200 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks* Veeartsenijschool enz. Periode ^jarige studie I I Periode I 4-jarige studie ToUA I gediplomeerd gediplomeerd 1821-1830 27 % 57 % 1871-1880 23 % 77 % 1830-1840 90 % 90 % 1881—1890 25 % 81 % 1841—1850 90 % 91 % 1891—1900 39 % 90 % 1851-1860 91 % 97 % 1901-1910 37 % 88 % 1861-1870 44 % 70 % 1911-1914 12 % _° De voorafgaande tabel laat zien, dat het percentage van de ingeschrevenen, dat het diploma van veearts verwierf, niet ongunstig is, hoewel na 1860 wel een daling is waar te nemen. Het kleine percentage, dat afstudeerde van hen, die van 1821—1830 voor het eerst werden ingeschreven, hangt samen met het feit, dat de Belgische studenten in dezen tijd de school verlieten. Het minst gunstig zijn de resultaten inde periodel861-1870, niet die van lateren tijd, zooals men op grond van de ver* zwaring der studie misschien zou vermoeden. Minder gunstig is het percentage van hen, die de studie in 4 jaar volbrachten. Na 1861 daalt hun getal belangrijk, waaruit de nood* zakelijkheid van de verlenging der studie duidelijk blijkt. Dat onder hen, die van 1911— 1914 voor het eerst werden ingeschreven, het percentage van degenen, die in 4 jaar afstu* deerden, tot 12 % daalt, is ten deele aan den invloed der mobilisatie te wijten, waaraan ook de langdurige studie van sommigen der thans nog studeerenden is toe te schrijven. HOOFDSTUK XII. HET INTERNAAT, HET STUDENTENLEVEN EN DE STUDENTENMAATSCHAPPIJ door H. A. VERMEULEN. Het ging een honderd jaar geleden niet zoo heel gemakkelijk om tot „Kweekeling" der Rijks* Veeartsenij school te worden benoemd. Bij K. B. van 14 Juli 1821 werd aan iedere provincie van het Vereenigd Koninkrijk het recht toegekend een bepaald aantal Kweeke* lingen aan te wijzen, die op kosten van het veefonds voor veearts mochten studeeren. De gouverneurs der provinciën waren aange* schreven commissiën te benoemen voor het afnemen van een vergelijkend examen 1). De candidaten moesten zijn : inboorlingen des Rijks, van onbesproken zedelijk gedrag en genoegzaam ervaren in het lezen, schrijven en spreken der Nederlandsche taal, kennis van Fransch en Duitsch strekte tot aanbeveling. De leeftijdsgrens was bepaald van 16—22 jaar; hieraan is evenwel niet strikt de hand gehou* den; in 1827 is een candidaat van 32 jaar afgewezen wegens onvoldoende voorberei* dende kennis. Daartegenover staat, dat, na Ministerieele goedkeuring, meermalen kwee* kelingen zijn toegelaten, die den 16*jarigen leeftijd nog niet hadden bereikt. Zij, die aan gestelde eischen hadden voldaan, kregen „een Ministerieele benoeming" tot kweekeling aan de Rijks*Veeartsenijschool. Vrijwillig verlaten was niet gebruikelijk, er moest, na gedaan verzoek, uit den Haag bericht komen, „dat uit zijne betrekking als kweekeling is ontsla* gen". De benoemden moesten zich op 1 De* cember aanmelden in het gebouw, waarin vroeger (sinds 1814) de katoenfabriek van de 1) Eene dergelijke oproeping van den Gouverneur van Zeeland, van 5 September 1828, vindt men in den Vétérinairen Studentenalmanak van 1896, pag. 168. Heeren Quinke en Portner gevestigd was geweest, hetwelk stond op het terrein van de voormalige buitenplaats „Gildesteyn", gelegen aan de Biltstraat te Utrecht, alwaar zij ont* vangen werden door den Directeur, Prof. Dr. Th. G. v. Lidth de Jeude. Zij moesten voorzien zijn van ten minste : „6 onderhemden, 3 borstrokken, 4 onderbroeken, 6 paar kousen, 2 zwart zijden halsdoeken, 4 witte dito, 6 halsboorden, 2 slaapmutsen van wit katoen, 4 handdoeken, 4 witte linnen sloven, 2 paar witte morsmouwen voor de anatomie, 2 paar hooge schoenen, een doosje met instrumenten voor de anatomie, zullende de bovenkleeding voor rekening van het veefonds worden gegeven". De uniform, op advies van den Directeur door den Minister voor het Publieke Onder* wijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën vastgesteld, bestond uit een rok van blauw laken met licht blauw fluweelen neerslaande kraag, waarop aan de voorste hoeken een lauriertak met groene zijde was geborduurd, een vest en pantalon van lichtgrijs laken, gewone laarzen en een ronde hoed met blauw zijden band en oranje kokarde, waarin van binnen op een lederen of bordpapieren veld de woorden 's Rijks* Veeartsenij school gedrukt waren. Voor dagelijksch gebruik werd een licht grijs buis gedragen, een pantalon van hetzelfde laken en een gewone blauwlaken* sche pet. Van de uniform werden jas, vest en hoed om de twee jaar, de pantalon ieder jaar vernieuwd. Deze kleeding viel niet in den smaak der kweekelingen; herhaaldelijk hebben zij gepoogd hierin verandering te doen brengen. Eerst in 1841 is dit gelukt; zij het dan ook, dat hiermede hunne eigene verwach* 202 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. tingen niet in vervulling zijn gebracht. In een uitvoerig schrijven hebben de kweekelingen toen den Directeur bericht, dat hunne kleeding niet was overeenkomstig hunnen stand, en dat deze, naar hunne meening, met opzicht tot de Veeartsenijscholen in andere landen op den laagsten trap stond. Zij wenschten hierin gelijkgesteld te worden met de élèves van het Groote Rijks*Hospitaaï en brachten in hun schrijven talrijke philoso* phische beschouwingen naar voren tot sta* ving van hun goed recht, o.a., dat schoon en goed met deugd en godsdienst in verband staan. Zij stelden zich een gepaste kleeding aldus voor: Een korte, donkergroene jas, met dubbele borst, tot boventoe dicht, met op* staande zwart fluweelen kraag, waarop een klaverblad in het zilver geborduurd is, witte, blinkende knoopen met de letters V. A. S. in elka nder gewerkt, of eenig ander gepast teeken, donker grijze pantalon, punthoed of z.g. cha* peau claque, klein model, met zilveren troetels en oranje kokarde, pet van donkergrijs laken, met 3 groene biesjes en lakensche klep, laar* zen met of zonder sporen. Een teekening, in kleuren, voorstellende een kweekeling in de begeerde uniform uitgedost, begeleide dit schrijven. De directeur vond de groene kleur te veel aan verschieten onderhevig en ontwierp een uniform, in navolging van de bestaande in de Koninklijke Inrichtingen voor militaire kweekelingen te Breda en Medemblik. De kweekelingen mochten kiezen tusschen een opgetoomden hoed of een pet, waarvan modellen tentoongesteld werden. Algemeen viel toen de keuze op een pet. Aan den Minis* ter werd toestemming gevraagd voor de navol* gende uitmonstering : „Een jas met dubbele borst tot boventoe digt, van donkergrijs laken (marengo), hoeda* nig door de onderofficieren der Armee en ook door de Kweekelingen van 's Rijks militaire InstructiesHospitaal wordt gedragen, met op* staanden, zwart zijden fluweelen kraag, waar* op met zilverdraad (zoogenaamd petit*fin) een lauriertakje geborduurd is, nagenoeg in denzelfden vorm, als dit thans uit groene zijde bestaat en voorzien van uit wit metaal geplette knoopen, waarop de letters 's R. V. A. S. Een stropdas of cravate van zwart everlast, welke door de kweekelingen zelve zal moeten worden aangeschaft en onder* houden, inplaats der twee zwarte en vier witte halsdoeken, welke thans door hen ter school moeten worden medegebragt, een panta* Ion van hetzelfde laken als voor den jas, laarzen zonder sporen; een nette, tamelijk hooge, stijve pet of pplice*muts van hetzelfde laken, met band van zilvergalon en afgezet met een rood biesje in den kap of bol." Ook adviseerde de Directeur, aangezien de jonge lieden vrij algemeen op een chapeau-claque bleken gesteld te zijn en daar deze de kleeding volkomen maakt, men het dragen daarom zou kunnen toestaan, mits zoodanigen hoed zich voor eigen rekening aanschaffende en zich volkomen aan het model houdende, het* welk daarom aan de school voorhanden zou zijn. Uit de bijgevoegde gedetailleerde opgave van kosten, bleek de voorgestelde uniform f 66.10 te moeten kosten, d.w.z. f 1.70 duur* der dan de toen gebruikelijke. Een keurige afbeelding van een Kweekeling, naar de nieuw* ste eischen des tijds uitgedost, vergezelde het breedvoerig opgestelde verzoek om wijziging van den Directeur Numan aan den Minister. Spoedig volgde hierop een toestemmend ant* woord. Deze uniform is gedragen tot 1850 (zie afbeelding). In 1843 is aan veeartsen toegestaan gelijke uniform te mogen dragen bij mark* inspectiën, mits voor eigen rekening, voor* zien van knoopen met de initialen R. V. S. Het is mij niet bekend, of hiervan een ruim gebruik gemaakt is geworden. Maar keeren wij terug tot 1821. De Direc* teur was gemachtigd 20—25 kweekelingen toe te laten; voor iederen Kweekeling stelde het veefonds f400 gulden beschikbaar. Reeds in October 1821 waren 23 plaatsen bezet en in Augustus van het volgende jaar moest wor* den bekend gemaakt, dat voorloopig geen nieuwe Kweekelingen meer voor rekening van het veefonds konden worden toegelaten. Dat de provinciale rechten geëerbiedigd werden, bleek in 1824, toen een Kweekeling uit Limburg kwam te overlijden en het Provinciaal Bestuur bericht kreeg, dat voor rekening van het fonds een nieuwe uit die Provincie kon worden geplaatst. Reeds in 1822 werd het aantal toe te laten Kweekelingen op 50 gebracht ; de Hoogleeraar Numan ontruimde dat gedeelte van het eta* blissement, hetwelk door hem werd bewoond en kreeg een jaarlijksche vergoeding van f 1000 voor huishuur. De boven het oorspronkelijk aantal aangestelde Kweekelingen moesten even* wel op eigen kosten studeeren ; zij betaalden f400 's jaars, in twee termijnen, bij vooruitbetaling. Op den 29 Augustus 1822, werd f 1778 toegestaan voor de noodige verbou* wing, f 5113 voor den aanschaf van meubilair. Hiermede was het Internaat gesticht. De UNIFORM DER KWEEKELINGEN. 1841—1850. Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 203 Minister Falck beval de grootst mogelijke zuinigheid. Op een vraag van den Directeur van Lidth de Jeude, of de slaapplaatsen der Kweeke* lingen op een ordentelijken, burgelijken voet mochten worden ingericht, antwoordde ge* noemde Minister, dat geen ledikanten of iets dergelijks mochten worden aangeschaft, dat open slaapplaatsen voldoende waren. In de Nederlandsche Staatscourant en in de Journal de Bruxelles (later ook wel in de Gazette des Pays Bas) werd een oproep geplaatst voor zoo* danige personen, als voor eigen rekening de lessen aan 's R. V. A. S. mochten willen bij* wonen. Alvorens evenwel geplaatst te kunnen worden moest er nog heel wat gebeuren. De vader (voogd) zond een verzoekschrift aan den Directeur ; deze bracht dit over aan den Minister of aan den Referendaris*Inspecteur* Generaal, belast met de waarneming der administratie voor de Nationale Nijverheid, met als stereotiep slot: „Heb ik de eer, in afwachting van nadere beve* len mij met allen eerbied te noemen : Uwer Excellenties of U HoogEdelGestrengen zeer Gehoorzame en Ootmoedige dienaar, de Directeur van's Rijks Veesartsenijschool," Handteekening. Van uit den Haag kwam dan een brief lui* dende als volgt: „No. Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Nationale Nijverheid. De Referendaris, Inspecteur Generaal, belast met de waarneming der Adminisstratie voor de Natios nale Nijverheid, nader gezien hebbende het vers zoek van te , dat zijn zoon voor eigen rekening aan 'sR. V. A. S. moge worden opgenomen. En gelet, zoowel op de geboorteacte als op de overgelegde verklaring van het goed gedrag van dien zoon; verwittigt den vertooner, onder terugzending der door hem overgelegde papieren, dat hij zich schriftelijk kan wenden aan den Directeur der opgemelde school, om van Denzelfden te vernemen, wanneer des Adressants zoon kan worden geëxamineerd of hij genoegzaam voorbereidende kennis bezit om tot het onderwijs te kunnen worden toegelaten, en dat, indien dit onderzoek een gunstigen uitslag heeft, de bedoelde zoon, op den door Adressants bedoelden voet als kweekeling in 's R. V. A. S. zal aangenomen worden, op den tijd en zoodanige voorwaarden als hem zullen worden kenbaar ge» maakt door den Directeur, aan wien een afschrift dezer tot informatie zal worden toegezonden." In later gelijkluidende brieven wordt tevens aangedrongen op meest mogelijke vlijt, onder bijvoeging, „dat kweekelingen, hoezeer reeds ter school aan* genomen, echter van deze naar hunne betrekkins gen kunnen worden terug gezonden, indien zij, na verloop van eenigen tijd, blijken geven, zoowel ten aanzien hunner vatbaarheid als van hun lit;chaamsgestel, de geschiktheid te missen, welke tot het aanleeren der Veeartsenijkunde vereischt wordt." De vader (voogd) schreef dan naar den Haag, wanneer de kandidaat op reis zou gaan en te Utrecht verwacht kon worden, van welk be* richt weer copie naar den Directeur van 's R. V. A. S. gezonden werd. Van een voldoend admissie*examen, hetwelk door de Hooglee* raren van het Etablisement*) werd afgenomen, ging een Rapport naar de Regeering, waarop de Ministerieele benoeming volgde. Herhaaldelijk zijn, soms na een verblijf van meerdere jaren, kweekelingen ontslagen, om* dat zij geestelijk en physiek ongeschikt ble* ken (o.a. een in 1831 „omdat hij ternauwer* nood aan het kruis van een paard kon reiken"). In 1836 vroeg de Administrateur van de Nationale Nijverheid aan Prof. Numan, of iemand, die zich voortdurend van een bril bedienen moet, tot kweekeling mocht worden benoemd. De directeur adviseerde een onder* zoek door een bekwaam heelmeester of Oculist. De aspirant kwam er ongelukkig af, hij werd geweigerd, „wegens zwakheid van gezigt". Dat de ei_chen van het toelatings*examen niet hoog gesteld waren, moge blijken uit het feit, dat in 1822 de commissie voor Zuid*Holland twee „voorwerpen" met gelijken aandrang aanbeval: een drogist*leerling en een hoefsmid. Niettemin werden dat jaar toch twee candida* ten afgewezen, „omdat zij onvoorzien bevonden werden van de hoogst noodige kundigheden". Ondanks alle voorzorgen bleken de Provin* ciale commissies, vooral die van de Zuidelijke Nederlanden, toch nog wel eens mis te tasten, want reeds in 1823 moest een taalmeester worden aangesteld. In hetzelfde jaar toen drie Belgen voor rekening van het veefonds aan* genomen werden, een uit Zuid*Brabant, een uit Luik en een uit Henegouwen, berichtte de Minister den Directeur, op uitdrukkelijk verlangen des Konings, dat zij, die als kwee* keling van 's R. V. A. S. wenschten toege* laten te worden, een meer dan oppervlakkige kennis der landstaal moesten bezitten. De Directeur moest de namen en woonplaatsen der achterlijke Kweekelingen vermelden, ten einde, ingeval uit de Provincie, waaruit dezelve ge* komen waren, een nieuwe Kweekeling zich zou aanmelden, het Provinciaal Bestuur op dit verlangen des Konings opmerkzaam ge* maakt zou kunnen worden. In 182é werden vier Kweekelingen op kos* ten van het Departement van Oorlog aange* nomen, tegen vergoeding van f300 per jaar J) In officieele stukken wordt herhaaldelijk gesproken van „het Etablissement," ook wel van „het Gesticht"! 204 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. voor ieder, ten laste van genoemd Departe* ment. In hetzelfde jaar kwam ook een Minis* terieel' Besluit, dat Officieren van Gezondheid en Kweekelingen van den Geneeskundigen Dienst de lessen mochten bijwonen. Hiervan is geen druk gebruik gemaakt. De militaire Kweekelingen moesten zich verbinden twaalf achtereenvolgende jaren bij den paardenartse* nijkundigen dienst der Armee te dienen. De eerste keuze was niet gelukkig; in 1825 werden er twee wegens wangedrag ontslagen en wer* den twee nieuwe benoemd. Dit betreurens* waardige feit gaf den Directeur aanleiding den Inspecteur-Generaal van den Genees* kundigen Dienst te berichten, dat hij de Kweekelingen voor het Departement van Oorlog geen oogenblik uit het oog zou ver* hezen en zich alle moeite zou geven om de* zelve tot bekwame veeartsen te vormen, om ook daardoor aan Zijner Majesteits heilzame bedoelingen te beantwoorden. Z. H. Edel* gestr. bleek evenwel hierdoor niet erg gerust* gesteld te zijn, want spoedig kwam zijn vtt-» zoek met ingang van 1 Januari 1826 twee* maal 's jaars een gedragslijst te mogen ont* vangen. Prof. van Lidth de Jeude had hier weinig zin in en schreef den Minister, dat hij huiverig was aan het verzoek van den InspectetuvGeneraal te voldoen, le omdat het Departement van Oorlog in gebreke was gebleven de kosten der militaire Kweekelingen te betalen en 2e omdat twee der vier Kwee* kelingen zich door wangedrag eene ziekte op den hals hadden gehaald en hij, Directeur, alvorens een gedragslijst te zenden eerst wilde trachten de gevallen jongelingen door verma* ningen en vriendelijke raadgevingen op het pad der deugd terug te brengen. Drie maan* den later herhaalde de Inspecteur zijn verzoek; toen is er aan voldaan. Ook voor de burgerlijke Kweekelingen bleken maatregelen van orde hoog noodig. Reeds in 1825 heeft de Directeur zich bij de Regeering beklaagd, dat zijn voorgesteld reglement van orde en discipline nog niet was goedgekeurd; hij wees er toen op, dat 45 Kweekelingen bij* een waren, meestal volwassen jongelingen, van welke de minsten zich op een beschaafde opvoeding konden beroemen, de meesten door een verkeerden geest waren bezield en hij geen bevoegdheid had misdrijven te straffen. Bij Koninklijk Besluit van 4 Februari 1826, No 16, kwam de goedkeuring van het regie* ment van orde en discipline los. Dit was lang nietmalsch. Hierin wordt eerstens de Direc* teur aangemaand met nauwgezetheid, stand* vastigheid en rechtvaardigheid te waken voor orde en zedelijkheid en tot handhaving van orde en discipline onder de Beambten, Kwee* kelingen en Bedienden. Een Oeconomus werd aangewezen voor het huishoudelijk bestier, een Surveillant, die aan den oeconomus onder* geschikt moest zijn, voor de controle op het gedrag der Kweekelingen en Bedienden en verphcht overtredingen en plichtsverzuim ter kennis te brengen van den Directeur. De oeco* nomus, W. v. d. Kasteele, was reeds van den aanvang af in functie; den 22 November 1820 benoemd, was hij door eene instructie, vast* gesteld bij Minist. Besluit van 2 Mei 1821, gesteld onder den Directeur van het Etablis* sement; hij genoot een jaarwedde van f 600 benevens vrije kost en inwoning. Den 5 Ja* nuari 1822 werd hij echter reeds ontslagen, waarna zijne functie werd overgenomen door den apotheker der school, A. Deerns. Deze kreeg echter als zoodanig slechts f 500 salaris, en van zijn apothekerstractement werd f 100 afgenomen, voor de bezoldiging van een be* kwaam apothekersbediende. In 1833 werd hem tevens het ambt van hortulanus, zonder extra geldelijke belooning, opgedragen. Eerst den 25 September 1825 kwam de eerste surveillant in dienst, het was Philip Krebs, oud*wacht* meester bij de Kurassiers, le Afd. Ook hij genoot vrije kost en inwoning en daarenboven f200 's jaars uit het veefonds. De Kweeke* lingen waren aan den Oeconomus en den Surveillant stiptelijke gehoorzaamheid verschul* digd, meenden zij echter onbillijk te zijn beje* gend of gestraft, dan mochten zij zich met bescheidenheid tot den Directeur wenden. Ongehoorzaamheid, plichtsverzuim, kwaadwil* ligheid of zedeloosheid moesten aan den Administrateur voor de Nationale Nijverheid worden bericht. De tijd tusschen de lessen mocht niet in ledigheid worden verspild, maar onverwijld worden benut tot hervatting van de oefeningen in de studiezaal. Het middag* maal werd des middags 1 uur opgedischt. Er werden dan twee tafels aangericht : in de eetzaal een tafel le klasse, waaraan spijsden: le de oeconomus, 2e de prosector, 3e de apo* theker, 4e de leerlingen met den Surveillant. De tafel der 2e klasse werd gehouden in de keuken. Hieraan namen plaats: de kok, de koksjongen, de portier en zijn huisvrouw, de knecht der anatomie, de huisknecht, de tuin* knecht, de knechts der smederij, de stalknecht en de herder. Het middagmaal bestond uit soep, een stuk vleesch en groenten, somtijds visch waarbij een matig glas tafelbier en een Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 205 stuk brood. Voorts werd des zomers 's mor* gens om half zeven, des winters om acht uur ontbeten (brood met koffie, thee, of bier), terwijl bij het avondeten (half tien) het brood soms werd afgewisseld door eene gezonde melkspijs of een salade. De begrooting van het jaar 1827 sloot met een totaal van f27,553.04; hiervan was bestemd: voor den aankoop van nieuwe en het onderhoud der oude uniformen f 3431.95, voor voeding der Beambten, Kweekelingen en Bedienden en on* kosten wegens verwarming, verHchting en reini* ging der lokalen f 11928.09. In de zeer nauwkeu* rige specificatie van dezen posten staan vermeld: wit bier, 74 tonnen . . . . f 675.25. bruin „ 20 , f 142.50. roode wijn, 12 ankers . . . f363.60. In een afzonderlijke rubriek dezer begrooting werd aangegeven, wat van ieder voedingsmiddel in het vorige jaar was overgehouden, hetgeen van het geraamde benoodigde werd afgetrokken. Van de dranken bleek niets te zijn bespaard, wel o. a. 5 Ned. ponden stokvisch, 50 id. boter, 50 id. kaas en 500 id. vleesch. Voor den inwendigen mensch werd dus terdege gezorgd. De oeconomus moest zorg dragen, dat alle spijzen goed en smakelijk werden toebereid, dat het brood goed doorbakken was en, met inachtneming der vereischte spaarzaamheid, alle ingrediënten van de beste soort waren. Hij waakte voor een doelmatige en eerlijke verdeeling der spijzen, waarvan de portiën met vermijding van alle partijdigheid, evenredig moesten zijn aan de behoeften der Kweekelin* gen; ook regelde hij de verlichting en de verwar* ming; hij moest het stalvoer opdoen en hetzelve geschikt bewaren en iedere week zijn uitgaven aan den Directeur verantwoorden. Van hem werd verwacht, dat hij een voorbeeld zou geven van gehoorzaamheid, zedelijkheid en orde, dat hij nimmer verdrukking, mishan* deling of aanmatiging zou gedogen en steeds trachten, bij twist, de partijen door minzaam* heid te vereenigen. Iedere week werd door hem een lijst met aanteekeningen, het gedrag der Kweekelingen betreffende, den Directeur over* gelegd. Wanneer de leerlingen in de studeerzaal waren,moest hij zich, indien zijn huishoudelijke bezigheden hem dat veroorloofden, in zijn schrijfkamer bevinden, vanwaar hij het uitzicht had op de studeerzaal en dus de minste on* geregeldheid kon bemerken. Des avonds half 11 was het bedtijd, de jongelingen begaven zich dan naar hunne slaapzalen, waarbij de oeconomus hen vergezelde en voor orde, welvoegelijkheid en eendracht waakte. Daarna moest hij zich overtuigen, dat alle vuren gedoofd en alle lichten, met uitzondering van de nacht* lamp op het portaal, uit waren, 's Andren daags deed hij zijn pupillen tijdig opstaan, zag toe, dat zij hun bed afhaalden en opmaakten en zich goed reinigden om, zindelijk gekleed, tijdig aan het ontbijt te kunnen zijn. In de eerste zes dagen van de week mocht hij, zonder ver* gunning van den Directeur, het Etablissement niet verlaten. De Kweekelingen mochten, zonder zijn voorkennis, door de bedienden geen bood* schappen laten doen, ook moest de inhoud van iedere boodschap hem bekend zijn. Na den middagmaaltijd werden geen collegiën ge* geven en mochten de Kweekelingen zich tot half vijf in de speelplaats ontspannen. Wanneer zij evenwel werk te verrichten hadden in de ontleedkelders, kruidtuin, smederij of zieken* stallen, hadden zij slechts recht op een half uur ontspanning. Om half vijf werd in de eetzaal thee geschonken; voor het geval de oeconomus, des zomers, verkoos de thee te schenken op de speelplaats, mochten de Kwee* kelingen een pijp rooken. Buiten de speelplaats was rooken gestrengelijk verboden. Bij gunstig weer was het den studiosi vergund, na de thee nog een half uur in de speelplaats of in de kegelbaan te vertoeven, daarna moesten zij in de studeerzaal aan den arbeid. Alle op tijd voorgeschreven werkzaamheden werden aan* gekondigd door het luiden eener klok. Vanaf 1825 werden alle functiën, met betrekking tot het bewaken der Kweekelingen, overgedragen aan den Surveillant. Gereglementeerd was, dat deze zijn pupillen nimmer uit het oog zou verliezen, zonder zijn toestemming mochten studeer* of slaapzalen niet verlaten worden. Op Zondagen en erkende feestdagen waren alle Kweekelingen verplicht, minstens éénmaal, eene openbare godsdienstoefening bij te wonen. Zij werden dan naar een kerk hunner gezindte ge* leid,het zij door den Oeconomus, den Surveillant, den Prosector of den Apotheker. In bizondere gevallen werd die taak aan een der oudste Kweekelingen opgedragen. De leiders moesten een wakend oog houden op het gedrag en de goede orde in de kerk. In een Gereformeerde en een Roomsch*KathoIieke kerk waren voor hen zitplaatsen gereserveerd; voor de gerefor* meerden in de Janskerk op de galerij. Niet onvermakelijk is het te vernemen, dat in de declaratie van gedane uitgaven, over de maanden April, Mei en Juni 1829, de onkosten hieraan verbonden, vermeld staan onder de onvoor* 206 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. ziene uitgaven, te midden van die van „schoor* steenvegen, straatwerk, teer en kegelzand"; de posten luidden: voor zitplaatsen in de R. C. Kerk f21.25. dito in de Geref. Kerk * 13.—. In later jaren (± 1860) gingen de RoomschKatholieke Kweekelingen zonder geleide ter kerke. Voor de Hervormden was ook het volgen van catechisatie*onderwijs verplichtend; vele hervormde Kweekelingen zijn in hun studie» tijd als lidmaat van de Ned. Hervormde kerk aangenomen. Des Zondags waren de kweekelingen na het middagmaal vrij, des zomers van 2 —8 en des winters van 2—6. De Directeur had de be* voegdheid buiten de verlofsuren een wandeling toe te staan, ook dan werden de Kweekelingen vergezeld. Wegens familieomstandigheden kon een verlof van 8 dagen worden verkregen. De Oeconomus had ook het toezicht op de ziekenzalen en moést, wanneer er verpleegden waren, den Directeur dagelijks omtrent hen rapporteeren. Leerlingen behept met ziekten, welke voor anderen schadelijk zouden kunnen worden, of welke te wijten waren aan losban* digheid, werden naar hunne verwanten terug* gezonden; onmiddellijk werd hiervan de Administrateur voor de Nationale Nijverheid bericht. Iedere leerling was verplicht, wanneer de Direc* teur het noodig oordeelde, zich door den heelmeester van het Etablissement lichamelijk te laten onderzoeken. Daar is wel eens wat om te doen geweest. In November 1824 verzocht de Directeur den Administrateur in Den Haag, hem te willen machtigen een der Kweekelingen te ontslaan. De Oeconomus had hem mede* gedeeld, dat hij vermoedde, dat onder de 41 Kweekelingen er waren, die met de Venussmet waren aangedaan en dat een van die boos* doeners een onderzoek door den heelmeester had geweigerd, zelfs had hij verzet gepleegd jegens den Oeconomus. Dit geval is in der minne geschikt, omdat de jonge man berouw heeft getoond; het volgend jaar werden er evenwel twee ontslagen. Paedagogisch was het zeer juist gezien, toen eenige maanden later allen Kweekelingen werd megedeeld, dat hun collega Willem Hart, reeds vóór zijn eindexamen, benoemd was tot amanuensis van den Hoogleeraar Numan, „opdat een iegenlijk zich zou kunnen overtuigen, dat vlijt en goed gedrag beloond werden." Nadrakkelijk stond in het reglement van 1826 vermeld, dat de Kweekelingen verplicht waren de collegiën bij te wonen, gepasten eerbied te vertoonen jegens Hoogleeraren en Onderwijzers, dat zij zich in de studiezaal of andere voor oefeningen bestemde plaatsen tot de collegiën zouden voorbereiden, dictaten studeeren, zorg dragen, dat de opgelegde taak op den bepaalden tijd was afgewerkt en dat boeken en studie* behoeften zorgvuldig en in behoorlijke orde in daartoe bestemde kasten werden bewaard. Voor overtredingen waren vier strafferi ge* reglementeerd: huisarrest, kamerarrest, provoost en ontslag. Het huisarrest, was tweeërlei, het kon bestaan uit het verbod des Zondags uit te gaan, of het verbod zich buiten het gebouw te begeven op de uren niet bestemd voor godsdienstoefe* ningen of lessen. Als verzwaring van straf werd het kennelijk teeken A, van rood laken, aan den linkerarm van de bovenkleeding bevestigd. Bij kamerarrest werd de delinquent van zijn makkers afgezonderd gehouden en opgesloten in een vertrek, waarin een tafel, een bank en een legerstede het huisraad vormden. Hem werd gewoon voedsel verstrekt. Het slachtoffer van de provoost werd buiten alle gemeenschap ge* plaatst in een ruimte, waarin zich slechts een legerstede bevond, voorzien van een voldoende hoeveelheid stroo. Hij kreeg om den anderen dag gewoon voedsel of water en brood. De provoost bevond zich in de vestibule van het voorgebouw, waar thans de W.C.'s. zijn. Ont* slag kon alleen worden gegeven door den Minis* ter van Binnenlandsche Zaken of van Oorlog. De Directeur was bevoegd huisarrest op te leggen tot ten hoogste drie maanden, kamer* arrest tot ten hoogste een maand en provoost tot veertien dagen. De Hoogleeraren konden zes dagen huisarrest geven en gaven daarvan bericht aan den Directeur en den Surveillant. De Oeconomus kon straffen met veertien, de Surveillant met acht dagen huisarresten moesten hiervan onverwijld den Directeur berichten. Met uitzondering van door Hoogleeraren op* gelegde straffen mocht de Directeur, naar eigen inzicht, straffen verzwaren of verlichten. Bij kamerarrest werden de gestraften door den Surveillant afgehaald, wanneer zij lessen of oefeningen moesten bijwonen; zij, die provoost* straf ondergingen, moesten hun tijd in ledigheid doorbrengen en zelfs geen boeken of geschriften hebben. De Oeconomus hield het strafregister bij; iedere maand werd dit bij den Directeur ingediend, deze maakte hieruit een drie-maan* delijksche conduitelijst, welke met de rapporten van vorderingen, vlijt en gedrag naar de Depar* tementen van Binnenlandsche Zaken en Oorlog moesten opgezonden worden. Hieronder volgen enkele grepen uit de strafregisters! Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 207 M - .. , \ , Pligtverzuim of feit waaraan zich de Aanmerkingen Naam. Bepahng der straf. , , - t_u* , van den bestratte heert schuldig gemaakt. Oeconomus. 1826. O N. 8 dagen huisarrest.' • Een zijner mede.Kweekelingen ge. slagen. E. W. H. L. als boven. Een zijner mede.Kweekelingen door scheldwoorden beleedigd en daardoor aanleiding geven tot twist. A. S. 6 dagen huis-arrest. Onder den tijd van studie op de studeerzaal tabak gerookt. J. B S. 6 dagen kamerarrest en Des avonds eenige minuten voor daarenboven drie weken zeven tot bij negen uren, stilzwijgend huis-arrest. zich uit het lokaal der school verwij¬ derd en niet onbeschonken in hetzelve teruggekeerd. J. F. V. 8 dagen huis.arrest. Een zijner mede.Kweekelingen kwalijk Onderscheid zich bejegend. meermalen door handelingen, welke niet met welvoege. lijkheid en orde 1827. strooken. F- B- 8 dagen huis«arrest. Des Zondags te laat in de school teruggekeerd. J. V. F. 3 weken huissarrest. Een der Kweekelingen geplaagd en In het algemeen daarna in het aangezicht geslagen. zijn er geen redenen om over zijn gedrag tevreden te zijn. Gedurende de maand Maart zijn aan de Kweekelingen geen straffen opgelegd, uithoofde zij meest allen met de voorjaarsvacantie afwezig waren. L. H.F. E.C. 8 dagen huis.arrest. Zonder permissie van een collegie terug gebleven. Ch. v. S. 14 dagen huisarrest met Des Zondags na den bepaalden tijd kennelijk teeken A. beschonken in de school teruggekeerd. P. J. H. P. 8 dagen huissarrest. Op de studeerzaal in een zandbak zijn water gemaakt. J- J- C. 8 dagen huis.arrest. Merkbaar te veel sterken drank ge. bruikt. F. J. B. H. 14 dagen huis.arrest. Door het gebruik van te veel sterken drank zich aan groote onwelvoegelijk. heid schuldig gemaakt. V. 8 dagen huissarrest. Ongeregeldheden gepleegd aan tafel. v. S. 8 dagen huissarrest. Bij herhaling verzuimd des morgens zijn bed af te halen. 208 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. D .. , | Pligtverzuim of feit waaraan zich de Aanmerkingen -Naam. Bepaling der straf. van den bestrafte heeft schuldig gemaakt. Oeconomus. J. F. V. 10 dagen kamerarrest en Ongeacht hem wegens vroegere over» daarenboven 14 dagen tredingen huis.arrest was opgelegd, huis.arrest. heeft hij zich van de school verwijderd en is beschonken in dezelve terug. gekomen. 1828. A. 14 dagen huis.arrest. Ongeregeldheid gepleegd op de stu« deerzaal en zich onbescheiden gedragen jegens den Surveillant. L- C. 8 dagen huis-arrest. Van de theetafel weggebleven en zich onbescheiden gedragen jegens den Oeconomus. O als boven. Zich onwelvoeglijk gedragen aan tafel. v- Y- 14 dagen huis«arrest. Bij zijn thuiskomst geraas gemaakt Bij de viering van op de studeerzaal en daar een kast aan de verjaring der stukken geslagen. oprigting van de school, is aan dezen Kweekeling door den Heer Directeur verligting van straf 1829. verleend. L- 8 dagen huis.arrest. Wegens slordigheid op zijn kleeding. o- Z. als boven. Wegens oneerbiedigheid onder het gebed. 1830' Weinige straffen toegekend. Geen aanteeke. 1832, ningenH- 8 dagen huis.arrest. Wegens onbetamelijke uitdrukkingen ten aanzien van Kweekelingen van andere godsdienstige gezindheid. M- als boven. Wegens het opzettelijk beschadigen van een slaapkribbe. F- 6 dagen huis.arrest. Wegens nalatigheid. Deze straf is door den Hoogleeraar de Fremery op deszelfs 1838 collegie opgelegd. R- 8 dagen huis.arrest. Wegens het uitgaan in andere dan voor de Kweekelingen bepaalde kleeding. D- 4 dagen provoost. Wegens verregaande onwelvoegelijk» , heid en brutaliteit. J- 4 weken huis.arrest. Wegens het moedwillig beschadigen ü_ van een bed.ezel. 1841. N- 8 dagen huis»arrest. Wegens het in het water dringen van een zijner mede.Kweekelingen. als boven. Wegens het onbehoorlijk gedrag op het college van den Veearts. Het Internaat, het Studentenleven en de Studenten-maatschappij. 209 Naam. Bepaling der straf. Pligtverzuim of feit waaraan zich de Aanmerkingen bestrafte heeft s .huldig gemaakt. 6 Oeconomus. B- 8 dagen huisarrest. We?ens onbehoorlijk gedrag op een 1842. wandeling. als boven. Wegens ongeregeldheid op de Duit. sche les. v- H- als boven. Wegens gepraat en wanorde in de 1844. kerk B- 8 dagen huis.arrest. Willekeurig uit de kerk weggebleven. M- als boven. Boeken en dictaten met inkt bemorst. 1845. L- 4 dagen kamer.arrest. Zonder permissie het terrein der school verlaten en langs ongebaande 1849 wegen teruggekeerd. L- 8 dagen huissarrest. Een cigaar gerookt op de slaapzaal, liggende op zijn bed. Deze straflijsten werden door de Regeering niet voor kennisgeving aangenomen. In een zeer uitvoerig schrijven van den Administrateur van de Nationale Nijverheid aan den Directeur van 23 Januari 1829 komt o.a. voor (verkort weergegeven): „Bij het inzien van het extract uit het strafregister heb ik niet zonder verwondering ontwaard, dat de Kweekeling Ch. D. uit G. zich niet alleen niet ontzien heeft een zijner mede.Kweekelingen te slaan, maar ook reeds bij herhaling in deze ongeregeld, heid is vervallen, die onverminderd de straf welke genoemde persoon reeds ondergaan heeft, te meer een ernstige berisping verdient, daar eene strenge handhaving der orde het eenige middel is, waardoor in een zoo uitgebreid Etablissement als 's R. V. A. S. die geest kan worden onderhouden, welke men onder de Kweekelingen behoeft. Ik acht mij dus verpligt U uittenoodigen, om zulks niet alleen den genoemden persoon, maar ook de Kweekelingen in het algemeen te doen opmerken. Het kan den jongelieden niet onverschillig zijn met welke aan. beveling zij hunnen loopbaan intreden, zij dienen te weten, dat het Gouvernement geen ander doel kan hebben, dan bij voorkeur diegenen te begun. stigen met eene aanstelling, onderscheiding of be. vordering, welke zulks evenzeer door hun onbe. rispelijk gedrag, als door verworven kunde zich hebben waardig gemaakt. Ondergeschiktheid is een voorname pligt der Kweekelingen, onverschillig of zij de lessen voor Gouvernementsrekening of voor eigen rekening bijwonen. Dit beginsel sluit dus van hun kant het denkbeeld uit om zich zelf regt te kunnen verschaffen." De Administrateur verwacht, bij herhaling der overtreding, van den Directeur een voor* dracht om zoodanigen Kweekeling onverwijld de school te doen verlaten. Naar aanleiding van de 4 dagen provoost in 1838 opgelegd aan den Kweekeling D. schrijft de admini* strateur van de Nationale Nijverheid: „dat deze Kweekeling, die huisvesting, kleeding, voeding en onderwijs kosteloos geniet en de waarde der weldaad, die hem bewezen wordt, niet schijnt te beseffen, een -ernstige vermaning verdient en, hoewel - hij zijne studiën bijna voltooid heeft, bij herhaling der overtredingen zal worden ontslagen". Van 1834 af zijn de straflijsten tweemaal 's jaars naar de Regeering gezonden en is besloten met ondergane straffen rekening te houden bij het uitreiken van het einddiploma. Wanneer een Kweekeling gedurende zijn studie* tijd het kennelijke teeken A had gedragen, werd de verklaring „van goed, zedelijk gedrag" van zijn diploma weggelaten; hij, die eenigen tijd van de school verwijderd was geweest, omdat hij zich door eigen schuld een ziekte op den hals had gehaald, moest het praedicaat „lofwaardig gedrag" op zijn diploma missen. Behalve extracten uit de strafregisters gingen ook driemaandelijksche rapporten omtrent het gedrag en de wetenschappelijke vorderingen der Kweekelingen naar den Haag. Deze rap* porten begonnen met Algemeene Aanmer* kingen, welke in den regel behelsden, dat het gedrag tijdens de collegiën lofwaardig was geweest; dan volgden de Vorderingen, waar* voor vier rubrieken waren aangegeven: buiten* 210 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. gewoon goed, goed, matig en slecht. Tenslotte de Bijzondere Aanmerkingen. Hierin wordt nog wel eens geklaagd over Belgische Kwee* kefingen, die de Nederlandsche taal niet vol* doende machtig bleken te zijn. Meermalen is den Directeur, naar aanleiding van zulke Aan* merkingen, op het hart gedrukt, zoodanige Kweekelingen aan te sporen zich met ijver op de landstaal toe te leggen. Dat ook aan deze rapporten door de regeering aandacht werd geschonken, bewijst o.a. een schrijven van den Minister zeiven, van 24 Januari 1828, waarin hij, gezien de ondeugdelijke rapporten van het laatste kwartaal 1827, den Directeur machtigt een Kweekeling uit Drente en een uit Overijssel, die voor rekening van het vee* fonds studeerden, te ontslaan en Z.Exc. toe* zegging doet den Gouverneurs dezer provinciën bericht te zenden van vacature en toezegging, doch hierbij nogmaals er op te wijzen, dat de candidaten gezond moeten zijn, een sterk lichaamsgestel moeten bezitten en een verge* lijkend examen moeten afleggen. Die rapporten hebben overvloedig stof gegeven voor ellen* lange correspondenties. Op een vraag van den Administrateur voor de Nationale Nijverheid, waarom nieuw aangekomen Kweekelingen, blijkens de eerste rapporten, zulke slechte vorderingen hadden gemaakt, antwoordt de Directeur, dat zulke Kweekelingen eigenlijk nog beschouwd moeten worden als auditores en niet als responsores. Een Bijzondere Aanmerking, in het lste kwartaal van 1829, gemaakt door den Hoog* leeraar De Fremery, betreffende J. E. d. R., heeft heel wat stof doen opwaaien. Z.HG1. schreef van dien Kweekeling „dat hij zoo stomp van bevatting is en zoo weinig aanleg heeft, zelfs voor de eenvoudigste zaken, dat men nu reeds zeggen kan, dat hij voor wetenschappelijke vorming onbekwaam is". De Directeur berichtte toen den Administrateur, dat hij in zijne tegenwoordigheid genoemde Kweekeling door de beide andere Hoogleeraren heeft doen ondervragen in de eerste en een* voudigste beginselen der vakken van het onderwijs, waarbij hun was gebleken, dat be* doelde persoon genoegzaam niets had geleerd en het hem aan bevatting en oordeel ten eenenmale ontbrak. Deze botterik werd voor ontslag voorgedragen; ongetwijfeld een uit* stekende maatregel, al is in onze oogen de toenmaals bewandelde weg, om tot het doel te geraken, wat erg langl Een ander maal had de Minister aanmerking gemaakt over de trage vorderingen van enkele Kweekelingen, die voor eigen kosten studeer* den. De toenmalige Directeur Numan ant* woorde hierop, dat de beoordeeling van zulke leerlingen niet zoo gestreng behoefde te zijn, niet alleen, omdat zij aan het land geen geld kostten maar ook, omdat men van hen minder verwachten kon, aangezien zij voor hunne toe* lating geen vergelijkend examen hadden ge* daan, waarop de verklaring kwam, dat de opvatting van Z.HG1. onjuist was, aangezien beide categoriën, na voldoend eindexamen, in aanmerking kwamen voor rijkstraktement. Ten einde te trachten voortaan zulke wrijvingen te voorkomen werd op voorstel van Prof. Numan besloten den Gouverneurs der Pro* vinciën te berichten, dat voortaan geen andere personen tot Kweekeling mochten worden voorgedragen, dan de zoodanigen, omtrent wie na een geneeskundig onderzoek blijkt, dat zij met betrekking tothetlichaam geschikt zijn voor het beroep van Veearts, en dat zonder onder* scheid zij, die, na gedurende een of twee proefjaren de lessen te hebben bijgewoond, geen geschiktheid blijken te bezitten voor het aanleeren der Veeartsenijkunde, na bekomen autorisatie van het Departement van Binnen* landsche Zaken, naar derzelver betrekkingen kunnen worden teruggezonden en door betere „voorwerpen" vervangen. Ook dit is herhaal* delijk voorgekomen, zelfs is den 27 Mei 1832 een leerling na vier jaar studie ontslagen, „wegens te weinig aanleg tot het leeren van wetenschappelijke zaken". In 1827 zijn twee candidaten voor het veeartsenijkundig examen gezakt. De Directeur schrijft hierover naar den Haag: „dat de mededeeling op de collegiën van den slechten afloop voor E. V. en G. B. op alle Kwee* kelingen een diepen indruk heeft gemaakt en alge* meene verslagenheid heeft gewekt; ik twijfel niet of dit voorbeeld zal op de trage leerlingen een gunstige uitwerking doen en voor allen tot spoorslag verstrekken om zich meer en meer aan te grijpen en hun best te doen om bekwaam te worden". Wij zien dus, dat het aan Directeur en Hoogleeraren niet aan goeden wil ontbrak om het peil der leerlingen te verheffen. Het was dan ook waarlijk wel noodig. Herhaalde* lijk lezen wij, dat onder de sollicitanten hoef* smeden en andere personen met onvoldoende voorbereiding voorkomen. In 1833 werden een gepasporteerd korporaal en „iemand, die bedreven was in het aderlaten, het aanzetten van bloedzuigers en het plaatsen van spaansche vliegen" afgewezen, omdat het met hunne geestelijke vermogens niet voordeelig gesteld was. Niet onvermakelijk was het geval, het* Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 211 welk zich in 1828 met een Belgisch Kweekeling voordeed. Deze had moedwillig de school verlaten. De vader verzocht den Directeur hem desnoods met geweld te houden, bij voorbaat alle maatregelen daartoe goedkeurende, waarop een weigerend antwoord volgde, met de op* merking, dat 's Rijks*Veeartsenijschool geen verbeterhuis was voor een losbandigen zoon. Reeds in 1826 warende 50 beschikbare plaatsen bezet en schreef Prof. Numan, dat er meer aanvragen dan plaatsen waren, dat echter, wanneer meer dan 50 leerlingen mochten toe* gelaten worden, er meer ledikanten zouden moeten worden aangeschaft, en slaap* en eet* zaal te klein -zouden worden. De Minister had echter bezwaar tegen de uitbreiding van het Etablissement, denieuwe Kweekelingenmoesten wachten tot den afloop van het veeartsenij* kundig examen. Toch heeft Numan het eens weten te plooien, niettegenstaande zelfs de beschikbare ruimte was ingekort geworden. De Oeconomus Deerns had toestemming verkregen te mogen huwen en met zijn gezin in de school te wonen, waarbij hem tevens tot wederopzeggens toe vergunning werd verleend, in de z.g. receptie* kamer te mogen zitten, wanneer zijn kamers werden schoongemaakt en de receptiekamer niet in gebruik was bij Directeur ot Hoog* leeraren. Toch zijn in 1826 52 Kweekelingen gehuisvest geweest. In hetzelfde jaar kwamen aanvragen om extern leerling te mogen zijn. De Directeur adviseert hierop afwijzend te beschikken, wijl zulke Kweekelingen niet vallen onder de reglementen van stipte orde. Hij voorzag, dat zij minder zouden studeeren en het Etablissement er finantieel schade onder zou lijden, omdat er dan minder internen zouden komen, die voor eigen rekening stu* deerden. Een verzoek van iemand, die twee jaar bij een veearts had gewerkt, om een jaar de practische lessen te mogen volgen en dan examen te doen, werd geweigerd. Vreemd klinkt het thans in onze ooren, dat een aanvrage voor kostelooze studie van een candidaat, die zich wenschte te verbinden, na afloop zijner studiën naar Indië te gaan, welk verzoek door alle Hoogleeraren krachtig werd ondersteund, door den Minister werd afgewezen, op grond van de overweging, dat Indië nog geen behoefte aan veeartsen had I Bij K.B. van 12 Mei 1827, No 97, hebben de Kweekelingen van 's Rijks*Veeartsenijschool vrijstelling gekregen van den militaren dienst; in het daarop volgend jaar werden zes inplaats van _ plaatsen ter beschikking gesteld van het Departement van Oorlog en maakte de Minister nogmaals bezwaar meer dan 50 Kweekelingen in het geheel in het EtabÜsse* ment op te nemen. Weldra zou een moeilijke tijd aanbreken. De oorlog van 1830 moest ook op de V.A.S. zijn invloed doen gelden, al zou het alleen maar zijn door de Belgische leerlingen. Toen in dat jaar de Koning een iegelijk te wapen riep, werd de in 1828 verleende vrijstelling van militairen dienst ingetrokken, 15 van de 29 Zuid Nederlandsche Kweekelingen kwamen bij den aanvang van den nieuwen cursus niet terug, drie ervan hadden bij den Koning een verzoek* schrift ingediend, gedurende de onlusten in de Zuidelijke Provinciën te mogen dienen en na afloop hunne studiën te mogen hervatten. De openbare meening kantte zich sterk tegen de in Utrecht aanwezige Belgen, te meer, omdat verkeerdelijk werd beweerd, dat zij allen voor rekening van het veefonds studeerden. Nadat de Directeur een vertrouwelijk schrijven had ontvangen van den Provincialen Gouverneur en ook een van de Politie, dat de Belgische Kweekelingen aan de Militaire Academie en van het Rijks*Hospitaal zich niet meer op straat vertoonden, besloot hij gelijke maat* regel te nemen. Dit bleek echter niet voldoende, des Zondags kon hii hen niet vasthouden daarbij had hij uit hunne gesprekken opge* maakt, dat zij de Belgische beginselen aan* kleefden en begon de verhouding tusschen Noord* en Zuid*Nederlandsche Kweekelingen, welke nimmer te wenschen had overgelaten,' te verkoelen. Reeds den 12 November 1830 verzocht Prof. Numan den Administrateur voor de Nationale Nijverheid de Belgische élèves te verwijderen, door hun onbepaald verlof te verleenen. Zoo spoedis moeeliik werd dit ingewilligd. Hierbij bleef het echter niet. Aan* gevuurd door 's Konings Proclamatie gaven de Oeconomus Deerns, de Amanuensis Van Setten, de Surveillant Krebs, de Veearts Stant en drie Kweekelingen hunne begeerten te kennen zich te scharen onder het krijgsleger van Z.M. en kwam de order af, dat, na toe* stemming van ouders of voogden en van het Departement van de Nationale Nijverheid, respectievelijk Oorlog, ook Kweekelingen in dienst mochten treden. Onbepaald verlof werd toegestaan. Enkele der meest geschikte Kweeke* lingen moesten echter achter blijven om den practischen dienst gaande te houden. Op 15 November werden de lessen geschorst, op vijf na waren alle Kweekelingen weg. Reeds op 25 November werden de gebouwen geïnspec* 212 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. teerd en was, van wege het Departement van Oorlog, het verzoek gedaan de slaapzalen voor zieke soldaten te mogen gebruiken en de dekens en matrassen voor taxatieprijs aan het Dep. van Oorlog over te doen. Prof. N uman weerde zich geducht: het personeel kon hij niet missen, hij stelde voor de boven* genoemde strijdlustige heeren in te deelen bij de rustende schutterij om, zoo noodig, voor ordebewaring te kunnen dienen en be* toogde in een langen brief, dat het Eta* blissement als hospitaal geheel ongeschikt was. De 50 slaapplaatsen bevonden zich in een lage verdieping, de Kweekelingen, die er alleen maar des nachts vertoefden, klaagden steeds over bedomptheid; daarbij dacht hij met schrik aan hun terugkomst, wanneer in hunne slaapzalen zieke soldaten verpleegd waren geweest. Wat de dekens en de matrassen betrof, deze konden niet worden overgedaan, omdat zij het eigendom waren van het vee* fonds. Gelukkig werd het dreigend gevaar afgewend en schreef de Minister den Directeur, dat hij zich in dit opzicht niet ongerust behoefde te maken. Het voorstel van Prof. Numan, de lessen wederom te doen aanvangen op 1 October 1831 werd goedgekeurd. Toch zou de oude gang van zaken nog niet wederkeeren. In November 1832 verscheen een nieuwe oproep voor den krijgsdienst. Een verzoek van den Directeur, de Kweekelingen van het laatst* studie* jaar vrijstelling te geven, tot zij een vervroegd veeartsenijkundig examen hadden gedaan, werd afgewezen, evenmin vond het voorstel, gedaan bij den Minister van Oorlog, drie Kweekelingen van het laatste studiejaar, welke nog als vrijwilligers dienden bij het regiment huzaren No 6, aan te stellen tot adjunct* paardenarts, een gunstig onthaal. Op voorstel echter van den Inspecteur*Generaal van den Geneeskundigen Dienst der Land* en Zeemacht werden zij, met behoud van hunne betrekking bij het regiment, tegen een belooning van een gulden daags, belast met de waarneming van den veeartsenijkundigen dienst bif het leger te velde. Tien jaren na de Belgische onlusten werden eerst de rekeningen vereffend met de Belgische Kweekelingen, die bij den aanvang van den cursus 1830 hunne geldelijke bijdragen hadden betaald en spoedig daarop werden weggezonden, om niet meer terug te keeren. Een Koninklijk Besluit van 25 Mei 1841 gelastte, dat uit het veefonds een bedrag van f 2000 beschikbaar moest worden gesteld, voor eene vergoeding van ƒ 200 voor ieder der 10 Belgische Kweekelingen, die in 1830 een gelijk bedrag hadden gestort voor huisvesting en onderwijs. Slechts een drietal der belanghebbenden kon worden bereikt, de overigen zijn met behulp van het Belgisch gezantschap opgespoord moeten worden. Intusschen was op 4 Januari 1831 de Sur* veillant Krebs overleden, de Directeur vroeg den administrateur toestemming den eisch te mogen stellen, dat de nieuwe titularis onge* huwd moest zijn, aangezien het hem gewenscht toekwam, dat de Surveillant zich zoowel des daags als des nachts te midden der Kweekelingen zou bevinden. Gezien de tijdsomstandig* heden is met deze benoeming geen groote haast gemaakt. De wachtmeester Th. H. Thomasz is, na eerst tijdelijk als zoodanig in functie geweest te zijn, eerst den 1 Januari 1833 vast aangesteld geworden. Hij genoot kost en inwoning benevens een jaarwedde van ƒ 500 boven zijn pensioen van f 150. Wegens zijn uitmuntenden staat van dienst en om zijn prestige tegenover de Kweekelingen te ver* hoogen, verkreeg hij, bij zijn eervol ontslag uit 's Lands Dienst, den titel van luitenant. Een nieuwe instructie verplichtte hem aan den Directeur onderdanig te zijn en zijn bevelen stiptelijk op te volgen, tegenover de Hoog* leeraren werd hem wederom eerbiedige beschei* denheid opgelegd. Overtredingen moest hij aan den Oeconomus rapporteeren. Nader was be* naald, dat hij minstens eenmaal in de week de kleederkasten der Kweekelingen moest inspec* teeren en er zorg voor dragen, dat daarin geen verboden voorwerpen werden opgeborgen. Hij moest des morgens aanwezig zijn bij het opstaan zijner pupillen en des avonds bij het ontkleeden en te bedde gaan, daarbij telkens stiptelijk waken voor orde en welvoegelijkheid. Vóór het ontbijt moest hij iederen Kweekeling inspecteeren of hij goed gewasschen en zindelijk gekleed was; overigens vermelden de bepalin* gen hetzelfde als die van de oude instructie. Luitenant Thomasz heeft het in de eerste jan» van zijn werkkring, als gevolg van het feit, dat geen Kweekelingen meer uit België aan* gevoerd werden, niet zoo heel druk gehad. In het schooljaar 1830—31 waren officieel 12 leerlingen ingeschreven en kwam geen enkele nieuweling aan, in de daarop volgende vijf jaren waren resp: 23, 23, 31, 29, en 32 leer* lingen aanwezig. Hij is in Juli 1840 overleden en heeft in hetzelfde jaar het maximum, 49 Kweekelingen, onder zijn bevelen gehad. Zijne regeering heeft zich niet door bizondere voor* vallen gekenmerkt. Een zeer onaangename kwestie raakte meer den Directeur en den Oeco» Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 213 nomus Deerns, fh 1837 toch kwam er een tame* lijk scherpe brief uit den Haag, waarin de Admi* nistrateuf voor de Nationale Nijverheid mede* deelde, dat het hem ter oore was gekomen, dat de voeding der Kweekelingen te wenschen overliet en dit hem te meer bevreemde, aange* zien hij nimmer aanmerking had gemaakt op de voor de voeding voorgestelde gelden. De Oeconomus, die inmiddels zonder extra daar voor beloond te worden, tevens de functie van hortulanus te vervullen had gekregen, stelde een lijvig rapport van verweer op en Prof. Numan voegde daarbij als zijn meening toe, dat de aanmerkingen alleen gemaakt waren kunnen worden door zoodanige Kweekelingen, die het vast te hunnent niet beter gewend waren, ja, die vroeger het brood der barmhartig* heid hadden gegeten. Met het oog op de hedendaagsche toestanden, welke zulke voor* beelden ook te zien geven, trekken wij de verklaring van Prof. Numan geen oogénblik in twijfel. De Administrateur heeft blijkbaar ook met zijne verstrekte inlichtingen genoegen genomen, ten minste er is later niet meer over gecorrespondeerd. Na den dood van Ti iomasz verzocht de Directeur weer een ongehuwden titularis te benoemen, ditmaal op grond van het feit, dat het salaris voor het onderhoud van een gezin te gering was. Er kwamen 28 sollicitanten opdagen, waaronder twee muzikanten, een oppasser, eenige winke* liers en meerdere militairen. Benoemd werd N. H. Koopman, ook hij genoot een jaar* wedde van ƒ500, benevens kost en inwoning. Sinds 1838 werden geen Kweekelingen meer door het Departement van Oorlog benoemd, eerst in 1855 is daarmede weer een begin gemaakt. In dezen tijd dreigde de omvang* rijke administratie weer te worden uitgebreid. Er kwamen bij de regeering verzoeken in van Provinciale Besturen om op de hoogte te worden gehouden omtrent gedrag en vorde* ringen der Kweekelingen uit die provinciën. Prof. Numan wist deze klip te omzeilen, door te adviseeren aan dit verzoek niet te voldoen, aangezien het verwijzen naar het Dep. van Oorlog, hetwelk geregeld gedrag* en vorderingslijsten ontving van de militaire leerlingen, niet opging, want dit Departement betaalde. Het is dan ook niet noodzakelijk geacht en dat was maar goed ook, want in 1842 kwam het dringend verzoek uit den Haag, om wegens de benarde omstandig* heden van het veefonds de grootst mogelijke zuinigheid te betrachten. Deze wenk is blijk* baar niet opgevolgd, want niettegenstaande het aantal leerlingen gestadig afnam, bleven de onkosten nagenoeg gelijk. In het leerjaar 1845-46 waren 30 leerlingen aanwezig en kostte de inrichting ƒ40,058.18%, in het leerjaar 1849—50 waren er slechts 10, terwijl de reke* ning een eindbedrag vermeldt van ƒ 37,397.74. Toen dan ook in 1850 het veefonds totaal was uitgeput en de inrichting geheel op staats* kosten komen moest, liep bij Minister Thor* becke de gal over. Voor voeding en verpleging van 10 leerlingen en het personeel, bene* vens andere huishoudelijke uitgaven waren /24,656.46V2 noodig geweest 1 Zelfs ontbraken op die rekening niet de onkosten van 6 ankers wijn, % anker madera, een post van ruim f 309.— aan bier en ƒ 1014.37 voor de uniformen, voor het taalkundig en teeken* onderwijs en aan schrijfbehoeften waren voor 10 leerlingen ƒ1067.38 uitgegeven. Z.Exc. sprak dan ook zeer terecht als zijn meening uit, dat de uitgaven niet evenredig waren aan het nut, dat de inrichting afwierp. De uniformen werden afgeschaft en zwaardere eischen gesteld aan het toelatingsexamen. De leeftijdsgrenzen werden bepaald van 16—24 jaar. De aspiranten moesten blijken kennis te bezitten van: de rekenkunst, in het bijzonder van de gewone en tientallige breuken, met toepassing op het Nederlandsche stelsel van maten en gewichten, alsmede van de meetkundige evenredigheden en het trekken van den vierkantswortel uit alle getallen; de gronden der spraakkunst van de Nederlandsche taal, de gronden der vaderlandsche en alge* meene geschiedenis, de beginselen der aard* rijkskunde. Waren er meer candidaten dan plaatsen, dan zouden zij benoemd worden, die het meest hadden uitgemunt. De kosten voor inwoning en verpleging werden terug* gebracht op ƒ 350.—; ook externe leerlingen werden van 1851 af toegelaten, zij moesten minstens 18 jaar oud zijn en ƒ 100.— leergeld betalen; de inwonenden moesten hunne kosten in twee gelijke termijnen storten, de uitwo* nenden waren verplicht het leergeld dadelijk in zijn geheel af te dragen. De Oeconomus* Apotheker*Hortulanus Deerns werd ontslagen en heeft nadien, tot 1874, in zijn onderhoud voorzien als stads*doodgraver. Zijn plaats zou voorloopig niet worden vervukL De weinige leerlingen gingen met den Sur* veillant het middagmaal buitenshuis gebruiken. In den eersten tijd ging dat in abonnement tegen f 0,80 per persoon en per dag, later werd het duurder. Des middags om 4 uur vertrok de kleine stoet naar het koffiehuis van Mejuffr. de Wed. v. Amstel, aan de Biltstraat, 214 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. waar thans het heeren<«mode*magazijn v. Dijk gevestigd is (huisnummer 9). Zij hadden dan vrij tot half zes. De Directeur Prof. Numan werdop gevolgd door Prof. Dr. P. H. J. Wellenbergh. De eerste jaren van zijn directoraat waren niet vruchtbaar. In 1851, '52, '53, '54 en '55 waren respect, slechts 5, 3, 6, 7 en 7 leerlingen aan de inrichting in studie. In 1854 verkreeg de Surveillant Koopman op zijn verzoek eervol ontslag. Op voordracht van den Directeur werd den 6 September 1855 als zoodanig benoemd A. Hissink, veearts te Ommen. Behalve het toezicht op het gedrag der Kweekelingen werd hem het beheer der apotheek opgedragen; ook kon hij als repetitor optreden. Voor de sedert 1855 opnieuw door het Dep. van Oorlog aangestelde militaire Kweekelingen werd ƒ350,— per jaar betaald; zij moesten zich verbinden voor 10 jaren. Eerst in 1860, toen het aantal leerlingen 22 bedroeg, drong de Directeur er bij den Minister op aan door het benoemen van een gehuwden oeconoom den ouden toestand te herstellen, vooreerst als zuinigheids* maatregel — de schoolvoeding werd op 60 a 70 ct. per persoon en per dag berekend — maar ook om beter toezicht te kunnen houden, speciaal op het personeel, hetwelk tegen extra* vergoeding ook buitenshuis moest eten. Zijn verzoek werd toegestaan en uit 60 sollicitanten werd het echtpaar v. Genderen gekozen. De Heer A. H. y. Genderen kreeg als Oeconomus een nieuwe instructie, waarbij hem, behalve het* geen aan zijn voorganger was opgedragen, tevens werden toevertrouwd het toezicht op de ziekestallen en het bijhouden der registers van de patiënten. Bovendien kon de Directeur hem anderen administratieven arbeid opdragen, alles voor ƒ300 's jaars, mitsgaders kost en inwoning; zijne echtgenoote, Mejuffr. A. v. Gendeken—Verburgt, kreeg een aparte be* noeming als huishoudster en een jaarwedde van ƒ 200 met kost en inwoning. In beider instructie stond de verplichting van het toezien, dat in de inrichting geen sterke drank werd gebracht of gebruikt. Toen in 1859 slechts 4 nieuwe leerlingen waren aangekomen en het totale aantal slechts 13 bedroeg, werd besloten de bijdrage der leerlingen wederom te verrninderen. Deze werd bepaald, met ingang van September 1860 op ƒ200,— voor internen en ƒ 50,— voor externen. Deze maatregel heeft goed gewerkt, langzaam maar gestadig groeide de belangstelling voor de studie in de veeartsenijkunde. Prof. Wel* lenbergh heeft een poging gedaan om aan de oudsten der interne leerlingen, die door betoonden ijver daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen, als belooning den titel toe te kennen van „hoofd van dienst in de ziekestallen" tegen een bezolding van f 100,- 's jaars, in dien zin, dat het door den begunstigde ver* schuldigde bedrag voor onderwijs, voeding etc. met ƒ 100,— zou worden verminderd. De Minister achtte evenwel een dergelijke op* wekking niet noodig. In 1863 is er feest geweest in het Internaat. Z.Ex. had ƒ 60,— beschikbaar gesteld om de Kweekelingen te onthalen, bij gelegenheid van de herdenking van het halve eeuwfeest der Verlossing der Fransche Overheersching; voor illuminatie van het gebouw was ƒ 50,— toe* gestaan. Hoe langer hoe meer deed de noodzakelijk* heid zich gevoelen het peil der leerlingen te verhoogen, het eenige middel daartoe was verzwaring der eischen van toelating. Dit is andermaal geschied in 1864. Het examen werd vergelijkend, de aspirant werd tevens geëxami* neerd in de Fransche en de Hoogduitsche taal, in de stelkunde tot en met vergelijkingen van den eersten graad met 3 onbekenden en in meet* kunde (leer der evenwijdige lijnen, driehoeken en vierhoeken, tot en met de gelijk* en gelijk* vormigheid der veelhoeken). Ondertusschen waren de bestaande toestanden aan het Inter* naat onhoudbaar geworden; herhaaldelijk drong Prof. Wellenbergh op verbetering aan. In een uitvoerig schrijven van den 7den Tuni 1866 berichtte hij den Minister den totaal onvol* doenden staat der slaapkamers, dat de stank der kadavers uit den donkeren ontleedkelder, onder het woongebouw gelegen, het geheele gebouw doortrok en niet het minst de aan* grenzende keuken. Het mocht niet baten, de zoo dringend noodzakelijke verbetering zou eerst negen jaar later onder zijn opvolger tot stand komen. In hetzelfde jaar 1866 werd de zomervacantie drie weken vervroegd. De toe* nemende uitbreiding der cholera veroorzaakte een gedrukte stemming onder de Kweekelingen, ouders van meerdere drongen er op aan, dat hunne zonen huiswaarts zouden keeren. De Minister stond tusschen twee vuren, want ver* scheidene gemeentebest u ren hadden hem bericht, dat het bekend was, dat de oudste Kweekelingen daadwerkelijk medededen aan de bestrijding der runderpest en zij verzochten daarom, ten* einde het gevaar van smetstofverbreiding te ont* gaan, die Kweekelingen te verbieden met vacantie naar huis te gaan. De gulden middenweg is toen gevonden, nadat de Directeur had beloofd Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 215 de Kweekelingen niet te laten vertrekken, dan nadat hunne bovenkleeding door eene chloor» berooking was ontsmet geworden. De veearts'opziener Hissink maakte in 1866 promotie, doordat hij benoemd werd tot plaats» vervangend clinisch leeraar, waarbij hij zijn salaris van ƒ500,— tot ƒ 700,— zag verhoogd. Hij is in vele opzichten een uitmuntend ambte» naar geweest; toen hij enkele jaren later een betrekking van ƒ 2500,— salaris kon krijgen, mocht het den Directeur gelukken hem voor de inrichting te behouden, door bij de regeering gedaan te krijgen, aan hem voor het loopende jaar een gratificatie toe te kennen van ƒ600,— en met ingang van het volgende jaar (1871) zijn bezoldiging te brengen van ƒ 700,— op ƒ 1300,—. Helaas heeft Hissink hiervan niet veel geprofiteerd, den 13den Mei 1871 is hij overleden. Het Internaat beleefde toen een moeilijken tijd, want het echtpaar v. Genderen was op verzoek eervol ontslagen, zoodat niet alleen de post van Surveillant, maar ook die van Oeconomus en die van huishoudster bijna gelijktijdig door nieuwe functionarissen moesten worden vervuld. De Heer L. Crève» coeur, gepensionneerd Koopvaardijkapitein en zijne echtgenoote, Mejuffr. J. Crèvecoeur geb. Tromp, werden tot opvolgers van het echtpaar v. Genderen benoemd, terwijl de oud*wachtmeester der huzaren A. W. J. Rinkes tot opzichter werd verheven. Onderwijl was een groote verandering ge» bracht in de organisatie van beheer. In 1865 is de Raad van Bestuur, bestaande uit de leeraren met den Directeur tot voorzitter, ingesteld. Reglementair werd bepaald, dat de Directeur de leerwijze der leerlingen, ook buiten den tijd der lessen, zou regelen en hij voor hunne gezond» heid en zedelijkheid zou waken. De inwoning werd ontzegd aan iederen Kweekeling, die langer dan twee jaar in hetzelfde studiejaar zat, de betrokkene mocht dan, desverlangd, als uitwonend leerling de lessen blijven volgen. Naar het oordeel van den Raad van Bestuur moest de Aspirant*Kweekeling lichamelijk ge» noegzaam ontwikkeld zijn tot smeden en omgaan met groote huisdieren. Iedere Kwee* keling ontving bij aankomst een programma van de school, hij was verplicht, desverlangd voor den Raad van Bestuur te verschijnen. Ook toehoorders werden toegelaten, zij moesten ƒ 10,— per halfjaar betalen voor ieder vak. In 1870 werden de eerste Kweekelingen voor Koloniën aangesteld en van 1873 af moesten militaire en koloniale Kweekelingen rijlessen bijwonen. Deze werden gegeven in de manege der Nicolai*Kazerne, in den volksmond ge* naamd „Klaaskazerne". De plaatselijk Kom* mandant zorgde voor paarden en voor een instructeur; bij den Directeur der Rijks*Vee* artsenijschool kwamen rapporten in met cijfers voor: „omtrent den aanleg", „omtrent rijkun* stige bekwaamheid", „aantal gegeven lessen" en „aantal bijgewoonde lessen". De tijd van malaise was nu voorbij, het aantal Kweeke* lingen schommelde telken jare om de 50; de geheele inrichting was innerlijk en uiterlijk sterk vooruitgegaan; sedert 1868 was er gas* verlichting. Van 1873—1877 zijn ƒ208,000,— uitgegeven voor nieuwe gebouwen, d.w.z. een hooger bedrag dan sedert de oprichting was besteed. Eindelijk was in 1874 het nieuwe woon* gebouw voltooid. De vierde Directeur Prof. Mac. Gillavry komt de eer toe met forsche hand aan die verbeteringen te hebben medege* werkt. Toen hij in 1871 het directoraat aanvaard* de, woonden in het voorgebouw 39 Kweekelin* gen, de Prosector, de Apotheker, de Opziener en verder personeel, voorts werden er alle colleges gegeven en waren er, met uitzondering van de verzameling pathologisch*anatomische praeparaten, alle musea in ondergebracht. Op zijn aandringen werd een houten hulpgebouw gesticht, ter plaatse waar thans de manege staat, zoodat de Kweekelingen van het 3e en 4de stu* diejaar uit het voorgebouw konden verhuizen. Tot 1877 zijn hierin slaapzalen geweest, welke na dien tijd tot collegezalen of museum werden ingericht. Weer werd behoefte gevoeld aan de oplei* ding der nieuwaangekomenen hoogere eischen te stellen. Een proefneming, in 1870 inge* steld, om jongelui met einddiploma H. B. S. drie*jarigen cursus zonder admissieexamen toe te laten, slaagde niet naar wensch en werd in 1873 gestaakt. In 1874 werden de eischen van toelating andermaal verzwaard, reken* en stel* kunde werden geëischt met inbegrip van ver* gelijkingen met meer dan een onbekende, vergelijkingen van den tweeden graad, reken* en meetkundige reeksen en het practisch werken met logarithmen; meetkunde en planimetrie, toepassing van de voornaamste formules voor de oplossing van recht* en scheefhoekige platte driehoeken en ter berekening der oppervlakte en inhouden van prisma, pyramide, kegel, cylinder, bol, bolvormig segment en sector. Een verklaring werd geëischt, dat met goed gevolg de inenting der koepokken was onder* gaan. Voor het afnemen van dit toelatings* examen is van 1876 af een commissie werkzaam geweest, waarin drie buitengewone leden zitting 216 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. hadden, drie hoofdonderwijzers uit Utrecht. Voortaan werd de naam „Kweekeling" of* fideel vervangen door dien van „leerling". Het personeel der school was sedert de oprichting verdubbeld, het aantal te verplegen dieren eveneens, dientengevolge had de administratie zich zeer uitgebreid. Een gevolg van dit alles was, dat een nieuwe functionaris moest worden aangesteld: Rinkes werd in 1874 tot hoofd* opzichter en de opperwachtmeester van het 4de regiment huzaren F. A. H. Charles tot opzichter benoemd. In de eerste jaren ging dit niet. De opzichter bleek voor zijn taak niet geschikt en fuifde liever met de leerlingen dan dat hij over hen waakte. De hoofdopzichter ging blijkbaar niet met zijn tijd mede en hand* haafde met gestrengheid het oude militaire régime. Er onstonden moeilijkheden en ruzies. Toen de opzichter met enkele leerlingen uit rijden was geweest en al te vroolijk thuis kwam, kreeg hij een wenk om zijn eervol ontslag aan te vragen. Dat gebeurde in 1877. Hij werd vervangen door J. L. Scholberg. In hetzelfde jaar was de verhouding tot den hoofdopzichter zoo gespannen, dat de leerÜngen een adres Bkhtten tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, met verzoek den heer Rinkes te ontslaan. Aan dit verzoek is geën gevolg gegeven. Onge* twijfeld is eenige ontspanning ingetreden, toen de hoofdopzichter extern werd. In 1877 was naast het voorgebouw een huis verrezen, de hoofdopzichter kreeg f 300 vergoed voor woninghuur en betrok dit perceel, thans be* woonddoor den administrateur Kruse. Reeds het volgend jaar nam de Heer Scholberg ontslag en werd hij vervangen door den wacht* meester J. Donkersloot. Nieuwe verbeteringen kwamen in 1885 en 1886 aan het Internaat. Toen in 1885 in Utrecht waterleiding kwam, kreeg 's Rijks*Veeartsenij* school onmiddellijk aansluiting. Dit was wel noodig, de eenige pomp, achter het voor* gebouw geplaatst, was reeds in 1872 afgekeurd. In het volgend jaar kreeg het nieuwe woon* gebouw der leerlingen centrale verwarming. De afzonderlijke opleiding voor den militair* veterinairen dienst is in 1883 gestaakt, van toen af werden geen leerlingen meer voor het Departement van Oorlog benoemd en hielden de rijlessen op; tot 1886 zijn „koloniale leer* lingen" aanwezig geweest. Na dien kon eerst beslist worden, of de militaire of de koloniale loopbaan zou worden gevolgd, of dat hier te lande een taak zou worden aanvaard, nadat het veeartsenijkundig examen achter den rug was. In 1885 overleed de Oeconomus Crève* COEur, zijne weduwe bleef huishoudster, zijn plaats werd ingenomen door L. W. SiebeNhar. Deze ambtenaar kon het ook niet lang bol* werken en werd in 1888 opgevolgd door den opzichter in het krankzinnigengesticht te Utrecht E. J. Bücker. Vermoedelijk door de ervaring geleerd, geschiedde deze benoeming voor den tijd van een jaar. Wegens de ma* zelen*epidemie onder de inwonende leerlingen is het internaat van 30 Januari-12 Februari 1887 gesloten geweest. Naden dood van den vermaarden prosector Verhaar (23 Novem» ber 1887) werden zijn vertrekken in het voor* gebouw ingericht tot teratologisch museum en moest zijn opvolger extern worden. Toen de opzichter (in deze jaren, zij het nog niet officieel, veelal opziener van dienst genoemd) Donkersloot in 1889 eervol ontslag namen 1 Januari 1890 werd vervangen door den ser* geant der infanterie T. A. Th. H. F. van Rijs* wijk de Jong werd aan dezen laatste een verblijf aangewezen in het woongebouw der leerlingen, zoodat in de oude katoenfabriek toen nog maar alleen resideerden de huis* houdster Mejuffr. de Wed. Crèvecoeur, in de wandeling „Dientje" genaamd, de la* borant in de apotheek Van Effen en de Oeconoom Bücker. Na voor een jaar te zijn herbenoemd maakte deze laatste plaats voor den gepasporteerden sergeant J. C. Feun. Nog steeds genoot de Oeconoom een jaargeld van f300, benevens kost en inwoning. Reeds in 1890 had de Directeur Wirtz den Minister voorgesteld het Internaat in te krimpen. Nadat het nieuwe woongebouw in gebruik was ge* nomen, waren 60 plaatsen voor internen be* schikbaar, die in de 80*tiger jaren veelal alle bezet waren. In 1889 was het kost* en leergeld verhoogd tot f275, het leergeld voor externen tot f 75 en reeds het jaar daarop werden deze gebracht respectievelijk op f 350 en f 100. Het gevolg was, dat in 1890 41 inwonende en 43 uitwonende leerlingen aan de inrichting waren. De Minister echter wenschte den bestaanden toestand voorloopig te handhaven. Toen het volgend jaar wederom bleek, dat de lust om uit* wonend leerling te zijn steeds grooter bleef dan voor het Internaat, rapporteerde de Directeur, dat vele lokalen ongebruikt stonden en beter voor onderwijsdoeleinden konden worden inge* richt. Het aantal internen is toen gebracht van 60 op 32. Nu was de tijd weer daar voor een paar mutaties. De Oeconomus Feun verwisselde in 1893 zijn betrekking voor die van „vaste knecht bij het Departement van Oorlog", de Opziener v. Rijswijk de Jong ging in de tand* Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 217 heelkunde studeeren. In 1894 kwam de boek* houder W. K. B. v. d. Berg als Oeconoom in dienst, terwijl de Heer M. C. P. Kruse in hetzelfde jaar de betrekking van Opziener aan* vaardde. Een nieuwe reglementsherziening kwam in 1895 tot stand. De Raad van Bestuur wenschte zich ontheven te zien van de verplichting der lichamelijke beoordeeling van de aspirant* leerlingen, uithoofde het vak van veearts be* schouwd moest worden als een vrij bedrijf; zij, die inwonend wenschten te worden, mochten niet jonger dan 17 jaar en niet ouder dan 19 jaar zijnj vrijgesteld van het admissie*examen werden zij, die in het bezit waren van een einddiploma gymnasium of H. B. S. met vijfjarigen cursus. Vastgesteld werd, dat in* wonende leerlingen verplicht waren alle lessen bij te wonen en deel te nemen aan de examens, natuurlijk ontsloegen wettige redenen van deze verphchtingen. Op den rooster der lessen stond met vette letters gedrukt „alle lessen beginnen op klokslag". In 1895 werd de Oeconoom v. d. Berg eervol ontslagen, in 1896 de Hoofd* opziener Rinkes en in 1897 ging Mej. de Wed. Crèvecoeur geb. Tromp een welverdiende rust genieten. De Heer Kruse werd toen Hoofd* opziener, en de wachtmeester bij de huzaren te Amsterdam F. H. Korff benoemd tot Op* ziener. De nieuwe Oeconoom Postma kreeg f 200 meer dan zijn voorganger, Mejuffr. C. de Vries werd voor een jaar tot huis* houdster benoemd. De plannen voor afschaffing van het Internaat waren rijp. Herhaaldelijk was in woord en geschrift geprotesteerd tegen de handhaving van dit instituut, hetwelk zijn tijd verre heeft overleefd. In den vétérinairen almanak van 1893 verscheen een uitvoerige verhandeling over het Internaat van de hand van W., waarin de schrijver ongetwijfeld te ver ging in zijn felle kritiek en zijn doel voorbijstreefde bij het aanvoeren van bewijzen voor den demorali* seerenden invloed ervan. De recensent schreef dan ook in het Tijdschrift voor Veeartsenij* kunde en Veeteelt, jaargang 1893 „de hand, die dit stuk heeft neergeschreven, moet dikwerf hebben stilgestaan, als het hoofd vroeg i is dit waarheid?" Genoemd stuk gaf aan D. A. de Jong (toen veearts te Oudshoorn, thans hoogleeraar te Leiden) aanleiding over dit onderwerp een voordracht te houden in de afdeeling Utrecht der Maatschappij ter bevordering der Vee* artsenijkunde in Nederland. Ook De Jong be* schuldigdeW.,datdeze,in zijn verontwaardiging over bestaande, slechte toestanden, zich hadlaten verleiden tot overdrijven en tot het schrijven van onwaarheden. Met dat al kwamen beiden toch tot conclusiën, welke het Internaat in alle denkbare opzichten veroordeelden en dat geen enkele redelijke grond meer bestond het langer te handhaven. Het voorstel van de nieuwe afdeeling Zuid*Holland der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Neder* land, gedaan in de 33ste Algemeene vergadering der Maatschappij (Utrecht 23 September 1893) „eene commissie te benoemen, wier taak zal zijn te onderzoeken, of het al dan niet wen* schelijk is, dat het Internaat aan 's Rijks*Vee* artsenijschool worde afgeschaft" gaf wel aan* leiding tot breedvoerige discussies, maar voerde niet tot eenig resultaat, omdat bekend werd, dat de Afdeeling Noord*Holland het daaraan volgend jaar met een voorstel zou komen tot reorganisatie van het veeartsenijkundig onder* wijs. Dit is geschied, maar het resultaat hiervan liet zich lang wachten. Eerst de Algemeene Vergadering van 1897 had succes, toen een vijftal desiderata, door het Hoofdbestuur voor* gesteld, welke naar het vurig verlangde doel, reorganisatie van het Veeartsenijkundig Onder* wijs, moesten voeren, werden aangenomen. Een van de vijf luidde, „Afschaffing van het Inter* naat". Ik geloof niet, dat al deze pogingen, hoe goed ook bedoeld, veel hebben bijgedragen tot het doen verdwijnen van de ten leste algemeen gehate instelling. De wensch van W., aan het einde van zijn meergemeld stuk neergeschreven, is in vervulling gegaan; door het steeds kleiner worden van het aantal inwonenden is het Internaat zijn natuurlijken dood gestorven. V. d. Plaats schreef in den vétérinairen studentenalmanak 1912, dat het op 1 September 1899, op 78*jarigen leeftijd, on* betreurd, aan uittering is gestorven. De huis* houdster, wier tijdelijke benoeming juist ten einde liep, kreeg eervol ontslag, de Oeconoom idem, idem, benevens vier maanden wachtgeld als gratificatie, de Laborant in de apotheek en de Opziener moesten extern worden en kregen verhooging van salaris, mede als vergoeding voor woninghuur. Op 1 Februari 1899 waren er slechts 16 interne leerlingen, van deze werden dat jaar twee veearts en aan een zou het Internaat ontzegd moeten worden, omdat hij voor de tweede maal voor hetzelfde examen was gezakt. Bij den aanvang van den nieuwen cursus moesten dus 13 leerlingen tegen wil en dank extern worden. Aan hen zijn toelagen verstrekt, van f150 's jaars, tot aan de normale voleindiging hunner studiën aan de inrichting. In 1904 is de laatste subsidie gegeven. 218 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. Thans wil ik in het kort een paar herinne* ringen ophalen, daartoe in staat gesteld door mededeelingen van enkele diergeneeskundigen in ons land en door eigen ervaring. De Heer J. W. Egberts (in 1919 te Kampen overleden) heeft mij bericht, dat hij, in 1850 veearts ge* worden, als Kweekeling de uniform gedragen heeft. Na een zeer onbeduidend toelatings* examen te hebben afgelegd, kwam hij in 1846 aan en heeft met 29 anderen gestudeerd. Hij roemde de goede verstandhouding onderling, zoo prettig, omdat de Kweekelingen, die alleen des Zondags uit mochten gaan, voortdurend geheel op elkander waren aangewezen. In zeer noodzakelijke gevallen stond Prof. Numan weieens een uurtje extra*verlof toe. Des Zon* dags werd na koffietijd vrijaf gegeven tot 's avonds zeven uur, zoowel des zomers als des winters. Er waren twee slaapkamers en een studeerkamer voor allen. Des morgens om zes uur op.wasschen en bed*opmaken onder surveillance. Het eten was tamelijk goed, het aan de inrichting gebakken brood was voortreffelijk; om negen uur begonnen de collegiën, om elf uur moest men in de ziekenstallen present zijn om onder leiding van Prof. Numan nieuw aangekomen dieren te onderzoeken. Daarna gingen de oudste Kweekelingen naar de hoef* smederij, om hoefijzers te leeren maken. Ge* woonlijk werd 's middags niet veel uitgevoerd; 's avonds was men verplicht in de studeerkamer te zijn en te blijven. De Heer Egberts beklaagde zich zeer, dat in zijn jeugd de positie zoo gering in aanzien was en eigenlijk geen behoorlijk bestaan opleverde; verschillende voorbeelden haalde hij aan van collega's, die om denbroode er andere betrekkingen bij op na hielden, een had een galanteriewinkel, een ander een gort= maalderij. Hij sprak er zijn groote vreugde over uit, dat hij het nog had mogen beleven, dat alles in alle opzichten zoo verbeterd was. Volgens dè berichten van den Heer J. C. H. Boots te Cuijk (in 1860 veearts geworden) was de toestand voor de internen toen reeds veel verbeterd. De Kweekelingen mochten toen des Zaterdags van 5—7 uur uit en waren des Zondags vrij tot 's avonds 10 uur. Hij heeft medegemaakt, dat 's middags om 4 uur de stoet naar Mejuffr. v. Amstel, de weduwe van een onderwijzer, ging om te middagmalen. Zij leverde ook de andere menage, bracht die dagelijks aan de inrichting bij den Surveillant, waarna in de eetzaal de uitdeeling begon. Met Kerstmis werd 8, in Maart 14 dagen en vanaf 15 Juli zes weken vacantie gegeven. Ook hij roemde het gezellige verkeer onderling. De Heer R. Bosscher te Veendam (in 1865 veearts geworden) gewaagt van een groentijd, welken de nieuw aangekomenen moesten door* loopen. Dat dit instituut zich tóen reeds heeft kunnen ontwikkelen, bewijst eerstens, dat bij de leerlingen het besef van zelfstandigheid was ontwaakt, hetwelk door geen ijzeren tucht langer kon worden gesmoord en in de tweede plaats, dat zij beter dan voorheen zich van hunne waardigheid waren bewust. De Heer B. noemde het studentenleven saai jen vervelend en allerminst geschikt jonge menschen voor te bereiden voor hunne intrede in de maatschappij. Op zeer beleefd verzoek werd 's winters 2 tot 3 maal vergunning verleend de komedie te bezoeken, een enkele maal mocht de ijssport worden beoefend. Als een bewijs, hoe gestreng in zijn tijd nog geregeerd werd, deelt de Heer B. mede, dat toen hij eens met 4 zijner mede* leerlingen op Paaschmaandag uit rijden was geweest en zij te laat thuis kwamen, de Directeur gereed stond met het practijkwagentje de ver* loren schapen te gaan opzoeken. Vier hunner kregen zes weken huisarrest en de vijfde, die vermoedelijk al iets op zijn kerfstok had, werd bij den Minister voorgedragen tot zes weken verwijdering van de school, hetgeen voor hem een jaarlanger studie beteekende. Deze gestrafte ging zelf bij den Minister Thorbecke in hooger beroep en het is hem mogen gelukken met de anderen, in het ondergaan der straf, gelijk gesteld te mogen worden. Kenmerkend voor de heerschende toestanden aan het Internaat is de verklaring van den Heer B., dat de tijd door hem, na zijn promotie doorgebracht in het spoelingsdistrict (Schiedam en Omstreken), ter bestrijding van de runderpest, alwaar hij dagelijks in aanraking kwam met de beste veeartsenijkundige krachten, met buitenlandsche hoogleeraren en burgemeesters, zeer veel heeft goedgemaakt, van dat, wat in het Internaat ten opzichte van zijn maatschappelijke vorming be* dorven was. In de laatste 20 jaren van zijn bestaan heeft het Internaat zich blijven kenmerken als een kazerne, binnen de muren waarvan alles geregeerd werd volgens artikel zooveel. Wel was de vrijheid der internen iets grooter dan voorheen; des Woensdags na den middag* maaltijd, op den Zaterdagmiddag en ook op dien dag na het gemeenschappelijk diner en des Zondags werd de poort ontsloten tot 10 uur. Wanneer ouders of voogden schriftelijk vergunning hadden verleend en de leerling goed had opgepast, mocht hij gebruik maken Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij 219 van de z.g. algemeene permissie, waardoor hij vrij kwam van Zaterdag, na afloop der lessen, tot Zondagavond d.a.v. 10 uur. Bijzondere vergunningen werden slechts bij' ziekte van v, familieleden toegestaan; schriftelijke verzoeken van ouders om b.v. een huiselijk feest te komen meevieren werden geweigerd. De stok stond steeds achter de deur: «ontzeggen van het recht tot inwonen*. De internen maakten het zich zoo gezellig mogelijk in hunne bar* baars ongezellige studeerzalen. Het verbod van rooken was gelukkig opgeheven. In de tachtiger jaren kwam dagelijks de oude Marie, een kraakhelder vrouwtje met vaal gerimpeld gezichtje en neepjesmuts op, met haar hand* kar, beladen met vruchten en eieren, het terreuv op, tot aan het woongebouw zoo hard zij kon uit vrees voor de paarden, die afgedraafd werden. Dan zocht zij een plaatsje op, bij mooi weer op een trede van den ingang van het woongebouw, bij.leelijk weer in het z.g. waschhok, in de vestibule. Zij kende iedereen, en wist goed rekening te houden met de benarde finantien van jongelui aan het einde van iedere maand; hoewel zij lezen noch schrijven kon, was haar administratie uit* muntend in orde en niemand behoefde te vreezen, dat bij de afrekening uit het boekje met hieroglyphen een overdreven bedrag te voorschijn zou komen. Braaf moedertje, wat hebt gij gesjouwd voor het schamele brood en wat mochten wij u allen graag. Eens heb ik Marie werkelijk boos gezien. Het was in de dagen, toen enkele gevallen van cholera zich in Utrecht hadden voorgedaan en ieder het fruit van Marie schilde. Dat was een beleediging voor hare gerenomeerde zindelijkheid. Toen zij vernam, dat deze bizondere maatregel genomen werd uit vrees voor de cholera, sprak zij daar haar minachting over uit, zij wist alles van de „keléra"; in '68 had zij haar man en een paar neven er aan verloren en toen had zij de ziekte zelf ook zes maanden, gehad. Zoo zijn er natuurlijk meer typen geweest, de schoonmaakster Wim en haar onverstoorbare echtgenoot, de koeknecht Van Maren, Hendrik, de hondenknecht e.a., zij brachten ieder op zijn wijze variatie in den eentonigen sleur van iederen dag. Bij den aanvang van iedere les moest de primus van ieder studiejaar aanteekening houden van absenten; iedere maand gingen brieven naar huis, van een navolgenden inhoud: ,,Uw u°||» leerling van het studiejaar, heeft, volgens bij mij ingekomen rapporten, gedurende de maand j.1., lessen niet bijgewoond." De Directeur van 's Rijks. Veeartsenijschool. Zoowel interne als externe leerlingen hielden dat zwaard van Damocles boven het hoofd. Gelukkig voor velen bestond de gelegenheid, voor een gulden per stuk, een brief, welke men om bepaalde redenen liever niet thuis bezorgd zag, in eigen zak te tooveren. Ondanks alle bepalingen en voorschriften genoten vele internen veel meer vrijheid, dan hun wettelijk was toegemeten. Na het avondeten in het voorgebouw moesten allen naar het woon* gebouw, om elf uur werden de slaapzalen gesurveilleerd of ieder onder de wol lag en dan ging het licht uit. Ontelbare malen is de Surveillant verschalkt door allerlei schijn* gedaanten, waaraan met vaardige hand lichaams* rondingen waren aangebracht en die behoor* lijk toegedekt, den eigenlijken gast, die zelf uitgebroken was, om bij zijn externe vrienden nog eens een boom op te zetten, vervingen. Men liep wel eens tegen de lamp en dan was het minste wat er op zat een zware reprimande op kamer No. 7 en een brief naar huis, heel dikwerf werd voor bepaalden tijd de algemeene permissie ingetrokken, bij recidieve werd de inwoning ontzegd. Dit laatste ging steeds op zeer korten termijn. Er is een tijd geweest, dat geen rapporten van overtredingen ingediend werden. Dat was, nadat eenige overtreders den Surveillant, die zelf uitgebroken was, op verboden terrein ontmoetten 1 Het Internaat heeft zich zelf onmogelijk gemaakt. Gesticht in een tijd, toen het noodig en nuttig was, heeft het zich meer dan een kwart eeuw te lang kunnen handhaven, eerst door te speculeeren op de beurzen van ouders en voogden, later door den schijn van oud* Hollandsche degelijkheid en tucht. Wel is herhaaldelijk toegegeven aan de gebiedende noodzakelijkheid, het peil der studenten op te voeren en gelijken tred te doen houden met de krachtige ontplooiing der diergeneeskundige wetenschap, er is echter geen rekening gehouden met de meerdere behoeften van een beter ontwikkelde jeugd. Het is een ongure kazerne gebleven, op de meest primitieve wijze inge* richt, in alle hoeken en gaten bespookt door een gestrengen, müitair*bureaucratischen geest. Naarmate de tijden zich ontworstelden aan de ootmoedige onderdanigheid van weleer 220 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. van den ondergeschikte tot den superieur, van den leerling tot den leeraar, en de alge* meene ontwikkeling van het opkomend geslacht steeds hooger vlucht nam, versterkte het lang* zaam ontwaakte gevoel van eigenwaarde en daarmede werd tevens de geest geboren van verzet. Ook hier heeft zich dit het eerst geopenbaard door organüatie. In 1865 is door vier Kweekelingen de sociëteit „Absyrtus" gesticht. De naam is ontleend aan dien van een beroemd paardenarts uit het leger van Constantijn den Groote. Aan den Direct teur, Prof. Wellenbergh, werd door een deputatie van Kweekelingen, bij monde van J. B. H. Moubis, officieel mededeeling gedaan van de oprichting. Dadelijk traden 20 van de 25 Kweekelingen toe. Het eerste jaar werd slechts een contributie van f 2.— gevraagd, in vier termijnen te betalen en kwam men bijeen in een kleine kamer met twee ramen, achter de gelagkamer van het café „de Korenbeurs" aan de Neude, alwaar men uitzicht had op een binnenplaats. Het volgend jaar verhuisde men naar een flinke bovenzaal van „het Metalen Kruis" op het Domplein, werd de contributie verhoogd tot f 5 en van de nieuw ingeschrevenen een entree geheven van f 5. Van meet af aan was een groentijd ingesteld,met al zijn voor*en nadeelen, zes weken duurde deze; hij werd steeds gevolgd door een flinke fuif, waarbij sinds 1873 de sociëteit met een officieele rijpartij naar buiten trad. Ondanks den groentijd heeft Absyrtus het vele jaren moge beleven, dat alle nieuw aangekomenen als lid toetraden. Geleidelijk is een kleine groep niet*leden opgetreden, het inkorten van den groentijd tot drie weken heeft niet kunnen verhinderen, dat ook deze groep zich organiseerde en een Bond van vétérinaire studenten vormde. Toen in 1917 de groentijd werd afgeschaft, om plaats te maken voor een verplichten tijd van kennismaken, een z.g. novitiaatstijd, is gelukkig een fusie tot stand gekomen. Gaandeweg is Absyrtus, zij het niet zonder schokken, in bloei toegenomen. In 1890 werd het „Metalen Kruis" verlaten en is getracht een reeks van zaaltjes, boven het café „Suisse" aan de Neude, voor sociëteit in te richten, hetgeen echter op teleurstelling uitliep, zoodat eigenlijk met hangende pootjes het oude huis weer opniew binnen getrokken moest worden. Na de opheffing van het Internaat was deze sociëteit echter onmogelijk geworden. Zij was gehuurd voor de dagen, waarop de internen vrij waren, nu moest er een sociëteit komen, die voor haar leden iederen dag open stond, anders dreigde steeds het gevaar van verstrooiing der leden. Het eigen tehuis is in 1908 gesticht, in het bekende groote pand van den cuisinier Klokke, achter den Dom, waar thans het Sporthuis gevestigd is. Het was werkelijk een heele onderneming voor een corporatie van minder dan 150 jonge menschen, om aan zulke finantieele bezwaren het hoofd te durven bieden, maar het ging best; alle bezwaren wijken voor arbeid, initiatief, en gezond' optimisme. Dat zou spoedig nog duidelijker blijken, toen de eigenaar de huur opzegde en Absyrtus den lsten Mei 1919 dakloos dreigde te worden. Toen werd de groote sprong gewaagd, de hulp van ouddeden werd inge* roepen, een bouwfonds werd gesticht, en het kapitale huis van wijlen den directeur van 's Rijks*Veeartsenijschool Dr. W. C. Schimmel, Lucas Bolwerk 7, van Mevr. de Wed. Schimmel-Viruly gekocht. Dit is inwendig geheel verbouwd; een goed georganiseerde commissie, waarvan Prof. Kroon voorzitter is, draagt zorg voor de geleidelijke afwikkeling van de finantieele moeilijkheden, welke een dergelijke creatie natuurlijk na zich moet slepen. Lang voordat het zoover was en lang voordat het diergeneeskundig onderwijs eindelijk de boeien van een lang verouderde wet verbreken kon, waren de voormalige Kweekelingen reeds vooruit gesneld op den weg der evolutie. Het was in 1905, toen de sociëteit „Absyrtus" officieel den naam aannam van „Vétérinair Studentencorps Absyrtus" en haar bestuur zich vervormde tot een „Senaat". Dat bleef geen uiterlijke vertooning, de verplichtingen van een ware studentenorganisatie werden nagekomen. Op het 9de Internationale Vee* artsenijkundig Congres, gehouden 13—18 September 1909 te Scheveningen, was het corps door den Senaat vertegenwoordigd. Het congres is den 19 September officieel op de soos ontvangen. In 1912 ging een depu* tatie naar Cureghem, om het feest bij te wonen bij gelegenheid van het 25*jarig be* staan van den Vlaamschen Studentenkring „Willen is kunnen", in 1914 volgde de ver* tegenwoordiging op het 5de Groot*Neder* landsch Studenten*congres te Gent, in 1917 die bij het Algemeen Nederlandsch Studenten* congres te Utrecht. Bij alle officieele gelegen* heden wordt acte de présence getoond; word* een eere*comité gesticht voor een op handen zijnde huldiging van een of andere beroemd* heid, de rector van den Senaat der Vétérinaire Studentensociëteit vindt hierin zijn plaats. Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 221 Velen, die tegenwoordig waren op den gedenk* waardigen léden Maart 1918, toen 's Rijks* Veeartsenijschool verheven werd tot Vee* artsenijkundige Hoogeschool, zullen zich onge* twijfeld herinneren, hoe kranig rector Karse* meyer zich van zijn taak kweet, toen hij het spreekgestoelte betrad, om de gevoelens der studenten te vertolken. Het was een welver* diende erkenning, die dankbaar werd aanvaard en met gulden letteren in de annalen der sociëteit vermeld staat, toen, na afloop van een diner, aangeboden door den Senaat der Veeartsenijkundige Hoogeschool aan Z. Koninklijke Hoogheid den Prins der Neder* landen, aan provinciale en gemeentelijke autoriteiten, curatoren van de Utrechtsche Universiteit, die van de Veeartsenijkundige Hoogeschool en enkele andere genoodigden alle gasten de Sociëteit met een bezoek ver* eerden. Sinds 1887 is de Vétérinaire Almanak, in 1905 herdoopt tot „Vétérinaire Studenten* Al* manak" verschenen. Hij bevat steeds, naast den gewonen almanak*inhoud mengelwerk en onuitputtelijke varia, vele historische ge* gevens en verschaft alle mogelijke inlichtingen omtrent alle diergeneeskundige organisaties in ons land en de koloniën. In 1890 is een supplement verschenen, waarin uitvoerig het feestprogramma vermeld staat, waarmede ge* durende drie dagen op glorieuze wijze het 25*jarig bestaan der Sociëteit is herdacht, be* nevens bijdragen van eere*leden. In 1904 is het Veterinair Studenten*maand* blad „Communico" gesticht, hetwelk zelfs eenigen tijd om de veertien dagen is ver* schenen en in 1912 tot Corpsorgaan is verheven, waarbij het den naam ontving: „Absyrtus, Officieel Orgaan van het Vétérinair Studenten* corps". Het verschijnt behoudens de maanden Juli en Augustus, iedere maand en geeft alles weer wat in het corps voorvalt, verslagen van vergaderingen, critieken, bestuurswisselingen en ook korte bijdragen in proza en poëzie van studenten en ouddeden. Tal van subvereenigingen zijn opgericht, waarvan vele weder zijn verdwenen, om soms later, al dan niet onder een anderen naam weer herboren te worden. Van hare stichting af in 1874 heeft de vereeniging „Demosthenes" het hoofd fier boven water gehouden. Zij was oorspronkelijk natuurlijk een rederijkerskamer; een halve eeuw geleden zat de rederijkerij in het Hollandsche bloed. De werkende leden kwamen om de veertien dagen bijeen bij „Smit in de Baan" en hielden, in besloten kring, voordrachten of improvisaties over een ter vergadering opgegeven onderwerp en gaven éénmaal in een jaar een tooneeluitvoering in Tivoli, besloten door een bal. Later zijn, vele jaren lang, de 14daagsche bijeenkomsten in de bestuurskamer van Tivoli gehouden. Toen in 1898 de tooneelvereeniging „N.1. A." werd opgericht, de vereeniging, welke nog steeds voortgaat jonge harten te doen ontvlammen door de keurige feestavonden en de zeer ge* amineerdebals.welkezij organiseert, veranderde Demosthenes van koers. Thans wordt, ge* woonlijk eens in de maand, een spreker uit* genoodigd, die voor de leden een voordracht houdt, waarvoor Absyrtus de societeitszaal beschikbaar stelt. Ten bewijze, dat de vereeni* ging Demosthenes op haar 47,,en jaar nog flink op pooten staat, diene dat, naar de almanak van 1921 meldt, zij behalve 3 eereleden, 114 gewone leden telt. De gymnastiekvereeniging Hercules, in 1879 opgericht, welke in haar tijd ook een zeer belangrijke rol heeft gespeeld, is helaas in 1906 ontbonden. Naar ik verneem, worden pogingen aangewend tot weder*op* richting. Van harte hoop ik dat deze mogen slagen. Thans verkeeren nog in Makenden welstand, naar wij hopen en verwachten: de IJsclub „Houdt Moed", die vooral in de laatste jaren haar naam eer aan doet, en sinds 1890 zich in een telken jare weer aangroeiende belangstelling mag verheugen; een tweetal kiesvereenigingen; de Rijvereeniging, waarvan de leden zich in de Utrechtsche manege oefenen in het paardrijden en als ordecommissarissen kranig voor den dag komen bij officieele rij* fuifen; een dam* en schaakclub; een kegelclub en niet te vergeten het Vétérinaire Strijkje, dat zeer verdienstelijk zijn medewerking ver* leent bij de uitvoeringen van N.I.A. en muziek* avondjes organiseert op de Sociëteit. Ten slotte mag niet onvermeld blijven de Commissie voor Studiebelangen. In 1890 is het reglement van den Vétérinairen Almanak herzien en werd een artikel toegevoegd, lui* dende: „Bij den aanvang van den nieuwen cursus wordt door de redactie eene stemming uitgeschreven voor de leden van Absyrtus, ten einde twee verslaggevers voor elk studie* jaar, over de lessen van den vorigen cursus, te verkiezen." Onder den naam „Studieverslag", later onder dien van „Terugblik" verscheen van toen af ieder jaar in den almanak een bespreking van het onderwijs van iederen leeraar en onderwijzer en van de beschikbare onderwijsmiddelen. Op hoffehjken toon werd alles gewaardeerd wat te waardeeren viel, 222 Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. misstanden werden echter allerminst verzwegen. Van 1905 af is deze taak van de schouders der redactie afgenomen en is zij door het corps zelf behartigd; eene Commissie van Studiebelangen is toen in het leven geroepen. Zij heeft meermalen van zich doen spreken o.a. in 1911, toen zij, na het verschijnen van het rapport van de Staatscommissie tot reor* ganisatie van het onderwijs, een request richtte tot den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, waarin zij aantoonde, dat het vétérinair onderwijs hier te lande niet voldeed aan de eischen van den tijd en dringend ver* andering behoefde. In 1920 zijn deze verhou* dingen anders geworden. Er is toen besloten, dat zooveel mogelijk getracht zal worden eventueele kwesties binnenshuis te houden en eerst dan publiciteit aan grieven te geven, wanneer onderling overleg met den betrokken hoogleeraar, den Senaat, zoo noodig met het college van Curatoren, niet tot het gewenschte resultaat zou mogen voeren. Nu, cue vaart zal het niet loopen; ook hier heeft men zich aan* gepast aan den geest des tijds. Er is reeds een bijeenkomst geweest van de Commissie voor Studiebelangen met de Commissie voor het Propaedeutisch*, het Candidaats* en het Vee* artsenijkundig examen, welke tot zeer bevre* digende resultaten heeft geleid. Uit vorengaande blijkt, dat de huidige Vétérinaire Studentenmaatschappij goed is georganiseerd en evenzeer, gelijk de groote organisatie, waarin hare leden opgenomen worden, als zij de groote maatschappij in* treden, doelbewust vóórgaat op den weg, die voert tot algeheele erkenning van de dierge* neeskundige wetenschap. Dat stemt ons, ouderen, tot dankbaarheid. Het Internaat, het Studentenleven en de Studentenmaatschappij. 223 BIJLAGE TOT HOOFDSTUK XII. Aantal Studenten (S), nieuwe Studenten (N. S.) en Dierenartsen (D), gediplomeerd aan het einde van het schooljaar, sedert de oprichting van de RijksüVeeartsenijschool. Schooljaar S. N.S. D. Schooljaar S. N.S. D. Schooljaar S. N.S. D. 1821/22 24 24 — 1854/55 7 0 3 1887/88 100 24 13 1822/23 31 8 — 1855/56 12 9 2 1888/89 95 15 14 1823/24 30 4 - 1856/57 13 5 3 1889/90 86 11 10 1824/25 41 14 — 1857/58 14 4 0 1890/91 84 11 14 1825/26 44 5 13 1858/59 16 2 6 1891/92 72 7 16 1826/27 52 23 14 1859/60 13 4 4 1892/93 66 10 15 1827/28 45 8 10 1860/61 22 12 4 1893/94 60 12 12 1828/29 50 16 7 1861/62 26 12 2 1894/95 57 9 10 1829/30 50 7 12 1862/63 39 5 3 1895/96 61 16 9 1830/31 12 0 1 1863/64 38 15 8 1896/97 60 11 12 1831/32 23 12 1 1864/65 41 13 H 1897/98 63 17 18 1832/33 23 4 6 1865/66 35 8 0 1898/99 . 71 14 12 1833/34 31 6 2 1866/67 45 12 10 ' 18994900 70 13 16 1834/35 29 10 12 1867/68 38 5 8 1900/01 68 17 10 1835/36 32 11 3 1868/69 26 3 7 1901/02 82 28 16 1836/37 34 8 5 1869/70 23 9 5 1902/03 89 22 6 1837/38 40 8 9 1870/71 32 10 6 1903/04 104 25 12 1838/39 42 16 8 1871/72 42 18 4 1904/05 113 24 16 1839/40 46 12 9 1872/73 50 13 6 1905/06 122 28 18 1840/41 49 H 6 1873/74 52 12 8 1906/07 142 41 20 1841/42 42 9 15 1874/75 47 7 11 1907/08 147 30 20 1842/43 41 10 n 1875/76 45 12 11 1908/09 136 22 30 1843/44 36 10 15 1876/77 47 14 6 1909/10 145 37 27 1844/45 33 8 8 1877/78 51 13 5 1910/11 162 48 27 1845/46 30 7 9 1878/79 61 16 8 1911/12 189 59 25 1846/47 30 6 11 1879/80 70 18 10 1912/13 207 45 16 1847/48 24 5 6 1880/81 66 11 7 1913/14 221 39 23 1848/49 16 0 7 i88i^82 63 12 14 1914*'15 208 22 25 1849/50 10 1 5 1882/83 71 25 10 1915/16 222 39 38 1850/51 5 0 4 1883/84 73 13 15 1916*'17 226 47 41 mi 'ko 1 9 o ,««;.« ; wms 217 35 34 I \ ? ff 85 71 15 6 1918/19 188 16 20 1852*53 6 3 1 1885**86 84 20 13 1919/20 181 31 25 1853/54 7 2 0 1886**87 99 33 18 1920**21 176 26 26 S;* >& JS ^JS^JS^^SfJS^^ ^^fkyf. >£3<">fï< >ff« >ca< >tf ;x HOOFDSTUK XIII. DE GEBOUWEN EN TERREINEN VAN 1821 TOT HEDEN door J. H. HARTOG. De totstandkoming der Veeartsenijschool te Utrecht was verzekerd door den aankoop van de buitenplaats „Gildestein" met de daarbij behoorende gebouwen en landerijen op 18 September 1819. Ingevolge opdracht van den minister werd door J. Eskes, conducteur onder toezicht van den hoofdingenieur bij de Water* staat Wentz, het bestek „voor de verande* ringen aan de gebouwen op de buitenplaats Gildestein, dat tot eene Veeartsenijschool staat te worden ingericht", samengesteld. Dit bestek werd op 21 Juni 1820 den Koning ter goedkeuring aangeboden. Vier dagen later ver* kreeg de minister machtiging de aanbesteding van „de noodige reparatiën en vernieuwingen volgens het daarvan gemaakte bestek te doen plaats hebben om daartoe, onder nadere ver* antwoording, over een som van ƒ26.000 uit het fonds van den Landbouw te beschikken". Spoedig na de gunning aan den aannemer C. Verloop en den schilder E. van den Brinck werd met de verbouwing een begin gemaakt. In het einde van 1821 was deze in zooverre vol* tooid, dat op den lOden December van dat jaar met het onderwijs kon worden aangevangen. „Zoo was dan de Veeartsenijschool tot stand „gebragt" schrijft Numan „gelegen op het aange* „naamste punt bij Utrecht, buiten de Wittevrouwen* „poort, langs den druk bereden straatweg naar „Gelderland en aan de Biltsche Grift, tegenover „de fraaije en statige Maliebaan, en hebbende het „uitzigt op de twee bekoorlijk aangelegde lust» „huizen, het Hoogeland, toebehoorende aan den „Heer Jonkh*. W. E. Ram en den Oorsprong, het „eigendom van den Heer Mr. T. G. van Barneveld." Wegens het blijkbaar ontbreken van teeke* mngen omtrent de inrichting van het landgoed Gildestein tot Veeartsenijschool — ondanks vele pogingen is het mij niet mogen gelukken deze te bekomen — valt het niet gemakkelljki." een geheel juist beeld te geven van den toe* stand der Veeartsenijschool in 1821. De bron* nen, waaruit de gegevens omtrent de samen* stelling der school in dien tijd zijn ontleend, zyn een rapport van den minister A. R. Falck aan den Koning en het bestek, volgens het* welk de verbouwing van Gildestein heeft plaats gevonden. Voorts heeft het in 1836 uitgegeven werkje van Numan l) met de daar* aan toegevoegde afbeeldingen eenige gegevens kunnen verstrekken alsmede een uittreksel uit het kadastrale plan. Aan het genoemde rapport van den minister Falck is het volgende te ontleenen: „Een zeeroruim en hecht gebouw, weleer de „fabrieksplaats; biedt, behalve een gezonde huis» „vesting voor 25 a 30 kweekelingen, een of meerdere „leermeesters en het noodige aantal bedienden, de „vertrekken aan voor studeeren, eetzaal, zieken* „kamer, bibliotheek, apotheek, theatrum anato* „micum, kabinet enz. Een heerenhuis, mede een „schoon gebouw, bestemd voor de woning van „den directeur, is zoo gelegen, dat men van daar „het geheele etablissement als overzien kan. De^ „stallen, schuren en arbeiderswoningen liggen ter „zijde, waarachter een groote tuin, die gedeeltelijk , tot een kruidtuin zal aangelegd worden. Eindelijk „is hier als een onmisbaar vereischte voor eene „veeartsenijschool een stuk weiland van nagenoeg „twee morgen, langs stroomend water gelegen. „Uit deze korte schets zal aan Uwe Majesteit „kunnen blijken, dat alle deelen hier samenwerken „om een goed geheel daar te stellen en ik neem „dus de vrijheid aan Hoogstderzelve voor te stellen „om mij te magtigen tot het doen aanbesteden der „reparatiën en vernieuwingen aan het lokaal ge* „naamd Gildestein volgens het bestek daarvan „gemaakt en om daartoe, onder nadere verant* „woording over eene som van f26.000 uit het fonds „van den Landbouw te kunnen beschikken." In het bestek worden, als aanwezig in de voormalige katoenspinnerij, thans hoofdge* bouw, verschillende lokaliteiten met namen genoemd, zooals: kelders en keukens, apotheek, de chemie, theatrum anatomicum, portiers* woning, studeerzaal, eetzaal, woonvertrekken, bibliotheek, het kabinet, slaapzalen. Verder worden daarin afzonderlijk beschreven: de directeurswoning, de ziekenstal, de paarden* en hengstenstallen, het wachthuis, de knechts* woning en de smederij met noodstal. i) Numan. Geschiedenis der Veeartsenykunde en be* schrijving van 's Rijks.Veeartsenijschool te Utrecht. 