r 9232 1 B 2 ,,/Mi,kii/i ■ ii/c Rini IDTHFFK 1261 3961 MISSIËN VAN SCHEUT BISSCHOP HAMER uitgave van het missiehuis „sparrendaal" m vught (n.-br.) ' q-, en het bisschop-hamerhuis, parkstraat 2, utrecht mgr. ferdinand hamer VAN DE CONGREGATIE DER MISSIONARISSEN VAN SCHEUT. MONSEIGNEUR FERDINAND HAMER Onder de geloofshelden, die deze laatste tijden de waarheid des Evangelies dat zij verkondigden, met hun bloed en dood bezegelden, komt ontegenzeggelijk eene eereplaats toe aan den Nederlander Mgr. Ferdinand Hamer. Eene zelfde plaats moeten wij voor hem opeischen onder de groote zonen van ons dierbaar, kleine land aan de Noordzee, die Neerlands naam in den vreemde deden eerbiedigen en loven door hun kloeken ondernemingsgeest, hun noeste arbeidskracht, hun onverstoorbaar uithoudingsvermogen; de karaktereigenschappen van ons volk. HOOFDSTUK I. Jeugd en voorbereiding op hel Apostolaat. 1840-1865. *) i. Ferdinandus, Hubertus Hamer werd geboren te Nijmegen den 21 Augustus 1840, uit eene achtenswaardige en godsdienstige burgerfamilie, en denzelfden dag gedoopt in de parochiekerk van den H. Ignatius. De eerste voetstappen op 't pad der wetenschap zette hij onder leiding van >meester< Pothast. Wat hij miste aan buitengewone geestesgaven, vergoedde hij door volhardende vlijt en ontembare arbeidskracht. Van zijn vader erfde hij de edelmoedige opofferingsgezindheid voor 't goede, van zijne moeder het onwrikbaar godsvertrouwen en eene degelijke godsvrucht. Als knaap sierde hem vooral en als man bleef hem steeds bij een mannelijke moed en ') °e gegevens voor dezen levensschets werden hoofdzakeUjk genomen uit een handschrift van P. Drüding S. J en uit de «Annalen der Missionarissen van SparrendaaN, jaargang 1901. ■ 4 - Vastberaden doorzetten, ook te midden der grootste moeilijkheden, jn 't geen hij als zijn plicht beschouwde. Een onbeduidend voorval uit zijne jeugd werpt een helder licht op dien karaktertrek. Een der Paters Jezuieten, die dienst deden in de parochiekerk der Molenstraat, was opgedragen een genootschap te stichten tegen kwade gewoonten: vloeken, drankmisbruik enz. Na eene gloedvolle en overtuigende rede verzocht hij allen zich als leden te laten inschrijven. Alleen zijn kleine misdiënaar Ferdinand Hamer gaf zich op. Zijne preek van den volgenden Zondag had evenmin succes. Ferdinand was en bleef, niettegenstaande de bespottingen en kwellingen zijner makkers en van anderen, het eenig lid dezer vrome vereeniging. Toen zijn twee oudere broeders, die op 't Klein-Seminarie van Kuilenburg, onder de verlichte leiding der Paters Jezuieten, hun studies voltooid hadden, in het klooster traden, Jacob door in 1849 in de orde der Franciscanen te treden, Jan door in 1852 Jezuiet te worden, maakte Ferdinand aan zijne ouders het verlangen bekend ook den priesterlijken staat te omhelzen. Deze brachten den Heere gaarne nog dit offer en zonden hun twaalfjarigen zoon, ter voorbereiding op zijn verheven levensstaat, naar Kuilenburg. Zacht en ernstig van inborst, opgeruimd en bescheiden, zelfs iets schuchter in zijn omgang, daarbij godsdienstig en plichtsgetrouw, won de jeugdige student spoedig de achting en genegenheid zijner leeraren en medeleerlingen, en behield deze gedurende zijn geheelen studietijd, en geheel zijn leven. Zijn Oversten van toen, in hunne correspondentie, vergelijken hem met den H. Joannes Berchmans, en een zijner oud-studiemakkers schrijft in 1909: *) » Veertig jaren heb ik hem niet weder gezien, maar dikwijls heb ik nog aan Ferdinand Hamer gedacht, volstrekt niet verbaasd, dat hij missionaris was geworden, ook niet dat hij tot de waardigheid van Bisschop was verheven — zijn jeugd was van dit alles als eene prophetie geweest. Tegenover hem voelde ik mij zoo klein, en ik nam hem dat niet kwalijk, het stemde mij niet jaloersch, — in tegendeel, in zijne tegenwoordigheid werd ik zelf ook ernstiger, kreeg ik eensklaps een kijk op het leven, die me tot dan toe geheel vreemd was gebleven, en waarvan de toen nog zeer vage werking allengs sterker in mij is geworden.* De degelijk christelijke opvoeding der Paters Jezuieten kweekte in 't jeugdig hart van den toekomstigen ') «Geïllustreerd Zondagsblad voor Katholieken», 30 Sept 1900: »Een bloempje van herinnering op Mgr. Hamers graf». 5 — priester- en bisschopmissionaris eene overtuigde en innige godsvrucht en bijzonderlijk eene kinderlijke genegenheid tot de H. Maagd, die hem al zijn dagen bijbleef en zijn lateren medewerkers in Mongolië tot stichting strekte. Tegen 't einde zijner humaniora vroeg Ferdinand opname in de Sociëteit van Jezus. De Oversten weigerden hem, de goddelijke Voorzienigheid had andere plannen met hem. Gelijk zijn beroemde stadgenoot, Petrus Canisius, bijgenaamd »de Hamer der ketterse, zou ook hij een der eerste leden en medestichters eener nieuwe orde worden. In 1860 ging hij over van 't Klein-Seminarie naar 't Groot-Seminarie te Rijzenburg. II. In datzelfde jaar 1860 was, door 't verdrag van Peking, China voor de Geloofsboden wederom ontsloten. De Evangelieprediking in 't »Hemelsche Keizerrijk*, China is een lange, lange'lijdensweg, de eeuwen door. Sedert de ontdekking van 't graf van den H. Thomas te Meliapour in 1548, staat 't geschiedkundig vast, dat deze Apostel Christus' leer, in de eerste eeuw van 't Christendom, naar 't verre Oosten bracht. Drong hij door tot in China, gelijk de legende meldt ? Brachten zijne discipelen zijne leer naar China ? Dit laatste wordt beweerd door zeer oude christelijke kroniekschrijvers, i) Verschillende monumenten uit de oudste tijden, op verschillende plaatsen in China gevonden, en die christelijke emblemen en inscripties dragen, maken deze meening zeer waarschijnlijk. Omstreeks 635 verscheen het' Nestorianisme in China, waarschijnlijk binnengebracht door Perzische gezantschappen. 2) De eerste geschiedkundig zekere relaties der Christenheid met Mongolië en China dagteekenen van 1246. Het Tartaren-opperhoofd Tie-mau-tsin, geboren in 1157 en bekend onder de naam van Gengiskan d.i. vorst der dapperen, had zich door gelukkige oorlogen en sluwe verdragen geheel Mongolië en China onderworpen. Prat op zooveel macht en glorie, ondernam zijn kleinzoon en opvolger Batou de verovering van 't Westen en veroverde Rusland tot Kiew, Polen en Hongarije. Om dezen geesel der Christenheid te keeren, besloot Paus Innocentius IV, pp 't Concilie van Lyon in 1245, een gezantschap te zenden aan den grooten heerscher van 't Oosten. Met deze kiesche zending werden drie *) Vgl. Jlgr. Alph. Favier, Vic. Apost. de Peking, Histoire en Description. Lüle, Desclée MCM. 2) L. Wieger S. J. Rudiments. Textes historiques. Paris, Guilmoto. — 6 — Franciscanen belast: Joannes van Plano-Carpino, Stephanus van Bohemen en Benedictus van Polen. Na veel lijden en wederwaardigheden op hunne reis door 't vijandelijk land, kwamen zij in den zomer van 1246 in Mongolië aan en werden door den keizer ontvangen, Deze zond hen terug met een schrijven aan den Paus en de christen vorsten. Zij kwamen te Lyon terug in den zomer van 1247. In 1249 zond de H. Lodewijk, koning van Frankrijk, den Dominicaan Andreas van Longjumeau met twee zijner ordebroeders, gevolgd in 1252 door de Franciscanen Willem van Ruysbroeck, meer bekend onder den naam van Rubruquis, en Barthelomeus van Cremona, als missionarissen naar Mongolië. In 1271 overhandigden twee Venetiaansche kooplieden, de gebroeders Nicolaus en Mattheus Polo, den Paus een schrijven van Gengiskan Koubilaï, dat zij uit Mongolië hadden meegebracht en waarin de Vorst Katholieke priesters vroeg. De twee uitgezonden Dominicanen, die zich met de twee voornoemdeVenetianen en den toen nog jeugdigen, later beroemden ontdekkingsreiziger Marco Polo, zoon van Nicolaus, op reis begaven, werden op hun moeielijke reis door ziekten geteisterd en zagen zich verplicht halverwege terug te keeren. In 1345 werd de Franciscaan Joannes van Monte Corvino, in 1293 naar China vertrokken, tot eerste bisschop van Peking benoemd, waar hij 6000 christenen bestuurde; in 1308 verhief Paus Clemens V hem tot Aartsbisschop en zond hem zeven Suffragaan-Bisschoppen, allen Franciscanen. Meer bekend dan deze is hun Ordebroeder, de Zalige Odoricus Matthiucci, die meer dan 20.000 heidenen doopte tusschen 1322 en 1330. Bij den dood van Joannes de Monte Corvino in 1333 waren meer dan 164 missionarissen naar China gezonden en telde men er 100.000 christenen. Daarna beleefde de Kerk in China een bloeitijdperk tot 1391 en werd toen schier geheel vernietigd door de revolutie, die de dynastie der Yuen van den troon stiet. De Chineesche dynastie der Ming, die de Tartaarsche Yuen opvolgde, uit haat jegens hun vreemde voorgangers en verdrukkers, verwoestte alles wat onder dezen was tot stand gekomen, niet alleen hun paleizen en kunstwerken, doch ook de katholieke kerken. Meer dan anderhalve eeuw later, in 1456, werd de geloofsverkondiging door de Franciscanen hervat, doch het Christendom leidde er een kwijnend leven tot op 't einde der XVIe eeuw, d. i. tot aan keizer Ouan-Li en zijne opvolgers, de vier laatste Ming, toen den missionarissen wat meer vrijheid werd gegeven, ofschoon officieel het verbod gehandhaafd bleef, dat geen Chinees zich tot den nieuwen godsdienst van 't Westen bekeeren mocht; een verbod, dat her en ginds in het groote keizerrijk tot bloedige christenvervolgingen aanleiding geven bleef. In 1552 wilde de H. Franciscus Xaverius, na Japan bezocht te hebben, zich naar China begeven. Hij stierf echter op reis, op 'teiland Sang-Siang. Omstreeks denzelfden tijd drongen de Dominicanen, die Indië evangeliseerden, China binnen, gevolgd door de Augustijnen. Het meeste succes, vooral aan het hof en onder de hoogere standen, hadden de Jezuieten, wegens hunne MEISJES DER H. KINDSHEID. kennis van de Chineesche taal en hunne bedrevenheid in alle kunsten en wetenschappen. Onder hen zijn beroemd geworden: Mattheus Ricci, een Italiaan1 (1552—1610), Adam Schall, een Duitscher (1591 —1666) en Ferdinand Verbiest, een Vlaming (1623 —1688). Sedert het begin der XVIe eeuw waren de Tartaarsche Vorsten in oorlog met China en trachtten zich van den keizerstroon meester te maken. Dit gelukte hen in 1644. Choun-Chountsche, de eerste keizer der Mantchou-Tartaarsche dynastie Ts'ing, besteeg toen den troon. Deze Ts'ing hebben over China geregeerd tot 1912, toen de Republiek werd uitgeroepen. Niettegenstaande de hooge eerbewijzen, die verschillende katholieke priesters, ook van den kant der Ts'ing, ontvingen, - 7 - duurde de vervolging der christenen steeds voort; de Europeesche missionarissen waren, op enkele uitzonderingen na, uit het land verdreven. De Kerk in China werd toen bestuurd door den Chineeschen Dominicaan Mgr. Gregorius Lou of Lopez, den eersten Chineeschen Katholieken Priester, Religieus en Bisschop. Eerst den ioen Maart 1692 verscheen een decreet van keizer K^ang-si, dat alle dwangwetten tegen de christenen ophief, hun volle vrijheid voor hun eeredienst gaf en aan alle Chineezen toeliet den godsdienst te omhelzen. Nu kwam er eene periode van rust voor het katholicisme in China, de bekeeringen waren menigvuldig, de toekomst beloofde de schoonste vruchten doch, helaas! de vijand zaaide 'tonkruid tusschen de tarwe, de noodlottige strijd over de Chineesche Riten brak uit tusschen de Katholieke missionarissen der verschillende Orden. De Jezuieten zagen de eerbevvijzingen, die de Chineezen bij feestelijke gelegenheden brachten aan de voorouders en aan Confucius als civiele akten aan, door de wet voorgeschreven, zonder het minste religieuze karakter. De Dominicanen en de meeste andere missionarissen verklaarden deze Riten afgodisch en verboden ze aan hunne christenen. Reeds in 1645 hadden zij eene veroordeeling van Paus Innocentius X tegen de handelwijze der Jezuieten uitgelokt. Paus Alexander VII verzachtte dat decreet in 1656. Niettegenstaande de nieuwe veroordeeling der Chineesche Riten door Clemens IX en Clemens XI, duurde deze onverkwikkelijke en noodlottige strijd voort, totdat in 1742 Benedictus XIV onder strenge straffen verbood de Chineesche Riten te onderhouden en alle missionarissen in China onder eede verplichtte de' bevelen van den H. Stoel op te volgen. Het valt niet. te ontkennen, dat dit meeningsverschil en de daaruit gevolgde strijd, hoe eerlijk ook bedoeld van beidskanten, aan de geloofsverbreiding in China een onberekenbaren schade berokkend heeft. De eerste ramp, die 't gevolg was van dezen strijd en de oorzaak der groote vervolging, die steeds bloediger wordend tot 1860 duren zou, was het herroepen der vrijheden den Missionarissen en Christenen verleend in 1692. In 1707 zond Paus Clemens IX den kardinaal-legaat de Tournon, Italiaansch Lazarist en Patriarch van Antiochië, naar China, tot uitvoering van 't decreet van 1704, behelzende de veroonleeling der Chineesche Riten. Keizer K'ang-si toonde zich hierover ten zeerste verbolgen en vorderde van alle Missionarissen de belofte de Chineesche Riten goed te keuren, op straffe het land uitgezet te worden. De openlijke vervolging der Christenen brak echter eerst uit bij - 8 - — g — den dood van K'ang-si in 1722, toen zijn zoon Young-tcheng hem opvolgde. Door een keizerlijk decreet van 1724 werden de katholieke kerken staatseigendom verklaard en voor verschillende profane doeleinden verwend; de Christelijke godsdienst werd ten strengste verboden, zoowel wat onderrichting als uitoefening betrof; de buitenlandsche priesters werden naar Canton gevoerd en eenige jaren later over de grenzen gezet; enkel in Peking bleven eenige kerken open en werden de Paters Jezuieten geduld. Een nieuwe, zeer zware slag trof de Chineesche missie, gelijk overigens de geheele Christenheid, in 1773, door de opheffing van de Sociëteit van Jezus. De Jezuieten werden in China vervangen door Lazaristen. Ondanks de hevige vervolging en de vele moeielijkheden en gevaren, waaraan zij zich blootstelden, waagden zich gedurende dien tijd nog vele moedige Missionarissen van de Sociëteit der Lazaristen en van die der vreemde Missiën van Parijs in China. De meesten hunner stierven den marteldood, onder welke de bekendsten zijn Mgr. Dufresse, de gelukzalige Pater Clet en de zalige Jan-Gabriël Perboyre. In 1838 nam keizer Tao-kouang strenge maatregelen tegen de Chineezen, die opium binnensmokkelden en zette de vreemdelingen uit, die dezen menschonteerenden handel, die het volk vergiftigt, gedreven hadden. Engeland nam de partij op der smokkelaars en verklaarde in 1840 China den oorlog. Dit laatste verloor en betaalde een zeer zware oorlogsschatting, moest handelsverdragen aangaan met Engeland, Amerika en Frankrijk en daarenboven de vrije uitoefening van den Christelijken godsdienst gedoogen aan de Chineezen zoowel als aan de Europeanen. Deze laatsten evenwel mochten geen propaganda voeren buiten de havensteden. De jonge keizer Sien-foung, die in 1850 zijn vader opvolgde, kon slecht die vernedering, door de » Barbaren* aan 't »Hemelsche Keizerrijk* het Rijk des Middens* aangedaan, verkroppen. Het eerste jaar zijner regeering brak daarenboven eene revolutie uit, die zijne Mantchou dynastie trachtte te onttronen, om China weer onder 't bestuur der Chineesche dynastie der Ming te brengen. Onder voorwendsel, dat de oproerlingen gesteund werden door de Europeanen en hunne aanhangers, de Christenen, vaardigde hij strenge straffen tegen deze laatsten uit en weigerde verder de gesloten verdragen met de vreemde Mogendheden na te komen. Verscheidene Europeanen werden vermoord. Dientengevolge brak opnieuw de oorlog met Europa uit, die in 1860 eindigde met het verdrag van Peking. Het 13de artikel luidt: »Daar de Christelijke godsdienst ten doel heeft de menschen tot de deugd te brengen, is den leden van alle Christelijke belijdenissen ongestoorde vrijheid gewaarborgd wat hunne personeni eigendommen en de uitoefening van hun eeredienst betreft; de Missionarissen, die voorzien van een paspoort, volgens Art. 8, zich met vredelievende inzichten naar 't binnenland begeven, zullen de bescherming van 't Chineesche gouvernement genieten. Dit zal evenmin inbreuk maken op het recht, dat eiken Chinees verzekerd is, om, zoo 't hem belieft, den Christelijken godsdienst te omhelzen en diens voorschriften te volgen, zonder daarom onderworpen te kunnen worden aan eenige straf*. Nu de Goddelijke Voorzienigheid dit onmetelijk rijk den geloofsboden ontsloot, laaide alom in de Christenlanden de zieleijver op en ontelbare scharen van Christenhelden en heldinnen maakten zich op ter vreedzame verovering voor Christus van dat werelddeel. Twee eeuwen voorheen had Franciscus Xaverius gesmeekt om Nederlanders van Noord en Zuid, voor 't harde missiewerk, want om hun stoere werkkracht en taai uithoudingsvermogen bleken ze hem ten zeerste geschikt ook voor de allerzwaarste posten. Gehoor gevend aan die smeekbede van den Paulus der nieuwere tijden en daarbij overwegend, dat 't den Nederlanders, om hun taal en eigenaardigen landaard, soms bezwaarlijk viel zich in buitenlandsche missiecongregaties in te lijven, vatte de Zeereerw. Heer Theophile Verbist, geboren in 1823 te Antwerpen, aalmoezenier der militaire school