98 met den eersten schaker reeds getrouwde vrouw, met het gevolg dat de tweede dienovereenkomstig straf oploopt. De schaking van een meisje dat de maandstonden nog niet gehad heeft mag niet tot een huwelijk leiden, en bezorgt den man, behalve eene boete, nog de niet zeer zware straf van elf dagen tenarbeidstelling of verbanning. De vrouw gaat naar de poeri, tenzij de schaking tegen haar wil geschiedde, dan mag zij naar hare ouders terugkeeren. Schakingen met geweld waren ook in Gianjar geene zeldzaamheid. Meermalen trotseerden de jongelieden, om maar aan hunne begeerte onmiddellijk te kunnen voldoen, de daartegen bedreigde straffen, bestaande in het betalen eener boete aan den landsheer voor de overtreding zijner verordeningen en schandegeld aan den vader der maagd, hooger gesteld als de schaker haar reeds beslapen had dan in het tegenovergesteld geval. Alle personen die hem tijdens de schaking bijstand verleend hadden vervielen in eene boete van de helft der eerstvermelde. Met betrekking tot het huwelijk van Chineezen met de dochteren des lands zijn twee paswara's uitgevaardigd welke lijnrecht met elkaar in strijd zijn. Bij de eerste wordt hun toegestaan ze te schaken mits alles in der minne geschikt worde, zoowel met het meisje als met hare ouders, en wordt hun zelfs de keuze gelaten bij deze in te trekken, en dus voor hen te werken, of wel het meisje mee te nemen naar eigen woning na een flinken koopprijs betaald te hebben. De tweede paswara verbiedt kortweg het huwelijk zoowel van Baliërs met chineesche vrouwen als van Chineezen met balische vrouwen. Geen dezer verordeningen draagt eene dagteekening, zoodat niet is na te gaan, welke de andere te niet heeft gedaan. In de verzameling is de volgorde als hierboven. Als besluit van deze rubriek een enkel woord over scheiding van man en vrouw. In de paswara's wordt daarover eerst gehandeld ten aanzien van vorstelijke personen, om voor te schrijven dat eene gescheiden vrouw moet terugkeeren naar de poeri waarin zij oorspronkelijk thuis behoorde, en geen andere vorstentelg met haar eene nieuwe verbintenis mag aangaan, op poene van door al zijne standgenooten in vijandschap te worden genomen, eene bepaling dus welke er op berekend is de vrouw aan te sporen om het haren echtgenoot in alles zoo veel mogelijk naar den zin te maken. Wat voor den kleinen man ter zake geregeld wordt, betreft 99 de verdeeling der goederen bij het uiteengaan van man en vrouw. Neemt de man het initiatief daartoe, dan heeft verdeeling in drie gelijke parten plaats, waarvan twee voor den man en een voor de vrouw. Daarentegen blijven zij in hun geheel aan den man als de scheiding van de vrouw uitgaat. Het eigen gebied van een vorst wordt door hem en zijne onderdanen aangeduid met het woord djëro-koeta, dat van de heerschers in de andere landschappen met» djaba-koeta, d. w. z. resp. het land aan deze zijde en het land aan gene zijde van de in alle grensdesa's opgerichte versterkingen ter afwering van vijandelijke invallen, welker bewaking op de inwoners dier desa's een zwaren druk legde, daar ze bijna voortdurend schermutselingen hadden te voeren, nooit ongewapend aan den veldarbeid konden gaan, en slechts bij grootere ondernemingen van den vijand op steun uit de hoofdplaats mochten rekenen. Zij trachtten zich daarvoor schadeloos te stellen door bij elke gunstige gelegenheid qp roof uit te gaan in het vijandelijk land, voor zoo ver zij daarin niet gebreideld werden door vrees voor représailles en door de instructies van den vorst. Een krachtdadig optreden tegenover zijne mededingers placht deze toch te doen samengaan met politieke actie, bestaande in het bewerken van hoofden en bevolking van het vijandelijk land om deze er toe over te halen de gehoorzaamheid aan eigen heer op te zeggen en zich onder zijne bescherming te stellen, welke propaganda uitteraard het meest kans op succes had in de grensstreken. Van daar wel dat we in een der paswara's het verbod vinden opgenomen om zonder vergunning van den vorst dergelijke strooptochten te ondernemen, en dat ook na het verkrijgen daarvan de voor het levensbestaan van den vijand meest noodige middelen, zijn rijst en vee, verschoond moeten blijven. Tegen het rooven eener maagd na het binnendringen in eene vijandelijke desa wordt zelfs eene boete bedreigd, terwijl hare terugzending niet mag worden nagelaten. Ten opzichte van rijst wordt slechts eene uitzondering gemaakt bij buitmaking binnen de kwalonan, dat is het onbewoonde niemandsland gelegen tusschen de reeks van versterkingen aan weerszijden, omdat ze dan alleen bestemd kan zijn tot leeftocht van vijanden die een inval voorhebben, hoe zouden de vervoerders anders zich daar bevinden? 100 Die rijst mocht dus behouden wórden, de tegelijk opgevatte menschen moesten echter naar den vorst gebracht worden, wiens voortdurend streven het was het aantal eigen onderdanen te vermeerderen, daarom ook zoo veel mogelijk tegen te gaan dat lieden uit zijn land zich naar djaba-koeta uit de voeten maakten. Ter bevordering van dat laatste doel wordt in een der paswara's bepaald, dat degenen die dergelijke vluchtelingen weten op te vatten een losprijs kunnen eischen, voor mannen 4000 kèpèngs, voor vrouwen 1600' k., en voor knapen die nog geen kris dragen eveneens 1600 k. bedragende, of wel het dubbele als de opvatting plaats had nadat die lieden de grens reeds overschreden hadden en dus met zooveel meer moeielijkheden gepaard ging. Voor meisjes die nog niet den leeftijd bereikt hadden om het haar op te steken, en natuurlijk ook voor alle kinderen die nog aan de borst waren, behoefde geen losprijs betaald te worden. Verder werd bij de bepaling van het bedrag er ook rekening mede gehouden of tegenstand was geboden, en de opvatters dus in het gevaar hadden verkeerd gedood of gewond te worden. Waren de voortvluchtigen er eenmaal in geslaagd zich in het buitenland in veiligheid te stellen, dan moesten andere middelen aangewend worden om hen terug te krijgen, en was zachtheid geboden. Werd later in die toegevendheid al niet zoo ver gegaan als geschiedde bij een der oudere paswara's, bepalende dat wanneer iemand uit des vorsten van Gianjar's rijk een ander doodt, dan wel diens dochter of vrouw verleidt en wegvoert naar het buitenland, doch op 's vorsten bevel terugkeert, hij niet vervolgd zal worde/i, wel hielden ook latere paswara's aan gewone vluchtelingen steeds voor, dat zij vrijelijk konden terugkeeren, en door hun oude hoofd weer in genade zouden worden aangenomen. Zelfs draagt de vorst er zorg voor dat bij terugkomst zij op nieuw in het bezit zouden gesteld kunnen worden van achtergelaten huis en erf, bouwgronden en roerende goederen, door een en ander gedurende hun afwezen onder zijne hoede te nemen, en met de op roof gestelde straf te bedreigen alwie zich daaraan vergrijpt. Alleen blijft bestaan hunne verantwoordelijkheid ten aanzien der moeielijkheden waaraan zij door hunne vlucht naar het buitenland hebben willen ontkomen, althans wanneer deze betrekking hebben op vrouwenzaken of op gerechtelijke vervolging wegens schulden van minstens 40.000 kèpèngs, dan wel misdrijven waartegen eene boete van 101 een dergelijk bedrag bedreigd is. Eene enkele paswara voegt daaraan toe, dat de teruggekeerden zeiven het recht op vorderingen van vóór hun vlucht dateerende verloren hebben. Ook gebeurde het nog al eens dat met hun lot /ontevreden vrouwen de vlucht namen naar het buitenland; een gewone truc was het dan mannen hun achterna te zenden om ze te bepraten mee terug te keeren. Betrof het pandjëroans, dan moesten ze daarna weder hun intrek nemen in de poeri waar zij thuis behoorden, en hun geep vriendelijke ontvangst gewacht zal hebben, maar andere vrouwen mocht de uitgezonden persoon wèl behouden, zelfs als zij vroeger reeds getrouwd waren, mits aan den verlaten echtgenoot een schandegeld en den prijs waarvoor deze zelf haar gekocht had betalende, en na zich met een eed van de verdenking gezuiverd te hebben het reeds vóór de vlucht met haar eens geweest te zijn, haar daartoe aangespoord te hebben. Voor eene vrouw van hoogere kaste dan haar vervolger was deze oplossing natuurlijk uitgesloten, zij moest steeds teruggebracht worden bij haar vroegeren heer. De taak der grensbewoners werd nog verzwaard door de bepaling dat eene zware boete hen wachtte wanneer slaven of slavinnen van den vorst er in slaagden over de grens zich uit de voeten te maken, en dat zij aansprakelijk waren tegenover de eigenaren voor over de grenzen weggeraakt vee, waaraan echter tegenover stond, dat hunne eigen goederen, evenals die van bij alarm opgekomen of tegen den vijand te velde getrokken personen, eene bijzondere bescherming genoten, in dezen vorm, dat diefstal ervan op dezelfde wijze gestraft werd als ontvreemding van vee of van te veld staande padi, namelijk met den dood. Met betrekking tot vee strekte dit streng optreden tot behoud van den veestapel, evenals de verbodsbepaling om runderen, karbouwen en paarden naar het buitenland te verkoopen of te slachten, waartegen de gebruikelijke op overtreding der paswara's gestelde boete van 10.000 kèpèngs bedreigd wordt, in het eerste geval nog gepaard met inbeslagneming van het ten uitvoer bestemde vee. In deze paswara's is eene veel ruimere plaats dan in die van Tabanan ingeruimd aan de rechtspraak en hetgeen daarmede in verband staat. Eene geregelde behandeling dier aangelegenheid verwachte men echter niet. Zij heeft ook nooit in de bedoeling 102 der vorsten gelegen. Grondslag van het recht bleven de oude wetboeken, in deze geschriften veelal met den samenvattenden naam «agama adigama» aangeduid. Hiernaar wordt in de paswara's herhaaldelijk verwezen, met aanvulling op ondergeschikte punten, benevens omschrijving der bij de rechtspraak in acht te nemen vormen. De onsamenhangendheid der bedoelde bepalingen, het daarin dikwijls aantreffen van tegenstrijdige uitspraken, vindt voldoende verklaring in de omstandigheid dat zij voor het grootste gedeelte voorkomen in de eerste der hierboven aangegeven rubrieken van paswara's, op last van den voorlaatsten vorst van Gianjar bijeengezocht uit de stoffige lontarbladen van meer dan twee eeuwen her, waarin zeer duidelijk het ontbreken der schriftvaardige hand van Këtoet Pasëk valt te onderkennen. Eenige algemeene trekken zijn hun toch wel eigen, tot welker aanduiding hieronder eene poging wordt gedaan. De zorg voor de uitoefening der politie komt voor een groot deel neer op de schouders der pambëkëls, de aan de vorsten, de voorname poenggawa's en de mantja's ondergeschikte hoofden, die hen in de onderdistricten vertegenwoordigen. In de eerste plaats hebben zij er voor te zorgen dat alle van hunne chefs uitgaande bevelen behoorlijk ter kennisse komen van hunne onderhoorigen. Blijven zij te dezen opzichte in gebreke met betrekking tot de paswara's, dan wacht hun eene zware boete, en zelfs verliezen zij de helft van hunne inkomsten als zij, na bevel te hebben ontvangen van den vorst om een misdadiger op te vatten, meer dan eene maand lang in gebreke blijven daaraan gevolg te geven. Op overtreding van 's vorsten verbod om slaven en slavinnen te verkoopen vinden we voor den pambëkél binnen wiens gebied dat plaats heeft eene vrij lichte boete gesteld, welke bovendien door hem dubbel verhaald mag worden op de overtreders, als hij daartoe kans ziet. Ook wordt het geval behandeld dat een pambëkël dieven of moordenaars onder zijne bescherming neemt, en dus als hun medeplichtige te beschouwen is. Hij wordt uit zijn ambt ontzet, en voor de rechtbank getrokken. Bij de vervulling zijner taak moet de pambëkël echter ijverig ter zijde gestaan worden, zoowel door de klijans en pënjarikans der hem onderhoorige desa's als door de desalieden zeiven, wier verantwoordelijkheid bij een der latere paswara's uitvoerig geregeld wordt. Zoo moet bijv. bij diefstal de bestolene daarvan onmiddellijk kennis geven, geen nacht mag daar overheen gaan, 103 en verzuimt hij het twee dagen lang, dan behoeft van zijne klacht geen notitie meer genomen te worden. Het is hem ook strengelijk verboden buiten medeweten van hoofden en bandjargenooten de zaak met den dief in der minne te schikken, hetgeen hem er aan zou blootstellen uit hunne gemeenschap gestooten te worden, integendeel is het zijne plicht een persoon die met een dergelijk voorstel bij hem komt voor de rechtbank te trekken. Na het tijdig ontvangen eener aangifte van diefstal echter rust op klijan, pënjarikan en alle inwoners der bandjar waarin ze plaats vond de verplichting de schuldigen op te spóren, waarvoor hun een tijd van twintig dagen gelaten wordt, maar als zij dan nog geen resultaat bereikt hebben moeten zij de volle waarde van het gestolene vergoeden, nadat in hunne tegenwoordigheid de eigenaar der goederen onder eede de juistheid zijner aangifte van den diefstal zal hebben bevestigd. De desalieden worden hiervoor natuurlijk schadeloos gesteld wanneer het hun later nog gelukt den dief op te sporen, en deelen dan bovendien in de hem op te leggen boete. In de laatst besproken paswara blijft de medeverantwoordelijkheid beperkt tot bij dezelfde balé-agoeng aangesloten lieden, doch vroeger schijnt ze zich uitgestrekt te hebben tot de vier desa's welke het dichtst bij de plaats waar het misdrijf gepleegd werd gelegen waren (tjatoer desa), tenzij dit verschil hieraan mocht zijn toe te schrijven, dat het geschrift waarin dit laatste ter sprake komt handelt over moord, dus over een zooveel ernstiger delict dan diefstal. Alle inwoners dier vier desa's moeten wanneer hunne pogingen om de zaak tot klaarheid te brengen gefaald hebben onder eede hunne onschuld en onbekendheid met den dader betuigen, en wie in gebreke blijft dat te doen wordt, na uit de gemeenschap te zijn gestooten, door de rechtbank gevonnist. De desaman wordt nog met zware straf bedreigd als hij, getuige zijnde van een moord, of bij het weerklinken der noodsignalen van het alarmblok, in gebreke blijft assistentie te verleenen, zoo ook als hij een gevangene onder zijne bewaking hebbende niet weet te voorkomen dat deze ontsnapt. In het laatst ondersteld geval wordt hij niet alleen beboet en belast met de betaling der waarde van dien persoon, maar bovendien aansprakelijk gesteld voor het onheil dat de vluchteling mocht aanrichten door het maken van amok, het stichten van brand, enz. 104 De middelen om ontsnapping te voorkomen worden den bewaker intusschen niet onthouden: hij mag den gevangene binden, heet het, boeien, aan een touw leggen waar een bamboe doorheen gestoken is,' in het blok zetten, een touw om zijn hals of doorzijn ooren doen, dan wel zijn voeten vastknellen. De paswara waarin deze omschrijving voorkomt beperkt verder de aansprakelijkheid van den bewaker aanmerkelijk, namelijk tot het geval dat hij de ontsnapping oogluikend heeft toegelaten. Zich van die verdenking zuiverend door het afleggen van een eed met eenige eedhelpers, blijft hij ongestraft, onder voorbehoud echter dat de omschreven voorzorgsmaatregelen voldoende door hem zijn toegepast. Wat de bedeeling van het recht betreft is merkwaardig dat ze zelfstandig plaats had in het gebied van elk der veertien of vijftien voorname poenggawa's van Gianjar, en dat de rechtspraak van den vorst in den regel zich bepaalde tot het rechtstreeks door hem bestuurd gebied, niet uitgestrekter dan dat van een poenggawa. Als zeker mag worden aangenomen dat niet in al die districten priesters aanwezig waren om hunne voorlichting met betrekking tot de bepalingen der wetboeken te verleenen; men vindt dan ook maar zelden van zulke personen in de paswara's melding gemaakt. Wel is aan te nemen dat op alle districtshoofdplaatsen een of meer djëdjënëngs aanwezig geweest zullen zijn, de reeds vroeger besproken helpers en uitvoerders in de rechterlijke procedure, na langdurige praktijk dikwijls ook goed bekend met de wettelijke bepalingen. Herhaaldelijk vindt men in de paswara's uit lateren tijd melding gemaakt van een djëdjënëng Madé, wiens bijzondere positie niet nader wordt omschreven, doch ik veronderstel dat hij tijdens de uitvaardiging dier verordeningen de voornaamste onder zijne collega's was, en ter rijkshoofdplaats zijn werk verrichtte. Wellicht zijn als correctie op dit gebrekkige, den rechtzoekenden weinig waarborg biedend, stelsel bedoeld eenige in de paswara's voorkomende bepalingen omtrent het aanvragen van hooger beroep. Dat men dit erg heeft willen in de hand werken kan niet worden gezegd, zelfs vinden we aanvankelijk aangeteekend dat van een door een volledig .college van rechters, kantja's en djëdjënëngs gedane uitspraak heelemaal geen hooger beroep is toegelaten, en dat als eenige dier personen ter terechtzitting ontbroken hebben het ook niet meer mag plaats hebben wanneer de partijen aanvankelijk zich reeds hebben neergelegd bij het 105 gewezen vonnis. Uit een latere paswara blijkt echter, dat zulks alleen geldt voor zaken waarbij geen hooger bedrag dan 12.000 kèpèngs, hetzij dan als opgelegde boete of als schuldvordering, betrokken is. Boven dat bedrag kan wèl hooger beroep worden aangevraagd bij den vorst, Déwa Manggis, die dan een nader onderzoek en nieuwe beslissing zal opdragen aan alle déwa's (de hoogste afdeeling der tweede kaste) en alle pambëkëls in het geheele land wanneer het gaat over 50.000 k. of meer, aan de laatsten alleen voor bedragen tusschen de 12.000 en 50.000 k. Noenasang samoewa wordt het aanvragen van hooger beroep in deze paswara's genoemd, voor de beteekenis van welk laatste woord van der Tuuk's woordenboek in de tweede plaats, speciaal voor Gianjar en Tabanan, verwijst naar paoem = vergaderen, bijeenkomen. Op degenen die bekend zijn met de hoogerberoepsaanvrage in Boelèlèng en Karangasëm, bij sommige priesters namelijk die door geleerdheid uitmunten en wier voorvaderen ook reeds een groote reputatie ter zake van de uitlegging der wetboeken genoten, moet het een vreemden indruk maken de rechtsbedeeling in hooger beroep in Gianjar te zien opgedragen aan hoofden en aanzienlijken, veelal leeken op het gebied der wetverklaring. Dit verschil moet wel zijn toe te schrijven aan het reeds boven gereleveerd gebrek aan pëdanda's in Gianjar, en verder aan de omstandigheid, dat men daar niet, op het voetspoor van Boelèlèng, op kon gaan naar Sindoe in Karangasëm of andere plaatsen buiten het landschap waar priesters van groote vermaardheid zetelden, om de eenvoudige reden dat zoolang de heugenis strekt Gianjar steeds met de meeste zijner naburen in vijandschap leefde. De djëdjënëngs worden herhaaldelijk in de paswara's vermeld; zij spelen eene voorname rol bij de rechtspraak, dragen eene groote verantwoordelijkheid. Wat hunne inkomsten betreft, deze mogen al niet zoo precair zijn als die van den medicijnmeester, die volgens een andere paswara geen loon mag eischen zoolang de patiënten aan wie hij geneesmiddelen verstrekte nog niet beter zijn, en zelfs met eene boete bedreigd wordt als de ziekte verergert, toch worden ook zij karig bedeeld, en zou het niet te verwonderen zijn als sommige hunner voor de zoo veelvuldig in hunne betrekking zich voordoende verzoeking om die inkomsten op illegitieme wijze aan te vullen wel eens bezweken waren. In het ondervolgende zal de gelegenheid bestaan nog nader op hunne rechten en verplichtingen de aandacht te vestigen. 106 Eigengerechtigheid onder de Gianjareezen wordt in de paswara's tegengegaan door dengene die eene vordering heeft in geld of wegens huwelijksaangelegenheden te verbieden er op uit te trekken om, gewapend met lans blaasroer of kris, zelf zijn recht te zoeken, op poene van bij overtreding alle verdere aanspraak ter zake dier vordering te verliezen. Ook mag niet in tegenovergestelden zin worden gehandeld door gevallen van diefstal, straatrooverij, schaking en doodslag, waarvan men zelf of een nabestaande het slachtoffer is geworden, aan de overheid te verzwijgen, terwijl den pambëkël die eene bij hem aangebrachte zaak in den doofpot stopt eene zware boete wacht. Zulke lieden worden geacht met de misdadigers geheuld te hebben. Geldt het zaken van minder belang, waarbij de openbare veiligheid niet betrokken is, of alleen maar schuldvorderingen, dan is de gelegenheid niet buitengesloten dat eene minnelijke schikking tusschen de partijen tot stand komt, zelfs nadat reeds eene aanklacht bij den djëdjënëng is ingediend, mits nog geene oproeping zij uitgegaan om ter terechtzitting te verschijnen. Alleen is dan aan den kantja eene kleine schadeloosstelling verschuldigd. . Degene die een ander wil vervolgen begint dus met zijne beschuldiging ter kennisse van den djëdjënëng te brengen, en mag daarna de zaak niet meer sleepende houden. Heeft hij toch na verloop van eene maand de noodige stukken nog niet ingediend, dan gaan daarmede zijne aanspraken te niet, en kan de tegenpartij de zaak omkeeren, hem vervolgen wegens het instellen eener valsche aanklacht, waarop dan dezelfde straf staat als op het primair ten laste gelegde, zelfs is die tegenpartij volgens een der paswara's daartoe verplicht. Wat de bedoeling er van is dat een paar malen in de paswara's die termijn van eene maand wordt omschreven met: vier en twintig dagen plus een pasarweek plus een nacht heb ik niet kunnen nagaan. De djëdjënëngs moeten ten allen tijde zich beschikbaar houden om schriftelijke aanklachten, getuigenverklaringen, enz. in ontvangst te nemen, dan wel deze op te stellen voor degenen die er om verzoeken tegen den matigen prijs van 250 kèpèngs per stuk, in tusschen nog het dubbele bedragend van hetgeen zij later voor het opmaken van het vonnis krijgen. Laten zij deze bij hen ingediende stukken maar liggen, zonder verder werk van de zaak te maken, dan verbeuren zij de boete bij de wetboeken op zoodanige nalatigheid gesteld, welke de betrokken 107 partijen met elkander deelen mogen. Verschillende bepalingen hebben de strekking de verantwoordelijkheid vast testellen van de personen die zulke geschriften opmaken en fouten begaan met betrekking tot de namen der daarin vermelde hoofden, gedingvoerenden, getuigen, of andere personages, hunne woonplaatsen, enz. Uitdrukkelijk wordt daarbij echter te kennen gegeven, dat zóódanige tekortkomingen of onduidelijkheden nooit aanleiding mogen zijn om eene zaak te doen verliezen; ze zal toch behandeld worden, heet het, met inachtneming van de acte van aanklacht, en de"rechters zullen uitspraak doen overeenkomstig de wetboeken. Dat hierover elders wel eens anders gedacht is blijkt uit het vonnis dat opgenomen is in de laatste der Tabanansche paswara's. De veronderstelling dat we in dit laatste geval te doen hadden 'met eene paswara speciaal uitgevaardigd om een begaan onrecht goed te praten wint aan kracht door de hier aangetroffen bepalingen. Omtrent den gang van zaken bij het voeren van een geding vinden we verder nog voorgeschreven, dat de djëdjënëngs beginnen moeten met de partijen die zich aanmelden borgen te laten stellen, en wel één voor elke 1000 kèpèngs der som waarover de zaak loopt, met dien verstande dat de lieden van lagere kaste of rang nimmer als borgen mogen optreden voor de déwa's of de pambëkëls. Na het ontvangen van eene oproeping om ter terechtzitting te verschijnen kan tot twee malen toe uitstel van behandeling verzocht worden, doch niet voor een derde maal, dat zoude het verliezen der zaak ten gevolge hebben. Niemand mag er komen met meer dan vier volgelingen, zelfs niet de pambëkël en de përdéwa, zou veel te minder de kleine man, waarmede waarschijnlijk beoogd wordt het ontstaan van oploopen en wanordelijkheden of vechterijen te voorkomen. De beraadslagingen der rechters moeten afgeloopen zijn om zes uur 's avonds, althans dan worden gestaakt tot eene volgende bijeenkomst, en na twaalf uur 's middags mogen geene nieuwe zaken in behandeling genomen worden. Degene die er dan nog niet is, hij zij aanklager of beklaagde, verliest niet alleen zijne zaak maar moet volgens een der paswara's zelfs de waarde van hetgeen waarom het gaat tienvoudig voldoen, omdat zoodanig persoon als zeer te kwader trouw zijnde moet worden beschouwd. Later is dit bedrag teruggebracht tot het viervoudige, en ook de verzachtende bepaling er aan toegevoegd dat wanneer men 108 op weg zijnde naar de raadzitting ziek wordt, en voldoende aannemelijk gemaakt kan worden dat de ziekte ernstig en niet maar voorgewend is, terwijl ook schriftelijk aan de rechters van die verhindering kennis is gegeven, uitstel van behandeling zal toegestaan worden. Oorspronkelijk was- op het opkomen na twaalf uur slechts eene boete gesteld van 500 kèpèngs, ten voordeele komende van den djëdjënëng, en was het verliezen der zaak zonder meer slechts bedreigd tegen dengene die met het vallen van den avond nog niet verschenen was, maar later schijnt te zijn ingezien dat daardodr te veel afbreuk gedaan werd aan eene rustige afhandeling van zaken. Eene afzonderlijke paswara is gewijd aan de vaststelling der toh, eene geldsom ten goede komende aan de verschillende bij de rechtspraak betrokken dignitarissen, welke varieert naar gelang van de belangrijkheid der zaak, eene andere aan de omschrijving der offeranden welke behooren aanwezig te zijn als de wetboeken worden opgeslagen, waarvoor ook de partijen te zorgen hebben. Wat de bewijsmiddelen betreft, komt in deze paswara's alleen wat voor over den gerechtelijken eed, waartoe al heel gauw toevlucht gezocht wordt wanneer geen bekentenis is afgelegd, de verklaringen der partijen met elkaar in strijd zijn, of een er van zich van eene op haar rustende verdenking moet zuiveren. Dit laatste kan zich ook voordoen ten opzichte van alle leden eener desagemeenschap op wier gebied een onopgehelderd gebleven misdrijf gepleegd is of der vier desagemeenschappen (tjatoer desa) het dichtst zich bevindende bij de plaats des oriheils. Deze eed heet tjor pangrërata, terwijl voor dien door enkele personen afgelegd weer het bekende onderscheid gemaakt wordt naar gelang deze behooren tot de soedra's of tot de edellieden, welke laatsten, blijkens een der paswara's, ook wel plaatsvervangers in een geding kunnen stellen van lagere geboorte dan zij zeiven, die dan, zoo aanleiding bestaat voor de rechters om een beslissenden eed op te leggen, bij het uitzweren daarvan natuurlijk aan de voor hun eigen kaste voorgeschreven formaliteiten gebonden zijn. Zulk een eed was van groote beteekenis, eerstens doordat degene die hem van zijne tegenpartij eischte na de aflegging zijne zaak finaal verloren had. Van daar waarschijnlijk de bepaling, dat ingeval beide partijen huiverig waren tot dat middel 112 boete of straf, waarin eene bevestiging te vinden is der in eene vroegere publicatie geuite veronderstelling omtrent de oorspronkelijke beteekenis van deze uitdrukking. Met betrekking tot de opgelegde boeten is nog een voornaam punt, waarover herhaaldelijk in de paswara's gehandeld wordt, wat geschieden moet bij wanbetaling. Het aan die bepalingen ten grondslag liggend hoofdbeginsel is, dat de nalatige alsdan in zijn persoon aansprakelijk staat, hetgeen zoo ver gaat dat voor eene boete van 40.000 kèpèngs de danda pati, de doodstraf, in de plaats treedt, waarmede de schuld als gedelgd beschouwd wordt, evenwel met dien verstande dat zijn gezin en al zijne goederen komen aan den heer wiens onderdaan hij is. Oudtijds luidde het voorschrift dat ook elkeen die eene wegens diefstal of voor de derde maal opgelegde boete niet betaalde gekrist moest worden. In de meeste gevallen kon later de wanbetaler er mede volstaan zijn persoon, vrouw en kinderen en zijne goederen ter beschikking te stellen van zijne tegenpartij, met uitzondering van de in zijn bezit zijnde bouwgronden en beplante erven, welke niet als absoluut eigendom beschouwd worden en aan den heer komen om, als deze zijne regeertaak goed opvat, zóó te worden aangewend dat de gemeenschap in het algemeen, zij het op indirecte wijze, er wel bij vaart. Met de overige goederen en de in hare handen gestelde personen «mocht de winnende partij naar goedvinden handelen, hetgeen in den regel schijnt neergekomen te zijn op verkoop aan den meestbiedende. In andere gevallen wordt er rekening mede gehouden dat verschillende belanghebbenden bij de afwikkeling eener zaak betrokken kunnen zijn. Alsdan komt de nalatige betaler, na zoo noodig gebonden te zijn, voorloopig onder de hoede van den klijan of den kantja, die in afwachting dat de delinquent aan de rechtbank wordt overgeleverd een matig kostgeld en waakloon in rekening mag brengen. Te goeder tijd wordt dan tot den verkoop overgegaan, en bijaldien de opbrengst niet voldoende is om alle belanghebbenden af te betalen, zoo heeft pondpfmdsgewijze verdeeling plaats. In een der paswara's wordt hieraan nog toegevoegd dat, bijaldien de verkochte persoon in Gianjar blijft, pa verloop van een jaar het restant zijner schulden door de belanghebbenden in rechten mag nagevorderd worden op de gebruikelijke manier, tot goed begrip waarvan valt in 113 het oog te houden dat het voor Balische slaven volstrekt niet buitengesloten was eigen bezit te verwerven. Voor de bloedverwanten van den vorst die de boeten of de schulden tot welker betaling zij door den raad van kërta's veroordeeld zijn niet voldoen is eene afzonderlijke regeling getroffen, daar het natuurlijk niet aanging hen tot slavernij te laten vervallen. Hun wachtte alleen verbanning buiten hunne woonplaats maar binnen Gianjar, welke zoolang duurde totdat zij zeiven of bloedverwanten alles voldaan hadden. Degenen die zich heimelijk uit hun ballingsoord verwijderden werden naar Djambrana overgebracht, hetgeen gepaard ging met verdubbeling hunner schuld en nog een extra-straf bij terugkeer, wegens hunne ongehoorzaamheid. Onder de delicten waarover in deze paswara's gehandeld wordt neemt diefstal de voornaamste plaats in. De zorg voor de veiligheid van goederen kwam onder het vorstenbestuur hoofdzakelijk neer op den eigenaar daarvan, die het volste recht had met zijn kris of de steeds voor de hand staande lans alle pogingen tot het maken van inbreuk op zijne rechten af te weren. Evenwel maant de vorst in zijne verordeningen ook een paar malen er toe aan vooral niet te verzuimen de noodige voorzorgsmaatregelen tegen diefstal te nemen, bijv. door zoowel de erven als de afzonderlijk gelegen tuinen af te sluiten met een stevigen pagger of een aarden wal, waarvan de afmetingen nauwkeurig worden voorgeschreven. Tegen het vernielen van dergelijke afscheidingen met de bedoeling zich ten koste van den buurman te bevoordeelen, zoomede tegen verlegging der grenzen van sawahs en alang-alangvelden, te constateeren door een speciaal daarvoor aan te wijzen beambte, wordt eene boete bedreigd, welker voldoening gepaard moet gaan met vergoeding van het dubbele van het onrechtmatig zich toegeëigende en herstel der aangerichte schade. Ook wordt aanbevolen de klapperboomen te beveiligen tegen inklimming middels het omwinden der stammen met van dorens voorziene takken, en de opvolging van dezen raad nog bevorderd door de boete voor den klapperdief op bijna het dubbele van het gewone bedrag te stellen als desondanks roof heeft plaats gehad. Op verbeurte eener* boete wordt verder verboden de hutten welke in afgelegen tuinen of op verwijderde bouwvelden plegen opgericht te worden om als schuil-, rust- en bergplaats te dienen onbewaakt te laten zoolang daarin goederen aanwezig zijn, zooals bijv. landbouwgereedschap, 8 117 om naar alle zijden billijkheid te betrachten. Verderop in dit werk zullen we over deze en dergelijke aangelegenheden uitvoeriger gehandeld vinden in de sima-soebak, waar ze eigenlijk thuis behooren. » Als ander vergrijp tegen de eigendommen komt in enkele paswara's brandstichting ter sprake, om de verplichting der bandjar vast te stellen tot hulpverleening bij het uitbreken van brand, en tot opsporing van de schuldigen daarna. Lukt dit laatste niet, dan moet eerst de eigenaar van het huis onder eede verklaren dat niet hij zelf de hand in het spel heeft gehad, terwijl daarna van de gezamenlijke bandjarlieden een eed gevorderd, en wie zich daaraan niet onderwerpen wil als de schuldige beschouwd en gestraft wordt. Het in brand steken van na den oogst zich nog op het veld bevindende padi, een ander geliefd middel zijnde om wrok tegen den eigenaar te koelen, is ook hieraan eene afzonderlijke paswara gewijd. Van weinig beteekenis is wat over vergrijpen tegenover personen gepleegd in deze geschriften voorkomt. Alleen door betoovering aangericht onheil vindt eenige bespreking, waarbij echter ook voor de berechting daarvan in hoofdzaak wordt verwezen naar de wetboeken. De bepaling dat men zich aan eene beschuldiging te dezer zake onttrekken kan door onder eede zijne onschuld te betuigen, wijst er op dat ten deze door de zelfbestuurders van Gianjar eene vrijzinniger opvatting gehuldigd is geworden dan in andere streken van Bali wel werd aangetroffen. Eenige bepalingen omtrent het tegengaan van dobbelarij, het loopen 's nachts zonder licht, enz. vallen onder de rubriek politieverordeningen, hetgeen over heerendiensten staat aangeteekend heeft uitsluitend betrekking op bewaking van de poeri's der vorsten, en van de belastingen komt slechts incidenteel het heffen van een recht van reizende kooplieden en van tolgelden ter sprake, zoodat ten slotte alleen nog iets behoeft gezegd te worden over hetgeen naar onze onderscheiding onder de civiele zaken ressorteert De invordering van schulden wordt in een tweetal paswara's als volgt geregeld. De schuldeischer moet zelf den schuldenaar tot drie malen toe aanmanen, onder kennisgeving aan den pambëkël, en als twaalf dagen daarna de betaling nog niet gevolgd is, dan wordt de kantja er in betrokken en te diens be- 118 hoeve de schuld verdubbeld. Na door dezen in gebreke gesteld te zijn, krijgt de schuldenaar nog eens vier en twintig dagen tijd om een en ander te voldoen, terwijl bij verdere nalatigheid hij in zijn persoon aangesproken en door den kantja aan -den schuldeischer uitgeleverd wordt, om dezen als pandeling te dienen, voor de schuld en de verdubbeling, mits bereid zijnde al dadëlijk den kantja zijn deel uit te betalen, en anders wordt de schuldenaar pandeling bij den heer van den schuldeischer, die hem dan eenig werk kan opdragen, zooals de verzorging van vechthanen of van paarden, het weiden van geiten of schapen, dan wel het aanvegen der erven, tot tijd en wijle de volledige afbetaling heeft plaats gehad. Inmiddels heeft de meester het recht hem bij luiheid naar goedvinden te straffen, alleen niet hem te dooden of te verkoopen. De in dit geval den kantja toegekende belooning, het volle bedrag der oorspronkelijke schuld, kan dus zeer belangrijk zijn, maar er staat aan tegenover, dat als de schuldeischer na verloop van den laatstbedoelden termijn zich uit defc voeten maakt door de nalatigheid van dei\ kantja, op dezen de verplichting komt te rusten de schuld waarvoor de vordering is ingesteld te voldoen. In een der oude paswara's worden de schulden van of aan de inwoonsters der poeri's, voor welker invordering de kantja zijne tusschenkomst mag verleenen, tot een zeer matig bedrag beperkt. Het verpanden van erven, tuinen, sawahs en andere gronden is aan vaste regels gebonden, voornamelijk neerkomende op verplichte kennisgeving aan de pambëkëls van beide partijen en het opmaken van pandbrieven, waartoe de schrijver van den vorst ert de sëdahans gemachtigd worden verklaard. Krissen, lange en korte lansen, en andere wapens mogen niet verpand wel uitgeleend worden, zooals over en weer bij feestelijke gelegenheden, of voor langeren tijd door hoofden aan hunne onderhoorigen en slaven, veel voorkomt. De terugvordering schijnt nog al eens met moeielijkheden te zijn gepaard gegaan. Van daar de bepaling, dat bij verloren raken de dubbele waarde moet worden vergoed. In verband daarmede heeft ook hier prijsstelling in de paswara's plaats gehad, rekening er mede houdende, of de wapens aan aanzienlijke of aan geringe personen toebehoorden, welke versieringen waren aangebracht, of ze door erfenis dan wel door koop verkregen waren, enz. 119 In een drietal paswara's eindelijk wordt de verantwoordelijkheid geregeld welke men op zich neemt door het herbergen van vreemde gasten. Als verzuimd is daarvan aan de overheid kennis te geven, en 's nachts wordt in de desa gestolen of eene vrouw ontvoerd, dan is de gastheer aansprakelijk voor het onheil dat die gasten geacht worden te hebben aangericht. Wie, voor een geoorloofd doel zich op reis begeven hebbend, in eene desa binnen het gebied van Gianjar blijft overnachten, moet aan het desabestuur mededeeling doen van de medegebrachte goederen, en krijgt dan schadevergoeding als ze verloren gaan door diefstal, nadat de eigenaar met een eed de juistheid zijner opgave bevestigd heeft. Uitvoerig is deze zaak geregeld, in hoofdzaak op dezelfde wijze als elders geschiedde. De gebroeders Pasëk die, in strijd als zij bij voortduring waren met alle naburen, er bijzonderen prijs op stelden in goede verstandhouding te leven met het Gouvernement, vaardigden namens den vorst nog een afzonderlijke paswara uit om van Boelèlèng overgekomen handelaren, die in Gianjar hunne waren wilden venten, voor alle molest te vrijwaren. 122 Moewah jan ana wong aminta osadi, ja dèrèng sëgër kang inamban, tan wënang kang doedoekoen angalap daksina, jèn kahalap daksina, wënang tinagih déning wong matëpëtin sakit, jan tan pawak kang ingambil, maling idëpé ngaran linging agama, jèn angërahatang kang agëring, wënang ja kagënda kang balijan 8000. Moewah jan ana kaoelan ingsoen ngatërakan maling, sira asadoea ring gënah sira karaksaha, moewah matoera ring ingsoen, jèn ana dèn ingsoen andosani maling ika, sira olih samadé, samadé ring kang kamalingan, kang kamalingan karoewan dèn ija kang amaling ika dadi ija tan pasadoea ring wong klijang désa, wong klijang désa tan ana matoera ring ingsoen, ana kaoelan ingsoen wong lijan matoera ring ingsoen, moewah wong kamalingan nora pasadoe ring gënahé karaksaha, gënahing karaksaha ina matoera ring ingsoen, dosa kang kapalingan, dadosan ika mantoek ring kang matoera ring ingsoen, apan sang kapalingan lali, karaning samangkana, apan ora atoera ring ingsoen, angoenda ring maling aranë, mangko dosa kang kamalingan goeng arta, 6125. Ring wong awitjara jan woes .apadoe kabèh wong djaksa kafïtja djadjënëng mangëntjanin, jan malih angidjqkakën ring wong lèn maka ingan dosané, ija amoeroeg titiswara ngaran wong mangkana, jan koerang kang akëntja sidji kalih, jan amadoe sira sampoen pada satoeroet, jèn liwar tigang dina, dadi asabda angédjokang, tan kawasa. Jan ana wong awitjara doeroeng kasëngkër olih kafitja, wënang angambila oega tan wënang ingirid, jan woes kasëngkër olih kantja, pada maksih tëdoen ring pakëntja, nora wënang kambilan, mwah kéridan. Mwah jan kaoelan ingsoen amoeroega titiswaran ingsoen, jan woes kaswarahan dèn ingsoen, sira dosa oega salaksa satoes dèn ingsoen kang satoenggal-satoenggal, apan sira amoeroeg titiswaran ingsoen, jan ana pangawadiné, maka ingan dosané. Tingkahing awitjara norana papaloenggoehan kantja gënahing apasadoe, kantja ananggapa, soeratakëna pasadoeaning awitjara, 123 Een medicijnmeester mag geene belooning eischen zoolang de man die hem om het geneesmiddel gevraagd heeft nog niet beter is. Het loon moet geind worden bij dengene die den zieke verzorgd heeft. Helpt het geneesmiddel niet, zoo wordt dit volgens de Agama als bedrog beschouwd, en als de ziekte er door verergert, dan wordt de dokter beboet met 8000 kèpèngs. Degene mijner onderdanen die een dief opbrengt moet zich met hem vervoegen bij zijn hoofd, en ook mij er van kennis geven. Hij krijgt dan de helft der boete die ik aan den dief mocht opleggen, terwijl de andere helft aan den bestolene komt. Indien deze laatste zelf den dief betrapt, en er geen kennis van geeft aan het dorpshoofd, of dit hoofd verzuimt mij er mee in kennis te stellen, terwijl een andere mijner onderdanen dit wel doet, zoo ook als de bestolene geen aangifte doet bij het hoofd en deze brengt het uit zich zelf te mijner kennisse, dan wordt den bestolene die in verzuim is eene boete»opgelegd, welke komt aan dengene die mij bericht gegeven heeft. Dit is zoo bepaald, dewijl de bestolene door mij geen kennis te geven geacht wordt met den dief geheuld te hebben. Hij wordt beboet met 6125 kèpèngs. Degene die eene rechtszaak hebbende welke reeds uitgemaakt is door rechters, kantja's en djëdjënëngs bij anderen appelleert om eene lichtere straf te krijgen, dan overtreedt hij de paswara. Ontbreken er een of twee aan degenen die berechten, en de beklaagde heeft zich reeds bij het vonnis neergelegd, dan mag hij na verloop van drie dagen niet meer appelleeren. Degenen die eene zaak hebben waarvoor zij door den kantja nog niet opgeroepen zijn mogen die alsnog terugnemen, doch niet ze sleepende houden. Heeft de oproeping door den kantja reeds plaats gehad, dan moeten zij ter terechtzitting verschijnen, en mag het een noch het ander meer plaats hebben. Degenen die door mij uitgevaardigde verordeningen overtreden zullen ieder beboet worden met 10.100 kèpèngs. Bij verzachtende omstandigheden zal de straf worden verlicht. Wanneer door de partijen geen schriftelijke aanklacht bij den betrokken kantja is ingediend, dan moet deze hunne verklaring .133 Wie gereedschappen steelt die zich op natte of droge rijstvelden bevinden wordt beboet met 1600 kèpèngs, en met hetzelfde bedrag de dief van een bak zaadpadi. Het stelen van gewas voor toespijs uit een tuin van een ander wordt gestraft met 250 kèpèngs boete, en evenzoo het stelen van aard- en peulvruchten en van alles wat uit zaad gesproten is. Den dief wordt het gestolene op den pasar om den hals gehangen zoo lang hij de boete nog niet betaald heeft. Van padi moeten twee honderd halmen, van djagoeng tien halmen, van këséla twintig stuks, van djagoeng gambah tien klossen, van oebi vijftien stuks worden omgehangen. Daar beneden blijvende wordt straf opgelegd. Diefstal van gereedschappen uit een huis wordt gestraft met eene boete van 4000 kèpèngs, van wapens met 10.000 kèpèngs. Wanneer gestolen goed aan een ander verpand wordt en de pandnemer is te goeder trouw, dan moet het gestolene ingelost worden, zooals bij pandgeving gebruikelijk is. Was hij niet te goeder trouw, dan moet de zaak haar gewone verloop hebben. Als een kind een misdrijf pleegt, en zijn vader of voogd wil onder eede verklaren dat het nog geen tien jaar oud is, dan wordt geene straf opgelegd. Wil de betrokken persoon echter dien eed niet afleggen, dan wordt aan het kind de gebruikelijke tegen het misdrijf bedreigde straf opgelegd. Wie1 — wordt beboet met 250 kèpèngs, en wie voetangels plaatst op sawahs of gaga's met 500 k. Veroorzaken zij eene vleeschwonde, dan is de boete 1250 k., en bij zware verwonding 2500 k. Wanneer iemand een dief doodt wiens misdrijf vaststaat, zoo geeft de desa eene belooning van 8000 kèpèngs. De kinderen en weduwen van den dief zullen door mij buiten het eiland verkocht worden. Wordt zulk een dief opgevat, dan geeft de desa eene belooning van 4000 k. Wanneer degene die iets in pand heeft genomen het niet teruggeeft nadat losprijs en interest zijn voldaan, en er wordtgeene rechtszaak van gemaakt, dan moet na vijf en twintig dagen de waarde van dat pand, ze zij groot of klein, dubbel worden teruggegeven. Wie daarbij twist zoekt met den pambëkël 1 Het woord anglahrag heb ik niet thuis kunnen brengen. 134 Ring wong andapat droewéning wong lèn, anëboes oega kang adoewé, samadé djin ikang itjal, jan tan pasadoe, dosa kang andapat, kang dèn dapat wënang mantoek ring kang adoewé, pèngënané wënang asadoe ring sang jogija sadoea, agëngé dji 250. Tingkahing wong kéridan, lawasé tigang sasih ring pairidan, wënang sinëdëkakën ring kang kéridan, nora arëp anëbas agoeng liting oetangé, iridiridan ika dinol, jan wong kéridan olih pioetang, toenggal kadi doemoen. Jan maling dosa, tan ana naoer dosa, wënang soendol, jan ana wong anjolong, jan woes kataman dosa ping tiga, wënang soendol. Jan ana wong anglorod, katjandak déné kang atoenggoe pamangkalan ring djabakoeta, olih patwas kang anjandak, gëng 8000, jan katjandak lagi di djërokoeta, polih toewas gëng arta, 4000, jèn istri katjandak, 1600, jèn lanang doeroeng anoengkëlit, 1*600. Palangkaning bawi sakilan pandjangnja kiwa tëngën, loehoer moenoeking bawi samoesti loehoeré. Jan ana wong kotoes angambil djanma, dadi ta awitjara wong kotoes, kakëntjan ija katjoran, mapatabëh, olih patoewas kadi traping danda, solasan pangadjining djadma. Jèn mangkat ambëdah désa, nora kénging angrandah, jan ana ngrandah raran dahan ika, wënang kambil toer dosa 500. Jèn danda 250, limang dasa ring kantja, danda 500, satoes ring kantja, danda 600, satoes ring kantja, danda 800, satoes ring kafitja, danda séwoe, satoes ring kantja, sésanja pinalih, 140 ring sang ngatërakën sabagi, ring bandjar rong bagi, jèn dosa lintang sakèng pëtang ijoe, kadi patoeting kërta. Ring wong awitjara, nora arëp kang awitjara ngëtjorin, wënang kang bandjar mangëtjorin, kang këntjan katjoran tingkahing tjor. Jan doewèn ida i déwa katjolongan, wënang mantoek anërigoena. Ring wong atatangkëpan, salwir dèn tangkëpakën, mwang asanda, jèn woes tinëbas tëkaning bati pragat, nora dé moelihakën déné anangkëpa, mwah déné anjanda, liwar patlikoer dina saking dina panëbasé, wënang moelih anikël, jan ija ilang sapangadjinja nikël mantoek ring kang adoewé. Ring wong anjolong kajoe maka lakar, kajoené droewèn sang praboe, dosa kang amèt, gëng, 5000, kajoe mantoek. Mwah jan ana angimpang tamioe saking djabakoeta, nora pasadoké ring sang parajogija, dosa gëng, 1600. Parabëkël ingsoen kabèh, jèn ana réntjangé anjorah, woes karahan, soen koetoes dèn ingsoen angloeroeh, nora kaloeroeh dèn ija sasasih, boektiné soen pèt satëngah. Ring wong tjorah, jèn liwar saking asasih, ana wong lèn angatërakën ring ingsoen, ika ta boektiné wënang soen ambil satëngah. Mwah jan ana réfltjang ira adoladolan, jan woes tiba titiswaran ingsoen, nora kéngang angadol, këdëh ja angadol, soen dosanën pambëkëlnja gëng, 250, kang angadol wënang pamëkëlnja andosèn gëng, 500, 141 dit geld in vieren verdeeld. De bestolene en de geleiders van den dief krijgen elk één deel, twee deelen komen aan de wijk. Bedraagt de boete meer dan 4000 k., dan worden de voorschriften der wetboeken (bij de verdeeling) opgevolgd. Wanneer in een geding geen der partijen aan de andere den eed wil opleggen, dan moet de bandjar zulks doen, eri moet degeen wien de eed is opgelegd zich daaraan onderwerpen.v Goederen van den vorst welke gestolen mochten worden moeten drievoudig worden vergoed. Wanneer bij het spel iets in pand gegeven en genomen is, en nadat losprijs en interest zijn afgedaan de pandnemer niet binnen vier en twintig dagen na de verpanding de goederen heeft teruggegeven, dan moet hij dit dubbel doen. Zijn die goederen verloren geraakt, dan moet hij de dubbele waarde er van aian- den eigenaar vergoeden. Wie aan den vorst toebehoorend hout steelt om het als materiaal te gebruiken wordt beboet met 5000 kèpèngs en moet het hout teruggeven. Wie gasten van buitenslands ontvangt zonder daarvan kennis te geven aan de bevoegde autoriteit wordt beboet met 1600 kèpèngs. Wanneer een mijner pambëkëls door wiens onderhoorige een misdrijf is gepleegd, na opgeroepen te zijn en door mij belast met de opsporing, niet binnen eene maand daaraan heeft voldaan, zoo wordt hem door mij de helft zijner inkomsten ontnomen. Hetzelfde zal geschieden wanneer meer dan eene maand na het misdrijf de misdadiger door een ander (dan de pambëkël) wordt aangebracht. Bijaldien, nadat door mij het verbod is uitgevaardigd om slaven of slavinnen te verkoopen, iemand toch daartoe overgaat, zoo zal diens pambëkël door mij gestraft worden met 250 kèpèngs boete. De pambëkël mag den verkooper eene boete van 500 kèpèngs opleggen. 142 Mwah jèn ana wong asasilihan, sakaloewiré dèn silih, jan woeWoesü pitoeng sasih, nora dèn oelihakën, jan woes ring tinagih déné kang adroewé, wënang moelihü nikël oega. Jèn ana wong amaling daging pomahan, nora wënang ija adol ring djërokoeta, maring praoe oega wënang ingadol. Ring wong wadon manglorod maring djabakoeta, wëkasan anS. wong lanang anglorod maring djabakoeta, ambakta ja tëka irika, jan ija kang kabakta, wënang sakarëpé kang ambakta oega. Ring wong kadënda norana gènnija naoerin lèn, wënang ingadol, nora wënang anak rabiné atoekoe, jèn kang atoekoe angasoenging anak rabinja atoekoe, wënang kang atoekoe angëmasin katagih sagoeng liting oetangnja kang kari sésané ingadol. Ring wong anëktëk boengan djaka nora kang pasoeng sang adroewé, dosa gëng, 4900. Ring wong atjontok, dosané pëtang raksa oega. Jan ana rowang ring djërokoeta amatèni rowang, mwang angaloni anaking rowang, rabining rowang, dadi ta anglorod maring djabakoeta, jan pakon ingsoen mantoek, tan wënang witjaranën. Mwah jan ana kaoelan ingsoen anaban saingoningon ingsoën, lwiré këbo sampi koeda, makadiné jan mati tinoentoen, mwah pinoegër, wënang anglèni sapangadji, jan mati olihing lalandap, mwah ginitik, dosa kang anaban gëng, 8000, toer anglèni droewèn ingsoen anërigoena, jan nora amangan satatandoerané, ika sida anjolong andoestani, 'kang dèn tjo'long dji 8000 kang satoenggal-satoenggal, toer anërigoena, jan lijan saké rika sapatikwënang gëng aliting pëngadjiné, apana ring agama, mwah ring titiswara, 143 Degene die iets leent, wat het ook zij, en na zeven maanden het nog niet teruggegeven heeft, ondanks aanmaning daartoe van den eigenaar, zal het dubbel moeten teruggeven. Wie diefstal pleegt in een bewoond huis mag niet binnen het land verkocht worden; aan boord van een vaartuig moet zulks geschieden. Als eene vrouw vlucht naar het buitenland, en een man die ook daarheen gevlucht is haar meevoert, zoo kan hij met haar handelen naar goedvinden. Degene die, beboet zijnde, geen andere betalingsmiddelen heeft (dan zijn persoon), moet verkocht worden. Zijne vrouw en kinderen mogen hem niet koopen. Stemt de kooper er in toe dat vrouw en kinderen dien persoon van hem terugkoopen, zoo blijft de (oorspronkelijke) kooper gehouden het meerdere van het verschuldigde boven den koopprijs te vergoeden. Wie vruchten van den lontarpalm afhakt zonder vergunning van den eigenaar wordt beboet met 4900 kèpèngs. Deelneming aan het tjontokspel wordt gestraft met 40.000 kèpèngs boete. 1 Wanneer iemand uit mijn rijk een ander doodt, dan wel diens dochter of vrouw verleidt en wegvoert naar het buitenland, doch op mijn bevel terugkeert, zoo zal hij niet vervolgd worden. Degene mijner onderdanen die aan mij toebehoorend vee, karbouw, rund of paard, opvat, dat bij het wegbrengen of binden komt dood te gaan, moet de volle waarde er van vergoeden. De opvatter wordt met 8000 kèpèngs boete gestraft bijaldien de dood (van dat vee) het gevolg is van verwonding met een scherp wapen of een stok, en moet bovendien drievoudige vergoeding geven. Had dat vee geen aanplant opgevreten, dan wordt het (opvatten) als diefstal beschouwd, de waarde van het gestolen ' Spel waarbij het er op aankomt duiten naar een kuiltje te werpen. Men «ou zoo zeggen, wel een zware straf voor zulk een onschuldige liefhebberij. 144 mwah jan. droewéné kaoelan ingsoen, saingoningoné, mwah patikwënangé, anikël oega pamëliné. Jan ana saingoningoné mwah patikwënangé loemëbët maring djabakoeta, djadjahaning mësëh, jèn këna olihé ngëtak ring djërokoetan ingsoen, anëbas oega kang adrëwé, anjatak sèkët kang sanoenggal, jan bèbèk panëbasé 250 kang sakandang, jan ingamèt déning moesoeh, karëboeta déning kaoelan ingsoen, lijan saking adroewé, anëbas atëngah adji ring kang arëboet, wong kantja mwah wong atoenggoe pamangkalan olih solasan, apalih ring wong kantja, jan satjina wijakti mangkana, mwah olihé ngrëboet, mwah olihé anapët, sira asadoea oega ring prëbëkël ingsoen, jan tan pasadoea, tan wënang kang adoewé nëbas. Ring wong anjolong woh njoeh, mwah woh boewah, jan nora angasan', dosa 2500, jan woes angasan, dosa 4500. Mwah jan ana wohwohan larangan ingsoen, jan sira andoestani, dosa gëng 500, droewéné kaoelan ingsoen, dosa gëng 250. Jan kaoelan ingsoen loenga anglorod, jan ana angrandahin, salwiring droewéné dèn randahin, kang angrandah soen dosani 250, wong sanoenggal-sanoenggal, toer kang dèn randah moelih anikël. Jan ana kaoelan ingsoen angraksa babandan, jèn dosané ingadol, woes ingadjèkan dèn ingsoen, jèn ija itjal, kang angraksa wënang sapangadjinja angëmasin. Anging salwiring danda wënang pinalih, ka dalëm abagi, kang sabagi malih palih, mantoek ring kang awitjara apalih, ring Poengakan apalih, ring pamëkël apalih. 145 vee op 8000 kèpèngs per stuk gesteld, en moet het drievoudig vergoed worden. Voor ander vee wordt de waarde berekend overeenkomstig het voorkomende in de wetboeken en de landsverordeningen. Voor aan mijne onderdanen toebehoorend vee, klein of groot, moet (in bovenstaande gevallen) het dubbele van' de koopsom vergoed worden. Vee, groot of klein, dat buiten het land is geraakt, op het gebied van den vijand, doch teruggebracht wordt binnen de grenzen, moet door den eigenaar ingelost worden voor 250 kèpèngs per stuk; voor eenden bedraagt de losprijs 250 kèpèngs per kooi. Is het vee in handen van den vijand gevallen, en wordt het dezen weer ontnomen door een ander dan den eigenaar, zoo moet deze het inlossen voor de helft der waarde bij dengene die het vermeesterd heeft. De kantja's en de grenswachters krijgen daarvan de solasan, de helft komt aan de kantja's. Wanneer zoo iets voorvalt moeten degenen die het vee afgenomen of gevonden hebben daarvan kennis geven aan mjjn pambëkël. Bij verzuim behoeft de eigenaar geen losgeld te betalen. Diefstal van klapper- of betelnoten wordt gestraft met 2500 of 4500 kèpèngs boete, naar gelang zij niet dan wel door dorens om den stam van den boom beschermd waren. Wie andere vruchten steelt wordt beboet met 500 kèpèngs als ze door mij gereserveerd zijn, en met 250 k. als ze aan mijn onderdanen toebehooren. Degenen die, gevlucht zijnde, eenig goed rooven zullen door mij beboet worden met 250 kèpèngs elk, en moeten het dubbele van het geroofde teruggeven. Wanneer een onderdaan van mij de zorg heeft voor een gevangene die verkocht moet worden en wiens prijs reeds door mij is bepaald doch die er in slaagt te ontvluchten, dan moet eerstgenoemde dien prijs vergoeden. Van alle boeten komt de helft aan den vorst. De andere helft wordt gelijkelijk verdeeld tusschen de (winnende) partij, den Poengakan, en den pambëkël. 10 146 Ring wong anajab mas slaka dodot, salwiré kang dèn tajab, lwih saking dji satoes, gënda gëng arta 12.250. Mwah ring wong angraksa babandan, jèn angilangakën, mwah angoetjoeli sakèng sataliné, mawastoe ilang kang babandan ika, dosa kang angraksa, 12.250, karaning dosa mangkana, apan ija éman kang mangraksa, toer katëmpwana sapangadjin banda né ilang, jèn mawëtoe ija mangamoek babandan ika, anatoni mwah amatèni, anoenoni, mwah sapaksané wong babandan ika, èngan dèn ingsoen andosani, mwah jan ana amanggihi babandan ika, jan ring djërokoetan ingsoen, mwah ring djabakoetan ingsoen, jan sadjati ja ring wong ingsoen, parabëkël ingsoen, mwah matoera ring ingsoen, jan amanggihi radjoe ambanda, anëboes ing kang ngraksa babandan ika, apanëboes 8000, kang angraksa maksih dosa, jan ija lèn ambanda, samalih ring sang ngatërakën, wong kantja maksih polih solasan. Mwah jan ana kaoelan fngsoen awitjara, woes dèn pada sadokakën, wanëngé asasih, jan tan pagaloera, tan wënang salih toenggal amangoen witjara malib. Mwah angambili pioetang pèngënané limolas dina sapisansapisan. Jèn ana réntjang ira prëbëkël, jan taroenan ingsoen, jèn ija awitjara, mwah dosa, mwah aoetang, jèn gantinja kéridan, kang adoewé kaoela oega analènin, andjërahang ring klijan karïtja, kafïtja afidjërahang ring gënahé awitjara, gënahing awitjara wënang sakarëpnja ingadol. Witjara woes kasëngkër olih kantja, wënangé tan tëdoen maka soré, mësëhé sampoen manëdoenin, asing nora tëdoen ring panamaja salih toenggal kalahakëna, jèn lintang tëbah ngèbënër patëdoené kasèp dosa 500 mantoek ring kantja. 147 Wie goud, zilver, een kleedingstuk 1 of iets anders steelt, ter waarde van meer dan 100 kèpèngs, zal beboet worden met 12.250 kèpèngs. Wanneer een gevangene weet uit zijne boeien zich te bevrijden en zich uit de voeten te maken, zoo wordt zijn bewaker beboet met 12.250 kèpèngs, om reden dat hij achteloos is geweest. Ook wordt hem vergoeding der waarde van dien persoon opgelegd. Maakt de vluchteling amok, en verwondt of doodt hij lieden, sticht hij brand, of richt hij ander onheil aan, dan zal ik nader de straf bepalen. Bij degenen die den gevangene ontmoeten en overmeesteren, hetzij binnen of buiten de grenzen van mijn rijk, en daarvan kennis geven aan een onderdaan of een pambëkël van mij, dan wel aan mij zelf, moet de gevangene ingelost worden door zijn bewaker voor 8000 kèpèngs. De bewaker wordt bovendien gestraft. Van (het aan) de opvatters en de geleiders(toekomende) krijgen de kantja's ook de solasan. 2 Wanneer onderdanen van mij een geschil hebben en daarvan reeds aangifte is gedaan, zoo wordt hun eene maand tijd gegeven. Hebben zij de zaak dan nog niet bij de rechtbank aanhangig gemaakt, dan kan dit niet meer geschieden. De afdoening van schulden moet binnen vijftien dagen in eens plaats hebben. Wanneer de onderhoorige van een mijner pambëbëls of een directe onderdaan van mij eene zaak heeft en tot boete veroordeeld wordt, bij wanbetaling te vervangen door executie, dan moet het hoofd van dien persoon hem binden en hem overleveren aan den klian of den kantja, die hem weer in handen zal stellen van de betrokken rechtbank. Deze kan hem desyerkiezende laten verkoopen. Wie, door den kantja voor het gerecht gedaagd zijnde, nog niet verschenen is tegen dat de avond valt terwijl de tegenpartij wel is opgekomen, verliest zijne zaak. Bij verschijning na het midden van den dag wordt eene boete opgelegd van 500 kèpèngs ten voordeele van den kantja. 1 Dodot beteekent hetzelfde als sapoet, meer speciaal het bovenkleed van een man, ook wel deken, enz. Door de daarop volgende bijvoeging is eene vertaling in ruimeren zin wel gerechtvaardigd. 1 Door onduidelijkheid van den tekst kan voor de juistheid der vertaling van dezen laatsten zin en het direct er op volgende niet worden ingestaan. 155 klacht o,nder toezicht van den djëdjënëng gesteld zijnde, niet binnen vier en twintig en tien en vijf dagen 1 aan djëdjënëng Madé mededeelt dat hij eene rechtszaak heeft, en hem verzoekt de tegenpartij onder zijn toezicht te nemen, dan verliest eerstgenoemde zijne zaak zonder dat geding gevoerd wordt. De aanklager moet voor de rechtbank gebracht worden door djëdjënëng Madé en zijne schriftelijke aanklacht medebrengen. Als de onder toezicht gestelde wèl aan djëdjënëng Madé kennis geeft dat hij eene zaak heeft en verzoekt zijne tegenpartij onder toezicht te nemen, doch niet binnen vier en twintig en tien en vijf dagen eene schriftelijke verdediging bij djëdjënëng Madé indient, zoo verliest hij zijne zaak. De djëdjënëngs die niet goed toezicht uitoefenen over de beide partijen zullen gestraft worden volgens de Adigama. De beide partijen krijgen van de opgelegde boete elk de helft. Hun eigen zaak zal naar behooren berecht worden. Maakt de partij waarover djëdjënëng Madé het toezicht heeft (dus de beklaagde) zich uit de voeten, dan ondergaat deze djëdjënëng de straf welke op het den voortvluchtige ten laste gelegde staat. Wanneer een onderhoorige naar het buitenland vlucht, en na eenigen tijd daar te zijn verbleven op het gebied van Gianjar terugkeert, zoo moet hij weer onder beheer genomen worden door zijn vroegeren pambëkël of meester. Was hij eertijds in eene nog niet besliste rechtszaak betrokken, of had hij eene geldschuld, zoo moet die zaak alsnog voortgang hebben. Bijaldien iemand dien persoon vasthoudt, dan worde overeenkomstig de wetboeken beslist. Bloedverwanten van mij die, door de kantja's vervolgd, bij vonnis van de djaksa's of de kërta's veroordeeld zijn tot boete of betaling eener schuld zullen buiten hunne woonplaats (maar in Gianjar) verbannen worden. Zoolang zij hunne boete of hunne schuld niet betaald hebben, mogen zij niet terugkeeren uit hun ballingsoord. Wie dit verbod overtreedt wordt nogmaals verbannen, en wel naar Djambrana. Alsdan moet bij betaling van boete of schuld het dubbele voldaan worden. Bij terugkeer 1 Of deze getallen bij elkaar moeten worden opgeteld (doch waartoe dan die afzonderlijke vermelding?), dan wel op verschillende gevallen betrekking hebben, blijkt niet, 156 Mwah titiswaran ingsoen ring prëbëkël ingsoen kabèh, jèn ana tinggalan rowang sira ilang, mwah mati tan pasantana, wënang sira polih aprëlimajan satinggalannja tanëm toewoeh. Mwah sira kaoelan ingsoen kabèh, tan kawasa sira atoenggoe koerënan, jan sira amoeroeg salih toenggal, prësida sira moeroeg titiswara, wënang sira tibanana danda salaksa satoes. Sira prëbëkël ingsoen kabèh, padjarën oega rowang sira widjiwidjinën, salinging titiswaran ingsoen, jan sira nora madjarin rowang sirané, sira wënang katibanana danda salaksa satoes. Iti kang nora roban arané: pianak, njama, tjoetjoe, somah, né mëtoe saking awaknja, ikoe nora roban arané. Né mawasta roban pianak ban nija noedoek, toendajan, sakoetajan, braja, pandjak, pianak ban ija mahgidih né doeroeng mapëras, wong anggon gawé jèn kakoendoel ban ija, ikoe kabèh roban arané. Titiswaran ingsoen ring wargin ingsoen, mwah ring prëbëkël ingsoen, jan ana kaoelan ingsoen manoetoetin rowang kahadoe, lintangan ring pëtang diri, jan prëdéwa, jan prëbëkël, sira wënang soen toendoeng, jèn kaoelan ingsoen amoeroeg, apang mangëndjëk linging palakërta. Titiswaran ingsoen ring prëbëkël ingsoen kabèh, mwah ring dagang kabèh, sira tan kawasa njanda lalandëp, kris, toembak, bokat, salwiring sikëp kapijoedan, jan sira amoeroeg, sira soen 161 geschrift afkomstig is beboet op de wijze als hiervoren werd vermeld. Hetzelfde geschiedt wanneer de woonplaats der partijen niet in die geschriften wordt vermeld. Wanneer iemand eene vrouw geschaakt heeft met geweld, dan mag zij niet bij dien man blijven. De schaker moet eene schadeloosstelling betalen aan den vader of den. voogd der vrouw, ten bedrage van 2250 kèpèngs, en zal bovendien door den vorst gestraft worden. Van die boete komt aan de rechters 250 kèpèngs. Het schaken, ook als het geschiedt met de toestemming der vrouw, mag voortaan niet meer over dag plaats hebben, maar moet des nachts geschieden. Wie over dag vee van de landbouwers steelt, runderen, witte en zwarte karbouwen, of paarden, zal beboet worden met 5000 kèpèngs. Diefstal over dag van varkens, kippen, eenden, honden, ganzen, vogels, of biggen wordt gestraft met eene boete van 2500 kèpèngs. Des nachts gepleegd, zal dergelijke diefstal berecht worden overeenkomstig de bepalingen der wetboeken. Het gestolene moet dubbel vergöed worden. De koopprijs van eene schriftelijke verklaring is 250 kèpèngs, van een vonnis 125 k., van eene borgstelling 125 k., en van eene aanmaning om te betalen 66 k., alles per stuk berekend. Wanneer iemand aan een ander vergif in ëenigen vorm,1 een bedwelmende stof, dan wel een betooveringsmiddel toedient, dan worde, bij ontdekking en inbrenging eener beschuldiging met overlegging van een stuk van overtuiging, die zaak overeenkomstig de wetboeken berecht. Wanneer eene vrouw wegloopt naar het buitenland, en een 1 Met drie woorden worden in den tekst vergiften aangeduid: tjëtik, ratjoen en oepas. Volgens Van der Tuuk beteekenen 1 en 2 hetzelfde, en behoort 1 tot de lage 2 tot de hooge taal. Ik veronderstel echter dat, althans in Gianjar, het laatste woord ook eene speciale beteekenis heeft. Oepas is plantaardig vergif, ook venijn van een slang. 11 175 Bij eene beschuldiging van tooverij, den dood van den betooverde ten gevolge gehad hebbende, zal de beschuldigde een eed moeten afleggen met twee eedhelpers.1 Degene die de goederen rooft van een persoon die uit de desa gewezen en gebonden wordt, zal deswege voor den Raad van Kërta's terechtstaan. 2 Het stelen van op halm staande alangalang wordt door mij gestraft met twee, van gesneden alangalang met drie kèpèngs boete. Als iemand die in eene zaak betrokken en naar het buitenland weggeloopen is door zijn pambëkël en zijn goesti wordt prijs gegeven, 8 dan moeten alle inwoners der vier naastbij gelegen desa's beëedigd worden. Degene op wiens verzoek dat geschiedt draagt de kosten van den eed en van het onthaal 4 a 66 kèpèngs per dag, en moet voorts 125 kèpèngs betalen als koopprijs van het vonnis. Als lieden, beboet zijnde, niets hebben om te betalen, en daarom hun eigen persoon beschikbaar stellen, dan moet de djëdjënëng hen onder zijn beheer nemen, waarvoor hij 15 kèpèngs kostgeld en 50 kèpèngs waakloon per dag en per man ontvangt. De djëdjënëng moet hen dan verkoopen. Is de opbrengst minder dan de boete, zoo wordt alles naar evenredigheid verminderd. De meesters of hoofden wier slaven of onderhoorigen gestolen hebben en zich naar het buitenland uit de voeten trachten 1 Het ligt voor de hand, hoewel niet uitdrukkelijk vermeld, dat na het afleggen van dien eed de beschuldigde vrij uitgaat. Uit balisch oogpunt beschouwd is dit eene milde opvatting, immers er is een stuk van overtuiging: de doode. ' Het blijkt niet te wiens behoeve deze bepaling is gemaakt, het kan zijn van den uitgewezene doch ook van den vorst, ingeval namelijk van verbeurdverklaring der goederen van dien persoon. * D. w. z. dat die hoofden zich voor hun gewezen onderdaan niet langer aansprakelijk willen stellen. De tegenpartij, komt er dus slecht af, want in het buitenland zal wel geeen verhaal meer op hen te krijgen zijn. Ze smaakt alleen de voldoening dat de inwoners der vier omliggende desa's (anjatoërdesa) onder eede moeten verklaren niets met het den voortvluchtige ten laste gelegde te maken te hebben gehad, hem niet te hebben voortgeholpen. * Het onthaal namelijk van den kantja te wiens overstaan de beëediging plaats heeft. 176 déning rowang, kari ring djërokoeta, wënang kang adoewéx réntjang, makadi kang adoewé kaoela, anëbas goeng arta, jèn lanang, 4000, widjinën, jèn wadon panëbasé goeng arta, 1600, widjinën. Jan katjandak ring djabakoeta padjadjahaning rowang, jèn lanang panëbasé goeng arta, 5000, widjinën, jèn wadon panëbasé, 2500, widjinën, jèn ana ton i kang anjandak, panëbasé né lanang goeng arta, 10.000, widjinën, jèn wadon panëbasé goeng arta, 5000, jèn kapadëmang wong anjandak, wënang lëlëb kang katjandak ring kang manjandak. Mwah tjatjandakan ika woesé matëbas, malër kari magënah ring wawëngkan Gianjar, wënang ija kawitjarèn olih kang kamalingan, mwah kang kadoestèn, kang katjorahin, këni katapakang ring parakërta agama adigama. Mwah jèn ana witjara sampoen kamarginin olih djadjënëng, mati kang djadjënëng, witjara wënang padoenën sabënëré olih kang angraksa galoer. Mwah jan djadjënëng nora amëraksakang kang awitjara kalih, jan woes ana soerat pamëraksa tiba ring djadjënëng ika, kang djadjënëng nora niwakang soerat ika, dosa kang djënëng ika angëfidjëk linging agama adigama, kang awitjara kalih polih saprëtékaning danda, adjaka dadoewa mapalih, witjara ika talër padoenën sabënëré. Mwah jan ija ilang kang awitjara salih toenggal, jèn ija nora djadjënëng ika mëraksakang, wënang djadjënëng ika dosa sakadi wërat witjarané kang ilang. Mwah jan ana wong sawawëngkan Gianjar, jèn ija itjal, makadi mati, ring watës, mwah ring désa, mwah ring awan, ring tjarik, jèn ana wong amanggihin dasta katjirian, jèn nora ana sira atoeloeng, toer mangëndëhang, wënang ija kapalakërta angëfidjëk linging agama adigama. Jèn nora karoewan né mamadëmang kang mati ika, wënang ana tjor pangrarata, anjatoer désa, jèn ana wong désa ika tan 177 te maken, doch nog binnenslands door andere onderhoorigen worden opgevat, moeten die lieden inlossen tegen 4000 kèpèngs voor eiken man en 1600 k. voor elke vrouw. Opgevat buiten de grenzen van het gebied waar zij thuis behooren, bedraagt de losprijs voor mannen 5000, voor vrouwen 2500 kèpèngs per persoon, en als de opvatters gewond worden respectievelijk 10.000 en 5.000 kèpèngs. Sneeft een der opvatters, dan vervalt de opgevatte persoon geheel aan (de erfgenamen van) den opvatter. Nadat de arrestant is ingelost moet hij in Gianjar blijven wonen, en kan hij door den bestolene 1 worden vervolgd ter berechting volgens de wetboeken. Is eene rechtszaak reeds door den djëdjënëng aanhangig gemaakt, en komt deze te overlijden, dan moet die zaak toch door de bevoegde macht naar den eisch berecht worden. De djëdjënëngs die verzuimen toe te zien op de beide gedingvoerende partijen, of die een schriftelijke aanklacht ontvangen hebbende daaraan geen gevolg geven, zullen gestraft worden overeenkomstig de wetboeken. De op te leggen boete mogen de partijen met elkaar deelen; hunne zaak zal verder naar behooren berecht worden. Loopt een der gedingvoerende personen weg door de zorgeloosheid van den djëdjënëng, dan moet deze de straf dragen van hetgeen waarvoor de ontvluchte werd aangesproken. Wanneer iemand uit Gianjar zoek raakt en den dood vindt op de grens, in de desa, op den openbaren weg, of op de sawah, en een ander bevindt dat geweld op hem gepleegd is, doch verleent geen hulp en maakt geen alarm, dan zal die persoon voor de rechtbank getrokken en volgens de wetboeken berecht worden. Is niet bekend wie den doodslag gepleegd heeft, dan wordt de algemeene eed opgelegd aan de inwoners der vier naastbij 1 Voor stelen worden telkens drie verschillende woorden na elkaar gebruikt. Of dit alleen moet dienen ter opluistering, dan wel onderscheid wordt gemaakt naar gelang der omstandigheden waaronder de diefstal is gepleegd zou alleen plaatselijk opgehelderd kunnen worden. 12 178 arëpa najoeba tjor salih toenggal, kang tan arëp wënang kéridan, toer kapalakërtajang, këni napak salinging agama digamS. Mwah jan ana wong sawawëngkon Gianjar, toenggal pasawita, jèn ija manglorod ka djabakoeta twi anggawa witjara, wëkasané malih rawoeh angoengsi wawëngkon Gianjar, wënang kaoeninga malih olih kang adoewé kaoela doemoen, toer wënang kawitjarèn olih kang awitjarèn doemoen, jèn kangkaoengsi angëkëhi, wënang kaëndjëkang linging sastra agama adigama. Mwah jan ana wong sawawëngkan Gianjar mamaling, manajab, mambégal, mangiwat, makadi amatèni wong tan padosa, anatonin wong tan padosa, jan woes katjirijan, toer tjinawijakti, dadi ana wong malëpëhang, kang malëpëhang wënang palakërtajang, toer kapëntjakang, sida aroro wang doesta wong mangkana, kang malëpëhang talër dosa manoeta linging agama adigama. Mwah jan ana wang anampi pamalëpëhing wong andoesta mangkana, jèn tan sakèng pinoegrahan sang amawa boemi, wënang kapalakërtajang, këni napak salinging agama digama, walat sobrah ngaran wong mangkana. Mwah jan patikwënang amangan tatandoeraning wong lèn, kalaning wëngi, wënang pinatèn patikwënang ika olih kang adoewé tatandoeran, raris kagègèrang ring wong désa, jan këni kèkët, panëbasé, 500, widjnën. Mwah jan ija angangonin mwah angloembarin abijaning wong lèn, danda wong angangonin mwah angloembarin goeng arta, 2000, toer anglènana kang karoetjakang, jan ring wëngi kalané angangonin mwah angloembarin, maling ngaran, wënang danda kang mangangoni mwah mangloembarin goeng arta, 2500, patikwënang ika jogija ilang. Mwah jèn patikwënang amëgat tali taloesoek, angloeng patjëk, angloeng glogor, pitoewi manglèb saking patëgoelan, kala wëngi, amangan abijaning lèn, këni kèkët patikwënang ika, wënang panëbasé gëng arta, 500, oega, kang adoewé oeboewan ika wënang patëdas déwèka najoeba tjor, manawa biséka tingkahé, sadija angloembar. 186 najoebang v prëdjafïdji, makadi maoepasaksi, wënang wang désa gënah djadmané padëm masilihin pangrëgan gagawan sakadi arëp, jan tan samangkana, tan wënang masilihin pangrëgan, prasida nora magagawan djadma ika, kéwala sajogija ngantoekang panoekoen djadma sakadi kotjap ing arëp, mwah wong désa ika sakawëngkoe antoek goestin djadma né padëm, talër wënang kapradjafldjinan, makadi maoepasaksi, sida pangrërata, antoek ida sang amawa boemi, manawa wong désa ika misékajang, mangdé itjal gagawan ika, makadi mangdé padëm. Mwah sadoeroeng désa ika kaprëdjafldjinan, wëtoe kasërëp asta tjorah ika, kari agënah ring wawëngkon Gianjar, wënang sang adroewé kaoela njorah katjorahan, rawoehing sang adroewé désa sig gënahé kadoestatjorahan, sarëng apoetoesan ambasta doesta tjorah ika, rawoehing sarëng amalakërtajang, danda djadma ika wënang molih pada sabagi-sabagi, sakarin sarma sawëlasan, mwah jan doesta tjorah ika tan kari magënah ring wawëngkon Gianjar, talër désa ika jogija kaprëdjafldjinan, rawoehing katëmpwan sakadi arëp, prësida tan kasërëp doesta tjorah ika. Mwah di sampoené wong désa ika kaprëdjafldjinan, makadi katëmpwan sakadi arëp, wëkasan kasërëp doesta tjorah ika, sagënahé ring wawëngkon Gianjar, talër wënang toetën pamarginé sakadi arëp. Pangélingéling poepoet pangraosé mangkin, ida i déwa Manggis djoemënëng mangkin, sampoen kairing antoek ida anaké agoengagoeng sami sawëngkoe Gianjar, tingkahing wong makagèlan, jèn woes katampi oedjaré djadjaka ika olih raramaning rara, jadijan sanaking rara, wënang saking djadjaka anggawa basé pangangas, loewirnja katipat boentilan, bantal, pada adasa bësik, bijoe aigas, sami dadi adoelang, mwah basé boewah dadi awakoel, ikoe mawasta pangangas, anging pamargin pangangas ika koemahing rara ika, masëngkër tigang dina saking oedjaring djadjaka ika poepoeté katampi antoek raraman rara ika, toer wënang djadjaka ika ngajahang koemabing rara tingkahé makagèlan, riwëkasan wënang saking djadjaka malih gawa basé panglarang koemahing rara ika, anoet patoeting krama, nista madija tama, jan woes djadjaka ika gawa basé pangangas sakadi arëp, jadijan 187 dier goederen onder eede hebben bevestigd. In gebreke blijvende dit te doen, behoeft de waarde .der medegevoerde goederen niet vergoed te worde/i, en wordt het beschouwd alsof die man geen goederen bij zich had. Alleen de koopprijs van' den man als bovenvermeld moet betaald worden. Aan de desalieden die bestuurd worden door denzelfden goesti als waaronder de vermoorde ressorteerde wordt door den vorst de algemeene eed opgelegd, om te getuigen dat zij niet mede schuldig staan aan het verloren gaan der goederen en aan den moord. Bij ontdekking van den misdadiger Vóórdat de desa beëedigd is, moeten, bijaldien hij zich nog binnen Gianjar bevindt, de hoofden van den misdadiger, van den vermoorde en van de desa op wier gebied het misdrijf gepleegd is te zamen menschen uitzenden om den misdadiger te binden en hem voor het gerecht betrekken. Van de eventueel op te leggen boete zal, na aftrek van sarma en solasan, elk dier hoofden zijn deel krijgen; Bevindt de misdadiger zich niet meer op het gebied van Gianjar, dan moet de desa beëedigd worden en schadevergoeding betalen. Het staat er mede gelijk alsof geen opsporing van den misdadiger had plaats gehad. Bij opsporing van den misdadiger, waar ook binnen Gianjar, nadat de desalieden beëedigd zijn en hun vergoeding is opgelegd als voren, zal ook op de boven omschreven wijze te werk moeten worden gegaan. Verordening van den thans regeerenden Déwa Manggis, zijn wil te kennen gevende in zake verloving, waarmede alle poenggawa's in Gianjar hun' instemming betuigd hebben. Nadat het aanzoek van den jongeling door den vader of den voogd der maagd ontvangen is moet de jongeling de verlovingsgeschenken 1 brengen, bestaande uit pakjes in blad gekookte rijst en kleefrijstgebakjes, van elk tien stuks, en een tros pisang, te zamen een presenteerblad vullend, voorts een bakje sirihbladen en betelnoten. Die geschenken moeten naar het huis van de maagd gebracht en door haar vader of haar voogd in ontvangst genomen zijn binnen drie dagen na het aanzoek. Voorts moet de jongeling diensten verrichten in het huis der maagd als teeken der verloving, en ten slotte heeft de jongeling ten tweeden male ge- r Eigenlijk staat er verlovingssirih, omdat dit genotmiddel als het essentieele gedeelte der geschenken beschouwd wordt. 188 doeroeng ana malih panglarang, prësida djadjaka ika sampoen makagèlan. i*^iCt] Jan kasèpan djadjaka ika gawa basé pangangas di sëngkëré kotjap ing arëp, doeroeng angliwari sëngkër ika, wëtoe ana wong lijan anginggatakën rara ika di sëngkëré tigang dina kang kotjap ing arëp, prësida nginggatang rara woes makagèlan. Jan djadjaka ika nora anggawa basé pangangas, sabanèn anggawa panglarang, jèn ana nginggatang rara ika, prësida rara ika kari angloe. Mwah jan nora pisan antoek saking djadjaka pangangas makadi panglarang saking nistanja ring paoemahannja, wënang sakèng djadjaka ika apapatoetan ring raramaning rara ika, pitoewi sanaking rara, jan woes katampi papatoetan ika antoek saking rara, wënang djadjaka angoeningajang ring pamëkëlipoen, makadi laris katoer ring goestinipoen, goestinipoen laris ngatoerang ring ida sang amawa boemi, toer ida itja loegraha apapatoetan ika, prësida rara ika woes makagèlan. Jèn ana anginggatang rara woes makagèlan, wënang djadma ika mangëfidjëk linging sastra parakërta, sang madoewé kagèlan wënang polih patoekoen wirang, goeng arta, 9000. Mwah pamargin pakérangé marëp ka Apoean, 4000, nora masarma, malih pakérangé marëp ka Blahbatoe goeng arta, 4500, mantoek ring kang adoewé kapatoetan, 4000, kawasa sarma, 500, mantoek ka Gianjar, 250, papijak ka Blahbatoe, 250. Mwah pasowara kéwantën sapangëdjërowan Gianjar tingkahing pakérang sahalité né ring anak loeh sané njandang nawoer pakérang, poepoet djinah goeng arta, 2500, mantoek ring sang adoewé kapatoetan. Pangéling baloe tjampoet kaoela Soekowati ngijogija mandjing ka poeri, anging kari magënah di djaba, kainggatang antoek kaoela Gianjar, wong baloe ika karowang antoek I Sërab saking Soekawati, panaoeran ika baloené poepoet antoek djinah akoetoes tali, mangko kramoen ana saking Soekawati ngarorodang baloe saking Gianjar, Gianjar ngarorodang baloe saking Soekawati, 194 brahmana, mwah laranganing brahmana, akrana sakèng walat, jèn ija mangëndjëk linging sastra palakrëta, ika kang pada kang amalat tan wënang sinawoeran danda arta, pati djoega panawoerannja. Mwah jan pangakan prësangiang wésija angalap satrija, laranganing satrija, akrana sakèng walat, kang amalat tan wënang sinawoeran danda arta, pati djoega panawoerannja. Mwah jan prësangiang wésija angalap pangakan, akrana sakèng walat, kang amalat tan wënang dinanda arta, pati djoega panawoerannja. Mwah jan wésija soedra angalap prësangiang mwah laranganing prësangiang, tan wënang sinawoeran danda, pati djoega panawoerannja. Mwah jan soedra angalap wésija, laranganing wésija, tan wënang sinawoeran arta, pati djoega panawoerannja. Sakaloewiraning amalat sor wangsa, kang istri loewih wangsa, mangkana dandanja kang amalat sakadi né kotjap ing arëp, kang sëtri ika kang kawalat wënang kapandjingana dèn ira sang amawa boemi, toer lëlëb di poeri. Malih wong ngadol atoekoe oetjapën mangké, jan ana wong atatandjakang tinandjakakën wit tjorahan, talër katoembas déning wong, danda kang anoembas alaksa satoes, toer kang tinoembas wënang kadawoet, jan ana paksa kang matoembas, maHdjrodang salahé ring sang mangadolinija, makadi tan oeninga ring wasta pangkoesan kang mangadol, toehoe tan oeninga ring wit tjorahan, wënang trapana tjor, jan arëpa najoeba tjor, tan danda ija, jan tan arëpa najoeba tjor, trapana danda pamoeroeg paswara, jèn katëngër sakèng wit tjorahan kang tinoembas ika, kang angadoli tan këni djadma ika, wënang kang anoembas trapana pakërta kadi wrat dandaning maling. Mwah pamargin oetangoetangané mangkin sakawëngkoe Gianjar, jan wèntën kaoela maoetangang sagoengalitipoen, wënang kang maoetangang managih ping tiga ring kang maoetang, toer misëdëkang ring pamëkël kang maoetang, jan ta tëhër nora nawoer oetang, wanëngé roras dina sakèng dina pasëdëké ring pamëkël kang maoetang, tëka wënang margijang kantja, kantja wënang niwakang soerat pangantja ika ri pamëkël kang maoetang, 195 of voor brahmanen bestemde meisjes tot zich nemen door ze te ontvoeren, en de wetboeken worden toegepast, dan kunnen de ontvoerders hunne schuld niet met het betalen van boeten delgen; dit kan alleen door hun dood geschieden. Pangakans, prësangiangs en wésija's die een satrijameisje of een voor een satrija bestemd meisje ontvoeren kunnen ook niet volstaan met het betalen eener boete, ze moeten gedood worden. Hetzelfde is van toepassing op prësangiangs en wésija's die een pangakan meisje ontvoeren. Voor wésija's en soedra's die prësangiang-meisjes, of voor prësangiangs bestemde meisjes ontvoeren geldt hetzelfde. Den soedra's die een wésija-mëisje of een voor een wésija bestemd meisje ontvoeren wacht hetzelfde lot. Alle mannen die een meisje ontvoeren van hoogere kaste dan waartoe zij zeiven behooren zullen zoodanige straf ondergaan. De ontvoerde meisjes neemt de vorst tot zich en gaan in de poeri. Thans iets over koopen en verkoopen. Als er lieden zijn die handelen in gestolen goederen, dan wordt de kooper daarvan beboet met 10.100 kèpèngs, en hetgeen gekocht is wordt hem afgenomen. Tracht de kooper de schuld af te wentelen op den verkooper, wiens naam hij echter niet kan opgeven, zeggende dat hij inderdaad niet geweten heeft dat die goederen van diefstal afkomstig waren*, dan wordt hem dè eed opgelegd, na welks uitzwering hij geen boete behoeft te betalen. Bij niet-aflegging van den eed wordt de boete wegens overtreding der paswara's toegepast. Blijkt het gekochte goed van diefstal afkomstig te zijn, en krijgt men den verkooper niet in handen, dan wordt den kooper door de rechters de op diefstal gestelde straf opgelegd. Met betrekking tot schuldzaken geldt in Gianjar thans het volgende. Wie een grooter of kleiner bedrag heeft te vorderen moet den schuldenaar drie maal tot betaling aanmanen, en diens pambëkël met de zaak in kennis stellen. Nadat twaalf dagen zijn verloopen over de kennisgeving aan dien pambëkël, zonder dat betaling heeft plaats gehad, moet de zaak gesteld worden in handen van den kantja, die aan den pambëkël van den gedaagde, ter over- 196 ^pamëkëlipoen agé niwakang soerat ika ring rérïtjangipoen né maoetang, masëngkër panawoeré 24 dina sakèng dina tiba soerat pangantja ika, anging nikël sapisan, panikëlé mantoek ring kantja, wit oetangé mantoek ring kang maoetangang, jan tan panawoer sakadi sëngkër kakantjan ika, tëka wënang djadma ika kang maoetang kapasërah ring kantja, kantja raris njërahang ring kang moetangang, sida matoenggoe sakadi oetangipoené, raoehing panikëlé, djadma ika wënang katoer ring goestin kang maoetangang, wëkasan jan si sida antoek ipoen nawoer oetang ika raoehing panikëlé, wënang ipoen malih toelak ring pamëkëlipoené moela, masadoe ring kantja. Mwah jan ana kaoela tan pasëmoe manëgakin djaran ring bafitjingah-bantjingah, loewirnja ring Blah-batoe, ring Soekawati, ring Batoe-boelan, ring Nagara, ring Palijatan, ring Pajangan, ring Tëgal-lalang, ring Tampak-siring, ring Siangan, ring Apoewan, ring Abijan-basé, ring Toelikoep, ring Bafidjar-angkan, ring Badoeloe, ring Babitra, jan ana mangkana, wënang panëboesé laboeh tëngah, jan ring lijan saking kadi kotjap ing arëp, wënang panëboesé solasan. 1 Pawoewoeh titiswarané mangkin, jèn ana wong mamaling bantèng, këbo, maisa, boelih, padi, jèn kari ring tjarik, makadi mamalingin djadma loewas ëndëh, loewas mamondok-arëp ring satroe, jadijan wëngi jadijan raina, jan satjihna wijakti, wënang patènana dé sang praboe, jan malakoeing oerip, tibanana danda, 40.000, dèn ira sang amawa boemi. Mwah jèn ana kaoela boengboeïigan loeh,2 karorodang antoek kaoelan ida anaké agoeng-agoeng ring sawawëngkon Gianjar,^ tëka wënang kataban antoek goestin loehé. 1 Tusschen panëboesé en solasan is waarschijnlijk het woordje këni uitgevallen. 3 De uitdrukking kaoela boengboengan was mij van vroeger niet bekend. Boengboeng beteekent koker van bamboe waarin verschillende zaken, ook wel krekels, bewaard worden. Dat de bedoeling is gelijk in de vertaling aangegeven blijkt wel uit het verband, ook met andere passages der paswara's waarin over hetzelfde onderwerp gehandeld wordt. 197 handiging aan dezen, een schriftelijken eisch zal doen toekomen om tot betaling aan te manen binnen 24 dagen na de dagteekening van dat geschrift, doch van het dubbele bedrag. Die verdubbeling komt den kantja ten goede, de oorspronkelijke som den schuldeischer. Bij niet-voldoening binnen den door den kantja gestelden termijn zal de schuldenaar, door tusschenkomst van dien kantja,"in handen gesteld worden van den schuldeischer, om dezen als pandeling te dienen voor de schuld en de verdubbeling er van. Die persoon moet ook bekend gesteld worden bij den heer van den schuldeischer, en zoodra het hem gelukt is schuld en verdubbeling af te betalen mag hij bij zijn vroegeren pambëkël terugkeeren, onder kennisgeving aan den kantja. De te betalen losprijs voor lieden die zoo ongemanierd zijn geweest te paard te blijven zitten in de voorhoven der poeri's van Blah-batoe, Soekawati, Batoe-boelan, de hoofdplaats, Palijatan, Pajangan, Tëgal-lalang, Tampak-siring, Sijangan, Apoewan, Abijanbasé, Toelikoep, Bandjar-angkan, Badoeloe en Babitra komt in zijn geheel aan de machthebbenden aldaar; in andere plaatsen wordt van dien losprijs de solasan geheven. Nieuwe paswara. Degenen die runderen, zwarte of witte karbouwen, zaadpadi of nog te velde staande padi stelen, zoomede zij die bij alarm opgekomen lieden, of lieden die tegen den vijand te velde getrokken zijn bestelen, hetzij des nachts of over dag, zullen, zulks voldoende bewezen zijnde, door den vorst ter dood veroordeeld worden. Bij begenadiging door dien landsheer vervallen zij in eene boete van 40.000 kèpèngs. Als eene vrouw die gereserveerd is ontvoerd wordt door een onderdaan der voorname hoofden in Gianjar, dan moet zij door haar heer gearresteerd en in bewaring gesteld worden. 198 Iki pawëwëh titiswara ring sakaoela sawawëngkon Gianjar, jèn anS wong désa ika salih toenggal kélangan babaloengan, kamèt antoek wong tjorah, babaloengan ika kabakta antoek i tjorah ka djabakoeta, jan këni antoek sang madroewé babaloengan ika né itjal sakadi arëp, këni antoek ipoen ring wasta pangkoesan tjorah ika makta babaloengan ika ka djabakoeta, sang kétjalan toer saha poeroen mitoewijang, wantah ipoen mamakta baloengan ika ka djabakoeta, kang kadalih tëlas, tan parijangkën, jan pada arëp adéwagama, saha patabëh sabënëré, wënang kang kadalih-ngantoekang oelihoelihan satëngah pangadji né itjal kang mangdé ana prëkara rèh, watang ika ring djabakoeta, katëhër kajang kapoengkoer mamargi oendoeké sakadi arëp, jan moeroed salih toenggil anajoebana tjor, makadi maoepasaksi, wënang tibanana danda pati. Mwah tingkahing apadoe witjara, makadi .apadoe galoer, jèn liwar tëngai tëpët nora tëdoen ring gënahé karawosan sang awitjara salih toenggil, wënang kalahakëna sang awitjara pilih toenggil kawaliksadijain olih sang mënang, danda ika nikël ping pat sarëganing watang ika, danda ika doewang bagi ring sané mënang, kéwantën kambilin solasan antoek sang kërta, sané doewang bagi mapratjéka anoet sakadi danda. Mwah jan sangkala di margi boewat panjakit, toer tjihna wijakti sakit, nora saking biséka sakité, toer wèntën pangoeninga ring ida sang kërta, boewat kasangkawon sakadi kotjap ring arëp, dinané ring arëp, tan jogija kawon mawitjara, wënang witjara ika wantoenin. Mwah jan wong soedra mawitjara marëp ring wong ménak, jan adéwagama, sapratéka pada ngilis ngarijarrin. Mwah jan ana wong awitjara sawawëngkan Gianjar, jèn nora poepoet krawosin antoek kërta droewèn ida anaké agoeng-agoeng sawawëngkan Gianjar, raris kapasiring katoenasang rawos ring kërta Gianjar, poepoet ring Gianjar, danda dalëm ika wënang kahatoer ring ida anaké agoeng djoemënëng ring poeri Gianjar, danda roerah ika asing mënang olih, 199 Nieuwe verordening voor de onderdanen binnen Gianjar. Wanneer een hunner vee kwijtraakt,' hem ontnomen door kwaad volk, dat het wegbrengt naar het buitenland, en de eigenaar slaagt er in het te achterhalen, terwijl hem de namen der dieven bekend zijn, en hij durft verklaren dat zij werkelijk de schuldigen zijn, dan moeten de beschuldigden, bijaldien zij ontkennen en beide partijen bereid zijn tot het afleggen van den eed met het benoodigd aantal eedhelpers, de helft der waarde van hetgeen verloren is gegaan, en waarover de kwestie loopt, vergoeden, aangezien het corpus delicti zich in het buitenland bevindt. In de toekomst zal te allen tijde aldus te werk gegaan worden. Deinst een der partijen voor het afleggen van den eed terug, zoo zal aan deze de doodstraf worden voltrokken. Degene die, voor de rechtbank moetende verschijnen, om twaalf uur 's middags nog niet ter plaatse der terechtzitting aanwezig is, verliest zijne zaak, onverschillig of hij eischer dan wel gedaagde is. De boete bedraagt het viervoudige der waarde van het corpus delicti. Twee deelen dier boete komen aan de winnende •partij, na aftrek der solasan voor de rechters. De twee andere deelen worden op de voor boeten gebruikelijke wijze verdeeld. Wanneer echter men op weg zijnde (naar de raadszitting) ziek wordt, en het bewijs bestaat dat men werkelijk ziek is, niet zulks maar voorgeeft, terwijl ten zelfden dage aan de rechters bericht wordt gezonden van de verhindering, dan verliest die partij de zaak niet (zonder meer), doch wordt ze opnieuw in behandeling genomen. Wanneer een soedra eene rechtszaak heeft met een edelman, en aan beiden wordt de eed opgelegd, dan moeten zij gezamenlijk voor de benoodigdheden zorgen. Wanneer rechtszaken van inwoners van Gianjar niet tot oplossing gebracht kunnen worden door de rechters der voorname poenggawa's van Gianjar, en daarom een beroep gedaan wordt op de rechters der hoofdplaats, met het gevolg dat aldaar eene beslissing verkregen wordt, dan komt het vorstenaandeel der opgelegde boeten ten goede van den vorst- in de poeri van Gianjar. Het hoofdenaandeel blijft aan den kant der winnende partij. 200 Mwah prëtjékaning danda mambil doemoen antoek djadjënëng, sarma sawëlasan, sarma ring djadjënëng madé, sawëlasan ring ida sang kërta, jawining sarma sawëlasan, danda ika maprëtjéka mapah pat, danda roerah sabagi, danda dalëm rong bagi, ring sang amënang sabagi, danda roerah ika sajogija katoer ring goestin sang mënang. Mwah jan wèntën kaoelan ida anaké agoeng-agoeng sawawëngkan Gianjar ngëboegang witjara pilih toenggil ngënda kagënda, jèn nora poepoet rawosé ring Gianjar, kéwala poepoet antoek ida sang madroewéjang kaoelané kalih, danda dalëm ika mapijak pada, danda roerah ika ngilis ring goestin sang mënang. Mwah pawëwëh pangrawos ida anaké agoeng djoemënëng mangkin ring sapoenggawa sami, këni moenggah ring titiswara, sakëdik poepoet rawosé mangkin, jèn wèntën kaoela mawitjara sané krawosin antoek kërta, këni poepoet rawosé daoeh pat oesan, jan liwar ring tëngahitëpët tan kéwasa ngrawosin witjara, jan dèrèng poepoet rawosé sakadi arëp, béndjangan malih wantoenin karawos antoek kërta. Mwah kaoela né lakoe dagang sané wënang katawoerin doedoekan antoek dagang ika, pilih toenggil i pangaloe, wënang katawoerin ring bantjingah Pajangan, Tëgal-lalang, Palijatan, Soekawati, Nagara, Batoe-boelan, Blah-batoe, Bédaoeloe, Babitra, Sijangan, Apoewan, Tampak-siring, Abijan-basé, Bandjar-angkan, poenika bantjingahé né jogija katawoerin dqedoekan antoek i dagang, pilih toenggil i pangaloe. ' Mwah jan wèntën titi krëtëg, ika wënang katawoerin, akèh doedoekné, jèn apondong këni doedoekan pë.tang kètèng, jèn atëgën këni doewang kètèng, jèn asoehoen këni akètèng. Iti pawëwëh titiswara, saprëtingkah djadma né mangrangkatang 201 De gerechtskosten, sarma en solasan, worden vooraf door den djëdjënëng van de boete afgetrokken; de sarma komt aan den djëdjënëng Madé, de solasan aan de rechters. Het daarna overschietende der boete wordt in vieren verdeeld; een kwart is* het hoofdenaandeel, twee kwart dat van den vorst, het overige kwart dat der winnende partij. Het hoofdenaandeel komt toe aan den heer der winnende partij. Wanneer onderdanen der voorname poenggawa's van Gianjar met elkaar een geding voeren en boeten opleggen 1 of beboet worden, welke zaak niet ter hoofdplaats beslist wordt doch door de voorname poenggawa's zeiven der lieden die er in betrokken zijn, dan wordt het vorstenaandeel gelijkop verdeeld, 2 en vervalt het hoofdenaandeel aan het hoofd der winnende partij. Nu nog eene kleine aanvulling der paswara's bestemd voor alle poenggawa's. De beraadslagingen der rechters over zaken onzer onderdanen moeten afgeloopen zijn om zes uur 's avonds. 8 Na twaalf uur 's middags mogen geen nieuwe zaken in behandeling genomen worden. Zijn op het bovenvermelde uur de beraadslagingen niet afgeloopen, dan moeten de rechters later opnieuw daarvoor bijeenkomen. De handelaren en rondventers die koopwaren aan den man brengen waarvoor belasting verschuldigd is moeten die voldoen in de voorhoven der poeri's te Pajangan, Tëgal-lalang, Palijatan, Soekawati, ter hoofdplaats, te Batoe-boelan, Blah-batoe, Bédaoeloe, Babitra, Sijangan, Apoewan, Tampak-siring, Abijan-basé, of Bandjar-angkan.4 Bij vlonders of bruggen voor het passeeren waarvan betaling geeischt wordt, bedraagt de heffing voor een paardenvracht vier kèpèngs, voor een schoudervracht twee k., en voor een hoofdvracht een k. Nieuwe verordening nopens het schaken van pandjëroans uit 1 De fictie in de Balische rechtspraak is, dat de'winnende party de boete oplegt. 2 Bedoeld wordt: verdeeld tusschen den vorst en de voorname poenggawa's. • Overeenkomende met vier uur van de Balische dagverdeeling. * De slotzin dezer alina is slechts eene herhaling van hetgeen in den aanhef gezegd is. 202 pafldjêroan, jan ring poeri Gianjar, poeri Bandjar-angkan, Abijanbasé, Apoewan, Sijangan, Babitra, Badoeloe, Tampak-siring, Tëgallalang, Pajangan, Palijatan, Nagara, Batoe-boelan, Soekawati, Blah-batoe, jèn ana wong nista madija motama angrangkatang pafldjêroan né magënah ring poeri né kotjap ing arëp, pati djoega kajogijannja, jan ana sasampoerajan sanga madroewé pandjëroan, wënang mapanoekoe goeng arta, 40.000, jèn pafldjêroan lijan saking poeri né kotjap ing arëp, sidaning pafldjêroan marl tja sang madroewé mafldjing pëdjah, makamiwah pafldjêroan ring grijan brahmana, jèn ana angêrangkatang pafldjêroan ika, wënang nawoer panoekoe goeng arta, 20.000, mawëwëh sawëlasan goeng arta, 2000, solasan ika mantoek ring sang kërta. Mwah patiba djampi oetjapën mangkin, bëlah' koelit danda, 2000, bëlah daging danda, 4000, jèn tjédangga danda, 20.000, samangkana danda patiba djampi. Malih pawëwëh titiswaran ida i déwa Manggis djoemënëng mangkin, ring sakaoela sami sawawëngkan Gianjar, jèn ana wong awitjara adéwagama, sané tan wënang anggèn patabëh, djadma taroena daha, bëkoeng, djadma manak tan kari aoerip, djadma rangda, djadma tatoenggon, djadma kakondoel olihnija, wong kadanda dèrèng nawoer danda, wong mawitjara dèrèng pëgat, djadma ëndagan tan anoeta akramadésa, jadin ija manak, ika ta kabèh tan wënang anggèn patabëh. Jan sang matjoran pilih toenggil nganggèn patabëh djadma né sakadi kotjap ing arëp, jèn ta katëngër olih mësëhnja, masëngkër adasa dina saking dina patjoran, wënang kalah sang apatabëh sakadi arëp, jan liwar sëngkëré dinané ring arëp, sida poepoet witjarané, jan ring dina patjoran këni i djadjënëng madé mariksain patabëh ika sané jogija anggèn patabëh, manawa sira angoepah-oepah patabëh lijan ring pangan kénoem maka oepahnja, kabèh tan wënang. Malih pawëwëh paswara né mangkin, sawawëngkan Gianjar 203 een der in de voorlaatste alinea vermelde poeri's. De persoon, hij zij een geringe of aanzienlijke, die zich daaraan schuldig maakt behoort te worden terdoodgebracht. Schenkt de heer der pandjëroan hem genade, dan moet een koopprijs van 40.000 kèpèngs betaald worden. Degene die een pandjëroan schaakt niet uit een der bovenvermelde poeri's afkomstig, dat wil dus zeggen de pandjëroan van een lager hoofd, door sterfgeval bij hem gekomen, of een pandjëroan uit het huis van een brahmaan, moet een koopsom van 20.000 kèpèngs betalen, vermeerderd met de solasan ten bedrage van 2000 kèpèngs. Die solasan komt aan de rechters. Thans worde gehandeld over de patiba djampi: voor een schram bedraagt ze 2000, voor een vleeschwond 4000, en bij verminking 20.000 kèpèngs.. Nieuwe verordening van den regeerenden vorst Déwa Manggis voor al zijne onderdanen in geheel Gianjar. Door de lieden die in eene rechtszaak den eed moeten afleggen mogen niet als eedhelpers gebruikt worden: 1 ongehuwde mannen en vrouwen, echtgenooten die geen kinderen kunnen voortbrengen, echtelieden wier kinderen gestorven zijn, weduwnaars en weduwen,'pandelingen, lieden over wie de te beëedigen personen macht hebben, lieden die beboet zijn en nog niet betaald hebben, lieden betrokken in eene nog niet besliste rechtszaak; en vogelvrij verklaarde lieden die buiten het desaverband staan, ook al hebben zij kinderen. Als de tegenpartij binnen tien dagen voor de eedsaflegging aan den dag brengt dat de te beëedigen persoon lieden als boven vermeld als eedhelpers wil produceeren, dan verliest laatstgenoemde zijne zaak. Bij overschrijding van den genoemden termijn kan de zaak (der eedsaflegging) doorgaan. Op den daarvoor bestemden dag onderzoeke djëdjënëng Madé of het met de eedhelpers in orde is, en of zij geene belooning van de partijen hebben aangenomen, behalve dan het noodige eten en drinken. Dit is volstrekt verboden. Alsnog wordt aan de paswara's toegevoegd, dat het aan een 1 Dezelfde opsomming als reeds elders werd gegeven met eenige uitbreiding. 204' pada tan kawasa angadol babaloengan ka djabakoeta, loewiré këbo, sampi, adjaran, jèn ana wong mamoeroeg saika, sakawangsanja, nista madija motama, wënang wong mangkana tibanana danda pamoeroeg paswara, alaksa satoes dandanja, toer kang dèn adol tëka wënang dinawoet, mantoek ririg ida sang mawa boemi. Mwah jan ana kaoela Boelèlèng nista madija motama, mahalonalon madadagangan ring panagara Gianjar, saroepaning dolnija, sang kaodjog kadoenoengan këni sira sinalih toenggal matoer soepèksa ka Gianjar ring i Madé Pasëk, pilih toenggil i Ktoet Pasëk, sarëng tamijoe Boelèlèng ika, irika wèntën soerat panoegraha i tamijoe madoladolan dagangan, jèn ana mamoeroeg, tan soepèksa ka Gianjar, radjoe ngadjak tamijoe ika mangadol dagangan, sajogija kang kadoenoengan kadanda salaksa satoes, mwah jan ana tamijoe ika .kélangan, wënang kang angadjak katëmpoehana, sagoengalit kang ilang. Mwah jan ana wong manampah bantèng, wënang kadanda salaksa satoes widjinan. Poepoet pangraosé ring Gianjar sarëng kërta sami sawawëngkan Gianjar, ring dina boeda klijon, wara sinta. Mwah pamargin tjina ngarorod, jan sakèng pada karsanipoen pamarginé wëngi wënang, jan mangkana pamarginé, jogija raramaning rara ika ngambil djadjaka ika, mwah jan tan arëp raramaning rara ika djaga ngadjak mantoenja ka oemahipoen, jogija mantoek ka oemahing djadjaka ika, kéwala nawoer panoekoe, 24.000, né pëtang tali jogija mantoek ring ida sang mawa boemi, pamëgat witjara sakaloewiring witjara, danda goeng arta 4000. Mwah jan ana wong kalah mawitjara sampoen katrapan dosa saking agama, agoengaliting danda, jèn nora mawëtoe danda ring panamaja, jèn djadma kakoeng kang kadanda, wënang kapasërah tëkèng anak rabiné, jèn ija madroewé. tanah tëkaning karang tanëm toewoeh, wënang mantoek ring kang adroewé kaoelané. 205 ieder binnen het gebied van Gianjar verboden is vee, zooals karbouwen, runderen of paarden, te verkoopen naar het buitenland. Wie dit verbod overtreedt zal, onverschillig tot welken stand hij moge behooren, die der geringen of der aanzienlijken, beboet worden met 10.100 kèpèngs, wegens overtreding der paswara's. Het verkochte vee wordt geconfisceerd ten bate van den vorst. Degene die bij zich aan huis iemand van Boelèlèng ontvangt, van geringe of aanzienlijke geboorte, die naar Gianjar gekomen is om in het een of ander handel te drijven, moet daarvan ter hoofdplaats kennis gaan geven aan Madé Pasëk of Ktoet Pasëk, vergezeld van dien gast uit Boelèlèng. Daarna zal aan den laatstgenoemde een vergunningsbrief om handel te drijven worden uitgereikt. Wie, tegen dit bevel in, zulke handeldrijvende gasten bij zich aan huis ontvangt zonder daarvan in Gianjar mededeeling te doen zal beboet worden met 10.100 kèpèngs, en als die gast bestolen wordt, zal de huisheer het volle bedrag van het gestolene moeten vergoeden. Het slachten van runderen zal gestraft worden me*eene boete van 10.100 kèpèngs voor ieder die zich er aan schuldig maakt. Aldus besloten in Gianjar, in overleg met alle rechters aldaar, op woensdag klijon, van de week sinta. Een Chinees mag een meisje schaken, mits zulks met hare toestemming en des nachts geschiede. De vader der maagd behoort dan den jongeling tot zich te nemen. Wil hij den schoonzoon niet in zijn huis toelaten, dan mag de maagd in het huis van den jongeling trekken, onder gehoudenis echter dat voor haar een koopprijs van 24.000 kèpèngs worde betaald. Daarvan komen 4000 kèpèngs aan den landsheer, want voör het uitmaken van welke zaak ook is hem het genoemd bedrag verschuldigd. De persoon die, nadat hem in eene rechtszaak volgens de wetboeken eene boete is opgelegd, dezelve binnen den bepaalden tijd niet voldoet zal, als het een man is met vrouw en kinderen, (aan de tegenpartij) worden uitgeleverd. De bouwgronden en de beplante erven welke hij mocht bezitten vervallen aan den heer van den schuldige. 206 Mwah jèn ija wënang kadanda pati, jèn ij# nora nawoer danda, tëka wënang djadma ika patènën oega, anak rabinja mwah saradjadroewènnja talër wënang mantoek ring goestinipoené moela, prësida djadma ika sampoen nawoer danda, pati panawoerannja. Mwah tingkahing djadma né masërah awak jan sakèng olih danda, jèn djadma wadon kadanda, tan jogija miloe sapakoerënannja, apan tan jogija djadma wadoe angërèh sapakoerënan. Mwah tingkahing djadjënëng manjërahang djadma kadanda, dadi loemakoe matoenggoe, pëtang dasa dina pangannja saking déwèknja, jèn liwar saking pëtang dasa dina, kajogija tatoenggon djadma ika lëlëb. Mwah danda pamoeroeg paswara, né wënang këna danda pamoeroeg, goeng arta, 2500. Jèn ana wong manjolong mamëfi, bèbèk, mwah koetjit, sijap ring panglèban, banjak, dara, tjitjing, mwah~prabot timpas, blakas, kandik, tijoek, pangiris, tambah, sakaloewiring prabot, wanëngé madji 15 kètèng, jan rikala raina katjorahan, ika wënang kadanda sakadi arëp, toer ngantoekang kang tji nolongnija nikël apisan, mangkana né jogija tibanana danda kadi arëp, jan ring wëngi kalané anjolong, wënang mapak ring sastra palakërta. Ring wong matoembas bawi babrasan, né madji goeng arta,. 1000, kang matoembas këna djinah pangorokan, 100, jèn adji goeng arta bawi ika, 2000, këna pangorokan, 200, oelam bawi ika sané roesak wënang mantoek ri kang adroewé, tan jogija malih adol, wënang tanëm oegi, jèn ana wong mamoeroeg, ngadol oelam babrasan ring pasar, mwah ring tëntën, jèn katëngër angadol oelam sakadi arëp, tëka wënang kadandaha goeng arta, 2500, widjinën; danda ika jogija pinëratéka, mantoek ring dalëm goeng arta, 1000, ring sang atëngahang goeng arta, 1000, ring kang angraosin, 500. 207 Degene die eene ter vervanging van de doodstraf opgelegde boete niet betaalt moet gedood worden. Zijne vrouw en kinderen en al zijne goederen komen aan den heer onder wien hij stond. De schuld wordt beschouwd als gedelgd te zijn door den dood van den delinquent. Is degene die wegens onbetaalde boete eigen persoon beschikbaar stelt eene vrouw, dan behoeft het gezin niet mede te gaan, omdat eene vrouw niet de baas behoort te.zijn over het gezin. De persoon die, door den djëdjënëng wegens onbetaalde boete (aan zijne tegenpartij) overgeleverd, pandeling wordt moet veertig dagen lang voor zijn eigen eten zorgen. Daarna gaat zijne dienstbaarheid voor goed in. 1 De boete op overtreding der paswara bedraagt 2500 kèpèngs. 2 Aan dengene die jonge of volwassen eenden, biggetjes, losloopende kippen, ganzen, duiven, of honden, dan wel een kleine bijl, een hakmes, een groote bijl, een gewoon mes, een mes om palmwijn te tappen, een patjol of ander gereedschap ter waarde van minstens 15 kèpèngs over dag steelt zal de boven-vermelde boete te betalen hebben. Een dergelijke diefstal des nachts gepleegd moet volgens de wetboeken berecht worden. De koopers van varkens 3 moeten 100 kèpèngs slachtgeld betalen als de waarde dier dieren 1000 kèpèngs bedraagt, en 200 kèpèngs bij eene waarde van 2000 kèpèngs. Het vleesch van dat geslachte varken moet teruggegeven worden aan den eigenaar; hij mag het niet verkoopen, het moet begraven worden. Alwie dit verbod overtreedt, en zulk vleesch op groote of kleine marktplaatsen verkoopt zal gestraft worden met eene boete van 2500 kèpèngs. Deze boeten moeten als volgt verdeeld worden: 1000 kèpèngs komen aan den vorst, aan den aanbrenger eveneens 1000, en 500 aan den rechter. 1 De bedoeling zit hierbij waarschijnlijk voor, dat gedurende die veertig dagen de wanbetaler nog altijd zich vrij kan maken door betaling der boete. * Gewoonlijk wordt tegen overtreding der paswara's in het algemeen eene veel hoogere boete bedreigd. * De uitdrukking bawi babrasan is mij niet bekend. Onder bre3 gewaagt Van der Tuuk's woordenboek van een gelubd varken. Het vleesch van zeugen wordt op Bali als minderwaardig beschouwd en weinig gegeten. 214 wëngia, tan katëmoe kang tjorah ika, kang kétjalan tan mari anjërëpa droewènnja mwah tjorah ika, riwëkasan katëmoe droewènnja an& wong lijan angawa droewènnja ring awan, toer satjihna wijakti droewènnja né pëtjak itjal kotjap ing arëp, tëhër tinakonan kang anggawa droewé ika, pangangkën kang ambakta olihnija nilih, wënang kang kétjalan angatër wong ambakta kapanggih ring pamëkëlnja, raris kapëgoegoeang ring pamëkëlnja, jèn i pamëkël nora arëpa migëgëhin wong mangkana, tëka wënang binasta, jèn ana pigëgë tan wënang binasta wong ika. Mwah jan tan arëp wong ika ingatëra tëmoe ring pambëkël loerahipoen, norana wang pikandëla, wënang djadma ika binasta, wong kétjalan agé amanggihang ring pamëkëling kang kabasta, jan tan saika, tan jogija pamastané, wënang winalik sadijané ring wong né tan wënang basta, dèrèng ana pisëdëk ring pamëkël kang kabasta, jadijan sira ambakta wit tjorahan jèn tan padgatakala, tan jogija bastanën, kajogijané paloenggoehang doemoen ring pamëkëlipoen, jan sira amoeroeg wënang kang ambasta wong këna pasasajoetan gëng arta, 9900, mangkana kramanja, apan sira sakèng oeninga ring tjorah, jèn wong moela tan wëroeh ring tjorah, dadi sira kabast&ha déning wong lijan, wënang kang ambasta danda goeng arta, 20.000, toer anjanjajoetin kang binasta. Nijan wong asisilihan oetjapën, saloewiré kang dèn silih, nora dèn oelihakën wanëngé nëm sasih, kang adroewé sëring anagih, lintang ping tiga panagihnja, toer asëdëk ring pamëkëlnja kang anilih nora mangoelihakën lintang sëngkër, wënang kinantjakakën. Jèna nilih palaladingan, wanëngé sasasih nora dèn oelihakën, tëka kaoeninga ring sang parajogija, tëka wënang angoelihakën anikël apisan, sagoeng aliting pangadjin ikang dèn silihnija. Jèn ana wong anjëlang lalandëp, sawarnaning lalandëp, jèn wong soedra pangajah maslangang kris, nora kris ika kapoetran, tan kantën pangadjinja kris ika, nora dèn oelihakën olih kang anilih, kaoeninga ring parajogija, wënang pangadjin kris ika dji goeng arta, 500, jèn bësin toembak adji goeng arta, 200, 215 over dag of des nachts, de dief niet betrapt is, en de bestolene zet de nasporing van zijn goed en van den dief onverpoosd voort, met het gevolg dat hij ten slotte op den openbaren weg een persoon met dat goed aantreft, terwijl hij het overtuigend bewijs heeft dat dit werkelijk het gestolene is, doch de dief bij ondervraging voorgeeft het geleend te hebben, dan moet de bestolene den vervoerder van het goed naar diens pambëkël brengen, en kan deze zich borg voor hem stellen. Is de pambëkël daartoe niet genegen, dan moet die persoon gebonden worden, hetgeen bij borgstelling niet behoeft. Wil die man niet naar zijn pambëkël gebracht worden, en is er niemand om voor hem in te staan, dan mag hij gebonden worden. De bestolene moet zich daarna echter ten spoedigste naar den pambëkël van den gebondene begeven. Bij verzuim hiervan is het binden onwettig geweest, en kan de gebondene den persoon die het deed op zijne beurt aanklagen. Ook al vervoert iemand gestolen goed, toch mag hij niet gebonden worden, tenzij bij betrapping op heeter daad; eerst behoort de pambëkël er mede in kennis gesteld te worden. Bij overtreding moet degeen die gebonden heeft 9900 kèpèngs als zoenoffer betalen bijaldien hij den dief kende. Geschiedt het binden door een ander, die den dief niet kent, zoo zal die ander beboet worden met 20.000 kèpèngs en aan den gebondene het zoenoffer moeten betalen. Als iemand het een of ander leent en het niet heeft teruggegeven binnen zes' maanden, ofschoon de eigenaar hem dikwijls daartoe aanmaande, althans reeds meer dan drie malen, en den pambëkël er mede in kennis stelde, dan moet de zaak aan den kantja worden in handen gegeven. Voor het leenen van gereedschap is de termijn ééne maand, en moet bij niet-teruggave, nadat de bevoegde macht er mede in kennis is gesteld, de dubbele waarde van het geleende vergoed worden. Wat betreft het leenen van wapens geldt, dat als bijv. een soedra-dienstplichtige zonder geldelijke vergoeding een kris uitleent waarvan de waarde niet bekend is, bij niet-teruggave door den leener, na kennisgeving aan de bevoegde macht, de waarde dier kris gesteld wordt op 500 kèpèngs; voor een lanspunt wordt eene waarde aangenomen van 200 k. 223 Rijst geroofd op het onzijdig gebied, 1 buiten de versterkingen onzer eigen onderdanen, verblijft ten volle aan dengene die zich ervan meester maakte. De menschen 2 moeten naar Gianjar gebracht worden, ter berechting door de bevoegde macht, naar den wil van den vorst aldaar. Bij opvatting van het vee en den dief voordat deze onze versterkingen gepasseerd zijn, moet de vroeger vermelde losprijs betaald worden. Nieuwe paswara, waarin de in de poeri van Gianjar zetelende vorst, in overeenstemming met alle voorname poenggawa's binnen het rijk, zijne beslissing te kennen geeft aangaande het door hen voor zich reserveeren van meisjes bij hunne buiten de poeri woonachtige onderhoorigen. Zij moeten, daartoe overgaande, dadelijk naar buiten ervan doen blijken door bericht te zenden aan den klijan bandjar. Deze heeft het daarna over te brengen aan al zijne onderhoorigen die onder dezelfde balé-agoeng ressorteeren. Is nu later een der inwoners van de wijk, tot wien het bericht gekomen is, ongehoorzaam door zulk een gereserveerd meisje te ontvoeren, dan moet hij gedood worden, of bij begenadiging 80.000 kèpèngs als koopprijs betalen aan dengene die het meisje voor zich wilde reserveeren. De in overtreding zijnde man wordt er op uitgezonden om bij den vijand koppen te snellen, de straf voor zulke boosdoeners. Een niet tot dezelfde bandjar behoorende man of de onderhoorige van een ander hoofd die een gereserveerd meisje ontvoert zal van haar gescheiden en ondervraagd worden. Zegt hij niet geweten te hebben dat die vrouw gereserveerd was, dan zal hem de eed worden Opgelegd, met twee eedhelpers. Na het afleggen van dien eed met twee eedhelpers mogen die man en vrouw weer bij elkaar komen, mits de van ouds gebruikelijke koopprijs voor haar betaald worde. Deinst de man voor het afleggen van den eed terug, of komt hij eedhelpers te kort, dan moet hij een koopprijs van 80.000 kèpèngs betalen, en wordt hij als straf er op uitgezonden als boven vermeld. Deze regeling geldt voor de groote poenggawa's in Gianjar, voor hen die. beschikken over leven en dood. 1 Voor de juiste omschrijving van kawalonan wordt verwezen naar pag. 99. 2 De tekst is hier niet heel duidelijk. Voor de hand ligt dat met djadma bedoeld zijn de menschen die de rijst vervoerden en tegelijk met deze aangehouden zijn. 224 Malih ring ida anaké agoeng-agoeng maïïtja, né tan'hgavva pati oerip, tan wënang ida masangkërëban, apang matjiri basé pangangas makadi panglarang, jèn ida mangidih pandjak ida di djaba këni kari alit kapoerijang ida wënang. Jèn ida sang mawa rat ring Gianjar, kajogija ida masasangkërëban sawëngkoe, talër kadawoeh ring bafldjar satoenggalan balé agoeng, jèn ana wong mangambil ngarorodang wong wadon ika né sampoen masangkërëb, jèn sampoen sira oening ring sasangkërëban doewé Gianjar, patiana djoega wong ika, tan wënang sinawoeran antoek arta, pad djoega panawoerannja wënang. Jan wong lijan moela tan oeninga ring dadawoehan sida djadma ika sampoen masangkërëb, raris kamèt karorodang, wënang djadma ika mabëlas, né loeh katoer ka poeri lëlëb, né mwani tibanana tjor apatabëh rong diri, jan arëpa ring tjor, wënang sira nawoer pakérang, apatoeta kadi saban, woes mangkana mantoek oetoeh', jan tan arëpa najoeba tjor, mwah koerang patabëh, djadma ika wënang patènan. Malih tingkahing kakaïïtjan, jèn sampoen liwar sëngkër pangantja ika, kang wong katibèn kantja tëka wënang kapasërah ring sang mangantjajang, jèn djëdjënëng nora manjërahang, sampoen liwar wanëng kantja ika, mawastoe itjal kang kakantjajang, wënang i djadjënëng katëmpoehana, kadi wit oetangé, tléman araning djadjënëng, wënang tan polih pakolih, kéwala katëmpoehan wit oetangé kamargijang kantja. Iki pawëwëh titiswara saprëtingkah kaoelané sawawëngkan Gianjar pada tan kawasa marangkat ngarorodang ring kala raina, jèn ana wong marangkat, këni ring wëngi pamarginé wënang, mangëlèb saking oemahing rara, jadijan pada saking apadang, •saking panglëgan raramaning rara lanang wadon atëhër tan kawasa marangkat lèb saking oemahnja ring kala raina, apang ring wëngi djoega pamarginé marangkat mangërorod jogijané. 225 De mindere poenggawa's, die niet over leven, en dood beschikken, mogen geen meisjes zoo maar voor zich reserveeren; verlangen zij aan hen onderhoorige meisjes tot zich te nemen, dan moeten zij zich met hen verloven door het zenden der gebruikelijke geschenken tot twee malen toe. Wèl is hun veroorloofd het er heen te leiden dat meisjes binnen hun gebied woonachtig op jeugdigen leeftijd naar hunne poeri's gaan. De hoofdvorst van Gianjar mag meisjes voor zich reserveeren in het geheele land. Ook door hem moet, daartoe overgaande^ zulks bekend gemaakt worden aan de inwoners der wijk die dezelfde balé-agoeng hebben. Wordt daarna zulk een gereserveerd meisje ontvoerd door iemand die wist dat zij voor den vorst van Gianjar gereserveerd was, dan moet die man ter dood gebracht worden; in geen geval komt hij er met een geldstraf af, de dood alleen kan het misdrijf zoenen. De schaking plaats gehad hebbende door iemand wien het uiet bekend was dat het meisje gereserveerd was, .moeten die twee menschen van elkander gescheiden worden. Het meisje wordt voor goed in de poeri opgenomen, en de man moet met twee eedhelpers, den eed afleggen. Hiertoe bereid bevonden, behoeft hij alleen het van ouds gebruikelijke schandegeld te betalen, daarna kan hij ongedeerd naar huis gaan. Bij niet-aflegging van den eed of een tekort aan eedhelpers moet de man ter dood gebracht worden. Na verloop van den termijn door den kantja gesteld voor de betaling eener schuld, moet de schuldenaar overgeleverd worden aan dengene die de vordering instelde. Als de kantja verzuimt dit te doen, en de schuldenaar zich uit de voeten maakt, zoo zal aan den eerstgenoemde de voldoening der schuld worden opgelegd. Hij is nalatig geweest wen krijgt geen loon. De vergoeding bepaalt zich tot het bedrag der oorspronkelijke schuld waarvoor de vervolging door den kantja is ingesteld. Nieuwe paswara voor alle inwoners van Gianjar. Zij mogen niet over dag een meisje schaken; het geschiede steeds des nachts dat de maagd haar huis verlaat. Ook al is de zaak geheel in orde, en heeft ze de instemming zoowel van den vader als van de moeder van het meisje, dan is het nog niet geoorloofd dat zij daarvoor over dag haar huis verlaat, zij wachte den nacht af. 15 226 Mwah jèn ana mamoeroeg titiswara mangërorod rikala raina, tëka wënang djadma ika mabëlas, kang wadon wënang ka poeri katoer ring goestinipoené moela wënang lëlëb di poeri, kang lanang tëka wënang katibanana danda arta, ingètang gëng arta, 10.100. Malih ana wong marangkat singsal pamarginé apan tan wënang marangkat rikala raina, adijané ana wong wadon mërangkat lëmah, pamargin i wong wadon ika mangëlèb saking oemahipoen katëngër wantah lëmah pamarginé mërangkat, i wong lanang né adjak ipoen mërangkat, i wong lanang minangkënang wantah sampoen wëngi ipoen matjoendoek ring wöhg wadon ika, raris mamargi marangkat dinané wëngi poenika, jèn saika oendoeké tëka wënang i wong lanang ika tibanana tjor laboeh anèh, apatabëh adiri, jèn poeroen i wong lanang ika najoeba tjor, mitoewijang oendoek sirané sakadi arëp parangkaté, jèn sampoen sira najoeb tjor, tan wënang kang wong lanang ika katibèn pamoeroeg paswara, sakéwantën i wong wadon këna pamoeroeg paswara, wënang kapoerijang lëlëb ring pagoestijané moela. Mwah jan wèntën pisadijan i wong lanang ika, misadija mamitoeloes, jogija tan wënang pikëlët ida antoek kang madoewé kaoela, angëng agëng pangadjinipoen djadma wadon poenika, jèn kaoelan ida anak agoeng mafitja, mwah kaoelan- brahmana mapangadji goeng arta, 40.000, katoer ring sang mawa rat ring poeri Gianjar goeng arta, 20.000, ring goestirripoen goeng arta, 20.000. Jan kaoelan ida anak agoeng poenggawa, wënang mapangadji goeng arta, 60.000, katoer ka poeri Gianjar goeng arta, 30.000, katoer ring goestinipoen goeng arta, 30.000. Jèn sih moeroed kang wong lanang poenika najoéb tjor, pitwi koerang patabëh, tëka wënang djadma ika kënèng pamoeroeg paswara, wënang kadanda arta ingètang goeng arta, 10.100, toer këna pakérang goeng arta, 4900, pakérang mantoek ring raramaning rara, kang rara ika lëlëb di poeri. Jèn pada mamoeroeg paswara tingkahé kang lanang ngëlawan kang wadon, mangkana sisipé, kang lanang wënang danda, 10.100, mawëwëh pakérang, 4900, pakérang mantoek ring raramaning rara, pamoeroeg paswara katoer ring goestining wadon, pada 'wënang këna sarma sawëlasan, mantoek ring kërta miwah djadjënëng, djadma né mamoeroeg paswara poenika pada wënang mabëlas, saika jogijané kadi ring arëp. 227 Lieden die het verbod om over dag te schaken overtreden moeten van het meisje gescheiden worden, dat voor goed wordt opgenomen in de poeri van den heer onder wien zij oorspronkelijk ressorteerde. De man wordt beboet met 10.100 kèpèngs. Wanneer, bij overtreding in zake het verbod om over dag te schaken, het gebeurt dat de vrouw over dag van huis is gegaan, zoodat het teeken er is van schaking over dag, doch de man met wien zij er van door is gegaan beweert dat het al nacht was toen hij haar ontmoette, en hij haar ook dien zelfden nacht geschaakt heeft, dan zal alleen aan dien man de eed worden opgelegd met één eedhelper. Durft dan hij onder eede te bevestigen dat de schaking inderdaad zich heeft toegedragen op de wijze als door hem verklaard is, dan zal hem niet de straf op overtreding dezer paswara gesteld treffen, wèl de vrouw; zij zal voor goed haar intrek moeten nemen in de poeri van haar oorspronkelijken heer. Als de man blijft aandringen (om de vrouw te hebben), dan behoort die heer haar niet toch achtertehouden, maar in dat geval moet een hooge koopprijs voor haar betaald worden, en wel wanneer zij de onderhoorige was van een kleinen poenggawa of van een brahmaan 40.000 kèpèngs, waarvan er 20.000 komen aan den vorst van Gianjar en 20.000 aan haar heer. Voor de onderhoorige van een aanzienlijken poenggawa bedraagt de koopprijs 60.000 kèpèngs, waarvan er 30.000 naar de poeri van Gianjar gaan en 30.000 aan haar heer komen. Deinst de man terug voor het afleggen van den eed, of heeft hij geen eedhelper, dan wordt hij, wegens overtreding der paswara, gestraft met eene boete van 10.100 kèpèngs en de betaling van schandegeld, ten bedrage van 4900 kèpèngs, dat ten voordeele komt van den vader der maagd;. zij zelve gaat voor goed naar de poeri. Bijaldien beiden de paswara overtreden en de man de vrouw beslaapt, is de straf als volgt: de man betaalt eene boete van 10.100 kèpèngs, vermeerderd met 4900 k. schandegeld. Dit laatste komt aan den vader der maagd, de boete aan den heer der vrouw. Van al deze gelden worden de sarma en de solasan geheven, ten voordeele der rechters en van den djëdjënëng. Man en vrouw moeten van elkaar gescheiden worden. Als boven bepaald werd behoort het toetegaan. 