1076 '^'0^0^^^ \J .^EBAG OGiES !: VOOR DRACHT!:N : j - ONDEK KKDARTIi-, VAN R. CAS1M1R. 3 I , M I Md. * § ï| ' / I ,R. CASIMIE. I I ' ' ■ | II 1 ' ■ l : j |i.T HET LEVEN EN WERKEN W VAN JAN LIGTHART. ■ \. N.,f •' • .v ' / ■ IK | -,l ■ ■ i É i G ........ .. .. .. ■ ' • B. WOLTERS — G RON IN (.MS! MAA6, , 191D ^ 1 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0399 8330 PAEDAGOGIESE VOORDRACHTEN ONDER REDAKTIE VAN R. CASIMIR. 0 No. 12. R. CASIMIR. UIT HET LEVEN EN WERKEN VAN JAN LIGTHART ƒ ©,«©. BIJ J. B. WOLTERS' U. M.»— GRONINGEN, DEN HAAG, I919. BOEKDRUKKERIJ VAM J. B. WQLTERS. TER INLEIDING OVER OPVOEDING I. Deze bundel bevat de volgende stukken: L Een eenvoudig middel. — II. Op grootvaders manier. — III. Boefje. — IV. Liefde. — V. Een moeilijk geval. — VI. Een overbodige ziekte. — VII. Dat kan toch ook wel. — VIII. Hoe Sint Nicolaas te vieren. — IX. Over bangheid en principes, Jan Ligthart is ia zijn werk altqd dezelfde. Zijn diepe werkelijkheidszin, zijn zakelike kijk op mensen en menselike verhoudingen, zijn onbezweken moed, om zonden en zwakheden te ontdekken en aan te tonen, zijn nimmer wijkend waarheidsgevoel, dat hem dreef, zijn overtuiging te uiten, «ook waar die tegen heersende opvattingen van zijn tijd of zijn kring ingingen, openbaren zich steeds. En nimmer is afwezig die glanzende goedheid, welke "alles in een mild licht van zachte vergevensgezindheid ziet; nooit verlaat hem zijn vertrouwen, dat elk mens heimwee kent naar het vaste, büjvende, onveranderlike en heilige, en dat opvoeden een beroep doen is op die innerlikste 'wezenskern van de mens. Altijd opnieuw sprankelt zijn frisse humor en vindt hij het woord, dat scherp belichtend oude waarheden nieuw l<^en schenkt. Boven alles staat zijn geloof als een rots, dat alleen zedelike volmaking levensdoel en levenswet mag zijn. Maar Jan Ligthart is ook altp een ander. Een i* 4 andere, naarmate de stroom van z'n innèrlik leven z'n bedding wijzigt, bijna uitgedroogd schijnt of vol van levend water krachtig en lustig voorwaarts schiet. Een ander onder andere omstandigheden en andere plichten. Want hij, die de wet des levens als stage verandering zag en kende en bijna niets zozeer vreesde als verstarring in dode formules, als „beginselvaste'^!) onaandoenlikheid tegenover steeds wisselende levenseisen, trachtte zelf des levens gang te volgen en het leven te dienen naar de eis van het ogenblik. Nieuwe belichting van oude dingen, oude waarheid bij nieuw opkomende richting, een vorm die zich voegt naar de eis van 't ogenblik, maar altijd zijn vorm blijft, het is alles bij hem te vinden. Als opvoedkundige wil hij daarom nooit voorschriften geven. Hij wil aan het denken brengen, ogen openen, gevoelens versterken. Zijn steeds terugkerend streven is, andere opvoeders méér bij het leven te doen aanpassen en met meer geduld en begrijpen tegenover het kind te stellen, tot meer stevige wil te bezielen, die zich ;weert tegen slappe en toegeeflike onachtzaamheid. Tegen toegeeflike onachtzaamheid! Nooit doet men Ligthart meer onrecht dan wanneer, men deze uit en met zijn geschriften wil verdedigen. Nimmer begrijpt men hem, als hij wordt aangezien als iemand die de tucht verzwakt en de volkskracht, die alleen bij volkstucht kan groeien, ondermijnt. Zijn practijk — en bij hem waren woord en daad elkaar zo nabij, als ik slechts zelden van iemand zag — bewees het tegendeel. Regel, orde en stiptheid heersten op zijn school, aan regel en orde onderwierp hij zich zelf. Er is een tucht, en zoogenaamde kracht van 'optreden, die uit zwakheid geboren, de zwakheid van de opvoeder in tijdelike opwinding en schijn-kracht ver- 5 raadt. Men heeft verzuimd, het kind bezigheid te geven, en als het nu, voor zijn altijd werkzame dadendrang een uitweg zoekt in verboden handeling, dan volgt, — Andrée Duveatf's voorbeeld laat het ons zien, — straf. Had de moeder geen betere tucht geoefend, als ze, zoals ze later op Ligtharts aansporing deed, het kind bijtijds bezigheid had gegeven? Een eenvoudig, maar ook een krachtig middel. Een andere tucht bestaat in de ontkenning van de kinderlike • aard. Starre onontkoombare regels moeten het leven insluiten en regelen en al het jonge, springende vrolike, moet maar binnen die hoge omheining zonder zonnelicht van blijheid en vrijheid zien te leveln. Hierop kan het kind niet anders, — het leven zoekt uiting — reageren, dan met ongehoorzaamheid. Dan is deze onze schuld, die van de kinderen dooie poppen wouden maken te midden van dood mooi. Zo wordt ons geleerd in een overbodige ziekte. En daarom waarschuwt hij tegen „principes." Tucht nimmer uit eigen drift of zwakheid, nimmer wraakoefening of boze geprikkeldheid of machtsuitoefening om ons plezier te verzekeren. Maar tucht. En daarom geen verwekelikende toegevendheid. Wij moeten het onredelike van het kind binnen de perken houden en zijn belang, niet zijn lust zoeken. Daarom wordt er zoveel gezondigd in de naam der liefde. Hoe in dringend schetsen ons de stukken over liefde, dat vele liefde niets is dan natuurlike sympathie, eigen-vreugde-zoeken, eigen levensgenot of levensheil najagen. En daartegenover staat dan de ware liefde, die het kruis en het lijden draagt voor en om anderen, die weet van geven en opofferen. Liefde geen sentiment, geen stemming, maar liefde daadwerkelike kracht; 6 Zg moet staan in de volle realiteit des levens. Zij heeft bedekselen noch versierselen nodig, om zieh te tooien: in haar werk is haar zijn. Zo ook moet de schets over de Sint-Nicolaas-viering worden verstaan: als men het oude sprookje weglaat, zal er geen tekort behoeven te zijn aan fantasie en poëzie in het kinderleven: zij zijn er, als de warme genegenheid heerst. Het leven zelf is — niet alleen in zijn betoning van liefde — belangwekkend: ook, in wat het ter lering aanbiedt. Ter lering, want Ligthart is ook steeds didacticus, onderwijskundige, die zich met volle belangstelling werpt op de vraag: wat het kind moet leren en hoe? Hij wil dat in de school, hij wil het ook in huis. Hij zou wensen, dat de ouders, door eigen waarneming van kind en natuur geleid, er toe kwamen,-hun kind te leren zien, het te antwoorden op zijn vragen. De eenvoudige schets: Dat kan toch ook wel?, reikt verder dan het enkele geval. Zij wil herinneren aan de lerende taak van het gezin, verpersoonlikt in de moeder. Dit zijn de hoofdlijnen en hoofdgedachten, volgens welke deze vierde bundel der volksuitgave is gekozen. Hij is samengelezen uit de twee bundels „Over opvoeding," die Ligthart zelf, uit artiekels* in School en Leven, had samengesteld. Wij hebben ze nu zo gewijzigd, dat wij in de eerste bundel meer stukken hebben opgenomen, die algemeen, en dadelik begrijpbaar zijn. De twede bundel zal dan die stukken bevatten, die meer studie eisen of van meer onderwijskundig belang zijn. En zo verschijnt dan het vierde deeltje der comitéuitgave van Ligtharts werken. Sedert wij begonnen, 7 i is veel veranderd. De oorlog heeft alle prijzen zo naar boven gejaagd, dat wij geen deeltje meer kunnen aanbieden voor de vroegere prijs, te meer niet, waar wij tans toe zijn aan werken, waarop rechten rusten. Toch is het nog mogelik gebleken, door samenwerking van belanghebbenden en belangstellenden een deeltje aan te bieden, dat, ondanks de dure tijden, toch nog ruim / 1.00 goedkooper is dan de oorspronkelike uitgave. Wij vertrouwen, dat ook dit boek zjjn weg zal vinden, zoals de vorige. Ligthart wordt meer en meer «en levend bezit voor ons allen en het Ligthart comité zal zich gelukkig prijzen, indien het in staat wordt gesteld door te gaan met zijn arbeid: Ligtharts werk gemeen goed van ons volk te doen worden. Want heengegaan zijnde, herleeft hg voor ons in zijn werken en soms schijnt het mij, dat hij na zijn dood voor velen die hem bij zijn leven niet kenden •of begrepen, een openbaring is geworden. En zo wordt aan hem het woord bewaarheid, dat zijn vriend Schreuder na zijn dood schreef, dat de graankorrel in de aarde moet geworpen worden en sterven, om vrucht te dragen. Haag, Pasen 1918. TER INLEIDING VAN OVER OPVOEDING II. Deze bundel bevat: I. Ov«r bepalingen van middel. — II. Van een zegen een vloek. — III. Over handenarbeid. — IV. Woensdagmiddaglectuur. — V. Illusie en ervaring. De opvoedkunde heeft niet slechts het doel te stellen, voor de opvoeding maar ook de middelen te vinden waarlangs dit doel bereikt zal worden. In zooverre is zij een techniek en de paedagoog een technicus. Jan Ligthart is het laatste in hooge mate geweest. Hij was met hart en ziel didacticus. Terwijl zijn dichterlijk© geest zich vermeien kon in stille gepeinzen over leven en menschenlot, zocht zijn schoolmeestersverstand de scherp bepaalde middelen om zijn onderwijs te verbeteren, het kind practisch te leeren werken en tot zelftucht te brengen. Zoo is hij naast de schrijver van een aantal gunstig bekende artikelen over verschillendeonderwérpen de auteur geworden van een reeks schoolboeken die tot de meest gebruikte en meest geliefde behooren op de lagere school en van een leerplan voor het zaakonderwijs dat getuigenis aflegt van'zijn oorspronkelijken geest. In dezen bundel is het in de eerste plaats de schoolman, de didacticus, die aan het woord is. Ligthart verdedigde en verduidelijkte zijn methodegraag, ook tegenover .een grooter publiek, en hij had de- 9 gave dat zoo te doen, dat het ook de niet-vakmannen boeide. Zelfs heb ik mij wel eens afgevraagd of hij niet daardoor de vaklieden van zich afstootte omdat Hollandsche degelijke ernst in spelende luchtigheid niet den ondergrond van ernstig zoeken en diep nadenken kan vinden. Ook heb ik mij wel de vraag gesteld of niet de eenvoud en nuchtere zakelijkheid; waarmee hij zyn leerplan voordroeg blind heeft gemaakt voor de diepere beginselen die er zich in openbaren, maar die hij nimmer met bijzondere termen wilde omschrijven. De man die een bepaalde ethische maaier van opvoeden met den naam „sinaasappelmethode" aanduidt, was niet de persoon om zwaarwichtige niéuwe termen in te voeren of zijn gedachten te hullen in het kleed van wijsgeerige bespiegelingen en langademig betoog. Doe ik misschien .Ligthart onrecht indien ik dus in de volgende regelen beproef de hooge beginselen te schetsen, waarnaar zijn didactiek Verliep? Maar