontwikkeling en welvaart. — Ontevredenheid der Belgen. Het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden had geen langer duur dan ruim 15 jaren. De scheepvaart op de Middellandsche zee werd in dien tijd door de Algarijnsche zeeschuimers zeer onveilig gemaakt. Een Engelsche vloot evenwel, onder bevel van lord Exmouth, vereenigd met een Nederlandsch eskader onder den Vice-admiraal Van der Cappelen, wist den 27 Augs. 1816 den trotschen Dey van Algiers zoodanig tot rede te brengen, dat hij aan al de eischen der overwinnaars toegeven, ruim duizend Christenslaven in vrijheid stellen en beloven moest, zich voortaan van alle zeerooverijen te onthouden. In onze Oost-Indische bezittingen werd de vrede van tijd tot tijd verstoord. Zoo hadden aldaar twee hevige opstanden plaats, de eene in 1821 op het eiland Sumatra, waar de Sultan van Palembang door den dapperen generaal-majoor De Koek verslagen en gevangen genomen werd en de ^andere van 1825 tot 1830 op het eiland Java, waar in 1830 het hoofd der muitelingen. DieDo Neöro. ins¬ gelijks door onzen De Koek tot onderwerping werd gebracht. 156 Vele waren intusschen de zegeningen, die het vereenigd Nederland gedurende een 15-jarigen vrede onder het weldadig bestuur van Willem I mocht genieten. In 1818 werd de Maatschappij van Weldadigheid opgericht, vooral door invloed van den luitenant-generaal Johannes van den Bosch. Deze Maatschappij stelde zich ten doel, om de heidegronden in Drente en Overijsel door bedelaars en behoeftigen te doen ontginnen, om daardoor de armoede te bestrijden. De Koloniën van. Weldadigheid (Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelmina'soord), die daaruit sinds 1813 ontstaan zijn, hebben uitgestrekte woeste velden in vruchtbaar land met welvarende bewoners veranderd. In 1824 kwam de Handelmaatschappij tot stand, die zich ten doel stelde, als Agent der Regeering, de Indische voortbrengselen, die de inboorlingen van Ned. O.-Indië bij wijze van belasting voor ons Gouvernement moesten aankweeken, in ontvangst te nemen, over te voeren en in ons land te verkooperi. De Maatschappij begon- met een kapitaal van twaalf millioen gulden, waarvan Koning Willem I het grootste deel had gestort. De Koning stelde in 1816 de Orde van den Ned. Leeuw in, om de verdiensten van burgers en de Militaire Willemsorde om die van krijgslieden te eeren. De Ned. Bank, die in 1814 tot stand kwam, had ten doel; de kooplieden spoedig en tegen niet te hooge rente aan geld te helpen. Nog steeds geniet deze Bank het volle vertrouwen van den handel. In 1820 werd ook in Nederland het metrieke stelsel van maten en gewichten ingevoerd, waardoor vele berekeningen werden gemakkelijk gemaakt. Door allerlei middelen zocht Willem I de welvaart van ons, land te bevorderen. Zoo werden tijdens zijne 157 iregeering vele kanalen gegraven, b.v. in 1825 het NoordHollandsch kanaal, waardoor geladen zeeschepen onmiddellijk voor Amsterdam konden komen : verder het Voornsche- en Zederik-kanaal, de Zuid-Willemsvaart, waarmee in 1825 een begin werd gemaakt, enz. In Overijsel liet Baron van Dedem de Dedemsvaart graven, welke van Hasselt uit het geheele Noorden van Overijsel doorsnijdt. Ook voor het Onderwijs zorgde Willem T. Voor N. Nederland regelde hij het Hooger Onderwijs bij een "besluit van 2 Aug. 1815 en voor Z. Nederland bij een besluit van 25 Sept. 1816. De Hoogescholen van Leiden, Utrecht, Groningen en Leuven kwamen nu tot een nieuw leven, terwijl