228 Malih jèn ana wong marangkat, lëmah jadin pëtëng, né loeh moela tan- arsa, né mwani tëhër mamrëkosa, sida mamlëgandang djadma ika, tëka wënang kabëlas djadma ika, né mwani tibanin danda, 10.100, mwah këna pakérang, 4900, mantoek ring raramaning wadonr wong wadon ika wënang mantoek ring raramanipoen, danda ika wënang këna sarma solasan, mangkana kramanja, pawëwëh titiswara iki ngawitin rawosé doek kawoela Masé karangkatang sakèng Dlodtoendoeh. Malih pawëwëh titiswara, ring tingkahing wong awitjara, kalah ring pagaloeran, makadi kalah ring patjoran, tëka wënang sang kërta mangëloedin sarëng mangëndasang kalah kotjap ing arëp, ingètang bwaté, jèn maboewat, 20.000, mwah sahagëngagënging bwaté, tëka wënang kaloedën déning sang kërta, 9900. Jèn alitan ring bwat, 20.000, danda loedan ika wënang ingètang sakadi sarma pamarginé mangëloedin kang wong kalah ring pagaloeran, makadi kalah ring patjoran, ajoewa ngliwari, jèn ana kërta mangliwar ring paswara iki, sang kërta wënang këna pamoeroeg paswara. Pangélingéling pawëwëh titiswara sakèng poepoet pangrawos ida anaké agoeng ida i déwa Manggis, djoemënëng ring poeri Gianjar, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng sapoenggawa sami, ri tingkahé kawoelané mambilambilan marangkat, jèn ana kawoela madroewé djadma pëtjak olih nija noekoe, pilih toenggil olihnija noenggoe, djadma ika kari angëloe doeké wawoe tinoekoe mwah tinoen ggoe, wëkasan ana wong kakoeng ngambil ngarangkatang djadma ika kang kadi arëp, sakèng pada karsanipoen, patoet pangambilipoen kala wëngi saking oemahing rara ika, wong ika wënang nawoer panoekoe sakadi harganja koena, pëtjak doeké tinoekoe mwah tinoenggoe, jèn kidikan ring adji nëm tali pëtjak toekoenija koena, mangké wënang manawoer nëm tali, jèn rangkoengan ring adji nëm tali pëtjak toekoenija mwah toenggoenija, ika wënang sakadi arganja koena mangké katawoer olih né ngènggatang mangkin. Malih ana wong manoekoe djadma, mwah manoenggoe, djadma wadon ika kari alit, wëkasan klih djadma ika, ana djadma kakoeng 229 Is bij eene schaking, over dag of des nachts, de vrouw onwillig, en zet de man gewelddadig door, dan maakt hij zich schuldig aan schaking met geweld, en moet scheiding dier lieden plaats hebben. De man moet 10.100 kèpèngs boete en 4900 k. schandegeld betalen. Dit laatste komt aan den vader der maagd, zij moet tot hem terugkeeren. Van de boete wordt sarma en solasan geheven. Aldus is het gebruik. Deze paswara is bijgevoegd ter gelegenheid dat eene schaking had plaats gehad van eene vrouw in Mas door een bewoner van Dlodtoendoeh.1 Nieuwe paswara. Aan de lieden die ter terechtzitting of bij de eedsaflegging in het ongelijk gesteld worden kan door de rechters nog eene additioneele boete worden opgelegd in verhouding tot de zwaarte det1 zaak. Loopt die over 20.000 kèpèngs of meer, dan bedraagt de bijkomende boete 9900 k., is het over minder dan 20.000 k., dan wordt zij op dezelfde wijze berekend als de sarma voor degenen die ter terechtzitting of bij de eedsaflegging het verliezen. Men ga deze bedragen niet te boven. De rechters die zich eraan schuldig maken belooperf de op overtreding der paswara's gestelde straf. Nieuwe paswara uitgevaardigd door den in de poeri van Gianjar zetelenden vorst Déwa Manggis, met instemming van alle voorname poenggawa's, over het schaken van meisjes. Als iemand in het bezit is gekomen van vrouwen door haar te koopen of in pand te nemen tijdens zij nog ongehuwd waren, en een harer wordt door een man, met hare toestemming, des nachts uit haar huis geschaakt, dan moet deze denzelfden prijs voor haar betalen als waarvoor zij vroeger verkocht of verpand is. Was dat bedrag minder dan 6000 kèpèngs, zoo moet thans toch een dergelijke som door den schaker betaald worden, was het meer, dan dien hoogeren prijs. Als iemand een meisje gekocht of in pand genomen heeft 1 Mas en Dlodtoendoeh zijn twee desa's in Gianjar, ten westen van de hoofdplaats gelegen. Ook hier dus weer geeft een bepaald geval aanleiding tot de uitvaardiging eener paswara, 230 akjirëp ring ija, pada karsanipoen, kang djadjaka lawan wong rarS ika kang kotjap ing arëp, kang manoekoe lëga, wëkasan risampoené matëmoe djadma ika madoewé pijanak rowa tëloe pat, ri kasoewènsoewèn pëdjah wong kakoeng ika kang amèt djadma né ring patoenggon, ri sampoené baloe tatoenggon ika, malih ana djadma kakoeng lijan akarëp ring ija sané baloe, pada karsanipoen raris karangkatang, tan oening kang manóenggoe toer kang manoekoe, adjin djadma ika talër sakadi arganja koena, doeké pëtjak katoenggoe mwah doeké pëtjak tinoekoe ring koena. Samangkana harganipoen mantoek ring sang anoenggoe. Malih pijanak baloé ika loeh, wëkasan ija sampoen klih, ana wong kakoeng ngamèt ija mangërangkatang ipoen, sakèng pada karsanipoen, patoet parangkaté kalané wëngi, tan oening sang - madroewé dasih, harganipoen adji goeng arta, 6000, krana mang*kana adjinipoen, apan nora wong mangkana pëtjak tinoenggóe mwah tinoekoe koena, prësida batin sang prëdana. Malih ri tingkahing makrama mabandjar pada sinalih toenggal, ana kasangkalan poehoen oemahnja, tan kantën pakranannja, kang madoewé oemahé poehoen wënang sir3 mangègèrang toer manjoewarahang koelkoel bandjar sirané, kang wong bafidjar wënang sira agé atoeloeng, pada anggawa wadah jèh bëroek tëkaning garodjog, këni pada njaratang mangdénja oedëp i kang apwi, ri sampoené oedëp kang apwi, i klijan bafidjar wënang sira mitatas pakranané poehoen oemah ika, jèn ija sampoen kaparitatas, nora ana kapanggih pakrananipoen, tëka wënang kang wong bandjar sira né sami satoenggalan patoes, pada njaratang manjërëp kang manoendjël oemah ika, masëngkër adasa dina, jèn nora kasërëp kang manoenonin oemah ika, tëka wënang kang wong bandjar ika sami satoenggalan patoes tinibana tjor pangrërata saking dalëm, wënang këna panoekoen tjor, goeng arta, 250, adjak sira abandjar, sami satoenggalan patoes kang kotjap ing arep, kang madoewé oemahé poehoen sakoerënan sira wënang najoeb tjor, njatijang nora awi moela gëlahipoen awanan poehoen oemahnjané, kang wong bandjar lasija najoeb tjor. Malih ana wong nanggap oepah matatëgënan, manjoehoen, makadi ngaloe mondongin djaran, jèn ija sampoen sëkën nanggap oepah, masadana antoek djinah, mawëtoe kasangkawon kang 234 poehin bafidjar, kang kélangan wënang mamëriksa déwèknja, toer najoeba tjor, pilih toenggil madéwasaksi, kang najoeb këna panoembas tjor, kang wong bandjar wënang nodija raris nawoer katëmpoehan prëmangké, wëkasan jèn kasërëp kang maling, wënang kang wong bandjar mamatoetang kang tjorah, këni napak ring sastra palakfirta, maka jogijané ring agama digama, krana sang kélangan wënang najoeb pamëriksa, ngapitwijang kèh kidiké kélangan, sakadi pasadoen sirané "ring klijan bafidjar sirané, doek sirané wawoe kélangan. Malih ana wong kétjalan doeroeng kapasadoe ring i klijan bafidjar mwah pënjarikan, dadijané katara kang maling, toer satjihna wijakti, kang maling raris malëpëhang déwèk sirané, kang kétjalan tampi ring pamëlëpëh kang maling, prësida poepoet di djaba, tan oening i klijan bafidjar, wëkasan katëngër déning wabafidjar saprëtingkah sirané pada sinalih toenggal tampi ring pamëlëpëh kang maling, tan oening kang wabafidjar doeké nampi pamëlëpëh, jèn ana wong mangkana, wënang sira kadanda toer kapëfitjakang olih wabafidjar sirané, prësida angoebda maling wong mangkana. Mwah jan ana wong kélangan, saloewiripoen, sampoen katëngër wong njorah, dadijané ana wong malëpëhang ring kang madroewé kapatoetan, wënang kang mëlëpëhang kapalakrëtajang, këni napak ring kalingan agama, wënang kapalakërtajang antoek wong bandjar ika, nanggoeng sisipé kang maling. Malih tingkahing manjërëpang maling, jèn sakèng sang kélangan ngatarajang maling, pitoewi olih nija sërëping asërëp, wënang sang kélangan polih panikël watang, wong bafidjar kéwala polih pangëndaning maling, jèn wong bafidjar awanan kang maling katara, panikël tëkaning gënda wënang mantoek ka bafidjar, ring sang kélangan kéwala mantoek watang sakadi harganja waloeja. Pangélingéling poepoet babawos ida anaké agoeng djoemënëng agoeng ring poeri agoeng Gianjar, janing wèntën ida anaké agoeng-agoeng sami ring wawëngkan Gianjar pasah marabi, né istri mantoek ka poerin ida moela, mangdé tan dados para agoeng-agoeng sami ring wawëngkan Gianjar ngambil anaké istri poenika, jan wèntën para agoeng-agoeng amoeroeg paswara 235 aan de ontdekking van den diefstal algemeene bekendheid geven. Aldus is de verantwoordelijkheid der bandjar ten opzichte der vergoeding. De bestolene moet, * om zich op de proef te stellen, een eed afleggen, waarvan hij zelf de kosten draagt. De bandjarlieden moeten bij de eedsaflegging tegenwoordig zijn, en onmiddelijk daarna de vergoeding uitkeeren. Ingeval het later nog gelukt den dief op te sporen kunnen de bandjarlieden zijne berechting vragen overeenkomstig de voorschriften der wetboeken, volgens welke ook de eed, waarbij de bestolene de juistheid zijner aangifte bij den klijan van de waarde der gestolen goederen bevestigt, moet worden afgelegd. Wanneer iemand bestolen wordt, en nog voordat hij aangifte gedaan heeft bij den klijan bandjar en den pënjarikan de ontdekking van den dief en der stukken van overtuiging plaats heeft, waarop de dief verzoekt de zaak byteleggen en de bestolene er in toestemt, zoodat onderhandsche afdoening plaats heeft zonder medeweten van den klijan bandjar, hetgeen ontdekt wordt door de bandjargenooten die ook in de tot stand gekomen schikking niet gekend zijn, dan zal zoo iemand beboet en uit de bandjargemeenschap gestooten worden. Hij spant zamen met den dief. Wanneer nadat iets is weggeraakt en duidelijk is gebleken dat diefstal heeft plaats gehad, iemand bij den eigenaar komt om de zaak te schikken, dan moet deze persoon door de desalieden voor den raad van kërta's getrokken worden, om de bij de wetboeken tegen diefstal bedreigde straf te ondergaan. De bestolene die zelf den dief opgespoord en opgebracht heeft, of dit heeft laten doen, zal het dubbele van het gestolene ontvangen, de desalieden krijgen alleen de den dief op te leggen boete. Ingeval echter de bandjarlieden den dief aanbrengen ontvangen zij de verdubbeling (van het gestolene) en de boete. Den bestolene valt alleen de enkele waarde dier goederen toe. Verordening van den in de groote poeri van Gianjar zetelenden vorst. Wanneer een vorstelijk persoon in Gianjar zich laat scheiden van een zijner echtgenooten, dan moet die vrouw terugkeeren naar de poeri waarin zij oorspronkelijk thuis behoorde. Geen der andere vorstelijke personen binnen Gianjar mag met haar trouwen. Wie hunner deze paswara overtreedt zal door 236 iki, wënang kamësëhin antoek para agoeng-agoeng sami, makadi ida sang praboe djoemënëng ring poeri Gianjar. Sëmalih pafldjêroan ida sang praboe ring poeri agoeng Gianjar tan wënang amètën, jan ana angamèt wënang pati djoega. Sëmalih pafldjêroan poenggawa, pafldjêroan sang sëdaka, pada tan wënang amètën, jan ana angamèt wënang binëlas toer dinanda sang mangamèt goeng arta, 57.000. Mwah pafldjêroan ida sang brahmana oelaka, pafldjêroan mafitja, jan ana angamèt wënang binëlas, toer dinënda sang angamèt goeng arta, 24.000. Mwah roban satrija djadjaran, roban prëbëkël, jan ana angamèt wënang binëlas toer dinënda sang angamèt goeng arta, 12.000. Mwah jan ana wong laki angamèt wong doeroeng abënang,1 ngaran doeroeng tjampoer, wënang binëlas katoer ka poeri né loeh, né mwani wënang dënda, 20.000, toer sisip katoendoeng solas dina. Sëmalih adjin brahmana, satrija, dji goeng arta, 4000, jan baloe mwah tadin dji, 3000, mwah adjiné arija, miwah wong soedra dji, 6000, jan baloe mwah tadin dji, 3000. Nijan tingkahing djadma ngarorod angalap rabi, jan ija kari ring padoenoengan, doeroeng moelih ka oemahipoen, jan ana kakoeng lijan malih angrangkatang, wënang danda kadi wang angamèt rabining arabi, apan sampoen prësida kawaoemah ipoen antoek kang angamèt doemoen. Mwah jan ana wong ngamèt rabining arabi, tan wënang magënah ring babidangan djagat Gianjar, jan ija lasija kang droewéning rabiné moela, mapangarga goeng arta, 40.000. 1 De uitdrukking wong doeroeng abënang was mij niet eerder voorgekomen. De verklaring wordt echter in den tekst zélf direct daarna gegeven 263 Door den landsheer 1 wordt .bij deze bepaald en öp schrift gebracht, dat na het uitleggen der zaadpadi het verboden is zich met flambouwen op de sawahs te begeven om paling te vangen. Wie dit verbod overtreedt, en door den sëdahan betrapt wordt, zal van al hetgeen hij bij zich heeft beroofd en beboet worden wegens overtreding der paswara. Menschen die paling willen vangen moeten daarbij geene van atta-stengels 2 gevlochten fuiken bezigen, welke schade toebrengen aan het gewas (op de bevloeide sawahs). Overtreding van dit verbod zal gestraft worden met eene boete van 500 kèpèngs. Het gebruik van bamboezen fuiken is na het uitleggen der zaadpadi veroorloofd. Bijaldien geweid wordende eenden pas uitgeplant gewas vertrappen, en de eigenaar van dat gewas vangt ze op, dan moeten ze worden ingelost voor 50 kèpèngs per stuk. Eten die eenden van tot bossen gebonden of opgestapelde padi, dan bedraagt hun losprijs 66 kèpèngs per stuk. Wanneer iemand zaadpadi heeft uitgelegd, en niet als teeken daarvan er een bamboe heeft geplaatst met jonge bladen van den arènpalm er aan, waarop het veld wordt betreden door vee, dan mag dit niet aangehouden worden. Wie het toch doet zal door den sëdahan beboet worden mét 250 kèpèngs wegens overtreding eener op schrift gebrachte verordening. Degene die eens anders karbouwen of sapi's gebruikt heeft om zijne sawahs of tegalvelden te bewerken zonder voorkennis van den eigenaar zal, bijaldien het over dag geschiedde, beboet worden met 4900 kèpèngs, de sarma en de kosten daaronder begrepen. Had het des nachts plaats, dan is de boete 500 kèpèngs,3 dewijl in het duister is te werk gegaan. Als iemand die als plaatsvervanger gesteld is in het werk achterblijft bij zijne kameraden, dan moet een onderzoek worden ingesteld, en blijkt daarbij dat hij niet in staat is zijn gereedschap te hanteeren, zoo zal hij naar huis gezonden worden, en 1 Deze bepaling, waarin nu weer de landsheer, zonder nadere aanduiding van naam, het woord neemt komt, evenals de volgende, in een der geraadpleegde handsohriften niet voor. » De atta is een slingerplant welke veel voor vlechtwerk gebezigd wordt, en vergiftige eigenschappen schijnt te bezitten. » Dit bedrag is zeker onjuist, daar de laatstgenoemde boete natuurlijk hooger moet zijn dan de eerstgenoemde. Wellicht zijn een paar nulletjes vergeten, maar alle handsohriften hadden 't zooals het hier staat. 264 Mwah jèn katag déning soeroehan amëtokakën soedoek dawoehan, mwang sar&, jèn nora ngawa apanawëk, mwang pring, danda, 25. Mwang soeroehan nora andjënëngin batoeré akarija, woewoes poepoel sapoeloeh sampoen akarija, wënang danda soeroehan ika, 155. Ring wong wënang afidjaloek, koenang lwirnja, jan atoenggoe gring ring dalëmnja, mwang amëdjahing djëng tjatoer, mwang kaprijatinan, poerwa kapatènpatèn, wënang pandjaloeknja, jèn tatangga koenang, tan wënang pafïdjaloeknja, mwah apoepoetran wënang pandjaloeknja, déning bwat lësoenja angiding, jan kasor wënang djoega toemoetoera djoega akarija, wënang atoekoe gawé, toekoenën djoega, sadina panoekoenja, 25. Nijan lwirning wang kèkët angikët, kramaning angikët, gawanën pwa samangké, sadina doeké angikët, tjangtjangakëna ring pasar, mwang gënahing balijagoeng, ring parëmpatan dalan agoeng, ngoeniwèh ring paëman, tang pasoe ika, lamanja sawëgoengsawëgoeng, jan woewoes kasoeroepaning sangijang raditija, sinadokakën ring soeroehan sowangsowang, woewoes mangkana, wënginja nora ana wong angingëtin pasoe ika, tandwa karainan, anëbasa, 500, satoenggalsatoenggal koenang, mwah jèn nora ana wong ngingëti pasoe ika, titinën pangangoné, mwang pakëmité, salawé sawëngi, salawé sadina, lawasé liwar patang poeloeh' dina, wënang lëlëb pasoe ika, jan lëlëb panëbasnja, ikang këbo panëbasnja, 2000, tang maisa mwang sampi panëbasnja, 1000, koeda ika jan lëlëb, panëbasnja, 2000, jan doeroeng kawëngijan,' panëbasnja sami, 250, jan mati tang këbo koeda ika, arganja,' 2000, kang angèkët angëmasi, itoengën panitih pangangoné 265 dengene die hem heeft gestuurd door den sëdahan eene boete worden opgelegd van 50 kèpèngs. 1 Wie, door den sëdahan opgeroepen om bamboe en ander materiaal tot herstel van den dam op te brengen, in gebreke blijft daaraan te voldoen, zal beboet worden met 25 kèpèngs. De sëdahan die nog niet, voor het toezicht, tegenwoordig is als reeds tien dienstplichtigen aan den arbeid zijn zal beboet worden met 155 kèpèngs. Iemand kan zich (van deelneming aan het werk) excuseeren in de volgende gevallen: wanneer hij thuis een zieke verpleegt, of aldaar een viervoetig dier slacht, wanneer er rouw is wegens een sterfgeval bij hem aan huis — niet als het bij zijne buren is —, bij geboorte van een kind, wegens groote vermoeidheid door voor alles te moeten zorgen. In het ongelijk gesteld wordende, moet het werk ingehaald worden of afgekocht als daartoe reden is, tegen 25 kèpèngs per dag. Als volgt moet te werk gegaan worden bij het schutten van vee. Brengt het ten zelfden dage der opvatting weg en bindt het vast op den pasar, of bij de balé-agoeng, dan wel op den viersprong van den grooten weg, of ter plaatse waar men vergadert. 2 Laat het daar den ganschen dag blijven, en geeft na het ondergaan van de zon van de zaak kennis aan den sëdahan. Heeft dit plaats gehad, en komt des nachts niemand dat vee reclameeren, dan moet bij de inlossing op den volgenden dag 500 kèpèngs per beest betaald worden. Maakt niemand aanspraak op dat vee, laat het dan zorgvuldig geweid en bewaakt worden tegen 25 kèpèngs per nacht en even zooveel pef dag. 3 Nadat veertig dagen hierover verloopen zijn, wordt dat vee verbeurd verklaard. Het kan dan alleen nog ingelost worden tegen 2000 kèpèngs voor een donkerkleurigen buffel, 1000 kèpèngs voor een lichtkleurigen of een rund, en 2000 voor een paard. 4 1 Het geval is hier bedoeld dat iemand, door ziekte of anderszins verhinderd zijnde aan gemeenschappelijk te verrichten werkzaamheden deel te nemen, van zijn recht om in zulke gevallen eon plaatsvervanger te stellen gebruik maakt, die dan echter een valide persoon moet zijn. ' De bedoeling is blijkbaar het vee te brengen op plaatsen waar veel menschen het moeten zien, en de eigenaar het dus kan reclameeren. ' Dit had omgekeerd gezegd moeten worden. Het weidegeld heeft natuurlijk, betrekking op den dag, het waakloon in het bijzonder op den nacht. * In dit geval is dus de losprijs gelijk aan de volle waarde van het beest tijdens de uitvaardiging der paswara. » 273 Als iemand die eenig vee weidt het ergens vastbindt om naar huis te kunnen gaan, waarop dat vee zijn touw breekt en een offernis op de sawah beschadigt, vervolgens de nini 1 opvreet, dan mag de eigenaar daarvan, zulks bemerkende, dat vee dooden ; hij kan daarvoor niet vervolgd worden. Wordt het vee opgevat, dan bedraagt de losprijs 2500 kèpèngs. De eigehaar van het vee moet voorts de nini vergoeden en voor een balijan zorgen om de vereischte zuivering te verrichten, waarbij een nieuwe nini wordt geplaatst. Wie veldgewas des nachts vervoert zal door den sëdahan beboet worden met 8000 kèpèngs. Zulk een persoon wordt als een misdadiger beschouwd. Lieden die vee vervoeren en daarbij hun weg kiezen door de reeds bewerkte sawahs van een ander zullen beboet worden met 2500 kèpèngs, en het vee moeten inlossen voor 250 kèpèngs, althans als aldaar .een sawèn geplaatst is; dit niet het geval zijnde, kan de zaak niet vervolgd worden. Wanneer iemand met een draagstok zich heeft opgehouden in de nabijheid der gesneden padi van een ander, (naar hij zegt) alleen maar om er eens naar te zien, er met de hand overheen te strijken, er met den voet tegen aan te schoppen, en nadat hij weg is gegaan, die padi gestolen wordt door een persoon die niet gevat kan worden, dan moet die man van den draagstok in zijne plaats de boete betalen, zonder dat eedsaflegging behoeft plaats te hebben. Medeplichtigheid aan diefstal noemt men dat. Wie veldgewas vervoert per. kar, en daarbij te veld staand gewas van anderen vernielt, zal beboet worden met 2500 kèpèngs. Wie zaadpadi steelt over dag zal beboet worden met 6000 kèpèngs; geschiedde het des nachts, dan is de boete 12000 kèpèngs. Diefstal van sawahgereedschap, zooals ploegen, eggen, ploegjukken of patjols, zal gestraft wórden met 2500 of 4000 kèpèngs boete, naar gelang over dag of des nachts gepleegd. Wanneer een sawahbewerker in zijn gedeelte van de heg een hek maakt, dan zal ieder die vee er doorheen voert zonder vergunning van den eigenaar beboet worden met 2500 kèpèngs. Wanneer vee (karbouwen, runderen, paarden) dat opgevat is geworden, na het verstrijken van-den termijn voor de verbeurd- 1 Over de nini, het bosje padi der godheid, werd reeds hiervoren iets gezegd, zie pag. 25b. 18 274 doeroeng liwar ring samaja lëlëb, apwara mati pasoening wong, wënang amalèlènin sang angèkët. Mwah wang angingsirakën këbo, sampi, koeda koenang, ingangwan déning wang lijan, nora pakoné kang adrëwé pasoe, apwara amëgat apoes, tëmahan kèkët déning wong, danda sang mangingsir pasoe ika, 2500. Mwah këbo, sampi, koeda pasang, ingangon amëgat apoes, mwang anëroes koeta désa, wong toenggal angèkët karo, tan wënang pasoe ika kèkët makakaro, toenggal djoega wënang ingèkët, jèn wong roro pada ngèkët pada sawidji, sang adrëwé pasoe wënang anëbas, 2500, arta ika pinalih dé wang angèkët karo, pada olih arta, 1250. Ring wong angangon boeboek, amangan winih waoe ingoerit, kèkët déning sang adrëwé wiwft, anëbasa, 25, satoenggalsatoenggal. Mwang wong angangon pasoe, salwiring pasoe-, woewoes ingoegër, ana pasoening wang lijan, amrëg tëmahan pasoe kang ingoegër, amëgat apoes, apwara mangan taoening wang, kèkët déné sang adoewé taoen, kawënangannja sang adoewé pasoe amrëg anëbas pasoe kang kèkët, goeng arta, 250. Mwang pasoe ingoegër aningat pasoening wong ingoembar, taemoeli ja nandang kanin pasoe kang oembaran ika, tan wënang pasoening ingoegër angëmasin, djaja walik arannja. Mwah pasoe ingoegër anangtang pasoe kang maoembar nëhër maprang, toemoeli ja ariandang kanin pasoe kang maoegër ika, mwang tikëla, wënang kang adoewé pasoe maningat angoesadani, jan roesak pasoe kang siningat, wënang sang adrëwé pasoe maningat malèlènin, jan arta ginawé amalèlènin, wëtoe arganing pasoe, goeng arta, 1000. Mwang pasoe ingoegër, datëng pasoening wang lèn angëndonin, anangtang, apwara kanin kang angëndonin, tan wënang pasoe kang ingoegër angëmasin, jadin titah kang angëndonin. 275 verklaring komt dóód te gaan, dan wordt de opvatter niet beboet. Gaat het dood vóór het verstrijken van dien termijn, dan moet hij de waarde ervan vergoeden. Wie buffels, runderen, of paarden van plaats doet verwisselen, zonder dat hem zulks door den eigenaar van het vee gelast is geworden, waarop het van zijn touw losbreekt en door een ander wordt opgevangen, zal beboet worden met 2500 kèpèngs. * Gebeurt hetr dat een span buffels, runderen, of paarden, geweid wordende, van zijn touw losbreekt en door een heg dringt, en dat een zelfde persoon die dieren opvangt, dan mag niet op beide beslag gelegd worden, alleen maar op een. Vangen twee personen ze op, elk een, dan moet de eigenaar van het vee het inlossen voor 2500 kèpèngs, welke gedeeld worden door de twee opvangers van het vee; elk hunner krijgt 1250 kèpèngs. Eenden welke, geweid wordende, pas op het kweekbed uitgelegde zaadpadi opvreten en door den eigenaar daarvan worden opgevat, moeten ingelost worden voor 25 kèpèngs per stuk. Bijaldien vee dat bij het weiden is vastgebonden door vee van een ander aan het schrikken wordt gebracht, met het gevolg dat het van zijn touw losbreekt en daarna gewas van een derde opvreet die dat vee opvat, dan moet het ingelost worden door den eigenaar van het vee dat den schrik veroorzaakt heeft voor 250 kèpèngs. Bijt vee dat vastgebonden is losloopend vee, zoodat dit laatste verwond raakt, dan treft het vastgebonden vee geene schuld. «Djaja walik» noemt men dit. Wanneer vastgebonden vee losloopend vee aanvalt, en bij het daarop volgend gevecht eene wonde of een gebroken poot krijgt, dan moet de eigenaar van het vee dat gebeten heeft voor de geneeskundige behandeling zorgen. Sterft het gebeten dier, dan moet de eigenaar van het andere de schade vergoeden, waarbij, als die vergoeding in geld plaats heeft, de waarde van een stuk vee gesteld wordt op 1000 kèpèngs. Wanneer naar vee dat ergens vastgebonden is eens anders vee toe komt om te vechten, en dit laatste daarbij verwond wordt, dan behoeft door den eigenaar van het vastgebonden vee geene schadeloosstelling betaald te worden, al mocht het verwonde dier ook doodgaan. 276 Ring wong ngamatènin kaliklir 1 ring sawah, nora panoegrahaning soeroehan mwang sang adoewé klir, danda wang mangkana, 8000, tëkèng sarma soegoeh. Mwang koebon sadjëroning koeta désa, sang adoewé koebon anandangin koeta désa akoetoes dëpa, jèn ana pasoe mandjing ing koebon, paksa mangèkët kang adrëwé koebon, jèn amangan daginging koebon, lwiré palawidja, wënang pangèkëté, panëbasnja, 250, djoega saboentoet-saboentoet. Mwang sandjata woes sinëlang déning wang, woewoes apratjina, trëna mwang alangalang, anoeli pinaroehoenakën déning wong ésoekésoek, sang amiroenin wënang danda, 250. Mwah taoen mandëg rëbah tibèng awan, ingidëk déning wang, mwang pasoe, tan wënang kadandaha sang mangidëk, sida roesak djoega ija. Ring wong ngambakën tangloek agoeng, danda, 1250, dé soeroehan, sakwèhing pasoe amargani wënang sang angambakën angëmasin anëbas. Mwang kadarmaning wang angèkët këbo, sampi, koeda koenang, jèn wang matëbasang, 250, soeroehan olih, 50, kang 200 mantoek ring sang angèkët, jan matëbasakën, 500, soeroehan olih, 100. Jan awëdalakën soeroehan manggëh olih djoega sarmané, 50, jan brëtija angèkët, soeroehan nora olih laba. Mwah soeroehan angangon pasoe, jan kadöeka moeroega swara, kadanda, 650, jan soeroehan parahasta, kadanda, 500, jan wong samasamané, danda, 250. Ring wong amërang tambang koeta désa, miwah soepitnja, kadanda, 500, jan amënèkin koeta désa, késisan soepiting koeta, kadanda wang mangkana, 250,' jèn wadon kadanda, 125. 1 Het woord klir is in het balisch het meest bekend als aanduidende het scherm dat den wajangvertooner scheidt van het publiek, en hem dient voor de projectie zijner schaduwbeelden. Hier is het gebezigd in de ruimere javaansche beteekenis van het woord, dus in het algemeen iets dat tot afscheiding dient. Kali komt in het hedendaagsch balisch voor in de afleiding këkalèn = kleine leiding, zijleiding. Hier worden er blijkbaar alle gegraven waterloopen onder begrepen. 2.77 Wie de grenssloot van eene sawah doét vervallen, zonder vergunning van den sëdahan en van den eigenaar dier afscheiding, zal beboet worden met 8000 kèpèngs, en bovendien de bijkomende kosten moeten betalen. Wanneer iemand een tuin heeft binnen den algemeenen pagger van het dorp, waaraan door hem wordt deelgenomen voor eene lengte van (minstens) acht vademen, en het gebeurt dat vee dien tuin binnendringt en er van den aanplant vreet, wat die ook zij, dan mag de eigenaar van den tuin het opvatten, en bedraagt de losprijs 250 kèpèngs per beest. Wanneer landbouwgereedschappen die verloren werden en geteekend zijn met gras of alangalang 1 later door iemand heimelijk worden meegenomen, dan zal degene die zich daaraan schuldig maakte beboet worden met 250 kèpèngs. Als padi die reeds vrucht gezet heeft legert en op den weg terecht komt, alwaar ze vertrapt wordt door mensch of vee, dan wordt daarvoor geene straf opgelegd; de schade blijft onvergoed. Wie het groote hek 2 openmaakt zal door den sëdahan beboet worden met 1250 kèpèngs, en voor het vee dat er doorheen gaat zal hij het losgeld moeten betalen. Ten opzichte van opgevatte buffels, runderen, of paarden is het de regel dat van het losgeld ad 250 kèpèngs de sëdahan er 50 krijgt, en de opvatter 200. Van een losprijs van 500 kèpèngs krijgt de sëdahan 100 kèpèngs. Bij de betaling krijgt de sëdahan vast de sarma van 50 kèpèngs; als een slaaf de opvatting heeft gedaan ontvangt de sëdahan geen loon. Als een sëdahan bij het weiden van vee de paswara overtreedt, dan krijgt hij eene boete van 650 kèpèngs, tegen dat een ondergeschikte van hem beboet wordt met 500 kèpèngs, en de kleine man met 250. Degene die van een desaheg het touw of de dwarslatten doorhakt zal beboet worden met 500 kèpèngs. Het beklimmen van zulk een heg, waarbij die dwarslatten beschadigd worden, wordt 1 Wie zulke voorwerpen vindt moet ze namelijk laten liggen op de plaats waar ze werden aangetroffen, maar op de hierboven aangegeven manier daarop de aandacht vestigen. 1 Wellicht dat hier onder tangloek agoeng verstaan wordt de barrière op zekeren afstand van de poeri's der balische vorsten geplaatst op de verschillende toegangswegen. Het daarachter gelegen gebied verkeerde in een bijzonderen rechtstoestand, met dien verstande dat aldaar gepleegde delicten zwaarder gestraft werden dan de elders voorgevallene. 278 Ring wong ananapoeh taoen, maharësik pwS dèn ija ananapoeh, amadëgakën djëdjër, apwara manibèn taoening wong lijan, danda wang mangkana, 250. Ring wong amangoen pëpindëkan apwara rëbah, tibèng taoening wong lijan, danda wang mangkana, 250, jan raré alit amangoen kikiling, doeroeng apadol wadja, tan wënang kadandaha. Mwah pari anom wohnja, jadijan toewa wohnja, soemanding ing damèn, nëhër ginësëng tang damèn ika, déné sang adrëwé damèn, katjaroeban taoening lagi mandëg déning sangijang narajana1, matëmahan aloem mwang gësëng, danda wong anggësëng damèn ika, 8000, toer kapèrèsan sawrating taoen ika karoesakan, mwah anoehoer döedoekoen, angajoe-ajoe, angambé-ambé, andjaja-djaja déning döedoekoen, mangidër ing sawah angagëm gantaja, gënëp babantën ananapoeh. Ring wong anoenonin dami ring sawahnja, kadqegi anglalah di sawahing wang lijan, tang apwi tëhër amangan soesoenaning wang lijan, danda wang mangkana, 8000, taoen kang roesak tëhër amalèlèna sawraté nikël apisan, malër andjaja-djaja déning döedoekoen, ananapoeh dèn arësik ring oenggwan soesoenan ika. Ring wong anoenoni damèn, kadoegi rawoeh ring taoen sigaraning wang lèn, danda kang anoenoni, 6000, toer këna kapèrèsa malèni taoen kang roesak ika, sawraté manikël apisan, loed andjaja-djaja déning döedoekoen mananapoeh dèn agënëp, samangkana kadarmanja linging sastra. Ring wong anoenoni dami, këna sanggar tëkèng ninining wang, tëkèng taoen sigaran, pinangan déning sangijang mahagëni, danda wang mangkana, 2500, toer kapèrèsan nini, amangoena mwah » Een der bandsohriften had mahagëni in de plaats van sangijang narajana,. 279 gestraft voor een man met eene boete van 250 kèpèngs, voor eene vrouw met de helft daarvan. Wie bij het brengen van offeranden voor zijn aanplant een staak1 wil oprichten, die daarbij terecht komt op het gewas van een ander, zal beboet worden met 250 kèpèngs. Wanneer windmolentjes 2 omvallen en terecht komen op het gewas van anderen, dan zal degene die ze oprichtte beboet worden met 250 kèpèngs. Deed zulks een knaap wiens tanden nog niet gevijld zijn, dan wordt geene boete opgelegd. Doet het geval zich voor dat op te veld staande jonge dan wel rijpe padi het vuur van een aangrenzend stoppelveld dat door den eigenaar schoongebrand wordt overslaat, tengevolge waarvan dat gewas verschroeit of verbrandt, dan zal degene die den brand aanstak beboet worden met 8000 kèpèngs en het verbrande gewas hebben te vergoeden, zoomede moeten zorgen voor den doekoen en de noodige offeranden om bij een rondgang met de offérschel het geheele sawahveld te zuiveren. Als iemand stoppels verbrandt op zijn sawah, en het vuur overslaat op de sawah van een ander, diens aldaar opgestapelde padi vernielt, dan zal eerstgenoemde beboet worden met 8000 kèpèngs. De verbrande padi moet dubbel door hem vergoed worden, en hij zal door den doekoen het veld laten zuiveren ter plaatse waar die padi gelegen heeft. Als iemand een stoppelveld schoonbrandt, en het vuur overslaat op de reeds tot bossen gebonden padi van een ander, dan zal eerstgenoemde beboet worden met 6000 kèpèngs, en dubbel de aan het gewas toegebrachte schade hebben te vergoeden, zoomede verplicht zijn het veld op afdoende wijze met offeranden te doen zuiveren door den doekoen. Aldus wil het 't geschreven recht. Degene die bij het stoppelbranden oorzaak is dat iemands offernis met de padi der "godheid (nini) erin of reeds tot bossen gebonden padi door het vuur worden verteerd, zal eene boete 1 Hiermede zal bedoeld worden de bamboe met eenige droge bladeren aan het boveneinde welke o. a. bij sommige feestelijke gelegenheden dienst doet. ' Het is de gewoonte der Baliërs tegen dat het gewas rijpende is «p hunne sawahs aan hooge staken bevestigde door den wind bewogen molentjes te plaatsen, om door het geluid dat zij maken de vogels te verjagen. Ze heeten pëpindakan. Van der Tuuk geeft kikiling op als hetzelfde te beteekenen in de hooge taal. Men zoude hier eerder zeggen dat een overeenkomstig voorwerp als speelgoed voor knapen ermede bedoeld is. 280 nini, ananapoeh dèn agënëp, kajèng poerwa, anoehoer döedoekoen, aiïdjaja-djaja wéda mawor santi, amahajoe nini kang gësëng, samangkana darmaning sastra. Mwah ring wong anoentoen pasoe, mwang kinarijakën apwara manëdoenin wiwit, danda wang mangkana, 500. Ring wong amandoeng praja wiwit, pinëndëm ring banjoe, danda wang mangkana, 500. Ring wong amandoeng taoen praja wiwit, woewoes akëmoel, danda wang mangkana, 500. Ring wang angroesak jasa ring sawah, danda wang mangkana, 2500, toer amalènin jasa karoesak, moelih kaja sapoerna. Ring wong praja mangoen jasa ring sawah, masaning angampoeng, ana wang winalat, panggang winalat danda, 250, paloenggoehan winalat, danda, 250, wat winalat, danda, 250, galih lamboeng winalat, danda, 500, rahab winalat danda, 300. Mwah nijoeh poetjang djëroning koeta, nora koeta rèhing koeboewan, ana wong amalat wohnja anom saking pakarjan, sëmajaning wang kalëson, kasajahan, nëhër dèn pangan dèn inoem èrring doewëgan ika soring witnja, tan wënang kadandaha, jan ginawa ring dalëmnja, woh sëpëtnija, danda, 250, jan angëndon saking dalëmnja, darfda, 500, jan kalaning wëngi danda, 1000. Ring wong angroesak kali loehoer, danda wang mangkana, 2500, jan kalaning wëngi, danda, 5000. Ring wong angroeboeh galënganing wong lèn, kinarijakën marganing sarati, dèn papar galënganing wang lèn, nora pangadijané sang adrëwé galëngan, sakwèhing wang angroeboeh, danda kang satoenggal-satoenggal, goeng arta, 250. Ring wong amalat apoes taoen, danda, 125. Ring wong anjolong tambang toetoep taoen sigaran, danda, 150. Ring wong anjolong pikoelan wiwit, danda, 250, 281 hebben te betalen van 2500 kèpèngs, en moeten zorgen voor een andere nini, zoomede voor het terdege zuiveren van de plaats door den doekoen middels offeranden,.en het lezen der wéda's ter verheerlijking der verbrande nini. Aldus is het volgens de geschreven wet. Als vee zich begeeft op een kweekbed, dan zal degene die het geleidt of het laat werken beboet worden met 500 kèpèngs. Wie zaadpadi steelt welke in water te weeken ligt zal beboet worden met 500 kèpèngs. Wie zaadpadi steelt welke reeds uitgelegd is, zal beboet worden met 500 kèpèngs. Wie een jasa1 vernielt op de sawah zal beboet worden met 2500 kèpèngs, en ten volle de vernielde jasa moeten vergoeden. Als het gebeurt dat van de materialen waarmede iemand in den oogsttijd op de sawah een jasa wü oprichten gestolen wordt, dan moet 250 kèpèngs boete betaald worden als het betreft de stijlen, de zitbank of bindtouw. Voor de dakribben bedraagt ze 500 . k., en voor het dakstroo 300 k. Wanneer iemand die doodmoede is of ergen honger heeft de jonge vruchten van door een ander geplante klapperboomen, die zich binnen de omheining der desa maar niet in een tuin bevinden, of andere vruchten steelt en onder den boom zittend van die vruchten eet of het water van de jonge klappernoten drinkt, dan zal die persoon niet gestraft wprden. Neemt hij de geplukte vruchten mee naar huis, dan wordt hij beboet met 250 kèpèngs, en met 500 kèpèngs indien hij ze nog verder wegbrengt. Uit 's nachts geschiedende, is de boete 1000 kèpèngs. Wie eene hoofdleiding beschadigt zal beboet worden met 2500 kèpèngs, en met 5000 k. als het des nachts geschiedde. Degenen die de dijkjes van eens anders sawah omverhalen om er met een kar te kunnen passeeren, of ze met den grond gelijkmaken, zonder vergunning van den eigenaar, zullen gestraft worden met eene boete van 250 kèpèngs per persoon. Wie het touw steelt waarmede veldgewassen gebonden zijn zal beboet worden met 125 kèpèngs. Op diefstal van klapperdoppen waarmede bossen padi zijn afgedekt staat eene boete van 150 kèpèngs, van een stok waaraan de bibit gedragen wordt 250 kèpèngs, 1 Zie over jasa het op pag. 25-1 medegedeelde. 282 Ring wong anjolong soepitning wiwit, danda, 150. Ring wong amalat djëdjërning wiwit, danda, 150. Ring wong amalat damèn woesing apoesan, mwang woewoes sinimpën ring sawah, danda, 150. Ring wong aoetang amioetangakën, kalantarannja ring sawah koenang nijan watësnja kang wong amioetangakën, goeng arta, 5000, anandang sawah winih atënah, jan arta, 10.000, anandang sawah winih rong tënah, jan kang amioetang anglëwihi sakadi watës ika, jan mapala roesak taoené kang sinandang, mapala oeroeng mwang kasèp, tan wënang katëmpwan. Jan ana wong anganakakën arta, arta kang sijoe manak sapoeloeh sigar 1 kawënangannja.- Ring wong adrëwé „sawah jan apialang kagëringan rahat, soeroehan wënang amarakëna, jèn nora samangkana, apoewara ënëng, sanding dadi, wastoe dadi pakoelëmaning tikoes wëgang, apwara roesak taoening lèn sakèng këna panangkaning wëgang tikoes, danda, 2500, dé sang asoeroehan. Mwah sawah pinasëlang, kramaning amasëlangakën atëmoe djoega ring soeroehan, mwah ring loerahnja• karo anoepèksaja, jan tan samangkana, liwar saking pantjawarsa, wënang sawah samangkana ilang, déning kadasawarsa, jan pëdjah sang manjëlang, mwang sang adoewé sawah ika pëdjah, ana soetaning matija angrëboet drëwéning kang pëdjah, tan wënang dadija wijawara, wënang sinamboet ring sang amantja nagara, pada nora olih laba boekti, apan pada ngagëm oedjar maridoedoe, kodjar ing sastra, kalingannja nora wënang aoetjapoetjap oedjar dlaha pitarfl. Mwang wong anandakën sawah ring wong anjanda koenang, kadarmapja doeking asërah arta p^nanda sawah ika, mwah sang masanda masërah sawah, anoepèksa ring soeroehan, mwang ring kang amëkëli, sang adoewé sawah samapta ring kang adrëwé arta, woewoes samangkana oenggahakëna ring darmaning krëta sastra, ingaranan soerat pèngët, moenggoehakëna i kang raina 1 Het gebruik van sigar in een getal is mij alleen bekend bij karo sigar = karo bëlah =150. Hoeveel sapoeloeh sigar is heb ik .niet kunnen nagaan. 283 van de bamboe waarmede de bibit wordt vastgeklemd 150 kèpèngs, van den stok waaraan de bibit is opgehangen 150 kèpèngs, van stroo'dat reeds bij elkaar gebonden en op de sawah opgeborgen is 150 kèpèngs. Bij het leenen en uitleenen van geld met onderpand van sawahs moet de volgende limiet in acht genomen worden. De geldschieter krijgt voor een bedrag van 5000 kèpèngs een sawah van een tënah winih in pand, voor 10.000 k. twee tënahs. Geeft de geldnemer meer sawahs dan naar dezen maatstaf, dan wordt geen vergoeding verstrekt als het gewas mislukt, of de sawah te laat beplant wordt, dan wel onbeplant blijft. Bij het uitzetten van geld zal de rente 1 kèpèngs be¬ dragen per 1000. Wanneer iemand door zware ziekte verhinderd wordt zijne sawah te bewerken, dan moet de sëdahan daarvoor een ander aanwijzen. Gebeurt dit niet, en blijft de sawah braak liggen naast beplante velden, met het gevolg dat op de eerste muizen gaan nestelen die het gewas op.de andere sawahs schade toebrengen, dan zal door den sëdahan eene boete worden opgelegd van 2500 kèpèngs. Bij het leenen en uitleenen van sawahs moet daarvan kennis gegeven worden aan den sëdahan en aan de hoofden van beide partijen. Wordt dit verzuimd, en zijn meer dan vijf jaren na de transactie verloepen, dan gaan de rechten op die sawahs door verjaring verloren. Komen de leener en de eigenaar der sawahs te sterven, en betwisten hunne erfgenamen elkander die nagelaten goederen, dan kunnen zij die zaak niet in rechten vervolgen. De overheid zal op die goederen beslag leggen. De partijen krijgen er niets van, dewijl hunne verklaringen uiteenloopen. De boeken zeggen ervan, de schimmen der overledenen kunnen niet getuigen. Bij het verpanden van sawahs moet als de pandnemer het geld uitkeert en de pandgever de sawah aflevert daarvan kennis gegeven worden aan den sëdahan en aan de hoofden van beide partijen. Daarna moet de transactie op schrift gebracht worden met vermelding van den dag der zevendaagsche en der vijfdaagsche week waarop zij aangegaan werd, zoomede van maand 1 Zie de aanteekening op de nevenstaande bladzijde. 284 sadoeka nanda, mwang namaning saptawara, mwang pafitjawarané, makadi tang sasihé, tanggal panglongé, ngoeniwèh rah mwang tënggëké, makadi oerijastané wong masanda, jan tan ana samangkana, tan sida panjandané wang mangkana, wënang ilang pradanané, sinamboet ring sang amafitja nagara, apan nora anoet ring kadarmaning krëta sastra. Mwah kadarmaning 'wang angadol sawah kramanja koenang, doek anërima arta, mwang anërima sawah, anoepèksa ring wong amëkëli, wong adoewé sawah, mwang sang atoekoe, mwang anoepèksa ring soeroehan, ring woewoes samangkana, oenggoehakëna ring kadarmaning krëta sastra, katakëna raina doeking angadol, miwah atoekoe, mwang namaning saptawara lan pafitjawara, mwang sasihé, tanggal panglongé, makadi rahé, mwang tënggëké, tëkaning oerijastané sang mangadol, jan tan samangkana wënang sawah ika sinamboet dé sang amafitja nagara. Mwang sawah laba boekti sakèng dalëm, marganing wong sinoeng boekti saking sang amawa goemi, salwiring moelija goena, miwah anandangin karijaning sang praboe, laba boekti saoeripnja sang soegoena, jan pëdjah sang amoelija goena, mwang wong moelija karija, ana anaking pëdjah, jan manggëh moelija goena, moelija karija, kadi sang pëdjah, wënang tinama boektining sang pëdjah, jan nora samangkana, atoerakëna boekti ika ring sang amawa goemi, jan tan ingatoerakën sida nglalélalékën gagadoehan, danda wang mangkana, 2500. Ring wong anjolong katjang mwah anjolong botor ring sawah, jan raina danda 125, jan ring wëngi kalané amalat, danda, 250. Mwah wang sinoeng boekti1 sakèng sang amawa goemi, lawasnja dadia sinandakën, danda dé sang amawa goemi, 6000, mwah anëbasa drëwé dalëm ika, jan angadol boekti, midanajang ring lijan, danda dé sang amafitja goemi, 12000, boekti ika wënang sinamboet déning sang amawa goemi, jadijan angagëm likita, sang angamël sawah ika kapoeroeg déning moelijaning widi. 1 Ofschoon hier alleen gesproken wordt over „boekti", dat in het algemeen beteekent iets wat men geniet, waar men het voordeel van heeft, blijkt uit het vervolg dat toch het oog uitsluitend gevestigd is op ambtsvelden, 286 Ring.wong anjolong taoen ring sawah, jan kalaning raina, danda, 12000, padi mantoek anikël adwtgoena, jan wëngi kalané maling djatinja; danda, 24000. Ring wong asëmaja amotoesakën karijaning asoeroehan, salwiring karijaning asoeroehan, jan tan tëka ring sëmaja, mwah tan poetoes i kang karija, dèn ija majoni, danda wong mangkana, nista madija moetamaning oetama, dèn jatna mroenggok ning danda, jan agoeng karijané danda, 4500, jan madija karijané, danda, 3500, jan nista karijané, danda, 1250, andoehoengakën ngarannja. Ring wong anjolong pari toewa ring wangoenan angampoeng déné olih amalat, jèn kalaning raina déné amalat; danda wang mangkana, 4000, jèn kalaning wëngi, danda, 8000, jèn wadon amalat, wënang danda sabaga dandaning lanang alapan, jan raré alit anjolong, mon doeroeng limang kilan doehoeré pangadëgé, tan wënang kadandaha, jan kalaning wëngi, wètnirvg srëngëné kang adroewé taoen, patijanana wënang, tan witjaranën. Ring wong angèkët këbo, sampi, koeda, woewoes kaloemrah dèn ija angèkëj, woewoes tjinangtjang ring pasar, pahëman, lëboeh agoeng, mwang ring gënahing balé agoeng, sampoen asadoe ring soeroehané sowang-sowang, sawëngi tëkèng raina, tan ana wong angingëti, anëbasa, 500, saboentoet, mwah salamanja titinën pangapgoné mwang pakëmité, mwang pangangoné pada këna salawé sadina, salawé sawëngi, ingannja patang poeloeh dina, liwar patang poeloeh dina, prasida lëlëb. Arganing ""pasoe saboentoet, 1000, wastoe akéris alëmoe, agantjang abagëd lalakoné, ala abëtjik warnané, mangkana djoega argané kang dadi pawitjarö. Ring wong angoendjal taoen déning koeda tinoentoen mwang amrëg srati, dadi ta anggëmpok taoen ring wangoenan, mwah rëbah pasoe ika, danda wang anoentoen, mwang wang amrëg srati ika, danda wong mongkono, 500, taoen kang roesak ika wënang manikël katrigoena, wit asigar dadi tëloeng sigar, mantoek ring soeroehan sasigar, samangkana kadarmanja linging tastra. 287 Wie gewas van de sawah steelt over dag wordt beboet met 12000 kèpèngs en moet het tweevoud der gestolen padi teruggeven. Geschiedde die diefstal des nachts, zoo is de boete 24000 kèpèngs. Wanneer iemand op zich genomen heeft voor den sëdahan eenig'werk te verrichten en hij komt die belofte niet na, maakt het werk waarvoor hij zorgen zou niet af, dan wordt hem eene boete opgelegd, groot of klein naar gelang der omstandigheden, Waarmede zorgvuldig te rade gegaan moet worden. Voor een belangrijk werk is de boete 4500 kèpèngs, voor een middelmatig groot 3500, en voor een- klein werk 1250. «Andoehoengakën» heet dit. Diefstal gepleegd door het oogsten van te veld staande rijpe padi wórdt gestraft met eene boete van 4000 kèpèngs of van 8000 kèpèngs als het des nachts plaats had. Voor eene vrouw bedraagt de boete slechts de helft der voor den man vastgestelde, en aan een knaap die staande nog geen vijf handspan hoog is wordt in dergelijk geval geene boete opgelegd. Wordt dë diefstal des nachts gepleegd, waarover de eigenaar van het gewas erg verstoord is, dan mag hij den dief dooden, zonder daarvoor vervolgd te worden. Wanneer iemand op de gebruikelijke wijze buffels, runderen, of paarden geschut heeft, ze dus door hem vastgebonden zijn op de markt, nabij de vergaderplaats, op den grooten weg, of voor de balé-agoeng, waarmede hij de betrokken sëdahans in kennis heeft gesteld, en binnen een dag en een nacht niemand zich voordoet die er aanspraak op maakt en ze inlost voor 500 kèpèngs per stuk, dan moet hij voortgaan het veertig dagen lang te laten weiden en bewaken tegen 25 kèpèngs per dag en even zooveel per nacht. Na ommekomst van dien termijn wordt het vee verbeurd verklaard. De prijs van het vee wordt berekend tegen 1000 kèpèngs per stuk alles door elkaar, mager en vet, vlug en traag van gang, schoon en leelijk van aanzien. Deze prijs zal ook gelden in rechtszaken. Degene die bij het vervoer van gewas per draagpaard of per kar te veld staand gewas beschadigt, doordat het paard valt, zal beboet worden met 500 kèpèngs. Het beschadigd gewas moet drievoudig teruggegeven worden, dus voor een bos drie bossen, waarvan de sëdahan er. een krijgt. Aldus is bij geschrifte als recht vastgesteld. BS'H'K"! 288 Mwah jan pasoe ingangon angklëk taoen ring wangoenan, wënang kèkët déné kang adoewé taoen, anëbasa, 250, mwah dandaning wang anoentoen, 250, samangkana linging krëta. Ring wong anjolong witning pari anom, binëdol pinalihpalih wité tandoeran ika, praja tinandoer mwah ring sawahé solihnja, danda wang mangkana sadpana 1), 3000, kalaning wëngi anjolong, danda dwi prëtama, 6000. Mwah kramaning koeta désa pandjangé anoet winih sakèng sawah ika, winih adëpoek këna sadëpS agoeng, samangkana pètangannja, woewoes dinoem dé soeroehan, paoeman ika sami aradin, sami angarsènin, woewoes mangkana, wëkasan kalampahan déning pasoe koeta désa ika, kèkët déning wong awanèh, kang adoewé pasoe angoekih kang adoewé koeta, konang ngëmasi, kang adoewé koeta ika tan pajoen angëmasi pasoe ika, dinalih sang asoeroehan anglëwihin sakèng winih sawah ika, kang mangkana wënang tëpasën sawah ika mwah, jan lwang pagëran ika saking winihan sawahé, danda kang adrëwé koeta ika, 2500, mwah salwihé sawah ika sakèng pawinihé koeta désa kang pinahajoenija wënang sawah ika mantoek ring asoeroehan. Ring wong sahasa ring parining wong, ambabad, angarit, amoepoeh, angidëk, wëngi kalané, patènana wënang, jan amalakwing oerip, danda pasasajoet atma, 9000, jan raina kalané, danda, 4500, pari kang roeSak wënang anikël amantjagoena, wit asigar dadi 5 sigar, mantoek ring 'sang adrëwé sawah. 1 Het eene handschrift heeft hier sadpana, het andere sadpada. Beteekenis in dit verband mij onbekend. 289 Vee dat bij het grazen te veld staand gewas vertrapt mag geschut worden door den eigenaar van dat gewas. De losprijs bedraagt 250 kèpèngs en de boete van den hoeder evenveel, volgens oud gebruik. Wie diefstal pleegt door jonge padiplanten uit te trekken en klaar te zetten om weer te worden uitgeplant op zijn eigen sawah, zal beboet worden met 3000 kèpèngs, en geschiedde het des nachts, met het dubbele, dus 6000 kèpèngs. Bij (het verdeelen van) den desapagger wordt rekening gehouden met de uitgestrektheid van iemands sawahbezit. Voor een sawah van een dëpoek winih moet een dëpa-agoeng van den pagger onderhouden worden. Dat is de maatstaf. Heeft nu de verdeeling door den sëdahan plaats gehad, en hebben alle soebakgenooten er kennis van en genoegen mede genomen, waarop het gebeurt dat vee door dien pagger heen breekt en door iemand wordt opgevat, met het gevolg dat de eigenaar van het vee den onderhouder van den pagger aanspreekt om schadeloosstelling, welke deze niet wil geven op grond der beschuldiging dat door den sëdahan de in zijn bezit zijnde uitgestrektheid sawah te hoog zoude zijn gesteld, dan moet die sawah weer opgemeten worden. Blijkt daarbij dat door dien persoon minder pagger onderhouden wordt dan overeenkomstig zijn sawahbezit het geval zou moeten zijn, dan wordt hij beboet met 2500 kèpèngs^ en komt zooveel van zijn sawah als er meer is dan naar de lengte van den door hem onderhouden pagger het geval zou moeten zijn aan den sëdahan.1 Degene die zich tijdens den nacht vergrijpt aan de (te veld staande) padi van anderen, ze omkapt, afsnijdt, tegen den grond slaat, of vertrapt, mag gedood worden. Wordt hij in het leven gelaten, dan heeft hij eene boete te betalen van 9000 kèpèngs als offer voor zijne ziel. 2 Geschiedde de wandaad over dag, dan bedraagt de boete 4500 kèpèngs. De vernielde padi moet vijf- 1 Blijkbaar is hier het geval bedoeld dat tengevolge van slecht onderhoud van den desapagger vee daar doorheen breekt, wordt opgevat en dus moet ingelost worden, waarop de eigenaar van dat vee dengene die belast is met het onderhoud van dat gedeelte van den pagger aanspreekt om terugbetaling te erlangen van den betaalden losprijs. Biet verdere verloop van het artikel is duidelijk. Er moet alleen nog bij gedacht worden dat als de bewering van den man dat hem te veel pagger voor het onderhoud is toebedeeld juist blijkt, niet hij maar de sëdahan in gebreke is. • Hij heeft zijn leven verbeurd, doch koopt het met dit offer weder in. 19 290 Ring wong anjolong panjisih boeboek, danda, 125. Mwah wang anjolong tambangning pasoe ring oegërannja, 1 dadi ta pasoe ika kèkët déning wang, danda wang anjolong, jan ring wëngi kalané, danda, 1000, jan raina kalané, danda, 500, loed anëbas pasoe né kèkët, danda pinalih dé soeroehan. Mwang jan anjolong apoes ring pasimpënan, apoes pasoe, danda, 500. Mwang wong anjolong kropijak, mwah kloetan, kang inganggo déning pasoe, jan wëngi kalané, danda, 125, jan raina kalané, danda goeng arta, 66. Mwah jèn ana koeta désa troes pëtjak kambahan déning pasoe, woewoes kèkët pasoe ika déning wang, kang adrëwé koeta glis ambëtjikin koeta ika, doeroeng katrag déné kang adrëwé pasoe ika, tan wënang kang adrëwé koeta angëmasi, apan kasèp olihé nrag, jan sampoen kawëngijan lëté, jan sadina ika, wënang djoega ja angëmasi, anëbas pasoening wong. Mwah wong angèkët pasoe, drëwéjaning wong désa lijan, woewoes kaloembrah déné wong angèkët, sampoen tjinangtjang ring pahëman, miwah ring pasar, miwah ring parëpatan dalan goeng, mwang ring gënahing balé agoeng, woewoes sinadokakën ring soeroehan sowangsowang, tan ana wong angingëti, sadjëroning patang poeloeh dina maksih norana wong angingëti, wënang lëlëb, jèn ana wong angingëti sadjëroning patang poeloeh dina, ika ta wënang anëbasa, titihën pangangoné, mwang pakëmité, goenging panëbas, 1000, jan mati pasoening wong sadjëroning patang poeloeh dina, wënang katëmpwan sang angèkët, arganing pasoe saboentoet kéris alëmoe, 1000, wilangan panitihé, samangkana lingning krëta. 1 De zin waarin „oegër" bier gebezigd wordt stemt geheel overeen met de verklaring er van in Boorda's javaanseh woordenboek. In de balische woordenboeken van Van Eek en Van der Tuuk wordt aan dat woord die beteekenis niet gegeven. 291 voudig vergoed worden aan den eigenaar der sawah, dus één bos met vijf bossen. Wie panjisih boeboek 1 steelt zal beboet worden met 125 kèpèngs. Steelt iemand het touw waarmee vee aan iets vastgebonden is, tengevolge waarvan dat vee geschut wordt (als losloopend), dan zal hij gestraft worden met eene boete van 1000 of 500 kèpèngs, naar gelang het misdrijf des nachts of over dag gepleegd is. Ook moet hij het geschutte vee loskoopen. De boete zal door den sëdahan verdeeld worden. Wie touw steelt van vee ter plaatse waar dat opgeborgen is, zal beboet worden met 500 kèpèngs. Het stelen van groote of kleine halsbellen welke het vee aanheeft wordt, des nachts gepleegd, gestraft met eene boete van 150, over dag van 66 kèpèngs. Gebeurt het dat door een desapagger waar een gat in is vee heendringt en dit wordt geschut, waarop, nog voordat de eigenaar van dat vee er werk van maakt, de voor het onderhoud van dat deel van den pagger aansprakelijke persoon zich haast dien in orde te maken, dan behoeft deze geene vergoeding te geven, omdat er te laat werk van is gemaakt, namelijk nadat reeds een nacht over het gebeurde was heengegaan. Geschiedt dit echter op denzelfden dag, dan moet de losprijs van het vee vergoed worden. Wanneer iemand vee, toebehoorende aan lieden uit eene andere desa, geschut heeft en daarbij op de gebruikelijke wijze te werk is gegaan: het heeft vastgebonden bij de dorpsvergaderplaats, op den passer, op het kruispunt der groote wegen, of bij de balé-agoeng, er kennis van heeft gegeven aan elk der betrokken sëdahans, en binnen veertig dagen doet niemand zich op die er aanspraak op maakt, dan wordt het verbeurd verklaard. Bij opeisching binnen dien termijn mag het worden ingelost voor 1000 kèpèngs, waarbij op te tellen het weidegeld en het waakloon. Als dat vee binnen den vermelden termijn doodgaat, dan moet de opvatter het vergoeden tegen 1000 kèpèngs per stuk door elkaar, mager* en vet, rekening houdende met de gemaakte kosten. 2 Aldus is het oude gebruik. • De beteekenis van „panjisih boeboek" is mij niet bekend. » Vermoedelijk is het de bedoeling het weidegeld en het waakloon te doen aftrekken van de schadevergoeding. 292 Ring wong anoenggoe taoen atoegoer kalaning wëngi, ana rowangé pada atoegoer, pada adrëwé taoen, toenggal pasanggrahan, batoernja rowa, tëloe, pat, pada goemantiganti wënginé, pada toet ing sëmaja, ring mangkana apwara ilang taoené wong nora akëmit, wënang sang akëmit katëmpwan, sakèhé kang taoen ilang ika, manikël apisan, mantoek ring soeroehan. Ring wong angoempoelakën taoen, ginënahakën ring sawahing wong lèn, jan kalaning wëngi angoendjal tan kawënang, djémoer i kang rat, samar koroep i kang tjorah, olih laba i kang pandoeng, jan ana wong mangkana, tan idëpa pamalër, maksih djoega angoendjal taoen wëngi, danda wang mangkana, 10.100, amoeroegpaswara ngaran. Mwah jan ana taoening wong lèn ilang kalaning angoefidjal taoen ika, wënang kang angoefidjal taoen ika angëmasi taoening wong ilang ika manikël adwigoena, 1 ilang asigar, dadi patang sigar, jan 10 sigar, dadi 40 sigar, loed danda, 10.100, danda ika mantoek ring sang asoeroehan. Ring wong ananapoeh taoening wang lèn, anjolong batari istri ngarannja, wang mangkana danda goeng arta, 3650, sawrating nini ika anikël mantjagoena. Ring wong angoendjal taoen koroep, déné angoendjal këna taoening wong lèn, danda wang mangkana, 3650, pari kang itjal moeliha nikël apisan maring sang adrëwé pari kang itjal, panikëlé mantoek ring sang soeroehan. Ring wong sahasa angampoeng taoening wong lijan, saking prakasané piambëk, angadèkakën kawaniné, angadèkakën kawangsané, angadèkakën bijoeh kadang wargané, mwang kasoekané, marmané nora dèjfrpakéringi, sangkané wani amarawasa taoening wong lèn, pinalih saking koetara, danda wong mangkana, 12.000, kang miloe angampoeng widjiwidjinën wënang danda, pinalih saking mënawa, danda 6000, pari kang ingampoeng wang kang angampoeng wënang moeliha anikël ring sang madoewé taoen, mwang soeroehan manikëlang sapisan. Mwah raré alit, doeroeng bisa namboet gawé, jan ija sahasa amëtik taoening wong lèn, anëdoenang kikili, wawar wiwit, anjolong 1 Zoo staat het in alle beschikbare handschriften, doch men zoude zeggen dat het tjatoergoena had moeten zgn. 293 Ingeval twee, drie, vier of meer lieden te zelfder plaatse hun gewas bewaren en dat om beurten voortdurend des nachts bewaken, welke verplichting zij goed nakomen, en het gebeurt dan dat het gewas van een dergenen die de wacht niet had verloren gaat, dan moet wie de wacht wel had dat gewas vergoeden, met éénmaal verdubbeling ten behoeve van den sëdahan. Het is verboden gewas dat men heeft geoogst en vervolgens geplaatst op eens anders sawah des nachts van daar te vervoeren. De wereld zou erdoor verontrust worden, de deugnieten waren dan niet te onderkennen, de dieven zouden er voordeel bij hebben. Wie zich niet stoort aan dit verbod, en toch des nachts gewas vervoert, zal wegens overtreding der paswara gestraft worden met eene boete van 10.100 kèpèngs. Wanneer door een ander dan den eigenaar gewas vervoerd wordt en dit verloren raakt, dan moet de vervoerder het viervoudig vergoeden, dus een bos met vier bossen, 10 bossen met 40 bossen, en wordt hij bovendien beboet met 10.100 kèpèngs, welke ten voordeele van den sëdahan komen. Wie offert voor eens anders aanplant steelt eene godheid, kan men zeggen, en zal beboet worden met 3650 kèpèngs. De nini moet vervijfvoudigd worden. Degene die bij vergissing eens anders gewas vervoert, waarbij dit verloren raakt, zal beboet worden met 3650 kèpèngs; hij moet de enkelvoudige waarde der padi aan den eigenaar vergoeden en eene verdubbeling daarvan aan den sëdahan uitkeeren. Wie op eigen gezag gewelddadig optreedt en het gewas van anderen oogst, groot gaande op zijn durf, zijne kaste, zijne talrijke bloedverwanten of zijn rijkdom, en meenende daardoor niemand te hebben te ontzien, gerust andermans gewas te durven beschadigen, zal naar luid van het wetboek Koetara 1 met 12.000 kèpèngs beboet worden, en elk dergenen die bij het oogsten geholpen heeft volgens het wetboek Manawa met 6000 k. Zij moeten de geoogste padi aan den eigenaar vergoeden en eene verdubbeling daarvan aan den sëdahan uitkeeren. Wanneer een knaap die nog niet werken kan gewas van een ander plukt, diens op sawah of bibitveld geplaatste bamboestaken » Gewoonlgk vindt men dc Koetara Manawa als één wetboek vermeld. Het zijn er oorspronkelijk echter twee, de Kpetara en de Manawa, waarin volgens Van der Tuuk voor dezelfde vergrijpen de boeten meestal van elkaar verschillen. Het eerste zoude door Brëgoe.het tweededoor Manoe geïnspireerd zjjn, 294 talining pasoe, kropijak këloetan, salwiring sinahasS, anoeli kasrëngan kang adrëwé, apwara tinibaning asta tjapala, wang raré ika wang sabda tjapala, danda wang mangkana, 6600, jan moekoel kapala danda, 12000, jan anandang kanin, këna patiba djampi, 2500, kadoegi blah daging, këna patiba djampi, 5000, kawënangané pètën oliholihé anjolong, mangkana kadarmanja.' Ring wong angambëh toja, mwah angangon boeboek, amëtëngi damèn, pënoeh i kang toja, èbëk bëbët tëkèng taoen sigaraning lèn, danda wang mangkana, 2500, jèn kadoegi tëkèng soesoenan i kang èr, danda, 5000, jèn tëkèng pari woewoes ananapoeh, danda, 1250, jèn pari toewa doeroeng ananapoeh, danda, 725, samangkana linging krëta. Mwah jèn ana bawi angroesak taoen, këni sinikëp déning wong, matèmahan roesak taoening lèn, olih nija anikëp bawi ika, tan wënang danda wang anikëp bawi ika, apan bawi angroesak pari, sakéwala wënang malèlènin taoen roesak ika, wilangën kwèh kidiknja, jèn paksa ngèkët bawi ika jan ngambahin koeta désa, tan wënang kang adroewé bawi ika angoekih koeta désa ika' kinon anëbas bawi ika, apan jatna ring këbo, sampi, koeda| nora jatna ring bawi, kang adrëwé bawi wënang amalèlènin taoen ika kang karoesak olih bawi, manikël adwigoena, wrating asigar dadi patang sigar, olihé koerang jatna ring bawinja, samangkana linging sastra. Ring wong aoetang, sahagoeng aliting wang apijoetang, akalantara gawé kang wong aoetang anandangi sawah, tingkahing apioetang woewoes moenggwing sërat pijagëm, woewoes moenggoeh pantjawarané, mwang saptawarané, makadi sasihé, tanggal panglongé, makangoeni rahé, mwang tënggëké, ika sërat pijagëm ngarannja, jèn nora samangkana, doedoe ngaran soerat pijagëm, wënang ilang piraknja sapradana, jan lijan akarija soerat pijagëm,' lijan ring wong panjëratan, nora wënang ginawé padoe, ilang' piraknja sapradana, jan sampoen poepoet samangkana, rasaning soerat pawitan ika, wënang sapangrèhing wong adrëwé sadana, jèn roesak pariné, jèn ënêng ngapit dadi, jèn poejoeng pinangan 295 neerhaalt, het touw en groote of kleine halsbellen steelt van vee, of andere baldadigheden pleegt, waarover de eigenaar zich zoo boos maakt, dat hij dien knaap afranselt of uitscheldt, dan zal hij beboet worden met 6600 kèpèngs, en met 12000 k. als hij hem op het hoofd geslagen heeft. Is eene wonde toegebracht, dan moet 2500 kèpèngs patiba djampi betaald worden, of 5000 kèpèngs bij ernstige verwonding. Het gestolene zal afgenomen worden. Aldus worde berecht. Wie water laat loopen op een afgeoogst sawahveld om er eenden te weiden, tengevolge waarvan de tot bossen gebonden padi van anderen mede in het water raakt, zal beboet worden met 2500 kèpèngs. Bereikt het water reeds opgestapelde padi, dan stijgt de boete tot 5000 kèpèngs. Bereikt het water padi waarvoor reeds geofferd is, zoo is de boete 1250 kèpèngs, en slechts 725 als de padi wel rijp is doch het offeren nog niet heeft plaats gehad. Wanneer iemand bij het jacht maken op een varken dat zijne padi vernielt oorzaak is dat ook aan de padi van anderen schade wordt toegebracht, dan zal hij daarvoor niet beboet worden, omdat varkens schadelijk zijn voor de padi. Alleen moet hij vergoeding geven naar gelang der het gewas toegebrachte schade. Wordt zulk een varken opgevat bij het doorbreken van den dorpspagger, dan behoeft de eigenaar van het varken dien pagger niet te herstellen, noch kan men hem gelasten een losprijs voor het varken te betalen, omdat wat geldt voor buffels, runderen en paarden daarom nog niet geldt voor varkens. Alleen moet hij het door het varken vernield gewas viervoudig vergoeden, dus één bos met vier bossen, daar hij slecht op zijn varken gepast heeft. Aldus is het volgens de geschriften. Wanneer schuld, tot groot of klein bedrag, wordt aangegaan onder belofte van bewerking eener sawah van den geldschieter, dan moet daarvan eene acte, pijagëm, opgemaakt worden, waaronder verstaan wordt een geschrift dat den dag der vijfdaagsche en der zevendaagsche week, zoomede den volledigen datum waarop het is vervaardigd, vermeldt. Is daaraan niet voldaan, dan heeft het geen aanspraak op den naam van pijagëm en is de geldschieter zijn geld kwijt. Hetzelfde is het geval, zoo het geschrift wordt opgemaakt door een ander dan den daarvoor aangestelden schrijver. Is het geschrift in orde, dan moet de geldschieter het hem toekomende ook, krijgen. Mislukt de padi op de ter 304 Ring wong angèkët pasoe, salwiré pasoe, woewoes tjinangtjang ring pasar, mwah gënahing balé agoeng, ring paséban, sampoen kaprasadoe ring soeroehan sowangsowang, tëhër prapta kang adrëwé pasoe, apwara dèn oetjoeh' pasoe kang kèkët ika, danda wang angoetjoeli, 2500, mwah jan kari ring sawah, ring sarwasarwa, këna dèn oetjoeli déné kang adrëwé pasoe, jan sampoen sinawitan déning sawi, danda wang mangkana, 1250, loed këna panëbas pasoe, 250, jèn nora sinawitan déning sawi pasoe kang kèkët ika, tan ana dandaning wong samangkana, këna panëbas pasoe kéwala, 250. •Ring wong anjolong pari, kari ring witrija ngadëg anggawa gampoeng1, jan raina kalané, danda, £000, jan kalaning wëngi, danda, 16000, jan wong wadon anjolong, danda sabaganing wong lanang, jan wong raré, doeroeng limang kilan pangadëgé, tan ana dandané. Ring wong angèkët këbo, sampi, koeda, jan wang toenggal adrëwé pasoe akwèh, wang toenggal angèkët sëmwa, tan wënang samangkana, jan pasoe, 4, kawënangannja ingèkët roro, samangkana linging paswara. Ring wong angèkët pasoening wang lèn, amangan pari, kang adrëwé pasoe glis angoekih koeta désaning wong, ana lijan koeta désa troes pada pëtjaking pasoe, pada anjar oerijané, tëhër sinawitan déning sawi, sampoen kang adrëwé koeta ika tinërag déné kang adrëwé pasoe ika, kang adrëwé koeta glis angoengsi koetanja, nëhër déné majoni koetanja, nora pangadijaning soeroehan, dadijané né kangas koetanja, nora troes kambahan déning pasoe, jan tëka ring wijawahara, wënang adéwagama, jan ija wëdi sinalih toenggal katiban sipat pradjafidji, danda, 3600, loed angëmasin pasoe kang kèkët. Ring wong atjoengking gawé, ana koeta désa drëwéning wong lèn troes kambahan déning pasoe, ganggoe dèn pajoni koeta 1 Gampoeng wordt hier gebezigd in de beteekenis van padisnijmesje = anggapan. Volgens Van der Tuuk is eerstgenoemd woord niet op Bali, wel in Banjoewangi, gebruikelijk. 305 Wanneer geschut vee vastgebonden is op den passer, bij de balé-agoeng of op het plein bij het paleis, en van het schutten reeds kennis gegeven is aan de betrokken sëdahans, waarop de eigenaar van dat vee het komt losmaken, dan zal deze beboet worden met 2500 kèpèngs. Bevindt het geschutte vee zich nog op de sawah of andere dergelijke plaats, en maakt de eigenaar het daar los, ofschoon het reeds van een merkteeken is voorzien, dan bedraagt de boete 1250 en de losprijs voor het vee 250 kèpèngs. Ontbrak nog het teeken van het schutten van het vee, dan wordt geene boete opgelegd en is alleen maar een losprijs van 125 kèpèngs verschuldigd. Diefstal van te veld staande padi door iemand die een snijmesje bij zich heeft wordt gestraft met eene boete van 8000 of 16000 kèpèngs, naar gelang over dag of des nachts gepleegd. Voor eene daaraan schuldige vrouw bedraagt de boete slechts de helft van die des mans, en aan een kind dat staande nog geen vijf handspan hoog is wordt (voor hetzelfde feit) geene boete opgelegd. Eén persoon mag niet al het vee van een ander, karbouwen, runderen of paarden, schutten; van vier beesten niet meer dan twee. Aldus wil het de paswara. Wanneer de eigenaar van vee, dat geschut is wegens het opvreten van eens anders padi, de paggers nagaat en bevindt dat er zich onder bevinden die stuk zijn en de versche sporen dragen van vee dat er gepasseerd is, dan moet hij daarbij een teeken plaatsen. Begeeft zich daarna de eigenaar van dien pagger, erover aangesproken door den eigenaar van het vee, daarheen om de schade aan zijn pagger te herstellen, zonder daartoe opdracht te hebben ontvangen van den sëdahan, en beweert hij daarop dat door zijn pagger geen vee gepasseerd is, dan zal, bij vervolging der zaak, beslist worden dat beide partijen den eed moeten afleggen. Wie hunner in gebreke blijft dat te doen, zal beboet worden met 3600 kèpèngs, en het geschutte vee hebben te vergoeden. Wanneer iemand zoo voor tijdpasseering den pagger van een ander waar vee doorheen gebroken is in orde maakt, dan zal, 20 306 ika, pasoe kang ngamargini woewoes kèkët déning wang, jan katjirjanS wang ngamajoni koeta desaning wong lèn, danda. wang mangkana, 6500, dé soeroehan, loed angëmasi pasoe kang kèkët, panëbasnja, 250. Ring wong angèkët këbo, sampi, koeda, amboetoel koeta désa, woewoes wëroeh kang adrëwé pasoe, kang adrëwé pasoe ika angrërëh ning koeta désaning wang, tëhër ana koeta désaning lèn troes, pada anjar oerijané, nëhër dèn sawitin sawi, déné kang adoewé pasoe, laoet katërag kang adoewé koeta déné kang adoewé pasoe, kang adoewé koeta glis angoengsi koetanja, kawas djoega wijakti troes, nging tan ana pëtjaking pasoe, angas paksané i kang drëwé koeta, nëhër pinahajoni koeta désa kang troes, nora pangadijaning soeroehan,' danda wang mangkana, 2500, dèn soeroehan, loed angëmasin pasoe kang kèkët ika sawraté, sambéga papa ngarannja. Mwah ana pasoe mëtoe sakèng koebonnja, tëmahan amangan taoening wong, kèkët déné kang drëwé taoen, panëbasnja, 500, saboentoet-saboentoet. Pari kang roesak wënang maganti kang adoewé pasoe ika, wilangën katah kidiké. Mwah wong angloembar këbo, sampi, koeda, pada ring alas, apwara amboeroe pasoening Wong lèn, apwara nandang kanin pasoe kang binoeroe, mwah tikël waloengnja, jan tan ana amëdasin pasoe ika kang amboeroe, tan wënang dandaha, jan ana amëdasin pasoe ika kang amboeroe wënang angoesadanin, afidjampijani, jan tan waras dèn ija ngoesadani, wënang amalèlèni, samangkana linging sima kagadoeh antoek soeroehan. Ring wong amandoeng pring, kajoekajoe ring koebon, mwah ring karang paoemahan, jan wëngi kalané, danda, 5000, jan kala raina, danda, 2500. Mwah koebon djabaning koeta désa, papagërannja ija mahapës patang ali, djapit toeroesnja krëp, jan oemandjing ing pasoening wang maring pakoebon ika, ika wënang pangèkëté, panëbasnja, 250. Jan tan samangkana tan wënang pangèkëté. SIMA-SOEBAK VAN BOELÈLÈNG! a. Algemeene opmerkingen. Bij het uitgebreid agrarisch onderzoek in eenige afdeelingen der residentie Bali en, Lombok ingesteld, waarvan reeds op pag. 242 gewag is gemaakt, werd wel iets vernomen omtrent een algemeen soebak-reglement dat in Boelèlèng onder het vorstenbestuur van kracht zoude geweest zijn, doch het geschrift zelf niet aangetroffen, zoddat men het verloren waande. Later is het weer voor den dag gekomen, en o. a. in balische transcriptie aangetroffen in het reeds meermalen vermelde legaat Van der Tuuk, terwijl ook de hoofdsëdahan van genoemd landschap wederom in het bezit ervan gekomen is. De ingenieur Groothoff, wiens reis naar Bali hierboven reeds ter sprake kwam, zie pag. 5, kreeg van dien functionaris een afschrift dat hij eenigen tijd te mijner beschikking stelde, en goede diensten bewees voor de vergelijking met Van der Tuuk's exemplaar. Het is eigenlijk minder juist, en alleen kortheidshalve verantwoord, te spreken van het soebakreglement van Boelèlèng, want inderdaad bestaat het geschrift uit verscheidene deelen, op verschillende tijdstippen en door verschillende vorsten uitgevaardigd, welke deelen losweg op elkaar volgen, zonder eenig verband. De namen dier vorsten zijn Goesti Ngoerah Madé Djëlantik, ook wel als Ngoerah Madé Karangasëm aangeduid, Goesti Gëdé Ngoerah en Goesti Alit Ngoerah, die eenigen tijd te zamen geregeerd hebben, en eindelijk Goesti Ngoerah Këtoet Djëlantik, met wiens verbanning naar Padang, in het begin der zeventiger jareri, het Boelèlèngsche vorstenhuis had afgedaan. De volgende jaartallen werden aangetroffen: 1739, 1751, 1773, 1782 en 1789, omvattende dus een tijdperk van vijftig jaren, 1817—1867 volgens onze tijdrekening. Niet alles wat in die geschriften staat was bestemd .voor geheel Boelèlèng te gelden. Te dezer zake valt weer op te merken 311 de oudtijds voor dat landschap in acht genomen onderscheiding in drie gebiedsdeelen met vrij wel natuurlijke grenzen: in het oosten vanaf de toekad Loewa, de grensrivier met Karangasëm, tot aan Pondjok-batoe, naar welke kaap ook het daarachter gelegen heuvelland, over de geheele breedte van het landschap, daar trouwens van geringe afmeting, zich uitstrekkend, genoemd is. In het westen: vanaf Kali-boekboek met het daaraan palende land, oorspronkelijk eene in slechten reuk staande woestenij doch later hoofdzakelijk door om onheilbrengende machten zich niet bekommerende Boegineezen in ontginning gebracht, tot aan Koetoel, de verst weg, reeds geheel te midden der wildernis van West-Boelèlèng, gelegen bergdesa. Het tusschen die twee uiterste deelen zich bevindend middengedeelte, verreweg het best bevolkt en bebouwd van de drie, wordt soms in deze geschriften aangenomen In westelijke richting zich uit te strekken tot de desaPatëmon, tëkaning saprëgoenoengé sami», d. w. z. met alle aangrenzende bergstreken erbij. Ten slotte dient hier nog vermeld het ook wel voorkomend geval, dat de speciale soebaks met name worden aangegeven waarvoor zekere dezer regelingen gelden. Overigens wordt weder meer dan eens op den voorgrond gesteld, dat ze van toepassing zijn op alle menschenklassen, van de hoogste tot de laagste, bij welker opsomming we weer die bogdagang vermeld vinden, over wie reeds op pag. 14 gesproken is. Uit alles blijkt dat deze sima van veel lateren datum is dan die van Djambrana, o. a. uit de gebruikte taal, die voor de Boelèlèngsche maar weinig afwijkt van het hedendaagsch dialect. Eenige moeielijkheden welke de vertaling opleverde kwamen hier niet voort uit den vreemden oorsprong der woorden, maar meer uit onduidelijkheid van den tekst en mindere nauwlettendheid van de balische afschrijvers. Het woord soebak, voor Djambrana gemist, treffen we thans herhaaldelijk aan in de samenstellingen sëkaha-soebak, soebakvereeniging, en krama-soebak, dat zijn de leden dezer vereeniging, ook wel kortweg als soebak-soebak aangeduid, een e uitdrukking oorspronkelijk alleen aangewend ' voor de waterschappen zeiven. Doordat verschillende vorsten op uiteenloopende tijden de regeling der soebak-aangelegenheden ter hand hebben genomen, komt het ook hier wel voor dat hetzelfde onderwerp meer dan eenmaal is behandeld, soms in nagenoeg gelijken zin, in welk 315 dat doel bestemde djoekoeng zonder vlerken, en in het midden van het meer aan de wateren prijs gegeven. Verder worden nog vermeld offeranden bij de groote opdammingen, van minder belang maar toch ook niet licht verzuimd. Tot stipte plichtsbetrachting ten deze zal zeker aansporen de bepaling der sima, dat aan dengene die niet trouw de goden dient het bevloeiingswater voor zijne sawah zal worden onthouden, terwijl het dorpshoofd dat ten deze in gebreke mocht zijn zelfs smadelijk over de grens gejaagd zal worden, waarmede bedoeld is de grens der desa, zooals blijkt uit de toevoeging dat het hem daarna niet meer veroorloofd zal zijn van de gemeenschappelijke marktplaats gebruik te maken. Het voornaamste van hetgeen verder in deze sima voorkomt is samen te vatten onder de volgende rubrieken: Organisatie der soebakvereeni'ging. Den sëdahan die, behoudens inachtneming der bevelen van den hoofdsëdahan, alles regelt wat betrekking heeft op het hem toebedeeld sawahareaal, wordt opgedragen om, in overleg met de soebakleden, voor elke daarbinnen gelegen soebak een pënjarikan aan te stellen als hoofd, waarbij de keuze geheel vrijgelaten wordt, mits zij zich niet vestige op iemand die reeds met bestuursfuncties belast of in 's vorsten persoonlijken dienst is. Daarna wordt nog, meer als formaliteit, de sanctie van den pambëkël vereischt. Ook wordt herhaaldelijk melding gemaakt van den klijang-sëdahan, zonder dat blijkt of daarmede dezelfde persoon bedoeld wordt, dus de vertegenwoordiger van de soebak, of wel een handlanger van den sëdahan. Als handlangers van den pënjarikan worden de saja's vermeld, wier functies, a tour de róle door alle werkende 'soebakleden vervuld, meer uitvoerig zijn omschreven in mijn opstel over De rijstcultuur op Bali, in de Indische Gids van 1886/87. In de sima wordt alleen aanteekening gehouden van hunne verplichting om de namens den vorst hun gesignaleerde misdadigers die zich binnen de soebak bevinden te arresteeren, en van die der soebakleden om hen te hulp te komen wanneer zij daarbij verzet ondervinden en het noodsignaal op het alarmblok hebben doen weerklinken. Het gezag der sawahbeambten wordt gestut door de bepaling, dat de soebakleden die de oude gebruiken niet opvolgen, de gehoorzaamheid opzeggen aan hun pënjarikan en sëdahan zonder daartoe geldige reden te hebben, door den landsheer als afvalligen, 316 die den goeden gang van zaken in de war sturen, zullen gestraft worden. De handhaving van het soebak-reglement bij de beslechting van alle onderlinge geschillen der soebakleden wordt in het bijzonder aanbevolen, met strafbaarstelling dergenen die zich onwillig betoonen, waarbij intusschen de mogelijkheid wordt opengelaten dat in sommige gevallen de vorst het anders zou kunnen wenschen. Deelneming aan de soebakwerkzaamheden. Alle leden der soebakvereeniging hebben als zoodanig gelijke rechten, onverschillig tot welke kaste of stand zij behooren, en het deelnemen aan hare werkzaamheden is voor niemand eene schande. Het is dan ook niet uit dien hoofde dat in verschillende soebaks, in onderling overleg, de gelegenheid is opengesteld voor een zeker aantal harer leden tegen jaarlijksche betaling eener vaste som zich daarvan vrij te koopen, maar veeleer met het doel de soebakkas te stijven. Hiermede dus hangt zamen het onderscheid dat men ook in deze sima gemaakt vindt tusschen werkende en betalende leden, de krama soebak en de pangadjama. De eersten kunnen alleen in bijzondere omstandigheden bij een gemeenschappelijk te verrichten werk zich excuseeren, uitvoerig in het reglement vermeld, en behalve de gevallen waarin men ook voor heerendiensten vrijstelling kan krijgen, reeds vroeger ter sprake gekomen, nog omvattend de dagen dat dringend eigen werk op de sawah te verrichten valt, met name het uitleggen van zaadpadi, het uittrekken van bibit voor de overplanting, de eindbewerking van den grond, en deelneming aan de werkzaamheden welke in onderling hulpbetoon plegen plaats te hebben, zooals het uitplanten van de bibit en de oogst.'Degene die buiten de opgesomde gevallen verzuim pleegt vervalt in eene boete, welke tot de helft verminderd wordt wanneer ziekte de oorzaak ervan is. De verdere bepalingen der sima op dit chapiter hebben slechts- ten doel de hoegrootheid der doorloopend geringe boeten vast te stellen voor verschillende verzuimen ter zake van het bijwonen der maandelijksche en der buitengewone vergaderingen van de vereeniging, de gemeenschappelijke werkzaamheden ^aan dammen en leidingen, de bewaking dier waterwerken, enz. Deze en andere hieronder ter sprake te komen boeten, evenals de reeds vermelde afkoopgelden, vloeien in de soebakkas, waaraan verder ten goede komen de heffingen ter gelegenheid van 317 door de soebak georganiseerde hanengevechten en dobbelspelen, die echter geen grooten'omvang hebben, en zich veelal bepalen tot de zoogenaamde sab'oeh gëtih, waarvan in de eerste plaats de bedoeling is door het daar vloeiend bloed de booze geesten die op de sawahs huizen te verzoenen. De sima bepaalt daaromtrent dat de soebakleden verplicht zijn de noodige vechthanen te leveren, en dat de heffingen in de hanenvechtbaan ten deele komen aan den vorst, voor een ander deel aan de soebak, aan welke de verdere regeling geheel wordt overgelaten. Later echter heeft de vorst onder den invloed van ons bestuur den duur van de hanengevechten beperkt, evenals van de daarmede gepaard gaande dobbelspelen, tot drie dagen voor elke soebak waar ze van ouds gehouden werden, terwijl reeds vroeger strafbedreiging had plaats gevonden tegen de individuen die. binnen de soebak heimelijk gelegenheid gaven tot dobbelen en er opium debiteerden. Bescherming der waterwerken. Hieraan zijn, door de geheele sima verspreid, verschillende bepalingen gewijd, voornamelijk om de hoegrootheid der straf vast te stellen voor degenen die moedwillig of door onachtzaamheid dammen en waterleidingen geheel of gedeeltelijk vernielen, en daardoor schade toebrengen aan het landbouwbedrijf van anderen. Slechts in enkele gevallen wordt een zekere inbreuk op andermans rechten toegestaan, waarvan de voornaamste zijn: le. dat men in de noodzakelijkheid verkeert de leiding welke het water naar eigen sawah voert te verleggen, en dit niet anders kan plaats hebben dan over 's buurmans grond. Deze moet ermede genoegen nemen dat zulks geschiedt, maar vindt eene zekere schadeloosstelling in de toewijzing van dèn grond waarover eertijds de leiding liep en den reeds vroeger vermelden afslag van belasting. De regeling dezer aangelegenheid wordt aan den hoofdsëdahan 'overgelaten, alleen wanneer ten behoeve der nieuwe leiding huizen en hunne aanhoorigheden of huistempels zouden moeien worden omvergehaald wordt dit een inbreuk op het eigendomsrecht van zoo ingrijpenden aard geacht, dat vooraf de toestemming van den vorst ervoor verkregen moet zijn. De tweede uitzondering hierboven bedoeld betreft het vervoer van padi of ander landbouwgewas naar de voorraadschuren. Dit is vaak geen eenvoudig werk in het zwaar geaccidenteerde terrein der bergstreken en door het ontbreken, ook in de vlakte, van andere toegangswegen tot de meeste sawahs dan de daaromheen zich bevindende dijkjes, wel vol- 318 doende voor de landbouwers zeiven om zich erlangs te bewegen, doch maar heel zelden voor de zwaar beladen draagpaarden. Van daar de bepaling, dat wanneer geen andere uitweg openstaat dat vervoer ook mag plaats hebben over de sawahs en erven en door de tuinen van anderen, daarbij zoo noodig sawahdijkjes omhakkende en zich een weg banend door de afsluitheggen der laatstvermelde gronden, onder gehoudenis echter daarbij met overleg te werk te gaan en de aangerichte schade binnen den kortst mogelijken tijd te herstellen. Bescherming van h-et gewas is overigens het hoofddoel van al hetgeen in de sima voorkomt. Zelf trachten de landbouwers soms daartoe te geraken door de, ook voor Djambrana reeds ter sprake gekomen, verdekte opstelling van aangescherpte bamboes op de plaatsen welke toegang tot hunne velden verleenen, de soengga's en toenggahs, deze laatsten ook wel eenvoudig als tihing matomès, aangescherpte bamboes, aangeduid. Het verschil tusschen de twee is volgens deze sima alleen gelegefl in de lengte, zijnde de eersten niet meer dan een asta, de afstand van den top van den middensten vinger tot den elleboog, lang, terwijl de laatsten die maat overtreffen. Een der vorsten nu die aan de vaststelling dezer sima hebben deelgenomen geeft een algeheel verbod voor het bezigen van beide afweermiddelen, onder bedreiging van zware boeten bij overtreding wanneer menschen of vee erdoor verwond worden, te meer als de afloop doodelijk is. Bij eene andere bepaling echter worden de soengga's toegestaan, mits door het plaatsen van elkaar kruisende stokjes op de naastbij zijnde sawahdijkjes daarvan den volke kond is gedaan. Is dit in acht genomen, dan aanvaardt men met het nemen van dezen voorzorgsmaatregel geen verantwoordelijkheid; daarentegen kan bij zoodanige verwonding van een mensch door een toenggah dat de dood er het gevolg van is, krachtens eene latere verordening den overtreder zelfs de doodstraf wachten. Over de wijze waarop het wèl geoorloofd is te waken tegen beschadiging van te veld staand- gewas door losloopend of losgebroken vee, en het zoeken van verhaal voor reeds toegebrachte schade, handelen ook in deze sima verschillende passages, doch aangezien dit geschiedt in denzelfden geest als in de Djambranasche sima, waarvan reeds in het voorafgaande een kort overzicht gegeven werd, met veelvuldige afwijkingen alleen voor zooveel de détails betreft, zoo zal er hier niet verder bij worden stilgestaan dan alleen om nogmaals te wijzen op de wenschelijkheid orde en regelmaat in dezen chaos van bepalingen aan te brengen, en zoodoende tot vereenvoudiging en eenvormigheid te geraken, voor zoover plaatselijke toestanden geene afwijkingen noodig maken, hetgeen voor dit onderdeel der sima's schier niet te verwachten is. , Het inbrandsteken van andermans gewas wordt weer dubbel zoo zwaar strafbaar gesteld wanneer het des nachts geschiedt dan als het over dag plaats heeft, en in het geval dat alleen door onvoorzichtigheid vuurschade veroorzaakt is maakt het volgens de sima verschil of het gewas van den persoon zelf die de oorzaak ervan is mede. verbrandt, dan wel alleen dat van den buurman getroffen wordt. In het eerste geval wordt geene straf opgelegd, in het tweede wel, doch dan bestaande in een veel geringer boete dan tegen brandstichting bedreigd.- Soms wisselt het bedrag der boete af met den aard van het gewas dat vernield wordt, waarbij zooals wel te verwachten was padi het hoogst staat aangeslagen. De waarde van hetgeen verloren ging moet bovendien vergoed worden. Het veroorzaken van waterschade door het laten toetreden van leidingwater op de sawahs van anderen ten tijde dat het gewas er rijpende is of reeds gesneden en het er dus nadeel van ondervindt, wordt op overeenkomstige wijze behandeld. Rest nog de beschadiging door overhangend geboomte. Op drie plaatsen der sima wordt erover gehandeld; eerst met betrekking tot erven, om te bepalen dat voor het geval geboomte van het eene erf schade toebrengt aan op het aangrenzende zich bevindende bouwwerken, zooals huizen, rijstschuren of poorten, de eigenaar van het eerste, nadat een door den pënjarikan ingesteld onderzoek de juistheid der klacht heeft bevestigd, gehouden is tot boetebetaling, vergoeding der aangerichte schade, en bekostiging der offeranden welke bij elk nieuw bouwwerk of belangrijke herstelling aan een bestaand onmisbaar zijn om de booze geesten gunstig te stemmen. In de tweede bepaling, uitsluitend voor de sawahs bestemd, wordt niet zoo ver gegaan. Ze zegt alleen dat als de betrokken personen onder elkaar het over de aangerichte schade niet eens kunnen worden de pënjarikan in de zaak betrokken wordt en door middel van het schietlood heeft na te gaan, of werkelijk de takken van het geboomte over de sawahs reiken en door beschaduwing of anders- 320 zins nadeel toebrengen aan het gewas. Afkappen is dan kortweg voorgeschreven. In het laatste artikel dat over deze aangelegenheid handelt wordt de mogelijkheid - onder het oog gezien dat de eigenaar der boomen tot hunne insnoeiing geen toestemming wil geven. Ook goed, heet het, maar dan krijgt de persoon die de schade ondervond aanspraak %op de helft dier boomen, en mag hij daarvan alle voordeden trekken. Ook hiertegen zich verzettende zal van den eigenaar der boomen eene boete gevorderd worden van 500 kèpèngs per boom, en bij wanbetaling de gronden verpand worden voor het dubbele van het verschuldigd bedrag, waarvan dan de helft niet, zooals te verwachten was, aan de soebak, maar aan den vorst komt. Het geheele laatstvermelde voorschrift heeft trouwens betrekking zoowel op erven als op sawahs. Diefstal op de sawahs wordt in beschouwing genomen met betrekking tot drie zaken: het bevloeiingswater, het gewas, en landbouwgereedschap, waarvan de eerste wel als de voornaamste wordt aangemerkt. Er onder wordt verstaan dat, na het aanbrengen der verdeelsluizen in de "waterleidingen door de sawahbeambten, iemand heimelijk daarin verandering aanbrengt, ten voordeele hetzij uitsluitend van zich zeiven, dan wel van de heele soebak waarin zijne sawahs liggen, of van een groep zijner sóebakgenooten. Zulk een persoon moet, na opgevat en gebonden te zijn, gebracht worden voor den sëdahan-agoeng, die hem in het blok zal laten sluiten in afwachting zijner berechting. Lukt het niet hem op te vatten, dan mag men hem dooden zonder dat iemand daarvoor ter verantwoording geroepen zal worden. De overige hierop betrekking hebbende bepalingen wijken nogal van elkaar af wat betreft de boeten aan zoodanige personen op te leggen, en geven voorts de wijze van verdeeling dier gelden aan tusschen den vorst en de soebak. De boeten tegen het stelen van te veld staand gewas van allerlei aard bedreigd zijn terecht hoog gesteld in verhouding tot andere boeten, en worden meer dan verviervoudigd in het geval van aanwezigheid der verzwarende omstandigheid, dat het misdrijf des nachts gepleegd is. Met betrekking tot overeenkomsten wordt alleen voorgeschreven dat bij verpanding van gronden met het bijbehoorend water daarvan eene acte moet worden opgemaakt door de bebevoegde autoriteit ingeval ze niet plaats heeft tengevolge eener 321 rechterlijke uitspraak, en verder worden eenige-waarborgen gesteld voor het nakomen hunner verplichtingen door degenen die het uitplanten van padi of de bewerking van sawahs voor anderen op zich hebben genomen. De nadere kennisneming in haar geheel der thans volgende sima zal doen zien dat ze minder rijk van inhoud is dan de Djambranasche, doch dat ze op verschillende punten deze kan aanvullen. 21 Titiswara ida anaké agoeng, ida I Goesti Ngoerah Ktoet Djlantik, ring sawëwëngkoné sami, alinggih ring poeri ring Boelèlèng, ring kaoelané sadangin Pondjok, sadaoeh toekad Loewa, ring kaoelané sadaoeh Kaliboekboek, sadangin Koetoel, ngapitoetang sakadi pamarginé sané karihin, sané moénggah ring titiswara, ring brahmana, satrija, wésija, sané kni padjëg tjariknjané, mwah tigasana, mwah salaran njoeh, oepëtin désa, oepëtin paswanan, sané katampi antoek sëdahan. Tingkahé ngamëdalang sapakënané sané kotjap ring arëp, jan nangkën soebak ika oes ngampoeng, sëdahan ika ladjoe mapangarah ring sané këni patigasananing tjarik, mwah padjëg tjarik, salaran njoeh, oepëtin désa, oepëtin paswanan, apanga pada naoer sapakënannjané bwin asasih saking dinané karahan. Jan ija salih toenggal norana manaoer sapakënané tëka ring dina panaoeran, tëka wënang karangkawisnja knèng sawènan, wënang nikël sahagoengalité, jan malih kasëngkër panaoerannjané wënang nikël, tëkaning' patjaboet sawèn, satak sèkët, bwin dasa dina saking dinané kasawènan, jan nora naoer tëka ring dina panaoerané, wënang karangkawisnjané kasawènan kasandajang antoek sëdahan, sakadi sapakënané anikël, tëkaning pangaboet sawèn talër manikël, tingkahé anjandajang, jan doeroeng amoeponin, nora kawasa olih kang adroewé karangkawis nëbas, jèn ija manrëbak sawèn, këna panrëbak sawèn, goeng 2500, mwah nora mangwèhin sëdahan ika anjandajang karangkawis ika né wënang kasandajang, wënang karangkawis ika ngadjëro. Mwah jan ana andikané I Goesti Gëdé Ngoerah, miwah I Goesti Alit Ngoerah, ring sëdahan ika, amëdalang pakënané kang kotjap 324 ring arëp, agoeng alité, dadakdadakan, jan sëdahan iki pilih toenggil norS nindihang saika, wënang'karangkawis.1 sëdahan ika kasandajang olih i klijan soebak, sakadi sapakënané, né nora kangamëdalang, sahagoengalité, jan doeroeng kang anjanda amoepoe nora kawasa sëdahan ika nëbas, jèn nora pëpëk sëkadi pakënané nora ngamëdalang, olih panjanda karangkawis ika, wënang sëdahan ika kairid olih i klijan sëdahan, satëkaning sapakoerënannja kahatoer ka Boelèlèng, sara pakajoenan I Goesti Gëdé Ngoerah, miwah I Goesti Alit Ngoerah. Mwah jèn ana kaoelané salih toenggal atoekoe sawah miwah abijan, jadin atoekoe oeloen, sané jogija moenggah ring panoegrahan, tëka wënang mapasobaja, jèn ana pasobajané tan kédëp. Jèn ija ngadéjang tjarik, miwah abijanan, miwah oeloen, wënang pasobajané, jèn ija pada moenggah ring panoegrahan, jèn ija ngoendjoekin pangadènnjané, sahagoenging pangoehoeh, apang pada masaksi ring pada gënahé kraksa, toer njalinin panoegrahan, mwah pangélingéling saha tjap. Jèn ana kaoelané sinalih toenggal ngoeboehin ingoningon, sampi këbo djaran, babaloengan poenika wënang matampar, pada matali pada matëgoel. Jèn ija lèb oelih di oemahé, miwah oelih di pangangonan, anoeli ngoehoegin pakarangan di désa mangan pamoelahan, wënang taban toer soepèksajang ring klijan bandjar, wënang nëbas, goeng, 250, toer masilihin sané karoesakan, moelih anikël. Jèn sampi ika, miwah këbo djaran, mangadoek ka sanggah, wënang patëboesang, goeng, 1100, jèn ija ngadoek koeroengan padjëgan, lintangan ring akoetoes kidiké kanggé, jèn ija kirangan ring akoetoes, wënang panëbasé 250. Jèn ana kaoelané malonalon sinalih toenggal, ngawa koeda mwah sampi këbo, jèn soeba di désa, jèn ana wong lèn kapanggih, 1 In het woordenboek van Van der Tuuk wordt karangkawis vertaald met alles wat iemand bezit aan vee enz. Het is een zonderling woord. 'Kawis is in het javaansch een krama-doesoen vorm van karang, en wordt ook door balische schrijvers zoo gebruikt, bijv. waar zij Kawisasëm in de.plaats van Karangasëm schrijven. In het bovenstaande worden met karangkawis blijkbaar de gronden bedoeld, want er wordt gesproken over het oogsten op de karangkawis. In die richting wijst ook de omstandigheid dat Van dor Tuuk Karangasëm verklaart onder pakarangan, dat op Bali erf beteekent, evenals op Java. 325 over te dragen, moet hij, onverschillig of het bedrag groot of klein is, daaraan onmiddelijk voldoen. Van den sëdahan die te dezen opzichte in gebreke blijft zullen door den klijan soebak de gronden verpand worden voor het volle schuldig gebleven bedrag, en de sëdahan mag ze dan niet inlossen voordat de pandnemer ervan, geoogst heeft. Bij ontoereikendheid der pandsom om het niet afgedragen bedrag te dekken zal die sëdahan door den klijan-sëdahan opgevat en met zijn heele gezin opgezonden worden naar Boelèlèng, alwaar Goesti Gëdé Ngoerah en Goesti Alit Ngoerah naar goedvinden over hem beschikken zullen. Wanneer" iemand sawahs, tuinen of slaven koopt, en de vereischte acte is bij de overheid opgemaakt, dan kan daarop niet meer teruggekomen worden. Wanneer echter iemand sawahs, tuinen of slaven in pand neemt, waarvan ook eene acte is opgemaakt, en later wil hij de pandsom verhoogen, met welk bedrag ook, zoo kan dat, mits beide partijen daarvan mededeeling doen aan hunne hoofden,-en eene nieuwe gezegelde acte worde opgemaakt. Wie vee, sapi's karbouwen of paarden, er op na houdt moet het aan een touw vastbinden. Vee dat losbreekt uit zijn stal of uit de weide, en schade aanricht op een erf of aanplantingen in de desa opvreet mag opgevat worden en moet, nadat de klijan-bandjar met het gebeurde in kennis gesteld is, worden ingelost voor 250 kèpèngs, terwijl de toegebrachte schade moet worden vergoed tot het dubbel bedrag daarvan. Koeien, karbouwen of paarden die in een huistempel schade aanrichten moeten worden ingelost voor 1100 kèpèngs. 1 Wanneer iemand op weg is met een paard, koe of karbouw 2, en aan een persoon, hetzij man 3 of vrouw, die hij in de desa i De slotzin dezer alinea (over vechthanen in kooien handelend?) is niét heelemaal dnidelijk, en daarom onvertaald gelaten. Wellicht is een fout bezaan bii het maken van het balische afschrift. » In den balischen tekst wordt eerst van een paard, koe of karbouw gesproken, en verderop alleen nog van een paard. Bij de vertaling is het eerste maar volgehouden. . .. » Het in het balisch voor een man gebezigde woord „wong djaloeka was mij van vroeger niet bekend. Een der inlandsche afschrijvers, die in het algemeen niet schroomde onder het copieeren veranderingen aan te brengen waar hem dat wensohelijk leek, heeft „wong lanang'' er voor in de plaats gesteld. 326 wong djaloeka lawan wong istri, jèn mangröesak koeda poenika, jèn nora maloenin koeda poenika, wënang danda, goeng, 2500, toer koeda ika katawan déning kaoela né njalitang, tëkaning gagawané koeda ika, jan soeba pangaloe ika ngamaloenin koedanjané, toer manandan matali adëpa, tan salah pangaloe ika, dwaning soeba malapanin. Mwah jèn ana kaoelané sinalih toenggal madwé këbo sampi mwah djaran, jèn ija pada di pangangonan, jèn nora pada karangé, wëtoe mapaloe babaloengané, toer karoesakan adiri, matatoe miwah loeng, jadin mati, tan jogija salah babaloengan né ngroesakang, ngrëboet boekti ngarannja, soebalan mati. Jèn ana sampi ika mwah djaran matëgoel di pakarangan, mwah lijanan pakarangan, toer ada ingoningonan maloembar toer mangëndonin mapaloe, sig djalané matëgoel, toer jèn ija roesak sané matëgoel matatoe miwah loeng miwah mati, jogija sané ngëndonin djoewang, toer danda, goeng, 12500, jèn ané maloembar roesak, tan jogija salah apa boewat sampinipoen né maloembar. Mwah jan ana sampi ëlèb, miwah djaran, jèn ija mangan pari, lijan soebak, jogija panëbasé, goeng, 1100, jèn toenggil soebak, jogija panëbasé, goeng, 250, toer masilihin toer nikël, jèn ija mangan djagoeng, salwiring abijarrabijanan, jogija matëbasang, 250, jèn lintang ring tigang dina waoe ngindëtin gëlahé, jogija manëbas, toer këna pakëmit, 66, këna panjaktjak tali, 33, kang sadinadina, jèn nora ada ngélingin babaloengan poenika, wënangé tigang dina atatanggahang oega tigang désa, masih twara ada ngélingin anti oega pëtang dasa dina, jèn lintangan soewéné sida doewéjang. Jèn ana sampi loembaran, maklès taloesoek, lintangan ring tigang dina anoeli angrista sampi ika di tjarik miwah di abijan, miwah di désa, wënang sampi ika kakambarin patinjané Jèn ija loembaran matloesoek, paloenggoehang ring kaoelané kang adoewé sampi ika, jèn lintang ping tiga maloenggoehang, masih 327 tegenkomt wordt door dat vee letsel toegebracht, dan zal, bijaldien hij niet voor het vee uitliep, hij beboet worden met 2500 kèpèngs, terwijl het vee en de vracht in beslag genomen worden door de verongelijkte partij. Liep de handelaar voor zijn vee uit, en hield hij het vast aan een touw van een vaam lang, dan treft hem geen schuld, daar hij de noodige voorzorg heeft genomen. Wanneer er lieden zijn die karbouwen, koeien of paarden weiden op niet in eigendom bezeten gronden, en dat vee aan het vechten raakt, waarbij een of meer dieren verwond worden, een poot breken, of doodgaan, dan treft het vee dat er de oorzaak van is geene schuld. Men kan zeggen dat het om zijn eten vocht. Die dieren zijn dood en daarmee uit. 1 Wanneer naar een koe of een paard, vastgebonden staande op een erf of daarbuiten, losloopend vee toe komt en ter plaatse der vastbinding begint te vechten, waarbij het gebonden dier eene wonde of een gebroken poot krijgt dan wel doodgaat, dan moet dat andere vee opgevat worden en zal eene boete worden opgelegd van 12500 kèpèngs. Overkomt hetzelfde aan laatstgenoemd vee, dan is er geene schuld, omdat dat vee losliep. Wanneer een losgebroken koe of paard padi opvreet in een andere soebak (dan die waarin de velden van den eigenaar van het vee Hggen), zoo moet het dier worden ingelost voor 1100 kèpèngs, en was het in dezelfde soebak voor 250 k.; ook moet het dubbele • vergoed worden van de aangerichte schade. Vreet dat vee djagoeng of ander tuingewas op, dan is de losprijs ook 250 kèpèngs. Verloopen meer dan drie dagen voordat de eigenaar om zijn vee komt, dan moet hij 66 kèpèngs waakloon en 33 kèpèngs touwgeld per dag betalen. Is na drie dagen het vee niet opgeëischt, zoo moet aan de zaak ruchtbaarheid gegeven worden in de drie dichtstbij zijnde desa's en nog eens veertig dagen worden gewacht. Heeft ook daarna niemand voor dat vee zich opgedaan, zoo komt het in eigendom aan den opvatter. Een runddier zonder neusring dat ha meer dan drie dagen losgeloopen te hebben schade aanricht op sawahs, in tuinen of in de desa, mag gedood worden. Loopt een sapi vrij rond met een ring door den neus, dan moet de eigenaar van het beest gewaarschuwd worden. Heeft deze na drie malen gewaarschuwd "T^^beteekenis van „soebalan" is „afgedaan". De omschrijvende vertaling klinkt wat gemeenzaam doch geeft de bedoeling juist weer. 328 nora matampar tali ika, wënang patiné sampi ika, jèn këna ëdjoek olihé kaoela né madoewé pamoelamoelahan, ónang matëboesang, goeng arta, 2500. Jèn ana kaoela né madwé këbo kandangan, sané moenggah kandangan lintang ring akoetoes oekoed né sampoen moenggah ka bada, jèn ija ëlèb oeli di badannjané jadin di pangangonan, wëtoe ngarosijain pamoelamoelahan di tjarik miwah di abijan, ngamah pari, mwah djagoeng, salwiring tatandoeran, këbo ika wënang katabanan déné kaoela madoewé tatandoeran, malih ngaoegang ka badan kaoela né madoewé këbo ika, masang sawèn, toer mandjatijang ring kaoela né madwé këbo, wënang kaoela né madwé këbo nëbas, goeng arta, 2250, toer masilihin pamoelamoelanja né karoesakan, jèn doeroeng manëbas malih ëlèb këbo ika, toer ngarosijain pamoelamoelahan kaoela lèn, malih kaoela madwé këbo nëbas sakadi né. kotjap ring arëp. Jèn kaoela né naban këbo ika ngaba moelih koemahé kang anaban, wëtoe mati këbo ika, salah kaoela ika sané naban këbo ika, toer masilihin moelih anikël sakadi pangadjiné, mwah ilangé këbo ika. Malih jèn ija ngandang bèbèk kaoelané sinalih toenggal, jèn ija ngëlèb oeli lahadnjané, miwah di pangangonan ngamah boelih, mwah ngamah pari di adëgan, sané ring sawah ika, wënang kang adoewé tatandoeran naban bèbèk ika, ngantoekang malih ka badannjané, mapasang sawèn, toer madjati ring kaoela madwé bèbèk ika, toer matëbasang, goeng arta, 1300. Jèn ija kaoela sinalih toenggal naban bèbèk, ngawa moelih, wëtoe mati bèbèk ika, wënang kang anaban masilihin, sakadi pangadjin bèbèk moelih anikël, toer oeroeng matëboesang. Malih jèn ana kaoela sinalih toenggal ngamatijang babaloengan, miwah anatonin, tan njandangé salah mati, onang kaoela ika danda, goeng arta, 4500, toer masilihin sakadi adjinjané moelih anikël, jèn anatonin babaloengan, patëpëtin déné kaoela anatonin, sëngkëré matëpëtin 40 dina. Jèn ana kaoelané sinalih toenggal ngambil paparakan nandoer pari ring sawah, kidiké padjëgan djinah ika, góeng arta, 200, padjëgan winih atënah, jèn nora nandoer sakadi pasobajané, antinën tigang dina, jèn sida ngënëngang, danda kaoela né mëgokang, goeng arta, 21000, jèn ada manandoerin, kari matoengkakan paparakan adjri dwang diri, danda, goeng arta, 2500, kang sadiridiri. 329 te zijn het dier nog niet behoorlijk gebonden, dan mag het gedood worden. Bij opvatting door den eigenaar van het beschadigd gewas moet inlossing plaats hebben voor 2500 kèpèngs. Wanneer van iemand die meer dan acht karbouwen op stal heeft staan vee losraakt uit den stal of uit de weide, dat vervolgens schade aanricht in sawahs of tuinen, er padi, djagoeng of ander gewas opvreet, dan mag de eigenaar daarvan die karbouwen opvatten en ze in hun stal terugbrengen, waarna hij er een teeken 1 moet plaatsen en van de zaak kennis moet geven aan den eigenaar der karbouwen. Deze laatste moet ze inlossen voor 2250 kèpèngs en de waarde van het beschadigd gewas vergoeden. Raken ze voordat de inlossing, heeft plaats gehad ten tweeden male los, en richten ze dan schade aan in het gewas van een ander, zoo moet de eigenaar der dieren ze opnieuw inlossen voor het bovenvermeld bedrag. Neemt de opvatter de beesten mee naar huis en gaan ze daar dood, dan is die man schuldig en moet hij het dubbele der waarde van de gestorven karbouwen vergoeden. Eenden die uit de plaats waar zij gehouden worden losbreken en padi-kweekplantjes of te veld staande padi opvreten mogen door den eigenaar van dat gewas opgevat en naar hunne plaats teruggebracht worden, mits hij daar een teeken aanbrengt en van de zaak kennis geeft aan den eigenaar der eenden, die ze dan moet inlossen voor 1300 kèpèngs. Neemt de opvatter der eenden ze mee' naar huis, en gaan ze daar dood, dan moet hij het dubbele der waarde vergoeden en heeft de inlossing niet plaats. Wie vee doodt of verwondt zonder geldige reden zal beboet worden met 4500 kèpèngs, en in het eerste geval het dubbele der waarde ervan moeten vergoeden, in het laatste geval het gedurende veertig dagen moeten verplegen. Wanneer lieden gezamenlijk hebben aangenomen padi uit te planten op sawahs, tegen een loon van minstens 200 kèpèngs per tënah winih, en zij komen hunne verbintenis niet na, wacht dan nog drie dagen, en is ook dan nog het werk*blijven liggen, zoo zullen die nalatigen beboet worden met 21000 kèpèngs. Zijn er wel lieden die planten en blijven slechts een of twee personen in gebreke, dan zal elk dezer beboet worden met 2500 kèpèngs. i Dat teeken bestaat uit een bos droog gras, 331 Wie op zich neemt tegen loon een sawah te bewerken, en die sawah maar laat liggen, zal beboet worden met 9500 kèpèngs en hetgeen de sawah (door zijne nalatigheid) minder opbrengt hebben te vergoeden. Degene van wien overtuigend bewezen kan worden dat hij te veld staande padi gestolen heeft zal, zoo het des nachts plaats had, beboet worden met 21000 kèpèngs, en met 4500 kèpèngs als het over dag geschiedde, terwijl hij de dubbele waarde der gestolen padi zal hebben te vergoeden. Ook diefstal van alle andere veldgewassen, 1 hetzij des nachts of over dag, zal met dezelfde boeten gestraft worden. Wie van de rijstvelden of uit de tuinen landbouwwerktuigen steelt, zooals eggen of ploegen, zal bij opsporing gestraft worden met eene boete van 2500 kèpèngs, en het gestolen voorwerp moeten teruggeven. Ook diefstal van hakmessen, groot en klein, patjols en grasmessen, zoomede van kleedingstukken welke in de veldhutten bewaard worden, zal, over dag gepleegd, met eene boete van 2500 kèpèngs gestraft worden. Wie soengga's plaatst op sawahs moet daarvan doen blijken door in de buurt daarvan een teeken aan te brengen op de sawahdijkjes in den vorm van kruiselings geplaatste stokjes. Is dit teeken niet aangebracht en iemand wordt door de soengga's verwond, dan moet degene die ze plaatste eene boete betalen van 9500 kèpèngs, en van 4500 kèpèngs indien vee erdoor verwond is geworden. Ook met betrekking tot de in de tuinen geplaatste soengga's worden dezelfde boeten opgelegd. De soengga's mogen niet langer zijn dan een asta 2 ; de langere aangepunte bamboe's heeten toenggah. Toenggahs nu mogen niet op sawahs geplaatst worden. Wie dat doet zal, zoo er menschen dopr verwond worden, met 9500 kèpèngs worden beboet en bovendien 2500 kèpèngs patiba djampi hebben te betalen. Zijn het karbouwen, koeien of paarden, die erdoor getroffen worden, dan bedraagt de boete 2500 kèpèngs, en moet de waarde van het vee vergoed worden. Wie padi-kweekplantjes steelt zal met 21000 kèpèngs beboet worden als het des nachts geschiedt, en met 2500 kèpèngs zoo het over dag plaats heeft. Bovendien moet het gestolene vergoed 1 Aangenomen mag worden dat bedoeld zijn alle andere veldgewassen, alhoewel de tekst alle zaken in het algemeen vermeldt. » Zie pag. 318. NOG EENIGE VERORDENINGEN EN OVEREENKOMSTEN VAN BALISCHE VORSTEN. \ DOOR / F. A. LIEFRINCK. UITGEGEVEN DOOR HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR DE TAAL-, LAND- EN VOLKENKUNDE VAN NED.-INDIÊ. * 'S-GRAVENHAGE, MARTINUS NIJHOFF. 192 1. 3 gekomen, waardoor in verschillende onderdeden zij van elkaar afwijken. Bovendien zijn deze paswara's afkomstig uit de zuidelijke landschappen, de vroegere hoofdzakelijk uit de noordelijke, behalve die van Kloengkoeng, gering in aantal en van weinig belangrijken inhoud, zoomede die van Djambrana, een rijkje echter dat langen tijd onderhoorig is geweest aan Boelèlèng in het noorden, wat ook wel' van invloed geweest zal zijn op zijne wetgeving. Dit verschil in herkomst vindt ook zijne uitdrukking hier en daar in de spelling der woorden, waarbij ik in deze laatste paswara's veelal een ouderen vorm meende te onderkennen. Verder komen er woorden in voor die geheel vreemd zijn aan het dialect van het noorden, en waarover ook het woordenboek van Dr. Van der Tuuk, hoe rijk het zij van inhoud, om reeds vroeger vermelde reden, niet altijd het noodige licht kon verspreiden. Door een en ander, gevoegd bij de omstandigheid dat geene gelegenheid bestond bij inlanders uit die streken nadere inlichtingen in te winnen, terwijl yan elke verzameling slechts een enkel afschrift, lang niet overal even correct, en niet het oorspronkelijke lontargeschrift, ter beschikking stond, werd het leveren eener in allen deele juiste vertaling zeer bemoeielijkt, zoodat zelfs in overweging is geweest zich voor het oogenblik te bepalen tot het in druk doen verschijnen eener transcriptie, doch daar de twijfel omtrent de juiste beteekenis van sommige passages of woorden veelal slechts de détails betrof, de hoofdzaak toch wèl goed weergegeven kon worden, en verder indachtig aan het gezegde, dat wie geeft wat hij heeft enz., zoo kwam ik tot het besluit toch ook eene vertaling er naast te plaatsen, in de hoop dat, waar noodig, anderen mij zullen verbeteren en het ontbrekende willen aanvullen, waartoe natuurlijk de menschen ter plaatse het best in staat zijn. Het hierna volgend reglement op de hanenklopperijen sluit in zoo verre bij het voorgaande geschrift aan, dat het evenals dit afkomstig is uit Gianjar, zooals aan het slot blijkt, alwaar tevens gezegd wordt dat, op last van den vorst van Boelèlèng er in het jaar '37 een afschrift van genomen is in de desa Boengkoelan. Dit laatste geschrift is het, dat onder de door Van der Tuuk aan de bibliotheek der Leidsche Universiteit vermaakte handschriften in tweevoud werd aangetroffen, het eene op lontarblad geschreven, het andere op papier, dit 4 laatste blijkbaar naar het eerste gevolgd, want op de plaatsen waar door beschadiging van het lontarblad eenige passages waren uitgevallen of onleesbaar geworden kwamen op het onbeschadigd papier dezelfde leemten voor. Om te trachten deze aan te vullen en eenige ophelderingen te krijgen omtrent specifieke termen bij het hanengevecht gebruikelijk werd in 1917 een zelf vervaardigd afschrift onder aangeteekend couvert naar Indië gezonden, dat blijkbaar echter bij een der toen oorlog voerende partijen argwaan opwekte, want bericht werd ontvangen dat het door den Britschen censor was aangehouden. Eene nauwkeurige toelichting omtrent den aard van het stuk, de taal waarin het geschreven was, de kwaliteiten van afzender en geadresseerde leidde aanvankelijk alleen tot de nadere mededeeling dat er nu tevergeefs naar gezocht was, eene uitvlucht, of was het stuk bedolven geraakt onder den grooten hoop van verdachte postzendingen ? Geheel onverwacht werd eindelijk in 1920 vernomen dat het stuk alsnog in Indië was aangekomen met het opschrift «released by British authorities». Dit ter verklaring van enkele der gebreken welke de vertaling mochten aankleven, want zoolang had met de bewerking niet gewacht kunnen worden. Al verder vinden in de boven gegeven opsomming vermelding de sima-soebaks van Djambrana en Boelèlèng, regelen bevattende voor het bedrijf waarin de Baliërs hun hoofidbestaan vinden: de landbouw uitgeoefend op uit vaste leidingen geirrigeerde rijstvelden. Dergelijke regelingen werden voor de minder belangrijke gebieden wel uitgevaardigd door de sawahbeambten in overleg met de landbouwers, doch overigens vastgesteld door de vorsten, zooals ook met de bovenvermelde het geval is geweest, om welke reden zij in den aanhef dan ook als paswara en titiswara worden aangeduid. De voorrang is toegekend aan die van Djambrana, ofschoon dit landschap het minst belangrijke is, zoowel wat betreft het bevolkingscijfer als het in ontginning gebrachte sawahareaal, wat nog veel meer het geval geweest moet zijn in den lang vervlogen tijd toen deze sima tot stand kwam. Aan dien ouden oorsprong, blijkende uit de met vele oud-Javaansche woorden doorspekte taal waarin zij vervat is, en de meerdere volledigheid in de behandeling van verschillende onderwerpen ontleent zij haar recht op de voorkeur welke er aan gegeven is, terwijl hare belangrijkheid tevens het vermoeden wettigt dat 10 geleiders zijn voor de aanvallen van «den grooten- heer in het woud» lang niet altijd veilig. Geheel in het zuiden van Tabanan zich ophoudend weidt het oog over de onmetelijke watervlakte van den Stillen Oceaan. De kust is hier van zee uit zeer ontoegankelijk, niet zoo zeer tengevolge van bezetting met rotsen als wel doordat de zware oceaandeining er op staat, welke zelfs bij de kalmste zee niet, afhoudt. Goede baaien ontbreken daar geheel, en zelfs kleine inhammen, waar inlandsche vaartuigen een veilige ligplaats vinden, zijn zeldzaam, zoodat van het laden of lossen van handelsgoederen aldaar niets kan inkomen en in de enkele gevallen dat een passagier om bijzondere reden toch daar aan wal wil gaan zulks alleen kan geschieden door van het buiten de branding blijvende schip over te gaan op een stevig gebouwde inlandsche djoekoeng, bemand door met de nukken dezer zee vertrouwd volk, dat de korte tusschenpoozen in den golfslag weet te benutten om vooruit en ten slotte door de branding heen te komen, wat dan toch nog wel een nat pak en eenige zeeschade aan de bagage bezorgt. De eenige zijde waarheen het bebouwde en bewoonde vlakkeen heuvelland van Tabanan openligt is het oosten. Daar paalt het aan Badoeng en aan het vroegere landschap Mëngoei. Dit laatste vorstendom was door zijne bestuurders in den loop der tijden grootendeels opgebouwd uit veroveringen ten koste der aangrenzende landschappen gemaakt, zoodat zij bijna voortdurend met hunne naburen overhoop lagen, totdat een jaar of veertig geleden de vorsten van Badoeng, met de hulp van anderen, een grooten inval binnen het vijandelijk gebied deden, waarbij de geheele Mëngoeische vorstenfamilie om het leven kwam, hare poeri's met den grond gelijk werden gemaakt, en het land onder de overwinnaars werd verdeeld, zoodat Mëngoei's zelfstandig bestaan hier eindigde. Ook de vorsten van Tabanan hadden zich te beklagen gehad over spoliatie door dezen nabuur gepleegd, en bijna voortdurend met hem gestreden bij het aanwenden van pogingen tot herwinning der verloren landstreken, zoodat toenmaals ook aan die zijde het verkeer met de buitenwereld voor hen en hunne onderdanen was afgesloten. Hun bleef dus alleen Badoeng een gemakkelijken uitweg en toegang tot een veilige afscheep- en aanvoerhaven bieden, en het kan onder die omstandigheden geen verwondering baren, dat we de vorsten der 11 beide landschappen hieronder in een hecht bondgenootschap vereenigd weer zullen aantreffen. Uit de beschreven gesteldheid van het land, eene strenge afzondering van zijne bewoners, zelfs ten opzichte van de meeste der andere Balische landschappen, met zich brengend, is gemakkelijk te verklaren dat de inlandsche opvatting, als zoude Bali eigenlijk de wereld zijn, in Tabanan het langst heeft stand gehouden, dat men daar slechts eene zeer schemerachtige of phantastische voorstelling had van daarbuiten gelegen landen en van de minderwaardige schepselen die er woonden. Het meest starre conservatisme had er post gevat, zoowel bij de bestuurders als bij het volk, elke bemoeienis van buiten af met hunne aangelegenheden werd als uit den booze beschouwd. De meest op den voorgrond tredende belijder van die begrippen is zeker de vorst geweest wiens naam zoo herhaaldelijk in de paswara's wordt vermeld, Ida Anaké Agoeng Ngoerah Agoeng, of wel Ida Tjokorda Agoeng. Gedurende zijne lange regeering is zijn voortdurend streven geweest alles zooveel mogelijk maar bij het oude te laten, en ook in de onvermijdelijke aanrakingen met het Gouvernement niet af te wijken van het eenmaal ingenomen standpunt. Zoo bijvoorbeeld met betrekking tot de verbranding van levende weduwen met het lijk van hunne overleden mannen voor zoover van vorstelijke afkomst. Zij waren Baliërs, zoo luidde zijne argumenteering als het verkeerde daarvan hem onder het oog werd gebracht, en hadden dus uitsluitend met de Balische adat te maken, welke nu eenmaal medebracht dat zulke weduwen dat lot ondergingen voor zoo verre zij zich vrijwillig daarvoor beschikbaar stelden. Slechts door bedreiging met dwangmaatregelen kon daartegen iets- bereikt worden. Men leide hieruit evenwel niet af, dat deze oude vorst een wreed of willekeurig man was, integendeel hij deed zijn best het lan'd op zijne manier met rechtvaardigheid te besturen, en was ook zeer toegankelijk voor zijne onderdanen. Vrij gebleven van het gebruik van opium, en ook overigens een sober leven leidend, was hij steeds 's ochtends al vroeg bij de hand en besteedde hij de eerste uren van den dag aan een verblijf in den voorhof van zijn paleis, waar dan alle onderdanen in volle vrijheid zich bij hem mochten vervoegen met hunne klachten of verzoeken. Zooals gezegd was hij in het besef zijner onmacht tegenover 13 dienaren uit buffelleder vervaardigd werden, en om nu de gelegenheid te krijgen tot dagelij ksche ontmoeting zonder argwaan te wekken verzocht ik hem er ook een paar voor mij. te laten snijden, waarvoor hij uitkoos de tripoeroesa, Brahma, Wisjnoe en Siwa of Isjawara. Ze hangen nog bij me tegen den muur als herinnering aan die droeve dagen, want droevig waren ze wel, vooral in verband met de direct er uit voortgevloeide gebeurtenissen van het volgend jaar. De langs allerlei wegen aldus eerst in Tabanan, daarna in Badoeng, ingestelde pogingen vermochten toch niet de vorsten van laatstgenoemd rijk tot beter inzicht te brengen, zoodat eene militaire expeditie onvermijdelijk werd geoordeeld, welke door hetgeen inmiddels verder was voorgevallen ook gericht moest zijn tegen Tabanan. Met schrik vervuld toen tijdens het bombardement door de ter reede van Sanoer gelegen oorlogschepen een granaat midden in zijne poeri terecht gekomen was, wilde te elfder ure de vorst van Tabanan aan den voormelden Goesti uit de poeri Soebamija opdragen te gaan trachten alsnog de zaak met den Regeeringscommissaris in orde te maken, doch volgens mijne zegslieden had deze zulks even eerbiedig als beslist geweigerd, zeggende: zooals door mij getrouw aan U is overgebracht heeft mijnheer verleden jaar herhaaldelijk en uitdrukkelijk er op gewezen dat toen de gelegenheid bestond eene weinig bezwarende schikking te treffen, dat echter het daarvoor als eenmaal de kanonnen gesproken hadden te laat zoude zijn, nu het zoover gekomen is zoude ik schaamte gevoelen alsnog ter zake aan mijnheer een verzoek te gaan doen. In toorn ontstoken korte metten makend, had de vorst hem toen laten ter dood brengen. Het zoude een zijner laatste regeeringsdaden zijn. Bij het oprukken der troepen zich aan de grens van zijn rijk op genade of ongenade overgegeven hebbend, werd hij met zijne naaste familieleden en eenige volgelingen gedurende een nacht opgesloten gehouden binnen een der vakken van de grootendeels verbrande hoofdpoeri van Badoeng, met het voornemen hen allen te zamen den volgenden morgen per oorlogschip naar Lombok over te laten brengen ter voorloopige interneering, in afwachting dat een nieuwe toestand zich in hun land geconsolideerd zoude hebben. Wat dien nacht in die duistere ruimte verhandeld is geworden werd nimmer geheel opgehelderd, en er is maar niet te veel navraag naar gedaan ook, het resultaat was toch al zoo diep tragisch: 15 uitgave van 1917 reeds het een en ander in het midden gebracht werd. Een voornaam deel der in bespreking zijnde paswara's wordt ingenomen door twee onderwerpen welke de gedachten der inwoners van de onafhankelijke rijkjes het meest bezig hielden: de vrouwen en de oorlog. Aan het eerste is nagenoeg de geheele paswara welke vooraan gaat gewijd. De vorsten hebben daarin de zaak vrij samenvattend behandeld, met compilatie blijkbaar van verschillende oudere paswara's die in een nieuw kleed gestoken zijn, waarbij de artikelsgewijze indeeling wel zal zijn ontleend aan hun met het Gouvernement gesloten contract. . Het eerst komen natuurlijk voor bespreking in aanmerking de hoofdvrouwen der beide vorsten, aangeduid als oetamaning oetama, het voortreffelijkste van alles, waardoor de vroeger uiteengezette ruime beteekenis dier uitdrukking op nieuw wordt bevestigd. Dat over iemand die zich aan eene zoodanige vrouw vergrijpt het doodvonnis wordt geveld was te verwachten. Echter ook met betrekking tot de bijvrouwen en de slavinnen is hetzelfde van toepassing, omtrent welke laatste categorie van vrouwen nog eens het volgende in herinnering moet worden gebracht. Bij iemands overlijden zonder mannelijke nakomelingen achter te laten kwamen zijne vrouwen en ongehuwde dochters onder de hoede van den heer des lands, d. w. z. den vorst of een der rijksgrooten onder wien de overledene ressorteerde. Zij werden in hunne poeri's opgenomen, kregen aldaar te eten en moesten werk verrichten. Van den aard van dat werk hing het af, of zij zich al dan niet buiten de poeri's mochten bewegen. Dit waren de vróuwen die in deze paswara's worden aangeduid als pandjëroan, wang djëro of ook wel kortweg djëro, waarvoor in het Hollandsch moeielijk een ander aequivalent woord is te vinden dan slavinnen, hoewel dit hun status niet geheel juist weergeeft. De heer had de volle beschikking over haar, kon ze desgewenscht als bijvrouw of maitresse nemen, in de gevallen dat haar vergund kon worden met een ander te huwen inde hij den koopprijs, maar volslagen slavernij was haar toestand toch niet: ze hadden ook wel zekere rechten, zelfs werd eenigermate verschil in stand onder haar opgemerkt. Ten aanzien dezer categorieën van vrouwen toebehoorende aan dertien der voornaamste rijksgrooten, gerekend min of meer 16 van vorstelijke afkomst te zijn, met namen en woonplaatsen in de paswara vermeld, gold hetzelfde. Ook haren verleiders wachtte slechts de dood op de wijze als de beleedigde partij zou goedvinden, en dat in dergelijke gevallen niet zachtzinnig te werk gegaan placht te worden zal hieronder nader blijkenAlleen voor de pandjëroans die buiten de poeri verbleven werd minder streng opgetreden; degene die ze schaakte kwam er met eene zware boete af, welke bovendien alleen verschuldigd was als de heer der vrouw haar verlaten van de poeri aan het desahoofd had medegedeeld, en deze ook al zijne onderhoorigen er mede in kennis had gesteld. Bij verzuim hiervan waren in zulk een geval de gewone bepalingen der paswara's op het schaken van meisjes toepasselijk. Het reeds hiervoren ter sprake gekomen recht der vorsten en der dertien aanzienlijken om desameisjes voor zich te reserveeren (matjëtjirènan van tjiri, dus letterlijk «te teekenen») kon als algemeen bekend verondersteld worden, behoefde dus in de paswara geen uitdrukkelijke stipulatie hoewel, zooals we nader zien zullen, in Gianjar daarover anders gedacht werd. Alleen wordt het geval behandeld dat zoodanig meisje, wegens ziekte of door haar jeugd de zorg der moeder nog niet kunnende ontberen, voorloopig buiten de poeri verblijft: wie zich dan aan haar vergrijpt is ook des doods schuldig, echter weer onder het voorbehoud dat de heer die het meisje begeert daaraan bij hoofden -en kleinen man algemeene bekendheid heeft gegeven. Voor den niet in het bezit van een zoon zijnden man bestond de gelegenheid vrouw en dochters er voor te vrijwaren na zijn dood pandjëroan te worden door het aannemen van een zoon, waarbij nog al het een en ander in acht genomen moest worden om die daad geldig te doen zijn; dit is echter in hoofdzaak van godsdienstigen aard, in de paswara wordt alleen vermeld dat de betrokken persoon van het voornemen om tot zoodanige handeling over te gaan mededeeling moest doen aan zijn heer. Eerst nadat van dezen ter zake een gezegeld en geteekend-geschrift verkregen was kon de zaak als beklonken beschouwd worden. Nog een andere uitweg bestond voor zulk een zoonloos man als hij wèl eene dochter had, namelijk deze als sëntana aan te nemen. Daaraan weer de noodige bekendheid gegeven zijnde, mocht zulk een meisje niet meer geschaakt en na het verlaten der schuilplaats naar de woning van den schaker medegevoerd 19 Het zal wel per abuis zijn, dat, in eene overigens geheel over het huwelijk handelende paswara, aan het slot ook een enkele bepaling voorkomt welke betrekking heeft op de tweede der bovenvermelde in deze geschriften op den voorgrond tredende onderwerpen: het oorlogvoeren met naburen, waaraan de volgende paswara in haar geheel gewijd is. Deze heeft voornamelijk ten doel de onderdanen er toe aan te sporen getrouwelijk te voldoen aan ontvangen bevelen om zich voor de hoofdpoeri te verzamelen en van daar gezamenlijk ten strijde te trekken, dan wel zich direct naar de grens te begeven en van daar uit «den vijand te bestoken, met hem een strijd aan te gaan op leven of dood, zijne woonsteden te verbranden en alles te rooven wat zij maar vatten kunnen>. Ook is in het geval voorzien dat de vijand op zijne beurt tot zulke daden overgaat: dan moet al wie daarvan bericht krijgt door boodschap, het afgaan der geweren, of het slaan op het alarmblok, gewapend er heen snellen zonder orders daartoe van de vorsten af te wachten. Wie in een dier gevallen verzuim pleegt zal soms zijne schuld kunnen delgen door alsnog het vijandelijk land binnen te dringen en daar op een der beschreven wijzen .schade toe te brengen, bij ernstiger tekortschieten echter al zijne goederen verbeurd verklaard of wel zich zelf aan een landgenoot verkocht zien. Dat de voor hem te betalen prijs daarbij gesteld wordt op slechts duizend kèpèngs wijst er wel op, dat de oorsprong dezer paswara in het verre verleden ligt, toen het geld nog zeer schaars was. Eene milde bepaling staat toe aan de familieleden van den schuldige nog de gelegenheid te laten voor een zelfde bedrag hem vrij te koopen. De vorsten hebben het ook in het algemeen in hun belang geacht in deze aangelegenheid niet al te straf op te treden, zooals blijkt uit de vergunning welke zij aan hunne ten strijde getrokken onderdanen verkenen onder elkaar zoodanige regelingen te treffen dat zij a tour de róle huiswaarts kunnen keeren om landbouwwerkzaamheden te verrichten of andere persoonlijke belangen te behartigen, zelfs uitstapjes te maken, mits blijvende binnen de grenzen van Tabanan. Ook mag de bewaking der versterkingen op de grens als het alleen daarom gaat, tijdelijk worden overgelaten aan de ongehuwde krijgsdienstplichtigen, om de gehuwde in de gelegenheid te stellen eenige dagen bij hunne familie door te brengen. De door de krijgslieden in hunne desa's achtergelaten goederen 20 genieten bijzondere bescherming, worden in dat opzicht gelijk gesteld met eigendommen van de vorsten zeiven, waardoor het mogelijk wordt op de personen die zich daaraan vergrijpen zelfs de doodstraf toe te passen.. De regeling dezer krijgszaken behouden de vorsten zich voor, voor het geheele land, daarbij vooral gebruik makend van de diensten hunner handlangers, de djëdjënëngs, en met uitsluiting van elk eigenmachtig optreden der poenggawa's. Eene andere categorie dezer paswara's handelt over het aangaan van transacties, in de eerste plaats met betrekking tot menschen. Voor een naar verhouding zijner uitgestrektheid zoo schaars bevolkt land als Tabanan kwam het er natuurlijk op aan zoo veel mogelijk te voorkomen dat menschen het land uitgingen, en de vorsten verbieden dan ook uitdrukkelijk den verkoop van slaven aan inwoners der andere Balische landschappen, aan boord van schepen of naar het buitenland. In het bijzonder worden de voorname poenggawa's met verbanning naar de grenzen bedreigd als zij zich aan eene dergelijke handeling schuldig maken, zulks zeker in verband met de omstandigheid dat juist door deze lieden gedurende langen tijd een vóór hen zeer voordeeligen slavenhandel met het bftitenland gedreven is. Later zijn de vorsten in zooverre op dit strikte verbod teruggekomen, dat alleen nog maar voor ieder geval dat iemand tot zoo iets wilde overgaan te voren vergunning verkregen moest zijn van de vorsten, waarvan blijken moest uit een geteekend en gezegeld geschrift. In hetgeen de vorsten verordenen met betrekking tot de overeenkomsten welke hunne onderdanen onder elkaar aangaan voor hunne goederen is het streven er vooral op gericht te voorkomen dat later daarover kwesties zouden ontstaan, daarom willen zij dat alles zooveel mogelijk schriftelijk vastgelegd hebben, door bevoegde personen. Om te veel omhaal te voorkomen wordt echter ten deze een grens getrokken: zoo lang de aangegane transactie blijft beneden eene waarde van 5000 kèpèngs kan de overheid' er buiten gelaten worden. De voornaamste bezitting der desalieden bestaat wel in hunne gronden, waarover zij vrijelijk mogen beschikken, mits ze. niet in handen brengende van vreemdelingen. De daarover handelende paswara is erg wijdloopig. Aan elke overeenkomst welke met betrekking tot sawahs, erven of boschgronden kan wórden aan- 23 een hard gelag dat niet zij daarvan profiteeren zouden want alles was aan de Chineezen verpand, maar op het gunstige oogenblik kwamen de goden te hulp, daartoe aanleiding vindende in eene aardbeving welke het land geteisterd had. Daarbij was nogal schade berokkend in de desa's en hadden ook eenige persoonlijke ongelukken plaats gevonden, met het gevolg dat de desalieden in grooten getale zich naar den tempel hadden begeven om te informeeren wat wel den toorn der godheid mocht hebben opgewekt dat zij zoo zwaar bezocht waren geworden. Na lang wachten en veel wierook branden daalde zij eindelijk onder hen neer, en deelde bij monde van een in geestvervoering geraakten tempelbeambte mede, dat de Chineezen de schuld van alles waren, wier verblijf in het Balische land den goden niet welgevallig was. Met groot misbaar en na thuis de wapens gehaald te hebben begaven de desalieden zich toen naar de woningen der Chineezen, die, reeds met het geval in kennis gesteld zijnde, met vrouwen en kinderen ijlings de vlucht genomen hadden naar de hoofdplaats. De vorsten aldaar vonden zij volkomen bereid hunne klachten aan te hooren. De desaautoriteiten moesten toen voor hen verschijnen, die zoo lang als zij dorsten draalden met aan den oproep te voldoen, terwijl daarna de vorsten, waar de godheid in het geval betrokken was, ook niet zoo maar voetstoots hunne Balische onderdanen in het ongelijk konden stellen. Het slot was intusschen dat aan de Chineezen vergund werd naar hunne oude woonplaatsen terug te keeren, maar aldaar aangekomen vonden zij de koffietuinen schoon leeggeplukt, en liever dan daarover nogmaals bij de vorsten te gaan klagen schikten zij iich in het geval om maar hunne oude praktijken te kunnen hervatten, en met het voornemen zoo goed mogelijk er voor te waken dat een volgend jaar hun de oogst niet wederom zoude ontgaan. Het organiseeren van feesten, waaronder dan te verstaan dezulke waaraan dobbelpartijen verbonden zijn, wordt verder per afzonderlijke paswara aan de Chineezen ten strengste verboden, op straffe van bij overtreding een,zware boete te moeten betalen en, in gebreke blijvende zulks te doen, uit het land verbannen te worden, daarbij al hunne goederen te zien geconfiskeerd. Voor de eigen landaard strekken de vorsten hun vaderlijke zorg niet zoover uit. Mits van te voren daartoe schriftelijk 24 vergunning van hun heer verkregen hebbende, mogen hoofden van desa's en soebaks, de laatsten hier pambëkël soebak genoemd, hanenklopperijen op touw zetten, en daarbij de gelegenheid geven voor hasardspelen, met heffing van retributie ten bate hunner vereeniging. Aan de vorsten of poenggawa's behoefde alleen een der overwonnen hanen voor eiken dag waarop gespeeld was te worden afgestaan. Aan de berechting van misdrijven wordt jn deze paswara's geene belangrijke plaats ingeruimd. Blijkbaar heeft de meening overheerscht dat het daarover in de wetboeken voorkomende voldoende is x>m in alle gevallen te voorzien. Alleen worden eenige regels aangegeven ten aanzien van een soort asijlrecht voor de personen die zwaar misdreven hebben jegens hunne medemenschen. In afwachting dat hunne zaak berecht of in der minne geschikt zal zijn, wordt hun de gelegenheid gegeven zich voor de wraak hunner tegenpartij in veiligheid te stellen door de wijk te nemen naar een ver van hunne wederzijdsche woonplaats gelegen oord, liefst te Lalang-linggah of andere diep in het gebergte gelegen desa. Strafbaar wordt het gesteld voor den tegenstander hen ook daarheen te vervolgen, maar wagen zij het ontijdig die streek te verlaten, dan staat het hem vrij hen ter dood te brengen. Het zal vreemd schijnen ook een enkel vonnis aan de paswara's te vinden toegevoegd. De reden daarvan blijkt aan het slot van dat stuk zelf, waar gezegd wordt dat hetgeen daarin besloten is ook zal gelden voor de toekomst, als wederom lieden in dit land woonachtig met elkaar een geschil mochten krijgen overeenkomende met hetgeen daar geboekstaafd is. De zaak zelve is overigens vrij onbelangrijk, ze handelt over eene doodgeslagen koe, en al heel willekeurig lijkt het den eisch ontzegd te zien alleen op grond dat verzuimd werd in de schriftelijke aanklacht te vermelden met welk voorwerp het misdrijf gepleegd was. Wellicht is het de bedoeling geweest aan eene partijdige uitspraak, waarvoor in hoofdzaak niet de oude vorst maar zijn medebestuurder aansprakelijk was, toch een glimp van wel doordacht recht te geven door ze ook voor toekomstige gevallen geldend te verklaren. 