misschien kan het den lezer in de sfeer van Ligtharts gedachten brengen en is de analytische wijze van behandelen een geschikte manier voor hen die een persoonlijkheid liever langs den intellectueelen weg benaderen dan probeeren door intuïtief aanvoelen tot zijn wezen door te dringen. Uitgangspunt van Ligthart's didactisch werk is het kind. Hij vraagt zich af wat is de behoefte van het kind, wat begeert het te zien, te leeren, wat wil het spelen? Zijn geheele leerstof ordent hij dus zoo, dat zij ligt binnen het kinderlijk begrip. Hij ziet er niet tegen op om dingen te behandelen, die naar oudere methodes op een veel later tijdstip zouden komen, indien hij meent dat zij reeds nu de belangstelling van het kind opwekken en binnen zijn bevatting liggen. Door dit uitgangspunt komt Ligthart overeen 10 met Herbart, die reeds aanwees dat de weg der wetenschap een andere was dan die der opvoeding. Het brengt hem dicht bij Fröbel, aan wien hem vóór alles bindt de liefde voor het kleine kind en de erkenning van zijn behoefte aan spel. Tusschen hem en Montessori zou een belangrijke parallel te trekken zjjn, en de overeenkomst zou dan vooral hierin gezocht moeten worden, dat beide uitgaan van de onbevangen waarneming van het kind, beide technische hulpmiddelen zoeken om het kind gedurig te oefenen en dat -zij niet vreezen voor mechanische verrichtingen, indien maar het kind die verrichtingen met pleizier doet, wijl er een levensbevredigende en levensverheffende oefening in ligt. Toch is Ligthart van de moderne psychologen en paedagogen, die het uitgangspunt der opvoeding bij uitsluiting in het kind leggen, hierdoor verschillend, dat hij ook de objectieve factor buiten het kind als een gegeven, waarmee de paedagoog rekening heeft te houden, erkent. De maatschappij met haar eischen stelt een bepaalde leerstof; de geheele werkelijkheid omringt ons, en moet, zij 't min of meer onvolkomen, gekend worden opdat wij ons in haar terecht zullen vinden. Daarom kan de opvoedkunde niet alleen vragen wat het kind begeert maar moet zij zich ook voor oogen stellen dat de gemeenschap iets van het kind vraagt. Ligtharts heele paedagogische streven gaat er dus op uit een synthese te brengen tusschen de eischen van het kind en die der gemeenschap. Hij wil een hoogere eenheid bouwen van den subjectieven en den objectieven factor. Als paedagoog zal hij dikwijls in dien objectieven factor een wijziging trachten te brengen en pleiten voor andere eischen, als practisch schoolman is hij bezonnen genoeg om zich te houden aan 11 het feitelijk gegevene en het practisch-jjevraagde. Zijn leerplan staat daarom niet geheel buiten het werkelijke leven, eischt geen geheel nieuwe schoolorganisaties, maar kan in het tegenwoordige systeem opgenomen en ingevoerd worden. Ligthart is daarom in de opvoedkunde ook geen baanbreker of revolutioneerend paedagoog in den zin als dit b.v. Rousseau was. Zooals hij in het ethische altijd aangetoond heeft, dat de waarachtige opvatting der opvoeding en het begrip van wat wij aan het kind verschuldigd zijn niets anders is dan een eenvoudig Christendom, zoo ziet hij in zijn didactiek ook niets anders dan een uitwerking van eenvoudige beginselen. In hoeverre hg bij het opstellen of toepassen daarvan onder invloed stond van oudere paedagogen waag ik niet te beslissen. Men kent Ligtharts boutades tegenover de officieele paedagogiek, maar dan gingen zij meer tegen haar formalisme en haar onvolkomen kennis van het kind dan tegen haar didactische grondregels. Voor het overige lag zijn uitgebreide lectuur in het algemeen niet op paedagögisch terrein. Het aantal klassieken der opvoedkunde dat hij gelezen heeft zal, naar ik vermoed, gering geweest zijn, en het aantal gebruikte handboeken der opvoedingsleer eveneens. Voor een groot gedeelte had hij zijn kennis van het kind door eigen aanschouwing en eigen waarneming verkregen, wat hij ook steeds als een buitengewoon wetenschappelijk werk beschouwde: onbevangen waarneming van het te bestudeeren object. Daarnaast speelde de introspectie een groote rol. Na de lezing van de Jeugdherinneringen is het mij duidelijk geworden hoezeer ook bij hem, als bij andere paedagogen, het paedagögisch stelsel een weerslag is van eigen jeugdervaringen. Zijn didactiek wordt dus ook gedragen door zijn persoonlijkheid en 12 indien hij dus het kind gesteld heeft in het middelpunt van zijn werk dan is het omdat hij zich zelf de behoeften zijner ziel zoo goed herinnerde. Zoo hij het objectieve niet verwaarloosd heeft dan is het omdat zjjh nuchter idealisme hem altijd terugdrong tot de werkelijkheid. In deze vereeniging van anders gemakkelijk met elkaar strijdige elementen ligt een typisch paedagogische trek. De opvoeder toch heeft het steeds met het leven te doen, de wetenschap steeds met een abstractie, met begrippen waarin één zijde van het leven gevangen is. Deze eenheid van het leven wördt vooral sterk gevoeld bij het kind: het onderscheidt niet zooals de verschillende wetenschappen. Lotze heeft van de vrouw gezegd dat zij leeft in de totaliteit; dit geldt ook van het kind. Misschien dat daarom de groote opvoeders, Rousseau, Pestalozzi, Fröbel, iets vrouwelijks hebben. Zij zijn verwant aan de kunstenaars, bij de meesten waarvan Heymans een zekere overeenkomst met het vrouwelijke type heeft opgemerkt. Ligthart zelf heeft dit waarschijnlijk ook gevoeld toen hij zei; dat de beste mannen altijd iets vrouwelijks hadden. Zoo geeft hij dan ook, en dit zie ik /ils het tweede hoofdbeginsel van zijn werk, de leerstof als fataliteiten. In zijn zaakonderwijs verdeelt hij de wereld niet in stukjes, maar wil hij het volle leven brengen, waar waarneming, vertellen, zingen, spelen, handenarbeid hand aan hand moeten gaan. Ligthart heeft eens gezegd dat hij, de leerstof op deze manier toedienende, de pil verguldde, en het woord is menigmaal tegen hem als getuigenis aangehaald: het eigenlijke zaakonderwijs blijft dan toch maar een pil. Zij die dit woord als tegenargument aanvoeren zien misschien wel een weinig over het hoofd de zelfironie, waarmee 13 Ligthart soms over zich zelf sprak, de luchtige wijze waarop hij discussies afsneed, maar voor en boven al het feit dat de schepper op eigen gebied zichzelf lang niet altijd bewust is van de groote beginselen waardoor zijn werk gedragen wordt. Want al de verhalen die Ligthart bij zijn zaakonderwijs voegt,, zijn tenslotte niet bedacht om dat onderwijs aantrekkelijk te maken, maar zijn de bouwingen van zijn geest die dat alles tot een geheel gevormd heeft. Zijn geest rustte niet voor die tusschen de onverbonden feiten een eenheid zag, en hij dacht zich genoeg in den kinderlijken geest in, om die eenheid te maken tot een door een persoon gèdragene, en niet tot een zakelijke. Dr. Jolmers heeft in een stelling achter zijn proefschrift een parallel getrokken tusschen Ligthart en de Arcadia, en waarschijnlijk het oog gehad op het feit dat ook daar om de personen allerlei wetenswaardigs is gegroepeerd. Zoo is van de leesplank, waarop Teun en aap en Gjjs, enz. voorkomen een geheele plaat gemaakt, die de synthese dezer verschillende losse woorden is; zoo worden de leeslesjes in zjjn 'leesboekjes gegroepeerd om een bepaald gezin, en worden zij zelfs de boeken van Ot en Sien, van Piet van Dam, van Pim en Mien. : Gaan we nu de eenheid van zijn leerplan nog eens bijzonder na, dan zou ik hier drieërlei willen onderscheiden. De eerste is die van mensch en natuur. Telkens weer laat hij gevoelen dat de mensch voor zjjn .stoffelijk leven afhankelijk is van de natuur, dat zijn levenswijze, zijn kleeding, zijn woningbouw bepaald worden door de natuur, maar ook telkens weer laat hij zien dat de geest ingrijpt in het natuurgebeuren. De mensch in de bergen bouwt zijn woning van natuursteen en de mensch in de vlakte van baksteen, die de 14 door den mensch bewerkte samenvoeging is van de kleine deeltjes, welke de natuurkrachten hebben losgemaakt van den natuursteen. Ten tweede de eenheid der geestelijke functies, vooral die van fantasie en handelen, de eenheid van waarnenemen en herscheppen. Men heeft gemeend, (o.a. Tutein Nolthenius in de Gids) 'dat Ligthart te weinig recht deed aan de fantasie van het kind. Ik durf dit probleem niet volkomen oplossen, maar ik meen de zaak juist te stellen als ik hier tweeërlei opmerk: le. dat Ligthart een zoo groot geloof had aan de werking der fantasie van het kind, dat hij meende dat deze niet met kunstmatige middelen bevorderd behoeft te worden. Het eenvoudigste wordt door de verbeelding van het kind omgetooverd tot allerlei speelgoed, tot weidsche heerlijkheden. Hij had dit zelf bij zijn kinderen opgemerkt, die poppen, .winkels, heele werelden op den grond zagen terwijl er niets stond. En wanneer hij dus het kind wat papierknipsels, wat vouwsels en plaksels liet maken dan had het daarmee de mogelijkheid om zichzelf een wereld te scheppen. Het opzettelijk voeden van de fantasie was geen eerbied voor de fantasie van het kind meer veeleer een belemmering doordat zij gedrongen werd in de richting van onze fantasie. Tegenover deze meening in loopt een andere: Ligthart zag en had uit de eigen herinnering ervaren, dat het kind lijdt aan veel angsten tengevolge van waan. Toen hij eens een groot hoofdstuk over de vrees uit een moderne kinderpsychologie las, vroeg hij mij: Is dat nu dat hooggeroemde nieuwe? Dat weten wij, immers allen en dat kan ieder ouder waarnemen. De heer Drewes heeft Ligthart een romanticus genoemd. Het is mogelijk dat hij het in het diepst van zijn ziel was, maar even zeker is het dat hij ex zich dan wel- 15 bewust aan ontworstelde. Duidelijk kwam dit uit in zijn kunstliefde, waarin hij het zakelijke beminde. Huygens en Staring las hij gaarne om hun pittigen, zakelijken inhoud; in zijn huis hingen vele pastels van Hevenbrock. Waarschijnlijk heeft hij gevoeld dat juist voor fijnere, emotioneele naturen geestelijke gezondheid en remming alleen ligt in voortdurende aanraking met de realiteit en daarom is hij huiverig geweest het kind, dat toch van nature emotioneel is, in aanraking tebrengen met onze fantasieën die zoo dikwijls ieta schrikaanjagends hebben. Hij had opgemerkt dat kinderen, zelfs al wisten ze dat Sinterklaas een familielid was, toch bang waren, en in veel oude verhalen, de meeste bijna, vond hij al het griezelige terug. Veel liever wilde hij dan de fantasie van het kind zijn eigengang laten gaan. En is niet juist de fantasie van het. kind altijd een herschepping van de omgeving? Buiten ploegt en egt het kind of melkt het, in de stad telefoneert het. Het verzint uit zich zelf geen sprookjes als. het die niet hoort, maar maakt het hem omringende levend en herschept zijn kinderdingen tot dingen der groote menschen. Zoo zien wij het kind schooltje spelen, dienstbode spelen, dokter spelen, enz. Dat Ligthart. overigens niet van het sprookje afkeerig is bewijst zijn vertaling van Else Beskows Kabouterkinderen, deopneming van het mooie sprookje: Het Klaverblad van Vieren in „De Wereld in". En dat ook hij aan de romantiek van het kind wil tegemoetkomen is wel duidelijk uit Moeders droom uit „Buurkinderen", waarde knaap op krukken het zoo ver brengt en uit de heldenfiguren (Oom Piet die het kind uit het brandende huis redt, Sam, de neger, die zijn leven geeft voor de twee hem toevertrouwde kinderen) die in de verschillende leesboekjes voorkomen. 