te Gent en Luik mede academiën werden opgericht. De Hoogeschool te Franeker en Harderwijk werden Doorluchtige Scholen. Die te Franeker werd in 1843 en die te Harderwijk reeds in 1817 opgeheven. Toen België met Nederland werd vereenigd, waren er In België haast geen lagere scholen. De koning bevorderde daarom in dat land het lager onderwijs zooveel mogelijk en richtte er een paar normaalscholen op ter opleiding van onderwijzers en stichtte er vele modelscholen, alles op kosten van den Staat. In 1816 regelde de vorst de organisatie der Protestantsche Kerkgenootschappen. Hierdoor werd echter later veel twist en verwarring in het leven geroepen. In Utrecht riep de regeering eene veeartsenijschool in het leven en te Seraing een groote en uitmuntende fabriek van machines. In 1818 schafte zij op Engelands voorbeeld de slavenhandel in onze koloniën af. In 1830 werd de reeds genoemde Johannes van den Bosch tot gouverneur-generaal benoemd. Deze voerde op Java het kultuurstelsel in, waardoor de regeering instaat 158 werd gesteld, spoedig en vele Indische voortbrengselen te ontvangen en te gelde te maken. De Koning verhief Van den Bosch, die in 1833 in ons land wederkeerde en in 1844 stierf, in den Gravenstand. Tijdens België en Nederland één waren telde het vereenigd Koninkrijk zes millioen inwoners. Het Noorden bracht een herlevenden handel en winstbelovende koloniën aan en het Zuiden rijke steenkolen- en ijzermijnen, vele fabrieken en vruchtbare korenvelden. België vond in het Noorden eene markt voor zijne voortbrengselen en fabriekswezen en Nederland kon hout en ijzer voor zijne schepen uit het Zuiden bekomen. Toch konden op den duur die beide landen het niet met elkander vinden. Ze waren ruim twee eeuwen va» elkander gescheiden geweest en in dien tijd waren de Belgen in taal en zeden meer de Franschen genaderd, terwijl wij ons meer zelfstandig hadden ontwikkeld. Bovendien was er tusschen de twee valken een groot verschil in godsdienst: de Belgen waren over het algemeen R. Katholiek en wij waren over het algemeen Protestantsch. Hierdoor en door zooveel meer ontstond er al spoedig een zekere wrijving tusschen het Noorden en het Zuiden. De Belgen meenden, dat hun land als een wingewest of toevoegsel van Nederland werd behandeld en wij waren niet bij machte hun deze gedachte te ontnemen. Zij vonden het onbillijk, dat bij het leger de meeste officieren Noord Nederlanders waren en dat de regeeringsstukken in het Hollandsch waren gesteld, daar in België de meeste bewoners Fransch spraken. Ook waren de Belgen ontevreden over het betalen van belasting voor het malen van graan en het slachten van vee, terwijl de geestelijkheid in Zuid-Nederland oordeelde, dat de R. Kath. Kerk slechts geduld werd, inplaats dat 159 zij zooals men wenschte, de heerschende Kerk was. Bij besluit van 14 Juli 1825 werd te Leuven een collegium philosophicum geopend. De jonge lieden, die geestelijke wilden worden, moesten nu hier sfudeeren •en mochten niet meer de kleine Seminariën bezoeken. Hierdoor werden de Belgen ten zeerste verbitterd. De vrijzinnigen of liberalen vereenigden zich in 1828 met de ijverige R.Katholieken, om de regeering te bestrijden. De Koning hief nu in 1829 de verplichting op, om de lessen van het collegium bij te wonen, waardoor de inrichting weldra geen enkelen leerling meer had. Ook trok de vorst het besluit van 1819 in, waarbij de Holland•sche taal ook in de Vlaamsche provinciën van België voor de