33 In het geval namelijk dat de vrouw reeds werd beslapen is de schuldige jongeling het dubbele van den koopprijs, ten bedrage van 20.000 k., verschuldigd, in het tegenovergesteld geval kan hij volstaan met de betaling der vermelde boeten en van het enkelvoudig laatstgenoemd bedrag. Van de aan eene vrouw verleende vergunning om buiten de poeri te blijven wonen voor de verzorging van haar gezin moet dadelijk kennis gegeven worden aan het desahoofd, ten einde hij er de bandjarlieden mede in kennis kunne stellen, terwijl de heer der slavin eene schriftelijke verklaring moet uitreiken aan den persoon die met het toezicht over haar belast is, waaruit duidelijk de reden, als bovenvermeld, blijkt waarom zij buiten de poeri verblijft. Dit niet in acht genomen zijnde, moet, bijaldien zoodanige slavin door een onzer onderdanen ontvoerd wordt, die zaak berecht worden overeenkomstig de oude gebruiken, zooals die vermeld zijn in het wetboek Agama. Aldus is de beschikking der twee vorsten, waarmede de in een vorige paswara vermelde aanzienlijken zich vereenigd hebben, en waaraan zij strikt uitvoering hebben te geven. Gebeurt het nu voorts, dat een onderdaan zich misdraagt jegens de slavin van een dier groote heeren, op eene wijze als niet staat vermeld in de paswara's, dan moet te werk gegaan worden overeenkomstig de bepalingen van het wetboek Agama in zake de hier besproken voor de poeri's bestemde vrouwen. Verder nog dit: mocht men de paswara aantreffen, (eveneens) handelend over de zaken van slavinnen in hare verhouding tot onze vrije onderdanen, die vroeger werd uitgevaardigd en in schrift gebracht op Zaterdag klijon van de wara koeningan, den eersten dag van de lichte helft der tiende maand, van het jaar '81, dan worde ze door de in deze paswara bedoelde aanzienlijken niet meer ten uitvoer gelegd. Deze paswara is op schrift gebracht op den dag asori siwa van de woekoe ringgit, den l"en dag der opkomende maan van de maand srëdana, toen de wereld 1802 jaren oud was. Verordening van den vorst in de groote poeri van Tabanan en van Goesti Ngoerah Madé Kalèran in de poeri Kalèran voor de aanzienlijke hoofden van Tabanan, voorschriften houdende 8 34 mënëng mangkin ring poeri Kalèran Tabanan, soerat paswara ika kapaitja ring ida anaké agoeng-agoeng sami ring sawawëngkan Tabanan ri tingkah i kaoela sami sinalih toenggil saroepaning tjatoer djanma ring sawëwëngkan Tabanan. Pangrawos pamarëp. Janija ana kaoela. kakoeng sinalih toenggil mëlaibang daha doeroeng masangih, kari kaoepapirö antoek rama rénanja, kataman danda goeng arta, 4500, danda ika wënang mantoek ring sang adrëwé kaoela wadon, nanging ri tingkah troena ika kënèng danda masëngkër pëtang dasa dini saking dina mangrangkaté, mangdé mëpët katawoeran danda ika sadjëroning sëngkër ika, jan doeroeng sida i troena nawoer danda, jogija troena ika sang mëlaibang trëpakëna sadandaning wong linjok ring dalëm, makadi oelatakëna ring oedjaring sastra agama. . Maka dandan troena ika jan sampoen poepoet katawoeran danda, wënang i rëraman daha ika ngadolin troena ika sapatoeting pangarganing daha kadi ngoeni-ngoeni né sampoen matrap, makamiwah i raraman daha ika sané pijanakipoen karangkatang doeroeng mësangih wënang agé atoer pasoehpaksa ring goestinipoen ritingkah pijanakipoené karangkatang kadi kotjap ing arëp, këni poepoet antoek i raraman daha ika atoer pasoepèksa sadjëroning adasa dina, jan tan kadi saika, wënang daha ika sang karangkatang mafidjing, panoembas ika mantoek ring sang adroewé kaoela wadon. Pangrawos ping ro. Jan ana kaoela kakoeng nglaksanajang mëlaibang daha doeroeng ngënot awak, pintwi mëlaibang djanma loeh kari alit, jogija daha troena ika pada kablas, daha troena ika makadi djanmané alit wënang mantoek kadi djënar, ngélingin goestinjS moela lanang wadon, nanging kaoela kakoeng ika sang olih ngrangkatang trëpana danda, boewat goeng arta, 4500, nanging djanma kakoeng ikakënèng danda ping ro, sawètning ipoen ngrangkatang djanma loeh doeroeng ngënot awak, makadi doeroeng matatah 1, mwah djanma alit, danda poenika katawoer sapisan, 1 Matatah heeft verschillende beteekenissen, o. a. dezelfde als masangih, het vijlen der tanden bij de intrede der huwbaarheid of later. Van der Tuuk geeft het eerste woord als behoorende tot de hooge taal, met de bijvoeging dat in sommige streken het de gewone uitdrukking is. Het ljjkt er naar alsof dit woord hier per abuis is neergeschreven, daar in den aanhef dezer alinea het niet voorkomt, en over het schaken van meisjes wier tanden nog niet gevijld zijn reeds gehandeld is in het vorige artikel, waarnaar dan ook aan het slot van dit artikel verwezen wordt. ITnii'l BUTFniTlHIIIM II 35 ten opzichte van alle menschen der vier standen in genoemd landschap. Ten eerste. Elke man die een meisje ontvoert wier tanden nog niet gevijld zijn, en voor wie vader en moeder nog zorgen, zal beboet worden met 4500 kèpèngs, welke komen aan den over haar machthebbende. Die boete moet door den jongeling binnen veertig dagen na de schaking betaald zijn, zonder mankeeren, en blijft hij in gebreke zulks te doen, dan wordt hem de straf opgelegd gesteld op misleiding van den vorst, overeenkomstig de bepalingen van het wetboek Agama. Nadat de jongeling zijne boete betaald heeft, moet de vader der maagd haar aan hem verkoopen tegen den van ouds gebruikelijken prijs. Ook moet de vader van dat, voordat hare tanden gevijld waren, geschaakte meisje van het gebeurde aan zijn heer kennis geven, en wel binnen tien dagen, bij gebreke waarvan het meisje naar de poeri moet, en de koopprijs ten goede komt aan haar heer. Ten tweede. De jongeling die een meisje schaakt dat nog geen maandstonden gehad heeft, of dat nog een kind is, zal van haar gescheiden worden. Het meisje of het kind moet naar haar vroegere verblijfplaats terugkeeren bij haar oorspronkelijke meester en meesteres. De man die haar geschaakt heeft beloopt eene boete van 4500 kèpèngs, doch verdubbeld dewijl het meisje nog geen maandstonden gehad heeft, hare tanden nog niet gevijld zijn, of zij nog een kind is. De afbetaling moet in eens plaats hebben, en het geheele bedrag van 9000 k. 38 sanijata 1 noegrahi, troena ika sampoernèng, waloejèng pagërëhannja ngoeni, nanging satingkahé kadi arëp pangawak daha ika talër ngamargijang kadarman sakadi tingkahing wong wadoe kahamèt djëroning kingkis kadi moenggoeh ing arëp. Pangrawos ping lima. Jan i troena ika sané doeroeng tampak sangijan polih malaksana ngrangkatang djanma loeh, daha ika sané karangkatang tëhër doeroeng tampak sangijan kaoepapira saking bapa iboenja, pilih ta wadon kari alit, pintwi wadon ika doeroeng këni radja swala, jan ana samangkana, mamargi kadi paswarané sakotjap ing arëp, pamargin pamarijogan danda ika sakanda-sakanda, ajoewa koroep, déning alakoewa këna. Pangrawos ping nëm. Jan ana wong troena kakoeng kali nija polih ngrangkatang djanma loeh, jan daha twi oelandjar, jan sampoen singsët paëngkëb i troena kakoeng ika ring djëroning kikis paoemahaning awoemah, kantjit rawoeh paëndëhan wong wadon ika sané këni karangkatang, paëndëhan ika saroepaning djanrnS, jan wong wadon, twi wong kakoeng, ladjoe sahasa ngrandjing djëroning kingkis paoemahaning aoemah sané kagënahin mëngkëb antoek i troena kakoeng ika, nanging paëndëhan ika tan anggawa toenggoel agoeng.toenggoel agoeng ika ngaran djadjënëng sang adrëwé désa, ika ta jan mangkanï, pada tan kawasa angrandjing djëroning kingkis paoemahaning aoemah, jèn ana i paëndëhan ika sami amoeroeg kadi kotjap ing arëp, tëka wënang pangawak daha ika kang ping arëp kapoeroegana danda, amoeroeg paswaran dalëm, bwat goeng arta, 24.500, nanging danda ika mamargi wëkasing danda sarëmbat sasoehoen, danda ika kahatoer ring sang adrëwé kaoela kakoeng. Jan sampoen i paëndëhan ika anggawa toenggoel agoeng, wënang i paëndëhan ika ngrafidjing, nanging tingkahé angrandjing, i paëndëhan ika tan kawasa anglintang-lintang ring sapëtoedoeh i djëdjënëng, makadi tan kawasa anikël toedoeh ring sapëtitah i djëdjënëng ika. Moewah jan ana paëndëhan ika tan anggawa toenggoel agoeng, makadi tan kawasa kawara antoek sang adroewé oemah kagënahin mëngkëb antoek sang ngrandjing ngrangkat, tëka jogija 1 Het handschrift was hier onduidelijk. Het aan noegrahi voorafgaande woord viel haast niet te ontcijferen, leek het meest op sanijata, waarvan mij echter geene beteekenis bekend is, ook niet nit de woordenboeken. 39 terug te gaan. De desagenooten der vrouw.moeten echter in zulk een geval op dezelfde wijze te werk gaan als vroeger werd aangegeven voor het geval dat eene vrouw van binnenshuis geschaakt is. Ten vijfde. Als van het door den jongeling met ongevijlde tanden geschaakte meisje de tanden ook nog niet gevijld zijn, zij nog door vader en moeder verzorgd wordt, zij nog een kind is, en zij den bijslaap nog niet heeft uitgeoefend, dan moet te werk gegaan worden als hiervoren in de paswara is vermeld. Alles omtrent de voorgeschreven boeten moet in acht genomen worden, er worde niets aan veranderd bij de oplegging derzelven. 1 Ten zesde. Wanneer een jongeling die eene vrouw, zij zij maagd of kinderlooze weduwe, heeft geschaakt, reeds goed en wel binnen de enceinte van het huis waar zij zich schuil zullen houden is aangekomen, en vervolgens aldaar eene bonte menigte verschijnt welke de vrouw nazet, waarvan sommige vrouwen of mannen met geweld binnendringen in het huis waar de jongeling eene schuilplaats vond, zonder dat zij vergezeld zijn van den «toenggoel agoeng»,2 waaronder wordt verstaan de djëdjënëng van den heer der desa, dan verrichten zij eene ongeoorloofde daad, en zal de aanvoerder dier desagenooten (van de geschaakte vrouw) eene boete hebben te betalen van 24.500 kèpèngs, echter om te slaan over al die mannen en vrouwen, in dier voege dat het aandeel der laatsten de helft bedraagt van dat der eersten. Die boete komt ten goede aan den heer der vrouw. De menigte die wel. vergezeld wordt door den djëdjënëng der desa mag binnentreden, maar niet verder gaan dan de djëdjënëng aanwijst; zijne bevelen mogen niet in den wind geslagen worden. De menigte niet vergezeld zijnde door den djëdjënëng, mag de eigenaar van het huis waarin een schuilplaats gezocht is niet degenen bemoeielijken die aan de schaking hebben deel- 1 Voor de juistheid van de vertaling dezer laatste regels kan niet worden ingestaan. • Van de verschillende beteekenissen welke toenggoel heeft is hier het meest geëigend die van vlag, onderkenningsteeken. Te dezer plaatse wordt het woord overdrachtelijk gebruikt, en de verklaring er van in den tekst zelf gegeven. 40 sang adrëwé oemah matandingan ring paëndëhan ika, sakarëping sang adrëwé pagërëhan. Pangrawos kaping pitoe. Ri tatkala wèntën pahangkat i kaoela, saroepaning tjatoer djanma-mawasta ëndëh brëbëhan panëgara, jan wèntën i kaoela, saharoepa wangsanja sinalih toenggil pada nglaksanajang mëlaibang wong kanija, daha pitwi baloe, pada tan kawasa daha pitwi baloe ika sané kapalaibang, wënang pada kablasang ring wong kakoeng ika sané mëlaksana mëlaibang, wong kakoeng ika sané mamoeroeg paswara jogija kataman danda saoelahing wong amoeroeg paswaran dalem, trapakëna saoedjaring sastra agama. Pangrawos ping koetoes. Jan wèntën pakajoenan sang amawa boemi, kalih ida anaké agoeng-agoeng sami sané jogija matjë tjirènan, lawoet wèntën pakajoenan njirènin i kaoela sanista madijatama, jan wantah sang kari alitan, mwah jan ija sang katjirènan kapiambëng, salwiré, jan kari kapigamël di djaba, mangdé wèntën poetoesan ida sang njirènin madadawoehan makadi aprasadoe ring koelina désa poenika sané kagënahin antoek sang katjirènan, i koelina désa poenika këni agé mijaktajang dawoehang ring wong désanja sami mangdé pada oening ring tjatjirènan, wëkasan jan ana wong désa ika saroepanja langgija poeroen mangrangkatang kanija ika né woes katjirènan, tëka wënang sang ngrangkatang danda sapatoeting krëra, manoet sakadi wirasaning soerat paswara boewat larangan dalëm. Jan tan ida sang kajogija matjatjirènan sakotjap ing arëp mamargijang padarma ring i bandésa sané kagënahin antoek tjatjirènan ika, tëka jogija tjatjirènan ika karangkatang antoek i paradjana, sida noembas kadi patoeting adji di djaba. Pangrawos ping sija. Makamiwah rikala wèntën sasangkringan, jadin stri djoeroe pasarèn, drëwèn ida sang nata, mwah drëwèn ida anaké agoeng-agoeng kabèh, kasinëngkawonan di poeri, jan ija sakit masi di djaba, jwadin saking mapaoenjan ring warginja, mangdé wèntën poetoesan ida anaké agoeng-agoeng pilih toenggil itja pasadoe ring rama désa poenika sané kagënahin antoek kanija poenika, i bandésa këni glis mijaktajang ring wong désanja sami dawoehang sakadi né moenggling arëp mangdé i wong désa ika samasta oening ring sasangkringan twi djoeroe pasarèn. Pangrawos ping dasa. Samalih jan wèntën i kaoela djaba pilih 45 vader der maagd moet verder ook aangifte doen bij zijn heer, en dezen om eene gezegelde verklaring verzoeken, waarin ten volle de genomen beschikking is omschreven. Gebeurt het nu daarna dat een tot dezelfde balé-agoeng behoorende desaman toch dat meisje schaakt, dan moet de inhoud van dat geschrift gehandhaafd worden,, en is geen bestrijding er van met schriftelijk verweer geoorloofd. Als nu de schaker bereid is zich te onderwerpen aan den inhoud der acte, dan kan hij als santana (aangenomen zoon en erfgenaam) optreden; wil hij dat echter niet, zoo moet hij van de maagd gescheiden worden, en eene boete betalen van 24.500 kèpèngs, ten bate van den heer der vrouw. Het meisje keert in haar vroegeren staat terug. Voor het geval dat de vader der maagd niet voldaan heeft aan de hierboven voorgeschreven formaliteiten, mag het meisje geschaakt worden, en zal worden overeengekomen omtrent den koopprijs. Ten dertiende. Is het iemand van een andere balé-agoeng die het meisje schaakt, en heeft de vader de voormelde formaliteiten in acht genomen, dan mag de schaker, bereid zijnde den inhoud der verklaring na te komen, als santana optreden. Ingeval hij dit niet wil, wordt het meisje hem afgenomen, doch boete behoeft hi^ niet te betalen, dewijl hij tot een andere baléagoeng behoort. Is aan het desahoofd geen kennis gegeven, noch aan den heer, bestaat dus geen schriftelijke verklaring, en wordt het meisje geschaakt, dan behoeft alleen maar een behoorlijke koopprijs betaald te worden. Ten veertiende. De desaman die, met velen ten strijde getrokken zijnde of een bivak betrekkende, van zijn eigendom, hetzij veel of weinig, kwijt raakt door diefstal moet daarvan kennis geven aan den vorst van Tabanan en tegelijk den dief opsporen. Na daarin geslaagd te zijn moet hij, bereid zijnde de beschuldiging onder eede te bevestigen, wederom ten spoedigste dien vorst er mede in kennis stellen, die vervolgens den djëdjënëng er op uit zal zenden om den beschuldigde te binden. Alsdan zal de djëdjënëng dien persoon ondervragen, en erkent hij daarbij zich te hebben schuldig gemaakt aan het hem door den bestolene ten laste gelegde, zoo zal hij gestraft worden als hadde hij zich vergrepen aan 's vorsten goed, dewijl de bestolene in diens dienst ten strijde was getrokken; zijn de omstandigheden er naar om de doodstraf op te leggen, zoo worde hij gedood. De vorst zal echter vooraf aan den bestolene, met het vereischte 46 wënang patènana djoega, sang kaitjalan tan maren katibanana pamarimana antoek ida sang praboe, mapananggoeh sapatoetipoen këni sampoenan ipoen ngadoewajang panalih. Mwah jan i tjorah mapaksa toengkas, wënang i tjorah trapin pamarimana, nanging pananggoeh poenika nikël apisan, ingan boewat dosané kadalihang, pananggoehé .tëhër nikël, jan woes arëp anajoeb tjatjaban saha pananggoehipoen, awanan poepoet kapari poema. Moewah jan i tjorah njadija marëp ring sang kaitjalan sané woes kaoening, tan kawasa. Makamiwah jan wèntën pangroewat sang kadalih, pilih goestinipoen, mangdé ngapianèh tjor ika tiba ring sang nalih, wënang sang nalih najoebang maparimana, saha pananggoehipoen, sang kadalih wënang maslangin sané kaoetjap itjal, ngantoekang basadja, jan adjërih sang nalih najoebang tjatjaban, pitwi koerang pananggoeh, wënang ipoen danda, tiba kalih, sapatoeting tastra agama. Nijan kèngëtakëna titi soerat paswaran ida tjokorda agoeng sang djoemënëng andiri mangkin ring poeri agoeng Tabanan, djinapil toenggil titi soerat paswaran ida anaké agoeng ngoerah madé Kalèran, sang djoemënëng mangkin ring poeri Kalèran Tabanan, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng samantja poenggawa sami, ring wawëngkan Tabanan, paswara iki tiba ring i parakaoela satjatoer wangsa ring sawawëngkan Tabanan, lwir: Pangrawos pamarëp. Jan ada dadawoehan ida sang amawa rat kalih ring Tabanan, ring sami i parakaoela satjatoer wangsa, mangkat magagëboeg, mambahak, ambranang, andjaja satroe, këni i parakaoela satjatoer wangsa agé pada mamargi saha safldjata, tan kawasa long ring dadawoehan ika, këni sami mitoedjoe magënah ring sapanitah kang jogija, jan ana i parakaoela satjatoer wangsa pilih toenggil tan rawoeh mangkat, sakadi dadawoehan ida sang amawa rat kalih, tëka wënang mamargi sisip i kaoela ika, nista madija moetamaning pamargi poenika. Pangrawos ping kalih. Mwah ritatkalaning parakaoela ring sawawëngkan Tabanan molih labda karija, toer nangkëpang joeda, saha nandang tatoe pati, pitwi mëmëdah pagëlaran i satroe, makadi anoenoeanin oemah i satroe, mwah andjarahin 52 Lwir paswara poeniki pada tan kawasa i parakaoela satjatoer djanma, pilih toenggil rawoehing i wang soenantara, maslangang djinah njëlang djinah, jwadin mamoetrajang djinah, twiamoetranin, mwah i parakaoela i wong dagang pilih toenggil, rawoehing i wong soenantara ika sané ngadoeh madagang talër pada tan kawasa mahadolang padagangan, twi maslangang djinah, makadi mapoetrajang lintangan ring boewat goeng arta, 5000, ring i parakaoela kang sadiridiri, ja soran kadi daging angkané kotjap ing arëp, ika pada kawasa, jan loewihan ring angkané kotjap ing arëp, poenika këni pada pasoepèksa kalih ring goestin sang maslangang djinah, twi mapoetrajang, mahadolang dagangan, makamiwah goestin sang njëlang djinah, twi amoetranin, makadi ngadol dagangan, sané jogija pada nampi pasoepèksanja, mwah këni pada mapinoenas soerat pangélingéling, saha tjap, poepoet saha tandatangan, jèn nora pada samangkana, djinah ika wënang itjal antoek goestin sang maslangang djinah, mwah amoetrajang djinah, makadi madolan dagangan. Mwah jan ana i parakaoela. satjatoer djanma ring sawëwëngkan Tabanan, tëkèng i wong soenantara, maslangang djinah mwah njëlang djinah, twi mapoetrajang mwah apoetranin, rawoehing i parakaoela saroepaning i wong dagang, jan ija pada olih maslangang djinah mwah mapoetrajang, pitwi madolan dagangan, salwiring dagangan ika, pitwi kang molih 'njëlang djinah, mwah amoetranin, jwadin ngadol dagangan ika, sané woes lintang loewihan ring boewat goeng arta, 5000, ika këni pada ngawawanin pasoepèksa, mangdé poepoet pasoepèksa ika sadjëroning dina boeda kliwon, wara matal ping arëp rawoeh mangkin, mwah këni pada mapinoenas soerat pangélingéling, saha tjap, poepoet saha tanda tangan, jan nora pada samangkana, tëka jogija djinah paslangan ika, twi mapoetrajang, tkèng dagangan ika sané wolih kahadol, ika sami itjal tëhër antoek goestinja kang molih maslangang djinah, mwah mapoetrajang, tëkèng mahadolang dagangan ika, tan rasanën mwah, samangkana poepoet paswara iki. Tiba soerat paswara poeniki ring dina boeda kliwon, wara pahang, panglong ping 4, sasih ka 10, rah 8, tënggëk 1. Pangélingéling titi soerat paswaran ida anaké agoeng ngoerah 53 Deze paswara dient om te verbieden aan onze onderdanen van alle standen, zoomede aan de vreemdelingen, om geld uit te leenen of in leen te ontvangen, geld tegen interest uit te zetten of op te nemen, zoomede om aan de eigen en aan de van overzee gekomen handelaren te verbieden zoo maar aan één persoon goederen te verkoopen, geld uit te leenen of bij hem op interest te zetten tot een bedrag van 5000 kèpèngs of meer. Voor mindere bedragen dan het evenvermelde mag een en ander zonder meer geschieden, doch waar dat bedrag te boven gegaan wordt moet daarvan aangifte gedaan worden bij de tot het ontvangen daarvan bevoegde autoriteit, zoowel bij den heer van dengene die uitleende, op interest uitzette, of goederen verkocht, als bij den heer van hem die geld leende, geld tegen interest opnam, of goederen kocht. Voorts moeten zij daarvan eene schriftelijke verklaring verzoeken, voorzien van zegel en handteekening. Bij verzuim om hieraan te voldoen, zal het geld verbeurd verklaard worden door den heer van hem die het uitleende, op interest zette, of die de goederen verkocht. De eigen onderdanen en de Balische of van overzee gekomen vreemde handelaren die reeds een der transacties als boven vermeld voor een bedrag van meer dan 5000 kèpèngs aangegaan hebben, waarvan aldus aangifte gedaan had moeten worden, hebben er voor te zorgen dat dezelve alsnog geschied zij vóór aanstaanden woensdag kliwon van de week matal, met aanvrage tevens van het bovenvermeld gezegeld en geteekend geschrift. Bij verzuim hiervan heeft wederom verbeurdverklaring van het geld dat geleend of op interest gezet is en van de verkochte goederen plaats door den heer van den betrokken persoon, en zonder dat nog verder over de zaak gehandeld wordt. Deze verordening is uitgevaardigd op woensdag kliwon van de week pahang, den vierden dag der afnemende maan van de 10e maand, in het jaar '18. Verordening van den in de groote poeri zetelenden hoofd- 54 agoeng, sang djoemënëng mangkin ring poeri agoeng Tabanan, djinapi toenggil paswaran id& i goesti ngoerah madé Kalèran, sang djoemënëng mangkin ring poeri Kalèran Tabanan, Iwiring soerat paswara1 iki kapaitja ring wong soenantara, lwirnjS. wong tjina, arab, boegis, mëlajoe, djavva. Marmaning ana soerat paswara iki, ritatkaia i wong soenantara, kang kotjap moenggwing arëp, jan ija pada ngadol dagangan, rikala kari loemakoe tanggëh, salwiring dagangan, nista madija otama, këni ipoen pada atoer pasoepèksa ring goestin kang kagoegoe matanggëh, toer raris noenas soerat tanda katrangan saha tjap. Pangrawos ping kalih. Mwah jan ana wong soenantara sané kotjap moenggwing arëp, jan ija olih mamanggëharig dagangan, nista madija otama, nora pasoepèksa kadi pidartané moenggwing arëp, jan ija pada kapitang, makadi midjil doeskërta, ika tan wënang goestinja angrawosin. Pangrawos ping tiga. Mwah jan ana wong sabangsa kang kotjap moenggwing arëp, jan ija pada ngoelati -dagangan, nista madija otama, nganggëh ring djawikoeta, këni pada ipoen ngawèntënang atoer pangpeninga ring palinggih ida sang amëngkoe boemi ring Tabanan, makadi raris noenas soerat pinoegraha, saha tjap, wëkasannja jan ija malih ngawawanin ngambil dagangan ring djawikoeta, lijanan pangambilé ring sané doemoen, pitwi makongsi, sami pada kari ngadol dagangan, talër mangdé mapradang doemoen pangoeninga ring ida sang amawa rat ring Tabanan, jan nora kadi saika, kawingking ritatkaia mamanggihang doeskërta ring djawikoeta, ida sang amawa rat tan ijoen angrawosin. Pangrawos ping pat. Doek tiba paswara poeniki, rawoeh ring dina sanistjara kliwon, wara landap, tanggal ping 6, sasih ka 5, rah 6, tënggëk 1. Pangélingéling poepoet pakajoenan ida sang amangkoe boemi ring Tabanan, mapangrawos toer moenggah ring titi paswara, tiba ring i wong tjina kabèh, sakawangsanipoen, sané prësida koemaoela ring palinggih ida sang amawa rat, kalih ngaoela ring ida anaké agoeng-agoeng ring wawëngkan Tabanan, i wong tjina sami pada sairing ring rëntëh watjanan ida sang amawa djagat, Iwiring paswara iki: Pangrawos kaping arëp. Mangdé i wong tjina ika sinalih toenggil saking sati soemëkën ngarijanang déwèkipoen toko, jan 55 vorst van Tabanan en van Goesti Ngoerah Madé Kalèran, uit de poeri Kalèran aldaar. Ze is bestemd voor de vreemdelingen, zooals Chineezen, Arabieren, Boegineezen, Maleiers.en Javanen. Wanneer deze lieden goederen, tot welke hoeveelheid ook, op crediet verkoopen, zoo moeten zij daarvan kennis geven aan den heer van den persoon wien zij het crediet verleenden, en dezen om een gezegeld bewijsstuk verzoeken. Ten tweede. De vreemdelingen als bovenvermeld die tot welke hoeveelheid ook goederen op crediet verkoopen en de boven voorgeschreven aangifte niet doen zullen, als zij in het nauw geraken of opgelicht worden, bij hun heer geen gehoor vinden. Ten derde. Al wie van de bovenvermelde lieden goederen op crediet gaat koopen buitenslands moet daarvan aangifte doen bij den vorst van Tabanan, en hem om een van een zegel voorzien vergunningsbewijs verzoeken. Gaat hij er later nogmaals op uit om aldaar koopwaren te halen, hetzij alleen of in compagnieschap met een ander, maar bij iemand anders dan vroeger, met het doel die weder te verkoopen, ook dan móet hij vooraf er van kennis geven aan den landsheer van Tabanan. Dit verzuimende, zal bij latere moeielijkheden in het buitenland de landsheer daarvan geen notitie wenschen te nemen. Ten vierde. Deze paswara is uitgevaardigd op zaterdag kliwon van de week landap, den 6den dag der wassende maan van de 5e maand, in het jaar '16. Opteekening van hetgeen door de vorsten van Tabanan besloten is op te nemen in de paswara's ten aanzien van alle Chineezen, onverschillig van welken stand, die onderdanen zijn van de vorsten of van de aanzienlijke poenggawa's binnen Tabanan. Al die Chineezen zullen hebben optevolgen de voorschriften van de vorsten, zooals die in deze paswara zijn vermeld. Ten fierste. Elke Chinees moet naar behooren zich een toko bouwen ter plaatse hem door den vorst aangewezen. 56 didja kaloegraha kawënangang antoek ida sang amangkoe boemi patjang pagënahanipoen. Kaping kalih pangrawos. Këni i wong tjina ika kabèh pada soesroe saéling mapasanakan ring sami wong tjina, mwah pagëh matoenggilan bangsa, këni sampoenën mapakadikadi, miwah tan kawasa mamisoena ring sabangsanipoen sami ring wong tjina. Kaping tiga pangrawos. Jan ana i wong tjina, sabangsanipoen, olih wikalpa ring djabakoeta, pitwi ring sawawëngkan Tabanan, agëng alit prëkara, mangdé ipoen sagoeloek 1 mangrawosin, jan sëdëng mitanggoeh, këni pada mapitanggoeh. Kaping pat pangrawos. Tan kawasa i wong tjina, mwah i babah, ngambil wang wadoe sabangsa tjina saking ngawalatkara, ada sadijanja makoerën, mangdé saking karahajon, manoet kadi kraman tjina, këni saking apadang pisoekan mèmè bapS, mwah sanaknja, makadi atoer pangoeninga ring palinggih ida sang amawa rat. Kaping lima pangrawos. Tan kawasa i wong tjina, mwah babah, ingawalatkara i wong bali, jèn wantah wèntën manah i wong sabangsa tjina mapakoerën ring wong bali, këni mamargi mamatoet saking magagèlan, jèn Woes karënan i wong bali sanaknja, ika wënang. Kaping nëm pangrawos. Jan ana i wong tjina sakawangsané, mwah i babah, mamoeroeg paswara poenika, ladjoe ngamèt wadoe wong tjina, pitwi wong bali, angamèt saking kosa, jan ana samangkana, wënang pasaha, djoega samangké, toer i daha mantoek ring rama rénanipoen, sang ngrangkatangsaking kosa wënang katibanin danda kawirangan, boewat goeng arta, 49.000, tëkèng sarma, danda ika maksih kahatoer ring ida sang praboe, tan kawasa ngawidjilin prëkanda malih. Kaping pitoe pangrawos. Jadijan i wong bali saka roepa wangsané malaksana ngrangkatang saking kosa pijanak njama mwah somah sami i tjina, tëhër oegi mamargi sakadi né kotjap ing arëp, talër kapasahang samangké, madoeloeran danda arta, 49.000, tkèng sarma, danda ika maksih kahatoer ring ida sang praboe, tan kawasa ngawidjilin prëkanda malih. 1 Ben woord goeloeh of sagoeloeh is mij niet bekend. Mocht het met goelak, sagoelak gelijkgesteld kunnen worden, dan zoude de vertaling kunnen znn zooals hierboven aangegeven, 57 Ten tweede. De Chineezen moeten als goede vrienden met elkaar omgaan, en standvastig zich bij elkaar aansluiten. Zij moeten nalaten met elkaar overhoop te liggen, en mogen van elkaar geen kwaad spreken. Ten derde. Wanneer een Chinees, van welken stand ook, in het buitenland dan wel in Tabanan in moeielijkheden geraakt van meer of min ernstigen aard, dan moeten de Chineezen allen te zamen daarover te rade gaan. Is er aanleiding om borgen te stellen, zoo geschiede dit. Ten vierde. Aan de Chineezen van vol- en van halfbloed is het verboden zich met geweld meester te maken van eene vrouw hunner eigen natie. Willen zij huwen, zoo geschiede dit naar behooren, met inachtneming der Chineesche gebruiken, dus met volle toestemming van moeder, vader en verdere familieleden, onder kennisgeving aan den vorst. Ten vijfde. Aan de Chineezen van vol- en van halfbloed is het verboden eene Balische vrouw te schaken. De Chinees die eene Balische vrouw wil huwen moet zich behoorlijk met haar verloven. Dit mag geschieden na verkregen vergunning van hare familieden. Ten zesde. De volbloed of halfbloed Chineezen, van welken stand ook, die deze paswara overtreden, door eene Chineesche of Balische vrouw met geweld tot zich te nemen, zullen onmiddellijk van haar gescheiden worden. Het meisje keert naar vader en moeder terug, en aan dengene die haar met geweld geschaakt heeft wordt de schandeboete opgelegd, ten bedrage van 49.000 kèpèngs, de sarma daaronder begrepen, welke boete den vorst moet worden aangeboden; er behoeft niet verder over gehandeld te worden. Ten zevende. Zoo ook zal als een Baliër de dochter, zuster, of vrouw van een Chinees met geweld schaakt op dezelfde wijze als boven vermeld te werk gegaan worden. Eveneens moet onmiddellijk scheiding plaats hebben, onder oplegging eener boete van 49.000 kèpèngs, de sarma daaronder begrepen, ten bate van den vorst, en zonder dat verder over de zaak gehandeld wordt 58 Kaping koetoes pangrawos. Mwah i "wong tjina, pitwi i wong bali, sakaroepané wangsané, pada sahasa marangkat saking kosa, i tjina ngamèt wong bali, i wong bali ngamèt i wong tjina, sakéwantën kari ring watës pawawëngkan Tabanan, jadijan ring pragoenoeng, mwah ring kikisik, pitwi ring pinggir-pinggir désa, wétan, kidoel, lor, koelwan, ring panagara sawawëngkaning Tabanan asing kagënahin, sida kawasa karërëh raris kapasahang. Kaping sija pangrawos. Jan i wong tjina sinalih toenggil njadija loewas mahalonalon ka djabakoeta, pitwi ngraris ka Djawa, mangdé i tjina sang praja loewas parëk atoer papamit ring idS sang amawa boemi. Kaping dasa pangrawos. Jan i wong tjina sinalih 'toenggil njadija madol atoekoe barang dagangan rawoeh kadjabakoeta,, saidër, jadijan praja ka Djawi, këni sang praja manijaga atoer pangoeninga makadi noenas soerat pinoegraha ring palinggih ida sang amawa boemi, jan nora pangoeninga doemoen, rikala mamanggoehang prakara, jan bobot pilih ringan, ida sang amawa rat tan ijoen ngrawosin. Kaping solas pangrawos. Samangkana poepoet sakadi né kapidarta kotjap ring arëp, sida kapagëhang antoek pangoeloen i wong tjina, ngiring ijoen ida sang loemingga nata ring Tabanan. Doek poepoet pangrawos ika ring dina koedjija iswara, oekoe ringgit, titi soeklapaksa ring trijodasi, sitarasmi wésaka, nawa swanita, windoe moerda, rikala mitoedjoe koeningan i wong tjina, ja, poenika tanggal ping 23, boelan Februari, taoen 1880 tjara i walanda. Pangélingéling titi paswaran ida tjokorda agoeng, sang djoemënëng andiri mangkin ring poeri agoeng Tabanan, kalih ida i goesti ngoerah madé Kalèran, sang djoemënëng mangkin andiri ring poeri Kalèran Tabanan, .kairing antoek ida anaké agoengagoeng samantja poenggawa sami ring Tabanan, miwah sang sida ngamël désa woes pada niwakang paswara iki ring i wong désa, rawoehing i kaoela bangsa masing-masing, daging paswara iki ring i parakaoela sami ring sawawëngkan Tabanan. Jan ana i wong désa kabèh, sakaroepa wangsané, tan kawasa ngadol djanma kadjabakoeta saidër, miwah ring i wong djawa, makadi ka prawoe. Miwah jan wèntën manahipoen i wong désa ngadol djanma, makadi noembas djanma praja sëpangan, miwah matoenggoeang djanma, pada ring sawawëngkaning Tabanan, 59 Ten- achtste. De Chineezen of Baliërs van allerlei stand die met* geweld eene vrouw schaken, de eersten eene Balische, de laatsten eene Chineesche, doch binnen het gebied van Tabanan blijven, hetzij in het gebergte of aan het strand, in de omgeving der desa's ten oosten, ten noorden, ten zuiden, dan wel ten westen, waar zij zich ook mogen ophouden, zij zullen opgespoord en van de vrouw gescheiden worden. Ten negende. De Chineezen die op reis willen gaan naar een der andere landschappen, of wel naar Java, moeten hunne opwachting maken bij den vorst om daartoe vergunning te verzoeken. Ten tiende. De Chineezen die in de andere landschappen of op Java willen gaan rondtrekken om koopwaren te venten of in te slaan moeten daarvan kennis geven, en een vergunningsbrief vragen aan den landsheer. Geraken degenen die hieraan niet voldaan hebben in groote of geringe moeielijkheden, zoo zal het den landsheer niet behagen daarvan notitie te nemen. Ten elfde. Het bovenstaande aldus besloten zijnde, moet door de hoofden der Chineezen er goed de hand aan gehouden worden, dat naar den wil van de heerschers'in Tabanan gehandeld worde. Deze verordening is vastgesteld op koedjija iswara van de week ringgit, den 13den dag der wassende maan van de 10e maand in het jaar '09, juist op het koeninganfeest1 der Chineezen, overeenkomende met den 238ten Februari van het jaar 1880 der Hollandsche tijdrekening. Verordening van den hoofdvorst, zetelend in de groote poeri van Tabanan, en van den vorst Madé Kalèran in de poeri Kalèran, uitgevaardigd met instemming van alle voorname poenggawa's in Tabanan; de desabestuurders moeten de desaHeden en de in Tabanan verblijvende vreemdelingen van alle naties met den inhoud dezer paswara in kennis stellen. Geen mensch, van welken stand ook, mag in de omliggende landschappen of aan Javanen, dan wel aan boord van schepen 1 Het koeningan der Baliërs valt tien dagen na hun nieuwjaar, galoengan. Er wordt hier dus een overeenkomstige feestdag bjj de Chineezen mede aangeduid. 60 mangdé sang ngadol, miwah sang noembas, sang matoenggoeang, sang njakoeta, pada atoer soepèksa ring goestin sang ngtdol, mwah sang matoenggoeang, sané prësida jogija nampi pasoepèksa, sang nampi pasoepèksa, jan sawatëk ring poèri agoeng, mangdé glis atoer pangoeninga ring palinggih ida tjokorda, jan sawatëk ring poeri Kalèran, këni glis atoer pangoeninga ring ida i goesti ngoerah madé Kalèran. Riwëkasan pada wèntën i wong désa sinalih toenggil mamoeroeg sakadi linging paswara poeniki, djanma né kahadol, mwah kapatoenggoeang, jan sakaoela poeri agoeng, wënang kadjamoed antoek ida tjokorda, jan sakaoela poeri Kalèran, wënang kadjamoed antoek ida i goesti madé Kalèran, sëmalih sang sida moeroeg paswara jogija kadanda sapatoeting sastra agama tingkah amoeroeg paswara dalëm. Jan mangdé ida anaké agoeng-agoeng, samafitja poenggawa, amoeroeg paswara iki, ida tjokorda, sarëng ida i goesti ngoerah madé Kalèran, njaratang malih ngrawosang, këni pagëh sakadi pëtjak poepoet pangrawosé, sadawëg pasamoewané ring poeri agoeng Tabanan, mangdèn kasidan tinoendoeng, rawoeh ring watës panagara Tabanan. Ngawitin tiba paswara poeniki, rawoeh ring dina anggara kliwon, wara doekoet, sadawëg ring tanggal ping solas, sasih sada, rah 6, tënggëk windoe, isakala 1799, pawilangan Bali, ija poenika tanggal ping 24, boelan kapat, isakala 1877, wawilangan tjara i walanda. Pangéling titi paswaran ida tjokorda kalih sang djoemënëng ring poeri agoeng Tabanan, minakadi sang djoemënëng ring poeri Kalèran Tabanan, soerat paswara poeniki tiba ring i koelina désa ring sawawëngkan Tabanan, këni agé i koelina désa ngawatrajang dadawoehan ring i wong désanja sami, mwah ring i sëdahan, i mëkël soebak, lwiring paswara poeniki: Jan ana i koelina désa pilih toenggil, twi i wong désanja pilih toenggil, saroepaning tjatoer djanma, nista madija otama, praja ngawèntënang kaklëtjan, këni agé atoer pangoeninga, mapinoenas ngawèntënang kaklëtjan ring sang madrëwé désa. Makamiwah jan ana boekti papadjëgan, magënah ring désa lijanan, jan wèntën manah i mëkël soebak poenika praja nga- 61 andere menschen verkoopen. Bij het verkoopen of koopen van slaven, dan wel het in pand nemen van lieden binnen het gebied van Tabanan, moeten kooper en verkooper, pandeling en pandelinghouder, daarvan aangifte doen bij den heer van den verkooper en van den pandeling, welke goesti naar gelang van de poeri onder welke hij ressorteert, ten spoedigste den hoofdvorst in de groote poeri, dan wel vorst Madé Kalèran in de poeri Kalèran, daarmede in kennis zal stellen. Bij overtreding dezer paswara door een der desalieden zal de verkochte persoon of de pandeling, onder de groote poeri ressorteefende, door den hoofdvorst, en onder de poeri Kalèran ressorteerende, door den vorst Madé Kalèran worden tot zich genomen, terwijl de overtreder der paswara beboet zal worden overeenkomstig hetgeen bij het wetboek Agama bedreigd is tegen de overtreding van 's vorsten verordeningen. Is het een der voorname poenggawa's die de paswara overtreedt, dan zullen de hoofdvorst en de vorst Madé Kalèran, ter handhaving van hetgeen vroeger besloten is in de groote poeri van Tabanan, dien poenggawa verbannen naar de grenzen van het land. Deze paswara is uitgevaardigd op dinsdag kliwon, van de week doekoet, den llden dag der wassende maan van de 12e maand, in het jaar 1799 der Balische tijdrekening, overeenkomend met den 24stei1 April 1877 van de tijdrekening der Hollanders. Verordening der twee vorsten dje zetelen in de groote poeri en in de poeri Kalèran van Tabanan, gericht tot de desahoofden binnen dat landschap, met opdracht ten spoedigste den inhoud er van ter kennisse te brengen van de inwoners hunner desa's, zoomede van de sëdahans en de pambëkëls-soebak. De inhoud is als volgt: Wanneer een desahoofd, dan wel een zijner onderhoorigen, van welke der vier standen ook, aanzienlijken of geringen, het voornemen hebben hanengevechten te organiseeren, dan moeten zij daarvan spoedig kennisgeven aan den heer dier desa, en hem om vergunning verzoeken. Wanneer een pambëkël soebak hetzelfde wil doen, en degene die recht heeft op eene heffing der inzetten woont in een 76 ngoebajahang riwëkasnja, ri tan prënah i djanma loeh ika, mapakoerën ring i wong kakoeng ika, mangdé kéwasa katëbas i djanma loeh ika antoek i raraman njaman i djanma loeh ika, ika pada tan kawasa jan tan saking kranan i djanma kakoeng ika matëbasang i djanma loeh poenika, jan sampoen saking kranan kalih matëbasang mwah nëbas i djanma loeh ika, mangdé pada pasoepèksa kalih ring goestinja kang matëbasang, jan tan poepoet pasoepèksané kalih,' ladjoe moepoet nëbas matëbasang, wënang i djanma loeh ika sané katëbas kapatëbasang kadjamboed antoek goestin kang matëbasang, rawoehing djinah panëbas i djanma loeh ika, tan rasanan malih, déning mamoeroeg paswaran dalëm. Samangkana poepoet paswara iki, ngarihinin tiba paswara poeniki doek ring dina sanistjara kliwon, wara koerwëloet, tanggal ping 6, sasih karo, rah 4, tënggëk 2. Nijan kèngëtakëna titi soerat paswaran ida tjokorda agoeng sang djoemënëng mangkin andiri ring poeri agoeng Tabanan, djinapi toenggil soerat paswaran ida i ratoe ring poeri Kalèran Tabanan, tiba ring paramafïtja poenggawa makabèhan, miwah tiba ring parakaoela sami, satoengkëbing rat ring djagat Tabanan, saroepaning païïtja djanma, mangdé pada samodaja bijakta tëtës angroengoe salinging paswara iki. Pangrawos ping marëp. Jan ana wang paradjana satoengkëbing rat ring boemi Tabanan, njadija masingkoehang, njingkoehin *, lwirnja karang tjarik pahalasan, pintwi djanma, mangdé pada pasoepèksa kalih ring goestin sang manjingkoehang, toer noenas soerat ilikita* tanda katrangan, saha tjap tanda asta, djatinja trang manjingkoehang, manjingkoehin, ika ta kawasa. Jan nora pada samangkana pasoepèksi kalih ring goestin sang masingkoehang karang tjarik mwah pahalasan, makadi djanma, wënang karang tjarik mwah pahalasan, jogija ika sami kasawènan antoek djadjënëng goestin sang manjingkoehang, toer karang tjarik mwah pahalasan, makadi djanma, pada kadjamoed antoek goestin sang manjingkoehang. ' Nanging tingkahé goestin sang manjingkoehang. ngadakang djadjënëng njawènin, mwah anjamoed, talër mangdé tètèh moeng- 1 Uit het zinsverband valt op te maken dat hier sprake is van ruil van gronden. Het woord singkoeh, njingkoehin, is mij echter van elders niet bekend, zoodat de vertaling controle behoeft. 78 gwing soerat pasawènan, makadi soerat panjamoed ika kang kotjap ring arëp, iwang(?) karang tjarik mwah pahalasan, makadi djanma kang kasawènan mwah kadjamoed. Jan nora pada samangkana angadakakën soerat sasawènan, mwah soerat panjamoed, ika ta pada tan jogija kasawènan, mwah kadjamoed. Sëmalih sang manjingkoehin karang tjarik lan pahalasan, makadi djanma maksih ngawèntënang pasoepèksa pangoeninga ring goestinja, sapratingkahnja njingkoehin karang tjarik mwang pahalasan, makadi djanma, raris noenas loegraha ring goestinja manjingkoehang padrëwijannja kang kotjap ring arëp, mangdé wëntèn wara noegrahan goestinja, larapan kawasa ja angawat goestinja, atoer pasoepèksa ring goestin sang manjingkoehang karang tjarik pahalasan, makadi djanma, toer anggawa toenggoel agoeng saking sanmatan goestinja, toenggoel agoeng ngaran potoesan loemingga panëlah goestinja. Jan nora anggawa toenggoel agoeng, tan jogija ija kagëga, makadi katrima antoek goestin sang manjingkoehang pasoepèksanja kadi kang kotjap ring arëp. Pangrawos ping ro. Mwah jan ana wong paradjana satoengkëbing rat ring djagat Tabanan, saroepaning paritja djanma, nista madija maoetama, jan ana pada karëpnja matoepgkakang anoengkakin apa ta lwirnja, jan karang mwang tjarik twi pahalasan, mangdé pada pasoepèksa kalih ring goestin sang matoengkakang, makadi sang noengkakin, ja soepèksa ring goestinja sapratingkah ja manoengkakin kadi kang kotjap ring arëp, kadi kramaning masingkoehang anjingkoehin karang tjarik mwang pahalasan mwah djanma, tëhër padartannja kadi moenggwing adjëng, jan nora mapadarma sakadi kotjap moenggwing arëp, jogija ja kasawènan toer karang tjarik mwang pahalasan ika pada kadjamoed olih djadjënëng goestin sang matoengkakang, tëhër saha soerat kadi kramaning sasawènan mwang anjamoed. Pangrawos ping tiga. Samalih jan ana i paradjana makabèhan ring djagat satoengkëbing rat ring Tabanan njadija mamëlaisang mëlaisin karang tjarik twi pahalasan, wënang djoega mawrat goeng arta, 1000, tan pasoepèksa. Jan lintangan ring mabwat sijoe, jan tan pada masoepèksa kalih, ika ta pada tan wënang, jogija karang tjarik twi pahalasan pada kasawènan toer kadjamoed antoek goestin sang mamëlaisang, kramaning goestin sang mamëlaisang anjawènin, makadi anjamoed, maksih anggawa 79 geschrift waarin duidelijk de erven, sawahs en boschgronden of (de menschen waarop het beslag betrekking heeft zijn omschreven. Zonder zulk een geschrift mag niet tot de beslaglegging of de afneming worden overgegaan. Ook degene die de bewuste gronden of menschen in ruil neemt moet aan zijn heer daarvan kennis geven, en aan dezen vergunning verzoeken om ter zake zich te mogen wenden tot den heer van den eigenaar der gronden of menschen; ten bewijze dat hij zulks heeft gedaan, moet hij een toenggoel-agoeng, goedgunstig hem door zijn heer gegeven, meebrengen. Onder toenggoel-agoeng is te verstaan een persoon die uit naam van dien goesti optreedt. Komt hij zonder toenggoel-agoeng, dan moet hij niet geloofd worden en zijne aangifte bij den heer van den eigenaar niet,, worden aangenomen. Ten tweede. Inwoners van Tabanan, tot welke der vijf menschenklassen ook behoorende, aanzienlijken en geringen, die erven, sawahs of boschgronden ter afwerking willen geven of nemen moeten daarvan tezamen aan hunne beide goesti's kennis geven, op dezelfde wijze als hiervoren is aangegeven voor het in ruil geven en nemen van zulke gronden of van menschen. Bij verzuim van aldus te werk te gaan, zal op die gronden beslag worden gelegd, en zulleh ze in bezit worden genomen door den heer van den eigenaar, waarbij ook weer een desbetreffend geschrift vereischt is. Ten derde. Wanneer door inwoners van Tabanan erven, sawahs of boschgronden in bewerking worden gegeven of genomen tegen de helft der opbrengst met bijbetaling aan den eigenaar eener som van niet meer dan 1000 kèpèngs, zoo behoeft daarvan geen aangifte te worden gedaan. Wordt echter dat bedrag hooger gesteld en geene aangifte gedaan, dan zal de goesti van den eigenaar op die gronden beslag leggen en ze doen afnemen, hetgeen wederom moet geschieden met medebrenging van bevelschriften. 80 soerat panjawèn lan soerat panjamoed, jan nora pada samangkana, pada tan jogija kagëgaha, makadi katrima antoek goestin sang mamëlaisin, mwang antoek sang mamëlaisin. Pangrawos ping pat. Mwah jan ana i paradjana ring djagat Tabanan njadija njandajang, njanda, karang tjarik mwang pahalasan, makadi matoenggoeang, njakoeta, saroepaning djanma, mangdé pada atoer pasoepèksa kalih ring goestin sang manjandajang matoenggoeang, toer goestin sang manjandajang matoenggoeang itja soerat ilikita, saha tjatjëlëk tanda asta, mwang tjap. Jan nora pada samangkana, jogija kang kasandajang kasawènan lawoet kadjamoed. Mwah djanmané sané kapatoenggoeang talër kadjamoed oegi, tan jogija rasanana moeah, tingkahé anjawènin, makadi anjamoed, talër mapadarma antoek sasoeratan kadi pralagilagi djoega. Pangrawos ping lima. Jan an£ saroepaning pantja djanma, jan ija maslangang karang tjarik alas, sang manjëlang karang tjarik mwang alas ika maslangang djinah ring sané maslangang karang tjarik alas ika, sagoeng liting artanja kapaslang, mangdé talër pada pasoepèksa kalih ring goestin sang maslangang karang tjarik alas ika. Makadi sang manjëlang djinah talër atoer pasoepèksa oega kalih, ring goestin sang maslangang djinah, goestinja pada itja soerat alikita, saha tjatjiri, mwang tjap. Jan nora pada samangkana, jogija karang tjarik alas ika kasawènan toer kadjamoed antoek goestin sang maslangang sakadi né kotjap ring arëp, tëkaning djinahé sané kapaslangang jogija talër kadjamoed oegi "antoek goestin sang maslangang djinah sakadi né pada kotjap ring arëp. Pangrawos ping nëm. Mwah jan ana i kaoela sami satoengkëbing rat ring djagat Tabanan njadija makidihang, ngëdih, djanma praja santana, jan wong lanang, twi wong wadon, talër oegi mangdé pada pasoepèksa kalih ring goestin sang makidihang djanma, makadi noenas soerat tanda katjëdangan saha tjatjëlëk bisékaning toevvanja, saha tjap. Jan nora pada samangkana, tëka jogija djanma ika sané kapakidihang loedjoeg kadjamoed antoek goestin sang makidihang djanma, talër mamargi soerat panjamoed kadi pralagilagi. Pangrawos ping pitoe. Mwah sang jogija ngamargijang djadjënëng masasawènan, makadi madjadjamoedan, mangdé talër mamargi soerat, toer kantën wasta pangkoesan djadjënëng ika 81 Deze niet aanwezig zijnde, behoeft door den goesti van den bewerker en door den bewerker zelf geen geloof aan de zaak gehecht noch er genoegen mee genomen te worden. Ten vierde. Onderhoorigen van Tabanan die erven, sawahs of boschgronden willen verpanden of in pand nemen, dan wel menschen als pandeling willen stellen of nemen, moeten tezamen daarvan aangifte doen bij den goesti van dengene die het pand of den' pandeling geeft, waarvan die goesti zal doen blijken door de afgifte van een geteekend en gezegeld geschrift. Bij verzuim hiervan zal op hetgeen verpand werd beslag worden gelegd en het worden afgenomen. Ook de menschen die als pandeling gesteld zijn zullen worden afgenomen zonder verderen vorm van proces, doch wel wederom met gebruikmaking van een geschrift als vroeger vermeld. Ten vijfde. Wanneer iemand der vijf menschenklassen een erf, een sawah, of een stuk boschgrond uitleent aan een ander, en deze laatste leent hem geld, tot een grooter of kleiner bedrag, dan ook moeten zij beiden daarvan aangifte doen bij den goesti van den eigenaar van den grond. Mede moeten zij beiden aangifte doen bij den goesti van den eigenaar van het geld, en beide goesti's zullen daarvan een geteekend en gezegeld bewijs afgeven. Bij niet-voldoening van dit voorschrift zal dat erf, die sawah, of dat stuk boschgrond in beslag en in bezit genomen worden door den goesti van den eigenaar, en evenzoo het uitgeleende geld door den goesti van den uitleener als boven vermeld. Ten zesde. Inwoners van Tabanan die voornemens zijn een kind aan een ander als sëntana af te staan, of een kind als sëntana aan te nemen, hetzij een jongen of een meisje, moeten daarvan aangifte doen bij den goesti van den persoon die het kind afstaat, en aan dezen een schriftelijk bewijs verzoeken voorzien van de handteekening van dien heer en van een zegel. Bij verzuim van het bovenstaande, zal het afgestane kind door den goesti van den vader worden tot zich genomen, eveneens met afgifte van een bevelschrift als vroeger vermeld. Ten zevende. Degene die bevoegd is om een djëdjënëng uit te sturen voor beslaglegging of inbezitneming moet (daartoe overgaande) ook een brief verzenden, waarin de naam van den 6 82 makadi bandjar désa pagénahannja djadjënëng ika, toer djantën panjawitan. Jan nora pada samangkana kadi pidartané kotjap ring arëp, tan jogija katrima panjamoed ika wolih sang katiwakan soerat pasawènan, mwang soerat panjamoed. Pangrawos 'ping koetoes. Samangkana poepoet pangrawos ida sang praboe kalih ring Tabanan, nibakang paswara ring wong paradjana sadjëroning pamoetëran ring djagat Tabanan. Ngrihinin tiba paswara iki ring dina sanistjara kliwon, wara oejé, kaping arëp, tanggal ping 2, sasih ka 8, rah 7, tënggëk 2, isaka 1817. Tëlas linikita ring swaradjija mandala, singasana boemi, ring wé asoring siwa, wara koerwëloet, titi krësnapaksa, ring éka dasi, posija masa, roedira sapta drisirsija, isaka srisakawarsa 1817, tëlas. Pangélingéling Pan Sijami magënah ring désa Srampingan bafidjar Wani, ngaoela ring paloenggoeh ida tjokorda, Pan Sijami poenika mangëlah bantèng loewanja adiri, boeloe barak, matandoek ngangsa, bantèng ika woes akloe, toer sampoen pëdaksa, nandang rakitan patëkap, rikala raina bantèng ika kagënahang kaloembar ring karang pangangonan glahipoen Pan Sijami, djahanipoen malih kapitatasin antoek Pan Sijami, kangkatan kapanggih bantèng poenika antoek Pan Sijami sampoen roesak matanda loeng babokonganipoen, oerijaning kabafïtjana antoek djanma tjorah, rèh kadi saika, Pan Sijami glis mamargi njërëp i djanma kang ngroesak bantèng ika, tandwa kapanggih antoek Pan Sijami djanma né maoetjap ngrankërt olih ngoelah ngëntoeh bantèng glahé Pan Sijami, mapangkoesan Pan Rijanis, talër magënah ring bandjar Wani, 'désa Srampingan, ngaoela ring paloenggoeh ida i ratoe ring poeri Kalèran.' Déning asapoenika, tatas kasërëp antoek Pan Sijami, Pan Sijami glis atoer pasoepèksa, ngoeningajang indiké moenggwing arëp ring paloenggoeh ida tjokorda, minakadi Pan Sijami mamitang kasidèn, raris ngirid ipoen Pan Rijanis, kandoegi glis Pan Rijanis kairid, katiwakin soerat paliring dadalihané Pan Sijami, winariksa antoek Pan Rijanis soerat pikandané Pan Sijami, antoek tan moenggah moenggwing soerat pikandané Pan Sijami gaga- 83 djëdjënëng vermeld staat, zoomede de bandjar en de desa waar hij thuis behoort, en de toedracht der zaak. 1 Het bovenstaande niet in acht genomen zijnde, behoeft met het gelegde beslag en de inbezitneming door dengene wien de goederen toebehooren geen genoegen genomen te worden. Ten achtste. Aldus is besloten door de beide vorsten van Tabanan, en bekend gemaakt aan hunne onderhoorigen binnen dat landschap, op zaterdag kliwon van de wara oejé jl., den tweeden dag der wassende maan van de achtste maand in het jaar 1817, en op schrift gebracht in het paleis van den vorst op asoring siwa van de wara koerwëloet, den llden dag der afnemende maan van de maand posija, in het jaar 1817. Einde. Vonnis gewezen in de zaak van Pan Sijami, woonachtig in de bandjar Wani der desa Srampingan, onderhoorige van den hoofdvorst. Genoemde Pan Sijami was eigenaar van een roode koe, met den hoornvorm ngangsa, reeds volwassen, en geschikt om den ploeg te trekken. Die koe heeft Pan Sijami over dag op zijn eigen weidegrond te grazen laten loopen. Toen nu Pan Sijami' nog eens naar zijne koe ging kijken, bevond hij dat het beest was afgemaakt, dat aan zijn achtereind de ruggegraat was gebroken, het door kwaad volk ten zeerste was toegetakeld. Dit zoo zijnde, heeft Pan Sijami zich dadelijk op weg begeven om den persoon die zijn koe gedood had op te sporen. Daarop heeft Pan Sijami iemand ontmoet die bekende zijn koe met een houten hamer te hebben nagezeten en verwond. Die persoon heette Pan Rijanis, woonde eveneens in de bandjar Wani der desa Srampingan, en was een onderhoorige van den vorst in de poeri Kalèran. Na aldus de zaak tot klaarheid gebracht te hebben, heeft Pan Sijami ten spoedigste van het vorengaande aangifte gedaan bij den hoofdvorst, en vergunning verzocht Pan Rijanis deswege te mogen vervolgen. Dit toegestaan en geschied zijnde, heeft Pan Rijanis de schriftelijke aanklacht onderzocht, en bevonden dat Pan Sijami daarin niet had vermeld welk voorwerp Pan Rijanis bij zich droeg, waarmede hij de koe van Pan Sijami 1 De vertaling van panjawitan heeft op den gis plaats gehad. 84 wané Pan Rijanis sané kahanggèn ngëntoeh bantèng glahé Pan Sijami, krana bantèng poenika roesak, matanda loeng babokonganipoen makadi raris padëm, wité kagëntoeh antoek Pan Rijanis. Déning kadi saika, lawoet pada kaoening indiké kótjap ring arëp ring palinggih ida i ratoe ring poeri Kalèran, pakajoenan ida sang pada kotjap ring arëp, déning kadi saika, kinëntjana dèn ira sang moepati, mwah tinëpasan déning wijastra koetara manawa, sor paripaksané Pan Sijami, jogija Pan Sijami kaparagana danda bwat goeng arta, 12.250, katëkèng sarma sawëlasan, mwah mahantoekan dadalihan, bwat goeng arta, 4000, toer agé poepoet danda ika sami, hahatoer antoek Pan Sijami, mantoeka ring palinggih ida i ratoe ring poeri Kalèran. Samangkana poepoetnja, mangké rawoehé saka wingkingwingking, jan ana wong sakaroepa wangsanja, nista madija otama, sakatoengkëbing Singasana boemi, këni ahgadoe tjëngil sami ring indiké ring arsa, tëhër mangdé poeniki kalanggënang tiniroe kamargijang, rawoehing kawëkaswëkas, antoek ida tjokorda agoeng sang goemanti radja agoeng Singasana, kalih antoek ida i ratöe soemandiri ring poeri radjija Singasana, tinoet dèn ira brahma koela wangsadja oepati, karëmba déning parajogija sadaja, koenang pawangoen wjastra pangélingéling ika. Poetoes ring wé siwa soerija, oekoe toloe, titi soekiapaksa, ring pantja dasi, palgoena masa, pantja loedira, dwi nana, isakala 1816, warsa joesaning loka. Tingkahing rërëpi iki ring poeri Kalèran kagambël salëmbar, ring poeri agoeng kagambël salëmbar, toenggil wirasanja. 85 zoodanig op zijn achtereinde zou hebben geslagen dat de ruggegraat gebroken en het beest er aan bezweken was. Het een en ander als boven vermeld is daarna ter kennisse gebracht van den vorst in de poeri Kalèran, waarop de beide vorsten, rechtdoende met inachtneming van het voorkomende in het wetboek Koetara Manawa, beslist hebben dat Pan Sijami zijn zaak verliest, dat hij eene boete zal hebben te betalen van 12.250 kèpèngs, de sarma en de solasan daaronder begrepen, en 4000 k. als de waarde der zaak waarop de beschuldiging betrekking had. Al die gelden moet Pan Sijami ten spoedigste betalen aan den vorst in de poeri Kalèran. Aldus is besloten voor heden en voor de toekomst wanneer wederom lieden, tot welken stand ook behoorende, aanzienlijken of geringen, die in dit land woonachtig zijn, eene zaak met elkaar mochten krijgen overeenkomende met de hierboven geboekstaafde. Dit zal ten allen tijde worden nageleefd, ook door de opvolgers van den hoofdvorst en van den vorst in de poeri Kalèran, in overeenstemming met de brahmanen, en ter uitvoering door de bevoegde macht, waarvan dit geschrift is opgemaakt. Aldus besloten op siwa soerija van de wara toloe, den 15den dag der wassende maan van de 8*te maand in het jaar 1816 der Balische tijdrekening. Eén exemplaar van dit geschrift zal berusten in de hoofdpoeri en één, gelijk van inhoud, in de poeri Kalèran. LANDSVERORDENINGEN VAN DE VORSTEN VAN GIANJAR. a. Algemeene opmerkingen. Viel van Tabanan te constateeren dat, op ééne uitzondering na, dit landschap van alle kanten zijne natuurlijke onveranderlijke grenzen bezit, waardoor het sedert onheuchelijke tijden een goed afgerond geheel heeft gevormd, van het mede aan de Zuidkust van Bali gelegen Giartjar kan zoo goed als het tegendeel gezegd worden. Het heeft slechts eene korte kustlijn, met de vrijwel onbeschermde ankerplaatsen Lëbih en Këtèwèl, en overigens gaat het land, voor een groot deel vlak en zeer vruchtbaar, zonder gemarkeerde afscheidingen, en als het ware ongemerkt, over in de omringende landschappen Badoeng, het vroegere Mëngoei, Bangli en Kloengkoeng. De aanspraken van Gianjar op een zelfstandig bestaan schijnen niet van zoo ouden datum te zijn als die van sommige der andere rijkjes, ten koste van welke het zijne grootste uitbreiding gekregen heeft. Dat de benadeelde vorsten zich niet zoo maar voetstoots in het verlies van grondgebied schikten ligt voor de hand, en het gevolg er van is geweest, dat zoolang de herinnering strekt Gianjar heeft blootgestaan aan de aanvallen van zijne naburen, waarbij voornamelijk de grensdistricten het tooneel van den strijd waren, en herhaaldelijk van de eene hand in de andere overgingen. Veel meer nog dan door geweld werd het elkander afhandig maken van gebiedsdeelen nagestreefd met het smeden van intrigues, en het bewerken van hoofden en bevolking, om hen afvallig te maken van hun heer. Vooral de vorsten van Kloengkoeng en Bangli muntten hierin uit. Bij navraag omtrent de afleiding van den naam Gianjar, krijgt men veelal te hooren dat het woord eene samentrekking is van.grija en anjar, dus zooveel zou beteekenen als de nieuwe woonplaats. Dat grija in het Balisch alleen gebezigd wordt voor de woning van een brahmaan behoeft deze verklaring niet ter zijde te doen Dewa Manggis, vorst en later stedehouder van Gianjar, met priesters (in wit baadje) en poenggawa's. 87 schuiven, daar de ruimere beteekenis welke het woord in het Javaansch heeft vroeger ook op Bali gebruikelijk, althans daar bekend, geweest kan zijn, maar dan blijft toch de escamotage van die r mij bedenkelijk toeschijnen. . De vorsten van Gianjar voerden den gemeenschappelijken naam Manggis, wellicht wijzende op eene herkomst uit de gelijknamige desa in het landschap Karangasëm, waaraan het praedicaat Déwa, toekomende aan de leden der satrijakaste, voorafgaat. Volgens van der Tuuk moesten zij zich echter zoolang zij nog niet het mawintën hadden ondergaan, dus nog niet de wijding hadden ontvangen welke hun den toegang tot de heilige boeken ontsloot, met den naam Déwa Pahang vergenoegen. Opmerking verdient, dat de heer des lands in de paswara's soms ook wordt aangeduid als Poengakan Manggis, een titel ook nog wel door satrija's gevoerd doch alleen door hen wier moeder tot een minderen stand behoort, waarin eene bevestiging gevonden kan worden van de algemeen op Bali verbreide opinie, dat de afkomst der vorsten van Gianjar nu niet zoo heel veel bijzonders was. De in het jaar 1900 het bestuur voerende Déwa Manggis was een verwijfde en onbeduidende man, geheel afhankelijk van zijn voorname poenggawa's. Van alle kanten het land bespringende vijanden brachten hem toen zoodanig in het nauw dat hij, vreezende het lot van zijn vader te zullen deelen, zijn land onvoorwaardelijk afstond aan het Gouvernement, waardoor hij verder een rustig leventje kon leiden als deszelfs stedehouder. De genoemde vader presteerde iets meer door zijn uiterlijk, en vooral door zijn omvang, maar liep toch ook geheel aan den leiband van twee zijner onderhoorigen, de gebroeders Pasëk, die tezamen voor zoo veel als rijksbestuurder fungeerden, doch de werkzaamheden zoodanig onder elkaar verdeelden, dat de oudste, Madé, zich hoofdzakelijk bezighield met de regeling van den strijd met de naburen, waarin een groote roep van dapperheid en kijgsmanskunst van hem uitging, terwijl Këtoet de politiek leidde, en daarmede de handen meer dan vol had. Vooral deze laatste was een merkwaardig man, zóó bedreven in het hanteeren van schrijfstift en lontarblad, dat het een genoegen was om te zien, hoe hij in een minimum van tijd de noodige bevelen wist neer te krassen-, en dan zonder nalezen het blad aan een zijner panakawans reikte voor de bezorging. 88 • Onder zijne auspiciën is ook de verzameling der oude paswara's in Gianjar tot stand gekomen, en vele nieuwe van zijne hand werden er aan toegevoegd, tezamen den bundel vormende welke aan het hieronder volgende ten grondslag heeft gelegen. Voor een Baliër hoog van gestalte, met doordringende oogen en zwart krullend haar, nooit met een hoofddoek bedekt, maakte zijn persoon een aangenamen indruk, maar vooral bijzonder in die omgeving was de reputatie van groote oprechtheid en recht door zee gaan welke hij zich verworven had, op zijn woord viel staat te maken. Geen wonder dus dat hij de felle tegenstander geworden is van den Déwa-agoeng van Kloengkoeng, die nadat hij zijne werkelijke macht, zich oorspronkelijk uitgestrekt hebbende over geheel Bali, geleidelijk was kwijtgeraakt aan zich zelfstandig een gebied toeeigenende krijgsoversten, meer en meer er toe moest overgaan door allerlei listen en kuiperijen te trachten het verloren gezag te herwinnen. Aan Këtoet Pasëk, die hem zoo goed doorgrondde en maling had ook aan zijne gepretendeerde geestelijke suprematie, had hij een doodelijlfcen haat gezworen, welke zijn toppunt bereikte nadat deze, zich ook niet onbetuigd latende, om zijne minachting voor den Déwa-agoeng aan den dag te leggen een pop van stroo had laten maken en aankleeden welke dien heerscher moest voorstellen. Dit voorwerp werd geplaatst aan de poort welke toegang verleende tot de omheinde marktplaats, en vervolgens werd aan iederen bezoeker de verplichting opgelegd het een schop te geven alvorens er binnen te treden. Vreeselijk was de wraak die volgde. Door allerlei kuiperijen en valsche voorstellingen wist de Déwa-agoeng het zoover te brengen dat de zwakke Déwa Manggis het oor leende aan zijne tegemoetkomingen, en ondanks de meest ernstige waarschuwingen der- Pasëks besloot gehoor te geven aan den oproep om naar Kloengkoeng te komen voor het houden der laatste besprekingen over een te sluiten eeuwigen vriendschapsbond. Madé, die het liever uitgevochten had, weigerde medetegaan, en pleegde zelfmoord door het innemen van eene groote hoeveelheid opium, doch Këtoet, hoewel inziende dat Déwa Manggis zijn verderf tegemoet ging, en hij zelf zich in den muil van den leeuw begaf, wilde ook nu zijn vorst niet in den steek laten, hoopende hem nog uit de moeielijkheden welke hij voorzag te kunnen redden. Al dadelijk werden zij, in Kloengkoeng aangekomen, van hunne vrijheid beroofd, en Déwa Manggis moest zijne goedgeloovigheid 89 boeten met jarenlange ballingschap, in de. desa Satrija doorgebracht, waaruit hij, nadat zijn land was leeggeplunderd, eerst werd ontslagen op aandringen van de over dit gemeene verraad toch verontwaardigde andere vorsten van Bali, vooral die van Karangasëm. Met Këtoet Pasëk was het intusschen al slecht afgeloopen. Onder het een of artder voorwendsel had de Déwa-agoeng hem doen grijpen en ter dood brengen, na eerst hem het lichaam te hebben laten opensnijden, zeggende hij eens zien wilde wat zoo'n listige man toch wel in zijn buik had. Dergelijke voorvallen waren ten tijde der geheele onafhankelijkheid van .de Balische rijkjes geene zeldzaamheid, en aan een veel erger geval van wreedheid nog maakte bijv. de zoon van den bovengenoemden Déwa-agoeng, die de laatste heerscher van zijn geslacht zoude zijn, zich schuldig ten tijde dat hij nog kroonprins was. Het worde hier verhaald, omdat er tevens uit blijkt welke soms de gevolgen waren van de vrije beschikking der vorsten over de meisjes in het geheele land, waaromtrent we in de hieronder volgende paswara's weer het een en ander zullen aantreffen. De positie van den genoemden prins bracht mede zich ook in het bezit van een uitgebreide harem te stellen, maar ondanks zijn forsche gestalte schijnt hij een zwakkeling geweest te zijn, en toen hij eens ter vervulling van godsdienstige plichten in een tempel zich voor eenigen tijd op reis had begeven maakte een jeugdige neef uit Bangli van den vrijen toegang dien hij door zijne bloedverwantschap met het vorstenhuis tot de Kloengkoengsche poeri's had misbruik om verscheidene der vrouwen van den kroonprins te benaderen. De gevolgen daarvan bleven bij velen hunner niet uit, en zoo kwam ook de bedrogen echtgenoot geleidelijk op de hoogte van hetgeen geschied was. De Banglische vorstenzoon had zich inmiddels tijdig in zijne bergen in veiligheid weten te stellen, zoodat al de toorn van den kroonprins neerkwam op de overspelige vrouwen; zij werden ter dood gebracht, doch niet dan nadat de ongeboren vrucht hun uit het levende lijf gesneden was. Het is zeker betreurenswaardig dat door den loop der omstandigheden aan verschillende der Balische vorstenhuizen een gewelddadig einde gekomen is, dat ook die kroonprins, zelf Déwa-agoeng geworden, met velen der zijnen voor zijne poeri moest sneuvelen onder het vuur onzer troepen, doch hebben deze daarbij niet onbewust ook eenigszins de rol van Nemesis 94 te nemen, mits eene kleine schadeloosstelling in geld gevende aan den vader of voogd van het meisje en aan haar verloofde. Om te voorkomen dat deze vergoedingen zich te zeer zouden verveelvuldigen, wordt er dan nog bijgevoegd, dat de schadeloosstelling niet verschuldigd is als het meisje reeds verloofd werd nog voordat zij volwassen was. Eene andere paswara omschrijft uitvoerig de wijze waarop onder gewone omstandigheden eene verloving in de desa tot stand moet komen, Ze gaat gepaard met de aanbieding van geschenken door den jongeling, tot twee malen toe, resp. basé pangangas en basé panglarang genoemd, omdat in beide gevallen de sirih een hoofdbestanddeel er van vormt; de overige daarbij onmisbare zaken worden ook nauwkeurig aangegeven. Verder moet de jongeling diensten gaan verrichten in het huis van zijn schoonvader in spe, zelfs kan hij hiermede volstaan bijaldien hij te arm is om die geschenken te koopen, maar om de verloving dan toch als tot stand gekomen te mogen beschouwen, en de daaraan verbonden gevolgen te doen hebben, moet het betrokken hoofd met de zaak in kennis gesteld zijn, en de vorst zijne goedkeuring aan deze afwijking van de adat verleend hebben. De bedoelde gevolgen zijn, dat bij schaking van zulk een meisje door een ander, de schuldige aan den verloofden jongeling het schandegeld (pakérang) moet betalen, en aan hare ouders het dubbele der waarde van de medegevoerde goederen, om daarna nog de bij de wetboeken bedreigde straf te ondergaan. Zoo zijn wij aangeland bij de schaking, ook in Gianjar het meest gebruikelijke middel om tot een huwelijk te geraken. Het eerst vragen daarbij de aandacht twee paswara's welke weer dienen om ter zake de rechten der aanzienlijken te waarborgen. Wie het waagt eene in de poeri van den hoofdvorst thuisbehoorende pandjëroan te schaken wordt onherroepelijk ter dood veroordeeld. Oorspronkelijk was tegen dat vergrijp met betrekking tot zulk eene in de poeri's der bovenvermelde veertien of vijftien aanzienlijke poenggawa's verblijvende vrouw dezelfde straf bedreigd,- doch later is hierop teruggekomen met de mildere bepaling, dat bij eene dergelijke schaking ten nadeele van hoofden en edellieden steeds volstaan zou moeten worden met het van elkaar scheiden der twee gelieven en oplegging eener boete, hooger of lager naar gelang van den rang of de geboorte van den meester der vrouw. 109 hun toevlucht te nemen, en de zaak niet op andere wijze tot klaarheid kon worden gebracht, de bandjar waartoe zij behooren tot taak zoude hebben uit te maken wie de eed moest afleggen. Hoewel het niet uitdrukkelijk gezegd wordt, zal dit wel betrekking hebben gehad op bepaalde gevallen, en ook in Gianjar de regel zijn geweest dat dergelijke beslissingen door de rechters zeiven genomen werden. Zeer ernstig waren de gevolgen voor dengene die, wellicht afgeschrikt door de zware vervloeking 1 ingeroepen over zich zelf en zijne nakomelingschap bijaldien hij valschelijk zweert, op het laatste oogenblik er voor terugdeinsde. Tot twee malen toe wordt in de paswara's uitdrukkelijk bepaald, dat zoo iemand de doodstraf moet ondergaan. Als aan de twee partijen de eed is opgelegd, dan wacht bij weigering hun beiden hetzelfde lot. Die strenge bepaling schijnt de betrokken personen wel eens naar een middel te hebben doen omzien om zich zonder bepaalde weigering toch voor het oogenblik aan het afleggen van den eed te onttrekken, bijv. door den persoon die belast is met het brengen van het aarden potje met heilig water en andere benoodigde ingrediënten naar de plaats waar de eed moet worden afgelegd, om te koopen om een en ander op den grond te laten vallen, althans in een der paswara's wordt aangegeven hoe bij zoodanig gebeuren te handelen. Het niet alleen willende laten aankomen op het strenge geweten der te beëedigen personen, eischt het Balisch recht in de meeste gevallen ook den bijstand van eedhelpers, personen die instaan voor de geloofwaardigheid en de goede trouw van hun principaal, als hoedanig zoowel mannen als vrouwen kunnen optreden. In een viertal paswara's wordt over deze lieden gehandeld, eerst om vast te stellen dat er één vereischt wordt voor elke 10.000 kèpèngs waarover de zaak loopt, en verder voornamelijk om aan te geven welke personen wèl, en welke niet, als zoodanig mogen fungeeren, vrij belangrijk afwijkend van reeds vroeger op hetzelfde chapiter aangetroffen bepalingen, 1 In het vonnis pleegt, waar van eedsaflegging sprake is, alleen de zaak waarop ze betrekking heeft te worden aangeduid, bijv. „manawa, ija, saking biséka djanma ika", d. w. z. wanneer die. persoon te kwader trouw is geweest, of „manawi mangloewihin arga'1 wanneer de waarde (van gestolen goed) te hoog is opgegeven. Daarbij wordt stilzwijgend verondersteld de toevoeging: dan moge de vervloeking opgenomen in het eedformulier hem (mij) treffen. 114 welk laatste voornaam bestanddeel van 's armen landmans bezit nog beschermd wordt door de bepaling dat verhandeling er van alleen in het openbaar op de marktplaatsen mag geschieden, niet binnenshuis, tenzij daartoe eene speciale vergunning van het hoofd verkregen is. Met die voorzorgsmaatregelen mag echter niet zoo ver gegaan worden, dat ze ook voor niets kwaads bedoelende lieden gevaar of ongemak opleveren. Daarom wordt verboden het plaatsen van voetangels (soengga), met bedreiging van straf bij overtreding, welker zwaarte afhankelijk gesteld wordt van de belangrijkheid der c. q. veroorzaakte verwondingen. Ook mogen geene springlansen (parambat), waardoor degenen die op de koorden trappen kwetsuren kunnen, bekomen, in het verborgen opgesteld worden. Welke de beteekenis is van het verbod om èmpèrèmpèrs rondom de bouwvelden te spannen, volgens Van der Tuuk touwen waaraan vodden zijn vastgeknoopt met de bedoeling om menschen van daar weg te houden, kan ik niet geheel ophelderen. Van Java herinner ik mij dat daar een dergelijk middel wel wordt toegepast met lompen van kleedingstukken in menschelijke urine gedrenkt, welker lucht de- wilde varkens van den omspannen aanplant verwijderd zoude houden. De verder in deze paswara's voorkomende bepalingen met betrekking tot diefstal hebben blijkbaar ten doel, onder handhaving van de voorschriften der wetboeken deze eenigszins te doen aanpassen bij de bijzondere inrichting der Balische maatschappij, en verder eenige voorzieningen te treffen voor de gevallen dat de delicten van zoo geringe beteekenis zijn, dat eene strikte handhaving van de wet niet er mede in overeenstemming ware te brengen. Tot de eerste categorie kunnen dan gebracht worden die bepalingen welke betrekking hebben op de verantwoordelijkheid der bandjar of wijk voor op haar gebied gepleegde diefstallen, al dadelijk medebrengend de gehoudenheid om in alle gevallen welke behoorlijk te harer kennisse zijn gebracht schadeloosstelling aan den bestolene uit te keeren. De vorst tracht de voor de desa of bandjar hieruit voortvloeiende lasten -niet al te bezwarend te doen zijn door haar toe te staan eene premie van 8000 kèpèngs uit te loven voor dengene die een dief doodt wiens schuld afdoende bewezen is, en van 4000 k. voor zijne opvatting. In het eerste geval luidt het voorschrift, dat de weduwe en de kinderen van'den dief buiten het 115 eiland verkocht moeten worden, dezelfde maatregel als te anderer plaatse wordt voorgeschreven ten aanzien van alle lieden die zich aan diefstal in een bewoond huis hebben schuldig gemaakt. Men trachte ook niet de bandjar er in te laten loopen door van haar vergoeding te eischen voor goed dat op stuk van zaken door eigen vrouw of kind blijkt te zijn weggenomen, daarop is gesteld de straf van uitbetaling aan de desa der waarde van dat goed, of van het dubbele als reeds schadevergoeding door de desa was uitgekeerd. De verantwoordelijkheid van een kind voor gepleegden diefstal wordt in dier voege omschreven, dat het ongestraft blijft mits de leeftijd van tien jaren nog niet bereikt hebbende, dit laatste, bij het ontbreken vafl registers"van den burgerlijken stand, .door den vader te beëedigen, anders wordt de gewone straf toegepast. Als voorbeeld van de tweede categorie der zooeven vermelde bepalingen worde uit de paswara's aangehaald, dat wie gereedschappen steelt welke zich op natte of droge rijstvelden bevinden beboet wordt met 1600 kèpèngs, en met hetzelfde bedrag de dief van een bak zaadpadi, echter onder voorbehoud dat het stelen over dag geschiedt, bij nacht plaats vindende worden de wetboeken in al hunne gestrengheid toegepast, welk verschil mede in acht genomen wordt als de diefstal klein vee betreft, zooals varkens, kippen, eenden, honden, ganzen, vogels of biggen. Het stelen van gewas voor toespijs uit een tuin van een ander wordt gestraft met 250 kèpèngs boete, en evenzoo het stelen van aard- en peulvruchten en van alles wat uit zaad gesproten is. Den dief wordt van het gestolene tot eene voor elk gewas afzonderlijk vermelde hoeveelheid op den pasar om den hals gehangen zoolang hij de boete nog niet betaald heeft. Eene andere bij deze teschandstelling aansluitende origineele bepaling is, dat een dief van kleinigheden door het desahoofd aan touw en bamboe gebonden naar de marktplaats gebracht kan worden ter opsluiting aldaar in het blok voor den tijd van drie dagen. Ook wordt wel eens voor de waarde van ontvreemde goederen eene grens gesteld waar beneden de uitgevaardigde strafbepalingen niet meer toepasselijk zijn, bijv. van 15 kèpèngs voor veldvruchten, van 100 k. voor kleedingstukkeri of edel metaal. De behoefte aan hout voor velerlei doeleinden, tot welker vervulling in een zoo intensief bebouwd land als Gianjar slechts eene geringe uitgestrektheid bosch voorhanden is, heeft eenige 124 amawa maring pakëfitja, jan lagi agaloer, kafitja anoeroenakën sang awitjantën karo, jan nora toeroen salah toenggal maring pakëfitja, dosa kang nora tëdoen sawrataning witjaranipoen.' Ring wong apawitjara woes kairidan ping rowa, nora pamalësé, tëkaning nora tëdoen ring panamaja mapadoe, sapaksané nora kanggo. Ring wong awitjara, ajwa kapirënëng sasasih lawasnja, moewah tingkahing patabëh katjoran, mawrat salaksa masandangan patabëh satoenggal, loewih sakèng wrat sasaka di saban patabëhé, moewah tingkahing dosa loewih sakèng patang éjoe, lèn saking dosa paradara, moewah papati, mëdal satëngah dosa moenggoeh ring titiswara, ampës 1 oega. Traping danda, danda satëngah mantoek ring Poengakah Manggis) danda salaksa mëdal ping ro tëka pragat, jan kirang sakèng salaksa, mëdal sapisan pragat. Moewah tjorah kataman danda, jan woes moenggwèng papëgatan, nora mëtoe ring pèngënané, wënang ingirid, jan liwar pèngënané loewih sapasar dina, sama lan dosaning anggotjoh. Moewah wong kélangan, wong lijan angwajakakën, nging sang kélangan tan ana angwajakakën, dosa sang kélangan, 250, mantoek ring sang angwajakakën, kang maling mamargi sabënëring. titiswara. Moewah tingkahing akoekoebonan, apapagëra oega, sasikoet tigang tadjër toeroesé, apësé tigang ali, jan asoempana tigang sikoe tëgëhé, asikoe loewiré. Jan bagor amangan tatandoerané ring wëngi, wënang patija, ananging agègèrang. Jan patikwënang amangan tatandoeran, 15 lingsëh wanëngé wënang tëbasa, jèn si koerang ring 15 lingsëh, wënang anglènana, toer pinahadjëng kang rinoesak, jan angidëki tatandoeran waoe toemoewoeh 10 dina, kang doewé patikwënang mahadjëng kang rinoesak, toer anglènana moelih waloeja, jan boelih moewang pari wanëngé dasa djadjar, jan woes dados boelih wanëngé sapinpin, ikoe wënang anëbas, jan angambëngi wong ' Ampës is hier opgevat in den zin van het maleische ampoes = gedelgd. 125 aanhooren en op schrift brengen, en hen oproepen om ter terechtzitting te verschijnen. Blijft een hunner in gebreke dit te doen, zoo zal hem de in zijne zaak bedreigde straf worden opgelegd. De gedingvoerende die na twee malen te zijn opgeroepen niet antwoordt, en op den bepaalden dag niet ter terechtzitting verschijnt, zal van zijne verklaring geen notitie meer zien genomen. Menschen die eene rechtszaak hebben moeten ze niet eene maand lang laten rusten. Wat de te beëedigen eedhelpers betreft, één is voldoende in eene zaak van 10.000 kèpèngs. In belangrijker zaken zijn er meer noodig naar evenredigheid. Van boeten van meer dan 4000 kèpèngs, opgelegd in andere dan vrouwenzaken of halsmisdaden, behoeft slechts de helft betaald te worden van het in de paswara bedreigde bedrag. Daarmee is de schuld gekweten. Van de boeten komt de helft aan Poengakan Manggis. De voldoening eener boete van 10.000 kèpèngs kan in twee termijnen plaats hebben. Eene lagere boete 'moet in eens afbetaald worden. De misdadiger die, beboet zijnde bij gerechtelijk vonnis, op den vastgestelden tijd niet betaalt zal (door de desa) uitgestooten worden. Bij overschrijding van den betalingstermijn met meer dan vijf dagen wordt dezelfde straf opgelegd als voor vechterij. Wordt een bij iemand gepleegde diefstal door een ander aangebracht, terwijl de bestolene zelf zich stil houdt, dan wordt deze beboet met 250 kèpèngs, ten voordeele van den eerstgenoemde. De dief wordt berecht overeenkomstig de paswara. De tuinen die men aanlegt en bewerkt moeten voorzien worden van eene omheining, voor elk vak bestaande uit drie rijen staken met drie dwarsgeledingen aan elkaar verbonden. Bij aanwending eener aarden borstwering zjj deze drie sikoe's hoog en een sikoe (de afstand van den top van den middelsten vinger tot den elleboog) dik. Wanneer varkens des nachts van het gewas vreten, mogen zij gedood worden. Het vee dat gewas opvreet tot eene hoeveelheid van minstens vijftien uitspruitsels moet worden ingelost; is het minder, dan behoeft alleen de geschatte waarde van het vernielde gewas te worden vergoed. Van het door vee vertrapt gewas dat niet meer dan tien dagen oud is moet door den eigenaar van dat vee de enkelvoudige waarde vergoed worden: Betrof het minstens tien rijen te veld staande padi of een pinpin 1 1 De hoeveelheid waarmede een wan als waarop de bibit vervoerd pleegt te worden gevuld is. 126 anaban dosa 500, jan angoetjoeli dosa 500, jan amërang tali dosa 1000, tingkahé naban ajwa krakasa, jan ija tan tjapala, andoempoela patikwënang ika, mwah angapoesi ajwa prëkosa, jan ana roesaké tëmpoehanS kang anaban, ngoelihakën kang roesak sapoerna-sapoernS., toer tëka pagawéning patikwënang ika satoes tigang dina, salawasé jan doeroeng waras. Ring wong amoegëh patikwënang, dadi ta andjambèt pari ring adëgan, mwah salwiraning tatandoeran dosa kang amoegëh 500, jan paksa né amoegëhin dosa 1600. Ring wong anoenonin pari, dosané ring agamS, jan tan mahané dosa, 250, toer pari kang tinoenon moeliha sapoerna, toer njanjajoetin. Oeboehoeboehan amangan witing gëdang goengé sawëntis wënang anëbas, jan waoe tinandoer doeroeng tóemoewoeh roné, wënang anglènana. Jan patikwënang kataban, panëboesé ■ satak sèkët oega, jan anginëp sadina, kang anaban asadoe ring kantja, mwah ring prëbèkël ingsoen, kang kataban këna pakëmit, 50, jan anginëp rong dina, anëboes, 500, jan liwar pëtang dina, wënang sakarëpé sang anaban, mwah jan patikwënang kataban woes anginëp, nora pasadoené kang anaban, panëboesé, 250, sida nora nginëp. Mwah jan patikwënang amangan tatandoeran ring wëngi kalané, sakalwiraning tatandoeran, jan kataban, panëboesé limang atoes oega, toer këna pangisènisèn. Jan patikwënang kataban, jan mati olih lalandëp, mwah ilang, jan dèrèng liwar pëtang dina mawastoe ilang mati, wënang kang anaban katjoran, jan tan arëp anahapa tjor jana droewèn ingsoen mantoeka trigoena, jan droewéné kaoelan ingsoen, moelih anikël oega, jan liwar pëtang dina tan kéngang pangoeningané kang adoewé patikwënang ika. 127 bibit, dan moet (het vee) ingelost worden. Wie het opvatten van dat vee verhindert wordt beboet met 500 kèpèngs, en evenzoo degene die het losmaakt. Doorhakken van een touw wordt béboet met 1000 kèpèngs. Ga bij het opvatten niet met geweld te werk als het vee geen tegenstand biedt. Geleid het beest, na het gebonden te hebben, zonder geweld. Is het verwond, dan moet de opvatter schadeloosstelling geven door volledige vergoeding, ook van het werk anders door dat vee verricht, en wel gedurende 103 dagen, of zoo lang het nog niet genezen is. Degene die vee ergens vastbindt dat vervolgens aldaar zich meester maakt van te veld staande padi of eenig ander gewas, wordt beboet met 500 kèpèngs; bracht hij met opzet de schade toe, dan is de boete 1600 kèpèngs. Op dengene die padi verbrandt zal de in de wetboeken daartegen bedreigde straf worden toegepast. Deed hij het niet opzettelijk, dan bedraagt de boete 250 kèpèngs. De verbrande padi moet ten volle vergoed worden en het gebruikelijke offer betaald. Vee dat eene hoeveelheid 1 pisangstammen opgevreten heeft moet worden ingelost. Waren ze pas aangeplant en de bladen nog niet volgroeid, zoo behoeft alleen vergoeding betaald te worden. Voor opgevat vee bedraagt de losprijs 250 kèpèngs. Houdt de opvatter het vee een nacht over, en geeft hij daarna er van kennis aan den kantja en onzen pambëkël, zoo moet 50 kèpèngs waakloon betaald worden. Bij twee maal overnachten bedraagt de losprijs 500 kèpèngs. Na vier dagen mag de opvatter met het vee doen wat hij wil. Heeft overnachting plaats gehad, doch geen aangifte door den opvattèr, dan is de losprijs slechts 250 kèpèngs, alsof niet overnacht ware. Vee dat des nachts eenigen aanplant opvreet, welken ook, en opgevat wordt, moet worden ingelost voor 500 kèpèngs, met herstel van de omheining. Wanneer bij het opvatten van vee dit met een scherp wapen .gedood wordt, zoo ook wanneer vee daarbij zoek raakt en binnen de vier dagen komt dood te gaan, dan moet de opvatter een eed afleggen. Wil hij dit niet doen, en behoorde het vee aan mij, zoo wordt hij beboet met 8000 kèpèngs, en moet hij dat vee driedubbel vergoeden. Was het 't eigendom van mijne onderdanen, dan moet dubbel vergoed worden. Na verloop van meer dan drie dagen wordt van eene 1 Welke hoeveelheid met sawëntis wordt bedoeld ia mij niet bekend. 129 aangifte door den eigenaar van het vee gedaan geen notitie meer genomen. Had de opvatting plaats in bijzijn van den kantja, en geschiedde ze ten rechte, zoo moet de eigenaar van het vee 25 kèpèngs presentiegeld 1 betalen, terwijl in het geval dat ze ten onrechte plaats had de opvatter dat bedrag betaalt. Bij diefstal van vruchten aan den vorst toebehoorende moet de driedubbele waarde vergoed en eene boete van 1600 kèpèngs betaald worden. De volgende prijzen worden Vastgesteld2: voor een vruchtdragenden klapperboom 500 kèpèngs, een dito pinangboom 250 k., een tros pinangs 40 k., een tros klappers 60 k., een zak palmwijn 20 k., een koker dito 5 k., een bamboe 10 k., een losloopende haan of kip 33 k., een dito in de kooi 100 k., de langkwaswortel van één struik 10 k., de kurkuma, gamongan en djaé tjëkoeh banglé 3 van één struik elk 2 k., djagoeng en këtimoen 8 k., een padiplantje 1 k., kaséla en katjang per mand 5 k., kladi per struik 2 k., oebi per struik 5 k., oebi taoen 10 k. Groot vee wordt berekend naar de waarde er van. De waarde van een volwassen eend is 50 k., van een jonge dito 25 k., van padi 100 k. per bos, van drie pasih's 4 djagoeng gambah 1 k. Wanneer iemand van wien goed is weggenomen door zijn vrouw of zijn kind, aan de bandjar laat kennis geven dat zijn goed gestolen is, dan moet hij de waarde daarvan, groot of gering, aan de bandjar uitbetalen. Had de bandjar de waarde er van reeds vergoed, dan moet het dubbele daarvan aan haar terugbetaald worden. Wanneer een dienaar zich goed van zijn meester toeeigent, en de bandjarleden opgeroepen worden om hem na te zetten, waarbij blijkt dat hij werkelijk schuldig is, zoo moet hem geen vergiffenis geschonken worden. 1 Ton bate komende van den kantja. • * Met deze prijszetting wordt niet bedoeld don handel in do opgesomde artikelen aan banden te leggen, doch alleen een leiddraad te geven voor de berekening van gerechtelijk op te leggen vergoedingen. * Specerijachtige wortels, ook als medicijn in gebruik. 4 De beteekenis van pasih in dit verband is mij, niet bekend. 9 i3Ó Ring karang poemahan apapagëra dènS bëtjik, tèmbok soempanS dènS loehoer, jèn ana wong aficfjërogdjog dënda, 1600, jèn ana wong anjolong oemah dënda salaksa. Ring wong awitjara olih tatagihan, mwah olih alapalapan, jan angambili kafitja oega, jan kang awitjara ngambili sikëp, Iwiré toembak, toeloep, kris, wënang itjal tatagihannja, jan kadanda ilang dèn ija, toer ija këna solasan, angambili sasëngka, jan nora sasëngka ingambilan, wënang bihi ngaro-aro, ingambiran, titiga, papat, lima, jèn ana wrat adji séwoe, wënang ingaro-aro, sapalwihé wënang moelih ring kang aoetang, kramoen pioetang wërat sijoe. Ring wong kadanda, tëka ring pèngënané nora naoer danda liwar saking sapasar, tëka wënang ingirid. Ring wong angëlëk-ëlëk ring rowangnja, jan woes kasikoet déning aparagawé, jan sawah, jan koebon, jan tanah ambëngan, jan karang, sagoeng alité né kang kalëklëk, moelih anikël ring kang kalëklëk, jan tan ana dagingnja kang kalëklëk, mwah jan amoetoeng papagëran angroesak, dèn waloeja kadi ngoeni, toer ja kadosa oega déning kang kalëklëk danda, 4250, mantoek ring sang adoewé kalëklëk. Angambëngi kantja angambili, dosa 1600, jan amisoeh sawang, dosa 1700. Jan amèt kajoe wawadoengan, maka lakar, dosa 500, jan maka sahang, dosa 250, jan angroeboeh kajoening lèn maka lakar ring wong tani, dosa 1600, kantja angambili pioetang, woes kambiran ping ro, nora arëpé mangirid, malih ingambiran wënang ingaro-aro. 135 wordt beboet met 4000 kèpèngs, en wie zijn kris trekt, zoodat het tot een gevecht komt, met 20.000 kèpèngs. Wanneer iemand iets vindt dat aan een ander toebehoort, zoo moet de eigenaar het inlossen voor de helft van de waarde. Wie iets vindt en er geen aangifte van doet bij de overheid is schuldig; hij moet het gevondene aan den eigenaar teruggeven. De kennisgeving aan de bevoegde macht moet plaats hebben zoodra de waarde van het gevondene 250 kèpèngs bedraagt. Als drie maanden verloopen zijn nadat iemand uit de desa verbannen is, zoo moet hij ter plaatse van zijn tijdelijk verblijf worden aangemaand om zijne schuld te betalen; wil hij dit niet doen, zoo wordt hij (als slaaf) verkocht. Bij verbanning wegens schuld zal gehandeld worden zooals van ouds gebruikelijk is geweest. Wie gestolen heeft en zijne boete niet betaalt zal gekrist worden, evenals degene die voor de derde maal straf beloopt. De grenswachter die een vluchteling opvat in het buitenland zal eene belooning ontvangen van 8000 kèpèngs. Bij opvatting binnenslands bedraagt die belooning 4000 kèpèngs, en voor de opvatting van eene vrouw of van een jongen die nog geen kris' draagt 1600 kèpèngs. Het dwarshout om den hals van varkens moet links en rechts een handspan uitsteken bij dieren die reeds een moesti (vuist met opgestoken vinger) hoog zijn. Wanneer iemand uitgezonden wordt om een ander op te vatten, en hij wordt daarbij in eene rechtszaak gewikkeld, tengevolge waarvan aan hem en eedhelpers de eed wordt opgelegd, dan krijgt hij als belooning het bedrag der boete en de solasan van de waarde van den opgevatten mensch. Wie ten strijde trekkende in eene desa doordringt mag daar geen roof plegen. Bij roof van eene maagd wordt deze hem afgenomen en hem eene boete opgelegd van 500 kèpèngs. Van eene boete van 250 kèpèngs krijgt de kantja er 50, en van boeten ten bedrage van 500, 600, 800 of 1000 k. komt aan hem 100 kèpèngs. Het restant wordt verdeeld; de danda dalëm 136 danda dalëm mantoek ring Pangakan Manggis, kang satëngah pinalih, mantoek ring kang awitjara sabagi, kang sabaga malih palih, mantoek ring Pangakan Manggis abagi, kang sabagi mantoek ring pamëkël kang awitjara mënang. Jèn ana wong awitjara olih tatagihan, jan danda oetang djadma ika mawrat rong éjoe, woes kalampahan olih kantja, jèn kapijak déning wargané, pakolihaning kantja 250 arta. Jèn ana wong anjolong soedra pasoe, wënang gëni saranën, ring wong anjolong papah djaka, mwah papah njoeh, dosa, 250, ring wong angalih kajoe ring abijaning lèn, abijan woes apagëra, dosa, 250. Mwah jan ana drëwéning wong katjorahan, atëmoe ring pasar, dënda moelih ring kang katjorahan, kasolasin antoek sang mangëdènin pasar. Jèn ana kajoe wawadoengan maksih ring alas, kajoe maka lakar, jan liwar saking asasih, jèn ana wong angamèt, tan witjaranën, wënang itjal kajoe ika. Jèn an3 wong angoetjoeli talining patikwënang, dosa, 250, toer angëmasin dosaning patikwënang, jèn ija ilang patikwënang ika, wënang kang mangoetjoeli anglènana nikël. Mwah tan kéngang apasang parambat èmpèr-èmpèr, dosa 500. Jèn ana wong amaling toer satjinawijakti maling, wënang bastanën klètèkën dokëna ring pasar blagbagën, kang angélingakën gënah karaksa oega, rawasé tigang dina. 137 valt toe aan Poengakan Manggis, terwijl de andere helft nogmaals gesplitst wordt en ten halve wordt toegewezen aan de (winnende) partij. Het resteerende kwart wordt nogmaals gelijkelijk verdeeld tusschen Poengakan Manggis en den pambëkël der winnende partij. Wanneer eene gerechtelijke vordering wordt ingesteld van 2000 kèpèngs, en nadat de kantja er reeds werk van gemaakt heeft de zaak door de bloedverwanten wordt bijgelegd, dan moet aan den kantja 250 k. betaald worden. Wie klein vee steelt moet.... 1 Diefstal van bladstengels van den suikerpalm of van den klapperboom wordt gestraft met 250 kèpèngs boete. Op het weghalen van hout uit eens anders tuin die reeds ompaggerd is staat eene boete van 250 k. Bij het aantreffen van gestolen goed op den pasar krijgt de eigenaar daarvan de op te leggen boete, nadat de marktmeester er de solasan van genomen heeft. Wanneer iemand in het bosch hout gekapt heeft om als materiaal voor een vérbrandingstoestel te dienen, en hij laat het daar meer dan eene maand lang liggen, waarna het door een ander weggehaald wordt, zoo kan deze daarover niet aangesproken worden. Het hout is (voor den kapper) verloren. Wie het touw van vee losmaakt wordt beboet met 250 kèpèngs, en moet de door dat vee aangerichte schade vergoeden. Gaat het vee verloren, dan moet hij het dubbele der waarde er voor in de plaats geven. Het is verboden op eene boete van 500 kèpèngs om parambats of èmpè'rèmpèrs te spannen. 2 Degene van wien overtuigend is gebleken dat hij diefstal gepleegd heeft moet gebonden worden met een touw dat door 1 De beteekenis van „gënisara" is mij niet 'bekend. In Van der Tuuk's woordenboek is het woord alleen aangetroffen in eene aanhaling onder „wani", zonder vertaling of verklaring echter. * Volgens Van der Tuuk moet het eerste woord 't koord of touw van een blantik beteekenen, waardoor 't dief getroffen wordt als het tegen dat touw stoot, en hét tweede een touw behangen met vodden of iets anders om menschen weg te houden. Vergelijk het voorwoord dezer afdeeling p. 114. 138 Jèn ana anjoewoengang pondok ring wënginé dosa, 1000, widjinan. Jèn ana wong apadoe wihara, dadiana wong lijan angoetjapakën wikara ika salih siki, dosa wong angoetjap, 250, dëndaning wong anjorah oega pamarginé ling titiswara. Jèn ana wong wadon manglorod maring djabakoeta, wëkasan ija malih rawoeh ambakta djadma, sing oengsinja kéngang apërëboet* ring rowangnja, pinijëran kalih, dosa kalih, pada gëng, 1600. Jèn ana wong loemakoe wëngi maring bandjaring lèn, nora masoendaran soendih, dadi ta kapanggih déné kang adoewé bandjar, toer salah sanggoep, dosa, 900, toer ja katjoran. Jèn ana wong asanda angadol lwiré tambah wësi, timpas, kandik, pahët, blakas, saprabot, kawënangané ring pasar djoega adol, jèn ring oemah ananda atoekoe asadoea oega ring klijang bandjar, jan nora pasadoea, sida miloe ring tjorah. Mwah jan ana taroenan ingsoen mwah parëkan ingsoen njandajang lalandëp, mwah mas slaka mëkadiné mirah, jan ana wong manjanda saika, matoera oega ring ingsoen, manawa olihnja anjorah, jèn sira nora matoera ring ingsoen, jèn olih ija njorah, soen wënang dadèn dawoet. Jèn ana wong dosa olih njorah wong bafidjar ngatërakën, danda, 4000, parapatën, mantoek ring kang kélangan sabagi, 163 man doet eveneens, doch later brengt hij haar hierheen (d.w. z. naar Gianjar) terug, dan kan hij naar goedvinden handelen. Evenwel moet hij een eed afleggen, bijgestaan door eedhelpers overeenkomstig de bestaande gebruiken, om te bevestigen dat niet hij die vrouw verleid heeft om naar het buitenland de wijk te nemen. Na het afleggen van dien eed kan hij gaan wonen waar hij wil. Bij niet-aflegging van den eed moet de vrouw terugkeeren tot haar vroegeren meester en de man berecht worden volgens de wetboeken, wegens op die vrouw gepleegden menschenroof. Vrouwen uit de poeri's mogen schulden tot een bedrag van 200 kèpèngs toe door den kantja doen invorderen, en evenzoo mogen vorderingen tot een zelfde bedrag tegen haar worden ingesteld. Betreffen die vorderingen hoogere bedragen, dan wordt straf opgelegd wegens overtreding der paswara's. Lieden die zich uit de voeten trachten te maken naar het buitenland moeten, als zij worden opgevat nog voordat zij de grens, hebben overschreden, een losprijs betalen welke voor mannen 4000, voor vrouwen 1600, en voor knapen die nog geen kris dragen eveneens 1600 kèpèngs per persoon bedraagt. Bij opvatting buitenslands, op het gebied van den vijand, bedraagt de losprijs voor een man 8000, voor eene vrouw 2500 kèpèngs. Een kind dat , nog niet van zijne voedster af is, nog gezoogd wordt, behoeft, mede opgevat, niet te worden losgekocht, terwijl voor een meisje dat reeds heur haar opmaakt hetzelfde moet betaald worden als boven bepaald (voor eene vrouw). Brengt het opvatten den opvatter in gevaar, zoo moeten de menschen hem bijstand verleenen. Ingeval de voortvluchtige den opvatter doodt, moet hij zelf ook ter dood gebracht worden, en verwondt bij hem, dan moet hij worden ingelost voor de helft zijner waarde. Voor het overige moet hij ook nog den vroeger bepaalden losprijs betalen. Wordt de opvatter door de toegesnelde menschen gedood of verwond, dan moet de arrestant voor het dubbele worden ingelost; overigens heeft nog inlossing als naar gewoonte plaats. Was de arrestant in eenige zaak betrokken, en had hij bezittingen van een ander op zijne vlucht meegenomen, zoo kan hij daarover in rechten worden aangesproken door den eigenaar 164 pangrëgané olih kang adroewé, koenang gagawané drëwéné kang katjandak, wënang kang adroewé wong anëbas satëngahing rëgané droewé ika, koenang jan anggawa wong lèn, sida katjandak djoega kang inawa mangkana, mwah wong anglorod maring djabakoeta, jan amawa prëkara salwiré, saprëkarané amimiranga wong, mwah amaroesiani, makadi amawa witjara mawrat pëtang laksa, jan malih moelih ka désan ira toenggil pasawitané, wënang kaboeroe salawasé dèn ikang adoewé witjara doemoen. Mwah jèn ana wong kakoendoel olih raramané loenga anglorod maring djabakoeta angëmban witjara mawërat patang laksa, makadi anglajatakën wong, raramané kang ingoendoelnija wënang katjoran, amawa patabëh amadiama. Mwah jan ana wong djabakoeta manglorod mangoengsi ring padjadjahan ida i déwa, tinoet boeri déning satroe, rinëbating wong, sida katjandak wong mangkana, tëka wënang kang kaoengsi anëbas kadi doemoen, moah wong jan ana manglorod maring djabakoeta adoewa pangoengsiné, tëka wënang mantoek ring ida i déwa. Ring wong manglorod maring djabakoeta, ana titilarané pomahané, karang tjariké, makadi radja droewéné sakloewiré, jèn ana wong amèta, nista madija motama, wënang tibanana danda sahasa, linging agama adigama, kajogijané pamëkël kang anglorod angatoerakën ring ida kang amawa rat, ingan soekan ida i déwa. Mwah wong manglorod agantoeng witjara, woes apasadon, makadi sësëngkër, woes tinibèn toelis patjëlëk mwah paliring, wëkasané malih raoeh angoengsi wawëngkon Gianjar, sanggonija magënah, wënang kawitjarèn malih olih kang awitjara doemoen, jan sira maoetang, wënang sira kaëtoetin nagih, jan sira mapioetangang, tan wënang sira malih nagih, ngoendoeri boekti arané. 165 van het goed, die het voor de helft der waarde mag inlossen. Het aan den arrestant zeiven toebehoorend goed dat hij bij zich heeft moet door zijn heer of meester voor de helft der waarde worden ingelost. Heeft de voortvluchtige nog een ander met zich medegenomen, zoo kan ook deze persoon opgevat worden. Ingeval een naar het buitenland voortvluchtige, die in eene vrouwenzaak of andere ernstige beschuldiging dan wel in eene schuldzaak ten bedrage van 40.000 kèpèngs betrokken is, naar zijne oorspronkelijke desa terugkeert, dan kan hij door zijne vroegere tegenpartij nog weer ten allen tijde vervolgd worden. Wanneer eene vrouw die nog onder de voogdij van haar vader staat naar het buitenland vlucht terwijl zij betrokken is in eene zaak van 40.000 kèpèngs, en zij wordt door iemand geschaakt, zoo moet haar vader beëedigd worden, met de vereischte eedhelpers. Zoekt iemand uit het buitenland zijne toevlucht binnen het gebied van den vorst; waar hij door den vijand achtervolgd wordt, en er ontstaat een gevecht waarbij het gelukt den voortvluchtige meester te worden, dan moet degene bij wien toevlucht gezocht is een losprijs betalen als vroeger vermeld. Degene die, naar het buitenland gevlucht zijnde, door den persoon bij wien hij zijne toevlucht zoekt wordt afgewezen mag tot den vorst terugkeeren. Wanneer een naar het buitenland gevluchte huis en erf, bouwgronden of diverse roerende goederen achterlaat, en een ander maakt zich van een grooter of kleiner gedeelte dier goederen meester, dan zal die dief wegens roof gestraft worden, overeenkomstig de wetboeken. De pambëkël van den voortvluchtige behoort die goederen den vorst aan te bieden, die naar goedvinden er over beschikken zal. Als iemand weggeloopen is terwijl hij betrokken was in eene zaak, waarvoor reeds eene aanklacht of eene vordering was ingediend en de processen-verbaal 1 of de getuigenverklaringen reeds waren verzonden, en die persoon later binnen het gebied van Gianjar terugkeert en waar ook gaat wonen, dan mag hij 1 Soerat patjëlëk had meer letterlijk vertaald kunnen worden met inventaris. Welk geschrift te dezer plaatse er precies mede bedoeld is kan alleen plaatselijk worden nagegaan, waarschijnlijk heeft het woord betrekking op eene civiele vordering. 166 Malih wong mangëraksa babandan olih nija anjandak, dèn prajatna dèn ija ngraksa, tinalènan, binalënggoe, kinalètèk, binalagbag, tinali bawong, tinali koping, kinaoen lampit soekoené, jan ana itjalé babandan ika, wënang kang angraksa tibanana tjor apatabëh sabënëré, jèn këna ring tjor nir dosa, jèn loepoeta ring tjor, wënang kang angraksa katëmpwana sakadi rëganing kang itjal, toer kagënda sakadi bwat witjaran kang itjal, toer kélangan panëbasé tjatjandakan. Mwah jan binalënggoe déwèk, kinanté déwèk, kinalètèk déwèk, jèn ana itjalé babandan ika, wënang kang angraksa katjoran, amawa patabëh sabënëré, jèn këna ring tjor, wënang katëmpwana sakadi rëganing kang itjal, toer kélangan panëbasing tjatjandakan, apan lëngé tingkahé ngëraksa, jèn loepoeta ring tjor, wënang dosa kadi boewat witjaran kang itjal, toer katëmpwan sakadi rëganing djadma kang itjal. Mwah tingkahing wong kakantjajang oetjapën mangké, jèn ana wong maoetang, nora naoer oetang, kajogijané wënang kang moetangang managih apatoeta, panagihé sampoen ping tig&, talër nora kataoeran, sang moetangang raris maloenggoeang ring pamëkël sang maoetang, raris kasëngkër kang maoetang roras dina, poepoet naoer oetang ika, jèn sampoen liwar sëngkëré, talër tan panaoer, tëka wënang kamargijang kafltja, kantja raris niwakang soerat pangantja ika ring pamëkël sang maoetang, wënang panaoerané manikël apisan, agëng alit raganing oetang, masëngkër patlikoer dina sakèng tiba soerat ika, jèn lintang sëngkër panamaja naoer, talër nora naoer oetang ika ring kantja, tëka wënang kantja ika ambasta djanma. ika', kantja raris manjërahang djanma ika ring sang maoetangang, sang nampi raris 167 door zijne vroegere tegenpartij op nieuw vervolgd worden. De schuld welke hij had kan nagevorderd worden; daarentegen mag hij zijne uitstaande vorderingen niet meer innen. Men noemt dit, zich onttrekken aan het gezag van den vorst. Wie een door hem opgevatten arrestant bewaakt moet dat met zorg doen; hij moet hem binden, boeien, aan een touw leggen waar een bamboe doorheen gestoken is, hem in het blok zetten, hem een touw om zijn hals of door zijn ooren doen, dan wel zijn voeten vastknellen. Maakt de arrestant zich uit de voeten, dan moet de bewaker beëedigd worden met eedhelpers naar den eisch. Bij aflegging van dien eed heeft de bewaker geen schuld, bij niet-aflegging moet hij de waarde van den verdwenen persoon vergoeden, en wordt hem de straf opgelegd welke op het misdrijf van den schuldige staat; de losprijs van den arrestant gaat voor hem verloren. Heeft hij den arrestant alleen maar met een touw, een touw dat door een bamboe gestoken is, of een ketting gebonden, en ontsnapt de arrestant, ook dan moet de bewaker beëedigd worden met eedhelpers naar behooren. Den eed afleggende, moet door den bewaker eene schadevergoeding betaald worden gelijk aan de waarde van den voortvluchtige en gaat diens losprijs voor hem verloren, dewijl hij nalatig is geweest in de bewaking. In gebreke blijvende dien eed af te leggen, wordt de bewaker gestraft voor het misdrijf van den voortvluchtige, en moet hij diens waarde vergoeden. Thans worde gehandeld over vervolging door den kantja. Blijft iemand nalatig in het betalen zijner schuld, dan moet de schuldeischer hem naar behooren aanmanen. Nadat zulks driemaal heeft plaats gehad en de betaling nog achterwege is gebleven, moet de schuldeischer de zaak aangeven bij den pambëkël van den schuldenaar, waarop dezen laatste een termijn van twaalf dagen wordt gesteld om zijne schuld te betalen. Verloopt die termijn zonder dat betaling heeft plaats gehad, dan wordt de zaak in handen gesteld van den kantja, die vervolgens een maanbrief zendt aan den pambëkël van den schuldenaar, betaling verzoekende van het dubbele der schuld, groot of klein, binnen vier en twintig dagen na ontvangst van dien brief. Die termijn verstreken zijnde zonder dat betaling aan den kantja 168 mangatoerang ring pagoestijanipoen, djanma ika kang kapësërah sida noenggonin sakadi rëganing oetangé, raoehing panikëlé, oliholihan kantja ika, wënang kang kapësërah oetang kasoekèn gagadoehan, sapakajoen sang nampi, loewiré gagadoehan ika ngoeroeng ajam, ngatik koeda, ngangon kambing, ngangon béribéri, sakaloewiring saingoningon sang ratoe, sang kapasërah këni magënah ring bantjingah oegi, kawëkasané sida antoek ipoen naoer oetang ika ring kantja sakadi arëp, wënang ipoen malih boedal mëpamit ring kang ngamël, masaksi ring sang amoewat raos kalih, sang masërah malih sang nampi. Mwah jan ija mangëntjal sang noenggonin oetang, jogija sang ngamël manjisipang sakalwiring pamanës sisipé wënang, djawining padëm mwah kadol, jèn ija ilang djadma ika mwah mati, wënang pada kélangan. Jèn wantah djadma kapësërah olih gagëndan né sampoen kapëntjakang, napak sastra parakrëta gama digama, tëka wënang kapësërah lëlëb, tan ana malih raosang kërta, déning sastra sampoen ngawastanin kawon djadma ika. Mwah tingkahing witjara apasadoea oega, makadi amalësa koenang, jan tan pasadoea, makadi tan pamalësa ija ikoe salih toenggal kalahakëna tan inoetjap koenang. Jan ana sasadon kapëndëm ana ring bëkël loerahipoen, wënang danda kang amëndëm, sinamakën lawan angëndëki djoetër, koenang kang awitjara kalih sida asadoe, pada ija këna padoenèn malih sabënëré. Mwah wong mangëdjëro, sah marèng bëkël loerahipoen, jan tan wënang pangëdjëroné, kang marëp pangoeloené mangëdjëro, wënang danda goeng arta, 24.500, ka wong aninoetin mangadjëro wënang danda patoeloeng ring pangoeloe ika, pada magoeng arta, 1000, toer wënang malih mantoek ring bëkël loerahipoen kadi lagi. Mwah wong awitjara woes ana papaloenggoehan makadi amërak- 169 heeft plaats gehad, zal deze den schuldenaar binden en overleveren aan den schuldeischer, die hem weer in handen moet stellen van zijn heer. De overgeleverde persoon zal vervolgens als pandeling hebben te dienen voor zijne schuld en de verdubbeling daarvan als loon van den kantja. Den wegens schuld overgeleverden persoon wordt werk opgedragen naar goedvinden van den pandelinghouder, zooals het verzorgen van vechthanen of paarden, het weiden van geiten, schapen, of ander vee van den vorst. De pandeling moet verblijf houden in den voorhof van de poeri. Slaagt hij later er in zijne schuld als bovenvermeld aan den kantja te betalen, dan mag hij (naar zijne woonplaats) terugkeeren na bekomen verlof van den over hem gestelden persoon, en na kennisgeving aan beide partijen, die hem overgeleverd en die hem in ontvangst genomen hebben. Gaat de pandeling aan het vagebondeeren, dan mag de over hem gestelde hem op allerlei wijzen straffen, alleen niet hem dooden of als slaaf verkoopen. Maakt die persoon zich uit de voeten of gaat hij dood, dan dragen beide partijen daarvan de schade. Is iemand overgeleverd wegens hem ingevolge de bepalingen der wetboeken opgelegde boete, dan geschiedt dit voor goed, zonder dat de rechters verder er in gekend worden, dewijl de geschriften dien persoon reeds in het ongelijk gesteld hebben. Bij het voeren van een geding moet eene aanklacht en een verweer (schriftelijk) worden ingediend. Ingeval van verzuim door een der partijen verliest deze, zonder meer. Wanneer door een hoofd eene aanklacht in den doofpot gestopt wordt zal hij daarvoor beboet worden; dit wordt gelijkgesteld met het achterhouden van processtukken. De zaak van partijen zal voortgang hebben; beide moeten weer voor de noodige stukken zorgen. Wanneer lieden zich onder het direct gezag van den vorst gaan stellen, zich losmaken van hun wettig hoofd, en daarvoor geen gegronde reden bestaat, dan zal degene die zich aan het hoofd dier lieden gesteld heeft beboet worden met 24.500 kèpèngs, elk dergenen die hem volgden met 1000 k., en zij moeten terugkeeren onder het gezag van hun oorspronkelijk hoofd. Wanneer iemand een ander heeft beschuldigd en onder toe- 170 sakang, mësëhnja amalës amraksakang, jèn woes liwar patlikoer dina tëkèng sapasar sadaloe, kang madoewé panoenasé amoeroe, nora angëtoet boeri niwakang soerat patjëlëk pamitjara mësëhnja, kang kapraksakang roemoehoen wënang ambalikin awitjara amëtjëlëkang mësëhnja, wënang kalahakëna kang adroewé panoenasé, jan liwar patlikoer dina sakèng pëtang dasa dina koerang adina, kang kapraksakang nora amalikin amitjara amëtjëlëkang mësëhnja, wënang kang awitjara karo katoenggangana dosané dèn ira sang amawa boemi, rëboetën kadi wërat witjarané kang mangdé ana papaloenggoehan. Mwah wong manglamar oedjaré sawoes katampi déning raramaning rara, mwah sanaking rara, djadjaka ika doeroeng anggawa basé pangangas, makadi pangëlarang, pitwi mangajahang kakarijaning bapaning rara, karijan sanaking rara, jèn ana anginggatakën rara ika, prësida kari angloe rara ika, doeroeng makagèlan, jèn woes ana wijaktiné basé pangangas, makadi panglarang, ikoe wijaktining rara ika woes makagèlan, jèn ana wong mangènggatakën rara woes makagèlan, woes ana wijaktiné sakadi kotjap doemoen, wong lèn kang manginggatakën, jèn napak linging parakërta, kang manginggatakën dosané manoet linging agama digama, kang adoewé kagélan polih patoekoen wirang, gëng arta 9000, tëkaning sagagawané mantoek manikël apisan, saparëganing sagoeng lité, sakarin sarma mwah sawëlasan wënang mantoek ring sang awisésajang rara ika. Mwah wong manglorod angëmban witjara, salwiré, jan doeroeng asasadon, pamëkël kang manglorod wënang mangoewakang ring sang amitjara mangké, jan tan mangoewakakën sida oemandël wong mangkana. Koenang kang awitjara kalih wënang anggëgëma toelis saking panjarikan, jan nora anggëgëma toelis saking pënjarikan, wëkasané tëka kang winitjara, nora wënang kang winitjarèn malih, panëbasing toelis paoewak adji 125, oega widjinën. Mwah wong awitjara katibèn toelis sëngkër patëdoenan apadoegaloer, kawasa noelakang ping ro mangrangkad, di ping tigané tan kawasa pangrangkadé manoelakang toelis sëngkër, wënang djoega kang awitjara ananggapa toelis sëngkër ika, toer manëdoenin maring pakëfitja, jèn sampoen ping tiga kasëngkër tëdoen 179 gelegen dorpen. De desaman die den eed niet mocht willen uitzweren zal uit de desa gestooten en voor den Raad van Kërta's terechtgesteld worden. Als lieden oorspronkelijk in Gianjar thuis behoorende wegloopen naar het buitenland terwijl zij in eene rechtszaak betrokken zijn, en naderhand opnieuw zich naar Gianjar begeven, dan moet degene wiens onderhoorigen zij vroeger waren hen wederom ond)sr zijne hoede nemen. Hunne tegenpartij van vroeger mag hen weer vervolgen, terwijl bij verzet van den pambëkël tot wien zij hunne toevlucht namen de zaak volgens de wetboeken beslist zal worden. Wie een inwoner van Gianjar, die diefstal over dag of des nachts dan wel straat- of menschenroof heeft gepleegd, een ander die geen schuld had gedood heeft of verwond, waarvan de bewijzen aanwezig zijn, in bescherming neemt, zal voor de rechtbank getrokken en uit zijn ambt ontzet worden. Hij wordt als medeplichtige van den misdadiger beschouwd, en moet mede volgens de wetboeken gestraft worden. Een en ander is aldus bepaald voor het geval dat de vorst geen vergunning gegeven heeft (aan het hoofd) om dien man onder zijne hoede te nemen. Men zegt dat zoo iemand walat sobrah is, eene onrechtmatige daad begaat. Het vee dat des nachts eens anders aanplant opvreet mag door den eigenaar daarvan gedood worden, mits hij daarna de desalieden oproept en hen er mee in kennis stelt. Lukt het 't vee op te vatten, dan bedraagt de losprijs 500 kèpèngs per stuk. Wie zijn vee laat grazen of losloopen in den tuin van een ander zal beboet worden met 2000 kèpèngs, en vergoeding moeten geven voor de aangerichte schade. Zich des nachts aan hetzelfde schuldig te maken wordt als diefstal beschouwd en met 25Ö0 k. boete gestraft, terwijl het vee verbeurd verklaard wordt. Vee dat des nachts zich losrukt van het door zijn neus gestoken' touw of van zijn halster, losbreekt uit zijn stal of van de plaats waar het vastgebonden is, en den aanplant van anderen opvreet, moet voor 500 kèpèngs ingelost worden. De eigenaar van het vee moet met een eed zich zuiveren van de verdenking van opzet, bevestigen dat het vee losliep. 180 Mwah wang anjolong amahamahan sampi, kala raina, danda wënang goeng arta, 266, kang katjolong moelih anikël ring kang adoewé, jèn wëngi kalané, danda goeng arta, 1125, kang tjinolong mantoeka nikël. Mwah jèn ana wong katjandak, woes kaoeninga ring kang adoewé kaoelané olih kang anjandak, jèn nora anëbas liwar patlikoer dina, tëkaning adasa daloe, mwah sapasar dina, tjatjandakan ika wënang lëlëb, kanggé kang anjandak. Mwah jan ana wong kakantjajang, mwah kawitjara, jèn masërah awak kang kawitjarèn mwah kang kakafitjajang, jèn woes kabasta olih djadjënëng madé, jèn ana mangrëboet mangafitjajang mwah amitjara, ièn toenggal adina doeka ambasta, tan kasoeroepan raditija, jan kadol kang kapasërah awak, panoekoenja wënang pada polih salonglong, kang mangrëboet toenggal adina, jèn malëtan wëngi pangërëboeté tan wënang, jèn kang kahadol kari magënah ring sawawëngkon Gianjar, rangkoeng atiban, sakantoen oetangé ring wong lijan wënang kaëtoet katagih antoek sang moetangang, mwah wënang kawitjarèn antoek sang adoewé witjara, wënang mamargi sabënëré. Mwah jan ana këbo sampi koeda angëmban godèlnja doeroeng mabalèbèt, godèl ika amangan tatandoeraning wong lèn, makadi wëtwëtaning wong lèn, wënang kang adoewé godèl anglèlèni sakadi rëgané kang roesak pinanganing ika sakawit, jan tan arëp anglèlènana, wënang kèkët, anëbas goeng arta, 250, widjinën. Mwah tingkahing wong rara, mwah wong djadjaka, ana rara angoenggahin, wong lanang koela kadjatiné, wong istri kasoran kadjatiné, wënang wong lanang ika kapariksa olih raramaning rara, manawa olih amigoenèn rara ika, jèn wong lanang ika arëp kapriksahan, wënang wong lanang ika anaoer panoekoe, satëngah adjining rara, jèn wong lanang ika tan arëp kapriksa déning raramaning rara, sida wijakti wong lanang amigoenèn rara ika, wënang wong lanang ika sisip napak sastra kërta. 