INHOUD. Pag. Inleiding * Methode van onderzoek 4 De gebruikte tests Onderzoek van normale personen 1" Onderzoek van lijders aan melancholie .25 Onderzoek van lijders aan dem. praecox 38 Onderzoek van lijders aan dem. senilis en dem. arteriosclerotica 52 Onderzoek van patiënten lijdende aan epilepsie 67 Onderzoek van lijders aan dem. paralytica °1 Onderzoek bij lijders aan imbedlHtas en debilitas .... 93 Vergelijking van de groepen onderling 105 Samenvatting van de verkregen uitkomsten 106 Literatuur 113 BIJDRAGE TOT VASTSTELLING VAN EENIGE PARALLEL-TESTS IN HET SYSTEEM VAN BINET-SIMON. AAN MIJNE VROUW. INLEIDING. In 1908 publiceerde Binet 1) zijn „échelle métriquc de 1'intelligence". De bedoeling was oorspronkelijk om de achterlijke kinderen uit de lagere scholen uit te zoeken. Daartoe was wenschelijk een methode van onderzoek, welke weinig tijd eischte en betrouwbaar was. Binet stelde voor ieder en leeftijd van 3 tot en met 12 jaar een groep vragen op. Aanvankelijk bestonden de groepen uit een verschillend aantal vragen; naderhand kwamen er in iedere groep vijf !7). Bij de keuze der vragen werd getracht, dat ze zooveel mogelijk aan verschillende voorwaarden zouden voldoen. Een eerste eisch was, dat de test gemakkelijk moest zijn toe te passen, dus dat geen samengestelde hulpmiddelen noodig waren. Verder moest de test zoodanig zijn, dat de uitslag slechts positief of negatief kon zijn. Noodzakelijk was, dat voor oplossing van de test zuiver eta alleen functies van de intelligentie in aanmerking kwamen ■ dat b.v. schoolkennis, verkregen kennis door huiselijke opvoeding er niet behulpzaam bij konden zijn. Ten opzichte van deze voorwaarde waren de gekozen vragen niet alle even goed. Er waren er, welke beslist schoolkennis vroegen. Deze zijn naderhand 17) weggelaten of vervangen door andere; maar verschillende tests zijn nog overgebleven, welke dit bezwaar toch nog min of meer aankleeft. Onmogelijk zal het ook wel zijn, om de invloeden uit het dagelijksche leven geheel uit te schakelen. En met toenemenden leeftijd laat deze invloed zich natuurlijk sterker gelden. De door Binet gekozen tests eischten een zeer verschillende functie van de intelligentie. Dit is ongetwijfeld één van de groote voordeden van de methode. Toen later voor eiken leeftijdstrap vijf tests samengevoegd werden, stelde Binet voor, de uitkomst tot in onderdeden van getallen uit te drukken. Voor de berekening ging hij uit van de vragengroep welke nog geheel goed beantwoord werd. Voor iedere opgeloste test van hoogere groepen werd l/5 „intelligentiejaar" bijgeteld. Volgens de publicatie van 1908 werd de berekening iets anders uitgevoerd. Spoedig werden deze onderzoekingen overal nagewerkt. Over 't algemeen kwamen de onderzoekers uit alle landen tot verrassend overeenstemmende uitkomsten. In Amerika waren het Goddard l). Terman en Childs3), in Duitschland Bobertao in Zwitserland Mlle Descoeudres 6), in Zweden Jaederholm 6), in ons land Wiersma 7), in Italië Saffiotti 8). 1 2 Nagegaan werden de uitkomsten bij normale schoolkinderen. Deze uitkomsten werden vergeleken met schatting van de intelligentie van de kinderen op andere wijze verkregen; dus met de beoordeeling van den onderwijzer, zooals met de verhouding van den leeftijd tot de schoolklasse; met de rapportcijfers. Treffend werden bij verschillende van deze onderzoekingen kinderen, die door uiterlijke omstandigheden (b.v. schipperskinderen) slechte schoolvorderingen gemaakt hadden, door de methode als begaafd aangewezen. Door al deze uitkomsten verwierf de methode zich spoedig een zekeren roep van betrouwbaarheid. Verschillende onderzoekers stelden wijzigingen voor. Het meest komen deze neer op verschuiving van sommige tests naar een anderen leeftijdstrap of weglaten van sommige, omdat ze om de een of andere reden als ongeschikt beschouwd werden. Bobertaq 9) was de eerste, die strengere wiskundige eischen opstelde voor de ijking van tests voor verschillende leeftijdstrappen. Binet drukte de afwijkende uitkomsten bij kinderen uit in het aantal jaren „avancé's" of „retardé's"; dus: leeftijd — intelligentieleeftijd. Uit onderzoekingen bij achterlijke kinderen bleek echter, dat deze differentiewaarde met toenemenden leeftijd grooter werd. Daarom stelde SternW) Voor „ , , . intelligentieleeftijd, een andere uitdrukking: het intelligentiequotiënt, dat is - j^jg Bij herhaling van het onderzoek bij dezelfde kinderen gedurende opvolgende jaren bleek deze waarde over 't algemeen constant te zijn"). Dit breukgetal zou dus uitdrukken de intelligentie van een bepaald kind. Behalve bij normale kinderen is het systeem ook weldra gebruikt voor intelligentieonderzoek van abnormalen. F. Chotzen i2) stelde een zeer uitgebreid onderzoek in bij zwakzinnige kinderen, Kramer 13) bij abnormale kinderen, Goddard 14) bij zwakzinnigen, Katzenellenbooen is) bij lijders aan epilepsie, Bloch 16) bij achterlijke kinderen. Al spoedig werd behoefte gevoeld aan paralleltests. Binet 17) wees er reeds op. Dikwijls toch is het noodig of wenschelijk om een onderzoek te herhalen; er kan storing bij het onderzoek plaats hebben, bepaling van het intelligentiequotiënt. Verder is het gevaar zeer groot bij toepassing van één stel tests bij schoolkinderen, dat de vragen bekend worden. Daarom trachtte KarstSdt i«) verschillende paralleltests te vinden. Hij stelde daartoe een onderzoek in bij normale kinderen. Zijn onderzoek betreft: definities naar 't gebruik . . . (paralleltests) BS. 1908, 6 jaar no. 4 gemakkelijke verstandsvragen . „ BS. 1908, 10 jaar no. 4 moeilijke verstandsvragen. . . „BS. 1908. 10 jaar no. 5 vergelijken uit het geheugen. . ,. BS. 1908, 8 jaar no. 6 vinden van verzamelwoorden . „ BS. 1908, 9 jaar no. 4 opgeven van den datum BS. 1908, 9 jaar no. 1 12 brijzeld. Hij was direct dood. Men bracht hem naar het ziekenhuis, doch was bang, dat hij niet weer beter zal worden. 2. Ik heb drie broers: Paul, Ernst en ik. 3. Men heeft gisteren het lichaam van een ongelukkig meisje gevonden, dat in 18 stukken was gesneden. Men gelooft, dat ze zelfmoord heeft gepleegd. 4. Er is gisteren een spoorwegongeluk gebeurd, doch het is gelukkig goed afgeloopen. Er waren maar 48 dooden. 5. Iemand zegt: Als ik me nog eens van kant maak, zal ik het niet op een Vrijdag doen. Want de Vrijdag is een ongeluksdag. De laatste zin wordt door Bobertao weggelaten, omdat de kinderen niet wisten wat een „ongeluksdag" is. Binet noemt den uitslag positief, als minstens 3 van de vijf tests goed beantwoord worden. KARSTaDT heeft bij de paralleltests alleen de zinnen no's 1, 3 en 4 nagegaan. De uitkomsten geeft hij voor iederen zin afzonderlijk op. Zin no. 2. vindt men tusschen de reeks parallelvragen, welke door K. toegepast is. Binet omschrijft de eischen, welke hij aan de antwoorden stelt: 1. Een wielrijder reed tegen een boom aan .... etc. „Hij is al dood, dus hij kan niet weer beter worden" en dergelijke. 2. Er is gisteren een spoorwegongeluk gebeurd.... etc. „Dat is wel erg, 48 dooden" en dergelijke. 3. Het lichaam van een ongelukkig meisje gevonden. „Ze kan zichzelf niet in 18 stukken snijden" en dergelijke. KARSTaDT heeft een twaalftal parallelvragen toegepast Een ervan is no. 2. van de zinnen van Binet; no. 12 is van Stern afkomstig. KarstMdt geeft niet op welke eischen hij aan de antwoorden stelt. Omtrent de meeste bestaat wel geen twijfel. 1. Er zijn drie broers. Ieder heeft één zuster. Hoeveel zusters zijn er dan? De foutieve wijze van uitdrukken is zeer misleidend; meerdere volwassen normale personen zijn er ingeloopen. 2. De onderofficier zegt tegen de soldaten: „Stel jullie je niet dommer aan, dan je bent: stel je liever slimmer aan. Het goede antwoord is „dat je je niet slimmer aan kunt stellen, dan je bent". 3. Twee tweelingbroers gelijken erg op elkaar. De tante komt op bezoek en zegt: „ Wat zien ze er knap uit". „Ja", zegt de moeder trots, „vooral deze"! De vertaling maakt een kleine wijziging noodzakelijk, daar wij niet een overeenkomstig woord voor „sich ahneln" bezitten. Goede antwoorden: „en ze zijn gelijk" en dergelijke. 4. Een man wil zijn huis in brand steken. Om er niet bij betrapt te worden, reisde hij tevoren naar de naburige stad en stak het daarna aan. 13 Alle goede antwoorden houden in „dat hij het dan niet meer aan kan steken''. 5. De onderofficier zegt tegen de soldaten: „Staat zoo stil als mogelijk is. Als het kan nog stiller". Goed antwoord: „Stiller dan stil kan niet". 6. Twee tweelingbroers gelijken erg op elkaar. De een is naar Amerika verhuisd. De tante komt op bezoek en zegt: „Wie is nu eigenlijk in Amerika, jij of de andere". Goed antwoord: „De andere natuurlijk" en dergelijke. 7. Vader zegt: „ Wat, je hebt je nieuw prentenboek verloren? Je gaat het dadelijk zoeken, en als je me zonder prentenboek weer thuis komt, neem ik het je weer af'. Goed antwoord: „dan kan hij het niet afnemen, als hij er zonder thuis komt". 8. Gisteren, toen we op reis waren, was het zulk slecht weer. Vandaag is het zoo mooi. Willen we onze reis niet liever vandaag inplaats van gisteren maken? Goed antwoord: „dat kan niet meer; 't is gisteren al gebeurd". 9. De boer ziet, dat de varkens zich in het vuil wentelen. „Neen maar", zegt hij, „dat heeten zwijnen, maar het zijn ook werkelijk de echte zwijnen". Deze zin is moeilijker dan alle andere. De absurditeit ligt hier dieper. Ze ligt hier in het voorkomen van het woord „zwijn" in twee beteekenissen; in zijn natuurlijke en de overdrachtelijke beteekenis. Het eenvoudigst en het best lijkt me het antwoord als uitgedrukt door één mijner proefpersonen: „maar zwijnen zijn toch altijd zwijnen". Vele antwoorden zijn van twijfelachtigen inhoud. Als niet duidelijk blijkt, dat het goede antwoord bedoeld is, heb ik het fout gerekend. De zin lijkt me als test zeer ongeschikt. 10. Ik heb drie broers: Paul; Ernst en ik. Deze zin is van Binet afkomstig. Het goede antwoord is „U hebt maar twee broers". Een enkele proefpersoon antwoordde zeer spitsvondig „dan heet die eene „Ik" welk antwoord ik ook goed gerekend heb. 11. De boer hoort 's nachts onraad in de eetkamer. Hij roept naar binnen „is daar iemand". Antwoord: „neen". Goed antwoord: „dan was er wel iemand". 12. Iemand wil in het donker de lamp aansteken. Daarbij valt de lucifer, voordat ze brandt, op den grond. Daarom steekt hij vier andere lucifers aan, om dien te zoeken. Hij vindt hem echter niet. De lucifers zijn nu alle verstreken, en hij heeft de lamp niet kunnen aansteken (Stern). De zin van Stern is aan het slot iets anders geformuleerd. Daar staat „en hij kan de lamp niet aan steken". De bedoeling is natuurlijk, dat gezegd wordt, „dat hij niet had moeten zoeken naar die eene lucifer, doch dadelijk de lamp aansteken". Bij de oorspronkelijke formuleering zullen zeker sommigen zeggen „een nieuw doosje halen" welk antwoord men toch niet foutief mag noemen. 14 De volgende reeks zinnen van Jaederholm bevat enkele zinnen van Binet. Deze heb ik ook weer weggelaten, omdat ze reeds eerder aan denzelfden persoon voorgelegd zijn. 1. De jonge man vervolgde zijn wandeling met beide handen in de zakken en zwaaide met zijn wandelstok. Goed antwoord: „hij kan dan niet zwaaien met den wandelstok" en dergelijke. 2. Hoe meer wagens een trein heeft des te sneller kan hij rijden ( Whipple) . Goed antwoord: „dat is niet waar" of „des te langzamer". Hier wordt nogal eens een foutief antwoord gegeven als: „omdat er dan meer stuwkracht achter zit"; of „omdat er dan een grootere locomotief voor staat". 3. Een man liep achteruit en liep met zijn voorhoofd tegen den muur. Goed antwoord: „met zijn achterhoofd" of „dan moest hij zich op 't laatste moment nog omdraaien". Op deze en nog sommige van de volgende vragen kreeg ik dikwijls ten antwoord „dat kan niet". Dit antwoord kan wel goed bedoeld zijn. Doch men moet nadere uitlegging hebben, door nog te vragen „hoe dan" of „waarom". 4. De moeder sneed den koek in twee gelijke deelen. Haar lieveling gaf ze 't grootste stuk. Goed antwoord: „de deelen waren gelijk, dus 't kan niet". 5. De reiziger doodde den roover door een revolverschot, ofschoon hij slechts een mes als wapen bij zich droeg. Goed antwoord: „Dan kon hij ook niet met een revolver schieten". Een enkelen keer kreeg ik als antwoord „dan heeft hij den roover zeker eerst de revolver ontnomen", welk antwoord natuurlijk ook goed is. 6. Een man liep in den tuin, met de handen op den rug en las druk in de krant (Whipple). Goed antwoord: „dat kan hij niet alles tegelijk doen", en dergelijke. 7. Het gezelschap splitste zich. De eene helft ging in den tuin, de eene helft bleef in de kamer en een helft ging naar huis. Goed antwoord: „er zijn geen drie helften". Sommigen antwoordden „splitsen is in tweeën". Deze personen begrepen de bedoeling blijkbaar wel, doch drukten zich wat gebrekkig uit. 8. Zachte voetstappen gingen over het tapijt en openden de deur. Goed antwoord: „Voetstappen kunnen geen deur openen". 9. Als er geen school was, zouden we ook niets kunnen leeren (Squire). Het goede antwoord bevat de opmerking, dat het meer aankomt op den onderwijzer, dan op de school. 10. Als er geen meel en brood was, zouden we allen moeten verhongeren. Goed antwoord: „dan was er nog wel wat anders". 11. Allen spraken druk met elkaar. Plotseling zwegen ze, overweldigd door de indrukwekkende stilte. Goed antwoord: „als ze druk praatten, was het niet stil". 15 12. Jan is gtooter dan ik; Hendrik is grooter dan Jan en ik ben grooter dan Hendrik. Goed antwoord: „dat kan niet; ik kan niet tegelijk kleiner en grooter dan Hendrik zijn". 13. Berouw hebben is een goede daad. Slechts zondaars kunnen berouw hebben. Dus kunnen alleen zondaars goede daden verrichten. Velen antwoordden dadelijk „neen". Indien geen nadere uitleg omtrent de foutieve conclusie gegeven kon worden, rekende ik het antwoord fout Er moet aangegeven worden „dat er ook nog wel andere goede daden zijn, als berouw hebben". Tenslotte volgen nog vier zinnen van verschillende onderzoekers en vier van Treves en Saffiotti. KarstSdt heeft nog enkele meer toegepast. Deze welke me het meest geschikt leken heb ik gebruikt. 1. Op den eersten mooien dag, toen het bosch groen begon te worden en het beekje ontdooide, nam ik de zeis en ging oogsten (Dr. Anna Schubert). Goed antwoord: „toen was er nog niets te oogsten". 2. Bij een spoorwegongeluk is de laatste wagen altijd de gevaarlijkste. Het zou dus beter zijn den laatsten wagen weg te laten (Yerkes). Goed antwoord: „Er blijft altijd één de laatste" of „dan bleef er geen een over". 3. Vroeger kon niet iedereen lezen. Toen stond op een handwijzer het volgende opschrift: „Naar Groningen 10 K.M. Wie niet lezen kan, moet maar vragen in de naburige herberg (Yerkes). Goed antwoord: „Dan konden ze dat ook niet lezen". 4. Een soldaat verkoopt zijn kommiesbrood, teneinde geld te krijgen, om daarvoor iets te koopen, wat hij bij zijn kommiesbrood kan eten (KarstSdt). Goed antwoord: „dat kan niet want hij is zijn kommiesbrood al kwijt". De zinnen van Treves en Saffiotti zijn de volgende: 1. Onlangs ging ik bij den mooisten zonneschijn een wandeling maken, doch bijna was me een ongeluk overkomen. Toen ik langs een huis liep, dat gebouwd werd, viel een steen naar beneden, waartegen ik echter gelukkig door mijn opgestoken paraplu beschut werd. Bij de beoordeeling van de antwoorden op dezen zin ondervond ik een moeilijkheid. Enkele antwoorden kwamen er op neer, dat de steen toch wel door de paraplu zal zijn gevallen. Deze personen hebben de voor de hand liggende tegenstrijdigheid niet gevonden en komen tenslotte aan bovengenoemde onwaarschijnlijkheid. Ik heb gemeend daarom het eerste antwoord fout te moeten rekenen. Het goede antwoord is: „men loopt bij mooie zonneschijn niet met een opgestoken paraplu". 2. Een arbeider viel van een steiger en brak een been. Om dadelijk een dokter te vinden, liep hij gauw naar het ziekenhuis. Het goede antwoord is natuurlijk, dat men niet met een gebroken been kan loopen. 16 3. Toen ik eens op een avond naar huis ging, ontdekte ik bij mijn deur, dat ik den sleutel in het koffiehuis had laten liggen. Teneinde niet terug behoeven te gaan, gebruikte ik de telefoon, die op de tafel in mijn kamer staat, en verzocht den bediende mij de sleutels te brengen. Goed antwoord: „hij kon niet in huis komen". 4. Ik kreeg twee stukken amandeltaart present. Ik gaf ze aan twee kinderen. De taart vonden ze heerlijk, doch het stuk, dat ik zelf opat, bevatte een bittere amandel. Goed antwoord: „dat kan niet; U hield niets over". Ook van de reeks Van zinnen van Jaederholm en de laatste twee groepen geeft KarstSdt geen eischen op. Vergelijking met zijn uitkomsten zal daarom ten aanzien van enkele zinnen onzeker zijn. ONDERZOEK VAN NORMALE PERSONEN. Het onderzoek omvat 20 personen van volwassen leeftijd. Allen zijn me zeer goed bekend. Ze zijn allen afkomstig uit de arbeidende klasse, en hebben slechts lager onderwijs genoten. Het zijn: 1. J. de B., smid, 21 jaar. 2. H. H., fabrieksarbeider, 38 jaar. 3. L. H., dienstbode, 17 jaar. 4. A. M., fabrieksarbeider, 36 jaar. 5. vr. M.~V., man fabrieksarbeider, 41 jaar. 6. E. M., bankwerker, 17 jaar. 7. vr. B..—G., man landarbeider, 62 jaar. 8. vr. K.—K., man fabrieksarbeider, 21 jaar. 9. R. K., fabrieksarbeider, 25 jaar. 10. J. P., stelmaker, 34 jaar. 11. vr. W.—D., man huisschilder, 30 jaar. 12. vr. P.~B., man stelmaker, 33 jaar. 13. D. H., kleermaker, 47 jaar. 14. M. O., dienstbode, 21 jaar. 15. H. R., fabrieksarbeider, 29 jaar. 16. vr. R.—Z., man fabrieksarbeider, 26 jaar. 17. F. N., dienstbode, 17 jaar. 18. A. M., dienstbode, 26 jaar. 19. vr. M.—N., man fabrieksarbeider, 23 jaar. 20. J. de J., dienstbode, 17 jaar. Van de onderzochte personen zijn eenige echtparen. Het gevaar van oververtellen meen ik voldoende ondervangen te hebben door den onderzochten persoon te verzoeken niet over het onderzoek te spreken; door Normale personen. Gemakkelijke verstandsvragen. Proef- I personen. 1 2 3 4 5 6 7 * 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 i I I l_l 1 I I Binet 1. + _ — _ + _ + + + _ + + + + + + + + _ + H 2- + ++ + + + +- + ++ + + + + + + + + 18 3. + - + + + + +- + + + + + + + + + + + + 18 KARSTaDT 1. + ++ + + + ++ + ++ + + _|__|_ + + ++ + 20 2- + ++ + + + + + + ++ ++ + + + + ++ +20 3. + +X +X + +X +X l+X + +X +X +X + + + + + + +X +X + 10+(10) 4- + ++ + ++_ + ++ ++ + + - + __ + 15 5- + + + + +X + +X + + +X - + +X + + + +X +X +X + 12+(7) 6. + -X -X -X + + -X -X - + -X + + -X + -X + + + -X 10 7- + ++ + + + ++ + ++ ++ + + + + ++ + 20 »•++ + + + + + + + + ++ + + ,+ + + + + + 20 9'+ - ~ | + - + - | ~ + + -" + +1 + 1 + I - - - - 9 12 7 + (l) 8 + (l) 10 8+ (2) 10 + (1) 8 + (2) 7 10+(1) 9 + (2) 8+(l) 11 11 +(1) 11 11 10 10 + (1) 8 + (2) 7 + (2) 10 12) 8 | 9 | 10 | 10 | 11 10 | 7 | 11 I 11 9 lil 12 I 11 llll 10 I 11 I 10 I 9 10 18 de echtgenootfe) zoo spoedig mogelijk daarna te onderzoeken; en door bij het onderzoek niet te laten merken welke antwoorden goed en welke foutief zijn. , Het eerst zal ik nagaan de uitkomsten met de gemakkelijke verstandsvragen en de parallelvragen (zie blz. 17). Wat opvalt is, dat de eerste vraag van Binet zooveel minder beantwoord wordt dan nos. 2 en 3. De resultaten van KarstMdt zijn nogal verschillend: no. 3 wordt daar blijkbaar moeilijker gevonden. Van 9-jarigen zijn de uitkomsten der drie vragen nagenoeg gelijk. Merkwaardig is, dat de helft van de proefpersonen slechts een betrekkelijke waarde aan het woord „vlug" toekent, zooals blijkt uit de antwoorden van parallelvraag no. 3. Zeven proefpersonen hebben geen volledig juiste opvatting van parallelvraag no. 5. . Negen personen vatten parallelvraag no. 6 niet geheel goed op. t Schijnt niet te berusten op een persoonlijke eigenschap. Ten minste van de twee laatstgenoemde gevallen is er slechts één keer samenvallen van beide en wel bij proefpersoon no. 7. Veel slechtere resultaten dan KARSTaDT bij kinderen, krijg « met parallelvraag no. 9. Vermoedelijk stelt hij andere eischen. Misschien rekent hij antwoorden als „door een andere straat gaan", „vragen of ze even op willen houden", voor goed. Gaan we na de proefpersonen afzonderlijk, dan zien we weinig onderlinge verschillen. Alleen nos. 2. 8 en 19 blijven bij de anderen ten achter. Thans zal ik nagaan de uitkomsten met de zoogenaamde moeilijke verstandsvragen. Tegelijk zal ik in de tabel (zie blz. 19) opnemen de abstracte vragen van Binet (Treves en Saffiotti) en de zoogenaamde psychologische vragen van Treves en Saffiotti. De uitkomsten met de vragen van Binet zijn ongeveer gelijk aan die met de gemakkelijke verstandsvragen. De parallelvraag no. 1 van KARSTaDT geeft hier veel betere uitkomsten voor beide antwoorden. Bij kinderen van 11 jaar vond K. dat 17 o/0 het volmaakte antwoord gaven. Van de volwassenen geven 50 »/0 dat antwoord, terwijl allen een voldoend antwoord gaven. , Van de vragen van Treves en Saffiotti krijg ik alleen van no. 16 een zeer klein aantal goede oplossingen. Van de psychologische vragen geeft zin no. 3 opvallend slechtere uitkomsten dan de andere. Ook no. 1 wordt hier slecht beantwoord. Bij KarstMdt geven 1. 2 en 3 ongeveer gelijke uitkomsten; de nos. 1 en 5 veel lagere. 21 Nadat in deze tabellen de geheele uitslag van het onderzoek blootgelegd is, zal ik thans de uitkomsten van de verschillende vragen vergelijken met de uitkomsten van KarstSdt bij het hoogste leeftijdsjaar door hem onderzocht. Voor vergelijking zal ik mijn getallen in o/0 omgerekend weergeven. Gemakkelijke verstandsvragen. Eiaen onderz. Onderzoek KarstMdt. Volwassen I 9-jarige j 8-jarige 7-jarige normalen. kinderen. kinderen. kinderen. Binet l 70 80.9 100 67 2. 90 92.9 55 78 3. 90 85.7 55 40 KarstSdt h 100 97.6 100 100 2. 100 95.2 100 100 3. 100 92.9 100 90 4. 75 90.5 91 100 5 95 85.7 100 90 6. 50 83.3 73 90 7. 100 76.2 I 73 90 8. 100 85.7 73 50 9. 45 I 83.3 | 73 10 Behalve wat ik reeds boven opmerkte omtrent parallelvraag no. 9 valt hier' niet anders uit te besluiten, dan dat de parallelvragen niet te moeilijk zijn. Moeilijke verstandsvragen. Eigen onderz. Karstëdt. Eigen onderz. KarstSdt. Volw. I 12-jarige Volw. 11-jarige normalen, kinderen. normalen, kinderen. Binet 1.1 80 95 TR.enS. 9. 70 100 2. | 95 82.5 10. 70 100 3. 95 87.5 11. 95 96 KarstSdt 1. 100 75 12. 75 7 2. 65 62.5 13. 50 94 3. 65 37.5 14. 70 78 11-jarige 15. 75 66 TR.enS. 1. 100 100 16. 30 58 2. 70 100 17. 75 52 3. 100 98 Psychol. 1. 50 89.1 4. 85 100 vragen. 2. 95 80.4 5. 100 98 3. 40 73.9 6. 100 100 4. 95 43.5 7. 100 98 5. 70 28.3 8. 90 100 22 Hieruit blijkt, dat er sommige vragen bij zijn, die zeker te moeilijk zijn. Vragen die door minder dan 70% van de proefpersonen opgelost zijn, zullen beslist te moeilijk zijn. Dit zijn van KarstSdt no. 2 en 3. Steun geeft hierbij ook nog de slechte uitkomst welke KarstSdt bij 12-jarigen kreeg: respt. 62.5% en 37,5 %. Van de reeks van Treves en Saffiotti zijn het no. 13 en no. 16. Van no. 13 krijgt KarstSdt een veel hoogere uitkomst Evenzoo van de psychologische vragen no. 1 en 3, welke op grond van mijn resultaten zeker te moeilijk geacht zullen moeten worden. Eenige vragen worden door volwassenen beduidend beter beantwoord dan door de 12-jarigen. Het zijn no. 3 van KarstSdt. no. 12 en no. 17 van Treves en Saffiotti en no. 4 en no. 5 van de psychologische vragen. Absurde zinnen. Volw. 11-jarige Volw. 13-jarige normalen, kinderen. normalen, kinderen. Binet 1. 90 100 Jaederh. 4.1 95 92.7 2. 90 94.1 5. 90 92.7 3. 95 76.4 6. 100 95.7 12-jarige 7. 90 80.5 KarstSdt 1. 45 0 8. 35 95.1 2. 0 11 9. 55 51.2 3. 95 56 10. 85 7.4 4. 85 89 11. 75 65.9 5. 75 56 12. 65 78 6. 85 78 13. 10 26.3 7. 85 89 12-jarige 8. 95 45 Diverse 1. 90 100 9. 25 45 2. 90 93.3 10. 75 56 3. 70 66.7 11. 100 89 4. 90 100 12. 35 45 TR.enS. 1. 80 71.1 13- jarige 2. 100 95.6 Jaederh. 1. 100 100 3. 95 100 2. 65 97.6 4. 95 77.8 3. 95 I 92.7 Te moeilijk zijn ongetwijfeld nos. 1, 2, 9 en 12 van KarstMdt. Hij krijgt bij 11-jarige kinderen met deze zinnen overeenstemmende resultaten. Een flinke vooruitgang is er met de zinnen nos. 3, 5, 8 en 10 van KarstSdt. Waarschijnlijk zijn deze dus ook te moeilijk voor parallelvragen. Van de andere zinnen zijn blijkbaar te moeilijk op grond van beide uitkomsten no. 9 en no. 13 van Jaederh olm. Van nos. 2, 8 en 12 van Jaederholm kreeg ik lage uitkomsten, terwijl 13-jarige kinderen veel betere gaven. 23 Een veel beter resultaat bij normalen kreeg ik met zin no. 10 van J„ waarom deze waarschijnlijk ook te moeilijk is voor paralleltest. Conclusie. Normale volwassen personen: Op grond van den uitslag van het onderzoek bij normale volwassen personen zijn: Van de gemakkelijke verstandsvragen: niet te moeilijk: no. 1, 2, 3, 5, 7, 8. te moeilijk: no. 6, 9. Van de moeilijke verstandsvragen: niet te moeilijk: no. 1 (Ka.). no. 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 11 (T. enS.). te moeilijk: no. 2, 3 (Ka.). no. 13, 16 (T. en S.). Van de psychologische vragen: niet te moeilijk: no. 2, 4. te moeilijk: no. 1, 3. Van de absurde zinnen: niet te moeilijk: no. 3, 8, 11 (Ka.). no. 1, 3, 4, 5, 6, 7 (Jae.). no. 1, 2. 4 (Diverse), no. 1, 3, 4 (T. en S.). te moeilijk: no. 1, 2, 9, 12 (Ka.). no. 8, 9 (Jae.). Normale volwassenen. | 1 2 | 3 | 4 | 5 16 | 7 8 19 10 Il|l2|l3[l4|l5 16|l7[l8 19[20 Gemakkelijke verstandsvragen. Binet en Karsthdt . . . . 12 12 8 9101011 10 711 11 911 1211 11 1011 10 910 Moeilijke verstandsvragen. Binet en KarstSdt . . . . 6 54536554466566555564 Treves en Saffiotti . . . . 17 16 14 11 14 14 15 14 9 13 15 15 15 13 161212 14 13 16 10 Psychologische vragen ... 5 4 2 5| 2 3 3 4| 3 4| 4 3 4 2| 4 3 4 4 4 4| 4 40 37 28 30|29 33|34|33j23|32|36|33|35 33 37 31 31 34 32 35|28 In o/o 92|7075|77l82|85l82l57l80|90l82l87l82l92l77l77 85l80!87|70 Absurde zinnen. III I I I i i— Binet en KarstSdt . . . . 