uitsluitend geldende in openbare aangelegensheden werd verklaard. Al deze verzoenende maatregelen mochten echter niet baten. HOOFDSTUK XXIV. De Belgen staan tegen Willem I op. — Zelfopoffering van J. C. J. van Speyk. — Tiendaagsche veldtocht. In Juli had er in Frankrijk weder eene omwenteling plaats, waardoor de Fransche Koning Karei X werd verdreven en vervangen werd door Lodewijk Filips. Deze gebeurtenis was voor de Belgen het sein tot den opstand. Den 26 Augs. 1830 ontstond er te Brussel bij het uitgaan van den schouwburg oproer, dat door de schandelijkste tooneelen van moord en plundering werd gekenmerkt. Willem I, diep getroffen op het vernemen dezer treurige gebeurtenis, zond terstond zijn beide zonen, den Prins van Oranje en Prins Frederik naar Brussel om, indien mogelijk, den opstand te dempen. Den 23 Sept. 1830 deden zij een aanval op de Schaerbeeksche poort. De prinsen zagen zich echter genoodzaakt, met gevaar van hun leven, het oproerige Brussel weder te verlaten. Intusschen breidde de opstand in de Belgische steden zich meer en meer uit. Te Antwerpen werd den 27 Oct. 1830 den opstandelingen een gevoelige les gelezen. Baron Chassé toch bombardeerde het oproerige Antwerpen uit de naburige Citadel zoodanig dat de vijanden verplicht werden, al de voorwaarden aan te nemen, welke de grijze Chassé hun voorschreef en waarbij zij zich ver- 161 binden moesten, voortaan alle vijandelijkheden te staken. De Belgen schonden echter gedurig deze overeenkomst. Dit bleek onder anderen op den 5 Febr. 1831. De kanonneerboot No. 2, onder bevel van den dapperen luitenant J. C. J. van Speyk, was door een zwaren storm bij Antwerpen aan wal gedreven, waarop de Belgen zich eensklaps met een groote overmacht op het gestrande DE AANVAL DER NEDERLANDSCHE TROEPEN OP DE SCHAERBEEKSCHE POORT TE BRUSSEL. vaartuig wierpen en eischten, dat de bevelhebber zich zou overgeven. In plaats echter van aan dezen eisch te voldoen, snelt Van Speyk naar beneden, steekt den brand in het kruit en vliegt, als een tweede Klaassens, met vriend en vijand in de lucht. Deze heldhaftige zelfopoffering bezielde de geheele natie met een heldenmoed, waarvan in den kort daarop 162 volgenden tiendaagschen veldtocht de schoonste blijken gegeven werden. De Belgen toch dreven hun ondankbaarheid zoover, dat zij het stamhuis van Oranje voor altijd van den J. C. J. VAN SPEYK. troon uitsloten. Na langdurige beraadslagingen hadden zij prins Leopold van Saksen Coburg tot hun Koning verkozen. Willem I verklaarde echter, dat hij dien prins SLAG BIJ HASSELT. 164 als zijn vijand beschouwde en gewapenderhand zijne rechten verdedigen zou. Daarop stelde zich ons leger den 2 Aug. 1831 in beweging, onder aanvoering van den Prins van Oranje en Prins Frederik en reeds op den 3 Aug. werd Turnhout ingenomen. Daarna werden achtereenvolgens bij Diest, Bheringen, Hasselt en Bautersem slagen geleverd, waarbij de Belgen overal de nederlaag leden en schandelijk vluchten moesten. Nu zette het zegevierende leger zijn tocht naar Leuven voort. Het was op den weg derwaarts, dat het paard van den Prins van Oranje, door een kogel getroffen, dood ter aarde stortte. Hierop werden de Belgen, met prins Leopold aan hun hoofd, zoodanig geslagen, dat alles verloren was, en het Nederlandsche leger den 13 Aug. Leuven zegevierend binnentrok. Na deze overwinning werd ons dapper leger eensklaps in zijn verdere ondernemingen gestuit, daar, op verzoek van prins Leopold, een