181 Wie veevoeder steelt wordt gestraft met 266 of 1125 kèpèngs boete, naar gelang het delict over dag of des nachts gepleegd is. In beide gevallen moet het gestolene dubbel vergoed worden. Bijaldien iemand die opgevat is niet binnen vier en twintig dagen, tien nachten, en vijf dagen nadat aan het hoofd van den arrestant van de zaak is kennis gegeven ingelost wordt, komt deze persoon in het bezit van den opvatter. Wanneer iemand die in rechten vervolgd en door den kantja aangesproken wordt zijn persoon beschikbaar stelt,1 en ten zelfden dage dat hij door djëdjënëng Madé gebonden is, vóórdat de zon is ondergegaan, nog een ander door den kantja eene vordering tegen dien persoon doet instellen, dan moet de som waarvoor deze verkocht wordt pondspondsgewijze verdeeld worden tusschen de personen die ten zelfden dage hun eisch hebben ingesteld. Is reeds een nacht verloopen, dan mag dit niet meer plaats hebben. Bijaldien de verkochte persoon binnen Gianjar blijft, mag, na verloop van een jaar, het restant zijner schulden door de schuldeischers in rechten nagevorderd worden op de gebruikelijke manier. Als de jongen van karbouwen, runderen of paarden die nog bij de ouderdieren loopen, en nog niet van een halster zijn voorzien, den aanplant of het geboomte van anderen dan de eigenaars dier dieren aanvreten, dan moeten deze laatsten de geheele schade vergoeden. Zijn zij hiertoe niet bereid, zoo moet het vee gebonden worden en ingelost voor 250 kèpèngs per stuk. Als eene jonge dochter zich begeeft naar het huis van een jongen man, die van aanzienlijker geboorte is dan zij, dan mogen de ouders van dat meisje er een onderzoek naar instellen, of die jongeling een toovermiddel op haar heeft toegepast. Neemt de jonge man daarmede genoegen, dan behoeft hij als koopprijs slechts de helft der waarde van dat meisje te betalen. Ingeval van verzet tegen dat onderzoek, wordt het betooveren van het meisje als bewezen beschouwd, en moet de jonge man deswege voor den raad van kërta's terechtstaan. • Niet op andere wijze kunnende betalen doet hij dit met zijn lichaam. 182 Mwah jèn wong lanang inoenggahan déning rara sama kawongané, wënang wong lanang ika katibanan tjor déning raramaning rara né ngoenggahin, jèn arëp wong lanang ika anajoeba tjor, wënang wong lanang ika naoer panoekoening rara ika, adjining rara kang mangoenggahin wënang samadé rëganing djanma in ggatinggatan. Déning ana titiswaran ida i déwa Manggis, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng sami sawëwëngkan Gianjar, tingkahing adjining rara saking apadang, soedra adji goeng arta, 6000, wésija adji, 6000, jèn baloe adji goeng arta, 4000, sapijan adji, 4000. Adjining rara jan ménak, lwiré satrija, pangakan, prësangijang, adji goeng arta, 4000, jèn baloe adji, 2500, adjining raraning brahmana dji, 2000, baloe dji, 1000, mwah djadjaka kang kaoenggahan déning rara, wënang kang kaoenggahan katibanana tjor olih raramaning rara, jèn tan arëpa ring tjor, wënang tapakang palakërta, linging sastra adjangiwangin agama adigama. Mwah tingkahing witjara sakalwiraning witjara padoewakëna roemoehoen, jan ana karëpé kadangé kang awitjara kalih jèn anjapsapang mangdé tan doeroes witjara ika wënang, jan tan arëp kang awikara kalih sinapsap ajoewa ngarëngëngang, jèn woes apadoe wënang mamargi pangirid, mwah pambasta, wënang pigëgëhang sapatoeting pagoegoe, raris tiwakin patjëlëk, wënang kawalës déning paliring. Tingkahing wong sawawëngkon Gianjar sakawangsanja, jèn loenga maparanparan saking apadang, jèn ija magagawan salwirnja, jèn djadma ika kapëtëngan ring désa sawawëngkon Gianjar, pilih toenggil sagënahnja madoenoengan, këni djadma ika sadjati oega ring wong désa ika, gënahé kapëtëngan, toer makataoeang sahagoengalit gagawan ika, kang djinatènan wënang makataoeang ring i klijang bandjar, makadi ring pamëkëlipoen, lamakané wroeha ring rëganing gagawan ika kang madoenoengan, jan woewoes wong maparanparan ika sadjati kadi kotjap ing 183 Behooren het jonge meisje en de jonge man naar wien zij toe is geloopen tot dezelfde kaste, dan kan de vader of de voogd van het meisje den jongeling een eed opleggen. Zweert hij dien uit, dan heeft de jongeling slechts de helft te betalen van de koopsom welke voor eene ontvoerde maagd verschuldigd is. Bij verordening van Déwa Manggis, waarmede alle landsgrooten van Gianjar hunne instemming hebben betuigd, is de gewone prijs voor een soedra- of wésija-meisje gesteld op 6000 kèpèngs, voor eene weduwe of eene gescheiden vrouw op 4000 k. De prijs van een meisje van aanzienlijke geboorte, van eene satrija, pangakan, of prësangijang, bedraagt 4000 kèpèngs; is deze aanzienlijke vrouw weduwe, dan 2500 k. Van eene brahmaansche bedraagt de koopprijs 2000 kèpèngs als zij maagd, en 1000 k. als zij weduwe is. Den jongeling, naar wien zoo'n vrouw toeloopt, kan door haar vader of voogd de eed worden opgelegd. Dien niet willende uitzweren, zal hij volgens de wetboeken berecht worden. Wanneer in eene zaak reeds een aanklacht is ingediend, dan mogen de bloedverwanten van partijen, als zij dat verlangen, de zaak nog bijleggen, opdat deze voor het gerecht geen voortgang hebbe. Zijn de partijen niet tot eene schikking genegen, dan mag eene zaak die reeds aanhangig gemaakt is niet blijven rusten; verstooting (uit de gemeenschap) en arrestatie of het stellen van het vereischte aantal borgen moet plaats hebben, zoomede daarna het indienen van schriftelijke aanklacht en verdediging. Als een inwoner van Gianjar, tot welke kaste ook behoorende, zich met een geoorloofd doel op reis heeft begeven met medeneming van goederen van welken aard ook, en hij in eene desa binnen het gebied van Gianjar, onverschillig waar, overnacht, dan moet die persoon zich melden bij de inwoners der desa waar hij door den nacht overvallen is, en hun mededeefen welke zoomede hoeveel goederen hij bij zich heeft. Wie deze aangifte ontvangt moet er mededeeling van doen aan den klijan bandjar en den pambëkël, ten einde deze hoofden bekend zouden zijn met de 189 schenken te brengen naar het huis der maagd, ten bewijze dat zij niet meer vrij is, welker samenstelling meer of minder belangrijk kan zijn naar de bestaande gebruiken. Echter wordt de verloving geacht te zijn ingegaan ook al zijn deze laatste geschenken nog niet aangeboden. Als een jongeling pas op het laatste oogenblik de eerste gev schenken brengt, doch de termijn nog niet overschreden is, en een ander ontvoert het meisje binnen den bedoelden termijn, zoo wordt dat beschouwd als de schaking van een reeds verloofd meisje. Heeft daarentegen de jongeling wel de tweede rubriek geschenken gebracht, doch niet de eerst ver melde, dan is dat meisje, ontvoerd wordende, als nog vrij te beschouwen. De jongeling die noch de eerste noch de tweede soort van geschenken geeft, wijl men bij hem thuis te arm daarvoor is, moet maar trachten ter zake eene schikking te treffen met den vader of de bloedverwanten der maagd. Nadat van hunne zijde daarmede genoegen is genomen, moet de jongeling aan zijn pambëkël en zijn goesti er van kennis geven, en die goesti op zijne beurt den vorst er van verwittigen. Deze zijne sanctie aan de schikking verleend hebbende, wordt de maagd als verloofd beschouwd. Degene die een verloofd meisje ontvoert zal volgens de wetboeken gestraft worden. De aanstaandë van het meisje krijgt het schandegeld, 1 ten bedrage van 9000 kèpèngs. Tegenover Apoean bedraagt het schandegeld 4000 kèpèngs, zonder sarma, tegenover Blahbatoe 2 4500 kèpèngs, waarvan de beleedigde partij er 4000 krijgt, terwijl de overblijvende 500, als sarma, gelijkelijk verdeeld worden tusschen Gianjar en Blahbatoe. Binnen het eigenlijke Gianjar bedraagt het schandegeld voor eene vrouw minstens 2500 kèpèngs, welke aan de beleedigde partij toekomen. Eene weduwe zonder zoon uit Soekawati, die in de poeri moet opgenomen worden, doch nog daarbuiten verblijft, moet, door iemand uit Gianjar ontvoerd wordende, ingeval zij eene onder- » Onder schande- of schaamtegeld hier te verstaan de vergoeding voor het iemand met betrekking tot eene vrouw of meisje aangedane onrecht. ' Apoean en Blahbatoe zijn twee groote districten om welker bezit nog al eens door de Balische vorsten gestreden is. Vooral het eerstgenoemde was door zijne ligging nabij de landsohapsgrens daartoe geëigend. 190 kanggé baloené kari di djaba, këni poepoet mahadji koetoes tali, nging Soekawati marëp ka Gianjar, Gianjar marëp ka Soekawati. Pangéling pasoewaran ida i déwa Manggis djoemënëng mangkin, ring sakaoela sapangadjëroan Gianjar, jan ana kaoela polih sangkawon ring njaman prëbëkël, pijanak prëbëkël, jèn makakaroeh mwah manginggatang nganggèn waoemah, jèn twara djadma né matoenggilan dadija masoembah, tong wënang silih alap, jèn wong lèn ana mamoeroeg, ngamèt njaman prëbëkël, wënang djadma ika mabëlas, né loeh bakti ka poeri, né moewani wënang tibanana danda pamoeroeg paswara, goeng arta, 10.100, djadma ika né moewani wënang katjoran, raris nawoer danda, anging danda ika tjoemëk mantoek ring ida sang amawa rat, jèn tan panaoer danda, wënang djadma ika né moewani kapadëmang antoek ida sang mawa rat, djadma loeh ika wënang lëlëb di poeri. Mwah jan djadma né matoenggilan dadija pada saling soembah, wënang njoewang njaman prëbëkël, pijanak prëbëkël. Malih paswaran ida i déwa Manggis djoemënëng mangkin, jèn ana kaoela mawangsa soedra, tan jogija njoewang njaman sënggoehoe, pijanak sënggoehoe, jan ana mamoeroeg sakadi né kotjap ring arëp, tëka wënang mablas djadma ika, djadma né moewani wënang kasisipang antoek ida sang mawa boemi, djadma né loeh wënang lëlëb di poeri. Jadin prëbëkël njoewang njaman sënggoehoe pijanak sënggoehoe, sajogija djadma ika mablas, wënang djadmané loeh lëlëb di poeri, mwani wënang sisip sakadi arëp. Mwah jèn wèntën prëbëkël mawangsa sënggoehoe, wënang njoewang pijanak sënggoehoe, njaman sënggoehoe, njaman prëbëkël, pijanak prëbëkël, tan wënang mablas. Mwah jan wèntën sënggoehoe nora mrëbëkël, tan wënang ija njoewang pijanak prëbëkël njaman prëbëkël, mwah jan prëbëkël mawangsa tani, nora wënang njoewang njaman sënggoehoe pijanak sënggoehoe, jan wèntën mamoeroeg paswara ika oendoeké sakadi arëp, wënang djadma ika mablas, djadmané mwani wënang kasisipang antoek ida sang mawa boemi, djadmané loeh kajogijü lëlëb di poeri. 191 hoorige is van I Sérab uit Soekowati, met 8000 kèpèngs betaald worden. Zulks zal over en weer tusschen Soekowati en Gianjar in acht genomen worden. Verordening van den thans regeerenden Déwa Manggis, gericht tot al zijne onderdanen binnen Gianjar. Degene die ongeluk brengt over de zuster of de dochter van een pambëkël, met haar overspel pleegt of haar ontvoert en beslaapt 2al, zoo hij niet van dezelfde afkomst is 1 als zij,, niet met haar vereenigd mogen blijven. Als iemand dit verbod overtreedt en de zuster van een pambëkël tot zich neemt, zoo zal scheiding plaats hebben. De vrouw gaat dienen in de poeri, en aan den man wordt de boete gesteld op overtreding der landsverordeningen opgelegd, ten bedrage van 10.100 kèpèngs. Bovendien moet hij vóór de betaling der boete beëedigd worden. Die boete vervalt onherroepelijk aan den vorst. Bij wanbetaling der boete zal de vorst dien man laten terdoodbrengen, de vrouw gaat voor goed naar de poeri. Mannen die denzelfden stamvader vereeren als zij mogen met de zusters en dochters van pambëkëls huwen. Verordening van den thans regeerenden Déwa Manggis, om te verbieden dat lieden van de soedrakaste de zusters of dochters van sënggoehoe's huwen. Bij overtreding van dit verbod moet scheiding plaats hebben, en zal de man door den vorst gestraft worden, de vrouw worden opgenomen in de poeri. Zelfs pambëkëls mogen met de genoemde vrouwen niet in het huwelijk treden, (doen zij het toch) dan moet scheiding plaats hebben, en zal verder gehandeld worden als boven vermeld. Een pambëkël echter die zelf tot de sënggoehoe klasse behoort mag de zusters en dochters van sënggoehoe's of van zijne medepambëkëls huwen; scheiding behoeft dan niet plaats te hebben. Een sënggoehoe die geen pambëkël is mag de dochters en zusters van een pambëkël niet huwen, en evenmin mag een pambëkël van de laagste kaste de zusters of dochters van sënggoehoe's huwen. Bij overtreding dezer verordening zal gehandeld worden als boven werd aangegeven.' i Letterlijk staat er, niet dezelfde voorouders vereert. 192 Ngarorodang né tan wënang njoewang, jadijan polih sahgkawon makakaroeh, pada wënang mablas djadma ika, djadmané mwani talër toenggil sisipé kadi arëp, toer wënang katjoran, djadmané loeh talër lëlëb di poeri. Jèn sampoen djadmané mwani katjoran, wëkasannjané malih djadma ika né mwani ngëlaksanajang manah dëmën, makakaroeh ring djadmané loeh né pëtjak adjakipoen sangkawon doemoen, jan ija katëngër saika, sajogija djadma ika kabojakanggéang antoek id£ sang mawa boemi, djadmané loeh wënang adol. Nijan paVoeh titiswara sakawawëngkon Gianjar, sahantoekan kaoelané mawitjara né madoe arëp matjoran, né madéwagama, pitoewi tjor asëlé, jèn rawoeh ring dina patjoran, mawëtoe laboeh tjor ika salih toenggal, wënang né ngawa fjor né laboeh manglèlèni danda ika, satëngahing wrat witjara ika, miwah mangdé kang laboeh tjor ika sarëng sang awitjara tjor né laboeh, wënang pada katjoran, apatabëh sabënëré. Doning ana tjor panglokika, tiba ring né ngalaboehang, miwah tiba ring wongé né tjorné laboeh, manawa wongé né manglaboehang tjor ika, biséka matoenggalan daja patëh tjorah ring wongé né tjorné laboeh, saika pawoewoeh titiswara iki né kapatoet antoek ida sang amawa boemi, noerat ring dina, anggara, paing, mëdangkoengan, sasih ka 3, rah 3, tënggëk 2, tanggal ping dasa. Mwah tingkahing sasangkrëban, né wënang njangkrëb sang mawa goemi djoega, ida jogija masasangkrëban, jan lijanan sang mawa goemi tan wënang masasangkrëban, apang matjiri oega basé pangangas makadi panglarang, jan nora samangkana, tan prësida makagèlan. Mwah tingkahing tjatoer djadma oetjapën mangké, sang satrija mwah pangakan, mwah prësangiang, mwah wésija, angalap sang 193 Bij ontvoering eener vrouw, met wie men niet mag huwen, moet scheiding plaats hebben, ook al heeft de man zich reeds met haar afgegeven. Hij wordt gestraft als boven vermeld, en moet een eed afleggen; de vrouw gaat naar de poeri. Gebeurt het dat na de aflegging van den eed de man nogmaals zijne lusten volgt en de vrouw beslaapt die hij vroeger verleid heeft, dan wordt, als zulks aan den dag treedt, die man door den vorst uit de gemeenschap gestooten ; de vrouw moet worden verkocht. Nieuwe verordening voor het land Gianjar betreffende den aan beide of een der partijen die een geding voeren opgelegden eed. Gebeurt het dat op den dag der eedsaflegging van een der partijen de ingrediënten voor dien eed op den grond vallen, dan zal degene die deze zaken brengt de helft der boete welke bij het geding betrokken is hebben te betalen. 1 Bovendien moeten hij en de partij voor wie de eedsingredienteh welke gevallen zijn bestemd waren beiden beëedigd worden, met het vereischte aantal eedhelpers. De bedoeling waarmede de zuiveringseed aan deze menschen wordt opgelegd is, hen te laten getuigen dat degene die het eedstoebehooren heeft doen vallen niet met opzet handelde, niet samenspande met de partij van wie het was. Deze toevoeging aan de paswara's, welke de goedkeuring verwierf van den vorst, 2 is op schrift gesteld op dinsdag paing van de week mëdangkoengan, den 10den dag der wassende maan van de 3e maand, in het jaar '23. De vorst heeft het recht meisjes voor zich te reserveeren, anderen dan hij mogen dat niet doen. Zij moeten de verlovingsgeschenken zenden, zoowel de pangangas als de panglarang; geschiedt dit niet, dan is er ook geene verloving. Thans worde gehandeld over de vier menschenklassen. Als satrija's, pangakans, prësangiangs, of wésija's brahmaansche meisjes 1 Door dit op den grond vallen van het eedwater en het breken van het eemen omhulsel wordt de eedsaflegging op dien dag onmogelijk gemaakt, 'wat de veronderstelling wettigt van opzet bij een der partijen die er tegen opziet den eed af te leggen. 2 Deze verordening als van ondergeschikt belang is vermoedelijk opgesteld door 's vorsten schrijver of kantja, en eerst daarna aan de goedkeuring van hooger hand onderworpen. 13 208 Kang apatabëh mangkana wënang kadanda goeng arta, 36000, mawoeh sarma, 8190, mwah ngantoekang toh, rawoehing oepakaran tjor, mwah déwasaksi, mwah panoembas toelis, pasëgëh, dadi goeng arta, 3579, panawoerannja këni poepoet sapisan ring sëngkërnja. Mwah jan ana kaoela sawawëngkan Gianjar njanda tanëm toewoeh, saroepaning kakajonan, jadijan njanda tëgal, tanah ambëngan, karang, makadi tjarik, jèn ija njanda saika, wënang sira ngoeninga ring pamëkëlnja karo, ring pamëkël kang njanda, mwah pamëkël kang njandajang, jèn ija sampoen pada oening pamëkëlnja karo, wënang sarëng makawja padol ring djaksa, djaksa ika wënang agawé soerat padol, padol ika madji, 66, wit atënah, sasandan ika masërah djinah nampi padol, jèn tan samangkana pamarginé, ajoewa sang djaksa anggawé padol, jèn tan papadol tan wënang, wëkasan dadi witjara, sasandan ika wënang dinawoet dèn ira sang amawa rat, saloewiring wong amoeroeg ling titiswara wënang kasisipang dèn ira sang amawa rat. Mwah jan ana wong matoembas tatafidjan sakèng wit tjorahan, wëkasan katara kang maling ika, jan mati maling ika, akrana sakèng katara njorah, kang matoembas wënang kadanda pamoeroeg paswara, 10.100, jan katoendoeng kang maling, kang katoembas wënang kadawoet, jan kagënda kang maling, kang matoembas wënang kagënda, samadéning maling, maling danda alaksa, kang manoembas danda limang tali, nanging jèn sira moela oeninga ring wit tjorahan, atëhër katoembas, mangkana sisipé. Tingkahing wong amëlëgandang oetjapën mangké, ri sawa- 209 (Hierna Volgt een paswarabijna gelijkluidend niet'de vroegere handelend over wie geen eedhelpers mogen zijn, alleen ander slot, als volgt:) Wie zulke eedhelpers produceert zal beboet worden met 36000 kèpèngs, vermeerderd met 8190 k. sarma, en de kosten van het eedwater en van de andere toebehooren van den eed, alsook den koopprijs van het geschrift en van leeftocht (voor dengene te wiens overstaan de eedsaflegging zou plaats hebben), te zamen 3579 kèpèngs bedragende, moeten vergoeden. Op den bepaalden dag moet alles in eens afbetaald worden. De inwoners van Gianjar die eenigerlei boomaanplant, tegalveld, alangalangveld, erf of sawah in pand nemen moeten daarvan kennis geven aan beide pambëkëls, dien van den pandnemer en dieh van den pandgever. Nadat die pambëkëls deze kennisgeving hebben ontvangen moet bij den djaksa een pandbrief 1 worden opgemaakt, tegen betaling van 66 kèpèngs per tënah. Bij ontvangst van den pandbrief moet het verpande goed worden dvergegeven. Is men hiertoe niet bereid, dan make de djaksa geen pandbrief op. Zonder pandbrief mag het niet, en als er, bij overtreding, eene kwestie over komt, zoo zal het verpande goed door den vorst worden afgenomen; bovendien zullen de overtreders der paswara door hem gestraft worden. Wie van diefstal afkomstige goederen koopt, voor het stelen waarvan de dief, na ontdekking van zijn misdrijf, gedood is, zalde op overtreding der paswara gestelde boete, ten bedrage van 10.100 kèpèngs, te betalen hebben. Wordt den dief eene correctioneele straf opgelegd, dan zullen de gekochte goederen afgenomen worden, en bij oplegging eener boete aan den dief zal de kooper beboet worden met de helft daarvan; is dus de boete van den dief 10.000 kèpèngs, dan bedraagt die van den kooper 5000 k., wel te verstaan als de koop gesloten is niettegenstaande 'de kooper wist dat het goed van diefstal afkomstig was. Thans worde gehandeld over gewelddadige ontvoering van 1 Voor pandbrief wordt elders wel pangélingéling gebruikt. Het hier gebezigde padol beteekent eigenlijk koopbrief, doch is ook wel voor pandbrief te gebruiken daar de verpanding min of meer beschouwd wordt als verkoop met recht van wederinkoop. 14 210 wëngkan Gianjar, jèn ija olih amëlëgandang, jadijan raina, wëngia, jan sampoen këni kahalonin daha ika, wënang kang amëlëgandang kagënda pamoeroeg paswara, goeng arta, 10.100, djadma ika wënang mabëlas, toer këni pakérang, 4900, panoekoe pawirang ngaran, jan dèrèng këni kahalonin daha ika, wënang këni pakérang, 2500, jèn ana rowang sira ngréfltjangin, wënang këni pakérang satëngahing kang marëp widjiwidjinën. Pangéling pawëwëh titiswara, poepoet pangrawos ida i déwa Manggis djoemënëng mangkin ring poeri Gianjar, kairing antoek ida anaké agoeng sapoenggawa sami sawawëngkan Gianjar, ri tingkah panoekoen djadma né marangkat sakèng apadang, loewiré brahmana, satrija, pangakan, prësangijang, jan marangkat kari daha, panoekoené dji goeng arta, 4000, jan sampoen baloe marangkat, panoekoené goeng arta, 2000. Jèn ija ngërangkatahg kagèlan anak, awangsa sakadi arëp, wënang mapanoekoe dji goeng arta, 8000, dadi panoekoen djadja mwah panoekoen daha, pada magoengarta, 4000. Malih jan wésija, mwah kaoela, jèn ija marangkat kari daha, panoekoené poepoet dji goeng arta, 6000, katoer ka poeri goeng arta, 1000, jan sampoen baloe marangkat, panoekoené poepoet dji goeng arta, 4000, katoer ka poeri, 500, mwah jan mangrangkatang kagèlan wésija, mwah kagèlan kaoela, wënang mapatoekoe dji goeng arta, 12000, dadi blin djadja, mwah pamëlin daha, pada magoengarta, 6000. Mwah tingkah djadma né ngënda, mwah kagënda, saroepaning danda né wënang tawoer antoek arta, këni poepoet sapisan ring panamaja sëngkëré, jan nora poepoet matawoer prëmangké, ring dina sëngkër ika, jèn ija masërah awak, tëka wënang lëlëb prëmangké kapratéka kadi ngoeni, djadma ika tëka wënang lëlëb, kaboekti olih sang nampi, tan jogija malih rawosin djadma né olih kapasërah antoek kadanda, sané mawasta somah mwah panakipoen sarëng kapasërah. 211 een meisje. Wie, binnen Gianjar, zich daaraan schuldig maakt, over dag óf bij nacht, zal, zoo de maagd reeds door hem onteerd werd, de boete wegens overtreding der paswara's, ten bedrage van 10.100 kèpèngs, hebben te betalen. Hij moet het meisje weer afstaan en 4900 kèpèngs schandegeld betalen; inkoop der schande noemt men dat. Ingeval de maagd nog niet beslapen is, bedraagt het schandegeld 2500 kèpèngs. Aan elk der eventueele helpers van den schaker wordt de betaling der helft van het door dezen verschuldigd schandegeld opgelegd. Nieuwe verordening van den thans in de poeri van Gianjar zetelenden vorst Déwa Manggis, in overeenstemming met alle voorname poenggawa's binnen dat gebied uitgevaardigd. De koopprijs voor eene met hare toestemming ontvoerde vrouw van de brahmanen-, satrija-, pangakan- of prêsangijangkaste te betalen bedraagt, zoo zij bij de schaking nog maagd was, 4000 kèpèngs, en voor eene weduwe 2000 k. Bij het schaken der verloofde van iemand tot de bovenvermelde kasten behoorende bedraagt de te betalen prijs 8000 kèpèngs, waarvan 4000 als vergoeding der gemaakte kosten, 1 en 4000 als koopprijs der maagd. Voor wésija's en soedra's bedraagt de koopprijs eener door hen geschaakte maagd 6000 kèpèngs, waarvan 1000 naar de poeri gaan, van eene weduwe 400O, waarvan 500 voor de poeri. Bij schaking der verloofde van een wésija of soedra bedraagt de koopprijs 12000 kèpèngs, waarvan 6000 als vergoeding der gemaakte kosten, en 6000 als koopprijs der maagd. Bij het voeren van een geding dat met de oplegging eener straf in geld eindigt, moet de afbetaling in eens plaats hebben op den daarvoor vastgestelden dag. Heeft de betaling alsdan niet plaats, en stelt de schuldenaar zijn persoon ter beschikking, dan vervalt hij, overeenkomstig de oude gebruiken, aan de winnende partij, en mag deze het voordeel van hem trekken; er behoeft niet verder over hem gehandeld te worden. Vrouw en kinderen deelen zijn lot. 1 Ik verkeer in twijfel of met panoekoen djadja gedoeld wordt op de verplichte geschenken door den jongeling aan de familie van het meisje reeds gegeven, waaronder ook versnaperingen zich bevinden, dan wel djadja hier eene andere beteekenis heeft, uit welken hoofde de vertaling in een algemeenen term vervat is. 212 Pawëwëh titiswarané mangkin, ring panagara wëngkoe Gianjar, jan wèntën kaoelan ida anaké agoeng-agoeng pilih toenggil, né madroewé pafidji pëdjah, sané mawasta wong poeri, ipoen matilas mangrorod ka djabakoeta, ring kapoengkoeripoen wèntën kaoela sakèng wawëngkan Gianjar njëloek ka djabakoeta, jadijan wong djabakoeta moela, mambakta djadma ika mantoek ka wawëngkan Gianjar, tëka wënang kang madroewé pafldjêroan moela ngélingin ngambil djadma ika sané wadon. Mwah jan kaoela djaba pitoewi somah anak, mangrorod ka djabakoeta, risampoené magënah ring djabakoeta dadijané ana wong lijan njëloek' djadma ika ka djabakoeta, kabakta mantoek ka wawëngkan Gianjar, wënang kang amakta nawoer panoekoe ring sang madroewé somah moela, dji goeng arta, 6000, panoekoe pawirang malih goeng arta, 6000, panoekoe pawirang ika wënang mapratéka sarma solasan. Jan rara minggat ka djabakoeta, ana wong lijan manjëloek rara ika ka djabakoeta, kabakta mantoek ka wawëngkan Gianjar, wënang mapanoekoe goeng arta, 6000, panoekoe ika wënang mapratéka sarma solasan. Sang ambakta djadma ika wënang amëriksa déwèknja, toer mamëli tjor, pilih toenggil maoepasaksi, sang madroewé somah doemoenan wënang nodija mwah bapaning rara, manawa sira olih biséka mangdé djadma ika mènggat ka djabakoeta. Mwah jan rabining ménak, brahmana, satrija, pangakan, sangijang, wésija, prëbëkël, mangërorod ka djabakoeta kasëloek antoek djadma kasoran wangsa kadjatinja, tëka wënang mabëlas, djadma ika né wadon wënang mantoek ring kang adroewé kaoela doemoen, samangkana rawosé. Tingkahing wong kélangan oetjapën mangké, jan ana wong kélangan daging patoeron, loewirnja mas, ratna, slaka, mwah dodot kampoeh, sakaloewiring daging patoeron, jan padgatakala katëmoe kang maling, wënang patijanana, jan malajoe kang maling, tëhër tinoetboeri olih sang kétjalan katoetoetan palajoenja, wënang katoembakana patijanana koenang. Jan tan matija, tibanana danda wërat sakèng agama digama. Mwah jan ana wong kétjalan daging patoeronnja dina raina 213 Nieuwe paswara voor het land Gianjar. Wanneer vrouwen die wegens den dood van haar man inwoonsters der poeri van een der voorname poenggawa's zijn geworden deze verlaten en naar het buitenland vluchten, en zij later door iemand uit Gianjar die haar naar het buitenland gevolgd is, of door iemand die daar oorspronkelijk thuis behoort, worden teruggebracht naar Gianjar, dan mag degene wiens pandjëroan die vrouwen aanvankelijk waren haar terugnemen. Vlucht eene buiten de poeri wonende of eene getrouwde vrouw naar het buitenland, en wordt zij na aldaar aangekomen te zijn door een man gevolgd die haar binnen.Gianjar terugbrengt, dan moet deze aan haar vroegeren echtgenoot een koopprijs betalen van 6000 kèpèngs en een schandegeld eveneens van 6000 k. Van dit laatste bedrag worden de sarma en de solasan afgehouden. Voor eene maagd die, naar het buitenland gevlucht zijnde, door een man gevolgd en naar Gianjar teruggebracht wordt, moet-een koopprijs van 6000 kèpèngs betaald worden, waarvan de sarma en de solasan worden geheven. De persoon die het meisje teruggebracht heeft moet zich van verdenking zuiveren door het op eigen kosten afleggen van een eed, ten overstaan van den vroegeren echtgenoot der vrouw of Van den vader der maagd, waarmede hij bevestigt, geen misleiding te hebben gebezigd om die vrouw naar het buitenland te doen vluchten. Als de vrouw van een aanzienlijke, een brahmaan, satrija, pangakan, sangijang, wésija, of pambëkël naar het buitenland vlucht en gevolgd wordt door een man van lagere kaste, dan moeten zij gescheiden worden, en moet de vrouw tot haar vroegeren heer terugkeeren. Aldus is besloten. Thans iets over diefstal. Als aan iemand iets ontstolen wordt dat zich in zijn slaapvertrek bevindt, zooals gouden of zilveren voorwerpen, edelgesteenten, bovenkleederen en wat dies meer zij, en de dief wordt op heeterdaad betrapt, dan mag hij gedood worden. Bij ontvluchting van den dief en achtervolging door den bestolene mag hij met den lans overhoop gestoken en gedood worden. Is hij niet dood, dan worde hem boete opgelegd als in de wetboeken bepaald. Ingeval bij het stelen van goed uit het slaapvertrek, hetzij 216 Jèn kasoewèn sasëlangan ika, lintang ring ataoen, sampoen sering tinagih déné kang adroewé, nora dèn oelihakën, katoer ring sang parajogija, tëka wënang tikëlakëna, jèn nora lintang ring ataoen wënang moelih pasadja ring kang adroewé, jèn kris maboesana kètang pangadjining boesanannja. Jèn kasamaran pangadjinja kanggé pangoetjap kang adroewé, jan paido kang anilih, wënang kang adroewé katjoran, jan arëpa ring tjor, kang anilih wënang angoelihang nikël sapisan ring sang adroewé, toer këni pamëlin tjor, jan tan arëpa najoeba tjor, wënang gëga sakadi pangoetjapé, sakadi oedjar sang kërta oega wënang kapitoetoet, mangkana wënang pangadjining sasikëping wong soedra, pangadjiné wënang kadi kotjap ing arëp. Jèn ija kris kapoetran kalilirannja nora mësi tatahan mas, mapangadji goeng arta, 2000, jèn matatah mas pangadji goeng arta, 4000, jadijan paitjan dalëm ring pangajah soedra toenggil adjiné kadi kris kaliliran. Jèn kris olih nija matoembas, akèh wong oeninga ring pangadjining kris ika, wënang kang anilih angoelihakëna kadi pangadjiné doemoen doeké tinëbas, jèn norana wong lijan Wikan ring adjiné tinëbas, kéwala pangoetjap kang adroewé, jan paido kang anilih, wënang kang adroewé katibanana tjor olih kang apaido, toer manoembasang tjor, jèn arëpa ring tjor, wënang kang anilih angoeliha nikël apisan ring sang anajoeb tjor. Mwah pasikëpaning wong ménak, makadi prëbëkël, jèn sira maslangang kris, mwah bësin toembak, mawëtoe itjal saslangan ika, nora kantën pangadjinja, kris ika nora kaliliran wang atoewanja, katoer ring sang parajogija, wënang kris ika jan tan maboesana mapangadji goeng arta, 1000, bësin toembak mapangadji goeng arta, 500, samangkana wënang anglènana, jèn maboesana kris ika, magambar pèlèt, makadi danta, mawëwër, kètang pangadjining boesanannja, sapangrëganja wënang anglènana, mwah jan kris kawitannja, makadi paitja sang praboe, Wënang manoetakëna ring agama digama pangadjinja. 217 Verloopt meer dan een jaar zonder dat, ondanks herhaalde aanmaning door den eigenaar, teruggave heeft plaats gehad, en is er van kennis gegeven aan de bevoegde macht, dan moet de dubbele waarde aan den eigenaar vergoed wórden; binnen het jaar kan met de enkele waarde worden volstaan. Voor een versierde kris wordt rekening gehouden met de waarde der versiering. Staat de door den eigenaar opgegeven waarde niet zoo heel vast, en vertrouwt de leener ze niet, dan moet eerstgenoemde een eed afleggen. Daartoe bereid zijnde, krijgt hij van den leener de dubbele waarde vergoed, en moet deze ook de kosten van den eed dragen; in het tegenovergesteld geval zal eene door de rechters vast te stellen waarde aangenomen worden. Al het bovenstaande geldt ten aanzien der waarde van de aan soedra's toebehoorende wapenen. Is de kris een erfstuk, doch heeft ze een lemmet zonder ingelegd goud, dan is de waarde 2000 kèpèngs, wel voorzien van ingelegd goud 4000 k. Een aan een soedra-dienstplichtige door zijn heer geschonken kris wordt in waarde gelijkgesteld met een geërfde. Betreft het een door koop verkregen kris, en is bij vele menschen de prijs bekend die er voeger voor betaald is, dan moet de leener ook dien prijs vergoeden. Bij onbekendheid van andere lieden met den koopprijs, zoodat alleen moet worden afgegaan op de verklaring van den eigenaar, die echter gewantrouwd wordt door den leener, kan door dezen aan den eerstgenoemde de eed worden opgelegd, mits de kosten daarvan dragende. Na aflegging daarvan moet de leener de dubbele waarde (der kris) vergoeden. Voor de wapenen van aanzienlijke lieden en van pambëkëls geldt, ingeval uitgeleende krissen of lanspunten verloren raken en de waarde ervan niet bekend is, dat die waarde voor een kris welke niet door erfenis uit de ouderlijke nalatenschap verkregen is en geen versiering draagt, bij inroeping der uitspraak van de overheid, op 1000 kèpèngs gesteld zal worden, en van een lanspunt op 500. Naar dien maatstaf moet de vergoeding plaats hebben. Van eene versierde kris, met scheede van pèlèthout of ivoor, of aan de onderzijde van het heft voorzien van een gouden ring met edelgesteenten, moet de volle waarde vergoed worden. De waarde eener van vader geërfde of door den vorst geschonken kris zal vastgesteld worden volgens de wetboeken. 218 Malih pawëwëh titiswara saking poepoet pangrawos ida anaké agoeng djoemënëng ring poeri Gianjar, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng sami sapoenggawa sawawëngkan Gianjar. Jèn ana wong maoetang sakawangsanja, nista madiotama, jèn nora nawoer oetangnja, wënang mamargi kakantjan, sagoeng litning oetang, jèn sampoen mamargi kantja, wënang masëngkër patlikoer dina saking dina pamargin soerat pangantja ika, jan dèrèng lintang sëngkër, kalih dèrèng poepoet nawoer oetang ika ring kantja, tan jogija wong lijan malih mangantjajangi kang maoetang kotjap ing arëp, jèn sampoen liwar sëngkër kakantjan ika, toer sampoen poepoet matawoer, tëka wënang malih kantjajang wong ika jèn ija kari maoetang lijanan. Malih ana wong maoetang sampoen mamargi kantja, sampoen liwar sëngkëré patlikoer dina, nora sira nawoer, tëka wënang sira kapasërah ring kantja, kantja wënang sira narèkang ring kang maoetangang, jan arëp andjaia panikëlé wënang, jèn nora wëtoe dèn ija andjaia, jogija sang maoetang katoer ring goestin sang maoetangang, prësida matoenggoe sëkadi rëgan oetangipoené rawoehing panikëlé, wënang sira kasoekèn gagadoewan antoek sang anampi, loewir gagadoewanipoen, ngoeroeng ajam, ngatik koeda, ngangon kambing, béribéri,1 djoeroe sampat, jèn ija lëkig wënang sakajoen sang nampi njisipang, djabaning padëm ring kadol. Wëkasan ana olih nija nëbas ring kantja ika, makadi ring sang motangang, wënang sira malih mantoek mapamit ring kang roemaksa ipoen matarèk ring katïtja, ajoewa sira moeroeg titiswara. Jèn sampoen sira matëbas, kari sira madroewé oetang lijanan, jogija sira malih katagih, nora nawoer wënang malih mamargi kantja. Malih ana djadjënëng ngarënëngang pamargin kantja, liwar sëngkër pangantja ika, liwar ring sapasar dina sakèng panamaja, i kantja tëman managih, norana pagoegoe, mawastoe ilang kang maoetang, makadi mati, tëka wënang i djadjënëng anglènana sakadi rëganing oetangé marginin ipoen, jèn doeroeng lintang sëngkëré patlikoer dina, jèn ija ilang mwah mati wong maoetang 1 Gewoonlijk geschreven biribiri, op Bali trouwen* niet inheemsen, vermoedelijk aldaar ingevoerd uit Arabië, via Lombok. 219 Nieuwe paswara als resultaat der overwegingen van den in de poeri van Gianjar zetelenden vorst, waarmede alle voorname poenggawa's van dat land hebben ingestemd. 1 Een schuldenaar, van aanzienlijke of geringe geboorte, zijne schuld, groot of klein, niet betalende, kan daarvoor door den kantja vervolgd worden, die hem bij geschrift een termijn zal stellen van 24 dagen na de verzending daarvan. Zoolang die termijn nog niet overschreden en de schuld nog niet aan den kantja voldaan is, mag een ander dien schuldenaar niet opnieuw vervolgen. Wel mag zulks geschieden na afloop van dien termijn of afbetaling der schuld, ingeval hij nog meerdere schulden mocht hebben. De schuldenaar die, door den kantja vervolgd, niet binnen 24 dagen zijne schuld betaald heeft, zal worden overgeleverd aan dien kantja. Deze moet daarop aan den schuldeischer vragen, of hij de voldoening van de verdubbeling der schuld op zich wil nemen. Is hij daartoe niet bereid, dan moet de schuldenaar in handen gesteld worden van den goesti van den schuldeischer om als pandeling te dienen voor de schuld en derzelver verdubbeling. Hem zal door dengene die hem in ontvangst heeft genomen eenig werk worden opgedragen, zooals de verzorging van vechthanen of van paarden, het weiden van geiten of schapen, dan wel het aanvegen der erven. Wanneer hij lui is mag de meester hem naar goedvinden straffen, alleen niet hem dooden of verkoopen. Er later in slagende zich los te koopen bij den kantja en bij den schuldeischer, zal hij met vergunning van zijn heer en van den kantja naar huis terug mogen gaan. Niemand overtrede deze paswara. Ingeval de persoon die zich loskocht nog andere schulden heeft, kan hij daarvoor aangesproken en bij wanbetaling nogmaals door den kantja vervolgd worden. De djëdjënëng die nalatig is in het verrichten van zijn werk, en er vijf dagen overheen laat gaan nadat de termijn verstreken is zonder van de zaak verder notitie te nemen of te zorgen dat borgen gesteld worden zal, bijaldien de schuldenaar inmiddels 1 Deze zelfde aangelegenheid kwam reeds ter sprake in eene vroegere paswara, welke thans vervangen wordt door deze. Aangezien echter de eerste niet uitdrukkelijk vervallen wordt verklaard, en zij in sommige onderdeelen uitvoeriger is dan do nieuwe, zoo leek het wenschelijk ze beide op te nemen. 220 ika, tan wënang i djadjënëng katëmpwana, wënang pada sarëng kélangan. Malih tingkahing wong panëpiné pada tan kawasa matjatjolongan marëp ka djabakoeta jèn tan sakèng pinoegrahan sang mawa boemi, jan sampoen panoegrahan jogija, mwah njolongang bras pada tan kawasa, njolongang babaloengan tan kawasa, jèn ana wong amoeroeg, mamakta babaloengan ngëlèb ka djabakoeta, angambah ka panëpi ika, toer satjihna, këna katjandak, wënang patëboesang samadéning adjinja, kang makta danda pamoeroeg, Wijakti ana wong kétjalan babaloengan katoetboeri, tampak babaloengan ika né lèb ka djabakoeta né kotjap ring arëp, kang sasërëp ika prëmangké kapanggih ring i klijan désa panëpi ika, misëdëkang tampak bantèngipoené né mangëlèb ka djabakoeta kadi arëp, wënang kang kétjalan mamëriksa déWèknja manginoema tjor, wong panëpi ika wënang nodija kang katjoran, raris i wong panëpi nawoer katëmpoehana sakadi rëganing adjin kang itjal kang kotjap ing arëp, waloeja adjining babaloengan manoet ring agama. Mwah jan këni babaloengan ika tjinandak, kang maling nora këni,' babaloengan ika wënang patëboesang laboeh tëngah, kang adroewé jèn paido ring kang anjandak, wënang kang anjandak kaprimananën, kang adroewé këni pamëlin tjor. Jèn ija katjandak rawoeh ring maling ika, tan jogija kang adroewé babaloengan ika mamatoetang, wënang kang wong panëpi ika mamatoetang kang maling kang këni tjinandak olih nija, babaloengan ika mantoek oetoeh ring kang adroewé. 221 zich uit de voeten maakt of sterft, de schuld welker inning hem was opgedragen zelf moeten voldoen. Alleen als de schuldenaar vlucht of sterft vóórdat de termijn van 24 dagen verstreken is behoeft de djëdjënëng geene schadeloosstelling te geven. Te zamen dragen zij de schade. 1 Aan de grensbewoners is het verboden op roof uit te gaan in het (aangrenzend) buitenland, als daartoe niet de vergunning van den landsheer verkregen is. Mèt die vergunning is het geoorloofd, behalve voor rijst en vee. Als iemand dit verbod overtreedt, en vee dat in het buitenland is losgeraakt naar de grens drijft, dan moet, bij ontdekking, dat vee afgenomen en (door den eigenaar) voor de helft der waarde ingelost worden. De opvatter (van dat vee) moet de boete, op overtreding der paswara's gesteld, betalen. Is iemand vee kwijtgeraakt door losbreking, en heeft hij het spoor daarvan gevolgd tot in het bovenvermelde buitenland, dan moet hij zich direct vervoegen bij het hoofd van de grensdesa, om ervan kennis te geven dat hij het spoor van zijn losgebroken rund heeft gevolgd in het buitenland als voren. Hij moet vervolgens zijne verklaring bevestigen door het afleggen van een eed ten overstaan der grensbewoners; daarna rust op deze laatsten de plicht de waarde van het bovenvermelde verloren geganè vee te vergoeden, waarbij die waarde wordt vastgesteld volgens de voorschriften der wetboeken. Gelukt het dat vee op te vatten, doch niet om den dief in handen te krijgen, dan moet het vee voor de helft der waarde teruggekocht worden, niet echter dan nadat de opvatter beëedigd is ingeval de eigenaar (van het vee) hem wantrouwt. Deze laatste draagt de kosten van den eed. Bij opvatting mede van den dief staat het niet aan den eigenaar van het vee om recht te zoeken; dit blijft overgelaten aan de grensbewoners die den dief hebben opgepakt. Het vee keert tot den eigenaar terug, zonder meer. 1 1 D. w. z. de schuldeischer eu de djëdjënëng voor een gelijk bedrag, omdat zij allebei niets krijgen. * Deze laatste twee woorden zijn gegeven als vertaling van oetoeh in de beteekenis dio het in de rechtspraak verkregen heeft. Er wil te dezer plaatse mede gezegd zijn dat die eigenaar geen losgeld behoeft te betalen, er dus goed afkomt, zooals volgens Van der Tuuk's woordenboek de beteekenis van het woord in het gewone spraakgebruik is. 222 Mwah jèn bras këni katjandak ring kawalonan djabaning gëlar rowang, bras ika mantoek sawoengkoel ring kang anjandak, djadma ika wënang atëh ka Gianjar, katoer ring sang parajogija ngrawosin, sara oega pakajoenan ida sang mawa rat ring Gianjar. Jèn doeroeng manglintang gëlar rowang, kari ring djërokoeta këni katjandak babaloengan ika rawoeh ring maling, wënang panëbasé kadi rawosé doemoenan. Iti pawoewoeh paswara sakèng poepoet pangrawos ida anaké agoeng djoemënëng ring poeri Gianjar, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng sapoenggawa wëngkoe Gianjar, saprëtingkah ida anaké agoeng-agoeng poenggawa masësangkërëban, jèn ida manjangkërëb pandjak ida di djaba, këni wèntën dadawoehan ka djaba ring i klijan bandjar, i klijan bandjar agé nawoehang ring bandjar sira, kadawoehang satoenggalan balé agoeng, jèn ana wong bandjar ika pada sinalih toenggal né sampoen olih dadawoehan lënggana ngambil ngarorodang wong kasangkërëb ika né kotjap ing arëp, wënang patènana wong ika, jèn sira malakoewing oerip, wënang sira nawoer panoekoe, goeng arta, 80.000, katoer ring sang anjangkërëb, wong lënggana raris kadoe moenggal moesoeh, dosané doersila. Mwah jan ana wong lijanan ring bandjar ika, pitwi wong kawoela lijanan, mwah wong padésahan angamèt ngarorodang wong kasangkërëb ika, wënang sira mablas, raris takonana wong lanang ika, jan sira ngangkën tan oeninga ring wong wadon ika sampoen masangkërëb, wënang sira tibanana tjor, apatabëh rong diri, jèn sira arëpa najoeba tjor, tëkèng patabëhé karo, wënang djadma ika malih ratëpang, wënang nawoer panoekoe apatoeta trap kadi saban. Jèn ija moeroed anajoeba tjor pitwi koerang patabëh, tëka wënang sira nawoer panoekoe goeng arta, 80.000, sisipé talër kahadoe kadi arëp, asapoenika poepoet rawosé ring ida anaké agoeng-agoeng sapoenggawa wëngkoe Gianjar ring ida sang ngambil pati oerip. 231 toen zij nog klein was, dat, meerderjarig geworden, begeerd wordt door een man wien zij genegen is, terwijl haar meester ook zijne toestemming heeft gegeven, waarna uit hun huwelijk eenige kinderen zijn voortgekomen, en nadat de man gestorven is de weduwe, met hare toestemming, doch buiten medeweten van den pandelinghouder of kooper, opnieuw wordt geschaakt door een i»an die haar begeert, 1 dan blijft de prijs dier vrouw bepaald op hetzelfde bedrag als waarvoor zij vroeger in pand genomen of gekocht is. Dat geld komt ten voordeele van den pandelinghouder. Voor de dochter dier weduwe die, meerderjarig geworden, met hare toestemming, en zooals het behoort des nachts, doch buiten medeweten van den meester der (vroegere) slavin, geschaakt wordt bedraagt de koopprijs 6000 kèpèngs, aangezien zij nooit in pand genomen of gekocht is. Het geld komt ten bate van den (vroegeren) crediteur. Wanneer aan een lid der bandjarvereeniging het ongeluk overkomt dat zijn huis verbrandt zonder bekende oorzaak, dan moet hij alarm maken en op den koelkoel van zijn bandjar slaan, waarna de overige inwoners dier wijk ten spoedigste te hulp moeten komen met medebrenging van klapperdoppen of bamboekokers voor het water. Allen moeten zich beijveren om het vuur te blusschen. Nadat dit gelukt is, moet de klijan bandjar een onderzoek instellen naar de oorzaak van den brand. Kan hij die niet ontdekken, dan moeten de inwoners der bandjar die tot dezelfde wijkvereeniging behooren z-ich mede beijveren om de brandstichters op te sporen binnen tien dagen. Ingeval zij daarin niet slagen, zal aan die bandjarlieden door den vorst de algemeene eed worden opgelegd. Gezamenlijk dragen zij daarvan de kosten, zijnde 250 kèpèngs. De eigenaar van het huis moet met zijn heele gezin ook een eed afleggen, om te getuigen dat niet zij de oorzaak zijn van het afbranden van het huis. Daarna heeft de eedsaflegging der bandjarlieden plaats. Als iemand een vracht vervoert, hetzij op den schouder of op het hoofd, dan wel waren op een vrachtpaard geladen gaat venten, tegen een loon dat hem in geld wordt uitbetaald, en hij wordt ' Een ingewikkeld geval, van daar al die tusschenzinnen. 232 nanggap oepah ika, laboeh pitwi djarannja laboeh, mwah kapandoengan saprëkaraning ilang kang baboewatan ika, tëka wënang loedjoeg kang nanggap oepah masëlangin baboewatan ika sakadi harganja koena, doeké wawoe katanggap, oetoeh mantoek ring kang moepahang, jèn ija mati kang nanggap oepah, wënang pada kélangan, kakarèn kang mati nanggap oepah tan wënang tëmpoehana. Iki pawëwëh titi paswara ring sapangadjërowan Gianjar sampofen kadawoeh ring i klijan bandjar sapangadjërowan sami, ring tingkahing bandjar sami sakawangsanja, nista madija motama, jèn ana sira wong bandjar kétjalan pada sinalih toenggal, alité mapangadji satoes kang itjal kamèt olih tjorah, jadijan maboewatan itjal ring adji satoes, sakaloewiraning itjal kamèt olih wong tjorah, 'tëka wënang kang wong kétjalan prëmangké asadoe ring i klijan bandjar sirané, tan angliwar wëngi jan pasadoené, i klijan bafidjar woes ana pasadoe wënang i klijan sarëng pënjarikan prëmangké agé njamoewajang bandjar, woes pawoem pada tëdoen kang wong bandjar raris mamargi mangrërëh sarëng né kétjalan, satoenggalan bandjar sirané wënang rërëhin maka bandjar, kang wong bafidjar wënang pada maoewak karërëhan sarëng mangrërëh, jan tan këni karërëh kang itjal, satoenggalan bafidjar sirané, jèn ana karëp sang kélangan malih mangrërëh satoenggalan 'balé agoeng, wënang sira marërëhan adjak sira bandjar sirané, këni apasadoe ring i klijan bandjar né patjang rërëhin, i klijan bandjar sarëng pënjarikan wënang sira noetoetin kang marërëhang, jèn tan këni rërëh sakadi arëp kang itjal, wënang kang wong bandjar pada masasërëp sarëng kang kétjalan, mawanëng 20 dina oelih bawoe kétjalané, jèn nora kasërëp ring sëngkëré' sakadi kotjap ring arëp, tëka wënang kang wong bandjar sirané katëmpoehan, masëlangin kang itjal .kadi ring arëp, sakadi argan ikang itjal sakadi pasadoené kang kétjalan ring i klijan pënjarikan sëdoek pasadoené waoe itjalé. Jèn ija tëman kang kétjalan masadoe ring klijan bafidjar, kanti liwar rong wëngi masadoe, tan wënang i klijan pënjarikan tam pi ring pasadoe ika, kang kélangan prësida tléman ring droewènnja, né wënang tampi pasadoené këni prëmangké djoega masadoe, doeké wawoe katëngër itjal, mangkana pamarginé wënang ngatëm- 233 beroofd van een deel der medegevoerde vracht terwijl hem een ongeluk overkomt, dat hij' valt of dat het paard valt, dan behoeft hij alleen maar de waarde der goederen te vergoeden zooals die was bij het in ontvangst nemen. Dat geld komt in zijn geheel aan den loongever ten goede. Vindt de loontrekker bij dat ongeluk den dood, dan dragen beiden de schade. 1 De erfgenamen van den doode behoeven geene vergoeding te geven. Nieuwe paswara voor geheel Gianjar, ter kennisse gebracht der klijans-bandjar aldaar. Wanneer een der inwoners van hunne wijken, hij zij van hooge of van lage geboorte, bestolen wordt voor eene waarde van 100 kèpèngs of meer, aan welke goederen ook, dan moet hij daarvan onmiddelijk kennis geven aan zijn klijan bandjar, daar mag geen nacht overheen gaan. Dit geschied zijnde moeten de klijan en de pënjarikan ten spoedigste de inwoners der bandjar bijeenroepen, om daarna gezamenlijk de geroofde goederen te gaan opsporen. Slagen zij hierin niet, dan kan, op verlangen van den bestolene, aan alle tot dezelfde balé-agoeng behoorende lieden worden opgedragen nogmaals nasporingen te doen, waaraan dan de klijan bandjar en de pënjarikan moeten deelnemen, evenals de bestolene. Hebben al deze bemoeiingen niet het gewenschte gevolg binnen twintig dagen na het plegen van den diefstal, dan moeten de bandjarlieden de waarde der verloren gegane goederen vergoeden, gelijk die dadelijk na den diefstal aan den pënjarikan was opgegeven. Bij verzuim van den bestolene om binnen twee dagen aangifte te doen, zal van zijne klacht door den klijan en den pënjarikan geen notitie meer genomen worden; het wordt er voor gehouden dat de bestolene achteloos is geweest met zijne goederen. Degene die de kennisgeving in ontvangst heeft genomen moet dadelijk 1 D. w. z. de loontrekker door het verlies van zijn leven, de loongever door bet verlies zijner goederen. 237 zijne standgenooten alsmede door den hoofdvorst daarover aangesproken worden. Slavinnen van den hoofdvorst van Gianjar mogen niet geschaakt worden. Wie dit verbod overtreedt wordt ter dood gebracht. Ook de slavinnen van poenggawa's en priesters mogen niet geschaakt worden. Bij overtreding moet scheiding plaats hebben, en wordt eene boete van 57.000 kèpèngs opgelegd. Bij schaking van slavinnen van ongeordende brahmanen of van mantja's heeft ook scheiding plaats, en bedraagt de boete 24.000 kèpèngs. Wie de roban 1 van een der voornaamste satrija's 8 of van een pambëkël schaakt zal van haar gescheiden worden en eene boete hebben te betalen van 12.000 kèpèngs. De man die een meisje schaakt dat de maandstonden nog niet gehad heeft moet van haar gescheiden worden. Het meisje gaat naar de poeri, de man wordt gestraft met eene boete van 20.000 kèpèngs en elf dagen tenarbeidstelling. 3 De koopprijs voor brahmaansche en satrija-meisjes bedraagt 4000 kèpèngs; zijn zij weduwe geworden of gescheiden nog slechts 3000 k. Bij de wésija's en soedra's bedraagt hij in het eerste geval 6000, in het laatste 3000 k. De man die eene door een ander geschaakte vrouw terwijl zij nog in de schuilplaats vertoeft, dus nog niet naar huis is .teruggekeerd, op nieuw schaakt, zal gestraft worden als voor het ontvoeren eener getrouwde vrouw, aangezien de eerste schaker haar reeds tot vrouw genomen had. Degene die eene getrouwde vrouw geschaakt heeft mag niet binnen Gianjar blijven wonen. De oorspronkelijke echtgenoot 1 Naar de ia dit artikel gemaakte onderscheiding heeten de als een soort van slavinnen bij de voornaamste menschen, tot en met de mantja's en de brahmanen, in dienst zijnde vrouwen pandjëroan, bij de satrija's roban = meeëters, duidende op eene behandeling meer op voet van gelijkheid. ' Zooals hiervoren reeds werd uiteengezet onderscheidt men bij de satrija's nog verschillende graden van voornaamheid, naar gelang der meerdere ot mindere zuiverheid hunner afkomst. Ik veronderstel dat hier bedoeld worden de bovenaan staande. s Onder katoendoeng wordt verstaan de oplegging eener lichte correctioneelo straf, tijdelijke wegzending naar een verwijderd oord of het kosteloos verrichten van eenigen niet te zwaren arbeid ten behoeve der overheid. Hier zal het laatste wel in de bedoeling gelegen hebben. 238 Malih jan wong tjina, jadin wèntën rowang tjina, tan wënang ambil antoek wong Bali, jadin Bali tan wënang ambil ka toko. Mwah jan ana kang ngitjalang wawaloengan, tan kasërëp antoek ipoen, sakéwantën tampak wawaloengan ika katëngër antoek ipoen ring prëdésadésa, toer»tan wèntën malih wèntën palakoean tampakipoen wawaloengan ika, sakéwantën ring prëdésa ikii, sëmalih poeroen najoebang saha patabëh kang madroewé wawaloengan ika, patabëh sasiki, ngajoewaktijang wantah ring prëdésa ika wèntën tampakipoen wawaloengan poenika né itjal, rèh saika wënang wong désa poenika katëmpoehan goeng arta, 10.000, atoenggalan balé agoeng, jan olih wong désa ika manjandak oeboewan wawaloengan, wënang sang madroewé nëbas goeng arta, 10.000. ' Mwah arganing wawaloengan, jan mwani né sampoen raki tan, dji, 10.000, jan dèrèng nandang rakitan, dji goeng arta, 5000, jan wadon né sampoen rakitan dji, 5000, né doeroeng rakitan, dji, 2500. Nijan tingkah bantën pagaloeran ring kala angoengkab agama, kang mawitjara wënang mawa oepakaraning galoer, loewirnja pras 1, artanja, 225, daksina, 1, artanja, 250, tjanang mëraka, gëtigëti bijoe mas, artanja, 27, adjoeman sëmalih djinah pangoengkab agama 500. Mwah jan ana wong adroewé poetra loeh, i raraman loeh ika arëp angërërëh santana, nanging jan sampoen sama kawongannja, wënang iriganggèn santana, mangkana linging titiswara iki. Jan ana wong élik ing mantoené, toemoelih anaké dènpisahakën alakirabi, déning toekoning lanang moelih anikël ping ro, toer angoelihakëna pasësëmbah sadoeloerèng koena, wastra, saboek, 239 daartoe willig zijnde, kan ook een koopprijs van 40.000 kèpèngs vastgesteld worden. Baliërs mogen niet trouwen met chineesche vrouwen, noch met de vrouwelijke dienstboden van Chineezen, en evenmin mogen balische vrouwen met Chineezen trouwen. Wanneer iemand vee is kwijtgeraakt, dat hij niet heeft kunnen achterhalen, doch waarvan hij wel het spoor heeft kunnen volgen tot in de eene of andere desa, waar het ophield, en hij durft beëedigen, bijgestaan door een eedhelper, dat het spoor van zijn verloren vee zich niet verder uitstrekte dan tot in die desa, dan moeten de inwoners daarvan, d. w. z. allen die behooren tot dezelfde balé-agoeng, tezamen eene schadeloosstelling geven van 10.000 kèpèngs. Bijaldien het dien lieden later nog gelukt het vee meester te worden, kan de eigenaar het inlossen voor datzelfde bedrag. De waarde van het vee is als volgt: een mannelijk rund, dat reeds in het span kan gaan, 10.000 kèpèngs, een dito dat nog niet zoo ver is 5000 k. Voor een vrouwelijk rund zijn die bedragen resp. 5000 en 2500 kèpèngs. Opgave der offeranden ter terechtzitting bij het opslaan der wetboeken. De gedingvoerende partijen moeten de toebehooren van de zaak meebrengen, bestaande uit een stel inwijdingsofferanden, waarbij 225 kèpèngs aan geld, een daksina-offer met 250 k., het sirih-offer, het gebak-offer en pisang-mas met 27 k. aan geld, borèh, en nog 500 k. voor het opslaan der wetboeken. Als de ouders van een meisje een zoon willen aannemen, 1 dan is hun dit veroorloofd, mits de jonge man tot dezelfde kaste behoort. Aldus zij bepaald bij deze verordening. Gebeurt het dat iemand genoeg krijgt van zijn schoonzoon en zijne dochter van hem laat scheiden, dan moet het dubbele van den voor haar betaalden koopprijs uitgekeerd worden, en moeten 1 De bedoeling in dit geval is, dat de aangenomen zoon met het meisje trouwt, maar in plaats van haar meetenemen naar eigen woning intrekt bij hare ouders, en dan verder de rechten krijgt van een echten zoon, in het bijzonder bij het erven. 24Q sifidjang, wangsoelakëna maring mantoe tan kinarëpan, patoekoe soesoetan wangsoelakëna. Ring wong élik ing anaké, déné dosané wong atoewané asor kawongané, sing dosa ané wong atoewané lanang, wënang ikang anaking né likada méta droewé kaliliraning bapa, poetra anoempak arané, pada doemdoemané lawan poetra kinasihan ika, makadi jèn kawalonakëna, toer kawaloné nora anakanak, tan wënang pètën déning wang lijan, anaking né élika oega angalapa droewéné rarama lanang kabèh. Ring kaoela lanang wadon mati, lawan ilang, sadroewéné anèng goestiné oéga amèta sing droewé, tan wënang pètën ing wong lèn. Wang tadin alaki arabi, doem tëri baganën ikang droewë, jan tadin saking lanang, rowa doeman ring lanang, sadoeman ring wadon, jan tadin saking wadon tan doemana droewé, tëlas ka lanang malap droewé kabèh, mangkana sasananing wang tadin alaki arabi. 241 de vroeger aangeboden geschenken, bovenkleed, gordelkleed en onderkleed der vrouw, aan den niet langer begeerden schoonzoon worden teruggegeven. De koopprijs van de soesoetan 1 moet ook gerestitueerd worden. Wanneer een vader niet meer van zijn kind wil weten omdat hij zelf van lageren stand is (dan zijn schoonzoon), dan moet het kind dat aldus bemoeielijkt wordt in het mede verkrijgen van 's vaders erfenis (poetra anoempak genaamd) toch gelijkop deelen met de kinderen die in de gunst stonden. Ook wanneer er alleen een stiefkind is dat zelf geene kinderen heeft, mag geen ander dan dat verstooten kind in het bezit treden van de geheele nalatenschap des vaders. Bij overlijden of wegvluchten van man en vrouw komen al hunne goederen aan hun heer, en aan niemand anders. Bij de scheiding van echtelieden heeft, bijaldien ze van den man uitgaat, verdeeling der goederen in drieën plaats, en krijgt de man twee deelen, de vrouw één deel. Ingeval de scheiding uitgaat van de vrouw, heeft geene verdeeling der goederen plaats, doch blijven ze in hun geheel aan den man. Aldus is het gebruik bij echtscheiding. 1 Het woord soesoelan is mi) onbekend. Worden wellicht bedoeld de offeranden bjj het aannemen van een zoon vereischt? 16 SIMA-SOEBAK VAN DJAMBRANA.1 a. Algemeene opmerkingen. Tijdens het in de jaren 1885—86 ook in de afdeeling Djambrana ter zuid-westkust van Bali gehouden onderzoek naar de op den grond uitgeoefende rechten en andere landbouwaangelegenheden ten behoeve eener nieuwe landrenteregeling werden drie op lontarblad geschreven exemplaren van in hoofde genoemd geschrift aldaar aangetroffen, welke zich in handen bevonden van den hoofd-sëdahan of sëdahan-agoeng, en van de ondersëdahans of sëdahans-tëmboekoe der sawahdistrikten Djambrana en Mëndojo. Verschillende afschriften zijn in den loop der tijden vervaardigd, waarvan eenige zich bevinden bij het legaat Van der Tuuk in de Universiteits-bibliotheek te Leiden, o. a. een dat op, in een houten doos verpakte, lontarbladen geschreven is. Al deze geschriften zijn in hoofdzaak eensluidend; hier en daar opgemerkte afwijkingen in de détails moeten worden toegeschreven aan slordigheid der copiisten, of wel aan hun zucht om onder het schrijven den stijl naar hun inzicht te verfraaien. Het exemplaar van den hoofdsëdahan, dat mij voorkwam het best den oorspronkelijken vorm bewaard te hebben, droeg het jaartal 1793, overeenkomende met 1871 van onze jaartelling, terwijl het vorige exemplaar bij dien functionaris in gebruik geweest het jaartal 1728 droeg, dus 65 jaar lang had dienst gedaan, en toch, ofschoon gehavend, nog zeer goed leesbaar was toen het mij vertoond werd. Verdere nasporingen omtrent den tijd waarin dit geschrift werd uitgevaardigd leidden tot geen resultaat. Het is de reeds vroeger vermelde ongelukkige gewoonte der Baliërs den datum van het origineel op het afschrift te ver- 1 Do volgorde der verschillende deelen van dit werk, als aangegeven in de inleiding, ondergaat eenige wijziging. Doordat onder het drukken de uit Indië verzochte inlichtingen omtrent het reglement op de hanengeveohten alsnog werden ontvangen, waarvoor ook bij deze den heeren H. J. E. F. Schwartz en Goesti Poetoe Djëlantik besten dank zij betuigd, kon bg achteraanplaatsing van dat reglement daarvan toch nog een nuttig gebruik gemaakt worden. Een hoofdsedahan (tweede persoon van links) met moeder en verdere familie. 243 vangen door dien waarop dit laatste vervaardigd is, in de plaats van beiden te vermelden. Alles wijst er intusschen op, dat het geschrift van zeer ouden datum is, in het bijzonder doet dit de taal waarin het vervat is, bevattende tal van Kawi-woorden welke de vertaling zeer bemoeielijkten, want lang niet allen werden ze in de woordenboeken aangetroffen, en hoewel de Baliërs met wie de sima destijds door mij werd doorgelezen tot de ter zake meest bevoegde behoorden, was voorzichtigheid in het aanvaarden hunner explicaties van vreemde woorden toch steeds geboden. Opmerkelijk is het groote aantal geijkte rechtstermen welke, in Kawitaal vervat, er in voorkomen, en waarvoor het lang niet altijd mogelijk was het hollandsch aequivalent aan te geven. Aan het begrijpen van den zin der bepalingen deed dit weinig te kort, daar zij zoo goed als uitsluitend betrekking hebben op de qualificatie der delicten. Voor vele voorwerpen en verrichtingen welke op den landbouw betrekking hebben worden in dit geschrift andere termen gebezigd dan de tegenwoordig gebruikelijke, zoo b.v. kali voor tlabah, waterleiding, dawoehan voor ëmpëlan, opdamming, enz. Het woord soebak komt in de heele sima niet voor, trouwens het heeft niet overal waar balisch gesproken wordt dezelfde beteekenis als in Boelèlèng en Djambrana. Na den gebruikelijken aanhef van vele Kawi-geschriften, eene heilbede bevattende voor het werk van den opsteller, wordt de sima verklaard te zijn uitgevaardigd door den vorst «sang praboe» die .regeert over Banda-Mandala. De beteekenis dezer laatste twee woorden is mij niet recht duidelijk, en wordt niet opgehelderd in Van der Tuuk's woordenboek. Alleen wijst hij er op dat Mandala voorkomt in de woord-combinatie Bali Dwipa Mandala op een der op Bali gevonden koperen platen, door Dr. Brandes getranscribeerd uitgegeven in het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, terwijl Banda ook in plaatsnamen op Java voorkomt, zooals Bandawasa, Sitoebanda, enz. In een door Van der Tuuk van enkele kantteekeningen voorziene transcriptie der sima staat bij Banda Mandala in margine aangeteekend: Badoeng. Op welke gronden de veronderstelling rust dat dit, eveneens aan Bali's Zuidkust gelegen, rijkje er mede bedoeld wordt heb ik niet kunnen nagaan, en ze komt me minder aannemelijk voor, aangezien in Badoeng eene andere weinig beteekenende sima in zwang is, terwijl de onderwerpelijke 244 alleen is aangetroffen in Djambrana, waar ze al sedert onheuglijke jaren voor het geheele landschap gegolden moet hebben. De toevoeging aan Banda Mandala der woorden «toemiba ring mandala», dat wil dus zeggen dat de sima bestemd is voor de «mandala», zoude er op kunnen wijzen dat ze aanvankelijk' van kracht is geweest voor het geheele eiland, hetwelk oudtijds onder één bestuur gestaan moet hebben. Dit ware meer in overeenstemming'met hare belangrijkheid dan de beperking harer werkingssfeer tot het weinig beteekenende en nog slechts voor een klein deel tot sawah ontgonnen Djambrana. Meer dan eene veronderstelling is dit echter bok niet. De sima is bestemd, zegt de vorst verder m den aanhef, voor alle lieden die sawahs bewerken «wong atjatjarikan», er moet aan worden gehoorzaamd door onze poenggawa's en de mindere hoofden zonder uitzondering; deze allen te zamen moeten ze in eere en in stand houden. Ook de brahmanen en de priesters gelieven zich met den inhoud bekend te maken. Alle menschen in het geheele land mogen niet ih strijd er mede handelen. Op deze wijze handhaaft de vorst, in den vorm ieder het zijne gevend, het groote beginsel der gelijkheid van alle menschen in zake den landbouw en der verplichting voor iedereen zich te onderwerpen aan de daarvoor door de bevoegde autoriteiten uitgevaardigde voorschriften. Reeds dadelijk wordt eene algemeene boete van 2500 kèpèngs bedreigd tegen elke overtreding der bepalingen van de sima. Opvallend is het, dat verderop in hetzelfde geschrift eene veel hoogere boete, namelijk van 5500 kèpèngs, gesteld wordt op het niet inachtnemen der bevelen van de sëdahans, aldaar soeroehan, ook wel sërëhan genoemd. Aan hen is namelijk de handhaving der sima opgedragen, de hun. toekomende rechten en de op hen rustende verplichtingen komen daarin meermalen ter sprake. Dat van geen algemeen hoofd, sëdahan-agoeng, melding wordt gemaakt komt daar van daan dat die betrekking eerstin latëren tijd in sommige landschappen is gecreëerd. Tegenwoordig echter is ook in Djambrana de hoofdsëdahan de persoon die in de eerste plaats geroepen is tot de toepassing van het reglement, en veelal verzoeken de sëdahans tëmboekoe, alvorens in eene zaak uitspraak te doen, ter maandelijksche vergadering zijne voorlichting. Ingeval ter zake niet in de sima is voorzien wordt onderling beraadslaagd, en door den hoofdsëdahan eene beslissing genomen. 245 Deze sima is de uitgebreidste van alle dergelijke geschriften, en velerlei onderwerpen worden er in behandeld, doch zulks heeft plaats gehad zonder veel orde of regelmaat. Vaak wordt de behandeling van eenig onderwerp plotseling Afgebroken door bepalingen die daartoe niet in de minste betrekking staan, terwijl even verderop de eerste zaak weer ter sprake komt. Deze omstandigheid wettigt het vermoeden dat het geschrift niet in eens in zijn geheel is tot stand gekomen, doch dat telkens bepalingen zijn bijgevoegd als bij het uitmaken van geschillen of het straffen van overtredingen de behoefte daaraan in de praktijk zich deed gevoelen. Ook is het mogelijk dat we hier te doen hebben met eene compilatie van verschillende afzonderlijke geschriften, eerst veel later dan deze zeiven tot stand gekomen. In dat geval is echter met weinig zorg, of wel met te groote eerbiediging van het bestaande, te werk gegaan, want niet zelden komt het voor dat hetzelfde geval meer dan eens in de sima behandeld wordt in nagenoeg gelijkluidende termen, of wel dat tegen dezelfde overtredingen, onder geheel overeenkomstige omstandigheden gepleegd, verschillende straffen worden bedreigd. Evenwel wordt in dit werk niet verder gegaan dan het geheel weergeven van het geschrift zooals het mij onder de oogen gekomen is, ten einde het mede als materiaal zou kunnen dienen bij de samenstelling van een nieuw algemeen soebakreglement als waarvan aan het slot dezer voorloopige opmerkingen de samenstelling wordt aanbevolen. Voor een gemakkelijker overzicht van den inhoud volge hier thans eene korte aanduiding van de voornaamste der behandelde onderwerpen. De straffen welke in de sima bedreigd worden bestaan, met enkele uitzonderingen bijv. dat verbeurdverklaring der sawah ten opzichte waarvan eene overtreding gepleegd is plaats heeft, uitsluitend in geldboeten, al of niet gepaard gaande met vergoeding van aan de eigendommen van anderen toegebrachte schade of de door hen ondervonden winstderving, soms twee- of drie-, ook wel vijfvoudig. De daarvoor gebruikte termen zijn: nikël apisan, adoewigoeno, atrigoeno, amantjagoeno. Eenigszins verwarrend is het hier en daar achter adoewigoeno te lezen: dus moeten voor één bos padi vier bossen teruggegeven worden, en achter atrigoeno. voor één bos drie, achter mantjagoeno voor één bos vijf. 246 Over het algemeen is het bedrag der boeten vrij gering, doordat het in kèpèngs wordt uitgedrukt, welker waarde sedert de uitvaardiging der sima zeer is gedaald. Dit blijkt o. a. uit eene bepaling waarin, sprake zijnde van uit te keeren vergoeding, de waarde van vijf bossen padi gesteld wordt op 200 kèpèngs, terwijl ze tijdens het hierboven bedoeld onderzoek plaats had reeds 1000 kèpèngs bedroeg, en ze nu nog wel veel meer gestegen zal zijn. Op eene andere plaats wordt voor de waarde van een rund «mager of vet, lui of vlijtig, van leelijken of van schoonen lichaamsbouw», dus door elkaar genomen, 1000 kèpèngs aangegeven, welk bedrag zeker vele malen zou moeten worden neergeteld om thans den gemiddelden prijs te benaderen. Een vrij wel algemeen voorkomend verschil in de hoegrootheid der boeten is, dat hetzelfde delict tweemaal zoo zwaar gestraft wordt wanneer het /des nachts dan wanneer het over dag gepleegd wordt, en ook dat rekening gehouden wordt met de belangrijkheid van de schade welke door eenige onrechtmatige daad aan het eigendom van anderen kan worden toegebracht, afgescheiden nog van de steeds bestaande verplichting tot vergoeding. Een sterk sprekend voorbeeld daarvan levert het geval dat iemand oorzaak is van de toetreding van water op eens anders sawah in een tijd dat zulks schadelijk is voor het gewas. De alsdan te verbeuren boete bedraagt namelijk respectievelijk 725, 1250, 2500 of 5000 kèpèngs, naar gelang reeds rijpe doch nog op halm staande padi, een dito gewas waarvoor reeds de gebruikelijke, offeranden gebracht zijn, gesneden en tot bossen gebonden padi (padi sigaran), of opgestapelde bossen van deze padi (padi di toempoehan of soesoenan) op het bedoelde veld aanwezig zijn. Eene andere overweging waarmede we rekerting vinden gehouden is, dat iemand die beter moest weten ook zwaarder dan een ander gestraft wordt voor een zelfde feit. Als voorbeeld daarvan kan dienen dat, bij overtreding van hetgeen de paswara voorschrijft met betrekking tot het weiden van vee, de sëdahan die zich daaraan schuldig maakt 650, een ondergeschikte van hem 500, en de kleine man slechts 250 kèpèngs boete verbeurt. In overeenstemming met hetgeen daaromtrent in de balische wetboeken voorkomt, bepaalt ook deze sima dat eene vrouw die eene overtreding pleegt slechts de helft der bedreigde boete behoeft te betalen, terwijl kinderen die nog geen vijf handspan 247 (kilan) hoog zijn, (soms ook heet het «wier tanden nog niet gevijld zijn» of «die nog niet op de sawah kunnen werken»), als niet toerekenbaar beschouwd worden. De wil tot bescherming van het kind komt in de sima wel het sterkst tot uitdrukking in een artikel bepalende dat, wanneer zulk een knaap die nog niet werken kan gewas Van een ander plukt, diens op sawah of bibitveld geplaatste bamboestaken neerhaalt, het touw of de kleine en groote halsbellen van vee steelt, of andere baldadigheden pleegt, waarover de eigenaar zich zoo boos maakt dat bij den knaap afranselt of. uitscheldt, dien man eene boete zal worden opgelegd van 6600 kèpèngs, en van 12000 kèpèngs als hij den jongen op het hoofd geslagen heeft, nog vermeerderd met 2500 of 5000 kèpèngs patiba djampi bij toebrenging eener lichte of zware verwonding, waartegenover alleen staat dat het gestolene den knaap wordt afgenomen. Wat de verdeeling der gelden afkomstig van opgelegde boeten, schadeloosstellingen en een- of meervoudige vergoedingen betreft, valt het meest op, dat de sëdahan in den regel er wel bij vaart, terwijl verdere belanghebbenden zijn de benadeelde partij en, in lateren tijd althans, ook de landbouwvereenigingen, wier deel dan ten algemeenen nutte harer leden strekte door het aan te wenden voor gemeenschappelijke offerfeesten, of andere doeleinden van overeenkomstigen aard. De aangelegenheid welke voor den padibouw op sawahs zeker de meest belangrijke is, de irrigatie, wordt in de sima niet zoo uitvoerig behandeld als men zóu mogen verwachten. De desbetreffende bepalingen hebben hoofdzakelijk betrekking op moedwillige beschadiging van dammen en leidingen, het roekeloos omgaan met bevloeiingswater waardoor gevaar voor eens anders eigendommen veroorzaakt wordt, diefstal van het aan anderen toebedeelde water, enz. Hoe die verdeeling tot stand moet komen, welke eenheid daarbij wordt aangenomen, op welke wijze de beurtadoeiing waar deze noodzakelijk is te regelen, en meer dergelijke onderwerpen, waarover bijv. wel gehandeld wordt in sommige der in de afdeeling Boelèlèng aangetroffen kleinere reglementen, vindt men in deze sima-soebak niet aangeroerd. Wat meer plaats is ingeruimd aan de omschrijving der werkzaamheden die in gemeenschappelijken arbeid der sawahbezitters te verrichten zijn voor het onderhoud der bevloeiingswerken, als dammen, leidingen, sluisjes voor de waterverdeeling, enz. Wanneer 248 het werken geldt waarmede de belangen van meer dan één waterschap gemoeid zijn, dan heeft de sëdahan-tëmboekoe daarover het oppertoezicht. Hij moet zorgen daarbij goed op tijd te zijn, want komt hij pas nadat meer dan tien soebakleden present zijn, zoo vervalt hij in eene kleine boete. Al wie oproepingen om aan zulke werken mede te arbeiden niet opvolgt verbeurt verder eene boete van 250 kèpèngs, en zal bij wanbetaling zijne sawah zien in beslag genomen, ten teeken waarvan een bamboe-boeloe of een palmbladstengel met eenige jonge arènbladeren er aan vastgebonden (sawèn) er op geplaatst wordt. Waagt de eigenaar het, groot gaande gelijk het in de sima heet, op zijn durf, zijne kaste, zijne vele bloedverwanten of zijn rijkdom, dit merkteeken weg te nemen, of eenig werk op de sawah te verrichten alvorens het beslag is opgeheven, dan wordt hij opnieuw beboet, en wel met het tienvoudige of 2500 kèpèngs. De oproepingen voor gemeenschappelijke werkzaamheden hebben in den regel den avond te voren huis aan huis plaats, en den volgenden morgen wordt het teeken voor den aanvang van den arbeid gegeven door het slaan op een aan de vereeniging toebehoorend uitgehold blok (koelkoel). Van deelneming daaraan kan men zich alleen in vast omschreven gevallen excuseeren, waarvan de voornaamste zijn: dat een zieke moet worden opgepast, dat men een doode in huis heeft, of dat pas eene geboorte heeft plaats gehad, waarbij van de veronderstelling wordt uitgegaan dat de dienstplichtige man dan niemand heeft om zijn eten te kooken, of om op het huis te passen. Ook het slachten van een viervoetig dier geeft reden tot vrijstelling, omdat een deel van het daarbij te verrichten werk niet aan de huisvrouw kan worden overgelaten. Men kan zich bij die werkzaamheden doen vervangen, mits van te voren kennis gevende van het voornemen daartoe, en er voor zorgende dat de vervanger een volwassen en krachtig persoon zij. Ten einde bij zulke gelegenheden als zooveel menschen bijeenkomen de handhaving der orde te bevorderen is bepaald, dat ieder die er aanleiding geeft tot twist eene boete verbeurt van 250 kèpèngs. Eene der voornaamste aangelegenheden waarvoor door de landbouwers te zorgen valt is het beschermen hunner aanplantingen tegen het aanrichten van verwoestingen door losloopend vee, 249 daar de veestapel vrij groot is en het bezwaarlijk* gaat de beesten steeds op stal van voeder te voorzien, waarom als de gelegenheid ertoe maar eenigszins gunstig is ze geweid worden op daarvoor beschikbare grasvlakten, ook wel in de tuinen en de bosschen. Op de sawahs mag zulks alleen plaats hebben na afloop van den oogst, en in al die gevallen vindt het vee bescherming door de bepaling der sima, dat bij het graven van putten op sawahs, het plaatsen aldaar van bamboezen voetangels, het aanbrengen van wolfskuilen op tegalvelden of in tuinen, met het gevolg dat vee van een ander er in valt of er door getroffen wordt, degene die het gevaar veroorzaakte eene boete heeft te betalen van 4500 kèpèngs en de dubbele waarde van het vee moet vergoeden. Wie tweede gewassen wil planten is door die tijdelijke algemeene vergunning tot het weiden van vee op sawahs genoodzaakt het gedeelte zijner velden dat hij er voor bestemd heeft met paggers af te sluiten, hetwelk elk individu naar eigen goedvinden kan doen. Het beschermen van het padigewas heeft men echter beschouwd als eene zaak van algemeen belang, alleen tot een goed einde te brengen wanneer in gemeenschappelijk overleg gehandeld wordt. De uitgestrekte sawahvlakten welke in Djambrana voorkomen zijn daarom aan alle zijden waar zij aan bosschen, weiden of desa's grenzen, dus overal waar geen natuurlijke afscheidingen zijn zooals rivieren, door stevige paggers van in de sima aangegeven constructie afgesloten; daar waar zij wegen snijden zijn hekken (tangloek,* op den grooten weg tangloek-agoeng) er in aangebracht. Alle sawaheigenaren nu, hoe ver hunne velden ook van de paggers verwijderd mogen hggen, nemen deel aan de oprichting en het onderhoud dier paggers, welke tot dat doel door de sëdahans-tëmboekoe eens en voor goed verdeeld zijn geworden. In den regel komt het er op neer dat voor een sawah van een dëpoek winih een dëpa-agoeng (gelijk aan 2.75 meter) pagger moet onderhouden worden. Tusschen den pagger en de sawahs moet eene open ruimte gelaten worden van een vadem. Wie daarop inbreuk maakt, zegt de sima, is een inhalig mensch die straf verdient. Wel ongeveer een derde gedeelte van het reglement is gewijd aan de behandeling der meest diverse gevallen van beschadiging of slecht onderhoud dier paggers, van het daar doorheen breken en er schade aanrichten door menschen of vee. Ter aanduiding 250 van de algemeene strekking dier bepalingen diene het volgende. Vee dat in de bosschen en op de weiden rondloopt om te grazen, of zich heeft losgerukt van het touw waaraan het was vastgebonden, en vreet van de te velde staande gewassen, of heggen, balé's en wat zich verder op de sawahs mocht bevinden vernielt, mag in sommige ernstige gevallen door den benadeelden persoon worden gedood. Deze moet echter vergoeding geven als daarbij lichtvaardig te werk is gegaan, en voor de geneeskundige behandeling zorgen als zonder noodzaak dat vee wonden zijn toegebracht. Regel echter is, dat met een zoet lijntje het vee dat overlast aandoet wordt opgevat, waarna op poene van boete en nietigverklaring der aanhouding de opvatter het moet gaan vastbinden op eene plaats waar veel volk passeert of bijeenkomt, zooals 'den viersprong van den grooten weg, den passer, de open ruimte voor de balé-agoeng, of eene openbare vergaderplaats, ten einde den eigenaar die zijn vee mocht missen de opsporing gemakkelijk te maken. Meldt deze zich nog ten zelfden dage der opvatting aan, zoo kan hij zijn vee inlossen tegen betaling van 250 kèpèngs per stuk. Wanneer de zon is ondergegaan zonder dat zich iemand er voor heeft aangemeld, dan moet de opvatter van het geval onmiddelijk kennis geven aan den betrokken sëdahan, bij gebreke waarvan hij zal beschouwd worden dat vee gestolen te hebben en eene boete zal moeten betalen van 12000 kèpèngs. Is echter aan de bedoelde formaliteit voldaan, en komt de eigenaar daarna zijn vee opeischen, dan is de losprijs gestegen tot 500 kèpèngs, en moet bovendien 25 kèpèngs weidegeld per dag en 25 kèpèngs waakloon per nacht betaald worden voor al den tijd dat het vee in bewaring geweest is. Gedurende veertig dagen blijft op die manier de opvatter voor het vee aansprakelijk, en mocht het binnen dien tijd sterven, zoo moet hij aan den eigenaar schadevergoeding uitkeeren, met verrekening der gemaakte kosten. Na verloop van dien termijn is de opvatter van alle verantwoordelijkheid ontslagen. Hij mag dan ook het vee diensten laten verrichten, maar de eigenaar behoudt het recht tot inlossing, mits thans betalende 2000 kèpèngs losgeld voor een zwarten buffel (këbo) of paard, en 1000 k. voor een rund of witten buffel (maisa). Tal van bepalingen nog hebben ten doel alles tegen te gaan waardoor uit zorgeloosheid, of met het opzet om zich zelf eenig voordeel te verschaffen, de landbouwbelangen van 251 anderen geschaad zouden kunnen worden. Als voorbeeld van het eerste diene het gevaar dat bij het-schoonbranden van een stoppelveld kan ontstaan door het overslaan van het vuur naar aangrenzende velden waarop nog padi aanwezig is. Ook in een dergelijk geval is eene groote verscheidenheid op te merken in de hoegrootheid der bedreigde boeten naar gelang van het stadium waarin het te veld staand gewas verkeerde. Steeds moet verder de aanstichter van den brand de aangerichte schade vergoeden en de kosten dragen der noodig geachte zuivering der velden van de kwade invloeden van het vuur door het brengen der noodige offeranden en een rondgang van den dorpsgeestelijke (doekoen) over het gedeelte der sawah waar de brand gewoed heeft. Op de tweede wijze kan het toebrengen van nadeel aan eens anders gewas o. a. plaats hebben door de personen die uit zijn op het vermeesteren van den veelvuldig op de bevloeide sawahs en in de leidingen voorkomenden visch, in het bijzonder paling, waarbij "soms gebruik gemaakt wordt van bedwelmende middelen of van uit atta-slingerplanten gevlochten fuiken, welke geacht worden een nadeeligen invloed uit te oefenen op de qualiteit van het bevloeiingswater. Voorts verdienen nog vermelding bepalingen omtrent het beurtelings des nachts wacht houden in de sawahs en de aansprakelijkheid welke daaruit voor de betrokkenen voortvloeit. Het geschiedt niet alleen als de padi gesneden is en tot bossen gebonden of opgestapeld te velde staat, doch ook wel vóór d ien tijd, daar het heimelijk des nachts snijden van eens anders gewas eene in Djambrana vrij gebruikelijke wraakoefening is, waarom strenge maatregelen noodig zijn geacht om het kwaad tegen te gaan. Bij ontdekking mag zulk een misdadiger onmiddelijk ter plaatse gedood worden en moet hij, in het leven gelaten, eene speciale boete betalen, danda pasasajoet atma genoemd, als offer voor of terugkoop van zijne ziel, die hij immers door zijne daad zoo goed als verspeeld had. Iemand die niet op heeter daad betrapt is, doch in denzelfden nacht dat het misdrijf voorviel in de nabijheid van het beschadigde veld is aangetroffen, en geen bevredigenden uitleg van zijn aanwezen aldaar kan geven, is mede strafschuldig. In overeenstemming met deze opvatting is het, dat degene die zich schuldig maakt aan het in de sima verboden vervoer van padi des nachts, waardoor naar het daar heet de wereld zou worden verontrust, de deugnieten niet zouden zijn te onder- 252 kennen, de dieven worden bevoordeeld, niet alleen wordt gestraft met eene boete, doch mede aansprakelijk wordt gehouden voor alle in denzelfden nacht gepleegde diefstallen. Den verderen inhoud der sima in beschouwing nemende, blijkt wel duidelijk hoe bij de uitvaardiging het denkbeeld heeft voorgezeten, dat het* tegen het belang der zoo hoog in eere gehouden rijstcultuur zoude zijn wanneer alle delicten gepleegd binnen het areaal waar ze gedreven wordt onderworpen moesten zijn aan de vrij omslachtige en kostbare balische rechtspleging zooals die door de priesters volgens de voorschriften der wetboeken wordt uitgeoefend. Dezelfde overwegingen welke er toe geleid hebben om het sawahbestuur eene geheel zelfstandige, van het dorps- en districtsbestuur onafhankelijke positie te verzekeren, hebben aldus ook eene afzonderlijke summiere rechtsbedeeling in het leven geroepen voor alle niet al te ernstige vergrijpen op de sawahs gepleegd, in het bijzonder met betrekking tot alles wat aan den landbouw annex is, en deze doen opdragen aan de leden van het sawahbestuur, waarbij echter om willekeur tegen té gaan steeds hooger beroep wordt toegelaten van de uitspraken der kleinere hoofden op de sëdahans, en van deze op den landsheer, of wel den hoofdsëdahan sedert deze betrekking in het leven geroepen werd. In navolging van den door de Kërta's op te leggen grooten eed, kunnen ook de sëdahans tot een dergelijken maatregel hun toevlucht nemen als geen andere uitweg openstaat om eene zaak tot klaarheid te brengen, dat is alsdan de kleine eed, in de sima «sipat pradjandji» genoemd. Ofschoon in dat geschrift wel eens een enkele maal iets wordt aangehaald uit wetboeken (de Koetara en de Manawa) is het in hoofdzaak buiten verband daarmede tot stand gekomen, en hebben de sëdahans zich slechts naar den inhoud daarvan te richten en naar de resultaten van het overleg, zoo noodig, met alle leden eener landbouwvereeniging, ter beslissing der gevallen waarin de sima niet heeft voorzien. Het meest voorkomende der hierboven bedoelde delicten is wel ontvreemding van eens anders, zich op de sawahs of in de tuinen bevindenden, eigendom. In enkele gevallen kan geringe diefstal, onder zeer verzachtende omstandigheden op het veld gepleegd, worden geëxcuseerd. Zoo bepaalt bijv. de sima, dat wanneer iemand die doodmoede is of ergen honger heeft de 253 jonge vruchten van door een ander geplante klapperboomen of andere vruchten steelt, en onder den boom zittend waarvan hij ze plukte van die vruchten eet, of het water drinkt dat de klappernoten bevatten, hij niet zal worden gestraft. Die zaken mogen echter niet worden medegenomen naar huis op verbeurte eener boete.^ en geschiedt zulks des nachts, dan wordt die boete verdubbeld. Evenmin ii strafbaar de man die, bezig zijnde met het uitplanten van bibit op zijn sawah en bemerkende dat hij wat te kort komt om het geheele veld te voorzien, het ontbrekende heimelijk wegneemt bij zijn buurman die overhield, mits het niet meer zij dan een pinpin vol, dat is een bamboezen bord met opstaanden rand, gebezigd voor het wannen van rijst of het vervoer van bibit uit het kweekbed naar de velden. Deze gevallen voorbehouden, wordt diefstal van veldgewassen en van alles wat zich op de sawahs of in de tuinen mag bevinden steeds met boete strafbaar gesteld, echter niet in algemeene termen, maar met vermelding van allerlei voorwerpen in afzonderlijke artikelen, en met bedreiging van zoo uiteenloopende boeten dat ook hieruit valt op te maken hoe de sima niet in eens in haar geheel werd vastgesteld, doch uit op verschillende tijden tot stand gekomen bepalingen is samengesteld. Padidiefstal is wel het voornaamste uit de categorie der hier bedoelde vergrijpen, waartegen door de belanghebbenden met de wapens in de hand gewaakt mag worden, want de personen die zich daaraan des nachts schuldig maken overhoop te stefcett is geen strafbaar feit. De hoegrootheid der in andere gevallen te verbeuren boeten hangt verder weer te zamen met het stadium van groei en behandeling waarin het gewas op het oogenblik van den diefstal verkeert, waarbij nog eene bijzondere bescherming is toegekend aan de padi welke voor de godheid bestemd is. Voordat de algemeene oogst begint toch worden de fraaiste halmen op het veld uitgekozen om tot een bos samengebonden met andere offeranden geplaatst te worden in de offernis op de sawahs (sanggar), als hulde aan de godin van den landbouw Déwi Sri. Deze zoogenaamde nini is bestemd om later in de rijstschuur de aldaar opgestapelde bossen padi te bekronen en daarop zegen te doen rusten, zoodat wel te begrijpen valt dat zich daarvan heimelijk meester te maken, of oorzaak te zijn dat door vee of door vuur er schade aan wordt toegebracht, een ernstig vergrijp vormt. 254 Dezelfde bevoorrechte positie is toegekend aan de jasa's, open gebouwtjes of balé's in de sawahs, gebouwd ten dienste van het algemeen, om er te kunnen uitrusten, of te schuilen op het heetst van den dag en bij plotseling opkomende regenbuien, waarvan de oprichting als eene verdienstelijke daad wordt aangemerkt. De belangrijkheid van den diefstal, zich uitdrukkende in de hoegrootheid der bedreigde boete, wordt voor alle samenstellende materialen afzonderlijk in beschouwing genomen. Met betrekking tot op de gronden uitgeoefende rechten, vinden we in de sima alleen gewag gemaakt van door den vorst aan landbouwbeambten toegekende apanage-sawahs (sawah laba boekti sakèng dalëm), met de bepaling dat, wanneer de daarmede begiftigde komt te overlijden, zijn zoon in het genot ervan kan treden, mits de verplichting op zich nemend, ook de op dat genot rustende diensten ten behoeve van den vorst te vervullen. Voorts wordt het verpanden van een ambtsveld door den apanagehouder strafbaar gesteld met 6000 kèpèngs, het verkoopen of wegschenken met 12000 k. boete. Bovendien neemt de vorst in zulk een geval zonder schadeloosstelling de sawah terug, ook al is van de transactie een geschrift opgemaakt, want, zoo heet het, de houder van die sawah heeft zich vergrepen aan het eigendom van de godheid, weer een bewijs voor hetgeen in eene vroegere verhandeling werd uiteengezet, dat namelijk volgens, de oorspronkelijke balische opvatting alle grond toebehoort aan de goden, en dat alleen het beheer daarover bij den vorst of de desa berust, wat intusschen niet wegneemt dat de op bepaalde gronden door personen verkregen rechten van verschillenden aard door hen verhandeld kunnen worden. Over de wijze waarop daarbij te werk gegaan moet worden bevat de sima eenige voorschriften. Van het voornemen om sawahs te verpanden of in pand te nemen, te koopen of te verkoopen, moet kennis gegeven worden aan de hoofden en de sëdahans van beide partijen, in wier tegenwoordigheid ook de overgave van de sawahs en van het geld behoort plaats te hebben. Te voren moet echter door 's vorsten schrijver eene acte zijn opgemaakt, in de sima «soerat pijagëm», ook wel «soerat pèngët» genoemd, waarin de geheele transactie nauwkeurig is omschreven, de datum óp de omslachtige wijze der Baliërs duidelijk is uitgedrukt, en waaraan ten slotte de handteekening van beide partijen niet mag ontbreken. Ook voor het in leen geven of nemen geldt een dergelijk 255 voorschrift, waaraan nog is toegevoegd dat bij verzuim zulks in acht te nemen alle rechten van den oorspronkelijken eigenaar op dien grond na verloop van vijf jaren door verjaring verloren gaan. Komen de leener en de eigenaar der sawah te sterven, en betwisten de erfgenamen elkaar dien grond, dan worden korte metten gemaakt, en legt de overheid, sang mantja nagara, er beslag op; immers de verklaringen der partijen, staat er, loopen uiteen, en de schimmen der overledenen kunnen niet getuigen, Weer ande/e bepalingen zijn gemaakt om te zorgen dat wie de bewerking van eens anders velden op zich neemt, hetzij tegen genot van de helft der opbrengst, hetzij alleen tegen het ter leen ontvangen van eene som gelds, waarvoor de sima eene thans zeker niet meer in acht genomen limiet van 5000 kèpèngs per tënah winih voorschrijft, ook getrouw zijne verplichtingen te dier zake nakomt. Blijven de ter bewerking gegeven .sawahs onbeplant, terwijl de aangrenzende wèl beplant worden, mislukt er de padi doordat de aren worden leeggevreten door de vogels, bevloeiingswater te kort komt bij het uitplanten, het wieden en het rijpen van het gewas, heeft er beschadiging plaats door vee, in het kort bij elke schade aan het gewas welke op de andere sawahs niet wordt ondervonden, moet de bewerker schadevergoeding geven aan den geldschieter, berekend over den geheelen oogst dier sawahs tegen een in de sima vastgestelden, thans zeker ook niet meer geldenden, prijs. Geene sawahs mogen onbewerkt blijven. Mocht de eigenaar eener sawah zwaar ziek zijn en niemand hebben om hem te vervangen, dan kan de tusschenkomst van den sëdahan verzocht worden om een persoon te zoeken met wien een kontract voor de bewerking dier sawah kan worden aangegaan. Bij verzuim, met het gevolg dat het veld onbeplant blijft en eene schuilplaats wordt voor muizen of ander ongedierte dat op de aangrenzende velden schade aanricht, wordt eene boete opgelegd. Het bovenstaande zal voldoende zijn om een denkbeeld te geven van den hoofdinhoud der voor Djambrana geldende sima-soebak. Het is in hooge mate wenschelijk te achten dat het instituut waarvan zij een uitvloeisel is, namelijk toekenning aan den landbouw gedreven op kunstmatig bevloeide sawahs, de bron van inkomsten bij uitnemendheid der dichte bevolking van Bali, eener zelfstandige organisatie, in staat stellende dat bedrijf langs vrije banen tot hooge ontwikkeling te brengen, gehandhaafd blijve. 256 Dat aan eene algemeene regeling dezer aangelegenheid, als waarnaar getracht is in deze sima-soebak, behoefte bestaat, lijdt geen twijfel, en evenmin dat aan dit geschrift belangrijke gebreken kleven, waarvan sommige hierboven reeds werden in het licht gesteld, voornamelijk verband houdende met hare samenstelling uit van verschillende tijden dateerende partieele regelingen, waardoor herhalingen en tegenstrijdigheden schering en inslag zijn, gepaard aan onvolledigheid in menig ander opzicht, en het ook niet meer in overeenstemming zijn met de inmiddels zeer veranderde toestanden op bestuursgebied. Reeds vroeger werd met nadruk de behoefte bepleit aan een nieuw soebakreglement, geldig voor de afdeelingen die het langst' onder ons rechtstreeksch bestuur staan: Boelèlèng en Djambrana, tot welker samenstelling het, voor zoo ver ik weet, tot heden niet is gekomen, hetgeen verklaarbaar is uit de omstandigheid dat langen tijd op Bali zaken van zoo veel meer urgenten aard den tijd der ambtenaren in beslag namen. Dat uitstel heeft echter ook zijn goeden kant gehad, want inmiddels is geheel Bali in zoodanige verhouding tot ons bestuur gekomen dat er regelend kan worden opgetreden. Een mooi werk is daar thans dus te verrichten met de samenstelling van een nieuw soebakreglement voor alle deelen van Bali geldig, doch voldoende ruimte latend om met plaatselijke verschillen rekening te kunnen houden. Als materiaal voor de samenstelling kan dienen hetgeen reeds over deze materie geschreven is, hetzij in gepubliceerde of nog in archieven berustende geschriften. De aangewezen personen om onder leiding der hoogere bestuursambtenaren dien arbeid op zich te nemen zijn de controleurs die speciaal voor landbouwaangelegenheden op Bali werkzaam zijn, in nauwe samenwerking echter met de hoofdsëdahans en.voor zooveel noodig met andere inlandsche sawahbeambten, waaronder er voorkomen wier bekwaamheid ten volle is opgewassen tegen de richtige vervulling van hun gedeelte dezer taak. Bij ondervinding weet ik hoe moeizaam en tijdroovend een werk het is om in dergelijke aangelegenheden tot regelingen te komen welke recht doen wedervaren zoowel aan de eischen van het intact houden van het goede gedeelte der inlandsche instellingen als aan de beginselen onzer bestuursvoering, welke vanzelf toch altijd min of meer op Westersche leest geschoeid 257 blijft. De belooning echter welke voor degenen die zich aan den hierboven aanbevolen arbeid wijden daaraan tegenover staat is, dat zij de voldoening smaken er toe te hebben medegewerkt om aan een levensbelang van millioenen arbeidzame menschen van het levende en komende geslachten een duurzamen grondslag te verzekeren. 17 Ong awignam astoe nama sidëm. Iti tatakrëtaning wong atjatjarikan, moenggwing paswaran, mëtoe saking sang praboe, sang djoemënëng ring banda mandala, toemiba ring mandala, dosa tan paraksa, woewoes sinanggraha déra poenggawa nira sadaja, mwah ring wong angloerahi, dépoenijatna këna prajogija sadaja, makadi sang dwidja boedjangga koenang, sami jatna ring rarasaning tatakrëta, mwah wong sawarnanipoen, saoebing tariksa, tan wënang anoewal tatakrëta ika, jèn ana wong anoewal, danda, 2500, samangkana kadarmaning wong atjatjarikan. Isijan kèngëtakëna angawarsa lwirnja kalaningamajonidawoehan mwah kali, mwang amajoni koeta désa, tan ana paparahana moewah, samangkana djoega ja angawarsa, lamaning amajoni dawoehan mwah kali mwang koeta, ingannja poepoet sapoeloeh wëgoeng, jèn nora poepoet samangkana, liwar sapoeloeh dina, tan mari pwaja amajoni, danda sang kasèpan, goeng danda, 250, dèn soeroehan. Ring wong akëkërëngan ring batoernja, kalaning akarija, salwiring karija, sakèng paparahaning soeroehan, wënang danda dèn soeroehan, goeng arta, 250, widjiwidjinën kang atoekar. Mwah wang angroepëkakën kali kliring sawah, tan panoegrahaning soeroehan, danda wang mangkana, 2500. Ring wong amidik sawahing wong lèn, nora panoegrahaning wang adrëwé sawah, mwah soeroehan, danda dèn soeroehan, goeng arta, 8000, samangkana linging krëta. SIMA-SOEBAK VAN DJAMBRANA. b. Transcriptie en vertaling. Geen hindernis ondervinde djt geschrift. Hier volgen de wetten voor de menschen die sawahs bewerken, vervat in eene algemeene verordening welke uitgaat van den vorst, heerschend in Banda mandala, en bestemd is voor deszelfs inwoners. Schuldig is wie er de hand niet aan houdt. Ze moeten opgevolgd worden door al onze poenggawa's en de mindere hoofden; deze allen te zamen moeten ze in eere en in stand houden. Ook de brahmanen en de priesters gelieven zich bekend te maken met den inhoud van dit geschrift. Alle menschen uit het geheele land mogen niet in strijd er mede handelen. Wie dat doet zal beboet worden met 2500 kèpèngs. Aldus zal recht gedaan worden over de sawahbewerkers. Er dient wel acht gegeven te worden op de aanzegging voor het in orde brengen van dammen, leidingen en heiningen; ten tweeden male zal niet gewaarschuwd worden. Aan die opdracht moet binnen tien dagen voldaan zijn. Wordt die termijn overschreden, dan moet het werk alsnog voltooid worden, terwijl den achterlijken persoon door den sëdahan eene boete zal worden opgelegd van 250 kèpèngs. Lieden die met hun kameraden gaan vechten tijdens het verrichten van eenig hun door den sëdahan opgedragen werk zullen door dezen beboet worden met 250 kèpèngs per persoon. Wie zonder vergunning van den sëdahan door de sawahs loopende leidingen smaller maakt zal beboet worden met 2500 kèpèngs. 1 Wie eens anders sawah tot zich neemt zonder vergunning van den eigenaar en van den sëdahan zal door dezen laatste beboet worden met 8000 kèpèngs, overeenkomstig de bestaande bepalingen. 1 De bedoeling dezer bepaling schijnt te zijn, te voorkomen dat iemand zijne sawahs uitbreidt ten koste van de daardoor loopende leidingen, hetgeen ten nadeele zou kunnen strekken van de bevloeiing der lager gelegen sawahs. 260 Mwah wong amatèni kali kliring sawah, nora panoegrahaning soeroehan, danda wang mangkana, goeng arta, 8000, amoetoeng wé ngarannja. Mwah wong amoetoel dadawoehan agoeng, kalaning raina, danda, 3000, latri kalané, danda, 6000, samangkana linging krëta. Mwah wong anëroes dadawoehan agoeng, jèn raina kalané, danda, 500, jan ring wëngi kalané, danda, 1000. Ring wong anëroes dadawoehan ring kali, jan raina danda, 250, jan ring wëngi kalané, danda, 500. Ring wong anjolong èr 1 ring kali, jan raina danda, 125, jan ratri kalané, 250. Ring wong amandoeng tirta 2 ring sawah, jan raina, danda, 500, jan kalaning ratri, danda, 1000. Mwah kalaning akarija, salwiring karijaning soeroehan ring sawah, jèn nora toemoet ring pada batoeré miloe akarija, nora pafldjaloeknja ring asoeroehan, jan sadina, kabakatan, 25. Mwah jan ana wong anoewal pangataging asoeroehan, mwah karijaning batoernja, salwiring karijaning batoer, wënang sawah nja tjinirijaning oegër, pratjina sawit, toengtoenging sara, sinawitan déning rowaning lirang anom, jèn mambëk sahasa sang adroewé sawah kang sinawènan, angadèkakën kawaniné, angadèkakën kawangsané, angadèkakën bijoeh kadang wargané, mwang kasoekané, nëhër dèn poeroeg sawit ika, nëhër dèn karijané ring sawahnja, sinamboet tjirijaning oegër pratjina, nora panoegrahaning soeroehan, dadi kinarijakën pwa sawahnja, jèn ana wong samangkana, danda goeng arta, 2500, amoek poenggoeng ngarannja. 1 Van der Tuuk's woordenboek vermeldt onder èr: „is in 't oud-Javaansch nog niet anders dan in verbinding met een ander woord voorgekomen." * De reden waarom hier het woord tirta, en in de vorige alinea èr, voor water gebezigd is kan ik niet aangeven. Dat met het eerste het bij offeranden behoorend heilig water bedoeld zoude zijn lijkt mij niet waarschijnlijk. 261 Wie zonder vergunning van den sëdahan een door de sawahs loopende leiding doet vervallen zal beboet worden met 8000 kèpèngs. «Amiting wé» 1 noemt men dit. Wie den grooten dam over dag vernielt, zal eene boete hebben te betalen ten bedrage van 3000 kèpèngs, doet hij het des nachts, dan van 6000 kèpèngs. Aldus luidt de wet. Wie den grooten dam doorsteekt zal beboet worden met 500 of 1000 kèpèngs, naar gelang het over dag of des nachts geschiedde. Wie een in de waterleiding gelegen dam doorsteekt zal beboet worden met 250 of 500 kèpèngs, naar gelang het over dag of des nachts geschiedde. Wie over dag water steelt uit eene leiding zal beboet worden met 125 kèpèngs, wie het des nachts doet met 250 kèpèngs. Diefstal van water uit een sawah wordt, over dag gepleegd, gestraft met eene boete van 500, des nachts van 1000 kèpèngs. Wie in gebreke blijft met zijne genooten mee te doen aan een hun door den sëdahan opgedragen op de sawahs te verrichten arbeid, zonder zich deswege bij dien sëdahan geëxcuseerd te -hebben, zal beboet worden met 25 kèpèngs voor één dag verzuim. De sawahs van dengene die zich niet stoort aan eene oproeping van den sëdahan, en zijne genooten bij eenig (gezamenlijk te verrichten) werk in den steek laat, zullen in beslag genomen en van een teeken voorzien worden, bestaande uit een palmbladstengel waaraan jonge bladeren van den arènpalm gehecht zijn. Bijaldien daarna de eigenaar dier sawahs waarop beslag is gelegd er geen genoegen mee neemt, en, groot gaande op zijn durf, zijn hooge kaste, of zijne vele bloedverwanten en rijkdom, zich aan het gelegde beslag niet stoort, doorgaat met zijne sawahs te bewerken, zonder vergunning van den sëdahan het teeken der beslaglegging verwijdert, zoo zal hij beboet worden met 2500 kèpèngs. «Amoek poenggoeng» 2 noemt men dit. 1 Het handschrift uit de verzameling Van der Tuuk heeft hier „amoetoeng wé" in plaats van „amiting wé". De beteekenis van dezen rechtsterm is mij niet duidelijk kunnen worden. 1 Wederom een het misdrijf omschrijvende rechtsterm. „Met zijn hoofd tegen den muur loopen" zou de vertaling wellicht kunnen luiden, of „als een dolleman te werk gaan.'' 262 Nijan kramaning krëta dé sang amantja nagara, koenang rèhing paswara, jèn woewoes amoerit, tan wënang aswaran déning apwi, paksané amèt wëloet, jèn ana wang amoeroeg paswara, jèn katjoendoek déning soeroehan, wënang tandanën, salwiring gagawané pètën wënang, danda amoeroeg paswara ngarannja. Ring wong angamèt wëloet oepaja ta këna pasangpasangan, lwirnja boeboe ata, magawé roesaking taoen palanja, jan ana wang amoeroeg, wënang danda, 500, jan boeboe pring wënang, tan witjaranën, nging jèn woewoes amoerit. Ring wong angangon boeboek angidëk amoeroeg tawoen waoe tinandoer, kèkët déning wang adoewé tatandoeran, anëbasa, 50, satoenggalsatoenggal, jan amangan pari sigaran, mwang soesoenan, panëbasnja, 66, satoenggalsatoenggal. Ring wong amaoerit tan patjina maoegër pring, mwang oeloeh sinawitan rowaning lirang anom, jèn kédëk déning pasoe, tan wënang oliha ngèkët, jèn këdwa ngèkët, danda wang mangkana dèn soeroehan, 250, amoeroeg4paswara kodjar ring sastra. Mwah këbo sapining lijan inganggé akarija déning wang lèn, ring sawah ring tëgal akoenang, nora samit ring sang adrëwé, jan kalaning raina, danda goeng arta, 4900, tëkèng sarma soegoeh, jan kalaning wëngi akarija, danda, 500, déning bwat kasamaran. Ring wong atjoengking gawé ring batoernja, jèn ana pakonnja mangganti awaknja, dadarën roe.moehoen, jèn nora kawasa dèn ija moekoelakën pamërang, wënang wangsoelakëna, lóed kënèng danda kang wang ngakon, 50, dèn soeroehan. 266 mwang pakëmité, goeniwèh raina wënginé, mwah arganing maisa sampi, jan mati kang kèkët, doeroeng lëlëb, wënang sang mangèkët amalilènin arganja, 1000, satoenggalsatoenggal, samangkana linging krëta. Mwah wang angikët këbo, sampi, koeda, jan nora pwa samangké ginawa tjinangtjang ring pasar» pahëman, lëboeh agoeng koenang, nora loemrah dèn ija angikët, nëhër kasoeroepan sangijang raditija, nad'jan sinadokakën sowangsowang ring soeroehan, tan wënang pangèkëté, wënang wangsoelakëna, sang angikët danda ika, 250, satoenggalsatoenggal, dé sang asoeroehan, saika lingning sastra né moenggwing paswara. Mwah ring wong angikët këbo, sampi, koeda, jèn nora sadina dèn ija hikëp, lintang sakèng sadina, tan wënang pangikëté mwah, jan këdwa moeroega krëta, manggëh dépoen angèkët, wënang danda wong mongkono, 2500, danda ika pinalih dé soeroehan lawan sang adrëwé pasoe kang kèkët. Mwah wang angèkët këbo, sampi, koeda, tan këna déné anikëp, sijoehën twasnja, binoeroe djoega ja, woesing amboeroe, apwara nandang kanin pasoening wang kang binoeroe, jèn tikël waloengnja, kang wang amboeroe wënang andjampijanin, jèn tan waras déning afidjampijani, tëmahan roesak titaha pasoening wong kang binoeroe, sang amboeroe angëlijanana pasoening wong moenggoehing arga, saika kawënangannja. Mwang këbo, sampi, koeda, amoetoel koeta désaning wong, tëhër amangan taoening wong, kèkët déné sang adrëwé taoen ika, mwah jèn ana papagëraning wong lijan tëroes, sami pStjaking pasoe anglampahi, nging pada anjar oerijannja, kawaspada djoega ja, wënang djoega ja pada angëmasin, widjiwidjinën, sagoeng alit wraté, jèn tan kalampahan pada anjar oeriannja, manggëh roesak kéwala, soeroehan wënang madanda, goeng arta, 125. Mwah wong ngèkët këbo, sampi, koeda koenang, woewoes kaloembrah déné angèkët, mwah woewoes sinadokakën ring 267 Is nog geen nacht over de opvatting heengegaan, dan bedraagt de losprijs gelijkelijk 250 kèpèngs per beest. Gaat het'opgevatte vee dood, dan moet door den opvatter de schade vergoed worden ten bedrage van 2000 kèpèngs voor een zwarten buffel of een paard; de kosten voor het weiden en de bewaking over dag en des nachts kunnen echter in rekening gebracht worden. Voor witte buffels of runderen, gestorven na de opvatting en vóór de verbeurdverklaring, moet door den opvatter 1000 kèpèngs per beest vergoed worden. Aldus is het volgens 's lands gebruiken. Bijaldien iemand karbouwen sapi's of paarden opvangt en niet onmiddelijk daarna dat vee vastbindt op den pasar, bij eene vergaderplaats of op den grooten weg, en het geval niet op de gebruikelijke wijze behandelt voordat de zon ondergaat, dan zal, al moge ook van de zaak kennis gegeven zijn aan den sëdahan, de opvatting als nietig beschouwd en het vee teruggegeven worden, terwijl den opvatter door den sëdahan eene boete zal worden opgelegd van 250 kèpèngs voor elk geschut stuk vee. Aldus luidt deze schriftelijke verordening. Degene die losloopende karbouwen, sapi's of paarden niet dadelijk opvat en er meer dan een dag overheen laat gaan, mag dat vee niet meer schutten. Wie deze bepaling overtreedt, en toch dat vee schut, zal beboet worden met 2500 kèpèngs. De sëdahan deelt deze boete met den eigenaar van het geschutte vee. Als iemand karbouwen, sapi's of paarden wil schutten, doch er niet in slaagt ze op te vatten, dan moet hij ze maar wegjagen. Wordt dat vee bij het nazetten ■ verwond of gekneusd, dan moet degene die het achtervolgd heeft er geneesmiddelen voor leveren. Herstelt het niet door het gebruik daarvan, komt het dood te gaan, dan moet de vervolger de waarde er voor in de plaats geven. Aldus behoort te worden te werk gegaan. De eigenaar van karbouwen, sapi's of paarden welke door de afsluiting van een erf zijn heengedrongen en van den aanplant daarop gevreten hebben, waarom ze door den eigenaar zijn opgevat, zal volle schadevergoeding moeten betalen, ook aan degenen wier paggers door dat vee doorbroken zijn, bijaldien de sporen ervan aanwezig en nog versch zijn. Is dit niet meer het geval en alleen maar de beschadiging zichtbaar, dan zal de sëdahan eene boete opleggen van 125 kèpèngs. Vee dat is opgevat op de gebruikelijke wijze, met kennisgeving aan den sëdahan, moet, als daar een dag en een nacht over- 268 soeroehan sowangsowang, tëmahan kalingsiran arka, kadoegi wëngi mwang raina, béndjangnja ana wang angingëtin, anëbasa, 500, ngoeniwèh ana pagëraning wang lèp troes, sami tampaking pasoe pada anjar oerijannja, jèn nora wëroeh samangké, "raina doeké angèkët kaèkët, tan wënang kinantijakën anëbasa pangrërëpé, wënang anëbasa, 250, djoega saboentoetsaboentoet. Mwah wong angèkët këbo sampi koeda anëroes koeta désa, jèn nora sami wëroeh sang adoewé pasoe mwang sang adoewé koeta, tëmahannja ngrërëp salamanja, jadijan saoelan sawarsa, tan wënang anëbas pangrërëpé, kawënangannja anëbas, 250, saboentoetsaboentoet. Mwah wong angèkët këbo, sampi, koeda koenang, jan doeroeng lëlëb, kari soemangsanging awijawara, sang angèkët anglingsoening 1 tang pasoe ika, anglëwihing gagawan, lwirnja, panëngër, tambang iroeng, danda kang angèkët, 6000, pasoe moelih nikël apisan, kang kèkët srahakëna ring kang angikët. Mwah sawah pinggiring awan woewoes madëg taoen, apwara ingidëk déning këbo, sampi, koeda, dinoeloer dé sang madoewé pasoe, danda wang mangkana, 4000, kang taoen roesak nikël apisan kramanja. Mwah sawah ring tëpining dalan, jèn ana këbo, sampi, koeda roeboeh, manibèn ing taoening wong, apoewara roesak taoening wong, danda wang anoentoen, 2500. Ring wong angangon ring sawah, toer ingoegërang pasoe ika, tilaring mantoek, këndoe tambangnja, kadoegi pasoe ika amangan taoening wong, kèkët déné wang adrëwé taoen ika, anëbasa, 250, prasida mangangonin wang mangkana danda déning soeroehan. Ring wong angangon këbo,. sampi, koeda, toer ingoegër tinggal ira, dadijannja amëgat apoesnja, toer amangan taoening wong, kèkët déné sang madrëwé taoen, anëbasa oega, 250, satoenggalsatoenggal. Ring wong ngangon këbo, sampi, koeda, tinoentoen maring 1 De vertaling van „anglingsoening" heeft eenigszins op de gis plaats gehad. Van der Tuuk's woordenboek vermeldt alleen „nglinsoenang", en verwijst voor de beteekenis hiervan naar „nglingoeang", om iets geven. 269 heen is gegaan door dengene die er daarna aanspraak op maakt worden ingelost voor 500 kèpèngs, bijaldien de pagger van een ander doorgebroken is en de versche sporen daarvan zichtbaar zijn. Is dit niet het geval, en heeft de opvatting over dag plaats gehad, dan is niets voor overnachting verschuldigd, en moet 250 kèpèngs losgeld voor het vee betaald worden, ook per stuk. Als iemand karbouwen, runderen of paarden die door eene omheining zijn gebroken schut, doch noch de eigenaar van het vee noch de eigenaar van den pagger er kennis van dragen, waardoor het langen tijd aangehouden wordt, hetzij eene maand of zelfs een jaar, dan behoeft voor de overnachting (d. w. z. voor het weiden en het bewaken) niets betaald te worden. Alleen het losgeld van 250 kèpèngs per beest is verschuldigd. Als iemand karbouwen, runderen of paarden opvangt en voordat zij verbeurd verklaard zijn, dus terwijl de zaak nog hangende is, over dat vee beschikt met hetgeen het aan heeft, zooals een halsbel of een neustouw, dan zal die persoon beboet worden met 6000 kèpèngs, en moet hij de dubbele waarde van het vee vergoeden. Aan hem verblijven dan de opgevatte dieren. Wanneer langs den kant van den weg gelegen sawahs die reeds beplant zijn betreden worden door karbouwen, runderen of paarden, en de eigenaar van dat vee geleidt het, dan moet deze •eene boete betalen van 4000 kèpèngs, en de waarde van het vertrapte gewas vergoeden. De geleider van vee dat komt te vallen op een langs den weg gelegen sawah, waardoor het daarop staand gewas beschadigd wordt, zal beboet worden met 2500 kèpèngs. Als iemand vee weidt op sawahs en het daar vastbindt om zelf huiswaarts te kunnen keeren, waarop het touw meegeeft en het vee den aanplant van een ander opvreet, die het opvangt, dan moet het worden ingelost voor 250 kèpèngs, en zal door den sëdahan eene boete worden opgelegd aan den persoon die het vee weidde. Wie karbouwen, runderen of paarden weidt en weggaat na ze te hebben vastgebonden zal, indien dat vee zich losrukt van het touw en gewas opvreet, door welks eigenaar het opgevangen wordt, ook een losgeld moeten betalen van 250 kèpèngs 1 per stuk. Degene die. vee weidend, het brengt naar de sawahdijkjes, om ' In een der handsohriften was dit bedrag op 2500 kèpèngs gesteld, wat meer in overeenstemming is met het voorafgaande en het volgende artikel. 270 galëngan, ginawa amèt pangan, tëhër këna pinangan taoening wong lijan, kadanda sang mangangon, 2500, amoeroeg titiswara ngarannja. Mwah sawah paminggir tëpining koeta désa, kaëmban déning koeta désa sang adrëwé sawah anigasi, ambabad, amoetoengin, angrafïtjapi koeta désaning wang, nora pangadijaning soeroehan, mwang sang adoewé koeta, danda kang ambabad, 4900, jèn woewoes tinandoera ring sawahé, wënang pambabadé nging toengtoenging panging koeta désa ika, tan wënang kadandaha, apan angroesak taoen palanja, lingning sastra. Mwah wong piambëk magawé dalan, maka marganing wong, mwah marganing pasoe, amoetoel pagëraning wong-lijan, nora pangadijaning soeroehan, mwah sang adoewé koeta, danda wang mangkana, 8000, amoek poenggoeng ngarannja. Ring wong amëtik taoening wong lijan, kalaning raina, kadanda, 250, jan ing wëngi, danda, 1000, sabaganing danda ika, danda wadon. Mwang taoen sésaning wong angampoeng, witnja kari andjënëng, wohnja lagi anom kari, doeroeng kaboeboeran koeta désa, apwara ingangonan déning wang lijan, danda wang mangkana, 2500.* Ring wong ngangon pasoe woewoes ingoegëran, apwara mëgat apoesnja, pasoe ika'amangan soesoenaning wong lijan, jèn katjoendoek déné sang adoewé soesoenan ika, pinatijan pwa pasoe ika wënang, tan wënang witjaranën, saksat moenggoeh ing doeroeng, jèn kèkët, panëbasnja, 1250. Ring wong mangangon pasoe salwirépasoe, woewoes ingoegërang tilaring mantoek, apwara amëgat apoesnja, tëhër amëgat apoesnja, loed amangan pari sigaran, kèkët dé sang adrëwé taoen, anëbasa, 500. 271 daar vreten te zoeken, waarbij ook andermans gewas wordt opgevreten, zal beboet worden met 2500 kèpèngs, wegens overtreding der paswara. Als het geval zich voordoet dat een sawah, gelegen aan den rand der desa, gedeeltelijk door de heggen van erven wordt ingesloten, en dat de eigenaar dier sawah er van afkapt, ze omkapt of snoeit ", zonder daartoe vergunning gekregen te hebben van den sëdahan of de eigenaars der heggen, dan zal hij beboet worden met 4900 kèpèngs. De sawah reeds beplant zijnde is het kappen toegestaan, maar alleen van de bovenste takken der heggen. Eene boete wordt dan krachtens de wet niet opgelegd, omdat het gewas (door de beschaduwing) schade zoude lijden. Degene die, eigener autoriteit een weg willende banen voor mensch of vee, daarvoor eens andersmans heg doorbreekt, dus zonder toestemming van den sëdahan en van den eigenaar dier afsluiting, zal beboet worden met 8000 kèpèngs. «Amoek poenggoeng» 2 heet men dat. Wie over dag het gewas van anderen plukt zal beboet worden met250 kèpèngs; geschiedde het des nachts, dan met 1000 kèpèngs. Deze boeten bedragen de helft wanneer ze eene vrouw treffen. Is op iemands veld de oogst nog niet afgeloopen, staat daar nog gewas, zijn de vruchten er nog niet rijp, is de pagger daaromheen nog niet omgehaald, en een ander komt daar zijn vee weiden, dan zal deze beboet worden met 2500 kèpèngs. Wanneer door lieden vee geweid wordt en zij het ergens vastbinden, waarop het zijn touw breekt en van de opgestapelde padi van een ander vreet, dan mag de eigenaar daarvan, zulks bemerkende, dat vee dooden; hij kan daarvoor niet vervolgd worden. Die padi wordt beschouwd als reeds in de rijstschuur te zijn geweest. 3 Vangt die persoon dat vee op, dan bedraagt de losprijs 1250 kèpèngs. Als iemand die eenig vee weidt het ergens vastbindt om naar huis te kunnen gaan, waarop dat vee zijn touw breekt en van de tot bossen gebonden padi van anderen vreet, dan zal de eigenaar dier padi die het vee opvangt dit kunnen laten inlossen voor.500 kèpèngs. 1 Het verschil in beteekenis is ook voor de in den tekst gebezigde termen, vier in getal, niet scherp afgebakend, een onnoodig omslachtige redactie. * Zie de aanteekening ' op pag. 261. * Dus als zoodanig op eene bijzondere bescherming aanspraak te hebben. 272 Ring wong mangangon pasoe salwiring pasoe, woewoes irigoegër, tinilaring mantoek, apwara amëgat apoesnja, kadoegi angroesak sanggar ring sawah, tëhër amangan nini, jan katjoendoek déné sang adoewé nini, patijanana wënang pasoe ika déné sang adoewé nini, tan wënang witjaranën, jèn kèkët, anëbasa, 2500, loed sang adoewé pasoe kapèrèsa nini, amangoena mwah, anoehoera doedoekoen, ambénën, angawèh pananapoeh amoewah, amangoena nini mwah. Ring wong angoendjal taoen, wëngi dèn ija toemandang angoendjal, danda dé soeroehan, 8000, prasida tjorah wong mangkana. Ring wong anoentoen pasoe, anëdoenin sawah asabaning wang lijan, danda wang mangkana, 2500, loed moewah anëbas pasoené, 250, nging jèn ana pratjina sawit, jèn tan ana pratjina sawit, tan wënang dadi witjara. Ring wong amawa pikoelan, amarëking taoen soesoenaning wong lijan, karëpnja moelat kéwala djoega, jan angoesapoesaping asta soesoenaning wang, sinandoengsandoeng déning djëng, tilaring wong mangkana, soesoenan ika kapandoeng déning wong lijan, jan tan kamënëngan doesta ika, kang wang amawa pikoelan angëmasin danda, tan wënang tanggoeh asipat pradjandji, maling soeganda ngarannja. Ring wong angoefïdjal taoen, amrëg srati, angidëk taoening wong ring wangoenan, danda wang mangkana, 2500. Ring wong amandoeng wiwit, jan kalaning raina, danda, 6000, kalaning wëngi, danda, 12000. Ring wong amandoeng sangdjataning sawah, Iwirnja, oeloekoe, pasangan garoe, soesoeri, patjoel, jan raina danda, 2500, jan ring wëngi, danda, 4000. Mwah koeta désaning wong asasawahan, jèn ana wang makoeta sakwèhnja moewah prijawak, anggawé tangloek, ana wang lijan amargakën pasoe nora panoegrahaning wang kang adrëwé tangloek, danda wang mangkana, 2500. Mwah këbo, sampi, koeda, kèkët, jan ija lëlëb, liwar ring samaja, pasoe ika mati, tan ana dandaning wang angèkët, jèn 285 dag en jaartal, en het geschrift voorzien worden van de. handteekening van den verpander. Wordt zulks niet opgevolgd, dan iê, de verpanding niet van kracht. Het geld gaat (voor beide partijen) verloren, in beslag genomen door de overheid, dewijl de voorschriften der wetboeken niet zijn opgevolgd. (In dit artikel wordt nagenoeg hetzelfde bepaald ten opzichte van den verkoop van sawahs als in het voorgaande betreffende verpanding). Doet het geval zich voor dat aan iemand door den landsheer een sawah is gegeven als apanage, om er de vruchten van te genieten zoolang als hij voor den vorst diensten verricht, en dit zoo is doorgegaan zijn leven lang, waarna hij komt te sterven met achterlating van een zoon, die in aanmerking wil komen om het genot van die sawah te hebben en er de diensten voor te verrichten aan den landsheer, dan kan de zoon -die apanage-sawah van den overledene erven. Wil hij zulks niet, dan moet die sawah weer den landsheer worden aangeboden. Dit na te laten wordt beschouwd als onttrekking van 's vorsten eigendom,, en gestraft met eene boete van 2500 kèpèngs. 1 Het stelen van katjang of botor (twee soorten van peulvruchten) van de sawah wordt, over dag gepleegd, gestraft met eene boete van 125 kèpèngs, des nachts, van 250 kèpèngs. Wie door den landsheer met een ambtsveld begunstigd is en dat na verloop van tijd verpandt, zal van dien landsheer eene boete opgelegd krijgen van 6000 kèpèngs en 's vorsten eigendom moeten inlossen. Degene die zoodanig ambtsveld verkoopt of wegschenkt zal door den landsheer beboet worden met 12000 kèpèngs. Deze zal de sawah terugnemen, ook al is van de bovenbedoelde transactie een geschrift opgemaakt. De houder van die sawah heeft zich vergrepen aan het eigendom der godheid. 1 Deze bepaling nopens het stelen van peulvruohten staat al heel zonder-' ling in tusschen twee artikelen over ambts velden handelend. 296 déning manoek. kasatan wé, ënëng di djoekoetan, rinoesak déning pasoe, salwiring roesak tan anoet ring wong lèné, wënang wang mangkana katëmpwan dé sang adrëwé pradana, saolihing sawah ika, rëganing pari, 5, sigar djoega arga, 200, nora wënang angoerangi anglintangi, samangkana linging krëta. Ring wong atëgor kajoe, mwang nganoenoewani, rëbah kajoe tibèng taoening wong lèn, danda wong mangkana, 3650, pari kang karoes^kan sawraté wënang manikël apisan, mafidjing ring asoeroehan. Mwah wong angrëbah kajoe anibèng pasoe ring patjangtjangan, danda wang mangkana, 4500, pasoe ika wënang manikël, mwah jan ana ngroeboeh ing pasoe ring pangoembaran, danda, 3300, pasoening wong manikël apisan. Ring wong magawé pasangpasangan ring sawah, lwirnja magawé soemoer, masangang soengga, blantik, mwang loewang ring tëgal pakoebonan, jèn ana pasoening wong tiba, mwang kënèng pasangpasangan, tikël mwang pëdjah, danda kang anggawé pasangpasangan, 4500, pasoe ika manikël apisan, panikëlé tiba ring sang soeroehan. Ring wong anggingsirakën kali mwah dadawoehan, mwah anggingsirakën koeta, mwang tangloek, nora pangadijaning asoeroehan, danda wang mangkana, 2500. Mwah palëmahan pinggiré koeta désa, ingannja sadëpa djimbaré saking koeta désané ring sawahé, jan koerang sadëpa dohé koeta désa ika, jan angrantjapi tan wënang, kalingannja loba wang mangkana, ilanja sida makapasoening wong amangan pari sakèng djabaning koeta, dadi pasoening wong amijak papagëran, angloempat papagëran, danda wang mangkana, 2500, ■■■■■■■■■■iHHiBHi 297 bewerking gegeven sawah, of blijft ze onbeplant terwijl de aangrenzende velden bewerkt worden, worden de aren leeggevreten door de vogels, komt bevloeiingswater te kort, of is het er niet bij het wieden, heeft beschadiging plaats door vee, in het kort bij elke schade aan het gewas welke de andere menschen niet ondervinden moet de bewerker schadevergoeding geven aan den geldschieter, berekend over den geheelen oogst dier sawah, tegen den prijs van 200 kèpèngs per vijf bossen padi, waar men noch onder moet blijven noch boven mag gaan. Aldus worde berecht. Degene die boomen omhakt of verbrandt, waarbij zij terechtkomen op het gewas van anderen, zal beboet worden met 3650 kèpèngs; de geheele waarde der beschadigde padi moet vergoed worden met verdubbeling ten bate van den sëdahan 1. Degene die een boom heeft omgekapt, welke bij het vallen terecht is. gekomen op vee dat ergens vastgebonden stond, zal beboet worden met 4500 kèpèngs. Liep dat vee vrij rond, dan bedraagt de boete 3300 kèpèngs. In beide gevallen moet het vee ter dubbele waarde vergoed worden. Als iemand gevaar veroorzaakt, bijv. op zijne sawah een put graaft, of bamboezen voetangels plaatst, op zijn tëgal of in zijn tuin een wolfskuil graaft, met het gevolg dat vee van een ander erin valt of erdoor getroffen wordt, en daarbij een lichaamsdeel breekt of doodgaat, dan moet degene die het gevaar veroorzaakt heeft eene boete betalen van 4500 kèpèngs en de dubbele waarde van het vee vergoeden. De verdubbeling komt ten voordeele van den sëdahan. • Wie leidingen of dammen, paggers of sluithekken verplaatst zonder vergunning van den sëdahan zal beboet worden met 2500 kèpèngs. Tusschen den desapagger en de aangrenzende sawahs moet eene open ruimte gelaten worden van een vadem. Dichter dan een vadem mogen de sawahs niet bij den desapagger komen. Wie hiertegen handelt is een inhalig mensch. Heeft het ten gevolge dat vee aan de andere zijde van den pagger vreet van de padi door den pagger uiteen te duwen of er overheen te springen, dan zal de bedoelde mensch beboet worden met 2500 kèpèngs. 1 Hoewel niet uitdrukkelijk vermeld, kan niet anders de bedoeling zijn dan dat in de eerste plaats aan den eigenaar van het gewas zgne sohade vergoed wordt, en daarna nog een gelijk bedrag aan den sëdahan toevalt. 