te Brussel en algemeen bestuurder der H. Kindsheid in België, het stoute plan op eene Nederlandsche Congregatie van missionarissen voor China te stichten. Zijn oproep aan de Belgische geestelijkheid vond gretig gehoor, aanstonds sloten zich verscheidene priesters bij hem aan. Zijne Eminentie kardinaal Stercks, Aartsbisschop van Mechelen, schonk aan de jeugdige vereeniging zijne goedkeuring en zijn zegen. Toen wendde de Zeereerw. Heer Verbist zijn blik naar de Noordelijke Nederlanden, hij bezocht achtereenvolgens de verschillende Groot-Seminaries en in 1864 hoorde ook Rijzenburg zijn zielenontvlammend woord. III. Hier had ondertusschen Ferdinand Hamer, tot voldoening zijner leeraren, zijne theologische studiën voleind, had den 30 Mei 1863 de tonsura en de mindere orden, den 31 Mei het H. Subdiaconaat, den 31 December daaraanvolgende het H. Diaconaat ont- 10 - vangen en was den 10 Augustus 1864 te Utrecht, door Z D. H. Mgr. Schaepman, den toenmaligen Aartsbisschop, priester gewijd. Het enthousiaste woord van Verbist vond weerklank in 't edelmoedig en zielenminnend hart van den neomist, hij sloot zich bij hem aan en werd zoo een der medestichters en eerste Apostelen van dit nieuwe missiegenootschap, de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria, meer bekend onder den naam van >de Missiën van Scheut*. De Z.E. Heer Verbist stelde zich zelf en zijne metgezellen ter beschikking van den Kardinaal Prefect der Romeinsche Congregatie de Propaganda Fide, zijne Eminentie Kardinaal Barnabo, voor de Geloofsverkondiging in China. Rome echter antwoordde, dat 't nuttiger zou zijn eerst over te gaan tot de stichting van een Seminarie voor missionarissen, om den levensduur van den te ondernemen werkkring te verzekeren. Er lag ten Z.O. van Brussel, langs den Ninoofschen steenweg, op ongeveer twintig minuten afstands van 't midden der stad, op de hoogte van Scheut of Scheutveld, een zeer oud, eertijds beroemd, thans vervallen, genadeoord der H. Maagd. Sedert het midden der XVe eeuw werd daar een miraculeus beeld vereerd onder den titel van O. L. Vr. van Genade, »Nostra Domina de Gratia«. Er bestond daar eene kapel door de Karthuizers bediend, die als eene der schoonste van Brabant gold. Bij den beeldstorm in 1578 werd kapel en klooster in assche gelegd, doch bij 't wederkeeren van rustiger tijden herbouwd. Het oorspronkelijke genadebeeld was echter in die woelige tijden verdwenen, waarschijnlijk door de gevluchte religieuzen medegevoerd naar Spanje, want thans wordt 't vereerd op de Kanarische eilanden in een dorpje nabij de stad Santa Crux ; de Teneriffe. Men vervaardigde een nieuw beeld, dat zich thans bevindt in de parochiekerk van Anderlecht, waartoe Scheut tot voor korten tijd behoorde. In de tweede helft der XVIIIe eeuw verbande Joseph II de Karthuizers uit zijne Staten en deed de kapel van Scheut sluiten, — het klooster verviel en is later gesloopt, — gedurende de Fransche Omwenteling werd ze staatseigendom verklaard en als schuur gebezigd. In 1856 kocht haar een vroom Brusselaar, de heer Brabant, met den aangrenzenden eigendom, deed ze herstellen en er een nieuw Mariabeeld plaatsen, dat er thans nog vereerd wordt, en schonk ze eenige jaren later edelmoedig aan het opkomend instituut van missionarissen, die in de nabijheid een huis betrokken hadden. Den 27 April 1863 werd dit oude heiligdom van Maria opnieuw ingezegend en aan den eeredienst teruggeschonken. 11 - 12 % i/f" In October 1864 trad Ferdinand Hamer in het noviciaat te Scheut. Om zijn nederigen eenvoud, zijn innige vroomheid en innemend karakter was »de Hollander», gelijk men hem placht te noemen, spoedig door zijne medebroeders bemind en hoog geschat. Buiten de geestelijke oefeningen en de preeken in de kapel, vervulde hij het ambt van procurator van het huis. Den i5en Augustus 1865 sprak hij zijne geloften uit, volgens 'ttoen heerschend gebruik, voor drie jaar. Zijn levensdoel zou voortaan zijn, volgens 'teerste Artikel der Constituties der Congregatie: »Zich niet alleen toeleggen op eigen zieleheil en volmaaktheid, met Gods genade; doch ook, door Deze geholpen, krachtig medehelpen aan de bekeering der ongeloovigen en het zieleheil van den evennaaste, vooral onder de volkeren van China.« De Lazaristen, aan wier zielenijver buiten Mongolië nog een zeer uitgestrekt missieveld in China toegewezen was, konden, wegens de groote vlucht, die de missioneering na 1860 nam van den eenen, en hun gebrek aan personeel aan den anderen kant, hun christenheden niet in stand houden en uitbreiden, gelijk zij 't verlangden en de omstandigheden het eischten. Zij vroegen daarom in Rome helpers. In 1865 vertrouwde diensvolgens de Congregatie der Propaganda- Fide aan het jonge genootschap van Scheut geheel Mongolië als arbeidsveld toe, een gebied in oppervlakte meer dan honderdmaal zoo groot als Nederland, (Mongolië 3.543.000 K.M.2; Nederland 33.000 K.M.2), met eene bevolking van plm. 12.000.000 zielen. Deze onafzienbare uitgestrektheid, waarin zich eenige schaarsche, kleine christenheden bevonden, was in 't Zuiden bewoond door Chineesche landbouwers, in 't Noorden door zwervende Mongoolsche herderstammen. Hierin kwamen ze overeen, dat ze slechts zeer vage godsdienstbegrippen hadden en zeer bijgeloovig waren. Terwijl onder de Chineesche geletterde en hoogere standen het Confucianisme, het Boedhisme en Taoisme hun aanhangers vinden, heeft de gewone man uit het volk, gelijk de Chineezen in Mongolië toenmaal meerendeels waren, weinig begrip van die ingewikkelde godsdienstvormen, hij gelooft aan 't bestaan van één almachtig Opperwezen en zijn eeredienst bestaat uit de bij de wet bepaalde eerbewijzen aan de voorouders; daarbij is hij in zijn levenswandel eenvoudig en zedelijk, zoover men dit laatste van een heiden zeggen mag. De eens zoo fiere Mongolen, die in hun ongebreidelde macht het grootste gedeelte van Azië onder den voet liepen en Europa sidderen deden, zijn geslonken tot een allengs uitstervend hoopje — i3 — zedelooze zwervers, die, bestuurd door onmachtige koninkjes, hun kudden in de onmetelijke steppen ronddrijven. De eerste missionarissen van Scheut zouden dit jaar, d.i. 1865, nog vertrekken. Met den ZeerEerw. Heer Verbist, den stichter en Overste, zouden zich naar Mongolië begeven de Eerwaarde Heeren Van Segvelt, Vrankx en Hamer. Hoe gaarne ook Ferdinand Hamer zijn leven en zijn gaven, zijn werken en zorgen aan Christus wilde ten offer brengen ter uitbreiding van Zijn Rijk in het verre Oosten, toch viel hem 'tafscheid van ouders en dierbaren, van vaderland en beschaving hard. Ook het edelmoedig hart van den missionaris, en misschien wel juist, omdat het teeder en menschlievend genoeg was, om dien alles opofferenden zielenijver te doen ontkiemen, voelt prangend de smarten van 't afscheid, wellicht voor den duur van het leven. Des morgens droeg hij in zijne parochiekerk te Nijmegen de H. Mis op, geassisteerd door zijne twee broeders-priesters en vertrok nog in den voormiddag van den 21 en Augustus. Zijne christelijke ouders, die den Heere even groothartig als hun zoon dit zware offer brachten, schreven hem nog denzelfden dag: > Eerwaarde zoon, wij zegenen u in den Naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes, en hopen, dat de goede God dezen zegen moge bekrachtigen, en dat Hij u verder door Zijn Engel op uwen weg bescherme. Van onzen kant wenschen wij en bevelen u aan, dat gij altijd den Heer getrouwelijk dient; heb God altijd in uwe gedachten, eer uwe Overheden en vraag hunnen wijzen raad en laat nooit eenige hoovaardij in uw hart of gedachten de overhand hebben. Immers, die zich verheft zal vernederd worden. Verder bevelen wij u den arme aan. Geef aalmoezen, keer uw aangezicht nooit van den arme af en doe barmhartigheid naar vermogen. Hopende, dat gij dit weinige, uit een welgemeend hart gezegd, ten goede zult aannemen, en dat wij elkander in het gebed niet zullen vergeten, blijven wij, na UEerw. een voorspoedige reis toegewenscht te hebben, met hoogachting: Uwe dierbare Ouders. — RS. Verder, geliefde Ferdinand, herinner u steeds de laatste woorden van Moeder: Houd moed, het is Gods wil.« De jonge missionaris antwoordde den 23en Augustus uit Brussel: »Voor morgen namiddag is ons vertrek bepaald. Daar België en Holland denzelfden^landaard bezitten, kan ik zeggen, dat ik alsdan voorgoed mijn vaderland verlaat. Onmogelijk kan ik nalaten U allen nogmaals een hartelijk vaarwel toe te zenden. Vaartwel, dierbare Ouders, Broeders en Zusters; verre afstanden zullen ons wel scheiden, INLANDSCHE KLOOSTERZUSTERS. — 15 maar onze harten blijven altijd vereenigd; geen dag zal er voorbijgaan, of mijne gebeden zullen voor U ten hemel opstijgen; in de vaste overtuiging, die ik met mij mededraag, dat gij dagelijks ook mijner indachtig zijt, zal voor mij de schoonste vertroosting zijn, in welke moeielijkheden ik mij ook mag bevinden. Zaterdag j.1. hebben wij den zegen ontvangen van den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen en van de Bisschoppen van Doornik, Gent en Brugge; binnen veertien dagen hopen wij door den zegen van den H. Vader versterkt te worden. Dezen zegen zal ik ook vragen voor U«. Op 't laatste oogenblik werd 't vertrek nog een dag uitgesteld en de missionarissen vertrokken Vrijdag 25 Augustus uit Brussel, om 's avonds te 9 uur in Parijs aan te komen. De vrome reizigers verloren geen tijd met de schoonheden der wereldstad te bewonderen, de eenige plaatsen welke Mijnheer Hamer vermeldt in een brief van 27 Augustus, als door hem bezocht, zijn: de kerk van Nötre Dame des Victoires, »waar de aartsbroederschap van 't Onbevlekt Hart van Maria begonnen is<, de reliquieënkamer in het Seminarie der Vreemde Missiën, waar de overblijfselen der martelaren van dit missie-gezelschap bewaard worden; het graf van den H. Vincentius a. Paulo, in de kerk der Lazaristen. In den nacht van den 27 werd de reis vervolgd, per spoor naar St. Michel, vandaar Maandagnamiddag, 28 Augustus, per diligence over de Alpen naar Turijn, waar één dag rust werd genomen, vervolgens over Bologna naar Florence, waar men twee dagen verbleef bij eenen vriend van den Eervv. Heer Van Segvelt. Zaterdag 2 Sept. werd de reis voortgezet tot Nunziatella, men bezocht Civita Vecchia en arriveerde Zondag in den voormiddag te Rome en begaf zich terstond naar 't Belgisch College. Mgr. Sacré, de directeur dier stichting, en de Belgische priester-studenten stelden zich bereidwillig ter beschikking hunner landgenooten als bedreven gidsen, gedurende dezer verblijf in de H. Stad. De Heer Hamer had 't voorrecht achtereenvolgens de H. Mis te mogen opdragen aan de Kribbe des Heeren in'de kerk van Maria de Meerdere, in de woon- en sterfkamer van St. Ignatius, bij 't graf der H.H. Apostelen Petrus en Paulus, in de onderaardsche gevangenis, waar de H. Petrus eens geboeid lag, in de kamer van den H. Stanislas Kostka en in die van den H. Aloysius. >Gij kunt niet begrijpen*, schrijft hij, »hoe troostend het is, de H. Mis op die heilige plaatsen op te dragen. Bijzonder ben ik getroffen geweest, toen ik in de St. Pieter op de graven der Apostelen las en ook vooral in den kerker, waar de H. Petrus gevangen — i6 — heeft gezeten. Die kerker is drie trappen diep, zoo laag van verdieping, dat ik er nauwelijks in recht kon staan en zoo vochtig, dat mijne voeten aan den grond klemden. Juist dit maakt echter den meesten indruk, daar men zich met een vurig geloof, in verbeelding naar de vroegste tijden van het christendom verplaatst, toen het hoofd der Apostelen in zulk een' kelder gevangen zat en getuigenis gaf van hetzelfde geloof, dat wij, na negentien eeuwen, nog belijden. Zulks zal mij zoo lang als ik leef bijblijven en mij immer moed inspreken om altijd ijverig aan het doel te werken, waarvoor ik U, die mij zoo dierbaar zijt, heb verlaten, om steeds meer dienaars van onzen H. Godsdienst te winnen en ijverige aanhangers van den stoel van Petrus.* Nog een groote troost mochten de jonge missionarissen smaken eer zij van de hoofdstad der christenheid scheidden, om als pioniers aan dier uiterste grenzen, nieuwe wingewesten voor 't Rijk van Christus te veroveren. Den 5den September werden zij op het landgoed Albano door den H. Vader, Pius IX, in audiëntie ontvangen, die twintig minuten duurde. Mijnheer Hamer verklaart zich niet bij machte eenigszins den grootschen indruk te beschrijven, die de persoonlijkheid van den Paus, koning en martelaar op hem maakte. >De heiligheid*, aldus zijn woorden, >is op zijn gelaat en in al zijn handelingen zichtbaar en toch zoo minzaam en zoo eenvoudig. Z. H. sprak ons over de missiën en over de gevaren, die wij te gemoet gingen, sprak ons moed en hoop in en gaf ons den zegen voor ons en onze familie. Z. H. zegende ons, dat wij werktuigen in de hand Gods mochten zijn, om veel tot Gods eer en het heil der zielen te werken, en dat Gods engel ons mocht begeleiden, beschermen en behouden in den kring der onzen mocht terugvoeren. Deze zegen zal ook nooit uit ons geheugen gewischt worden en dagelijks zal ons gebed zijn, dat de goede God dien zegen van Zijn plaatsbekleeder op aarde moge verwezenlijken.* Van de groote zomerhitte te Rome, — plm. 3 6° in de schaduw — had de Heer Hamer eenigszins te lijden, doch de zeereis van Civita Vecchia naar Marseille, — twee dagen, van den 13 tot den 15 September — brachten hem volledig herstel. Te Marseille vond hij eenen brief van zijne familie, in het antwoord vraagt hij nogmaals aller gebed voor zich en zijne medebroeders en gaat dan door: »Omstreeks vaders verjaardag zullen wij in Egypte zijn, ik zal daar waarschijnlijk de gelegenheid hebben de H. Mis voor hem op te dragen en van God de gunst te vragen, dat wij elkander in deze wereld nog eens mogen omhelzen. Maar — 17 — wij zullen bidden, dat Gods H. Wil geschiedde. Van weerskanten hebben wij grootmoedig aan God het offer gebracht, het zal zijn loon niet missen; en — zooals gij nog Zondag den 10 September schreeft wij blijven vereenigd in het gebed.« Den i8en ging men aan boord van de Fransche Mailboot »Moeris«. In Marseille ondervonden de reizigers hun eersten tegenslag, hun bagage was niet aangekomen en zij zagen zich verplicht in der haast zich van 't hoogst noodige te voorzien. Dit echter bedierf hun opgewekte stemming niet. »Geen wonder», sprak de Eerw. Heer Vranckx schertsend, >wij waren te goed uitgerust; al wat men uit kon denken hadden wij, en dat wil God niet.« Aan boord bevonden zich personen uit alle landen en alle natiën en onder hen vijftien priesters, deze ontvingen dagelijks de H. Communie uit de handen van den Z. E. Heer Verbist, die in 't damessalon de H. Mis las. Het weer was prachtig, de zee kalm, de reis voorspoedig, hetgeen Mijnheer Hamer toeschrijft aan de gebeden van naastbestaanden en vrienden in Holland en België. Uit Aden schrijft hij den 25 September aan zijne familie: >Hoe verder ik van U wegga, des te levendiger denk ik steeds aan U«. De trein bracht hen van Kaïro naar Suez, waar de stoomboot »Impératrice« voor de verdere reis gereed lag en hen opnam. In de Roode zee was de warmte dragelijk. De man van orde en tucht, die Ferdinand Hamer steeds geweest was, verloochende zich ook niet gedurende het ongewone leven op zee, hij volgde een vaste dagorde: om 6 uur opstaan, dan morgengebed, medidatie, bijwonen der H. Mis. Gedurende den dag vond hij tijd tot lezen en studeeren en 's avonds bad men gemeenschappelijk het avondgebed en het rozenhoedje op het dek en deed daarna nog eene meditatie om zich te elf ure ter ruste te begeven. Na tien dagen landde men te Pointe de Galle op Ceylon. Dat was eene opbeuring; de warmte was ondragelijk geworden, de voorraad aan bier, ijs en citroenen uitgeput; allen verlangden een frisschen dronk, dien de lauwe dranken aan boord niet meer verschaffen konden. Men bezocht de missionarissen, een Benedictijn en een Franciscaan, beiden Spanjaarden. Hamer is opgetogen over den eenvoud en den religieuzen eerbied der armoedige christenen, die geheel afgescheiden leven van de heidenen en Anglikanen; zij verdrongen zich vol vreugde rondom de Europeesche priesters, boden hun diensten en kleine geschenken aan en werden blij en gelukkig gemaakt met een prentje. Den 21 October was men te Singapore, den 26 zette men voet aan — i8 — wal te Saigon, in Neder Cochin-China, dat alsdan sedert twee jaren aan Frankrijk behoorde. De eerw. Heeren der Vreemde Missiën, die hier eene bloeiende missie hebben,- ontvingen hun negen nieuwe medebroeders, die hun rangen kwamen versterken, en de vier Scheurvelder, hun reisgenooten, met open armen eh met de hartelijkste gastvrijheid. Gezamenlijk bracht men een bezoek aan den Bisschop. »Gij moet niet denken*, aldus de Heer Hamer op 12 November uit Shang-hai, »dat zal hier een huis wezen bijv. als de pastorie in de Molenstraat; maar het was toch goed genoeg om ons te ontvangen. Het had meer van een boerenhuis dan van een bisschoppelijk paleis. Z. D. H. Mgr. Miche, Vic. Apost. van ^Saigon, was een reeds bejaard man en de eenvoudigheid zelf. Gij kunt niet gelooven welk een indruk zulks op ons maakte, door een bisschop te worden ontvangen, die reeds» voor het Geloof was vervolgd geworden, en ik weet niet hoelang voor de waarheid had gevangen gezeten. Z. D. H. ontving ons met de uiterste minzaamheid en alles wat in zijn eenvoudig paleis was, was te onzer beschikking.