Fransch leger van 50.000 man, onder den maarschalk Gerard, de Belgen te hulp snelde. De Engelsche gezant Sir Robert verscheen in het hoofdkwartier van den Prins om aan dezen dit bekend te maken. Deze Fransche hulp, door Engeland dus goedgekeurd, stelde onze moedige krijgslieden zeer te leur, daar zij op het punt stonden, ook België's hoofdstad in te nemen. Onze moedige veldheer, de hertog van SaksenWeimar, was reeds met zijne dapperen Leuven voorbij gesneld en den weg naar Brussel ingeslagen, alles voor zich doende vluchten, — toen een renbode, door den Prins van Oranje afgezonden, hem den last gaf, van verdere vervolging af te zien. Groot was zijn spijt, doch hij moest terugtrekken, daar de prins van zijn vader bevel ontvangen had, geen strijd met de Franschen aan te vangen. Dit toch had aanleiding kunnen geven tot 177 „Daar zonk hij neder op zijn sponde, Daar gaf hij worst'lensmoe den geest; Zij God almachtig in die stonde Zijn Herder en zijn Licht geweest! De doodsklok dreunt, heel Neerland weent En om het Delfsche grafgesteent Pleegt het den Tweeden Willem rouw, Zweert het den Derden Willem trouw." De landbouw, die zenuw van den Staat, heeft door de bijzondere zorgen van Willem III een mate van bloei en welvaart bereikt, die hij nooit te yoren gekend heeft. Daarmede staat tevens in verband de droogmaking van het Haarlemmermeer, welke mede onder het bestuur van Willem III in 1853 haar beslag kreeg en waar thans het oog met welgevallen rust op die duizenden vruchtbare akkers, waar vroeger niets anders dan de golven van een verslindend meer aanschouwd werden. In de Tweede Kamer drong vooral de predikant Van Hoëvell, die in Twente tot lid dier Kamer gekozen was, OO afschaffing der slavernii in onze Overzepsrhp iSpwps. ten aan. In 1863 bereikte hij zijn doel. 120 millioen gulden heeft onze regeering besteed, om*in West-Indië een einde te maken aan dien schandelijken toestand. Onze bezittingen op de Westkust van Afrika stonden wij in 1872 af aan Engeland. Wij hadden -de goede gezindheid der Britsche regeering noodig, om in Oost-Indië met kracht op te kunnen treden. Bij traktaat van 1824 had Engeland zich verbonden, om onze handelingen op de O.-Indrsche eilanden niet te bemoeilijken op voorwaarde, dat wij de zeerooverij in de Indische wateren zouden keeren. Daarenboven bestond er bij onze Indische ambtenaren een streven, om ons gezag steeds verder uit te breiden. Zoo was na twee vergeefsche pogingen het eiland Bali door generaal Michiels in 1849 onderworpen, KCNING WILLEM III EN ZIJN GEMALIN, KONINGIN SOPHIE, MET HUN KINDEREN. OPENING VAN DE EERSTE HOLLANDSCHE IJZEREN SPOORWEG 20 SEPT. 1839, 186 Amsterdam kunnen komen. Zoo ook is een nieuwe waterweg door den Hoek van Holland naar Rotterdam gegraven en .Vlissingen tot een haven gemaakt voor het wereldverkeer. De droogmaking van de Zuiderzee behoort niet meer tot de onmogelijkheden. In 1883 werd te Amsterdam eene wereldtentoonstelling gehouden, zooals er voor dien tijd nog slechts te Londen, Parijs! Weenen en Philadelphia gehouden waren. Bij dit alles verkeerde ons land in een gunstigen toestand. Door een verstandig en zuinig beheer werd er sedert vele jaren veel meer door de schatkist ontvangen, dan de uitgaven bedroegen, waardoor er zooveel van 's Rijks schulden kon worden afgelost, dat wij in 1860 jaarlijks 9 millioen gulden minder rente behoefden te betalen dan tijdens de leening van Van Hall in 1844. Toch troffen ook rampen ons