en had den expeditiecommandant goede diensten bewezen. Als belooning hiervoor werd hij, na de inlijving van Sindjai bij de Oosterdistricten, aan het hoofd gesteld van het inlandsch bestuur in het nieuw geannexeerd gebied. Toen het bleek, dat hij in die functie niet voldeed, werd hij daaruit ontslagen en keerde hij naar Boni terug, waar hij door zijn vader tot poenggawa en later door zijn zuster tot rijksbestierder werd aangesteld. In 1863 nam hij deel aan de expeditie naar de Toratea-landen en tijdens de militaire actie in de Noorder-districten tegen Kraëng Bonto Bonto (1868/77) bewees hij nogmaals belangrijke diensten, waarvoor hij de gouden medaille met keten ontving. De goede verwachtingen, bij de verheffing van Lapawawooi in 1896 gekoesterd ('), zijn niet vervuld geworden. Reeds een jaar na zijn optreden toonde hij door zijn eigenmachtige inmenging in den strijd tusschen Loewoe en Enrekang, dat hij zich aan zijne contractueele verplichtingen weinig liet gelegen liggen. Daarmede opende hij de reeks van tegen het contract strijdige handelingen, als gewapende inmengingen en rooftochten in het gebied van andere zelfbesturen en tegenwerking van het Gouvernement, welke alle slechts ten doel hadden zijn persoonlijke geldzucht te bevredigen en de gunstelingen van het Bonische hof te bevoordeelen. In Boni heerschte willekeur en onrecht; de aan opium verslaafde vorst had den hadat geheel naar zijn wil gezet Zware belastingen, afpersingen en knevelarijen drukten de bevolking en deden velen het land verlaten. Maar ook de in andere zelfbesturen gevestigde Bonieren werden door trawanten van den radja met hunne gewapende benden geplunderd en gebrandschat;1 Ja zelfs moesten in 1901 dergelijke afgezanten van Boni's radja uit Saleyer worden verjaagd,-waar zij1 van op gouvertte* mentsgebied wonende Bonieren heffingen kwamen eischen. Tegen al deze aanmatigingen en wederrechtelijke handelingen van Boni werd met groote lankmoedigheid opgetreden. Vermaningen, waarschuwingen en zelfs bedreigingen volgden elkander op, echter zonder het minste resultaat. Integendeel, (1) 31 Augustus 1896 werd hij begiftigd met de groote gouden Ster van verdienste .^m Hl voor het onderhouden van de gemeenschap tusschéitjParé-Paré en Makasser, nog een goüvemémentsstoomer noodig iijnji:j> Betrelléide het tijdstip voor het zenden der expeditie werd aangeteekend, dat! de maanden Augustus t/m November de meest gunstige zouden zijn voor de operatiën te landv, omdat de auditeur militair niet overal met den Bevelhebber kon meetrekken en niet noodig, omdat deze, die zelf mobiel moest blijyea^ nergens te velde een hoofdkwartier zou vestigen, terwijl voorts, ofschoon het in de bedoeling lag de vijan^eljjfeheden tegen Boni te beginnen, de omstandigheden het geraden deden achten Makasser als operatiebasis en bijgevolg als hoofdkwartier van den expejjlitiecommandant aan te merken. Te Makasser moest derhalve de krijgsraad voor de ageerende troepen gevestigd zijn, overeenkomstig de artikelen 265 en 266 van het reglement op de rechtspleging bij de Landmacht, zoodat eventueele krijgsraadarrestanten, na afloop der voorloopige informatiën, derwaarts ter berechting dienden te worden opgezonden. De krijgsraad te Makasser zoude dus moeten rechtspreken over alle in Zuid-Celebes aanwezige, ook de tijdelijk in Boni en elders ageerende troepen, weshalve geen afzonderlijke auditeur militair voor de expediti/e behoefde te worden benoemd. Ook de toevoeging van een veldprediker en een aalmoezenier aan de expeditie bleef achterwege. (1) Zie bijlage II. 22 De paarden der treincompagnieën zouden niet van Java aangevuld, maar voor zooveel later noodig, in Celebes gerequireerd, ingehuurd of aangekocht worden; mede zouden alsdan geleiders van paarden kunnen worden ingehuurd, waardoor geleidelijk nog voldoende militairen voor toezicht zouden overblijven. Tegen het veldpark bij de expeditionnaire genie bestond geen bezwaar, mits daarbij geen barakken voor zieken en vivres werden medegevoerd, omdat het eenvoudiger en practischer werd geacht voor dit doel inlandsche huizen enz. in te richten. Naar aanleiding van het voedingstarief (') merkte de Regeering op, dat blijkens de te Atjeh opgedane ondervinding het niet noodig was aan ingehuurde koelies enz., het ration voor inlanders te verstrekken, kunnende voor hen worden volstaan met rijst, zout en gedroogde visch of dengdeng. Een van regeeringswege vast testellen instructie voor den Commandant van de expeditionnaire zeemacht kwam den Landvoogd niet noodig voor; het door den Commandant der Zeemacht aangeboden ontwerp werd, behoudens eenige wijzigingen, goedgekeurd (2). De numerieke en rangsgewijze voor de verschillende wapens en diensten gespecificeerde samenstelling van de expeditionnaire troepenmacht werd thans definitief vastgesteld, waarbij tevens verschillende bepalingen betreffende het personeel en de mede te voeren uitrusting werden gemaakt. Overeenkomstig deze gegevens werd thans, ter uitreiking aan de expeditionnaire troepen, de Ordre de bataille samengesteld (3). Hoewel het oorspronkelijk in de bedoeling van de Regeering had gelegen, dat de expeditie respectievelijk 3, 4 en 5 Juli van Batavia, Semarang en Soerabaia * zou vertrekken, bleek nader, dat, in verband met den aan Boni te stellen eisen, deze vertrekdata 8 a 10 dagen later moesten worden gesteld, en werd daarom voorloopig het vertrek gesteld op 13, 14 en 15 Juli. (1) Zie bijlage 1=. (2) Zie bijlage III (3) Zie bijlage IV 23 19 Juni werd te Tandjong Priok een aanvang gemaakt met het inladen op het magazijnsschip Bromo van de te Batavia in te nemen lading, waarna het 3 Juli naar Soerabaia werd gesleept om het aldaar gereed gehouden materieel in te laden. 23 Juni werden de regelingen voor de inscheping en den overvoer van de expeditionnaire troepenmacht vastgesteld ('), waarbij gerekend werd dat alle schepen, uitgezonderd de Van Riemsdijk, Soerabaia zouden aandoen, ook al hadden zij daar geen personeel of lading voor de expeditie in te nemen, en zulks om den voorraad drinkwater en levend vee aan te vullen, en voorts om alle schepen dezelfde route te laten volgen, waardoor zij elkaar zoonoodig hulp zouden kunnen verkenen. De Coen werd bestemd om het magazijnsschip Bromo te sleepen. Aan den Directeur van Justitie werd een opgave verstrekt van de plaatsen, waar de benoodigde dwangarbeiders gereed moesten worden gehouden, terwijl aan den Gouverneur van Celebes werd gevraagd 200 vrije koelies te doen inhuren ten gebruike bij het debarkement (lossen van goederen) en den dienst op de operatiebasis. Voorts werd nog gelast aan boord van het magazijnsschip Bromo 20 karren met bijbehoorende trektuigen van de Treincompagnieën mede te voeren, ten einde deze te benutten bij den opvoer van voorraden langs den weg Badjowé-Watamponé, welke weg volgens de gegevens geschikt zou zijn voor karrenvervoer. Ter uitreiking aan de officieren waren intusschen gereed gemaakt: boekjes, bevattende de voor de verpleging der expeditionnaire troepen vastgestelde bepalingen; op linnen geplakte schetskaarten van Zuid-West-Celebes, schaal 1 : 200.000 (z. g. expeditiekaart) (2); boekjes, bevattende gegevens betreffende Boni en aangrenzende rijkjes; (1) Zie bijlage V. (2) Zie schets 1. 24 schetskaarten op linnen gedrukt ('), van het terrein tusschen Badjowé en Watamponé en van de paden van Watamponé naar Pasempa en naar Palima, schaal 1 ; 50.000; wenken en voorschriften van den Bevelhebber betreffende den dienst te velde (2); en voorts voor korpscommandanten en dienstchefs een tableau van aan den chef van den staf in te dienen periodieke stukken. In verband met de ingekomen berichten omtrent voorgenomen vijandelijkheden tegen de Ooster- en Noorderdistricten, vertrok 23 Juni de voor Balangnipa bestemde versterking van Soerajbaja daarheen, waardoor deze post een bezetting kreeg van 4 officieren en 150 minderen, en vertrok 25 Juni de helft der nog te Makasser aangehouden compagnie R. H. 15de bataljon naar Tjamba, waarheen ze nog vóór het einde der maand door de andere helft werd gevolgd. Van den Gouverneur van Celebes werd in het begin van Juli bericht ontvangen, dat 200 in het regentschap Binamoe (zuidkust) aangeworven vrije koelies den 16en Juli in de Malassora baai aan het strand gereed zouden staan om op het transportschip Van Riemsdijk op de reis van Makasser naar Boni te embarkeeren. Den 2en Juli werd van den Gouverneur van Celebes telegrafisch mededeeling ontvangen, dat de aan Boni ingevolge art. 1 G. B. van 14 Juni No. 1 gestelde eisch door het zelfbestuur was verworpen en hetj landschap van af 30 Juli voor allen in- en uitvoer was gesloten. De vertrekdata der expeditie werden thans definitief vastgesteld op 13, 14 en 15 Juli respectievelijk van Batavia, Semarang en Soerabaia en de noodige stoomschepen van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij voor den overvoer van de expeditionnaire macht werden ingehuurd. 4 Juli volgde het telegrafisch bericht, dat ook Loewoe weigerde onze eischen in te willigen, waarop de Regeering 8 Juli den Gouverneur van Celebes telegrafisch machtigde, de bij het ultimatum van Loewoe te eischen boete vast te stellen op ƒ 6500. (1) Zie schets 2. (2) Zie bijlage VI. 25 Kort vóór het vertrek van Batavia werden den Bevelhebber der expeditie een 3 tal aan den Gouverneur van Celebes gerichte geheime brieven van de Regeering dd. 14 Juni en 7 en 8 Juli in handen gesteld, handelende over de tegenover Gowa tot nu toe gevolgde en thans te volgen gedragslijn- In het Djampoea-incident op zichzelf had de Regeering vooralsnog geen aanleiding gevonden reeds dadelijk op Gowa de door den Gouverneur voorgestelde strafmaatregelen — o. a. afstand van een groot gebiedsdeel — toe te passen, welke niet zonder kracht van wapens zouden kunnen worden doorgevoerd. Uit politieke overweging er de voorkeur aan gevende éérst het machtige en meest schuldige Boni tot rede te brengen, wilde de Regeering niet dan noodgedwongen vóór of tijdens de expeditie tegen- Boni tot een gewapend optreden tegen Gowa overgaan. In verband hiermede was gelijktijdig met de verordening der Zuid-Celebes-expeditie (14 Juni) aan den Gouverneur van Celebes medegedeeld, dat de Regeering vooralsnog met een definitieve beslissing in zake het Djampoea-incident wilde wachten. Thans werd in een schrijven, dat de Bevelhebber der expeditie bij aankomst te Makasser aan den Gouverneur moest doen toekomen, de goedkeuring van de Regeering aan 's Gouverneurs maatregelen, n. 1. het in beslagnemen van de wapens en munitie en het geëischte losgeld voor de gevangen genomen personen en aangehouden prauwen, gehecht. Het tijdstip van mededeeling van deze beslissing aan het Gowasche zelfbestuur werd aan den Gouverneur overgelaten. Mocht de te Makasser gelegerde troepenmacht onvoldoende geacht worden, om bij eventueel vijandig optreden van Gowa tegen onze hoofdplaats, iedere grensoverschrijding met nadruk terug te wijzen en brandstichting of andere euveldaden afdoende te keer te gaan, dan diende de Gouverneur in overleg met de bevoegde militaire autoriteit de vereischte troepenversterking telegrafisch aan te vragen en zou ook desgewenscht de mededeeling aan Gowa van de bovenvermelde beslissing van de Regeering op de aankomst van die versterking moeten wachten. 26 Aangezien voorts het algemeen bevel over alle troepen in het gewest Celebes aan den Bevelhebber der expeditie was opgedragen, zou de Militaire Commandant omtrent het tactisch gebruik der bezettingstroepen van Zuid-Celebes—ook eventueel tegenover Gowa — van den Expeditiecommandant bevelen ontvangen, en moest overleg van de zijde van den Gouverneur omtrent militair optreden tegenover Gowa in de eerste plaats met den Expeditiecommandant geschieden. Bij regeeringsschrijven dd. 8 Juli werd voorts den Gouverneur van Celebes gemachtigd, om wanneer Gowa, in weerwil van onze vredelievende houding, vijandelijkheden mocht plegen op de grens van of in ons gebied, aan het verzet in Boni of Paré-Paré mocht deelnemen dan wel door een ander zwaar vergrijp tegen het bestaand contract den vrede mocht verstoren, door den sterken arm de rust in dat landschap te herstellen en sluiting van een nieuw contract, als voor Boni aangegeven, te eischen, terwijl dan tevens de noodige maatregelen voor bestuurstoezicht zouden moeten worden getroffen. Ten einde den Bevelhebber in de gelegenheid te stellen zich, wanneer zulks in het belang der algemeene leiding noodig mocht zijn, vlug van Boni naar Makasser en omgekeerd te verplaatsen, werd 11 Juli, dus twee dagen vóór het vertrek der expeditie, het snelvarend stoomschip Argus van den dienst der opiumregie als aviso-stoomer aan de expeditionnaire scheepsmacht toegevoegd. IV. Overvoer der expeditie naar Boni. (13 Juli — 18 Juli 1905). Overeenkomstig! |de voor de samentrekking en den overvoer der expeditionnaire macht gegeven voorschriften, vertrokken 13, 14 en 15 Juli de ingehuurde transportschepen respectievelijk van Batavia, Semarang en Soerabaia. Het S. S. van Riemsdijk, waarop zich het expeditiecommando bevond, stoomde rechtstreeks van Batavia naar Makasser; alle overige schepen deden Soerabaia aan. De reede van Boelekomba was aangewezen als verzamelpunt voor de transportvloot. 2T In den namiddag van den 16en juli kwam de van Riemsdijk te Makasser, alwaar de bevelhebber den volgenden dag vergezeld van zijn staf en den Gewestelijk Militairen Commandant naar eenige punten van de Gowasche grens reed en met laatstgenoemde de maatregelen besprak, welke tot beveiliging van Makasser tegen aanslagen van Gowa zouden zijn te nemen. Vervolgens werd met den Gouverneur en den Militairen Commandant eene bespreking gehouden, teneinde vast te stellen of de houding van Gowa, in verband met de door de Regeering aangegeven gedragslijn, al dadelijk versterking van de troepenmacht te Makasser noodig maakte. De gespannen verhouding met Gowa was te dier dage merkbaar toegenomen door de gevangenneming en opzending naar Soerabaia op den 13en Juli van de twee aan het Gowasche hof nauw verwante prinsen Daëng Ago en Andi Baloso, die in het Labakkangsche (afdeeling Noorderdistricten) de bevolking tot verzet tegen het Gouvernement hadden aangezet. Op den dag hunner gevangenneming (12 Juli) was Pangkadjéné door een bende van 30 a 40 gewapenden uit Labakkang en Boengoro onder aanvoering van een vroegeren Regent van Labakkang, Latté Kraëng Kaloewaran, gealarmeerd geworden, welke bende met een verlies van 5 dooden — waaronder een oom van den regent van Boengoro en diens zoon — ten koste van één doode en één gewonde onzerzijds was verdreven. In Gowa zelf vonden de aanstokers tot verzet, waaronder vooral Kraëng Baroangin, in het voorgevallene gereede aanleiding om de gemoederen nog meer in beroering te brengen; de geruchten omtrent een voorgenomen aanslag in die dagen tegen Makasser waren niet geheel van grond ontbloot. Naar aanleiding van hetgeen de Gouverneur in de bespreking omtrent de oorlogstoerustingen van Gowa mededeelde en van hetgeen voor de beveiliging van de hoofdplaats en het omliggend gebied noodig was gebleken, achtte de Bevelhebber versterking van het garnizoen van Makasser noodig, en werd telegrafisch aan de Regeering voorgesteld daarvoor 1/2 bataljon infanterie te bestemmen. In antwoord hierop arriveerden den 23en Juli dè 2e en 3e compagnie van het 8ste bataljon te Makasser. 