1836. DIRECTEURSWONING, THANS INSTITUUT VOOR PARASITAIRE. EN INFECTIEZIEKTEN 66 INSTITUUT VOOR CHIRURGIE. De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. 225 Het hoofdgebouw. In het eigenlijke schoolgebouw bevonden zich gelijkvloers twee leerzalen voor de hoogleeraren Numan en De Fremery en het ana* tomisch theater voor het onderwijs van den hoogleeraar*directeur Van Lidth de Jeude; verder vond men hier het scheikundig labo* ratorium, waaraan de apotheek verbonden was en de portierswoning. In het sousterrain bevond zich de ontleedzaal en verder verschillende kelders en keukens, blijkbaar afzonderlijke voor de school, voor den professor en voor den hoefsmid. Op de eerste verdieping vond men, behalve eenige woonvertrekken, een stu* deer* en eetzaal, de bibliotheek en het kabinet. Omtrent dit laatste spreekt Numan in 1836 van een anatomisch en physiologisch kabinet met een „ruime voorraad van fraai bereide voorwerpen voor het onderwijs in de ver* gelijkende Ontleedkunde en Natuurkunde der dieren". Op de tweede verdieping bevonden zich woonvertrekken en slaapzalen. Volgens Numan (loc. cit.) waren, behalve de hoogleeraren, als ambtenaren aan de school verbonden de oeconomus of huisbestuurder, de apotheker, de veearts, de prosector, de hoefsmid en de surveillant of opziener der kweekelingen. De verschillende woonvertrek* ken waren voor alle of meerdere dezer ambte* naren bestemd. Waar in het bestek afzonderlijk wordt genoemd een kelder en keuken voor den professor, is het waarschijnlijk, dat in den aanvang ook een der hoogleeraren in dit hoofdgebouw heeft gewoond. Volgens afbeeldingen van den ouden toe* stand,was er aan den oostelijken hoek van het gebouw nabij de Gildbrug een uitbouwsel; het leek op een woning. Tusschen den oost* gevel en de Grift lag een strook terrein van ongeveer 4.50 meter breedte. Hier was een hellende brug om van dit terrein in het on* geveer 2 meter hooger gelegen anatomisch theater te komen. Die strook gronds langs de Grift werd in 1873 bestemd voor het bouwen van het lokaal, dat tot 1921 als ontleedzaal gediend heeft. Met den bouw van deze zaal is het genoemde uitbouwsel gesloopt. Deze verbouwing is sedert 1821 de belangrijkste verandering, welke aan het uitwendige van het gebouw heeft plaats gevonden. Laat men deze buiten beschouwing, dan staat de oude katoenspinnerij vrijwel onveranderd daar, In* wendig hebben sedert de stichting onder* scheidene wijzigingen plaats gehad, in verband met het tot stand komen van verschillende gebouwen op het terrein der Veeartsenijschool vanaf het jaar 1873. Ook later heeft de opheffing vanhetinter* naat en van de betrekkingen van huishoudster en oeconoom veranderingen ten gevolge gehad. Een groot deel der vertrekken kon aan hun oorspronkelijke bestemming worden onttrok* ken, terwijl de vrijgekomen lokaliteiten voor andere doeleinden werden ingericht. Ten be* hoeve van deze veranderingen moesten ver* schillende meer of minder groote verbouwingen geschieden. De directeurswoning. De eigenlijke buitenplaats Gildestein met haar uitgestrekten tuin is ingericht geworden tot woonhuis van den directeur der Veeartsenij* school. Dit is voor de elkaar opvolgende directeuren zoo gebleven tot 1909 (Van Lidth de Jeude, Numan, Wellenbergh, Mac Gil* lavry, Wirtz). Sedert 1821 is aan het uit* wendige van het gebouw slechts zeer weinig veranderd en vertoont het zich nog, zooals op de oude platen is afgebeeld. Bij het huis behoorde een naar achteren en naar ter zijde zich uitstrekkende, groote, lommerrijke tuin met vijver, oranjerie, koepels en kippenhokken; door een sloot stond de vijver in verbinding met de Grift. Deze tuin is thans geheel ver* dwenen. Ten behoeve van de stichting van verschillende gebouwen moest hij opgeofferd worden. Op dit terrein zijn thans verrezen het Pathologisch Instituut met het sectiegebouw (sinds 1908) en een groot aantal proefdieren* stallen (sinds 1912). Paarden* en heng stenstallen. Wo* ning voor den opzichter der stallen. Ongeveer 40 meter westwaarts van de directeurswoning waren in den tuin achter den muur, welke dezen laatsten van het zandpad van den hoofdweg scheidde, de paarden* en heng* stenstallen gelegen. Deze boden ruimte voor 14 a 20 paarden. Door verbouwing zijn zij ontstaan uit de stallen, welke door Falck in zijn rapport worden bedoeld. Naast deze stallen lag het wachthuis. Volgens het bestek was dit een geheel nieuw gebouw, bestaande uit 4 muren, een zolder en een kap. Tegen* over de stallen, eveneens aan het zandpad, stond de woning van den opzichter er van; tusschen dit huis en het stalgebouw bevond zich de inrij*poort. De opzichterswoning is later het woonhuis van den hoefsmid gewor* den. De smeden J. van der Klugt en P. J. 226 De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. Plijnaar hebben er gewoond. In 1873 werd dit huis geheel omgebouwd en ingericht tot pare vaccinogène. Hoefsmederij (1821—1917). Deze stond westelijk van de genoemde woning van den opzichter der hengstenstallen. Zij was voorzien van twee blaasbalgen en twee werkbanken. In de onmiddellijke nabij* heid er van stond een noodstal voor 3 paarden. In 1875 onderging de smederij een belang* rijke vernieuwing, terwijl zij in 1883 voorzien werd van een glazen dak aan den westgevel. Deze hoefsmederij heeft als zoodanig ge* diend tot 1917. In het einde van dat jaar werd het Instituut voor Hoefkunde in gebruik genomen. Sindsdien is het gebouwtje zonder bepaalde bestemming. Ziekenstal (1821—1827). Behalve de genoemde paarden* en hengsten* stallen had de Veeartsenijschool van 1821 een ziekenstal. Een bestaande schuur is daartoe ingericht geworden. Deze stal is zeker niet een hecht gebouw geweest; in 1827 namelijk was hij al in zoodanige mate bouwvallig, dat door Numan alle kosten ter verbetering er van nutteloos werden geacht. Hij stond onmiddellijk aan de Grift, ongeveer 70 meter achter het schoolgebouw, op de plaats waar later, in 1827, de nieuwe ziekenstal is ver* rezen. Dat hij aan de Grift was gelegen, blijkt duidelijk uit een rapport van 1 Juni 1827 omtrent dezen stal van den Referendaris voor de Nationale Nijverheid aan den Minister van Binnenlandsche Zaken. Daarin schreef deze, dat „de schoeiing langs de tegenwoordige stallen elk „oogenblik wegens bouwvalligheid moet worden „hersteld, terwijl, wanneer zulks niet geschiedt, er „gevaar bestaat, dat het gebouw langzamerhand „naar de vaart zal uitzakken". Volgens de afbeeldingen bij Numan stond er aan de Grift, ongeveer tien meter achter het voorgebouw, een laag (houten?) gebouwtje met plat dak „voor het droogen van anato* mische praeparaten." Waarschijnlijk was dit in 1821 nog niet aanwezig; in het bestek wordt daaromtrent niets vermeld. Terrein van 1821—1833. Het terrein der Veeartsenijschool in 1821 was geheel gelegen aan de westelijke zijde van de Biltsche Grift en had een oppervlakte van 3 hectaren, 25 aren en 76 centiaren. Aan den hoofdstraatweg, de tegenwoordige Bilt* straat, had het een breedte van 185 meter en een diepte tot 80 meter. Hieraan sloot zich een smalle strook langs de Grift aan, lang ongeveer 500 meter en breed slechts 20 tot 45 meter. In het noorden eindigde deze in een naar het westen belangrijk verbreed gedeelte. Deze laatste strook was vrijwel geheel door water ingesloten. Aan de westzijde lag de Griften aan de oostzijde was zij over bijna haar geheele lengte omzoomd door een sloot, die aan het voorste gedeelte met een dwars verloopende sloot en daardoor met den vijver in den tuin van de directeurswoning in verbinding stond. Ziekenstal (1828-1874). Hoewel reeds in 1825 plannen hadden be* staan tot het bouwen van een nieuwen zieken* stal, werd eerst den 13den Februari 1827 door den toenmaligen directeur Numan een plan met begrootin^ voor dezen bouw bij den administrateur voor de Nationale Nijverheid ingediend. In zijn schrijven wees Numan op de groote noodzakelijkheid van een ruimen ziekenstal, aangezien de oude meer en meer bouwvallig werd en de kosten, welke daaraan steeds ter verbetering werden besteed, als nutte* loos en verspild moesten worden geacht. Voorts schreef hij, dat dit gebouw nimmer als hoofd* ziekenstal bedoeld was en de standplaatsen voor de paarden en het rundvee geheel ge* brekkig, namelijk veel te nauw en te kort waren. Numan achtte het wenschelijk, dat, alvorens tot de aanbesteding werd overgegaan, een bezichtiging zou plaats vinden van den stal van Z. H. den Prins van Oranje, teneinde te zien of in die inrichting iets bestond, hetwelk met nut op den nieuwen ziekenstal zou kunnen worden toegepast. Hij wees er op, dat men wel gebruik maakte van ijzeren kribben in plaats van houten of steenen en dat de ruiven meer* malen op een andere, dan de gewone wijze werden aangebracht. Volgens de begrooting, die opgemaakt was door den vasten timmerman der school S. Bijlaard, zouden de kosten van den stal f 14831 bedragen. Uit het reeds genoemde rapport van 1 Juni aan den Minister van Binnenlandsche Zaken schreef de Referendaris voor de Nationale Nijverheid, dat de directeur Numan „bij het ontwerpen van den ziekenstal gedacht heeft „op het aanleggen niet alleen van gewone paarden*, „osse*, koe-, schapen en varkensstallen met de tot „oppassingvereischte vertrek! en voor de stalknechts, „maar ook op afzonderlijke besmetting* en operatie* „stallen, op eene operatiezaal, waarin de practische De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. 227 „lessen en aanwijzingen geschiktelijk kunnen ge» „schieden en op eene bergplaats voor wagens, ver, „voerbare smederij en andere grove werktuigen.'" Bij Koninklijk Besluit van 30 Juni 1827 werd f 5000 uit het fonds van den Landbouw voor den bouw van den ziekenstal toegestaan, terwijl op 20 Juli door den minister machtiging werd verleend tot het aangaan van een contract dienaangaande met den timmerman Bijlaard. Het toezicht werd opgedragen aan Ziegbrt van der Bie tegen een belooning van f 200. Pathologisch kabinet. Tijdens het bouwen van dezen stal kwam er een niet onbelangrijke wijziging in de plannen. Bij schrijven van 17 September deed Numan het voorstel aan de Regeering om boven het yoorgedeelte (operatie* of kliniekzaal) van den in aanbouw zijnde ziekenstal een verdieping te doen optrekken, teneinde te dienen tot het plaatsen van het pathologisch kabinet der Veeartsenijschool. Volgens be* rekening zouden de kosten hiervan f3587.10 bedragen. Dit nieuwe plan kon verwezenlijkt worden; bij Koninklijk Besluit van 23 September werd f 4000 voor dit doel beschikbaar gesteld. Met uitzondering van eenige ondergeschikte werkzaamheden, die in den winter niet zonder nadeel konden worden uitgevoerd, was de stal en het pathologisch kabinet 11 Februari 1828 gereed en konden deze inrichtingen in gebruik worden genomen. In September 1828 was het gebouw geheel voltooid. Op 8 November werd het bezichtigd door den bouwmeester der Koninklijke paleizen en landsgebouwen Noor* dendorp om na te gaan, of het bouwen naar behooren was geschied. Deze deskundige keurde het gebouw goed. De nieuwe ziekenstal was gelegen aan de Grift ongeveer 60 meter achter het hoofd* gebouw. Hij was te bereiken over een brug, welke gelegd was over de reeds genoemde sloot, waardoor de vijver in den tuin van den directeur met de Grift in verbinding stond. De lengte er van was 38,21 meter en de breedte 11,45 meter. De vooruitstekende halfachtkan* tige koepel, op de afbeelding van Numan dui* delijk zichtbaar, bevatte de operatie*(kliniek*) zaal, de verbandkamer en de knechtskamer. De bijgebouwde verdieping boven deze vertrekken was bestemd voor het pathologisch kabinet, volgens Numan bevattende „eene niet on* belangrijke verzameling van ziektekundige voorwerpen, van ingewandswormen, alsmede van gedrochtelijke dieren of monsters." In 1832 werd aan de Veeartsenijschool een uitbreiding gegeven, waardoor zij tevens aan eenig landhuishoudelijk doel bevorderlijk werd. Numan schreef daaromtrent in 1836: „Ofschoon het hoofdoogmerk der Vee.artsenij» „school bestaat in het geven van onderwijs in de „eigenlijke Vee*artsenijkunde, zoo bepaalt zich het „doel dezer inrigting niet bij uitsluiting. Behalve „dat aan dezelve Dek.Hengsten worden gezonden, „ten dienste der Paarde*fokkerij, zoo heeft het „Z. M. den Koning behaagd, sedert 1832, aan de school „eene meer landhuishoudelijke uitbreiding te geven, „door het houden van schaapskudden van onder, „scheidene vreemde en inlandsche rassen, ter ver* „betering der wol, en tot eene proefneming om „de schapen bij de geheele huis* of stalvoedering „te onderhouden, welke wijze, reeds sinds vele „jaren, in Duitschland en elders, met goed gevolg „is ingevoerd, doch bij ons nog niet in aanwending „is gebragt. Voorts bevinden zich hier onderschei* „dene rassen van Runderen en Varkens. De Vee* „artsenijschool kan dus beschouwd worden mede „dienstbaar te zijn aan dat gedeelte der landhuis, „houdkunde, hetwelk de veeteelt en dier>veredeling „betreft, waartoe de aankoop van verscheidene „bunders weideland, in 1833, de geschikte gelegen, „heid heeft verschaft." Deze nieuwe strekking der Veeartsenijschool heeft een tijdelijke vergrooting van het terrein en een tijdelijke vermeerdering der gebouwen tengevolge gehad. Schapenstallen (1833-1851). Op 27 December 1832 richtte Numan zich tot de Regeering om op de begrooting voor 1833 gelden beschikbaar te stellen voor het bouwen van schapenstallen, waarvan de kosten werden geraamd op f 700. Dit bedrag werd toegestaan met de toezegging, dat zoo spoedig mogelijk met den bouw een aanvang zou worden gemaakt. Blijkens een schrijven van Numan waren deze stallen in het begin van Mei gereed en „hadden de schapen daarin reeds sedert eenigen tijd verblijf gehouden en zich zeer wel bevonden." Het waren twee achter elkaar ge* legen stallen aan de Grift; de voorste ongeveer 10 meter achter den in 1828 gebouwden zie* kenstal. In het jaar 1837 werd een begin gemaakt met de schapenhouderij en de daarmede in verband staande ontginningen van eenige heidevelden nabij Soesterberg. Met het oog op het groote belang der schaapsteelt en de steeds toenemende uitbrei* ding der kudden van de Veeartsenijschool, als gevolg waarvan de aan deze school aanwezige stallen te klein werden, stelde Numan 228 De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. op 30 Januari 1837 den administrateur voor de Nationale Nijverheid voor, de schapen op een groot heideveld te doen hoeden en aldaar te doen verblijven. Voor dat doel achtte hij een terrein van het militaire kamp nabij het Huis ter Heide ten zuiden van den Amers* foortschen straatweg zeer geschikt. Dit kamp stond ter beschikking van het Departement van Oorlog en werd slechts enkele malen gedurende eenige weken in het jaar voor militaire doelein* den gebruikt. Numan meende, dat het verzoek omtrent het gebruik van deze heide als schaaps* weide, alsmede dat om een of twee der paar* denstallen voor nachtverblijf der schapen te doen bezigen, wel zou worden ingewilligd. Het bleek inderdaad, dat het Departement van Oorlog geen bezwaren had het militaire kamp te Zeist door schapen te doen beweiden, terwijl van de zeven aldaar opgerichte paar» denstallen, er vijf ter beschikking werden ge* steld onder voorwaarde, dat deze naar behooren onderhouden en in volkomen goeden staat terug gegeven zouden worden. Boven* dien moest het kamp worden ontruimd gedu* rende den tijd, dat militaire oefeningen werden gehouden. Dit laatste gaf Numan aanleiding de Regeering voor te stellen om voor de Veeartsenijschool de beschikking te krijgen over nog een stuk heideveld achter „Beuk* bergen", dat voor schaapsweide zeer geschikt bleek en gelegen was tegenover het kamp, noordwaarts van den Ameisfoortschen straat* weg. Dit terrein had de grootte van 41 bun* ders, 34 roeden en 10 effen. Echter bestond hier geen huisvesting voor de schapen, zoodat met het bouwen van een stal begonnen zou moeten worden. In April 1837 stelde het Amortisatie*Syndicaat dit heideveld ter be* schikking van de Veeartsenijschool met de bepaling, dat de daarop liggende wegen in stand moesten worden gehouden. Van de militaire heide en paardenstallen is een bescheiden gebruik gemaakt. Slechts twee der stallen hebben voor het onderbrengen van schapen gediend ; in een ervan hield de her* der zijn nachtverblijf. De kosten voor het onderhoud der stallen, die zeer in verval ver* keerden, waren hoog. Dienaangaande schreef Numan in 1838: „De militaire stallen zijn wegens bouwvalligheid „ontruimd. Ze zijn in die mate bouwvallig, dat „het nauwelijks veilig kan geacht worden, dat ze, „vooral bij herfstachtig stormweder, doormenschen „of dieren worden bewoond." De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. 229 Inmiddels was een stal voor schapen gereed gekomen op de heide achter „Beukbergen". Op voorstel van Numan was een der bestaande houten schapenstallen van de Veeartsenijschool overgeplaatst naar de heide en aldaar zooda* nig vergroot en veranderd, dat er gelegenheid bestond voor berging van voederstoffen en huisvesting van een herder. De kosten van deze overplaatsing en verbouwing, het maken van een drinkwaterput medegerekend, bedroe* gen f300. Toen in October 1838 deze stal gereed was, zijn de militaire stallen ontruimd. De schapenhouderij aan de Veeartsenij* school alsmede die op de heide heeft geduurd tot 1851. Volgens berekening van Minister Thorbecke vereischten de veefokkerij aan de Veeartsenijschool, het houden der schaaps* kudden en de ontginning der heidevelden jaarlijks op zijn minst f 5000. Op last van dezen minister werden die instellingen opge* heven en de verschillende kudden verkocht. Sinds 1851 zijn gedurende vele jaren achtereen de perceelen bouw* en weiland, aan 's Rijks* Veeartsenijschool toebehoorende, verpacht, aan* vankelijk voor het jaarlijksch bedrag van f 609. Een gedeelte van het wei- en bouw* land bleef in gebruik ten dienste der school. De heideontginning is echter nog bestendigd tot 1859. Omstreeks 1840 zijn op de heide, voor* namelijk ten behoeve der ontginning daarvan, in de nabijheid der schaapsschuur drie arbeiderswoningen onder één dak gebouwd. De kosten voor dezen bouw zijn bestreden uit het veefonds. Zij behoorden tot de Vee= artsenijschool en stonden derhalve onder het beheer van den directeur. Deze woningen, benevens zooveel grond, als voor de behoeften der gezinnen noodzakelijk was, waren verhuurd. Een ervan voor f 26.— per jaar aan den arbeider J. Lammersen. Deze was sinds 1851 belast met het opzicht over de gebouwen op de heide benevens met het bewaren van de landbouwwerktuigen, die aanwezig waren in de schuur, welke vroeger tot schaapstal had gediend. Verder moest hij de huurpenningen wekelijks ophalen en aan den directeur afdragen. Hij genoot daarvoor als weekloon f 5.—. Sedert 1851 was ook de heide voor schaapsweide verhuurd voor de som van f 50 per jaar. De heideontginning der Veeartsenijschool is nooit een bloeiend bedrijf geweest. Dit blijkt o.a uit een brief van den directeur Wellenbergh van 15 October 1859, waarin deze schreef, dat de vroeger in cultuur geweest zijnde gronden sedert vele jaren achtereen braak lagen. De jaarlijksche inkom* sten werden derhalve door de uitgaven verre overtroffen. Dit had tengevolge, dat krachtens aanschrijving van den Minister van Binnen* landsche Zaken van 30 September 1859, het beheer der heidegrond werd overgedragen aan den agent van het domein te Wijk bij Duurstede, echter met uitzondering van twee bunders dier gronden, welke in gebruik waren bij de bewoners der dagloonerswoningen. De huisjes en schuur bleven nog in beheer bij den directeur der Veeartsenijschool. Daar zij in zeer bouwvalligen toestand verkeerden, werden zij ingevolge Ministerieel schrijven van 15 October 1859 hersteld en sindsdien bij de week verhuurd, gezamelijk voor f 3.50. Bij hetzelfde schrijven werd goedkeuring ge* hecht aan het voorstel van Wellenbergh om de landbouwwerktuigen in het openbaar te verkoopen. Dit geschiedde daarna voor een bedrag van f 419,75. Daarmede behoorde ook de heideontgin* ning der Veeartsenijschool voor goed tot het verleden. In 1861 werd ook een einde gemaakt aan het administratief beheer der huisjes. De Minister Van Heemstra achtte het bezit der woningen geheel nutteloos voor de Veeartsenij* school en gaf bij schrijven van 25 Maart 1861 als zijn wensch te kennen, dat de schuur, benevens de woningen en het daarbij afgestane land, zijnde twee bunders, overgegeven werden aan het bestuur der Domeinen om naar goed* vinden daarover te beschikken. Met ingang van 1 April is daaraan gevolg gegeven; het beheer dezer goederen werd overgedragen aan den ontvanger der registratie te Wijk bij Duurstede, die daartoe door den minister was aangewezen. Ontleedzaal (1873—1921). Op 26 Juni 1860 wees Wellenbergh den hoofdingenieur van den Waterstaat in het 8ste district — sedert 24 Mei 1860 was het toezicht op de gebouwen van 's Rijks*Veeart* senijschool opgedragen aan de ambtenaren van den Waterstaat — op de groote wen* schelijkheid van het bouwen van een ontleed* zaal en een hondenstal. Hij schreef over: „het daarstellen van een lokaal geschikt voor „de lessen in de ontleedkunde en de dissectie, „welke lessen thans tot groot ongerief in de kelders „van het schoolgebouw gegeven worden, terwijl „bij gebrek aan een geschikte lokaliteit de zieke „honden in de paardenstal opgeborgen worden. „Door het bouwen van een geschikt lokaal met „gemetselde separatiën zal daarin op meer doel. „matige wijze voorzien moeten worden." 230 De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. In deze pogingen zag Wellenbergh zich echter teleurgesteld. De oude toestand werd bestendigd tot 1872-73, dat is het begin van een vierjarig tijdvak, waarin de Veeartsenij* school met een groot aantal gebouwen werd verrijkt. In het Tijdschrift voor Veeartsenij* kunde en Veeteelt van 1873 schreef de toen* mahge leeraar aan 's Rijks*Veeartsenijschool Hengeveld dienaangaande: „Voorbereid onder het ministerie Thorbecke „heeft de tegenwoordige minister van binnenland* „sche.zaken, de heer Geertsema, aan de plannen „uitbreiding en uitvoering gegeven en schijnt „daarmede jaarlijks te willen voortgaan om zoo» „doende eene Veeartsenijschool te bekomen, die, „voldoende aan alle vereischten, kan wedijveren „met de voornaamste van dergelijke inrichtingen „in het buitenland." Bij schrijven van 6 Augustus 1872 werd door den toenmaligen directeur Mac Gil* la vry een gedetailleerde begrooting ingezon* den voor een nieuwe ontleedzaal. De kosten voor den bouw daarvan zouden ongeveer ƒ 10 000 bedragen. De minister kon zich met de plannen vereenigen en keurde de begrooting van kosten voor den te bouwen „ontleed* kelder naast het bestaande hoofdgebouw van s Rijks*Veeartsenijschool goed (22 Augus* tus 1872). De aanbesteding van dit werk had plaats op 5 October. Het werd aangenomen r°o°^A J' VAN doesburg te Utrecht voor f 9264. De eerste steen werd gelegd 23 No* vember 1872 door T. H. Mac Gillavry. Men heeft deze nieuwe ontleedzaal destijds zeer bewonderd. Hengeveld beschreef haar m het reeds genoemde artikel als „een groot ruim lokaal, waar het daglicht op „bijzondere wijze uit het Noorden invalt en dat „des avonds met gas verlicht kan worden; waar ,.de overblijfselen van cadavers en onreine vloeistoffen op gemakkelijke wijze kunnen afvloeien „en er door aangebrachte ventilatie steeds een zuivere „dampkring is tevens met gelegenheid om het „lokaal in het koude jaargetijde te verwarmen." •Deze anatomiezaal was gebouwd op de strook grond, gelegen tusschen de Grift en den oostgevel van het voorgebouw en strekte zich over de geheele diepte van dit gebouw uit. Door trappen werd zij met de college* kamer en met het anatomisch museum op de eerste verdie«in„ kelders ten dienste der anatomische oefeningen werden in gebruik genomen, gedeeltelijk als bergplaatsen, gedeeltelijk als werkvertrekken voor den prosector (tot 1910). ifiSe-belangr,i,kste verandering, welke sinds 18/3 is aangebracht, was het maken van een noleenng met kalkontsmetting in 1903 Vóór 1899 vloeide het vuile spoelwater rechtstreeks af in de Grift. In dat jaar werd op aandringen van de gezondheidscommissie de ontsmetting met kalk ingevoerd. Eerst diende daarvoor een open gemetselde kuil in den zuidoosthoek van de zaal; deze is thans verdwenen In 1903 kwam de stand. Deze ontleedzaal heeft 48 jaren als zoodanig gediend. Zij is na de voltooiing van het Anatomisch Instituut in Juli 1921 verlaten Houten hulpgebouw (1873—1904). In 1873 werd een einde gemaakt aan den onhoudbaren toestand, welke een gevolg was van het groote gebrek aan collegekamers en slaapgelegenheden en den slechten staat, waarin deze laatsten verkeerden. Zij werden door Hengeveld beschreven als ellendig en hoogst ongezond. Op dat oogenblik woonden in het voorgebouw 39 interne leerlingen, de prosector, de apotheker, de opziener en verder personeel; alle colleges werden er gegeven en alle ver* zamelingen, uitgezonderd het museum voor pathologie, waren er geborgen. Reeds spoedig na zijn optreden als directeur op 1 April 1872 werden door Mac Gillavry pogingen aangewend om in dezen slechten toestand verbetering te brengen. In Juli van dat jaar werd door den hoofdingenieur van den Waterstaat een houten gebouw in teeke* ning gebracht, welke met de kostenberekening daarvan den minister ter goedkeuring werd aangeboden. De minister kon zich met de plannen vereenigen en keurde de begrooting goed. Bij onderhandsche aanbesteding werd het plaatsen van het houten hulpgebouw toegewezen aan den aannemer P. van Zut* phen te Utrecht voor de som van ƒ 12.850. Met grooten spoed werd met het werk be* gonnen; de eerste steen werd gelegd op 11 September 1872 door Dr. Th. H. Mac Gillavry. Dit gebouw was een groote loods, 20 meter breed en 21 meter lang en stond met de achterzijde 2 meter van de Grift verwijderd, op de plaats waar later de manege is verrezen! Het bestond uit een muurtje van 4 d.M. hoogte, waarop de houten wanden waren opgetrokken. Aan de westzijde (voorgevel) was een uitbouw van 7ï x 4 meter, waarin beneden privaten en een werkplaats en daar* boven twee knechtskamers. Een 25 meter lange gang verdeelde het gebouw in een zui* dehjke en noordelijke helft. Elk dezer helften, TIJDELIJK GEBOUW VOOR DE KLINIEK VOOR KLEINE HUISDIEREN. 70 VOORKLINIEK OMSTREEKS 1890. GEZICHT OP HET MIDDENTERREIN, LINKS VÓÓR DE MANEGE, LINKS ACHTER KLINIEK' EN STALGEBOUW, RECHTS ÊÉNPAARDSSTALLEN. De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. 231 alsmede de uitbouw, bezat een afzonderlijk dak. De twee helften waren aanvankelijk verdeeld in twee lokalen; de beide oostelijke ieder 9x9 meter, de beide westelijke ieder 9 x 12 meter. De eerstgenoemden werden gebruikt voor leerzalen, de laatstgenoemden dienden van 1873 tot 1877 als slaapzalen voor leerlingen van het derde en vierde studiejaar. De noordoostelijke kamer was van 1873—1876 collegekamer van Mac Gillavry, daarna tot September 1893 van Van der Harst en ten slotte tot September 1901 van De Bruin. Ook gaf Van 't Hoff (1 Maart 1876—1 October 1877) in dit lokaal zijn colleges. De zuid* oostelijke kamer diende aanvankelijk tot leer* zaal voor Wirtz (tot 1875) en Hengeveld (tot 1877). Van 1877-1901 heeft Schimmel er zijn colleges gegeven en stonden er de kasten met zijn instrumenten en verzamelingen. De noordwestelijke kamer was tot 1877 slaapzaal, daarna tot 1893 museum voor natuurlijke historie, vervolgens bergkamer en ten slotte timmermanswerkplaats van den aannemer. De zuidwestelijke kamer was eveneens tot 1877 slaapzaal en werd toen door een muur lood* recht op de gang verdeeld in twee bijna even groote lokalen. Het oostelijke, een pijpen* lade van 5| x 9 meter en overigens een somber lokaal, was van 1877—1881 collegekamer van Hengeveld en daarna tot 1901 van Thomas* sen. Het westelijke, een hoekkamer van 6x9 meter, was tot 1893 collegekamer van Weitzel en daarna wachtkamer voor de uit* wonende leerlingen. Al de vijf kamers waren 5 meter hoog, van binnen wit of grijs gekalkt en hadden een wit plafond. Gasleiding was er, maar waterleiding en spoelbakken ontbraken. In 1901 werden de collegekamers verlaten voor de inmiddels tot stand gekomen betere lokaliteiten, terwijl de wachtkamer der leer* lingen buiten gebruik werd gesteld. Gedurende acht en twintig jaar is dus een zeer belangrijk deel van het onderwijs in dit houten hulp* gebouw gegeven, waaronder bijna het geheele klinische onderwijs. Het gebouw bleef nog 2\ jaar ongebruikt staan. Toen werd het voor afbraak verkocht aan den aannemer H. J. van Veen te Utrecht. Op 20 April 1904 was het gesloopt en de grond gelijk gemaakt. Pare Vaccinogène (1873—1915). Deze inrichting is in 1873 gebouwd en op 1 Juli van dat jaar geopend. In October 1872 deelde de minister mede, dat het voornemen bestond aan 's Rijks*Veeartsenijschool tot stand te brengen eene inrichting tot voortplanting van oorspronkelijke koepokstof (pare vacci* nogène), waar zich de geneeskundigen van deugdelijke koepokstof konden voorzien. Men was met de stichting van deze nieuwe inrichting zeer ingenomen. Hengeveld (loc. cit.) schreef daaromtrent in 1873: „Er is in aanbouw eene inrichting om versche „koepokstof te bekomen, door cultivatie daarvan „op kalveren en vaarzen, voor de inenting der „koepokken tegen de natuurlijke pokken van den „mensch, kortom er is in aanbouw een pare vacci* „nogène, eene loffelijke inrichting, waardoor de „veeartsenijschool tevens hare diensten biedt aan „den mensch". Het gebouw dezer inrichting ontstond door verandering en vernieuwing van de vroegere, aan de Biltstraat gelegen woning van den opzichter der stallen, later het woonhuis van de hoefsmeden, terwijl het oude wachthuis bij de stallen, aan de andere zijde der inrij* poort gelegen, verbouwd werd tot conciërge* woning. Het beheer van het pare vaccinogène was opgedragen aan den directeur van 's Rijks* Veeartsenijschool. Voor de hulp bij de werk* zaamheden, den huiselijken dienst en de verzorging der voor de kweeking benoodigde kalveren werd een conciërge aangesteld; deze was tot 1906 inwonend. Met ingang van 1 April 1915 is het pare vaccinogène opgeheven. De concierge*worting was reeds vroeger, in 1906, geslecht ten be* hoeve van den bouw van het Pathologisch Instituut. Pharmaceutisch prakticum*gebouw. (1915-heden). De na de opheffing van de koepok*in* richting vrijgekomen vertrekken werden be* stemd om ingericht te worden tot lokaliteiten voor het onderwijs in praktische artsenij* mengkunde. Met deze verbouwing werd in September 1915 aangevangen. In December van dat jaar werd het gebouw in gebruik genomen. De plannen omtrent den bouw van een stal, waardoor het mogelijk was, paarden, die lijdende waren aan een besmettelijke ziekte, geisoleerd te kunnen plaatsen, werden verwezenlijkt in 1873. De zoogenaamde droes* stal kwam tot stand en eveneens de dolle* hondenstal. Tot het bouwen van laatstge* noemde inrichting op de terreinen van 's Rijks* Veeartsenijschool was reeds vroeger tijdens 232 De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. het directoraat van Wellenbergh aange* drongen door den burgemeester van Utrecht in verband met het veelvuldig voorkomen van hondsdolheid. Bij schrijven van 7 Augustus 1873 werd het bestek voor de beide stallen door den minister goedgekeurd; de aanbesteding had plaats 30 Augustus d.a.v. Aan den laagsten inschrijver H. M. de Koff te Utrecht werd het werk gegund voor f 11200.— De raming was f 12600.—. Voor meerder werk werd later aan De Koff nog f 468,75 toegestaan. De eerste steen van elk der ge* bouwen werd gelegd op 30 September 1873 door twee kinderen van Mac Gillavry; die van den droesstal door Ronald (geb. 21 Mei 1869), die van den hondenstal door Hope Robert (geb. 23 Aug. 1865). De beide stallen waren destijds de meest noordelijk gelegen gebouwen van het be* bouwde gedeelte van het terrein*. Zoogen. droesstal (1873—1912). De droesstal lag met zijne oostelijke zijde op 4.5 meter afstand van de Grift; hij was daar met een ijzeren hek omgeven. Het vierkante geb ouw, 12 x 12 meter, werd ge* vormd door zes ruime eenpaards*boxen. In 1912 onderging de droesstal een groote verandering. Hij werd geheel omgebouwd tot tijdelijke Verloskundige kliniek. Verloskundige kliniek (tijdelijk; 1912 —heden). Op 29 Augustus 1912 had, gelijktijdig met die van het bouwen van twaalf eenpaards* stallen en van proefdierenstallen. de aanbe* steding plaats van de bovenbedoelde ver* bouwing. Het werk werd aangenomen door Gebr. van Pelt te den Helder. Uitgezonderd de koestal — deze was reeds vroeger gemaakt door twee naast elkaar gelegen boxen aan de westzijde tot één ruimte te vereenigen — werden alle bestaande stallen opgeofferd, teneinde de vrijkomende ruimte in te richten tot kliniek* lokaal met twee aangrenzende kleedkamertjes, terwijl in het noordelijk gedeelte van dit lokaal twee stallen werden gebouwd. Uitwendig werd het gebouw aan de oostzijde vergroot met een bijna tot aan de Grift reikende uitbouw, welke tot eenpaards*box werd ingericht. Door een deur werd deze met de kliniekzaal in verbinding gebracht. In het najaar van 1915 werd de kliniekzaal vergroot, hetgeen gemakkelijk kon geschieden door den reeds bestaanden uitbouw tot aan den voorgevel (zuid) te verlengen en den oostelijken muur van de kliniekzaal uit te breken. Deze kliniek ligt thans, geheel verscholen achter tal van kleinere gebouwtjes, in een uit* hoek van het terrein, ver verwijderd van de verdieping boven de interne kliniek, waar het theoretisch verloskundig onderwijs wordt gegeven en waar de verzamelingen, het labora* torium en de werkkamer van den hoogleeraar zich bevinden. Het is duidelijk, dat deze laatstgenoemde omstandigheid steeds een groot bezwaar bUjkt te zijn. En waar nu, noch van de lokaliteiten waar het theoretisch onderwijs is ondergebracht, noch van de kliniek geens* zins gezegd kan worden dat zij voldoen aan redelijke eischen, ware het te wenschen, dat een instituut voor Verloskunde spoedig verrijze. Zoogen. dolle*hondenstal. De dolle*hondenstal, welke thans nog in bijna onveranderden toestand aanwezig is — echter een andere bestemming heeft en daarom den oorspronkelijken naam niet meer verdient — is eenige meters ten westen van de Verloskundige kliniek gelegen. Hij heeft een grootte van 8,9 x 8,8 meter. Van 1874—1910 diende deze stal voor het stallen van honden en proefdieren ten behoeve van het onderzoek in zake hondsdolheid. Daarna werd hij proefdierenstal van de afdeeling Parasitaire en Infectieziekten en sinds 1913 dient hij als stal voor kleine huisdieren ten dienste der Verloskundige kliniek. In 1887 is tegen de noordzijde van dezen stal een kleine uitbouw gemaakt, dienende voor het stallen van varkens en geiten. De groote paardenstallen, honden* stal, koetshuis, koestal. De ziekenstal met operatiezaal, in 1827/28 onder het directoraat van Numan gebouwd, voldeed sinds lang niet meer aan redelijke eischen. Er was behoefte ontstaan aan een grooten paardenstal met kliniekzalen, college* kamers, laboratoria enz, terwijl ook het bouwen van een hondenstal, koestal en koets* huis zeer noodzakelijk werd geacht. Hiertoe werden plannen gemaakt en ingediend. Bij schrijven van 28 Maart 1874 volgde de ministe* rieele goedkeuring voor de aanbesteding van „het bouwen van een paardenstal met kliniek, pathologisch kabinet en leerzaal, een honden* stal, een wagenhuis, verder het verplaatsen van De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. 233 een hooiberg en het leggen van bestratingen een en ander op de terreinen en ten dienste van 's Rijks*Veeartsenijschool". Op 25 April d.a.v. werden deze werken aanbesteed; de bouwer F. W. van Vloten te Utrecht nam ze aan voor f 51889,—. Op 23 April 1875 heeft de minister goed* gekeurd het bestek voor de aanbesteding van „het bouwen van een praktijkzaal, collegekamer, laboratorium, bureaux, paardenstal, hooizolder, knechtskamers, koestal, schuur en mestvaalt met het leggen van bestratingen op de terreinen en ten dienste van 's Rijks*Veeartsenijschool te Utrecht". Dit werk werd op 15 Mei 1875 aanbesteed. Zoo was dus de totstandkoming van verschillende nuttige gebouwen verzekerd. Lange paardenstallen met kliniekzalen. Het lange stalgebouw met kliniekzalen enz» — het is thans, na veel in* en uitwendige veranderingen ondergaan te hebben, nog aanwezig — is gebouwd, volkomen noord* zuid, in de lengterichting van het terrein aan de Griftzijde. Het staat op de plaats, waar vroeger de ziekenstal van Numan stond. Het gebouw heeft, zonder het in 1917 bijgebouwde voorgedeelte, een lengte van 88 en een breedte van 13,50 meter. In 1874/75 (aanbesteding 25 April 1874) werd de noordelijke helft gebouwd. Deze was in het voorjaar van 1875 zoover voltooid, dat de lokaliteiten in gebruik konden worden genomen. Daarna is de oude ziekenstal afgebroken en is op zijn plaats de zuide* lijke helft gebouwd. Dit geschiedde in 1875/76 (aanbesteding 23 April 1875). De eerste steen voor dezen bouw is gelegd 6 Juli 1875 door den leeraar aan 's Rijks*Veeartsenijschool A. W. H. Wirtz. Tot 1908/09 is de inwendige inrichting vrijwel onveranderd gebleven. Sedert dien hebben zeer belangrijke verbouwingen plaats gevonden. Van 187 5 tot 19 08. Aanvankelijk bevond zich aan elk der uit* einden van het gebouw een kliniekzaal, breed 12,50 en diep 9 meter. Aan de zuidzijde werd dit lokaal de voorkliniek of praktijkzaal geheeten, dat aan de noordzijde de achter* kliniek. In elk der klinieken gaven een tweetal ruime deuren toegang tot de paardenstallen, de eene naar het westelijke, de andere naar het oostelijke gedeelte. In de praktijkzaal, zoowel als in de achterkliniek was een houten noodstal geplaatst en verder eenige houten tafels; in de eerstgenoemde zaal waren deze zoodanig ingericht, dat ze ook als phantoom konden dienen. Voorkliniek. Noordwestelijk van de zaal en daarin uit* komende was een kleine instrumentenkamer; daarnaast een trap, waarmede men vanuit de kliniekzaal de bovenvertrekken kon bereiken. Op de eerste verdieping was aan den zuidoost* hoek een vrij groote collegekamer; daarachter, naast de trap, een werkkamer voor den bediende. De collegekamer diende van 1876—1901 voor de Physiologie (De Jager, Zwaardemaker, Hamburger), van 1901 —1907 voor de Verlos* kunde (De Bruin). Aan den zuidwesthoek bevond zich een groot laboratorium en noordelijk hiervan een lokaal, dat in 1876 en 1877 tot bureau diende en toen raadskamer, later senaatskamer werd. Tusschen deze en het laboratorium was een donkere kamer voor photografie enz. en een klein ka* mertje, dat langen tijd gediend heeft tot berging van het archief der commissie voor het veeartsenijkundig examen. Dit laatste vertrekje is later bij de afdeeling Physiologie gekomen. Geheel noordelijk op deze verdieping bevonden zich, eigenlijk nooit gebruikte, knechtskamers. Achterkliniek. De kliniekzaal, instrumentenkamer en de trap naar boven waren gelijk aan die in de voor* kliniek. Boven de kliniek bevond zich van van 1875 — 1901 aan de westzijde het museum voor ziektekundige ontleedkunde (pathologisch kabinet) en aan de oostzijde een collegekamer en een klein laboratorium voor Wirtz, later voor Thomassen en na diens dood voor De Bruin. Verder waren nog eenige vertrekken aanwezig, die aanvankelijk knechtskamers waren. Later werden deze ingericht voor den assistent en den bediende. In 1901 werd het pathologisch museum verplaatst naar het inmiddels tot stand gekomen woongebouw; het vrijgekomen lokaal werd toen ingericht tot collegekamer en werkkamer voor den leeraar Schimmel. Stallen. Tusschen de beide kliniekzalen bevonden zich de stallen; er waren er vier, ieder ruimte biedende voor 14 paarden. Boven de stallen lagen de hooizolders, welke van buiten aan de westzijde werden gevuld en verder te be* reiken waren van uit een portaal bij den 234 De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden. grooten ingang tusschen de noordelijke en zuidelijke helft. In dit portaal, steeds genoemd de tusschenstal, was een afzonderlijke knechtskamer gebouwd, welke met een ijzeren trap van dezen stal uit te bereiken was. Dit vertrek is thans nog aanwezig, doch sedert vele jaren buiten gebruik gesteld. Van 1909 tot 1916. Zooals reeds werd opgemerkt, zijn in 1908 en 1909 ingrijpende veranderingen, vooral in het inwendige van het gebouw tot stand gebracht. In de achterkliniek werd de toegang naar boven afgebroken en verlegd naar den wes* telijken gevel aan den hoofdweg van het terrein, waar hij zich nog bevindt. In de voor* kliniek bleef de trap naar boven nog bestaan tot 1912. Echter werd hier aan de westzijde van het gebouw, eveneens aan den hoofd* weg, een nieuwe gang met trap gemaakt, toegang gevende naar de lokalen voor het onderwijs in Zootechniek. Boven de voorkliniek bevonden zich van 1909—1918 aan het zuiden 2 laboratoria ten behoeve van het onderwijs van den leeraar Wester; dat in den zuidoosthoek was van 1907 tot 1911 diens collegekamer. Achter de laboratoria was een zitkamer voor den leeraar en een werkkamer voor den bediende gelegen. Aan het noordelijk gedeelte van deze verdieping was ten dienste der Zootechniek een college* kamer gebouwd, benevens een zitkamer, een expositiekamer en een werkkamer voor den amanuensis. Voor deze verbouwing werden de vroegere zoogenaamde knechtskamers en een gedeelte van den hooizolder opgeofferd. De raadskamer was gebleven op de plaats, waar zij was. De bovenverdieping van de achterkliniek werd in 1909 zoodanig verbouwd, dat zij in het noordelijk gedeelte omvatte een college* kamer, zitkamer, laboratorium en spoelkamer voor het verloskundig onderwijs van den leeraar Paimans en aan de zuidzijde een col* legekamer, zitkamer, laboratorium en werk* kamer voor den amanuensis ten behoeve van het onderwijs in Heelkunde van de leeraren Schimmel en Hartog (van dezen laatste sedert 1911). Ook voor deze verbouwing is een ge* deelte van den hooizolder in beslag genomen. Sedert 1909 zijn ook de directe verbindingen van de kliniekzalen met de stallen opgeheven. De instrumentenkamer in de achterkfiniek kon daardoor naar de westzijde worden vergroot, terwijl het vrijgekomen primitieve trappenhuis ingericht werd voor berg* en photografie* kamer. In de voorkliniek werd door bijtrekken van den toegang tot den stal aan de west* zijde de instrumentenkamer eveneens vergroot, terwijl de toegang naar den stal aan de andere zijde werd verbouwd en bestemd tot auscul* tatiedokaal. Buiten, tegen den voorgevel van deze kliniek, rechts van de toegangsdeuren werd een houten wachtlokaal gebouwd. Het daar aanwezige raam werd vervangen door een deur, waarmede het wachtvertrek met de kliniekzaal in verbinding stond. Dit lokaal was bestemd voor , et; SaatXeu; De Bibliotheek. 255 kon bij vrije openstelling der bibliotheek slechts beducht zijn voor eene anarchie als in het Richterentijdperk: „Een iegelijk deed, wat goed was in zijn oog." Begrijpelijk is het, dat hij, die orde had geschapen, haar bedreigd zag en begon te remmen. Maar minstens even be* grijpelijk is het, dat de anderen, geleid door den drang om hun wetenschap op te voeren en daartoe gebruik willende maken van de rijk* dommen, die de bibliotheek hun kon bieden, uitgingen van de stelling, dat eene bibliotheek er is om gebruikt te worden. Hinc illae la* crimae. Bij de vaststelling van een nieuw reglement werd een zeer onverkwikkelijke strijd gevoerd tusschen eene commissie uit den Raad van Bestuur en den Directeur. Beide partijen overlaadden den Minister van B. Z. met brieven. Dit Reglement kwam 12 Juli 1900 tot stand als : „Voorloopige regeling betreffende de zorg voor en het gebruik van de Bibliotheek der Rijks «Veeartsenijschool" ter vervanging van het „Voorloopig reglement voor de bibliotheek", op 26 April 1876 behou* dens enkele wijzigingen aangenomen naar een concept van Wirtz, nadat een nog onver* kwikkelijker voorspel, de poging in de jaren 1883 — 1885 om een „Voorschrift betreffende het gebruik der bibliotheek" tot stand te brengen, door wederzijdschen onwil ondanks alle minis* terieele bemiddeling op niets was uitgeloopen. Natuurlijk behaalden zij, die eene ruimer openstelling van de bibliotheek wenschten, de overhand, maar inderdaad ten koste van een chaos, die zelfs met den besten wil van de latere leiders en werkers in de bibliotheek niet was te vermijden. De leeraars en enkele anderen kregen vrijen toegang tot haar onder voorwaarde, dat zij, in geval zij iets meena* men, dit inschreven in een gereedliggend register, waarin later eveneens de terugbezor* ging werd geboekt. Het behoeft niet te wor* den gezegd, dat dit menigmaal werd verzuimd, maar het ergste was, dat vaak ondergeschikten werden gestuurd om een boek of tijdschrift te halen : zij scharrelden dan rond in de biblio* theek en deden, wat goed was in hun oog. Het begon weer klachten te regenen van aller* lei aard. Nu ook van den kant der studenten, blijkbaar een beter geslacht dan dat van 18661 Getuigde de Almanak van 1901 nog van dankbaarheid, dat eindelijk de bibliotheek voor hen was opengesteld, die van 1912 meent, dat organisatie van het lees* en leenbedrijf hoog noodig is, terwijl zijn opvolger klaagt, dat de openstelling alleen op Woensdag en Zaterdag van 12 — 1 uur voor sommigen met algeheele sluiting gelijk staat.1) De andere belanghebbenden bij de bibliotheek lieten niet na mede hunne stem in dit koor te mengen, zoowel particulier als corporatief. Zoo b. v. de commissie van wege het Ned. Instituut van Landbouwkundigen, afd. Cultura, inge* steld ter bestudeering van de Landbouwbe* grooting voor het jaar 1913. Zij bracht ter zake der veeartsenijschool een rapport uit, waarin o. a. de wenschelijkheid, dat meer hulp voor het gebruik, onderhoud en catalo* giseeren van de bibliotheek beschikbaar zij, wordt betoogd. Zij wijst in dit verband op de Wageningsche school, die over een afzonderlijken bibliothecaris beschikt.2) Eindelijk— in Nov. 1913— kwam dan ook de in de bestaande omstandigheden eenig goede en nu definitieve voorziening: er werd tijdelijk een vakman aangesteld „om de bibliotheek in orde te brengen", 1 Jan. 1917 gevolgd door eene vaste benoeming tot bibliothecaris. Wat vond deze? Hoe was de toestand? Twee lokalen— het eigenlijke bibliotheek* vertrek en de gewezen leeszaal— met kasten vol boeken, wat de oudere betreft, systema* tisch geplaatst; verder tallooze boeken en tijd* schriften, hetzij gebonden, hetzij in losse afle* veringen, over de verschillende afdeelingen verspreid, ten deele ingeschreven in een uit* leenregister, ten deele rondzwervend zonder kenmerk. Later werden nog in andere lokalen planken vol boeken ontdekt, meestal vrij waardeloos bezit, maar toch ook verrassingen opleverend b.v. een vrij volledig ex. van de groote Fransche encyclopaedie. Wat er aanwe* zig moest zijn? Alleen de bovenbedoelde catalogus, uit 1883 dateerend, lichtte daarom* trent in, maar in hoever was deze zelf ooit volledig geweest ?3) Daarnaast eenige regis* ters met nieuw ontvangen boeken uit de latere jaren en voor de tijdschriften eenige vervolg* lijsten. De systematische catalogus, die in de boven aangehaalde Verslagen herhaaldelijk wordt genoemd, bleek niet meer te zijn dan.... een overzicht van eene systematische catalogus* indeeling, ongetwijfeld het noodzakelijk begin ervan, maar toch ook niet meer dan een begm '• !) Gemakkelijk maakte men het den leerlingen vroeger niet. Indertijd stonden de Fransche veterinaire bibliotheken voor de kweekelingen 3 maal per week van 6—8 uur 's morgens open. 2J Tijdschrift voor Veeartsenijkunde. Dl. 40, blz. 42. 3) Uit oude rekeningen van boekhandelaren en dgl. blijkt, dat tal van werken, welker bezit thans nog waardevol zou zyn, toen reeds ontbraken, tenminste niet in den catalogus zijn opgenomen. 256 De Bibliotheek. eene typische leekenvergissing, hoedanige er vele zijn op het gebied van het bibliotheek* wezen, waarop immers iedereen evenals op dat der politiek vermeent thuis te zijn. Aan de hand van deze gegevens moest alles gezocht, uitgezocht en bijeengezocht wor* den en daarna van den grond af opgebouwd, want de aanwezige alphabetische catalogus, hoe verdienstelijk ook voor zijn tijd als lee* kenwerk, was niet alleen niet meer bij, maar bleek ook voor de tegenwoordige behoeften geheel onbruikbaar. Stond het eene werk in de kast, hetzij op zijne goede, hetzij op eene verkeerde plaats, het ander ontbrak. Tot in het eindelooze moest worden nagevorscht, of het uitleenregister wellicht eenige aanwijzing gaf. Zoo ja, dan werd de betreffende persoon of afdeeling aangeklampt en zoo kwam op den duur het meeste terecht, al bleef er een helaas! eerbiedwaardig lang lijstje met ver* miste werken over, waarnaast leege omslagen zonder platen en portefeuilles zonder inhoud. Nog komt er een heel enkele maal iets terecht, eene der vreugden van een bibliothecaris. Een der grootste schadeposten van deze bibliotheek was wel het ontbreken van zoovele afleve* ringen en enkele deelen, waardoor kostbare series als Virchow's Archiv, Hoppe*Seyler's Zeitschrift en dgl. deerlijk waren geschonden. Het was en het is nog de aangewezen taak te trachten naar completeering. Lang, gedul* dig zoeken heeft reeds veel aangevuld. Van een kostbaar werk als het „Archiv f. mikrosk. Anatomie" ontbreekt nog slechts een 2-tal deelen, maar die zullen ook wel blijven ont* breken. Virchow's Archiv heeft het nog niet zoo ver gebracht, maar Hoppe*Seyler, Pflüger, Naunyn e. a. zijn compleet en wel zonder dat dit finantieel op groote offers is komen te staan. Van een der oudste en zeer geziene veterinaire tijdschriften, „The Veterinarian", in 1828 begonnen, ontbrak dl. 42. De kans dit nog te krijgen scheen gering, maar einde* lijk bood zich in Engeland de gelegenheid daartoe aan. Helaas! de aanbieder schreef, dat titel en inhoud ontbraken. Geen nood. Titel en inhoud waren juist als het eenige van het deel voorhanden, ergens in een hoekje gevonden en angstvallig bewaard. Weer eene der vreugden van een bibliothecaris 1 In deze jaren van ordescheppen kwam, wel ietwat overstelpend, maar desniettemin hoogst welkom, in 1915 een aanzienlijk geschenk de bibliotheek, in deze weinig verwend, verrassen. De Maatschappij ter bevordering der veeartse* nijkunde in Nederland besloot hare bibliotheek aan die der school over te dragen. Met groote erkentelijkheid werd dit geschenk aanvaard, want al bevatte het natuurlijk vele doubletten, het vulde toch ook vele leemten aan en met name werd het aantal werken van Nederland* sche schrijvers op speciaal veeartsenijkundig gebied belangrijk uitgebreid, zeker, niet alles eerste klasse werk, maar dat toch om zijne historische waarde in deze bibliotheek allerminst mocht ontbreken. Daarnaast kon veel onvolledigs worden aangevuld en oude ver* sleten werken door andere, uiterlijk beter gesoigneerde, worden vervangen. De deskundige lezer heeft ongetwijfeld gaandeweg reeds een kijk op den groei der bibliotheek gekregen. Zij is langzaam, heel langzaam soms, uit niets opgegroeid tot eene kostbare verzameling. Slechts een paar maal heeft zij den invloed van „groeistuipjes" er* varen. In het verslag over 1852/53 wordt gesproken van eene aanmerkelijke uitbreiding door een belangrijken aankoop van werken, hoofdzakelijk over veeartsenijkunde en hippia* triek uit de verzameling van wijlen Dr. A. Nu* man, terwijl de aankoop van 750 boekdeelen uit de nalatenschap van wijlen Dr. Wellenbergh in 1876 reeds werd gememoreerd. Slechts eenmaal viel haar een groot geschenk ten deel, het bovengenoemde. In zijn „Geschiedenis der veeartsenijkunde en beschrijving van 's Rijks*Veeartsenijschool" (1836) verhaalt Numan : „Tot de verzamelingen, welke aan het onderwijs dienstbaar zijn, behooren : de boekerij, waarin reeds voorname boek* en plaatwerken, gevonden worden betrekkelijk al de vakken van het veeartse» nijkundig onderwijs en daarmee in verband staande wetenschappen." Ditzelfde herhaalt hij in zijn verslag van 5 Jan. 1850, maar hij voegt er nu cijfers bij : „zij telt thans volgens den bestaanden catalogus1) 516 nrs. (titels) als: in plano 21, in folio 53, in quarto 105, in octavo 263, tijdschriften 74. Deze cijfers zouden wel zoo leerzaam zijn geweest, indien niet formaten, maar weten* schappelijke rubrieken waren opgegeven. Dit zijn de eenige cijfers te vinden vóór 1877: dan worden gedurende eenige jaren de jaarlijksche aanwinsten opgegeven, afwisselend tusschen 65 in 1883/84 en 567 in 82/83, terwijl sinds 1883/84 nevens de aanwinsten jaarlijks het totaal van aanwezige nummers en boekdeelen wordt vermeld, b. v. in dat jaar 3618 nrs. (9000 ') Deze is helaas I niet te vinden geweest. Hij was waarschijnlijk in boekvorm. De Bibliotheek. 257 deelen). Als men de schoolverslagen na elkaar raadpleegt, doet het eenigszins komisch aan op te merken, hoe gedurende een 25*tal jaren het totaal aantal deelen jaarlijks juist met 200 opklimt, slechts een heel enkele keer afgewisseld door een 50* of 100*tal meer. In 1914 zijn deze getallen 560, 6853, 16645 om daarna in snellen aanwas te stijgen, daar de bibliotheek, in vele opzichten achterlijk, in overeenstemming moet worden gebracht met het tegenwoordige peil der wetenschap, terwijl daarnaast de oprich* ting van nieuwe instituten dezelfde uitwerking had. In dit verband dient een enkel woord te worden gezegd over de „handbibliotheken," verzamelingen van werken, bijeengebracht naar keuze door de docenten in hunne insti* tuten en daar te hunner beschikking, eventueel met hunne toestemming ook van anderen. Aan die „handbibliotheken" ligt ongetwijfeld eene zeer gezonde gedachte ten grondslag en het is dan ook te verwachten, dat zij niet spoedig weer zullen verdwijnen, dat veeleer het bibliotheekwezen zich in die richting zal ont* wikkelen. Toch liggen ook de nadeelen en gevaren ervan voor de hand, al zullen deze in hunne beteekenis zich eerst over een 50*tal jaren gaan openbaren. Het is echter hier de plaats niet daarbij stil te staan. Curiosa in den uitgebreiden zin, dien het bibliotheekwezen aan dit woord hecht, bezit de bibliotheek weinig. Men zal ze er niet zoeken, maar zij spant zich ook niet in om ze te ver* krijgen. Vaak zijn het weinig meer dan parade* paardjes, van stal gehaald bij een „hoog bezoek" om daarna tot een volgend weer zorgvuldig te worden weggeborgen of zij bieden slechts aan enkele fijnproevers een maaltijd, welks culinair genot slechts door hen is te genieten. Incunabelen, postincunabelen, banden, hand* schriften, luxe*, buitengewone drukken enz. enz., van een en ander is iets aanwezig, maar het staat geheel op den achtergrond. De bibliotheek is evenals haar zusters te 's*Graven* hage (Vredespaleis), Rotterdam en Wageningen eene vakbibliotheek en wil niet meer zijn dan dat, maar dat dan ook zoo goed en zoo volledig mogelijk. Alweer niet, alsof haar ideaal ware elk boek, dat over diergeneeskunde handelt of elk vaktijdschrift, waar ter wereld verschij* nend, te bezitten. In dit opzicht zijn twee standpunten in te nemen. Men kan zeggen: „als er een Chinees of Honoloeloeaan komt, dan staan wij gereed en leiden hem naar onze kasten of onze leestafels en noodigen hem met eene buiging tot toetasten". Men kan ook zeggen: „als het zoover is, dat dergelijke exotische vreemdelingen op komst zijn, zullen wij aanstonds de noodige maatregelen nemen, maar tot zoolang eene afwachtende houding aannemen." Dat standpunt wordt wellicht min* der ruim en vooruitziende geacht, maar het heeft dit voordeel, dat men minder gevaar loopt zijn hoofd aan den hemel te stooten. Ook is het zooveel minder kostbaar, wat toch ook eenige reëele beteekenis heeft. Trouwens, eene vakbibliotheek als bovenbedoeld, omvat tegenwoordig al genoeg.*) Zoo bezit de bibliotheek behalve haar „Grundstock" aan veeartsenijkundige werken — de voornaamste, zoowel uit het heden als het verleden, waaronder eene mooie collectie Fran* sche klassieken — en de beste veterinaire tijdschriften in verschillende talen, over het geheel volledig, eene zeer uitgebreide medische afdeeling eveneens met reeksen uitstekende tijdschriften, vele oude en een aanzienlijk aan* tal van de nieuwste werken uit de verschillende gebieden der medische wetenschap, inzonder* heid natuurlijk uit dat der interne geneeskunde, der pathologie en der anatomie. De natuur* wetenschappen zijn mede alle vertegenwoor* digd: naast de bekende standaardwerken en de nieuwere en de nieuwste boeken op het terrein van dierkunde, plantkunde, biologie, schei* kunde, natuurkunde enz. vele tijdschriften, waaronder mooie oude series, die weinig voor* komen. Het minste „bij" is de afdeeling „land* bouwkunde," maar dit ligt in den aard der zaak, terwijl de afdeeling „diversen" eene inderdaad merkwaardige hutspot vertoont van de meest verschillende werken op historisch, juridisch, staathuishoudkundig, taalkundig, theologisch enz. enz. gebied : een oud Fransch catechesatie* boekje, het geschenk van een vroegeren Direc* teur der school, naast de Encyclopédie van dAlembert en Diderot, de Staatsalmanak naast eerwaardige Hoogeschool*annalen, Nova Acta physico*medica Academiae Caesareae Leo* poldino*Carolinae in hunne prachtige banden zij aan zij van de grauwe „Revue scientifique," Léon Say en de Economist broederlijk naast het Verslag van de Rijkspostspaarbank en Androcles e. t. q., door hunne tegenstellingen, uiterlijk zoowel als innerlijk hem, die de oogen over de planken laat weiden, vaak tot humor stemmend. Veel gebruikt wordt deze afdeeling *) Men leze de desbetreffende beschrijvingen van Dr. P. G- Molhuijzen en Dr. A. G. van Hamel resp. voor de bibliotheek van het Vredespaleis en van de Handelshoogeschool in Bibliotheekleven. Jg. 5, nr. 4, blz. 117 en nr. 9, blz. 266. 258 De Bibliotheek. begrijpelijkerwijs niet, al wast ook zij vrij snel. Men schrikt wel eens, als weer een geschenk voor haar binnenkomt, maar het blijkt toch herhaaldelijk, dat zulk eene „aanwinst,' hoewel met eene zekere reserve begroet, vroeg of laat goeden dienst doet en daarom blijft welkom, wat haar komt verrijken. Bovenstaande beschrijving steunt min of meer op de in 1884 tot stand gekomen indeeling in 7 afdeelingen: A: Veeartsenijkunde in haar geheelen omvang. B: Ontleedkunde, physio* logie, natuurlijke historie en raskennis, exte* rieur, gezondheidsleer, veeteelt. C: Ziektekunde en geneesleer der huisdieren, staatsveeartsenij* kunde. D: Geneeskunde van den mensch. E: Natuurwetenschappen. F: Landhuishoud* kunde. G: Overige wetenschappen. Voors* hands wordt deze indeeling nog gehandhaafd, al verliest zij meer en meer haar beteeke* nis. Zij zal dan ook geheel vervallen, als de systematische catalogus, waaraan thans wordt gewerkt, gereed is gekomen, maar vooral als een nieuw gebouw en meer personeel de bibliotheek gelegenheid zullen geven zich naar behooren te ontplooien. Brenge de nieuwe eeuw spoedig de vervulling dezer wenschen. Dan kan de bibliotheek zich ontwikkelen tot eene der beste veterinaire der wereld. Dat zij ongetwijfeld reeds de meest veelzijdige is, dankt zij aan haar Nederlandsch karakter. In alle geval kan zij zich dan ont* plooien tot eene bibliotheek, die naar eisch de taak vervult, welke zij kan vervullen en waartoe zij is geroepen: „Animalium hominumque salutil" REGLEMENT voor de Bibliotheek van 's Rijks Vee«Artsenijschool. [1829]. Ten einde eene geregelde orde op het gebruik der Bibliotheek aan 's Rijks Vee*Artsenijschool tot stand te brengen, en dezelve, zooveel mogelijk, dienstbaar te maken tot het oogmerk, waartoe zij bestaat, worden de navolgende bepalingen vastgesteld. DOEL DER BIBLIOTHEEK. Art. I. Op de jaarlijksche begrooting der Materieele Subsidiën voor het onderwijs wordt door den Directeur, eene, naar de behoeften van elk jaar geëvenredigde som aangevraagd, bepaaldelijk strekkende om de reeds bestaande Bibliotheek te vermeerderen. Art. II. Deze Bibliotheek wordt opgerigt: 1. ten behoeve der Hoogleeraren en wetenschappelijk gevormde beambten der school van den 2den rang; 2. ten behoeve der Kweekelingen. Art. III. Om aan het eerste punt harer inrigting te voldoen, zal de Bibliotheek bevatten: 1. De voornaamste, zoo in* als uitlandsche tijdschriften, welke de eigenlijke Vee«artsenijkunde betreffen; en de belangrijkste der zoodanigen, waarin de voor» bereidende wetenschappen, welke tot deze weten* schap betrekking hebben, behandeld worden. 2. Werken van grooteren omvang, ook plaatwerken, tot de gemelde vakken behoorende, die niet door een ieder gemakkelijk kunnen worden aangeschaft. 3. Zoodanige elementaire werken, als voor de kwee* kelingen geschikt kunnen worden geacht, om de wetenschappen, die hun op de lessen worden voor» gedragen, nader te beoefenen, en daaromtrent op» helderingen te ontvangen, welke de aard van het onderwijs niet toelaat, op de lessen zelve mede te deelen. INRIGTING VAN DE BIBLIOTHEEK. Art. IV. Ten einde aan het voormelde doel te kunnen be» antwoorden, zal de inrigting der Bibliotheek zoodanig zijn, dat ieder der belanghebbenden daarvan zoodanig gebruik hebbe, als met eene voegzame orde en het regt, dat elk op het gebruik der werken heeft, die in de bibliotheek voorhanden zijn, kan worden o vereengebragt. Art. V. De Boekerij onder het beheer van den Directeur staande is deze, als zoodanig, belast met den póst van Bibliothecaris. Art. VI. De Bibliothecaris is belast met de inwendige inrigting der bibliotheek, met het in orde brengen en houden van den catalogus. Hij is voor de boeken, welke op de bibliotheek gevonden worden, aansprakelijk. Om hem in de bezigheden, die deze inrigting ver» eischt, behulpzaam te zijn, en bij afwezigheid te ver* vangen, zal aan den Oeconomus van 's Rijks Vee* Artsenijschool onder hem de zorg der Bibliotheek worden toevertrouwd: zijnde hij gehouden stiptelijk na te komen, hetgeen hem hieromtrent door den Bibliothecaris zal worden voorgeschreven. Bij ontstentenis van den Oeconomus geschiedt zulks door den Surveillant, of door eenen anderen, die hiertoe door den Directeur wordt aangesteld. Art. VII. De Hoogleeraren hebben ten allen tijde vrije toegang tot de bibliotheek, indien zij zich hiertoe aanmelden aan dengeenen, aan wien het ondertoezigt is toever* trouwd, die hen zal binnenleiden, en de verlangde werken uitreiken, en alle hulp bieden. De ambtenaren der 2de klasse zullen, uitgezonderd op Zon» en feestdagen, op bepaalde uren tot de biblio» theek worden toegelaten, en wel des woensdags en zaturdags des namiddags van 2 tot ±' uren; De Bibliotheek. 259 Aan de kweekelingen zal insgelijks gelegenheid ge» geven worden om de bibliotheek te bezoeken en zulks op zoodanige uren, als met den tijd dat zij geene lessen hebben, en met de huishoudelijke omstandigheden het meest overeenkomt. Daar het vertrek der Bibliotheek niet alle kweeke» lingen gelijktijdig kan bevatten, wordt het getal, dat gevoegelijk kan worden toegelaten, bij afwisseling, be* paald. Op den tijd, waarop de bibliotheek geopend is, zal de Oeconomus, en, zoo deze verhinderd wordt, de Surveillant van 's Rijks Vee»Artsenijschool of degeen die met zorg voor dezelve voor dien tyd belast is, tegenwoordig moeten zijn, om de goede orde te hand» haven. Art. VIII. De Hoogleeraren en ambtenaren der 2. Er is gelegenheid om, waar de klinische hoogleeraar bij een zijner patiënten een interessante obductie vermoedt en zulks wenscht, de lijkopening onder kliniektijd in het bijzijn van een gansche kliniekgroep te verrichten. 276 De tegenwoordige toestand van het onderwys. Het onderwijs van den hoogleeraar J. WESTER. De kliniek voor inwendige ziekten is bestemd voor het onderwijs in onderzoek en behandeling van dieren met inwendige ziekten. De kleine huisdieren komen echter niet in deze kliniek. Ook worden hier onderzocht en behandeld runderen, schapen, geiten en varkens met chirurgische aandoeningen. Het zou rationeel zijn, wanneer laatstbedoelde dieren in de chi* rurgische kliniek werden behandeld. Dan zou echter de chirurgische kliniek overladen wor* den en de z.g n. interne kliniek niet over vol* doende onderwijsmateriaal kunnen beschikken. Bovendien bestaat door deze verdeeling de mogelijkheid, dat de betrokken docent en zijn assistenten zich ontwikkelen tot specialisten voor aandoeningen bij het rund. Behalve deze kliniek staat nog een gedeelte van de z.g.n. „bui ten praktijk" onder leiding van den hoogleeraar voor inwendige ziekten, teneinde aanvoer van patiënten te bevorderen. Iederen morgen van 10 tot 12 uur worden er zieke dieren aangevoerd ter onderzoek en behandeling (Consultatieve kliniek). Een gedeelte dezer dieren wordt in de stallen der afdeeling opgenomen ter verpleging (Stationnaire kliniek). Wanneer noodig, worden de zieke dieren ook in de stallen buiten de Hoogeschool onderzocht en behandeld (Ambulatoirekliniek). Teneinde het aantal aangevoerde patiënten te kunnen verhoogen, is een bepaald bedrag aan de afdeeling toegestaan voor aankoop van dieren. Ten behoeve van deze kliniek staat terbe* schikking van den hoogleeraar een kliniekzaal, verschillende laboratoria, de manege en stallen. In het kliniekdaboratorium worden faeces, bloed, urine, sputum enz. door de studenten onder leiding van den hoogleeraar of de assistenten microscopisch en chemisch onder* zocht. De studenten van de tweede helft van het 3e, van het 4e en het 5e studiejaar wonen afwisselend met de andere klinieken de werkzaamheden in de kliniek bij. Aan studenten van het 4e en 5e studiejaar worden patiënten ter onderzoek en demonstratie uitgedeeld. Van ieder onderzocht dier wordt een korte ziektegeschiedenis opgemaakt. Behalve de demonstratie van zieke dieren in de kliniek houdt de hoogleeraar voor inwendige ziekten voordrachten over niet* parasitaire en niet*besmettelijke ziek* ten van dieren. Tevens geeft hij les in gerechtelijke veeartsen ij kunde, waarbij hij hoofdstukken over „verborgen gebreken" bij dieren bespreekt. Het onderwijs van den lector J. A. BEIJERS. Het onderwijs in de klinische onderzoekingsmethoden voor in* wendige ziekten wordt gegeven aan het derde studiejaar. Gedurende het wintersemes* ter wordt 2 uren college per week en 4 uur practisch onderricht gegeven. Behandeld wordt de geheele klinische dia* gnostiek voor de inwendige ziekten: algemeen onderzoek, auscultatie, percussie, verzamelen van se* en excreta, rectale exploratie, onderzoek van het genitaalapparaat speciaal met het oog op steriliteitsonderzoek en behan* deling. Er wordt in alle opzichten rekening gehouden met de praktijk en de eischen, die zij ten deze stelt. Onderzoekingsmethoden, die voor de gewone veterinaire praxis van geen beteekenis zijn, worden slechts terloops behandeld. Op de practica wordt al het behandelde, voor zoover noodig, gedemonstreerd en daarna de gelegenheid gegeven aan de studenten zich te oefenen. Dat het voor dezen noodig is, nog buiten de officieele uren te trachten de gewenschte bekwaamheid door oefening te verkrijgen, spreekt vanzelf. Trouwens het voorbereidend onderzoek, hetwelk iederen middag onder leiding van den lector*conservator en één of twee assistenten geschiedt, is vooral hiertoe een geschikte gelegenheid. Gedurende het zomersemester wordt 4 uur practisch ondérwijs gegeven in de microsco* pische onderzoekingsmethoden: 1. het bloedonderzoek (roode en witte bloed* cellen, leucocyten*formule, haemoglobine* bepaling), het bloedbeeld bij anaemiën in het gekleurde en ongekleurde praeparaat, de kleuringsmethoden, het serumonderzoek (eiwit, kleurstoffen enz.); 2. het faecesonderzoek (wormeieren, proto* zoën, schimmeldraden, bacteriën etc); 3. het sputumonderzoek; 4. het microscopisch onderzoek van urine en 277 De tegenwoordige toestand van het onderwijs. eenige andere se* en excreta, als sperma en transsudaten; 5. bacteriologisch melkonderzoek voor zoover noodig bij het onderzoek van mastitiden. Ten einde een kort overzicht van een en ander vooraf te kunnen geven wordt buiten de officieele uren om, meestal eenmaal 's weeks, een extra*uur hiervoor besteed. Ook de oefeningen in het rectaal explo* reeren, waartoe de noodige paarden en koeien uit een toegestane subsidie kunnen worden aangeschaft, geschieden op onbepaalde uren. Het onderwijs van den hoogleeraar Dr. W. J. PAIMANS. Het onderwijs in de veeverloskunde is bestemd voor de studenten, die het candi* daatsexamen met goed gevolg hebben afgelegd. Het heeft ten doel hen in kennis te stellen met de verloskunde der huisdieren als weten* schap en ook hen voor te bereiden tot de practische uitoefening der verloskunde bij de dieren in haar vollen omvang, zoodanig dat zij onmiddellijk als volledige deskundigen op dat gebied kunnen optreden. Daarom moet dit onderwijs niet alleen behalve theoretisch, ook practisch zijn, maar moet aan het practisch gedeelte zelfs bijzondere aandacht worden geschonken. De theoretische verloskunde bestaat uit drie gedeelten; het anatomisch, het physiologisch en het pathologisch*therapeutisch gedeelte. Het anatomisch gedeelte omvat de anatomie van het bekkenkanaal als de geboorteweg en van de vrouwelijke geslachtsorganen. Het physiologisch gedeelte omvat de vrucht* baarheid, de bronst en de bevruchting, dan de drachtigheid, de ontwikkeling der vrucht, daarna de geboorte en ten slotte de terugkeer tot den vroegeren toestand. Het pathologisch*therapeutisch gedeelte om* vat de onvruchtbaarheid, de afwijkingen in de bronst, de mogelijk nadeelige gevolgen der bevruchting, dan de abnormale toestanden tijdens de graviditeit, zoowel ten opzichte van het moederdier als ten opzichte van de vrucht, de afwijkingen in den loop der ge* boorte, hetzij dezen het gevolg zijn van ab* normale toestanden bij het moederdier of bij de vrucht, en ten slotte de ziekten of gebreken, welke in verband met den partus tijdens dezen of kort daarna kunnen ontstaan. Het theoretisch onderwijs wordt zooveel mogelijk aanschouwelijk gegeven met behulp van platen en preparaten. De practische oefeningen in ver* loskunde bestaan in: 1°. het bijwonen van normale en abnormale verlossingen; 2°. het verkenen van hulp bij abnormale verlossingen en voor zoover noodig bij normale; 5°. het oefenen in het verrichten van reposities bij abnormale liggingen in het phantoom; 4°. het oefenen in het verrichten van embry* otomie, eerst aan de tafel, later in het phantoom. Voor het bijwonen der verlossingen en het verleenen van hulp zijn beschikbaar: a. de koeien van de Hoogeschool en patiënten van de runderkliniek; b. paarden en runderen uit Utrecht en om* geving, reeds te voren aangebracht om de verlossing in de kliniek te doen plaats hebben. c. runderen in hoogdrachtigen toestand aan* gekocht uit de daarvoor bestemde rijks* subsidie; voor zoover mogelijk worden hiervoor runderen gekocht, waarvan met meer of minder grond wordt vermoed, dat ze niet normaal zullen kalven; eenigen tijd na het kalven worden ze weer verkocht. d. paarden, runderen en kleine huisdieren, welke in de kliniek worden gebracht, als gebleken is, dat de verlossing niet normaal verloopt. e. paarden en runderen, waarvoor in het laatste geval, verzocht wordt hulp te ver* leenen in den stal van den eigenaar. De buitenpraktijk of ambulatoire kliniek dient om zieke dieren te behandelen, welke niet of moeilijk naar de stationnaire of consultatieve kliniek vervoerd kunnen worden en tevens om de studenten de omstandigheden der gewone praktijk te leeren kennen. Voor de geschiedenis der veeartse* n ij k u n d e is zoo weinig tijd beschikbaar, gedurende een half jaar één uur per week, dat in hoofdzaak slechts een overzicht daarvan gegeven kan worden. Het onderwijs van den hoogleeraar Dr. H. JAKOB. In de algemeene geneesleer worden in de inleiding verschillende geneesmiddelen kort besproken, o. a. de helio*, aëro*, atmio*, klimato*, pneumo*, foto*, radio* en frigo* therapie, verder de directe en indirecte, de radicale, symptomatische, rationeele, emperi* sche, exspectatieve, prophylactische, abortieve en vitale geneesmethoden. 278 De tegenwoordige toestand van het onderwijs. Uitvoeriger worden de hoofdstukken over hydrotherapie, massage, arteficieele hyperae* mie, locale en algemeene derivatie, farado* en galvanotherapie gegeven. Verder worden de meest voorkomende ziekten van orgaansystemen en hunne behan* deling uit een algemeen gezichtspunt syste* matisch besproken. Het algemeene gedeelte van de ge* neesmiddel* en vergiftleer omvat wat betreft de gene e smidd elle er: homoeo* pathie, allopathie, rademacherianismus, isopa* thie, organotherapie, serotherapie, haematothe* rapie, pharmacotherapie, verder de algemeene werking der geneesmiddelen, de dosiologie, idiosyncrasie of hypersensibiliteit, cumulatie, synergismus, chemotherapie, therapia sterilisani magna (Ehrlich) ; alle soorten van applicaties van geneesmiddelen (per os, rectaal enz.); de resorptie van geneesmiddelen in het organisme, chemische veranderingen der geneesmiddelen na resorptie, ten slotte de eliminatie der ge* neesmiddelen uit het organisme. Het algemeene gedeelte der ver* gift leer omvat het begrip: vergift, voorwaar* den voor de vergiftwerking, het ontstaan en optreden van vergiftigingen bij dieren, ver* weermiddelen van het organisme tegen vergif* tigingen, ziekteverschijnselen, algemeene pro* gnose, algemeene therapie bij vergiftigingen. Het speciale gedeelte der genees* middel* en vergiftleer, dat in het tweede halfjaar voor het 3de, en in het eerste en tweede halfjaar voor het éde studiejaar weke* lijks eenmaal wordt gegeven, omvat alle groepen van geneesmiddelen, die naar hun werking achtereenvolgens kort worden bespro* ken. Deze groepen zijn: protectiva mechanica a) mucilaginosa, b) emollïentia, c) contentiva, d) dilatantia, e) absorbentia en exsiccantia; saccharina, desinficientia (antiseptica), chemo* therapeutica, antiparasitica, rubefacientia, vesi* cantia, suppurantia, caustica, depilatoria, ad* stringentia, stomachica (digestiva, peptica, ruminatoria), laxantia (apertiva, ekkoprotica, purgantia, drastica),anthelminthica, expectoran* tia, mydriatica, miotica, cardiaca (cardiotonica), vasotonica, excitantia, haemostatica (haemo* styptica), vasodilatantia, diuretica, diaphoretica, antipyretica, antirheumatica, haematica osteo* plastica, nutrientia, plastica, uteriha, émmeno* goga, aphrodisiaca, antaphrodisiaca, anaes* thetica, sedativa, antispasmodica, anodyna, hypnotica. Bij het enorme aantal van geneesmiddelen is het natuurlijk onmogelijk alle groepen ■uitvoerig te bespreken. In het vervolg zal wel het bespreken van de meest voor de practijk noodige geneesmiddelgroepen met experimenteele demonstraties en tevens prac* tische toepassing de aangewezen weg zijn, om met vrucht de colleges in geneesmiddelleer te kunnen geven. Tot nu toe ontbrak de tijd hiervoor. Vergiftigingen met de besproken genees* middelen worden tegehjkertijd behandeld; afzonderlijk worden de vergiftigingen en hare behandeling bij dieren door gewassen ten velde, speciaal die welke hier te lande voor* komen, nog besproken. De oogheelkunde wordt zoowel theo* retisch als practisch onder assistentie van een der conservatoren onderwezen. De meeste hoofdstukken worden behandeld. Voor de methoden van onderzoek staan gemiddeld 4 uur voor een student ter beschikking. Wanneer hier ook de studenten bijna alle methoden van oogonderzoek (keratoscopie, PuRKiNjE'sche reflexbeeldjes, focale belichting, loupe*onderzoek der corneae, ophthalmoscopie van den fundus (in rechtopstaand en omgekeerd beeld), sciascopie bij de meest in aanmerking komende dieren (paard, hond, kat) te zien krijgen, zoo moet toch deze tijd als onvol* doende worden beschouwd. Het onderricht in de methoden van klinisch onderzoek van kleine huis* dieren (theoretisch) voor het 3de studiejaar heeft gedurende het eerste halfjaar plaats en wordt in extenso gegeven. Voor de practische oefeningen in dit belangrijke gedeelte van het klinische propaedeutische onderwijs, die ook geregeld Zaterdagsmorgens plaats hebben onder leiding van een der conservatoren, ontbreekt vooral in de middaguren alle tijd en gelegenheid. De kliniek voor kleine huisdieren is verdeeld in een polikliniek en een stationnaire kliniek. In de eerste worden poliklinisch op alle werkdagen van 10—12 uur de patiënten kosteloos onderzoent en behan* deld; in de laatste worden wegens gebrek aan ruimte in de oude stallen voornamelijk honden, en wel uit het geheele land, tegen geringe vergoeding, die al naar de grootte van het dier van 40-60 cent per dag bedraagt, opgenomen. De studenten volgen om beurten alle 14 dagen groepsgewijze de kliniek. Terwijl alle station* naire patiënten dagelijks van 10—12 uur door den hoogleeraar aan de studenten worden gedemonstreerd, wordt uit het poliklinisch De tegenwoordige toestand van het onderwijs. 279 materiaal eene keuze van nog niet besproken of van interessant materiaal gedaan. Eens in de 14 dagen worden in den regel ook "andere zieke dieren (b.v. speciaal katten, konijnen of kippen) door den hoogleeraar voor de geheele groep van studenten gede* monstreerd. De om denzelfden tijd plaats hebbende polikliniek wordt door de conser* vatoren om beurten waargenomen Een lijstje met de namen van de studenten van het 5de en 4de studiejaar vermeldt, welke studenten achtereenvolgens aan de polikliniek deelnemen (in den regel uit een paedagogisch oogpunt niet meer dan twee). De laatste 2 jaren is bepaald, dat om beurten een student van het 5de studiejaar van 's mor* gens 9 uur gedurende den geheelen dag de poliklinische werkzaamheden met inbegrip van operaties, laboratoriumwerkzaamheden enz. mede helpt verrichten Hierdoor is als het ware een soort coassistentschap in het leven geroepen, dat voor den betrokken candidaat slechts een voordeel kan zijn. Alle candidaten, vooral van het laatste studiejaar, wien station* naire patiënten zijn toegewezen, moeten bij de behandeling der dieren 's morgens van 9—10 en 's middags van 4 —5 uur aanwezig zijn en ook hun dieren zelfstandig onderzoeken. Het onderwijs van den hoogleeraar Dr. j. H. HARTOG. Het onderwijs in de heelkunde wordt zoowel theoretisch als praktisch gegeven. Het theoretisch onderricht betreft de vakken: chi* rurgisch*klinisch onderzoek, de algemeene heelkunde, de bijzondere heelkunde, de leer der hoefziekten en de operatie* en verband* leer. Het praktisch onderwijs wordt gegeven in chirurgisch*klinisch onderzoek, in operatie* en verbandleer en in kliniek. Het onderwijs in de heelkundige leervakken wordt gegeven in het 3de, 4de en 5de studiejaar. Er wordt rekening mede gehouden, dat de studenten met goed gevolg het candidaatsexamen hebben afgelegd en alzoo kennis dragen van de grond* leggende wetenschappen, welke hun in het lste en 2de studiejaar worden onderwezen. Het onderwijs is er in de eerste plaats op gericht den studenten die kennis te verschaffen, welke zij noodig hebben om de veeartsenij* kundige praktijk met zooveel mogelijk succes te kunnen uitoefenen; daarnaast tracht het een grondslag te leggen voor zelfstandigen weten* schappelijken arbeid. Zooals reeds is opgemerkt, wordt het onder* wijs gegeven in het 3de, 4de en 5de studiejaar. De studenten worden in de heelkundige leer* vakken geëxamineerd in de beide gedeelten van het veeartsenijkundig examen. In het derde studiejaar wordt onder* wijs gegeven in chirurgisch*klinisch onderzoek, in algemeene heelkunde en operatieleer en in kliniek. Jn het vierde studiejaar worden col* leges gegeven in de bijzondere heelkunde, de operatie* en verbandleer en in de leer der hoefziekten, verder praktisch onderwijs in kliniek en operatie* en verbandleer. In het vijfde jaar ontvangen de studenten uitsluitend praktisch onderwijs, namelijk in kliniek en in operatie* en verbandleer. Hetchirurgisc h*k linischonderzoek. Alvorens de candidaat*dierenarts het onder* wijs in kliniek komt bijwonen, wordt hij in de gelegenheid gesteld de colleges en prak* tische demonstraties te volgen van het leervak chirurgisch*klinisch onderzoek. Deze hebben voornamelijk ten doel den student die kennis bij te brengen, welke hij noodig heeft om met meer vrucht het onderwijs in de kliniek te kunnen volgen. Op deze lessen worden de al* gemeene chirurgische onderzoekingsmethoden, inclusief de toepassing van de zoogenaamde dwangmiddelen en de techniek van het wer* pen van paarden en runderen behandeld. Het methodisch onderzoek van kreupelheden wordt uitvoerig besproken en gedemonstreerd. De algemeene heelkunde en ope* ratieleer. Van dit uitgebreide gebied der heelkundige wetenschap worden in hoofdzaak die onderwerpen behandeld, welke voor den student ten opzichte van zijn verdere studie in de heelkunde van het meeste belang zijn. In het bijzonder wordt de antisepsis en asepsis, de algemeene en plaatselijke verdooving, de ver* wondingen en andere letsels alsmede de chirur* gische infecties uitvoerig besproken. De bijzondere heelkunde. Verschil* lende ziektegevallen, voornamelijk die, waarvan de kennis voor den dierenarts van groot belang is, worden uitvoerig behandeld, terwijl aan de bespreking van de ziekten van niet zoo groote beteekenis minder tijd wordt besteed. Bij de keuze van de te behandelen onder* werpen wordt rekening gehouden met de om* standigheid, dat de docent in de gelegenheid is tal van chirurgische ziekten bij herhaling te demonstreeren bij zijn onderwijs in de kliniek. De hoefziekten. De leer der hoefziekten wordt in theoretische colleges gedurende een half jaar als afzonderlijk vak gedoceerd. In 280 De tegenwoordige toestand van het onderwijs. de kliniek kunnen de studenten zeer veel hoefziekten door aanschouwing leeren kennen, waarmede zij reeds op de theoretische colleges hebben kennis gemaakt. De operatie* en verbandleer. De operatieleer wordt voor een deel theoretisch, voor een ander deel praktisch onderwezen. Op de theoretische colleges worden, behalve de algemeene gedeelten en de instrumenten* leer, verschillende operaties besproken; bij het praKiiscn onderwijs worden deze, zoo* veel als mogelijk is, gedemonstreerd, terwijl den student hier in ruime mate de gelegenheid li __1 1 • i /. v .° wuruy geooaen zien te oetenen in het zelf* standig opereeren. Aan het verrichten van hoef* operaties, welke kunstbewerkingen voor den dierenarts in de praktijk van zoo groot belang zijn, wordt bijzondere aandacht geschonken. In een afzonderlijken praktischen cur* sus, eveneens voor het 4de en 5de studiejaar, wordt de verbandleer behandeld. De stu* denten kunnen zich oefenen in het aanleggen van verbanden bij de verschillende huisdieren. Het klinisch onderwijs. Het onder* wijs in kliniek, uitsluitend van het paard, wordt dagelijks gegeven voor de studenten van het 3de, 4de en 5de studiejaar. Door een groote aanvoer van patiënten, in de stationnaire, zoowel als in de polikliniek, wordt de hoogleeraar in staat gesteld velerlei ziektegevallen en het geheele verloop daarvan te demonstreeren. Zooveel als mogelijk is, worden daarvoor in aanmerking komende patiënten door de stu* denten zelfstandig onderzocht. Het instituut van co*assistentschap, welke functie gedurende een tweetal weken beurte* lings wordt waargenomen door twee of drie studenten, die nog slechts het laatste gedeelte van het veeartsenijkundig examen moeten afleggen, maakt het mogelijk, dat deze de werkzaamheden in de kliniek en de zieken* Sij^en £*en S^eelen dag kunnen volgen en aldaar het onderzoek en de behandeling van patiënten zelfstandig kunnen verrichten. Het meerendeel der operaties, groote zoowel als kleine, wordt door de studenten bijgewoond. In sommige gevallen wordt aan vergevorderden toegestaan kleine operaties eigenhandig te verrichten. In zoodanige gevallen, in welke het niet mogelijk is, dat paarden met uitwendige ziekten naar de kliniek worden vervoerd, wordt het onderzoek en de behandeling ten huize van den eigenaar verricht. Deze dienst maakt een deel uit van de zoogen, „buitenpraktijk" der Hoogeschool. Onderwijs van den lector*apotheker D. J. DE JONG Aan de studenten van het derde studiejaar wordt les gegeven in artsenijwarenkennis, waarbij behandeld worden de voor veeartsen belangrijkste simplicia en die simplicia, die voor de veterinaire wetenschap nuttige chemicaliën leveren. Tevens worden daarbij vermeld de voor den veearts voornaamste galenische preparaten. Aan dit college wordt één uur per week besteed in den wintercursus. Aan de studenten van het vierde studiejaar wordt theoretisch les gegeven in artsen ij m eng* kunde gedurende den zomercursus één uur per week, waarbij ongeveer de helft van den tijd wordt besteed aan een bespreking van algemeene begrippen en onvereenigbaarheid van geneesmiddelen en de rest van den tijd aan een behandeling van de voor den veearts belangrijkste artsenij vormen. "Wanneer de tijd dit toelaat, wordt nog een korte causerie gehouden over de elementaire begrippen van het Latijn, wat van belang is bif het lezen en schrijven van recepten. De behandeling der artsenijvormen geschiedt alphabetisch om het opzoeken bij de studie en bij de practische oefeningen te verge= makkelijken. Het practisch onderwijs in artsenij* mengkunde wordt gegeven aan studenten van het vierde en van het vijfde studiejaar, waarbij de in de veterinaire receptuur meest voorkomende artsenijvormen gereed gemaakt worden. Hierbij zij nog opgemerkt, dat het gereedmaken van enkele soorten van één* zelfden artsenijvorm op een cursusmiddag, zooals tegenwoordig gedaan wordt, èn ge* makkelijker èn leerzamer is gebleken dan toen in de eerste jaren na 1915 de studenten op één middag ieder een viertal verschillende artsenijvormen hadden gereed te maken. Zij hadden toen meer moeite om die artsenijvormen te bestudeeren dan tegenwoordig, nu elke cursusmiddag als het ware één geheel brok* stuk uit de artsenijmengkunde vormt. De behandeling der verschillende artsenijvormen geschiedt, analoog met het theoretisch onder* wijs, alphabetisch. Het onderwijs van den hoogleeraar Dr. L. DE BLIECK. Algemeene bacteriologie. Dit onder* wijsvak moet als basis beschouwd worden De tegenwoordige toestand van het onderwijs. 281 voor de kennis der speciëele pathologie en der vleesch* en melkkeuring. Tot voor eenige jaren werd deze leerstof behandeld bij de algemeene pathologie als de leer der levende ziekteoorzaken, doch waar vooral de docent in infectieziekten bij de behandeling van de aetiologie dezer ziekten voor een groot deel met het leven der microben te maken heeft, heeft men terecht gemeend, dat het vak beter aansluit bij het onderwijs in parasitaire* en infectieziekten. De algemeene bacteriologie, in sommige punten uitgebreid tot algemeene microbiologie, omvat de morphologie, systematiek en biologie der microben. Steeds wordt de aandacht gewijd aan de pathogene soorten. De algemeene biologie omvat: 1'. de biologie der bacterie*culturen (phy* sische en chemische eigenschappen); de levensvoorwaarden, voeding, stofwisse* lingsproducten, ferment* en gistwerking, vermeerdering er/ sporenvorming der bac* teriën. Verder de verschijnselen van anta* gonisme, symbiose en variabiliteit; 2". de infectiewegen, het latent voorkomen van bacteriën, uitscheiding van bacteriën ; 3". het voorkomen der bacteriën in de natuur, de verbreiding der infectie. De techniek der bacteriologie wordt bij het practischonderwijs behandeld. Het studie* jaar is verdeeld in groepen, zoodat hoogstens 10 a 12 studenten tegelijk het practicum bij* wonen. Elke groep heeft per 2 weken 2 uur practicum. Op die manier kan de docent zich met ieder der studenten bezig houden. De verschillende bacteriologische onderzoekings* methoden worden door de studenten zelf toe* gepast, zij omvatten de meest gebruikelijke kleur* en kweekmethoden van microorga* nismen. Algemeene Immuniteitsleer. Dit vak werd tot voor kort eveneens bij de algemeene pathologie gegeven, doch is ook, als beter thuisbehoorende bij het onderwijs in infectie* ziekten door den docent van laatstgenoemd vak overgenomen. Het vak staat niet als afzonderlijk leervak vermeld, kan echter be* schouwd worden als onderdeel der algemeene microbiologie. In de handboeken zoowel over microbiologie als over algemeene pathologie wordt dit onder* werp behandeld. De leerstof omvat: a. infectie en virulentie; b. de natuurlijke immuniteit; c. kunstmatige immuniteit (actieve en passieve), in het bijzonder de antilichamen, waarop de kunstmatige immuniteit berust (anti* toxinen, agglutininen, praecipitinen, lysinen, bacteriotropinen, conglutinine, verder pha* gocytose en anaphylaxie, terwijl aan de immuniteitsreacties bijzondere aandacht wordt geschonken. Parasitaire* en infectieziekten(theo* retisch). De leerstof is bijzonder omvangrijk, zoodat het niét mogelijk is alle ziekten in één jaar te bespreken. Elke ziekte wordt in haar geheel behandeld d. w. z. aetiologie, epizoötiologie, symptomen, pathologische ana* tomie, diagnose, prognose, therapie, prophy* laxis en bestrijding. Behandeld worden de ziekten der groote en kleine huisdieren, even* eens ziekten van hoenders en konijnen, terwijl ook de meest belangrijke vischziekten in som* mige jaren worden besproken. Voor zooveel mogelijk wordt het onderwijs verduidelijkt door museumpreparaten van zieke organen, platen en diapositieven. De aetiologie wordt in extenso behandeld, terwijl de epizoötiologie zich voornamelijk tot ons land beperkt. Van de pathologische anatomie wordt het sectiebeeld beschreven; op histologische ver* anderingen wordt weinig ingegaan. De symptomen, diagnose, prognose en therapie worden steeds zeer uitvoerig besproken, terwijl de immuniteit bij elke ziekte grondig wordt behandeld. Waar het betreft het gebruik van sera of vaccins ter behandeling of bestrijding der infectieziekten, wordt de waarde dezer stoffen in elk speciaal geval critisch beoordeeld. De bestrijding door politiemaatregelen wordt van een algemeen wetenschappelijk standpunt bezien, daar de toepassing dezer maatregelen bij het onderwijs in veterinaire politie thuis* behoort. Het is aldus de bedoeling den studenten van elke ziekte een zoo volledig mogelijk beeld te geven. Elk jaar worden eerst behandeld die ziekten, welke voor Nederland het belangrijkst zijn; de tijd, die overblijft, wordt zoodanig besteed, dat in 2 a 3 jaren de minder belangrijke ziekten de revue passeeren. Daar geen kliniek aan deze afdeeling ver* bonden is, wordt door aankoop van zieke dieren en het kunstmatig verwekken van ziektegevallen in het gebrek aan klinisch materiaal voorzien. Ook volgen de studenten, voorzoover doen* 282 De tegenwoordige toestand van het onderwijs. lijk, de experimenten, die aan het instituut worden genomen. Parasitaire* en infectieziekten (prac* tisch). Bovendien worden op het practicum, eveneens ingedeeld in groepen van 10 a 12 studenten, de voornaamste ziekten door* gewerkt. Daarbij wordt voornamelijk aan* dacht geschonken aan de bacteriologische, parasitologische en serologische diagnostiek. Dit practicum is zoodanig geregeld, dat in het geheele 4e studiejaar elke groep van stu* denten éénmaal in de twee weken 2 uren practicum heeft. Het is niet altijd mogelijk alle studenten het materiaal practisch te laten verwerken, zoodat ook meermalen dit practicum meer een demonstratie is, waarbij de studenten enkele preparaten maken en bestudeeren. Vooral die onderwerpen worden behandeld, welke voor de practijk belangrijk zijn. In het 5e studiejaar krijgen alle studenten in groepen van 2 a 3degelegenheid 14dagen of langer practisch te werken, om geheel zelfstandig eenvoudige onderzoekingen te ver* richten. Dit practisch werken is zeer nuttig gebleken om hen met de diagnostische labora* torium*techniek vertrouwd te doen worden. Tropische ziekten. In deze colleges worden exotische ziekten behandeld. Het is de bedoeling aan alle studenten een inzicht te geven in die ziekten, welke voor onze koloniën vooral van belang zijn. Zoowel uit een algemeen wetenschappelijk oogpunt als om hen belangstelling voor Indië in te boezemen, wordt deze leerstof aan allen gedoceerd. Het spreekt vanzelf, dat het slechts een oppervlakkig overzicht kan zijn, hetgeen echter voldoende is. Voor hen, die in de koloniën hun werkkring vinden, wordt na afloop der studie een vervolgleergang gegeven. Streng te scheiden van de Europeesche ziekten zijn deze exotische ziekten niet. Zoo worden bij de piroplasmosen en trypanoso* mosen ook de in ons land voorkomende Piroplasmen en Trypanosomen behandeld. Hoe nuttig het is, dat dit college over exotische ziekten dan ook door alle studenten wordt gevolgd, is wel gebleken ten opzichte van de runderpest, die jarenlang door den docent bij de colleges over tropische ziekten werd besproken, en in 1920 haar intrede in België deed, zoodat van de Nederlandsche veeartsen wel degelijk de noodige kennis in dezen werd vereischt. Hetzelfde geldt voor meerdere exotische ziekten, welke ook in koele klimaten kunnen voorkomen, doch door de voor hen gunstige omstandigheden in de tropen aldaar veel meer worden aangetroffen. Onderwijs van den buitengewoon hoogleeraar Dr. J POELS. Aan het onderwijs in de vaccine* en serotherapie wordt vooral een practische richting gegeven en met de vele ervaringen, die bij de omvangrijke toepassing van ent* stoffen en sera aan de Rijks*seruminrichting zijn opgedaan, wordt rekening gehouden. Het onderwijs in de vaccine* en serotherapie wordt gesplitst in een algemeen en specieel gedeelte. In het algemeen gedeelte worden ook de vergiften der bacteriën behandeld, waarbij deze vergiften als de materia peccans, als het direct aetiologisch agens der infectie* ziekten worden besproken en er wordt op gewezen, dat de serotherapeut rechtstreeks met deze vergiften rekening heeft te houden, terwijl de bacterie zelf slechts indirect onder zijn bereik valt. De vergiften der bacteriën worden daarbij verdeeld in specifieke en niet*specifieke ver* giften. Tot de specifieke vergiften worden gebracht de ectotoxinen, de endotoxinen en de peritoxinen, terwijl de meeningen over de toxinen, die de infectie bevorderen en onder den naam van agressinen in de literatuur voorkomen, van een kritisch standpunt worden besproken. Tot de niet*specifieke vergiften worden gebracht de afbouwproducten, die onder den invloed van normaal en immuun complement houdend serum ontstaan, waarbij het standpunt over het adsorbeerend vermogen van bepaalde stoffen en antigenen als gift* produceerende factor wordt uiteengezet. Hierbij sluiten zich aan de meeningen over het tot stand komen der anaphylaxie en de parenterale digestie vergeleken met de fermentwerking bij de eiwitdigestie, terwijl er nadruk op gelegd wordt, dat bij runderen en paarden geen andere dan homologe immuun*sera, ter voorkoming van anaphylaxie, mogen aange* wend worden. De passieve en actieve immunisatie en de indeëling der sera in antitoxische en anti* infectieuse sera, alsmede de waarde en de beteekenis der autovaccine, in tegenstelling met de vaccinen, die in den handel voorkomen, worden behandeld. Hierop wordt de aandacht er op gevestigd, dat het serum zijn therapeutische waarde niet ontleent aan de immuniteit van het dier, dat De tegenwoordige toestand van het onderwys. 28: het serum levert, maar slechts aan de werkelijke antilichamen, die in het bloed voorkomen en dat noch de allergische toestand noch de sessiele antilichamen van de serum producee* rende dieren voor den serotherapeut waarde hebben. De vorming der antilichamen en de phago* cytose komen hierbij ter sprake. Inhet speciëele gedeelte wordt vooral de aandacht gevestigd op de hygiëne, die bij de vaccine* en serotherapie in aanmerking moet komen en dat vooral ook de hygiëne bij dieren, die vaccine* of serotherapeutisch be* handeld worden, in de eerste plaats moet bevorderd worden. Bij de entstoffen en sera wordt de werking, de methode van aanwending, bereiding en controle van de stoffen uiteengezet, waarbij vooral o.a. bij de serumtoepassing bij den goedaardigen droes der paarden en bij de varkenspest er op gewezen wordt, dat door middel van de passieve immunisatie door serum, een actieve immuniteit door de natuurlijke infectie kan intreden. Bij den goedaardigen droes wordt besproken, dat dit hoogwaardig serum in de literatuur over het gehéél niet gunstig genoeg beoordeeld wordt, terwijl de vermoedelijke oorzaak hiervan eveneens ter sprake komt. Hierbij wordt op de noodzakelijkheid ge* wezen, dat dit serum polyvalent en bereid moet zijn door inspuiting van levende viru* lente stammen van Streptococcus equi bij de se* rum produceerende paarden, waardoor weliswaar vele serumproduceerende paarden succumbee* ren, terwijl evenwel het serum daardoor beter wordt. Op het groote gewicht der preventieve seruminspuiting, al dan niet simultaan met vaccine toegepast, wordt nadrukkelijk gewezen. Vooral geschiedt dit in verband met de coli* bacillose der kalveren en de polyarthritis (Lahme) der veulens, waarbij eene serumin* spuiting onmiddellijk na de geboorte dringend noodzakelijk is. Er wordt aan herinnerd, dat de dierenartsen bij de toepassing der vaccine* en serotherapie moeten zorg dragen, dat besmettelijke vee* ziekten niet van zieke op gezonde dieren worden overgedragen, terwijl eene verklaring gegeven wordt van het nu en dan geconstateerde feit, dat na de simultaan*enting tegenj^de vlekziekte de borstziekte in hevigheid toe* neemt of zelfs de varkenspest uitbreekt. Bij het optreden van zoogenaamde inentings* ziekten na inenting met vaccine op verdachte erven wordt er aan herinnerd, dat eene entstof bij een reeds geinfecteerd dier, althans bij sommige ziekten, de agressieve werking der smetstof kan bevorderen en omgekeerd. Dat de inenting van zeer jonge dieren gewoonlijk slechts eene kortdurende immuniteit tengevolge heeft, wordt besproken. Het feit wordt be* handeld, dat sommige veehouders het bestaan van een besmettelijke ziekte op het erf trachten geheim te houden als de veearts komt inenten, terwijl het in gebruik brengen van den thermo* meter bij de vaccine* en serotherapie wordt bevorderd. Vervolgens komen van een vaccine* en sero* therapeutisch standpunt bij het onderwijs voor eene uitvoerige behandeling in aanmerking o.a.: goedaardige droes der paarden; longontsteking der paarden; morbus maculosus der paarden; abortus der paarden; polyarthritis (Lahme) der veulens; vlekziekte der varkens; borstziekte der varkens; varkenspest; abortus der koeien; metritis der koeien; streptomycose van den uier; pyobacillose van den uier; colibacillose van den uier; staphylomycose van den uier ; colibacillose der kalveren; pyobacillose der kalveren; septische pleuropneumonie der kalveren; miltvuur; houtvuur; tetanus; mond* en klauwzeer; vogelcholera, enz. Het onderwijs van den buitengewoon hoogleeraar Dr. H. REMMELTS. Het onderwijs in de veeartsenijkundige politie, dat in het laatste studiejaar één uur per week wordt gegeven, omvat: 1°. een algemeen gedeelte, waarin een historisch overzicht wordt gegeven van de ontwikkeling der veeartsenijkundige politie; de grondslagen worden behandeld, waarop deze moet berusten en de taak, welke de Staat daarbij heeft te vervullen, voorts de wetten, waarin de staatszorg op veeartsenijkundig gebied tot uiting komt en de organisatie van den Vee* artsenijkundigen Dienst hier te lande en in den vreemde; 284 De tegenwoordige toestand van het onderwijs. 