298 Ring wong akarija oepaja, angroesak pagëraning lijan, magawé marganing pasoe, mwang oemafidjingakën pasoe marèng sawah, pinrih dèn ija ngèkët, jan ija katjirjana wong samangkana, danda arta, 8000. Ring wong atjoengking gawé, anggingsir taoening wong lijan, saking nora pangadijaning kang adrëwé taoen, mwah kang asoeroehan nora ngadijani, jan kalaning raina kagingsir taoening wong lèn, ginënah pwa ring sawahing wong lèn, danda wang mangkana, 2500, jèn apoewara ilang taoening wong kang giningsirakën, danda wang mangkana, 5000, pari kang ilang wënang amalèni, manikël dwigoena, jan wëngi kalané sakadi kotjap ring arëp, danda wang mangkana, 10.000, pari ilang wënang amalèni manikël trigoena. Ring wong aningid taoening wong lèn, taoen sigaran, kalaning angoendjal taoen, jèn ana wong kamalingan pari, winalat déning wang maling, koenang danda wang mangkana, 6500, soeroehan kang ananda. Ring wong angoendjal taoen, ginawa ring oemahnja jan kalaning wëngi, danda wang mangkana, 8000, amoeroeg paswara ngarannja wang mangkana, mwah jan ana wang kélangan pari risëdëking wëngi, doeking angoendjal taoen, danda wang mangkana, 12000, taoen kang ilang wënang anikël atrigoena. Ring wong ngèkët këbo, sampi, koeda, woewoes kaloemrah déning wong akwèh, kastjarjan pasoe ika, djoega mangan taoen ika, nging pasoe ika bojana katjoendoek sadoeké mangan taoen ika, katjoendoek ring sawahing lèn, jan katoetan sadina ika, sawëngi tëkèng raina, wënang djoega pangèkëté, djaladin rëh parangan ngarannja, raina kambëngan wëngi, wëngi kambëngan ing raina, tan wënang pangèkëté, jan kadoek maksih angèkët, danda wang mangkana, 650, këbó angroesak kandang ngarannja. 299 Wanneer iemand den streek uithaalt eens anders pagger stuk . te maken en zoodoende vee op de sawahs te laten doordringen, met de listige bedoeling het daarna te schutten, zoo zal hem bij ontdekking eene boete worden opgelegd van 8000 kèpèngs. 1 Wie bij het verrichten van eenig werk het (reeds geoogste doch nog op het veld aanwezige) gewas van een ander verplaatst, zonder opdracht van den eigenaar van dat gewas of toestemming van den sëdahan, zal, indien dat verplaatsen van gewas naar een andere sawah over dag geschiedde, beboet worden met 2500 kèpèngs. Gaat dat verplaatste gewas verloren, dan stijgt de boete tot 5000 kèpèngs en moet de verdwenen padi viervoudig vergoed worden. Geschiedt zoo iets des nachts, dan is de boete 10.000 kèpèngs en wordt de verdwenen padi zesvoudig vergoed. 2 Ingeval bij het vervoeren van eens anders bossen padi deze verduisterd of door dieven gestolen worden zal door den sëdahan eene boete worden opgelegd aan den vervoerder van 6500 kèpèngs. Wie des nachts gewas vervoert naar zijn huis zal beboet worden met 8000 kèpèngs wegens overtreding der paswara. Gaat van des nachts (door een ander dan den eigenaar) vervoerde padi door diefstal verloren, zoo zal de vervoerder eene boete van 12000 kèpèngs te betalen en het gestolen gewas zesvoudig te vergoeden hebben. Indien het geval zich voordoet dat iemand op de gebruikelijke wijze een buffel, rund of paard schut waarvan vaststaat dat het padi heeft opgevreten, hoewel dat vee niet is opgevat terwijl het aan het vreten was, doch op een andere sawah, dan is het schutten geldig bijaldien de nazetting van het beest terstond heeft plaats gehad, nog denzelfden dag of nacht. «Djaladinrëh parangan» noemt men dit. Is reeds de dag gevolgd door den nacht, of de nacht door den dag, dan mag het schutten niet meer plaats hebben. Als het toch geschiedt wordt de overtreder beboet met 650 kèpèngs. «Këbo angroesak kandang» noemt men dit. 8 » Verondersteld wordt hier dat het beschadigen van den pagger en het sohutten van het vee plaats heeft om losgeld machtig te worden. J Manikël dwigoena, is hier, op grond van het in eene vorige passage door den wetgever uitdrukkelijk te kennen gegevene, vertaald met het viervoudige, en dus ook manikël trigoena met het zesvoudige, hoewel ik anders geneigd zoude zijn geweest te vertalen met tweevoudig en drievoudig. » Van de twee rechtstermen in dit artikel is de eerste mij niet duidelijk. In den tweeden wordt de overtreder vergeleken met een buffel die zijn eigen Stal vernielt. 300 Ring wong amambëk sahasa ring sawahing wong, nora dèn kéringi, angadèkakën kawaniné, kasoekané, bijoeh kadang wargané, tan idëp oedjaring pamalër, tëhër dèn patjoel sawahing wong, pamalër pinaloekoe dèn garoe sawahing wong, jèn ana wong mangkana, danda, 4500, pafitja wigraha bawoewigëna ngarannja. Mwah soeroehan anibakakën paswara ring wong asasawahan, jèn ana wang kadoek kanda loeroeng, tan idëp paswaraning soeroehan, salwiring paswaraning soeroehan, danda wang mangkana, 5500. Ring wong amandoeng pari ring sawah, kalaning wëngi, danda, 12000, pari nikël katrigoena, jan kalaning raina, danda, 6000, pari kang tjinolong wënang manikël kadwigoena, danda ika mwah panikëlé pinalih dé soeroehan. Mwah koeta désaning wong troes, pëtjak kamarginin olih pasoe, ana lijan papagëraning wong troes, pada pëtjaking pasoe, pada anjar oerijané, wong toenggal djoega wënang tinërag, kang wang tinërag wënang anglèlènakën ring warganing koeta troes ika, pada ngëmasin sakwèhnja. Ring wong sahasa angoegëri pasoe taoening wong lèn, tan idëpa pamalër, danda wang mangkana, 5000. Mwah wong angangon pasoe, këbo, sampi, koeda, woewoes ingoegër ing sawahing lèn, apwara këndoe tambang pasoe-ika, kadoegi tëkëd nglaladi ring parining wong, tëhër këna pinangan parining wong, jèn kèkët déné kang adrëwé taoen, anëbasa, 500, sang angoegër, danda, 2500, dandaning adoesoen ngarannja linging krëta. Ring wang angèkët këbo, sampi, koeda, jan tan tjinangtjang ring pasar, mwah ring pahëman, mwah gënahing balé agoeng, mwah ring lëboeh agoeng, nora sinadokakën ring soeroehan sowangsowang, danda wang mangkana, 12000, prasida andoesta wang mangkana. Ring koeta troes, kalampahan déning pasoe, ana wang lèn amajoni koeta kang troes ika, toer angangkënin drëwéné, wënang tibanana sipat pradjandji dèn soeroehan, jan arëp anajoeb tjor, 301 Wie gewelddadig te werk gaat door op eens anders sawah te patjollen, ploegen of eggen, voor niemand ontzag hebbende en groot gaande op zijn durf, zijn rijkdom of zijne vele familieleden, zal beboet worden met 45Ö0 kèpèngs. «Pantja wigraha bawoewigëna» noemt men dit. Wanneer de sëdahan eene verordening voor de sawahbewerkers uitvaardigt en iemand durft het te onderstaan ze niet op te volgen, zoo zal deze persoon beboet worden met 5500 kèpèngs. Wie des nachts padi van de sawahs steelt zal gestraft worden met 12000 kèpèngs boete en zesvoudige vergoeding der padi. Geschiedde het over dag, zoo is de boete 6000 kèpèngs en moet de schade viervoudig vergoed worden. De boete en de vergoeding zullen verdeeld worden door den sëdahan. Wanneer van verschillende personen de pagger is doorgebroken door vee, waarvan de versche sporen nog aanwezig zijn, dan zal een zelfde persoon daarvoor aangesproken kunnen worden, en deze aan allen de aan hun paggers toegebrachte schade moeten vergoeden. Wie willekeurig aan aanplant van een ander zijn vee vastbindt, en naar geen verbod wil luisteren, zal beboet worden met 5000 kèpèngs. Als de persoon die buffels, runderen of paarden weidt deze dieren op eens anders sawah vastbindt, en het gebeurt dat door het meegeven van het touw zij bij padi kunnen komen waarvan zij vreten, dan moeten zij, opgevat zijnde door den eigenaar van dat gewas, worden ingelost voor 500 kèpèngs. Degeen die zè vastgebonden heeft wordt beboet met 2500 kèpèngs. «Dandaning adoesoen» heet dit van ouds. ' Wie buffels, runderen of paarden schut en ze niet vastbindt op den passer, bij de dorpsvergaderplaats, bij de balé-agoeng of op den grooten weg, er niet van kennis geeft aan de betrokken sëdahans, zal beboet worden met 12000 kèpèngs. Hij wordt als een dief beschouwd. Wanneer door een pagger vee gebroken is, en iemand doet zich op om dien te herstellen, zeggende dat dezelve van hem is,, dan moet de sëdahan hem den kleinen eed opleggen. 1 Bij be- i Men zoude allicht zeggen, waarom mag de man dien pagger niet in orde maken als hij daar lust in heeft, ook al is het niet de zijne, maar menhoude 302 tan danda wang mangkana, sida drëwéné koeta désa ika, jan tan arëp anajoeb tjor, wënang danda wang mangkana, 4500, bawawigna ngaran, angakoeakoe doedoe drëwé, loed angëmasi pasoe kang kèkët ika. Ring wong anjolong këbo, sampi, koeda, danda wang mangkana, 12000. Mwah kramaning wong angandadèkakën sawahing wong lèn, jen ënëng angapit dadi, ënëng di djoekoetan, kasatan wé, ënëng nora mési tandoeran taoen, poejoeng pinangsa déning manoek, wënang katëmpwan wang mangkana. Mwah kramaning wong ngandadèkakën sawah woewoes anandoer wiwit taoen, ana sawahing wang lèn sinandingnja, anging ënëng, mangapit sawah dadi, matëmahan roesak taoening wong dadi, rinoesak déning wëgang tikoes, jèn ana sawah samangkana, wënang katëmpwan sang adrëwé sawah ënëng, kanan kéri, sawrating taoen kang roesak, loed danda dèn soeroehan, 5000, déning tan idëp arahaning soeroehan. Ring wong anjolong wiwit, jan nora tjakëp sapinpin kalaning raina, tan ana dandaning wong, jan kalanirig wëngi déné anjolong, danda, 6000, prasida maling djatinja. Ring wong atoetoenon këna anglalah déning koeta désaning lèn, danda wang mangkana, 2500. Mwah jan ana wong anjolong boeboek ring sawah, jan kalaning raina, danda, 4500, jan kalaning latri, danda, 9000. 303 reidwilligheid om dien uit te zweren, zal hij niet beboet worden, en wordt hij als de eigenaar van dien pagger erkend. In het tegenovergestelde geval wordt hij beboet met 4500 kèpèngs. «Bawawigna» heet dit. Hij maakt aanspraak op wat hem niet toebehoort, en moet vergoeding geven voor het geschutte vee. Het stelen van buffels, runderen of paarden zal gestraft worden met eene boete van 12.000 kèpèngs. Neemt iemand aan voor een ander een sawah te bewerken, en blijft dat veld dan braak liggen terwijl de aangrenzende sawahs bewerkt worden, of gebeurt het dat er gebrek is aan water bij het wieden, dat niet uitgeplant wordt, of dat door vogelschade de aren leeg zijn, dan moet die persoon vergoeding geven. Het gebruik bij sawahbouw wil dat, wanneer iemand zijn veld onbewerkt laat, terwijl alle omliggende velden bewerkt worden, waarop het gebeurt dat op deze laatste het gewas wordt vernield door ratten of muizen,1 de eigenaar van de braak gelaten sawah de geheele schade die berokkend is, lihks en rechts, vergoedt, en hij door den sëdahan beboet wordt met 5000 kèpèngs, wegens het niet gehoor geven aan de oproepingen van den sëdahan.2 Wie zaadpadi wegneemt, maar niet meer dan één pinpin en over dag, zal niet beboet worden. Geschiedt het des nachts, dan staat er eene boete op van 6000 kèpèngs. Dit laatste is echt diefstal s. Wie stoppels brandt, waarvan het vuur overslaat op eens anders pagger, zal beboet worden met 2500 kèpèngs. Diefstal van eenden uit de sawah 4 zal, over dag gepleegd, gestraft worden met 4500, des nachts met 9000 kèpèngs boete. in het oog, zooals ook aan het slot van dit artikel duidelijk blijkt, dat stilzwijgend erbij verondersteld wordt dat vee geschut is en een losprijs wordt geëischt, wat alleen geschieden mag door den eigenaar van de beschadigde paggers. ' Deze dieren worden verondersteld te nestelen op het braak liggende veld. 1 Bedoeld worden de oproepingen van den sëdahan om de verschillende bewerkingen welke de sawahs moeten ondergaan te verrichten. » Voor' de beteekenis van pinpin zie pag. 253. Dat dit feit niet zoo hoog wordt aangerekend als het over dag plaats heeft en de hoeveelheid bibit niet te groot is ligt wel hieraan, dat die bibit alleen maar bruikbaar is om er bewerkte velden mede te beplanten, en dat het zeer verleidelijk is voor dengene die onverwachts iets te kort komt daarin te voorzien uit het bij zijn buurman overschietende. * Op sommige tijden, als geen gewas te velde staat, plegen de Baliërs hun eenden op de sawahs te weiden. 307 bij voldoend bewijs, aan dezen persoon, zoo dat vee geschut is geworden, door den sëdahan eene boete worden opgelegd van 6500 kèpèngs en vergoeding voor den losprijs van het vee ad 250 kèpèngs. 1 Als de eigenaar van vee dat geschut is geworden na het doorbreken van een pagger zoodra dat nieuws hem ter oore is gekomen de paggers nagaat, waarbij hem blijkt dat er een is die de versche sporen draagt van een doorbraak, dan moet hij daar een teeken plaatsen. Spreekt hij daarna den eigenaar van dien pagger erover aan en gaat deze erheen, waarop, erkennende dat de pagger doorbroken is doch ontkennende dat zulks door vee zou zijn geschied, deze laatste zonder toestemming van den sëdahan ertoe overgaat den pagger in orde te maken, zoo zal hem door dien sëdahan eene boete worden opgelegd van 2500 kèpèngs en de betaling van den geheelen losprijs van het geschutte vee. «Sambéga papa» noemt men dit. 2 Vee dat zich buiten den tuin waarin het thuis behoort begeeft en andermans gewas opvreet zal, na schutting door den eigenaar van dat gewas, moeten losgekocht worden voor 500 kèpèngs per stuk. De aangerichte schade moet begroot en vergoed worden. Als buffels, runderen of paarden, die het bosch ingestuurd zijn (om er te grazen), het vee van anderen achterna zetten en verwonden of een gebroken poot bezorgen en er is niemand bij het eerstgenoemde vee, dan wordt geene boete opgelegd. Is er wel iemand bij, het vee dat het andere nazit, dan moeten door den eigenaar der aanvallende dieren geneesmiddelen verstrekt worden. Hebben deze niet de genezing ten gevolge, dan moet schadevergoeding worden betaald. Aldus is het volgens de sima in het bezit van den sëdahan. Diefstal van bamboe of hout uit een tuin of van een erf wordt, • des nachts gepleegd, gestraft met eene boete van 5000 kèpèngs, over dag van 2500 k. Wanneer in een buiten den dorpspagger gelegen tuin vee binnendringt, dan mag dat vee geschut worden bijaldien de tuin omgeven is door een pagger waarvan de staken dicht bij elkaar « De fout van dezen persoon bestaat daarin, dat hij het bewijs der schnld van dengene wiens pagger het is doet verloren gaan. » Deze geheele alinea vormt in den tekst één zin. Duidelijkheidshalve zijn bij de vertaling er twee van gemaakt. 308 Mwah koebon sadjëroning koeta désa papagërannja mahapës tëloeng ali, krëp toeroesnja, jan ana pasoe mafldjing ing koebon, wënang pangèkëté, panëbasnja, 250. 309 staan en door vier doorkapende dwarslatten met elkaar verbonden zijn. De losprijs bedraagt 250 kèpèngs. Dit niet in acht nemende, mag niet geschut worden. Bij een tuin binnen den dorpspagger gelegen behoeven de eveneens dicht op elkaar geplante staken slechts door drie dwarslatten verbonden te zijn. Vee dat er binnendringt mag geschut worden; de losprijs bedraagt 250 kèpèngs. 312 geval slechts ééne lezing hierachter is weergegeven, soms ook in voldoend van elkaar afwijkenden vorm om het van belang te doen zijn beide lezingen te behouden, waaruit, als het mocht komen tot de samenstelling van een algemeen soebakreglement, met de veranderde tijden rekening houdend, eene keuze kan worden gedaan. Ten aanzien van sommige onderwerpen is dit reglement ietwat uitvoeriger dan dat van Djambrana, bijv. wat de belastingen betreft welke aan den vorst verschuldigd zijn. Reeds in den aanhef worden ze opgesomd als rustende op de sawahs, en wel in tweeërlei vorm: in natura en in geld, op de klapperboomen per stuk berekend, op met andere gewassen dan padi of klappers beplante desagronden, zooals tegalvelden of koffietuinen, eindelijk wat de havenplaatsen betreft op de aldaar binnenloopende vaartuigen. Nadat deze belastingen verschuldigd zijn geworden, en de sëdahan heeft laten aanzeggen ze af te dragen, moet binnen eene maand daaraan voldaan zijn, op poene van het te betalen bedrag verdubbeld te zien. Nog tien dagen langer in gebreke blijvend, worden de gronden der achterstallige betalers aangesproken en' door den sëdahan vepand, met het gevolg dat de eigenaar minstens eenmaal den oogst ervan mist. Het plegen van verzet tegen deze maatregelen wordt strafbaar gesteld met eene boete of verbeurdverklaring der gronden, te anderer plaatse alleen met terechtstelling voor den Raad van Kërta's. Degene echter die zich bezwaard gevoelt door dergelijke -maatregelen mag langs den rechtmatigen weg en schriftelijk zijn beklag inbrengen bij den vorst, waarvoor hem tien dagen tijd gelaten wordt. Naar gelang der behoefte in de poeri's kreeg dan de sëdahan last de opgebrachte producten of gelden daarheen over te brengen, en dat zoodanig ambtenaar ook wel eens bezweken is voor de verleiding een en ander ten eigen bate aan te wenden zoude men opmaken uit de bepaling, dat hij in zijne goederen in de eerste plaats, deze echter ontoereikend zijnde ook in eigen persoon en gezin, aansprakelijk is voor door hem gepleegde malversaties. De veilige opberging der geleverde producten werd den sëdahans overigens gemakkelijk gemaakt, door het voorschrift der sima dat, overal waar daaraan naar het oordeel van den hoofdsëdahan behoefte mocht bestaan, met de kostelooze hulp van alle soebakleden schuren moesten worden opgericht, zoowel voor padi als voor ontbolsterde rijst. De daaraan vastgeknoopte bepaling omtrent 313 de uitdieping der riviermondingen door dezelfde lieden zal wel in verband gestaan hebben met de omstandigheid dat het vervoer der als belasting opgebrachte padi van West-Boelèlèng naar de hoofdplaats veelal over zee geschiedde met groote djoekoengs, en de toegang tot haar haven sterk aan verzanding onderhevig was. De belasting op de sawahs verreweg de voornaamste zijnde, in vergelijking waarmede de andere als slechts van bijkomstigen aard te beschouwen zijn, was wel te verwachten dat de hier en daar nog in de sima verspreid voorkomende bepalingen ter zake van belastingen op de eerstgenoemde betrekking zouden hebben, zooals ook inderdaad het geval is. Hoofdzakelijk handelen ze over de gevallen waarin afslag verkregen kan worden van den overigens voor elk veld eens en voor goed vastgestelden aanslag. In het algemeen is dit het geval bij belangrijken misoogst door verschillende oorzaken, waaronder bandjirschade op langs de rivieren gelegen velden afzonderlijke vermelding vindt. Geen consideratie echter wordt gebruikt met dengene die den tegenslag aan eigen schuld te wijten heeft, bijv. doordat hij geen acht lieeft geslagen op de aanzegging van het soebakhoofd dat de juiste tijd voor het uitleggen der zaadpadi was aangebroken en zoodoende later met watergebrek te kampen heeft gehad, of wel dat hij reeds vroeger op eigen gelegenheid daartoe is overgegaan. Voor nieuwe sawahs wordt, gezien de aan de ontginning verbonden moeielijkheden, drie jaren vrijstelling van belasting gegeven, eerst daarna komt de sëdahan ze opnemen en aanslaan. 'Degenen wier sawahs schade hebben geleden door het daarover aanleggen van leidingen ten behoeve van anderen krijgen gedeeltelijke vrijstelling, doch slechts voor één jaar, omdat in het tweede jaar zij wel reeds oogsten kunnen van den hun toevallenden grond waarover de verlaten leidingen liepen. Van een tweeden aanplant op saWahs gedurende hetzelfde jaar wordt in het algemeen genomen geen belasting gevorderd, doch twee uitzonderingen treffen we aan. Eerstens met betrekking tot het geval dat die tweede aanplant ook padi is. Dit wordt niet goed geacht, als den grond te veel uitputtende, en daarom is, met het doel tegen te gaan dat het op te ruimen schaal zou plaats vinden, bepaald dat opnieuw belasting verschuldigd zal zijn zoodra de dierwijze in eene soebak 314 beplante oppervlakte meer dan vijf tënahs bedraagt. De tweede uitzondering heeft betrekking op kasoemba, de plant waarvan eene gewilde roode kleurstof verkregen wordt. Een deel der opbrengst van een dergelijken aanplant moet in natura worden opgebracht ter voorziening in de behoefte der poeri. Ook aan twee aangelegenheden voor het welslagen van den oogst van het grootste belang geacht, namelijk de waterregeling en de den goden te brengen offeranden, is in deze sima-soebak aandacht gewijd. De rivieren in Boelèlèng hebben een kort verloop, en zijn daardoor alleen gedurende den regentijd voldoende van water voor de bevloeiing der sawahs voorzien voor zoover zij niet in onderaardsche verbinding staan met de bergmeeren, welke ook in den oostmoesson uit den in regentijd opgezamelden watervoorraad blijven afstaan. Zelfs voor deze laatste riviertjes kan echter niet van waterovervloed gesproken worden; zij kunnen veelal slechts in de behoefte van alle daaruit bevloeide soebaks voorzien als deze er om de beurt gebruik van maken. De regeling dezer aangelegenheid behoort tot de taak der sëdahans en hunner ondergeschikten als de vorsten zeiven geen vaste regels daarvoor hebben vastgesteld, zooals wèl geschiedde voor de hoog- en de laaglanden van midden-Boelèlèng, echter ook daarbij den sëdahans vrijheid latende ervan af te wijken in de jaren dat de regenval overvloedig genoeg mocht zijn om voor alle soebaks de gelegenheid open te stellen op het meest gunstige oogenblik met de sawahwerkzaamheden te beginnen. Uit het hierboven medegedeelde omtrent de rol welke de bergmeeren bij de irrigatie vervullen valt licht te begrijpen van hoe groot belang de Baliërs het moeten achten de daar zetelende goden, die den heelen oogst in de war zouden kunnen sturen, te vriend te houden. De vorst heeft daarom zelf de regeling der te hunner eer aan te richten offerfeesten ter hand genomen. Het middelpunt ervan is de tempel van Ambëngan, de laatste belangrijke desa op den weg naar de meeren, zijnde het nog verderop gelegen gehucht Gitgit alleen wat meer bij ons bekend geworden door het zich aldaar bevindend reizigers verblijf. Uitvoerig zijn aan het slot der sima alle ingrediënten waaruit de jaarlijksche offeranden moeten bestaan aangegeven, eene opsomming eigenlijk alleen voor de belanghebbenden van waarde. Een deel ervan wordt aan het eind der feesten, welke verscheidene dagen duren, in optocht naar het meer gebracht, aldaar geladen in een uitsluitend voor SIMA-SOEBAK VAN BOELÈLÈNG. b. Transcriptie en vertaling. Verordening van Goesti Ngoerah Ktoet Djlantik, die vorst is over het geheele land en verblijft in het paleis te Boelèlèng, gericht tot alle onderdanen gevestigd ten oosten van Pondjok en ten westen van de rivier Loewa, ten westen van. Kaliboekboek en ten oosten van Koetoel, in overeenstemming met hetgeen reeds van vroeger gebruikelijk en verordend is geweest, ook tot de brahmanen, satrija's en wésija's, die door den sëdahan in ontvangst te nemen belasting van de sawahs, in natura of in geld, heffing van de klapperboomen, van de desa's of van de havenplaatsen, moeten opbrengen. Omtrent de wijze van opbrengen geldt, dat telkens wanneer een soebak geoogst heeft de sëdahan degenen die belastingen of heffingen als boven vermeld moeten voldoen aanzegt het verschuldigde binnen eene maand na die aanzegging af te dragen. Van dengene die ten bepaalden dage zijne belasting niet betaalt zullen de velden in beslag genomen worden en het verschuldigd bedrag verdubbeld, hoe veel of hoe weinig dat ook zijn moog. Dat dubbele bedrag moet, te zamen met de kosten der opheffing van het beslag ad 250 kèpèngs, voldaan zijn binnen tien dagen na de beslaglegging. Heeft dit niet plaats, dan zullen de velden van den nalatigen betaler door den sëdahan verpand worden voor het dubbele bedrag van belasting en kosten der opheffing van het beslag. De inlossing der verpande velden door den eigenaar mag niet plaats hebben voordat de pandnemer er éénmaal van geoogst heeft. Wie de beslaglegging weerstreeft zal beboet worden met 2500 kèpèngs, en dengene die den sëdahan niet wil toestaan de velden te verpanden waarmede dat moet plaats hebben zullen die velden ontnomen worden ten bate van den vorst. Zoodra door Goesti Gëdé Ngoerah en Goesti Alit Ngoerah aan een sëdahan last is gegeven de bovenvermelde belastingen 330 Jèn ana kaoelané sinalih toenggal nanggap oepah ■ makarija ka tjarik, jèn ija ngënëngang tjarik ika, onang danda, goeng arta, 9500, toer malilènin oelijan tjarik ika, onang malilènin pakirangé oelijan tjarik ika. Jèn ana kaoelané sinalih toenggal mamaling pari sané ring sawah, jèn ija bwating wënginé, jèn ana satjinajaktiné, onang kaoela ika danda, goeng arta, 21000, jèn ija bwating raina, danda, goeng arta, 4500, toer ngantoekang pari ika moelih anikël, jèn ija mamaling bwating wëngi, salwirané paling, danda kadi ngarëp, jèn ija maling bwating raina danda kadi ngarëp. Mwah jèn ana kaoelané sinalih toenggal mamaling patjoel ana ring sawah mwah ring koebonkoebon, salwiré oega, pangigi, singkal, jèn ija masërëp kang amamaling, danda, goeng arta, 2500, toer ngantoekang doewéné kapaling. Jèn ija kaoela mamaling blakas, tambah, tjaloek, 1 mwah arit, badjoe, sapoet, panganggoné ring koeboe, 2 jèn ija raina pamalingé, onang danda, goeng arta, 2500. Jèn ana kaoela sinalih toenggal masang soengga ring sawah, apang masawèn oega djabaning soengga ring poendoekan, masawèn oega toenggoehan matampakdara. Jèn nora ana sawèné, anatonin kaoela sinalih toenggal, onang danda kaoela amasang soenglga, goeng arta, 9500, jèn ija angëhanin babaloengan soengga ika, danda kaoela ika, goeng arta, 4500, jèn ija masang soengga ring pabijanan, nora sawèné, danda kaoela masang soengga kadi ngarëp. Tingkahing amasang soengga, nora kawasa pafidjangan ring asta, jèn pafidjangan ring asta, toenggah arané, tan kawasa masang toenggah ring sawah, jèn ija masang toenggah ring sawah, mawëtoe natonin kaoela, danda kaoela masang toenggah, goeng arta, 9500, toer këna paniba djampi, goeng arta 2500, jèn ija ngënanin toenggah ika këbo sampi djaran, onang danda, goeng arta, 2500, toer masilihin sakadi pangadji babaloengan ika. Jèn ana kaoela mamaling boelih, ring wëngi olihé, onang danda, goeng arta, 21000, jèn raina, danda, goeng arta, 2500, toer masilihin boelih, ika. Jèn kaoelané mamaling binihan tam- 1 De blakas en tjaloek zijn beide hakmessen, doeh verschillend van vorm en grootte. ' De landbouwers bewaren daar hun eenvoudig werkpakje, waarmee zij zich niet in hun desa vertoonen. 332 bako, bwating wëngi, onang danda, goeng arta, 5500, toer masilihin binihan ika, jèn raina, danda goeng arta, 2500. Jèn ana kaoela sinalih toenggal ngabas pamoelamoelahan, bwating sëngité, jèn ija wëngi sëdëké ngabas, wëtoe katara kang doesta, onang danda, goeng arta, 21000, jèn ija bwating lëmah, danda doesta ika, goeng arta, 5500, toer ngantoekang sahadjiné kahabas, moelih anikël. Jèn doesta ika këna katoetoeg ori, onang pinëdjahan, wong angroesoeh arané. Jèn ana kaoela sinalih toenggal ngëkër padang di tjarik, miwah di abijan, ana kaoela lijan manëgoelin bantèng miwah djaran këbo ika, jèn lintangan matali ring atoeboeh, onang ambil tali ika déné kaoela mangëkër bantèngé wënang mapangkëd 1 bahan tali atoeboeh, jèn djangkëp matali atoeboeh, nëgoelin këkëran poenika, onang pangkëd, jèn ija ëloeng babaloengan poenika, jadijan matatoe, miwah mati babaloengan ika, onang kaoela mangkëdang babaloengan ika masilihin sakadi adjiné babaloengan ika. Jèn ana kaoela ika sinalih toenggal ngarit këkëran padang ika, tan onang salitang, padang tan jogija kërtajang, jèn ana kaoela ngëkëhin padang di tjarik, mwah di abijan, tan wikaranën, kédëp wirasaning sima ika. Mwah jèn ana kaoela sinalih toenggal ngabas pagëhan di abijanan anak, tan pasadjati tingkahé, jèn ija masërëp, onang danda déné malaksana ngabas, goeng, 2500. Jèn ija kaoela ngadjakang njoewang djoekoeng, miwah këtoengan, salwiré gagawan abot, kablat ban pabijanan, onang kaoela ngadjakang ngabas pagëhan di pabijanan kaoela lijan, toer ngamarginin pabijanan poenika, woes ngamargijang gagawané, malih mëtjikang pagëhan poenika, jèn nora mëtjikang pagëhan ika, onang danda goeng, 2500. Jèn ana kaoela madoewé tjarik, miwah pakarangan, padabëtjik gënahé, wëkasan ngambil anak loeh sinalih toenggal, dadiannja ngapit gënahé, jadijan nglingkoehin adjaka matwané olih ngambil, tan onang wikarajang, apan pakëdëngan, jèn ija ngringin, onang makarija. bantas kakalèn, mwah roeroeng, toer masaksi 1 Wat pangkëd in dit zinsverband beteekent blijkt niet duidelijk uit de woordenboeken. Het woord is eenigszins op de gis vertaald. 333 worden. Diefstal van bibit voor tabak wordt, des nachts gepleegd, met 5500, over dag met 2500 kèpèngs boete gestraft. Wie uit boosheid veldgewas omhakt en ontdekt wordt zal eene boete van 21.000 kèpèngs hebben te betalen als het des nachts geschiedde, en van 5500 kèpèngs als het over dag was, terwijl de waarde van het omgehakte dubbel vergoed moet worden. Tracht de man zich uit de voeten te maken, dan mag hij gedood worden; hij is een onruststoker. Wanneer iemand gras op sawahs of in tuinen door de plaatsing van een teeken voor zich reserveert, en een ander bindt daar een koe, paard of karbouw vast aan een touw dat meer dan een toeboeh 1 lang is, dan mag eerstgenoemde dat touw inkorten tot een toeboeh, mits hij daarna het dier er weer vastbinde. Bekomt dat vee daarbij echter letsel, doordat het een poot breekt, wordt het verwond of gaat het dood, dan moet die persoon vergoeding geven al naar de waarde van het beest. Komt iemand van dat gereserveerde gras snijden, dan mag hem dat niet aangerekend worden. Over gras dat op een sawah of in een tuin gereserveerd is mag naar luid van deze sima geene zaak gemaakt worden. Wie een pagger omhakt van eens andermans tuin zonder diens voorkennis zal bij ontdekking beboet worden met 2500 kèpèngs. Wanneer (echter) iemand met veler hulp een djoekoêng vervoert, of een rijstblok, dan wel een ander zwaar voorwerp, en de weg wordt hun versperd door een omheinden tuin aan een ander toebehoorend, dan mogen zij den pagger omhalen en hun weg door dien tuin nemen. Na het vervoer van dat voorwerp moeten zij den pagger weer in orde maken. Doen zij dit niet, dan worden zij beboet met 2500 kèpèngs. Wanneer iemand sawahs heeft of een erf, welke gronden goed gelegen zijn, doch tengevolge van een huwelijk dat hij aangaat ze bekneld worden, 2 geheel of gedeeltelijk, door de velden zijner schoonouders, dan mag daarover geen zaak gemaakt worden, dewijl de nieuwe relatie er de oorzaak van is. Komt 1 De toeboeh is volgens Van der Tuuk een variabele maat, meestal eohter dertig vaam lang. Elders vond ik ze opgegeven op vijf meters, wat hier beter zoude uitkomen. 1 Volgens balische opvatting brengt het in sommige gevallen ongeluk aan als iemands grond door dien van familieleden geheel of gedeeltelijk wordt ingesloten. Men vergelijke hetgeen onder apit 'en lingkoeh in Van der Tuuk's woordenboek voorkomt. 334 ring panjarikan, panjarikan nëdoenang sëkahané, makarija irika ring ban tas, toer makarija pamirakan, jèné ogija kawara pangapité, tëmoe manjama, mamisan, mindon, toenggal poeroes, toenggal sëmbah, jèn ija olih wadoea onang waranën, onang bantasin. Jèn ana kaoela mamaling talin sampi, mwah talin këbo, mwah talin djaran, jèn ija masërëp tali ika, mahanggé di pasërëpan, jèn ana sampi djaran këbo manganggé onang ambil babaloengan ika, déné kaoela madoewé tali, toer danda kaoela maling tali ika, goeng arta, 2500, nging jèn ana satjinajaktiné, jèn masërëp di pakëbëngan, danda goeng arta, 2500, toer masilihin tali ika. Jèn ana kaoela mangroesak ëmpëlan soebak, wënang danda goeng, 4500, jèn mangroesak tamboekoe, wënang danda goeng 2500, jèn ija mangroesakang di pangalapan, jèn ija katara, wënang danda, goeng, 11 OU. Jèn ana kaoelané sinalih toenggal ngroesakang* poendoekan miwah pajal, jèn lintangan ring tëngah poendoekan, wënang kang adoewé poendoekan nëdoenang ngélingin sakadi doewéné moela, jèn ija tan soeka kaoelané ngalahang, wënang paloenggoehang ring pënjarikan, pënjarikané wënang manjëmpat poendoekan ika, toer pada nëdoenang kang adoewé tjarik. Jèn ana di pakarangan kakajonan tanëm toewoeh ngoengkoelin pakarangan anak lijan, onang sëpatgantoengin, déné pënjarikan, jèn ija ada kakajonané, miwah tanëm toewoehé, ngroesakang oemah galëbëg lawangan, wënang kang adoewé kakajonan mwah tanëm toewoehé danda goeng, 2500, toer mamëtjikang oemahé karoesakang, toer mangambé. Jèn matatoendjëlan di sawah mwah di abijanan, jèn ija ngroesak api ika, jèn pari di adëgan, mwah di toempoekan, mwah di pabijanan, anoeli andilap ka sawah wong lijan, jadijan di pahabijanan, sahanané irika poehoen, tan salah kaoela matatoendjëlan, 335 ziekte eruit voort, dan moet eene afscheiding aangebracht worden: een sloot of een weg. Daartoe wordt er kennis van gegeven aan den pënjarikan, die de leden der vereeniging op zal roepen om dit werk tot stand te brengen. De beknelling kan niet worden toegelaten als ze veroorzaakt is door (de gronden van) een broer, neef of achterneef van vaderskant die eene zelfde plaats van godenvereering heeft. Bestaat de relatie van moeders kant, dan behoeft alleen eene afscheiding te worden aangebracht. Bij diefstal van het touw van koeien, karbouwen of paarden dat bij achterhaling voor ander vee gebruikt wordt, kan de eigenaar van het touw dat vee in beslag nemen en krijgt de dief eene boete van 2500 kèpèngs. Bij opsporing van het stuk van overtuiging ergens in huis is de boete ook 2500 kèpèngs, en moet het touw vergoed worden. Wie den dam van een soebak beschadigt zal bij ontdekking beboet worden met 4500 kèpèngs, is het beschadigde voorwerp een verdeelsluis met 2500 kèpèngs, en is het èene kleine opdamming met 1100 kèpèngs. Dengene die een sawahdijkje of de aanhooging bij een sluis voor meer dan de helft vernielt mag door den eigenaar om herstel in den vroegeren toestand verzocht worden. Is de schuldige daartoe niet genegen, dan worde van de zaak kennis gegeven aan den pënjarikan. Deze zal dan het sawahdijkje opnemen en de eigenaars der sawahs oproepen. Als op iemands erf vruchtboomen of. andere boomen staan die zich uitstrekken over het erf van een ander, dan zal de pënjarikan door middel van een schietlood onderzoek daarnaar doen. 1 Heeft zulk geboomte een huis, een rijstschuur of een poort beschadigd, dan wordt de eigenaar der boomen beboet met 2500 kèpèngs, en moet hij het beschadigde herstellen, zoomede voor de offers zorgen. 2 Wie op een sawah of in een tuin vuur stookt, welk vuur zijn te veld staande, reeds opgestapelde of in een tuin bewaarde padi verteert en overslaat naar de sawah of den tuin van een ander, met het gevolg dat ook daar alles verbrandt, zal niet schuldig « Door te groote beknoptheid is dit artikel onduidelijk. Het opmeten door den pënjarikan dient ertoe om vast te stellen welk de«l der boomen overhangt, dat dan afgekapt moet worden. » Als iets op deze wijze beschadigd wordt is eene nieuwe wijding door het brengen van offeranden noodzakelijk, evenals na brand. 336 pada sëpatan. Jèn ija déwèk mamoehoen di sawah anak, mwah di pabijanan anak, danda kaoela matatoendjëlan, goeng, 2500, toer masilihin droewéné kang kapoehoenang, moeliha nikël. Jèn ana kaoela mababëtëngan di tjariknjané, jèn dilap toja ika ring tjarik kaoela lèn, apan tan njandangé bëtëngin, jèn ija ngroesakang tatandoeran wong lijan, danda kaoela mabëbëtëngan, 2500, toer masilihin adjin pamoelahan anikël. Titiswarané I Goesti Ngoerah Madé Djëlantik, katiba ring sawëwëngkoné makrama soebak, jèn ana soebak gëdoeh, këna sëkaha ika pënjarikan mwah sëdahan anabdabang, makarija panihis agëng, rawoeh ka pasisi, limbaré adëpa, dalëmé sakajoen. Jèn ana kakirangan toja, jèn sampoen ana ngoerit soebak ika adasa diri, wënang sing kirangan toja angoenggahang tihis ika angëmpël, jèn sampoen pantoen ika manëroesang, wënang sang amadroewé panihis amifitjatin ëmpëlan ika, kasarëngin antoek né ngambil toja ika, mambëtjikang ping ro, jèn nora ana njarëngin, wënang kadanda, goeng, 250, widjinën, këni manoet ring awigawig iki. Jèn ana atatandoeran salwiring angroesak panihis anjoepëkang, wënang kadanda kadi moenggwing arëp, tatandoeran ika wënang gëntos. Mwah oes ngampoeng wënang pënjarikan ika angoewarang mabijanabijanan, kasoemba, mwah salwiring tandoer. Mwah jan ana kaoela né madoewé ingoningon, soekoepat, jèn angroesak salwiring pantoen, jan ëlèb pramangké, lwih mangangonin, wënang matëboesang, goeng arta, 250, mwah masëlangin manikël né karoesakang, jèn ëlèb mangliwar wëngi, prasida maloembar, wënang panëbasé, goeng arta, 1000, jan tan këna ëdjoek, wënang oelah soekoepat ika, liwatang watës, dadosé karoesakan soekoepat ika, mwah itjal, tan witjaranën, sawoesé angoelah, tëka wënang atatangga, tigang désa, mwah salwiring tandoer djabaning pantoen, jan ring tëgal, ring soebak, katëda olih ingoningon, tëka wënang kadanda, goeng arta, 250. 337 geacht worden; beide (eigenaren) zijn getroffen (door de ramp). Stookt echter iemand vuur dat alleen brandschade veroorzaakt op de sawah of in den tuin van een ander, dan zal hij beboet worden met 2500 kèpèngs en het dubbele moeten vergoeden van hetgeen door brand verloren is gegaan. Wanneer iemand zijn sawah onder water zet, en dat water loopt over op andermans sawah welke geene besproeiing noodig heeft, zoodat het gewas aldaar beschadigd wordt, dan zal hij beboet worden met 2500 kèpèngs en de waarde van dat gewas dubbel moeten vergoeden. Verordening van Goesti Ngoerah Madé Djëlantik, gericht tot alle leden van soebakvereenigingen in het rijk. Als eene soebak drassig is dan moeten de leden daarvan met hun pënjarikan en sëdahan een groote afvoerleiding maken tot aan het strand, ter breedte van een vaam, ter diepte van 1 Is er (in eene soebak) gebrek aan water, en hebben tien soebakleden reeds de zaadpadi uitgelegd, dan mogen zij dat afgevoerde water opdammen. Nadat de padi is doorgegroeid mogen de eigenaren van de afvoerleiding dien dam opbreken, waarbij zij tot tweemaal toe de hulp. kunnen inroepen van degenen die het water benut hebben. Wie weigert ze te verleenen zal volgens deze awigawig beboet worden met 250 kèpèngs. Beschadiging van gewas door belemmering van den waterafvoer zal gestraft worden met eene boete als boven vermeld en vergoeding der schade. Na den oogst moet de pënjarikan gelasten kasoemba en andere tweede gewassen te planten. De eigenaar van viervoetig vee dat los is gebroken of geweid wordt en padiaanplant beschadigt moet het inlossen voor 250 kèpèngs en het dubbele der aangerichte schade vergoeden. Blijft het vee den nacht over maar buiten- rondloopen, dan is de losprijs 1000 kèpèngs. Lukt het niet het vee op te vatten, dan moet het weggejaagd worden over de grens, en wordt het daarbij verwond of gaat het verloren, zoo kan geene gerechtelijke vervolging plaats hebben. Na het verjagen van dat vee moet daarvan kennis gegeven worden in de naastbij zijnde drie desa's. Voor het opvreten door vee van anderen aanplant dan padi op de tegalvelden of in de soebaks moet eene boete opgelegd worden van 250 kèpèngs. 1 Een maat sakajoen ia mij niet bekend. 22 338 Mwah jan angoewët ring soebak ring tëgal, këni asadjati tingkahé angoewët ring klijang soebak, mwah ring klijang désa, tingkahé ngoewët. Titiswarané ida anaké agoeng Ngoerah Madé Karangasëm ring kaoela sawëwëngkoné kabèh, mangké tan kawasa makëna soengga, mwah tihing matomès ring désa, ring marga, ring roeroeng, ring tëgal, ring tjarik, ring abijan, ring alas, miwah sing gënahé apasang soengga, mwah tihing matomès, pada tan kawasa, jèn ana amoeroeg sinalih toenggal, makëna soengga, mwah tihing matomès, sakadi né kotjap ring arëp, mawëtoe soengga ika mwah tihing matomès mangënanin djanma, jan ija matatoe kéwala olih soengga ika, mwah tihing matomès, wënang kang makëna soengga mwah tihing matomès kadanda, goeng arta, 12.250, tëkèng sarma, toer wënang djanma ika né makëna soengga, mwah tihing matomès, këna patiba djampi, goeng arta, 2250, mwah jan ija padëm djanma né këna soengga, mwah tihing matomès, kang makëna soengga mwah tihing matomès wënang kadanda, goeng arta, 49.000, tëkèng sarma, toer ija wënang këni pangli sawa, goeng arta, 8.000. Mwah jèn ija ngënanin natoni bantèng, këbo, djaran, wënang kang makëna soengga mwah tihing matomès kadanda, goeng arta, 2250, jan ija padëm bantèng ika, mwah këbo, djaran ika, wënang né makëna soengga mwah tihing matomès kadanda, 12.250, tëkèng sarma. Mwah jan ana kaoela sinalih toenggal manaban sampi këbo djaran, saingoningon né wënang kataban, ring pradésa wëwëngkoné ida anaké agoeng, jan ija woes kapadjati ring klijang pënjarikan désa ika, pilih toenggal ring klijang tèmpèk, makadinja ring poenggawan ida anaké agoeng, miwaha ring adjëg dalëm, ring kantja, kang anaban ingoningon salwiré tan wënang mangodalang tatabanan ika, apang kapatëboesang oega tatabanan ika, panëboesnja, goeng arta, 250, kang sabadasabada, olihing kang katëda, pilih toenggal karoesak olih ingoningon ika né kataban, wënang kang madrëwé ingoningon ika né kataban masëlangin sakèhé né tëlas katëda karoesak, mwah jan bèbèk wënang loemakoe panëbasé, goeng arta, 250, jadijan sasiki sabada, djinah panëbas tatabanan ika mantoek ring kang naban, goeng arta, 200, mantoek ring kang kadjatinan, goeng, 50. Mwah tan wënang i kaoela sawëwëngkoné ida anaké agoeng mangloembar bantèng këbo djaran. 339 Wie op zijne sawahs of tegalvelden het gras voor zich wil reserveeren moet daarvan kennis geven aan den klijang soebak en den klijang desa. Verordening van den vorst Ngoerah Madé Karangasëm voor de onderdanen in het 'geheele land. Het is verboden soengga's en toenggahs te plaatsen in de desa, op hoofd- of zijwegen, op tegalvelden en sawahs, in tuinen of in het bosch en waar ter plaatse ook. Wordt dit-verbod overtreden en iemand door die voorwerpen getroffen, dan zal degene die ze plaatste, als alleen maar verwonding het gevolg is geweest, beboet worden met 12.250 kèpèngs, de sarma daaronder begrepen, en aan patiba djampi 2250 kèpèngs moeten betalen. Heeft het den dood ten gevolge gehad, dan bedraagt de boete met sarma 49.000 kèpèngs, en moet aan pangli sawa 8000 kèpèngs betaald worden. Bij het trappen van een koe, karbouw of paard in die voorwerpen bedraagt de boete voor den overtreder 2250 kèpèngs als het beest alleen verwond, 12.250 kèpèngs als het doodgegaan is, de sarma inbegrepen. 1 Wanneer iemand koeien, karbouwen, paarden of eenig ander vee om geldige reden heeft opgevat binnen het gebied van den vorst en daarvan kennis heeft gegeven aan den klijang of pënjarikan der desa, den klijang tèmpèk of den poenggawa van den vorst, den adjëg dalëm of den kantja, 2 dan mag degene die de opvatting gedaan heeft niet vrijelijk over dat vee beschikken, maar moet het ingelost worden voor 250 kèpèngs per stuk. De eigenaar van het opgevatte vee moet verder het gewas dat het heeft opgevreten of vernield ten volle vergoeden. Voor eenden is de losprijs. 250 kèpèngs, al is het er maar één. Van den losprijs krijgt de opvatter 200 kèpèngs, degene bij wien de aangifte gedaan is' 50 kèpèngs. 1 De tekst is hier erg wijdloopig, zoodat de vertaling kon bekort worden. 5 Beide deze personen zijn o. a. belast met het,opmaken van officieele stukken, die voor den adjëg dalëm .meer van notarieelen, voor den kantja van gerechtelijken aard zijn. 340 Jèn ana sëkahané miwah pangadjama mapinoenas ngisidang tlabah, jèn kabidbid antoek toekad, miwah kabidbid antoek tlabah tandang njat tojanipoené, nora dadi karijanin antoek sëkahané tëloeng ganti, jèn kéwëh sëkahané miwah pangadjamané sami ngarijanin tjëpoengé poenika, jogija sëdahan agoengé ngaloegrain sëkaha poenika sami ngisidang tlabah ngaljh pangoeloe, wastoe pakarangan di sanggah, wastoe pakarangan paoemahan kaloegraha antoek sang angrëtanin, jadin tjarik katrëbak antoek tlabah dados ngarërëd padjëg, jèn twara karoesakan nora dadi ngisidang. Mwah sëdahané miwah sëkahané sami njoempoet pënjarikan, sadjawining ngamël kaoela miwah marëkan marëp dados kadjoempoet kanggèn pënjarikan, sëdahané noenas ring pambëkëlé, toer pambëkël jogija maitjajang ring soebak poenika. ■ Jèn ija sëkahané mwah pangadjama angkën sasih kapat tëdoen ngoerit, jèn dèrèng kërab pënjarikan ngoerit, ana sëkahané mwah pangadjama mangoerit ika danda, goeng, 250, jèn ana oewar pënjarikan ngoerit toer kasëngkër pangoerité, nora sëkahané mwah pangadjama ngoerit sakadi sëngkër pënjarikan, danda goeng, 250. Jèn ana sëkahané moewah pangadjama matandang salit di sawah, salwiring salité di sawah, tan toehoe naoer danda, salwiring danda, wënang nikël sakadi dandané kotjap ring arëp, jèn twara naoer nikël, wënang tjariknjané kasandajang antoek sëkaha sakadi dandané, tëkaning pangoewak sawèné, jèn soeba polih ngadéjang, këni anaké madoewé djinah moepoeni apisan. Mwah ana sëkahané mwah pangadjama salit kari pantoené di tjarik, wënang sané ngadéjang tjarik poenika moepoenin ping kalih, jèn dèrèng moepoenin ping kalih, tan wënang katëbas, jèn sampoen polih moepoenin ping kalih, w^ëriang panëbasé, jèn sampoen polih sëkahané ngadéjang tjarik, sané salit inganan kangkat olih papijakan pantoen, sané ngadé dadiné twara olih papijakan pantoen, malih danda sané madoewé tjarik nikël ping 341 Wanneer, soebakleden of pangadjama's eene leiding willen verleggen omdat, ten gevolge van beschadiging door eene rivier of door eene andere leiding, hun eigen leiding droog geloopen is, en ook nadat driemaal daaraan is gewerkt zij de zaak niet in orde hebben kunnen brengen zoodat zij er geen kans toe zien, dan mag de sëdahan agoeng hun vergunning geven de hoofdleiding te verleggen vanaf den oorsprong, doch worden huistempels of bewoonde plaatsen erdoor gesneden, zoo is goedkeuring door den landsheer vereischt. Voor de sawahs waarover ze gebracht wordt zal afslag van padjëg verleend worden. Leidingen die niet beschadigd zijn mogen niet verlegd worden. De sëdahan en de gezamenlijke soebakleden mogen een pënjarikan uitkiezen, mits hunne keuze zich niet vestige op een besturend hoofd of op een der hoofddienaren van den vorst. De sëdahan behoeft dan slechts de toestemming te verzoeken van den pambëkël, die het verzoek der soebak niet mag Weigeren. Wanneer het tegen de vierde maand loopt, en leden der soebak, hetzij werkende of betalende, de zaadpadi gaan uitleggen nog voordat de pënjarikan hen daarvoor heeft opgeroepen, dan wordt hun eene boete opgelegd van 250 kèpèngs. Gaan die lieden niet over tot het uitleggen der zaadpadi binnen een door den pënjarikan hun aangezegden termijn, ook dan worden zij beboet met 250 kèpèngs. Wanneer soebakleden, werkende of betalende, zich op de sawahs aan iets schuldig maken, wat het ook zij, en zij betalen de daarvoor opgelegde boete niet, dan wordt die boete verdubbeld. Blijven zij ook in gebreke die verdubbelde boete te betalen, dan moeten hunne sawahs door de soebakvereeniging verpand worden voor die boete en de kosten. Na de verpanding der sawahs mag de geldschieter éénmaal daarvan oogsten. Wordt een der bovengenoemde lieden schuldig bevonden terwijl de padi te veld staat, dan mag de pandnemer der sawah er tweemaal van oogsten. Vóór dien tijd kan geene inlossing plaats hebben, wel daarna. Heeft eene soebakvereeniging een sawah van een schuldige verpand, en maakt deze zich meester van het eigenaarsaandeel in de opbrengst, zoodat de pandnemer niets krijgt, dan wordt de boete van den eigenaar der sawah nogmaals verdubbeld. 1 1 Hier is blijkbaar het geval onder de oogen gezien dat de sawah waarop beslag gelegd wordt reeds van te voren tegen de helft der opbrengst aan een ander was afgestaan, zooals veelvuldig voorkomt, 342 ro, danda poenika katoer ring ida sang amawa boemi, panikël poenika malih kapaitja ring soebaké abagi, saking itjan anaké agoeng ring soebaké. Jèn ana sëkahané mwah pangadjama sinalih toenggal mawanan salit di sawah, jèn matandangan tjariknjané masawèn, jèn ngadjëro salité, ika këna pangaboet sawèn, goeng, 250, jan ngadjaba salité këna pangaboet sawèn, goeng, 125. Jèn ana sëkahané sinalih toenggal mangoewak sawèn, ika wënang danda goeng, 2500. Jèn ana kaoela madoewé ingoningonan mangan lalang, onang panëbasé goeng, 1000. Doeké njoerat ring dina boeda oemanis, wara prangbakat, titi krësnapaksa ring pantjami asada masa, rah, 9, tënggëk, 3, isaka, 1739. Jèn sëkahané ngoeboehin ingoningonan sampi djaran këbo, salwiring babaloengan, mangoehoegin tatamanan miwah papëtètan tatandoeran jadin pari, sëkahané miwah pangadjama wënang mëloenggoehang ring sané madoewé ingoningonan poenika ping tiga, jèn sampoen sëkahané miwah pangadjamané maloenggoehang ping tiga, talër kari ingoningonan poenika mangoehoegin, wënang sëdahan agoengé miwah pënjarikan soebaké mangloegrain sëkaha ika ngamatènin ingoningonan poenika, poenika djaja kapradjaja arannja, wënang patiné, nora kaoelané salih toenggal dados ngaloembar ingoningonan. Ana pakajoenané ida anaké agoeng ring soebaké di doeloe, sasorohan soebak Padang-boelija, mwah ring sasorohan soebak Sangkèt, soebak Djëro, soebak Jèh-apoe, soebak Lëbah-mantoeng, pakajoenané ida anaké agoeng ring soebaké di doeloe, mangambil toja ring sasih katiga, raris tëdoen mangoerit, jan raoeh ring sasih kasanga, tëlas jèhé ka tëbèn, kahambil antoek soebaké di tëbèn, ring soebak Bënëh-klod raris tëdoen mangoerit, jan ana soebaké salit toenggal tan sairing, tan manindihang sakadi daging paswarané, kawënang danda arta, goeng, 12500, doek kapoepoetang makarija soerat paswara iki, ring * dina rëdité, pon, wara mëdangsija, tanggal ping 11, sasih ka 3, rah 9, tënggëk 8, isakawarsa 1773. Iti paswarané ida anaké agoeng Ngoerah Madé Djëlantik, ida sang angloerah apoeri ring Blèlèng, risëdëk ida anaké agoeng katangkil katari antoek padanda Këtoet Pidada, miwah I Goesti 343 Die boete wordt den vorst aangeboden, terwijl van de verdubbeling een deel door den vorst gegeven wordt aan de soebak. Wanneer soebakleden, werkende of betalende, zich op de sawah aan iets schuldig gemaakt hebben ten gevolge waarvan op hun sawah beslag is gelegd, dan moet, bijaldien de zaak voor den vorst is gekomen, 250 kèpèngs betaald worden voor de opheffing van het beslag, en is ze buitenaf beslecht 125 kèpèngs. Het soebaklid dat een gelegd beslag verstoort 1 wordt beboet met 2500 kèpèngs. Vee dat alangalang heeft opgevreten moet worden ingelost voor 1000 kèpèngs. Geschreven op woensdag oemanis van de wara prangbakat, den vijfden dag der afnemende maan van de twaalfde maand in het jaar 1739. Wanneer soebakleden er koeien, paarden, karbouwen of andere beesten op na houden, en dat vee schade toebrengt aan bloemen of planten,' dan moeten de (andere) soebakleden de eigenaars van dat vee tot driemaal toe gaan waarschuwen. Hebben zij dit gedaan, en gaat het vee voort met verwoesting aan te richten, dan kunnen de sëdahan agoeng en de pënjarikan soebak vergunning geven aan de soebakleden om dat vee te dooden. Djaja kapradjaja (beiden schade lijden) noemt men dat. Het dooden was geoorloofd, daar niemand zijn vee los mag laten rondloopen. Aan de hoogerop gelegen soebaks van Padang-boelija en Sangkèt, zoomede de soebaks Djëro, Jèh-apoe en Lëbah-mantoeng staat de vorst het gebruik van het bevloeiingswater toe in de derde maand; dan moet aldaar de zaadpadi worden uitgelegd. Gekomen in de negende maand is al het water voor de laag gelegen soebak Bënëh-klod, waar dan de zaadpadi wordt uitgelegd. Wie deze voorschriften niet opvolgt zal beboet worden met 12500 kèpèngs. Deze verordening is uitgevaardigd op zondag pon, wara mëdangsija, den llden dag der wassende maan van de 3e maand in het jaar 1773. Verordening van den vorst Ngoerah Madé Djëlantik, gezagvoerende en resideerende in Boelèlèng, uitgevaardigd in tegenwoordigheid van, en in overleg met, padanda Këtoet Pidada, 1 Hij doet dit door het uittrekken van de bamboe met eenige droge bladeren eraan, welke als teeken der beslaglegging op de sawah geplaatst is. 344 Poetoe Këbon, miwah Dé Roemijani, mwah pëpëk saha poenggawa sami nangkil, dawëg ring dina soekra oemanis, wara mënail, titi tanggal ping 1, sasih ka 10, rah 3/ tënggëk 7, ngraosang ngawitin tingkahé ngëwangoen krëta. Jan ana kaoela, miwah wésija, satrija, mwah brahmana, mamaling jèh, ngroesak ëmpëlan manjampëtin tlabah, mwah ëmpëlan, miwah ngroesak pajal, mwah papijoeh, ngroesak tlabah sadoeloen tamboekoe, pamarowané gëdé, sëdëking wëngi, wënang danda goeng arta, 12500, sëdëking lëmah mamaling jèh, sakadi né ring arëp, wënang danda goeng arta 9500, danda ika sakadi né ring arëp wënang katoer ring ida anaké agoeng satëngah. Tingkahnjané maling jèh, wënang djoek raris basta, katoer ring sëdahan agoeng, wong tjorah ika wënang mablagbag, raris kakërtajang, tëka wënang danda kadi né ring arëp, mwah jan tan këna djoek wong tjorah ika, wënang patènana, prasida mati, tan kawasa wikaranën. Mwah jan ana kaoela, mwah wésija, brahmana, satrija, adrëwé ingoningonan, ngroesak salwiring pantoen, lèb pramangké, mwah ngangonin, wënang patëboesang, goeng artA, 250, nging mëslangin pantoen nikël, jan angëlèb ngaliwar wëngi, prasida maloembar, wënang patëboesang, goeng arta, 1000, mwah jan tan këna djoek, oelah liwatang watës, woes angoelah, raris djatijang ring klijang di soebak mwah désa, mwah klijang bafidjar, dadiné karoesakan ingoningonan ika, tan kawasa witjaranën, mwah itjal. Mwah jan ana kaoela matatandoeran djawining pantoen, salwiring tandoer ring tëgal, mwah ring tjarik, ana saingoningon ngroesak tatandoeran, wënang taban, raris patëboesang, 250, jan tan këna djoek ingoningonan ika, oelah liwatang watës, kaprasida sakadi né kotjap ring arëp, tan kawasa wikaranën. Mwah jan ana sëkaha, jadin lijanan ring sëkaha, mwah sakadi né kotjap ring arëp anaban saingoningonan, wënang gënah ingoningonan ika satëpining marga agoeng, raris djatijang ring pamëkël, miwah ring klijangklijang désa, tigang désa, nging jèn nora ana ngélingin, wënang kadi saika, jèn woes madjati, raoeh kang adrëwé ingoningonan asadjati ring kang anaban, awèh matëboesang abot adangan dandané sakadi né kotjap ring arëp, 345 Goesti Poetoe Këbon en Dé Roemijani, terwijl ook alle poenggawa's aanwezig waren. Op vrijdag oemanis van de wara mënail, den eersten dag der wassende maan van de 10e maand in het jaar '73 is het dat deze bepalingen zijn gemaakt. Wanneer soedra's, wésija's, satrija's of brahmanen water stelen (uit eene leiding), een dam in de rivier beschadigen, eene waterleiding opstoppen, een pajal of een pëpijoeh (kleinere afdammingen) vernielen, of schade toebrengen aan eene leiding boven de sluis waar de hoofdverdeeling plaats heeft, zoo zullen zij beboet worden met 12500 kèpèngs als het misdrijf des nachts, met 9500 kèpèngs als het over dag gepleegd is. Van deze boeten moet de helft den vorst worden -aangeboden. Wie water steelt moet worden opgevat en gebonden gebracht worden bij den sëdahan-agoeng. Die misdadiger moet vervolgens in het blok gesloten worden en voor de rechtbank komen, welke hem zal veroordeelen tot eene boete als bovenvermeld. Kan hij niet worden opgevat, dan mag men hem dooden, waarvoor niemand vervolgd zal worden. De soedra, wésija, brahmaan of satrija wiens losgebroken of in de weide gezonden vee padi beschadigt moet dat inlossen voor 250 kèpèngs, en het dubbele van de waarde dier padi vergoeden. Blijft dat vee den nacht over buiten, dan wordt het als onbeheerd aangemerkt, en moet het voor 1000 kèpèngs worden ingelost. Lukt het niet dat vee op te vatten, jaag het dan over de grens, en geef er vervolgens kennis van aan de klijangs van de desa, de soebak en de bandjar. Overkomt zulk vee iets, of gaat het verloren, dan bestaat daarvoor geen verhaal. Vee dat aan desalieden toebehoorenden anderen aanplant dan padi, hetzij op tegalvelden of sawahs, vernielt zal worden opgevat en moet worden ingelost voor 250 kèpèngs. Kan dat vee niet worden opgevat, jaag het dan over de grens. Hetzelfde geldt ervoor als hierboven bepaald is. Geen vervolging mag deswege worden ingesteld. Wanneer soebakleden of andere personen vee opvatten gelijk hierboven ter sprake kwam, dan moeten zij dat vee aan den kant van den grooten weg vastbinden en ervan kennis geven aan den pambëkël en aan de klijangs der drie (naastbij gelegen) desa's ingeval niemand er aanspraak op maakt. Heeft die kennisgeving plaats gehad, en komt daarna de eigenaar van het vee bij den opvatter, dan moet deze het laten inlossen tegen de boeten, 346 ngawilang pakëmit, mwah maka tëdanipoen, jèn ija padang, nëloeng dasa tëloe kang satëgënsatëgën, né alëmahalëmah, pakëmit né awëngi djinahnja, 66, saika wilangana sami, maksih kang adrëwé nora nindihang sakadi né ring arëp, woes poepoet pëtang dasa dina, prasida kagëlah, tan kawasa patëboesang. Mwah jan ana tinaban saingoningonan ika, wilangakëna kèh kidik, mwah abot adangan, tingkahé matëboesang ring kang adrëwé ingoningonan, wënang winidjiwidjinan matëboesang sakadi dandané ring arëp. Mwah jan naban këbo wënang ngatëhang ka badannjané, raris sawènin, djatijang ring kang adrëwé tingkahé anaban, mwah jan naban bèbèk, wënang atëhang ka badannjané, raris sawènin djatijang ring kang adrëwé tingkahé naban. Jèn ana kang adrëwé arëp tingkahé ngadènin, salwiring gadé, mwah salwiring kataban, wënang kang anaban nampi gagadèn, panëbasé wënang masëngkër tigang dina, maksih kang adrëwé gagadèn nora nindihang nëboes gadé ika, wënang katoer ring sëdahan-agoeng, tëka wënang nikël ping ro panëbasé, katoer satëngah, ring kang anaban satëngah. Mwah jan ana sëkaha, jadin lijanan ring sëkaha, di tëgal miwah di tjariké ngamatènin saingoningonan këna toenggah, miwah këna soengga, wënang danda nikël apisan, wilangakëna sapangadjinja, dadiné nikël, djinah ika katoer satëngah, jèn nora ada angangkënin, mwah nora kasërëp, amatènin ingoningonan ika, wënang pënjarikan ika matajoebin, angadajang bakangbakang sakadi né ring arëp, jèn nora sinalih toenggal anajoeb, tëka wënang danda sakadi né kotjap ring arëp. Mwah jan ana sëkaha, jadin lijanan ring sëkaha, angoewët tatandoeran, salwiring tandoer, gënahnja ring soebak, mwah ring tëgal, wënang asadjati ring klijang soebak, mwah ring klijang désa, tingkahé angoewët, jèn nora kadi né ring arëp, tan kawasa wikaranën, tan wënang magëntos tatandoeran ika. Mwah jan ana kaoela sinalih toenggal matatoendjëlan antoek 347 zwaar of licht, als boven werd bepaald, terwijl ook waakloon en kosten van onderhoud betaald moeten worden, en wel voor een pikol gras per dag 33 kèpèngs, voor eiken nacht bewaking 66 kèpèngs. Op die wijze moet alles geregeld worden. Volgt echter de eigenaar van het vee deze regelen niet op, en zijn veertig dagen verloopen (na de opvatting), dan behoort het vee den opvatter en kan het niet meer ingelost worden. De door de eigenaren van opgevat vee te betalen losprijzen, hoog of laag en berekend als boven is aangegeven, moeten per stuk betaald worden. Wie een karbouw opvat moet dat beest naar zijn stal brengen, daar een teeken bij plaatsen en den eigenaar ermede in kennis stellen. Evenzoo moet gehandeld worden bij het opvatten van eenden. Wil de eigenaar van zulk vee het een of ander pand stellen, dan moet de opvatter dat voorwerp in ontvangst nemen. De inlossing moet plaats hebben binnen drie dagen. Houdt de eigenaar van het pand zich hieraan niet, dan worde de sëdahan agoeng ermede in kennis gesteld en de losprijs verdubbeld. De helft komt aan den vorst, de andere helft aan den opvatter. Wanneer soebakleden of andere personen oorzaak zijn dat vee op de tegalvelden of de sawahs zijn dood vindt door soengga's of toenggah's (twee soorten van voetangels), dan moeten zij de dubbele waarde van dat vee als boete betalen. De helft daarvan komt aan den vorst. Wanneer niemand zijne aansprakelijkheid voor den dood van dat vee erkent, en de schuldigen niet kunnen worden opgespoord, dan moet de pënjarikan al zijne onderhoorigen den soebakeed laten zweren. Wie zich daaraan niet onderwerpt zal boete te betalen hebben als bovenvermeld. Wanneer een soebaklid of een ander.eenig gewas in de soebak of op de tegalvelden verzorgt om het voor zich te reserveeren, dan moet hij daarvan kennis geven aan den klijang van de soebak of van de desa. 1 Doet die persoon dat niet, .dan kan hij geen eisch instellen tot vergoeding van het gewas. 2 Degene die door middel van vuur padi vernielt zal beboet 1 Dit artikel houdt waarschijnlijk verband met het reoht dat wel wordt toegekend om op andermans braakliggende velden iets aan te planten voor veevoeder. * Waarschijnlijk is hier bijgedacht: als door toedoen van anderen dat gewas schade bekomt. 348 gëni, anoendjëlin pantoen, salwiring pantoen, wënang danda, sëdëking wëngi goeng arta, 12500, jèn ija sëdëking raina sakadi né ring arëp, wënang danda goeng arta, 6250, pantoen ika wënang kapisëlangin olih kang amatatoendjëlan, sakadi pantoen né karoesakan antoek gëni. Mwah jan ana kaoela sinalih toenggal anoefidjëlin lalang, sëdëking wëngi, wënang danda goeng arta, 4500, jèn sëdëking raina sakadi né ring arëp, wënang danda goeng arta, 2250. Mwah jan ana kaoelané sinalih toenggal anoefidjëlin tatandoeran, salwiring tandoer ring soebak mwah ring tëgal, sëdëking wëngi, wënang danda goeng arta, 4500, jan sëdëking raina sakadi né ring arëp, wënang danda, goeng arta, 2250, tatandoeran ika sakadi né ring arëp wënang kapisëlangin olih kang anoefidjëlin. Mwah jan ana kaoela makrama soebak tan manoet ring titikrama, nilarin pënjarikan, mwah sëdahannja, tan pakrana tingkahé matilar, wënang kadanda dèn ira sang amawa boemi, goeng arta, 20.000, oedjaring wong tinambangan, ginawé roeg ikang rat. Mwah jan ana andikané Angloerah Gëdé Ngoerah, Alit Ngoerah ring klijang sëdahan ika makarija wawaroeng, patjang gënah bras, mwah makarija ajoeng, patjang gënah padjëg pantoen, mwah mambëtjikang paswanan, wënang sëdahan ika amakon sëdahan ika ngarahang ring sëdahan soebak ika, jan ana pilih toenggal nora arëp akarija, wënang sing nora arëp makarija danda, goeng arta, 33, dandané sadina. Mwah jan kalaning sëkaha soebak ika toehoen makarija di tjarik, jan ana tlabah mwah djalingdjingan sëkaha soebak ika roesak, wënang klijang sëdahan ika mandëgdëg, tlabah mwah djalingdjingan ika ané roesak, jèn njandang tlabah ika kakisidang, mwah djalingdjingan ika pada makisid, kisidang, jadin nrëbak tjarik, kawasa klijang sëdahan ika mangisidang sing sëdëng ambahin tlabah mwah djalingdjingan, tjarik ika né ambahin tlabah mwah djalingdjingan wënang long sapakënané, mangitoeng winih, pëtjak tlabah mwah djalingdjingan ika néné roesak wënang moelih ring kang 'adrëwé tjarik ambahin tlabah mwah djalingdjingan, jèn woes amoeponin sapisan, wënang ija malih këna patigasana mangitoeng winih. 349 worden met 12500 kèpèngs als het des nachts, met 6250 kèpèngs als het over dag plaats had. De door het vuur verwoeste padi moet ook door hem vergoed worden. Wie des nachts alangalang 1 of zich in de soebak of op de tegalvelden bevindend gewas in brand steekt zal beboet worden met 4500 kèpèngs. Geschiedde zulks over dag, dan bedraagt de boete 2250 kèpèngs. Het vorenbedoeld gewas moet door den brandstichter vergóed worden. Soebakleden die de oude gebruiken niet opvolgen, de gehoorzaamheid opzeggen aan hun pënjarikan en sëdahan zonder daartoe geldige reden te hebben, zullen door den landsheer beboet worden met 20.000 kèpèngs. Zulke lieden noemt men afvalligen, zij sturen de wereld in de war. Daartoe van Ahgloerah Gëdé Ngoerah en Alit Ngoerah last ontvangende, moet de klijang sëdahan een bergplaats laten maken voor de ontbolsterde rijst en een schuur voor de padi welke als belasting worden opgebracht, zoomede de monding der rivier laten uitdiepen. De hoofdsëdahan zal daartoe oproepingen richten tot de sëdahans der soebaks. Wie niet wil werken zal beboet worden met 33 kèpèngs voor eiken verzuimden dag. Als het gebeurt dat tijdens de soebakleden hunne sawahs bewerken hoofd- of zijleidingen in slechten staat komen te verkeeren, dan moeten deze worden opgenomen door den klijang sëdahan. Blijkt het noodig die leidingen te verleggen, verleg ze dan. De klijang sëdahan mag hiertoe overgaan, ook al worden dan sawahs door die leidingen gesneden. Voor die sawahs zal echter afslag van belasting verleend worden, in verhouding tot de winih 8 van den gebruikten grond. De grond waarover die beschadigde leidingen eerst liepen vervalt aan dengene over wiens sawah de leiding verlegd is. Nadat eenmaal geoogst is, zal weer belasting moeten betaald worden over de volle uitgestrektheid. 1 De alangalangvelden, op Bali schaars zijnde, zijn daar veelal in privaat bezit. 5 De Baliërs meten hunne sawahs af naar de hoeveelheid bibit (winih) welke voor de beplanting noodig is. 350 Mwah jan ana tjarik sëdahan ika masoebak magënah nëpin toekad, jan ija kabidbid olih ëmbah, wënang ja sod sapakënané, malër mangètang winih, mwah jan ana polih manglahlahang, jan ija woes amoeponin sapisan, wënang ja malih këna patigasana, mangitoeng winih. Mwah jan kalaning sëkaha soebak ika mahabijan-abijanan, manandoer kasoemba, wënang sëkaha soebak ika këna ambënga'mbëngan kasoemba, kasoemba ika wënang kahatoer ka Boelèlèng. Mwah jan ana tjarik madoeloeran tëgal, jèn tëgal ika kababakin kadadosang tjarik, jan ija woes amoeponin tëloeng rah, wënang tjarik ika katëpas olih klijang sëdahan, toer ja këna patigasana mangitoeng winih. Mwah- jan ana tjarik sëkaha soebak ika makakirangan toja, wënang klijang sëdahan ika mandabdabang, manggilirang toja ika. Mwah jan ana arahan klijang sëdahan ika, manëdoenang sëkaha soebak ika mangoerit, sëdahan ika woes angarahang ring klijang soebak ika, jèn ana pilih toenggal nora'anoet ring arahan sëdahan ika, jan ana karoesakroesakan pantoen sëkaha soebak ika, wënang tjarik ika kapëpëkang padjëgnja, mwah patigasananja olih klijang sëdahan, toer ja danda, goeng arta, 250, tingkah danda ika mantoek ring sëkaha soebak ika, panaoeré masëngkër sadjëroning adina, jan nora naoer sakadi sëngkëré kotjap ring arëp, wënang danda ika katikëlang, toer jèhnjané kasandajang, sakadi panikël dosa ika. Mwah jan kalaning sëkaha soebak ika makarija di ëmpëlan mwah di tlabah, nora arërëh noetoeg, jèn nora pilih toenggal tëdoen makarija, wënang danda, goeng arta, 25, jèn ija mangësèpin sëkaha makarija, wënang këna pangësèp, goeng, 12. Mwah jan ana sëkaha soebak ika kaharahan olih sëdahan anaoer tigasananing tjarik, mwah sapakënané kotjap ring arëp," jèn ija nora naoer, anoeli tjarik ika kasawènan, wëtoe né kasawènan magadégaloer ring sëdahan, apanga mangatoerang oega gadégaloer ka Boelèlèng ring ida anaké agoeng kalih sadjroning adasa dina saking dinané kasawènan, jèn nora ngatoerang gadégaloer sadjroning adasa dina, wënang tjarik ika né kasawènan kasandajang olih sëdahan, tingkahé anjandajang, apang manoet sakadi lingning paswara né kotjap ring arëp. Mwah jèn ana soebaké sinalih toenggal woes angampoeng, 351 Aan den oever eener rivier gelegen sawahs die door bandjir schade lijden krijgen vermindering van belasting in evenredigheid tot de winih dier velden. Na één oogst moet er weer de volle belasting voor betaald worden. Wanneer een soebak na den rijstoogst met kasoemba beplant wordt, dan heeft eene heffing in natura plaats, waarvan ■ de opbrengst naar Boelèlèng gebracht moet worden. Wanneer aan sawahs grenzende tegalvelden ook tot sawah ontgonnen worden, zullen deze nieuwe sawahs, nadat er driemaal van geoogst is, door den klijang sëdahan worden opgenomen en naar de hoeveelheid zaad waarmede zij beplant worden in de belasting worden aangeslagen. Als in een zekere soebak de sawahs gebrek aan water hebben, dan zal de klijang sëdahan eene zoodanige regeling treffen dat beurtvloeiing plaats heeft. Wanneer de klijang sëdahan de soebakleden heeft opgeroepen om de zaadpadi uit te leggen, en een hunner geeft daaraan geen gehoor, dan zal de klijang sëdahan hem de volle belasting, in natura en in geld, voor zijn sawah laten betalen, ook al mocht de oogst daarop mislukken. Bovendien zal de nalatige beboet worden met 250 kèpèngs, welke aan de soebakvereeniging ten goede komen, en betaald moeten zijn binnen één dag. In gebreke blijvende dit te doen, zal zijne boete verdubbeld worden, en het wateraandeel waarop hij recht heeft worden verpand voor dat dubbele bedrag. Wanneer de soebak werkt aan het in orde brengen van den dam of de leiding mag geen der soebakleden zich daaraan onttrekken. Wie niet dadelijk opkomt wordt beboet met 25 kèpèngs, en wie te laat komt met 12 kèpèngs. Het soebaklid dat door den sëdahan aangezegd zijne sawahbelasting of eene andere der bovenvermelde heffingen te betalen en daaraan niet voldaan hebbend zijne sawah ziet in beslag genomen, 'moet, als hij te dier zake den sëdahan wil aanklagen, zorgen binnen tien dagen na de beslaglegging zijn bezwaarschrift te hebben ingediend bij de beide vorsten te Boelèlèng. Dit niet geschiedende, mag de in beslag genomen sawah door den sëdahan verpand worden, overeenkomstig het daaromtrent in eene vroegere paswara bepaalde. Het soebaklid dat bij den oogst zijne padf hetzij midden op ■ 352 jadin ja di tëngah gënah pantoen ika, jadin ja di sisijan gënah pantoen ika, jogija né manggëlah mangalih margan djaran, sing dados tjariké marganin djaran, jadin ja nrëbak poendoekan kawasa oega, tan kawasa né madoewé tjarik mwah madoewé poendoekan njambatsarain wong akarija margan djaran, amondong pantoen oelihan tjarik soebaké masarëngan masëkaha, sëmalih jadin ja mamapar poendoekan kawasa, mwah jadin ja nrëbak abijan mwah tëgal kawasa oega wong mamondong, saha soebaksoebak tan kawasa sambatsara. Mwah jan ana pakrëtjëhan soebak salwirirrg masëkaha, djawining pakajoenan ida anaké agoeng, këni manoet ring titiswara gagadoehan sëkahj iki, jan ana sëkaha sinalih toenggal angiwangin paswara gagadoehan iki, dadiné raoeh ring klijang sëdahan, malër oega paksané kasor, wënang danda sahagoengalité, manikël ping ro. Mwah jan ana wong sahagoengalité manëgoel sampi, mwah këbo djaran, sané kawasa matëgoel, jadin sëlat tlabah, mwah nora masëlat tlabah, dadiné manëkëdin 1 mangamah padi, mwah djagoeng, salwiring tatandoeran né kawasa amah oeboehan, wënang sing madoewé pantoen mwah djagoeng salwiring tatandoeran ika kahamah olih oeboehan mandjoewang oeboehan poenika, malër kawasa patëboesang, goeng arta, 250, jan kala wëngi manëkëdin mangamah padi mwah djagoeng, salwiré sakadi né kotjap ring arëp, wënang oega patëboesang, goeng arta, 500, saika dandané oeboehané manëkëdin. Mwah jan ana wong sahagoengalité mangangon manongosin, dadiné mangoehoegin mangamah padi mwah djagoeng salwiré, wënang oega taban patëboesang, goeng arta, 1000, jan nora këna djoek paloenggoehang ring sané magëlah oeboehan, wënang oega patëboesang, goeng arta, 1000, saika dandané sahagoengalité. Mwah jan ana oeboehan mangamah isin abijan di tjarik, né wënang matëgoel mahangon, dadiné mangamah isin abijan, wënang oega taban patëboesang, goeng arta, 250, jan tan këna djoek, wënang paloenggoehang ring sané mangëlah oeboehan, wënang oega patëboesang sakadi né kotjap ring arëp, satak sèkët, saika dandané sahagoengalité. Mwah jan ana wong- madoewé këbo kandangan, mwah nora ' Het woord „manëkëdin" was mij van vroeger niet bekend, en welke .bijzondere beteekenis er hier aan toegekend moet worden kón niet worden nagespoord. 353 het veld hetzij aan den kant daarvan heeft neergezet, mag door de sawahs een weg voor zijne draagpaarden zoeken, ook over de sawahdijkjes. De eigenaar dier sawahs en dier dijkjes heeft het recht niet aan zijne soebakgenooten te verbieden een dergelijken weg te kiezen voor het vervoer per draagpaard van in die soebak geoogste padi. Ook is het geoorloofd die dijkjes door te breken (met den patjol). Door tuinen en over tegalvelden mag dat vervoer per draagpaard eveneens plaats hebben. De betrokken landbouwers hebben niet het recht zulks te verbieden. Voor de beslechting van alle geschillen in de soebak moet, tenzij de vorst het anders mocht wenschen, het reglement van de vereeniging worden gevolgd. Wie dit reglement niet in acht neemt zal, als de zaak voor den klijang sëdahan gebracht wordt, in het ongelijk gesteld worden, en de bedreigde boete zal dan worden verdubbeld. Als menschen hoog of laag van stand, die daartoe gerechtigd zijn, koeien, karbouwen of paarden vastbinden en, hetzij aan deze of aan gene zijde van de waterleiding, deze dieren padi, djagoeng, of anderen aanplant welke als dierlijk voedsel kan dienen, opvreten, dan mag de eigenaar van dit plantsoen ze opvatten en ze laten inlossen voor 250 kèpèngs. Had het des nachts plaats, dan bedraagt de losprijs 500 kèpèngs. Vee dat geweid en gehoed wordende aanplant van padi, djagoeng of iets anders beschadigt of opvreet mag men opvatten. Het losgeld bedraagt 1000 kèpèngs. Lukt de opvatting niet, dan moet van het geval kennis gegevèn worden aan den eigenaar van het vee, en bedraagt de losprijs eveneens 1000 kèpèngs. Vee dat op de sawah geplante tweede gewassen opvreet mag ook opgevat worden, doch de losprijs bedraagt dan 250 kèpèngs, evenals in het geval dat de opvatting niet heeft kunnen plaats hebben en kennis gegeven is aan den eigenaar. Wanneer een karbouw, hetzij al of niet gestald, 's nachts 23 354 makandangan, jèn ija manglèb sëdëking pëtëng, dadiné mangoehoegin ka tjarik mangamah padi, wënang oega djoek taban patëboesang, goeng arta, 1000, jan tan këna djoek, ihidang dëdëhang ka kandangnjané, jèn tan' këna ihidang, wënang oega paloenggoehang ring sané magëlah oeboehan ika, wënang sané magëlah oeboehan ika manëboes, goeng arta, 1000, jan katangëhan pramangké oeboehan këbo ika mangamah padi, saika panëboesnja sakadi né kotjap ring arëp, sijoe, jan tingkahipoen këbo poenika mangamah padi di tjarik, wënang wong madoewé këbo poenika masilihin tjarik 1 wong ika kang karosijahan antoek këbo poenika. Mwah jan ana malih oeboehan maloembar, këbo sampi djaran, dèn apënëd djoega roemoewoen ngawas oeboehan kang maloembar, jèn poeroen nanggoeh oeboehan ika maloembar pëtang lëmah, wënang djoek oeboehan ika, jèn ana ngélingin, wënang patëboesang, 2500, ring kang adrëwé, mwah jan tan këna djoek, oelah liwatang watës, jan tan këna oelah, toembakin, bëdilin, wënang patènana, prasida padëm oeboehan ika, tan kawasa wikaranën, gamang oeboehan ika arannja. Mwah bèbèk mangrosijain tatandoeran, wënang patëboesang pangloembah njatak sèkët kang sawidji, mwah atëhang awoegang ka badanjané, sawènin djatijang ring kang adrëwé bèbèk ika. Mwah jan ana loerah désa, mwah soebaké sinalih toenggal tan sairing astiti ring ijang, wënang jèhnjané kaëmpët, jan wong loerah désa wënang gëdosang, liwatang watës, tan wënang mapëkën sarëng. Mwah jan ana klijang soebak ika salih toenggal, kadaoehan antoek ida sang nata ratoe, këna tëdoen soebak ika kasarad, nora klijang ika ngwatrajang ring prasëkahanja, wëtoe ngiwangin sasaradan salwiré, wënang klijang soebak ika danda, arta, 2500, nora naoer danda, wënang kapifitjatan toja. Mwah jan ana soebaké sinalih toenggal, jadin lijanan ring krama soebak, mamaling jèh, mangoehoegang ëmpëlan, mwah papijoeh, salwiré, sëdëking wëngi, wënang danda arta, 10.500, jèn ngrosijain sakadi né ring arëp sëdëking raina, wënang danda arta, 5250, tiba ring sëkaha, 2500, wënang katoer 7000. 1 In de plaats van „tjarik" zal hier wel „pari" bedoeld zijn. 355 losbréekt en schade aanricht op een sawah, er de padi opvreet, dari moet hij worden opgevat .en ingelost voor 1000 kèpèngs. Lukt de opvatting niet, jaag hem dan op naar zijne stal, of als ook dit niet gaat, geef dan kennis van de zaak aan den eigenaar van het vee; deze zal 1000 kèpèngs losprijs moeten betalen als dadelijk werk van de zaak gemaakt is. Ook moet de op de sawah aangerichte schade door den eigenaar van den karbouw vergoed worden. Op vee, karbouwen koeien of paarden, dat los rondloopt geve men goed acht, en zoedra men ervoor durft instaan dat het al vier dagen losgeloopen heeft mag het worden opgevat. Maakt iemand er nu aanspraak op, dan mag het worden ingelost voor 2500 kèpèngs. Kan men het niet opvatten, jaag het dan over de grens, en lukt ook dit niet, maak het dan maar af met lans of geweer. Over het dooden ervan kan geene rechtszaak gemaakt worden; dit vee wordt aangemerkt als wild gedierte. Eenden die aanplant beschadigen moeten worden ingelost voor 250 kèpèngs per drift.1- Jaag de eenden naar hun kooi terug, voorzie die van een teeken, en waarschuw den eigenaar. Wanneer het hoofd eener desa of een soebaklid niet trouw de goden dient, dan zal van den laatste het bevloeiingswater worden afgesloten, terwijl de eerste over de grens gejaagd zal worden; hij mag niet meer van de gemeenschappelijke marktplaats gebruik maken. De klijang soebak die, bevel van den vorst ontvangen hebbende om de soebakleden voor het verrichten van heerendtenst te laten opkomen, daarvan aan hen geen kennis geeft, zoodat het werk niet wordt uitgevoerd, zal beboet worden met 2500 kèpèngs, en bij wanbetaling wordt hem het bevloeiingswater onthouden. Een soebaklid of ander persoon die des nachts water steelt, een dam of een pëpijoeh beschadigt, zal beboet worden met 10.500 kèpèngs; geschiedde het over dag, dan met 5250 kèpèngs. Van de (eerstgenoemde) boete komen 2500 kèpèngs aan de vereeniging en 7000 aan den vorst. 2 1 Pangloembah is de mannetjeseend, waard. Hier zal dus ermede bedoeld zijn een mannetje met zijn wijfjes. 1 Wat met de overschietende 1000 kèpèngs gebeuren moet blijkt niet. 356 Mwah jan ana sëkaha, jadin lijanan ring sëkaha, ngadajang palalijan, mwah madagang madat, djatijang ring pamëkëlnja tingkahé noendoeng, jan tan këna toendoeng, wënang ngrampasin. Mwah jan ana këbo "ngrosijain tatandoeran, salwiré, lawoet djoek taban, patëboesang sijoe, jan tan këna djoek dëdëhang ka kandangnjané, lawoet sawènin, djatijang tëkèn mé ngëlah, jan tan këna djoek, oelah liwatang watës, jèn ija ilang, doeroes ilang, tan kawasa wikarajan, mwah salwiré ngrosijain sëdëking wëngi, wënang patènana, tan wënang wikara, nika tibakënana bakangbakang palakoe sadin, wënang ja nëboes satak sèkët, jèn ija malëtan wëngi prasida oengwan ika maloembar, wënang patëboesang sijoe, kang sadiri, jèn sampoen këna taban nora nindihang sakadi né kotjap ring arëp, wënang këna padang mwah pagadang, ngètang raina wëngi, wënang danda, 33, kètèng. Jèn ana wong sinalih toenggal sahagoengalité manjandajang tjarik, winihé mwah tojanja, wong ika manjandajang mwah né manjanda, jèn woes linoegraha, tëka wënang atoekoe soerat pangélingéling saha tjap, wënang oega patëboesang salwiring pratéka malakoni di tjarik. Mwah jèn ana andikané Gëdé Ngoerah, Alit Ngoerah, dadakdadakan angatoerang bakti ka danoe salwiring danoe, jèn nora manindihang sakadi né kotjap ring arëp, wënang danda, 300, kètèng kang sadiri, mwah jèn kawasa padjaloeké, wënang danda satëngah. Jèn ana soebaké sinalih toenggal kélangan prabot di tjarik, salwiring prabot, jèn ija masërëp tëka ka gëdénja, wënang danda, 2500. Mwah jèn ana soebaké sinalih toenggal, jadin brahmana, satrija, wésija, soedra, arëpé magagadoni tjarik, lintangan ring winih, 5, tënah, wënang këna patigasananing tjarik ika katoer ring ida anaké agoeng. Mwah jèn ana pakrëtjëhan di tjarik matoengkas ring klijang 357 Wanneer eene vereeniging 1 of, een privaat persoon hasardspelen houdt en in bereid opium handelt, moet ervan kennis gegeven worden aan den pambëkël om het te verbieden. Heeft dit geen effect, dan mag inbeslagneming (van het opium en alles wat tot het spel behoort) plaats hebben. Een karbouw, die aanplant vernield heeft en opgevat en geschut is, kan ingelost worden voor 1000 kèpèngs. Kan hij niet opgevat worden, dan jage men hem naar zijn stal, plaatse daarbij een teeken, en geve kennis aan den eigenaar, of wel men jage het beest over de grens. Gaat het verloren, dan blijve dit maar zoo, niemand kan erover aangesproken worden. Richt het beest des nachts schade aan, dan worde het gedood; dit kan niet in rechten vervolgd worden, maar met den soebakeed worde de ware toedracht van de zaak bevestigd; de kosten daarvan bedragen 250 kèpèngs. Vee dat een nacht over buiten is gebleven worde ingelost voor 1000 kèpèngs per stuk. Geschiedt het bovenstaande niet, dan moet voor gras en waakloon betaald worden 33 kèpèngs per dag en per nacht. 2 Degenen die eene sawah en het bijbehoorend water verpanden en in pand nemen moeten, na bekomen vergunning, daarvan tegen betaling eene gezegelde acte laten opmaken, en de kosten dragen der voor de sawahs gebruikelijke offeranden. Wanneer Gëdé Ngoerah en Alit Ngoerah bevel geven onverwijld offeranden te brengen naar een der meeren, zoo zal elk dergenen die in gebreke blijven dat te doen beboet worden met 300 kèpèngs, of bij tijdige kennisgeving eener geldige reden van verhindering met de helft dier som. Bij diefstal van eenig gereedschap op de sawah zal, ingeval van opsporing en aanbrenging bij de bevoegde autoriteit door het bestolen soebaklid, eene boete worden opgelegd van 2500 kèpèngs. De soebakleden, brahmanen, satrija's, wésija's of soedra's die voor eene tweede maal in het jaar op dezelfde sawahs padi willen planten moeten daarvan belasting betalen aan den vorst als de uitgestrektheid dier velden meer dan vijf tënahs bedraagt. Is er twist tusschen klijangs over water op de sawahs, en ver- » Bedoeld zijn soebak-, desa-, en dergelijke vereenigingen. » Overeenkomstige, hoewel niet geheel dezelfde, bepalingen kwamen ook vroeger reeds voor, 358 bahan jèhnja, toer pada nënggoeh, wënang dinéwagama, jèn ija laboeh anèh, wënang tibanana palakoesadin, tan sarëpa wënang danda, 1 matoengkas ring klijang, toer pada nënggoeh, wënang klijang ika këna tibani bakangbakang, sëkaha ika këni pangohoh, 2500, mwah jan ana sëkaha matoengkas paksané toer pada nënggoeh, wënang dinéwagama, jèn laboeh anèh, wënang tibanana palakoesadin, jèn nora saharëpa sëkahané salih toenggal, wënang danda nikël apisan. Mwah jèn ana sëkahané salih toenggal makëna pakandal, 2 wënang ja manjigar poendoekannja, toer madjati ring né ngëlah poendoekan ika, jèn woes makandal wënang abasin, jèn nora manindihang wënang danda, 1000. Mangoehoegang di papijoeh, wënang danda, 12500, sëdëking lëmah, 4500, mamaling giliran sëdëking wëngi, danda, 2500, sëdëking lëmah, 1250, mamaling mabiséka pakaja, 3 wënang danda agoeng alit bwaté. Mwah jan ana sëkaha woes nabdab di tamboekoe, jan ana sëkahané salih toenggal mangoewah djadjangkan, malinggarang, mwah mangërëtin, abokès, abolong, angëmpëtin, wënang danda, sëdëking wëngi, 500, sëdëking lëmah, 250. Mwah ngoehoegang amoepoek, mwah ngoehoegang jèh di tjarik, ngëfidjëkang loewahan, noembëk poendoekan, wënang danda, 1000, mwah jan ana klijang soebak nora manindihang né kotjap ring arëp wënang dandS, goeng arta sakadi danda né kotjap ring arëp, jèn nora manindihang, wënang karang tjariknjané kasandajang antoek sëkaha. Mwah jan ana sëkaha namboet karija, salwiring karija, né kawasa padjaloeké, ngajah karija dalëm, kapangandikajang antoek pambëkël, manoetoetin anak matjoran, madëlokan, nampah soekoepat, madjënoekan, kaëndëhan, matëpëtin gring, kapatènpatèn, ngalih balijan, mangoerit, ngaboet boelih, mlasah, ngadjakang manji, ngadjakang mamoela, nging jan ana sawijakti, jèn tan 1 Hier schijnt het -woord sëkaha uitgevallen te zijn. ' De beteekenis van kandal heb ik niet kunnen te weten komen, zoodat deze alinea onvertaald moest blijven. • De vertaling hiervan behoeft nadere controle, 359 dienen beide partijen vertrouwen, dan wordt aan allebei de eed opgelegd, anders aan slechts een van hen. Wie zich daaraan niet wil onderwerpen wordt beboet. Is er verschil van meening tusschen soebakleden en den klijang, en verdienen beide partijen vertrouwen, dan zal de klijang den soebakeed afleggen, en moeten de soebakleden de kosten ervan betalen, ten bedrage van 2500 kèpèngs. Zijn soebakleden onder elkaar het oneens en zijn zij evenzeer betrouwbaar, zoo wordt aan beide partijen de eed opgelegd, anders aan slechts een van beiden. Wie tot het afleggen daarvan niet bereid is zal eene dubbele boete hebben te betalen. 1 Beschadiging van de papijoeh wordt gestraft met 12500, en als het over dag gebeurde met 4500 kèpèngs, het stelen van water des nachts met 2500, over dag met 1250 kèpèngs. Wie arglistig iets wegneemt zal beboet worden naar het belang der zaak. Is in eene soebak de waterverdeelsluis reeds aangebracht, en brengt daarna een soebaklid verandering in de verdeeling door opstopping, ondergraving of op andere wijze, 2 dan zal hij beboet worden met 500 of 250 kèpèngs naar gelang het des nachts of over dag geschiedde. Het verstoren van de bevloeiing van sawahs en het omspitten van *sawahdijkjes wordt beboet met 1000 kèpèngs. Een klijang soebak die het bovenstaande niet in acht neemt zal ook beboet worden met het laatstvermeld bedrag, en bij wanbetaling zullen de velden van den nalatige verpand worden door de vereenigitig. Wanneer eenig werk te verrichten is voor de soebakvereeniging, dan kan men zich daarvan excuseeren om de volgende redenen: het presteeren van heerendiensten, het uitvoeren der opdracht van een pambëkël, het vergezellen van iemand die een eed moet afleggen, het afleggen van een bezoek in een sterfhuis, het slachten van vee, het bijwonen van een lijkfeest, alarm in de 1 Met die dubbele boete wordt waarschijnlijk bedoeld het dubbele van die in het eerstgesteld geval. Een bepaald bedrag wordt echter ook daar niet genoemd. 2 De tekst geeft hier uitdrukkingen voor verschillende vergrijpen met betrekking tot het water die niet zonder lange omschrijving juist zjjn weer te geven. 360 sawijakti, wënang danda ping ro sakadi né kotjap ing arëp, jèn ana sëkahané salih toenggal madjaloek ngangkën gring, wënang danda satëngah. Mwah kalaning ngatoerang saboeh gëtih, paboektijan tataroeb wënang ring soebak, djabaning tataroeb wënang katoer ring sang praboe, ingan pëkajoenan, sëkaha ika wënang ja maoeran, 1 jèn nora manindihang, danda, 33, kètèng, kéné andikané Gëdé Ngoerah, Alit Ngoerah, djabaning pakajoenan pisara soebak ika. Jèn norana ngoemboekih, 2 danda, 300, jèn nora ngëmbak ka galoengan, danda, 150, nora ngëmbak ka Soedadji, mwah di ëmpëlan Klofïtjingé, di ëmpëlan Karobokan, danda, 33, nora 8 batoe goeling, 25, nora nëgën bantang ka djëron déwané, 25, sadjabaning poeniki asah, 20, kètèng, kang sadiri, nora pawoem, 15, këna pangësèp agoeng alité bwaté, tëlain kalijan tan sadjati danda agoeng alite bwaté, nora sangkëp, 5, mwah kalaning magëbagan, nora manindihang sakadi né kotjap ring arëp, tëka wënang danda, goeng, 33, kang sadiri, nora matëlik, danda, 33, kang sadiri. Mwah jèn ana pakrëtjëhan soebaké salih toenggal, jèn tan kapradata ping ro, wënang kahatoer ring sëdahan agoeng, ingan pakajoenan tan wënang wawalësan, déning tan kawasa pariringan djawining pikajoenan, pisara i kang soebak, mwah klijang. Nora makarija di talabah, danda, 15, ka djëron déwané, 15, nëgën bantang 25, batoe goeling 25. 1 In den balisohen tekst stond oedjan, oeran zal wel bedoeld zijn geweest. 5 Het woord ngoemboekih is mij onbekend. Het zal ook wel met een offerof feestdag in verband staan. * Hier schijnt het woord mëdalang te zijn uitgevallen. 361 desa, het verplegen van zieken, het in huis hebben van een doode, het halen van een docter, het uitleggen van zaadpadi, het uittrekken van de bibit, de eindbewerking (het gelijkmaken) der sawahs, het oogsten en uitplanten met velen tegelijk. Men moet echter serieus verhinderd zijn; wie het maar voorgeeft wordt beboet met het dubbele van het vroeger vermeld bedrag. Wie wegens ziekte aich verontschuldigt betaalt de helft der boete. Bij het saboeh gëtih 1 is de opbrengst der heffing binnen de kampplaats voor de soebak, en van die daarbuiten voorden vorst, die naar welgevallen erover beschikt; de leden der vereeniging moeten de vechthanen leveren, wie in gebreke blijft betaalt 33 kèpèngs boete. Aldus is het verlangen van Gëdé Ngoerah en Alit Ngoerah; de verdere regeling, blijft aan de soebak overgelaten. Wie niet wordt beboet met 300 kèpèngs, wie niet meedoet aan het nieuwjaarsfeest met 150 kèpèngs, of aan de plechtigheid te Soedadji en bij de dammen van Klontjing en Krobokan met 33 kèpèngs. Wie in gebreke is in het leveren van rolsteenen 2 voor den dam, of bij het vervoer van een balk naar den tempel, betaalt 25 kèpèngs boete, en ieder die eenige andere werkzaamheid verzuimt gelijkelijk 20 kèpèngs, wie wegblijft van de paoeman 15 kèpèngs, wie te laat komt naar gelang van den overschreden tijd, wie zonder kennisgeving zijne leiding onder handen neemt naar gelang der omstandigheden, wie wegblijft van de sangkëpan 5 kèpèngs, wie niet opkomen bij het wachtvolk 33 kèpèngs per persoon, en een zelfde bedrag wie verzuimt bij het bevloeiingswater de wacht te houden. 8 Wanneer in een soebak een geschil is ontstaan, en tot twee malen toe mislukt de poging de zaak bij te leggen, zoo moet ervan kennis gegeven worden aan den sëdahan agoeng, die eene beslissing zal nemen; daarvan mag door de soebak of den klijang niet op eigen gezag afgeweken worden. Op verzuim van deelneming aan het werk voor de leidingen of de tempels staat eene boete van 15 kèpèngs, aan het aandragen van boomstammen of rolsteenen van 25 kèpèngs. 1 Voor de verklaring van saboeh gëtih zie pag. 317. • Batoe goeling zijn eigenlijk van bamboe gevlochten korven met steenen gevuld. * Bij schaarsohte aan bevloeiingswater moeten de soebakleden om de beurt bij hun gemeenschappelijke leiding waken, en ook 's nachts ernaar gaan kijken. 362 Mwah jèn kalaning tanëm toemoewoeh, ataoeng ring tjarik, radjoe roemoehoen adjati ring né magëlah, wënang tinëpas sipat gantoeng, jèn aroe salwiré tinëbah ka tjariké makrana maroesak, wënang djatijang ring klijang taban 1 potong né ngaliwat watës. Jèn sampoen panjarikan soebak woes makërab tan kawasa ngangon ka tjariké, talër sëkahané salih toenggal moeroeg paswara, wënang danda, goeng, 250. Mwah kalaning dawoeh pakajoenan ida anaké agoeng, dadakdadakan ngalih babandan soebak, wënang sajané mamargi manatas babandan ika, né kotjap ring arëp, jèn nora sakadi né kotjap ring arëp, wënang danda, 500, kang sadiri, jèn sampoen mamargi saja ika, radjoe saja ika masa nëkajang ring pakajoenan, jèn ija malëgëdoe pilih toenggal, wënang saja ika madjati ring klijang, klijang ika radjoe magègèrang, jèn sampoen maswara kang gègèr, këna ja sëkahané salit toenggal tëdoen ja pada manjikëp sangdjatrS, radjoe ja ngalih klijangnja sëkahané salih toenggal, Laboewan, Tëgalan, Jèhtaloeh, Bajan, Dlodsëma, mwah Babakan, jèn nora manindihang sakadi né kotjap ring arëp, wënang danda djinah, 2500, kang sadiri, jèn ana sëkahané salih toenggal ngangkën nora nëngër swaran gègèr, wënang tibanana bakangbakang palakoesadin, jèn nora manindihang sakadi né kotjap ring arëp, wënang danda, goeng, 5000, jèn ija mapanaoeran babandan ika né kotjap ring arëp, wënang nikël ping ro, ingan pakajoenané. Jèn kalaning sëkaha ngëlah pipis mapoetrajang wënang sëkahané nagihin gadé gëgëm, sing kagoegoe antoek sëkaha salih toenggal, djinahé mara, né satak wënang manak , jèn nora manindihang wënang manikël ogija adol gadènnjané, anggé ala ajoe, saika pakajoenané kotjap ring arëp, djawining pakajoenan pisara soebaké, ana pinoenas soebaké mangrëta, toer pada sadoe arëp, mwah pada anjoekanin mangrahabin lwiré. Mwah jan ana soebak jadin wong lijan ring soebak, sahagoengalité, makëna toenggah di tëngah tjariké, jadin ring pakarangan, jan ija ngënanin ngamëdalang rah, wënang këna patiba djampi, goeng arta, 2500, jèn padëm, wënang manglilènin pati. 1 Waarschijnlijk had dit „apang" moeten zijn. 363 Wanneer opgaand geboomte sawahs beschaduwt, dan moet men dit den eigenaar (dier boomen) onder het oog brengen, waarna een onderzoek met het schietlood zal plaats hebben. Blijkt daarbij dat het geboomte werkelijk boven de sawahs komt en aan deze nadeel doet, dan moet ervan kennis gegeven worden aan den klijang en het overhangende worden afgekapt. Wanneer de pënjarikan van de soebak reeds het verbod heeft uitgevaardigd vee te laten grazen op de sawahs, en een soebaklid overtreedt dat verbod, dan zal deze beboet worden met 250 kèpèngs. Nadat het bevel is gegeven door den vorst om een persoon in de soebak te arresteeren, moeten de saja's zich daarvoor op weg begeven. De nalatigen zullen beboet worden met 500 kèpèngs elk. Zijn de saja's op weg gegaan om aan het bevel van den vorst te voldoen, en weerstreeft de gezochte persbon, dan moeten de saja's daarvan kennis geven aan den klijang, die daarop alarm zal laten maken. Zoodra dat signaal weerklinkt moeten de soebakleden gewapend uitkomen en zich tot den klijang begeven van een der soebaks Laboewan, Tëgalan, Jèhtaloeh, Bajan, Dlodsëma of Babakan. Ieder die het bovenstaande niet opvolgt zal beboet worden met 2500 kèpèngs. Beweert een der soebakleden het alarmsignaal niet gehoord te hebben, dan zal hij zijne verklaring met den soebakeed moeten bevestigen, en doet hij dit niet 'eene boete hebben te betalen van 5000 kèpèngs. Wil de bovenbedoelde arrestant betalen, dan moet hij het dubbele voldoen, waarover naar 's vorsten goedvinden beschikt zal worden. Als de soebak geld op interest uitzet, dan moet zij een pand vorderen en een der soebakleden borg staan. Het geld zal aangroeien door de vordering eener interest van 1 per atak. Wie in gebreke blijft zal het dubbele hebben te betalen, en het pand zal zoo goed mogelijk verkocht worden. Aldus is het verlangen van den vorst, de verdere regeling blijft aan de soebakleden overgelaten, op wier verzoek met onderling góedvinden de zaak berecht kan worden. Wordt een soebaklid of een ander persoon, voornaam of gering, op de sawahs of op een erf door een toenggah getroffen, en wordt hij daarbij bloedend verwond, dan moet patiba djampi betaald worden, ten bedrage van 2500 kèpèngs. Sterft die persoon, 1 Hier waren in het handschrift eenige woorden uitgevallen. 364 Mwah jan ana tanëm toewoeh, jadin kakajonan di tëngah tjariké, jadin ring pakarangan, tjarangé ngoengkoelin tjarik, mwah pakarangan, wënang kang kaoengkoelan sadjati ring kang adrëwé tanëm toewoeh, mwah kakajonan, ngëdih notorin patjarang ika ring kang adrëwé ngoengkoelin, wënang kang adrëwé awèh notorin ring kang • kaoengkoelan, jèn nora awèh kang adrëwé, wënang kang kaoengkoelan nggamël tanëm toewoeh mwah kakajonan, ngawilang witnja sawitsawit wënang mabagi, kang kaoengkoelan ngamël mwah mamboektijang satëngah, jèn nora awèh kang adrëwé tanëm toewoeh, mwah kakajonan, wënang kang kaoengkoelan ngatëngahang ring klijang soebak, wënang kang adrëwé danda arta malimangatoes né apoehoenapoehoen, wënang panaoerannjané nangkën paoeman, jèn nora nawoer danda tëkaning paoeman, wënang tjarik, mwah jèh, tëkaning sadagingé kasandajang olih sëkaha, sakadi bwat kandané nikël apisan, danda ika katoer satëngah. Mwah jèn ana wong manrëbak sawèn, salwiring droewé margané kasawènan, wënang danda, goeng arta, 2500, wité manikël apisan. Mwah jan ana soebak sinalih toenggal mangiwangin sasaradan, salwiring sasaradan, wënang kapintjatan toja, jan wong sadiri wënang danda, goeng arta, 125, pakarijané apisan, dandané mantoek ring sëkaha, karija ika sëkaha wënang maoetang. Mwah jan ana sëkaha sinalih toenggal mwah soebak mangrosijain toja di ëmpëlan, mwah di papijoeh, wënang danda goeng arta, 12.500, tiba ring sang karosijahah, goeng arta, 2500, wënang kahatoer ring ida anaké agoeng, goeng arta, 10.000. Mwah jan ana kaoela sinalih toenggal, mwah soebak, mangadajang palalijan, mwah madagang madat, pada ring soebak saha soebaksoebak, wënang ja toendoeng, jan nora këna toendoeng, wënang sëkaha soebak ika angrampasin, adjati roemoehoen ring pambëkëlnja. Iti paswarané ida I Goesti Gëdé Ngoerah tiba ring kaoelané sami makrama soebak ring Panaroekan, miwah ring soebak 365 dan moet dit ook door den ander (die de toenggah plaatste) met den dood bekocht worden. Wanneer van op sawahs of erven staande vruchtboomen of ander geboomte de takken zich uitstrekken boven andere sawahs of erven, dan moet de eigenaar dezer laatste daarvan kennis geven aan den eigenaar der boomen en hem verzoeken die takken te mogen insnoeien. Deze moet daartoe zijne toestemming verleenen, en is hij daartoe niet genegen, dan heeft degene over wiens grond de takken hangen het recht, na telling dier boomen, de helft ervan te behouden om er de voordeden van te trekken. Ingeval de eigenaar der boomen zijne toestemming daarvoor niet wil geven, zal de andere partij de zaak ter kennisse brengen van den klijang soebak, en deze den eigenaar der boomen beboeten met 500.kèpèngs voor eiken boom. De betaling moet plaats hebben vóór de maandelijksche vergadering, en geschiedt dit niet, dan zullen de sawahs van den eigenaar der boomen, met al wat erop is en het bijbehoorend bevloeiingswater, verpand worden door de soebak-vereeniging voor het dubbele van de geschatte schade. De helft daarvan moet den vorst worden aangeboden. Degene die van eenig goed waarop beslag is gelegd het teeken dat zulks heeft plaats gehad moedwillig verwijdert, zal beboet worden met 2500 kèpèngs. De schuld (welke aanleiding gaf tot het beslag) wordt verdubbeld. Aan het soebaklid dat in gebreke blijft hem opgelegde heerendiensten te verrichten zal het bevloeiingswater ontnomen worden, en hem zal eene boete worden opgelegd van 125 kèpèngs per werkbeurt. Die boete komt ten goede aan de soebakvereeniging, welke aansprakelijk blijft voor het werk. Het soebaklid dat den goeden loop van het water aan een verdeelsluis of aan een papijoeh (afweerdam) verstoort, zal beboet worden met 12.500 kèpèngs, waarvan de benadeelde partij er 2500 krijgt, terwijl de resteerende 10.000 den vorst moeten worden aangeboden. De desalieden en de soebakleden die hasardspelen organiseeren en handel drijven in bereid opium binnen de soebaks zullen daaruit verwijderd worden. Gelukt dit niet, dan mag de soebakvereeniging op alles beslag leggen, maar met het voornemen daartoe moet zij eerst den pambëkël in kennis stellen. Verordening van Goesti Gëdé Ngoerah voor al zijne onderdanen wier sawahs gelegen zijn in de soebaks Panaroekan, Krobo- 366 Krobokan, miwah ring soebak Bëngkël, mwah ring soebak Klontjing, soebak Soehoeg, soebak Soedadji, Mënjali, ring soebak Galoengan. Pakajoenané ida I Goesti Gëdé Ngoerah anggilirang toja ika, jèn ngangkën sasih katiga tëlas toja ika kapaitja ring soebak Panaroekan, miwah ring soebak Krobokan, ring soebak Bëngkël, jèn ngangkën sasih kawoeloe, tëlas toja ika kapaitja ring soebak Klontjing, Babakan, ring soebak Soehoeg, ring soebak Soedadji, ring soebak Mënjali, ring soebak Galoengan, jèn ana soebak ika sinalih toenggal angiwangin pakajoenan, angrosijain toja ika, di doeloewan tëbèn, jèn ija kasërëp wënang ja danda, goeng arta, 12.500, danda ika kahatoer ring ida anaké agoeng, 10.000, né dwang tali limang atoes wënang katiba ring né karosijain.' Jèn dèrèng panëmaja soebak ika angambil toja, ana toja magëng, nganti asasih kari toja ika magëng, wënang klijang ika sëdahan ika doeloe lawan tëbèn apatëngahan angwilangin toja ika, mangdé pada doeroes soebaké makarija. lti paswara iki 3 lëmbar toenggil wirasané, sëdahan ring Soehoeg nggamël salëmbar, sëdahané ring Panaroekan anggamël salëmbar, Dé Prami anggamël salëmbar. Dinanrat ring dina wrëspati wagé, wara bala, titi tanggal ping 8, sasih 3, rah 6, tënggëk 5, isaka 1751. Pangélingéling dinan karjané ka doeloe, dina wrëspati klijon, wara mënail, karija mataboeh gëntoeh di Ambëngan, mangëloed goemi, manjëgdjëg goemi, manambanin goemi, manih karija di tanggoen oeloe goeminé, masoetji asoroh, madjinah kakrëtjèn, goeng, 66, malih soetji, 50, soroh madjinah kakrëtjèn, goeng, 4650, malih soetji patjang ka poeri, 13, soroh madjinah kakrëtjèn, 1616, malih moenggah ka sanggar tawang bantën tjatoer madjinah sapoepoetnja, goeng, 4000, malih daksina ring sor madjinah, goeng, 4200, babangkit soring sanggar tawang doewang soroh, madjinah kakrëtjèn, goeng, 41000, malih djinah salwiring djinah daksina soetji, 4, goeng 13750, djinah pras, goeng, 1500, daksinan ida istri noekangin, goeng, 3400, malih daksinan sënggoehoe nglakonin, goeng, 1700, malih daksinan padanda ngrajoenin, goeng, 8000, matoembas bijoe, dji, 3000, goela, dji, 1000, tëboe, dji, 400, taloeh, dji, 2000, katjang kornak, dji, 800, lëngis. dji, 367 kan, Bëngkël, Klontjing, Soehoeg, Soedadji, Mënjali en Galoengan. Het is het verlangen van Goesti Gëdé Ngoerah eene beurtregeling voor het bevloeiingswater te treffen. Tegen de derde maand komt al het water ter beschikking der soebaks Panaroekan, Krobokan en Bëngkël. Tegen de achtste maand wordt de beschikking over al het water gegeven aan de soebaks Klontjing, Babakan, Soehoeg, Soedadji, Mënjali en Galoengan. Het soebaklid dat, 's vorsten wil niet eerbiedigend, de waterregeling in de war stuurt, hetzij bovenstrpoms of benedenstrooms, zal bij opsporing beboet worden met 12.500 kèpèngs, van welke boete 10.000 kèpèngs den vorst worden aangeboden en 2500 ten goede komen aan de benadeelde partij. Doet het geval zich voor dat, terwijl de tijd om ovei1 het water te beschikken nog niet gekomen is, eene maand lang de rivier overvloed van water heeft, dan moeten de klijangs en de sëdahans van de bovenstroomsche en de benedenstroomsche soebaks het gelijkop met elkaar deelen, ten einde alle soebaks tegelijk bewerkt zouden kunnen worden. Van deze paswara zijn drie eensluidende exemplaren opgemaakt, waarvan er één in handen zal zijn van den sëdahan van Soehoeg, één van den sëdahan van Panaroekan en één van Dé Prami. Geschreven op donderdag wagé, den 85ten dag der wassende maan van de derde maand in het jaar 1751. Nota omtrent het offerfeest bovenstrooms. Op donderdag klijon van de wara mënail zal het mataboeh gëntoeh (aanbieding van offeranden, met het noodige ceremonieel, den avond vóór het feest) te Ambëngan plaats hebben tot zuivering en herstel van het land. (Het verder voorkomende in deze en de volgende drie alinea's over de samenstelling der soebak-offeranden in de tempels en aan de heilige meerën bevat eenige, zonder nadere toelichting van inlandsche zijde, moeielijk te begrijpen uitdrukkingen, terwijl ook deze zaak eigenlijk alleen voor de betrokken personen van belang is, waarom de vertaling van het geheel maar achterwege gelaten is). 368 1200, basé, boewah, pamor, dji, 1000, toewak arak, dji, 600, bawang kasoena, dji, 600, pajoek padangdangan, 10, boengkoel, dji, 350, pané tjërik, H), bësik, pané gëdé, 10, bësik, dji, 150, bënang, 10, toekël, dji, 4000, tikëh, 40, bidang, dji, 950, né patjang, alih, lalandëp, kris maléla, nanagan, santa, djaran goejang, tjarita soedama. Pangélingéling ètèhètèh pamlaspasan méroe poenika, bèbèk pëtak, 2, kang saboengkoel, malih ajam pëtak, 16, malih bèbèk pëtak pambètèl arannja, 3, malih ajam pëtak malër pambètèl, 3, malih di pamangoen méroe poenika, dahar sokan, matapakan sëpaha satoes, malih dahar sokan matapakan alaksa satoes, oelam dahar sokan poenika, bèbèké ébat, mabangoen oerip pada, 1, kang saboengkoel, pada matatiga sami, malih paso anjar këdas, 3, malih poelakrëta, poelakrëti. Pangélingéling tingkah atoeran. soebaké ka Danoe, nëlasang djinah kakrëtjèn rawoehing djinahé kalap ring pamangkoe, mwah kalap ring toekang bantën, atoerané ka Danoe, noedjoe poernama, sasih, 4, rah, 7, tënggëk, 7, nëlasang djinah, 83230. Pangélingéling, winihé matoeroenin karija. né ka Danoe, kwëhnja, 3443, këni patoeroenané ka Danoe, kwèhnja pada, 26 winih tënah, satënah. Pawoewoeh tittswarané ida anaké agoeng, ida I Goesti Ngoerah Këtoet Djëlantik, ida angloerah apoeri ring poeri Boelèlèng, ida maswarain kaoela soebaké sawawëngkaning panagara Boelèlèng, jan ija kaoela soebaké ngadajang tatadjèn, tan wënang lintangan ring tigang dina, mwah jan nora moela ada tatadjèn, tan wënang wong soebak ika ngadajang tatadjèn, jan ana sinalih toenggal klijang soebak ika mamoeroeg sakadi daging paswara iki, tëka wënang klijang soebak ika kapisisip antoek sang amawa boemi. Poepoet anoerat ring dina boeda klijon, wara pahang, titi soeklapaksa, ping, 6, sasih malpa, rah, 2, tënggëk, 8, isakawarsa, 1782. 369 Nieuwe verordening van den vorst Goesti Ngoerah Ktoet Djëlantik, resideêrende in het paleis te Boelèlèng, gericht tot alle leden van soebakvereenigingen in het landschap Boelèlèng. Wanneer zij hanengevechten organiseeren mag dat voor niet langer zijn dan drie dagen, doch waar ze van ouds niet bestonden mogen ze niet worden ingevoerd. De klijang soebak die deze paswara overtreedt zal daarvoor gestraft worden door den vorst. Geschreven op woensdag klijon van de wara pahang, den 6den dag der wassende maan van de maand malpa, in het jaar 1782. OVEREENKOMST DER VORSTEN VAN LOMBOK EN BANGLI. a. Algemeene opmerkingen. In de Inleiding werden reeds eenige korte mededeelingen gedaan nopens dit contract, dat ruim zeventig jaar geleden tot stand kwam met het doel eene duurzame goede verstandhouding in het leven te roepen, zoowel tusschen de contracteerende vorsten als tusschen hunne wederzijdsche onderdanen, vérder aan deze laatsten, zoowel voorname als geringe, de gelegenheid te verschaffen rustig en ongestoord in de betrokken landschappen op en neer te gaan in het belang hunner welvaart en eener goede nabuurschap. Die vorsten, met name I Goesti Gëdé Karangasëm van Lombok en I Déwa Gëdé Tangkëban van Bangli, nemen tegenover elkaar een grooten eenvoud in acht, onthouden zich in dit geschrift zorgvuldig ervan zich te tooien met hoogdravende titels, zooals zij soms wel tegenover het Gouvernement plachten te doen, hoewel daarin toch altijd nog ver achterblijvende bij de javaansche vorsten. Ofschoon in den aanhef er slechts twee vermeld worden zijn inderdaad vief balische rijkjes bij de overeenkomst betrokken, zooals ook in het vervolg duidelijk aan het licht treedt. Het landschap Boelèlèng toch was na de door onze troepen aan zijn vorst en rijksgrooten in 1849 toegebrachte nederlaag onder het oppergezag van .den aan onze zijde gestaan hebbenden vorst van Bangli gesteld, die deze gelegenheid gretig had aangegrepen om zijne macht over het aangrenzende landschap, waarmee het toch al in vijandschap leefde, uit te breiden. Niet echter met de bedoeling om door een verstandig bestuur zijn gezag aldaar voor goed te vestigen, maar meer om zich oogenblikkelijk te verrijken ten koste van het zeer in welvaart boven Bangli uitstekende Boelèlèng. Daardoor ontstond te groot verzet dan dat die overheersching duurzaam had kunnen zijn; alleen wist, bij de weer spoedig gevolgde afscheiding, Bangli in het bezit te Goesti Ktoet Djëlantik, eertijds stedehouder van Karangasëm. 371 blij ven van de schoone Batoerstreek, doordat de schaarsche bergbevolking aldaar weinig weerkracht had, en door de situatie van het land dit veel gemakkelijker van uit Bangli's dan van uit Boelèlèng's hoofdplaats te bereiken was. Intusschen zoover waren de gebeurtenissen toen nog niet voortgeschreden, Bangli en Boelèlèng waren voor het oogenblik één. Aan de andere zijde, die van den vorst van Lombok, stond mede het balische landschap Karangasëm, het stamland van het Lomboksche vorstenhuis, en daaraan onderhoorig gebleven toen de vier balische staatjes aanvankelijk door verovering van Sassaksch gebied in het westen van Lombok ontstaan, met name Mataram, Karangasëm, Pagoetan en Pagësangan, tot één rijk waren samengesmolten, dat gaandeweg zijn gezag over het geheele eiland had uitgestrekt. In naam bleven wel vorsten over het balische Karangasëm regeeren maar inderdaad waren zij slechts stedehouders van den hoofdvorst op Lombok, en bovendien zagen zij aan den anderen kant hun macht beperkt door verschillende aanzienlijke poenggawa's, uit hoofde van geboorte en oude traditie dikwijls grooten invloed hebbende in het door hen bestuurd gebied, sinjeurs met hun eigen opvattingen waarvan zij niet gemakkelijk afweken, lastig om mee om te gaan, zoo.als, veel later nog, ikzelf ook wel heb ondervonden, o. a. tijdens de Lombok-expeditie. Ofschoon in dien tijd als inspecteur van cultures op Java werkzaam had na de débacle van Tjakra Nagara de Gouverneur Generaal Van der VVijck mij opgedragen ook voor eenigen tijd naar Lombok te gaan om door vroeger verworven bekendheid met land en volk "waar mogelijk den Opperbevelhebber van dienst te zijn.. Op zekeren dag nu deelde mij Generaal Vetter zijn vooralsnog geheim gehouden voornemen mede om eenige dagen later den lang voorbereiden grooten aanval op Tjakra Nagara te ondernemen, welke over het lot van Lombok beslissen zoude. Een der mogelijkheden welke daarbij onder het oog gezien moesten worden was dat de vorst van Lombok langs de Noordkust naar Karangasëm zoude ontkomen, terwijl om vele redenen, zoowel politieke als militaire, het hoogst onwenschelijk geacht werd den oorlog daarheen te moeten overbrengen. Goesti Djëlantik die, zooals bekend verondersteld mag worden, direct bij het uitbreken der vijandelijkheden" met zijne twaalf honderd goed gewapende manschappen, welke hij 372 reeds geruimen tijd geleden van Karangasëm had medegebracht om den vorst van Lombok te helpen den Sassakschen opstand te dempen, ook langs de Noordkust naar zijn land was teruggekeerd, werd door velen nog steeds als een onzekere factor beschouwd, iemand die de kat uit den boom bleef kijken om op het gunstige oogenblik zich te kunnen aansluiten bij de partij welke de overhand zoude behouden. De Generaal achtte het daarom wenschelijk hem en den Karangasëmschen poenggawa's uitdrukkelijk te verbieden eventueel den vluchtenden vorst van Lombok in hun — eigenlijk ook zijn — land toe te laten, en hun de noodlottige gevolgen welke eene tegenovergestelde handelwijze voor hen onvermijdelijk zoude hebben voor te houden, hetgeen uiteraard het best mondeling kon geschieden. Diensvolgens vertrok ik in den vroegen morgen van den volgenden dag, vergezeld van een der vertrouwdste en schranderste Boelèlèngsche hoofden met een twaalftal zijner beste volgelingen, per Gouvernements stoomer van Ampënan, welke eenige uren later ter reede van Oedjoeng in Karangasëm het anker liet vallen. Aan wal gekomen verwekte onze onverwachte komst aanvankelijk eenige opschudding onder de kustbewoners, maar ten slotte werd toch aan. het verzoek om rijpaarden ten einde den tocht naar de hoofdplaats te kunnen voortzetten voldaan. Bij de poeri kwam. Goesti Djëlantik ons met vriendelijk maar eenigszins onrustig gebaar tegemoet, moeielijk zijne nieuwsgierigheid naar de reden van dit bezoek verbergend. Nadat hem deze in het kort was medegedeeld zeide hij dadelijk, snel besloten als altijd, mijnheer daarover kan ik alleen met u niet spreken, dat moet geschieden in het bijzijn van alle groote poenggawa's. Ik word toch reeds door hen verdacht met het Gouvernement te heulen, en door op. dit kritieke moment over dergelijke zaken met u in het geheim besprekingen te houden zoude mijne positie geheel onhoudbaar worden, maar als u het verlangt zal ik onmiddelijk spoedboden uitzenden om hen nog heden hierheen te ontbieden, intusschen zal het dan laat worden want sommige hunner wonen ver weg. Daar viel niet veel tegen in te brengen en den geheelen verderen dag vertoonde Goesti Djëlantik zich niet meer, terwijl het anders zijne gewoonte was al den vrijen tijd welke de opiumpijp," waaraan hij zeer verslaafd was, hem liet om en bij zijne gasten door te brengen. Tot tijdpasseering 's avonds wat zijnde Goeroe Bangkol, leider van den Sassakschen opstand. 373 gaan wandelen, kwamen we een dier opgeroepen hoofden tegen, fraai uitgedoscht en met groot gewapend gevolg. In plaats nu Van naar balische wijze de beleefdheid in acht te nemen nam hij ons op zoo arrogante uitdagende wijze op, dat het mij vergezellend Boelèlèngsch hoofd er verontwaardigd over was, en erop aandrong dadelijk beklag te gaan doen bij Goesti Djëlantik. Onder de gegeven omstandigheden kwam het mij echter niet wenschelijk voor diens moeielijkheden voor het oogenblik nog te vergrooten, terwijl ook in aanmerking moest worden genomen dat aan de vijandelijke stemming welke onder de poenggawa's jegens ons heerschte in zeker opzicht een nobel motief ten grondslag lag, hun verlangen namelijk om hun wettigen leenheer, den vorst van Lombok, in zijne benarde omstandigheden te hulp te komen. Minder berekenend dan Djëlantik wenschten zij tegenover hem loyaal te zijn, welke gevolgen dat dan ook voor hen zeiven mocht na zich slepen. 1 1 Eenige jaren later, als resident van Bali en Lombok, werd mij de gelegenheid geboden toch nog met dat hoofd af te rekenen. Djëlantik was inmiddels door het Gouvernement met het stedehouderschap over Karangasëm bekleed geworden, maar kon zich in den eersten tijd nog niet goed losmaken van zijne gewoonte om zich ook met de zaken der toen nog onafhankelijke 'balische rijkjes ts bemoeien. Zoo had hij eens gemeend dat het in zijn kraam te pas kwam nauwere betrekkingen met Gianjar aan te knoopen, waartoe bij datzelfde hoofd daarheen had afgevaardigd. In jeugdige onbezonnenheid had deze zijne missie toen zoo ruim opgevat, dat hij was overgegaan tot het sluiten namens Karangasëm van een of- en defensief verbond met Gianjar, hetwelk naar balische wijze in den tempel plechtig met een eed bevestigd was geworden. Mij dit torooro gekomen zijnde, werd de eerstvolgende ontmoeting met Djëlantik benut om te betoogen dat zoo iets niet aanging, en in strijd was met de gewijzigde verhouding van Karangasëm tot het Gouvernement. Hij stemde gereedelijk hiermede in, en zeide luchtigjes dat hij dien eed wel door zijne eigen priesters weer zou laten ontbinden, eene geniale vinding van hemzelf, want in het balische recht niet bekend. Overigens merkte hij op, dat het hoofd veel verder gegaan was dan zijne opdracht strekte, wat ook hij ten strengste afkeurde en eindigde met zoo terloops te vragen of ook ik niet vond dat, tot zijne straf en als afschrikwekkend voorbeeld voor anderen, hij den man maar moest laten ter dood brengen. Dit leek me wel wat ver te gaan, en ik gaf hem in overweging aan dat hoofd ernstig zijne fout onder het oog te brengen, en als hij dan berouw toonde hem voor dit maal vergiffenis te schenken. Bij het voldoen aan dien opdracht schijnt Djëlantik het door ons gevoerde gesprek woordelijk te hebben overgebracht, want ik kon mij later niet in Karangasëm vertoonen, of datzelfde hoofd putte zich uit in bewijzen van aanhankelijkheid en goede gezindheid jegens het Gouvernement. Dit een en ander mede ter kenschetsing van den indertijd zoo veel besproken en verschillend beoordeelden Goesti Ktoet Djëlantik, eene mengeling 374 Het middernachtelijk uur had reeds van liet balische tijdseinblok weerklonken toen eindelijk de boodschap kwam dat alle hoofden bijeen waren en ik gewacht kon worden. In de ruime, door een paar ouderwetsche petroleumlampen en wat oliepitten spaarzaam verlichte, vergaderzaal 1 vond ik de schare gezeten op de fijne matten waarmede de vloer bedekt Avas, het hoofd ter aarde gebogen. Na met Djëlantik op de twee eenig aanwezige stoelen te hebben plaats genomen konden we het onderhoud beginnen; waaraan op ongedachte wijze nog kracht werd bijgezet doordat het bombardement dat, ter inleiding van den aanval op den volgenden dag, dien nacht van de ter reede van Ampënan liggende oorlogschepen op Tjakra Nagara werd afgegeven, juist was begonnen. In de stilte van den nacht drong over dé wijde watervlakte het geluid van elk minuutschot duidelijk tot de vergaderplaats door, wat aanvankelijk eenige der aanwezigen zenuwachtig even het hoofd deed- opheffen, maar waar verder schijnbaar niemand meer notitie van nam, althans geen woord over gesproken werd. Een onderhoud was het eigenlijk niet, alleen een lang betoog mijnerzijds van de verderfelijke gevolgen welke een samengaan met of handreiking aan den vorst van Lombok voor het Karangasëmsche land, zijne bewoners en bestuurders van goed en kwaad, bovenal een slim berekenend man, die wel van den beginne af moet hebben ingezien dat als do vorst van Lombok ook met het Gouvernement in oorlog gewikkeld werd dit onvermijdelijk ten slotte diens ondergang ten gevolge zoude hebben, en dat het voor hemzelf zaak' was goed op te passen er buiten te blijven. Nog jong ambtenaar zijnde kwam ik voor het eerst met hem in aanraking. Hij was toen nog met geenerlei gezag bekleed, en snuffelde als het ware overal rond om den weg te vinden waarlangs hij zjjne eerzuoht zoude kunnen bevredigen, w,at hem mede zoude, helpen zich heen te zetten over do ondervonden teleurstelling, toen hem de hand eener Lomboksche vorstendochter die hij begeerde, op grond 'zijner minder voprname afkomst van moederszijde, geweigerd was geworden. Hij ontving mij dan 's avonds bij hem aan huis in gezelschap, ook eene groote bijzonderheid voor een balischen groote, van de vrouw uit de hoogere lagen van de soedrakaste met wie hij tot het einde toe trouwelijk heeft samengeleefd, en die zijn volle vertrouwen genoot. Bij zulke gelegenheden was hij onuitputtelijk in het doen van vragen mét de bedoeling zioh zoo veel mogelijk op de hoogte te stellen van Westersche toestanden en opvattingen. 1 De hollandsche benaming laat ons hier in den steek. Naar de structuur van het bouwwerk zoude men het eer een open loods moéten noemen, maar hiermede komen dan weer in tegenspraak de groote afmetingen, de deugdelijkheid der gebezigde materialen, en bovenal de vaak zoo fraaie versiering met houtsnijwerk, kleuren en verguld. < 375 zoude hebben, dat door Djëlantik nog eens op zijne wijze en met nadruk werd herhaald. De hoofden bleven halsstarrig er het zwijgen toe doen, zoodat eindelijk dan wederom Djëlantik het woord moest nemen om, namens alle aanwezigen naar hij zeide, de verzekering te geven dat het bevel van den Generaal getrouwelijk zou worden opgevolgd. Ondanks de afwerende houding der hoofden was ik ervan overtuigd dat zij het zich voor gezegd zouden houden en dat Djëlantik zoo noodig verder wel het zijne zoude doen. In ons nachtkwartier aangekomen stelde de zorgzame Ida Këtoet Kalèr 1 voor dat, met het oog op alle gebeurlijkheden, hij en zijne menschen het verdere gedeelte van den nacht de wake zouden doen, en nadat was overeengekomen dat het nog beter was zij zich in twee ploegen verdeelden, om het gevaar te ontgaan dat allen tegelijk door den slaap overmand zouden worden, werd na den langen dag de rust ingegaan. Het den volgenden morgen door hen uitgebrachte rapport luidde, dat al spoedig nadat deze schikking getroffen, was eene groep met pieken gewapende Baliërs behoedzaam door een der nauwe toegangspoorten het poerivak waarin onze slaap-balé stond was binnengetreden* waarvan de voorste man bij ondervraging verklaard had, dat zij door Djëlantik gezonden waren om aldaar de ronde te doen, en na met groote nauwkeurigheid aan dien last te hebben voldaan waren zij langs denzelfden weg teruggekeerd, welke manoeuvre verder met korte tusschen poozen herhaald was geworden totdat de zon weer aan den hemel stond. Blijkbaar had ook Djëlantik, die beter dan iemand zijne Pappenheimers kende, eenige voorzorg niet overbodig geoordeeld, en een maatregel genomen welke anders bij dergelijke bezoeken nooit werd toegepast. Na het late ontbijt weer vertrokken en ingescheept zijnde, zagen we halverwege de straat van Lombok gekomen Tjakra Nagara reeds in vlammen opgaan, en vernamen spoedig na voet aan wal gezet te hebben de verovering dier plaats door onze troepen. Zooals overbekend, had na eene heldhaftige verdediging zijner poenggawa's de vorst in de plaats van ' Er is alle aanleiding dit verdienstelijke Boelèlèngsche hoofd hier met eere te noemen, te meer daar ruim een jaar later op Java de treurige tijding tot mij kwam dat hij, opnieuw eene moeielijke opdracht ten behoeve van het Gouvernement in Karangasëm vervullend, aldaar plotseling op zeer verdachte wijze om het leven was gekomen. 