15 |l3 912 10 7 12 4 8131211 1211 131213 911 1211 Absurde zinnen. Jaedbrholm, Div. en T. en S. 21 2016 18 13|15 16 712181917171819181818191917 36 33253023:23|281120|3l|3l|28292932|30(3l|27303l|28 In o/0 |9l|6tya|63|63|78|30|55|86M^^^ 24 We zien, dat de normale personen een zeer hoog percentage, zoowel van de gezamenlijke verstandsvragen als van de absurde zinnen goed oplossen. De resultaten met beide groepen loopen zeer weinig uiteen. Een uitzondering maakt proefpersoon no. 7, een vrouw van 62 jaar, die met het nieuwe, wat van haar gevergd wordt voor het kritiseeren van absurde zinnen, blijkbaar minder goed overweg kan. ONDERZOEK VAN LIJDERS AAN MELANCHOLIE. Deze groep bestaat uit 19 patiënten, welke eertijds verpleegd werden in de psychiatrisch-neurologische kliniek te Groningen. Allereerst laat ik bier de ziektegeschiedenissen in het kort volgen: 1. A. K., dienstbode, 27 jaar, Anamnese. Patiënte piekert veel over een wisseling van betrekking. Heeft af en toe angstbuien. Deed een poging tot zelfmoord. Kon niet met haar werk opschieten. Lagere school afgeloopen, niet blijven zitten. Status praesens. Patiënte bemoeit zich niet met de omgeving. Is licht gedeprimeerd. Schoolkennis matig. Is sterk geremd. Verloop. Is altijd stil en teruggetrokken. Naar Zuidlaren gegaan. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 33=82,5%. Absurde zinnen 28=77%. 2. H. K., 39 jaar, dienstbode.. Anamnese. Vader was potator. Lagere school afgeloopen. Is niet blijven zitten. Wilde thuis 't bed niet uit. Sprak er over zich van kant te willen maken, doch heeft geen poging gedaan, Had thuis waarschijnlijk hysterische toevallen. Zelfbeschuldiging en angst. Tobt veel. Status praesens. Niet teruggetrokken. Wat gedeprimeerd. Schoolkennis goed. Stemming wisselend. B. en S. 22 Febr. '19. Volwassen. Verloop. Toestand is vrijwel onveranderd gebleven. Overgeplaatst naar Zuidlaren. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 29=72,5% Absurde zinnen28=77%. 27 Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 30 = 75 %. Absurde zinnen 13=36%. 6. H. V., 37 jaar, timmerman. Anamnese. Zonder stoornis de lagere school afgeloopen. Is eenigen tijd wat vreemd, maakt zich over alles bezorgd. Heeft betrekkings- en zondewaan. Slaapt slecht. Status praesens. Patiënt is gedeprimeerd, is langzaam. Bemoeit zich niet met de omgeving. Is angstig en heeft zondewaan. Later voedselweigering. B. en S. 1 April 1919. Volwassen leeftijd. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 23 = 57 %. Absurde zinnen 13 = 36%. 7. W. W., 47 jaar, tuinman. Anamnese. Oom pleegde zelfmoord. Kon goed meekomen op de lagere school. Is 17 jaar geleden ziek geweest, evenals nu, zwaarmoedig en zelfmoordgedachten. Patiënt is al geruimen tijd ziek. Kon zijn werk niet meer doen. Lag veel te bed. In 1917 was hij maniakaal. Heeft armoede- en zondewaan en zelfbeschuldiging. Status praesens. Patiënt is gedeprimeerd, iets geremd. Algemeene kennis goed. Schoolkennis goed. B. en S. Volw. leeftijd 3/4 goed. Febr. 1919. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen28=70%. Absurde zinnen 19=53%. 8. E. v. d. V., 59 jaar, arbeider. Anamnese. Patiënt heeft weinig schoolonderwijs genoten. Een paar maanden geleden is patiënt erover gaan tobben, dat hij niet meer genoeg zou kunnen verdienen, nadat hij verhuisd was naar een ander dorp. Hij was soms zeer angstig en deed meerdere zwakke pogingen tot suicidium. Hij had zonde- en armoedewaandenkbeelden. Status praesens. Patiënt maakt een iets angstig, gedeprimeerden indruk. Naderhand wordt hij zeer angstig. Hij vertoont zondewaandenkbeelden, is geremd. Heeft neiging tot suicidium. Algemeene kennis zeer slecht Schoolkennis zeer slecht Rekenen nihil. Naderhand heeft patiënt uiterst absurde waandenkbeelden, is 's nachts onrustig en veelal onzindelijk. Bloeddruk 160 m.m. 28 Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 22 = 55 %. Absurde zinnen 9 = 25 %. 9. Vrouw F., 50 jaar. Anamnese. Is hier thans voor den derden keer. Vader was zenuwlijder, een broer pleegde zelfmoord, een zuster werd eenigen tijd hier verpleegd. Kon goed op school meekomen. Patiënt is 8 jaar geleden ook een tijdlang zwaarmoedig geweest. Is nu weer zwaarmoedig. Heeft twee keer een poging tot zelfmoord gedaan. Status praesens. Patiënt is gedeprimeerd, geremd en angstig. Zondewaan en zelfbeschuldiging. Later is patiënte eenigen tijd iets maniakaal. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 24=60%. Absurde zinnen 22 = 61 %. 10. H. H., 30 jaar. Zonder beroep. Anamnese. Bezocht door ziekte ongeregeld de school, kon goed leeren. Patiënte is sedert maanden zwaarmoedig; piekert veel. Neiging tot suicidium. Is erg angstig. Status praesens. Patiënte is gedeprimeerd; angstig. Probeert eens zich een band om den hals te snoeren. Doet naderhand nog meerdere pogingen. Patiënte maakt een iets dementen indruk. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 20 = 50%. Absurde zinnen 23 = 64%. 11. Vrouw Van S., 48 jaar. Lagere school afgeloopen, kon goed meekomen. Patiënt is sedert twee jaar afwisselend gedeprimeerd en geëxalteerd. Den laatsten tijd is ze zwaarmoedig en angstig. Haar werk verwaarloosde ze totaal. Status praesens. Patiënte is gedeprimeerd. Nu en dan angstig. Heeft hypochondrische en zondewaandenkbeelden. Bemoeit zich nergens mee. Is zeer geremd. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 19 = 47,5 %. Absurde zinnen 2 = 6 %. 12. B. H., 55 jaar, huishoudster. Anamnese. Lagere school afgeloopen, kon behoorlijk meekomen. Sedert twee jaar is patiënte zwaarmoedig. Was langzaam in haar werk. Ze deed twee keer een poging tot suicidium. Status praesens. Patiënte is gedeprimeerd. Nu en dan angstig. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 33=82,5%. Absurde zinnen25 = 69%. 29 13. Vrouw Van P., 33 jaar. Anamnese. Vader en broer potator. 6—11 jaar lagere school ongeregeld. Kon goed meekomen. Patiënte is 13 jaar geleden ook in de kliniek opgenomen geweest. Nadat ze de spaansche griep gehad heeft, is ze zeer angstig geworden, ze kreeg vervolgingswaandenkbeelden en had gezichts- en gehoorshalludnaties.Status praesens. Bij binnenkomst is patiënte zeer angstig. Ze is later langzaam in hare bewegingen. Ze heeft hypochondrische klachten. De remming neemt naderhand nog toé. Patiënte is later zeer gedeprimeerd. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlij ke verstandsvragen 29=72,5%. Absurde zinnen20=55%. 14. Mej. Van T., 65 jaar. Anamnese. Een zuster is krankzinnig geweest. Ook twee zoons van een zuster. Lagere school afgeloopen. Kon goed leeren. Eenige maanden geleden is patiënte zwaarmoedig geworden. Ze werd angstig en kreeg zondewaandenkbeelden. Neiging tot suicidium. Status praesens. Patiënte is gedeprimeerd en zeer angstig. Meent, dat ze voor haar slechte daden gestraft zal worden. Naderhand doet ze eens een ernstige poging tot suicidium. Heeft reukhallucinaties. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 19 = 47,5%. Absurde zinnen 1 =3%. 15. Vrouw H., 69 jaar, huishoudster. Anamnese. Lagere school 6—12 jaar. Kon zeer goed leeren. Patiënte is reeds eens zwaarmoedig geweest. • Ongeveer 3 maanden geleden is ze weer zwaarmoedig geworden. Ze heeft zelfbeschuldiging, soms angstbuien, neiging tot zelfmoord. Verwaarloosde haar werk. Status praesens. Patiënte is gedeprimeerd, angstig. Zelfbeschuldiging en armoedewaan. Doet eens een zwakke poging tot zelfmoord. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 30 = 75%. Absurde zinnen 29 = 80%. 16. Vrouw T., 47 jaar. Anamnese. 5—11 jaar op lagere school, kon heel goed leeren. Patiënte begon eenige maanden geleden na den dood van een kind te piekeren. Kreeg zondewaandenkbeelden, angstaanvallen en neiging tot zelfmoord. Had gehoorshallucinaties. 30 Status praesens. Patiënte is gedeprimeerd en dikwijls angstig. Ze is zeer in zichzelf gekeerd. Ze heeft zondewaandenkbeelden, later ook armoedewaan. Deed twee keer een lichte poging tot suicidium. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 20=50 0/0. Absurde zinnen 14=39 %. 17. J. I, 67 jaar. Anamnese. Een broer is verpleegd in de kliniek, een andere broer was meermalen zenuwpatiënt. Een zuster krankzinnig overleden, een zoon van deze is krankzinnig geweest, een broer van moeder pleegde suicidium. 6—12 jaar O. L. S., kon vrij goed leeren. Een paar maanden geleden is patiënte zwaarmoedig en angstig geworden, deed eens een poging en heeft nog neiging tot suicidium. Status praesens. Patiënte is gedeprimeerd en geremd. Bemoeit zich niet met de omgeving, Slaapt slecht. Klaagt over angst. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 22=55 %. Absurde zinnen 17=470/0. 18. Vrouw D., 40 jaar, zonder beroep. Anamnese. Een broer heeft zelfmoord gepleegd. Kon op de lagere school goed meekomen; school afgeloopen. Na den dood van haar jongste kind is ze zwaarmoedig geworden. Ze meent, dat het slechte in haar gevaren is. Ze meent soms den duivel te zien. Is angstig en heeft neiging tot suicidium. Status praesens. Patiënte heeft zondewaandenkbeelden. Is zeer angstig. Lichte remming aanwezig. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 34 == 85 %. Absurde zinnen 30 = 83%. 19. M. H., 43 jaar, kinderjuffrouw. Anamnese. 6—11 jaar lagere school, kon goed meekomen. Patiënte is sedert een maand stil geworden. Ze piekert veel en meent, dat ze haar geloof verloren heeft, soms hoort ze stemmen. Ze bleef te bed liggen en kon haar werk niet meer doen. Status praesens. Patiënte is licht gedeprimeerd en iets angstig. Ze is langzaam in haar antwoorden. Schoolkennis goed. Algemeene kennis goed. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 27 = 67,5%. Absurde zinnen 5 = 14%. Melancholie. Gemakkelijke verstandsvragen. I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 Binet 1. + + + +- - + -- - + - + + + -- -- 9 2. + + + + + + + _--- + + _ + + + + - 13 3. -+ + + + + + + + + - + + + + + - + + 16 KARST3DT 1. + + + + + + + + + + + + + - + + + + + 18 2. + + + + + + + + + + + + + + + + + + + 19 3. + + +X +X + + +X + +X +X +X +X + X +X +X + + +X + 8 + (ll) 4. + -- + + +- - + -- + + - + - + - + 10 5. + + + +X + +X + +X +X +X + + +X - +X +X + +X + 9+(9) 6. + -X + -X + + + -X -X -X + + -X - -X + + + + 11 7. + + + + + +- - + + + + + - + +- + + 15 8. + + + + + + + + + + + + + + + + + + + 19 9. + + + + + -- + + -- + + + -- - + + 12 II 10 11 11 11 10 9 7 9 7 8 11 11 6 10 9 8 10 10 31 32 Melancholie. Moeilijke verstandsvragen. | 1 | 2 I 3 | 4 | 5 6 | 7 | 8 9 1101111121131 H1151161171181191 Binet 1. + + H H I 1 + + + H h i 12 2. + - + + + + + - + + + + + - + + + + +16 3. + - + - + + + + + + - + -+ + +12 Karsthdt 1. - + + -H--H- + - + + + + + - 10(3+) 2. + + H + H + H H r- + 10 3. I h+ 1 1 H r- - 6 |4 3 l 6 2 3 | 4 | 5 2 | 3 3 | 2 6 | 4 | 3 | 5 | 2 | 3 | 4 l\ 1 2 3 4 I 5 I 6 7 8 I 9 110111112113114 [ 15 16117 18 [ 19 j T.enS. 1. + + + + + + + + + + + + + + + ++ + + 19 2. + + + - + + h + + + + + + 12 3. + + + + + - + + + + + + + + + + + + + 18 4. + + + + + + — + + + + + + + + H 5- + + + ++ + + + + + - + + + + + + + + l8 6. + + + + + + + + + + + + + - + + + + + 18 7. + + + + + + + + + + + + + + + + + + + 19 8. + + + + + + + + + + + + + + -H 9. + - + - + - + + + + + - + - 9 10. _ + + + + 4 11. + + + + + - + + + + + + + + + + + + + 18 12. + + H +- + + + h + + io 13. H 1 + h H 1 6 14. + + - + + - + + + + + ~ 9 15. + H + + -- + + - 6 16. - + H + + + ++ 7 17. + + - + + + + + + - + + +1- + ~ + + + 15 14114 14 11 13 8 12 13 9 8 8 14 111 9 13 7 9 17 12 J'. Psychologische vragen. I 1 I 2 | 3 I 4 5 6 7 8 9 j 10111 12 13 114115 16 17 18 19 1.1+ -U + + - + + - + + -+ 9 2-I+ + + - + + + + - + - + + -10 3. +'+ + + + + - + - 7 4. + +- + - + + - + + - + + + 10 4 2 2 0 3 1 | 2 032 1 2|3 12|2233| 33 Melancholie. Absurde zinnen. | 1 I 2 j 3 I 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 110 j 11112 j 13 j 141 15 116 j 17118 19 Binet 1. + + + _ + + H + + + + _) + I ( 13 2. 1 + 1+ + + + + + + +1+ +[ + H + — 14 3. — + + - + + H + H +H 1- + + 4 13 KARSTaDT 1. + — — + — — — — — — — — — — + — + — 4 2. + + - 2 3. - + + + 1 4 4. + + +- — + — H h + — + + r- + +H 13 5- + + + + + — + - + + — + + + H h+ + 15 6. + — + + + + — + 6 7. + + + — + + - + + + — -f + - + -| h + H 8- + + + 1 H + + — + H h + +•+■+ 13 9. +, + + - 3 10. + + + - + + l._+_ + +_ 9 11. + + + + + - + + + + H+ 1 + + — H 1Z 1 j- -|- -I +|- - + 2 111110110 j 4 | 7 | 5 | 7 | 4 | 9 j 9 | 2 1111 9 | 1 1121 5 | 8 1121 3 I 1 2 j 3 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 110 j 11112113 114 j 15 116 j 17 18|19i Jaeder- 1. |+ + -| + +|- + H r- H + + + H 13 holm 2. i + -| -| H + H 1 (. _ 8 3. + + + + + + + + + + — + + ++ + + 16 4. + + + + h + - + + — + + — + — 11 5- + + + + 1- + + - + _ + + _ io 6- + + + + + + + + + 4 + H 1 + + -15 7. + + + + + + H -h - 8 8. + + + - + + + + 7 9. + + + + + + -+ + - 8 10. - + + + h + + - + + + 9 11. + + + + + + + - 7 12. + : + _ 2 13. + 1 Diverse 1. + + + + + + + + -l+_ + +_ + + + +_16 2--+ + +- + + + - + - + +_ + + _n 3. + + + + + + - + - 7 *• + + + + + - + + + - + — 9 T. enS. 1. + + + + + _l 6 2- + + + - + + + + + + — + + + + H 14 3. + + + + - + + _ + + _ + -)._ + _ll 4. + + + + + + _ + _ + +_ 9 1711» 119 6 j 6 | 8 |l2| 5 |l3|l4| 0 |l4|ll| 0 |l7 9 9 118 ^ 35 vraag is de moeilijkste. Dit stemt overeen met de uitkomsten van Karst2dt. In de reeks van Treves en Saffiotti zien we ook weer overeenstemmende cijfers voor de zeer gemakkelijke en de zeer moeilijke vragen. Voor de middelmatige loopen de uitkomsten nog al eens wat uiteen. Te moeilijk zijn van de reeks van Treves en Saffiotti: nos. 9, 10, 12, 13, 14, 15 en 16. Van de overblijvende kan wel reeds met groote mate van waarschijnlijkheid gezegd worden op grond van deze uitkomsten, dat verschillende er van veel te gemakkelijk zullen zijn. Duidelijk zal dit uitkomen door het onderzoek bij andere groepen patiënten, bij wie de dementie ver voortgeschreden is. Psychologische vragen. Melancholie. Normalen. 1. 47 50 2. 53 95 3. 36 40 4. 53 95 5. 11 70 Alle vijf vragen kunnen doen. zijn te moeilijk, Overeenstemmende lage' uitkomst geven no. 1 en 3, in tegenstelling met Karst3dt> die voor 9-jarigen al veel hoogere cijfers krijgt en ze voor dezen leeftijdstrap geschikt acht. Voor no. 5 krijgt K. ook een lage uitkomst. De betere resultaten van K. vinden misschien wel hun oorzaak in 't feit, dat K. misschien andere eischen gesteld heeft, om als parallelvraag dienst te Absurde zinnen. Melancholie. Normalen. Binet 1. 68 90 2. | 74 90 3. 68 95 KarstSdt 1.1 21 45 2. 11 0 3. 21 95 4. 68 85 5. 79 75 6. ' 32 85 7. 74 85 8. 68 95 9. 16 25 10. 47 75 11. 74 100 12. 11 35 De oplossingscijfers bij melancholici van de zinnen van Binet zijn nagenoeg gelijk. De uitkomsten wijken nog al wat af van die welke door normalen behaald worden. Te moeilijk zijn 1, 2, 3, 6, 9, 10 en 12 van de parallelvragen. No. 4, 5, 7, 8 en 11 kunnen misschien geschikt zijn. KarstSdt vindt een veel betere uitkomst voor no. 12. Hij vindt te moeilijk no. 1, 2, 3 en 9. Te gemakkelijk 5 en 8. 42 geweest. Sinds ruim een maand werd pat. zeer prikkelbaar, begon wartaal te spreken en sloeg alles kort en klein. Status praesens. Pat. is meest rustig en kalm als ze geisoleerd is. Autistisch, stereotiepe houding soms gedurende zeer langen tijd; gemaniëreerd, hebephrene lach aanwezig. Ook „Sperrung". Soms zeer impulsief en agressief. Later dikwijls zeer druk en onzindelijk. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 6 = 15 %. Absurde zinnen 1=3 %. 12. J. Z., 39 jaar, veehandelaar. Anamnese. Hereditaire momenten niet aanwezig. 6—13 jaar op lagere school, kon goed meekomen. Heeft 20 jaar geleden een paal tegen zijn hoofd gekregen, is daarna erg schrikachtig gebleven. Eenige maanden geleden had hij influenza. Daarna was hij een tijdlang in de war, praatte onzin en had vele hypochondrische klachten, welke hij nog heeft. Hij werd erg stil, staarde, had dikwijls stereotiepe houdingen, loopmanieren, onaneerde zeer veel. Status praesens. Patiënt is kalm, sterk autistisch, vertoont stereotiep achje, stereotiepe bewegingen, katalepsie, sterke perseveratie. Later katatone stupor en impulsief handelen. B. en S. 8 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 29 = 72,5 %. Absurde zinnen 22 = 61 13. C. B., 30 jaar, kantoorbediende. Anamnese. 6—12 jaar lagere school, kon goed meekomen. Sedert lang is patiënt al menschenschuw. Sinds een jaar is hij anders geworden. Hij loopt gemaniëreerd rond, vertoont typische houdingen en heeft gehoors- en gezichtshallucinaties. Status praesens. Patiënt maakt een apathischen indruk. Vertoont autisme en katalepsie. Ligt in stereotiepe houding te bed. Hij heeft vervolgingswaandenkbeelden. Algemeene kennis goed. Schoolkennis goed. B. en S. Volwassen leeftijd bijna goed. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 29 = 72,5 %. Absurde zinnen 22 = 61 %. 14. J. H., 52 jaar, landbouwer. Anamnese. Moeder maakte misbruik van alcohol. 6—13 jaar lagere school, kon goed leeren.' Sedert een paar jaar is patiënt lui geworden. Hij verwaarloost zijn werk. Geeft niet meer om zijn familie. Soms 48 Gemakkelijke veistandsvragen. | Dem. praecox.I Normalen. Binet 1. | 85 70 2. 75 90 3. 85 90 KarstSdt 1. 80 100 2. 85 100 3. 95 100 4. 55 75 5. 95 95 6. 40 45 7. 80 100 8. 85 100 9. 40 45 De cijfers zijn over 't algemeen iets lager dan bij de normalen; doch wijken er zeer weinig van af. Alleen no. 4 van KarstSdt wordt door de praecox-patienten minder goed beantwoord. Ook hier blijkt weer, dat vraag no. 9 van K. te moeilijk is. Te moeilijk zijn van de parallelvragen no. 4, 6 en 9. Daar de andere vragen, evenals die van Binet hooge oplossingsfrequenties geven, is hiervan niet meer te zeggen, dan dat ze niet te moeilijk zijn. Moeilijke verstandsvragen. Dem.praecox. Normalen. Dem. praecox. Normalen. Binet 1. I 70 80 9. 60 70 2. 60 95 10. 50 70 3. 65 95 11. 60 95 KarstSdt 1. 80 100 12. 55 75 2. 50 65 13. 25 50 3. 40 60 14. 60 70 T. en S. 1. 95 100 15. 40 75 2. 90 70 16. 40 30 3. 95 100 17. 60 75 4. 70 85 Psychol. 1. 45 ^0 5. 85 100 vragen 2. 40 85 6. 90 100 3. 50 40 7. 75 100 4. 75 95 8. 60 90 5. | 35 70 Ook hier zijn de cijfers over 't algemeen iets lager dan bij de normalen. Ze zijn vrijwel gelijk aan die bij melancholici. Van sommige vragen is het aantal goede antwoorden zelfs iets hooger. De parallelzinnen van KarstSdt blijken weer te moeilijk. Alleen no. 1 heeft hier betere uitkomst dan de vragen van Binet. Bij de moeilijke vragen van de reeks van TREVES en Saffiotti komt ook hier weer het geringer prestatievermogen van de groep praecox-patienten aan het licht. Op grond van deze uitkomsten zou behalve vraag no. 8 van Treves en Saffiotti ook nog no. 4 van de psychologische vragen geschikt zijn als parallelvraag. Te gemakkelijk blijken no. 1, 2, 3, 5, 6; te moeilijk no. 10, 12, 13, 15, 16 van T. en S. en no. 1, 2, 3, 5 van de psychologische vragen. 49 Absutde zinnen. Dem.praecox. Normalen. Binet 1. 55 90 2. 85 90 3. 75 95 KarstSdt 1. 45 45 2. 25 0 3. 40 95 4. 60 85 5. 65 75 6. 35 85 7. 75 85 8. 60 95 9. 15 25 10. 65 75 11. 75 100 12. 25 35 Dadelijk valt op, dat de eerste zin van Binet zooveel minder goed opgelost is dan door de normalen. Ook ten opzichte van de twee andere zinnen geeft ze een erg lage uitkomst. Overigens bestaat er zeer goede overeenstemming met de normalen. De cijfers zijn wel vrij wat lager. Te moeilijk als parallelvragen, evenals bij de normalen, zijn no. 1, 2, 9 en 12. Bovendien no. 3 en 6. No. 10 wordt hier beter opgelost dan door de melancholici en zou op grond van het resultaat hier, wel geschikt zijn. Absurde zinnen. Dem. praecox. Normalen. Jaederh. 1. 85 100 2. 60 65 3. 85 95 4. 60 95 5. 60 90 6. 75 100 7. 55 90 8. 50 35 9. 55 55 10. 70 85 11. 45 75 12. 25 65 13. 10 10 Diverse 1. 60 90 2. 70 90 3. 45 70 4. 80 90 T. en S. 1. 30 80 2. 80 100 3. 50 95 4. 45 95 Zooals we in de vorige tabel zagen, hebben van deze patiënten van de zinnen van Binet opgelost respect. 55, 85 en 75 o/0. Vergelijken we hiermede de uitkomsten met de-zinnen van deze tabel. Een veel slechter resultaat geven no. 7, 8, 9, 11, 12, 13 van de reeks van Taederholm, no. 3 van de Diverse en no. 1, 3 en 4 van de zinnen van Treves en Saffiotti. Van de overige zinnen wijken de cijfers niet sterk af van die bij de normalen. Over 't algemeen zijn ze iets lager. 4 50 Dem. praecox. Aantal goede oplossingen. ■kt Verstands- Absurde Verstands- Absurde No. i No. vragen. zinnen. vragen. zinnen. 1. 32— 80 0/0 25= 69 0/0 11. 6= 15 o/0 1— 3 o/0 2. 30 = 75 o/0 20 = 55 o/0 12. 29 = 72,5 o/0 22 = 61 o/„ 3. 18= 45 o/0 16= 44 0/0 13. 29 = 72,5/0 22 = 61 0/0 4. 25= 62,5 o/0 20= 55 o/0 14. 36 = 90 o/0 30 = 83/0 5. 37= 92,5 o/0 25= 69 o/0 15. 35 = 87,5/0 31 = 86 0/0 6. 27= 68,5 o/0 25= 69 o/0 16. 25 = 62,5 0/0 12 = 33 0/0 7. 32= 80 0/. 22= 61 o/0 17. 34 = 85 o/0 25 = 69 0/0 8. 11= 27,5 o/0 3= 8 0/0 18. 36 = 90 o/o 33 = 91 o/0 9. 17= 42,5 o/0 5= 14 0/0 19. 29 = 72,5 0/0 24 = 66 0/0 10. 40 = 100 o/0 36= 100 0/0 20. 6 = 15 o/0 2= 6 o/0 De absurde zinnen leveren blijkbaar grooter moeilijkheden dan de verstandsvragen. Bij de meeste patiënten is het percentage goede-oplossingen van de absurde zinnen nogal wat geringer. Zeer goed heeft patiënt no. 10 het gemaakt, die zoowel de verstandsvragen als de absurde zinnen alle goed beantwoordt. Deze patiënte lijdt aan dem. paranoides. Ze is van beroep onderwijzeres. Waarschijnlijk houden haar goede prestaties ten opzichte van de tests wel verband met haar meerdere verstandelijke ontwikkeling. Bij het nawerken van de proeven van Binet bleek toch ook al dadelijk, dat kinderen welke betere opvoeding en beter onderwijs ontvingen steeds beter resultaten gaven. Dit, terwijl er toch steeds van alle kanten naar gestreefd is, om die tests weg te laten, welke berustten op door het onderwijs verkregen kennis. Beneden middelmatig maakten patiënten no. 3, 8, 9, 11 en 20 het. Patiënt no. 3 bereikt, met het systeem van Binet onderzocht, den leeftijdstrap 7% jaar; no. 8 brengt het tot IO2/5 jaar; van no. 9 vind ik in de historie geen opgave; evenmin van no. 11 en van no. 20. Van no. 20 staat in de geschiedenis opgegeven, dat ze dement is. Gaan we van de andere patiënten na, wat er in de ziektegeschiedenissen vermeld staat, dan vinden we van no. 2, 4, 6, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 19, dat de intelligentieleeftijd > 12 jaar is. Van no. 1 wordt gezegd, dat de schoolkennis vrij goed, de algemeene kennis goed is; van no. 5 wordt het intellect goed genoemd. No. 7 en no. 12 brengen het respectievelijk tot 10 en 8 jaar. Dit is niet in overeenstemming met de resultaten van mijn onderzoek. Het is echter mogelijk, dat invloeden, welke niet te doen hebben met de intelligentie, in 't spel geweest zijn tijdens de proef van Binet. Ik noem b.v. „sperrung", katatone stupor, welke ook in de histories genoemd worden. Als dan bovendien vastgehouden wordt aan den oorspronkelijk 51 voor de test toegemeten tijd, kan men zeer goed tot een lagere schatting van de intelligentie komen. Behalve, dat de absurde zinnen moeilijker zijn, bestaat er over 't algemeen wel een parallel tusschen de uitkomsten. De verkregen uitkomsten zijn over 't algemeen hoog; zeker zoo goed als bij de groep melancholici. Waar het hier meest patiënten waren, welke nog in 't begin van de ziekte waren, zullen intellect-stoornissen nog weinig opgetreden zijn. Het grootste deel van de eens verworven kennis zal nog vrijwel intact aanwezig geweest zijn, wat hen ten zeerste van dienst geweest zal zijn bij de beantwoording van verschillende vragen. De melancholici presteeren, door de gewoonlijk aanwezige storende factoren, minder dan ze kunnen. Conclusie. Dem. praecox. Op grond van het onderzoek bij deze groep patiënten zijn dus: Van de gemakkelijke verstandsvragen: niet te moeilijk: no. 1, 2, 3, 5, 7, 8. . te moeilijk: no. 4, 6, 9. Van de moeilijke verstandsvragen: te moeilijk: no. 2, 3 (Ka.). no. 10, 12, 13, 15, 16 (T. en S.). no. 1, 2, 3, 5 (Psycholog.). te gemakkelijk: no. 1, 2, 3, 5, 6 (T. en S.). Van de absurde zinnen: te moeilijk: no. 1, 2, 3, 6, 9, 12 (Ka.). no. 7, 8, 9. 11, 12, 13 (Jae.). no. 3 (Diverse). no. 1, 3, 4 (T. en S.). ONDERZOEK BIJ LIJDERS AAN DEM. SENILIS EN DEM. ARTERIOSCLEROTICA. Aangezien de intelligentiedefecten bij deze patiënten op hetzelfde gebied liggen heb ik deze twee groepen samengevoegd. Uit den aard der zaak omvat de groep alleen patiënten van hoogeren leeftijd. De meeste patiënten werden destijds verpleegd in de psychiatrisch-neurologische kliniek. Een vijftal werd verpleegd in het verzorgingshuis der gemeente Groningen. Op grond van gegevens mij welwillend door den directeur der inrichting verstrekt, meen ik ook bij hen wel seniele aftakeling te mogen aannemen. Evenals bij de hiervoor behandelde groepen laat ik eerst de verkorte ziektegeschiedenissen en daarna de resultaten in tabellen volgen: 1. Vrouw H., 74 jaar. Anamnese. Patiënte is 2 jaar geleden ook opgenomen geweest. Ze is daarna een tijdlang in Zuidlaren geweest. Vader was vroeger alcoholist. Een oom abnormaal. Een broer is kindsch geworden. Lagere school; kon best leeren. Sinds 1 jaar was patiënte erg vergeetachtig geworden. Dikwijls was ze 's nachts geheel in de war. Ze hallucineert. Status praesens. Patiënte is rustig; gedesoriënteerd van tijd en plaats. Confabuleert sterk. Geheugen sterk gestoord. B. en S. 7 jaar. De pols voelt weinig gespannen aan, 2' aortatoon iets versterkt. Diagn.: Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 25 = 62 0/0. Absurde zinnen 10 = 28 0/0. 2. H. J. W., 66 jaar, arbeider. Anamnese. Sedert de laatste 3 jaar heeft patiënt veel last van duizelingen. Een jaar geleden had patiënt een toeval, geen verlamming. Hij is langzamerhand suf geworden. Het verstand is achteruitgegaan. Volgens hemzelf is hij angstig, erg vergeetachtig. Bij zijn tweede opname is patiënt in de war geweest, gedesoriënteerd van plaats en tijd 53 Status praesens. Patiënt is eerst rustig, wordt later angstig. De pols is irregulair inaequaal, wand verdikt. Bloeddruk 155. Hart iets vergroot. Later hemianopsie. B. en S. 9 jaar. Diagn.: Dem. arteriosclerotica. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 9 = 22,5 %. Absurde zinnen 2 = 6%. 3. H. V., 75 jaar, arbeider. Anamnese. Patiënt heeft zeer weinig schoolonderwijs genoten. 