28 Na nog den Gewestelijk Militairen Commandant van een schriftelijke instructie (') te hebben voorzien, zette de Bevelhebber te 12 uur 's middags met het S. S. van Riemsdijk de reis naar Boni voort (17 Juli). Te 5 uur n. m. aangekomen in de Malasoro baai, werden de aldaar gereed gehouden 200 vrije koelies aan boord genomen, waarop te 7 uur de reis werd voortgezet. Te 11 uur 45 min. kwam de van Riemsdijk ten anker nabij Boelekomba, alwaar reeds aanwezig waren de van Riebeeck, de van den Bosch, de Generaal Pel, de van Imhoff en de van Outshoorn (*). Den 18den Juli te 6 uur v.m. lichtte de transportvloot het anker en stoomde zij in eskader naar de reede van Badjowé, welke te 3 uur 15 min. n.m. werd bereikt. Ter reede lagen, behalve de Coen en het vivresschip Bromo, H. M. Hertog Hendrik (vlaggeschip), Koningin Regentes, de Ruyter, Zeeland, Borneo, Assahan, Serdang, de recherchestoomer Brak, het politie- en communicatievaartuig Tjantik II en de opiumstoomer Argus. De overvoer was door goed weder begunstigd geworden; bijzondere voorvallen hadden zich daarbij niet voorgedaan. Te 4 uur n.m. begaf de Bevelhebber zich met zijn staf naar boord van H. M. Hertog Hendrik, tot het houden eener bespreking met den Commandant der scheepsmacht. Daar geen zekerheid bestond dat een naar den wal te zenden sloep nog vóór het invallen van de duisternis zou kunnen terugkeeren, terwijl wegens de talrijke steenen ter reede van Badjowé een terugkeer in het donker niet doenlijk was, werd besloten het ultimatum den volgenden morgen aan wal te doen brengen, zoodat dus de daarin gestelde termijn van 24 uren den 20en Juli ten 8 uur v.m. zou verstrijken. Uit de intusschen door de expeditionnaire zeemacht verrichte verkenningen was gebleken, dat bij Badjowé langs de kust en ook landwaarts in versterkingen waren aangelegd, waarbij zich vrijveel volk vertoonde. (1) Zie bijlage VII. (2) Het S. S. Coen was met de Bromo op sleeptouw rechtstreeks naar Boni doorgestoomd. 29 Ook aan de monding van de Tjenrana waren versterkingen waargenomen op dezelfde plaats als in 1859, welke door versperringen stormvrij waren gemaakt. De zware zee vóór de Tjenranamonding maakte dit punt weinig geschikt voor een landing. De expeditionnaire scheepsmacht, ter reede van Badjowé geankerd, moest tengevolge van ondiepten en riffen op grooten afstand uit den wal] blijven. Bij een landing zouden de troepen onder het vuur der vijandelijke strand versterkingen een grooten afstand wadende moeten afleggen, zoodat het te verwachten was, dat de keuze van Badjowé als landingsplaats ons veel verliezen zoude berokkenen. Het was voornamelijk deze overweging, welke er toe leidde, niet te Badjowé, maar op een ander, niet versterkt, strandgedeelte te landen, waar de sloepen den wal dichter zouden kunnen naderen. Volgens de zeekaart zou voor die', nadering Oedjoeng Patiro een zeer geschikt punt zijn en als zoodanig was het ook in de practijk bekend, daar bij uitvoer van paarden uit Boni, deze bij voorkeur bij Patiro op de paketbooten werden geladen. Voorts was nog bekend, dat zich te Patiro een jachtterrein van den radja bevond en dat vandaar een pad naar Watamponé voerde. In overleg met den Commandant der scheepsmacht werd daarom besloten, dat den volgenden dag de kust ten Zuiden van Badjowé zou worden verkend en dat tevens, om de aandacht van den vijand van het vermoedelijk landingspunt af te leiden, een schijnverkenning van de Tjenrana-monding zou worden uitgevoerd. Na terugkeer van de bespreking werd de Dagorder No. 1 aan de expeditionnaire troepen bekend gemaakt (')• V. Landing en wederinscheping bij Patiro. (19 Juli — 26 Juli 1905). Den 19en Juli 's morgens te 7 uur wefdnhetiitHimatüm (2) (1) Zie bijlage VIII. (2) Zie bijlage IX. 30 door La Patola Daëng Masappo (') aan den wal afgegeven. De daarin aan Boni gelaten termijn om alsnog aan onze eischen te voldoen zou 20 Juli ten 8 uur v.m. verstrijken. Te 6 uur v.m.'gingen H. M. flottieljevaartuigen Assahan en Borneo respectievelijk in Z. en S. richting onder stoom tot het verrichten der verkenningen. De verkenning in Z. richting geschiedde door den 2en bevelhebber, den kapitein van den generalen staf, den aan den expeditionnairen staf toegevoegden marineofficier en den luitenant-opnemer. Deze verkenning strekte zich zuidelijk uit tot Kadjoe. Bij Lasaran, Boené en Kadjoe, waar het strand voor landing geschikt leek, werd de kust nader |verkend. De verkenning in N. richting bij de Tjenrana-monding geschiedde door den chef van den staf. Te 3 uur 45 min. n.m. waren H. M. Assahan en Borneo ter reede van Badjowé terug. Uit de verkenning in Z. richting was gebleken, dat alleen halverwege hoek Patiro en kampong Lasaran een geschikte gelegenheid tot landen bestond; er lagen geen versterkingen en, voor zoover gebleken was, was de vijand aldaar niet op een landing van onze troepen bedacht; de vloot kon er tot op enkele meters van het strand de kust naderen. Het eenige bezwaar, aan eenjlanding bij Patiro verbonden, was het gebrek aan gegevens omtrent het terrein tusschen Patiro en Watamponé. Men wist alleen dat bij dien opmarsch moest gerekend worden op het doortrekken van een smalle moerassige strook en het overtrekken van de kali Patiro. Een drietal volgelingen van den aan den expeditionnairen staf toegevoegden kapitein Wadjo, die beweerden te Patiro bekend te zijn, deelden mede, dat bij het doortrekken van bedoelde moerasstrook, op de diepe plaatsen, voetgangers tot aan de knieën door het water en de modder zouden moeten waden; voor paarden achtten zij net moerasbosch niet begaanbaar. (1) Een voornaam Boniër, die te Makasser geïnterneerd was geweest wegens in naam van den radja van Boni aan de Tominibocht gepleegde knevelarijen, en aan wien met het overbrengen van het ultimatum de vrijheid werd gegeven. 31 Op grond van deze gegevens werd besloten, dat bij de landing te Patiro geen paarden zouden worden gedebarkeerd. De artillerie zou door dwangarbeiders worden vervoerd en in de verpleging zou middels een noodration-bij-den-man worden voorzien. In den avond van 19 Juli werden aan boord van het S. S. van Riemsdijk aan de commandanten van korpsen en detachementen en chefs van diensten het landingsbevel (') en de landingsorder (2) voor den 20en Juli uitgegeven. Den 20en Juli te 4 uur 30 min. 's morgens verstoomden H. M. pantserschepen Hertog Hendrik, Zeeland, het flottieljevaartuig Assahan benevens de transportschepen van den Bosch, van Imhoff en van Riebeeck van de reede van Badjowé naar de ankerplaats benoorden Oedjoeng Patiro; de oorlogsschepen kwamen op ± 1000 M. uit den wal ten anker, de transportschepen op ± 500 M. meer buitenwaarts in 2e linie. Onmiddellijk werden de sloepen gestreken en de troepen van het 1ste echelon ingescheept. Te 7 uur 30 min. v.m. werd van H. M. pantserschip Koningin Regentes van de reede van Badjowé het marconigram ontvangen, dat aan de in het ultimatum aan Boni gestelde eischen geen gevolg was gegeven (3). Dadelijk daarop stelde zich het eerste landingsechelon (') in beweging. De gewapende stoomsloepen naderden met de troepensloepen op sleeper tot ± 200 M. den wal, lieten daar de sloepen los, die verder werden gepagaaid tot ± 50 M. "van het strand, waar de troepen te water sprongen. Te 8 uur 7 min. v.m. bereikte het 1ste echelon den wal. Van den vijand werd niets bespeurd. De bewoners van de enkele huisjes aan het strand waren blijkbaar bij de nadering der troepen overhaast gevlucht. Nadat het 1ste echelon snel in breed front de westelijk van het landingspunt gelegen heuvels had bezet, keerden de sloepen terug tot het overvoeren van het 2de en 3de echelon (4). (1) Zie bijlage X. (2) Zie bijlage XI. (3) Zie het antwoord van den radja van Boni op het ultimatum: bijlage XII. (4) Zie landingsbevel bijlage X. 32 Tijdens de landing van het 1ste echelon namen de ter reede van Badjowé achtergebleven oorlogsschepen de strandversterkingen bij Badjowé onder vuur en voerde een flottielje gewapende sloepen aldaar een schijnlanding uit, waarbij de wal tot ± 500 M. werd genaderd. Te 11 uur v.m. waren alle troepen geland. Het debarkement, begunstigd door goed weer en een zeer kalme zee, was snel en zonder stoornis volvoerd. De Expeditiecommandant landde met het 2de echelon. Intusschen was het 1ste echelon in stelling gekomen op een meer westelijk landwaarts in gelegen heuvelrij, welke in N. en W. richting een ruim uitzicht verschafte. Een naar schatting 1000 M. breede bako-bakostrook strekte zich van den voet der heuvels in N. en N. W. richting uit; aan den voet van den heuvel, waarop de 2de Bevelhebber zich bevond, stroomde de N. arm van de Patiro rivier. Een te 1025 v.m. uitgezonden verkenning onder den kapitein der genie de Greve, onder dekking van 1 compagnie 9de bataljon, welke ten doel had den N. arm van de kali Patiro te volgen en een doortocht door de bako-bako te zoeken, keerde te 1 uur terug met het bericht, dat'Je rivierarm overal ± 40 M. breed en ondoorwaadbaar was en een modderigen bodem had. Een voetpad door het strandbosch was nergens gevonden en zou volgens het zeggen van eenige onderweg opgevatte Bonieren niet bestaan. Voor den opmarsch van de gelande troepen was overbrugging van de rivier en het kappen van een colonneweg door de bako-bako noodig, welke werkzaamheden één dag zouden vereischen. Tijdens deze verkenning waren eenige gewapende sloepen den N. arm van de Patiro rivier een eindweegs opgevaren; zij brachten dezelfde gegevens. Evenmin leverde een verkenning van 3 compagnieën van het 19de bataljon gunstige resultaten op. Ter verduidelijking van de werkelijke terreingesteldheid wordt verwezen naar schets 4, welke drie dagen na de landing werd vervaardigd, en naar schets 5, welke het terrein weergeeft zooals het bij een veel latere, nauwkeuriger, opneming bevonden werd. Tijdens de landing kon slechts gehandeld worden op de resultaten der verkenningen en op schets 3. 33 Te 315 n.m., toen de Bevelhebber-zich op den heuvel bevond, waarop des avonds het bivak zou worden betrokken; werd in het westelijk heuvelterrein een met geweren en lansen gewapende bende van ± 40 man waargenomen, welke door de maréchaussée afdeeling (4 brigades) van luitenant Darlang met achterlating van 15 dooden werd verdreven; 5 voorlaadgeweren en eenige blanke wapens vielen in onze handen. Te 3® n.m. werden alle beschikbare dwangarbeiders onder dekking van een afdeeling maréchaussée (31/2 brigade) uitgezonden om een pad door de bako-bako te kappen. Te 4 uur n. m. gaf de Expeditiecommandant bevel, dat het 9de bataljon, de compagnie maréchaussée en de genietroepen op bedoelden heuvel bivak zouden betrekken (zie schets 4). De overige troepen, n.1. het 19de bataljon, het L. H. 15de bataljon en de artillerie, moesten bivakkeeren aan het strand nabij de landingsplaats. Den volgenden dag zou vroegtijdig met het kappen van een colonneweg worden doorgegaan en zouden tevens noodrations van het strand worden opgevoerd. Te ruim 5 uur n.m. waren genoemde troepen in het heuvelbivak samengetrokken. Te 645 n.m. maakte in het heuvelbivak, bij het binden, een der gevangenen amok met een sirihbeiteltje, dat bij visitatie niet op hem gevonden was. Hierbij werden twee gevangenen neergelegd en wist er een te ontkomen. Onzerzijds werden door den amokmaker licht verwond de 1ste luitenant der infanterie Kepper en de adjudant-onderofficier De Roode; een dwangarbeider werd door hem gedood. Den 21 en Juli te 630 v. m. marcheerden de troepen uit het strandbivak naar het heuvelbivak af, van waaruit intusschen reeds was doorgegaan met het kappen van de bako-bako. Daar thans de Bevelhebber aanwijzingen verkreeg, dat in westelijke richting aan de overzijde van den rivierarm een droog pad door de bako-bako zou zijn te vinden, moesten de uit het heuvelbivak uitgezonden dekkingsafdeelingen eerst weder worden verzameld, alvorens verder gemarcheerd kon worden. & r-^j^ Extsa bijlage No. 35 I. M. T. 1915. 3. 34 Te 930 v. 'm. bereikte de voorhoede den noordarm van kali Patiro (punt a op schets 5) waar inmiddels door de marine, met sloepen de rivier opgevaren, een overgang was gemaakt. Na te zijn overgetrokken, werd het strandbosch betreden en moest een pad worden gekapt. Reeds na ± 75 M. werd het gesignaleerde drooge terrein ontdekt, hetgeen evenwel slechts een kleine, weinig begroeide terreinverheffing bleek, zoodat al spoedig weder met kappen moest worden voortgegaan. Te ll30 bereikte de voorste maréchausséebrigade den westrand van het moerasbosch, (punt b.) Men zag toen in Z. W. richting een kleine kampong en daarachter, aan de overzijde van een kreek, een grootere, waanin beweging werd bespeurd en waarin zich volgens een der gidsen een 50 tal gewapenden zouden ophouden. In de meening, tot nabij het uitgestrekte kampongcomplex Matjopa (zie schets 3) te zijn genaderd, namen de maréchaussées in den W. rand van het moerasbosch stelling om den Bevelhebber, die aan het hoofd van de hoofdmacht marcheerde, in te wachten. Tegen 2 uur n. m. waren de voorste afdeelingen der hoofdmacht den boschrand genaderd. In de kampong werd toen geen beweging meer bespeurd. Aangezien de Bevelhebber |zoo snel mogelijk het heuvelterrein wilde bereiken, dat men van uit het punt b. niet kon zien, doch dat volgens de waarneming uit het [heuvelbivak in N. en N. W. richting moest liggen, werden in die richtingen verkenningen gedaan ('), welke leerden dat naar die zijde zich de bako-bako te ver uitstrekte, om nog vóór het donker met de geheele macht door het strandbosch heen te kunnen zijn. Te 5 uur n. m. werd daarom besloten, te onderzoeken of van uit de gesignaleerde kampong een gemakkelijke aansluiting bestond met den weg naar Watamponé, zooals schets 3 bij Kadjoewara aangaf. Met behulp van een1 paar prauwen werden 2 brigades maréchaussée over de ± 25 M. breede ondoorwaadbare kreek gezet, waarvan een brigade het overgangspunt vasthield en de andere, (1) Naar de punten f en c (zie schets 5). 