16 Naast de eenheid der geestelijke functies staat de eenheid in de verschillende onderrichts-stof. Daaróm wil hij aardrijkskunde en plant- en dierkunde in nauwe samenwerking brengen, weet hij zijn kleitegeltjes met de vierkantsmaten in verband te brengen. Men spreekt hier van concentratie, maar juister beeld zou men gebruiken indien men het niet voorstelde dat de leerstof iu verschillende kringen om één middelpunt lag, maar dat de verschillende deelen als dooraderd zgn door één synthetische gedachte. Het is geen mathematische eenheid die hij wil, maar een organisch gegroeide. Het zou belangwekkend zijn na te gaan, maar de grenzen dezer inleiding overschrijden, in hoeverre Ligthart in zijn didactiek rekening houdt met de bekende biogenetische grondwet. Zeker is het dat hij gaarne voor het kind het leven der primitieven naar voren brengt, heteij van de Batavieren, hetzij van de volkeren in onze Oost, en er gaarne op wijst dat zij op dezelfde wijze als de kuituurvolken, maar veel. minder verfijnd, in hun behoeften voorzien. Beiden bewaren hun lichaamswarmte door de wol van het schaap, maar de primitieve mensch doet het door de vacht^ de kultuurmensch door het kleed, geweven van de wol van het schaap. De werkstukken die hij laat maken komen in hun eenvoudigheid een weinig het werk der primitieven nabij. Dat Ligthart zich aansloot bij veel wat de pragmatisten leeren, heeft hij zelf erkend door in een zijner artikelen Dewey een» medestrijder uit Amerika te noemen. Hij wilde toch ook een adoptatie van het individu aan de omgeving en er is bij hem een sterke neiging alles wat geleerd wordt te beoordeelen naar de uitwerking, naar de efficiëntie. Het kind moet zich terecht vinden in de omringende 17 ^wereld, het moet handelend ingrijpen, in de daad moet ook de ontlading zgn der geestelijke spanning. Hg' gelooft dan ook niet zoozeer aan het nut van handenArbeid op grond van beschouwingen, die wel meerendeels wortelen in de oude vermogenstheorie en die de netheid en nauwkeurigheid, bij dit vak verkregen, wilde overbrengen op een ander gebied, maar meer Zoekt 5üj den arbeid der handen als behoefte van den kinderlijken geest. Daarom bindt hg zich niet aan een bepaalden vorm; er mag met karton en hout gearbeid worden, maar de boter moet ook gekarnd, de steen gebakken worden. Hg maakt ook geen scheiding tusschen den handenarbeid in de school en de huisvlijt; het is hem een vreugde als een kind thuis volledig of op grooter schaal namaakt wat bij in de school gedaan heeft. Zoo toonde hij mij eens met blijdschap een groot kartonnen model van een ringoven door •een zg'ner leerlingen gemaakt. Elk mensch van beteekenis ontdekt aan zgn medemenschen lang bestaande dingen, die hem echter onbekend zijn gebleven, en zoo heeft Ligthart ons doen zien in de eenvoudige ons omringende wereld al het opmerkelijke, al het schcone en vernuftige, dat de menseh voortgebracht heeft. De vloer en de steenen van uw woning, de boter op uw boterham, het weefsel "van uw kleeren, zij werden alle tot verrassende producten van ingenieuze menschelijke werkzaamheid, èö het is opmerkelijk te zien hoe velen in onze kuituurwereld onbekend staan tegenover deze dingen. Een niet meer jong doctor in de wis- en natuurkunde, die zgn. Vacanties dikwijls buiten doorbracht, vertelde mij eeüs, dat hij zich in zgn vacantie, inplaats van met zgn gewone theologische en wijsgeerige litteratuur, die anders zgn uitspanning was, bezig had gehouden met het PAEDAGOGIE8E VOORDRACHTEN, XII. 2 18 lezen der „Handleiding bij het volle leven", en dat die hem heel veel dingen hadden geleerd, die hem anders onbekend waren gebleven. Men heeft gemeend dat Ligthart de techniek in de* schopl wou brengen. Natuurlijk gaf hij iets van techniek, en hij heeft wel eens vroolijk gespot over dames,, die de gansche schepping Gods naar theologische of wijsgeerige begrippen in en uit elkaar konden zetten, maar niet in staat waren te volgen hoe de beweging in een werktuig door een eenvoudig stel assen en tandraderen werd overgebracht. Maar toch is onderricht in de techniek niet zijn doel en hij eischte niet dat de werking tot in finesses gekend werd. Een dame, die bij Ligtharts opvolger, van Leeuwen, eens een les had bijgewoond over zetmeelbereiding, en van uit wetenschappelijk oogpunt verklaarde: nu weten de kinderen nog niet precies hoe wij zetmeel krijgen en wat zetmeel is, kreeg ten antwoord: en nu blijkt u nog niet te weten wat Jan Ligtharts leerplan is. En zoo is het. In dit leerplan. staat dus het persoonlijke voorop. Vreemd is het daarom dat men het van materialisme en stofvergoding beschuldigd heeft. Juist de werkzaam-heid van den menschelrjken geest werd overal zichtbaar en volgens een brief aan Baarslag heeft juist het werken en studeeren voor het leerplan Ligthart dichter bq den godsdienst gebracht. In Zweden placht hij ook herhaaldelijk te zeggen dat hij zijn kinderen tenslotte plaatste tegenover het mysterie van het leven. In een der andere inleidingen heb ik Ligtharts paedagogiek gekarakteriseerd als een paedagogiek des levens. Hij zelf heeft nimmer geloofd aan de mogelijkheid om het leven mechanisch te kunnen verklaren of synthetisch te kunnen samenstellen. Tusschen kunstmatig; 19 en natuurlijk mineraalzout was en bleef voor hem een onderscheid. Het geheim des levens werd door hem erkend, maar niet*in stelsel uitgedrukt. Veeleer is dan ook het verwijt gegrond dat zijn leerplan staat en valt met zijn persoon. Ik geloof ook, dat de wijze waarop hij het uitgevoerd heeft, de tintelende bezieling die hij in zgn lessen gelegd heeft, moeilijk door een ander zullen kunnen nagevolgd worden. Slechts bedenke men dat dit geldt van elke methode. Oud-leerlingen van Prinsen konden, wanneer diens leesmethode aangevallen werd, met geestdrift antwoorden: maar dan had gij het hem zelf moeten zien doen. Mijn schoonvader, die een leerling van Bouman was geweest, sprak met groot enthousiasme over de lees- en aanschouwingslessen die deze gaf en ik zelf heb een aanschouwingsles van Catharina Leopold bijgewoond, over een simpel blaadje papier, die van opgewektheid tintelde en vol was van sprankelenden humor en de kinderen aanzette tot levendige actie. Meermalen heb ik dit punt met Ligthart besproken. Hij wees er dan steeds op, dat hij getracht had den weg zoo nauwkeurig mogelijk aan te geven zonder in dikke en zware handleidingen te vervallen. Hij placht dan te zeggen: principieel sta ik geheel aan de zijde der „Nieuwe School" die de daden van den man voor de klasse erkent boven de methode, maar ook zij zullen ervaren dat het onmogelijk is voor ieder om zijn eigen methode te scheppen, en willen zij vruchtbaar werk doen dan zullen ook zij hun ideeën moeten neerleggen in methoden of leerboeken. Vergis ik mij niet dan is dit ook bezig te geschieden of is dit al geschied. Bq het opstellen van zijn methode was Ligthart van zijn gewone ruimhartigheid. Hij wijst niet alleen aan 20 welke platen eri boekjes van hem zelf kunnen gebruikt worden, maar maakt ook een dankbaar gebruik van wat anderen hebben, en zoo heeft hij het pad voor velen gebaand. En zoo is zijn werk voor anderen even goed bruikbaar als een andere methode. _ Ik heb bij het schetsen van Ligthart'als didacticus er den nadruk op gelegd dat hij de eenheid voorstond. Voor hem was het dus onmogelijk de opvoeding te scheiden van het onderwijs en zijn dichterlijke denken onverbonden te laten bestaan naast zijn didactischen arbeid. Zoo mocht ook deze bundel niet uitsluitend den didactischen Ligthart geven, maar moest ook de lezer van dit boek brengen, zij het in mindere mate, tot de andere zijde van de persoonlijkheid, zoodat zij een indruk zouden krijgen van den geheelen mensch. Het stuk „Woensdagmiddaglektuur" brengt den man die stemming in zijn klas wil en een innig medeleven met zijn leerlingen; en dan dit klassieke stuk, dat door elk die bij het onderwijs werkzaam is of menSchen te examineeren krijgt, van de Montessori-leidster af tot den hoogleeraar toe, steeds gelezen moest worden: Van een zegen een vloek. Hierin uit zich zgn diepe ergernis over de hartelooze en dwaze dril waaraan wij onze kinderen blootstellen; de pijlen Van zijn geestigen spot wonden, maar de menschlievende mensch brengt er een zacht licht in; én ook in dit artikel, een van zijn meest profetische en revolutionaire, geeft hij tegelijkertijd weer den weg tot opbouw: bij geeft een voorbeeld hoe een examen zou kunnen zgn. Het zou een dankbare taak zijn om het hier aangeduide concreet voor verschillende vakken uit te werken. Uitwerken, ziedaar wat er gebeuren moet met den arbeid van Ligthart. Bij zijn overlijden zei Pro- 21 fessor Michotte van Leuven, dat zijn werken ons steeds meer zouden geven en steeds dieper inhoud zouden openbaren. Ik geloof dat hij gelijk heeft en dat ook op Ligthart het woord van toepassing is dat Höffding van Rousseau gebruikt: diepe bronnen drogen niet. Dit is het laatste deeltje van opstellen dat in de comité-uitgave verschijnt. Als ons nog eenige steun gewordt, en wij vertrouwen dat die ons niet zal ontbreken, hopen wij nog dit jaar de Jeugdherinneringen te geven. Het is ons niet meer mogelijk dat te doen voor den prijs waarmee wij begonnen zgn. Maar hoewel de productiekosten van het boek vertwee- of verdrievoudigd zijn, zullen wij toch nog ook dat boek kunnen geven voor lager prijs dan waartegen het voor den oorlog oorspronkelijk in den handel kwam. Dan heeft het Ligthart-comité zijn taak vervuld. Het heeft Ligtharts werk binnen het bereik van tienduizenden gebracht. Moge zgn geest doordringen tot in de verste hoeken van ons land, in school en in huis. Aan de geschiedenis moeten wij het overlaten zijn plaats aan te wijzen en zijn beteekenis vast te stellen. Moge die voor ons land een even groote zijn als zijn persoon is geweest voor degenen die hem na gestaan hebben, en zich steeds vol onuitwischbare dankbaarheid den zegen herinneren die van zijn persoon voor hen is uitgegaan. 