5 jaar geleden is patiënt een tijdlang in de war geweest. Vooral 's nachts was hij erg druk, Üep veel 't bed uit, had gehoors- en gezichtshallucinaties. Nog eenige keeren daarna had hij dergelijke aanvallen. Een maand geleden is patiënt weer druk geworden, voornamelijk 'snachts; sloeg den boel stuk, weer gezichts- en gehoorshallucinaties, werd onzindelijk. Het laatste jaar is het geheugen veel minder geworden. Hij kon zijn werk niet meer doen. Status praesens. Patiënt klaagt over duizeligheid, is nu en dan bewusteloos. Hij maakt een dementen indruk en is suf. B. en S. 7 jaar. 's Nachts slaapt patiënt zeer weinig. Heeft gezichts- en gehoorshallucinaties. Is slecht georiënteerd. Geheugen sterk gestoord. Pols regulier, aequaal. Vat geslingerd, wand verdikt Bloeddruk 155. 2C aortatoon versterkt Diagn.: Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 11 = 27,5 %. Absurde zinnen 7 = 19 %. 4. E. V., 52 jaar, schipper. Anamnese. Een zuster is krankzinnig overleden. Heeft weinig onderwijs genoten, was niet dom. Kon zijn werk goed doen tot den zomer van 1918. Toen werd patiënt lusteloos, lui, kwam uit zichzelf het bed niet uit Werd lastig voor zijn vrouw en dochter. Zat soms naakt op zijn schip en stoorde zich niet aan voorbijgangers. Onaneerde geweldig. Status praesens. In zeer vervuilden toestand wordt patiënt binnengebracht. Patiënt is van goeden wil, bemoeit zich met de omgeving, 's Nachts is hij dikwijls zeer angstig, is niet in bed te houden. Is bang, dat hij geopereerd zal worden. Onaneert veel. 54 B. en S. 9 jaar. Bloeddruk 145. Lichamelijk geen afwijking. Dem. Senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 25 — 62,5-%. Absurde zinnen 18 — 50%. 5. J. N., 70 jaar, schipper. Anamnese. Patiënt kon op school goed meekomen. Kon zijn werk goed doen. Eenige dagen geleden begon patiënt te tobben over de dure tijden. Hij werd erg angstig, had zondewaan, armoedewaan. vervolgingswaan en hypochondrische waandenkbeelden. Hij was steeds onrustig, zoowel overdag als 's nachts. Zijn omgeving vond, dat het geheugen goed was. Status praesens. Patiënt is vooral 's nachts erg onrustig. Hij heeft dezelfde waandenkbeelden als in de anamnese opgegeven. Af en toe is hij onzindelijk. Eens doet hij een lichte poging tot suicidium. Patiënt is vrij goed georiënteerd. Rekenen gaat slecht, Bij opnoemen van de maanden meerdere uitlatingen; in omgekeerde volgorde kan patiënt niet De pols is zeer gespannen, vaatwand erg verdikt, vat geslingerd. Bloeddruk 190. Diagn.: Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 20 = 50%. Absurde zinnen. 6 — 17%. 6. Vrouw B., 75 jaar, naaister. Anamnese. Ging van 4—11 jaar op school. Kon goed meekomen. Patiënte was opgenomen in 't verzorgingshuis. Den laatsten tijd werd ze erg lastig. Ze meende dat iedereen haar het leven moeilijk maakte. Ze meende allerlei kwalen te hebben. Vertoonde zich veelal zoo goed als ontkleed. Ze knipt gaten in haar kleeren. Status praesens. Patiënte is zeer omslachtig in haar verhalen. Ze is overigens rustig. Heeft nog wel dezelfde gedachten over het verzorgingshuis. Patiënte confabuleert. B. en S. 9 jaar. Diagn.: Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 26 = 65%. Absurde zinnen 23 = 64%. 7. E. P., 73 jaar, arbeider. Anamnese. Patiënt is reeds twee keer te voren in de kliniek opgenomen geweest. Bij tijden is patiënt goed, bij tijden is hij druk, praat veel over godsdienst verwaarloost zijn werk. 55 Status praesens. Patiënt is zeer druk bij binnenkomst, 's Nachts is hij erg onrustig, zingt en schreeuwt. Hij praat veel over het verleden, vooral over zijn soldatentijd. Hij is herhaaldelijk onzindelijk. Hij heeft geen ziekte inzicht. Rekenen slecht. Maanden opzeggen in omgekeerde volgorde kan hij niet. Diagn.: Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 23 — 57,5 %. Absurde zinnen 1 = 3 %. 8. Vrouw S., 65 jaar. Anamnese. Patiënte heeft weinig onderwijs genoten. Maakte af en toe zich schuldig aan misbruik van sterken drank. Sinds 21/2 jaar is patiënte zwaarmoedig geworden. Ze werd langzaam in haar werk. Af en toe angstig. Ze had armoedewaan en zondewaan. Ze werd vergeetachtig. Eens deed ze een poging tot suicidium. Heeft eens een bankbiljet van f 200 stukgescheurd en heeft geprobeerd haar man den hals af te snijden. Status praesens. Patiënte maakt een zeer dementen indruk. Ze ligt steeds te kreunen in bed. Ze is angstig, gedeprimeerd en geremd. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 14 = 350/0. Absurde zinnen 1 = 3/0. 9. Vrouw de V., 67 jaar, zonder beroep. Anamnese. Lagere school 6—10 jaar. Heeft vrijwel niet leeren schrijven en rekenen. Sinds eenigen tijd is patiënte veranderd. Ze werd spoedig vermoeid, angstig en had neiging tot zelfmoord. Status praesens. Patiënte maakt een zeer dementen indruk. Zeer eenvoudige rekensommetjes kan ze niet maken. De dagen van de week kan ze niet opnoemen. Ze is angstig. Heeft verschillende hypochondrische klachten. Diagn.: Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 15 = 37,5 0/0. Absurde zinnen 2 = 60/q. 10. B. D., 67 jaar, landarbeider. Anamnese. Moeder overleden in krankzinnigengesticht. 6—12 jaar lagere school, kon goed meekomen. Is 7 jaar geleden onder 't werk onwel geworden, doof gevoel in de rechterhelft van de tong, rechter arm en been. Daarna veel last van duizelingen, oorsuizen. Voor 3 weken is hij eens weggevallen. Was bewusteloos, geen krampen. 56 Daarna was hij gedeprimeerd, had zelfbeschuldiging; had veel hypochondrische klachten. Status praesens. 2e aortatoon versterkt; bloeddruk 185. Heeft steeds hypochondrische klachten. B. en S. 9 jaar. Rekenen slecht. Oriëntatie vrij goed. Associaties meest klankassociaties. Geheugen voor indrukken van lateren datum gestoord. Dem. arteriosclerotica. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 22 — 55%. Absurde zinnen 11 = 30%. 11. J. W., 70 jaar. Anamnese. Patiënt is den laatsten tijd zeer angstig en gedeprimeerd geworden. Zijn werk kon hij niet meer doen. Er is volgens hem niets, wat hem nog belangstelling inboezemt. Klaagt veel over duizelingen. 6—12 jaar lagere school. Kon goed meekomen. Status praesens. Patiënt is aanvankelijk onrustig en angstig. Naderhand wordt hij rustiger. Angst en depressie verdwijnen. B. en S. < 12 jaar. Bloeddruk 123. Schoolkennis slecht. Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 21 — 52,5%. Absurde zinnen 15 = 42%. 12. Vrouw E., 79 jaar, werkvrouw. Anamnese. Patiënte wordt thans in Zuidlaren verpleegd, vroeger in de kliniek. Van 6—10 jaar lagere school, kon goed leeren. Sedert een paar jaar slaapt patiënte slecht. Ze hoorde 's nachts allerlei dingen. Ze werd erg vergeetachtig, sprak veel over vroegere tijden. Den laatsten tijd loopt ze 't bed uit. Ze schreeuwt en is erg boos geworden. Status praesens. Patiënte is zeer negativistisch. Ze ligt in bed hardop te praten met haar familie. Ze is later zeer agressief. Heeft vervolgingswaan. Diagn.: Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 30 = 75 %. Absurde zinnen 8 — 22 %. 13. Vrouw J. N., 53 jaar. Anamnese. Is na den dood van haar man in 1916 stil en suf geworden. Kreeg in Dec. 1918 een beroerte. Ze werd onzindelijk. In April en Juni 1919 had ze weer aanvallen. Dem. senilis + dem. arteriosclerotica. Absurde zinnen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 j 14 j 15 16 17 18 19 2oj21 Binet 1. + - + + + - + -' + + - + + 9 2. + + + + + "+ + + -.+ + + + +13 3. + + - + + + + + + + 9 KarstSdtI. — — + — — — — — — — — — — — — — — — — + — 2 2. + 1 4; + — + - + + + - + + 7 5. - + - + + + + + - + 1 + +10 6. + - + + + + 5 7. + + + - + + + 6 8. + + + -+ + - + - & 9. + + + + 4 10. -| + + + + + 6 11. - + + + + + + -+ + 8 12. (- 1 7 2 4 j 6 3 101 1 | 0 1 5 7 3 7|l 1 3 0 6 3 10 10 | 1 2 I 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 j 15 16 17 18 19 20121 Jaederh. I. -| (- -{ 1 1 h + + 8 2. + + + + 4 3. + + + + + + ++ 8 4. + - + + + + + - + 7 5. + - + + - + + + & 6. - - + + + + - + + + + + + + + + + + 15 7. + - + + + + 5 9. + + - + 1-+ + - 5 10. h - + H H + +- 6 i2; — + + 2 13. 0 Diverse 1. -\ 1 1 (-H K+ 7 2. + + + + + -+ + 7 3. 0 4. + - + - ; + -+ - 4 T. enS. 1. 1 1- + 3 2. H h-H + — H h + + + + io 3. + + + + + 5 4. + + ++|4 3!o 3! 12 3 13 0 1 1 [ 6 8 I 5 12 1 0 0 2 5 6 1511-1 II II II 63 Gemakkelijke verstandsvragen. Dem. senilis en I jsjorm j dem. arterioscl. Binet 1. 38 70 2. 43 90 3. 57 90 KARSTaDT 1. 76 100 2. 76 100 3. 90 100 4. 33 75 5. 71 95 6. 33 45 7. 48 100 8. 100 100 9. 33 45 De vragen van Binet worden door deze patiënten veel minder goed beantwoord dan door melancholie- en dem. praecox-patienten. Bij de vorige groepen vonden we reeds, dat de parallelvragen over 't algemeen te gemakkelijk zijn. Vragen no. 4 en no. 9 maakten een uitzondering. Ook hier weer worden die twee vragen moeilijker gevonden. Parallelvraag no. 7 is misschien gelijkwaardig met de zinnen van Binet. Te gemakkelijk zijn no. 1, 2, 3, 5 en 8 van KarstSdt. M oei lij ke verstandsvragen. Dem. senilis en I M„„ ,„ Dem. senilis en KI , dem.arterioscl. [Normalen. dem.arterioscl. Normalen- Binet 1. 52 80 9. I 24 70 2. 48 95 10. 24 70 3. 38 95 11. 43 95 KarstSdt 1. 48 100 12. 52 75 2. 57 65 13. 19 50 3. 14 65 14. 48 70 T. en S. 1. 95 100 15. | 14 75 2. 48 70 16. 14 30 3. 81 100 17. 14 75 4. 76 85 Psychol. 1. 62 50 5. 81 100 vragen 2. i 43 95 6. 86 100 3. 14 40 7. 52 100 4. 29 95 8. 62 90 5. 0 I 70 De cijfers zijn veel lager dan door de normalen bereikt wordt. Sommige gemakkelijke vragen geven ook hier nog een zeer hoog percenfage goede oplossingen. Deze vragen zijn blijkbaar wel zeer gemakkelijk. Het zijn no. 1, 3, 4, 5, 6 uit de reeks van Treves en Saffiotti. Van de parallelvragen blijkt no. 3 weer te moeilijk te zijn. No. 1 en 2 geven relatief hoogere uitkomsten dan bij de andere groepen. No. 1 gedraagt zich ongeveer gelijk als de vragen van Binet. Gaan we na welke vragen ongeveer hetzelfde percentage goede oplossingen geven als de vragen van Binet en bovendien evenals die vragen door normalen, door de overgroote meerderheid worden opgelost, dan blijken dit te zijn: No. 1 van KarstSdt, no. 7, 11 van de reeks van Treves en Saffiotti en no. 2 van de Psychologische vragen. Te moeilijk zijn no. 9,10,13,15,16, 17 (Treves en Saffiotti) en no. 3, 4 en 5 van de Psychologische vragen. 64 Absurde zinnen. Dem.saülisen Normalen. dem. arterioscl. Binet 1. 43 90 2. 62 90 3. 43 95 " KarstSdt 1. 10 45 2. 5 0 3. 14 95 4. 33 85 5. 48 75 6. 24 85 7. 29 85 8. 29 95 9. 19 25 10. 29 75 11. 38 100 12. 5 35 Ook van deze tests zijn de uitkomsten veel lager. Van de parallelzinnen blijven, op een enkele uitzondering na, de oplossingen ver ten achter bij die van de zinnen van Binet. In overeenstemming met de gevonden resultaten bij normalen zijn zeker te moeilijk als parallelzin no. 1, 2, 9 en 12. Bovendien geven nog een zeer laag percentage oplossingen no. 3, 4, 6, 7, 8 en 10. Absurde zinnen. Dem. senilis en Normalen dem. arterioscl. Jaederh. 1. 38 100 2. 19 65 3. 38 95 4. 33 95 5. 29 90 6. 71 100 7. 24 90 8. 10 35 9. 24 55 10. 29 85 11. 10 75 12. 10 65 13. 0 10 Diverse 1. 33 90 2. 33 90 3. 0 70 4. 19 90 T.enS. 1. 14 80 2. 48 100 3. 24 95 4. 19 95 Van de zinnen van Binet gaven respect. 43, 62 en 43 % van de patiënten een goede oplossing. Bijna al deze zinnen worden minder goed opgelost. Slechts no. 6 van Jaederholm wordt beter beantwoord, en no. 2 van Treves en Saffiotti ongeveer geüjk. Slechte uitkomsten geven evenals bij dem. praecox no. 8, 9, 11, 12, 13 van Jaederholm, no. 3 van de Diverse en 1, 3 en 4 van die van Treves en Saffiotti. Bovendien nog hier no. 2, 4, 5, 7 en 10 van Jaederholm en no. 4 van de Diverse. Van no. 2, 8, 9, 12 en 13 (Jaederholm) gaven ook de normalen minder goede oplossing. 65 Dem. senilis en dem. arteriosclerotica. Aantal goede oplossingen. 1^ Verstands- I Absurde „ I Verstands- I Absurde vragen. zinnen. °' vragen. zinnen. 1. 25 = 62 o/0 10 = 280/0 12. 30 = 75 o/0 8 = 220/0 2. 9 = 22,5% 2= 60/0 13. 21 = 52,50/0 19 = 53 0/0 3. ll=27,50/0 7= 190/0 H. 12 = 30 % 2= 6% 4. 25 = 62,50/0 18 = 500/0 15. 3 = 7,5 % 1= 30/0 5. 20 = 50 o/0 6= 170/0 16. 14 = 35 o/0 3= 80/0 6. 26 = 65 o/0 23 = 640/0 17. 18 = 45 o/0 2= 60/0 7. 23 = 57,50/0 1 = 30/0 18. 16 = 40 o/0 ii_ 300/0 8. 14 = 35 o/0 i= 30/0 19. 16=40 o/0 9 = 250/0 9. 15 = 37,50/0 2 = 60/0 20. 31 =77,50/o 25 = 69 0/0 10. 22 = 55 o/0 n = 300/0 21. 32 = 80 o/0 24 = 660/0 11. 21 =52,50/o 15 = 420/0 Evenals bij de vorige groepen vinden we ook hier weer, dat de absurde zinnen veel minder opgelost worden, dan de gezamenlijke verstandsvragen. Een drietal patiënten beteiken vrij goede resultaten, zoowel met de verstandsvragen, als met de absurde zinnen. Het zijn no. 6, 20 en 21. Twee patiënten no. 1 en 12 bereiken goede uitkomsten met de verstandsvragen, doch brengen weinig terecht van de absurde zinnen. Zeer slecht maken no. 2, 3, 8, 9, 14, 15 en 16 beide groepen van tests. Slechte oplossing van de absurde zinnen, maar nog dragelijk resultaat met de verstandsvragen bereiken no. 5, 7, 17. Gaan we na, wat in de ziektegeschiedenissen opgeteekend staat, dan vinden we: no. 6 bereikt volgens B. en S. den intelligentieleeftijd van 9 jaar. No. 20 bereikt > 12 jaar en no. 21, 11 jaar. No. 21 is analphabeet, waardoor hij waarschijnlijk volgens B. S. een lageren intelligentietrap inneemt, dan hem in werkelijkheid toekomt. De betere prestaties van no. 20 en 21 stemmen dus goed overeen met de schatting van hun intelligentie, volgens de methode van B. S. Niet is zulks het geval met no. 6 *). Van no. 1 vind ik opgeteekend, dat deze den intelligentietrap van 7 jaar bereikt; van no. 12 niets. Van de patiënten, welke de absurde zinnen slecht en de verstandsvragen nog matig goed beantwoorden, zien we, dat van no. 5 gezegd wordt, dat deze niet sterk dement is. Hij rekent slecht, kan de maanden niet in omgekeerde volgorde opzeggen; no. 7 rekent slecht, kan de maanden niet in omgekeerde volgorde opzeggen; bij no. 17» die verpleegd werd in het verzorgingshuis, is geen nader intelUgentieonderzoek verricht *) B. S. later herhaald geeft als uitkomst intelligentieleertijd 11 jaar. 5 66 Van de patiënten, welke een algemeen slechte uitkomst gaven, staat no. 2 op den trap van 9 jaar-, no. 3 op dien van 7 jaar; no. 8 maakt een zeer dementen indruk, evenzoo no. 9; deze kan geen rekensommetjes maken en kan de dagen van de week niet opnoemen; no. 14 staat op den trap van 6 jaar; no. 15 en 16, beiden verpleegden in het verzorgingshuis, vertoonen groote moreele defecten. Bij dezen vorm van dementie is het voor de hand liggend, dat de verstandsvragen beter beantwoord worden, nog afgezien van het feit, dat ze misschien wat gemakkelijker zijn. De vroegere levenservaring waarvan de herinnering het langst bewaard blijft, is toch vooral dienstig voor het beantwoorden der vragen. Om kritiek op absurde zinnen te kunnen leveren, moet de patiënt in staat zijn iets nieuws te produceeren. Conclusie. Op grond van de resultaten van het onderzoek bij lijders aan dem. senilis en dem. arteriosclerotica zijn: Van de gemakkelijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1, 2, 3, 5, 8 (Ka.). te moeilijk: no. 4, 6, 9 (Ka.). Van de moeilijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1, 3, 4, 5, 6 (T. en S.). te moeilijk: no. 3 (Ka.). no. 9, 10, 13, 15, 16, 17 (T. en S.). no. 3, 4, 5 (Psychol.). Van de absurde zinnen: te moeilijk: no. 1, 2, 3, 4, 6. 7,8.9,10,12 (Ka.). no. 2, 4, 5, 7, 8, 9, 11, 12, 13 (Jae.). no. 3, 4 (Diverse), no. 1, 3, 4 (T. en S.). 69 algemeene kennis matig, schoolkennis slecht, associaties oppervlakkig (perseveratie). Rekenen slecht. B. en S. 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 23 = 82,5 o/0. Absurde zinnen 15 = 42 o/0. 6. J. K. v. D., 29 jaar, schipper. Anamnese. Patiënt is twee keer eerder opgenomen geweest voor de zelfde ziekte. Eens in 1916 en eens in 1917. Grootvader van vaders zijde potator. Heeft "als kind stuipen gehad. Heeft weinig op school gegaan. Eerste toevallen op 17-jarigen leeftijd. Den laatsten tijd 4—6 toeveulen per maand, vroeger wel eens 23 X P— etmaal. Verstand is minder geworden. Patiënt is erg prikkelbaar en opvliegend. Vroeger waargenomen toevallen waren epileptisch. Status praesens. Patiënt maakt een dementen, stuporeusen indruk. Is in al zijn handelingen zeer langzaam. Opnemen en inprenting gestoord. Kennis van vroeger sterk verminderd. Oriëntatie gestoord. Geen ziekteinzicht. Dispersiecurve vertoont verschillende toppen. B. en S., < 7 jaar. Eenige wederom waargenomen toevallen waren epileptisch. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 3 = 7,5 %. Absurde zinnen 4=11 %. 7. Vrouw W., 60 jaar. Anamnese. Vader zelfmoord gepleegd. Grootvader van vaders zijde was krankzinnig. Patiënte is tot 12e jaar op lagere school geweest; kon goed meekomen. Op haar 45e jaar kreeg ze voor 't eerst toevallen. Later zeer frequent. De toevallen worden beschreven als epileptische. De laatste jaren is ze wat vergeetachtig geworden. Status praesens. Bij binnenkomst is patiënte rustig. Ze is langzaam en omslachtig in haar vertellen. Algemeene kennis goed; schoolkennis vrij goed. Oriëntatie goed, Absurde zinnen worden goed herkend. B en S., 10 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 33 = 82,5 %. Absurde zinnen 27 = 75 %. 8. J. N., 25 jaar, arbeider. Anamnese. Vader potator, Oom krankzinnig, Grootvader van vaders zijde pleegde zelfmoord. Van 6—12 jaar lagere school, kan slecht leeren. Vanaf zijn 8e jaar heeft patiënt toevallen. Den laatsten tijd is hij erg driftig geworden, spreekt langzaam, is omslachtig, liegt. Een tijdlang heeft patiënt wel 2 a 3 toevallen per dag gehad. 70 Status praesens. Patiënt maakt een dementen indruk. Hij is zeer suf, weigeit voedsel, spreekt langzaam en is zeer breedloopig. Waargenomen toevallen zijn epileptisch. Later is hij zeer driftig. B. en S., 10 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 18 = 45 %, Absurde zinnen 16 = 44 %. 9. E. S., 49 jaar, stoker. Patiënt is opgenomen geweest in 1905. Daarna heeft hij af en toe de polikliniek bezocht. Had als kind tot zijn 16e jaar geregeld toevallen. Sedert 1905 weer af en toe. Vader en moeder beiden misbruik van alcohol. Patiënt gebruikt geen alcohol. In de kliniek is een epileptisch toeval bij hem waargenomen. Patiënt klaagt veel over absences. Tot 1908 bleef hij vrij van toevallen; toen opnieuw. Om de 6 weken kreeg hij een toeval. In 't laatst van 1917 trad verergering op; 2 X per week. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 32 = 80 %. Absurde zinnen 31 = 86 %. 10. H. S„ 33 jaar, schoenmaker. Anamnese. Moeder maakte zich schuldig aan alcoholmisbruik. Van 6—12 jaar lagere school. Kon goed meekomen. Sedert zijn 16e jaar heeft patiënt toevallen. Den laatsten tijd soms wel drie toevallen op een dag. Patiënt werd agressief tegenover zijn vrouw. Hij is erg langzaam geworden, doch is wel nauwkeurig in zijn werk. Status praesens. Patiënt maakt een zeer suffen indruk. Hij antwoordt langzaam op vragen. Waargenomen toevallen zijn epileptisch. Hij is zeer breedsprakig en opvliegend. Rekenen vrij goed. Schoolkennis slecht. Algemeene kennis vrij slecht. B. en S. < 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 18 = 45 %. Absurde zinnen 3 = 8 %. 11. J. de R., 18 jaar, boekbinder. In 't najaar van 1916 voor 't eerst absences. Daarna eenige toevallen; bewusteloosheid, krampen in de beenen. Aanvankelijk na Broomtherapie alleen nog absences. Het laatste jaar weer vrij wat toevallen gehad, veel absences. Op de lagere school kon patiënt vroeger goed meekomen. Lichamelijk geen afwijkingen. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 34 = 85 %. Absurde zinnen 28 = 77 %. 71 12. Vrouw K., 44 jaar. Vanaf 16c jaar toevallen met tongbeet en onvrijwillige urineloozing. Het geheugen is minder geworden. Na Broomtherapie veel minder toevallen. Later af en toe nog een groot epileptisch toeval. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 33 = 82,5 %. Absurde zinnen 32 — 88 %. 13. A. v. D., 19 jaar. Heeft als kind al wel toevalletjes gehad, waarbij ze ergens tegen aanviel. Twee jaar geleden weer toevalletjes, die ze voelde aankomen. Ze is even weg, achterna suf; geen convulsies. Soms totale amnesie na 't toeval. Een enkelen keer tijdens toeval urineloozing. Vaker enuresis nocturna. Moeder heeft ook aan toevallen geleden. In 't verdere verloop heeft ze af en toe een toeval. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 27 = 67,5 %. Absurde zinnen 22 = 61 %. 14. A. v. d. H., 32 jaar. Op 20-jarigen leeftijd voor 't eerst een epileptisch toeval (bewusteloosheid, tongbeet, blauw, convulsies, urineloozing, suf achterna). Ze heeft geregeld 1 a 2 aanvallen per week. Langzamerhand is het verstand sterk achteruitgegaan. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 12 = 30%. Absurde zinnen 5 = 14 %. 15. T. H., 21 jaar. Voor 't eerst een toeval op 8-jarigen leeftijd. Later veel frequenter; soms wel vier maal per dag. Tijdens een toeval is ze bewusteloos; ze valt pardoes neer en bezeert zich: tongbeet. Het geheugen is erg slecht. Lichamelijke afwijkingen zijn niet aanwezig. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 16 — 40 0/q. Absurde zinnen 8 — 22 %. 16. Vr. R., 23 jaar. Had op 12-jarigen leeftijd voor 't eerst toevallen. Aanvankelijk alleen duizelingen; soms verscheiden keeren per dag. Later bewusteloosheid, urineloozing, tongbeet, suf achterna. De toevallen komen enkele keeren per maand. Later af en toe meer toevallen, veel absences. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 33 = 82,5 %. Absurde zinnen 29 = 80 %. 17. H. E., 43 jaar, arbeider. Anamnese. Van 6—12 jaar lagere school. Kon goed meekomen. Sedert 5e jaar toevallen. Op ± 12-jarigen leeftijd toevallen frequenter, eenige 72 keeren per week. De laatste jaren is patiënt suf geworden; geheugen slecht. Is soms in de war, heeft hallucinaties, is erg prikkelbaar. Status praesens. Patiënt is apatisch. Maakt een zeer dementen indruk. Is langzaam in al zijn bewegingen. Eenige waargenomen toevallen zijn epileptisch. Is eens na een insult verward en agressief. B. en S., 7 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 15 = 37,5 %• Absurde zinnen 4=11 0/q. 18. Vrouw T., 54 jaar. Sinds 16 jaren aanvallen van verwardheid. Bij een aanval is ze bewusteloos, schreeuwt, schuim op den mond, tongbeet, urineloozing. In den laatsten tijd aequivalenten telkens om de maand, dan een week lang. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 28 = 70 %. Absurde zinnen 19 = 53 %. 19. H. H., 24 jaar. Vanaf haar 19* jaar heeft patiënte toevallen. Op school kon ze goed meekomen. Verstand vrij goed gebleven. Veel toevallen, soms meerdere per dag. Laatsten tijd geen dag vrij. Bij een toeval totale bewusteloosheid, tongbeet, soms urineloozing, krampen beiderzijds, suf achterna. Lichamelijk geen afwijkingen. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 28 = 70 %. Absurde zinnen 16 = 44 %. Epilepsie. Gemakkelijke verstandsvragen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 I 10 11 12 I 13 14 15 16 17 18 19 Binet 1. + _ + + -- + -- + + + -- - + + + - 10 2. + - + + -- + - + + - + + - + + - + + 12 3. + + + + -- + + 4-- + + + - + + - + + H KARSTaDT 1. + + + + _ + _ + _ + + + + + + _ + + M 2. + + - + + - + + + + + + + + + + + + + 17 3. 4-X - 4- - 4- - 4-X 4- +X 4- +X 4- 4- - 4- 4- +X +X + 9 + 6 4. + - + + -- + - + - + - + -- + + + + 11 5. + + + + + -+ +X + + + + + + + + + + + 17 + 1 6. + - —X + —X — -X -X -X -X -X + -X — -X + -X + + 6 7. + - + + + - + + + + + + -- - + + + +14 S-+4- + + + + 4- + + + + + + + 4-4- + + 4- 19 9. + + + + + - + - + + -+ +-- + -11 12 5 10 11 7 1 11 6 10 8 9 10 9 4 8 11 7 12 10 74 Epilepsie. Moeilijke verstandsvragen. |l|2 3 j 4 I 5 6 7 8 9 10111112 j 13 14 15116 17 18119 | Binet 1. + + + + + I- + + + - + - + 1 12 2. + - + + + - + - + - + + + + +11 3. + h h + + - + + + 8 Karstëdt 1. r- -H- 4+ + + h + h 8(3+) 2. H 1 1 h + + h 7 3. + - + + + -■ + + H +- + - 9 3 I 1 I 3 3 I 3 0 5 | 1 | 3 1 | 6 | 6 5 2 1 j ó | 1 2 3 | I 1 J 2 i 3 1 4 I 5 6 7 I 8 9 10 j 11112113114 15 116 117118 j 19 j T.enS. 1. + + + + 4 + + + + + + + + + + + + + 18 2. + H + H + + + + + + + + h + + + 16 3. + + - + + + + + + + + + + + + + + + + 18 4. - + + + H + + h + + + + + + + 14 5. + + + + + — + + + + + + ++ + + + + + 18 6. + + + + + _ + + + + + + + + + + - + + 17 7. + + + + - + + + + -+ + + - + + 13 8. + + + + + - + + + - + + + 1-12 9. + + + + + + + + - + + 13 11. + + + -+ - + + + + + - U + + - + 12 12. + + + + + -- + - + + 8 13. + _ + _ + + 4 14. + + +_ + _ + + + - 7 15. + H H- + + H h 1 8 17. + 1 + - -| h —I +6 11 8 7 13 I 9 2 14|9 15 | 8 15 j 13 | 9 5 | 7 j 12 | 6 11 12 Psychologische vragen. 1 2 3 I 4 5 6 7 8 9 10 11112113 114 115 116 17 18 19. [ 1. - + + - + - + + + - + 1+- + - 9 2. + - + + - + + + + + + + + + 12 3. + h + -+ - + + + 7 4. - + + + + - + + + - + + + - + + - + + 14 5. + j r- + + 1 h 6 1 2 3 3 | 4 0 | 3 2 4 0 | 4 4 | 4 j 1 | 2 j 4 1 3 3 Epilepsie. Absurde zinnen. I 1 | 2 3 4 | 5 6 7 j 8 9 10 11112 13 14 15 j 16 117 j 181 19 Binet 1.1+ -1+ + + - + - + - + + H + - +|- » 2. |+ + + + + -+.- + + + + + + - + -+|+15 3. + - + + + + + - + + + + + 11 karst3dt l. -j 1 1 h H 1 1 7 2. + + + + + 5 3. + + + - + + 5 4. + - + + + - + - + - + + + + 10 5- + - + + + - + + + - + + + + - + +13 6. + + _ + + + + + + + 9 7. + + + + + + + - + + + + + + - + + 15 8. + + + - + - + + + + - + - 9 9. + - + - + + - + + 6 10. + - + + + - + - + + + + + + - + -12 11- +1+ + + - - + + + - + + + + + + + + + 16 12. +[ + -|+ + +1 | 1 |- +| 6 131 2 9 14 9 j 2 13 4 12 2 121 141101 4 | 3 | 12 1 1 8 ó| I 1 ! 2 3 ! 4 I 5 6 7 I 8 9 10111 12 j 13 14 I 15 116 117118 ! 19 1 I 1 l ! I I I I I Jaederh. 1. + - + + + _ + + + _ + + + _ + + + + + 15 2. + - + + + + + + 7 3- + - + + - + + + + - + + + + - + + 13 4. + + + + + - + + + - + + + 11 5. + + + - + - + - + + + - + + 10 6. + - + + + + + + + + + + + - + + + + + 17 7. + + + _ + _ + + + + _+ _ 9 8. + + - + + + 5 9. + - + + + + - + + + 8 10. + + + + - + + + + + + + - + + 13 11. + + _ + + + 5 12. + - + + + + + 6 13. 1 1 Diverse 1. + - + H + _ + _ + + _| -) \- 10 2. + - + + + + + + + + +- + + 12 3. + + + + - + + + + 8 4. + - + + + + + - + + + - + + 11 T. en S. 1. -| 1 1 1 + -) 6 2. + - + + + - + + + - + +■+ + - + -12 3- + - + + + - + - + - + + + + - + + 12 4- + - + + + - + + + + + + - + -11 , 141 1 16121 7 3 14 12 19 2 16118 121 1 5 17 3 111 101 76 Gemakkelijke verstandsvragen. I Epilepsie. Normalen. Binet El 52 70 2. 