2". een bijzonder gedeelte, waarin dé bestrijding van elk der besmettelijke vee* ziekten aan eene bespreking wordt onder* worpen; hieronder vallen niet alleen de ziekten van den tegenwoordigen tijd maar ook die, welke sedert jaren niet meer in Nederland zijn voorgekomen, n.1. de runderpest, die het laatst in 1867 voor* kwam en de besmettelijke longziekte, welke zich sedert 1887 niet meer in Neder* land heeft vertoond. Het onderwijs van den hoogleeraar C. F. VAN OIJEN. De hoofdschotel van het onderwijs in de kennis van menschelijke voedings* middelen van dierlijken oorsprong wordt gevormd door de studie der veteri* naire melkhygiëne en der vleesch* keuring. Beiden zijn bij uitstek toegepaste wetenschappen, die op velerlei wijze samen* hangen met verscheidene takken der veeartsenij* kunde, die aan de Veeartsenijkundige Hooge* school beoefend worden. Voor beiden moet bovendien vergelijkende bacteriologie en voor de laatste vergelijkende pathologie tot basis strekken. Dit onderwijs is als zelfstandig leer* vak nog jong en heeft zijn volledigen omvang nog niet bereikt. In het begin van het derde studiejaar kan het nog maar weinig vrucht* dragend zijn, omdat het den hoorders dan nog ontbreekt aan de noodzakelijke elemen* taire kennis der kliniek, van de algemeene pathologie en pathologische anatomie en der bacteriologie. Daarom verdient het aanbeveling met de studie der melkhygiëne eerst in het zomersemester van het derde studiejaar te beginnen. Tot heden is de kennis der melkhygiëne voor de meeste dierenartsen slechts van acade* mische waarde, omdat in ons land nog maar weinig van hunne diensten op dit gebied ge* bruik gemaakt wordt. Wel zijn er een aantal „model*melkerijen", waar het vee onder dier* geneeskundig toezicht staat, maar dit kan men geen algemeene toepassing der preventieve diergeneeskundige controle bij de melkwinning noemen. De invoering der „Warenwet 1920 en het vaststellen in een Koninklijk Besluit van de eischen, waaraan melk ingevolge deze wet moet voldoen, wekken het vermoeden, dat hier in de toekomst voor de dierenartsen een arbeidsveld wordt geopend, waarop zij systematisch werkzaam zullen zijn. Daarom wordt er bij het onderwijs naar gestreefd, den hoorders een inzicht te geven in de maatregelen, die zij moeten nemen en voorschrijven, wanneer hun het diergenees* kundig toezicht over een melkvee*stapefwordt opgedragen. Registratie van het melkvee, onder* zoek op gevallen van tuberculose, waarbij de smetstof wordt verspreid, onderzoek naar uier* ontstekingen en naar andere ziekten, die oor* zaak kunnen zijn, dat de melk voor den mensch schadelijke of ongewenschte eigenschappen aanneemt, worden daarbij naar voren gebracht. Vooral op een practische techniek wordt de nadruk gelegd, en zooveel mogelijk rekening gehouden met den eisch, dat het diergenees* kundig toezicht in hoofdzaak een preventief karakter moet dragen. Een overzicht wordt gegeven van de middelen, die de dierenarts tot zijn beschikking heeft om, bij het aan* treffen van de hierbedoelde afwijkingen, het gevaar voor den mensch te niet te doen. Daarbij is ook gelegenheid te wijzen op den invloed, die van de meerdere of mindere zindelijkheid in het bedrijf, van de wijze van taelken en van de behandeling der melk op het gewonnen produkt is te verwachten en welke zoog. „melkgebreken" te wijten zijn aan ziekten der dieren of aan andere oor* zaken. Aan deze zuiver hygiënische onderwerpen gaat een korte behandeling vooraf van de ontwikkeling, de anatomie en de physiologie van de melkklier, waarbij vooral de voor de toepassing der hygiëne belangrijke punten in het licht gesteld worden. Het ligt in de bedoeling een practische oefening voor de studenten hieraan toe te voegen; zoodra bekend zal zijn, welke rol den dierenarts in verband met de uitvoering der „Warenwet" zal zijn toebedeeld, kan met meer zekerheid daarbij een keuze gedaan worden uit de vele onderzoekingsmethoden, die op dit gebied worden aanbevolen. De behandeling der vleeschhygiëne kan met vrucht in het vierde studiejaar aanvangen. De methode van onderzoek, de beteekenis der waar te nemen afwijkingen en de ziekten, die vooral met het oog op de keuring van belang zijn, worden achtereenvolgens inoogenschouw genomen. Bij de beoordeeling dezer ziektegevallen moeten hoofdstukken uit de algemeene pathologie, de pathologische anato* mie, de serologie en de speciëele bacteriologie als bekend verondersteld worden, waardoor meer gelegenheid ontstaat aandacht te schenken aan de vergelijkende pathologie en aan de variabiliteitsleer der micro*organismen, voor De tegenwoordige toestand van het onderwijs- 285 zoover zij bij dit onderdeel der gezondheids* leer van belang zijn. Het spreekt vanzelf, dat bij de behandeling van een en ander steeds het oog gericht ge* houden wordt op de practische toepassing door dierenartsen, die met de keuring belast zullen worden. Daarom wordt ruimschoots aandacht geschonken aan de bepalingen der in te voeren „Vleeschkeuringswet 1919° (Stbl. No. 524) en aan de verschillende Koninklijke Besluiten en Ministerieele Beschikkingen, waarbij de uitvoering dezer wet wordt geregeld. Daarnaast omvatten de theoretische colleges de behandeling van de inrichting van vleesch* keuringsdiensten met en zonder centrale slacht* plaatsen, de werktuigen en hulpmiddelen in de laatste inrichtingen in gebruik, waarbij ook een inzicht gegeven wordt in de vraagstukken uit het gebied der „koeltechniek", die voor den a.s. dierenarts van belang zijn. Het practisch onderwijs in dit leervak is te splitsen in twee deelen. In de eerste plaats wordt door den Heer K. Hoefnagel, Directeur der Gemeente*Slachtplaats en Lector aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool, onder* wijs gegeven in de practische vleeschkeuring aan de studenten van het vijfde studiejaar. Daarnaast zullen dezen het bacteriologisch onderzoek van vleesch en van andere organen uitvoeren, alsmede andere onderzoekingen op het gebied der vleeschhygiëne verrichten in het hygiënisch laboratorium der Veeartsenij* kundige Hoogeschool. Verschillende onderdeden van de hygiëne ten opzichte van voedingsmiddelen van dier* lijken oorsprong hebben nog niet het stadium bereikt, waarop zij door dierenartsen alge* meen worden toegepast. De diergeneeskundige keuring van bereide vleeschwaren, de keuring van visch en van schaaldieren, van wild en gevogelte, is nog slechts in enkele gevallen aan dierenartsen opgedragen. Door de op* richting van de jongste leerstoel aan deze ondemijs*mrichting werd de gelegenheid ge* opend eene systematische beoefening van deze onderdeden ter hand te nemen, waarvan de resultaten, naarmate zij daarvoor geschikt blijken te zijn, in het onderwijs worden ingevlochten. Het onderwijs van den lector K. HOEFNAGEL. Het onderwijs in de practische vee* en vleeschkeuring is van den aanvang af steeds gegeven in de lokalen der Gemeenteslachtplaats te Utrecht en wel in de maanden Februari, Maart, April en Mei van ieder jaar, gewoonlijk gedurende 2 middagen per week. Over het algemeen was van af den aanvang de belangstelling der studenten in het onder* wijs vrij groot. Toen echter eenmaal was vast* gesteld, dat bij het veeartsenijkundig examen de candidaat werd geëxamineerd in de vee* en vleeschkeuring, steeg de belangstelling nog aanmerkelijk. Nu de wet op de vee* en vleeschkeuring spoedig in werking treedt, begrijpen de stu* denten levendig, dat zij bijna allen zullen worden geroepen om later de vee* en vleesch* keuring uit te oefenen en volgen zij bijna zonder uitzondering trouw het practicum. Steeds wordt ieder jaar getracht de candidaten vertrouwd te maken met de moderne techniek der vee* en vleeschkeuring, terwijl organen met ziekelijke afwijkingen, welke in den loop der week bij het slachtvee worden aangetroffen, worden bewaard en gedemonstreerd. Zoodra dit is geschied, worden daarna deze organen gezonden naar den hoogleeraar in de Pathologische Anatomie aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. Jammer genoeg is het niet altijd mogelijk een aantal slachtdieren, welke in nood zijn geslacht, tijdens den cursus door de studenten te laten keuren. Dit is zeer te betreuren, omdat juist de keuring van het in nood ge* slachte vee de meeste moeilijkheden oplevert en voor de studenten dus van het meeste belang is. In de toekomst zal dit echter hoogst* waarschijnlijk beter worden, nu de mogelijkheid groot is, dat na het in werking treden der vleeschkeuringswet het in nood geslachte vee, afkomstig uit de dorpen, welke aan Utrecht grenzen, naar het abattoir ter verdere afslach* ting en keuring moet worden vervoerd. KLINIEKEN, INSTITUTEN EN LABORATORIA. PHYSIOLOGISCH LABORATORIUM. Dr. M. C. Dekhuyzen, hoogleeraar*beheerder. C. Steenbeek, conservator. C. Druyvesteyn, assistent. W. J. Weller, amanuensis. KLINIEKVOOR INWENDIGE ZIEKTEN. J. Wester, hoogleeraar*beheerder. J. A. Beijers, lector*conservator. W. C van Rosmalen, assistent. G. P. G. Dinkelaar van Egmond, assistent. A. de Groot, amanuensis C. van der Klip, amanuensis. 286 De tegenwoordige toestand van het onderwijs. SCHEIKUNDIG LABORATORIUM. Dr. B. Sjollema, hoogleeraar*beheerder. Mej. J. E. van der Zande, conservatrice. W. Meyer Cluwen, assistent. G. J. Naber, amanuensis. KLINIEK VOOR VERLOSKUNDE. Dr. W. J. Paimans. hoog!eeraar*beheerder. J. A. J. M. Kirch, conservator. F. C. van der Kaay, assistent. H. Th. van der Veen, assistent. M. Lansing, amanuensis. INSTITUUT VOOR ZOOTECHNIEK EN HOEFKUNDE. Dr. H. M. Kroon, hoogleeraar*beheerder. Dr. G. M. van der Plank, conservator. S. van Angeren, chef==hoefsmid. W. J. Stuyvenberg, hoefsmid. H. Vossers, hoefsmid. J. J. Both, amanuensis. KLINIEK VOOR KLEINE HUISDIEREN. Dr. H. Jakob, hoogleeraar*beheerder. Dr. A. Klarenbeek, conservator. H. Veenendaal, conservator. A. J. van der Horst, amanuensis. INSTITUUT VOOR ANATOMIE. Dr. G. Krediet, hoogleeraar*beheerder. Dr. H. A. Vermeulen, lector*prosector. W. H. Schultze, prosector. N. W. van der Vaart, amanuensis. D. J. van der Zweep, amanuensis. ZOÖLOGISCH*BOTANISCH LABORA* TORIUM EN HORTUS BOTANICUS. Dr. J. E. W. Ihle, hoogleeraar*beheerder. Dr. G. J. van Oordt, assistent. J. J. Tazelaar, amanuensis. C. van Koutrik, tuinman. KLINIEK VOOR HEELKUNDE. Dr. J. H. Hartog, hoogleeraar*beheerder. G. J. Loran, conservator. J. P. M. Tap, assistent. L. P. van Seerenberg, amanuensis. INSTITUUT VOOR PARASITAIRE* EN INFECTIEZIEKTEN. Dr. L. de Blieck, hoogleeraar*beheerder. Dr. T. van Heelsbergen, conservator. Dr. E. A. R. F. Baudet, conservator. O. Nieschulz, conservator (tijdelijk). P. Bol, amanuensis. J. C. Heymans, amanuensis. LABORATORIUM VOOR NATUUR* KUNDE EN PHYSISCHE SCHEIKUNDE. Dr. W. H. Keesom, hoogleeraar*beheerder. Dr. N. H. Kolkmeyer, conservator. Dr. J. de Smedt, assistent buiten bezwaar van 's Rijks schatkist. J. J. v. d. Sluis, amanuensis. PATHOLOGISCH INSTITUUT. Dr. H. Schornagel, hoogleeraar*beheerder. J. H. ten Thije, prosector. H. J. M. Hoogland, prosector. K. Reitsma, assistent. J. H. van de Bilt, amanuensis. H. van Veenendaal, amanuensis. H. A. van der Pol, amanuensis. LABORATORIUM VOOR KENNIS DER MENSCHELIJKE VOEDINGSMIDDE* LEN VAN DIERLIJKEN OORSPRONG. C. F. van Oijen, hoogleeraar*beheerder. A. Clarenburg, assistent. J. P. Watrin, amanuensis. APOTHEEK. D. J. de Jong, lector*apotheker, beheerder. J. C. Jansen, apothekersassistent. J. Rijnders, apothekersassistent. BIBLIOTHEEK. Mr. J. B. du Buy, bibliothecaris, beheerder. Mej. C. Kuipers, assistente. J. J. H. de Rooze, beambte. Th. Ywema, beambte. De buitengewoon hoogleeraar Dr. H. Rem* melts is tevens inspecteur van den Veeartsenij* kundigen Dienst te 's Gravenhage. De buitengewoon hoogleeraar Dr. J. Poels is tevens directeur der Rijksseruminrichting te Rotterdam. § EEN EW 's rij 119^^1 VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGÈSCHOOL I EEN EEUW VEEARTSENIJKUNDIG ONDERWIJS EEN EEUW VEEARTSENIJKUNDIG ONDERWIJS S RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL 18214921 UITGEGEVEN DOOR DEN SENAAT DER VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL • TE UTRECHT VOORWOORD. Reeds einde 1917 werd door den Raad van Bestuur van 's Rijks*Veeartsenijschool besloten aan de Regeering voor te stellen den dag, waarop deze School, resp. de Veeartsenij* kundige Hoogeschool, 100 jaren zou bestaan, niet ongemerkt te laten voorbijgaan. De Raad achtte het wenschelijk, dat een Gedenkboek zou worden samengesteld, dat de geschiedenis der School gedurende dit 100-jarig tijdvak zou bevatten. De verschillende leden van den Raad en eenige andere wetenschappelijke amb* tenaren der School werden bereid gevonden een hoofdstuk voor dit Gedenkboek te schrijven. Als leden eener Commissie tot Redactie werden gekozen de beide eerste ondergeteekenden en Dr. H. Markus. Helaas ontviel laatstgenoemde ons door een al te vroegen dood, nadat nog slechts een eerste schema van den inhoud van het Gedenkboek gereed was. In de plaats van onzen zoo zeer betreurden medewerker werd de laatste onder* geteekende tot lid der Redactie-Commissie gekozen. Nadat de plannen voor een Gedenkboek in den Raad van Bestuur, resp. den Senaat, vasteren vorm hadden gekregen, werden de Regeering en het College van Curatoren er van op de hoogte gebracht, die welwillend hun onmisbare medewerking toezeiden. Aanvankelijk bestond het voornemen een omvangrijk en zeer rijk geïllustreerd Gedenk* boek te doen verschijnen, bestaande uit twee gedeelten, waarvan het eerste de geschiedenis der School, het tweede de geschiedenis der afzonderlijke vakken van onderwijs in het tijdvak 1821-1921 zou bevatten. Voordat echter de plannen zoo ver gevorderd waren, dat definitief gelden voor het Gedenkboek op de Staatsbegrooting konden worden aange* vraagd, waren de kosten voor het drukken en de illustraties zóó gestegen, dat de Redactie* Commissie zich genoodzaakt zag den aan* vankelijk geraamden omvang van het Gedenk* boek te verminderen, daar zij in deze benarde tijden het niet voor passend hield de Regeering om een hoogere subsidie te verzoeken dan aan* vankelijk door haar was aangevraagd. Daarom besloot de Commissie met instemming van den Senaat het gedeelte van het Gedenkboek, dat de geschiedenis der afzonderlijke onder* wijsvakken zou omvatten, te laten vervallen en in plaats daarvan een hoofdstuk op te nemen betreffende den tegenwoordigen toe* stand van het onderwijs, waarvoor ieder der docenten verzocht werd een bijdrage te leveren. Dezelfde overwegingen noopten de Commissie tot haar groote spijt het oorspronkelijk ge* raamde aantal afbeeldingen te verminderen, zoodat het Gedenkboek, zooals het thans voor ons ligt, niet zooveel biedt, als de Commissie wel zou wenschen. Verder zij er uitdrukkelijk op gewezen, dat onze Commissie het wenschelijk achtte den schrijvers van de verschillende hoofd* stukken de grootst mogelijke vrijheid te laten bij de behandeling hunner stof. Dit heeft ten gevolge, dat men sommige onderwerpen meer dan eens in dit Gedenkboek behandeld zal vinden, maar telkens van een ander gezichts* punt uit, wat, naar de Commissie hoopt, het Boek ten goede zal komen. Dan rust op ondergeteekenden nog de aangename taak namens den Senaat allen dank te zeggen, door wier medewerking de uitgave van net Gedenkboek mogelijk werd, in de eerste plaats Z.E. den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel H. A. van IJsselsteijn, den Directeur-Generaal van den Landbouw Dr. P. van Hoek en den Raadadviseur Dr. K. H. M. v. d. Zande, Inspecteur van Voorwoord. het Landbouwonderwijs, die zorg droegen, dat gelden voor de uitgave van het Boek op de Staatsbegrooting werden aangevraagd, en het College van Curatoren der Hoogeschool, dat ons zijn onmisbaren steun niet onthield. Verder brengen wij gaarne onzen dank aan Prof. Dr. W. Vogelsang, aan de ambtenaren van het Algemeen Rijksarchief te 's*Graven* hage, het Riiks*Archief, het Gemeente*Archief en het Kadaster te Utrecht, het Gemeente* Archief te Leiden, Groningen en Zutfen en het Provinciaal Archief van Gelderland te Arnhem, die den schrijvers van verschillende hoofdstukken en de Commissie gewichtige hulp verleenden. Eindelijk geldt onze dank den leden van het wetenschappelijk personeel der Hoogeschool, die bijdragen voor dit Gedenkboek leverden en allen, die ons de opname van hun portret mogelijk maakten. Aan de Firma J. van Boekhoven komt een woord van lof toe voor de smaakvolle uitgave van het Gedenkboek en voor de aangename wijze, waarop onze Commissie met haar heeft mogen samenwerken. Het vele, dat in de thans afgeloopen 100* jarige periode van veeartsenijkundig onderwijs bereikt is, waarvan dit Boek getuigenis aflegt, schenkt ons moed voor de toekomst en doet ons gelooven, dat ook in een volgend 100* jarig tijdvak de Veeartsenijkundige Hooge* school zal groeien en bloeien en haar zin* spreuk getrouw zal blijven: Animalium hominumque saluti! De Commissie tot Redactie: H. M. KROON, Voorzitter. W. J. PAIMANS. J. E. W. IHLE, Secretaris. LIJST DER AFBEELDINGEN. tegenover blz. 1. Titelblad van het werkje van P. van Naaldwyck 10 2. Gaspard de Saunier 10 3. Petrus Camper 10 4. Geert Reinders 10 5. E. Sandifort 11 6. G. van Doeveren 11 7. W. Munniks 11 8. S. J. Brugmans 11 9—10. J. le Franco, van Berkhey en het titel» blad van zijn antwoord op de prijsvraag . . 28 11—12. J. A. Bennet en het titelblad van zijn antwoord op de prijsvraag 29 13—14. Dingeman van der Vliet en zijn te Alfort behaald diploma 56 15. Minister A. R. Falck 57 16. Gezicht van de Gildbrug op de Wittevrouwen* poort 57 17. Th. G. van Lidth de Jeude 76 18. Alexander Numan 76 19. P. J. I. de Fremery 76 20. J. Vosmaer 76 21. Het eerste veeartssdiploma 77 22. Betaalsrol van 14 December 1850 77 23. Rijkssveeartsenijschool kort na de stichting, voorzijde 80 24. Rijks*veeartsenijschool kort na de stichting, van ter zijde 80 25. Kliniek» en stalgebouw tijdens Numan ... 81 26. Schapenstal aan 'sRijkssveeartsenijschool tijdens Numan 81 27. Rijks»veeartsenijschool, voorzijde aan de Bilt» straat (1836) 86 Rijksveeartsenijschool, van de Biltsche Grift gezien (1836) 86 28. P. H. J. Wellenbergh 87 29. B. J. C. Rijnders 87 30. I. Jennes 87 31. F. C. Hekmeyer 87 32. G. J. Hengeveld 104 33. J. R. E. van Laer 104 34. A. W. H. Wirtz 104 35. Th. H. Mac Gillavry 104 36. L. J. van der Harst 105 37. F. Th. Weitzel 105 38. C. A. Pekelharing 105 39. S. de Jager 105 40. D. F. van Esveld 110 41. W. C. Schimmel 110 tegenover blz. 42- J. D. van der Plaats 110 43. M. H. J. P. Thomassen 110 44. H. Zwaardemaker 111 45. M. G. de Bruin . . . 111 46. H. J. Hamburger . . . .' 111 47. P. M. J. M. E. Woltering .111 48. L. van Itallie 114 49. H. Markus 114 50. H. F. Nierstrasz 114 51. D. A. de Jong 114 52. A. S. Talma . . 115 53. F. E. Posthuma 115 54. H. A. van IJsselsteijn 115 55. H. J. Lovink 122 56. P. van Hoek 122 57. K. H. M. van der Zande 122 58. Het College van Curatoren 123 59. De hoogleeraren 124 60. De lectoren en enkele andere ambtenaren. . 125 61. De conservatoren en prosectoren 132 62. De assistenten in den cursus 1920—'21 . . . 132 63. Platte grond van het terrein der Veeartsenij* kundige Hoogeschool in 1921 133 64. Voorgebouw aan de Biltstraat, Zuidoostzijde . 224 65. Directeurswoning, thans Instituut voor Para' sitaire» en Infectieziekten 224 66. Pathologisch Instituut en Sectiegebouw. . . 225 67. Instituut voor Chirurgie 225 68. Voormalig houten onderwijsgebouw op de plaats der tegenwoordige manege 230 69. Tijdelijk gebouw voor de kliniek voor kleine huisdieren 230 70. Voorkliniek omstreeks 1890 231 71. Gezicht op het middenterrein 231 72. Onderwijsgebouw 236 73. Toegang naar de stallen van het Instituut voor Chirurgie 236 74. Instituut voor Verloskunde 236 75. Instituut voor Hoefkunde ....... 237 76. Ingang van den Hortus botanicus en hondenstal 237 77. Kori»oven 237 78. Anatomisch Instituut 248 79. Kliniek voor kleine huisdieren 248 80. Bibliotheek 249 81. Leeskamer der studenten 249 INHOUD. blz. Voorwoord. Lijst der Afbeeldingen. HOOFDSTUK I. De veeartsenijkunde in Neder» land vóór de stichting der Veeartsenijschool te Utrecht, door W. J. Paimans 1 HOOFDSTUK II. De voorbereiding en de oprichting van 's Rijks>Veeartsenijschool, door H. M. Kroon 25 HOOFDSTUK III. De Rijks*Veeartsenijschool van 1821 tot 1851, door H. Schornagel ... 76 HOOFDSTUK IV. De Rijks»Veeartsenijschool van 1851 tot 1874, door L. de Blieck . . 86 HOOFDSTUK V. De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99) door G. Krediet 93 ls*e bijlage tot Hoofdstuk V. Wet van den 8sten Julij 1874 tot regeling van het onder* wijs in de veeartsenijkunde 96 2de bijlage tot Hoofdstuk V. De inhoud van eenige Koninklijke Besluiten, Ministerieele Beschikkingen, Reglementen, enz., vooraf, gaande aan de Wet van 8 Juli 1874, bijeen, verzameld door G. Krediet 98 HOOFDSTUK VI. De Rijks»Veeartsenijschool van 1874 tot aan haar verheffing tot Hooge» school, door J. Wester . . " 104 HOOFDSTUK VII. De Veeartsenijkundige Hooge» school en hare voorgeschiedenis, door B. Sjollema 115 blz. HOOFDSTUK VIII. Het onderwijzend personeel van 1821—1921, door M. C. Dekhuyzen . 128 HOOFDSTUK IX. De vakken van onderwijs en hun verdeeling over de verschillende docenten van 1821—1921, door C. F. van Oijen 133 HOOFDSTUK X. De publicaties van het weten, schappelijk personeel der Rijks»Veeartsenij« schooien der Veeartsenij kundige Hoogeschool, verzameld door W. H. Keesom 136 HOOFDSTUK XI. Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks»Veeartsenijschool en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool, sa» mengesteld door J. E. W. Ihle 167 HOOFDSTUK XII. Het Internaat, het Studenten» leven en de Studentenmaatschappij, door H. A. Vermeulen 201 HOOFDSTUK XIII. De gebouwen en terreinen van 1821 tot heden, door J. H. Hartog . 224 HOOFDSTUK XIV. De bibliotheek, door J. B. du.Buy 248- Reglement voor de bibliotheek van 's Rijks* Veeartsenijschool (1829) 258 HOOFDSTUK XV. Het veeartsenijkundig onder* wijs in Nederland, vergeleken met dat in het buitenland, door H. Jakob 261 HOOFDSTUK XVI. De tegenwoordige toestand van het onderwijs 268 HOOFDSTUK I. DE VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLAND VÓÓR DE STICHTING DER VEEARTSENIJSCHOOL TE UTRECHT, door W. J. PAIMANS. Omtrent de veeartsenijkunde in Nederland gedurende de Middeleeuwen is ons niets met zekerheid bekend. Vermoedelijk zullen ook hier evenals elders in Midden * Europa de „mariscalci"1) voor de paarden van de edellieden hebben moeten zorgen, terwijl herders en andere personen als vilders en dergelijken hun hulp moesten verleenen aan ander ziek vee, voor zoover daarvoor hulp werd gevraagd en de eigenaar zich niet te» vreden stelde met daaraan te doen of te laten doen, wat hij zelf noodig of nuttig achtte. De personen, die over veeartsenijkunde schreven, waren meestal medici, natuur* of landbouwkundigen en geestelijken, tevens paardenliefhebbers, die door hun talenkennis in staat waren de werken van oude Grieksche en Romeinsche of ook Arabische schrijvers te vertalen of daarvan een bewerking te maken Na de Middeleeuwen werd de toestand eenigszins anders. De mariscalci, die lang* zamerhand meer beteekenis hadden gekregen, bleven niet wat ze waren. Zij werden of wel Maréchal, Maarschalk, aanvoerder van ruiterij en bemoeiden zich niet meer rechtstreeks met de verpleging der paarden, of wel ze werden Maréchal, Hoefsmid en zorgden dan niet alleen voor het beslag der paarden, maar waren ook belast met de behandeling der zieke dieren. Wijl dit eenvoudige werklieden waren, was deze toestand over het algemeen 1) Mariscalcus of Marescalcus, van het Keltische woord „march" (paard) en het Gotische „skalks" (knecht); later ook ..Manescalcus" en voor veeartsenijkunde „manescalcia"; nog later „maréchal". niet bevorderlijk voor de veeartsenijkunde als wetenschap; maar op het laatst van de 16de eeuw en vooral in de 17de en 18de be* gonnen zich ook andere personen met de veeartsenijkunde te bemoeien. De directeuren van de rijscholen, welke zich van Napels uit over bijna geheel Europa verspreidden, gaven aanleiding tot de vorming van „Stalmeister" in Duitschland, „Ecuyers" in Frankrijk en „Equerrys" in Engeland en dezen hebben zich in dit opzicht zeer ver* dienstelijk gemaakt. De eerste ontwikkeling der wetenschappelijke veeartsenijkunde is vooral aan hen te danken. De stand der veeartsenijkunde spiegelt zich het best af in de literatuur; maar niet alleen uit de Middeleeuwen, ook uit de 16de eeuw is ons geen enkel Nederlandsch boek of boekje bekend, dat handelt over de veeartse* nijkunde of wat daarmee in verband staat. Misschien mogen we hierbij een uitzondering maken voor een klein werkje, dat wellicht geschreven is in het midden van de 16de eeuw. Op het titelblad van een Vlaamsche uit* gave van het veeartsenij kundig boekje van Pieter Almanus van Cour, dat zelf geen jaartal draagt, maar vermoedelijk uit de 18de eeuw is en waarop ik nog terugkom, lees ik: „Hier is noch bij gevoegd een zeer raer „ende geheym Meester*Boekjen der Peerden „en Koe*Beesten, eertyds gebruykt by den „Marschalk des Keyzers ende d' Ardshertogen „Keyzer Karei den V in 't jaer 1547", ter* wijl het volgens het titelblad bevat: „Hulp* 2 De veeartsenijkunde in Nederland „middelen voor de peirden, om te weten „alle de geheymen, alzoo men die gebruykte „by den Marschalk des Keyzers en de Ards* „hertogen Keyzer Karei den V." Op de eerste bladzijde van een geschreven boek, dat in mijn bezit is, bevindt zich het volgende: „Meesterboek voor peerden en koeyen om te „weten alle de cekreten die men dagelykx ge» „bruiktte by den Smit des Keysers en den hertogh „Keyser Kareis den vyfde en den eerste om de „peerden te cureren van haar gebreken. Dezen „boek is eerstmaal geschreven tot Brussels ten hoven „van Brabant by den Smit des Keysers en eersten „hertogh Keysers Kareis den vyfde in 't jaar 1541; „en nu gecopieert ende eenige hoogduitse woorden „die daer in begrepen zyn naar den regten zin „overgezet in 't jaar 1626. Desen Boeck hoort toe „aen Gerardus van Maegdenbergh; dit is geschreven „in het jaar 1779." Dat op de eene plaats het jaar 1541 en op de andere het jaar 1547 wordt genoemd, kan wel het gevolg zijn van een schrijffout. De inhoud van de twee ■werkjes is intusschen ook niet volkomen dezelfde. Vermoedelijk was het oorspronkelijk een heel klein boekje en zijn later verschillende zaken er aan toe* gevoegd. De inhoud heeft niet veel te be* teekenen, het is slechts een verzameling van recepten tegen verschillende kwalen en ge* breken, welke zonder eenige indeeling of regelmaat op elkaar volgen. Wat den inhoud betreft, kan men het dus ook wel tot de 16de eeuw terugbrengen en het is jammer, dat het oorspronkelijk manu* script niet bekend is; ongetwijfeld werd daarin de schrijver niet genoemd de „Smits des Keysers" maar de „Mariscalcus"; de naam „Marschalk" in het gedrukte exemplaar wijst daar ook op. Het oudste degelijk werkje, dat over vee* artsenijkunde handelt en tot de Nederlandsche literatuur gerekend kan worden, is dat van Petrus van Naaldwyck, een medicus, die later in Gothenburg de geneeskundige praktijk uitoefende en in 1631 in Leiden een boek uitgaf, dat, in de Latijnsche taal geschreven, tot titel heeft: „Libri duo Philippicorum sive „de Equorum Natura, Electione, Educatione, „Disciplina et Curatione, Authore Petro a „Naaldwyck, Batavo, D. Medic. apud Gotho* „burg. Lugduni Batavorum, Apud Andream „Cloucquium, Bibliopolam, Sub signo Angeli „conorati. Anno MDCXXXI." „Twee boeken voor paardenvrienden of, „over de natuur, het uitkiezen, het opkweeken, „de dressuur en de geneeskundige behandeling „van paarden. Schrijver Peter van Naald* „wyck, Nederlander, Med. doctor te Gothen* „burg Leiden bij Andreas Cloucquius, boek* „handel „De gekroonde Engel". Anno 1631. Na de opdracht en „plaatsen uit beroemde schrijvers over de natuur, de trouw en eigenaardigheden van paarden," welke met het titelblad 8 bladzijden beslaan, volgt het „Eerste boek voor paardenliefhebbers", dat in 30 bladzijden acht hoofdstukken bevat: 1° Over den aard der paarden, 2° Over het uitkiezen van paarden, 3° Over een kort overzicht van een goed en een slecht paard, en hoe zij onderzocht moeten worden, 4° Over de voortplanting der paarden en dat* gene wat daaromtrent opgemerkt moet worden en wetenswaardig is, 5° Waarop men moet letten vanaf de dekking tot de barensweeën, 6° Wat men moet doen ten tijde van den partus, 7° Over het opfokken van veulens, en 8° Over het dresseeren van paarden. Daarna volgt het „Tweede boek voor paardenliefhebbers of over de behandeling van zieke paarden." Dit beslaat 40 bladzijden en bevat 33 hoofdstukken, waarin evenzoo* veel ziekten of groepen van ziekten in het kort besproken worden en waarbij aan de geneeskundige behandeling de meeste aan* dacht wordt gewijd; de verschijnselen en oorzaken worden slechts in het kort vermeld. Het is een beknopt, maar heel belangrijk werkje, dat zeer zeldzaam schijnt te zijn; althans het bevindt zich in geen der groote Nederlandsche bibliotheken; het werd mij van uit die te Göttingen welwillend ter in* zage gezonden, waarvoor ik ook hier mijn oprechten dank betuig. Het wordt dan ook, wat de oude Nederlandsche schrijvers betreft, alleen in het „Huismans Handboek, voor* „gesteld in den Frieschen Stalmeester en „Koeyendokter, door J. W. Te Leeuwarden, „ter Drukkerye van H. A. Chalmot, 1772" even aangehaald, terwijl Schrader en Hering1) vermelden, dat Rumpelt het persoonlijk in Göttingen heeft gezien en over 't algemeen prijst. Neumann2) noemt het werkje alleen. Opmerkelijk is het, dat in het boekje zoo* wel op het titelblad als op de laatste blad* zijde MDXXXI als jaar van uitgave wordt vermeld en dat op het titelblad tusschen de 1) Biographisch*literarisches Lexicon der Tierarzte aller Zeiten und Lander. Gesammelt von G. W. Schrader und Ed. Hering. Stuttgart. Verlag von Ebner und Seubert. 1863. 2) L. G. Neumann, Biographies vétérinaires. Paris. Asselin et Houzeau. 18%. pag. 258. 3 vóór de stichting der Veeartsenijschoo D en de eerste X met de pen een C is ge* schreven. Daar bovengenoemde schrijvers alle drie het jaar 1631 als het jaar van uitgifte noemen, veronderstel ik, dat de tusschen* voeging der C als de verbetering van een drukfout beschouwd moet worden.1) Het oudste, in de Nederlandsche taal ge* schreven, veeartsenijkundig werk, waarvan het jaar der uitgave bekend is, heeft den titel: „De getrouwe Paarde*Meester ofte een „verhaal van alle de voornaamste en geap* „probeerde secreten ten opzichte van 't genezen „van paarden: welke d' Auteur nooit uit* „gegeven, maar in zijn eigen borst verborgen „gehouden heeft; en waar in de Roem van „zijn gantsche Praktijk bestondt. 't Amsterdam „bij Abraham Wolfgang, op 't Rokin bij de „Beurs, in 't Geloof. A" 1675." Ook dit werkje draagt den stempel van zijn tijd. De naam en kwaliteit van den schrijver zijn wel niet aangegeven, maar het is duidelijk, dat de Stalmeester hier aan het woord is. Het is nog niet veel, wat hij op de 72 bladzijden van dit boekje te vertellen heeft. Hij geeft echter niet enkel eenige recepten tegen verschillende ziekten en gebreken, maar laat daaraan voorafgaan eerst een korte bespre* king van de diensten, waarvoor de toenmalige paardenrassen het best geschikt waren en dan een en ander over de oorzaken en verschijnselen van verschillende inwendige ziekten in het algemeen. Slechts enkele jaren later verscheen een boekje, waarvan niet alleen het jaar van uit* gave, maar ook de naam van den schrijver wordt aangegeven op het titelblad. Men vindt daar: „Toevlugt of heylsame Remediën voor „allerhande Siektens en Accidenten die de ]) Door de vriendelijke tusschenkomst van den Heer Van Hoffen, lid der Directie van de Firma Van Boek» hoven, was ik later in de gelegenheid hierover het oordeel te vernemen van de bekende autoriteit, den ZeerEerw. Pater B. Kruitwagen O. F. M. te Woerden. Deze verklaarde, dat er geen twijfel aan is, of het boekje is uitgegeven in 1631; 1° omdat hij met zijn kennersblik direct zag, dat de druk van het boekje niet is uit de eerste helft der 16 of op den Eerften December 1798. beantwoord te worden. Vermits, op vtrftheidm plaat fin, in Europa, Vee-Artfènij-Scundige Scholen, onder dm haam van Ecoles yéténnaires, zijn opgerigt { en tent Schoof (waarin d* ziekten en kwalen, zoo ■wel van Paarden, als van P.underen, Schapen in andere Dieren onderzogt, en, indien mogelijk, genezen worden) ook in ons tand, niet dan dl groot/ie nuttigheid hebben kan; zoo verlangt de Btaaifchappij een plan, naar hetwelk zulk eene fiichting onthr ons zoude kunnen worden tot fland gebragt. DOOS. JAN ARNOLD BENNET, A. L. M. Philofophias et Medicina: Doctor, Lid Tin de Hollandfche Maaifchappij der Wetenfchappen, en Van de Maatfchappij 'ter bevordering van den Landbouw te Amfterdam, enz. Welk antwoord met de gouden Medaille is bekroond geworden. J. A. BENNET EN HET TITELBLAD VAN ZIJN ANTWOORD OP DE PRIJSVRAAG. van 's Rijks* Veeartsenijschool. 29 in de Medicijnen" kunnen dienen getuig* schriften, „dat zij ook tevens de Vee*Artzenij bij uitnemendheid konden oefenen." Allerlei onderwerpen worden uitvoerig be* handeld, den belangstellenden lezer verwijs ik naar de verhandeling zelf, waarin tal van merkwaardige beschouwingen te vinden zijn. Schrijver eindigt zijn geschrift aldus: „Ik voleinde met het toepasselijk bijbelwoord: De Rechtvaardige ontfermt zich over zijn Vee." Bekroond antwoord van Dr. J. A. Bennet. Het bekroonde antwoord vanDr.L A. Bennet „Ontwerp eener Vee=Artzeny*kundige Schole" is nog uitvoeriger dan dat van Le Francq. van Berkhey (152 pagina's), doch houdt meer voet bij stuk, is minder wijdloopig, meer op den man af, laat het niet bij allerlei bespiegelende beschouwingen, doch geeft een omschreven plan eener veeartsenijschool met bouwplan en kostenb erekening. Het zal den aandachtigen lezer der beide antwoorden niet verwonderen, dat aan Bennet de prijs is toegekend. Ook Le Francq. van Berkhey juicht deze bekroning toe, al meent hij zich zelf toch ook een klein gedeelte van den luister te moeten toeeigenen. •Hij toch schrijft in een narede bij de uit* gave van zijn brochure: „Dan daar zints dien tijd de beslissing op derzelver Prijsvrage aan den Geleerden Heere Doctor J. A. Bennet is toegekend, en billijk, volgens mijne eigen betuiging En dus, wel verre, dat eenige naijver of ontevreden» heid mij zoude bekruipen of bekropen hebben, kan ik niet nalaten te betuigen, dat ik aan den wel* genoemden Heere J. A. Bennet de Aanspooring tot deze Verhandeling heb gehad en wijders dat wij beiden communicatief over het oprichten eener Veterinaire Schole gehandeld hebben en ongeveinsd elkander medegedeeld: hetgeen na de rechtmatige bekrooning van zijn Ed- Prijsstuk eene heusche kunde toeliet." Voor de uitgave van de Verhandeling „Onf* werp eener Vee*art$enySchole", waarvan de copie, zooals wij zagen, bij de ramp te Leiden in 1807 voor een gedeelte onleesbaar werd, heeft Bennet in het toen nog niet gedrukte gedeelte later „eenige aanvullingen en gewichtige veranderingen aangebracht" en verder „een kort overzicht gegeven van het Onderwijs, dat in de Koninklijke Deensche Vee*Artsenij* School te Kopenhagen ingevoerd is, en met het beste gevolg, door den beroemden Hoog* leeraar E. Viborg gegeven wordt". Bennet behandelt in zijn antwoord achter* eenvolgens de plaats, waar de veeartsenijschool zal moeten komen, de gronden en gebouwen, het onderwijzend personeel, het onderwijs en een berekening van kosten. Wij zullen in het kort aangeven tot welke conclusiën de schrijver voor elk dezer ondèrdeelen. komt. Wat de plaats betreft, doet hij een keuze tusschen Utrecht en Leiden, als meest geschikte steden; hij geeft aan Utrecht de voorkeur „als hebbende, of binnen deszelfs muren zei ven, of in derzelver voorsteden, zogenaamde cin* gels, of in den naby gelegen omtrek, alle de hoofdvereischtens, die tot vestiging der ver* langde stichting kunnen gevorderd worden". Als voordeden van Utrecht worden opgegeven: „le. den hoogen droogen grond en het stroo* mend voortreffelijk water, de gunstige gelegen* heid tot alle noodige correspondentie en tot het vervoeren van vee; 2e. de aanwezigheid van de hoogeschool"; 3e. het vrij aanzienlijk Cavallerie*Garnizoen; 4e. de aanwezigheid van aanzienlijke ruimtens en geschikte gebouwen; 5e. de lage Bouw* en Oprichtingskosten; 6e. de aanzienlijke Vee* en Paardenmarkten; 7'. het in de nabijheid voorkomen van „hey* gronden", die eene bij uitstek voortreffelijke gelegenheid zouden kunnen aanbieden, tot het nemen van belangrijke proeven, den land; bouw en veeteelt beide betreffende, „voor welke de bovengenoemde hey* en zandgronden zoo bij uitsluiting geschikt zijn." Wat de gebouwen betreft zegt de schrijver het volgende: „In net hoofdgebouw der Vee*Artseny* Schoole zelve, derhalven, hebben wij gemeend, dat moesten gevonden worden: le. Eene ruime gehoorzaal, zoo voor alle de voorlezingen, die in het Instituut moeten gehouden worden, in het algemeen, als voor de ontleedkundige demonstratiën in het bij* zonder. 2e. Eene bereiding* of praepareer*kamer voor de leerlingen en kweekelingen van het Instituut. Je. Eene ruime zaal, ter plaatsing der onder* scheide verzamelingen van Anatomische en Pathologische praeparaten, Chirurgicale instrumenten, Hoeven en Beslags*werktuigen, Modellen, Simpliciënkast enz. benevens een dergelyk vertrek, ter vergaderplaats voor de Bestuurders of Opzigters, en ter plaatsing teffens der boekery en papieren der Stichting. 4e. Eene Apotheek. 5e. Een Keuken en Kelder. 6e. De woningen voor den Directeur, voor 30 De voorbereiding en de oprichting den Onder*opziender, de inwonende kweeke* lingen, en huis=dienstboden. 7e. Zolders, bergings*plaatsen, enz. In de bygebouwen worden gevorderd: Voor eerst. Verscheide stallingen en hokken voor krank vee, waar onder ook zulke, welke inzonderheid geschikt zyn moeten voor paarden, die met beenbreuken, droes, kolder«ziekten, en dergelyke ongemakken behebt, zoo wel afzondering, als eene byzondere kunstbehande* ling noodig hebben. Ten tweede. Inrigtingen voor een warm bad, benevens een koud of gewoon wedde. Ten derde. Eene hoef-smedery. Ten vierde. Twee Nood* of Hoofdstallen. Ten vyfde. Eene beslote en overdekte plaats, tot het doen van heelkundige operatien, en die teffens dienen kan tot eene beslote rydbaan. Ten zesde. Onderscheide bergplaatsen van het noodige Wagen*, Voer* en Werktuig. Ten zevende. Woonhuis van den Hoef*smit. Ten achtste. Slaapplaatsen voor de Vee» oppassers, stal*knegts enz. Open Ruimten. Voor eerst. Een Kruid*Tuin, ter aankweeking der planten en verdere gewassen, in de be* oeffening der Vee*Artseny*kunst het meest gebruikelyk. Ten tweede. Eene open ruimte zoo voor eene rydbaan (manege), als voor eene plaats tot het doen van heelkundige operatien. Ten derde. Een Tuin* en Warmoesery voor de Stichting. Ten vierde. Eenige Landen, ter weiding van het Vee, enz. Ten vyfde. Twee of meer kleine weiden ter grazing van het nog ziek, of reeds her* stellend Vee". Het personeel der school moet bestaan uit: „Een Directeur en eersten Leraar", „een man, die niet alleen grondig geleerd en ervaren zv, maar die, gelyk een voornaam buitenlands Vee*artz te recht zegt: gezond en sterk, goed en juist van oog, vast en vaardig ter beider hand zy, die vooral naar zyne zielsvermogens, niet slechts een gezond verstand en juist oor* deel, maar daarenboven ook nog met een gelukkig geheugen, met tegenwoordigheid van geest, en een gepaste stoute voortvarendheid mildelyk begaafd zy. Een Onder*Directeur en Adjunct of mede* leeraar. Een Hoefsmit. Een Hoefsmits*Knegt of Helper. Twee StahKnegts. Twee Huis*bedienden". Tot de „tweede soort van noodwendig* heden, het Vee naamlyk" behooren: „Eenige Paarden, eenig Rund*Vee, Eenige Schapen en Eenige Zwynen, zoowel zieken als gezonden." „De derde soort van noodwendigheden of van middelen zyn de Werktuigen of Hulpmiddelen", waaronder ook anatomische en pathologische preparaten, een verzameling hoefijzers en beslagwerktuigen, eenvoudige geneesmiddelen en verder een uitgezochte ver* zameling van boeken, prentwerken en verdere afbeeldingen. Bij het onderwijs en de indeeling der vakken wordt uitvoerig stilgestaan. Achtereenvolgens worden behandeld „de Vee* of Dier*ontleed* kunde (Anatomia veterinaria of Zoötomia)", „de Natuurkennis des dierlyken Ligchaams, of Diernatuurkennis (Zoöphysiologia), de Gezondheidsleer (Hygiëne) inclusief aan* fokking en veredeling der huisdieren, de algemeene Ziekten* of krankheids*leer der dieren (Zoöpathologie), de Algemeene Dieren*Geneeskunst (Zoö* therapia generalis), de meer byzondere Vee*Artzeny*kunst (Zoö* therapia specialis), de Medicina Veterinaria Clinica of dadelyk oeffenende Vee*Artzeny*kunst op de zieke dieren". Dit onderwijs wordt zoo gegeven, dat het over drie jaren verdeeld is, „zoodat ieder leerling op het eind des derden jaars in staat zal moeten zyn om ter promotie of bevorde* ring tot Veeartz een volledig examen of onder* zoek in alle de voornaamste vakken der Vee*Artseny*kunst te kunnen afleggen en welk examen hem in de tegenwoordigheid des Bestuurders der Veeartzeny*schoole, door de beide leeraars op eene geregelde en vol* ledige wyze zal moeten worden afgenomen". Het jaar is verdeeld in twee cursussen; nauw* keurig wordt aangegeven, hoe de schrijver zich de verdeeling der leerstof denkt. Wat de kostenberekening betreft, heeft Bennet de hulp ingeroepen van een ervaren bouwmeester, den architect J. Wagemans te Leiden. Zij hebben verschillende berekeningen gemaakt, die wij hier laten volgen,, omdat deze een beeld geven, hoe zij zich de School ingericht denken, en welke sommen zij meenen, dat voor de exploitatie noodig zijn. van 's Rijkst Veeartsenijschool. 31 EERSTE ALGEMEENE BEREKENING van onkosten, noodig tot de eerste stichting, of den geheel uit den grond nieuwen opbouw eener Vee* Artzeny•Schole, volgens het ontwerp en de grond» teekening, daarvan gemaakt en beschreven, in het eerste gedeelte der tweede afdeeling dezer Ver> handeling. Voor den grond van het Hoofd»gebouw en verderen opstand ƒ 7,000 Voor Landeryen, of eene Land»hoeve, zoo ter voedering van het Vee, als tot het doen van proeven en aanleggingen, de verschillende vakken van den Landbouw en de Veeteelt betreffende „ 18,000 Voor het Metzelwerk van alle de Gebouwen der Vee»Artzeny»Schole, volgens eene daarvan zoo veel mogelijk nauwkeurig gemaakte berekening „ 39,923 Voor het Timmerwerk (waaronder ook be« grepen is het werk van smit, loodgieter, glazenmaker, verwer, enz.) „ 68,742 Voor Binnenwerk „ 6,880 Voor benoodigde meubelen en verdere Huis=noodwendigheden „ 3,000 Voor den aankoop van Vee „ 2,000 Voor Voeragie, noodig by de eerste op» rigting 1,800 Voor StaLgereedschappen „ 400 Voor Wagens, Karren, en dergelyk verder Voertuig ,, 600 Voor Boeken en Prentwerken, by den eersten aanleg der Vee»Artzeny«Bibliotheek . . „ 1,200 Voor Anatomische praeparata, of voor den eersten aanleg der verzameling van Ont» leedkundige Toebereidingen „ 500 N.B. Hiervoor is geen hoogere prys»be» paling gemaakt, daar men billyk onderstellen mag, dat deze verf zameling, of dit zoogenaamd Ana» tomischsKabinet, door den Direkteur en zijne Leerlingen, na den eersten . aankoop van het meest dringend benoodigde, verder gevormd, en zoo veel mogelijk tot volkomenheid zal gebragt worden. Voor Chirurgikale Instrumenten 600 Voor eene verzameling van Hoef»yzers, modellen en verdere werktuig, het Hoef» beslag, en de Smedery betreffende . . „ 1,200 Voor den eersten aanleg van den Kruid». tuin, en der Siplicien»kas „ 300 Voor de Apotheek en deszelfs toebehoren ,, 1,200 Nog voor verschillende kleine behoefen en noodwendigheden, welke niet af» zonderlyk kunnen berekend worden, ongeveer „ 1,500 ƒ 154,845 TWEEDE ALGEMEENE BEREKENING van onkosten, noodig tot de eerste stichting eener VeeartsenysSchole wanneer dezelve aangelegd, en ingerigt werd door de vertimmering van eene reeds opstaande, en tot een geheel ander oogmerk dienende Huizinge, zoo als b.v. eene Brouwery, groote Herberg' of Uitspanning, een Magazijn, eene Fabriek, een ruim' Heeren-httis of dergelyk groot Gebouw; volgens het ontwerp daarvan in het tweede gedeelte der Tweede afdeeling in deze Verhandeling opgegeven. Voor den inkoop van zoodanig gebouw met deszelfs opene ruimten, hof, en verderen opstand, ongeveer ƒ 12,000 Voor de noodige vertimmeringen, en eerste inrigting der gebouwen, tot eene Vee» artzeny»Schole; volgens eenen daarvan zooveel mogelyk gemaakten overslag . „ 7,500 Voor de Landeryen enz. gelyk in de vorige algemeene berekening hier naast . . . ,, 18,000 Voor Meubelen en verdere Huis»noodwen< digheden „ 2,000 Voor aankoop van Vee, gelyk hier naast „ 2,000 Voor Voeragie by den eersten aanleg der stichtingen 1,800 Voor Stalgereedschappen „ 400 Voor Wagens, Karren, en verder dergelyk Voertuig „ 600 Voor Boeken, Prentwerken enz. by den eersten aanleg der Bibliotheek 1,200 Voor Anatomische praeparata als hier naast „ 500 Voor Anatomische en Chirurgikale Instru» menten „ 600 Voor de verzameling van Hoef»Yzers, Modellen en verdere Werktuigen, voor het Hoefbeslag der smedery ,, 1,200 Voor den eersten aanleg van den Kruid» tuin en der Simplicienkas „ 300 Voor de Apotheek en toebehoren . . . „ 1,200 Voor verschillende kleine noodwendig» heden, welke niet afzonderlyk kunnen worden berekend, gelyk hier naast . . „ 1,500 ƒ 50,800 ALGEMEENE BEREKENING van jaarlyks benoodigde kosten ter instandhouding eener Vee»Artzeny»Schole, voor de beide ontwerpen, daarvan in deze verhandeling voorgesteld. Aan jaarlijks tractement voor den Directeur ƒ 1,600 „ denzelven voor het geven van kost, vuur en licht aan den Adjunct of Onder» Directeur , 400 Aan denzelven voor het houden van twee Huisbedienden „ 400 Aan jaarlyks Tractement voor den Onder» Directeur , 500 AanjaarlyksTractementvoordenSmits»Baas „ 400 „ loon voor den Smitssknegt „ 300 „ „ „ twee Stalsknegts, a ƒ 5.— 'sweeks „ 520 Aan loon voor twee Staljongens, ieder a ƒ 2.— 'sweeks „ 208 Aan Nieuw»jaar en Kermisgiften voor de verschillende bedienden „ 40 Aan Jaarlijksche inkoop van Vee . . . . „ 500 „ Vouragie voor het Vee, in de stichting gehouden wordende; hiervoor is alhier geene berekening gemaakt; mogende men veronderstellen, dat dezelve op de lande» ryen, aan de Vee»Artzeny»Schole toebe» • hoorende, genoegzaam zullen gewonnen worden. Aan benoodigde medicamenten en verdere behoeften voor de apotheek „ 400 Aan jaarlyksche aankoop van Boeken, In» strumenten, Modellen, enz „ 500 32 De voorbereiding en de oprichting Aan Brandstoffen voor het Huis, de Apos theek en de Smedery ƒ 800 Aan Yzer en verdere behoeften voor de Hoef*smedery „ 400 Aan jaarlyks onderhoud en reparatie van Gebouwen, Stalgereedschappen, Zadel» Voertuig, enz „ SOO Aan verschillende uitgaven, die niet nauw» keurig te berekenen zijn, door elkander genomen „ 1,500 ƒ8,968 Ten slotte betoogt de schrijver, „dat de kosten tot den aanleg en het onderhoud eener Vee» Artzenij»Schole naar alle billijkheid door den Vee* en Landbouw zelve behooreh te worden gedragen." In het naschrift wordt er op gewezen, dat het zoogenaamde Vee»fonds, gevormd uit de opbrengst van de belasting op de paarden, het rundvee en de schapen, de middelen zou kunnen verschaffen voor het tot stand brengen en onderhouden eener veeartsenijschool. Wij hebben in het ontwerp van Dr. Bennet, waarvoor „ook gebruik is gemaakt van er* varingen bij de oprichting der Veeartsenijschool te Hannover opgedaan en waaraan een over* zicht van de Koninglijke*Deense Veeartsenij* school te Kopenhage toegevoegd is", een eerste goed doorwerkt plan van een Vee* artsenijschool in Nederland. Fonds tot voorkoming en afwending van de Runderpest, later het fonds voor den Land* bouw. In 1802 vinden wij in het Rapport van den Raad van Binnenlandsche Zaken aan het Staatsbewind, wegens den Staat van het Fonds tot voorkoming en afwending van de runderpest, de mogelijkheid geopend, dat gelden uit dit fonds ook ten bate van Veeartsenijkundig onderwijs zullen kunnen worden aangewend. „Behalven dezen en veele andere bijzon* dere Oogmerken, die tot elk afzonderlijk soort van Vee betrekking hebben, kunnen voor dit onderscheiden Vee, in het algemeen, Vee*artsenijkundige proeven en maatregelen beraamd worden, die steeds kosten zullen vereischen; terwijl wij nog niet spreken van hetgeen wellicht eenmaal tot stand zou kunnen komen te weten, de oprichting van eene Vee* artsenijkundige School, waartoe reeds de Maat* schappij tot Bevordering van den Landbouw te Amsterdam, een Plan, door een onzer bekwame Vaderlandsche geneesheeren, den burger J. A. Bennet te Leijden, ontworpen, met den Gouden Medaille dier Maatschappij heeft bekroond." Waar hier het Fonds tot voorkoming en afwending van de Runderpest, later bekend onder den naam van het Fonds voor den Landbouw ter sprake komt en uit dat fonds de kosten van oprichting van 's Rijks Vee* artsenijschool en ook het onderhoud tot 1851 is bekostigd, is het hier de plaats in het kort iets over dit fonds mee te deelen. Voor uit* voeriger gegevens kunnen wij verwijzen naar een artikel over het Fonds voor den Land* bouw, voorkomend in de Verslagen en Mede* deelingen van de Directie van den Landbouw, 1916, No. 1, uitgave van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Bij publicatie van 26 December 1799 werd een wet gearresteerd, waarbij werd opgericht een fonds tot het geven van behoorlijke schadevergoeding bij het nemen van maat* regelen tegen de runderpest. Tot vorming van het fonds werd besloten: „ten dien einde voor eenmaal te heffen van elk Runderbeest boven 2 jaren oud, 2 stuivers, en beneden 2 jaren 1 stuiver, wordende het fonds uit dezen opbrengst gesproten, gesteld onder beheering van den Agent der Nationale Oeconomie." Steeds zou ƒ 100.000 in kas gehouden moeten worden om die steeds onmiddellijk te kunnen gebruiken bij de bestrijding van de runder* pest. De totale opbrengst der belasting bleef beneden de raming en was ƒ 77.333. Reeds in 1800 werd bepaald, dat de maat* regel, oorspronkelijk voor eenmaal bedoeld, „in volle kracht en vigeur blijve". In het bovenaangehaald rapport van den Raad van Binnenlandsche Zaken werd ge* adviseerd „dezelfde belasting te heffen in 1803, 1805, 1807 en 1811, dat ook van schapen en paarden bijdragen zouden worden geheven en dat de gelden ook in andere opzichten ten bate van den Landbouw kunnen worden be* steed". In 1806 werd tot het nemen van een maatregel in dezen geest overgegaan en werd daarom het Fonds tot voorkoming en stuiting van Runderpest omgezet in het Fonds voor den Landbouw. Dit Fonds kwam nu onder beheer van den Minister van Binnenlandsche Zaken. Het Fonds bleef ook tijdens de Fransche overheersching bestaan, al bleken de Franschen bij hun terugtrekken, uit de kassen zooveel mogelijk medegenomen te hebben. In 1816 werd het Fonds voor den Landbouw opnieuw bij de Wet geregeld en tot 1844 is deze belasting geheven. Feitelijk is het Fonds van 's Rijks* Veeartsenijschool. 33 eerst opgeheven in 1887. De jaren na 1844 zijn echter van weinig beteekenis geweest. Wij komen telkens nader op dit Fonds terug, omdat het veeartsenijkundig onderwijs daaruit tot 1851 geheel is bekostigd. Commissiè'n van Landbouw en het Veeartse» nykundig Onderwijs. Wij komen nu tot de Commissiën van Landbouw in de respectieve Departementen der Republiek, opgericht bij Staatsbesluit van 9 September 1805 „gedaan en gearresteerd" door den Raadpensionaris Rutger Jan Schim* melpenninck. Deze commissiën moesten be* staan uit geoefende landbouwers of anderen bedreven in landbouwkundige zaken, terwijl vastgesteld was: „er zal zich bij elke Com* missie, zoo veel mogelijk, een ervaren Vee* artsenijkundige bevinden". Dat deze Commissiën zich met de vee* artsenijkunde en ook met het veeartsenij* kundig onderwijs moesten bezig houden, bleek uit onderstaande artikelen van de instructie, waarvan vooral art. 14 onze aandacht vraagt: Art. 13 Zij zullen den Secretaris van Staat ten allen tijde en ten spoedigsten informeeren van byzondere en onvoorziene rampen, die den Land» bouw en hun Departement zouden mogen treffen; inzonderheid van spoedig opkomende grasserende ziekten onder paarden, runderen, schapen en varkens, onverminderd nogtans hetgeen aan de Departementale Besturen in dergelijke gevallen competeert of zal worden opgedragen. Art. 14. Zij zullen opsporen en aan den Secretaris van Staat voordragen, in hoeverre en welke Vee*artsenijkundige inrigtingen in hun Departe» ment zouden dienen ingevoerd te worden, mits* gaders opgeven door welke middelen deze inrig» tingen het meest zouden kunnen bevorderd worden. Art. 15. Zij zullen zoo omtrent het vorig Artikel als in het nemen van informaties ten tyde van grasserende ziekten onder het vee en in de exe» cutie der maatregelen, die als dan door het Gouvernement zullen mogen beraamd worden, de concert handelen met de Commissiën van Genees» kundig Bestuur en hun Departement, zoo ver het ressort van elk dezer Commissiën van Geneeskundig Bestuur aangaat. Dat de Commissiën zich herhaaldelijk met veeartsenijkundige onderwerpen, ook met het veeartsenijkundig onderwijs, bezig hielden blijkt ten duidelijkste. De Commissie te Utrecht zelfs, zag zich verstoken van een lid, dat als „Veeartsenij* kundige derzelver belangen ten dezen kon behartigen", en is „op derzelver verzoek de heer A. J. Bennet Med. Doctor, daartoe door zijne Excellentie aangesteld". De Commissie in Holland, Noordelijk ge* deelte, raadpleegde met de beide veeartsen onder haar ressort: NiCOLAAS van der Meulen te Purmerend en Jan Blanken te Leiden, die van Holland, Zuidelijk gedeelte, met den „deskundige Veedoctor" D. Heinecke in den Haag. Reeds in het eerste jaar van de oprichting verzocht de Commissie in Holland, Noordelijk gedeelte, aan de Directeuren der Maatschappij van Landbouw te Amsterdam, om de reeds lang bekroonde prijsverhandeling, betreffende het plan eener Veeartsenijschool door Dr. J. A. Bennet, het licht te doen zien. Algemeene Vergadering der Commissiën in de verschillende departementen en de voor= stellen betreffende opleiding van veeartsen. De afgevaardigden dezer Commissiën in de verschillende departementen kwamen samen in algemeene vergaderingen. De eerste dezer algemeene vergaderingen werd te 's*Gravenhage gehouden op 28 April 1806 onder voorzitterschap van den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken Mr. Hendrik van Stralen. Van verschillende Commissiën kwamen reeds naar aanleiding van Art. 14 der In* structie, voorstellen in betreffende het in* voeren van Veeartsenijkundige inrichtingen en bezoldiging der veeartsen. Uit onderstaande ingediende voorstellen blijkt, dat men zich in verschillende commissiën de opleiding van veeartsen al zeer eenvoudig voorstelde. Merkwaardigheidshalve nemen wij hier de drie ingediende voorstellen over: „De Commissie van Landbouw in het Departement Stad en Lande van Groningen volkomen overtuigd, dat het van zeer veel belang is voor de Republiek, welke aan de Veefokkerij een groot gedeelte van haren welvaart verschuldigd is, om zoo spoedig doenlijk, aan Art. 14 harer instructie te voldoen, heeft in hare eerste vergadering, gehouden den 20sten November 1805, eene subcommissie benoemd, om in de eerstvolgende vergadering de commissie daaromtrent te dienen van consideratien en advies. „En het is, ingevolge het op den 13 December 11. uitgebracht Rapport, dier Subcommissie, waarmede wij ons volkomen hebben geconformeerd, dat wij de eer hebben aan U, HoogEdel Gestr. in consi* deratie te geven, of niet aan dat artikel zoude kunnen worden voldaan door de volgende inrichtingen: le. Dat in ieder Drost»Ambt in dit Departement, volgens eene te maken verdeeling, iemand gekozen of geplaatst werde, eenige kundigheid in dat vak bezittende, en lust en geschiktheid hebbende, om zich daarin te bekwamen, die van grasserende ziekten onder het Vee en paarden en alle wat veeziekte betreft der Commissie konde informeeren. 34 De voorbereiding en de oprichting 2e. Dat in Groningen, als de voornaamste stad aan dezen kant der Republiek het centrum dier correspondentie worde geplaatst. 3e. Dat aldaar een in dat vak ervaren man worde benoemd, en als consulerend lid voor de Veearts senijkunde aan de commissie geattacheerd, die zich met die correspondentie belasten, en in geval van epidemiën zich verledigen konde, om voor dit Departement aan art. 15 der Instructie te voldoen. 4e. Die persoon moet tevens in de ontleedkunde zooveel ervarenheid bezitten, dat hij dissectiën konde doen, en eenen behoorlijken toestel van toebereidingen zoo tot illustratie van den gezonden, als ziekelijken staat van het Vee, konde in gereedheid brengen. 5e. Verder diende hij in een daartoe geschikt lokaal eenmaal 's weeks op tijden door hem en de toehoorders het best geschikt, lessen te geven. Op die wijze zoude eene Veeartsenijkundige School kunnen aangelegd worden, welke haren invloed over dit en naburige Departementen uitbreidde, en waaruit binnen twee jaren een genoegzaam aantal kundige voorwerpen zouden kunnen voorts komen, om dezen kant van de Republiek te voor» zien. Een openbaar getuigenis van ervarenheid van het Gouvernement te zullen ontvangen, zoude genoegzaam zijn, om de lieden aan te moedigen om die lessen bij te wonen en zich te bekwamen. 6e. Zoo deze idees de goedkeuring van U Hoog» Edel. Gestr. meriteren, verzoekt de Commissie, dat voor U HoogEdel. Gestr. zoo tot goedmaking der noodige kosten, als tot honorarium voor den Instituteur, eene voordracht aan het Gouvernement geschiede. 7e. De Commissie neemt de Vrijheid aan U HoogEdel. Gestr. voor te stellen, om in de eerste plaats daartoe den Professor W. Munniks te ver» zoeken, die zoo met wijlen den Professor Camper als ons medelid G. Reinders, in dat vak veel ge» werkt, en veel gepresteerd heeft en van wien wij vertrouwen, dat hij dergelijk aanbod niet zal refuseeren, die ten minste daartoe zijnde aangezocht, gaarne de gronden zal leggen tot dergelijk etablisse» ment en met genoegen op zich zal nemen om hetzelve zoolang, tot het in volle werking is, te helpen dirigeeren." De Commissie van het landschap Drenthe kent „menigen Vee»Doctor, wiens stoutheid veelal in eene omgekeerde reden tot zijne kunde staande, in de plaats van te genezen, of het noodige tot voorbereiding daar te stellen, door zijne heete, sterke en vaak verkeerde middelen het vee zal vermorssen en doen om* komen", en wil een veearts „die de middelen kan voorslaan en in werking brengen, welke bij het geven van een kort en scherp onderwijs in de onderscheidene takken van de veeartsenijkunde, enden grond zouden kunnen leggen tot een sedert langen tijd begeerde Veeart* senijkundige Schole." De Commissie in Brabant wil: „binnen dit departement een of twee kundige Veeartsen, ten koste van den Lande, op een sortabel Tractement te fixeeren, die in staat zijn om neffens de uitoefening der Praktijk aan des* begeerden het noodig onderwijs te kunnen geven, en alzoo aan een notabel gebrek, waar» van de gevolgen zoo ruineus voor den Land* bouw kunnen zijn, te voorzien." De „propositiën" zijn in handen gesteld van Mr. S H. Gockinga, Lid van het Departe* mentaal Bestuur te Groningen, W. Munniks, Professor te Groningen. J. N. van Eys, Wet* houder te Amsterdam, dr. A. P. R. C. van der Borch van Verwolde, Lid van het Departementaal Bestuur te Verwolde, „de consert met" den Commissaris tot de zaken van de geneeskundige Staatsregeling, Groen van Prinsterer. Namens deze Commissie is op 3 Mei 1806 het navolgende rapport uit* gebracht : Propositiën omtrent veeartsenykundige in* richtingen alsnog gehouden in advies. 4' Zitting Alg. Verg. van Afgevaardigden uit de respectieve Commissie v. d. Landbouw der Bat. Republiek, 3 Mei 1806. Conceptplan eener Veeartsenykundige schole. „De Heer Munniks doet namens de Com* missie in wier handen by besluit No. 9 ter fine van rapport ware gesteld, de daarbij ver* melde propositiën betrekkelijk de in te voeren veeartsenykundige inrigtingen het navolgende rapport". „De onderschrevenen zich belast vindende met het formeren van een Concept»PIan eener volledige Veeartsenijkundige Schole, hebben de eer ter vol» doening aan die resolutie te berichten, dat zij van oordeel zijn, dat in dezelve behoort onderwijs te worden gegeven: 1°. In de Oeconomia animalium. 2°. In de Ontleedkunde, zoodat ook de Leerlingen daarin geoefend worden. 3°. In de Natuurkundige beschouwing van het dierlijk Lighaam of Physiologie, zoowel van herkaauwende als niet»herkaauwende Dieren. 4°. In de Ziektekunde, toegepast op de uit» en in» wendige ziekten 5°. In de kennis der Geneesmiddelen, en derzelver vermengingen, voor zoover het de Veesartsenij specteert, in welke laatste de Leerlingen mede zullen moeten worden geoefend. 6°. In de Practijk, en daartoe dienende uit» en inwen» dige ziekten, niet alleen in haren omvang te worden voorgedragen, maar ter zeiver tijd, zooveel het zijn kan, in dat vak getoond te worden, wat dien aan» gaande de Kunst voorstelt, en de Natuur vermag; dat is, dat onderwijs behoort beschouwende en tevens beoefenende te zijn. 7°. In de Verloskunde, en die Leer mede door onder* vinding in kramend Vee te worden bevestigd. 8°. In de Kunst van wel te beslaan, met bijvoeging der gewijzingen, welke in dit stuk onderscheidene -omstandigheden en ongesteldheden van paarden vorderen, benevens hetgeen hieromtrent in andere van 's Rijks* Veeartsenijschool. 35 Landen verricht wordt en een gewoonte is; waartoe dan mede moet worden gebracht de Kunst van Smeden, zoo verre het dit stuk specteert. Wanneer men nu verder nagaat, hetgeen onses oordeels noodig zal zijn tot het daarstelïen van dit een en ander, komt ons als eerste vereischte voor: 1°. Een gebouw, waarin de genoegzame ruimte zal worden gevonden om in hetzelve eene gepaste werkplaats voor de Anatomie te vinden met een klein Theatrum Anatomicum in derzelver nabijheid. 2°. Een of twee vertrekken tot het geven van onder» Scheiden lessen. 3°. Een ingerigt om te bevatten een kabinet van Ana» tomische, Pathologische en Vroedkundige praepa» raten, voorziene collectie van noodige werktuigen, Instrumenten tot de Chirurgie en Verloskunde behorende. Eene simpliciakast en noodige biblio» theek, ook van zulke Boeken met Platen, welke de Discipelen niet zouden kunnen kopen, en echter hun van groot nut kunnen zijn om in voorkomende zaken te consulteren; ook diende hierin bewaard te worden eene collectie van onderscheidene Hoef» ijzers van diverse Landen en verschillend maaksel, naar den aard der ongesteldheden van paarden. 4°. De noodige ruimte tot stallen van Paarden, Koeien, Schapen en Varkens, benevens eene gepaste berg» plaats voor Hooi, Stroo en ander voedsel als Haver, Zemelen enz. 5°. Eene kleine Smederij, Noodstal en het verdere noodig tot smeden en beslaan. 6°. Eene kleine ruimte tot aanleg van eene Hortus Medicus voor dit vak ingerigt. Wijders zal de executie worden gegeven aan dit een en ander door de navolgende Personen en geldmiddelen, als: 1°. Door eene Prefectus, die tevens is Pro» fessor Pathologiae Praxeos et Aeconomiae Animalis, ter zeiver tijd het Clinicum waarnemende en zulks op een jaarlijksch tractement van ƒ 2000. 2°. Door eenen Professor Anatomes, Physio» logiae, Chrirurgiae et Artis Obstetriciae . „ 1500. 3°. Door eenen Professor Materiae medicae Pharmaceutices et Botanices „ 1500. 4°. Zal er moeten zijn een Admanuensis voor de Anatomie, Chirurgie en Pharmacie . . „ 300. 5°. Een dito voor de Stallen, die ook den Hortus bewerkt onder opzigt van den Professor . „ 300. 6°. Voor het verkrijgen van het nodige kabinet volgens bovengen. Artikel voor eens ƒ 1000 en voorts tot completering van hetzelve 's jaars • ■ » 300. 7°. Voor 't aanleggen van een Bibliotheek voor eens ƒ 600 en tot volmaking 's jaars „ 200. 8°. Voor de Pharmacie en noodige Genees» middelen 's jaars pl.m „ 200. 9°. Voor Voeder en Strooying enz „ 200. 10°. Voor vee tot dissectiën van den Professor Anat. en de beoefening van de Discipelen „ 150. 11°. Voor Vuur, Licht, werktuigen tot de Ana» tomie. Chirurgie, Linnen, Bakken, Tobben en ander ongenoemde kleine Posten, 's jaars „ 100. zoodat er ter verkrijging en het in werking brengen eener zooveel ons voorkomt volledige Veeartsenij* kundige School, zoude worden vereischt behalve het opgegeven Locaal en de genoemde Personen, voor eenmaal in den aanvang eene somme van zestienhonderd Guldens, benevens een Jaarlijksche toelage tot drijving en instandhouding van derzelve ten grootte van Zes Duizend Zeven Honderd en Vijftig Car. Gulden. Doch zoodra men de vereischten van dit con» ceptplan nagaat met aandacht, vindt men al spoedig dat het in ons land ontbreekt aan een genoegzaam aantal personen in de Veeartsenij bedreven om die onderscheidene takken ex professo te doceeren; alsmede dat het geene geringe zwarigheid zoude ontmoeten om opgen. gelden te vinden, welke zeer aanzienlijk zijnde, misschien mede niet evenredig zoude zijn aan het nut, dat zoodanig Etablissement zoude kunnen aanbrengen. Wij hebben wel is waar thans in dit Land groote en dringende behoefte aan bekwame Veeartsen, maar het getal van dezelven behoorde evenwel niet te groot te wezen, vermits zij anders in de uitoefening hunner kunst geen bestaan zouden kunnen vinden; en het is ons voorgekomen, dat het misschien voldoen zoude, wanneer bij eene Commissie van Landbouw eenen bekwamen Vee» arts zoude worden aangesteld, die het vertrouwen der ingezetenen verdiende en volkomen in staat was om de Commissie te adviseeren in alles wat betrekking heeft op de gezondheid van het Vee, waarin het bijzonder ook ter voldoening aan het 15 Art. der instructie. Er is dus alle reden om in consideratie te nemen of het tot zoodanig oogmerk noodig zijn zoude, om in ons Land eene Veeartsenijkundige Schole als bovengen, op te rigten, dan of men hetzelve niet spoediger en op een minder kostbare wijze zouden kunnen bereiken, door gebruik te maken van die Veterinaire Scholen, die in andere Landen geëtablisseerd zijn? Wanneer door alle Commissiën wierde omgezien naar een Jongeling die, en de geschiktheid en de Lust had, om zich op de Vee» artsenij toe te leggen, dan konde deze naar de Veterinaire Scholen te Charenton of te Berlijn gezonden worden, alwaar zij alles vereenigd vinden om de veeartsenijkunde in haren geheelen omvang te leeren en in staat zijn zouden om in den tijd van drie jaren zich te perfectionneeren en geschikt te wezen om thuis komende als veeartsen ieder bij zijne Commissie geplaatst te worden. Wanneer men nu de kosten voor ieder jongeling gedurende zijn verblijf op de Veterinaire Schole berekend op ƒ 500 's jaars zoude zulks gedurende de drie eerste jaren eene uitgave voor het Land noodzakelijk maken van ƒ 5000. Overweging van opleiding van veeartsen in het buitenland. In het verder jaar en vervolgens jaarlijks, zoude men tot eene suppletie op die Veterinaire Schole een of twee Eleves kunnen houden, en daarvoor dus jaarlijks ƒ 1000 of ƒ 2000 besteden. Op deze wijze zoude de jaarlijksche uitgave van ƒ 5000 gedurende de drie eerste jaren genoegzaam zijn om een behoorlijk getal bekwame veeartsen voor ons Land te formeren, gesteld, dat het met allen wel slaagden, en dan zoude onder dezelfde voorwaarde eene Jaarlijksche uitgave van ƒ 1000 a ƒ2000 voldoen om dit getal gesuppleerd te houden. Laatstelijk meenen wij in consideratie te moeten geven en zijn van oordeel, dat men veelal mede hetzelfde heilzaam oogmerk voor de Lande zoude kunnen bereiken, wanneer men in een daartoe 36 De voorbereiding en de oprichting geschikt locaal onder genoegzaam opzigt en medewerking bekwame veeartsen beriep uit eenig ander land, die tegelijk de bekwaamheid hebben» de om te doceeren, alhier behulpzaam zouden kunnen zijn om bekwame sujets te vormen, waardoor men dus minder bepaald zoude worden omtrent het noodig getal van veeartsen voor ons Gemeenebest." Al wordt het niet gezegd, waarschijnlijk is wel, dat hiervoor ijverig gebruik gemaakt is van Bennet's „plan eener Veeartsenijschole". De conclusie is helaas, dat men de opleiding van veeartsen maar aan inrigtingen in het buitenland zal overlaten 1 De notulen van de vergadering, waarin het rapport behandeld is, melden uitsluitend: „Waarop gedelibereerd zynde, is besloten de wegens dit onderwerp gedane propositiën, alsnog te houden in advies, en den Secretaris van Staat voor de Binnenlandsche Zaken aan te bevelen, van de by het voorgeschrevene Rapport gegevene inlichtingen zooveel moge* lyk gebruik te maken, 't zy op de eerst* komende Vergadering van Afgevaardigden uit de Departementale Commissiën van Genees* kundig onderzoek en Toevoorzigt, 't zy op eenige andere wijze, die de Secretaris van Staat het meest zal geraden vinden, om deze heilzame zaak te bevorderen". En hiermede waren de pogingen der Com* missiën van Landbouw in dezen opzichte van de baan. Vele zijn de pogingen geweest om een Veeartsenijschool te Zutfen te stichten; wel is men zoover gekomen, dat er onderwijs in de veeartsenijkunde is gegeven en er leerlingen zijn geweest, doch door de wisseling der tijden zijn toch ten slotte alle pogingen op niets uitgeloopen. Ook te Leiden heeft men een Rijd* en Vee* artsenijschool tot stand trachten te brengen. De genomen maatregelen verdienen wel de aandacht, waarom wij er eenigszins uitvoerig op in zullen gaan. Ook enkele andere maat* regelen o.a. wat het plaatsen van leerlingen op de Veeartsenijschool te Alfort en wat het examineeren van veeartsen betreft zullen be* handeld worden. Het duidelijkst zal het zijn eerst de maat* regelen te behandelen, genomen tijdens het beheer van den Raadpensionaris R. J. Schim* melpenninck, daarna die tijdens de Regeering van Koning Lodewijk Napoleon, vervolgens die tijdens de Fransche overheersching, om ten slotte te komen tot die onder Koning Willem I. Prijsvraag der Nationale Nederlandsche Huis* houdety'ke Maatschappy'. Door de „Nationale Nederlandsche huis* houdelyke Maatschappy" te Haarlem is in 1805 de navolgende „prysvraag" uitgeschreven: „Aan elk der vyf eersten, die zullen he* wyzen op eene Veearfsenyschool dezelve konst te hebben geleerd, daarin kundig bevonden worden en zich in een der departementen dezer republiek, waar departementen dezer MaaU schappy gevestigd zyn, verkiezen neder te zetten, zich verbindend om aldaar fen minsten twee jaren te blyven woonen, en de veeartseny* kunde te excerceeren, een premie van f 200 's jaars voor elk, na expiratie van ieder jaar waarin blijken zal, dat hy die kunst met succes geëxerceerd heeft, af te geven". Blijkbaar heeft het Departementaal Bestuur van Gelderland daarin aanleiding gevonden om nog een stap verder te gaan. Op 1 Juli 1805 toch verscheen de volgende Notificatie: „Op het geproponeerde ter vergadering en daarover gehoord zynde de consideratien en advies van de finantieele commissie uit haar midden en speciaal gelet, dat by het 42stc artikel van het Departementaal Reglement aan het Departementaal bestuur inzonderheid is opgedragen de beschikking over al het* geen dienstig is ter bevordering van land* bouw en veeteelt en dat hiertoe de instelling van veterinaire Instituten by uitstek kan ver* strekken. Is na deliberatie goedgevonden de inge* zetenen dezes departements tot het daarstellen van een Veeartzenykundige Schoole uit te nodigen, niet alleen, maar ook daartoe, zooveel de actueele staat der departementale financiën toestaat, door het uitloven van eenige praemien en verleenen van titul by publieke authoriteit mede te werken en dienvolgens te arresteren en door de departementale Geldersche courant te publiceeren de navolgende notificatie: ') „Het departementaal bestuur van Gelderland in overweging hebbende genomen het volstrekt gebrek van veeartzenijkundige inrigtingen binnen dit de» partement alwaar de landman of geheel van een veeartz verstoken of verpligt is zijn ziek vee aan onkundige handen toe te vertrouwen, wenschende wegens de hoogstschadelijke gevolgen hieruit ont> staande, in deze, voor het merendeel der ingezetenen zoo belangrijke zaak te voorzien, heeft bij besluit van den 1 July 1805 goedgevonden alle ingezetenen van Gelderland aan te moedigen en uit te nodigen 1) Onderstaande notificatie komt voor in N°. 87 23 Juli 1805) van de „Departementale Geldersche Courant", gedrukt bij J. Troost te Arnhem. van 's RijkssVeeartsenijschool. 37 oin, door de naar de plaatselijke omstandigheden meest geschikte middelen veeartzenijkundige in» rigtingen daar te stellen en ter bevordering daarvan uitgeloofd drie praemien elk van 250 glns. jaarlijks, welke zullen genooten worden door de drie eerste personen, die zich aan het departementaal bestuur zullen addresseeren, en ten genoegen van hetzelve, behalven van hun goed gedrag en welgeschiktheid doen blijken: 1°. dat zij na genoten onderwijs op veterinaire scholen bekwaam bevonden zijn om niet alleen de veeart» zenijkunde uit te oefenen, maar ook aan anderen daarin onderwijs te geven en 2°. dat zij zich ten dien einde binnen het departement van Gelderland hebben nedergezet, een veterinaire school hebben opgerigt, en in de onderscheide vakken der veeartzenij, als kruidkunde, ontleed» kunde en ziektekunde les geven, als wanneer aan dezelve de titel van lector in de veeartzenijkunde zal worden verleend en de nodige aanwijzing gedaan om op declaratoir van den plaatslijken officier of magistraat af te geven van met het geven van lessen een vierendeel jaar te hebben gecontinueerd, een vierde part van de uitgeloofde praemie te ontvangen en dezelve voorts bij aanhoudendheid alle vierendeel jaar op zoodanig declaratoir te blijven genieten. Wordende de ingezetenen dezes departements hiermede uitgenodigd om ter bereiking van een voor landbouw en veeteelt zoo belangrijke inrichting elk in zijnen kring mede te werken. En is wijders goedgevonden de respe collegien van Financien te authoriseren, zoo als geschiedt bij dezen, om ter,zijner tijd op vertoon der resolutien van Toewijzing der uitgeloofde praemien en van de declaratoiren niervoren omschreven, dezelve prae» mien van vierendeel jaar tot vierendeel jaar uit het provenue der jachtactens, en bij insufficance uit den post van bedagte en onbedagte zaaken te doen uitbetalen. Zullende extract dezes aan de respe collegien van finantien, gelijk mede aan de respe officieren en magistraten binnen dit depar» tement, met een exemplaar der voorn, courant, waarin opgemelde advertentie geplaatst is, tot in» formatie en narigt, bij missive worden ingezonden". Veeartsenijschool te Zutfen. Blijkens verschillende in het „Memorie* en Resolutieboek" van Zutfen voorkomende stuk* ken is ook toen reeds bij het Stadsbestuur van Zutfen aangedrongen op medewerking tot oprichting eener veeartsenijschool daar ter stede, terwijl blijkt, dat het departement Zutfen van de Nationale Nederlandsche Huis* houdelijke Maatschappij, daareven genoemd, een plan voor zulk een school heeft gemaakt. D.d. 26 Juni 1805 vinden wij in het boven* bedoelde Memorie* en Resolutieboek: „Op het voordragen van den Raadsvriend A. Op ten Noort, hoe dat door een der leden uit het departementaal Bestuur van Gelderland is gesondeert, of de magistraat door het four* neren van eene zekere Som van penningen, ofte wel van een geschikt Locaal zoude willen bijdragen tot het in standbrengen van een Vhee*Artzenijkundige school in dezen Quar* tiere op te richten, Heeft de Vergaderinge, overwegende het nuttige van zodanige inrichtinge, den voor* schreven Raadsvriend, benevens de Raads* vrienden L. van Heeckeren verzogt en ge* autoriseert, om hierover met de leeden, welke uit het gemelde Bestuur hiertoe mogten zijn gecommitterd, nader in conferentie te treeden, en ten medewerking tot voorschreven einde van Stadswege te offereren eene zekere Som van penningen 's Jaarlijksch, edoch niet boven de Een honderd en vijftig guldens; ofte ook wel een Locaal tot het houden dezer School, immers indien hetzelve alhier wordt gevonden, waarover zij tevens worden verzogt deszelver gedagten te laten gaan. Doende van het een en ander ter Ver* gadering Rapport." Het Departement Zutfen der Nederlandsche Nationale Huishoudelijke Maatschappij heeft blijkbaar een rondschrijven gericht aan de verschillende Marken, met verzoek om mede* werking en steun voor de oprichting eener Vee* artsenijschool te Zutfen, event. te Doetinchem. In enkele der bewaarde markboeken zijn de besluiten te vinden door de geërfden in die marken naar aanleiding van dit rondschrijven genomen. Zoo besloot de mark van Vorden 31 De* cember 1805, ingeval de Veeartsenijschool te Zutfen mocht worden opgericht, ƒ 50.— jaar* lijks beschikbaar te stellen, de helft van die som, indien Doetinchem de standplaats mocht worden. De mark van Barchem (in de tegenwoordige gemeente Laren) besloot: 1°. 20 a 30 gld. jaarlijks tot het salarieeren van den onderwijzer in de veeartsenijkunde te Zutfen beschikbaar te stellen; 2°. een toelage voor een leerling aan het te Zutfen op te richten veterinair instituut uit te trekken, mits deze zich als veearts zou vestigen in deze mark of in een der aan* grenzende marken, welke ook voor zijn op* leiding zou hebben betaald; 3°. een commissie te benoemen om tot de oprichting van het bedoelde instituut mede te werken. De mark van Steenderen zou, volgens be* sluit van 14 Augustus 1805, gedurende 12 jaar jaarlijks ten minste ƒ10.— aan de school bij* dragen, welke bijdrage vergroot zou worden, indien de school op een bijzonder geschikte plaats mocht worden gesticht. De mark van Wichmond besloot 1 Mei 1806, gedurende 38 De voorbereiding en de oprichting 4 jaar de jaarlijksche contributie van 2 ducatons aan de school te geven, indien zij te Zutfen gevestigd werd, van 1 ducaton, indien zij te Doetinchem of elders opgericht mocht worden. De mark van Maïlum (gem. Eibergen) wees het verzoek 12 Augustus 1806 wegens den slechten toestand harer kas af. Aan het stadsbestuur van Zutfen werd 6 November 1805 door genoemd departement nadere inlichtingen gevraagd „waar ter steede dit school gevoeglijk kan worden geplaatst." Na een daarover door de „Raadsvrienden" A. Op ten Noort en Van Heeckeren uitge* bracht verslag, op 15 November 1805, heeft de magistraat meegedeeld, dat hij heeft goed* gevonden „het voorschreven departement te rescriberen dat het gedagte locaal zoude be* staan in twee huizen en wheeren van ouds de Wanne genaamd, de stad toebehoorende, hebbende buiten eene spatieuze hof en stal* linge en voldoende vertrekken tot houding van gedagte school." Op 8 Januari 1806 ontving de gemeente nog* maals een schrijven, waarin rapport wordt uitgebracht en tevens gevraagd wordt om de „Lyst, nadat daarop de naamtekening en de sommen welke de ingezetenen van dit Ressort voor eens willen contribueeren", met belofte, dat „terwyl dit alles ingekomen, en daaruit de mogelykheid van het daarstellen eener Vhee* Artzeny School gebleken zynde, datelyk aan de Huishoudelyke Maatschappy, Departement Zutfen, verslag zoude gedaan, en niet nagelaten worden te zorgen, dat deze vergaderinge en verdere begunstigers en deelnemers van dat nuttig instituut, onverwyld van deszelfs ge* wenschten uitslag kennisse te dragen". De Raad der stad besloot „tot de inrigting van het op te rigten Vhee*Artzeny School te bestemmen, en daartoe te offereren een Locaal mits door het Instituut wordende onderhouden, of wanneer by meerderheid van stemmen dit Instituut op een andere plaats, buiten deze stad zou worden opgericht, te offereren eene Jaarlyksche Contributie van 50 Guldens, en wanneer hetzelve ■ Instituut wel alhier zou worden geetablisserd, dog geen gebruik ge* maakt van het Locaal door de Stad aan te bieden, als dan voor Jaarlyksche Contributie de som van f 25.—" Na 22 Januari 1806 vindt men niets meer over de plannen van deze school gemeld; öf het locaal niet doelmatig werd bevonden, öf de contributies te gering waren öf dat politieke omstandigheden hun invloed deden gelden, heb ik niet kunnen nagaan. Wel is er op 8 Maart 1806 reeds sprake van om den hof achter het huis „De Wanne" voor een jaar te verhuren. Hiermede was dus het plan voor eene Vee* artsenijschool te Zutfen van de baan. Voorloopig echter, want spoedig werden nieuwe pogingen in het werk gesteld, om toch in ge* noemde stad zulk een veterinaire inrichting tot stand te brengen. Rij* en Veeartsenijschool te Leiden. Onder Koning Lodewijk Napoleon vinden wij het eerst melding gemaakt van onderwys in Veeartsenykunde in het Koninklyk Decreet van 18 December 1806, waarbij te Leiden een Ryd= en VeeartsenySchool wordt opgericht, blijkbaar alleen een militaire school. Dit decreet luidt als volgt: Den 18 December 1806. Louis Napoleon, door de gratie Gods en de constitutie des Koninkrijks, Koning van Holland. Wij hebben gedecreteerd en decreteeren hetgeen volgt: Art. 1. Er zal te Leyden worden opgerigt eene Rijd* en Veeartsenijschool. Art. 2. Een Officier en een Onderofficier van ieder escadron Cavallery, zullen op dezelve School worden gezonden, teneinde er de bekwaamheden te verkrijgen, welke een goed officier instructeur der Cavallery benoodigd is. Art. 3. Behalve de Officier en Onderofficier, welke door ieder Escadron op de Rijdschool gezonden worden, zal daar en boven, door ieder Regiment een Officier en een Onderofficier voor de Veeartsenijschool gefourneerd worden. Art. 4. De tijd der instructie zal plaats hebben gedurende zes maanden; na verloop van dien tijd zullen de instructeurs naar hunne regimenten terugkeren; zij zullen dadelijk door nieuwe Officieren en onder* officieren vervangen worden. Voor ditmaal alleen zullen de Instructeurs met den Eersten January beginnen, en met den Eersten April daaraan voh genden naar hunne Corpsen terugkeren. Art. 5. De Colonel Bénard zal de Directie en het Com» mandement over deze School voeren. Art. 6. Hij zal ten spoedigsten een Ontwerp van Organi* satie ingerigt op de meest zuinige, rechtige en minst omslagtige wijze, aan den Minister van Oorlog voordragen. van 's Rijks=Veeartsenijschool. 39 Art. 7. De Minister van Oorlog is belast met de executie van het tegenwoordig decreet. Gegeven in den Haag, den 18 December van het Jaar 1806 en van onze Regering het Eerste. (Getekend) Louis. (Onder stond) Wegens den koning De Minister Secretaris van Staat (Getekend) W F. Röell. In de „Prqi«t*Organisatie van de „Instructie* School der Troupes te paard", van 19 Januari 1807 vinden wij uitgetrokken voor: 1 Artiste Veterinaire f 700 1 Hoefsmit f 288 en verder tractementen van een Colonel en Capitain*Instructeur, 2 Adjudanten Instruc* teurs, 1 Ecuyer, 1 Piqueur, 1 Trompetter, 8 Palfreniers, 1 Chef*Palfrenier en 2 arbeiders. De Veeartsenijkunde kwam blijkbaar wel op den achtergrond. Op 29 November 1807 wordt de benoeming van den Artiste Veterinaire als volgt aan* gekondigd: „De Heer Thieleman wordt benoemd tot de vacerende plaats van Vee*Artzenykundige van de Ryd*School te Leyden geetablisieerd". Omtrent het onderwijs van den heer Thiele* man heb ik verder geen gegevens kunnen vinden. Plan voor een Veeartsenijschool van Staatswege te Zutfen. Reeds in het eerste jaar, dat Koning Lodewijk Napoleon aan de regeering kwam, werd hij, blijkbaar van uit Gelderland, bewerkt om tot vestiging van een Veeartsenijschool te Zutfen over te gaan. Nu het langs den vroeger ge» volgden weg niet was geslaagd, wilde men de Staatshulp inroepen. Den 29 Januari 1807 verscheen reeds het volgende Kon. Besluit: „De Staatsraaden Van Heeckeren van Enghuizen en Van der Borch van Ver* wolde zullen zyne Majesteit ten spoedigste aanbieden een ontwerp tot oprichting en formatie van eene Vee*artsenykundige School te Zutfen. Er zal extract dezes worden ge* zonden aan den minister van Binnenlandsche zaken, met last om aan dit besluit executie te geven". Reeds op 25 Februari 1807 werd door ge* noemde Staatsraden „een Concept Decreet wegens het daarstellen van een Koninglyke Vee*Artzeny School te Zutfen" overgelegd, welk joncept dien zelfden dag aan de Sectie van Wetgeving en Algemeene Zaken van den Staatsraad werd gezonden. Het door de Heeren Van Heeckeren van Enghuizen en Van der Borch van Ver* wolde ontworpen Koninklijk Besluit luidde als volgt (25 Feb. 1807): Louis Napoléon par la Grüce de Dieu et les lois constitutionelles du Royaume d'Hollande: Considérant combien 1'agriculture, la conservation et le Bien Etre du Bétail sont intéressants pour 1'état et méritent nos soins et notre protection, Considérant le manque d'Ecoles vétérinaires dans notre Royaume et voulant donner une preuve de notre satisfaction des efforts qui ont été faits pour 1'établissement d un pareil Institut dans le quartier de Zutphen, Considérant les pertes de splendeur et de bien» être dont la ville de Zutphen a été frappée depuis quelques années, Décrétons: 1°. II sera établi une Ecole Royale Vétérinaire a Zutphen. 2°. On y enseignera, 1'oeconomie animale, la physiologie, 1'anatomie, la pathologie, la pharmacie, fa chimie, la botanie, la pratique externe et interne, les accouchements et la ferrure des chevaux. 3°. L'instruction dans ces diverses branches de 1'art vétérinaire sera confié a un lecteur et deux adjoints, d'après les règlements qui seront faits a ce sujet, ils auront sous leurs ordres un Expert chargé du soins des Ecuries et du Jardin des plantes. 4°. Cette Ecole sera établie dans un local con» venable tant pour les colléges ou lecons, que pour y placer un petit cabinet d'anatomie, les Instruments et autres attirails nécessaires, la Bibliothèque, une Ecurie, une Etable pour foin, avoine, paille, vaches et chevaux, une forge et un travail. 5°. Sa Majesté accorde pour les prix de 1'éta» blissement la somme de 6°. Les sommes seront assignées a la somme 7°. Messieurs seront chargés gratis de la direction de cette Ecole, sous la Super Intendance du miriistre de nnténeur. 8°. Le ministre de 1'intérieur est chargé de 1'exécution du présent décret. FR AIS DE L' ECOLE VETERINAIRE. Etablissement ou Formation. Achat du Local, Jardin, etc. la somme de d'un petit cabinet d'instruments, utensiles, etc * Jm'~~ d'une petite Bibliothèque « 400. Depense Annuelle. Honoraires du Lecteur sans habitation. . * 1000.— „ s'il habite le Local gratis*) .... * ,. 1- adjoint ' 600-- .. 2- adjoint • 500.- „ de 1'expert « ->™.— Pour augmentation de la bibliothèque et ™rs_ du cabinet avec entretien * ^JJj- Pour achat d'animaux pour la dissection * luu„ feu, chandelles, linge, médé» cines, charpie, foin, paille, entretien du Local, jardin et autres minuties .... * /W- I f4450 — *) In het origineel ook vermeld als f 810.—. 40 De voorbereiding en de oprichting Men stelde zich dus de inrichting eener Veeartsenijschool alweer zeer eenvoudig voor, had dus blijkbaar geen begrip van wat nood* zakelijk was. De Staatsraad bleek beter kijk te hebben op de zaak en was zoo verstandig den Koning te wijzen op het onvoldoende van het ontworpen plan. Oordeel van den Staatsraad over het plan voor een veeartsenijschool te Zutfen. Dit merkwaardig, reeds op 17 Maart 1807 gegeven advies luidde als volgt: SireI Uw Majesteit heeft bij dispositie van den 25«ten Februari 1.1. in handen van de Sectie van Wetgeving en Algemeene Zaken bij den Staatsraad gesteld een Concept decreet tot het etablisseeren en het oprigten eener school tot de Veeartsenijkunde te Zutphen. Daar het heilzaam oogmerk van Uwe Majesteit daarhenen schijnt te strekken om de gedagten der Sectie omtrent zoodanig etablissement in dit koning» rijk en wel omtrent de opgegeven details en plaatsing van dat school te Zutphen te kennen, zoo zullen wij ons de eer geeven, de geproponeerde inrigting eerst kortelijk op te geeven, en dan onze aanmerkingen daarbij te voegen. Dit School van Veeartsenijkunde te Zutphen geëtablisseerd zoude tot onderwijzers hebben, Een Lector, Twee Meedehelpers en een Bediende te zamen op een belooning van f 2450. Voor het cabinet en voor Instrumenten en Boeken jaarl 300. Voor aankoop van Vee jaarlijks 100. Voor aankoop van voeder, licht, vuur, medikamenten en andere kleine uit» gaven jaarlijks 700. Zoodat deze jaarlijksche uitgaven zouden bedragen f 3550 — Hierbij is het ontwerp gecalculeerd op eene uitgave voor eens tot huis, stallingen, cabinet van Instrumenten en Boeken, dan waarvan die sommen voor Boeken en Instrumenten slegts op f 700.— zijn begroot en het overige niet is uitgetrokken. Op dit Instituut zoude nu onderwezen worden in alle takken tot de Veeartsenijkunde betrekkelijk, en wel bijzonder in de Huishoudkunde der diereni in de Physiologie, de Anatomie, de Pathologie, de Pharmacie, de Chemie, de Botanie daartoe relatief en in de Practicq omtrent dezelver uit» en inwendige ziektens, benevens de Verloskunde en waaromtrent de details van onderwijs nader bij Instructien be» paald zouden worden. Dit ontwerp van Inrigting inziende, moeten wij vooraf aanmerken, dat wij de Oprigting van een Veeartsenijkundige School in dit Rijk niet alleen nuttig, maar onontbeerlijk houden, zoo zelfs dat wij het voor een der grootste gebreeken van Open» baar Onderwijs houden dat nergens in dit Land daarin onderwezen wordt, schoon de landbouw en veeteelt eene der voornaamste bronnen van Welvaart opleeveren. Dan hoezeer wij hiervan overtuigd zijn, kunnen wij ons niet verbeelden, dat aan dit gebrek, en aan deeze algemeene behoeften eenigermate zoude kunnen voorzien worden door het plaatsen van een zoodanig onderwijs te Zutphen, en wel in zoodanig min uitgestrekt bestek. Wij verbeelden ons veeleer, Sire! dat zoo aan deze behoeften met ernst en tot algemeen nut zal voorzien worden, zulks niet gevoeglijk zal kunnen geschieden, als op eene der Universiteiten van dit R$k, ten einde in die algemeene kweekschool kundige mannen geformeerd worden, die dan als zoodanige zich in het Rijk verspreiden om hunne verkregen kundigheden aan andere mede te deelen, en de kwalen en ziekten van het Vee te geneezen. Immers zal het niet ontkend kunnen worden dat de anatomie en botanie voor het dierenrijk niet afzonderlijk, althans niet als zeer gebrekkig onderwezen kunnen worden. Dat men op de Universiteiten van dit Rijk Botanische Tuinen heeft, aldaar in de Anatomie en andere aanverwante wetenschappen onderwijst en alle die hulpmiddelen bij de hand heeft, die tot een volledige kennisse der Vee»artsenijkunde leiden. Hier komt bij, dat deze Wetenschap tot dusverre in dit Land verzuimd zijnde, er naauwelijks Inlanders zullen zijn te vinden, in alle takken der Veeartsenijkunde genoeg bedreven, om daarin met vrugt Onderwijs te kunnen geeven. Men zal dan genoodzaakt zijn om of bekwame Jongelieden van hier naar Buitenlandsche Veterinaire Schooien, ter onderwijzing en voor rekening van Uwe Majesteit te zenden, of om vandaar bekwame mannen her» waarts te roepen, die in deeze Wetenschap be» dree ven zijn, en in staat bevonden worden om daarin onderwijs op eene der Universiteiten te geeven. Dit onderwijs zal in weinige jaren bekwame mannen kunnen formeeren die door het Gouver» nement hier en daar in het koningrijk geplaatst worden of zich zelve plaatsen om eens gevestigd onderwijs aan andere meede te deelen en de ziektens en kwalen van het Vee te geneezen. Wij moeten hierbij opmerken, dat ook de Ver» gadering tot de Landbouw in den Jare 1806, alhier op order van het Gouvernement te zamen geroepen over deeze zaak aldus schijnt geoordeeld te hebben, daar wij in derzelver notulen reeds een plan vinden om zoodanige Veterinaire School bij eene der Universiteiten in dit Rijk op te rigten, teneinde zulks tot een kweekschool zoude kunnen dienen, om kundige Vee»artsen te verkrijgen, en die zig door het geheele Rijk zouden vestigen. Dit zoo zijnde moeten wij dit aangelegen object beschouwen, als in verband staande met de geheele inrigting van de Universiteiten van dit Rijk, en en zouden over zulks van gedagten zijn, dat Uwe Majesteit dit ontwerp tot het etablisseeren van een veterinaire school, zoude behooren te zenden aan den Minister van Binnenlandsche Zaaken, teneinde dezelve de consideration en advies konde inwinnen van hen die door Uwe Majesteit zijn belast met de inrigting, uitbreiding en verbetering van de Universiteiten in dit Rijk en het aldaar te houdene onderwijs, opdat Uwe Majesteit ook deze conside» ration ontfangen hebbende, over het geheel zoude kunnen besluiten zooals met algemene nut, en de welvaart van deeze aangelegene wetenschap der Veeartsenijkunde best zoude bevonden worden overeen te koomen. van 's Rijks*Veeartsenijschool 41 Wij onderwerpen dit onsadviesaan Uwer Majesteit meer verlicht oordeel en hebben de Eer met den diepsten Eerbied te zijn Sire! Uwer Majesteit zeer onderdanige, gehoorzame dienaren én getrouwe onderdanen. Den Haag, 17 Mrt. 1807. De Sectie van Wetgeving en Algemeene Zaken uit den Staatsraad (w.g.) P. L. v. d. Kasteele. De koning, die nu blijkbaar voorloopig genoeg had van het plan om te Zutfen een Veeartsenijschool te stichten, nam reeds op 21 Maart 1807, dus 4 dagen daarna, het besluit om veeartsen aan een Fransche Veeartse nij school te doen opleiden. Dit besluit luidt als volgt: Besluit tot opleiding van veeartsen voor Neder* land in een Fransche veeartsenijschool. „Is besloten: 1°. Den Minister van Binnenlandsche Zaken te autoriseeren zooals geschiedt by dezen, dus aan Zyne Majesteit eenige geschikte Persoonen proponeren, welke naar het veterinaire School te Parys zouden kunnen worden gezonden, om aldaar het noodig onderwijs te ontvangen. 2\ Den Minister van Oorlog insgelyks te autoriseeren zooals by dezen geschiedt dus mede voor elk Regiment Cavallerie een persoon." Toch werd niets onbeproefd gelaten om te komen tot een inrichting voor veeartsenij* kundig onderwijs in ons Tand, zoo droeg de koning aan den opperstalmeester A.deCaulin* court op om een voordracht te doen „wegens de daarstelling van een veeartsenykundig school waaromtrent Z.M. reeds 16 Oct. 1807 een ver* slag ontving". De commissiën van Landbouw, die reeds in de Bataafsche Republiek bestonden, waren door Koning Lodewtjk Napoleon bestendigd en van deze commissiën uit werden weer spoedig pogingen gedaan om den koning tot oprichting eener veeartsenijschool te brengen. Dit blijkt het duidelijkst uit onderstaande aanhaling uit een brief van 16 Juli 1808: Poging van de Commissiën van den Landbouw om Koning Lodewijk Napoleon te brengen tot oprichting eener veeartsenijschool. j Ik hoop allengskens onder het oog van Uwe Majesteit te brengen den uitslag der beraad» slagingen van de gecommitterden uit de onder» scheidene commissiën van landbouw in het Koningrijk, en zal thans de vrijheid nemen een aanvang te maken met iets dat te veel in dit land is verwaarloosd geworden, de vee»artzenijkunde. Zulks is niet ontgaan aan de commissiën door Uwe Majesteit in het voorleden jaar benoemd, om een ontwerp ter formatie des hoge scholen voor te dragen. Daar zij begrepen heeft dat bij de Konink» lijke universiteit alwaar in alle wetenschappen onderwijs moet worden gegeven, ook deze wetenschap hare plaats moet vinden, daar het nut der anatomia comparata, in welke de verdiensten van onzen Camper zoo groot waren, en die thans door den beroemden Cuvier tot zulk een graad van volkomenheid is gebracht, door ieder erkend is, en de ontleedkunde van den mensch en van de dieren elkander onderling bijstand verleenen, het» zelfde onderwijs naar mijn inzien ook op andere hoge schooien gegeven moeten worden, bijzonder komt daartoe Franeker in aanmerking, als een ge» deelte van het Koningrijk, waar vele en welligt het grootst aantal paarden, runderen en schapen verenigd zijn. Uwe Majesteit heeft reeds getoond, het noodzakelijke van het daarstellen van vee» artsenijkundige inrichtingen te gevoelen, toen het hoogst denzelven behaagde aan de Eerste Sectie van den Staatsraad op te dragen een rapport uit te brengen over de inrichting van eene vee»artzenij» school te Zutphen. Ik wil geenzinds het rapport van die sectie voor» uitloopen en zal dus liever naar aanleiding van hetgeen mij door die commissiën van landbouw is voorgedragen Uwe Majesteit in overweging geven, om den landman gelegenheid te geven dadelijk de hulp van vee=artzen te kunnen bekomen.1) Het is namelijk in gevolge het verlangen der alge» meene vergadering van afgevaardigden uit dezelve commissiën van landbouw, dat ik Uwe Majesteit proponeer, om ter gemoedkoming van het dadelijk groot en dringend gebrek aan vee»artsen, welke zonder toezegging van eenige bezoldiging in den beginne moeyelijk zullen zijn te engageeren om zich ergens neder te zetten, aan geschikte vee»artsen, die zien zouden mogen opdoen, voor den tijd van een jaar toe te leggen eene somme van ƒ 400.—, voor de helft uit 's lands kas en de andere helft uit het Fonds voor den landbouw te betalen, mits dat dezelve vee»artsen bevorens door een departe» mentale geneeskundige commissie geëxamineerd en bekwaam zouden bevonden zijn. Deze verplichting aan de geneeskundige commissiën op te leggen zal mijns inziens het best stroken met de intentie Uwer Majesteit, gemanifesteerd bij de organisatie van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, volgens welke het veeartzenijkundige onderwijs niet tot het Bureau van Landbouw en veeteelt, maar eigenaardig tot dat der geneeskunde is gebracht, waarom ik ook bü dezen vermeen Uwer Majesteit te mogen voor» dragen om de instructiën voor dezelve geneeskundige commissiën te amplieren, door aan dezelve op te dragen niet alleen het examineeren van vee» artzen voor zoover dit nodig zal zijn, maar ook het toezigt houden over de grasserende veeziekten, die onder derzelver ressort ontstaan, terwijl de commissiën van landbouw alleen zouden kennis nemen van het ontstaan der veeziekten, en hiervan terstond de geneeskundige commissiën zouden dienen te informeeren; alles echter op zodanigen l) Het hier bedoelde, 17 Maart 1807 reeds uitgebrachte rapport was den minister blijkbaar niet bekend. 42 De voorbereiding en de oprichting naderen \oet als verder door Uwe Majesteit zou worden gearresteerd, en waartoe ik alsdan de eer hebben zal eene voordragt aan Uwe Majesteit in te zenden " Tractementert voor veeartsen. Reeds op 29 Juli 1808 gaf de koning in zoover aan dit schrijven gehoor, dat hij op het Loo het besluit teekende, waarbij hij den Minister machtigde om aan geschikte vee* artsen, welke zich mochten opgeven, voor den tijd van een jaar toe te leggen „een Tracte* ment van Vierhonderd gulden, te betalen voor de eene helft uit de Publieke Schatkist en voor de wederhelft uit het fonds van den Landbouw, mits dat dezelve egter vooraf door eene Departementale Geneeskundige Com* missie geëxamineerd en bekwaam zullen be* vonden zijn". Verder wordt genoemde Com* missie „gechargeerd met het examineeren der veeartsen en het houden van toezigt op de grasserende veeziekten". Commissie tot het examineeren van veeartsen. Of deze commissie nu reeds zoo spoedig examen afnam, heb ik niet kunnen nagaanzeker is het, dat reeds 17 dagen later de aanstelling van een veearts plaats had, die tevens benoemd werd tot onderwijzer in de veeartsenijkunde. Onderwijzers in de veeartsenijkunde. Dit besluit luidt als volgt: „No. 40. 15 Augustus 1808. Wij hebben besloten en besluiten. Art. 1. De veearts Schultze wordt aangesteld tot veearts in het Departement Gelderland op den voet zooals zulks by onze Decisie van den 29 July dezes Jaars No. 53 is vastgesteld, wordende gemelde Schultze tevens benoemd tot onderwyzer by de eventueel te Zutfen op te rigten veeartsenyschool onder zoodanigen titel als nader zal worden bepaald op eene Jaarwedde van acht honderd guldens makende dus te samen twaalf honderd guldens, waarvan duizend guldens zullen betaald worden uit de publieke Schatkist en twee honderd Gul* dens uit het fonds van den Landbouw. Art. 2. De Tractementen zoo der aan te stellen Veeartstn, als van den eventueelen later op te rigten Veeartsenyschool te Zutphen, voor zoo verre dezelve uit de publieke schatkist zullen worden betaald, zullen voor deze Jare 1808 worden geaffecteerd op de post van onvoorziene uitgaven van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en op de Begrooting van volgende Jaren, daarvoor eene afzonder* lijke post bestemd worden; alles echter in afwachten van onze nadere bepaling omtrent de te Zutfen op te rigten Veeartsenyschool. Art. 3. Onze Minister van Binnenl. Zaken, de Directeur Generaal der Publieke Schatkist en de Rekenkamer zyn ieder voor zooveel hun aangaat belast met de executie van het tegen* woordig Besluit. Gegeven te Amsterdam den 15den Augustus 1808". Men ziet dus, dat het plan voor eene Vee* artsenijschool te Zutfen weer in bewerking is en dat de heer Johann Georg Heinrich Schultze reeds als onderwijzer in veeartsenij* kunde is benoemd. Lessen in Veeartsenijkunde te Zutfen door Schultze, onderwyzer in de Veeartsenijkunde. Genoemde Schultze was afkomstig uit het Munstersche. Afgezien van genoemde plannen, waarop wij nader uitvoerig zullen ingaan, blijkt Schultze met het geven van lessen in de Veeartsenij* kunde begonnen te zijn. De titel van Schultze varieert in verschillende stukken, nu eens wordt hij onderwijzer, dan weer lector, een andere maal weer professeur genoemd. Op 10 Januari 1809 wordt door den Minister van Binnenlandsche zaken aan den Koning gevraagd „of de vermelde Schultze dan eerst wanneer de school werkelyk inge* rigt en hy by dezelve als onderwyzer zal zyn aangesteld het bepaalde tractement van agt honderd guldens zoude genieten dan of dit tractement hem reeds van den dag van Uwe Majesteits decisie behoorde voldaan te worden", waarop de Koning 25 Januari 1809 besluit, dat de „Veearts Schultze van den dag zyner benoeming als onderwyzer van de eventueel te Zutphen op te rigten Veeartseny*School tot aan de dadelyke oprigting derzelve School, slechts genieten zal drie vierde van het aan hem in die qualiteit toegelegde Tractement". Spoedig daarop ontvangt Z. M. van den Minister de volgende mededeeling, waaruit blijkt, dat lessen gegeven worden: „Inmiddels in het zekere onderrigt zynde, dat de Veearts Schultze sedert een geruimen van 's Rijks*Veeartsenijschool. 43 tyd zich te Zutphen heeft neergezet en hoe zeer de Veeartsenykundige School aldaar nog niet tot stand gebragt is, evenwel met het geven van lessen werklijk begonnen is, zoo heb ik gemeend my tot Uwe Majesteit te moeten vervoegen ten einde hoogstderzelver welbehagen dienaangaande nader te mogen vernemen". Dit is dus het bewijs, dat Schultze te Zutfen werkelijk veeartsenijkundig onderwijs heeft gegeven. Hoe lang Schultze dit onderwijs heeft gegeven, is mij niet bekend; wel is zeker, dat nij nog enkele jaren te Zutfen heeft gewoond. In de archieven van den Burgerlijken Stand te Zutfen is te vinden, dat 6 April 1812 werd geboren Clemens Augustus Schultze, zoon van Johan Georg Heinrich Schultze, oud 46 jaar, van beroep Onderwijzer in de Veeartsenijkunde, en van Anna Maria Geer* trudis-'Hohman, oud 25 jaar. Het echtpaar woonde Groote Kerkhof No. 835. In 1812 voerde Schultze dus nog zijn titel van onderwijzer in de Veeartsenijkunde, of hij toen nog lessen gaf is mij niet gebleken. Benoeming van eene Commissie voor het houden van een veeartsenijkundig examen. Intusschen benoemde Koning Lodewtjk Napoleon bij besluit van 17 Sept. 1808 eene commissie voor het houden van een veeartse» nijkundig examen. Dit besluit luidde: Art. 1. Tot den le Mey des volgenden Jaars zal het Examineren en onderzoeken der bekwaamheden van de veeartsen in de Departementen aan eene speciale commissie worden toevertrouwd aan welke tevens wordt opgedragen om een plan te formeeren naar hetwelk in het vervolg dit examen zal worden ingericht. Art. 2. Met bovengemelde commissie belasten wif de navolgende H eren als de Heer Staats Raad Brugmans, Professor aan de Koninklijke Universiteit te Leyden. De Heer van Maanen, commissaris van het genees» kundige. De Heer Bennet, Lid van het Koninklijk Instituut. Heilbron, Chef de Bureau bij het Mini» sterie van Binnenl. Zaken. Art. 3. Onze Minister van Binnenl. Zaken is belast met de executie van het tegenwoordig gegeven Besluit. te Soestdijk den 17 gewoon hoogleeraar in de wis* en natuur" kunde aan de Hoogeschool te Utrecht, wordt benoemd tot Directeur der veeartsenyschool, welke in de nabijheid der stad Utrecht wordt opgerigt, en tevens belast met het onderwys in de ontleedkunde en daartoe behoorende onderdeden. Hy' zal het directeurshuis bewonen en eene jaarwedde genieten van f 1400.— in te gaan met 1 Augustus 1820; blijvende zyn tegen" woordige betrekking tot de hoogeschool te Utrecht in haar geheel. De Heer A. Numan, med. doctor op het Hoogezand in de provincie Groningen, wordt benoemd tot Hoogleeraar in het practikale vak der veeartsenykunde onder genot van vrye woning aan het lokaal der veeartseny'" school en eener jaarwedde van f 2400.— in te gaan met den lsten der maand, waarin hy' zyne nieuwe werkzaamheden zal hebben aanvaard, als mede van dezelfde voorrechten ten aanzien van emeritus en weduwengelde als aan professoren van 's lands Hoogescholen zyn toegekend. Voor zijne verplaatsing naar Utrecht wordt hem eene gratificatie toegelegd van f 800 — De Heer Vosmaer, buitengewoon hoog" leeraar in de geneeskunde aan de Hoogeschool te Utrecht, zal aan gemelde veeartsenyschool onderwijs geven in de scheikunde, de leer der geneesmiddelen de artsenymengkunde en wat daarmede in verband staat; Hij zal daarvoor eene jaarwedde genieten van f 700.—, in te gaan met den 2rf'n der maand, waarin hy' zyne nieuwe werkzaam" heden zal hebben aanvaard, blijvende zyne tegenwoordige betrekkingen tot de hooge school in haar geheel. Art. 2. Op voordragt van den Directeur zal door Onzen Minister aangesteld worden: een prosector, een apothekersgezel of leerling en een oeconomus, onder genot van kost en inwoning aan het lokaal der veeartseny* school en van een traktement van f 300.— 68 De voorbereiding en de oprichting voor de twee eersten en van f 600.