35 (onder luitenant Darlang) met den kapitein van den staf en den commandant der expeditionnaire genie de kampong ging verkennen. Te 6 uur n. m. rapporteerde de kapitein van den staf, dat de kampong verlaten was en dat, over een gemakkelijk over te trekken kreekje, in N. W. richting open en droog terrein kon worden bereikt. Hierop besloot de Bevelhebber de geheele macht naar de kampong over te brengen en dadelijk door de genie bij e een rivierovergang te doen maken. De compagnie maréchaussée moest al dadelijk in de kampong bivak betrekken. Een compagnie 19de bataljon zou volgen zoodra de maan opkwam. Eerst te 830 bereikte de laatste afdeeling der hoofdmacht den rand van het bosch (punt b), waar de troepen op den modderigen bodem bivakkeerden. Drinkwater was daar ter plaatse niet te vinden; in de zeer uitgestrekte kampong Pakelewéna (schets 5) vond men in de huizen gelukkig martavanen met drinkwater. Te 1130 uur n. m. was de overbrugging, welke door de genietroepen wegens de duisternis, de gebrekkige hulpmiddelen en de vermoeidheid van de manschappen niet dan met groote inspanning was tot stand gebracht, gereed en Jbegon onder een zwaren regenbui, die ongeveer een uur aanhield, de overtocht. Eerst de compagnie 19de bataljon, die nog niet had kunnen overgaan en daarna het L. H. 15de bataljon. Nog vóór dit laatste geheel over was, was de brug door het intusschen sterk gerezen water zoodanig ontzet, dat te 2® 's nachts het bevel moest worden gegeven den verderen overtocht te staken. Den 22sten Juli ten 530 v.m. werd de overgang der troepen voortgezet; de brug was toen geheel weggeslagen en wegens de geringe capaciteit der 4 kleine prauwen, waarmede slechts 4 tot 6 man tegelijk konden worden overgezet, vorderde men uiterst langzaam. Te 6 uur v.m. marcheerde de compagnie maréchaussée en de 1ste compagnie 19de bataljon uit kampong Pakelewéna af, teneinde over het ontdekte hooge terrein de verbinding met den weg naar Watamponé te zoeken. Aan deze colonne was de kapitein van den staf toegevoegd. 36 Door het wachten op een gevangene, die als gids zou dienen en abusievelijk in het bivak was achtergebleven, ondervond de colonne bij het Z. W. uiteinde der kampong (punt h.) eenig oponthoud. Vóór nog van daar langs een der beide paden de marsch kon worden voortgezet, kwam 730 v.m. abt bevel van den Expeditiecommandant, dat alle troepen naar het strandbivak zouden terugkeeren. De reden, welke tot dit besluit had geleid^was dat de Bevelhebber er weinig vertrouwen in had, om nog dienzelfden dag de aansluiting met den weg naar Watamponé te zullen vinden. Bereikte de verkenning haar doel niet, dan zou een terugkeer naar het strand dienzelfden dag vermoedelijk niet meer mogelijk zijn en dan zouden de troepen, die reeds den vorigen dag gebrek aan drinkwater hadden gehad en voor den 22sten Juli slechts onvoldoende vivres hadden, eerst op 23 Juli, zonder eten of drinken, naar het strand terug moeten marcheeren. In een opvoeren van vivres langs de Patiro rivier zag de Bevelhebber weinig héHt111* Te 730 v.m. werd het signaal „rechtsomkeert" gegeven. De maréchaussée kreeg opdracht de'rfvler bij e opnieuw te overbruggen ten einde den terugkeer van de troepen uit de kampong gemakkelijk te maken. Zij maakte hiertoe gebruik van prauwen, welke in het kreekje ten W. van de kampong waren aangetroffen, en van de in de kampong overvloedig aanwezige zero's, en was in korten^ tijd gereed. Te 7^ werden de kapitein van den Staf en de aan den Expeditiecommandant toegevoegde marineofficier met de 2de compagnie 9de bataljon naar het landingspunt gezonden met opdracht zoo spoedig mogelijk verbinding met het vóór Patirb liggende oorlogsschip H. M. Koningin-Regentes te krijgen en marinehulp 'm te roepen voor overbrugging van de kali Patiro als bij den opmarsch was verleend. Te 11 uur v.m. was de gemeenschap met H. M. Koningin Regentes verkregen en gingen de sloepen van dezen bodem en van H. M. Assahan, die op weg van Badjowé naar Paré-Paré juist Patiro passeerde, de Patiro rivier op. Middels draadlooze telegrafie was tèvehiév de Commandant der expeditionnaire 37 scheepsmacht ter reede van Badjowé met het gebeurde in kennis gesteld en was om opzending van twee dagen vivres gevraagd. Te l30 n.m. kwamen H. M. Hertog Hendrik en Zeeland ter reede van Patiro, kort daarop gevolgd door het transportschip van Outshoorn met vivres en door den avisostoomer Argus. In den terugkeer naar het landingspunt lag tevens het besluit opgesloten om Patiro geheel los te laten, bij Badjowé op nieuw te landen en van daar naar Watamponé op te rukken. Om die landing niet onder te ongunstige omstandigheden, wat het getij betreft, te doen plaats hebben, moest daarmede tot minstens 25 Juli worden gewacht. In dien tusschentijd zouden de gelande troepen te Oedjoeng Patiro onder commando van den 2den Bevelhebber blijven, terwijl de Bevelhebber zich met den chef van den staf naar Makasser zou begeven om aldaar voor den inhuur van transportschepen voor den overvoer der troepen van Patiro naar Badjowé de noodige regelingen te treffen. Met het oog op den voorraad drinkwater aan boord van de paardentransportschepen was het noodig dat ook deze te Makasser gingen ververschen. Den 23en Juli verplaatsten de nog ter reede van Badjowé aanwezige stoomers zich naar Oedjoeng Patiro, alwaar veldzakken, kookgereedschap en officiersbagage van de gelande troepen werden gelost. De S. S. van Riemsdijk (waarop de Bevelhebber), van Outshoorn en Pel vertrokken dien dag naar Makasser, terwijl het magazijnsschip Bromo van de reede van Badjowé naar Patiro werd verhaald. Den 26sten Juli kwamen deze schepen, vergezeld van de te Makasser ingehuurde 's Jacob en van Imhoff, te Patiro terug en werden dadelijk het 19de bataljon, de maréchaussée-compagnie, de genietroepen en de artillerie weder ingescheept. Het L. H. 15de bataljon bevond zich reeds weder aan boord van het voor de communicatie met Soerabaia ingehuurde S. S. van Diemen, dat den vorigen dag te Patiro was aangekomen. Het 9de bataljon bleef in afwachting van het eveneens te Makasser ingehuurde S. S. van den Bosch te Patiro achter. Bij de landingstroepen te Patiro had zich van 23 Juli tot 26 juli niets bijzonders voorgedaan. 50 1 peloton 19de bataljon, te 430 n.m. in Oerang aan. (') trein onder dekking van twee De berichten omtrent de vercompagnieën 19de bataljon. blijfplaats van den radja van Boni, waren vaag en tegenstrijdig. Aanraking met de bevolking was nog niet verkregen, zoodat alleen kon worden geageerd op hetgeen aan enkele onderweg opgevatte of ondervraagde Bonieren bij geruchte ter oore was gekomen. Volgens sommigen zou de radja nog kort geleden van Pasempa naar het zuiden zijn getrokken. Volgens anderen zouden de heuvels op den weg van Pasempa naar Oelawang door gewapende benden bezet zijn. Daar dit laatste het meest strookte met de vóór den afmarsch van Watamponé bekomen inlichtingen en de reeds vóór den aanvang der expeditie ingekomen spionnenberichten, dat belangrijke krijgsvoorraden naar het vasalgebied Amali zouden zijn overgebracht, besloot de Bevelhebber den 4den Augustus den marsch naar Oelawang en de zuidwaarts daarvan gelegen kampong Tjinong voort te zetten. Nu met Pasempa was afgerekend, kon bij den verderen tocht een deel der troepen worden gemist, waardoor de verpleging gemakkelijker werd. In verband hiermede keerden op 4 Augustus naar Watamponé terug: de 1ste compagnie 9de bataljon, 2 pelotons cavalerie, de artillerie, , 1 sectie genietroepen, benevens de overtollige transportmiddelen. De overige troepen marcheerden te 7 uur v. m. naar Oelawang af (zie onderstaande indeeling). n j x d iu uu Te Oelawang en Tjinong Commandant Bevelhebber. ... . „ , c j-i- • ei t wera niets aangetronen wat Expeditionnaire Staf. \huT Twee pelotons cavalerie, compagnie maréchaussée zelf ta wees op een.verblijf van den .. raaia oi op ue aanwezigneia digvoor- ' ... van gewapende benden. Met het doel van Oelawang (1) Een te 6 uur v. m. vooruitgezonden afdeeling dragers met vivres bereikte Oerang te %Yi v. m. 51 naar Oeloe te marcheeren, zette Voorhoede: de colonne den marsch voort, (comdt. maj. Hildering), doch zij werd door de gidsen, een compagnie 9de bataljon, die beweerden geen ander pad detachement genietroepen, te kennen, in de richting van een compagnie 9de bataljon. Tadjong gebracht, over welke Hoofdmacht: laatste plaats gemarcheerd (comdt. maj. de Wijs.), werd naar Palongki, waar de drie compagnieën 19de bataljon, voorste afdeeling te 3 uur n.m. een compagnie L.H. 15de bataljon, aankwam. De doorgetrokken trein, kampongs waren grootendeels een compagnie L. H. 15de bataljon, bewoond; de bevolking toonde zich goedgezind. In kampong Tadjong werden de troepen opgewacht door den fungeerenden aroe van het vasal-landschap Tadjong, die aanbood den radja van Boni te gaan opsporen en gevangen nemen, indien wij hem van vuurwapenen wilden voorzien, bewerende zulks te willen doen uit wraak over het onrecht, zijn vader door een vorigen radja aangedaan, die hem eenige landschappen had ontnomen. Te Tadjong werd nader bevestigd, dat ± 3 weken geleden krijgsvoorraden en goederen van den radja naar Amali waren vervoerd en dat te Mampotoe woningen voor 's vorsten krijgsbenden waren opgericht. Bij de nadering van Palongki kwamen twee zonen van den aroe van het landschap met eenige volgelingen de onderwerping aanbieden van hun ouden bedlegerigen vader. Tevens werd vernomen, dat de beide aroe's tanette (kiesheeren) zich te Palempa (een kampong behoorende tot het gebied van Palongki) zouden bevinden. Een om 3 X uur n.m. naar deze kampong gezonden detachement cavalerie, meréchaussée en 2 compagnieën van het 9de bataljon keerde te 6 uur n.m. in het bivak Palongki terug met een hunner, die zich bij de komst onzer troepen te Palempa vrijwillig had gemeld. De tweede aroe tanette was niet aangetroffen. Den 5en Augustus trok de Voorhoede: Bevelhebber met een deel der (comdt. maj. Anten), co,onne (zie nevenstaande sa_ een peloton cavalerie, menstelling) naar Amali; de 52 compagnie maréchaussée, °verige en de frein een compagnie 19de bataljon, ke kamPong: evenals daftm den wel de in de berichten genoemde nieuw gebouwde woningen (zeven in getal) gevonden, doch geen krijgsvoorraden en geen goederen van den radja. De bevolking was overal in de kampongs aanwezig en toonde zich goedgezind. Na afloop der verkenning werd te 1 uur 15 min. n.m. de terugmarsch aanvaard. De bevinding, dat in het noordelijk deel van Boni geen ontmoeting met den vijand zou worden verkregen, deed den Bevelhebber besluiten den volgenden dag 6 Augustus met alle troepen naar Watamponé terug te keeren, teneinde aldaar gegevens voor de verdere actie te verzamelen. De teruginarsch had plaats over Tadjong en Tjallang en van daar over Boekakak naar Watamponé, alwaar de voorste afdeelingen den 6en Augustus te 515 n.m. aankwamen; het laatste gedeelte van den trein bereikte die plaats eerst te 9 uur n.m. De weg was, voor zoover hij over hoog terrein liep, goed, doch werd herhaaldelijk, gesneden door grootere en kleinere stroompjes met modderige oevers; het laatste gedeelte van den weg voerde over drassige sawah's. Bij aankomst te Watamponé ontving de Bevelhebber een spoedbericht van den Gewestelijk Militairen Commandant, mib dende, dat het garnizoen van Balangnipa op verzoek van zijn Commandant den len Augustus was versterkt met een peloton van het 8ste bataljon te Makasser, teneinde de bij Sindjai daags tevoren offensief opgetreden Bonieren te bedwingen; dat volgens mededeelingen van den controleur van Tjanjba aan den plaatselijk militairen commandant aldaar de vijand met 2000 man, waarbij 100 ruiters en 500 achterladers, den post bedreigde; ten slotte, dat de vorstin van Tanette het bestuur te Pangkadjéné per brief dd. 27 Juli had gewaarschuwd voor de door de Bonieren getroffen maatregelen, om twee compagnieën 19de bataljon, detachement genietroepen. Hoofdmacht: bleven te Palongki, Te 1110 v.m. bejeikte de comp. maréchaussée Mampotoe, wel- L. H. 15de bataljon. na het Araali-cpmplex, werd doorzocht. Te Mampotoe wer- 53 middels bóomversperringen en 80 stukken geschut ons het opvaren der Tjenrananrlvier te beletten, en voor de 'bögingen van den aroe malolo (kroonprins) van Sidenreng en den aroe sereang (prins gemaal) van Enrekang, om de mannen van Doeri, Maiwa, Enrekang en de Adjataparang-landschappen tot een raid naar Makasser via Paré-Paré, Tanette en Pangkadjéné, over te halén. Naar aanleiding van dit bericht, droeg de Bevelhebber den 2en Bevelhebber op fcKSn den 7en Augustus per S. S. van Diemen naar Balangnipa te begeven en aldaar den tóèétand op te nemen. Gedurende den tocht van 2 t/m 6 Augustus was te Watamponé niéts "bijzonders voorgevallen. Bij het afpat*(9uilleeren van de kampongs in den omtrek bleken deze weder grootendeels bewoond en ook te Watamponé was de bevolking in'grooten getale teruggekeera. In kampong Madoeri (teh zuiden van den weg Watamponé— Badjowé) was een munitievoorraad van 6000 beaumontpatronen gevonden. Op den 5en Augustus was de marinelandftigsdlvïsie te Badjowé door de 4de compagnie 9de bataljon afgelost. Naar aaniètding van berichten, dat Boni'S iflksbestierder zich in kampong Lampokoe (4 K. M. ten zuid-oosten van Panjili) en een zwager van den radja van Boni zich in PanjÜI zouden bevinden, marcheerde 8 Augustus te 7 uur v. m. een colonne Com- I Maj. R. B. M. de WijS. ling) naar genoemde kampongs, mandantj Kapitein van den staf. welke te n. m. met de bei- De rijksbestierder en de aroe tanette ri Attang hadden zich bij ae nadering der troepen vrijwillig gemeld. De zwager van den vörSt werd uit een huis gehaald, waarin ftij zich verborgen had. Kort na aankomst van den rijksbestierder te Watamponé meldde zich ook aroe Tibodjong (een aroe pitoe), om zijn onderwerping den Bevelhebber aan te bieden. (zie nevenstaande samenstel- 1 peloten cavalerie, Compagnie Maréchaussée, L. H. 15de bataljon. de gezochte persbnen en den aroe tanette ri Attang (een der aroe pitoe's) te Watamponé terugkeerde. 