land. Pas was 1861 aangevangen, of de treurmare werd vernomen, dat ten gevolge van zwaren ijsgang een geweldige overstrooming in het land tusschen Maas en Waal, evenals, in den Bommelerwaard geheele dorpen en velden als in een zee veranderd had, waardoor duizenden menschen huis en have ontvluchtten en op de daken en hooge gebouwen of elders een veilige toevlucht zoeken moesten. Tot overmaat van ramp had dit plaats gedurende een feilen vorst in het midden der maand Januari, waardoor de ongelukkigen verkleumd van koude en gekweld door den honger, niet dan een akeligen dood voor oogen hadden, te meer, daar de vloed door de van boven telkens aandrijvende ijsschotsen gestadig klom. Was de nood groot, niet minder groot was de algemeene deelneming. Koning Willem III was één der eersten, die zich naar de plaats des onheils begaf. Overal nam hij de doeltreffendste maatregelen, om de onge- 187 lukkigen te redden en een veilig dak te bezorgen. Veertien dagen bracht Z. M. onder rustelooze inspanning en verachting van zijn eigen leven onder deze ongelukkigen HET EERSTE RIJWIEL. door en rustte niet, voor dat allen huisvesting en doelmatige verzorging gevonden hadden. Toen eerst verliet de Koning een oord vanwaar hem dankbare zegenbeden eener geredde menigte naar de residentie volgden. Als in triumf werd de vorst te 's-Gravenhage ingehaald. Ja. de geestdrift van het volk was wellicht grooter en inniger,, dan dat de vorst uit een beslissenden veldslag als over winnaar ware wedergekeerd. 189 verbond der genade, welke de God des verbonds schenkt aan arme zondaars en^zóndaressen, om 't even, of zij in een paleis wonen of in een krot." Slechts een tiental H. M. KONINGIN EMMA. jaren mocht het kleine prinsesje zich in haar vader verheugen. Willem III toch overleed, gelijk wij zeiden, den hofprediker Van Koetsveld mocht met recht bij de ge- 190 opende groeve spreken : „Zoo is dan ons Koningshuis uitgestorven, maar Gode zij dank, niet geheel! Wat in een hoogeren zin de profeet van Davids huis zeide :: „Een rijske zal voortkomen uit den afgehouwen tronk en een scheut uit zijne wortelen zal vrucht dragen," is- ook op ons vorstenhuis van toepassing. „Ons blijft de jeugdige Koningin, als prinses reeds de oogappel van ons volk, dat nu met dubbelen nadruk bidt: hO God, bescherm, bewaar en leid haar aanfde hand eener vrome en wijze moeder; dat eens de spruit een boom worde als vroeger." Willem III werd opgevolgd door zijne dochter, Koningin 'Wilhelmina, onder regentschap van hare moeder, Koningin Emma. Het regentschap duurde achtjjaren'en was voor Nederland een tijd van vrede en welvaart. In 1894 was echter eene expeditie naar Lombok noodzakelijk, om de Sassaks tegen de Baliërs te beschermen. Op dat eiland' werden onze troepen door de Baliërs verraderlijk overvallen, waarbij Generaal Van Ham en vele anderen sneuvelden. Generaal Vetter wist evenwel dit verraad streng te straffen en de Baliërs voor goed te onderwerpen. God bekwaamde de Regentes en sterkte haar voor haar moeilijke taak en nam de jeugdige Koningin in Zijn heilige hoede en bescherming. Den 31 Aug. 1898 werd Wilhelmina 18 jaren en was dus meerderjarig. Den 6 Sept. daaraanvolgende werd ze in de Nieuwe Kerkte Amsterdam plechtig ingehuldigd en nam ze zelf de teugels van 't bewind in handen. Met den dichter is het onze bede: „In gouden lett'ren zij 't geschreven, Bevestigd door des^Heeren]hand, Lang, lang moge Wilhelmina leven Tot heil van 't lieve Vaderland."