's-Gravenhage, Paschen 1919. TER INLEIDING DER JEUGDHERINNERINGEN. „Den mensch te kennen is des menschen wetenschap." Het kind, als kind te kennen, de studie van den opvoeder. Geen gemakkelijke'taak. Men kan den weg der waarneming inslaan en aldus trachten vast te stellen, welke de eigenaardigheden zgn, waardoor een kind zich onderscheidt, om dan uit de observatie van vele kinderen te komen tqt een algemeene voorstelling van het gemiddelde kind. Zoo is de ervaringswijsheid van vele menschen en tijden ontstaan. Maar hoe licht zondigt deze methode. Men neemt alleen een uiterlijk gebeuren waar, en de uitlegging, die men aan het feit geeft, is vaak onjuist. Gezegden, gebaren en geheele complexen van handelingen van een kind worden zoo dikwijls slecht door de volwassenen begrepen, omdat al dat kinderlijk gebeuren voorkomt uit een geestestoestand, die van de onze zoo verschillend is. Tegen een geheel anderen achtergrond staan de feiten, dan wij vermoeden. Ook zién wij dikwijls niet, wat gebeurt. Om te zien, moet men weten. Liefdevolle belangstelling scherpt de opmerkingsgave en toont ons daardoor dingen, die anders, in het duister verborgen zouden zgn gebleven. En in welk een nieuwe wereld worden wij dan niet ingeleid. 23 Eerlijke onpartijdigheid en onbevangen, maar hartelijke liefde, ziedaar de voorwaarden voor zuivere kinderstudie. Onze eigen herinnering kan ons daarbij helpen. Door haar, en door haar alleen ook, hebben wij een onmiddellijke rechtstreeksche kennis van de kinderziel. Zij levert ook het materiaal der fantasie, die zich in andere kinderlevens tracht in te denken of in te voelen. Maar ook de herinnering is een eenzijdige werkwijze en kan haar gevaren meebrengen. Zij tint de beelden, die uit het verleden oprijzen, met bhjer of droever kleuren, al naar het stemmingsleven rijst of daalt. Zij rangschikt ze in nieuwe groepen, hier iets op den voorgrond plaatsend, daar iets wegschuivend en verbergend. Zij is wel nooit zuiver betrouwbaar. Is het ■ook niet gevaarlijk, wanneer men, uit eigen kindsheidherinneringen, wil besluiten tot den aard van het kind? Aldus heeft men kans, dat voor algemeen-kinderlgk aangezien wordt, wat alleen eigen was aan één kind, ef aan een bepaald type kind. i Treden waarneming en herinnering in samenwerking, dan is er kans, dat zij eikaars fouten vermeerderen; het waargenomen oefent wijzigenden invloed uit op herinnering, het herinnerde leidt de waarneming door eenzijdig uitkiezende aandachtsbepaling. Maar er is ook een mogelijkheid, dat waarneming en herinnering bevruchtend op elkaar inwerken. Wat men opmerkt bij anderen, doet schijnbaar lang vergeten dingen weer boven komen; het handelen en zijn van kinderen openbaart ons eigen leven. Met den glimlach van den weemoed of ook met de blijdschap der vreugdige herinnering zullen we van het kind daar voor ons ineens tot eigen jeugd komen, en die als opnieuw doorleven. Omgekeerd kan ons begrijpen en 24 meevoelen van het kind bevorderd worden doordat wj§ in eigen leven de middelen ter verklaring vinden. Het soms raadselachtige en dwaze van het kind wordt ons verklaard door eigen gedrag; achter het onbehouwene of verlegene zien wij het teere en goedige, of ook het hunkerend verlangen naar toegeven. En in het onschuldige en onwetende, het argelooze van den kinderlijken, leeftijd vermoeden wij booze neigingen of kleine streken, omdat wij ze zelf ook kenden! Het boek, dat hier den lezer gegeven wordt, is uit die gelukkige samenwerking van herinnering en waarneming ontstaan en daarom is het zoo'n bijzonder boek voor de kennis van het kind. De man, die het schreef, was meer dan dertig jaaronderwijzer en hij had met die liefdevolle aandacht,, waarover ik zoo even sprak, kinderen gadegeslagen. Hij was geraadpleegd door ouders over de moeilijkheden, door hen bij de opvoeding ondervonden. Zelf was hij vader geweest, die met zijn kinderen gespeeld, gelezen en .gezongen had, en in zijn vacanties buiten, geheel met hen had meegeleefd. Men leze maar zijn boek: Een zomervacantie aan de grenzen, men lezemaar de eerste vier deeltjes van de leesboekenreeks: de Wereld in, om dit te zien. En dat hij de behoeften,, den aard van den kinderlijken geest kende, bleek wel hieruit, dat zijn leesboekjes zoo bij de kinderen geliefd zijn, dat zij niet slechts in de school, maar ook in het huisgezin, trouwe vrienden zijn. Vele ouders kennen Jan Ligthart, omdat zij, door hunne kinderen, met warmte hebben hooien spreken van Pim en Mien>. van Piet van Dam, van Bep en Zus en Tom. Mij zijn voorbeelden bekend, dat een kindje in zijn koorts gekalmeerd werd, doordat moeder op gedurig aandringen, van het kind voorlas van Ot en Sien. 25 Ook schijnt de herinnering juist. Want na het verschijnen zijn bij den auteur verschillende brieven ingekomen van menschen, die hun familieleden in het verhaal herkend hadden en getroffen ■ waren door de juiste karakteristiek. Van Amsterdammers, die uit het boek hun jeugd zagen opstaan en zich ook het perehiet vrouwtje herinnerden of een ander typisch Amsterdamsch tooneeltje. Maar het is een bepaald soort herinnering, die hier werkt. Wij worden niet gevoerd langs de lijnen van een zuivere ontwikkeling der feiten naar chronologische orde maar naar hun beteekenis voor het kinderleven: En die beteekenis vooral in hun gevoelswaarde. Dejonge Ligthart stond niet allereerst controleerend en ontledend tegenóver het leven, ook niet spiedend eiv vorschend, om iets van zijn wondere waarheid te ontdekken; hij waardeerde. Hij had later het ideaal, zijn geest, zijn gezin, zijn school, en bij uitbreiding het gezin, de school en daardoor eindelijk de gemeenschap te scheppen tot een oord van harmoniëren vrede. Wat de mensch behoeft is vrede met zich zelf, eenheid met zijn Schepper. Dat is gelukzaligheid; scheiding, verwijdering is de hel. Geen zelfbeheersching staat hem als einddoel van opvoeding en levensgroei 'voor oogen; de genade, die ons kan verleend worden, ia loutering, zoodat onze liefde zich spontaan kan openbaren. Dit is voor den mensch alleen mogelgk in volledige eerlijkheid tegenover zich zelf, die al de fouten durft zien, die de zonde en straf erkent als onverbrekelijk verbonden en die als troost in lijden uitspreekt. „Uw lijden is gerechtigheid." Deze harmonie kan alleen, in het gezin, in de school, in de gemeenschap komen, wanneer ook daar bestaat 26 de volledige openhartigheid en eerlijkheid, die ook durft zien, noemen, bestrijden, wat huichelachtige braafheid of schaamachtige vrees in 't donker laat en dus — doet voortwoekeren. Maar die volledige eerlijkheid moet gepaard gaan met een oneindige liefde, die altijd redden wil; met een niet uit te dooven vertrouwen, dat vlammend weer opgloort, wat vloed van .zonden 't ook wil blusschen. — Zoo alleen kon er onderling vertrouwen, en meewerken ontstaan. Daden ^ijn, daarom niet 't belangrijkst en woorden: maar gezindheden. Door de schijnbaar vriendelijke woorden en daden heen gevoelen wij de onwelwillendheid, en groote goedheid kan zich hullen in een ruw kleed. Een kind voelt dat ook. In 't bijzonder een kind, dat reeds vroeg de levensharmonie zocht. Dat, vriend van spel,. opwinding, straatjongensleven, bedrijver van guitenstreken en kattekwaad, toch het sterke gevoel heeft voor-de teere stemming, die hangt in een gezin, waar de moeder met haar kleintje speelt; tóch de stemmende invloed ondergaat van een gezamenUjk godsdienstig gezang; onder den indruk komt van de wijde rust der natuur als hij met vader uit visschen gaat; en nooit het gewijde der stonde vergeet, als, in een schemerigen morgen, moeder uit moeilijke dagen een vertrouwelijk verhaal doet van eenvoudig, zegevierend strijden. Jan Ligthart is dieper, intenser kind geweest, dan andere kinderen. Meer kind in alles, wat een kinderhart ook nu nog vreugde en leed verschaft: het schoolleven, de verjaring van zgn schooljuffrouw, het huiselijk leven met zijn feestdagen en spel, met zijn kleine opdrachten en belooningen in den vorm van gebroken koekjes; het straatleven en het plagen van onvriendelijke menschen, het helpen van angstige moeders, wier kind is zoek geraakt. Maar meer kind ook in de fijnere, 27 soms door volwassenen nauw opgemerkte terugwerking op levensomstandigheden en invloeden van buiten. En meer dan gewoon kind in de getrouwheid, waarmee hij de aandoeningen vasthield, die zijn teer gemoed konden bewegen. Er zijn menschen, bij wie meer en sterker geheugen bestaat voor de aandoeningen dan voor de voorstellingen; dezelken, heeft Henriette Roland Holst v. d. Schalk in haar studie over Rousseau gezegd, dragen zwaar aan het leven. Ligthart droeg ook zwaar aan het leven, en hij zou het zwaarder gedaan hebben, indien hij, tegenover zijn gevoelige reactie, geen dubbelen steun had gevonden. Steun allereerst in zgn gezond verstand, in zgn intellectueele kracht, in zijn zedelijken wil. Hij wilde de werkelijkheid en hare verhoudingen onderkennen, en zag daarom de dingen graag in de juiste verhouding. Hij had kracht van denken en handelen, die hem boeide in de probleemstelling; hem denkend en zoekend ontvoerde aan de wereld zijner ontroeringen, en hem leidde in de sfeer van overweging en handeling, van koele bezonnenheid en practische uitvoering. Hij had een sterk plichtsbesef, dat hem steeds weer opriep, met zijn persoon en daad op te komen voor zijn idealen, het bond hem aan dezen gezondmakenden arbeid. ■ Maar steun vond hij