1316 bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen BESCHRIJVING VAN DEN Koan Iem-Tempel TIAO-KAK-SIE te cheribon DOOR j» L* j* F* EZERMAN, C 40 POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SERIE No. II 5 Voor den tempel staande is van den berg niets meer te zien, en het uitzicht op zee wordt ook steeds meer beëngd, maar ge moet er U indenken, hoe het was toen de temper gebouwd werd. Toen zal het strand er niet veel anders uit gezien hebben, dan het nu nog op Java's Noordkust doet, overal waar geen steden zijn opgekomen, een smalle strook zand, een zoom van struikgewas en rijzige palmen met wuivende bladerkronen en daaronder de armelijke hutjes der bevolking. In die schamele omgeving moet het kleine, maar sierlijke gebouwtje met zijn rijk geornamenteerde, fraai gebogen daklijnen, met de weelde van zijn kleurentooi een voornamen indruk gemaakt hebben, moet het een, zij het klein, dan toch der godin alleszins waardig verblijf geweest zijn. Wanneer hij gebouwd is. Hierover zwijgen de oorkonden. Het oudste in den tempel vermelde jaartal is 1658. Dit komt voor op een tweetal tabletten, zoogenaamde „pai'-s", waarop korte spreuken zijn geschreven ter eere van de goden. Gewoonlijk wordt op zoo'n „pai" links.onderaan de naam van den schenker en rechts het jaartal der schenking vermeld. De door mij bedoelde pai's, thans boven de zij-altaren in den achterwand te vinden, dragen de volgende vermelding, de eene (*): „Khang-hi, jaar Mö-Soef, herfstmaand, op een gelukkigen dag geschonken door „Taan Kok Liong", de andere: „Khang-hi, jaar Mö-Soet, 7de maand, op een „gelukkigen dag geschonken door Liem Tsiok Tiong". Khang-hi is de keizer, die ten tijde van Lodewijk XIV over China regeerde. De naam van "het jaar is ontleend aan den Chineeschen cyclus van 60 jaren. (2) In het jaar 1658 moet de tempel reeds bestaan hebben, maar van de stichting zelve is geen oorkonde aanwezig. Wel van herstellingen van den tempel. Daarover vinden we drie inscripties, van 1791, 1829 en 1889, de eerste in steen gehouwen op twee tabletten, welke in de voorzaal van den tempel links en rechts in de muren zijn bevestigd (zie afbeelding). De beide anderen zijn geschreven op losse houten tafelen. Deze staan thans in de wel overdekte, maar overigens vóór geheel open galerij achter den eigenlijken tempel en beginnen reeds sporen van verval te toonen. De volledige tekst met vertaling (1) Daar de Chineezen te Cheribon van oudsher Hokkjen-Chineezen zijn geweest, heb ik bij de wedergave van Chineesche namen en teekens de Hokkjen uitspraak gevolgd. (2) Bij de overzetting in Westersche jaartelling heb ik Mayer's „Chinese Reader's Manual" gevolgd. 6 van de drie inscripties is hier achter opgenomen, (pag. 56—63.^ De eigenlijke opschriften zijn slechts kort, en bevatten weinig bijzonders. De namenlijst dergenen, die hebben bijgedragen in de kosten der herstelling neemt de grootste plaats in. Typisch is echter in de eerste en laatste de verantwoording der uitgaven. In die van 1791 zijn natuurlijk de bedragen nog in compagnie's munt vermeld. Nauwkeurig zijn hierin voorts de gebruikte hoeveelheden materialen en het aantal dagtaken vermeld. Voor de Chineesche werklieden bedroeg dit 1688, voor de Inlanders 1518. In de verantwoording van 1889 komt onder de ontvangsten een aparte post voor: „saldo der inschrijving voor het aanbrengen der muurschilderingen"; ten bedrage van ƒ570.—. In hun tegenwoordigen toestand zijn deze dus van dat jaar afkomstig. Ook de godenbeelden; want onder de uitgaven komt èen post voor: „Aanmaak van godenbeelden" ƒ 1000.— Zij hebben dan ook nog niet de mooie patina, het Rembrandtieke goud-bruin der zooveel oudere beelden in den tempel te Batavia. Al is er dus in den tempel zelf aan beelden en versiering weinig ouds, de geheele indeeling zal bij de verschillende herstellingen wel niet noemenswaard veranderd zijn. De inscriptie van 1889 vermeldt dit trouwens uitdrukkelijk: „De inrichting van den tempel is dezelfde als die van vroeger", en het spreekt ook van zelf, dat men in de plaatsing der altaren en offertafels geen verandering heeft gebracht. (x) (1) Ik hoorde te Cheribon zelve nog deze overlevering van de derde herstelling. Te voren was de tempel de plaats, waar de toenmaals nog onder de pachten vallende dobbelspelen gehouden werden, wat natuurlijk druk verkeer gaf, waardoor dan ook te tempel vrij wel tot een ruïne was geworden. Aan dezen ergerlijken toestand dat het godsverblijf tot dobbelhuis diende, werd door den tegenwoordigen majoor Tan Tjien Kie, toen nog kapitein, een einde gemaakt en tegelijk de herstelling van het tempelgebouw ter hand genomen. Van den ouden tempel kon bijna niets meer gebruikt worden, zóó was hij vervallen. Alleen de vier hoofdpilaren waren nog in goeden staat en deze bleven dan ook op hun plaats. Kort na de voltooiing der herstelling brak echter een hevig onweder los en sloeg de bliksem in den tempel, maar beschadigde alleen de vier oude palen, en zocht daarna onder het altaar der godin een uitweg. Natuurlijk werd dit dadelijk zoo uitgelegd, dat de godin haar bevel had uitgesproken, dat van den ouden, bezoedelden tempel niets meer gebruikt mocht worden in bet nieuwe voor haar gebouwde huis, en tevens haar welbehagen in de vernieuwing had te kennen gegeven. De pilaren werden met dommekrachten verwijderd en door nieuwe vervangen. 7 Hoe hij heet. In Europa vergenoegen we ons de kerken te noemen naar de heiligen, waaraan zij gewijd zijn of naar de plaats, waar zij liggen. In ons land hebt ge b.v. de Sint-Bavo (Haarlem), de Hooglandsche kerk (Leiden), de Westerkerk (Amsterdam), de Mozes- en Aaronskerk (Amsterdam) de Sint-Janskerk ('s Hertogenbosch). In het buitenland vinden we de St.-Gudule (Brussel), de Notre-Dame (Parijs), de St.-Pieter (Rome), de dom van Milaan, van Keulen, de St. Izak's-cathedraal (Petersburg), de St.-Paul (Londen). De Chineesch vergenoegt zich hier niet mede. Hij is daarvoor te litterair aangelegd, en het Shakepeare-sche „What's in a name" zou hem èen domme vraag lijken. Paleizen, tempels, lustverblijven, hotels, winkels, kantoren, allen dragen ze sonore weidsche namen, die in steen gehouwen of op houten borden bevestigd — bij de armeren ook wel eenvoudig op een papierstrook geschreven —, boven den ingang worden aangebracht. Soms is de bedoeling beter dan het resultaat. Zoo zag ik jaren geleden eens op Banka een armelijk stroohutje, dat den doorluchtigen naam „Paleis der Sterren", op papier boven de deur geschreven, droeg. AI zal nu, wanneer ge te Cheribon naar den tempel van Koan Iem vraagt, elk Chineesch kind U terecht wijzen, de eigenlijke naam luidt anders. Deze is de Tiao-Kak-Sie. En wat beteekent dit? vraag ge. En nu wilde ik om een lief ding, dat ik een goed sinoloog was, zoo'n toren van geleerdheid b.v. als Prof. de Groot of Giles, of wijlen Wells Williams, of Edouard Chavannes, om van de reuzen als Legge of Stanislas Julien te zwijgen. Daar heeft het echter niets van. Toen ik mijn studie in China voltooid had, had ik een „working knowledge" van Chineesch, en met de jaren is die kennis er niet op vooruitgegaan. Andere onderwerpen trokken mij meer, en in de laatste jaren was ambtelijk werk een hinderpaal voor de beoefening der „suvere" sinologie. Waarom ik dit hier bekend stel? Wel, ik wil niet onder valsehe vlag zeilen en ik zou den argeloozen leek, die wellicht meent in mij een grondig geschoolden gids te vinden niet gaarne in dien waan laten. Het was er mij in de eerste plaats om te doen een voor leeken leesbaar en hun belangstelling wekkend opstel over den tempel te 8 schrijven (1), en in de tweede plaats de Chineesche opschriften en namen vast te leggen. Mijn vertalingen geef ik dus onder alle reserve, en ik hoop dat mijn openhartigheid de beroeps-sinologen, die over het algemeen niet weinig „féroce" zijn, tot toegevendheid zal stemmen. En nu dan de naam Tiao-Kak-Sie. „Sie" beteekent eigenlijk klooster, maar wordt speciaal als 't Koan-Iem geldt, vaak voor tempel gebruikt. In grootere tempels, zooals b.v. die te Penang en Singapore en natuurlijk in China op tal van plaatsen, houden trouwens vele priesters verblijf, en zou men dus ook van kloosters kunnen spreken. Hier te Cheribon is er slechts een, de „tang-kee" of „hooi-sioe", die geregeld den dienst houdt, en tevens als tempelwachter fungeert. „Tiao" beteekent getij, vloed, het wassen van het water. „Kak" is ontwaken, en zulks zoowel in eigenlijken als in overdrachtelijken zin, dus'ook: wekken, tot inzicht brengen. Ik zou dus een dubbele vertaling willen voorstellen en wel deze: „de tempel, waar het getij ons wekt", en „de tempel van het wassend inzicht", welke laatste uitdrukking dan in Boeddhistischen zin moet worden opgevat. „Wassend inzicht" is niet bepaald mooi Hollandsch, maar ik wilde het verband met de zee niet prijs geven, want ongetwijfeld heeft dit den naamgever voorgezweefd, en daarom zou b.v. „groeiend of toenemend inzicht" minder eigenaardig zijn. Wat er in den tempel te zien is. Bij het binnengaan vestig ik Uwe aandacht dadelijk op het poortje, dat ons toegang tot het voorplein geeft. Let in de eerste plaats eens op het sierlijk gebogen dak; zie verder hoe harmonisch de afmetingen zijn, niet alleen op zich zelf beschouwd, maar ook, als ge op eenigen afstand van den tempel staat, in verhouding tot het hoofdgebouw. Zoo straks zullen we het nog nader over de bouwkunst der Chineezen hebben, maar nu reeds zij gezegd, dat zij meesters (1) Het past mij hier den naam des heeren Rouffaer te noemen, wiens opmerking op bl. 20 van den „Gids voor de Verzameling van Indonesische en Chineesche kunst te Leeuwarden" dat „Een goed geschreven, geïllustreerd boekje door een deskundige over wat er in de Chineesche tempels, de klenteng's, ten onzent te zien is voor belangstellende Europeanen, niet-deskundigen — (het) is en blijft een vrome wensch" mede aanleiding voor mij is geweest dit voornemen uit te voeren. Voor deskundige geef ik mij als boven opgemerkt niet uit, maar gedeeltelijk althans hoop ik hiermede aan 's heeren Rouffaer's wensch te zijn tegemoetgekomen. Detail van den tempel te Makasaar. Het ornament der draagbalken. Voorbeeld van een dubbel dak Keizerlijk paleis te Peking. Het is trouwens om een bijzondere reden, dat ik Uw aandacht op deze fout vestig. Daardoor toch wordt afbreuk gedaan aan den indruk, dien de kleur der vensterwanden behoorde te maken. Die kleur is een diep, donker rood, en het meander-ornament is afgezet met zwart en donkerblauw. Zoo ge ooit te Singapore komt en wat tijd over hebt, moet ge niet verzuimen daar den grooten Chineeschen tempel, in de nabijheid der zoogenaamde „waterwerken" gelegen, te gaan bezoeken. Deze is zeer weinig bekend en toch een bezoek meer dan waard. De buitenmuren er van zijn op dezelfde wijze versierd en daar zult ge dan erkennen, welke een prachtige uitwerking die beschildering heeft. Het rood wordt tot een donker violet, zoo warm, zoo somptueus, vooral gezien tegen het groen der omringende boomen en planten, dat ik nog zelden zoo'n sterken indruk van de waarde van kleur heb gekregen. Het was als het gezang van een viola di gamba, zoo dieptonig, zoo gedragen, zoo vol. Hier mist ge dat effect, ten eerste omdat, met uitzondering der phnten in potten, er op het voorplein geen groen te bespeuren valt, maar vooral omdat het muuroppervlak te klein is, om de combinatie der drie kleuren te doen samenvloeien. Zeer mooi is weer de vulling der ronde vensters met een doorbroken houtsnijwerk. Ge kunt het op de titelplaat zien, maar nog mooier komt het uit in de beide hiernevens gaande photo's, welke van binnen uit genomen zijn. Dit is echt Chineesch oinament, streng gestyleerd en toch zoo los, zoo luchtig, zoo volkomen aan het doel beantwoordend. Het is m.i. geinspireerd door, althans verwant aan het draak-motief en, zoo ge wilt, kunt ge hier de juistheid der door wijlen Bushell p) gemaakte opmerking beamen, dat „the Chinese genius „is unrivalled in its original composition of monsters, fantastic and gigantic „beings more powerful than man, resembting the most fearful visions of a „bad nigfatmare". Hieraan dient echter toegevoegd te worden, dat de Chineesche kunstenaars als geen ander volk het probleem, hoe het geduchte en schrikwekkende in schoonheid uit te drukken, hebben weten op te lossen. Gothische monsters b.v. zijn wel expressief en decoratief, maar zij missen het strenge, het gestyleerde, dat het Chineesche ornament eigen is, en dat in scheppingen in brons het zuiverst tot uiting komt. De verdere versiering van den voorgevel, waarvan bijna geen plekje zonder (1) S. W. Bushell Chinese Art. Vol. I pag. 81. Dit wérk maakt deel uit de serie „Handbooks" van het Victoria en Albert-Museum te Londen en is een zeer betrouwbare en volledige gids voor degenen, die meer van Chineesche kunst in al zijn vormen willen weien. Koan Iem-tempel „ Br Tempel te Cheribon. Schilderijen aan de binnenzijde man den voorgevel. 21 den wil der Oodin uitvorschten, waarna zij verheugd ons den gunstigen uitslag voorspelden, die ook inderdaad niet uitbleef. Jong-China loopt niet druk meer naar tempels. In zijn „Het Daghet in den Oosten" heeft Borel helder geschetst, hoe men in den roes der eerste vrijheidsdagen overal de tempels tot scholen omvormde, iets wat ook in Indië plaats vond en o. a. te Djokja nog het geval is, maar op mijn reizen in 1915 en '16 in China vond ik toch in vele tempels weer den eeredienst in gang. De offertafel *e Cheribon is vrij kaal; stijf en koel doet dat leege aan. Toch houdt een priester in den tempel verblijf, sinds 3 a 4 jaar in dezen, voordien ruim 20 jaar in den kleineren Boen-Saan-Tong-tempel. Ik vrees, dat in die jaren zijn ijver verflauwd is, en dat de dienst der godin nog slechts tot het hoogst noodige beperkt wordt. Werkelijk imposante tempel-ceremonieën heb ik in onze koloniën nooit gezien, daarvoor zijn de priesters te weinig in aantal. In Penang en Singapore is dit anders en daar had ik wel eens mooie oogenblikken, maar het indrukwekkendst waren ze toch in de groote tempels in China. Een vroegdienst o. a. in een tempel bij Tsiang Tsioe is, hoewel al ruim 25 jaar geleden, mij nog altijd onvergetelijk met zijn stoet van priesters, in wolken van wierook uit het donker opdoemend, den tempelzaal doorschrijdend, terwijl zij de heilige hymnen met hun grafdiepe stemmen psalmodiëerden. Zoo iets moet gij in Cheribon niet verwachten. Daar zou het tempeltje zich ook niet toe leenen. Nu de zij-altaren eens bekeken. Hier worden andere goden gediend. Chineesche tempels zijn én wat goden én wat menschen betreft altijd gastvrij geopend, wat trouwens geheel met den geest van het Boeddhisme strookt. Wanneer ge voor het altaar staande, 'Uw gezicht der godin toewendt, hebt ge links het altaar der reeds genoemde Ma-tsö-po, en rechts dat van Koan-TeIa. Beiden zijn eer heiligen (sing dzin) dan goden (sin). Van beiden wordt verhaald, hoe zij werkelijk geleefd hebben. Omtrent Ma-tsö-po zijn slechts legenden in omloop, die verhalen, hoe zij reeds gedurende haar leven steeds hulp verleende aan wie haar behoefden, en ook toen reeds bijzonder haar zorg aan zeelieden wijdde. Zij wordt, ook in onze koloniën, o. a. te Riouw en te Makassar in eigen groote tempels vereerd, en is, als reeds gezegd, de bijzondere beschermheilige van allen, die de