63 90 3. 74 90 KarstSdt 1. 74 100 2. 89 100 3. 79 100 4. 58 75 5. 95 95 6. 32 45 7. 74 100 8. 100 100 9. 58 45 van 20 normalen 7 van 18 melancholici .... 9 van 19 dem. praecox ... 7 De uitkomsten loopen vrijwel parallel aan die bij de normalen. Regel is. dat de cijfers wat lager zijn. Van de parallelvragen worden no. 2. 5 en 8 door een zeer groot aantal patiënten opgelost. Deze zijn blijkbaar zeer gemakkelijk. Als moeilijk wordt ook hier aangegeven no. 9. Van de parallelvraag no. 5 is onder de 18 goede antwoorden er slechts één, die niet bevat, dat buurman gevraagd moet worden. Het waren: van 21 dem. senilis .... 6 van van 9 dem. paralytica ... 3 8 imbecillen .... 3 Dus te gemakkelijk zijn van de parallelvragen no. 2, 5, 8; te moeilijk no. 6. Moeilijke verstandsvragen. Epilepsie. Normalen. Epilepsie. Normalen. Binet X. 63 80 9. 52 70 2. 58 95 10. 16 70 3. 42 95 11. 63 95 KarstMdtI. 42 100 12. 42 75 2. 37 65 13. 21 50 3. 47 65 14. 37 70 T. enS. 1. 95 100 15. 42 75 2. 84 70 16. 11 30 3. 95 100 17. 32 75 4. 74 85 Psychol. 1. 47 50 5. 95 100 vragen 2. 63 95 6. 89 100 3. 37 40 7. 68 100 4. 74 95 8. 63 90 5. | 32 70 Bij deze vragen bestaat ook weer goede overeenstemming tusschen de twee groepen patiënten. Slechts één vraag wordt door de epileptici beter beantwoord. Het is no. 2 van de reeks van Treves en Saffiotti. Misschien komt hierin te voorschijn de aan epileptici eigen groote nauwgezetheid; evenals met vraag no. 5 van de parallelvragen bij de gemakkelijke verstandsvragen. De parallelvragen (Ka.) blijken ook hier te moeilijk te zijn, al komt het niet zoo duidelijk uit als bij andere groepen. Eveneens te moeilijk zijn no. 10, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 van de reeks van Treves en Saffiotti en no. 3 en 5 van de psychologische vragen. Te gemakkelijk zijn no. 1, 2, 3, 4, 5, 6 van T. en S. en no. 4 van de psychologische vragen. 77 Absurde zinnen. Epilepsie. Normalen. Binet 1. 58 90 2, 79 90 Overeenstemming is ook hier 3. 58 95 opvallend. De cijfers zijn vrijwat Karst2dt 1. 37 45 lager. Te moeilijk zijn van de 2. 26 0 parallelzinnen nos. 1, 2, 3, 6, 8, 3. 26 95 9 en 12. Hiervan geeft alleen no. 4. 52 85 3 een uitkomst, welke in strijd is 5. 68 75 net het door normalen bereikte 6. 47 85 resultaat. 7. 79 85 Zeer gemakkelijk is no. 11. 8. 47 95 9. 32 25 10. 63 75 11. 84 100 12. 32 35 Absurde zinnen. Epilepsie. | Normalen. De uitkomsten met de zinnen van Binet zijn respect. 58, 79 Jaederh. 1. 79 100 ' en 58 »/0. 2. 37 65 De epileptici blijken ook ten 3. 68 95 opzichte van deze reeksen zinnen 4. 58 95 iets minder gepresteerd te hebben, 5. 52 90 doch ook hier zijn de verschillen 6. 89 100 njet zoo heel erg groot. 7. 47 90 Te moeilijk voor parallelzinnen 8. 26 35 schijnen te zijn no. 2, 7, 8, 9, 11, 9. 42 55 12, 13 van Jaederholm. Op grond 10. 68 85 van het onderzoek der normalen, 11. 26 75 20U men voor no. 7 beter resul- 12. 32 65 taat verwacht hebben. 13. 5 10 Eveneens te moeilijk schijnt Diverse 1. 52 90 no. 3 van de Diverse en no. 1 2. 63 90 van de zinnen van Treves en 3. 42 70 ^ Saffiotti. 4. 58 90 Een hoog cijfer is hier behaald T. en S. 1. 32 80 met zin no. 6, van de reeks van 2. 63 100 Jaederholm. 3. 63 95 4. 58 95 Dem. para lytica. Gemakkelijke verstandsvragen. 1 2 3 4 5 6 | 7 8 9 10 11 12 Binet 1. — — + — + — — — - + — + 4 2. - -- - + + -- - + - + 4 3. + _ + - + — — — — + + + 6 K&rst3dt 1. + - + — + + — + - + + + 8 2. + - + + + + --- + + - + 8 3. + - +X +X + +X - +X - +X + + 4 + 5 4. + - + + - + -- - + - + 6 5. + +X+X+X+ + - + - + - + 6 + 3 6. - -X + -X -X + - -X - + - -X 3 7. + - + -- + - + - + - + 6 8. + + + + + + - + - + - + 9 9. - -- + - + - + - + - + 5 8 I 2 | 10 6 8 10 0 6 | 1 12 3 11 86 87 Dem. paialytica. Moeilijke verstandsvragen. I 1 2 3 4 5 6 7 8 9 I 10 11 1121 Binet 1. 4- — + — + + + 5 2. H |-H 4- 1 + + + 8 3. 4- — + \- -\ 1 -+4- 4- 8 KARSTaDT 1. H + + + - + 5(11) 2. + + + 3 3. 4 -I + 1 3 404 1 35 l|3043|4j 1 2 3 4 5 6 7 8 9 101 11 12 T. en S. 1.14 \- + + + + + + + + + 11 2. — + + f- — + 4 3. + — 4 + i [- + + + + 9 4. ,- + - + - + + + 5 5. 4 - 4 + h 1 1 + 7 6. + + + — + + h + + + + 10 7. + + - + 4 4 8. + — + 1 h H + 6 9. + ,+ + 1 + 5 10. — 0 11. + 1 1 1- — H h 6 12. + 1 + - + h 5 13. — + - + 2 14. f- + -+ 3 15. — — — — 0 16. 1 H 2 17. H + h 3 8 1 8 5 7 9 1 11 4 11 4 13 I Psychologische vragen. 1 2 3 4 5 6 | 7 8 9 10 11 112 I I L +1 h 2 2. H H 1 1 4 3. -,+; 1 4. + +._ + 3 5. 1 + -+ 2 10 2|l 1 0 0 20302 ONDERZOEK BIJ LIJDERS AAN IMBECILLITAS EN DEBILITAS. Van deze patiënten heb ik er elf nagegaan. Eén komt af en toe op de polikliniek, de anderen werden destijds allen in de inrichting verpleegd. De meesten zijn volwassenen; één is een jongen van 12 jaar, één is 14 jaar en één 16 jaar. De verkorte ziektegeschiedenissen en de resultaten in tabellen volgen hier eerst. 1. D. K, 36 jaar, koopman. Anamnese. Ouders waren neef en nicht. Grootouders van vaders zijde ook neef en nicht. In de familie een oom en twee tantes zeer achterlijk. Bezocht van 5—13 jaar lagere school; heeft de klassen op één na afgeloopen; rekenen ging slecht. Patiënt is een jaar te voren opgenomen geweest. De conclusie was toen: Dementie, opnemen slecht, fantasie slecht. Stereotype houdingen en bewegingen. Den laatsten tijd is patiënt zeer prikkelbaar. Wordt veel door jongens geplaagd. De familie is bang, dat hij dan in zijn drift een ongeluk zal begaan. Status praesens. Patiënt maakt steeds vreemde geluiden, trekt steeds gezichten, vertoont stereotype houdingen, praat hardop in zich zeiven. Schoolkennis slecht. Algemeene kennis heel slecht. Oriëntatie: datum en jaartal negatief. Anders goed. Rekenen uiterst slecht.' Associaties oppervlakkig. B. en S., 9 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 21 = 52,5 %• Absurde zinnen 9 = 25 %. 2. R. M., 16 jaar, kuiper. Anamnese. Vader was potator, pleegde oneerbare handelingen met zijn eigen dochter; zelfmoord in de gevangenis. Moeder leidde onzedelijk leven. Een oom potator. Een broer wegens diefstal in de gevangenis, een andere broer was in de tuchtschool. Patiënt heeft 94 laat leeien loopen, is laat zindelijk geworden. 6—14 jaar op lagere school; kwam slecht mee; is dikwijls blijven zitten. Wordt opgevoed in 't Weeshuis sinds zijn 8e jaar. Patiënt is onbetrouwbaar, onhandelbaar, onaneert sterk, liegt veel, geeft niets om straf. Status praesens. Aanvankelijk is patiënt rustig, later druk, ongehoorzaam. Hij ontkent zijn slecht gedrag. Algemeene kennis vrij goed. Oriëntatie goed. Rekenen tamelijk. Schoolkennis slecht (alphabet negatief). B. en S., 9 jaar. Proef van Weber slecht. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 20 = 50%. Absurde zinnen 18 = 50%. 3. B. v. M., 12 jaar. Anamnese. Patiënt is twee jaar geleden ook opgenomen geweest Een oom krankzinnig geweest. Twee ooms potatoren. . Patiënt heeft laat leeren loopen en praten. Hij is nog onzindelijk. Is oneerlijk, slaat andere kinderen; is thuis erg lastig. Hij is na zijn vorige opname veroordeeld geworden wegens diefstal, 's Nachts blijft hij vaak uit. School 4 jaar in dezelfde klasse. Status praesens. Patiënt maakt een erg oppervlakkige, domme indruk. Oriëntatie goed. Rekenen, schoolkennis, algemeene kennis slecht Hij is druk, bemoeit zich overal mee. Eet overmatig veel. B. en S., 8 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 14 = 35 %. Absurde zinnen 2 = 6 %. 4. W. H., 21 jaar, stucadoor. Anamnese. Familieanamnese geen bijzonders. Bezocht de lagere school; is meerdere keeren blijven zitten. Hij deed zijn werk goed; kon in zijn onderhoud voorzien. Patiënt is al jaren lang vreemd; sedert schooljaren niet veranderd. Dikwijls onwillig, zeer opvliegend. Onverschillig voor zijn naaste betrekkingen. Status praesens. Aanvankelijk is patiënt rustig, gewillig. Later wordt hij ongehoorzaam, druk, negativistisch. Hij heeft een groot idee van zich zelf. Onaneert erg. Gebruikt veel vuile woorden. Bij onderzoek blijkt het intellect gestoord te zijn. Algemeene kennis matig. Weet niet aantal dagen van een jaar. Kan maanden niet terug opzeggen. Schoolkennis matig. Rekenen vrij goed. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 18 = 45 %. Absurde zinnen 3 = 8 %. 96 Haar gedrag is tijdens haar verblijf in de kliniek uitstekend. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 9 = 22,5 0/0. Absurde zinnen 2 = 6 0/0. 8. H. B., 14 jaar. Anamnese. Als kind was patiënt zeer achterlijk. Heeft rhachitis gehad. Tot 6e jaar enuresis nocturna. 7—12 jaar lagere school. Bracht het slechts tot 't begin van 't 3e leerjaar. Patiënt heeft den laatsten tijd veel aanvallen gehad. Hij had trekkingen in rechter arm en linker been, reageert niet op toespreken. Status praesens. Patiënt is microcephaal. Vertoont verschillende degeneratieteekenen (vluchtend voorhoofd, terugwijkende onderkaak, kleine oogspleten met aanduiding van epicanthus, torus palatinus, anthelix ontbrekend, knobbel van Darwin aanwezig). Pees- en huidreflexen zeer verhoogd. Patiënt maakt een zeer dementen indruk. Sterke echolallie. Algemeene kennis zeer slecht. Schoolkennis nihil. Oriëntatie goed. Associaties, bijna uitsluitend klankassociaties. Platen interpreteeren slecht. B. en S. 7 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 11 = 27,5 %. Absurde zinnen 1=3 %. 9. B. W., 38 jaar, zeilmaker. Anamnese. Patiënt is herhaaldelijk in de kliniek opgenomen geweest, telkens voor dezelfde klachten. Hij bleef soms dagen lang te bed liggen, mishandelde zijn vrouw en maakte misbruik van sterken drank. Hij is dan onverschillig voor zijn kinderen. Als kind was hij al wat zonderling. Was van 6—12 jaar op school; is twee keer blijven zitten, heeft de twee hoogste klassen niet bereikt. Status praesens. Patiënt is apathisch, goed georiënteerd. Na eenige dagen voelt hij zich weer goed en gaat naar huis. Schoolkennis matig. Algemeene kennis vrij goed. B. en S. ± 11 jaar. Diagn. Debilitas. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 32 = 80 0/0. Absurde zinnen 26 = 72 0/0. 10. H. M., 32 jaar, houtbewerker. Omtrent zijn eerste bezoek aan de polikliniek in 1909: Patiënt kon op school niet goed leeren, vooral niet rekenen. Hij is al 6 jaar bij het vak, maar kent het nog niet. Is gauw driftig. 97 Eenvoudige rekensommetjes kan hij niet uitvoeren. Hij blijft naderhand een opvliegende man, die veel moeite heeft met werk, dat hij nog niet eerder deed. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 21 = 52,5 0/0 Absurde zinnen 9 = 25 0/0. 11. A. G., 22 jaar, zonder beroep. Anamnese. Kon op school tamelijk goed meekomen; is op 12-jarigen leeftijd van school gekomen. Status praesens. Patiënte wordt opgenomen voor acute verwardheid, Nadat ze rustig is geworden, blijkt dat het intellect wel zeer gestoord is. Volgens een buurvrouw is ze altijd erg achterlijk geweest. B. en S., 9 jaar. Rekenen heel slecht. Schoolkennis heel gering. Algemeene kennis slecht. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 9 = 22,5 %. Absurde zinnen 2 = 6 O/o. 7 BIJDRAGE TOT VASTSTELLING VAN EENIGE PARALLEL-TESTS IN HET SYSTEEM VAN BINET-SIMON. PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. L. H. K. B L E E K E R, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID, TEGEN DE BEDENKINGEN DER FACULTEIT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 10JUNI1921, DES NAMIDDAGS OM 3 UUR, DOOR JAN BEUKEMA, ARTS TE SAPPEMEER, GEBOREN TE VLIEDORP. J. G. DIJKHUIS. - 1921. - SAPPEMEER. Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een behoefte U Hoogleeraren, Oud-Lector en Privaat-Docenten der Medische en Philosophische Faculteit te danken voor het van II ontvangen onderwijs. In het bijzonder dank ik U Hooggeleerde WIERSMA, Hooggeachte Promotor, voor de steun en de hulp waarmede Gij mij steeds welwillend hebt terzijde gestaan bij de bewerking van dit proefschrift. Ten slotte nog mijn dank aan allen, die mij behulpzaam zijn geweest bij mijn werk. 3 drie woorden in een zin opnemen (Masselon) (paralleltests) BS. 1908, 11 jaar no. 2 definitie van abstracte begrippen . „ BS. 1908, 11 jaar no. 4 kritiek op absurde zinnen ... „ BS. 1908, 11 jaar no. 1 De onderzochte tests zijn gedeeltelijk afkomstig van verschillende onderzoekers, gedeeltelijk zijn ze nieuw. Toepassing van de tests van BinetSimon in de psychiatrie heb ik, behalve als boven genoemd, niet aangetroffen. Wil men ze toepassen, dan zal men ook op dit gebied zeer spoedig groote behoefte gevoelen aan parallelopgaven. De omstandigheid, dat de psychoselijders in de kliniek op zalen verpleegd worden, maakt het gevaar van bekend worden der tests wel heel groot Stoornissen bij het onderzoek zullen hier nog menigvuldiger voorkomen dan bij kinderen. Ik denk hier aan de dikwijls voorkomende factoren, welke het onderzoek zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk en onbetrouwbaar maken; zooals remming en angst bij melancholie, negativisme bij dem. praecox, exaltatie bij manie en dem. praecox, affecten bij epilepsie. In deze gevallen is een herhaling van het onderzoek na eenige dagen onder gunstige omstandigheden zeer wenschelijk. METHODE VAN ONDERZOEK. Van de onderzochte tests van KarstSdt 18) heb ik eenige groepen toegepast bij lijders aan verschillende psychosen en bij volwassen normalen. Het zijn: Gemakkelijke verstandsvragen. Moeilijke verstandsvragen. Kritiek leveren op absurde zinnen. Daarbij heb ik evenals KARSTaDT de overeenkomstige tests van BinetBobertao nagegaan. Met het oog op de zeer lage uitkomsten van KarstSdt ten opzichte van sommige tests en om een betere vergelijking te hebben, heb ik de tests voorgelegd aan een twintigtal, mij als normaal bekende personen uit de volksklasse, dus uit dezelfde laag van de bevolking als waaruit de door mij onderzochte patiënten voortkomen. Wat de methode van onderzoek aangaat, heb ik dit steeds verricht zonder bijzijn van derden, in een zoo rustig mogelijk vertrek. Ook verder heb ik mij streng gehouden aan de voorschriften van Binet en Bobertao; zich zonder afwijking te houden aan de geformuleerde vraag, de proefpersoon in geen enkel opzicht te helpen, wel aan te moedigen. Met het oog op den aard van de onderzochte personen heb ik gemeend beter te doen, den tijd buiten beschouwing te laten. De berekende procentgetallen heb ik afgerond tot geheele getallen met het oog op het betrekkelijk klein aantal waarnemingen, terwijl onderlinge vergelijking er overzichtelijker door wordt. De tests van de verschillende groepen heb ik telkens door de groep met een nummer aangegeven. Een losse lijst met de volledige tests en dezelfde nummering heb ik bijgevoegd. Aan het hoofd van iedere groep geef ik in een tabel weer het resultaat van het onderzoek. Den uitslag heb ik aangeduid door + of-. In de tabellen van de gemakkelijke verstandsvragen heb ik de minder goede antwoorden op paralleltest no. 3 en 5 aangeduid met + X en de foutieve antwoorden op paralleltest no. 6 welke berusten op een verkeerde opvatting van de vraag met — X. In de tabel van de moeilijke verstandsvragen heb ik de geheel volledige antwoorden op paraUelvraag no. 1 aangegeven als -fr. Aan het einde van iedere groep geef ik in een tabel weer de prestaties 5 van iederen patiënt ten opzichte van de gezamenlijke verstandsvragen en de gezamenlijke absurde zinnen. Het onderzoek omvat: 20 normale volwassen personen. 19 lijders aan melancholie. 20 lijders aan dem. praecox. 21 lijders aan dem. senilis en dem. arteriosclerotica. 19 lijders aan epilepsie. 12 lijders aan dem. paralytica. 11 lijders aan imbecilütas en debilitas. DE GEBRUIKTE TESTS. De gebruikte tests omvatten drie groepen, van welke telkens één als parallel bedoeld is voor de I. gemakkelijke verstandsvragen. II. moeilijke verstandsvragen. III. herkennen van absurditeiten in zinnen. I. Gemakkelijke verstandsvragen. Binet l) noemde deze en de moeilijke verstandsvragen reeds van zeer groote beteekenis voor het' krijgen van inzicht ten aanzien van de intelligentie van een persoon. Hij achtte ze van veel meer gewicht dan vele andere tests uit de serie. Binet stelde ze aanvankelijk vast voor 10 jaar. Naderhand bleken ze te gemakkelijk voor dezen leeftijdstrap en stelde hij ze vast voor 9 jaar. Bobertao (die eenigszins andere, meer omschreven eischen stelde) stelde ze vast voor 't 8e jaar. Beide onderzoekers stellen als eisch, dat twee van de drie vragen goed beantwoord worden. Binet noemt gemakkelijke verstandsvragen: 1. te laat bij den trein. 2. iemand bij ongeluk geslagen. 3. iets gebroken, wat een ander toebehoort. Bobertao : 1. iets gebroken, wat een ander toebehoort. 2. te laat, nog onderweg naar school. 3. te laat bij den trein. KARSTaDT wil op grond van zijn uitkomsten ze vaststellen voor 't 7e jaar. Behalve, dat hij iets andere eischen aan de antwoorden stelt, waardoor hij meer positieve antwoorden krijgt, ijkt bij iedere vraag afzonderlijk en is zijn uitkomst dus niet te vergelijken met die van Binet en Bobertao. 6 1. Wat doe je als je een penhouder gebroken hebt, welke je niet toebehoort. De formuleering van den zin is iets anders, dan oorspronkelijk door Binet is aangegeven. Deze stelde de vraag meer onbepaald: „als je een voorwerp gebroken hebt." Karstsdt ^ toont aan, dat het beter is iets bepaalds te noemen. Goede antwoorden zijn: „een nieuwe koopen"; „laten herstellen" etc. Het antwoord: „zeggen, dat je hem gebroken hebt rekent Binet goed, Bobertao font. Ik meen beter te doen het voorstel van Binet op te volgen. 2. Wat zal men doen als men ziet, dat het al laat is, terwijl men nog op weg is naar zijn werk. Met het oog op den leeftijd der door mij onderzochte personen, heb ik in dezen zin het woord „schoot' door „werk" vervangen. Op grond van dezelfde overwegingen bracht ik in enkele van de later volgende vragen veranderingen aan, welke echter in den inhoud van de vraag geen verandering brengen. Het goede antwoord is „zich haasten", „harder loopen". 3. Wat moet men doen, als men te laat bij den trein komt. Goed antwoord is: Wachten tot den volgenden trein. Terecht wijst KarstSdt er op, dat men zoodoende te streng oordeelt Ook mij bleek bij verder navragen, dat de proefpersonen een goed antwoord gedacht hadden, dat ze echter slechts voor een gedeelte aanvankelijk onder woorden gebracht hadden. Thans volgen de voorgestelde parallelvragen van KarstSdt en Stern. Van deze vragen geeft KarstSdt niet op, welke eischen hij aan de antwoorden gesteld heeft. 1. Als je al in den winkel bij den koopman bent, merkje, dat je geen geld bij je hebt. Wat zul je dan doen? Goede antwoorden: Teruggaan en geld halen; niet koopen; op crediet koopen. 2. Je huissleutel is onder de kast gerold. Wat zul je dan doen? (Stern) Hier verving ik „bal" door „huissleutel". Het goede antwoord is „oprapen". 3. Je koffie is nog te warm en je moet vlug naar je werk. Wat zul je dan doen? In de plaats van het woord „school" gebruikte ik „werk". Als het beste antwoord beschouw ik „laten staan" en dergelijke. Twijfelachtig lijkt het me om antwoorden als „even blazen", „omschenken" goed te rekenen; doch evenzeer twijfelachtig om ze fout te rekenen. Het hangt er van af, wat men onder „vlug" verstaat. Op grond van de uitkomsten bij normalen meen ik toch de beide antwoorden voor goed te moeten rekenen. 4. Je moet iets bestellen, doch vergeet onderweg wat. Wat zul je dan doenl Het goede antwoord is: Teruggaan en vragen. 5. Je hoed waait in den tuin van je buurman. Wat zul jé dan doen? Inplaats van „ballon" heb ik „hoed" gebruikt 7 Het beste antwoord is „aan buurman vragen of je ze weer mag halen". Toch meen ik antwoorden als „weerhalen" zonder meer niet fout te mogen rekenen; hoewel niet blijkt of de proefpersoon er acht op geeft, dat de tuin van buurman is. Van volwassen personen kan men niet verwachten dat ze eerst zullen vragen, of ze binnen mogen, als ze zich een toegankelijken tuin voorstellen. Met het oog op de onzekerheid, lijkt deze zin mij minder geschikt. 6. Je bent alleen thuis en ontdekt brandlucht. Wat zul je dan doen! Sommige proefpersonen geven antwoord, als of er gesteld was, dat er brand was. Ze willen „blusschen", „brandweer roepen". Deze antwoorden reken ik fout. Het goede antwoord is „zien wat het is", „op onderzoek uitgaan" en dergelijke. Hier maakt het verschil of men de vraag stelt aan een kind of aan een volwassen persoon. 7. Je horloge is blijven stilstaan en je wilt graag weten hoe laat het is. Wat zul je dan doen? Goede antwoorden zijn: „vragen aan buurman", „op de klok zien". Het gebruikelijke foutieve antwoord is: „horloge opwinden en bijzetten"; alsof alleen gesteld was, dat „het horloge is blijven stilstaan". 8. Je ziet, dat een kind in 't water valt. Wat zul je dan doenl Het eenige goede antwoord is „Helpen", of „hulp roepen". 9. Timmerlieden zijn bezig pannen op een dak te leggen en je moet door de straat. Wat zul je doen, om te zorgen, dat er geen steen op je hoofd valt? Het dikwijls voorkomende foutieve antwoord is: „door een andere straat gaan". De proefpersoon negeert een gedeelte van de veronderstelling, n.1. dat hij door de straat moet. Goede antwoorden zijn: «aan den anderen kant langs loopen", „zooveel mogelijk uitwijken". Ook goed heb ik gerekend „vlak langs den muur gaan". Fout: „de timmerlieden vragen om even uit te scheiden". II. Moeilijke verstandsvragen. Oorspronkelijk vond Binet deze te moeilijk voor het 10e jaar; „nauwelijks de helft geeft goede antwoorden". Bobertao vindt ze geschikt voor het 12e jaar. Zoowel Binet als Bobertao geven ieder vijf vragen. Binet geeft: 1. Onderweg te laat voor school. 2. Iets belangrijks ondernemen. 3. Slechte daad in drift 4. Meening over persoon, die je niet goed kent. 5. Daden en woorden. Bobertao geeft in plaats van no. L „Iemand bij ongeluk geslagen". Verder vindt hij no. 3 en no. 5. veel te moeilijk: hij betwijfelt of volwassenen er wel toe in staat zouden zijn. Voor een positief resultaat eischt Binet 3 van de 5 goed; Bobertao van de overblijvende 3, 2. KarstSdt gebruikt de drie vragen van Bobertao. Voor de vaststelling van den 8 leeftijdstrap geeft bij niet op de berekening als Binet of Bobertao, doch neemt ook hier weer elke vraag afzonderlijk. 1. Wat zeg je, als je meening gevraagd wordt over een persoon, die je niet goed kent? Binet vraagt niet „wat zeg je", doch „wat doe je". Ook KarstSdt heeft de vraag dusdanig geformuleerd. BoBtRTAO wijst er op, dat men dan af en toe antwoorden krijgt als „er naar informeeren" en dergelijke. Deze antwoorden zijn twijfelachtig. Strikt genomen mag men ze niet foutief noemen. Bobertao brengt daarom bovengenoemde wijziging aan. Daarmee is de moeilijkheid uitgesloten. Alleen „daar mag men niets van zeggen" en dergelijke antwoorden zijn goed. 2. Wat zul je doen, als iemand je bij ongeluk geslagen heeft? Het antwoord moet uitdrukken, dat de reserve „bij ongeluk" begrepen is. Dus goede antwoorden: „vergeven", „zeggen, dat hij een volgenden keer beter moet oppassen" en dergelijke. 3. Wat zul je doen, voordat je iets belangrijks gaat ondernemen? De eenige goede antwoorden zijn: „goed over nadenken", „Raad vragen" en dergelijke. Van de volgende drie parallelvragen van KarstMdt en Stern, geeft KARSTaDT niet op de eischen, waaraan de antwoorden moeten voldoen. 1. De klok is blijven stilstaan. Is het later of vroeger, dan die klok aanwijst. Het beste antwoord is „dat hangt er van af, hoelang de klok stil staat". De meeste goede antwoorden gaan niet verder dan „later". Vraagt men dan „kan het wel vroeger zijn", dan krijgt men nog dikwijls een aanvulling van het antwoord. 2. Vader krijgt een pakje. Hij houdt het tegen het oor, schudt het, en zegt: Ik weet al wat er in zit. Wat zit er inl Dikwijls kwam het voor, dat ik tot antwoord kreeg „dat weet ik niet" of „daar kan zooveel in zitten". Vraagt men dan „hoe zoo" of „wat kan er in zitten" dan wordt meestal geantwoord „iets, dat rammelt" of er wordt iets genoemd, dat geluid geeft. Daarom geloof ik, dat het beter is, om aan de vraag toe te voegen „wat kan het zijn". Dan zullen deze twijfelachtige antwoorden achterwege blijven. 3. Op een prent zien we, dat aan een gedekte tafel menschen zitten, die druk met elkaar praten. Als de soep nu maar niet koud wordt! Zou je dat wel kunnen zien? (Stern). De meeste proefpersonen begrijpen de bedoeling van de vraag wel en antwoorden dan ook: „dan dampt ze niet meer". Het komt echter voor, dat er gezegd wordt, „neen op een prent niet, want daar blijft alles gelijk". Dit lijkt me dan ook een bezwaar van deze test. Iemand die antwoordt „neen" kan nog zeer goed den toestand goed inzien. 9 De vragen van Treves en Saffiotti welke door KarstMdt nagegaan zijn als parallel vragen voor de moeilijke verstandsvragen zijn in 1905 door Binet en Simon 19) toegepast bij normale en abnormale kinderen. Ze geven een uitvoerige omschrijving van hun eischen welke ze aan de antwoorden stellen. Het zijn alle abstracte vragen, welke gerangschikt zijn volgens toenemende moeilijkheid. In de lijst komen ook voor verschillende vragen, welke later opgenomen zijn in de „échelle métrique". Deze heb ik hier weggelaten. De vragen worden door hen verdeeld in drie groepen: zeer gemakkelijk, middelmatig en moeilijk. Treves en Saffiotti gebruikten ook reeksen van tests van toenemende moeilijkheid en maakten ook ongeveer dezelfde verdeeling. Jaederholm deed het eveneens, en gebruikte de uitkomsten voor het berekenen der rangcorrelaties. 1. Wat moet men doen, als men moe is. Het eenige goede antwoord is „rusten". Binet en Simon gebruikten in plaats van „moe" „slaperig". 2. Wat moet men doen als men te laat op het werk komt. Goede antwoorden zijn: „Zich verontschuldigen", „schade trachten in te halen". 3. Wat moet men doen, als het begint te regenen, juist als men uit wil gaan. De vraag is algemeen. Goede antwoorden zijn: „paraplu meenemen" of „thuis blijven". Ging men vragen „als men uit moet gaan, dan zou men de antwoorden in slechts één richting leiden. 