ook in zijn grooten humor. Deze sprankelde lichtplekjes in de duisternis, omgaf alles met een mild licht. Hij had dat gezegende korreltje humor, dat als gist werkt in een taai deeg, en het brood luchtiger, smakelijker en meer verteerbaar maakt. Hij kon later een zwaarwichtige Hollandsche discussie over een onbeteekenend onderwerp met een grapje afsluiten, hij kon door een woordspeling, een onvermoede zinswending, een niet opgemerkte tegenstelling de aandacht even boeieïi 'ü afiéidéir^ Hij ontlokt u 28 telkens een glimlach, soms een schaterlach. En dat alles, niet, omdat hij opzettelijk humoristisch wil zijn, maar omdat hij zelf genoegen, speelsch plezier in de dingen heeft, dat bij hem ontspringt uit de diepten van 't bewustzijn, waar de bewuste wil niet heerscht. * De Jeugdherinneringen zijn daarom niet de herinneringen van een gewóón kind: levensomstandigheden en aard van het kind zijn beide anders dan het gemiddelde. En toch — ze zijn, voor de kennis van het kind meer waard dan één enkele bijdrage aan de kindkunde, die haar gevolgtrekkingen zal opbouwen uit vele gegevens. Want wij zien hier het kind als onder den microscoop. Door de sterkte, waarmee de meest ónderscheiden dingen doorleefd worden, springt alles wat het kind beweegt, meer naar voren. Slechts één uitzondering moet ik maken. De kinderlijke ondeugden zien wij niet sterk. De man, die later door allen, die hem leerden kennen het meest om zijn zeldzame karaktereigenschappen zou geëerd worden, was ook als kind een goed kind, een vreugde voor zijn ouders om zijn aard, een zorg alleen om zijn zwakke gezondheid. Als bijdragen tot de kennis van het kind heeft Ligthart zijn Jeugdherinneringen geschreven. Een zeer merkwaardige bijdrage is het geworden. * * * Maar zij zijn meer dan dat. Jan Ligthart was opvoedkundige, al verwierp hij voor zich zelf spottend dien naam. Hij kon dus niet nalaten, als hij schreef over een jeugdleven, daaraan zijn opmerkingen te verbinden omtrent de opvoeding. Hij brengt ons niet alleen dichter bij het kind, maar ook dichter bij ons zelve, in zoo- 29 verre hij ons de deugden en zwakheden van zijn opvoeders, van de opvoeders onthult. Practische geest, die hij was en die steeds vroeg, welk nuttig resultaat iets opleverde, kon hij niet nalaten, te leeren, te vermanen, te stichten. Maar hg doet dit niet opdringerig, meesterachtig, doch met een speelsche opmerking, en, door zich zelf met de volwassenen gelijk te stellen, ontneemt hij er alle hatelijkheid aan. Zoo worden door dit jeugdverhaal velen binnengeleid in de opvoedkunde, die er anders buiten zouden blgven en worden zij, geplaatst voor bepaalde vraagstukken, tot algemeene gebracht. * * * Het groote succes der Jeugdherinneringen — aan deze Volksuitgave gingen zeven drukken vooraf, — dankt het boek echter nog aan andere eigenschappen. Jan Ligthart kon schrijven. Hij was geen kunstenaar. Hij zelf heeft dien naam altijd uitdrukkelijk van zich gewezen. Hij schreef geen „proza" zooals een kunstenaar proza schrijft voor het proza. Van letterkundige zijde heeft men dan ook duidelijk en herhaald uitgesproken, dat hij geen literatuur schreef. In beoordeelingen van zgn werk, vooral in Roomseh-Katholieke bladen, wijst men gaarne op zijn boeienden en meesleependen stijl, en wordt soms te verstaan gegeven, dat Ligthart toch wel literatuur maakte. Om daardoor dan meteen afbreuk te kunnen doen aan inhoud en betoog. Maar het is den auteur steeds te doen om den inhoud. Maar, is hij geen kunstenaar, hij is kunstzinnig. Hij beheerscht zijn taal. Hij wil die beheerschen. Zijn woorden schijnen zoo als van zelf te komen, zgn zinnen glijden, luchtigjes spelend voorwaarts, zijn tee-, kenende bijvoegingen geven kleur en gloed, zijn humor 30 verlevendigt, zijn teerheid ontroert, zijn diepe ernst grijpt aan. Dan in eens ontspant hij de geboeide aandacht door een vraag tot den lezer, door een opmerking over het algemeen-menschelijke. Maar dat ongedwongen lichte is vrucht van arbeid. Nimmer schreef Ligthart, of hij moest zich eerst ingedacht hebben in wat hij behandelde; hij had zich als met zijn stof vereenzelvigd. Dan, als hij zoo geheel een met zijn stof was geworden, dat alles hem in onderling verband en in levendige aanschouwelijkheid voor den geest stond, schreef hij. Voor dit schrijven nam hij rust Zwak van lichaam schreef hij veel te bed; dikwijls met potlood, op groote, mooie folio vellen, omdat hij behoefte had aan ordelijkheid en netheid, aan keurige verzorgdheid overal. Soms vloeide hem alles toe, onder 't schrijven. Al werkende, ordende de stof zich opnieuw, vond hij nieuwe beelden, eigen, scherpe zegswijzen. Hij was wel in de stof, maar had die niet naar punten geordend en gerangschikt, werkte ze niet logisch-stelselmatig af. Maar soms ook vlotte het niet. Van menig artikel was er een herhaald begin. Na zijn dood vond ik verschillende stukken, begonnen, opgezet, maar niet voltooid en niet voldragen. Dikwijls ook kwam het rechte woord, de zuivere uitdrukking niet. Met een enkele doorhaling of verbetering kon hij niet volstaan. Het woord moest gevonden worden in, geboren worden uit het geheel der gedachten en stenrmingen. En om dan het juiste te vinden, werd, voor één zinswending, voor één uitdrukking, een geheele periode overgeschreven. „Ik schrijf gemakkelijk met moeite," zei hij mij eens. Zoo is dan het werk van Ligthart ook een vreugde om te lezen, en het werk, dat hier ingeleid wordt, in* het bijzonder. Dr. J. H. Gunning Wzn. spreekt van 31 „de hooge litterarische waarde, de superieure beschrijvingskunst, de zeggingskracht, de diepe, zelfdoorleefde 'paedagogische en levens-wijsheid" van dit boek. En zoo worden de Jeugdherinneringen een boek, dat zijn drieërlei waarde heeft: een kind- en zielkundige, een opvoedkundige en ethische, een aesthetische. * * * Maar even als alle arbeid van dezen auteur heeft het nog één groote verdienste: zijn eenvoud. Ligthart was schoolmeester, in al zijn wezen, in ól zijn denken. Hij rustte niet, voor bij de kinderen rustige belangstelling gewekt en duidelijk begrijpen ontstaan was. Datzelfde wilde hij als schrijver voor volwassenen bereiken. Kjj stelde zich zijn lezers allereerst voor als menschen, moe van dagelijkschen arbeid en allerlei beslommeringen, die niet met al hun energie tot den schrijver kwamen, maar tot wie de auteur moest komen met zijn vermogen, om hen te ontvoeren aan hun zorgen en moeiten, ze op te voeren tot de hoogte, waar men de vraagstukken van 't leven overziet en zuiver stelt, waar men de lichtende verschieten en wijde vergezichten kan toonen. Het gelukte hem. Het zal hiermee gaan als met zipi spreken. Wanneer hij sprak, was zgn gehoor van het eerste woord, dat klonk, af, geheel aandacht; er was een ademlooze, schier gewijde stilte in de zaal, soms alleen verbroken door de blije lach, of door "een zeker soort spanning p van tot nadenken en verzet geprikkelde toehoorders, die in hun zwak en hun fout getast waren, die niet geplaatst werden tegenover vage algemeenheden, waarmee ieder het eens kon zijn, maar tegenover bepaalde, bijzondere, scherp belichte gevallen. Dit heb ik meermalen kunnen waarnemen, als ik een rede van Jan Ligthart bijwoonde.' 32 Uiteraard weet men niet, hoe de reactie der vele lezers js, maar ik geloof, dat die gelijk is aan die der hoorders. Men leest Ligthart graag en veel. Hij gaf zich dus moéite, omdat hij de menschen wilde medenemen. En als * kon, allen. Wat baat mij, zoo sprak hij dikwijls, een opvoedkunde, die niet door moeders begrepen kan worden. Hij kleedde zijn gedachten daarom niet in een gewaad, met vele vreemde woorden opgesierd. Hij speelde geen leentje-buur bij groote werken, om daaruit opzettelijk geleerde termen over te nemen. Hij schrééf een Hollandsen, dat voor ieder verstaanbaar was, hij vormde zijn eigen teekende woorden, en wist meer met een beeld dan een betoog «en geheele richting te kenschetsen. Hg schreef voor iedereen. Naar beneden geldt dit, ook naar boven. Bij zijn dood getuigde een schoolblad, dat in Ligthart de meest beschaafde onder de onderwijzers was heengegaan. Men moet dat niet in uiterlijken zin opvatten. Al had hij vertrouwde vrinden inwüle kringen der gemeenschap, hij bleef zich zelf steeds een burgerjongen gevoelen. Hij was misschien niet altijd precies op de hoogte van de laatste wisselende modegebruiken. De man, die in een colbertjas en een sporthemd — maar een héél keurig — zijn redevoeringen in Zweden hield, was niet de angstige vrager naar het maatschappelgk gebruik. Maar het gold geheel in dien hoogeren, meer edelen zin, dat hij een juist gevoel had voor de waarde van anderen; met fijnen tact zich wist aan te passen aan de omstandigheden, waarin hij telken male verkeerde; dat hij in een welgekozen woord steeds de juiste reactie vond; dat hij, ook waar harde waarheid spreken plicht was, nimmer kwetste; dat hij, ook waar hij de pijnlijke dingen van *t leven besprak of onthulde, het kon doen op een wijze, die ze plaatste in een 33 milder licht. Zijn beschaving was zijn eerlijkheid en menschenliefde, zijn eerbied voor de persoonlijkheid, zijn vergeten van zich zelf. Zij deden te aangenamer aan bij een man, die behaagde door den sonoren vioolklank van zijn stem, den gouden glans zijner bruine oogen. Die eigenschappen sieren zijn werk en zijn stijl, en daarom zijn z'n werken boeken voor allen, wijl zij levensvraagstukken aanroeren, die ons allen ter harte gaan. Zoo, laat ik het nu eigenlijk zeggen, zie ik in de Jeugdherinneringen meer dan een kindkundig, meer dan een opvoedkundig werk; meer dan een boeiende autobiografie, het is een nederlandach' volksboek in den volsten zin van 't woord. Daarom wil ook het Ligthartcomité het gaarne brengen onder het hereik van geheel ons volk. En zoo gaat nu, na de zeven drukken, deze volksuitgave de wereld in, in de hoop, dat het nu in alle bibliotheken en vele huisgezinnen zal komen. De oorlogstoestand en de ontwikkeling der maatschappelijke verhoudingen doet in het uitgeversbedrijf zijn invloed zeer gelden. Toch kunnen wij, dank zij de algemeene medewerking, deze uitgave, ondanks de geweldige prijsstijgingen, nog goedkooper doen verschijnen dan vroegere. WaarschjjnHjk zullen de „Jeugdherinneringen" onze laatste uitgave zijn. Mogen onze