— voor den laatsten. Art. 3. Het wordt aan Onzen voornoemden Minis* ter overgelaten om het onderwijs in de kruidkunde aan den Heer Lidth de Jeude of aan den Heer Vosmaer op te dragen, naarmate hunne overige werkzaamheden zulks gedogen. Art. 4. De traktementen, toelagen en gratificatiën bij dit besluit vastgesteld zullen voldaan worden uit het fonds van den Landbouw. Onze Minister voor het Publiek onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan ook een afschrift zal gezonden worden aan de algemeene Rekenkamer tot informatie. Gegeven op het Loo den 30*1"1 July des jaars 1820 het zevende van Onze regeering, (geteekend:) Willem Van wege den Koning, (geteekend:) I. G. de Mey van Streefkerk, Accordeert met deszelfs origineel. De griffier ter Staats secretarie, (w.g.) D' Hamecourt. Benoeming van verder personeel. In September 1820 volgt ook de benoeming van een oeconomus, een prosector anatomes en een apotheker en wel: le. Tot den post van oeconomus den heer Willem van de Kasteele, gepensionneerd lst,n lieutenant, wonende te Buren in de provincie Gelderland, en aldaar geboren den 17den Oc* tober 1791. 2e. Tot den post van prosector anatom. Christoffel Honig, chirurgyn te Utrecht en aldaar geboren den 30rten December 1798, leerling van onzen verdienstelyken ontleed* kundige Pieter Koning, prosector anatom. aan de Universiteit. 3e. Tot den post van apotheker Andreas Deerns, geboren te Tiel den 2den February 1799, leerling van den kundigen chemist en apotheker P. J. Campagne te Tiel en geëxamineerd van de Commissie van geneeskundig onderzoek en toeverzigt in Gelderland den 17den Septem* ber 1817, thans apothekersbediende by den heer Justus de Vrij te Rotterdam. Verder werd aangesteld tot Hortulanus onder opzicht van den Directeur „de tegen* woordige adjunct*Hortulanus der Utrechtsche Hoogeschool Breitenstein". Ook wordt geleidelijk het verdere personeel benoemd uitgezonderd de titularis van „het onderwijs in de verloskunde en in de uit* wendige praktyk of heelkunde, alsmede in al wat het beslaan der paarden en het ver* vaardigen van hoefyzers betreft". Een „geschikt voorwerp onder de geëxamineerde veeartsen" kon men blijkbaar niet vinden. Wel vroeg Anthony van Beer te Harmeien om aan* stelling tot veearts en „paarden*smit" der school, doch hem werd te kennen gegeven, dat er geen termen waren om hem „tot vee* arts by gemelde school" te benoemen, en dat, „wanneer hy genegen mocht zyn naar de post van hoefsmid by dezelve te staan, hy zich aan een vergelykend examen zal dienen te onderwerpen". De Directeur treedt in functie. De Directeur, die met 1 Augustus in functie trad, had zich in de eerste plaats bezig te houden met het toezicht op „de rigtige uit* voering der werken en de nakoming der con* ditiën van aanbesteding". Deze taak heeft hem veel onaangenaamheden en lasten ver* oorzaakt, is hem tot een bron geworden van veel getob. Reeds toen hij in November de Directeurs* woning betrok, bleek hem terstond, dat het werk geenszins naar behooren was verricht, „vooral het verfwerk liet veel te wenschen over, doch ook op de andere werkzaamheden en op het toezicht van den opzichter was heel veel aan te merken". Reeds op 11 November acht de Directeur zich verplicht zich in ver* band hiermede tot den Minister te wenden met een aanklacht: „ik bevind my in de on* aangename noodzakelijkheid te moeten melden, dat ik dagelyks zoo vele gebreken in de werken, die alhier verrigt worden, ontdekt heb, dat ik zoo vele blyken van kwade trouw des aan* nemers en van de onvergeeflyke slordigheid en onoplettendheid des opzichters heb waar* genomen, dat het meer dan tyd was, my daar* over te beklagen en de bewyzen op te zenden, waarop mijn aanklacht gegrond is". Alle deskundigen, in de stad om hulp ver* zocht, wilden het slechte werk niet beoor* deelen: „niemand wilde de kwade man aan* klagen". Vooral de verver Osn scheen slecht werk geleverd te hebben, wat later ook door deskundigen werd erkend. De aannemers en de opzichters lieten niet na persoonlijke aanvallen op den directeur te van 's RijksiVeeartsenijschool. 69 doen en hem beleedigende brieven te schrijven. De kwestie liep zoo hoog, dat de directeur verzocht van het toezicht ontheven te worden, en de Minister aan den Gouverneur der provincie Utrecht, Van Tuyll, opdroeg, om een onderzoek in te stellen en pogingen te doen tot een minnelijke schikking. Dit ge* lukte ten slotte. De aannemer Van den Brinck kreeg f 140.— boete, terwijl met het opzicht werd belast Isaac Schaly te Jutphaas. Men moet de vele desbetreffende brieven aan en van den Directeur lezen om te beseffen, hoe heftig in dat geschil gestreden werd en hoe onaan* genaam dat alles was voor den heer Van Lidth de Jeude. Hoe dit alles zij, de bouw kwam gereed en alles werd ten slotte afge* leverd en goedgekeurd. Organisatie der school. Ondertusschen hadden de nieuwbenoemde hoogleeraren niet stil gezeten, doch gewerkt aan de organisatie der school. Op 7 April 1821 werden bij Koninklijk Besluit gelden toegestaan „voor reparatiën en verbeteringen aan de ge* bouwen der Veeartsenyschool te Utrecht, buiten hef aanvankelijk bestek en onvermin* derd de reeds ter zelfden einde bij Ons besluit van 16 November verleende somma vanf 4304 voor materieele subsidies over de thans loopende jaren als: Voor den Kruidtuin f 600 „ de Chemie en Apotheek „ 3000 „ Anatomie „ 2000 „ „ Kabinet „ 2000 | „ Bibliotheek „ 1000/8600 samen . . ƒ 12.904 Betaalbaar uit het fonds van den Landbouw." Door de hoogleeraren waren voor dit Kon. Besluit uitvoerig gemotiveerde gedetailleerde opgaven gedaan van de sommen, die zij meenden noodig te hebben. Overeenkomstig daarmede werden bovenbestaande bedragen toegestaan. De verschillende onderdeden werden nader uitgewerkt en met de inrichting en aanschaffing van een en ander werd begonnen. Op 27 Juni 1821 wordt toegestaan voor meubelen, huisraad, gereedschappen en verdere benoodigdheden ten dienste der school een bedrag van f 13.000. De indeeling van het onderwijs leeren wij het best kennen uit „de lyst van collegien en lessen, welke in den loop van ieder jaar aan het etablissement gegeven zullen worden", welke op 9 September 1821 ter goedkeuring aan den Minister werd gezonden en op 15 Sep* tember door dezen werd goedgekeurd. Aan het schrijven van den directeur aan den Minister ontleen ik het volgende: „Uwe Excellentie zal daarin 1ste eene optelling der lessen, welke des winters en der lessen, welke des zomers geschiktehjk konden worden gegeven, benevens de tijdsbepaling der col* legien en vacantien vinden; 2e, zal Uwe Ex* cellentie zien, hoe mijne ambtgenoten en ik deze lessen in de vier leerjaren der élèves ver* deeld hebben. De leerlingen der eerste of onderste klasse vinden tijds genoeg, om de lessen over de plant* en dierkunde, chemie, anatomie en phy* siologie, welke hun in het eerste jaar gegeven worden, te bestuderen, doch hebben (daar zij waarschijnlijk nog geen manier van studeren zullen hebben) dien tijd ook noodig. In het volgende jaar vinden zij meer te doen. Alvorens zij hun derde schooljaar intreden, zal het, naar ons inzien, niet ondienstig zijn een publiek examen voor de onderste klasse te doen plaats hebben (en wel in het einde der maand Juli, voor het begin der oogstvacantie), waarin de leerlingen blijken hunner vorderingen en ge* schiktneid zullen geven, om tot de tweede of bovenste klasse op te klimmen, en, na het einde der oogstvacantie de meer practische vakken der wetenschap te beoefenen. Het spreekt van zelve dat zij nog niet geëxamineerd worden in die vakken, welke zij slechts een jaar hebben gehoord, als daar zijn: de ziekte* kunde, de gezondheidsleer, de materies medica, de pharmacie, en de kunst van smeden en beslaan; maar dat deze vakken, benevens de overige, waarin gedurende het derde en vierde leerjaar onderwijs gegeven wordt, het onder* werp uitmaken van het practisch examen, 't welk de élèves, na het eindigen van het vierde leerjaar, na afloop hunner studiën onder* gaan moeten". Rooster der lessen. De Rooster der lessen vinde hier een plaats. Het onderwijs, 't welk gedurende elk school* jaar gegeven wordt, zal in een winter* en zomer*cursus verdeeld worden. De winter*cursus begint 20 September, ein* digt 5 Maart en duurt dus bijna 51/» maand, waarin onderwezen worden: .... ( lste De dierkunde en veefokkerij. Vakken \ 2ddi uur * Maandag . . 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 . . ■ . • • • 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 72 De voorbereiding en de oprichting uur uur uur uur Maandag .10 10 10 Geregtelijke 10 Geregtelijke veeartsenijkunde veeartsenijkunde 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 2) 21 2) 9 3 j Disseceren ^ j Disseceren ^ j Disseceren ^ 4 4 Artsenijmeng* 4 Artsenijmeng* 4 kunde kunde Dinsdag. . . 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 Recepteerkunst 10 Recepteerkunst 11 Dierkunde 11 Dierkunde 11 H 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 •j J Disseceren ^ j Disseceren | j Disseceren | 4 4 4 4 Woensdag. . 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 Recepteerkunst 10 Recepteerkunst 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 12 12 12 12 1 1 1 1 •j | Disseceren ^ J Disseceren | J Disseceren | 4 4 4 4 Donderdag . 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 10 10 Geregtelijke 10 Geregtelijke , , _1 , , veeartsenijkunde veeartsenijkunde 11 Dierkunde 11 Dierkunde 11 H 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 3 | Disseceren ^ J Disseceren ^ j Disseceren | 4 4 Artsenijmeng* 4 Artsenijmeng* 4 kunde kunde Vrijdag ... 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende , veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 Recepteerkunst 10 Recepteerkunst 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 11 Ontleedkunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 3 j Disseceren ^ j Disseceren ^ J Disseceren | 4 4 4 4 van 's RijkstVeeartsetiijschool. 73 uur uur uur uur Zaterdag . . 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 Recepteerkunst 10 Recepteerkunst 11 Dierkunde 11 Dierkunde 11 11 12 12 12 12 1 1 1 1 21 21 21» 2 ■t Disseceren 3 Disseceren 3 j Disseceren 3 LESSEN DIE DES ZOMERS GEGEVEN WORDEN, voor de eerste klasse voor de tweede klasse uur 1StC J'aar uur 2de ->aar uur ^ Jaar uur ïaar Maandag . . 7 Kruidkunde 7 Kruidkunde 7 7 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 10 Gezondheidsleer 10 Gezondheidsleer 10 Recepteerkunst 11 11 11 Heelkunde 11 Heelkunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 2 3 j Hoefbeslag 3 J Hoefbeslag 3 j Hoefbeslag 4 4 Artsenijmiddel* 4 Artsenijmiddel* 4 leer leer Dinsdag . . 7 Kruidkunde 7 Kruidkunde 7 7 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 10 Recepteerkunst 11 11 11 Verloskunde 11 Verloskunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 2 2| Hoefbeslag 3 ] Hoefbeslag |] Hoefbeslag 4 4 4 4 Woensdag . 7 Dierkunde 7 Dierkunde 7 7 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 10 Recepteerkunst 11 11 11 Heelkunde 11 Heelkunde 12 12 12 12 1 1 1 1 2 21 Hoefbeslag \ j Hoefbeslag \ J Hoefbeslag 4 4 4 4 74 De voorbereiding en de oprichting uur uur uur uur Donderdag . 7 Kruidkunde 7 Kruidkunde 7 7 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 10 Gezondheidsleer 10 Gezondheidsleer 10 Recepteerkunst 11 11 11 Verloskunde 11 Verloskunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde -12 • . < . 12 1 1 1 1 *. 3 3 ( Hoefbeslag 3 j Hoefbeslag \ j Hoefbeslag 4 4 Artsenijmiddel* 4 Artsenijmiddel* 4 leer leer Vrijdag ... 7 Kruidkunde 7 Kruidkunde 7 7 8 8 Ziektekunde 8 Ziektekunde 8 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 10 Recepteerkunst 11 11 11 Heelkunde 11 Heelkunde 12 Scheikunde 12 Scheikunde 12 12 1 1 1 1 2 2 1 2 1 2 1 •j 3 \ Hoefbeslag 3 | Hoefbeslag 3 j Hoefbeslag 4 4 4 4 Zaterdag . . 7 Dierkunde 7 Dierkunde 7 7 8 8 8 Therapie 8 Therapie 9 9 9 Uitoefenende 9 Uitoefenende veeartsenijkunde veeartsenijkunde 10 Physiologie 10 Physiologie 10 10 Recepteerkunst 11 11 11 Verloskunde 11 Verloskunde 12 12 12 12 1 1 1 1 3 3 | Hoefbeslag 3 j Hoefbeslag 3 J Hoefbeslag 4 4 4 4 Omdat alles geregeld was, gaf op 9 September de directeur aan den Minister „met gepasten eerbied in bedenking of wij niet gevoeglijk niet onze huishouding met le October een begin zouden kunnen maken om de ambtenaren en bedienden, die zich alhier bevinden en op hun eigene kosten zijn, te kunnen opnemen." „De élèves zouden dan met 1 November kunnen worden opgenomen, als wanneer de geheele huishouding geregeld en alles ter ont* vangst der jongelieden gereed kan zijn". Een kok, een portier en stalknechts kwamen 1 October in dienst en werden aangesteld, de huishoudelijke begrooting werd ter goedkeu* ring naar den Haag gezonden en goedgekeurd, terwijl reeds de noodige voorbereidingen wer* den getroffen, opdat het onderwijs spoedig zou kunnen aanvangen. 1 November 1821 moest alles gereed zijn „om de kweekelingen ter Schole te ontvangen". De directeur Van Lidth de Jeude woonde reeds eenigen tijd in de Directeurswoning, terwijl Prof. Numan een woning zou krijgen in het Schoolgebouw. Aanvankelijk werden alleen leerlingen toe* gelaten, die studeerden op kosten van het Fonds van den Landbouw, spoedig zouden ook een 20 a 25 leerlingen geplaatst kunnen worden, die voor eigen rekening studeerden. Het schijnt, dat allés niet zoo vlug geloopen is, als de Regeering en ook de Directeur zich wel voorstelden. Op 9 December waren alle kweekelingen, 24 in getal aanwezig, grooten* deels uit de Noord*Nederlandsche, deels ook uit de Zuid*Nederlandsche provinciën af* komstig. van 's Rijks* Veeartsenijschool. 75 Inwijdingsfeest. De Directeur achtte het wenschelijk de school te openen met een inwijdingsfeest van het etablissement en verzoekt den Minister een „vreugdedag aan de kweekelingen'' te mogen geven, ter gelegenheid van de opening der veeartsenij school op 6 December 1821, den dag, waarop Z.K.H. de Prins van Oranje verjaart. De Minister keurt deze aanvraag aldus goed: „Een instelling toch als deze is, behoort tot die weldaden, waaraan de Nederlander, onder vroegere besturen verstoken was, en dien hem de vaderlijke regering van onzen Koning, dubbel dierbaar maken; eigenaardig derhalve om de dankbare herinnering aan die weldaad in verband te brengen met een dag, welke voor de geheele natie een groote feest* dag is, en waarop, elk rechtschapen Neder* lander prijs stelt". Dat het feest goed geslaagd is, blijkt uit onderstaand schrijven, door den Directeur aan den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën gericht, dat tevens blijk geeft van de vaderlijke zorgen van den Directeur voor de kweekelingen. „Hoog Edel gestrenge Heerl Ik mag niet nalaten, Uwer Excellentie mijnen dank te betuigen voor het feest, ons op de heuchelijke verjaardag van Zijne Koninglijke Hoogheid, onzen geliefden kroonprins, door Uwe goedheid geschonken. Dit feest is ge* noeglijk en wel afgeloopen. Ik heb, in den vooravond, aan de vreugde der jongeheden deelgenomen, en mij verheugd over de eens* gezindheid, welke er onder hen heerschte; alle hebben, met geestdrift, op het leven van Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning, van onzen geliefden kroonprins en der leden van het vorstelijk huis gedronken, en wij allen nebben met dankbaarheid gedacht aan de wel* daden, die Uwe Excellentie ons, in de stichting onzer vee*artsenijschool geschonken heeft. Met genoegen kan ik Uwer Excellentie melden, dat het gedrag der kweekelingen mij tot heden zeer voldoet. Bij allen vermeen ik tevredenheid, geschiktheid en ijver voor het vak, waaraan zij zich zullen toewijden, te be* speuren. Mijne ambtgenooten en ik zullen reden hebben (daaraan twijfel ik niet) om ons over de keuze der kweekelingen te verblijden. Die uit de zuidelijke provinciën onzes Rijks, komen mij voor geschikte j ongelingen, en met den besten geest bezield te zijn. Alle zijn ten minsten uit de fatsoenlijke burgerklasse genomen. Eenige kleinigheden uitgezonderd, zijn de élèves naar vereischten van onderklederen voorzien. De heer Vosmaer en ik hebben ons reeds deze week met onze lessen bezig gehouden, waarop wij zeer aandachtige toehoorders hadden. Wenschelijk zoude het echter zijn, dat sommige hunner vooral onder de Zuid*Nederlandsche kweekelingen nog wat grondiger in de Neder* Duitsche taal onderwezen werden. En mogt het Uwer Excellentie behagen, ons de ver* gunning te geven, om eenigen der élèves, die daarvoor smaak hebben, onderwijs in de teekenkunde en muziek te doen geven, zulks zou mij zeer aangenaam zijn. De teekenkunst toch moet geacht worden, voor den wel onder* wezenen veearts eene onmisbare kunst te zijn, en de muziek geeft in den ledigen tijd, welke buiten de lessen en oefeningen overblijft, zulk een onschuldige en aangename uitspanning. Daar mij ook de zorg over het zedelijk gedrag der jonge lieden door Uwe Excellentie is toe* vertrouwd, is het mijn pligt, ook in uren van uit* spanning, dit hun gedrag te bewaken, en hen in hunne uitspanningen te leiden; Uwe Excellentie zal mij daarom dit verzoek ten goede houden. Het strekt mij tot eene onbeschrijflijke vreugde Uwer Excellentie (wien ik, tot mijn har* telijk leedwezen, tot hiertoe met zoovele klaag* toonen moest lastig vallen) thans te kunnen be* tuigen, dat ons begin zoo gelukkig geweest is. Ik eindig dezen met oprechten dank voor genoten weldaden en bewijzen van vertrouwen; ik hoop, bij voortduring mij dit vertrouwen waardig te maken, en heb de eer mij met den meeste eerbied te teekenen Hoog Edel gestrenge Heerl Van Uwe Excellentie de zeer onder* danige en gehoorzame dienaar (w.g.) Th. G. van Lidth de Jeude Gildestein bij Utrecht. 10 December 1821". De colleges van Prof. Van Lidth de Jeude en Prof. Vosmaer hadden dus een aanvang genomen in December 1821. De lessen in de veeartsenijkundige vakken van Prof. A. Numan namen eerst een aanvang op 26 September 1822, waarbij de hoogleeraar een uitvoerige rede uitsprak „Over de Veeartsenijkunde en de Inrichting van derzelver Onderwijs, overeen* komstig met het belang der Maatschappij". Hiermede was derhalve de eerste inrichting voor veeartsenijkundig onderwijs in Nederland tot stand gekomen. >&f >kK&&&&>k& HOOFDSTUK III. DE RIJKS^VEEARTSENIJSCHOOL VAN 1821 TOT 1851 door H. SCHORNAGEL. Den 10den December 1821 worden de lessen aan de Veeartsenijschool geopend door den hoogleeraar Dr. Th. G. van Lidth de Jeude, belast met het onderwijs in de Ontleedkunde en de Physiologie; spoedig daarna maakt ook de hoogleeraar Dr. J. Vosmaer een aanvang met zijn lessen in de Natuur* en Scheikun* dige Wetenschappen, terwijl het onder* wijs in de Practische Veeartsenijkunde begint op 26 September 1822; Dr. A. Numan opent dien dag zijn lessen met een uitvoerige rede over: „De Veeartsenijkunde en de in* rigtingvan derzelver Onderwijs, overeenkomstig met het belang der Maatschappy." Behalve genoemde hoogleeraren zijn bij de opening der school nog als ambtenaar werkzaam een oeconomus (W. van de Kasteele), een prosector*anatomes (C.Honing), een apothekersgezel (A. Deerns) en een hortulanus (Breitenstein). De cursus begint met 24 leerlingen, welke allen studeeren voor rekening van het Fonds voor den Landbouw. De leerlingen zijn geheel intern, ze worden na een vergelijkend examen gekozen in de verschillende provinciën; geëischt wordt, dat zij zijn: „1°. Inboorlingen van het Rijk, niet beneden zestien en niet boven twee en twintig jaren, „2°. van onbesproken zedelijk gedrag, „3°. grondig ervaren in het lezen, schrijven en rekenen." Verder wordt gevorderd, dat zij lichamelijk goed zijn ontwikkeld en het moet blijken, dat hun verstandelijke vermogens zoodanig zijn, dat zij met vrucht de lessen kunnen volgen. Blijkt dit laatste niet het geval, dan kunnen zij, nadat zij gedurende een half jaar de lessen hebben bijgewoond, naar hun betrekkingen worden teruggezonden. De kweekelingen dragen uniforme boven* kleeding, welke vanwege de school wordt verstrekt, doch zij moeten bij aankomst voorzien zijn van voldoende onderkleeding n.1. minstens: 6 onderhemden, 3 borstrokken, 4 onderbroeken, 6 paar kousen, 2 zwarte zijden halsdoeken, 4 witte dito, 6 halsboorden, 2 slaapmutsen van wit katoen, 4 handdoeken, 2 paar hooge schoenen, 4 witte linnen sloven voor de anatomie, 2 paar dito morsmouwen voor dito; verder een doos met instrumenten voor de ontleed* kunde. In verband met vele daartoe strekkende aanvragen, vooral uit de zuidelijke provincies, wordt in Mei 1822 machtiging verleend om 20 tot 25 leerlingen aan te nemen, die voor eigen kosten willen studeeren. Tegen betaling van f400.— per jaar ontvangen zij onderwijs, kost, inwoning, bovenkleeding enz. De school is berekend op 50 leerlingen; teneinde deze te kunnen plaatsen moet de hoogleeraar Numan de voor hem aan de school als woning inge* richte vertrekken ontruimen en een huis zoeken in de stad; hij ontvangt voor het gemis van zijn vrije woning een schadeloosstelling van f 1000.— 's iaars. Bij Koninklijk Besluit van 15 November 1823 wordt bepaald, dat een aantal kweeke* lingen op kosten van het Departement van Oorlog zal worden opgeleid tot Paardenarts bij 's Lands Kavallerie en Artillerie. Zij worden tot leerling „benoemd" na een vergelijkend examen en moeten zich schriftelijk verbinden om, na afloop hunner studie, gedurende 12 **> }h m ƒ*" m s*é*y mi-mi * «wtiif^Wj ittmtM yi/aai< Aft yJCaJ A— civkhW Xmnm I Xww/«— «y Xj DEPARTEMENT TAK OOSLOO, ™i /. ijnn 6«X af fr—ygr, tjimér M JLf $*nn nm X —l.. '*mywAt&, ' \' ' j iff T I* ^ ƒ Jj*. « *&*6t£t t&f By*£> fHmtib Tmmttfïi, j*** — fi n/ Jan, •*<■ h4> mm», X /&mX& Ar A #Hw», ■ October 1831 wordt de school weer heropend. Door de scheiding tusschen Nederland en België is het aantal leerlingen belangrijk verminderd: de cursus begint met 23 leerlingen, waarvan 12 voor het eerst in* geschreven zijn. In de nu volgende jaren stijgt het leerlingenaantal weer geleidelijk, in 1840 zijn er zelfs 49; daarna treedt een daling in, van 1844 tot 1851 zijn de aantallen respec* tievelijk 33, 30, 30, 24, 16, 10, 5, 7. Na 1844 worden er geen leerlingen meer aangenomen voor rekening van het Veefonds; dit heeft wel invloed uitgeoefend op den achteruitgang van het aantal kweekelingen, doch dit is niet de eenige oorzaak. Immers in de jaren 1822—1844 studeerden ongeveer evenveel leerlingen voor eigen rekening als op kosten van het Fonds. Terwijl nu tot 1844 jaarlijks gemiddeld 12 nieuwe leerlingen aan* kwamen, daalt dit van 1844—1851 tot ge* middeld 4 leerlingen, dus ook het aantal, dat op eigen kosten studeert, daalt in die jaren. De voornaamste oorzaak van dezen achteruit* gang ligt, zooals wij later zullen zien, elders. Het schooljaar is verdeeld in een winter* cursus (1 October—1 Maart) en een zomer* cursus (1 Maart—1 Augustus). De studietijd bedraagt 4 jaar; in de tweede helft van de maand Juli wordt een eindexamen gehouden. Theoretisch, onderwys wordt gegeven in dierkunde, speciaal inde paardenkennis, ontleedkunde, physiologie, algemeene natuur* en scheikunde, recepteerkunst, algemeene ziektekunde, genezingsleer of therapie, gerechtelijke veeartsenij* kunde, veeartsenijkundige politie, ver* loskunde, heelkunde en hoefbeslag. Practisch onderwys ontvangen de leerlingen in ontleedkunde, recepteerkunde en hoefbeslag. Verder worden dagelijks de ziekenstallen bezocht, en hebben de kweeke* lingen gelegenheid zich, onder leiding van den hoogleeraar en den veearts der school, te oefenen in de behandeling van zieke dieren. Eigenaren van zieke dieren kunnen deze ter behandeling aanbieden; indien nood» worden de patiënten opgenomen. Geneesmid* delen en voeder worden tegen den kostenden prijs berekend, echter geschiedt de behandeling en oppassing kosteloos. De patiënten worden verdeeld onder de meest gevorderde leerlingen; deze moeten nauw* keurig aanteekening houden van de behan* deling en van het verloop der ziekte en hierover een uitvoerig verslag indienen. Een ambulatoire kliniek was er oorspronkelijk niet, eerst om* streeks 1848 worden meer regelmatig patiënten ten huize van den eigenaar behandeld. Het aantal patiënten, dat ter behandeling wordt aangeboden, bedraagt omstreeks 1845 jaarlijks gemiddeld 625, dus ongeveer twee per dag. Reeds enkele jaren na de opening der school 3 Februari 1824 overlijdt de hoogleeraar Jacob Vosmaer (geb. 26 Augustus 1783); hij wordt opgevolgd door Dr. Petrus Johannes Isaacus de Fremery (geb. 29 April 1797), geneesheer te Utrecht, welke 16 Maart 1824 wordt be* noemd tot hoogleeraar in de Natuur*, Schei* en Artsen ij mengkunde, op een jaarwedde van f 1000.—. 24 Juni 1829 wordt hij tevens benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de toegepaste scheikunde aan de Hoogeschool te Utrecht. Het drietal hoogleeraren van Lidth de Jeude, Numan en de Fremery doceert tot 1851, bij* gestaan door den veearts van de school en den prosector en repetitor bij de anatomie, de geheele veeartsenijkunde. Bij Ministeriëel besluit van 2 Mei 1821 wordt een „Algemeen reglement op de inwendige policie van het établisse* ment" vastgesteld, waarin de instructies van den oeconomus, den prosector, den apotheker en den hortulanus worden vastgelegd. De oeconomus moet onder den directeur van het établissement de geheele huishouding der school waarnemen; hij moet voor de zedelijkheid en het goed gedrag der leerlingen waken. De oeconoom zal een voorbeeld geven van gehoorzaamheid, zedelijkheid en orde. Hij zal zich nimmer beneden zijn rang met be* dienden gemeenzaam maken, maar vriendelijk* heid en bescheidenheid met gepasten ernst met klem van redenen en daden vereenigen. Hij heeft onder den directeur het opzicht over het gedrag der leerlingen, die aan hem onder* danigheid en gehoorzaamheid zijn verschuldigd. De oeconoom mag zijn vrijen tijd besteden zooals hij wil, mits hij zonder toestemming de school niet verlaat. Des Zondagsmiddags De Rijks*Veeartsenijschool van 1821 tot 1851. 79 mag hij een wandeling maken, of wel, indien hij verkiest een fatsoenlijk man bij zich op zijn vrije kamer te noodigen, — doch volstrekt niet op zijn schrijfkamer of op zijn slaap* vertrek, — heeft hij daartoe vrijheid. De apotheker heeft onder den professor in de chemie en pharmacie het opzicht over het chemisch laboratorium, over de apotheek, over de verzameling van chemische en phar* maceutische instrumenten en gereedschappen, over de verzameling van simplicia en over den voorraad van geneesmiddelen. De prosector heeft onder den professor in de vergelijkende ontleedkunde het toezicht over de lokalen, geschikt tot het ontleden van dieren, over het theatrum anatomicum, over het ontleedkundig kabinet en over de ver* zameling van anatomische instrumenten en gereedschappen en wat verder daartoe behoort. De hortulanus heeft onder den professor der kruidkunde het opzicht over den kruidtuin. Bij dezelfde Ministeriëele beschikking wordt bepaald wie op kosten der school gevoed zullen worden, en worden voorschriften ge* geven omtrent de maaltijden. De personen, die op kosten der school worden gevoed, zijn verdeeld in 2 groepen: „aan de tafel der ls" klasse, welke wordt gehouden op de eetzaal, spyzen: 1. de oeconoom, 2. de prosector, 3. de apotheker, 4. de leerlingen, „aan de tafel der 2de klasse, welke wordt gehouden in de keuken, eten: 1. de kok, 2. de koksjongens, 3. de portier en zyn huisvrouw, 4. de knecht der anatomie, 5. de huisknecht, 6. de tuinknecht, 7. de knecht der smedery, 8. de stalknechts en de herders". De verdeeling der maaltyden is als volgt geregeld: „a. ontbyt ('s zomers half zeven, 's winters 8 uur): brood en drank, — koffie, thee of bier —. b. middagmaal ('s middags 1 uur): soep, een stuk vleesch, groente, somtyds eens visch, een matig glas tafelbier en een stuk brood. c. avondmaal ('s avonds 9 uur): brood en drank — koffie, thee of bier — of een andere gezonde melkspyze of somwylen een salade enz". Al spoedig zien wij kleine verwikkelingen tusschen den directeur en Numan. Het wordt noodzakelijk, dat bij Reglement de ver* houding tusschen Directeur en Hoogleeraren nauwkeurig wordt geregeld. In November 1822 verschijnt dit reglement. We lezen hierin, dat het beambten*personeel bestaat uit: 1. Directeur, thans mede hoogleeraar in de ontleed» kunde, physiologie en kruidkunde. 2. Hoogleeraar in de practijk. 3. Hoogleeraar in de artsenymengkunde, schei* en en natuurkunde. 4. Oeconomicus tevens apotheker. 5. Veearts. 6. Hoefsmid. , • j j 1 De veearts en hoefsmid staan in onmiddel* lijke betrekking tot den hoogleeraar in de praktijk; de apotheker tot den hoogleeraar in de artsenijmengkunde en scheikunde, doch zij blijven niettemin aan de overige hoog* leeraren en aan den directeur als zoodanig ondergeschikt. De oeconomicus is bij uitsluiting aan den directeur onderhoorig, doch niettemin ver* plicht de andere hoogleeraren met eerbiedige bescheidenheid te bejegenen. De administratie berust bij den directeur, deze vraagt gelden aan en heeft het opper* toezicht. Hoogleeraren, die wenschen hebben, kunnen deze te berde brengen op de maan* deüjksche bijeenkomsten onder leiding van den Directeur. In December d.a.v. verschijnt een vervolg op dit reglement. De voornaamste bepalingen luiden hier als volgt: „Hoofddoel der school is het doen kennen en genezen van de ziekten en gebreken van de voor* naamste inlandsche huisdieren, bij voorkeur worden toegelaten paard, ezel, rund, schaap, geit, varken, hond. . Het materiaal is afkomstig van particulieren ot door aankoop verkregen. De behandeling is gratis, geneesmiddelen en voer worden tegen kostenden prijs berekend; onvermogende eigenaren behoeven niets te betalen. De hoogleeraar in de practijk kan zieke dieren aankoopen, onder aanwijzing van betaling bij den directeur. De beoordeeling of ziek vee al dan niet zal worden opgenomen ligt bij den hoogleeraar in de practijk, deze laatste behandelt de dieren geheel zelfstandig met behulp van den veearts en den hoefsmid. Bij afwezigheid van den hoogleeraar treedt de veearts in diens plaats, aan wien de bedienden gehoorzaamheid zijn verschuldigd. De veearts is belast met de operatieve werk* zaamheden, verder met het onderwijs in de heel* en de verloskunde van het vee. De hoogleeraar moet tegen afloop van iederen leercursus een algemeen verslag aan den directeur 80 De RijkstVeeartsenijschool van 1821 tot 1851. inleveren, omtrent de behandelde ziekten in het verloopen halfjaar. De hoogleeraar in de vergelijkende ontleedkunde en de physiologie zal een verzameling van pre» paraten bijeenbrengen. Het beheer hierover is aan dezen hoogleeraar opgedragen; omtrent uitgaven moet hij de rekeningen overleggen aan den directeur. Van de preparatenverzameling moet een cata» logus worden bijgehouden waarvan één exemplaar aan den Minister moet worden overhandigd, één aan den directeur, en één op het Cabinet moet aanwezig zijn. Op bezoekuren moet de prosector aanwezig zijn om bezoekers rond te leiden. De andere hoogleeraren hebben ook buiten de bezoek» uren toegang tot het museum, zij kunnen preparaten leenen tegen afgifte van een recu." Niettegenstaande de verhouding tusschen directeur en hoogleeraren bij Reglement is vastgesteld, blijkt uit gewisselde stukken, dat de verstandhouding tusschen Van Lidth de Jeude en Numan niet is, zooals zij be* hoort te zijn. Vermoedelijk als uitvloeisel hiervan, doch waarschijnlijk ook in verband met het feit, dat Numan uitsluitend voor de school werkzaam is en de beide andere hoogleeraren ook nog de betrekking van buitengewoon hoogleeraar aan de Utrechtsche Hoogeschool bekleeden, wordt bij Koninklijk Besluit van 8 Juli 1826, No. 120, Van Lidth de Jeude ontheven als directeur en in zijn plaats Numan benoemd. 4 October 1826 neemt N uman het directoraat over. Van nu af kan Numan zich in zijn volle kracht ontplooien, hij blijkt een man met groote liefde voor zijn school en voor de veeartsenijkundige wetenschap. Numan is een man van groote kennis en groote werk* kracht. Het wekt verbazing op hoe velerlei gebied hij werkzaam is. Zijn belezenheid is zeer groot, hij heeft een ruimen, objectieven blik op de meest uiteenloopende vraagstukken, die zich aan hem voordoen. Niet alleen be* oefent hij in engeren zin de veeartsenijkunde, geeft hij aan de Regeering uitvoerige ant* woorden op allerlei vragen betreffende ge* heimmiddelen, bestrijding van besmettelijke veeziekten, den aard van heerschende ziekten, doch ook op veeteeltkundig gebied; zelfs op het gebied der teelt van allerlei voederge* wassen, die in dien tijd herhaaldelijk uit den vreemde worden ingevoerd, is Numan de vraagbaak van de Regeering. Nooit gaat hij over tot het geven van oppervlakkige ant* woorden, uitvoerig en goed gedocumenteerd zijn zijn adviezen, dikwijls zeer breedsprakig, maar steeds logisch opgebouwd. Als men zoo'n advies heeft gelezen, bestaat er geen twijfel meer omtrent zijn meening. Numan is tevens adviseur inzake maat* schappelijke aangelegenheden, hij waakt voor de belangen van de veeartsen, die allen oud* leerling van hem zijn, hij is ook hun raad* gever in moeilijke kwesties. In 1827 verschijnt de eerste aflevering van het Veeartsenykundig Magazyn, een periodiek, waarin Numan beschouwin* gen geeft over interessante ziektegevallen, de resultaten van veeartsenijkundig onderzoek in het buitenland, en waarin tevens bijdragen worden geplaatst van zijn oud*leerlingen. Deze laatsten zijn gedurende den tijd, dat zij hun toelage ontvangen, verplicht omtrent belang* rijke ziektegevallen, door hen waargenomen, een rapport uit te brengen aan Numan. Geheel in den geest van zijn tijd is Numan de deftige professor, die zich ver boven zijn leerlingen weet geplaatst; maar steeds staat hij voor hun belangen op den bres, altijd weet hij een verschooning aan te voeren, wanneer de Regeering bij overtredingen wat hardhandig dreigt in te grijpen. Hij leeft ge* heel voor zijn school en zijn kweekelingen; dit blijkt vooral ook uit den toon zijner tal* rijke brieven aan de Regeering. Het zijn niet de dor*zakehjke missieven van tegenwoordig, maar. het lijken dikwijls brieven van een huis* vader over het wel en wee van zijn gezin; ze zijn ernstig, weemoedig haast, wanneer hij vergrijpen tegen de orde heeft te rapporteeren, of wanneer een kweekeling slechte vorderingen maakt; de toon is opgewekt, wanneer hij goede tijdingen heeft mede te deelen. Over in ons oog nietige aangelegenheden worden talrijke stukken gewisseld, waarbij de Regeering in uit* voerige brieven het vaderlijk gezag laat gelden. De tucht blijkt goed te zijn; de leerlingen uit verschillenden stand afkomstig, doch in Numan's tijd meestal uit zeer eenvoudige kringen, gedragen zich over het algemeen zeer goed en betoonen volgens hun leeraren vol* doende ijver. Wel wordt herhaaldelijk geklaagd, dat de vooropleiding dikwijls zoodanig is, dat de leerlingen zelfs met de meeste moeite de leerstof niet kunnen verwerken. Trouwens dit valt niet te verwonderen, daar de meeste kweekelingen alleen de lagere school hebben afgeloopen, daarna in het boeren* of een ander bedrijf zijn werkzaam geweest, en nu na 4 of 5 jaar lichamelijken arbeid ineens in staat moeten zijn een dosis wetenschap te ver* werken, waaronder zij schier bezwijken. Vooral scheikunde en natuurkunde geven veel moei* lijkheden. Voor de Belgen is dikwijls de Nederlandsche taal een groot bezwaar bij hun studie. RIJKSVEEARTSENIJSCHOOL KORT NA DE STICHTING, VOORZIJDE. RIJKSVEEARTSENIJSCHOOL KORT NA DE STICHTING, VAN TERZIJDE. KLINIEK-EN STALGEBOUW TIJDENS NUMAN] SCHAPENSTAL AAN 'S RIJKSVEEARTSENIJSCHOOL TIJDENS NUMAN. De Rijks*Veeartsenijschool van 1821 tot 1851. 81 Als aanvullend onderwijs worden ook lessen gegeven in Nederlandsen, Fransch, Duitsch, rekenkunde, aardrijkskunde, teekenen. Niettegenstaande de vele moeilijkheden, waar* mede de leerlingen hebben te kampen, kunnen zij toch bijna allen na 4 jaar tot veearts worden bevorderd. Na 1831 is het aantal leerlingen aanmerke* lijk verminderd. Dit is voor een goed deel toe te schrijven aan het feit, dat nu uitsluitend Nederlandsche en Luxemburgsche jongelieden komen studeeren. Toch worden er al stemmen gehoord, die erop wijzen, dat het den veeartsen in de praktijk over het algemeen niet bijzonder goed gaat. In de eerste jaren na de oprichting der school is alles even mooi. De jonge veeartsen krijgen standplaatsen, waar groote behoefte is aan veeartsenijkundige hulp en daarenboven ge* durende de eerste vier jaar na het verlaten der school ƒ 500.— of ƒ 400.— per jaar. Met de ruggesteun van ƒ400.— of ƒ 500.— is het voor jonge menschen niet moeilijk een behoorlijk bestaan te vinden. Maar wanneer deze toelage ophoudt, breekt voor velen een moeilijke tijd aan. Zij toch moeten concur* reeren tegen de talrijke empirici, die soms al geslachten her in een streek bij de veehouders bekend zijn, en welke oude, door de vee* houders gaarne aanvaarde behandelingsme* thoden toepassen. Het was toen juist, zooals het nu nog is: de leek en vooral de onont* wikkelde leek heeft meer vertrouwen in oude familierecepten dan in geneesmiddelen, aange* geven door een gestudeerd man. Daarbij komt nog als voorname factor, dat de meeste em* pirici in dien tijd de veeartsenijkunde uit* oefenen als nevenbedrijf, hun hoofdbestaan vinden zij door andere bezigheden, zij zijn tevreden met een gering honorarium, houden den stand der veeartsen laag en maken het voor den wetenschappelijk gevormden veearts moeilijk, ja zelfs onmogelijk, om zich tegen* over de empirici staande te houden. Het valt ook niet te ontkennen, dat in sommige op* zichten de oudere empirici veel voor hadden op de veeartsen uit Utrecht afkomstig, vooral waar het betreft de verloskunde en de kennis van de veehouderij. Bij een telling gehouden in 1846 blijken er 111 gediplomeerde veeartsen te zijn tegen 712 empirici. De Staat heeft hier een zeer groote fout begaan. Zij richt een school op tot vorming van wetenschappelijk onderlegde veeartsen, geeft dezen na het verlaten der school eenige jaren een toelage en laat hen dan aan hun lot over. Beter ware het geweest geen toelage te geven, maar het empirisme uit te roeien. Men had kort na 1821 de empirici in staat moeten stellen om door een, zij het ook ver* licht examen blijk te geven van hun kennis en geen nieuwe empirici toe mogen laten. Men heeft nu een dure school, welke jaarlijks een aantal goed onderlegde veeartsen aflevert, doch laat tevens toe, dat iedereen zich voor enkele stuivers een patent kan koopen om de veeartsenijkunde uit te oefenen. Reeds in 1832 geeft Numan een uitvoerige beschouwing over de maatschappelijke positie van den veearts, welke niet schitterend blijkt te zijn. Vele veeartsen hebben een zeer sober bestaan en zijn verplicht om door andere werk* zaamheden hun verdiensten eenigszins te ver* meerderen. Velen verlatende veeartsenijkunde, worden drogist, scheepsdokter enz. In 1833 stelt Numan voor om zijn leerlingen tevens op te leiden tot plattelandsheelmeester. Hier* voor voelt de Regeering wel; waar het do* ceerend personeel toch uitsluitend uit artsen bestaat, kan dit naar hare meening gemakke* lijk. Doch als Numan dan met een uitgewerkt plan komt, waaruit bhjkt, dat een belangrijke uitbreiding van het doceerend personeel en een verlenging van den studietijd noodzakelijk is, wil de Regeering er niets van weten. In 1832 begint Numan met veredeling van het inheemsche schaap voornamelijk door kruising met het Zuiderduin* en het Leicester* ras; later worden ook proeven genomen ter veredeling van het rund, het varken en het paard. In 1833 worden ter verkrijging van de noodige weiden ruim 7 bunders weiland aangekocht aan de overzijde der Biltsche Grift, — de tegenwoordige „groote weide" — en in 1837 krijgt Numan van het Amortisatie* syndicaat de beschikking over 42 bunders Domeinheidegrond, gelegen tusschen Zeist en Amersfoort.. Naast schapenteelt — de kudden breiden zich uit tot ongeveer 450 stuks — vindt hier ook heideontginning plaats. De jaarlijksche kosten van dit Bedrijf zijn zeer hoog, omstreeks 1842 zijn volgens Numan de ontvangsten even groot als de uitgaven, wat dan echter door de Regeering wordt ontkend. De veredeling der landbouwhuisdieren, gecombineerd met de heideontginning, waarvoor Numan een groote voorliefde koesterde en waarvan hij hooge ver* wachtingen had, wordt later door Thorbecke als nuttelooze geldverspilling gekwalificeerd. 82 De Rijks*Veeartsenijschool van 1821 tot 1851. Door het heerschen van besmettelijke vee» ziekten wordt het Veefonds, waaruit de Vee* artsenijschool geheel wordt bekostigd, geducht aangesproken. Men had blijkbaar vergeten, waarvoor het Veefonds eigenlijk diende en het millioenenf onds scheen onuitputtelijk. Toen echter schadeloosstellingen moesten worden betaald niet alleen voor afgemaakte, maar ook voor gestorven dieren, begon het rijke fonds snel te verminderen. Reeds in 1842 komt er van den Minister van Binnenlandsche Zaken een missive, waarbij wordt aangedrongen op bezuiniging. Voorgesteld wordt om de schaaps* kudden te verkoopen en een einde te maken aan de heideontginningen. De toestand van het Fonds voor den Landbouw wordt door den Minister als hachelijk voorgesteld. Numan weet echter aan te toonen, dat opheffing der schapenfokkerij nu allerminst voordeelig zou zijn, na de vele opofferingen komt nu de periode van winst, de fokkerij kost feitelijk niets meer, levert reeds baten op, welke steeds grooter zullen worden. Wel zal zooveel moge* hjk in alle opzichten de zuinigheid worden betracht. Dit blijkt ook wel mogelijk, zuinig was het beheer aan de school nu Juist niet. Langzamerhand gaat het met de school al slechter en slechter, het leerlingenaantal neemt steeds af. De bestaansmogelijkheid en de nood* zakelijkheid der school worden in twijfel getrokken, er wordt zelfs over gesproken de school op te heffen. Eigenaardig is, dat men de oorzaken van den achteruitgang uitsluitend zoekt in het gegeven onderwijs; moge er ook al een en ander aan het onderwijs ontbroken hebben — er werd vooral geklaagd over te weinig praktisch onderwijs — de hoofdoorzaak van de geringe lust in de veeartsenijkundige studie moet gezocht worden in de slechte financieele positie der veeartsen door het welig bloeiende empirisme. Men breekt het onder* wijs af, maakt scherpe aanmerkingen op de inrichting der school, maar maakt het den veearts uiterst moeilijk, ja meestal onmogelijk een behoorlijk bestaan te vinden. In 1849 is het Veefonds uitgeput. De Minister zal de kosten der school overbrengen op de Staatsbegrooting. Overwogen wordt om de subsidies aan de veeartsen in te trekken en om de school toe te voegen aan de Utrechtsche academie. Het Fonds voor den Landbouw was van millioenen geslonken tot enkele duizenden guldens, het is onmogelijk om hieruit de school nog verder te bekostigen. Thorbecke verlangt om zich te orienteeren nauwkeurige gegevens omtrent de gedane uitgaven. Thorbecke con* cludeert, dat de school afkomstig is uit een periode, waarin niemand zuinig was op geld, en dat de uitgaven allengs zijn gestegen tot een hoogte ten eenenmale onevenredig aan het nut, dat er van wordt getrokken. Persoonlijk controleert hij alle rekeningen en kwitanties over 1849 en geeft daarbij menige scherpe kantteekening. Numan verweert zich zoo goed hij kan, tracht aan te toonen, dat er van geldverspilling werkelijk geen sprake is. En inderdaad het gaat niet aan om, waar de opzet berekend was op 50 leerlingen, later als de school nog slechts 5 leerlingen telt, te gaan betoogen, dat die kosten voor die 5 leerlingen zoo schromelijk hoog zijn, de alge* meene uitgaven blijven toch vrijwel gelijk. Thorbecke gaat al spoedig over tot daden. De school wordt nu werkelijk een Rijks* veeartsenijschool; op de Staatsbegrooting voor 1851 wordt voor het eerst geld uitgetrokken voor de Veeartsenijschool, en wel voor de maanden April tot December f 20.000. Allerlei bezuinigingen worden voorgeschreven, o. a. worden de kweekelingen niet meer aan de school gevoed, maar voor f 0.80 per dag uit* besteed in de stad. N uman wordt wel geraadpleegd in zake be* zuinigingen in de huishouding en veehouderij, maar niet waar het betreft reorganisatie van het onderwijs. Men kende hem wel in onder* geschikte aangelegenheden, maar niet in de hoofdzaak, n.L de vraag of het onderwijs niet op andere leest moest worden geschoeid. In Januari 1850 geeft Numan een uitvoerig verslag omtrent de wording van de school, een overzicht van haar lotgevallen en den huidigen toestand, welk verslag in hoofdzaak terug te vinden is in het „Verslag nopens den Staat der Hooge, Middelbare en Lagere scholen in het Koninkrijk der Nederlanden over 1848—1849". Einde Augustus 1850 vraagt Numan aan den Minister verlof om zijn vacantie in Groningen te mogen doorbrengen bij zijn familie, hij ontvangt hierop een toestemmend antwoord, waarin de Minister hem tevens een aangenaam verbüjf toewenscht. Tijdens zijn afwezigheid komt de, in elk geval voor Numan en de overige slachtoffers, onverwachte tijding, dat een groot gedeelte van het beambtenpersoneel is ontslagen. Bij Koninklijk Besluit van 25 September 1850, No. 30, wordt met ingang van 1 Januari 1851 eervol ontslag verleend aan T. G. van Lidth de Jeude; bij Ministerieele beschikking van De Rijks»Veeartsenijschool van 1821 tot 1851. 83 denzelfden datum worden eervol ontslagen A. Deerns als oeconoom, L. van der Wurff als prosector bij de anatomie en H. C. van Setten als apothekersbediende, allen met in* gang van 1 November d.a.v. De motiveering tot dit ontslag luidt: „de ongunstige Staat van het Fonds voor den Land* bouw, waaruit tot dusverre de veeartsenijschool is onderhouden zou spoedig een geheele ondergang der school ten gevolge hebben gehad. Teneinde die te voorkomen en haar behoud op kosten der Staatskas mogelijk te maken, was het noodig in hare organisatie eenige wijzigingen te maken en voortaan de meest mogelijke zuinigheid te betrachten." In hetzelfde schrijven leest men, dat van 1 November af geen ambtenaren meer mogen worden gevoed op kosten van de school, zij zullen in plaats daarvan een billijke salarisver* hooging ontvangen. De kweekelingen moeten met den surveillant in de stad gaan eten, alleen het ontbijt en het avondeten mogen nog in de school worden verstrekt. Ook ver* langt de Minister, dat het aantal bedienden wordt ingekrompen, en dat al wat naar weelde zweemt wordt afgeschaft. Voorstellen omtrent bezuinigingen worden ten spoedigste ingewacht; teneinde de reor* ganisatie rustig tot stand te kunnen bren* gen, wordt de vacantie tot 1 November verlengd. Echter is de Minister al op eventueele be* zuinigingen vooruitgeloopen door ontslag van den hoogleeraar in de ontleedkunde, de phy* siologie en de kruidkunde, den oeconoom, den apotheker, den prosector en den apothekers* bediende, terwijl de opziener der kweekelingen Nicolaas Hendrik Koopman wordt bevorderd tot oeconoom. Deze laatste ontvangt zonder medeweten van Numan zijn instructies recht* streeks van de Regeering. Het onderwijs en de huishouding der school is door deze voorloopige maatregelen geheel gedesorganiseerd. Numan is door dit ruwe ingrijpen ten zeerste verslagen, zijn levenswerk, waaraan hij zich met zooveel toewijding had gegeven, is hier* door vernietigd. Nog enkele maanden blijft hij directeur, op zijn verzoek echter wordt hij bij Koninklijk Besluit van 19 Februari 1851, No. 16, met ingang van 1 Maart d.a.v. eervol ontslagen, onder dankbetuiging voor de on* miskenbare diensten door hem aan den lande bewezen. Bij hetzelfde Besluit wordt eervol ontslag verleend aan De Fremery. Door deze „daden" van Thorbecke wordt de eerste periode van de geschiedenis onzer school afgesloten. De kosten der school worden niet meer uit het Veefonds bestreden, doch uit de Rijks*Schatkist; de docenten zijn op één na ontslagen, en worden zooveel mogelijk vervangen door oud*leerlingen der school. De titel hoogleeraar wordt afgeschaft en vervangen door den titel van leeraar. Numan wordt als directeur opgevolgd door Dr. Petrus Hendricus Jacobus Wellen* bergh, die reeds 20 Augustus 1841 was be* noemd tot buitengewoon hoogleeraar in de practische vakken en na een langdurige studie* reis in het buitenland den 13°en April 1843 zijn functie als zoodanig aanvaardde. Wellen* bergh wordt uitsluitend belast met de geheele administratie, hij houdt toezicht op het onder* wijs, doch geeft zelf geen lessen. In de plaats van de drie ontslagen hoog* leeraren worden benoemd als leeraar Dr. J. R. E. van Laer, F. C. Hekmeyer, I. Jennes, G. de Wit en B. J. C. Rijnders, allen met ingang van 1 April 1851. Den lsten Mei d.a.v. aan* vaarden de nieuwe leeraren hun 'ambt; de school telt dan 5 leerlingen. In het onderwijsverslag over 1850—1851 leest men o.a.: „De bezoldigingen van hoogleeraren en be* ambten, sedert de oprigting telkens vermeerderd, hadden een noodelooze hoogte bereikt. Het aantal bedienden was buitensporig uitgebreid. In het onderhoud en de aanvulling van kabinetten en verzamelingen heerschte overdaad zonder evenredig nut. Zuinigheid werd in niets betracht; zelfs de inkoopprijs der meeste geneesmiddelen bedroeg 30 % te veel. Een veefokkerij en ontginning van heidegronden, noch voor het onderwijs, noch voor de landbouw bevorderlijk, verslond jaarlijks meer dan ƒ 5000.—. Het kostbare huishouden is afgeschaft. De kweekes lingen met hun opziener ontvangen thans bij abonne» ment voedsel tegen een vasten prijs. De bedienden, wier aantal van 21 op 13 is teruggebracht, voorzien nu zelf in hun onder» houd; hun loon is daarom naar billijkheid verhoogd. Naar het oordeel van deskundigen, ontbrak aan het onderwijs over het algemeen de practische richting, die [waaraan?] met het oog op den toekomstigen werkkring der kweekelingen be* hoefte was. Bij de keuze van nieuwe docenten in de plaats van de hoogleeraren Numan, Van Lidth de Jeude, de Fremery en Wellenbergh1), eervol ont» slagen, werd ter verbetering van dit gebrek, zooveel mogelijk het oog geslagen op bekwame veeartsen. Onder den titel van leeraar, naar het scheen in veel opzichten meer passend, werden bij Zijner Majesteits besluit van 19 Februari 1851, No. 16, aangesteld de heeren: I. Jennes, F. C. Hekmeyer, G. de Wit, B. J. C. Rijnders, vee» artsen der lste klasse en Dr. J. R. E. van Laer". Wellenbergh werd als leeraar ontslagen, niet als directeur. 84 De RijkstVeeartsenijachool van 1821 tot 1851. Enkele bijzonderheden omtrent Personeel en Onderwijsinrichtingen gedurende het tijdvak 1821-1851. Aantal leerlingen. 1821 : 24 1837 : 40 1822 : 31 1838 : 42 1823 : 30 1839 : 46 1824 : 41 1840 : 49 1825 : 44 1841 : 42 1826 : 52 1842 : 41 1827 : 45 1843 : 36 1828 : 50 1844 : 33 1829 : 50 1845 : 30 1830 : 12 1846 : 30 1831 : 23 1847 : 24 1832 : 23 1848 : 16 1833 : 31 1849 : 10 1834 : 29 1850 : 5 1835 : 32 1851 : 7 1836 : 34 Beambten. Veeartsen der school: L. Cambier (1822—1827), Belgisch veearts. J. A. W. Hart (1827—1839), tot veearts bevorderd 29 Juli 1826. Hart werd reeds vóór zijn eindexamen met 't oog op zijn aanleg en ijver tot belooning aangesteld als amanuensis; na zijn aanstelling als veearts der school werd, door huiselijke omstandigheden, zijn ijver gaandeweg minder, en moest hij zijn betrekking opgeven; hij werd in 1839 opgevolgd door B. J. C. Rijnders, die dit ambt vervulde tot 1 April 1851, met welken datum hij tot leeraar werd benoemd. Prosectoren: C. Honing (1821-1822). T. E). Schubart (1822—1842), daarna repeti* tor bij de anatomie en custos der cabinetten. L. van der Wurff (1842-1851). Apotheker: A. Deerns (1822—1851), sedert 1822 tevens oeconoom. Oeconomen: W. van de Kasteele (1821—1822). A. Deerns (1822—1851). Musea en Verzamelingen ten dienste van het Onderwijs. (Toestand in 1850 volgens een verslag van Numan). 1°. „Het anatomisch en physiologisch kabinet, bevattende thans een voor* raad van fraai bereide voorwerpen voor het onderwijs in de vergelijkende ont* leedkunde der dieren, ten bedrage van 2551 nummers. 2°. Het scheikundig laboratorium, bevattende de meest noodzakelijke werk* tuigen voor het onderwijs in deze wetenschap, alsmede in de proefonder* vindelijke natuurkunde en artsenij* mengkunde. Aan hetzelve is tevens de apotheek verbonden, waarin de genees* middelen voor de zieke dieren worden bereid. 3°. Het anatomisch theater, ingericht voor de ontleedkunde der dieren. 4°. Het pathologisch kabinet bevat* tende een belangrijke verzameling van ziektekundige voorwerpen, alsmede van ingewandswormen, en gedrochtelijke dieren of monstruositeiten, tellende vol* gens den bestaanden catalogus 854 num* mers. 5°. De boekerij, waarin voorname boek* en plaatwerken gevonden worden, betref* fende alle vakken van het veeartsenij* kundig onderwijs, en daarmede in ver* band staande wetenschappen. Zij telt thans volgens den bestaanden catalogus 516 nummers. 6°. De plantentuin, voorzien van een behoorlijk aantal planten en gewassen ten bedrage van 2000, welke voor een eregeld stelselmatig onderwijs in de otanie eevorderd wordpn in vrrU-anA tot de kennis der planten, welke tot geneesmiddelen of voederstoffen voor de dieren in aanmerking komen en die, welke schadelijke of vergiftige eigen* schappen bezitten. 7°. De stallen voor gezonde en zieke dieren, welke ter behandeling worden opgenomen. '8*. De hoefsmederij met den daartoe behoorenden voorraad van modelijzers van gezonde en gebrekkige voeten, welke voor het hoefbeslag en het daar* toe betrekking hebbende onderwijs noo* dig zijn." De RijkseVeeartsenijschool van 1821 tot 1851. 85 Salarissen. Volgens de betaalsrol van December 1850 (Fig. 22) zijn de jaarwedden als volgt: Alexander Numan, Directeur en hoogleeraar in de practische vee* artsenijkunde ') ƒ4400.— Theodorus, Gerrit van Lidth de Jeude, Hoogleeraar in de ont* leedkunde, physiologie en kruid* kunde ƒ2400.— Petrus, Johannes, Isaakus de Fre* mery.Hoogleeraar in de scheikunde ƒ 1400.— Petrus, Hendricus, Jacobus Wel* lenbergh, Buitengewoon hoog* ') Heeft als directeur tevens vrij wonen in het directeurshuis. leeraar in de practische veeartsenij* kunde ƒ 1400.— Andries Deerns, Oeconoom en Apotheker ƒ1200.— Bernard, Jacques, Cornelis Rijn* ders, Veearts ƒ 750 — Toers, Diesbergen Schubart, Re* petitor bij de anatomie en Custos der anatomische en physiologi* sche kabinetten ƒ 250.— Lambertus van der Wurff, Pro* sector bij de anatomie ƒ 500.— Johannes van der Klugt, Hoef* smid ƒ 535.— Hendrik, Coenraad van Setten, Apothekersbediende ƒ 600.— Nicolaas, Hendrik Koopman, Op* ziener der kweekelingen .... ƒ 500.— HOOFDSTUK IV. DE RIJKS*VEEARTSENIJSCHOOL VAN 1851 TOT 1874 door L. DE BLIECK. PERSONEEL. Met het jaar 1852 vangt een nieuwe periode in de geschiedenis der Veeartsenijschool aan, een periode, die weinig vruchtbaar is geweest. Het aantal veeartsen, dat werd gediplomeerd, was gering; zelfs gingen er jaren voorbij, dat er geen veeartsen werden afgeleverd: 1852,1854, 1858, 1866. Het schrijven der geschiedenis van dit tijdvak brengt groote moeihjkheden mede wegens het grootendeels ontbreken in de archieven van de jaarverslagen van school en onderwijs. 19 Februari 1851 was de school door den Staat overgenomen, daar het Landbouwfonds niet meer in staat was de onkosten te dragen. Als men meent, dat deze verandering tevens tot gevolg zou hebben het onderwijs ophooger peil te brengen en door uitbreiding van do* centen en leermiddelen den toestand te ver* beteren, dan vergist men zich ; integendeel, het werd van den beginne af aan wenschelijk ge* acht te bezuinigen ten opzichte van docenten en huishoudelijk bestuur. Toch was het ingrijpen door den Staat ab* sóluut noodzakelijk, daar anders de school, die door gebrek aan geld van het veefonds, dat zeer verarmd was en waaruit zij sedert hare oprichting geheel en al onderhouden werd, ten gronde zou zijn gegaan. De school werd dus in werkelijkheid Rijks*Veeartsenijschool en de leeraren door het Rijk gesalarieerde ambtenaren. In de „Aanteekeningen uit de geschiedenis der Rijks*Veeartsenijschool", uitgegeven bij de herdenking van haar 50*jarig bestaan (11 Sep* tember 1872), welk geschrift 50 bladzijden groot is, vindt men omtrent het tijdvak 1852-1872 slechts 2 bladzijden. De feestregelingscom* missie vond de gebeurtenissen klaarblijkelijk het beschrijven niet waard. Men krijgt dan ook den indruk, dat met het aftreden van Numan de school een onherstelbaar verlies heeft geleden. Hij was vrijwel de eenige uit het tijdvak 1826—1852, die veel heeft bijgedragen tot het vestigen van den roem der school en tot het verheffen der veeartsenij* kunde tot een wetenschap. De benoeming van Wellenbergh als zijn opvolger was een groote achteruitgang. Bij Koninklijk Besluit van 19 Febr. 1851 werden de hoogleeraren eervol ontslagen en benoemd tot Directeur: Dr. P. H. J. Wellen* bergh, die tevoren buitengewoon hoogleeraar was geweest aan de oude school en onderwijs gaf in ziektekunde en beoefenende veeartsenijkunde; hij was geen veearts. Als directeur gaf hij geen onderwijs. Van verdiensten op wetenschappelijk veeartsenijkundig gebied maakt de geschiedenis geen melding. De jaar* wedde van den Directeur was ook minder dan vroeger n.1. f 2000.— tot leeraren: I. Jennes, veearts der le klasse te Zwolle, docent in bijzondere ziektekunde en geneesleer, besmettelijke* en parasitaire ziekten en kliniek. F. C. Hekmeyer, paardenarts bij de Ko* ninklijke militaire Academie te Breda, docent in ontleedkunde, physiologie, zootechniek, pharmacie, veeartsenijkundige politie en gerechtelijke veeartsenijkunde. G. Wit. veearts der le klasse te Nieuwer* Amstel, docent in geneesmiddel* en vergiftleer, verloskunde en kliniek. 27 1. HET SCHOOLGEBOUW. 2. GILDESTEIN, Woning van den Directeur. 3. STALLEN. 4. WONING VAN DEN OPZIGTER DER STALLEN. 5. HOEFSMEDERIJ. 6. HET SCHOOLGEBOUW. 7. GEBOUW VOOR HET DROOGEN VAN ANATOMISCHE PRAEPARATEN. 8. ZIEKESTAL. WAARBOVEN HET KABINET VOOR PATHOLOGISCHE PRAEPARATEN. 9 EN 10. SCHAAPSSTALLEN VOOR HU1SVOEDERING. De RijkstVeeartsenijschool van 1851 tot 1874. 87 Elk dezer 3 genoemde leeraren kreeg een jaarwedde van f 1400.— B. J. C. Rijnders, veearts der le klasse aan de Veeartsenijschool, docent in verloskunde, heelkunde, hoefbeslag en kliniek, op een jaar* wedde van f 1000.— Dr. J. R. E. van Laer, math. mag., phil. nat. doet. te Utrecht, docent in natuur*, schei*, plant* en dierkunde en mineralogie, op een jaarwedde van f 1000.— Verder werd de Minister van Binnenland* sche Zaken gemachtigd te benoemen: een opziener, op een jaarwedde van f 700.—, waartoe benoemd werd N. H. Koopman; een prosector, tevens custos der kabinetten op een jaarwedde van f 300.—, waartoe be* noemd werd T. D. Schubaert; een smid, tevens onderwijzer in het practisch hoefbeslag op een jaarwedde van f 500.—, waartoe benoemd werd J. v. d. Klugt. Van dit personeel waren behalve Wellen* bergh ook Rijnders en Schubaert reeds aan de oude school werkzaam geweest. Rijnders als assistent, Schubaert als repetitor der ana* tomische lessen. Behalve van Numan vermeldt de geschied* schrijver in 1872 de verdiensten vanToERS Dies* bergen Schubaert, die in bovengenoemde betrekking werkzaam was van 1821—1854, met de volgende woorden: „Hij was lid van het Provinciaal genootschap van Kunsten en Wetenschappen en van de Neder» landsche Entomologische Vereeniging enz. enz In 1805 te Harderwijk geboren, is hij van 1821 tot aan zijn dood, 4 October 1854, voortdurend aan de school werkzaam geweest, waarvoor hij dan ook werkelijk als onmisbaar werd gerekend. Hij onderscheidde zich door een buitengewoon talent, vaardigheid en vlugheid in het maken van preparaten en injectiën, zoodat de meeste preparaten van het physiologisch- en anatomisch kabinet, zoowel op de Veeartsenijschool als op de Hoogeschool door hem waren vervaardigd. Ook in het teekenen, het vormen van gipsafgietsels en boetseeren in was had hij groote vaardigheid gekregen, zooals vele prachtige preparaten der hersenen enz. kunnen getuigen, alsmede vele teekeningen van insecten en microscopische voorwerpen, welke door hem bij zijn voordrachten werden gebruikt. Ook verscheen van hem in 1841 een „Tafel van den ouderdom des paards", volgens de ontwikking, den voortgroei en de afslijting der tanden, waarop in 35 gekleurde figuren van gebitten, met bijgevoegde verklaring, de verschillende vormen der tanden, van de vrucht af tot aan het 26e jaar, benevens eenige onnatuur» lijke en kunstmatig gevormde gebitten worden voorgesteld. In 1848 verscheen bij j. Herfkens: een atlas, bevattende de anatomie des paards in 34 steen» drukplaten. In 1854 verscheen er een- levensschets van hem door Dr. M. C. Verloren." Ook Rijnders mocht slechts korten tijd werkzaam zijn aan de Staatsschool, op 12 Fe* bruari 1853 is hij overleden. Hij is opgevolgd door G. J. Hengeveld, veearts der le klasse te Oegstgeest, die 1 November 1853 zijn lessen aanving en onderwijs gaf in heelkunde, opera* tieleer, verloskunde, gezondheidsleer en kliniek. Tot 1881 heeft hij zijn ambt vervuld en is in 1894 overleden. Schubaert is opgevolgd den l5ten October 1854 door A. F. Verhaar; de bezoldiging was middelerwijl op f 500.— gebracht. Door de toch nog slechte finantieele positie vertrok Verhaar naar Brussel in October 1855, doch werd 25 Maart 1856 herbenoemd met vrije inwoning, zoolang hij ongehuwd bleef. De inwoning werd op f 100.— 's jaars geschat. Zeer merkwaardig is de tijdelijke voorzie* ning geweest na het overlijden van Schubaert en het vertrek van Verhaar door een zekeren M. Schuler, die in 1826 kweekeling was geweest en sedert 1828 was ontslagen wegens geringe ont* wikkelingjhij was bediende geworden bij de pa* thologie en bleef dit tot 1854. Hij verdiende f 50 per jaar en mocht kippen en kalkoenen houden op kosten van de school. In 1858 moest hij toch wegens ongeschiktheid worden ontslagen. Verhaar, die geen veearts was, was een uitnemend preparateur; het anatomisch museum bevat zeer vele buitengewoon mooie preparaten van hem. In 1861 kreeg hij een eervolle vermelding voor inzending te Haarlem. Fraaie preparaten in gips werden door Verhaar vervaardigd van de pathologische veranderingen bij runder* pest, welke preparaten, geëxposeerd op een tentoonstelling te Weenen, zoo zeer de aan* dacht trokken, dat Verhaar daarvoor het Frans*Joseph*kruis verwierf. Hekmeyer, leeraar o.a. in ontleedkunde, heeft bij zijn onderwijs veel partij getrokken van de bekwaamheid en groote bereidwilligheid van Verhaar. Deze bereidwilligheid onder* vonden ook de leerlingen, als zij bij Verhaar om voorlichting aanklopten. Hij is tot zijn dood, in 1887, prosector gebleven. In Augustus 1855 werd de opziener Koopman vervangen door een veearts*opziener. Hiervoor werd benoemd A. Hissink, veearts, wien tevens het beheer der apotheek werd opgedragen, hetgeen tot dien tijd bijna geheel bij een knecht had berust. Hissink kreeg f 500.— jaarwedde en inwo* ning. Tot zijn dood, in 1871, is Hissink in deze functie gebleven en werd opgevolgd als opziener door A. W. J. Rinkes, gepasporteerd wachtmeester der huzaren. 88 De RijkstVeeartsenijschool van 1851 tot 1874. De directeur wilde in 1855 een nieuwe functie instellen n.1. in navolging van het buitenland zou één der oudste kweekelingen belast worden met de zorg over de zieken* stallen en den titel krijgen van „Chef de service". De kweekeling P. R. v. d. Meulen werd daar* voor aanbevolen en zou als belooning f 100.— aftrek krijgen van zijn bijdrage voor voeding en verpleging. Op dit voorstel beschikte de Minister afwijzend. Dejonge Rijks* Veeartsenijschool werd weder* om getroffen door het overlijden van den leeraar G. Wit op 11 September 1855, die dus slechts vier jaren het ambt heeft bekleed. Hij vervaar* digde dictaten over leefregelkunde en verlos* kunde naar de verschillende buitenlandsche veeartsenijkundigen en naar de werken over menschelijke verloskunde van Busch, welk laatste dictaat in 1872 nog aan 's Rijks*Vee* artsenijschool gebruikt werd en geroemd werd als zijnde beter dan eenig buitenïandsch werk. Tijdens zijn ziekte heeft hij dit werk afgemaakt, bijgestaan hierin door G. J. Hengeveld. De geschiedschrijver zegt, dat Wit vlug was, volijverig en met veel liefde en lust bezield voor het vak. Hij schreef ook stukken in het Repertorium. De Minister had oog, noch oor voor de ontwikkeling van het onderwijs. Hij stelde voor om de vacature Wit niet meer te doen vervullen en door te gaan met de verdeeling der vakken onder de andere leeraren, zooals tijdens de ziekte van Wit was geschied. De leeraren kregen daarvoor f 200.— meer salaris. Jennes, Hekmeyer en Hengeveld kregen nu f 1600.-, Van Laer f 1200.-; de laatste pro* testeerde, dat hij niet gelijkgesteld werd en door bijverdiensten in zijn onderhoud moest voorzien. In 1859 kreeg Van Laer gelijkstelling. In 1864 overleed de leeraar Jennes; hij wordt geroemd als een ijverig, nauwgezet, kundig en verdienstelijk ambtenaar, was mederedacteur van het Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt en gaf daarin vele soliede stukken. Hij verrijkte het pathologisch kabinet met vele preparaten en was een uitstekend practisch veearts, zooals vele zijner stukken in genoemd Tijdschrift, zijn vertaling van Jacob Levin, over de ziekten van den mensen, die op de dieren overgaan enz., overvloedig getuigen. Jennes is 8 Juni 1864 opgevolgd door A. W. H. Wirtz, le luitenant paardenarts 2e klasse te Roermond, die tot 1909 aan de school is verbonden geweest, toen gepensionneerd werd en in 1920 stierf. Tot 1877 was hij leeraar, daarna directeur. De bezoldiging der leeraren werd in 1865 wederom verhoogd en gebracht op f 1850.— De Directeur, die sedert 1851 f 2000.— jaar* wedde genoot, kreeg geen verhooging; hij genoot vrije woning. In verband met afwezigheid van den leeraar Hengeveld voor het onderzoek der veepest, werd de paardenarts le klasse A. J. de Bruyn 25 Jan. 1867 tijdelijk tot leeraar benoemd tot den aanvang van den nieuwen cursus in Sep* tember 1867, toen Hengeveld zijn lessen weer hervatte. Tijdens het verlof van Dr. van Laer voor herstel van gezondheid werd Dr. Kreeke van 1 November 1868-15 Maart 1869 be* last met het onderwijs in natuur*, kruid* en dierkunde. In 1872 werd de directeur Wellenbergh eervol ontslagen en opgevolgd door Dr. Mac Gillavry, die tot 1877 dit ambt bekleedde, daarna benoemd werd tot hoogleeraar aan de Universiteit te Leiden en stierf als rustend hoogleeraar op 15 Mei 1921. Mac Gillavry gaf aanvankelijk geen onderwijs, doch werd met ingang van den nieuwen cursus in 1872 belast met het onderwijs in weefselleer, phy* siologie en practische microscopie. Onder zijn directoraat onderging het leeraars* personeel sedert 1852 voor het eerst uitbreiding, n.1. Dr. van Laer werd ontheven van het onderwijs in plant* en dierkunde, hetgeen werd opgedragen aan Dr. J. C. v. d. Harst, apotheker en leeraar aan de R. H. B. S. te Utrecht, die tevens de theoretische pharmacie gaf, terwijl als derde clinische leeraar, speciaal voor de verloskunde, werd benoemd Th. Weitzel, veearts le klasse te Amersfoort. Ook leest men nu meer in de archieven van den Raad van Bestuur. Dit lichaam ontwerpt de nieuwe wet op het veeartsenijkundig onder* wijs, welke 1 Jan. 1874 in werking trad en tot aan de verheffing der school tot Hooge* school het onderwijs heeft beheerscht. De jaarwedden werden onder Mac Gillavry eveneens verhoogd n.1. die van den Directeur met f 400.—, die der leeraren met f 500.— en die der prosectoren met f 300. — . Van het overige personeel dienen in deze periode nog de volgende personen genoemd te worden: In 1871 werd Hissink in zijn functie van leider der apotheek opgevolgd door J. C. van Effen, die tevens het onderwijs in practische artsenymengkunde gaf en dit tot 1915 heeft gegeven. Voor zijn degelijk onderwijs en groote hulpvaardigheid zijn het grootste aantal der De Rijks-Veeartsenijschool van 1851 tot 1874. 89 op heden nog practiseerende veeartsen hem grooten dank verschuldigd. De betrekking van hoefsmid, tevens onder* wijzer in hoefbeslag, ontegenzeggelijk in dien tijd, toen het practisch hoefbeslag een belang* rijk gedeelte van den studietijd vulde, van meer beteekenis dan tegenwoordig, werd van 1851 tot 1867 door J. v. d. Klugt, van 1867-1872 door J. Pleijnaar waargenomen. In 1873 werd W. H. v. Horsen benoemd, die tot 1912, toen hij overleed, dit onderwijs gaf. Vooral de laatste is bij velen nog zeer goed bekend; hij was een meester in zijn vak. ONDERWIJS. Het onderwijs stond in 1851 op een lagen trap en heeft zich in de periode tot 1872 slechts weinig ontwikkeld. Vooral de practische richting stond op den voorgrond. De directeur Wellenbergh deed wel van tijd tot tijd voorstellen tot verbetering van gebouwen en aankoop van onderwijsmateriaal, doch het onderwijs bleef, zooals het was. Hij was er de man niet naar om tegen de Regee* ring, die weinig gevoelde voor de ontwikkeling der veeartsenijkunde, in te gaan. In het eerste jaarverslag (jammer, dat slechts een enkel in de archieven aanwezig is) komen de directeur en de leeraren met verschillende wenschen en voorstellen. De directeur stelt voor een 20*tal runderen, die voor proeven betreffende longziekte*enting hebben gediend, voor het onderwijs te mogen aanhouden; dit werd geweigerd, niettegenstaande algemeen be* kend was, dat de leerlingen nooit een ver* lossing (zelfs geen normale) hadden gezien. Jennes vroeg een afzonderlijken cursus over ziektekundige ontleedkunde en uitbreiding der ambulatoire kliniek, die in 1851 voor het eerst was ingesteld, terwijl hij het invoeren^van een examen in de propaedeutische vakken ver* langde, dat door de leerlingen met gunstig gevolg zou moeten afgelegd worden, voordat zij tot de practische lessen werden toegelaten. Elke empirist met eenige algemeene kennis kon worden toegelaten en de lessen tot het eind volgen zonder overgangs*examens. Hengeveld beveelt verbetering aan in het practisch onderwijs, verder onderwijs in voeder* kennis, hij bepleit voor de veeteelt reeds een rassenstal en het nemen van proeven met vee* rassen. Wegens gebrek aan clinisch materiaal wil hij dieren aankoopen, o. a. voor castraties!; instrumenten voor deze operatie, die 90 francs kostten, waren zelfs niet aanwezig. Hekmeyer dringt aan op verbetering der localiteit voor ontleedkunde, de kelder was vochtig en ongezond; instrumenten ontbraken voor elke afdeeling, hij was zoo vrij geweest zich een balans aan te schaffen. Men krijgt den indruk, dat de leeraren ook veel afwezig waren o.a. voor het verrichten der entingen tegen longziekte. Van de gevraagde verbeteringen kwamen er weinige tot stand, de Regeering wenschte zoo min mogelijk geld voor de nieuwe school uit te geven. Met het onderzoek was het eveneens treurig gesteld. De directeur vroeg verlof naar België te gaan om zich op de hoogte te stellen van de enting tegen longziekte, door Williams aan* bevolen. Dit werd toegestaan, als hij het zelf wilde betalen. Het meest belangrijke in deze periode zijn de onderzoekingen inzake de enting tegen longziekte, welke aan de school geschiedden en in 1859 eindigden. Zij hebben geleid tot toepassing der enting in de practijk, welke helaas de longziekte, in plaats van uit te roeien, onderhield. Verder leest men ook van onder* zoekingen inzake geheimmiddelen tegen long* ziekte. Eerst in 1859 vroeg de Minister opgave van kosten van aankoop en voeding van eenige runderen voor het onderwijs en in 1863 werd de post op de begrooting gebracht. Dat er gebrek was aan veeartsen, kan men herhaaldelijk lezen o.a. in 1860 en vooral toen de veepest in het land kwam, werd overal om goede hulp gevraagd. Men ging zelfs zoover, dat men bekwame landbouwers uit Noord* Holland eenige lessen wilde laten bijwonen om althans z.g. gedeeltelijk*wetenschappelijke menschen te krijgen. Gelukkig is men daartoe niet overgegaan. In 1862 werd den Directeur gevraagd ook deel te nemen aan het onderwijs; doch hij wilde daarvan niets weten. Van de zijde van den Directeur was er weinig medewerking om het onderzoek te bevorderen. Het geval van den tijdelijken leeraar De Bruyn, (1866) demonstreert zulks voldoende. Deze vroeg in 1863 als paardenarts voor zijn studie vrijen toegang tot de bibliotheek, doch dit werd geweigerd. Hij kon in een der lokalen werken en hoeken raadplegen, die hij vooraf aan den Directeur kon aanvragen. Toen hij in 1866 tijdelijk leeraar was, herhaalde hij zijn verzoek, doch de Directeur weigerde 90 De RijkstVeeartsenijschool van 1851 tot 1874. wederom; een beroep op den Minister had meer succes. Wellenbergh schreef een lange missive en pleitte zich vrij van het slechte beheer der bibliotheek en beweerde, dat hij nog nooit bij één der kweekelingen lust tot studie had aan* getroffen, om welke redenen hij meende, dat de bibliotheek voor hen niet behoefde te worden opengesteld. De Minister was echter van meening, dat het dan hoog tijd werd te trachten door hun boeken in handen te geven de lust tot studie te ontwikkelen en sprak den wensch uit de bibliotheek open te stellen voor leeraren en kweekelingen en te zorgen, dat ieder een gedrukten catalogus kreeg. Of deze wensch van den catalogus ooit in ver* vulling is gegaan, is mij niet bekend geworden. Met het uitbreken der veepest in 1865 zien wij, dat ook aan deze ziekte meer aandacht werd gewijd; speciaal toen in 1866 de ziekte ook de runderen der school aantastte. De Minister stelde voor proeven op deze dieren te nemen; hem waren goede resultaten mede* gedeeld van het zetten van een dracht; hij wenschte dat dit, alsmede inenting van gezonde runderen, zou beproefd worden Ook proeven omtrent onvatbaarheid der Bretagner runderen moesten worden genomen; een 6*tal runderen werden daarvoor aangekocht. Merkwaardig is ook een onderzoek van runderen van een boer te den Helder, die beweerde, dat zijn veeras onvatbaar was, zij werden op zijn kosten naar de school gezonden, doch kregen evenals de Bretagner runderen allen de veepest. Tot 1872 is omtrent den gang van het onder* wijs weinig meer te zeggen. Het bleef bij hetzelfde; wel kwamen veranderingen in het afnemen der examens en het diplomeeren der veeartsen, waarover hieronder meer. Toen Mac Gillavry als Directeur optrad, schreef hij eenige opmerkingen omtrent den staat der school bij overname. Hij beschrijft den toestand als zeer onordelijk en vraagt de Regeering voor den eersten tijd toegeeflijkheid. Voorbereidende maatregelen waren bij de overname niet getroffen: de archieven waren verspreid, de bibliotheek was in wanorde; het catalogiseeren, dat in 1866 was begonnen, was in 1872 nog in een beginstadium en had de boekerij nog meer in verwarring gebracht. Door ontstentenis van een surveillant waren misbruiken bij de leerlingen ingeslopen. De leeraren en de oeconoom hielden zooveel mogelijk toezicht op de leerlingen en hebben betrekkelijk nog veel kunnen bereiken. Mac Gillavry vraagt direct meer toezicht op de stallen en hulp op het bureau, daar hij zelf les wil geven, waarmede hij met ingang van den cursus 1872—1873 een begin maakt en wel in de vakken weefselleer, physiologie en practische microscopie. Indien men vee* artsen uit dien tijd spreekt, zijn zij nog vol lof over het onderwijs van Mac Gillavry; hij was ongetwijfeld een der eersten, die den veeartsen het gebruik van den microscoop leerde. Zijn belangrijke onderzoekingen over den histologischen bouw van de lever zijn blijkbaar mede van invloed geweest op zijn benoeming tot directeur der Veeartsenijschool. Hij was een bekwaam histoloog en physioloog en Donders karakterizeerde hem met de woorden: „Mac Gillavry ist ein Mann, der mikros* kopisch denken kann". Zijn onderwijs in beide vakken, maar vooral in de practische microscopie, heeft omstreeks het jaar 1872 niet weinig bijgedragen tot ontwik* keling van het zelfstandig onderzoek der vee* artsen. Door zijn kortstondig verblijf aan de Veeartsenijschool heeft hij geen gevolg kunnen geven aan zijn voornemen om de physiologie vooral door experimenten op dieren verder te ontwikkelen. Kenmerkend voor zijn uitstekend onderwijs, was vooral zijn hoog mathematisch standpunt en de neiging om steeds een scherpe grens te trekken tusschen hetgeen in de physiologie en de histologie als vaststaande feiten en het* geen nog als onbewezen in aanmerking moest komen. Hij heeft in de weinige jaren, gedurende welke hij directeur der Veeartsenijschool was, veel verbeteringen aangebracht. De groote verdiensten van Wirtz in dien tijd mogen hier ook kort gememoreerd worden. Wirtz was een hoogst bekwaam man, die als practicus maar vooral ook uit een weten* schappelijk oogpunt gedurende vele jaren een grooten invloed gehad heeft op de practische en wetenschappelijke vorming der veeartsen. Zijn onderwijs in de algemeene en specieele theraphie, de geneesmiddelleer, de algemeene en bijzondere ziektekunde, waaronder de in* fectieziekten en de parasitaire ziekten was voor dien tijd voortreffelijk. Ook waren zijn colle* ges over teratalogie uitmuntend. In de Kliniek werden door hem met groote bedrevenheid de meest ingrijpende operaties verricht en hij bezat een groote vaardigheid ook in zeer moeilijke gevallen de juiste dia* gnose te stellen. Herhaalde malen vertegenwoordigde hij de De RijkstVeeartsenijschool van 1851 tot 1874. 91 Nederlandsche Fegeering in het buitenland, ook op internationale congressen. Zijn groote begaafdheid en scherpzinnigheid in het alge* meen, zijn bekwaamheid als docent maakten op een ieder, die met Wirtz in aanraking kwam, een diepen indruk. LEERLINGEN EN EXAMENS. In 1851 waren er 5 kweekelingen, waarvan 4 aan het einde der studie; er meldden zich voor den nieuwen cursus 2 kweekelingen aan. In 1852 waren er 7 leerlingen, waarvan 4 intern en in 1855 12 leerlingen, waaronder 2 z.g. em* piristen. Van eischen van vooropleiding en toe* latingsexamen vindt men weinig vermeld; een weinig lager onderwijs werd als voldoende ontwikkeling beschouwd; wel blijkt uit de archieven, dat in 1855 een toelatingsexamen bestond. Verschillende kweekelingen deden het verzoek om na 3*jarige studie reeds het eindexamen af te leggen, hetgeen in sommige gevallen werd toegestaan. In 1856 stelt Wellenbergh voor meer leer* lingen aan te werven en ook gratis*opleiding van 2 of meer jongelieden na vergelijkend examen toe te staan. In 1857 was echter het getal leerlingen nog slechts 14, in 1860 waren er 22 leerlingen, welk aantal sedert 1849 niet was bereikt. Het schoolgeld bedroeg toen f 350.— voor internen en f 100. - voor externen. Onder de kweekelingen waren er ook die voor militair*paardenarts werden opgeleid. In 1860 slaagden er 2 van dezen. Men leest ook in 1861 van de samenstelling der eindexamen*commissie, gevormd door directeur, leeraren en 3 tijdelijke leden (des* kundigen). Deze laatsten waren Dr. P. Har* ting, hoogleeraar, A. M. W. van Hasselt, le officier van gezondheid 2e klasse en C. C. Roëll, referendaris a/h Ministerie van Binnen* landsche Zaken. De tijdelijke leden brachten verslag uit aan den Minister en hadden veel lof voor de wetenschappelijke grondigheid, uitgebreidheid en practische strekking van het onderwijs. Zij waren overtuigd na het aanhooren van het eindexamen van de goede vruchten van de opleiding. Volgens hen voldeed het onderwijs aan de eischen. De buitengewone tijdelijke leden werden elk jaar opnieuw aangewezen, het waren meest hoogleeraren der universiteit en een administratief ambtenaar van het Ministerie. In verband met de reorganisatie van het personeel van den veterinairen dienst bij het leger, verzocht de Minister van Oorlog in 1862 zoo spoedig mogelijk een examen voor paardenarts te doen afnemen. In 1860 werd het schoolgeld verminderd tot f 200.—(intern) en f 50.— (extern), hetgeen den toeloop van kweekelingen bevorderde. Van 1851 tot 1859 waren er slechts 19 kweekelin* gen voor de burgerpractijk geweest, gedu* rende 1859-1864 reeds 34. Alleen voor externe leerlingen is het schoolgeld in 1864 verhoogd en op f 60.— gebracht, overeenkomstig het bedrag aan de Rijks*Landbouwschool. Externe leerlingen waren er echter zeer weinig. De directeur wenschte het systeem van het externaat niet aan te moedigen, daar ijver en gedrag der uitwonende leerlingen in den regel minder gunstig waren. In 1864 werd het toelatingsexamen een weinig verzwaard n. 1. iets hoogere eischen dan lager onderwijs werden gesteld, bestaande in kennis der beginselen van de Duitsche en Fransche taal en van wiskunde tot de even* wijdige lijnen. De interne kweekelingen moesten minstens 16 jaar en niet ouder dan 24 jaar zijn, zij werden bij vergelijkend examen aangewe* zen; er was niet meer plaats dan voor 40 kweekelingen. Het diploma van veearts onder* ging bij Koninklijk Besluit van 18 Mei 1861 ook verandering, n. I. de onderscheiding in le en 2e klasse verviel, het diploma was voort* aan voor iedereen gelijk, doch er werd op vermeld „met lof', „met grooten lof' of er werd niets aan toegevoegd. De cursus 18631864 telde 40 kweekelingen. In het jaar 1865 werd de toelating voor kweekeling*paarden* arts ook gewijzigd: dezen moesten n. 1. niet alleen voldoen aan de volgende eischen : Nederlanderschap, leeftijd tusschen 17 en 21 jaar, een onberispelijk gedrag, geen lichaams* gebreken, maar zij moesten ook een borg* tocht stellen en voor boeken, instrumenten en kleeding zelf zorgen. In 1865 (veepestjaar) was er zulk een gebrek aan veeartsen, dat de griffier van de Staten van Limburg vroeg om ook personen het examen te laten afleggen, die niet aan de Veeartsenijschool gestudeerd hadden Dit werd echter niet toegestaan. In 1867 en '69 wordt een kweekeling aan* genomen voor den militair*veterinairen dienst in Nederl. Indië. Ook voor den burgerlijken dienst zouden leerlingen worden aangenomen en op denzelfden voet als de kweekelin* gen voor den geneeskundigen dienst. Deze 92 De RijkstVeeartsenijschool van 1851 tot 1874. regeling kwam 8 September 1870 tot stand. In 1870 heeft een nieuwe vooruitgang plaats gevonden met betrekking tot de vooropleiding, n. 1. bij Ministerieele beschikking van 23 Mei 1870 werd bepaald, dat zij, die met goed gevolg de derde klasse der Hoogere Burgerschool hadden afgeloopen, vrijgesteld waren van het toelatingsexamen. Voor het toelatingsexamen voor paardenarts meldden zich velen aan, in 1870 15 adspi» ranten; het examen was vergelijkend. 6 Mei 1870 stelt de Directeur voor het toelatingsexamen niet meer te laten afnemen door de leeraren der Veeartsenijschool, doch door BurgerschooWeeraren en de eischen gelijk te stellen met overgangsexamen naar de 4e klasse der H. B. School. Dit voorstel werd gedeeltelijk aangenomen en in de Commissie werden benoemd de Heeren H. Visser, W. Vos, hoofdonderwijzer en J. E. Fischer, leeraar Burger*dag* en avondschool. In 1870 werd de eerste leerling aangenomen op bewijs van bevordering tot de 4e klasse H. B. S. Wilde men echter intern worden, dan moest men toch toelatingsexamen (vergelijkend) afleg» gen in verband met het aantal beschikbare plaatsen. In 1871 waren er 44 leerlingen, waarvan 42 intern, het grootste aantal, dat sedert 1830 was bereikt. 5 werden van de 4e klasse H. B. S. zonder examen toegelaten. Wij zien, dat er wel animo kwam om voor veearts te studeeren, dat de vooropleiding voor dien tijd zeer voldoende was en dat slechts een krachtige leiding noodig was om het veeartsenijkundig onderwijs op een hoo* ger peil te brengen. Dit is gedeeltelijk gelukt aan Mac Gillavry, daarin krachtig terzijde gestaan door den leeraar Wirtz, die sedert 1869 secretaris van den Raad van Bestuur was en wien de reorganisatie van 1874 voor een groot deel te danken is. In de jaren 1851—1874 werd aan 104 kweekelingen het diploma van veearts uitge» reikt. Van deze zijn in 1921 nog 20 veeartsen in leven. HOOFDSTUK V. DE WET VAN 8 JULI 1874 (Stbl. no. 99) door G. KREDIET. Tot 1874 regelden Koninklijke Besluiten en Ministerieele beschikkingen alles, wat met de RijksVeeartsenijschool verband hield, yeran* deringen in de eischen van toelating, in het onderwijs, het personeel, in de examina kwamen buiten de volksvertegenwoordiging om tot stand. De gewone weg was deze, dat van de zijde van den directeur der Rijks*Veeartsenij* school een voorstel werd gedaan, dat binnen weinige dagen de departementen doorliep en hetzij de Koninklijke, hetzij de Ministerieele bekrachtiging verkreeg. Verrassend is het, hoe soms binnen korten tijd belangrijke zaken hun beslag kregen. De invloed van den deskundige aan de School bij een meegaanden minister was buitengewoon groot. Was deze daaren* tegen van andere gevoelens, dan was er voor den directeur weinig te bereiken, zooals onder Thorbecke in 1851 werd ondervonden. Had de Koninklijke*Besluiten*en*Ministe* rieele»beschikkingen*periode aan de School voordeden, de nadeelen waren toch ook groot. Het ingrijpen van Thorbecke was een daad van willekeur, hoe goed ook bedo eld. Alles wat nog aan hooger onderwijs herinnerde, werd als uit den tijd beschouwd, de Rijks* Veeartsenijschool werd een etui van middelbaar onderwijs aangepast. Zoo iets zou tegenwoordig moeilijk buiten voorkennis van de volksver* tegenwoordiging kunnen geschieden. Het on* derwijs toch is een volksbelang van hooge waarde; daarbij komt, dat, waar het veeartsenij* kundig onderwijs deskundigen opleidt, die een zoo grooten invloed uitoefenen op den vee* stapel van ons vaderland, het ook reeds uit dezen hoofde niet aan den invloed van de volksvertegenwoordiging onttrokken mag zijn. De kennis van den veearts, noodig bij de bestrijding der besmettelijke veeziekten, bij de bevordering van den gezondheidstoestand en de verbetering van den veestapel, bij de be* oordeeling van vee en vleesch, bij de behan* deling en aankoop der paarden in het leger, werd als in den tijd der moderne despoten aan het volksbelang gegeven, ten nutte van de maatschappij, maar buiten die maatschappij om. Een dergelijke toestand kon niet blijvend zijn, toch schijnt het volk, als ik tenminste in de volksvertegenwoordiging een afspiegeling van het volk mag zien, tot 1850 onverschillig te zijn geweest, welke de eischen van toelating tot de Rijks* Veeartsenijschool waren, welke vak* ken werden onderwezen, welke de eischen van het veeartsenijkundig examen waren. Dat ge* deelte van het volk, dat met den veearts te maken had, bediende zich in hoofdzaak van den hulp, die empiristen konden leveren, kwakzal* vers, die door hunne opvoeding en omgang on* der en met de boeren leefden, hetzelfde dialect of dezelfde taal spraken, en naast den mensch, die hen als ondergeschikten behandelde, ook nog het dier beveeartsten. De veeartsenijkunde was immers een wetenschap der ervaring, meer dan een van studie en onderzoek 1 Zoo tegen 1850 gingen er enkele stemmen op, die deze kwestie bij de wet geregeld wilden hebben. In een courant verscheen een bericht, dat zoo'n wet aanstaande was. België kreeg in dien tijd zijn wet op het veeartsenijkundig onderwijs. Het hing dus in de lucht. De bui trok evenwel voorbij. Toch was de veeartsenij* kunde, tenminste binnen de muren der depar* 94 De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99). tementen, niet uit de gedachten der wetgevers. In '54—'55 was er tusschen de regeering en de volksvertegenwoordiging schriftelijk overleg gepleegd over een wetsontwerp tot uitoefening van de veeartsenijkunde en van de voorwaarden tot verkrijging van de bevoegdheid van veearts. In Dec. '68 werd het eerste ontwerp weer aan* geboden, maar na een voorloopig verslag en een memorie van antwoord met nota van wijzi* gingen werd in Juni '70 door de regeering ver* zocht het niet verder in behandeling te nemen, daar de wensch te kennen gegeven was, dit onderwerp te laten samengaan met een wet over het veeartsenijkundig onderwijs. In 1874 voldeed Minister Geertsema aan dat verzoek en zond het wetsontwerp met een zeer sobere memorie van toelichting naar de Tweede Kamer der Staten*Generaal. De toe* lichting kon ook moeilijk anders zijn, want het ontwerp omvatte in hoofdzaak alles wat reeds bestond, had de bedoeling hieraan wette* lijke sanctie te verleenen. De waarde der vee* artsenijkunde voor de maatschappij, het belang der veeartsen voor den veestapel en de land* bouwende bevolking, het groote nut van goed veeartsenijkundig onderwijs waren reeds vanzelf sprekende zaken, behoefden geen nadere verklaring. Zoo scheen ook de opvatting van de Tweede Kamer te zijn; zoowel het voorloopig verslag als de handelingen bevatten geen van beide principieele zaken van groot gewicht. Voor ons veeartsen is de lectuur niet steeds even prettig. De waardeering van onze wetenschap was in het oog van enkele leden niet groot. Er werd gevreesd, dat de veearts, als de nieuwe wet in werking kwam, een te wetenschappelijk man zou worden en zich te hoog zou voelen voor den dagelijkschen omgang met veehouders en landbouwers, wier raadsman hij moest zijn. Een empiricus staat dichter bij en boezemt meer vertrouwen in 1 Bij het toelatingsexamen moest niet te veel gevergd worden, want niet alleen jongens uit den beschaafden stand, maar ook boerenzoons moesten naar de school (alsof die geen hersens hadden). Vooral matig zijn met het eischen van kennis van moderne talen; lezen, schrijven en rekenen was vol= doende. Het moesten vooral practische men= schen worden. Veeartsenijkunde is immers een ervaringswetenschap! Gelukkig gingen de meeste leden hierin niet mede en meenden, dat de veearts om aan zijn roeping te kunnen voldoen een zekere graad van ontwikkeling en beschaving niet kon missen. Kwesties als de plaats van vestiging (al of niet academiestad), al of niet samengaan met de Rijkslandbouwschool namen een groot gedeelte van het voorloopig verslag in. Feite* lijk raakte slechts één punt de kern van de zaak namelijk dat, hetwelk de eischen aan den veearts te stellen, betrof en hierop werd door de regeering terecht geantwoord, dat vermin* dering van leervakken en verlaging van de eischen halfweters maakte, die minder zouden zijn dan de veeartsen, die in de laatste jaren waren afgeleverd en dat het algemeen be* lang wetenschappelijke menschen eischte. Bij de behandeling in de Tweede Kamer was de eenigste kwestie, die de tongen los maakte, of naast de veeartsen van de school te Utrecht of van veeartsenijscholen in het buitenland ook nog ieder ander de veeartsenij* kunde mocht uitoefenen. Feitelijk behoorde dit niet eens thuis bij dit wetsontwerp, maar door de uitdaging van Minister Geertsema den strijd maar uit te vechten, ging de Kamer eenige wijzigingen in het wetsontwerp aan* nemen, waardoor acte van bevoegdheid tot het uitoefenen der veeartsenijkunde werd ver* anderd in diploma van veearts, de kwestie van de bevoegdheid werd blauw*blauw gelaten om bij de wet op de uitoefening der veeartse* nijkunst beslist te worden. In de Eerste Kamer, waar de besprekingen maar enkele bladzijden druks van de hande* lingen uitmaken, kwam de heer Buchner met den vraag, waarom dit onderwijs middelbaar en niet hooger werd genoemd. Hij wees er op, dat aan middelbare scholen werd gelee* raard wat als het ware geijkt was, vast stond, terwijl aan de Rijks*Veeartsenijschool toch ook naar grootere volledigheid, uitbreiding, proef* ondervindelijk onderzoek gestreefd zou worden. „Men zij niet te angstig het onderwijs te hoog op te voeren". Hoewel het programma van vakken breed opgevat was, vreesde hij, dat in de toepassing niet zooveel ruimte van opvatting zou bestaan als bedoeld was. Reeds bij een vroegere gelegenheid had de regeering opgemerkt, dat de kweekelingen geen lessen aan de universiteit moesten volgen, waar het onderwijs van veel breedere opvattingen getuigde, maar dat het voor den directeur en leeraren van belang was in een centrum van wetenschap te wonen. Nu antwoordde de Minister, dat, als kennis genomen werd van zijn ontwerp van wet van het hooger onder* wijs, men wel zou kunnen zien, dat deze van een geheel andere geest getuigde en dat men dan ook zoü kunnen waarnemen, dat de poly* De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99). 95 technische school er ook niet onder zou kunnen vallen. Het was volgens de wet alleen de bedoeling van Staatswege onderwijs te geven in de vee* artsenijkunde aan een Rijks*Veeartsenij school en aldaar veeartsen op te leiden. Dit gebeurde al sinds jaren en beteekende feitelijk een terug* gang, als men vergelijkt hetgeen van regeerings* wege in 1822 geschreven werd, waar in art. 1 van het reglement betrekkelijk het toelaten en behandelen van ziek vee in de stallen van 's Rijks*Veeartsenijschool te lezen is: „Het hoofd* doel der veeartsenijschool zich bepalende tot het doen kennen en genezen van de ziekten en gebreken der voornaamste inlandsche huis* dieren; worden in derzelve .... enz." Tóen wel degelijk naast het onderwijs als hoofddoel onderzoek, in '74 mochten de voorgangers der veeartsenijkunde aan de school te Utrecht zich bepalen tot het geven van onderwijs. Andere, meer vooruitstrevende landen konden de ontwikkeling der veeartsenijkunde aangeven, hier in Holland eischte de wet slechts onder* wijzers, die zich niet met onderzoekingen behoefden bezig te houden. De staat eischte veeartsen en die moest de school maken. De wet verbood niet het doen van onderzoekingen op veeartsenijkundig gebied aan de Rijks*Vee* artsenijschool, maar erkende dit niet als een intregreerend deel van de methoden om onze wetenschap vooruit te brengen. Dit was niet in het belang van onze veehoudende en land* bouwende bevolking. Het keurslijf was te nauw, de normale groei van een wetenschap werd tegengehouden, het artikel was te een* zijdig. Het onderwijs kon goed zijn, maar zou niet gebaseerd kunnen worden op experimen* teel onderzoek, geen eigen kennis, geen critisch onderzoek van gepubliceerde gegevens kon medegedeeld worden, eigen studie der leeraren moest literatuurstudie worden, de veeartsenij* kunde in Holland moest aan de leiband van die van andere landen loopen, (speciaal aan die van Duitschland). (En de leerlingen vooral niet te veel kennis van moderne talen 1) Deze ontwikkelingsgang van de veeartsenijkunde kan men uit art. 1 der wet van 8 Juli 1874, Stbl. 99, voorspellen. Ook art. 2, waarin de onderwijs* vakken worden genoemd, was te pasklaar aan* gepast aan de toen bestaande behoeften. Het getuigde van een ruime opvatting van die dagen. De opleiding berustte op de kennis der natuurwetenschappen als natuurkunde, scheikunde, plantkunde, dierkunde en geologie en was zelf ook een geheel natuurwetenschap* pelijke. Opgebouwd door mannen met weten* schappelijken aanleg als Numan, Mac Gilla* vry, jEfïNES, Wirtz, was het niet te verwon* deren, dat de empirie en de ervaring geen plaats meer werd gegeven dan zij hoogst noodzakelijk moesten innemen. Naast de alge* meene kennis der natuurwetenschappen kwam de bijzondere. Anatomie en physiologie der huisdieren, daarna algemeene en bijzondere ziektekunde in den ruimsten zin des woords waren de voornaamste vakken. In den bouw en de verrichtingen van het normale en het zieke dier moest de candidaat een juist inzicht hebben, wilde hij tot genezen en behandelen overgaan. Ook de hiervoor benoodigde kennis werd hem langs wetenschappelijken weg bijgebracht. Om deze kern van kennis bewogen zich kleinere vakken, die in art. 2 alle worden genoemd. Het geheele complex van vakken was zoodanig, dat het de geheele veeartsenijkunde van die dagen omvatte en een goede opleiding voor veearts mogelijk maakte. Het noemen van de verschillende onder* deelen der veeartsenijkunde in de wet met zeer bepaalde namen en het noemen der vakken, waarin geëxamineerd moest worden, sloot alles in een eng geheel. Wanneer bij de ontwikke* ling der diergeneeskundige wetenschap nieuwe banen zich openden en nieuwe onderdeden deden ontstaan, zat men feitelijk met den nieuwen toestand. Volgens de wet mochten zij misschien wel worden onderwezen, maar niet worden geëxamineerd, wat practisch gelijk staat met het niet of slecht volgen van zoo'n vak door de studenten en het onderwijs zeer weinig productief maakt. Al zou art. 2 dus nooit de ontwikkeling der veeartsenijkunde kunnen tegenhouden, wel had het de kiemen in zich voor een remming van de ontwikkeling van den veearts. Beschouwen we art. 1 en art. 2 met elkander in verband, dan was het eerste in staat door het buiten rekening laten van het onderzoek de ontwikkeling van de veeartsenijkunde in ons land zoo al niet tegen te gaan, dan toch niet te bevorderen, terwijl het tweede voor de opleiding van den veearts te weinig ruimte van opvatting liet. De wetgever en de adviseurs van die dagen misten een vooruitziende blik in deze materie. De ge* schiedenis van het veeartsenijkundig onder* wijs in ons land na 1874 zou uitmaken, wanneer de banden reeds te knellend werden. Wij voor ons behoeven den weinig vooruit* zienden blik niet zoo heel hard te betreuren, misschien zaten we anders nog met een oude onderwijswet. i 96 De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99.) Als bijlagen gaan hierbij de wet van 8 Juli 1874, Stbl. 99, en de Koninklijke Besluiten en Ministerieele Beschikkingen tot 1874. Ik heb getracht zoo volledig mogelijk te zijn, maar vrees mijn doel niet te hebben bereikt. Bijlage tot Hoofdstuk V. WET van den 8sten Julif 1874 tot regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde en van de voorwaarden ter verkrijging van het diploma van veearts. Wij Wulem ui, bij de gratie gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje»Nassau, Groothertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die dezen zullen zien of hooren lezen, salut 1 doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is het onderwijs in de veeartsenij» kunde en de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts bij de wet te regelen: Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten»Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 1. VAN DE RIJKS»VEEARTSENIJSCHOOL. Artikel 1. Er wordt van Staatswege onderwijs gegeven in de veeartsenijkunde aan eene Rijks*Veeartsenijschool. Deze school is bestemd tot opleiding van veeartsen. De kosten komen ten laste van het Rijk, de baten worden in 's Rijks schatkist gestort. Artikel 2. Aan de Rijks-Veeartsenijschool wordt onderwijs gegeven in: 1°. natuurkunde; 2°. scheikunde; 3». natuurlijke historie (plant», dier», delfstof» en aard» kunde); 4°. kennis der voeder», vergift», en artsenijplanten en artsenij warenkennis; 5°. ontleedkunde der huisdieren; 6°. weefselleer en physiologie der huisdieren; 7°. natuurlijke historie, leer van het uitwendig voor* komen (zoogenaamd extérieur) en raskennis der huisdieren; 8°. gezondheidsleer der huisdieren en veeteelt; 9°. kennis van den hoef en het hoefbeslag; 10°. ziektekundige ontleedkunde der huisdieren; 11°. algemeene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der huisdieren; 12°. heelkundige ontleedkunde, heelkunde, operatie» en verbandleer der huisdieren en leer der hoefziekten; 13» verloskunde der huisdieren; 14». veeartsenijkundige geneesmiddelleer en vergiftleer15». veeartsenijkundige kliniek en artsenijmengkunde; 16". gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie; ° a 17°. geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde. b. Artikel 3. Het bepaalde in de artt. 5, 13, 14, 17, 29, 31, 32 en 33 der wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad No. 131) is niet van toepassing op het terrein van 's Rijks»Veeartsenijschool. Artikel 4. Het onderwijs wordt gegeven door leeraren en onderwijzers. De geheele cursus duurt vier jaren. In de vakken, waarover het bij art. 9 vermelde natuurkundig examen loopt, wordt onderwijs ge» geven in de twee eerste, en in die waarover het bij art. 10 bepaalde veeartsenijkundig examen loopt, wordt onderwijs gegeven in de twee laatste studiejaren. De geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde worden in het laatste studie» jaar behandeld. Niemand wordt als leerling tot 's Rijks=Veeartse» nijschool toegelaten, die niet bij examen blijken heeft gegeven de voorbereidende kundigheden te bezitten, vereischt om met vrucht de lessen te kunnen bijwonen. De vakken, waarover dat examen loopt, de verdere vereischten tot toelating van leerlingen, de regeling van het onderwijs en de verplichtingen van de leeraren en onderwijzers, alsmede de werk» kring en de bevoegdheid van den directeur en van den raad van bestuur, hunne betrekking tót het overige personeel en de inwendige regeling der school, worden bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur geregeld. Artikel 5. Het bestuur der school is opgedragen aan eenen directeur en eenen raad van bestuur, samengesteld uit leeraren der school. Artikel 6. De directeur, de leeraren en de onderwijzers worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen. Zij genieten eene jaarlijksche bezoldiging uit's Rijks kas; de directeur geniet bovendien vrije woning of ontvangt eene schadeloosstelling, daarvoor door Ons te bepalen. Artikel 7. Voor den directeur en de leeraren komt, voor de berekening van hun pensioen, als diensttijd mede in aanmerking de tijd, dien zij, krachtens eene vaste aanstelling van Ons, Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken of van een ge» meentebestuur ontvangen, als onderwyzer bij eene inrichting van openbaar onderwijs hebben doorgebragt. 2. VAN DE VOORWAARDEN TOT VERKRIJGING VAN HET DIPLOMA VAN VEEARTS. Artikel 8. Het diploma van veearts wordt verkregen door het met goed gevolg afleggen van: een natuurkundig examen, en een veeartsenijkundig examen. De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99). 97 Artikel 9. Het natuurkundig examen betreft zoowel de theorie als de praktijk. Het' theoretisch gedeelte betreft de vakken in art. 2, onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 9; het practisch gedeelte de vakken, genoemd in art. 2, onder 4, 5, en 9. Artikel 10. Het veeartsenijkundig examen betreft zoowel de theorie als de praktijk. Het theoretisch gedeelte betreft de vakken, genoemd in art. 2. onder 12, 13 en 15, en toegepaste leer van het uitwendig voorkomen (exterieur) der huisdieren, benevens de voederkennis. Om tot het veeartsenijkundig examen te worden toegelaten, wordt gevorderd, behalve het bewijs dat de candidaat het natuurkundig examen met goed gevolg heeft afgelegd, eene verklaring van den directeur der Rijks»Veeartsenijschool of van een tot uitoefenen van de veeartsenijkunde bevoegden persoon, dat de candidaat gedurende minstens twee jaren de genees» en heelkundige behandeling van zieke dieren gevolgd heeft, alsmede dat hij, in tegenwoordigheid van een veearts, bij grootere huisdieren (paard of rund) minstens tien gewone verlossingen bijgewoond en minstens twee buiten* gewone verlossingen verricht heeft. Artikel 11. Vrijgesteld van het examen: 1°. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1 en 2, zijn zij, die het getuigschrift bezitten van met goed gevolg afgelegd examen, vermeld in art. 57 van de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad no. 50). 2°. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1, 2 en 3 en van dat in artsenij warenkennis, zij, die met goed gevolg het natuurkundig examen hebben afgelegd, volgens art. 4 der wet van 1 Junij 1865 (Staatsblad no. 59), of die volgens art. 8 derzelfde wet de bevoegdheid van hulpapotheker bezitten, alsmede zij, die aan een Nederlandsche Hoogeschool den graad van candidaat in de geneeskunde hebben verkregen. Artikel 12. Het natuurkundig examen wordt tenminste eenmaal 's jaars afgenomen door den directeur en de leeraren van 's Rijks»Veeartsenijschool. Deze kunnen zich daarbij door de onderwijzers doen bijstaan. Het veeartsenijkundig examen wordt tenminste eenmaal 's jaars afgenomen door eene commissie, waarvan de leden, en uit dezen de voorzitter en de secretaris, voor drie achtereenvolgende jaren, door Ons worden benoemd. Voor ieder lid wordt door Ons een plaatsvervanger benoemd. De leden van deze commissie genieten reis* en verblijfkosten en vacatiegeld door Ons te bepalen. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken bepaalt den tijd, en de plaats van het zamenkomen der commissie. Artikel 13. Aan hem, die met goed gevolg het examen volgens art. 9 heeft afgelegd, wordt kosteloos een diploma uitgereikt. Voor het diploma van veearts, verkregen na met goed gevolg afgelegd examen volgens art. 10, wordt in de schatkist gestort f20.—. Artikel 14. De examens worden in het openbaar gehouden, met uitzondering van die in de verloskunde, de operatieleer en de kliniek, welke alleen kunnen worden bijgewoond door hen, die daartoe ver* gunning bekomen van den voorzitter der commissie met het afnemen van het examen belast. Artikel 15. De commissie van examen zendt uiterlijk binnen een maand na afloop harer werkzaamheden een verslag van haren arbeid aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. 3. OVERGANGSBEPALING. Artikel 16. Aan de leerlingen, die voor het in werking treden dezer wet tot 's Rijks=Veeartsenijschool zijn toegelaten, kan, op hun verlangen, na een met goed gevolg afgelegd examen, op de tot dusver gevolgde wijze, een diploma als veearts worden uitgereikt. 4. SLOTBEPALING. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministrieele Departementen, Autoriteiten, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te Montreux den 8n Julij 1874. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, GEERTSEMA. Uitgegeven den zeventienden Julij 1874. De Minister van Justitie, DE VRIES. BESLUIT van den lOen Augustus 1874, be* palende, dat de wetten van 8 Julij 1874 (Staatsblad no. 98 en 99) in werking treden op 1 September 1874. Wij Wiliem ui, bij de gratie gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje*Nassau, Groot*hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Bin* nenlandsche Zaken van 1 Augustus 1874 no. 201, 9e afdeeling; Gezien de laatste artikelen van de beide wetten van 8 Julij 1874 (Staatsblad No. 9S en 99): 98 De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99). Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, dat deze wetten in werking treden op 1 September 1874. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit Besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Montreux, den lOen Augustus 1874. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, GEERTSEMA. Uitgegeven den 19en Augustus 1874. De Minister van Justitie, DE VRIES. 2de Bijlage tot Hoofdstuk V. De inhoud van eenige Koninklijke Besluiten, Ministe* rieele Beschikkingen, Reglementen enz., vooraf* gaande aan de Wet van 8 Juli 1874. Bijeenverzameld door G. Krediet. Koninkujk Besluit van 13 Sept. 1819, behelzende de oprichting der Rijks-Veeartsenijschool uit overweging, dat de vestiging eener School voor de vee* artsenijkunde binnen het Rijk van veel belang is. Een geschikt lokaal is nabij Utrecht te koop en kan be* kostigd worden uit de gelden van het fonds voor den Landbouw. De Minister van het Publieke Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën wordt gemachtigd Gildesteyn te koopen voor geen hoogere som dan ƒ 30.000, en moet voorstellen doen voor een doelmatige inrichting en organisatie van een dusdanige school. Gedateerd 2 Mei 1821, wordtin het register der hande» lingen en resolutiën van den Minister vóór het Publieke onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloni ën een Algemeen reglement op de inwendige politie van het etablisement aangetroffen met een instructie voor den oeconomus, prosector, apotheker en hortulanus, zijnde een goedgekeurd concept van den Directeur der Kijks*Veeartsenijschool, per missive van 13 April 1821 aan den Minister ter kennis gebracht. De oeconomus moet onder den directeur van het Etablisement de geheele huishouding der school waar* nemen en voor de zedelijkheid en het goed gedrag der leerlingen en bedienden waken. De apotheker heeft onder den professor in chemie en pharmacie het opzicht over het chemische labora* torium, over de apotheek, zoowel in zijn qualiteit alt apotheker als die van custos. In zijn eerste functie is hij verplicht de praeparaten en andere toebereidselen te maken voor de chemische en pharmaceutische lessen, geneesmiddelen voor het vee klaar te maken en de leerlingen te onderrichten in artsenijmengkunde. Als custos van laboratorium en apotheek heen hij de zorg voor deze lokalen en over de instrumenten, gereed* schappen, simplicia en geneesmiddelen daarin aanwezig. De prosector, die onder den hoogleeraar in verge* lijkende anatomie, het opzicht heeft over de lokalen geschikt tot de ontleding der dieren, over het theatrum anatomicum, over het ontleedkundig kabinet en over de verzameling anatomische instrumenten en gereed* schappen en wat verder daartoe behoort, is tevens custos. Als prosector moet hij praepareeren voor de lessen, praeparaten bereiden voor het kabinet, de leerlingen onderrichten in praktische ontleedkunde. Zijn werk. zaamheden als custos bestaan in zorg voor de anato* mische lokalen, instrumenten en gereedschappen, voor de praeparaten in het kabinet en voor de verzameling afgietsels en modellen. De hortulanus heeft onder den professor der kruid* kunde het opzicht over den kruidtuin en moet zorgen, dat de planten altoos in den besten staat en het geheel in zulk een goede orde gehouden worden als ter bevor* dering van het onderwijs vereischt wordt en te ge* lijk tot verfraaiing en sieraad van het etablisement strekken kan. Het Koninklijk Besluit van 4 Mei 1822, No. 81, bepaalt dat 20—25 Kweekelingen in de Veeartsenij* school kunnen worden opgenomen tegen betaling van f400 's jaars op denzelfden voet als de kweeke» lingen, wier onderhoud uit het veefonds wordt be* kostigd en dat aan prof. Numan, die hierdoor een huis buiten het etablissement moet betrekken, een jaarlijksche schadevergoeding van ƒ 1000.— uit het veefonds zal worden toegekend. Besluit van den Minister voor het Publieke onder* «ijs, de Nationale nijverheid en de Koloniën van 10 Augustus 1822, geeft aan, dat de kweekelingen, die op eigen kosten de lessen wenschen bij te wonen moeten zijn, inboorlingen van het rflk, van 16—22 jaar oud| van onbesproken zedelijk gedrag en grondig ervaren in het lezen, schrijven en rekenen. (Later aangevuld door den referendaris, inspecteur=generaal, belast met de waarneming der administratie voor de nationale nijverheid op 26 Mei 1827). Resolutie van den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën van 3 November 1822 7°. bevat het reglement van orde voor de beambten bij 's Rijks-Veeartsenijschool. Deze beambten zijn de directeur, thans mede hoog* leeraar in de ontleed* en kruidkunde, de hoogleeraar in de praktijk, de hoogleeraar in de artsenijmeng* en scheikunde, de oeconomus nu tevens apotheker, de veearts en de hoefsmid. De eerste artikelen geven de onderlinge ambtelijke verhoudingen weer, regelen het beheer en het toezicht over en de toelating tot de verschillende inrichtingen en lokalen, herinneren de hoogleeraren aan hun plicht zich tot het onderwijs in het vak, hetwelk hun is opgedra* gen, te bepalen en houden aanwijzingen in over het admi» nistratief en finantieel beheer. Art. 9 schrijft voor, dat directeur en hoogleeraren iederen tweeden Vrijdag van den maand moeten vergaderen ter behartiging van de belangen der school, waarbij de directeur gehouden is de inhoud der met den Minister gehouden correspon* dentie open te leggen, voor zoover die tot de bevorens in deliberatie gebrachte punten betrekking heeft. Het laatste artikel (10) bespreekt den te bewandelen weg bij verschil van meening (oorzaak van het opstellen van het reglement, was een geschil tusschen den direc* teur Van Lidth de Jeude en den hoogleeraar Numan over de toelating van een ziek paard in de stallen der school). Reglement betrekkelijk het toelaten en behandelen van ziek vee in de stallen van de RijksVeeartsenijschool, goedgekeurd bij resolutie van den De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl No. 99). 99 Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën van 26 December 1822 8". In art. 1 wordt het hoofddoel der veeartsenijschool omschreven, zich bepalende tot het doen kennen en genezen van de ziekten en gebreken der voornaamste inlandsche huisdieren bij voorkeur paard, ezel, rund, schaap, geit, varken en hond. M.a.w. de Veeartsenyschool is in de eerste plaats instelling van onder= zoek (Vermoedelijk is aan ditartikelbij de vaststelling niet de noodige zorg besteed, getuige de slechte redactie, die ik niet weergeef, en de eigenaardige plaats n.1. in een reglement voor toelating enz. van ziek vee, d.i. in de regeling van een ondergeschikte zaak.) Dit artikel zal als een aanloop zijn bedoeld ook al in verband met het verschil van meening tusschen Van Lidth de Jeude en Numan, waardoor op de be* langrijkheid van het leervak van laatstgenoemde, als zijnde het voornaamste, den nadruk wordt gelegd. De verdere bepalingen handelen over hetgeen met de patiënten moet gebeuren. Vermeldenswaard is, dat als een bepaalde wijze van opnemen van patiënten wordt aangegeven, dat ziek vee kan worden aangekocht en na genezing weer ten voordeele der school moet worden verkocht: alleen is dit geoorloofd, zoo er geen voldoend aantal patiënten wordt aangeboden of als het belangrijke gevallen betreft. Reglement betrekkelijk het gebruik der materieele subsidiën voor het onderwijs in de vergelijkende ontleedkunde en physiologie aan 's RijkssVeeartsenijschool, goedgekeurd bij resolutie van den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën van den 265'"1 December 1822 No. 8n. Er zal een anatomisch museum aangelegd moeten worden, waarvoor gelden beschikbaar worden gesteld. Van den aan te leggen wetenschappelijken catalogus zal een exemplaar moeten berusten op het Ministerie, een by den directeur en een op het kabinet zelf. Bovendien wordt de toegang tot en de uitleening van praeparaten uit het anatomisch kabinet nader geregeld. In het begeleidende schrijven wordt er op gewezen, dat het geen der professoren of andere ambtenaren vergund zal zijn op andere dan de vastgestelde dagen en uren buiten toestemming van den directeur personen of gezelschappen tot het etablissement toe te laten. Het Koninklijk Besluit van 5 November 1823, No. 125, deelt mede, dat er voorloopig 4 Kweekelingen op kosten van het departement van Oorlog aan de Rijks*Veeartsenijschool kunnen studeeren, mits ze een bewijs van den directeur kunnen overleggen, dat ze de noodige voorloopige kundigheden en vereischte geschiktheid bezitten en zich schriftelijk willen ver* binden gedurende 12 jaar het land bij den paarden* artsenijkundigen dienst te dienen. Na een 4-jarige studie waarvoor het departement van Oorlog jaarlijks ƒ 300 per k-weekeling betaalt, kunnen ze, zoo niet direct als paardenarts, dan wel als surnumerair bij de cavallerie* korpsen komen of een paardenarts helpen en vervangen. Het salaris is ƒ 500 per jaar en de uniform die van adjuncfepaardenarts. Officieren van gezondheid of kweekelingen van den geneeskundigen dienst mogen de lessen aan de school volgen. Zij worden bij voorkeur bij de korpsen cavallerie geplaatst. Volgens het begeleidende schrijven zijn de eischen, waaraan de candidaten, ook die vanwege het fonds voor den landbouw worden toegelaten, moeten voldoen: inboorling zijn, 16—2t jarigen ouderdom hebben, van onbesproken zedelijk gedrag, en in het spreken en schrijven der landstaal ervaren zyn. Aanbevelens* waardig is kennis van vreemde talen, smederij en vee* artsenijkunde. Koninklijk Besluit van 4 Februari 1826, No. 116, inhoudende reglement van orde en discipline. Bij het in werking treden der school waren door den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën eerst eenige voorloopige instructies gegeven ten behoeve van ondergeschikte beambten, kweekelingen en bedienden. Nu komen deze te vervallen en worden door de bepalingen van dit reglement vervangen, over wiens samenstelling ook de CommissarissGeneraal van Oorlog is geraadpleegd. Het bevat 5 hoofdstukken. 1. Het Bestuur van de school is aan den directeur opgedragen, die moet zorgen: a. voor de doelmatige inrichting en geregelden loop der huishouding; b. voor de instandhouding van orde en zedelijk* heid en voor de handhaving der discipline. Een oeconomus is hem toegevoegd voor het huishoudelijk bestier, een surveillant voor het toezicht op het gedrag der kweekelingen, be* dienden enz. De laatste is ondergeschikt aan den eersten. 2. De kleeding der kweekelingen is uniform, en wordt, wat de bovenkleederen betreft, verschaft door de administratie der school. Onderkleeding moeten de leerlingen in bepaald aantal medebrengen. 3. De Leefwijze der kweekelingen wordt van uur tot uur, voor werk», Zon* en feestdagen geregeld. 4. Van het onderwijs wordt gezegd, dat de bij resolutie van den Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de Koloniën vastgestelde uren door de hoogleeraren niet mogen worden gewijzigd dan op voordracht van den directeur met voorkennis en toestemming van den administrateur der Nationale Nijverheid. Verder moeten de kweekelingen trouw studeeren, goed de colleges volgen enz. 5. Van de straffen en hetgeen daartoe behoort moet ik opmerken, dat ze in stijgende lijn bestonden uit huisarrest, kamerarrest, provoostarrest en ontslag. Naast den directeur hadden de hoogleeraren, de oeconomus en de surveillant onder bepaalde voor* waarden het recht bepaalde maxima van straf op te leggen. Met het toezicht op de arrestanten is de surveillant belast. Tenzij de pas geslaagde veearts door gedrag, vlijt, berouw en ondergeschiktheid boete heeft gedaan, worden kamer* en provoostarrest op het diploma vermeld. Bij schrijven van 16 Januari 1828, No. 91, worden eenige wijzigingen (van art. 24 en 25), door Numan voorgesteld, goedgekeurd. Koninklijk Besluit van 21 Februari 1826, No. 136, houdt verordeningen in op het afleggen van het examen der kweekelingen van 's RijkvVeeartsenij* school te Utrecht. Volgens art. 4 wordt een commissie ingesteld, te wier overstaan het examen moet worden afgenomen. (Voor de eerste maal worden benoemd: Reinward, hoogleeraar te Leiden; G. Vrolik, hoog* leeraar te Amsterdam; Wachter, doctor in de genees* en heelkunde, en lijfchirurg van Zijne Majesteit te den Haag; Bodel, doctor in de geneeskunde, voor* zitter der Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht in ZukUHolland, te Dordrecht). 100 De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99). Bij Koninklijk Besluit van 7 Sept. 1826, No. 119, wordt medegedeeld, dat gedurende de eerste 5 jaren na het verlaten der school een jaarwedde wordt toegekend: n.1. aan die welke tot den rang van Veearts der l*e klasse waren bevorderd van ƒ 500; aan die der 2de klasse van ƒ 400 onder de bepaling, dat zij om tractement te genieten aan een bepaalde standplaats gebonden zijn. Verlaten zonder overplaatsing heeft verlies van tractement ten gevolge. Veeartsen der 2J« klasse kunnen binnen twee jaren na het verkrijgen van hun diploma nog examen doen voor veearts klasse en ook ƒ 500 salaris genieten, maar nooit langer dan den tijd, welke nog aan de oor* spronkelijke 5 jaren ontbreekt. _ Het eerste examen zal gehouden worden tegen het einde der maand Februari. Gedateerd 3 Februari 1830 heb ik een concept-regie* ment gevonden voor het afnemen van examens aan personen, welke geen onderwys aan da Veeartsenyschool hebben genoten. Dit zou geheel geregeld worden overeenkomstig het examen voor de kweekelingen, maar het bevatte een bepaling, die eischte, dat ƒ60.— examengeld aan de hoogleeraren zou moeten worden betaald. Diploma zou ƒ 5,— moeten kosten. De administrateur der Nationale Nijverheid zou het concept wel goedkeuren, mits de regeling van het examengeld er uit werd gelaten. Bij besluit van den Staatsraad, belast ad interim met de directie van het departement voor den Water* staat, de Nationale Ngverheid en de Koloniën van 27 September 1831, No. 44, wordendoorden directeur der Rijks*Veeartsenijschool bij schrijven van 23 Sep* tember 1831 ingediende instructies voor den veearts, den hoefsmid en den surveillant goedgekeurd. De veearts doet dienst als inwonend assistent bij de kliniek, doet de secties en houdt een verzameling van de belangrijkste praeparaten bij, die gecatalogiseerd moeten worden. Hem is de repetitie of het onderwijs in de verlos* of heelkunde der dieren en het theoretisch onderwijs in het hoefbeslag opgedragen. De boefsmid geeft onderwijs in het practisch hoef* beslag aan de kweekelingen der school en beslaat en behandelt op aanwijzing van den hoogleeraar de voeten van de paarden en andere dieren, welke zich aan het établissement bevinden of worden aangebracht. Hij houdt toezicht op en handhaaft tucht en orde in de smederij en beslaat op de door de directie gemaakte voorwaarden ten dienste van het onderwijs ook paarden van particulieren. De surveillant is belast met het opzicht over het gedrag der kweekelingen en bedienden en behalve aan directeur en hoogleeraren, ook ondergeschikt aan den oeconomus. Koninklijk Besluit van 25 Juni 1835, No. 6, schaft de commissie tot bijwoning der jaarlijksche examens voor de kweekelingen der Veeartsenijschool af, waardoor het K.B. van 21 Februari 1826, No. 163, vervalt en bepaalt, dat de hoogleeraren hun eigen vakken zullen examineeren, een examenrooster zullen opmaken evenals een verslag, dat aan het de* partement van Buitenlandsche Zaken') zal worden ver* zonden. x) Koninklijk Besluit genomen op voordracht van den Minister van Buitenlandsche Zaken. Bij Koninklijk Besluit van 5 Juli 1841. No. 21, is bepaald met aanvulling van art. 2 van K.B. van 7 Sept. 1826, No. 119, dat de kweekelingen aan 's Rijks*Vee* artsenijschool, die aldaar gedurende den tijd van 4 jaren hetzij voor eigen rekening of voor rekening van hier te lande bestaande Prov. of plaatselijke Col* legiën of instelüngen de lessen hebben bijgewoond, tot Burg. veearts worden benoemd en als zoodanig geplaatst zijn, na gedurende de 5 eerste jaren, uit het fonds voor den Landbouw de jaarwedden te hebben ontvangen, welke hun bij art. 2 voornoemd zijn toegestaan, bovendien nog gedurende de 3 eerste daarop volgende jaren uit vermeld Fonds zullen genieten eene jaarwedde n.1. voor de vee* artsen der lste klasse van ƒ 200, en voor die van de 2de klasse van f 160 met dien verstande echter, dat het geldt voor de kweekelingen, die in of na 1841 worden opgenomen. Geen terugwerkende kracht voor kweeke* lingen van vroegere jaren en ook niet van toepassing op kweekelingen, die nu of later voor rekening van het fonds van den Landbouw mochten worden onderwezen. Deze bepaling moest dienen om te voorkomen, dat de kweekelingen voor rekening van het fonds voor den Landbouw kwamen en om aan te moedigen om op eigen kosten te gaan studeeren. Hierdoor werden nog sommen in het fonds gestort, die anders niet zouden worden ontvangen. — Schrijven van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 3 Juli 1841, no. 213, 9d« afdeeling. Koninklijk Besluit van 21 Oct. 1844, No. 74, schrijft voor, dat aan kweekelingen, die voor veearts 2de klasse slagen, na verloop van een jaar, bij het alsdan te houden examen, de gelegenheid wordt gegeven zich te laten examineeren voor den rang van eerste klasse. Hierdoor is dus art. 3 van het K.B. van 7 Sept 1826, No. 119, gewijzigd. Instructiën voor de leeraren aan 's Rijks*Vee* artsenijschool, vastgesteld bij besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 Maart 1851, No. 127, in aansluiting aan het K. B. van 19 Februari 1851, No. 16. Gewezen wordt op de te onderwijzen leervakken, duur van den studietijd van 4 jaar, vacantiën (2) en op de practische richting, die aan het onderwijs moet worden gegeven. Met name worden de leeraren en de vakken, die zij moeten onderwijzen, genoemd. (Geen zal met zijn vrijen tijd verlegen zijn geweest). Alleen de directeur mag aankoopen doen. De prosector is als zoodanig ondergeschikt aan den leeraar in ontleedkunde, maar als custos der kabinetten mag deze niet over hem beschikken dan in overleg met den directeur. Bedienden voor het onderwijs benopdigd moeten aan den directeur worden aangevraagd. Opmer* kelijk is, dat alleen de leeraar Rijnders buiten de school mag praktizeeren. De anderen mogen alleen consultatieve praktijk uitoefenen. Voor een verlof van 8 dagen of langer hebben de leeraren toestemming van den Minister, voor minder dan 8 dagen van den directeur noodig. KoninkUjk Besluit van 14 Sept. 1851, No. 59, Staats* courant van 16 Sept. 1851, No. 219. Ieder, die voortaan alskweekeling wordt opgenomen, moet jaarlyks f 350 betalen, terwijl zij, die alleen onderwijs verlangen.m.a.w. extern zijn, f 100'sjaarsmoeten storten. De eerste som moet in twee, de laatste in eens worden voldaan. Zij, die vrijwillig of gedwongen de school verlaten, ontvangen het eens betaalde niet terug. De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl No. 99). 101 De Minister van Binnenlandsche Zaken zal een pro* gramma van de vereischten tot toelating en van het onderwijs vaststellen. Besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 16 Sept. 1851, No. 176, 9 regelkunde, ontleedkunde, physiologie, algemeene ziektekunde en geneesleer, artsenijbereid* en recepteerkunst, theor. en pract. hoefbeslag. 3d* leerjaar. Scheikunde, veeteelt, leefregelkunde, ontleedkunde, physiologie, algemeene ziektekunde en geneesleer, bijzondere ziektekunde en genees* leer, heelkunde, operatiën, verloskunde, kliniek, leer der geneesmiddelen. 4de leerjaar. Scheikunde, ontleedkunde, bijzondere ziektekunde en geneesleer, geschiedenis der epizoo* tiën, heelkunde, operatiën, verloskunde, leer der geneesmiddelen, gerechtelijke veeartsenijkunde en vétérinaire politie, geschiedenis der veeartsenij* kunde. Besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 26 Oct. 1853, No. 187,9de afdeeling, waarbij de instructie voor de leeraren wordt gewijzigd, wat de verdeeling der leervakken betreft en waarbij voortaan den leeraren alleen wordt toegestaan de praktijk bij wijze van consultatie uit te oefenen. Het aantal leeraren is met één (Rijnders) verminderd. Koninklijk Besluit van 27 Augustus 1855, No. 32, regelt opnieuw de toelating van kweekelingen voor rekening van het departement van Oorlog. Van 1824—1838 had dit voor de eerste maal plaats gehad (10 X plaatsing = 20 kweekelingen) Thans wordt bepaald, dat weer eenige kweekelingen voor rekening van het dep. van Oorlog kunnen worden geplaatst om voor den militair vétérinairen dienst te worden opgeleid. Hiervoor betaalt het departement f 350 aan de adminb stratie der school. De candidaat moet zich verbinden na afloop der studie het Rijk 10 achtereenvolgende jaren als paardenarts te dienen. Bij aanstelling wordt hij paardenarts der 3de klasse. Besluit van den Minister van Oorlog van 18 Sept. 1855, betreffende voorschriften nopens de admissie enz. 'aan 's Rijks*Veeartsenijschool te Utrecht van kwee* kelingen ten einde overeenkomstig het bepaalde bij 's Konings besluit van den 27s*en Augustus 1855, No. 32, voor rekening van het departement van Oorlog voor den militairen dienst te worden opgeleid. Het werd 10 Aug. 1865 gewijzigd. Vermoedelijk hield deze wijziging verband met de veranderde eischen van toelating. Het bepaalt, dat eenmaal 's jaars toelating mogelijk zou zijn, mits de aanvrager 17-21 jaar oud, van onberispelijk gedrag en vrij van alle lichaamsgebreken is. Bovendien moet hij Nederlander zijn, gevaccineerd en aan een toelatingsexamen hebben voldaan, waarvoor dezelfde eischen waren gesteld als in het besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 9 Mei 1864, Staatscourant van 10 Mei 1864, No. 110. De uitslag van het examen, dat vergelijkend is en afgenomen wordt door de leeraren der school onder leiding van den directeur, wordt aan den inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht toegezonden, die plaatsing aan het departement van Oorlog voorstelt naar de rangorde van kunde. Van belang zijn de beide laatste artikels, die voorschrijven, dat de candidaten na afloop van de 4*jarige studie een verge* lijkend examen afleggen voor veearts en voor paardenarts der 3de klasse. Het eerste volgens de regelen der school, het tweede onder voorzitterschap van een Eersten officier van gezondheid, daartoe door den Inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht aangewezen, door een commissie bestaande uit de leeraren der school benevens twee paardenartsen der 1*'* klasse. Gerangschikt naar gelang van de aan den dag gelegde bewijzen van verkregen bekwaamheid worden de candidaten ter benoeming voorgedragen. Bij Koninklijke Besluiten van 25 Maart 1860, No, 54, en van 26 April 1860, No. 65, is bepaald, dat te beginnen met 1 Sept. 1860, gedurende 4 jaren jaarlijks als bijdrage voor onderwijs, huisvesting en verpleging f 200 zal worden betaald. Zij, die slechts onderwijs verlangen, dienen f 50 's jaars te storten (lste K. B.) De gelden moeten in twee termijnen n.1. 1 September en 1 Maart worden voldaan (2de K. B.). lüi , i..:» ~- \J;c t^.„ von Rinnenlanckche Zaken van 13 Oct. 1860, No. 172, 9*= afdeeling, wordt een programma vastgesteld van de vereischten om aan 's Rijks*Veeartsenijschool als kweekeling of tot bijwoning der lessen in die instelling te worden toegelaten en van het onderwijs aldaar te geven. De eischen van toelating zijn dezelfde als in het ministerieele besluit voornoemd van 16Sept. 1851, No. 176, 9d« afdeeling, alleen externen moeten den leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. Belangrijk en principieel is de wijziging In het onderwijs aangebracht volgens Art. 7, dat luidt: De leercursus kan in 4 studiejaren voleindigd worden. Bij het einde van elk studiejaar wordt door de leeraren der school, onder voorzitterschap van den directeur, een examen afgenomen van eiken leerling, om daarna te beoordeelen, of hij tot een volgend studiejaar kan overgaan. Bij niét voldoende bekwaamheid blijft de leerling in hetzelfde studiejaar. 102 De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99). Bij het einde van het laatste studiejaar wordt het examen voor veearts afgelegd voor eene commissie, onder voorzitterschap van den directeur, bestaande uit de leeraren der school en 3 daartoe door den Minister benoemde deskundigen. De in art. 8 gegeven volgorde van vakken voor het onderwijs en de examina is de volgende: Eerste leerjaar. Winter.cursus. Kruidkunde. Dierkunde. Natuurkunde. Ontleedkunde. Oefening in het ontleden. Recepteer» en artsenijbe» reidkunst. Oefeningen in de apotheek. Theoretisch hoefbeslag. Practisch hoefbeslag. Zomercursus. Kruidkunde. Anorganische Scheikunde. Natuurlijke geschiedenis en extérieur van het paard. Natuurlijke geschiedenis en extérieur der overige huisdieren. Physiologie. Oefening in het ontleden. Oereningenin de apotheek. Praktisch hoefbeslag. Bij het einde van het eerste leerjaar: overgangs» examen in bovenstaande leervakken, met uitzondering van de anorganische scheikunde, ontleedkunde en physiologie. Tweede leerjaar. Wïnter«cursus. Zomercursus. Kruidkunde. Dierkunde. Natuurkunde. Ontleedkunde. Oefening in het ontleden. Recepteer» en artsenijbe- reidkunst. Oefeningen in de apo» theek. Theoretisch hoefbeslag. Praktisch hoefbeslag. Kruidkunde. Anorganische scheikunde. Natuurlijke geschiedenis en extérieur van het paard. Natuurlijke geschiedenis en extérieur der overige huisdieren. Physiologie. Oefening in het ontleden. Algemeene ziektekunde en geneesleer. Oefeningen in de apotheek. Practisch hoefbeslag. Bij het einde van het tweede leerjaar: eindexamen in de kruidkunde, dierkunde, natuur» en anorganische scheikunde, recepteer» en artsenijbereidkunde, extérieur, theoretisch en practisch hoefbeslag. Overgangsexamen in ontleedkunde, physiologie, algemeene ziektekunde en geneesleer. Derde leerjaar. Wïnter*cursus. Organische scheikunde. Ontleedkunde. Oefening in het ontleden. Veeteelt. Leefregelkunde. Algemeene ziektekunde en geneesleer Ziektekundige ontleed» kunde. Zomercursus. Beschrijving der voedende en vergiftige gewassen. Physiologie. Oefening in het ontleden. Veeteelt. Leefregelkunde. Algemeene ziektekunde en geneesleer. Ziektekundige ontleed» ■ kunde. Winter*cursus. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Verloskunde. Zomercursus. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Operatiën. Geschiedenis der veeart» senijkunde. Bij het einde van het derde studiejaar: eindexamen in de leer der voedende en vergiftige gewassen, orga» nische scheikunde, ontleedkunde, physiologie, veeteelt, leefregelkunde, algemeene ziektekunde en geneesleer, geschiedenis der veeartsenijkunde. Overgangsexamen in de bijzondere ziektekunde en geneesleer, ziektekundige ontleedkunde, geneesmiddelleer, heelkunde en verlos» kunde. Vierde leerjaar. Winter«cursus. Organische scheikunde. Ziektekundige ontleedkunde. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Operatiën. Verloskunde. Gerechtelijke veeartsenij* kunde en veeartsenijkun* dige politie. Extérieur van het paard, toegepast op dienstgebruik, op uitwendige gebreken, alsmede de hoefziekten. Zomercursus. Practische oefeningen in de scheikunde. Ziektekundige ontleed» kunde. Bijzondere ziektekundige geneesleer. Kliniek. Geneesmiddelleer. Heelkunde. Operatiën. Oefeningen op het fantoom. Gerechtelijke veeartsenij» kunde en veeartsenij» kundige politie. Extérieur van het paard, toegepast op dienstge* bruik, op uitwendige gebreken, alsmede de hoefziekten. Eindexamen. Onderzoek naar de deugdelijkheid van genees» en voedingsmiddelen. Opsporing van vergiften. Geneesmiddelleer. Ziektekundige ontleedkunde. Bijzondere ziektekunde en geneesleer. Gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie. Heelkunde. Verloskunde. Toegepast extérieur en hoefziekten. Den 15den Oct, 1860 stelt de Minister van Binnen» landsche Zaken een instructie voor den oeconoom vast. Bij de reorganisatie van 1851 was de betrekking van oeconoom opgeheven, maar werd door de grootere uitgebreidheid van personeel en kweekelingen weer noodig. De oeconoom wordt als tijdelijk beambte op een tractement van f300 's jaars benoemd. Evenals aan den opziener is ook aan hem het toezicht over de kwee» kelingen opgedragen. Meer bepaald is hij echter belast met het toezicht over het gedrag en de werkzaamheden van het dienstpersoneel. Bovendien met het dagelijksch 103 De Wet van 8 Juli 1874 (Stbl. No. 99). bestuur en de regeling der huishouding, het speciale toezicht op de ziekenstallen, het bijhouden der registers van de patiënten. Hij moet met de kweekelingen spijzen, mag het terrein zonder toestemming van den directeur niet verlaten en ziet toe, dat er geen sterken drank in het schoolgebouw komt. Bij Koninkujk Besluit van 8 Mei 1864, No. 8, wordt voor 4 jaren hetzelfde bepaald als in de K. Besl. van 25 Maart 1860, No. 54. Bij Koninklijke Besluiten van 27 April 1868 No. 69, 20 Mei 1869 No. 17, 16 Mei 1870 No.18,1 Mei 1871 No. 18, 23 April 1872 No. 15 en van 25 April 1873 wordt dit telken male voor één jaar herhaald, het laatst tot 1 September 1874 Bij besluit van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 9 Mei 1864, Staatscourant van 10 Mei 1864, No. 110, worden de eischen van het toelatingsexamen verzwaard (vgl. die van 1851 en '60). De candidaat moet kennis bezitten: a. van de gronden van de Nederlandsche taal. b. van de gronden van de Fransche en Hoogduitsche taal, zoodat de aspirant zonder grove fouten uit die talen in het Nederlandsch moet kunnen vertalen. c. van de beginselen der algemeene en vaderlandsche geschiedenis. d. van de beginselen der aardrijkskunde. e. 1. van de rekenkunst (gewone en tiendeelige breuken, met toepassing op het Nederlandsche stelsel van maten en gewichten). 2. van de stelkunde tot en met vergelijkingen van den eersten graad met 3 onbekenden. 3. van de meetkunde (leer der evenwijdige lijnen, driehoeken en vierhoeken, tot en met de gelijk* en gelijkvormigheid der veelhoeken). Het examen is vergelijkend. Reglement voor 's Rijks»Veeartsenijschool vastge» steld bij beschikking van den Minister van Binnen* landsche Zaken van 12 Dec. 1865, No. 217,9^ afdeeling. Het bestuur der school is opgedragen aan eenen Directeur en eenen Raad van Bestuur, samengesteld uit de leeraren der school. De Directeur is voorzitter van den Raad. De Secretaris wordt jaarlijks door den Raad uit zijn midden gekozen. De Raad vergadert, als hij door den Directeur wordt samengeroepen of als twee leden hun verlangen daartoe schriftelijk aan den Directeur te kennen geven. Ieder lid heeft het recht voorstellen te doen in het belang van onderwijs en school. Leeraren en onderwijzers mogen slechts consultatieve praktijk uitoefenen. . De Directeur mag de lessen en praktische oefeningen zoo dikwijls bijwonen, als hij het noodig oordeelt en doet zich, eveneens zoo dikwijls hij het noodig vindt, SCftriftelijk inlichten omtrent het onderwijs en de vor» deringen der leerlingen. Eenmaal 's jaars worden deze verslagen in eene ver» gadering van den Raad van Bestuur door den Directeur medegedeeld en overwogen. De Directeur heeft het algemeene toezicht over ge» bouwen, verzamelingen, werkplaatsen en meubelen en zorgt voor het behoud en onderhoud van het materieel. Zonder zijne machtiging mogen geene aankoopen of bestellingen worden gedaan. Hij verschaft de leeraren binnen de lokalen der school het vrij gebruik van de hulpmiddelen voor het onderwijs, gaat met hen te rade over de noodzakelijke vermeerdering ervan, staat hun tegen bewijs van ontvangst het gebruik der boeken uit hare bibliotheek toe (ook buiten de school!), voorziet in overeenstemming met de leeraren, wien dit aangaat, in den dienst der ziekenstallen, in de oefeningen in de ontleedkunde, in het practische hoefbeslag. Ook over de opname van zieke dieren en het uitoefenen der kliniek buiten de school is de goedkeuring van den Directeur noodig. Bovendien voert hij het huishoudelijk beheer en heeft daartoe de beschikking over bijna het geheele personeel enz. enz. Hij is verplicht in het daarvoor bestemde huis te wonen. De leeraar in de anatomie heeft de beschikking over den prosector, maar voorzoover deze tevens custos der kabinetten is, treedt hij in overleg met den Directeur. De eischen van toelating blijken dezelfde als in het Ministerieele besluit van 9 Mei 1864, Staatscourant 10 Mei 1864, No. 110, is aangegeven. _ Bovendien worden voorschriften voor de inwendige orderegeling gegeven, waarbij als laatste wordt aange» geven, dat de Raad van Bestuur aan den Minister kan voorstellen een kweekeling van de school te verwijderen. Onderwijs wordt gegeven in a natuurkunde, b schei* kunde, c kruidkunde, d leer der voedende en vergiftige inlandsche planten, e dierkunde en de beginselen der vergelijkende ontleedkunde, f natuurlijke geschiedenis en extérieur der huisdieren, g ontleedkunde en histologie, h physiologie, i leefregelkunde, k veeteelt, 1 algemeene ziektekunde, n bijzondere ziektekunde en geneesleer, o geneesmiddelleer en vergiftleer, p recepteerkunst en artsenijbereidkunst, q heelkunde, r leer der operatiën en verbanden, s verloskunde, t genees», heel* en ver» loskundige kliniek, u gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie, v geschiedenis der veeartseny» kunde, w theoretisch en praktisch hoefbeslag. De Directeur regelt het onderwijs in overleg met den Raad van Bestuur. Bij verschil van gevoelen beslist de Minister. De leeraren geven aan het onderwijs de meest doel» matige, vooral practische richting met het oog op de toekomstige bestemming der kweekelingen. Aan het einde van ieder jaar wordt een examen gehouden. Een interne kweekeling mag niet langer in* wonend zijn, als hij meer dan twee jaren in hetzelfde studiejaar 'blijft. Als externe mag hij de lessen blijven volgen. Het examen als veearts wordt afgelegd voor een commissie onder voorzitterschap van den Directeur bestaande uit de leeraren der school en 3 door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan te wijzen des» kundigen. De verdeeling der vakken en de regeling der examina is geheel als in het Besluit van den Minister van Bin» nenlandsche Zaken van 13 Oct. 1860, No. 172, 9de af* deeling, is aangegeven. ^ ^ HOOFDSTUK VI. DE RIJKS*VEEARTSENlJSCHOOL VAN 1874 TOT AAN HAAR VERHEFFING TOT HOOGESCHOOL door J. WESTER. A. Het Directoraat. De organisatie der Veeartsenijschool, die veel overeenkomst vertoonde met die van een middelbare school, en vooral ook haar regie* ment gaven er aanleiding toe, dat, hoewel volgens de wet het bestuur der inrichting was opgedragen aan een directeur en een Raad van Bestuur, een onevenredig groote macht kon worden uitgeoefend door den Directeur. Daardoor is de geschiedenis der Veeartsenij* school in sterke mate afhankelijk geweest van de verschillende Directeuren, die achtereen* volgens aan het hoofd stonden, zoodat men haar gevoegelijk kan verdeelen in perioden op en neergaande met de opvolging in het directoraat. Onder het directoraat van Mac Gillavry (1872—1877) bloeide de Veeartsenijschool in vele opzichten. Bij zijn optreden bleek reorganisatie zeer noodig, aangezien onder zijn voorganger (Wel* lenbergh) een groote achterstand was opge* treden op allerlei gebied. De eischen van toelating waren tevoren niet omschreven, de examencommissie bepaalde die; in 1872 werden ze verzwaard en bij reglement vastgesteld. Vermeerdering van het aantal leeraren was zeer noodig: in 1873 werden Van der Harst en Weitzel benoemd. Algeheele reorganisatie van de inrichting was noodzakelijk; ten behoeve daarvan kwam in 1874 de „onderwijswet" tot stand. Uitbreiding van gebouwen en lokalen was zeer noodig: twee groote bouwwerken kwamen tot stand, n.1. in 1876 „het gebouw voor pa* thologie, kliniek en physiologie", later kort* weg „kliniekgebouw" en nog later „stalgebouw" genoemd, hetwelk in gewijzigden vorm heden ten dage nog bestaat; en in 1877 het z.g.n. „woongebouw", zoo genoemd, omdat het in hoofdzaak bestemd was voor de inwonende leerlingen, nu het z.g.n. „onderwijsgebouw". Bij dezen arbeid, die Mac Gillavry in vele opzichten zwaar moest vallen, omdat hij niet veeartsenijkundig was geschoold en van het begin af aan in het vooruitzicht leefde, dat zijn directoraat zou worden afgebroken door het hoogleeraarsambt aan een universiteit, werd hij op zeer verdienstelijke wijze bijgestaan door den leeraar A. W. H. Wirtz, veearts, die gedu* rende de geheele bestuursperiode van Mac Gillavry als secretaris van den Raad van Bestuur fungeerde. De eigenlijke ontwerper van de nieuwe wet, van de reglementen en de gebouwen was Wirtz. Hij legde dan ook op verzoek van den Directeur den eersten steen van het kliniek* gebouw. Merkwaardig mag het heeten, dat Wirtz in die dagen steeds op de bres stond om de rechten van den Raad van Bestuur te verdedigen. Iedereen zag dan ook gaarne bij het aftre* den van Mac Gillavry Wirtz zijn opvolger worden. De vreugde over deze benoeming was echter, voor zoover het de leeraren van de school be* treft, van korten duur. Reeds in 1882 verdween de vriendschappe* lijke toon uit de beraadslagingen in den Raad van Bestuur en daarna kwam het dikwijls tot heftige uitbarstingen van ontevredenheid. De Regeering was het wel bekend, dat er 32 105 De RijkstVeeartsenijschool van 1874 tot aan, enz. aan de Veeartsenijschool volslagen gebrek aan samenwerking heerschte, maar zij bepaalde zich tot vermaningen en terechtwijzingen. Tenslotte dienden in 1891 de gezamenlijke leeraren een „bezwaarschrift" bij de Regeering in tegen den directeur en verzochten een onder* zoek te doen instellen naar de toestanden aan de Veeartsenijschool. In verband daarmede werd vanwege den Minister een enquête gehouden, waarvan een proces*verbaal op 17 Juli 1892 werd ingediend. Tengevolge daarvan kwam in 1894 een wijziging van het Reglement tot stand, waarbij de directeur verplicht' werd vaker met den Raad van Bestuur overleg te plegen, dan te* voren het geval was, met de goede bedoeling om den Raad van Bestuur meer invloed te geven op den gang van zaken; intusschen de beteekenis van het woord „overleg" werd voor en na door den directeur anders uitgelegd dan door de leeraren en ook door den Minister werd bedoeld. De toestand veranderde dan ook niet en de verhouding werd zoo mogelijk nog vijandiger. Eerst nadat aan het Departement de Directie van den Landbouw was opgericht, kwam er verbetering. De eerste Directeur*Generaal Mr. Sickesz (1899) greep met krachtige hand in en gaf den Raad van Bestuur meer invloed. Daarna begon een nieuwe periode van bloei te komen, zooals men die na de dagen van Mac Gillavry niet had gekend. .In niet geringe mate werkte daartoe mede de gewoonte der opvolgende Directeuren* Generaal (Sickesz, Lovink, Van Hoek) om belangrijke aangelegenheden in de vergade* ringen van den Raad van Bestuur te komen bespreken en ook de betrokken leeraren zelf te h o oren. In de onwelwillende onderlinge verhouding tusschen den directeur en de leeraren kwam echter geen verandering en dit bleef de voor* uitgang der inrichting voortdurend hinderen. Wirtz legde bij het einde van het school* jaar 1909 zijn ambt als directeur en leeraar neer. Met de waarneming van het directoraat werd belast de oudste leeraar W. C. Schimmel, die in 1910 definitief tot directeur werd be* noemd. Met het optreden van Schimmel als directeur kwam er verbetering in de verhouding van directeur en leeraren en daarna is de zoo zeer gewenschte goede verstandhouding niet meer verbroken. Na den dood van Schimmel (Dec. 1914) stelde de Raad van Bestuur aan de Regeering voor, in afwachting van de algeheele reorgani* satie, waarmee het directoraat zou verdwijnen, als overgangsmaatregel geen vasten directeur meer te benoemen, maar het directoraat om het jaar rouleerend te maken, zooals dit ook met het rectoraat het geval zou worden. De Minister ging op dit voorstel in. Nadat de leeraar Van der Plaats tot Mei 1915 met de waarneming van het directoraat was belast geweest en voor het definitief vervullen van deze functie niet in aanmerking wenschte te komen, zijn opvolgend de leeraren Dekhuyzen, Markus en Wester gedurende een jaar direc* teur geweest. Laatstgenoemde trad als zoodanig af op den dag, waarop hij benoemd werd tot rector magnificus der Veeartsenijkundige Hooge* school. B. Wet en Reglement. De wet van 8 Juli 1874, Stsbl. 99 (zie Hoofd* stuk V), werd nooit gewijzigd en heeft dus de zaken der Veeartsenijschool tot hare ver* heffing beheerscht. In aansluiting aan deze wet werd het in 1874 bestaande reglement voor 's Rijks*Veeartsenij* school gewijzigd (2 September 1874, Staats* blad 125). In het nieuwe reglement werd bepaald, dat zij, die verlangden als leerling te worden toe* gelaten, naar het oordeel van den Raad van Bestuur lichamelijk genoegzaam ontwikkeld moesten zijn en een toelatingsexamen moesten afleggen, waarbij ze moesten doen blijken goed leesbaar te kunnen schrijven en kennis te be* zitten van de gronden van de spraakkunst der Nederlandsche taal, de beginselen der Fransche en Hoogduitsche talen, de beginselen van ge* schiedenis en aardrijkskunde en een weinig rekenkunde, stelkunde en planimetrie. Zij, die aan de inrichting wenschten te wonen (internaat), moesten f 200.— voor huisvesting en verpleging betalen. De regeling van het onderwijs geschiedde volgens het reglement, „door den directeur in overleg met den Raad van Bestuur". Het onderwijs was verdeeld over vier studie* jaren. Aan het einde van het le en 3C jaar werd een overgangsexamen afgenomen. Aan het einde van het 2e studiejaar een staats* examen (natuurkundig examen). Het eindexamen werd aan het einde van het 4e studiejaar afgenomen door een afzonder* 106 De Rijks* Veeartsenijschool van 1874 tot aan lijke commissie, waarin gedurende de eerste tientallen van jaren naast enkele leeraren ver* schillende veeartsen buiten de school zitting hadden. Op hun aandringen werden de leeraren meer en meer benoemd tot leden dezer com* missie, tot ze tenslotte vrijwel alleen het examen afnamen. Dit examen liep over bijzondere ziektekunde, ziektekundige ontleedkunde, geneesleer, heel* kunde, operatieve heelkunde, verloskunde, geneesmiddel* en vergiftleer, gerechtelijke vee* artsenijkunde en veeartsenijkundige politie; practisch werd geëxamineerd in kliniek, heel* kundige operatie* en verbandleer, verloskunde, toegepast exterieur, raskennis en voederkennis. In het reglement werd vastgelegd, welke vakken in den wintercursus, welke in den zomercursus zouden worden gegeven, welk gebrek aan soepelheid zich later menigmaal heeft gewroken. Over het geheel voldeed het reglement van die dagen overigens aan billijk te stellen eischen. In 1889 had de eerste reglementswijziging plaats. De hoofdveranderingen bestonden in het verplaatsen van enkele leervakken van den zomercursus naar den wintercursus en verhooging van de bijdrage voor huisvesting en verpleging van ƒ 200.— op ƒ350.—.terwijl de studiebijdrage voor uitwonenden van ƒ 50.— op ƒ 100.— werd gebracht. In 1894 werd het reglement ten tweede male gewijzigd. De hoofdbedoeling van de Regeering was toen de onderlinge samenwerking van den directeur en de leeraren te bevorderen. Tevens werd een poging gedaan om de vermindering van het aantal leerlingen te stuiten en tegelijkertijd het peil der voorbereiding te verhoogen door hen, die in het bezit waren van het einddiploma H.B.S. met 5*jarigen cursus of gymnasium, vrij te stellen van het toelatingsexamen. De theoretische vleeschkeuring kwam in het reglement als leervak. De inrichting van het onderwijs en der examens werd niet veranderd. De derde belangrijke reglementswijziging had plaats in 1899, in verband met de op* heffing van het internaat, die elke bepaling daaromtrent in het reglement overbodig maakte. Langzamerhand was het zeer noodig ge* bleken, de eischen voor het toelatingsexamen te verzwaren. Reeds in 1888 werd in den Raad van Bestuur voor een zwaarder toelatings* examen gepleit, steeds echter werd gevreesd, dat dit tot verminderde toeloop van leerlingen zou leiden. De vrijstelling van het toelatingsexamen voor hen, die het einddiploma Burgerschool met 5*jarigen cursus hadden verkregen, had niet in alle opzichten tot gunstige resultaten geleid. Wel was het aantal leerlingen met dat diploma na dien tijd gestegen, maar de ongelijkheid van opleiding gaf groote bezwaren. Hierdoor toch had men twee categoriën van leerlingen gekregen, n.1. een groep, die bij haar komst weinig of niets van natuurwetenschappen afwist, en een andere groep, die hierin reeds aan de Burgerschool tot zekere hoogte was onderlegd. De propaedeutici onder de leeraren bepleitten dan ook reeds in 1897 het Burgerschool*diploma (5*jarige cursus) voor de toelating te eischen en het toelatingsexamen af te schaffen. Hiervoor zou echter een ingrijpende wets* wijziging noodig zijn geweest, wat van andere zijde niet ge wenscht werd geacht. Men kwam echter in 1903 aan dien wensch tegemoet, door de eischen voor de toelating in het Reglement zoodanig te stellen, dat het toelatingsexamen ongeveer gelijk stond met bedoeld eindexamen. In verband hiermede werd het onderwijs in de scheikunde tot één jaar (het eerste jaar) teruggebracht. In 1906 werd het aantal leervakken uitgebreid met oogheelkunde, bacteriologie, practische ziektekundige ontleedkunde en practische weef* selleer, in hoofdzaak in verband met de nieuwe leerstoel voor algemeene pathologie en patho* logische anatomie. Nadat in 1908 het eerste wetsontwerp tot verheffing der Veeartsenijschool tot Hooge* school was opgesteld, hebben reorganisatie* plannen verder tegengehouden, dat de wet van 1874 werd gewijzigd. Pogingen (1911) om, in afwachting van de verheffing der Veeartsenijschool tot Hooge* school, door een doeltreffende wijziging van het reglement het onderwijs alvast een meer universitair karakter te geven en de afdeelingen ook reglementair meer onafhankelijk te maken, stuitten af op de bepalingen van die wet. Zoo bleven dan wet en reglement verder ongewijzigd, wat gelukkig niet heeft belet, dat, dank zij de belangstelling, die de Veeartsenij* school genoot van de zijde der Regeering en dank zij de eendrachtige samenwerking van directeur en leeraren, het veeartsenij* kundig onderwijs in de laatste jaren vóór hare verheffing een hooge vlucht heeft kunnen nemen. haar verheffing tot Hoogeschool. 107 C. Onderwijs en onderzoek. Na het in werking treden van de onderwijs* wet van 1874 bleef het onderwijs aan de Veeartsenijschool nog eenige tientallen jaren volstrekt „schoolsch", niet alleen omdat de wet en het reglement daarop waren gebaseerd, maar ook en vooral, omdat de tijden nog niet rijp waren voor de gedachte, dat ook met wat meer vrijheid voor leeraren en leerlingen het veeartsenijkundig onderwijs toch wel goed of zelfs beter kon zijn. Vooreerst hield men zich dan ook, onder den druk van het directoraat, angstvallig aan responsies, aan absentielijsten, aan cijfers voor ijver, vordering en aanleg, aan ranglijsten en wat dies meer zij. Eerst langzamerhand ont* worstelden zich leeraren en leerlingen aan dien druk. De leeraren, gering in aantal, waren aan* vankelijk, zonder assistenten, met de meest heterogene vakken belast, zoodat ze zich niet konden specialiseeren, noch studeeren. Meer haast nog dan door deze omstandig* heid werd wetenschappelijk onderzoek be* lemmerd door schriel beheer en administra* tieven omslag. De inrichting van laboratoria bleef achter* wege. Op de uitgaven voor onderwijs en onderzoek werd beknibbeld, vooral waar het betrof onderzoek. Wirtz stond op het standpunt, dat weten* schappelijk onderzoek de leeraren te veel van hun eigenlijke taak, het geven van onderwijs, afleidde en hij had het in zijn macht het wetenschappelijk onderzoek te beperken, omdat geen uitgave mocht worden gedaan dan na de goedkeuring van den directeur te hebben ver* kregen. Voor onderwijsdoeleinden werd een bepaald bedrag bestemd, maar door de lage rammgen van fourage etc, kwam er steeds geld te kort, wat tenslotte zooveel mogelijk werd geput uit de gelden, welke speciaal voor onderwijsdoel* einden waren bestemd. Dat er onder deze omstandigheden ook vóór 1900 zooveel door de leeraren der Veeartsenij* school op wetenschappelijk gebied werd ge* praesteerd,mag inderdaad verwonderlijk heeten. In 1901 werd door den Directeur*Generaal van den Landbouw bevorderd, dat er een extra*subsidie van ƒ12000.— werd toegekend voor de inrichting van laboratoria, om den achterstand in te halen. In hetzelfde jaar werd bepaald, dat het jaarhjksch bedrag voor het onderwijs, dat bij de verdeeling van het daarvoor gevoteerde aan ieder der afdeelingen werd toegekend, ook inderdaad zonder inmenging van den directeur voor dit doel kon worden besteed. Later (in 1912) kwam er nog een verbetering, doordat werd bepaald, dat ieder der docenten jaarlijks bij de begrootingsvoorstellen de be* hoeften van zijn afdeeling moest kenbaar maken, waarop de Regeering vaststelde, welke subsidie aan ieder der afdeelingen voor het onderwijs werd toegestaan. Dit had tengevolge, dat de Regeering de behoeften van het onderwijs beter kon over* zien, waardoor als het ware automatisch ver* hooging dier subsidiën moest volgen. Naast de oprichting van nieuwe leerstoelen, de stichting van nieuwe gebouwen en labo* ratoria, naast het aanstellen van meer assis* tenten en lager personeel en naast het meer wetenschappelijk peil, dat het onderwijssysteem bereikte, was het ook deze ruime, vrije onder* wijssubsidie, die de bloei van de Veeartsenij* school van de laatste jaren als inrichting van onderwijs en onderzoek mede heeft ver* oorzaakt. De directie van den Landbouw komt de eer toe door een ruime opvatting van hare taak en door haar krachtig doelbewust streven, het mogelijk te hebben gemaakt, dat in weerwil van een verouderde wet en een verouderd reglement, de achterstand van een dertigtal jaren zoo snel werd ingehaald, dat bij de verheffing der Veeartsenijschool tot Hooge* school er op het punt van het onderwijs niet veel te veranderen viel en er van een nieuwen koers geen sprake behoefde te zijn. D. Leeraren en leerstoelen. Van leerstoelen voor bepaalde vakken, bij de benoeming van den betrokkene met name ge* noemd, is aan de Veeartsenijschool feitelijk nooit sprake geweest. Men huldigde ook aan de Veeartsenijschool het beginsel, hetwelk in 1815 voor het hooger onderwijs werd aange* nomen, n.1. „dat professoren niet voor hun aangewezen vakken, maar tot leden van de respectieve faculteiten benoemd moesten worden en het verdeelen van den cyclus der daartoe behoorende vakken van wetenschap aan heeren Curatoren moest overgelaten worden". Inderdaad zat feitelijk dit beginsel ook bij de benoemingen van de eerste leeraren van de Veeartsenijschool voor, practisch werd het overigens slechts zelden toegepast. Toen b.v. Pekelharing in 1881 tot leeraar 108 De RijksfVeeartsentfschool van 1874 tot aan werd benoemd, werden hem in het benoemings* besluit geen vaste vakken aangewezen, maar het was in confesso, dat hij, hoewel benoemd met algemeene termen tot leeraar aan 's Rijks» Veeartsenijschool, slechts physiologie enz. zou geven en nooit iets anders, tenzij met zijn toe» stemming. Eens heeft dit beginsel tot conflict aanleiding gegeven, n.1. toen in 1877 op voorstel van den Raad van Bestuur den leeraar Hengeveld door den Minister werd opgedragen in plaats van de heelkundige vakken, die hij gaf, pharma* cologie te doceeren, welk besluit tegen zijn zin was genomen. Later heeft dat beginsel echter nooit meer tot bezwaren aanleiding gegeven en was het in confesso, dat den leeraar zonder zijn toe» stemming geen andere vakken konden worden opgedragen, dan waarvoor hij zich bij zijn be* noeming had beschikbaar gesteld. Bij de latere organisatie van de leerstoelen na 1910 is dit systeem overigens gebleken wel gemakkéüjk te zijn. Slecht één leeraar werd in den loop der jaren benoemd voor een vasten, omschreven leerstoel n.1. de leeraar Markus. In 1874 bij het in werking treden van de onderwijswet waren de leervakken, die in art. 2 worden genoemd, aldus verdeeld onder de leeraren: Th. H. Mac Gillavry, Dr. med., die weef* selleer, physiologie en praktische microsco* pie gaf; F. C. Hekmeyer, veearts, leeraar voor de ontleedkunde, natuurlijke historie, exterieur en raskennis van het paard, leer van den hoef en van het hoefbeslag, hoefziekten, gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenij* kundige politie, geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde; J. R. E. van Laer, dr. in de wis* en natuur* kunde, leeraar voor natuurkunde en schei* kunde; G. J. Hengeveld, veearts, leeraar voor natuurlijke historie, exterieur en raskennis der huisdieren, gezondheidsleer, veeteelt, heelkunde, operatie* en verbandleer, tevens voor klinisch onderwijs; A. W. H. Wirtz, veearts, leeraar voor al* gemeene en bijzondere ziektekunde, ziekte* kundige ontleedkunde en geneesleer, tevens belast met klinisch onderwijs; J. Th. Weitzel, leeraar voor verloskunde, geneesmiddel* en vergiftleer, tevens belast met klinisch onderwijs; L. J. van der Harst, apotheker, leeraar in kruid*, dier*, delfstof* en aardkunde en prac* tische scheikunde, tevens belast met het toe* zicht op den pharmaceutischen dienst. Drie onderwijzers: A. Th. Verhaar, onderwijzer in ontleed* kunde, J. C. van Effen, laborant in de apotheek en onderwijzer in artsenijmengkunde, W. A. H. van Horsen, onderwijzer in prac* tisch hoefbeslag, gaven les in enkel practische vakken. De veeartsen onder de leeraren vooral hadden dus ieder een vreemd allegaartje van vakken te doceeren, wat hun overigens in verband met de nog geringe wetenschappelijke ont* wikkeling der vakken en de wijze, waarop toen nog werd gedoceerd (lees: gedicteerd), echter wel niet zoo erg moeilijk zal zijn gevallen. Bij de verdeeling der vakken zat ook voor* al voor het aantal der lesuren zoo gelijk moge* lijk te verdeelen, een beginsel, dat tegenwoordig in Frankrijk nog gehuldigd wordt. Het klinisch onderwijs vooral was anders geregeld dan tegenwoordig. De klinische leeraren Hengeveld en Wirtz verdeelden de patiënten, die voor stationnaire behandeling in de stallen in aanmerking kwamen onder elkaar, zonder dat er een scheiding werd gemaakt in patiënten met chirurgische of interne aandoeningen. Ze gaven om de beurt des morgens kliniek op voor hen vastgestelde dagen. Eerst werd eenigen tijd besteed aan de con* sultatief aangevoerde patiënten, die hun van uit de „voorkliniek" werden gezonden en daarna werden de patiënten uit de stallen behandeld. De leeraar Weitzel had iederen morgen polikliniek (z.g.n. „praktijk") en bovendien de buitenkliniek. Deze regeling, die in hoofdzaak van Fransche origine was, en in Frankrijk nog in zwang is, werd aan de Veeartsenijschool lange jaren gevolgd. Eerst in 1908 is daarin een radicale wijziging gekomen. Ook de leeraar Van der Harst had een merkwaardig allegaartje vakken te doceeren. Hij had den graad van apotheker, maar do* ceerde in het begin niet de pharmaceutische vakken, was echter belast met het toezicht op den pharmaceutischen dienst, omdat de laborant geen volledige bevoegdheid had. Ook deze toestand is lange jaren bestendigd. In den loop der jaren hebben vier apothekers achtereenvolgens dezelfde vakken gegeven (Van der Harst, Woltering, Van Itallie,Sjollema), totdat na het ontslag van den onderwijzer Van Effen het onderwijs in pharmacie en de phar* haar verheffing tot Hoogeschool 109 maceutische dienst op beteren grondslag werden ingericht. In 77 werd er eenige wijziging gebracht in de verdeeling der vakken door de benoeming van W. C. Schimmel tot leeraar, die de heel* kunde te doceeren kreeg, naast algemeene geneesleer, en tevens belast werd met het geven van klinisch onderwijs. De leeraar Hengeveld kreeg in de plaats van heelkunde de geneesmiddel* en vergiftleer te doceeren, terwijl de leeraar Weitzel in plaats van laatstgenoemde vakken hoefziekten kreeg. Aan Mac Gillavry werd ingevolge zijn benoeming tot Hoogleeraar aan de Universiteit te Leiden bij Koninklijk Besluit van 19 Sep* tember 1877 met ingang van 1 October eervol ontslag verleend als directeur en leeraar. Bij Koninklijk Besluit van 9 October werd met ingang van dien dag, na gedurende enkele dagen tijdelijk met de waarneming van het directoraat te zijn belast geweest, tot directeur benoemd de leeraar Wirtz. Voor de leervakken, welke door Mac Gil* la vry werden onderwezen, werd met ingang van 1 Januari 1878 tot leeraar benoemd C. A. Pekelharing, Dr. med., oud assistent bij de physiologie aan de Leidsche Hoogeschool, practiseerend arts te Leiden. Naast physiologie, weefselleer, practische microscopie, de vakken dus van Mac Gillavry, kreeg Pekelharing ook te doceeren de al* gemeene ziektekunde en de ziektekundige ont* leedkunde. Wirtz, de nieuwe directeur, hield als leeraar de bijzondere ziektekunde en geneesleer en de kliniek. Bij Koninklijk Besluit van 2 Augustus 1881 werd met ingang van 1 September op hun verzoek eervol ontslag verleend aan F. C. Hek* meyer en G. J. Hengeveld, en aan Dr. J. R. E. van Laer, zooals het heette wegens reorgani* satie van het dienstvak, waartoe hij behoorde. Tevens werd eervol ontslag verleend aan Dr. C. A. Pekelharing wegens zijn benoeming tot Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Bij hetzelfde Koninklijk Besluit werden tot leeraren benoemd met ingang van 1 September 1881: M. H. J. T. Thomassen, veearts te Maastricht; D. F. van Es veld, militair*paardenarts 2C klasse aan de militaire academie te Breda; J. D. van der Plaats, Dr. in de wis* en natuurkunde, assistent aan de Veeartsenijschool (bij Van Laer); S. dé Jager, Dr. med., assistent bij de phy* siologie te Leiden. Deze benoemingen brachten een andere verdeeling der leervakken mee. Wirtz deed afstand van het klinisch onder* wijs en behield alleen bijzondere ziektekunde en geneesleer (2e afd.) n.1. de besmettelijke en parasitaire ziekten en de veterinaire politie, en schiep daarnaast voor zich het leervak „geschiedenis der epizoötische ziekten". Door de verdeeling der bijzondere ziekte* kunde en geneesleer in twee deelen werd de grondslag gelegd voor den tegenwoordigen leerstoel van De Blieck. Deze leerstoel bestaat in dezen vorm aan geen enkele veeartsenijkundige Hoogeschool in het buitenland. Bij de heelkunde (Schimmel) werden gevoegd, de operatie* en verbandleer, de leer van den hoef en het hoefbeslag en de hoefziekten. Dit was daardoor een afgerond geheel ge* worden. De tegenwoordige leerstoel voor inwendige ziekten vond zijn grondslag in de benoeming van Thomassen voor de bijzondere ziekte* kunde en geneesleer (le deel). Hij kreeg daarnaast de algemeene geneesleer, de geneesmiddel* en vergiftleer en de geschie* dems en de litteratuur der veeartsenijkunde te doceeren. De grondslag van het tegenwoordige lecto* raat in klinische onderzoekingsmethoden werd gelegd, doordat Thomassen ook als njeuw vak te doceeren kreeg de z.g.n. „propaedeutische kliniek". De leeraar voor verloskunde (Weitzel) werd verlost van het geven van onderwijs in hoefziekten en kreeg daarvoor in de plaats: de veeteelt, de gerechtelijke veeartsenijkunde en de vleeschkeuring, die als nieuw vak op het programma verscheen. Hoewel bij de leervakindeeling in 1887 duidelijk het streven was waar te nemen een betere, meer rationeele groepeering te scheppen, staat daartegenover hier en daar irrationeele losscheuring van bij elkaar behoorende onder* deelen. Zoo werd de veeteelt, die trouwens toen en ook nog later als ondergeschikt vak werd beschouwd, van de overige zoötechnische vakken losgescheurd en bij de verloskunde gevoegd. De leerstoel voor anatomie was vóór 1881 reeds een allermerkwaardigst allegaartje en dat werd er na 1882 niet beter op. Behalve anatomie had Hekmeyer te geven: natuurlijke historie, exterieur en raskennis van het paard, de leer van den hoef en het hoef* 110 De Rijks* Veeartsenijschool van 1874 tot aan beslag, politie, gerechtelijke veeartsenijkunde, geschiedenis en litteratuur der veeartsenij» kunde. De nieuwe anatoom (Van Esveld) kreeg er bij teratologie en embryologie, twee nieuwe vakken, die toen voor het eerst op het pro* gramma verschenen. Hij behield de natuurlijke historie, exterieur en raskennis van het paard, welke vakken ook voor de andere huisdieren werden uitgebreid, bovendien de gezondheids* leer der huisdieren en voederkennis. Veeteelt werd niet bij deze zoötechnische vakken gevoegd en ging naar Weitzel over; de leer van den hoef en het hoefbeslag kwam bij den chirurg; politie ging naar den leerstoel voor besmettelijke ziekten en gerechtelijke veeartsenijkunde kwam bij de vakken van den verloskundige. Het aantal vakken was te groot voor het aantal leeraren, vandaar deze irrationeele ver* deeling. Men had toen reeds een of meer nieuwe leeraren moeten aanstellen. Hieraan werd echter eerst omstreeks 20 jaar later gedacht. Trouwens het denkbeeld was toen nog niet goed doorgedrongen, dat naast doceeren onderzoeken behoort te staan. De leerstoel voor physiologie werd niet gewijzigd. De leerstoel voor natuurkunde en scheikunde verscheen na 1881 in het programma als natuur* kunde en theoretische scheikunde; terecht, om* dat de practische scheikunde door den leeraar in het bezit van den graad van apotheker werd gegeven. Ook de regeling der klinieken onderging eenige wijziging. Na 1881 werden de poliklinische patiënten slechts in de voorkliniek behandeld door den leeraar, die tevens de buitenkliniek voor zijn rekening had, en werden dus de klinische leeraren voor de stationnaire klinieken ontheven van de z. g. n. „praktijk". De afwisseling van de twee klinici voor de stationnaire kliniek bleef echter bestaan. In het programma van 1881—1882 verschenen voor het eerst de termen: „ consultatieve kliniek" (praktijk), „stationnaire kliniek" en „ambula* toire kliniek" (buitenpraktijk). Het woord „praktijk" hield zich echter nog tot 1888 staande, na dien tijd werd het niet meer gebruikt in het programma. De lijst der vakken en de verdeeling der vakken, zooals die in 1881 bij de benoeming van het nieuwe leerarenpersoneel werden vast* gesteld, werd in 20 jaar niet noemenswaard gewijzigd. In 1882 verscheen op verzoek van Schimmel de oogheelkunde als afzonderlijk vak op de lesrooster, te geven door den leeraar in heel* kunde. Bij Koninklijk Besluit van 7 December 1885 werd op zijn verzoek eervol ontslagen de leeraar Dr. S. de Jager, en in aansluiting daar* aan werd bij Koninklijk Besluit van 26 Januari 1886 H. Zwaardemaker, Dr. med., Officier van Gezondheid 2e klasse, gedetacheerd in het Militair Hospitaal te Utrecht, belast met het geven van onderwijs in de physiologie, patho* logische anatomie en algemeene pathologie. In het leerplan kwam daardoor geen wijziging. Bij Koninklijk Besluit van 24 Januari 1888 werd met ingang van 1 Februari tot leeraar benoemd H. J. Hamburger, chem. en med. doctor, assistent aan het physiologisch labo* ratorium der Rijksuniversiteit te Utrecht. Zwaardemaker werd toen van de functie van leeraar ontheven. In het leerplan kwam ook toen geen verandering. De leeraar F. Th. Weitzel werd bij Ko* ninklijk Besluit van 13 Februari 1893 met ingang van 1 September 1893 op zijn verzoek eervol ontslagen. Bij Koninklijk Besluit van 28 Maart 1893 werd tot leeraar in zijn plaats benoemd M. G. de Bruin, veearts te Zalt*Bommel. In het leerplan kwam geen verandering: De Bruin nam de vakken van Weitzel zonder meer over. De leeraar Dr. L. J. van der Harst werd bij Koninklijk Besluit van 5 Januari 1897 met ingang van 1 Februari op zijn verzoek eervol ontslagen. Bij Koninklijk Besluit van 30 Januari 1897 werd tot zijn opvolger benoemd P. M. J. M. E. Woltering, doctor in de pharmacie en apotheker te 's*Hertogenbosch. Ook hierdoor onderging het leerplan geen verandering. Bij Koninklijk Besluit van 14 Augustus 1901 werd met ingang van 1 October 1901 den leeraar H. J. Hamburger eervol ontslag ver* leend wegens zijn benoeming tot Hoogleeraar te Groningen. Tot opvolger van Hamburger werd met ingang van 15 October 1901 benoemd M. C. Dekhuyzen, doctor in de plant* en dierkunde en arts, privaatsdocent aan de Rijksuniver* siteit te Leiden. Dekhuyzen nam zonder meer de vakken van Hamburger over. De leeraar Dr. Woltering werd bij Ko* ninklijk Besluit van 22 Juni 1902, met ingang haar verheffing tot Hoogeschool. 111 van 1 Augustus 1902, op zijn verzoek eervol ontslagen. Bij Koninklijk Besluit van 5 September 1902 werd met ingang van 16 October 1902 be* noemd tot zijn opvolger L. van Itallie, Phil. Nat. Dr., gemeente*apotheker te Rotterdam. Ook nu kwam er geen verandering. Van Itallie behield zich echter wel voor het onderwijs in dierkunde te kunnen loslaten, wat dan ook in 1906 geschiedde. Twintig jaren heeft de Veeartsenijschool als het ware geslapen, terwijl de wetenschap met reuzenschreden vooruitging. Na 1902 echter, in verband ook met den invloed, die van de Directie van den Landbouw uitging, ontwaakte de Veeartsenijschool uit haar slaap. In 1903 verschenen de bacteriologie en de vleeschkeuring op het programma, als practische leervakken voor het vierde studiejaar. Bij Koninklijk Besluit van 14 Februari 1903 werd met ingang van 23 Februari 1903 K. Hoef* nagel, directeur van de Gemeente*Slachtplaats te Utrecht, tot wederopzeggens toe belast met het geven van een jaarlijkschen cursus in practische vleeschkeuring aan de leerlingen van het vierde studiejaar, onder toekenning van den titel van buitengewoon leeraar. De theoretische vlee schkeuring bleef in handen van De Bruin. Het vak was toen nog niet zoo belangrijk als tegenwoordig. In 1904 verscheen op wensch van de Directie van den Landbouw de Landbouwkunde het eerst op het programma, als onverplicht vak voor het vierde studiejaar. Daarvoor werd in October 1904 den Rijks* landbouwleeraar S. Koenen te Deventer op* gedragen te beginnen met November 19Ö4 tijdens den wintercursus wekelijks gedurende twee uren een cursus in landbouwkunde te houden ten behoeve van de leerlingen van het 3e en 4e studiejaar, die zich daarvoor mochten aanmelden. Na 1900 was het besef doorgedrongen, ook bij den directeur der Veeartsenijschool, dat er nieuwe leerkrachten moesten bijkomen, om de algemeene overlading met heterogene leer* vakken te doen ophouden. De benoeming van een vierden klinicus, van een veearts*pathaloog*anatoom, en van een zoötechnicus kwam ter sprake. Als nieuwe leeraar verscheen het eerst H. Mar* kus, veearts, Dr. med. vet., onderdirecteur van de Rijksseruminrichting te Rotterdam, die bij Koninklijk Besluit van 28 April 1906, met ingang van 1 Juni 1906 werd benoemd om onderwijs te geven in de algemeene ziektekunde, de ziekte* kundige ontleedkunde en de bacteriologie. Hiermee kwam de eerste belangrijke wijziging in het leerplan. De leerstoel toch voor physiologie, weefsel* leer, pathologische anatomie en algemeene pathologie, zooals hij was ingericht bij de be* noeming van Pekelharing tot leeraar, werd nu in tweeën gesneden. De leeraar Dekkuyzen behield de physio* logie en de weefselleer. Bij de benoeming van Markus als leeraar voor pathologische anatomie zat mede voor een veearts ook dit vak te doen doceeren. De bacteriologie werd daarna in plaats van gedurende 2 uren, gedurende 8 uren gegeven, iets wat van niet geringe beteekenis is geweest voor de veeartsenijkunde in Nederland in het algemeen. De teratologie, die vroeger door den anatoom werd gedoceerd, werd van toen af bij de pa* thologische anatomie gerekend. Al spoedig echter werd dit vak niet meer afzonderlijk gedoceerd. In 1906 kwam er nog een andere wijziging tot stand met wijdgaande strekking. Bij Ministerieele beschikking van 18 Augustus 1906 werd de leeraar Dr. van Itallie ontheven van het geven van het onderwijs in de dier* kunde en werd H. F. Nierstrasz, Bot. et Zoöl. doctor, lector in de zoölogie aan de Universiteit te Utrecht, belast met het geven van onderwijs in de dierkunde en met de zorg voor het dierkundig museum. Hierdoor werd de grondslag gelegd voor den lateren leerstoel voor dierkunde en plant* kunde. Na dien tijd zijn belangrijke wijzigingen in het leeraarspersoneel en het leerplan niet van de lucht geweest. In December 1906 overleed de leeraar Tho* massen. Bij Koninklijk Besluit van 22 Januari 1907 werd benoemd tot leeraar, met ingang van 1 Februari 1907, J. Wester, veearts te Alkmaar. Het overlijden van Thomassen gaf tot groote wijzigingen in het klinisch onderwijs aanleiding, waarbij echter ook toen een rationeele ver* deeling van de leervakken nog niet in alle opzichten werd nagestreefd. De leeraar De Bruin werd de eigenlijke opvolger van Thomassen in dien zin, dat hij het onderwijs in de bijzondere ziektekunde en geneesleer overnam en de stationnaire kliniek. Hij behield echter ook de verloskunde, de buitenpraktijk en de gerechtelijke veeartsenij* 112 De Rijks* Veeartsenijschool van 1874 tot aan kunde en schiep voor zichzelf op die wijze een zeer overladen leerstoel. De leeraar Wester kreeg een allerzonder* lingst allegaartje te doceeren, n.1. de algemeene geneesleer, geneesmiddel* en vergiftleer, vee* teelt, theoretische vleeschkeuring, geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde, en daar* naast de geheele polikliniek en de stationnaire hondenkliniek. De leeraren Schimmel en De Bruin ver* deelden de stationnaire patiënten in dien zin, dat Schimmel in het vervolg slechts behandelde de chirurgische aandoeningen bij paarden en De Bruin de interne patiënten kreeg plus de andere dieren, zoowel met uitwendige als met inwendige aandoeningen behalve de z.g.n. kleine huisdieren. De bedoeling, welke daarbij voorzat, was vooral om De Bruin de gelegenheid te geven meer zijn aandacht te kunnen wijden aan- de runderziekten, die inderdaad tot dien tijd zeer waren verwaarloosd. Vóór hij definitief zijn taak aanvaardde, verklaarde de leeraar Wester zich niet com* petent de vleeschkeuring te doceeren. De leeraar Markus verklaarde zich toen bereid de vleeschkeuring bij zijn vakken te nemen, maar stelde den eisch het vak ook later te kunnen behouden en er officieel voor te worden aangesteld, indien hij dit mocht wenschen. Dr. van Itallie werd bij Koninklijk Besluit van 16 Mei 1907 eervol ontslag verleend wegens zijn benoeming tot Hoogleeraar aan de Rijks* universiteit te Leiden. Bij hetzelfde Koninklijk Besluit werd tot zijn opvolger benoemd, met ingang van 1 September 1907, B.Sjollema, Phil. Nat. Doctor, directeur van het Rijkslandbouwproefstation te Groningen. Door deze benoeming kwam er geen ver* andering in het leerplan. De leeraar De Bruin overleed den 7en Maart 1908. Weer kwam nu de aanstelling van meerdere leeraren ter sprake en was er een strijd om den voorrang tusschen de aanvrage om een vierden klinicus dan wel een zoö* technicus, die dan vooral de zeer overladen leeraarsbetrekking van den anatoom Van Esveld zou kunnen ontlasten. Deze was n.1. zoo met arbeid overladen, mede door de scheiding van het le en het 2' studiejaar, dat in de jaren 1906, '07 en '08 een militair paardenarts reeds les had moeten geven in exterieur en raskennis van het paard. Een leeraar voor zootechniek werd daarom het meest urgent geacht. Bij Koninklijk Besluit van 28 Augustus werd de veearts W. J. Paimans te Oss met ingang van 1 September 1908 tot leeraar be* noemd voor de vakken van De Bruin. Bij hetzelfde Besluit werd benoemd tot leeraar voor het tijdvak van 1 September 1908 tot en met 31 Maart 1909 de veearts H. M. Kroon te Deventer, die bij Koninklijk Besluit van 27 Maart 1909 met 1 April definitief tot leeraar werd benoemd. Hiermede deed de leerstoel voor zoötech* niek aan de Veeartsenijschool zijn intrede. Kroon kreeg voorloopig te doceeren de veeteelt en de natuurlijke historie, exterieur en raskennis, terwijl de hygiëne en de voederkennis aan Van Esveld bleven. Om de klinische leeraren te ontlasten kreeg hij ook de gerechtelijke vee* artsenijkunde en de leer van den hoef en het hoefbeslag te doceeren. Een rationeele verdeeling der vakken stuitte voorloopig nog af op de overlading van de drie klinici. Van toen af werd er doelbewust gestreefd naar de benoeming van een vierden klinicus, wat meer en meer noodzakelijk werd, doordat de klinische onderzoekingsmethoden meer en meer in zwang kwamen en de klinieken in de laatste jaren een hooge vlucht hadden genomen. Voor dit werd bereikt, hadden er nog enkele belangrijke veranderingen plaats. Bij Koninklijk Besluit van 10 Mei 1910 werd aan den tijdelijk buitengewoon leeraar Nierstrasz eervol ontslag verleend wegens zijne benoeming tot Hoogleeraar in de zoölogie aan de universiteit te Utrecht en werd tot zijn opvolger benoemd J. E. W. Ihle, Bot. et Zoöl. doctor, privaatdocent in de Zoölogie aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam. Bij Koninklijk Besluit van 28 Augustus 1909 werd met ingang van 1 September aan Dr. A. W. H. Wirtz eervol ontslag verleend als directeur en leeraar en werd bij Koninklijk Besluit van 22 September 1910 met ingang van 1 December 1910 benoemd tot leeraar met den persoonlijken titel van hoogleeraar Dr. D. A. de Jong, buitengewoon hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Met deze benoeming verscheen na meer dan 60 jaren voor het eerst weer een hoogleeraar aan de Veeartsenijschool. De leeraar De Jong werd benoemd voor het onderwijs in de kennis van de parasitaire en besmettelijke ziekten en in de veeartsenijkun* dige politie. De geschiedenis van epizoötische haar verheffing tot Hoogeschool. 113 ziekten verdween als leervak van het tooneel. In 1911 werd eindelijk de 4e klinicus benoemd. Bij Koninklijk Besluit van 29 Juli 1911 werd met ingang van 1 September 1911 tot leeraar benoemd H. Jakob, Dr. Med. Vet., veearts te München. Het klinisch onderwijs kon nu meer op rationeele basis worden verdeeld. Als beginsel werd daarbij aangenomen, dat ieder der klinici een gedeelte van den klinischen arbeid geheel voor zich moest krijgen en dus zijn patiënten zoowel poliklinisch als stationnair behandelen moest. Daartoe werd het noodig, dat ieder der klinici iederen dag kliniek gaf, en niet af* wisselend om den anderen dag, zooals tot nu toe de internist en de chirurg deden. Den nieuwen leeraar werd als theoretisch vak opgedragen het onderwijs in algemeene geneesleer, geneesmiddel* en vergiftleer en verder de kliniek voor kleine huisdieren zoo* wel poliklinisch als stationnair. De heelkundige paardenkliniek (Schimmel), zooals die tot stand was gekomen na den dood van Thomassen, bleef als zoodanig be* stendigd met dien verstande, dat ook hier nu iederen dag kliniek werd gehouden. De klinicus voor de interne kliniek (Wester), waarvan de grondslag reeds gelegd was door De Bruin, kreeg als theoretisch leervak de bijzondere ziektekunde en geneesleer, voor zoo* ver het ziekten van niet besmettelijken en niet parasitairen aard betreft, de propaedeutische kliniek, de klinische onderzoekingsmethoden en wat betreft het practisch klinisch onderwijs de interne ziekten van groote huisdieren en de chirurgische kliniek der groote huisdieren behalve het paard. Aan den leerstoel voor verloskunde bleef de buitenpraktijk verbonden en als klein nevenvak kreeg de verloskundige ook te do* ceeren de geschiedenis der veeartsenijkunde. Ook nu kon men niet geraken tot een alge* heele rationeele verdeeling der klinische vakken. Onder de vier klinici was echter het onderwijs niet beter te verdeelen, wilde men de eene kliniek niet te zwaar en de andere niet te licht belasten. De leeraar Schimmel, die op gevorderden leeftijd na het aftreden van Wirtz het drukke directoraat overnam, werd ernstig overladen met arbeid en kreeg daarom als adjunct naast zich de veearts J. H. Hartog te Culemborg, die bij Koninklijk Besluit van 5 Augustus 1911 met ingang van 1 September benoemd werd tot buitengewoon leeraar. De theoretische leervakken behield de leeraar Schimmel voorloopig nog. De leeraar D. F. van Esveld overleed den 25 Februari 1912. Tot zijn opvolger werd bij Koninklijk Besluit van 14 Januari 1913, No. 11, benoemdG. Krediet, Dr. med. Vet., leeraar aan de Indische veeartsenschool te Buitenzorg. Nu werd de anatoom ontlast van het onder* wijs in de hygiëne en voederkennis en daarmee de leerstoel voor zootechniek gecompleteerd, terwijl de zoötechnicus werd ontlast van onder* wijs in gerechtelijke veeartsenijkunde, die aan den internist kwam. De instelling van een definitieven leerstoel voor zoölogie en botanie kwam een stap nader tot verwezenlijking, toen de tijdelijke buiten* gewone leeraar in dierkunde Dr. J. È. W. Ihle definitief tot leeraar werd benoemd en tevens belast werd met het onderwijs in plantkunde. Het was reeds lang in confesso, dat de regeling van den pharmaceutischen dienst en het phar* maceutisch onderwijs niet aan billijk te stellen eischen beantwoordden. De leeraar Dr. van Itallie had dan ook reeds bij zijn vertrek naar Leiden de meening uitgesproken, dat er spoedig een apotheker moest worden belast met dit onderwijs en dezen dienst. Het was bovendien in confesso, dat de leer* Stoel voor natuur* en scheikunde niet langer als zoodanig kon worden gehandhaafd, omdat niemand twee dergelijke vakken behoorlijk kan blijven beheerschen, temeer omdat er groote behoefte werd gevoeld aan een practicum voor physica. Een en ander gaf aanleiding, dat besloten werd te streven naar het aanstellen van een apotheker, waardoor de controle van den phar* maceutischen dienst en het onderwijs in pharmacie door den leeraar*apoth. kon ver* vallen. In afwachting daarvan werd de plantkunde gebracht bij de zoölogie en nam de leeraar (apotheker), die tot nu toe reeds de practische scheikunde doceerde, ook het onderwijs in de theoretische scheikunde over met uitzondering van de physische scheikunde. Op deze wijze ontstonden dus de leerstoel voor physica en physische scheikunde en die voor dierkunde en plantkunde, zooals ze ook bij de reorganisatie bestendigd bleven en werd de grondslag gelegd voor den leerstoel voor scheikunde. De definitieve regeling daarvan kon tot stand komen, toen den onderwijzer Van Effen, labo* rant in de apotheek, bij Koninklijk Besluit van 114 De Rijks*Veeartsenijschool van 1874 tot aan, enz. 30 April 1915 eervol ontslag werd verleend en een apotheker werd benoemd. Bij Koninklijk Besluit van 17 April 1915 werd met ingang van 1 Juni benoemd tot apotheker aan de Veeartsenijschool, tevens be* last met het geven van onderwijs in artsenij» warenkennis en theoretische en practische artsenymengkunde D. J. de Jong, assistent aan het landbouwproefstation te Groningen. De pharmaceutische vakken werden dus onder één docent vereenigd, welke regeling als lectoraat bij de reorganisatie werd bestendigd. Het onderwijs in delfstof kunde en aardkunde, hetwelk naast de scheikunde voorloopig werd gedoceerd, werd bij de reorganisatie afgeschaft. De gezondheidstoestand van den directeur en leeraar W. C. Schimmel werd van dien aard, dat hij zich meer en meer moest retireeren, en zich slechts in hoofdzaak kon wijden aan het directoraat. In verband daarmede werd bij Koninklijk Besluit van 28 Maart 1914 de buitengewoon leeraar J. H. Hartog benoemd tot gewoon leeraar. Hij nam bijna alle leervakken van den leeraar Schimmel over, die slechts oogheelkunde en hoefziekten behield. Na den dood van Schimmel op 17 December 1914 werden ook deze vakken door den leeraar Hartog gedoceerd. Bij Koninklijk Besluit van 17 April 1915 werd met ingang van 1 Mei aan den hoog» leeraar Dr. D. A. de Jong eervol ontslag ver* leend als leeraar aan 's Rijks*Veeartsenijschool. Als opvolger voor den leerstoel voor be* smettelijke en parasitaire ziekten werd bij Koninklijk Besluit van 17 September 1915 benoemd met den persoonlijken titel van hoog* leeraar L. de Blieck, Dr. med. vet., direc* teur van het veeartsenijkundig laboratorium en de Nederlandsch*Indische veeartsenschool te Buitenzorg. De leerstoel werd tot zijn tegenwoordigen vorm ingekrompen door de benoeming bij Koninklijk Besluit van 11 Oct. 1915 van H. Remmelts, veearts, Dr. med. vet., inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst, tot buitenge* woon leeraar voor de veeartsenijkundige politie. De leeraar H. Markus, die bij de benoeming van den leeraar Wester welwillend het onder* wijs in theoretische vleeschkeuring op zich genomen had, kon naar zijn meening dit be* langrijk vak naast de vakken, waarvoor hij was benoemd, niet naar behooren recht laten wedervaren en vroeg daarom ontheffing van die opdracht. In verband daarmede werd bij Ministerieele beschikking van 24 Juni 1916 den prosector bij de pathologische anatomie H. Schornagel, Dr. med. vet., tot wederopzeggens toe het onderwijs in theoretische vleeschkeuring op* gedragen. Hiermede werd de grondslag gelegd voor den leerstoel in de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong, zooals die later aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool werd opgericht, waarbij devleesch* keuring met de melkhygiëne werd gecombineerd. De leeraar J. D. van der Plaats overleed op 29 Mei 1916. Tot zijn opvolger werd bij Koninklijk Be* sluit van 4 December 1916 benoemd W. H. Keesom, Doctor in de wis* en natuurkunde, conservator aan het physisch laboratorium te Leiden. In den leerstoel kwam door deze mutatie geen verandering. Met ingang van 1 September 1917 werd be* noemd tot buitengewoon leeraar met den per* soonlijken titel van hoogleeraar J. Poels, veearts, Dr. med. honoris causa, directeur van de Rijks* seruminrichting te Rotterdam, buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit te Leiden. De nieuw benoemde hoogleeraar werd belast met het onderwijs in de practische toepassing van sera en vaccins. Hiermede was de laatste benoeming aan de Veeartsenijschool geschied. De Raad van Bestuur was dus in enkele jaren, gesteund en waar noodig voortgestuwd door de welwillend gezinde en vooruitstrevende Directie van den Landbouw, en geholpen door de toevallige omstandigheid, dat er vele nieuwe leeraren moesten worden benoemd, maar ove* rigens door doelbewust streven in staat ge* weest de Veeartsenijschool, ook wat betreft de organisatie, te brengen op het peil van een Hoogeschool, zoodat er bij de reorganisatie in Maart 1918 niet veel meer te reorganiseeren viel en vrijwel ieder der docenten op zijn plaats stond. HOOFDSTUK VII. DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL EN HARE VOORGESCHIEDENIS door B. SJOLLEMA. Het is voorwaar geen wonder, dat de Vee* artsenijkundige Hoogeschool, als Minervatoen zij uit het hoofd van Jupiter geboren werd, volwassen — of misschien beter gezegd nage* noeg volwassen -— voor het eerst het levens* licht aanschouwde. Hare embryonale ontwik* keling toch had buitengewoon lang geduurd. Hoezeer dat voor het ter wereld komen van hooger georganiseerde wezens gewenscht moge zijn, voor hen, die de behoefte aan hooger veterinair onderwijs voor ons land kenden, viel de tijd zeer lang. Van die vóórgeschiedenis der veeartsenij* kundige hoogeschool moge in de eerste plaats hier een kort overzicht worden gegeven. Het was in Januari 1899, dat de leeraren der Veeartsenijschool te zamen aan den Direc* teur*Generaal, Chef der Afdeeling Landbouw, eenige voorstellen aanboden, welke zouden kunnen strekken om de inrichting van het onderwijs aan 's Rijks* Veeartsenij school te verbeteren. Bijna 2 jaren later — op 5 November 1900 — deden dezelfde leeraren — het waren de heeren W. C. Schimmel, M. H. J. P. Thomassen, D. F. van Esveld, J. D. van der Plaats, H. J. Hamburger, M. G. de Bruin en P. M. J. M. E. Woltering — aan den b ovengenoemden hoofdambtenaar plannen voor een reorganisatie op breeden grondslag toekomen. Zij schreven: „Bij schrijven van 30 Januari 1899 hadden de ondergeteekenden de eer UHoogedelgestrenge eenige voorstellen aan te bieden- welke zouden kunnen strekken om de inrichting van het onderwijs aan 's Rijks5Veeartsenijschool te verbeteren. Gelijk zij toen deden uitkomen, waren zij zich echter bewust, dat voor een duurzame verbetering hun voorstellen niet afdoende konden worden geacht." „Men kan niet van de Regeering verlangen", zoo schreven de leeraren aan het einde hunner boven» bedoelde missive van 30 Januari 1899, „dat zij, na een kort tijdsverloop zulk een onderwerp weder opnieuw ter hand zal nemen. Daarom zal het volgens de bescheiden meening der leeraren aan» beveling verdienen om in verband met de steeds klimmende eischen van wetenschap en praktijk de reorganisatie op breeden grondslag te doen plaats hebben", „Voor zulk een reorganisatie hebben zij thans de eer U eenige plannen voor te dragen." In de algemeene beschrijving zeggen de leeraren, dat de grondslag dier reorganisatie naar hun oordeel de volgende elementen moet bevatten: „1°. Tot de studie der veeartsenijkunde hebben alleen ■ toegang zij, die in het bezit zijn van een diploma van met goed gevolg afgelegd eindexamen der hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus of van een diploma van met goed gevolg afgelegd eind» examen gymnasium, of het daarmede gelijkgestelde Staatsexamen, Afdeeling B. 2°. Het aantal studiejaren worde gebracht van 4 op 5. 3°. Er hebbe een vermeerdering van leerkrachten en een dienovereenkomstige uitbreiding van locali» teiten en hulpmiddelen plaats. 4°. De veeartsenijschool worde een al of niet op zich zelf staande inrichting van hooger onderwijs en erlangt het jus promovendi". De leeraren achtten de verheffing van de Rijks*Veeartsenijschool tot een inrichting van Hooger Onderwijs op vier wijzen mogelijk: 116 De Veeartsenijkundige Hoogeschool A. tot een zelfstandige Veeartsenijkundige Hoogeschool, B. vereenigd met het hooger landbouw* onderwijs tot een hoogeschool voor land* bouw* en veeartsenijkunde, C. als 6de faculteit in een der Universiteiten opgenomen, D. vereenigd met het hooger landbouw* onderwijs als 6de faculteit in een der Universiteiten opgenomen. Deze 4 vormen werden aan uitvoerige be* schouwingen onderworpen. Ook werd nader uiteengezet, hoe men zich de inrichting van onderwijs en examens, de verdeeling der onder wijs vakken en het bestuur der inrichting dacht. Verder was er een wetsontwerp voor plan A (een afzonderlijke Veeartsenijkundige Hooge* school) aan toegevoegd, zoomede een ontwerp voor de aanvullingen van de wet op het Hooger Onderwijs, noodig bij uitvoering van plan C (een veterinaire faculteit aan een der Universiteiten). Dat deze eerste poging om tot hooger veeartsenijkundig onderwijs te geraken, uitging van de gezamenlijke leeraren en niet van den Raad van Bestuur — directeur en leeraren te zamen — behoeft nadere toelichting. Daarvoor is het noodig zeer in 't kort iets te vermelden van de toestanden, welke in 't laatst van de 191* eeuw aan 's Rijks*Veeartsenij* school bestonden. Dit is ook noodig, omdat, zooals verderop zal blijken, in het openbaar omstreeks 1900 meermalen een minder gunstig oordeel over de School is uitgesproken, terwijl er onder de docenten verscheidene uitstekende krachten, mannen van erkende bekwaamheid waren en, zooals een hunner uit dien tijd schrijft: „het onderwijs aan 's Rijks» Veeartsenijschool is zoo goed als met de beschikbare leerkrachten, hulp» middelen en tijd, als in de gegeven omstandigheden mogelijk is." „De leeraren doen met beperkte hulpmiddelen zeer veel. Zij wijden zich aan hun taak. Tot een noodlottig laisser»aller, een reglementair afdoen zonder meer is het nog niet gekomen." Het meest objectief laat zich de stand van zaken aangeven door in 't kort te wijzen op de actie der gezamenlijke leeraren, de heeren L. J. van der Harst, F. Th. Weitzel en de vijf hierboven reeds genoemde eerste onder* teekenaars van het stuk van 5 November 1900. In December 1891 zonden zij een uitvoerig bezwaarschrift aan den Minister van Binnen* landsche Zaken, onder wiens departement de School toen ressorteerde, tegen de wijze waarop de toenmalige directeur — de heer A. W. H. Wirtz — zijn functie vervulde. Hierin werd dringend verzocht een onderzoek naar de mede* gedeelde bezwaren te willen doen instellen en het Reglement der School te wijzigen. Gelijk* tijdig verzochten de leeraren aan den Secretaris* Generaal van Binnenlandsche Zaken, Mr. H. J. Dijckmeester, en aan den Referendaris voor Medische Politie, Mr. A. F. Baron van Lynden, een deputatie uit hun midden te willen ont* vangen. Dit bezoek vond nog in dezelfde maand plaats. Ook had dien dag een onder* houd plaats met den Adviseur voor Medische Politie, Dr. Ruysch. In Januari 1892 antwoordde de Minister, dat Zijne Excellentie naar aanleiding van de bezwaren „nader ingelicht wenschte te worden of de wettelijke voorschriften tot regeling van 's Rijks*Veeartsenijschool herziening vorderen en of de wijze van uitvoering daarvan in het belang der School nadere voorziening vordert." De Minister droeg daartoe aan bovenge* noemden referendaris op, deze aangelegenheid in een samenkomst met Directeur en leeraren te bespreken en daarna te rapporteeren en de noodige voorstellen te doen. Deze bespreking had op 25 Januari 1892 plaats en duurde 6 uren. Van het besprokene werd een uitvoerig procesverbaal opgemaakt en bovendien werden de bezwaren welke door de leeraren waren opgemaakt — 44 in getal — bij het procesverbaal gevoegd; zij beslaan 88 bladzijden van een folioboek. Het kan niet de bedoeling zijn hier nader op deze bezwaren in te gaan. Alleen moge opgemerkt worden, dat er duidelijk uit blijkt hoezeer de leeraren lam geslagen waren verbeteringen aan te brengen; het onderwijs op hooger peil te brengen of wetenschappelijk onderzoek aan de School te verrichten of te doen verrichten. Verbetering in dezen toestand ontstond eerst, nadat in 1898 een afdeeling Landbouw, met als hoofd een Directeur»Generaal. was gevormd. Hierdoor werd meer rechtstreeks contact ver* kregen tusschen den Raad van Bestuur en het Departement. De eischen van het onderwijs werden allengs beter begrepen. De Raad van Bestuur werd van dien tijd af aan steeds meer het besturend lichaam en de positie der leeraren verbeterde zeer. Van lieverlede ontstond dan ook een toestand, waardoor het aangewezen was, om na het overlijden van den heer W. C. Schimmel, die na het aftreden van den heer Wirtz (in 1909) directeur was geweest, het directoraat rouleerend te maken. en hare voorgeschiedenis. 117 Na 1900 gingen de voorbereidende werk* zaamheden van de reorganisatie niet meer uit van de leeraren, maar van den Raad van Bestuur, ofschoon ook nog in 1908 besprekingen van departementsambtenaren met de gezamenlijke leeraren hebben plaats gehad. Aanleiding tot het aanhangig maken van nieuwe plannen voor reorganisatie was in 1907 een schrijven aan den Raad van Bestuur, waarin hij eenige aanvragen voor de Staatsbegrooting voor 1908 deed. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, de heer Mr. J. D. Veegens, ant* woordde daarop op 25 Juni 1907, dat thans overgegaan zou kunnen worden tot het wij= zigen van de wet van 8 Juli 1874 (Staats* blad No. 99), waardoor verlenging van den studietijd mogelijk zoude worden, alsmede tot het opnemen van enkele vakken, met name vleeschkeuring, in het programma van het vee= artsenijkundig examen. Overwogen zou dan tevens worden of aan eenige wenschen van den Raad tegemoet zoude kunnen worden ge= komen. De Minister verzocht zoo spoedig mogelijk een voorstel omtrent de wijze waarop, naar de meening van den Raad, de bovengenoemde wet ware te veranderen. De Raad benoemde op 18 Juli een commissie van drie zijner leden — de heeren Van der Plaats, De Bruin en Markus om een ontwerp* antwoord gereed te maken. Op 3 October werd het door de Commissie opgesteld ontwerp van de wet, dat reeds bij de leden gecirculeerd had, in een vergadering van den Raad van Bestuur behandeld, zoo= mede de memorie van toelichting en het ont= worpen Reglement voor de School. Na enkele wijzigingen werden de ontwerpen aangenomen met op twee na algemeene stemmen. De directeur had een concept van minder wijde strekking opgemaakt en daarin zelfs beperking van den invloed der leeraren opgenomen. Zijn voorstel toch hield o.a. in, dat de Raad van Bestuur uit den directeur en vijf leeraren zou bestaan. Er waren toen reeds acht gewone leeraren buiten den directeur. In de aan den Minister toegezonden stukken was de inrichting der School geschoeid op de leest van de instellingen voor hooger onder= wijs. In de memorie van toelichting wordt dienaangaande gezegd, dat dit ontwerp van wet geheel en al was ingericht „in overeen* stemming met de bestaande bepalingen van de Hooger Onderwijswet, teneinde de mogelijk= heid te scheppen, dat, wanneer Uwe Excellentie het oogenblik daartoe acht gekomen, deze wet met bijbehoorend Kon. Besluit door slechts enkele wijzigingen geschikt is voor opname in de Hooger Onderwijswet." Er was o.a. een college van curatoren en het éénjaarlijksch rectoraat in opgenomen. De vierjarige studietijd kwam er niet meer in voor. Er werd van geen duur gesproken. Waar de Minister dit blijkbaar niet wenschte, werd er in het wetsontwerp niet dadelijk van een hoogeschool gesproken. Wel werd uit* drukkelijk in de memorie van toelichting be* toogd, dat het onderwijs „uit zijn aard" hooger onderwijs was; dit slechts officieel niet was. Bovendien werd er met nadruk op gewezen: „dat als eerste voorwaarde voor een rationeele organisatie van het veeartsenijkundig onder* wijs moet worden aangemerkt de opname van dit onderwijs onder het hooger onderwijs". Nog in hetzelfde jaar ontstond er door het aftreden van het Kabinet en dus ook van Minister Veegens, kans op een meer afdoende reorganisatie. In een vergadering van den Raad van Bestuur in Januari 1908, waarin ook de Directeur*Generaal van den Landbouw, de heer H. J. Lovink, aanwezig was, sprak deze de hoop uit, dat het mogelijk zou blijken de Rüks*veeartsenijschool dadelijk tot een hooge* school te reorganiseeren. Op de uitdrukkelijke vraag van den heer Lovink verklaarden alle leden van den Raad van Bestuur zich in beginsel voor een hooge* school. In Juni 1908 kwam het eerste aan het Departement opgemaakte vóór*ontwerp gereed. Het doel van het veeartsenijkundig onder* wijs werd er als tweeledig, als in de thans vigeerende wet van 15 December 1917, in omschreven. Ook wat vele onderdeden betreft, vertoonde het met de zooevengenoemde wet groote overeenstemming. Echter het behandelde uitsluitend het veterinair onderwijs. Van samen* koppeling met de regeling van het hooger land* bouwonderwijs was in dit ontwerp nog geen sprake. Eindelijk was het dus zoover gekomen, dat een aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel met behulp van den Raad van Bestuur opgemaakt voorontwerp voor de stichting van een Veeartsenijkundige Hoogeschool gereed lag. Hoezeer reeds lang van meer dan eene zijde op hooger veeartsenijkundig onderwijs was aangedrongen, het zou toch nog verscheidene jaren duren, voordat de hoogeschool er zou zijn. 118 De Veeartsenijkundige Hoogeschool Er moet behalve op hetgeen de leeraren en dan de Raad van Bestuur in samenwerking met het departement van Landbouw, Nijver» heid en Handel deden, ook worden gewezen op de pogingen van de Maatschappij tot bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland om te komen tot hooger veterinair onderwijs. Het was reeds in 1894, dus 20 jaren nadat de wet tot regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde, die ten slotte nog een leef* tijd van 44 jaren zou bereiken, van kracht was geworden, dat de Maatschappij tot be* vordering der Veeartsenijkunde in Nederland — de tegenwoordige Maatschappij voor Dierge* neeskunde — aan een commissie opdroeg om „te onderzoeken de wijze, waarop een reorga* nisatie van het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland aangewezen zou kunnen worden geacht en de middelen aan te geven, waardoor de Maatschappij een hervorming zou kunnen bevorderen". In haar rapport van 18% motiveert deze commissie de wenschelijkheid het veeartsenij* kundig onderwijs bij het Hooger Onderwijs onder te brengen. Zij wijst op den te korten duur der studie, op de onvoldoende zeggen* schap van het onderwijzend personeel en op verscheidene, h. i. verkeerde toestanden aan de veeartsenijschool. Ten slotte geeft zij aan het Hoofdbestuur der Maatschappij in overweging zich tot de Regeering te wenden met het verzoek het vee* artsenijkundig onderwijs zoo spoedig mogelijk te reorganiseeren en zich bereid te verklaren desgewenscht een uitgewerkt plan van reor* ganisatie uit te werken. In het adres op 30 December 1897 door het Hoofdbestuur aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gericht, wordt wel de noodzakelijkheid van de reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs betoogd, echter niet op hooger onderwijs aangedrongen. Bij het adres was een memorie van toelichting gevoegd, waarin nader betoogd werd de wen* schelijkheid van verzwaarde toelating, ver* lenging der studie met één jaar, uitbreiding der vakken van onderwijs, betere verdeeling der leervakken, uitbreiding van het aantal leeraren en afschaffing van het internaat. Dat de actie der bovengenoemde Maat* schappij niet geheel onafhankelijk van die der leeraren werd gevoerd is duidelijk, wanneer men weet, dat in de boven aangeduide com* missie in 18% twee der leeraren zitting hadden (enkele jaren later kwam geen der leeraren onder de leden voor). Bovendien was tusschen 1897 en 1904 steeds een der leeraren voor* zitter dier Maatschappij en hadden verder nog een of meer hunner zitting in het Hoofdbestuur. In 1903 is de indiening van het wetsontwerp tot wijziging en aanvulling der wet tot regeling van het Hooger Onderwijs — waarin o. a. de verheffing van de Polytechnische school te Delft tot Technische Hoogeschool werd voor* gesteld — aanleiding voor de Maatschappij opnieuw op reorganisatie van het veeartsenij* kundig onderwijs aan te dringen. In net adres aan den Minister van Binnen* landsche Zaken, onderteekend door het Hoofd* bestuur en de Commissie (uit de Maatschappij), welke speciaal de opdracht had de belangen van het veeartsenijkundig onderwijs te behartigen, wordt de groote teleurstelling uitgedrukt, dat in het zooevenbedoeld wetsontwerp geen sprake is van de Veeartsenijschool. Aangedrongen wordt op afdoende reorgani* satie en wel op de oprichting óf van een zesde faculteit aan de Utrechtsche Universiteit óf van een afzonderlijke Veeartsenijkundige Hooge* school met het jus promovendi; en verzocht wordt, dat de Minister een commissie in audiëntie zal ontvangen. De toenmalige Minister van Binnenlandsche Zaken Dr. Kuyper, ant* woordde, dat hij, voordat de audiëntie plaats had, wenschte te worden ingelicht over het veeartsenijkundig onderwijs in andere landen, over de vraag welke organisatie voor Nederland wenschelijk werd geoordeeld en over de kosten der reorganisatie. Op dit verzoek werd nog in 1903 uitvoerig geantwoord. Hierbij werd aan een afzonderlijke veeartsenijkundige hoogeschool de voorkeur gegeven boven een 6de faculteit aan de Utrecht* sche Universiteit. De Maatschappij heeft blijkbaar in dien tijd ook in de Tweede Kamer de belang* stelling voor het veeartsenijkundig onderwijs weten wakker te maken. In het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer over hoofdstuk Waterstaat, Handel en Nijverheid van de Staatsbegrooting voor 1904 (de school ressorteerde op dat oogenblik onder dit ministerie) wordt reorganisatie der Vee* artsenijschool noodig geacht en er op aange* drongen, dat het veeartsenijkundig onderwijs onder het Hooger Onderwijs gebracht zal worden. Ook bij de openbare behandeling wordt (door het lid Bijleveld) over de school geklaagd en haar een zeer dualistisch karakter (geen hoogeschool, waar wetenschappelijk onderricht gegeven wordt en ook geen praktische en hare voorgeschiedenis. 119 school tot opleiding van veeartsen) toege* schreven. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid — de heer De Marez Oyens — toont zich echter geenszins een voorstander van verbetering. In de Memorie van Antwoord op het Voor* loopig Verslag wordt gepoogd aan te toonen, dat er voor het ongunstige oordeel, hetwelk in de Kamer over de School was uitgesproken, geen goede gronden bestaan. Over veterinair hooger onderwijs wordt niets gezegd. Bij de openbare behandeling meent de Minister, dat er geen aanleiding bestaat om zoo krachtig op reorganisatie der School aan aan te dringen. De pogingen der Maatschappij vielen dus niet in goede aarde. Het ministerie Kuyper en zeker de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, tot wiens departement de School behoorde, was ongenegen aan hare wenschen gevolg te geven of rekening te houden met de opmerkingen van de leden van de Tweede Kamer van de Staten*Generaal. Desniettemin heeft de Maatschappij nogmaals en wel reeds spoedig n.1. in Februari 1904 een uitvoerig en krachtig pleidooi voor de verheffing der Veeartsenijschool tot Hoogeschool gehouden. Aanleiding daartoe bestond in hetgeen bij de openbare behandeling van het hierboven reeds genoemd wetsontwerp tot wijziging enz. van de wet op het Hooger Onderwijs in de Tweede Kamer over het veterinair onderwijs was gezegd. Op de passage van het voorloopig verslag „verscheidene leden hadden met bevreemding gezien, dat de Regeering het onderwijs van de Polytechnische school tot het hooger onder* wijs brengende, zwijgt over de Rijks Veeartse* nijschool te Utrecht", antwoordde de minister van Binnenlandsche Zaken „de vraag of ook veeartsenijkunde niet aanspraak heeft op hooger onderwijs, zal vanzelf aan de orde komen, als de plannen voor de vestiging van een land* bouwhoogeschool tot verdere ontwikkeling ge* raken. Er is hier drieërlei mogelijkheid. Men kan óf meer nadruk leggen op het verband der vee* artsenijkunde met de geneeskundige faculteit óf haar school laten beheerschen door het verband met den landbouw óf eindelijk een afzonderlijke hoogeschool voor dit onderwijs in het leven roepen. Intusschen zijn de gegevens voor het doen van een keuze tusschen deze drie nog niet rijp en moet uit dien hoofde dit vraagstuk voor nadere beslissing worden voorbehouden". Dit was een alleszins ontmoedigende uit* spraak. Niet alleen bleek er uit, dat het minis* terie op dat moment geen inrichting voor veterinair hooger onderwijs wilde oprichten, maar bovendien bleek het gevaar te bestaan, dat dit onderwijs aan het hooger land* b ouwonderwijs vastgekoppeld zoude worden. Het laatste werd om meer dan eene reden in veterinaire kringen zeer gevreesd. Het uitvoerig adres van Februari 1904 geeft daar* aan uitdrukking. Dit adres, dat evenals de vorige, geteekend was door het Hoofdbestuur der Maatschappij en door de hierboven reeds genoemde commissie, was aan den Minister van Binnenlandsche Zaken gericht; afschrift werd evenals van de vroegere adressen o.a. aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gezonden. Betoogd wordt, dat van geen uitstel van de verheffing van het veeartsenijkundig onderwijs sprake mag zijn, dat het veeartsenijkundig en landbouwonderwijs niets met elkaar te maken hebben — dat het een geneeskundige studie is — en dat niet gewacht mag worden op verdere ontwikkeling van de plannen voor een landbouwhoogeschool. Ook tegen opname in de medische faculteit der Universiteit wordt gepleit, terwijl gevreesd wordt, dat een afzonderlijke 6e faculteit moei* lijk in het leven zal zijn te roepen. Ook dit betoog heeft niet mogen baten. Het in 1904 uitgesproken plan van samen* koppeling met het hooger landbouwonderwijs werd vastgehouden. Wel schijnt het enkele jaren later losgelaten te zijn, maar in de wet van 15 December 1917, die op het oogenblik ons hooger veeartsenijkundig onderwijs regelt, is ook het hooger landbouwonderwijs op* genomen. Van het standpunt der Regeering was mis* schien deze samenkoppeling goed gezien. In de veeartsenijkundige kringen en niet minder aaü de Rijks*Veeartsenijschool heeft men steeds gevoeld, dat daardoor een groote vertraging moest ontstaan. In verband met de omzetting van de h oogere landbouwschool te Wageningen in een hoogeschool toch deden zich nog vele moeilijkheden en vragen voor, waarvan de behandeling nog heel wat stof zou doen opwaaien; men denke bijv. aan de vraag, waar de landbouwhoogeschool gevestigd diende te worden. Deze laatste kwestie zou ook nog in een verder stadium de oorzaak van vertraging zijn en gevaar voor het in duigen vallen der hooger* onderwijsplannen opleveren. Het was in het laatst van 1914, bij het optreden van den heer 120 De Veeartsenijkundige Hoogeschool Posthuma als Minister van Landbouw, Nij* verheid en Handel, dat opnieuw onzekerheid ontstond over de plaats van vestiging der land* bouwhoogeschool. De actie van de Maatschappij had het mi» nisterie er dus niet toe doen besluiten het veteri* nair onderwijs bij de wijziging van de wet op het hooger onderwijs in 1904 onder het hooger onderwijs te doen opnemen. Het bleek in 1907 dat, zooals we hierboven reeds deden uitkomen, het volgende ministerie — althans Minister Veegens — evenmin dit voornemen had, al zag men toen in dat wetswijziging noodig was. Het is ongetwijfeld in 1908 de Directeur* Generaal, de heer Lovink, geweest, die de stoot gaf tot hernieuwde activi» teit in de hoop, dat het pasopgetreden mi» nisterie de zaak gunstiger gezind zoude zijn. Wij zagen hierboven,' dat in Juni 1908 aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel het eerste voorontwerp gereed kwam. In Maart 1908 had de Directeur*Generaal van den Landbouw aan den Raad van Bestuur van 's Rijks» Veeartsenijschool medegedeeld, dat voor de verdere voorbereiding van het ontwerp van wet spoedig de hulp van den Raad of van enkele leden noodig zou zijn, wat voor den Raad aanleiding was een commissie te benoemen. In de 2e helft van 1908 hoorde de Raad van Bestuur niets meer over deze zaak; hij verzocht daarom in Januari 1909 een onder* houd voor enkele zijner leden met den zooeven genoemden hoofdambtenaar. Dat de kansen niet gunstig stonden, bleek toen in April 1909 de nieuwbenoemde Directeur* Generaal van den Landbouw, de heer van Hoek, met den Inspecteur van het Landbouwonder» wijs, Dr. K. H. M. van der Zande, in een vergadering van den Raad van Bestuur aan* wezig waren om te spreken over de desiderata, die het meest voor onmiddellijke vervulling in aanmerking kwamen; niet over een definitieve reorganisatie. De Raad heeft in 1910 een uitvoerig stuk aan den Minister van Landbouw, Nijver» heid en Handel gericht, waarin opnieuw de urgentie der reorganisatie wordt betoogd en op spoedige verheffing tot hoogeschool aan» gedrongen. Aanleiding hiertoe bestond in het* geen de Staatscommissie voor de reorganisatie van het onderwijs in haar rapport voorstelde: n.1. om art. 30 der H oogeronderwijswet te wijzigen en daarin o.a. te bepalen, „dat er van Rijkswege Hooger onderwijs wordt gegeven aan een veeartsenij*hoogeschool." In dit stuk van den Raad worden vooral de bezwaren aangetoond, welke een gevolg zijn van de door de wet voorgeschreven vier* jarige studie. Gewezen wordt daarbij op het minder gewenschte karakter, dat de' studie daardoor heeft verkregen, op de onmogelijk* heid verschillende vakken (o.a. melkhygiëne, vleeschkeuring) behoorlijk te doceeren en het onderwijs zóó in te richten, dat de leerlingen zich een zoodanige technische vaardigheid eigen maken, dat zij naderhand het geleerde op be* trouwbare wijze kunnen toepassen. Verder werden de groote bezwaren van de regeling der examina uiteengezet, o.a. dat het veeartsenijkundig examen niet in een theoretisch en een practisch gedeelte was gesplitst, en dat afwijzing voor examens steeds voor een geheel jaar moest geschieden. Ten slotte wordt betoogd, dat een Neder* landsch doctoraat in de veeartsenijkunde zeer gewenscht is. Tegelijkertijd werd den Minister geschreven, dat naar de meening van den Raad de naam Veterinaire Hoogeschool boven de andere voor* gestelde namen te verkiezen was en het woord veeartsenijkundig waarschijnlijk taalkundig on* juist gevormd is; wat wellicht ook voor de bovengenoemde Staatscommissie aanleiding was om te spreken van „Veeartsenij*hoogeschool". Ook in 1911 is weder door den Raad op spoedige reorganisatie aangedrongen, echter ook toen was er geen kans op verwezenlijking. In een vergadering van den Raad van Bestuur, in Mei 1911 gehouden, toch deelde de Directeur» Generaal van den Landbouw mede, dat van spoedige reorganisatie niets zou komen. Vóór 1914 zou een desbetreffend wetsontwerp niet in behandeling kunnen komen. Aan het departe* ment werd nu wijziging van het Reglement voor 's Rijks*Veeartsenijschool gewenscht, omdat men de onhoudbaarheid ervan inzag. Het kan moeilijk verwonderen, dat de Raad van Bestuur weinig voor deze wijziging ge* voelde; hij kon er dan ook niet toe komen in deze vergadering over de vraag te beslissen, of hij deze wijziging wenschte. Ook in de volgende vergadering bleek dit niet mogelijk. Daar werd besloten den Minister eerst een antwoord te vragen op het in de voorafgaande maand aan Zijne Excellentie gericht schrijven, waarin opnieuw de urgentie van de definitieve reorganisatie was betoogd. In den herfst van dit jaar werd een concept* reglement van het departement ontvangen. en hare voorgeschiedenis. 121 Het bleek echter niet mogelijk in het kader der wet van 1874 de bezwaren tegen de be* staande toestanden weg te nemen; daarvoor bevatte deze wet te veel imperatieve bepalingen, die juist de gebreken veroorzaakten. Tot de vaststelling van een nieuw reglement is het niet meer gekomen. In Februari 1912 kwam er nieuwe hoop. De Directeur*Generaal van den Landbouw, de heer P. van Hoek, vroeg een memorie van den Raad te mogen ontvangen, waarin verschillende zaken betreffende het onderwijs werden behandeld om te dienen bij de be* werking van de memorie van toeUchting bij het wetsontwep betreffende veterinair hooger onderwijs. Eenige weken later mochten de leden van den Raad van Bestuur een nieuwe ontwerp*wet met memorie van toelichting ontvangen. Aan den Raad werd verzocht spoedig mede te deelen, tot welke opmerkingen wet en memorie aanleiding gaven. In dit ontwerp waren het landbouw* en veterinair hooger onderwijs beide opgenomen. Voor elk van beiden was een afzonderlijke hoogeschool, de eene te Wageningen en de Utrecht, ontworpen. Er was slechts één band tusschen beide gelegd n.1. dat er een voor beide gemeenschappelijk college van curatoren, zou zijn. Tegen dit gemeenschappelijk cura* torium heeft de Raad van Bestuur steeds met kracht gewaarschuwd. Eerst de volgende Mi* nister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft hierin verandering gebracht. Ook werd door den Raad reeds verzocht in de wet het woord dierenarts in plaats van veearts te gebruiken. Met dezen wensch is in geen der voorontwerpen rekening gehouden. Minister Talma bleef zich met deze zaak bezighouden. Dit bleek uit het bijeenroepen op 15 Juni 1912 van een vergadering, waaraan 25 mannen van geheel verschillende richtingen en maatschappelijken werkkring deelnamen. De eerste vraag: „bestaat er be* hoefte aan veterinair hooger onderwijs", werd door alle aanwezigen in toestemmenden zin beantwoord; geen enkel woord werd er tegen gezegd. In Februari 1913 ontvingen de Raad en zijn leden een gewijzigd ontwerp van wet, voorzien van een memorie van toelichting. Ook hier wordt nog van veterinaire hooge* school gesproken. Echter wordt in den bege* leidenden brief opgemerkt, dat tegen dezen naam uit taalkundig oogpunt bezwaren blijven bestaan. De Raad deed, gevolg gevende aan den wensch van den Directeur*Generaal van den Landbouw om te vernemen, tot welke opmerkingen wet en memorie aanleiding gaven, uitkomen, dat, indien de bezwaren tegen den naam veterinaire hoogeschool onoverkomelijk mochten zijn, de voorkeur gegeven zou worden aan den naam diergeneeskundige hoogeschool. Ook tegen het gemeenschappelijk college van curatoren wordt weder gewaarschuwd. Het spreekt vanzelf, dat in deze memorie, zoowel als in vroegere, over allerlei andere onder* werpen gehandeld werd o.a. over de vakken, die gedoceerd dienden te worden, de onder* verdeeling en samenvoeging ervan, als over tal van andere punten. In het jaar 1913 scheen het werkelijk ernst te worden. Immers op 17 Mei 1913 werd het wetsontwerp bij Koninklijke bood* schap bij de Tweede Kamer van de Staten*Generaal ingediend. Hiervoor ver* dient de toenmalige Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, de heer A. S. Talma, den dank van allen, wien het veeartsenijkundig onderwijs aan het hart gaat. Toen deze Minister in den herfst van hetzelfde jaar aftrad, heeft de Raad van Bestuur dan ook uiting aan die dankbaarheid gegeven. Intusschen dit aftreden deed bij den Raad van Bestuur een gevoel van onzekerheid ontstaan. Hij meende dan ook den nieuwen minister, Mr. Treub, zoowel door een nota als door een audiëntie van de urgentie der reorganisatie te moeten overtuigen. In deze nota wordt er o. a. op gewezen, dat zelfs in 1874 bij de behandeling van het wetsontwerp, dat in dat jaar wet werd, in de Eerste Kamer was betoogd — door Dr. E. C. Buchner — dat de Veeartsenijschool een inrichting van hooger onderwijs moest zijn. Minister Geertsema antwoordde daarop, dat naar zijn oordeel de veeartsenijschool evenmin als de Polytechnische school paste in het kader van het hooger onderwijs. Op de noodzakelijkheid van betere inrichting van net onderwijs, uitbreiding van het aantal leervakken, betere regeling der examens, vrijheid in den duur der studie, een andere bestuurs* wijze, jus promovendi, de wegneming van andere knellende bepalingen, alles slechts moge* lijk door wetswijziging, werd opnieuw met klem gewezen. In den volgenden zomer kwam de behan* deling van het wetsontwerp een stap verder, doordat de Tweede Kamer het voorloopig verslag uitbracht. De Raad van Bestuur deed in Juli 122 De Veeartsenijkundige Hoogeschool 1914 den Directeur*Generaal van den Land* bouw, op diens verzoek, een nota toekomen naar aanleiding van de in het Voorloopig Verslag gemaakte opmerkingen. Spoedig daarop brak de oorlog uit en enkele maanden later trad de heer F. E. Posthuma in de plaats van Minister Treub. Ook deze nieuwe bewindsman werd reeds spoedig — in December 1914 — door een audiëntie van een Commissie uit den Raad van Bestuur op de urgentie van veterinair hooger onderwijs gewezen. Dat Minister Posthuma gevoelde, hoezeer veranderingen aan de vee* artsenijschool noodig waren, toonde hij, toen hij in Maart 1915 het directoraat der school rouleerend maakte. Intusschen zag het er toch voor een spoedige verheffing tot hoogeschool niet gunstig uit. De oorlog bezorgde den Minister van Landbouw buitengewoon veel beslommeringen — volksvoeding, distributie, productie, regeling van den toevoer van allerlei artikelen, die niet in ons land geproduceerd worden. De bemoeiingen van het depar* tement van Landbouw, Nijverheid en Handel hadden door de vele crisismaatregelen een enormen omvang gekregen; de gevaren, die ons land bedreigden, leidden de aandacht van onderwerpen als het onderhavige af en niet te vergeten de nieuwe Minister was geen voor* stander van de vestiging der landbouwhooge* school te Wageningen. Hij had als voorzitter eener organisatie van landbouwkundigen daar* tegen een actie gevoerd; het was niet te verwachten, dat hij thans de verdediging van een wetsontwerp, waarin Wageningen als de zetel der landbouwhoogeschool was aange* wezen, op zich zou nemen. Eerst in het voorjaar 1917 — dus meer dan 2£ jaar nadat het voorloopig verslag was uitgebracht, bracht de Minister zijn memorie van antwoord uit. Toen de kwestie, waar de landbouwhooge* school gevestigd zou worden, definitief was uitgemaakt, is de verdere behandeling van het wetsontwerp, voor zoover het Departement daarop invloed kon uitoefenen, met kracht doorgezet. Echter in Juli 1917 besloot de Tweede Kamer de behandeling van het wets* ontwerp uit te stellen. De Raad van Bestuur heeft dadelijk daarop in een adres aan de Kamer op spoed aangedrongen. Gelukkig bleek het mogelijk na het zomer* reces het wetsontwerp in de Tweede Kamer tusschen de begrootingswetten te behandelen en ook in de Eerste Kamer kon in het laatst van 1917 de behandeling nog plaats vinden. Het ontwerp van wet, bij Koninklijke Bood* schap van 17 Mei 1913 aan de Staten*Generaal aangeboden, werd, na door de beide Kamers te zijn aangenomen, door de bekrachtiging der Koningin op 15 December 1917 (Staats* blad No. 700) tot wet verheven. Nu bleef nog de vraag over, of het inwerking* treden van de wet lang op zich zou laten wachten. De zoo zorgelijke tijden en de in 1918 te ver* wachten verandering van de Regeering deden velen een lang uitstel vreezen. Dat het anders is geloopen, is vooral te danken aan de energieke wijze, waarop minister Posthuma deze zaak behandelde. Hij wenschte met den meesten spoed de voorbereidingen te zien getroffen om reeds binnen enkele maanden de wet in werking te kunnen doen treden; daardoor voorkomende, dat allerlei omstandigheden in deze onzekere tijden de verheffing der beide scholen tot hooge* scholen zouden verhinderen en misschien voor langen tijd verschuiven. Met groote intensiteit moest daardoor aan die voorbereiding worden gewerkt, zoowel aan het Departement als door den Raad van Bestuur, speciaal door de uit den Raad benoemde commissie, de heeren Wester (Directeur van het jaar Mei 1917— Mei 1918), Sjollema, Secretaris van den Raad van Bestuur, en Markus, assessor (een sedert het rouleerend directoraat ingestelde officieuse functie). Dat de wet binnen enkele maanden in werking kon treden, was voor een zeer groot deel te danken aan den noesten arbeid en de groote voortvarendheid van de heeren Dr. P. van Hoek en Dr. K. H. M. van der Zande, resp. Directeur«Generaal van den Land* bouw en Inspecteur van het Landbouw*Onder* wijs. In November 1917 begonnen reeds de onderhandelingen met het Departement schrifte* lijk zoowel als mondeling. Er was zeer veel werk te doen. Opgemaakt moesten worden: De omschrijving van de aanstellingen der wetenschappelijke ambtenaren — dus ook de -onderverdeeling en samenvoeging der onder* wijsvakken; De regeling der examens en promotiën, en de overgangsbepalingen ten opzichte van de examens; Het Reglement voor de Veeartsenijkundige Hoogeschool; De instructie voor den administrateur; Het Reglement op het beheer en het gebruik der verzamelingen enz.; De vrijstellingen van examens aan de Vee* artsenijkundige Hoogeschool (art. 48); Een lijst van de buitenlandsche getuig* schriften, die toegang geven tot het afleggen Dr. K. H. M. v. d. ZANDE, Inspecteur van het Landbouwonderwijs, raadsadviseur. en hare voorgeschiedenis. 123 van examens aan de Veeartsenijkundige Hooge* school (art. 49); Het Reglement voor het gebruik en dat voor het beheer van de bibliotheek; Bepalingen in verband met het voorkomen van besmettelijke ziekten op de terreinen van de Veeartsenijkundige Hoogeschool en de even* tueele schadevergoedingen; en ten slotte nog verschillende andere in* structiën, reglementen en regelingen. De commissie van voorbereiding maakte con* cepten, de Raad van Bestuur diende deze na behandeling bij den Minister in en in den regel hadden daarna mondelinge of schriftelijke onder* handelingen met hoofdambtenaren van het departement plaats. Dat sommige der bovengenoemde onder* werpen heel wat studie en overleg eischten, behoeft wel niet nader betoogd te worden. Bovendien gaf de voorbereiding van de plechtige opening (de invitaties, de regelingen) uit den aard der zaak aanleiding tot veel ge* schrijf en besprekingen, en verder moesten een wapen, een devies, een embleem en een ambts* gewaad voor de hoogleeraren zoo mogelijk reeds bij de opening gereed zijn. Gelukkig bleek ook thans, dat de Raad van Bestuur een krachtig lichaam was, waarvan de leden in den regel eendrachtig samenwerkten. Indien nu en dan verschil van inzicht bestond, leidde dit niet tot verzwakking van zijn invloed. Het mag hier wel geacht worden op zijn plaats te zijn er aan te herinneren, dat de Raad van Be* stuur van'sRijks*.Veeartsenijschool in de laatste jaren van zijn bestaan door de kracht, die van hem uitging, zeer nuttig heeft gewerkt. Menige nog bij de oude wet mogelijke verbetering, de uitbreiding der hulpmiddelen en gebouwen en verschillende andere veranderingen ten goede, waren voor een niet gering deel te danken aan de krachtige leiding van den Raad van Bestuur. Nog geen drie maanden na de afkondiging der wet trad zij in werking, n.1. op 9 Maart 1918. Dat dit midden in den cursus geschiedde, leverde weliswaar moei* lijkheden en maakte het noodig, dat een aantal bijzondere bepalingen werden getroffen, echter de hierboven vermelde omstandigheden moti* veerden deze beslissing volkomen. Reeds op 8 Januari werden de Curatoren benoemd n.1. de heeren Jhr. Mr. J. W. M. Bosch van Oud*Amelisweerd (Voorzitter), Mr. W. J. Baron van Dedem, Mr. H. J. Dijckmeester, Mr. Dr. M. S. Koster en H. Poixema. Later, n.1. op 16 Maart 1918, werd tot Secretaris van het college van curatoren benoemd de heer: H. Tromp van Holst. Bij Koninklijk Besluit van 2 Maart 1918 werden met ingang van den datum, waarop de wet in werking zou treden, benoemd tot gewoon hoogleeraar: 1. Dr. L. de Blieck te Utrecht, in bijzondere ziektekunde en geneeskunde van de parasitaire en infectie* ziekten, tropische ziekten en bacteriologie; 2. Dr. M. C. Dekhuyzen te Utrecht, in weefselleer, physiologie en embryologie; 3. Dr. J. H. Hartog te Utrecht, in heelkunde, kliniek en buitenpraktijk; 4. Dr. J. E. W. Ihle te Utrecht, in dierkunde en plantkunde; 5. Dr. H. Jakob te Utrecht, in algemeene geneesleer, ge* neesmiddel- en vergiftleer, oogheelkunde en kliniek; 6. Dr. W. H. Keesom te Utrecht, in natuurkunde en physische scheikunde; 7. Dr. G. Krediet te Utrecht, in ontleedkunde; 8. Dr. H. M. Kroon te Utrecht, in veeteeltwetenschap, gezondheidsleer van het vee en hoef kunde; 9. Dr. H. Markus te Utrecht, in algemeene ziekte* kunde, ziektekundige ontleedkunde en ziektekun= dige weefselleer; 10. Dr. W. J. Paimans te Utrecht, in veeverloskunde, buitenpraktijk en geschiedenis der veeartsenijkunde; 11. Dr. B. Sjollema te Utrecht, in scheikunde, uitge* zonderd physische scheikunde; 12. J. J. Wester te Utrecht, in bijzondere ziektekunde en geneeskunde van de niet-parasitaire en niet» infectieuse ziekten, gerechtelijke veeartsenijkunde, kliniek en buitenpractijk; tot buitengewoon hoogleeraar: 13. Dr. J. Poels te Rotterdam, in de vaccine» en sero» therapie; 14. Dr. H. Remmelts te 's Gravenhage, in de veeartsenij» kundige politie. Geen enkele der leeraren, die den stoot tot de verheffing van het veterinair onderwijs tot hooger onderwijs hadden gegeven en daarvoor verscheidene jaren hadden geijverd, die door verhooring van het peil van het onderwijs en door hun wetenschappelijken arbeid zooveel tot de verheffing van de veeartsenijschool tot hoogeschool hebben bijgedragen, die den weg daartoe hadden bereid, geen enkele dezer leeraren was als leeraar van de verheffing tot hoogeschool getuige; slechts een hunner, Dr. H. J. Hamburger, sedert 1901 hoogleeraar te Groningen, was nog in leven. Dr. W. C. Schimmel, Dr. M. H. P. Tho* massen, D. F. van Esveld, Dr. J. D. van der Plaats, M. G. de Bruin, Dr. P. M. J. M. E. Woltering, geen hunner heeft het be» loofde land mogen betreden; van de bekroning van hun werk zijn zij helaas geen getuigen geweest. Bij hetzelfde besluit van 2 Maart 1918 werden benoemd tot lector: de heeren D. J. 124 De Veeartsenijkundige Hoogeschool de Jong (tevens apotheker), Dr. H. Schor* nagel (tevens prosector), Dr. H. A.Vermeulen (tevens prosector); tot conservator: de heeren Dr. E. A. R. F. Baudet, Dr. T. van Heels* bergen, Dr. N. H. Kolkmeijer (tijdelijk), J. B. Douwes (tijdelijk); tot chef van de hoef* smederij de heer S. van Angeren. Op 7 Maart werden benoemd tot bibliothecaris de heer J. B. du Buy, tot administrateur de heer M. C. P. Kruse, tot opziener de heer F. H. Korff, tot ambtenaar van administratie en pedel de heer W. F. S. van Dijk en bovendien eenige assistenten (tijdelijk), eenige amanuen* ses, twee assistent*apothekers en een schrijver (tijdelijk). Hoezeer ook de ernst der tijden een be* perking oplegde, toch werd besloten de ope* ning der Hoogeschool met plechtig* heid te doen plaats hebben. Als datum daar* voor werd 16 Maart 1918 bepaald. De Minister droeg de voorbereiding en openingsplechtigheid aan den Raad van Bestuur der Rijks*Veeartsenijschool op. Deze belastte hiermede de boven reeds genoemde commissie, bestaande uit de heeren Wester, Sjollema en Markus. Zij pleegden daarbij overleg met den Voorzitter van het benoemd college van curatoren, Jhr. Mr. J. W. M. Bosch van Oud* Amelisweerd. De Veeartsenijkundige Hoogeschool mocht zich op den dag der plechtige opening in de belangstelling van zeer velen verheugen.1) Bij de plechtigheid bleef in het kerkgebouw der Remonstrantsche gemeente geen plaats onbezet. De stoet van hooge genoodigden, curatoren en hoogleeraren der Veeartsenijkundige Hooge* school, die onder het spelen van het „ Wilhelmus" de kerk binnentrad, was als volgt gevormd: Z. K. H. de Prins der Nederlanden, die als vertegenwoordiger van H. M. de Koningin de plechtigheid bijwoonde, werd geleid door den President*Curator Jhr. Mr. Bosch Van Oud* Ameeisweerd, de vertegenwoordiger van H.M. de Konigin*Moeder, Baron van Harinxma thoe Slooten door den Curator Mr. W. J. Baron van Dedem, de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel door den Curator Mr. H. J. Dijckmeester, de Minister van Justitie door den Curator Mr. Dr. M. S. Koster, de Minister van Koloniën door den Curator H. Pollema, V ten verslag van de opening der Veeartsenijkundige Hoogeschool is afgedrukt in het Tijdschrift voor Dier* geneeskunde 1918; bovendien zijn een groot aantal exemplaren ervan afzonderlijk verspreid. de Commissaris der Koningin door den Rector Magnificus (den heer J. J. Wester), de Voor* zitter van de Tweede Kamer van de Staten* Generaal door den hoogleeraar Dr. H. Markus, de adjudant van Z.K.H. den Prins der Neder* landen door den Burgemeester van Utrecht, de Secretaris*Generaal van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel door den Directeur*Generaal van den Landbouw, de Inspecteur van het Landbouwonderwijs door den hoogleeraar Dr. M. C. Dekhuyzen. Verder volgden de overige hoogleeraren naar hun an* cienniteit als leeraar der Rijks*Veeartsenijschool. Inde kerk waren verder vele autoriteiten aan* wezig o.a. leden van de beide Kamers der Staten* Generaal, leden van Gedeputeerde Staten van Utrecht, wethouders der gemeente Utrecht, vertegenwoordigers van Nederlandsche weten* schappelijke genootschappen en van de Ne* derlandsche universiteiten en hoogeschofen, curatoren van inrichtingen van hooger onder* wijs1), hoogleeraren en lectoren der Utrechtsche universiteit, vertegenwoordigers van de op vee* artsenijkundig gebied werkzame vereenigingen en van landbouwgenootschappen, plaatselijke autoriteiten op verschillend gebied, verder de Senaat van het veterinair studentencorps „Ab* syrtus" en de besturen van de verschillende gezelschappen van „Absyrtus", zoomede verte* genwoordigers van studentenvereenigingen te Utrecht en te Wageningen, ten slotte vele dierenartsen, de studenten en ambtenaren der Veeartsenijkundige Hoogeschool. De President*Curator, de heer Jhr. Mr J W. M. Bosch van OudsAmelisweerd, opende de plechtigheid, aan het slot daarvan Zijne Excellentie den Minister van Landbouw, Nijver* heid en Handel, den heer F. E. Posthuma, verzoekend tot de opening der Veeartsenij* kundige Hoogeschool te willen overgaan. Na het uitspreken van de eigenlijke openings* woorden aan het slot dezer openingsrede, waarbij alle aanwezigen waren opgestaan, viel het orgel, begeleid door drie bazuinen, het „Nun Danket Alle Gott" in, opnieuw gezet door den Utrechts chen componist Dr. Toh. Wagenaar. De Rector*Magnificus der Vee* artsenijkundige Hoogeschool, de heer J. Wester, hield daarna een rede over „het verleden, het heden en de toekomst van het veeartsenijkundig onderwijs iri Nederland." Achtereenvolgens voerden nog het woord de Burgemeester van Utrecht. Mr. J. P. Fockema Andreas; de *) De oorlog maakte vertegenwoordiging van buiten* landsche instellingen feitelijk onmogelijk. 59 60 DE LECTOREN EN ENKELE ANDERE AMBTENAREN. en hare voorgeschiedenis. 125 President*Curator van de Utrechtsche Univer» siteit, Mr. Dr. A. F. Baron van Lynden ; en de Rector*Magnificus der Utrechtsche Univer* siteit, Dr. P. van Romburgh, die daarbij namens den Senaat der Universiteit een oor* konde aanbood. Na een woord van dank voor de aanbieding door den Rector Magnificus, den heer Wester, sprak de Rector van den Senaat van het veterinair studentencorps „Absyrtus", de heer M. Karsemeyer, een korte rede uit en werd ten slotte de plechtigheid gesloten door den President*Curator. In het Hotel des Pays Bas hield de nieuwe Senaat daarna een buitengewoon druk be* zochte receptie. In hetzelfde hotel had des avonds een maaltijd plaats, door den Senaat aan een aantal genoodigden aangeboden, waaraan ook Z. K. H. de Prins der Neder* landen deelnam. , De dag werd voor velen der aanzittenden besloten door eenige oogenblikken in de sociëteit „Absyrtus" door te brengen. De dag van de openingsplechtigheid was uitstekend geslaagd. De Hoogeschool kwam, zooals bij den aanhef van deze bijdrage werd gezegd, nage* noeg volwassen ter wereld. Aan hare be* zetting met wetenschappelijke werkers ontbrak voor de eischen van dezen tijd slechts weinig. Er was nog geen hoogleeraar voor de kennis van de menschelijke voedingsmiddelen van dierlijken oorsprong. De aanstelling van Dr. H. Schornagel als zoodanig had echter nog in 1918 plaats. Spoedig n.1. in Novem* ber 1919 ging deze functie over aan den heer C. F. van Oijen. De hoogleeraar Schornagel nam de vakken algemeene ziekte* kunde, ziektekundige ontleedkunde en ziekte' kundige weefselleer over, die aanvankelijk door den in Januari 1919 overleden hoogleeraar Dr. H. Markus werden gegeven. Verder werden de wetenschappelijke mede* werkers der hoogleeraren reeds spoedig met eenige krachten, conservatoren, prosec* toren of assistenten aangevuld. Zoo kwamen er nieuwe conservatoren of prosectoren voor physiologie, pathologie, scheikunde, verlos* kunde, zootechniek, anatomie, voor de kli* niek voor kleine huisdieren en voor die voor heelkunde De uitrusting was, afgezien van de leven* de krachten, niet onaanzienlijk, ofschoon sommige afdeelingen dringend behoefte hadden aan betere instituten. Nieuw waren de in* stituten voor pathologie,, voor chirurgie en en voor hoefkunde; vernieuwd die voor interne cliniek en voor zootechniek. Aan zeer bescheiden eischen voldeden de beschikbare localiteiten voor scheikunde, na* tuurkunde, zoölogie en botanie en die voor verloskunde. Geheel onvoldoende waren de physiologie, de parasitaire en infectieziekten, de anatomie en de kliniek voor kleine huis* dieren gehuisvest, terwijl er voor de kennis der menschelijke voedingsmiddelen van dier* lijken oorsprong in het geheel geen lokaliteiten bestonden. Ook was de behoefte aan stal* ruimte niet geheel bevredigd en bestond er nog een verlanglijst met punten als: een aula, een nieuwe bibliotheek, een nieuw admini* stratiegebouw, een centraal fouragemagazijn. De drie laatstgenoemde onderwnsafdeeïingen mochten op goede gronden spoedig verlossing uit hun benarden toestand verwachten. In 1920 kon de hoogleeraar in het laatstge* noemde vak enkele nieuwe lokalen, gebouwd boven het pathologisch instituut, in gebruik nemen. In 1921 kwam het nieuwe instituut voor anatomie gereed en in 1920 werd een begin gemaakt met den bouw van een nieuwe kliniek voor de kleine huisdieren. De bestuurswijze der nieuwe hooge* school is bijna geheel ingericht overeenkomstig die der universiteiten en hoogescholen. Een curatorium, bestaande uit personen, die in den lande een belangrijke positie be* kleeden, bijgestaan door een bezoldigden secretaris, waakt voor de naleving van de wet en van alle krachtens haar uitgevaardigde verordeningen, de hoogeschool betreffende. Het doet jaarlijks uitvoerig verslag van den staat der hoogeschool en zendt aan den Minister jaarlijks een begrooting van uitgaven voor het volgende jaar. De rector magnificus wordt voor een jaar benoemd en bijgestaan door, eveneens voor een jaar benoemde, assessoren. Ten einde con* tinuiteit te verkrijgen, is in den Senaat de regel ingevoerd, dat de afgetreden rector tot assessor wordt benoemd, zoo ook de hoog* leeraar, die als secretaris van den Senaat func* tioneert en die volgens een eveneens aangenomen regel voor het volgende rectoraat wordt voor* gedragen. Behalve het voorzitterschap van den Senaat is aan den rector magnificus de handhaving van de tucht onder de studenten opgedragen; de administrateur en bibliothecaris oefenen hun functie onder zijn toezicht uit. 126 De Veeartsenijkundige Hoogeschool De gezamenlijke hoogleeraren vormen den Senaat. Deze wordt gehoord, resp. adviseert, o. a. bij verschillende benoemingen, bij het regelen der werkzaamheden van verschillende ambte nar en en beambten, over de getuigschriften, welke toelating zullen geven tot het afleggen van examens. De Senaat kan het doctoraat honoris causa verleenen, stelt het programma der lessen voor elk studiejaar — na goedkeuring door cura* toren — vast, benoemt de examencommissies. De promoties geschieden door, resp. ten over* staan van den Senaat, enz. Uit dit alles moge blijken, dat de Senaat het centrale college der hoogeschool is en de praktijk leert dan ook reeds, dat van dit col* lege, evenals vroeger van den Raad van Bestuur, veelal het initiatief uitgaat voor maatregelen, de hoogeschool betreffende en dat zijn advies wordt ingewonnen hetzij door Curatoren of door het departement ook daar, waar het andere zaken betreft dan regelingen van onderwijs en examens. Aan een kleine hoogeschool, die niet uit verschillende faculteiten of afdeelingen bestaat, is het gewenscht, dat vooral de Senaat leiding geeft. Ook is het daar aangewezen, dat de rector magnificus zoo goed als geheel zijn functie in samenwerking met den Senaat uitoefent. Het geldelijk en administratief beheer der hoogeschool wordt gevoerd door een admini* strateur. Dit is een verschil met hetgeen aan de universiteiten en hoogescholen in ons land bestaat (bestond), waar geen comptabel admi* nistrateur bestaat (of bestond.) De regeling van het onderwijs en van de examens kon door de nieuwe wet in over* eenstemming worden gebracht met de eischen van het oogenblik en dit zal zonder wettelijke wijzigingen steeds mogelijk" zijn. Dat de vak* ken, waarin de aanstaande veearts onderwijs dient te ontvangen, thans alle in de wet zijn opgenomen, spreekt wel vanzelf. Er is een ruime omschrijving voor gekozen. Er komen enkele nieuwe vakken ih de wet voor, ofschoon in de meeste ook reeds aan de veeartsenij* school onderwijs werd gegeven. Van de drie examens, het propaedeutisch*, het candidaats* en het veeartsenijkundig examen, wordt het laatste in drie stukken afgenomen. Het laatste stuk hiervan is voornamelijk een prak* tisch examen. In het laatste studiejaar zullen de studenten zich dus hoofdzakelijk aan prak* tische werkzaamheden, zooals onderzoek en behandeling van zieke dieren, oefeningen in de laboratoria, sectiekamer, abattoir enz. kunnen wijden. Ook de mogelijkheid zich met een wetenschappelijk vraagstuk door eigen onder* zoek bezig te houden bestaat in dat jaar. Waar de studenten geacht worden telkens na een jaar een examen (resp. een gedeelte ervan) af te leggen, is de normale duur der studie vijf jaren. De examencommissies stellen elk jaar de zittingsperioden in overleg met den Senaat vast. Als regel zal er vóór en na de zomervacantie gelegenheid bestaan examens af te leggen; voor enkele gedeelten en in bijzondere gevallen ook na de Kerstvacantie. Zal aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool duidelijk tot uiting komen, dat de wet van 1917 een andere omschrijving geeft van het doel, waarmede het veeartsen ij kundig onderwijs wordt gegeven, dan de wet van 1874? Art. 1 van de laatste luidde: „Er wordt van Staatswege onderwijs gegeven in de vee* artsenijkunde aan een Rijksveeartsenijschool. Deze School is bestemd tot opleiding van veeartsen." Art. 1 der nieuwe wet zegt: „Hooger land* bouwonderwijs en hooger veeartsenijkundig onderwijs omvatten de vorming en voorbe* reiding tot zelfstandige beoefening der land* bouw* en der veeartseni jkundige wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke be* trekkingen, waarvoor opleiding in die weten* schappen vereischt wordt." Er is verschil in tweeërlei opzicht. In de nieuwe wet wordt als het ware erkend, dat opleiding in de veeartsenijkundige weten* schappen noodig is, niet alleen met het oog op het beroep van den praktiseerenden veearts. De oude wet, die dit niet deed, was oorzaak, dat aan de veeartsenijschool vele jaren lang geen bevredigende opleiding verkregen werd voor het bekleeden van maatschappelijke be* trekkingen, zooals die bij de vleesch* en melk* hygiëne, in de veeteelt, in wetenschappelijke laboratoria, enz. Weliswaar was in de laatste jaren van het bestaan der veeartsenijschool hierin reeds veel verbetering gekomen, tot volle ontwikkeling kwam dit deel der opleiding echter niet. Met de Veeartsenijkundige Hoogeschool is het in dit opzicht reeds thans veel beter gesteld. Ook het tweede punt van verschil tusschen de aanvangsartikelen van beide wetten is van groot belang. Volgens de wet van 1917 zal het hooger vee* artsenijkundig onderwijs omvatten de vorming en voorbereiding tot zelfstandige beoefening en hare voorgeschiedenis. 127 der veeartsenijkundige wetenschappen. Het best zal dit zeker tot zijn recht komen, wanneer vele studenten, nadat zij het diploma van vee* arts verkregen, het doctoraat in de veeartsenij* kunde verwerven; ook al is het bij de bestaande regeling in het vijfde studiejaar voor den student mogelijk, zich met wetenschappelijke vraag* stukken van niet te grooten omvang bezig te houden. Voor de veeartsenijkunde en voor alles wat bij den vooruitgang dezer wetenschap wordt gebaat, is het van veel belang, dat het jus promo* vendi aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool bestaat. Ernstige bewerking van proefschriften zal tot de ontwikkeling dezer wetenschap veel kunnen bijdragen en niet zelden voor de ge» promoveerden aanleiding zijn ook later weten* schappelijken arbeid te verrichten. Ook voor de hoogeschool zelf moet dit direct zoowel als indirect een gunstige werking uitoefenen. Direct, omdat het bijdraagt tot de weten* schappelijke activiteit aan de hoogeschool en indirect, omdat daardoor meer geschikte per* sonen voor de vervulling der wetenschappe* lijke functies aan de hoogeschool te vinden zullen zijn. Wetenschappelijke arbeid zal de jonge vee* artsen in aanraking brengen met andere weten* schappelijke milieux en aanleiding voor hen zijn om met anderen samen te werken; ook dit kan veel nut brengen voor wetenschap en maatschappij. Nu het veterinair onderwijs over de hulp* middelen beschikt en ook overigens voldoet aan de eischen, noodig voor het verrichten van wetenschappelijken arbeid, zal het grootendeels van de studenten dezer hoogeschool afhangen, of de toekomst zal leeren, dat deze tak van hooger onderwijs terecht in het leven werd ge* roepen; dus of het tweeledig doel bereikt zal worden: vorming van wetenschappelijk goed geschoolde vetennairen en bevordering van de veeartsenijkundige wetenschappen. HOOFDSTUK VIII. HET ONDERWIJZEND PERSONEEL VAN 1821-1921 door M. C. DEKHUYZEN. Laat ons trachten, in plaats van een dorre opsomming van feiten, een overzicht te geven van dit deel der geschiedenis onzer inrichting. Daartoe zullen we onze eerste eeuw indeelen in enkele tijdvakken, elk gekenmerkt door ietwat andere opvattingen, verpersoonlijkt in mannen, die direct of indirect hun invloed lieten gelden. De eerste periode loopt van 1821 tot 1851. De geest van Koning Willem I drukt den stempel op dien geheelen tijd, de periode van Numan. De tweede omvat de jaren 1851 tot 1872. Misschien is zij het best gekarakteriseerd als de tijd van Hekmeyer. De derde is die van het directoraat van Mac Gillavry, 1872—1877. De vierde is verbonden aan den naam van Wirtz en omvat de jaren 1877 tot 1901: den bloeitijd van Schimmel, Thomassen, De Bruin, Van Esveld, Van der Plaats en Hambürger. De vijfde is ingeluid door het optreden van H. J. Lovink als directeur-generaal van den landbouw. De school werd opgericht ten einde weten* schappelijk opgeleide dierenartsen te kweeken. Terwijl men in het buitenland zulks reeds lang had ter hand genomen (de Veeartse* nijscholen van Lyon, Alfort bij Parijs be* stonden sedert 1761 en 1766, die te Weenen, Hannover, Dresden, Berlijn en München waren in 1777, '78, '80, '90 opgericht, om van kleinere niet te gewagen), is men ten onzent eerst in 1819 begonnen de zaak ernstig aan te vatten. Toen heeft men in 1821 's Rijks*Veeartsenij* school opgericht in het centrum van Noord* Nederland, als aanhangsel van de Utrechtsche Akademie, in zooverre als men het onder* wijzend personeel koos uit aan die hooge* school verbonden professoren, m. a. w. uit akademisch gevormde medici en philosophen. De „veearts der school" gaf onder toezicht van den medicus onderwijs in verloskunde, heelkunde en hoefbeslag. Men zocht de docenten niet onder de leerlingen der- tal* rijke buitenlandsche onderwijsinrichtingen, waaraan toch mannen als Gurlt, Hertwig, Gunther, Hering verbonden waren. Dat klinkt ons ietwat zonderling. Maar de me* dicus, aan wien men het onderwijs, zelfs in de kliniek der huisdieren toevertrouwde, was Dr. Alexander Numan, de schrijver van het Handboek der Genees* en Verloskunde van het Vee, een omwerking van een Duitsch handboek van Rohlwes, waarin Numan ruim* schoots gebruik gemaakt had van hetgeen door Nederlandsche schrijvers als Petrus Camper, Le Franq. van Berkhey, e.a. was opgeteekend. De eischen, die men aan de buitenlandsche scholen voor de toelating stelde, waren zeer laag. De evolutie van den weten* schappelijken veterinair was uit den aard der zaak een langzaam proces. De eerste directeur was Prof. Dr. Theodoör Gerard van Lidth de Jeude (geb. 1788 te Tiel, -J- 1863), een bekend zoöloog. Hij do* ceerde: dierkunde (met name paardenkennis), kruidkunde, anatomie en physiologie gedurende dertig jaren (10 Dec. 1821 tot 1851), maar trad reeds in 1826 als directeur af, ten bate van Prof. Dr. Numan (geb. 1780 te Baflo, f 1852, 1804—'22 geneesheer te Hoogezand). Deze gaf onderwijs in: leefregelkunde, alge* Het onderwijzend personeel van 1821—1921. 129 meene en bijzondere ziektekunde, genezings* leer, gerechtelijke veeartsenijkunde en politie. In 1841 werd hij in zijn zware taak ietwat verlicht door de benoeming van Prof. Dr. Pieter Hendrik Jacob Wellenbergh (geb. 1814 te Steenwijk, -J- '75), die de hygiëne, alg. pathologie, exterieur en gerechtelijke vee* artsenijkunde te doceeren kreeg. Verder was docent: Prof. Dr. Jacob Vos* maer (geb. 1783 te 's Gravenhage, f 1824), 1807—'16 praktiseerend geneesheer, 1821—'24 hoogleeraar in natuur* en scheikunde aan de V.A.S., tevens prof. enz. aan de hoogeschool te Utrecht, in 1824 opgevolgd door Prof. Dr. Petrus Johannes Isaacus de Fremery (geb. 1797 te Utrecht, f 1855), die '24—'51 physika, chemie en pharmacie do* ceerde en tevens buitengewoon hoogleeraar aan de hoogeschool was. Deze leerkrachten werden bijgestaan door: L. Cambiér, in de annalen als „belgisch vee* arts" aangeduid, ofschoon de naam „belgisch" eerst ongeveer 1830 weer uit Caesar's GaUia belgica is opgedolven en de V.A.S. teCure* ghem eerst in 1832 is gesticht, terwijl Cam* bier van 1822—'27 aan onze inrichting is werkzaam geweest. Hij is opgevolgd door J. A. W. Hart (geb. 1802 te Deventer), een der eerste leerlingen onzer school. Deze was reeds voor z'n eind*examen in 1826 ama* nuensis van Prof. Numan, werkte van 4 Mei 1827 tot 1 Oct. 1839 als „Veearts der School" en werd opgevolgd door Bernard Jacques Cornelis Rijnders (geb. 1799 te Ingen, -f1853). Deze practiseerde te Zalt*Bommel van 1826—1839, doceerde „onder toezicht van Numan" heelkunde, verloskunde en hoef* beslag. Bij de Reorganisatie in 1851 werd hij bevorderd tot leeraar in die vakken en in kliniek. De namen dezer heeren zijn wel een bewijs, dat het de regeering ernst was, het onderwijs der aanstaande veeartsen zoo wetenschappelijk mogelijk te doen zijn. Men koos de beste krachten, die beschikbaar waren. Dat deze geheele periode met den naam van Koning Willem I en met dien van Prof. Numan verbonden werd, zal geenen kenner der ge* schiedenis des vaderlands verwonderen. De school werd op 9 Oct. 1822 met een bezoek van Z.M. met groot gevolg vereerd. Nadere bijzonderheden, ook betreffende de voorge* schiedenis der stichting, zijn te vinden in den Veterinairen Studenten*Almanak voor 1916 (zie Hoofdstuk II en III). De tweede periode werd ingeluid, doordat op 19 Febr. 1851 de school, die tot nu toe uit het Landbouwfonds was bekostigd, door den Staat werd overgenomen. Toch droeg de School van den aanvang af den naam van 's Rijks'Veeartsenijschool. Deze periode, gedurende welke het directoraat werd waargenomen door Prof. Wellenbergh, die alleen met de administratie en het toezicht belast was, was er een van diep verval. In 1852, '54 en '58 werd geen enkele leerling tot veearts bevorderd. Leeraren waren: Franciscus Cornelis Hek* meyer (geb. 1809 te Utrecht, f 1886), 1830 tot veearts bevorderd, 1 April 1851—1 Sept. 1881 leeraar aan de V.A.S. in: anatomie, physiologie (tot '72) exterieur, veeteelt, ge* schiedenis der veeartsenijkunde, hoefbeslag hoefziekten, politie en gerechtelijke veeartsenij» kunde (sedert 1855), pharmacie (1855—73'), een man van grooten ijver en werkkracht, Rijnders, reeds genoemd, Izaak Jennes (1 April 1851 tot aan zijn dood 23 Mei 1864 leeraar in alg. en bijz. ziektekunde en genees* leer, geschiedenis der epizoötien, ziektekundige ontleedkunde, kliniek en geneesmiddelleer), Gerrit Wit (1851—'55) leeraar in kruidkunde, geneesmiddelleer, pharmacie, hygiëne, gerechte* lijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige po* litie, Gerardus Johannes Hengeveld (geb. 1814, -j- 1894), practiseerend veearts te Oegst* geest van 1836—1853, daarna leeraar aan de V. A.S. tot 1 Sept. 1881 in: exterieur, hygiëne, chirurgie (tot 1877), kliniek (tot 1877), ver* loskunde (tot 1873), gerechtelijke veeartsenij* kunde en politie (tot 1855), geneesmiddel» en vergiftleer (1877—'81), voederkennis en einde* lijk Dr. Johannes Renatus Eugenius van Laer (geb. 1818 te Zeist, -j- 1891) voor natuur», schei* en dierkunde. Na den dood van Wit in 1855 kreeg hij ook de botanische vakken er bij, maar stond dit vak en de dierkunde in 1873 af. In korte woorden saamgevat kenschetst zich deze periode als een tegenstelling van de vorige. De hoogleeraren waren door leeraren vervangen, en wel voor de veterinaire vakken door veeartsen, met geweldige overlading van vakken. Inmiddels had de school een groote kracht verworven in den persoon van den veterinair A. W. H. Wirtz, die op 8 Juni 1864 tot opvolger van Jennes voor dezelfde vakken was benoemd: een klinicus en docent van veel verdiensten, wiens lessen door z'n leerlingen hoog werden gewaardeerd. In 1872 breekt de derde periode aan. Dr. Mac Gillavry wordt directeur, krijgt weldra den persoonlijken titel van hoogleeraar, neemt 130 Het onderwijzend personeel van 1821 — 1921. de physiologie, weefselleer en practische mi* croscopie van Hekmeyer over, reorganiseert het onderwijs: beroept in 1873 Dr. L. J. van der Harst voor dier*, plant*, delfstof* en aard* kunde, artsenijwarenkennis, artsenijmengkunde (sedert 1877), practische scheikunde, leer der voeder*, vergift* en artsenijplanten, en F. Ph. Weitzel (1847—'73 practiseerend veearts) voor verloskunde, hoefziekten (1877—'81), kliniek en praktijk, geneesmiddel* en vergiftleer. In dit overgangstijdvak worden tal van gebouwen en stallen gesticht. Reeds in 1877 kwam aan het bestuur van Mac Gillavry een einde door zijn benoeming tot hoogleeraar te Leiden. Hij wees tot zijn opvolger den man aan, die hem met vele adviezen gediend had: den leeraar Wirtz. Deze begon met het leeraarspersoneel te versterken. Hij beriep 1 Mei 1877 W. C. Schim* mel voor heelkunde, hoefziekten en algemeene geneesleer, Dr. C. A. Pekelharing (1 Januari 1870—20 Sept. 1881) voor weefselleer, physio* logie, alg. ziektekunde, ziektekundige ontleed* kunde en practische microscopie, en in 1881 M. H. I. P. Thomassen voor alg. geneesleer, geneesmiddel* en vergiftleer, bijzondere ziekte* kunde, geschiedenis der veeartsenijkunde, kli» niek, D. F. van Esveld voor ontleedkunde, embryologie, teratologie, natuurl. historie, exterieur* en raskennis van het paard en de overige huisdieren, gezondheidsleer en voeder* kennis, Dr. J. D. van der Plaats voor natuur* en scheikunde, Dr. S. de Jager voor de vakken van Pekelharing. Reeds na drie jaren nam De Jager zijn ontslag, werd tusschen 1 Feb. 1886—1 Feb. 1888 tijdelijk vervangen door Dr. H. Zwaardemaker, die door Dr. H. J. Hamburger werd opgevolgd. In 1893 werd Weitzel opgevolgd door M. G. de Bruin, Hamburger in 1901 door Dr. M. C. Dek* huyzen. Wat die mannen: Schimmel, Tho* massen, Van Esveld en De Bruin voor het Veterinaire onderwijs en onderzoek hebben gedaan, ligt nog versch in de herinnering. In Van der Plaats had men een man van buiten* gewone scherpzinnigheid en van algemeene ontwikkeling gevonden. Hamburger's ver* diensten werden erkend door zijne benoeming tot hoogleeraar te Groningen. De overlading met leervakken deed zich steeds pijnlijker gevoelen. De afschaffing van het internaat (1 Sept. 1899) bracht althans verruiming in de lokaliteiten. Een houten hulpgebouw had jarenlang ten eenenmale onvoldoende in de behoeften moeten voorzien. Een nieuwe reor* ganisatie brak zich langzamerhand baan, maar de vakschool met internaat kon niet met een pennestreek worden omgezet in een inrichting van hooger onderwijs, die voorbereidt tot zelfstandige beoefening der veterinaire weten* schappen. De vijfde periode ware te verdeelen in twee onderafdeelingen: de voorbereiding tot de verheffing tot Veeartsenijkundige Hoogeschool in Maart 1918 en de korte spanne tijds, waarin deze als zoodanig bestaat. Aan den Directeur»Generaal van den Land* bouw Dr. Lovink komt de eer toe, krachtig de zaak te hebben aangevat. Gebouwen werden gesticht, het aantal leeraren vergroot, het regie* ment herzien. De Raad van Bestuur kreeg meer macht, de overlading met leervakken nam af. Dr. H. Markus nam de algemeene ziektekunde, de ziektekundige ontleedkunde en de bacteriologie over van Dr. Dekhuyzen, die zich in plaats daarvan embryologie zag opgedragen en weefselleer en physiologie be* hield. Van Esveld zag zich ontheven van het exterieur, de raskennis en de natuurlijke historie der huisdieren. Helaas hebben de mannen, die zoozeer voor de reorganisatie gestreden hebben, het welslagen van hun streven niet mogen beleven. Aan hun toewijding aan het onderwijs en hun verdiensten bij het onderzoek is het te danken, dat het recht van de V.A.S., onder de inrichtingen voor hooger onderwijs opgenomen te worden, ten slotte erkend werd. Eere aan de Ministers Talma en Posthuma, die zulks hebben doorgezet. 1 Sept. 1908 trad Dr. Wirtz als directeur af, om 1 Feb. 1910 opgevolgd te worden door W. C. Schimmel. Na diens dood op 17 Dec. 1914 nam Dr. Van der Plaats tijdelijk het ambt waar, om 4 Mei 1915 plaats te maken voor Dr. M. C. Dekhuyzen, die voor één jaar benoemd werd. Hiermede was het rou* leerend directoraatingevoerd. Achtereenvolgens waren de heeren Markus en Wester directeur. Dr. van der Harst overleed in 1897. Hij werd opgevolgd door Dr. P. M. I. M. E. Woltering, die in 1902 tot Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid benoemd werd. In zijn plaats kwam Dr. L. van Itallie, die in 1907 tot hoogleeraar te Leiden werd benoemd. Dr. B. Sjollema verving hem. In den leerstoel dezer heeren hebben in den loop der jaren belangrijke wijzigingen plaats gehad. Oor* spronkelijk was de pharmaceutische dienst en het onderwijs in de pharmacie verbonden aan plant* en dierkunde en practische scheikunde. Alle, die dien leerstoel bezetten na Van der Harst, bezaten dan ook het diploma van 61 DE CONSERVATOREN EN PROSECTOREN. Bovenste rij, van links naar rechts: G. J. Loran, N. H. Kolkmeyer, Mej. J. E. van der Zande, A. Klarenbeek, }. G. Buitenhuis, J. H. ten Thije, G. M. van der Plank, W. H. Schultze, H. Veenendaal. Onderste rij (zittend), van links naar rechts: ]. A. J. M. Kirch, E. A. K. F. Baudet, T. van Heelsbergen, C. Steenbtek. PLATTE GROND VAN HET TERREIN DER VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL IN 1921. 1. Voorgebouw. 2. Woning vin den administrateur. 3. Instituut voor parasitaire- en infectieziekten. 4. Sectie-lokaal van no. 3. 5. Proefdieren, stallen van no. 3. 6. Pathologisch instituut. 7. Sectiegebouw. S. Lokaal voor practikum artsenymengkunde. 9. Oüde hoefsmederij. 10. Tijdelijke kliniek voor kleine huisdieren. 11. Wachtlokaal en bergplaats behoorende bij no. 10. 12. Instituut voor chirurgie. 13. Wachtplaats voor paarden en bergplaats, behoorende bij no. 12. 14 en 141. Gelijkvloers: Stallen, ltte verdieping: Afd. Zootechniek. 15. Gelijkvloers: Kliniek voor inwendige ziekten, lste verdieping: afdeelingen inwendige ziekten en verloskunde. 16. Achttien éénpaardsstallen. 17. Bergplaats voor brandstoffen. 18. Manege. 19. Onderwijs.gebouw. 20. Koestal. 21. Oude hondenstal. 22. Paardenstal. 23. Koetshuls. 24. Verloskundige kliniek. 25. Berg. plaats van no. 24. 26. Sul voor kleine dieren. 27. Nieuwe hondenstal. 28. Hortus botanicus. 29. Wagenloods. 30. Verbrandingsoven. 31. Instituut voor hoefkunde met rijwielloods. 32. Instituut voor anatomie. 34—39. Woningen aan de Boflenhofsche», Tak. en Poortstraat. 40. Brug over de Biltsche grift. 41. Kliniek voor kleine huisdieren. 42. Pröefdierenstal. 43. Hondenstal. 44. Hondenstal. Het onderwijzend personeel van 1821—1921. 131 apotheker. Van Ittallie wist zich het eerst te ontdoen van het onderwijs in de dierkunde, Sjollema gaf de plantkunde op en nam de organische chemie over, terwijl Van der Plaats practische oefeningen in de natuurkunde in* stelde. Ten slotte werd ook de pharmacie iri 1915 afgesplitst, terwijl de aard* en delfstof* kunde bij de reorganisatie uitgevallen zijn. De anorganische chemie wordt ten deele bekend ondersteld, terwijl de physische scheikunde bij den leerstoel voor natuurkunde is gebleven. In 1906 werd Dr. H. F. Nierstrasz tot buitengewoon leeraar in dierkunde benoemd. In 1910 hoogleeraar in dat vak aan de Uni* versiteit geworden, werd hij opgevolgd door Dr. J. E. W. Ihle, die aanvankelijk buiten* gewoon leeraar in dierkunde was, maar zich in 1913 benoemd zag tot leeraar in dierkunde, belast met het onderwijs in plantkunde. In 1915 werd D. J. de Jong apotheker en docent in artsenijwarenkennis en artsenijmengkunde. Zijn voorganger: de chemicus J. C. van Effen had 44 jaren de apotheek beheerd. De physika werd in 1876 van de schouders van Dr. Van Laer op die van Dr. Johannes Hendricus Van 't Hoff gelegd, als assistent, docent in natuurkunde. Op het voetstuk van diens standbeeld te Rotterdam staan de woorden gegrift, dat hij de scheikunde en de natuur* kunde aaneengekoppeld heeft. Wie de oude collegekamer betreedt, waarin Van der Plaats zoovele jaren z'n glasheldere lessen gegeven heeft, moge bedenken, dat dit de plek is, waar Van 't Hoff de physico*chemie concipieerde. Hier was de jonge organicus verplicht z'n leerlingen de grondbeginselen der natuurkunde duidelijk te maken. Heeft wel ooit een ge* dwongen leeropdracht rijker vruchten ge* dragen ? Na een jaar werd hij opgevolgd door Dr. G. I. W. Bremer, eveneens met den titel van assistent, die spoedig tot leeraar aan de H.B.S. te Rotterdam bevorderd werd. Dr. Jan Daniël van der Plaats volgde hem in 1878 op, eerst als „docent", na drie jaren als leeraar in natuur* en scheikunde. Tot 1913 heeft die combinatie geduurd. In 1916 werd hij opgevolgd door Dr. W. H. Keesom. Thomassen overleed in 1906, De Bruin in 1908, Van Esveld in 1912, Schimmel in 1914. Eerstgenoemde werd opgevolgd door J. J. Wester, De Bruin door W. J. Paimans, ter* wijl tegelijkertijd H. M. Kroon Van Esveld van een groot deel van z'n taak ontlastte, totdat in 1913 Dr. G. Krediet Van Esveld opvolgde. Schimmel droeg wegens de ambtsbezigheden van het directoraat zijn taak als leeraar in 1911 grootendeels over aan Dr. J. H. Hartog. In 1902 werd de directeur van het abattoir te Utrecht: K. Hoefnagel tot buitengewoon leeraar in practische vleeschkeuring benoemd, terwijl Markus tijdelijk belast bleef met het theoretisch onderwijs in dat vak. Dr. D. A. de Jong is van 1910—'15 met het onderwijs in parasitaire* en infectieziekten belast geweest, dat tot dusver aan Dr. A. W. H. Wirtz was opgedragen. De Jong had den per* soonlijken titel van hoogleeraar en was tevens prof. extra*ord. te Leiden. Hij is 31 Januari 1916 opgevolgd door Dr. L. de Blieck, eveneens met den persoonlijken titel van hoogleeraar. In 1911 is Dr. H. Jakob tot leeraar in ge* neesmiddel en vergiftleer, in alg. therapie en in kliniek voor kleine huisdieren be* noemd. Dr. A. Vrijburg was van 1913—'19 als con* servator bij het instituut voor parasitaire* en infectiekziekten belast met het onderwijs in tropische veeartsenijkunde. Dr. H. Remmelts zag zich sedert 1916 het onderwijs in de veeartsenijkundige politie op* gedragen, terwijl de directeur van de Rijks* seruminrichting, Dr. J. Poels, die sedert 18 Mei 1911 buitengewoon hoogleeraar te Leiden was, in 1917 als buitengewoon leeraar, met den per* soonlijken titel van buitengewoon hoogleeraar, in de practische toepassing van sera en vaccins werd benoemd. S. Koenen was van 1904—1918 buitenge* woon leeraar in landbouwkunde. In Maart 1918 werden de leeraren Dek* huyzen, Markus, Wester, Paimans, K roon, Jakob, Krediet, Ihle, Hartog en Keesom tot gewoon hoogleeraar bevorderd, Dr. Remmelts en Dr. Poels tot buitengewoon hoog* leeraar. Op 16 Maart 1918 werd de Veeartsenij* kundige Hoogeschool geopend 5 Juli 1918 werd Dr. H. Schornagel benoemd tot hoog* leeraar in de kennis der menschelijke voedings* middelen van dierlijken oorsprong, doch nam na den dood van Prof. Markus (26 Jan. '19) diens leervakken over: alg. ziektekunde, ziekte* kundige ontleedkunde en ziektekundige weef* selleer, terwijl zijn leerstoel werd ingenomen door Prof. C. F. van Oijen. De lange rij der prosectores anatomes mag niet ontbreken. 1842—'53 L. van der Wurff. 1853—'87 A. Th. Verhaar, een man van groote verdiensten, aan wien het museum vele schoone preparaten te danken heeft. 132 Het onderwijzend personeel van 1821—1921. 1888—'90 S. A. Cramer. 1890—'94 B. Sikkema. 1894—'98 H. G. van Harrevelt. 1898—1904 Dr. L. G. H. G. van de Pas. 1905—heden Dr. H. A. Vermeulen. 1919-heden W. H. Schultze. Ir. J. Wind werd in 1920 lector in de land* huishoudkunde, Dr. M. J. Sirks privaatdocent in algemeene erfelijkheidsleer. Conservatoren, resp. prosectoren zijn: Dr. T. van Heelsbergen, veearts, aan het inst. voor parasitaire* en inf.* ziekten sedert 1911. J. A. Beijers, vanaf 1912 aan de kliniek voor inwendige ziekten, sedert 1918 lector in klinische onderzoekingsmethoden voor in* wendige ziekten. Dr. E. A. R. F. Baudet, veearts, vanaf 1913 aan het inst. v. par. en inf.z. Dr. N. H. K OLKMEijER vanaf 1916 aan het laboratorium voor natuurkunde en physische scheikunde. Mej. J. E. van der Zandevanaf 1918 aan het scheikundig laboratorium. Veearts J- H. ten Thite vanaf 1918 pro* sector bij het pathologisch instituut. Veearts J. A. J. M. Kirch aan de kliniek voor verloskunde (sedert 1919). Veearts Dr. A. K larenbeek aan de kliniek voor kl. huisdieren (sedert 1919). Veearts G. J. Loran aan de kliniek voor chirurgie (sedert 1919). Veearts Dr. G. M. van der Plank aan de kliniek voor zootechniek (sedert 1919). Veearts H. Veenendaal aan de kliniek voor kl. huisdieren. Veearts C. Steenbeek aan het laboratorium voor weefselleer, physiologie en embryologie. Veearts H. J. M. Hoogland van 1 Mei 1921 af prosector bij het pathologisch instituut. O. Nieschulz tijd. conservator van 25 April 1921 af aan het instituut voor parasi* taire* en infectieziekten. &&&&&&&& HOOFDSTUK IX. DE VAKKEN VAN ONDERWIJS EN HUN VERDEELING OVER DE VERSCHILLENDE DOCENTEN VAN 1821 TOT 1921 door C. F. VAN OIJEN. Een kort overzicht over bovenstaand onder* werp is uit velerlei oogpunt merkwaardig. In de eerste plaats toont bijgaande tabel den gestadigen groei van het aantal vakken, dat aan deze onderwijsinrichting gedoceerd wordt. Hierbij valt slechts een enkele maal het ver* dwijnen van een vak te vermelden, namelijk geologie en mineralogie in 1918. Relatief sterker dan het aantal vakken stijgt het aantal docenten door verdeeling van de taak, die aanvankelijk aan een was opgedra* gen, over meerdere personen. Het klinkt haast ongelooflijk, dat in de eerste 20 jaren het onderwijs van hen, die zich in de veeartsenij* kunde wilden bekwamen, was opgedragen aan 3 personen, bijgestaan door den veearts der school, den prosector anatomes, den apo* theker en den hoefsmid. Thans zijn met dit onderwijs belast een staf van 13 hoogleeraren, 2 buitengewoon hoogleeraren, 5 lectoren, en één privaat*docent) ongerekend de talrijke conservatoren en assistenten. Men mag aannemen, dat eene goede vóór*opleiding de geschiktheid tot het opnemen van geestelijk voedsel ver* meerdert, doch de jongelieden, die thans deze School bezoeken, worden voor een veel zwaardere taak gesteld dan zij, die eene eeuw ge* leden zich met hetzelfde doel naar Utrecht begaven. Voegt men hierbij, dat voor verschil* lende vakken de grondslagen worden gevonden in andere takken van wetenschap, die hier niet als zoodanig zijn vermeld, dan blijkt ten duidelijkste, dat hetgeen sinecure is stu* dent in de diergeneeskunde te zijn. Een tweede merkwaardigheid is, dat de uit* breiding en wisseling van het doceerend perso* neel niet gelijkmatig over de verloopen eeuw zijn verdeeld, maar dat naast rustige tijden jaren rijk aan veranderingen zijn te onderscheiden. Men kan sedert de oprichting in 1821 duidelijk drie zulke crisissen waarnemen telkens met ongeveer 30 jaren tusschenruimte, t.w. om* streeks 1851, 1881 en 1911. Het is hier niet de plaats de oorzaken daarvan op te sommen, men zou hiervoor te diep in de historie dezer inrichting moeten afdalen. Het feit alleen zij hier geconstateerd. Opgericht in 1821 als een uitvloeisel der omstandigheden en in navolging van hetgeen in het buitenland was geschied, bleek de Veeartse* nijschool na een dertigjarig bestaan niet meer aan haar doel te beantwoorden en achtte men een geheele vernieuwing van het personeel noodzakelijk. De Fremery, van Lidth de Jeude en Numan werden ontslagen, terwijl Wellen* bergh tot 1871 directeur bleef. Van Laer, Wit, Hekmeyer en Jennes werden aangesteld, Rijnders van veearts der school tot leeraar bevorderd. Uit de hierbijgevoegde tabel blijkt, thoe bijna alle vakken in nieuwe handen over* gingen, waarbij het corps leeraren van 3 op 5 werd gebracht. Na 2 jaren ontviel Rijnders aan het onderwijs en werd door Hengeveld vervangen. Weer twee jaren later stierf Wit. De door hem gedoceerde vakken werden over de anderen verdeeld, men meende met 4 docenten voor de voornaamste vakken te kunnen volstaan (zie tabel). Bijna twintig jaren zou er nu rust heerschen, slechts verstoord door het overlijden van Jennes en het optreden van Wirtz (1864), totdat in 1872 Wellenbergh door Mac Gillavry als directeur werd opgevolgd. Deze nam terstond een werkzaam aandeel aan het 134 De vakken van onderwijs en hun verdeeling onderwijs (physiologie en weefselleer) en wendde zijn invloed aan om de overbelaste docenten (waaronder Van Laer en de clinici) eenigermate te ontlasten. In 1873 nam Van der Harst enkele vakken van Van Laer over, terwijl Weitzel aan de clinische staf werd toegevoegd. Met het ontslag van Mac Gil* lavry begon voor diens vakken een periode van sterke wisseling. In '78 trad Pekelharing, in '81 De Jager, in '86 Zwaardemaker en in '88 Hamburger als docent voor deze vak* ken op, terwijl laatstgenoemde in 1901 door Dekhuyzen werd opgevolgd, die ook heden nog physiologie en weefselleer doceert. Keert men terug tot de periode '76—'81 dan ziet men, hoe ook de minder omvangrijke taak Van Laer te zwaar schijnt te vallen. Van 't Hoff neemt in '76 het onderwijs in natuurkunde van hem over, in '77 gevolgd door Bremer en in '78 door Van der Plaats, die hem in '81 ook als docent voor scheikunde opvolgt. Een periode van rustige ontwikkeling begon daarmede voor deze vakken, totdat Van der Plaats, physicus in zijn hart, in 1912 het onderwijs in scheikunde aan Sjollema over* droeg. In 1917 volgde Keesom hem voor natuurkunde op, waarmede voor deze vakken de tegenwoordige toestand wordt bereikt. Doch in de periode '76—'81 zijn nog meer belangrijke wijzigingen te melden. In '77 trad Mac Gillavry af en werd als docent opge* volgd door Pekelharing, doch als directeur door Wirtz, waarmede den eersten leerling der school de maarschalkstaf in de hand werd gedrukt. Schimmel wordt als clinicus benoemd. Al deze wijzigingen zijn slechts voorloopers van de tweede ernstige crisis, die het onderwijs in '81, dus andermaal 30 jaren na de eerste zou treffen. Hekmeyer, Hengeveld,Van Laer en Pekel* haring verlaten dan de school, zoodat van de oude garde slechts Van der Harst, Wirtz, Weitzel en Schimmel overblijven. Van der Plaats, De Jager, Van Esveld en Thomas* sen worden als leeraren benoemd, wier aantal op 8 blijft bepaald. Ziet men af van de boven* geschetste veranderingen bij de door De Jager gedoceerde vakken, dan treedt weer een periode van rust in, slechts onderbroken door de opvolging van Weitzel door De Bruin (1893). Hierdoor doet zich de gelegenheid voor den gang van zaken bij de algemeene pathologie, pathologische anatomie en bacteriologie nader te onderzoeken. De beide eerste vakken werden aanvankelijk door een der clinici gedoceerd (Numan, Wellenbergh, Jennes, Wirtz), doch in '77 door Pekelharing, niet clinicus, over* genomen. De verandering in de bezetting boven voor physiologie geschetst trof derhalve ook deze vakken en eerst onder Dekhuyzen (1901) vindt men bacteriologie als een afzon* derlijk vak vermeld. Doch deze laatste moest onderwijs geven in embryologie, histologie, physiologie, algemeene pathologie, patholo* gische anatomie en bacteriologie, een nog veel te groot gebied, zoodat in 1906 Markus de drie laatstgenoemde vakken van hem overnam, benevens het theoretisch onderwijs in vleeschkeuring van De Bruin. Bacteriologie wordt dan vanaf 1916 door De Blieck gedo* ceerd, vleeschkeuring in '18 aan Schornagel overgedragen. Markus meende, dat nu de tijd gekomen was om zich uitsluitend aan de vakken zijner keuze, algemeene pathologie en patho* logische anatomie te wijden. In het voorjaar van '19 ontviel hij echter aan het onderwijs, een slachtoffer van de griep, en trad Schor* nagel in zijn plaats. Onder den meer alge* meenen titel „kennis der menschelijke voe* dingsmiddelen van dierlijken oorsprong" wordt de theoretische vleeschkeuring sedert Nov. 1919 door den schrijver van dit hoofd* stuk gedoceerd. Bij het overlijden van Van der Harst (18%) begint voor de door hem gedoceerde vakken, plant* en dierkunde, geologie, mineralogie, leer der voeder*, vergift* en artsenijplanten, artsenijwarenkennis en artsenijmengkunde, een periode van sterke veranderlijkheid. Hij wordt opgevolgd door Woltering, die zijne taak in 1904 aan van Itallie overdoet. Sjollema neemt in 1907 diens vakken over met uitzondering van de dierkunde, die aan Nierstrasz wordt opgedragen. Sedert 1910 wordt dit vak door Ihle gedoceerd, waar* mede het als eerste van deze groep zijn tegen* woordigen toestand bereikt heeft. In 1913 neemt Ihle ook plantkunde en de leer der voeder*, vergift* en artsenijplanten op zich, terwijl sedert 1915 D. J. de Jong de artsenij* warenkennis en artsenijmengkunde doceert. De nieuw*benoemden van'81 gaan omstreeks 1910 tot de oude garde behooren en het behoeft niet te verwonderen, dat hun de uit* gebreide taak zwaar gaat vallen. Aan Van Esveld vooral was een zeer groot gebied toevertrouwd (ontleedkunde, heelkundige ont* leedkunde, natuurlijke historie, exterieur* en raskennis der huisdieren, voederkennis bene* vens gezondheidsleer der huisdieren). In 1908 nam Kroon natuurlijke historie, exterieur en raskennis van hem over, alsook veeteelt van De vakken van onderwijs aan de Rijks*Veeartsenijschool resp. Veeartsenijkundige Hoogeschool en hun verdeeling over de verschillende docenten • VAKKEN | 18 21 [ j | 26 | | [ ■ | 51 | 36 41 46 | 51 ! j 56 J 61 j j 66 71 j 76 J j 81 86 91 96 Natuurkunde Vosmaer de Fremery van Laer Hoff me? van der Plaat's f I I | Scheikunde Vosmaer de Fremery van Laer van der Plaats Physische Scheikunde Plantkunde van Lidth de Jeude wtt | van Laer van der Harst Dierkunde van Lidth de Jeud e van Laer van Lr Harst Leer der Voeder*, Vergift* en Artsenijplanten Wit van Laer van der Harst Geologie en Mineralogie van der Harst Embryologie van Esveld Weefselleer Hekmeyer Mac Gillavry Pekelharing j de Jager Zwaarde* Hamburger Physiologie van Lidth de Jeude Hekmeyer | Mac Gillavry Pekelharing de Jager maker Hamburger Ontleedkunde van Lidth de Jeude Hekmeyer van Esveld [ Prosector I T. D. Schubart | van der Wurff Schubart Verhaar | Cramer Sikkema van Harievel Heelkundige Ontleedkunde j Hekmeyer van Esveld Natuurlijke Historie, Exterieur* en Ras* kennis der huisdieren van Lidth de Jeude Wellenbergh Hekmeijer van Esveld Veeteelt Hekmeijer Hengeveld Weitzel de Bruin Algemeene Erfelijkheidsleer Gezondheidsleer der huisdieren Numan | Wellenbergh Wit : Hengeveld van Esveld Voederkennis | Hengeveld van Esveld Hoefkunde ) | Rijnders Hekmeyer Schimmel ( Practisch van der Klugt | pleijnaar | van Horsen Artsenijwarenkennis i van der Harst Artsenijmengkunde ) Vosmaer de Fremery wrr Hekmeyer van der Harst ) | ( Practisch Deerns en van Setten Hissink van Effen Algemeene Pathologie Numan |j Wellenbergh Jennes Wirtz Pekelharing de Jager Zwaarde* Hamburger Patholog. Anatomie Jennes Wirtz Pekelharing de Jager maker Hamburger i I ■ Bacteriologie Algemeene Geneesleer Numan Jennes Wirtz Schimmel Thomassen Geneesmiddel* en Vergiftleer Vosmaer de Fremery Wit Jennes Wirtz Weitzel Hengeveld Thomassen Bijzondere Ziektekunde en Geneesleer j Numan ! jENNES ) \v/jRXZ Thomassen Parasitaire en Infectieziekten ' j /""^ > Wirtz Heelkunde I Rijnders Hengeveld Schimmel Hoefziekten | Hekmeyer Weitzel Schimmel Oogheelkunde i Schimmel Operatie* en Verbandleer Rijnders Hengeveld Schimmel I' Verloskunde | Rijnders Hengeveld || Weitzel de Bkuin Propaedeutische kliniek | ! Thomassen I Interne kliniek (groote huisdieren) 1 ' j ■ , 1 i i SchimmelI J Thomassen j I Thomassen Chirurgische kliniek (van het paard) I I I IRijnders Jennes I Hengeveld [en (en I Schimmel Chirurgische kliniek (van andere groote Numan bijgestaan door den Veearts der school t.w. I / | / ) huisdieren) } I \ \ \ I Wirtz ' l Schimmel en I Cambier / en / en / en \ \ \ Kliniek voor kleine huisdieren I I Hart || Rijnders I I ] Dp gRUIN Verloskundige kliniek ' j I Jennes I Hengeveld Wirtz Weitzel de Bruin Ambulatoire kliniek Weitzel de Bruin ! Practische toepassing van sera en vaccins Gerechtelijke Veeartsenijkunde Numan Wellenbergh Wit Henge* Hekmeyer Weitzel I I ! Veeartsenijkundige politie Numan Wellenbergh Wit veld Hekmeyer Wirtz Geschiedenis en literatuur der Veeartsenij* kunde Hekmeyer Thomassen I I Vleeschkeuring, thans kennis der mensche* Weitzel de Bruin Practische lijke voedingsmiddelen v. dierl. oorsprong vleeschkeuring Weitzel de Bruin Landhuishoudkunde 18 21 26 van harrevelt V Rijks^Veeartsenijschool resp. Veeartsenijkundige Hoogeschool en hun verdeeling over de verschillende docenten van 1821 tot 1921. 51 56 I 61 I 66 I 71 76 | 81 j j 86 91 96 j 19 01 06 j | 11 | 16 j 21 VAKKEN v.'t Bre* van Laer Hoff|| mer van der Plaats I Keesom Natuurkunde. van Laer van der Plaats Sjollema Scheikunde. I van der Plaats | Keesom Physische Scheikunde. Wit van Laer van der Harst Woltering van Itallie Sjollema Ihle Plantkunde. van Laer van der Harst Woltering van ^Itallie Nierstrasz |j Ihle Dierkunde. wlt | van Laer van der Harst Woltering van ^Itallie Sjollema Ihle Leer der Voeder* Vergift* en Artsenijplanten. 1 van der Harst Woltering van Itallie Sjollema Geologie en Mineralogie. van Esveld Dekhuyzen Embryologie. Hekmeyer Mac Gillavry Pekelharing de Jager Zwaarde* Hamburger Dekhuyzen Weefselleer. Hekmeyer Mac Gillavry Pekelharing de Jager maker Hamburger Dekhuyzen Physiologie. Hekmeyer van Esveld Krediet \ Ontleedkunde. Schubart! Verhaar Cramer Sikkema van Harrevelt van de Pas Vermeulen Prosector ) Hekmeyer van Esveld I Krediet Heelkundige Ontleedkunde. Natuurlijke Historie, Exterieur en Raskennis u fc,,mr. Kroon der huisdieren. Hekmeijer van hsveld Wes* I Hekmeijer! Hengeveld Weitzel de Bruin ter | Kroon Veeteelt. Sirks Algemeene Erfelijkheidsleer. Wit l Hengeveld van Esveld Kroon Gezondheidsleer der huisdieren. Hengeveld van Esveld Kroon Voederkennis. | Hekmeyer Schimmel ! Kroon Hoefkunde. I Pleijnaar van Horsen I van Angeren Practisch / van der Harst Woltering van Itallie Sjollema j D. J. de Jong Artsenijwarenkennis. I I I I lil I Wit Hekmeyer van der Harst ! Woltering van Itallie | Sjollema D. J. de Jong Artsenijmengkunde. Hiss'ink [van Effen | D. ]. de Jong Practisch ) Jennes Wirtz Pekelharing j de Jager Zwaarde* Hamburger Dekhuyzen Markus Schornagel Algemeene Pathologie. : I I I III l i h 1 I I Jennes Wirtz | Pekelharing de Jager maker Hamburger Dekhuyzen Markus Schornagel Patholog. Anatomie. i ~ li • 1 • Dekhuyzen Markus de Blieck Bacteriologie. Jennes Wirtz Schimmel Thomassen Wester Jakob Algemeene Geneesleer. Wit Ijewes j j Wirtz | Weitzel Hengeveld Thomassen | Wester Jakob Geneesmiddel* en Vergiftleer. I I I Thomassen Paimans Wester Bijzondere Ziektekunde en Geneesleer. Jennes Wirtz , „Hl ( i Ree» I . . _ .. . , l ) Wirtz ser D. A. de Jong | de Blieck Parasitaire* en Infectieziekten. | Hengeveld j Schimmel j Hartog Heelkunde. Hekmeyer Weitzel \ Schimmel Hartog Hoefziekten. Schimmel I Jakob Oogheelkunde. Rijnders Hengeveld Schimmel Hartog Operatie* en Verbandleer. Hengeveld i Weitzel de Bruin Paimans Verloskunde. Thomassen DE Paimans Wester Propaedeutische kliniek. \ | \ I j Schimmel | Thomassen I Thomassen BRUIN Paimans Wester Interne kliniek (groote huisdieren). L y, | [ cL,IT»»,»„T HARTnr Chirurgische kliniek (van het paard). {Rijnders f Jennes Hengeveld \ en \ en \ Schimmel hartog & V , ff ƒ ƒ / Chirurgische kliniek (van andere groote \ Wirtz Schimmel en J Wester huisdieren). II / ) 'de Bruin Jakob Kliniek van kleine huisdieren. Hengeveld Wirtz Weitzel j de Bruin Paimans Verloskundige kliniek. ' Weitzel de Bruin Paimans Ambulatoire kliniek. pOELS Practische toepassing van sera en vaccins. Wrt Henge* Hekmeyer Weitzel Kroon Wester Gerechtelijke Veeartsenijkunde. I Ree* , ... ,. wlt veld Hekmeyer Wirtz ser D. A. de Jong Remmelts Veeartsenijkundige politie. Geschiedenis en literatuur der Veeartsenij* Hekmeyer Thomassen Wester Paimans kunde. Schor* . , Weitzel de Bruin Markus I nagel van Oijen Vleeschkeuring, thans kennis der mensche* Practische Weitzel de Bruin j | Hoefnagel vleeschkeuring lijke voedingsmiddelen v. dierl. oorsprong. I K^Lfn T. Wind Landhuishoudkunde. 86 91 96 19 01 06 Koenen 11 16 21 j. Wind VAKKEN over de verschillende docenten van 1821 — 1921. 135 de vakken vroeger door De Bruin gegeven en hoefkunde van Schimmel. Bij het over* lijden van Van Esveld werd de anatomie toevertrouwd aan Krediet, Kroon doceert sindsdien voederkennis en gezondheidsleer der huisdieren. Het wordt echter tijd de ontwikkeling der kli* nische vakken nader onder het oog te zien. Reeds bij den dood van Thomassen en de benoeming van Wester (1917) was men het erover eens, dat voor het onderwijs in de kliniek geen voldoend aantal docenten voor* handen was. Bij den dood van De Bruin (1908), die vooral met het oog op de door hem gedoceerde verloskunde door Paim&ns werd opgevolgd, accentueerde zich het gemis aan een docent, die speciaal belast zou zijn met de kliniek der kleine huisdieren nog scherper. Eerst in 1911 werd door de benoeming van Jakob {hierin verbetering gebracht. In het zelfde jaar meende Schimmel zijn taak als clinicus te moeten neerleggen en werd hij door Hartog als chirurg opgevolgd. Binnen den tijd van '5 jaren was dus het geheele klinische onder* wijs in nieuwe handen overgegaan. Men mag dan ook zeggen, dat in de jaren omstreeks 1911, dus weer 30 jaren na de vorige crisis, het onderwijs een periode van aanvullingen en wisselingen doormaakte. De schildering hiervan zou niet volledig zijn, indien daarbij geen melding gemaakt werd van het ontslag van Wirtz (1909). Als directeur werd hij door Schimmel, den oudste in dienstjaren, vervangen, doch voor de vakken, waarin hij onderwijs gaf, volgde nu een periode van sterke wisseling. Reeser (Rotterdam) nam dit onderwijs eenigen tijd waar, waarna het aan D. A. de Jong werd opgedragen (1910). Reeds in 1915 legde laatst* [genoemde zijn ambt neder; het onderwijs werd door de conservatoren Van Heelsbergen en JJaudet gegeven, totdat in 1916 De Blieck werd benoemd. De veeartsenijkundige politie werd aan Remmelts opgedragen, De Blieck nam de bacteriologie van Markus over. Van de wisseling der docenten voor de overige nog niet speciaal genoemde vakken valt weinig meer te melden. De tabel wijst deze voldoende duidelijk aan. In de laatste jaren zijn ten slotte verschillende vakken aan (den rooster toegevoegd. Inl904begon Koenen landhuishoudkunde aan deze onderwijsinrich* ting te doceeren, in 1917 trad Poels op als docent, thans buitengewoon hoogleeraar in de practische toepassing van sera en vaccins, terwijl in 1920 Sirks als privaatdocent voor algemeene erfelijkheidsleer werd toegelaten. In dit jaar werd Koenen als lector door Wind vervangen. Op grond van het bovenstaande zou men geneigd zijn de verwachting uit te spreken, dat weer 30 jaar na 1911, dus omstreeks 1941 het onderwijs aan onze inrichting met sterke personeelswisseling te kampen zal hebben, terwijl uit de tabel blijkt, dat over de vakken van Dekhuyzen en Hoefnagel, de oudsten in dienstjaren van het doceerend personeel, het eerst de storm zal opsteken. Moet men de oplossing der dan opkomende vraagstukken aan het toeval overlaten, of kan men reeds thans maatregelen nemen, om bij deze moei* lijkheden het onderwijs zoo geleidelijk moge* lijk voortgang te doen hebben. De schijnbare wetmatigheid der zich herhalende crisis dwingt hen, wien dit onderwijs ter harte gaat, hier* over na te denken. Een beschouwing van de vakken van onderwijs en hun verdeeling over de verschillende docenten van 1821—1921 aan onze onderwijsinrichting toont de noodzake* lijkheid aan, om de beste beoefenaars der veeartsenijkunde in al haar onderdeelen na een behoorlijke werkzaamheid in de practijk op een of andere wijze te ondersteunen bij hun streven om met de nieuwere wetenschap* pelijke gezichtspunten bekend te blijven en zich in een bepaald gebied nader te speciali* seeren. Het is te betwijfelen, of men dit in deze economisch moeilijke tijden geheel aan het particulier initiatief kan overlaten. Het is nog de tijd maatregelen te nemen tegen den storm van 1941. Aan wien het initiatief in deze? GERAADPLEEGDE LITTERATUUR Behalve in de programma's der Rijks»Veeartse» nijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool vindt men vele gegevens omtrent dit onderwerp in de verschillende jaargangen van den Veter* nairen Studentenalmanak, uitgegeven door het „Veterinair Studentencorps "Absyrtus". In het bijzonder zijn hier te noemen: Onderwijzend personeel en leervakken van 's Rijks.Veeartsenijschool sedert hare oprichting door J. D. van der Plaats, veterinaire studenten* almanak van 1895, blz. 116 en Onderwijzend personeel aan 's RijkssVeeartsenij» school sedert de oprichting der school in het jaar 1821, veterinaire studentenalmanak van 1895, blz. 154. Voor biografische bijzonderheden van de in bovenstaand artikel genoemde personen zij naar bovengenoemde bronnen verwezen. HOOFDSTUK X. DE PUBLICATIES VAN HET WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL DER RIJKS*VEEARTSENIJSCHOOL EN DER VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL ') VERZAMELD DOOR W. H. KEESOM. De hoogleeraar Dr. J. VOSMAER. (1821—1824). Apothekers woordenboek, of uitvoerig zamenstel der apothekerskunst en daartoe voorbereidende weten» schappen, in eene alphabetische volgorde. Eerste Deel. Zutphen 1822. De hoogleeraar»directeur, later hoogleeraar Dr. TH. G. VAN LIDTH DE JEUDE. (1821—1851). Recueil de Figures des vers intestinaux. Leiden 1829. Verklaring der Ontleedkundige afbeeldingen, ten ge» bruike voor de Veeartsen en kweekelingen van 's Rijks» Veeartsenijschool, lste aflevering, Beschrijving der been» deren van den kop des paards. Utrecht 1836. De hoogleeraar, daarna hoogleeraar»directeur Dr. A. NUMAN. (1822—1851). Proeven omtrent de werking van de Smetstoffe der koepokken op onderscheidene huisdieren met aanmerkingen daartoe betrekkelijk: Eene bijdrage tot de vergelijkende Geneeskunde; in de Vaderlandsche Letteroefeningen, Dl. 2, 1825. Proeven en waarnemingen omtrent de inenting der pokken van schapen, door D. H. van der Meer, H. C. Medenbach de Rooy, S. Ellerbeek en G. A. Ramaer, met een vergelijkend overzigt, hiertoe betrek, kelijk en eene Voorrede van Dr. A. Numan, 's»Gravenhage, ter 'sLands Drukkerij, 1825. Iets over de ziekte van het rundvee, gewoonlijk het Miltvuur genaamd, benevens eenige algemeene aan. wijzingen, om dezelve te behandelen en te voorkomen. VGravenhage, ter Algemeene Landsdrukkerij, 1825. Handboek der Genees» en Verloskunde van het Vee. 2de druk, Groningen 1826, 3de druk, 1833, 4de druk, 1844. Veeartsenijkundig Magazijn, 6 Deelen van 1827—1847. Het 4de Deel is mede afzonderlijk uitgegeven, onder den titel van Verhandeling over de heerschende Long. ziekte van het Rundvee. Utrecht 1844. Redevoering over de Veeartsenijkunde en de Inrigting van derzelver onderwijs, overeenkomstig het belang der Maatschappij, uitgesproken bij de aanvaarding zijner lessen (uit het Eerste deel van het Veearts. Mag. bij» zonder afgedrukt). Groningen 1827. Iets voor landbouwers over het zaaijen van koolzaad en andere veldgewassen op rijen met de afbeeldingen van werktuigen, welke hiertoe in de Provincie Groningen en Vriesland worden gebruikt. Groningen 1827. Teregtwijzing eener verkeerde opvatting omtrent de proeven; betrekkelijk de werking der Smetstoffe van de koepokken op onderscheidene huisdieren; in den Konst» en Letterbode van 14 Maart 1828, p. 179. Over de schadelijke eigenschappen, welke de voeder» stoffen kunnen verkrijgen.... door cryptogamische voort» brengselen, welke op dezelve huisvesten, door A. Numan en L. Marchand, het Veearts. Mag., Deel 2. 1829. Korte handleiding tot de kenteekenen der gezondheid en ziekelijkheid van het rundvee, vooral ten dienste van hen, die belast zijn met het toezicht op den invoer van buitenlandsch vee binnen het Koningrijk der Neder» landen (in April 1830, ontworpen door Dr. A. Numan). 16 blz. Verhandeling over de Koepokken, zooals dezelve natuurlijk bij het rund voorkomen, en door inenting kunnen worden voortgebragt, met Platen. Utrecht 1831. De wijze, om koeijen door kinderpokstoffe te be. smetten, en daardoor koepokken voort te brengen, volgens Dr. Sonderland, te Barmen, aan proefnemingen onderworpen; in den Konst. en Letterbode, Dl. 1, p. 388. Dl. 2, p. 2, 1831. Over de meest geschikte wijze, om de koepokstoffe te verzamelen en te bewaren. Konst* en Letterbode, Dl. 2, p. 19, 1831. Waarnemingen omtrent het langdurig verblijf boven den gewonen dragttijd van gestorvene jongen bij de moederdieren, met platen; Verh. kl. Kon. Ned. Instituut, Deel 3, 1831. x) Opgenomen zijn alleen die publicaties, welke bewerkt zijn in den tijd, gedurende welken de schrij» vers aan deze inrichtingen in functie waren. De publicaties van het wetenschappelijk personeel. 137 Beschrijving van een misvormd schaap met overtollig» heid van deelen, met Platen; dezelfde Verhandelingen, Deel 4, 1832. Over de Horzelmaskers, welke in de maag van het paard huisvesten, met Platen; dezelfde Verhandelingen, Deel 4, 1834. Mededeeling van een kort Verslag omtrent eenige proeven, genomen met het oogmerk, om, door het inenten van runderen, koepokstoffe te verkrijgen, ca over de uitwerking dezer stoffe op den mensen, door I. Hartog, Heelmeester te Wormerveer, ift den Konst» en Letterbode, van 18 Augustus 1834. Handleiding tot de inlandsche schaapsteelt inzonder» heid met opzigt tot verbetering der wol. Tijdschrift ter bevordering der Nijverheid. Haarlem 1835-—1836. Geschiedenis der Veeartsenijkunde en beschrijving der inrichting van 's Rijks Veeartsenijschool te Utrecht; in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, 2de jaargang, p. 161, 1836. Iets voor Landbouwers over de teelt van het Chineesche radijs'zaad als olie=gevend gewas. Utrecht 1837. Algemeene beschouwing omtrent de heerschende long» ziekte van het rundvee en de middelen om hare uit» breiding tegen te gaan, benevens overwegingen, in hoever de maatregel van het doodslaan bij deze en andere be» smettelijke veeziekten nuttig en doelmatig kan geacht worden. Veearts. Mag. Dl. 3, blz. 1, 1837. Beschrijving van een grootendeels dubbeld kalfs< monster. Verh. lste kl. Kon. Ned. Instituut. Deel 7,1838. Over de periodische ontlasting van bloed uit de ge» slachtsdeelen bij sommige huisdieren, bepaaldelijk bij de koe, en beschouwing van dit verschijnsel, in betrekking tot de menstruatie der vrouw, in het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie van den Hoog» leeraar 1. van der Hoeven, Dl. 4. Leiden 1838. Beschrijving van een werktuig, geschikt om wortel» gewasschen te snijden tot veevoeder; in het Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, Deel 5, Haarlem 1839. Berigt omtrent de schaapsteelt aan 's Rijks Veeartsenij» school, in hetzelfde Tijdschrift. Iets over de bemesting met beenderen, enz., in het Tijdschrift: De vriend van den Landman, Deel 3, Nijmegen 1839. Over wormen, voorkomende in de oogen van sommige dieren, en den mensch, vergezeld van eene waarneming omtrent eenen bijzonderen, tot dusver niet beschreven worm, verwijderd uit het oog van een paard, door de opening van het hoornvlies, door den Veearts D. van Setten ; in het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie van de Hoogleeraren I. van der Hoeven en W. H. de Vriese, Deel 7, Leiden 1840. Proefneming omtrent de teelt van de verw«duizend« knoop 1 Polygonum tinctorium), en het verkrijgen eener blaauwe verw»stoffe uit deze plant; in het Tijd» schrift ter bevordering van Nijverheid, Deel 6, Haarlem 1840. Over de inenting van het Mondzeer en de klaauwziekte aan runderen en schapen als een middel om deze ziekten zachter en minder langdurig te maken. Utrecht 1842. Geschiedkundig onderzoek omtrent de vermeende afkomst van het Texelsche schaap uit de OosMndië, en opheldering nopens de omstandigheid, welke tot deze veronderstelling waarschijnlijk aanleiding zal hebben gegeven, met eene Plaat. Utrecht 1842. Verinmdeling over de onvruchtbare runderen, bekend onder den naam van kweenen, in verband tot sommige andere dieren, met misvormde geslachtsdeelen, met 23 gelithografieerde Platen. Utrecht 1843. Over den hoogen ouderdom, welken het paard bereiken kan. Utrecht 1843. Drietal waarnemingen betrekkelijk de dolheid bij den hond; Verh. lste kl. Kon. Ned. Instituut, Dl. 10, 1843. Over uitgedroogde, verharde of zoogenaamde steen» kalveren, welke meermalen in de baarmoeder van koeijen worden aangetroffen, vergeleken met verharde of ver* steende menschelijke vruchten (lithopaediën) en sommige andere steenvormingen, welke in de dierlijke ligchamen voorkomen ; in het Tijdschrift van het Koninklijk Neder» landsch Instituut No. 4, 1843. Aanmerkingen op het Geschrift van den Heer J. van Hertum, getiteld: Een woord over de oorzaken van het voortdurend heerschen der besmettende longziekte onder het rundvee, in eenige provinciën van het Koninkrijk der Nederlanden enz.; in het Tijdschrift: De Vriend van den Landman, Deel 9, Zwolle 1845. Proeven omtrent de voedering van varkens met aard» appelen, door de heerschende rotziekte aangedaan, zijnde onschadelijk bevonden, en over de uitwerking van schimmelig voedsel voor den mensch en onderscheiden vee. Utrecht 1845. Over den invloed der maan in hare verschillende standen op het voorttelingsvermogen der dieren; in het Tijdschrift: Het Instituut, 1846. Teregtwijzing, betreffende eene dwaling in het werk van Dr. I. M. Zimmerman, uit het Hoogduitsch vertaald door Dr. N. D. Sybrandi, getiteld: De Menschen»pokken en derzelver behandeling; in den Konst» en Letterbode, No. 22, 1846. Aanwijzing ter genezing van de schurft der schapen en van ander vee, zonder de aanwending van rattekruid en kwikmiddelen. Utrecht 1847. Bijdrage tot de Ontleedkundige en Physiologische kennis der horens van het rundvee, met Platen; Verh. lstekl. Kon. Ned. Instituut, Deel 13, 1847. Over den nadeeligen invloed van den zieken Vee» staat op den Landbouw; in het Verslag van het tweede Landhuishoudkundige Congres, Zwolle 1847. Over het nut van aderlatingen in de heerschende longziekte van het rundvee; in de Utrechtsche Courant van 5 en 8 Mei 1848; naar aanleiding van een daar» over geplaatst vertoog van den Heer E. C. Enklaar in het Dagblad Overijssel. Kan het vleesch van dieren, bij welke het rattekruid uitwendig of inwendig als geneesmiddel is aangewend veilig door den mensch als voedsel worden gebruikt? Geneesk. Crt. 1849. Over den veelkop»blaasworm (polycephalus (coenurus) cerebralis) der hersenen. Verh. l^e kl. Kon. Ned. In» stituut 3de reeks, 3d= deel, p. 225, 1850. Vijfde landhuishoudkundig Congres. Leiden 1850. Adres aan hetzelve betrekkelijk de zaak der longziekte en de daartegen te nemen maatregelen. Leiden 1850. Ontaarding in vet of steatosis en buitengewone vergrooting der slaapspieren bij een jonggeboren kalf. Verh. l*te kl. Kon. Ned. Instituut, 3d« reeks, Dl. 4, 1851. Bijdrage tot de kennis van de schaapsneushorsel (Oestrus nasalis ovinus). Tijdschrift voor Wis» en Nat. van het Kon. Ned. Instituut. Deel 4, blz. 133, 1851. Verder zijn uit het Hoogduitsch en Fransch Vertaald, onder leiding en toezicht, en met voorredenen van den hoogleeraar A. Numan, uitgegeven: Handboek der Veeartsenijkundige Heelkunde van I. F. C. Dieterichs, door J. W. A. Hart, en G. Kiji» stra, Veeartsen der Eerste klasse, 3 Deelen, met Platen. Groningen 1827. De kunst van het hoefbeslag van I. F. C. Dieterichs, door J. W. A. Hart. 's-Gravenhage en Amsterdam 1830. Het hoefbeslag zonder dwang van C. Balassa, door J. W. A. Hart. 'ssGravenhage en Amsterdam 1830. 138 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der A. Numan en P. H. |. Wellenbergh. Magazijn voor Veeartsenijkunde, vergelijkende Veeartsenijkunde en Veeteelt, Deel 1, 1849. De prosector T. D. SCHUBART. (1822—1842, 1851—1853). Verklaring van zes voorwerpen in gips afgegoten, voorstellende het paard, zoo uitwendig als inwendig, met aanwijzing der spieren en ligging der ingewanden. Utrecht 1MQ. "Verklaring van zes platen, voorstellende het paard, zoo uit» als inwendig, met aanwijzing der spieren en ligging der ingewanden. Utrecht 1840. Zes voorwerpen, in gips afgegoten, voorstellende het ontleedkundig zenuwstelsel van het inwendige gehoor* orgaan van den mensch. 1840. Tafel van den ouderdom des paards, volgens de ont« wikkeling, den voortgroei, en de afslijting der tanden. Utrecht 1841. Over klapvliezen van het poortaderstelsel bij eenige huisdieren. Repert. VI, 1853. De hoogleeraar Dr. P. J. t DE FREMERY. (1824-1851). Verhandeling over het zuiveren van besmette goederen vooral door hooge temperatuur, benevens beschrijv. van den toestel hiertoe gebruikt tijdens het heerschen der Cholera te Utrecht. Utrecht 1833. De veearts 1*'* klas aan 's Rijks»Veeartsenijschool J. W. A. HART. (1827—1839). Waarneming omtrent de genezing van de mondklem (trismus), ontstaan door het vatten van koude, bij een paard. Veearts. Mag. 1. p. 284. 1828. Over de sponsachtige uitgroeiselen, voorkomende aan de voorttelingswerktuigen bij honden. Veearts. Mag Dl 2, p. 468. 1830. 8 De kunst van het hoefbeslag, of handleiding om zoowel de gezonde als de gebrekkige hoeven der paarden op een doelmatige wijze te behandelen en te beslaan. Uit het Hoogduitsch van J. F. C. Dieterichs met aanmer» kingen en bijvoegselen vermeerderd. Met een voorrede van Dr. A. Numan. 's»Gravenhage en Amsterdam 1830. Het hoefbeslag zonder dwang. Eene verhandeling over de wijze om gevoelige, kwaadaardige en bedorvene paarden, welke tot dusver alleen door aanwending van dwangmiddelen konden worden beslagen, binnen een uur tijds zoo ver te brengen, dat zij zulks goedwillig laten doen en hunne weerspannigheid voor altijd afleggen. Uit het Hoogduitsch van C. Balassa en Klatte. Met een voorrede van Dr. A. Numan. 's=Gra» venhage en Amsterdam. 1830. (Te zamen met G. Kijlstra) Handboek der Veeart» senijkundige heelkunde of de kunst, om de uitwendige ziekten der paarden en van andere huisdieren te kennen en te genezen. Naar den tweeden druk uit het Hoog» duitschvan J. F. Dieterichs. Met een voorrede en eenige aanteekeningen van Dr. A. Numan. Groningen 1827. De veearts aan 's Rijks»Veeartsenijschool, later leeraar B. J. C. RIJNDERS. (1839—1853). De paardenarts of de kunst, om zijn paarden zelf te genezen, naar Fr. Clater. 2de druk, Goringhem, 1840. Waarnemingen omtrent de uitwerking van de Braak» noot in verlammingen bij koeijen. Veearts. Mag Dl 5. l«te stuk, p. 124. 1845. De gunstige uitwerking van het middel tegen de Wormachtige longziekte der kalveren, in het Veeartsenij» kundig Magazijn, deel 5, stuk 1 blz. 202—205 aanbevolen, nader bevestigd. Met een bijvoegsel van Dr. A. Numan. Mag. v. Veearts. Dl. 1. p. 156. 1849. (In samenwerking met Dr. A. Numan en A. Dunne» wold). Drietal waarnemingen omtrent verlamming der aangezichtsspieren bij het paard. Mag. v. Veearts. Dl. 1. p. 139. 1849. (In samenwerking met J. H. Nuss en F. H. van Dom» melen). Drietal waarnemingen omtrent tusschenpoozende koorts: J. H. Nuis, bij een paard; B. J. C. Rijnders. bij een rund; F. H. van Dommelen, bij een. rund, Bijvoegsel van Dr. A. Numan. Mag. v. Veearts. Dl. 1. p. 193, 1849. Verstopping in de boekmaag bij het rund. Versl. en verh. III. p. 66. 1851. Waarnemingen omtrent de uitdrijverij der nageboorte of der eivliezen, bij het zwangere rund, vóór de ver» lossing. Repert. IV, 1851. Mededeeling over de wratten (verrucae). Versl. en verh. IV. p. 113. 1852. Waarnemingen van brakingen bij het paard en het rund. Repert. V, 1852. (In samenwerking met I. Jennes). Verslag omtrent 267 gedane inentingen bij runderen tegen de heer» schende longziekte. Versl. en Verh. IV, p. 56. 1852. De hoogleeraar, later directeur Dr. P.H. J. WELLEN» BERGH. (1843—1872). F. Guenon, over de uitwendige kenteekenen, om te bepalen, welke de hoeveelheid en hoedanigheid der melkopbrengst bij de koeijen zijn zal; uit het Fransch vertaald; Utrecht 1845. Berigt over de uitbreiding der Veeartsenijkunde in de jaren 1841, 1842 en 1843. Veearts. Mag. Dl. 5, 1845; en 6, 1847. Berigt over de werkzaamheden in het gebied der veeartsenijkunde, gedurende de jaren 1844, 1845, 1846 en 1847. Mag. voor Veeartsenijkunde, vergelijkende Veeartsenijkunde en Veeteelt. 1849. Eenige mededeelingen betrekkelijk de inenting der heerschende longziekte, van Dr. Willems te Hasselt in België, als voorbehoedmiddel tegen deze ziekte voor» gedragen en bekend gemaakt. VH<1« Landhuishoud» kundig Congres, Leeuwarden 1852. Mededeelingen nopens de inenting als voorbehoed» middel tegen de longziekte van het rundvee en de uitkomsten der proefnemingen aan 's Rijks»Veeartsenij» school, gedaan op het VIIMe Landh. Congr. te Alk» maar, 1853. Rapport uitgebragt bij het IX<*e Landh. Congr. te Assen in 1854, nopens de uitkomsten van zijn onder» zoek naar de waarde der inenting, als voorbehoedmiddel tegen de longziekte onder het rundvee. Rapport, dato 25 Juni 1862, over tongblaar, uitge» bracht aan den Commissaris des Konings in de provincie Noord»Brabant. Mag. v. Landb. en Kruidk. 1862. Verslag nopens de proefnemingen met de runderen van Paarlberg. Utrecht, 1867. De leeraar G. WIT. (1851—1855). Amputatio uteri. Repert. IV, p. 347. 1851. Chankerziekte, zoogenaamde syphilis (Beschalkrank» heit) der paarden. Repert. V. p. 212, 221. 1852. • Het niet afscheiden der boter bij het karnen. Repert. VI, p. 20, 1853. Rijks* Veeartsenijschool en der Veeartsenykundige Hoogeschool. 139 Onvolkomene opening van het orificium uteri, als oorzaak van vertraagde verlossing, ibid. p. 243. Bijdrage tot de ontleding van de vrucht in den uterus (embryotomia) bij de groote huisdieren. Versl. en Verh. V—VI, p. 22, 1855. Over de crusta labialis. ibid. p. 54. Over den „paarden» of steenbil" bij kalveren, ibid. p. 73. De leeraar I. JENNES. (1851—1864). 3de en 4de Verslag omtrent inenting besmettelijke longziekte in Friesland, van 1853- 1858. Leeuwarden. Over het wezen der besmettelijke longziekte. Versl. en Verh. VII, p. 43, 1856. Mededeeling omtrent de uitkomsten van de inenting der besmettelijke longziekte als voorbehoedmiddel tegen dezelve. Ibid p. 66. Over den aard der influenza. Ibid. p. 71. Over het zoogenaamde leewater, ibid. p. 77. Verzameling van veeartsenijkundige bijdragen. Uit» gegeven door de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland onder medewerking van G. J. Hengeveld, I. Jennes en L.Swart. Utrecht 1860. Daarin van de hand van I. Jennes: Over den aard van eenige op het neusslijmvlies van het paard voorkomende ziekteprocessen, blz. 103. Over kwikvergiftiging, blz. 146. Korte mededeelingen uit de kliniek van 's Rijks Veeartsenijschool, gedurende de jaren 1858 en 1859, door I. Jennes en G. J. Hengeveld, blz. 304. Het wezen, het ontstaan en de behandeling der aderfistels Versl. en Verh. XI, p. 13, XII, p. 74. 1861. Iets over de heerschende longziekte van het rundvee en hare voorbehoeding. De Boeren«Goudmijn, 1862,nr. 1. Pepervuur en miltvuurkoorts is hetzelfde; geen anthrax, maar een erysipelasvorm. T. v. V. e. V. Dl. I, p. 80.1864. I. Jennes en B. J. C. Rijnders. Verslag omtrent 267 gedane inentingen bij runderen tegen de heerschende longziekte. Versl. en Verh. IV, p. 56, 1852. I. Jennes en Dr. J. R. E. van Laer. Over de vlieg» larvenziekte der schapen. T. v. V. e. V. Dl. 1, p. 107,1864. De leeraar F. C. HEKMEYER. (1851—1881). Het Repertorium. Tijdschrift voor de Geneeskunde in al haren omvang. Onder redactie van A. W. M. van Hasselt en F. C. Hekmeyer. Jrg. 4- 6. 1851—1853. Id. Onder redactie van C. Gobée en F. C. Hekmeyer. Jrg. 7. 1854. Daarin verschillende korte artikelen van de hand van Hekmeybr. Verhandelingen over verschillende veeartsenijkundige onderwerpen, of kort Verslag van het verhandelde in de III—Xllde Algemeene vergadering van Rijksveeartsen. 1851—1860. Geredigeerd door F. C. Hekmeyer. Daarin verschillende opstellen van hemzelve. Pr c even over net voedend vermogen van tarweze melen. Nederlandsen lancet. Tijdschrift voor de Geneeskundige wetenschappen, 3de serie, lste Jrg. p. 367. 1851—1852. Handboek der schapenfokkerij en wolkennis door G.F.Schmidt. Naar het Hoogduitsch door F. C. Hekmeyer. Utrecht 1853. Handboek der bijzondere pathologie en therapie, onder redactie van R. Virchow. Uit het Hoogduitsch, Tiel 1856. Hiervan is het 8ste Hoofdstuk in het 2de deel: „Over ziekten ontstaan door besmetting met dier» lijke vergiften (zoönosen)" door F. C. Hekmeyer in het Hollandsch vertaald. Over het gebruik van paardenvleesch als voedsel voor den mensch. Geschied», leefregel» en zedekundig onder» zoek omtrent deze zaak door Chr. Jos. Fuchs. Uit het Hoogduitsch door F. C. Hekmeyer. Utrecht 1859. Beschrijving van de verschillende wijzen van winter» beslag bij het paard of van het zoogen. op scherp» zetten. 2de dr. Utrecht 1862. De lste verscheen in 1860 in de Boeren«Goudmijn. 3de en vermeerderde druk in 1876. Handleiding tot de stelselmatig beschrijvende ontleed» kunde der huiszoogdieren. Utrecht 1862. Hondsdolheid, door Bouley. Uit het Fransch vertaald door F. C. Hekmeyer. Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 1860»1871. Verschillende kleinere wetenschappelijke mededeelingen van de hand van F. C. Hekmeyer. Een woord over den overgang van stoffen in het vleesch en het zuivel der huisdieren, vooral over die waardoor deze voedingsmiddelen schadelijk voor den mensch worden. Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde, Jrg. 6, p. 329, 1862. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt. Onder redactie van F. C. Hekmeyer, I. Jennes en G. J. Henge» veld. Jrg. 1,1864; van F. C. Hekmeyer, G. J. Hengeveld en A. W. H. Wirtz. Jrg. 2, 3. 1865, 1869. Gedurende hoe langen tijd kunnen de kiemen van besmettelijken kwaden droes bestaan, zonder zich door uiterlijke teekenen te openbaren? Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 1, p. 153, 1863. Bijdrage tot de geschiedenis der veeartsenijkunde, vooral in Nederland, ibid, p. 222. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 2. p. 41, 1865. Een kieken met vier beenen, ibid, p. 129. Een nieuwe wijze van scherp» of winterbeslag, uit» gevonden door A. J. Janné, Veearts, enz. te Roermond, en over eenige andere soorten van winterbeslag, mede» gedeeld door F. C. Hekmeyer, ibid 2, p. 28, 1865. Gaat de smetstof der runderpest op den mensch over? Zoo niet, waaraan moet dan de dood of de ziekte van den mensch na sectie van aan die ziekte gestorven runderen worden toegeschreven? Spoedige werking van gangreenichor van dieren op den mensch. Ned Tijdschrift v. Geneesk. 2de reeks, Jrg. 3. p. 49, 1867. Het vetmesten der runderen, door C. Vial. Uit het Hoogduitsch naar A. Korte, vertaald door F. C. Hek» meter. Utrecht 1868. Over het kribbebijten en luchtzuigen der paarden, door Dr. C. H. Hertwig. Uit het Hoogd. vertaald en met vele bijvoegselen vermeerderd door F. C. Hekmeïer. Utrecht 1870. Geïllustreerd veeartsenijkundig handboek, door W. Zipperlen. Uit het Hoogduitsch vertaald door F. C. Hek» meter, met een bijvoegsel, bevattende de Gerechtelijke veeartsenijkunde en politie. Utrecht 1871. Handboek der openbare gezondheidsregeling en der geneeskundige politie, door Dr. L. Ali Cohen, met mede» werking van F. C. Hekmeter (en anderen). Groningen. 1872. Hekmeïer beschreef daarin op p. 426-540: „De zorg voor den gezondheidstoestand bij het heerschen van ziekten onder de dieren (epizoötiën) en over de ziekten van dieren, die op den mensch overgaan." Het zieke vee en zijne behandeling. Tiel 1873. Handleiding tot de leer van het hoefbeslag. 2de dr. Leiden 1874. Prof. A. Numan's handboek der genees» en verloskunde van het vee. 7de vermeerderde druk door F. C. Hekmeïer. Gouda 1875. De hondsdolheid, door Dr. Rueff. Vertaald door F. C. Hekmeïer. Gouda 1877. 140 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Hekmeyer leverde verder verschillende opstellen in • Landbouwcourant,, jrg. 1851, 1853, 1860—1863, 1871 en 1872. De Boeren.goudmijn, Tijdschr. voor den Nederl. Land. bouw, Hoofdredacteur Dr. Mulder, jrg. 1855. 1856 1860, 1861 en 1863. Bijblad van de Landbouw.Courant, jrg. 1864, 1865 1867, 1870 en 1872. De runderpest, Bijlage tot de Landbouw.Courant, onder redactie van Dr. L. Mulder, jrg. 1865 '67. Magazijn voor Landbouw en Kruidkunde, onder redactie van Dr. Ballot, jrg. 1857—1869 en 1871. Jaarboekje van de Maatschappij van Landbouw in het Arrondissement Breda, jrg. 1852, 1853 en 1855. Jaarboekje van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde te Utrecht, Jrg. 1855—1857. De leeraar Dr. J. R. E. VAN LAER. (1851-1881). I. Jennes en Dr. J. R. F. van Laer. Over de vlieglarven. ziekte der schapen. Tijdschrift, v. V. e. V. Dl. 1, p. 107, De leeraar G. J. HENGEVELD. (1853—1881). Eenige wenken over de hondsdolheid. Repert. VI p. 109., 1853. Het rundvee op de algemeene tentoonstelling te Parijs in 1856. Haarlem 1856. Over het rundvee en zijne verschillende soorten, rassen en veredeling. Met 37 platen. Haarlem. 1858. 