55 onschadelijk te maken. Den volgenden morgen trok een colonne onder majoor Anten, sterk een peloton cavalerie en 2 compagnieën 19de bataljon, in dezelfde richting om verbinding met de maréchaussée te zoeken en gezamenlijk met deze teageeren. In den namiddag keerden deze troepen terug; van de gesignaleerde bende was nergens een spoor gevonden. In den morgen van den 9en Augustus kwam de patta tana anrégoeroe anakaroeng (hoofd der prinsen) zijn onderwerping aan* bieden en deelde deze mede, dat het verzet in Boni geëindigd was. Hij bood aan de rijkssieraden, die nabij Pasempa verborgen waren, te gaan halen en in handen te stellen van den Bevelhebber, welke uitlevering dan ook den volgenden dag (10 Augustus) met het volgens de landsgebruiken daarbij behoorende ceremonieel door den rijksbestierder plaats vond. Naar aanleiding van een ontvangen schrijven van den Gewestelijk Militairen Commandant dd. 5 Augustus, waarin deze o.m. het voorstel deed de militaire bezettingen van Tjamba en Balangnipa thans actief aan de krijgsverrichtingen in het Bonische te doen deelnemen, gaf de Bevelhebber bij schrijven dd. 9 Augustus Z. H. E. G. de opdracht om van uit Tjamba offensief in Zuid-West-Boni te doen optreden en ook de bezetting van Paré-Paré van bevelen voor een agressieve actie tegen Sidenreng te voorzien, waartoe zoo noodig de nog te Makasser aangewezen compagnie van het 6de bataljon vooraf naar Paré-Paré kon worden gezonden. Betreffende de actie van uit Balangnipa werd verwezen naar de reeds ter zake door den Bevelhebber getroffen maatregelen. De intusschen door den Bevelhebber te Watamponé ingestelde pogingen om eenigszins betrouwbare aanwijzingen te verkrijgen, waarheen Lapawawooi was uitgeweken, bleven vruchteloos. Volgens een onder de bevolking loopend gerucht, waarvan de oorsprong niet gevonden kon worden, zou Lapawawooi zich met den poenggawa en een honderdtal volgelingen in den omtrek van Bakoengé (nabij Ponré) ophouden. Op dit bericht werd den Hen Augustus een colonne onder majoor Hüdering ter opsporing en achtervolging van den radja uitgezonden, welke colonne tevens de landstreek Watamponé—Ponré— Pasempa moest zuiveren van de slechtgezinde elementen. 70 commandant als gemachtigde van den rijksbestuurder was toegevoegd, goede diensten. Instede van op de sawah ten W. van Lantja, waar vroeger de colonne onder G|f>eraal van Swieten zou hebben gebivakkeerd, werd thans overnacht in de kampong, welke daartoe in de omgeving van het huis van den aroe werd opengekapt, Hier werden eenige zeer goede bronnen aangetroffen. Den 22en Augustus werd met dezelfde colonne-indeeling doorgemarcheerd naar Timoeroeng. In verband met den geringen afstand tot die plaats—14 K. M. — en in het belang van eene goede verpleging besloot de colonne-commandant niet vóór 8 uur v.m. af te marcheeren. Men had wei is waar in den avond van dezen dag het einddoel, Pampanoea, kunnen bereiken, doch aangezien die kampong vermoedelijk geruimen tijd als bivak dienst zou moeten doen, was het gewenscht de plaats daarvoor zorgvuldig uit te kiezen en in te deelen. Beter werd het daarom geoordeeld vroeg in den vóórmiddag van den volgenden dag te Pampanoea aan te komen. Bij den marsch naar Timoeroeng bleek wederom de bevolking zeer goed gezind; ook hier had men den weg verbeterd De voorhoede kwam te 2 uur 30 n.m. en de trein een uur later te Timoeroeng aan. Het bivak werd betrokken in en om het huis van den bij Badjowé gesneuvelden doeloeng van Adjargala. Deze bivakplaats was aan drie zijden door een ravijn omringd, waarin helder water werd gevonden. Bij het doorzoeken van de kampong vond men in het huis yan den goeroe een twaalftal voorlaadgeweren, benevens een vrij grooten voorraad buskruit en benoodigdheden voor het vervaardigen van munitie. Een en ander werd vernietigd. Den volgenden dag—23 Augustus — werd te 7 uur 15 uit Timoeroeng afgemarcheerd naar Pampanoea, waar de colonne te 10 uur 30 v.m. aankwam. Des namiddags verscheen de maréchajissée-colonne (zie hoofdstuk IX). Voordat de troepen de nieuwe operatiebasis hadden bereikt» was de intendant daar reeds met de Tjantik aangekomen; hij had in afwachting van de colonne het vivresfypsport voorloopig bij Solo op de Tjenrana achtergelaten. Den volgenden dag kwamen deze prauwen vóór het bivak aan. 71 In den middag van den 24en Augustuss ajrriv,eerde na een tweedaagschen tocht de Bevelhebber met zijn escorte te Pampanoea. XI. Verrichtingen van de bezetting te Paré-Paré van den 26en April tot den 27en Augustus 1905. Den 21 sten April 1905 kwam de van Java voor Paré-Paré gezonden 3de compagnie 6de bataljon te Makasser aan (zie Hoofdstuk II). Den 25en d. a. v. vertrokken 3 sectiën dezer compagnie per H. M. Borneo en gouvernementsstóomer Zwaan naar Paré-Paré, medevoerende het noodige bivakmateriéaïi dwangarbeiders en vrije koelies; te 5 uur n.m. waren de schepen ter reede van Paré-Paré. Zonder eenige moeilijkheid werd den volgenden dag gedebarkeerd. De Gewestelijk Militaire Commandant, de resident-t/b Brugman en de controleur Goedhart vergezelden den troep. De commandant, kapitein Goldman, was bestemd om, zoodra de bivakbouw niet meer zijn aandacht en tijd in beslag zou nemen, met het civiel bestuur te worden belast, waarvoor hem door den Gouverneur bij nota de tegenover den leenvorst van Sidenreng, La Sadapotto, te volgen gedragslijn was aangegeven, terwijl hij als detachementscommandant eene instructie (') van den Gewestelijk Militairen Commandant ontving Het voornaamste, waaraan de civiel gezaghebber zich volgens genoemde nota te houden had, was, dat momenteel nog gold het politiek contract met den mdja van Sidenreng, gesloten den 28en October 1886, waarvan als een aanhangsel was te beschouwen de denzelfden dag gepasseerde acte omtrent de kampong Paré-Paré en het daaronder behoorende omliggende land. Bij deze acte was gestipuleerd dat de in bewaringgeving geschiedde onder dezelfde voorwaarden als vermeld in het contract van 7 Augustus 1824, n.1. dat het beheer der in- en uitvoerrechten, pachten, passers en alle andere belastingen, te Paré-Paré geheven, bij den vorst van Sidenreng berustte. Thans moest de civiel-gezaghebber, op grond van alinea 3 dier acte, (1) Zie bijlage XV1U. 72 het daarheen leiden, dat bedoeld beheer overging in handen van het civiel bestuur, doch de opbrengst dier belastingen aan den leenvorst bleef (vormende deze een zijner voornaamste inkomsten), tot tijd en wijle de overeenkomst met het Gouvernement omtrent de overname van de in- en uitvoerrechten in werking zou treden. Van de opbrengst moest echter '/io worden afgehouden tot het vormen van een negorijkas, terwijl het vermoedelijk meerdere dan het tot nu toe ontvangene geheel of gedeeltelijk den hadatsleden zoude toekomen. De radja moest verder gewezen worden op zijne verplichting om bij den bouw van een gouvernementsetablissement met arbeiders te assisteeren, zoo ook op het feit, dat bij de bestaande vriendschap tusschen Sidenreng en het Gouvernement onze troepen zich in alle richtingen door het land mochten bewegen, waarbij zij voor de aanraking met de bevolking vergezeld dienden te worden van één of meer leden van het zelfbestuur. Het bestuur over de binnen ons gebied gevestigde bevolking diende nader te worden geregeld (heerendiensten, registratie, enz.), terwijl hoofden officieel moesten worden aangesteld, waarbij de reeds aanwezige functionarissen zooveel mogelijk moesten worden gehandhaafd. Tot het voor de troepen op te richten bivak geheel gereed zoude zijn, zouden de resident t/b Brugman en de controleur Goedhart de civiele aangelegenheden behandelen. De communicatie met Makasser zou worden onderhouden, behalve door den gouvernementsstoomer, ook door de booten der K. P. M., die over Balik Papan voeren, dat telegrafist met Makasser verbonden was, terwijl ook zoonoodig over het flottieljevaartuig Assahan mocht worden beschikt. De troepen vonden den 26en April na de landing een goed onderkomen in een groot huis, terwijl dienzelfden dag een geschikt terrein in de heuvels werd gezocht en gevonden voor het op te richten bivak. Onder leiding van een genieofficier werd met de werkzaamheden dadelijk een aanvang gemaakt. Den 29en April was met de aankomst der 4de sectie de geheele compagnie te Paré-Paré vereenigd. 79 In het vorige hoofdstuk is reeds vermeld, dat niet zoo zeer de oude ziekelijkWïvorstLa Sadapotto den strijd wilde aanbinden met het Gouvernement, doch dat de kroonprins en eenige hadatsleden de leiders waren van het verzet. Voor SwfajpfUkken naar het binnenland beschikte de te Paré-PaPécommandeerende hoofdofficier over 3 compagnie8n>vanihet6de bataljon (1 Eur. en 2 Amb.), terwijl de Assahan kon assisteeren met een landingsdivisie en een stuk snelvuurgeschut van 3.7 c.M. Den 26en Augustus werden de voorbereidingen getroffen en met de officieren van land- en zeemacht de te nemen maatregelen besproken. Te Paré-Paré zou eenïpeloton infanterie achterblijven ter bewaking van de beide bivaks; dat aan het strand zou bij toerbeurt ook door de marine-landingsdivisie worden betrokken. Teneinde de meest vooruitgeschoven werken des vijands bij verrassing te nemen (gelegen a cheval van het pad naar Masépé, ter plaatse waar dit de eerste maal de Karadja passeert) '), marcheerde de compagnie Goldman den 27en Augustus in den nacht te 2 uur 30 min. af. Zij moest den weg vermijden en het noordelijke bedekte terrein volgen. Het gelukte haar te 5 uur 30 v.m. ongezien den rechtervleugel der vijandelijke stelling te naderen, waarop de hier gelegen benting bestormd en na een kort handgemeen veroverd werd. Ook de naastgelegen werken werden in denzelfden aanloop genomen. De vijand verliet de meer zuidelijk gelegen versterkingen, toen deze van uit de veroverde noordelijke werken onder vuuriwerden genomen. Hij liet 20 gesneuvelden en 20 achterlaadgeweren in onze handen. Het geheele gevecht was in een kwartier afgeloopen en kostte ons 7 gewonden, w.o. een officier. aan. Op dit uur marcheerde de trein, onder dekking van een detachement der landingsdivisie, uit het bivak af en was's vijands le stelling reeds veroverd. De genomen ^ stelling bestond uit een 4 tal gesloten werkjes van 5 a 10 M. zijde op den ( rechtervleugel en verder fuit open borstweringen, alle dik 1 M., hoog 1,20 a 2 M. en voorzien van (1) Zie schets 8. 80 schietkokers. Verhakkingen waren alleen ter weerszijden der werken — niet in front —, ter beveiliging tegen omtrekking door het begroeide terrein, aangebracht. Van uit deze le stelling werden thans in O. richting twee groote werken met steenen borstweringen waargenomen, gelegen ter weerszijden van de Karadja. Uit de meest noordelijke dezer twee bentengs werd salvovuur ontvangen. Nadat het snelvuurkanon van uit de genomen 1ste stelling zijn vuur op deze benteng had geopend, rukte de 1ste compagnie op naar 's vijands rechter flank. Het gevolg van deze omtrekking was, dat de vijand de noordelijke benteng ontruimde en in O. richting aftrok. Daar inmiddels ook ten Z. van de rivier eene afdeeling van de 2de compagnie 's vijands linkervleugel naderde, werd ook daar van verderen tegenstand afgezien, en was de 2de stelling des middags om 12 uur geheel in. onze handen. Reeds ten 11 uur 30 min. v.m. was het ten noorden der rivier gelegen deel dezer stelling door de rest der 2de compagnie en de artillerie bereikt. Hier nam de artillerie haar 2de vuurstelling in. Bij kampong Onakoe lag weer een groot werk, dat thans moest worden genomen (3de stelling). Ook deze sterk bezette benteng werd alleen door eene bedreiging van de 1 ste compagnie uk het N. en van de 2de compagnie uit het Z. door den vijand prijs gegeven. Bij al deze gevechten, werden 2 officieren en 8 minderen gewond. In het geheel liet de vijand 33 dooden en 5 gewonden op het gevechtsterrein achter, en verloor, hij 32 achter- en 20 voorlaadgeweren, 2 vaandels, benevens blanke wapens, munitie en levensmiddelen. Omstreeks 4 uur n.m. betrokken de troepen het bivak in kampong Onakoe. De volgende dag werd doorgebracht met het verkennen van het terrein en het slechten der genomen werken, waarbij nog eenige dooden en gewonden van den vijand werden gevonden. De colonne-commandant ontving bericht dat de pabitjara Ambena La Badjoe, die den vorigen dag den vijand had aangevoerd, was gesneuveld. Dit bericht werd later bevestigd. Ter beveiliging der communicatielijn zou Onakoe door een peloton bezet blijven. 81 Den 30en Augustus werd van Onakoe opgerukt naar Ampalita en, daar hier niet voldoende water was, doorgenikt naar Masépé, dat te 3 uur n.m. bereikt en waar het hivak betrokken werd. De bevolking was overal aanwezig en toonde hare groote ingenomenheid met de komst onzer troepen door het schenken van levensmiddelen. Ook bij de gedurende de volgende dagen verrichte verkenningen, o.a. naar Kapopang, Alakoeang, Lisa, Tété-Adji, het gebergte in W. richting tot voorbij Pemantiengoeng, de waterscheiding, Goeroe, Polewali en Pakotta, bleek uit alles, dat men reeds geruimen tijd het optreden der verzetshoofden moede was. Weken achtereen had Ambena La Badjoe de lagere hoofden geprest hem bij te staan met manschappen en levensmiddelen. Nu hij gesneuveld en zijn macht verstrooid was, aarzelde de bevolking niet zich te scharen aan de zijde van het Gouvernement. Hare goede gezindheid toonde zij door het inleveren van geweren en het aanbieden va/i geschenken. Eenige familieleden van den vorst, zoomede de hadat van Sidenreng, meldden zich en vroegen de bevelen van het Gouvernement (11 September). Den 20en September kwamen de Gouverneur, de Bevelhebber der expeditie met staf en de Gewestelijk Militaire Commandant uit Boni, geëscorteerd door 1H compagnie infanterie en 1 peloton cavalerie, in het bivak Masépé, ter bespreking van eenige aangelegenheden aan. Besloten werd het 6de bataljon zoo spoedig mogelijk ook in de overige staatjes der Adjatapparang actief te doen optreden, om daarna zich te wenden tot de Masenrempoeloe en dan, versterkt door de compagnie maréchaussée, de vervolging van Lapawawooi — die volgens geiruchten naar Doeri zou zijn uitgeweken — voort te zetten. De Bevehebber vertrok den 22en September naar Soppeng. Den 24en September vertrokken de Gouverneur en de Gewestelijk Militaire Commandant met de 1ste en 3de compagnie naar Paré-Paré, terwijl 1 peloton van de 2de compagnie te Masépé bleef. Den 26en September te 7 uur v.m. marcheerden de 1ste en 3de compagnie 6e bataljon naar Rapang, terwijl 1 peloton der 2e compagnie het bivak te Paré-Paré bezet hield. Extra bijlage No. 35. I. M. T. 1915. & 86 Van 27 November tot 4 December werd de Gowasche enclave Gattarang Matinggi door eene patrouille bezocht, teneinde ons gezag in dit nog nimmer bezochte gebied te bevestigen. De uitvoering zoowel als de resultaten van dezen tocht waren echter geheel onvoldoende: een deel der hoofden, de pabitjara van Wonoe Aroe, alsmede daeng Petangga hadden zich niet gemeld en het plateau, waarop de kampong Gattarang Matinggi lag, zoomede een deel der in het gebergte gelegen kampongs waren niet bezocht. Na eene voorbereidende verkenning naar Biraoe op den Hen December, werd daarom opnieuw eene patrouille onder den nieuw opgetreden detachementscommandant, den Kapitein Hirschmann, naar genoemd landschap afgezonden. Den 15en December marcheerde deze afdeeling uit Tjamba af. Den weg volgend over Biraoe, Boea, Bola Tanga en Limpang (nabij passar Malakka E), werd Panoea Haroe, gelegen in het N. W. deel der enclave, den 19en December bereikt. Evenmin als bij het vorige bezoek van deze streek vielen thans vijandelijkheden voor. Bij eene vergadering, den 21 en December met de hoofden te Djampoe E gehouden, werden de bestuursleden der enclave bekend gemaakt met de vervallenverklaring van Gowa's gezag over hun gebied. In plaats daarvan werd thans de eisch van gehoorzaamheid aan het Gouvernement gesteld. De verdere taak van deze patrouille bestond in het