vele vrienden ons werk steunen en ons tot een zoo groot mogelijke verbreiding van Ligthart's geschriften in staat stellen. Hiermede zou ik mijn inleiding, die een karakteristiek der Jeugdherinneringen wilde zijn, kunnen eindig»; ware het niet, dat de vele nieuwe lezers, die dit boek PAEDAQOGIE8E VOORDRACHTEN, XII. 3 34 aan Jan Ligthart zullen brengen, zullen vragen: wat was de man, die hier zijn jeugd vertelt, en wat is er van hem geworden. — Voor hen de korte geschiedenis van zijn leven, de kenschetsing — voor zoo ver in 't voorgaande niet gegeven — zijner persoonlijkheid. Geboren werd Ligthart in 1859, den llden Januari en zijn voornamen waren Gerard Jan. Zijn jeugd vindt men beschreven in dit boek. Hij werd kweekeling op de stadslessen. Moeilijke jaren van huiselijke zorgen, van innerlijk zieleleven. Als men in zijn toelichting op de Kleine Johannes van Ffederik van Eeden leest, hoe een jongman zich voelt in de jaren zijner manwording, dan is dit voor een groot deel herinnering aan eigen levensworsteling. Ligthart heeft beproefd, ook van deze jaren zijn herinneringen te schrijven. Hij is er mee begonnen. Hij heeft het niet kunnen voltooien. Een groote droefheid, een bijna overstelpende smart greep hem aan, als hij er mee bezig was. Hij heeft het moeten neerleggen, het niet kunnen afmaken. Na zijn examen werd hij spoedig onderwijzer aan een lagere school. Hier won hij de genegenheid zijner leerlingen, en... van een onderwijzeres: Rachel Marie Lion Cachet. Zij werd, (na verzet harer ouders, die Calvinist waren en een huwelijk met een niet-Gereformeerde als Ligthart niet konden goedkeuren, maar verwonnen werden door Ligtharts moeder) zijn meisje en later in den Haag zqn vrouw. In haar ontving Ligthart zijn grootsten zegen en steun. Als jong onderwijzer leerde hij Jan Baarslag kennen, later redacteur aan het Nieuws van den Dag. Deze omgang droeg er veel toe bij, om zijn kennis van vreemde literatuur te verrijken. Nadat hij examen had gadaan als hoofdonderwijzer — zij 't tot troost voor alle niet geslaagden geboekstaafd, dat Ligthart één- 35 maal werd afgewezen — ging hg meedoen aan de toen nog bestaande examens voor hoofd eener school. In Amsterdam kwam hij op no= 2. No. 1 stond de ook toen al zoo ontwikkelde en geleerde Zernike. Hij deed mee in den Haag, kwam op no. 1 en werd benoemd tot hoofd in de Tullinghstraat. Hier heeft hij gewerkt van 1885 tot 1916. Hij had tot levensleus: geen parken zoeken, maar ze maken. En zoo trachtte hij niet van zijn school weg te komen, naar een in aangenamer buurt gelegen, met meer salaris of langer vacantie — die hem vooral zeer welkom zou zijn geweest, — maar hij bleef, waar hij was, zijn eenvoudige school tot een wereldberoemde makend. Langs twee wegen deed hij het. De schoólgeest ging hem 't eerst aan het hart. En zoo schiep hij een levensgemeenschap, waarin opvoeders en kinderen in blijde arbeidzaamheid vredig samenleefden. Er hing als een atmosfeer van zielerust. Menigeen, die Ligtharts school bezocht, werd er verkwikt en gesterkt. — Van de school was de bovenmeester de ziel. De bovenmeester, die zich nooit boven zijn collega's stelde, maar ze hielp, waar hij kon en zij wilden. Een van hen schreef bij zijn dood: Het personeel van de school in de Tullinghstraat was als 't ware één huisgezin, waarin Jan Ligthart de Vader of beter gezegd de Moeder was. Evenals een Moeder in 't huisgezin alle werkzaamheden verricht, die zelfs niet door de leden van 't huisgezin opgemerkt worden, omdat alles zoo van zelf gaat en toch het middelpunt van den huiselijken kring is, zoo was ook Jan Ligthart de zon in deze omgeving, die licht en warmte gaf, waarin alle leden zich koesterden. Voor zich zelf niets, voor anderen alles . . . Geen verwijten of onaangename woorden werden ooit gehoord en toch 3* 36 wist hij op zijn tijd iemand zóó terecht te zetten, dat deze zijn fouten inzag. Hij drong zijn inzichten niet op, maar liet alles aan den tijd over. Door voorbeeld evenwel bleef hij bezielen. Onder hem werken stond gelijk met voortdurend te streven, het beter te doen. — Hij wist zoo de gaven van de verschillende personen tot ontwikkeling te brengen, door b.v. bij den een voornamelijk het teekenen, bij een ander het zingen, bij een derden den handenarbeid enz. te waardeeren. „Was ik met mijn patroon in gesprek geweest; het was of ik als beter mensch van hem scheidde." Voor de kinderen was hij eveneens een trouw vrindDezelfde schrijver zegt: „Kindervreugd had zijn school kunnen heeten." Jan Ligthart was naïef, een eigenschap, die bijna alle volwassen menschen verloren hebben en waardoor een kind toch zoo aantrekkelijk is. Was het wonder, dat het kind zijn bovenmeester altijd vrijmoedig durfde te naderen? Het voelde zich door zijn kinderlijkheid! aan hem verwant. Hij was onder de kinderen een kind. Vandaar zijn oprecht medespelen en het opgaan in het spel der kinderen." Jan Ligthart was streng. Vroeg men dit aan een zijner leerlingen, hij zou je vreemd aanzien en ten antwoord geven: „mijn bovenmeester is de goedheid in persoon," omdat hij zelden gromde en nooit lichamelijk kastijdde. Zijn straffen waren zijn woorden en zijn blik, die tot in het hart der leerlingen drongen. O, zij gevoelden dan zoo, dat niet uit wraak, maar wel om te verbeteren, werd gestraft. Zijn gestrengheid bestond in het eischen van stipte gehoorzaamheid. Bij zijn onderwijs was het in de klasse altijd stil, ook bij het schriftelijk werk, of er moest door zijn opgewektheid algeüieene vreugde heerschen. De wijkagent kom 37 altijd op zijn steun rekenen, wanneer hij over het gedrag van een der leerlingen op straat had te klagen." Maar niet minder dan de schoolgeest was het leerplan zijner school een eigenaardigheid. Ik heb daaromtrent iets gezegd in de Inleiding tot het reisverhaal in Zweden, er uitvoerig over gesproken in de inleiding tot het tweede deel van Over Opvoeding. Zgn arbeid bleef echter niet tot zijn school beperkt. Hij werd leider van het opvoedkundig weekblad School en Leven, en aldus een raadsman voor velen. Zijn blad was het, ook nadat ik zijn mederedacteur was geworden, en min of meer gevoel ik het ook nu nog als zijn blad. Vele artikels uit School en Leven zijn verzameld in de vórige deeltjes dezer uitgave en in de voorrede van het eerste deeltje heb ik trachten te schetsen, wat Ligthart met School en Leven bedoelde. Maar niet alleen door zgn blad ook door zijn persoonlijke adviezen werd hij velen tot troost. Hij was een geestelijk leidsman en de neerslag zijner ervaringen en overdenkingen daarbij opgedaan of ontstaan, vindt men overal terug, maar het meest in het tweede deel der Verspreide Opstellen. — Hij werd schrijver van lees- en leerboekjes voor de lagere school, vooral in samenwerking met H. Scheepstra, die hem meer dan een medewerker, die hem een trouw en toegewijd vriend werd. Zijn school werd meer en meer bekend. Zij trok bezoekers uit binnen- en buitenland. Hij werd vooral in Skandinavië vermaard, zijn werken werden gedeeltelijk in het Zweedsch en Deensch vertaald. Zoo ging hij naar Zweden, waarvan hg vertelt in zgn reisverhaal, in 1914 nog eens naar Noorwegen. H. M. de Koningin bezocht zgn school, raadpleegde 38 hem over de opvoeding van haar dochtertje. Al deze roem echter verblindde hem niet. Daarvoor was zgn zelfcritiek te scherp, zgn besef van menschelgke kleinheid tegenover de groote dingen der eeuwigheid te levendig, daarvoor ook was er te veel, waartegen hij worstelen moest. Want het leven van Jan Ligthart is geen onafgebroken reeks van gelukkige arbeidsuren geweest. Ik zwijg van al het verzet, dat zgn methode en zijn werk, door slecht begrip, door onnauwkeurig lezen ook, heeft opgewekt; ik zou te veel eer bewijzen aan lasterpraatjes en boosaardigen nijd, als ik ze ging herhalen en weerleggen. — Zgn levensstrijd lag dieper. Zijn huiselijk leven was zeer gelukkig. Misschien was de eenige schaduw er op geworpen deze, dat zoovele menschen den man en vader altijd weer opnieuw noodig hadden, en er haast geen middel was, om hem eenigszins tegen al de eischen, die hem gesteld werden door raad en voorlichting vragende bezoekers te beschermen. Maar in dat groote geluk kwam de sombere schaduw. Op negenjarigen leeftijd stierf in 1905 zijn jongste kind Jan, zgn eenige zoon: een fijngevoelig, dichterlijk kind. Wie waagt het uit te spreken, hoe fijne draden liepen van de ziel van den groeten kindervriend naar die van zgn eigen jongen; eigen jongen, door meer dan afstamming, door volkomen begrijpen van en meevoelen met elkaar. Ligthart is er niet door ondergegaan. Hij heeft na dien tijd 'zijn beste en rijpste werk geschreven: als verdiept en gestaald. Een andere groote moeilijkheid was zgn zwakke gezondheid. Ik leerde hem kennen in 1902. Hij was toen al voor -zijn gezondheid bij Scheepstra en ik wandelde ochtends met hem. Daama is hij eenige malen met verlof naar buiten geweest en steeds moest hij zich sparen. Hij at dikwijls alleen, schreef 39 op zijn bed, moest afzien van veel wat hem genoegen verschafte. Hoe zelden kwam hij eens een avond bij ons praten of een middag eten: al wou hij 't graag1). En wij gingen altijd aarzelend, bang hem te vermoeien. Kwamen wij terug, zoo was het met 't angstige gevoel, dat we te lang waren gebleven. Want, zooals zijn trouwe vrienden Kann schrijven in: Jan Ligthart herdacht: „En bij 't naar huis gaan, na zoo'n bezoek, waar men altijd te lang was gebleven, omdat men zoo moeilijk kon besluiten, afscheid te nemen, had men altijd 't heerlijke gevoel, van daar een plekje te hebben, waar men zich echt thuis gevoelde, waar men raad en steun, maar ook kritiek kon vinden." Doch de grootste strijd, dien Jan Ligthart voerde, is zeker wel die geweest om zgn geloof. Als jong onderwijzer had hij het geloof zijner kinderjaren verloren, al hield hij „steeds een slip van den mantel" beet en al verloor hij nimmer zgn belangstelling in levensvragen. Het duurde lang, voor hij aan Scheepstra kon schrijven, dat hij 't geloof zijner kinderjaren had herkregen. Eindelijk was zijn kracht opgebruikt. Den 12den December 1914 ging hij naar de badinrichting in Laag Soeren. Hier is hij, vergezeld van mevrouw Ligthart, gebleven. Zijn ziekte nam toe. Hevige oorsuizingen, duizelingen, achterhoofdspijnen, benauwdheden kwelden hem. Er kwamen opflikkeringen — geen beterschap. Woensdag 16 Februari 1916 is zijn laatste levensdag geweest. Hij ging, op voorschrift van den dokter, alleen een oogenblik wandelen. Hij zocht, naar zgn gewoonte, de ruimte op aan 't kanaal. Het woei zeer i) Een aardige herinnering aan een dier kostelijke oogenblikken in 't verhaal over 't bordendragende jongetje bij gelegenheid van zijn mededeeling over de huzaren. 