4. Wat moet men doen als het vriest. Binet en Simon gebruikten „als het koud is". Het goede antwoord is „zich warm kleeden", „de kachel aanleggen" en dergelijke. Zeker fout is „schaatsenrijden". 5. Wat moet men doen als zijn gereedschap te zoek is. Om dezelfde reden, als genoemd bij de gemakkelijke verstandsvragen verving ik hier „schrijfboek" door „gereedschap". Het goede antwoord is „gaan zoeken". „Voorloopig van een ander leenen" moet ook dunkt me goed gerekend worden. 6. Wat moet men doen, als men wat verdienen wil. Het antwoord is „werken". 7. Waarom moet men niet al zijn geld uitgeven, doch een gedeelte er van sparen. Zooals B. en S. aangeven is sparen noodig met het oog op ziekte, ouderdom, werkeloosheid. Daarop komen alle goede antwoorden neer. 8. Wat gebeurt er als men een luiaard is en niet werken wil? B. en S. vonden goede antwoorden verschillend naar gelang van den leeftijd van het kind. Voor volwassenen zijn goede antwoorden „dan komt er ellende" en dergelijke. 10 9. Wat moet men doen, als men voortdurend door iemand tegen' gesproken wordt? Het beste antwoord noemen B. en S. „trachten, hem te doen begrijpen wanneer je gelijk hebt, en wanneer je ongelijk hebt. Ook voldoende wordt door hen genoemd „laten praten" en dergelijke. Ze vinden deze vraag de moeilijkste van de reeks. 10. Wat moet men doen, als men ziet, dat twee menschen met elkaar twisten en elkaar niet begrijpen. De inhoud van de vraag is bij B. en S. iets anders. Het eenige goede antwoord is: „trachten het hun duidelijk te maken". 11. Wat moet men doen als men beleedigd is, en de man, die het deed vergiffenis vraagt? Het antwoord is: vergiffenis schenken. 12. Wat moet men doen als men onschuldig gestraft is? De inhoud van alle goede antwoorden is: „er tegen opkomen", de manier hoe meer of minder uitgewerkt. 13. Wat moet men doen, als men iets slechts gedaan heeft, dat niet meer goed te maken is? B. en S. noemen als beste antwoord „vergiffenis vragen". Voldoende noemen ze ook „zooveel mogelijk goed maken" „oppassen het niet weer te doen". Dit laatste lijkt me niet juist, aangezien deze antwoorden in strijd zijn met den inhoud van de vraag. 14. Waarom moet men iemand naar zijn daden en niet naar zijn woorden beoordeelen? Deze vraag hebben B. en S. naderhand gebracht bij de moeilijke verstandsvragen. Het goede antwoord moet laten uitkomen, dat daden meer waarde hebben dan woorden. • 15. Waarom is het beter iets af te maken, waarmee men begonnen is, dan iets nieuws te beginnen. B. en S. geven op als antwoord, dat door geen van hunne proefpersonen gevonden is, „als men iets begonnen is, weet men er iets van; als men daarna iets nieuws begint, weet men daar niets van en men heeft onnut tijd verloren". Voldoende antwoorden zijn nog „omdat er anders niets klaar komt" of dergelijke. 16. Waarom moer men niet met aan anderen bewezen weldaden te koop hopen? Deze vraag verschilt nog al van die van B. en S. Dit is zeker een van de moeilijkste. Goede antwoorden zijn „omdat het zelfverheffing zou Zijn", „omdat het goede er dan af is". 17. Waarom vergeeft men gemakkelijker een daad, welke in drift begaan is? B. en S. plaatsten dezen zin later ook in de groep van de moeilijke verstandsvragen. Goed antwoord „omdat men dan niet recht weet wat men doet". Binet en Simon noemen nos. 13 en 16 zeer geschikt om absurditeiten uit te lokken. Deze antwoorden hebben ook een zeer belangrijke beteekenis. 11 Als laatste groep van vragen parallel aan de moeilijke verstandsvragen, gebruikte KarstSdt de zoogenaamde psychologische vragen van Treves en Saffiotti, De eischen, welke de schrijvers er aan stellen zijn niet zeer duidelijk. Ik heb niet geeischt, dat de psychische toestand genoemd wordt. Ook het noemen van de oorzaak lijkt me voldoende. 1. Een kind wordt wakker en roept „Moeder, moeder". Waarom roept dat kind? Vraagt men alleen „waarom" dan wordt door zeer vele proefpersonen begrepen, dat dit slaat op „moeder". Goede antwoorden zijn „omdat het kind honger heeft", „omdat het geholpen wil worden". 2. Iemand ontvangt een brief. Nauwelijks heeft hij dien gelezen, of hij slaat zijn handen aan zijn hoofd. Waarom? Goede antwoorden „omdat hij wanhopig is", „omdat er iets slechts in dien brief staat". 3. Een vrouw spreekt met dreigende gebaren en booze stem tot een kind. Dit bloost en laat het hoofd hangen. Waarom? Goede antwoorden zijn „omdat het schuldbewust is", „omdat de moeder op haar bromt". 4. Iemand leest ijverig in een boek. Hij wordt herhaaldelijk geroepen, doch geeft geen antwoord. Waarom niet? Goed antwoord „omdat bij verdiept is in het boek". 5. Iemand blijft besluiteloos staan, terwijl hij naar een persoon kijkt, die hem met open armen tegemoet komt. Waarom? Goede antwoorden „omdat het iemand is, dien hij in lang niet gezien heeft', „omdat hij den persoon niet herkent".. III. Herkennen van absurditeiten in zinnen. De test zag er oorspronkelijk heel anders uit De bedoeling was om het oordeel van het kind na te gaan. Er werden absurditeiten gezegd, waarvan men toestemming van den proefpersoon trachtte te krijgen. Het bleek, dat het voorkwam, dat weinig intelligente kinderen dikwijls een goed antwoord gaven, terwijl intelligente er in hepen. Binet meent dat dit niet het gevolg is van een gebrekkig oordeel, doch veroorzaakt wordt door uiterlijke omstandigheden als ontzag of vertrouwen tegenover den experimentator of door schuchterheid, automatie. Daarom waarschuwt hij, dat er een ongerijmdheid komt. Dikwijls voelt de proefpersoon het absurde, doch slaagt er niet in, om het duidelijk uit te drukken. Bobertao waarschuwt niet. Hij vreest voor het gevaar, dat de proefpersoon dan te veel zal gaan raden. Binet vond de test geschikt voor U-jarigen; Bobertao voor't 12e jaar, doch zijn methode van experimenteeren maakt de test iets moeilijker. Ik heb den raad van Binet gevolgd en telkens gezegd, dat er iets absurds kwam. De zinnen van Binet zijn: 1. Een wielrijder reed tegen een boom aan. Zijn hoofd werd ver- 19 Moeilijke verstandsvragen. Normalen. I 1 2 3 4 5 6 7 8 | 9 10111112113 14 15 16 17 181191201 Binet 1. + + + _ + + + + + 1 + 1 + 1 + + + +1+ + — 116 2- + + +- + + + + + + + + + + + + + + + + 19 3. + + + + + + + + + + + + + + + + _ + + + 19 Karst.1. 4f4> + + + +4|- + TL+Th + + + Tr-Tl- + -ffTl- + 20(10+) 2. +- + - + + H + + -+ + + + + _ + _ 13 3- + + - + + - + + + + + + + + ■+ 13 ^4536554466 ~5~6 6 j 5 ~5~5~S~6"~ÏY h-.enS.l. + +|+ + + + + + + + + + + + + _|_ + + + .+ 20 '2. + + - + + + + + + + + + + + - + 14 3- + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + 20 4- + + + + + + + + + + + + _ + + + + + 17 5- +.+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + 20 6. + + + + + + + + + + +++ '+ + + + + ■+ +' 20 7- + + + + + + ++ + + + + + + + + + + + + 20 »• + + - + + + + + +.+ + + ++ + + + + + .+ i8 9. +,+ + + -- + + + + ++ - + + + + 14 10. + + - + + + + - + + + + — -+- + + + — 14 11. + + + ++ + + - + + + + + + + + + + + +19 12. + + -+ + + + - + + + + + + +_ + _ + _15 3. + + + + + + - + + -- + - + - 10 J4' ~f~ + + + + + + + + + — + + + — — + — 14 5. + - + + + +_ + + + _ + + + + + + + 15 16. + + + - + + + - 6 17- + + + + -+I + + + + + - + + + + + -15 16 14 11114114115114 9 113 15115 115113116112 12114 j 13 161101 Normalen. | 1 | 2 | 3 4 j 5 ~6 7 8 9 10 11 12113 14115 16117118119 2o| Psychol. 1. + + + _ + _+ + + + + + 1Q vragen 2. + -+ +.+ + + + + + + + + + + + + + + + 19 l' ~- + +- + - + - + + + +- 8 4' + + + + + - + + + + + + + + + + + + + + 19 5. + - + + +- + + + + - + + + ++-1 + H | 4 | 2 | 5 | 2 | 3 3 4 | 3 4 4 3 4 2 4 3 4 4 4 | 4 4 "Normalen. 1 | 2 3 4 | S | 6 7 [ 8 9 110111 12 [ 131 14115116 j 17 18 19 201 1 Absurde 1. + + + + -+ + + + + + + + + + + + + + " 1» zinnen 2. + + + + + + + + ttt ± ± ± ± 1 ± t W Binet 3. + + + + - + + + + + + + + + + +I+ + + + 19J KarstSdtI. -\ 1 h H 1 ^Z_ZZ__ 0 \ + + + + + + - + + + + + + + + + + + +.+ |9 4. + _ + + + + - + + + +- + + + + + + + + i 5. + _ + + + + -- + +- + + + + + - + + + 1 6. + + + + _+ +- + + + + + + + + -+ + + I7 7 + + + - + + - + + + + + + + + + + " + + 17 8. +--+-+ + + + - + + + + + + + + + + + + + 19 9 -I + - + + + 5' 10. + I + + - + - + + - + + - + + + + + + + I5 }£ + + + + + + + + + + + +'* + + + + + + + f 12. + - + +[- + + + — + -|7 ~'l3| 9 I 121101 7 112 4 8 13112 11 12 11113j12 13| 9 1111121111 Dc zinnen van BlNET geven een nagenoeg gelijke uitkomst. In overeenstemming met de resultaten van KARSTaDT zijn de oplossingen van de parallelvragen no. 1. 2 en 9 Van no. 12 krijgt hij een vrij wat grooter aantal oplossingen. ~Normalen.ll 2|3 4 ] 5 | 6 | 7 8 9 [ 10 [ U [ 12 13114115 [ 16 17118119 [ 20 Jaeder- 1.I++I+ + + + + + + + + + + + + + + + t|tl3 HOLM 2. + -- + + - + - + + -- + + + + + - + + 3 + + + + + + - + + + + + + + + + + + + + 11 *'++■++■+ + - + + + + +■+'++.+,+■++■+19- 5 + + •+ + + -- + + + + + + + + + + + + + 18 6+ + + + + + + + + + + + + + + + + + + +'fQ ï.XXXXX-- + + + + + + + + + + + 1 8 j (-4 h h ; + + 7 9 +++--+--+--++-+++ +'- - » 10. + + + + - + - - + + + + + + + + + + t t 1 12. + + + + + + -- - + + - + 1- 2 Diverse + - + - + + + + + + ± ± ± ± ± t + t t' t \l 23XtX+-+-X±-XXXXXXXX + XX+-\\ 4Ï + + + + + - + + + + + + + + + + + + -;8 T.enS. 1-XXX--X-+ - + + + + + + + + XX+^ 2 1 + + + + + + + + + + + + + + + + + + + 2°; 3 + + + 1 + + + + + + + + + + + + + + + + 9: 34; XXX + + + - + + + + +1+ + + + + + + + p 20 16|l8 13115116i 7 112 18ll9 17 17 18 19118118118 19|l9|l7| Laae uitkomst geeft hier zin no. 8 van aederholm izacnte vo^uw^,, welten zK KARSTaDT van de 13-jarige kinderen 95.1 % goede oplossmgen geven. 26 3. J. M., 34 jaar, dienstbode. Anamnese. Een broer in Zuidlaren. Schooljeugd normaal, kon goed meekomen. Verwaarloosde zich thuis. Kon niet meer overweg met haar werk. Denkt dat ze in de gevangenis zal komen. Status praesens. Patiënte bemoeit zich niet met de omgeving. Is iets geremd. Algemeene kennis goed. Schoolkennis heel goed. B. en S. 6 Sept. '18. Volwassen leeftijd. Verloop. Langen tijd dezelfde waandenkbeelden, dat ze slecht is en dat God haar verlaten heeft. Is altijd stil en teruggetrokken gebleven. Is tenslotte naar Zuidlaren gebracht. Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen33=82,5%. Absurde zinnen 29= 80%. 4. P. de V., 65 jaar, koopman. Anamnese. Een zuster voor zwaarmoedigheid in een gesticht. Twee neefs en een nicht krankzinnig geweest. Een zoon wordt thans in de kliniek verpleegd voor manie. Patiënt is potator. Is twee keer te voren een tijdlang zwaarmoedig geweest. Patiënt is zwaarmoedig geworden voor een half jaar. Kon den laatsten tijd zijn werk niet meer doen. Is zeer angstig, heeft zondewaandenkbeelden. Status praesens. Patiënt is erg gedeprimeerd, zegt dat hij zwaar gezondigd heeft. Ziet geen uitkomst meer. Soms angstig. Zeer langzaam in zijn handelingen. Algemeene kennis heel slecht. Schoolkennis slecht. B. en S. 26 Aug. 1918. 9 jaar. (Erg afgeleid tijdens onderzoek). Resultaten eigen onderzoek. Gezamenlijke verstandsvragen 24= 60%. Absurde zinnen 10 = 28%. 5. Vrouw K., 66 jaar, zonder beroep. Anamnese. Is in 1905 voor zwaarmoedigheid in Zuidlaren verpleegd geweest. De laatste tijd weer erg zwaarmoedig. Sterke zondewaan. Gezichtshallucinaties. Neiging tot suicidium. Status praesens. Patiënt is erg stil, bemoeit zich nergens mee. Denkt dat ze levend begraven zal worden. Is erg langzaam. 34 Als men de leeftijden nagaat, ziet men dat die gemiddeld van deze patiënten vrij wat hooger is, dan van de normale personen. Voegen we nu de uitkomsten van de gemakkelijke verstandsvragen samen in % getallen omgerekend: Gemakkelijke verstandsvragen. Melancholie. Normalen. Binet L 47 70 2. 68 90 3. 84 90 KarstSdt 1. 95 100 2. 100 100 3. 100 100 4. 53 75 5. 95 95 6. 58 50 7. 79 100 8. 100 100 9. 63 45 Over 't algemeen stemmen de cijfers zeer goed overeen. Slechts één vraag is door melancholici beter beantwoord dan door normalen en wel parallelvraag no. 9. Doch zeer uiteenloopend zijn de resultaten niet, n.1. 63 0/0 en 45 %. Twee vragen zijn door de patiënten veel minder goed beantwoord; de le vraag van Binet (penhouder gebroken!) en parallelvraag no. 4 (iets bestellen, doch vergeten). Ook bij de melancholie wordt vraag no. 9 moeilijker gevonden dan de overige. Te gemakkelijk zijn: 1,2,3, 5, 8. Thans volgt de samenvatting van de resultaten met de moeilijke verstandsvragen en de vragen van Treves en Saffiotti (Binet). Daarna de psychologische vragen: Moeilijke verstandsvragen. Melancholie. Normalen. Melancholie. Normalen. Binet 1. 63 80 7. 100 100 2. 84 95 8. 74 90 3. 63 95 9. 47 70 KarstSdt 1. 53 100 10. 21 70 2. 53 65 11. 95 95 3. 32 65 12. 53 75 T. en S. 1. 100 100 13. 32 50 2. 63 70 14. 47 70 3. 95 100 15. 32 75 4. 74 85 16. 37 30 5. 95 100 17. 79 75 6. 95 100 De gemakkelijke vragen van deze reeksen worden door beide groepen nagenoeg gelijk opgelost. Doch bij de vragen, die wat moeilijker zijn, komt de meerderwaardigheid van de groep van normalen aan het licht. Allereerst blijkt, wat ook al in denuitslag van het onderzoek bij normalen aangeduid is, dat de parallelvragen (KarstMdt) te moeilijk zijn. De derde 36 Absurde zinnen. Melancholie. Normalen. Jae. 1. 68 100 Zooals ook reeds bij de normalen 2. 42 65 bleek is zin no. 13 veel te moeilijk. 3. 84 95 Ten minste als men het volledige 4. 58 95 antwoord alleen goed wil rekenen. 5. 53 90 Dc meeste zinnen zijn moeilijker 6. 79 100 dan die van Binet. Het zijn nos. 7. 42 90 2. 4. 5, 7, 8, 9, 10. 11, 12, 13 8. 37 35 van de reeks van Jaederholm; 9. 42 55 no. 2, 3 en 4 van de diverse, 10. 47 85 no. 1, 3 en 4 van die van Treves 11- 37 75 en Saffiotti. 12. 11 65 Gelijkwaardig zijn misschien no. 13- 5 10 1 en 6 van Jaederholm, en no. 2 Diverse. 1. 84 90 van die van Treves en Saffiotti. 2. 58 90 Te gemakkelijk zijn no. 3 van 3. 37 70 Jaederholm en no. 1 van de 4. 47 90 diverse. T. enS. 1. 32 80 2. 74 100 3. 58 95 4. 47 95 Vatten we de individueele prestaties samen in een tabel, dan zien we: ^ Gezamenlijke Absurde N Gezamenüjke Absurde verstandsvragen. zinnen. verstandsvragen. zinnen. 1. 33 = 82,50/0 28 = 77 0/0 11. 19 = 47,5/0 2 = 6 0/0 2. 29 = 72,5 0/0 28 = 77 o/0 12. I 33 = 82.50/0 25 = 69 0/0 3. 33 = 82,50/0 29 = 80 0/0 13. 29 = 72,50/0 20 = 55 o/0 4. 24 = 60 o/0 l0 = 28 0/0 14. 19 = 47,5 0/0 1 = 3 o/0 5. 30 = 75 o/o 13 = 36 0/o 15. 30 = 75 o/0 29 = 80 o/0 6. 23 = 57 o/0 13 = 36 o/0 16. 20 = 50 o/0 14 = 39 0/0 7. 28 = 70 o/0 l9 = 53 0/o 17. 22 = 55 o/0 17 = 47 o/0 8. 22 = 55 o/Q 9 = 25 0/o 18. 34 = 85 o/0 30 = 83 o/0 9. 24 = 60 0/0 22 = 610/0 19. 27 = 67,50/0 5 = 14 0/0 10. 20 = 50 o/0 23 = 64 o/0 Gaan we deze cijfers na, dan blijkt, dat door nagenoeg alle patiënten de gezamenlijke verstandsvragen beter beantwoord worden dan de absurde zinnen. Slechts no. 2, 10 en 15 maken in dit opzicht uitzonderingen. 37 Verder valt op, dat de goede beantwoording van de verstandsvragen door de verschillende patiënten zoo weinig uiteenloopt. Door niemand werd minder dan 47,5 0/0 van alle verstandsvragen goed beantwoord; door niemand meer dan 85 %. Veel grooter zijn de verschillen voor het geven van kritiek op absurde zinnen. Hier liggen de cijfers tusschen 3 en 83 o/0. Blijkbaar komt hier, wegens de grootere moeilijkheid een verdere differentieering van de patiënten aan het licht. De patiënten die de absurde zinnen zeer slecht beantwoordden, behooren allen tot diegenen, welke de verstandsvragen het minst goed beantwoord hebben. Vooral zijn dit de patiënten no. 4, 11 en 14. Alle drie waren tijdens het onderzoek zeer angstig, welke affecttoestand van grooten invloed geweest zal zijn op den uitslag van het onderzoek. De resultaten zijn over 't algemeen iets slechter, dan die van de normalen. Het is trouwens een bekend feit, dat de melancholiepatient op alle gebied minder presteert, dan gedurende zijn gezonde periodes. Conclusie. Samenvattende, vind ik, op grond van het onderzoek van deze groep patiënten aan melancholie, dat zijn: Van de gemakkelijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1, 2, 3, 5, 8. Van de moeilijke verstandsvragen: niet te moeilijk: no. 2, 4, 8, 17 (T. en S.). te moeilijk: no. 1, 2, 3 (Ka.) no. 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16 (T. en S.) te gemakkelijk: no. 1, 3, 5, 6, 7, 11 (T. en S.). Van de psychologische vragen: te moeilijk: no. 1, 2, 3, 4, 5. Van de absurde zinnen: te moeilijk: no. 1, 2, 3, 6, 9, 10, 12 (Ka.) no. 2, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 (Jae.) no. 2, 3, 4 (Diverse), no. 1, 3, 4 (T. en S.). te gemakkelijk: no. 3 (Jae.). no. 1 (Diverse). ONDERZOEK VAN LIJDERS AAN DEM. PRAECOX. Deze groep omvat 20 patiënten, welke voor het grootste gedeelte destijds opgenomen waren in de psychiatrisch-neurologische kliniek te Groningen. Twee patiënten bevonden zich tijdens het onderzoek te Zuidlaren, waarheen ze in het voorafgaande jaar overgebracht waren uit de kliniek. Het onderzoek van deze patiënten heb ik herhaaldelijk moeten afbreken. Bij verscheidene patiënten was ik niet in staat, het onderzoek uit te voeren. Sterk negativisme, exaltatie maakten het meer dan eens onmogelijk. Bij de beoordeeling van de verkregen resultaten moet men ook met deze storende invloeden rekening houden. Van de teneinde gebrachte onderzoekingen, zijn er verschillende, waar deze storende momenten toch ook nog een groote rol gespeeld hebben. De indruk, welke men van deze patiënten krijgt, is dus een veel slechtere, dan met de werkelijkheid overeenkomt. Eerst volgen hier de verkorte ziektegeschiedenissen, terwijl daarna in eenige tabellen de gezamenlijke resultaten zijn aangegeven. 1. Vrouw H., 33 jaar, zonder beroep. Anamnese. 'Een tante van vaders kant is in Zuidlaren verpleegd. Ging van 6—10 jaar op lagere school; kon goed meekomen. Patiënte is acht jaar geleden ziek geworden na een partus. Steeds verergering gedurende eenige dagen tijdens de menstruatie; tijdens een volgende zwangerschap ook ééns per maand, doch minder erg. Tijdens die perioden was ze nijdig op haar man, was angstig. Later werd patiënte lui en slordig. Ze is af keerig geworden van 't jongste kind. Zat dikwijls lang voor zich uit te staren. Ze werd erg prikkelbaar. Status praesens. De stemming van patiënte is zeer wisselend, nu eens zondert ze zich af, dan weer bemoeit ze zich gewoon met de andere patiënten. Soms een stereotiep lachje. Erge driftbuien, vooral tegen haar man, als die haar bezoekt. Schoolkennis vrij slecht. Algemeene kennis goed. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 32 = 80 %. Absurde zinnen 25 = 69 0/q. 39 2. J. W., 48 jaar, dienstbode. Anamnese. Broer heeft vervolgingswaan, wordt in Zuidlaren verpleegd. Van 5—12 jaar op school; kon goed leeren. Sedert ± 5 jaar is patiënte vreemd geworden. Ze meende, dat anderen haar tegenwerkten en werd tenslotte aggressief. Status praesens. Patiënte is rustig; wat gemaniëreerd in 't spreken. Ze vertelt van gehoors- en gezichtshallucinaties. Later wordt ze negativistisch, vertoont een stereotiep lachje, katalepsie, echobeweging. B. en S. Volwassen leeftijd. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 30 = 75 %. Absurde zinnen 20 = 55 %. 3. J. H., 40 jaar, arbeider. Anamnese. Heeft weinig op school gegaan. Patiënt was niet geschikt voor bedrijfsleider, werd later arbeider. Op zijn 20* jaar deed hij al zonderlinge dingen. Is Soms een tijdlang driftig, onhandelbaar, doet zijn werk niet; dan weer een tijdlang normaal. Status praesens. Patiënt doet allerlei verwarde verhalen, springt van den hak op den tak. Is autistisch. Hij vertoont katalepsie, echo- en automatische bewegingen. Is slecht georiënteerd. Is gemaniëreerd in 't loopen. B. en S., 7% jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 18 = 45 %. Absurde zinnen 16 = 44 %. 4. S. v. d. M„ 23 jaar, boerenknecht. Anamnese. Padent heeft als kind laat leeren spreken, was als schooljongen stil, eenzelvig en koppig. Lagere school 6—13 jaar. Kon matig leeren. Sinds een paar jaar is patiënt lui en onverschillig. Zwerft soms eenige dagen rond. Status praesens. Aanvankelijk wordt weinig bijzonders opgemerkt. Patiënt is iets autistisch en kataleptisch. B. en S. > 12 jaar. 15 jaar half goed. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 25 = 62,5 %. Absurde zinnen 20 = 55 %. 5. J. v. Z, 40. jaar, koopman. Anamnese. Een zuster in een gesticht na de bevalling. Een neef en een nicht van moeder krankzinnig gestorven. 6—13 jaar op lagere school. Kon goed meekomen. Patiënt was als jongen erg driftig. Sedert ± 5 jaar meent hij, dat hij door anderen tegengewerkt wordt. 40 Status praesens. Patiënt is erg geëxalteerd; gedachten vlucht; achterdochtig. Spuwt steeds. Heeft gehoorshalludnaties. Patiënt is negativistisch. Later stuporeus, autistisch. Stereotiepe houding. Patiënt heeft betrekkingswaandenkbeelden. Hij wordt veel rustiger. Algemeene kennis goed. Schoolkennis goed. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 37 = 92,5 %. Absurde zinnen 25 = 69 °/o. 6. K. H„ 23 jaar, landbouwer. Anamnese. 5—12 jaar lagere school afgeloopen. Een jaar geleden werd patiënt stil, in zich zelf gekeerd, bleef te bed liggen. Was later langzaam in zijn werk. Bij buien vloekte en raasde hij. Hij hoorde stemmen. Status praesens. Patiënt is bij buien erg wild. Hij heeft gezichtshallucinaties. Bemoeit zich weinig met de omgeving. Hij springt van den hak op den tak bij vertellen. Later autistisch. Stereotiep lachje; depersonalisatie. Algemeene kennis goed. Schoolkennis goed. B. en S. 15 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 27 - 68,5 %. Absurde zinnen 25 - 69 %. 7. W. T., 18 jaar, arbeider. Anamnese. Patiënt is reeds twee keer in de kliniek opgenomen geweest. Toen waren meerdere symptomen van dem. praecox aanwezig. Na zijn laatste ontslag was hij in zich zelf gekeerd. Hij is den laatsten tijd erg agressief. Is op school twee keer blijven zitten. Status praesens. Rustige patiënt, apatisch, kataleptisch; autistisch. Zit in stereotiepe houding; stereotiep lachje. Spreken gemaniëreerd. Algemeene kennis vrij goed. Schoolkennis slecht. B. en S. 10 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 32 = 80 %. Absurde zinnen 22 = 61 8. H. T., 20 jaar, rijwielhersteller. Anamnese. Een grootvader is krankzinnig geweest; een oom pleegde zelfmoord. Onderwijs 6—13 jaar op lagere school; kon slecht meekomen. Sedert ruim een maand heeft patiënt betrekkingsideeën. Hij kon zijn werk niet meer doen, werd daarom ontslagen. Toen hij thuis was, zat hij veel voor zich uit te staren, een lachje om den mond. Hij scheurde zijn kleeren stuk en liep eens naakt de straat op. Later raakte hij in de war en praatte mets dan onzin. Hij praatte de menschen na. Had gehoors- en gezichtshallucinaties. 41 Status praesens. Patiënt is angstig. Hij vertoont sterke katalepsie. Echo- en automatische bewegingen. Is slecht georiënteerd. Patiënt is autistisch en vertoont stereotype houdingen, is gemaniëreerd, negativistisch en impulsief. B. en S. 102/5 )aarAantal goede oplossingen. Verstandsvragen 11= 27,5 %. Absurde zinnen 3 = 8 %. 9. j. H., 21 jaar. Anamnese. Een oom was zenuwpatiënt, een nicht van moeder krankzinnig. 6—13 jaar lagere school, kon vrij goed meekomen. Het laatste half jaar is patiënte prikkelbaar geworden. Eens is ze een tijdlang in de war geweest. Overigens was ze stil en zat veel voor zich uit te staren. Soms hoort ze stemmen, die haar uitschelden. Status praesens. Patiënte is gemaniëreerd, autistisch; vertoont hebephrene lach en katalepsie. „Sperrung". Ze ligt in een stereotiepe houding te bed. Later is ze negativistisch en soms impulsief. Heeft sterke bewegingsdrang.Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 17 = 42,5 %. Absurde zinnen 5 = 14 0/0. 10. A. E., 30 jaar, onderwijzeres. Anamnese. Moeder zenuwpatiënt, een zuster idioot, een zuster krankzinnig overleden. Twee ooms krankzinnig. De laatste 5 jaar heeft patiënte allerlei hypochondrische klachten, 't Laatste halfjaar kan ze haar werk niet meer doen. Ze heeft vervolgingsideeën zonder systeem en is tegen haar omgeving zeer agressief opgetreden. Den laatsten tijd zeer wisselende stemming, vertoont gewoonlijk een stereotiep lachje. Status praesens. Patiënte is autistisch, nu en dan huilerig. Ze is impulsief en heeft gehoorshallucinaties. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 40 = 100 0/0. Absurde zinnen 36 = 100 0/0. 11. A. de G., 25 jaar, dienstbode. Anamnese. Moeder is langen tijd tot aan haar dood krankzinnig geweest. Een zuster is driemaal in een gesticht opgenomen geweest. Een oom is zenuwpatiënt. Een grootmoeder maakte zich schuldig aan misbruik van alcohol. 6—12 jaar lagere school, kon best leeren. Patiënte is 7 jaar geleden gedurende zeven weken zeer vreemd 43 praat hij allerlei onzin. Koopt allerlei onnoodige dingen. Patiënt meent dat al zijn doen en laten beheerscht wordt door een toestel voor draadlooze telegrafie. Status praesens. Patiënt is iets autistisch. Hij spreekt veel over het telegraaftoestel. B. en S. > 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 36 = 90 0/0. Absurde zinnen 30 — 83 0/0, 15. H. C, 52 jaar, huishoudster. Anamnese. Patiënte is altijd stil en teruggetrokken geweest. Den laatsten tijd verwaarloost ze totaal haar werk. Af en toe is ze erg driftig. Geeft niets om haar omgeving. Status praesens. Patiënte ziet er apatisch uit De stemming is zeer wisselend. Ze bemoeit zich weinig met de omgeving. Af en toe is duidelijk „sperrung" aanwezig. B. en S. > 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 35 = 87,5 0/0. Absurde zinnen 31 = 86 0/0. 16. T. de B., 27 jaar, Commies belastingen. Anamnese. Een tante krankzinnig. Een oom en een nicht vallende ziekte. 6—12 jaar lagere school; kon goed meekomen. Het laatste half jaar is patient's karakter veranderd. Hij werd stiller, onverschillig, prikkelbaar. Eenige keeren sloeg hij alles kort en klein. Patiënt heeft vervolgingswaan. Status praesens. Soms is patiënt zeer negativistisch. „Sperrung" is aanwezig. Lichte katalepsie. Later „Zerfahrenheit", autisme, hebephrene lach, impulsief, een tijdlang stuporeus. Schoolkennis zeer goed. Algemeene kennis zeer goed. B. en S. > 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 25 = 62,5 0/0. Absurde zinnen 12 = 33 0/0. 17. W. S, 37 jaar, huishoudster. Anamnese. 