zee bevaren. Koan-Te-Ia is een historische figuur, die een groote rol speelde in de burgeroorlogen, welke in de derde eeuw ten slotte tot den ondergang van het feudale systeem en tot de vestiging 22 van het Chineesche Rijk, zooals wij Westerlingen het leerden kennen, voerden. Koan-Te-Ia is ook een der helden van de reeds genoemde „Sam-Kok-Tsie", de Geschiedenis der Drie Rijken. Hij werd na zijn dood door een der volgende keizers gecanoniseerd, en is thans officiéél de oorlogsgod en de god der geleerden. Op beider altaren vindt gij weer tal van beeldjes der heiligen, welke alleen in grootte verschillen. Voor beiden is ook de offertafel bereid, maar, bij-goden als zij zijn, is het geheel eenvoudiger. Voorts vindt ge aan den linkerzijwand, ongeveer in het midden, het altaar van den God der Aarde, Thö-Tee-Kong. Deze heeft hier in Indië een eigen naam gekregen, Toa-Pik-Kong die in China .zelf geheel onbekend is, zoo iets van „groote adellijke heer" (Pik is een der vijf adellijke titels in China, die men in Europeesche termen heeft trachten weer te geven, wat echter een dwaas beginnen was). Van dien naam is het bekende „tepekkong" afgeleid, waarmede de Indische volksmond in het algemeen Chineesche goden en tempels aanduidt. Nog zijn wij niet aan het einde met de godheden. In de voorzaal, boven de middendeuren, ziet gij in de hoogte een klein nisje, eigenlijk meer een kooitje, waarin drie beeldjes zijn gezeten. Dit zijn de in de voorgalerij reeds afgebeelde mandarijnen of Meesters van Hemel en Aarde, waarbij zich thans hun broeder van het Water gevoegd heeft. De armen zitten daar, te hoog voor eigen offertafel, doch laten wij hopen, dat de geur der wierook, die voor de andere goden gebrand wordt, ook tot hun opstijgt. Ten slotte vindt gij aan den rechterwand, vlak tegenover het altaar v?.n den Aarde-god een zeer curieuzen heilige. Zijn naam is Kee Lak Koa, waarvan de vertaling neerkomt op „de heer Kee Lak" of de heer Kee de Zesde. (*) In China is hij totaal onbekend. Hij wordt speciaal op de Noordkust van Java o. a. te Tegal en Semarang vereerd en heeft in laatstgenoemde plaats zelfs een eigen tempeltje. Te Cheribon zeide men, dat dit een Chinees was, die tijdens de Ming-dynastie, dus, naar aangenomen mag worden, in het begin der durende aanraking tusschen China en deze eilanden, heen en weer reisde, en op een terugreis verdronk. Na zijn dood manifesteerde hij zich tegelijkertijd op verschillende plaatsen aan Java's Noordkust, en dit was aanleiding om hem (1) Chineezen nummeren dikwijls hun kinderen, Liem Een, Liem Twee, enz. zooals dat indertijd in Holland bij een familie Smit te Kinderlijk ook gedaan werd: Jan Smit J tot Jan Smit V toe. Men denke ook aan het Lalijnsche Quintus, Sextus, Decimus, etc. 23 als heilige te vereeren. Evenals Ma-Tsö-Po is hij de speciale beschermer van zeevarenden, en vooral tegen zeerooverij wordt of werd zijn tusschen komst ingeroepen. In Makassar hoorde ik van den kapitein der Chineezen, den heer Nio Eng Boe, dat er drie van deze heiligen waren, waarvan de beide anderen te Badoeng of Denpassar en een te Boeleleng, beiden op Bali vereerd zouden worden. Eèn van hen zou den naam Taan dragen. De drie heiligen werden wel als de Saam Po of de Drie Kostbaarheden aangeduid. (1). Ik vermoed, dat we in deze drie heiligen de eerste, althans voornaamste voorgangers moeten zien van den stroom der Chineesche emigranten, die nu reeds sinds eeuwen tot deze eilanden komen en aan wie wij zoo veel te danken hebben als pioniers en helpers. Over het begin dier emigratie ontbreken nauwkeurige berichten en de ernstige geschiedschrijver zal dit natuurlijk betreuren, maar voor mij persoonlijk is het opgaan dier eerste emigranten in de figuur van heilige, van legendarische wezens een volkomen bevredigende, immers echt Chineesche oplossing. Als ik U nu nog in de open galerij achter het eigenlijk tempelgebouwtje een in eenzame rust troonende zieietablet der hier overleden Boeddhistische priesters gewezen -heb, die ook op gezette tijden vereerd wordt, heb ik alle altaren opgenoemd, en mag ik U terugbrengen naar de voorhal. Daar bekijken we eerst eens de draagstoelen en zetels, die bij een ommegang der godin gebruikt worden. Ware prachtstukken van houtsnijkunst zijn het. (2) Het rood en goud, waarin ze uitgedost zijn, doet een weinig bont aan, en inderdaad is naar mijn smaak Chineesch houtsnijwerk, ook waar het meubelen als kasten, tafels en stoelen betreft, het mooist in natuurkleur, eenvoudig vernist of gewast. Maar de Chineezen zeiven denken er anders over, en het zou een gebrek aan eerbied zijn, als alles wat voor den dienst der Godin moet dienen, niet in glanzende sprekende kleuren werd gehuld en het rood, de gelukskleur, is daarvoor aangewezen, terwijl het kostbare goud tegelijk de keizerlijke kleur geeft. In deze zetels wordt dan bij groote feesten, of ook wel tot afwering van rampen als pest, hongersnood en dergelijke, de godin rondgedragen, precies (1) Het is mij gebleken dat èn te Ampenan (Lombok) èn te Boelèlèng (Bali) tempels zijn, welke uitsluitend aan „den heilige Taan" zijn gewijd. Nadere bijzonderheden omtrent dien heilige ben ik echter niet te weten kunnen komen. (2) Zie bijgaande afbeelding op plaat X. 24 als men het wel met Roomsche Heiligenbeelden en reliquiën doet. Het groote wierookvat, dat op de offertafel in het midden thuis behoort, gaat dan ook altijd mede. Daarin toch huist de ziel der godheid. Het meest typische voorbeeld van zulk een ommegang is de Loya-optocht te Tandjong Pinang, Riouw. Maar daar is zooveel van te vertellen, dat ik daar nog wel eens op terug hoop te komen. In China worden zulke ommegangen geregeld gehouden. Hier doet men er minder aan. Bij zoo'n optocht gaan ook de borden mede, die gij daar in een rek ziet staan, en die Chineesche teekens," natuurlijk weer verguld, vertoonen. Dit is een attribuut der godin als ambtenaar, als mandarijn. Wanneer in China zoo'n mijnheer officieele bezoeken brengt, loopen voor zijn draagstoel in den stoet trawanten mede (meest een voor de gelegenheid bij elkaar geraapt zoodje van straatslijpers en „Iow-class" koelies), die dezelfde soort borden dragen. De opschriften beteekenen: „Zwijgt eerbiedig" en „Gaat op zijde" en de bedoeling is natuurlijk in de nauwe Chineesche stadsstraten ruim baan te maken en het volk den noodigen indruk te geven van de majesteit en macht der ambtenaren. De maatregel had voor zoover ik dat heb kunnen waarnemen, nimmer eenig effect. De ambtelijke draagstoel moest maar zien, hoe hij door het gewoel heen kwam. Alleen, een enkele maal, als er met de zweep gewerkt werd, ging men op zijde, maar overigens heeft men in democratisch China weinig gevoel voor het decorum, zulks ondanks de tallooze voorschriften daaromtrent in de klassieken gegeven. Ook bij de goden-processies vindt men dat goedmoedige, ik zou haast zeggen, dat sollen met beelden en waardigheidsteekenen, en het meeste indruk maken dan ook de insignes, als zij, zooals hier, rustig in den tempel zijn opgeborgen. Behalve de hier beschrevene heeft elke god d. w. z. Koan-Iem, Ma-Tsö-Po en Koan-Te-Ia nog zijn eigen tablet. Die der eerste draagt eenvoudig het opschrift: „De Boeddha Koan Iem", die van Ma-Tsö-Po luidt wat weidscher „De heilige moeder in den Hemel", en die van Koan-Te „de heilige Koan". Verder worden ook wel rijk geborduurde zonneschermen (onze „pajong's") meegedragen, zoomede lantarens, de geborduurde strooken, die ge in de altaarzaal ziet hangen, kortom, alles wat kleur en praal kan geven. Ten slotte mag het orkest niet ontbreken, schrille klarinetten, schelle trompetten en groote trommen en bekkens. Hoe meer lawaai, hoe mooier; en dan als climax het geknetter en geknal van vuurwerk. Dat alles, in feilen zonneschijn, die de kleuren doet opleven, met het gewoel en gejacht der hijgende zweetende Tempel te Cheribon Draagstoelen en Waarschuwingsborden voor optochten. Tempel te Cheribon Nog een voorbeeld van versiering der draagbalken. 25 koelies en der meeloopende volksschare, vormt een Chineesche processie. Hoe vaak hebben zij mij geen hoofdpijn bezorgd, maar toch verzuimde ik ze zelden, want het blijft een interessant en, dank zij de onverstoorbare naïveteit der deelnemers, een aantrekkelijk schouwspel. Hiermede is de tempel-stoffeering afgehandeld. Wat volgt nu? Eigenlijk zou ik nu een architect aan het woord willen laten, om U de uiterst rijke versiering der balken en zuilen, die het dak dragen, in finesse uit te leggen. De technische termen zijn, naar ik meen, trekbalk of hoofdlegger, .dat zijn nl. de onderste horizontale balken tusschen de schuine dakwanden, dan de korte rechtopstaande zuiltjes, makelaars genoemd, die een tweeden korteren horizontalen balk, de trekplaat dragen. Dit alles is één snijwerk, kleur, verguldsel, ornament. Bijgaande photo (*) geeft er eenig idee van, maar de kleur ontbreekt, en dat is toch een hoofdfactor. Let verder eens op den grooten middenbalk, die hier inwendig de noklijn volgt. Ook deze is beteekend en beschilderd. Dat vindt ge ook in Chineesche huizen. Deze balk schijnt bijzondere beteekenis te hebben, want de andere, lagere zijn altijd onversierd en eenvoudig rood geverfd. Toch is ons Cheribon-tempeltje, speciaal wat dit deel er van betreft, nog zeer eenvoudig. Te Makassar b.v. en als ik mij goed herinner, ook te Djokja is dit alles nog veel overladener. Zeer eenvoudig zijn ook de zuilen in den tempel. Chineesche zuilen zijn bijna altijd in één stuk, missen dus zoo goed als geheel kapiteel en basement. In China zelf wordt dat echter opgewogen door de kostbaarheid van het materiaal. De zwaarste en grootste stammen van den „mumu"-boom uit de provincie SzeChoan worden daarvoor uitgezocht. De beroemdste zijn wel die in den reeds meer vermelden graftempel van keizer Yung-Lo. Deze dateeren uit het begin der vijftiende eeuw, en zijn nog even gaaf en hard alsof ze pas gisteren geplaatst waren. Zelfs hebben zij nog als een droom van den dit hout eigen geur behouden. Geheel onversierd en onbeschilderd vormen zij door hun aantal en strengen eenvoud een imposant geheel. De zuilen te Cheribon zijn, als ik reeds zeide, uiterst eenvoudig en zonder versiering. In andere tempels vond ik vaak steenen zuilen, met een omkronkelende draak, uit één stuk met de zuil gehouwen (Makassar). (2) Een (1) Zie ook die platen III a, VIII en X. (2) Zie plaat VIII. 26 andere wijze van versiering is het aanbrengen van een schacht of schors van een soort „papier maché", dat op den duur zeer hard wordt, en waar dan draken op geschilderd worden. Hier is alle versiering voor het dak gereserveerd, en dit is conform den strengen Chineeschen stijl. Zij zijn in Indië natuurlijk van djattihout gemaakt. Mogen zij nog lang den tempel schoren! En nu vraag ik Uw aandacht voor de werken, die mij aanleiding waren om speciaal den Cheribon-tempel te beschrijven. Het zijn de muurschilderingen op den linker- en rechterwand van de voorhal, vijf groote paneelen aan eiken kant, die de Boeddhistische hellen afbeelden. Om in Westersche oogen de Chineezen niet voor al te bijgeloovig te doen doorgaan, zal ik hier eerst een nuchter stukje rationalisme citeeren, te vinden in de Siau-Hiau of „Gids voor de Jeugd", een der vroegere leerwerkjes voor de jeugd, van de hand van Chu-Hi, den beroemdsten schrijver over en uitlegger van Confucius, door sommigen den Aristoteles van China genoemd. Daar lezen wij: „Misleide menschen gelooven, dat het geven van geschenken aan afgoden „hen van de hel zal redden en hun den hemel zal openen; en dat in de hel „menschen aan stukken gesneden en verbrand worden, niet bedenkende dat „bij den dood het lichaam te niet gaat". En dan vertel ik U dadelijk daarop, dat ge in bijna alle Boeddhistische tempels onder een of anderen vorm afbeeldingen der hel vindt, dat ge in Peking en waarschijnlijk ook wel in andere plaatsen (in Canton is hij tijdens de revolutie zoo goed als geheel vernield) speciale helle-tempels vindt, waar ge, wat hier op de muurschilderingen voorkomt, in groepen van houten of wassen poppen stuk voor stuk zoo realistisch en gruwelkamer-achtig mogelijk vindt afgebeeld dat de Chineesche volkslitteratuur rijk en overrijk is aan de meest fantastische legenden en verhalen, welke aan den wortel van het „Karma" of Vergeldingsbegrip ontsprongen zijn, doch opvattingen belichamen, zóó typisch Chineesch, zoo geheel origineel, dat Boeddha ze met verbazmg als aan zijn leer ontleend zou aanhooren. Om U een enkel staalje te geven. Een Chinees trouwt, krijgt een kindje, dat van de geboorte af aan ziek is, ondanks trouwste zorg en kostbaarste verpleging niet beter wordt, en na eenige maanden (1) Bij de Groot, Les Fêtes Annuelles d'Emouy leest men, dat deze tempels aan den God van Wallen en Grachten zijn gewijd, daar deze ook de functie van rechter in de onderwereld bekleedt. Tempel te Cheribon Muurschilderingen op den linkerwand der voorzaal. Tempel te Cheribon Muurschilderingen op den rechterwand der voorzaal. 27 of jaren sterft. Bij ons zouden we van „de onnaspeurlijke wegen Gods" spreken, de Chineesche vader vat het koeltjes op, en zegt of denkt: „Dat is weer een schuldpost uit een mijner vorige levens vereffend". Het zieke kind is dan een crediteur of een vijand uit zoo'n vorige incarnatie, die nog iets van den man te goed had en nu, door hem al dit verdriet te bezorgen en hem op al die kosten te jagen, zijn schuld invorderde, daarbij tegelijk door de uitgestane pijnen en kwellingen eigen Karma verwerkend. Gij vindt allerleukste voorbeelden hiervan in de „Liao-Tsai", een verzameling Chineesche sprookjes, door Prof. H. Giles indertijd gedeeltelijk vertaald als „Strange Stories from a Chinese Studio". Men kan dan ook veilig aannemen, dat in geheel China, het Noorden zoowel als het Zuiden, het Oosten zoowel als het Westen, onder het volk het geloof aan „hel en verdoemenis" evenveel aanhangers telt als eenige eeuwen terug bij ons het geval was. In verschrikkingen doet hun hel op zich zelf zelfs voor die van Dante niet onder, zooals ge op de hierbij gevoegde platen 0) zelf kunt nagaan. De slachtoffers of, als ge wilt, de boosdoeners worden in kokende olie gebraden, van boven naar beneden doorgezaagd, aan gloeiende zuilen gebonden, met scherpe haken, in de tong bevestigd, door vuur heengesleept, in het kort, op alle denkbare wijzen gemarteld en gepijnigd. Het zijn kinderlijke gruwelen, geheel analoog aan de middeleeuwsche helleschilderingen onzer primitieven. Een factor echter ontbreekt in de Chineesche hel, die de onze tot een werkelijk duivelsche uitvinding maakt: die van den eeuwigen duur der straf. Als ge wel eens een afbeelding van het „Rad van Bestaan", het „Lévenswiel", gezien hebt, zal het misschien Uw aandacht getrokken hebben, dat in elke afdeeling, hemel, aarde, hel en hun onderdeelen, een figuurtje van Boeddha is geplaatst. Boeddha is het blijvende, de eeuwige verlosser. Zoo hoorde, geloof ik, ook eigenlijk in al deze hellebeelden op een of andere wijze de eind-verlossing door Koan-Iem afgebeeld te zijn. Haar liturgie, die, naar aangenomen wordt, door een der Ming-keizers in 1412 zou zijn opgesteld, vermeldt haar gelofte, alle levende wezens te redden, en een der mooiste pasages uit de aan haar gewijde Soetra's (1) De platen XII en XIII geven den linker- en rechterwand in zijn geheel te zien. De volgende brengen de afzonderlijke paneelen. De volgorde is van het achterste paneel links (bij het binnengaan van den tempel) den wand teruggaande, en dan rechts bij den vensterwand beginnende tot aan het achterste paneel. 