376 verder de wijk te nemen besloten zich op genade en ongenade over te geven, waarmede meteen de kans dat door zijn toedoen de oorlog naar KarangaSëm had overgebracht moeten worden vanzelf van de baan was. Met het bovenstaande is echter de tijd dat het in bespreking zijnde contract gesloten werd verre vooruitgelooperi — de jaarcijfers hadden inmiddels van plaats verwisseld '49—'94 — en een kort overzicht van de bepalingen dier overeenkomst moge thans volgen. Verschillende onderwerpen komen erin ter sprake welke ook behandeld worden in de paswara's, met dit verschil alleen dat, terwijl in deze laatsten door eiken vorst uitsluitend regelend wordt opgetreden"voor eigen land en eigen onderdanen, thans meer het oog gevestigd is op de onderlinge aanrakingen van wederzijdsche onderdanen, en op de gevallen dat deze zich begeven buiten de grenzejj van het land' hunner inwoning. Al dadelijk wordt vastgesteld dat zij alsdan ten volle aanspraak hebben op de hulp van de inwoners der desa op wier gebied zij zich bevinden, aaa wie de bevoegdheid wordt toegekend de personen die de reizigers mochten bemoeielijken te binden en bij verzet te dooden. Deze laatsten moeten aan hen ontnomen goederen terugontvangen, dan wel schadevergoeding krijgen als ze verloren gingen, waarvoor ook de desa aansprakelijk is, behoudens haar verhaal op de boosdoeners. Verder hebben de reizigers die verwond werden bij den aanval recht op de uitkeering van patiba-djampi, welker hoegrootheid zich regelt naar de belangrijkheid der verwonding. Ook als de berooving in de wildernis geschiedt (galah tëngah), op terrein dus dat nog door niemand in beheer genomen is, worden toch de bewoners der naastbij gelegen desa voor het gebeurde aansprakelijk gesteld. Het is licht te begrijpen dat, waar in dergelijke gevallen het dikwijls moeielijk moet zijn klaarheid in eene zaak te brengen, ook hier weer een druk gebruik gemaakt wordt van den beslissenden eed, bijv. ten aanzien der lieden die verzuimden hulp te verkenen en dan beweren geheel onkundig van het gebeurde geweest te zijn, terwijl de aangevallene zelf ook niet eraan ontkomt de juistheid in allen deele zijner aangifte onder eede te bevestigen, daarin bijgestaan door één eedhelper voor elke 5000 kèpèngs der waarde van de geroofde goederen. Van den reiziger wordt verder geëischt dat voor zooveel in zijn vermogen is hij maatregelen voor eigen veiligheid zal nemen, 377 en bijvoorbeeld niet ergens zoo maar buiten zal blijven overnachten. Heeft hij in eene desa waar de nacht hem overvalt familie of vrienden, zoo ligt het voor de hand bij hen zijn intrek te nemen, waarop de huisheer aan het desabestuur van de komst van zijn gast mededeeling moet doen, hetgeen ten gevolge heeft dat voor diens goederen welke gedurende het logeeren weg mochten raken alle desalieden te zamen vergoeding moeten geven, al weder nadat beide personen, gast en gatstheer, de waarachtigheid hunner verklaringen op de boven aangegeven wijze bezworen hebben. Die aangifte verzuimende, valt alle aansprakelijkheid op den gastheer terug. In eigen land wordt zoo noodig ook bij vreemden gemakkelijk een nachtverblijf gevonden, maar voor de verantwoordelijkheid van het herbergen van onbekende buitenlanders kon wel eens teruggeschrikt worden, waarom de contractéerende vorsten het noodig geoordeeld hebben eene verplichting daartoe in te stellen wanneer gastvrijheid wordt ingeroepen, onder bedreiging van straf als ten deze tegen hunne bedoeling gehandeld wordt. Slechts in enkele gevallen is het oorbaar te weigeren om gastvrijheid te verleenen, met name mogen weduwen en weduwnaars, zoomede personen die zwaar ziek zijn, en vrouwen wier man zich op reis bevindt, de vragers om nachtlogies afwijzen. Eerbaarheidsoverwegingen schijnen bij deze bepalingen niet in het spel te zijn, althans er wordt alleen aan toegevoegd dat als die personen er op blijven staan aldaar te overnachten zij, bestolen wordende, geen verhaal zullen hebben. De verspreid in het contract voorkomende bepalingen nopens uitlevering over en weer van lieden die van het eene rijk naar het andere de wijk hebben genomen in beschouwing nemende, vallen eenige kleine tegenstrijdigheden op, welke den indruk verwekken dat bij het aangaan dezer overeenkomst in 1849 reeds eenige partieele regelingen betreffende de zaken van wederzijdsche onderdanen der vorsten bestonden, en dat deze op niet steeds oordeelkundige wijze in het nieuwe geschrift verwerkt zijn. Echter vallen de volgende hoofdtrekken te onderkennen in zake het bepaalde omtrent de laatst vermelde aangelegenheid. Onderscheid wordt in de eerste plaats gemaakt naar gelang de personen die naar een ander land uitweken dit deden vóór of na het tot stand brengen van het contract, en verder wordt rekening gehouden met de reden welke tot de vlucht aanleiding heeft gegeven. Veelal staat zij in verband met eene ernstige tekortkoming tegen- 378 over de gemeenschap waartoe de vluchteling in het eigen land behoorde, welke tot zijne uitstooting heeft geleid, of met een zwaar misdrijf dat hij pleegde, als hoedanig met name worden vermeld het ontvoeren eener getrouwde vrouw of van eens anders verloofde, het dooden of zwaar verwonden van iemand die geene schuld had, en het plegen van bloedschande. Dateert een en ander van vóór 1849, dan mogen de schuldigen alleen maar niet naar hunne vroegere woonplaats terugkeeren, en worden zij, dit toch dpende, aan de wraak hunner tegenpartij overgegeven, dan wel door den landsheer opgevat, die ze naar zijn collega in het andere land terugzendt met het verzoek hen daar voor den Raad van Kërta's terecht te stellen. Eene onverwachte Wending krijgt de zaak als diezelfde lieden, na het ondergaan hunner straf, ten tweeden mate terugkeeren. Blijkt de gehechtheid aan de desa waarin zij oorspronkelijk woonden zóó groot te zijn, dan worden zij verder ongemoeid gelaten. Dit gedeelte . der regeling heeft blijkbaar ten doel gehad te voorkomen dat te veel oude koeien uit de sloot zouden worden gehaald, want ten aanzien van recente gévallen wordt een actiever optreden voorgeschreven. Op daartoe door den eigen heer van den misdadiger gedaan verzoek om dezen te laten opvatten, verr bindt zich de vorst van het land waarheen hij vluchtte hem, zoo noodig gebonden, uit te leveren, ten einde hij, na terechtstelling voor den Raad van Kërta's, zijne gerechte straf kunne ondergaan. Afzonderlijk komen nog ter sprake de vrouwen en kinderen van dergelijke misdadigers. Het voorschrift luidt dat zij zullen verkocht worden ten voordeele der beide betrokken landsheeren, maar dat wanneer het hun gelukt het huis des nieuwen meesters te ontvluchten, en naar eigen desa terug te keeren, zij daar niet verder lastig gevallen mogen worden. In de tweede plaats wordt gehandeld over personen die nu niet zulk een zwaar misdrijf hebben begaan, maar naar het naburige rijk om andere reden zijn weggevlucht, bijv. slaven die zich aan de harde bejegening door hun meester wilden onttrekken, of lieden die in het vreemde land voordeel zijn gaan zoeken door de personen,- veelal vrouwen, die zij daarheen medetroonden, dan wel met geweld ontvoerden (ngiwat), te verkoopen. Zulke zaken worden in den regel buiten den landsheer om door de familieleden ter hand genomen, die den vluchtelingen andere lieden achterna zenden, dan wel inwoners van- het land waar- 379 heen gevlucht is in den arm nemen om de vluchtelingen te achterhalen, waarvoor dan eene beloonihg wordt uitgekeerd welke half zoo groot is voor eene vrouw , als voor een man, en voor beiden tot een derde gereduceerd wordt als die lieden tijdens de aanhouding reeds waren omgekeerd, zij dus blijkbaar al van plan waren uit zich zeiven terug te gaan. Hooger wordt de losprijs bij gepleegd verzet, en als het noodig is geweest tot de binding der vluchtelingen over te gaan. Hij bedraagt dan 4000 kèpèngs voor de daders, de helft dier som voor de geroofde lieden, mannen of vrouwen, aanzienlijken of geringen. De inlossing dier menschen niet binnen eene maand nadat de opvatting geschiedde plaats gehad hebbende, mogen de opvatters zeiyen naar goedvinden over hen beschikken. Eene derde oorzaak voor het wegvluchten uit eigen land kan zijn dat lieden zich op die wijze onttrekken willen aan het te drukkende juk van den landsheer of van den poenggawa onder wien zij staan, en daarom aan dezen de gehoorzaamheid hebben opgezegd (in dit geschrift «matinggal bakti» genoemd). Waar bij zulke gelegenheden de betrokken vorsten min of meer vijandig tegenover elkander stonden plachten anders dergelijke vluchtelingen met open armen ontvangen te worden, maar het lag voor de hand dat degenen die dit contract slóten beloofden elkander in zulke gevallen ter wille te zullen zijn door de vluchtelingen te laten opvatten en aan hun eigen heer uit te leveren. De inwoners der desa's waarheen gevlucht was toonden zich niet altijd even bereid ten deze hunne medewerking te verleenen en werden dan voor hun onwil gestraft, tenzij zij genegen waren, ten overstaan van een afgevaardigde van den vreemden vorst, hun onschuld aan de mislukking der opvatting met een eed te bevestigen. Het gezin van zulke lieden mocht, bij hunne begenadiging door den landsheer, ook 'naar eigen land terugkeeren, maar vond deze het goed de afvalligen te laten ter dood brengen, dan moest het gezin maar in den vreemde blijven wonen. Voor het geval dat een vorst ten strijde trok mochten allen die om welke reden dan ook zich uit hun land verwijderd hadden zich bij hem aansluiten, zonder gevaar te loopen van gemolesteerd te worden, zelfs bij het passeeren der desa op welker gebied zij hun misdrijf pleegden. Aan degenen die van beroep handel drijven mag, zoo wordt overeengekomen, als zij in het belang daarvan zich naar het 380 andere rijk der contracteerende partijen begeven dan dat waarin zij thuis behooren gëenerlei hindernis in den weg gelegd worden. Integendeel, zij moeten zooveel mogelijk worden voortgeholpen en, zooals wij reeds zagen, onder dak gebracht in de desa's waar zij overnachten willen. Het zijn echter veelal vreemde handelaren die zoo met hunne waren van het eene land naar het andere trekken, slechts zelden inboorlingen, en wanneer nu andere mannen of vrouwen dan beroepskooplieden diverse zaken, met uitzondering dan van eten of drinken, in een land waar zij niet thuis behooren aan den man trachten te brengen, zoo komt al daardoor alleen op hen de verdenking te rusten dat die voorwerpen van diefstal afkomstig zijn, hetgeen aan een ieder het recht geeft hen te binden en bij verzet te dooden, mits onmiddelijk daarvan kennis gevende aan het betrokken hoofd, om dezen in de gelegenheid te stellen een onderzoek naar de herkomst dier goederen te houden. Van zijne bevinding is het daarna afhankelijk hoe verder in de zaak gehandeld wordt, hetzij dat de goederen teruggaan naar degenen aan wie zij zijn ontnomen, dan wel, als werkelijk diefstal in het spel was, zij gerestitueerd worden aan de rechtmatige eigenaars, terwijl de dieven dan door hun heer moeten ingelost worden tegen 4000 kèpèngs per persoon, en daarna voor den Raad van Kërta's hebben terecht te staan. Om te voorkomen dat overhaast maar tot het afmaken van zulke lieden zou worden overgegaan, is bepaald dat alle personen die eventueel aan zoo iets deelnemen een zuiveringseed moeten afleggen, elk bijgestaan door vier eedhelpers, en dat wie in gebreke blijft zulks na te komen volgens de wetten des lands berecht zal worden wegens moord. Reeds in zulke gevallen verhandelde waren kunnen zonder eenige schadeloosstelling van den kooper worden opgeeischt door den oorspronkelijken eigenaar, maar deze moet dan te voren, ook met een dergelijken eed, zijn recht erop staven. Het voornaamste artikel dat door de Baliërs onder elkaar verha'ndeld wordt is groot vee, runderen, buffels en paarden, en uit de omstandigheid dat waar daarover in het contract gehandeld wordt menschen soms in één adem met dat vee vérmeld worden blijkt dat tijdens het tot stand kwam slavernij en slavenhandel nog in zwang waren. Bangli en Karangasëm hebben .meer gelegenheid tot het weiden en fokken van vee dan Boelèlèng en Lombok, waar het grootste deel van het land door vaste bouw- 381 velden wordt ingenomen. Uit de laatstgenoemde landschappen tijgen dus menschen naar de eerstgenoemde om vee te koopen, waaraan deze overeenkomst geen hinderpaal in den weg stelt; alleen geeft ze eenige formaliteiten aan welke daarbij in acht moeten worden genomen, zooals kennisgeving aan het hoofd van den verkooper, en het verkrijgen van hem van een geschrift waarin de transactie is omschreven, dat dan tegelijk als vervoerbewijs dienst kan doen. Den kooper treft, dit opgevolgd zijnde, geene schuld, ook al blijkt later dat vee van,diefstal afkomstig te zijn geweest. Alleen loopt hij g'evaar dat het hem ten behoeve van den eigenaar afgenomen wordt, doch hij vindt dan rijkelijk vergoeding door de bepaling dat het dubbele der koopsom aan hem moet uitgekeerd worden, waarvan de helft ten laste komt van den verkooper, de andere helft van het hoofd die de vergunning uitreikte, terwijl beide laatstgenoemde personen nog moeten afwachten wat de Raad van Kërta's verder over hen beslissen zal. Ook komt het voor dat wie vee te veel heeft daarmede naar een ander rijk trekt om het aan den man te brengen, in welk geval hij zich vooraf voorzien moet van een door den schrijver van den Raad van Kërta's in eigen land af te geven vergunningsbrief, welke na den verkoop in handen van den kooper blijft berusten om hem zeker te doen zijn van zijn bezit. Degene die het erop waagt niet door een pas gedekt zijnd vee te koopen van een hem onbekend persoon beloopt eene boete als het naderhand blijkt van diefstal afkomstig te zijn geweest, en moet het natuurlijk dan weer afstaan. In het geval echter dat hij iemand als verkooper aanwijst, die op zijne beurt beweert niets met de zaak te maken te hebben, dan moeten zij te zamen de boete betalen als beiden bereid zijn hunne verklaring onder eede te bevestigen. Daarentegen krijgen zij een zelfde bedrag zamen te deelen wanneer de man die aanspraak op het vee maakt, en die ook zijn goed recht niet een eed moet staven, te dien aanzien in gebreke blijft. Verder heeft een ieder ten deze politiebevoegdheid. Wie ten verkoop geboden vee opspoort dat niet door een pas gedekt is mag het met den geleider aanhouden en ziet zich beloond door den losprijs welke de heer van dien man heeft te betalen om zijn onderdaan en het door dezen vervoerd vee terug te krijgen. De enkele bepalingen welke in de overeenkomst voorkomen nopens het opvatten van losgebroken of verdwaald geraakt vee zullen, ofschoon dit niet uitdrukkelijk vermeld wordt, wel be- '382 trekking hebben op het geval dat dit vee afkomstig is uit een ander land dan dat waartoe de desa behoort waar het opgevangen werd. Zij wijken niet zóó veel af van de in de paswara's of sima's dienaangaande voorkomende bepalingen dat daarbij verder hier stilgestaan zou behoeven te worden. Ook voor de richtige voldoening over en weer van schulden welke de onderdanen der contracteerende partijen maken in het andere land dan dat waar zij thuis behooren zijn eenige voorzieningen getroffen, welke in het kort hierop neerkomen dat de hoofden ten deze hunne bemiddeling verleenen wanneer ze verzocht wordt, door den schuldenaar een betalingstermijn van eene maand te stellen, en ingeval hij na verloop daarvan zijne schuld nog niet voldaan heeft hem uit te leveren aan den schuldenaar, om dezen als pandeling te dienen totdat hij aan zijne verplichting voldaan heeft. Speelschulden zijn dadelijk opvorderbaar, en ook aan de inning daarvan moeten de hoofden desgewenscht medewerken. Bij een en ander is natuurlijk verondersteld dat de schuld erkend wordt, anders moet de Raad van Kërta's erbij te pas komen. Aan hetgeen over die rechtbank voorkomt in de. onderwerpelijke overeenkomst dient thans eenige aandacht te worden geschonken. Veel is het niet. Wat hare bevoegdheid betreft wordt aan het slot alleen gezegd dat alle zaken welke vallen buiten hetgeen waaromtrent in het contract voorzieningen zijn getroffen door den Raad van Kërta's in overeenstemming met het voorgeschrevene in de wetboeken zullen worden berecht, waarbij als plaats van berechting Nongan wordt aangewezen voor het geval dat lieden van Bangli of Boelèlèng lieden van Karangasëm of Lombok voor de rechtbank dagen, en in het tegenovergestelde geval de desa Bangbang, zoodat in overeenstemming wordt gehandeld met het beginsel dat beklaagden en gedaagden voor hunne eigen rechters verschijnen. Verder treffen wij eenige voorschriften aan ter bevordering eener vlotte afdoening en vormelijke behandeling van zaken, zoomede van eerbiediging der gevallen uitspraken, zoo bijvoorbeeld dat wanneer bij de hoofden een aanklacht is ingebracht, of eene vordering ingesteld, door den eischer binnen dertig dagen moet zijn voldaan aan de formaliteiten vereischt om die zaak bij den Raad van Kërta's in behandeling te doen nemen, bij gebreke waarvan de nalatige zijn recht niet meer geldig kan maken, 383 terwijl in sommige gevallen ook de kantja voor begaan verzuim aansprakelijk wordt gesteld, en dan bij den vorst van de tegenpartij voor eene maand in ballingschap kan worden gezonden. De partijen worden aangemaand zich ervan te onthouden ter terechtzitting of bij eene eedsaflegging aanstoot te geven door zich pronkerig aan te stellen, dan wel op uitdagende wijze hun kris naar voren te schuiven, of ze op onbehoorlijke wijze te dragen. Ook voor het gedrag zijner eedhelpers is een krachtens rechterlijke uitspraak te beëedigen persoon aansprakelijk, niet echter voor dat der talrijke volgelingen die soms met de partijen meekomen, zij handelen op eigen risico. Het ondershands afdoen van reeds aanhangig gemaakte zaken, zonder vergunning der vorsten, wordt stengelijk verboden, en ook mag niet in eene uitspraak van den Raad van Kërta's door eene onderhandsche schikking der partijen verandering gebracht worden, omdat, naar het in de overeenkomst heet, de rechters zoo goed zijn als de landsheer en namens dezen beschikken over lief en leed van alle menschen. Met betrekking tot de aflegging van den gerechtelijken eed luidt eene nog in geen ander geschrift dan dit aangetroffen bepaling, dat degene die door ziekte daarin verhinderd wordt het recht heeft ze over te dragen aan een vervanger, onder het eenig voorbehoud, dat deze tot dezelfde kaste behoore als hij. De te kennen gegeven bedoeling daarmede is, te voorkomen dat iemand ten gevolge van ziekte zijne zaak zoude verliezen, in zooverre goed, maar de beteekenis van den eed gaat op die wijze toch wel verloren. Onder de straffen welke ter sprake komen speelt geldelijke boete wederom een hoofdrol. Behalve de winnende partij hebben bij de verdeeling daarvan belang de beide vorsten, de betrokken hoofden, de rechters en de kantja's. De laatsten, zelf met de verdeeling belast, berekenen hun aandeel vaak percentsgewijze, onder den naam van sawëlasan of dwiwëlasan, hoewel dergelijke aandeden ook wel eens aan de hoofden of andere personen ten goede komen. Bij wanbetaling van boete rust op het hoofd van den' schuldenaar de verplichting verder werk van de zaak te maken, anders moet hijzelf ze voldoen. Bij onvermogen moet, tot tijd en wijle dat de boete is aangezuiverd, de schuldenaar in pandelingschap gaan bij zijne tegenpartij, die echter eerst in dit recht treedt na zelf het den vorsten, hoofden en rechters toekomende aandeel der boete te hebben voldaan. Aan de leden der drie 384 kasten, brahmanen, satrija's en wésija's, wordt het voorrecht toegekend elke schuld steeds met geld te mogen boeten, en bij wanbetaling nimmer in den staat van pandeling te geraken. Zij kunnen alsdan slechts uitgeleverd worden aan den vorst der tegenpartij, om door dezen geinterneerd te worden op eene plaats niet te dicht bij de grens van hun eigen landschap, ter voorkoming van ontvluchting en eene te druk*ke gemeenschap met achtergebleven familie. Voor lieden van Bangli en Boelèlèng mag ze niet gekozen worden bewesten de hoofdplaats van Karangasëm, voor lieden van Lombok en Karangasëm niet beoosten de hoofdplaatsen der andere hierboven genoemde vier rijkjes. De duur van de straf was niet lang, hoogstens een jaar, maar ze kon natuurlijk verzwaard worden door de aanwijzing van eene minder gezonde plaats. Beteekenisvol wordt, aan de bepaling dat de gestraften na verloop van dien termijn naar hun land mogen terugkeeren, toegevoegd «bijaldien zij dan nog in leven zijn». Veel zal ten deze hebben afgehangen van de goede of kwade gezindheid van den betrokken vorst jegens hen. Slechts twee soorten van misdrijf komen in de overeenkomst ter sprake, met name diefstal en laster. De bepalingen met betrekking tot het eerstvermeld delict demonstreeren hetgeen reeds hiervoren werd opgemerkt omtrent de waarschijnlijkheid dat ook oudere schrifturen bij het opstellen van het contract dienst deden, en dat daarbij niet altijd met de noodige zorgvuldigheid te werk is gegaan. Op twee ver uiteenstaande plaatsen toch wordt in tegengestelden zin gehandeld over de vervolging door de benadeelde personen van dieven die de wijk hebben genomen over de grenzen. Eerst wordt zulks strikt verboden, later gestipuleerd dat het wel mag, doch dat dan niet meer dan tien personen er op uit mogen gaan, en zij geene andere wapens met zich mogen voeren dan hunne krissen. Door de wijze van redactie dier bepalingen is de mogelijkheid niet buitengesloten dat in het eerste geval de rijksgrens, in het laatste de grens der desa waar het feit plaats had in het oog gevat was, maar duidelijk is dit toch niet. In beide gevallen is het zeker de bedoeling zoo veel mogelijk tegen te gaan dat uit zulk eene vervolging groote vechtpartijen, verwonding en doodslag voortkomen, aan welk streven ook bevorderlijk zal zijn geweest het in beide passages aangetroffen voorschrift om in een dergelijk geval onmiddelijk van de zaak kennis te geven aan den klijan desa, 385 den poenggawa, den pambëkël of den klijan bandjar, wien men maar het eerst te spreken kan krijgen. Het hoofd dat in zoodanig geval zijne medewerking weigeren zoude stelt zich eraan bloot gestraft te worden alsof hij zelf de dief ware. Zijne plicht is het, te zamen met de onmiddelijk bijeen te roepen desalieden een achtervolging in te stellen, waarbij het er niets op aankomt den dief te dooden als hij zich verzet. Veertig dagen wordt hun tijd gelaten voor de opsporing, heeft ze na verloop daarvan nog niet plaats gehad dan wordt overgegaan tot eene algemeene beëediging, ook van den bestolene, en wie daarbij in gebreke blijft krijgt de boete te betalen welke bij opvatting van den dief aan dezen ware opgelegd, voor dit geval op hetzelfde bedrag gesteld ten opzichte van diefstal bij nacht en diefstal over dag, namelijk 49.000 kèpèngs. Om de inwoners van het vreemde rijk waarheen gestolen goederen zijn overgebracht aan te sporen vrijwillig hunne medewerking te verleenen tot de ontdekking is bepaald dat alles wat zij op die manier achterhalen door hen behouden mag worden. De eigenaar van het goed wordt in zulk een geval schadeloos gesteld uit de den dief op te leggen boete, welke tevens dient ter bekostiging van de patiba djampi en de panoekoe djiwa bijaldien, bij de overmeestering van den dief, een of meer der helpers gewond of gedood zijn geworden. Hetgeen daarna nog van de boete overblijft, zoo komen de vorsten overeen, zullen zij eerlijk zamen deelen. Het geval is ook voorzien dat de dief niet in staat is de boete op te brengen, en daarom gedood wordt. Ten einde den eigenaar nu niet met leege handen naar huis te sturen is bepaald, dat bij dergelijk gebeuren hij zijne gestolen goederen bij den aanhouder ervan kan inlossen tegen de helft der waarde. Dit alles geldt als het feit van den diefstal onomstootelijk vaststaat. De verklaring dat de gereclameerde goederen van ouds zijn eigendom geweest zijn, of dat hij ze cadeau gekregen heeft, behoeft een verdachte persoon, als geen positieve bewijzen tegen hem kunnen worden aangevoerd, slechts onder eede te bevestigen om geheel vrijuit te gaan en in het bezit dier goederen te blijven. Nu wat laster betreft. Het verspreiden omtrent iemand van de kwaadaardigste geruchten was destijds in de onafhankelijke balische rijkjes een veelvuldig aangewend middel om iemand ten val of bij de machthebbenden in ongenade te brengen. Van 25 \ 386 daar dat de vorsten het noodig geacht hebben daaraan ook eenige aandacht te schenken voor het geval inwoners van verschillende rijken erbij betrokken waren. Eene zware belastering mag niet met een hooghartig zwijgen worden voorbijgegaan. Dengene die er niet in slaagt den persoon die ze de wereld inzond uit te vinden en zijne gerechte straf te doen ondergaan moet, als hij een soedra is, deswege voor den Raad van Kërta's terechtstaan, terwijl den brahmaan, satrija of wésija die in hetzelfde geval verkeert niets minder wacht dan levenslange verbanning buiten zijne woonplaats. Daaraan staat tegenover dat de lasteraar wiens vuige daad ontdekt is een der hoogste boeten moet betalen, en bij wanbetaling ter dood wordt gebracht. Dit geldt gelijkelijk voor alle klassen-van menschen, aanzienlijkeen geringe, alleen wordt voor de brahmanen in zoo verre eene uitzondering gemaakt dat de door hen te betalen boete veel lager gesteld is, en dat zij c. q. niet op de gebruikelijke wijze, met de kris, doch door verdrinking in zee ter dood gebracht worden. Zooals te verwachten was hebben ook verschillende passages der overeenkomst betrekking op de aanrakingen der onderdanen van de contracteerende vorsten met vrouwen uit een ander rijk dan waarin zij zeiven thuis behooren. Ook die bepalingen komen in het geheele geschrift zeer verspreid voor, zoodat het niet ondienstig is te achten ze saam, te vatten aan het slot van dit korte overzicht. Ze betreffen voornamelijk het geval dat de man die eene vrouw wenscht te bezitten, buiten de ouders om dat doel tracht te bereiken door ze met hare toestemming te schaken. Ook al kwijt die man zich van de onder die omstandigheden op hem rustende plicht om binnen vijf dagen aan de mannelijke' bloedverwanten der vrouw door een tusschenpersoon kennis te doen geven van de schaking — des neen hij als menschenroover voor den Raad van Kërta's terecht zou moeten staan — dan wordt toch aan zoodanige bloedverwanten het recht toegekend dien man te dooden zoolang de schuldigen zich nog bevinden op het gebied der desa waar de vrouw thuis behoort, tenzij zij aldaar reeds eene schuilplaats gevonden hebben, en de huiseigenaar ertoe is overgegaan hen te binden. Alsdan moet deze de betrokken hoofden van de zaak verwittigen, en ligt het op hun weg eene schikking tot stand te brengen. Den doodslag te begaan als de grens der- bedoelde desa reeds is overschreden wordt wel is waar ook niet gestraft, doch de 387 familieleden der' vrouw verliezen alsdan hun gezag over haar, eh zij komt in het bezit van den heer onder wien de verslagene ressorteerde, zonder dat daarvoor eenige schadeloosstelling of koopsom wordt uitgekeerd. Is het voor de gelieven dus zaak te zorgen zoo spoedig mogelijk buiten de desa te komen waar de vrouw'thuis behoort, een ander voorschrift verlangt van hen bij het zoeken eener schuilplaats niet verder te gaan dan hfet gebied strekt van den betrokken poenggawa, van dengene dus op wiens Weg het ligt voor de belangen der vrouw op te komen. In het geval echter dat man en vrouw beiden onder denzelfden poenggawa staan is hun ook veroorloofd naar het vreemde rijk de wijk te nemen. Op dengene die hun aldaar eene schuilplaats verleent rust alsdan de verplichting zijn heer daarmede in kennis te stellen, die dan verder, naar het heet, de vluchtelingen moet bijstaan in lief en leed. Daartoe behoort in de eerste plaats te trachten, in overleg met hun eigen heer en met de familieleden der vrouw, tot eene minnelijke schikking te geraken, welke het hun mogelijk zoude maken zonder gevaar van molest naar eigen land terug te keeren. De koopprijs welke alsdan door den vader of de andere mannelijke bloedverwanten der vrouw voor haar geeischt kan worden bepalen de vorsten op 10.000 kèpèngs, te betalen binnen zes maanden nadat de vlucht plaats had, en hiermede in gebreke blijvende moeten de jongelieden hun huwelijksleven beginnen met bij de familieleden der vrouw als pandeling in dienst te treden, of wel als zoodanig bij anderen de koopsom te verdienen. Is dit proces nog niet afgeloopen op het oogenblik dat de man komt te overlijden, dan wordt de vrouw alleen gerekend tot de familie van den man te zijn overgegaan zoó deze binnen eene maand ervoor zorgt dat de schuld is afgelost; anders vervalt zij met hare kinderen aan den pandelinghouder. Deze heeft echter geen verder verhaal als ook die vrouw sterft. Het meisje dat, aanvankelijk vrijwillig meegegaan zijnde, zich later bedenkt,- en ook nadat eene Schikking mét hare bloèdverWanten naar' wie zij is toegeloopen door den schaker is tot stand gebracht weigert bij hem terug te komen, zal zich deswëge bij de slavinnen van den vorst zien ingelijfd. De schaking van een reeds met een ander Verloofd meisje, mits met hare toestemming volbracht, wordt nogal kalm opgevat. Waarschijnlijk uit de overweging dat zij blijkbaar niet meer van 388 den eersten minnaar houdt wordt aan den schaker toegestaan met haar te trouwen, na voldoening van den gewonen koopprijs aan hare familie en van een gelijk bedrag aan dengene die de teleurstelling ondervond, om hem erover heen te helpen. Iets anders is het natuurlijk als de schaking tegen den zin der vrouw en met geweld wordt uitgevoerd. Is het den man gelukt de vrouw reeds eenigen tijd in het huis van een vriend bij zich te houden, dan wordt haar de gelegenheid gelaten zich alsnog in haar lot te schikken, omdat wel mag aangenomen worden dat het ergste toch reeds is geschied. Indien mogelijk moet echter verhinderd worden dat het zoo ver komt. Daartoe is o. a. bepaald dat, wanneer een man eene vrouw in hetzelfde land thuis behoorende als hij met geweld schaakt tijdens beiden in een ander rijk der contracteerende partijen, dus in den vreemde, vertoeven, de bewoners der desa op wier gebied zulks voorvalt verplicht zijn alarm te maken en den schuldige, zoomede de personen die hem bijstand verleenden, te overmeesteren en binden. Het verdere verloop der zaak is dan dat, door tusschenkomst der hoofden van beide betrokken partijen, de familieleden der vrouw de schuldigen loskoopen bij degenen die hen hebben gevangen genomen, en hen daarna doen terechtstaan voor den Raad van Kërta's in hun eigen land. Het bedrag van dien losprijs is slechts gering wanneer bij de arrestatie geene moeielijkheid is ondervonden. Hij wordt echter verdubbeld in het geval dat weerstand is geboden, en patiba djampi treedt ervoor in de plaats bij verwonding van een of meerdere der personen die de opvatting bewerkstelligden. Heeft doodslag plaats gehad, dan kan de zaak niet meer in kort recht worden afgedaan, doch moet ze door de betrokken vorsten voor den Raad van Kërta's gebracht worden. De geschaakte vrouw blijft verder buiten spel; zij mag naar hare woonplaats terugkeeren zonder dat losgeld verschuldigd is. Het schaken van aan de vorsten of andere hooge personages toebehoorende slavinnen wordt streng tegengegaan. Als dit heeft plaats gehad moeten die man en vrouw onmiddelijk weer van elkaar gescheiden worden, de laatste moet naar haren meester .terugkeeren en de eerste eene hooge boete betalen. Het bedrag daarvan is voor de leden van alle kasten even hoog, maar bij wanbetaling treedt, wat tegenwoordig klassenjustitie pleegt genoemd te worden, weer sterk op den voorgrond. De brahmanen, satrija's en wésija's 389 komen er alsdan af met eene vrijheidsstraf van een jaar, welker aard voor elk geval afzonderlijk bepaald wordt, evenals de plaats alwaar ze zal worden ondergaan. Soedra-wanbetalers daarentegen worden ter dood gebracht, tenzij de eigenaar eener geschaakte slavin er de voorkeur aan geeft genade te schenken en op eene andere wijze verhaal te zoeken, in welk geval hij moet beginnen met zelf alle gerechtskosten te betalen. Schaking der slavin van een Chinees wordt natuurlijk niet zoo hoog opgenomen. De Baliër die daartoe overgaat mag de vrouw behouden na een flinken koopprijs voor haar te hebben betaald, vastgesteld op 10.000 kèpèngs als de Chinees haar voor dat bedrag of minder gekocht heeft. Geeft hij op een hoogereh prijs betaald te hebben, dan moet hij zijne verklaring onder eede bevestigen, bijgestaan door eedhelpers in aantal evenredig aan dat bedrag, doch daarna krijgt hij het ook ten volle gerestitueerd. Bij het omkeeren der rollen, als dus een Chinees een balisch slavenmeisje onder het ressort der contracteerende vorsten schaakt, geldt zoo ongeveer hetzelfde. Eindelijk nog wordt het geval onder de oogen gezien dat eene vrouw in de «pëtang nagara» zich zelve gaat aanbieden aan een man die tot denzelfden stand behoort als zij, ook hier «ngoenggahin» genoemd. Niet nader wordt verduidelijkt wat onder die pëtang nagara te verstaan is, de vier rijken welke, zooals we zagen, niettegenstaande slechts twee vorsten met elkaar contracteerden bij de overeenkomst betrokken zijn, of wel de pëtang nagara van Lombok: Mataram, Karangasëm, Pagësangan en Pagoetan? Voor de laatste veronderstelling pleit dat tijdens het vorstenbestuur in die vier plaatsen de rijkste menschen woonden, en dus ook de meeste kans bestond dat met hun lot ontevreden vrouwen daar hun heil gingen zoeken, doch dit punt blijve verder in het midden. Het feit zelf wordt ook in dit geschrift als iets abnormaals beschouwd, en daarom a priori aangenomen dat eigenlijk de man de vrouw bij zich gelokt heeft, van welke verdenking hij zich met een eed moet zuiveren, anders wordt hem eene vrijheidsstraf opgelegd en begohnen met de vrouw naar huis terug te zenden. Na beëindiging van den straftijd wordt echter de gelegenheid opengesteld door bemiddeling van het betrokken hoofd, en tegen betaling van het dubbele van den gewonen koopprijs, weer in het bezit der vrouw te geraken. Na aflegging van den bedoelden eed kan aangenomen worden 390 dat werkelijk het initiatief van de vrouw is uitgegaan en wordt, als de man ze houden wil, de waarde van zulk eene zich zelve opdringende vrouw slechts op de helft van den gewonen koopprijs gesteld. De slavin van een der hooge heeren die hetzelfde zou willen doen mag niemand in zijn huis opnemen. Van zoodanig geval moet de betrokken man onmiddelijk aan zijn hoofd kennis geven, anders wacht hem de reeds boven vermelde op het schaken eener pandjëroan gestelde straf. Alleen kan de man die eene dergelijke vrouw bij zich ontvangt van straf vrijkomen door onder eede te bevestigen dat zij hem niet als slavin bekend was. Ook dan echter moet de vrouw terug naar haren meester. Voor eene getrouwde vrouw die haar man ontvlucht en haar toevlucht zoekt bij een. anderen man geldt m. m. hetzelfde als voor de slavin. 391 Nijan kërtobajan ida anaké agoeng, ida I Goesti Gëdé Karangasëm, ring Sasak, miwah kërtobajan ida anaké agoeng, ida I Déwa Gëdé Tangkëban, alingga ring nagara poeri Bangli, angarijanang mangdé tan këni kaimoer karahajwan pangraos poenika antoek i manah doerdjana. Mangké kang kaoebajahang, mangdé kawasa landoeh tingkah pamargin kaoelané, nista madija oetama, sabasoemaba ka panagaran ida sang malingga ring pasobaja, jan loenganja saking apatoet, jan ija kadoestajan, salwiring asta doesta, mwah katjorahan, salwiring asta tjorah, ring panagaran ida sang malingga ring pasobaja, jan ana wong désa ika pilih toenggil saoeninga sadawëg nija kadoestatjorahan, wënang wong désa ika sahasa pramangké anggègèrang raris manoeloeng djanma né kadoestatjorahan, toer wënang olih kang oening ambasta, jadijan mamadëmang doesta tjorah ika, jan doesta tjorah ika këni binasta jadijan kapadëmang, sajogija goestin djanma né olih ambasta jadijan mamadëmang doesta tjorah ika, sarëng goestin djanma né kadoestafjorahan, mamëdalin djinah pada magoengarta, 1250, maka patwas djanma né olih ambasta jadijan mamadëmang doesta tjorah ika, gagawan djanma né kadoestatjorahan angsoelakëna ring kang adërwé moela» Mwah jan doesta tjorah ika këni binasta, wënang pinalakrëta, dandan djanma ika wënang kadwiwëlasan, dwiwëlasan ika mantoek ring goestin djanma né ambasta doesta tjorah ika abagi, OVEREENKOMST DER VORSTEN VAN LOMBOK EN BANGLI. b. Transcriptie en vertaling. Overeenkomst gesloten tusschen den vorst van Lombok I Goesti Gëdé Karangasëm en den in het paleis te Bangli zetelenden vorst I Déwa Gëdé Tangkëban, met het doel te voorkomen dat hunne onderlinge goede verstandhouding verstoord zoude worden door slecht gezinde lieden. Als volgt wordt bepaald om te bewerken dat de onderdanen der contracteerende partijen, zoowel voorname als geringe, rustig tusschen beide landen op en neer zouden kunnen gaan. Hebben zij niets kwaads in den zin, en wordt hun dan in het vreemde land geweld aangedaan, hetzij in hun persoon of hunne goederen *, dan moeten de desalieden die zulks bemerken onmiddelijk alarm maken, en hulp verleenen aan die overvallen personen door de misdadigers te binden of te dooden. Gelukt dit, dan moeten het hoofd van degenen die het gedaan hebben en het hoofd van de benadeelde personen ieder 1250 kèpèngs betalen, welke zullen strekken tot belooning van de personen die de misdadigers hebben gebonden of gedood. De goederen welke de aangevallen personén bij zich hadden moeten aan hen teruggegeven worden. De misdadigers die gebonden zijn geworden zullen terechtstaan voor den Raad van Kërta's. Van de hun opgelegde boeten zal «dwiwëlasan»2 worden uitgekeerd aan de beide hoofden 1 Onder „asta doesta" en „asta tjorah" worden verstaan de acht. zwaarste misdrijven of vergrijpen, respectievelijk ten opzichte van personen en van goederen gepleegd. In het dagelijksch spraakgebruik hebben die uitdrukkingen eene meer algemeene beteekenis gekregen, en dienovereenkomstig heeft de vertaling plaats gehad. De vertaling van deze passage in haar geheel moest wat vrij zijn om den te langen zin van den balisch en tekst te breken. ' Dwiwëlasan en solasan, beide woorden in dit geschrift gebruikt voor het 394 mantoek ring goestin djanma né kadoestatjorahan abagi, miwah danda ika jawining kadwiwëlasan wënang kapratéka manoet linging sastra palakrëta. Mwah jan kang anoemoni doesta tjorah ika nora pramangké anggègèrang toer sahasa manoeloeng djanma né kadoestatjorahan, wënang kang anoemoni ika sahanané pinalakrëta antoek goestin djanma né tan arëp atoeloeng, danda ika wënang pinalih, mantoek ring goestin djanma né kadoestatjorahan abagi, mantoek ring goestin djanma né tan arëp atoeloeng abagi. Mwah jan djanma doesta tjorah ika malajoe, tan këna tinoetboeri, jan tatas wasta pangkoesan doesta tjorah ika olih kang atoeloeng, padjara oega ring kang kadoestatjorahan, jan tëka ring pagaloeran, kang atoeloeng wënang katoeroenang maring pakëfitja, maka saksi antoek kang kadoestatjorahan, kawënangané noeroenang ida i goestin kang katoeroenang, jan polih angënda, kang katoeroenang polih dwiwëlasaning danda ika, twasé awèh dalaning mënang, jan tan arëp djanma ika katoeroenang, wënang djanma ika danda antoek kang kadoestatjorahan, dandanja kadi dandaning moelat mënëng. Mwah jan wong désa ika tan saoeninga sadawëg djanma ika kadoestatjorahan, kéwala wong désa ika kadjandjinan, wënang wong désa ika manjërëpang doesta tjorah ika, masëngkër asasih. Jan ija kasërëp sadjëroning asasih, wënang wong désa ika, sarëng djanma né kadoestatjorahan, malakrëtajang doesta tjorah ika, jan ija polih ananda, danda ika Wënang pinalih, mantoek ring wong désa ika sabagi, mantoek ring kang kadoestatjorahan sabagi, djabaning kapratéka. Jan tan kasërëp doesta tjorah ika antoek i wong désa sadjëroning asasih, wënang wong désa ika katjoran, toer masëlangin gagawan kang kadoestatjorahan sakawit, kang kadoestatjorahan talër wënang katjoran, jan mabwat goeng arta, 5000, jadin kidikan, mapatabëh adiri, jan lintangan ring, 5000, toendatoenda kadjang patabëh ika, malimangtali adiri patabëh ika. Mwah jan kasërëp doesta 'tjorah ika olih i wong désa, saoesan i wong désa ika katjoran, wënang wong désa ika amalakrëtajang doesta tjorah 'ika, danda ika mantoek ring i wong désa, karin 395 voornoemd. Met het overig deel der boeten zal gehandeld worden zooals in de wetboeken is voorgeschreven. Ook al degenen die het misdrijf zagen begaan en niet onmiddelijk alarm gemaakt en hulp verleend hebben zullen door hun hoofd voor den Raad van Kërta's getrokken worden. De hun opgelegde boeten worden gelijkelijk verdeeld tusschen dit hoofd en het hoofd van den aangevallen persoon. Maken de misdadigers zich uit de voeten, en kunnen- zij niet worden achterhaald, dan moeten degenen die te hulp schoten, zoo zij bekend zijn met hunne namen, daarvan mededeeling doen aan de aangevallen personen. Ten dage der terechtzitting moeten ook zij die hulp verleenden opkomen om als getuigen te dienen voor de aangevallenen, daartoe opgeroepen door hun hoofd. Bij oplegging van boete krijgt deze de «dwiwëlasan» ervan, als belooning voor het helpen winnen der zaak. Weigeren die lieden om op te komen, dan worden zij op den eisch der aangevallenen beboet wegens medeplichtigheid door zwijgen, Desalieden die beweren niets ervan geweten te hebben dat die lieden aangevallen werden zullen deswege beëedigd worden, en de boosdoeners alsnog hebben op te sporen binnen eene maand. Lukt dit, dan mogen de desalieden en de aangevallenen die personen voor den Raad van Kërta's trekken en zoowel de eerste als de laatste de helft der eventueel op te leggen boeten onder elkaar deelen, nadat het aandeel der bij de rechtspraak betrokken personen ervan is afgetrokken. Bij niet-opsporing der boosdoeners binnen eene maand, moeten de desalieden beëedigd worden, en het'gestolen goed enkelvoudig vergoeden. De aangevallenen zullen ook beëedigd worden, met één eedhelper als de waarde dier goederen 500U kèpèngs of minder bedraagt. Bij hoogere waarde stijgt het aantal eedhelpers, in dier voege dat voor elke 5000 kèpèngs er een eedhelper bijkomt. Bijaldien de boosdoeners opgespoord worden na de beëediging der desalieden, zoo mogen zij door deze voor den Raad van Kërta's getrokken worden. Wat van de opgelegde boeten over- peroentsgewijs berekende aandeel dat van de gerechtelijke boeten wordt afgetrokken ten behoeve der bij de rechtspraak betrokken of andere te beloonen personen alvorens tot de verdere verdeeling wordt overgegaan. 396 kapratéka, jan kang kadoestatjorahan olih njërëpang doesta tjorah ika, wënang wong désa ika sarëng amalakrëtajang doesta tjorah ika, danda ika mantoek ring kang amalakrëtajang, djabaning kapratéka, mwah jan kang katjoran tan arëp anajoeb tjor, wënang kawaliksadija danda. Mwah jan ana kaoelan ida sang malingga ring pasobaja pilih toenggil, lanang wadon, nista madija oetama, loenga ka djabaning nagaran ida sang angaoelajang ija, jan djanma ika kadoersilajan ring désa, jan ija makanin saking oerijaning sandjata, wënang ida sang adërwéjang kaoelané makanin ndrëwéjang paoeninga ring ida sang amëngkoeang désa gënah djanmané makanin, kalih wënang wong désa ika gënah djanmané makanin kantjab dosa, goeng arta, 4500, mantoeka ring djanmané makanin kang satoenggalsatoenggal, nging wong désa ika wënang doemoen manjërëpang doersila ika, masëngkër asasih saking pangoeninga ika sakadi arëp, jan tan kasërëp doersila ika, wënang wong désa ika kapradjafidjinan, manawa wong désa ika ndrëwéjang bisékané mangdé djanma ika kabaiitjana sakadi ngarëp, toer wënang raris wong désa ika naoer patiba djampi, ring dina patjoran ingané katampi antoek poetoesan ida sartg adrëwé kaoela binantjana, arta patiba djampi ika né, 4000, mantoeka ring kang makanin, miwah né goeng arta, 500, minaka sarma, mantoek ring sang angraksa galoer kalih. Mwah sadoeroeng wong désa ika kapradjafidjinan olihé sakadi ngarëp, wëtoe wong makanin ika mawanan padëm, sawètning karahatan kaninnja, talër wong désa ika doeroes kapradjafidjinan, raris manaoer patiba djampi sakadi oendoeké moenggwing arëp. Mwah jan djanma ika padëm sadoeké kabaiïtjanèn sakadi ngarëp, saking oerijaning safidjata, jadijan saking tjinapalan ring désa gënahé padëm, wënang wong désa ika gënah djanmané padëm kantjab dosa, goeng arta, 8000, maka patoekoe djiwa, mantoek ring djanmané padëm kang satoenggalsatoenggal, anging mamargi sasërëp'doemoen, rawoehing pradjandji, sakadi kramané kotjap doemoen, djinah patoekoe djiwa ika wënang kasawëlasan mantoek ring sang angraksa galoer kalih. 397 blijft' na aftrek der wettelijke aandeden komt aan de desalieden. Heeft de aangevallene de boosdoeners opgespoord, dan moeten de desalieden hen voor den Raad van Kërta's dagen en krijgen zij ook de boeten, na aftrek der vaste aandeelen. Wie in gebreke blijft den gevorderden eed af te leggen moet op zijne beurt boete betalen. Wanneer onderdanen van een der contracteerende partijen, hetzij mannen of vrouwen, aanzienlijken of geringen, zich begeven buiten het gebied van hun heer, en in eene desa aangevallen en met scherpe wapenen verwond worden, dan moet hun heer daarvan kennis geven aan den heer dier desa, terwijl de inwoners dier desa beboet worden met 4500 kèpèngs voor eiken persoon en ten hunnen bate. Die desalieden moeten echter eerst trachten den schuldige op te sporen binnen eene maand nadat zij de aangifte ontvangen hebben. Gelukt die opsporing niet, dan moeten de desalieden beëedigd worden, evenals de personen op wie zij verdenking mochten hebben. Ten dage der eedsaflegging moeten de desalieden «patiba djampi» 1 betalen aan den gemachtigde van den heer der beëedigde personen. Van die patiba djampi komt 4000 kèpèngs aan den verwonden persoon en 500 k., als sarma, aan de beide berechters der zaak. Sterft de gewonde, ten gevolge der verwonding, nog vóórdat de desalieden beëedigd zijn, dan moet die eedsaflegging toch doorgaan, en ook de patiba djampi worden betaald als boven is aangegeven. Ingeval de aangevallene sterft door hem bij de aanranding in de desa toegebrachte steekwonden of aangedane mishandeling, dan wordt den desalieden eene betaling opgelegd van 8000 kèpèngs als «patoekoe djiwa» 2 ten bate van (de erfgenamen van) den overledene. Vooraf moet echter opsporing en beëediging plaats hebben op de wijze als vroeger vermeld. Van die patoekoe djiwa moet ook sawëlasan worden afgehouden ten bate van de berechters der zaak. * De reeds vroeger besproken bij het toebrengen van verwondingen verschuldigde som. 1 De ook reeds in het voorafgaande verklaarde specifieke betaling welke wogens doodslag moet plaats hebben. 398 Mwah jan ana kaoela pilih toenggil, lanang wadoti, nista madija oetama, mapaparan maring nagara wawëngkon ida sang mialingga ring pasobaja pilih toenggil, jan djanma ika kasinahasan kabantjana antoek i doersila ring galah tëngah, jan djanma ika makanin, makadi padëm, olihé kasinahasan, wënang ida sang adrëwé kaoela kanin, makadi padëm, mapoetoesan ngoeningajang ring ida sang awëngkoeang désa ika sané nampëk ring galah tëngah gënah djanma ika kasinahasan, toer wënang ida sang kapioening pramangké mamargijang wong désa ika, manjërëpang-djanmané andoersifó, masëngkër asasih, jan tan kasërëp, wënang wong désa ika kapradjafidjinan, raris ngawëtoeang arta maka patiba djampi, pilih toenggil patoekoe djiwa, sakadi kramané moenggwing arëp, jan woes mamargi saika, riwëkasan kasërëp djanmané andoersila antoek wong désa ika, wënang i doersila pinarakrëta antoek sang madrëwé kaoela binantjana sakadi ngarëp, dandan djanma ika wënang kadjoempoetdjoempoet kahantoekang ring wong désa ika, sakadi pëtjak pawëtoean djinah wong désa ika, maka patiba djampi, pilih toenggil patoekoe djiwa, sakadi né kotjap doemoen, danda ika jawining kadjoempoet wënang mapratéka sakadi patoeting krëta. Mwah jan ana kaoela pilih toenggil, lanang wadon, nista madija oetama, malonalon madadagangan maring nagarané moenggwing arëp pilih toenggil, wënang sira ngoèngsi doenoengan ring kadang mitranja, toer wënang kang madoenoengan fidjatijang gëng alit gagawané ring kang kadoenoengan, mwah kang kadoenoengan wënang pramangké asadjati ring klijang désa tingkah kadoenoengan sakadi ngarëp, lamakané wong désa ika prasida sarëng mangraksa ala ajoening tamioe ika. Jan woes ana padjatiné sakadi ngarëp, jan djanma ika katjorahan, wënang wong désan djanma né kadoenoengan sarëng mitoeroenin, masilihin pangrëgan kang ilang ika sagëng alitipoen. Mwah kang kadoenoengan wënang katjorana roemoehoen, pilih toenggil madéwasaksi, 1 lamakané katon kasa-donnjané^ maka awanan doeroes wong désa ika masilihin pangrëgan gagawan sakadi ngarëp, daging pamastoe ika, manawa kang kadoenoengan laksana pilih toenggil mbisékajang mangdé itjal gagawan ika, jan tan arëp kang kadoenoengan katjoran, kadéwasaksinan, wënang tibanana dandaning maling. 1 Eraan herinnerd moge worden dat tjor is de eed van den kleinen man, padéwasaksi van den man van kaste. 399 Wanneer mannen of vrouwen, aanzienlijke of geringe, zich begeven naar het rijk van een der contracteerende partijen en bij die gelegenheid op onbeheerd terrein door kwaadwilligen worden overvallen en gewond of gedood, dan zal de heer van de aangevallen personen daarvan kennis laten geven aan den heer onder wien de het dichtst bij die onbeheerde plaats gelegen desa ressorteert. Deze zal de bewoners dier desa er op uit zenden om de boosdoeners op te sporen, waarvoor zij eene maand tijd krijgen. Lukt hun dit niet, dan moeten zij beëedigd worden en het noodige geld opbrengen om te dienen als «patiba djampi> of «patoekoe djiwa», overeenkomstig het boven gestipuleerde. Bij latere opsporing van de boosdoeners door de desalieden zullen zij voor den Raad van Kërta's getrokken worden door den heer van de aangevallen personen. Van de hun opgelegde boeten zal in de eerste plaats zooveel afgenomen worden als noodig is voor restitutie van de door de desalieden opgebrachte «patiba djampi» of «patoekoe djiwa» waarvan boven sprake was. Met het restant dier boeten zal gehandeld worden zooals bij de kërta's gebruikelijk is. Gaan mannen of vrouwen, aanzienlijke of geringe, er op uit om handel te drijven in het andere rijk dan waar zij thuis behooren, -en overnachten zij daar bij familie of vrienden, dan moeten zij deze in kennis stellen met hetgeen zij bij zich hebben. De gastheer heeft daarna ervan aangifte te doen bij den klijang -desa. De inwoners dier desa zijn dan mede verantwoordelijk voor hetgeen aan de gasten overkomen mocht. Heeft die aangifte plaats gehad, en worden daarna de gasten bestolen, dan heeft een hoofdelijke omslag plaats over dë inwoners der desa alwaar het logies verleend is, ter vergoeding van hetgeen door diefstal verloren is gegaan, hoeveel dat ook bedragen moge. De gastheer zal echter vooraf beëedigd worden om de rechtmatigheid vast te stellen van de vergoeding der medegebrachte goederen door de desalieden. Het eedsformulier moet inhouden (dat de beëedigde door de gevolgen van het valsch zweren getroffen moge worden) 1 wanneer hij door woord of daad het verloren gaan der goederen bewerkt heeft. Is hij niet genegen dien eed af 1 De tusschen haakjes geplaatste woorden komen in den tekst niet voor, dooh zqn bijgevoegd om de bedoeling van den zin duidelijk te maken: 400 Mwah kang madoenoengan sakadi ngarëp talër wënang katjoran, pilih toenggil madéwasaksi, manawa pisadjanja nglëwihin sakadi gagawané itjal kotjap ring arëp, nging jogija mapatabëh, jan gagawan ika mapangrëga di këdiknja, 5000, wënang mapatabëh adiri, jan mapangrëga lintangan ring saika, patabëhnja manoetakëna linging sastra kërta, mwah jan kang kadoenoengan tan arëp kapriksajang, twi koerangan patabëh, prasida djanma ika nora magagawan. Mwah jan kang kadoenoengan moenggwing arëp nora maprasadoe ring klijang désa, fidjatijang goeng alit gagawan tamijoe ika, mawëtoe kang kadoenoengan katjorahan, tan wënang wong désa ika masilihin pangrëgan gagawan ika, kéwala kang kadoenoengan déwèk masilihin pangrëgan kang ilang, sahagoengalitipoen, kang madoenoengan talër jogija kapriksajan, sakadi kramané moenggwing arëp. Mwah jan wong maparanparan nora apti madoenoengan, jan ija masandëk di margimargi, salwiring gënahé masandëk, jan ija katjoraha ring nagarané pilih toenggal sané kotjap ring arëp, tan wënang wong désa katëmpwan, prasida djanma ika nora magagawan djabaning panganggénja arangsoekan. Jan ana kaoelan ida sang malingga moenggwing arëp pilih toenggil mapaparan maring nagara ika pilih toenggil, nora magagawan djawining panganggénja arangsoekan, toer angoëngsi doenoengan, jan ija kélangan ring doenoengani sajogija kang kadoenoengan kapriksajang antoek tjor, pilih toenggil padéwasaksi, manawa kang kadoenoengan laksana mamaling, pilih toenggil mbisékajang, mangdé tamijoe ika kélangan, jan arëp kapriksajang, prasida tamioe ika jogija kélangan, tan wënang kang kadoenoengan katëmpwan, jan kang kadoenoengan tan arëp kapriksajang sakadi ngarëp, wënang kang kadoenoengan tibanana dandaning maling. Mwah jan ana kaoelan ida sang malingga ring pasobaja pilih toenggil, nista madija oetama, masadija anoembas patik wënang, salwiré, makadinja këbo bantèng maisa lëmboe djaran, maring nagara ika pilih toenggil, këni kang manoekoe oega ngëndonin 401 te leggen, 'dan zal' hem de' óp diefstal gestelde boete wórden' opgelegd. ' ' . . Degene wien huisvesting verleend wérd moet ook beëedigd worden, om vast te stellen dat hij de waarde der medegebrachte en gestolen' goederen niet hooger heeft opgegeven dan ze werkelijk is, waarbij "hij moet worden bijgestaan door één eedhelper als die. waarde niet meer dan 5000 kèpèngs bedroeg. Voor hoogere bedragen zal het aantal der patabëhs geregeld worden naar de voorschriften der wetboeken. Wil de huisheer den eed niet afleggen, of heeft hij te weinig eedhelpers, dan zal het,er voor gehouden worden dat de logé geene goederen heeft medegebracht. Heeft degene die huisvesting verleende geen kennis gegeven aan den klijang desa van de hoegrootheid der door zijn gast medegebrachte goederen, en heeft daarna diefstal plaats, dan behoeven de desalieden geene vergoeding van het gestolene te geven. Alleen de huisheer is daartoe dan verplicht, nadat de gast beëedigd is geworden als boven omschreven. Wanneer iemand uit een der bovenvermelde landen naar het andere op reis gegaan zijnde aldaar niet om nachtverblijf wil verzoeken, en zich maar hier of daar opschiet, waarop hem goederen ontstolen worden, dan behoeven de desalieden geene schadevergoeding te geven, en wordt het er voor gehouden dat hij niets anders dan een pak kleeren bij zich gehad heeft. Gaat een onderdaan van een der bovenvermelde vorsten van het eene rijk naar het andere, niets medenemende dan één stel kleeren, en wordt hij Vervolgens in het huis waar hij een onderkomen gezocht heeft bestolen, dan moet zijn huisheer onder eede verklaren dat hij daaraan niet schuldig is en ook niet medeplichtig. Na het afleggen van dien eed wordt in den diefstal berust, en behoeft de huisheer geen schade te vergoeden. Wil laatstgenoemde den eed niet afleggen, zoo zal hij de op diefstal gestelde boete hebben te voldoen. Wanneer een onderdaan, aanzienlijke of geringe, van een der contracteerende partijen eenig" groot vee gaat koopen, zooals gewone of witte.runderen, zwarte of witte karbouwen en paarden, in het andere rijk dan waar hij thuis behoort, dan moet hij zich 26 402 ka désan kang mangadol, tingkahé misadija atoekoe miwah mangadol patik wënang ika, jan sampoen saking panoegrahan pambëkël kang mangadol, këni doeroes kang masadija anoekoe, manoekoe patik wënang ika, nanging këni kang manoekoe, sarëng kang mangadol, noenas soerat panoegraha ring pambëkël kang mangadol, këni moenggah wasta pasèngan pambëkël ika sang manoegraha, raoehing wasta pangkoesan kang mangadol, mwah kang manoekoe, soerat ika raris kagawa antoek kang manoekoe, kagamël kahanggé toenggoel, maka tjinawijaktiné patik wënang ika olih nija matoekoe saking apadang. Riwëkasan jadijan kaélingan patik wënang ika wit katjorahan, tan dosa kang atoekoe, wënang kang mangadol kawitjara antoek kang mamargi patoeting krëta, raoehing ngantoekang oelioelijan. Jan kang atoekoe, miwah kang mangadol, tan sadjati ring pambëkël kang mangadol, maksih doeroes manoekoe, riwëkasan kaélingan patik wënang ika wit katjorahan, prasida djanma ika kang mangadol, kang manoekoe, mangadol manoekoe wit katjorahan, kawënangané talër kang mangadol kawitjara antoek kang kélangan, djanma ika wënang kapisisip antoek ida sang madrëwé kaoela karo, prasida djanma ika amoeroeg titiswara, danda ika wënang pinalih toer kasolasan antoek sang mangraksa galoer karo. Mwah jan ana kaoela ika pilih toenggil, nista madija oetama, mangadol patik wënang maring nagara ika né kotjap ring arëp pilih toenggil, wënang binasta antoek kang anoemoni, jan adrëwé karëp angawakang, wënang djanma ika këmbarin, nging kang anoemoni pramangké oega ngoeningajang ring goestin kang anoemoni, raris goestin kang anoemoni ngoeningajang ring goestin djanma né kabasta mwah padëm. Jan djanma ika kari maoerip, këni kabasta, prasida amoeroeg paswara, danda ika wënang pinalih, talër kasolasan antoek sang angraksa galoer. Jan patik wënang ika kang kahadol moenggwing arëp wit katjorahan mamargi patoeting krëta. Mwah patik wënang ika ginawa déné kang kabasta mwah kang kinëmbaran sakadi ngarëp, jadijan moela glahipoen, jadijan antoek nija njorah, jogija lëlëb, kagëlah antoek kang anoemoni sakadi ngarëp. Mwah jan ana kaoelan ida sang malingga ring pasobaja pilih 403 begeven naar de desa van den verkooper om den koop af te sluiten, na verkregen vergunning van diens pambëkël. Kooper en verkooper moeten daarbij aan dezen een schriftelijk bewijs daarvan vragen, waarin vermeld staan de namen van den pambëkël en van kooper en verkooper. De kooper mag dit geschrift behouden als een bewijs dat hij op eerlijke manier, door koop, in het bezit van dat vee gekomen is. Ook wanneer lafer dat vee opgevorderd mocht worden, als zijnde van diefstal afkomstig, treft den kooper geene schuld. De verkooper kan door dengene die aanspraak maakt op het vee voor den Raad van Kërta's gedaagd worden, en moet de koopsom van dat vee wederom afstaan. Brengen kooper en verkooper de transactie tot stand zonder daarvan aangifte te doen bij den pambëkël van den laatstgenoemde, en komt daarna een ander op dat vee aanspraak maken, als zijnde het aan hem ontstolen geworden, dan kan deze den verkooper in rechten erover aanspreken, waarop laatstgenoemde gestraft zal worden door de hoofden van beide partijen, wegens overtreding eener landsverordening. De boete zal verdeeld worden door hunne rechters, nadat zij daarvan de solasan geheven hebben. Degene die bemerkt dat iemand vee (clandestien) verkoopt mag dien persoon binden en bij verweer neervellen, doch zulks gedaan hebbende moet hij daarna onmiddelijk mededeeling ervan' dóen aan zijn eigen heer en deze aan den heer van den gebondene of den verslagene. Als zoodanig persoon in leven blijft en gebonden Wordt, zal hij gestraft worden wegens overtreding der landsverordeningen. Van de opgelegde boete heeft de verdeeling plaats en wordt de solasan genoten door de rechters. Ingeval dat verkochte vee van diefstal afkomstig is, zal de zaak door den Raad van Kërta's berecht worden. Het vee dat door den gebonden of neergevelden persoon vervoerd werd zal, onverschillig of het hem toebehoorde dan wel van diefstal afkomstig was, verbeurd verklaard worden ten voordeele van den bovenvermelden persoon die de zaak aan het licht gebracht heeft. Wanneer een onderdaan van een der contracteerende partijen, 404 toenggil, lanang wadon, nista madija oetama, jawining moela lakoe dagang, jan ija mahadolan matandja ring nagarané moenggwing arëp pilih toenggil, saroepa warnaning drëwé kang dinolnija, djabaning pangan kinoem, wënang kang anoemoni ambasta djanma ika, jan adrëwé karëp angawakang, Wënang kinëmbaran antoek kang anoemoni, laris pramangké kahatoer soepèksa ring goestin kang anoemoni, goestin kang anoemoni sajogija mapoetoesan ngoeningajang ring goestin kang matandja ika, këni ida laris mitatas tatandjajan ika, jan wantah moela drëwèn kang manandjajang, këni doeroes oegi ipoen mëngadol mwah matoekoe, jan tatandjajan ika wit katjorahan, sajogija tatandjajan ika matëbas satëngah pangadjinipoen antoek kang adrëwé moela. Djanma ika né matandja sajogija katëbas antoek goestinipoen, magoengarta, 4000, widjinën, panëbas djanma ika wënang mantoek ring kang* olih ambasta, toer wënang sinëwëlasan antoek sang angraksa galoer, djanma tjorah ika wënang katoenas katapakang ring palakrëta antoek kang katjorahan, kraosan antoek krëta, danda ika wënang djinoempoet antoek sang adrëwé kaoela tjorah, sakadi pëtjak panëbas djanma ika kang moenggwing arëp, jawining kadjoempoet wënang- mapratéka patoeting krëta. Jan ana maksih anoekoe drëwé tatandjajan sakadi ngarëp, tan manindihang sakadi pakrëtané moenggwing arëp, riwëkasan kaélingan drëwé ika wit katjorahan, wënang kang mangélingin katibanana tjor pamarimana, anggawa patabëh, jan pangrëgan drëwé ika gëngnja, 5000, mapatabëh adiri, jan lintangan pangrëganja ring saika, wënang mapatabëh kalih diri. Jan arëp kang mangélingin raoehing patabëh ika najoeb pradjafidji, pilih toenggil padéwasaksi, wënang drëwé ika dinaoet antoek sang adrëwé kaoela atoekoe, radjoe angsoelakëna ring kang adrëwé moela, tan panëbas, kang atoekoe wënang katapakang ring krëta, prasida djanma ika amoeroeg paswara, danda ika wënang sinëwëlasan antoek sang mangraksa galoer, karin sinëwëlasan wënang pinijak, mantoek ring goestin kang anoekoe abagi, ring goestin kang angélingin abagi. Mwah jan kang mangélingin sakadi ngarëp djërih najoebang djandji, pilih toenggil padéwasaksi, pitwi koerangan patabëh, talër sida mamoeroeg paswara, dandanja mantoeka sakadi dandaning atoekoe sakadi ngarëp. 405 hetzij een man of een vrouw, een aanzienlijke of een geringe, die niet van ouds gewoon is handel te drijven, waren, van welken aard ook behalve eten en drinken, gaat venten in het andere der bovenvermelde rijken dan dat waar hij thuis behoort, dan mag degene die dat bemerkt hem of haar binden en bij teweerstelling neervellen. Die persoon moet dan echter onmiddelijk daarvan kennis geven aan zijn heer, die vervolgens den heer van den verkooper ermede in kennis heeft te stellen. Deze laatste moet daarna een onderzoek instellen naar 'de herkomst van de koopwaar, en blijkt deze werkelijk het eigendom te zijn van den persoon die ze ventte, dan mag ze ook verder verhandeld worden. Ingeval echter de koopwaar van diefstal afkomstig blijkt te zijn, kan de oorspronkelijke eigenaar ze inlossen tegen de helft der waarde. Degenen die gevent hebben moeten door hun heer worden ingelost voor 40p0 kèpèngs per persoon, welk geld ten voordeele komt van dengene die het binden heeft volbracht, nadat solasan ervan geheven is door de rechters. De benadeelde persoon kan het verzoek doen de zaak door den Raad van Kërta's te doen berechten, en van de den schuldigen dan op te leggen boeten kan hun heer zooveel afnemen als hij betaald heeft voor hunne inlossing. Met het overige wordt gehandeld zooals bij de kërta gebruikelijk is. Koopt iemand toch van die koopwaar als boven vermeld, zonder acht te slaan op het hiervoren bepaalde, en wordt later beweerd dat ze van diefstal afkomstig is, dan wordt aan dengene die aanspraak erop maakt de zuiveringseed opgelegd, en moet hij zich doen bijstaan door eedhelpers, door een enkelen als de waarde der koopwaar niet meer dan 5000 kèpèngs bedraagt, en door twee als ze hooger is. Nadat die eed door de genoemde personen zal zijn afgelegd, wordt de koopwaar van den kooper afgenomen en teruggegeven aan den oorspronkelijken eigenaar, zonder dat deze losgeld behoeft te betalen. De kooper wordt vervolgens voor den Raad van Kërta's getrokken om te recht te staan wegens overtreding der landsverordeningen. Van de opgelegde boete nemen de rechters de solasan, terwijl het overschietende verdeeld wordt tusschen den heer van den kooper en den heer van dengene die de waar heeft opgeëischt. Ingeval deze laatste persoon den eed niet durft afleggen, of te weinig eedhelpers heeft, zoo wordt /ig geacht de landsverordeningen te 406 Mwah jan kang matafldja padëm kinëmbaran olih tingkahé arëp angawakang sakadi ngarëp, wënang sahakèh kang angëmbarin tibanana tjor pamarimana, mapatabëh-pada mtang diri widjinën, jan arëp kang angëmbarin manajoeb tjor, pilih toenggil padéwasaksi, raoehing patabëh ika sami, prasida wang mataiïdja ika mafitjangah 1 padëm kakëmbarin, jan tan arëp kang angëmbarin anajoeb tjor, pilih toenggil padéwasaksi, koerangan patabëh, sida nora mantjangah djanma ika padëm kinëmbaran, sajogija kang angëmbarin katapakang ring krëta antoek ida sang adrëwé pasobaja, prasida sisip djanma ika amatèni wong tan padosa, watangan djanma ika né kinëmbaran, raoehing sagagawanipoen, mantoek oetoeh ring sang madrëwé kaoela kinëmbaran, jan kang angëmbarin arëp kapriksajan sakadi ngarëp, gagawan djanma né padëm sajogija matëbas satëngah pangadjin ipoen antoek sang adrëwé kaoela pëdjah. Mwah jan ana kaoela pilih toenggil matatoembasan ring pasar salwirnja, lijan ring pangan kinoem, jan ana ngélingin tatoembasan ika wit katjorahan,- wënang né noembas katibanana tjor, pilih toenggil padéwasaksi, saking sang mangélingin, daging pamastoe ika, jan ija oening ring drëwé ika wit katjorahan, jan ija nglintangin pangadji sakadi olih nija noekoe, kënaha ija ring saoepadrawaning tjor, pilih toenggil padéwasaksi, sang mangélingin drëwé ika wënang anoekoeang tjor, pilih toenggil oepakaraning padéwasaksi ring ida sang angoelajang ija, toer wënang ngawëtoeang djinah maka patwas kang matodija karo, jan tat'oekon ika marëga kidiké dji, 1000, djinah patwasan ika, 125, jan lintangan toetoekon ika dji, 1000', djinah patwasan ika, 500. Jan arëp kang atoekoe manajoeb tjor, pilih toenggil padéwasaksi, wënang kang mangélingin anëbas drëwé ika sakadi olihé noekoe, jan tan arëp kang anoekoe manajoeb tjor, pilih toenggil padéwasaksi, prasida kang anoekoe saéka ring tjorah, wënang 1 Het woord mantjangah is mij niet van elders bekend. Uit het verband waarin het hier voorkomt werd de vermoedelijke beteekenis gegist. 407 hebben overtreden. Over de hem op te leggen boete zal op dezelfde wijze beschikt worden als hierboven is aangegeven. Is de koopman bij het zich te weer stellen als bovenvermeld overhoop gestoken, dan moet door allen die daaraan deelgenomen hebben de zuiveringseed worden afgelegd, elk bijgestaan door vier eedhelpers. Allen bereid zijnde den eed af te leggen, wordt de afmaking van den koopman beschouwd als ten rechte te hebben plaats gehad. Willen echter degenen die aan de afmaking deelnamen den eed niet afleggen, of komen zij eedhelpers te kórt, dan heeft de koopman geen schuld gehad, en zullen de eerstgenoemde personen door de contracteerende partijen voor den Raad van Kërta's getrokken worden, zijnde zij schuldig aan het dooden van iemand die niets misdaan heeft. Het lijk van den verslagene en alles wat hij bij zich had zal aan zijn heer worden overgegeven, doch deze moet van die goederen de helft der waarde als losprijs betalen als de personen die den verslagene afmaakten bereid zijn om den eed af te leggen. Wanneer iemand het een of ander op den passer koopt, met Uitzondering van eet- of drinkwaren, en een ander maakt aanspraak erop, bewerende dat het gekochte van diefstal afkomstig is, dan mag deze laatste persoon den kooper een eed opleggen, met dien verstande dat de beëedigde door de gevolgen van het valsch' zweren, als in het eedsformulier vermeld, getroffen zal worden voor het geval hij wist dat die goederen van diefstal afkomstig waren, of als hij een hoogeren koopprijs heeft opgegeven dan de juiste. Wie op het goed aanspraak maakt moet de kosten der eedsaflegging betalen aan den heer van den te beëedigen persoon, en tevens zorgen voor de belooning der twee personen die bij de eedsaflegging tegenwoordig moeten zijn. Bedraagt-de waarde van het gekochte niet meer dan 1000 kèpèngs, dan is die belooning 125 kèpèngs, en voor elk hooger bedrag 500 kèpèngs. Bij bereidwilligheid van den kooper om den eed af te leggen kan degene die op het goed aanspraak maakt het inlossen voor den opgegeven koopprijs; bij ongeneigdheid daartoe, zal het ervoor gehouden worden dat de kooper geheuld heeft met de 408 katoenas katapakang ring krëta antoek kang angélingin sakadi ngarëp, dandanja manoetakëna ring sastra palakrëta. Mwah jan ana kaoelan ida sang malingga ring pasobaja pilih toenggil masadija manjëlang bantèng, mwah sapatik wënang, ring nagarané pilih toenggil moenggwing arëp, këni kang manjëlang oegi ngëndon'in ka désan kang maslangang ngambil patik wënang ika, nanging né. njëlang këni sarëng né maslangang mafidjatjjang tingkahé manjëlang mwah maslangang, toer wënang pamëkël kang maslangang awèh soerat pangélingéling ring kang manjëlang, këni moenggah wasta pangkoësan kang manjëlang mwah maslangang, raoehing pangkoësan pamëkëlipoen kang mawèh loegraha, di ngambil patik wënang ika, soerat pangélingéling panoegraha ika këni kagawa antoek kang anjëlang patik wënang ika, maka tjinawijaktiné saking nija manjëlang saking apatoet. Jan nora saika tingkahé njëlang mwah maslangang, jan ija anggëtak patik wënang, jan raina jadin wëngi, nora anggawa soerat pangélingéling sakadi ngarëp, wënang djanma ika katjandak antoek kang anoemoni, laris kabasta, prasida kang manjëlang kang maslangang pada salit amoeroeg paswara, patik wënartg ika sajogija kagëlah antoek kang olih anjandak, tan tëboesën, toer wënang kang manjandak pramangké ngoeningajang ring pamëkëlipoen, makadi ring goestinipoen, këni goestin kang manjandak pramangké mapoetoesan ngoeningajang ring goestin kang katjandak, lamakané agé goestin kang katjandak, sarëng goestin kang maslangang, mamargijang salit djanma ika karo, dandaning amoeroeg paswara, danda ika wënang pinalih, talër sinolasan antoek sang angraksa galoer karo, patik wënang ika né kasëlang sakadi ngarëp prasida itjal, tan wënang kang maslangang ngawitjarajang ring kang manjëlang. Mwah jan ana manggëtakang patik wënang, sampoen manggawa soerat pangélingéling sakadi ngarëp maring désa ika pilih toenggil, jan patik wënang ika karoesakan antoek tjorah, jan katëbëk, jan kasëpëg, jan woes katjinawijakti patik wënang ika karoesakan sakadi ngarëp, wënang né nggëtak patik wënang ika pramangké ngapanggihang ring klijang désa, gënahé karoesakan, toer wënang klijang désa ika ngawangsa 1 pangrëgan patik wënang 1 Het woord „ngawangsa" moet hier blijkbaar schatten, vaststellen, 4>eteekenen. Het was mij echter te voren in dien zin niet voorgekomen. 409 dieven, en mag degene die op het goed aanspraak maakt hem voor den Raad van Kërta's dagen. Zijne bestraffing zal plaats hebben met inachtneming van het in de wetboeken voorkomende. De onderdaan van een der contracteerende partijen die een rund of ander vee wil leenen in het andere der bovenvermelde rijken dan dat waar hij thuis behoort, moet zich daartoe naar de desa van den uitleener begeven, en te zamen moeten zij zich daarna bij diens pambëkël vervoegen, om van de voorgenomen transactie kennis te geven. Die pambëkël zal daarna aan den leener een geschrift uitreiken waarin vermeld staan de namen der partijen en van hem zeiven, welk geschrift die leener moet zorgen bij zich te hebben tijdens het vervoer van het vee, als bewijs dat hij het op rechtmatige wijze geleend heeft. Wordt het vorenstaande bij het leenen niet in acht genomen, en heeft het vervoer van het vee plaats, hetzij over dag of bij nacht, zonder geleidebillet als bovenvermeld, dan mag de vervoerder aangehouden en gebonden worden door wie hem maar betrapt. Zoowel de leener als de uitleener zijn alsdan schuldig aan overtreding eener paswara. Het vee mag de aanhouder zich toeeigenen, het kan niet ingelost worden. Deze laatste moet de zaak dadelijk aangeven bij zijn pambëkël en bij zijn poenggawa, door wien ze weer ter kennisse worde gebracht van den poenggawa van den aangehouden persoon, waarna deze beide poenggawa's de schuld hunner twee onderhoorigen zullen onderzoeken, ter eventüeele opleggingvan straf wegens overtreding der paswara. De verdeeling en de heffing van solasan van de opgelegde boete zal ook door hen plaats hebben. Het geleende vee gaat voor den uitleener verloren; hij kan den leener niet ervoor aanspreken. Wanneer bij vervoer van vee met een geleidebillet als hierboven vermeld het in de een of andere desa door kwaadwilligen verwond Wordt met steek-, of houwwapenen, waarvan de bewijzen voorhanden zijn, dan moeten de geleiders zich direct begeven naar den klijang der desa waar de verwonding plaats had, die daarop de waarde van dat vee zal schatten, in overleg met den eigenaar, en zal constateeren welk aantal personen' aanwezig was bij het vervoer van het vee. 410 ika, sarëng ring né madrëwé, laris kantënang kéhnjané sarëng nggëtak patik wënang ika. Jan woes kantën pangrëgan patik wënang ika, këni kang manggëtak patik wënang ika pramangké ngoeningajang ring goestinja sapratingkah patik wënang ika karoesakan sakadi ngarëp, këni laris wèntën soerat pangoeninga ring ida sang ngawëngkoeang désané gënah patik wënang ika" karoesakan, ida sang kapioening laris ngandikajang wong désa ika njërëpang djanma né tjorah, masëngkër asasih, jan tan kasërëp, jogija wong désa ika katjoran, laris ngawëtoeang djinah sakadi pangadjin patik wënang ika, raoehing djinah maka pasëgëh né atodija karo, goeng arta, 250. Mwah né nggëtak patik wënang ika, raoehing sané pëtjak sarëng sakadi ngarëp, këni sami sarëng manajoeb tjor, laris nggawa djinah, goeng arta, 250, patjang patoekon tjor raoehing pamastoe. Mwah patik wënang ika né karoesakan sakadi ngarëp.wënang mantoek ring wong désa ika di gënahé karoesakan. Jan né manggëtak patik wënang ika tan arëp manjërahang patik wënang ika, sajogija né madrëwé tan polih djinah pasëlang patoekoen patik wënang ika. Mwah jan patik wënang karoesakan sakadi ngarëp ring galah tëngah, djabaning désa, pilih toenggil itjal ring galah tëngah, wënang wong désa ika sané nampak ring gënah patik wënang ika né itjal, makadi karoesakan sakadi ngarëp, manjërëpang doesta tjorah ika, masëngkër asasih, jan tan kasërëp wënang wong désa ika, raoehing hé' madrëwé patik wënang, kalih sané kahadjak sarëng antoek kang manggëtak patik wënang, pada katjoran, nging tan wèntën wong désa ika masëlangin pangrëgan patik wënang, kéwahtën ngawëtoeang djinah maka pasëgëh hé atodija karo, raoehing patjang patoekoen tjor, kalih patoekoen pamastoe sakadi né kotjap doemoen. Mwah né manjëlang patik wënang ika né karoesakan sakadi ngarëp wënang masilihin patik wënang ring né masëlangang, pilih toenggil djinah sakadi pangrëgan ika né karoesakan. Mwah jan ana kaoela pilih toenggil matoenggoe djabaning wawëngkon sang angaoelajang ija, jan djanma ika polih salit, salwiring astatjorah, jan ija danda* arta, jan djanma ika ingadol, 411 Na de vaststelling van' den prijs van dat vee moeten de ge leiders gaan kennis geven van hetgeen dat vee overkomen is aan hun heer, die op zijne beurt den poenggawa dér desa alwaar dat vee verwond is geworden ermede in kennis zal stellen. Deze zal daarna den bewoners dier desa gelasten de schuldigen op te sporen' binnen eene maand. Gelukt hun dit niet, dan zullen zij beëedigd worden 1, en de waarde van het vee hebben te betalen, plus 250 kèpèngs leeftocht voor de beide personen tegenover wie de eedsaflegging plaats heeft. De geleiders van het vee en degenen die zij bij zich gehad hebben als bovenvermeld moeten ook een eed afleggen, en 250 kèpèngs' betalen als koopsom voor de ingrediënten van den eed en voor het eedsformulier. Het verwonde vee wordt dan het eigendom der desalieden op wier gebied de verwonding plaats had. Willen de geleiders van het vee dit niet afstaan, dan krijgt de eigenaar ook geen vergoeding van den prijs dien hij ervoor betaald heeft. Bij verwonding of ontvreemding van vee buiten de desa, in de wildernis, moeten de inwoners der naastbij gelegen desa ook binnen eene maand de boosdoeners opsporen. Gelukt hun dit niet, zoo worden allen beëedigd: de desalieden voornoemd, zoowel als de eigenaar van het vee, en de lieden die hij medegenomen heeft om het te drijven. De desalieden behoeven echter in dit geval de waarde van het vee niet te vergoeden; alleen hebben zij geld te-storten voor den leeftocht der twee personen tegenover wie de eedsaflegging plaats heeft, en voor het koopen der ingrediënten van den eed en van «liet eedsformulier als vroeger opgegeven. In het geval dat het verwonde vee geleend was, moet aan den uitleener ander vee teruggegeven, dan wel de geldelijke waarde ervan vergoed worden. Wanneer iemand die als pandeling dient in het andere rijk dan dat waar hij thuis behoort zich aldaar aan een kapitaal misdrijf schuldig maakt en verkocht Wordt aan iemand die de hem daar- i Met dezen eed zweren zij zich vrij van de verdenking zeiven de hand in het spel gehad te hebben. Was dat het geval geweest, dan hadden zij ook nog voor den Baad van Kërta's moeten terechtstaan. 412 -mwah jan ana anaoerin danda ika, mantoek oegi djinah sang anoenggoe antoek sang matoenggoeang. Jan djanma ika danda pati, toer pinatèn dèn ira sang amawa boemi, prasida itjal djinah tatoenggon. ika. MwaH jan ana mangrangkatang djanma loeh daha, kari angloe, kalih padS karsanja, kawënangané saking kakoeng oega ngëndonin ka wëwëngkan ida sang angaoelajang rara ika*. Jan ija karsa hgrangkatang baloe loeh, jan' pada sama kawangsanja, talër oegi saika pamarginé. Jan sampoen saika tingkahé sakadi ngarëp, prasida djanma ika pada karsanja, patoekoening rara, magoengarta, 10.000, widjinan, panaoeran patoekoe ika këni poepoet sadjëroning nëm sasih saking minggaté ika, jan nora moepoetang panaoeran ring sëngkër ika, wënang Tljanma ika karo kasërahang antoek goestining kakoeng ika, loemakoe noenggonin patoekoening rara ika; jan doeroeng poepoet mapanaoeran panoekoe, jan djanma ika minggat, malih mantoeka djanma ika ring goestining rara, nging tingkahé ngrangkatang sakadi ngarëp, wënang saking sang mangrangkatang makon sadjati ring sang kawirangan, tan angliwarin limang dina, jan tan mamargijang sadjati sakadi ngarëp, prasida djanma ika mangiwat, wënang tapakang ring sastra palakrëta, katamanana dandaning wong angiwat. Mwah jan rara ika, pilih toenggil baloe, sakadi moenggwing arëp, kahamèt djabaning wawëngkon ida sang angaoelajang ija, jan ija pada karsanja, prasida djanma ika mamlëgandang, wënang djanma. ika katapakang ring palakrëta antoek ida sang malingga ring pasobaja, mamargi sisip djanma- ika dandaning wong amlëgandang. Mwah jan ana kaoela pilih toenggil ngoèngsi doenoengan di panagaran ida sang malingga ring arëp pilih toenggil, jan kang kadoenoengan rangda, pilih toenggil sakit sad arahat, mwah jan lakinjasëdëkkaloewasan, wënang kang kadoenoengan manoelakang sang madoenoengan. Jan kang maminta doenoengan sërëng madoenoengan irika, jan kang madoenoengan katjorahan ring doenoengan ika, salwiré, tan wënang kang kadoenoengan katëmpwan. Mwah jan sang kaëdihan doenoengan nora sangkala né samangkana, jan ija anoelakang wong aminta doenoengan sakadi ngarëp, 413 voor opgelegde geldboete wil betalen, dan moet deze aan den pandelinghouder ook de pandsom voldoen. Die som gaat echter voor dezen persoon verloren bijaldien door den landsheer de doodstraf opgelegd en deze voltrokken wordt. Degene die eene nog ongerepte maagd schaakt met hare toestemming moet eene schuilplaats zoeken binnen'het gebied *#an den heer onder wien de vrouw ressorteert. Hetzelfde geldt bij de schaking eener weduwe van denzelfden stand als waartoe de schaker behoort. In het vorenomschreven geval, dus dat beide partijen willig zijn, bedraagt de koopprijs eener jonge dochter 10.000 kèpèngs. De betaling moet plaats hebben binnen zes maanden nadat zij te zamen gevlucht zijn. Hiermede in gebreke blijvende, zullen beide, man en vrouw, door den heer van den jongen man uitgeleverd worden, opdat zij als pandelingen den koopprijs dier vrouw zouden kunnen inverdienen. Loopen zij weg voordat de koopsom betaald is, dan moet de heer van de vrouw ervoor zorgen dat zij terugkeeren. Bij eene schaking als bovenbedoeld moet de schaker van het geval kennis geven aan de familieleden der vrouw, binnen vijf dagen. Bij verzuim, wordt hij beschouwd menschenroof gepleegd te hebben, en zal hem door den Raad van Kërta's de daarop staande straf worden opgelegd. Het oppakken eener maagd of weduwe buiten het gebied van den heer onder wien zij ressorteert wordt, al geschiedde het volgens gemaakte afspraak, als ongeoorloofde schaking beschouwd. De schaker zal door de contracteerende partijen voor den Raad van Kërta's gedaagd worden, die de op het misdrijf van ongeoorloofde schaking gestelde straf zal opleggen. Als iemand nachtverblijf zoekt in het land der bovenvermelde contracteerende partijen, dan mogen weduwen en weduwnaars, personen die zwaar ziek zijns en vrouwen wier man zich op reis bevindt den vrager afwijzen. Blijft deze echter erop staan bij een dier personen te overnachten, en wordt hij daarna in dat logies van het een of ander bestolen, dan kan aan huisheer of huisvrouw geene vergoeding worden opgelegd. Verkeert degene die om logies verzocht wordt niet in zoodanige omstandigheden, en wijst hij een verzoek om nachtverblijf 414 wënang né anoelakang kapisisip antoek ida sang angaoelajang ija, ingan pamisisipé, prasida djanma ika anggawé tan radiit pSngraos ida sang malingga ring pasobaja. Mwah jan kaoela ika. pilih toenggil polih oetang rirtg nagarané pilih toenggil moenggwing arëp, wënang goestin kang maoetangang ndrëwéjang poetoesan pamiloenggoeh ring goestin kang maoetang, këni goestin kang maoetang mapoetoesan mitatas ring kang kadalih maoetang, jan kapariangkën pandalih ika, wënang goestin kang maoetang ngandikajang njëngkër kang maoetang, këni poepoet mapanaoeran sadjëroning asasih saking raoeh pangoeninga ika ring goestin kang maoetang, nging naoer oetang ika sahagoeng alitipoen këni malih mawëwëh antoek sawëlasan, maka pakolih sang angraksa galoer kalih. Jan nora poepoet naoer ring sëngkër ika, wënang djanma ika kasërah ring goestin djanma ika kang maoetangang, prasida noenggonin oetang ika, wëkasan jan sampoen poepoet panaoeran oetang ika, sajogija djanma ika malih mantoek ka désanja moela. Mwah. jan ana kaoelan ida malingga ring pasobaja pilih toenggil mangrangkatang stri, jan ija daha kari angloe, jan ija djanma baloe, sama kawangsanja, kalih pada karsanja, djanma ika lanang wadon matoenggilan pangaoela, jan ija misadija masangidan, kawasa paslèng ngrangkatin maring nagarané moenggwing arëp pilih toenggil, toer wënang kang kaoengsi pramangké ngoeningajang ring góestin kang kaoengsi nggamël ala ajoen djanma ika. Jan djanma ika woes kapradangang antoek sang angaoelajang ija ring kang olih kapatoetan, wënang ida sang madrëwé kaoela minggat mapoetoesan ring sang madoewé kaoela ingoengsi mamboedal djanma ika makakalih, jan doeroeng poepoet pamradangan sakadi ngarëp, jan djanma ika polih soekërta doeskërta ring paminggatan, wënang goestin kang ingoengsi mamargijang ala ajoening djanma ika, nangtng talër oegi kaoeninga ring goestinja moela. Mwah sapëtjak rorodrorodan sadoeroeng ana pasobaja ika, jan djanma ika polih salit, ambëdagan, woes kapioewjak, mwah 415 als bovenvermeld toch af, dan. zal zijn heer hem daarvoor eene straf naar goedvinden opleggen, dewijl hij niet heeft gehandeld overeenkomstig den wil der contracteerende partijen. Voor het geval dat een onderdaan schulden maakt in het andere der bovenvermelde rijken dan dat waarin hij thuis behoort, moet de heer van den schuldeischer een bode zenden naar den heer van den schuldenaar, om ervan kennis te geven. Deze zal daarna bij den schuldenaar een onderzoek instellen, en als deze de schuld erkent hem gelasten te betalen binnen eene maand nadat de kennisgeving aan hem heeft plaats gehad. Behalve de schuld zelve zal de schuldenaar ook solasan hebben te voldoen ten behoeve van de beide berechters dezer zaak. . * De betaling niet plaats gehad hebbende binnen dien termijn, moet de schuldenaar worden uitgeleverd aan den heer van den schuldeischer, om als pandeling voor die schuld te dienen. Na voldoening der schuld mag dan mag hij een vervanger stellen om dien eed af te leggen, maar die persoon moet tot dezelfde kaste behooren als hijzelf. Ten aanzien der eedhelpers blijft gelden hetgeen in het vonnis is bepaald. De reden waarom aldus wordt verordend is, te verhinderen dat iemand ten gevolge van ziekte zijne zaak verliest. De onderdaan van een der contracteerende partijen die met i Dit woord komt niet voor in den tekst, dooh >het ligt voor de hand dat slechts deze kantja in gebreke gesteld wordt. 454 toenggil sakadi ngarëp, amlagandang angëndonin ka désan wong wadon, jan tan arëp wong wadon ika né kablagandang kapitoeloes, wënang djanma né amlagandang kadanda, goeng arta, 4500, maka danda pakérang, danda ika, sadjabaning sawëlasan, mantoek ring kang kawirangan, jan kang kablagandang arëp kapitoeloes, wënang kang amlagandang mitoeloes, manaoer panoembas djanma sakadi né moenggwing pasobaja, tan pawanan danda. Mwah jan ana kaoela sinalih toenggil manoetoeg maling, salwiré dèn paling, jan maling ika malajoe manglintang watës, tan kawasa mangëtoet manglintang watës, këni kang angëtoet ndjatijang ring klijang désa, pilih toenggil ring goesti, pambëkël, klijang bandjar, sing kapanggih asiki wënang gënah asadjati, kang kadjatinin këni pramangké anggègèrang mangrërëh tjorah ika, jan ija kapanggih, wënang ija ambasta, jan tan këni basta, wënang wong désa ika mamadëmang wong tjorah ika, jan ana arëp anggoegoein, këni moenggah ring soerat wasta pangkoësan kang kagoegoe, wong tjorah ika wënang kadanda, goeng arta, 4500, danda ika pinalih, sadjabaning sawëlasan, mantoek ring kang kélangan satëngah, mantoek ring wong désa satëngah. Jan kang kadjatinin tan arëp anampi padjati ika, wënang kang kadjatinin kadanda sakadi ngarëp, danda ika mantoek ring kang kélangan, djabaning sawëlasan. Jan tan kapanggih tjorah ika, lawasé 40 dina, olih wong désa ika, wënang i wong désa katjoran, toer pada ngawëtoeang djinah pada magoengarta, 500, patjang patoekoe tjor, mwah pasëgëh. Mwah jan i kaoela sinalih toenggil mangadol salwiring babaloengan, manglintang wawëngkon goestiné, këni kang ngadol 'nggawS oegi soerat panoegraha, salëmbar sowang, kèh babaloengan ika, pakarijan panjarikan krëta, panoegrahan ika këni lëlëb, katampi antoek kang matoembas. Mwah jan sampoen kang angadol anggawa soerat panoegraha, 455 geweld eene vrouw schaakt, en met haar ergens schuil gaat binnen de desa der vrouw zal, bijaldien de vrouw ongenegen blijft hare toestemming te geven om met hem te trouwen, beboet worden met 4500 kèpèngs, aan te merken als schandegeld. Na aftrék der solasan komt die boete ten voordeele dergenen die te schande gemaakt zijn (de familieleden der vrouw). Is de vrouw tot eene schikking te vinden, dan moet de man deze tot stand brengen door den koopprijs voor de vrouw te betalen. Boete wordt alsdan niet opgelegd. Als iemand een ander achtervolgt die het een of ander gestolen heeft, en de. dief vlucht over de rijksgrens, dan mag eerstgenoemde hem daar niet nazetten. Hij moet van de zaak kennis geven aan den klijang desa, den poenggawa, den pambëkël, of den klijang bandjar, wien hij maar te pakken kan krijgen. Degene die zulk eene aangifte ontvangt is verplicht terstond alarm te laten maken, ter opsporing van den misdadiger. Na gevangen te zijn genomen moet deze gebonden worden, en lukt dat niet, dan mogen de desalieden hem dooden. Wil iemand borg voor hem staan, dan moet de naam van dengene voor wien borg gebleven wordt op schrift gesteld worden. 1 Aan den misdadiger wordt eene boete opgelegd van 4500 kèpèngs, na aftrek der solasan gelijkelijk te verdeelen tusschen den bestolene en de desalieden. Wil degene bij wien de aangifte gedaan wordt deze niet in ontvangst nemen, zoo zal hij de bovenvermelde boete hebben te betalen, welke dan, na aftrek van de solasan, aan den bestolene komt. Den dief niet kunnende opsporen binnen veertig dagen, zullen de desalieden beëedigd worden, en zij gezamenlijk 500 kèpèngs hebben op te brengen voor den aankoop van het eedwater en als teergeld voor de kantja's. Degenen «die vee verkoopen buiten het gebied van den vorst onder wien zij ressorteeren moeten elk een vergunningsbrief bij zich hebben, het aantal der dieren vermeldend, en opgemaakt door den schrijver van den Raad van Kërta's. Dat biljet moet worden afgestaan aan den kooper. Heeft de verkooper een vergunningsbrief bij zich, dan mag 1 Dit is de letterlijke vertaling van hetgeen in den tekst staat. Vermoedelijk is de bedoeling ejhter geweest dm naam van den borg te doen opteekonen of van beide betrokken personen. 456 wënang salakoené angadol babaloengan ika, mwah jan kang angadol babaloengan ika nora anggawa soerat panoegraha, mwah tan manoet ring panoegraha, nora pakarijan panjarikan krëta, kang angadol babaloengan ika wënang katjandak, raris kabasta, kahatoerang ring goestiné kang manjandak, goestin kang manjandak raris pramangké mapoetoesan mangatëh djanma ika mabasta, ngoeninga kang adoewé kaoela katjandak, ida sang adoewé kaoela katjandak raris manëbas djanma ika, goeng arta, 1000, kang sadiri, babaloengan ika manëbas, goeng arta, 400, mawidjiwidji, djabaning solasan,1 mantoek ring kang marijandak. Mwah jan i kaoela sinalih toenggal matoembas babaloengan, tan mapanoegraha, wëkasan ana angélingin babaloengan ika, kang matoembas tan këna dèn ija ngélingin né ngadol babaloengan ika, wënang kang matoembas kadanda, goeng arta, 4500, toer babaloengan ika kadaoet, babaloengan ika raoehing danda mantoek ring kang adrëwé babaloengan ika. Jan këni olih nija mangélingin kang mangadol babaloengan ika, jan ija matoengkas, wënang dinéwagama, jan pada arëp, wënang pada ngawëtoeang danda pada matëngaha, danda ika mantoek ring kang mangélingin, anging kang mangélingin wënang tibanana tjor, mapatabëh asiki, jan tan arëpa nahapa tjor, pitoewi koerang patabëh, walik danda, danda ika pinalih, mantoek ring kang matoembas atëngah, mantoek ring kang ngadol atëngah, djabaning sawëlasan, patoekoen tjor saking kang matoembas mwah mangadol, karig mangélingin këni pisëgëh. Mwah jan i kaoela sinalih toenggil polih njandak babaloengan, djanma ika né ngatëh babaloengan ika tan këna katjandak, tingkahé polih anjandak këni pramangké ngatoerang pangoeninga ring goesti, wëkasan jan ana angélingin babaloengan ika, wënang kang anjandak katjoran, toer mëtoe djinah maka pasëgëh, kang ngélingin wënang noekoeang tjor. Jan arëp kang njandak najoeb tjor, babaloengan ika mapa- 1 In het eenige te mijner beschikking staande afschrift is hier niet „solasan" maar „salaran" geschreven. Dit moet eohter eene schrijffout zijn, daar „salaran", voor zoo ver mij bekend, sleohts de beteekenis heeft van eene belasting,' geheven van de opbrengst van turnen en van eenige andere inkomsten. 457 de verkoop van net vee plaats hebben. Is echter de verkooper niet in het bezit van zulk een brief, of wel is die brièf niet in orde, niet opgemaakt door den schrijver van den Raad van Kërta's, dan moet de verkooper van het vee aangehouden worden en gebonden overgeleverd aan den heer van dengene die hem arresteerde, die hem eveneens gebonden zal doorzenden aan zijn eigen heer, onder uiteenzetting van de toedracht der zaak. Deze zal zijn onderdaan dan loskoopen voor 1000 kèpèngs (per persoon als er meer dan een is), en het vee voor 400 kèpèngs per stuk, welke gelden, na aftrek der solasan, ten goede komen aan den persoon die de aanhouding deed. Als iemand vee gekocht heeft dat niet door een vergunningsbrief gedekt was, en later door een ander op dat vee aanspraak gemaakt wordt, terwijl de kooper niet kan opgeven van wien hij het gekocht heeft, dan wordt deze beboet met 4500 kèpèngs en het vee hem afgenomen. De eigenaar van het vee krijgt dit terug en treedt ook in het bezit der boete. Ingeval wel opgegeven wordt door wien het vee verkocht is, doch de aangewezen persoon dat ontkent, dan moeten beide partijen den eed afleggen. Daartoe bereid zijnde, betalen zij elk de helft der boete, welke ten voordeele van den eigenaar (van het vee) *komt. Deze laatste moet echter ook beëedigd worden met één eedhelper. Blijft hij in gebreke den eed af te leggen, of heeft hij geen eedhelper, zoo. wordt de boete op hem overgebracht, en mogen, na aftrek der solasan, kooper en verkooper die gelijk op deelen. Het eedwater moet door hen te zamen gekocht worden, terwijl het teergeld der kantja's ten laste komt van den verkooper. Bij het opvatten van vee, als het niet gelukt den vervoerder mede op te vatten, moet daarvan dadelijk mededeeling gedaan worden aan het hoofd. Als later iemand aanspraak 'maakt op dat vee moet de opvatter beëedigd worden en voor het teergeld van de kantja's zorgen, terwijl de eigenaar het eedwater heeft te koopen. Bij bereidwilligheid van den opvatter om den eed af te leggen 458 nëbas, goeng arta, 1000, jan tan tinëbas, lëlëb mantoek ring kang manjandak, jan kang manjandak tan arëp manajoeb tjor, wënang kang anjandak kadanda, goeng arta, 2250. Mwah jan ana i kaoela sinalih toenggil mangrorod matinggal bakti ring goestinja, jan ija ngoèngsi panagara lijan ring sawëwëngkon goestinja, jèn woes djantën désa ika né kaoengsi, wënang ida sang adoewé kaoela apoetoesan ring ida sang adoewé désané né kaoengsi, ida sang adoewé désa né kaoengsi këni raris apoetoesan ngrërëh djanma ika, jan ija kapanggih, këni kabasta, raris kahatoer ring. ida sang adoewé kaoela itjal, jan tan këni basta, këmbarin, jan tan kapanggih djanma ika, sang adoewé désa kaoengsi wënang apoetoesan anibani tjor patjitjira ring wong désa ika, katodija antoek poetoesan sang adoewé kaoela itjal. Mwah jan wèntën kaoelan ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp sinalih toenggal, salwiring bwat kadanda, woes kabawarasa déning krëta, jan tan panaoer danda, ana ijoen sang madrëwé kaoela manjërahang matoenggoeang djanma ika ring kang mananda, jan doeroeng poepoet oliholihan krëta, djëdjënëng, 'panjarikan, tan wënang ida sang madrëwé kaoela matoenggoeang, këni manoet sakadi wiraosing krëta, jan sampoen poepoet oliholihan krëta, djëdjënëng, panjarikan, wënang djanma ika loemakoe toenggoe. Mwah jan ana kaoelan ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp sinalih toenggal noenggonin patoekoen anak loeh, jan djanma ika padëm sinalih toenggal ring patoenggon, wënang kang manoenggoe njëngkërang ring kang matoenggoeang nëbas djanma ika sadjëroning asasih, jan tan manëbas, wënang djanma ika raoehing santananjané lëlëb ring gënahé matoenggoe. Mwah jan ana kaoela sinalih toenggal kasërah noenggonin antoek iridan, wënang masëngkër asasih, jan nora naoer iridan ika lintang ring asasih, wënang djanma ika lëlëb ring gënahé kasërah sakadi ngarëp. Mwah jan djanma né noenggonin patoekoen anak loeh sakadi ngarëp, jan ija padëm karo, jadijan djanma né noenggonin antoek 459 moet het vee worden ingelost voor 1000 kèpèngs, en geschiedt dit niet, zoo vervalt het vee aan den opvatter. In gebreke blijvende den eed af te leggen, zal de opvatter beboet worden met 2250 kèpèngs. Als iemand op de vlucht gaat, de gehoorzaamheid opzeggende aan zijn heer, en zijne toevlucht zoekt in het rijk van een anderen vorst, dan moet, zoodra bekend is in welke desa die persoon verblijft, zijn heer. iemand afvaardigen naar hefc hoofd onder wien deze desa ressorteert. Deze laatste zal daarna den vluchteling laten opsporen en binden, om hem daarna uit te leveren aan den heer van wien hij weggevlucht is. Lukt het binden niet, sla hem dan dood. Bij mislukking der opsporing zal de heer der desa waar eene toevlucht gezocht is de bewoners daarvan den zuiveringseed laten afleggen, ten overstaan van een afgezant van den vorst wiens onderdaan ontvlucht is. Wanneer een onderdaan der contracteerende partijen die door den Raad .van Kërta's tot eene boete veroordeeld is deze niet betaalt, dan mag het hoofd van dien persoon hem niet als pandeling aan zijne tegenpartij overleveren zoolang het te dier zake verschuldigde niet voldaan is aan de rechters, de kantja's, en de schrijvers, overeenkomstig de beslissing van den Raad van Kërta's. Na afbetaling dier gelden mag men den betrokken persoon pandeling laten worden. In het géval dat een onderdaan van een der contracteerende partijen, die zich als pandeling gesteld heeft wegens den koopprijs eener vrouw, ter plaatse der pandelingschap komt te overlijden, mag de pandelinghouder de familieleden van den overledene aanzeggen binnen eene maand de vrouw los te koopen. In gebreke blijvende dit te doen, vervallen die vrouw en hare kinderen aan den pandelinghouder. Degene die wegens executie als pandeling zal moeten dienen krijgt eene maand den tijd om zijne schuld alsnog te voldoen; hierin in gebreke blijvende, zal hij voorgoed vervallen aan den persoon aan wien hij is uitgeleverd. Bij overlijden ter plaatse der verpanding, zoowel van den persoon die zich voor den koopprijs zijner vrouw als pandeling 460 iridan padëm, pada ring patoenggon, sida poepoet wikara ika, tan wangoenën malih. Mwah tingkah kaoelan ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp, jan ija makrëtjëhan antoek babaloengan malingmalingan, jan raina, jan ipoen kawijaktiané mamaling, maling ika madanda goeng arta, 4500, jan wëngi, madanda goeng arta, 9000, toer angantoekang babaloengan ika né kamaling ring kang kélangan. Jan padëm bantèng ika né kamaling, pilih toenggil itjal, tan wèntën makwasa masëlangin antoek bantèng, këni naoer oegi antoek djinah panoekoen bantèng ika, goeng arta, 2000, ring kang kélangan. Jan tan manaoer danda, miwah tan mangantoekang bantèng, këni djanma ika kasërah ring né madrëwé kapatoetan, këni raris mahadol, tan wèntën malih ngantos todija tingkahé ngadol. Mwah jan ana kaoelan ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp, lwiripoen tjatoer djanma, kang sinënggoeh angradja pisoena, woes angangkën, jogija danda goeng arta, 106.000, jan tan manaoer danda, jogija padëm. Jan brahmana angradja pisoena, jogija danda goeng arta, 8000, jan tan panaoer sakaldi dé ring arëp, wënang sang brahmana boewangën ring samoedra. Danda ika mantoek ring sang karadjapisoenajang, sang kapisoenajang jogija mamëtoeang arta maka daksina, goeng arta, 2000. 461 gesteld heeft als van de vrouw zelve of van den pandeling wegens schuld, wordt die zaak als afgeloopen beschouwd; er kan niet meer over geprocedeerd worden. In zaken met betrekking tot diefstal van vee tusschen onderdanen der contracteerende partijen zal, bijaldien de diefstal vaststaat, de dief gestraft worden met 4500 of 9000 kèpèngs boete, naar gelang het feit over dag of des nachts gepleegd is. Het gestolen vee moet aan den eigenaar worden teruggegeven. Gaat een gestolen rund dood of verloren, dan mag niet een ander rund daarvoor in de plaats gegeven worden, doch moet aan den bestolene de koopprijs van het rund worden voldaan, ten bedrage van 2000 kèpèngs. 1 Bij wanbetaling der boete, of in gebreke blijvende het rund terug te geven, zal de dief in handen gesteld worden van zijne tegenpartij om hem te verkoopen, waarbij geene verdere formaliteiten noodig zijn. Onderdanen der contracteerende partijen, tot een der vier standen behoorende, die beschuldigd worden van zwaren laster, en in bekentenis zijn, zullen worden beboet met 106.000 kèpèngs, 2 en bij wanbetaling ter dood gebracht worden. Is een brahmaan 8 de schuldige, zoo wordt de boete gesteld op 8000 kèpèngs, en bij wanbetaling de doodstraf voltrokken door verdrinking in zee. Die boete komt ten voordeele van den zwaar belasterde, doch deze moet het geld voor de daksina 4 betalen, ten bedrage van 2000 kèpèngs. 1 Bedoeld wordt de bij de wet voor een rund vastgestelde prijs, welke in rechtszaken aangelegd wordt. * Verondersteld moet worden dat 106.000 eene schrijffout is, en 160.000 in de bedoeling heeft gelegen. Deze laatste som is een der gebruikelijke bedragen voor gerechtelijke boeten, en ook meer aannemelijk in verband met de volgende alinea, daar in den regel de boete der soedra's een veelvoud is van die der brahmanen. * De brahmanen vallen dus Duiten de bepaling van de vorige alinea, zoodat men hen meetellende tot vijf menschenklassen zou moeten komen. Onmogelijk is dit niet, want ook elders is daarvan sprake. Waarschijnlijker echter is het dat dit „lwiripoen tjatoer djanma" achteloos en uit sleur is neergeschreven. 4 Onder daksina hier te verstaan de offeranden benoodigd voor de zuivering door den dorpsgeestelijke van den door den laster verontreinigden man. 462 Mwah jan ana kaoelan ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp, nista madija oetama, kamalingan drëwé saroepa warnanja, jan sang kamalingan noetoeg maling, jan maling ika malajoe, wënang sang mangëtoet manglintang watës, kéwala tan wèntën dados ka désa lintangan ring adasa diri, tingkahé né adasa diri wënang ngalintang ka désa, këni sampoen manggawa lalandëp djabaning kris. Mwah jan ija nglintang désa lintangan ring adasa diri, jadijan ta saha lalandëp, wënang kadanda, goeng arta, 2250, mangwidjisowang, danda ika sami sinawëlasan antoek sang mangraksa galoer, djabaning sinawëlasan wënang mapak tiga, mantoek ring désa gënahé angëtoet satëngah, katoer ring ida sang masobaja kalih pada satëngah. Kawënangané sang mangëtoet né adasa diri ngraris ka désa afidjatijang ring klijang désa, pilih toenggil goesti, pambëkël, klijang bafidjar, tatangga désa, sing kapanggih asiki wënang gënah afidjatijang tingkah gënah désa né kaoengsi antoek maling ika malajoe, kang kadjatinan këni pramangké anggègèrang mangrërëh tjorah ika, jan ija kapanggih, wënang tjorah ika basta, jan tan këni basta, wënang këmbarin, jan tjorah ika këni basta, wënang wong désa ika pramangké angatoerang ring goestinipoen, këni prëmangké ida mapoetoesan mangoeningajang ring ida sang mandrëwéjang kaoela tjorah ika. Jan ana manggoegoein, këni moenggoeh ka soerat pangkoësan kang kagoegoe, wënang tjorah ika kapalakërtajang, mamargi salité mamaling bwat raina wëngi, danda, goeng arta, 49.000, raoehing ngantoekang né kamaling nikël apisan, mantoek ring kang kélangan, kéwantën panikëlé kasawëlasan antoek sang mangraksa galoer kalih, danda ika kapratéka manoet ing sastra pakëfitja, dandané mantoek ring kang kélangan, wënang pinalih, mantoek ring kang kélangan satëngah, mantoek ring wong désa né mamakatang tjorah ika satëngah, danda dalëmé mantoek ring ida sang madrëwé pasobaja kalih pada satëngah, oliholihan krëta pinalih mantoek ring sang mangraksa galoer kalih, pada satëngah. Mwah jan tjorah ika tan bakat karërëh antoek sang kadjatinan 463 Onderdanen der contracteerende partijen, aanzienlijke of geringe, die, van het een of ander bestolen zijnde, den vluchtenden dief nazetten, mogen daarbij de rijksgrenzen overschrijden, doch niet met meer dan hun tienen, en het is hun verboden alsdan andere wapens bij zich te hebben dan eene kris. Met meer dan hun tienen gaande, of andere wapens dan eene kris- met zich voerende, zal elk hunner beboet worden met 2250 kèpèngs. Van die boeten zal eerst de solasan afgetrokken worden ten bate der kantja's, terwijl het resteerende in drieën wordt verdeeld. De desa waar de achterhaling plaats had krijgt de helft, en de beide contracteerende vorsten deelen de andere helft. De tien vervolgers moeten aan den klijang' desa, den poenggawa, den pambëkël, den klijang bandjar, of wien der desalieden zij maar ontmoeten, kennis geven van het wegloopen van den dief. Degene bij wien de aangifte gedaan is moet alarm laten maken om den boosdoener op te sporen en te binden, bij verzet te dooden. Na den man gebonden te hebben, moeten de desalieden daarvan onverwijld mededeeling doen aan hun poenggawa, die op zijne beurt den vorst onder wien de boosdoener ressorteert ermede in kennis zal stellen. Bij borgstelling moet op schrift gebracht worden de naam van den persoon voor wien borg gebleven wordt. De dief moet terechtstaan voor den Raad van Kërta's en, onverschillig of de diefstal over dag of des nachts gepleegd is, beboet worden met 49.000 kèpèngs, onder verooideeling mede tot teruggave der dubbele waarde van het gestolen goed aan den bestolene, die alleen van de verdubbeling solasan heeft te betalen aan de beide kantja's. De boete wordt verdeeld overeenkomstig de wetboeken. Van het aandeel van den bestolene moet deze de helft afstaan aan de desalieden die den dief gevat hebben. Het vorstenaandeel wordt gelijkelijk verdeeld tusschen de beide vorsten die dit verdrag sluiten, en het rechtersaandeel tusschen de beide kantja's. 1 Slaagt degene bij wien de aangifte heeft plaats gehad er niet ' In de wetboeken worden verschillende vaste aandeelen vermeld voor bepaalde categoriën van personen, terwijl dan in de aanvullende geschriften of de vonnissen soms eene nadere aanduiding der rechthebbenden voorkomt. 464 sakadi ngarëp, wënang sang kadjatinan mangoeningajang ring goestinipoen, ida sang kapioening këni raris pramangké ngandikajang ngrërëh tjorah ika ring nagara wawëngkon ida lawasé 40 dina saking dinané kapioening, jan bakat tjorah ika, talër mamargi sakadi ngarëp, jan tan bakat tjorah ika, wënang wong désa ika gënahé kang kadjatinan antoek kang kélangan pada katjoran, sarëng kang kélangan, kéwantën kang kélangan mapatabëh sapatoetipoen, toer wong désa ngawëtoeang djinah, goeng arta, 500, kang kélangan ngawëtoeang djinah, goeng arta, 500, djinah ika maka patoekoe tjor raoehing pasëgëh, jan i wong désa, raoehing kang kélangan, tëkèng patabëhé, pada arëp anahap tjor, sapatoetipoen, wënang i wong désa maslangin drëwèn kang ilang, mwah jan i wong désa ika 'tan arëp anahap tjor, wënang i wong désa kadanda sakadi ngarëp, jan kang kélangan tan arëp anahap tjor, pitoewi koerang patabëh, wënang kadanda sakadi ngarëp. Mwah jan kang kadjatinin tan arëp manampi padjati ika sakadi ngarëp, wënang ija kadanda, goeng arta, 4500, danda ika mantoek ring kang kélangan, djabaning sinawëlasan antoek sang mangraksa galoer kalih, nging kang kélangan talër katjoran sakadi ngarëp, jan kang kélangan tan arëp anahap tjor, pitwi koerang patabëh, walik sadija kadanda sakadi ngarëp, danda ika mantoek ring kang kadjatinin, djabaning sinawëlasan, noekoeang tjor saking kang kadjatinin, dji goeng arta, 250, kang katjoran mangawëtoeang djinah maka pasëgëh kang atodija karo, goeng arta, 250. Mwah tingkahing kaoelan ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp tëdoen matëmoe witjara, jan saking wawëngkon Bangli, kalih saking wawëngkon Boelèlèng, mangoelah tingkahé witjara, marëp ring kaoela saking wawëngkon Karangasëm, kalih Sasak, këni tëdoen raoeh ka Nongan, irika poepoet kraosan, jan saking wawëngkon Karangasëm, kalih saking wawëngkon Sasak, ngoelah tingkahé mawitjara, maring ring kaoela saking wawëngkon Bangli kalih Boelèlèng, këni tëdoen raoeh ka Bangbang, irika poepoet karaosan. Moewah poepoet pangraos ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp ngraosang antoek pakrëtjëh kaoelané, mwah antoek rorodan poenika, dawëg ring dina soekra klion, wara 465 in den dief op te vatten, zoo moet hij daarvan mededeeling doen aan den vorst, die onmiddellijk last zal geven binnen veertig dagen den dief in zijn rijk op te sporen, en met hem te handelen als bovenvermeld. Lukt ook dit niet, dan moeten alle inwoners der desa waar de aangifte door den bestolene heeft plaats gehad beëedigd worden, te zamen met den bestolene en de vereischte eedhelpers. De gezamenlijke desalieden moeten 500 kèpèngs betalen, en de bestolene een gelijk bedrag, om er het eedwater voor te koopen, en het teergeld der kantja's te bekostigen. Na het afleggen van den eed door de desalieden, den bestolene en de eedhelpers moeten eerstgenoemden het gestolen goed vergoeden. Blijven de desalieden in gebreke den eed af te leggen, zoo zullen zij de voormelde boete moeten betalen, terwijl de bestolene die in gebreke blijft zulks te doen, of te weinig eedhelpers heeft, ook tot die boete veroordeeld wordt. De persoon bij wien de aangifte gedaan wordt zal beboet worden met 4500 kèpèngs als hij ze niet in ontvangst wil nemen. Die boete komt ten voordeele van den bestolene, na aftrek der solasan ten behoeve der twee kantja's. De bestolene moet echter een eed afleggen, en wil hij dat niet, of komt hij eedhelpers te kort, zoo wordt de boete aan hem opgelegd, welke dan ten goede komt aan den persoon bij wien de aangifte is gedaan, na aftrek der solasan. Deze laatste moet het eedwater koopen, voor 250 kèpèngs, en de beëedigde betaalt hetzelfde bedrag aan teergeld voor de beide kantja's. Wat betreft de plaats van berechting als onderdanen der contracteerende partijen met elkaar in geding raken, wordt bepaald dat bijaldien lieden van Bangli of Boelèlèng lieden van Karangasëm of Lombok voor de rechtbank dagen, Nongan daarvoor gekozen zal worden, en in het tegenovergestelde geval Bangbang. De bovenvermelde contracteerende partijen hebben dit overleg omtrent de berechting van geschillen tusschen hunne onderdanen en omtrent vluchtelingen gehouden op vrijdag klion van 30 466 bala, titi soeklapaksa, ring sadmi, sasih katiga, rah 1, tënggëk 7, isaka 1771. Jan ana bwating pakrëtjëh wikaran kaoela, mwah rorodan, kaoelan ida sang malingga ring pasobaja moenggwing arëp saoesan dinané kotjap ring arëp, këni mamargi karaosan sakadi lingning pasobaja, jan wèntën tan wèntën moenggah ring pasobaja witjara poenika, këni napak ring sastra palakrëta, jan sabanèn dinané kotjap ring arëp antoek pakrëtjëh wikaran kaoelané, mwah antoek rorodan poenika, tan wèntën malih karaosan, prasida marapoeh. 467 d e warabala, den zesden dag der wassende maan van de derde maand, in het jaar 1771. Zaken als bovenvermeld welke voorvallen na dien datum zullen in overeenstemming met deze bepalingen worden afgedaan, en zaken welke daarbuiten vallen 'moeten worden beslist in overeenstemming met de wetboeken. De gelijksoortige zaken ontstaan vóór dien datum zullen niet meer behandeld doch als non-avenu beschouwd worden. REGLEMENT OP DÈ HANÈNKXOPPERIJEN IN GIANJAR. a. Algemeene opmerkingen. Als aanleiding tot het toekennen eener plaats in deze publicatie van inlandsche verordeningen op Bali aan het onderwerpelijk reglement kan worden gewezen op de taalkundige waarde ervan, en voorts op de zeer voorname plaats welke het hanenkloppen inneemt onder de vermaken der volwassen Baliërs, zoodanig dat althans voor velen hunner, de landsgrooten van het oude régime bijv., het langen tijd de gedachten grootendeels heeft beheerscht, en zelfs nu nog onder het volk in het algemeen het voor eene zaak van het grootste gewicht wordt gehouden. Bij het betreden van een balisch erf moeten wel dadelijk opvallen eenige dier speciaal voor het gevecht bestemde hanen in hunne kooien, grooter of kleiner in aantal naar gelang van het aanzien van den erfbewoner, en bij het doortrekken van het land valt telkens de aandacht op gebouwen, klein en groot, voor de beoefening van deze sport bestemd. Dis-moi comment tu t'amuses et je te dirai qui tu es, geldt niet minder voor geheele volken als voor individuenj wat ik als inleiding tot deze bespreking moge toelichten met enkele voorbeelden, waarin zoowel Westerlingen als Oosterlingen ten tooneele verschijnen, en waartoe de lezer wordt uitgenoodigd mij even te vergezellen naar een drietal balspelwedstrijden welke ik bijwoonde, in de eerste plaats te Washington, niet Amerika's vermaarde residentiestad, maar een plaatsje in hetzelfde land, een paar uur trammen van het industrie-centrum Pittsburg verwijderd. De rugbij-voetbalwedstrijd welke daar zoude worden gehouden wekte nog meer belangstelling dan de Amerikanen in het algemeen voor dergelijke vertooningen aan den dag leggen, omdat eene Amerikaansche club er zich zoude meten met eene Ind iaansche. Hoe deze laatste daar kwam ? Wel, in laat berouw over de uitroeiing op groote schaal welke bij de penetratie van vreemdelingen in dit werelddeel door de superioriteit van het blanke boven het koperkleurige ras, of juister gezegd van het snel schietend geweer boven den tomahawk, heeft plaats kunnen Hanenvechtbaan met waringinboom. 469 hebben, zijn de Amerikanen ertoe overgegaan aan de niet meer te duchten overgeblevenen, die dreigden geheel onder te gaan in de nieuwe beschaving, het voortbestaan mogelijk te maken door ze bijeen te brengen in kampen, en groote uitgestrektheden grond uitsluitend voor hen te bestemmen, de zoogenaamde reservations. Een zelfde maatregel werd op kleinere schaal na de uitmoording van de bisons, welke vroeger bij millioenen de prairiën bevolkten, ook toegepast op de weinige in leven gebleven exemplaren van dit pracht-runddier. Veel wordt van regeeringswege gedaan voor het geven van onderwijs aan de bedoelde Indianen, en zoo kwam voor de reservation in de buurt van Washington ook het speciaal voor hen bestemde Carlisle-insrituut tot stand. Hun voetbalclub nu zoude dien middag zich meten met de Amerikaansche van het WashingtonJefferson-instituut. De toeloop naar het veld was zoo groot dat een half uur voor den aanvang alle plaatsen op de tribunes reeds waren ingenomen, en nog maar juist a raison van een dollar een general admission verkregen kon worden, welke dan recht gaf om van de aan drie zijden het veld omringende weilanden het spel gade te slaan. Elke club had haar muziekkorps medegebracht, dat aan het hoofd marcheerde bij haar met de vrienden ondernomen rondgang over het terrein vóór den aanvang van het spel en gedurende de pauzes. Het was eene elegante vertooning zooals de jongelui daar in lange rei, elk met de handen op de schouders van zijn voorganger, rhythmisch zich voortbewogen. Bij de CarlisleIndians bleef de reclame daartoe bepaald, maar niet alzoo bij hunne tegenstanders. Deze hadden ook nog gezorgd voor een claque, bestaande uit wel een honderd studenten van de Washington-Jefferson die, ter aanmoediging van hunne spelers, op de maat allerlei kreten uitten door hunne papieren horens, onder de leiding van een mijnheer in hemdsmouwen. Middels een reuzen-megaphoon deed deze mededeelingen omtrent den stand van het spel en gaf hij orders aan de claque. Daarna het instrument ter zijde smijtend regelde hij met arm- en lichaambewegingen het uitstooten der wilde kreten. Ontsnapten uit een dolhuis hadden zich niet zonderlinger kunnen aanstellen, waarmede zeer in tegenstelling was het stille optreden der ook in grooten getale opgekomen Indiaansche jongelui die niet aan het spel deelnamen. Het spel zelf muntte voor beide partijen uit door ruwheid en hardhandigheid, ondanks de lederen kap op het hoofd der 470 spelers dikwijls verwonding en zelfs den dood veroorzakende, in zoo verre hadden de Indianen zich bij hunne beschermers moeten aanpassen. De geheimen van het rugby-voetbal waren me niet voldoende geopenbaard om het spel in al zijne détails te kunnen volgen, maar voor belangstellenden zij hierbij nog het resultaat van de spannende match medegedeeld, namelijk dat de partijen kampop speelden, 2—2 geloof ik. De Indianen hadden eertijds ook hun eigen balspel. Of zij het nog in eere houden weet ik niet, wèl dat het in gewijzigden vorm is overgenomen door, en onder den naam van Lacrosse het nationale spel is geworden van de bevolking van Oost-Canada, waarin het Fransche element nog zeer op den voorgrond treedt. Op dezelfde reis werden tijdens het verblijf in Montreal, een der voornaamste plaatsen dier streek, na een goed half uur rijden de daartoe behoorende National Grounds bereikt, om er een wedstrijd in het laatstbedoeld spel gade te slaan. Het werd gespeeld met een kleinen leeren bal en raketten, aan welker uiteinde echter kleine netjes op driehoekige basis waren bevestigd om den bal erin op te vangen. Een van het gezelschap fungeerde als scheidsman en starter. Hij legde den bal neer op het midden van het groote ovaalvormige grasveld, waarbij twee spelers, een van elke uit twaalf personen bestaande partij, neerknielden, en op het oogenblik dat de starter zijn hand wegtrok begon hun strijd om zich van den bal meester te maken, waarna het pogen was dien te werpen in het vertikaal gespannen, aan een der uiteinden van het veld opgestelde net der tegenpartij, welk doel door twee, eveneens van dergelijke raketten voorziene, spelers verdedigd werd. De andere werden zoodanig over het veld verspreid dat de kans het gunstigst was om door hun samenspel het doel te bereiken. Achter elk net stond nog een niet-medespeler om toe te zien op hetgeen geschiedde; telkens als een bal gemaakt werd stak hij zijne hand op en werd daarvan aanteekening gehouden op een zwart bord, zoodat de ook hier in grooten getale toegestroomde menigte geheel op de hoogte bleef van den stand van zaken. Bij het volgen van den bal en het opvangen in de netjes werd eene groote mate van vlugheid aan den dag gelegd en het geschiedde veelal met Fransche elegantie, maar toch had het Angelsaksische ras ook op dit spel zijn stempel van meerdere energie en krachtig optreden gedrukt. Een deel van het publiek toch droeg voortdurend 471 tot de levendigheid van het schouwspel bij door heftige gebaren en veel geschreeuw. Reeds gedurende den loop van den wedstrijd had het den arbiters veel moeite gekost gerezen kwesties tot eene allen bevredigende oplossing te brengen, en het einde was eene stevige vechtpartij tusschen de deelnemers. Nu maken wij een grooten sprong en zoeken ons derde voorbeeld op de Philippijnen, Een zondagmiddag in het schilderachtige oude dorpje Pasig. Binnen het eenvoudige kerkgebouw wordt het orgel bespeeld en liggen vele vrouwen geknield voor het altaar, met zwarte huif op en schuins over den rug een breeden rooden band, wat doet denken dat zij tot eene geestelijke orde behooren, maar mij wordt medegedeeld dat dit niet zoo is. Zij krijgen dat lint van hare bakers als zij voor de eerste maal naar de kerk gebracht worden, en blijven bet verder hun geheele leven door gebruiken, uitsluitend bij kerkgang. Op het aan de kerk palende ruime plein is een zestigtal mannen en jonge lieden bijeen, gekleed in hagelwitte kabaja's en dito pantalons, op bloote voeten, het hoofd slechts bedekt door den ravenzwarten olieglanzenden haardosch. Zij staan in wijden kring geschaard voor het inheemsche balspel. De bal, van rotan gevlochten en zoo groot als een flinken appel, wordt, soms hoog door de lucht, tusschen de spelers heen en weer gekaatst, waarbij zij eene verwonderlijke behendigheid aan den dag leggen. Het gebeurt dat zij den aankomenden bal langs hun rug heen laten gaan, hem achterwaarts opvangen op het plat van een der voeten en zoo over hun hoofd heen terugschoppen naar de spelers aan de overzijde. Ofschoon niemand zijne plaats verlaten of zich omdraaien mag zoude het gebeurén dat de bal meer dan duizend maal heen en weer gaat zonder den grond te raken. Alles ging dan ook zoo stilzwijgend toe, met zooveel orde en decorum, dat het schouwspel heelemaal niet uit den toon viel van hetgeen neffens aan in het godshuis voortgang had. Wanneer men aan de hand van het hierboven aangehaalde gezegde den aard .van het balische volk wilde vaststellen in verband met hunne voorliefde voor het speciale vermaak waarover het onderwerpelijk reglement handelt, dan zoude allicht wreedheid als een van zijne karaktertrekken worden aangenomen, want door de wijze waarop de gevechten zijn ingericht hebben zij bijna altijd een bloedig verloop, en eindigen zij in den regel 472 met den dood van een der strijders. Nu komen op Bali gevallen van wreedheid zeker voor, zoowel tegenover menschen, waarvan in deze publicatie reeds eenige staaltjes medegedeeld werden, als tegenover dieren, maar speciaal wat deze laatste betreft mag dit toch allerminst als een algemeene regel worden aangenomen. Reeds eerder had ik de gelegenheid de aandacht te vestigen op eene goede verzorging en het sparen der krachten van het vee door deze inlanders, daarbij natuurlijk ook hun welbegrepen eigenbelang dienend, de humane wijze waarop bij het vervoer van pluimvee en ander klein vee te werk wordt gegaan, enz. Beschouwen we de vechthanen in het bijzonder, dan valt te constateeren dat, behoudens dan het gemis van hunne vrijheid, zij bijzonder goed eraan toe zijn, dat hunne verzorging met toewijding plaats heeft, hunne voeding niets te wenschen overlaat. Blijft dus alleen nog de kans dat hun levensdraad ontijdig wordt afgesneden, maar dit heeft dan veelal snel plaats in de opwinding van den strijd, een lot nog benijdbaar als het vergeleken wordt met de wijze waarop de meeste hunner soortgenooten het leven laten, even ontijdig voor hen zeiven, onder het mes van inlandsche kokkie's, die van meening zijn dat bij langzaam doodbloeden het vleesch het malscht is. Uit ons oogpunt bekeken mogen zij dan in het laatste geval aan hunne bestemming beantwoorden, maar het vleesch der gesneuvelde vechthanen gaat ook niet verloren, ten gevolge hunner goede voeding vormt het een zeer smakelijk voedsel, zoodat voor bepaalde gevallen zelfs regels gesteld zijn met betrekking tot de personen die recht hebben op een deel ervan. Terecht zal ten aanzien van het bovenstaande worden opgemerkt dat dit alles de hoofdzaak niet raakt, dat uit een zedelijk oogpunt de zaak beschouwende het een groot onderscheid maakt het bloed van een dier te doen vloeien in het belang van het voortbestaan van den mensch of dit te doen zonder bepaalde noodzaak, een vermaak erin te scheppen. Dit is zeker juist, waarbij echter in acht te nemen dat eene voorliefde voor dergelijke bloedige vermaken in meerdere hemelstreken den mensch eigen is, en dat het met' elkaar doen vechten van hanen op de bedoelde manier lang niet zulk een afschuwelijk schouwspel oplevert, dus ook minder verruwend op de. zeden werkt, als bijv. het stierengevecht in Spanje, waarvan men leest dat paarden met afgrijselijke wonden, wier ingewanden uit den buik puilen, even weggeleid worden, en na inderhaast te zijn dichtgenaaid 473 weder de arena worden binnen gejaagd'om, zonder eerrig middel voor eigen verdediging, opnieuw aan den aanval van den woedenden stier bloot te staan. De liefhebberij voor hanengevechten is door den geheelen indischen archipel verspreid, zoowel als in andere Oostersche landen. In zijn standaardwerk over de Philippijnen vertelt Foreman dat de inboorlingen dier eilanden een onbegrensde hartstocht voor dat vermaak hebben, dat het met evenveel enthousiasme door hen beredeneerd wordt als he't wedrennen in Westersche landen, en dat het even onmogelijk zoude zijn het daar te verbieden als het wedden in Engeland. Vele dier inboorlingen maken er eene levenszaak van zegt hij hunne hanen op te kweeken, en besteden daaraan evenveel teedere zorg als eene moeder aan haar kind. De regels van het spel werden er op schrift gebracht, en in de 18e eeuw hadden de Spanjaarden er eene zoodanige verordening op ingesteld dat het verkenen van vergunning ertoe een belangrijke bron van inkomsten voor de staatskas werd. Dat onder het nieuwe bewind die liefhebberij er niet minder op geworden is, al kwam dan ook een eind aan het exploiteeren van staatswege, bleek me herhaaldelijk bij een in 1911 gebracht bezoek aan de Philippijnen, en de toevallige omstandigheid welke aanleiding voor mij werd er eene dergelijke hanenvechterij bij te wonen moge even worden verhaald, daar ze een kijkje geeft op menschen en toestanden aldaar. De maand welke, in verband met andere reisplannen, voor dat bezoek beschikbaar was werd grootendeels besteed aan een tocht naar de zuidelijke eilanden van dien archipel, om het verlangen te bevredigen eens te zien hoe op het grootste dier eilanden, Mindanao, waar de Amerikanen toen hun onbevredigd Atjeh hadden, zij de zaak aanpakten, hetgeen plaats had onder de leiding van den later in den grooten Europeeschen oorlog als aanvoerder der Amerikaansche hulptroepen in Frankrijk meer bekend geworden Generaal Pershing, toenmaals civiel en militair gouverneur van de Moro-provincie, waaronder zoowel de Soeloe-archipel als het genoemde Mindanao ressorteeren. Nu was zulk eene reis tijdroovend en allerminst comfortabel bij gebruikmaking van den particulieren stoombootdienst, niet in vergelijking kunnende komen met dien van onze Paketvaartmaatschappij in Oost-Indië. Een verzoek om met een Army-transportschip, het gewone vervoermiddel van ambtenaren en officieren, te mogen reizen zoude waarschijnlijk 474 niet zijn geweigerd, maar" dan bestond minder gelegenheid voor aanraking met verschillende categorieën van personen, en was het gevaar niet denkbeeldig een eenzijdigen kijk te krijgen op de zaken. In den uit Manilla meegekregen aanbevelingsbrief voor de ambtenaren en officieren in het binnenland werden zij toch al aangemaand «to see that he reach the right people». Het gevolg van dien omslachtigen tocht was dat, na bij terugkomst te Manilla de voornaamste inrichtingen van onderwijs te hebben bezocht in gezelschap van een inspecteur, nog maar weinig tijd overbleef voor de bezienswaardigheden van de stad en haar omgeving. Ofschoon anders zoo weinig mogelijk van beroepsgidsen gebruik makend verzocht ik toen toch den gérant van het Métropole-hotel — het groote Manilla-hotel was wel reeds voltooid maar nog niet in exploitatie — me er een te bezorgen, en na even telefoneeren zeide hij dat de zaak in orde was. Den volgenden morgen, nog op mijne kamer bezig zijnde, werd aan de deur geklopt en trad zonder antwoord af te wachten een jeugdige Filippino binnen, gekleed in een wit toetoep-jasje, een strooien matrozenhoedje wat achter op het hoofd, een brandende sigaret in zijn mond, die met de woorden «I am Alfonso, your guide» zich op de naastbijzijnde stoel liet neervallen. Nu staat me niet helder meer voor den geest hoe ik Alfonso toen getracteerd heb, maar wel het resultaat ervan, namelijk dat toen 'even later ik beneden kwam hij met zijn hoed in de hand aan de deur van het hotel me stond op te wachten, zijn sigaret was onder de bedrijven uitgegaan. Ook later op den dag bleek me dat hij nog zoo kwaad niet was, maar behoorde tot de lieden die bij den plotselingen overgang van het Spaansche régime, waaronder de inboorlingen niet onvriendelijk bejegend maar klein gehouden werden, naar heb vrijheid en gelijkheid vooropstellende Amerikaansche stelsel hun evenwicht waren kwijtgeraakt. Amerikanen die al wat met land en volk vertrouwd waren spraken soms zelf niet gunstig over dat haastig willen opheffen der bevolking. Zij noemden het spottenderwijs «the benevolent assimilation», daarmede te kennen willende geven dat naar hunne opvatting gelijkheid met een hooger staand ras niet uit goedgunstigheid aan de menschen geschonken kan .worden maar, voor zoover al bij verschil van levensomstandigheden, aanleg en omgeving te verwezenlijken, door eigen inspanning en energie moet veroverd worden, 475 De jongeling in kwestie, zoon van een landbouwer, ook onder den invloed der nieuwe theoriën gekomen, had zijn vader in de steek gelaten en was naar de stad getrokken om er op school te gaan. Zelfs had hij een jaar lang de normaalschool bezocht, maar toen de studie er weer aan gegeven omdat hij inmiddels door het lezen van eenige tijdschriftartikelen tot de overtuiging was gekomen dat er eigenlijk reeds te veel onderwijzers op de wereld waren, dat de menschen terug moesten naar het land, welks ontginning het eerst noodzakelijke was. Op de vraag waar wel de thans door hem bewerkte sawah lag moest hij intüsschen het antwoord schuldig blijven. Nadat we in onze tweewielige carromata hadden plaats genomen zeide ik om zijne mentaliteit verder op de proef te stellen dat hij me nu maar het eerst moest brengen naar wat hij zelf het interessantst vond. Zonder eenig bedenken gaf hij toen een kort bevel aan den koetsier, en bij nadere informatie bleek me, dat we op weg waren .... naar de hanenvechtbaan. Verder valt er niet veel over te vertellen. Er was in de Gallera, van povere constructie trouwens, eene groote bedrijvige menigte bijeen, uitsluitend mannen, die, zoo al niet aan het hanenkloppen zelf, dan toch aan het wedden op de kampvechters met ijver deelnamen. Het laten vechten van hanen is op Bali een van oorsprong vorstelijk vermaak. Op alle plaatsen waar vorstelijke personen of voorname poenggawa's gevestigd zijn vindt men dan ook in de onmiddelijke nabijheid h*mner poeri's vaste gebouwen opgericht waarin die hanengevechten gehouden worden (tëtaroeb, wantilan). Het titelplaatje van dit hoofdstuk geeft eene goede afbeelding ervan. Van de afmetingen kan een indruk verkregen worden door vergelijking met den prachtigen breed uitgegroeiden waringinboom in de onmiddelijke nabijheid en de daaronder gezeten groep menschen. De hechte pijlers worden vervaardigd van de duurzaamste houtsoorten welke de balische bosschen opleveren. Ze stutten een uit drie gedeelten bestaand piramidaal toeloopend dak dat de zon geheel buitensluit doch aan de frissche lucht vrijen toegang verleent, tengevolge waarvan het daaronder zelfs op het midden van den dag heerlijk koel blijft. Vooral is dit het geval bij gebruikmaking van alangalang voor dakbedekking, zooals ze aanvankelijk overal in zwang was, maar gaandeweg 476 is men de voorkeur gaan geven' aan dakpannen, vanwege de meerdere duurzaamheid, welke constructie dan mede de gelegenheid biedt tot het aanbrengen van versieringen op de nok en aan de benedenuiteinden der hoekkepers, zooals op het plaatje duidelijk is waar te nemen. De later ingeslopen zinken platen beantwoorden het minst aan de bedoeling het verblijf binnen die loodsen aangenaam te maken, evenals ze ook uit een aesthetisch oogpunt als een bepaalde achteruitgang beschouwd moeten worden. Buiten de hoofdplaatsen hebben die gebouwen in den regel slechts een enkel ongebroken dak, terwijl in de desa's en de soebaks de vergaderbalé's van de leden dier vereenigingen wel tijdelijk in een hanenkampplaats plegen te worden herschapen. In het geval eindelijk dat aanleiding bestaat op eene ongewone plaats hanengevechten te organiseeren, bij bijzondere feestelijke gelegenheden als anderszins, wordt voor de beschutting en inrichting der plaats waar ze gehouden worden eene tijdelijke voorziening getroffen, hetzij op vrij groote schaal met houten of bamboezen staken en een dak van gevlochten klapper- of arènbladeren, hetzij op de meest primitieve manier door het rondom planten der bladstengels van de genoemde boomsoorten voor het aanbrengen van eenige schaduw. Zooals uit het bovenstaande reeds valt af te leiden heeft de liefhebberij van het hanenvechten zich niet bepaald tot de hoogere klassen, doch is ze doorgedrongen tot het heele volk. Treffen we bij de eerste wel een afzonderlijk poerivak aan bestemd voor de balé's waarop een groot aantal hanenkooien een plaats vindt, en alwaar bepaalde personen voor«de verzorging der dieren zijn aangewezen, de kleine man is daartoe natuurlijk niet in staat, maar toch ook op zijn erf vinden een of meer dier kooien allicht een goed plaatsje. Tot het houden van vechthanen bestaat zelfs een soort van verplichting, want om bij de jaarlijks georganiseerde groote hanengevechten de deelneming algemeen, en het schouwspel dus zeer levendig te maken, is bepaald dat elk dienstplichtig persoon met een of meer hanen eraan deel moet nemen, waarmede in gebreke blijvende eene boete verbeurd wordt. Ook wordt op die wijze op peil gehouden de opbrengst der bron van inkomsten welke voor de organiseerders uit de bij die gelegenheden gedane heffingen voortvloeit, een middel dat door desa-, soebak- en andere dergelijke vereenigingen mede te baat genomen wordt om de kas te stijven waaruit alle uitgaven 477 in het gezamenlijk belang der leden bestreden worden. Dit heeft aanleiding gegeven tot het maken van onderscheid tusschen de vrijwillig aangebrachte hanen (wawidèn of papadoe 1) en die welker opkomen verplicht is (oeran), niet alleen in naam, maar ook ten aanzien der hoegrootheid van te verbeuren boeten in verschillende bij het reglement besproken gevallen naar gelang ze op ten aanzien der eene of der andere categorie" van hanen gepleegde verzuimen of overtredingen betrekking hebben. Zooals reeds in de Inleiding nopens dit reglement (awigawig) werd medegedeeld is het opgesteld in Gianjar, in twee gedeelten blijkbaar, want middenin sluit de vorst het geschrift af, waarop het echter toch wordt voortgezet, terwijl in dat tweede gedeelte ook eene wijziging voorkomt van sommige in het eerste vastgestelde boeten. Op last van den vorst van Boelèlèng is het overgeschreven en mede toepasselijk verklaard op laatstgenoemd landschap in het balische jaar '37, wat dus niet later kan zijn dan 1815 A. D. Het is vrij uitvoerig en vervalt in allerlei bijzonderheden waarbij hier niet verder behoeft te worden stilgestaan. Voldoende zal het zijn nog even eene korte verklaring te geven van enkele zaken en personen welke bij de hanengevechten op den voorgrond treden, hetgeen wel het best kan geschieden met behulp van den bovenaan de volgende bladzijde gegeven platten grond van eene hanen vechthaan, waarbij echter dient opgemerkt dat de teekening niet op schaal is uitgevoerd kunnen worden. Het grondvlak, een zuiver vierkant, is in drie hoofdafdeelingen verdeeld, waarvan de binnenste, eveneens vierkant van vorm (op de schets met de letter A aangeduid), de voornaamste is, dewijl daar de gevechten plaats hebben, zooals de naam die ze draagt «kalangan», strijdperk, reeds te kennen geeft. Deze plek is middels aangestampte aarde opgehoogd, ten einde een ieder in staat zoude zijn goed te zien wat daar voorvalt. Aan de vier hoeken zijn palen opgericht (c) bestaande uit eenige geledingen bamboe en den naam dragende van «sasatang» of «oegëroegër». 1 Van der Tuuk geeft in zijn woordenboek voor papadoe slechts «haantje de voorste in het gevecht, 'tzij iemand die ririh (geslepen) dan wel tëgoeh (onkwetsbaar) is», en van Eok neen dapper man, een vechtersbaas, een onoverwonnen kemphaan». De oorspronkelijke beteekenis echter, waarvan de evenvermelde zeer goed afgeleid kunnen zijn, blijkt echter uit het reglement, want dat die hanen der aanzienlijken het best verzorgd worden en dus de meeste kans hebben in het geveoht overwinnaars te zijn spreekt wel vanzelf. 478 E~EZJ c c * 1 r~f~i De hanenkloppers (een in Indië meer gebruikelijke naam dan hanenkampers, welke van Dale's woordenboek aan die lieden geeft *) moeten na hunne hanen tegen elkaar te hebben losgelaten naar een dier staken tóeloopen en dien vasthouden zoolang het vechten duurt, waarvan vermoedelijk de bedoeling is te voorkomen dat in hunne opgewondenheid zij op de eene of andere wijze zouden ingrijpen bij het gevecht. Aan elk der staken is een bosje sirihbladen bevestigd, bestemd om zoo noodig in een der intervals van den strijd dienst te doen bij de verzorging van gewonde of uitgeputte hanen. Binnen de goeng arta, 8000, saja ika apatabëh, 2, diri jan mëtoh alaksa, lëwihan ring alaksa, kang bobotoh këna pangohoh 4000, saja ika talër apatabëh, 2, diri 8, jan kirangan ring alaksa, lëwihan ring hmang tali, pangohoh goeng arta, 2000, apatabëh adiri, jan limang tali, lëwihan ring sijoe, pangohoh goeng arta 1000, jan sijoe, kirangan ring sijoe, pangohoh goeng arta, 50o' patabëh talër adiri, jan nora atoh, pangohoh goeng arta 250* nora apatabëh, mwah jan saja ika tan arëp anahap tjor twi koerangan patabëh, wënang saja ika danda, olih kang amrëdo, sakadi pangohohé, matoendatoenda kadjang sakèhé. ' Voor de juiste beteekenis van „oeran" en „wawidèn» zie men het voorwoord van dit hoofdstuk, pag. 476/77. ! In J"Ü „T ."]andsohrift wordt dit ^ord gespeld „pangoho", in het andere pangohoh-'. Beide sohrnfwijzen sohijnen goed te zijn, de eerste is volgens Van der Tuuk in Gianjar gebruikelijk. ui!gevaurden "kaUh diri" Waren ia hethwid80llrifl klaarblijkelijk bij abuis 505 Wanneer iemand zijn losgelaten haan weer wil oppakken nog voordat de kënong weerklonken heeft, dan mag hij zich daarvoor niet binnen de afgeperkte kampplaats begeven; hij gelieve zich alleen daar rondom langs de kanten te bewegen bij het opvatten, van zijn haan. Wie tegen dezen regel zondigt zal door den saja beboet en met tjampoeloengan gestraft worden. Betreft het een vrijwillig bijgebrachten haan, en is de inzet 200 kèpèngs of minder, dan bedraagt de boete 66 kèpèngs, voor een verplicht uitgekomen haan is ze 33 kèpèngs, terwijl in eerstvermeld geval bij een inzet van meer dan een atak de boete 250 kèpèngs bedraagt. De speler die met ingezet geld uit de hanenvechtbaan wegvlucht zal naar gelang het bedrag daarvan duizend kèpèngs en daarboven, meer dan twee honderd tot duizend kèpèngs, meer dan honderd tot twee honderd kèpèngs, meer dan vijftig tot honderd kèpèngs, of vijftig kèpèngs en minder groot is, beboet worden respectievelijk met 49.000, 24.500, 12.250, 4.900 of 2.250 kèpèngs. De speler die de uitspraak van een saja wraakt zal beboet worden met 8000 kèpèngs als de inzet 20.000 kèpèngs of meer bedraagt, en met 4000 kèpèngs bij een inzet van 10.000 tot 20.000 kèpèngs. In beide gevallen moet de saja (bij zijne eedsaflegging) 1 zich door twee eedhelpers doen bijstaan. Is de inzet meer dan 5000 doch minder dan 10.000 kèpèngs, zoo bedraagt de boete 2000 kèpèngs, en 1000 kèpèngs bij een inzet van meer dan 1000 tot 5000 kèpèngs, verder 500 kèpèngs bij een inzet van 1000 kèpèngs of minder. In al deze gevallen moet één eedhelper den saja assisteeren. Bij het ontbreken van een inzet bedraagt de boete 250 kèpèngs, en zijn geen eedhelpers noodig. Bijaldien de saja niet genegen is den eed af te leggen wordt hij door den speler beboet met dezelfde bedragen als hierboven voor de diverse gevallen werden omschreven. 1 De beëediging van den saja wordt in den balisohen tekst niet uitdrukkelijk vermeld, doch als vanzelfsprekend aangenomen. 506 Mwah jan bobotoh pada woes anamboet ajam, dadijané moeni kënong apisan, nora bobotoh ika kagënah ing lèblèban, wënang sinipat déning saja, jan moeni kënong ping kalih, talër ginamël ajam ika kalih, wënang saja anibani oemboeloemboel, jan woes moeni kënong, talër ajam ika ginamël déning kang akëmbar kalih, wënang kang akëmbar kalih sinipat déning saja, jan ija nglèbang sasiki, kang sasiki kari ginamël, woes moeni kënong apisan, kalah kang kari ginamël, nging toh kang akëmbar djoega rté kawon, ajam ika wënang moepoetang lèblèban ping lima, ajam ika tëkaning toh kang adrëwé ajam, jan kalah kalah djoega, jan mënang mënang djoega, rawoehing tohé di sisi. Mwah jan ajam lëlëh sawidji, mwah jan pada lëlëh, pinaroepoet déning saja, jan ija rëbah sawidji, mwah pada rëbah, pada ring paroepoetan, jèn ija ngroeboet salih toenggal, tadjinja ëngsoet di goehoengané, kari tjoetjoeké tëkëd ka tanahé, prasida bah 1 ajam ika, jèn nora tjoetjoeké tëkëd ka tanahé, sami tëkaning pangawaknja, prasida ngadëg. Mwah jan ana bobotoh ngatëngahang ajam woes a^adjëng, tandingé angoerangin salih toenggal, salwiré angoerangi, jan ija angoendjoekin, salah tingkahé amboelang, wënang katjampoeloengan sanggon ija olih mëtoh né madjëngang ajam ika, tëkaning ngantoekang toh pangoekoep kang adrëwé ajam né katjampoeloengan, jan sapih ajam ika, wënang bobotoh kang katjampoeloengan angantoekang djinah toh kang adrëwé ajam kang katjampoeloengan, nging tingkahé saiki olihé ajamé salah boelangan, saiki awigawig tatadjën panagara wëwëngkon ingsoen. Mwah jan saja arëboet pangangkën ring pada saja, tingkahé angwaspada bobotoh anglèbang ajam, mwah ring paroepoetan, mwah tingkahé angwaspada ajam kang sasiki ngangkënang ajam 1 In beide handsohriften staat te dezer plaatse „ngadëg", doch blijkbaar moet het 't tegenovergestelde „bah" zijn, anders is er geen verband, en vervalt de tegenstelling. 507 Als de beide spelers reeds hunne hanen hebben opgenomen (om ze tegen elkaar te laten vechten) en bij het voor de eerste maal weerklinken van de kënong zij zich niet naar de voor hen bestemde plaatsen begeven, zoo zullen zij beboet worden doof den saja. Blijven zij hunne hanen vasthouden als de kënong voor de tweede maal weerklinkt, dan moet de saja den klapperdop in het water plaatsen, en bij het slaan op de kënong, na hét volloopen van dien dop, zullen beide spelers door den saja beboet worden. Laat de eene speler zijn haan wel los, terwijl de andere bij het voor de eerste maal weerklinken van de kënong den zijne nog vasthoudt, zoo heeft deze laatste verloren, doch dit betreft alleen zijn eigen inzet. De hanen moeten toch vechten en vijfmaal tegen elkaar losgelaten worden. De weddenschappen der spelers gaan door, en evenzoo die der lieden die buitenaf hebben opgezet. Wanneer een der vechthanen vermoeid raakt, of dit met beide het geval is, en de saja hen onder de kooi plaatst alwaar zij beide of een van beide omvallen, terwijl bij het spartelen de kunstspoor van een hunner vasthaakt in de kooi waarbij zijn bek aan den grond reikt, dan wordt hij als verslagen beschouwd. Rust zijn bek niet op den grond, en blijft die op dezelfde hoogte met zijn lichaam, zoo wordt hij gerekend nog stand te houden. De speler die na overeengekomen te zijn zijn haan te laten vechten in het een of ander tekort schiet of te ver gaat, dan wel de kunstspoor verkeerd heeft aangebonden, zal gestraft worden met tjampoeloengan en aan den eigenaar van dien haan zijn winst moeten secureeren. Blijft de strijd kampop, dan moet de als boven gestrafte speler aan dien eigenaar zijn inzet teruggeven. Dit geldt echter alleen als de kunstspoor verkeerd is aangebonden. Aldus luiden de bepalingen op het hanenvechten binnen ons rijk K. Als saja's het met elkaar oneens zijn ter zake van hetgeen zij gezien hebben bij het tegen elkaar loslaten der hanen door 1 Hier wordt de awigawig afgesloten, en wel, blijkens het slechts door de hoogsten des landes als persoonlijk voornaamwoord eerste persoon gebruikte „ingsoen", door den vorst van Gianjar. Het gesohrift gaat daarna echter weer gewoon door, welk laatste gedeelte blijkbaar later is bijgevoegd. 508 rébah, kang sasiki ngangkënang ajamé madjoedjoek, salwiring arëboet pada pangangkëné pada saja, wënang saja ika madéwagama, jan pada arëp saja ika anahap tjor, ajam ika kalih wënang malih linèbang, noetoegang lèblèban ping lima, jan kalah kalah djoega, jan sapih sapih djoega, jan tan arëp saja 'ika sinalih toenggal anahapa tjor, wënang saja né tan arëp anahapa tjor katëmpwan toh, satoh ajam ika raoehing ka sisi. Mwah tingkahing bobotoh ambafitjangang ajam, woes sinamboet ajam ika sinalih toenggal, mësëhnja kari nglèb anglatlat ajam ring goehoengan, toer manggëboeg anggèfidjèl goehoengan, salwiring ginèfidjèl, tan wënang bobotph ika sinalih toenggal tjinampoeloengan, mwah tan wënang sinipat déning saja, kang anggèndjèl wënang kang akëmbar anamboet ajam ika. Mwah saja sami dèn prajatna këna maroengkokakën wirasaning awigawig iki, toer amatja gënahing tatadjën sadinadina, né pada tan wëroeh ring sastra, sawatëk né pada adjak sira anjajain. MWah jan ana bobotoh kasipat déning saja apadoe djoega ring panjarikan tatadjën tingkahé anjipat. Mwah jan ana akon akëmbar, jèn ija katjampoeloengan kang kinon, wënang katjampoeloengan tëkaning tohé kang akon, toemrap ing pang aking, ngarannja. Mwah jan ana bobotoh angwakang ajam ring saja, né sëdëng paroepoet, tan kawasa angawoen oelih di balinbinan, ajam ika rawoeh ka talatah ajam ika ne kaoewakang, jan ana amoeroeg salih toenggal, wënang tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. 509 de spelers of toen de hanen onder de kooi waren, zoomede wanneer een der saja's meent gezien te hebben dat een haan is omgevallen terwijl de andere beweert dat hij nog overeind stond, of zij het oneens zijn omtrent welk ander punt ook, dan moeten zij beiden den eed afleggen. Beiden daartoe genegen zijnde, moeten de hanen opnieuw tegen elkaar worden losgelaten tot vijfmaal toe en totdat een der hanen het heeft verloren, dan wel de strijd kampop is verklaard, met de aan een en ander verbonden gevolgen. De saja die niet genegen mocht zijn den eed af te leggen moet alle inzetten vergoeden, ook die der weddenschappen welke buitenaf zijn aangegaan. Als een der hanen door zijn eigenaar reeds opgenomen is en de andere haan die nog losloopt naar een haan die onder een kooi zit pikt, waarbij zijn spoor vasthaakt in de kooi of in iets anders, dan zal geen der spelers met tjampoeloengan gestraft of door den saja beboet worden. De speler wiens haan vasthaakte moet dezen opvatten. De saja's moeten nauwlettend de voorschriften van dit reglement in acht nemen, en het eiken dag in de hanenvechtbaan voorlezen ten behoeve dergenen die mede sajaplichtig zijn en niet kunnen lezen. Bij het beboeten van spelers door den saja moet daarvan kennis gegeven worden aan den panjarikan van de hanenvechtbaan. Wanneer iemand aan een ander opdraagt zijn haan te laten vechten en deze laatste persoon wordt gestraft met tjampoeloengan, dan geldt hetzelfde voor den inzet van den lastgever. «Toemrap ing pang aking» 1 heet dit. De speler die zijn haan overgeeft aan den saja om hem onder de kooi te zetten mag het beest niet over zijn krop of kroplel strijken. 2 Wie dit verbod overtreedt wordt met tjampoeloengan gestraft en door 'den saja beboet. 1 Dezelfde uitdrukking als hiervoren, «ie pag. 503 aant. (1), alleen is hier, in de plaats van „kajoe" hout, „pang" tak gebezigd. ' Middel om den haan aan te wakkeren. 510 Mwah tingkahing ajam né kaoengkoelan, jan ija pada galak sing lëlëhan kaoengkoelan, jan ija pada djërih sing lëlëhan kaoengkoelan, jan galak sawidji, djërih sawidji, kang djërih kaoengkoelan, nging tingkahé asërah amaroepoet, sing kaoengkoelan asërah doemoen, jèn paksané angrèrèngo salih toenggal, wënang sajané matoer ring kang akëmbar, toer wënang sajané makon amoelangin tjèhèng, jan woes moeni tangaraning tjèhèng, kang akëmbar kalih talër tan mangoewakang ajam ika, wënang bobotoh ika kalih sinipat déning saja, talër sasipatané kadi kotjap ring arëp. Mwah jan ana bobotoh mangoewakang ajam ring saja pinaroepoet, jan ajam ika kang djërih, jan kaboetboetin boeloen ajam ika, wënang kang ngamboetboetin katjampoeloengan sanggon ija olih .mëtoh, toer sinipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh akëmbar ajam, jan ija asërah salih toenggal, tëkaning paroepoetan, wëtoe anoetjoek kang kaoengkoelan, kang angoengkoelin nora amalës, prasida sapih ajam ika, mwah jan pada anoetjoek ring paroepoétan, prasida kalah kang asërah. Mwah jan ana bobotoh anjampoeloengin, né tan jogija njampoeloengin, wënang walik sadijané. Mwah jan ana bobotoh amaroepoet ajam, jan woes katanggap olih saja, tan kawasa mamëtiik ,tjoengoeh ajam ring liman saja, mwah mamëtjik kiboel mandërang olih tangan, jan ana mamoeroeg salih toenggal, wënang katjampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh paksané mangrèrèngo tingkahé amalalèbangan, wënang saja mangonèk, makon bobotohé manglèhang ajam ika, jan maksih nora manglèbang karo, wënang sajané makon moelangin tjèhèng, jan moeni kënong, kang bobotoh 511 Wanneer beide hanen nog fel zijn in den strijd, dan «el si] beide ervoor terugdeinzen, zoo wordt de haan die het meest-vermoeid is als de verliezer beschouwd. Toont de eene zich strijdlustig en de andere bevreesd, dan is deze laatste de verliezer. Bij net overgeven der hanen (aan den saja) om ae onder de kooi te plaatsen komt de verliezende haan het eerst aan de beurt. Stribbelen zij daarbij tegen, dan moet de saja hen vermanenden den klapperdop in het water laten plaatsen. Als dan op de kënong het sein wordt gegeven dat de, klapperdop vol is geloopen en de beide spelers hebben nog hunne hanen niet overgegeven, dan zullen zij door den saja beboet worden op de bovenomschreven wijze. Wanneer spelers hun hanen aan den saja overgeven om ze onder de kooi te plaatsen en daarbij de eene, wiens haan zich bevreesd toonde voor den strijd, dezen de veeren uittrekt, zoo zal hij met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. 1 Wanneer een der hanen welke twee spelers tegen elkaar laten vechten het aflegt doch onder de kooi geplaatst zijn tegenstander bepikt, hetgeen door dezen niet beantwoord wordt, dan is het kampop. Pikken beide elkander na onder de kooi geplaatst te zijn, dan is die welke eerst het heeft afgelegd de verliezer. Wanneer een speler het tjampoeloengan op een ander .wil toepassen, zonder dat daarvoor goede grond bestaat, zoo zal die straf op hem overgewezen worden. De spelers wier hanen reeds door den saja in ontvangst zijn genomen om onder de kooi te worden gezet mogen hunne dieren, terwijl zij in handen van den saja zijn, niet aan bek of stuit verzorgen, noch met de hand hun staart uitspreiden, op poene van tjampoeloengan en eene door den saja op te leggen boete. Wanneer spelers dralen met het loslaten hunner hanen, dan moet de saja hun gelasten daarmede voortgang te maken. Laten ze beiden hunne hanen ook dan niet los, zoo zal de saja den klapperdop in het water laten plaatsen, en hebben zij bij het 1 Aanleiding tot deze strafbepaling is dat een haan een anderen haan die kaal is niet wil bepikken. Oneerlijk spel dus van dien speler. HBBDl 512 maksih nora manglèbang ajam ika karo, wënang bobotoh ika karo sinipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh akëmbar ajam, jan sampoen ataroeng, jan ana angonèk bobotoh salih toenggal, manjërahang ajam ika amaroepoet, tan kawasa masërah jan dèrèng malang di wanëng .dawa. Mwah jan ana bobotoh akëmbar ajam, wawoe mangobongang ajam ika, sing gënahnja mangobongang, tan kawasa mafidjëmak ajam adjak akëmbar, salwiré tingkahé mafidjëmak, jan ana' mamoeroeg salih toenggal, wënang tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh këna, nora arëp anaoer liwar tigang sëhët, wënang kang angoekoep manjajahang kang këna, liwar tigang sëhët kang angoekoep nora anjajahang, wënang saja anagih pangoekoepnja ring kang këna, mantoek ring saja kataliboengkoel, kang angoekoep sanggon ija olih mëtoh tan wënang polih pangoekoep. Mwah jan bobotoh sinalih toenggal angoewakang ajam ring pamaroepoetan, jan woes moeni kënong sapisan, wënang pangoewaké, jan woes moeni kënong ping ro, tan wënang pangoeWaké, jan ana amoeroeg salih toenggal, wënang tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh nora akëmbar, jèn ija nongos sadjëjoning babataran mailëh, wënang sinipat déning saja, goeng arta, 250. Mwah jan ana bobotoh matoh lawan ija pada bobotoh, jan 513 weerklinken van de kënong dat nog niet gedaan, zoo zullen beiden door den saja beboet worden. Wanneer een der spelers, wier hanen reeds tegen elkaar opgevlogen zijn, zich gewonnen geeft en verzoekt ze aan den saja te overhandigen om ze onder de kooi te plaatsen, dan mag hiertoe niet overgegaan worden alvorens de hanen buiten het groote strijdperk gebracht zijn. Spelers die willen laten vechten en nog bezig zijn hunne hanen te eeniger plaatse op te stellen mogen op geenerlei wijze den haan van hun tegenstander aanpakken. De overtreders van dit verbod worden met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet. Wanneer een speler die verloren heeft niet betaalt binnen den tijd dat daarna nog drie paar hanen met elkaar gevochten hebben, dan moet de winner hem aanklagen bij den saja. Doet deze zulks niet, dan kan de saja zijn aandeel van de winst bij den verliezer opeischen *. De winner krijgt niets, hoeveel zijn inzet ook bedraagt. De speler die zijn haan wil overgeven om onder de kooi geplaatst te worden mag dit doen nadat de kënong éénmaal weerklonken heeft, niet echter nadat dit tweemaal heeft plaats gehad. De overtreder van dit verbod wordt met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet. De speler die geen hanen laat vechten en maar binnen de hanenvechtbaan rondloopt zal door den saja beboet worden met 250 kèpèngs 2. Wanneer hanenkloppers onder elkaar gewed hebben mogen 1 Volgens eene aanteekening in een der handschriften beteekent „taliboengkoel", dat niet in de woordenboeken voorkomt, hetzelfde als „dègèlan", in Van der Tuuk's woordenboek verklaard met „'tgeen den saja toekomt van 't geen iemand die zich aan het nganggap schuldig gemaakt heeft, verplicht is te betalen", terwjjl voor „nganggap" gegeven wordt „bjj 't hanengevecht of een ander spel wedden, maar, bij verlies, niet betalen". ' In het andere handschrift is deze boete opgegeven 2500 kèpèngs groot te zijn. 33 514 woes lèb ajam ika karo, jadin dèrèng mapaloe ajam ika, tan kawasa ngoeroengang toh. Mwah jan saja amaroepoet ajam, kang sasiki ngaranin ajamé ngoetil, kang sasiki ngaranin ajamé nora ngoetil, kang sasiki ngaranin ajamé rëbah, kang sasiki ngaranin ajamé madjoedjoek, saja ika talër madéwagama, sing tan arëp anahap tjor salih toenggal, talër sajané katëmpoewan toh sakadi né kotjap ring arëp, jan pada arëp saja ika anahap tjor, wënang saja ika malih amaroepoet ajam ika, jan mënang mënang djoega, jan kalah kalah djoega, jan sapih sapih djoega. Mwah jan saja amaroepoet ajam, woes tinangkëb ajam ika karo, wëtoe ajam ika angoetil sawidji, dadijané ajam ika lèb sawidji, pitwi karo, jan doeroeng moeni kënong, wënang saja ika katëmpoewan toh sakadi tohé padjëng doemoen, mantoeka ring kang akëmbar ajamé kagoetil, mwah mantoeka ring kang adrëwé ajamé kagoetil, ajam ika kalih wënang malih pinaroepoet, mamargi sabënëring ajam ika. Mwah jan saja amaroepoet ajam, jan woes tinangkëb ajam ika karo, jan nora pada angoetil ajam ika, wëtoe lèb ajam ika sawidji, pitwi karo, jan doeroeng moeni kënong, wënang saja ika sinipat déning kang akëmbar kalih, widjiwidji, sakadi sasipatané kang kotjap ring arëp, ajam ika wënang malih pinaroepoet, mamargi sabënëré. t Mwah jan ana bobotoh asërah ajam ring pamaroepoetan, wënang kang kaoengkoelan masërah doemoen, jan kang kaoengkoelan angrèrèngo, wënang kang angoengkoeli anagih oemboeloemboel, jan woes moeni kënong, kang kaoengkoelan nora asërah, wënang kang akëmbar né kaoengkoelan katjampoeloengan, sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan an2 bobotoh akëmbar ajam sagënahnja, jan ija nagih 515 zij nadat dé hanen zijn losgelaten, en ook al zijn deze nog friet slaags geraakt, hun inzet niet te niet doen. Zijn de saja's, nadat de hanen onder de kooi geplaatst z^fl, het niet met elkaar eens, zegt de eene dat een haan gepikt heeft of omgevallen is, en de andere dat hij niet gepikt heeft of dat hij staande is gebleven, dan wordt aan beide saja's de eed opgelegd. De saja die daarna den eed niet wil afleggen zal den inzet als bovenvermeld moeten betalen. Beiden t6t het afleggen van den eed bereid gevonden zijnde, moeten de saja's de hanen wederom onder de kooi plaatsen, en van hetgeen deze dan doen zal afhangen wie wint en wie verliest, dan wel of het kampop is. Wanneer een der hanen die onder de kooi zijn geplaatst voor de eindbeslissing losraakt, nadat reeds de een den ander gepikt heeft, zoo ook als beide losraken, nog voordat de kënong Weerklonken heeft, 1 dan moet de saja den geheelen inzet zooals die vroeger is overeengekomen vergoeden, zoowel aan dengene die den gepikten haan laat vechten als aan den eigenaar ervan. Beide hanen moeten dan weer onder de kooi geplaatst worden en het verder op de gebruikelijke manier uitvechten. Gebeurt hetzelfde als in de vorige alinea vermeld terwijl geen der hanen nog gepikt heeft, dan wordt de saja gestraft door elk der beide partijen op de wijze als boven vermeld. De hanen moeten weer onder de kooi geplaatst worden en het verdef trttvechten op de gebruikelijke manier. Als twee spelers hun hanen onder de kooi willen laten plaatsen, dan moet degene wiens haan het voorloopig afgelegd heeft het eerst hem daarvoor aan den saja ter hand stellen. Draalt hij daarmede, dan moet degene wiens haan de overhand had verzoeken den doorboorden klapperdop in het water te plaatsen. Als daarna de kënong weerklonken en de Verliezer Zijn haan nog niet overgegeven heeft, zoo wordt hij met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet. Wanneer een der spelers die zijn haan laat vechten, waar ook, 1 Als teeken dat het gevecht beslist is. 516 oemboeloemboel tjatjampoeloengan, jan sampoen anggamël oegër- oegër, wënang saja. ika anibani oemboeloemboel tjatjampoeloengan, jan kang akëmbar nagih oemboeloemboel tjatjampoeloengan, jan dèrèng nggamël oegëroegër, tan wënang saja anibani oemboeloemboel, jan ana amoeroeg, wënang sinipat déning saja. Mwah jan kang akëmbar nagih oemboeloemboel tjatjampoeloengan, woes anggamël oegëroegër, saja ika nora anibani oemboeloemboel tjatjampoeloengan, wënang saja ika sinipat déning kang akëmbar né nagih oemboeloemboel tjatjampoeloengan, kang anjampoeloengin prasida panjampoeloengannja. Mwah tingkahing sasipatan, jan oeran wawidèn matoh pëtang tali, goeng arta panjipaté, 500, jan wawidèn matoh dwang tali, goeng arta panjipaté, 250, jan wawidèn matoh limang atoes, panjipaté goeng arta, 125, i tan kanggé sasipatan ika kang ing arëp, kanggé kang kapoengkoeran. Mwah jan tan ana moenggoeh ring awigawig, wënang lokanën dèn ira sang amawa boemi. ■ Mwah jan ana bobotoh amaroepoet ajam, tan kawasa salih obongin, jan ana amoeroeg samangkana, wënang bobotoh ika karo 'sinipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh angoewakang ajam ring saja, jan woes ' katanggap olih saja, kang angoengkoelin ajwa angobongin angarëpin mësëhnja né kaoengkoelan, jan amoeroeg samangkana, wënang tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh anglèbang ajam, wëtoe ajam ika ma- 517 verzoekt dat de klapperdop voor het opleggen van de gebruikelijke straf (tjampoeloengan) in het water geplaatst wordt, dan moet de saja dit verzoek inwilligen als die speler den grenspaal reeds vasthoudt. Verzoekt hij het vóór dien tijd dan mag de saja zulks niet doen. Bij overtreding wordt aan dezen eene boete opgelegd door een der andere saja's. 1 Wanneer een der spelers die den grenspaal reeds heeft vastgegrepen verzoekt dat de klapperdop voor het opleggen van de tjampoeloengan in het water geplaatst wordt, en de saja voldoet niet aan dat verzoek, dan zal dezeri door dien speler eene boete worden opgelegd en de tjampoeloengan doorgaan. Wat de hoegrootheid der op te leggen boete betreft, ze bedraagt 500 kèpèngs als op vrijwillig bijgebrachte vechthanen 4000 kèpèngs gewed is, 250 kèpèngs als die inzet 2000 kèpèngs groot is, en 125 kèpèngs bij een inzet van 500 kèpèngs. Niet de vroeger vermelde boeten moeten worden toegepast doch de laatstgenoemde. 8 Gerezen kwesties waarin niet is voorzien bij dit reglement moeten voorgebracht worden bij mij, den vorst. De spelers wier hanen onder de kooi geplaatst zullen worden mogen die dieren niet tegen elkaar opzetten. Bij' overtreding moeten de beide spelers door den saja beboet worden. Als een speler zijn haan reeds aan den saja overgegeven en deze hem in ontvangst genomen heeft dan mag de eigenaar van den anderen haan," die voorloopig gewonnen heeft, dezen niet opzetten tegen den haan die aan den verliezenden kant is.; Bij overtreding wordt gestraft met tjampoeloengan en door den: saja eene boete opgelegd. Wanneer de haan van een speler gedurende den strijd, dan > Dat „andere" komt niet in den tekst voor. De oonstruotie van den zin wijst eohter erop dat het de saja këmong, en niet de speler, is die beboet wordt. > In een vroeger artikel werden deze boeten op andere bedragen vastgesteld, een nieuw bewijs dus dat het geschrift uit twee, op verschillende tijdstippen tot stand gekomen, deelen bestaat. 518 paloe sjagan goehoengané, jadin tan mapaloe ajam ika, mawëtoe bobptoh kang akëmbar ajam ika manèngtèngang goehoengan, jadil» raanjogokang mangahadang goehoengan madaging ajam, raawëfcie lèb ajam ika, wënang bobotoh sing mangkana sinipat déning saja, wëtoe mapaloe ajam ika né lèb, toer manandang tatoe, jan ajam oeran, wënang bobotohé né manglèbang ajamé natoni ajamé né ëlèb, kadanda goeng arta, 4000, jan papadoe ajamé né ëlèb, kang dèn tonin, wënang kadanda, goeng arta. t0,QOQ. Mwah jan ana bobotoh anglèbang ajam, sing gënahé anglèbang, mawëtoe ajam ika mapaloe manjëlag goehoengan, kang akëmbar paksané anamboet mambëlat olih goehoengan, wënang katjaflapoeloengan toer sinipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh nglèbang ajam, jan bobotoh ika nora mitët mëtoh, twas sakèng né mangëlah ajamé nombahang, to bobotoh ika milët mangëtohin, jèn ija katjampoeloengan, wënang tohé kang adrëwé ajam milët katjampoeloengan, sakadi né kotjap ring arëp, tohé padjëng doemoen. 1 Mwah jan bobotoh ika moela nora mëtoh, kéwalft dëmën akëmbar, jan ija katjampoeloengan, wënang bobotoh ika anglilènï katjampoeloengan, sakadi patangtangé padjëng doemoen. Mwah jan ana bobotoh akëmbar ajam, jèn ija soeba nandang tatoe;, jadin ija kèpèk, jan malih linèbang olih kang akëmbar, jèn ija wëtoe pasiloer tongos, tan polih panoetjoek, mwah tan matjiri manggèfitjèl, jan ija rëbah salih toenggal, prasida kalah kang arëbah, jèn ijS polih manggèntjèl, salih toenggal anoetjoek, pra&ida mapaloe ajam ika, jèn ija saling walës. Mwah jan ana bobotoh angrèrèngo akëmbar, mwah angoewakang ring saja, kalané amaroepoet, jan woes moeni kënong ping ro, nora anglèbang ajam, mwah angoewakang ring saja, jan karo bobotoh ika angrèrèngo, woes moeni kënong sapisan,' wënang bobotoh ika karo sinipat déning saja. Mwah jan bobotoh nglèbang ajam, tan kawasa angëntoengin 519 wel vóór dien, terecht komt tusschen de hanenkooien en die speler daarom een kooi met een haan erin oplicht, verschuift, of verwijdert, met het gevolg dat die haan losraakt, dan zal hij door den saja beboet worden. Raakt die losgeraakte haan slaags en wordt hij verwond, dan wordt de speler die den haan, door welken de verwonding is toegebracht, heeft losgelaten beboet met 4.000 kèpèngs, zoo de eerstgenoemde haan verplicht is bijgebracht. Dit vrijwillig geschied zijnde, bedraagt de boete 10.000 kèpèngs. Als een speler, wiens van welke plaats ook losgelaten haan bij het gevecht tusschen de kooien terecht Is gekomen, beweert hem niet te kunnen oppakken van wege die kooien, dan zal hij met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. Wanneer aan een speler die een haan laat vechten door den eigenaar van dien haan verboden is mede te wedden en hij doet dit toch, dan heeft zijne bestraffing met tjampoeloengan mede betrekking op den inzet van den eigenaar, ten bedrage als oorspronkelijk is overeengekomen. Wanneer een speler die niet gewoon is op te zetten en maar voor zijn pleizier hanen laat vechten gestraft wordt met tjampoeloengan, dan heeft dit betrekking op alle reeds aangegane weddenschappen. Als de vechtende hanen verwond zijn of vleugellam geworden, en de spelers, na van plaats verwisseld te hebben, ze weer op elkaar loslaten, waarna ze echter geen van beide pikken of de sporen uitslaan, dan verliest het de haan die het eerst omvalt. Doen zij zulks van weerszijden wèl, dan is daarmede een nieuw, gevecht aangevangen. Wanneer een der spelers met het. loslaten van den haan, dan wel het overgeven daarvan aan den saja om onder de kooi geplaatst te worden, nog draalt nadat de kënong tweemaal weerklonken heeft, of beide spelers doen dit nog nadat zulks éénmaal is gebeurd, zoo zullen zij door den saja beboet worden. De spelers die hanen loslaten mogen deze niet van zich werpen ( 520 salih toenggal 1, wënang katjampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh angoewakang ajam, jan woes moeni kënong ping ro, ajam ika maksih ginamël olih kang akëmbar salih toenggal, dadi tan moeni kënong sapisan, prasida kawon ajam ika kang ginamël, nging toh kang akëmbar déwèk né kawon, sanggon ija olih mëtoh, jèn doeroeng poepoet lèblèban, ajam ika wënang malih linèbang, moepoetang lèblèban sabënëré ajam ika, tëkaning toh kang adrëwé ajam manoet djoega sabënëring ajam ika, tëkaning tohé ka sisi, jan mënang mënang djoega, jan kalah kalah djoega, jan sapih sapih djoega. Jan ana bobotoh aninoetin mëtoh ring kang angëmbar né kalah olih oemboeloemboel, wënang sarëngs&rëng kalah manoet sakadi toh kang angëmbar, toemrap ing pang aking ngarannja. Mwah jan ana bobotoh mëtoh aninoetin kang adrëwé ajam, wënang djoega tinoet ring toh kang adrëwé ajam, sabënëré. Mwah jan bobotoh tinoet mëtoh ring kang akëmbar, wënang toh kang tinoet sarëng katjampoeloengan, mwah manjampoeloengin, djoeragan saprawoe ngarannja. Mwah jan bobotoh tinoet mëtoh ring kang adrëwé ajam, wënang djoega manoet sabënëré kang adrëwé toh ajam. Mwah jan ana bobotoh oelik silih gawé, tëka afidjoewangin akëmbar, jèn ija katjampoeloengan, wënang kang akëmbar déwèk katjampoeloengan, sanggon ija olih mëtoh, toer manglèlènin toh kang amadjëngang doemoen tëkaning toh kang adrëwé ajam katjampoeloengan. Mwah tingkahing bobotoh akëmbar ajam, jèn kahakon olih 1 De woorden „jen ana mamoeroeg" znn hier blijkbaar, bij het vervaardigen van het balische afschrift, uitgevallen. 521 op poene van tjampoeloengan en éene door den saja op te leggen boete. Wanneer een speler die zijn haan moet overgeven (aan den saja) dien nadat de kënong tweemaal weerklonken heeft nog zelf in handen houdt, omdat hij op het eerste teeken van de kënong niet gelet heeft, dan verliest de haan die vastgehouden wordt. Dit heeft echter alleen betrekking op den eigen inzet van dien speler, wat ook het bedrag ervan zij. Was het gevecht nog niet afgeloopen, dan moeten de hanen weer op elkaar losgelaten worden om den strijd op de gewone wijze tot eene beslissing te brengen. Ook met betrekking tot den inzet van' de eigenaars dier hanen en van dien der buitenstaanders wordt gewonnen, verloren of kampop gespeeld naar gelang van dien uitslag. De speler die heeft gewed te zamen met den wegens eene overtreding verliezenden hanenklopper, zal een even groot aandeel als deze van zijn inzet verliezen. «Op een dooden tak gaan zitten» heet dit. Zoo ook zal de speler die wedt aan de zijde van den eigenaar van een haan eventueel een even groot deel van zijn inzet verliezen als deze. De speler die inzet met den persoon die den haan ten strijde brengt zal in dezelfde gevallen als deze straf (tjampoeloengan) moeten ondergaan of kunnen opleggen. «Opvarenden zijn van een zelfde vaartuig» noemt men dit. 1 Hetzelfde geldt voor den speler die wedt aan de zijde van den eigenaar van den haan. Wanneer een speler uit eigen hoofde een haan die moet vechten overneemt en gestraft wordt met tjampoeloengan, dan heeft dit alleen op den geheelen inzet van hem zeiven betrekking, en moet hij ook vergoeding geven voor de inzetten van den eersten speler en van den eigenaar van dien haan. Laat een speler eens anders haan vechten op diens last en i Dus met elkaar hetzelfde lot moetende deelen, weer een staaltje van de eenvoudige beeldspraak ook in dit geschrift hier en daar gebezigd. 522 kang adrëwé ajam, tingkahé akëmbar, jèn ija katjampoeloengan, jadin anjampoeloengin, wënang toh kang adrëwé ajam sarëng katjampoeloengan, mwah anjampoeloengin. Mwah jan norit sakèng pakon kang adrëwé ajam tingkahé akëmbar ajam ika» jan ija katjampoeloengan, pitwi anjampoeloengin, wënang kang akëmbar déwèk katjampoeloengan, mwah anjampoeloengin, toer manglèlènin toh kang adrëwé ajam katjang poeloengan, sagoengalitipoen. Tingkahing tjatjampoeloengan, kanggé toh sang akëmbar né aütan. Mwah tingkahing tjatjampoeloengan, jèn paksa mënang sapih, jèn paksa sapih kalah, samadé saënggon ija olih mëtoh, kang samadé dèn ija mënang 1 saënggon ija olih mëtoh, kang samadé dèn ija sapih, saënggon ija olih mëtoh. Mwah jèn ana bobotoh né ngoeningin ajam di bafitjingah sadinadina, dadijané akëmbar ajam kang adoewé bafitjingah, gënahé angoeningln ajam, jèn ija katjampoeloengan, jadin. anjampoeloengin, wënang toh kang adrëwé ajam sarëng katjampoeloengan, mwah anjampoeloengin, pitwi nora pakoné kang adrëwé ajam tingkahé akëmbar, wënang djoega toh kang adrëwé ajam sarëng katjampoeloengan, mwah anjampoeloengin. Mwah tingkahing bobotoh kalaning amaroepoet ajam, jèn woes ka- tëngah goehoengan pamaroepoetan, agënah ring kalangan bawak, bobotoh ika pada tan kawasa angobongin, toer amëntèt ajam ika ngarëpin mësëhnja, jan ana moeroeg saKh toenggal, wënang katjampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh mëtoh slaka léjaran, katimpalan antoek né lawan mëtoh, jèn pada slaka léjaran, tan wënang bobotoh ika anëbas slaka ika salih toenggal. * Hier stond in het handschrift ook „sapih", doch uit alles blijkt dat dit eene vergissing is en het „mënang" moet zijn. 523 wordt hij gestraft of legt hij straf (tjampoeloengan) op, dan is hetgeen voor zijn inzet geldt ook toepasselijk op dien van den eigenaar van den haan. Is het niet geweest op last van den eigenaar van den haan dat een andere speler dezen ten strijde heeft gebracht, en wordt die speler gestraft of legt hij straf (tjampoeloengan) op, dan heeft dit uitsluitend betrekking op zijn inzet, en moet hij den eigenaar het verlies op diens inzet vergoeden. De straf van tjampoeloengan wordt berekend naar den kleinsten inzet der lieden die de hanen in gevecht brengen. De straf van tjampoeloengan bestaat hierin dat iemand die anders gewonnen zou hebben kampop speelt, en wie anders kampop gespeeld zou hebben verliest. Dit heeft echter slechts betrekking op de helft van den inzet. Wat de andere helft betreft blijft de gestrafte winnen of kampop spelen, Wanneer een hanenklopper die belast is met de dagelijksche zorg voor de hanen op het voorplein van een paleis een der hanen van den eigenaar daarvan laat vechten, dan moet, als hij de tjampoeloengan opgelegd krijgt, dan wel die oplegt, de inzet van den eigenaar van den haan daarin deelen, ook al heeft deze geen last gegeven om hem te laten vechten. De hanenkloppers wier hanen onder de kooi geplaatst zijn voor den eindstrijd mogen, wanneer deze kooi reeds naar het midden van het kleine strijdperk gebracht is, hunne hanen niet door strijken of knijpen feller maken op den tegenstander. Bij overtreding wordt de tjampoeloengan toegepast en door den saja eene boete opgelegd. Wanneer een hanenklopper opzet met spaanséhe matten en, zijne tegenpartij doet hetzelfde, dan mag dat zilver (in geval van verliezen) niet met ander geld verwisseld worden K 1 In het balisch staat er eigenlijk „dat dit zilver niet gekocht mag worden", waaruit wel blijkt, evenals uit het volgende artikel, dat voor de Baliërs de duiten (kepeng) de eigenlijke munt is, het zilvergeld handelswaar. Vóór onze bestuursovername was de spaansche mat als zoodanig het meest in zwang, daarna werd deze verdrongen door den rijksdaalder. 524. Mwah jan ana bobotoh mëtoh slaka léjaran, katimpalin antoek né lawan mëtoh olih djinah, kawasa slaka ika tinëbas jèn dèrèng ëngsëb soerija, jèn sampoen ëngsëb soerija, toer slaka ika sampoen magadé limang atoes, slaka ika tan kawasa tëbas, kanggé oega kang ngoekoep, bahanga kawasa, tombahanga kawasa, jèn sampoen mëpëk adjin slaka ika né aléjaraléjar. Mwah jan ana bobotoh gadé ëmas tingkahé mëtoh, kawasa kang adoewé gadé anëbas ëmas ika, sakadi gëng toenggoennjané, jan liwaran ring pat likoer dina, tingkahé anëbas ëmas ika, wënang anitih poetra apanëbasé salawasnja. Mwah tingkahing bobotoh anglèbang ajam, mawëtoe djërih ajam ika salih toenggal, tan wënang kang akëmbar salih toenggal angobongin ajam ika, jan ana amoeroeg, wënang kang amoeroeg salih toenggal katjampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwafi jan an& bobotoh këna matoh kaparèn 1 matoh olih kang lawan ija, dadijané bobotoh ika makawon, nora manaoer kakënannja, mwah nora mangantoekang paparanja né lawan ij$ matoh, tan sakèng panglëgan né lawan ija kranané makawon, dadija kaëdjoek bobotoh ika kang amakawon, olih nija mangawonin, jadin nora këna kaëdjoek, wënang bobotoh ika kang akawon anaoer djinah ika anikël, papara tëkaning kakënannja. (Mwah jan ana bobotoh)2 anglèbang ajam, dadijané klès boelang ajam ika salih toenggal, saklès boelang ika, dadijané anjalimpët mësëhnja, tan wënang bobotoh ika kalih anamboet ajam ika salih toenggal, wënang saja djoega anamboet ajam ika kalih, raris angoewakang ring kang akëmbar, jèn ana amoeroeg salih toenggal, wënang kang amoeroeg tjinampoeloengan, sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. 1 Van der Tnnk verklaart „pëpara" met „neergeworpen toh (inzet) bij 't hanenkloppen". ' De tusschen haakjes geplaatste woorden waren in den tekst uitgevallen. 525 Zet echter een der hanenkloppers op met spaansche matten en zijne tegenpartij met balisch geld, dan mag de eerste (bij verlies) dat zilver met balisch geld verruilen zoolang de zon nog niet is ondergegaan. Daarna, en als dat zilver reeds voor 500 kèpèngs in pand is gegeven, mag de omruiling niet meer zoo maar plaats hebben. Alles hangt van den winner af; hij kan naar verkiezing de omruiling al dan niet toestaan, wanneer de volle waarde der matten maar aanwezig is. Geeft een hanenklopper voor zijn inzet goud in pand, dan" mag hij dat inlossen tegen het volle bedrag waarvoor het in pand gegeven is. Bij overschrijding van een termijn van vier en twintig dagen moet bij inlossing interest betaald worden over den vollen duur. Indien de losgelaten haan van een der spelers zich bevreesd toont voor den strijd, dan mag deze hem niet aanvuren. Wie daartegen handelt krijgt de straf van tjampoeloengan en wordt door den saja beboet. Wanneer een hanenklopper die verliest en die den inzet zijner tegenpartij in handen heeft zich verwijdert zonder zijn verlies te betalen en zonder den inzet zijner tegenpartij aan deze terug te geven, terwijl zijne verwijdering plaats heeft zonder goedvinden van die tegenpartij, dan mag door deze die persoon daarvoor opgepakt worden en, ook al gelukt dit niet, toch moet de verliezer het dubbele voldoen van den inzet zijner tegenpartij en van zijn eigen verlies. Als het garen waarmede de kunstspoor van een in gevecht gebrachten haan is vastgebonden op eenigerlei wijze losgaat en zijne tegenpartij daarin verwikkeld raakt, dan mogen de beide spelers hunne hanen niet opvatten. De saja moet dit doen, en ze daarna aan hen ter hand stellen. Wie dit verbod overtreedt zal met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. 526 Mwah jan ana bobotoh akëmbar ajam, ana bobotoh lijan ring k&ng akëmbar agënah djëroning tal ëpèk,* wënang sinipat déning saja, goeng arta, 250, widjihan. Mwah jan aha bobotoh agënah djëroning dagang gantal, jan ija madjoedjoek tan loemakoe, wënang sinipat dénirtg saja, goeng arta, 66, widjinan. Mwah tingkahing bobotoh atohtohan, kang këna woes katagih nora naoer kakënannja ring kang angoekoep, liwaran ring tigang sëhët, kang angoekoep nora arëp anjajahang, jan ija malih mëtoh kang angoekoep né tan arëp anjajahang woes liwar tigang sëhët, sanggon ija mëtoh tan polih pangoekoep, prasida nglèsani padjoedèn. Mwah jan ana bobotoh matoeloeng ajam djërih, kang adrëwé ajam djërih tëka majilëmang ajam ika maka oekoed, mwah mangoewap olih tanah, lijanan ring mangwangwangin, mapilisin, wënang katjampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana ajam atatoe boeloen tajoeng, ana bobotoh njanglot bahong ajam ika olih ikoeh ajam ika, mwah olih tali, wënang tjinampoeloengan sang mangkana, sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat olih saja. Mwah tingkahing wawilanganing toh, jan nora ada sajahang, prasida kirang, jan kahambil olih né mërtang kabilang kahalokang djinahé koerang, kawalës olih saja, wëtoe gënëp djinah ika, wënang kang angalokang djinahé koerang kadanda, goeng arta, 50, djinahé né sataksatak, jèn ija wijakti koerang djinah ika, wënang kang adoewé djinah kadanda goeng arta, 50, sakadi né kotjap ring arëp. Mwah. tingkahing bobotoh kasipat, jèn ija tan panaoer sasipatan, ana patanggëhnja, mawëtoe liwar ring samaja, maksih ja tan panaoer, wënang sasipatan ika manikël apisan, nging jan tan patanggëh ring saja, bobotoh ika toemoeli makawon, wënang sasipatan ika manikël amafitjagoena, nging kawasa matanggëh 527 De hanenkloppers die, terwijl andere hanenkloppers hunne hanen laten vechten, zich begeven binnen het strijdperk zullen door den saja beboet worden met 250 kèpèngs elk. De hanenkloppers die zich ophouden tusschen de kleinhandelaren en geldschieters zonder door te loopen zullen door den saja beboet worden met 66 kèpèngs elk. Als een verliezer bij het hanengevecht zijne schuld na opvordering door den winner niet betaalt, en deze voor den afloop der drie daarop volgende gevechten van hanen er geene aangifte van doet bij den saja, dan zal hij, weer aan het spel deelnemende, geen winst op zijn inzet uitbetaald krijgen. Het wordt ervoor gehouden dat hij zich stil teruggetrokken heeft van het spel. Wanneer een hanenklopper wiens haan niet vechten wil om hulp vraagt en de eigenaar van dien haan dompelt dezen dan onder watef of smeert hem met aarde in, verzorgt hem met iets anders dan wangwang of pëpilis1, dan zal hij met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. Hetzelfde heeft plaats met den hanenklopper die als zijn haan bovenaan den nek verwond is dit lichaamsdeel weer in de hoogte wil zetten met behulp van den haan zijn staart of een touwtje. Wannéér bij het natellen van een inzet, buiten tegenwoordigheid van den saja, de winner zegt dat eraan te kort komt, doch bij natelling door den saja blijkt dat dit niet zoo is, dan wordt die winner beboet met 50 kèpèngs voor elke atak van den inzet. Is de bevinding daarentegen dat er werkelijk een tekort is, dan wordt de eigenaar van het geld op dezelfde wijze beboet. Wanneer een speler, zijne boete niet kunnende betalen, uitstel krijgt, doch na verloop van den overeengekomen termijn nog niet betaalt, dan wordt die boete verdubbeld. Verwijdert zich een dergelijk speler zonder uitstel te vragen aan den saja, dan komt bij zijne boete eene vijfvoudige verdubbeling. Een nacht uitstel is 1 Het eerste middel is volgens Van der Tuuk een smeersel van kaneelbladen met uien, het tweede een oogzalfsoort. 528 alëmëng, jan tan manaoer, mamargi tatikëlan ika sakadi ne kotjap ring arëp, amafitjagoena. Mwah tingkahing tatangkëpan, jan kirangan adjin tangkëp ika, wënang tinagih kirangan njané, olih kang anangkëpin. Mwah jan ana ajam doengkoer 1 soekoené karo, kalèbang olih bobotoh, jan ring wanëng dawa, mwah ring wanëng bawak, jan djadjëngkoené karo nora tëkëd ka tanahé mwah balinbinannjané, nging ajam ika tan kawasa atindaktindakan, prasida ngadëg ajam mangkana. Mwah jan saja anangkëb ajam, kalaning amaroepoet, dadijané këna tinalës soekoening ajam ika, mwah oeloening ajam ika salih toenggal, këna tinalës déning goehoengan pamaroepoetan, jan doeroeng moeni kënong, dadijané klès ajam ika saking patalësan, jan mangdé sapih ajam ika, wënang saja ika sinipat déning kang akëmbar ajamé kang këna tinalës, ajam ika mamargi sabënëré. Mwah jan ana bobotoh manglèbang ajam ring lalatja, mawëtoe ajam ika doengkoer soekoené karo, dadijané ajam ika atindaktindakan loemakoe aminggir kalangan, nganti moeni kënong tingkahé loemakoe, prasida ngadëg ajam ika, jan doeroeng moeni kënong ajam ika anongos nora loe/nakoe, djadjëngkoené karo toemrap ing lëmah, prasida ajam ika rëbah jan mangkana. Mwah jan ana bobotoh mamboelang ajam, woes matadji ajam ika kang binoelang, dadijané ana kambën sapoet bobotoh lijanan ring né akëmbar ajam ika, mwah lijanan ring né amboelang ajam ika, angëngsoetin tadjin ajam ika kang woes binoelang, jan mawëtoe kalah ajam ika né tadjinja kaëngsoetan, wënang kang adwé kambën salih toenggal kang adwé sapoet né angëngsoetin, katëmpwan toh ajam ika kang kawon, angëmasin toh sakadi patangtangé padjëng doemoen. 1 In beide de geraadpleegde handschriften staat „doengkoer". Ik veronderstel dat dit eene schrijffout is en „doengkoel" bedoeld is als hoedanig ook de vertaling plaats had, of wel dat hier aan eene plaatselijke afwijking ten aanzien der spelling gedacht moet worden. 529 echter altijd veroorloofd. Eerst daarna treedt de vijfvoudige verdubbeling in. Wanneer de waarde van hetgeen aan iemand die betalen moet en geen geld heeft aan kleeren als anderszins is afgenomen niet voldoende is om zijne schuld te dekken, dan kan het ontbrekende worden nagevorderd door den rechthebbende. Wanneer, hetzij in het groote of het kleine strijdperk, door een speler een haan wordt losgelaten wiens pooten zijn opgetrokken doch wiens knieën en krop den grond niet raken, die aireen maar niet meer loopen kan, dan wordt deze als nog niet overwonnen beschouwd. De saja die een haan onder de kooi brengt voor den einstrijd zal door den speler wiens haan het is beboet worden wanneer daarbij de pooten of de kop van het dier onder de kooi bekneld raken doch weer vrijgekomen zijn voordat de kënong weerklinkt, met het gevolg dat de strijd kampop blijft. Overigens heeft de zaak, met betrekking tot dien eindstrijd, haar gewone verloop. Wanneer een speler een haan loslaat op het beginpunt en beide pooten van dien haan zijn gebogen, doch hij blijft heen en weer trippelen aan den kant van het strijdperk totdat de kënong weerklinkt, dan wordt die haan als nog niet overwonnen beschouwd. Houdt daarentegen, nog voordat de kënong weerklinkt, de haan op met loopen en raken zijne beide knieën den grond, dan heeft hij het verloren. Wanneer nadat een speler den haan de kunstspoor heeft aangebonden het heupkleed of het bovenkleed van een anderen speler, niet zijnde degeen die den haan zou loslaten, blijft haken in die aangebonden spoor, ten gevolge waarvan die haan de partij verliest, dan wordt aan den drager van dat kleed de vergoeding opgelegd van het volle bedrag van den reeds gedanen inzet op den verliezenden haan. 34 530 Mwah jan ana. bobotoh anglèbang ajam, woes mapaloe ajam ika, mawëtoe djërih ajam ika salih toenggal, malajoe angoengsi linggih ida anaké agoeng, né mapadjëng gëdé, wënang bobotoh ika sing tampëk anamboet ajam ika sinalih toenggal, tan wënang tjinampoeloengan, mwah tan wënang sinipat. Mwah jan bobotoh arëboet oedjar lawan samanja, pada bobotoh, jan sama kawangsanja, wënang dinéwagama, jan andap loehoer kawangsanja, kang loehoeran wënang adéwa 1 kang andapan wënang djoega katibakan tjor, jan pada arëp adéwagama, toh ajam ika, jan mënang né katjampoeloengan, wënang sapih samadé, rawoeh toh kang adrëwé ajam, sakadi toh patangtangé padjëng doemoen, jan sapih ajam ika kang katjampoeloengan, bobotoh ika pada arëp adéwagama, wënang toh ajam ika sapih, bobotoh ika kalih wënang sinipat déning saja. Mwah tingkahing sasajahan, kang anjajahang anikëlang wit pipis ika sapisan, kang ingaranan wit, sakadi goeng litting pasadoené kang anjajahang, mangkana panikëling sasajahan sahagoengalité. Mwah tingkahing bobotoh nglèbang ajam, jan ija mapaloe ajam ika, kari pada galak, paksané kang akëmbar ambafStjangang salih toenggal, tan kawasa ngambah djëroning talëpèk, jan ana amoeroeg. salih toenggal, wënang sinipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh kasipat salwiring sasipatan, jèn nora nawoer sasipatan, wënang sanggon ija olih mëtoh tan olih pangoekoep, jan ija këna wënang manawoer. Mwah jan ana bobotoh anglèbang ajam, ring wanëng dawa, jadin ring wanëng bawak, jan sampoen soekoening ajam angëndjëk ring wanëng, ajwa malih kapënèkang, jadin katoehoenang, jan ana 1 Te dezer plaatse waren in beide handschriften eenige letters uitgevallen. Blijkbaar moest hier staan „adéwasaksi", de eed door personen van kaste af te leggen, tegenover „tjor" die van den soedra. 531 Wanneer een der hanen welke door spelers op elkaar losgelaten zijn en reeds slaags geraakten bang,wordt en wegloopt naar de plaats waar een vorst die den grooten pajong voert gezeten is, dan mogen de dichtstbij zijnde spelers dien haan opvatten. Oplegging van de tjampoeloengan of van boete heeft niet plaats. Wanneer spelers onder elkaar oneenigheid krijgen en zij van gelijken stand zijn, dan wordt aan beiden dezelfde eed opgelegd. Is de een hooger, de andere lager van stand, dan legt de eerste den eed der aanzienlijken, de laatste dien van het gewone volk af. Beide partijen daartoe bereid zijnde, wordt aan de partij die won maar straf (tjampoeloengan) kreeg de helft van den inzet niet uitbetaald, hetgeen ook van toepassing is op den oorspronkelijken inzet van den eigenaar van den haan. Was de getjampoeloengde haan kampop, en willen beide spelers den eed afleggen, dan behoudt ieder zijn inzet, maar worden allebei de spelers door den saja beboet. Bij een tot den saja gerichte aanvraag om verdubbeling op te leggen van het oorspronkelijk bedrag (van een inzet) wordt voor de hoegrootheid hiervan aangenomen de opgave van den aanvrager. Wanneer door spelers losgelaten hanen elkaar bekampen en beide nog strijdlustig zijn, doch een dier spelers zijn haan wil opvatten nog voordat de kënong weerklonken heeft, dan mag hij zich daartoe niet binnen de grenzen van het strijdperk begeven. Wie dit verbod overtreedt zal door den saja beboet worden. De speler die hem opgelegde boete, van welken aard ook, niet betaalt mag op geen door hem gedanen mzet winst maken; wèl echter moet hij het daarop geleden verlies betalen. De spelers die in het kleine of het groote strijdperk een haan loslaten, mogen, als diens pooten den grond reeds raken, hem niet weer opnemen en neerzetten. Wie dit verbod overtreedt zal met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. 532 amoeroeg samangkana, wënang katjampoeloengan, sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh manamboet ajam, dadijané angëdëbëgin tingkahé loemakoe anamboet ajam ika, mangdé rëngas ajam ika sinalih toenggal, toer matoer toelëngi tingkahé anamboet ajam ika, jan ana mangkana, wënang tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh matoeloeng ajam lëlëh, jan ija anjèndèhang boengoet ajam ring pané, manggawénang mangdé bloes boeloen ajam ika rawoeh ka toendoen, jan ana bobotoh mangkana, wënang katjampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh akëmbar anglèbang ajam, jan lëngé bobotoh ika sinalih toenggal tingkahé anglèbang ajam, sakalwiring lëngéné mangdé katjampoeloengan, mwah kasipat, dadijané ana bobotoh lijanan, tëka djantoer masabda amaingët bobotoh ika kang lëngé, mangdé oeroeng njané katjampoeloengan, mwah kasipat, wënang bobotoh ika kang djantoer 1 kasipat déning saja, goeng arta, 1200, widjiwidji, jan nora bobotoh ika kang djantoer anawoer sasipatan ika ring dinané doeké djantoer, jan maëlëtan wëngian, wënang sasipatan ika manikël, toer sakari tatadjëné ika ring gënahé djantoer, jan ija mëtoh bobotoh ika kang djantoer, wënang toeloes këna, oeroeng ngoekoep, sanggon ija mëtoh. Mwah tingkahing bobotoh asërah ajam ring pamaroepoetan, ring saja né ganti wënang pinaroepoet, wëtoe ajam ika kalih pada woes tinangkëb déqing saja olih goehoengan pamaroepoetan, dadijané anoetjoek ajam ika sasiki, kang sasiki doeroeng angwalës anoetjoek mësëhnja, jan doeroeng moeni kënong, saja ika glis angoengkab goehoengan pamaroepoetan, wënang saja ika anglèlèni toh, ajam ika wënang malih pinaroepoet, kalah mënangé, pitwi sapih ajam ika, kanggé pamaroepoeté di poengkoer, raoehing 1 Hetgeen in Van der Tuuk's woordenboek voorkomt onder „djantoer" geeft geene verklaring van het woord in den zin als het hier vertaald is. Van Eek vermeldt het zelfs niet. In een der handschriften staat «ohter eene aanteekening van Van der Tuuk's hand: „djantoer" = onbeleefd tussohenin praten. Deze beteekenis kan hier dienst doen. 533 De speler die, onder het voorgeven te willen helpen bij hét opvatten van een haan, met veel geraas op dien haan toeloopt met de bedoeling hem aan het schrikken te maken zal met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. De speler die, bij het verzorgen van een uitgeputten haan, diens kop in een aarden pot schuin onder water houdt, maar met de slinksche bedoeling dat die haan nat wordt tot op zijn rug toe l, zal met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. Wanneer een speler bij het in het gevecht brengen van een haan een verzuim begaat dat hem de tjampoeloengan en boete bezorgt, en daarop andere spelers zich in de zaak mengen om den eersten te helpen en hem te vrijwaren voor die straffen, dan moeten zij zeiven door den saja beboet worden met 1200 kèpèngs elk. Blijven zij in gebreke hunne boete te voldoen op den dag hunner inmenging zeiven, en gaat er een nacht of langer overheen, dan wordt hunne boete verdubbeld, tèrwijl zij zoolang de hanengevechten te zelfder plaatse voortduren wel aansprakelijk blijven voor hun verlies, doch geen winst mogen toucheeren op alle inzetten die zij doen. Wanneer twee spelers hunne hanen, die aan de beurt zijn om onder de kooi geplaatst te worden, aan den saja hebben overgegeven, en nadat de saja ze bedekt heeft, deze, terwijl de eene haan reeds gepikt heeft en de andere rijn tegenstander nog niet teruggepikt heeft, de kooi oplicht nog voordat de kënong weerklonken heeft, dan moet die saja den inzet vergoeden. De hanen moeten daarna opnieuw onder de kooi geplaatst worden, om te beslissen welke wint en welke verliest, dan wel of zij gelijkop gaan. Deze laatste strijd geeft dus den uitslag aan, ook voor de buitenaf gedane inzetten. Het is de inzet tot het vroeger over- 1 Ook als een haan nat is wil zijn tegenstander hem niet bepikken, hetgeen aanleiding zou kunnen zijn dat laatstgenoemde den strijd verliest. Vergelijk aant. (1) op pag. 511. 534 tohé ka sisi, jan mawëtoe kawon ajam ika sinalih toenggal, toh ajam ika né kawon né kalèlèni olih saja sakadi patangt'angé padjëng doemoen, jan mawëtoe sapih ajam ika, wënang saja ika sinipat déning sang akëmbar kalih K Mwah jan saja amaroepoet ajam, né ganti wënang pinaroepoet, wëtoe ajam ika kalih pada woes tinangkëb déning saja olih goehoengan pamaroepoetan, ajam ika kalih pada nora anoetjoek, jan doeroeng moeni kënong, saja ika radjoe angoengkab goehoengan pamaroepoetan, wënang saja ika sinipat déning bobotoh ika kalih, ajam ika talër wënang malih pinaroepoet, kalah mënangé, pitwi sapih, kanggé pamaroepoetan kapoengkoeran. Mwah jan ajam ika kalih woes tinangkëb olih saja, wëtoe ajam ika pada salih tjoetjoek, jadin doeroeng moeni kënong wënang saja ika tëka angoengkab goehoengan pamaroepoetan,' prasida ajam ika sapih, nging lijan ring ajamé kapingoewak.' Mwah jan ana kang adoewé ajam djantoer asabda ring bobotohé akëmbar ajamnja, mangdé oeroeng » né kakëmbar ajamnja katjampoeloengan, mwah kasipat, wënang kang adoewé ajam ika katjampoeloengan, sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja, goeng arta, 1200. Mwah tingkahing bobotoh matoeloeng ajam ring pané, kang sasiki doemoen atoeloeng ajam ring pané, dadijané kang akëmbar mësëhnja kapoengkoeran rawoeh manoeloeng ajam atoenggalan pané ring mësëhnja, mawëtóe matjotot ajam ika ring patoeloengan, wënang bobotoh ika né matoeloeng kapoengkoeran tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ajam kang atoeloeng doemoenan angrihinin anggoetil mësëhnja matoeloeng kapoengkoeran, tan oenang » kang atoeloeng doemoen tjinampoeloengan, mwah tan oenang sinipat; 'F^-?* ,h6t W°°rd »8akadi" Ogende was in de afgehriften als eene af. zonderlnke alinea opgenomen, blijkbaar behoort het echter bij de voorafgaande In den tekst was in de plaats van „oeroeng" geschreven „doeroeng" In verband ook met vroegere artikelen is echter zeker het eerste woord bedoeld • In plaats van het meer gebruikelgke „wënang". 535 eengekomen bedrag van de dan verliezende partij welke door den saja vergoed moet worden wanneer een der hanen de partij verliest. Vechten de hanen kampop, dan mogen de beide spelers aan den saja eene boete opleggen. Wanneer hanen, aan de beurt om onder de kooi geplaatst te worden, reeds door den saja daarmede bedekt zijn, en nog voordat een der beide hanen gepikt heeft en voordat de kënong weerklonken heeft de saja de kooi waarin de hanen zich bevinden optilt, dan zal hij door de twee spelers beboet worden. Ook dan moeten de hanen opnieuw onder de kooi geplaatst worden, en beslist de nieuwe strijd over winnen of verliezen dan wel kampop spelen. In het geval dat de beide hanen, na door den saja onder de kooi geplaatst te zijn, elkaar pikken, mag de saja de kooi optillen, ook al heeft de kënong nog niet weerklonken, omdat dan die banen kampop spelen, tenzij een ervan het reeds heeft afgelegd. De eigenaar van een haan zich in de bres stellende voor den speler die dien haan in het gevecht brengt, om hem vrij te krijgen van opgelegde tjampoeloengan en boete, zal zélf de tjampoeloengan ondergaan, en door den saja met 1200 kèpèngs beboet worden. Wanneer een speler bezig is zijn haan in een pot (met water) te verzorgen, en de tegenstander die den anderen haan in het gevecht gebracht heeft dien daarna komt verzorgen in denzelfden pot als eerstgenoemde, met het gevolg dat zij daar gaan vechten, dan zal de laatst gekomen speler met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. De bovenvermelde straffen zullen echter niet toegepast worden als de het eerst verzorgde haan begint met den aanval, alleen maar als de laatst aangebrachte dit doet. 1 ' De langdradige bewoording van den tekst is in de vertaling wat bekort weergegeven. 536 mwah kang ajam rawoeh kapoengkoeran mangrihinin manggoetil mësëhnja ring patoeloengan, wënang bobotoh ika kang rawoeh kapoengkoeran tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh anglèbang ajam, ring lalatja dawa mwah ring lalatja bawak, padapada djoega panongos ajam ika' ajwa amèngosang ajam tingkahé anglèbang, jan ana amoeroeg bobotoh .ka sinalih toenggal, wënang katjampoeloengan sanggon ija ohh mëtoh, toer kasipat déning saja. Mwah jan ana bobotoh pada nora akëmbar, arëboet oedjar lawan samanja bobotoh, wënang dinéwagama, jan pada tan arëp dinéwagama salit toenggal, wënang pijak tingkahé arëboet oedjar jan pada arëp adéwagama, mangkana talër kadi ring arëp. nging jan sama kawangsanja, kéwala këna toh bobotoh ika kalih olih saja, pada magoengarta, 66, wrat djinahé né sataksatak, widjinan jan andap Ioewoer kawangsanja, wënang kang loehoeran adéwasaksi, kang andapan wënang katibanana tjor, anging saoepakaramng adéwasaksi, tëkaning saoepakaraning anoehoer brahmana wënang bobotoh ika kalih pada këna oepakara sagoengalitipoen pada samadé, toer pada këna toh déning saja, sakadi né kotjap ring arëp, jan tan arëp bobotoh ika adéwagama sinalih toenggal sida kalah bobotoh ika kang tan arëp, wënang wVpipis ika kang mangdé prakara anikël ping pat. kawëtoewang olih kang tan arëp ring saja, ring dinané adéwagama, saja ika wënang amratéka djinah ika. Mwah tingkahing bobotoh ambafitjangang ajam, jan woes ajam ika bakat kasamboet sasiki olih kang ambafltjangang doemoenan, kang anamboet ajam kapoengkoeran wënang angambah ka djëroning kalangan, tan wënang sinipat, mwah tan wënang tjampoeloengin. Mwah jan ana bobotoh akëmbar kalih, anglèbang ajam ring wanëng bawak, ajam ika pada lëlëh, sang akëmbar sinalih toenggal 537 De spelers die, hetzij in het groote hetzij in het kleine strijdperk, hunne hanen zullen laten vechten moeten ze recht voor zich houden, en mogen ze niet afwenden. Wie dit verbod overtreedt zal met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. Wanneer spelers die zelf geen hanen laten kloppen met elkaar woorden krijgen, 1 zoo zal aan beiden de eed worden opgelegd. Wil geen van beiden dien eed afleggen, dan blijft hun twist onbeslecht, en evenzoo geschiedt wanneer beiden wel bereid zijn dien eed af te leggen, verondersteld dat zij tot denzelfden stand behooren. Het eenige wat dan plaats heeft is dat de saja 66 -kèpèngs per atak heft van beider inzet. Bij verschil in stand wordt de hooger geplaatste aan het adéwasaksi onderworpen, de lager geplaatste aan de tjor. De kosten echter van het adéwasaksi en de betaling van den brahmaan die zijn bijstand verleent voor die eedsaflegging moeten door beide spelers elk voor de helft gedragen worden, en ook moeten zij beiden eene heffing gelijk bovenvermeld aan den saja opbrengen. De speler die zich niet aan het adéwagama wil onderwerpen zal het onderspit delven, en moet op den dag der eedsaflegging het geld waarover de kwestie loopt en het vierdubbele daarvan aan den saja afdragen. Deze zal dit geld verdeelen. Wanneer een speler, het gevecht willende afbreken voordat de kënong weerklonken heeft, zijn haan reeds opgenomen heeft, dan mag de tegenstander om zijn haan te vatten zich vrijelijk binnen het strijdperk bewegen. Hem zal daarvoor boete noch tjampoeloengan worden opgelegd. Wanneer de in het kleine strijdperk losgelaten hanen beide uitgeput zijn, en een der spelers beweert dat kampop gespeeld 1 Eerst aan het slot van dit artikel blijkt dat de redetwist, waarvan sprake is, over geld loopt, zooals trouwens in den regel op de hanenvechtbaan het geval zal zijn. 538 mapaksa njapih, wënang sang akëmbar né mapaksa njapih nagih oemboeloemboel ring saja, kang mangoengkoeli glis manëdoenang ajam ring wanëng bawak, dadi ta kang akëmbar né mapaksa njapih nora manëdoenang ajam ring wanëng bawak, glisan moeni kënong, prasida kawon toh sang akëmbar né nora manëdoenang ajam ring wanëng bawak, sanggon ija olih mëtoh, ajam ika wënang malih lèbang moepoetang lèblèban, jan mbarëngin kënong tingkahé anglèbang ajam ring wanëng bawak, prasida jogija panglèbangé. . Mwah jan nora kang akëmbar kalih manëdoenang ajam ring wanëng bawak, dadi ta moeni kënong, prasida sapih ajam ika. Mwah sang akëmbar kalih manglèbang ajam ring wanëng bawak, mwah ring pamaroepoetan, jan ija mahambëkan lëngit, wënang kapariksa antoek padéwasaksi, salih toenggal olih tjor, antoek sang angadajang tatadjèn ika, mapatabëh pëtang diri. Mwah sang akëmbar kalih amaroepoet ajam, ajam ika pada lëlëh, jan bobotoh ika sinalih toenggal mapaksa njapih, wënang né mapaksa njapih nagih oemboeloemboel ring saja, kang mangoengkoelin glis, masërah ajam ring saja, dadi ta moeni kënong, prasida kawon toh sang akëmbar ajam ika né nora masërah ring saja, sanggon ija olih mëtoh, ajam ika wënang malih paroepoet, jan amarëngin kënong kang apaksa njapih, masërah ajam ika ring saja, prasida jogija pasërahé, jan nora sang akëmbar kalih masërah ajam ring saja, dadi ta moeni kënong, prasida sapih ajam ika. Woeh awigawig, jan ana bobotoh makëmbar ajam pada lëlëh, dadijané ana bobotoh lijanan tëka andjoewangin anoeloeng ajam sinalih toenggal, sawoesé katoeloeng ajam ika olih bobotoh lijanan, malih kang akëmkar doemoen anglèbang ajam ika, dadijané ngadëg ajam ika olihé katoeloeng déning bobotoh lijanan, wënang bototoh ika kang matimbalang ajam ika tjinampoeloengan sanggon ija olih mëtoh, toer kasipat déning saja, né djantoer afidjoewangin anoeloeng ajam ika wënang sinipat déning saja, oeroek sadigawé 539 is, dan moet hij den saja verzoeken den klapperdop in het water te plaatsen. Indien degene wiens haan de overhand had dezen onmiddelijk daarna in het strijdperk brengt, terwijl de andere, die beweerd heeft dat het kampop was, dit niet doet voordat de kënong weerklonken heeft, dan verliest deze laatste zijn geheelen inzet. De hanen moeten vervolgens nogmaals tegen elkaar losgelaten worden voor het eindgevecht. Heeft de loslating van den haan in het kleine strijdperk plaats op het oogenblik zelf dat de kënong weerklinkt, dan is ze nog geldig. Hebben bij. het weerklinken van de kënong beide hanenkloppers hun haan nog niet in het kleine strijdperk gebracht, zoo spelen zij kampop. Wanneer bij het loslaten van hanen in het kleine strijdperk, of bij hunne plaatsing onder de kooi, de hanenkloppers bedriegerijen willen plegen, dan zal daarin klaarheid gebracht moeten worden doordat de houder der hanengevechten hun den eed oplegt onder bijstand van vier eedhelpers. In het geval dat twee onder de kooi geplaatste hanen uitgeput raken en een der spelers beweert dat de strijd gelijkop is geëindigd, dan moet hij den saja verzoeken den klapperdop in het water te plaatsen. Heeft dan bij het weerklinken van de kënong de speler die beweert gewonnen te hebben zijn haan reeds aan den saja overgegeven, doch de andere die zei dat het kampop was nog niet, dan verliest deze laatste zijn geheelen inzet, en moeten de hanen weer onder de kooi geplaatst worden. Geeft de speler die zegt gelijk gespeeld te hebben juist bij het weerklinken van de kënong zijn haan aan den saja over, zoo geldt dit nog. Ingeval op dat tijdstip beide spelers hun haan nog niet aan den saja overgegeven hebben spelen zij kampop. Toevoeging aan dit reglement. Wanneer de hanen van twee spelers beide uitgeput zijn, en een ander speler komt een dier hanen opnemen en verzorgen, met het gevolg dat daarna die haan, door den oorspronkelijken speler opnieuw in' het strijdperk gebracht, weer op de been (strijdbaar) blijkt te zijn, dan zal de speler die zijn haan aan den ander heeft overgelaten met tjampoeloengan gestraft en door den saja beboet worden. Ook de persoon die den haan heeft opgenomen en verzorgd krijgt eene 540 ngarannja kang afidjoewangin, wënang kang akëmbar ajam ika anglèlèni toh kang adoewé ajam né katjampoeloengan. Saika awigawig iki, mangkana samwa woes djangkëp kotjap ring arëp, salwiré tingkahing atatadjèn, wënang sama tinoetan, sakadi né kotjap ring arëp, déné panoegrahaning sang praboe,1 adoewé awigawig sakadi saiki. Pëtjak awigawig tatoeladan saking Gijanjar, katoeroen ring Boengkoelan, déné andika nfra sang amangkoe boemi, makon noeroen iki. Woes poepoet anoeroen ring dina soma klijon, wara landëp, titi soeklapaksa, sasih kartika, ring trëtija, rah, 7, tënggëk, 3. 1 Deze „sang praboe" is blijkbaar de vorst van Gianjar, de even verderop volgende „sang mangkoe boemi" die van Boelèlèng. • 541 boete van den saja; «oeroek sadigawé» (wie zich met andermans zaken bemoeit) noemt men zoo iemand. Ook moet de speler die den bedoelden haan in den strijd heeft gebracht den inzet van diens eigenaar vergoeden. Aldus luidt dit reglement, waarin met vergunning van den vorst volledig is omschreven al hetgeen in acht genomen moet worden met betrekking tot de hanenklopperijen. Het origineel van dit reglement behoort thuis in Gianjar. Op last van ons, den vorst, is in Boengkoelan dit afschrift ervan gemaakt. Afgeschreven op maandag klijon van de wara landëp, den derden dag der wassende maan van de vierde maand in het jaar '37. BHBBfl Nog eenige verordeningen en overeenkomsten van balische vorsten. NOG EENIGE VERORDENINGEN EN OVEREENKOMSTEN VAN BALISCHE VORSTEN. DOOR F* A* LIEFRINCK. UITGEGEVEN DOOR HET KONINKLIJK INSTITUUT VOOR DE TAAL-; LAND- EN VOLKENKUNDE VAN NED.-INDIË. S-GRAVENHAGE, MARTINUS NIJHOFF. 192 1. //KONINKLIJKEN llaiBLIOTHEFK/J Dr. Herman Neubronner van der Tuuk (23 Febr. 1824—17 Aug. 1894). De eminente taalgeleerde, wiens Kawi-Balineesch-Nederlandsch woordenboek bij de bewerking van dit en vorige deelen der Balische landsverordeningen goeden dienst bewezen heeft. INHOUD, Blz. Inleiding . 1 Landsverordeningen van de vorsten van Tabanan: a. Algemeene opmerkingen 7 b. Transcriptie en vertaling 27 Landsverordeningen van de vorsten van Gianjar: a. Algemeene opmerkingen 86 b. Transcriptie en vertaling 121 SlMA-soebak van DjAMBRANA: a. Algemeene opmerkingen 242 b. Transcriptie en vertaling . 259 SlMA-soebak van boelèlèng: a. Algemeene opmerkingen 310 b. Transcriptie en vertaling 323 Overeenkomst der vorsten van Lombok en Bangli: a. Algemeene opmerkingen . , 370 b. Transcriptie en vertaling 393 Reglement op de hanenklopperijen in Gianjar: a. Algemeene opmerkingen • • 468 b. Transcriptie en vertaling • 487 INLEIDING. Door verschillende omstandigheden heeft de uitvoering van het voornemen, om aan de in 1915 begonnen publicatie van Balische geschriften op wetgevend eh reglementeerend gebied nog een slotdeel toe te voegen, vertraging ondervonden. Thans wordt het hierbij aangeboden met den volgenden inhoud: a. Landsverordeningen van de vorsten van Tabanan, b. Landsverordeningen van de vorsten van Gianjar, c. Reglement op de hanenklopperijen in Gianjar, d. Sima-soebak van Djambrana, e. Sima-soebak van Boelèlèng, /. Overeenkomst der vorsten van Lombok en Bangli. Wie gelezen heeft hetgeen ik bij de vroeger behandelde landsverordeningen schreef, dat namelijk daarmede zoo goed als alles gegeven was van hetgeen op dit gebied op Bali en Lombok bestond, zal terecht er over verwonderd zijn hierboven nog twee rubrieken daarvan vermeld te zien, en het moet worden erkend, dat door de zoo uitdrukkelijk gegeven verzekering van sommige inlandsche bestuurders, als zoude in hun landschap aan de uitvaardiging van dergelijke verordeningen nooit iets gedaan zijn, ik mij om den tuin heb laten leiden. Althans voor zooveel Tabanan en Gianjar betrof, want na het ontvangen van een exemplaar der vroegere publicatie op dit gebied schreef mij de heer H. J. E. F. Schwartz dat hij, na de opheffing van de vorstenbesturen in Zuid-Bali als assistent-resident aldaar werkzaam zijnde voor de invoering van ons rechtstreeksch bestuur, in het bezit gekomen was van een verzameling dergelijke geschriften op de beide laatstgenoemde landschappen betrekking hebbende, en hij ze gaarne alsnog te mijner beschikking stelde. Bij de beantwoording der vraag, welk motief die inlandsche bestuurders, anders bereidwillig genoeg om aan verzoeken van ondergeschikt belang te voldoen, geleid kan hebben tot zulke onware verklaringen, dient in de eerste plaats rekening gehouden l 2 te worden met hun steeds op den voorgrond getreden verlangen om de ambtenaren van het Gouvernement zoovee mogelijk buiten hunne zaken te houden, en de aanrakingen met hen te beperken tot de afdoening van tusschen wederzijdsche onderdanen gerezen geschillen en eenig ^."^S; betoon ; maar dit gold voor alle landschappen gelijkelijk en kon bii de twee bovenbedoelde vorsten voor het achterhouden hunne, regelingen niet zooveel gewicht in de schaal leggen daar zij zeer goed bekend waren met het ^™h««r? nement, om met inachtneming zooveel mogelijk van de lands.^llingen het bestuur te voeren, ook waar het betrof de beslechting der geschillen tusschen eigen onderdanen en inwonen der onafhankelijke rijkjes. De kennisneming van den inhoud der twee onderwerpelijke verzamelingen doet echter de verdere oplossing van het raadsel aan de hand. Daarin toch worit openlijk gesproken over, en worden regelen vastgesteld voor een prerogatief dat de Balische vorsten en de voornaamste rüksgrooten zich voorbehielden en dat hun zeer dierbaar was namelijk voor de samenstelling en verdere aanvulling van hunne harem vrijelijk te beschikken over alle meisjes m het land, hunne deskundige handlangers gingen .in alle desa's rond, en -wat betreft de maagden die in overleg met hen waren uit verkoren en gesignaleerd, wee over den man die het oog naar haar dorst opslaan in afwachting dat de tijd zoude zijn aangebroken voor hare intrede binnen de poen's. De vrees dat het in ruimer kring bekend worden van dergelijke willekeur hen aan bemerkingen van de zijde van het Gouvernement zoude blootstellen kan tot den wensch om deze;geschrrftan achter te houden hebben bijgedragen, doch, hoe dit zij, thans was te overwegen of hunne afzonderlijke publicatie alsnog van belang geacht kon worden. Om verschillende redenen heb ik gemeend deze vraag in bevestigenden zin te moeten beantwoorden. Ten eerste vinden, zooals reeds werd aangestipt, onderwerpen er behandeling in welke niet voorkomen in de andere verLelingen, en voorts zijn ook de verordeningen welke dezelfde onl we'rpèn in beschouwing nemen, ofschoon in hoofdzaak zulks doende in gelijken zin, zooals van zelf voortspruit u,t de omstandigheid dat zfzoowel hier als daar moesten voorzien >n de reisbehoeften eener op dezelfde grondslagen rustende Balische maat chappij, toch in alle landschappen zelfstand.g ,n wezen 5 zij oorspronkelijk voor een grooter gebied gegolden heeft dan het eenige landschap waarin zij nu nog van kracht is, en alwaar ook de verschillende afschriften werden vervaardigd welke reeds sedert het vroeger ingesteld onderzoek voor de landrenteregeling in mijn bezit zijn. In het legaat Van der Tuuk werd mede een exemplaar er van aangetroffen, dat voor de verificatie góede diensten heeft kunnen bewijzen. Aan de wijze waarop de behandelde onderwerpen hot en haar door elkaar staan is wel duidelijk te zien dat dit geschrift eene compilatie is van oudere verordeningen, welk karakter de simasoebak van Boelèlèng in nog hoogere mate draagt. Daarin komen eenige jaartallen voor, waaruit echter met betrekking tot den ouderdom van het geschrift geene afdoende conclusies te trekken zijn; een enkele maal toch wordt met zooveel woorden er in gezegd dat de opgegeven datum betrekking heeft op het in schrift brengen van dat exemplaar, en het is ook regel alleen dien te vermelden. Verschillende vorsten worden daarin genoemd, soms neemt midden in eene verhandeling een andere het woord, hetgeen het vermoeden zou kunnen wettigen dat ook aan hen de gewoonte der Egyptische Pharao's, om de namen van voorgangers op belangrijke inscripties of verordeningen weg te maken en de hunne er voor in de plaats te stellen, niet vreemd was. Door de Balische vorsten geschiedde dit dan echter waarschijnlijk meer om ook hunnerzijds aan die verordeningen sanctie te geven dan met de bedoeling met andermans veeren te pronken. Het Boelèlèngsche geschrift is mede afkomstig uit het legaat Van der Tuuk, en kwam als n.° 857 reeds even ter sprake op p. 2/3 der Landsverordeningen van inlandsche vorsten op Bali (1917). Later kreeg ik voor korten tijd ook de beschikking over een exemplaar van hetzelfde geschrift, slechts op enkele punten van het eerstgenoemde afwijkend, door tusschenkomst van den heer Groothofff die als ingenieur ettelijke jaren geleden Bali bezocht, in opdracht van eenige industrieelen op Java, voor de bestudeering der op eerstgenoemd eiland bestaande regelingen ter benutting en verdeeling van het irrigatie-water. Voor de vergelijking met het eenige andere afschrift van deze sima dat mij ten dienste stond heeft het exemplaar van den heer Groothof? goede diensten bewezen. Het laatste der bovenvermelde geschriften meen ik als een 6 unicum te mogen beschouwen, daar het mij niet bekend is dat ooit te voren of daarna tusschen Balische vorsten eene schriftelijke overeenkomst is aangegaan. Te belangrijker acht ik ze omdat met zekerheid valt te zeggen, dat zij geheel zelfstandig, buiten bemoeienis van Europeesche zijde, tot stand is gekomen. Wel is waar heeft zij haar beslag gekregen in het jaar 1849 na onze derde, eindelijk zegevierende, militaire expeditie, waarbij zoowel de vorst van Lombok als die van Bangli aan onze zijde hadden gestaan, en is zij ook zeker ingegeven door het verlangen dier machthebbenden om de onder den invloed der jongste belangrijke gebeurtenissen tot stand gekomen onderlinge toenadering te bestendigen, doch dat onzerzijds daarbij medegewerkt zoude zijn is absoluut buitengesloten, gelet op den specifiek Balischen inhoud van het geschrift en onze nog hoogst gebrekkige kennis in dien tijd van de Balische taal en instellingen. Een politiek karakter draagt de overeenkomst niet; zij regelt slechts de rechten en verplichtingen der wederzijdsche onderdanen, wanneer deze met elkander in aanraking komen of hunne belangen ineengrijpen, met de bedoeling, zoo wordt in den aanvang gezegd, te voorkomen dat de onderlinge goede verstandhouding der vorsten verstoord zoude worden door slecht gezinde lieden. Het stuk is helder gesteld, in goede Balische taal, met vermijding van alle rhetorische figuren en een geleerd aanzien gevende vreemde woorden of uitdrukkingen, zooals in de paswara's, vooral die van Lombok, nog al eens voorkomen, en daardoor ook bijzonder geschikt voor het gebruik dergenen die zich op de studie der Balische taal beginnen toe te leggen. Hier moge met deze korte toelichting worden volstaan, daar verder elk der bovenvermelde geschriften afzonderlijk door eene korte samenvatting of eenige algemeene mededeelingen ter zake van het daarin verhandelde zal worden voorafgegaan. LANDSVERORDENINGEN VAN DE VORSTEN VAN TABANAN. a. Algemeene opmerkingen. De meeste dezer verordeningen zijn herkomstig uit lang vervlogen tijden. De juiste dagteekening harer uitvaardiging kon echter niet worden vastgesteld, doordat de aangetroffen verzameling bestaat uit een onder de regeering van den voorlaatsten vorst tot stand gekomen compilatie van oude paswara's, met toevoeging der noodig geachte aanvullingen en zonder aanduiding der grens tusschen eigen wetgeving en die van voorgangers. Hier en daar wordt slechts de datum vermeld waarop de samenvatting plaats had, veelal overeenkomende met de tachtiger jaren van de vorige eeuw, en dikwijls onder vermelding tevens van den overeenkomstigen Hollandschen datum, wat wel meer voor de aardigheid géschied zal zijn, althans voor de betrokken justiciabelen van geen belang was. Opmerking verdient, dat tot twee malen toe eene vroegere paswara uitdrukkelijk buiten werking gesteld wordt bij het treffen eener nieuwe regeling voor dezelfde materie, waaruit op nieuw blijkt dat de opschriftstelling geene versteening van de adat ten gevolge behoeft te hebben, en het ook met inlandsche opvatting niet strijdig is rekening te houden met de geleidelijke wijziging der toestanden en omstandigheden. Eene dergelijke verwijzing naar vervallen regelingen voert ons eenmaal terug tot het jaar 1796 A. D. Nu toch over de dagteekening gesproken wordt, moge meteen vermeld worden, dat de dagen van het zevendaagsche en het vijfdaagsche tijdperk (wara of (w)oekoe), zooals reeds vroeger uiteengezet een integreerend deel daarvan uitmakend, in dit geschrift met andere namen worden aangeduid dan in de noordelijke landschappen gebruikelijk zijn, waarvan geene verklaring te vinden is in de woordenboeken, om welke reden in de vertaling deze namen maar onveranderd zijn behouden. Ook werd vroeger 8 reeds medegedeeld, dat aan de opgave van het jaartal de Baliërs gewoon zijn eene afzonderlijke vermelding van het tienjarige tijdvak (tënggëk) en het eenjarige (rah) vooraf te doen gaan. Nu is het opmerkelijk, dat in het behandelde geschrift meermalen de daarop betrekking hébbende cijfers niet overeenkomen met de laatste twee getallen van het jaartal, zooals steeds het geval was in de Boelèlèngsche, en ik meen ook in de Lomboksche, geschriften van denzelfden aard. De veelvuldigheid van het verschijnsel moet er van terughouden ten deze uitsluitend aan de mogelijkheid van vergissing of aan slordigheid te denken, en zoo zou men er toe moeten komen aan te nemen, dat de bedoelde tienjarige tijdvakken niet overeenkomen met de tientallige indeeling der eeuwen en zelfs dwars over deze heen liggen. Vermoedelijk zal iemand die in de gelegenheid is ter zake inlichtingen in te winnen bij de Tabanansche priesters of andere schriftgeleerden ter plaatse wel het noodige licht over deze aangelegenheid kunnen verspreiden. In afwachting daarvan is geenerlei correctie aangebracht, en de omschrijving der dagteekening geheel overgenomen zooals het handschrift ze geeft. Alvorens met het eigenlijke onderwerp verder te gaan zij het mij vergund in korte trekken het land alwaar deze paswara's van kracht waren en den merkwaardigen.vorst die ze ontwierp of opnieuw uitvaardigde den lezer voor oogen te stellen. De oorsprong der benaming van dit landschap ligt in het duister. Het werkwoord naban, van den grondvorm taban, beteekent gevangen nemen, ook het schutten van los of verdwaald geraakt vee, zoodat patabanan zou kunnen worden weergegeven als de plaats of het land alwaar, en tabanan als de persoon of het dier waarmede hetzij het een of het ander is geschied, doch in de gewone spreektaal komen deze woorden overigens niet voor, en het verband dat er mocht zijn met den naam van het land blijft onopgehelderd. Zooveel is intusschen zeker, dat Tabanan door zijne ligging het meest geïsoleerde der Balische landschappen is. Naar het noorden wordt het van Boelèlèng gescheiden door een meer dan vier duizend voet hooge bergketen, met oerbosch bedekt. Voor de rechtstreeksche communicatie tusschen de beide landschappen bestaat slechts een enkel pad. Een tocht daarlangs door het dichte woud, voorbij de schilderachtig gelegen bergmeren, is zeer belangwekkend en tevens, vooral in den westmoesson, 9 eenigszins avontuurlijk, was het dat althans in den tijd waaraan ik nu terugdenk. Het geheel onverharde pad had van de zware regens veel te lijden, en het drukke transport van aan weerszijden met een zware mand beladen draagpaarden, vooral ten tijde van den koffie-afvoer, verhinderde eiken opslag van gras waardoor anders nog eenige stevigheid had kunnen worden gegeven ,aan den weg, die nu door het steeds weer in elkanders spoor treden dezer lastdieren veelal slechts eene aaneenschakeling was van diepe moddergaten. Waar de te passeeren ravijnen te steil afhingen om er in neer te dalen waren ze overspannen door eenige los naast elkaar gelegde ruwe boomstammen zooals ze in het belendende bosch gekapt waren, de gapingen er tusschen aangevuld met steenen en zeer aan uitspoeling onderhevige aangestampte aarde. Ver in de diepte ruischte de bergstroom, en waar de riviertjes, zooals met de meeste het geval was, niet overbrugd waren, zoodat de paarden na het vallen van zware regens veel kans hadden tusschen de groote rolsteenen van den voet te raken, of wel zwemmende den tegenovergestelden oever moesten bereiken, zat er voor de ruiters niets anders op dan de stijgbeugels over het zadel te werpen en verder op hun goed geluk te vertrouwen. De zwaarste helling kwam voor bij Batoe Mëdjan, de Steenen Trap, waar de weg in een rots was uitgehouwen moeten worden. Daar begon de afdaling naar de Tabanansche vlakte, doch er waren dan nog eenige uren mede gemoeid alvorens de bewoonde wereld was bereikt, want de enkele armoedige gehuchten welke in het gebergte gepasseerd werden konden bezwaarlijk daartoe gerekend worden. Hetzelfde oerbosch als waarvan zooeven sprake was breidt zich mede uit over de vlakte waardoor de grens tusschen Tabanan en het westelijk daarvan gelegen landschap Djambrana loopt. Een weg die beide landschappen verbindt bestaat niet. Van de eene hoofdplaats naar de andere te trekken vordert eenige flinke dagmarschen, hoofdzakelijk langs het zeestrand af te leggen. In de daaraan grenzende uitgestrekte wildernis hebben de tijgers nog vrij spel en maken er jacht op herten, op de veelvuldig voorkomende kidangs, of wel de nog veel kleinere en- zeldzamer kantjils, de elegante diertjes die in gevangenschap zoo moeielijk in het leven te houden zijn. Ook de veetransporten langs het door hetzelfde bosch dwars over den bergrug loopende pad van west-Boelèlèng over Koetoel naar Djambrana en hunne 12 het Gouvernement toch ook verstandig genoeg het niet tot het uiterste te laten komen. Voor het land is zijn overlijden zeker een groot verlies geweest, en voor het vorstenhuis noodlottig. Toen mij in 1906 als lid van den Raad van NederlandschIndië de opdracht gewerd nog eene poging te gaan aanwenden om de met de vorsten van Badoeng, naar aanleiding der berooving van den op Bali's Zuidkust gestranden schoener Sri Kamala, gerezen moeiélijkheden tot eene minnelijke oplossing te brengen, was het eene ongunstige omstandigheid voor het slagen dier poging dat in laatstgenoemd rijk de oude eerwaardige Radja Kasiman, nooit zelf met vorstelijke waardigheid bekleed geweest maar feitelijk er de macht in handen hebbend, door de vorsten als hun betrouwbaren raadsman erkend en geëerd, kort tevoren gestorven was, terwijl een der regeerende vorsten wegens geesteszwakte steeds op den achtergrond gehouden werd, de andere zich omringd zag door rijksgrooten even onervaren als hij zelf. Indachtig aan het overleg dat van ouds de vorsten van Badoeng en van Tabanan in alle belangrijke landsaangelegenheden met elkaar plachten te houden leek het me dat onder de gegeven omstandigheden bemiddeling van de zijde van den laatstgenoemden nog het meest kans op succes zoude bieden. In Tabanan aangekomen vond ik in den nieuwen vorst een man ook van reeds rypen leeftijd, doordat zijn vader zoo lang het bewind in handen gehouden had. Hij betoonde zich tegemoetkomend, verklaarde zich in vage termen bereid zijn invloed bij de vorsten van Badoeng in verband met de oplossing der gerezen kwesties met het Gouvernement aan te wenden, maar hij wenschte alleen besprekingen in het openbaar, met alle hoofden er bij, elk der laatsten weder vergezeld door een heelen stoet volgelingen. Dit belemmerde de vrijheid van spreken, zoodat omgezien moest worden naar een tusschenpersoon, dien ik vond in mijn gastheer: een edelman uit de poeri Soebamija, "een der vertrouwdste en meest sympathieke personen uit die omgeving, tevens tot een der voornaamste geslachten behoorend, zooals blijkt uit het voorkomen van zijn naam op de hieronder nader ter sprake te brengen in de paswara's opgenomen lijst van ' vorstelijke personen en uit zijne medeonderteekening van het contract met het Gouvernement. Hij was ook een kunstzinnig man, hetgeen al viel op te maken uit de fraaie wajangfiguren die onder zijne leiding door inwonende Radja Kasiman, eertijds rijksbestuurder van Badoeng. 14 de vorst en zijn oudste zoon uit wettig huwelijk, dus aangewezen opvolger, werden den volgenden morgen levenloos op de rustbank in hunne balé aangetroffen, blijkbaar zelfmoord gepleegd hebbend, de eerste door het openen van een slagader met een stalen voorwerp uit zijn sirihdoos, de laatste vermoedelijk middels vergif. Dit noodlottige voorval vervulde ons allen met weemoed, want zoowel de vorst als vooral de twintigjarige Anak-agoeng Gëdé Pëgëg hadden door voorkomen en houding op een ieder, burger en militair, een bij uitstek gunstigen indruk gemaakt. Als medebestuurder van den ouden vorst wordt in de paswara's vermeld Ida I Goesti Ngoerah Madé Kalèran, woonachtig in de poeri Kalèran, het zuidelijk paleis. Eene enkele maal wordt Alit aan dien naam toegevoegd. Of hiermede dezelfde persoon bedoeld wordt, dan wel een andere uit de poeri Kalèran, is niet vastgesteld kunnen worden. Te zamen wenden zij zich tot al hunne onderdanen, er daarbij den nadruk op leggend, dat hetgeen zij verordenen voor allen evenzeer van kracht is, aanzienlijken en geringen, nista madija oetama, dat het geldt voor alle leden der vier menschenklassen (satjatoer-djanma of tjatoer wangsa, daarbij doelend op de brahmanen, satrija's, wésija's en soedra's). Opmerking verdient echter dat hier en daar gesproken wordt van de pantja djanma, de vijf menschenklassen. Welke is die vijfde? Daar deze uitdrukking het eerst werd aangetroffen in eene paswara welke handelt over op den vijand veroverde landschappen werd aanvankelijk gedacht aan de bewoners daarvan, maar deze veronderstelling kon toch niet juist zijn, daar de afkomst der menschen het criterium der indeeling is, waarin niets verandert als zij uit het gezag van den eenen vorst tot dat van den andere overgaan, en om dezelfde reden konden het ook niet de slaven zijn, aangezien door verschillende omstandigheden vrije menschen tot slavernij vervallen en ook weder daaruit geraken kunnen. De paswara's geven ten deze geene opheldering, doch in een der andere hierna volgende geschriften wordt nog van eene menschenklasse bogdagan gesproken, een mij van elders onbekend woord; de rangschikking dezer lieden echter tusschen de wésija's en de soedra's doet mij vermoeden dat zij overeenkomen met de përbali van Boelèlèng, waarschijnlijk afstammelingen van de aanzienlijke geslachten der oorspronkelijke bevolking van Bali, over wie in de bovenvermelde Huistempel van Radja Kasiman. 17 worden. Wie naar nare hand dong moest zich er in schikken bij hare ouders zijn intrek te nemen, wat over het algemeen niet zoo aangenaam gevonden werd, doch waaraan het voordeel tegenover stond dat de jongeling ten slotte mede profiteerde van de erfenis van zijn schoonvader. Over het huwelijk hunner onderdanen handelend, wijden de vorsten eerst eene paswara aan de verloofden (këgèlan, voor aanzienlijken ook tëtagon, echter weinig gebruikelijk). Zijn zij en hunne ouders het omtrent de verloving eens gewonden, waarbij verschillende ceremoniën te pas komen, zooals uit de paswara's van Gianjar nader zal blijken, dan moet aan de zaak bekendheid gegeven worden, zoowel bij den heer der beide partijen als bij het desahoofd van den vader der maagd, welk hoofd op zijne beurt er voor zorgt dat ook de onderhoorigen er kennis van krijgen, zich daarbij echter bepalende tot de lieden van de wijk waarin het meisje woont, tot hen dus die onder dezelfde balé-agoeng (voornaamste dorpstempel en -vergaderplaats) ressorteeren. Wanneer dan later een hunner toch nog dat meisje ontvoert, zoo moet hij niet alleen haar weder afstaan, doch vervalt hij ook in eene zware boete, van welke een inwoner eener andere wijk die hetzelfde doet verschoond blijft, omdat hij gecenseerd wordt niet met de verloving bekend geweest te zijn. Zeker al mede om zich aan dergelijke onaangenaamheden niet bloot te stellen wordt ook in dit land, hoe conservatief het zij, boven de besproken ouderwetsche manier om tot een huwelijk te geraken door vele jongelingen er de voorkeur aan gegeven het meisje hunner keuze te schaken. De vorsten verzetten zich hiertegen niet, nemen alleen in hunne paswara's eenige voorschriften op om te voorkomen dat bij zoodanige gelegenheid het al te ruw toegaat, bijvoorbeeld door er eene boete op te stellen als de jongeling het meisje weghaalt van uit haar huis of den bijbehoorenden tuin; hij moet maar de gelegenheid afwachten dat zij eens naar de bron gaat om water te halen, of zich om andere reden naar buiten begeeft. Het meest kans op ernstige véchtpartijen bestaat natuurlijk als de verbolgen familieleden der vrouw, bijgestaan door desagenooten, de vluchtelingen gewapend nazitten tot in het huis waar zij eene schuilplaats gezocht hebben. Van daar het voorschrift, dat zoodanige menigte er alleen mag binnendringen als zij door een overheidspersoon vergezeld wordt, een der hieronder nader ter sprake komende 2 18 djëdjënëngs, alsdan aangeduid als toenggoel-agoeng, de groote standaard, zinspelende op den vlagge-standaard welke wel meegevoerd wordt als herkenningsteeken in den krijg. Opmerking verdient dat de boeten welke krachtens de in bespreking zijnde paswara's worden betaald zelden ten goede komen aan de beleedigde partij doch doorgaans aan derzelver heer. Hebben ook vrouwen aan de vervolging deelgenomen, dan worden de boeten omgeslagen volgens den regel sarëmbat sasoehoen = een schoudervracht, een hoofdvracht, d. w. z. dat de vrouwen slechts de helft van het aandeel der mannen behoeven te betalen, evenals de door haar op het hoofd gedragen vracht geacht wordt maar half zoo zwaar te zijn als wat de mannen aan weerszijden van het lichaam op den schouder torschen. Zeer ten rechte wordt door de vorsten in hunne verordeningen te velde getrokken tegen te vroege huwelijken, waartoe blijkbaar ook de ouders van een meisje wel eens meewerken. Tegen een daaraan schuldigen vader wordt zware boete bedreigd, en de jongeling die de overtreding begaat wordt niet alle,en van het meisje gescheiden, maar ook tijdelijk verbannen naar de het verst van zijne woonplaats gelegen streek van het landschap. Het valt licht te begrijpen dat het euvel der te vroege huwelijken het meest in de hand gewerkt wordt door de schaking. In de daarover handelende artikelen komt het eerst ter sprake het schaken van meisjes wier tanden nog niet gevijld zijn, hetgeen in den regel plaats heeft bij het intreden der puberteit, nooit vóór dien, en dus als bewijs geldt dat een huwelijk gesloten kan worden, soms echter, om de kinderen langer bij zich te houden, door de ouders ook wel tot lang na dien tijd uitgesteld wordt. In laatstgenoemd geval is de schaking wel strafbaar met boete, doch is de mogelijkheid niet buitengesloten dat ze ten slotte, nadat over den koopprijs overeengekomen is, toch door een huwelijk gevolgd wordt. In geen geval is dit echter veroorloofd als het meisje nog een kind is, en nóg geen menstruatie gehad heeft, dan moet zij, geschaakt zijnde, tot haar ouders terugkeeren, terwijl de jongeling eene boete te betalen of verbanning te ondergaan heeft. Hetzelfde geldt als de schakende jongeling het is wiens tanden nog niet gevijld zijn, omdat hij door zich dan reeds in het huwelijk te willen begeven den blijkbaren wil zijner ouders weerstreeft. 21 gegaan wordt een afzonderlijk artikel gewijd, nagenoeg in dezelfde bewoordingen, steeds de strekking hebbende er toe aan te manen vooral niet buiten de overheid om te werk te gaan, er voor te zorgen dat alles schriftelijk behoorlijk wordt vastgelegd, en de bedreiging er aan toevoegend, dat bij verzuim de betrekkelijke gronden verbeurd verklaard zullen worden ten bate van den heer van den oorspronkelijken eigenaar. De alsdan noodige beslaglegging en inbezitneming wordt ook aan vaste regelen gebonden, waarbij weer de reeds boven vermelde djëdjënëngs een voorname rol spelen. In een der paswara's vinden we aangeteekend dat elk der twee vorsten over een twintigtal dier lieden beschikt, en uit eene andere passage weer valt op te maken dat ook de voorname poenggawa's hunne eigen djëdjënëngs hebben. Van functies bij de rechtbanken door deze lieden vervuld leest men in de paswara's niet, waaruit nog niet behoeft te worden afgeleid dat, in afwijking van het gebruik in andere landschappen zij in Tabanan er niet mede bekleed waren, want de geheele priesterrechtspraak blijft buiten behandeling. De djëdjënëngs treden in deze geschriften alleen op als handlangers van' de uitvoerende macht, en degenen bij wie zij zich vervoegen om de nakoming van overeenkomsten af te dwingen of goederen te confiskeeren hebben het recht te eischen dat zij door een schriftelijk bewijs van hun heer zich legitimeeren. Dit niet kunnende vertoonen, behoeven zij niet te worden gehoorzaamd, en stellen zij zich zelfs aan verbanning bloot. Aan deze lasten zullen ook wel lusten hebben tegenover gestaan, edoch daarvan blijkt in deze paswara's niet. In het algemeen kan van de laatst besproken bepalingen getuigd worden, dat eene trouwe opvolging er van ongetwijfeld aan den goeden gang van zaken in het land zeer bevorderlijk moet zijn geweest. Eene afzonderlijke paswara is aan de zich in Tabanan bevindende vreemdelingen gewijd, onder wie met name genoemd worden Ghineezen, Arabieren, Boegineezen, Maleiers en Javanen. De-bedoelirig er van is te voorkomen dat moeilijkheden ontstaan uit het verleenen van crediet bij hunne transacties met de inheemsche bevolking. Aan de Chineezen in het bijzonder, die het talrijkst vertegenwoordigd zijn in het land, worden door de vorsten nog eenige vermaningen gegeven met betrekking tot hetgeen zij jegens hunne medemenschen hebben in acht te 22 nemen, welke te hunner kennisse worden gebracht op hun grooten feestdag in verband met het Chineesch nieuwjaar, daarbij zeker aannemende, evenals de vorsten van Lombok deden, dat op dergelijke dagen het gemoed meer dan anders ontvankelijk zoude zijn voor goede raadgevingen. Zij moeten zorgen goed gehuisvest te zijn, als goede vrienden met elkaar omgaan, en vooral geen kwaad van elkaar spreken, het bestuur steeds op de hoogte houden van al hun doen en laten, hun reizen en trekken, ten,einde het, waar noodig, voor hunne belangen zou kunnen opkomen. Tusschen de volbloed- en halfbloed Chineezen wordt geen onderscheid gemaakt, allen moeten zich houden aan de Chineesche adat. Willen zij huwen, heet het bijv., zoo geschiede dit naar behooren, met inachtneming- der Chineesche gebruiken, dus met volle toestemming van vader en moeder en verdere familieleden, onder kennisgeving aan den vorst. Ook het huwelijk, met Balische meisjes is voor hen niet buitengesloten, mits eene verloving vooraf ga en hare familie er niet tegen zij. Tegen gewelddadige schaking wordt eene zware boete bedreigd, doch een goeden indruk maakt het dat ze op hetzelfde bedrag gesteld is voor het tegenovergesteld geval, namelijk dat een Baliër geweld pleegt op een Chineesch meisje, gunstig afstekend bij de door de Lomboksche vorsten in dergelijke gevallen aangenomen gedragslijn met betrekking tot hunne Mahomedaansche en Balische onderdanen: dan kwamen de eersten er altijd wat slechter af dan de laatsten. Het gemoedelijk optreden der vorsten tegenover de Chineezen vond niet altijd navolging bij hunne Balische onderdanen, en daarvoor bestond wel eenige reden. Door meerdere vlijt en slimheid, speculeerend op de ook dezen inlanders eigen zorgeloosheid voor den dag van morgen, wisten de eerstgenoemden in de desa's waar zij zich vestigden met verloop van tijd in het bezit te komen van de voornaamste bronnen van inkomsten. In het gebergte waren dat de koffietuinen, en al beletten nu ook de landsinstellingen dat deze voor goed in het bezit van vreemdelingen overgingen, het product dier gronden wisten de Chineezen langs allerlei wegen wel goedkoop in handen te krijgen. Geraakte de bevolking zoodoende te diep in de misère, dan ging zij soms er toe over zelf raad te schaften. Zoo ligt in mijne herinnering het geval dat in de koffietuinen eener Tabanansche bergdesa de vruchten erg mooi en overvloedig aan de boomen zaten. Het was voor de Baliërs 25 Nijan kèngëtakëna, poepoet pangrawos ida anaké agoeng ngoerah agoeng, sang djoemënëng mangkin ring poeri agoeng Tabanan, kalih pangrawos ida. i goesti ngoerah madé Kalèran, sang djoemënëng mangkin ring poeri Kalèran, kairing antoek ida agoeng-agoeng sami ring sawëngkan Tabanan. Inggih rikala wèntën oetamaning oetama, makadi larangan, drëwèn ida. sang amaw& boemi, kalih drëwèn ida i goesti ngoerah madé Kalèran, saroepaning aoelah doerjasa ring larangan ika antoek kaoela djaba, saroepa wangsanipoen, jan ana mangkanS, ika soedënda koerang pati ngaran, tan jogija wikaranën, kapatianing aroesoeh ika kèngang ijoen ida sang amawS boemi, kalih ijoen ida i goesti ngoerah madé Kalèran. Mwah jan ana wang djëro pësarèn ida sang amawa boemi, kalih wang djëro pësarèn droewèn ida i goesti ngoerah madé Kalèran, sanista madija motamaning pafidjërawan, sané kari katjaton ésoek soré di poeri agoeng, kalih di poeri Kalèran, nanging talër kawasa mafldjing mëtoe gawéné, jan ana wong djaba, saroepa wangsanipoen, polih tjonggah, miwah manglajanin, makadi angwalatkarajang pafidjërowan ika, tëka wënang patènana djoega, tan rasanën mwah. Makamiwah jan ana oetamaning oetama, makadi larangan, drëwèn ida i goesti ngoerah madé ring poeri anjar Tabanan, kalih drëwèn ida i goesti ngoerah Wajan, pada ring poeri anom, drëwèn ida i goesti Alit Poetoe ring djëro Oka Tabanan, drëwèn ida i goesti ngoerah Koerambitan, drëwèn ida i goesti ngoerah Poetoe ring poeri anjar Koerambitan, drëwèn ida i goesti ngoerah Kadiri, drëwèn ida i goesti ngoerah Bëng, drëwèn ida i goesti ngoerah Gëdé ring djëro Kompijang, drëwèn dané i goesti Gëdé Taman ring djëro Soebamija, drëwèn ida anaké agoeng Wajan Tëgëh, drëwèn dané i goesti Gëdé Poetra ring Marga, drëwèn dané i goesti Gëdé Njoman ring poeri Pèrèjan, jan an& wong LANDSVERORDENINGEN VAN DE VORSTEN VAN TABANAN. b. Transcriptie en vertaling. Het volgende worde in acht genomen als zijnde de beschikking van den hoofdvorst die thans zetelt in de groote poeri van Tabanan en van den vorst Madé Kalèran, thans zetelend in de poeri Kalèran, waarmede alle voorname poenggawa's binnen het gebied van Tabanan zich vereen igd hebben. Wanneer een onderdaan, tot welke kaste ook behoorende, zich vergrijpt aan een der hoofdvrouwen of der bijvrouwen van den vorst of van Goesti Madé Kalèran, dan maakt hij zich schuldig aan «soedënda koerang pati» en moet die boosdoener zonder vorm van proces ter dood gebracht worden op de wijze als de vorst of Goesti Madé Kalèran zullen goedvinden. Qe onderdaan, tot welke kaste ook behoorende, die zich vermeet een der slavinnen van den vorst of van Goesti Madé Kalèran, in de hoofdpoeri of in de poeri Kalèran in den vollen kost zijnde met vergunning zich voor haar werk vrijelijk daarbuiten te bewegen, te ontvoeren en geweld op haar te plegen zal ter dood gebracht worden; daar valt niet verder over te praten. Ook wordt het «soedënda koerang pati> genoemd wanneer een onderdaan, tot welke kaste ook behoorend, zich vermeet eene hoofdvrouw of eene bijvrouw te ontvoeren en geweld op haar te plegen, toebehoorende aan een der volgende aanzienlijke personen: Goesti Ngoerah Madé uit de poeri Anjar van Tabanan, Goesti Ngoerah Bandjar en Goesti Ngoerah Wajan, beiden uit de poeri Anom, Goesti Alit Poetoe uit de Djëro Oka te Tabanan, Goesti Ngoerah Koerambitan, Goesti Ngoerah Poetoe uit de poeri Anjar Koerambitan, Goesti Ngoerah Kadiri, Goesti Ngoerah Bëng, Goesti Ngoerah Gëdé uit de Djëro Kompijang, Goesti Gëdé Taman uit de Djëro Soebamija, den vorstentelg Wajan 28 djaba saroepa wangsanja polih tjonggah manglajanin larangan ika, makadi angwalatkarajang drëwèn anaké agoeng-agoeng sang malingga ring arëp pilih toenggil, jèn ana samangkana ika ngaran soedënda. koerang pati, kénging ijoen ida anaké agoeng-agoeng sang adrëwé larangan ika amatijani wong aroesoeh ika, tëka jogija kapatijana tjorah ika. Mwah jan ana wang djëro pasarèn, kalih sanista. madija motamaning pafidjërowan *, sané kari katjaton ésoek soré, di poeri-poerin ida anaké agoeng-agoeng sinalih toenggil sang malingga kotjap ing arëp, nangling talër kawasa mandjing mëtoe gawéné, jan ana wong djaba, sakaroepa wangsanja, polih tjonggah mwah manglajanin, makadi angwalatkarajang pafidjërowan ika, tëka wënang patènana djoega, tan rasanën malih. Makamiwah jan ana kaoela doewèn ida sang amawï boemi ring Tabanan, kalih kaoela doewèn ida i goesti ngoerah madé Kalèran, makadi kaoela sakadrëwé antoek anaké agoeng-agoeng sami, sang malingga ring soerat paswara iki, jan kaoela ika kahalangan antoek pati, jan padëm sakit, pintwi 2 padëm salah pati, këni agé santanan sang mati, pilih toenggil déwèk sang mati, agé aprëtjadoe ring i koelinü désa, njadoewang sang mati kadi kang kotjap ing arëp, i bandésa sang kasadoewan gëlis ngawatrajang dadawoehan ring wang bafldjaripoen, sané matoenggilan balé-agoeng, pada i wong bandjar ika sami tan kawasa malajanan, makadi angwalatkarajang ring sakakarèn djanmané sang padëm. Jan ana wong bandjarnja sané toenggil balé-agoeng mamoeroeg kadi paswara iki, tëka wënang sang tjorah katrëpana danda tingkahing mamoeroeg soewaran dalëm, boewat goeng arta, 40.000, lan sarma goeng arta, 9000, makadi ngantoekang djanma nikël apisan, boewat goeng arta, 20.000. Djanma kakarèn ikS, jan këni karangkatang, jogija kabëlas, tan wënang kaboekti, jan këna kalajanan sakéwantën, mëmargi danda djoega, tëhër ngantoekang djanma tatikëlan apisan, kadi kotjap ing arëp. ' Sanista madija motamaning pandjëroan is de uitdrukking welke wijst op standverschil ook onder dit soort slavinnen waarvan in het voorafgaande gewag werd gemaakt. • Dit pintwi of pintoewi schijnt een oudere vorm te zijn van pitwi, evenals het verderop voorkomende koelwan van koeion, nangling van nanging, moenggling van moenggoeh ring of moenggwing, enz. 29 Pëgëh, Goesti Gëdé Poetra te Marga en Goesti Gëdé Njoman uit de poeri Pèrèjan. Zoodanige rustverstoorder mag door den aanzienlijke wiens vrouw in het geval betrokken is ter dood gebracht worden, die boosdoener heeft de doodstraf ten volle verdiend. De onderdaan, tot welke kaste ook behoorende, die zich vermeet een der slavinnen uit de poeri's der bovenvermelde aanzienlijke personen, aldaar in den vollen kost zijnde, docb voor haar werk vrijelijk daarbuiten zich mogende bewegen, te ontvoeren en geweld op haar te plegen, zal ook zonder verderen vorm van proces ter dood gebracht worden. Wanneer een onderdaan van den hoofdvorst van Tabanan, van Goesti Ngoerah Madé Kalèran, of van een der aanzienlijke personen hiervoren in deze paswara vermeld, komt te overlijden, hetzij op het ziekbed of door geweld, dan moeten zijne erfgenamen of zijne nagelaten betrekkingen ten spoedigste daarvan kennisgeven aan het desabestuur. De bandesa die de aangifte heeft ontvangen moet daarna een bevel zenden aan alle bandjarlieden tot dezelfde balé-agoeng behoorende, om hen te verbieden vrouwelijke familieleden van den ontslapene te ontvoeren of geweld aan te doen. Bij overtreding van dit verbod door een der tot dezelfde balé-agoeng behoorende bandjarlieden zal de schuldige, wegens overtreding van 's vorsten paswara's, gestraft worden met eene boete van 40.000 kèpèngs, plus 9000 k. sarma, en moet hij de dubbele waarde der vrouw restitueeren, zijnde 20.000 k. Wordt zulk eene vrouw met hare toestemming geschaakt, dan moet scheiding plaats hebben, de man mag haar niet bezitten. Blijft het bij eene ontvoering, dan wordt ook boete opgelegd en moet als voren de dubbele waarde der vrouw gerestitueerd worden. 30 Jan tan ana pasadoené i santanan sang mati, kadi kotjap ing arëp, tëka jogija kakarèn sang kën& tjorah mamargi kadi koenakoena sané sampoen matrap sararasaning djadjar karang, kapingkalihanipoen tatkala wèntën wong lijan balé-agoeng nglaksanajang ngrangkatang kakarèn ika, jan sampoen poepoet padarmané, kadi kang kotjap ing arëp, kakarèn ika sané këni karangkatang tëka jogija bias djoega, tan wënang kaboekti, kalih tan pawanan danda palihpalihan. Mwah jan ana pafldjërowan drëwèn ida sang amawa boemi, kalih drëwèn ida. i goesti ngoerah madé Kalèran, samalih pafldjërowan ida anaké agoeng-agoeng sang malingga ring soerat paswara kang kotjap ing arëp, sané kajogija mandjing kari magënah di djaba, antoek ipoen kasinëngkawonan, pintoewi ipoen kari alit, jéka sadjëroning pëtang dasa raina saking wité kasoepèksa ring sang adrëwé kaoela mandjing, kalih mangdé sëkën wèntën dadawoehan ring sang gamël désa ika, këna glis nawoehang ring i rama désa, lamakané watra i wong désa olih dadawoehan makadi saoeninga pafldjërowan kari di djaba tan marën mangdé kaoening oegi ring ida sang amawa boemi ring Tabanan, kalih ring ida i goesti ngoerah madé Kalèran, jan mangdé lintang ring pëtang dasa raina kari pafldjërowan ika kasinëngkawon, kagamël di djaba, këni wèntën malih pamradang sëkën moenggling soerat, kapaitja ring i koelina désa, makadi atoer pangoeninga ring palinggih ida sang amawa rat, kalih ring ida i goesti ngoerah madé Kalèran, jèn woes mapradang samangkana, pradé wèntën i kaoela djaba, saroepa wangsanja, nista madijotama, poeroen malaksana tjonggah manglajanin pintwi angwalatkara pafldjërowan ika, tëka jogija patènana djoega, sakadi kang kotjap moenggwing arëp, sida djanma ika sang mandjing djanma di poeri. Samalih jan ana wang djëro drëwèn ida sang amawï boemi ring Tabanan, kalih wang djëro drëwèn ida i goesti ngoerah madé Kalèran, makadi wang djëro drëwèn anaké agoeng-agoeng malingga ring soerat paswara kotjap ring arëp sané kari di djaba, awanan i wang djëro ika kari di djaba, sahantoekan ipoen i wang djëro ika kapangandikajang ngajahin santananipoen ja poenika, i wang djëro këni katjonggah, pintwi kalajanin, makadi këni kawalatkarajang antoek i paradjana, kajogija sang tjorah 31 Indien door de erfgenamen van den overledene geene aangifte gedaan is in den bovenvermelden zin, dan zal de zaak der tot zijne nalatenschap behoorende vrouw op wie geweld gepleegd is behandeld worden als van ouds in diezelfde desa gebruikelijk is geweest. Bij schaking dier vrouw door iemand van een andere balé-agoeng zullen verder, als de zaak in der minne geschikt wordt, die lieden gescheiden worden; de man mag de vrouw niet bezitten, doch behoeft ook geene gerechtelijke boete te betalen. Wanneer binnen de veertig dagen nadat de kennisgeving aan den heer heeft plaats gehad omtrent vrouwen die aan de poeri's vervallen, hetzij die van den hoofdvorst, van Goesti Ngoerah Madé Kalèran, of van een der vorenvermelde aanzienlijke personen, het geval zich voordoet dat deze vrouwen hunne bestemming nog niet kunnen volgen omdat hun iets overkomen is, of omdat zij nog te jong zijn, dan moet daarvan bericht gegeven worden aan het desahoofd en doof dezen aan het desabestuur, dat heeft te zorgen voor algemeene bekendheid onder de desalieden van het nog buiten de poeri vertoeven dezer vrpuwen. Ook moeten zonder verwijl de vorst van Tabanan en Goesti Ngoerah Madé Kalèran er van verwittigd worden. Ingeval de reden van verhindering nog bestaat, en het verblijf buiten de poeri voortduurt, nadat veertig dagen verloopen zijn, dan moet andermaal, en wel schriftelijk, daarvan worden kennis gegeven aan het desahoofd, zoomede aan den vorst en aan Goesti Ngoerah Madé Kalèran. Heeft een en ander plaats gehad, en gebeurt het daarna dat een onderdaan, onverschillig van geringe of aanzienlijke geboorte, zich vermeet zulk eene vrouw te ontvoeren en geweld op haar te plegen, dan moet hij, evenals in de vroeger vermelde gevallen, ter dood gebracht worden, en de betrokken vrouw gaat toch naar de poeri. Wanneer eene slavin van den hoofdvorst van Tabanan, van Goesti Ngoerah Madé Kalèran, of van een der aanzienlijke personages die in eene vorige paswara werden opgesomd, buiten de poeri verblijft voor de haar opgedragen verzorging van haar gezin, en zij ontvoerd of verkracht wordt door een onzer onderdanen, dan wordt dezen boosdoener de betaling eener boete van 40.000 kèpèngs, en der sarma ten bedrage van 9000 kèpèngs, zoomede van het dubbele van den koopprijs der vrouw, opgelegd. 