6—13 jaar lagere school; kon goed meekomen. Sedert een paar jaar is patiënte vreemd geworden. Ze was steeds bezig met een stem, die ze hoorde. Werd onverschillig voor haar familie. Ze meent dat haar eten vergiftigd is; 't smaakt vies. Status Praesens. Patiënte heeft veel gehoor- en reukhallucinaties. Ze bemoeit zich niet met de omgeving. Algemeene kennis goed. Schoolkennis goed. 44 B. en S. > 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 34 = 85 %. Absurde zinnen 25 = 69 %. 18. E. v. d. H., 19 jaar, arbeider. Anamnese. 5—12 jaar lagere school; kon vrij goed meekomen. Patiënt zit veel te staren, loopt op een eigenaardige manier rond. Hij bleef soms stil te bed liggen en ging niet naar zijn werk. Was onverschillig voor zijn familie. Statos praesens. Patiënt is wat apathisch. Later impulsief. Is onverschillig voor bezoek van familie. Patiënt heeft vervolgingswaandenkbeelden. B. en S. > 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 36 = 90 %. Absurde zinnen 33 = 91 %. 19. Vrouw O., 31 jaar. Anamnese. Heeft de lagere school afgeloopen en kon goed meekomen. Eenige jaren geleden begon patiënte wat eigenaardig te worden. Ze vertelde dikwijls onware dingen over haar man en kennissen. Ze kreeg vervolgingswaandenkbeelden en hallucineerde. Een scherp omlijnd systeem heeft zich niet ontwikkeld uit de waandenkbeelden. Status praesens. Patiënt wil niet eten, omdat ze denkt dat er iets verkeerds in gedaan is. Ze is zeer angstig. Ze heeft veel waandenkbeelden en praat er uitvoerig over. Oriëntatie goed; schoolkennis matig. B. en S. > 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 29 = 72,5 %. Absurde zinnen 24 = 66 %. 20. G. H., 39 jaar. Anamnese. Heeft in de vroege jeugd veel stuipen gehad. 6—12 jaar O. L. school. Kon slecht leeren. Nadat ze Spaansche griep gehad heeft, is patiënte vreemd geworden. Ze zat soms langen tijd achtereen te staren, barstte plotseling uit in lachen. Af en toe was ze verward, gedesoriënteerd, had gezichtshallucinaties. Den laatsten tijd was ze erg opvliegend. Ze verwaarloosde zich zelf en was onzindelijk. Status praesens. Patiënte is dement, autistisch, kataleptisch. Ze vertoont nu en dan hebephrene lach. Dikwijls onzindelijk. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 6 = 15 %. Absurde zinnen 2 = 6 %, Dem. praecox. Gemakkelijke verstandsvragen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 I 11 12 13 14 15 I 16 I 17 181 19 201 | j l | I 1 l 1 Binet 1. + + + + + + + - + + — + + + + + + + + -17 2. + + + + + + -- + -+ + + + + + + + -15 3. + + + - + + + - + + + + + + + + + + + -17 KARSTaDT 1. + + + — + + + — + + — + + + + + + + + — 16 2. + + - + + + + + - + + + + + + + + + + - 17 3. +X +X + + +X + + + + +X - + + +X +X + +X + +X + 11 + 8 4. + + - + + + -- + + -- + + + - -.+ _ _ll 5. + + +X +X + +X + +X +X + +X +X + + + + + + + - 12 + 7 6. + —X -X -X -X + -X - - + - X -X + + -X -X + + + - 8 7. + + + + + + + -- + -+ + + + -+ + + +16 «•+ + - + + + + + - + - + + + + + + + + +17 9. - - + - + - + - - + + - - + + + - 8 11 10 7 | 8 11 j 11 10 j 4 6 12 3 9 11 12 | 10 8 | 11 12 j 11 3 I 45 46 Dem. praecox. Moeilijke verstandsvragen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Binet 1. — 4- + + + 1 + + + + + + h M 2. - + + - + + + + + + + + + + - 12 3. + + -+ +H H- + + + + + - + + - 13 Karst2dt 1. H h + + + + 1- # — + +•+ + + #.+ + — 16(541-) 2. r- + + H 4 h + + 4- H 10 3. + + 1- + + +- + +- 8 .34446211361445(654550 T. en S. 1. + + + + + + + + + 4 + + + + + + + + 19 2- + + — + + — .+ + + + + + + + + + + + + + 18 3- + + + + + + + + + + — ++ + + + + + + + 19 4. + + H++++ + - + + + - + + H H 5- + +.+ + + 4-' +—+ + +- + + + + ++.+ - 17 6- + + + + + + ++ + +■ — + + + + +■+ + + — 18 7- + +-+ + + + + - + + + + + ++ +- 15 8. 4- + - 4- + 4- 4-- + + + H h 4- 12 9. + + 4 1-- + -+ - + + + 4- + + - 12 10. + + + + 4- + 4- +' + + 10 11. 4- + - + + 4- + - + + - + - + + 4- - 12 12- 4- + h 4 1 + - + - + + - + H 11 13. + 4-- + + 4- 5 14+-f + + 1 h + + + + + + .12 15. + H + + 1 1 + 4 8 16. -4 h + h - + - '+ + + 8 17. + + 4- + + + h- + h- + + + - 12 15 15 6 13 16 11 9 6 6 17 2 13 11 14 14 10 16 16 9 3 Psychol. 1. + 1 h H + + 4 h + — 9 vragen. 2. + — 4 h + H h + 4 8 3. + + + + h- + + + + + - 10 4. + + + - + + + + _ + 4-4- + + + + + _ 15- 5. 4 + + - + - + + - + 7 31 1043202 50335523340 47 Dem. praecox. Absurde zinnen. I 1 | 2 S^jS.ö^ls^ 110111112113114115 ] 161171 IS 119 201 Binet 1. - H + + + - +1+ -I- + + +1 1+ + - 11 2. + + + + +|+ + j + +1+ + + + - + + + + 17 3- + + - + + + + + - + + + + + + + + - 15 Karst3Dt 1.1 1- 4- 4- -) 1 |_ _j 9 2.1 + + 4-4-- + 5 3. 4.4.-4.4. 4. + 4- 4- 8 4. + + + + +- + + 4-4-_4-4-4-_12 5-+ + + + + +'-+• + + + - + + + - 13 6. + + - + + -_ + _ + + 7 7. + - + + + + + -+ + - + + + + - + + -4. 15 »• + + + + + - + + + + - + + + - 12 9. + - + + 3 IO.4- + + - + + + -- + -- 4-4-4--4-4- + - 13 11. + + - + + + 4- 4- - 4- 4- 4 4- 4- 4- 4. 4. _ 15 12. + -|+ +| 4- ~ -| + |-[ 1 5 I 9| 7\ &\ 8|l4 10|l0| 0| 21151 ïj 6j11112[131 21101121 8 2 1 2 3 4 |5 6 | 7 | 8 | 9 1101111.12113 14115116117118119120J Jaederh. 1. | + + + + + + + +1- +|-| + U| + [.fU +1+ +1- 17 2- 1+- + + - + + + - + 4-4-4- + + - 12 3. 4- + 4- 4- 4- 4- 4- +|+ + - + + +.+ - + 4- 4- - 17 «]++-'+..+ .+ .+ 4--4--4--l. 4-4- - 12 5. 4-4- + -4- + - 4- + 4- - + 4- + 4- - 12 6. + + - + + + + - + + -4- + + + - + + + - 15 7. 4-4- + -4-- - + -4- + 4-4-4-4- - 11 8-- + 4- 4--4._4-4-4-_i-4._1__ 10 9. + + 4- + - + + + + - + + + - 11 10.4--4-4-4-4-4- + - + 4-. .+ 4-. + - 4- + - H 11. 4- 4-- + 4- 4-4-_4-4._|__ 9 12. , -|- 4- + 4.4. 5 13. + 4- - - 2 Diverse 1. +4-4- H h H +- + -+ + -+ -] 12 2.+++ + + + + + - + + + + 4. + _ 14 3- + - + + -+- + + + + + -- 9 — _ 4- + + + + + + + + - + + + + 4.4. + + _.i6 T. en S. 1. + - + + + + + - - 6 2. + + + + + + + + _ + 4- + + + 4. + 4__ 16 3. + + + + + + + + + 4. _ 10 4- + + + + - + - +1+ 1+ + - 9 |l6|l3| »|12|11115 121 3 3|21 01161111ISJIS110j15121116 o| 57 Status praesens. Patlente. is composmentis. Lichamelijk: klappende 2e aortatoon, bloeddruk 195 mM. De linker lichaamshelft is nagenoeg paralytisch; hooge peesreflexen, links Babinski. Patiënte is onzindelijk; maakt een zeer dementen indruk. Dem. arteriosclerotica. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 21 = 52,5 %. Absurde zinnen 19 — 53/0. 14. M. M., 72 jaar, slager. Anamnese. Patiënt heeft veel misbruik van sterken drank gemaakt Patiënt is niet op school geweest. Is analphabeet. De laatste jaren wordt patiënt onderhouden door zijn kinderen. Hij is hier twee keer eerder opgenomen geweest; ééns voor delirium tremens. Hij heeft eenige keeren apoplectiforme toevallen gehad. De laatste jaren is hij vergeetachtig geworden, vooral voor gebeurtenissen van den laatsten tijd. Verstand veel minder. Status praesens. Patiënt is 's nachts zeer onrustig, loopt steeds het bed uit. Hij confabuleert. Ziekteinzicht ontbreekt geheel. Algemeene kennis zeer gering. Schoolkennis nihil. Oriëntatie en associaties vrij goed. Rekenen zeer slecht. Cijfers onthouden slecht. Inprentingsvermogen nihil. Platen interpreteeren negatief. B. en S. 6 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 12 = 30%. Absurde zinnen 2 = 60/0. 15. Vrouw M., 90 jaar. Verzorgingshuis. Anamnese. Volgens den directeur slaat ze veel vuile praat uit. Stoort zich nergens aan. 's Nachts is ze zeer onrustig. Soms onzindelijk. Ze ligt steeds te bed. Bij het onderzoek is ze van goeden wil. Dikwijls doet ze bij iedere vraag het zelfde verhaal. Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 3 = 7.5 %. Absurde zinnen 1=3 %. 16. Vrouw W., 83 jaar. Verzorgingshuis. Anamnese. Maakt een zeer dementen indruk. Ze heeft sterke moreele defecten; (onzindelijk, smeert met ontlasting). Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 14 = 35%. Absurde zinnen 3 — 8%. 58 17. Vrouw A., 83 jaar. Verzorgingshuis. Anamnese. Is een rustige oude vrouw. Af en toe is ze wat zwaarmoedig. Soms wat prikkelbaar. Volgens den directeur der inrichting is haar verstand veel minder geworden. Vroeger heeft ze zich schuldig gemaakt aan alcoholmisbruik. Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 18 — 45 %. Absurde zinnen 2 = 6 %. 18. R., 71 jaar. Verzorgingshuis. Anamnese. Heeft de laatste maanden enkele keeren een lichte apoplexie gehad. Maakte vroeger misbruik van sterken drank. Heeft vroeger de lagere school geheel doorloopen. Verpleegde is een rustige man. Bij het onderzoek maakt hij den indruk zijn uiterste best te doen. Hij is gedesoriënteerd wat tijd en plaats betreft. Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 16 = 40% Absurde zinnen 11 = 30%. 19. J., 70 jaar. Verzorgingshuis. Anamnese. Is 's nachts erg onrustig. Hij zegt niet te kunnen slapen, omdat de commissaris van politie hem wakker houdt, door op een belletje te drukken. Af en toe komt hij er over klagen bij den directeur. Heeft weinig de school bezocht, Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 16 = 40 %. Absurde zinnen 9—25 %. 20. C. B., 56 jaar, landbouwer. Anamnese. Patiënt is weinig op school geweest. Vroeger kon patiënt zijn werk goed doen. Den laatsten tijd ging hij; piekeren over de belastingen, kreeg armoedewaan en zondewaan. Had vervolgingsideeën, 's Nachts liep hij 't bed uit Status praesens. Patiënt is vrij kalm. Hij slaapt aanvankelijk slecht, later beter. Klaagt steeds over alle mogelijke kleinigheden. Patiënt is niet erg dement. B. en S. > 12 jaar. Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 31 = 77,5%. Absurde zinnen 25 = 69%. 59 21. li. T. H., 62 jaar, arbeider. Anamnese. Patiënt kon de laatste maanden zijn werk niet meer doen. Af en toe praatte bij onzin. Overigens sprak hij steeds over 't zelfde onderwerp en vooral veel over zijn ziekte. Hij had soms last van duizelingen en had een zwaar gevoel in 't hoofd. Patiënt had dikwijls neiging tot suicidium; heeft nooit een poging gedaan. Patiënt kan niet lezen of schrijven. Status praesens. Lichamelijk vertoont patiënt een lichte hemiparese van den linkerkant, met iets verhoogde reflexen aan die zijde. De arteries zijn geslingerd, bloeddruk 130 mM. Patiënt is een rustige man, cue zich bemoeit met de omgeving. Remming heeft hij nooit vertoond. Af en toe heeft hij onbedaarlijke huil- en lachbuien. Zijn geheugen blijkt wat gestoord te zijn. B. en S. 11 jaar. Dem. senilis. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 32 => 80/0. Absurde zinnen 24 = 66/0. Dem. senilis + dem. arteriosclerotica. Gemakkelijke verstandsvragen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 j 20 21 j I I Binet 1. — — — — + + — — - + — + — H — — -+++ 8 2. -- + + + + -- - + - + + - + - - + 9 3. + - — + + + + -- - + + + H — — - ++ + 12 KARST3DT 1. + + + — + + + — + + — + + + + + + + + 16 2. + _- + - + + - + + + + ++- + + + + + + 16 3. + +X + +X + +X + + + +X +X +X — - + +X + +X + + + 11 f 8 4. - -- -- + + + - + + + - _-- +7 5. + - +X + + ' + + +X +X +X - + +X +X - + - + + 9 + 6 6. -X -X -X -X -X -X -X -X -X + + + + X -X + -X + + 7 7. + -- +- - + - + + - + ++ - -++10 8. + + + + + + + + + + + + + ++ + + + + + + 21 9. - - + - + + - + -- + + - ___ +7 7 3 6 7 8 10 8 5 6 10 7 12 8525 4 7 69 12 61 Dem. senilis -f- dem. arteiiosclerotica. Moeilijke verstandsvragen. 1 2 3 4 5 6 7 8 j 9 10 11 12 13 j 14 115 16 j 17 18 119 j 20 {21 Binet 1. + h + H + 4 1 1 1 + + 11 2. + + + + - + + + !- + + + 10 3. H h + H h H h + 8 Karst.1. 1 |- 4 1 1 h 4f -H- + -H- 10 (34+) 2- H + -+ + -- + + + + + - + + + 12 4105333315242100322 5 j 5 | 1 | 2 | 3 4 5 6 | 7 8 | 9 10 11} 12 13114 115116117118 119 120 'i 211 T.enS.1. + - + + + + + + + + + + + + -l. + + + + + + 20 2. + + + h + - + F- + + + 10 3-+ + + + + + + + + + + + -+ + + - + + 17 4. H h + + + + I- + + + + H h H h + 16 5. + H I- + + + H h + + H h + + + + + 17 6. + + + + + H I-+ + + + + H H h H—h 18 7. H h + + H ^ + + + + + -H 8. + + - + - + + + - + + +- H l. + + 13 9. + + + + + 5 10. + + + + - + 5 11. + h - + + + - + + + + 9 12. - + - + + _ + _ h + + + h- + + H 13. + h + h 4 14. + + - + + + + + + + + 10 16. + + + J 3 11 5 | - | 121 9 11110 5 7 101 9 112 8 5 1 8 8 6 6 I 15113 | 1 | 2 3 4 | 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14115 116 17 18 j 19 j 20 211 Psychol. 1. + h H + + - H + + H + 4 1 f- 13 vragen 2. 4 1 1 \- 1 + — + + + 9 3. + + + 3 4. + h + 1 1 1 6 5. 1- Q | 3 0 1 1 | 0 2 2 1 1 1223101312 2 | 2 ~~ ONDERZOEK VAN PATIËNTEN LIJDENDE AAN EPILEPSIE. Dit onderzoek omvat 19 patiënten. Een gedeelte was indertijd opgenomen in de kliniek, een zevental bezochten geregeld de polikliniek. Bij de samenstelling dezer groep, heb ik onderzocht patiënten van wie vast stond, dat ze aan epilepsie leden zonder meer. Zoo komen naast zeer demente patiënten ook psychisch geheel normale personen in deze groep voor. Eerst laat ik hier volgen de verkorte ziektegeschiedenissen en voor zoover het de poliklinische patiënten betreft, in het kort, wat ik in het register van de polikliniek opgeteekend vond. 1. D. B., 24 jaar, dienstbode. Anamnese. Vader en diens vader notatoren. Tot 12 jaar lagere school. Kon goed meekomen. Voor 't eerst toevallen 3 jaar geleden. Naderhand soms wel drie keer per dag. Ze is vergeetachtig, langzamer, omslachtig geworden. Nu en dan driftbuien. Droomtoestanden. Status praesens. Patiënte maakt een niet dementen indruk. Een waargenomen toeval is epileptisch. Patiënt is erg driftig, liegt. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 27 - 67,5 %. Absurde zinnen 27 = 75 o/0. 2. M. de H., 42 jaar, dienstbode. Patiënte bezoekt sedert 1906 de polikliniek. Als kind heeft ze hersenziekte gehad. De toevallen kwamen aanvankelijk 's nachts en worden beschreven als epileptische. Een tijdlang is ze in 1906 opgenomen geweest. Ze was toen verward. Het geheugen is na dien slecht geworden. Tijdens haar verblijf in de kliniek is een ontwijfelbaar epileptisch toeval waargenomen. Ze heeft bijna altijd door af en toe toevallen gehad. In 1918 heeft ze iedere maand gemiddeld 4 è 5 groote toevallen gehad. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 16 = 40 0/0. Absurde zinnen 3 = 8 0/0. 68 3. P. S., 16 jaar, venter. Anamnese. Een oom is krankzinnig geweest. Heeft lagere school afgeloopen. Kon goed leeren. Ongeveer 1V2 jaar geleden trekkingen in 't rechterbeen. Eenige maanden daarna voor 't eerst een toeval. Langzamer kwamen de toevallen veelvuldiger. Ten slotte wel 15 per etmaal. Toen werd patiënt voor 't eerst opgenomen. Hij had de eerste dagen gemiddeld ± 20 toevallen per etmaal, welke begonnen met kramp van de spieren van het rechter been, daarna van den rechter arm. Daarbij wijde, niet op licht reageerende pupillen, dikwijls urineloozing tijdens het toeval. Na ontslag heeft hij thuis weer veel toevallen. Status praesens. Patiënt heeft weer dezelfde toevallen. Nu af en toe BabinskT positief. Alleen toevallen in den slaap. B. en S., 10 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 23 = 57,5 0/0. Absurde zinnen 25 — 69 o/0. 4. T. L., 20 jaar. Anamnese. Patiënt kreeg op zijn 13e jaar voor t eerst toevallen. Hij is reeds eerder een tijdlang opgenomen geweest. De toen waargenomen toevallen waren epileptisch. Sedert heeft hij toevallen gehouden. Het verstand is minder geworden. Patiënt werd suf en langzaam. Den laatsten tijd heeft hij eenige keeren driftbuien gehad. Status praesens. ' Bij binnenkomst is patiënt stuporeus, negativistisch. Weigert alle voedsel. Eenige dagen later werd hij heel gewoon; alleen wat langzaam in zijn handelingen. Hij heeft eens een epileptisch toeval gehad. Inprenting sterk gestoord. B. en S. > 12 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 30 = 75 0/0. Absurde zinnen 35 = 97/0. 5. R. h, 16 jaar. Anamnese. Patiënt kon op school (lager onderwijs) vrij goed meekomen. Op 9-jarigen leeftijd kreeg hij voor 't eerst toevallen. Later veelvuldiger. Hij is wat langzamer geworden en suf. Het verstand is niet minder. Status praesens. Waargenomen zijn typisch epileptische toevallen. Patiënt maakt een iets dementen indruk, omslachtig in vertellen, langzaam. Naderhand komen de toevallen veel frequenter. Goed georiënteerd, 78 Epilepsie. Aantal goede oplossingen: Verstands- Absurde „ Verstands- Absurde No. No. vragen. zinnen. vragen. zinnen. 1. 27 = 67,5 o/o 27 = 75 % 11. 34 = 85 o/0 28 == 77 o/0 2. 16 = 40 o/0 3= 8 0/0 12. 33 = 82,5 o/0 32 = 88 o/0 3. 23 = 57,5 o/0 25 = 69 o/0 13. 27 = 67,5 o/0 22 = 61 o/0 4. 30 = 75 o/0 35 = 97 0/0 14. 12 = 30 o/0 5 = H% 5. 23 = 82,5 o/0 15 - 42 o/0 15. 16 = 40 o/0 8 = 22 o/0 6. 3= 7,5 o/0 4 = 11 0/0 16. 33 = 82,5 0/0 29 = 80 o/0 7. 33 = 82,5 o/0 27 = 75 o/0 17. 15 = 37,5 o/0 4=11 o/0 8. 18 = 45 o/0 16 = 44 o/0 18. 28 = 70 0/0 19 = 53 o/0 9. 32 - 80 o/0 31 = 86 o/0 19. 28 = 70 o/0 16 = 44 o/0 10. 18 = 45 o/o 3=8 o/o Gaan we de persoonlijke prestaties van de proefpersonen na, dan zien we, dat meerdere een zeer hoog percentage goede antwoorden behaalden; een percentage, dat vrijwel gelijk is aan wat door de normalen bereikt wordt. Evenals het bij de normalen het geval is, stemmen de cijfers van de gezamenlijke verstandsvragen en de absurde zinnen zeer goed overeen; op een enkele uitzondering na en wel no. 5, die 82.5 % van de verstandsvragen, doch slechts 42 % van de absurde zinnen goed beantwoordt. De patiënten, welke nagenoeg geüjke resultaten bereiken als de normalen, zijn no. 1, 3, 4, 7, 9, 11, 12, 13, 16, 18 en 19. Slechte resultaten bereiken no. 2, 6, 10, 14, 15 en 17. Zien we thans, wat in de ziektegeschiedenissen omtrent den psychischen toestand van de onderzochte patiënten opgeteekend staat. No. 5 is een jongen van 16 jaar, maakt een iets dementen indruk, algemeene kennis matig, schoolkennis slecht, persevereert, rekenen slecht, bereikt volgens B. en S. het intelligentieniveau van 12 jaar. No. 1 heeft nog maar sedert drie jaar toevallen en maakt een niet dementen indruk. No. 3 is 16 jaar, heeft sedert U/2 jaar toevallen; intelligentieniveau volgens B. en S. 10 jaar. No. 4 heeft 7 jaar lang toevallen, inprenting sterk gestoord, B. en S. > 12 jaar. . No. 7 is 60 jaar, heeft 15 jaar lang toevallen, algemeene kennis goed, schoolkennis vrij goed, absurde zinnen worden goed herkend, B. en S. 10 jaar. No. 9 is 49 jaar, de toevallen traden reeds in de vroege jeugd op. No. 11 is 18 jaar, heeft 3 jaar lang toevallen, doet zijn werk. No. 12 is 44 jaar, heeft vanaf 16 jaar toevallen; geheugen is minder geworden, wordt poliklinisch behandeld. 79 No. 13 is 19 jaar, heeft vanaf de vroege jeugd toevallen, wordt poli' klinisch behandeld. No. 16 is 23 jaar, heeft 11 jaar lang toevallen, wordt poliklinisch behandeld. No. 18 is 54 jaar, heeft sinds 16 jaar af en toe epileptische aequivalenten, wordt poliklinisch behandeld. No. 19 is 24 jaar, heeft 5 jaar lang toevallen, wordt poliklinisch behandeld. Gaan we na, wat van de patiënten met slechte prestaties opgeteekend is, dan vinden we: No. 2, 42 jaar, is 13 jaar onder behandeling, heeft geregeld veel toevallen, geheugen is slecht geworden. Poliklinisch behandeld. No. 6 heeft 12 jaar lang veel toevallen, maakt dementen indruk, opnemen en inprenting gestoord, vroegere kennis sterk verminderd, B. en S. < 7 jaar. No. 10 heeft 17 jaar lang toevallen, rekenen vrij goed, schoolkennis slecht, algemeene kennis vrij slecht. B. en S. < 12 jaar. No. 14 heeft 12 jaar lang toevallen, geregeld veel, verstand achteruit gegaan, poliklinisch behandeld. No. 15 heeft 13 jaar lang toevallen, geheugen is erg slecht, wordt poliklinisch behandeld. No. 17, 43 jaar, heeft 38 jaar lang toevallen, maakt zeer dementen indruk. B en S. 7 jaar. Daar van de poliklinisch behandelde patiënten geen nader psychisch onderzoek verricht is, valt hiervan weinig te zeggen in hoeverre er tegenstrijdigheid of overeenstemming bestaat met de door mij verkregen resultaten. Van no. 3 en no. 7 welke beiden volgens B. en S. het niveau van 10 jaar bereiken, zou men minder goede resultaten verwachten. Van degenen, welke slechte uitkomsten geven, zijn no. 6 en 17 wel zeer dement. Hun resultaten met de vragen en zinnen zijn daarmee wel in overeenstemming; van no. 10 wordt niet meer gezegd, dan dat het niveau beneden 12 jaar is. Door Edwin W. Katzenellenbooen 15) zijn 398 epileptici, welke allen in een inrichting verpleegd werden, met de serie tests van B. en S. onderzocht. Als een bezwaar van de serie van B. en S. noemt hij, dat voor de verschillende leeftijdstrappen de tests slechts enkele en vaak verschillende intellectueele functies nagaan. Dit geldt natuurlijk nog meer ten aanzien van het door mij verrichte onderzoek. Wel is door verschillende onderzoekers bewezen en opgemerkt, dat er een sterke correlatie bestaat tusschen het oplossen van deze tests en van andere welke ontwijfelbaar van de intelligentie afhankelijk zijn. Daar epileptici dikwijls een gebrekkige opvoeding, zoowel in 't gezin als op school, gehad hebben, ontmoette hij ten aanzien van sommige tests van B. en S. onoverkomelijke moeilijkheden. 80 Ook hij laat den tijd buiten beschouwing. Dat een langere reactietijd nog geen verminderd intellect uitdrukt, blijkt het duidelijkst bij de manischdepressieve psychose, zooals de schrijver opmerkt. Vergelijking met de door hem verkregen resultaten is niet mogelijk, doordat hij de berekening volgens Binet voor de groepen vragen en zinnen toepast; zoodanig, dat hij gemakkelijke en moeilijke verstandsvragen (waaronder ook de te moeilijke), zooals Goddard voorstelt, samenvoegt tot één test voor het lfr jaar en ten slotte, omdat het door mij onderzochte aantal patiënten te klein is, om de resultaten ervan als kenmerkend voor epilepsie te kunnen noemen. Hij vindt, dat vooral patiënten, bij wie de ziekte op zeer jeugdigen leertijd begint, dikwijls zeer dement worden. Dit blijkt, voorzoover mijn materiaal betreft, niet geheel op te gaan. Patiënten no. 9 en 13, verkeeren in deze omstandigheid, en van hen is het intellect toch zeer goed gebleven. Conclusie. Op grond van het onderzoek bij lijders aan epilepsie zijn: Van de gemakkelijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 2, 5, 8. te moeilijk: no. 6. Van de moeilijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1. 2, 3, 5, 6 (T. en S.). no. 4 (Psychol.). te moeilijk: no. 10,12,13.14,15,16,17(T.enS.). no. 3, 5 (Psychol.). Van de absurde zinnen: te moeilijk: no. t, 2. 3, 6, 8, 9, 12 (Ka.). no. 2, 7. 8, 9, 11, 12, 13 (Jae.). no. 3 (Diverse), no. 1 (T. en S.). te gemakkelijk: no. 11 (Ka.). ONDERZOEK VAN LIJDERS AAN DEM. PARALYTICA. Het betreft een onderzoek bij een groep van 12 patiënten, welke allen destijds in de kliniek opgenomen waren. Hieronder volgen hunne verkorte ziektegeschiedenissen. Dadelijk daarna zal ik in eenige tabellen de bereikte resultaten weergeven. 1. K. K., 47 jaar, Naaister. Anamnese. In familieanamnese niets bijzonders. Is op de lagere school geweest, nooit blijven zitten. Heeft altijd zichzelf kunnen onderhouden. Nadat patiënte de griep gehad heeft, is ze neerslachtig geworden. Ze ging vreemd doen, liep zonder kleeren de straat op, ging met een rijtuig op bloote voeten door de stad rijden. Ze werd angstig, kreeg gezichtshallucinaties, werd zeer vergeetachtig.Status praesens. Patiënte is zeer opgewekt, maakt den indruk zeer dement te zijn. Twijfelachtig of de pupillen op licht reageeren. Patellair- en Achillespeesreflexen laag. Ze heeft grootheidswaandenkbeelden, die zeer voor suggestie vatbaar zijn. Desoriëntatie van tijd en plaats. Geheugen sterk gestoord. Wassermann 4- 6. B. en S., 9 jaar. . Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 21 = 52,5 %. Absurde zinnen 2 = 6 %. 2. Vrouw S., 51 jaar. Anamnese. Patiënte is U/2 jaar te voren ook opgenomen geweest. Het geheugen was toen sterk gestoord, inprenting slecht, schoolkennis minimaal, rekenen slecht. Lichte tremor van de lippen. Patêllairreflexen normetal, Achillespeesreflexen niet op te wekken; hypalgesie over 't geheele lichaam. Ze komt terug omdat ze thuis niet kan zijn. Ze is erg vergeetachtig, prikkelbaar, soms geëxalteerd. Status praesens. Patiënte is suf, slaapt bijna den geheelen dag. Ze antwoordt haast niet op vragen. Lichamelijke en psychische toestand als boven. 6 82 Verder nog licht „Silbenstolpern". Wassermann + 10. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 3 = 7,5 %. Absurde zinnen 1 = 3 0/q. 3. P. B., 42 jaar, timmerman. Anamnese. Grootmoeder van moeders kant krankzinnig de laatste jaren van haar leven. Een broer potator en heeft delirium gehad; een broer is krankzinnig overleden in Zuidlaren. Zoon van oudsten broer krankzinnig. Is van 6—13 jaar op lagere school geweest, kon goed meekomen. Patiënt is den laatsten tijd vergeetachtig geworden. Hij kon zijn werk niet goed meer doen. Begreep dat zelf niet Maakte zich schuldig aan diefstal. Struikelt over zijn woorden. Status praesens. Patiënt is rustig. Heeft geen ziekteinzicht. Geheugen sterk gestoord. Licht „Silbenstolpern". Algemeene kennis slecht; schoolkennis slecht rekenen slecht B. en S., 8 jaar. Pupillen ongelijk, reageeren traag. Reflexen levendig. Wassermann bloed 4- 6, lumbaalvocht > 6, Nonne en Pardi +. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 24 = 60 %. Absurde zinnen 11 = 30 o/o 4. H. B., 51 jaar, kleermaker. Anamnese. Vader was potator. Patiënt is weinig op school geweest. Als jonge man heeft hij een losbandig leven geleid; dronk af en toe te veel. Hij klaagt al jaren over hoofdpijn. De laatste jaren is hij erg vergeetachtig en driftig geworden. Kon zijn werk niet meer doen. De laatste maanden struikelt hij over zijn woorden, klaagt over slecht zien. Status praesens. Geheugen is sterk gestoord. Over geheele gebied sterke perseveratie aanwezig, euphorie, oriëntatie sterk gestoord. „Silbenstolpern". Patiënt is erg prikkelbaar. Heeft grootheidswaandenkbeelden. Later wordt hij onzindelijk. Wassermann (bloed) 4- 10. Pupillen zeer nauw, onregelmatige vorm, ongelijk, reageeren niet op licht. Patellairreflexen levendig. Romberg sterk pos. Tremoren * aan handen en lippen. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 13 = 32,5 %. Absurde zinnen 2 — 6 o/q. 5. K. R., 57 jaar, koetsier. Anamnese. Vader potator. 