28 vermeldt haar helletocht. Johnson (*) zegt hierover: „When she passes tlirough „the hells, with folded hands invoking Amitabha and looking upon the agonies „of sinners, hosts of flowers rain down from heaven and burst upward from „the earth, and the instruments of torture are swept away". Echter is aan dit niet afbeelden van Koan-Iem in zoover tegemoet gekomen, dat op bijna elk paneel ook anderen dan zondaars afgebeeld zijn, de „goede menschen", zcoals de schilder in naief opschrift er bij zet, die op het laatste tafereel in scharen de hel verlaten, om naar den hemel op te stijgen. Die. verblijven der zaligen zijn ook aan beide kanten boven de hel afgebeeld, zooals op de groote photo's duidelijk uitkomt, maar is het niet merkwaardig, dat de kunstenaar tien groote paneelen aan de hel, en slechts twee veel kleinere aan den hemel wijdt? Het was eerst mijn voornemen geweest, de verschillende inscripties, waarvan ik er zoo even al een gaf, te vertalen. Bijzondere omstandigheden verhinderden mij hieraan gevolg te geven. Wellicht dat een der jongere collega's hier te gelegener tijd eens toe overgaat. Merkwaardig zijn ze zeker. In het achterste paneel links, dat ik voor no. I houd, (2) ziet ge een ronde schijf met figuurtjes, waarboven een vlag wappert met een opschrift. Die schijf is de spiegel, (3) waarin verstokte zondaren hun euveldaden afgebeeld zien. Op de vlag staat: „Als men bij zijn leven de deugd betracht heeft, geleiden na den dood „ons de goden. „Mannen en vrouwen, zoowel zij die goed, als die zondig leefden, worden „na verblijf in de tien paleizen (waarin de hel verdeeld is), opnieuw geboren. „Vastgesteld wordt of ze rijk 'dan wel arm zullen zijn, maar ze behoeven niet „in de hel te blijven". (1) Een betrekkelijk weinig bekend Amerikaansch schrijver over Oostersche godsdiensten in verband met algemeenen godsdienst. Zijn werk (Oriental Religions, Boston. Houghton, Mifflin and Co, 1881) bestaat uit drie deelen, die over Indië, China en Perzië handelen. Hoewel hier en daar te polemisch tegen de zending en een zeker soort Christendom, wat echter in den lijst van zijn tijd en omgeving bezien, op zichzelf voor hem pleit, kan ik de lezing er van slechts aanbevelen aan ieder, die gaarne een ruim denkend, enthousiast en sympathiek man hoort spreken. (2) Zie plaat XVIII. (3) Oude Chineesche spiegels waren, gelijk de afbeelding laat zien, losse ronde hel gepolijste bronzen schijven die op een houten voetstuk geplaatst werden. Aan de keerzijde zijn zij vaak rijk geornamenteerd. Vooral in Amoy waren ze bijzonder mooi en talrijk. Tempel te Cheribon. Rechterwand Paneel 1 Tempel te Cheribon. Linkerwand Paneel II. Tempel te Cheribon. Linkerwand Paneel HL Tempel te Cheribon. Linkerwand Paneel IV. Tempel te Cheribon. Linkerwand Paneel V. Tempel te Cheribon. Linkerwand* Paneel J van achteraf* Tempel te Cheribon, Rechterwand Paneel II, Tempé/ te Cheribon. Rechterwand Paneel RL 50 (Bijschrift). „Geschonken door den jongeren „Taan, merk Hong Waan Mo". 28. „WAAR HAAR REIN AANSCHIJN OPBLINKT EN HAAR J| „HARTEVREDE BEWAARD WORDT, KUNNEN DE WATEREN /[£ jj| „VAN CHERIBON ALS ZEE VAN HET ZUIDEN GEPREZEN j^j ^ „WORDEN". „WAAR DE ZEGEN DER WONDERBARE GEBOORTE ^ ^ „OP ONS IS NEERGEREGEND EN WAAR DE DAUW DER ff )fr ..BARMHARTIGHEID NEERDRUPPELT, IS DE BERG OE ALS DE int „BERG LOKKA". (*). lil 7X (Bijschrift). %% M „Geschonken door den jongere Ngó n^, ^ „Goan Hien". jjj ^ 29. „DE VOLMAAKTHEID IS IN HET WESTEN (2) GE- Tfj „GRONDVEST. BOEDDHA'S MACHT IS GRENZENLOOS". j£ „DE GOEDHEID VLOEIT UIT DEN OCEAAN VAN HET ^ g „ZUIDEN, (3) BREED STROOMT ZIJ OVER ALLE LEVEN". #| (Bijschriften). ¥^-j§k „Tijdperk Soan Thong, 2de jaar (1910) op ^£ „een gelukkigen dag der 4de maand". „Geschonken door den met genade begiftigden „geloovigen jongere Nioe Hoe long". (1) Zie hiervoor bl. 4. (2) Voor de Chineezen kwam Boeddha uit het Westen. (3) Als reeds gezegd, het verblijf van Koan-lem. 51 30. „AL WASSEN DE WATEREN DUIZENDEN VADEMEN, ^ ^ „KAN TOCH ALLES WAT LEEFT TOT DEN OEVER (*) GE- g| „LEID WORDEN". — „HET INZICHT KOMT, GELIJK EEN GLIMLACH OVER ||3| „HET GELAAT TREKT, WANNEER WE IN DE STILTE DE ff „DOOR BOEDDHA VERKONDIGDE WET VAN VROEGERE „OORZAKEN (2) OVERPEINZEN". 3£ ^ (Bijschriften). „Tijdperk Kong-Tsoe. Jaar M6 Soet (1896) op & „een gelukkigen dag der herfstmaand". „Geschonken door den met genade begiftigden „jongere Sia Sik Tjen". 31. „TE MIDDEN VAN HET BRUISEN DER WASSENDE ^ „WATEREN ZIEN WIJ GEZAMENLIJK EERBIEDIG OP TOT £ 7Jc „DE WOLK VAN BARMHARTIGHEID DIE ZICH UIT DEN jfc „ZUIDER OCEAAN OVER ONS UITSPANT". ^ff „OP DEN WEG DIE TOT INZICHT'S WORDING Jgfc & „VOERT, WORDEN ALLEN VERKWIKT DOOR DEN REGEN ^ |Cp „DER LEER, DIE UIT HET WESTEN OVER ONS KOMT". itM, mm (Bijschriften). „Tijdperk Kong Tsoe, jaar Kie Ien (1890) op -j^ ^ „een gelukkigen dag der eerste maand". „Geschonken door den geloovigen leerling „Au Boen Ho". (1) Sansara oversteken om tot Nirwana te komen. (2) Karma. 52 32. „DE WELVING HARER WENKBRAUWEN (*) IS DE „LEIDSTER VOOR ALLEN, DIE OVER DE ZEE GAAN. HAAR ^ Jj| „GROOT MEDEDOOÜEN DRUPPELT NEDER ALS ZOETE m jfê „DAUW". _ „MET OPRECHT HART SPREIDEN WIJ BLOEM- „BLAADJES (2). IN STILLE OVERPEINZING SMEEKEN WIJ jjfc^. „DE GODHEID OM GELUK EN LANG LEVEN, HOOG ALS DE ff ^ „BERGEN VAN HET ZUIDEN". jjfg ï$g (Bijschriften). ^ 1t „Jaar Lim Tsoe (1913, 1853 of 1793 enz.) op pfi $1 „een gelukkigen dag der 4de maand". „Geschonken door den der genade deelachtig „geworden jongere Tie Tek Dzien". 33. (3). ^± „DE GROOTE MEESTER IS BARMHARTIG. DE KOST„BARE BLADEREN DER LOTUS BLOEM, „PO-LO-BIET" '(*). jj| „KOAN-IEM IS LEEG VAN KLEUR EN VORM. ïtS „WAGENS EN PAARDEN, GOUD EN ZILVER, GELUK EN ffi'^ , LANG LEVEN, ZOONS"! (Bijschriften). £ M. „Tijdperk Kong Tsoe jaar Ka Go (1894) op „een gelukkigen dag der 9de maand". ^ ^ W IS %m (1) Wells Wiliams vertaalt deze uitdrukking met „gentle look". Ik geef de voorkeur aan de letterlijke wedergave. (2) Metaphoor voor „wierook branden". (3) De vertaling dezer spreuk is zinledig. Ik ben er niet in geslaagd een betere te vinden. (4) Naam van een in China niet inheemsche vrucht, die op een pompoen of meloen gelijkt. Wells Williams noemt haar „jack-fruit". 53 „Gezamenlijk geschonken door de jongeren Ung „Ing Hoa, So Khung Ing, Liem See Liong te „Cheribon. 34. „DE WASSENDE WOLK HELPT DE MENSCHEN OP „ALLERLEI MANIEREN EN WAAKT OVER HEN TOT ZE REIN ^g „GEWORDEN ZIJN". „HET TOT INZICHT GEKOMEN HART VERLICHT DE -j£ \ „WERELD, DOET ALLES IN GLANS BADEN EN BRENGT EEN ^ =f- „VROEGE LENTE". fj£ $g (Bijschriften). jjg |* „Tijdperk Kong Tsoe, 15de jaar (1889) op j|§ „een gelukkigen dag der 9de maand). jp^ ^ „Geschonken door den jongere „O Yen Tsoan". - 35. „OVER DE WASSENDE WATEREN GAAT DE ARKE m ^ „DER BARMHARTIGHEID, DIE ALLEN VERLOSSING BRENGT. ^ „DE GOUDEN GODIN UIT DEN ZUIDELIJKEN OCEAAN J „SPREIDT DE DAUW DER LEER". MM „DE HET INZICHT TOT DEN HEMEL GEVENDE & „KOSTBARE BLADEREN ZIJN LITTERATUUR GEWOR- % % „DEN (*>. DE GROOTE MEESTER UIT HET WESTEN BE- jH| j% „GENADIGT ONS MET DE GOLVEN VAN ZIJN MEDEDOO- #£ „GEN". j^fe ±1Uj (Bijschriften). ^ „Tijdperk Kong Tsoe, jaar Kie Iem (1890) op JB „een gelukkigen dag der 8e maand". ijfcll (1) i.e. de soetra's zijn vertaald. Toespeling op het oorspronkelijk op bladeren schrijven. 54 „Geschonken door den jongere Ung „Tshoen Thai". 36. (voor Kwan-Te-Ya). „HIJ BEWAAKT DE JUWEELEN POORTEN.- IN DEN ^ || „ZUIDELIJKEN HEMEL MANIFESTEERT ZICH ZIJN HEILIG- «| |fö „HEID" C). „HIJ ZIET TOE BIJ DE LITTERAIRE AFWEGING. (2) ffi || „DE BLOEIENDE ZOMER (s) VEREERT DEN EDELE". fa (Geen bijschriften). H^IPt mm 37. (voor Ma-Tsö-Po). „IN HET EILAND BIE (<) HEEFT ZIJ SINDS DUIZEN- #| , DEN (5) HERFSTGETIJDEN HAAR HEILIG SPOOR NAGE- ^ „LATEN". ^ rp „SINDS TIENDUIZENDEN (5) JAREN PRIJST MEN *jl „OP ZEE DEN GLANS HARER WONDERMACHT". L *r ra (Geen bijschriften). ^ m^. TC m (1) De juweelen poorten zijn de poorten des Hemels. Waarom verder speciaal de Zuidelijke Hemel genoemd wordt, weet ik niet. (2) „De litteraire afweging" waren de bekende staatsexamens, die onder Kwan Te's hoede (hij is èn oorlogsgod, èn god der geleerden) stonden. Voor zij begonnen, Werden hem offers gebrachf. (3) De „bloeiende zomer" is een naam voor China. (4) Naar ik vermoed, is dit het eiland, waar Ma-Tsó-Po geleefd heeft. Waar het precies gelegen is, is mij onbekend — en onverschillig. (5) duizend en tienduizend, evenals wij „talloos" zouden zeggen. 55 38. (in het priesterkwartier). „ONTELBARE MALEN HEEFT ZIJ HAAR INVLOED gr „DOEN GELDEN EN HARE MACHT GETOOND. MET HAAR ra j,^ „WILGENTAKJE SPRENKELT (*) ZIJ DEN ZOETEN DAUW". ^ :s „ALS MEN OM HULP IN ELLENDE SMEEKT, IS DE ^ i „GEUR DIE UITGAAT VAN DE OP DEN LOTUS TRONENDE „ALS LENTE-ADEM". SU (Bijschrift). (Datum ontbreekt). „Geschonken door Taan Tih Soe". ^ |g 39. (ook in het priesterkwartier). „HET GELUID VAN HET AANWASSEN (2) VER- ^ „SPREIDDE ZICH NOG NIET, TOEN BOEDDHA IN STILLE ^ „OVERPEINZING NEERZAT". ^ „TOEN HET PAD TOT INZICHT GEOPEND WAS, mm „STRAALDE ALOM BOEDDHA'S DEUGD". L £ WW (Bijschriften). na*» Hö Hf" „Tijdperk Kong Tsoe, jaar Ki Tsoe (1839) op „een gelukkigen dag der 10de maand". „Geschonken door Ljen See Kjet in het district „Liong Kee". (1) lett. verdeden, uitdeden. Koan-lem wordt vaak met een wilgentakje in de hand afgebeeld. (2) groeien van het inzicht. 56 K. Opschriften aangaande de verschillende herstellingen. No. 40. (Deze inscriptie komt voor op de beide steenen, die in de muren onder de helle-schilderingen zijn aangebracht. De eerste luidt, als volgt): „Gedenksteen voor de herstelling van den tempel te Cheribon . „Te Cheribon bestaat de tempel van Koan-lem. Hij is lang geleden met „groote zorgvuldigheid gebouwd. Als wij dit voorbeeld niet volgden, zou „het zijn alsof we er geen prijs op stelden. Tal van jaren zijn sinds de oplichting verloopen en de tempel is geheel vervallen. Hoe zou Ing (*), die „dit zag, zoovaak hij den tempel bezocht, dit niet betreurd hebben! Daarom is „in overleg met gelijkdenkenden, een inschrijving voor de herstelling geopend. „Het bestaande is verbeterd, wat ontbrak is aangevuld. Bovendien is ter „linkerzijde nog een zaal (2) aangebouwd, genaamd Baan Sen Tong (zaal van „Groote Verdienste) (3). Thans is dit alles voltooid. De Boeddhistische „priesters Tshing Hong, To Khik en Soe Tik. (4). Dit is de verdienste van „alle goede heeren, die zich zoo weldadig getoond hebben. „Daarom zijn hunne namen ter herinnering en om niet vergeten te worden „in dezen steen gehouwen". ,.Kapitein Taan Dziet Ing 400 „boen"(5> „ id. Taan Siem Sing van Soe Thau (") 25 id. (1) De steller der inscriptie is de kapitein Taan Dziet Ing, die ook het initiatief tot de herstelling heeft genomen. Hij spreekt dus hier van zichzelf in den derden persoon. (2) cum grano salis te nemen. (3"> Tenzij dat hiermede het nog bestaande priesterkwartier bedoeld is, is dit gebouw sedest verdwenen. (4) De tekst zelve is hier corrupt. Waarschijnlijk is de bedoeling dat de genoemde priesters het nieuwe gebouw bewonen zullen. (5) In deze lijst en in de straks volgende verantwoording van uitgaven zijnde volgende benamingen van geldstukken der Compagnie aangetroffen, die ik niet thuis heb kunnen brengen n.1. boen ( j}£ ), phoat ( ^ ) wang ( £)j ). Ook het teeken hoan ( ) komt voor, wat misschien daalder beteekent. (6) Mij onbekende transcriptie van Indische plaatsnaam. 57 „De heer Taan Tioe van Batavia 90 „boen" „ id. Sia Loe Siok v. Bankaliok (*) 10 id. „Kapitein Liem Tjet Hoat v. Rembang 50 id. „De heer Gaan Sie van Semarang 50 id. „Luitenant Liem Kho Tik 80 id. „De kapitein Tie Ho van Semarang 30 id. „De heer Taan Bing van id. 30 id. „Luitenant Lie Ing Hong 80 id. „Kapitein Tsung Soen Kong 25 id. „De heer Liem Hjen So 30 id. „Luitenant Liem Kong Tsiok 100 id. „De Hong-Tsing-Tai-Hoe (2) Taan Kok Tsoe 120 id. „De heer Haan Khing Lai 15 id. „De boedelmeester Taan Hok Tsiet 60 id. „De geloovige jongeren (volgt een opgave van 116 namen (3) van personen, die voor bedragen van 80, 60 50, 40, 25, 20 en 15 „boen" hebben ingeschreven. Onder hen is een vrouw, genaamd „Njai Kiem" misschien een Inlandsche weduwe van een Chinees). „Gekocht schelpenkalk 1419 manden 1717.02 „ id. „be-tien" (?) kalk 18229 pond 71.225 „ id. dakpannen 13700 stuks 180.235 „ id. ijzerwerk 59.21 „ id. drie ziele tabletten in den tempel der kinderloozen (4) 11.24 „ id. een steenen tablet en werkloon 295.05 (1) Mij onbekende transcripitie van Indische plaatsnaam. (2) Dit is een in China gekochte mandarijns-titel. (3) Niet alle namen zijn leesbaar. (4) Dit zijn waarschijnlijk zieletabletten voor Boeddha priesters. Hiervan is er door mij een aangetroffen in de open galerij achter den tempel met eenige namen er op, die in geen der inscripties voorkomen. Wat er van de andere geworden was, kon men mij niet zeggen. Wat deze namen betreft wordt er aan herinnerd, dat Boeddhistische priesters bij de inwijding hun eigenlijken naam afleggen en een symbolischen naam („de deugd bezittende", „de naar reinheid strevende", enz.) aannemen, 58 „Gekocht Hollandsche en Chineesche vernis (olie?) 90.03 „ id. Verf (vernis?) 60.14 „ id. Verf en verguldsel 247.205 „ Aan timmermansloonen 761.24 „ id. metselaarsloonen 385.25 „ id. dagloonen vas Chineezen (1688 dagtaken) 422.