32 ika katrëpana danda goeng arta, 40.000, lan sarma, 9000, ngantoekang djanma nikël apisan, jan i wang djëro këni kaboekti, wënang i troena ika sang tjorah nawoer pangrëganing i wang djëro ika goeng arta, 20.000, jan tan këni kaboekti, poepoet antoek danda djoega, tëkaning tatikëlan djanma kadi kang kotjap ing arëp. * Nanging satingkah i wang djëro ika kari di djaba, kanoegrahang ngajahin santahanipoen, tëhër mangdèn wèntën dadawoehan ring i koelina désa, mangdé i koelina désa ngawatrajang dadawoehan ring wabafidjaripoen, makadi ida anaké agoeng-agoeng sang angdroewènin pandjërowan ika, mangdé maitja soerat tjiri tanda katrangan ring sang anggamël pafldjërowan ika, mangdé sëkën tètèh saindik pafldjërowan ika kari di djaba kadi kang kotjap ing arëp. Jan tan samangkana, mangdé i pafldjërowan iki këni katjonggah antoek i paradjana jogija sakamakama sëkadi prahprahé ring koena, né moengghing kapatoet kodjaring sastra agama. Inggih kadi sapoenika poepoet pangrawos ida tjokorda kalih, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng sami ring Tabanan sané malingga ring paswara kotjap ing arëp, mangdé poenika pagëh kagambël toer kamargijang antoek ida anaké agoengagoeng sakotjap ing arëp. Makamiwah tatkala wèntën doeskrëtan i paradjana matëbah ring pafldjërowan drëwèn ida anaké agoengagoeng sami, tatkalaning tan wèntën wèntën mënggah ring soerat paswara indik doeskrëta poenika, tan lijan oelatakëna ring sastra agama ring boewatning stri sanggraha tjarita ika. Kapingkalihanipoen tatkala kapanggoeh soerat paswara ika satingkahing pawijawarahan pandjërowan marëp ring i kaoela djaba sané poepoet kakarijanin rihin kasoerat doek ring dina klijon sanistjara wara koeningan, titi soeklapaksa ring pratipada, masa wésaka, rah, 1, tënggëk, 8, tan jogija malih kahanggé kamargijang antoek ida anaké agoeng-agoeng sami sang malingga ring soerat paswara ika. Doek anërat soerat paswara iki ring dina asori, siwa, oekoe ringgit, titi soeklapaksa ring pratipada, srëwana masa, swanita toenggal, sirsija toenggal, isëkala 1802 joesaning loka. Nijan kèngëtakëna titïpaswaran Ida tjokorda agoeng sang djoemënëng mangkin ring poeri agoeng Tabanan, djinapi toenggil soerat paswaran ida i goesti ngoerah madé Kalèran sang djoe- 36 poepoelan danda ika koewas& goeng arta, 9000, kahatoer ring sang adrëwé kaoela wadon, talër mamargi sëngkër panawoeran danda ika makadi mëlaibang daha doeroeng masangih sakotjap ing arëp, jadijan raramaning loeh ika tëhër atoer pasoepèksa ring goestinja kadi indiké kotjap ing arëp. Pangrawos ping tiga. Jan ana wong kakoeng saroepa wangsanja "polih ngrangkatang wong wadon saroepaning tjatoer djanma, jan rara twi oelafidjar pangamèting wong kakoeng sadjëroning kingkisan paoemahan, twi sadjëroning soetëraning këboning akëbon, jan ana wong samangkana, pangawaking wadon ika agé samangké ngasadoewang ring i koelina désanja, lawoet ngarsajang soewaraning gëndongannja sané kagadoeh antoek i koelina désanja, toer raris pangawak wadon ika mitjëlëkang djanmané lanang wadon sang doeskërta ring kènkènan wong kakoeng sané rawoeh mamilakoe, jan woes samangkana pangawaking wadon ika glis atoer pasoepèksa ring goestin wadon ika, talër masëngkër sadjëroning adasa dina saking dinané karangkatang, goestining wadon ika agé ngawèntënang pamloenggoeh ring goestining kakoeng sang olih ngrangkatang wadon ika, toer laris djanma ika kapatjëkang ring goestining kakoeng ika sang doeskërta maka rong diri, wong kakoeng ika sang olih ngrangkatang wënang katrëpana danda goeng arta, 24.500, kêni poepoet katawoeran danda sadjëroning patang dasa raina, danda ika mantoek ring goestining wong wadon, jan tan katawoeran danda sadjëroning sëngkër, iloakëna ring agama, sapatoetan linjok ring soewaran dalëm. Pangrawos ping pat. Jan ana wong tjatoer djanma sinalih toenggil taroena doeroeng tampak sangijan kari kaoepapira antoek "rarama rénanja, dadi taroena ika ladjoe laksana ngrangkatang djanma loeh, jan ana samangkana nanging loeh ika sang karangkatang sampoen poepoet tampak sangijan, tëka wënang pisahakëna djanma iki maka rong siki, djanma loeh ika mantoek kadi djënar, malih i troena ika tëka wënang kapisisip antoek ida sang amawa rat kalih, boewat katoendoeng, jan kaoela saking kidoel, toendoengën manglor, jan kaoela saking wétan, toendoengën mangoeion, ring watës tëpining Tabanan, masëngkër asasih saking dinan pamarginé kapisandëk ring panëpining nagara, jan sampoen poepoet saoelan, norana makarija dadaling sisip, mwah jan wèntën pinoenas pangawak troena ika, mamitang troena ika boedal, wënang sang amawa rat kalih 37 komt aan den heer van het meisje. Voor den termijn van afbetaling geldt hetzelfde als hiervoren gezegd is toen gehandeld werd over het schaken van een meisje met nog ongevijlde tanden. De vader van het meisje moet van het gebeurde dadelijk kennis geven aan zijn heer. Ten derde. Wanneer een man, tot welke kaste ook behoorende, eene vrouw uit een der vier standen, zij zij maagd of weduwe» schaakt van binnen de enceinte van haar huis of de omheining van den tuin, dan moeten de desagenooten der vrouw ten spoedigste van de zaak kennis geven aan het desahoofd, en hem vragen op het onder zijn beheer staand alarmblok te laten slaan. Die desagenooten der vrouw moeten vervolgens voor haar en voor den man met wien zij in overtreding is de zaak bespreken met den persoon dien zij uit willen zenden om aan de ouders van het meisje vergiffenis te vragen. Daarna hebben diezelfde lieden kennis te geven van het gebeurde aan den heer der vrouw, binnen tien dagen na de schaking, die op zijn beurt daarvan spoedig mededeeling zal doen aan den heer van den man die het meisje geschaakt heeft, ten einde de zaak der beide schuldigen in zijne handen gesteld worde. Den schaker wordt eene boete opgelegd van 24.500 kèpèngs, binnen veertig dagen te betalen. Deze boete komt ten bate van den heer der vrouw. Bijaldien ze binnen dien térmijn niet betaald is, zal te werk gegaan worden overeenkomstig hetgeen de Agama voorschrijft met betrekking tot overtreding der bevelen van den vorst. Ten vierde. Als een jongeling uit een der vier standen, die nog ongevijlde tanden heeft en nog bij vader en moeder aan huis is, een meisje schaakt wier tanden wel reeds gevijld zijn, dan moeten dié twee menschen van elkaar gescheiden worden. Het meisje keert naar hare vroegere woonplaats terug, maar de jongeling zal door de beide vorsten gestraft worden met tijdelijke verbanning. Hoort hij in het noorden thuis, dan wordt hij verbannen naar het zuiden, komt hij uit het oosten, dan naar het westen, op de grens van Tabanan, en wel voor den tijd van eene maand gerekend vanaf den dag dat hij daarheen vertrokken is. Als na verloop van die maand hij niet weer zich aan iets schuldig gemaakt heeft, en zijne desagenooten om zijn terugkeer vragen, dan zullen de beide vorsten hem goedgunstig vergiffenis schenken en toestaan naar zijne vroegere woonplaats 41 genomen. Hij mag zich keeren tegen die menigte, op de wijze als hem goeddunkt. Ten zevende. Als ten tijde dat de geheele bevolking ten strijde is opgetrokken, en het land in onrust verkeert en zeer geoccupeerd is, iemand, van welke kaste ook, eene vrouw ontvoert, zij zij maagd of weduwe, dan mag daar niets van komen, en moet die vrouw van den man die haar geschaakt heeft gescheiden worden. Dezen man, die aldus de paswara's van den vorst heeft overtreden, zal de daarop gestelde boete worden opgelegd, overeenkomstig het in de Agama ter zake voorgeschrevene. Ten achtste. Wanneer een der vorsten of een der landsgrooten die het recht hebben naar welbehagen meisjes in het geheele land voor zich te reserveeren van dat recht gebruik willen maken ten opzichte van een meisje, uit welken stand ook, dat nog een kind is, of dat om eenige andere reden verhinderd is (dadelijk naar de poeri te gaan), zoodat zij nog onder het ouderlijk gezag blijft, dan moet degene die haar reserveerde iemand afvaardigen naar het hoofd der desa waarin dat meisje verblijft om van het gebeurde mededeeling te doen, op wien daarna de verplichting rust ten spoedigste die reserveering ter algemeene kennis te brengen van de desalieden. Gebeurt het daarna dat een hunner zich verstout dat gereserveerde meisje toch te schaken, dan zal hij gestraft worden overeenkomstig het in de paswara bepaalde nopens vergrijp aan vorstelijk eigendom. Ingeval degene die het meisje reserveerde verzuimd heeft de vereischte mededeeling aan het betrokken desahoofd te doen, dan mogen de desalieden haar schaken, mits den onder hen gebruikelijken koopprijs voor haar betalende. Ten negende. Wanneer aan een der bijvrouwen of der opzichtsters in het vrouwenverblijf van de regeerende vorsten of van de aanzienlijke personen een ongeval overkomt in de poeri, dan wel zij ziek wordt daarbuiten bij het bezoeken harer bloedverwanten, dan moet die vorst of aanzienlijke ten spoedigste daarvan kennis geven aan het bestuur der desa waarin die vrouw verblijft, waarop het desahoofd zulks heeft medetedeelen aan alle desalieden, ten einde zij op de hoogte zouden zijn van het gebeurde met die bijvrouwen of opzichtsters van de vrouwenverblijven. Ten tiende, Wanneer een onzer onderdanen zich verlooft of 42 toenggal magëgèlan twi kagëgèlanin, jèn sampoen wastaning pantjing poepoet pagëgèlanan poenika, këni raraman daha poenika aprësadoe ring i bandésanipoen, tingkah pijanaknjané woes poepoet magëgèlan, i raraman daha poenika kang masadoe jogija këni djinah goeng arta, 250, maka tjihnaning kaprësadoe, djinah ika patoet gandjaraning i bandésa, mawasta pasëgëh, i bandésa ika lawoet sigra mijaktajang ring wong désanja kabèh, makadi atoer pangoeninga ring ida sang ngambël désa, këni sampoenan malih dados i kawoela lijan angoepaja daha ika, mwah i rëraman daha, kalih rëraman troena, mangdé glis pada atoer pasoepèksa ring goestin rëraman daha poenika, saprëtingkah pijanakipoen poepoet magëgèlan, toer noenas soerat pangélingéling saha tjap, irika mangdé tètèh kantën wastan i daha, mwah i troena, jèn woes samangkana, mangdé wèntën ngrangkatang daha ika sané sampoen mapradang kadi né pada moenggoeh ing arëp, sang ngrangkatang i wong bafldjar sané toenggil balé-agoeng, jan ana samangkana, troena sang ngrangkatang wënang pasahakëna ring daha ika, toer wënang i troena kadanda boewat goeng arta, 24.500, danda ika kahatoer ring ida sang madrëwé wadon. Pangrawos ping solas. Makamiwah jan ana wong sané mabaléagoeng lijan këni ngrangkatang daha ika, sané woes magëgèlan, jèn sampoen i raraman daha ika ngamël soerat pangélingéling indik pijanaknjané sampoen magëgèlan, tëka wënang pasahakëna, tan wikaranën malih, sawètning soerat pangélingéling poenika tan kawasa andap kawitjafèn, soerat ika dèn gëga, nanging i troena poenika tan wèntën kadanda, jan doeroeng masangih i daha këni karangkatang, poenika tëhër mamargi dandané, sakadi né woes lintang matrap, jan tan aprëtjadoe, miwah tan soepèksa, nora ngambël soerat pangélingéling, mangdé wèntën i kaoela ngrangkatang, poenika kawasa. Pangrawos ping rolas. Miwah jan wèntën i kaoela djaba sinalih toenggil magëlah pijanak loeh wantah adiri djoega, pilih jan kasaoehin moenji antoek rarama, mwah njamanipoen, jadijan pijanaknjané kahanggèn sida santana, jan ana samangkana, këni raraman daha poenika tëhër kaprësadoe ring bandésanipoen, njadoeang indik idëpnja kadi né ring arëp, tëhër i raraman daha poenika këni djinah goeng arta, 250, maka laban i bandésa sida pasëgëh, i bandésa këni glis ngawarakang ring wong désanja sami, sawëwëngkaning balé-agoengnja, makadi ngoeninga ring 43 verloofd wordt, en de zaak is reeds geheel beklonken, dan moet de vader der maagd daarvan kennis geven aan zijn desahoofd. Hij moet daarbij een bedrag van 250 kèpèngs storten als bewijs der aangifte, welk geld tot belooning strekt van het desahoofd, en pasëgëh genoemd wordt. Op dat hoofd rust de verplichting ten spoedigste aan die mededeeling algemeene bekendheid te geven bij de desalieden en ook den heer onder wien de desa ressorteert er mede in kennis te stellen, ten einde te voorkomen dat een ander dat meisje zoude ontvoeren. De vader der maagd en de vader van den jongeling moeten ook spoedig den heer des eersten van de verloving kennis geven, en hem om een gezegeld geschrift verzoeken, waarin duidelijk staan vermeld de namen van de maagd en van den jongeling. Gebeurt het nu, nadat al het bovenstaande is in acht genomen, dat die maagd door een bandjargenoot van dezelfde balé-agoeng geschaakt wordt, dan moet die jongeling weer van de maagd gescheiden worden, en wordt hem eene boete opgelegd van 24.500 kèpèngs, welke worden afgedragen aan den heer der vrouw. Ten elfde. Is het iemand tot een andere balé-agoeng behoorende die de reeds verloofde maagd schaakt, en is haar vader in het bezit van een geschrift waaruit die verloving blijkt, dan moet scheiding plaats hebben, en wordt van de zaak verder geen werk gemaakt, daar dat geschrift niet verloochend kan worden; het moet worden vertrouwd, doch de jongeling wordt ook niet beboet. Waren echter de tanden van het geschaakte meisje nog niet gevijld, dan wordt wel de van ouds gebruikelijke boete opgelegd. Ingeval geen aangifte is gedaan, noch kennisgeving heeft plaats gehad, zoo mag de schaking volvoerd worden. Ten twaalfde. Als een mijner onderdanen, dewijl hij slechts eene dochter heeft, of wel het geldt eene gelofte van hem en zijne broeders gestand te doen, haar tot zijn erfgenaam wil bestemmen, dan moet hij zonder verwijl van dat voornemen kennis geven aan zijn desahoofd, en een bedrag van 250 kèpèngs storten als belooning van dat hoofd voor de te nemen moeite. Deze heeft vervolgens hiervan kennis te geven aan de desalieden die tot dezelfde balé-agoeng behooren en aan den heer der desa, ten einde deze allen op de hoogte der zaak zouden zijn. De 44 ida sang ngamël désa poenika, këni i wong désa ika sami oening ritingkah indiké sang masadoe né kadi arëp, mwah i raraman daha ika tëhër atoer soepèksa ring goestinipoen, makadi noenas soerat pangélingéling saha tjap, këni mëpëk moenggoeh ing soerat saindik manahnja. Wëkasan jan ana wong bafidjar toenggal balé-agoeng këni ngrangkatang daha ika, këni mamargi sakadi salinging soerat pangélingéling poenika, tan kawasa kamësëhan antoek pikanda, jan wantah i troena sang ngrangkatang ika sampoen satinoet sakadi oedjaring soerat pangélingéling ika, tëka jogija i troena ika njaloek santana, jan tan arëp i troena ika njaloek santana, tëka jogija daha ika pasahakëna, toer i troena kadanda goeng arta, 24.500, danda ika mantoek ring sang adrëwé kaoela wadon, tëkaning daha ika mantoek kadi djënar, jan tan i raraman daha ika madarma kadi kotjap ing arëp, jogija daha ika karangkatang mamargi patoeting panoembas. Pangrawos ping tëloelas. Mwah jan ana wong lijan balé-agoeng këni ngrangkatang daha ika, jèn woes atjihna raraman daha ika kadi né ring arëp, jèn i troena woes tinoet sakadi né moenggwing pangélingéling ika, wënang i troena njaloek santana, jan i troena nora karsa tinoet, tëka jogija bias djoega daha ika, i troena tan pawanan danda déning siwos balé-agoeng, jan nora njadoeang ring i bandésa, mwah tan pasoepèksa, norana gambël pangélingéling, jan wèntën i kaoela ngrangkatang, tëka jogija noembas sapatoeting pangrëga. Pangrawos ping patblas. Mwah ritatkala wèntën i wong désa ika pilih toenggil mangkat ëndëh, jadijan mamondok sagënahipoen, i wong désa ika pilih toenggil wëtoe kaitjalan gëlahipoen salwiré, sanista madija oetama, itjal saking katjolongan, sang kaitjalan këni ngoeninga ring palinggih ida sang mawa boemi ring Tabanan, makadi lawoet njërëp tjorah ika, wëkasan jèn woes tatas kasërëp antoek sang kaitjalan tjorah ika, toer poeroen ipoen mitanggoeh, mwang najoebang tjatjaban, irika malih sang kaitjalan agé ngoeninga ring palinggih ida sang amawa boemi ring Tabanan, ida sang amawa rat laris ngamargijang djëdjënëng, lawoet mambasta djanma né kasinënggah tjorah, irika i djëdjënëng malih mamriksa i tjorah, jan woes kamariangkën djanma ika njorah sakadi pangoeningé sang kaitjalan, déning ipoen sang kaitjalan mitoedjoe ngajah mangkat, prësida djanma tjorah ika. njolong drëwé, mamargi radja danda poenika, jèn patoet mati. 47 aantal eedhelpers, den eed opleggen, ten einde er zeker van te zijn dat de beschuldiging niet valsch is. Bij ontkenning zijner schuld door den beschuldigde, zal aan dezen de eed worden opgelegd, maar met het dubbel aantal der eedhelpers dat de belangrijkheid der zaak vereischt; na de aflegging van dien eed met zijne eedhelpers zal de beschuldigde vrij uitgaan. Dat de van diefstal beschuldigde op zijne beurt den bestolene die aangifte gedaan heeft aanklaagt, is niet geoorloofd. Wordt door den beschuldigde of zijn heer het verzoek gedaan, dat alleen aan den aanklager de eed zal worden opgelegd, zoo moet deze zich daaraan onderwerpen met zijne eedhelpers. De beschuldigde moet daarna de enkele waarde der verloren gegane zaken vergoeden. Deinzen de aanklager of zijne eedhelpers voor het afleggen van den eed terug, dan zal zoowel aan den een als aan den ander de bij de Agama vastgestelde boete worden opgelegd. Verordening van den hoofdvorst, die thans in de groote poeri van Tabanan zetelt, en van den vorst Madé Kalèran, zetelend in de poeri Kalèran, uitgevaardigd in overeenstemming met de aanzienlijke poenggawa's van Tabanan, ter opvolging door alle ingezetenen der vier standen binnen dat landschap, te weten: Ten eerste. Wanneer de beide vorsten van Tabanan tot al hunne onderdanen van de vier standen het bevel richten om ten strijde te trekken tegen den vijand, diens desa's te overvallen en te plunderen over dag of bij nacht, dien vijand te verslaan, dan moeten die lieden ten spoedigste zich op weg begeven met hunne wapens; men zij niet ongehoorzaam aan dit bevel, ieder zorge er voor zich op zijne plaats te bevinden. De onderhoorige die na het ontvangen van zoodanig bevel van de beide vorsten niet ten strijde trekt zal gestraft worden, lichter of zwaarder al naar gelang der omstandigheden. Ten tweede. Wanneer, ter gelegenheid dat alle inwoners van Tabanan de opdracht hebben gekregen met den vijand een strijd te gaan voeren op leven en dood, of een van diens versterkingen te gaan veroveren, zijne woonsteden te verbranden, 48 salwiring daging paoemahan i satroe sanista madija otamü, jan ana i parakaoela pilih toenggil asing mitijèng dadawoehan, wënang mamargi sisip ika boewat ingadoe, këni olih ambahak, ambranang, mwah nangkëpang joeda, afSdjaja i satroe, jwadin kapradjaja, pitwi polih anoenoeanin oemah i satroe, mwah afldjarah, sanista. madija motama daging paoemahan i satroe, samangkana loewar sisipnja, wënang sinampoera dé sang praboe kalih. Pangrawos ping tiga. Ritatkala pamargi i parakaoela ring wawëngkan Tabanan mangkat ëndëh, rawoeh ring tëpi siring tan molih labda karija, talër mamargi sisip i parakaoela pilih toenggil asing tan rawoeh mangkat, sisip ika wënang ingadot antoek i djadjènëng kalih, boewat dji goeng arta, 1000, nanging pangadol i djanma sisip ika tan .kawasa ngalintang ring watës panëgara wawëngkan Tabanan, nging i djanma ika wënang malih katëbas basadja olih sakadangnja sadjëroning adasS dina saking dina pangadol djanma ika, jan nora katëboes djanma ika woes lintang sëngkër né kotjap moenggwing arëp, tëka wënang nikël apisan panëbasnja, jan woes lintang ring asasih, tëhër tan tinëbas, kakarèn djanma ika wënang kapafidjing antoek ida sang amawa boemi kalih. Pangrawos ping pat. Jan ana pamargin i kaoela sawawëngkan Tabanan mangkat rawoeh ring bafttjingah poeri agoeng Tabanan, tan ngantëg ring tëpi siring, jan ana i kaoela pilih toenggil tëhër ngoelati karija salwirnja, pitwi mahalonalon , tëka wënang djanma ika kaboesboesan salwiring gagawanja antoek i djadjënëng kalih kang amanggih djanma ika, nging gagawan ika wënang katëbas antoek kang kaboesboesan, panëbas ika boewat goeng arta, 250, jan nora katëbas sadjëroning tigang dina saking dinané këni kaboesboesan, gagawan ika wënang itjal, tan rasanën mwah. Pangrawos ping lima. Jan ija i parakaoela tëpi siring, sawawëngkan Tabanan, kaparanin antoek i satroe, mapaindik sakadi kotjap ing arëp, pitwi këni kakëkëp, jwadin olih angalah désa, ika këni mamargi i parakaoela satjatoer wangsa mangkat sasëlët, jwadin tan molih dadawoehan mon ija angrënga orta, makadi 49 dan wel daar alles wat zij maar vatten kunnen te rooven, een dier lieden zich aan dat bevel onttrokken heeft, dan zal hij er alsnog op uitgezonden worden om den vijand te bestrijden of hem afbreuk te doen op een der bovenvermelde wijzen. Na zulks volvoerd te hebben is zijne schuld gedelgd, en zullen de beide vorsten hem vergiffenis schenken. Ten derde. Wanneer de gezamenlijke inwoners van Tabanan, ten strijde getrokken zijnde, op de grenzen aangekomen er niet ,in slagen den vijand afbreuk te doen, dan heeft degene die niet voor den oorlog mocht zijn opgekomen toch schuld, welke gedelgd zal worden met den verkoop van zijn persoon door de beide djëdjënëngs, voor den prijs van 1000 kèpèngs. Hij mag echter niet verkocht worden aan iemand buiten de grenzen van Tabanan gevestigd. Binnen tien dagen na dien verkoop kunnen de bloedverwanten van den schuldige hem nog altijd weer vrijkoopen voor hetzelfde bedrag als de koopsom, en daarna wordt de losprijs op het dubbele gesteld. Na verloop van eene maand, zonder dat inlossing plaats had, vervallen de bezittingen van dien persoon aan de beide vorsten. 1 Ten vierde. Wanneer de ingezetenen van Tabanan naar de groote poeri aldaar zijn opgeroepen voor den strijd, doch nog niet zijn doorgetrokken naar de grens, en het dan geschiedt dat een onzer onderdanen gewoonweg aan het een of ander wérk bezig is, dan wel op reis gaat, dan moet aan dien persoon door de beide djëdjënëngs die hem aantreffen alles wat hij bij zich heeft worden afgenomen. Hij kan die zaken weer inlossen voor 250 kèpèngs, doch heeft dit niet binnen drie dagen na de confiscatie plaats gehad, dan zijn ze voor hem verloren, daar valt verder niets aan te doen. • Ten vijfde. In het geval dat de bewoners der grensstreken van Tabanan door den vijand worden overvallen, die hun op een der bovenvermelde wijzen schade toebrengt, hun dorpen bezet of verwoest, zoo moeten onze onderdanen van eiken stand gewapend uitkomen, ook zonder daartoe bevel ontvangen te 1 Onder die bezittingen zijn vanzelfsprekend de vrouwen en ongehuwde dochters van den schuldige begrepen. Hij wondt als van de maatschappij afgestorven beschouwd, zoodat in den tekst gesproken kon worden van zijne nalatenschap, kakarèn. 4 50 tëngëraning bëdil, mwah swaraning gëndongan, jan ija i kaoela pilih toenggil tan toewoe sahasa rawoeh mangkat, ngélingin gagambëlannja kadi ngoeni, ika mamargi sisipnja sakadi né pada kotjap moenggwing arëp. Pangrawos ping nëm. Mwah ritatkala sami i parakaoela satjatoer wangsa woes nija olih madabdab, kantën paoemanan i troena ika, kari pada tëhër mamondok, ika kéwasa i kaoela mètinan paha, pada boedal saking paloeloengan ngoelati salwiring gawénja. Pangrawos ping pitpe. Makamiwah i kaoela satjatoer wangsa sampoen pada olih madabdab, woes kantën pangrawos nanggap magilir mapondok ring tëpi-tëpi, sadjawining sang jogija nanggap, tëka wënang pada boedal, sah sakèng gagambëlannja, kéwasS pada ngoelati salwiring gawénja, pitwi malonalon, sakéwantën ring panagara sawawëngkan Tabanan. Pangrawos ping koetóes. Samangkana poepoet pangrawos ida sang amawa rat kalih ring Tabanan, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng samafïtja poenggawa sami ring sawawëngkan Tabanan, poepoet moenggwing soerat paswara poeniki, mamargi djëdjënëng drëwèn ida tjokorda agoeng, akwèhnja, 20, makamiwah djëdjënëng drëwèn - ida anaké agoeng ngoerah madé Kalèran, tëhër 20 diri, njoesoep ring panagara sawawëngkan Tabanan, mamriksa toer ngamargijang sakadi linging soerat paswara iki, mwah tan kawasa anaké agoeng-agoeng sinalih toenggil ngoelatang sisip i parakaoela kang jogija sisip, këni mëmargi mëpèt sakadi linging paswara iki. Tiba paswara iki doek ring dina soerija siwa, oekoe toloe, titi krësnapaksi ring trétija masa wésaka sadloedira, éka sirsija, isakala 1807 joesaning loka, ja poenika tanggal ping 14, boelan Maart, taoen 1887 tjara i walanda. Pangélingéling poenika soerat paswaran ida sang amawa rat sang djoemënëng andiri mangkin ring poeri agoeng Tabanan, djinapi toenggil titi aswaran ida anaké agoeng ngoerah madé Kalèran, sang djoemënëng andiri mangkin ring poeri Kalèran Tabanan, paswara iki tiba ring i parakaoela mwah ring wong dagang satjatoer djanma ring sawawëngkan Tabanan, makamiwah tiba ring wang soenantara, sawatëké sané pada magënah ring panagara sawawëngkan Tabanan. 51 hebben, zoodra zij er bericht van krijgen, de geweren hooren afgaan, of op het alarmblok hooren slaan. De onderdaan die niet loyaal ten strijde trekt om de hem van ouds opgedragen taak te vervullen zal op de vroeger aangegeven wijze gestraft worden. Ten zesde. De ten strijde getrokken lieden van eiken stand kunnen onder elkaar eene regeling treffen, houdende dat de jongelieden aan de grens gelegerd blijven, en de getrouwde mannen (tijdelijk) naar huis terugkeeren om er eenig werk te verrichten. Ten zevende. Nadat de gezamenlijke onderdanen onder elkaar eene regeling hebben getroffen voor het bewaken van de grenzen, mogen allen, met uitzondering van degenen wier beurt het is om de wacht te doen, naar hunne woonsteden terugkeeren, ontslagen van verantwoordelijkheid, om zich aan hun eigen arbèid te wijden of op reis te gaan, steeds echter blijvende binnen de grenzen van Tabanan. Ten achtste. Aldus is besloten door de beide vorsten van Tabanan, in overeenstemming met alle voorname poenggawa's binnen dat rijk. De voorschriften dezer paswara zullen ten uitvoer gelegd worden door de djëdjënëngs van den hoofdvorst, ten getale van twintig, en door de djëdjënëngs van Ngoerah Madé Kalèran, eveneens twintig in aantal, binnen geheel Tabanan. De voorname poenggawa's mogen de schuldigen niet naar eigen inzicht straffen; gehandeld moet worden overeenkomstig de voorschriften van deze paswara. Deze paswara werd uitgevaardigd op den dag soerija siwa van de week toloe, den derden dag van de donkere helft der maan van de tiende maand, toen de wereld 1807 jaren oud was, overeenkomende met den 14den Maart 1887 van de tijdrekening der Hollanders. Verordening van den in de groote poeri van Tabanan zetelenden vorst en van den vorst Ngoerah Madé Kalèran uit de poeri Kalèran Tabanan, bestemd voor al hunne onderdanen van de vier standen, ook voor de handelaren, alsmede voor de in Tabanan verblijvende vreemdelingen van overzee. 62 wèntënang kaklëtjan, tëhër këni agé .ngawèntënang atoer pangoeninga ring sang adrëwé boekti poenika, sang adrëwé boekti këni atoer pangoeninga, makadi mapinoenas ngawèntënang kaklëtjan, ring sang adrëwé désa ika, makadi mapinoenas soerat saha tjap, poepoet matandatangan, oesan kaklëtjan poenika, këni malih kahatoer soerat pinoegrahan poeniki, saha doeloeran batjoen dang oerip, mawilang wèntën kaklëtjan poenika këni batjoendang sadina asiki, mangdé kahatoer ring ida sang anoegraha. Makamiwah jan ada djadjoedèn ika mëtoe doeskrëta, salwiring doeskrëtan ring kaklëtjan, maharëp ring pada i babotoh sami, jwadin i babotoh maharëp ring i saja, jan tan poepoet prëkara di djaba, mangdé agé kaoening ring sang anoegraha. Jan ana i koelina désa, mwah i wong désa, i sëdahan, i mëkël soebak, satjatoer djanma, ina padarma sakadi né kotjap ring arëp, mamoeroeg linging paswara poeniki, wënang boektin kaklëtjan poenika karampas antoek sang madrëwé désa, mwah sang ngawèntënang kaklëtjan jogija danda sapatoeting krëta, dandaning wong amoeroeg paswara dalëm, danda ika boewat goeng arta, 20.000, mwah sarma goeng arta, 4500, samangkana poepoet paswara poeniki, tiba paswara iki ring dina sanistjarft kliwon, wara landëp, panglong ping 5, sasih ka 8, rah 8, tënggëk 1. Nijan kèngëtakëna titi paswaran ida tjokorda agoeng sang loemingga ring poeri agoeng Tabanan, djinapi toenggil soerat paswaran ida anaké agoeng ngoerah madé Kalèran, sang djoemënëng nata ring poeri agoeng Kalèran Tabanan, tiba ring saparamantja agoeng alit sami ring sadjëroning boemi Tabanan, lwiring paswara poenika: Pangrawos pambarëp. Ritatkala wèntën pakajoenan ida dané sang jogija ngamargijang djadjënëng, makadi pakajoenan ida tjokorda kalih sang loemingga kotjap ing arëp, ngamargijang djadjënëng kadjaba, niwakang sasawènan ring i paradjana, saroepaning tjatoer djanma, ring sawawëngkan boemi Tabanan, jan njawènin karang tjarik, sané masanda madol, tan mapadarma kadi ngoeni, apa ta kramanja, jan tan pasoepèksa kalih njandajang ngadol karang tjarik ika ring goestin kang njandajang ngadol, makadi tan angambël soerat ilikita, matjiri maëtjap, 63 andere desa, dan moet die pambëkër daarvan onmiddellijk kennis geven aan dien rechthebbende, die op zijne beurt vergunning tot het houden dier hanengevechten verzoeken zal aan den heer zijner desa, te verleenen bij gezegeld en geteekend geschrift. Na afloop der hanengevechten moet die vergunningsbrief teruggebracht worden aan hem die denzelve verleende, met zoo vele der nog in leven zijnde overwonnen hanen als de gevechten dagen geduurd hebben. Ontstaan bij het wedden tijdens de hanengevechten hoogloopende oneenigheden tusschen de spelers onderling, of tusschen de spelers en de saja's *, en gelukt het niet de zaak in der minne te schikken, dan moet ten spoedigste er van kennis gegeven worden aan dengene die de vergunning verleende. Als desahoofden, desalieden, sëdahans, of pambëkëls-soebak, tot welken der vier standen ook behoorende, de vorenstaande bepalingen in den wind slaan en deze paswara overtreden, dan zal de opbrengst der hanengevechten in beslag genomen worden door den heer der desa, en degene die ze op touw gezet heeft de boete hebben te % betalen bij de wet gesteld op overtreding der verordeningen van den vorst, ten bedrage van 20.000 kèpèngs, vermeerderd met 4.50f> k. sarma. Deze paswara is aldus vastgesteld op dinsdag kliwon van de week landëp, den 5den dag der afnemende maan van de 8ste maand, in het jaar '18. Verordening der vorsten in de hoofdpoeri en de poeri Kalèran te Tabanan, bestemd voor alle kleine en groote hoofden binnen dat landschap, waarvan de inhoud is als volgt: Ten eerste. De beide voornoemde vorsten en de hoofden die de bevoegdheid hebben er djëdjëttÉngs op uit te sturen om bij hunne onderhoorigen, van welken stand ook, binnen het rijk Tabanan beslag te leggen op erven of sawahs mogen daartoe overgaan als deze gronden verpand of verkocht zijn zonder inachtneming der van ouds gebruikelijke formaliteiten, d. w. z. dat van de verpanding of den verkoop geen kennis gegeven is aan den heer van den verpander of den verkooper varuerven 1 Spelregelaars en scheidsrechters. 64 mwang kapakoe ring tanda asta saking ida dané sang nampi pasoepèksa ika, poenika jogija katibanana sasawènan. Pangrawos ping ro. Ritingkah ida dané ngamargijang djadjënëng niwakang sasawènan, mangdé i djadjënëng ika ngawa soerat katrangan, tëhër matjiri maëtjap, saha tanda asta saking pawèh ida dané sang manjoeroe ngamargijang sasawènan ika, mangdé tètèh oenining soerat katrangan ika, awanan désaning karang tjarik ika kasawènan, makadi dinan tiba sasawènan ika, mangdé poepoet kaprëkara sadjëroning sapoeloeh dina saking tiba sasawènan ika, jan tan kaprëkara kadi moenggwing arëp, jogija kang kasawènan itjal, tan 'rasanën mwah, jan sampoen tëgëp sakadi pidartané moenggwing arëp, poenika jogija katampi sasawènan ika. Pangrawos ping tiga. Jan nora i djadjënëng mapidarma, anggawa soerat katrangan kadi ajoen, jogija i kaoela sang katibanan sasawènan nora nampi sasawènan ika, makadi i djadjënëng tan kawasa malih ngawawanin niwakang sasawènan ring sang katiwakang sasawènan poenika jan tan pakrana mwah. Sasab ita ataroeng nora tadjiné ngaran. Jogija pijak doeskrëta ika, tan pawanan palihpalihan. Pangrawos ping tjatoer. Ritatkaia i djadjënëng ngëmargijang sasawènan, jan tan mapadarma sakadi moenggwing arëp, tëka jogija i djadjënëng ika kasisipang antoek ida sang praboe kalih sang loemingga kotjap ring arëp, sisip i djadjënëng ika magënah ring pinggiring watës Tabanan, mapawanëng soewéna asasih. Pangrawos ping lima. Inggih tatkala wèntën ida dané pada madrëwé baboektijan, wastanin padjëgan ring sawah mwah karang, alas, rikala mamargi djadjënëng masasawènan ring i parakaoela sané nggamël tjarik, miwah karang, pahalasan ika, talër mangdé pitëhër i djadjënëng ika mapadarma kadi moenggwing arëp, sakadi pamargin njawènin tjarik ika sané masanda, mwah mahadol, pada tan soepèksa, nanging pamargin soerat katrangan panjawènan poenika, sawètning wastanin tiba ring soebak, jan akoeda akwèh djanma né magëlah gagadoehan katiban sasawènan, kawasa madjapitoenggil oenining soerat poenika, sané tiba ring sang anggadoeh, pilih toenggil tiba ring klijang-klijangipoen, jan tan i djadjënëng mapadarma, tëhër kawënangnja kadi moenggwing arëp. 65 of sawahs, en zoo deze lieden niet in het bezit zijn van een van zegel en handteekening van dien heer voorzien bewijsstuk. Ten tweede. De djëdjënëngs die er op uitgezonden worden om beslag te leggen moeten een van zegel en handteekening voorzien bewijsstuk, afgegeven door dengene die het beslag laat leggen, bij zich hebben, waarin duidelijk staan vermeld de desa waarbinnen het erf of de sawah waarop beslag gelegd wordt gelegen is, zoomede de dag van de beslaglegging. De zaak waarop deze betrekking heeft moet binnen tien dagen nadat ze heeft plaats gehad zijn afgedaan, and ers worden die gronden verbeurd verklaard, zonder dat er verder over te spreken valt. Als het boven voorgeschrevene nauwkeurig in acht genomen wórdt, dan kan de beslaglegging doorgaan. Ten derde. Als de djëdjënëng geen bewijsstuk als bovenvermeld bij zich heeft, dan behoeft degene bij wien het beslag gelegd zal worden daar geen genoegen mede te nemen, en de djëdjënëng mag niet wederom pogen aldaar beslag te leggen, wanneer daartoe geene nieuwe aanleiding zich heeft voorgedaan. Men zou dat kunnen noemen, opvliegen om te vechten zonder van sporen voorzien te zijn. 1 De zaak moet worden bijgelegd, en de djëdjënëng krijgt niets. Ten vierde. De djëdjënëng die, er op uit gaande om beslag te leggen, het bovenstaande niet in acht neemt, zal'door de beide hiervoren vermelde vorsten gestraft worden met verbanning naar de grensstreken van Tabanan, voor den tijd van eene maand. Ten vijfde. Als de djëdjënëng er op uit gaat om beslag te leggen bij personen die sawahs, erven, of boschgronden onder hun beheer hebben waarvan aanzienlijke personen voordeel trekken in den vorm eener vaste heffing, dan moet door dien djëdjënëng op dezelfde wijze te werk gegaan worden als hierboven is voorgeschreven ten aanzien van het beslagleggen op sawahs welke verpand of verkocht zijn zonder dat daarvan aangifte is gedaan. De inhoud van het proces-verbaal der beslaglegging kan echter, daar het beteekend wordt aan de soebak, eensluidend van inhoud zijn voor alle bezitters dier gronden waarop beslag gelegd wordt of voor alle betrokken klijangs. Neemt de djëdjënëng de voorgeschreven formaliteiten niet in acht, dan moet ook te werk gegaan worden zooals vroeger werd voorgeschreven. 1 Uitdrukking aan het hanengevecht ontleend. 6 I 66 Pangrawos ping nëm. Samalih jan wèntën i djadjënëng jogijajang itjalang lwir tjarik karang sané kasawènan sampoen patoet itjal salwiring né jogija itjal, mangdé wèntën soerat tiba ring sang këni kasawènan, këni tètèh oenining soerat ika, awanan itjal karang tjarik ika, makadi sëngkër dinan itjal poenika kang kasawènan, mwah soerat ika mangdé tëhër madaging ëtjap, saha tjatjëlëk saking sang ngandikajang njawènin salwiring kasawènan, jan tan samangkana mapadarma, tan jogija katampi antoek sang katiwakang sasawènan, makadi i djadjënëng tëhër madaging sisip kadi moenggwing arëp. Pangrawos ping pitoe. Tatkala wèntën i parakaoela matoenggoeang njakoeta djanma, saroepa wangsaning tjatoer djanma, mangdé tëhër ngawèntënang pasoepèksa kalih, ring ida dané sang madrëwé kaoela matoenggoeang djanma, talër noenas soerat ilikita, saha tjap,'mwang tanda tangan ring sang nampi pasoepèksa ika, jan nora samangkana, tëka wënang djanma ika kadjoemoed 1 antoek ida dané sang adrëwé kaoela matoenggoeang, nanging tëhër mangdé wèntën soerat panjamoed, saha tètèh i wang ika doning kadjoemoed, makadi djantën sëngkër dinan djanma ika kahatoer ring sang adrëwé kaoela matoenggoe. Pangrawos ping oeloe. Samalih jan wèntën ida dané mwah i parakaoela saroepaning wangsaning tjatoer djanma, jan mangdé ngadol djanma, saroepaning djanma ika kahadol, ka djawikoeta, twi ring djëroning wawëngkan Tabanan, lijanan ring madol saking rarangkatan, tëhër mangdé wèntën atoer pasoepèksa kalih, ring ida sang praboe kalih, makadi raris noenas soerat ilikita, wara noegraha ring ida sang praboe kalih, jan tan oegi mamargi mapadarma kadi kotjap ring arëp, mangdé mamargi pagëh sakadi né moenggwing soerat paswarané doemoen, sané sampoen kapaitja ring i parakaoela ring djagat sawawëngkon Tabanan. Pangrawos ping sanga. Jan ana i paradjana ring sadjëroning pamoetëran ring panagara Tabanan madol atoekoe, salwiring dinol tinoekoe, nista madija maoetama dinol tinoekoenija, jan sampoen mawèh papandji, poenika wastanin sampoen pantji padjëng dinol tinoekoenija, tan kawasa malih dagangan ika kang i Blijkbaar wordt met djoemoed, evenals met het verderop voorkomende djamoet, hetzelfde bedoeld als djaboed beteekent. Of het verouderde vormen z\jn, dan wel aan schrijffouten van den copiist te denken valt, kan ik niet uitmaken. 67 Ten zesde. Wanneer de djëdjënëng er toe wil overgaan sawahs of tuinen die daarvoor in aanmerking komen verbeurd te verklaren, dan moet hij den eigenaar dier gronden een geschrift doen toekomen, uit welks inhoud duidelijk blijkt de reden der verbeurdverklaring, zoomede de dag waarop ze ingaat. Dat geschrift moet ook voorzien zijn van het zegel en de handteekening van dengene die het beslag, waarop het dan ook zij, heeft laten leggen. Bij verzuim van een en ander, behoeft degene tegen wien de beslaglegging gericht is daarmede geen genoegen te nemen, en is de djëdjënëng strafschuldig als boven vermeld. Ten zevende. Degenen die voor schuld iemand der vier menschenklassen als pandeling stellen of aannemen, moeten daarvan aangifte doen bij den heer van eerstgenoemden, en om een gezegeld en geteekend geschrift verzoeken. Bij verzuim zal die heer den als pandeling gestelden persoon tot zich mogen nemen, mits daarvan een afschrift worde opgemaakt waaruit duidelijk de reden van deze handeling blijkt, en waarin de termijn vermeld is waarbinnen die persoon zich ter beschikking van den heer moet stellen. Ten achtste. Een ieder die menschen van welken stand ook verkoopt naar het buitenland of binnen het land Tabanan, om andere reden dan het sluiten van een huwelijk; moet daarvan aangifte doen bij de beide vorsten, en hun eene schriftelijke vergunning daartoe verzoeken. Het bovenstaande niet in acht genomen wordende, zal te werk gegaan worden overeenkomstig den inhoud van de betrekkelijke paswara, welke vroeger voor alle onderdanen in Tabanan werd uitgevaardigd. Ten negende. Wanneer bij het koopen of verkoopen van handelsgoederen van allerlei aard, van aanzienlijke of geringe waarde, reeds een vaste afspraak is gemaakt, dan wordt die koop en verkoop beschouwd als te zijn tot stand gekomen, en mag de oorspronkelijke eigenaar dier goederen ze niet nog weer eens aan een ander verkoopen, als zijnde ntet in overeenstemming met de gemaakte afspraak. 68 woes padjëng kahadol antoek sang madrëwé dagangan karoëh'oen, malih angadol ring wong lijanan, jan tan ana patoeting oebaja. Jan wantah wèntën i paradjana anglaksanajang mamoeroeg sakadi né kotjap ring arëp, tëka jogija loedjoeg kawalik sadija, dagangan kang dinolnija itjal, tan tinawoeran panoekoenja dé sang anoekoe karoehoen. Pangrawos ping dasa. Inggih antoek soerat paswarané rihinan, saindik pamargin djadjënëng maniwakang sasawènan, doek tiba paswara iki ring dina sanistjara kliwon, wara oejé, mwah doek anërat soerat paswara ika ring dina tjoma kliwon, wara kadi arëp, panglong ping 15, sasih dijèsta, rah 8, tënggëk 1, sampoen mararijan, jan mangdé wèntën kapanggih tan kawasa malih patjang anggé, mangdé poeniki kapagëhang kagambël makadi kamargijang antoek ida dané sang moenggwing arëp. Pangrawos ping solas. Doek tiba paswara poeniki ring wékoedja siwa, oekoe koerantil, titi krësnapaksa, ring pantja dasi, palgoena masa, roedira asta, éka moerda, isakala 1807 joesaning loka, ja poenika tanggal ping 23, boelan Januari taoen 1890 tjara i walanda. Pangélingéling indik pamargin soerat paswarané pinih waoe, jan ana i wang bandjar, satjatoer djanma, wolih salit sami di djaba ring wasamanja, salwiring tjorahnja, sanista madija oetama, jan i parakaoela tjorah ika satjatoer djanma magënah ring dangin toekad "toja otan poenika, kéwasa raroed ngoèngsi panëpi, magënah ring pradésa Lalang-linggah, tan kawasa nglintang dangin toekad toja Otan poenika. Jan antoek ngrërëh tëda sang raroed asaksana, makadi mapaoenjan, kéwasa sadaoeh toekad toja Otan rawoeh kalèran, nanging tan kawasa matëkëhtëkëhan gënah, lijanan ring désa Lalang-linggah, jan ija sang raroed poeroen mapaoenjan ngalintang sadangin toekad toja Otan, sadoeroeng poepoet prëkaranja, jan katjoendoek olih kamësëhannja, jogija kapatènin antoek sang kapatoetan, tan witjaranën mwah, makamiwah sang kapatoetan pada tan kawasa ngoetija kamësëhannja sadaoeh toekad toja Otan, jan' ana sang kapatoetan pinih toenggil, satjatoer djanma, mamoeroeg paswara poeniki, wënang sisip ring ida sang mawa rat kalih ring TabanaYi. Mwah i parakaoela satjatoer djanma sané magënah daoeh toekad toja Otan, jan ija wolih salit di djaba ring sami wasamanja, kéwasa raroed magënah ngoèngsi panëpiné sané kangin, 69 De onderhoorige die in strijd met het bovenbepaalde handelt zal zelf de slechte gevolgen er van ondervinden: de koopwaar die hij verkocht gaat voor hem verloren, zonder dat hij van den oorspronkelijken kooper er betaling voor krijgt. Ten tiende. De vroegere paswara over beslaglegging door de djëdjënëngs, uitgevaardigd op zaterdag kliwon van de week oejé, en op schrift gebracht op maandag kliwon van dezelfde week, den I5den dag der afnemende maan van de lle maand, in het jaar '12, wordt ingetrokken. Wie ze in handen mocht krijgen mag er geen gebruik van maken. De onderwerpelijke verordening moet door de hoofden gehandhaafd worden. Ten elfde. Deze verordening is uitgevaardigd op wékoedja siwa van de week koerantil, den 15den dag der afnemende maan van de 8ste maand in het jaar 1807, overeenkomende met den 23»ten jarjuari 1890 van de Hollandsche tijdrekening. Opteekening van de jongste paswara. De bandjarlieden van alle vier de standen, woonachtig ten oosten van de rivier Otan, die zich schuldig gemaakt hebben aan grooter of kleiner vergrijp jegens hunne m&iemenschen en daarom wegvluchten naar de grensdesa Lalang-linggah, alwaar zij blijven vertoeven, mogen zich niet meer bewegen beoosten die rivier Otan. Willen zij er op uitgaan voor hun leeftocht of om bezoeken af te leggen, dan moeten zij blijven binnen het bewesten de Otanrivier en het ten noorden daarvan gelegen terrein, maar zij mogen nergens anders den nacht doorbrengen dan in Lalanglinggah. Degene hunner die het waagt op bezoek te gaan beoosten de Otanrivier voordat zijne zaak. uit de wereld is mag, als zijne tegenpartij hem aantreft, door deze gedood worden, zonder dat laatstgenoemde zich aan vervolging blootstelt. De beleedigde persoon mag zijn vijand niet bewesten de Otanrivier bemoeielijken (?) en doet hij dit, zoo maakt hij zich schuldig jegens de beide vorsten van Tabanan. Met de bewesten de Otanrivier woonachtige lieden der vier standen die zich schuldig maken jegens hunne medemenschen, en wegvluchtende zich gaan ophouden aan de oostelijke grens, 70 sakadi pamargin rihin-rihin, miwah sang raroed ika, jan sampoen loewar doeskërtanja, sampoen paripoernü, kéwasa1 malih toelak ka désanjS. ngoeni, wënang këni arta, 800, maka gandjaran i bandésa Lalang-linggah. Ngrihin tiba soerat paswara poenika ring dina sanistjara kliwon, wara wariga, tanggal ping 5, sasih ka 6, rah windoe, tënggëk 2. Nijan kèngëtakëna, titi paswaran ida tjokorda agoeng, sang djoemënëng mangkin ring poeri agoeng Tabanan, djinapi toenggil soerat paswaran ida i ratoe sang djoemënëng mangkin ring poeri Kalèran Tabanan, lwiring paswara iki: Pangrawos pambarëp. Jan ana i kaoela ring sawawëngkon Tabanan sané magënah sadangin toekad toja Panahan, rawoehing i parapadjana sané pëtjak babidangan Mëngoei poenika sami sané kadrëwé mangkin ka Tabanan, saroepaning pantja djanma, jan ija wolih salit ring sami wasamanja di djaba, sanista madija olamaning salitnja. kawasa sami magënah ring désa-désa pastjima, nanging mawaning sakoelwaning toekad Aha poenika, tan kawasa kamësëhannja ngawitjarèn, makadi mapaksapaksa tjonggah ngalintang ka daoeh toekad toja Aha ring sang raroed. Jan ana kamësëhan sang raroed ika mamoeroeg paswara iki, mapaksa tjongah ring i prëraroed ika, ngalintang toekad toja Aha ngaoehang, tëka jogija i kaoela tjongah ika -kapoeroegana danda, kramaning wong amoeroeg paswara dalëm. Mwah i kaoela praroedan ika sané magënah koelwaning toekad toja Aha, pada tan kawasa mapaoenjan ka dangin toekad toja Aha, jan mangdé i praroedan ika poeroen mapaoenjan kadi anjangid-njartgid ngalintang toekad anganginang, jan mangdé kapanggoeh antoek mësëhan sang raroed ika, tëka jogija kamësëhan sang raroed ika mapaksa-paksa sakarëpnja ring tjorah ika, tan witjaranën mwah. Pangrawos ping ro. Jan ana i paradjana sawawëngkon Tabanan sané magënah sadaoeh toekad toja Panahan, polih salit ring sami wasamanja di djaba, sakadi pamargin i kaoela sané magënah sadangin toekad toja Panahan. kawasa ipoen magënah ring désadésa sadangin toekad toja Panahan, tan kawasa ngalintang mapaoenjan ka daoeh toekad toja Panahan, jadijan kamësëhan sang raroed ika talër tan kawasa mapaksapaksa tjongah ngalintang toekad toja Panahan nganginang, jan wèntën sang kalih mamoe- 71 zal gehandeld worden zooals van ouds gebruikelijk geweest is. De vluchteling die zijn vergrijp geboet en vergiffenis gekregen heeft mag naar zijne oude desa terugkeeren, maar moet 800 kèpèngs storten tot belooning van het desahoofd van Lalang-linggah. Aldus gedaan op zaterdag kliwon van de week wariga, den 5den dag der wassende maan van de 6e maand, in het jaar '02. Men sla wel acht op -de ondervolgende paswara van den hoofdvorst, zetelend in de groote poeri van Tabanan, en van den vorst in de poeri Kalèran aldaar. De inhoud is aldus: Ten eerste. Als onderhoorigen van Tabanan die ten oosten van de rivier Panahan wonen, of onderhoorigen die vroeger onder Mëngoei gestaan hebben doch thans onder Tabanan ressorteeren, tot welke der vijf standen zij ook behooren, zich aan een Vergrijp schuldig maken, hetzij van ernstigen of minder ernstigen aard, jegens hunne medemenschen, dan mogen zij in de westelijke desa's verblijven, met name bewesten de rivier Aha, en mogen hunne tegenstanders hen niet aldaar in rechten vervolgen of bemoeielijken. De tegenstanders der vluchtelingen die deze paswara overtreden, en hen bewesten de Aha bemoeielijken, zullen gestraft worden met de tegen overtreding der verordeningen van den vorst bedreigde boete. De vluchtelingen die bewesten de Aha verblijven mogen niet op bezoek gaan beoosten die rivier. Wagen zij het op bezoek te gaan, of een toevlucht te zoeken aan de oostzijde dier rivier, en treffen hunne tegenstanders hen daar aan, dan mogen deze met de boosdoeners doen wat zij willen; zij zullen daarvoor niet iri rechten vervolgd worden. Ten tweede. Inwoners van Tabanan, woonachtig ten westen van de rivier Panahan, die zich schuldig maken aan een vergrijp jegens hunne medemenschen op de wijze als reeds werd aangegeven voor de menschen ten oosten dier rivier woonachtig, mogen zich ophouden ten oosten dier rivier. Zij mogen niet bewesten de Panahan op bezoek gaan, en de tegenpartij der vluchtelingen mag hen beoosten die rivier niet bemoeielijken. Degene der twee partijen die tegen de bovenstaande bepalingen handelt 72 roeg lwiring paswara iki kadi né kotjap ring arëp, talër hatamanana danda, dandaning amoeroeg paswaran dalëm kadi né kotjap moenggwing arëp. Ngrihinin tiba paswara iki ring dina boeda kliwon, wara matal, tanggal ping 12, sasih ka 9, rah toenggal, tënggëk 2, isakala 1808 joesaning loka. Nijan titi soerat paswaran ida tjokorda agoeng sang djoemënëng loemingga nata ring poeri* agoeng Tabanan, djinapi toenggil titi soerat paswaran ida i goesti ngoerah madé Kalèran, sang djoemënëng andiri mangkin ring poeri Kalèran Tabanan, kairing antoek ida anaké agoeng-agoeng samantja poenggawa sami ring Tabanan, lwiring paswara iki: Pangrawos pamarëp. Jan ana ida anaké agoeng-agoeng sinalih toenggil sakotjap ing arëp pada madroewé kaoela tjina sané sampoen wastanin soemëkën ngatoerang soebakti ring Tabanan, këni sang adrëwé kaoela tjina watra ndawoehang ring i wong tjina ika sami, pada tan kawasa ngadajang pëlalijan, salwirnja, mwah madjadjoedèn, mapëlalijan salwiring pëlalijan, nista madija otama, adat tjinl-tjina, jan ana i* wong tjina sinalih toenggil ladjoe malaksana ngadajang pëlalijan mwah mapëlalijan salwirnja, tëka wënang i wong tjina ika pada karampas tëkèng sababwatannja sami, tan witjarana mwah, makamiwah i wong tjina sang amimitin ngawangoen ngadajang pëlalijan ika, tëka wënang katrapana danda, bwat goeng arta, 49.000, jan tan katawoeran danda ika, tjina ika wënang boentjalakëna saking boemi nha sang praboe kalih, ngalintang saking panagaraTabanan, barang-barangnja, nista madija oetama, tëkèng patikwënangnja, tëka wënang pada djarahën kabèh dèn ira sang adrëwé boemi. Ngarihin doek tiba paswara iki ring dina boeda kliwon, wara pahang, tanggal ping 9, sasih 3, rah 1, tënggëk 2. Doek anërat ring dina boeda oemanis, wara djoeloengwangi, panglong ping 5, sasih kasa, rah 1, tënggëk 2. . Nijan titi soerat paswaran ida tjokorda agoeng, sang loemingga nata djoemënëng ing poeri agoeng panagara Tabanan, djinapi toenggil titi soerat paswaran ida anaké agoeng Alit Ngoerah Madé Kalèran, sang djoemënëng koemawasa ring poeri Kalèran Tabanan, tiba ring i parakaoela, satjatoer wangsa, ring sawëwëng- 73 zal gestraft worden met de op overtreding der verordeningen van den vorst gestelde boete als boven vermeld. Deze paswara is uitgevaardigd op woensdag kliwon van de wara matal, den 12den dag der wassende maan van de 9e maand in het jaar 1808. Verordening van den hoofdvorst, gezeteld in de groote poeri van Tabanan, en van goesti ngoerah Madé Kalèran uit de poeri Kalèran aldaar, uitgevaardigd in overeenstemming met alle voorname poenggawa's binnen dat landschap. De inhoud is als volgt: Ten eerste. De hooger vermelde voorname hoofden, gezagvoerend over chineesche onderhoorigen die zich voor goed in Tabanan gevestigd hebben, moeten aan dezen verbieden feesten, van welken aard ook, te organiseeren, en aan dobbelpartijen of aan chineesche feesten, op groote of kleine schaal, deel te. nemen. Aan Chineezen die toch feesten aanrichten of daaraan deelnemen zal alles wat zij bij zich hebben ontnomen worden, zonder dat verder een haan daarnaar kraait; bovendien zal hun eene boete worden opgelegd van 49.000 kèpèngs, en bij wanbetaling daarvan zal verbanning buiten het land der beide vorsten, dus aan gene zijde der grenzen van Tabanan, hun deel zijn. Alle hunne bezittingen, het vee daaronder begrepen, zullen hun door den landsheer ontnomen worden. Deze paswara is uitgevaardigd op woensdag kliwon van de wara pahang, den 9den dag der wassende maan van de 3e maand, in het jaar '21, en op schrift gebracht op woensdag oemanis van de wara djoeloengwangi, den 5den dag der afnemende maan van de lste maand, in hetzelfde jaar. Verordening van den in de groote poeri van Tabanan zetelenden hoofdvorst en den vorst Alit Ngoerah Madé Kalèran, macht voerende in de poeri Kalèran te Tabanan, gericht tot alle onderhoorigen der vier standen binnen dat landschap. De inhoud er van strekt om aan al die Onderhoorigen te verbieden hunne 74 koning panagara Tabanan, lwiring paswara iki pada tan kawasi i parakaoela sinalih toenggil moepoet matëmoeang pijanak, njama, adi, tjoetjoenja sami ëloeh ring wong kakoeng, makadi nampi djaoeman, mwah djinah panoembas i daha poenika, sané doeroeng sëdëng kapëtëmoeang ring wong kakoeng, lwirnja jan i daha ika doeroeng tampak sangijang, makadi doeroeng poepoet këlih i daha ika, sané mawasta radja soewala, jan ana i kaoela sinalih toenggil mamoeroeg sakadi linging paswara iki, matëmoeang pijanak, njama, adi, tjoetjoenja sami loeh daha ring wong kakoeng sané doeroeng sëdëng kapatëmoeang, mapaindik sakadi pada né kotjap moenggwing arëp, tëka wënang i djanma daha ika, sané poepoet kapëtëmoeang ring kakoeng, wënang kadjamoed, tëkèng djinah panoembas daha ika antoek goestin i raraman njaman i daha ika moela, i djanma kakoeng ika kang anëmonin tëka wënang mamargi sisip tinoendoeng antoek ida sang amawa rat kalih ring panagara Tabanan, jan djanma saking kidoel, toendoengën maring soekoening oekir lor, jan djanma saking lor saoetaraning radija poera Singasana, toendoengën maring kidoel, jan djanma saking wétaning wé Panahan, boentjalakëna winawa maring tëpi siring koeion, jan djanma saking koeion, toendoengën maring poerwa, tëhër magënah ring tëpi siring, sami sakéwantën ring tëpi padjadjahan boemi Tabanan, mapawanëng asasih, wëkasan poepoet sëngkër, wënang sampoeranën, mantoek maring rama rénanja ring gënah désanja moela. Mwah rarama njama Idjang daha ika sang matëmoeang tan jogija kapëtëmoeang, wënang kapoeroegana danda loedjoeg, maboewat goeng arta, 24.500, dandaning wong amisakakën tan bisa, danda ika kahatoer ring sang adrëwé kaoela wadon, samangkana tingkahing kaoela anglanggar pamréntah dalëm kadi tingkahing wong atëmoe tan tëtës ing sëngkër. Mwah jan ana i parakaoela pilih toenggil, satjatoer wangsa, manggëlah pijanak, njama, adi loeh këni karangkatang antoek wong kakoeng, ika pada tan kawasa i raraman njaman élik 1 ika, ngawangoen oebaja ring i wong kakoeng kang ngrangkatang, » In het handschrift staat élih, dat voor zoover mij bekend geen woord is. Elik werd er voor in de plaats gesteld, wat vermoedelijk ook bedoeld was, want in vroegere paswara's kwam dat woord ook voor met betrekking tot eene minder goede verstandhouding tusschen schoonvader en schoonzoon of aanstaanden schoonzoon. 75 dochters, oudere en jongere zusters, of kleindochters uit te huwelijken, zoomede deswege geschenken of een koopprijs aan te nemen, wanneer die vrouwen nog piet geschikt zijn om te huwen, hetzij om reden dat hare tanden nog niet gevijld zijn, of dat zij den volwassen leeftijd nog niet bereikt hebben, noggeene maandstonden hebben gehad. Wordt tegen het bovenomschreven verbod gehandeld, dan moeten de op die wijze uitgehuwelijkte vrouw en de betaalde koopprijs teruggenomen worden door den heer van den vader of broeder dier vrouw. De man die haar huwde zal door de beide vorsten van Tabanan gestraft worden met verbanning, in dien zin dat in het zuiden wonende menschen weggezonden worden naar den voet van het noordelijk gebergte, en dat menschen uit het noorden, d. w. z. van benoorden het land van den tempel Singasana, naar het züiden gezonden worden. De menschen van beoosten de Panahan-rivier worden verbannen naar de westelijke grenzen, die uit het westen gaan naar de oostelijke; allen echter mogen blijven binnen het gebied van Tabanan. De duur der verbanning is eene maand. Na afloop van dien termijn krijgt de banneling vergiffenis, en mag hij terugkeeren tot zijn vader en moeder, in de oude desa zijner inwoning. De vader, broeder of grootvader die de maagd uithuwelijkte zal gestraft worden met eene boete van 24.500 kèpèngs, gesteld op het doen van iets dat niet gedaan mag worden; ze komt ten bate van den heer der vrouw. Aldus worde te werk gegaan bij overtreding van het verbod van den vorst ten aanzien van het beslapen eener vrouw voordat de tijd daartoe is aangebroken. Het is aan dengene wiens dochter of zuster door een man geschaakt is wien hij niet mag, niet toegestaan die vrouw in te lossen, ten einde het huwelijk niet zou doorgaan, wanneer de schaker daarmede niet instemt. Komt een dergelijke inlossing 77 tot stand met volle toestemming van beide partijen, dan moeten zij daarvan kennis geven aan den heer van dengene die den losprijs ontvangt. Verzuimen zij dit na zulk eene overeenkomst gesloten te hebben, dan zullen zoowel de vrouw die ingelost werd, als het geld dat daarvoor betaald is, in beslag genomen worden door den heer van dengene, die den losprijs ontvangen heeft, zonder dat daarop verder verhaal is, om reden dat de verordeningen van den vorst overtreden zijn. Deze paswara is aldus vastgesteld en uitgevaardigd op zaterdag kliwon van de wara koerwëloet, den 6den dag der wassende maan van de 2dc maand, in het jaar '24. Acht worde gegeven op de navolgende verordening van den hoofdvorst in de groote poeri van Tabanan en van den vorst in de poeri Kalèran aldaar, gericht tot alle hoofden en alle onderhoorigen van de vijf menschenklassen in het genoemde landschap, opdat zij allen ten volle en nauwgezet het volgende mogen in acht nemen: Ten eerste. De onderhoorigen binnen Tabanan die erven, sawahvelden, boschgronden of menschen willen in ruil geven of nemen moeten tezamen aangifte doen bij den heer van den oorspronkelijken eigenaar, en daarvan een gezegeld en geteekend geschrift verzoeken. Op die wijze mag het geschieden. Bij verzuim van deze aangifte zal door den djëdjënëng van den heer van dien eigenaar beslag gelegd worden op de geruilde erven, sawahs, boschgronden of menschen, en zullen deze door den genoemden heer tot zich worden genomen. Deze zal bij het uitzenden van den djëdjënëng om beslag te leggen of in beslag te nemen hem moeten voorzien van een 90 vervuld? In ieder geval levert het verhaalde een bewijs te meer der onvermijdelijkheid dat in den onhoudbaar geworden toestand, voortgevloeid uit de bepaling der oude contracten met het Gouvernement welke, den vorsten, elk binnen zijn gebied, eene onbeperkte macht waarborgde, hoe dan ook verandering kwam, nadat aan het licht was getreden op welke wijze ze soms werd uitgeoefend. Hierboven werd reeds medegedeeld dat deze verzameling paswara's grootendeels bijeengebracht is tijdens het bestuur van den voorlaatsten onafhankelijken vorst van Gianjar, onder leiding van diens rijksbestuurder Këtoet Pasëk, dus in de tweede helft der 19e eeuw (de terechtstelling, of liever vermoording, van dezen laatste door den Déwa-agoeng had plaats in het jaar 1886). Een deel er van dateert echter van reeds meer dan twee eeuwen vroeger, zooals blijkt uit den daarin vermelden datum, omschreven op de navolgende omslachtige wijze: «sri sakawarsatita isaka séwoe nëm atoes tëloe, pantjawara kliwon, saptawara anggara, nawawara djangoer, astawara goeroe, sadwara was, tjatoerwara djaja, triwara waja, wara djoeloengwangi, sasih kasanga ring soekiapaksa, ring dasami», d. w. z. den 10den dag der wassende maan in de 9de maand van het jaar 1603, waarbij dan nog verder worden vermeld de woekoe of week en de dagen van de drie- tot negendagige tijdperken (wara). Het opgegeven Balische jaartal komt overeen met ons jaar 1681, zoodat over gemis aan stabiliteit in de maatschappelijke ordening van ZuidBali zeker niet te klagen valt. Het eerste gedeelte dezer paswara's draagt trouwens duidelijk het karakter van bij stukken en brokken uit allerlei verspreide geschriften te zijn bijeengebracht. In zoo bonte mengeling volgen de behandelde onderwerpen elkaar op, dat ik er van heb moeten afzien daar orde in te brengen, en er mij toe bepaald heb het handschrift getrouw weer te geven zooals het me in handen kwam, alleen wat spatie latende bij eiken overgang op een nieuw onderwerp. De tweede helft dezer paswara's daarentegen is veel beter geredigeerd, en draagt het kenmerk van te zijn vervaardigd of herzien door eene zelfde hand, die van den reeds meer vermelden bekwamen rijksbestuurder. Behalve Déwa Manggis en de gebroeders Pasëk worden in deze laatste categorie van verordeningen nog als machthebbenden Een balisch poenggawa, op weg naar de poeri. 91 binnen het rijk Gianjar vermeld een als gelijkberechtigde met den regeerenden vorst behandelden vorst van Bëng, eene plaats niet ver van de tegenwoordige hoofdplaats verwijderd, en zoo ik mij niet vergis vroeger de hoofdzetel van het geheele rijk geweest, voorts de groote poenggawa's, wier hooge positie en uitgebreide macht in het door hen bestuurd gebiedsdeel blijkt uit de omschrijving «sang ngambil pati oerip> d. w. z. die beschikken over leven en dood. In overeenstemming daarmede was het dat zij elk hun eigen rechtbank hadden. Twee malen worden zij in de paswara's opgesomd, eerst waar gehandeld wordt over den losprijs, te Betalen voor de lieden die zoo ongemanierd zijn geweest te paard te blijven zitten in de voorhoven der poeri's van die groote seigneurs, daarna bij de vaststelling en toewijzing van de door handelaren en rondventers te betalen -belasting en tolgelden bij het passeeren van bruggen en vlonders. Hun aantal bedraagt in de eerstgenoemde paswara vijftien, in de tweede slechte veertien, een verschil dat wel zal .zijn toe te schrijven aan de kansen van den oorlog, welke veronderstelling aan waarschijnlijkheid wint door de omstandigheid dat het in de laatste opsomming ontbrekende district Toelikoep grensgebied vormt tusschen Gianjar en zijn erfvijand Kloengkoeng. Op deze poenggawa's volgen in rang de mantja's, ook nog hoofden van genoeg voornaamheid om als anak-agoeng te worden aangeduid, echter zonder het praedicaat ida, dat eerstgenoemden er bij voeren. Verder vinden we in de paswara's meermalen vermeld de ondergeschikte hoofden of pambëkëls, wat voorrechten aangaat gelijkgesteld met lieden van aanzienlijke geboorte, onverschillig tot welken stand zij zeiven behooren, en wel met de satrija's, in welken zelfden gedachtengang dan verder de mantja's gelijkgesteld worden met brahmanen, de poenggawa's met de brahmaansche priesters. Eindelijk staan op de laagste sport van de ambtelijke ladder de klijans désa en de klijans bandjar, het rechtetreeksch bestuur voerende over de bij een zelfde balé-agoeng aangesloten dorpsbewoners. Als hun helper zien we van tijd tot tijd optreden de pënjarikan of secretaris. Het antwoord op de vraag, hoe onder den knellenden band van al die grootere en kleinere hoofden het leven der dorpsbewoners nog dragelijk kon zijn, ligt verscholen in de paswara welke boete bedreigt tegen de personen die zonder gegronde 92 reden de gehoorzaamheid aan hun heer opzeggen en zich onder het direct gezag van den vorst willen stellen, daarmede impliciet te kennen gevende, dat wel degelijk onderzoek zal worden gedaan naar de gegrondheid hunner klachten en zij, in het gelijk gesteld wordende, aan het gezag dier hoofden onttrokken zullen worden, zooals ook inderdaad de gang van zaken placht te zijn. De priesters waren door hun geestelijken staat uitgesloten van het uitoefenen van gezag. Van hen vinden we in de paswara's alleen melding gemaakt als personen met wie door den vorst te rade gegaan werd bij de uitvaardiging er van. De eerste zes bladzijden der verzameling welke mij ten dienste stond zijn hierachter niet weergegeven, deels dewijl zij in niet geheel voor mij verstaanbare taal waren vervat, anderdeels omdat zij hoofdzakelijk werden ingenomen door de reeds meer dan eens door verschillende schrijvers behandelde vervloeking welke deel uitmaakt van het eedformulier. Ook de transcriptie is weggelaten. Het handschrift toch, hoewel zeer net en duidelijk, droeg de sporen van te zijn vervaardigd door iemand die vaak niet begreep waarover het handelde, van daar talrijke fouten en zonderlinge woordafbrekingen of samenvoegingen, in dit gedeelte moeielijk recht te zetten. Bij het thans te volgen overzicht der behandelde onderwerpen worde weer de voorrang toegekend aan het door de Baliërs meest gewaardeerd bezit: de vrouw. Uitvoeriger dan in de paswara's van Tabanan wordt hier gehandeld over het voor zich reserveeren van meisjes door vorstelijke personen (in de Gianjarsche geschriften masasangkrëban genoemd). Blijkens een der oudere paswara's had oorspronkelijk in Gianjar alleen de hoofdvorst (sang mawa goemi) het recht daartoe. Bij het toenemen van den invloed der voorname poenggawa's, van wier hulp en bijstand de vorst zoo zeer afhankelijk was om zich te kunnen handhaven tegenover de vijandelijke naburen, had dit voorrecht ook hun niet onthouden kunnen worden, zoodat blijkens eene nadere paswara tot het accoord was gekomen, dat de vorst voor dat doel het heele land zou mogen laten afzoeken, elk der poenggawa's zich zoude moeten beperken tot zijn eigen gebied. Ook wordt het inbreuk maken op dat recht het zwaarst gestraft wanneer de belangen van den vorst er bij betrokken zijn. Echter staat het streven op den voorgrond dergelijke inbreuken zoo veel mogelijk te Voorkomen, blijkende uit het 93 voorschrift van een der paswara's, dat elke machthebbende die den maatregel op een meisje wil toepassen daarvan onmiddellijk kennis moet geven aan het hoofd van de wijk waarin zij woont, en dat deze op zijne beurt er voor heeft te zorgen dat alle tot dezelfde balé-agoeng behoorende lieden er mede bekend worden. De betrokken jongelingen zijn dus gewaarschuwd, en mocht nu toch een hunner te kort doen aan 's vorsten recht en een door hem «geteekend> meisje schaken, dan wacht dien zondaar onverbiddelijk de doodstraf: in geen geval mag hij er met een geldstraf afkomen, heet het, de' dood alleen kan het misdrijf zoenen. Is evenwel de schaker iemand uit eene andere desa, en beweert hij van de reserveering niet afgeweten te hebben, dan komt hij er af, na zijne verklaring met een eed bevestigd te hebben, bijgestaan door twee eedhelpers, met de betaling van een zekere som als schandegeld voor de onteering van het meisje, dat intusschen toch naar de poeri gaat. Het ligt voor de hand dat bij niet-aflegging van den eed ook deze man de doodstraf ondergaat' Uitdrukkelijk wordt in deze paswara nog eens gezegd dat alleen de voorname poenggawa's, niet de mantja's, het besproken recht mogen uitoefenen. Inbreuk daarop gemaakt ten opzichte dier poenggawa's door den kleinen man kan eveneens met den dood gestraft worden, doch alsdan is althans de kans op begenadiging niet buitengesloten, in welk geval de schuldige het meisje van den betrokken poenggawa mag k o o p e n voor het exorbitante bedrag van 80.000 kèpèngs, en bovendien zich moet getroosten er op uitgezonden te worden om in het vijandelijk land koppen te snellen, de gerechte straf voor zulke boosdoeners, wordt er nog bijgevoegd. Deze laatste straf ondergaat ook de tot een andere balé-agoeng behoorende man, die dus geen kennisgeving van de reserveering door een poenggawa ontvangen heeft, als hij zich aan hetzelfde schuldig maakt en niet onder eede, bijgestaan door twee eedhelpers, durft bevestigen ook werkelijk er onbekend mede geweest te zijn. Bij aflegging van dien eed gaat hij echter vrij uit, en mag zijn huwelijk op de gebruikelijke wijze gesloten worden. Een ander geval van nog verder strekkenden inbreuk op de belangen der onderdanen bevat de «paswara waarbij aan de familieleden der vorsten van Gianjar en van Bëng het recht wordt toegekend meisjes die reeds met anderen verloofd zijn tot zich 95 In de verdere paswara's met betrekking tot dit onderwerp wordt voornamelijk gehandeld over de voor geschaakte meisjes te betalen koopprijzen aan hare ouders, nadat deze bevredigd zijn en zich tot eene minnelijke schikking bereid verklaard hebben. Dat deze prijs lager gesteld werd voor weduwen dan voor jonge dochters, en nog lager voor gescheiden vrouwen, is begrijpelijk, doch het valt moeielijk te verklaren waarom de te bedingen prijzen lager zijn naar gelang de stand der betrokken personen aanzienlijker is: voor de brahmanen toch volgens een der paswara's 2000 kèpèngs, voor alle leden der tweede kaste 4000 k., voor wésija's en soedrajs 6000 k., op zich zelf allemaal zeer kleine bedragen, terugvoerende naar een tijd toen het geld nog veel schaarscher was dan tegenwoordig. Ook zeer opmerkelijk is het de leden der derde kaste of wésija's hier over één kam te zien geschoren met de soedra's; trouwens ook op andere plaatsen van deze geschriften worden de wésija's zelfs niet onder de ménaks of hooge standen gerangschikt, hetgeen hieruit valt te verklaren dat zij in Gianjar geheel op den achtergrond geraakt zijn, en alle bestuursplaatsen er door de satrija's worden ingenomen. Geheel anders dan in Boelèlèng en Karangasëm bijv., waar de regeerende klassen tot de wésijakaste behooren en, zooals we reeds vroeger zagen, in geen enkel opzicht voor de satrija's willen onderdoen. Eene uitzondering op de bovenvermelde prijzen, in den zin van verhooging, wordt gemaakt voor het geval dat vrouwen die voor schuld verkocht of als pandeling gesteld zijn met hare toestemming geschaakt worden. Dan is de man verplicht aan haar meester ook het meerdere van de som waarvoor deze haar verkregen heeft boven den gewonen koopprijs te voldoen. De later geboren dochter eener in dat geval verkeerende weduwe valt niet onder die bepaling, dewijl zij met de oorspronkelijke schuld harer moeder niets heeft uit te staan. Zich zelf als pandeling te stellen ten einde in staat te zijn den voor het aangaan van een huwelijk verèischten koopsom der vrouw te betalen is den man verboden. Ook wordt in de paswara's het geval behandeld dat niet de man de maagd schaakt, doch dat deze vrijwillig zich naar het huis van den man begeeft, zich als het ware aan hem opdringt (ngoenggahin). Dat brengt dezen onder de verdenking het meisje betooverd te hebben, en al is hij van hoogeren stand dan zij, 96 toch moet hij zich laten welgevallen dat door hare ouders een onderzoek hiernaar wordt ingesteld, bij gelijken stand kan hem zelfs de eed worden opgelegd, en valt daarna eene beslissing ten zijnen nadeele, zoo wordt de straf bij de wetboeken bedreigd tegen het aanwenden van toovermiddelen op hem toegepast. In het tegenovergestelde geval echter kan het meisje bij hem blijven, en behoeft hij aan hare ouders slechts de helft te betalen van de koopsom welke verschuldigd zou zijn geweest als hij haar geschaakt had. Voorts komen in deze paswara's vele verbodsbepalingen voor met betrekking tot het schaken, en wel zeer gestrenge waar het geldt het ontvoeren van een meisje van hoogere kaste of zelfs van het hoogere onderdeel eener kaste dan waartoe men zelf behoort, waarbij de volgende gradatie wordt aangegeven: brahmaan, satrija, pangakan, prësangijang, wésija en soedra, nummer twee tot en met vier deel uitmakende van dezelfde kaste, de tweede. Elke man die hooger reikt dan hij mag, d. w. z. dan waar hij zelf staat op den standënladder, wordt met den dood gestraft, en het schuldige meisje ziet zich opgenomen onder de poeridames. Ook met de aanzienlijken onder de soedra's wordt in de huwelijksbepalingen rekening gehouden. Zij kunnen tot dat meerdere aanzien geraken zoowel in geestelijk als in wereldlijk opzicht, wat het eerste betreft door na het bestudeeren van zekere godsdienstige boeken en het ontvangen eener wijding opname te erlangen onder de sënggoehoe's, voorgangers bij zekere godsdienstige plechtigheden, als de tegenwoordigheid van de natuurlijk eene veel hoogere plaats bekleedende brahmaansche priesters, pëdanda's, niet bepaald noodzakelijk is. De wereldlijke macht welke voor de soedra's nog buiten eigen desa kan weggelegd zijn bepaalt zich, met enkele uitzonderingen zooals die der gebroeders Pasëk, tot het bekleeden van het pambëkëlschap. Beide waardigheden, die van sënggoehoe en van pambëkël, zijn er voor vatbaar min of meer erfelijk te worden in zekere families. Zij worden op éérie lijn gesteld, in dier voege dat huwelijken over en weer tusschen leden van sënggoehoe- en pambëkëlfamilies verboden zijn. De buitenstaande soedra's mogen natuurlijk hunne oogen niet opslaan tot de dochteren uit deze beide families, met eene uitzondering echter voor hen die in zooverre aan haar verwant zijn dat zij denzelfden stamvader hebben (matoenggilan dadija), en bij zekere gelegenheden over en weer tot eerbewijs 97 verplicht zijn (saling soembah). De straffen bij overtreding zijn, voor de vrouw opneming in de poeri van haar heer, voor den man geldboete ten voordeele van den vorst, bij wanbetaling door de doodstraf te vervangen. Bij het later wederom aanknoopen van connecties met het meisje door denzelfden jongeling volgt voor dezen verstpoting door den vorst uit de gemeenschap (kabojakanggéang), vogelvrijverklaring dus, voor haar: verkoop als slavin. Evenals in Tabanan is hier gestrengelijk verboden de meisjes over dag te schaken, ook al is de zaak geheel in orde, en heeft ze de instemming zoowel van den vader als van de moeder 1 der maagd, uit welke laatste bijvoeging weer blijkt, dat de schaking en hetgeen daarop pleegt te volgen dikwijls slechts eene comedievertooning is, en dat deze afwijking van de oude huwelijksgebruiken voornamelijk ten doel heeft den jongeling tegemoet te komen in zijne begeerte om des te spoediger het meisje zijner keuze te bezitten. Overtreding van het laatstgenoemd verbod doet den man, die inmiddels van het naar de poeri van haar meester overgebrachte meisje gescheiden is geworden, in eene boete vervallen, na welker betaling hij, als de liefdesvlam inmiddels nog niet bij hem is uitgebluscht, haar kan loskoopen, maar voor een verhoudingsgewijze zeer hoog bedrag, waarbij zoowel de vorst als het hoofd onder wien zij stond, die samen deelen, een zoet winstje maken. Natuurlijk valt onder de verbodsbepalingen ook het schaken van getrouwde vrouwen. De schuldige moet tot zijne straf het land verlaten, doch uit de overweging dat in sommige gevallen zulks voor beide partijen verkieselijk kan zijn, is de gelegenheid voor hem opengelaten het met den verlaten echtgenoot op een accoordje te gooien, door voor een hoogen prijs haar van hem over te nemen. Allerlei complicaties schijnen zich bij dergelijke gelegenheden wel voor te doen; zoo wordt bijv. afzonderlijk het geval in beschouwing genomen, dat een pas geschaakt meisje, terwijl zij zich met haar minnaar in de schuilplaats bevindt waar zij zich in veiligheid gesteld hebben tegen de vervolging harer familieleden, opnieuw door een ander ontvoerd wordt, waarbij de conclusie is, dat zij alsdan beschouwd moet worden als eene 1 Staaltje van officieele medezeggenschap der moeder in familie-aangelegenheden, zooals er meer in deze paswara's voorkomen. In de praktijk komt het er op neer, dat zij in die zaken veelal zelfs den doorslag geeft. 7 110 en daarom hier nog eens weergegeven. Uitgesloten dan zijn: ongehuwde mannen en vrouwen, echtgenooten die geen kinderen kunnen voortbrengen, echtelieden wier kinderen gestorven zijn, weduwnaars en weduwen, pandelingen, lieden over wie de te beëedigen personen zeggenschap hebben, lieden die beboet zijn en nog niet betaald hebben, lieden betrokken in eene nog niet besliste rechtszaak, en vogelvrij verklaarde lieden die buiten het desaverband gesteld zijn, ook al hebben zij kinderen. Een vader mag voor zijn zoon als eedhelper optreden, niet een zoon voor zijn vader. De uitgeslotenen vervallen dus in drie categorieën^ le degenen voor wie, doordat zij niet of niet meer in het bezit zijn van een echtgenoot en kinderen, de vervloeking die zich uitstrekt over hunne geheele familie veel van hare beteekenis verliest, 2e de personen die door betrekking van nauwe bloedverwantschap of dienstbaarheid niet geheel vrij staan tegenover den te beëedigen persoon, 3e lieden die te slechter naam en faam bekend staan, of die zelf in eene nog niet geheel afgewikkelde rechtszaak betrokken zijn. Uitdrukkelijk verboden is het door geld of andere geschenken zich eedhelpers te verschaffen; hoogstens mag gedurende den van hen in beslag genomen tijd hun kosteloos eten en drinken verschaft worden. Tot tien dagen vóór de eedsaflegging wordt tijd gegeven voor wraking van eedhelpers door de tegenpartij, terwijl daarna op den djëdjënëng nog de verplichting rust om op den dag zelf na te gaan of het daarmede in orde is, Een der paswara's zegt, dat wie zulke wraakbare eedhelpers tracht te produceeren daarmede zijne zaak verliest, een andere dat hij dan in eene zware boete vervalt en alle kosten heeft te dragen. In zeer ernstige misdrijfgeyallen, bijv. van overspel, doodslag of vrouwenroof, werd er niet tegen opgezien een doodvonnis uit te spreken, gewoonlijk te voltrekken met de kris, alleen in de gevallen dat het land «panas» zou worden als het lijk, bijv. dat van bloedschenders, in de aarde bleef rusten, te vervangen door verdrinking in zee of verbranding. Een enkele maal werd ook wel verbanning toegepast, hetzij voor goed buiten het landschap of tijdelijk naar de grensstreken, maar gerust kan gezegd worden dat negen en negentig van de honderd door de raden van kërta's berechte zaken in de tijden waartoe deze paswara's terugvoeren beëindigd werden met boeteoplegging. Daaraan is dan ook eene voorname plaats ingeruimd. Voor zoover de wet- 111 boeken er niet, of niet voldoende, in voorzien, geldt het natuurlijk in de eerste plaats de vaststelling van het bedrag voor verschillende delicten, waarbij het weldadig aandoet ten aanzien van een der meest voorkomende boeten, die van 10.000 kèpèngs op overtreding der paswara's, te vinden aangeteekend dat ingeval van verzachtende omstandigheden ze voor vermindering vatbaar is, eene afwijking dus van de rigorositeit welke eene inlandsche rechtspraak doorgaans kenmerkt. Nadat de afbetaling der boete, in een of twee termijnen naar gelang van het bedrag, heeft plaats gehad komt aan de orde de verdeeling. De, bijv. bij kleine diefstallen, opgelegde geringe boeten mogen verdeeld worden tusschen den benadeelde, de lieden die de zaak hebben aangebracht en de desakas, bij belangrijker bedragen moeten de betrekkelijke voorschriften der wetboeken worden opgevolgd, welke echter nogal eens met elkaar in strijd schijnen te zijn,'evenals kon worden geconstateerd voor de aanvullende bepalingen der paswara's. Zooveel kan er wel van worden gezegd, dat als belanghebbenden daarbij optreden de vorst, het betrokken hoofd,'de kantja's en de winnende-partij, waarbij het de aandacht trekt dat Poengakan Manggis zichzelf tweemaal bedenkt, eerst al met de helft, verder nog met een evenredig aandeel van de rest. Kenmerkend weer voor de hooge positie der voorname poenggawa's is, dat van de door hunne rechtbanken opgelegde boeten zij het vorstenaandeel (danda dalem) ontvangen, dat pas overgaat aan den hoofdvorst bijaldien hooger beroep wordt aangeteekend. Bij een der paswara's wordt den rechters de bevoegdheid toegekend aan de hoofdboete nog eene boete van bijkomstigen aard toe te voegen, welke blijkbaar bestemd is om te hunnen voordeele te komen, want zij worden door den vorst met straf bedreigd voor het geval dat zij de daarvoor vastgestelde bedragen te boven gaan. Als vasté additioneele boeten zijn ook in Gianjar de sarma en de solasan bekend. Herhaaldelijk wordt in de paswara's over hunne verdeeling gehandeld, waarbij we ze echter telkens weer aan andere personen zien toegewezen, de solasan ten deele zelfs in bijzondere gevallen aan marktmeesters of grenswachters. Een vaste regel Valt er niet uit op te maken. De patiba djampi, eene bij verwonding extra te betalen som, in hoegrootheid afwisselend met de belangrijkheid van het- toegebracht lichamelijk letsel, wordt hier aangeduid als «danda» = 116 speciale voorzieningen noodig gemaakt, om ook in dat opzicht buurmans goed te doen eerbiedigen. De zwaarte van een vergrijp daartegen wordt afgemeten naar de plaats waar het hout zich bevindt, namelijk binnen of buiten eene goed omheinde ruimte, het doel waarvoor het bestemd is, zooals huisbrand, aanmaak van gereedschap of bouwmateriaal, de vraag of het reeds gekapt was dan wel de dief zelf aan het kappen is gegaan, enz. Met betrekking tot in het bosch gekapt hout zal wel als algemeene regel gegolden hebben hetgeen we daarover aangeteekend vinden ten aanzien van het hout benoodigd voor verbrandingstoestellen, namelijk dat door het te voorzien van teekens men zijn eigendomsrecht er op kan vaststellen, mits het niet langer dan eene maand daar onbeheerd latende liggen. Dat aan de bescherming van 's landmans voor zijn levensonderhoud zoo belangrijk bezit, het ploegvee, ook eenige aandacht in deze geschriften geschonken zou worden, was te verwachten. In de eerste plaats toch wordt ook weer de geheele desagemeenschap aansprakelijk gesteld voor de vergoeding van gestolen vee als ze er niet in slaagt het terug te bezorgen, welks waarde voor vee dat reeds in het gespan loopt op het dubbele gesteld wordt van die der jonge dieren, en voor beide categorieën wordt weer de waarde van het mannetje tweemaal zoo hoog geschat als die van het wijfje. Juist met het oog op zulke vergoedingen worden hier en daar verspreid in de paswara's prijsbepalingen aangetroffen ook van allerlei andere artikelen. Het aanrichten van schade door vee aan te veld staand gewas mag natuurlijk tegengegaan worden, des nachts zelfs door het te dooden, maar over dag moet het opgevat worden en tegen vaste prijzen worden ingelost, met vergoeding der schade tot het driedubbel bedrag als de vorst de benadeelde persoon is, slechts tot het dubbel bij dergelijke schade door zijne onderdanen geleden. De vorst maant er toe aan bij het opvatten niet met geweld te werk te gaan als het vee geen tegenstand biedt. Men geleide het beest met zachtheid na het gebonden te hebben, want bij een ruw optreden, waardoor het vee verwond raakt, moet volledige vergoeding gegeven worden, ook voor het werk dat het daardoor niet kan verrichten gedurende 103'dagen, of zoo lang het nog hiet genezen is. Op welke overwegingen die zonderlinge tijdsbepaling rust, blijkt niet, doch wel merkt men ook in deze voorschriften weer met genoegen op het streven Titiswaran ingsoen ring kaoelan ingsoen kabèh, jan kaoelan ingsoen agëbagan ring bafïtjingah ingsoen, ananggap lawan katanggap, jan kang ananggap këna angoewaspada oega sésining bafitjingah ingsoen, jan koerang pananggapé, kang ananggap matoera oega ring ingsoen, jan sih nora matoera ring ingsoen, kang ananggap kagoeloengana dosa dèn ingsoen. Jen ana itjal ring bantjingah ingsoen, sakaloewiraning itjal, wënang kang agëbagan anglènana sapangadjin kang itjal, droewèn ingsoen moelih pasadja, toer kadanda alaksa satoes, adjak sira sasoroh agëbagan, dosané amoeroeg titiswaran ingsoen, jan karowan kang angamèt, maka ingan dèn ingsoén andosani ija, jan tan karowan kang angamèt olih sira, sira nora matoer ring ingsoen, pada dosané, kang angamèt ring sang agëbagan. Moewah jan kaoelan ingsoen agëbagan, jan maganti masalah, jan doeroeng sira tanggap, jan sira matinggal sakèng gënah sira magëbagan, jana manëmoe baja, dosa sira, 5000, jan nora manggih baja, malër dosa, 500, moewah jan nora ananggap, jan tan ana manggih baja dosa, 1000, jèn si amanggih boja ingané dèn ingsoen andosani ija. Moewah tingkah daksina galoeré mangkin, prëtama 5000 tohnja 750, madija 10.000 tohnja 850, nanda 20.000 tohnja 1050, danda pati tohnja 1250, danda oeloeng laksa tohnja 1600, danda akëti nëm dasa tohnja 2500. Jèn ngagah ëntal tjërikan ring limang tali bwaté tohnja 550. LANDSVERORDENINGEN VAN DE VORSTEN VAN GIANJAR. b. Transcriptie en vertaling. Verordening gericht tot al mijne onderdanen. Wanneer lieden die hunne wachtdiensten in mijn paleis van anderen moeten overnemen bemerken dat de voorhof verlaten is, of te weinig wakers daar aanwezig zijn, zoo moeten zij daarvan aan mij kennis geven; doen zij zulks niet, dan zal ik hen straffen. Gaat in dien voorhof iets verloren, wat het ook zij, zoo moeten de wachtlieden de waarde daarvan enkelvoudig aan mij vergoeden. Bovendien worden zij allen tezamen beboet met 10.000 kèpèngs wegens hunne tekortkoming in het opvolgen mijner paswara's. Bij ontdekking van den dief zal ik dezen naar bevind van zaken straffen. Wordt de zaak niet door ul. tot klaarheid gebracht en mij medegedeeld, zoo zullen dief en wachtvolk gelijkelijk gestraft worden. Wanneer een waker bij de verwisseling, nog voordat hij zijne beurt heeft overgegeven, de plaats waar hij wachtdienst verricht verlaat en daar iets kwaads voorvalt, zoo zal hij beboet worden met 5000 kèpèngs; gebeurt er niets, dan is er toch eene boete van 500 kèpèngs, en ze bedraagt 1000 kèpèngs voor dengene die de taak niet overgenomen heeft, ook al gebeurt er niets. Is dit echter wel het geval, dan zal zijne straf door mij nader bepaald worden. Wat de gerechtskosten betreft, bedraagt de toh respectievelijk 750, 850, 1050, 1250, 1600 of 2500 kèpèngs naar gelang in het aanhangig geding eene boete bedreigd is van 5000, 10.000, 20.000, 40.000 (dandapati), 80.000, of 160,000 kèpèngs. Moeten de lontarboeken 1 worden opgeslagen voor minder dan 5000 kèpèngs, zoo is de toh 550/ kèpèngs. 1 Dit is de vertaling van ëntal, eene wel wat erg familiare aanduiding van de op lontarblad geschreven wetboeken, terugvoerende naar den eenvoudigen ouden tijd. 128 Tingkahing anaban angadjak kafitja andëgdëg, jan wënang taban kang adoewé këna panëgdëg, 25, jan nora wënang taban, kang anaban këna panëgdëg, 25, mwah 'jan dwèn ida i déwa katjolongan salwiring wohwohan, anërigoena, toer dosa sëpaha. Mwah djining njoeh mawoh, 500, kang sawitsawit, adjining djambé kang mawoh, 250, kang sawit, adjining djambé kang saridjëng, 40, njoeh saridjëng dji, 60, sadjëng sakëloekoeh dji,, 20, jèn saboengboeng dji 5 kètèng, pring salofidjèr dji, 10, ajam ring pangëlèban dji, 33, kang sanoenggal, jan ring koeroengan dji, 100, kang sanoenggal, isèn salingsëh dji, 10, koenjit, gamongan, djaé, tjëkoeh banglé, sami marong kètèng kang salingsëh-salingsëh, djining djagoeng jmwang katimoen, 8, boelih dji kètèng, kaséla sawakoel, katjang sawakoel dji, 5 kètèng, kladi salingsëh dji, 2 kètèng, oebi salingsëh dji, 5 kètèng, oebi taoen dji, 10. Jan mahapasoe wënang sapangadjinja, bèbèk dji, 50, kang satoenggal, mamri dji, 25, kang satoenggal, jan pantoen dji, 100, kang satënah, djagoeng gambah tëloeng pasih dji sakètèng. Mwah jan ana rowang waoemahé anaké rabiné amèt dwéné dadi ta lali dak akon warahakëna ring bandjar, dèn warahakën doewéné ilang katjolongan, jan ana wong mangkana sagoeng liting doewéné dèn warahakën ilang, wënang moelih marëng bandjar, jèn woes katawoeran déning bandjar droewéné ilang moelih anikël sapanawoer bafldjar ika. Jèn ana kaoelané robannja angamèt dwéné, dadi kagègèrakën maring bandjar, jan katara kaoela roban ika «amèt dwéné, nora wënang sinampoera. 131 Elk erf moet door een stevigen pagger of een hoogen muur omgeven worden. Wie in iemands huis binnendringt wordt beboet met 1600 kèpèngs, en wie er'diefstal pleegt met 10.000 kèpèngs. Wanneer iemand die eene reeds bij den kantja aanhangig gemaakte vordering heeft, hetzij wegens schuld of wegens huwelijkszaken, deze met geweld tracht te innen, daarbij zich wapenend met lans, blaasroer of kris, zoo zal zijne vordering te niet gaan; de anders op te leggen boete gaat voor hem verloren, en hij moet de solasan betalen 1 . . . . .... het meerdere komt aan den schuldenaar als zijne schuld 1000 kèpèngs bedroeg. Degene die beboet zijnde niet betaald heeft na overschrijding van den gestelden termijn met vijf dagen zal uit de gemeenschap gestooten worden. Wanneer iemand een grens verlegt ten nadeele van een ander, waarvan bij opmeting door beambten is gebleken, zoo moet hij het wederrechtelijk in bezit genomene, hetzij sawah, tuin, alangalangveld of erf, wanneer daarop niets aanwezig was, teruggeven ter dubbele uitgestrektheid. Is de omheining vernield, dan moet deze in haar vroegeren staat teruggebracht worden. Ook wordt de schuldige beboet met 4250 kèpèngs, welke ten bate komen van den benadeelde. Wie den kantja verhindert een beslag te. leggen wordt beboet met 1600 kèpèngs, wie iemand uitscheldt met 1700 k. Degene die reeds gekapt hout wegneemt om het als bouwmateriaal te gebruiken verbeurt eene boete van 500 kèpèngs; is het voor brandhout, dan 250 k. De landbouwers die aan anderen toebehoorende boomen omhakken, om het hout voorde vervaardiging van gereedschap aan te wenden, worden beboet met 1600 kèpèngs 8.... I Dit artikel is niet recht duidelijk, en het midden-gedeelte heelemaal niet te vertalen zonder het inwinnen van inlichtingen ter plaatse. Alapalapan beteekent hetgeen geplukt of zich toegeëigend wordt, bijv. bloemen, doch zonder nadere aanduiding, zooals hier, zal het woord wel doelen op de vrouw die iemand tot zich genomen heeft. * De slotzin van deze alinea kon niet worden vertaald. 132 Jan anjolong prabot ring sawah, mwah ring gaga, dosa 1600, anjolong boelih sapinpin, dosa 1600, anjolong djangan ring koekoeboning lèn, dosa 250, anjolong palaboengkah, palagantoeng, sarwa widja, dosa 250, toer kagantoeng ring baoening kang anjolong ring pasar salawasé nora mëtoe dosané. Pari satak boelih, djagoeng adasa boelih, kaséla adasa bësik, djagoeng gambah adasa pasih, oebi limolas bësik, samangkana ginantoengan, jèn koerangan saké rika, dosa oega. Jan anjolong plëladingan ring oemah, dosa 4000, jan anjolong lalandëp, dosa 10.000. Ring wong kétjalan katjorahan, toemoeli dèngadèkakën ring wong lèn, djati kang angadé, anëboes oega kang kétjalan kadi trëping soemanda, jèn nora djati trëp kadi saban. Wong raré anjorah, kang angraksa wënang katjoran, jan arëp kang angraksa anahapa tjor, sida nora raré ika matoewoeh sadasa taoen, tan katamana danda raré ika, jan tan arëp kang angraksa anahap tjor, wënang raré ika kataman danda trap kadi saban. Wong anglahing, dosa 250, jan amasang soengga ring gaga ring sawah dosa 500, jan anatoni blah daging, dosa 1250, jan rahat tatoené, dosa 2500. Ring wong amatèni maling, jan toehoening maling, désa angganjdjar, 8000, anaking mwah randaning maling wënang soen dol maréng noesantara, jan olih angëdjoek maling, jèn toehoening maling, désa kang ngandjari, gëng 4000. Ring wong andawoet sanda tangkëp, tan pangoelihakën sawoes tinëbas tëkaning bati pragat, jan- tan pawanan galoer, pèngënané limolikoer dina, sagoeng liting gadé moelih anikël, adjaldjal lawan pamëkëlé, dosa kaoelané, gëng 4000, kadoega angoenoes kris, mwah slèng poekoel, dënda gëng 20.000. 139 een bamboe gehaald is, vervolgens gebracht worden naar den pasar, en daar in het blok gesloten worden door zijn hoofd voor den tijd van drie dagen. Degenen die eene hut 's nachts onbewaakt laten zullen beboet worden met 1000 kèpèngs per man. Wanneer twee lieden eene rechtszaak met elkander hebben, en een derde laat zich ongunstig over een der partijen uit, zoo zal hij beboet worden met 250 kèpèngs. Over den schuldige zal gerecht worden overeenkomstig de landsverordeningen. Wanneer eene naar het buitenland weggeloopen vrouw later naar haar land terugkomt met een manspersoon, dan mag degene bij wien zij zich vervoegen de vrouw aan dezen ontnemen en hen beiden aanhouden. Elk hunner wordt beboet met 1600 kèpèngs. Degene die 's nachts zich begeeft naar een andere wijk zonder een brandenden fakkel bij zich, met het gevolg dat bij de ontmoeting met een inwoner dier wijk zij tegen elkaar aanloopen, zal beboet worden met 900 kèpèngs, en bovendien een eed moeten afleggen. 1 Verpanding en verkoop van ijzeren patjols, kleine of groote bijlen, beitels, kapmessen, of welk ander gereedschap ook, moet (bij voorkeur) plaats hebben op den pasar. Wie (zulke zaken) in huis in pand neemt of koopt moet daarvan kennis geven aan den wijkmeester. Wie dat verzuimt wordt geacht medeplichtig te zijn aan diefstal. Onderdanen van mij, vrije of onvrije, die wapens, gouden of zilveren voorwerpen, dan wel edelgesteenten verpanden, moeten daarvan aan mij kennis geven. Hebben zij zich van die voorwerpen op onrechtmatige wijze meester gemaakt, en van de verpanding niet aan mij kennis gegeven, dan zullen hun die voorwerpen door mij ontnomen worden. Wanneer een aan diefstal schuldige die door de wijklieden is aangebracht gestraft wordt met 4000 kèpèngs boete, dan wordt 1 Bedoeld is waarschijnlijk een eed om dien persoon te zuiveren van de verdenking dat hij iets kwaads in zijn schild voerde, 148 Mwah jan ana kaoelan ingsoen mangraksa tamijoe, jènsih nora katoer ring ingsoen, dosa wënang, jèn ana rowang kélangan, mwah jèn ana rowang manglorod, jan ada tamijoe loenga pëtëng, èngan dèn ingsoen andosani kang angraksa tamijoe ika. Mwah jan parëkan mwah parïdjëroan ingsoen loengaha anglorod, ngambah pamangkalan, dosa wong anoenggoe pamangkalan, goeng arta 40.000. Jan ana kaoelan ingsoen andapët wong djabakoeta paratiganën, jan ring djabakoeta dapëtnija, mantoek ring ingsoen abagi, ring kang anapët abagi. Mwah olihing pagawé, sakalwiring gawé, ring wong satoenggaltoenggal, jan makasoré këna pagawé 1Ö0, jan satëngah ai këna pagawé 50, nanging norana sadoewang, wënang tëka ambilin sasëngka. Dosa paradara mwang papati, iwatiwatan, ampës oega dosa ika. Jan ana kaoelan ingsoen manglorod, katjandak olih kaoelan ingsoen, sadroewéné pinara tiga, ring ingsoen rong bagi, ring kang manjandak sabagi, lèn saking sikëp pinara tiga djoegS. Jèn ■ ana kaoelan ingsoen anjandak djadma, wanëngé tigang dina, jan nora katëbas olih kang adroewé kaoela, wënang sadéné kang anjandak, jèn doeroeng tigang dina ilang djadma ika, sang manjandak wënang kinëntjakakën. Jan patikwënang kataban panëboesé satak sèkët oega. Ring wong kamalingan awarah oega ring pamëkëlé, pamëkëlé 149 Degene mijner onderdanen die een gast bij zich ontvangt, en daarvan aan mij geen kennis mocht geven, zal gestraft worden. Wordt iemand bestolen of eene vrouw ontvoerd terwijl die gast des nachts is uitgegaan, ook dan zal ik den gastheer straf opleggen. Als een mijner slaven of slavinnen zich uit de voeten maakt over de grens; zoo zullen de grenswachters beboet worden met 40.000 kèpèngs. In het geval dat een mijner onderdanen iemand uit het buitenland opvat, heeft verdeeling van den prijs in drieën plaats. Geschiedde de opvatting in het buitenland, dan krijgen ik en de opvatter elk een gelijk aandeel.1 Voor werk, van welken aard ook, tot den avond moet door eiken man 100 kèpèngs betaald worden, tot het midden van den dag 50.2 Wie echter geen kennis geeft moet de kwade gevolgen daarvan dragen. Overspel, doodslag en vrouwenroof worden met den dood gestraft. Wanneer een mijner onderdanen zich uit de voeten maakt en door een andere wordt opgevat, zoo heeft verdeeling zijner goederen, met uitzondering der wapens, in drieën plaats. Daarvan komen twee deelen aan mij, en een aan den opvatter. Wanneer een mijner onderdanen iemand opvat, en het hoofd (of de meester) van dien persoon hem niet binnen drie dagen inlost, dan mag de opvatter met hem handelen naar welgevallen. Bij ontsnapping van dien persoon binnen de drie dagen zal de opvatter ontslagen worden. 3 Het opvatloon voor vee bedraagt twee honderd vijftig kèpèngs. Wie bestolen wordt moet daarvan aan den pambëkël kennis • Wat hier verdeeld wordt blijkt niet. Vermoedelijk is sprake van iemand uit een vijandelijk land, dio na opvatting verkocht of ingelost wordt. Dan zoude die verdeeling das den koop- of losprijs betreffen. Het eerstgestelde geval is dat eener opvatting binnen het eigen landschap. Dan krijgt de vorst dubbel zooveel van den losprijs als de opvatter s Bedoeld is blijkbaar het geval dat door sommige lieden verzuimd wordt aan ten bate eener gemeenschap te verrichten werk deel te nemen. * Uit deze bepaling valt op te maken dat hier het geval In het oog gevat is dat de opvatting door een hoofd geschiedde. 150 ija nora matoera ring ingsoen, oelat mënëh arané, dosa pamëkëlé 2250, tëkèng sarma sëgëh. -,*;,),:'. Jan kaoelan ingsoen awitjara, kakëntjan woes moenggoeh ring papëgatan, angëtjorin, mwah katjoran, tëka ring panëmaja, tan arëpa nahapa tjor, dosané ampës oega, kang angëtjorin jan dosa ampës oega, jan adéwagama, pada tan arëpa nahapa tjor, dosa pada ampës oega, karaning dosané ampës, apan dahating linjok. Mwah jan kaoelan ingsoen anënda, sarma ika pinara tiga, kang sabagi mantoek ring sang anënda, kang rong bagi mantoek ring ingsoen, jan adjëdjënëng sarma ika kadi saban. Jan danda paradara, sarma ika nora wënang kang adoewé witjara antoek sarma ika. Mwah jan ana witjara mawrat limang raksa, woes karawos olih djaksa sadaja, jan ana sëlangé kang adoewé witjara, jan kang awitjara noenasang samoewa ring ida i Déwa Manggis, wënang raoeh ring prëdéwa samoewané, mwah ring parabëkël, jan witjara maorat patlikoer noenasang samoewa, wënang samoewa parabëkël, tan wënang ring prëdéwa, jan witjara mawrat roras tali, djaksa oega amoetoesang, tan wënang kang adoewé witjara noenasang samoewa. Prëdéwa olih witjara, moewah maoetang, jan kapagoegoeang, kéngang prëdéwa kagoegoe roemaksa ida. Jan prabëkël olih witjara, moewah maoetang, jèn ija kapagoegoe, kéngang kakalih prëbëkël milët kagoegoe. 151 geven. De pambëkël die zulks vervolgens niet te mijner kennisse brengt maakt zich schuldig aan «oelat mënëh» 1 en wordt beboet met 2250 kèpèngs, de onkosten daaronder begrepen. Onderdanen van mij die eene rechtszaak hebben waarin reeds vonnis is geveld, den gerechtelijken eed opleggende aan een der partijen, en in gebreke blijven op den bepaalden dag dien eed af te leggen, worden met den dood gestraft, en evenzoo hun tegenstanders als deze in gebreke zijn. Is aan beide partijen de eed opgelegd, en blijven beiden in gebreke dien uit te zweren, dan ondergaan zij dezelfde straf, omdat zij zeer te kwader trouw geweest zijn. Bij het opleggen van boete door een mijner onderdanen 2 wordt de sarma in drieën verdeeld, waarvan die onderdaan één deel krijgt en mij twee deelen toevallen. Met de sarma der djëdjënëngs blijft het gelijk van vroeger gebruikelijk is geweest. Bij boete wegens overspel opgelegd krijgt de aanklager geen sarma. Wanneer in eene rechtszaak, waarbij een bedrag van 50.000 kèpèngs betrokken is, en welke door de gezamenlijke rechters reeds is beslist, de partijen met de uitspraak geen genoegen nemen en bij Déwa Manggis hooger beroep aanvragen, dan moeten alle déwa's (satrija's) en alle pambëkëls aan de beraadslaging deelnemen. Wordt voor een bedrag van 24.000 k. in hooger beroep gegaan, dan zijn het alleen de pambëkëls, niet mede de déwa's, die beraadslagen, en voor 12.000 k. eindelijk wordt de beslissing geheel aan de rechters overgelaten, mogen de partijen geen hooger beroep aanvragen. Moeten satrija's, in eene rechtszaak wegens misdrijf of schuld betrokken zijnde, borgen stellen, dan mogen dit alleen kastegenooten zijn. In hetzelfde geval verkeerende pambëkëls mogen ook huns gelijken als borgen stellen. 1 Oelat mënëng is de gebruikelijke rechtsterm gebezigd ten-opzichte van iemand die iets voor zijn vorst of hoofd verheimelijkt. Het mënëh in den tekst zal dus wel eene foutieve schrijfwijze zijn. * De winnende partij in een Balisch rechtsgeding wordt geaoht de boete op te leggen aan de tegenpartij. 152 Jen kaoelan ingsoen kapagoegoeang, boja kéngang prëdéwa mwah prëbëkël milët kagoegoe. Tingkahing kagoegoe, mawitjara maboewat sijoe sanoenggal, maboewat rong tali roro kapagoegoe. Jèn prëbëkël njamoewahang rowangnja kagoegoe, tan kéngang, apang né kapagoegoe djoega masapS marëng panjarikan, makon manoelisang awaknja, jan abësën tan 'kéngang. Mwah jan ana santanan ida i déwa ratoe ring Bëng, mwah sëntanan ingsoen, jèn manjoewang kagèlan rowang, wënang naoer pamëli ring né ngëlah kagèlané, goeng arta 15.000, ring rarapan dahané wënang naoer goeng arta 15.000. Mwah jan kaoelan ingsoen ngagèlanang pijanaknja, mwah njamanja, jèn ija tondèn toetoeg klih, jèn ana santanan i déwa ratoe ring Bëng, mwah santanan ingsoen, mangambil djadma ika, wënang nora naoer pamëli. Mwah jan kaoelan ingsoen samijan sira olih witjara olih mamalingan, mwah tatajaban, djadjaboengan, iwatiwatan, papatèn, tong dadi bisajang di tani, jèn ana mamoeroeg salih toenggal, apang mangëndjëk linging palakërta. Malih tingkah galoeré mangkin, jèn ana ring toelis patjëlëk mwah ring paliring, mwah ring panjëngkër, malènan sastra, toenggal wirasanja, toenggal basanja, mwah masangang warga sastra, tan mangdé kawon kasipat katjampoeloengan né krawos olih djaksa, ada tong adané mangdé* witjara, né moenggwèng patjëlëk, andap loehoeré linging agama, ika né krawoS olih djaksa, mwah jèn ana ring patjëlëk, mwah ring paliring, jèn lwih sastra, jèn kirang sastra, jèn ija sasar, oemah pamëkël oemah djadjënëng nora moenggah ring patjëlëk, mwah ring paliring, tan mangdé kawon. Mwah jan ana wong kaparaksakang olih djadjënëng, sakèng 153 Het is verboden dat de borgen voor onze gewone onderdanen tegelijk als zoodanig optreden voor satrija's of pambëkëls. Voor een bedrag van 1000 kèpèngs moet er één borg zijn, voor 2000 k. twee. Wanneer een pambëkël zijn onderhoorigen voor het stellen van borgen oproept, dan mogen degenen voor wie reeds borg gebleven is zich niet mede naar den pënjarikan begeven om hunne namen te laten inschrijven, ook mogen zij zich niet doen vertegenwoordigen. Wanneer een familielid 1 van den vorst te Bëng of van mij de verloofde van iemand uit het volk tot zich neemt, zoo moet hij aan dien jongeling eene koopsom betalen van 15.000 kèpèngs, en tevens 15.000 k. uitkeeren aan den voogd (?) der maagd. Heeft een onderdaan van mij zijne dochter of zuster verloofd voordat zij volwassen was, en neemt daarna een familielid van den vorst van Bëng of van mij dat meisje tot zich, dan behoeft geen koopsom betaald te worden. Als een mijner onderdanen eene zaak heeft wegens diefstal bij nacht of bij dag, straatrooverij, ontvoering, of doodslag, zoo mag die niet worden stilgehouden. Bij overtreding zal gehandeld worden naar luid der wetboeken. Bij rechtszaken zij thans in acht te nemen, dat bijaldien de acte van aanklacht, de schriftelijke verklaring der getuigen, of de dagvaarding verschillend schrift hebben, doch één zijn van inhoud, van taal en van spelling, zoo zullen de rechters de zaak niet hierom laten verliezen; ze zal behandeld worden met inachtneming van de acte van aanklacht, en de rechters zullen uitspraak doen overeenkomstig de wetboeken. Komen in de beide eerstvermelde geschriften te veel of te weinig letterteekens voor, is hun inhoud onduidelijk, of worden woonplaats van pambëkël en djëdjënëng er niet in vermeld, dan ligt hierin geen reden voor het verliezen der zaak. Wanneer iemand, wegens eene tegen hem ingediende aan- 1 Ofschoon sëntana in de hedendaagsche taal gebezigd wordt in de meer beperkte beteekenis van kind, eigen of aangenomen, heb ik gemeend goed te doen de vertaling te doen luiden in den ruimeren zin van hetzelfde woord in het Javaansoh, 154 anèng gëlah panoenasé, kang kapraksahang norS. ngoetjapang ring djadjënëng madé, ada ban ija prëkarS, toer nora noenas maraksaka mësëhnja, liwar patlikoer dina, tëkèng adasa daloe, mwah sapasar, tëka kalah kang kapraksakang, tar padoenën, nènggëlah panoenasé, jogija katëdoenang kapakëfïtja, amawa paliring olih djadjënëng madé, mwah kang kapraksakang doeké angoetjapang ring djadjënëng madé, ada ban ija prëkara, toer manoenas maraksakang mësëhnja, sané ngëlah partoenasé nora nibakang toelis patjëlëk ring djadjënëng madé liwar patlikoer dina, tëkèng adasa daloe, mwah sapasar dina, kalahakëna kang amboeroe. Mwah djadjënëng ika jèn nora mangraksakang kang awitjara kalih, dosa djadjënëng ika linging adigama, kang awitjara kalih polih rarasaning gënda, ija adjaka dadoewa pada sapalih, witjara ika talër padoenën sabënëré, jèna ilang kang awitjara salih toenggal kang nora kaparaksakang olih djadjënëng madé, namoe dosa kadi wrat witjara né ilang. Mwah jèn ana kaoela manglorod ka djabakoeta, salawasé magënah ring djabakoeta, wëkasané malih rawoeh ring sawëwëngkon Gianjar, wënang malih kaoeninga antoek'kang adoewé kaoelané doemoen, jèn adoewé witjara doemoen doeroeng poepoet, mwah adoewé oetang, tëka wënang malih toet witjarèn, jèn ana angëkëhin djadma ika, tëka wënang patoetang ring agama adigama. Jan ana wargin ingsoen, jan sira kadanda, mwah maoetang, sampoen kamarginin olih kafitja, mwah sampoen krawosan antoek djaksa, mwah kërta, wënang sira katoendoeng, jan dèrèng sira nawoer gënda mwah nawoer oetang, tan wënang sira moelih sakèng patoendoengan, jan sira mamoeroeg, wënang malih toendoeng bakta ka Djambrana, jan ana anggon sira nawoer gëndan sirané, mwah oetang sirané, wënang sira nawoer nikël, dosan sirané moelih oeli di patoendoengan sida mamoeroeg titiswara. 157 zal ook nog straf opgelegd worden wegens overtreding der paswara's. Bij deze wordt door mij aan al mijne pambëkëls gelast om bij overlijden van een hunner onderhoorigen zonder mannelijke nakomelingen de door hem nagelaten gronden 1 in handen te nemen. Het is aan mijne onderdanen verboden den koopprijs eener vrouw af te betalen door zich als pandeling te stellen. Wie deze paswara overtreedt zal beboet worden met 10.100 kèpèngs. Gij allen, mijne pambëkëls, moet elk uwer onderdanen met juistheid inlichten omtrent den inhoud der paswara's. Wie dat verzuimt zal met 10.100 kèpèngs beboet worden. Niet onder de robans 2 worden gerekend kinderen, broers of zusters, kleinkinderen, huisvrouwen en die uit hen gesproten zijn. Robans worden genoemd de door iemand aangenomen, kinderen, slavinnen, pandelingen, verwanten, slaven, kinderen die men als erfgenaam wenscht aan te nemen, doch die nog niet zijn ingewijd, 3 en werklieden die men bij zich in huis heeft wonen. Verordening voor mijne bloedverwanten en pambëkëls. Wan neer iemand die eene rechtszaak heeft zich doet vergezellen door meer dan vier volgelingen, zoo zal hem, als hij tot de përdéwa's of de pambëkëls behoort, door mij eene correctie worden toegediend. Over den kleinen man die zich daaraan schuldig maakt zullen de rechters uitspraak doen. Verordening voor al mijne pambëkëls en alle kooplieden. Het is verboden om wapens, zooals krissen of lange en korte lansen, kortom alle in den strijd gebezigde wapens, te verpanden. Wie 1 Van dor Tuuk'a woordenboek geeft voor tanëm toewoeh boom bij de geboorte geplant, welke beteekenis hier geen dienst kan doen. De Javaansche beteekenis, namelijk veldvruchten in het algemeen, is te dezer plaatse ook niet van toepassing, alleen do gronden kunnen bedoeld zijn. ' Ngërob beteekent met iemand meeëten, van iemand te eten krijgen, en roban is de persoon die in dat geval verkeert. Echter heeft op Bali het woord eene specifieke beteekenis gekregen, met plaatselijke verschillen ten aanzien der rechten en verplichtingen van zoodanig persoon. • De inwijding geschiedt door het geven van offerfeesten. 158 dosani gëng arta, 2500, ikang sinanda wënang dinawoet, pisisi kawënang ilang, pada salahé kang nanggap sanda lawan masanda, gënda kadi arëp. Mwah jan ana wang kakafitjajang, doeké katibèn toelis pangantja-anoelakang toelis, toer mangalokang ada ban ija prëkara galoer, toer ija amalës amraksakang mësëhnja, kapoengkoeran pada katibèn toelis sëngkër papadoean olih djadjënëng madé, asing nora tëdoen salih toenggal, liwar ring kalitëpët, wënang kalahakëna kang nora tëdoen, wit kakëfitjan ika andasagoena, karaning samangkana, apan dahating linjok wong mangkana ngarannja. Malih tingkah galoeré mangkin, jèn ana wong soedra awitjara lawan prëbëkël, lawan wésija, lawan satrija, makadi brahmana* jèn an£ olih prëbëkël, wésija, satrija, brahmana mapasatijan maka pananggoeh, wënang pasatija né madoe arëp anajoeb tjor sabënëré, jèn norana pasatija, wënang kang prëbëkël, wésija, satrija, brahmana adéwasaksi sabënëré, kang soedra najoeb tjor sabënëré, sakèng pangraos kërta, tingkahing angraosin witjara. Mwah tingkahing witjara, jèn salah dalihan gënahé karaksa, mwah gënahé ngaoela, tëkaning oemah kang awitjara, tëkaning désané kang awitjara, salih toenggal pada salah dalihan, tëka wënang kang salah dalihan ika kadanda katjampoeloengan, andwi dasa wibaga, étangën sakadi wrat witjara ika, kawit witjara ika padoenën oega sabënëré. Mwah tingkahing paliring mwah patjëlëk, jèn nora moenggoeh amësëhang, mwah nora moenggoeh prasi kwamboeroe, mwah pa- 159 dit verbod overtreedt zal door mij beboet worden met 2500 kèpèngs. Het verpande goed zal worden afgenomen, de pandsom? gaat verloren. Zoowel pandnemer als pandgever worden met de genoemde boete gestraft. Wanneer iemand een schriftelijken eisch van den kantja terugwijst, en op 'zijne beurt eene dagvaardiging doet uitgaan naar zijne tegenpartij, zoodat beiden later van djëdjënëng Madé een oproepingsbrief krijgen om ter terechtzitting te verschijnen, dan zal degene die op het midden van den dag niet aanwezig mocht zijn zijne zaak verliezen, en de waarde van hetgeen waarom het gaat tienvoudig moeten voldoen. De reden waarom aldus werd bepaald is, dat zoodanig persoon als zeer te kwader trouw zijnde moet worden beschouwd. Bij de berechting van zaken worde voortaan in acht genomen, dat wanneer soedra's een geding voeren met pambëkëls, wésija's, satrija's of brahmanen, en deze laatsten andere lieden voor hen laten optreden, aan die plaatsvervangers (eventueel) de eed moet worden opgelegd. Hebben de pambëkëls, wésija's, satrija's of brahmanen geen plaatsvervangers gesteld, dan moeten zij zeiven den eed der aanzienlijken afleggen en de soedra's dien van den kleinen man, een en ander met inachtneming der gebruikelijke formaliteiten, en wanneer naar het gevoelen der kërta's die de zaak berechten daartoe aanleiding bestaat. Wanneer bij het voeren van een geding eene fout gemaakt wordt met betrekking tot den pambëkël of den meester, het huis dan wel de desa van een der partijen, dan wordt aan dengene die de fout gemaakt heeft eene boete opgelegd ten bedrage van een twintigste deel van het bedrag waarover de zaak loopt. De zaak zelve zal verder ook naar behooren berecht worden. Wanneer in de getuigenverklaringen of de inventarissen zekere formules 1 zijn weggelaten, dan wordt degene van wien dat • Parsi kwamboeroe is mij bekend als de formule waarmede de kantja's ' in Boelèlèng steeds de voorlezing ter terechtzitting der door hen opgemaakte schrifturen: acten van aanklacht en verdediging, getuigenverklaringen, enz. eindigden; ze zou kunnen worden weergegeven met: de heeren rechters mogen het voorafgaande in goedgunstige overweging nemen. Padwam boemboeroe werd hier voor het eerst aangetroffen. 160 dwam boemboeroe, tëka wënang kang adoewé paliring, mwah kang adoewé patjëlëk, katjampoeloengan, sakadi né kotjap roemoehoen. Mwah oemah kang awitjara kalih nora moenggoeh ring paliring, mwah ring patjëlëk, talër katjampoeloengan sakadi né kotjap roemoehoen. Mwah jan ana wong amlagandang, tan ana kawasa ratëpang, wënang këni pakérang ring sang adoewé kapatoetan, goeng arta 2250, sang mamlagandang kasisipang antoek sang praboe, danda ika wënang ring sang akëntja, 250. Mwah tingkah pangrorodé mangkin, jadin pada karsanipoen, tan wënang mamargi lëmah, këni wëngi mangrorod wënang. Mwah jan ana wong anajab, sakalwiraning ingoningoning wong tani, lwiré bantèng, këbo, misa, djaran, jan raina kalané, danda gëng arta 5000. Mwah jan ana maling bawi, ajam, bèbèk, asoe, banjak, paksi, koetjit, jèn raina, danda 3500, jan wëngi kalané amaling kang ing arëp, wënang napak ring sastra agama adigama, né kamaling wënang ngantoekang manikël. Tingkah panoekoen pakanda dji 250, papëgatan dji 125, toelis pagoegoe dji 125, toelis sëngkër dji 66, sowangsowang. Mwah jan ana wong apasang tjëtik, moewah oepas, apasang boeboek, moewah apasang ratjoen, pandèsti, jèn ana sadananja katëngër, katëmoe olih kang adalih, prësida angëmban tjinawijakti kang andalih, wënang tapakang sastra palakërta. Mwah jan ana wong wadon manglorod maring djabakoeta, 162 wëkasan ana wong lanang manglorod maring djabakoeta, tëka ija ambakta ija tëka mariki, jan ija kang ambakta wënang sakarëpé oega, anging wënang katjoran pilih toenggil kaoepasaksinan, apatabëh sabënëring kërta, manawa sira ambiséka mangdé djadma wadon ika manglorod ka djabakoeta, jan arëpa nahapa tjor, mwah kaoepasaksian, wënang sakarëpé magënah, jan tan arëpa nahapa tjor, mwah kaoepasaksian, wënang djadma wadon ika mantoek ring goestinja né moela, kang djadma lanang wënang katapakang ring sastra parakërta, prësida ngiwat djadma ika. Malih pamarginé mangkin salwiring pandjëroan jèn ija moetangang, pitoewi maoetang, wënang ngafltjajang kakafitjajang maboewat goeng arta, 200, wënang marginin kantjajang, lintangan ring saika kamargijang, wënang gënda trapana pamoeroeg titiswara. Mwah jan ana wong manglorod maring djabakoeta, tjinandak déning wong, jèn kari ring djërokoeta, jèn lanang panëbasé gëng arta, 4000, widjinën, jèn wadon panëbasé gëng, 1600, jèn lanang doeroeng manjoengklit kris, panëbasé gëng arta, 1600, widjinën, jèn tjandak maring djabakoeta, padjadjahaning moesoeh, jèn lanang panëbasé goeng arta, 8000, jèn wadon panëbasé gëng arta, 2500, jan katjandak raré dèrèng «ah saking paëmbanan, lagi asoesoe, nora wënang tinëbas, jan wadon sampoen angoeboeh bok wënang panëbasé kadi né kotjap ing arëp. Mwah tjatjandakan ambajèn kang anjandak, jan wong amapagi koenang, jan kang katjandak amatèni wong mënjandak, patènana kang katjandak, jan ana ton ikang anjandak, wënang anëbas satëngahing rëgané kang katjandak, sésané wënang anëbas kadi doemoen, koenang jana kang amapagin ambajan ikang anjandak, jèn matija, atatoea kang anjandak, wënang kang katjandak simawa, tinëbasakëna anikël, sésané tinëbas kadi doemoen. Malih wong katjandak amawa witjara, salwiring witjara, makadi amawa drëwéning wong lèn, kang katjandak wënang winitjara, olihé kang amitjara drëwé ika, tëka wënang tinëbas satëngah 171 zicht laten stellen, en deze laatste heeft hetzelfde ook voor zijne tegenpartij verzocht, doch vier en twintig en vijf dagen en eennacht verloopen zonder dat de aanklager de zaak voortzet en eene schriftelijke beschuldiging indient tegen zijne wederpartij, dan kan deze laatste op zijne beurt eene schriftelijke aanklacht indienen tegen zijn vervolger, en zal deze de zaak verliezen. Wanneer na de negen en dertig dagen 1 nog vier en twintig dagen zijn voorbijgegaan zonder dat die tegenaanklacht schriftelijk is ingediend, dan zullen beide partijen door den vorst gestraft worden met hetgeen bedreigd is tegen de aanvankelijk ingediende beschuldiging. Wanneer iemand in besprek is met den vader of de bloedverwanten eener maagd omtrent eene huwelijksaanvrage, doch de jongeling heeft de verlovingssirih en andere geschenken nog niet aangeboden, en ook geene werkzaamheden voor dien vader of die bloedverwanten verricht, dan wordt dat meisje nog als vrij beschouwd en niet als verloofd. Zijn echter die geschenken reeds gegeven, dan is het meisje verloofd, en als daarna een ander haar ontvoert is die persoon strafschuldig, en moet hij volgens de wetboeken berecht worden. De verloofde van het meisje krijgt, als afkoopsom voor de hem aangedane schande, 9000 kèpèngs, terwijl de door het gevluchte paar meegenomen goederen vergoed moeten worden tot het dubbele hunner waarde. Hetgeen daarvan overblijft na aftrek van sarma en solasan komt aan de voogden van het meisje. Wanneer iemand wegloopt die betrokken is in eene zaak welke nog niet is voorgebracht, dan moet de pambëkël van den voortvluchtige diens lot in handen geven van de tegenpartij; wie dat niet doet moet een borg stellen. Beide partijen moeten een brief van den pënjarikan hebben. Niet in het bezit hiervan zijnde, kan de beschuldigde na zijne terugkomst niet meer vervolgd worden. Voor elk der op te maken geschriften moet 125 kèpèngs betaald worden. 2 -Wie een oproepingsbrief om ter terechtzitting te verschijnen heeft gekregen, doch tot twee malen toe dien heeft teruggewezen, • Aan het voorafgaande zoude men zeggen dat het negen en twintig moet zijn. ' Erg helder gesteld is deze alinea zeker niet. 172 déning djadjënëng madé, kang awitjara talër anoelakang toelis sëngkër ika, tan sakèng pangandikan sang mawa goemi, tëka wënang kalah witjarané kang noelakang toelis ping tëloe. Mwah jan ana patikwënang ingalap déning maling, rikala ring awan maling ika angawa patikwënang ika, jan katjandak déné wong lèn, kang maling tan këni tjinandak, kang patikwënang këni tjinandak, wënang kang adroewé patikwënang ika anëbasakëna ring kang anjandak satëngahing pangadjining patikwënang widjinën, jan ana paidoné kang adroewé patikwënang ika, wënang kang anjandak primananën, manawa biséka tingkahé anjandak, kang apaido wërtang këna panoembas tjor, pilih toenggil panoembas padéwasaksijan, jèn këni kang maling panëbasé kang patikwënang kadi arëp oega, kang maling panëbasé goeng arta, 4000, widjinën. Mwah jan angawakang kang maling kang katjandak, toer polih manatonin kang anjandak, jan kabranan tatoené, i kang maling wënang tikëlakëna panëbasé, jan kapadëmang kang manjandak déning maling, kang maling tan këni tjinandak, patikwënang lëbëb, apan sira matoh djiwa kang anjandak, jèn kéwala atatoe kang amagah, tatoené matampak sangdjata toer kapranan, panëbasé wënang sawoengkoel pangadjining oeboewan. Mwah wong matjoran, jèn rarama manabëhin pijanak wënang, jèn pijanak anabëhin rarama tan wënang, wënang anglèlèni, jèn amoeroeg apatabëh mangkana, nora wënang anglèlèni, prësida koerang pëtabëh wong mangkana, kalahakëna witjarané. Mwah wong manjanda tjarik mwah karang tëgal, tanah ambëngan, mwah njoeh, jèn nora anggadoeh pangélingéling matjap, makadi padol matjap, wënang gagadon ika kadawoet, mantoek ring sang praboe, jèn akarija soerat pangélingéling, mwah soerat pagoegoe, makadi soerat padol, wënang panjarikan dalëm, mwah sëdahan. 173 uitstel verzoekende, mag dit voor de derde maal niet meer doen; hij moet den brief aannemen en opkomen ter terechtzitting. Bij afwijzing van den derden oproep van djëdjënëng Madé, zonder vergunning van den vorst, zal de onwillige zijne zaak verliezen. De eigenaar van vee dat over dag gestolen en meegevoerd is moet, als het den dief wordt afgenomen, zonder dat het gelukt dezen zelf op te vatten, dat vee inlossen bij den opvatter tegen de helft der waarde. Vertrouwt de eigenaar van het vee de zaak niet recht, dan moet de opvatter onder eede bevestigen, dat hij bij de opvatting niet te kwader trouw is geweest. 1 De kosten van den eed draagt degene die de verdenking heeft. Lukt het wel den dief te arresteeren, dan blijft de losprijs voor het vee dezelfde, voor den dief bedraagt die 4000 kèpèngs, per persoon als er meerdere zijn. Stelt de dief dien men opvatten wil zich te weer, en verwondt hij den opvatter zwaar, dan moet de dief de verdubbeling van den losprijs dragen. In het geval dat de opvatter gedood wordt door den dief, terwijl het niet gelukt dezen op te vatten, gaat het vee voor den eigenaar verloren, dewijl de opvatter zijn leven op het spel heeft gezet. Wordt de opvatter zwaar gewond door een scherp wapen, dan bedraagt de losprijs de volle waarde van het vee. Een vader mag voor zijn zoon als eedhelper optreden, niet de zoon voor zijn vader. Die vader moet andere personen als zoodanig stellen. Bij overtreding van dit verbod mogen geen andere eedhelpers meer'gesteld worden, en wordt zoo iemand beschouwd als niet van de noodige eedhelpers te zijn voorzien, zoodat hij zijne zaak verliest. Als iemand sawahs, tegal- en alangalangvelden, of klapperboomen in pand genomen hééft, en niet in het bezit is van een gezegelden pand- of koopbrief, zoo zal dat goed hem afgenomen en aan den vorst overgegeven worden. Met het opmaken van pandbrieven, borgstellingen en koopbrieven zijn belast de schrijver van den vorst en de sëdahan. 1 Dat hij bijv. niet met den dief onder één deken gelegen heeft om te zamen den losprijs te bemachtigen. 174 Mwah wong andalih manëngënin, jan ija mati kang kadëngënin, wënang wong kadalih katjoran apatabëh rong diri. Mwah jèn ana rowang kairidan mwah binasta, jèn ana wong mangrandain sapagëlahané wong kairidan mwah binasta, wënang kang mangrandah kapalakrëtajang. Mwah jan ana wong anjolong ambëngan ring adëgan, wënang dandakoe 2, jan aritan dandakoe 3. Mwah jan ana wong awitjara loenga manglorod ka djabakoeta, woes kapaoewak olih pambëkëlnja, mwah pagoestiannja, wënang né ngëlah désané kapaoewak katibèn tjor pangrërata, anjatoer désa, né ngëlah panoenasé mamëliang tjor, toer këna pangingoe, 66, djinahnja sadinadinS, mwah këna pamëlin papëgatan, goeng arta 125. Mwah jèn ana wong kataman danda, norana ahggèn ija naoer, jan ija masërah awak, wënang djadjënëng ika roemaksa né masërah awak, këna pamëlin nasi, 15, mwah pakëmit, goeng arta 50, widjinan, sadinadina, wënang djadjënëng ika mangadol, jèn kirang adjiné sakadi goeng gëndané, wënang polih sadasa longëlong. Malih jèn ana wong mamaling, andoesta, anjorah, mwah loenga manglorod arëp manjabakoeta, jan ija këna katjandak 184 arëp, jèn itjal gagawan ika kapandoengan, wënang kang wong désa ika gënahé kapandoengan katibènana tjor pangrërata, makadi paoepasaksi antoek ida sang ngawëngkoeang désa ika gënahé kapandoengang, toer wënang1 wong désa ika masilihin sagoengalit sapangargan kang ilang gagawané kang kotjap ing arëp, mwah sang kélangan wënang noenasang déwèkipoen pamëriksa antoek tjor ring sang ngawëngkoeang désa ika gënahé katjorahan, manawa ija saking biséka djadma ika, manawa sira mangloewihin arga né padjarang ilang gagawannja, anging saking sang kélangan manoembasang déwèknja tjor, dji goeng arta, 250, saha widiwidana. Mwah jan wong maparanparan nora sira afldjatijang gagawannjané sakadi kotjap ring arëp, jan ija kapandoengan, tan wënang désa ika pigënahé katjorahan masilihin gagawan, makadi kaprëdjafidjinan, prasida wang maparanparan ika nora magagawan. Malih wong maparanparan ika kapadëmang ring désa wawëngkon Gianjar, tan kantën djadma né madëmang, wënang wang désa ika gënah djadmané padëm kaprëdjandjinan, makadi maoepasaksi pangërërata antoek ida sang amawa boemi, raris nawoer panoekoen djadma né padëm, kalih laksa, manoet sakadi linging agama, rawoehing masilihin sagoengalit sapangrëgané gagawan djadma né padëm. Mwah jan wang maparanparan ika kabégalan, makadi kapadëmang, djabaning désa talër wawëngkan Gianjar, pilih toenggil gënahnja, tan kantën kang mamadëmang mwah mamégal, wënang wang désa ika sané nampëk ring gënah djadmané padëm, pada kapradjaiïdjinan, makadi maoepasaksi, raris masilihin saparëgan gagawané, mwah patoekoen djadma sakadi kotjap ing arëp, patoekoen djadma né padëm, rawoehing pangrëgan gagawan djadma né padëm, wënang mantoeka ring kang adoewé kaoela né padëm, lamakané rawoeh ring kakarèn djadma né padëm, manoet ring sastra parakërta. Mwah tingkahing wong désa ika katëmpoehan sapangrëgan gagawané djadma né padëm, jan sampoen saking kakarèn djadma né padëm, pilih toenggil pamëkëlnja, makadi goestinipoen, mitoewijang gëngalit gagawan djadma ika sapangrëganja, toer poeroen 185 waarde der door den logé medegebrachte goederen. Is door den reiziger aan dit voorschrift voldaan, en gaan daarna zijne medegebrachte goederen door diefstal verloren, dan wordt aan de inwoners van de desa waar de diefstal heeft plaats gehad de algemeene eed opgelegd door den bestuurder van het gebied waartoe die desa behoort, en moeten die lieden de volle waarde der verloren gegane goederen vergoeden. De bestolene moet aan dien bestuurder verzoeken hem den zuiveringseed op te leggen, om te betuigen dat hij niet te kwader trouw gehandeld heeft, en hij de waarde der medegebrachte en hem ontstolen goederen niet te hoog heeft opgegeven. De bestolene moet zelf de kosten van den door hem af te leggen eed betalen, zoomede van de daarbij noodige offeranden. De reiziger die geen aangifte heeft gedaan op de boven aangegeven wijze van de door hem medegevoerde goederen en bestolen wordt, zal geene vergoeding krijgen van de desa waar dit geschiedde, noch de eedsaflegging van hare bewoners kunnen eischen. Men beschouwt het als hadde die reiziger geen goederen bij zich gehad. Wordt een reiziger binnen Gianjar gedood, en is niet bekend wie dit deed, dan zal door den landsheer aan de inwoners der desa waar het heeft plaats gehad de algemeene eed worden opgelegd, zoomede de betaling van den koopprijs van dien man, bedragende volgens de wetboeken 20.000 kèpèngs, en de vergoeding der volle waarde van de door den verslagene medegevoerde goederen. Ingeval de reiziger beroofd of gedood wordt buiten de desa's, doch nog binnen het gebied van Gianjar, waar ook, en niet bekend is wie den doodslag en den roof heeft begaan, zoo moeten alle inwoners van de desa welke het dichtst gelegen is bij de plaats waar het misdrijf voorviel beëedigd worden en de waarde der medegevoerde goederen alsmede den koopprijs van den verslagene vergoeden als boven vermeld. Die gelden moeten worden afgedragen aan het hoofd van dien persoon, om ze te doen toekomen aan zijne erfgenamen overeenkomstig de wet. Daarbij valt echter in acht te nemen, dat die verplichting tot vergoeding der door den verslagene medegevoerde goederen eerst bestaat, nadat zijne erfgenamen, zijn pambëkël of zijn goesti de juistheid der opgave omtrent de hoeveelheid en de waarde