* In de Chineesche Zee, »waarvan men zooveel kwaad vertelt*, had men tegenwind en regenbuien, doch kalme zee; daags voor Allerheiligen, te vijf uur 'smorgens, werd 'tanker geworpen te Hong-Kong. »Wij gingen vroeg aan wal,* zoo beschrijft Mijnheer Hamer de aankomst, »om op de Vigilie van Allerheiligen de H. Mis te kunnen opdragen, waarin ik den goeden God bedankte, dat Hij ons tot dusverre eene zoo gelukkige reis had geschonken, en mij, de eerste maal dat ik op Chineesch gebied de H. Mis opdroeg, aan God en de H. Moedermaagd, de Koningin aller Heiligen, aanbood als offer voor de Chineezen. Dien dag en ook den nacht brachten wij door in de procura der Vreemde Missiën en den volgenden dag, den feestdag van Allerheiligen, droeg ik om vijf uur de H. Mis op voor mijne lieve ouders, broers en zusters en beval u bizonder aan alle Heiligen aan, opdat, zoo ik u misschien hier niet mocht weerzien, wij elkander dan toch tenminste in hun gezelschap mogen vinden.* God en Zijne lieve Heiligen hebben het offer van dien jeugdigen priester-zendeling aanvaard, zijne bede verhoord; broeders en zusters mocht hij op aarde weerzien, zijne oudei's vond hij terug in den hemel, toen hij, den palm der martelaren dragend, daar door de Zaligen blij ontvangen, binnen toog en in hun reiën plaats nam. — ig — HOOFDSTUK H Missionaris in Mongolië en China. 1865-1878. i De procura van de sociëteit der »Vreemde Missiën* te Hong-Kong ligt in de Engelsche stad, die tegen de glooiing van den berg gebouwd is en Van waaruit men een heerlijk gezicht op de haven geniet. »In die haven telde ik zes schepen met de Hollandsche vlag. Gij kunt niet gelooven hoe goed dat zulks doet, als men zoo 3000 uren van Holland af is; tevergeefs zochten mijne compagnons naar de Belgische kleuren, maar op de heele reis hebben zij ze nog niet ontmoet.* Aldus schreef Mijnheer Hamer uit Hong-Kong aan zijne familie. Op Allerheiligendag had 't vertrek plaats naar Shang-hai; na eene voorspoedige reis van drie dagen voer men de rivier op, waaraan die stad ligt, doch hier viel een dichte mist in, die dwong het anker te werpen, want de vaargeul was smal wegens de menigvuldige zandplaten. Eerst Maandagochtend kon men landen. »Als men 46 dagen op zee geweest is, telt een dag meer of min niet,* troostte zich Hamer. Te Shang-hai logeerden de reizigers bij de Lazaristen, wier werkkring in Mongolië zij zouden overnemen. De procurator dezer bood hun vriendelijk aan ook hunne zaken te bezorgen, hetgeen dankbaar aanvaard werd. >De Nederlandsche consul, de WelEdelGestrenge Heer Kroes, die tevens de Belgische belangen behartigde, bood den nieuw aangekomenen »een wezenlijk banket* aan en »de Hollandsche vroolijkheid heerschte .in den kring*. Beseffend, hoe aangenaam de herinnering aan 't dierbaar vaderland in den vreemde aandoet, had hij de kiesche opmerkzaamheid de Belgische kleuren van het consulaat te doen wapperen, ter eere der Belgen. Op 11 November werd de Missie der Paters Jezuieten, op twee uur afstahds van Sang-hai bezocht, met haar bloeiend college, hare weeshuizen der H. Kindsheid voor jongens en meisjes met de goed uitgeruste werkplaatsen als daar zijn: de schilders- en timmerwinkel, de beeldhouwerij en orgelfabriek en de drukkerij. In zijn enthousiasme over zooveel noesten arbeid van den kant dier eenvoudige kloosterlingen, gepaard aan het schitterend succes, oordeelt Mijnheer Hamer, dat deze inrichtingen met hunne gelijke in Europa kunnen wedijveren en voegt daaraan toe: »Mij dunkt, als die kinderen later met die kennissen onder het volk terug komen, moet zulks veel bijbrengen om de — 20 — Europeesche beschaving onder de Chineezen te brengen.« Daar de winter voor de deur stond, die alle reizen in de wateren van Noord-China zoo niet onmogelijk dan toch zeer bezwaarlijk maakt, besloten de missionarissen, om geen zes maanden te moeten verliezen, aanstonds te vertrekken. Voorzien van de in de barre Chineesche koude zoo noodige gewatteerde Chineesche winterkleeding en de benoodigdheden voor de reis en 't nachtverblijf, hetgeen ganschelijk ontbreekt in de Chineesche herbergen, werd op Dinsdag 14 November de reis aanvaard aan boord van de »Gerard« en onder geleide van meester Franciscus, een inlandsch christen, door de Lazaristen uit Mongolië aan hun opvolgers ter begeleiding tegemoet gezonden. > Franciscus verstond anderhalf woord Fransch en een half woord Latijn, zoodat wij met wijzen en gesten hem spoedig alles aan 't verstand konden brengen.* Het ijs in de rivier en daarna de storm op zee, maakten de laatste dagen der reis te water tot de minst genoegelijke, totdat, tot overmaat van ramp, voor Ta-koe de kapitein zijn pogen tegen de natuurelementen moest opgeven en zijne passagiers aan land zetten. Franciscus huurde vijf reiskarren, >zoo groot als bij ons hondenwagens, heel netjes met 'n huifje van zwart voeringskatoen overspannen, dat zoo laag is, dat men op den vloer van de kar moest gaan zitten; eene bank in de karren kennen de Chineezen nog niet, evenmin veeren op de assen. Zij waren bespannen met twee muilezels. Ik ging er op op z'n Chineesch inzitten, d.i. met de beenen gekruist en buiten het onaangenaam, aanhoudend gekrijsch der ezeldrijvers en het geweldig horten en stooten, want de weg is duizend percent slechter dan de binnenweg van Ravenstein naar Megen, had ik verder eene voorspoedige reis.* Daar onze missionarissen onder Fransch protectoraat stonden, zorgde de Fransche consul van Tien-tsin voor de noodige paspoorten, vereischt voor de reis in het binnenland. Een inlandsch priester, die onder leiding, en met den ZeerEerw. Heer Thiery, Lazarist* aldaar de zielzorg waarnam, bezorgde de vereischte Chineesche namen. De Heer Hamer kreeg die van Han-Mouo-Li d.i. Han, beoefenaar der wetenschap. De reis naar Peking werd ondernomen en 's avonds maakte men voor het eerst kennis met de Chineesche herberg en den beruchten kang of bedoven, een gemetseld verhoog, waaronder gestookt wordt en dat als zitbank en bedstede dient. Hamer beroemt er zich op, dat hij als jongste missionaris veel gemakkelijker de reiswederwaardigheden doorstond dan zijne oudere reisgenooten. Den tweeden dag, in den namiddag, werd Peking bereikt. De indruk, die de hoofdstad van het »Rijk der Bloemen* op onze reizigers maakte, was erbarmelijk, doch daarentegen zijn ze vol lof over 't gul onthaal bij de Eerw. Heeren Lazaristen, waar ze twee missionarissen uit Mongolië aantroffen, de Eerw. Heeren Mouly en Smorenburg. Deze laatste, Nederlander van geboorte, uit het Aartsbisdom van Utrecht, had in twaalf jaren geen landgenoot ontmoet en kon zijn tranen nauw bedwingen, toen Hamer hem versch nieuws bracht uit 't kleine, lieve vaderland. Daar hij zijne christenen van Mongolië niet wilde verlaten, ging hij later, met volle toestemming en goedkeuring zijner Oversten, tot het nieuwe genootschap over en werkte nog vele jaren met hen aan het zieleheil der hun toevertrouwde kudde. De paspoorten, die slechts geldigheid hadden tot Peking, werden door de vriendelijke en voorkomende bemiddeling van den Franschen gezant, graaf de Bellomet, in orde gebracht voor de verdere reis, en den 30 November begaf men zich op weg naar Si-wan-tze. de toenmalige hoofdresidentie van 't verre Mongolië. De zeer moeitevolle reis, langs steile bergpaden, op den rand van onpeilbare ravijnen en over rotsblokken, werd afgelegd in draagstoelen, d.i. volgens de beschrijving van Mijnheer Hamer: »een vierkanten houten bak, aan weerskanten een langen stok eraan, die op een juk rust, waaronder voor en achter een ezel loopt«. Den tweeden dag weigerden de gehuurde ezeldrijvers, »die, voor zoover als ik het bij ondervinding heb, veel beter voerlui zijn dan men in Europa maar kan wenschen*, verder de verantwoordelijkheid te dragen voor de gave overkomst van reizigers en reisbagage. Men huurde bekwamer reisgidsen erbij, doch ook deze wilden wel veilig draagstoelen, lastdieren en goederen ter aangewezen plaatse brengen, voor de personen stonden zij echter niet in. De gevaarlijke reis werd dan gedeeltelijk te voet, gedeeltelijk, waar de weg 't veroorloofde, in den draagstoel volbracht. De Heer Hamer meende echter in de behouden aankomst te Si-wan-tze een nieuw bewijs te moeten zien van »de bijzondere Voorzienigheid opzichtens de missionarissen*. Te Siuen-hoa-fou, de laatste stad van 't eigenlijke China, op de grenzen van Mongolië, waar zij den vierden dag der reis aankwamen, verwelkomde" hen de Hoogeer w. Heer Bray, Pro vicaris van Mongolië, die met vijf christenen van Si-wan-tze den nieuwen apostelen te gemoet gesneld was. »De christenen hadden hunne hoeden op met roode kwasten en maakten voor ons de driedubbele kniebuiging op twee knieën en met het hoofd 22 tegen den grond. Wij waren geroerd door den ijver van deze goede Chineezen, die zoo verre waren gekomen om hunne nieuwe geestelijke vaders af te halen*. Aldus beschrijft Hamer deze ontmoeting. Den volgenden dag passeerde men den grooten Chineeschen muur of wan-li-tchang-tch'eng d.i. de muur der 10.000. stadiën, die 3000 K.M. of 500 uren lang is, op sommige plaatsen zoo breed, dat twee karren langs elkander kunnen rijden en op bepaalde afstanden met torens voorzien, door dalen en over bergen kronkelt en China van Mongolië scheidt. Zij werd twee eeuwen vóór Christus door keizer Ts'in-che-hoang tegen de invallen der barbaarsche Hunnen gebouwd. Daar ontmoette men een tweede en veel talrijker deputatie van christenen uit Si-wan-tse, allen gelijk hunne voorgangers te paard. Woensdag namiddag trok de thans indrukwekkende stoet Si-wan-tse binnen, onder 't bulderen der kanonnen, de schetterende tonen der Chineesche fanfare, het luiden der klokken en de juichkreten der bewoners. Bij den stoet sloten zich aan de vier pasgewijde inlandsche priesters, de twaalf theologanten van 't Groot- en de zestien studenten van 't Klein-Seminarie. In de kleine kerk steeg een hartelijk dankgebed op uit den mond en 't hart van priesters en christenen, tot den Gever van alle goed. Het was 6 December, in Nederland straalden vele blijde kindergezichten bij 't aanschouwen der luttele geschenken, die de goede Sinterklaas gebracht had; in het verre Mongolië verheugden zich de arme, verlaten, Chineesche christenen omdat de Goddelijke Voorzienigheid hun nieuwe vaders in Christus schonk. II. Si-wan-tse was een uitsluitend christen dorp van 1200 zielen, meerendeels wegens de vervolgingen daar gevlucht of verbannen Het was en zou ook onder 't nieuwe regiem 't centrum blijven der Mongoolsche missies. Daar vestigde de Provicaris, de Hoogeerw. Heer Verbist, zijne residentie, terwijl de overige missionarissen naar de verschillende districten vertrokken. Het ging er thans om zich aan de chineesche toestanden aan te passen, de chineesche gebruiken te volgen, het chineesche volk te leeren kennen, want de ware apostel moet alles voor allen zijn. Mijnheer Hamer maakt zich niet weinig vroolijk over tie ongewone, dikgewatteerde chineesche winterkleeding, die men bij 25 centigraden genoodzaakt was te dragen; zijne medebroeders echter niet minder over hem, want in zijn inlandsche winterdracht »was Hamer dikker dan hij groot was«. Wat hem verder opvalt is, dat 't eene groote onbe- leefdheid zou zijn het hoofd te ontblooten, zelfs bij 't lezen der H. Mis. Het missiegebied, dat aan de Belgische priesters was toebedeeld, besloeg eene oppervlakte van honderd maal die van Nederland, daarbij waren de afstanden tusschen de verschillende christenheden zeer groot en moesten de missionarissen voor hunne reizen zich bedienen van de kleine, sobere en taaie Mongoolsche paarden, die wegens hun telgang het reizen op de oneffen, rotsachtige wegen veel vergemakkelijken. Aan den Eerw. Heer Hamer was GROOT-SEMINARIE VAN 00ST-M0NG0UË. het district der «Zwarte Wateren* toegewezen, achttien dagreizen vari Si-wan-tse, acht van Kwang-tou, waar zijn naaste buurman, de Eerw. Heer Van Segvelt woonde. Hamer deelde de zielzorg over de 1700 christenen van zijn district, in twintig christenheden verspreid, en over het weeshuis der H. Kindsheid met den chineeschen priester Lin Gedurende negen achtereenvolgende maanden zwierven zij beiden in hunne onafzienbare parochie rond van dorp tot dorp, de drie zomermaanden besteedden zij aan hunne retraite en vacantie te Si-wan-tse, in 't gezelschap hunner confraters, en aan de studie. In den beginne had Mijnheer !) De Eerw. Heer Petrus Lin stierf in iSgr, gedurende de onlusten in Oost-Mongolië, den marteldood. Deze vervolging bezorgde in dat Vicariaat ook aan ongeveer duizend christenen den palm der martelaren. — 24 — Hamer last zich te gewennen aan enkele voor Europeanen afstootende Chineesche gebruiken, zoo walgde 't hem de door den inlandschen catechist ontstoken pijp, tot voldoening der christenen, verder te rooken. Een andere moeielijkheid, met welke de jeugdige geloofsverkondiger té kampen had, was 't chineesche rooverswezen. In het district der »Zwarte Wateren* was in 't jaar der aankomst van Hamer, 1866, wegens langdurige droogte de oogst mislukt en de hongerige heidensche bevolking trok in georganiseerde benden plunderend rond. Vertrouwend op de goddelijke Voorzienigheid, de «bijzondere Voorzienigheid der missionarissen«, op de bescherming van den grooten keizer van het Westen, d. i. Frankrijk, en zijn eigen goede wapenen, trotseerde hij moedig alle gevaren, onder de leuze: Ad majorem Dei gloriam, tot meerdere eer van God. In zijne residentie van Keou-li-t'eou wisselden onaangename voorvallen en troostende feiten elkander af. Van 80 uren ver kwamen tientallen om 't H. Doopsel te ontvangen, de nieuwbekeerden vernietigden hunne afgoden en vervingen ze door kruisen heiligenbeelden of prenten. 'Op Paaschdag was de toeloop van christenen en catechumenen zoo groot, dat men zich genoodzaakt zag de papieren ramen uit 't kerkgebouw te nemen, opdat men van de open plaats het altaar kon zien en de H. Mis volgen; van twintig uren in 't ronde waren zij toegesneld. Hinderlijk was hem de nieuwsgierigheid der chineezen, die in zijn huis en op reis den gebaarden »westerschen duivel* kwamen aangapen. Eene groote moeielijkheid nog was zijne geringe bedrevenheid in de chineesche taal; hij beschouwde zich als de «onmachtige toeschouwer* bij 't harde missiewerk van zijn ijverigen metgezel, priester Lin. Spoedig echter was hij, door hard werken, gestadig oefenen en de lessen van Mijnheer Lin, in staat de meest voorkomende vragen te beantwoorden en te stellen. Nog had hij last zich te schikken in 't gebruik der Chineesche christenen om bij de H. Mis en geestelijke oefeningen hunne gebeden steeds op eene eentonige wijze te zingen, hetgeen zeer verstrooiend werkt voor dengeen, die dit niet gewoon is. De kinderen en de geloofsleeriingen leeren zelfs hun catechismus zingend van buiten. Overigens gevoelde zich de jonge apostel tevreden en gelukkig. In den zomer van 1866 ging de Heer Hamer zijn buurman, Van Segvelt, die op verzoek van den Provicaris eene reis voor missiezaken naar 't Vicaricaat van Manchourye ondernemen zou, in het district van Koan-toung vervangen. Gedurende de enkele dagen, die ze samen doorbrachten, merkte de heer Van Segvelt bij zijn — 25 — jongeren metgezel op diens groote gehechtheid aan zijne christenen en plaagde hem vriendschappelijk hiermede. Dit is des te opmerkelijker, wijl elke jonge missionaris de eerste maanden van zijn verblijf in den vreemde eene soort van crisis doormaakt, waarin hem het verschil van beschaving en opvoeding zwaar weegt, de ongewone taal en manieren, zelfs het physieke uiterlijk en de kleeding van het nieuwe volk hem afschuw inboezemt. Het is een bewijs van groote wilskracht en bovennatuurlijk inzicht bij Hamer, dat hij zich zoo spoedig over dit alles wist heen te zetten. In Augustus keerde hij in zijn residentie terug, het het preeken der missies in de verschillende christenheden nog voor dezen keer aan priester Lin over en wijdde zich met ijver eraan het christelijk leven bij zijne nieuwbekeerden te verdiepen; de christelijke gebruiken, door 't gebrek aan priesters hier en daar verslapt, in eere te herstellen en de kleine ingeslopen misbruiken te hervormen. Zijn eerste zorg gold den kerkzang, die volgens zijn eigen uitdrukking »een schandaal in de kerk* was. De historie heeft 't resultaat van zijn goedgemeend pogen in deze niet geboekt, doch, gezien dat niemand geven kan hetgeen hij niet heeft en Mijnheer Hamer op 't gebied van muzikalen aanleg minder dan middelmatig bedeeld was, blijft dat resultaat zeer twijfelachtig. Toen kwamen de Chineesche religieuzen aan de beurt. Hoe hoog hij de opofferingsgezindheid dezer edelmoedige en eenvoudige zielen ook schatte, in zijn oog waren ze behept met eene onvergeefelijke onvolmaaktheid. Zij rookten namelijk met passie van den vroegen morgen tot den laten avond de pijp. Alle vermaningen zijner voorgangers, hun wijzen op hoogere motieven van versterving enz., zelfs hun streng verbod