40 hard. Wat er gebeurd is, weten we niet. Een voorbijgaand schipper ziet hem in 't water vallen. Oogenblikkelijk wordt hij op 't droge gebracht. Zijn baard is nog droog, zijn horloge gaat. Maar zijn leven is geweken. Heeft een' hartspanning een even plotseling einde aan zijn leven gemaakt ais aan dat van zgn vriend Scheepstra, en is zijn stuk over: „Heden overleed plotseling" een voorgevoel geweest van het einde dat ook hem wachtte? Heeft de wind den man, die zoo spoedig duizelig werd, en, verzwakt als hij was, wankel op zijn beenen stond, opgenomen en in 't water geworpen en heeft de schrik het zwakke hart tot stilstaan gebracht? Wij weten 't niet. En wat heeft hem in de laatste oogenblikken voor zijn dood doorflitst? Wij zouden, menschelijk, misschien graag willen, dat het een gevoel van dankbaarheid was, dat hij zooveel voor het kind en zijn volk had kunnen doen. Maar ik denk eerder dat het een bede is geweest voor de zijnen; voor zich een stille uitroep: O God, wees mij zondaar genadig I ■Hij werd, in alle stilte begraven op het kerkhof te Dieren: zijn twee schoonzoons, vier vrienden uit den Haag, een paar belangstellenden uit andere plaatsen. Geen woorden! Geen bloemen. Zoo was steeds zijn wil. Den volgenden dag een garve witte seringen, aandenken van zijn Koningin. Thans staat er een eenvoudige steen van Zweedsch graniet op zgn laatste rustplaats, daar gebracht door de zorg van Kanns vriendenhart: en daarop de woorden: „De heele opvoeding is een kwestie van liefde, geduld en wijsheid. En de laatste twee groeien, waar de eerste heerscht," genomen uit een brief, door Ligthart in 1901 geschreven aan zgn vrienden, die toen in Baden-Baden vertoefden. 41 En onder op den steen de woorden zijner levensovertuiging : Gods weg is volmaakt. Duurzamer en scbooner monument heeft Jan Ligthart zich gesticht in zijn werk, in den geest van hem uitgegaan, in-de liefde, die hij heeft opgewekt bjj allen die hem kennen. ' Op voorstel van twee zjjner Haagsche collega's: de heeren de Jongh en Eigenhuis werd een Ligthart-comité gesticht, dat zich ten doel stelde een bedrag te verzamelen, om zijne werken in goedkoope doch goede uilgave te bezorgen, en aan bibliotheken kostelooi exemplaren af te staan. Velen traden tot dit comité toe: vrouwen en mannen uit allerlei kring. Vele bijdragen werden geschonken. Een der eersten, die van Hare belangstelling deed blijken, was de Koningin. Een steen, door Altorff gebeeldhouwd, werd aan den gevel der school in de Tullinghstraat geplaatst, en door den burgemeester van 's-Gravenhage onthuld. Hij draagt het opschrift: Hier werkte Jan Ligthart van 1885—1916. * * * Naast het beeld van zijn leven moge een beeld van den uiterlijken en innerlijken mensch volgen. Hij was van matige grootte, met een goed gebouwd lichaam. Nooit heeft de dokter eenig organisch gebrek kunnen ontdekken. Later was zijn haar uitgevallen, maar op jeugdportretten ziet men hem met donker zwaar haar. Zgn voorhoofd was hoog en gewelfd, soms parelde er het zweet in fijne droppeltjes op, als hij ingespannen dacht en een gesprek voerde, dat hem ontroerde. Zijn neus was groot, en gaf, met zijn donker uiterlijk, een lichte Joodsche tint aan zijn wezen. Toen hij, van een vriend, voor zijn reis naar Noorwegen een pelsjas 42 had gekregen en die aantrok met een bontmuts op 't hoofd, zei hij: Net een Poolsche Jood. En inderdaad heb ik na en tijdens den oorlog nu en dan een Galicisehen Jood in de tram gezien; die mij aan Ligthart deed denken. Ongetwijfeld is er wat Joodsch bloed in de Ligtharts. Het meest werden de menschen getroffen door zijn oogen, wier levendigheid en zachte gloed niet op de portretten tot uiting komt Dr. Gerritsen, die hem in zijn ziekte te Laag Soeren opzocht, zegt: „zijn oogen werden goud, als hij over de liefde van Christus sprak." Zijn lippen waren dun en konden blauw worden als een benauwdheid hem dreigde. Zijn geheele uiterlijk maakte een eenigszins profetischen indruk. Toen ik hem eens voorstelde aan een collega, trouwe lezeres van zijn werk, zei die mij later: Neen, het is niet de Ligthart van ove|r 't kantje, het is die van de kleine Johannes! — Voor vrouwen scheen hij een zeldzame bekoring te hebben: zij gevoelden zich tot hem aangetrokken, voelden zich rustig en vertrouwd bij hem. Zijn geestelijk portret heeft hij zelf in zijn werken geteekend, en ik heb geprobeerd, in de verschillende inleidingen telkens een paar nieuwe trekken aan te geven of een ander licht op hem te doen schijnen. Het gelukt mij echter niet, een mij zelf bevredigend beeld te teekenen. Bij zijn leven heeft hij tegen nuj, gezegd: Als ik dood ben, zul jij probeeren, mij in een van je psychologische vakjes te stoppen, maar als jij Jantje er bijna in hebt, springt hij er nog net uit." In omtrekken geschetst, die verre blijven van de wisselende lijn van het leven, staat aldus zijn beeld voor mij: Een man van sterke aandachtsconcentratie, die zijn gedachten bepaalde bij alles wat hij deed.\En daarom 43 een klein felicitatiebriefje zelfs met een liefderijke zorg schreef, een klein stukje copie nog netjes afleverde. Hij was verliefd op nauwkeurigheid. Hij stelde in velerlei dingen belang, las en studeerde veel, zoowel in de literaire als in de exacte richting. Godsdienstige en wijsgeerige vragen boeiden hem zeer, maar het abstracte betoog op dit gebied greep hem 't minst aan. Hg' had een vaardig, trouw geheugen, zoodat hij, wat hg" wist, in telkens nieuwe combinaties te pas kon brengen, en voorstellingen en begrippen, uit de eene reeks, voegen in een andere. Zgn,fantasie was levendig, speelsch, maar bond zich immer aan de realiteit, zakelijke dichters en schilders waren hem liever dan romantische. Zijn oordeel was scherp, juist. Hij formuleerde, na een lange bespreking, graag de kwestie, waar het op aankwam: in een paar rake zetten: hij kwam dan „to the point". Hij had veel menschenkennis en vooral die bizondere, die ontdekt, waartoe iemand in staat is. Verschillende menschen, die nu hun betrekking met eere vervullen, zijn door hem op hun plaats gebracht. Hij had een niet rooskleurigen kijk op de zondigheid van 't menschenhart, maar als hij in 't practisch leven stond tegenover kleine menschelijke gebreken van gierigheid, zelfzucht, ongevoeligheid, was hij toch telkens weer pijnlijk aangedaan. Hij was een sterk gevoelige natuur, maar nimmer sentimenteel. Daarvoor mat hij te veel de juiste verhoudingen af, liet hij zich leiden door zijn gezond verstand en zette alles te veel om in daad. Het is juist uitgedrukt door zijn vriend Kann, den zakenman: „Zelf van uiterst teer gemoed wist hij alle sentimentaliteit te bannen en liet hij u het verschil tusschen deze beiden duidelijk zien." Hij kon zgn gevoel in de buitenwereld bedwingen, kon met een berstende hoofdpijn. 44 nog opgewekt praten. Merkwaardig, dat deze levendige geestesgesteldheid zich zoo goed als nooit uitte in drift Een enkele keer heb ik hem wel eens verontwaardigd hooien uitroepen: „Schoften zijn het" als hij hoorde van slechte of liefdelooze behandeling van kinderen. Maar toornuitbarstingen waren eigenlijk nooit aanwezig. Sterk was zijn gevoel van dankbaarheid. Hij vergat niet graag en gauw, wat hij voor vriendeujks ondervonden had. Hij was zeldzaam trouw, ook aan zijn beginsel, om zijn meeningen in daad om te zetten. — Trouw was hij aan zgn vrienden in hooge mate. Het grootste en meest bijzondere in Ligthart vond ik dit, dat men -van hem overtuigd kon zijn, dat hij nooit zijn vrienden zou opgeven. Ook dan niet, wanneer hij niet geheel in ze kon komen. Dan probeerde hij steeds, ze te'begrijpen. Dat kan ik met een voorval uit eigen herinnering toelichten. Mijn vrouw en hij begrepen elkaar van het eerste oogenblik af, en lachend werd wel eens in den vriendenkring gezegd, dat zij vader Ligtharts échte dochter was. Maar wij hadden méér moeite met elkaar, door verschil van aanleg en aard en studie. Zooals hij in de Jeugdherinneringen wat spot met mijn theoretische studie en de encyclopedie van Rein aan mij cadeau wil geven, om er mijn jongen mee te laten spelen, kon hij dit meermalen doen, in een of ander gesprek. Ook stelde hij buitengewoon strenge eischen aan wat ik schreef en aan mijn onderwgsrichting en hem bevredigen deed ik eigenlijk nooit. Zijn groote goedheid, zijn warme genegenheid bleven altijd echter een even groote steun. Langzamerhand kwamen wij dichter bij elkaar: het was of mijn oogen opengingen voor wat hij wilde. Hoofdzaak was, geloof *) Hij zag overigens het nut van goed gefundeerde theorethische studie zeer goed in en gaf daar allerlei bewijzen van. 45 ik, dat ik van stelsel tot leven, van abstractie tot concreetheid moest komen, om hem te begrijpen en mee te voelen. Maar hij zelf bleef ook ijverig zoeken. Eens, dat hij bij ons at, ging mijn zoontje die hij al den ganschen middag waargenomen had plotseling door iets getroffen, rechtop staan in zijn kinderstoel, maakte met zijn rechterhand een wijzend gebaar, en ging vertellen, wat hem getroffen had en wat hij dacht. In eens riep Ligthart uit: Nu begrijp ik jou, uit je jongen leer ik jouw kennen! Zoo zócht hij steeds naar beter begrip. Hij was dus allerminst dogmaticus en zijn trouw gold den -persoon,, niet het beeld dat hij zieh van dien persoon had gevormd. Toen zijn dochters verloofd waren, zei hij schertsend: ze openbaren nu allerlei hoedanigheden, die ik vroeger niet kende. Hij hield niet op, de menschen gade te slaan. Eigenaardig was het, dat het tegendeel van de trouw, de wrok, niet aanwezig was. Hij vergaf niet alleen, hij vergat. Hij kon bij een vergadering, bij een toevallige ontmoeting, iemand, die kort te voren een zeer ongunstige kritiek op zijn werk had geleverd, of een hevigen aanval op zgn persoon gedaan, zoo onbevangen hartelijk tegemoet komen, omdat hij 't gebeurde zoo totaal vergeten was, dat de menschen, die hem niet kenden, meenden, dat hij zoete broodjes was gaan bakken. Om' onjuiste beoordeeling in de buitenwereld tegen te gaan, moesten de zg'nen zgn geheugen op dit punt soms te hulp komen. Onder onbillijke beoordeeling, onder verdachtmaking en laster leed hij zeer. Terwijl hij zich er met zijn verstand tegen in trachtte te zetten, kromp zijn gevoelig hart er onder. Vandaar dan ook, dat veel hem nooit onder de oogen kwam, door de goede zorgen van .zijn huisgenooten. 