— „ id. dagloonen van Inlanders (1588 dagtaken) 197.24 „ id. feesten voor werklieden en diversen 215.055 ,. id. verven van tempel, altaar en tafels 336.24 „ id. tweede tablet 47.13 „ id. herstel der muren en andere werkzaamheden 89.35 Totaal 7043.02 hoan (J) 41. (Inscriptie op een losse houten tablet over de tweede herstelling). „Hernieuwde herstellino van den Tiao-Kak-tempel". „Wij hebben vernomen: „Als het voorafgaande niet aanwezig is, dan, „hoe mooi ook, komt het niet tot uiting. Als er geen gevolg is, dan, hoe goed „ook, wordt het niet overgeleverd" (2). Onze wijze voorvaderen te Cheribon, „lettende op de gesteldheid van land en water hoe links de zee, rechts de „bergen lagen, hebben het eerst een tempel op deze plek gesticht. De ingezetenen van Cheribon hebben daaraan later den naam van Tiao Kak tempel „gegeven". „Ons verlatende op de macht harer (s) barmhartigheid, die ons rust en „vtede schenkt, en ons met ruimen overvloed helpt, kunnen wij slechts erkennen, „dat haar liefdadigheid en hare hulp ons rijkelijk geworden zijn". „Omdat de tempel al zeer oud en door weer en wind op allertreurigste „wijze gehavend was, heeft in het jaar 1823 kapitein Taan Soe Hjen met „hoofden en oudsten overlegd, gelden bij elkaar te brengen, om den tempel „te herstellen. In 1824 is daarmede begonnen, maar men heeft het niet door- (1) Het bedrag der uitgaven is dus hooger dan dat der inkomsten. (2) Deze letterlijk door mij vertaalde, duistere, spreuk is een aanhaling uit de klassieke litteratuur. De beteekenis is, geloof ik, dat er, zonder oorzaak, geen uitwerking kan zijn, en dat als iets geen gevolg heeft, het niet overgeleverd, dus vergeten wordt (3) . d. w. z. van Koan-lem. 59 „gezet. Later heeft echter kapitein Taan Kong Tshaan krachtig geholpen „en daardoor is het (werk) voltooid. Wel kan men niet spreken van juweelen „galerijen en jaspis treden, maar de muren zijn beschilderd en de balken „gebeiteld, zoodat onze dankbaarheid voor de genade der godin toch daaruit „blijkt. Hieronder zijn nu de namen der bijdragenden (mannen en vrouwen) „geschreven, opdat deze niet vergeten zouden worden". (Volgen, als bij de vorige inscriptie, de namen en bedragen). „Totaal ontvangen van plaatselijke inschrijvingen en van handelaren „buitenaf ƒ 21431.35 „Ontvangen van de vereeniging Gie Soe „ 1910.73 „Afzonderlijke inschrijving voor het voltooiingsfeest — restant „ 774.84 „Verkoop oude materialen „ 47.58 „Totaal ƒ 24164.50 „Totaal der uitgaven „ 24164.50 „Tijdperk Tao-Kong, jaar Kie Thioe (1829) 12e maand). „buitenaf ƒ 21431.35 „Ontvangen van de vereeniging Gie Soe „ 1910.73 „Afzonderlijke inschrijving voor het voltooiingsfeest — restant „ 774.84 „Verkoop oude materialen „ 47.58 No. 42. (Inscriptie op een losse houten tablet over de derde herstelling). „Hernieuwdê herstelling van den Tiao-Kak-tempel". „Sinds de heilige boeken op het witte paard werden geladen (x) is „Boeddha's leer in China verkondigd. Toen de blauwe mandarijn-eend den „tempel geopend had, kwam de soetra der Kostbare-Bladen (2) in de Westelijke hoofdstad (s) Sinds dien worden wij verlost door de ark van mede„doogen, haar goedheid steunt de drie klassen (*) en de weg tot voorlichting „ligt breed open. Haar genade omvat de vier hemelstreken" (5). (1) Zie de noot op blz. 44 bij No. 17. (2) De „blauwe mandarijn eend" zal waarschijnlijk ook in een of andere Boeddhistische legende voorkomen. Ik kan haar echter niet thuis brengen, ook de Kostbare Bladeren-soetra niet. (3) Tijdens de Thang-dynasfie lag de hoofdstad in het Westen (4) De drie klassen zijn menschen, dieren en demonen. (5) De geheele aarde 60 „Prins Tie (Kie)-To (\) bouwde een fraaien tempel. Keizer Woe van de „Liang-dynastie richtte een pagode op. De plaats, waar wij Boeddha „vereeren, is de Tiao-Kak-tempel. Zijn ligging met de zee links en de bergen „rechts is zeer fraai. Hij bestaat nu al verscheidene honderden jaren en wij „verlaten ons nog steeds op de glorie van Boeddha om ons te beschermen. „Zijn macht bestaat ook nu nog". .. . „In het 55ste jaar van Khjen Liong heeft kapitein Taan Dziet Ing den „tempel zeer fraai en schitterend geheel vernieuwd. In het 13de jaar van „Tao-Kong was hij echter opnieuw vervallen. Toen heeft kapitein Taan Soe „Tse wel het plan, tot herstel opgevat, maar het niet kunnen afmaken. Het „jaar daarna (2) heeft toen mijn grootvader Taan Kong Tshaam het werk „voltooid. Hun ijver en inspanningen is iedereen nog in het geheugen (gehoor „en gezicht). Nu waren echter weer tal van jaren voorbijgegaan en hadden weêr „en wind schade aangebracht. De vroegere schoonheid van den tempel was „geheel te niet gegaan. De muren waren stuk. De kleuren der zoldering „waren verbleekt. Niet slechts werd Boeddha dus niet vereerd, maar wij zetten „het werk onzer voorgangers niet voort. In den herfst van het jaar Ting Hai „(1887) had kapitein Tee Ik Goan dan ook het plan opgevat, den tempel in zijn „vroegeren luister te herstellen. De materialen waren reeds bijeengebracht, „toen hij onverwacht verhinderd werd (3). Ofschoon dus zijn voornemen niet „verwezenlijkt is, is zijn verdienste toch groot. Bong Hoen (4) heeft reeds „eenige geslachten de gunsten der Regeering (5) ontvangen en is dus meermalen „Boeddha's zegen deelachtig geworden. In den winter van dit jaar ben ik „tot een hooger rang bevorderd en onmiddellijk heb ik mij aan het hoofd gesteld „der hernieuwing. De inrichting van den tempel is dezelfde als die van „vroeger. De gelden zijn ook weder door inschrijving verkregen. Omdat „echter de handel sinds verscheidene jaren kwijnende was, bleek de opbrengst „niet voldoende. De gelden der vereeniging (6) waren ook verbruikt. Daar „de kosten der herstelling zeer hoog waren, zou zij stellig niet geslaagd zijn „als wij geen uitweg gezocht hadden. Daarom heb ik in overleg met de oudste (1) Hiermede wordt een Indisch vorst, Agoka, bedoeld. (2\ Dit klopt niet met de inscriptie over de tweede herstelling. (3) Volgens mededeeling zou hij overleden zijn. (4) Bong Hoen is de naam van den tegenwoordigen majoor der Chineezen. (S\ De vader en grootvader van den majoor waren ook hoofden hunner natie. (6) Vermoedelijk de tempelvereeniging. 61 „ingezetenen eenige huizen van den tempel verkocht en dat geld voor de herstelling gebruikt. Deze is nu voltooid en uit vrees, dat de verdiensten onzer voorgangers en der huidige inschrijvers anders vergeten zouden worden, is de „aanleiding en het geheele verloop der herstelling opgeschreven". „De kostbare tempel der godin zal even lang bestaan als de bergen en „rivieren, en de namen van hen die bijgedragen hebben zullen even lang luisterrijk glanzen als zon en maan". „Daartoe is deze inscriptie vervaardigd". (Volgen weer namen en bedragen). „Dynastie Tai Tshing, Tijdperk Kong Tsoe, jaar „Ki Tioe (1889), 8ste maand)". „Opgave van ontvangsten en uitgaven". „Ontvangsten". „Aan gelden der vereeniging ; ƒ 11424.40 „Door So Hoe Lee aan de vereeniging betaald „ 500.— „Aan geld uit de kist (?) „ 8927.55 „ huishuur van Tioe Boen Tsai „ 184.— „ verkoop van een huis „ 1900.— id. id. - „ 2600.— „ inschrijvingen „ 8184.50 „ aan de vereeniging betaald door Tan Boen Boe ... „ 2276.815 „ „ „ „ „ „ Liem Tiau Soe ... „ 75.— „ „ „ ,, „ „ Loen Tik en Tsie Ho „ 450.— „ verkoop van hout en ijzerwerk „ 228.08 „ inschrijving voor het beschilderen der muren „ 570.— Totaal ƒ 37319.40 „Uitgaven". „Aan inkoop djati-hout ƒ 4544.40 steenkalk „ 1376.23 zand „ 601.73 „ baksteen „ 253.— Transporteeren ƒ 6775,36 De Koan hm-Tempel te Cheribon Vooraanzicht bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen BESCHRIJVING VAN DEN Koan Iem -Tempel „TIAOKAK-SIE" te cheribon. * Bij het heengaan uit den dienst aan zijn jongere collega's met hartelijke groeten opgedragen door J. L. ƒ. & EZERMAN Adviseur voor Chineesche Zaken POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SERIE No. II Poortje in den buitenmuur van den tempel. DE KOAN IEM-TEMPEL TE CHERIBON Waar hij ligt. Op de grens van den Chineeschen kamp, ingesloten door kantoren en pakhuizen, ligt een intiem stukje van oud-Cheribon. 't Is zoo bekneld tusschen al het nieuwe, dat ge bijna moeite hebt het te vinden. De volle drukte van het verkeer tusschen het douane-kantoor en de Chineesche wijk gaat er langs, spoorwagens komen bijna tot den drempel, dogkarren rennen heen en weer, ossenwagens met de geduldige karbouwen er voor kraken langzaam voorbij, den geheelen dag is het een zwoegen en jachten van mensch en dier, maar aJs ge het poortje doorgaat, dat zoo fijntjes den buiten-muur breekt, als ge op het ruime roodgeplaveide voorplein staat, dan krijgt ge dezelfde gewaarwording als wanneer ge in Amsterdam uit de roezige Kalverstraat Uw toevlucht zoekt op het vlak daarbij gelegen Begijnenhofje. Ook hier komt ge in een sfeer van stille beschouwing, van kalm toezien, van wetend wachten. Mijn lezers hebben begrepen, dat ik van den tempel Koan Iem (*) te Cheribon spreek. Hij ligt vlak achter het kantoor der Escompto-Maatschappij, en het groote gebouw overschaduwt als het ware den tempel. Bijna denkt ge, dat hij binnenkort wel geheel verdwenen zal zijn, opgeofferd aan de eischen van het nieuwe, van handel en verkeer, 't Is natuurlijk denkbaar, maar het zou meer dan jammer zijn, want de tempel heeft al heel wat gezien. Het oude fort de „Beschermer", waarvan nu nog slechts een steen met opschrift, in het Residentiekantoor ingemetseld, over is, heeft hij zien ontstaan. De troebele tijden der opstanden in het begin der negentiende eeuw, het geharrewar der Inlandsche grooten in de achttiende, van dat alles is hij getuige geweest. En thans, zooals ik reeds zeide, ziet hij den groei van handel en (1) Gewoonlijk wordt de naam, op het voetspoor der Engelsche vertalers Koan-Im geschreven. Aangezien echter de i-klank zuiver „ie" (als in „hier") wordt uitgesproken, schijnt het mij juister toe „Iem" te schrijven. 4 nijverheid, klopt het moderne leven op muren en poort. Maar Onberoerd zitten de goden in hun nissen, en onbewogen staren hunne halfgeloken oogen door wierookwolken en het licht der kaarsen op het schijnvertoon der menschjes, die zich daarbuiten in het felle zonlicht zoo heftig weren. In een der in den tempel aanwezige inscripties (zie beneden pag. 59, No. 41.) heet het: „Onze wijze voorvaderen te Cheribon, lettende op de gesteldheid van land „en water, hoe links de zee, rechts de bergen lagen, hebben het eerst een tempel „op deze plek gesticht". En een der spreuken ter eere van Koan Iem aangebracht (pag. 50, No. 28.) luidt: „Waar haar rein aanschijn opblinkt, en haar hartevrede bewaard wordt, „kunnen de wateren van Cheribon als Zee van het Zuiden (J) geprezen worden". „Waar de zegen der wonderbare geboorte op ons is neergeregend en de „dauw der barmhartigheid neerdruppelt, is de berg Oe (2) als de berg „Lokka (3)". Tusschen de zee en de bergen, — is dat geen mooie plaatsomschrijving? Aan den eenen kant de open zee, wijd gestrekt, met den hoogen hemel er boven, aan den anderen kant de berg, rustig rijzend. En daar tusschen, als verloren in het groote opene, maar toch veilig in de hoede der godin, het tempeltje. (4) (1) De Zee van het Zuiden is een der woonplaatsen van Koan Iem. (2) Dit moet de Tjerimai zijn. Het is mij echter niet bekend geworden, waarom deze hier den naam Oe draagt. Het zou kunnen zijn, dat daarmede een toespeling gemaakt wordt op den vorm van den berg. Oe beteekent o.a. schaal, schotel, en de niet spits getopte Tjerimai zou dan als schaal- of schotelberg, analoog aan Tafelberg, zijn aangeduid. (3) Ook de berg Lokka is een der verblijven van Koan Iem. (4) Nog op andere wijze komt dit verband met den berg tot uiting. De grootcre plaatsen op Java's Noordkust hebben allen, behalve de letterlijke weergave van den Hollandschen nog een eigen Chineeschen naam: zoo voor Batavia: „Pa-sing", voor Semarang: „Ljang-tsoan", voor Soerabaja: „Soe-soei". De constructie dezer namen is als volgt. Een der lettergrepen van den Hollandschen naam wordt overgenomen „Pa" of „ba"van Batavia, „ljang" (voor „rang"), (de Chineezen kunnen de „r" niet uitspreken) van Semarang, „Soe" van Soerabaja. Daarachter wordt dan een woord geplaatst, dat een eigenschap of gesteldheid der plaats aangeeft, zoo „sing", hoofdstad, „tsoan", stroom, rivier, „soei", water. De Chineesche namen zouden dus weergegeven kunnen worden met: de Pa (Batavia)-hoofdstad, de Ljang (Semarang)-rivier, het Soe (Soerabaja)-water. Voor Cheribon is nu de combinatie „Boen-Saan", d.w.z. Cheribon-berg. Deze naam komt voor op een tweeden kleinen tempel aldaar, de „Boen-Saan-Tong". 9 zijn in het bouwen van poorten, en in het afwegen van het effect daarvan met betrekking tot de omgeving. In China zelf treft U dit keer op keer, maar ook hier in Indië zag ik het vaak. Zoo herinner ik mij, hoe bij de „jouyeuse entree" van den Gouverneur-Generaal Idenburg in Semarang in 1910 of 1911, verschillende eerepoorten waren opgericht, Inlandsche, Europeesche en een Chineesche, en hoe óf armzalig óf vulgair, maar altijd leelijk, de eersten bij de laatsten leken. En toch was het maar een luchtig getimmerte, wat bamboe, met Chineesch papier gedicht en gedekt, met als eenig ornament een sobere kleurstrook en het opschrift in de ook als ornament zoo sprekende Chineesche schriftteekens. Datzelfde effect vindt ge ook op dit poortje, waar boven de deuren de tempelnaam in vergulde letters in den steen is uitgehouwen. (*) Hoe voornaam is dat goud op 't grijs van den steen. De beide paneelen, die den naam flankeeren, zijn symbolieke voorstellingen van drie dingen, die in China tot de begeerlijke levensgaven gerekend worden, nl. lang leven, rijkdom en kinderen, 't Eerste is weergegeven door de deftige oude heeren, het tweede blijkt uit hun fraaie kleedij en de verdere omgeving; de kinderen zijn ook weer in natura afgebeeld. Laat mij U over die kleedij nog zeggen, dat dit de oude voor-Tartaarsche dracht is, die thans alleen nog door tooneelspelers wordt gebruikt. Gij zult ze in alle verdere afbeeldingen in den tempel aantreffen, ook in illustraties en verdere prentkunst wordt zij bijna altijd aangewend, en zij is dan ook veel rijker en schilderachtiger dan die, welke onder de laatste, de Tartaren-dynastie is opgekomen — al was ook deze nog veel fraaier en praktischer dan onze Westersche costumes, die steeds meer ingang vinden. De vier paneelen, die op halve hoogte zijn aangebracht en bloemstukken afbeelden, zijn ook weer symbolische voorstellingen, der vier jaargetijden nl. Dit blijkt uit de bloemen, perzikbloesem, lotus, pioenroos en chrysanten voor winter, lente, zomer en herfst. Dit thema is bij de Chineezen zeer geliefd en ge treft het in allerlei vormen, ceramiek, borduursels, houtsnijwerk en schilderwerk, aan. Voor we binnentreden, nog even op de beide drempelwachters letten, die in vol en rijk mandarijn-gewaad op de deuren zijn geschilderd. De kleuren zijn wel erg verbleekt, maar de teekening is toch nog duidelijk te onderscheiden. Ik geloof, dat deze versiering alleen op officieële gebouwen, dus paleizen, (1) Op de foto is dit door de schaduw van het uitspringende dak niet te zien. 10 yamens 0) enz. mocht aangebracht worden. Tempels vallen daar echter ook onder en deze zeer zeker, want staat niet op de altaarnis uitdrukkelijk vermeld, dat Koan Iem den hoogsten mandarijnsrang heeft? Tijdens het keizerrijk werden den goden zulke rangen geregeld verleend. Een god kon ook promotie maken, en nog andere keizerlijke onderscheidingen werden toegekend. In China ziet men voor tempels vaak hooge houten masten of staken, op een steenen voetstuk bevestigd. (2) Dat waren officieele eereteekenen, en het aardige er van was, dat ze, als weer en wind hen langzamerhand afbrokkelden, niet hersteld mochten worden. En nu gaan we het poortje door en staan we op het voorplein, voor den eigenlijken tempel. En hier is het de plaats om U een en ander over Chineesche bouwkunst te zeggen. Als ik het onderscheid tusschen een Westersch en een Chineesch huis in het kort zou moeten aangeven, zou ik zeggen, dat in wezen het eerste een ommuurde en afgedekte ruimte, en het tweede een dak op palen is. Hieruit volgt niet, dat een Chineesch huis geen muren heeft, maar wel dat ge de muren desnoods zoudt kunnen weglaten of wegnemen, zonder het huis zelf aan te tasten, wat bij onze huizen bezwaarlijk gaan zou. De legende beweert zelfs dat de horden van Gengis Khan, waar zij in steden kwamen, de huizen zoo trakteerden, en kalm weg de muren doorbraken, gewend als zij waren aan het leven in tenten. En hierin ligt dan meteen een vaak aangenomen aanwijzing van den oorsprong van het Chineesche huis, nl. de tent. Ik wees U al op de gebogen daklijn. Hier in Indië is die in onbruik geraakt, behalve voor tempels. In China echter vindt ge, althans in het Zuiden, die zelfde lijn bij elke eenigszins. voornamere woning of gebouw. Doet dit in het eerst vreemd aan, maar al gauw geven die lijnen een eigenaardige bekoring aan het landschaps- en aan het stadsbeeld. Ook dit verschil met onzen bouwtrant wordt wel eens verklaard door de afleiding van de tent, en men haalt dan aan, hoe de Chineezen oorspronkelijk een nomadenleven geleid moeten hebben, dus tentbewoners waren, wat in Mongolië nog het geval is. Ik sta voor de juistheid der onderstelling niet in, heb wel eens de stoutheid gehad voor mijzelf te denken, dat de mooi gebogen lijnen der bergen, die in Zuid-China zoo vaak U treffen, even goed (1) De „yamen" is het verblijf, officieel en privé, van de ambtenaren, en even ruim van opzet, bouw en inrichting als b.v. de kraton's van Inlandsche vorsten. (2) Ik vond deze nog bij het tempeltje te Soerabaia en bij dien van Timor-Koepang. 