hadden niet gebaat, de vrome nonnen dampten dapper voort. Hamer nam zijn toevlucht tot eene list. Hij beloofde aan elke zuster, die 't rooken gedurende een bepaalden tijd liet, een »mooie« prent, d. w. z. met schitterende kleuren en veel goud overladen. Dat hielp, de hebzucht toonde zich sterker dan de overtuiging; in de H. Kindsheid van Kou-li-t'eou is sindsdien niet meer gerookt, ten minste niet meer door de brave kloosterzusters. Een vreugdevol blijk van 't welslagen zijner pogingen zijne toevertrouwde kudde een dieper christelijk voelen bij te brengen, meende de Eerw. Heer Hamer te zien in 't feit, dat zijne christenen voor 't feest van Maria's Geboorte eene plechtige Hoogmis vroegen. Toen hij oordeelde te moeten weigeren wegens gebrek aan paramenten, was zijne verbazing niet gering te vernemen, dat zijn collega Lin, met zijn Chineesch vernuft, dat bezwaar — 26 — reeds onder de knie had. Bij afwezigheid van zijn pastoor had hij eenvoudig diens Europeesche hemden aan zijn zes misdienaars aangetrokken en tot groote stichting der gemeente in dat ornaat gecelebreerd. Hamer dorst echter 't zelfde waagstuk niet aan, «vreezend, bij den aanblik van zulke misdienaars 't te zullen uitschateren*. Welken gunstigen uitslag de Evangelieprediking ook hebbe bij de volwassenen, hare hoop blijft de jeugd. Hamer begreep dit en richtte 't volgend jaar scholen op voor de jongens en meisjes afzonderlijk, volgens de vereischten der Chineesche zeden. Hij spoorde den studieijver zijner jonge leerlingen aan door prijsuitdeelingen, goede noten enz. Na een jaar reeds mocht hij zich gelukwenschen met de rijke vruchten, die zijn nieuwe instelling, hoe gebrekkig zij ook was, reeds afwierp. Zijn gestel scheen zich te harden door den gestagen arbeid en de zware vermoeienissen. Na 17 uren per dag in 't zadel gezeten te hebben, was hij frisch en welgemoed en na op Paaschzaterdag 1867 van 9 uur 's morgens tot 11 uur 's avonds, met slechts twee onderbrekingen van een kwariier in den biechtstoel doorgebracht te hebben, bevond hij zich, na de drukte van den Paaschdag, niet uitermate vermoeid en vertrok Paaschmaandag, om ook de zegeningen van den Paaschtijd te brengen aan degenen zijner kudde, die verre woonden. Bij zijn terugkeer, Mei, wachtte hem een pijnlijke slag. Hij vond 't doodsbericht van zijn vriend en raadsman, den Eerw. Heer Van Segvelt Aanstonds snelde hij naar de «vallei der kleine pagode*, de standplaats van zijn overleden medebroeder. Hij vond er drukke bezigheden, die hem van 's morgens half vijf tot middernacht in 't gareel hielden. De winter van 1866—'68 bracht hem groote zorgen. De oogst was wegens droogte en te vroegen vorst totaal mislukt; in November hadden de minbedeelden hun voorraad reeds verbruikt en de rijksten konden 't hoogstens nog twee maanden keeren; daarbij brak eene typhus-epidemie uit, die soms zeven en acht personen op een dag ten grave sleepte. O. L. Heer troost evenwel ook als Hij slaat; in dienzelfden tijd arriveerde te Kou-li-t'eou een jong Europeesch medebroeder, die eenige maanden aldaar zou verblijven, om uit de ondervinding van den Eerw. Heer Hamer het missieleven meer van nabij te leeren kennen. Een andere, zwaardere slag trof de geheele jonge Mongoolsche missie in het voorjaar van 1868. De HoogEerw. Pro vicaris Verbist bezocht de hem onderhoorige districten, alvorens met den Eerw. Heer — 27 — Vrankx naar Europa terug te keeren, om aldaar persoonlijk de leiding zijner stichting op zich te nemen. Te Laohou-keou, • in district der Zwarte Wateren, werd hij door typhus aangetast en door zeer hevige koortsen overvallen. Den 21 en April ontving Hamer een met potlood geschreven briefje van den Provicaris, waarin deze onverwijld de hulp en den bijstand van eenen priester vroeg. De Europeesche metgezel van Mijnheer Hamer vertrok terstond, toen hij echter te Lao-hou-kesu aankwam, was de geliefde Overste reeds sedert eene maand overleden. De «Voorzienigheid der Missionarissen* had het evenwel beschikt, dat de koerier, door den HoogEerw. Heer Verbist naar Hamer gezonden, op zijn weg, als bij toeval, den Chineeschen kapelaan van dezen ontmoette en hem 't droevig nieuws mededeelde. Deze spoedde zich tot den zieke en mocht 't geluk nog smaken hem de laatste H.H. Sacramenten toe te dienen en bij zijn sterven bij te staan. • De HoogEerw. Heer Smorenburg, die vijftien jaren in Mongolië werkzaam geweest was, volgde als Provicaris a.i. op en riep de missionarissen tot eene synode te Si-wan-tse bijeen. De Heeren Hamer en Guisset, die aan dezen oproep gehoor gaven, werden onderwege door de roovers uitgeplunderd. Toen de HoogEerw. Heer Smorenburg in 't voorjaar van 1869 tot regeling van missiezaken naar Europa vertrok, belastte hij onzen Nijmegenaar met het ambt van Provicaris. Deze moest zijne beminde christenen voor goed verlaten en werd opgevolgd door den Heer Muiteman, uit het Aartsbisdom van Utrecht. Door 't mislukken van den oogst ten tweede male was de nood te Kou-li-t'eou ten top gestegen; het voorbeeld der beide pastoors in het verdragen der grootste ontberingen bezielde hunne christenen met geduld, onderwerping en. vertrouwen in Gods H. Voorzienigheid. III. Te Si-wan-tse vond de nieuwe Pro vicaris a. i. een geheel verschillenden werkkring. Kon hij voorheen zijne krachten wijden direct aan 't zielenheil zijner kudde, thans was het aan hem de herders zeiven te leiden en drukten hem de stoffelijke en geestelijke zorgen van het geheele missieveld. De moeielijkheden door de Chineesche overheid en heidenen den missionarissen in de weg gelegd, de armoede en het nijpend gebrek der christenen, de luttele uitslag na veel arbeids van 't bekeeringswerk in sommige districten, dat alles vond weerklank in zijn vaderhart. Daarbij behoorde tot zijn ambt de eerste inleiding in de missio- — 28 — neering van de jonge confraters, pas uit Europa aangekomen. Dit werk vereischte veel tact, kieschheid en overleg. De heerlijke illusies der jeugd mochten niet ruw verstoord en toch moesten zij in aanraking gebracht worden met de barre werkelijkheid; hun opbruischende zieleijver mocht niet geknakt en toch moesten zij gezet worden lange uren dagelijks, gedurende weken en maanden, aan de dorre studie der onontwarbare letterteekens der Chineesche taal. Een andere reuzenopgave voor den Provicaris was met den vooruitgang van 't christendom de steeds stijgende uitgaven voor den bouw en het onderhoud van kerken, residenties, scholen, weeshuizen, voor 't onderhoud van missionarissen» catechisten, ouden van dagen, weezen, enz. in overeenstemming te brengen met de zeer beperkte middelen. En hier kwam aan Hamer zeer te stade zijne wiskundige kennis te Culemborg opgedaan en waarin hij altijd een baas geweest was. Zijne kalme vastbaradenheid, zijne vaderlijke toegenegenheid, zijne opofferende liefde, zijn schitterend voorbeeld van zielenijver, godsvertrouwen en armoede, gesteund door Gods genade, die hij dag en nacht vurig afbad, vermochten datgene waarin menschelijk kunnen faalde. Wat Hamer vooral kenmerkte was zijn practischen kijk op zaken en daarbij zijne zorg ook de kleinste kleinigheden practisch in te richten. Te Si-wan-tse bezorgden de Chineesche religieuzen of maagden de keuken, doch waren voor dit werk zoo weinig berekend, dat de HoogEerw. Heer Hamer het zelf ter hand nam en met dusdanig succes, dat thans, na vijftig jaar, de best-befaamde Chineesche koks in Midden-Mongolië er zich nog op beroemen te koken volgens de keukenrecepten van Han-chen-fou, d.i. priester Han of Hamer. Omstreeks dien tijd drongen in China berichten binnen van de aanhoudende nederlagen der Franschen, die het protectoraat over de Oostersche missiën voerden, door de Duitschers toegebracht. Dit was de aanleiding tot 't opnieuw oplaaien van den haat tegen de vreemdelingen en tegen hunne aanhangers de christenen. In 1860 had Europa aan China gunstige concessies afgedwongen: van de oneenigheid der Europeesche Mogendheden wilde China gebruik maken zich te wreken en 't toegestane terug te trekken. Alom in 't binnenland braken christenvervolgingen uit; om een schijnreden werden de christenen gekneveld, gevangen gezet; mishandeld; in Tien-tsin werd de Fransche consul, de missionarissen, de zusters en verschillende vreemdelingen vermoord; bij de vertegenwoordigers der buitenlaudsche mogendheden te Peking werd een memorandum inge- — 29 — diend, dat oogenschijnlijk bedoelde de rechten van China te handhaven tegenover de vreemdelingen, in werkelijkheid echter ten gevolge zou hebben het sluiten der weeshuizen, het beletten der bekeering aan de vrouwen, de uitzetting der Europeesche kloosterzusters, de controle over de bekeerlingen door den staat, in een woord de belemmering of misschien de vernietiging der katholieke Evangelisatie. Door 't krachtig optreden van den Engelschen gezant, Zijne Excellentie Mr. Wade, werd deze sluwe poging der Chineesche diplomatie verijdeld. Een tweede pijnlijk gevolg van den Fransch-Duitschen oorlog was de zeer aanmerkelijke vermindering der giften, die steeds uit Frankrijk zoo rijkelijk toestroomden, en die voor de allerarmste der missies, die in Mongolië, hoogstnoodzakelijk waren Dat alles belette den Hoogeerw. Heer Hamei' niet zijn werk voort te zetten e:i in zijn onwrikbaar godsvertrouwen zelfs uit te breiden. Tot dusver hadden de Belgische missionarissen hunne zielzorg beperkt tot de Chineesche christenen en hun bekeeringswerk tot de Chineesche heidenen, in Mongolië gevestigd. In ditzelfde jaar 1870 ondernam men de bekeering der eigenlijke Mongolen, de oorspronkelijke bewoners des lands, en stichtte eenen missiepost te Lao-chou-kaou. Toch was die onderneming de Mongolen te bekeeren niet van zeer ernstige moeilijkheden ontbloot; bij de trotschheid en de hebzucht, die de bekeering van den Chinees in den weg staan, voegde zich bij de Mongolen het zedenbederf, hun nomadenleven, de volslagen onkunde op godsdienstig gebied bij den gewonen Mongool zoowel als bij zijne Lamas of afgodenpriesters; daarbij komt zijn bijgeloovige vrees voor de toovermacht van deze laatsten, die eene onbeperkte heerschappij over het domme volk uitoefenen. De Eerw. Heer De Vos met deze zending belast, mocht evenwel reeds aanstonds op succes bogen, zoo waar is 't bekende woord van den grooten kerkvader Augustinus: >homo naturaliter christianus« hoe diep een volk of een enkeling ook gezonken moge zijn, zijne redelijke natuur blijft hem stuwen tot het christendom. Middelerwijl kwam in Mongolië het bericht toe, dat Zijne Eminentie Kardinaal Barnabo, de Prefect der Congregatie de Propaganda Fide, zich gewaardigd had eenen nieuwen dignitaris aan te wijzen als definitieven opvolger van den Hoogeerw. Heer Verbist z.g. Den Hoogeerw. Heer Bax was het ambt van Provicaris van Mongolië opgedragen en hij had reeds zijne reis van Brussel uit naar Mongolië aanvaard. Hamer rekende 't zich tot plicht zijnen nieuwen Overste te Tien-tsin te gaan verwelkomen. — 3o — Die reis bekwam hem slecht. De uitputting wegens 't overmatig werken der laatste maanden, de aanhoudende regens en de slechte voeding op reis bezorgden hem eene gevaarlijke typhus-koorts. Naast Gods hulp dankt hij zijn spoedig herstel alleen aan den kundigen bijstand van den geneesheer der Fransche legatie te ïien-tsin en de opofferende zorgen zijner jonge medebroeders, met de Hoogeerw. Heer Bax uit Europa aangekomen. De nieuwe Prbvicaris had terstond begrepen, dat, wegens 't aangroeien van 't aantal priesters, zoowel Europeesche als inlandsche en daardoor der werken, het ambt van Superior en dat van Procurator der missie niet langer vereenigbaar waren. Den praktischen zin van Mijnheer Hamer kennend en zijn talent van cijferen, hield hij hem als procurator te Si-wan-tse en belastte hem te gelijker tijd met 't bestuur der belangrijke parochie. Hoeveel liefde en ijver Hamer ook toonde jegens al zijne christenen, zijn troetelkinderen bleven de jeugdige bewoners der H. Kindsheid. O! wat voelde hij een innig medelijden met deze armsten onder de armen, deze kleine onschuldige verworpelingen. Hoe zielsbedroefd schrijft hij over dit menschonteerend euvel, den kindermoord, die Mongolië evengoed als geheel China teistert. Zoo aan eenen vriend: »Ten tijde van mijn oponthoud in het district de Zwarte Wateren heb ik tal van heidensche gezinnen bezocht en ik kan bepaald zeggen, dat ik in geen enkel onder hen meer dan twee dochters heb ontmoet Alle meisjes, die behalve deze geboren waren, werden op ellendige wijze vermoord, tenzij een christen uit de buurt het op zich nam hen naar het weeshuis van de H. Kindsheid te brengen. In Si-Kéou-wai leerde ik eene moeder kennen, die aan vijf van hare kinderen het leven had benomen; hier te Si-wan-tse, te midden van eene bijna uitsluitend christelijke bevolking, waar wij daarenboven een volledig ingericht weeshuis bezitten, ken ik eene arme heidin, die ons twee harer dochters toevertrouwde, maar de derde langzaam worgde, om zich niet bij de christenen het verwijt op den hals te halen, dat zij al hare kinderen naar het Hospice brengt. Nog kort geleden nam ik een kind op, dat men in de bergen had gevonden; let wel, in de bergen, waar eiken nacht heele benden wolven rondzwerven .... Doch genoeg van deze afschuwelijke tafereelen; bid vpor het arme China en help mee ter verbreiding van het verheven werk der H. Kindsheid.* Dat Hamer zijn ambt van Procurator plichtsgetrouw en ijverig vervulde, wie zal 't verwonderen na al 't voorgaande; dat hij zich in zijne brieven naar 't vaderland vernederde tot bedelaar — 3i — voor zijne missie, helaas I 't is het min benijdenswaardig lot van eiken missionaris; maar hetgeen als eene rariteit, misschien een unicum mag gelden is, dat hij zich in het ondankbare ambt van procurator den titel van »den goeden Hamer* verwierf. HOOFDSTUK III. Bisschop van Trémité i. p. i. Apostolisch Vicaris van Kan-su, later van Ortos. 1878-1900. i. In October 1874 werd de Hoogeerw. Heer Bax tot Vicarius Apostolicus van Mongolië benoemd en den 5den juni daaraanvolgende, op den feestdag van den H. Bonifacius, te Si-wan-tse, door Mgr. Moccagatta, apost. vicaris van Chan-si tot bisschop gewijd. Vier jaren later, in den zomer van 1878 arriveerde in de bisschoppelijke residentie onverwachts 't volgend laconieke telegram, doorgéstuurd van Shang-hai: » Hamer évêque Kan-su. Vranckx*. De voorgeschiedenis van dit korte bericht verdient vermelding. De stokoude Tchao te Koeldja in Chineesch Ili-Turkestan, had in zijne prille jeugd, in 1824, ter wille van zijn geloof, met zijne familie zijn geboortegrond in China moeten verlaten, was in 1866 bij den opstand der Mahomedanen in slavernij geraakt, was daaruit ontvlucht en had jaren lang van oord tot oord vluchtend in Siberië omgedoold, keerde, na de pacificatie van Ili door de Russen, aldaar weer en vond de zijnen, die hij dood waande, behouden terug. Toen hij te Koeldja aankwam, hadden de christenen ald aar gevlucht of verbannen, moede zonder de genademiddelen van hun Godsdienst te leven en te sterven bij gebrek aan priesterlijken bijstand, het wanhopig plan opgevat naar elders te verhuizen. Hiertegen kwam de oude Tschao in verzet: »De goddelijke Voorzienigheid*, zoo redeneerde hij, »voor wie wij zooveel geleden hebben, zal niet nalaten onze trouw te beloonen en priesters van onzen Godsdienst hierheen zenden.