opsporen van den verdwenen voormaligen bestuurder der enclave, daeng Patanga. Hoewel met dit oogmerk de tocht werd voortgezet over Radja, Banoea, Solo, Parigi, Watam-Lamoeroe en Moetiara tot Mario, gelukte het niet den vluchteling en zijn helpers in handen te krijgen. Den 30en December was de patrouille te Tjamba terug. Den 4en Januari werden 3 groepen infanteriè respectievelijk te Banoea, Batoe-Poetih en Tekko gelegerd, om van uit deze punten de opsporing der in Zuid-Boni nog rondzwervende kwaadwilligen krachtig voort te zetten. In den nacht van 7 op 8 Januari arresteerde eene patrouille onder den Kapitein Hirschmann in kampong Sameenré in het landschap Malawa eenen zwager van daeng Patanga, terwijl 94 troepen naar Gowa zou zijn vertrokken. Daarom oordeelde de kapitein van Waasdijk het noodig, om bij zijn afmarsch naar Pao (in Gowa), eenen örrtwég te maken over Mangopi, Kahoe en Bonto Rihoe. Volgens ingekomen berichten zou n.1. aroe Laboeadja zich ophouden in de buurt van Kahoe. Bij eene ovërvalling aldaar op den 23en October werden wel eenigè verdachte lieden gearresteerd, doch de gezochte aroe werd niet aangetroffen. Op den verderen marsch ontving de colonne den 25en October tusschen Bonto-Rihoe en Pao eenig vuur van eene kleine bende onder den soelewatang van Bonto-Rihoe, die stelling had genomen op den Djamboe-Djamboe E, een bergtop terzijde van den marschweg. Dit vuur berokkende ons geen verlies en de vijand werd spoedig verjaagd. Op denzelfden dag werd Pao (of Balasoeka) bereikt en den volgenden dag kwam de verbinding tot stand met het detachement uit Tjamba (zie voren). Nadat inmiddels ook het te Manipi achtergelaten detachement met de vivres etc. was aangekomen, waren den 27en October de beide colonnes te Pao onder het bevel van den kapitein van Waasdijk vereenigd. De verrichtingen dezer troepen zullen behandeld worden bij het verslag der operatiën tegen Gowa. (Hoofdstuk XX). Blijkens schrijven dd. 7 November 1905 oordeelde de Gewestelijk Militaire Commandant het noodig de bezetting van Balangnipa wederom te versterken, teneinde van uit deze plaats te kunnen voorzien in een meer uitgebreiden patrouillegang, vooral in het zuidelijk deel van Boni. Daarom werd den colonnecommandant in Gowa opgedragen genoemde sterkte weder op 2 officieren en 75 man te brengen, aan welken last den 14en November werd voldaan. Ingevolge bekomen goedkeuring op een voorstel tot ontbinding der colonne te Lombasang in Gowa, kwam den 30en December, met uitzondering van een klein detachement, dat voorloopig te Lombasang achterbleef, genoemde colonne te Balangnipa terug. Van hier werd het detachement van Tjamba, na aanvulling van kleeding en uitrusting, den 3en Januari naar Lombasang teruggezonden tot aflossing van het aldaar achtergebleven detachement. Laatstgenoemde afdeeling keerde daarop 83 Voortdurend bleven, evenals zulks reeds in de voorafgaande drie maanden het geval was, berichten inkomen over sterke Bonische en Lamoeroesche benden, welke verzameld werden met het oog op een inval in ons gebied en die zich thans in de nabijheid van de grens bij Bantjie ophielden. Aanvoerders dezer benden zouden zijn aroe Liboeroeng en de soelewatang van Lamoeroe. De vijand hield zich evenwel rustig; alleen op den 26en Juli werd eene macht van + 200 Boniërs door eene patrouille waargenomen op den Bontoe-Benteng op ons gebied. Door het zware terrein daartoe genoodzaakt, zag de patrouillecommandant van eenen aanval af, en ging tevens de voeling verloren. Na eene mislukte poging op den volgenden dag om den Bontoe-Benteng te omtrekken, werd deze den 28en Juli verlaten bevonden. Den 13en Augustus bracht de Gewestelijk Militaire Commandant eene wijziging in de instructie van den detachementscommandant. Evenals zulks voor de bezetting van Paré-Paré werd gelast, zou voortaan de compagnie van Tjamba zich niet slechts bepalen tot het ageeren op eigen gebied, maar moest zij ook offensief optreden in Zuid-West-Boni, met opdracht de vijandige elementen in dit gebied te onderwerpen en de leiders te arresteeren ('). Den 18en Augustus vertrok de colonne, ter sterkte van 1 compagnie, waarbij het civiel bestuurshoofd der Bergregentschappen, over Bantjie naar Liboeroeng, dat den volgenden dag te 2Ü uur n.m. werd bereikt. Hier bood aroe Liboeroeng zijne onderwerping aan. Thans bleek, wat gedurende den patrouillegang der volgende dagen bevestigd werd, dat de bevolking van deze streek slechts noodgedwongen eene vijandige houding tegen het Gouvernement had aangenomen. Zoowel de bevolking als hare hoofden waren het juk van den vorst van Boni moede, een gevolg van den willekeur en de afpersingen waaronder zij gebukt gingen. Uit overgelegde documenten, afkomstig van den vorst, bleek dan ook, dat hij niet ten volle op de trouw van zijne onderdanen in dit gebied had durven rekenen. (1) Zie bfllage XX. INDISCH MILITAIR TIJDSCHRIFT Extra Bijlage No. 35. Indisch Militair Tijdschrift Extra Bijlage No. 35. De Expeditie naar Zuid-Celebes in 1905 — 1906. Eerste Gedeelte. De actie in en om Boni. Officieele bijdragen van het Departement van Oorlog in Nederlandsch-Indië. G. KOLFF en enkele Borneren, welke hun onderwerping waren komen aanbiedehy zouden op 28 Juli te Badjowé, Lonraé en Béna minstens 2000 strijders tegenover ons Hebben gestaan, waaronder ongeveer 300 geweerdragenden en een even groot aantal lansruiters. De voornaamste aanvoerders waren :•• Voorhoede: 1 peloton cavalerie, rU compagnie maréchaussée, 2 compagnieën 19de bataljon, detachement genietroepen. Hoofdmacht: een compagnie 19de bataljon, artillerie, detachement genietroepen, 9de bataljon. Den 29en JuU werd de ontscheping van troepen en voorraden voortgezet. Nadat de cavalerie gedeeltelijk was geland, werd te 1030 v. m. met een colonne, samengesteld als in margine aangegeven, uitgerukt ter verkenning van de kampongs Lona N. en Z. en Tjiloewé met het oog op de geschiktheid voor bivak, aangezien de strandbivaks hygiënisch niet gunstig waren. In het strandbivak bleven achter het L. H. 15de bataljon, de resteerende genietroepen'en de trein (vrije koelies), terwijl een compagnie van het 19de bataljon ten 7 uur v.m. uitrukte om de strandkampongs ten Z. van Badjowé te doorzoeken. In Lona N. werd een geschikte bivakplaats gevonden voor één bataljon (het 9de) en één peloton cavalerie, welke,'macht hier werd achtergelaten. De overige; troepen, waarvoor geen geschikte bivakgelegenheid werd gevonden, keerden naar hunne strandbivaks terug. De doorgetrokken kampongs waren geheel verlaten; van den vijand werd niets bespeurd. VII. Opmarsch naar Watamponé. Tochten der expeditionnaire troepen in Boni. Onderwerping van het landschapsbestuur. Bestuursregeling. (30 Juli —21 Augustus 1905). Den 30en Juli eindigde de ontscheping en werden de laatste twee nog ingehuurde transportschepen afgedankt. Besloten was dien dag naar Watamponé op te rukken en deze plaats als uitgangspunt voor de verdere operatiën in te richten. '"' In het straMdhivak in kampong Balateloe-lalangé bleven het L. H. 15de bataljon, een detachement genietroepen, de paardentrein en de vrije koelies. 45 De overige troepen marcheerden ten 7 uur v.m. onder commando van den Bevelhebber, ingedeeld als hierondernih» aangegeven, naar Watamponé af. Gevolgd werd het pad van 21/ eloton cavalerie ) Lonraé naar Lona N., waar '2 P , (zelfstandig zich het aldaar gelegerde 9de compagnie mare- / ....... r. , - . , ^ , vooruit. batahon en peloton cavale- chaussee. , . . , . , , ne bil de colonne aansloten. Voorhoede. , NT ... «. „ Van Lona N. werd in W. Commdt. mai. Hildenng. ....... - „ . ~ ..' , .... i ''lichting gemarcheerd naar Pa- 2 compagnieën 9de bataljon. , , „ . ö . , 1 nioela en vervolgens naar het Va 8ectie genietroepen. . , ~ . . ' ,f K paardenpad van Panioela naar Hoofdmacht. , , D -nr . n. , ï ,. de N. punt arkeerde deel vah de cavalerie te Watamponé. Voorts werd dien lag door de genietroepen een telefoonverbinding tusschen BaIjowé en Watamponé tot stand gebracht en de weg tusschen >eide plaatsen verbeterd, zoodat daarlangs van de medegevoerde reinkarren gebruik kon worden gemaakt. Den lsten Augustus wefd het L. H. 15de bataljon te Watam>oné aangetrokken, waardoor dus de geheele expeditionnaire nacht aldaar was vereenigd. Het strandbivak werd door de marine-landingsdivisie bezet; de rrije koelies bleven te Badjowé Om bij hetfossen dienst te doen. Het opvoeren der vivres naar Watamponé middels de karren everde niet de minste bezwaren op. Naar aanleiding van berichten, dat de radja van Boni zich net zijn volgelingen te Oelawang of in de Z. daarvan gelegen campong Tjinong zou bevinden en de poenggawa zich met :ijn volgelingen ophield in een kampong nabij de stelling ran Pasempa, besloot de Bevelhebber op 2 Augustus met ie geheele expeditionnaire troepenmacht derwaarts op te rukken, rwee compagnieën zouden als bezetting te Watamponé acherblijven. Omtrent de stelling van Pasempa, die steeds bekend had gestaan als het reduit van de Bonische strijdmacht, waren gegevens bekend uit de expeditie van 1859 en het rapport van Kapitein \. E. Piera ('). Volgens deze gegevens liep het pad van Waamponé naar Pasempa bij Pasar-Oesa door het Oesa-ravijn. Dat er over het aan dit ravijn grenzende open en zacht golvend :errein een zeer gemakkelijk pad liep, hetwelk dan ook altijd door le bevolking gebruikt werd, was den Bevelhebber niet bekend. In de bevelen voor den marsch (?) werd daarom rekening gehouden met de moeielijkheden, welke bij het doortrekken /an het zwaarbegroeide oesa-ravijn te verwachten waren. (1) Zie voorts de schets van de stelling van Pasempa 1: 5000 op tchets 2. (2) Zie bijlage XVI. 48 Door^het wachten op een detachement van den trein, dat nog van Badjowé moest komen, kon eerst te 730 v.m. van den 2en Augustus uit Watamponé worden afgemarcheerd. Gemarcheerd werd over Pasar-Waroe en Tangatanga. Ten gevolge van herhaalde miswijzingen van de gidsen was de colonne eerst te 1 uur n.m. op den linkeroever van het laatste zijriviertje van de Palakka-rivier vóór Pasar-Oesa, oostelijk van den uitgang van het Oesa-fljryijn. De Bevelhebber begaf zich van hier met de voorhoede in het Oesa-ravijn ten einde de stelling van Pasempa te verkennen en tevens te zien of er aan gene zijde van het ravijn een geschikt terrein was voor bivak. Een peloton cavalerie bleef bij de hoofdmacht, terwijl reeds te voren een peloton cavalerie was uitgezonden om verbinding te zoeken met den trein en dezen den te volgen weg aan te geven. De marsch door het Oesa-ravijn bleek zooveel tijd te vorderen, dat het niet mogelijk zou zijn de geheele colonne en den trein (met welken nog geen verbinding was verkregen) vóór het donker door het ravijn te brengen. Te 330 gaf daarom de Bevelhebber last, dat de hoofdmacht op de plaats, waar deze onder commando van den 2den Bevelhebber was achtergebleven, zou bivakkeeren en den trein inwachten. Getracht moest worden vóór het donker bagage en vivres voor de voorhoede door het ravijn op te zenden. De voorhoede werd in net Oesa-ravijn beschoten door een kleine bende van ± 10 man, welke met achterlating van 2 dooden en 2 beaumontgeweren werd verdreven. Zij betrok bivak in de kleine kampong Oerang, gelegen halverwege het -punt, waar het gevolgde pad^het Oesa-ravijn verliet, en de stelling van Pasempa. De trein, welke te 1 uur n.m. van Watamponé was afgemarcheerd, kwam eerst te 630 n.m. bij de hoofdmacht aan en bivakkeerde nabij,-^jn dekking, doch tóervan gescheiden door een riviertje, dat volgens den treincommandant in de duisternis' eëh onoverkomelijke hindernis voor de draagpaarden was. 49 De zware regen, welke te 3 uw n.m. begon en tot 6 uur v.m. onafgebroken zou aanhouden, maakte het terrein moeilijk begaanbaar en had den marsch van de voorhoede en van den trein zeer belemmerd. Door de late aankomst van den trein konden aan de voorhoede geen vivret' meter worden toegezonden. De officiersbagage, welke te 5 uur n.m. onder een kleine dekking was nagezonden, verdwaalde1 fn de duisternis en overnachtte midden in het ravijn. Den volgenden morgen te 8 uur v.m. zond de Bevelhebber van uit het bivak Oerang nevenvermeld detachement uifcter verken- „ . . ning van de stelling van Pa- Comdt. mai. de Wijs, . , . , ,' Jirbqj sempa, welke volgens de betwee pelotons cavalerie, .......... . K . , , ' richten niet bezet zou zijn. compagnie maréchaussee, ai u- * * n- K & . , „ ILj , [ ,. Aangekomen nabij de stelling een compagnie L.H.15de bataljon, . . ... , , * , . , kreeg de cavalerie eenige scho- detachement genietroepen. . °. & r ten, waardoor een paard werd gewond. Onmiddellijk hierop ging de maréchaussée vooruit en was men spoedig zonder strijd binnen de stelling. De vijandelijke schutters (naar schatting 10 man) waren intusschen in het bedekte terrein verdwenen. De verkenning zuidwaarts van de stelling voortzettende, kwam men bij een huis, waar volgens het zeggen van eenige medegenomen Bonieren de radja van Boni nog kort geleden- verblijf had gehouden. Inderdaad werden in dit huis verschillende voorwerpen, den radja toebehoorende, aangetroffen en buitgemaakt. Bij de nadering tot het huis werden door de maréchaussée eenige gewapendenmet achterlating van een 4 tal dooden^ërdreven. Te 12 uur 's middags was het verkenningsdetachement in het bivak Oerang terug. jfj .... De troepen, welke onder com- Commandant 2de Bevelhebber. mando yan d£n ^ Bevelheb. Voorhoede: ber aan dg oostzijde van het 1 compagnie 9de bataljon. 0esa.ravijn hadden overnacht, Hoofdmacht: marcheerden ten 7» v.m. af. 1 compagnie 9de bataljon, (colonne indeeling hiernaast). Artillerie, De voorste afdeelingen dezer 1 compagnie 9de bataljon, co,onne kwamen fc 1Q uur — cavalerie, de laafete en de trein eerst Extra bijlage No. 35. I. M. T. 1915. *■ 54 Aan de onderworpen rijksgrooten werd nabij Watamponé een woning als verblijfplaats aangewezen, teneinde al dadelijk hunne bemiddeling te benutten voor het ten uitvoerleggen vandebestuursbevelen aan de bevolking en de inlevering van vuurwapens. In den namiddag van 8 Augustus keerde de 2de Bevelhebber per S. S. van Diemen van Balangnipa terug en meldde deze als zijn bevinding, dat de mindere hoofden en de bevolking van Zuid-Boni den strijd niet wilden, doch dat enkele aanzienlijken, o. a. aroe Laboeadja, een stiefzoon van den poenggawa van Boni, met zijn aanhang, ons vijandig bleven. De 2de Bevelhebber achtte voor een offensief optreden tegen deze vijandelijke elementen in Zuid-Boni versterking van de bezetting van Balangnipa met 1 compagnie infanterie gewenscht, waarop de Bevelhebber bepaalde, dat majoor de Wijs met de 4de (Eur:) compagnie L. H. 15de bataljon den volgenden dag (9 Augustus) naar Balangnipa zou vertrekken om de operatiën in Zuid-Oost-Boni te leiden. In den loop van 8 Augustus kwamen vele kamponghoofden uit Noord-Boni hun onderwerping aanbieden; volgens hen was aroe Bola, die te Palima het bevel over de Bonische strijdmacht had gevoerd, reeds met zijn volgelingen naar Wadjo teruggekeerd en zou bij den opmarsch langs de Tjenrana naar Pampanoea nergens verzet ontmoet worden. Den 9en Augustus rukten te 7 uur v.m. twee colonnes uit, elk ter sterkte van V2 bataljon infanterie en 1 peloton cavalerie, respectievelijk naar Djallieng en Lapala ('), welke denzelfden dag terugkeerden en de bezochte streken volkomen rustig vonden. De compagnie te Badjowé werd door een inlandsche compagnie van het 19de bataljon afgelost. Op een bericht, dat nabij Karola C2) zich een met beaumontgeweren gewapende bende zou ophouden, rukten te 10 uur 's avonds de maréchaussée en de Timoreesche compagnie L. H. 15de bataljon onder bevel van kapitein van Stipriaan Luiscius naar de aangewezen landstreek, om de bende te overvallenen (1) Gelegen respectievelijk N. W. en Z. van Watamponé, zie kaart 1 :200.000. (2) Qelegen 9 K. M. ten Z. van Palakka. 