2de dr. 1865. Verzameling van Veeartsenijkundige Bijdragen. Uit. gegeven door de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, onder medewerking Yan« hengeveld, I. Jennes en L. Swart. Utrecht 1860. Daarin: Voorloopige resultaten, getrokken uit het verslag der inentingen der longziektesmetstof, verricht door 'ia i ^RT te Barendrecnt- en W. Dogterom te Krimpen a'd Lek, en verder practische beschouwingen, p. 27. Inenting der longziekte onder het rundvee in de provincie Zuid.Holland gedurende het jaar 1855. p. 85. Castratie van klophengsten, p. 164. Onvolkomene ontwrichting van den 4den en 5den halswervel bij een paard, p. 168.. Ontneming der eijernesten bij koeijen en kalveren.p. 172. Instrumenten voor de castratie bij koeijen. p 197. Aanteekeningen over hetzelfde onderwerp, n 202 SpeekselfisteL p. 207. De Hippo.Lasso.p. 218. Korte bijdragen en discussiën op verschillende Maat. schappelijke vergaderingen, p. 282. Korte mededeelingen uit de kliniek van 's Rijks Veeartsenijschool gedurende 1858 en 1859, door I Jennes en G. Hengeveld p. 304. Over de onvruchtbaarheid en het niet dragtig worden de£..k,oeijen- Tijdschrift t. bev. d. N ij verh. 1861. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt Dl 1—5 1864-1874, onder redactie van G. J. Hengeveld mei anderen. Eenige veeteeltkundige regelen der Grieken en Ro. meinen. Tijdschr. v. V. e.V. Dl.1, p. 200,1863. Dl.2, p. 187 1865. ' Is het Nederlandsche rundvee afkomstig van het Holsteinsche vee of omgekeerd? Tijdschr. v. V. e. V, p. 38, 1874. Verkooping van korthoornvee in New.York. ibid p. 197. Ongehoornd vee. ibid. p. 112. Onderlinge rasvermenging van vier runderrassen tot een bepaald doel. ibid. p. 204. Een praatje over het exterieur van ongehoornd rund. vee. ibid. p. 210. Wenken over de hondsdolheid, in herinnering ge» bragt en vermeerderd, met toevoeging der wet- van 5 Junij' 1875 (Staatsblad 6o. 110.) 's Gravenhage (1875). Dr A. Müller s tabel in kleuren voorstellende de voedingswaarde der voornaamste voedingsmiddelen voor mensch en dier. Uit het Duitsch naar de 4de uiteave Utrecht 1876. Verder leverde Hengeveld bijdragen in: de Boeren. Goudmijn, de Landbouwcourant, de Almanak van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, Album der Natuur, MiIch»Zeitung, De leeraar, daarna directeur Dr. A. W. H. WIRTZ. (1864—1909). Mond. eh klauwzeer, influenza, straalkanker. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 2, p. 70, 1865. Verslag van de werkzaamheden en den toestand van de Ata. Utrecht der Maatschappy ibid. p. 82. Naschrift over „empirisme". ibid. p. 101. De werkzaamheid van den slokdarm bij het slikken, volgens Chauveau, ibid. p. 107. Een schrikbarend staaltje van kwakzalverij, ibid. p. 108. Necrologie van P. J. S. 'Verheyen en J. Mars ibid. p. 112. Bijvoegsel bij „Hersentyphus", door J. A. Hinze. ibid. p. 131. De runderpest in Engeland, ibid. p. 193. De symptomatologie en pathologische anatomie van de runderpest in Nederland en Engeland. (Uit het verslag van Dr. Fürstenberg) ibid. p. 226. Buitenlandsche berichten: Necrologie E. Renault en Prince, ibid. p. 244, 246. The Albert veterinary college, ibid. p. 247. Runderpest in de diergaarde te Rotterdam, ibid p. 250. Ranglijst der paardenartsen in Nederland en in Oost. Indië. ibid. p. 256. De runderpest, beschouwd in hare oorzaken, hare verbreiding, bestrijding en geschiedenis. Maatsch. tot V!?n * A1Semeen Nr. 41. Gezondheidsleer IV. 1866. De lintwormen, vooral die van den mensch. Maatsch „Tot nut van het Algemeen" Nr. 48, Gezondheids, leer V. 1868. Iets over de Pathologische histologie der aandoeningen van de zoogenaamde veepest. N. Arch. voor Genees» en Natuurk. 1868. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 3, p. 38.1869. i. J^3^ dermoïd van het oog (trichosis of triehiasis bulbi) Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 3, p. 1 en 289, 1869. Chronische catarrh en ulceratie der luchtzakken met aneurysma. ibid. p. 32. Verscheuring van het omentum, insnoering van het duodenum, maagbersting en braken bij een paard, ibid. p. 57. De afkomst en bereiding van podophyllinum, zijn therapeutisch gebruik bij den mensch en zijn werking op de huisdieren, vooral den hond, ibid p. 67. Proeven aangaande de werking .van kryolith op den hond, ibid. p. 84. Taxus»vergiftiging bij een kalf. ibid. p. 95. Actio redhibitoria (zwakke longen), ibid. p. 100. Openingsrede 6de algemeene vergadering, ibid. p. 149 . » ,7de „ A jbid p 161 Verslag van den toestand der Maatschappij en van haar geldmiddelen, ibid. p. 164. Rijks-Veeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 141 Mededeelingen omtrent 's Rijks»Veeartsenijschool tus» schen 1862-68. ibid. p. 174. Staatsbegrooting over 1866-1870. ibid. p. 196. Bijschrift bij „De onteigening van kwaaddroezige paarden en het bedrag der schadeloosstelling", ibid p. 240 Een stem in de Tweede Kamer voor een wet op de koopvernietigende gebreken van huisdieren, ibid. p. 256. Mededeelingen en personalia uit het buitenland:, ibid. p. 258. Openingsrede 9de algemeene vergadering. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 4, p. 108, 1873. Brief dato 19 Augustus 1873, aan den lsten Secretaris der Maatschappij. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 5, p. 176,1874. Voorbehoeding der schapen tegen huidworm. ibid. p. 183. Erfelijkheid en besmettelijkheid van parelziekte, ibid. p. 184. Subcutane injectie van veratrine. ibid. p. 185. Darminvaginatie bij het rund. ibid. p. 185. Cornage. ibid. p. 186. Rede tot Prof. Dr. Mac Gillavry bij de eerste steen» legging stal en kliniek Rijks»veeartsenijschool. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 6, p. 172, 1875. Mededeelingen naar aanleiding der circulaire Claude Bourgelat. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 7, p. 177, 1876. De oprichting van openbare stedelijke slachthuizen in Nederland, in het bijzonder met betrekking tot de gemeente Utrecht. 10de jaarverslag der Vereen, tot ver» betering der Volksgezondheid te 's»Gravenhage. 1877. Rapport van den directeur van 'sRijks» Veeartsenijschool over het rotkreupel, aan Z. E. den Minister van B. Z. dato 10 Sept. 1880. Versl. Veearts. Staatstoezicht 1880. Jaarverslag (8ste —36ste) v. h. Pare Vaccinogène der Rijks Veeartsenijschool te Utrecht. (Sinds 1880 luidt de titel: Jaarverslag v. d. Rijksinrichting van koepokstof (Pare Vaccinogène) enz. I. 1880-1908). De 25»jarige ambtsvervulling van A. Th. Verhaar, prosector aan 's Rijks»Veeartsenijschool te Utrecht, 1 April 1889, herdacht 1882. Verslag en eindverslag v. e. onderzoek betreffende het voorkomen van trichinen in uit Amerika aangevoerd varkensvleesch. Door Egeling en F. J. Dupont, met medewerking van A. W. H. Wirtz. Ned. Staatscourant. 1882, 1883. Rapport, dato 30 Maart 1882, nopens in West«Java geheerscht hebbende veeziekte. Tijdschr. v. Nijv. en Landb. Ned.»Ind. 1883. 's Rijks veeartsenijschool te Utrecht. Agricultura No. 1-3. 1884. Verslag aangaande de meeningen van de districts» veeartsen en hunne plaatsvervangers over het voorkomen hier te lande en de oorzaken van de varkensziekte, respectievelijk van de besmettelijke vlekziekte (Rothlauf) en van de besmettelijke borstziekte (SchweineseuChe), dato 20 Mei 1887, van de commissie tot herziening van het Koningklijk besluit van 14 Maart 1880 (Stbl. No. 31). Versl. Veearts. Staatstoezicht 1887. Verslag van 15 April 1887 aangaande de meeningen van de districtsveeartsen en hunne plaatsvervangers over het voorkomen hier te lande, de oorzaken en den aard van de als kwaadaardig klauwzeer (rotkreupel) der schapen aangeduide ziekte, van de commissie tot her» ziening van het Koningklijk Besluit van 14 Maart 1880 (Stbl. No. 31). Versl. Veearts. Staatstoezicht 1887. Necrologie A. Th. Verhaar. Tijdschr. v. V. e. V, Dl. 15. p. 180, 1888. Vivisectie; operatiën bij het onderwijs aan de Vee» artsenijschool (Ingezonden). Ned. Tijdschr. v. Genees» kunde, Dl. 1, p. 449, 1888. Algemeeen verslag over voorbehoedende inentingen tegen miltvuur en tegen varkensziekte (besmettelijke vlekziekte) welke in 1890—1904 in Nederland zijn ver» richt. 1891-1905. Versl. Veearts. Staatstoezicht 1890-1904. Algemeen verslag over proefneming met inspuiting van malleïne tot onderkenning van kwaden droes, welke in 1892—1904 in Nederland van regeeringswege gedaan zijn. 1893—1905. Verslag Veearts. Staatstoezicht 1892-1904. Verslag omtrent het tusschen 16 en 21 Sept. 1895 in Bern gehouden internationaal veeartsenijkundig congres. Staatscourant 1895. Geschiedkundig overzicht, dato 10 November 1894, van het optreden, zich verbreiden en heerschen der varkensziekte (vlekziekte) in Nederland (1816—1893) en statistiek der gevallen van varkensziekte (vlekziekte en borstziekte) aangegeven in de jaren 1888 1893. Versl. Veearts. Staatstoezicht L896. Overzicht van de opkomst der animale vaccinatie in Nederland en van de wording der Rijkskoepokinrichting (Pare Vaccinogène) bij de Rijksveeartsenijschool en hare werking gedurende de eerste 25 jaren. 1873—1898. Bij» voegsel bij het 25sle jaarverslag. Verslag der Staatscommissie, ingest. bij K. B. van 18 Mei 1898 met de opdracht te onderzoeken, welke maat» regelen van Rijkswege behooren te worden genomen tót bestrijding der parelziekte (tuberculose) van het vee 1899. Nota betreffende het wetsvoorstel door de Staats» commissie tot beraming van maatregelen ter bestrijding van de tuberculose onder het vee d.d. 9 Juni 1899 aan de Koningin aangeboden. 1900. Th. M. Mac Gillavry en A. W. H. Wirtz. Uitvoer, keuring van vee. Tijdschr. v.V. e. V. Dl. 11, p 212, 1880. A. J. Janné en A. W. H. Wirtz. Circulaire inzake het oprichten van een standbeeld voor Claude Bour. gelat, met inteekenlijst. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 5. p. 193, 1874; 7, p. 177, 1876. C. H. H. Spronck en A. W. H. Wirtz. Bereiding en kostelooze verschaffing van Behnng's middel tot voorkoming en genezing van diphtherie. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 22, p. 135, 1895. C. H. H Spronck en A. W. H. Wirtz. Circulaire aan burgemeesters over antisdiphtheritisch geneesserum. ibid. p. 330. C. H. H. Spronck en A. W. H. Wirtz. Resultaten v. d. therapeutische en preventieve aanwending van anti»diphtherisch serum ten behoeve van on» en min» vermogenden bereid. Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde, 2de reeks, jrg. 32, p. 464, 1896. H. van Capelle, A. W. H. Wirtz, J. Huffnagel, H. J. Prakke, H. J. H. Stempel. Verslag der commissie belast met de voorbereiding van de herziening van het Koninklijk Besluit van 30 October 1872 (StbL No. 105). Versl. Veearts. Staatstoezicht 1879. Th. H. Mac Gillavry en A. W. H. Wirtz. Verslag van eene zending naar Londen aangaande de keuring aldaar van uit Nederland aangevoerd vee. Versl. Veearts. Staatstoezicht 1879. W. P. Ruysch en A. W. H. Wirtz. Rapport omtrent den stand der longziekte in November 1884, in het Spoelingdistrict, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, dato 2 Dec. 1884. Versl. Veearts. Staatstoezicht 1884. W. C. Schimmel, Handleiding tot de paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie. Met mede» werking van A. W. H. Wirtz en D. F. van Esveld. Breda 1885. Muller et Wirtz. De 1'enseignement et médecine vétérinaire. C. R. du IVe congres internat, de médécine vétérinaire, p. 360—371. 142 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der De hoogleeraar.directeur Dr. TH. H. MAC GILLAVRY. (1872—1877). Pare Vaccinogène. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 5, n. 197, 247, 1874. Beschuttende enting tegen schaapspokken? Verzoek om stof van ware schaapspokken. Tijdschrift, v. V. en V. 1874. De bepaling der fokaal afstanden van samengestelde optische stelsels. Maandblad v. Natuurwetensch. ire. 5. 1875. 3 5 De snijtanden van Mus decumanus. Proeve eener ontwikkelingsgeschiedenis van het tandglazuur. Versl. en Meded. K. Ac. van Wet. Afd. Natuurk. 2de reeks, dl. 9. 1875. De invloed van bronchiaahkramp op de ademhaling. Ned. Tijdschrift v. Geneesk. jg. 1876. Kunstmatige digestie van cellulose. Versl. en Meded. Kon. Acad. van Wet. Afd. Natuurk. 2de reeks, Dl. 9. 1876. De onderwijzer in praktisch hoefbeslag W. A. H. VAN HORSEN. (1872—1912) Iets over winterbeslag. De Hoefsmid. Dl. 1, p. 43.18%. Brokkelhoeven: hunne oorzaken en voorbehoeding De Hoefsmid. Dl. 2, p. 47. 1897. De leeraar Dr. L. J. VAN DER HARST. (1873—1897). Een diastatisch en peptonvormend ferment in de zaden van Phaseolus vulgaris. Maandblad voor Natuurweten» schappen, laargang 7, No. I, 187b. Handleiding bij de qualitatieve scheikundige analyse, naar W. Dittmar. Amsterdam, 1878. Lagere organismen en infectieziekten. Tijdschr. v. V. en V. 1879. Overzicht der voornaamste inlandsche plantensoorten en familiën. 3e druk. Zwolle 1883. Studiën over Taxus baccata L. en het aan deze plant eigen vergift. Academisch proefschrift. Utrecht 1884. Ptomaïnen. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 12. Methode tot het afscheiden van strychnine uit organi. sche mengsels. Weekblad van Pharmacie, 7 Febr. 1885. Chloraikamfer. Nieuw tijdschrift van de Pharmacie in Nederland, April 1887. De assistent»leeraar Dr. J. H. VAN 'T HOFF. (1876—1877). De spanningstoestand in gehard glas. Maandbl. v Nat..Wet. Dl. 6. p. 145. 1876. Over het mekoniumzuur. Ibid. p. 148. Over ringvormige koolstofbinding. Ibid. p. 150. Een rechtsdraaiend lichaam in styrax. (Antwoord aan Berthelot). Maandbl. v. Nat.»Wet. Dl. 7, p. 4.1876. Inwerking van halogenen op organische zouten. Ibid. p. 7. Iets over de benzoïne»reeks. Ibid. p. 44. Gewijzigde toestel voor het opvangen der stikstof bij analyses volgens Dümas. Ibid. p. 59. Over de bindingsrichtingen van het stikstofatoom. Ibid. p. 109. Over de inwerking van zink op een mengsel van jood» of chloorazijnzuren en oxalzuren ether. Ibid. p. 111. Beitrage zur Kenntnis des Styrax. Ber. d. D. chem Ges. Bd. 9. p. 1339. 1876. Die Ladenburg'sche Benzolformel. Ber. d. D. chem. Ges. 9. p. 1881. 1876. Die Grenzebene, ein Beitrag zur Kenntnis der Ester» bildung. Ber. d. D. chem. Ges. 10, p. 669. 1877. Chlorbromkohlenstoff aus Trichloressigsaure. Ber. d D. chem. Ges. 10. p. 678. 1877. Ueber den Zusammenhang zwischen optischer Acti» vitat und Constitution. Ber. d. D. chem. Ges. 10, p. 1620. 1877. Die Lagerung der Atome im Raume. Braunschweig. 1877. De leeraar, later directeur Dr. W. C. SCHIMMEL, (1877—1914.) De Landbouwcourant, Jaargang 1877—1887. Onder* scheidene artikelen op het gebied van Veeartsenijkunde en paardenfokkerij, meestal ongeteekend of van een pseudonym voorzien. Stroomatras of turfstrooisel. Het Militair Blad, Ire. 1885. J 6 Nog eens stroomatras of turfstrooisel. ibid. Rapport over de verbetering der paardenfokkerij, uitgebracht bij het Departement Utrecht der Maatschappij van Nijverheid. Tijdschrift van de Maatschappij 'tot bevordering van Nijverheid. 1885. Handleiding tot de Paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie, door W. C. Schimmel, met medewerking van Dr. A. W. H. Wirtz en D. F. van Esveld. Breda 1885. Met daarbij behoorenden atlas van 41 platen. Pigmentvorming in de cornea. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 137 1886. Maanblindheid. ibid. Het dermoïd van het oog. ibid. Biographie van F. C. Hekmeyer. ibid. Hoefzalven. Het Militair Blad. Jrg. 1886. Nog eens: Over het gebruik van hoefzalven. ibid. De sanoped horse»shoe. ibid. Het hoefbeslag der paarden van het leger. De Militaire Spectator, Jrg. 1886. Verbetering van ons paardenras. Maandblad van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw, laargang 1886. Een te Maastricht gevonden hoefijzer. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 14. 1887. Korte geschiedenis van den militairen veterinairen dienst in Nederland, ibid. Iets omtrent de theorieën over spatkreupelheid en hare behandeling, ibid. Operatie tegen piepende dampigheid, ibid. De hazenhak. ibid. Iets over de verpleging der hoeven bij trampaarden. De Locomotief. Jrê. 1887. Zür Aetiologie der Brustbeulen. Oest. M. f. Tierh. Band 12. 1887. Tierarzneischule in Utrecht, ibid. De klauwziekte van het rund. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 15. 1888. Keratitis solaris. ibid. De klauwziekte bij het schaap, ibid. Referaten over reorganisatie van het veeartsenijkundig onderwijs in het buitenland, ibid. Das Militar»Veterinarwesen in Holland. Oest. M. f. Tierh. Band 13. 1888. Thierarzneischule in Utrecht, ibid. Winterbeslag van W. A. H. van Horsen. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 16. 1889. Nieuw systeem winterbeslag door W. A. H. van Horsen, ibid. RijkstVeeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 143 KeukenzouMnjecties bij kreupelheid, ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. Winterbeslag van I. F. A. Otte. ibid. Winterbeslag van W. A. H. van Horsen. De Militaire Spectator. Jaargang 1889. Winterbeslag van W. A. H. van Horsen. De Loco. motief, Jrg. 1889. Niederlandisches Veterinarwesen pro 1888. Oest. M. f. Tierh. Band 14. 1889. Adenoom der glandula Harderi. Tijdschr. v. V. e. V Deel 17. 1890. Extirpatio bulbi. ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. Niederlandisches Veterinarwesen pro 1889. Oest. M. f Tierh. Band 15. 1890. Kummerfeld's waschwater bij honden aangewend. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 18. 1891. Tijdschrift voor Veeartsenijkunde (en Veeteelt) deel 19 - 36,1892—1909. Onder redactie van W. C. Schimmel, met anderen. Biographie van L. Ph. Wuppermann. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 19. 1892. De hazenhak en het reebeen. Hippos. Jrg. 1892. Overkoote stand bij veulens, ibid. Commissies van beoordeeling. ibid. Het zijbeen, met al beeldingen. ibid. Sterfte onder veulens, ibid. Hoefverpleging. ibid. Kleine mededeelingen, speciaal betreffende de Com. missie tot bevordering der paardenfokkerij in Gelder, land. ibid. Het Geldersch paardenstamboek. Afl. 1 en 2.1892—1893. Lecons sur la flucion périodique du cheval, du Dr. E. Rolland ; quelques réflexions critiques a leur sujet. Annales de Médecine Vétérinaire. 1892. Fibrosarcoom in den vleeschstraal van het paard. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 20. 1893. Ook in Oest M. f. Tierh. Behaard dermoïd op de membrana nictitans van een kalf. ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. Behaard dermoïd op de cornea van een kalf. ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. De overhoef. Hippos. Jrg. 1893. Iets omtrent de bepaling van den leeftijd bij het paard boven de 10 jaar. ibid. Iets omtrent de paardenfokkerij in Normandië. ibid. Berichten, in het bijzonder omtrent de Commissie tot Bevordering der Paardenfokkerij in Gelderland, ibid. Kerat'tis acuta infectiosa. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 21. 1894. Iets omtrent de therapie van straalkanker. ibid. Paralysis van den nervus obturatorius bij een paard ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. De knie, de schenkel en het spronggewricht. HipposJrg. 1894. Iets over de verpleging der beenen en hoeven, ibid. Verslagen en berichten omtrent de Commissie tot bevordering der paardenfokker» in Gelderland. Hippos. Jrg. 1894. Het paard. Jrg. 1895—1898. Encyclopadie der gesammten Thierheilkunde und Thierzucht, von Alois Koch. Band VI—XI. 1890—94. Korte biographieën van personen, die zich in Neder, land op veeartsenijkundig gebied verdienstelijk nebben gemaakt, als: Dr. G. A. Geisweit van der Netten, Prof. Dr. Th. G. van Lidth de Jeude. Dr. S. de Monchy, W. H. Montens, Prof. Dr G. J. Mulder, Dr. W. Munniks. Dr. P. van Naaldwijk, Prof. Dr. A. Numan, F. van de Poll, Geert Reinders, B. J. C. Rijnders, Prof. Dr. 1 . Sandifort, Dr. J. Scheltema, F. D. Schubaert. A. Th. Verhaar, Prof. Dr. J. Vosmaer, Prof. Dr. W. Vrolik, Prof. Dr. P. H. J. Wellenbergh, G. Wit en L. Ph. Wuppermann. Voorts in Band 11: Winterbeslag von Van Horsen, mit Abbildungen. Verscheuring van den binnenhechtband van den kroonbeenbuiger bij het paard. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 22. 1895. Ook in Oest. M. f. Tierh. Jahrg. 18%. Het kribbebijten en luchtzuigen. Het paard. Jrg. 1895. Mijne veroordeeling, in zake de voeding van het Indische militaire paard, getoetst. Veeartsenijkundige Bladen voor NederlandschTndië. Deel 2. Handleiding tot de paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie, door W. C. Schimmel, met medewerking van D. F. van Esveld, J. H. Knel en M. H. J. P. Thomassen. 2de geheel omgewerkte druk. Breda 1895. Met daarbij behoorende atlas van 48 platen. Biographie van L. Pasteur. Tijdschr. v. V. e. V Deel 23. 18%. Blaassteen bij een ezelin, ibid. Habi tueele luxatie der patella als oorzaak van hanetred. Neurectomie van den nervus ulnaris. ibid. De hoef en het hoefbeslag. De Hoefsmid. lste—3de jrg. 18%—1898 (in elke maandelijksche aflevering een gedeelte, met figuren). Verslag der Commissie tot bevordering der paarden, fokkerij in Gelderland omtrent haar handelingen en lotgevallen, gedurende het jaar 1895 (uitgebracht aan Gedeputeerde Staten van Gelderland). De bevordering der paardenartsen bij het Neder, landsche leger. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 24. 1897. Verslag der Commissie tot bevordering der paarden, fokkerij in Gelderland omtrent haar handelingen en lotgevallen, gedurende het jaar 1896 (uitgebracht aan Gedeputeerde Staten van Gelderland en aan Hunne Excellenties de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Oorlog). Id. 1897. Het Geldersch Paardenstamboek, Alfevering III, met afbeeldingen. Uitgegeven voor rekening der Commissie tot bevordering der paardenfokkerij in Gelderland, 18%. Prothesis ocularis. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 25. 1898. Retractie van het flexie apparaat na hoefgewrichts» ontsteking, ibid. Biographie van Dr. L. J. van der Harst. ibid. Vergroote clitoris en hypospadie, ibid. Dr. L. ]. van der Harst. Veterin. Almanak. 1898. Het Geldersch Paardenstamboek. Nederlandsen Land. bouw Weekblad van 23 October 1897. De operatie van Bosi. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 26. 1899. Ook in Oest. M. f. Tierh. Het subcutaan opereeren niet meer van dezen tijd. ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. Iets over de prognose en de therapie van paralysis van den nervus suprascapularis. ibid. Ook in Oest. M.f. Tierh. Iets omtrent de oorzaak van den verkregen steltvoet bij veulens, ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. Het besnijden der hoeven bij Franschen stand en bij toontrederstand. De Hoefsmid. 4dc en 5d» Jrg. Eenige artikelen op het gebied van paardenfokkerij. Het Paard. 1899 en 1900. Secundair glaucoom bij het paard. Tijdschr. v. V. Deel 28. 1901. Ook in Oest. M.f. Tierh. Solutio retinae bij het paard. ibid. Ook in Oest. M.f. Tierh. Paralysis van den nervus cruralis bij den hond. ibid. Ook in Oest M. f. Tierh. De nieuwe onderwijslokalen aan 's Rijks«Veeartsenij. school, ibid. Luxatio lentis bij het paard. Tijdschr. v. V. Deel 29.1902. 144 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Paralysis van den nervus obturatorius bij een paard en een hond. ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. Corectopia, dyscoria, albinismus en nystagmus bij een hond. ibid. Ook in Oest. M. f. Tierh. Mededeelingen uit de chirurgische cliniek van 's Rijks Veeartsenijschool. Met K. Over. 34 Ziektegevallen. Tijdschr. v. V. deel 30, 1903. 24 ziektegevallen. Tijdschr. v. V. deel 31, 1904. Met I. G. A. Reeser: 10 ziekte, gevallen. Tijdschr. v. V. deel 32, 1905. Met G. L J. Gooren : 8 ziektegevallen, Tijdschr. v. V. deel 33, 1906. Met denzelfden 2 artikelen, en met J. van der Veen: 11 artikelen. Tijdschr. v. V. deel 34,1907. Met J. v. d. Veen: 8 artikelen Tijdschr. v. V. deel 35, 1908. 5 artikelen, Tijdschr. v. V. deel 36, 1909. Ook in Oest. M. f. Tierh. 1904—1908. Congenitaal hygroom van het patellair.-gewricht bij veulens, zoogenaamde mouw. Tijdschr. v. V. deel 31. 1904. In memoriam Mr. C. J. Sickesz. ibid. Keratoma diffusum van den hoornwand bij een paard. Tijdschr. v. V. Deel 32. 1905. Met J. P. van der Slooten : Hernia scrotalis congenitia bij een hond; genezing met behoud van den testikel; cryptorchidismus dexter. ibid. Berichten omtrent het IXde Internationaal veeartsenij, kundig congres te 's»Gravenhage in 1909, Tijdschr. v. V. deel 35. 1908, deel 36, 1909. Zevenendertigste jaarverslag van de Rijksinrichting tot kweeking van koepokstof (Pare Vaccinogène) ' bti de Rijks Veeartsenijschool te Utrecht over het jaar 1909. Acht en dertigste idem. 1910. Negen en dertigste idem 1911. Veertigste idem 1912. Een en veertigste idem 1913. Treatment of Suprascapula Paralysis. The Veterinary Journal, April 1910. Nederlandsch Biographisch Woordenboek, deel 1: Korte biographieën van de volgende veeartsen en personen die zich voor de veeartsenijkunde verdienstelijk hebben gemaakt: M. G. de Bruin; J. van Dam; F. H. S. Dehne; J. A. Dekker; J. K. de Greuve, Dr. L. J. van der Harst; J. A. W. Hart; F. C. Hekmeyer; G. J. Hengeveld; J. van Hertum; Dr. G. de Hoog; J. J. Hinze; J. Hufnagel; A. J. Janne; I. Jennes; Prof. Dr. A. N uman; T. D. Schubaert en Dr. M. H. J. P. Thomassen. Nederlandsch biographisch Woordenboek, deel 2: Korte biographieën van A. J. de Bruin, J. Huffnagel, A. J. Janné, Dr. J. R. E. van Laer, D. P. Manvis Wz. en W. H. Montens. Dr.' Isid. Bouwens, Nederlandsch Woordenboek der Geneeskunde, Heelkunde, Artsenijbereidkunde en Hulp. wetenschappen. Medewerking op Veterinair gebied. Necrologie: B. J. Aalbers. Tijdschr. v. V. DL 38, 1911. Chronische verscheuring van den musculus interosseus van de achterbeenen bij het paard. Tijdschr. v. V. deel 39. 1912. Kreupelheid van een paard aan het rechtervoorbeen door stoornis aan het linker, ibid. De feestelijke herdenking van het 50.jarig bestaan der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland, ibid. De herdenking van het 150«jarig bestaan der eerste veeartsenijschool te Lyon. ibid. Necrologieën: F. Mos en M. J. Hengeveld G. Jzn. ibid. Bijdrage tot de geschiedenis van den militair vete. rinairen dienst in Nederland. Tijdschr. v. V. deel 40.1913. Necrologieën: J. F. Laméms, J. H. van Uyen, E. A. Kok en F. Boerhave, ibid. Nederlandsch Biographisch Woordenboek Deel 3: Korte Biographieën van H. J. Prakke, B. J C. Rynders, L. Swart, M. H. J. P. Thomassen, A. Th. Verhaar en P. S. J. Verhjyen Prof. Dr. Jacob Vos. maer, Albert de Vos, G. Wit, L. Ph. Wuppermann, Prof. Dr. P. H. J. Wellenbergh, F. Th. Weitzel. Necrologieën: W..F. A. Gantvoort, B. Eysenburger, K. Bosma, P. C. Buyterse. Tijdschr. v. V. deel 40, 1913. Necrologieën: Dr. D. P. J. Driessen, R. J. Schouten, G. Goosens, J. H. Zyp. Tijdschr. v. V. deel 41. 1914. Berliner Tierarztliche Wochenschrift 1914, No. 32; Kurze Übersicht über die Entwicklung der Tierheil. kunde in den Niederlanden. Ook in The Veterinary Journal, August. 1914. Met J. N. Ballangêe. Merkwaardige data betreffende den Militair.Veterinairen dienst in Nederland. Veteri» naire Studenten Almanak 1914. De leeraar Dr. C. A. PEKELHARING. (1878—1881). Ueber die Entstehung des Lungenbrandes beim Pferde. Deutsche Zeitschr. für Thiermedizin und vergleichende Pathologie. Bd. 5, p. 7K 1879. Beitrag zur Kenntnis des Peptons. Pflüger's Archiv, Bd. 22, S. 185, ook verschenen in het Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1880, p. 65. Weiteres über das Pepton. Pflüger's Archiv, Bd. 26, d. 415. 1881. De leeraar Dr. J. D. VAN DER PLAATS. (1878-1916). Roscoe's beknopt leerboek der scheikunde. Utrecht Eerste stuk: 6de druk 1883, 7de druk 1889. 8««e druk 1895, 9de druk 1900, 10de druk 1903, llde druk 1907. Tweede stuk: 6de druk 1886, 7de druk 1893, 8»*e druk 1899, 9de druk 1903. Derdestuk: 6dedruk 1893,7dedruk 1902,8ste druk 1908. De Plaatsbepaling bij de Aromatische Lichamen. Prijs, verhandeling, uitgegeven door het Provinciaal Utrcchtsch Genootschap 1883, XVI en 74 blz. Mededeelingen over de besmettelijke ziekten in de gemeente Utrecht. I. Overzicht der besmettelijke ziekten tot en met het jaar 1886. Nadere gegevens betreffende typhus typhoïdea en diphtheritis, van 1 April 1871 tot 1 Tan. 1888. Met vier tabellen en ééne kaart. (Uitgegeven door de Ge. zondheidscommissie 1888, blz. 1—19). Détermination de quelques Poids atomiques (C, P, Sn, Zn.) (C. R. Acad. d. Sc. Paris, 5 janvier 1885, tome 100, p. 52—55.) Iets over den Luchtballon met eigen beweging, van Renard en Krebs. Album der Natuur, Juli 1885, blz. 320—325. Essai de Calcul des Poids atomiques de M. Stas. Annales de chimie et de physique 1886, tome 7, p. 499—532. Remarques sur le Brome et 1'Acide bromhydrique. Recueil des travaux chimiques des Pays.Bas 1886, tome 5, p 34-50. Sur le Poids et la Tension de la vapeur de mercure saturée, a la température ambiante. Ibid. p. 149—183. Over het voorkomen van Zuurstof in zilver. Maand» blad voor Natuurwetenschappen 1886, Jaargang 13, blz. 25—32. Over de doelmatige Indeeling van een stel gewichten. Ibid. blz. 37—47 en 52. Sur la Dessication des Gaz. Recueil d. tr. ch. d. P. .B. 1887, tome 6, p, 45—59. Over de lengte van den Secundeslinger. Sectiever. Rijkst Veeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 145 gadering van het Prov. Utr. Genootschap 27 Tuni 1887 blz. 1-4. J Over het Atoomgewicht der Waterstof. Handelingen van het eerste Natuur» en Geneeskundig Coneies, 1887 blz. 118—120. Nog iets over het drijven van voorwerpen op soorte» lijk lichtere vloeistoffen. Mbld. v. N. w. 1888, Jaargang 15, blz. 23 - 26. Over de Triangulatie van Snellius. Sectievergadering Prov. Utr. Genootschap 26 Juni 1888, blz. 11—18. Overzicht van de Gi aadmetingen in Nederland. Tijd» schrift voor Kadaster en Landmeetkunde 1889, Jaargang 5 blz. 3—42, 217—243 en 257—305; en 1891, Jaargang 7, blz. 65-101 en 109—133. Over den Barometer van het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut. Jaarboek van het K.N.M.I. over 1888, blz. XXIX—XXXVI. Levensbericht van Dr. J. R. E. van Laer, leeraar aan 's Rijks V.A.S. van 1 April 1851 tot 1 Sept. 1881. Tijdschr. v. V. en V. 1891, Deel 18, blz. 77—87. Over hetZilveressaai en de Essaaikeuzen. Handelingen van het derde Natuur» en Geneeskundig Congres, 1891, blz. 396-403. De Basismetingen op Java. Tijdschrift 'voor Kadaster en Landmeetkunde 1892, Jaargang 8, blz. 57-78. Sur les Poids Atomiques de Stas. C.»R. juin 1893, tome 116 p. 1362-1367. Over de wet van Prout en de Eenheid der Stof. Voordracht in de Sectievergadering Prov. Utr. Genoot» schap 18 Juni 1894, blz. 57—75. Berekeningen over de metingen van Prof. C. Winkxer aan de hoorden van omstreeks 50 moordenaars en 50 recruten. Geneeskundige Bladen, uitgegeven door Profs. Straub en Treub 1895, 2de Reeks, No. 6, blz. 139—159. Over de toepassing der waarschijnlijkheidsrekening op medische statistiek. Nederl. Tijdschrift voor Genees» kunde 1895, Dl. 2, blz. 71—73. Eene eenvoudige Constructie voor de Lenzenformule. Maandblad voor Natuurwetensch. 1895, Jaargang 20, b'z. 5—7. Iets over het verband tusschen de Gravitatiewet en de Wet van het Behoud van Stof. Maandblad voor Natuurwetensch. blz. 8—9. Kalender. Den dag der week te vinden, waarop een bepaalde datum valt. Veterinaire Almanak voor 1892, blz. 18, en volgende jaren. Ond erwijzend Personeel en Leervakken aan 's Rijks Veeartsenijschool sedert hare oprichting. Veterinaire Almanak voor het jaar 1895, blz. 116—144. Over de toepassing der waarschijnlijkheidsrekening op Medische Statistiek. Sectievergadering Prov. Utr. Genootschap, 25 Juni 1895, blz. 22-53 en drie Tafels, Over de Nederlandsche Standaarden der Maten en Gewichten van Snellius tot op den tegenwoordigen tijd. Maandblad voor Natuurwetensch., 20"« Jrg., blz. 15, 40, 1895, 22*"= jrg. blz. 134, 1899. Berekeningen over de metingen aan de hoofden van gewone menschen, misdadigers en krankzinnigen. Eerste tezamenstelling: 50 geneesheeren, 50 soldaten, 51 moor» denaars en 150 krankzinnigen. Feestbundel uitgegeven door de Nederlandsche Vereeniging voor Psychiatrie ter eere van haar 25«jarig bestaan, 17 November 1896, blz. 305—348. Over het Nederlandsche muntstelsel, den muntslag en het muntessaai. Maandblad voor Natuurwetensch. 1897, 21*.' jaargang 83—99. Onderzoekingen en verslagen van de Gezondheids» commissie der gemeente Utrecht, betreffende de gracht» wateren en den invloed der grachten op den gezond» heidstoestand. Mei 1897. Door P. W. Onnen, C. H. H. Spronck, J. de Haan en J. D. van der Plaats, rap» porteur. Uitgegeven door het Gemeentebestuur. Over den oogspiegel en de schaduwproef van Cuignet Tijdschr. v. V. en V, 1898, Deel 26, blz. 1—19. Eene natuurkundige verklaring van de schaduwproef. Nederlandsche Oogheelkundige Bijdragen, 1899, 8'te aflevering, blz. 5—27. Werkzaamheden van de Gezondheidscommissie der Gemeente Utrecht, 1884—1898. Uitgegeven door de Gezondheidscommissie, Sept 1898. Over Schoolhygiëne en Woninghygiëne. Tijdschr. voor Sociale Hygiëne en openbare Gezondheidsregeling 1899, l«e jaargang, blz. 31-36 en 89-94. Eindexamen der Hoogere Burgerscholen, 1866—1898. 8»te druk. Utrecht 1899. 9de druk 1901. 10de druk 1902. llde druk 1904.12dedruk 1906. 13de druk 1908. 14dedruk 1909, 15de druk 1911, 16de druk 1913. 17de druk 1915. Over het lichten van het oog. Sectievergadering Prov. Utr. Genootschap, 5 Juni 1899, blz. 24—42. Over de oplosbaarheid van chioorzilver. Genootschap ter bevordering der Natuur», Genees» en Heelkunde te Amsterdam, Sectie voor Natuurkunde, 29 April 1898. blz. 73-75. Over spectroscopen, in het bijzonder over het con» cave grating van Rowland. Ibid. Sectievergadering van 15 December 1899, blz. 91-93. Ueber die subjectiven Bilder von Cylinderlinsen und asrigmatischen Linsen. Drude's Annalen der Physik, Bd. 5, S. 772-792. Juli 1901. Verslag aan B. en W. over het onderzoek naar de vervuiling der grachtwateren in de gemeente Utrecht, in de maanden Augustus en September 1900. Jaar» verslag der Gezondheidscommissie over 1900, Bijlage VI. blz. 49-67. De Tvphusepidemie te Utrecht in Aug.—Dec. 1900. Statistiek, loop eh oorzaak volgens offkieele gegevens. Jaarverslag der Gezondheidscommissie over 1900, Bij» lage IV, blz. 29—43 en Ned. Tijdschrift voor Genees» kunde 27 Juli 1901, blz. 206-214. Over cylindrische lenzen en astigmatische lenzen. Genootschap ter bevordering der Natuur», Genees» en Heelkunde te Amsterdam, Natuurkundige sectie, 15 Maart 1901, blz. 93-92. Een eenvoudige Capillair»electrometer (idem Sectie» vergadering van 17 Mei 1901, blz. 92). Nog iets over de toepassing der waarschijnlijkheids» rekening op medische statistiek. Naar aanleiding der berekening van Dr. D. Schermers. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 2 Nov. 1901, blz. 1028-1033, zie Psychiatrische bladen 1901, no. 6. Over de watervoorziening der Gemeenteslachtplaats te Utrecht. Jaarverslag der Gezondheidscommissie over 1901, Bijlage 11, blz. 26—32. Over het verslag der Staatscommissie tot voorbereiding van maatregelen tegen verontreiniging van openbare wateren, meer bijzonder in verband met de ervaringen en toestanden te Utrecht (Tijdschrift voor sociale Hygiëne, Mei 1902, Dl. 4, blz. 101—116). Over de inrichting van het onderwijs en de examens aan 's Rijks»Veeartsenijschool. Tijdschr. v. V. e. V, Sept. 1903, deel 30, blz. 561—589. Over de inwerking van leidingwater op looden buizen en op tinvoeringbuizen. Vierde vergadering der ver» eeniging voor waterleidingssbelangen in Nederland, blz. 60—69. Met meer plaatselijke bijzonderheden in het Jaarverslag der Gezondheidscommissie voor Utrecht over Oct.—Dec. 1902, blz. 29—33. Over het geleidingsvermogen voor electriciteit van drinkwateren. Vierde vergadering enz. als boven, blz. 74-82. 146 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Over het Jaarverslag der Gezondheidscommissiën. Tijd» schrift voor Sociale Hygiëne, Jan. 1905, VII, blz. 58 —60. Over den loop der bevolking van de Gemeente Utrecht in de laatste 30 jaren, met drie tabellen. Jaar» verslag der Gezondheid scommissic voor de Gemeente Utrecht over 1904, Bijlage II, blz. 36-43. Overzicht van de besmettelijke ziekten in de Gemeente Utrecht, April 1871—31 Dec. 1904, met negen tabellen. Jaarverslag als voren, Bijlage III, blz. 44— 62. Atomgewichte. Landolt»Börnstein Physikalisch»Che» mische Tabellen, 3'* Auflage, Berlin 1905. Bijdragen tot de geschiedenis van 's Rijks.Veeartsenij» school. IV. Uitgaven en Inkomsten. Tijdschr. v. V* en V. Augustus 1905, deel 32, blz. 522—548. Bijdragen tot de geschiedenis van 's Rijks»Veeartsenij» school. V. Over de terreinen en gebouwen. Tijdschr. v. V. e. V. deel 33, Oct. 1905, blz. 1—31 en Jan. 1906, blz. 199—226. VI. Manege, kleine stallen, electrische installatie. Tijdschr. v. V. e. V, deel 33, Sept. 1906, blz. 737—746. Waarschijnlijkheidrekening en statistiek. Pharmaceu» tisch Weekblad, Aug. 1906, blz. 829-839 : 853—863 en 877—886. Het onderzoek naar de samenstelling van het water der Zuiderzee. Provinciaal Utrechtsen Genootschap, sectievergadering 4 Juni 1906, bbt 23—37. Dr. M. H. J. P. Thomassen : in memoriam. Communico, Februari 1907. Een klein museum bij de Generale controle van 'sRijks Munt; geschiedenis van het zilver»essaai langs den natten weg. Chemisch Weekblad 16 Maart 1907 blz. 151—161. Nederlandsche wiskundigen in de zestiende eeuw: Stevin, Gemma. Provinciaal Utrechtsch Genootschap, sectie voor letterkunde, 4 Juni 1907, blz. 32—35. In Memoriam M. G. de Bruin. Veterinaire Studenten» almanak voor 1909, blz. 55—62. Uit de geschiedenis van het tegenwoordige gebouw „Absyrtus". Communico 1 Febr. 1909,:V"d« Jrg. no. 5. De vervuiling van het water der beek in Twickel. Rapport uitgebracht aan de Arrondissement»Rechtbank te Almelo door J. W. Jenny Weijerman, J. D. van der Plaats en W. G. C. Gelinck. Gedrukt 24 Dec. 1908, 98 blz. en 20 bijlagen. Beknopte handleiding voor de beoordeeling van pompwateren, Juli 1909. Een mineralogische curiositeit. Sectievergadering van het genootschap voor Natuur», Genees» en Heelkunde Amsterdam, 25 Februari 1910. Over Zandfiguren. Sectievergadering als boven. De verontreiniging van openbare wateren en de wetsontwerpen te dier zake, Praeadvies aan het 15de Gezondheidscongres op 24 September 1910 te Leiden. Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 12de jaargang blz. 275. Bij het portret van W. C. Schimmel, directeur van 'sRijks»Veeartsenijschool. Veterinaire Studenten Almanak voor 1911, blz. IX—XIII. Het rapport der Ineenschakelings»Commissie: Over» zicht en inleiding; het Lyceum als inrichting van voorbereidend hooger onderwijs. Berichten en mede» deelingen der Vereeniging V. E. O. Dec. 1910, no. 27 blz. 2-9 en 83—88. De opleiding tot veearts volgens de voorstellen der Ineenschakelings*Commissie. Veterinair Studenten Maandblad Jan. 1911, Blz. 1-5. J. H. van 't Hoff, 30 Aug. 1852—1 Maart 1911, Ibid. April 1911, blz. 2—6. Over de Kalender. Archief voor de verzekerings» wetenschap en aanverwante vakken. Sept. 1911, deel 12. blz. 349 -364. Vijf en twintig jaren, 1887—1911. Veterinaire Studenten Almanak voor 1912, Jubileum»uitgave blz. VIII—XVI. Uit de familiepapieren der Toussaints. Pxovinciaai Utrechtsch Genootschap, sectie voor letterkunde, 6 luni 1911, blz. 26-32. Over de Kalender der Joden, met 3 tafels: Archief voor de verzekerings*wetenschap en aanverwante vakken. Juni 1912, deel 13, blz. 69-81. Over het gehalte aan zwaveligzuur enz. van rook» gassen. Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam. Aug. 1912. Atomgewichte und Volumgewichte einiger Gase. Landolt»Börnstein Psysikalisch Chemische Tabellen 4e Auflage. Berlin 1912. In Memoriam D. F. van Esveld. Veterinaire Studenten Almanak voor 1913, blz. IX—XX. De Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland. Veterinaire Studenten Almanak voor 1913, blz. 265—268. Geloof en Natuurwetenschap. Veterinair Studenten Maandblad. Mei 1913. De Pyramide van Cheops en onze Kegelbaan. Ons Kegelblad 20 Juni 1913. Beschouwingen over de aantasting van looden buizen door leidingwater. Rapport 18 Februari 1915 aan B. en W. van Amsterdam omtrent de Plannen«KuiPERS, blz. 49-55. Analysen van 30 wateren uit nieuwe boringen in de polders bij den Eem, idem blz. 65—68. Ter Herinnering aan Dr. P. M. J. M. E. Woltering, leeraar aan 's Rijks»Veeartsenijschool 1 Febr. 1897 — 1 Aug. 1902. Tijdschr. v. V., deel 41, blz. 720 -762. De leeraar Dr. S. DE JAGER. (1881—1886). Die Lungencirculation und der arterielle Blutdruck Pflüger's Archiv. f. d.ges.Physiologie.Bd.27, p. 152. 1882. Ueber die Saugkraftdes Herzens. Ibid. 30, p. 491, 1883. Ueber das Verhaltniss des arteriellen Blutdrucks bei plötzlicher Insufficienz der Aortaklappen. ibid. 31, p. 215. 1883. Welchen Einfluss hat die AbdominahRespiration auf den arteriellen Blutdruck? Ibid. 33, p. 17, 1884. Arch. Neérl. T. 29. p. 1, 1884. Widerlegung der Folgerungen, welche Hasse in seiner Abhandlung über die Ursachen der Bewegung der Ernahrungsflüssigkeiten gezogen hat. Ibid 34, p. 286. 1884. Die Schwankungen in dem arteriellen Blutdrucke bei Blasebalgrespiration und bei Respiration in com' primirter und verdünnter Luft. Ibid. 36, p. 309. 1885. Arch. Neérl. T. 20, p. 303. 1886. Pigmentvorming in de cornea. Tijdschr. v. V. e. V Dl. 13, p. 79. 1886. Experiments und considerations on haemodynamics. Journal of Physiology. Vol 7. nr. 2. 1886. De leeraar M. H. J. P. THOMASSEN. (1881—1906). L'embryotomie chez les grands animaux domestiques; Annales demédicine vétérinaire. T. 30, p. 1, 75,147,1881. In 't Italiaansch: 1'embriotomia nei grandi animali domestici, Milano 1881. Nécrologie du Prof. J. B. Ercolani de Bologne. Echo vétérinaire. T. 13, p. 424, 1884 L'usage thérapeutique de la névrotomie. Ibid. p. 454. Atrophie musculaire consécutive a la congestion de la moëlle épinière. Echo vétérinaire. T.14, p. 77, 1884. Kijks*Veeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 147 Notice historique tirée des archives vétérinaires beiges. Echo vétérinaire. T. 15, p. 381, 1885. L'actinomycose au point de vue de sa thérapeutique. ibid. p. 409. Necrologie van H. Bouley. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 13, p. 318, 1886. Necrologie van A. L. Janné. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 14, p. 184, 1887. Aanteekeningen met betrekking tot de geschiedenis der Veeartsenijkunde in de oudheid. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 14, p. 1, 92, 191, 1887; 15, p. 1,124, 1888; 16, p. 161, 1889. Un cas de diathèse hémorragique chez le cheval. Annales de médecine vétérinaire. T. 37, p. 57. 1888. Sur la transmissibilité de la tuberculose. Recueil de médecine vétérinaire. T. 65, p. 656, 784. 1888. La cast rat ion chez la jument. Annales de médecine vétérinaire. T. 38, p. 23, 1889. Accident consécutif a la castration d'un cheval cryp» torchide. Ibid. p. 629. Nouveauxagentsthérapeutiques. Recueil de médecine vétérinaire. T. 66, p. 173, 257, 1889. L'extraction des dents molaires chez le cheval. Ibid. p. 357. Contribution a 1'étude de la fïèvre vitulaire. Ibid. p. 489. Verslag van het congres voor tuberculose. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 16, p. 37, 1889. Hamburger en Thomassen. Verlammingen bij een paard. ibid. p. 188. Ook: Annales de médecine vétéri» naire. T. 38, p. 633. 1889. Service sanitaire international. Rapport pour le Vme Congrès vétérinaire international tenu a Paris 1889. Dystocie maternelle et foetale chez la jument. Annales de médecine vétérinaire. T. 39, p. 312, 1890. Het Vde Internationaal Veeartsenijkundig Congres, Tijdschr. v. V e. V. Dl. 17, p. 75. 1890. Hervorming van het Veeartsenijkundig onderwijs in België. Ibid. p. 186. De 1'action de la lymphe de Koch chez les vaches tuberculeuses. Annales de Médecine vétérinaire. T. 40, p. 81. 1891. Affections des poches gutturales. Ibid. p. 121. Le caractère pathogène du microbe de 1'influenza de 1'homme pour les animaux. Ibid. p. 154. Koch's ontdekking en hare diagnostische waarde voor de veeartsenijkunde. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 18, p. 93, 206, 1891; 19, p. 104, 1892. Les spasmes cloniques du diaphragme chez le cheval. Annales de médecine vétérinaire. T. 41, p. 17, 1892. Verslag van het tweede Congres voor de beoefening der tuberculose bij mensch en dieren. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 19, p. 55, 1892. Urolithiase spontanée et expérimentale et son traite» ment chirurgical chez les animaux. Annales de Médè» cine vétérinaire 42, p. 659. 1893. Ook Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 21, p. 84, 1894. Contribution a 1'étude des maladies du système ner» veux. Annales de Médecine vétérinaire. T. 42, p.241, 306, 353, 494, 606, 668, 1893 et 43, p. 1, 197, 1894. Ook The veterinary journal. Vol. 36, p. 389, 1893; 37, p. 1, 73, 320, 3%, 1893; 38, p. 12, 85, 317, 1894. Traitement de la funiculitechronique (champignon) du cheval par 1'iodure de potassium. Bulletin de la Sociéte centrale de médecine vétérinaire. T. 47, p. 323, 1893. De malleïne als diagnosticum Tijdschr. v. V. e. V. Dl 20, p. 85. 1893. Sur un nouveau procédé de castration des males. Annales de médecine vétérinaire. T. 44, p. 306, 1895. Des moyens mis en pratique pour combattre la pleuropneumonie contagieuse (spec. dans les Pays»Bas.) Rapport pour le VI»* Congrès international vétérinaire tenu a Berne 1895. Die Bekampfung der Lungenseuche in Holland, Dane» mark, Luxemburg und Belgien. Idem, Bern 1895. Het lste en 2de boek van de Handleiding tot de paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie, door W. C. Schimmel, enz.; 2dc geheel omgewerkte druk. Breda 1895. Moyens pour empêcher la propagation de la tuber» culose. In het verslag van het hygiënisch congres ge» houden te Buda*Pesth in 1895. Het paard in de oudheid, met teekeningen van H. Markus. Het paard, iaarg. 18%, afl. 1. Bacteriaemie met haematogene nephritis, urocystitis (bacteriurie) der kalveren. Tijdschr. v. V. e. V. Dl 23, p. 355, 18%; 24, p. 307, 1897. Nephritis Chronica bij het paard. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 24, p. 107, 1897. Ook in Annales de médecine vétérinaire. Une nouvelle septicémie des veaux. Avec néphrite & urocystite (Bactériurie) consécutives. Annnales de 1'institut Pasteur. T. 11, p. 523, 1897. Het contagium der pleuro*pneumonia contagiosa van het rund Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 25, p. 321, 1898. Verslag over het 4de tuberculose.congres. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 26, p. 90, 1899. Aetiologie en pathogenesis van endocarditis acuta. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 26, p. 143, 263. 1899. Over hemiplegia laryngis bij het paard. Tijdschr. V. Dl. 28, p. 3,1901; 29, p. 462, 1902. Ook Mon.f. Tierh. Neuritis interstitialis prolifera van den plexus sacralis bij het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 28, p. 145, 1901. Ook Mon. f. prakt. Tierh. Opstijgende ruggemerg*degeneratie als gevolg van neuritus peripherica. Ibid. p. 241. Ook Mon. f. praktTierh. Verlamming der knieschijftrekkers (nervus cruralis» paralyse). Ibid. p. 249. Ook Mon. f. prakt. Tierh. Paralysis van den nervus obturatorius. Ibid. p. 337. Ook Mon. f prakt. Tierh. Over de indentiteit der tuberculose bij mensch en rund. (Voordracht, gehouden 26 Juli 1901 op het tuberculose congres te Londen). Ibid. p. 547. Ook Recueil de Médecine vétérinaire. T. 78, p. 529, 1901. Het 50'jarig jubileum van Dr. Willems te Hasselt. Tijdschr. v. V. Dl. 28, p. 82. 1901. Een enzoötische bulbairparalyse bij het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 29, p. 438. 1902. Ook Mon. f. prakt. Tierh. Neuritis peripherica bij chronisch saturnismus van het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 30, p. 356, 1903. Ook in Monatschrift für Psychiatrie und Neurologie. L'immunisation des jeunes bovidés contre la tuber» culose. Recueil de médecine vétérinaire. T. 80, p. 5,1903. De Veeartsenijschool als 6de faculteit der Utrechtsche Universiteit. Tijdschr. v. V. Dl. 31, p. 11, 1904. Professor E. Nocard. Ibid. p. 46. L'enseignement vétérinaire en Hollande. Revue gé» nérale de Médecine Vétérinaire. T. 3, p. 155, 1904. Les streptococcies et leur traitement curatif et pré» ventif. Ibid. p. 289. Vaccination contre la tuberculose. Rapport voor het VUIe internationaal veeartsenijkundig Congres, gehou» den te Budapest, 3-9 Sept 1905. De immuniseering van het rund tegen tuberculose. 's«Gravenhage. 1906. De leeraar D. F. VAN ESVELD. (1881—1912). Mededeeling over enkele krachtvoeders. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 13, 1886. 148 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Handwortel en ondervoet van het paard. ibid. Peremolie bij een veulen. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 14, 1887. Schistosoma reflexum bij een lam. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 15, 1888. Vleesch en melk a's oorzaken van tuberculose. Neder» landsch Tijdschrift voor Geneeskunde. 1889, Deel 2. Over keuring van vleesch, vooral met het oog op de wenschelijkheid van het oprichten van een abattoir. Utrecht, 1890. D. F. van Esveld en Jhr. L. J. Ouarles van Ufford. Verslag der Commissie voor het onderzoek van asphyxiatie.toestellen te Brussel en Londen. Februari 1894. De keuring van vee en vleesch in Nederland. Rapport uitgebracht door het Hoofdbestuur der Maatschappij ter bev. der Veeartsenijkunde in Nederland Utrecht, 1894. Het Hoofdstuk „Paardenrassen" in: Handleiding tot de Paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie, door W. C. Schimmel, enz. Breda. 1885. Idem in id. 2e druk, Breda 1895. Keuring van vee en vleesch. Geneeskundige bladen, 2e reeks No. 8. Haarlem 1895. Verslagen van de werkzaamheden der Commissie van toezicht op vee en vleesch in de Gemeente Utrecht, over de jaren 1882—1899. Gemeenteverslag. Utrecht. Welke maatregelen kunnen er genomen worden tot bestrijding der tuberculose bij het rundvee? Inleiding in het Utrechtsch Genootschap voor Landbouw» en kruidkunde op 25 April 1896. Weekblad voor Zuivel» bereiding en Veeteelt No. 8 en 9, 1896. Abattoir»rapport, geplaatst in: Rapport van de Raads» commissie in zake het abattoir. Utrecht 1897. Hulde aan Dr.L. J. van der Harst. Een gouden feest (afdeeling Utrecht). Tijdschr. v. V. e. V. Deel 24.1897. Vleeschkeuring en abattoirs. Inleiding van dit onder» werp op het 2e Congres voor openbare gezondheids» regeling te Amsterdam, gehouden 23- 24 September 1897. Verslag van dit Congres: Amsterdam, 1898, en Tijdschr. v. V. e. V. Deel 25. 1898. Het dooden van slachtvee. Voordracht gehouden op het eerste Nationaal Congres tegen mishandelen van dieren, te Haarlem op 14 Mei 1898. Verslag van dit Congres. Melasse als voedsel voor het paard. Het Paard. 1898. Iets over steriliseeren en vernietigen van vleesch. Tijdschr. v. V. e. V. Deel 27, blz. 417. 1900. Abattoir te Nijmegen, ibid. blz. 341. Eenige voor» en nadeelen aan abattoirs verbonden. Tijdschr. Sociale Hygiëne, jrg. 1902. D. F. van Esveld en K. Hoefnagel. Toezicht op melk. Toelichting der conclusiën, vastgesteld in de Algemeene vergadering der Veeartsenijkundige Ver. eeniging ter bevordering der kennis omtrent de keuring van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong. Tiidschr v. V. Deel 30. 1903. W Catalogus van de bibliotheek der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland. Eerste gedeelte. Utrecht, 1903. Vee en Vleeschkeuring. Tijdsch. voor sociale hygiëne en hygiënische bladen, 1904. Verslag der vereeniging tot bestrijding der tubercu» lose te Utrecht, Februari 1905—Mei 1906. Id Mei 1906-Mei 1907. Register betreffende deel I—XXXVI van het Tijd. schrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt uitgegeven door de Maatschappij ter bevordering der Veeartsenij» kunde in Nederland. Utrecht 1911. Verder kleinere mededeelingen, verslagen enz. in het Tijdschr. voor Veeartsenijkunde en verschillende bladen. De assistent E. FABER. (1882—1884). Middelrifsbreuk bij een paard. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 12, p. 216. 1883. De assistent G. GOOSENS. (1882-1885). Over het uitwendig gebruik van jodoform. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 12, p. 199. 1883. Kreupelheid bij een paard, tengevolge van eene kneuzing van den nervus radialis. Ibid. p. 207. Over vreemde voorwerpen, met het voedsel opge» nomen. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, p. 3. 1886. De assistent J. VAN TRIGHT. (1882—1885). Een bijzondere worm in de schapelong. Tijdschr. v.' V. en V. Dl. 12, p. 211. 1883. De Strongylus micrurus bij het rund. Ibid. p. 231. Eine pseudo=tuberculöse Form der Lungenwurm. krankheit beim Schaf und Rind. Deutsche Zs. f. Thier. med. und vergl. Path. Bd. 10, p. 371. 1884. Poortadercarcinoom bij het rund. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, n. 10. 1886. Myoom der blaas. Ibid., p. 12. Bijdrage tot de theorie van het herkauwen. Ibid. p. 37. De assistent P. BROUWER. (1885—1886). Strictura urethrae bij een hond. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, p. 188. 1886. Strabismus convergens bij een paard. Ibid. p. 190. Behandeling van chronische kreupelheden. Ibid. p 296. Het kopschudden bij paarden. Ibid. p. 298. Therapie van otitls externa purulenta bij den hond. Ibid. p. 299. Het aanleggen van kunsthoorn. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 14, p. 74. 1887. De assistent W. VERWEY. (1885—1886). Tandkyste bij een hond. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 13, p. 174. 1886. Chorea sancti Viti bij varkens. Ibid. p. 181. De assistent, later hoogleeraar Dr. D. A. DE JONG. (1885-1886, 1910-1915). Icterus, veroorzaakt door Milthypertrophie. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 13, p. 184. 1886. Actinomycoom in den slokdarm van een rund. Ibid. p. 291. Distomum campanulatum en Distomum felineum bij den hond. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 14, p. 57. 1887. Distomum campanulatum bij de kat. Ibid. p. 223. Rapport entre la tuberculose aviaire et celle des mam» mifères; Annales de lTnstitut Pasteur. T. 24, p. 895.1910. Fasciola hepatica bij nuchtere kalveren. Tiidschr. v. V. Dl. 38, p. 664, 1911. Mond» en klauwzeer bij paarden. Ibid. p. 689. Enkele Trichinose-vraagstukken, Handelingen van het XIHde Nederlandsch Natuur en Geneeskundig Congres. 1911. 6 Einige Trichinose»fragen. Centralblatt für Bacterio» logie. Bd. 59, p. 417. 1911. Rijks*Veeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 149 Belangrijke zaken in de toekomst. Tijdschr. v. V. Dl. 38, p. 3, 43, 137, 295, 1911. N ieuwe bijdrage tot de éénheid der tuberculose. Feestbundel Hector Treub. 1912. Evidence upon Foot and Mouth Disease, given before the British Departmental Committee on Foot and Mouth disease. Report of the Committee 1912 Epithelioma contagiosum bij Pyrrhula vulgaris. Tijd» schrift v. V. Dl. 39, p. 734. 1912. Intradermoxreactie bij serum«anaphylaxie. Ibid. p. 737. Het instituut voor parasitaire en infectieziekten. Ibid p. 744. Die Streptococcosis der Katzen, Centralblatt für Bacteriologie und Parasitenkunde. lsle Abt. Bd. 66. p. 281, 1912. Aspergillosis der Kanarienvögel Ibid. p. 390. Rundertuberkelbacillen bij den mensch, en het niet standvastig zijn van de zoogenaamde „typen", van tuberkelbacillen. Nederlandsch tijdschrift voor Genees» kunde. 1913. I. p. 113. Revue générale de médecine vétérinaire. T. 22, p. t. 1913. Sur le développement de la Douve hépatique. Recueil de médecine vétérinaire. T. 90. p. 565. 1913. Over eenige huidsschimmelziekten, bij den mensch en bij dieren voorkomend, uit een oogpunt van hygiëne. Nederlandsch Tijdschr. voor Geneeskunde. 1W3.1. p.405. Eendiphtherie»debatte Berlijn. Nederlandsch Tijdschr. voor Geneeskunde. Ibid. p. 1104. Het verband tusschen de paratyphus.infecties bij mensch èn dieren. Nederlandsch Tijdschr. voor Genees» kunde. 1912. II, p. 1762. Revue générale de médecine vétérinaire. T. 22. p. 117, 1913. Ueber einen Bacillus der Paratyphus B.»Enteritis. gruppe als Ursache des seuchenhaften Abortus der Stute. Centralblatt für Bakteriologie und Parasitenkunde. Abt. I Orig. Bd. 67. p. 148. 1913. De oorzaak der tuberculose in de laatste 30 jaren. Vet. Stud. Maandbl. "Absyrtus" 3. No. 4 p. 7. 1913. De keuring vóór het slachten in het ontwerp van wet, houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor de gezondheid schadelijk zijn. Tijdschr v. V. Dl. 40, p. 745, 896, 1913. Sur le bacille de la tuberculose aviaire chez les mammi» fères. Folia microbiologica, III Jhrg. Heft. 1. p. 1.1914. Vogeltuberkelbacillen bij zoogdieren. Tijdschrift voor vergelijkende geneeskunde, gezondheidsleer en parasi» taire en infectieuze dierziekten. Dl. 1 p. 45. 1915. Intradermale und konjunktivale Schwangerschafts» reaktion. Münchener Medizinische Wochenschrift. Bd. 61. p. 1502. 1914. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 1, p. 77, 1915. Tuberculosis, and the so.called Types of Tubercle Bacilli. Report of the Tenth International Veterinary Congress, London 1914, II p. 234. Sur 1'opportunité d'installer une commission inter» nationale pour la lutte contre la tuberculose des animaux. Rapport a la Commission permanente des Congrès internationaux de Médecine Vétérinaire. 1914. Overzicht der niet»bacterieele parasitaire ziekten. Deel I, Algemeen gedeelte en phytoparasitaire ziekten. Leiden 1914. Insecten en andere lagere dieren als overbrengers van ziekteoorzaken. Maatschappij Diligentia. Natuurkundige voordrachten 42ste serie 's«Gravenhage. 1913 — 1914. Le rapport entre les infections paratyphiques de 1'homme et des animaux. Comptes Rendus du premier Congrès de pathologie comparée 1914. Sur la fréquence du bacille tuberculeux des boeufs chez 1'homme et sur 1'inconstance des types du bacille de la tuberculose. Ibid. 1914. Sur quelques (dermato<) mycoses communes a 1'homme et aux animaux du point de vue hygiénique. Ibid. 1914. Paratyphus bij geiten. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk, Dl. 1. p. 77. 1915. De oorzaak der vleeschvergiftigingen. Ibid. p. 113. Onderzoekingen omtrent kunstmatige afkoeling van visch door P. A. van Driest, 2d« rapport bewerkt door D. A. de J ong (Zie ook Third international Congres of refrigeration, 1913). Mededeelingen No. 23/24 van de Nederlandsche Vereeniging voor Koeltechniek April 1915. De assistent T. A. L. BEEL. (1886—1887). Bizonder geval van dysphagie bij een rund. Tijdschr v. V. en V. Dl. 14. p. 290. 1887. Trichosis Bulbi bij een kalf. Ibid., p. 294. De assistent L. J VAN RIJN. (1886—1887). Proeven met enkele vergiften, genomen in het Phy» siologisch Laboratorium van 's Rijks»Veeartsenijschool. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 14, p. 284. 1887. De leeraar Dr. H. ZWAARDEMAKER. (1886—1888). Cirrhosis parasitaria. Ned. Mil. Geneesk. Archief 1887, lste Afd. Ook verschenen in Virchow's Archiv Bd. 120, S. 200 onder denzelfden titel, en verkort in Nederl. Tijdschrift voor Geneeskunde. 1887 Deel 1. p. 679. Kleine wijziging van Flemming's safranine.tinctie met het oog op een sneller en zekerder kleuring der deelings» figuren. Maandblad voor Natuurwetenschappen 1887, No. 1. p. 6. Ook verschenen in Zeitschrift für Wissensch. Mikroskopie. Bd. 4. p. 212. Idiosyncrasie bij carboWergiftiging. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1887, Deel 2, p. 41. Ook verschenen in C. R. de 1'Acad. des Sciences t. 112, p. 492. Pathologische Anatomie der Infectieziekten. Lessen voorjaar 1887. Tijdschr. v. V. e. V. 1887. p. 1. Hülfsapparat zum Cambridge rocking Microtome. Zeitschr. für Wissensch. Mikroskopie. Bd. 4. p. 465. Over de uitzetting der slagaderen door den bloed» druk. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1888. Deel 1. p. 61. Bijdrage tot de Physiologie van den Reuk. Donders, feestbundel 1888. p. 178. De prosector S. A. CRAMER. (1887—1890). Sarcomatose bij het paard. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 15 p. 238. 1888. Drie gevallen van tuberculose bij den hond. Ibid. p. 241. De leeraar Dr. H. J. HAMBURGER. (1888—1901). Mededeelingen uit het physiologisch» pathologisch laboratorium der Rijksveeartsenijschool. Tijdschr. v. V. en V. 1889, Dl. 16). a. Sarcomateuse infiltratie van een varkensnier. b. Actinomyces in het beenstelsel van een paard. c. Een tumor aan de pleura diaphragmatica van eene koe, benevens eene opmerking over het pigment van melanosarcomen. 150 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der d. Een eigenaardige verandering in het neustusschen» schot van een paard. Hetzelfde in Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 1889, 2de deel. Mededeelingen uit het physiol.»pathol. laboratorium van 's R.V.A.S. Tijdschr. v. V. e. V. 1889, Deel 16. a. Bijdrage tot de kennis der aetiologie van mitra» Iisinsufficientie. b. Pseudoleukaemie bij een paard. c. Multiple verlammingen bij een paard (samen met den Heer Thomassen.) Hetzelfde in Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1889, 2de deel. Mededeelingen uit het physiol.-pathol. laboratorium van 's R.V.A.S. Tijdschr. v. V. en V. 1890, deel 17. a. Fen carcinoom in de vena cava van een hond. b. Pseudoleukaemie bij een kat. c. Over ontaarding van periphere zenuwen bij dieren. d. Tabes dorsalis bij een hond. met een paar op» merkingen over de studie der zenuwziekten bij de huisdieren. Over de permeabiliteit der roode bloedlichaampjes in verband met de isotonische coëfficiënten. Versl. Kon. Ac. v. Wet., 1890. R. III, Dl. 7. Zeitschr. f. Biologie 1889, Bd. 26, S. 414. Zeitschr. f. physik. Chemie 1890. Over de regeling der bloedbestanddeelen bij kunst» matige hydraemische plethora, hydraemie enanhydraemie. Versl. Kon. Acad. v. W. 1890 R. III, Dl. 7. Zeitschr. f. Biologie 1890. Bd. 27, S. 259. Electriciteit, opgewekt door de ademhaling. Ned. Tijd* schrift voor Geneeskunde 1890, Dl. 1. Centralblatt f. Physiologie, 7 Juni 1890, Heft 5. Invloed van den N. sympathicus op de ademhaling. Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde 1891, Dl. 2. Zeitschr. f. Biologie 1891, Bd. 28, S. 305. Over de purgeerende werking van middenzouten. Tijdschr. v. V. e. V. 1891, Dl. 18. Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, 1891, Dl. 2. Over den invloed der ademhaling op de permeabili> teit der bloedlichaampjes. Versl. Kon. Acad. v. W. 1891, R. III, Dl. 9. Zeitschr. f. Biologie 1891, Bd 28. S. 405. Over den invloed van zuur en alkali op gedefibri» neerd bloed. Versl. Kon. Acad. v. W. 1892, R. III, Dl. 9. Arch. f. Anatomie und Physiologie, physiol. Abth. 1892, S. 513. Recueil des Travaux chimiques des Pays»Bas, Tome 11, No. 2, 1892. Over het onderscheid in samenstelling tusschen artes rieel en veneus bloed. Bijdrage tot de methode van vergelijkend bloedonderzoek. Verh. Kon. Acad. v. W. 1892, Dl. 1, No. 5. Archivesde Physiologie, avril 1893, No. 2. Ueber den Einfluss von Saure und Alkali auf die Permeabilitat der lebendigen Blutkörperchen, nebst einer Bemerkung über die Lebensfahigkeit des defibri» nirten Blutes. Archiv f. Anat. u Physiol., physiolog. Abth. Suppl. 1893, S. 153. Vergleichende Untersuchungen von arteriellem und venösem Blute und über den bedeutenden Einfluss der Art des Defibrinirens auf die Resultaten von Blutana» lysen. Ibid. S. 157. Het onderwijs in pract. bacteriologie aan 's R.V.A.S. Tijdschr. v. V. e. V. 1892, Dl. 19. Onderzoekingen over de lymph. Verh. Kon. Acad. v. Wet. 1893, Dl. 3, No. 3. Untersuchungen über die Lymphbildung, ins Beson» dere bei MuskeLarbeit. Zeitschr. f. Biologie. 1893, S. 143. Een lymphdrijvende bacterie. Verh. K. A. v. W. 1893, Dl. 3, No. 5. Bactérium lymphagogon. Contribution a 1'étude de 1'hydropisie. Flandre médicale. 1894, No. 6. Die physiologische Kochsalzlösung und die Volums. bestimmung der körperlichen Elemente im Blute. Cen» tralblatt. f. Physiologie, 17 Juni 1893. Hydrops von mikrobiellem Ursprung. Beitrag zur Physiologie und Pathologie des Lymphstroms Ziegler's Beitrage zur allgem. Pathol. u. pathol. Anat. 1893. Bdi 14. Ned Tijdschrift voor Geneeskunde, 1893, Dl. 2, No. 24. Deutsche medicin. Wochenschrift 1893, No. 42. Deutsche Zeitschr. f. Thiermedicin u. vergl. Pathologie, Bd. 20. S. 113. Die physiologische Kochsalzlösung und die Volums» bestimmung der körperl. Elemente im Blute. Antwort an Herrn Dr. M. Bleibtreu. Centralblatt f. Physiol. 27 jan. 1894. Ueber die Bestimmung der osmotischen Spannkraft von physiologischen und pathologischen serösen Flüs» sigkeiten mittels Gefrierpunkterniedrigung. Centralbl. f. Physiol. 24 Februari 1894. Recueil des travaux chimi» ques des Pays»Bas. 1894, T. 13, No. 2. Over den invloed der ademhaling op de verplaatsing van suiker, vet en eiwit. Verh K. A. v. W. 1894, Dl. 3, No. 10. Archiv f. Anat. u. Physiol.; physiol Abth. 1894. Die osmotische Spannkraft in den medizinischen Wissenschaften. Virchow's Archiv. f. pathol. Anat. u. f. klin. Med. 1895 Bd 140. Maandbl. voor Natuur, wetenschappen 1895, Nos. 7 en 8. Flandre médicale 1894. Chronische myelitis auf dem Boden einer Störung in der Entwicklung des Rückenmarks beun Pferde. Deutsche Zeitschr. f. Thiermedicin u. vergl. Pathol. Bd. 21. Opmerkingen over Hydrops naar aanleiding van Starling's onderzoekingen. Ned. Tijdschr. voor Ge. neeskunde, 1894, Dl. 2, No. 25. Ueber die Reglung der osmotischen Spannkraft von Flüssigkeiten in Bauch» und Pericardialhöhle. Em Beitrag zur Kenntnis der Resorption. Verh. Kon. Acad. v. Wet 1895, Dl. 4, No. 6. Belgique médicale 1895, Vol. 2, No. 31. Archiv. f. Anat. u. Physiol; physiol. Abtheilung 1895, p. 281. Zur Lehre der Lymphbildung. Du Bois.Reymond's Archiv. f. Physiologie 1895. Ueber die Förmveranderungen der rothen Blut. körperchen in Salzlösungen, Lymph und verdünntem Blutserum. Virchow's Archiv. 1895, Bd. 141, S. 230. Stauungshydrops und Resorption. Ibid. S. 398. Bel» gique médicale 1895, Vol. 2, No. 35. De resorptie van vochten in buik. en pericardiaalholte, benevens een paar opmerkingen over intraperitoneale transfusie. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1895, Dl. 2, No. 8. Ein Apparat, welcher gestattet, die Gesetze von Filtra» tion und Osmose strömender Flüssigkeiten bei homoge» nen Membranen zu studiren. Verh. Kon. Akad. v. Wet. Dl. 4, No. 7, 1895. Du Bois»Reymond's Archiv f. Anat. u. Physiol. 18% S. 36. Über Resorption aus der Peritonealhöhle.Bemerkungen zu dem Aufsatz des Herrn Dr. W. Cohnstein .Central» blatt f. Physiol. 2 November 1895. Over den invloed der intraabdominale drukking op de resorptie in de buikholte. Verh. Kon Akad. v. Wet. Dl 5. No. 1, 1896. Belgique Médicale No. 20, 1896. Hetzelfde is in 2 gedeelten verschenen in Du Bois Reymond's Archiv. f. Anat. u. Physiol. 18%. Over de permeabiliteit der roode bloedlichaampjes. Opmerkingen naar aanleiding van een opstel van Dr. G. Grijns: Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. 18%. Dl. 1, blz. 201. Over de beteekenis van ademhaling en peristaltiek voor de resorptie in den darm. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 25 Januari 1896. Belgique Médicale 18%. Central» blatt f. Physiol. 25 Jan. 1896. RijkstVeeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 151 Streptococcus peritonitidis equi. Unter Mitwirkung des Herrn Cand. Med. Vet. J. A. Klauwers. CentralbT. f. Bakteriol. Parasitenkunde u. Infectionskrankheiten. Erste Abth. Med. hygien. Bakteriol. u. tierische Para. sitenkunde. Bd. 19. 18%. De vriespuntbepaling der melk, als middel om ver» dunning met water te ontdekken en quantitatief te bepalen. Ned Tijdschrift voor Pharmacie 1896. Zeitschr, f. Fleisch. und Milchhygiene, Heft. 9. 18%. Bijdrage tot de bacteriologie der Vleeschvergiftiging. Bacillus cellulaformans. Onder medewerking van den Heer N. H. Wolf, med. vet. cand. Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde, Dl. 2, No. 5, 18%, Zeitschr. f. Fleisch. und Milchhygiene, Heft. 10. 18%. Over den invloed der intraintestinale drukking op de resorptie in den dunnen darm. Verh. Kon Akad. v. Wet. Dl. 5. No. 4, 18%. Du Bois.Reymond's Archiv. f- Anat. u. Physiol. 18% p. 428. Over den invloed der ademhaling op het volumen en den vorm der bloedlichaampjes. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 28 November 1896, p. 208. Hetzelfde uitvoerig in Zeitschr. f Biologie, 1897, p. 252 en p. 280. Zur Lymphbildungsfrage Du Bois.Reymond's Archiv f. Anat. u. Physiol., 1897, p. 132. Die Geschwindigkeit der Osmose (Lazarus Barlow's Initial rate of osmosis) Du Bois*Reymond's Archiv. f. Anat. u. Physiol.. 1897, p. 137. Über den Ëinflus geringer Ouantitaten Alkali und Saure auf das Volum der rothen und weissen Blut. körperchen. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 27 Februari 1897, p. 368. Du Bois.Reymond's Archiv. f. Anat. u. Phvsiol. 1897. Over een quantitatieve methode voor de bepaling van den schadelijken invloed van bloed» en weefsel» vocht op bacteriën. Versl. Kon. Akad. v. Wet., 21 April 1897. p. 465. Over de heilzame werking van veneuse stuwing en ontsteking in den strijd van het lichaam tegen bacteriën. Versl. Kon. Akad. v. Wet., 21 April 1897, p. 472. Het» zelfde uitvoeriger in Tijdschrift voor Geneeskunde. 1897, DL 2, p. 194. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 24, 1897. Ein neues Verfahren zur Bestimmung der osmotischen Spannkraft des Blutserums. Centralbl. f. Physiol. Bd. 26, Juni 1897, p. 217. Die Gefrierpunkterniedrigung des lackfarbenen Blutes und das Volum der Blutkörperchenschatten. Du Bois. Reymond's Archiv. f. Anat. u. Physiol. 1897, p. 486. Eine Methode zur Trennung und quantitativen Be. stimmung des diffusibelen und nicht diffusibelen Alkali in serösen Flüssigkeiten. Verh. Kon. Akad. v. Wet., Dl. 6, No. 1, 1897. Du Bois»Reymond's Archiv. f. Anat. u. Physiol. 1897. Opmerkingen naar aanleiding van een opstel van Prof. Dr. C. H. H. Spronck, getiteld: Over den invloed van veneuse stuwing op infectieuse processen. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. 1897, Dl. 2, No. 13. Die Blutkörperchenmethode für die Bestimmung des osmotischen Druckes von Lösungen und für die Be» stimmung der „Resistenzfahigkeit" der rothen Blutkör» perchen. Archiv f. Anat. u. Physiol. 1897, p. 144. Het tegenwoordig standpunt van de leer der natuur» lijke immuniteit. Tijdschrift v. V. e. V., 1898, Dl. 25 p. 149. Over den invloed van veneuse stuwing op de ver. nieling van miltvuur=virus in het onderhuidsch bind» weefsel. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 23 April 1898. Centralbl. f. Bakteriol. 1. Abth. Bd. 24, 1898, No 9 S. 345. Over den invloed van zoutoplossingen op het volumen van dierlijke cellen, tevens een bijdrage tot de kennis harer structuur. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 28 Mei 1898. Uitvoerig in Archiv f. Anat. u. Physiol, Physiol. Abth. 1898. S. 317: Ueber den Einflus von Salzlösungen auf das Volum thierischer Zeilen. 1' Mittheilung. Rothe Blutkörperchen, weisse Blutkörperchen, Spermatozoa. Over den invloed van veneuse stuwing op microben. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. Dl. 2, 1898, p. 89. Influence de la pression extérieure sur la résistance des globules rouges. L'Intermédiaire des Biologistes, A. 1, 1898, No. 19. Over den invloed van zoutoplossingen op het vo» lumen van dierlijke cellen. 2C Mededeeling. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 25 Maart 1899. Uitvoerig in Archiv f. Anat. u. Physiol., Physiol. Abth. Suppl. 1899= Uber den Einfluss von Salzlösungen auf das Volum thierischer Zeilen. 2e Mittheilung. (Darm»Trachea»Blasen» und Oesophagusepithel). Experimenten over de resorptie van zeep en vet in den dikken darm. Uittreksel der Voordracht in de Handelingen van het 7de Natuur» en Geneeskundig Congres te Haarlem, April 1899. Uber den Einfluss von Kohlensaure, bezw. von Alkali auf das antibacterielle Vermogen von Blut* und Gewebsflüssigkeit, mit besonderer Berücksichtigung von venöser Stauung und Entzündung. Virchow's Archiv. Bd. 156, p. 329. Over de resorptie van vet en zeep in den dunnen en dikken darm. Versl. Kon. Akad. v. Wet., 25 No» vember 1899. Uitvoerig in Archiv f. Anat. u. Physio» logie, 1900, p. 433. Over het resorbeerend vermogen van den blaaswand, in het bijzonder voor ureum. Nederl. Tiidschr. v. Geneeskunde. Dl. 1, p. 3, 1900; Archiv. f. Anat. u. Physiol. 1899, p. 9. Lipolytisch ferment in ascitessvloeistof van den mensch. Opmerkingen over de vetresorptie en de zoogenaamde lipolytische functie van het bloed. Versl. Kon. Akad. v. Wet., 27 Januari 1900; Uitvoerig in Archiv. f. (Anat. u.) Physiologie. 1900, p. 544. Sind es ausschliesslich die Chylusgefasse. welche die Fettresorptienbezorgen? Archiv f. (Anat. u.)Physiologie. 1900, p. 554. Untersuchung des Harns mittels combinirter Anwen. dung von Gefrierpunkt. und Blutkörperchenmethode. Centralblatt für innere Medizin. 1900, No. 12. Over het weerstandsvermogen der roode bloed, lichaampjes. Versl. Kon. Akad. v. Wet. 31 Maart 1900; uitvoerig in een rapport uitgebracht op uitnoodiging van het bestuur van het Internationaal Medisch Congres te Parijs (2—9 Augustus 19001 in de Sectie voor Patho. logische Anatomie; „La résistance des globules rouges a 1'état physiologique et a 1'état pathologique". Troebele zwelling. Bijdrage in den feestbundel ter eere van Prof S. Talma bij de herdenking van diens 25.jarig professoraat. De assistent J. K. F. DE DOES, (1889—1899). Kropoperatie bij duiven. Tijdschrift v. V. en V. Dl. 16, p. 98. 1889. Een carcinoom in de Vena cava van een hond. Tijdschrift v. V. en V. Dl. 17, p. 156. 1890. Pseudoleukaemie bij een kat. Ibid. p. 158. De assistent A. M. VERMAST. (1889—1891). Bijdrage tot de differentiaal.diagnostiek van rabiës. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 16, p. 197. 1889. 152 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der De assistent W. VAN DER BURG. (1893-1894). Rib»resectie bij een veulen. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 21, p. 299. 1894. Iets over de Veeartsenijscholen en de positie der veeartsen in het buitenland, ibid. p. 310, 352 en dl. 22, p. 21, 1895. Wetsontwerp tot regeling van de uitoefening der veeartsenijkunde in Frankrijk. Tijdschr. v. V, en V. Dl 22, p. 25. 1895. De leeraar M. G. DE BRUIN. (1893—1908). De behandeling van de zoogenaamde „Hundesitzlage" van het veulen bij de verlossing van de merrie. Tijdschr. v. V. e. V, deel 21, p. 281, 1894. Is de meening juist, dat alleen bij zuiver bloed, de eigenschappen van de ouders constant op de nakome» lingen worden overgebracht? Hippos. 1894, No. 8. Antwoord van den schrijver van bovenstaand artikel, naar aanleiding van opmerkingen hierover door Cross» looker. Hippos. 1894, No. 9. De paardenfokkerij in Gelderland. Hippos. 1894, No. 11. De pelvimetrie en haar beteekenis voor de veeart» senijkundige praktijk. Tijdschr. v. V. e. V. deel 22, p. 1, 1895. Necrologie: G. J. Hengeveld. Ibid. p. 99. Emplastrum acre anglicum en diens aanwending in de chirurgie. Ibid. p. 122. Behandeling der hondeziekte. Ibid. p. 126. De behandeling van hondeziekte door subcutane inspuiting eener oplossing van Jodiumtrichloride. Ibid. p. 177. Behandeling van hondenziekte met joodtrichloride. Ibid. p. 368. Overervingsvermogen, erfelijkheid van deugden en gebreken in de paardenfokkerij. Het paard, 1895, le afl. Behandeling van het tusschenklauw»panaritium bij de koe. Tijdschr. v. V. e. V. deel 22, bl. 364. 1895. Verwijdering van vreemde lichamen uit den slokdarm van het varken. Ibid. bl. 370. Die Geburtshilfe beim Rind. VII Band, I Theil von Bayer's und Fröhner's Handbuch der thierarztlichen Chirurgie und Geburtshilfe, Wien und Leipzie 1897. 2t« Aufl. 1902. Een en ander over paardenfokkerij, Het paard, jaar» gang 1897 aflevering 11. De opvoeding van het veulen, ibid., aflevering 12. Meierei C. Bolle, AhsMoabit, Berlin. Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt, November 1897. Milchanstalt „Victoriapark", Berlin, ibid. November 1897. Necrologie F. Th. Weitzel, Tijdschr. v. V. e. V. deel 25, blz. 97,1898. Idem Veterinaire Almanak 1898. Bijdrage tot de casuïstiek en de aetiologie der extra» uterine graviditeit. Tiidschr. v. V. e. V. deel 25, blz 247. 1898. De aetiologie en de diagnose van cornage. Ibid. blz. 307. Een geval van pyaemie bij het rund. Tijdschr. v. V. en V. deel 26, blz. 27. 1899. De uitoefening der practische verloskunde ten platte» lande. Ibid. blz. 344. Repliek op een artikel van F. W. van Dulm, over het onderzoek op cornage. Ibid. blz. 171. Jahresbericht über die Leistungen auf dem Gebiete der Veterinarmedicin. Hollandische Literatur über 1898 1899, 1900, 1901, 1902, 1903, 1904, 1905, 1906. Die traumatische Pericarditis des Rindes. Monatshefte für praktische Thiefheilkunde, Band 11. Heft 1. 1899. De drachtigheid der merrie en het veulenen, met de verpleging van merrie en veulen. Het Paard, 5^e jaargang, afl. la, lb, 2 en 3; overgenomen in het Maandblad van oud»leerJingen der Rijks»Landbouw» school, jaargang 11, Nos. 128, 129 en 131. 1899: Transmigratio extra»uterina und extra»uterine Gravi» ditat, Berliner Thierarztliche Wochenschrift 1900, No. 1. Hysterectomie bei dem Hunde. Ibid. No. 7. Paravaginale Abscesse bei der Stute. Ibid. No. 14. Prolapsus vaginae bei Hunden. Ibid. No. 16. Laparotomie als Explorativoperation bei Krankheiten der weiblichen Geschlechtsorgane. Ibid. No. 34. Ueber Hydrops der Fruchthüllen des Rindes, Sammel» referat und eigene Untersuchungen. Ibid. No. 30. Een geval van hydrallantois bij het rund. Tijdschrift v. V. en V. Deel 27, blz. 1. 1900. Verscheuring van de musculus gastrocnemius na kalf» ziekte. Ibid. blz. 34. Mastitis bij niet melkgevende koeien. Ibid. blz. 167. Is het noodig bij irrigatiën van den uterus steeds antiseptica te gebruiken? Ibid. blz. 168. De resultaten der behandeling van kalfziekte door inspuiting eener oplossing van jodetum kalicum in den uier. Ibid. blz. 361. Poels' Verfahren zur Bekampfung der Kalberseuche. Berliner thierarztliche Wochenschrift. 1901, No. 21. Die emphysematöse Frucht. Ibid. No. 24. Metritis tuberculosa des Rindes und congenitale Tu» berculosa des Kalbes, Sammelreferat. Ibid. No. 25. Strictur des Rectums in Folge eines durch den Deckact entstandenen parametralen Infiltrats. Ibid. No. 28. Bijdrage tot de casuistiek der abnormale verlossing van de merrie, inscheuring van de cervix uteri en parametritis. Tijdschr. v. V. Deel 28, afl. 10. 1901. lM. G. de Bruin, Bovine Obstetrics, translated by W E. A. Wyman, M. D. V, V. S. Authorized Edition. New» York, 1902. Die Vereinfachung der Embryotomie durch den Ge» brauch der Kettensage. Berliner thierarztliche Wochen» schrift, 1902, No. 22. De chronische endometritis onzer huisdieren. Tijd» schrift v. V. deel 29, blz. 291 en 455. 1902. Een kort incubatietijdperk van tetanus. Tijdschr. v V. deel 30, blz. 429. 1903. Untersuchungen über die Contractionen des Uterus und die Wirkung der Bauchpresse wahrend der Geburt. Berliner tierarztliche Wochenschrift 1903, No. 8. Idem Journal de méd. vét. et de zootechnie. 31 mars 1903. Die emphysematöse Frucht. Berl. tierarztl. Wochen» schrift 1903, no. 32. Idem journal de méd. vét. et de zootechnie. 31 aöut. 1903. Die Hygiëne der Geburt als Prophylaxis beim Kalber» sterben. Fortschritte der Veterinar»Hygiene, September De uierziekten van het rund, Tijdschr. v. V deel 31 blz. 331, 369 en 425; 1904. Schweizer Archiv für Tier» heilkunde, Jrg. 1905, Heft 1. Het verwerpen bij runderen en paarden. Weekblad voor zuivelbereiding en veeteelt van 28 Februari 1904. Deutsche landwirtschaftliche Tierzucht, 6 Mei 1904. Ruptura uteri beim Pferd und Rind. Berliner tier» arztliche Wochenschrift 1904, no. 1. Journal de Mé» decine vétérinaire de Lyon, Janvier 1904. Le Progrès Vétérinaire, Septembre 1904. Der Unterricht in der praktischen Geburtshilfe. Berliner tierarztliche Wochenschrift, Jrg. 1905, no. 48< Die Geburt eines Schistosoma reflexum. Berliner tierarztliche Wochenschrift, 1905, no. 2. Rijks-Veeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 153 De infectieuse scheedes en baarmoederontsteking bij runderen. Verslag uitgebracht aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid omtrent een onderzoek naar deze in sommige streken van Duitschland voorkomende ziekte. Tijdschrift v. V. deel 32, blz. 159. 1905. De onvruchtbaarheid, het opbreken en de vroegs geboorte bij runderen als gevolgen van den besmette» lijken scheedes en baarmoedercatarrh. ibid. blz. 497. Untersuchungen auf dem Gebiete der Physiologie und Pathologie der Geburt. Berliner tierarztliche Wochenschrift. 1906, no. 1. De aetiologie der uierontstekingen. Nederlandsch Weekblad voor Zuivelbereiding en Veeteelt, 20 Maart 1906. Der Kaiserschnitt beim Schweim. Berliner tierarztliche Wochenschrift, 1907, no. 1. L'étiologie des inflammations de la mamelle de la vache. Troisième Congrès International de Laiterie, deuxième Section. Bijdrage tot de physiologie van het herkauwen. Tijdschr. v. V. deel 34, blz. 570. 1907. Opleiding van Veesverloskundigen (niet veeartsen). Ibid. blz. 708. De assistent, later leeraar, daarna hoogleeraar J. WESTER. (1893—1894, 1907—heden). Longsbotryomvcose; de behandeling van botryomycose in het algemeen. Tijdschr. v. V. e. V. Dl. 21, p. 171, 1894. Periosteotomie bij spat. Tijdschr. v. V. Dl. 36, p. '913, 1909. De Deensche wet van den 19den April 1907, betreffende scheidsrechterlijke uitspraak in geschillen omtrent koop en verkoop van huisdieren. Tijdschr. v. V. D1.37,p. 3,1910. Fibrolysine. Ibid. p. 94. Arsenicaliën en trypanosomen. Ibid p. 240. Jodiumtinctuur als desinfectans van de huid. Ibid. p. 321. Kopschudden bij het paard. Ibid. p. 324. Otitis media bij honden. Ibid. p. 421. Clinische diagnostiek van inwendige ziekten. Ibid. p. 545. Chloralhydraat per os en intraperitoneaal. Ibid. p. 751. De Luxemburgsche wetgeving ten opzichte van koop» vernietigende gebreken bij dieren. Tijdschr. v. V. Dl. 38, p. 141, 1911. Rapport inzake koopvernietigende gebreken. Ibid. afl. 5. Een cholesterinegezwel in de hersenen bij een paard. Ibid. p. 211. Trypanosomen bij onze koeien. Ibid. p. 356. Een en ander over terpentijnolie. Ibid. p. 575. Bloeding in een luchtzak bij een paard. Ibid. p. 691. Diffuse periostitis bij een hond. Ibid. p. 717. Alopecia bij eeniit. Tijdschr. v. V. Dl. 39, p. 193.1912. De diazoreactie bij paarden en koeien. Ibid. p. 674. Over urobiline en urobilinurie bij dieren. Ibid. p. 817. Zeitschr. f. Tiermedizin. Bd. 16, p. 467. 1912. Steriliteit bij runderen en paarden. Tijdschr. v. V. 41, p. 13. 1914. Abscessen en tumoren in de keelstreek bij het rund. Ibid. p. 197. Enkele klinische gegevens omtrent aandoeningen bij honden, ibid. p. 289. De Cammidgesreactie bij honden. Ibid. p. 297. Over terpentijnsinjecties bij paarden. Ibid. p. 530. Maagsdarmstrongylose bij geiten. Ibid. p. 621. Onregelmatige en intermitteerende hartslag bij dieren. Ibid. p. 733. „Hartblok" bij een hond door hartsdilatatie (Adam» Stokes' ziekte). Ibid. p. 752. Reflectorische polsarrhytmie bij een hond. Ibid p. 754. Klinische waarnemingen omtrent tuberculose bij paar» den. Ibid. p. 929. Onvruchtbaarheid bij bokken. Tijdschr. v. V. Dl. 42, p. 37. 1915. Adrenaline als zweetdrijvend middel. Ibid. p. 191. Mycotische maagdarmkatarrh en polyurie bij paarden door muffe haver. Ibid. p. 215. Klinische gegevens omtrent distomatose. Ibid. p. 415. Maagdarmstrongylose bij schapen. Ibid. p. 422. Steriliteit bij het rund. Ibid. p. 481. Longemphyseem bij paarden. Ibid. p. 651. Boosaardige kopziekte. Ibid. p. 779. Gerechtelijke Veeartsenijkunde. Utrecht. 1917. Een nieuwe Strongyloides bij veulens. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 44, p. 66. 1917. Centralblatt für Bacterio» logie etc. Bd. 80, 1918. Het Verleden, het Heden en de Toekomst van het veeartsenijkundig onderwijs in Nederland. Rede bij de opening der Veeartsenijkundige Hoogeschool. Maart 1918. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, p. 191. 1918. Een serie artikelen over „Verborgen gebreken bij het paard". Weekblad „Het Paard". 1919. Animalium Hominumque saluti. Rede uitgesproken bij de overdracht van het Rectoraat der V. H. S. aan Prof. Dr. B. Sjollema. Tijdschr. v. Diergen. Dl.46, p. 575, 1919. Dampigheid bij koeien na mond» en klauwzeer. Tijd»' schrift v. Diergen. Dl. 47, p. 148. 1920. Hartspierdegeneratie bij mond» en klauwzeer. Ibid. p. 173. Artikelen in „Het Paard" over cornage»keuring en onvruchtbaarheid bij hengsten. 1920. Met J. A. Beijers: Casuistische mededeelingen (stille kolder, verschijnselen door voederintoxicatie; coccidiosis bij runderen, hydrops ascitis bij een paard door een ovariaaltumor). Ibid. p. 672. Met J. A, Beijers: Coccidiosis bij een schaap.Ibid. p. 768. Haemoglobinurie bij runderen. Rede gehouden voor de Alg. Ziektekundige Vereeniging. Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde. 1920, II, blz. 446. Onvruchtbaarheid bij vrouwelijke dieren. Ibid. blz. 2732. Haemoglobinurie bij paarden. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 48, p. 89. 1921. Eierstock und Ei. Befruchtung und Unfruchtbarkeit bei den Haustieren. Berlijn. 1921. De assistent A. VAN HEUSDEN. (1894-1895). Iets over Tetanus. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 22, p. 186. 1895. De prosector anatomes H. G. VAN HARREVELT. (1894—1893). Neurectomie aan den staart. Tijdschrift voor V. en V. Dl. 23, p. 115. 1896. Bursitis intertubercularis. Ibid. p. 377. Behandeling van huidziekten. Ibid. p. 15. Penetreerende buikwond bij een koe. Ibid p. 16. Iets over het afmaken van honden. Ibid. p. 17. Naschrift op een referaat over de pathogenese en de therapie van haemoglobinurie bij het paard door Prof. Hoefman. Ibid. p. 335. 154 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der De assistent J. BREEDVELD. (1895—1896). Sectio caesarea bij een varken. Tijdschr. v. V. en V. Dl. 23, p. 8. 1896. Twee gevallen van wonden in het zachte gehemelte bij het rund. Ibid p. 306. Intraveneuse injectie van chloorbarium bij verstop» pingskoliek. Ibid. p. 310. Congenitale verkromming van den staart bij een hond, met afbeelding. Ibid. p. 318. De assistent N. VAN ALTENA. (1896—1897). Intracapsulaire fractuur met bandverscheuring van het eigenlijke kniegewricht. Tijdschrift v. V. e. V Dl. 24. p. 136. 1897. De assistent L. LOURENS. (1896—1897). De hoefsmederij aan 's Rijks»Veeartsenijschool, met 2 afbeeldingen. De Hoefsmid 2. p. 3. 1897. De leeraar Dr. P. M. J. M. E. WOLTERING. (1897—1902). Aldehyde in Aethylalcohol. Nederlandsch Tijdschrift voor Pharmacie, Chemie, Toxicologie. Jrg. "92. Een nieuw alcaloidreactief. Ibid. Jrg. '92. Een reactie op kunstboter. Ibid. Jrg. '93. Pepsine. Ibid. Jrg. '93. Opsporing van phosphorus bij vergiftigingen. Ibid. Jrg. '93. Over Saccharum lactis. Ibid. Jrg. '93. Gesteriliseerde jodoformzwachtels. Ibid. Jrg. '94. De refractometer voor boteronderzoek. Ibid. Jrg. '95. Een practisch filtreertoestel. Ibid. Jrg. '95. Vogel» of menschenbloed. Ibid. Jrg. '97. Over de zuivering van ijzerhoudend grondwater. Ibid. Jrg. '97. L'épuration des eaux sousterraines contenant du fer. La Technologie Sanitaire (Bruxelles) 1897. De prosector anatomes Dr. L. G. H. G. VAN DE PAS. (1898- 1904). Parametraan» en perivaginaalshaematoom bij een mer» rie. Tijdschrift v. V. e. V. Dl. 25, p. 331. 1898. De assistent, later leeraar, daarna hoogleeraar Dr. H. MARKUS. (1898—1899, 1906-1919). Enkele ruiterbeelden. Het Paard, 1898, afl. 6. Een geval van Meckel'sche divertikel bij het paard Tijdsch. v V. e. V. Dl. 26, p. 51, 1899. Gecompliceerde nekfistel bij het paard. Ibid. p. 228. Congenitale oorfistel bij het paard. Ibid. p. 373. Een geval van nephritis chronica bij het paard* Tijd» schrift v. V. e. V. Dl. 27, p. 25, 1900. Darmruptuur bij het paard tengevolge van Ascaris megalocephala. Tijdschr v. V. deel 33, blz. 435. 1906. Referaten der Nederlandsche literatuur in het Zeit» schrift für Infections=krankheiten, parasitare Krankheiten und Hygiëne der Haustiere, Bd. 1. 2. In Memoriam M. H. J. P. Thomassen. Tijdschr. v. V. deel 34, blz. 476. 1907. I» Memoriam Dr. M. H. J. P. Thomassen. Veterinaire Studentenalmanak 1908, blz. 186. In Memoriam M. G. de Bruin, Tiidschr. v. V. deel 35. blz. 511. 1908. Bijdrage tot de kennis der torsio ventriculi van den hond. Idem deel 36, blz. 1. 1909. Die specifische chronische Enteritis des Rindes. Rap, port voor het IXe Internationale Veeartsenijkundige congres te Scheveningen. September 1909. Ontvangst van het Xle Internationaal veeartsenijs kundig congres te Utrecht. Tijdschr. v. V. deel 36, blz. 840. 1909. Gedenkteeken Thomassen, Ibid. bladz. 849. Over verleden, heden en toekomst. Openingsrede voor de 50»*« algemeene vergadering der Maatschappij ter bevordering der veeartsenijkunde in Nederland. Ibid. blz. 876. Over de frequentie van tuberculose bij het kalf en bij het volwassen rund. Tijdschr. v. V. deel 37, blz. 386. 1910. Filaria immitis bij den hond in Nederland. Ibid. blz. 449. Openingsrede voor de 51ste algemeene vergadering van bovengenoemde Maatschappij. Ibid. blz. 619. Actinomycosis recti bij het paard. Tijdschr. v. V, deel 38, blz. 349. 1911. Myocarditis aphthosa. Ibid. blz. 619. Openingsrede voor de 52»*e algemeene vergadering van de Maatschappij ter bevordering der veeartsenij» kunde in Nederland. Ibid. blz. 747. Tegen de splijtzwam. Critiek der „Motieven voor de oprichting van een vereeniging van praktizeerende vee» artsen in Nederland. Voordracht gehouden in de ver» gadering van praktizeerende veeartsen in Zuid-Holland op den 17d«n December 1911 te Rotterdam, door F. M. de Leur, veearts te Hoorn". Tijdschr. v. V. deel 39, blz. 143. 1912. Korte geschiedenis van het Tijdschrift voor Veeartsenij» kunde, ibid. blz. III van het Feestnummer. Feestrede, uitgesproken bij de herdenking van het 50»jarig bestaan der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, op 14 September 1912. Ibid. blz. 837. Tuberculeuze honden; een gevaar voor de gezondheid van den mensch. Over de tuberculose bij den hond. Tijdschift voor sociale Hygiëne. Zestiende jaargang, aflevering 2 en 4. Rapport van het 19de Congres voor Openbare Ge» zondheidsregeling, over het ontwerp van wet, houdende bepalingen tot wering van vleesch en vleeschwaren, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn (met J. Poels, H. B. J. van Rijn en P. Woltering). Ibid. afl. 5 en 6. Lokaler Darmmilzbrand beim Schwein in den Nieder» landen. Zeitschrift für Infectionskrankheiten, parasitare Krankheiten und Hygiëne der Haustiere. Band 15. Transmission de la tuberculose porcine a 1'homme; réinoculation au veau. Folia Microbiologica. Hollan» dische Beitrage zur gesamten Microbiologie. III Jahr» gang. Heft 2. p. 141. 1914. Revue générale de médecine vétérinaire. T. 25, p. 466, 1916. Dr. W. C. Schimmel f Utrechtsch jaarboekje 1915. Dr med. h. c. W C. Schimmel f. Berliner Tierarztliche Wochenschrift, 1915, no 19. Prae»advies voor het 20«te Congres voor Openbare Gezondheidsregeling ter zake: Het ontwerp van wet bevattende bepalingen tot regeling van het Veeartsenij» kundig Staatstoezicht. (Met Dr. C. W. Broers, Prof. Rijks-Veeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 155 Dr. J. Poels, H. B. J. van Rijn, Dr. P Woltering.) Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 17de jaargang, afl. 8. La tuberculose du chien, spécialement dans ses rapports avec la tuberculose de l'homme. (Met Dr. H. Schornagel.) Folia microbiologica , IV Jahrgang. Professor Poels. Veterinaire StudentensAlmanak 1916, blz. 253 Dr. J. D. vander Plaatst- Utrechtsch Jaarboekje 1917. P. van Hoek, Directeur»Generaal van den Landbouw. Veterinaire Studenten»Almanak 1917, blz. 269. Een hamartoom in de nier van het rund. Rede uit» gesproken bij de overdracht van het Directoraat van de Rijks»Veeartsenijschool te Utrecht op Dinsdag 1 Mei 1917. Utrecht. 1917. Over de tuberculose bij de kat. Tijdschrift voor Sociale Hygiëne, 1917. Voedselkeuringswet en Vleeschkeuringswet. Rapport uitgebracht voor het 23s,e Nederlandsch Congres voor openbare Gezondheidsregeling, gehouden te Amersfoort, (met Dr. H. Schornagel.) Tijdschrift voor Sociale Hygiëne. 1918, blz. 121. Het Pathologisch instituut der Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht (1908-1919.) Mededeelingen uit het Pathologisch Instituut der Veeartsenijkundige Hoogeschool te Utrecht, 1918, blz. 35. De assistent Dr. H. J. VAN DER SCHROEFF. (1900—1902). Ueber die Permeabilitat der weissen Blutkörperchen und Lymphdrüsenzellen für die Anionen von Natrium» salzen. Diss. Bern 1901. De assistent Dr. D. G. UBBELS. (1900—1902). Vergleichende Untersuchungen von mütterlichem Blute, fötalem Blute und Fruchtwasser. (Ein Beitrag zur Kenntniss der Stoffaustausches zwischen Mutter und Frucht). Diss. Giessen. 1901. Aanwending van Argentum colloïdale Credé bij goedaardige droes. Tijdschr. voor V. Dl. 29, p. 302.1902. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. M. C. DEKHUYZEN. (1901—heden). Over Rudolf Virchow. Utrechtsch Dagblad 15 Oct. 1901. Rede uitgesproken bij de opening der lessen. Ueber die Thrombocyten (Blutplattchen). Anato» mischer Anzeiger. Bd. 19, No. 21, S. 529. Iets over Bloedplaatjes (Thrombocyten). Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. 1901. II, No. 12, p. 641. Over hetzelfde onderwerp een korte mededeeling in het verslag van de algemeene zomervergadering der Ned. Dierk. Vereeniging. (Met P. Vermaat). Ueber das Epithel der Oberflache des Magens. Verhandl. d. Anatom. Gesellschaft auf der 17 Versammlung in Heidelberg. 29 Mai—11 Juni 1903. Un liquide nxateur isotonique avec l'eau de mer. Comptes rendus de 1'Académie des sciences. 17 Aöut. 1903. Deux liquides fixateurs isotoniques avec l'eau de mer. Extrait du bulletin de la société zoölogique de France. tome 28. p. 165. 1903. Liquide fixateur isotonique avec l'eau de mer, pour les objets dont on ne veut pas éliminer les formations calcaires. Comptes rendus de 1'Académie des sciences. 31 Aöut. 1903. Dr. T. Zaayer. Nachruf. Anatom. Anzeiger. Bd. 22,1901. Verslag over de onderzoekingen, verricht in het zoölogisch station van Prof. A. Dohrn te Napels, ge» durende een deel der maanden December 1903 en Januari 1904. Bijvoegsel van de Nederl. Staatscourant No. 19. 1904. Ein isotonisches Fixirmittel für Bergen. Bergens Museums Aarbog 1. 1904. Ergebnisse von osmotischen Studiën, namentlich bei Knochenfischen, an der biologischen Station des Ber» genser Museums wahrend eines Aufenthalts vom 23 Juli bis 27 Aug. 1904. Bergen'sMuseumsAarbog2.No.8.1904. Over den osmotischen druk in bloed en urine van visschen. Versl. Kon. Acad. v. Wet. 26 Nov. 1904. Arch. néerl. d. Sc. exactes et naturelles. Serie II. Tome 10. p. 121. 1905. Waarom een Zuiderzee Expeditie? Brochure, Utrecht. 1905. Weekverslagen der Zuiderzee»Expeditie in Han» delsblad en N. Rot. Ct. 1905. De Zuiderzee Expeditie. Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. ls,e helft 1906. No. 12. Mede op» genomen in de werken van de Zuiderzee»vereeniging. Iets over de werkhig van zwakke keukenzoutoplos» singen op leucocythenkernen. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, 2de helft 1906. No. 12. Eenige nadere uitkomsten van het onderzoek der Zuiderzee. Aanteekeningen Prov. Utr. Genootschap van 5 Juni 1906. EinKryoscop. Biochemische Zeitschrift. Bd. 11. S. 346, 1908. Over den stand v. h. onderzoek naar het onstaan der Zuiderzee. Handelingen Xlde Congres van Natuur» en Geneesk. 1908. Ruhende tierische Zelle und Gewebe ein verwickeltes System koexistierender Phasen, von H. Zwaardemaker und M. C. Dekhuyzen (Utrecht). Rapport voor het XVIde Internationale Medische Congres te Budapest. Sept. 1919. Op datzelfde congres een voordracht over: „Eine physikalisch«chemische Methode zur Erzeugung von Mitosen in Megakaryocyten im Knochenmark des Kaninchen ". Der heutige Stand der Physiologie der Milchabson» derung und einige Beobachtungen über die Milch. Voordracht op het IXde Internationaal Veterinair Con» gres te Scheveningen. 4de Sectie, p. 184—192. 1909. Over Prof. W. Einthoven. Nieuwe Rott. Courant. Febr. 1911. Notiz zur Mitteilung von Dr. Hugo Wiener: „Ueb. d. Spez. Gew. v. Ammoniumsulfatlösungen. Hoppe» Seylers Ztschr. f. Physiolog. Chemie. Aug. 1911. Een kryoskop. Physiologen«Congres. Groningen 1913. De bepaling van het vriespunt van melk. Chem. Weekblad 1913, No. 46, pag. 985-990. Vriespuntbepaling van melk. Antwoord op het ge» liiknamig artikel van Dr. A. Lam. Chem. Weekblad. 1914, No. 3, pag. 91-107. Beschrijving van den kryoscoop, benevens eenige vriespuntbepalingen van eenzelfde monster volle melk bij verschillende onderkoeling. Chem. Weekblad 1914, No. 4, pag. 126-131. Nog eens „Vriespuntbepaling van melk". Antwoord op gelijknamig stukje van Dr. Lam, in dit nummer. Chem. Weekblad 1914, No. 8, pag. 201-204. Nog eens: de correctie van ongeveer 1/g6 bij vries» puntsbepalingen van verdunde waterige oplossingen bij 1° onderkoeling. Chem. Weekblad. No. 2. 1915. Iets over den levensduur onzer roode bloedlichaampjes. Rede, uitgesproken bij de overdracht van het directoraat van 's Rijks»Veeartsenijschool op 1 Mei 1916. Tijdschrift v. Dierg. deel 43, afl. 9. 156 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Iéts over het verband tusschen soortelijk gewicht, temperatuur en samenstelling der koemelk. Handelingen van het Genootschap ter bevordering van melkkunde over het jaar 1917. Arch. neérl. de physiologie. 1921. Een opstel over hetzelfde onderwerp voor het Ge* nootschap ter Bevordering van Natuur»,, Genees» en Heelkunde. Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. 1918. Handleiding tot de vriespuntsbepaling van melk met den kryoscoop. Utrecht. 1920. De assistent K. OVER. (1902—1904). (In vereeniging met den Heer W. C. Schimmel) : Mededeelingen uit de chirurgische kliniek van 's Rijks' Veeartsenijschool. Tijdschrift v. V. Dl. 30. p. 243, 291, 339, 421, 465, 513. 1903. De assistent P. VERMAAT. (1902-1901). (In samenwerking met Dr. M. C. Dekhuyzen). Het epitheel van de oppervlakte van de maag. Versl. Kon. Acad. 12, p. 59. 1903. Ueber das Epithel der Oberflache des Magens. Nach Untersuchungen von Dr. M. C. Dekhuyzen und P. Ver» maat. Tierarzt. Verhandl. Anat. Gesellsch. auf der siebzehntén Versammlung in Heidelberg von 29. Mai tri» 1. Juni 1903. p. 145. De leeraar Dr. L. VAN ITALLIE. (1902-1907). Bereiding van extracta narcotica uit kruiden of uit bladen. Pharmaceutisch Weekblad, 39ste Jaargang, blz 70S. 1902. 6 De Brusselsche Conferentie. Ibid. blz. 762. Over eenige handelsartikelen. Ibid. blz. 900. Prof. Dr. H. Wefers Bettink. Ibid. blz. 1001. Lijnolie. Pharmaceutisch Weekblad, 40ste Taargane blz. 106. 1903. 6 5 Onderzoekingen ten dienste der Justitie. Ibid. blz. 325, Homoeopathie en Pharmacie. Ibid. blz. 465. L. van Itallie en M. Greshoff. Verslag van de vertegenwoordigers der Regeering op de in September 1902 te Brussel gehouden Internationale Conferentie voor de unificatie van de samenstelling der sterk, werkende geneesmiddelen. Nederlandsche Staastcourant, Januari 1903. Supplement op de Nederlandsche Pharmacopee. 's.Gra. venhage, 1902. (In commissie met Dr. P. A. Vos, W. C. van Gorcum, C. de Groot, Dr. A. Robertson en H. C. Zeelt.> Extractum Belladonnae volgens internationaal voor. schrift. Pharmaceutisch Weekblad,40*e Jaargang, blz 925 1903. 8 Curacao.Aloë. Ibid. blz. 1033. Wettelijke regeling van de uitoefening der pharmacie. Pharmaceutisch Weekblad, 41ste Jaargang. Blz. 445.1901. De overgang van geneesmiddelen in de melk. Ibid. Blz. 506, Joannes "Petrus Minckelers. Ibid. Blz. 639. De wetsontwerpen tot wijziging van de zoogenaamde artsenijbereidkunst. Ibid. Blz. 835. Over Behen»zaad. Ibid. Blz. 841. L. van Itallie en C. H. Nieuwland. Over Suri. naamschen Copaivabalsem. Pharmaceutisch Weekblad 41ste Jaargang, blz. 917. 1904 en Journ. de Pharmac. et de Chimie. Surrogaten voor Lycopodium. Pharmaceutisch Week» blad, 42ste Jaargang, blz. 189, 1905. Kaliumzouten in urine. Ibid. blz. 190. De waardebepaling van Aloë. Ibid. blz. 553. Thalictrum aquilegifolium, een cyaanwaterstofzuur leverende plant. Versl. Kon. Akad. v. Wet. Sept. 1905, blz. 285. Opwyrda's Algemeene en bijzondere recepteerkunst ten dienste van apothekers, artsen en veeartsen. Zevende, omgewerkte en vermeerderde druk. Amsterdam, 1906. L. van Itallie en R. T. F. Reudler. Latijnsch.Neder» landschWoordenboekopdePharmacopoeaNederlandica. (Editio IV). Amsterdam 1906. L. van Itallie en C. H. Nieuwland. Over Suri» naamschen Copaivabalsem. Pharmaceutisch Weekblad. Blz. 389. 1905. Dezelfden. Kleurreacties op Copaivabalsem. Ibid. blz. 391. Dezelfden. Behenzaad en Behenolie. Ibid. blz. 392. ,, Zaad en olie van lijsterbessen. Ibid. blz. 393. Over bloedkatalasen. Versl. Kon. Acad. v. Wet. Dec 1905, blz. 540. De differentiatie van eiwit»houdende lichaamsvochten. Verslag. Kon. Acad. v. Wet. Dec. 1905. blz. 545. Die Unterscheidung des Menschenblutes vom Tierblut. Deutsche Juristen Zeitung, 11 Jahrg. 1906. No. 7. Nederlandsche Pharmacopee, 4de uitgave 1906 (met anderen). IJzerbepalirig in eenige preparaten der Pharmacopee. Pharm. Weekblad, 1907. blz. 743. De assistent C. H. NIEUWLAND. (1903-1910). Over het aantoonen van sporen arsenicum in ver» schillende artikelen en over de gevoeligheid der ge. bezigde onderzoekings.methode. Chem. Weekbl. 5 p. 558. 1908. Zie ook onder L. van Itallie. Buitengewoon leeraar, daarna lector K.HOEFNAGEL. (1903-heden). Vkeschvergiftiging te Uden. Tijdschr. v. V. Februari Vleeschvergiftiging te Utrecht. Tijdschr. v. V. Sep. tember 1904. Ziekten en gebreken van slachtvee. De Veldpost, wekelijksche bijdragen sinds 1904. Ergebnis der Untersuchung einiger Rinder, welche wegen tuberculöser Erscheinungen von den Besitzern dem Staate übergeben wurden. Berliner Tierarztliche Wochenschrift. No. 21, 1909. Reichsgesetz betreffend die Schlachtvieh»und Fleisch» beschau in Holland. Zeitschrift f. Fleisch»und Milch» hygiëne. Diverse afl. jaarg. 1920. De assistent Dr. J. NAUTAt (1905—1907). Multiple Tumoren beim Pferde. Tierarztl.Rundsch. Bd. 40. 1906. Die Behandlung der Geflügeldiphtherie mit Kreosot Tierarztl. Rundsch. Bd. 42. 190S. Karzinom in der Zunge beim Rinde. Tierarztl. Rundsch. Bd. 46. 1906. Physisch.chemische Untersuchungen des Fruchtwassers der Wiederkauer in den verschiedenen Perioden der Trachtigkeit. Diss. Bern. 1906. Rijks-Veeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 157 De prosector, later lector Dr. H. A. VERMEULEN. (1905-heden). Bilaterale chronische luchtzakcatarrh; exitus letalis door creolinevergiftiging. Tijdschrift voor V. e. V. Dl. 36, p. 439. 1909. Die Tuba auditiva beim Pferde und ihre physiolo» gische Bedeutung. InaugurahDissertation. Bern. 1909. Een nieuwe luchtzakoperatie. Tijdschrift voor V. Dl. 36, p. 926. 1909. Een merkwaardige oogafwijking bij een paard. Tijdschr. v. V. Dl. 37, p. 349. 1910. Over organen van interne secretie. Ibid. p. 829. De theorie, van Hintze omtrent de beteekenis der hoornige huidaanhangselen aan de ledematen van een» hoevigen. Tijdschr. v. V. Dl. 38, p. 103. 1911. Uit de Geschiedenis der Ontleedkunde. Vet. Stud. Maandbl. 1. No. 5. p. 5. 1911. Een en ander over het Systema lymphaticum. Tijdschr. v. V. Dl. 38, p. 947. 1911. Over het niet constant zijn van den bouw van het dierlijk lichaam. Atavismus en evolutie. Tijdschr. v. V. Dl. 39, p. 303. 1912. De descensus testiculorum. Vet. Stud. Maandbl. 2. No. 8. p. 1. 1912. De dorsale motorische vaguskern bij sommige huis» dieren en hare verhouding tot de ontwikkeling der maag.musculatuur. Versl. Kon. Akad. Dl. 22. p. 308. 1914. New researches about roaring in horses, Tenth Inter» national Veterinary congress, London 1914 III, p 717. Overneurobiotaxis. Veterinair Studentenmaandblad 4, p. 38, 1914. Die Hemiplegia laryngis beim Pferde fKehlkopf» pfeifen, Cornage). Utrecht. 1915. Over het vagusareal van Cameliden. Versl. Kon. Akad. Dl. 23, p. 994. 1915. De linkerzijdige strottenhoofdverlamming bij het paard. Tijdschr. v. V. Dl. 42, p. 101. 