* Zij luisterden naar den eerbiedwaardigen, grijzen belijder, vatten moed en stelden zich in verbinding met de christenen, die in het verre Kan-su, op 75 a. 80 dagreizen van hen verwijderd, gelijk zij verspreid en zonder priesterlijke bediening leefden. Gezamenlijk zond men boden naar Si-wan-tse met de bede om priesters. Mgr. Bax was tot in 't diepst van zijn hart door die aanhankelijkheid aan 't H. Geloof dier verstrooide schapen geroerd en zijne missionarissen met hem, en hij betichtte het gebeurde naar Rome. Den i3ik kom op bevel van den Paus, Gods vertegenwoordiger en met toestemming van den keizer«. De jonge, ijverige bisschop verloor geen tijd om de allernoodzakelijkste en meest dringende maatregelen terstond door te voeren, de meest ergerlijke misstanden uit te roeien. Vooreerst werd een algemeene catechismus ingevoerd, niettegenstaande het verzet der christenen, en door de priesters en catechisten werd het catechisonderwijs degelijk ter hand genomen, zoowel voor de ouderen als voor de kinderen; aan 't verbod van 't bijwonen der heidensche godsdienstoefeningen door christenen en dat van papaver te verbouwen, uit welke plant de noodlottige opium bereid wordt, nog meer aan dat van opium te rooken werd stipt de hand gehouden, eveneens aan 't gebod der Zondagsheiliging. De bedehuizen werden vermeerderd en verfraaid, weeshuizen der H. Kindsheid en tehuizen voor ouden van dagen werden gesticht. Nabij zijne bisschoppelijke residentie bouwde hij een retraitenhuis voor zijne priesters, waar hij vorderde, dat zij jaarlijks hun eigen zielenheil gedurende eenige dagen nauwer kwamen behartigen; hij verstrengde de gevallen van dispensatie van 't lezen van 't breviergebed. Nog richtte hij, op uitdrukkelijk verlangen van Rome, in zijne residentie bijna zonder geldelijke middelen en leerkrachten, een Seminarie op tot opleiding van inlandsche priesters. In 1879 zond hij eenen priester naar 't Zuiden, ter verzorging der christenen, die 160 uren van de naaste priesterlijke standplaats verwijderd woonden. In 1883 vertrokken de Eerw. Heeren Jansen, uit het Aartsbisdom Utrecht, Steeneman uit het bisdom Haarlem en De Deken naar Ili-Turkestan. Op aandrang dier verstrooide kudde was 't Vicariaat van Kan-su opgericht, Mgr. Hamer beschouwde 't als een duren plicht hun ook de noodige 3 — 34 — geestelijke hulp te verschaffen. Ten gevolge zijner aanvrage aan de Congregatie de Propaganda Fide werd later Ili een afzonderlijk missiegebied onder 't bestuur van den Hoogeerw. Heer Steeneman; tevens werd de Noordelijke, afgelegen hoek van Kan-su, de chineesche prefectuur Ning-sia van zijn Vicariaat afgescheiden en bij het missiegebied van Ortos gevoegd. Spoedig was een heropleven van den christelijken geest en de christelijke praktijken onder de katholieken merkbaar en eene toenadering der heidenen; de aanvragen om 't H. Doopsel werden steeds talrijker. Toen kwam de vervolging van 1885, die als een kille nachtvotst de tengere plant levensgevaarlijk knakte. De oorlog tusschen Frankrijk en China was uitgebroken en met den oorlog laaide 't Chineesche chauvinisme op. De haat tegen alles wat vreemd was en door de vreemden ingevoerd gold als een blijk van vaderlandsliefde. De christenen vooral moesten het ontgelden en helaas! de geestelijke kracht der nieuwbekeerden bleek niet bestand tegen de vervolging. Velen vielen af, keerden tot 't afgodendom terug en kochten "t vergankelijk leven ten prijze hunner eeuwigheid. Het was evenwel slechts de rijp van eenen nacht, weldra keerden de regelmatige toestanden terug en de bekeeringen hervatten, vooral begunstigd door den hongersnood in de naburige provincies, waardoor vele christenen naar Kan-su uitweken en met hen vele heidenen, die door de ondersteuning der missionarissen meer ontvankelijk werden gemaakt voor 't christendom. Te midden van al deze moeilijkheden, al deze zorgen, bleef Mgr. Hamer steeds dezelfde, kalme, moedige, opgeruimde apostel. Naar waarheid schildert hij zichzelven in eenen brief van 22 Mei 1882: »Ofschoon ik de veertig gepasseerd ben en een kruis op mijne borst draag, ben ik nog altijd dezelfde Ferdinand, zooals gij dien voor achttien jaren gekend hebt; wat ouder in jaren en nog hetzelfde hart: vroolijk in den Heer. 't Missieleven bevalt mij nog evengoed, als den eersten dag. Ik geloof, dat zoo ik het moest verlaten, al was het zelfs voor korten tijd, het mij eene grootere opoffering zou kosten dan toen ik Europa en alles wat mij dierbaar was verliet De Chineezen bemin ik als mijne kinderen en ik heb nu acht brave en deugdzame medepriesters, die allen ijverig werken en als ware broeders hartelijk en eensgezind samenleven.* In zijne nederigheid vergat hij er alleen bij te voegen, dat het succes der missie grootendeels aan zijne bemoeiingen en zijn zwoegen te danken was. De grootste hitte van den Chineeschen zomer (+ 35 Q en de 35 felste koude (—25 C.) van den winter vonden hem op de baan om zijn uitgestrekt Vicariaat, dat van 'tN.-W. naar 't Z.-O. driehonderd en van 't W. naar 't O. tweehonderd uren lang is, te bereizen, door onherbergzame wildernissen en langs ongebaande bergpaden, rivieren doorwadend en de schier ontoegankelijke oerwouden doortrekkend. Een zijner missionarissen schrijft: »Men kan van Mgr. Hamer terecht zeggen, dat hij zich uitsloofde zonder ooit het minste medelijden met zichzelf.* Het organisatorisch talent van Mgr. Hamer hebben wij reeds vermeld evenals zijne kunst om met beperkte geldelijke middelen groote zaken tot stand te brengen; een karaktertrek dient nog terloops in 't licht gesteld: zijn vriendschappelijken en broederlijken omgang met zijne hem onderhoorige priesters, die nochtans aan zijne waardigheid niet de minste afbreuk deed. De ZeerEerw. Heer Van Reeth, provinciaal van Kan-su, schrijft dienaangaande: »Bij Mgr. werd men immer met open armen ontvangen. Het was hem altijd een waar genoegen met zijne priesters te kunnen deelen wat hij uit Europa ontving. Door zijne vriendelijke brieven spoorde hij tot ijver aan, in 't bizonder echter verstond hij het te troosten en aan te moedigen, wanneer iemand met den moedwil der ambtenaren te kampen had, of wanneer hij zag, dat al hun werken zonder gevolg bleef. Maar trots deze gemoedelijkheid wist hij voor zich de noodige achting te bewaren en de bisschoppelijke waardigheid te doen eerbiedigen.* Hoe diep de vereering voor den Bisschop in de harten zijner priesters wortelde, hoe hij door hun toedoen ook bij het volk bemind was, bleek ten volle, toen men zijn zilveren priesterfeest vierde. Den i4en Juli 1889 waren de missionarissen en christenen van heinde en verre daartoe saamgestroomd. Afstanden van veertig, zestig, honderd en honderd-zestig uren, reizen van meer dan eene maand hadden niet kunnen verhinderen, dat, spijts den heeten zomer, de kinderen zich om hun geliefden vader schaarden. Uit bijna alle christengemeenten van het Vicariaat waren vertegenwoordigers verschenen; allen, ook de armsten brachten hunne geschenken. Meer nog; zelfs de heidenen uit de naburige steden en dorpen vereenigden zich met de christenen om het jubelfeest van den katholieken opperpriester zoo luisterrijk mogelijk te doen zijn. Dierwijze had zijne onuitputtelijke naastenliefde de wederliefde zijne nieuwe landgenooten gewonnen. Hoe blijde en hartelijk echter ook ingezet, over de geheele feestviering hing een waas van rouw. Rome, op de hoogte van de vele gaven van Mgr. Hamer, had hem bestemd den eersten Apost. 3* - 36 - Vicaris van Ortos, Mgr. De Vos, na een vruchtbaar bestuur van zijn uiterst moeilijk missiegebied van nog geen vijfjaren plotseling overleden, op te volgen. Mgr. zou dus binnen enkele weken daarheen vertrekken en die droeve mare werd den christenen ter gelegenheid van de vervroegde viering van het jubelfeest medegedeeld. Hunne droefheid was zoo groot, dat zij, in eene eerste opwelling, een verzoekschrift aan Z. H. den Paus zenden wilden, om deze overplaatsing te beletten. Het afscheid was treffend en de beminde bisschop, die de zijnen zoozeer lief had, was zelf tot in den grond des harten bewogen. Toen hij veertien dagen later de reis naar Ortos, aan gene zijde van den Chineeschen muur, aanvaardde, deden priesters en vele christenen hem uitgeleide vijftien uren ver, onder betuiging van het grootste leedwezen, dat hun vader, door de gehoorzaamheid verplicht, hen voor goed ging verlaten. De nagedachtenis van den »Grooten Vader* bleef in zegening en tot op den huidigen dag spreekt men in Kan-su met eere van den goeden Han-tchoe-kiao. II. Het gebied van Ortos of Zuid-West-Mongolië, ten Zuiden begrensd door den grooten Chineeschen muur en naar alle andere zijden cirkelvormig omsloten door de Hoang-ko-rivier, is eene onvruchtbare hoogvlakte, bestaande uit zeven Mongoolsche koninkrijkjes, aan China schatplichtig. Het lijkt wel de geleidelijke overgang van den vruchtbaren Kan-su tot de barre Gobi-woestijn binnen zijne grenzen gelegen. Op uitnoodiging van Eu-let, de voornaamste der zeven koninkjes, waren de missionarissen van Scheut in 1874 den Ortos binnengedrongen en 1884 werd dit gebied tot Apost, Vicariaat verheven, onder den kromstaf van Mgr. De Vos. Het vorderde van de missionarissen bovenmenschelijke opoffering en een meer dan gewoon uithoudingsvermogen dit nomadisch herdersvolk op zijne zwerftochten in de onmetelijke grassteppen te volgen; onder hunne ongeriefelijke vilten tenten te huizen, als ze niet, door de duisternis overvallen, in deze onherbergzame oorden, onder den blooten hemel moeten overnachten; hun onzindelijk en slecht toebereid maal te deelen. En o! wat viel 't moeielijk deze zedelijk en geestelijk verwilderden de hoogere godsdienstige begrippen bij te brengen; zwaarder nog hen aan vaste woonplaatsen met regelmatig leven te gewennen, hetgeen nochtans vereischt was, wilde het bekeeringswerk duurzame vruchten opleveren. Mgr. Hamer aanvaardde zijn nieuw ambt in een toestand van — 37 — lichamelijke uitputting en geestelijke afmatting. Gedurende zijn vijf en twintig jarig apostolaat had hij steeds te veel van zijn krachten gevergd, thans wreekte zich de natuur; zijne maag weigerde alle spijs, zijne ondermijnde gezondheid baarde de grootste zorg. Aan rust en ontspanning viel niet te denken te midden van al die ondernemingen en werken, waarvan hij de ziel was en waaraan handen te kort schoten. Daarom drongen de missionarissen bij hun geliefden bisschop aan. tot rust en herstel eenigen tijd in 't lieve vaderland te gaan doorbrengen. Mgr. Hamer, voelende, dat het in zijn toenmaligen toestand niet langer kon duren en overtuigd, dat hij in de missie nog zooveel goeds kon stichten, liet zich gezeggen, vroeg en ontving verlof van de Congregatie de Propoganda Fide en vertrok in 't voorjaar 1890 naar Europa. Na eene zeereis van veertig dagen, die hem, gezien zijn ziekelijken toestand, veel ongemak bezorgde, arriveerde hij van Marseille, na een kort bezoek te Scheut aan zijne medebroeders en een begroetingsbezoek in 't voorbijgaan aan den bisschop van zijn geboorte-diocees te 's-Hertogenbosch, den 26 Mei 1890, op Pinkstermaandag, te Nijmegen. Zijne bloedverwanten, de geheele geestelijkheid, leden van 't gemeentebestuur en vele. vereenigingen ontvingen hem op het perron en leidden hem in triomph, onder het spelen der muziek en 't onophoudend roepen der geestdriftige menigte van: »Lang zal hij leven, leve Mgr. Hamer!« naar zijn parochiekerk van den H. Ignatius in de Molenstraat, waar geheel Nijmegen door een plechtig Te Deum Gode dank bracht, dat Nijmegen's groote zoon, bisschop Hamer, behouden in 't vaderland en in zijne vaderstad weergekeerd was. Zijn persoon maakte een allergunstigen indruk: »Een volle baard omgeeft het gelaat, waaruit wilskracht spreekt en dat tegelijk sympathie en eerbied wekt*, schreef >De Gelderlander* op 28 Mei 1890. Een fakkeloptocht gaf buiten het kerkgebouw blijk van de algemeene vereering. Ondanks de hooge verheffing herkenden allen in Mgr. Hamer nog altijd den goeden, gemoedelijken, bescheiden Ferdinand van vroeger, nog even verknocht aan zijne bloedverwanten, vrienden en vaderland als meer dan een kwart eeuw geleden. »Met hart en ziel ben ik Hollander gebleven*, sprak hij zelf vol overtuiging en geroerd bij al de eer, die hem in 't vaderland te beurt viel. Steeds werd hij bereid gevonden door zijn tegenwoordigheid en pontificalen dienst kerkelijke feesten en katholieke vergaderingen op te luisteren, doch vooral als 't werken van opvoeding en onderwijs betrof en meer nog als 't missieactie gold. Onder de kundige behandeling van zijn vriend Dr. Berends knapte de hooge patiënt spoedig zoo op, dat hij reeds in Juni zonder bezwaar zijn Roomsche reis ad limina Apostolorum en ter regeling der zaken zijner missie met den H. Vader en de Congregatie der Propaganda kon ondernemen. Te Rome in 't Collegium Germanicum trof hij zijn vroegeren biechtvader en raadsman uit Culemborg, Pater J. B. van Meurs S. J. »Het was dezelfde Ferdinand*, schreef deze na dat eervol bezoek, >het kleed was veranderd, de verhouding geheel omgekeerd, maar de ziel bleef dezelfde; zoo open, zoo eenvoudig, piissima, obsequentissima (d. i. zeer vroom en leidzaam), als ware ik nog over hem gesteld geweest«. Toen na tien maanden vacantie zijne krachten volledig hersteld waren en Mgr. aanstalten maakte naar zijn dierbaar Mongolië weer te keeren, hield men bij hem aan, na 25-jarigen harden missiearbeid in 't vaderland, te midden der zijnen een welverdienden rustigen ouden dag te slijten. »De missionaris evenals de trouwe strijder sterft op 't veld van eer«, was het fiere antwoord; dat het echter in de nabije toekomst in meer letterlijken zin in vervulling zou gaan dan hij toen bedoelde, vermoedde hij niet. Den 11 den Maart 1891 vertrok hij uit Nijmegen, de» 2 2sten daaraanvolgende ging hij te Marseille scheep, den 3den Mei zette hij in Shang-hai voet aan wal en den i8den Juni, juist honderd dagen na zijn laatste vaarwel van zijn geboortestad, arriveerde hij behouden te San-tao ho, zijne bisschoppelijke residentie. De bisschop was volkomen hersteld, hij bracht rijke aalmoezen ter ondersteuning zijner werken en voor elk zijner missionarissen een passend geschenk mede. Deze en de christenen ontvingen hunnen opperherder met hartelijke blijdschap. Hard was er gewerkt gedurende zijne afwezigheid van vijftien maanden en met voldoening constateerde Mgr. den vooruitgang van 't bekeeringswerk; doch ook groote plagen waren zijne missie niet bespaard gebleven: te Ologan-Beugerok hadden de missionarissen veel te verduren gehad van de rooversbenden en waren door deze uitgeplunderd; een groot gedeelte van zijn Vicariaat was door den hongersnood geteisterd. Terecht mocht Mgr. Hamer klagen: >Van alle kanten komt men met zijne miseries bij den bisschop. Had ik maar iets om allen tevreden te stellen*. Maar Mgr. was de man niet om zich door tegenspoed te laten ontmoedigen, waar menschelijke middelen niet baatten was 't gebed zijne toevlucht. Thans nog herinneren zich in Kan-su en Ortos priesters en christenen hoe 't rozenhoedje op alle vrije oogenblikken van — 39 — den dag en soms gedurende lange uren van den nacht door de handen van Mgr. Hamer gleed. Wij hebben reeds gesproken van de vaderlijke genegenheid van Mgr. Hamer voor zijne priesters. Ziethier nog een schoon bewijs daarvan, De onaanzienlijke »kathedraal« van San-tao-ho was bouwvallig en overigens veel te klein geworden. In 1893 bouwde Mgr. een nieuwe, veel ruimer in Gothieke stijl. Hij eischte echter dat onder het koor een crypte zou aangebracht worden dienende tot begrafenis der missionarissen. Op den 1 November had de plechtige kerkwijding plaats, op Allerzielendag werden de lijken van Mgr. De Vos en van alle te Santao-ho overleden priesters gedurende de H. Missen in de kerk geplaatst, waarna de absouten en de plechtige bijzetting in den nieuwen grafkelder plaats greep. Het najaar van 1895 was vol harde beproevingen voor onzen goeden bisschop. Te Siao-kiao of Klein-Brugge werden door een kwaadwilligen heiden in eenen nacht het prachtige gesneden houten altaar en de heiligenbeelden vernield; de Jobstijding kwam uit Kan-su, dat de Mohamedanen opnieuw opgestaan waren en wreeder te werk gingen dan voorheen. Allen sloeg de schrik om 't hart en Mgr. besloot, spijts de groote onkosten en den velen arbeid, wat alles elders veel nuttiger kon besteed worden, rondom de residentie een aarden wal te doen opwerpen, waardoor San-tao-ho het toevluchtsoord zou worden der verspreide christenen in tijden van gevaar. Mgr. zelf voelde zich oud worden, hij was 56 jaar, of, gelijk hij zich zelf uitdrukt, »dat hij zachtjes aan recht op 't gasthuis begon te krijgen«. Daarom meende hij echter niet zich in 't minste van zijn drukke werkzaamheden te mogen ontslaan. Een zijner priesters, die langen tijd bij hem verbleef, geeft de volgende dagorde, welke Mgr. Hamer, in zijne residentie stipt volgde: half vijf opstaan, (in den zomer om vier uur), morgengebed, een half uur meditatie, H. Mis: in de privaatkapel, die gediend werd door de seminaristen, bijwonen eener H. Mis van dankzegging. Men merkte op, dat Mgr. zijne geestelijke oefeningen in de kapel steeds geknield verrichtte. Daarna ontbijt en een half uur ontspanning. Dan begon de dagarbeid tot half twaalf, die bestond in eene zeer omvangrijke correspondentie, wijl Mgr. verlangde, dat de missionarissen hem geregeld van alle belangrijke zaken op de hoogte hielden en hij van den anderen kant eiken brief beantwoordde; ontwerpen en herzien van plannen voor kerken, scholen, weeshuizen en woningen der priesters; opmaken van statistieken — 40 - der missiewerken; audiëntie voor meer dringende gevallen. Half twaalf ontspanning, twaalf uur gemeenschappelijke vespers en gewetensonderzoek, maaltijd, bezoek aan 't H. Sacrament en recreatie tot twee uur. Daarna gemeenschappelijk Metten en Lauden, bezoek aan 't H. Sacrament en lezing met behandeling van een of ander wetenschappelijk werk of vraagstuk. Na de thee van vier uur, bezoek aan 't Seminarie, de H. Kindsheid of een nabijgelegen missiepost. Vijf uur audiëntie voor de priesters, zeven uur geestelijke lezing der communauteit in de kapel, rozenhoedje, dan avondeten en recreatie tot half negen, wanneer OVERBLIJFSELEN DER MARTELAREN VAN TSINO-YEULL. het avondgebed plaats had en men te ruste ging. Door den dag evenwel zag men Mgr. nog menig maal tersluiks naar de kleine kapel sluipen tot een bezoek aan 't Allerheiligste en naar gelang deze bezoeken zich vermenigvuldigden en langer duurden besloot men tot de gewichtigheid en de moeielijkheid der zaken, welke Mgr. oogenblikkelijk aan 't hoofd had. Dit gestage voorbeeld van regelmatigheid en werkijver bevorderde en vergemakkelijkte meer dan alle vertogen de stipte en nauwkeurige plichtsbetrachting, welke de bisschop van al zijne missionarissen vorderde. De ondervindingrijke en scherpzinnige bisschop-missionaris begreep, met betrekking tot het bekeer in gswerk ten volle dit christelijk