56 ,Door de troepen te Watamponé en Badjowé werd dagelijks in .den omtrek en in midden Boni gepatrouilleerd. £en op 12 Augustus daartoe uitgezonden verkenningscolonne, sterk één peloton>scavalerie en twee compagnieën 19de bataljon, onder bevel van majoor Anten, vond, op 1 K. M. vóór den ingang van het Oesa-ravijn de Palakka-rivier overgaande, een zeer gemakkelijk pad naar Oerang en verder naar Pasempa, waarlangs ook het vervoer met draagpaarden niet de minste moeilijkheden opleverde. Den 13en Augustus meldde zich aroe Pontjing, waardoor met uitzondering van aroe Matjogé, die zich bij den radja ophield, de geheele Bonische hadat thans in onderwerping was. Hiermede was tevens het tijdstip aangebroken om tot een bestuursregeling van Boni over te gaan, waartoe den 19en Augustus de Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden te Watamponé kwam. Den 21en Augustus d.a.v. installeerde de Gouverneur den majoor Anten als civiel- en militair gezaghebber van Boni in een algemeene hoefdenvergadering, welke voor het treffen der verdere béstuursregelingen op 22, 23 en 24 Augushjs werd .voortgezet. Intusschen waren in de voorafgaande week de voorbereidingen getroffen voor de verplaatsing .van de expeditionnaire hoofdmacht naar Pampanoea, wejke in een later hoofdstuk zullen worden behandeld. Voor bezetting van Watamponé leerden bestemd: de staf en drie compagniefio 19de bataljon mei het noodige administratief- en geneeskundig personeel 1% benevens de compagnie maréchaussée. Den 18en Augustus keerden de colonnes de Wijs uit ZuidBoni en Hildering van Pasempa te Watamponé terug (2). yill. Actie yan uit Balangnipa van 9 Augustus tot 18 Augustus 1905. Daar de jfênding van de colonne de Wijs een gevolg was Van het aanvallend optreden des vijands bij Balangnipa pp den Q) Zie bijlage XVII. (2) Zie vdoir de verrichtingen dezer colonnes de volgende hoofdstukken VIII en IX. II 30en Juli en deze gevechten slechts terloops in het vorige hoofdstuk zijn aangeroerd, dient eene vermelding van het gebeurde op dien datum bier te volgen als inleiding van de beschrijving der verrichtingen van genoemde colonne. In den morgen: van den 30en juli was de bezetting van Balangnipa slechts Jen deele thuis. Eene sectie, onder den detachementscommandant kapitein Rijnen, was op excursie naar Manimpahaai, terwijl eene gelijke afdeeling onder den 2en luitenant v.d. Bossche zich te Mangopi bevond. Bovendien was «en patrouille uitgerukt om een hinderlaag te leggen in kampong Bonto bij de Tangka-rivier. Toen deze patrouille terugkeerde om 5 uur 30 min. v.m. werd zij van uit het Bonische gebied aan de overzijde der rivier beschoten. Hoewel de vijand daarop de rivier overstak en kampong Boongki in brand stak, onthield hij zich van verdere vijandelijkheden. In den voormiddag wend bericht ontvangen, dat het bivak Mangopi te 5 uur 30 min. v.m. beslopen en aangevallen was door een 30 tal met lans en kris bewapende Boniërs. Hierbij sneuvelde een Europeesch fuselier. De vijand werd verdreven en liet zes dooden achter. Inmiddels waren te Balangnipa maatregelen genomen tot directe beveiliging van het civiel etablissement te Sindjai. Te 11 uur 45 v.m. kwam de detachementscommandant met zijne patrouille terug en te Sindjai aan. Deze patrouille had eenen zwaren marsch achter den rug, doch de Kapitein Rijnen besloot, na over het voorgevallene te zijn ingelicht, onmiddellijk den vijand, die nabij kampong Tjopengé op den weg naar Mangopi stelling had genomen en door den regent van Tondong met 600 man in bedwang werd gehouden, terug te werpen. Met een patrouille van 21 geweren rukte hij op naar Tjopengé, waar de regent van Tondong met zijne 600 gewapenden werd aangetroffen. Deze deelde mede, dat de 1000 man sterke vijand zich bevond op de ± 600 M. vandaar op den weg naar Mangopi gelegen heuvels. De kapitein Rijnen gelastte den regent met zijne lieden te volgen en rukte daarop door het bedekte terrein naar 's vijands rechtervleugel. Om 2 uur n.m. bevond de patrouille zich op ± 200 M. van den vijand. De Boniërs vertoonden vele kopschijven, waarop de kapitein Rijnen besloot en tirailleur voorwaarts te gaan 58 en hen aan te grijpen; op 30 pas van den vijand werd geattakeerd, doch deze aanval werd onmiddellijk beantwoord door een lansaanval van ongeveer 60 Boniërs. Bij het daaropvolgend handgemeen week een groot deel der patrouille terug» zoodat haar commandant en de Europeesche infanterist le klasse Sleurink tijdelijk alleen stonden. De aanval der Boniërs werd niet doorgezet; zij vluchtten in oostelijke richting en werden daarbij met vuur van de inmiddels verzamelde patrouille vervolgd, acht dooden in onze handen latende. Dit gevecht kwam ons te staan op 1 gesneuvelde en drie gewonden, waaronder de commandant. Twee geweren ontbraken. Indien de regent van Tondong niet de patrouille in den steek had gelaten, waren wellicht deze verliezen niet geleden, en zou ongetwijfeld eene doeltreffende vervolging mogelijk geweest zijn, waarvan thans moest worden afgezien. Den 31 en Juli verzamelde de vijand zich wederom aan de overzijde der grensrivier. Hij werd door eenige salvo's uiteen gejaagd. Hierna onthielden de Boniërs zich van verdere vijandelijkheden. Den 2en Augustus werd de bezetting van Balangnipa versterkt met een detachement van 2 officieren en 75 minderen van het 8ste bataljon infanterie. De colonne de Wijs, bestaande uit de 4de compagnie van het L. H. 15de bataljon, vertrok den 9en Augustus te 5 V2 uur v.m. van Watamponé. Zoowel dé inscheping bij Badjowé als de landing bij de monding der Tangka-rivter ondervond eenige vertraging door gebrek aan sloepen, zoodat de colonne eerst te 6 uur n.m. aan wal was. Reeds op den dag van aankomst meldde zich aroe Gona, een der verzetshoofden in Zuid-Boni, bij ons bestuur te Balangnipa, terwijl ook gedurende de volgende drie dagen verscheidene hoofden hunne onderwerping kwamen aanbieden. De hadat van Kaloe bood de onderwerping aan van aroé Kaloe, de moeder van aroe Laboeadja, den stiefzoon van den poenggawa. Van belang vooral was de onderwerping van een der drie onderbevelhebbers van Boni, den doeloeng van Awang Tangka, wièns gebied eert zeer groot gedeelte van Zuid-Boni omvatte; tegelijk met hem meldde zich aroe Paétimpé. Behalve enkele geweren, 59 werden de ornamenten op de gebruikelijke wijze bij den colonne-commandant ingeleverd. Alvorens de Tangka te overschrijden en het Bonische gebied binnen te dringen, achtte de colonne-commandant het gewenscht de rust op eigen gebied geheel te verzekeren. De 4de compagnie van het L. H. 15de bataljon rukte daartoe den 11 den Augustus voor een driedaagschen tocht uit naar Bikeroe en Talla, waar zich nog enkele vijandige elementen zouden ophouden. Deze tocht diende tevens tot machtsvertoon. Den 13en d. a. v. keerde genoemde compagnie terug. De majoor de Wijs bad voor tactische doeleinden de beschikking gekregen over alle in de Oosterdistricten aanwezige troepen. In verband met zijn voornemen om Zuid-Boni binnen te rukken, voegde hij aan zijne compagnie van het L. H. 15de bataljon een officier van gezondheid toe, benevens eene afdeeling van 150 bajonetten van de vaste bezetting van Balangnipa en het daar gelegerde peloton van het 8ste bataljon. Door den inhuur van draagpaarden was het mogelijk bij deze macht een trein in te deelen met vivres voor zes dagen. De assistent-resident der Oosterdistricten zou de colonne vergezellen. Den 14en Augustus werd met de aangegeven macht de grensrivier overgetrokken, en den weg gevolgd naar Salomekko. De colonne betrok aldaar te 11 V2 uur v.m. het bivak. Nergens was eenig verzet gepleegd en de bevolking was overal in de kampongs aanwezig. De hoofden der gepasseerde streken vervoegden zich bij den colonne-commandant en boden hunne onderwerping aan. Alleen de aroe van Salomekko, eene jonge vrouw, had uit vrees hare woonplaats verlaten. Op aanmaning der hadathoofden verscheen evenwel ook zij om hare onderwerping aan te bieden.:' Den volgenden dag werd doorgerukt naar Tonra. Hief meldde zich de aroe van Tonra, een broeder van den vorst van Boni. Zoowel hij, als verscheidene andere hoofden uit deze landstreek kwamen in onderwerping. In het bivak Tónra ontving de colonne-commandant de opdracht van den Bevelhebber, om in verband met verdere opera- 60 tien ten spoedigste met de compagnie van het L. H. 15de bataljon naar Watamponé terug te keeren. Het hoofddoel der zending van de colonne de Wijs was n.1. bereikt, nu de hoofden van verzet in Zuid-Oost-Boni vrijwillig hunne onderwerping hadden aangeboden. °e colonne werd dus den 16en Augustus te Tonra ontbonden. Terwijl de troepen uit Balangnipa nog denzelfden dag terugkeerden, rukte de 4de compagnie L. H. 15de bataljon over Sepai en Paripoeng (bivakplaatsen) naar Watamponé terug, welke plaats dan 18den werd bereikt Gedurende dezen marsen meldden zich nog de soelewatang van Kadjoe en verscheidene andere hoofden. IX. Vervolging van den radja van Boni, 11—23 Augustus 1905. Den Hen Augustus marcheerde de majoor Hildering met eene colonne van hieronder aangegeven sterkte uit Watamponé af. 1 peloton cavalerie, ] De kapitein bij den genera¬ elementen in het Bakoengsche, alwaar volgens bericht de vorst wan Boni, de poenggawa en aroe Laboeadja met vrouwen en volgelingen zich zouden bevinden; waar mogelijk ook de vrouwen dezer grooten te arresteerën. Den eersten dag werd over Palakka, Panjéli, Lampokoe en Kadjoe gemarcheerd naar Passar Kalling, waar het bivak betrokken werd. Door het moeielijke terrein bereikten de trein en de laatste afdeelingen het bivak een uur later dan de voorhoede. De genoemde kampongs zijn niet alle te vinden op de kaart van 1:200.000. Evenmin de kampong Bakoeng, waar Lapawawooi zich zou bevinden. Deze ligt ± 25 K. M. ten zuiden van Pasempa, nabij Ponré. de compagnie mare-/ Voorchausséei hoede 1h sectie genietroepen.) le comp. 9de bataljon,] 1 comp. trein (a dagen/ HoofdvivresL macht. 2e comp. 9de bataljon.) len staf den Doorn de Jong en de kapitein der Wadjoreezen waren aan den colonnecommandant toegevoegd. Opdracht: het opsporen, gevangennemen of bij verzet en poging tot ontvluchten onschadelijk maken van alle vijandige 61 Den volgenden morgen werd doorgemarcheerd naar PassarLadja. Was de bevolking gedurende den eersten marschdag overal in hare kampongs, zoo bleek het thans noodig haar op te zoekem. Daarom begaf zich de kapitein den Doorn de Jong met een brigade maréchaussée naar kampong Ladja, om aanraking te verkrijgen. Hij vond aldaar den anré goeroe anakaroeng, het hoofd der prinsen. Deze aanzienlijke Bonier, een der voornaamste hovelingen, gaf zijn wensch te kennen zich aan den colonne-commandant te onderwerpen, ten bewijze waarvan hij 2 beaumontgeweren met munitie inleverde. Tevens deelde hij mede te hebben vernomen, dat de vorst zich met te Ponré ophield, maar naar Lamoeroe was vertrokken, vergezeld van een gevolg van ongeveer 150 personen, waaronder ± 80 geweerdragenden en vele vrouwen. Tot dit gevolg behoorde o.a. de poenggawa en aroe Matjogé, (een der beide nog ontbrekende aroe pitoe's; de andere, aroe Pontjing, meldde zich den 13en Augustus te Watamponé). Voorts zouden volgens zijne bewering zich bij den vorst bevinden diens zoons Mapegao aroe Sidjeling en verschillende voorname leden der hofhouding. In Lamoeroe zou de doeloeng van dit gewest, die over hoogstens 100 geweren beschikte, zich bij zijnen leenheer aansluiten. Eindelijk wist de berichtgever mede te deelen, dat aroe Tonra, broeder van Lapawawooi, zich vermoedelijk bevond te Torna. Omtrent het verblijf der andere broeders van den vorst wist hij geen licht te verschaffen. Aroe Laboeadja, die door de colonne de Wijs in Zuid-Boni moest worden opgespoord, zou zich bij den vorst bevinden. Omtrent de door den voortvluchtigen vorst gevolgde route wist de aroe goeroe anakaroeng slechts mede te deelen, dat Lapawawooi zich nog pas eenige dagen geleden, te Ponré had opgehouden, en op zijn .tocht naar Lamoeroe van 11 — 12 Augustus te Amagé, in Mario-Soppeng, zou hebben overnacht Te 4 uur n.m. werd het bivak betrokken J>ij kampong Todang-Kalappa, gelegen op ± 2 K. M. ten zuid-oosten van de verlaten kampong Padatjaengé. In de doorgetrokken landstreek was overal de bevolking in hare woningen aanwezig. Den 13en Augustus marcheerde men te 7 uur 30 min. vj». door naar Ponré. Hoewel het pad hard en droog was, 62 bood het terrein zóóvele moeilijkheden, dat de cavalerie niet anders dan afgestegen kon marcheeren en zelfs vier treinpaarden in een ravijn vielen; één dezer dieren moest worden afgemaakt. De ondervonden moeilijkheden waren wederom oorzaak, dat de colonne bij gedeelten het bivak te Ponré bereikte. Terwijl de maréchaussée, die met de cavalerie ter hoogte van kampong Tjiro vooruit gezonden was om een bivakplaats te zoeken en aanraking met de bevolking te krijgen, in Ponré te 11 uur v.m. aankwam, was de eerste afdeeling der hoofdmacht tel uur 15 min. a.m. en de trein eerst te 2 uur 30 min. n.m. ter plaatse. De soelewatang van Ponré, die zich aanvankelijk door zijnen vader liet vertegenwoordigen, kwam des avonds zich in persoon melden. Hoewel hij niet vertrouwbaar werd geacht, besloot de colonne-commandant hem toch in vrijheid te laten, ten einde de bevolking niet te verontrusten. Het gelukte den kapitein der Wadjoreezen hier inlichtingen te bekomen omtrent het verblijf van den vorst. Deze zou zich ophouden op een der toppen van den Boeloe-Tjimpoleng (ook genoemd Boeloe-Boeloe of Boeloe-Tjinto), gelegen ten W. van Djampoe (+ 7 K. M. ten N. van Ponré). Aangezien dit bericht zeer vaag was, werd besloten nadere inlichtingen in te winnen en daartoe den volgenden dag te Ponré te verblijven. De 14e Augustus was dus een rustdag. De bekomen gegevens werden thans bevestigd en in den namiddag aangevuld door de