11 de eerste bouwmeesters geinspireerd kunnen hebben, en vergenoeg me voorts met steeds weer op nieuw mij te vermeien in het luchtig rijzen der dakpunten. Dat kunt ge ook in den Koan Im-tempel bewonderen (zie de titelplaat). (x) Het spreekt echter wel van zelf, dat een bouwvorm, die zich bepaalt tot een dak op palen, zelfs al brengt ge daar alle mogelijke variaties in, niet veel ruimte biedt tot stoutheid van opzet. Een Chineesche woning is óf een compact geheel, dat bestaat uit de herhaling in willekeurig aantal van het grondtype, dat wil dus zeggen, een aaneenvoeging van overdekte ruimten, waartusschen open hoven lucht en doorgang geven, óf het is een complex van verspreid liggende grootere en kleinere zalen en pavillioens, die elk ook weer het grondtype vertoonen. Het eerste vindt ge meer in steden, waar de plaatsruimte beperkt is, het tweede in buitenverblijven, in de ambtelijke woningen, in tempels en in zijn volmaaksten vorm, in de keizerlijke paleizen te Peking en Jehol. Deze bouwwijze heeft hare eigen bekoring, gij kunt haar bevallig, vriendelijk, geestig, noemen, zij kan door het aanwenden van kleur, door het verzorgen van détails treffen, maar wie de kathedralen in Frankrijk en Engeland gezien heeft, wie Versailles en zijn navolgingen in Duitschland, wie de paleizen der Italiaansche vorsten kent, wie zich — om ook Holland te noemen — het Amsterdamsche Raadhuis herinnert om te zwijgen van de reuzenscheppingen der vergane beschavingen in Mesopotamie, Aegypte en Middeo-Amerika, die zal mij begrijpen, als ik de Chineesche architectuur als aantrekkelijk en fijn laat gelden, maar haar grootschheid ontzeg. Of er dan in China geen grootsche scheppingen te bewonderen vallen? Hierop luidt het antwoord, dat de muren van Peking, in het bijzonder zijn poorten en de bekende groote Chineesche muur, door de Chineezen zelf tien-duizend-mijlen-muur (*) genoemd, tot de meest imposante bouwwerken behooren, welke de menschelijke geest ontworpen heeft; dat de keizerlijke graven bij Peking en Nanking wel het reusachtigste staal geven van wat de Amerikanen „landscape-gardening" noemen, dat ergens te vinden is; dat eindelijk het altaar des hemels subliem van opzet en uitwerking is, maar en nu kom ik tot de kern van mijn betoog, in al deze voorbeelden is het niet zoozeer het bouwwerk zelf, dan wel de verhouding tot zijn omgeving, het met m Een goed voorbeeld is ook de tempel van Makassar, waarvan hierbij een afbeelding is gevoegd. (2) Tienduizend hier aangewesd, waar wij „millioenen" zouden zeggen. 12 fijnst artistiek gevoel gebruik maken van de door de natuur geboden gegevens om het kunstwerk zelve. Dit had mij in Zuid-China, dat ik veel vroeger dan het' Noorden leerde kennen, reeds vaak getroffen, vooral in de plaatsing der tempels, maar de eigenlijke beteekenis van dezen zin voor de waarde der omgeving is mij pas in het Noorden bewust geworden. Vergun mij hier twee daar ontvangen indrukken te herdenken. De eene gewerd mij op mijn spoorreis van Moekden naar Peking, waar ik de reusachtige löss-vlakte doorreed. Het was vroeg in het voorjaar, in den laten achtermiddag. Kaal lagen de velden tot den horizon, wachtend op het ontkiemen der zaden; geen huizen, geen verhevenheden braken de lijnen. De toon van het landschap was warm bruin, meer goud dan bruin, meer gloed dan kleur. En toen geviel in die wijde eenzaamheid een Chineesch graf, eenige armelijke heuveltjes zonder steenen of opsiering, met er om heen een kring van cypressen, die nog het winterkleed droegen, verschrompeld, vaalgroen. Zoo nederig, zoo deemoedig lag dat daar onder den' avondhemel, maar het was in dat licht van een schoonheid zoo ernstig, zoo streng, zoo verheven, als ik zelden mocht aanschouwen. De andere indruk is die der Keizerlijke graven bij Tsing-Erh, ten Noorden van Peking, 't Was nu winter, en de tocht er heen in een draagstoel over de troostelooze vlakte met zijn sporen van rivierdoorbraken, zijn totale verwaarlozing, zijn ruine's van alles wat menschenarbeid eens tot stand had gebracht, meer dan neerdrukkend. Eindelijk waren we bij de heuvels, in welker plooien de afzonderlijke graven — elk een verzameling van tempels en- andere gebouwen — aangelegd waren. Hier voor den offertempel van keizer Yung-Lo staande, die in het midden gelegen is, zag ik hoe aan beide zijden de heuvellijnen, zacht uitbuigend, de wijde vlakte als liefderijk koesterend omvatten; hoe, die lijnen volgend, ge als onmerkbaar van het op zichzelf imposante keizergraf tot het onmetelijk vergezicht, waarbij het menschenwerk in nietigheid verging, werd gevoerd; hoe zuiver en als verlossend hierin het vergaan van het persoonlijke in de al omvattende Eenheid werd uitgesproken. En toen voelde ik het wezen van Feng-Shui, (*) dat geheimzinnig, door veel bijgeloof vertroebeld, (1) Letterlijk „wind en water". De Engelschen noemen het „geomancy", wij zouden van wichelarij kunnen spreken, maar dan in het bijzonder wat aard en gesteldheid van den bodem betreft. De term -wordt thans meestal gebruikt in verband met den aanleg van graven, wat de Chinees een der gewichtigste levensdingen vindt. Hij omvat echter alles, wat met bouwen en wonen in verband staat. Belangstellenden moge ik verwijzen naar de reeds vrij oude maar nog altijd waardevolle brochure er over van Eitel. Tempel te Makassar Voorbeeld Van Chineesche dakversiering. 13 maar in zijn kern zeer diep, bijna mystiek inzicht in het verband tusschen de natuur en ons, dat uit de kinderdagen der menschheid tot ons is overgekomen, en in China een geheel eigen plaats in het volksleven inneemt. Zulke indrukken zijn onvergetelijk, en openen een geheel nieuw en niet hoog genoeg te schatten inzicht in het innigste wezen van wat ik de ziel van het volk zou willen noemen. Het kan toch niet anders, of onbewust moet zulk een omgeving als het eerst beschreven landschap, het zieleleven beinvloeden en ik meen daarvan het bewijs te zien in de bewust gekozen en met zorg uitgewerkte plaatsing en aanleg der keizergraven. Deze geven het hoogste wat hierin bereikt werd, maar Feng-Shui geldt niet voor keizers alleen. Feng-Shui beheerschte tot voor kort het geheele volksleven, en eerst thans verjaagt het nuchtere Westen met het schel gefluit zijner locomotieven, met zijn stoom en zijn electriciteit de eeuwenoude tradities, den in uiting soms grotesken, maar in wezen eerwaardigen geest van het Verleden. Waarom ik van het tempeltje te Cheribon U naar Noord-China bracht? Omdat ik -hierdoor hoop U duidelijk gemaakt te hebben, dat ge bij Chineesche bouwwerken altijd een factor moet mederekenen die bij ons niet, althans lang niet in die mate meetelt. Het komt er bij die werken evenveel op aan, wat de bouwmeester niet, als wat hij wel ge- en bebouwd heeft. En dit vindt ge ook in den Koan-Iem-tempel. De afmetingen van het voorplein, de indeeling der tempelruimte zelf zijn wezenlijke bestanddeelen van het geheel. Let zoo straks eens op de waarde van het niet overdekte midden-gedeelte; tracht eens de oude Chineesche woningen der sinds geslachten hier gevestigde families in Uw omgeving te zien, en gij zult, naar ik hoop, tot de erkentenis van de juistheid mijner opmerking komen. Voor we echter den tempel binnentreden, willen we eerst den voorgevel bezien, want deze is een aandachtige beschouwing overwaard. En dan beginnen we met het dak (zie de titelplaat). Het is in drieën gesplitst, het hooge en grootste middendak, en de beide flankeerende zijdaken. Let eerst op de bekroning der daklijst; op den kilin of eenhoorn, die een parel in vlammenrand draagt tusschen twee draken in; op de zijdaken met de dolfijnen, kenbaar aan den gespleten vischstaart. De dolfijnen houden natuurlijk verband met de zee. Op een Koan-Iem-tempel zijn zij overigens niet precies op hun plaats, wel, zooals te Makasser p) b.v. op tempels van Ma-Tsö-Poo, de (1) Zie de afbeelding daarvan op plaat III. 14 schutspatronesse der zeelieden. Draken, kilin's en phoenixen zijn Chineesche fabeldieren, allen symbolische beteekenis dragend. De phoenix is als bij ons het eeuwige, zich steeds vernieuwende leven. De kilin, dien ge in China voor alle yamen's en gerechtszalen afgebeeld vindt, dankt die onderscheiding aan het feit, dat hij gerechtigheid symboliseert. (*) De draak ja, daarover zijn boekdeelen volgeschreven en zouden er nog meer te schrijven zijn. Dat hij in nauw verband staat met den keizer en alles wat des keizers was, zullen de meesten mijner lezers weten. Als een keizer stierf, neette het dat hij den drakenkar had bestegen. Als ornament komt hij op des keizers kleeding, huisraad enz. in allerlei decoratieve vormen voor. Echter speelt hij ook een belangrijke rol in Feng-Shui. Hij is dan het tegenbeeld van den tijger en als ge in de smalle voorgalerij van onzen tempel even links en rechts kijkt, zult ge draak en tijger ook in haut-relief afgebeeld vinden. In dit verband is dan de draak het vluchtige, het geestelijke (wind, water, wolken, in het algemeen het opwaarts strevende) en de tijger het vaste, het droge, het materieele (aarde, en wat daarmede verband houdt). Bij de'draak hoort de parel, het symbool van zuiverheid. (2) In het bekende drakenspel, dat bij Chineesche godsdienstige feesten vaak wordt uitgevoerd, ook in onze koloniën, wordt vertoond hoe de draak, bestaande uit een katoenen geschilderden lap, over verlichte lampions gespannen, de parel, een groote roode lampion vervolgt en tracht te verslinden. (3) Nog andere beesten, die symbolische of mystieke beteekenis hebben, zijn leeuwen, die in paren (mannetje en wijfje, het eerste (1) Bij nader inzien is dit minder juist. Het „grouwelijck" beest voor de yamen's is ook wel een eenhoorn, maar doet dienst als afschrikkend voorbeeld en heet dan „begeerige wolf". De kilin kondigde de geboorte en het sterven van Confucius aan. (2) Volgens een andere opvatting zou de parel de zon voorstellen, waaromheen de draken als wolk- en regengoden spelen en stoeien. (3) Na het schrijven hiervan vond ik in het werk van Oskar Münsterberg over „Japanische Kunst-geschichte" (Verlag Georg Westerm?nn, Braunsweig) op bl. 42 van deel II nog het volgende over de draak als symbool. „Die Darstellung des Drachen begegnet uns an den verschiedensten Stellen und immer „in scheinbarer anderer Bedeutung und Darstellung. Vielleicht keine symbolische Darstellung ist für den Abendlander und Christen so schwer zu verstehen als die des Drachen. „Es sêi mir daher gestattet, die Worte in Uebersetzung wiede.- zu geben, welche der „geistvolle Interpret asiatischer Weltanschauung, Okakura, kürzlich veröffentlichte: „Der „Drachen Ostasiens ist nicht das grausame Ungeheuer mittelalterlicher Einbildungskraft, '..sondern der Genius von Starke und Güte. Er ist der Geist des ewigen Wechsels und „daher das Leben selbst. Wir verbinden mit ihm die Vorstellung der höchsten Macht l'oder des allherschender. Geistes, welcher jedes Ding durchdringt. Immer neue Formen, 15 kenbaar aan de bal waar zijn poot op rust, het tweede aan het jong, dat het bij zich heeft) als wachters voor de tempels zitten (ook ons tempeltje heeft er twee), ooievaars,. schildpadden, ganzen, vleermuizen enz. Op de zijdaken hooren feitelijk nog andere kleinere beesten te staan, die in geen fauna zijn onder te brengen, honden met koeienkoppen, kinderlijk wanstaltige gedierten. Men beweert, dat hun aantal en vorm verband houden met rang en stand der huisof tempelbewoners, maar dit is alles nog zeer duister en als ik hierop door moest gaan, zou ik heel spoedig „au bout de mon Chinois" zijn. We kijken dus verder naar de noklijst, rijk versierd en diep uitgewerkt, waar weer draak, kilin en phoenix tusschen rijkkleurige bloemen en krullen uitkomen. Het dak zelf is onderbroken door vier terrasvormige ornamenten; afsluitingen, van halverwege reikende verhoogde dakpanspanten. Het zijn curieuze dingen, die ornamenten, „plus rares que beaux", kinderlijke afbeeldingen van torentjes en huisjes met mannetjes en vrouwtjes, met vlaggen dragende ruitertjes enz. enz., het geheel bekroond door den phoenix. Als ge wel eens een ouderwetsche Chineesche tooneelopvoering hebt gezien, herkent ge ze dadelijk. > 't Zijn voorstellingen uit de „Sam Kok Tsi", de geschiedenis der Drie Rijken, den Chineeschen heldentijd. Zoo straks zult ge er in den tempel nog meer van zien in den vorm van muurschilderingen. Het is broos werk, en de meeste poppetjes zijn hoofdeloos, de torentjes geknot, de huisjes beschadigd, maar toch doen ze nog fleurig én kleurig en steken ze geestig tegen de roode dakpannen af. Het dak wordt afgesloten door een fijnen rand van groen geglazuurde tegeltjes, halvemaantjes afgewisseld met rozetten, allen discreet geornamenteerd. „der Umgebung angepasst, nimmt er an, und noch niemals ist er in einer bestimmten „Gestalt gesehen worden. Der Drachen ist das grosze Mysterium der Welt! Verborgen „in den Höhlen unzuganglicher Berge oder zusammengekauert in den unergründlichen „Tiefen des Meeres, erwartet er seine Zeit, bis er sich bedachtsam in Bewegung setzt. „Im Sturrri offenbart er sich in den Wolken und schiittelt seine Mahne in den schwarzen „Wassern des siedenden Sprudels. Seine Klauen sind die Zacke des Blitzes, und seine .Schuppen glitzern in der Rinde des regenfeuchten Fichtenbaumes. Seine Stimme hort „man im Heulen des Orkans, der die trockenen Blatter de3 Waldes davontreibt und einen „neuen Frühling verkündet. Der Drachen offenbart sich nur, urn wieder zu verschwinden. „Er ist die glanzende symbolische Darstellung jener belebenden Kraft der Organismen, „welche die trage Masse der erschöpften Materie von neuem beseelt". Ik moet tot mijn schande bekennen, dat ik den naam Okakura verder niet ken maar het kosmisch bezielende, dat voor de Oost-Aziaten in het drakensymbool ligt opgesloten, hééft hij zeldzaam goed gevoeld en weergegeven. 16 Nu denkt ge wellicht, dat ge alles van het dak hebt gezien, maar dat hebt ge mis. We loopen even terug, gaan een der zijpoortjes naast den tempel door en let nu eens op de fraaie vulling van den spitsen hoek, op den zijmuur die het voor- en achterdak aan den top vormen. Ik vond het mooi genoeg, om er een aparte photo van te doen nemen, welke ge hiernaast vindt afgebeeld. Hoe gelukkig is deze afsluiting van den nok gevonden, rijk en toch niet overladen. In zulke détails zijn de Chineesche huizen- en tempelbouwers meester. Ik sprak hiervoor van de variaties, welke in den op zich zelf eenvoudigen grond-vorm kunnen worden aangebracht. Een der meest geliefkoosde en veelvuldigst voorkomende is het aanbrengen van twee en meer daken boven elkaar, (*) In China heb ik daar ware prachtstukken van gezien; o.a. in den Lam-Pho-Totempel bij Amoy. Daar was een achtkant pavillioen, met drie ook achtkantige, steeds kleiner wordende daken gekroond, een wonder van constructie. Ook op de hoeken van het keizerlijk paleis te Peking vindt ge kleine koepeltjes met a jour gewerkte en rijk gebeeldhouwde daken boven elkaar. De diepe kleur der gele daktegels (geel is de keizerlijke kleur) geeft hier nog een bijzonderen rijkdom aan. Eindelijk dienen de pagoden vermeld te worden, deze speciaal Chineesche vorm van den Indische dagob of stoepa. Deze zijn gedekt door een willekeurig maar altijd oneven tal van daken (van vijf tot dertien komt het meest voor), welke echter tot een geheel in torenvorm verwerkt zijn. Hierin is evenwel het spoor van het Indisch symbool van vorstelijkheid — het zonnescherm — ook onmiskenbaar. Laat ons nu den voorgevel zelve wat nader beschouwen. Tot mijn spijt moet ik hier opmerken, dat hij in tegenstelling tot het dak wat gedrukt, wat klein is, wat vooral uitkomt bij de venstermuren. Als deze wat hooger en vooral . wat breeder waren uitgevallen, zou dit het geheel ten goede zijn gekomen. Dit is in tegenspraak met wat ik zoo even zeide omtrent het gevoel der Chineezen voor proportie, maar het spreekt van zelf, dat daar wel eens uitzonderingen op voorkomen, en al is het Cheribon-tempeltje als geheel beschouwd een lijn werk, ik heb in China zelf veel mooiere tempels gezien. (1) Als eenvoudigst voorbeeld daarvan vindt men op plaat II onder c een afbeelding van een der pavilioens uit het keizerlijk paleis te Peking. Ge kunt tevens nog eenige der kleine gedierten onderscheiden, die ik zoo even besprak, op den gebogen uitlooper van het bovenste dak rechts; terwijl voorts de vorm „dak op palen" hier zeer duidelijk tot uiting komt. De a-jour gewerkte paneelen tusschen de pilaren in toch dienen blijkbaar slechts tot afsluiting der zaal, niet tot dragen van het dak. Ornamenteering oan den zijmuur-top. 18 ornament is, geeft geen stof tot opmerkingen. Alleen moet ik U nog opmerkzaam maken op de twee figuren, welke op de inspringende zijden tusschen vensterwanden en midden-paneelen voorkomen. Zij stellen de Hemel- en Aardemandarijnen voor, beiden weer rijk in zwaar geplooide gewaden gehuld. De inscriptie's op de banieren, die zij dragen, zeggen dat de Hemelmandarijn geluk en de Aardemandarijn hoögen rang verleent. De groote middendeuren geven vergulde draken te zien, en de onderstukken der paneelen naast de hoofddeur weer het bloemen-jaargetijden-motief, dat ik bij het buitenpoortje reeds beschreef. Wellicht heeft het U getroffen, dat de muren van den grond tot aan den onderkant der vensters toe geen ornament vertoonen. Dit zult ge ook binnen in den tempel vinden, slechts hier en daar zijn sporen van vroegere versiering te vinden. Men zeide mij, dat indertijd de muren tot den grond toe beschilderd waren, maar dat tengevolge van de optrekkende zouten in den grond en de fundamenten, deze allen vergaan en afgebladerd waren. Nu zouden onderaan trasramen zijn aangebracht, maar men is nog niet tot bijwerken en herstel der oude schilderingen overgegaan; wat vooral binnen met de Boeddhistische helle-schilderingen zeer jammer is. Het is te hopen, dat de Chineesche ingezetenen van Cheribon te eeniger tijd het in 1889 door den toenmaligen kapitein, den thans zeer bejaarden majoor Tan Tjin Kie (*) gegeven voorbeeld zullen volgen en eenige bekwame vaklieden uit China zullen laten komen om de schade bij te werken. De inscripties boven de vensters en de middenpoort zullen verderop behandeld worden. Laat ons thans eindelijk den tempel binnengaan. De gewone manier om dit te doen is, öm te loopen en door een der lage zijpoortjes naast den tempel naar achter te gaan, waar men dan halverwege een kleine deur vindt, die tot het tempel-interieur toegang geeft. De hoofdingang wordt zelden gebruikt; is ook meestal gesloten. In groote tempels, die op een terras gebouwd zijn, vindt ge altijd in het midden van den trap, die naar boven voert, een rijk gebeeldhouwde steen- of marmerplaat, die weer een draak te zien geeft, het „drakenpad" of den „weg der geesten". Alleen de goden en de keizer als Zoon des Hemels mogen dezen weg betreden. Het Cheribon-tempeltje is echter te bescheiden van opzet hiervoor. (2). (1) Sinds overleden. (2) Hij komt wel in den Makassar tempel voor. Zie nevenstaande afbeelding. Tempel te Makauar Voorbeeld van het Drakenpad. Tempel te Cheribon Hoofdaltaar 19 Wilt ge een goeden indruk van den tempel krijgen, dan raad ik U aan, den tempelwachter met een kleine gift over te halen, zoowel het leelijke afsluithek als de beide hoofddeuren te openen, en zoo langs den vorstelijken weg den tempel in te gaan. Daar ligt hij nu voor U, een ruime, vrij hooge zaal; door het niet overdekte middengedeelte in voorhal en altaar-zaal gescheiden. De groene planten, die het open middenvak vullen, het heldere zonlicht, dat hen beschijnt, vormen als een lichtend middelpunt, waaromheen de meer getemperde overdekte ruimten koelte en schaduw geven. Die tegenstelling kan vooral midden op den dag zoo weldadig aandoen. De voorzaal is betrekkelijk leeg. Straks zullen wij hem in bijzonderheden nagaan. Nu voer ik U eerst tot den eigenlijken tempelzaal. Achter het helle middenvak schemert die vaag op. Gij ziet verguld houtsnijwerk, geborduurde strooken met kleurige Chineesche teekens er op, gordijnen, lantarens en leelijke Westersche lampen, een mengeling van kleur, die zich oplost in een accoord van rood en goud met accenten van zwart en groen. Ik breng U nu eerst voor het hoofdaltaar, in rijk gebeeldhouwde omlijsting van verguld houtsnijwerk gevat. Daar troont achter door ouderdom vale, ietwat groezelige zijden gordijnen Zij, aan wie de tempel gewijd is, Koan Iem, brengster van troost, de genadevolle en erbarmende, die de zielen verlost van waan en lijden, en het zuivere inzicht geeft. Gij vindt haar menigvuldig afgebeeld, allereerst levensgroot op den houten achterwand geschilderd, thans gedeeltelijk bedekt, zoodat alleen het gelaat der godin nog te zien is, verder als houten, natuurlijk weer vergulde beeldjes, op den lotus troonend. Dienende engeltjes brengen haar den groet van deemoed en vereering. De arhat's of lohan's, de discipelen van Boeddha, zitten eerbiedig ter zijde geschaard. Dat zij niet slechts èèns is afgebeeld is een verschijnsel, dat gij in eiken tempel zult vinden. Let echter eens op het beeldje met de gestyleerde krullen, dat tusschen die der godin zelve geplaatst is. Dat is Sakya-Moeni zelve, de Boeddha, van wien Koan-Iem, Avalokitecwara, als haar Sanskritdubbelganger heet, slechts de volgster, de dienaresse, een der vele incarnaties is. p) Overal, waar Koanlem vereerd^ wordt, vindt ge op haar altaar op de eereplaats den Meester, Amitlbha, O-mi-tó-hoet, als de Hokkjennaam luidt. (1) Nog eens moet ik opmerken, dat ik geen wetenschappelijke beschrijving geef Wie geleerdheid over het Chineesche pantheon en Chineesche religie wil verzamelen, vindt 20 Vóór het altaar staat de offertaffl pet het groote wierookvat, waarin altijd eenige offerstokjes smeulen, een dun spiraaltje rook opzendend naar de Godin. Dit heel langzame, maar voortdurend berooken geeft ouden beelden dien warmen goudbruinen toon, dien ik zoo vaak in China mocht bewonderen, en waar geen ander woord dan Rembrandtiek voor te vinden is. Ook brandt altijd de lamp daarboven, soms een armelijk pitje, soms fraaie lantarens van kunstig bewerkt ebbenhout en kleurig glas. Wat vazen met stoffige kunstbloemen of kunstelooze tropheeën van goud- en bontpapier, tinnen of houten kandelaars met helroode, fraai geornamenteerde kaarsen, kleine kopjes met wat thee gevuld, versiering van frissche bloemen, kunt gij, naarmate de jaarfeesten der godin (2) weerkeeren, op de offertafel aantreffen. Daar hoort verder de schel en de houten trommel in visch-vorm, die bij de ritueele voordracht der soetra's om beurten geluid en geslagen worden. Daar vindt ge ook vaak den koker met genummerde bamboe-latjes, en de houten halvemaanvormige blokjes, die de een zoowel als de ander voor wichelarij dienen. De eerste wordt na aanroeping der godin en het offeren van wierook, kaarsen en andere gaven zoo lang geschud, tot een der stokjes het verst uitsteekt. Het nummer daarop correspondeert met een gedrukt blaadje, dat U in duistere orakeltaal over Uwe toekomst inlicht of ook wel wordt daardoor een recept voor zieken aangewezen. De wichelblokjes worden, oók weer na offeren en gebed, eenige malen omhoog geworpen, waarna dan de ligging ten opzichte van elkaar U een gunstigen of ongunstigen afloop van een beoogde onderneming aangeeft. Het meest nemen Chineesche vrouwtjes hiertoe hun toevlucht, maar ik herinner me toch nog heel goed, dat, toen we als studenten in China vertoefden, en daar door den lagen dollarkoers in zeer ongunstige omstandigheden verkeerden, zoodat we ootmoediglijk om hulp aan de hooge heeren in Batavia schreven, onze Chineesche leermeesters, die anders als strenge Confucianisten voorgaven, dat bijgeloof te verachten, heel zorgzaam naar den tempel van Koan-Iem togen en daar na offeren en het brengen van geschenken in St. Julien, Beal, Wylie, Lassen, Eitel, Koeppen, Burnouf, om enkele der ouderen te noemen, zoomede in de serie der „Sacred Books of East", stof te over. Wie iets van den geest van het Boeddhisme, zooals het nog in China leeft, wil meevoelen, leze Borel's aantrekkelijke schetsen, o.a. „Koan-Im, een Boek van Goden en van de Hel". (2) Van eiken god worden geboorte- en sterfdag (zonder onderscheid door de Chineezen geboortedag genoemd), en de dag, waarop zi] tot Boeddha werden, — de erkentenis verwierven, als feestdagen gevierd. Tempel te Cheribon 1/ , j , Venster van den voorgevel van binnenuit gezien. Tempel te Cheribon. Rechterwand Paneel IV. Tempel te Cheribon. ' Rechterwand Paneel V. 29 „Hoe beter wij leven, hoe beter het voor ons is". Op den toren links is een banier bevestigd. Daarop staat: „Onderscheiding tusschen Goed en Kwaad". „De toren van den Spiegel des Kwaads". „Als zondaren op dezen toren komen, dan begrijpen zij pas, dat, hoe rijk „zij ook geweest mogen zijn (lett. al hadden zij tallooze tails goud en zilver „bezeten), zij niets daarvan mede kunnen voeren". Op de zuilen van de gerechtszaal zijn deze spreuken aangebracht: „In de hel gaat alles stipt eerlijk toe". *" ~ „Al waart gij op aarde ook nog zoo rijk en machtig, „Zoo zal U hier goed en kwaad toch precies vergolden worden". „Als iemands tijd gekomen is, is het uiterst moeielijk den duivel Boe Siong „(„niet-bestendig", i. e. den dood) te vermijden". Rechts boven staat voorts het opschrift: „Eerste paleis", terwijl voor den inderdaad eerwaardigen mandarijn met zijn lange snorren op tafel weer leuk kinderlijk zijn naam staat geschreven, nl. koning Tsien Kong, een der hellevorsten. Typisch is voorts nog dat de tien helle-paleizen een getrouwe voorstelling geven van een Chineesche gerechtszaal. (*) Statig troont de mandarijn-vorst achter den met een geborduurd kleed bedekte tafel, bijgestaan door een of meer secretarissen. Dit zijn allen deftige heeren, rijk gekleed, eerwaardig van voorkomen. Het mindere personeel, „runners" noemt Giles ze, „oppas" zouden we in Indië zeggen, ziet er niet zoo respectabel uit. Zie eens naar de kerels, in lompen gehuld en met hooge mutsen op, die op Platen XIV tot XVII en XXI afgebeeld zijn. Dat zijn de echte „iao koei", de hongerige duivels, die de levenden plagen en kwellen, en wiens liefste werk is deze op te roepen om voor den hellevorst te verschijnen, dus met recht hun „den dood aan te doen". Ze zien er uit, deze vogelverschrikkers met hun fatale grijnslach, om ze met hoon en spot te ontvangen, van „kerel, waar heb je dien hoed vandaan", maar den stouten spotter, die hen zoo begroette, zou spoedig de lust daartoe vergaan, als de holle oogen gaan fonkelen, de kille greep vaster nijpt, door het grijnzende masker de duivelsche boosaardigheid, opflitst, en onverbiddelijk het bevel van den vorst wordt uitgevoerd. Als combinatie van het groteske en het (1) Zoo zegt ook Johnson (pag. 828): „lts Judgment day is an assize in perpetual „session, on the model of the mandarin's yamun, both as to forms and penalties". 30 verschrikkelijke vind ik deze figuurtjes nog geslaagder, in elk geval karakteristieker dan b.v. de Japansche maskers en de spookbeelden van Hokusai. Andere dienaren hebben dierenkoppen, de meesten zijn echter gewone duiveltjes en deze zijn met een brio en een entrain geschilderd, die werkelijk vermakelijk zijn. Let eens op de boogschutters in Plaat XVI, op het duiveltje, dat in PI. XIX een zondaar aan een touw om den nek voorttrekt, op zijn collega's op het volgende paneel, (PI: XIII. a) die hakken en kerven en spietsen. Ze gnuiven van pleizier, de booswichten. Een speciale vriend van mij is het waterhoofd op PI: XV. Dat is een ventje om van te droomen. Quel monstre! De veroordeelden zijn slappe poppetjes. Dat viel me ook in den helletempel te Peking op, dat daar de patiënten zoo conventioneel waren afgebeeld, terwijl het duivelengespuis veel meer leefde. Nog een eigenaardigheid vindt ge op de laatste twee paneelen. Op het eerste ziet ge tal van gedierten afgebeeld, runderen, een haan, een hertje; een kraanvogel en verschillend kruipend gedierte. Ik vermoed dat deze een boekje open komen doen van wat ze te lijden hebben gehad van booze menschen en dat het volgend tooneel de straf dezer boosdoeners verbeeldt, die nu zelf in diergestalte een nieuw leven moeten beginnen. Geen smeeken helpt. Terwijl de „goede menschen" de smalle brug, die naar den hemel voert, overschrijden; terwijl de veel grootere schare van aartsboosdoeners door het duivelenpersoneel naar nieuwe verschrikkingen gevoerd worden, wordt voor de zieltjes, die voor den rechter geknield liggen, het nieuwe omhulsel aangebracht, waarin ze aan den lijve zullen voelen, hoe prettig het is als dier gekweld te worden. Zoo zou ik voort kunnen gaan, maar liever geef ik U den raad, om zelf eens naar Cheribon te gaan en op Uw gemak paneel voor paneel te bekijken. Het is heusch de moeite waard, en gij zult dan, hoop ik, zeggen, dat mijn beschrijving, al is zij wat lang uitgevallen, toch niet te veel zeide. Er is, wat muurschilderingen betreft, nog meer te zien. Zoowel de vensterwanden, gelijk ge op de platen kunt zien, als de zijwanden der eigenlijke altaarzaal zijn overdekt met plaatjes. Ik weet werkelijk geen ander woord voor deze voorstellingen, 't Zijn ook inderdaad illustraties van boekwerken, nl. op jen linker vensterwand (x) van de „Beroemde voorbeelden van Ouderliefde", op den rechtervensterwand (1) van „De heldendaden van Sie Dzien Koei", een (1) Zie Plaat VI en VII. 31 beroemd generaal uit de Tsong-dynastie, en op de zijwanden der altaarzaal (2) van „De geschiedenis der Drie Rijken". Het eerste werk geeft precies wat den titel zegt. Men zou het oneerbiedig een kroniek van brave Hendrikken en Hendrika's kunnen noemen, maar de Chineezen zelve vinden het prachtig en de verhaaltjes zijn even zeer gemeen goed als bij ons b.v. de sprookjes van Moeder de Gans. Daar is de zoon, die om zijn ouden vader voor muskietenbeten te bewaren, ongekleed eerst in bed ging liggen, opdat de muskieten zich met zijn bloed zouden verzadigen. Daar is de dochter, die haren ouden vader zoogde, omdat zij hem geen ander voedsel kon bezorgen. Daar is de zoon, die als paard den wagen waarin zijn vader gezeten is, voorttrekt. Daar is de zoon, die, hoewel deftige mandarijn, zich