adagium: >per creaturas ad creatoremt en wel meer — 41 — bepaaldelijk in dezen zin, dat de hebzuchtige, heidensche Chinees, vooral nog als hij dagelijks zijn hielen roeren moet, wil hij niet door 't uiterste gebrek ingehaald worden, door stoffelijk voordeel tot 't geestelijk goed getrokken wordt. Hij huurde bijgevolg in de omstreken van Poro-Balgason uitgestrekte, vruchtbare landouwen van de koningen van Ortrok en Woecheng en bevolkte ze met christenfamilies en catechumenen, die aan billijke condities den grond van de missie onderhuurden. Mgr. Hamer ging zachtjesaan op de 60 aan en ofschoon zijne gezondheid voorspoediger was dan ooit, vinden wij toch in zijne brieven herhaaldelijk de gedachte uitgedrukt aan een spoedigen dood. Zoo schrijft hij in Januari 1898 aan zijne familie: »Menschelijker wijze gesproken kon ik nog lang meegaan, maar als O. L. Heer ons roept, is het ook gauw gedaan*; ter gelegenheid van den dood van een zijner priesters: »Voorzeker een voorbeeld voor ons, om toch altijd gereed te zijn*. Bewonderenswaardig is, vooral de laatste jaren zijns levens, de diepe, ongekunstelde nederigheid van dezen christenheld, die meer dan dertig jaren de hitte en den last van den zwaren werkdag gedragen had, die in drie Vicariaten, waar hij gezwoegd had, vereerd en aangetoond werd als een toonbeeld van werkkracht, ondernemingsgeest, regelmatigheid, kalmte, geduld en volharding; die zelfs als bisschop, bij ontstentenis van den priester, dezen verving in de allerkleinste parochies; die in alle moeielijkheden zijne missionarissen wist op te beuren en moed in te spreken: alle goed, dat geschied is, schrijft hij in volle overtuiging toe aan zijne ondergeschikte medearbeiders; voor zich zelf vindt hij geen andere waardeering dan de vermaning des Meesters: »Servi inutiles sumus, ik ben . slechts een onnutte dienstknecht«. Deze karaktertrek komt onder andere tot uiting in hetgeen hij schreef, toen zijn procurator en biechtvader, de Eerw. Heer Roofthooft, begin 1898 door den Algemeenen Overste naar Scheut teruggeroepen werd, om zich met de opleiding der novicen te gelasten. »Aan hem heb ik veel verplichting, bijna tien jaren ben ik met Z.Eerw. hier in San-tao-ho geweest; altijd, als ik den moed liet zakken, heeft hij mij opgebeurd. Had ik Mijnheer Roofthooft niet gehad, wie weet, of ik er niet al eens vandoor was gegaan*. In datzelfde jaar mocht hij de voldoening smaken zijne priesters en christenen van Kan-su terug te zien. Tengevolge van missieaangelegenheden moest hij eene reis ondernemen naar Leang-chow, waar Mgr. Otto, zijn opvolger a's Vic. Apost. van Kan-su, doodziek lag. Deze herstelde echter spoedig en bisschop, priesters en - 42 — kudde, allen wedijverden om hun vroegeren oppersten zleleherder hunnen eerbied, liefde en aanhankelijkheid te betuigen. Een ander heugelijk feit van 1898 is de toewijding van 't Vicariaat van Ortos aan 't H. Hart op 10 September. In 1899 verschenen allerwege in China dreigende donderkoppen aan den politieken hemel, die den naderenden storm voorspelden. In Mongolië bemerkte men ze tot nogtoe niet. >Uit de couranten zult gij wel gelezen hebben, dat het thans in China niet heel rustig is; maar maakt U niet ongerust. Hier in Mongolië hooren of zien wij niets, de bewegingen zijn meer in het Zuiden*, en: >Maakt U maar niet ongerust over ons, wij wonen hier rustig in de woestijn en vernemen eerst van verre de berichten, dikwijls pas uit de couranten van Europa«. Aldus stelde Mgr. Hamer op 3 Februari en 8 Mei zijne familie gerust. Door den vooruitgang van het christendom in Ortos had zich het centrum verplaatst. San-tao-ho, dat eertijds toen Mgr. De Vos tot eerste Vicaris Apost. geroepen werd, het middelpunt vormde der toenmaals luttele christengemeenschap, lag thans op eenen uithoek. Alle correspondentie moest over Eul-sche-se-king-ti en de koerier gebruikte acht a tien dagen tof San-tao-ho, hetgeen heen en terug eene vertraging van drie weken beteekendé, tot groot nadeel der missiën. De bisschop, wegens zijn ouderdom en de met de verhuizing gepaard gaande onkosten, zag ertegen op, doch »op aandringen der Heeren* gelijk hij zich kinderlijk uitdrukt, besloot hij zijne residentie naar Eul-sche-se-king-ti te verleggen. Dit greep plaats in Maart 1900. De Christenen in Ortos werden elk jaar vuriger, het aantal bekeeringen nam toe, de missionarissen werkten vol ijver, de onlusten in China lieten Mongolië onberoerd. De oude bisschop zag dat alles met vreugde; geenszins kon hij gissen, dat zijn nieuwjaarswensch voor 1900 voor hem zelf zoo spoedig in vervulling zou gaan: »Het is te hopen, dat ieder jaar ons dichter bij den hemel zal brengen*. — 43 — HOOFDSTUK IV. Marteldood en verheerlijking. 1900. | Het was het 26ste jaar der regeering van Keizer Koang-siu en het 1900ste der christelijke jaartelling, een jaar, dat zwanger ging aan gevaren, zoo beweerden de ouden, want de Chineesche kalender gaf tweemaal de achtste maan de »joun-pa-iue* aan, een zeer ongunstig voorteeken. Zij hadden zich niet bedrogen. Door de meerdere aanraking met de hedendaagscheWestèrsche beschaving en onder den invloed van deze, was in het eeuwenoude Chineesche rijk, met zijn versteende gewoonten en wetten, een hervormingscrisis gewekt. Het »Groote Keizerrijk van het Midden* stond op een keerpunt zijner historie; door het geheele onmetelijke land ging een krampachtige trekking, een angstgevoel voor 't onbekende, dat de toekomst brengen zou. De vernederingen aan China aangedaan na de laatste oorlogen, afstand van grondgebied en betaling van oorlogsschatting; de steeds toenemende inmenging der buitenlandscbe Mogendheden in China's aangelegenheden en hunne inbeslagname der bronnen van inkomst voor de schatkist; het inpalmen van alle nieuwe handels- en nijverheidsondernemingen door vreemde kapitalen en niet het minste de rassche verspreiding van het Christendom, den godsdienst der Westerlingen, in de laatste jaren, hadden het ingesluimerd gevoel van zelfbehoud wakker geschud en het smeulende vuur van den aan 't gele ras ingeboren vreemdelingenhaat in lichte laaie gezet. Dan klonk door heel China heen de oorlogskreet: »Weg met de Vreemden, China aan de Chineezen, dood vooral aan de aanhangers van »den Heer des Hemels*. >Dood vooral aan de aanhangers van den Heer des Hemels* d. 1. het Christendom, want ondermijnen de binnengedrongen Europeesche begrippen 't vermolmde staatsbestuur en de veroudere economische instellingen, het Christendom tast de grondslagen der heidensche beschaving en hare uitvloeisels aan, het ontzenuwt den moreelen invloed der godsdienstige grondbeginselen in het oude, heidensche China. Nog was de vierde maan niet ten einde of onheilspellende geruchten verspreidden zich door geheel Noord-China. Woelige elementen strooiden biljetten rond, waarin tot Christenmoord werd aangehitst in steden en dorpen. — 44 — In de vijfde maan voer de helsche orkaan door Toumet's vlakte, waarin de Apostolische Vicariaten van Midden- en WestMongolië gelegen zijn, en sloeg over naar het bergland van La-hei-chan in 't Vicariaat van Oost-Mongolië. De haters van Christendom en Westersche beschaving, gesteund door de kwijnende en weifelende regeering, trokken te velde om ook de weerlooze en vreedzame Christen-bewoners der wijde steppen en der eenzame bergen van Mongolië te vuur en te zwaard te verdelgen. Wilde horden van I-houo-t'oan (Boksers) en dweepzieke chenn-ping (onstoffelijke soldaten), die zich onwondbaar geloofden, aangevoerd door de bezeten wijven der houng-tengtchao (roode lantaarn), stormden op de Christenheden los, namen de Christenen gevangen, dwongen het tot geloof verzaking of de dood met verbeurdverklaring hunner goederen. De Christenheden werden weggevaagd. Bij het eerste dondergeratel, dat in Ortos vernomen werd, hadden èn Herder èn kudde vragend opgezien naar den gezichteinder, die grauw scheen en duister, al aanstonds werd 't stormgeloei, dat meer en meer nabij kwam. De in valleien en op berghellingen verspreide schapen en lammeren vluchtten angstig naar den schaapstal en verdrongen zich om den grijzen herder. Welk tafereel, welk een toestand: een arm kerkje, eenige hutten, omgeven door een zwakken afscheidingsmuur en dit alles opgevuld, opgepropt met menschen, die de dood op de hielen zit. Intusschen had de bisschop zijne medearbeiders uit zijn naaste omheving, zes in getal, bij zich vergaderd, om te beraadslagen in den bangen nood. Hoogst hachelijk was de toestand: verdediging was bijna onmogelijk, er bleef niets over dan zich naar eene andere plaats te redden of te sterven. Allen hadden slechts één woord: te blijven aan de zijde van hunnen Vader. De bezorgde bisschop echter spoorde hen aan hun leven te redden en zich te verwijderen. Heerlijk tooneel in die arme hut, waar zich een tweestrijd ontspon tusschen vaderliefde en kindermin. Dan bleef de bisschop een oogenblik peinzend staan en verliet stilzwijgend de vergadering. Wij zien hem, in 't nachtelijk uur, nederknielend in zijn arme kapel; hij buigt het hoofd en verbergt het betraande aangezicht in zijne handen. Een blik, een hartezucht tot den Gevangene der Liefde, voor wien hij alles verlaten had wat hem dierbaar was op aarde en, bij het flauw geflikker der Godslamp gaat hem een licht op, ontbrandt in hem een moed, ontstoken van uit den hooge. — 45 — Evenals zijn Goddelijke Meester, na zijn bede in den Hof van Gethsemani, keert hij terug tot de zijnen en spreekt: »Gaat gij allen en vertrekt met spoed, ik alleen blijf hier*. Gétroffen door dit woord van hunnen Meester, durfde ook ieder hunner den leerling nazeggen: >Paratus sum tecum et in carcerem in te mortem ire; wij zijn bereid met U in boeien en in den dood te gaan*. »Neen«, sprak de goede herder, »mijn leven is verstreken, het einde zij voor mijn kudde, uwe krachten zijn nog jeugdig, spaart en redt die krachten om later op ons graf het werk te kunnen hernemen*. En toen klonk het beslist bevel, waarbij tot heil der Missie, het vertrek hun werd opgelegd: >Ik wil het, gij gaat, ik blijf*. Grootsch schouwspel in dat nachtelijke duister, treffende omhelzing dier edele strijders; met een laatsten zegen dier gezalfde hand, die zij zoo dikwijls hadden gekust, was een afscheid volbracht, een afscheid, dat harten en vooral missionaris-harten kunnen gevoelen, maar dat geene woorden kunnen wedergeven. De bezorgde Vader had met zijne zes missionarissen nog den volgenden brief medegegeven, om vaarwel te zeggen aan al zijne medearbeiders. >L. J. C. Aan de Zeereerw. Heeren Missionarissen van Z.-W. Mongolië. Eerw. Heeren, Gij zult begrijpen, dat het geen tijdstip is om veel te schrijven. De Heeren, die dezen brief medebrengen, kunnen U alles vertellen. Ik blijf hier, offer mij geheel op voor het heil van 't Vicariaat, de Eerw. Missionarissen en de Christenen. Moge mijn offer aangenaam zijn aan O. L. Heer en tot heil der Missie strekken. Zulks hoop ik te verkrijgen door Uwe gebeden. Ik bedank U allen en ieder in het bijzonder voor uwen ijver, voor de hulp en troost, die«gij mij verleend hebt, en voor zoover ik U beleedigd mocht hebben, vraag ik U vergeving en ik verzoek U mij in Uwe gebeden en H. Offerande indachtig te zijn. In den geest omhels ik U en geef U mijnen bisschoppelijken zegen, f Ferd. Hamer, Vic. Apost.* In dienzelfden nacht nog van 6 op 7 Juli verlieten de zes ongelukkige Missionarissen, met veel weemoed in 't hart, hunnen innig geliefden Kerkvoogd, de Bisschoppelijke residentie, al hun goede dierbare Christenen, voor welke zij gaarne hun leven veil hadden, om door de Ortos-woestijn te vluchten naar hetWesten, naar de missie van San- tao-ho, de oude bisschoppelijke residentie. De grijze bisschop bleef dan alleen tusschen die bezorgde vaders, die angstige moeders en die schreiende kinderen, duizend in getal. Nog veertien dagen bracht hij onder hen door, hen troostend en versterkend, doopend en de H. Sacramenten der Biecht en der H. Communie toedienend. - 46 - De ijzingwekkende storm van dood en verwoesting was over de omliggende Christenheden henengevaren, alleen Eul-cheu-seking-ti stond nog overeind. Dagelijks werd ook hier het gevaar dreigender en reeds hoorde men het getier der woeste benden. De Boksers, wier bloeddorst door moorden en branden tot waanzin gestegen was, trokken hunne krijgsbenden rondom de versterking samen en beproefden den nden juji eenen eersten aanval. De weerstand der Christenen was heldhaftig, zij streden voor hun God, hunnen geliefden grijzen Bisschop, voor hunne vrouwen en kinderen en in hunne rangen vochten vele vrouwen en meisjes, die liever stierven dan onteerd te worden, als mannen verkleed, dapper mede. In dezen en den volgenden aanval, die twee dagen later plaats greep, werd de vijand met groote verliezen teruggeslagen. Den 20sten kwam de beruchte Chineesche generaal Toung-fou-siang met 200 zijner goed geoefende scherpschutters de overmacht der belegeraars versterken. Den zisten, vroeg in den ochtend, werd de zwakke afscheidingsmuur, van verschillende zijden tegelijk bestookt en na een luttel tijds bezweek ze. Als bloeddorstige wolven en razende tijgers drongen de Boksers en soldaten onder duivelsch zegegetier de veste binnen. Al wat wapenen droeg werd meedoogenloos over de kling gejaagd, op de binnenplaats van het weeshuis der H. Kindsheid, waar de inlandsche kloosterzusters met de kleinste weesmeisjes, vrouwen en grijsaards eene toevlucht gezocht hadden, hoopten zich weldra stapels van verminkte lijken op, waar het rookend bloed afdroop. Salvete flores martyrum! .. . . Honderden van vrouwen en jonge dochters, der grootste weesmeisjes der H. Kindsheids werd het leven gelaten, om verkocht te worden aan heidensche en mohamedaansche vrouwenhandelaars, ongelukkig en schandelijk lot Toen de wilde horden het kleine kerkje binnendrongen, vonden zij den eerbiedwaardigen prelaat uitgestrekt op de trappen van het altaar. Hij was met de heilige gewaden bekleed, want hij stond op 't punt het H. Misoffer te beginnen, bijgestaan door een jeugdig inlandsch diaken, dien hij eenige dagen te voren gewijd had, toen men hem de mare bracht, dat alles verloren was. Thans wachtte hij aan den voet van het tabernakel, waar Jezus woont, die eens bloedend aan het kruishout hing, den marteldood. Woeste handen grepen hem vast en sleurden hem onder steken en slaan naar buiten, men doorboorde hem onder den schouder en boven de borst, maakte met een wapen eene — 47 — / breede wonde en trok daardoor eene ruwe ketting, zoodat vleesch en bloed op de beulen spatten. Aan dezelfde keten werd de Chineesche diaken geklonken en beiden werden op de straat aan eene kolom vastgebonden, aan de toegestroomde menigte ten toon gesteld en op de laagste wijze bespot. Toen Mgr zijne stervende kinderen zegende, schoot een der omstaande soldaten hem met een revolver door de rechterhand. Eul-cheu-se-ts'ing-ti was uitgemoord en neergebrand, nu waren de beulen vrij zich meer bizonder met den herder bezig te houden. Toen men hem vond de lippen bewegend tot 't gebed sloeg men hem herhaaldelijk ruw op den mond, vragende: »Tchou-kiao, hao pou hao?« »Doet dat goed?c De geduldige lijder antwoordde: >Hao.c »Ja.« Toen echter een apostaat hem sloeg en hetzelfde vroeg, antwoordde hij niet doch barstte in tranen uit. Hij werd van de kolom losgemaakt en voortgesleurddaar evenwel zijne zwakke krachten hem al spoedig begaven! zagen zijn pïjnigers zich genoodzaakt hem op eene kar te doen plaats nemen. Hunne wreede drift vond echter eene nieuwe marteling uit. Monseigneur werd gedwongen te knielen op het ijzer eener lans, terwijl een sabel zoodanig aangebracht werd, dat de punt den hals raakte en elke beweging onmogelijk maakte. Deze marteling duurde bijna twee dagen, tot Touo-tch'eng waar het gerechtshof was. Omdat Mgr. steeds voortging met' bidden, sloeg men hem wreedaardig en herhaaldelijk op den mond; de rechterhand, die den rozenkrans hield, werd hem afgehouwen. In het gerechtshof te Touo-tch'eng werd de gefolterde grijsaaard opgesloten tot den 24sten (Gf tot den zóstea), alsdan drongen de woeste Boksers de gevangenis binnen, rukten Monseigneur zijne kleederen bijna geheel af, sloegen hem een strop om den hals, trokken zijn baard uit en sleurden hem mede naar den brandstapel; hier werd hij met watten omwonden en met olie overgoten, toen legde men vuur aan. Toen de koorden doorgebrand waren en het vuur gedoofd, stortte de martelaar stervend ter aarde, de hevige pijn ontwrong een zacht jammeren aan zijne sidderende lippen en zijne borst hijgde pijnlijk van benauwdheid. De Boksers kapten hem de voeten en het hoofd af, scheurden het lichaam open, om er 'thart uit te rukken, dat zij een bedelaar dwongen op te eten. Seu-ti-k'ou, >zijn dood was vreeselijk*. zoo oordeelen zelfs de onmenschelijk wreede heidenen. Zoo stierf Neerlands jongste Martelaar, die met eere genoemd - 48 - worden mag, met den H. Bonifacius, den Apostel der Friezen, met de H.H. Martelaren van Gorkum, met allen, die Neerland's naam hoog hielden en den nazaat een toonbeeld zijn van Neerland's heldendeugd. II. Wie den Heer gevolgd is tot op Golgotha, die zal Hem ook volgen in het glorierijk graf, ook »zijn graf zal heerlijk zijn*; met den Christus, voor Wien hij leed en stierf zal hij op aarde verheerlijkt worden. Zoodra de heldendood van Mgr. Hamer en zijne Nederlandsche gezellen van dezelfde Missie-Congregatie van Scheut, de Eerw. Paters Dobbe, uit 's-Hertogenbosch, Zijlmans, uit Waalwijk en Jaspers, uit Geldrop, in 't vaderland bekend werd, vormde zich in de vaderstad van den grootsten en roemrijksten onder hen, in de oude Waal-stad van Keizer Karei, onder de hooge bescherming van Z. D. H. Mgr. van de Ven, bisschop van 's-Hertogenbosch, eene commissie, om dezen edelsten onder Neerlands zonen door een blijvend gedenkteeken te huldigen. De onthulling van 't standbeeld op 't Keizer Karelplein te Nijmegen had plaats in tegenwoordigheid van al hetgeen katholiek Nederland aan groote en bekende mannen bezat, den 28 September 1902, na eene magistrale rede van den onvergetelijken priesterdichter Dr. Schaepman, te midden van 't enthousiastisch bijvalgeroep eener duizendhoofdige menigte, van heinde en verre saamgestroomd. Ondertusschen had het Genootschap der H. Kindsheid te Nijmegen den vurigen apostel van dit liefdewerk, Mgr. Hamer, reeds gehuldigd door 't plaatsen van een gedenksteen in de St. Augustinuskerk; insgelijks had gedaan het Groot-Seminarie van Rijzenburg in de kerk van dat Seminarie voor den beroemdsten zijner oud-leerlingen. In 1910 begon te Rome het onderzoek naar de heldhaftigheid der deugden en den werkelijken marteldood van Mgr. Hamer, de vermoorde priesters en christenen in Mongolië, gedurende den Boksersopstand van 1900-1901. Te betreuren is, dat dit onderzoek voor allen gemeenschappelijk gevoerd wordt, hetgeen den vooruitgang niet weinig belemmert, welke vertraging nog bevorderd werd door het slechte postverkeer der oorlogsjaren. Dezen laatsten tijd evenwel zijn te Rome stappen gedaan, om de zaak van Mgr. Hamer van die der anderen gescheiden te behandelen. Mocht dit verzoek ingewilligd worden, zoo kan diens zaligverklaring binnen afzienbaren tijd verhoopt worden. Reeds — 49 — velen in Nederland en daarbuiten beweren buitengewone gunsten door de voorspraak van Hamer verkregen te hebben. Nadat het hóófd van Mgr. Hamer eenigen tijd op een paal gestoken ten toon gesteld was, werd het in een steenen pot begraven en later teruggevonden. Zijn gebeente, in de nabijheid van de plaats van den eindstrijd ter aarde besteld, werd later, MGR. HAMER EN ZIJNE NEDERLANDSCHE GEZELLEN-MARTELAREN. ' BOVEN: MGR. HAMER MIDDEN LINKS: E.P. Q. JASPERS » RECHTS: E.P. J. DOBBE ONDER: E.P. A. ZIJLMANS. op aanwijzing van een christen, die de plaats geteekend had, opgegraven en de laatste twijfels aangaande de identiteit werden weggenomen door een medisch onderzoek van Europeesche dokters te Tien-tsin. Het linker opperarmbeen werd door den tegenwöordigen bisschop van Ortos, Mgr. van Dijck, aan de familie gezonden en ter gelegenheid der missietentoonstelling te Nijmegen, in Mei dezes jaars, op den stand der Missiën van Scheut (Missiehuis Sparrendaal) ter bezichtiging uitgestald. De Missionarissen van Scheut, niet willend achterblijven in de algemeene vereering van hun grooten confrater, noemden naar hem hun nieuwe stichting te Utrecht, de stad waar Hamer eens priester gewijd werd, «Bisschop Hamer-Huis«. Sanguis martyrum, semen christianorum, dat beroemde woord van Tertuliaan is in vervulling gegaan met betrekking tot Mgr Hamer en gezellen. In het Vicariaat van Ortos waren in 1900 het jaar van den marteldood van Mgr. Hamer, nog geen 9000 christenen, thans 31,000. Geheel Mongolië, aan de Missiën van Scheut toevertrouwd, telde er toen pl. m. 35,000, thans meer dan 110.000. In een eenigszins gewijzigden zin werd dit woord nog vervuld. Het is op den katholiekendag van 1917 te Nijmegen, dat zijn Bisschop-martelaar zoo te eeren wist, dat de machtige bazuinstoot schalde, die Neerlands belangstelling wekte en aanwakkerde voor 't edele missiewerk; en sedert dien vormden zich allerwege diocesane en lokale missie-comité's, die de belangen der vreemde missiën behartigen; werden alom missiedagen gehouden en in de groote steden enthousiastische missieweken met daaraan verbonden missietentoonstellingen georganiseerd. En katholiek Nederland heeft begrepen, dat de Evangelieprediking niet het werk is van eenige enkelingen, eenige weinige vrijwilligers, die edelmoedig alles verlaten, alles offeren, tot zelfs hun bloed en leven in een wreeden marteldood, aan dat goddelijkste aller goddelijke werken; doch dat het de dure plicht is der geheele Kerk van Christus, die katholiek, d. i. algemeen is, de dure plicht van eiken katholiek volgens stand en vermogen, plicht van gehoorzaamheid aan Christus.' gebod, plicht van naastenliefde, plicht van dankbaarheid. »0 mijn klein, mijn gelukkig, mijn glorievol vaderland! U geeft de almachtige God die gave der waardeering, die de grootheid Uwer kinderen huldigt en viert. Daarom zijt gij ons groot vaderland. Gij verstaat uwe kinderen wat taal des geestes zij spreken, als zij spreken van geloof en liefde, van moed en kracht. Gezegend zijt Gij, mijn vaderland! Wat de Martelaar zou bidden, bid ik U toe: Met een nakroost Uw helden en martelaren waardig, zegene U in de verste geslachten de almachtige Heere God«. *) H. J. BOUMANS, miss. jj op den 20sten verjaardag van Hamer's marteldood, 20 Juli 1920. *) Mgr. Dr. Schaepman. Rede bij de onthulling van het monument van Mgr. Hamer en gezellen te Nijmegen op 28 September 1902. IMPRIMATUR. J. RUTTEN, sup. gen. Scheut, September 1920. IMPRIMATUR. Dr. LEO BEKE O. E. S. Aug., Lib. Cens. Ultraj., die 6» mensis Octobris 1920. I^M MISSIEHUIS SCHEUT BIJ BRUSSEL. DE CONGREGATIE DER MISSIONARISSEN VAN HET ONBEVLEKT HART VAN MARIA MOEDERHUIS! SCHEUT BIJ BRUSSEL, MISSIEHUIS „SPARRENDAAL" VUGHT N -B EN BISSCHOP HAMERHUIS, UTRECHT, PARKSTRAAT No. 2. ' I. ONTSTAAN EN ONTWIKKELING. In de jaren 1863-64 werden de eerste grondslagen gelegd dezer Congregatie, uitsluitend gewijd aan de vreemde missiën. De Eerw. Heer Verbiest, aalmoezenier der militaire school te Brussel en algemeen Directeur van het Genootschap der H. Kindsheid in België, voelde vooral door deze laatste betrekking innig den nood der arme heidensche volken. Langzamerhand groeide in hem een sterk verlangen, dat rijpte tot een grootmoedig besluit, om alles vaarwel te zeggen en ook zijn persoon, zijn heele fortuin aan het heil der heidensche volken te gaan geven. Hijpleegde overleg met drie ijverige priesters uit dezelfde stad. Allen werden door denzelfden geest bezield en besloten mede het missiewerk in de heidensche landen te gaan dienen. Daar bij den Eerw. Heer Verbiest de missie-idée vooral ontsproten was uit zijne belangstelling en liefde voor het Genootschap der H. Kindsheid, vormden de vier edelmoedige priester aanvankelijk het besluit, zich naar China te begeven en zich daar aan een Bisschop aan te bieden, om zich meer bijzonder te wijden aan het werk der verlaten kinderen en der weeshuizen der H. Kindsheid. Met dit eenvoudig plan wendde de Eerw. Heer Verbiest zich tot Zijne Em. Kardinaal Sterkcx van Mechelen en tot Rome waar de Congregatie de Propaganda Fide de zaak in handen nam.' Rome achtte zulke jonge, edelmoedige priesterharten tot iets grooters in staat en ried den Eerw. Heer Verbiest aan, eene eigene, zelfstandige Congregatie voor de missiën te stichten waaraan de Congregatie de Propaganda Fide zonder aarzelen een missieveld zou aanwijzen. — 54 — Dat vertrouwen en de raad van Rome waren voor den Eerw. Heer Verbiest en zijne gezellen eene beslissing. Met zijne warme Kindsheidsliefde en nederige missieplannen zag hij zich thans door het hoogste Gezag en de veiligste leiding aangewezen als Stichter eener Missie-Congregatie. Onverwijld en onversaagd sloeg hij de handen aan het werk voor de geestelijke en stoffelijke grondlegging der nieuwe Congregatie. Regels werden ontworpen, waarbij de Congregatie gevestigd werd op de grondslagen van geloften en gemeenschappelijk leven en toegewijd aan het Menschgeworden Woord Gods en onder bescherming van »het Onbevlekt Hart van Maria*. Een burgerhuis, even buiten Brussel, werd gehuurd, waar de stichter met zijne eerste drie medehelpers zich vestigde. Weldra verkreeg men de kort daarbij gelegen oude Genadekapel (1450) van Scheutveld, waar spoedig het eerste gebouw van het thans zoo uitgestrekte Missiehuis verrees. Het Belgisch Episcopaat hechtte zijne hooge goedkeuring aan het nieuwe werk en het'Belgische Katholieke volk begroette het met vreugde, fierheid en milddadigheid. Van het eerste begin wendde zich de ijverige stichter ook tot katholiek Nederland, om ook hier zijne stichting te doen werkzaam zijn en het missievuur te ontsteken. Hij bezocht de verschillende seminaries en sprak er als een andere Paulus over den nood der heidensche volken. De eerste uit Nederland, die de apostolische roepstem volgde en zich bij den stichter aansloot, was een jeugdige priester van het seminarie >Rijsenburg*. Ferdinand Hamer, uit Nijmegen. Hij was ook een van de drie eerste missionarissen, die met den stichter aan 't hoofd in 1864 naar Mongolië vertrokken om daar de grondslagen van het nieuwe missiewerk te leggen. Het is den lezer zeker genoeg bekend, hoe deze eerste Nederlandsche missionaris der Congregatie, Ferdinand Hamer, zijn missionarisleven heeft bekroond, hoe hij daar in 1900 zijn leven gaf voor zijne schapen als Bisschop-Martelaar en hoe het katholieke Nederland hem als dusdanig heeft gehuldigd in 1902, door voor hem een standbeeld op te richten op het schoonste plein zijner geboortestad. Toen het missievuur eenmaal ontstoken was, bleven zoowel in Nederland als in België de roepingen geregeld elkander opvolgen, en vele onzer jeugdige priesters en seminaristen vertrokken naar 't missiehuis en studiehuis inmiddels op Scheutveld geopend. — 55 — Zooals wij boven zeiden, vertrok de Eerw. Heer Verbiest in 1864 met drie priesters naar de hun door Rome aangewezen Missie van Mongolië, om ook daar de grondslagen te leggen van het werk zijner Missie-Congregatie. Daar stelde hij zich op de hoogte van 't missionarisleven, van zijn eischen en behoeften, om van zijn ervaring later een vruchtbaar gebruik te kunnen maken in het bestuur en de leiding van het missiehuis te Scheutveld. God beschikte het echter anders. Hij wilde het kruis planten in het jonge, vurige hart der kleine Congregatie en riep den stichter, de hoop en den steun van allen en van 'theele werk, plotseling tot zich. Op zijne rondreis door het uitgestrekte missiegebied overleed de Eerw. Heer Verbiest op een eenzamen missiepost, ver verwijderd van zijne medebroeders, bijgestaan alleen door een paar inboorlingen en voor hem het onmetelijke Mongolië, dat zijn hart zoo liefdevol omvatte, als Franciscus Xaverius, stervende op het eenzame eiland Sancian, aanschouwende het voor hem liggende onmetelijke China. Van uit den hemel zou hij zijne treurende zonen opbeuren en zijn jeugdig werk zegenen. Den zegen van haren Stichter ondervond de Congregatie zoowel in het moederland als in de Missies. Telken jare boden zich meer aspirant-missionarissen in Scheut aan. In Nederland en België werd de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria, onder den naam van «Missionarissen van Scheut*, spoedig bekend en verwierf het zich de sympathie van Bisschoppen, priesters en geloovigen. En als in het hart van edelmoedige studenten het Missievuur ontvlamde, richtten zich hunne schreden naar het dierbare Scheut. Nederlanders en Belgen wedijverden met elkaar om de nieuwe Congregatie groot te maken. Onder Nederlanders en Belgen, die om hunne overeenkomende geestesrichting de eenheid van handelen in de Missie waarborgden, en door het onderlinge verschil elkander konden aanvullen, zou de Congregatie uitsluitend hare leden vinden. Op beide landen steunend zou ze sterk genoeg kunnen worden om met kracht en vertrouwen uitgestrekte heidensche landen als missieveld aan te nemen, terwijl toch steeds het hoofdbestuur en de leden onderling elkander konden begrijpen en eensgezind in eenzelfde richting voortwerken. Het ledental groeide zoozeer, dat in 1883 de Congregatie 4 bisdommen te besturen had: 3 in Mongolië en 1 in het eigenlijke China, in de provincie Kansu. Van Kansu werd onze roemrijke landgenoot Mgr. Ferdinand Hamer de eerste Bisschop. Later werd hem het bestuur van Zuid-West Mongolië of Ortos opgedragen, waar hij in 1900 in den Bokseropstand den palm der Martelaren ontving. In die zelfde christenvervolging werden nog 9 missionarissen van de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria gedood, waaronder de Nederlanders: Pater Dobbe uit's Hertogenbosch, Pater Zijlmans uit Waalwijk en Pater Jaspers uit Geldrop. Ook brachten toen duizenden Christenen blijde hun leven ten offer voor het Ware Geloof. Het bloed der martelaren is vruchtbaar geweest voor de Congregatie van Scheut en hare missies. Het lag zeker in het plan der goddelijke Voorzienigheid, dat de Constitutiën der Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria door Z. H. Paus Leo XIII voor goed bekrachtigd werden op denzelfden dag, dat haar edelsten zoon, Mgr. Hamer, in Mongolië den marteldood onderging. Zoo ontving zij op den dag harer definitieve goedkeuring het doopsel des bloeds, waaruit zij heerlijker en Gode welgevalliger zou opstaan. II. DOEL EN INRICHTING DER CONGREGATIE. De Congregatie werd gesticht om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen en hen zoodoende deelachtig te maken aan de bovennatuurlijke schatten van het Ware Geloof en de gunstige gevolgen der christelijke beschaving. Ze is uitsluitend eene MISSIE-Congregatie. Alle jongelingen, die als lid tot haar willen toetreden, moeten dus den vasten wil hebben en tevens voldoende eigenschappen naar geest en lichaam om als missionaris onder de heidenen werkzaam te zijn. Alle leden der Congregatie worden naar de missielanden uitgezonden, zoodat ieder jongeling, die missionaris wil worden, in de Congregatie van Scheut zeker tot zijn doel zal geraken. Al is nu het doel der Congregatie de verspreiding van het Ware Geloof in de heidensche landen, dan blijft toch altijd het eerste en voornaamste einddoel van ieder lid der Congregatie, zooals trouwens van ieder mensch, de zaligmaking van EIGEN ziel door God te dienen en te beminnen. — 57 — IEDER ploovige kan in zijn staat voldoende middelen vinden om steeds in Gods Genade te leven. Maar toch verlangde Onze Goddelijke Zaligmaker, dat sommigen Zijner volgelingen zich in het bijzonder op de volmaaktheid zouden toeleggen. En om hun de volmaaktheid des te ZEKERDER en des te VEILIGER te doen bereiken gaf Hij hun als middel de Evangelische Raden van Gehoorzaamheid, Armoede en Zuiverheid. Een missionaris nu is zeker iemand, die zich in heel bizondere mate op de volmaaktheid wil toeleggen. Want uit zuivere liefde voor Jesus en de zielen offert hij alle genoegens en zichzelf op om een hard leven tusschen onbekende en dikwijls ruwe heidenen aan te gaan. Op hem dan is vooral toepasselijk het woord van Jezus Christus: .Wilt gij volmaakt zijn, ga dan verkoop wat gij bezit.... en kom, volg Mij na.« (Matth. XIX, 2.) Maar ook zijn de gevaren van het missionarisleven niet gering. Immers, de driften worden in den mensch, die missionaris wordt, niet uitgedoofd. Zelfs zullen zij door den invloed van de heidensche omgeving gemakkelijker opgewekt worden als hij geen voldoende voorzorgen neemt. Zoo heeft de missionaris meer middelen noodig om zijne deugd aan te sterken dan een priester in de Katholieke landen. Die schutse tegen de gevaren en dat middel ter volmaaktheid vindt hij met volle zekerheid in de beoefening der Evangelische Raden, die door Jezus Christus zelf werden ingesteld en door de H. Kerk in de Instituten bekrachtigd. Om deze redenen hebben de stichters der Congregatie van Scheut gewild, dat hare leden zich door de Geloften van Gehoorzaamheid, Armoede en Zuiverheid zouden verbinden Daarom wordt ook aan de jongere leden in het noviciaat en ui de studiejaren een echt religieuze opvoeding gegegen, waardoor zij gestaald worden in den strijd des levens, die hen in de onbekende wereld wacht. Zoo kunnen zij dan, zelf minnaars van Christus, Christus aan de ongeloovigen gaan prediken. Ook in het missionarisleven blijven de leden aan het onderhouden hunner religieuze oefeningen gebonden. Zoo worden zij dagelijks gesterkt in de volmaaktheid en hoeven zij niet te vreezen dat zij, na anderen gepredikt te hebben, zelf verworpen zullen worden. De religieuze oefeningen echter zijn zoo berekend, dat zij geenszins aan de werkzaamheden van den missionaris afbreuk doen. Ze zijn integendeel zoo ingericht, dat de missionaris niet geheel in de uitwendige beslommeringen opgaat, maar door het MISSIEHUIS „SPARRENDAAL", VUQHT (N.