mededeelingen van 'een Bonier, die beweerde nog kort geleden in de verblijfplaats van den vorst te zijn geweest. Deze bevond zich toen in kampong Gottang op den Boeloe-Boeloe. Voorts deelde hij mede, dat de gewone toegangsweg tot Gottang van daar in N. richting naar Kalinkang voerde, een kampong gelegen aan een knooppunt van paden, waarvan een in W. richting naar Lamoeroe en een ander over kampong Penjoela naar Pasempa leidde; tevens wist hij echter een ander, weinig bekend en moeilijk begaanbaar pad aan te wijzen, dat van uit de kampong Boeloe (bij Djampoe) naar Gottang leidde. Op deze aanwijzingen werd besloten, dat de compagnie maréchaussée en een Europeesch peloton, waarbij de kapitein van den staf, den volgenden morgen te 6 7, uur het pad van Boeloe naar Gottang zou verkennen. Boeloe werd te 9 uur 63 15 min. v.m. bereikt, doch thans bleek dat van eene verrassende nadering langs het bewuste pad geen sprake kon zijn, daar het over zijn geheele lengte kon worden overzien van den top, waarop de vorst zich zou bevinden.. Te 10 uur v. m. kwam ook de colonne-commandant met de cavalerie te Boeloe aan. Er werd besloten, dat de maréchaussée en het peloton Europeanen ter plaatse zouden bivakkeeren in een terreinplooi, welke van den bergtop niet kon worden ingezien, en dat de hoofdmacht— die nagekomen en 1 V2 uur opgehouden was, doordat de vivrestrein een verkeerd pad had ingeslagen en dientengevolge eerst te 12 uur's middags te Boeloe aankwam — zou doormarcheeren naar Tjinto. Laatstgenoemde plaats werd te 5 uur n.m. bereikt, maar vermits alle uitgangen van Tjinto versperd waren, kon eerst te 6 uur n.m. eenigszins oostelijk van die kampong het bivak betrokken worden. De aroe van deze plaats leverde 2 voorlaadgeweren in. De maréchaussée had in opdracht des nachts om 2 uur naar den voet van den Boeloe Boeloe te marcheeren, en den top bij het aanbreken van den dag te beklimmen- Dit laatste kon door de begroeiing ongemerkt geschieden. Den volgenden morgen zou tevens het peloton Europeanen met den trein der maréchaussée doormarcheeren naar Tjinto. Aan deze beschikkingen voegde de colonne-commandant, vernomen hebbende van den kapitein der Wadjoreezen dat Kalinkang vanuit Tjinto in een paar uur kon worden bereikt, des avonds in Tjinto nog toe, dat den volgenden morgen een peloton Europeanen met de cavalerie naar Kalinkang zou marcheeren en aldaar zou stelling nemen, om den vorst bij een eventueel ontwijken langs die zijde op te vangen. De maréchaussée marcheerde in den nacht van 15 op 16 Augustus te 2 uur af, en bereikte, na een moeilijken marsch over de westelijk van het bivak gelegen bergtoppen en door eenige ravijnen, te 5 uur v.m. het begroeide terrein bij den Boeloe-Boeloe. Onderweg werden drie personen in een ladanghuis overvallen en gevangen genomen. Te 6 uur v.m. trok de compagnie, op aanwijzing van den gids, door een ravijn tot aan den voet van den top, waarop de vorst zich moest bevinden. Nu werd de berg beklommen en te 8 uur 45 min. 64 de aan alle zijde versperde kampong Gottang omsingeld? Bij het binnen dringen bleek, dat deze plaats nog kort geleden tót' verblijf had gediend voor een groot aantal menschen en paarden. De huizen werden doorzocht, waarbij een drietal personen werden aangetroffen^ die'zich in de woning va» het kamponghoofd verborgen hadden. De voornaamste van hen was Daeng Mengata, de ceremoniemeester van den vorst Zonder verzet gaven zij ztch" over en zij deelden mede, dat de vorst reedS' den vorigen dag te 6 uur v.m. in W. richting zijn tocht had voortgez*t, vergezeld o.a. van zijne zoons, den poenggawa en een 40 tal vrouwen. Hij beschikte over hoogstens 50 geweren. Bij de doorzoeking van het omliggend terrein werden nog 2 personen opgevat, die, volgens'hunne verklaring^ juist teruggekeerd waren van den vorst. Volgens hen zou de vorst den 15en naar Takka en den 16en naar Allakala in Bengo zijn vertrokken, terwijl hij voornemens zou zijn in laatstgenoemde plaats 2 dagen te blijven. Om IIV2 uur v.m. marcheerde de maréchaussée langs een met boomen versperd voetpad noordwaarts naar Kalinkang. Op laatstgenoemd punt werd het peloton Europeanen (zie boven) aangetroffen. Van hier ging men gezamenlijk door naar Tjinto, dat te 3 uur 15 min. n.m. werd bereikt. Daar de cavalerie en het peloton uit Boeloe reeds eerder waren aangekomen, was thans de geheele colonne in Tjinto vereenigd. Den 17en Augustus werd de marsch te 8 uur v.m. voortgezet naar Pasempa, waar de colonne-commandant de vivres hoopte te vinden, waarom hij . den vorigen dag aan het hoofdkwartier te Watamponé had vereocht, om daarna vanuit Pasempa de vervolging voort te zetten. De Bevelhebber oordeelde het evenwél gewenscht alleen de maréchaussée verder met die taak te belasten en het bivak te Pasempa of eenig ander punt als haar basis door 1 peloton infanterie te doen bezettehV Deze beschikking bereikte majoor Hildering in het bivak bij Pasempa. Met achterlating van de maréchaussée en een peloton infanterie vertrok de colonne den 18en Augustus'naar Watamponé, waar zij te 1 V2 uur n.m. aankwam. 65 In het bevel dd. 17 Augustus 1905 van den Bevelhebber aan den kapitein van Stipriaan Luiscius, commandant der maréchaussée compagnie, was aangeteekend dat de hoofdmacht der expeditionnaire troepen van Watamponé zou overgaan naar Pampanoewa en dat genoemd kapitein zonder nader bevel met de maréchaussée en de basisbezetting naar Watamponé kon terugkeeren, zoodra de basis niet meer als vivresdepót voor zijne actie geschikt kon worden geacht. Rekenende dat de manschappen zelf met 2 dagen vivres zouden worden belast, oordeelde de kapitein van Stipriaan Luiscius het noodig eenige dwangarbeiders aan te houden, die zich bij het vivrestransport bevonden, dat den 18en Augustus te Pasempa aankwam en onmiddellijk weder naar Watamponé terugkeerde, en eenige Bonische koelies in te huren, waardoor het mogelijk werd uit te rukken met vivres voor 5 dagen. Den 19en Augustus werd afgemarcheerd naar Alakala in het landschap Bengo, waar de vorst zich volgens-de laatstbekomen berichten zou ophouden. Als eerste marschdoel werd gekozen de kampong Ningo (Z. W. van Tjani), waar een familielid van den tomarilalang woonde, van welk men inlichtingen omtrent den vorst hoopte te verkrijgen. In Tjani ontving de colonnecommandant het bericht, dat aroe Matjogé, het eenige lid van den hadat, dat zich nog niet onderworpen had en een der voornaamste leden van het verzet was, zich nabij de kampong verscholen had. Terstond werd zijn schuilplaats omsingeld, doch aroe Matjogé wist, met achterlating van zijn goederen bijtijds te ontsnappen. Op den verderen marsch werd in kampong Maroangé eene kleine vijandelijke bende opgejaagd. Te 3 uur 40 min. n. m. werd kampong Ningo bereikt, waar het bivak werd betrokken. Het bovenvermeld familielid van den tomarilalang was niet aanwezig. Den volgenden morgen kwam het bericht dat de vorst den nacht van 18 op 19 Augustus te Pajalesang, ten N. van Matjopa in Mariori-Wawo, had doorgebracht, en voornemens zou zijn over Tjitta te gaan naar Wadjo. Te 7 uur v. m. werd naar Pajalesang afgemarcheerd, welke kampong om 2 uur n.m. werd bereikt en waar te 3 uur 15 min. n.m. het bivak betrokken werd. Inmiddels waren de verkregen berichten in den loop van den dag Ext» bijlage No. 35. 1. M. T. 1915. 9- 66 door de bevolking bevestigd en toen dus den volgenden morgen (21 Augustus) tijding werd ontvangen, dat de vorst te TjiflÉt 50 geweren uit Amali had ontvangen en aldaar stand wilde houden, was er gegronde hoop dat het eindelijk tot een treffen zou komen. Toen evenwel Tjiffa te 9 uur 30 min. v.m. werd bereikt, bleek dat de vorst ook deze kampong reeds had verlaten. In den omtrek werden enkele Boniërs opgevat. Zij deelden mede, dat de vorst den vorigen dag de Walanaé overgestoken en naar kampong Barang afgereisd was. Eene poging tot gevangenneming van den soelewatang van Tjitta, die tevergeefs was ontboden, mislukte en thans werd eene afdeeling naar Barang afgezonden om daar berichten in te winnen. Die afdeeling kwam des avonds te 6 % uur terug met de mededeeling, dat de vorstzich werkelijk in den afgeloopen nacht in deze kampong had opgehouden, doch thans op weg was naar Baringang en verder naar Bola. Den 22en Augustus werd deze mededeeling door den inmiddels teruggekeerden soelewatang van Tjitta bevestigd. Onmiddellijk daarop marcheerde de colonne af naar Baringang, welke plaats te 3 uur n.m. werd bereikt. Het bleek echter dat de vorst hier niet geweest was. Des avonds werd de aroe van Baringang, die in gebreke was gebleven zich te melden, door 2 brigades uit zijne woning gehaald. Hij wist mede te deelen dat de vorst den vorigen dag naar Sompo was vertrokken, aldaar den nacht van 21-22 Augustus had doorgebracht en verder naar Wagé was getrokken. Een Boniër, die den vorst naar Sompo had vergezeld, bevestigde dit bericht. Blijkbaar had de vorst dus in de laatste dagen steeds een voorsprong behouden van ongeveer één dagmarsch. De colonnecommandant hield thans rekening met het feit, dat de vluchteling zich niet meer op Bonisch gebied, doch volgens den kapitein der Wadjoreezen, die den colonne-commandant was toegevoegd, in het Soppengsche bevond. Naar aanleiding hiervan zond hij een schrijven aan den vorst van Soppeng, die zich (toevallig of opzettelijk) in de buurt, n. 1. te Pakansalo ophield, het verzoek bevattende Lapawawooi te arresteeren en uit te leveren, zooals zijn plicht was tegenover het NederiandschIndische Gouvernement. Voor zijne colonne achtte hij de vervolging hiermede als geëindigd. 67 In een bericht aan den Bevelhebber, afgezonden uit Ninggo dd. 20 Augustus, had de kapitein van Stipriaan Luiscius reeds de overbodigheid van het vivresdepót te Pasempa betoogd en voorgesteld dit op te heffen (dit geschiedde den 21 en Augustus), daar hij volgens de opgedane ondervinding overal voldoende rijst kon krijgen. Hij keerde den 23en Augustus niet naar Pasempa en Watamponé terug, doch marcheerde naar Pampanoea, vermoedende dat dit reeds door onze troepen zou zijn bezet. Te 3 uur n.m. werd genoemd bivak bereilftV X. Verplaatsing van de hoofdmacht en van de operatiebasis van Watamponé naar Pampanoea. Na de onderwerping van de voornaamste rijksgrooten en de overgave der rij ssieraden liet de toestand In Boni zich zoo gunstig aanzien, dat voor de verdere pacificatie van dit land met enkele compagnieën zou kunnen worden volstaan. Het lag daarom in de bedoeling van den Bevelhebber de operatiën thans te openen tegen Wadjo. Reeds in de vorige hoofdstukken werd melding gemaakt van eene nadere aansluiting tusschen Boni, Gowa en Wadjo. Deze verhouding had ten gevolge dat Wadjo, al had het dan ook niet, gelijk verscheidene andere rijkjes op den 18en Mei 1905, de gehoorzaamheid aan het Gouvernement formeel opgezegd, zich aan handelingen schuldig maakte, welke niet anders dan als vijandig konden worden beschouwd. Zoo hadden benden Wadjoreezen tegen onze troepen gevochten zoowel in Sidenreng (waarover in volgend hoofdstuk XI) als bij Béna. In laatstgenoemde plaats waren zij aangevoerd door een der Wadjoreesche grooten, den soelewatang van Iempa Kiempa. Verder was de Tjenrana-monding tijdens de landing bezet geweest door aroe Bola, een vasal van Wadjo, met zijne volgelingen. De Bevelhebber oordeelde het daarom thans noodig de operatiebasis naar Pampanoea te verplaatsen. Van daar zou tevens tegen Soppeng en Sidenreng kunnen worden geageerd. Vooraf diende te worden nagegaan op welke wijze het best in den opvoer van vivres naar Pampanoea kon worden voorzien. De aangewezen communicatielijn met de zee ifl'dèi'FJèhrana. 68 Daarom werd den Commandant der Expeditionnaire zeemacht verzocht bij het eerstvolgend springtij (15 / 16 Augustus) te beproeven met de Brak en de Tjantik de Tjenrana op te varen, Tevens was de Bevelhebber voornemens alsdan eene compagnie Infanterie naar Palima over te voeren, om dit punt te bezetten. Eerst wanneer het bleek, dat opvoer van vivres —voor 14 dagen — langs de Tjenrana mogelijk was, zou met de hoofdmacht naar Pampanoea worden opgerukt Met het oog op dezen marsch werd door tusschenkomst van den rijksbestuurder der bevolking opgedragen om den weg van Watamponé naar Pampanoea in orde te brengen. In de eerste plaats eischten de rivierovergangen dringend verbetering. Verder werd doorgegaan met de oplegging van vivres voor twee maanden in Watamponé, bestemd voor de bezetting, die hier moest achterblijven. Behalve de maréchaussée-compagnie, die voorloopig ter beschikking bleef van den civiel- en militairgezaghebber van Boni, werden hiervoor drie compagnieën van het 19de bataljon aangewezen. Op den Men Augustus werden de mondingen der Tjenrana verkend. De versperring was door de bevolking opgeruimd. Naar aanleiding van deze verkenning werd den volgenden dag eene bespreking gehouden met den Commandant der expeditionaire zeemacht. Het gevolg van deze samenkomst was, dat de chefs der genie en der intendance nog dienzelfden dag—15 Augustus —per stoomschip Brak naar de Tjenrana-monding Vertrokken, om een onderzoek in te stellen omtrent de aldaar c.q. beschikbare prauwen voor het vivrestransport en omtrent de gunstigste plaats voor eene eventueel bij de monding te bouwen bivak, waarbij de aandacht werd gevestigd op de kampong Tjenrana-Boni. Den 17en Augustus rapporteerden zij, dat te Palima voldoende prauwen konden worden ingehuurd. Daar een prauwentransport onder dekking van de Tjantik direct zou kunnen doorvaren naar Pampanoea, werd van een bivak aan de moerassige Tjenranadelta afgezien. Aangezien de Brak niet op de rivier kon worden gebracht, stoomde de Tjantik den 19en Augustus alleen de Tjenrana naar Pampanoe? rp. Zonder moeite werd deze plaats bereikt. 