1915. Andreas Vesauus. Tijdschr. v. V. Dl. 42, p. 195. 1915. Das Innervationszentrum des Psalters (omasus) der Wiederkauer. Berl. Tierarztl. Wochenscnrifti Bd. 31, p. 97. 1915. Die Hemiplegia laryngis des Pferdes. Berl. Tierarztl. Wochenschrift. Bd. 31, p. 219. 1915. Het centrum van de innervatie van de boekmaag van herkauwende dieren.Tijdschr.v.V. Dl.42,p. 383.1915. De melkklier en hare functie. Ibid., p. 455. Pseudodermoid en andere afwijkingen aan de oogen van drie veulens. Ibid., p. 715. Infectie. Veldbode 13, p. 927. 1915. Het vagusareal van Camelopardalus giraffa. Versl. Kon. Akad. Dl. 24, p. 578. 1916. Over den conus medullaris van huisdieren. Ibid., p. 708. Over het vagus en het hypoglossus»areal van Phocaena communis. Ibid. p. 905. 1865 Absyrtus 1915. Vet. Studentenalmanak, p. 365. 1916. Over enkele bizondere verhoudingen in het centrale zenuwstelsel van het paard en de beteekenis hiervan.. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 43, p. 1. 1916. Over den nervus sympathicus van huisdieren. Versl. Kon. Akad. Dl. 24, p. 1222. 1916 en Anat. Anz. Bd. 49, p. 301. 1916. Een en ander over interne functie. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43, p. 150. 1916. Einige Muskei* und Knochenvarietaten beim Pferd. Anat. Anz. Bd. 49, p. 349, 1916. Over glandulae parathyroideae (Epitheellichaampjes). Tijdschr. voor Geneesk. Dl. 60, II. p. 1779.1916. Tijdschr. voor Diergen. Dl. 44, p. 155, 1917. Berl. Tierarztl. Wo» chenschr. Bd. 33, p. 1. 1917. De hersenschors, verslag van een voordracht, Ab» syrtus 10, p. 37. 1920. Over interne functie. Tijdschr. voor Diergen. Dl. 44, p. 85. 1917. Cornage. Tijdschrift voor Diergen. Dl. 44, p. 411.1917. Over de inwendige afscheidingen der geslachtsklieren en de erfelijkheidsleer. Tijdschrift voor Diergen. Dl. 44, p. 681. 1917. Over castratie bij het mannelijk dier, haar invloed op het dierlijk organisme in het algemeen, in het bizonder bij het paard. Weekbl. „Het Paard" 23, No. 13. 1917. Over Polygnathie. Tijdschrift voor Vergel. Geneesk. Dl. 4, p. 53. 1918. Berl. Tierarztl. Wochenschr. Bd. 34, p. 351. 1918. Over de motorische vaguskernen van zoogdieren. (Versl. van een voordracht in het Gen. ter. bev. v. Nat.», Gen.» en Heelk. te Amsterdam 12 Mei 1917). Tijdschr. v. Geneesk. Dl. 62 I p. 196. 1918. . Over hypophysis»afwijkingen bij huisdieren. (Verslag van een voordracht gehouden in de Nederl. Algemeene Ziektekundige Vereeniging 11 Mei 1918). Tijdschrift voor Geneesk. Dl. 62 II p. 1130. 1918. Berl. Tierarztliche Wochenschrift. Bd. 35, p. 341. 1919. Die Accessoriusfrage. Psychiatr. en Neurol. Bl. (Feestbundel Winkxer). p. 729. 1918. Van Toen en Nu. Bij de inwijding van het nieuwe sociëteitsgebouw, Lucas Bolwerk 4. Vet. Stud. Maandbl. „Absyrtus", 10, p. 2. 1919. Over de tongkern van Zoogdieren, Hand. v. h. XVIIde Nederl. Nat. en Geneesk. congres te Leiden 1919. p. 224. Noch einmal „die Hemiplegia laryngis beim Pferde". Berl. Tierarztl. Wochenschr. Bd. 36, p. 373. 1920. Eine bisher unbekannte Ursache akuten Todes beim Pferd. Berl. Tierarztl. Wochenschr. Bd. 36. p. 429. 1920. Over de functie van den nervus accessorius. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 48, p. 258, 1921. Hypophysis tumors in domestic animals. Endocrino» logy. Vol. 5, p. 174, 1921. De leeraar Dr. H. F. NIERSTRASZ. (1906-1910). Die Nematomorpha der Siboga»Expedition. Uitkom» sten der Siboga»Expeditie. Afl. 34, monographie XX. 1907. Die Amphineuren. I, Ergebnisse und Fortschritte der Zoölogie. Band 1, Heft 2. 1908. The Solenogastres of the Discovery«Expedition. Na» tional Antarctic Expedition. Nat. Hist., Vol. 4. 1908. Parasitische Prosobranchier der Siboga»Expedition, Anatomischer Teil. Uitkomsten der Siboga»Expeditie. Afl. 42. Monographie XLIX^. 1910. Die Amphineuren. II und III. Ergebnisse und Fort» schritte der Zoölogie. Bd. 2. pag. 367. 1910. De assistent, later prosector, daarna hoogleeraar Dr. H. SCHORNAGEL. (1906-heden). Het werken met het Becker'sche bevriesmicrotoom. Tijdschr. v. V. Dl. 38, p. 395. 1911. Twee gevallen van pneumonomycosis aspergillina bij vogels. Tijdschr. v. V. Dl. 39. p. 783. 1912. Anatomische und bakteriologische Untersuchungen über elf Falie, von Hundetuberculose. Dissertatie, Bern 1913. Tijdschr. v. V. Dl. 41. p. 45 en 125. 1913. Zeit» schrift für Infectionskrankheiten, etc. Bd. 16, Heft 1/2 und 3, 1914. 158 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Beitrag zur Wertbestimmung der Tuberkulineprobe. beim Huhn nach Van Es und Schalk. Folia Micro» biologica. III Heft 3, Mei 1915. Zeitschrift für Infections krankheiten, etc. Bd. 17, Heft 3/4. 1915. La tuberculose du chien, spécialement dans ses rapports avec la tuberculose de 1'homme, te zamen met Dr. H. Markus. Folia Microbiologica. IV, Heft 2, 1916. Bacteriologisch vleeschonderzoek. Mededeelingen uit het Pathologisch Instituut der Rijks»VeeartsenijschooI, deel 1, afl. 1, 1918. De vleeschhygiëne in het licht der historie. Mede» deelingen uit het Pathologisch Instituut der Veeartsenij» kundige Hoogeschool, Deel 1, afl. 2. 1918. Tijdschr. v. Diergen. Deel 45, blz. 615. 1918. In memoriam Dr. Herman Markus. Tijdschrift v. Diergen. Deel 46, blz. 89. 1919. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. B. SJOLLEMA. (1907-heden). Kort overzicht van de onderzoekingen verricht in het Rijkslandbouwproefstation te Groningen, gedurende de laatste twaalf»en«een»half jaar (1895 -1907), samen» gesteld naar aanleiding van de landbouwtentoonstelling te 's»Gravenhage, te houden in September 1907 (vlug» schrift). Proeven over de omzettingen in en de werking van stalmest (te zamen met Dr. J. G. de Ruyter dkWildt). Verslagen van landbouwkundige onderzoekingen der Rijkslandbouwproefstations, uitgegeven door de Directie van den Landbouw. No. 1. Proeven over de werking der nieuwe kunstmeststoffen kalkstikstof, stikstofkalk en kalksalpeter (te zamen met Dr. J. G. de Ruyter de Wildt). ibid. No. 2. Varieteits» en conserveeringsproeven met mangel» wortels (te zamen met C. K. van Daalen). ibid. No 2. Vergelijkende cultuurproef met eenige havervariëteiten op verschillende grondsoorten; onderzoek naar het gewicht en de verhouding van de gewichten der onder» scheidene plantendeelen en naar de stikstofopname in verschillende groeiperioden (te zamen met Dr. J. G. de Ruyter de Wildt). ibid. No. 4. Productieve zuivering van het afvalwater der aardap» pelmeelfabrieken. Chem. Weekblad, 1907, p. 637. Over het aantoonen van sporen arsenicum, antimo» nium en phosphorus langs micro.chemischen wee. Chemisch Weekblad. 1908, No. 1. Onderzoek naar de oorzaak der vruchtbaarheids, afname van enkele gronden in de veenkoloniën (te zamen met J. Hudig). Verslagen van landbouwkundige onderzoekingen der Rijks Landbouwproefst. No. 5. (Zie ook Chemisch Weekblad, 1907). Over zuivering van het afvalwater der stroocarton. fabrieken. Chem. Weekblad 1908, No 51. 1909, No. 3. Over de beteekenis van colloïdale mangaanoxyde oplossingen bij biochemische oxydaties. Chem. Week» blad 1909, No. 17. Kan hooi vervangen worden door verteerbaar gemaakt stroo? Ned. Landb. Weekblad, 1909, No. 37. OnderZOplt naar WrcrkillAnrle. matU^A bewerking. Rapport uitgebracht aan de Groninger Maatschappij van Landbouw en Nijverheid te zamen met de heeren R. P. Dojes, Prof. Dr. M. W. Beyerinck, P. Welt en J. Plaisier Jz. Groningen 1909. Een nieuw gezichtspunt betreffende de vruchtbaarheid van den bodem.. Cultura, Maart 1910. Besmettingsproeven met verschillende soorten thomas» meel (onderzoek omtrent de vraag of het gehalte aan citroenzuur»oplosbaar phoshorzuur een juiste maatstaf is voor de waarde van thomasmeel) (te zamen met Dr. J. G. de Ruyter de Wildt). Verslagen van land» bouwkundige onderzoekingen der Rijkslandbouwproef» stations No. 7. Proeven over omzettingen in en werking van stal» mest (3Expedition ge* sammelte Homolidae. Tijdschrift der Nederlandsche Dierkundige Vereeniging. (2). Deel 12. 1912. Ueber eine kleine Brachyuren.Sammlung aus unter* irdischen Flüssen von Java. Notes from the Leyden Museum. VoL 34. 1912. Die Appendicularien, Ergebnisse und Fortschritte der Zoölogie. Bd. III. 1913. Die Decapoda Brachyura der Siboga*Expedition. I. Dromiacea. Siboga*Expeditie. aflevering 71. 1913. Ueber einige neue, von der Siboga*Expedition ge» sammelte Cryptocnemus*Arten nebst Bemerkungen über die Systematik der Leucosiidae. Tijdschr. der Ned. Dier* kundige Vereeniging. (2) Deel 14, 1915. Ueber einige von der Siboga*Expedition gesammelte TiefseesBrachyuren aus der Familie der Dorippidae und ihre geograpische Verbreitung. Zoologischer An* zeiger. Bd. 46. 1916. Twee Ascariden van den hond (ls'e Bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43. 1916. Die Decapoda Brachyura der Siboga*Expedition. II. Oxystomata: Dorippidae. SibogasExpeditie, afl. 78, 1916. Beschrijving van Strongyloides Westeri n. sp. Tijd* schrift v. Diergen. Dl. 44. 1917. Eenige Strongyliden uit het darmkanaal van Her. kauwers (2de Bijdrage tot een naamlijst van de in Ne» derland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijd» schrift v. Diergen. Dl. 44. 1917. Strongyloides Westeri n. sp. Centralbl. f. Bakterio» logie, Parasitenkunde u. Infektionskr. I. Abt. Orig. Bd. 80. 1918. Nog 2 Strongyliden uit het darmkanaal van Her» kauwers. (3de bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45. 1918. Die Decapoda Brachyura der Siboga»Expedition. III. Oxystomata: Calappidae, Leucosiidae, Raninidae. Siboga»Expeditie, afl. 85. 1918. Ueber die geographische Verbreitung von Ancy» lostoma ceylanicum Looss. Centralbl. f. Bakteriologie, Parasitenkunde u. Infectionskr. I. Abt. Orig. Bd. 82. 1918. Ueber Ancylostoma perniciosum v. Linstow und die Strongyliden des Elefanten. Bijdrage tot de Dierkunde. Afl. 21, 1919. Een Strongylide uit den dunnen darm van den hond (4de bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, 1919. Een Strongylide uit den dikken darm van het rund. (5de bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschrift v. Diergen. Dl. 46, 1919. Notiz zu meinem Aufsatz, „Ueber Ancylostoma per* niciosum von Linstow und die Strongyliden des Ele» fanten". Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 83. 1919. Cylicostomum nanum, een nieuwe Strongylide van het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, 1919. Een nieuwe Cylicostomum»soort (C. brevicapsulatum) uit den darm van het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. Cylicostomum ultrajectinum, een nieuwe Strongylide uit den darm van het paard. Tiidschr. v. Diergen. DL 47. 1920. Een Anguillulide uit den darm van het paard (6de bij* drage tot een naamlijst van de in Nederland voor* komende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. Uncinaria stenocephala Railliet (7de bijdrage tot een naamlijst van de in Nederland voorkomende parasieten der huisdieren). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. Hexodontostomum markusi n. gen., n. sp., eine neue Strongylide des Pferdes. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 84. 1920. Eine neue Cylicostomum»Art (C. mucronatum) aus dem Darm des Pferdes. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 84. 1920. Cylicostomum brevicapsulatum n. sp., eine neue Strongylide aus dem Darm des Pferdes. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 84. 1920. Bemerkungen über die Gattungen Cylicostomum, Poteriostomum und Craterostomum. Centralbl. f. Bakt. etc. I. Abt. Orig. Bd. 85. 1920. Over de larvale ontwikkeling van Oxyuris equi (Schrank) (te zamen met G. J. van Oordt). Versl. Kon. Akad. Amsterdam. Wis» en Natuurk. afd. Dl. 29. p. 64-74. 1920. Eenige hoofdzaken der zoölogische nomenclatuur. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47. 1920. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. H. JAKOB. (1911—heden). Der Gesundheitszustand und die vorkommenden Krankheiten der Haustiere in den Niederlanden im Jahre 1910. Münchener T. W. 56. Jahrg. No. 20, 21, 22, 1912. 162 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Diagnose und Therapie der inneren Krankheiten des Hundes, einschliesslich der Haut, Augen und Ohren» erkrankungen. Stuttgart. 636 blz. 1913. De Acariasis en haar behandeling. Tijdschr. v. V. 1912, afl. 23. Ook Münchener. T. W. No. 2, 3, 4, 5, 1913. Het katheteriseeren bij den vrouwelijken hond. Tijdschr. v. V. afl. 18, 1912. Ook Münchener T. W. No. 48, 49. 1912. Therapeutische, casuïstische en statistische mededee» lingen uit de kliniek voor kleine huisdieren van 's Rijks» Veeartsenijschool. Kliniekjaar 1911—1912. Tijdschr. v. V. afl. 9. 1913. Ook Zeitschr. für Tiermedizin. Bd. 17, 1913. Hofstede OudsBussum bei Amsterdam, ein Muster» betrieb für hygiënische Milchgewinnung. Süddeutsch» Landwirtsch. Tierzucht No. 8, 1913. Therapeutische, casuïstische en statistische mededee» lingen uit de kliniek voor kleine huisdieren van 's Rijks» Veeartsenijschool. Kliniekjaar 1912—1913. Tijdschr. v. V. Afl. 11. 1914. Ook Zeitschr. für Tiermedizin, Bd. 18, 1914. Mededeelingen' uit de kliniek voor kleine huisdieren en de afdeeling Pharmacologie en Toxicologie van 's Rijks»Veeartsenijschool te Utrecht. Kliniekjaar 1913 tot 1914. Tijdschr. v. V. 1915. Ook Berliner T. W. No. 38, 39, 40, 41, 1915. Over eenige ontharingsmiddelen. Tijdschr. v. V. afl. 15, 1915. Ook Deutsche T. W. No. 29, 1915. Intracutane tuberculinatie volgens de methode van Van Es en Schalk bij de diagnostiek van kippentuber» culose (te zamen met L. Gazenbeek). Tijdschr. v. V. Afl. 15,1915. Ook Zeitschrift für Infectionskrankheiten. Hft. 3, 4, 1915. Mededeelingen uit de kliniek voor kleine huisdieren. Kliniekjaar 1914—1915. Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 11, 1916. Ook Berliner T. W. No. 30, 31, 1916. Een abnormaal lang vreemd voorwerp in den tractus intestinorum bij een taxhond. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 43, afl. 12, 1916. Ook Berliner T. W. No. 18, 1916. Over eenige interessante gevallen. Tijdsch. v. Dier» geneesk. 43«t« deel, afl. 13, 1916. Ook Berliner T. W. 1916. Het pijnloos dooden van honden door intraperitoneale injecties met magnesiumsulfaat. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl 43, afl. 16. Ook Deutsche T. W. No. 30, 1916. Die Lehre der Alterbestimmung bei den Haustieren von H. M. Kroon, aus dem Hollandischen ins Deut» sche übersetzt. Hannover 1916. Over het snel dooden van honden en katten door intracardiale injecties met magnesiumsulfaat. Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 14, 1917. Ook Deutsche T. W. Jrg. 25, No. 37, 1917. Over de waarde van het onderzoek der oogen %m verband met ziekten van algemeenen aard. Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 9. 1917. Ook Berliner T. W. No. 30. 1917. Een geval van tuberculose bij een hond (te zamen met L. J. J. Geldof). Tijdschr. v. Diergeneesk. bl. 343, 1917. Honderd en tachtig kiezelsteenen in den tractus intestinalis van een dashond, welke zonder nadeel den darm passeerden (te zamen met P. de Jong). Tijdschr. v. Diergeneesk. afl. 15. 1917. Qok Berliner T. W. No. 26. 1917. Over temporaire en permanente resten van irispigment (z. g. pigmentvlekken) op de voorste lensvlakte. Tijdschr. v. Diergeneesk. blz. 540, 1917. Ook Berliner T. W. No. 19. 1917. Een groot extra» en intrathoracaal fibrochondroom bij een hond. Tijdschr. v. Diergeneesk. deel 45, afl. 12, 1918. Ook Berliner T. W. No. 41. 1919. Over spontane en mechanische ablatio retinae bij den hond. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 46, blz. 353,1919. Ook Berliner T. W. No. 51, 1919. De cataracta senilis van den hond, een maatstaf tot schatting van den leeftijd, tevens vergelijkende onder» zoekingen over de waarde der leeftijdsbepalingen naar het gebit en het grijs worden der hoofdharen. Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 46, blz. 387.1919. Tierarztliche Augenheilkunde. 600 blz. Berlin. 1920. Die übertriebene und vielfach unbegründete Beschul» digung des Alkohols als Ursache von Krankheiten des Menschen unter Berücksichtigung derselben Kranks heiten bei Tieren. Spezialmonatschrift für die gesamte Brauerei» und Malzereibetriebskontrolle. 1920. Cystolithiasis, Urocystitis, Cystotomie en U rethrotomie met complicaties bij den hond (te zamen met Dr. A. Klarenbeek). Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 47, afl. 4,1920. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. J. H. HARTOG. (1911—heden). De operatieve behandeling van straalkanker. Tijdschr. v. V. Dl. 39, afl. 18. 1912. Operatieve behandeling tegen Cornage volgens Williams. Tijdschr. v. V. Dl. 39, afl. 22. 1912. Mededeelingen uit de Chirurgische Cliniek van 's Rijks» Veeartsenijschool. Tijdschr. v. V. Dl. 40, afl. 4. 1913. Hoefkraakbeen»extirpaties volgens Bayer. Ibid. afl. 8. Operatieve behandeling van Cornage. Ibid. afl. 21. Neue Untersuchungen über Staphylococcus botryo» genes. Inaugural Dissertation. Bem, 1914. Korte mededeelingen uit de kliniek van 's Rijks»Veearts senijschool. Tijdschr. v. V. Dl. 41, afl. 10. 1914. Absces bij een paard door Paratyphus»B (abortus?) Bacillus. Tijdschr. voor vergel. Geneesk. enz. Dl. 1, afl. 2. 1915. Derde mededeeling over de operatieve behandeling van cornage. Tijdschr. v. V. Dl. 42, afl. 16. 1915. De locale anaesthesie en hare toepassing in de ope» ratieve Chirurgie van het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43, afl. 8. 1916. Nieuwe onderzoekingen over Staphylococcus botry» ogenes. Tijdschr. v. Diergen. Dl 43, 1916. Het instituut voor Chirurgie aan 's Rijks»Veeartsenij» school. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 44, 1917, afl. 1. Haematogene osteomylitis purulenta bij een veulen. Ibid. afl. 19. Casuistische mededeelingen uit de Heelkundige Paar» denkliniek der Veeartsenijkundige Hoogeschool (met G. J. Loran). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, 1918, afl. 24, Dl. 46, 1919, afl. 4 en 9, Dl. 47, 1920 afl. 3, 9 en 23. De zoogenaamde slijmige degeneratie der neusschelpjes bü het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, 1919, afl. 5. De travail.-bascule en haar gebruik (met G. J. Loran). ibid. afl. 5. Iets over venensanaesthesie in de Veeartsenijkundige Chirurgie. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, 1920, afl. 8. De travailsbascule en haar gebruik. Het paard. 1920. De conservatorsassistent, later conservator Dr. T. VAN HEELSBERGEN. (1911—heden). De intrasdermoreactie van Moussu en Mantou. Tijd» schrift v. V. Dl. 39, p. 721. 1912. RijkstVeeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 163 Verslag van het Internationale Congres voor Vergelijkende Pathologie. Tijdschr. v. V. Dl. 40, p. 293. Abortus bei Sturen durch einen Paratyphus B. Bazillus. Centralblatt f. Bakt. Bd. 72, p. 38. 1914. Gemengde Staphylococcen en Coli»infectie bij eenden. Tijdschrift v. Vergel. Geneesk. Dl. 1, p. 70. 1915. Zum Paratyphusbazillen»Abortus der Stuten. Zeitschrift f.Infectionskrankh. d. Haustiere. Bd. 16, p. 195.1914. (In samenwerking met Dr. J. H. Hartog) Absces bij een paard door paratyphus B. (abortus) bacillus. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 1. p. 151. 191S, Hetaetiologisch verband (identiteit?) tusschen vogel» pokken, vogeldiphtherie en zoogdierpokken (variolae). Tijdschr. v. V. Dl. 42, p. 399. 1915. (In samenwerking met Dr. Kroon en Dr. Baudet). Het bioriseeren, een nieuwe methode voor de bereiding van ziektekiemvrije melk. Ibid. p. 621. Swamp.Fever in Horses by L. van Es, E. D. Harris and A. F. Schalk. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43, p. 318.1916. (In samenwerking met Dr. H. M. Kroon en Dr. E. A. R. F. Baudet.) De melkbiorisator van Lobeck. Tijd. schrift v. Vergel. Geneesk. Dl. 2, p. 32. 1917. (In samenwerking met Prof. Dr. D. A. de Jong en en J. H. Ch. Vermeer). Salvarsaan en neo.salvarsaan bij experimenteel miltvuur. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 2, p. 214. 1917. Bijdrage tot de kennis der vogelpokken, in het bij. zonder met betrekking tot de verwantschap tusschen vogeldiphterie, stomatitis pustulosa contagiosa equi en vaccine. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 3, p. 158.1918. Trichophytie en microsporie bij het paard. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, p. 477. 1918. Boutvuur, Maligne Oedeem en „Gasbrand" bacillen Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, p. 153, 1919. (In samenwerking met Prof. de Blieck). De Bacillus pyosepticus equi en de Bac. abortus equi als oorzaak van Pyosepticaemie, z.g. Lahme, bij veulens in Neder, land. Tijdschr. v. Diergen. Ibid p. 492. De assistent, later conservator Dr. G. M. v. d. PLANK (1911—1912 en 1919—heden). Die physiologische Senkung der breiten Beckenbander beim Rinde. Diss. Bern 1912. Overerving van kleur bij Yersey.vee. Genetica. DL 2, p. 298. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. H. M. Kroon). De inschrijving van paarden in de stamboeken. Genetica. Dl. 2. p. 347. 1920. Necrologie P. v. d. Berg. Tijdschr. v. Diereen. Dl. 48 p. 121. 1921. Kruising van Yersey.vee met zwartbont vee. Genetica. Dl. 2. p. 300. 1920. De assistent, later conservator.assistent Dr. J. OLIEJr. (1912—1916). (In samenwerking met H. R. Kruït). Photo.elec trische verschijnselen bij zwavelantimonium (antimoniet) (voorloopige mededeeling). Versl. Kon. Ak. Dl. 20. p. 692. 1912. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. G. KREDIET. (1913-heden). Aanplanten van gras. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned..Indië. Dl. 25. 1913 en Dl. 27. 1915. De rundveefokkerij op Java en Madoera. Veeartsenij, kundige Bladen voor Ned.Indië. Dl. 25. 1913. Een korte mededeeling over de schoft van het paard ui verband met spierwerking. Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.slndië. Dl. 26. 1914. Veeartsenijkundige betrekkingen, ibid. Indische voedermiddelen. Komt voor in Voeder, kennis, de Voedermiddelen en hun gebruik, van Prof Dr. H. M. Kroon. 1917. Een geval van hermaphroditismus verus bij de geit Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45. 1918. Over hermaphroditismus bij de geit. Tiidschr v Diergen. Dl. 46, 1919. Een tweede geval van hermaphroditismus verus bila» teralis bij de geit. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, 1920. Catalogus van eenige Fransche werken op het gebied der veeartsenijkunde. Uitgave van het genootschap „Nederland»Frankrijk". 1920. De conservator.assistent, daarna conservator, later lector J. A. BEIJERS. (1913—heden). Een geval van hartblok bij het paard. Tijdschrift v. V Dl. 41. p. 755. 1914. J Kniebuilen en groepbeenen bij runderen. Tijdschrift v. V. Dl. 42. p. 106. 1915. Groepbeenen en kniebuilen bij het rund. Tijdschrift v. Diergen. DL 44. p. 96. 1917. Necrologie B. Hartog. Ibid. p. 486. Photodynamische verschijnselen en sensibilisatoren. Ibid. p. 629. Infectieuze bronchopneumonie. Tijdschriftv. Diergen Dl. 45. p. 36. 1918. Intraveneuze injectie. Tijdschrift v. Diereen. Dl. 46. p. 425. 1919. Paratuberculeuze enteriris. Ibid. p. 594. Necrologie B. M. BusinG. Ibid. p. 121. Prophylactische Inspuiting der kalveren en biggen tegen mond» en klauwzeer. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 47. p. 475. 1920. (In samenwerking met Prof. J. Wester). Tuberculose bij paarden. Ibid. p. 483. (In samenwerking met Prof. J. Wester). Casuistische mededeelingen. Ibid. p. 672. (In samenwerking met Prof. J. Wester). Coccidiose by het schaap. Ibid. p. 768. De conservator.assistent, later conservator Dr. E. A. R. F. BAUDET. (1913—heden). Indolreaktionen bei Proteus»bacillen. Folia Micro, biologica. Dl. 2. p. 261. 1914. Het onderkennen van Sarcoptes», Psoroptes» en Cho. rioptes»schurftmijten. Tijdschr. v. Vergel. Geneesk. Dl. 1. p. 22. 1915. Komen Chorioptes»schurftmijten in hooi of stroo voor? Ibid. p. 187. Het Bioriseeren, een nieuwe methode voor de be» reiding van ziektekiemvrije melk (in samenwerking met Dr. Kroon en Dr. van Heelsbergen). Tijdschr. v. V. Dl. 42. p. 621. 1915. Hypoderma lineata in Nederland. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 43, p. 881. 1916. De melksbiorisator van Lobeck. (Samen met Dr. Kroon en Dr. van Heelsbergen). Tijdschr. voor Vergel. Geneesk. Dl. 2. p. 32. 1917. Het conserveeren van gesensibiliseerde roode bloed» lichaampjes van het schaap. Ibid. p. 304. Polyneuritis bij kippen (met medewerking van Prof. Dr. L. de Blieck). Tijdschr. v. Diergen. DÏ. 46, p. 57.1919. 164 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der Colibacillosis bij de kip. Tijdschrift v. Vergel. Ge» neesk. Dl. 4, p. 297. 1919. Een belangrijke bacil als oorzaak van septicopyaemie bij het veulen (met medewerking van Prof. Dr. L. de Blieck). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, p. 487. 1919. Percutane infectie bij het veulen met larven van Strongyloides Westeri. Ibid. p. 715. Verdere onderzoekingen over de biologie en den infectieweg van de larven van Strongyloides Westeri. Ibid. p. 496. (In samenwerking met Prof. Dr. L. de Blieck). Bacterieele infectie door het percutaan indringen van larven van Strongyloides. Ibid. p. 501. (In samen, werking met Prof. Dr. L. de Blieck). Een praktische methode voor het behouden van de virulentie van bacteriën en voor het verlengen van hun levensduur in kunstmatige voedingsbodems. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, p. 668. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. L. de Blieck). De weg waarlangs de larven van Strongyloides Westeri in de huid binnendringen. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 48, p. 173. 1921. Herpes bij het paard, veroorzaakt door Trichophy» ton granulosum. Tijdsch. v. Diergen. Dl. 48, afl. 12, 1921. De assistent, later conservator Dr. A. KLARENBEEK. (1913 en 1919—heden). Vergleichende Untersuchungen mit verschiedenen Dosierungen bei subkutaner und lumbarer Applikation von Alypin beim Hunde, gleichzeitig ein Beitrag zur Anatomie des Lendenmarkes. InauguraLDissertation Bern 1915. (eveneens verschenen in Archiv. f. wis. sensch. u. prakt. Tierheilkunde. Bd. 41, p. 426. 1915). Onderzoekingen met Alypine. Tijdschrift, v. V. Dl. 42, p. 570. 1915. Lumbaalanaesthesie bij honden. Tijdschrift v. V. Dl. 42, p. 575. 1915. Het gebruik van chininezouten in de lokaalanaesthesie. Tijdschrift v. Diegen. Dl. 46. p. 329. 1919. Het dooden van huisdieren met Nitras Strychnini en volgens een nieuwe methode. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46. p. 457. 1919. en D. Tierarztl. Woch. Bd. 28. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. H. Jakob). (InsamenwerkingmetProf. Dr. H. Jakob)Cystolithiasis, urocystitis, cystotomie en urethrotomie met complicaties bij een hond. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 47. p. 127. 1920. Bruikbaarheid en doseering van Trypaflavine en Septacrol bij den hond. Ibid. p. 747. Korte en voorloopige mededeeling over een experi. menteel onderzoek met een bij het konijn spontaan voorkomende en op de treponema pallidum gelijkende spirochaet. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 48. p. 122. 1921. De assistent Dr. A. J. BIJL. (1913—1919). (In samenwerking met N. H. Kolkmeijer). Onder, zoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristal» structuur van wit en grauw tin. Meded. No. 1 uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoo. gesch. Versl. Kon. Akad. Dl. 27. p. 191. 1918. (In -samenwerking met N. H. Kolkmeijer). Onder, zoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristal, structuur van wit en grauw tin. II. De structuur van wit tin. III. De structuur van grauw tin. Meded. No. 2 uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik d. Veeartsenijk. Hoogesch. Versl. Kon. Akad. Dl. 27. p. 352, 359,1918. De bouw van wit en grauw tin. Diss. Utrecht 1918. De assistent H. S. FRENKEL. (1914-1917). Ueber einige Falie von Vergiftung durch Taxus baccata bei der Ziege und beim Pferde. Berl. Tierarztl. Wo. ehênschr. Bd. 31, p. 229. 1915. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. H. REMMELTS. Verslag over het mond» en klauwzeer in Neder, land in 1912 — 1916. Verslagen en Meded. van de Directie van den Landbouw 1916. De veepest in België. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, afl. 17. De assistent L. J. J. GELDOF. (1915—1919). Gecompliceerde fractuur van de onderkaak bij een hond. Tijdschrift voor Diergeneesk. Dl. 44, p. 317. 1917. (In samenwerking met Dr. H. Jakob). Een geval van tuberculose bij een hond. Ibid. p. 443. Over eenige prostaatsaandoeningen bij honden. Tijd. schrift voor Diergen. Dl. 45, p. 391. 1918. De apotheker, later tevens lector D. J. DE JONG. (1915—heden). Iets over veterinaire Pharmacie. Ons Orgaan, uitge. geven door de Algemeene Nederlandsche Pharmaceu. tische Studentenvereeniging (A.N.P.S.V.). blz. 157 en blz. 173. 1916. De reactie op aardnootolie in oliën en vetten. Phar. maceutisch Weekblad. 1917. bl. 1390. Kleurindicatorpapieren (opmerking). Pharmac.Weekbl. 1919. blz. 328. Nog eens kleurindicatorpapieren. Ibid. bl. 465. Smeltpuntbepaling van vetten en vetachtige lichamen volgens opwipmethode. Ibid. blz. 925 en blz. 1000. De assistent, later conservator G. J. LORAN. (1915—heden). (In samenwerking met Prof. Dr. J. H. Hartog). Casuïstische mededeelingen uit de heelkundige paardens kliniek der Veeartsenijkundige Hoogeschool. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 45, p. 689. 1918. 46, p. 93, 266. 1919. 47, p. 95, 291. 1920. De travailsbascule en haar gebruik. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 47, p. 179. 1920. De hoogleeraar Dr. L. DE BLIECK. (1916—heden). Piroplasmosenonderzoek in Nederland en zijne Ko» loniën. Rede uitgesproken op 31 Januari 1916, ter aanvaarding van het ambt van leeraar in de parasitaire en infectieziekten der dieren aan 's Rijks,Veeartsenij, school. Tijdschr. v. Dierg. Dl. 43, afl. 3. 1916. Polyneuritis bij kippen, door Dr. L. de Blieck en Dr. E. A. R. F. Baudet. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 46, afl. 3, 1919. Een belangrijke bacil als oorzaak van septicopyaemie bij het veulen. Eveneens met Dr. Baudet. Ibid. afl. 16. De Baccillus pyo»septicus equi en de B. abortus equi als oorzaak van pyosepticaemie, z.g. Lahme, bij veulens in Nederland (in samenwerking met Dr. van Heels, bergen). Ibid afl. 16. RijkstVeeartsenijschool en der Veeartsenijkundige Hoogeschool. 165 L. de Blieck en E. A. R. F. Baudet. Percutane infectie bij het veulen met larven van Strongyloides WesterL ibid. afl. 23. De nomenclatuur van Bacillus pyosepticus equi. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, afl. 3. 1920. L. de Blieck en J. B. Douwes. Coccidiosis van het rund. Ibid. afl. 4. L. de Blieck en E. A. R. F. Baudet. Verdere onder» zoekingen over de biologie en den infectieweg van de larven van Strongyloides Westeri. Ibid. afl. 17. Dezelfden. Bacterieele infectie door het percutaan indringen van larven van Strongyloides. Ibid. afl. 17. De conservator.assistent, later conservator Dr. N. H. KOLKMEIJER. (1916—heden). (In samenwerking met A. J. Bijl). Onderzoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristalstructuur van wit en grauw tin. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoogesch. no. 1. Versl. Kon. Akad. Dl. 27. p. 191. 1918. (In samenwerking met A. J. Bijl). Onderzoek met behulp van Röntgenstralen naar de kristalstructuur van wit en grauw tin. II. De structuur van wit tin. III. De structuur van. grauw tin. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoogesch. No. 2. Versl. Kon. Akad. Dl. 27, p. 352, 359. 1918. Opmerkingen over het al of niet bestaan van bindings» kringen in diamant. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartsenijk. Hoogesch. No. 4. Versl. Kon. Akad. Dl. 28, p. 767. 1920. (In samenwerking met J. M. Bijvoet en A. Karssen). Onderzoek met Röntgenstralen naar den bouw der kri. stallen van natriumchloraat en natriumbromaat. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. d. Veeartseniik. Hoogesch. No. 5. Versl. Kon. Akad. Dl. 29. p. 117. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. W. H. Keesom). Handleiding bij de practische 'oefeningen in Nat. en Phys. Scheik. aan de Veeartsenijk. Hoogesch. Leiden. 1920. Tijd.ruimte»symmetrie I. Algemeene beschouwingen. II. Beschouwing van een bizonder geval. De tetraëdrische atoommodellen van Landê. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. der Veeartsenijk. Hoogesch. No. 7a en 7b. Versl. Kon. Akad. Dl. 29. p. 824, 980, 1920. Als boven III. Opmerkingen over de afleiding van groepen van tijd.ruimte»dekoperaties. Meded. uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheik. der Veeartsenijk. Hoogesch. No. 7c. Versl. Kon. Akad. 1921. Dè assistent, later conservator J. A. J. M. KIRCH. (1916 en 1918—heden). Placenta accessoria bij een Rund. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 43, p. 187. 1916. Biografie Prof. Dr. W. J. Paimans, R. K. Studenten, annuarium 1919. Mededeelingen uit de Kliniek voor Verloskunde der Veeartsenijkundige Hoogesch. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, p. 178. 1920. (In samenwerking met Prof. Dr. W. J. Paimans). De allantois bij het paard en de herkauwers. Ibid. p. 287. Necrologie van C. Burger. Ibid. p. 311. De leeraar, daarna hoogleeraar Dr. W. H. KEESOM. (1917—heden). De ontwikkeling onzer kennis van het molecuul en het atoom. Rede uitgesproken 11 Jan. 1917 bij de opening zijner lessen aan de Rijks Veeartsenijschool. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 44, p. 43, 1917. Röntgenstralen en structuur van kristallen. Drie voordrachten gehouden in Teyler's Stichting door H. A. Lorentz. Bewerkt door W. H. Keesom. Haarlem 1917. W. H. Keesom en H. Kamerlingh Onnes. De soorte. lijke warmte bij lage temperaturen. IV. Metingen be. treffende de soortelijke warmte van vloeibare water, stof. Voorloopige uitkomsten betreffende de soortelijke warmte van vaste waterstof en betreflende de smelt, warmte van waterstof. Verslagen Kon. Akademie Amst. Dl. 26 p. 956. 1918. Communications from the physica! Laboratory at the University at Leiden. No. 153a. W. H. Keesom en Mevr. C: Nordstrom—v. Leeuwen. Afleiding van den derden viriaalcoëfficient voor stoffe. lijke punten (eventueel harde bollen), die centrale krachten op elkaar uitoefenen. Ontwikkeling van den derden viriaalcoëfficient voor stoffelijke punten (eventueel harde bollen), die centrale aantrekkingskrachten, evenredig aan r"6of r'8 op elkan. der uitoefenen. Mededeelingen uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheikunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool, No. 3. Verslagen Kon. Akad. Amst. DL 27. pag. 441 en 450. 1918. W. H. Keesom en N. H. Kolkmeijer. Handleiding bij de practische oefeningen in Natuurkunde en Phy. sische Scheikunde aan de Veeartsenijkundige Hooge» school. Leiden 1920. De electronen»theorie. Drié voordrachten gehouden in Teyler's Stichting door H. A. Lorentz. Bewerkt door W. H. Keesom. Haarlem. 1920. De quadrupoolmomenten der zuurstof, en der stik. stofmoleculen. De cohaesiekrachten volgens van der Waals. Mededeelingen uit het Lab. v. Nat en Phys. Scheikunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool. no. 6. Versl. Kon. Akad. Amsterdam. Dl. 29. p. 718 en 722.1920. Prof. Dr. B. Sjollema. Tweede Rector.Magnificus der Veeartsenijkundige Hoogeschool. Vet. Alm. 1921. Die van der Waalsschen Kohasionskrafte. Physik. Zeitschr. Bd. 22, p 129, 1921. Over de afwijkingen, die vloeibare zuurstof vertoont van de wet van Curie. Mededeelingen uit het Lab. v. Nat. en Phys. Scheikunde der Veeartsenijkundige Hoogeschool, no. 8. Versl. Kon. Akad. Amsterdam. Dl. 29. p. 1155, 1921. De hoogleeraar Dr. J. POELS. (1917—heden). Rotlauf bei Tauben und Stammunterschiede bei Rot. laufbazillen. Folia Microbiologica, deel 5. bladz. 1. Verslagen van de werkzaamheden der Rijksserum, inrichting te Rotterdam over de jaren 1912, 1913, 1914, 1915. Verslagen van de werkzaamheden der Rijksserum, inrichting over de jaren 1916 en 1917. De conservator Dr. J. B. DOUWES. (1918-1921). (In samenwerking met Prof. Dr. L. de Blieck). Coc. cidiënsinfectie bij het rund. Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, p. 139. 1920. Coccidiën van het schaap en het varken. Ibid. p. 407. Trypanosomen bij het schaap. Ibid. p. 408. Bijdrage tot de kennis van enkele darmprotozoën der huisdieren, in het bijzonder bij schaap en varken. Diss. Utrecht. 1921. 166 De publicaties van het wetenschappelijk personeel der, enz. De assistent Dr. G. J. VAN OORDT. (1918—heden). Nieuwe Broedplaats van den Kluit. Korte mededeeling. Ardea 7, p. 127. 1918. The avocet wintering in Holland. British Birds. Vol. 7, p. 239. 1919. De stand der Aalscholvers in Nederland. Ardea. Dl. 8, p. 111. 1919. Jonge ontwikkelingsstadia van Manis javanica Desm. Versl. Verg. Dierk. Ver. van 27. III. p. 75. 1920. (Met Prof. Dr. J. E. W. Ihle). Over de larvale ont, wikkeling van Oxyuris equi (Schrank). Versl. Kon. Akad. Dl. 29, p. 64. 1920. Steinach's onderzoekingen over de interne secretie der geslachtscellen bij de zoogdieren. Vakblad van Biologen. Dl. 2, p. 17. 1920. Early developmental stages of Manis javanica Desm. Verhandelingen Kon. Akad. van Wet. (2de Sectie), Dl. 21, No. 3. Maart 1921. (tevens dissertatie). De hoogleeraar C. F. VAN OIJEN. (1919—heden). Over de grondslagen der hygiëne ten opzichte van vleesch en melk. Tijdschrift voor Diergeneesk. Dl. 46, afl. 23. Over het Koninklijk Besluit van 5 Juni 1920 (Stbl. No. 285) tot uitvoering van de artikelen 18 en 25 van de vleeschkeuringswet (Stbl. No. 527, 1919). Tijdschr. v. Diergeneesk. Dl. 47, afl. 18, e. v. Verslag van een onderzoek, ingesteld in opdracht van Zijne Excellentie den Minister van Arbeid, naar de keuring van het voor uitvoer bestemde vleesch in Argentinië, Uruguay en Brazilië. (In samenwerking met den heer E. Quadekker). Bijlage van de Staatscourant 1921. Het keuringsregulatief in de Practijk. Utrecht 1921. De privaatdocent Dr. M. J. SIRKS. (1920—heden). De Methodiek der Erfelijkheidsleer. Tijdschrift v. Diergen. Dl. 47, p. 207, 1920. Verwantschap als biologisch vraagstuk. Genetica. Dl. 2, p. 27. 1920. De analyse van een spontane boonenhybride. Ibid. Erfelijkheids, en selectieonderzoekingen bij Vicia, soorten. Ibid. p. 193. Prae»mendelistische erfelijkheidstheorieën. Ibid. p. 323. De lector J. WIND, Li. (1920—heden). De landhuishoudkunde en hare beteekenis voor den veearts.' Openbare les bij de opening der lessen in de landhuishoudkunde aan de Veeartsenijkundige Hooge» school). Tijdschr. v. Diergen. Dl. 47, p. 707. 1920. &&&&&&^ ^ ^ ^ ^ >fr%ff VrPft acy HOOFDSTUK XI. NAAMLIJST DER LEERLINGEN AAN 'S RIJKS* VEE ARTSENIJSCHOOL EN DER STUDENTEN AAN DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL SAMENGESTELD DOOR J. E. W. IHLE. In de volgende naamlijst zijn de namen vermeld van hen, die zich als leerling der Veeartsenijschool of als student aan de Vee* artsenijkundige Hoogeschool hebben doen inschrijven en is aangegeven de cursus, waarin deze inschrijving voor de eerste maal geschiedde. Achter den cursus is telkens het aantal der voor het eerst ingeschrevenen vermeld. Terwijl de eerste kolom de namen bevat, vermeldt de tweede kolom (te beginnen" met het jaar 1872) de geboorteplaats, voor zoover deze in het register der leerlingen opgegeven is. In het oudste register der leerlingen wordt de geboorteplaats echter nog niet genoemd. De derde kolom vermeldt de woonplaats, de vierde kolom de provincie ten tijde van de eerste inschrijving. In de laatste kolom is door een V aangegeven, dat de betreffende leerling of student het diploma van veearts behaald heeft, door een —, dat hij de studie gestaakt heeft, door een x, dat hij als leerling of student overleden is en door een S, dat hij thans nog studeert. De eerste tabel geeft den toestand weer in October 1921, de tweede tabel den toestand op 1 Maart 1921, de volgende tabellen den toestand op 1 Januari 1921. NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie December 1821—72 (24) Beerndert, F. Lichtervelde West»Vlaanderen V Bontekoe, F. W. Sappemeer Gr. V Brussel, A. B. van Bassevelde OosfcVlaanderen V Deplaye, L. C. Maastricht L. — Duchamps, P. Antwerpen Antwerpen — Gehle, A. Haarlem N..H. V Hart, J. W. A. Hoogeveen D. V Hekmeyer, E. J. W. Utrecht U. V Heman, 'OT'*1' Wervershoof N.»H. — Hertsen, J. B. van Santvliet Antwerpen V Hoffman, G. Th. Winterswijk Gel. V Horst, W. J. van der Goor O. V Jansen, E. Assen D. V Koopmans, O. Oosterlittens F. V Korndorffer, J. F. W. Loosduinen Z..H. V Kijlstra, G. Dragten F. V 168 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijkst Veeartsenijschool NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Montens, W. H. Dussen N.«B. V Mossel, W. Franeker f V Muller, J. M. Almelo O V Muynck, A. de Sluis Z. V Rijksen, W. F. Eindhoven N..B. V Rijnders, B. J. C. Ingen Gel. V Schattenberg, R. A. Groningen Gr. V Veenhoven, E. Ommen O. V September 1822-73 (9) Boumans, G. Vortum N.»B. V Classen, N. Maastricht L. V Comte, H. le 's.Gravenhage Z.*H. V Gils, C. van (April) Turnhout Antwerpen — Hoffman, M. F. Winterswijk Gel. V Hulstijn, P. H. Jutphaas U. V Schuld, A. Hendrik=Ido,Ambacht Z.»H. V Speeckaert, J. B. Somergen Oost»VJaand eren V Steen wijk, G. J. van Utrecht U. V 1823— 74 (10) Aalbers, A. (April) Gorinchem Z.,H. V Cauberg, J. H. van (April) Maastricht L. — Comte, C. Th. le (April) VGravenhage Z..H. V Dupont, S. A. (April) Doornik Henegouwen V Kijlstra, P. L. (April) Dragten f. V Leva, H. N. J. C. (April) Thienen Zuid.Brabant V Petry, P. J. A. (April) Luik Luik V Stams, W. J. (April) Maastricht L. V Steenacker, Ch. van (April) Lier Antwerpen V Villers, H. f. C. de (April) Maastricht L. — 1824— 75 (3) Billekens, Th. Sevenum L. V IJzerman, J. M. (April) Haarlem N..H. V Serexhe, H. D. (April) Luik Luik V 1825— 76 (4) Eijbergen, C. van Tongeren L. V Poll, F. van der Ommen O V Verheven, P. S. J. Vilvoorden Zuid^Brabant V Verhnden, J. F. Lier Antwerpen V 1826— 77 (21) Alaerts, L. Lier Antwerpen — Betman, G. Goor o — Cremers, J. J. Wetteren OosfoVlaanderen V Goedings, M. Arnhem Gel V Groenhof, J. J. Hoogezand Gr + Hekmeyer, F. C. Utrecht U v Hertum, J. van 's-Heerenhoek Z V Kluijskens, P. uden N..B. V Lambot, L. J. Fosse Namen — Lantman, E. W. H. Burne O V Landmeter, R. K. Dragten f' V Landwijt P J. zele OosfoVlaanderen - Marchand,L Diekirch Luxemburg V Meens, Th. J. B. Zele Oost,VTaahderen Nagels, C. St. Agatha . N..B. V Reinders van Calcar.L. (December) Sappemeer Gr V Scholten, J. W. Winterswijk Gel V e"e?' D- van Wageningen Gel. V Schuier, W. Havelte D - Taymans, Th. J. Berlaer Antwerpen V Vercammen, C. Berlaer Antwerpen en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 169 NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie 1827—'28 (9) Bon, C. G. le Brussel Zuid»Brabant — Douterlivigne, P. Gent OosfcVlaanderen Frere. A- Egezay Namen — Mouwen, P. Meppel D. V Noël, P. J. Leuven Zuid»Brabant - Nooten, E. van Vracenne Oost»Vlaanderen Opdebeeck, J. H. J. Mechelen Antwerpen Scheuren, L. van der Ninove Oost»Vlaanderen Wattyne, C. van de Bassevelde OostWlaanderen 1828— '29 (19) Bailly, M. F. Tongeren L. — Copette, A. Fleurus Henegouwen — Dekker, J. A. 's Hertogenbosch N.B. V Douterlivigne, Ch. Gent OosfcVlaanderen Dupont, J. F. J. Luik Luik — Emmink, M. Meppel D V Hendrix, P. J. Venlo L.' — Hinze, J. A. Dalfsen O. V Kegelaar, J. Ch. Westdorp Z. V Meyel, D. van Venlo L. Ridder, E. de Asnede Oost»Vlaanderen Ridder, J. E. de Ruysbroek Antwerpen — Ringoot, A. St. Gilles Oost»Vlaanderen — Smit, J. H. IJselstein U. V Steenacker, F. Ch. van Budel N.B. V Swerts, L. Venlo L. Winter, J. E. Groningen Gr. — Wambeke, J. van Sommerghem Oost»Vlaanderen — Zeeuw, A. de Dendermonde OosfcVlaanderen — 1829- '30 (9) Bruijn, A. J. de Utrecht U. V Clement, F. Luxemburg Luxemburg — Hoorebeke, A. G. van Mariakerke Oost»Vlaanderen Laar, H. E. Zwammerdam Z.H. V Mennen, J. F. Gheel Antwerpen — Ridder, P. de Duffel Antwerpen — Thys, L. Berlingen L. — Verwins, J. G. H. Venlo L. Werquin. B. J. Luxemburg Luxemburg 1830— 31 (1) Laenen, P. G. Bouchont Antwerpen 1831— '32 (13) Billroth, J. Ch. Groningen Gr. V Bokkelkamp, H. 's Gravenhage Z.»H. — Goedhart, Ch. C. Arnhem Gel. V Hovingh, H. Gasselte D. V Kun, K. A. Metslawier F. V Lybaart, P. IJzendijke Z. V Manvis, D. P. Epe Gel. V Mos, H. Rolde D. V Pol, E. van der Franeker F. V Rijksen, Th. J. Eindhoven N.»B. V Rutgers, J. C. Arnhem Gel. V Smits, L. J. Hengelo O. V Wagelmans, J. J. M. (Januari) Arnhem Gel. V 1832— '33 (3) Hengeveld, G. J. Oüdshoorn Z.»H. V Korteweg, J. (November) Middelharnis Z..H. V Yserstitt, S. J. Amsterdam N..H. V 170 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks*Veeartsenijschool NAAM WOONPLAATS Provincie I Resultaat I der studie 1833— '34 (6) Eckhardt, J. Assen D V Jennes, I. Enschede O V Mazure, M. L. Groede Z V Noordijk, P. Voorburg Z »H V Setten, C. G. van Utrecht U. V Steenacker, L. Th. W. van Budel N.*B. f 1834— '35 (10) Boudier, G. Zierikzee Z. — Donckermann, J. W. E. Leiden ' Z «H V Fagel, G. Middelburg Z V Hulst, D. van 's=Gravenhage Z.H V Jongh T. G. de Gorredijk F. V Kalmthout, L. van Goes z V Kappelhof, H. Groningen Gr. V Laar, J. J. van Zwammerdam Z »H V Plantenga, E. Metslawier F ' V Smit, J. P. C. IJsselstein u'. V 1835— 36 (11) Bernhard, F. A. 's.Gravenhage Z..H. V Dommelen, F. H. van Utrecht U V Doorenweerd, L. S. C. Breda N »B V Leef lang, A. P. A. Nijmegen Gel * + Mulder, A. W. (December) Voorburg Z «H V Preijer, P. C. Amsterdam N..H + Reichman, A. F. Winterswijk Gel ' V Smits, J. J U. Hengelo O.' V Stern, G. C. sluis z V Stolkert, H. B. Delft z ,H V Swart, L. Woubrugge Z..H. V 1836— '37 (8) Gijsbers, A. Bredevoort Gel V Hattum, W. van Puiflijk Gel V Rijnenberg. P. F. Gorinchem Z «H V Rovers, E. A. Nunen N «B. V Tietema, J. peize D y Timmers, J. Willemstad N .B V Vaart, S. van der Bodegraven Z..H V Voortuig, G. Haarlem N..H. V 1837— '38 (8) Bol, P. C. Breda N..B. V Crietée, P. L. I. Amsterdam N «H V Denckgreve, J. F. sieen D ' — Janné, A. Maastricht L V Linden, D. Ch. van der Arnhem Gel. V Rits, J. G. Heusden N.»B. V Rochemont, D. L. de Arnhem Gel — Schook, J. E. Ch. Utrecht u.' V 1838—'39 (16) Berghuis, G. J. Deventer O V Bosmans, H A. F. Breda N..B. V CaPPfU". W J. Wageningen Gel. JL Dobbelaere P. Breda N.,B. V Ghert, A. F. van Oss N..B. V Giesse, J J Dordrecht Z.*H. V Hoorn, G. A. W. van Amsterdam M «H V Mazure, Ch. Groede 7 ' V Meihnk, A. K Borculo Gel V Noest.J.1. utrecht u V Reimers, H. Assen D ^ en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 171 NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Smit, B. H. Wildervank Gr. V Staa, P. van Lobith Gel. V Thiange, F. G. E. Borculo Gel. V Voetefink, A. H. Zwolle O. V Werkman, P. Warffum Gr. V 1839—'40 (12) Alers, J. A. 's.Gravenhage Z..H. V Block, J. J. de Utrecht U. V Bybau, I. H. Tholen Z. V Coops, W. J. Utrecht U. — Ebens, J. Scheemda Gr. V Huysmans, J. B. 's«Gravenhage Z..H. V Keiler, G. Zierikzee Z. V Kuhler, C. A. Amsterdam N..H. V Lampe, W. H. Amsterdam N..H. V Nuss, J. H. Maastricht L. V Veys, J. Kadzand Z. V Zutphen, K. J. van Berkenrode N..H. V 1840— 41 (14) Albers, D. Zutphen Gel. V Berghuis, G. J. W. Elburg Gel. V Blaauw, J. Graft N..H. V Boks, B. Apeldoorn Gel. V Bosch, E. F. van den Leeuwarden F. V Doornum, H. J. D. F. van Kampen O. V Driel, L. van Stratum N.*B. V Houba, K. H. M. Blerick L. V Houtzagers, J. H. Utrecht U. V Kleuzes, P. C. Breda N..B. V Minlot, J. Ch. D. Woerden Z..H. V Reijntjes, J. P. J. Groningen Gr. V Stroeve, A. Meppel D. + Vos, A. de Zutphen Gel. V 1841— '42 (9) Boodt, W. F. Rotterdam Z..H. V Deyermans, F. A. Eist Gel. V Dogterom, W. Krimpen a/d Lek ZM. V Drapers, A. Krimpen a/d Lek Z.»H. f Hoegen, T. L. Leeuwarden F. V Hüfïnagel, J. Amsterdam N..H. V Raalten, H. van Harderwijk Gel. V Strating, H. Oude Pekela Gr. V Sutherland, B. G. Doesburg Gel. V 1842- '43 (10) Aalbers, B. J. Krimpen a/d Lek Z..H. V Dunnewold, A. Winterswijk Gel. V Hubenet, L. Zweelo D. V Korteweg, I. Klundert N..B. V Lantinga, S. Heerenveen F. V Laseur, H. H. Amersfoort U. V Overbosch, E. Epe Gel. V Reeken, Ch. G. von Amsterdam N.»H. V Voetelink, H. Zwolle O. V Wit, G. Zaandijk N.«H. V 1843- 44 (10) Bouwmeester, W. J. Eibergen Gel. V Klaveren, Ch. S. van Rotterdam Z.»H. V Prakke, H. J. Eibergen Gel. V Remmelink, L. G. Hummelo Gel. V Roy, I. C. Le Sluis Z. V 172 Naamlijst der leerlingen aan 's RijkstVeeartsenijschool NAAM WOONPLAATS Provincie Resultaat | der studie Vermast, P. J. Groede Z V Weitzel, F. Th. Heusden N^B. V Weyde, J. van der Assen D V Wight, Th. G. I. Middelstum Gr V Ypes, P. Kollum F. V 1844— '45 (8) Beins, A. Eibergen Gel V Dronkers, J. P. J. Meliskerke Z. V Hissink, A. Amsterdam , N..H. V Holst, J. J. van Amsterdam N.»H Meyerink, J. H. Winterswijk Gel. V Reedijk, G. L. Amsterdam J N.*H. V Staden, E. C. van 's Gravenhage Z *H V Zeegers, W. Horst B _ 1845— '46 (7) Ludwig, F. A. 's Hertogenbosch N.»B V Montens, H. J. Zevenbergen N »B V Roosmalen, J. P. F. A. van Ravensteijn ■ N «B V Velden, J. Ih. van ter Horst L ' y Vermande, B. I. Heinkenszand Z V Warnsinck, D. L. 's Gravenhage Z.H V Leeuwen, A. van Leiderdorp Leiderdorp Z..h' V dlu-js' . ' t Oosthuizen Mijdrecht U. V Rhyn, L J. van Katwijk Katwijk a/d Rijn Z.*H. V lakens, K. Obergum, gem. Winsum | Obergum, gem. Winsum | Gr. V 178 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks*Veeartsenijschool NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie I fesultaat der studie Velzen, P. A. van VTaardingen Schiedam Z.«H. V Vogelaar, S. J. Dinteloord en Princeland Dinteloord N.«B. — Vries, Meine de Langezwaag, gem. Langezwaag F. V Opsterland 1882- '83 (25) Attema, J. Tjerkwerd, gem. Bolsward F. V Wonseradeel Beel, Th. A. L. Vent» Venlo L. V Beijl, W. de Barneveld Elburg Gel. V Bentinck, M. E. Hoogeveen Apeldoorn Gel. V Bloemen, L. J. H. Venlo Venlo L. V Bosma, Th. Ureterp, gem. Opsterland Ureterp, gem. Opsterland F. V Buuren, M. C. van Beest Beest Gel. V Deijer, L. A. J. Hontenisse Hontenisse Z. V Haas, H. J. de Soerabaja Haarlem N.»H. V Hackenberg, J. Middelburg Middelburg Z. — Hoefnagel, K. Spanbroek Spanbroek N^H. V Kattenwinkel, R. Wijhe Wijhe O. V Kortman, E. F. L. Rotterdam Rotterdam Z.*H. V Kruijt, T. J. Reeuwijk Stolwijk Z.=H. V Leur, F. M. de Utrecht Utrecht U. V Lohuizen, J. Th. van Epe Epe Gel. V Lubberink, G. de Wijk de Wijk D. V Ouden, P. den Zevenbergen Zevenbergen N.*B. V Paimans, W. J. Terheijden Wagenberg, gêm. Terheijden N.»B. V Roeloffs, J. W. Alkemade Oude Wetering, gem. Alkemade Z.*H. V Smit, M. Veendam Veendam Gr. V Smits, A. P. VrijhoevensCappel VrijhoevensCappel N.*B. V Stüven, W. S. Oude Pekek Amsterdam N.=H. V Versloot, P. Moercapelle IJselmonde Z..H. — Vries, Johannes de Dokkum Dokkum F. V 1883- '84 (13) Boerhave, F. Zuidbroek Zuidbroek Gr. V Bosch, A. A. Lochem Lochem Gel. V Cramer, S. A. Woudenberg Woudenberg U. V Crans, J. Dordrecht Dordrecht Z.*H. V Engelsen, A. den Hooge èn Lage Zwaluwe Wijk bij Duurstede U. — Fluiter, D. de Arnhem Elburg Gel V Heidema, A. W. Warffum Warffum Gr. V Kasteele, W. R. van de Amsterdam Barneveld Gel. — Klaveren, 1. van Ameide Jaarsveld U. V Knipscheer, J. M. Nijmegen Nijmegen Gel. V Nieuwenhuijzen, J. M. van Steenbergen Steenbergen N.*B. V Plet, J- Leeuwarden Amsterdam N.H. V Schouten, Jacob Wassenaar Gouda Z.=H. V 1884- '85 (15) Beunders, P. D. Heusden Heusden N.JB. V Brinkhorst, G. C. Ellekom, gem. Rheden Ellekom Gel. V Dompselaar, P. van Edam Utrecht U. Geerlings, J. W. H. Middachtersteeg, gem. de Steeg, gem. Rheden Gel. V Rheden Hubenet, D. Dwingelo Hoogeveen D. V Korevaar, P. Sliedrecht Sliedrecht Z..H. V Poel, P. P. van der Nieuwenhoorn Nieuwenhoorn Z*H. V £oot> H. Vlaardinger.Ambacht Vlaardinger»Ambacht Z..H. V Remmelts, H. Assen Assen D V Ruijssenaers, J. D. Willemstad Maastricht L. f Sluis, IJ. van der Wijnjeterp, gem. Dragten, gem. _ Opsterland Smallingerland F. V lacoma, B. Pingjum.gem.Wonseradeel Pingjum,gem.Wonseradeel F. V Vollema, J. Winsum.gem.Baarderadeel Baard, gem. Baarderadeel F. V Weijers, M. F. Nijmegen Nijmegen Gel. V Wolters, H. Gasselte Gasselter-Nijeveen D. V en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool 179 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie lResultaat | der studie 1885— 86 (20) Bierma, I. Ternaart, gem. Westdons Ternaart geradeel F + Broekhoven, W. van ZaltsBommel ZaltsBommel Gel + Bult, W. P. J. Harderwijk Harderwijk Gel. — Cramer, J. H. Stad Delden Stad Delden O V Dis. J. van Zuidland Zuidland Z..H — Does, J. K. F. de Batavia Amsterdam N..H V Dorssen, C. A. van Utrecht Utrecht U V ï?.?en' ** TuiI' gem. Haaften Tuil, gem. Haaften Gel. V Klinkenberg, R. L. 'ssGravenhage 'ssGravenhage Z..H V Kraamer, J. Oosts en West.Domburg Oost. en WesfcDomburg Z. V Nittenk, J. D. van Leiden Leiden Z..H — Oskam, J- J- Oudshoorn Oudshoorn Z.H — Pieron, P J. H. Amsterdam N.H — Rotscheid, C. A. Del£shaven Delfshaven Z«H V Ruiter, A. de Gouda Gouda Z..H. V Sikkema, B. Wirdum, gem. Leeuwar. Wirdum deradeel F V Vletter, A. de Gouda Gouda Z.H V Vliet, M. van der Zierikzee Zierikzee Z. V Willigen, I. van 's.Gravemoer 's.Gravemoer N.B V Wineke, H. Gieten Gieten D. — 1886—'87 (33) Berghuijs, H. J. M. Middelburg 's.Gravenhage Z..H. V Boogaert, L. Driewegen Driewegen Z ' V Brink, F. W. J. van den Breda Breda N.B — Bronsdijk, G. T. Groningen Utrecht Ü. V Büchli, K. Warfhuizen, gem. Leens Warfhuizen Gr V Burggraaf,!. Zegveld Maarssen u' V Claux, J. du Eikerzee Groede Z + Dorssen, J. van IJselstein IJselstein U. V Duursma, P. Dragten, gem. Smallinger. Dragten, gem. SmalUnger. u -I i w, j land- knd F. V tijkel, W. van den Rijnsburg Rijnsburg Z .H — Eisen, W. F. Velp Velp Gel V Ermeling, F. J. Zelhem Zelhem Gel + r rederiks, J. G. Zutfen Zutfen Gel — Gantvoort, W. F. A. Neede Neede Gel. V Goossen, D. H. Wageningen Wageningen GeL V Hannema, G. Franeker Franeker F V Have, M. B. ten Eexta, gem. Scheemda Uiterburen, gem. Zuid. „ .. _ broek Gr. V Heynen, P. Ph. Hoensbroek Kerkrade L. V Hiüen, J. H. Venlo Blerick, gem. Maasbree L. V Hoogensteijn, A. P. Amsterdam Amsterdam N.H — Hooijkaas, M. Rotterdam Rotterdam Z..H. Knops, S. Middelharnis Middelharnis Z.sH V Kroon, H. M. Voorst Voorst Gel V Lange, S. de Harderwijk Harderwijk Gel. V Lee, G. van der Koudekerk Koudekerk Z.sH. — Louter, L. Heinenoord Heinenoörd Z..H V Meijer, Jacob Wijk aan Zee en Duin Beverwijk N..H. — Rentema, H. R. Nieuweschans Nieuweschans Gr V Segers, A. M. J. Roosendaal Roosendaal N..B. — Smits, K. T. Sliedrecht Sliedrecht Z..H. V Verkaik, G. C. Snelrewaard Utrecht U V Vermeulen, H. A. Utrecht Utrecht U V Wichers, J. C. Harderwflk Middelstum Gr. — 1887—'88 (24) Abma, R. Pingjum, gem. Wonseras Pingjum F. — deel Berch Gravenhorst, E. H. 'ssGravenhage Utrecht U. V Bergh, J. D. van den | Schoonhoven Schoonhoven Z..H. V 180 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks-Veeartsenijschool NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS 1 Provincie |Resultaat der studie Bulk, G. Boskoop Boskoop Z.»H. V Frankenhuis, M. Oldenzaal Oldenzaal O. V Gradus, J. P. R. Echt Echt L. Gruting, D. van Utrecht Utrecht U. V Harp, J. Schagen Alkmaar N.sH. V Haselen, W. H. van Amersfoort Amersfoort U. V Kempen, L. van Echt Echt L. V Laméris, F. Sebaldeburen, gem. Grootegast Sebaldeburen Gr. V Lamping, P. M. Doesburg Doesburg Gel. Leeden, C. A. van der Mierlo, N.sB. Veghel N.sB. V Maas, J. Amersfoort Amersfoort U. V Marcus, A. Leeuwarden Leeuwarden F. V Mogendorff, S. I. M. Borne Borne O. V Oostingh, W. Assen Assen D. V Scheepens, J. N. A. C. Amboina Gouda Z.sH. V Sevenster, J. Menaldum, gem. MenaL Nes, gem. Westdongera» dumadeel deel F. — Veen, K. van der Dokkum Dokkum F. V Verweij, G. C. Bolsward Bolsward F. V Wal, U. van der Nijega, gem. Hemelumer, Oldephaert en Noord» wolde Wijkei, gem. Gaasterland F. V Wilde, Ch. Th. G. H. de Padang, N. 0.»I. Dreischor Z. V Woringen, H. A. von Rotterdam Rotterdam Z.»H. 1888— 89 (15) Altena, N. H. Mispelblom van Breda Utrecht U. V Broeke, A. E. ten Paramaribo Teteringen N.sB. V Daams, G. Vaassen, gem. Epe Vaassen Gel. V Fuyt, W. J. Ch. Utrecht Utrecht U. Harrevelt, H. G. van Ridderkerk Utrecht U. V Hilwig, W. F. Bergen op Zoom Bergen op Zoom N.«B. V Knol, J. Mensingeweer,gem. Leens Mensingeweer Gr. V Kok, D. Velp Velp Gel. V Kuiper, A. Texel Utrecht U. V Nieuwenhuijzen, F. J. Hilversum Hilversum I N.sH. V Roodzand, C. Melissant Melissant Z.sH. V Sande, A. ten Zutfen 's Gravenhage Z.«H. V Schat, P. St. Annaparochie Leeuwarden F. V Vries, H. J. de Usquert, Gr. Wijk bij Duurstede U. V Vrijburg, B. Beetsterzwaag Beetsterzwaag F. V 1889— '90 (11) Burg, W. van der Jelsum, gem. Leeuwarden Jelsum F. V radeel Fillekes, J. M. Berkel en Rodenrijs B erkel en Rodenrijs Z.sH. V Graaff, J. A. de Oud*Vosmeer Middelburg Z. V Groen, D. Rotterd am Hellevoets] uis~ Z.sH. — Heimans, S. Groenlo Groenlo Gel. V Hellemans, J. Dordrecht Rotterdam Z.sH. V Koens, E. C. Goes Goes Z. V Lucieer, M. M. Groede Groede Z. — Overbeek, A. A. Hengelo Hengelo O. V Vieter, M. H. de la 's Gravenhage 's Gravenhage Z.sH. V Wester, J. Finster wolde Nieuwolda Gr. V 1890— '91 (11) Baerends, P. Arnhem Arnhem Gel. V Feddema, R. Kollum Sijbrandahuisbij Dokkum F. V Heusden, A. van ZaltsBommel ZaltsBommel Gel. V Huizinga, J. Bedum Bedum Gr. V Laaij, J. Brielle Brielle Z..H. V Sande, A. van de Groede Groede Z V en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 181 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS I Provincie Resultaat | der studie ' ' i i Storij, H ]. A. F. Roermond Roermond L — Rooijen, C. M. van Loenen a/d Vecht Loenen a/d Vecht U V Westholz, G. G. J. Nijmegen Leeuwarden F. V Wolf, Nathan Rotterdam Rotterdam Z.sH. — Ymker, H. Hoogeveen Hoogeveen D. V 1891—'92 (7) Avis J. A. R. Westzaan Haarlem N-H V Breedveld, I. 's Gravendeel 's Gravendeel Z*h' V Keukenmeester, J. D. Maassluis Maassluis Z..H* V Klauwers, J. A. Velzen Santpoort n'h V Lapidoth, L. Soerabaja Workum F Teljer, P. Hillegersberg Hellevoetsluis Z»H V Wagenaar, D. B. Leeuwarden Leeuwarden F. ' V 1892— '93 (10) Barment Loo, R. A. Eethen, N.sB. Barneveld Gel V Folmer, W. Garmerwolde, Gr. Wijk bij Duurstede U V Goemans, J. P. L. Dreischor Dreischor z' V Hemert, A. J. van Dordrecht Dordrecht Z-H V Lourens, L. F. D. E. Delfshaven Rotterdam z!.h! V Mansfeld, A. A. van Bergen op Zoom Bergen op Zoom N-B V Risseeuw, A. Groede Groede Z. V Steenbergen. A. H. Avereest, O. Assen D V Verschoor, A. P. I. A. Breda 'sGravenhage Z.H — Wildeman, L. H. K. Dordrecht Dordrecht Z.sH. 1893— '94 (12) Barendregt, A. A. Beverwijk Beverwijk N «H V Goor, B. van Zutfen Zutfen Gel ' V Hubertus, D. Hilversum Soestdijk TJ ' y Jerommus, C. S. Antwerpen Antwerpen, België V Markus, H. Arnhem Arnhem Gel V Nederveen, H. J. van Middelburg Middelburg z. V Odé, H. j. Winterswijk Winterswijk g! V Poel M. C. van der Nieuwenhoorn Nieuwenhoorn Z..H. V Reichman, A. F. Brummen Steenderen Gel. V R,ut?er5i J- H- Doesburg Doesburg Gel! V Vink, K. de Groningen Tjamsweer, gem. Appinge. Gr. V -7" J Zeverden, J. van Haarlemmermeer Haarlemmermeer N.*H. V 1894— '95 (9) Boland, J. G. Dinxperlo Dinxperlo Gel. V CruyÉf, H. J. Amersfoort Amersfoort U. Gasille, P. H. J. Vlissingen Vlissingen Z V Mast, S. A. van der Dubbeldam Wieldrecht, gem. Dubbel» Z.»H. V dam Numans J. C. Singkawang, N. O..I. Harderwijk Gel. V Pas, L. G. H. G. van de Middelaar, L. Nispen, gem. Roosendaal N.»B. V Rab, C. J. Texel Texel N ,H V Verberne, H. P. E. Voorburg Utrecht U V Voogd, A. J. E. de Chaam, Z. Dordrecht Z.»H. V 1895— '% (17) Bakker, D. L. Haarlem Haarlem N »H V Bheck, L. de Utrecht Utrecht U V Kempen, F. W. Rotterdam Amsterdam N.»H. V Kruger, G. F. 's«Gravenhage 's>Grav«nhage Z..H. — Kruymel, D. C. Dordrecht Leeuwarden F. V Looveren, J. C. E. van Zundert en Wernhout Zundert N.rB. V Muller, A. F. Amsterdam Amsterdam N.sH V Muller, Derk Muntendam Muntendam Gr V Nauta, Frits Batavia Utrecht U — Ridder, M. de Zuilen Zuilen U. V Sala, H. J. H. Fijnaart en Heijningen Utrecht U. V Schepens, W. G. Maarheeze Maarheeze N.sB. V 182 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks* Veeartsenijschool NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie IResultaat der studie Sohns, J. Ch. F. Djokjokarta, N. O.sl. Nieuweramstel N.sH. V Stuurman, W. Ammerstol Ammerstol Z.sH. V Ubbels, D. G. de Beemster Oosthuizen N..H. V Vlaskamp, J. St.sAnnaparochie Leeuwarden F. V Weiman, H. A. Brielle Kralingen Z..H. V 18%—'97 (10) Berger, H. C. L. E. Gennep Winterswijk Gel. V Brink, G. W. Voorst Nijbroek Gel. V Flohil, J. Ridderkerk Rijsoord Z.*H. V Gallandat Huet, R. H. J. Schoonhoven Schoonhoven Z.sH. V Kuijlen, P. J. van der Rotterdam Oosterhout N.«B. Lier, G. A. van Soerabaja Amsterdam N.»H. V Picard, J. H. Utrecht Utrecht U. V Schroefr, H. J. van der Amsterdam Maastricht L. V Stolpe, W. K. van de Nieuwerkerk Capelle, gem. Nieuwerkerk Z. V Waldeck, G. J. 'ssGravenhage 'ssGravenhage Z.sH. V 1897— '98 (17) Bemelmans, E. Ch. H. A. M. Maastricht Maastricht L. V Colsen, L. J. Hontenisse Hontenisse Z. V Ferwerda, S. Dokkum Dokkum F. V Hoopen, W. ten Lochem Lochem Gel. V Kempen, P. H. van Echt Echt L. V Kuipers, K. Hoogeveen Gorinchem Z.sH. V Leenheer, C. A. Ridderkerk Rijsoord Z.sH. V Lenshoek, J. A. ZaltsBommel ZaltsBommel Gel. V Linde, J. A. van der Soerakarta Utrecht U. V Overbosch, H. W. Gouda Gouda Z..H. V Plankeel, M. F. Oostburg Oostburg Z. V Raadt, O. L. E. TeloksBetong, N. O..I. Amersfoort U. Slooten, J. van Rotterdam Den Haag Z.*H. V Tervoert, G. H. J. Bergh Zeddam Gel. V Vreeswijk, J. A. Oude Tonge Middelharnis Z.»H. V Winkel, A. J. Amsterdam Utrecht U. V Wolf, Abraham Borger Musselkanaal, gem. Onstwedde Gr. V 1898— 99 (15) Abspoel, A. J. Amsterdam Amsterdam N.sH. V Alphen, A. J. S. van Rotterdam Teteringen N.sB. V Boom, H. G. O. Meppel Meppel D. V Copper, D. J. Rotterdam Rotterdam Z.»H. V Dommerhold, E. J. Deventer Deventer Gel. V Graaf, C. de Weesperkarspel Abcoude U. V Hooft, P. J. 't HendriksIdosAmbacht Hendrik.IdosAmbacht Z..H. V Hootigem, F. van Kruiningen Kruiningen Z. V Kars, H. J. Goudriaan Goudriaan Z..H. V Over, K. OudesNiedorp OudesNiedorp N..H. V Post, G. Ch. Arnhem Arnhem Gel. V Temmen, C. J. Ambavawa, res. Samarang Teteringen N.sB. — Thomassen, M. H. J. C. Maastricht . Maastricht L. V Vermaat, P. OudsBeijerland Dubbeldam Z.4L V Waal, H. Ch. de Harderwijk Utrecht U. V 1899—1900 (11) Brouwer, J. W. Nieuwerkerk, Z. Dordrecht Z.sH. V Duim, J. van Arnhem Arnhem Gel. V Kerkhoven, J. M. Laren, Gel. Ruurlo Gel. V Kets, J- Hummelo en Keppel Arnhem Gel. V Koelemeij, J. Spanbroek Spanbroek N.sH. V ™J& D. Reeuwijk Reeuwijk Z.sH. V Nijhoff, R. Termunten Edam N.sH. V Noordink, A. Ph. W. Helledoorn Maartensdijk U. — Scnep, J. WilligesLangerak GrootsAmmers ZsH. f Steur, A. van der Loosdrecht Loosdrecht U. V Vroemen, K. J. Broeksittard Broeksittard L. V en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 183 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resuhaat | | der studie 1900— '01 (17) Boonstra, P. Menaldum Haarlem N.»H. V Colder, J. C. Amsterdam N.»H V Jenniskens, L. Horst L. V Kingsma, S. Hennaarderadeel Deersum F V Leuven, A. P. van Hontenisse Z — Meurs, L. Ch Paramaribo N.W.I — Raadt, G. A. de Gouda Z^H V Reeser, H. E. Maasland Utrecht TJ \r Reeser, I. G. A. Maasland Utrecht tj V Reeuwijk, W. van Haarlemmermeer N «H — Rorik, H. H. Holten O V lmÜ' t j3 t7 s » j 's Gravenhage Z.*H. W iolkes, J. o. b. Amsterdam Amsterdam N »H V Stadhouder, L. J. H. Leiden Utrecht U. V Stapensea, J. Menaldum Leeuwarden F V Stuur, A. E. P. R. Batavia Batavia N Ó J V Valois, H. J. M. Batavia Nijmegen Gel. V 1901— '02 (28) Beckers, J. M. R. F. Ubach over Worms Ubach over Worms L. V Bon, C A. Amsterdam , Amsterdam N.-H. V Brujjel, J- Zeddam, gem. Bergh Gel. V Duijsens, W. A. A. Heerlen Heerlen L V Eek, van Breda N.-B. V Goedhart, J. Meerkerk Meerkerk Z»H V Gooren, G. L.J. W^mWé Tilburg N'-B- V Heelsbergen, T. van Dordrecht Dordrecht Z.sH V Heshusius, A. C. A. Breda N »B V Hinrichs, L E. Nijmegen Nijmegen Gel V Horbach, H. J. C. Wittem L V Klerk de Reus, H. W. Makassar Pekalongan N Ö-I V Molendijk, C. H. 'sGravendeel Z-H V Nauta, J- Gorredijk F V Nijssen, H. H. Maasniel Maasniel L. V Postma, H. Leeuwarden F V Quaedvlieg, F. J. H. J. Gronsveld L V Ronkens, W. A. A. Meester Cornelis 's Gravenhage Z..H. V Slooten, J. P. van der 's Gravenhage Z*H. V Sm»*. H- J- Arnhem Gel. V Straaten, H. van Meppel D V Swierstra, J. Bozum F. V Temmen, C. J. van Ambavawa, res. Samarang Teteringen N -B V Velde, J. Ter Wispel F ' V Vermeer, J. H. Ch. Utrecht U y Vreman, D. A. H. Groenlo Gel — Wester, U. Ten Post Gr V Zijverden, J. van Aalsmeer Aalsmeer N.-H. V 1902— '03 (22) Boer, Jacobus Snelrewaard U. V Boer, Andries de Tjalbert F. V Dixhoorn, L. F. van Katwijk Terneuzen Z. V Eijkman, Ch. Amsterdam N.»H. V Gunst, J. A. Amsterdam N.-H. V Hennepe, B. J. Ch. te Wageningen Gel. V Huizmga, K- Bedum Gr V Keijser, F. P. Texel N.-H. V Kuipers, A. Muntendam Gr. V Leurink, G. Apeldoorn Gel. V Luxwolda, W. Rottum, gem. Schoterland Witmarsum, gem. _ Wonseradeel F. V Oosterbaan, A. D. Lochem Lochem Gel V Pulle, W. M. P. Arnhem Gel. V Sardemann, F. H. Amsterdam N.-H. V Schornagel, H. Haarlem N.-H. V 184 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijkst Veeartsenijschool NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS I Provincie Resultaat der studie Staal, J. Hoogeveen D. V Tenhaeff, C Utrecht U. V Urlings, J. J. W. Meerssen L. V Veen, J. van der Zaandam Heerenveen F. V Vleming, W. Zutfen Gel. V Woudenberg, N. P. Koog a/d Zaan Utrecht U. V Zijp, P. Zijpe Zijpe N.sH. V 1903— '04 (24) Bajetto, L. A. 's Gravenhage Breda N.sB. — Baudet, E. A. R. F. Arnhem Gel. V Berends, E. Velp Gel. f Blommestein, J. A. van Moeara Teweh, Borneo Salatiga N. 0.«I. —i Broek, M. ten Velzen Rotterdam Z.sH. V Bruins, B. Winsum Gr. V Daas, H. den Etten, gem. Gendringen Etten, gem. Gendringen Gel. V Doesschate, F. W. ten Goor Goor O. — Driest, P. A. van Arnhem Arnhem Gel. V Harting, D. H. M. Amersfoort U. — Hinrichs, D. J. G. L. Eist Gel. — Hoogland, H. J. M. Utrecht U. V Kissels, M. C. Sittard L. — Langeler, G. Hengelo, Gel. Hengelo Gel. V Mensema, D. S. R. Opende, gem. Grootegast Gr. V MoerkerckenvanderMeulen, J.L. Nunspeet Nunspeet Gel. V Monné, D. J. H. H. Utrecht Utrecht U. V Schuurmans, J. Warga.gem.Idaarderadeel Grouw, gem. Idaarderadeel F. V Sieswerda, C. Nieuwe Niedorp N.sH. V Stehouwer, P. Rozenburg Z.sH. V Veenbaas, A. Schoterland F. V Verkerk, M. L. O. Amersfoort Amersfoort U. V Vintges, F. K. M. 's Gravenhage ?fH- — Waal, K. Sijbekarspel Bobeldijk, gem. Berkhout N.sH. V 1904— '05 (25) Akker, W. van den Alphen a/d Rijn Alphen a/d Rijn Z.sH. V Amstel, J. N. J. van Utrecht U. — Arntz, J. G. Th. Huissen, Gel. Nijmegen Gel. V Asbeek Brusse, J. E. Poerworedjo Hilversum N.sH. V Beijers, J. A. Lochem Lochem Gel. V Bosch, W. S. Vlissingen Z. — Brink, W.. F. Nijbroek, gem. Voorst Nijbroek Gel. V Douma, S. Menaldum Menaldum F. V Edel, K. Beemster Beemster N.sH. V Edens, Th. Opwierde, gem. Opwierde Gr. V Appingedam Fggink, Jan Leeuwarden Leeuwarden F. V Eshuis, J. StadsAlmelo Almelo O. V Haan, D. Beemster Beemster N.sH. V Hartog, B. Lochem Lochem Gel. V Holtz, A. J. Gorinchem Gorinchem Z.sH. V Kok, Johannes 's Heerenberg, gem. Bergh 's Heerenberg Gel. V Krediet, G. Leeuwarden Leeuwarden F. V Schultze, W. H. Leeuwarden Apeldoorn Gel. V Sperna Weiland, Th. P. A. Dongen Dongen N.sB. V Veen, J. C. van Deventer Deventer O. V Vleming, E. Zutfen Zutfen Gel. V Vrede, J. D. N. de Utrecht U. — Wismans, Th. F- Venraij Venraij L. V Zijp, J. H. Zijpe Utrecht U. V Zweers, J. Deventer Deventer O. V 1905^'06 (29) Baak, C. van Oosterhout Breda N.sB. V Beek, H. ter Muiden Utrecht Ü. V Bloemkolk, J. W. F. Breda Utrecht u! V en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 185 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Bosch, D. H. van den Ede Veenendaal U V Buekers, F. J. Haarlem Haarlem N .H — Buitenhuis, J. Apeldoorn Apeldoorn Gel V Capelle, Th. J. van Amsterdam Weesperkarspel N..H. V Chambre, F. Ch. de la Amsterdam Amsterdam N..H. V Daal, H. J. van Amersfoort Amersfoort Ü. V Doorn, W. van Nieuwer.Amstel Amsterdam N.sH. V Eggink, B. Twello, gem. Voorst Twello, gem. Voorst Gel. V Eysenburger, B. Salatiga, Res. Samarang Soerakarta N. O.-I. V Fros, G. J. Oudenbosch Utrecht TJ. V Haas, A. A. de Amersfoort Amersfoort u! V Hanckx, J. H. G. Venlo Venlo L + Hartog, J. H. Baarn Baarn U. V Herwaarden, G. van Walworth, S.»Dakota, Woerden Z.H V U. S A. Hupkes, G. Ede Veenendaal, gem. Ede Gel. V Munnik, G. P. F. Helder Helder N..H. V Nieuwenhuizen, H. van den 'ssGravenpolder .. bijkerk Gel.' V Raabe, J. F. C. Gouda Utrecht U. V Schaap, S. Hzn. Roordahuizen, gem. Deersum, gem. Rauwer* Idaarderadeel dehem F. V Schaap, S. Pzn. Wirdum, gem. Leeuwars Wirdum deradeel F. y Senstius, H. D. Polan, Res. Soerakarta Bojolali N. Ó si V Sterringa, T. Sloten N.sH. — Verheul, J. C. A. Bergen op Zoom Bergen op Zoom N.sB. V Visser, P. Arnhem Arnhem Gel. V Warnecke, H. C. F. L. Utrecht Utrecht U V Westerling, F. Amsterdam Amsterdam N.sH. V 1906—'07 (41) Alberda van Ekenstein, W. Marum Niebert, gem. Marum Gr. V Aelst, P. H. A. van Maastricht Maastricht L. V Bergen, L. van Toorwerd, gem. Middels Middelstum Gr. V stum Bergsma, R. S. Irnsum, gem. Rauwerdes Weidum, gem. Baarde» _ hem radeel F. V Bouwman, J. Tiel , Tiel Gel. V Bubberman, C. Schiedam Schiedam Z.sH. V Davidse, C. Arnemuiden Arneinuiden Z V Diermen, F. A. A. Ngandi, Res. Madioen Utrecht U V Feberwee, A. Zutfen Zutfen Gei. V Hendriks, H. Venlo Utrecht U. V Hommels, G. H. Oldenzaal Oldenzaal O. V Hoogstra, J. S. Valburg Gouda Z.H. V Keuchenius, P. E. Batavia Batavia N. O..I — Kooijman, P. IJselmonde IJselmonde Z..H. V Koopmans, J. Amsterdam Amsterdam N.sH. V Kunst, C. Amsterdam Amsterdam N.sH. V Limborgh, J. W. van Sitoebando, res. Besoeki Utrecht U. Numans, J; M. G. Harderwijk Amersfoort u! V Oijen, C. F. van Haarlem Haarlem N..H. V Oskam, D. A. Bergambacht Bergambacht Z..H. V fflt»! J- L. Zwolle Utrecht U. V Pieters, R. Roermond Roermond L. Roos, J. Lochem Lochem Gel. V Scheltema, W. L. Amsterdam Apeldoorn Gel. V Schenter, W. Breda 't Loo, gèm. Apeldoorn GeL V Schwab, R. A. Amsterdam Amsterdam N..H. — Sigling, T. D. Haarlem Purmerend N..H. V SfepeT, P. Oudendyk Oudendijk N..H. V Stuurman, S. Deventer Deventer O. V Tervoert, F. W. 's Heerenberg, gem. Bergh Zeddam, gem. Bergh GeL V Treffers, W. Oosterhout 's.Gravenhage Z..H. V Vaandrager, W. B. Rotterdam Rotterdam Z.sH. Veen, Dirk van der Tiel Tiel Gel." V 186 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijkst Veeartsenijschool NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS I Provincie IResultaat | der studie Veenstra, M. J. Oosterwolde, gem. Oost. Schrans, gem. Leeuwarde. stellingwerf radeel F V Velden, C. A. van der Buitenpost, gem. Acht. Rotterdam Z..H. V karspelen Vries, Gerard de Gouda Amersfoort U V Weekenstroo, H. J. Arnhem Arnhem Gei V Wiersma, S. Britswerd, gem. Baardera. Britswerd deel f + Witjens, J. Ch. Utrecht Utrecht U V Witkamp, J. Schiedam Schiedam Z..H. V Zwart, S. G. Huizum, gem. Leeuwar. Leeuwarden F. V deradeel 1907— '08 (30) Bary, W. H. Th. Dokkum Dokkum F. V Bergema, R. Leeuwarden Leeuwarden F V Boer, Andries de Gorredijk, gem. Opsterland Gorredijk F V Boer, K. T. de Blesdijke, gem. Blesdijke Weststellingwerf F V Booy M D. Ilpendam Ilpendam N..H. V Brandenburg, N. Öldeholtwolde, gem. Oranjewoud.gem.Opster. Weststellingwerf Und F Doeve, W. Ch. A. Weltevreden Arnhem Gel V Feikema, G. « Sneek Sneek F V Rscher, R. H. P. Aarle.Rixtel Amsterdam N..H. V Folmer, C.J. Haarlemmermeer Haarlemmermeer N.H V Goedhart, D. Meerkerk Meerkerk Z..H v Jansen, F. Ch. M. Amsterdam Amsterdam N .H — Kamp, C. J. G. van der Utrecht Utrecht ü V Lautenbach, B. B. Utrecht Utrecht U V Luten, K. De Wijk De Wrik D V Sff^J- ~ , Onstwedde Stadskanaal Gr V Offennga, P. J. 't Zandt t Zandt Gr. V Plank, G. M. van der Amersfoort Amersfoort TJ v Polder, H.J. Arnhem Arnhem Gei — Quaedvheg, E. J. A. A. Gronsveld Gronsveld L V Roemer, N. A. A. Amersfoort Amersfoort TJ — Ronde, A. de Kethel en Spaland Kethel en Spaland Z..H. V Rutgers A. J. M. Utrecht Utrecht U. V Terpstra, G. Marssum, gem. Marssum Menaldumadeel F V Thomassen, M. P. A. Utrecht Utrecht u' Veenendaal, H. Woudenberg Woudenberg U V Venema, H. Middelstum Bedum Gr V Vlas. S- de Winsum Winsum.gem. Baarderadeel F.' V Waardt, L. W. de Helder Helder N »H V Zuijdam, D. W. Gouda Gouda Z..H.' V 1908— '09 (21) Bastide, J R G. la Soerabaja Utrecht U V Bloemendal, J. B. Amersfoort Amersfoort u' V Diemont, A. Spankaren, gem. Rheden Utrecht U. V Eggink, C. A. Beesterzwaag, gem. Beesterzwaag F. V Opsterland Hoogland, D. M. Utrecht Utrecht U V Hoogland. J. M. Utrecht Utrecht u' V Klarenbeek, A. Amsterdam Amsterdam N .H V Koiter D. Baflo Assen D V Laan, A. van der Assen Assen D* V Linde, M. yan der Spijkenisse Hoogwerf, gem. Spijkenisse Z..H. V Loran, o. J. Utrecht Utrecht U V Oord, van der Tietjerk, gem. Nieuwe Niedorp N..H — Oostenbrug; W. Tietjerksteradeel Tietjerk Schiphorst H. W. Nieuwer.Amstel Amsterdam N.*H V S1°P. N. R. Gouda Gouda Z..H.' V en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 187 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Soest, G. van Oudenrijn U. V Ubbens, H. Uithuizermeeden Uithuizermeeden Gr. V Voorthuysen, W. Bandoeng Utrecht U. V Vuuren, H. van Haarlemmermeer Haarlemmermeer N.»H. V Wijma, O. Eestrum, gem. Eestrum, gem. F. V Tietjerksteradeel Tietjerksteradeel Zwaag, van der Noordbroek Gr. — 1909—T0 (37) Balink, Winterswijk Gel. — Berg, Hendrik van den Zwolle Zwolle O. V Berg, Pieter van den Krimpen a/d Lek Krimpen a/d Lek Z.sH. V Boots, P. J. M. H. Venlo Venlo L. V Brands, Corn. Haarlemmermeer Winterswijk Gel. V Brugge man, P. J. I. Rotterdam Amsterdam N.»H. V Crezee, B. Klundert Moerdijk N.sB. V Detmers, H. Wildervank Wildervank Gr. V Dingemans, H. A. Rossum Rossum Gel. V Frenkel, H. S. Utrecht Utrecht U. V Gurck, J. C. M. AmbtsDelden AmbtsDelden O. V Haaps, E. F. van Rotterdam Rotterdam Z.sH. V Hal, J. A. M. van Roosendaal en Nispen Roosendaal N.sB. V Hameleers, P. L. H. St. Pieter St. Pieter L. V Hoek, R. van den Pernis Pernis Z.sH. V Hoogstra, S. J. Valburg Gouda ZjH. V Hordijk, J. Charlois Charlois Z.sH. V Jong, Pieter de Herbajum Herbajum F. V Kooi, J. van der Kollum Kollum F. V Kool, A. Grootebroek Lutjebroek N.»H. V Koopmans, B. T. Bozum Jelfum F. V Leeuwen, J. F. H. L. van Soerakarta 's Gravenhage Z.sH. V Maas, D. van der Zierikzee Zierikzee Z. V Mallens, J. M. Th. A. Tilburg Tilburg N.sB. V Meier, J. J. Vlissingen Vlissingen Z. V Merens, T, E. Ch. Batavia 's Gravenhage Z.sH. V Picard, W. K. Utrecht Utrecht U. V Pinkse, A. H. J. Rotterdam Nieuwerkerk a/d IJsel Z.«H. V Reilingh, A. Arnhem Arnhem Gel. V Schuijtemakers, K. Beemster Midwoud N.»H, V Tolsma, J. Berlikum F. + Vaandrager, A. B. Charlois Rotterdam Z.sH. V Veenstra, R. H. Huizum Schrans, gem. Leeuwarden F. V Velzen, J. A. van Schiedam Schiedam Z.sH. V Visser, Vianen, gem. Ouwerkerk Z. f Wilders, P. N. Haarlem Huizum F. V Wilmink, H. Dinxperlo Dinxperlo Gel. V 1910—'11 (48) Akker, G. G. van den • Hazerswoude Hazerswoude Z.sH. V Aukema, Jan Roden Rodewolde Gr. V Bakker, Reint Wirdum Loppersum Gr. V Beek, J. D. van Schiedam Z.sH. — Beek, W. F. van Wepritz Gouda Z.H. V Bloem, Th. A. Monnikendam Monnikendam N.sH. V Boer, Pieter de Broek in Waterland Broek in Waterland N.sH. V Broersma, S. Onstwedde Leeuwarden Fr. V Bromberg, Fr. Aachen Amsterdam N.sH. V Brons, A. W. Ermelo Ermelo Gel. V Brümmer, B. J. Barkly East, ZsAfr. Barkly East ZsAfr. V Buysrogge Clinge Z. — Dobbenburgh, O. A. van Amsterdam Wijk bij Duurstede U. V Eichholtz, P. Ch, Rotterdam 's Gravenhage Z.sH. V Eikelenboom, L. Stolwijk Rijnsaterswoude Z.s.H V Gazenbeek, L. Renkum Oosterbeek Gel. V Groenema Soerabaja N. O.J. — Gruyt, J. C. A. Djatibarang Soerabaja N. O.sl. — 188 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie IResultaat j | jder studie Haytink, H. A. Curacao Arnhem Gel V Heuven, G. J. van Arnhem Arnhem Gel' V Hijink, A. Winterswijk Winterswijk Gel V Hoogland, Jacob Bergh Zeddam Gel. V IJntema, F. Bolsward Bolsward F V Knape, J. A. Brielle Brielle Z..H. V Kok, D. J. Arnhem Scheveningen Z »H V Lagas, D. Utrecht Utrecht ü " y Lent, C. C. van Wamel Tiel Gel V Lubberink, Fr. Meppel Meppel D ' V Mulder, Dirk Hummelo en Keppel Hummelo Gel V Mus, Ch. Edam Purmerend N »H V Oosting, P. A. Assen Assen D ' V Planque, de Zelhem Gel — Reest, H. J. Ch. van der Soerabaja Middelburg Z ' V Rinses, J- Oudega Monnikendam N .H V Rutgers E. Zaltbommel Zaltbommel Gel ' V Schneider Soerabaja N 0.1 — Siebehnk, E. Wouw Wouw N .B ' V Strick van Linschoten, Jhr. W. Wisch Apeldoorn Gel V Ungerer, A. H. G. Batavia Padang N 0.1 V Versélewel de Witt Hamer, B.J.J. Utrecht Utrecht U V Vreeman, G. E. Zutfen Zutfen Ol Vullinghs, H. J. H. Horst Horst L V Vorkink, J. L. Amsterdam Hilversum N ,H V Werf, G. van de Wildervank Stadskanaal Gr ' V ^,s,tra' J- , t, Witmarsum Witmarsum f' V Willemsen, J. B. Herwen en Aerdt Vorchten o' V Winter, A. Hoogezand Utrecht n' V Zwijnenberg, H. A. Enschede Enschede O.' V 1911—'12 (57) Akkerman^ J. H. Brummen Brummen Gel V Albers, G. Vorden Vordeh Gel' V Arnold, J. V. Klatten, N. O..I. Utrecht \j _ Boer, Wieger de Langezwaag, gem. Langezwaag Opsterland F V Bol, C. J. A. Ch. Roosendaal en Nispen Utrecht u' y Bom, L A- Fijnaart en Heijningen Fijnaart M .B - V Buitenhuis, J. G. Utrecht Utrecht Ü ' V Burggraaf A Bodegraven Bodegraven z.H V CapeTle W. F. G. Oldenzaal Oldenzaal Ö V Clarenburg, A. Utrecht Utrecht V Coenraad, J. A. Madioen s Gravenhage Z.H V Dekenga, K. Lekkum, gem. Lekkum Leeuwarderadeel F V Diebers, C. P. A. Leiden Leiden z.H V pillewijn, J. B. van Aalsmeer s Gravenhage Z..H — ^Tj'£ i i ?' Djokjokarta Amersfoort u - Geldof, L I. J. Oostkapelle Oostkapelle z' V Groenewold J. Texel Texel N.H V Hendnkse, D. Groot.Ammers Groot,Ammers Z.H' V Hoeden, J. van der Utrecht Utrecht Ti ' v Hofstra, H. Oldeboorn, gem. Oldeboorn u i , t Utingeradeel F v Holsheimer, ]. G H. Arnhem Arnhem Gel V Hooijdonk, P. C. M. van Breda Breda N^R ; y Janssen J. G Venraij Venraij L V Jong, piutre de Idsegahuizen Bolsward f' V J°ng|kln.d' J- Utrecht utrecht u' V Kirch, J. A. J. M. Stad Almelo Almelo O V Klasen, H. J. Zwolle Enschede o' V Knaap, J. van der Rotterdam Rotterdam Z..H — Kranenburg, J IJselmonde IJselmonde Z.H V Krouwel, H. D. £hteld Echteld Gel ' V Lako, J. Sluis Sluis 7 v Louter, C. J. H. Amsterdam Amsterdam N.H Z Naamlijst der leerlingen aan 's Rijkst Veeartsenijschool en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 189 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resul' | der sti Lubberts, H. Midlum Achlum, gem. i ... c „ „ , Franekeradeel F. V Luitjens, S. B. Adorp Noorddijk Gr V Manen, A. van Velp Velp Gel V M«kens, Jan Cothen Cothen u' V Mol, B. P. Vierpolders N.H — Moolhuisen, J. J. Weesp Weesp N.H V Most, G. van der Schiedam Schiedam Zh' V Moulin F W K. de Gombong Wageningen Gel.' V Munnik, F. J. Helder Utrecht U V Neven, W. H. L Meerssen Meerssen I ' V Niemantsverdriet, H. Woubrugge Utrecht U V Noorddijk, E. Texel Texel N..H. V Os, G. H van Alkmaar Alkmaar N..H. - Rexwinkel, H. Wisch Varsseveld Gel V Konde, H. de Kethel en Spaland Kethel Z.H V Schoon, J. G. Schiedam Rotterdam Z .H V Schoon, J. J. Schiedam Rotterdam Z .h' — Snijders, P. J. Voerendaal Voerendaal L ' — cTil m t> ™Y.er5u,m Hilversum N..H. Swmkels, M. P. Schijndel Schijndel N.B V Verhoef, J Wilfeskop Amersfoort Ü ' V Vloten, J. G. Ch. van Utrecht Utrecht U v Voordermar^ A. Aalten Aalten Gel V Wigersma, H. R. Leeuwarden Leeuwarden Fr V Willemsen, J. M. Voorst Zeist Ij' V 1912—'13 (44) Agerbeek, H. O. M. Batavia Batavia N O -I — Beckum, H van Hillegom Hillegom Z..H.' V Berg, Jan Harm van den | Zwartsluis Arnhem Gel V Bergen, V. E. C. van XVfht1L 's Hertogenbosch N..B. V Biesen, P. J. W. Middelburg Middelburg Z V Bosma, J. Opwierde Opwierde Gr V Brandsen, J. G. Utrecht Utrecht u' V Burger, C Amsterdam Noorderijpolder N..H V Cremers, J. H. J. Meerlo Blitterswnk L V Driessen, H. A. Horst Horst V Duinker, J. Helder Helder N «H — Douwes, J B. Soerabaja Soerabaja N.Ö .1 V Oendt, J. L G. J. van Dalfsen Arnhem Gel V Gier, (_J de Harmeien Harmeien u' V Have, H. H. ten Midwolde Midwolde Gr V Hoek, Jacob van der Utrecht Utrecht U' V Hol, G. H. G. Ingen Lienden Gei V Hooijdonk, A. L. van Breda Prinsenhage N «B — Houthuis, M. J. J. Utrecht Utrecht Ü ' V Huijsman.M. Amsterdam Amsterdam N.H — Jalvmg, H. Assen Assen D ' V J°ng- E- w- de Akkrum Akkrum F: V Jonker, B. Loppersum Loppersum Gr V Kooi, W. van der Aduard Huizum, gem. Leeuwar. i v j „ deradeel F. V Laan, K. van der Kollum Kollum F V Langeraad, A M. A. van Stolwijk Lekkerkerk Z .H „ V Lankhorst, W. Brielle Brielle 7,u v LobeLL. W M. Utrecht Utrecht U V Mertens zur Borg, B. A. M. Rotterdam Rotterdam Z .H — Meijeringh, H. Gieten Gieten D ' — Muijderman, J. H. Lochem Lochem Gei V cl 1. ÏV w, Bergschenhoek Bergschenhoek Z..H. V Scholtens, U. W. Wageningen Wageningen Gel — bchreur, b. Scherpenzeel Lochem Gel V Schroots, C. J. Dordrecht Boxtel N..B. V Snijders, A. Avereerst Avereest O V Snijders, A. G. E. Utrecht Utrecht U V Stapel, Jan Oudendijk Oudendijk N..H. V Resultaat der studie Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks* Veeartsenijschool 190 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resultaat der studie Stefels, J. C. Amsterdam Amsterdam N..H. V Stotijn, G. H. 's Gravenhage Roosendaal N..B. V Vrijburg, L. A. Zijpe Alkmaar N..H. V Wensink, H. J. E. Velp Velp Gel. V Willems, G. B. R. Enschede Enschede O. V Wolf, J. A. de Koudekerke Koudekerke Z. S 1913—'14 (40) Aken, H. van 'ssGravenhage 'ssGravenhage Z.sH. V Benders, A. A. Everdingen Rijswijk Z^H. — Biesheuvel, J. Nieuwenhoorn Nieuwenhoorn Z..H. — Boefje, J. Grootegast Doezum, gem. Grootegast Gr. Brink, Jan ten AmbtsAlmelo Almelo O. V Brooijmans, P. J. M. Dinteloord Dinteloord N.sB. V Bruijn, L. P. de Strijen Strijen Z..H. — Buren, G. N. Alkmaar Alkmaar N.sH. V Cutzieu, M., zich noemende en schrijvende Krukziener Zwolle — Dam, G. C. van Hekendorp Hekendorp Z.sH. V Gasselt, H. M. van Venlo Venlo L. V Graaf, C. de Zutfen Woensel N.sB. V Guinée, P. F. W. Tiel Tiel Gel. S Haar, J. A. J. ter Almelo Stad Almelo O. V Harten, J. H. Semarang 'ssGravenhage Z*H. Have, H. ten Midwolda Gr. V Hibma, A., Mzn. Franeker Franeker F. S Hoogland, M. H. Utrecht Utrecht U. V Karsemeyer, M. Loenersloot Loenersloot U. V Kerstens, Ch. J. A. Bergen op Zoom Bergen op Zoom N.sB. V Lekkerkerker, A. Rietveld Rietveld „ Z.H V Meer, B. van der Hengelo Hengelo O. — Moerman, C. VlaardingersAmbacht VlaardingersAmbacht Z.sH. — Neomagus, W. C. Vianen Vianen Z»H V Plasman, P. H. M. Breda Breda N .B — Polak, B. Wijhe Wijhe Ö. — Reisinger, M. Ch. Utrecht Utrecht U. V Rijn. F. J. J. van Wageningen Wageningen Gel. V Kypkema, D. Sneek Sneek F V Roorda, P. Huizum Huizum F. — Santema, S. Wommels Leeuwarden F V Santen, R. van De Bilt De Bilt U. V Sorip Tagor Hoeta Imbaroe, N. O «I. Buitenzorg N. Ó.sl. V Smit, J. H. Hilversum Hilversum N.sH. — Tap, J. M. P. Dodewaard Dodewaard Gel. V Tnije, J. H. ten Haarlem Utrecht U V Verdoorn, C. Papendrecht Papendrecht Z.sH. V Vervoorn, C. Brakel Brakel Gel. V Wouda, H. Hoogkerk Hoogkerk Gr. V Zwaagstra, A. Cornwerd Cornwerd F. V 1914—'15 (27) Anema, J. Arum Leeuwarden F. V Aussems, H. L. 'ssGravenhage 'ssGravenhage Z.H. S Brest van Kempen, C. J. T. Amsterdam N..H. — Broeckx, G. C. M. Tilburg N. B. — r a- 't, Anjum Anjum F. V Oeerdink, G. Twekkelo, gem. Lonneker Lonneker O S Gitzeis, w- P- Bemmel Bemmel Gel. — Grashuis, J. Usquert Usquert Gr. V Jansingh, L. W. Oude Pekela Oude Pekela Gr. V Klemjan, P. H. Rhoon Rhoon Z..H. V Knaap, W. R. Appingedam Appingedam Gr. V Kraneveld, F. C. Gouda Gouda Z.H S Maanen, P. W. M. van Arnhem Arnhem Gel V Mudde, E. T. J. Goes Z - Nieuwenhuyzen, W. H. van | Ooltgensplaat Ooltgensplaat Z..H. S en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool 191 NAAM GEBOORTEPLAATS I- WOONPLAATS Provincie IResultaat I der studie Piel, H. P. Staphorst . Zwiggelte D V Rosmalen, W. C. van ssGravenhage 'ssGravenhage Z..H V cf i 'i ^ Soerabaja Haarlem N..H. V Steenbeek C Gennep Utrecht U V Steendijk, A. C. St.Philipsknd Nieuwerkerk z' V Stok, TL Qss N B _^ Ven, J. Ph. de Utrecht Utrecht U Vierzen, J St.Anna Parochie St.Anna Parochie Gr. V y,r}es' X.' J; dc Lemmer Lemmer F V Vnes, G de Kortezwaag F. - Wellens**, A- M- Amsterdam Ouder*Amstel N.sH. S Westen, N. van Nieuwerkerk Zierikzee Z. — 1915—T6 (42) Akker, J van den Rotterdam Hillegersberg Z..H. V n a !l a Muntok, N. O..I. 's.Gravenhage Z..H. V Barendregt A. Rotterdam Z..K - Bas, J A de Grevelduin.Capelle Capelle N..B. S Boot, F M Rilknd.Bath Rilland.Bath Z. - Bruins F. J A Stad Vollenhove Weesp N..H. S Unrnmelen, A. J- M- van Zevenbergen Waddinxveen Z.H. S Egmond,G.P.G. Duikelaar van Koudekerk Alphen Z.H V Eijkman K. H. Utrecht Utrecht Ü. ' V Engel M van Goor Goor O. - Fooij J P. Utrecht Utrecht U. V Graat, J. van der Lekkerkerk Gouda Z.H S Groot, M. A. G. de . Herwen en Aerdt Rotterdam Z.'.h! V Hage, J A Poortvliet 's.Gravenpolder Z. S Hamers. J- H Kerkrade Kerkrade L. S HemeL E. M J. van den Gfcoede Kerkrade L. S Hikndes, P. J. Kubaard, gem. Hennaar. Huizum F. S , deradeel Jong, Joh. de Wirdum Huizum F. V Jongeneel J. W Hillegersberg Hillegersberg Z..H. S Kaaij, F. C. van der Vucht Eindhoven N..B. V Koning, K. de Numansdorp Numansdorp Z..H. S Koops, R. Haren Hogezand Gr. - Leopold, B. L. Groningen Groningen Gr. S m i'i u Koudekerke a/d Rijn Leeuwarden F. S r^-l r'J?'M » Muntendam Veendam Gr. S Pijbes, W. M. A. Nieuwe Pekela - Nieuwe Pekela Gr. S Boot, A. Schiedam Schiedam Z..H. V Postma, Joh. Haskerdijken Utingeradeel F. V Pulles, H A. Vlijmen Vlijmen N..B. V Keitsma, K. Leeuwarden Leeuwarden F. V Koos, S. K. Enschede Enschede O. — Rooij, W. t. ]. van Gombong, N. O..I. Meester Cornelis N. O..I. V schieven, C. li. Havikerwaard, gem. Rheden Gel. V c r h Rheden c?CgerS m ' Nijmegen Nijmegen Gel. S c geI' ^ a xt Steenwijk Steenwijk O. V Smeets, J. A N. Gulpen Gulpen L. li Steehouwer, J. Koekange Wageningen Gel. Veen, W. van Utrecht Utrecht U + y..55."' S- ™ de Magekng, N. O..I. Zwolle O.' V Vloten, J. M. van Utrecht Utrecht U. S Wesselings, J. H. Deventer Deventer O. — Zwaan H. H. Bondonoso 1916—'17 (53) Aukema, C. Roden Hoogezand Gr. S berg, Cornelis van den Overschie Overschie 7,H S Berg, Willem van den Waddinxveen Utrecht U V Bloemen, K. F H. M. Oosterhout Roermond L.' S Boer, Remder de Jubbega.Schurega, gem. Schoterland | Joure F. S Naamlijst der leerlingen aan 's RijkstVeeartsenijschool 192 NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS Provincie Resultaat | der studie Bos, W. P. C. Staphorst Winterswijk GeL S Burger, W. G. Zeist Kerkrade L. — Coultre, A. P. le Middelie Naarden N..H V Dingemanse, P. J. Nieuw, en Sintjoosland Arnemuiden Z. Dingemans Wierts, H. W. Oss Utrecht U S Drijfhout, J. Sneek Sneek F. S Essen, W. L. van Utrecht U. — Flamand, L. M. J. Bemelen Bemelen L. S Galesloot, E. A. Wilhelminapolder Weespercarspel N..H S gier. J. F. de Woerden Veldhuizen Z.H. S H*k k Terneuzen Hoek Z. S nibma, A. J. Dronrijp, gem. Menaldu. Dronrijp madeel F. V Hoek, H. C. van Rotterdam Breda N.B — Klapwijk, S. Rijswijk Delft Z..H. S Kraak, J- Echten Leeuwarden F. V Kraamer, J- J- C. Koudekerke Koudekerke Z. — Kramer, D. H. Bussum N..H. — Lageweg, L. Vlaardingen Nieuw.Helvoet Z..H. S Lunzen, R. van Velzen Utrecht U S Nieuhoff, G. A. R. van Gramsbergen Gramsbergen O. V Meyhng, H. A. Borne Borne O. S Pierson, L. P. M. Tilburg Tilburg N..B. S rostma, C. Groningen Utrecht U. V Kempt, D. Hoogwoud Hoogwoud N..H. S Schotsman, J. G. W. Arnhem Arnhem Gel. S Seubnng, J. Heiken, gem. Beilen Beilen D V Simons, S. Utrecht Utrecht U. S Mager, J. Steenwijk Steenwijk O. V cm,OUt-r-L \ . Breda Princenhage N..B. — Stals, Th. J. L. Weert Weert L S Sijbesma, R. P. Tjerkgaast, gem. Donia. Tjerkgaast ti tt». werstal F. S ïafkw> JkJ' M- Horst Horst L. S Tak, W. A. Etten Etten en Leur N..B. — Teeuwen, A. H. Tegelen Tegelen L. — Thijn. T. W Ruinerwold Ruinerwold D. V lolhoek, C. Weespercarspel Kattendijke Z. V Topzand, G. Holten O — Uytendaal, L. J. Breda Breda N .B — Veen, H. T. van der Arnhem Amsterdam N..H. V Verburg, D. Polsbroek Waarder Z..H. — Viernoven, P. A. Wapserveen, gem. Haveltel Nijeveen D V Vlammgs, J. M. 's.Hertogenbosch s.Hertogenbosch N..B. — v" lwfl'i-.j UKn Laren Gel- s Vries, W. I. F. C. F. de Soerabaja N. O..I. - Waveren, H. G. van Utrecht Utrecht U S Weerd, Th G J. M. van der Enschede Enschede O.' S Weertman, C. C. Krugersdorp, Transvaal Utrecht U S Wijmersch, A. B. J. van St. Maria.Oudenhoven, Neder.Brakel België V Oost. Vlaanderen 1917—'18 (35) Beek, C. A. P. 'ssGravenhage Rijswijk Z..H. — Bonga, B. Groningen Groningen Gr. S Berghuys, W. G. J. Serooskerke Middelburg Z. S Bessem H. A. Padang, N.O.sI. Arnhem Gel. — Brink, H. H. van den 's.Graveland 's.Graveland N..H. S Eenhoorn, C. Hoogvliet Hoogvliet' Z..H. S Gelder, R H van Amsterdam Amsterdam N..H S Heilersig, H. J. Markelo Markelo O S Kaaden, h. van der Almkerk Almkerk N.B — Kruymel, D. Amsterdam Haarlem N-H Lumkeman, E. H. Madioen 's»Gravenhage Z-h' Majoewsky, W. H. F. Ch. Enschede Enschede O S Monster, W. C. Zuid.Beijerland Nieuw.Beijerland Z..H. S Mulder, F. | De Wijk, D. Dalen D S en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 193 naam GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS I Provincie IResultaat — , | der studie Nieuwenhuizen, F. F. van den Woudrichem Niikerk r i Paimans, a. J. Oss Utrecht u "s pf.« . r> a Benthuizen Benthuizen Z-H S Putter, D. de Zaamslag Zaamslae 7 c Rentema, F. O. Nieuwolda Blijham Gr S Roelvink, F. J. M St. Oedenrode St Oedenrode N sB S Schreinemakers, H. H. H. Venlo Venlo i c Soest. T C van Driebergen Driebergen U c Soetens, Ch. F. P. Haarlem Haarlem K H S ïtSLCL , T, M Uithuizermeden Uithuizermeden Gr ' — Spierings, A. Th. M. Oss Oss N ,B S SS"! 6 7 „ Amsterdam n!.H. 2 Mertens, j D. Zwolle 's Gravenhage Z.H — TI? w Ar,ihem Arn1*» Gel S ?hl?' W- Roden Roden D S Vries V^df' Hontenisse Hooghuis, bij Hulst Z.' - ,, . ' i "t> j Utrecht II y™?, L. P. de Frederiksoord Vledder n' S Vulhnghs, P. J. Sevenum Sevenum I 1 Warendorp, F. van 's Gravendeel ^Gravendeel Z.H Zwieten, M. van Aarlanderveen Alphen Z.H S 1918—'19 (22) Boudeling, J. St. Philipsland Anna.Jacobapolder Z S Choufour J. C. Leiden Leiden Z7h S uees, L). J. Terneuzen Terneuzen 1 ' c Dogterom, A. W. M. Bleiswijk Hillegersberg Z7h S Eggink, J A. Hummelo Hummelo Gel c Erdman Schmidt, J. D. Enschede Enschede O S Hdda'Y HPVhen^Rijn Alphen a/d Rijn z.H. _ ul if'i \y/ i « Hakersdijken Rottum bij Heerenveen F S Krres C'H' Vlissingen Vlissingen Z. S Ketel, A. P Moordrecht Gouda Z.H f Lammers, W Aalten Aalten GeL T Mellegers J J. Hillegersberg Rotterdam Z-H ^.uldeTr- J- C Arnhem Arnhem Gel' 7 plèt'l'H Heppd MePPel D. S riet, j n. Heerenveen Heerenveen F Scnu'e/er C A Rotterdam Haarlem N?.H. S scnueler, C. A. Barneveld Barneveld Gel I y tk i k Zaltbommel Zaltbommel Gel' S Velthoen, A. A. IJselmonde IJselmonde ZM S Ypma, P. C. M. Alkmaar Alkmaar | 1919—'20 (32) Aalfs, H. G Gestel Zeist U S Beernink, W. Putten Putten Gel S Bergh B. van den Haarlem Haarlem N,H S Boer, G.C. de Leeuwarden Leeuwarden F S Boer, J. H. de Wolvega Steenwijk O S ros'i 17 t Zoetermeer- Zoetermeer Z-H S Brinkman, F. J. Brucht(AmbtHardenberg) Brucht 6 S Burggraaf H. Kamerik de Bilt U S Diddens, N. Boen Scheemda r' c Diessen P H. van Tilburg Tilburg jf.B S "eck.' J' H- „ Haarlem Haarlem N.H S Heering, G^ H. Heerde Utrecht U 1 Heennga, G. Metslawier Berlikum F S Hem, Th. J van der Lyons Jorwerd F S Jansen, Jacob Workum Utrecht U S feSJrA Rijswijk (G.) Maurik Gel. S Naiigis, J. A. Buitenzorg N O -I S Kemna H J. Goor (O.) Goor 8 O S Kooij, J. B. Kedichem Kedichem zTlï _ 194 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks*Veeartsenijschool NAAM GEBOORTEPLAATS WOONPLAATS I Provincie I f esultaft der studie Kramer, Y. M. Oldeklooster Oldeklooster F. S Kruiswijk, A. Loenen a d Vecht Loenen a/d Vecht U. S Nagel, M. 'Muiderberg Muiderberg N.sH. S Peeck, J. C. Schoort Schoorl N.sH. S Schoenmaker, G. J. W. Abcoude Abcoude U. S Soetisno, Mas Pangkok (Tegal) Semarang N. O.sl. S Sprundel, A. J. van Dinteloord Stampersgat N.sB. S Stüven, J. C. Amsterdam Amsterdam N.sH. S Unger, J. Zierikzee Zierikzee Z. S Verheul, B. Papendrecht Papendrecht Z.sH. — Voogt, J. Rotterdam Rotterdam Z.sH. S Woerden, J. van Honselersdijk Naaldwijk Z..H. S Zegwaard, P. Pijnakker Pijnakker Z.sH. S 1920—'21 (28) Bos, A. W. A. Heerlen 's Hertogenbosch N..B. S Capel, B. A. C Amerongen Arnhem Gel. S Dam, J. C. van Snelrewaard bij Oudewater Snelrewaard Z.sH. S Doeglas, A. Gombong Batavia N. O.sl. S Dijk, B. Opende Opende Gr. S Dijkstra, J. Menaldum Menaldum F. S Groot, J. H. de Baambrugge Baambrugge U. S Hartog, M. den Vleuten Schalkwijk U. S Heere, W. Baarn Baarn U. S Hoogenboom, W. P. Utrecht Utrecht U. S Joling, B. Th. E. M. Princenhage Princenhage N.sB. S Kapteyn, T. Reeuwijk Reeuwijk Z..H. S Kloppert, H. L. Colijnsplaat Zierikzee Z. S Moll. M. Harrismith, Z..Afr. S Mulder, O. W. Hijdaard Meskewier bij Akkrum F. S Ooms, A. BergensopsZoom Bergen=op*Zoom N.sB. S Post, R. Heerenveen Heerenveen F. S Postma, S. Kubaard, gem. Sandfirderrijp, gem. S Hennaarderadeel Wymbritseradeel I F. S Rockx, C. P. Klundert Klundert N.sB. S Roux, A. A. le Robertson, ZsAfr. Stellenbosch Z..Afrika S Scholten, H. H. Enschede Enschede O. S Seyffers, S. M. 'ssHertogenbosch 'ssHertogenbosch N.sB. S Soeratmo, Raden Madioen, N. Osl. Buitenzorg N. O.sl. S Soesman, J. H. Djember Soerabaja N. O.sl. S Steyn, D. G. Colesberg, Kaapkolonie Stellenbosch Z..Afrika S Vink, D. R. Zandeweer,gem. Kantens Eenrum F. S Waworuntu, F. K. Sonder, Resid. Menado Buitenzorg N. Osl. S Zantinga, J. T. Ezinge, Gr. Zuidhorn Gr. S De bijgaande graphische voorstelling geeft evenals de hiervolgende tabel het aantal leer* lingen aan, dat in ieder jaar voor het eerst ingeschreven werd. In December 1821 werden niet minder dan 24 leerlingen ingeschreven, waaronder 4 uit België. Ook onder de in volgende jaren inge» schrevenen is een kleiner of grooter getal uit België en Luxemburg afkomstig. Na 1830 zijn geen Belgische leerlingen meer inge* schreven. In dit jaar daalde net aantal nieuw ingeschrevenen tot 1, wat ongetwijfeld met de Belgische opstand samenhangt. Daarna neemt het aantal voor het eerst ingeschrevenen in het algemeen weer toe om in 1838 eén maximum te bereiken waarop weder een daling volgt. Dan volgt een tijd van malaise aan de School, die zich uit in het geringe aantal nieuwe leerlingen in de jaren 1848—1854. Vervolgens valt een zij het dan ook zeer onregelmatige stijging waar te nemen, die in 1886 haar toppunt bereikt. Na een minimaal aantal leerlingen in 1891 bemerkt men opnieuw een onregelmatige stijging, die culmineert in het jaar 1911, waarin het hoogste getal (57) nieuwe leerlingen tijdens het 100=jarig bestaan der school bereikt wordt. De daling in 1914 staat ongetwijfeld in verband met de mobili* satie, waarna zich weer een sterke stijging voordoet, die in 1916 haar hoogste punt be* reikt. Daarna neemt het aantal nieuw inge* schrevenen weer af. Een graphische voorstelling, het totale aantal leerlingen tijdens het 100*jarig bestaan der en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 195 School aangevend, zal uit den aard der zaak in gedaante niet sterk van de hier gegevene afwijs ken. Over dit totale aantal vindt men elders in dit Gedenkboek opgaven (pg. 223). Hier zij slechts opgemerkt, dat de boven vermelde tijd van achteruitgang in de jaren 1848-1854 zich weerspiegelt in het geringe totale aantal leerlingen aan de School, dat in den cursus 1850-1851 tot 5 daalde. Thans bedraagt dit aantal 176. In de hier volgende tabel is voor elk jaar aangegeven het aantal van hen, die voor het eerst als leerling of student ingeschreven werden. Verder is van deze nieuw inge* schrevenen vermeld: de duur van de studie, het aantal, dat het diploma van veearts verwierf, het aantal, dat de studie staakte, en ten slotte het aantal, dat als leerling overleed. 196 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijks* Veeartsenijschool. = I l i Voor het „ , ,. , Totaal Duur der studie in jaren Studie eerst inge» Aantal gediplo* Overleden schreven in —i— . meerd gestaakt 4 5 6 1821 24 13 (4y2 j.) 7 1 (6*}.) 21 3 1822 9 j 6 (4y2 j.) 1 l 8 l 1823 10 | 7 (4V3j.) | 1 (5'/3j.) 8 2 1824 3 j 3 — _ 3 1825 4 4 — — 4 _ 1826 21 12 1 13 73) j 1827 9 1 1 8S) 1828 19 6 6 13 3) 1829 9 2 2 73) 1830 i _ o j 1831 13 12 — 12 i _ 1832 3 | 3 - 3 - 1833 6 I 5 5 1 1834 10 I 9 _ 9 i 1835 11 9 9 _ 2 1836 8 8 - _ 8 1837 8 6 - - 6 2 1838 16 15 - _ 15 i 1839 12 11 _ 11 1 1840 14 13 _ n _ , 1841 9 8 - _ 8 i 1842 10 9 1 io _ 1843 10 10 io _ 1844 8 6 — 6 2 1845 7 7 - 7 - 1846 6 5 5 1 1847 5 4 4 1 1848 o — — J. o — 1849 .lil — _ i 1850 o — — _ o — 1851 2 2 — - 2 1852 3 2i) 1 3 1853 2 2 — _ 2 1854 0 — — _ _ _ 1855 8 62) - _ 6 2 1856 5 5') — _ 5 1857 4 4 — _ 4 1858 2 2 — 2 >) één dezei leerlingen legde het eindexamen na 3.jarigc studie af. *) iin dezer leerlingen legde volgent het regirter der leerlingen het examen na een l.jarige studie af. ») De meeste dezer leerlingen verlieten de school „bij den afval van België", zooals het register der leerlingen vermeldt. en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 197 W L I I j Voor het j eerst inge, Aantal DuUr der Studie in iaren °, Studie I Over. gediplo* schreven in j gestaakt leden 1 1 4 I 5 { 6 1 7 | 8 | 9 j 10 ! 11 | 12 [ meerd | 1859 4 3 — — — — ____ 3 j 1860 12 8 — — — — — ___ 8 4 1861 12 11 — — — — _ _ ... n j 1862 5 _ 2 — — — ____ 2 3 1863 15 7 5 1 — — ____ 13 . j 1864 13 I 4 6 — — — _ _ 10 2 1865 8 5 — — — — — ___ 5 3 _ 1866 12 — 5 1 — — — ___ 6 5 i 1867 5 1 1 1 — — — ___ 3 2 — 1868 3 2 — — — — — ___ 2 — i 1869 9 . 5 2 1 — _ — 8 l _ 1870 10 6 2 1 — — — _ — _ 9 ! 1871 ,18 8 8 — — — — _ _ _ 16 2 1872 13 2 2 3—1 — _ — _ 8 4 i 1873 11 5 2 3 — — — ___10 i _ 1874 7 - 2 2-|--___ 4 2 i 1875 12 34 12 — — ___io 2 1876 14 3 6 3 1 — — — — 13 i 1877 13 — 7 1 — 1 — — — _ 9 4 1878 16 2 4 5 2 — — _ — _13 3 1879 18 4 5 1 — — — — — _ 10 8 1880 11 5 13 1 — — — — — 10 1 1881 12 2 3 4 — 1 — _ _ — ' 10 2 1882 25 7 9 6 1 — — — — — 23 Y 1883 13 5 4 1 — — — 1— -T- li 2 1884 15 3 6 1 2 1 _ _ _ _ 13 i j 1885 20 5 221 — 1_ — i12 6 2 1886 33 7 6 3 2 1 21— — 22 9 2 1887 24 4 7 23 2— — 1 — 19 5 1888 15 4 6 2 1i— — — — 14 1 1889 11 4 3 1 — — — — — l 9 2 1890 11 2 3 — 2 _ — 2— — 9 2 1891 7 1 3 — 1 6 i 1892 10 4 1 3 — _ — _ _ _ 8 2 1893 12 7221— — ___12 — — 1894 9 2 2 1 — |3 — — _ _ 8 1 - 1895 17 7 6 2 — — — — _ _ 15 2 — 18% 10 I 6 1 — l — i _|__ 9 ! _ 1897 17 6 5 2 2 - - 1 __ 16 1 - 1898 15 8 — 2 2 1 — 1 — — 15 1 — 1899 11 32 1 1 1 1 - _ _ 9 1 1 1900 17 631 — 12 — — — 13 4 — 1901 28 10 4 4 3 -3 1 2 — — 27 1 — 1902 22 11 7 1 3 ----- 22 - 19°3 24 7 1 4 — 2 2 — — — 16 3 1 1904 25 13 4 4 1 — — — — — 22 7 — 198 Naamlijst der leerlingen aan 's Rijkst Veeartsenijschool Voor het — Duur der studie in jaren I T3"3 _ -B 5 c eerst inge. J - - U g | o jj. schrevenin < | 4 J 4} | 5 | 5} | 6 j 6} | 7 | 7£ I 8 | 8* | 9 | 9| 10 10} | 11* -£•§. 1/5 & L> s 1905 29 13 I - 5 • 2 — 4 • — 1 1 _____ I 26 2 1 — 1906 41 17 - 7 ■ 5 3 1 1 — — — — 1 35 5 1 1907 30 14 - 51 1 2 1 — 1_ — — — — 25 5 — — 1908 21 6 5 3 3 — 1 1 — — — — —- — 19 2 — _ 1909 1 37 7 — 7 1 2 4 6 1 2 4 — — — — — 34 1 2 — 1910 48 94 52 9 2 6 3— — 1— — — — 41 7 — — 1911 57 94 95 7 5 4 2 — 1 1 — _ _ _ 47 10 __. 1912 44 2 4 11 5 3 3 3 2 2 — — — — — — 35 7 — 2 1913 40 34 — 4 3 5 3 2 — — — — — — — 24 12 — 4 1914 27 5 5 — — 1 1 — — — — — — _.— — 12 8 — 7 1915 42 - 4 6 1— — — — — _ — — _ — _ll 9 1 21 1916 53 - 1 — - _ _ _ _ 14 _ 38 1917 35 ■ ______ 13 _ 22 1918 22 - — — _ — — _______ — __ 5 _ 17 1919 32 — — — — — — __ — _ — — _ — __ 2—30 1920 28 j — — — — — — — — — — — — — — — — — 28 Bij de voorafgaande tabel zij nog vermeld, dat met „voor net eerst ingeschrevenen" b.v. in 1880 bedoeld is in den cursus 1880—'81. Verder neme men er nota van, dat de eerste inschrijving plaats had in December 1821, de volgende inschrijving in April 1823 (tot den cursus 1822—'23 gerekend), de daarop vol* gende in April 1824 (tot den cursus 1823—'24 gerekend). Van 1825 af geschiedt de eerste inschrijving in October, van 1856 af in Sep* tember. De weinige leerlingen, die in een latere maand werden ingeschreven, werden in de voorafgaande tabel beschouwd als den geheelen cursus te hebben gevolgd. Het eindexamen had aanvankelijk* in Februari en Juli plaats, na 1827 slechts in Juli, terwijl het veeartsenijkundig examen thans vóór en na de Groote Vacantie en na de Kerstvacantie afgenomen wordt. Eenige cijfers uit de voorafgaande tabel zijn in de volgende tabel percentsgewijze om* gerekend, nl. net percentage van de jaarlijks ingeschrevenen, dat na een 4*jarige studie het diploma van veearts verwierf en het percentage van de jaarlijks ingeschrevenen, dat dit diploma na een 4*jarige of langere studie verkreeg. Aantal voor I Aantal voor I r., r«,, * het eerst 4.jarige Totaal gei , het eerst 4.jarige Totaal ge. cursus _ Cursus 0 mge. studie diplomeerd inge. studie diplomeerd schrevenen schrevenen 1821 24 54 % 87 % 1828 19 0 % 32 % 1822 9 67 % 78 % 1829 9 0 % 22 % 1823 10 70 % 80 % 1830 I 1 0 % 0 % 1824 3 100 % 100 % 1831 12 92 % 92 % 1825 4 100 % 100 % 1832 3 100 % 100 % 1826 21 57 % 62 % 1833 6 83 % 83 % 1827 9 0 % 11 % 1834 10 90 % 90 % en der studenten aan de Veeartsenijkundige Hoogeschool. 199 Aantal voor Totaal I Aantal voor Totaal Nog „ het eerst 4*jarige het eerst 4*jange Cursus . , gediplo» Cursus . , 1 gediplo» stu» inge» studie inge* studie schrevenen meerd schrevenen meerd berend I , l M I l I 1835 11 82 % 82 % 1876 14 21 % 93 % 1836 8 100 % 100 % 1877 13 0 % 69 % 1837 8 75 % 75 % 1878 16 13 % 81 % 1838 16 94 % 94 % 1879 18 22 % 56 % 1839 12 92 % 92 % 1880 11 45 % 91 % 1840 14 93 % 93 % 1881 12 17 % 83 % 1841 9 89 % 89 % 1882 25 28 % 92 % 1842 10 90 % I 100 % 1883 13 38 % 85 % — 1843 10 100 % 100 % 1884 15 20 % 87 % 1844 8 75 % 75 % 1885 20 25 % 60 % 1845 7 100 % 100 % 1886 33 21 % 67 % 1846 6 83 % 83 % 1887 24 17 % 79 % 1847 5 80 % 80 % 1888 15 27 % 93 % 1848 0 1889 11 36 % 82 % 1849 1 100 % I 100 % 1890 11 18 % 82 % 1850 0 — 1891 7 14 % 86 % 1851 2 100 % 100 % 1892 10 40 % 80 % 1852 3 67 % j 100 % 1893 12 58 % j 100 % 1853 2 100 % 100 % 1894 9 22 % 89 % 1854 0 1895 17 41 % 88 % 1855 8 75 % 75 % 1896 10 60 % 90 % 1856 5 100 % 100 % 1897 17 35 % 94 % 1857 4 100 % 100 % 1898 15 53 % 100 % 1858 2 100 % 100 % 1899 11 27 % 82 % 1859 4 75 % 75 % 1900 17 35 % 76 % 1860 12 67 % 67 % 1901 28 36 % % % 1861 12 92 % 92 % 1902 22 50 % 100 % 1862 5 0 % 40 % 1903 24 29 % 67 % 1863 15 47 % 87 % 1904 25 52 % 88 % 1864 13 31 % 77 % 1905 29 45 % 90 % 1865 8 62 % 62 % 1906 41 41 % 85 % 1866 12 0 % 50 % 1907 30 47 % 83 % 1867 5 20 % 60 % 1908 21 29 % 90 % 1868 3 67 % 67 % 1909 37 19 % 92 % 1869 9 56 % 78 % 1910 48 19 % 85 % 1870 10 60 % 90 % 1911 57 16 % 82 % 1871 18 44 % 89 % 1912 44 5 % 71 % 5 % 1872 13 15 % 62 % 1913 40 8 % 55 % 15 % 1873 11 45 % 91 % 1914 27 19 % 41 % 30 % 1874 7 0 % 57 % 1915 42 24 % 52 % 1875 12 25 % 84 % Deze cijfers kunnen nog op de volgende manier overzichtelijk worden samengevat.