-BR.) — 59 Goddelijk liefdevuur, dat hij in het innige verkeer met God in zich heeft ontstoken, aan zijne uitwendige werken gloed en leven schenkt en Gods Genaden daarover aftrekt. De Gelofte van armoede stelt hem in staat, als een ware apostel van Christus, Christus aan de heidenen te verkondigen en in geen enkele onderneming zijn eigen voordeel te zoeken. De leden der Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria behouden wel het eigendom der goederen, die zij bij het uitspreken der Geloften bezitten of die hun daarna door erfenis geworden. Maar zij mogen hunne goederen niet zelf besturen, noch de inkomsten ervan voor eigen persoonlijk gebruik aanwenden. Zij dragen het bestuur hunner eigendommen op aan een zaakgelastigde, door hen zelf aan te wijzen. Wel hebben de leden der Congregatie volle vrijheid het gebruik te bepalen, dat van hunne inkomsten moet gemaakt worden en, met verlof des Oversten, mogen ze die ook voor hunne eigen werken of benoodigdheden gebruiken. Tevens hebben zij het recht hun testament te maken, zooals zij het verkiezen. Daarentegen verstrekt de Congregatie aan al hare leden het volledige onderhoud en zorgt zij vooral voor hare door ziekte of ouderdom verzwakte leden. Door deze Gelofte van armoede wordt de missionaris dus ontheven van alle zorg voor persoonlijke tijdelijke goederen en eigen onderhoud en kan hij zich uitsluitend wijden aan zijn apostolisch werk. Daardoor wordt ook de onderlinge gelijkheid bevorderd: een van huis uit minder bemiddelde missionaris staat in zijn levenwijze en zijne missiewerken geenszins achter bij een meer bemiddelde. Onnoodig te zeggen hoeveel troost gevonden wordt in deze broederlijke gelijkheid door degenen, die om wille van Jezus Christus ALLES hebben verlaten. Maar vooral werkt deze verhouding gunstig op de inboorlingen in de missies. Zij toch zijn van nature er op uit om het gedrag en de bedoelingen van den missionaris te ontleden: dit is een gewoon psychologisch verschijnsel van alle volken ten opzichte van vreemden. Nu geldt bij hen de «vreemde*, en vooral de missionaris, als de verpersoonlijking van een idee of doel, dat verwezenlijkt moet worden en als de vertegenwoordiger van een machtig lichaam — politiek, commercieel of godsdienstig - - dat hen uitzond. Daarbij komt" nog, dat de missionaris zelf luide verkondigt, dat hij tot hen kwam enkel uit liefde voor hen, om hun de Waarheid te leeren en hen te doen ópnemen in de H. Kerk. Bij die geestesrichting der inboorlingen — 6o — moet de missionaris alle eigenbelang en persoonlijk voordeel vermijden, om invloed op hen uit te oefenen. Hij moet in alles uitschijnen als de gezant der H. Roomsche Kerk, als de gezant van God. Door zijne gelofte van armoede nu wordt hij in zijn gansche streven en in al zijn werken in deze richting geholpen. En zoodra de heidenen begrijpen, dat de missionaris uit zuivere belangelooze liefde tot hen komt en dat de ééne evengoed als de andere missionaris de vertegenwoordiger is van het Ééne grootsche Lichaam, dat alle menschen in éénzelfde Geloof en Liefde wil omvatten, dan zijn de grootste hinderpalen ter bekeering weggeruimd. Door zijne gelofte van Gehoorzaamheid weet de missionaris, dat hij op den post waar zijne oversten hem heen zonden tot in de kleinste omstandigheden Gods H. Wil volbrengt, zoodat ieder zijner handelingen hare waarde ontleent aan de goddelijke deugd. En in de moeilijkheden zal hij niet ontmoedigd worden, omdat hij steunt op God, Wiens H. Wil hij volbrengt. Door de Gelofte van Zuiverheid en de middelen waarmee hij haar beschermt verkrijgt hij Gods overvloedige genaden om die engelachtige deugd in alle reinheid te bewaren. * Naast de priester-missionarissen telt de Congregatie van Scheut onder hare leden ook Broeder-missionarissen. Zij doen dezelfde Geloften als de Priesters en deelen met hen in alle voordeden van het religieuze leven. In de missies zijn de Broeders van buitengewoon groot nut. Onder leiding van den missionaris houden zij zich vooral bezig met de tijdelijke belangen der missies en sparen aldus tijd en krachten voor den Priester, die zich vollediger aan het zuiver priesterlijk werk kan wijden. Vooral in de onbeschaafde landen, zooals in Congo en sommige streken van de Philippijnen, zijn de Broeders onmisbaar. Het is ongelooflijk hoeveel de Broeders tot het welslagen der missies bijdragen. DE MISSIEHUIZEN VAN DE CONGREGATIE VAN HET ONBEVLEKT HART VAN MARIA. HET MISSIEHUIS SCHEUT. In de schaduw der eeuwenoude kapel en geliefde bedevaartplaats van O. L. Vrouw van Genade te SCHEUT bij Brussel bouwden de stichters der Congregatie hun eerste huis. — 6i — Dit huis is altijd het centrum en moederhuis der Congregatie gebleven, zoodat de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria meer bekend staat onder den naam van »MISSIONARISSEN VAN SCHEUT*. Door de voortdurende uitbreiding van het ledental moesten ook de gebouwen steeds vergroot worden, zoodat het nederige huis van 1867 zich tegenwoordig tot een prachtig gebouwencomplex ontwikkeld heeft'. In het Moederhuis te Scheut zijn gevestigd: de Hoog Eerw. Pater Generaal-Overste en zijne Assistenten, belast met het algemeene bestuur der Congregatie en der missies; de Procureurs voor de verschillende missies, belast met de verzorging der tijdelijke zaken; verder het noviciaat, de philosophie en het broederhuis. In het afzonderlijk voor de Broeders ingerichte gebouw doen zij hun noviciaat en worden zij onderwezen in de ambachten, die ze later in de missies moeten uitoefenen. In het geheel is het huis van Scheut gewoonlijk bevolkt door 25 Paters, 50 studenten in Philosophie, 30—40 novicen, 20 Broeders. HET MISSIEHUIS TE LEUVEN.« In 1888 werd aan de Congregatie van Scheut het nieuwe missieland van den Onafhankelijken Congostaat opgedragen Daardoor ging het Congoleesch Seminarie, dat te Leuven door H.H. D.D. H.H. de Belgische Bisschoppen gesticht was, aan de Congregatie over. Toen werden daar de Studenten in Theologie ondergebracht Wegens de voortdurende uitbreiding van het getal studenten moesten ook de gebouwen' vergroot worden. Tegenwoordig zijn er 8 Paters en een honderdtal studenten in Theologie. HET MISSIEHUIS SPARRENDAAL TE VUGHT. Tengevolge van de sympathie, die de Congregatie van Scheut in Nederland ondervonden had en om wille van het groot aantal Nederlanders, die zich bij haar hadden aangesloten, deed zich de behoefte gevoelen ook in Nederland een missiehuis te openen. Door de edelmoedigheid van een voorman onder de Roomschen van Nederland kwam de. Congregatie van Scheut in het bezit van het mooie landgoed »Sparrendaal« te Vught N.-B. De Nederlandsche jongelingen, die priester- of broeder-missionaris willen worden, kunnen zich om inlichtingen aan 't Missiehuis «Sparrendaal* wenden en hunne aanvrage om opname in de — 62 Congregatie van Scheut aan den ZeerEerw. Pater Rector van »Sparrendaal« richten. >Sparrendaal* is het studiehuis voor eenige studenten van het hoogste jaar Philosophie. Ook wordt in »Sparrendaal« 't MissieTijdschrift uitgegeven »Annalen der Missionarissen van Sparrendaal*. Mochten er vele Nederlandsche jongelingen zijn, die, hetzij als priester- hetzij als broeder-missionaris naar » Sparendaal« komen. Hier zij opgemerkt, dat de Congregatie van Scheut geene apostolische school bezit, waarin het missiepersoneel uitsluitend dóór en vóór die Congregatie gevormd. Zij is dus geheel aangewezen op de edelmoedigheid der jongelingen, die in de verschillende Seminaries of Colleges hunne studies voltooid hebben en die blijmoedig een schitterende toekomst opofferen om de arme apostelen van Christus onder de heidenen te worden. PROCUUR- EN STUDIEHUIS TE ROME. In 1904 richtte de Congregatie in Rome een huis in, waar de algemeene Procurator voor de Missies van Scheut zetelt. Daar worden ook telken jaren eenige jeugdige studenten heengezonden om dieper in de katholieke wetenschap door te dringen en in de schaduw van het Vaticaan gevormd te worden tot boden van Christus' Kerk. SANATORIUM TE SCHILDE. In 1908 werd te Schilde bij Antwerpen een groot stuk grond aangekocht, waar thans een ruim Sanatorium zich verheft. Daar kunnen de Paters en Broeders, die door den missiearbeid verzwakt of ziekelijk geworden zijn, in gezellige broederliefde eene aangename rust genieten. Daar kunnen ook de leden der Congregatie na 10 jaar missiearbeid gedurende één jaar eene welverdiende rust komen genieten om hunne lichaamskrachten te versterken en door onderlinge stichting de eigen volmaaktheid te bevorderen. MISSIEHUIZEN TE LONDEN, NEW-YORK, WALCOURT EN UTRECHT. Omdat, vooral ook tengevolge van den oorlog, de behoefte aan missionarissen en hulpmiddelen zich zoozeer heeft doen gevoelen, dringt Rome op meerdere uitbreiding aan. Om nu aan de werken der Congregatie eene grootere bekendheid te geven en de noodige middelen te verkrijgen om hare werken -63- in stand te houden werden in het volle vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid, bijna tegelijkertijd, in verschillende landen vier nieuwe huizen geopend: in Engeland te Londen, in Amerika te New-York, in België te Walcourt en in Nederland te Utrecht. Het huis te Utrecht heeft den naam ontvangen van »Bisschop Hamer-huis* ter eere van onzen roemrijken medebroeder Bisschop Hamer, eertijds priester van het Aartsbisdom van Utrecht. Het is gelegen Parkstraat 2, Ui recht. Moge onder de bescherming van Mgr. Hamer zijn Missiehuis vele missionarissen en middelen schenken aan de Congregatie waarin hij eens nederig om opname vroeg en waarvan hij de schoonste parel geworden is! DE MISSIES VAN SCHEUT. - MONGOLIË EN CHINA. Bij de oprichting werd de Congregatie belast met de missies in het uitgestrekte Mongolië, waarbij na korten tijd nog gevoegd werd de groote Chineesche provincie Kansu. China is zeker het land, dat het meest de aandacht verdient onder alle missielanden. Immers het bezit eene bevolking van 400 millioen, meer dan het vierde deel van de bewoners der geheele aarde; dit volk bergt in zijne natuur uitstekende eigenschappen, zooals die bij geen enkel heidensch volk ter wereld gevonden worden; het heeft in zijn boezem opgehoopt de ontwikkeling van een eeuwenoude beschaving. Door dit alles is het Chineesche volk als van nature aangewezen om eene buitengewone rol in de Kerk van Christus te vervullen. Op ons, Katholieken, rust de plicht van de goede gesteltenissen van dit volk gebruik te maken om hen te vormen tot het heerlijk erfdeel van Jezus Christus. De Chinees laat niet gemakkelijk zijne oude gebruiken en overleveringen los, maar is hij eenmaal bekeerd dan tracht hij ook zijn gansche levenswijze met het christendom te doordringen. Zijn geloof is rotsvast. Dat getuigen die honderden en duizenden, die in de christenvervolging der Boksers blijde hun leven opofferden voor het Ware Geloof, ofschoon één enkel woord voldoende was om hen en hun gezin te redden van lichamelijken dood en ondergang. Mogen zij eens met hun Bisschop Mgr. Hamer en de Missionarissen-martelaren de eer der altaren waardig gekeurd worden! Wegens deze hoedanigheden van het Chineesche volk moet CATECHISMUS-LES IN CONOO. door de missionarissen in China intensief gewerkt worden. Massa- IHk vaT dl0 "iet V°°r' maar Vermoet afzonder- H)K van de waarheid overtuigd worden Des te steviger zal het Geloof gegrondvest zijn tegen de stormen wanneer die eens zullen opsteken! ' Ondanks de moeilijkheden van de missioneering van China zijn de uitkomsten buitengewoon groot. In geheel China zijn ongeveer 2 millioen Katholieken op 4oo nulhoen inwoners, dus één op twee honderd. Er werken ongeveer 2000 missionarissen. «ugeveer In de missies van China en Mongolië, dat ook in het missiegebied bijna uitsluitend door Chineezen bewoond wordt, dTetn de .Congregatie van Scheut toevertrouwd zijn, werken 165 misS nTzSeDVHMCheUC WT°Ander 3 Ned"" Bisset n ^ C°nrad Abds uit Weert' Apostolisch Vicaris Zs^ol8 rTlië: Z- ^ H- Mgn Ev6rard ter ^ * Didam ' J^fJ10™ Van Midden-Mongohë, Z. D. H MZ Godefndus Frederix uit Afferden (Limb.), Apostolisch Vïctó. Sr^ van Mar H ^ C°D^atie ™ ^et Onbevlekt Hart van Maria de missie van Ili-Turkestan, waarvan de HoogEerw. Pater Jos. Hoogers (uit Horst) Overste is * Op , Juh IQIQ waren er in de missies ^ Mongolië 110.844 christenen en 31.761 catechumenen. Er bestonden T *Tl Z kaPellCn' t6rWijl duiZ6nden biiP°st- nog gein kapelletje hebben. In de 600 scholen werden 8294 jongens en meisjes onderwezen. Het getal H. Communiën in het laaïte jaar uitgereikt bedroeg 1.922.000. J CONGO. In ,888 werd de uitgestrekte Onafhankelijke Congostaat als missiegebied aan de Congregatie van Scheut toevertrouwd De Congostaat was in ontwikkeling een der achterlijkste natuurlanden, waar zich de beschavende invloed van het chri^ dom nog geenszins had doen gevoelen. Alleen in het uiterste Oosten werd een gedeelte van dit onmetelijk gebied door de Et^*"-"* ^ " —6 -ote Congo°stal; en^teTe: Sf P £ ^ "* ^ nisÏÏe in^TH6-^ " ^ noodzakeliike Semis aan organisatie in het begin der werkzaamheden zaaiden ziekte en dood — 66 — onder de eerste missionarissen. In de eerste 15 jaar van de missie van Congo was de gemiddelde duur van het verblijf aldaar 3 jaar: dan reeds had de dood zich meester gemaakt van zijne prooi. Hoeveel edele leden der Congregatie zijn niet gevallen op dat arbeidsveld, voordat zij in de gelegenheid waren hunne beste krachten in dienst van den Meester te stellen. De goede God heeft neergezien op de offers, die de Congregatie met zooveel liefde voor zijn zaak gebracht heeft. Tegenwoordig is Belgisch Congo een der schoonste missielanden, dat luisterrijk pronkt op de bladzijden van de geschiedenis onzer H. Roomsche Kerk. Na enkele jaren kenden de missionarissen de kwade invloeden van het klimaat en waren de missies zoo geregeld, dat de missionarissen voldoende geëigende geneesmiddelen bij de hand handen. Thans vraagt de Congo-Missie zelden meer het leven van een jeugdig missionaris. De vooruitgang van het bekeeringswerk overtrof alle verwachtingen. Het schijnt, dat de goede God zich in deze tijden bizonder over het zwarte ras wil ontfermen, dat zoolang verre van de beschaving en de Openbaring in zijne oerwouden en zijn oertoestand geleefd heeft. De kerstening van Congo maakte spoedig zoo'n voortgang, dat de Congregatie van Scheut niet meer in staat was aan den drang naar bekeering in dat onmetelijke land te voldoen. Daarom stond zij reeds spoedig gedeelten van haar uitgestrekt gebied aan andere missionarissen af. Er is misschien geen enkele missie in de wereld, waar in zoo'n korten tijd zooveel verschillende Missie-Orden en Congregaties hare werkers heenstuurden. Het is trouwens voor de verbreiding van het christendom uiterst bevorderlijk, dat in één groot missieland zooveel mogelijk Missie-Genootschappen vertegenwoordigd zijn. Met voldoening kon de Congregatie van Scheut dan ook zien, dat Z. H. Paus Benedictus XV in zijne Apostolische Encycliek dit systeem van verdeeling, waaraan zij zoo trouw geweest was, aan alle MissieOversten aanbeval. In den korten tijd van 30 jaar hebben zich de volgende missiegenootschappen in Belgisch Congo gevestigd: Jezuieten, Redemptoristen, Priesters van het Heilig Hart, Genootschap van Mill-Hill, Paters van den H. Geest, Capucijnen, Norbertijnen, Dominicanen, Benedictijnen, Kruisheeren. Het gebied, dat nog aan de Congregatie van Scheut is toe- - 67 - vertrouwd, omvat 3 Bisdommen n.L de Apostolische Vikariaten van Nieuw-Antwerpen, Leopoldstad en Opper-Kassai. Daar werken 110 Paters van Scheut en 40 Broeders. Voor scholen en ziekenhuizen worden zij nog bijgestaan door de PHILIPPIJNEN. — LES IN *T KANTWERKEN. Broeders der Christelijke Scholen, de Zusters van Liefde en de Zusters Franciscanessen van Maria. JUH 1919 War6n in de missies van Scheut ^ Congo 157.716 christenen en 155.372 catechumenen. In het laatste jaar werden 39.400 H. Doopsels toegediend. PHILIPPIJNEN. Reeds verschillende jaren zuchtten en verkwijnden de Katholieke Philippijnen bij gebrek aan Priesters. Na de revolutie van 1897 werden de Spaansche priesters uit de parochies verdreven en mochten daar niet meer terugkeeren. — 68 — Door medelijden bewogen voor die schare van kinderen, wier Geloof reeds verstierf bij gebrek aan voedsel, droeg Z. H. Paus Pius X in 1907 aan de Congregatie van Scheut op, een groot gedeelte van het Philippijnsche eilandenrijk voor Christus te behouden en te winnen. Aanstonds trok een karavaan jeugdige missionarissen erheen. Velen werden door de Bisschoppen in de oude christengemeenten geplaatst, die reeds zoolang van priesters verstoken waren geweest. Dat was het eerst noodzakelijke werk. Maar getrouw aan het doel der Congregatie begonnen de eerste missionarissen ook reeds aanstonds hunne werkzaamheden onder de geheel onbeschaafde volken der Bergprovincie op Lucon, vooral bij de wilde Igoroten-stammen. Ook daar slagen de missies op schitterende wijze. Tegenwoordig werken op de Philippijnsche Eilanden 45 Paters en 5 Broeders van de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria. Zij besturen er 24 posten met 104.800 christenen. Roomsch Nederland heeft van den beginne zijne sympathie betoond voor de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria, zoodat zij thans onder hare leden telt 3 Nederlandsche Bisschoppen en 108 leden. Moge Roomsch Nederland trouw blijven aan zijne liefde voor de Missionarissen van Scheut-Sparrendaal! Moge het hunne gelederen versterken door hun zijne beste zonen af te staan! Moge het hunne werken steunen door zijne gebeden en aalmoezen!