als een klein kind aanstelt, om zijn bejaarde ouders te vermaken. Daar is de zoon, die toen zijn vader in den winter visch wilde eten, naakt op het ijs ging liggen, zoodat dit door zijn lichaamswarmte smolt, en hij zijn vaders wensch bevredigen kon. Gij kunt deze allen op de plaat terugvinden. De volledige opsomming zal ik U echter besparen. Ook moet gij mij niet vragen, U de andere illustraties uit te leggen. De „heldendaden van Sie Dzien Koei" ken ik niet, en uit de „Geschiedenis der Drie Rijken" heb ik maar enkele brokstukken gelezen. Liever vertel ik U, dat deze in veel tempels voorkomende voor ons zeer eigenaardige tempelversiering volkomen met Chineesche opvattingen strookt, wat hieruit blijkt, dat de tooneelvoorstellingen, die vaak in Chineesche tempels worden gegeven, niet alleen ter eere maar ook tot amusement der goden, voor het overgroote deel stukken brengen, die aan de genoemde historische romans ontleend zijn. Artistiek staan overigens de prentjes lang zoo hoog niet als de hellevoorstellingen en ik heb ze alleen volledigheidshalve vermeld. Iets beter zijn de afbeeldingen boven de hiervoor beschreven voorstellingen en illustraties van verschillende Boeddhistische en naar ik meen ook Taoistische heiligen, maar ten slotte geef ik toch verreweg de voorkeur aan de helleprenten. Wat er in den tempel te lezen üalt. Als gij dit precies wilt weten, vindt gij hierachter de Chineesche inscripties, die ik in den tempel verzameld heb, netjes bij elkaar geschikt met de vertaling (onder het hiervoor gestelde voorbehoud gegeven) erbij. Maar misschien is het (2) Zie Plaat XI. 32 U niet onwelkom een en ander te hooren over de wijze waarop en waarom die inscripties in den tempel zijn aangebracht. Laat mij dan ter inleiding voor het laatst „good old Johnson" aanhalen, want diens woorden passen hier precies, al zijn ze gedeeltelijk een herhaling van wat ik hiervoor, naar aanleiding van de benaming van den tempel zeide. Hij schrijft in zijn hoofdstuk over „Education": „China is a vast open volume. Every thing is stamped with written words „of man. Walls, doors, pilasters are but the bearers of felicitous mottoes, „apothegms, original or proverbial. Apartments are covered by "flowery „scrolls" hung in pairs, artistically devised to express in elegant sentences, — „ethical, amatory, dramatic, enigmatic, — contrasted or corresponding images „of feeling. Temples are books of wise sayings, oracular responses, divine „names which spill over on the surrounding rocks. (*) Lanterns are scribbled; „dresses are not only worn but read. A good sentence well pencilled is the „most dainty of gifts; a shop front is a public gratuity of scribbled puffs and „cards of invitation; a house door sighs in the name of its cwner "May I be „so learned as to hide ten thousand volumes in my mind" or announces that „by literature the people become great". Voor iemand, die, voor zoover ik weet, nooit zelf in China geweest is, heeft Johnson hier een verwonderlijk juiste en gelukkig gestelde beschrijving gegeven van wat ik wel eens oneerbiedig de schrijfwoede, de opschriften-manie der Chineezen noem. Eigenlijk is dat zeer ondankbaar van me, want én straten én gebouwen, een geheel stadsbeeld wint slechts aan kleur en aantrekkelijkheid door deze meest vergulde, maar ook in andere kleuren uitgevoerde inscripties. Maar ge moet weten, dat de meesten dezer spreuken drommels lastig te vertalen zijn. Zoo hoort het ook, want hoe meer toespelingen ze bevatten, hoe meer aanhalingen of echo's van de klassieken er in voorkomen, hoe mooier men ze vindt. En dit zijn de eerste dingen, die, als men met geen Chineesch kennende luidjes wandelt, U als „iemand die wel Chineesch kent" gevraagd worden. Ik heb mijn figuur niet altijd kunnen redden en van daar dan mijn wrevel. (1) Ik cursiveer. Het slot van den zin is een toespeling op het gebruik om in den omtrek van tempels namen van goden of lofspreuken op hen in de rotsen te beitelen of deze daarmede te beschilderen. Met het „lezen van kleederen" bedoelt Johnson dat vroeger b.v. die van den keizer symbolische voorstellingen en ook wel spreken en letterteekens („lang leven" b.v.) als ornament droegen. 33 Ook in den tempel te Cheribon vormen de spreuken, goud op zwart, zwart op goud, de „scrolls" of rolprenten en,geborduurde strooken in kleurige zijde gewerkt, een wezenlijk deel van het binnen-décor. Men onderscheidt,hidrtH „paai's" of „pien's" en „ljen's". De eerste zijn de groote planken of borden, die ge b.v. boven de altaren ziet. Zij zijn enkelvoudig, dragen een naam of een korte spreuk, vaak een aanhaling of een zegenwensen. De „ljen's" zijn de lange smalle hangplanken, die b.v. de zuilen bedekken. Gij kunt ze op plaat XI zien. Deze komen altijd in paren voor, en Johnson zegt terecht, dat de beide spreuken parallel loopen, d. w. z. dat hun grammaticale samenstelling precies overeen moet komen. Een andere stijl-eigenaardigheid herinnert aan onze acrostichons. Dit zit zoo. De naam van den tempel is, als ik zeide, „Tiao-Kak-Sie". Nu beginnen de meeste „ljeri's", no. 1 met „Tiao", no. 2 met „Kak". Soms. doen ook de teekens aan het slot van den zin mee met dit spelletje. Zoo is er een stel spreuken ter eere van den god „Kwan-Te-Sing-Koen" of Kwan-Te-heilige-heer" en de beide spreuken beginnen met „Kwan" (No. 1) en „Te" (No. 2) en eindigen met „Sing" (no. 1) en „Koen" (no. 2). Het is dus zoo iets als ons „Wilhelmus", waar de beginletters van elk couplet te zamen gevoegd den naam „Willel van Nassov" vormen. Verder zijn deze „paai's" en „ljen's" van belang, omdat zij als in het begin gezegd, zoowel den naam van gever of gevers vermelden als den datum van schenking. De beide oudste in den Cheribon-tempel dateeren van keizer Khang-hi. (*) Het opschrift op de eene luidt letterlijk vertaald: „Regel (of standaard) Hemel groote gerechtigheid", wat ik vrij zou willen weergeven met: „De opperste gerechtigheid is het richtsnoer der godheid", daarbij in het midden latend, of dit richtsnoer op de godheid zelve van toepassing is dan wel of het door haar op de menschen wordt aangewend. Dat ik voor „Hemel" „godheid" lees, is zeker gerechtvaardigd, want zoo wordt de term ook in de klassieken gebruikt. De andere inscriptie op de Khang-hi-paai is eenvoudiger. Zij luidt: „Hoe groot was haar mededoogen toen zij over zee voer". Mijn Chineesche schrijver zegt met stelligheid, dat dit op Ma-Tso-Po slaat; maar ook van Koan-Iem wordt verhaald, en in verschillende hier opgehangen spreuken wordt er ook, op (1) Zie beneden, No. 20 van de opschriften (pag. 46), en No. 12 op blz. 43. Koan Iem-tempel 3 34 gezinspeeld, dat zij de zondaren in haar schip ter redding en verlossing opneemt. Ook zij is „Stella Maris" en wordt vaak afgebeeld op een rots in het midden der branding. Maar ik dwaal onwillekeurig af, want ik zou U vertellen, waarom en door wie deze spreuken opgehangen zijn. Het is natuurlijk in de eerste plaats om de godheid te eeren, en wordt veelal gedaan als dankbetuiging voor een bij^ zonder gunstbetoon, verhooring van gebeden, inlossing van geloften, enz: „tout comme chez nous". Vandaar dat ge vaak voor den naam van den schenker een omschrijving vindt als „de met (Boeddha's) genade begiftigde", „de jongeren der goddelijke barmhartigheid", „het geloovige kind" en dergelijke. Er zit hier natuurlijk veel conventie in, maar opent het ook niet een van het gangbare zeer verscMlend inzicht in de psyche van die Chineesche handelaren en marskramers, zoo op het oog alleen met stoffelijke tastbare dingen geoccupeerd, waar „meri" zoo dikwijls op neerziet als op lager staande, onbeschaafde wezens? (*) Er is nog een „paai", waar ik Uw aandacht even op vestigen wil. (Zie beneden, pag 40 No. 2). Zij is aan den binnenkant van het buitenpoortje bevestigd, draagt geen datum en is, blijkens het bijschrift, geschonken door den onderkoning (zooals het toen nog heette) van de provincie Hokkjen, als dank voor de hulp, welke de ingezetenen van Cheribon tijdens een hongersnood in die provincie verleend hebben. Het bijschrift luidt: „Door den te Hok-Tsioe „(Foochow) wonenden Tsong-Koen, (2) waarnemend onderkoning, met name „Tsing, is deze paai gegeven, omdat de handelaren te Cheribon rijst aan Amoy „hebben geschonken". (3) De eigenlijke inscriptie luidt: „Vriendschappelijk waardeerden zij de olmen en moerbei-boomen". Dit laatste is een aan de Shi-king of Boek der Gedichten ontleende vaste uitdrukking voor „het voorvaderlijk dorp". (1) . Zeer eigenaardig deed het mij aan in den tempel te Makassar twee stel „ljen" te vinden, door wijlen de collega's Stuart en van Wettum geschonken. Het is natuurlijk een questie van persoolijke opvatting, maar, al zou ik b.v. gaarne bijdragen voor herstelling van een tempel, zou ik toch zeker nooit deze wijze kiezen om mijn sympathie of eerbied voor Chineesche geloofsvormen uit te drukken. (2) . De „Tsong-Koen" was de Mandsjoe-collega van den Chineeschen onderkoning. Tijdens het keizerrijk was het gewoonte, de hoogere ambten steeds dubbel te bezetten, nl. door een Mandsjoe en een Chinees, die elkaar natuurlijk moesten controleeren eh bespionneeren. (3) . Een zelfde „paai" treft men in de Kong-Koan te Batavia aan. 35 Dat men zulk een tot de geheele Chineesche gemeente te Cheribon gericht eerbewijs niet beter heeft meenen te kunnen plaatsen dan ïn den tempel, toont ook weer op treffende wijze aan, welke beteekenis deze had, welke plaats hij innam in het gemoedsleven der gemeenschap. Hij was meer dan alleen een bedehuis, hij was de zichtbare uitdrukking van het gevoel van samenhoorigheid, dat zoo diep in het Chineesche hart is geworteld, en dat in den vreemde natuurlijk nog meer tot uiting komt dan in China zelf. Het is een eigenschap, die het ons wel eens lastig maakt, die soms vormen aanneemt, welke een vreemd staatswezen niet altijd welkom zijn, maar in wezen is het een schoone en eerbiedwaardige karaktertrek, en in dat verband breng ik een afzonderlijken eeregroet aan dezen getuige uit vroeger dagen van de offervaardigheid Van Cheribon's Chineesche ingezetenen. Voor de verdere spreuken verwijs ik U naar de vertalingen zelve en vraag thans Uwe aandacht voor het laatste te bespreken punt. Wie den tempel bouwden. Het antwoord op deze vraag is tweeledig. De Chineezen toch, die den eersten bouw, en zij, die de verschillende herstellingen bekostigden, kunnen in zeker opzicht als de bouwers er van aangemerkt worden. De namen der eersten zijn niet meer bekend. Die der herstellers zijn in de reeds vermelde inscripties geboekstaafd. (*) Er is echter nog een andere categorie en deze is het, die ik bedoel. Het zijn de eigenlijke ontwerpers en uitvoerders van het werk, de timmerlieden, de metselaars, de vervaardigers van het ornament en het schilderwerk. Hun namen zijn nergens te boek gesteld. Het waren ook maar nederige handwerkslieden, „toekang's" noemt men ze hier, zooals ze ook thans nog overal in China voorkomen, waar ze als voorheen trouw de van ouder tot ouder overgeleverde tradities volgend, hun mooi en sierlijk werk volbrengen, onbewust misschien hoe mooi, hoe sierlijk het is. Een treffend staaltje daarvan mocht ik toevallig in Peking waarnemen. Ik was daar in de dagen dat Yuan Shih Kai zijn verheffing tot keizer trachtte door te voeren. Behalve de politieke intrigues bracht dit ook een groote deining in het keizerlijk paleis en alles wat daarmede samenhang heeft, mede. Keizerlijke gewaden moesten worden aangemaakt, alles wat voor de ceremoniën benoodigd was, opnieuw vervaardigd, (1) Zie blz. 56 en volgende. 36 en o. a. moest er ook een paleis voor den kroonprins in gereedheid gebracht worden. Dit zou in dat gedeelte van de reusachtige keizerstad komen, dat aan den zoogenaamden „kolenheuvel" grenst, eén kunstmatige heuvel, die een der vaste bezienswaardigheden van Peking uitmaakt. Ik wist hier verder niets van, en had op een dag de speciale vergunning aangevraagd en verkregen, die voor het bezoek aan den heuvel vereischt wordt. Eenmaal'mijn pas vertoond hebbende, mocht ik verder ongestoord ronddwalen, ert zoo kwam ik aan eenige vrij vervallen pavilloens en andere gebouwen, die alleen nog in de zeldzaam rijk gekleurde daktegels sporen van hun oude bestemming toonden. Daar was men druk bezig met opknappen en hernieuwen. Timmerlieden, schilders, vergulders, steenhouwers waren ijverig bezig en bij navraag bleek mij, dat dit de kroonprinselijke vertrekken moesten worden. De werklieden echter waren dezelfde, die men ook elders aan zou treffen, wier voorgangers misschien het schitterende Zomerpaleis gebouwd hadden, lieden uit het volk, heelemaal geen „artisten". Ik héb een heelen tijd toegezien, hoe zij daar bezig waren, ijverig, consciëntieus en onvermoeid hun arbeid verrichtend. Ze waren van allerlei leeftijd. De jongeren werkten op aanwijzing der ouderen, die het ook weer van hun meesters hadden geleerd. Van plannen of teekeningen, van architectenbureaux geen spoor. Zoo op het oog een achteloos verward krioelen door elkander, maar vlug en zeker schoot het werk op. Dat was nog een beeld van het China, dat ik vereer, dat ijverig naamloos arbeiden, niet strevend naar persoonlijke onderscheiding, maar zich gevend aan, opgaande in het werk zelve. En datzelfde zie ik ook in den tempel te Cheribon, en als zoodanig zou ik nog eens de Chineesche ingezetenen aldaar op het hart willen drukken, dit achtenswaardig stuk werk van hun onbekende, ongeëerde maar als kunstenaars hoog te stellen landgenooten in eere te houden. En over de andere oprichters? Is daar niets van te zeggen? Dank zij den altijd hulpvaardigen en tot voorlichting bereid zijnden bibliothecaris van het Bataviaasch Genootschap, den Heer Gediking, mocht ik uit de bibliotheek twee werkjes opdiepen, of liever èèn werkje „Korte Aanteekeningen omtrent Cheribon" van den Oud-Assistent-Resident Servatius, dateerende uit 1881 en een artikel van J. A. van der Broek in de Tydspiegel van 1891, Deel III, over den Cheribonschen opstand in 1806. Talrijk waren de bronnen dus niet, en, als van zelf spreekt, handelen zij meer over Inlandsche toestanden en personen dan over Chineezen. Toch is er wel iets uit op te 37 merken omtrent de plaats, die de Chineezen in vroeger eeuwen daarbij innamen. Zoo vermeldt de heer Servatius, dat in 1687 er een „Toemengoong Reksa Negara" een rol speelde in de steeds weer opnieuw uitbrekende onlusten tusschen de sultanshuizen van Anom en Sepoe. Deze Reksa Negara nu was een Chinees, die.tot den Islam was overgegaan, en hieruit blijkt wel, welk een invloed de Chineezen soms konden uitoefenen. In 1699 wordt gesproken van „rijke „Chineezen, die van Rembang tijdens de Javaansche onlusten waren verhuisd „naar Cheribon". Over het algemeen was hun aanwezigheid en hun werken geen zegen voor de Inlandsche bevolking. Zij traden op als pachters of ondernemers van belastingen, landerijen, suikermolens, visscherijen (op Noesa Kembangan) en dergelijke. De Sultans en later de Compagnie voeren er wel bij, maar de Inlandsche bevolking legde het loodje. Vandaar, dat het bij de meeste opstootjes ook altijd tegen de Chineezen ging en dikwijls zijn er „Chineezen-pogrom's" geweest, waarbij de slachtoffers soms al even onsympathiek optraden als de muitelingen. Naief merkt de heer Servatius omtrent de gebeurtenissen in het bijzonder der vorige eeuw