46 Zijn gesprek was levendig, tintelend,- zooals zijn schrijven. Men kon nooit bij hem vandaan komen, of men was er dieper en beter door geworden. Maar voor een gewone conversatie over onverschillige dingen, die van den hak op den tak springt, deugde hij niet. Hij kon uitstekend luisteren. Ik heb bijgewoond, dat hij geen woord sprak, maar met gespannen aandacht gedurende uren al de beraadslagingen volgde. Hij kon ook goed luisteren naar klachten en bezwaren van ouders, om dan zijn raad te geven. En hij kon spréken. Dan werd een bezoek aan hem een schitterende college in de paedagogiek. Wijd sloeg hij de deuren van zijn schatkamer open, en deelde uit van zijn schatten. Maar luisterend en sprekend, in de gewone vlotte afwisseling van banaliteiten, heb ik hem nooit bijgewoond. Hij was godsdienstig, zonder iets aan den vorm te hechten, vond in Christus de heerlijkste liefdesopenbaring, maar zag gaarne iü elk kerkgenootschap, in elke richting het goede. Het was hem te doen om practisch christenleven. — In 't laatst van zijn leven ging hij graag ethisch-orthodoxe preeken hooren, maar hij kon, ze weer vertellend er het algemeen godsdienstige en menschelijke uit naar voren brengen. Hij had Joodsche en Roomsche vrienden, en openbaarde hun de schoonheden van hun geloof. Naast den bijbel was de Imitatio Christi zijn geliefkoosde lectuur. Hij had die bijna altijd bij zich. Zijn hart was heemzuchtig naar den Eeuwige en den Heilige. Het begeerde het vaste, onveranderlijke, het eeuwig staande, het zekere in de wenteling der werelden. — Met al de macht van zijn gemoed en al de scherpte van zijn denken heeft hij geworsteld om een redelijk godsbegrip te vormen. Het is hem niet gelukt, maar hij heeft zich vol ver- 47 trouwen overgegeven aan zijn geloof, willig, als 't gespeende kind. „Wij kunnen, Groote God, Uw waarheid niet verwerven Maar leven zonder U — is een voortdurend sterven, Dies onbegreepnè, buigen wij het brekend hoofd, En zwijgend wordt in U geloofd." Naast zijn godsdienstige treden zijn aesthetische gevoelens op den voorgrond. Hij hield van kunst. Bremmer bewonderde hij zeer; die had hem leeren zien. Naast de schilderkunst had vooral de literatuur zijn liefde. Hij las graag, nauwkeurig, en las mooi voor. Als hij Huygens voorlas, voelde men, dat deze toch ook een dichter was. Zonder preutschheid was hij, maar toch bekoorde een zeker naturalisme hem niet, het leek hem een eenzijdigheid, te zeggen, dat men het leven kent, als men alleen waardeert maar een zijde van het leven. Concerten, tooneelvoorstellingen, bezocht hij zoo goed als nooit. Of hij ooit een bioscoopvoorstelling voor vermaak gezien heeft weet ik niet. Hij hield, moest ook om zijn gezondheid houden, van het stille, vredige huiselijke leven. Hij was een warm vaderlander. Bij de herdenking van het herstel van Neerlands onafhankelijkheid in 1913 schreef hij een cantate. Maar in de politiek stelde hij, vooral in het latere deel van zijn leven, matig belang. Ik zou niet eens durven zeggen, op welke partij hij stemde. Zipi hoofdbezwaar tegen alle politiek was wel deze, dat de leiders door de massa gevolgd werden, zoolang ze de lagere instincten der massa streelden, maar door de massa verlaten worden, als de leiders van hen een offer vragen. De leiders zijn 't alleen bij de gratie van hun gehoorzaamheid aan massa-instinct. Ook wantrouwde hij een beetje de vaste principes en het verketteren van andere. Maatschappelijke en politieke inrichten vergeleek hij bij 46 de flora, die wisselt met bodem en klimaat en zich aanpast aan veranderde omstandigheden. Men moest dan wel uiterst voorzichtig zijn met de meeningen van anderen aan te vallen: misschien zou men ze zelf hebben, als men in dezelfde omstandigheden was geplaatst. — Toch geloof ik, dat men mag zeggen, dat hij in 't algemeen vooruitstrevende maatschappelijke en politieke denkbeelden bezat, en vooral die maatregelen voorstond, die de .stoffelijke en daardoor de zedelijke verheffing van 't volk beoogden. Geen wonder, dat hij een warm drankbestrijder en overtuigd geheelonthouder was. Hij was geen asceet. De vreugde van 't leven, in zuiverheid genoten, waren voor hem vreugden. Een wandeling in de natuur, een schoon boek, maar ook een gesprek aan de vlammende haard met een geurig kopje thee en een koekje konden hem genoegen verschaffen. Het geslachtsleven hield bij voor een gewilde gave Gods, naar Zgn eer te leven. Niet onthouding, maar beheersching en loutering, zoodat alle onreinheid er uit verdween, stond hem voor oogen. Niet het natuurlijke onderdrukken, maar dit voelen en opnemen in hooger levensverband, was zijn ideaal. Maar duidelijk is het, dat dit ideaal hem voerde tot een sober, eenvoudig leven. Hij had 't rooken afgeschaft, was een tijdlang vegetariër, kleedde zich keurig, maar eenvoudig. Groot was zijn menschenliefde. Hij trok de menschen tot zich. En in zijn licht, ontbloeide, wat schoons in de menschen was. Bij Ligthart werd men een beter mensch. Men kon geen slechte of kleine zijden bij hem toonen. Hij zette zijn liefde om in daden van persoonlijke zorg, toewijding, opoffering, van geldelijken steun. Hij gaf eigenlijk niets om geld. Mijn herhaalde pogingen, om hem wat geldzucht» ger te maken, hebben finaal 49 schipbreuk geleden. Er was altijd wel een of ander belang, een of ander mensch te helpen van het weinigje, dat hij bezat. Toch was hij zuinig van aard. Hij deed lang met zijn kleeren, deed zijn kweekelingen desnoods voor, hoe ze op 't zuinigst een kachel moesten aanmaken, gaf eigenlijk niets voor zich zelf uit. Maar een kind, dat naar buiten moest, kon je toch niet laten gaan, een loopjongen moest toch een fooitje hebben, een vriend toch een cadeau, om hem op een huwelijksfeest of verjaring te verrassen! * * * Ik stond uitvoerig stil bij het gemoedsleven van Ligthart •— het was zijn voornaamste zijde. Hij is niet moede geworden, zelf te verkondigen, dat er har tememorie en harte-belangstelling is, dat eigenlijk de bronwel van het leven in het hart ligt. De grootste zonde voor hem was dan ook liefdeloosheid, harteloosheid. Naar de zijde van zijn wilsleven doet Ligthart zich kennen als iemand van gestadigen, voïhoudenden arbeid. [Hij wilde zijn leerplan, en bracht dit in jaren van arbeid in orde. Ondanks zijn zwak lichaam bracht hij enorm veel tot stand. Het aantal lees- en leerboekjes, dat hij schreef, is zeer groot. Hij had daarbij den steun van anderen, maar werkte zelf altijd mee* Daarnaast kwamen zijn talrijke artikelen in School en Leven en in enkele andere tijdschriften, zijn voordrachten, zijn raadgevingen aan ouders en collega's. Tot in zijn ziekte schreef hij nog een soort paedagogische roman: In de Lente des Levens, die niet in den handel kwam, maar voor zijn vrienden herdrukt. Hij kon zooveel doen, omdat hij rustig arbeidde. Zijn eenige fout was misschien, dat hij zoo moeilijk neen kon zeggen. Hij kon haast niet weigeren, als hem 50 gevraagd werd een lezing te houden. Had hij die aangenomen, dan zag hij er tegen op. Meer dan eenmaal viel ik voor hem in of maakte ook alvast een klaar, om hem te kunnen vervangen, als hij 't op het laatst nog noodig had. Dat gaf hem rust. Moest hij dan lezen, dan merkte het publiek het niet. Hij vond het heerlijk, om het te doen, was volkomen op zijn gemak, één met zijn gehoor. Men heeft gemeend, dat Ligthart te véél heeft gewerkt, en daardoor zijn einde verhaast. Ik ben geen medicus en durf het niet beoordeelen, maar psychologisch gesproken lijkt het me onwaarschijnlijk. Ligthart werd te zeer aangegrepen door de onrechtvaardigheden van 't leven. Hij leed onder de Dreyfuszaak, den Boerenoorlog, de schending van België's onzijdigheid als onder een hevige, persoonlijke smart. In het werk werd hij tot de werkelijkheid gebracht en vond zijn ontrust gemoed afleiding. Dat deze zoo zwakke man nog 56 jaar werd, voor zijn hart stilstond, schrijf ik er juist aan toe, dat hij, door een doelmatige levenswijze, door rust, als die noodig was, door afleidende arbeid zijn gemoed tot evenwicht en zijn geest tot kracht heeft gebracht. Gestadige arbeid was voor hem ideaal en levensvoorwaarde — zooals versnippering het groote gevaar was, waarvoor hij zich zelf behoedde, en anderen steeds waarschuwde. Hij was schoolmeester, opvoeder — der jeugd en van zijn volk. Van dezen opvoeder wordt de jeugd hier verteld. Moge men met eenigen eerbied tot het verhaal naderen. Want het is het levensverhaal van een, die grooten eerbied verdient. ! 'a-Gravenhage, Pinksteren 1919. f UITGAVE VAN J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG; PAEDAGOGISCHE STÏÏDIÈI. DRIEMAANDELIJKSCH TIJDSCHRIFT VOOR PAEDAGOGIEK EN METHODIEK ONDER REDACTIE VAN: Dr. H. J. F. W. BRUGMANS, R. CA8IMIR, Dr. J. H. GUNNING Wzn., Dr. PH. KOHNSTAMM, Dr. B. RETNDERS en Dr. F. ROELS. Prijs, per jaargang van 12 vel, f 3,90; franco per post f 4,25. INHOUD VAN HET EERSTE NUMMER: Ter inleiding. — E. Reinders, De natuurlijke historie aan BGymnasium. — H. J. F. "W. Brugmans, Psychologische voorlichting bij de beroepskeuze, I. — G., Hervorming van het Gymnasium in Saksen. — Kleine mededeelingen. — Boekbespreking. UITGAVE VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN,' DEN HAAG. UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. ZEDELIJKE OPVOEDING DOOR L KOOISTEA. negende deuk. Prijs, ingenaaid f 2,90, gebonden . . f 3,90 SCHOOLREIZEN. hun betekenis voor het middelbaar onderwijs in nederland DOOR Dr. A. DE VLETTEE. Geïllustreerd. Prijs f 1,40 DE OPVOEDKUNDIGE DENKBEELDEN VAN BETJE WOLÏT EN AAGJE DEKEN bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de acbttiende eeuw DOOR Dr. A. DE VLETTEE. Prijs, ingenaaid f 3,25, gebonden . . f 3,90 UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG.