BIJDRAGEN VAN HET PROVINCIAAL : GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN : WETENSCHAPPEN IN NOORDBRABANT : 1918 : V DAGREGISTER van twee reizen door Philipptis van der Nolk, van Amsterdam, in 1732 naar het kampement te Oosterhout (N.Br.) mat eene inleiding en aanteekeningen van Mr. J. P. W. ifc: 3MIT ZUID-NEDERliANDSCHE DRUKKERIJ, 's- HERT O GENBOSCH Dagregister van twee reizen door Philippus van der Nolk, van Amsterdam, in 1732 naar het Kampement te Oosterhout (N.-Br.) Het Oud-Nederlandsch Oldebroek, aldus noemt W. G. de Bas in een zijner artikelen in den „Militairen Spectator", de heide bij Oosterhout. ') Niet dat hier van ouds een militair oefenkamp permanent zou gevestigd zijn geweest; zoo iets was in de 18de eeuw onbekend, maar in de jaren 1732, 1769 en 1776 was deze streek van groote militaire oefeningen getuige. Bovendien waren daar in 1701 en andermaal in 1746 bij het dreigend oorlogsgevaar militaire concentratiekampen gevestigd en legejden zich in 1794 de Engelschen gedurende eenige weken daar ter plaatse. Het kamp van het jaar 1732 werd van 6 tot en met 30 September betrokken; het was het eerste voor gecombineerde wapens, voor ongeveer 11000 man Nederlandsche troepen. Zijne militaire geschiedenis is door bovengenoemden officier zoo uitvoerig beschreven, dat door mij als nietdeskundige gaarne naar dezen verwezen wordt. Maar afgezien van het krijgskundig belang, heeft deze gebeurtenis destijds in den lande alom groote belangstelling gewekt. Men veroorlove mij, dienaangaande eene aanhaling ') W. O. de Bas, Het Campement bij Oosterhout, in De Militaire Spectator jg. 1916, en De Kalix Berna of Kalbergen in den zelfden jaargang. 4 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN uit de studie van bovengenoemden heer: „Van heinde en verre togen de weinig krijgslustige, doch steeds op militaire pretjes verzotte vaderlanders naar de Oosterhoutsche heide, om de oefeningen gade te slaan, die in de nabijheid van het kamp werden gehouden, en zich onder den helderblauwen herfsthemel te vergasten aan 't schitterend schouwspel, dat de groote, in smaakvolle, kleurrijke, achttieneeuwsche uniformen gestoken legermacht bood op het purper heidetapijt» door donkergroen masthout omzoomd." Zoo reisden vier Rijnlandsche heeren naar dat kamp, wier journaal in 1895 door wijlen Mr. W. Bezemer in Taxandria (II p. 233) is uitgegeven. De hierachter volgende journalen mogen als tegenhangers daarvan dienen; hun belang is niet gelegen in hunne krijgskundige waarde; het zijn eerder zede- en plaatsbeschrijvingen op een militair tooneel met den wisselden achtergrond der Brabantsche heide of haardsteden. Maar juist daarom verdienen zij de uitgave; het inzicht immersin de 18de-eeuwschesamenleving, welke, niettegenstaande de overstelpende menigte feiten, die thans reeds ten dienste staan, in haar geheel nög te weinig bekend is, kan daardoor niet anders dan verhelderd worden.') De beide handschriften zijn in gelijktijdig duidelijk en regelmatig schrift; ongetwijfeld netexemplaren van ter plaatse gestelde aanteekeningen, verzorgd en bewaard als aangename reisherinneringen. Niettemin zijn hunne lotgevallen niet na te speuren, vóórdat zij in de verzamelingen van het kasteel Heeswijk en daarna in die van 's Rijksarchiefdepot in Noordbrabant geraakten. Beide zijn in duodecimo formaat, het eerste met het titelblad 22 bladzijden, het tweede 43 bladzijden groot, gekartonneerd in waarschijnlijk 18de-eeuwsche bandjes. De schrijver Philippus van der Nolk was een Amster- ') Ter Koninklijke Militaire Academie te Breda is nog een handschrift aanwezig, getiteld: Nauwkeurig dag-verhaal van 't Campement bij Oosterhout 1732. Met kaart- DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 5 damsche fabrikanten-zoon | welke zijne bezigheden waren is onbekend, maar zijne bezoeken aan de Rotterdamsehe beurs, indien zij niet uit louter nieuwsgierigheid voortkwamen, wettigen het vermoeden, dat hij op eenige wijze bij den handel betrokken was. Zijn vader was Egbert van der Nolk, geboren te 's Oravenhage, gehuwd met Sara Willemsdochter van Breen en voornaam fabrikant van goud en zilverdraad te Amsterdam op de N. Z. Voorburgwal in „De Haagsche Kantwinkel". Philippus behoorde tot de vermogende burgerij; hij woonde in het ouderlijk huis, was vele jaren kerkmeester van de Eilandskerk en daarna van de Westerkerk, overleed ongehuwd den 12den Mei 1765 en werd den 18 Mei d. a. v. in de Westerkerk begraven. Zijn broeder Pieter, in wiens gezelschap hij zijn tweede reis maakte, is beter bekend. Hij werd den 12den Febr. 1706 in de Westerkerk gedoopt, nam het bedrijf van zijn vader over, weefde bovendien zijde, blijkbaar niet zonder baat en woonde in 1741 te Amsterdam op de Rozengracht en later op de Heerengracht. Ook hij is op zijn tijd kerkmeester en regent geweest en was — hetgeen zijn voorliefde voor militair vertoon verklaart, — in 1729 vaandrig der burgerij geworden; in 1742 werd hij bevorderd tot luitenant. Pieter, den 20ste Juni 1741 gehuwd met Cornelia Houthoff, is den 6den Jan. 1764 in de Nieuwe kerk begraven. 1 Wat de wijze vau uitgave der handschriften aangaat, heb ik mij aan de regels van het Historisch Oenootschap gehouden. Van het tweede journaal handelden niet minder dan 32 bladzijden over een uitstapje naar de Zuidelijke Nederlanden, waarom ik besloot dit gedeelte als niet betrekkelijk op de Noord-Brabantsche geschiedenis weg te laten en slechts den n^jDf D^igegeven bijzonderheden omtrent de gebroeders Van der Nolk dank ik aan de welwillende inlichtingen van den archivaris der gemeente Amsterdam, welke haar ontleende, zoowel aan Elias, De vroedschap van Amsterdam II 1038 en aan Mr. W. R. Veder, Register van namen van kerkmeesters in het 4<«e jaarboek van Amstelodamum, als aan de bescheiden van het Amsterdamsche gemeentearchief. 6 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN korten inhoud weder te geven; eenigzins spijt het mij, want ook hierin komen trekken van onbewusten humor voor. Ten slotte eindig ik met mijn dank te betuigen aan Z. E. den luitenant-generaal F. de Bas, directeur van het krijgsgeschiedkundig archief van den Oeneralen Staf te 's Gravenhage, die mij met de meeste welwillendheid over de militaire zijde der journalen wilde inlichten. 's Hertogenbosch, October 1918. J. P. W. A. SMIT. Journal der Rijsen na het campement bij Oosterhout in de jaaren 1732 door Philippus Van der Nolk a Amsterdam. Donderdagh den 11 September 1732 ving ik mijne rijs aen en vertrok met den heer Theodorus Hotson, mijnen rijsbroeder, met de schuijt van één uur op Haarlem; inpassant ten huijsen sijnedle heer broeder aengeweest en thee gedronken ; van daer vertrokke met de schuijt van 4 uren op Leijden, daer wij ten 8 uren aenquamen en namen ons logement op de Breestraet in de Gouden Leeuw; dien avond na Mutsenbroek en kogt 2 veerkijkers. Vrijdagh den 12 dito na onsen hospes betaald te hebben, vertrokken des morgens ten ') met de schuijt van 6 uuren op Delft, van daer met de schuijt van 10 uren op Rotterdam; lieten ons in de roef coffij brengen om de tijd te verkorten. Wij quamen ten half een uur aen en ginge na den heer Viruly, daer onse bagasie aen geaddresseert was; niet thuijs vindende, lieten wij ons accomodeeren en gingen ter beurtsen, daer wij dien heer rencontreerden, die ons dien middag ter maaltijd versogt, hetgeen accepteerde; na de middag kuijerde met dien en voeren over na het Tolhuijs, daer fraije gesigten zijn; sprekende daer twe plaatse op de postwagen na Breda; terug DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 7 gaande logieerde die nagt op het vriendelijk verzoek van de heer Viruly ten sijnedl.huijse. Des andren daags Saturdagh den 13 ditosmorgens ten 9 uurenafschijd genomen hebbende, vertrokke met onse bagagie na het Tolhuijs; betaalde voor vragt per persone f 5.5, hebbende 15 lb. bagagie vrij. (Hier rencontreerde versschijde heeren en dames, de heer Dedel en familie, die een ongeluk aen een zijner paarde kreeg door een Spijker in de poot, waarom zijnedl. genootsaakt was andre paarde te nemen). Vertrokken ten 10 uuren van hier nevens ons nogh twee postwagens en verschijde andre rijtuigen; passeerde door Baerendregt en Elialsdam 2) en qüame ontrent half twalef aen de Oude Maes, daer men met een pont wierd overgeset voor 2l/2 st. de persoon en so veel voor elk vallieje, volgens ordonnantie van d'heer ; over sijnde, reeden door Pietershoek, 3) dat een seer lang fraij dorp is, en van daar quame op Striense Sas, 4) alwaar een vaartuijg gereet lag om ons over het Hollands Diep te brenge, daer wij in een uur tijds overquamen en landen op den Moerdijk aen, daar het so bedroeft naar is, dat men geen eeten of dranken kan nuttigen; ten half drie uure reeden met een twede postwagen, doch onder de voorige vragt begrepen, van hier; passeerde door heerlijke landdouwe; voer nog een rivier over 5) en quam ten vijf uuren te Breda, alwaer in de Prins Cardinael na logement vernam, doch en was daer niet, maer de hospita bragt ons tegensover haer in een kousewinkel in de Witte Wan, daer het redelijk wel was; accordeerde daer voor ijder nagt tot 50 st. Na ons in de Prins Cardinael ververst te hebben, wandelde buijten de Bospoort voorbij Moij Katje of de Posthoorn; rencontreerde daer verschijde goede vriende van mijn rijsbroeder alsmede de heer Cliquet; retourneerde met haaredle, en gingen na de Swaen, daer wij meer kennissen vonden, onder andere Spiering uijt de Beurssteeg; bleeven dien avond daer eeten 8 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN en betaelde voor de maeltijd en wijn 26 st. de man; na den eeten na ons Iogiment, daar die nagt redelijk wel sliepen. Sanderendaags Sondags den 14 dito wandelde op de walle, die seer fraij zijn, zijnde de stad seer sterk gefortificeerd; de buijtengesigten van daer seer vermakelijk; van daer na Valkenhof, des Prins zijn casteel; doe na 't Royael Coffijhuijs; vonden aldaer Delprat en Ploos van Amsteï, met welke laetsten en mijn rijsconfrater in de Swaen aten; na den eeten reden wij met een coeskar, die wij aen 't Posthuijs veraccordeerde tot f 3.10 na 't campement; gaf 1 gl. op hand en vertrok ten een uure van de Posthoorn buijten de Bospoort en quame ten half drie uuren in de camp; van veeren siende, was mij geen concept te maaken en quam mij alles wonderlijk voor, doch de eerste linie voorbij sijnde, kreeg ik er een denkbeeld van;6) van veeren de prins van Orange zijn tent siende,7) wandelde derwaarts en besagen deselve van binnen, die voorsien is met 7 vertrekken; de eerste, de grootste zijnde, is seer nett met beschildert catoen behange, gelijk mede de volgende en sijn hier verschijde raempjes van lint in gemaakt om te kunnen uijtsien. Van hier wandelde langs de tweede linie voorbij de cavaillerij op de regten vleugel tot de battaillons infanterij; de eerste voorbij sijnde, quamen wij aen het regiment van Aylva (dat men buijten op de quartien vlaggen sien kan); in dit regiment is den major Ronse, die mijn rijsconfrater wenschte te spreeken, doch zijnedl. was in het hooftquartier te Oosterhoud; wandelde ondertusche door de Waag, dat een straet van tenten is, die men so noemt; aldaer sagen wij de mannier van de campagne; men was er lustig en rustig sonder verdriet; men speelde, men danste en men soop er sig dronke; hier sag men ossen slaen, gints afhouwen, enfin het was hiér een klugtig leeven; daer waeren coffijhuijsen en ordinairissen in meenigten; wij ginge in een Frans coffijhuijs en dronken een bouteille bourgonjewijn en van daer retourneerde na het regiment van Aylva, doch DOOR PHILÏPPUS VAN DER NOLK 9 vonden den maijor nog niet; sagen terwijl exerceeren hét regiment Van Eek, het eerste batafllon op de regtervleueel van de twede linie; hier waeren weer verscheijde Amsterdammers, mijnheer Sappius etc. De officiereu zijn generaei aer obl.geant; de heer Koehoorn, captein ir* het regiment Aylva, was rondborstig over sijn regiment spreekende; een wnmg gestaen hebbende, quam de major aen en lief telt eersten sijn regiment, dat gerenomeert is de beste te zijn exerceere, dat zijnedie wat kort afdeed; na hetielven gedaen sroide, sprak zijnedl. aen en vond zijnedl. een extraordinair obhgeant off.cier te zijn. Zijnedl. versogt ons fegens Maendags ten eeten en des morgens vroeg om de voorste linie te sien exerceere, dat wij accepteerde; ondertusche ging in zmiedte tent, dronke een glas wijn en kort daerop namen ons afschud en sogten na onsen voerman, maer konden hem niet v.nden, sodat genootsaakt waaren te voet de rijs op te nemen Terwijl wif nogh besig waeren te soeken, sagen wij de taptoe schieten, geschiedende dit door een groot stuk "a ^schoot was er groot gernijs van trommelen door het geheele leger en, terwijl sulks geschied, word kort daerop het gebet gedaen, wanneer gedaen sijnde, de soldaten in haer tenten moete en mag dan niemant als die de wat* hebben te voorschijn komen (men segt ook, dat se wordeu opgeleesen, omdat er geen manqueeren soude) na rhh T^" SeeVe"' dOC Wij* de indelinguljt het camp na Breda deeden en, hoewel het seer donker wierd. quamen wif egter nog tijdigh aldaer, sodat ten half negefl in de Swaen nog gmgen eeten; na den eeten wandelde na ons Iogiment daer die nagt redelijk wel ruste. Des andrendaags AUendagh den 15 dito 's morgens ten 5 uuren, na ontbeeten te hebben, wandelde buijten de Bospoort; Rencontreerde aen de Posthoorn een man met een kar, daer wij mede accordeerde voor 3 st. na de camp; in de camp komende gmge ten eersten na het regiment van Aylva bij de maijof, 16 10 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN die ons stond te wagten, en berigte ons, dat de voorste lini al na de linkervleugel was afgemarcheert en dat de tweede lini die dag niet soude exerceeren, waarom zijnedie ons de eere aendeed met ons te zijn. De infanterij van de eerste lini sagen wijt in het front tegelijk opmarcheeren; na een goede distantie opgemarcheert te zijn, quamen wij op de hoogte van de afgestooken campagne, alwaar de briefjes aen stokjes de naam van elk regiment stond. De quartiermeesters gingen voor en de sergeanten gaven tekenen tot de opmarsen met. haar hoeden op de heibaarden langs de afgetekende linie heen. Terwijl de 7 battaillons (zijnde soveel, als de eerste lienie heeft) op haar plaetse stonde, quam de graaf Hompesch, generael en cheff,8) met de prins van Orrange') en de prins Holstein-Beek en meer andre princen en graaven, en passeerde de gansche linie, daer seer grooten toevloed van paerden en mensche ontrent waaren. Bij het passeeren sag men met veel deftigheijd, al de groeten voor de generael doen. De generaels ten eijnde de linie zijnde, kwamen deselven agter de linie terugge, en tot de regter vleugel vóór het front komende, begost men met het eerste regiment of baltaillon te exerceeren (doch alles geschiedde blint, te weeten sonder vuur te geeven) en van battaillon tot bataillon, waartoe een geruijme tijd vereijst wierd. Alle de regimenten deeden meest een en dezelfde exercitie; men gaf de mine van te schieten, staande, dan avanceerende (en is dan alles in beweeging, solang het avanceeren duurt), dan weder in retraitte en dan wierd er een battaillon quarré geformeert. Dit bataillon geschied altijd met granadiers op de vleugels en men soude, wanneer se so staan, seggen, dat het een agtkant is. De Schotten deeden een en deselve exercitie; eenigUjk maakten sij een plotten binnen in 't quarré en de granadiers, op de vleugels staende, gevuurt hebbende, gaen binnen in en, gelaaden sijnde, komen weer buijten en so voort. Na drie regimenten geexerceert1 zijnde, trokken, die gedaen hadden, al sagjes af en wij gingen DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 11 ook sogten maeltijd en quam in de tent van Robeinson, daer de Major ons tracteerde. Men was daer redelijk wel- de meeste Switserse officieren aten aldaar; hij had verschijde - tafels en de mensche, die er quamen, waaren ontelbaar, want tegelijk aten er wel 60 menschen, en die tafels wierden verschijden maaien op eenen middag bedient, want eer wij gegeten hadden, quamen er andren om onse plaetsen weer in te neemen. Toen wij gedaen hadde, wandelde met d'heer major na zijnedl. tent, dronke aldaer thee, en aten nooten, dre daer aan de tenten te koop gebragt worden, gelijk ook alle gelantenje en taback. De major had ons seer geraaden, wij te Oosterhoud soude gaen logieere om de nabijheid, en had ten dien eijnde na Oosterhoud gesonden een officier om een ogiment op te soeken, die toenmaels beschijd daarvan bragt en sij, dat wij voor ons beijden 2 st. per nagt moesten betaelen en het logiment redelijk wel was. De heer adjudant j) een goed edelman, quam bij ons praaten, terwijl w,j beklag deede, dat wij niet mede als de rest paarde hadde omdat het te voet wat gevaarlijk was, was dien heer so obligeant ons de sijne te presenteeren; en de major zijde dat zijn edlen er 2 versorgen soude voor daags daaraen Al causeerde, wierd het tijd te gaen, maar had geen rijtuig meer • de major zond aanstonds te verneeme na occassie door een soldaat, die emediaet met een kar terug quam, daar 15 st voor veraccordeert was; terwijl wij nog wat saten, wierden de ordres uijtgedeelt. De adjudant had deselve gaen haaien en wierd in onse presentie geleesen. Een order was er onder anderen dat men soude een hoertent uijtroeijen, die op sekere plaets stond, en men soud de hoeren uijtkleeden en naakt door de camp jaagen. - Heb naderthand vernome van de major dat er onder de hand waarschuwing is gegeven, waarop sij vertrokken sijn, sodat die executie niet gedaen is - Dit geleesen sijnde, nam afschijd van de major en ginge met de kar na Breda. - Men segt, de heeren van Breda hebbe uHt complaisance voor de vreemdelinge geordonneert, dat de 12 DAGREOISTÉR VAN TWEE REIZEN poorten tot 10 uuren souden open blijven, opdat een ijder, van de camp komende, sijn tijd niet behoefde te verhaesten. Het was donker, doe wij in de stad quamen, en, in de Swaen gaende, vonden wij de Amsterdamsche heeren waeren vertrokken; resolveerde sonder eeten na ons logiment te gaen en lieten na een kar verneemen, die ons s'andrendaags na 1 campement en vandaer na Oosterhoud moest brenge. Wif kregen er na lang soekens een voor 3 gulde. Schreef na Amsterdam. Dingsdags den 16 dito smorgens vroeg betaelde onsen hospes, voor 3 nagten 7 gulden 10 st. en nog its voor coffij etc, die sij had verschooten; Sette onsen bagagie op de kar en ging na de camp, daer wij tijdig quamen; vond de tweede K*rte infanterij, die deese morgen exerceeren sou, wel gerangeert maer wijnig passen baijten haar tenten. De major, die ons 2 paarden versorgt had, comuniceerde ons sulks en op zijnedl bevel lieten wij onse bagagie in sijnedl tent brengen en stijgde te paart. Deesen dag was mij veel aangenaemer als de voorige, want volgde doe de train, die seer groot was; de major versorgde ons nog een captein, die ons overal geleijde; de exercitie van deesen dagh was eevenals de voorgaende, «rjtgesondert, dat ze niet uijtgemarcheert sijn en alleen de exercitie voor haare tente deeden. Na gedaane safcen, moesfèn weder in de tent eeten; Een heer overste, de luijtenant collonel wilde, dat wij souden medegaen, gelijk wij deeden, de major volgde kort daerop en was daerover voldaen. (N.B. lepel, vork en mes komt hier seer te pas bij sig te draagen.) Aen tafel zijnde, sagen wij, dat veele officieren groote ordre bij haer hadden, die wel 9 bladsijden besloegen. Na den eeten ging met de major na zijnedl. tent thee drinken etc.; bedankte de officiere voor het leene van haaredl. paerde. De major begon ons de grote ordre voor te leesen, zijnde, dat geene, hetwelke Donderdaags daaraen geschiede soude; een blad of twee geleesen hebbende, quam de adjudant met DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 13 de ordinaire avondtordre, las deselven en stond op het Iaast dat de groote orde moest gesecreteerd worden, waarop dé major volgens sijn pligt ons niet veerder kon voort leesen Het speed ons, dat die order so vroeg quam, maar de major beloofde, als het campement gedaen is, ons copia van alle de orders te sullen geven. Het wierd tijd te gaen; $efte ons bagagie weeder op de kar en reeden of wierden na Oosterhoud gekruijdt; wij hadden convoij van een (sergeant, so ik geloof) na het logiment. Doe wij aan het dorp quamen, kon men seer wel sien, dat het hooftquartier aldaar was, want menigte soldaten hielden er de wagt, en vond er heel veel statie. Toen wij aen ons logiment quamen, sagen wij wonder op, dat die menschen, die daer waare (dat seer gemeeije luijden sijn) bij haar ouders gingen slaapen en ons haar geheelen huijs, dat niet meer als een vertrek is, ten besten gaf Het was er sindelijk voor sulke luijden, maar het mishaagde ons seer, want hadde geen stoele bequaam om te sittedeselve waaren tot de gront toe laag; het secreet een half uur buijten het huijs; het water stond er in potten en pannen en daer en was geen pomp, enfin het saagt er deerlijk uijt en vonden ons seer verslimmert bij Breda, doch moesten upgh te vreeden sijn. Het was circa 7 ure, dat wij hier waaren. Wij gingen nog na de comeedie, die men daer heeft opgerigt; op de koord wierd gedanst door een karei met 2 vaendels en een groote springer was; het andren was niets en het speelen was seer siegt j de assamblé moest het alleen goed maken, daar het ook beeter om te peine waard was. Wij gingen vóór het spel uijt en dronke in de Star onse fles wijn met wat broot en kaas en gingen doen na ons bedroeft logiment, daar wij egter die nagt nog redelijk wel ruste. Woensdags den 17 dito sogten wij na een barbier; hoewel er verschijde waaren, self van andre plaatsen toegekomen, was het gelukkig, als men in een uur of 2 konde geholpen worden. ' 14 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN Van den eenen plaats na den ander gaende, wierd ons een klein hutje, van stro gemaakt aangeweesen, daar wij na lang wagtens nog teregt raakten, doch veritabel a la campagne. Wandelende op den Heuvel, dat een groot plain is en daar het hof is; sagen een boom, welkers stam so considerabel dik is, dat ik niet gelove hetselve door 4 menschen soude kenneh omvat worde. 10) De kroon van deesen boom is plat van kruijn, doch extraordinair uijtgestrekt in zijn omtreke. Om deselve stonde eenige paarden van de ruijterij, die de wagt hadden. Voor het huijs van de graaf Hompesch stonden altijd twe santinelle en twee mijters te paart; het huijs is fraij en behoort aen den officier van dat dorp. n) Voor het huijs van de prins van Orange lijd de hooftwagt. Naast het huijs van dien prins stond den tent van Schram van Amsterdam, die daar een galanterijwinkel in had, daar ik een plan van het campement heb. Geenszijden des prins sijn huijs was een limoenadetent, die altijd rijkelijk vol heeren is; vonden de heeren Lecandelen, Sappius etc; deesen sijn het, die ons het strohutje aenweese. De magt van menschen, die hier waaren, briellieerde sterk met hun goude- en silvergeboorde klere en trotseerden tegen eikanderen om het costeüjicst. Na een weinig hier vertoeft hebbende, kuijerde wij na een nonneklooster, genaemt Lambertiner; v) In passant door de straaten van het dorp gaende, sagen verschijde name van barronne, etc. met krijt op de vensters van de burger-huijsen, sodat men weten kan, waar deese en geene logieeren. In onse straat daar wij logierde, was een placaet aengeplakt; den inhoud derselve is, datijder sig wagten, 't zij hoeren of andren om het volk te debocheeren, alsmede dat, die een vreemde werver aenbragt, hij een sekere premie daervoor genieten sou.' Al wandelende quamen wij aen het nonneklooster, I2) daar dubbelde wagt vóór stond. In hetselven vooraen was gelogieert de graaf. Ter sijden dit logiment was de ingang en spreekkamer van het klooster; de nonnen verkopen hier alle soorten van goed; wij kogten een kleen flesse au-de-Carme en besaagen DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 15 haar kerk, die heel sober was, dewelke door een der nonnen wierd opengedaan, die ons seer schuuwde. Na dit ginge weder na den Heuvel en vond occasie 's middags in de Swaan I3) bij de burgemeester Van der Dussen te spijsen; dronken terwijl orsade in de limoenadetent en ging ten één uuren eeten. Aen tafel zijnde, quam de heer raedsheer Heouft naest ons. Dien heer was met ons van het Tolhuijs bij Rotterdam na Breda gereeden en hier wij elkander voor het eerst weeder rencontreer zijnde van beijden de eerste mael, dat wij daar aaten. Wij verhaelde bijde onse avantuure. Zijnedie gaf ons adressen van logimenten op, daer zijnedle dagt, wij beter soude teregt raken; de besten daervan was bij de lakekoper Van Son in de Kerkstraet; ginge na den eeten daar na toe, maar de kamers waaren allen besproken. Zij deeden de moeijte voor ons elders te soeken, maer het was te slegt en wij souden .niet verbeetert sijn! Van Son bedagt intuschentijd een middel, omdat hij aen heeren belooft had slaepplaats te sullen geeven, doch niet waar so. Sij leijden die mensche op haar bed in de keuken en gingen selfs in het voorhuijs slapen en wij kreegen een kleen kamertjesonder ledikant, dat egter beter was, als het onse. Wij huurde hetselven voor f 14 en een presentje voor de kindre voor 14 dagen Vast, mids dat er een ledikant in versogt moest worden, dat sij binne wijnig dagen expres nieuw lieten maken; ginge onse bagagie van ons logiment met een soldaet van de wagt haaien en betaalde onsen hospes in plaats van 2 st. 3 st. Na dit versorgt te hebben, gingen na den Heuvel en van daar kuijerde na den haaven, daer het seer wijnheet is, want alles quam vol en soet ons tegen. De luijtenant Graver en meer andren waeren daar ook wandelende. Het is een plaisirige weg. De haven is een half uur gaens van het dorp, en de lengte van een half uur gaens langs de haaven leijden er jagten en scheepe. Romswinkel lag daar ook etc.; telden de scheepen en vond er aen mastdraagende vaertuijgen 91 stuks, dat veel meer scheen te zijn; rencontreerde een kar, daer wij meden terug keerden. (Accordeerde met de baes tegens 's andrendaegs 16 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN morgens en den geheèlen dagh tot onsen dienst voor 50 sts.) Te Oosterhoud terug komende, ginge na de comedie; Bueno aldaar gesprooke; Sluijter was er daags te vooren geweest ; uijt de, comedie ging na de Swaan, dronke een fles wijn met wat kaes en brood en gingen doe na ons nieuw logiment; sag in passant de Prins van Orange (die met open vensters sat) eeten. Donderdagh den 18 dito. Smorgens ten 5 uure na ontbeeten te hebben, vertrokken wij met de car na de camp; het douwde en miste sterk, tot het de son opklaerde; de wagt was vermindert te Oosterhoud, omdat sij meden in het veld moesten. Toen op de heij quamen, hoorde wij de trommels geen kleijntje slaan, en ten 6 uuren in de camp sijnde, vinden wij alles in de wapenen. De major raadde ons chocolaet te drinken, hetgeen wij deeden, terwijl tijds genoeg hadde. Oedaen hebbende quame vóór het front en sag het geheele corps, gelijk so veer men sien kon, ijder battailon in drie devisies, linx een quart swenken en marcheerde so de eerste en twede linie gelijk' na het slagveld. Tot een teeken, dat se daar na toe gingen, hadden alle de officieren en soldaeten, selfs de generaal Hompes en alle de princen en graaven een groen takje van eijkeboomen op haaren hoed. Deesen mars was so fraaij, dat ik sulks niet genoeg kon admireeren; de swenkinge stonden heerlijk en, toen men buijten de tenten quam, sag men beijden de linie tegelijk opmarcheeren, dat verwonderlijk was, want, indien men niet wist, dat er maar 10000 man was, so soude men wel viermael so veel raaden, want men kost de lengte van het volk niet uijtsien. Onse kar, die temets tot een schouwplaets strekte, volgde ons altijd. Het heerlijke weeder, dat wij op den dagh kreegen, gaf aen deesen armé een groote parade. De son, die op de gladde lopen en sabels schitterde, verduijsterde het gesigt. De veerdijkers, die ik bij mij had, quame hier te pas. Het duurde wel drie uuren eer deesen armé in ordre op het slagveld DOOR PHlLlPPUS VAN DER NOLK «7 stond. Sogauw het leger op haar distantie was, wierden er 3 seinschoten lanksaem opelkander gegeve. De eerste swenkte alle de geleederen regs eenquart, elke linie op sijn selven, en stonden doe in het veld, soab de plaet van het can^ement hier agte aenwijst, u) te weeten de voorste lienie 7 battaillons infanterij en 12 esquadrons ruijterij of cavallerij en dragonders, de tweede linie 6 bataillons infanterij en 12 esquadrons cavallerij. De twee linië stonde 300 stappen van eikanderen en tuschen de battaillons en esquadrons is rjrfjm so veel spa»Ue, als een battaillon breet is, hetgeen men de intervallen noemt; en staet dan de agterste lienie altijd tegensoveriieteinterv:«tt»i van de voorste linie. Tot dusverre is het slagvelt en bet campement eeveneens, maer in het campement staet de gansche amunietie een grooten distantie vlak agter het leger.en in het slagveld staet er maer een gedeelte achter met de amunietiewagens en blikke ponten, daer een groot vaendel bij uijtwaijt. Het meeste gedeelte van de kannonnen stonde geplaatst to de intervallen naast elk battaillon en 3 groote stukken stonden geplaast regt over de midden van het front, zijnde die, daar de seinschooten meden gegeeven werden; dat ook de hooftplaets van het leger is en daer de generaels telkens vergaderen en waerontrent wij de meeste tijd stonde. Met de tweede en derde schoot ging alles in beweging tot de attakke, maar sonder vuur te geeven. De voorste lienie deed niet als attacqueeren, en de agterste lienie bleev altijd een selfde distantie van de voorste sonder iets te doen. Tot een distantie veer genoeg sijnde, batailleerde de eerste lini in retraitte. Ondertusche avanceerde de twede linie op, (het cannon bij elk regiment wierdt door de timmerluyden voortgetrokken, avanceerende en retireerende). Wanneeri)jjde de lienië op eenen lieni stond, marcheerde de twede linie door de intervalle, die doe in attakke battajlleerde terwijl.de eerste nogh al sagjes retireerde sonder andre movententez. Telkens wanneer de lienieë op de bepaelde plaetse quamen, wierden de seinschooten gegeven. De linieêjn. weeder op de 18 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN eerste mannier door malkander marcheerende tot het gansche leger in voorige order stond, was er een groote stilstand; men hielde halte en de wapenen wierden neergelegt. De graven en princen quamen aen het hooft van het leger, die daer een weinig rustte. N.B. De prins van Orange heeft volontair voor sijn regiment als collonel geaggeert en de graaf Hompes heeft hem so door den prins laaten groeten, daar niet wel van wierd gesprooken. Wij hadden precautie gebruijkt van ijder een brootje met kaes in onsen sak te steeken, dat admirabel wel quam, maer hadde den drank vergeeten; een grooten quantitijd aenschouwers waeren er en sagen in de veerten de berggjes so swart van mensche en rijtuijgen, als het kon. Met de veerkijker bespeurde daar ook tenten; men sij, dat daer eten te krijgen was, maer het was ons te veer daerna toe te gaen. Wij hadden ruijme plaets en gingen maar in het veld neer leggen, net a la campagne. Het gansche leger lag ook in het veld neer, dat men se niet sien kon. Muijlman, Loot van Schooten, secretaris Geelvink, Boreel en Du Perrou, te paert zijnde, hadden al 6 uuren geseeten, doch steijgde voor 't eerst nu af. Het was half twalef. Wij saten in 't veld en knapte ons eeten. Het broot en kaes en de hitte van de son maakte grooten dorst en waeren verleegen, hoe aen drank te komen op den dorren heij sonder water. Doch die verleegentheid wierd haest weggenomen, wanneer wij volk met flapkanne sagen aankomen. Vriegen haar, waer dat vandaen was en vonde het maar 100 passen van ons, daer een troep gemeen volk en soldaten stondt; vond se alle met de flap aen de mond, dat mij deed lachen. Hier was geen glas; wij moesten meeden uijt de flapkan drinken. Ik was er wel vies van, maar de dorst was groot. Enfin, geen water hebbende, nam een weinig bier en waste de randt en drinkende smaekte het mij a merveille. Gedaen hebbende, gingen na het hooft van het DOOR PHILIPPUS VAN ENER NOLK 10 Ieeger en vinden de prins van Orange en meer andre Princen en graven alsmeden verschijde dames op de gront neder lagen en aten meden niet anders als broot en kaes en dronken wijn uijt vergulde koppe. De graaf Hompesch was een wijnig daer vandaen en sat halfweegen in sijn cheret de maeltijd te doen. Na een uur tijds de generaels gegeeten hebbende, stijgden sij te paerd en gingen door het leger; de soldaaten ten eersten in het geweer en men sag aenstonds een groot gewelt en leeven. N.B. Het gesigt van deesen armé is seer fraij en men is niet in staet deselve met het oog uijt te sien en beslaet wel een uur gaens. Terwijl de generaels in 't leger waeren, quam de adjudantgeneraal het teeken geeven met een witte neusdoek of lapje aen een stokje, opdat de seinschooten souden gedaen werden, hetgeen ook ten eerste geschieden. Eimediaet daarop schoot men met het kanon, die tusche de intervallen sijn, uijt het leger en begonnen doe met plottons te vuur, evenals smorgens blind geschied is; dit voldeed al mijn verwagting. Als de kanonnen «gereet waeren, wierd daer telkens tmede geschooten en duurde dit solang tot de tweede linie weder terug quam en met de voorste linie op eenen lijn stond. Doe werd er halte gehouden en men gaf weeder seijnschooten om een generale decharge te doen, doch ging niet at te wel, terwijl de helft van het leger niet geschoten had. Toen wierd het hervat en ging tamentlijk. Het rolde wat lank^ doch sonder tuschenpoosen. Dit gedaen sijnde en ijder op sijn plaets weesende, nam dit spigelgevegt een ijnde De 3 divisieën van elk regiment swenkte weer lix een quart en het leger marcheerde weer af, gelijk het was opgekomen, maer wat schielijker. Het volk was vermoeijt en wij meede; stapte op onse kar en quamen bij de tenten, alwaar onderweg een flessje wijn nam. De major, die wij sagen voorbij passeere, versogt ons weeder ten eeten, dat wij accepteerde. Weeder in de ordinairis tent van Robbeinson 20 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN aen tafel sittende, at aldaer de heer Homoet, die voor de derde mael hier rencontreerde. Ik, voornemens sijnde over Breda na Amstérdam te gaen, rade mij de major sulks niet te doen, also die weg onveilig is, vooral des avonds. Resolveerde doe dien avond weeder op Oosterhoud terug te gaen. Daer komende kuijerde nogh door het dorp; sag den prins in sijn logiment eeten, gelijk ook meer andre princen en graven, die met open vensters aaten. De soldaaten onderweeg vonde haar slaapplaetse op de straete te zijn. Gingen na ons logiment; sliep desen nagt nog sonder ledikant en s'andrendags Vrijdagh den 19 dito. Smorgensóten uuren nam afschijd van mijn rijsbroeder den heer Hotson en kuijerde met mijn bagage, die ik liet dragen, na de Oosterhouter haaven, alwaar met een schip en goed schipper op Rotterdam afvoeren. Teneijnde de haaven legt Geertruijdenberg; daer voorbij sijnde, was het ruijm water, dat het Biesbos genaemt word, daar 72 dorpen verdronken zijn. Het was omtrent een goed uur van Dort, dat ons schip niet veerder voort kon en na het tij moest wagten. Resolveerde hier uijt te slapen met een Engels heer, die met graaf MourilsJte Oosterhoud was gekomen en bij (hem) logieerde. I5) Zijnedl. kon wijnig Frans en geen Duyts, sodat elkander met seer veel moeijte moest doen verstaan. Dién heer liét zijn knegt bij de bagagie in de schuijt. Wij stapten uit; ik liet deschippersjonge mijn bagagie drage en wandelde na Dort. Drie kareis en een hospes quame mede uijt het schip, die ik so men het seggen durf, aansag voor rolders of valse speelders. Zij gingen mede na Dort en wilden ons animeeren om met een schip van daer na Rotterdam te gaan, dat wij souden afhuuren. Een was er onder anderen, die met mij wilde rijden na Rotterdam of na Ter-Gouda, mits zijn portie te betaelde, of ook wel met het schip. Dit harwardemij so, dat ik schreumig wierd met haer te zijn. Sij spraake in mijn bijsijn een schip- DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 21 per aen en accordeerde over de vragt tot 3 gulde, doch doen sij bemerkte, dat ik niet mede wilden, wierden sij moeijlijk, seggende: wij sofceijden er mede uijt ; wat sel het doch weesen; dan doen wij het ook niet en gaen weder in het schip daar wij uijt gekomen sijn; sal onse schip hier verwagten. Ondertusschen resolveerde over te gaan op Swijndregt. Daar komende, huurde met den Engelsman een wagen af voor f 4, dat selfs te veel is, want 's morgens is de vragt f 3 en des smiddags, soveel men veraccordeeren kan en de passage boven, dat is 5y2 st. per gulde. Afrijdende ten half vier uure, quamen wij ten half ses uuren aen het Tolhuijs, daar ons door de pont liet oversetten, dat considerabel talmde door de menigte rijtotjgen en rijpaarden. Wij quame ten half seven op het Nieuw Werk te Rotterdam. Nam afschijd van mijn Engelsman en ging met de knegt van de pont de singels langs na de Delfse schuijt van seeven uuren, die door sterk loopen onderhaelde. Nam plaats in de roef en quam ten half 10 uuren aen, kost dien nagt niet veerder koomen. Het wierd slorrig weedeer. Logieerde in de stadsherbergh, daer de Lijdse schuijten afvaeren, en ging op mijn gemak in de roefe naar Leijden en van daer op Haarlem en quam Sondasavonds den 21 dito ten 8 uuren te Amsterdam. Vond mijn oom en muij Provoost en mijn broeder Van der Nolk ten huijsen mijn broeder Rudolph Marcus ten eeten; animeerde mijn broeder Van det Nolk met mij na het campement terug te gaen omdat het fflfj so wel gevallen was, waartoe ZijnE, nevens aenraede van de familie geerne inclimeerde, en stelde onsen aenstaende rijs vast en deese mijnen rijs neemt een E IJ N D E. 22 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN Journal of dagregister der rijsen ten tweeden mael na het campement bij Oosterhout en gedeelte door Brabant in den jaarenl732 door Philippus van der Nolk a Amsterdam Maendach den 22 September 1732 ving ik met mijn broeder Pieter van der Nolk den rijs aen; hadden 2 plaetsen in de Rotterdamse roef besprooken è f 3.3 per plaets. Wij gingen met de Rotterdammer vragtschuijt, schipper Barent Rijsbeek van Amsterdam, die ten twee uuren van de Beerebijt afvoer. Terwijl in de schuijt quamen, kreegen wij een Engelse damen bij ons, daer wij sowel als den schipper seer meden verlegen waren, want konde met eikanderen niet spreeken. Sij had so veel quetsuuren aen haar armen en voeten, dat het deerlijk te sien was. Se was sonder schoenen of muijlen, met doeke om haer voeten bewonden en kon van ongemak niet stille zijn. Wij dagten, dat het its was, dat ons soud konnen deeren, maer na langen tijd, door veel wijsens begrepe wij, of zij in glas mogt gevallen sijn, want sij toonde ons een stukje glas, dat sij wees uijt haar voet gekomen te sijn. Verder hebbe het anders wonderlijk wel en gemakkelijk gehad; die dame sogt ons te dienen. Wij dronken thee en coffij in de schuijt. Ons avontmael was ordentelijk. Terwijl wij voeren, wierd her swaer weeder en het woeij die nagt so sterk, dat er bomen onderweeg uijt de gront sijn gewaijt, doch hadden wijnig letsel daarvan, want hebbe die nagt wel gerust en 's andrendaags 's morgens Dingsdags den 23 dito quamen wij bij thien uuren te Rotterdam aen. Het was te laet per postwagen van het Tolhijs te rijden. D'heer Jacob Marcus Jacobsz. quam ons bij de stad. aen de schuijt tegemoet en sijde, dat zijned. met ons wilde rijse, gelijk geschiede. Door de stad gaende na occasie tot onsen rijs te verneemen, wierden wij heen en weer ge- DOOR PHILIPPÜS VAN DER NOLK 23 raaden op wat mannier van daer te vertrekken. Mijnheer de Veth, die wij rencontreerde, raden ons op Dort te gaen, en d'heer Haesbroek (daar wij dien middagh ten eeten versogt wierden, gelijk wij deeden) raden ons met een Bredanaer te gaen, soais wij doe resolveerde. Liet de bagagie van de Rotterdammer na de Bredanaer brenge; gingen terwijl na het coffijhuis; van daer na de beurs; sprak verschijde heeren, Van Riel, Viruly etc.; van de Beurs na d'heer Haesbroek zijnEd. huijs; schreef na Amsterdam en name doe onsen maeltijd. De schipper quam ons haaien; gingen met hem en vertrokken met ons drieën, de heer Marcus, mijn broeder en ik ten half drie uuren van het hooft en quame ten 4 uuren te Dort. Het was plaijsirig overgesijlt, also nog 3 musikanten walthoorns en hobois hadden, die ons met haar stem en instrumenten vermaakte. Te Dort komende, hadden twee uren tijd; wandelde door de stad. De heer van Stockkum, die uijt de Dortse schuijt quam, vroeg ik na mejuffrouw Struijs, die mij sirca de weg wees, en door veel vragens raakte regt ten huijsen mejuffrouw Waaien aen de Robrug. Bleeve niet lang, maer gingen van daer na de Groote Kerk, die wij besaagen. Deselve was fraij en vond er een sark, die 4 3/4 lengte van mijn rottink had. Van daer ginge na de Munt bij d'heer Buc, die mij de werkplaets van de Munt liet sien; vond de machinens seer aerdig. Afschijd genomen hebbende, ginge van daar na ons schip, in passant kogte wat thee, coffij en suiker. Aen 't schip komende bij het Groote Hooft, bevonden wij, dat er een swaar weder opquam; het weerligte sterk, doch was nogh veer, waerop na rijpe deliberatie resolveerde des snags te Dort te blijven. Ginge in de Ro Leeuw bij Touslemonde logieeren. Daer sijnde, schreef na Holland; quam in de gemeene kamer; praaien in het generaal met de neeven van Keule sonder haar te kennen, doch op het laest kende wij elkander, dat ons aerdig was. N.B. De jonge van Keuten heeft tot de ooren toe in 24 DAGREGISTER VAN TWE1 REIZEN het water gelegen door het afsluiten van de weg, hetgeen hij niet heeft willen weeten, dogh het geseltschap, dat er bij was, heeft het ons naderhand verhaelt. Van Keulen verhaelde ons eevenwel, dat se van een ongemakkelijke Venloosen rijs gekome waaren en dat se gaeren na het campement wilde, doch veranderde van concept en ginge s'andrendaegs na Rotterdam. Na gegeeten te hebben, namen wij onsen rust en vonden wel gelogieert te sijn. Sfandrendaegs Woensdach den 24 dito s'morgens ten 6 uuren betaelde onsen hospes; nam afschijd van onse neven Van Keulen en vertrokken met een hengst, zijnde een vaertuijg sogenaemt» na de Hoogen-Swaluw. Wanneer wij op het ruijme water quamen, dat 2 a 3 uuren wijd is, kreegen wij een harde koelte en swaaren reegen, waerdoor het water seer onstuijmig was, en hadde veel moeijte over te komen, doordien seer scharp seijlen moest, doch ten 11 uuren quame op de Hogen-Swaluw, een dorp zijnde. Aldaer wierd ons vertelt, dat een koopman van Dort, (N.B. de heer Nahuijs bekent) bij het campement in een seer ondiepen put van pas één voet water verdronken is. Aten de spijs, die wij bij ons hadden, en vertrokken met een huifkar, die wij afhuurden, ten half één uuren van daer en quame ten half drie ure te Oosterhoud. Ginge ten eerste na Van Son, daer ik mijn kamer, met d'heer Hodtson had; vernam ten eersten na logiment voor d'heer Marcus, die wij ten eersten bij onsen hoppitaes moeder verkreege; veraccordeerde tot deselve prijs, sis; wij bi) Van Son gaven, te weete een gulden per nagt en its voor de kinderen; gedaen hebbende, schreef na Amsterdam. Terwijl quam de heer Hodtson, mijn eerst rijsbroeder, (die uijt was) thuijs en tesamen thee gedronken hebbende, wanwelde wij na den Heuvel; aaten bij Van der Dussen een wijnig vlees en dronke Moeselwijn. Gedaen hebbende, ginge DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 25 na het logiment van de generaal Hompesch, alwaer een loterij van Schram van galanterie getrokken soud werden; vonden aldaer de baron Van Siberg, heer van Soetermeer,' die 10 looten in die loterijen had. Men wagte lang, eer men aen het trekken quam. De baron deed terwijl niet als veel sottises en maakte questie tegen alle mensche; hij sag er wel uijt, maer had geen regterhand; deselven was van hout of ijser. Men meende dat hij dronken was. Wandelde in de gang terwijl doe Schram quam met den officier De Vries, die het huijs toekomt; ginge weder na de eetsaal, dat een seer magnifique kamer is. Daer komende, quam de baron seer schielijk aen, seggende op zijn Hoogduijts: ik moest daer ook bij sijn, en rukte in de gang de kaer en hangblaker van de muur af, smijtende derselve met gewelt tegens de gront. In de eetsaal, daer een fraij bouffet van silver stond, waer onder een mortier van drie verdipinge riep de baron (bij de loterij) niet anders als: daer moest ik bij sijn. Selfs terwijl de loterij getrokken wierd, tergde hij eenijder so, dat men verwondert was, dat het so lang kon duuren, dat die karei niet wierd weggejaagd. De graef van Regtere I6) nam eindelijk het woord op en doe raekte het spel aen de gang. Hij wierd de deur üijt gebonst door het toeschieten van andren heere en hij kreeg de spooren geen kleintie, sodat hij genoegh had. Het huijs raakte in opschudding; de barron wierd op ordre van Hompesch in een ander vertrek geset en de generael quam binnen; vrieg aen Schram en den schout, wie haar permissie gegeven had loterijtjes te trekke in sijn vertrek en soldaaten bij het bouffet te stellen. Sij stonden verleege, temeer wijl se geordonneert wierden aanstonds te vertrekken.' Dit leeven wierd ten eersten berugt en twijfele niet, of zal in de nieuwstijdinge bekent worden. De loterij wierd opgenome en men bragt se in schepenskamer op het stadhuijs, en daar in tranqfuilitijd uijtgetrokken zijnde had onsen burgemeester, daer wij altijd aaten, op 6 looten 4 prijsen en op één na' 17 26 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN alle de hoogste, sodat hij seer verheugt sijnde, ons dien avond op wijn tracteerde. Ginge na onse logimente; mijn broeder ging met den heer Marcus en ik met den heer Hodtson; huurde een kar tegens s'anderendaags. Donderdach den 25 dito. Na ontbeeten te hebbe, reeden met ons vieren ten half agten na het campement; sag het heele leger haer bataillons formeeren en tot de marsch gereet maken. Het leger marcheerde in 8 kolomme tot buijten de tente, wanneer sij de marsch in 4 colomme continueerde. De ruijterij van den regtervleugel van bijde de liniën maakte een colom, gelijk mede die van de linkervleugel en so ook met de infanterij. Wandelde neven het leger en klom op een hogen heuvel, vonde daar de secretaris Geelvink en Rijswijk; besagen van hier de optrek van het leger en gingen doe veerder tot het slagveld. N.B. De heer Hodtson, die sig in het campement van een paert bedient had, was geduurende de exercitie van ons geschijde. Het leger op het slagveld in ordre staend, exerceerde men ontrent het selfde, als de voorige Donderdagh, uijtgesondert men niet eerst blind gevuurd heeft, en in het marchere wierden de stukken kannon met 3 paerde nevens elk regiment meegevoert, daer se vooren eerst geplaest stonden. Ook was hier geen generaele decharge, maer elk regiment dechargeerde op sijnselve. Voor deese charge was een swaaren slagreegen, sodat men verslaging vond ; ijder der aenschouwers kroop, waer hij kon, agter de rijtuijge, also geen andre plaets was te schuijlen Ten 5 ure was alles gedaen. Wij gingen met ons driën na het campement en dronken een flesch bourgonjewijn in de blauwe tent; ten halfseeven uure de heer Hotson weer bij ons sijnde, gingen same weder naar Oosterhoud, en in de Swaen gegeeten hebbende, sogten wij ons logiment. S'andrendags DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 27 Vrijdagh den 25 dito gingen, na ontbeeten te hebben, met ons vieren na Breda, besaagen het Valkenhof, dat seer fray is, doch ongemeubileert; extra fraije slooten sijn hier aen de deuren. N.B. In het voorige deeltje vergeete, dat ik de kerk gesien heb. Deselve is redelijk en heeft een seer fraije tombe; de beelden, daerop uijtgehouwen, is van doorschijnende steen, hetwelke heedendaags, so men segt, niet meer bekent is. Deesen middag aten wij in de Son, daar het redelijk wel was, en na den eeten ginge na het Mast- of Oinnekenbosch, van daer weeder door Breda. Resolveerde ondertusschen Sondags daeraen na Antwerpen te gaen, waerom te Breda na occasie vername, en gingen emediaet op Oosterhout weeder terug. In de Swaen wat gegeeten en doe na ons logiment gaen slaapen en 's andrendaags Saturdach den 27 dito, seer slecht weeder. Betalen onsen hospes af en kuijerde na den Heuvel, daar wij twee karren kregen, de heer Hotsen, die van de camp al had afschijdt genomen, ging terwijl na Breda met onze bagagie en mijnheer Marcus, mijn broeder en ik gingen eerst naar het campement, namen afscheid van den major1) en ginge doe, om de veltordinairissen aen mijn broeder te laten sien, in de tent van Robinson eeten. Vond er veel minder volk als tevooren en daer waren geen agrementen meer. De regen stoof door het doek heen, of het niet was. Na den eeten kuijerde nog de camp door en ginhen doe met de kar naar Breda, daer wij ten 5 uuren aenquamen. Rencontreerde de heer Hodtson weeder, die in de prins-Cardinael een kamer had besproke, daer wij die nacht redelijk wel logieerden. Ondertusschen huurde een wagen af op Antwerpen, also er anders Sondags geenen gaet, en keerde terug om te soupere. 28 DA0RE01STER VAN TWEE REIZEN Zondag den 28sten September ventrokken de heeren des morgens over Zundert naar Antwerpen, waar men des avonds aankwam. Maandag 29 September werden de schilderskamer boven de beurs, de Col ven ierskamer en de kerk en het klooster van West mal le bezocht en beschreven met de min of meer wijdloopigheid welke het geheele journaal en mede het volgende gedeelte kenmerkt. Daarna volgde bezichtiging der kerk van St. Jacob, waarbij men eene processie van devotie «wegens de zweetziekte" zag voorbijtrekken. Na het middagmaal volgden bezoeken aan de Jesuitenkerk en de kathedraal. Belangstelling wekte het schilderijen- en rariteitenkabinet van pater Petrus Arnoldus de Licht. Vervolgens was de St. Michielskerk aan de beurt, te Iaat om van de kerkmuziek te genieten, waarom men eindigde met een kijkje aan den waterkant te nemen. Dinsdag 30 September werden de kerk van St. Michiel en die der Karthuisers en der Augustijnen bezichtigd, waarna de Lievevrouwetoren beklommen en de citadel bezocht werden. Vervolgens richtte men zijné schreden naar de St. Joriskerk, wandelde op de wallen, bezocht de beurs, ging eten, waarna de onvermoeibare heeren nog gelegenheid vonden om het Carmelietenklooster, de abdij van St. Michiel, het stadhuis, het Predikheerenklooster grondig te bezichtigen en met een rijtoer den dag te besluiten. Woensdag 1 October vertrok men vroeg over Mechelen en Vilvoorden naar Brussel. Onmiddelijk na aankomst haastte men zich naar St. Jacob op 't Caudenberg, waar een Te Deum ter eere van den verjaardag van den keizer gezongen zou worden. Men zag er de Aartshertogin in alle statie terugkeeren en liet niet na haar ie becritiseeren. Na gemiddagmaald te hebben, ging men ten Hove om haar te zien eten en werd daarbij toegelaten. Vervolgens werden de schouwburg en het stadhuis bezichtigd, wijdde men zijn aandacht aan het bekende ondeugende fontijntje en aan het klooster der Carmelieten, deed een rijtoer buiten de Antwerpsche poort, welke eindigde vóór de komedie, waar eene galavoorstelling plaats vond. Donderdag den 2den October ging men uit in gezelschap van een Carmelietenpater, met wien men den vorigen dag kennis gemaakt had en die de reizigers in het atelier van den tapijtteekenaar De Hondt en in eene tapijtweverij introduceerde. Van daar reed men naar de Begijnen- en de Dominikanerkerken, naar St. Goedele, vervolgens naar de Warande en »het verbrande casteel." Na den eten werd de wapenzaal boven destallen van het hof bezocht, waar eene vrouwelijke gids haar lesje opdreunde en de heeren tot ridders sloeg; eene geschreven catalogus, waarop menig voorwerp, dat men tegenwoordig in het museum van de Halsche Poort ontmoet, is in het journaal opgenomen. Hierop volgde een rijtoer om de wallen, waarbij o.a. de waterleiding bij de Leuvensche Poort werd bezichtigd DOOR PHILIPPUS VAN DER NOLK 29 Vrijdag den 3den October bezocht men in den ochtend de Jesuitenkerk, zag de wacht optrekken en reed vervolgens naar de kerken en kloosters der Minimen, Kapucijnen en Augustijnen. Na den eten waren het Roode Klooster en het woud van Zoniën het doel van eene rijtoer. Zaterdag den 4den October reed men van Brussel terug en hield men te Mechelen stil, waar het Kapucijnenhof, de Lievevrouwekerk, O. L. van Hanswijk en blijkbaar de kommanderij van Pitsenburg bezocht werden. Daarna werden Leliëndaal van de orde der Cistercieners, de Jesuitenkerk, de kathedraal, het begijnhof bezichtigd. Des namiddags vertrok men naar Antwerpen en van daar des anderendaags naar Holland, gelijk in het journaal, thans weder onverkort weergegeven, nader wordt verhaald. Sondagh den 5 dito na ontbeeten te hebben 's morgens ten 7 uuren, vertrokke van Antwerpe met 2 paerde voor de berlin, doch een wijnig buijten de stad kreeg het derde paert en een voorrijder. Wij quamen ten 9 uuren te Brasgat 2 uuren van Antwerpe. De paerde water gegeven. Van daer gaende, quamen ten 12 uuren te Woestwesel halfweege, 5 uuren van Breda en Antwerpe. De paerde ververst en wij versterkte ons ook een wijnig. Vertrokken van daer. De paerde nog eens onderweeg ververst en quamen over een uure te Sundert, drie uuren van Breda. Deed hier ons middagmael. Dit is het eerste dorp in Hollandt, een schoon groot dorp. Terwijl de maeltijd gereet gemaekt wierd, kuijerde wij na de vinkebaan van onsen hospes en, terug komende en gegeten hebbende, vertrokken ten 3 uuren van hier en quamen ten half ses in Hage, een half uur van Breda. Het was hier kermis en wanneer hierin de dorpe kermis is, dan schieten se de pappegaij, waertoe op alle plaetse hooge staken gevonden heb. Onder het het drinke van een glas brier resolveerde hier in het Haagje te blijve, omdat hoorde wanneer wij te Breda waren, over deese plaets moeste xetourneeren. Logieerde bij Dingeman van Oinneke in het Root Hert, daer het maer tamelijk was. Maendags den 6 dito na ontbeten te hebbe, betaelde onsen hospes en vertrokke ten half seve met sijn coeskar waervoor 30 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN 3 gulden 3 st. moeste geve van hier op de Lagen Swaluw; passeerde het dorp de Beek, een slegte plaats en bedroefde kerk so het leek, en quame over agt uren aen het Nieuwe Veer over de rivier, die na Breda gaet. Met de pont daer over sijnde, ons paert ververst en quame over 10 uure aan de Lage Swaluw, 3V2 uur van Hage. Het is een seer groot dorp. Versterkte ons een wijnig en ginge doe met een kleen roeijschuijtje over. Ging met ons een officier van de blauwe garde, een Haarlemmer. Al sukkelde quame wij ten een uuren oversijde aen land; kon met dit kleene schuitje niet aen het Nieuwe Veerkome; derhalve moest hier een half uurtje regsop wandelen. Aan het veer komende, betaelde onsen schipper, name een wagen op Dort, daer wij ten 3 uuren aanquamen; namen in de Rode Leeuw een kout middagmael; hadden goede gebrade oesters Huurde een wagen af op Ter-Gouda. Na den eeten namen afschijd van de Heer Stantius van Haerlem, officier in de blauwe garde, alsmeede van heer Jacob Marcus, die sendrendaegs na Rotterdam soud gaan, en wij reeden met ons driën ten 4 uuren per wagen af. Voer bij Dort met een pont over de Merwe op Papendregt. Van daer reeden voort door Alblasserdam, een schoon plaijsirig dorp, en Kinderbeek en quame ten 6 uuren met de pont over de Leek bij Krimpe aen de Leek 3 uuren van Dort. Quamen ten 7 uuren te Ouderkerk aen den IJsel, 2'/2 uur van Ter-Gouda. Het was hier kermis Plaijsterde een half uur; dronk een kan wijn en voortrijdende, quamen ten 9 uuren te Ter-Gouda, 6 uuren van Dort. Ginge logieeren in Het hartehuijs of Heelogiment op de Markt, over het stadhuijs. Wij vonden ons seer w*l gelogieert, aten een ijtje en dronke candeel. Na een goeden rust genomen te hebben, EMnsdagh den 7 dito ontbeeten, ginge de grote kerk sien. Weederkomende betaelde onse hospes; ginge doe met bagagie na d'Amsterdamsche 11 uure in het ruijm, omdat de DOOR PHILIPPÜS VAN DER NOLK 31 roef niet krijge kon, schoon deselve open bleef. Ten 3 uure quame aen het Tolhuijs of Halfwege. daer wij goede paling aten. Een jonge heer Wolters, agent van de koning van Engelant, was met ons. Voortvarende, quamen ten half agte te Amsterdam; nam afschijd van d' heer Hotson en dus thuijs komende, neemt mijn rijs weeder een E IJ N D E. AANTEEKENINGEN OP DEN TEKST. 1) Niet ingevuld. 2) Heersjansdam. 3) Puttershoek. 4) Strijensas. 5) Namelijk de rivier de Mark. 6) Een perspectievisch geacht op het kampement is afgedrukt in de meergenoemde studie van den heer De Bas. Een ander gezicht is het volgende: Camp de bataille bij Oosterhout den 6 September 1732 kopergravure in plano met onderschrift uitgegeven bij Adriaan Moetjens 1732 berustend in het Krijgsgeschiedkundigarchief van den Oeneralen Staf' (ongekleurd) en in 's Rijksarchiefdepot in Noordbrabant (gekleurd). Een afdruk daarvan staat in Taxandria II p. 233 en 243. Bovendien berusten in het Knjgsgeschiedkundigarchief nog meerdere gelijktijdige geteekende of gedrukte plattegronden met verklarenden tekst. 7) De prins van Oranje was de eenige hoofdofficier, die des nachts in het Ikampement verbleef; de overigen logeerden te Oosterhout, waar het hoofdkwartier gevestigd was. 8) De heer De Bas geeft in zijn studie van hem een korte biographie. °) De latere prins Willem IV. 10) Deze boom bestaat niet meer; het is waarschijnlijk de vroegmiddeleeuwsche Imde geweest, die in vele zoo met alle plaatsen van Brabant gevonden werd, waaronder oudtijds de vierschaar werd gespannen de 'ergadenng der naburen en ook de markt gehouden Oo1stir^rI7d) i\SI,'m0'i Adriae" dC VrieS' °müei en kastelein der vrijheid Oosterhout. Zijn huis (dat hij in 1723 gekocht had), staat aan den Heuvel Sn ol J,^ndT der erven C' van Weel, geboren Baronnesse Nan Oldeneel tot Oldenzeel. Het wapen van De Vries en dat zijner echt- 32 DAGREGISTER VAN TWEE REIZEN ENZ. genoote Elisabeth Kloens zijn in den gang daarvan aangebracht; (Dit alles volgens vriendelijke mededeeling van Mr. A. Baron van Oldeneel tot Oldenzeel te Oosterhout.) Merkwaardigheidshalve vermeld ik nog, dat deze magistraat ter beschikking van den graaf Hompeschh gesteld had »eene groote saele met vijff off ses kamers; twee kelders en verdere gemacken, koetshuijs, stallinge etc. Iedicanten, beddens en toebehoortte etc." Zie de betreffende logieslijst in het Oud-archief der gemeente Oosterhout. 12) Bedoeld wordt het Norbertinessen klooster Katharinendal. 13) Thans het huis O. 211 en bewoond door Mr. A. J. M. Smits. 14) De bedoelde plaat is nooit in het journaal aanwezig geweest 15) Graaf Maurits van Nassau, luitenant-generaal der infanterie. Hij had kwartier bij mevrouw Broeckhuijsen, wed. van Mr. Willem Snellen. 16) De graaf van Rechteren was generaal-majoor der cavalerie.