op: „Ten laatste raakten „de Compagnie's inkomsten er mede gemoeid en nu bemoeide de Regeering „zich met de zaak". Over den verderen opstand in 1806 geeft het genoemde artikel van den heer van der Broek dan uitvoeriger gegevens, maar ook daarin wordt niet zeer gunstig over de Chineezen geoordeeld. Vooral maarschalk Daendels is slecht over hen te spreken". Als pachters der belastingen trokken „zij veel meer dan met de billijkheid bestaanbaar was, en lieten aan de inwoners „veel minder levensmiddelen over, dan tot hun onderhoud noodig waren". Elders spreekt hij van „go ddelooze knevelarijen der Chineezen", maar voegt er nu ten minste aan toe „maar ook tot oneer onzer natie, het inhalig en baatzuchtig gedrag onzer eigen ambtenaren". Z.E. vergat hierbij nog op te noemen de niets ontziende inhaligheid en schraapzucht der Inlandsche vorsten en grooten. Het is een onverkwikkelijk beeld, dat ons, zelfs uit deze sobere aanteekeningen, tegemoetkomt, en al zullen zij voor zoover het de Chineezen betreft, misschien niet geheel juist en onbevoordeeld zijn opgesteld, dat ook deze groep den Inlander uitbuitte en te kort deed, mag wel als zeker worden aangenomen. Waarom ik nu aan het slot mijner tempel-beschrijving deze feiten vermeld? Ik achtte dit noodig, om bij mijn lezers geen verkeerden indruk te vestigen omtrent de mentaliteit diergenen, die hun geld voor bouw en herstelling van 38 den tempel over hadden, die bij hongersnood in China onbekrompen hulp aan het stamland verleenden, die blijkens de inscripties in den tempel, zich zelve kenschetsen als „der genade deelachtig gewordenen", als „geloovige jongeren". Wie mijn beschrijving tot hiertoe gevolgd heeft, zal, hoop ik, gewaar geworden zijn, hoe groot mijn bewondering, hoe warm mijn waardeering is voor wat er hoog en schoon is in Chineesche religie en kunst. Maar die waardeering, die bewondering is slechts zuiver, wanneer zij niet eenzijdig is, wanneer zij de schaduwzijde van het Chineesche volkskarakter niet buiten beschouwing laat. Dit echter eenmaal openlijk erkend zijnde, meen ik het recht te hebben het betoog om te keeren en hun, die maar al te gaarne en al te vaak op „Chineesche bloedzuigers en parasieten" afgeven, er op te wijzen dat alleen dien donkeren kant te zien en te vermelden even onrechtvaardig, even schromelijk eenzijdig is als het door alles heen ophemelen en goedpraten van de deugden der Chineezen. Zooals Dr. de Haan in zijn „Priangan" zoo treffend juist omtrent de Oost-Indische Compagnie en haar „faits et gestes" heeft in het licht gesteld, moeten voorts ook de handelingen der Chineezen in het licht van hunnen tijd bezien worden, wil men een rechtvaardig oordeel vellen omtrent het voor- of nadeel daarvan. In deze woelige dagen, nu allerwege nieuwe stroomingen zich baan breken, nu het nieuwe getij zoo ontstuimig op komt zetten, zij het mij vergeven, dat ik in een eigenlijk litteraire en artistieke causerie de politiek niet geheel buiten beschouwing liet. Maar hiermee wil ik niet eindigen; en ik vraag U nog eens met mij terug te gaan voor het altaar der godin, Koan-lem, de reine, de genadevolle, de barmhartige. En wanneer we ons dan verdiepen in haar wezen, wanneer we ons trachten in te denken in het gemoedsleven van hen, die haar persoonlijkheid concipieerden, die haar soetra's samenstelden, haar legenden en sagen schiepen, haar beeldtenis ontwierpen en ook thans nog haar dienst volvoeren, dan leeren we langzaam aan het tijdelijke van het eeuwige scheiden, dan wQrdt het helder in ons en met die helderheid komt een groot mededoogen voor allen, die lijden in ons hart, zouden wij hen allen veilig in de hoede der groote Liefde willen weten, waarvan ook Koan-lem een incarnatie is. Willen wij in deze stemming haar tempeltje vaarwel zeggen? Cheribon, December 1918. Molukken, Januari 1919. TEKST EN VERTALING DER CHINEESCHE OPSCHRIFTEN IN EN AAN DEN TEMPEL. Het jaartal der oudste paai's is reeds door mij vermeld, 1658. ^Nos. 12 en 20). Dan volgt er een uit 1749 (No. 17), tal van „paai's" en „ljen's" uit de vorige eeuw en de laatste dateert van 1910. Het is dus geen overdrijving, als de Chineezen in de inscriptie der laatste herstelling zeggen, dat Koan-lem nog altijd geëerd wordt. Merkwaardig is hoe weinig in die 250 jaar de stijl der spreuken zich gewijzigd heeft, nog merkwaardiger hoe, waar het onderwerp van allen hetzelfde is, prijs en lof der goden,-de stellers der spreuken er in geslaagd zijn telkens weer nieuwe en soms zeer fraaie wendingen te vinden. Zelfs het acrostichonspelletje doet hier niet aan af, en toch beginnen 7 van de 11 ljen's (de inscriptie op den draagstoel medegerekend) met dezelfde naamteekens. Ook keeren telkens vaste vergelijkingen als „de dauw der genade", „de regen der leer", „de wolk van mededoogen" enz., terug. Voor een goed deel zijn deze waarschijnlijk ontleend aan de Chineesche vertalingen der Boeddhistische soetra's, maar het verband tusschen „regen" en „zegen" komt toch ook buiten het Boeddhisme om tot uiting, als b. v. in het zeggen: „de zomer-regen beregent de menschen" ( JT jifj j^j ) waarmede men uit wil drukken, dat het keizerlijke welwillen zich over allen uitstrekt. Het spreekt trouwens van zelf, dat een landbouwend volk den regen als zegen beschouwt. Voor de vertalingen zelve roep ik nogmaals clementie in. Zij hebben mij meer hoofdbrekens gekost dan de geheele beschrijving. Deze zou echter onvolledig geweest zijn, als ik de opschriften en spreuken had weggelaten. De Chineesche tekst van de naar aanleiding der herstellingen opgemaakte inscripties is echter niet opgenomen. De daarvan vervaardigde copieën zijn in het archief van het Kantoor voor Chineesche Zaken voor belangstellenden te vinden. 40 A. Buitenpoort. 1. Voorzijde. „TEMPEL, WAAR HET GETIJ ONS WEKT". m« „TEMPEL VAN HET WASSEND INZICHT". * 2. Achterzijde. „VRIENDSCHAPPELIJK WAARDEEREN ZIJ DE OL- f| „MEN EN MOERBEIBOOMEN". jg (zie boven pag. 34-—35). jjj^ (Een bijschrift). |^ „Door den te Hok Tsioe wonenden Tsong-Koen, „waarnemend Onderkoning, met name Tsing, is „deze paai gegeven, omdat de handelaren te Cheri„bon rijst aan Amoy hebben geschonken". B. Tempelpoort. 3. Voorzijde. &k*«-* (naam van den tempel als op de voorzijde der buitenpoort). 4. Achterzijde. „DE REINE EN BARMHARTIGE". (»). jg (Twee bijschriften). gb a. „Tijdperk Kong Soe Jaar Bö-Tsoe (1888) (2) „Op een gelukkigen dag der 8ste maand". (1) Een der vaste omschrijvingen van Koan-lem. (2) Waar mogelijk, geef ik het jaar naar onze tijdrekening, herleid volgens Hoetink en Mayer. 41 b. „Geschonken door den voorganger der met „genade begiftigden, Taan Oan Liong, merk " „Tsoen Hjen". C. Opschriften der beide vensters in den voormuur. 5. Links. „HET RIJK IN RUST". |jg| 6. Rechts. „DE BURGERS IN VREDE". j2 te D. Opschriften boven de zijpoortjes in den tempel. 7. Rechts. '*■'«';< „ER ZIJN TALLOOZE WERELDEN". -j^ =P * 8. Links. „ER IS SLECHTS EENE LEER". ^ zin E. Opschriften op de altaarnis van Koan Iem. „DE OP DEN LOTUS TRONENDE HEEFT DEN OP- ^ „PERSTEN RANG". (*) gg L (Twee bijschriften) ~ PP a. „Tijdperk Kong-Soe, jaar Bó-Tsoe (1888) „op een gelukkigen dag. der herfstmaand". „ER ZIJN TALLOOZE WERELDEN". -j^ 8. Links. „ER IS SLECHTS EENE LEER". ^ j£ r.n E. Opschriften op de altaarnis van Koan Iem. (1) De „op den lotus tronende" is een der namen van Koan-lem; omtrent den 42 b. „Gezamenlijk geschonken door de presidenten, kapitein Tee Tiao Tsai, en luitenant Tee „Hong Goan". 10. „DE KOSTBARE ARK VOERT (ONS) OVER". (l). (Twee bijschriften). jj# a. „Tijdperk Tong-Tie 8ste jaar (1869). Win- & „termaand". b. „Eerbiedig geschonken door den door Boed„dha begenadigde Ong Ts'ai Kioe, uit het district Khing-Saan". ii. „HET ALLERHOOGSTE JUISTE INZICHT". £ fc (Twee bijschriften). -p a. „Tijdperk Kong-Tsoe 15de jaar (1889), jaar £g „Ki-Tioe, lentemaand". b. „Eerbiedig geschonken door kapitein Taan „Bong Hoen, merk King Bie, die Boeddha's „genade mocht ontvangen". (Twee zegels). • ;'' a. „merk King Bie". b. „merk Taan, merk Bong Hoen". (1). De „kostbare ark" is het vaartuig, waarmede Koan-len> de zee oversteekt, om de zondaren te redden. Zie hiervoor bl: 34. 43 F. Opschriften op de altaarnis van Mo-Tsó-Po. (zie boven, pag. 21). 12. „HOE OROOT WAS HAAR MEDEDOOGEN, TOEN |g „ZIJ OVER ZEE VOER". W m (Een bijschrift). jjg „Tijdperk Khang-Hi, jaar Mö-Soet (1658) in de „7de maand geschonken door Liem Tsiok Tiong". 13. f$c$ DE HEILIGE MOEDER IN DEN HOOGE". (*). % ± (Geen bijschrift). ^ * G. Opschrift op de altaarnis van Koan Te Ia. (zie boven, pag. 21 e.v.). 14. „DE HELD UIT SHANSI". (>). ^ (Geen bijschrift), m H. Opschrift op het altaar van Ke Lak Koa. (zie boven, pag. 22 e.v.). 15. „DE HEILIGE, WIENS WELDADIGHEID ZICH OP Jffi „ZEE OPENBAART". ^ m (Deze paai komt tweemaal voor. Op de eerste ^ ontbreekt een bijschrift. Op de tweede staat)- (1) . Dit is een der vaste titels van Ma-Tsö-Po. (2) . Koan-Te-Ia was uit de provincie Shansi afkomstig. 44. „Tijdperk Tao-Kong, 15de jaar 11de maand „(1836)". (Geen namen der schenkers). G. Overige in den tempel op verschillende plaatsen aangebrachte paai's. (Waar mogelijk is aangegeven, voor welke godheid zij bestemd waren). 16. (voor Koan-lem). „HET LICHT HARER GENADE SCHIJNT OVERAL". ^ ft (Bijschrift). ^ m „Tijdperk Tao-Kong, jaar Koei-Bao (1843), op „een gelukkigen dag der 4de maand". „Geschonken door het kind Üng Tshai Oen uit „het district Tsing". .x^i «Jjr>-: 17. (bestemd voor het altaar van Koan-lem, maar betrekking zjr hebbende op Boeddha zelf). AjV & „DE GOUDEN MAN UIT INDIË". ('). k (1) Dit opschrift zinspeelt op de legende van keizer Ming Tie (A. D. 61 of 65). In zijn droom zag deze in. het Westen een reusachtig gouden beeld, waarvan lichtstralen uitgingen. Naar aanleiding hiervan zond hij boden uit, die na jaren zwervens eindelijk terugkeerden met de eerste Boeddhist'sche geschriften op een wit paard geladen. ^\ in een der overzett'ngen van den naam Indië in de Boeddhistische Chineesche geschriften (Wells Williams Dictionary bi: 95). 45 (Bijschriften). „Tijdperk Khjen Liong, jaar Ki-Soat (1749), „8ste maand". „Geschonken door den jongere Taam Dziet „Ing uit 't dorp Hok Hing". (Twee zegels). a. „Het zegel van Taam Dziet Ing ". b. „(Onleesbaar)". 18. (kan zoowel op Koan-lem als op Ma-Tsö-Po betrekking hebben). „ZIJ BESCHERMT ONS, DE LATER GEBORENEN". „Geschonken door den met genade begiftigden „jongere Bie Soei Too". : (Bijschrift). 19. (voor Koan-lem). „DE BOEDDHA KOAN-IEM". m (Geen bijschrift). - m 46 20. (Vermoedelijk voor Koan-lem). „DE OPPERSTE GERECHTIGHEID IS HET RICHT- jg£ „SNOER DER GODHEID"! ^ (Bijschrift). ^ „Tijdperk Khang-hi, jaar Mö-Soet (1658) op een „gelukkigen dag der herfstmaand". „Geschonken door Taan Kok Liong". 21. (Vermoedelijk voor Koan-lem). „HAAR ONTZAGGELIJKE MACHT IS GLORIEUS GE„BLEKEN". » h. Opschriften op offertafels, draagstoelen en tabletten voor ^optochten. 22. (op de groote offertafel). „DE GROOTE GOD DER DRIE SFEREN". (J). "=£ ï (Bijschrift). „Tijdperk Kong Tsoe, jaar Dzim In (1902), 1ste „maand". „Geschonken door de Kong Dzoe vereeniging te „Cheribon". (1) „Hemel, Aarde en Water"; misschien ook „Hemel, Aarde en Hel". 47 23. (Op de offertafel van Ke Lak Koa, zie bl. 22). „DE EERWAARDE HEER LAK". ^ (Bijschrift). ^ „Tijdperk Kong-Tsoe, jaar Ka-Go (1894), 12de „maand". „Geschonken door de jongeren (geen namen ver„meld) te Cheribon". 24. (Op den grooten draagstoel van Koan-lem). A. „DE TEMPEL VAN HET WASSEND INZICHT". ^jjj B. „STEEDS HOORT MEN DE ZEE RUISCHEN AAN J|| ^ „DEN VOET VAN HET PAVILLIOEN VOL ZOETE GEUREN", |£ „HELDER GLANST IN DEN OUDEN TEMPEL HET -fc ^jt „PAD, DAT TOT INZICHT VOERT". (Geen bijschrift). tcF *± (De andere draagstoelen en de aanwezige lantarens dragen slechts den naam van den god, waarvoor zij bestemd zijn). 25. (Optocht tabletten. Zie boven, pag. 24). (Hiervan zijn er 5 stuks aanwezig. I, II, en III dragen de opschriften). I. (voor Koan-lem). „DE BOEDDHA KWAM-IEM". (Bijschrift). ^ „Geschonken door Tsoa Haam Hien". jjg 48 II. (voor Ma Tsö Po). „DE HEILIGE MOEDER IN DEN HOOGE": ± (Bijschrift). . „Geschonken door Tsoa Haam Hien". -{^r III. (voor Koan-Te-Ia). „DE HEILIGE KOAN-TE". || (Bijschrift). BrJ „Geschonken door de jongeren Tsaan Tsien Lee „en O Yen Tsoan". (De tabletten 1, II, en III zijn voor. de afzonderlijke goden bestemd, wier naam zij dragen. No. IV en V zijn voor allen gezamenlijk. Zij dragen de opschriften): IV. „ZWIJGT STIL". ^ (Bijschrift). „Geschonken door Tsoa Haam Hien". V. „GAAT OP ZIJDE". ^ iSÜ (Bijschrift). /^'«tffty „Geschonken door Tsoa Haam Hien". /. In den tempel en zijn bijgebouwen aanwezige „ljen's" (*). (1). Het bleek ondoenlijk, hierbij de plaats, waar zij in den tempel te vinden zijn aan te geven, waarbij nog komt dat deze niet vast is. Ook het vaststellen van den god, te wiens eere zij geschonken zijn is niet altijd mogelijk. De meesten zijn natuurlijk voor Koan-lem. 49 26. „DES TEMPELS NAAM IS HET WASSEND INZICHT. ^^ „DAT INZICHT, DAT ZICH TOT ALLES EN ALLEN NEIGT, IS M „BOEDDHA'S INZICHT". g| ^ „DE NAAM VAN BOEDDHA IS, DIE HET GELUID ^ % „(DER GEBEDEN) HOORT. (*) DAT GELUID, DAT REIN EN ^ % „ZONDER WANKLANK IS, IS BOEDDHA'S (OF BRAHMA'S) jfè >g „GELUID". MjZ (Bijschrift). „Geschonken door de der goddelijke H -f? „barmhartigheid deelachtig gewor- ^ ^ „denen jongeren, vereenigd onder jS. f&% „den naam Gie Sing". 27. (Dit en het volgend stel spreuken zijn verkeerd aangebracht. Die links hangen, moeten rechts geplaatst worden. Ik herstel de volgorde.) „DE WASSENDE VLOED VERSPREIDT ZICH ALS %M „EEN WOLK VAN BARMHARTIGHEID EN BRENGT ALOM >L\wK „VERLOSSING. HOE ZOU DIE ZICH SLECHTS TOT ENKE- fM^t „LEN (2) NEIGEN"? f£ „HET TOT INZICHT GEKOMEN HART STORT DE \fö H „LEER ALS REGEN VAN LIEFDE UIT, DIE OVER ALLEN (3) ^ „NEERDAALT". J@, (Bijschrift). W „Tijdperk Kong Tsoe, 17de jaar — -p „(1891), jaar Sien Bao, op een geluk- ^ -p^ „kigen dag der 6de maand". ^ vat (1) De letterlijke vertaling van Koan-lem is openbaring of manifestatie van geluid.' Als wedergave van Avalokitecwara beteekent het echter „hoorder (-ster) van gebeden". (2) lett. „duizend", dus „zelfs al waren de enkelen duizenden". (3) lett. „drie" dat hier de beteekenis van oneven heeft. De zegen is niet slechts voor de onevenen, maar ook voor 'de evenen dus voor allen. Koan Iem-tempel 4. 62 Transport ƒ 6775,36 „Aan inkoop muur- en vloertegels „ 734.05 gladde tegels M 1245.573 „ dakpannen , 187. „ koper en ijzerwerk tt 841.43 „ aardewerk }; 147.37 „ porceleinen beeldjes , 137.15 „ papier, rottan en bamboe It 198.39 „ verguldsel ... „ 897.075 verf ti 895.20 „ loonen metselaars en timmerlieden „ 9968.20 werkloon „ 6316.485 „ zaagloonen „ 683.25 „ verfloonen M 734.75 „ vervaardiging der godenbeelden „ 1000. „ kantoorkosten (inschrijvingskosten?) „ 386. „ geschenken voor metselaars en timmerlieden „ 258.25 „ invoerrecht ijzerwerk t) 365.48 „ kosten van voeding 1172.185 „ transportkosten M 489.14 „ aanmaak tabletten 220 — „ schrijfloon voor vier schrijvers (der inscriptie?) „ 230.— Totaal ƒ 37319.40 (Volgen weder namen en bedragen van inschrijvers). „Tai Tshing-dynastie, tijdperk Kong Tsoe". „Jaar Ting Hai het werk begonnen". „Jaar Ki Tioe (1889) het werk voltooid". „De president, kapitein Taan Bong Hoen, en de voorzitters, Tan Tsoen Hjen en Liem Kien Soa, hebben dit gezamenlijk doen vervaardigen".