10 iCjPï. * : -r - ÏN' DEN HANDEL. lx i) O — "'- Een weg tot Volksontwikkeling. (OPENBARE BIBLIOTHEKEN EN LEESZALEN). „Ick sweer U bij den AüerJioochsie „dat de Generale. Gompie.^geen vijanden „heeft, die traaf mg<;r^^ptletett' éh'ScHitê% „doen dan d'onwetendlieid "én onbedaclit„heid (houdt het mij ten beste) die onder „UEd regneert' en de vérstandigen óver„stempt". j. P. COEN. UiTGAVE VAM DE COMMISSIE VOOR DE VOLKSLECTUUR, SERIE No. 146. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 6499 p ' 'l PRESENT-EXEMPLAAR CülVlii/liSSic VOOR de volkslectuur Een weg tot Volksontwikkeling. (OPENBARE BIBLIOTHEKEN EN LEESZALEN). „lek sweer Ü bij den Allerhoochsie „dat de Generale Conipie. geen vijanden „heeft, die haar meer hinderen en schade „doen dan d'onwetendheid en onbedachtheid (houdt het mij ten beste) die onder „UEd regneert en de verstandigen over„stempt". J. P. COEN. UITGAVE VAN DE COMMISSIE VOOR DE VOLKSLECTUUR, SERIE No. 146. //KONINKLIJKE» Ubibuqtheekm Aan 1. Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal, 2. den Directeur van Onderwijs, 3. de Leden van den Volksraad, 4. alle Bestuurderen van Land en Gewest, van Gewestelijke- en Gemeenteraden, 5. allen, die eene opvoedkundige betrekking vervullen, in welke zij kunnen bijdragen tot verstandelijke en geestelijke ontwikkeiling van het Indische volk, 6. de Pers, 7. alle Besturen van Bibliotheken, 8. allen, die moreelen en financiëelen steun kunnen verlcenen, wordt dit boekske opgedragen door de Commissie voor de Volkslectuur, Voorzitter: Dr. D. A. Rinkes, Leden; H. C. H. de Bie. R. M. A. Dhipokoesoefflo R. Dr. Hoesein Djajadiningrat. P. C. Flu. A. F. Folkersma. L. F. van Gent. A. de Geus. P. Hellwig. Mr. A. Neytzell de Wilde. G. van der Veen. R. ïoemenggoeng Wira Nata Koesoema. L. Th. J. Wolterbeek Muller. J. H. Ziesel. INHOUD. Btz. I. Inleiding 1 il Kort geschiedkundig overzicht ' 5 A. Buiten Nederland %% • 5 B. In Nederland: ~ ' 15 a. Bibliotheken in 't algemeen , 15 b- Volksbibliotheken ( 19 c, Openbare leeszalen 25 d. Subsidies , 27 C. In Nederlandsch-lndië: 33 a. Bibliotheken in 't algemeen 33 b. Volksbibliotheken 43 c. Openbare leeszalen 51 d. Subsidies _ 63 III. Over het lezen: „ 67 a. Het boek t 67 b. Is het een zegen, dat iedereen leert lezen? 71 c. De smaak der lezers 73 d. De inhoud der bibliotheken „ 83 e. Wat geve men te lezen * 89 ƒ. Wat is goede, wat slechte lectuur? , 95 g. Wanneer worde gelezen ? 99 h. Hoe worde gelezen? 101 IV. Volksbibliotheken of openbare leeszalen? ,, 105 V. Het samenstellen van catalogi ,, \\\ VI. Slotbeschouwingen 117 VII. Bijlagen: „ a. Schets van een Werkprogramma van de Commissie voor de Volkslectuur (Inlandsene Volksbibliotheken.) „ 129 b. Nota betreffende werkwijze, doei en inrichting van de Nederlandsche Volksbibliotheken „ 135 I. INLEIDING. Is er een weg naar het hart van het Volk? Di negeri Belanda ada banjak djalan, disini masih rimba (in Holland zijn daartoe vele wegen, hier leven we nog in een oerbosch). Bovenstaande vraag, beantwoord op eene wijze, welke geen verduidelijking behoeft, is bestemd om den lezer niet alleen de overtuiging te schenken, dat het noodig is die rimba, dat oerbosch, naar krachten te ontginnen — die overtuiging toch is algemeen voldoende gevestigd —, maar om hem tevens tot handelen aan te sporen, door het beginpunt aan te geven van een weg, welken door ons allen kan worden bewandeld. Om den ernstigen wil tot de noodige samenwerking in het leven te roepen, is eenige propaganda noodig en de Commissie acht het te behooren tot haar taak om i. c. een weg te traceeren, welke in de richting van volksontwikkeling leidt. Onmachtig om allen arbeid zelve te verrichten, beoogt zij met dit boekske de belangstelling op te wekken en de medewerking in te roepen van velen, opdat enkele doelbewuste leiders plaatselijk de eenzame, vruchteloos werkende of wel moedeloos neerzittende arbeiders om zich vereenigen, teneinde met vereende krachten over te gaan tot het oprichten van openbare bibliotheken met leeszalen. Aangezien in Indië nog te weinig ondervinding op dat gebied is opgedaan om in het verleden een aanknoopingspunt voor het heden te hebben, acht de Commissie het geoorloofd aanhalingen en gegevens te bezigen van voorgangers, die eenzelfde doel hebben beoogd en in Nederland of elders met het geschreven woord hebben bijgedragen tot een gezonde ontwikkeling van het eenige opvoedingssysteem, dat 2 in het leven kan worden geroepen voor hoofdzakelijk hen, die reeds de schoolbanken hebben verlaten. Zie : Openbare leeszalen en boekerijen in Nederland, door Mr. A. Meijroos (Gids 1907). Openbare leeszalen, vrij maar Dr. Ph. Huppert (uitgave Fortuna 1909). Studies en lezingen van L. Simons (Nederl; bibliotheek 1911 No. 127). Tijdschriften voor bibliotheekwezen. Lezen, door Dr. P. H. Ritter. Niederlandisches Bibliothekwesen 1914. Maandblad voor Volksontwikkeling. Gedenkboek Bataviaasch Genootschap. „De ontspanningslectuur in de openbare Bibliotheek" (Stemmen des tijds 1918 No. 11) en „De taak van de openbare Bibliotheek" (id 1918 No. 9) door Dr. J. A. Van der Hake. Vlugschrift 1 Vereeniging Bibliotheekwezen in N. 1. 3 Kann ich kein Dombaumeister sein, Behau ich als Stelnmetz einen Stein. Fehlt mir auch dazu Geschick und Verstand, Trag ich Mörtel herbei und Sand. 4 Ons leven heeft een grens, doch kennis is onbegrensd. II. KORT GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT, a. Buiten Nederland. De behoefte van het volk aan geestelijke voeding werd reeds in de vroegste tijden gevoeld. De Egyptische koning O sy m a n d ya s (ongeveer 1000 j. v. C.) liet daartoe reeds een afzonderlijk gebouw oprichten, in welks portaal hij het opschrift plaatste: „Genade-oord der Ziele n". Ook te Alexandrië werd door de Ptolemaeërs reeds een openbare bibliotheek gesticht. De Romeinsche keizer Caesar werd in de uitvoering van zijn plan tot oprichting van zulk eene instelling verhinderd door den dolk van B r u t u s, zoodat zijn voornemen eerst in het jaar 39 v. C. door Gajus Asinius Pollio ten uitvoer werd gebracht. In de middeleeuwen heeft de ontwikkeling der openbare leeszalen een tijdvak van volslagen stilstand gehad, totdat de uitvinding der boekdrukkunst een opbloei van het geestelijk leven tengevolge had en voor het eerst, met algemeene geestdrift, naar dit machtig wapen voor de volksontwikkeling werd gegrepen. In het jaar 1529 werden er in eene reeks van steden in Duitschland, met Hamburg aan de spits,stadsbibliotheken ingericht. Aangezien hare ontwikkeling werd tegengehouden door de vele godsdienstige en burgerlijke oorlogen, waarin Duitschland toen werd gewikkeld, kregen Amerika en Engeland met hun meer democratische regeeringen de gelegenheid om Duitschland den loef af te steken. Vooral in de noordelijke staten van Noord-Amerika heeft een snelle ontwikkeling plaats gehad en v/as het de 21-jarige Benjamin Franklin, die in de door hem in 1732 te Philadelphia opgerichte debatingclub het voorstel deed, dat ieder van de leden de boeken, welke hij bezat, zou afstaan aan de club; een voorstel, dat door allen werd goedgekeurd. Maar eenmaal bekend met het groote voordeel, dat deze kleine verzameling aan de leden bracht, besloot men weldra om deze 6 Eén wangedrocht bezit de wereld: de mensch, die kan, maar niet wil. 7 boeken ook voor anderen verkrijgbaar te stellen en wel door eene bibliotheek op inschrijving. Men zou hiertoe een kleine jaarlijksche bijdrage vorderen om den boekenschat zoo mogelijk verder uit te breiden. Het aantal deelnemers, in het begin uiterst gering, groeide weldra tot een flink getal aan, zoodra men bemerkte, dat de leden in de meeste dingen veel beter onderricht waren dan de buiten dezen kring staanden. In vele andere plaatsen, waar het nut dezer instelling werd ingezien, volgde men dat voorbeeld. Hierdoor ontstond de Philadelphia Library Company, welke, zooals F r a n k 1 i n zelf verklaart, de moeder van de bibliotheken in Amerika is geworden. Van groot belang is het, dat we zien, hoe hier aanstonds de bibliotheken niet werden ingericht voor het welzijn van enkelen, maar voor het algemeen gebruik; voor het eerst mochten hier de boeken mede naar huis worden genomen. Thans bestaat deze bibliotheek nog; zij heeft twee eigen gebouwen in verschillende gedeelten der stad. Geheel in overeenstemming met F r a n k I i n's grondgedachte zijn alle Amerikaausche bibliotheken voor iedereen toegankelijk en zelfs geheel kosteloos kan men er de boeken lezen of wel mede naar huis nemen Daaraan dankt het bibliotheekwezen in Amerika zijn groote ontwikkeling, zoodat in 1890 reeds op de 100 personen gemiddeld 50 boeken beschikbaar waren. Boston, een stad met 500.000 zielen (1909) bezit de grootste openbare bibliotheek, welke haar per jaar f 600.000 aan onderhoud kost. In de onafscheidelijk aan de bibliotheek verbonden leeszaal zijn ruim 275 zitplaatsen, terwijl in een geheel afzonderlijke courantenzaal, behalve 300 verschillende groote dagbladen, nog 630 tijdschriflen vóór iedereen ter lezing liggen. Daarbij kan men op verzoek aanstonds nog eene keuze doen uit 589 andere tijdschriften, welke niet publiek op de leestafels ter inzage worden gelegd. In New-York werden alle bibliotheken bijeen gebracht in één gebouw, dat 6 millioen gulden kostte, en Chicago bezit een bibliotheekgebouw van 5 millioen gulden, welk bedrag hoofdzakelijk door een 8 De zaadkorrel eischt een ontvankelijk en bodem 9 bijzondere belasting is verkregen; andere groote bibliotheken hebben de voornaamste onkosten uit schenkingen kunnen bestrijden. De geschiedschrijver van de Engelsche openbare bibliotheken, welker beteekenis toch ook geenszins klein is te noemen, is vol lof en bewondering over deze groote ontwikkeling, welke hij zuchtend zijn landgenooten voor oogen houdt. In Engeland betwisten drie steden elkaar den roem, de eerste openbare leeszaal te hebben gehad: Bristol, London en Manchester. Te Bristol werd in 1464, op last van den bisschop van Worcester, de kloosterbibliotheek voor iedereen opengesteld; R o b e r t Redwood stichtte hierbij in 1615 een tweede bibliotheek, lang nadat R i c h a r d W h i 11 i n g t o n en W i 11 i a m d e B u r y reeds in 1425 te Londen voor. eenzelfde doel hadden geijverd. De stad Manchester werd in 1653 door Humphrey Chetham in staat gesteld een algemeen ontwikkelings-gebouw met bibliotheek te stichten. Het onvoldoende schoolonderwijs was oorzaak, dat de aandacht op deze inrichtingen bleef gevestigd. Macaulay zeide 19 April 1847 in zijne hoedanigheid van Parlementslid in het Lagerhuis: „Wanneer de Staat geen andere rechten heeft, moet h ij zich toch minstens dat voorbehouden, om de kinderen zijner burgers niet als wilden op te laten groeien, om hen door onwetendheid en totaal gebrek aan kennis en levenswijsheid, aan de ellende en de misdaad over te leveren." Edveneens verklaarde D r. Johnson: „Ieder, die willens en wetens de onwetendheid laat voortwoekeren, is schuldig aan alle misdaden, die hieruit v o 1 g e n." In 1849 werd in Engeland, vooral door de ijverige bemoeiingen van Edward Edwards, eene staatscommissie ingesteld tot onderzoek van de openbare bibliotheken. Het rapport bracht uit, dat er toen in Engeland bestonden 250 openbare bibliotheken, gemakkelijk toegankelijk voor arm en rijk, voor inwonenden en vreemden; één was er geheel vrij voor iedereen, n. 1. de door Humphrey Chetham gestichte bibliotheek van Manchester, welke op één lijn gesteld kon 10 Aarzel niet het geld, dat gij bezit, uit te geven; dikwijls spaart men voor een gehate, wat men den bevriende had toegedacht. 11 worden met de vrije openbare bibliotheken in Amerika, waar er toen reeds meer dan 100 voor iedereen geheel vrij toegankelijk waren. De vele opstellen, door Edwards geschreven om zijn landgenooten te overtuigen, dat de Londensche bibliotheek zelfs nog achterstond bij die te Parijs, gaven het Parlementslid William Ewart in 1850 aanleiding om in het Lagerhuis het voorstel tot heffing eener bijzondere bibliotheekbelasting te doen. Na een hevigen. strijd werd dit voorstel, de Ewart-Bill geheeten, aangenomen, eerst voor plaatsen met meer dan 10.000 inwoners, maar weldra uitgebreid tot plaatsen met minstens 5.000 inwoners. Sindsdien mochten ook, met toestemming van den Minister van Financiën, door de verschillen de gemeenten leeningen worden gesloten om daaruit de kosten van oprichting te kwijten. Hoewel de Universiteitsbesturen oorspronkelijk de grootste tegenstanders van dezen maatregel waren, verleenden zij spoedig hun medewerking en, binnen enkele jaren reeds, vond deze wet C/2 penny per pond belasting) in een tiental steden toepassing. De Ewart-Bill werd later uitgebreid en vervolmaakt, zoodat thans op verlangen van tien ingezetenen-belastingschuldigen, door den burgemeester eener gemeente het voorstel tot oprichting eener openbare bibliotheek moet worden gedaan. Thans beslist de enkelvoudige meerderheid tegen vroeger 3/4 der leden en tevens mag geheven worden één penny van het pond, dus dubbel zooveel als het voorstel van Ewart inhield. In 160 steden werd in 1910 te zamen drie millioen gulden bibliotheekbelasting geheven; daarvan hadden 87.5 pet. de één-penny belasting. Andreas Sch. Steenbergen, adjunct-bibliothecaris te Horsens, schrijft over de openbare bibliotheken en leeszalen het volgende: „Inderdaad, hoe meer ik met de Engelsche openbare bibliotheken en leeszalen bekend werd, des te grooter werd mijn achting voor haar streven. Ik zag telkens beter in, dat haar taak werkelijk eene v 0 1 k s t a a k is, door alle klassen en standen op de handen gedragen. Ik leerde die stoute en werkzame beweging kennen, welke in de couranten en in de tijdschriften de waardigheid en hetstreven der openbare bibliotheken 12 Heeft het schoolonderwijs U een helderen blik en jrissche kracht tot handelen gegeven ? 13 en leeszalen uitlegt en verklaart, die haar bestaan verdedigt op de beste gronden; ik zag overal die trotsche gebouwen verrijzen met hun onnoemelijken schat aan ware kennis en ik was verwonderd te zien, hoe de breede schare des volks met groote teugen dronk van het heilzame zielenvoedsel". Er is geen land, waar Regeering, Pers, Parlement en Volk in zoo gemeenschappelijke samenwerking hun beste krachten hebben gewijd aan de taak der volksontwikkeling als Engeland, met het gevolg, dat onder de arbeiders aldaar een talent en energie worden aangetroffen als nergens elders. Na bovenstaande mededeelingen valt omtrent de overige landen van Europa weinig te vermelden, wat voor ons doel een nieuw licht werpt op de ontwikkelingsvoorwaarden van openbare bibliotheken. Hoewel alom naar hetz.lfde doel is gestreefd, werd elders in practisch opzicht op lange na niet zooveel bereikt als in Engeland. In Frankrijk was Kardinaal de Mazarin de eerste, die zijn bibliotheek voor het publiek openstelde (1644). Na 1761 treffen we verscheidene leeszalen aan, doch na 1878 waren het de s taats toela g e n en de vele aansporingen uit bestuurskringen, welke een groote uitbreiding konden bewerkstelligen. In Duitschland, waar het volksonderwijs op een hoogeren trap stond, werd de behoefte aan bibliotheken met leeszalen in mindere mate gevoeld; daarom werd er weinig op openbaarheid van die gebouwen aangedrongen en werd in den regel een entréegeld geheven. De oudste openbare leeszaal is die van Friedberg in Hessen (1875). In Oostenrijk werd de eerste openbare bibliotheek met leeszaal in 1878 te Weenen opgericht en het volgend jaar algemeen toegankelijk gesteld. Alleen de overeenkomstige instellingen te Graz en Zwittau verdienen hierbij nog vermelding. Een goed figuur maken: Zweden met 1000 volksbibliotheken en leeszalen (1910), Denemarken, dat er in 1889 reeds 1018 bezat, waarvan er 318 gemeente-eigendom waren, verder Finland (+ 800 in 1895) en Noorwegen (254 in 1873). België, Zwitserland, Itatië en Rusland zijn niet ten voorbeeld testellen. 14 Het is nutteloos neder te zitten, te praten en te beamen liever op en handel. B. In Nederland. a. Bibliotheken in het algemeen. De oudste bibliotheek in Nederland is die in ± 700 te Utrecht opgericht; zij werd door opvolgende bisschoppen uitgebreid. Van de in de eerste 4 daarop volgende eeuwen verzamelde boeken bezit zij er slechts weinige meer, doch een gevonden catalogus van den inhoud der bibliotheek van de zooveel kleinere Egmonderabdij doet zien, dat aldaar in 1150 reeds 225 handschriften en 270 boeken werden opbewaard, zoodat de veronderstelling gewettigd is, dat Utrecht in dat jaar reeds een voorname bibliotheek herbergde, te meer daar volgens de gewoonten dier tijden alle monniken in de kloosters verplicht waren een deel van den dag te besteden aan het overschrijven van boeken en het aantal kloosters aanzienlijk Was (in 1439 bestonden 70 kloosters alleen van het kapittel der Tertiarissen). Van het gebouw, dat in 1496 werd opgericht voor bibliotheek van den Utrechtschen Dom, is weinig in den oorspronkelijken toestand overgebleven, doch de Zutfensche Librije in 1561-1564 vastgebouwd aan het koor der Walburgiskerk, draagt nog een streng middeleeuwsch karakter. De folianten zijn met kettingen bevestigd aan een ijzeren stang, welke over de boeken ligt en slechts met een bijzonderen sleutel kan worden geopend. Veel moge door de Hervorming verloren zijn gegaan, in de uitvinding van de boekdrukkunst lag de hoofdoorzaak, dat geschreven boekwerken, na eenmaal gedrukt te zijn, werden vernietigd. Na de Hervorming werden de kloosterbibliotheken bijeengebracht, b. v. in 1584 te Utrecht vereenigd tot een openbare bibliotheek in het koor der St. Janskerk; die te Amsterdam in 1578 tot een openbare stadsbibliotheek. 16 Geestdrift voor een goede zaak ontsluit de poorten eener zaligheid, ontoegankelijk voor wie zijn leven doorbrengt in kleinzielige berekening. 17 Doch ook de nieuw opgerichte universiteiten stelden veel prijs op bibliotheken; die te Leiden (1578), Groningen (1614) en Utrecht (1636) mochten zich bovendien verheugen in de belangstelling der O r a n j e's, zoodat kostbare boekgeschenken toestroomden om aldaar voor het nageslacht bewaard te worden. In de 18de eeuw trad evenwel eene periode in van verval; deze duurde voort tot 1815, het jaar, waarin Koning W i 11 e in 1 bepaalde, dat jaarlijks een ruime som moest worden uitgetrokken voor de uitbreiding dier bibliotheken. Toch duurde het nog tot 1850, eer de reorganisatie plaats vond, waarbij de grondslagen voor een gezonde ontwikkeling werden gelegd. Leiden bezit thans op de oude plaats in de Bagijnkerk een uiterst verzorgde bibliotheek, waarin de boeken ter beschikking zijn van een ieder; Groningen schenkt elkeen sedert 1885 vrijen toegang in een technisch volmaakt gebouw, dat geleidelijk groote uitbreiding ondergaat; Amsterdam, dat tal van kleine bibliotheken bezit, zag het jaarlijksch bezoek aan de zich steeds uitbreidende universiteitsbibliotheek met afzonderlijke studie- en openbare leeszaal, in 25 jaar van 20.000 tot meer dan 100.000 stijgen; Utrecht verkreeg in 1909 een nieuw gebouw enz. Met deze, + 2 millioen boekwerken bevattende, 4 groote bibliotheken, welke tevens haar bemiddeling verleenen om boekwerken uit buitenlandsche bibliotheken te betrekken, staan tal van kleinere in verbinding. De uitbreiding der volksbibliotheken en de instelling van volksuniversiteiten hebben meer bekendheid met deze aanwezige boekenschatten in het leven geroepen, zoodat van alle zijden aanvragen binnen komen en de voorheen weinig bekende bibliotheken thans in hooge mate gaan bijdragen tot de volksontwikkeling. De omstandigheid, dat deze boekverzendingen portvrij kunnen geschieden, moet van groot practisch belang worden geacht. De bibliotheek der TechnischeHoogeschool te Delft, dateerend van 1842, werd in een nieuw gebouw ondergebracht; die van de Hoogere Landbouwschool (1873) en van de Hoogere Handelsschool, opgericht met steun van de gemeenten (1902), ontwikkelen zich met reuzenschreden. 18 Rusten thans de oude volken. Laten zij het hoofd nu hangen na een volbrachte taak? Zijn zij moe daar ginds over de wijde zeeën ? De eeuwige taak dan vatten wij op, en haar lasten en haar wijsheid! Pioniers, O Pioniers! Wat verleen is, moeit ons niet. Nieuw een wereld, grootsch een wereld, dat is de wereld van ons streven/ Ons is frisch en kloek de wereld en zij roept ons aan den arbeid Pioniers, O Pioniers! (Walt Whitman). 19 De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag vindt haar oorsprong in de boekerij van Prins Willem V (1798). Zij verkreeg haar tegenwoordig gebouw door toedoen van Koning Willem I, die er eene rijksinstelling van maakte. Het aantal boeken bedraagt ± 800.000, de jaarlijksche uitgaven zijn totaal + f 100.000, waarvan ± f 45 000, is bestemd voor aankoop van boeken. Het aantal bezoekers steeg van 1890 tot 1902 van 12230 tot 90979. De boeken worden kosteloos uitgeleend en een aanwezige leeszaal met 70 zitplaatsen veraangenaamt het bezoek. De bibliotheek der Kon. Academie van Wetenschappen in het Trippenhuis te Amsterdam, die in de Teylerstichting te Haarlem, de Koloniale Bibliotheek e. a. worden buiten beschouwing gelaten. Hoewel in geringere hoeveelheid dan de bovengenoemde, bevatten ook deze bibliotheken schatten, welke tot heden nog te weinig rendeeren. b. Volksbibliotheken. Qeen der genoemde bibliotheken kan aanspraak maken op den zooveel meer omvattenden naam van volksbibliotheek. Het is de in 1784opgerichte Maatschappij tot Nut voor het Algemeen geweest, welke te Haarlem in 1791, d.i.in een tijd, toen men elders nog niet of bij uitzondering aan deze wijze van volksopvoeding aandacht schonk, de eerste volksbibliotheek stichtte. Daarna volgden in 1795 Kampen, Dordrecht en Wormerveer. In 1800 bestonden er reeds 18 Nutsbibliotheken „ten einde goede smaak te bevorderen en schadelijke vooroordeelen te bestrijden." De ontwikkeling van het Amerikaansche bibliotheekwezen bleef niet zonder invloed op Nederland; sedert 1850 strekten de werkzaamheden van genoemde Maatschappij zich verder en verder uit; er volgden lijsten van aanbevelenswaardige boeken, een centrale bibliotheekcommissie, een algemeene boekerij, algemeene boekenlijsten enz. 20 De ware verlossing des menschen is verlossing van onwetendheid, d. i. uit den weg ruimen van wat negatief is en het gezicht op de waarheid bespert. 21 In 1851, onder het ministerie T h o r b e c k e, werd — al was het tevergeefs — zelfs eene poging gedaan om overeenkomstig de in Engeland aangenomen Ewart-Bill de gemeenteraden in Nederland de verplichting op te leggen tot oprichting en instandhouding van openbare bibliotheken, doch hierna trad in dit opzicht eene periode van stilstand in, al werd ook voortgegaan met het uitgeven van lijsten van goede boeken en in 1903 overgegaan tot het oprichten van reizende bibliotheken. Dr. Steenbergen, de secretaris van de Centrale Commissie, wijdde zich belangeloos aan de taak van de vorming van een centraal boeken - nragaz ij n met het gevolg, dat ruim 100 bibliotheken een grondige herziening hebben ondergaan. Het centrale boekenmagazijn met binderij stelde de bibliotheken in staat zoo goed en goedkoop mogelijk haar boekenvoorraad uit te breiden. Bovendien ontstond de centrale vakbibliotheek, welke boeken uitleent aan plaatselijke bibliotheken. Het aantal boekenkisten bedio?g onmiddellijk meer dan 100, doch overheidssteun als kleine subsidies en gratis verzenden, gelijk in Noorwegen op ruime schaal plaats heeft, was noodzakelijk om het gestelde doel te kunnen bereiken. Er bleek dus meer en meer een organiseerende kracht van noode te zijn, welke de ontwikkeling in deze richting voorbereidde en de noodige samenwerking in het leven riep; in 1917 vond dan ook de samenstelling plaats van de Commissie voor reizende Bibliotheken en de Centrale Commissie voor de Volksbibliotheken, Op d.e Nuts-begrooting 1917-1918 werd voor die Commissie f 11.000.— uitgetrokken. Ter verduidelijking zij hier vermeld, dat de Maatschappij tot Nut van het Algemeen niet meer dezelfde is van 25 jaar geleden, zij bemoeit zich thans met scholen, tuinen, tehuizen, zweminrichtingen, spaarbanken, enz.; haar arbeidsveld is uitgebreid en er heerscht een vooruitstrevende geest in de afdeelingen. Het aai.tal afdeelingen, dat in 1840 200 bedroeg, is toegenomen tot 325; het aantal rondreizende bibliotheken, elk van 100 boeken, naar dorpen, waar geen bibliotheek gevestigd is, is gestegen tot 150 (1919). De cijfers van 22 Geloof in 't zaad, maar ook geloof in den grond behoeft de zaaier > m.a.w. vertrouwen op de menschelijke natuur, op haar ontwikkelings ■ vatbaarheid en toekomst, haar hoogen aanleg en verborgen krachten. 23 liet aantal leesboeken, aantal lezers en uitgeleende boeken over 1918 zijn ruim 300.000, 49.418 en 972.373, terwijl liet aantal leden thans bijna 22.000 bedraagt. Evenals in de leesmusea te Amsterdam en 's Gravenhage wordt per boek een kleine vergoeding van den lezer geëischt. Haar Commissie voor Bibliotheken, ervan overtuigd, dat, vergeleken met naburige landen, er een aanzienlijk tekort is aan goede en goedkoope lectuur, besloot tot volksuitgaven, welke rekening houden met de volgende feiten: 1. het meerendeel der lezers geeft aan een boeiend verhaal de voorkeur boven eene verhandeling ook over het meest actueele onderwerp; 2. boeiende leesstof wordt maar al te dikwijls gevonden in de beruchte, eindelooze colportageromans en detective-verhalen; 3. tegenover den slechten invloed van deze lectuur kan met succes worden gesteld, de beschavende veredelende invloed, welke van goede schrijvers uitgaat, indien bij de keuze der aan te bieden verhalen veel rekening wordt gehouden met de neigingen en behoeften van het eenvoudige publiek; 4. nai'st gevoel en verbeelding mag echter het verstand niet tekort schieten; daaroni is het gewenscht volgens een stelselmatig werkplan werkjes in het licht te geven, welke ook bij weinig ontwikkelden belangstelling zullen kunnen opwekken voor de meest elementaire vraagstukken van lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk leven. Onderwerpen op het gebied der geschiedenis, land- en volkenkunde, kunst, techniek, sociologie enz. zullen daarbij worden behandeld. 5. de boekjes behooren, bij een omvang van 4 a 6 vel, niet duurder dan 15 a 30 ets. te zijn. Aan deze voorwaarden wordt thans door de Maatschappij tot Nut van liet Algemeen voldaan door een 3-ledige uitgave, nl. eene serie „volks* b o ek e r Ij" (romans en novellen), eene serie „kleine boeker ij" voor meer ontwikkelden, en eene serie ,,n u t s b o e k e r ij'*. welke uit den aard der zaak bestemd is voor den zooveel meer beperkten kring van hen, wier belangstelling uitgaat ook naar de problemen van volkslectuur en volksontwikkeling. Op deze wijze worden thans de Nuts-, d. w. z. de volksbibliotheken, aangevuld. 24 Ik eer slechts twee menschen en geen andere. In de eerste plaats den arbeider, die zich inspant en met zijn werktuigen de aarde overwint en hem, die voor het geestelijk onontbeerlijke arbeidt. Al de anderen zijn als stof en kaj. Openbare leeszaal en bibliotheek te Veendam. Openbare leeszaal en bibliotheek te Utrecht. 25 c. Openbare leeszalen. De pogingen in het midden der 19de eeuw in het werk gesteld om tot de oprichting van openbare leeszalen te komen, moesten grootendeels worden opgegeven vanwege de moeilijkheden om voortdurend de aanzienlijke onkosten te bestrijden. Alleen die te Amsterdam (1864) en Enschede (1864), benevens de leesinrichting te 's-Qravenhage hebben zich door moeilijke jaren heen weten te slaan, totdat haar bestaan beter verzekerd kon worden, toen een verhoogde ontwikkeling der arbeiders en der volksklasse sedert + 1890 vermeerderde belangstelling in het leven riep Nadat in 1892 op het Congres te Gent algemeen de wenschelijkheid van openbare leeszalen was uitgesproken, werd reeds in hetzelfde jaar de eerste in dien geest opgericht te Utrecht; daarna volgden Dordrecht (1899) en andere steden. Zij ontstonden in tal van steden óf naast (in 13 plaatsen), óf in vereeniging met de Nutsbibliotheken. De Nutsbibliotheek werd in het laatste geval opgelost in de leeszaal —óf wel in bruikleen aan de letszalen gegeven. Er bestaan totaal 24 openbare leeszalen, welke alle in contact staan of geslaan hebben niet de Nutsbibliotheken, terwijl nog 10 leeszalen medio 1918 in wording waren. In al deze gevallen is de oprichting der leeszaal bevorderd door de aanwezigheid der bibliotheek en de medewerking der Nutscommissie, welke het zich tot taak rekent om naar krachten mee te werken aan de verbetering van openbare leeszalen, welke in den besten en meest eigenlijken zin van het woord werken „tot out van het algemeen" en tevens in den best mogelijken vorm bijdragen tot verspreiding van algemeene ontwikkeling. Ter bevordering van dit bibliotheekwezen werd ongeveer 10 jaar geleden in Holland opgericht een Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken. De bestaande Maatschappij tot Nut van het Algemeen werd n.l. afgeschilderd als te zijn uitsluitend liberaal, was velen te vooruitstrevend, anderen niet Christelijk genoeg. De geestelijkheid verbood in verscheidene plaatsen aan geloovigen om. gebruik te maken van „paganistische" instellingen. Nauwelijks evenwel verstrekte het Rijk subsidie aan deze leeszalen, of er ontstonden speciaal R.K en 26 Van nature heeft de mensch gevoel voor goed en schoon en heilig. Maar wat komt ervan als hij niet in en buiten de schooi wordt opgevoed! 27 Christelijke, welke niet voldoende tot haar recht konden komen, zoolang zij op eigen wieken dreven, doch wèl, zoodra zij omvat konden worden door de Centrale Commissie, welke thans haar zorgen over 36 openbare leeszalen uitstrekt. Terstond gaf zij een tijdschrift „de Boekzaal" uit, later geheeten „Maandblad voor Bibliotheekwezen", thans herdoopt in „Bibliotheekleven". Nu waren de bezwaren tegen subsidies uit den weg geruimd, en werd het mogelijk om op kleine plaatsen filialen of correspondentschappen der openbare leeszalen te vestigen, indien zich voldoende personen opgaven om een wisselende collectie lectuur te ontvangen. Toch bleek het gewenscht, dat een eventueel aanwezige kleine, vaste bibliotheek werd bestendigd, mits zij, behalve eenvoudige romans en jeugd-literatuur, ook eenige naslagwerken bevat, die men moeilijk in bruikleen kan vragen. Daarom is de bibliothecaris der volksbibliotheek in den regel correspondent der openbare leeszaal. Het Nut vraagt steeds: hoe worden de belangen van het lezend publiek het best gediend? en de omstandigheid, dat het heeft verzuimd tijdig de leiding te nemen, welke thans de Centrale Commissie bezit, is nimmer een r e d p n tot minder goede samenwerking geweest. Het heeft er nooit over gedacht met de nieuwe beweging te gaan concurreeren. d. Subsidies. Subsidiëering der openbare leeszalen kwam voor het eerst op de begrooting van 1908; na een onderzoek van het leeszaalwezen werd in 1911 een nieuw stelsel van subsidies aangewezen, zóó, dat door de overheid 1 '/2 maal het bedrag dat particulieren schonken, als subsidie — gelijkelijk te verdeden over Rijk en Qemeente — werd bijgedragen, zoodat b. v. door het Rijk 30% en de Gemeente 30% zou worden verstrekt, mits particulieren 40°/0 voor hun rekening namen. Hieruit vloeide o. a. voort, dat wanneer een gemeente meer dan 30% gaf, het meerdere werd afgetrokken van de rijkssubsidie en dat enkele gemeenten tegen haar zin verplicht werden te subsidiëeren. 28 Leidt medezeggenschap als bevloeiend water op den akker, en er ontstaat een vruchtbare bodem. (Mr. 's Jccob). 29 Daarom trad in 1917 opnieuw eene wijziging in, waarbij de verplichting der Gemeente werd opgeheven, doch uit de Rijkskas werd bijgedragen 50 k 10 °/0 van de schenkingen door particulieren + Gemeente -f. Provincie. Het procent bedroeg 50 over de eerste f 1000.—, 40 van f 1000.— tot f 2500.— enz. De officiëele steun bedroeg in 1918 van het Rijk f 59.500 —, van de gemeenten f 38 920 —, dan de provinciën f 3900.—, totaal ruim f 100.000 d. w. z. gemiddeld ontvangt iedere openbare leeszaal eene subsidie van f 3000.— 's j a a r s. Deze subsidie bleek spoedig niet alleen te klein om in de behoeften der openbare leeszalen te voorzien, doch bracht ook nieuwe bezwaren mede; o. a. werd de uit een comptabel oogpunt afkeurenswaardige methode gevolgd, dat de subsidie eerst werd verstrekt, nadat het begrootingsjaar was verstreken. Daarom bood het Bestuur der- Centrale Vereeniging voor openbare Leeszalen het volgend ontwerp aan: a. Minimum-aantal inwoners eener Gemeente om voor subsidiëering in aanmerking te komen 5000; b. Minimum subsidiëering f 2500.— ; c. Aan het genot van eene Rijkssubsidie is de verplichting gehecht van Gemeentelijke of Provinciale subsidie. Onderstaande tabel dient ter verduidelijking. _„. , ... Locale subsidies Totaal Inwoners Rijkssubsidie —~VTT 1 verplicht minimum per Opklimming I T , . I T^,oi 'I*va" ' T„t**\ 1000 1000 tal b0Je„ f 2500 | T°taa' 1 T° ^ scheppingsvermogen ïlt Bij de keuze uit de Europeesche literatuur neme men werken met een inhoud waann de lezers zich gemakkelijk zullen kunnen verplaatsen, echter "iêt mei gecompileerde verhoudingen en handelingen, dus in de eerste p aats wë ken u den modernen tijd en van algemeen menschelijke strekking, met u MWw van spec.frek sensationeele en zoogenaamde tendenzlectuur van ^L^r"611'^^" werkenzii"«°g "iet geheel volgens deze beginselen gekozen, doch voornamelijk op initiatief der Inlandsche schrijvers, aanvaard b. O n twikkel i ngs 1 ec t uil r. Deze omvat feitelijk hef geheele menschelijk weten op verschillend gebied dt LXn ,,nd7 ,litgebrejden vo™. "aar gelang" van de on wi.Sng der betrokken groep lezers, wordt verwerkt, waarbij men in hoofdzaak op vertaling goekaengeWdea„ewe"var„0e „T* ^'f gMUÜ,kt ^^ebbendehanl besteld'. speciaal voor dit doel door deskundigen samen- 133 5. Kinderlectuur. Hieromtrent moet worden opgemerkt, dat hoogergenoemde onderscheiding in uitspannings- en ontwikkeiingslectuur hierbij minder kan gelden, maar dat het ontwikkelend element in die lectuur in aantrekkelijken vorm dient te worden verwerkt. Eene voegzame graduatie moet worden aangenomen naar gelang van leeftijd en ontwikkeling, waarbij voor de zeer jeugdigen in de eerste plaats aan geïllustreerde werkjes met weinig tekst en met groote duidelijke letters moet worden gedacht. Zooals reeds uit het inden aanhef vermelde blijkt, vormt de kinderlectuur slechts een klein onderdeel van de bemoeienis der Commissie, terwijl de eigenlijkgezegde schoollectuur geheel buiten hare werkingssfeer ligt. 6. Rubrieken. Dè bijgaande staat geeft een rubrieksgewijs overzicht van de werken, welke op 1 October 1918 gedrukt of persklaar waren. De rubieken zijn: I- verhalen en romans, 'I. zedelijke strekking, opvoedkunde, staatshuishoudkunde, III. taalkennnis, IV. geschiedenis, aardrijkskunde, reisbeschrijvingen, V. landbouw, veeteelt, visscherij, VI. gezondheidsleer, VII diversen, w. o. kunst, land- en volkenkunde. Het aantal werken bedraagt nu : Jav. Mad. Soend. Mal. I- 71 14 51 30 II. 33 11 9 7 III 6 2 11 IV. 10 0 2 2 V. 18 3 22 17 VI. 11 8 5 13 Vil. i 38 5 7 20 187 43 97 90 Bij nadere beschouwing van bovenstaand lijstje blijkt, dat het meest is uitgegeven in het Javaansch en dat in die taal alle rubrieken goed zijn bezet. Het minst bedeeld is de Madoereesche taal en wel in alle rubrieken, dan volgt het Maleisch. Het ligt voor de hand allereerst de aandacht te wijden aan deze talen en vooral aan eene grootere produktie in het Maleisch, dat als algemeene taal is te beschouwen. 134 Van het Maleisch en van het Soendaneesch zijn vooral de rubrieken III en IV het slechtst bezet. Rubriek III in elke taal moet minstens bevatten één spraakkunst en één woordenboek (Javaansch-Hollandsch of Madoereesch-Hollandsch enz. en Hollan^sch-Javaansch. Hollandsch-Madoereesch, Javaansch-Maleisch enz.). In rubriek IV mogen niet ontbreken een boek over aardrijkskunde van Ned.lndië en een boek over Indische geschiedenis, en in rubriek VII een boek over land- en volkenkunde van Ned.-Indië. Voorts mag als van zelf sprekend worden aangenomen, dat niet elke rubriek in de verschillende taalgebieden gelijken omvang behoeft te krijgen, doch dat men daarbij te rade zal gaan met de gretigheid, waarmee bepaalde lectuur wordt opgenomen. Daarbij moet men echter vooral steeds indachtig zijn, dat, hoezeer men als primaire eisch bij elk uitgave zal moeten stellen, dat het boek gelezen worde, en dus aan de wenschen van lezerskringen veel aandacht worde geschonken, toch die wenschen nimmer zonder meer een motief kunnen zijn tot uitgifte, aangezien deze verlangens zich, voor zoover uit ingekomen verzoeken kon blijken, momenteel nog hoofdzakelijk op het gebied van de oudere mythologische literatuur, en op moderne sensatie richten, hetgeen door de Commissie niet aanvaard kan worden. b. Nota betreffende werkwijze, doel en inrichting van de Nederlandsche Volksbibliotheken. Wanneer men zich de vraag stelt op welke wijze de Nederlandsche bibliotheken moeten worden ingericht, behoort men zich eerst af te vragen wie men meent, dat van deze gelegenheid gebruik zullen maken om verpoozing te zoeken na het afwerken der dagelijksche taak, dan wel om zich door lectuur verder te ontwikkelen. En dan is daarop het antwoord : alle inwoners dezer gewesten van welken landaard ook, die voldoende Hollandsch kennen en geen andere gelegenheid hebben zich lectuur te verschaffen. In het algemeen mag men aannemen, dat de ontwikkeling van de verschillende groepen van dien lezerskring zeer uiteen zal loopeu, doch dat de kennis van de Nederlandsche taal bij de meesten wel ongeveer gelijk d.w.z. middelmatig zal zijn. Dit legt al dadelijk de verplichting op er naar te streven vooral die boeken in de bibliotheken op te nemen, welke aan een degelijken inhoud een eenvoudigen vorm paren. De ervaring, opgedaan met de studeerenden aan de Bestuursschool — uitgezochte Inlandsche ambtenaren, die de opleidingsscholen hebben doorloopen, — leert, dat het meermalen voorkomt, vooral bij nieuwere schrijvers, dat de vorm voor die studeerenden een heletsel is den inhoud in zich op te nemen. Tevens zal aan eigenlijk gezegde studieboeken en wetenschappelijke werken slechts een bescheiden plaatsje mogen worden ingeruimd, tenzij zij populair in den goeden zin geschreven zijn. Intusschen bedenke men steeds, dat het Nederlandsen voor de meeste betrokkenen ook een middel moet zijn voor verdere ontwikkeling, zoodat werken van technischen aard, die zich leenen tot cursorische lectuur, geenszins buiten gesloten zijn. Wat betreft ontspanningslectuur zal men zich bij voorkeur op het standpunt plaatsen, dat men den smaak der lezers moet ontwikkelen en verfijnen, doch men onthoude zich van dwang. Wel dringen, niet dwingen. Bovendien vergete men niet, dat, als men iemand wil ophéffen, men moet beginnen met tot hem af te dalen ter handreiking bij het opstijgen. In de bibliotheken zullen alzoo moeten worden opgenomen:degelijke romans, reisverhalen, geschiedkundige werken (historische romans), beschrijvingen van 136 vreemde landen en volken, plaatwerken, uitvindingen en ontdekkingen, werken op godsdienstig geen dogmatisch) gebied, populaire verhandelingen op het gebied van natuurwetenschappen, biografieën van voortreffelijke mannen en vrouwen, economische en staatkundige werken op sociaal terrein, op het gebied van landbouw enz. Geweerd zullen moeten worden: l. Alle werken, welke beschrijvingen of leeringen bevatten, die de goedé zeden aantasten. Hiermede worden niet alleen of uitsluitend pornografische werken bedoeld, maar ook, en vooral die, welke onder een waas of schijn van wetenschappelijkheid den geest van het opkomend geslacht vergiftigen! Immers, een of ander boek behoeft nog geen pornografisch werk le zijn, om allesbehalve geschikt te worden geoordeeld voor een breeden lezerskring. De boeken uit de volksbibliotheken moeten in elke huiskamer welkom zijn en door ieder lid van het gezin gelezen kunnen worden. Tot de onzedelijke moeten ook gerekend worden die, waarin slapheid, gebrek aan energie, de voornaamste karaktereigenschappen der helden of heldinnen zijn, evenals die, waarin het hebben van minnaars en minnaressen als heel gewoon wordt voorgesteld. Om de eerste reden moeten dan ook bijv. Couperus' werken: „De boeken der kleine zielen", om de tweede reden bijv. Borel's „Leugen der eer" bepaald verderfelijk worden geacht. De lezers moeten in de helden en heldinnen zien gezonde menschen met merg en pit, zij moeten in hen waardeeren arbeidslust en arbeidskracht en de mannen en vrouwen met slappe knieën en trage handen leeren verachten met groote innigheid. Om bovenstaande redenen moeten ook vele uit het Russisch vertaalde werken ten eenenmale ongeschikt voor onze bibliotheken worden verklaard. Verschillende Russische schrijvers van zoogenaamde staatkundige romans kiezen tot „helden" van hun werken typen met een slavenziel^ en laten verloopen studenten, valsche spelers, lichtekooien en wodkadrinkers optreden, waaruit meer blijkt de psychopatische neiging dier schrijvers, dan een streven naar losmaking van den Russischen volksgeest van den daarop heerschenden druk van tirannie. Boeiend kunnen die boeken wellicht zijn, maar bekorend nimmer, Het spreekt van zelf, dat groote figuren als Tolstoi en Qorki hier niet onder begrepen zijn. Vergelijkingen van de ontplooiing van het Russische volk, de conflicten tusschen oud en nieuw, welke daarvan het gevolg waren, met toestanden en ver- 137 hdudtogen hier te lande, zijn dan ook weinig treffend; het ongelijksoortige laat zich niet vergelijken en om redenen van övereenkomstigen ontwikkelingsgang behoeft men zulke boeken dus ook niet te kiezen. 2. Z,g. psychologische romans, zooals bijv, veie werken van Couperus Querido e. a. Het ontleden van karakters, het opsporen van roerselen van iemands handelingen kan pleiten voor de opmerkingsgave van den auteur en diens meesterschap over dc taal; tot meer eenvoudige lezers zooals hier te lande spreken deze werken met, zij willen boeken, waarin iets ,. gebeurtwaarin een „geschiedenis" verhaald wordt. 3. Alle werken, waaruit een anti-Nederlandsche geest spreekt. 4 Alle werken, welke een sterk propagandistisch karakfer vertoonen vooreen bepaalde godsdienstige of staatkundige leer. liet bovenstaande samenvattende, zou het volgende schema als een beginselverklaring kunnen worden aanvaard. "eginsei . °f Nederlandsche bibliotheken van „Volkslectuur" stellen zich ten doel de Nederlandsen sprekende inwoners van Nederlandsch - Indië op SaieSe en goedkoope wijze in de gelegenheid te stellen kennis te nemen va^ hetNeder'andsch is geschreven. Ontwikkeling van smaak, vermeerdering van kennis, veredehng van gemoed en vorming van karakter staan op den voorgrondt la„ds2eh,>,nJhe"bibli0,hekeü .W,°rden °Peenomen oorspronkelijke werken van Neder!^g22 e" SChriifSterS' be"eVenS Ver,nlh,"en- welke daarvoor geschikt 3. Bij de keuze der boeken worde er op gelet, dat eeeu werken w« h»„ oi.omeken, i c. die op kleinere plaatsen, kunnen worden uitgeleend 138 én wel ter voorkoming van overlading dier laatstgenoemde boekerijen, waarbij dergelijke meestal kostbare werken, vooral die van grooteren omvang, niet of zelden worden gevraagd. Een volledige catalogus der grootere bibliotheken bevindt zich daarom ook in elke normale boekerij. 5. Plaatwerken worden in ruime mate opgenomen, omdat deze ook door nietHollandsch lezenden kunnen worden genoten en allicht aanleiding kunnen geven tot interessante gesprekken en beschouwingen. 6. Waar de behoefte blijkt, worden kinder-bibliotheken geopend in den vorm van een afzonderlijke serie der bestaande bibliotheken. Het instellen van eigenlijke schoolbibliotheken, welke dus uitsluitend voor de leerlingen bestemd zijn, blijve echter aan het onderwijs voorbehouden. INDONESISCHE DRUKKERIJ, — WELTEVREDEN. m