6—10 jaar op lagere school; kon goed meekomen. Kon zijn werk altijd goed doen, doch dronk soms te veel. Den 83 laatsten tijd kon hij zijn zeiken niet meer doen. Vrouw had eenige vroeggeboorten, doode kinderen, daarna een paar levende achterlijke kinderen. Een jaar geleden kreeg patiënt schietende pijnen in armen en beenen; had een toeval en klaagde over duizelingen. Een paar weken geleden raakte hij in de war, had gehoors- en gezichtshallucinaties. Had moeite om zijn urine niet te laten loopen. Status praesens. Pupillen ongelijk, onregelmatige vorm, reageeren niet op licht. Pijngevoel verminderd. Spiertonus afgenomen. Sterke ataxie, Romberg positief. Gang slingerend, wijdbeens. Tremor aan de handen. Wassermann (bloed) + 6. Patiënt is erg onrustig. Geheel gedesoriënteerd. Heeft paranoïde ideeën; gezichts- en gehoorshallucinaties.Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 19 = 47,5 0/0. Absurde zinnen 3 = 8 o/0. 6. S. V., 31 jaar, koopman. Anamnese. Vader potator. Een paar ooms ook. 6—12 jaar lagere school, kon goed meekomen. Maakte vroeger misbruik van sterken drank. Sedert een half jaar is zijn verstand minder geworden. Werd slordig in zijn werk; rekenen gaf hem veel moeilijkheden. Hij was gauw vermoeid, suf, klaagde over hoofdpijn. De laatste weken spraakstoornis. Geheugen merkbaar minder. Status praesens. Pupillen ongelijk, vorm onregelmatig, reactie op licht zwak. Fijne, snelle tremor aan de handen. Patiënt is sterk euphoristisch. Heeft geen ziekteinzicht, „Silbenstolpern". Rekenen gaat slecht; vroegere kennis matig. Oriëntatie slecht, inprenting slecht. B. en S., 7 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 24 = 60 0/0. Absurde zinnen 9 = 25 0/0. 7. J. P., 43 jaar, koopman. Anamnese.' Vader was zijn laatste levensjaren kinds. Een broer zeer achterlijk. Patiënt is potator. Patiënt kan sedert een half jaar zijn werk niet meer doen. De laatste weken is zijn verstand erg achteruit gegaan. Status praesens. Beven om de lippen. „Silbenstolpern". Pupillen iets verschillend groot, reageeren op licht. Spiertonus verminderd. Locomotore ataxie van de beenen. Romberg positief. Tremor van de vingers. Patellairreflex rechts normaal, links niet op te wekken. Achillespeesreflex links ook niet aanwezig. Hypalgesie. Patiënt is zeer apatisch en maakt een erg dementen indruk. Desoriëntatie van 84 plaats en tijd. Is onzindelijk. Wassermann (bloed) > 6. (lumbaalvocht) > 6. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 2 = 5 0/0. Absurde zinnen 0 = 0. 8. I. J. d. V., 47 jaar, koopman. Anamnese. Patiënt heeft ± 15 jaar geleden een venerische infectie gehad, waarna hij behandeld is met een smeerkuur. ± 4 jaar geleden heeft bij een toeval gehad, 't Laatste halfjaar meer klachten van hoofdpijn. Hij struikelt over zijn woorden; heeft moeite met zijn werk. De laatste dagen na een toeval is hij in de war; praat onzin en hallucineert. Status praesens. Patiënt is gedeprimeerd, angstig. Hij heeft gehoorshallucinaties. Is slecht georiënteerd. Heeft paranoïde ideeën. Het geheugen is gestoord. Lichte spraakstoornis. De rechter gezichtshelft is licht paretisch. Peesreflexen levendig; huidreflexen laag. Pupillen nauw, ongelijk, niet zuiver rond, reageeren traag op licht. Wassermann (lumbaalvocht) -f- 4. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 22 = 55 %. Absurde zinnen 3 = 8 0/0. 9. Vrouw G., 53 jaar, werkvrouw. Anamnese. In familie van moeder veel melancholie. Beide grootouders, een zuster van moeder en een nichtje pleegden suicidium. Bezocht lagere school ongeregeld, kon niet best meekomen. Ongelukkig huwelijk. Ging een paar maanden geleden vreemd doen; zag dingen en personen, die er niet waren. Was zeer druk, angstig. Status praesens. Rustig bij binnenkomst. Maakt dementen indruk. Desoriëntatie van tijd. Pupillen klein, geüjk, reageeren op licht en convergentie. Peesreflexen levendig, ataxie aan armen en beenen, gang atactisch. Romberg negatief. Wassermann 6 -f-. Ze heeft gezichts- en gehoorshallucinaties, hyponchondrische waandenkbeelden.B. en S. 7 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 5 = 12,5 o/0. Absurde zinnen 0 = 0. 10. H. J. P., 33 jaar, vleeschhouwer. Anamnese. Geen hereditaire momenten. 85 Onderwijs lagere school, kon goed leeren. Later privaatlessen. Werd een jaar geleden vermoeid, zenuwachtig, prikkelbaar. Den laatsten tijd wat vergeetachtig. Hij ging dwaze groote plannen maken. Status praesens. Patiënt is zeer druk. Heeft absurde grootheidswaandenkbeelden. Tremor van de lippen, in sterke mate „Silbenstolpern". Desoriëntatie van tijd. Pupillen ongelijk, links grooter dan rechts, reageeren traag op convergentie, VOS 6/eo- Linkerbeen iets atactisch. Peesreflexen levendig. Wassermann bloed 6 +, liquor cerebrospinalis 10 -J-, Nonne -|—|-, lymphocythen vermeerderd. Schoolkennis vrij goed. B. en S. 9 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 30 = 75 %. Absurde zinnen 9 = 25 %. 11. P., 60 jaar, koopman. Anamnese. Zuster had t.b.c, een broer potator. Onderwijs lagere school. Ongelukkig huwelijk. Is potator, rookt en pruimt veel. De laatste paar jaar minder flink in zaken. Werd erg vreemd, nadat hij een paar dagen koorts gehad had. Meende, dat hij zeer rijk was. Status praesens. ■ Sterk demente grootheidsideeën. Is gedesoriënteerd van tijd en plaats. Pupillen gelijk, rond, reageeren bij convergentie niet op licht. Spieren van de beenen atrophisch, hypotonisch. Peesreflexen levendig. Wassermann bloed 4 -f-, Nonne -f-, vrij veel leucocythen in cerebrospinaalvocht. Algemeene kennis en schoolkennis vrij goed. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 10 = 25 %. Absurde zinnen 1=3 %. 12. R. G.. 18 jaar, kantoorbediende. Anamnese. Vader vroeger in de kliniek verpleegd voor dem. paralytica. Patiënt leerde laat loopen, was laat zindelijk. Onderwijs lagere school, bleef een paar keer zitten, kwam alle klassen door. Patiënt ging vreemd doen de laatste dagen, werd zeer agressief. Status praesens. Heeft velschillende hypochondrische klachten. Verschillende degeneratieteekenen aan het hoofd. Hutchinsonsche tanden. Pupillen zeer wijd, reageeren niet op licht. Lichte Strabismus divergens van 't rechter oog. Geringe horizontale nystagmus. VOD 6/eo. VOS 6/g f. Wassermann bloed zwak +, cerebrospinaalvocht negatief. Schoolkennis goed. B. en S. 10 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 30 = 75 %. Absurde zinnen 15 = 42 0/0. Dem. paialytica. Absurde zinnen. 1 2 3 4 | 5 I 6 7 8 | 9 10 11 | 12 Binet 1. — — — — — — — — — — — + 1 2. + + + + + 5 3. — - + + - — — + -+ 4 KARSTaDT 1. — — + — — — — — — — — — 1 2. - 0 4. 0 5. + + -+ 3 6. 0 7. 1 + 2 8. _ 0 10. + — + 2 11. - ++ h I" 4 1 l|3l!3302040|7 lil l I I I I | 1 I 2 I 3 I 4 I 5 | 6 | 7 I 8 I 9 I 10 I 11 I 12 j Jaederholm 1. — — + — — + — — — — — + 3 3. - — + — — + — + 3 4. 0 5. - + 1 6. + + 2 9. — — —- — + -— - + - — 2 10. — — — + - + —.+ — - 3 11. __ — _ — —_ — — — — — 0 13. — — — — — — — — — — — — 0 Diverse 1. — — — — — + — — — + — + 3 2. + - + + -- — + + + 6 3. — + 1 4. — - + — + 2 T. en S. l. — — — — — — — — — — — — 0 3. + Ï 4. 0 , lïl-Ó | 8 I 1 I Ö I 6 | 0 | 1 | 0'| 5' | 1 I 8 89 Gemakkelijke verstandsvragen. Daar deze groep patiënten en ook de volgende zeer klein is, mag men niet al te veel waarde aan de verkregen cijfers hechten. Tengevolge van het gering aantal waarnemingen kan het toeval een zeer groote rol spelen. Zooals men ziet bereiken de paralysepatienten met deze vragen nog vrij goede resultaten. De tests van Binet worden wel veel minder goed opgelost dan door vorige groepen. Uit de hier verkregen hooge oplossingfrequenties mag men wel besluiten, dat de betrokken vragen te gemakkelijk zijn. Het zijn no. 1, 2, 3, 5 en 8. Dem.paralytica. Normalen. Binet 1. 33 70 2. 33 90 3. 50 90 KarstSdt 1. 67 100 2. 67 100 3. 75 100 4. 50 75 5. 75 95 6. 25 50 7. 50 100 8. 75 100 9. 42 45 Moeilijke verstandsvragen. Dem.paralytica. Normalen. Dem.paralytica. Normalen. Binet 1. 42 80 9. 42 70 2. 67 95 10. 0 70 3. 67 95 11. 50 95 KARSTaDT 1. 42 100 12. 42 75 2. 25 65 13. 17 50 3. 25 65 14. 25 70 T. en S. 1. 92 100 15. 0 75 2. 33 70 16. 17 30 3. 75 100 17. 25 75 4. 42 85 Psychol. 1. 17 50 5. 58 100 vragen 2. 33 95 6. 83 100 3. 8 40 7. 33 100 4. 25 95 8. 50 90 5. 17 70 Opvallend is, dat deze zinnen van Binet beter opgelost worden dan de vorige. Alleen uit de zeer hooge en zeer lage cijfers valt iets te besluiten. Te gemakkelijk zijn: no. 1, 3,6 van T. en S. Te moeilijk: van KarstSdt no. 2 en 3, van T. en S. no. 2, 7, 10, 13, 14, 15, 16, 17 en van de psychologische vragen no. 1, 2, 3, 4 en 5. Een zekere overeenstemming met de tabel van de normalen is er: alle vragen, welke door de uitkomsten met de normalen als te moeilijk aangeduid zijn, geven ook hier een zeer laag percentage goede antwoorden. De psychologische vragen worden alle veel minder goed beantwoord, dan de vragen van Binet. 90 Absurde zinnen. Hier komt vooral het sterk achter¬ uitgegaan prestatievermogen aan het licht. De hier bereikte resultaten zijn slechter dan door één van de vorige groepen. Te besluiten valt uit deze lage cijfers weinig. Geen enkele zin wordt door een behoorlijk aantal personen opgelost. Alleen zou men kunnen zeggen, dat er geen enkele zin tusschen is, welke zeer gemakkelijk is. Iets gemakkelijker dan de andere schijnen no. 5 en no. 11 van KarstSdt. De uitkomsten van de zinnen van Binet zijn betrekkelijk hoog. Zooals ik boven reeds opmerkte moet men voorzichtig zijn met de waardeering van de cijfers. Het toeval kan een zeer groote uitwerking hebben bij deze lage cijfers. En het toeval kan hier gemakkelijk voorkomen. Dit geldt vooral ten opzichte van de tests welke genomen zijn uit het systeem van Binet. Een groot deel van de patiënten in de kliniek wordt er mee onderzocht. Het gevaar bestaat, 1°. dat de patiënt van een vorig onderzoek er iets van onthouden heeft en 2°. dat ze meer of minder bekend geworden zijn, doordat de verpleegden er over spreken. Dit laatste geldt vooral voor de absurde zinnen. Deze test interesseert de patiënten over 't algemeen. Absurde zinnen. Dem.paralytica. Normalen. Binet 1. 8 90 2. I 42 90 3. 33 95 KARSTaDT 1. 8 45 2. 0 0 3. 8 95 4. 0 85 5. 25 75 6. 0 85 7. 17 85 8. I 0 95 9. 8 25 10. 17 75 11. 33 100 12. 8 35 Dem.paralvÜca.jNormalen. j Dem.paralytica. [Normalen. Jaederh. 1. 25 100 12.1 8 65 2. 8 65 13. 0 10 3. 25 95 Diverse 1. 25 90 4. 0 95 2. 50 90 5. 8 90 3. 8 70 6. 17 100 4. 17 90 7. 8 90 T.enS. 1. 0 80 8. 8 35 2. 0 100 9. 17 55 3. 8 . 95 10. 25 85 4. 0 95 11. 0 75 Ook deze uitkomsten zijn uiterst slecht. Alleen no. 2 van de diverse zinnen geeft nog een iets beter cijfer. Tegenstrijdigheid met de resultaten van de normalen valt niet op te merken evenmin als bij de vorige groep absurde zinnen. 91 Dem. paralyfica. Aantal goede oplossingen. „ Verstands- Absurde Verstands- Absurde vragen. zinnen. °' vragen. zinnen. 1. 21 = 52,50/0 2 = 60/0 7. 2 = 5 o/0 0= 0 2. 3= 7,50/q 1 = 3 0/0 8. 22 = 55 o/0 3= 8 o/0 3. 24 = 60 o/„ 11 =30o/0 9. 5 = 12,5 0/0 0 = 0 4. 13 = 32,5 0/o 2= 6 o/0 10. 30 = 75 o/0 9 = 25 o/0 5. I 19 = 47,50/o 3= 8 0/0 11. 10 = 25 0/0 1= 30/0 6. | 24 = 60 0/0 9 = 25 o/0 12. 30 = 75 o/0 | 15 = 42 o/0 Gaan we thans de patiënten afzonderlijk na. Sommigen brengen van de verstandsvragen nog vrij wat terecht; het zijn no. 10 en 12. No. 12 geeft ook van de absurde zinnen nog 42 % goede oplossingen. Deze patiënt is een jongen van 18 jaar, die lijdt aan juveniele paralyse. Zijn schoolkennis is goed. B. en S. 10 jaar. No. 10 is iemand, die vroeger goed kon leeren en later zich zelf verder ontwikkelde. Zijn vroeger verworven kennis heeft hij nog goed kunnen gebruiken voor beantwoording van de verstandsvragen. Zoodra hij tegenover nieuwe dingen komt te staan blijft hij in gebreke; van de absurde zinnen beantwoordt hij 25 0/0. Zijn schoolkennis wordt vrij goed genoemd. B. en S. 9 jaar. De overige patiënten hebben er niet veel van gemaakt. Voor zoover het nagegaan is, zal ik nog even opnoemen, wat in de ziektegeschiedenissen staat. No. 1. Geheugen sterk gestoord, desoriëntatie van tijd en plaats; B. en S. 9 jaar. No. 2. Geheugen sterk gestoord, schoolkennis minimaal, rekenen slecht. No. 3. Geheugen sterk gestoord, algemeene kennis slecht, schoolkennis slecht, rekenen slecht B. en S. 8 jaar. No. 4. Geheugen sterk gestoord, gedesoriënteerd, persevereert. No. 6. Vroegere kennis matig, rekenen slecht, inprenting slecht, oriëntatie slecht. B. en S. 7 jaar. No. 7. Maakt zeer dementen indruk, is apathisch; gedesoriënteerd. No. 8. Geheugen gestoord; slecht georiënteerd. No. 9. Maakt demente indruk, gedesoriënteerd. B. en S. 7 jaar. No. 11. Gedesoriënteerd; algemeene kennis en schoolkennis goed. Ten slotte valt nog op, dat de absurde zinnen zooveel minder goed opgelost worden dan de verstandsvragen. Bij alle groepen zagen we dit, doch nergens is het verschil zoo sterk als hier. Eenigszins hetzelfde zien we bij dem. senilis. 92 Conclusie. Op grond van het onderzoek van deze groep patiënten zijn: Van de gemakkelijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1, 2, 3, 5, 8 (Ka.). Van de moeilijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1, 3, 6 (T. en S.). te moeilijk: no. 2, 3 (Ka.). no. 2,7,10,13,14,15,16,17(T.en no. 1, 2, 3, 4, 5 (Psychol.), Van de absurde zinnen: te gemakkelijk: geen enkele van alle groepen. 95 5. F. van W„ 40 jaar. Anamnese. Patiënte heeft om de paar weken aanvallen van verwardheid. Dan verwaarloost ze zich en is onzindelijk. Moeder was potatrix; pleegde zelfmoord. Een broer van moeders zij, drie neven van moeders zij zijn krankzinnig geweest. 6—12 jaar O. L. S., kon niet best leeren. Status praesens. Patiënte heeft af en toe erge driftbuien. Ze is dan erg onhandelbaar. Slaat er op in. Daardoor is ze geheel ongeschikt om te dienen. Lichamelijke afwijkingen niet aanwezig. Is rustig, breed' sprakig, maakt een dementen indruk. Schoolkennis slecht. Oriëntatie goed. B. en S. 7 jaar. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 17 = 42,5 %. Absurde zinnen 4=11 %. 6. R. B., 61 jaar, rentenier. Anamnese. Een overleden zuster was idioot; een broer is eenige keeren krankzinnig geweest. Patiënt heeft laat leeren loopen. Ging 5—14 jaar op school, kon nog al goed leeren. Heeft op 18 jarigen leeftijd gedurende 3 maanden last van de zenuwen gehad. Bij zijn omgeving stond patiënt altijd als achterlijk bekend. Hij kon niet in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Den laatsten tijd is hij erg druk, opvliegend, kwaadaardig. Status praesens. Patiënt maakt een dementen indruk. Hij is erg druk, maakt ruzie met andere patiënten. Is aanvankelijk erg negativistisch. Het psychisch onderzoek wijst uit, dat patiënt dement is. B. en S. ± 10 jaar. Schoolkennis goed, rekenen matig. Aantal goede oplossingen. Verstandsvragen 24 = 60 %. Absurde zinnen 5 = 14 7. J. A.. 19 jaar. Anamnese. Patiënte is een jaar geleden uit de kliniek naar Dennenoord gegaan. Patiënte is laat zindelijk geworden, heeft laat leeren loopen. Ze is nooit op school geweest, omdat ze te lastig was. Niet geschikt tot eenig werk. Ze is opvliegend, dikwijls ongehoorzaam. Soms gooit ze met alles wat onder haar bereik is. De laatste jaren heeft patiënte epileptiforme toevallen. Status praesens. Patiënte maakt den indruk van een idioot. Ze lacht om alles. Ze weet den dag, maar niet maand en jaartal. B. en S. 6 jaar. Imbecillitas. Gemakkelijke verstandsvragen. 1 23456789 10 11 Binet 1. + + — + — + — — + — — '5 2. -.+ -- -.--- + + -3 3. + - + -- — + - + + + 6 Karstëdt 1. + + + + + — — + + + — 8 2. + + +.+ + + — + + + -9 3. + +X + - ~ + + - + + - 6 + 1 4. + + + + -- -- + -- '5 5. + - + + — + +X +X + +X - 5 + 3 6. -X -X -X -X -X -X - — + + -X 2 7. - + - + + -- + + + -6 8. + + + + + + + + + + + 11 9. - + + - + -- - + + - 5 8 9 8 7 5 5 4 5 12 10 2 98 99 Imbecillitas. Moeilijke verstandsvragen. 1 | 2 3 I 4 5 I 6 7 8 9 10 11 Binet 1. — — — — — — + — + — — 2 2. + -- - + + -- + -+ 5 3. - - — — — + — - + - — 2 KarstSdt 1. — — + — + -H- + — + - — 5(l-|f) 2. ___ + _ + __ + + _ 4 3. — — — — + + — + — - -3 101 135215|ll | 1 | 2 3 4 5 j 6 7 I 8 | 9 | 10 11 | T. en S. 1. + + + + + + + + + + +11 2. + + _+ 3 3. + + + + + + + + + + + 11 4. + + + + - + -- + + - 7 5. + -- + - + - + + + - 6 6. + + - + + + + + + -+ 9 7. + _ + + __ + _+ 5 8. + + - + + + - — + + - 7 9. + + — + — + — - + — - 5 10. + — — — — — — — + — — 2 11. + + - — + + — — + + - 6 12. _________ + _ l 13. - + — + — + — -—'- — 3 14. — — — - — — — — + — — 1 15. + 1 16. - — — — — + — — — — — 1 9 | 8 | 4 | 8 | 7 |12 3 | 5 | 12 I 7 5 Psychologische vragen. I 1 j 2 j 3 4 I 5 I 6 7 1 8 9 10 11 1. ; + + + + + + -- + + — 8 2. - -- -- -- - + + + 3 3. + + 2 4. + + - + + + -- + + -7 5. - - _________o 33 12|22 00331 Imbecillitas. Absurde zinnen. 1 | 2 3 | 4 | 5 6 7 8 9 | 10 | 11 | Binet 1. — I + — - — — + — + + — \ 2. + + -- + -- +' + + + 7 3. - + _ + + - 3 KarstMdt 1. — — — 2. — — — — — —— — — — — O 3 _ _ _--.--- + + - 2 4. _ + - - ++-3 5. + 1 6. +" + -2 7. + + 2 8. - + + 2 9. — — — + — + — - + — - 3 10. + --1 11. -'+-- + + -- + + - 5 12. 0 2 j 6 0 | 1 ! 2 2 j 2 I M; 7 | 1 | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 1 8 | 9 | 10 | U 1 Jaederholm 1. — + + + + **" ^ 2. - -- -- -- -- -- \ 3. + + + 3 4. - + + + l 5. '- + - + 7 - 2 6. + + + - + + -- + + _; 7. - -- -- -- - - " " 1 s. :::::;::!::!! io! + -- + -- -- - + -3 ii. + 12- ++ _-0 13- — :::: \3 Diverse 1. + + — 2. - + + 2 3. + \ 4. + + 2 T.enS. 1. - + + 1 + 4 t - :i -j + 2 7 | 12 I 2 | 2 2 3 | 0 | 0 15 j 2 1 101 Gemakkelijke verstandsvragen. Imbecillitas + vr _ , j LiiL Normalen, debilitas. Binet 1.1 45 70 2. 18 90 3. 55 90 KarstSdtI. 73 100 2. 82 100 3. 64 100 4. 45 75 5. 73 95 6. 18 50 7. 55 100 8. 100 100 9. | 45 45 De oplossingfrequenties van de vragen vafi KarstSdt zijn vrij goed. De vragen van Binet zijn te moeilijk voor deze groep van patiënten. Gaat men de volledige tabel na, dan ziet men, dat volgens de eischen van Binet toch nog 4 patiënten de test oplossen. (No. 1, 2, 9 en 10). De meeste parallelvragen blijken volgens deze uitkomsten ook weer te gemakkelijk. Het zijn no. 1. 2, 3, 5 en 8. Moeilijke verstandsvragen. I lm^u^ +1 Normalen. ^mSE? + Normalen, debilitas. debilitas. Binet 1. 18 80 9. 45 70 2. 45 95 10. 18 70 3. 18 95 11. 55 95 KarstSdt 1. 45 10Q 12. 9 75 2. 36 65 13. 27 50 3. 27 65 14. 9 70 T. en S. 1. 100 100 15. 9 75 2. 27 70 • 16. 9 30 3. 100 100 17. 9 75 4. 64 85 Psychol. 1. 73 50 5. 55 100 vragen. 2. 27 95 6. 82 100 3. 18 40 7. 45 100 4. 64 95 8. 64 90 5. 0 70 Laag zijn de uitkomsten van de moeilijke verstandsvragen van Binet. De beide vragen no. 2 en 3 van KarstSdt geven hier een relatief hoogere uitkomst, dan we elders zagen. Op grond van deze tabel kunnen we alleen een aantal als te gemakkelijk aanwijzen. Het zijn van Treves en Saffiotti no. 1, 3, 4, 6, 8 en no. 1 en 4 van de psychologische vragen. Zooals op grond van den uitslag van het onderzoek met de gemakkelijke verstandsvragen te verwachten was, zijn deze vragen van Binet ook te moeilijk voor deze patiënten. Volgens de berekening van Binet, lossen slechts twee patiënten (no. 6 en 9) deze test voldoende op. Tegenstrijdigheid met de uitkomsten bij de normalen is hier zoo min als bij de gemakkelijke verstandsvragen aanwezig. 102 Absurde zinnen. Imbecillitas + xt i * j i->ill Normalen, debilitas. Binet 1. 36 90 De absurde zinnen van Binet 2. 64 90 zijn door de kleinere helft patiënten 3. 27 95 goed beantwoord. Zinnen, welke KarstSdt 1. 0 45 een veel hoogere oplossing geven 2. 0 0 komen hier niet voor. Als te 3. 18 95 moeilijk zijn no. 1, 2, 5, 6, 7, 8, 4. 27 85 10, 12. aan te wijzen op grond 5. 9 75 van deze uitkomsten. 6. 18 85 Drie patiënten lossen de geheele 7. 18 85 test van Binet voldoende op (no. 8. 18 95 2, 9 en 10). 9. 27 25 10. 9 75 11. I 45 100 12. | 0 35 Absurde zinnen. Imbecillitas + xt i "Ttjw Normalen, debilitas. Jaederh. 1. 45 100 2. 0 65 3. 27 95 4. 27 95 5. 18 90 6. 64 100 7. 0 90 8. 9 35 9. 9 55 10. 27 85 11. 9 75 12. 18 65 13. 0 10 Diverse 1. 27 90 2. 18 90 3. 9 70 4. 18 90 T. enS. 1. 18 80 2. 36 100 3. 18 95 4. 18 95 Hooge oplossingscijfers komen onder deze zinnen ook niet voor. Alleen no. 6 van Jaederholm wordt door iets meer dan de helft van de patiënten goed beantwoord. Te moeilijk zijn no. 2, 7, 8, 9, 11, 13 van Jaederholm en no. 3 van de Diverse. 103 Imbecillitas -j- debilitas. Aantal goede oplossingen. ■ht Verstands- Absurde ,^ Verstands- I Absurde vragen. zinnen. vragen. zinnen. 1. 21 = 52,50/0 9 = 25 0/0 7. j 9 = 22,50/0 I 2 = 6 o/0 2. 20 = 50 % 18 = 50 0/0 8. 11 = 27,5 o/0 1= 3 o/0 3. 14 = 35 o/o 2=6 o/0 9. 32 = 80 o/0 26 = 72 0/0 4. 18 = 45 o/„ 3 = 8 0/0 10. j 21 = 52,5 o/0 i 9 = 25 o/0 5. 17 = 42.50/0 | 4=11 o/0 11. 9 = 22,50/0 2 = 6 o/0 6. 24 = 60 o/„ | 5 = 14 o/0 Van deze patiënten maakt no. 9 een uitzondering tegenover al de anderen. Deze geven allen uitkomsten welke vrijwel overeenstemmen. De cijfers zijn absoluut nogal wat lager dan door de normalen bereikt; de verhouding tusschen de resultaten van de verstandsvragen en van de absurde zinnen is iets verschoven ten ongunste van de absurde zinnen. No. 9 is een man van 38 jaar; was 6 jaar op school, heeft de twee hoogste klassen niet bereikt. Zijn schoolkennis is goed, algemeene kennis vrij goed; B. en S. 11 jaar. Van de andere patiënten vinden we: No. 1. Algemeene kennis heel slecht, schoolkennis slecht, rekenen slecht, B. en S. 9 jaar. No. 2. Schoolkennis slecht, algemeene kennis vrij goed, B. en S. 9.jaar. No. 3. Algemeene kennis, schoolkennis, rekenen slecht, B. en S. 8 jaar. No. 4. Algemeene kennis en schoolkennis matig. Weet niet aantal dagen van het jaar; kan de maanden niet terug opzeggen. Rekenen vrij goed. No. 5. Schoolkennis slecht. B. en S. 7 jaar. No. 6. Schoolkennis goed, rekenen matig, B. en S. + 10 jaar. No. 7. B. en S. 6 jaar. No. 8. Algemeene kennis zeer slecht; schoolkennis nihil. B. en S. 7 jaar. No. 11. Algemeene kennis slecht, schoolkennis heel gering, rekenen heel slecht; B. en S. 92/5 jaar. No. 10 is alleen bekend van de polikliniek. Daarvan ontbreken nadere gegevens. Zooals men ziet stemmen mijn resultaten hiermede vrij goed overeen. Door verschillende onderzoekers is het systeem van B. en S. toegepast bij debielen, imbecillen en idioten. Doch steeds bij kinderen. Ik noem hier Chotzen12), Kramer^), Goddardi*), E. BlochIö), Descoeudres20). Allen kwamen tot zeer goed met elkaar overeenstemmende resultaten. De debielen brachten het over 't algemeen niet verder dan tot het niveau van 10 jaar; de imbecillen niet hooger dan 7 jaar. Een bepaalde intelligentietrap wordt wel geheel anders bereikt door 104 de abnormale kinderen, dan door de normalen. Sommige tests worden niet beter opgelost door kinderen van hoogeren leeftijd. Hiervan noemt Chotzen o.a. de gemakkelijke verstandsvragen. Andere tests daarentegen vertoonen een sterke toename met den leeftijd. De achterstand van zwakzinnigen komt vooral aan het licht, daar waar iets ongewoons geeischt wordt, nieuws voorgelegd wordt en een sterke concentratie van de aandacht gevraagd wordt. MUe. Descoeudres ging ook na, welke tests vooral beter door intelligente dan door onintelligente kinderen werden opgelost. Hieronder noemt ze o.a. het geven van kritiek op absurde zinnen. Chotzen slaagde er niet in, om zijn proefpersonen de „moeilijke verstandsvragen" te doen begrijpen. Alleen gelukte het met „wat doen als iemand je bij ongeluk geslagen heeft." Daar het aantal onderzochte patiënten hier zeer klein is, heeft vergelijking van de uitkomsten geen zin. Doch bovendien zijn acht patiënten volwassen personen. De levenservaring brengt den mensch kennis bij, ook de psychisch minderwaardigen. Bij kinderen is de hoeveelheid aanwezige kennis veel meer een maat van intelligentie. Volwassen imbecillen en debielen zullen ten opzichte van het onderzoek meer presteeren, dan kinderen van dezelfde intelligentietrap. Imbecillitas en debilitas. Conclusie. Op grond van het onderzoek bij deze groep patiënten zijn: Van de gemakkelijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1, 2, 3, 5, 8 (Ka.). Van de moeilijke verstandsvragen: te gemakkelijk: no. 1, 3, 4, 6, 8 (T. en S.) Van de absurde zinnen: te gemakkelijk: geen enkele van alle. te moeilijk (?): no.: 1, 2, 5, 8, 10, 12 (Ka.) no.: 2, 7, 8, 9, 11, 13 (Jae.) no.: 3 (Diverse). VERGELIJKING VAN DE GROEPEN ONDERLING. Gaan we optellen wat de verschillende proefpersonen groepsgewijs gezamenlijk presteerden dan vinden we: _s Totaal. Gemiddeld. In %. ra Verstands- Absurde Verstands- Absurde Verstands- Absurde vragen. zinnen. vragen. zinnen. vragen. zinnen. Normalen .... 20 652 550 32,6 27,5 80,2 76,4 Melancholie ... 19 499 337 26,3 17,8 65,8 49,4 Dem. praecox . . 20 534 400 26,7 20 66,8 55,6 Dem. senilis ... 121 404 200 19,2 9,5 48 26,4 Epilepsie 119 459 349 24,6 18,4 60,2 j 50,1 Dem. paralytica. 12 203 56 16,9 4,7 40,2 13 Imbecillitas. ... 11 196 81 17,8 7,4 40,5 20,6 We zien hieruit: 1°. dat de normalen ten opzichte van beide groepen van vragen veel betere prestaties geleverd hebben dan de andere groepen; 2°. dat de groepen dem. senilis, dem. paralytica en imbecillitas verre ten achter blijven bij melancholie en dem. praecox. De groep epilepsie is zeer heterogeen, zooals boven opgemerkt; 3°. dat de absurde zinnen grootere moeilijkheden opleveren, dan de verstandsvragen. 4°. dat er een vrij constante verhouding bestaat tusschen het percentage gemiddelde oplossingen van de verstandsvragen en de absurde zinnen, welke verhouding verbroken is ten nadeele van de absurde zinnen bij dem. senilis, dem. paralytica en imbecillitas. SAMENVATTING VAN DE VERKREGEN UITKOMSTEN. Gaan wc thans verzamelen, wat opgeteekend is bij de verschillende groepen onderzochte personen, voor zoover het betrekking heeft op de meerdere of mindere moeilijkheid van de vragen. Voor de Gemakkelijke verstandsvragen zien we dan, dat ten opzichte van de overeenkomstige vragen van Binet te moeilijk worden gevonden door: Normalen: 6 en 9. Dem. praecox: 4, 6 en 9. Dem. Senilis: 4, 6 en 9. Epilepsie: 6. te gemakkelijk worden gevonden van de parallelvragen door: Melancholie: 1, 2, 3, 5 en 8. Dem. Senilis: 1, 2, 3, 5 en 8. Epilepsie: 2, 5 en 8. Dem. paralytica: 1, 2, 3, 5 en 8. ImbecilUtas: 1, 2, 3, 5 en 8, terwijl normalen en dem. praecox als niet te moeilijk aangeven 1,2,3,5,7 en 8. Zooals reeds eerder opgemerkt is, geven de groepen met weinig of geen dementie vooral de differentieering van de meer moeilijke vragen; terwijl de groepen met sterkere dementie dit doen voor de meer gemakkelijke vragen. Men moet echter in 't oog houden, dat de twee groepen met sterke dementie beide zeer klein zijn. Uit deze samenvatting mag men wel besluiten, dat van de parallelvragen ongeschikt zijn, omdat ze te moeilijk zijn, no. 6 en 9. No. 4 is nader te overwegen. Er zijn aanwijzingen, dat ze wat moeilijker is dan de vragen van Binet; doch misschien is ze nog wel te gebruiken. De normalen wijzen ze niet als te moeilijk aan. Te gemakkelijk zijn als parallelvraag: no. 1, 2, 3, 5 en 8. Er blijft dus nog over no. 7, welke door geen enkele groep als te moeilijk of te gemakkelijk aangeduid is. Deze zal dus vrij zeker geschikt zijn. KARSTaDT komt door zijn onderzoek bij kinderen van 7 jaar, 8 jaar en 9 jaar tot iets andere resultaten. No. 1, 2 en 5 vindt hij ook te gemakkelijk. Bovendien echter nog no. 4 en 7. Te moeilijk vindt hij no. 8 en 9. Ten opzichte van no. 6 heeft hij waarschijnlijk andere eischen gesteld. Had ik van deze vraag ook goed gerekend de antwoorden: „hulp roepen" en dergelijke, dan kom ik tot uitkomsten, op grond waarvan de vraag als te gemakkelijk aangemerkt zou moeten worden. Eenige verschillen zijn mogeüjk. De 107 zinnen zijn vertaald en enkele er van met het oog op toepassing bij volwassenen iets gewijzigd, hoewel de inhoud gelijk gehouden is. Opmerkelijk toch vooral, dat b.v. zin no. 9 vrij algemeen (behalve door de epileptici) als te moeilijk aangegeven wordt en 8 en 9-jarige kinderen van KARSTaDT zulk een hoog oplossingspercentage geven. Nemen we thans de parallelvragen van KarstIdt voor de moeilijke verstandsvragen : Te moeilijk zijn ten opzichte van de vragen van Binet: volgens uitkomst bij: Normalen: 2 en 3. Melancholie: 1, 2 en 3. Dem. praecox 2 en 3. Dem. senilis: 3. Dem. paralytica: 2 en 3. Geen van de drie vragen wordt door eenige groep als te gemakkelijk aangegeven. We mogen dus aannemen, dat van de parallelvragen van Karstïdt te moeilijk zijn en dus ongeschikt no. 2 en 3. No. 1 is blijkbaar iets moeilijker dan de vragen van Binet, doch zal bruikbaar zijn. De uitkomsten van Karstüdt zijn geheel met de mijne in overeenstemming. Ook hij vindt de parallelvragen te moeilijk. De moeilijkste blijkt uit zijn cijfers ook no. 3, de gemakkelijkste no. 1 te zijn. Zooals we reeds eerder zagen, zijn de vragen van Treves en Saffiotti indertijd door Binet opgesteld als een reeks van toenemende moeilijkheid. Enkele vragen zijn er door hem uitgelicht en in het systeem geplaatst. In de door mij verkregen uitkomsten, komt de toenemende moeilijkheid zeer goed aan 't licht. Als parallelvraag te moeilijk zijn op grond van het onderzoek bij: Normalen: 13, 16. Melancholie: 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16. Dem. praecox: 10, 12, 13, 15, 16. Dem. senilis: 9, 10, 13, 15, 16, 17. Epilepsie: 10, 12, 13, 14, 15, 16, 17. Dem. paralytica: (2, 7, 10, 13, 14, 15, 16, 17). Te gemakkelijk zijn op grond van de uitkomsten bij: Melancholie: 1, 3, 5, 6, 7, 11. Dem. praecox: 1, 2, 3, 5, 6. Dem. senilis: 1, 3, 4, 5, 6. Epilepsie: 1, 2, 3, 4, 5. 6. Dem. paralytica: 1, 3, 6. Imbecillitas: 1, 3, 4, 6, 8, terwijl de normalen 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en melancholici 2, 4, 8, 17 als niet te moeilijk aanwijzen. 108 Dus te moeilijk als parallelvraag zijn zeker no. 10, 13, 15 en 16. No. 9, 12, 14 en 17 zijn blijkbaar aan de moeilijke kant, .doch waarschijnlijk toch wel te gebruiken als parallelvragen Hiervan zijn door Binet no. 14 en 17 geplaatst met drie andere in één test. Door Bobertao zijn ze echter weggelaten, omdat ze te moeilijk waren. Te gemakkelijk als parallelvraag zijn no. 1, 3 en 6. No. 2, 4 en 5 zijn blijkbaar aan de gemakkelijke kant, doch vermoedelijk wel als parallelvragen te gebruiken. Gelijkwaardig met de vragen van Binet, zijn no. 7, 8 en 11. KARSTaDT heeft deze vragen voorgelegd aan drie groepen kinderen: één van 9-jarigen, één van 1 O-jarigen en één van 11-jarigen. Bij deze kinderen paste hij niet de drie vragen van Binet-Bobertag toe. Daardoor is vergelijking met de uitkomsten van die zinnen niet mogelijk. De zinnen van Binet-Bobertao stelde hij vast als geschikt voor 11-jarige kinderen. Hiervan uitgaande zouden volgens zijn uitkomsten te gemakkelijk zijn: No. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, en te moeilijk no. 12, 16 en 17; terwijl no. 14 en 15 ongeveer in de termen zouden vallen, om als parallelvragen gebruikt te worden. Geheel in overeenstemming daarmee zijn mijn uitkomsten ten aanzien van vragen no. 1, 3, 6, en 16. Vrij goede overeenstemming ten opzichte van vragen no. 2, 4, 5, 12 en 17. Zeer uiteenloopend zijn mijn uitkomsten met die van KarstSdt voor de vragen no. 9, 10 en 13, welke ik tot de moeilijke groep reken, terwijl ze op grond van de resultaten van KarstSdt tot de gemakkelijke zouden behooren. De uitkomsten bij 9 en 1 O-jarigen met no. 10 en 13 (respect. 51,8%; 45,1% en 16,1 %; 41,2%) wijzen er toch wel op, dat deze ten minste niet zoo heel erg gemakkelijk zijn. En misschien, dat het verschil met vraag no. 9 voortspruit uit een lichtere eisch aan het antwoord, wat bij deze vraag („wat moet men doen, als men voortdurend door iemand tegengesproken wordt") zeer wel mogelijk is. Zooals ik bij de bespreking van de verschillende vragen en de vereischte antwoorden reeds opmerkte, geven de psychologische vragen van Treves en Saffiotti aanleiding tot vele moeilijkheden. De resultaten ervan samenvattende, zien we dat door: Normalen 1 en 3 Melancholie 1, 2, 3, 4, 5. Dem. praecox 1, 2, 3, 5. Dem. senilis 3, 4, 5. Epilepsie 3, 5. Dem. paralytica: (1, 2, 3, 4, 5). als te moeilijk voor parallelvragen aangegeven worden. Epilepsiepatienten duiden no. 4 en de imbecillen en debielen no. 1 en 4 als te gemakkelijk aan. No. 1, 3 en 5 zijn dus blijkbaar te moeilijk, terwijl ten opzichte van no. 4 geen overeenstemming bestaat. 109 Geschikt lijken me deze vragen trouwens, afgezien van de oplossingsfrequenties, niet als parallelvragen. De inhoud van deze vragen is toch èen geheel andere dan van de oorspronkelijke moeilijke verstandsvragen. Van de absurde zinnen kan alvast opgemerkt worden, dat geen enkele te gemakkelijk is; vele zijn moeilijk of te moeilijk. Uit de onderzoekingen blijkt, dat als gemakkelijk wordt aangegeven no. 11 van de groep van KarstSdt alléén door de epileptici; no. 3 van de groep van Jaederholm alléén door de melancholici; en no. 1 van de Diverse alléén door de melancholici. Dit kunnen we gerust buiten beschouwing laten en dus zeggen, dat geen enkele zin te gemakkelijk is: Als zeer moeilijk zijn aangeduid op grond van de resultaten van: Normalen: 1, 2, 9, 12. Melancholie: 1, 2, 3, 6, 9, 10, 12. Dem. praecox: 1, 2, 3, 6, 9, 12. Dem. senilis: 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 12. Epilepsie: 1, 2, 3, 6, 8, 9, 12. Imbecillitas: (1, 2, 5, 6, 7, 8, 10, 12) van de zinnen van de groep van Karstëdt. Overzien we deze tabel, dan blijkt dadelijk, dat enkele zinnen zeker als te moeilijk voor parallelzinnen aangewezen kunnen worden. Het zijn no. 1, 2, 3, 6, 9 en 12. Aan de moeilijke kant zijn no. 8 en 10; doch ze zijn te probeeren. Geschikt zijn no. 4, 5, 7 en 11. Volgens KarstSdt zijn te moeilijk no. 1, 2, 3, 9, te gemakkelijk no. 5 en 8, waarschijnlijk niet te gemakkelijk (dus geschikt?) no. 4 en 7. Grootendeels stemmen dus de resultaten overeen. No. 12 welke ik te moeilijk vond, bereikt bij KarstèIdt bij 10-, 11- en 12-jarige kinderen de cijfers respect. 81,8 %, 64,7 0/o en 45 %; welke uitkomst men ook nog niet zoo zeker strijdig met de mijne zal kunnen noemen. No. 5 en 8 bereiken bij dezelfde kinderen respect. 100 %, 100 °/o; 82,3 %, 88,2 % en 56 %, 45 %; dus zeer laag bij de kinderen van 12 jaar. Ik vond no. 5 geschikt; no. 8 moeilijk, doch bruikbaar. Ten aanzien van no. 4, 7 en 11 bestaat zeer goede overeenstemming. No. 10 is een van de vijf oorspronkelijke zinnen van Binet. Nemen we thans te zamen, wat verder opgemerkt is omtrent de groep zinnen van Jaederholm. Van deze zijn te moeilijk op grond van de prestaties van: Normalen: 8, 9, Melancholie: 2, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13. Dem. praecox: 7. 8, 9, 11, 12, 13. Dem. senilis: 2, 4, 5, 7, 8, 9, 11, 12, 13. Epilepsie: 2, 7, 8, 9. 11, 12, 13. Imbecillitas: (2, 7, 8, 9, 11, 13). 110 Vrijwel eenstemmig worden als te moeilijk aangeduid no. 2, 7, 8, 9, 11, 12 en 13. Hiervan schijnt no. 2 volgens de cijfers van KarstSdt wat gemakkelijker, dan uit mijn resultaten volgt. Op grond van zijn onderzoekingen zou ze geschikt zijn voor ongeveer 11 a 12 jaar; dus vrijwel gelijkwaardig met de zinnen van Binet. Van de andere zinnen stemmen de uitkomsten goed met de mijne overeen. Geschikt zijn no. 4, 3 en 6. Ook de cijfers van KarstSdt geven dit aan. No. 4, 5 en 10 zijn blijkbaar wat moeilijk, doch waarschijnlijk ook nog te gebruiken. Het onderzoek van KarstSdt heeft voor deze zinnen als uitslag, dat no. 4 en 5 wel geschikt zullen zijn, en no. 10 te moeilijk is. Doch nogmaals: enkele afwijkingen zijn niet anders dan te verwachten; mijn materiaal is geheel anders. Volwassen menschen zullen zich waarschijnlijk wel eens iets anders gedragen, ook tegenover absurde zinnen, dan kinderen. Thans nog twee kleine groepen zinnen. In de eerste plaats de groep zoogenaamde Diverse zinnen. 7e moeilijk zouden zijn volgens Normalen: geene. Melancholie: 2, 3, 4. Dem. praecox: 3. Dem. senilis: 3, 4. Epilepsie: 3. Dem. paralitica: ? Imbecillitas: (3). Zeer zeker te moeilijk is no. 3. Op grond van de resultaten van KarstSdt zou men ze ongeveer geschikt verwachten. No. 1 schijnt geschikt (volgens KarstSdt te gemakkelijk). No. 2 en 4 schijnen aan de moeilijke kant te zijn (volgens KarstSdt zijn no. 2 en 4 gemakkelijker). Omtrent de vier absurde zinnen van Treves en Saffiotti heb ik de volgende aanwijzingen gekregen. Op grond van het onderzoek bij: Normalen: niet zeer moeilijk, 1, 3, 4. Melancholie: 1, 3, 4 \ Dem. praecox: 1, 3, 4 I r > te moeilijk. Dem. senilis: 1, 3, 4 Epilepsie: 1. ' Hieruit kunnen we dus wel besluiten, dat de zinnen no. 1, 3 en 4 te moeilijk zijn, om dienst te doen als parallel-zin. Geschikt zal zijn: no. 2. Als eind-besluit heb ik dus gevonden de volgende parallelvragen: Voor gemakkelijke verstandsvragen: I. KarstSdt no. 7: Je horloge is blijven stilstaan en je wilt graag weten hoe laat het is. Wat zul je dan doen? II. KarstSdt no. 4: Je moet iets bestellen, doch vergeet onderweg wat. Wat zul je dan doen? (wat moeilijk). 111 Vooi moeilijke verstandsvragen: I. KarstSdt no. 1. De klok is blijven stilstaan. Is het later of vroeger dan die klok aanwijst? II. Treves en Saffiotti no. 7. Waarom moet men niet al zijn geld uitgeven, doch een gedeelte ervan sparen? III. Treves en Saffiotti no. 8. Wat gebeurt er, als men een luiaard is, en niet werken wil? IV. Treves en Saffiotti no. 11. Wat moet men doen, als men beleedigd is, en de man die het deed, vergiffenis vraagt? Wat moeilijk: V. Treves en Saffiotti no. 9. Wat moet men doen, als men voortdurend door iemand tegengesproken wordt? VI. Treves en Saffiotti no. 12. Wat moet men doen, als men onschuldig gestraft is? VII. Treves en Saffiotti no. 14. Waarom moet men iemand naar zijn daden, en niet naar zijn woorden beoordeelen? VIII. Treves en Saffiotti no. 17. Waarom vergeeft men gemakkelijker een daad, welke in drift begaan is? Wat gemakkelijk: IX. Treves en Saffiotti no. 2. Wat moet men doen als men te laat op het werk komt? X. Treves en Saffiotti no. 4. Wat moet men doen, als het vriest? XI. Treves en Saffiotti no. 5. Wat moet men doen, als zijn gereedschap te zoek is? Voor absurde zinnen: I. KarstSdt no. 4. Een man wil zijn huis in brand steken. Om er niet bij betrapt te worden, reisde hij te voren naar de naburige stad en stak het daarna aan. II. KarstSdt no. 5. De onderofficier zegt tegen de soldaten: „Staat zoo stil als mogelijk is; als het kan nog stiller." III. KarstSdt no. 7. Vader zegt: „Wat, je hebt je nieuw prenteboek verloren? Je gaat het dadelijk zoeken, en als je me zonder prentenboek terugkomt, neem ik het je weer af. IV. KarstSdt no. 11. De boer hoort onraad 's nachts in de eetkamer. Hij roept naar binnen: „Is daar iemand?" Antwoord: „Neen". V. Jaederholm no. 1. De jonge man vervolgde zijn wandeling met beide handen in de zakken, en zwaaide met zijn wandelstok. VI. Jaederholm no. 3. Een man liep achteruit, en liep met zijn voorhoofd tegen den muur aan. VII. Jaederholm no. 6. Een man wandelde in den tuin met de handen op den rug, en las druk in de krant. VIII. Diverse no. 1. Op den eersten mooien dag, toen het bosch groen 112 begon te worden, en het beekje ontdooide, nam ik de zeis en ging oogsten. LX. Treves en Saffiotti no. 2. Een arbeider viel van een steiger en brak een been. Om dadelijk een dokter te vinden liep hij gauw naar het ziekenhuis. Terwijl de volgende zinnen alle iets moeilijker zijn dan die van Binet. X. KarstSdt no. 8. Gisteren, toen we op reis waren, was het zulk slecht weer; vandaag is het zoo mooi. Willen we onze reis niet liever vandaag inplaats van gisteren maken? XI. KarstSdt no. 10. Ik heb drie broers: Paul, Ernst en ik. XII. Jaederholm no. 4. De moeder sneed de koek in twee gelijke deelen. Haar lieveling gaf ze 't grootste stuk. XIII. Jaederholm no. 5. De reiziger doodde den roover met een revolverschot, ofschoon hij slechts een mes als wapen bij zich droeg. XIV. Jaederholm no. 10. Als er geen meel en brood was, zouden we allen moeten verhongeren. XV. Diverse no. 2. Bij een spoorwegongeluk is de laatste wagen altijd de gevaarlijkste. Het zou dus beter zijn de laatste wagen weg te laten. XVI. Diverse no. 4. Een soldaat verkoopt zijn kommiesbrood, teneinde geld te krijgen, om daarvoor iets te koopen, wat hij bij zijn kommiesbrood kan eten. LITERATUUR. 1. Binet et Simon. Le dévcloppement de 1'intelligence chez les enfants. 1'Année Ps. 14; 1908. 2. H. Goddard. On the application of the Binet tests to over 1500 children. The Training School 1911. 3. Terman and Childs. A Tentative Revision and Extension of the B. en S. measuring Scale of Intelligence. Journal of Educational Psychologie 3, 1912. 4. O. Bobertao. Ueber Inteuigenzprüfung. I. Methodik und Ergebnisse der einzelnen Tests. Zeitschrift f. Angew. Ps. 5, 1911. 5. A. Descoeudres. Les tests de B. et S. et leur valeur scolaire. Archives de Psychologie 11. 6. G. A. Jaederholm. Untersuchungen über Theorie und Praxis der Intelligenzprüfung. Referaat Zeitschrift für Psychologie Bd. 70. 1914—1915. 7. E. D. Wiersma. InteUigenzprüfungen nach Binet und Simon und ein Versuch zur Aufflndung neuer Tests. Zeitschrift f. Angew. Ps. 8, 1914. 8. Saffiotti. L'échelle de rintelligence B. et S. modiflée. 1'Année Psychol. 1912. 9. O. Bobertao. Ueber Inteuigenzprüfung. II. Gesamtergebnis der Methode. Zeitschrift f. Angew. Ps. 6. 1912. 10. W. Stern. Die Inteuigenzprüfung an Kindern und Jugendlichen. 11. Alice Descoeudres. Les Tests de B. et S. comme mesure du développement des enfants anormaux. Archives de Ps. 14. 1915. 12. F. Chotzen. Die Intelligenzprüfungsmethode von B. und S. bei schwachsinnigen Kindern. Zeitschrift f. Angew. Ps. 1912. 13. Kramer. Intelligenzprüfung an Abnormen Kindern. Monatschrift f. Psychiatrie u. Neurologie, Bd. 33, 1913. 14. H. Goddard. Fout hundred feeble-minded children classified by the Binet methode. The Pedagogical Seminary. Vol. XVII. 114 15. E. W. Katzenellenbooen, A critical essay on mental tests in their relation to Epilepsy. Epilepsia IV 1913 16. E. Bloch. Ueber Intelligenzprüfung (nach der methode B. und S.) an normalen Volksschulkindem und Hilfsschulkindern. 17. Binet et Simon. Nou velles recherches sur la mesure du niveau intellectuel chez les enfants d'école. 1'Année Ps. 17. 1911. 18. O. KarstSdt. Zur Schaffung von Paralleltests. Zeitschrift f. Angew. Ps. 1918. 19. Binet et Simon. Application des méthodes nou velles au diagnostic du niveau intellectuel chez des enfants normaux et anormaux d'hospice et d'école primaire. 1'Année Ps. 1905. 20. Mlle. Alice Descoeudres. Les tests du Binet et Simon comme mesure du développement des enfants anormaux. Archives de Psychologie. Tome XV, 1915. BIJLAGE, GEMAKKELIJKE VERSTANDSVRAGEN. BINET * 1. Wat doe je, als je een penhouder gebroken hebt, welke je niet toebehoort? 2. Wat zal men doen, als men ziet, dat het al laat is, terwijl men nog op weg is naar zijn werk? 3. Wat moet men doen, als men te laat bij den trein komt? KARSTADT» 1. Als je al in den winkel bij den koopman bent, merk je, dat je geen geld bij je hebt. Wat zul je dan doen? 2. Je huissleutel is onder de kast gerold. Wat zul je dan doen? 3. Je koffie is nog te warm, en je moet vlug naar je werk. Wat zul je dan doen? 4. Je moet iets bestellen, doch vergeet onderweg wat. Wat zul je dan doen? 5. Je hoed waait in den tuin van je buurman. Wat zul je dan doen? 6. Je bent alleen thuis en ontdekt brandlucht. Wat zul je dan doen? 7. Je horloge is blijven stilstaan en je wilt graag weten hoe laat het is? Wat zul je dan doen? 8. Je ziet, dat een kind in 't water valt. Wat zul je dan doen? 9. Timmerlieden zijn bezig pannen op een dak te leggen en je moet door de straat. Wat zul je doen, om te zorgen, dat er geen steen op je hoofd valt? MOEILIJKE VERSTANDSVRAGEN. BINET j 1. Wat zeg je, als je meening gevraagd wordt over een persoon, die je niet goed kent? 2. Wat zul je doen, als iemand je bij ongeluk geslagen heeft? 3. Wat zul je doen, voordat je iets belangrijks gaat ondernemen? KARSTADT» 1. De klok is blijven stilstaan. Is het later of vroeger, dan die klok aanwijst? . 2. Vader krijgt een pakje. Hij houdt het tegen het oor, schudt het, en zegt: Ik weet al wat er in zit. Wat zit er in? 3. Op een prent zien we, dat aan een gedekte tafel menschen zitten, die druk met elkaar praten. Als de soep nu maar niet koud wordt! Zou je dat wel kunnen zien? (Stern.) 2 TREVES en SAFFIOTTI (BINET en SIMON)» 1. Wat moet men doen, als men moe is? 2. Wat moet men doen, als men te laat op het werk komt? 3. Wat moet men doen, als het begint te regenen, juist als men uit wil gaan? 4. Wat moet men doen, als het vriest? 5. Wat moet men doen, als zijn gereedschap te zoek is? 6. Wat moet men doen, als men wat verdienen wil? 7. Waarom moet men niet al zijn geld uitgeven, doch een gedeelte er van sparen? 8. Wat gebeurt er als men een luiaard is en niet werken wil? 9. Wat moet men doen, als men voortdurend door iemand tegengesproken Wordt? 10. Wat moet men doen, als men ziet, dat twee menschen met elkaar twisten en elkaar niet begrijpen? 11. Wat moet men doen, als men beleedigd is, en de man, die het deed, vergiffenis vraagt? 12. Wat moet men doen, als men onschuldig gestraft is? 13. Wat moet men doen, als men iets slechts gedaan heeft, dat niet 'meer goed te maken is? 14. Waarom moet men iemand naar zijn daden, en niet naar zijn woorden beoordeelen? 15. Waarom'is het beter iets af te maken, waarmee men begonnen is, dan iets nieuws te beginnen? 16. Waarom moet men niet met aan anderen bewezen weldaden te koop loopen? 17. Waarom vergeeft men gemakkelijker een daad, welke in drift begaan is? TREVES en SAFFIOTTI (Psychologische vragen): 1. Een kind wordt wakker, en roept „Moeder, moeder". Waarom roept dat kind? 2. Iemand ontvangt een brief. Nauwelijks heeft hij dien gelezen, of hij slaat zijn handen aan zijn hoofd. Waarom? 3. Een vrouw spreekt met dreigende gebaren en booze stem tot een kind. Dit bloost en laat het hoofd hangen. Waarom? 4. Iemand leest ijverig in een boek. Hij wordt herhaaldelijk geroepen, doch geeft geen antwoord. Waarom niet? 5. Iemand blijft besluiteloos staan, terwijl hij naar een persoon kijkt die hem met open armen tegemoet komt. Waarom? ABSURDE ZINNEN. BINET: 1. Een wielrijder reed tegen een boom aan. Zijn hoofd werd verbrijzeld. Hij was direct dood. Men bracht hem naar het ziekenhuis, doch was bang, dat hij niet weer beter zal worden. 3 2. Et is gisteren een spoorwegongeluk gebeurd, doch het is gelukkig goed afgeloopen. Er waren maar 48 dooden. 3. Men heeft gisteren het lichaam van een ongelukkig meisje gevonden, dat in 18 stukken was gesneden. Men gelooft, dat ze zelfmoord heeft gepleegd. KARSTADT» 1. Er zijn drie broers. Ieder heeft één zuster. Hoeveel zusters zijn er dan ? 2. De onderofficier zegt tegen de soldaten: „Stel jullie je niet dommer aan, dan je bent; stel je liever slimmer aan." 3. Twee tweelingbroers gelijken erg op elkaar. De tante komt op bezoek en zegt: „Wat zien ze er knap uit" „Ja." zegt de moeder trots, „vooral deze!" 4. Een man wil zijn huis in brand steken. Om er niet bij betrapt te worden, reisde hij te voren naar de naburige stad en stak het daarna aan. 5. De onderofficier zegt tegen de soldaten: „Staat zoo stil als mogelijk is. Als het kan nog stiller." 6. Twee tweelingbroers gelijken erg op elkaar. De een is naar Amerika verhuisd. De tante komt op bezoek en zegt: „Wie is nu eigenlijk in Amerika, jij of de andere." 7. Vader zegt: „Wat, je hebt je nieuw prentenboek verloren? Je gaat het dadelijk zoeken, en als je me zonder prentenboek weer thuis komt, neem ik het je weer af. 8. Gisteren, toen we op reis waren, was het zulk slecht weer. Vandaag is het zoo mooi. Willen we onze reis niet liever vandaag inplaats van gisteren maken? 9. De boer ziet, dat de varkens zich in het vuil wentelen. „Neen, maar," zegt hij, „dat heeten zwijnen, maar het zijn ook werkelijk de echte zwijnen." 10. Ik heb drie broers: Paul, Ernst en ik. 11. De boer hoort 's nachts onraad in de eetkamer. Hij roept naar binnen; „is daar iemand?" Antwoord: „neen." 12. Iemand wil in het donker de lamp aansteken. Daarbij valt de lucifer, voordat ze brandt, op den grond. Daarom steekt hij vier andere lucifers aan, om dien te zoeken. Hij vindt hem echter niet. De lucifers zijn nu alle verstreken, en hij heeft de lamp niet kunnen aansteken. (Stern.) JAEDERHOLM» 1. De jonge man vervolgde zijn wandeling met beide handen in de zakken en zwaaide met zijn wandelstok. 2. Hoe meet wagens een trein heeft, des te sneller kan hij rijden. (Whipple.) 3. Een man liep achteruit en liep met zijn voorhoofd tegen den muur aan. 4 4. De moeder sneed den koek in twee gelijke deelen. Haar lieveling gaf ze 't grootste stuk. 5. De reiziger doodde den roover met een revolverschot, ofschoon hij slechts een mes als wapen bij zich droeg. 6. Een man liep in den tuin, met de handen op den rug en las druk in de krant. (Whipple.) 7. Het gezelschap splitste zich. De eene helft ging in den tuin, de eene helft bleef in de kamer en een helft ging naar huis. 8. Zachte voetstappen gingen over het tapijt en openden de deur. 9. Als er geen school was, zouden we ook niets kunnen leeren. (Squire.) 10. Als er geen meel en brood was, zouden we allen moeten verhongeren. 11. Allen spraken druk met elkaar. Plotseling zwegen ze, overweldigd door de indrukwekkende stilte. 12. Jan is grooter dan ik; Hendrik is grooter dan Jan en ik ben grooter dan Hendrik. 13. Berouw hebben is een goede daad. Slechts zondaars kunnen berouw hebben. Dus kunnen alleen zondaars goede daden verrichten. DIVERSE» 1. Op den eersten mooien dag, toen het bosch groen begon te worden en het beekje ontdooide, nam ik de zeis en ging oogsten. (Dr. Anna Schubert.) 2. Bij een spoorwegongeluk is de laatste wagen altijd de gevaarlijkste. Het zou dus beter zijn den laatsten wagen weg te laten. (Yerkes.) 3. Vroeger kon niet iedereen lezen. Toen stond op een handwijzer het volgende opschrift: „Naar Groningen 10 K.M. Wie niet lezen kan, moet maar vragen in de naburige herberg." 4. Een soldaat verkoopt zijn kommiesbrood, teneinde geld te krijgen, om daarvoor iets te koopen, wat hij bij zijn kommiesbrood kan eten. TREVES en SAFFIOTTI* 1. Onlangs ging ik bij den mooisten zonneschijn een wandeling maken, doch bijna was me een ongeluk overkomen. Toen ik langs een huis liep, dat gebouwd werd, viel een steen naar beneden, waartegen ik echter gelukkig door mijn opgestoken paraplu beschut werd. 2. Een arbeider viel van een steiger en brak een been. Om dadelijk een dokter te vinden, liep hij gauw naar het ziekenhuis. 3. Toen ik eens op een avond naar huis ging, ontdekte ik bij mijn deur, dat ik den sleutel in het koffiehuis had laten liggen. Teneinde niet terug behoeven te gaan, gebruikte ik de telefoon, die op de tafel in mijn kamer staat, en verzocht den bediende mij de sleutels te brengen. 4. Ik kreeg twee stukken amandeltaart present. Ik gaf ze aan twee kinderen. De taart vonden ze heerlijk, doch het stuk, dat ik zelf opat, bevatte een bittere amandel. STELLINGEN. I. Kritiseeren van absurde zinnen en verstandsvragen zijn betrouwbare tests voor het intelligentie-onderzoek bij geesteszieken. B. Voor toepassing van het systeem van Binet-Simon is noodzakelijk, dat een of meerdere parallelserieën opgesteld worden. III. Bij langdurige ischias verzuime men niet, het benedengedeelte van de wervelkolom röntgenologisch te onderzoeken. IV. Orthostatische albuminurie berust waarschijnlijk op circulatiestoornis in de linkernier. V. De open punctie volgens A. Schmidt van pleuritisch exsudaat verdient de voorkeur boven gesloten punctie. VI. De door Goldstein aanbevolen diagnostische punctie van de trachea bij stenose verschijnselen is niet aan te bevelen. VII. Voor huiddesinfectie bij laparotomie gebruike men geen jodiumtinctuur. VIII. Voor het plombeeren van etterende beenholten gebruike men levend vetweefsel. 2 IX. Bij daling van dc frequentie der foetale harttonen beneden 100 gedurende een weeënpauze, houde men zich gereed, om ingeval van blijvende daling, den partus, indien mogelijk, snel te termineeren. X. De onlangs door Poulard wederom aanbevolen behandeling van traanzakstenose door zoogenaamde stricturotomie, verdient geene aanbeveling. XI. Bij locale behandeling van de tuberculeuse halslymphklieren overwege men tonsillectomie. XII. Ten platten lande drage men het toezicht op de zuigelingenverzorging op aan de daarvoor voorbereide vroedvrouw.