69 Bij de terugreis op den volgenden dag deden zich door het vallende water eenige bezwaren voor, waardoor de Tjantik aan den grond geraakte. Met behulp evenwel van de overal goedgezinde bevolking werd het vaartuig spoedig weer vlot gemaakt. Nu de bevaarbaarheid van de Tjenrana voldoende was gebleken, werd het vivressthip de Bromo vóór de monding van deze rivier gestationneerd. Terstond werd begonnen met het overladen der vivres en nog den 20en kon de intendant rapporteeren, dat het gelukt was een prauwentransport met vivres voor 14 dagen op de Tjenrana te brengen. De Bevelhebber stelde thans het oprukken naar Pampanoea vast op den 21 en Augustus. In verband met de aanwezigheid te Watamponé van den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden en de op den 21 sten Augustus met de hoofden te houden vergadering, bleef de Bevelhebber met de voor zijn escorte bestemde 4de compagnie van het 15de bataljon infanterie voorloopig te Watamponé achter. De colonne, welke den 21 en Augustus van Watamponé oprukte naar Pampanoea, was samengesteld als hiernaast is aangegeven, en stond onder commando van den 2en Bevelhebber. Den eersten dag werd na een marsch van ± 23 K. M. kampong Lantja bereikt, waar de voorhoede te 4 uur 30 min. n. m. aankwam. De trein arriveerde een uur later. Overeenkomstig de bekomen bevelen was de gevolgde weg door de bevolking verbeterd, zoodat de genietroepen slechts hier en daar bij de overgangen der diep ingesneden riviertjes eenige afgravingen behoefden te verrichten. De bevolking was overal aanwezig en zeer vriendschappelijk gezind. Bij de aanraking met de hoofden bewees de anregoeroe anakaroeng, die den colonne- Zelfstandig vooruit: 1 eskadron cavalerie. Voorhoede: comdt. kapt. Kroon, 1 compagnie 15de bat. inf., 1 sectie genietroepen. Hoofdmacht: 1 compagnie 9de bat. inf., 1 sectie genietroepen, 1 batterij artillerie, 1 compagnie 9de bat inf., I comp. 19de bat. inf., bagage- en alg. trein, 1 comp. 9de bat. inf.. 73 La Sadapottó, de vorst bevond zich te Soréang en liet zich wegens ziekte verontschuldigen. De aroe malolo (kroonprins) La Parenggrengé Kraeng Tinggi MaE, kwam in den loop van den dag den resident t/b bezoeken en toonde zich zeer welwillend. Zelfs bood hij aan bij een eventueelen expeditie naar Bont 600 draagpaarden te leveren. De stemming onder de bevolking te Paré-Paré liet niets te wenschen over, doch er liep een gerucht, dat de tweede broeder van den leenvorst, La Pattiroi aroe Sereang, die ons vijandig gezind en als slavenhandelaar berucht was, met vele weerbare mannen een poging zou doen om ons van Paré-Paré te verdrijven. Dit gerucht won aan geloofwaardigheid, toen de volgende dagen velen der bevolking van Paré-Paré vluchtten. Ook de aan ons verknochte leenvorstin van Tanette achtte eenen aanval op het bivak niet onmogelijk en had 500 weerbare mannen te onzer beschikking gezonden, die eveneens den 26en April onder aanvoering van haren eenigen zoon Latanri Sassoe datoe Bak ka, en haren schoonzoon La Mappa datoe Patodjo, een prins uit Soppeng, aankwamen. Wel -kwamen later eenigen der gevluchten terug, doch vele woningen in de kampongs om Paré-Paré bleven ledig. Een druk verkeer tusschen de hoven van Boni, Gowa en Sidenreng wees op niet veel goeds, doch men durfde het blijkbaar niet op eenen aanval laten aankomen. Bij den bouw van het bivak waren de mannen van Tanette ons zeer behulpzaam, terwijl de vorstin hare goede gezindheid nog meer liet blijken door het schenken van karbouwen, vruchten, enz. In eenen brief dd. 8 Mei aan den Gouverneur, door deze autoriteit den Gouverneur-Generaal ter kennisse gezonden, protesteerde de radja van Sidenreng, onder het geven eener scheeve voorstelling van zaken, tegen de occupatie van ParéParé, in het bijzonder van het bewoonde gedeelte der kampong Laboekang. Als bewijs, dat de radja ook rSrtjne naaste omgeving verkeerd inlichtte, diene, dat zijn schoonzoon La Tantoe bij een bezoek aan het bivak van Paré-Paré, en na lezing van het contract, verklaarde nu geheel op de hoogte te zijn en vroeger, evenals vele andere Sidenrengschfe prinsen, omtrent 74 de occupatie van Paré-Paré een geheel verkeerde meening te hebben gekoesterd. Den 19en Mei werd te Paré-Paré het bericht vernomen, dat de vorsten van Sidenreng, Rappang, Soeppa, Alietta en Sawietto (Adjatapparang) afgezanten hadden gezondenjiaar Makasser om hunne contracten op te zeggen. De vorst, hieromtrent afgevraagd, erkende zulks. Ook Maiwa had het contract opgezegd. Later bleek, dat de contracten der betrokken staatjes eerst in handen van den radja van Gowa waren geweest Patrouilles, Uitgezonden om het omliggend terrein te verkennen, zagen niets bijzonders, hoewel het gerucht ging dat bentengs zouden worden opgeworpen. De bevolking van Laboekang was gevlucht. Den detachements-commandant werd door den Gewestelijk Militairen Commandant dd. 21 Mei aangeschreven geen opwerpen van versterkingen op of nabij de grens van ons gebied Paré-Paré en het onafhankelijke Sidenreng te dulden en de patrouilles zoonoodig tot in Sidenreng uit te strekken. De vijandige houding van het zelfbestuur bleek, toen de kapitein der Wadjoreezen namens het bestuur aan den aroe malolo van de voorgenomen patrouilles in het Sidenrengsche kennis bracht. Hij werd niet ontvangen, zelfs bedreigd, en denzelfden dag verwijderde zich de kroonprins. Onze patrouilles bereikten o.m* Soréang. Het huis van den vorst was verlaten. Versterkingen werden echter niet opgemerkt. De landingsdivisie van H. M. Assahan versterkte, gedurende de afwezigheid van een groot deel der troepen op patrouille, de bezetting van het bivak. De slechte elementen verwijderden zich uit Paré-Paré, om zich in Sidenreng te verzamelen» doch de huizen van den aroe malolo en van de uit Paré-Paré vertrokken Wadjosche prinses Patta Oenga werde i door veel volk bewaakt. Den 25en Mei kwam het bijna tot vijandelijkheden, toen eenige heethoofden bij kampongbezoek eener patrouille amok wilden maken. Van het voorgevallene werd den radja kennis gegeven. Aan de leenvorstin van Tanette, die ons steeds hare goede gezindheid deed blijken, werden 32 beaumontgeweren met 1600 patronen 75 in bruikleen gegeven, om zich tegen vijandelijkheden der omliggende staatjes te beschermen. Weder kwam het bijna tot een treffen, toen den 28sten Mei eene verkenning werd gemaakt in de richting van Paberassang en La Padaé. Onze troepen ontmoetten toen een bende gewapend volk van ± 500 man waarondehtfc 40 geweerdragenden, die eena dreigende houding aannamen. Daar de patrouillecommandant voldoende gegevens omtrent de sterkte en opstelling des vijands op den weg naar Paberassang meende te hebben en een verder doordringen vermoedelijk geen meerdere zou hebben opgeleverd, terwijl daarbij een gevecht onvermijdelijk ware geweest, werd de verkenning niet verder voortgezet - Een brief van den radja van Sidenreng verklaarde de aanwezigheid van gewapend volk te Paré-Paré en omstreken uit de omstandigheid, dat wij zijne woning te Soréang hadden omsingeld en daar zonder zijn voorkennis hadden gepatrouilleerd, waarop hem dadelijk werd duidelijk gemaakt, hoe de schuld geheel aan het zelfbestuur lag, dat (in den persoon van dén aroe malolo) onzen boodschapper niet had willen ontvangen en dezen zelfs had beleedigd. Berichten meldden, dat nog meer gewapend volk (Toradja's) in het Sidenrengsche was aangekomen,. terwijl het aantal gewapenden ia de kampongs om Paré-Paré aangroeide,-dié een aanval op ons bivak in den zin hadden. Het was zaak, met het oog op de a.s. Boni-expeditie en de betrekkelijk geringe troepenmacht te Paré-Paré, vijandelijkheden te vermijden, weshalve den civiel gezaghebber daartoe de noodige instructies werden verstrekt en deze/het patrouilleeren in het heuvelterrein voorloopig jdeed staken; eene sectie inlanders van de 2de compagnie R. H. 15e bat. arriveerde den 4en Juni ais versterking, zoodat nu zoonoodig met de geheele compagnie kon worden uitgerukt. Had, na dringende vertoogen van den resident t/b en den civiel gezaghebber, wel eenig verloop van gewapenden zoowel uit de omliggende kampongs als uit het heuvelterrein:plaats, er bleefibeslist eene vijandige stemming heerschen. Des nachts wérden telkens huizen iin de kampongs in brand gestoken, terwijl men den 7en Juni zelfs tot de ontdekking kwam, dat in 76 hetheuvelterrein eenige loopgraven waren aangelegd. Zooals boven reeds gezegd, was het zaak zoo mogelijk vijandelijkheden te vermijden, doch een terugdringen van den vijand van de omliggende heuvels werd thans gebiedend noodzakelijk. Na ontvangst van een over deze zaak handelend schrijven van den Gewestelijk Militairen Commandant besloot de civielen militair-gezaghebber in overleg met den commandant van de Assahan, dat de vereenigde land- en zeemacht bij Paré-Paré den vijand uit de omgeving van het bivak zoude verdrijven. Het aanvallend optreden werd bepaald op den 12en Juni. In den morgen van dezen dag rukte de kapitein Goldman met de 3de compagnie 6de bataljon tegen de stellingen in de heuvels op ('), terwijl de inlandsche sectie en een detachement marine-landingsdivisie het bivak bezetten. Gedurende de actie in de heuvels, waarbij de Assahan met geschutvuur assisteerde, werd van uit de kampongs Paowé en Sabangé een aanval op het bivak gedaan, welke echter spoedig tot staan kwam. De heuvels werden na korten tegenstand van vijanden gezuiverd; de borstweringen werden geslecht. Ook de omliggende kampongs werden thans verlaten, nadat wederom eenige huizen, waaronder dat van den vorst, in vlammen waren opgegaan. Van den vijand werden 16 dooden gevonden met 5 achterlaadgeWeren, blanke wapens en munitie. Ons kostte de strijd twee gewonden. Nu wij tot de 'actie gedwongen en de eerste vijandelijkheden gepleegd waren, sprak het van zelf dat Paré-Paré niet meer werd beschouwd als leen van het Gouvernement aan den adatoewang (radja) van Sidenreng. Wij namen het dus in eigen beheer en de civiel gezaghebber werd dienovereenkomstig door den Gouverneur van eene nieuwe instructie voorzien. Vernomen werd (en later uit andere bron bevestigd), dat de vorst zelf tot het laatste toe heeft getracht het uitbreken der vijandelijkheden te verhinderen, doch dat de aroe malolo met eenige andere leden van:het zelfbestuur tot den oorlog hebben aangezet. Gedurende de eerste dagen na den 12enjuni werd het heuvelterrein opengekapt. Tijdens een verkenning op den Hen Juni, werd eene stelling des vijands op een heuveltop, ± 1700 M. (1) Zie schets 7. 77 ten oosten van den Goenoeng-Aloeppangé, ten koste van 2 gewonden genomen en geslecht. Een poging op den 20en Juni, om bij verrassing eene heuvelstelling gelegen op ± 1900 M. ten N. O. van 't bivak en nabij den weg naar Tété-Adji, mislukte en kostte ons 2 gesneuvelden. Deze stelling werd de volgende dagen door patrouilles ter sterkte van 1—3 sectiën verkend en op den 28en juni omtrokken; zij bleek thans verlaten en werd geslecht. Latere patrouilles constateerden dat de vijand zich geheel uit den omtrek had teruggetrokken. Bij G. B. dd. 9 Juni 1905 No 1 werd bepaald, dat destaf benevens de resteerende compagnieën van het 6de bataljon te Willem I naar Celebes zouden vertrekken. Een compagnie (Ata* boineezen) zou dienen tot versterking der bezetting van Paré" Paré, de andere (Europeanen) voor die van Makasser. Den 29en Juni werd de sectie der 2de compagnie R. H. 15e bataljon van Paré-Paré naar Maros overgevoerd, en kwam de 2de compagnie met den staf van het 6de bataljon, onder commando van den majoor van Bennekom, te Paré-Paré,..«He van den Militairen Commandant in opdracht kreeg niet eerder agressief in het binnenland op te treden, dan na autorisatie van den Bevelhebber der Boni-expeditie en zich dus Voorloopig te bepalen tot de bezetting van Paré-Paré en dezntvering van den omtrek van vijanden. Voeling met den vijand werd nog eens verkregen op den 19en Juli, toen hij uit verschillende stellingen bij Sareminggaé werd verjaagd. Toen het bekend werd, dat de benden in het binnenland gebrek hadden aan rijst, doch vooral aan zout, waardoor verscheidene personen zich aan den strijd onttrokken, werd, om het verloop dier benden te bevorderen en de vorsten der Adjatapparang rijkjes (Sidenreng, Sawietto, Soeppa, Rappang en Alietta) te bedwingen, voor het gebied dezer federatie zoomede voor het landschap Maiwa het verbod van in- en uitvoer uitgevaardigd, ingaande op den 2den Augustus, welk verbod bij proclamatie werd bekend gemaakt. Het flottieljevaartuig* Assahan, later gesteund door den gouvernementsstoomer Zwaan, zorgde zooveel mogelijk voor de 78 afsluiting van de rivieren Sadang en Karadja, waarbij deze bodems een detachement infanterie onder een Europeesch onderofficier aan boordjtef;beschikking hunner commandanten kregen. Reeds te voren waren eenige partijen petroleum, zout, copra enz. aangehaald. Later werden nog meerdere aanhalingen gedaan, waarbij prauwen, opvarenden en lading telkenmale naar Makasser werden opgebracht De Sadang en Karadja werden opgevaren en verkend. Verkenningen en opnamen hadden dagelijks plaats, waarbij nu en dan aanraking werd verkregen met kleine benden of enkele gewapenden. Bij brief Van den 13en Augustus 1905 werd den militairen commandant te Paré-Paré door den Gewestelijk Militairen Commandant de last van den Bevelhebber der expeditie overgebracht, om thans tot een agressief optreden ook buiten den omtrek van Paré-Paré over te gaan. In de eerste plaats zouden de stellingen op den weg naar Tété-Adji (de kloof van Paberassan) zijn te forceeren, om van oit het complex RompegadingMasépé het omliggende gebied in onderwerping te brengen. Daartoe zouden de lsie compagnie (Europeanen) 6de bataljon ter vereterking, benevens 75 Amboineezen ter aanvulling van incompleet, worden gezonden. Achtte de militaire commandant van Paré-Paré bovendien toevoeging van artillerie aan de uitruk* kende 'colonne noodzakelijk, dan zou hij zich «et den commandant der Assahan verstaan omtrent de indeeling van 1 of 2 «néivuurkanonnen van 3,7 c.M. van dien bodem. Den 25sten Augustus kwamen deze troepen te Paré-Paré aan. Den volgenden dag had de voorbereiding plaats en den 27en Augustus werd de tocht ondernomen. XII. Agressief optreden tegen Sidenreng. Gevecht bij Paberassang. Oprukken naar Masépé. Na den voorspoed onzer wapenen in Boni was het tijdstip aangebroken, om ook de Adjatapparang en Masenrempoeloe siaatjes,i «ader wélkevblijkens een op het gevechtsveld van Béna gevonden brief van den aroe malolo van Sidenreng oneenigheid reeds heerschte, tot gehoorzaamheid en tot het shiiten van een nieuw contract te dwingen. Uit Paré-Paré oprukkende, kwam in de eerste plaats iSidenreng hiervoor aan de beurt. 82 XIII. Verrichtingen van de bezettingen te Tjamba, Pangkadjéné en Balangnipa. A. Tjamba. In hoofdstuk II is aangegeven welke overwegingen geleid hebben tot het besluit om Tjamba, de hoofdplaats der Bergregentschappen, vóór het begin der expeditie van eene militaire bezetting te voorzien. Dit punt, gelegen aan den hoofdverkeersweg van het gouvernementsgebied naar Zuid-West-Boni, werd de aangewezen standplaats geacht voor de afdeeling, welke bestemd zou zijn om hier zoowel den toevoer van krijgsbehoeften naar den vijand te beletten als om diens binnenrukken op ons gebied te keeren. Oorspronkelijk werd de mobiele colonne te Makasser voor dit doel aangewezen. Door de gisting in Gowa werd het evenwel noodig geoordeeld deze colonne niet van Makasser te verwijderen, zoodat besloten werd de 2de compagnie van het R. H. 15de bataljon op Java voor de a.s. bezetting van Tjamba in gereedheid te houden. Het lag namelijk in de bedoeling der Regeering pas tegen den aanvang der expeditie tot eenen (krachtigen) patrouillegang in de Bergregentschappen over te gaan. De terugzending der politieke contracten van de Adjatapparanglanden en Maiwa op den 18en Mei gaf aanleiding tot de onmiddellijke oproeping van genoemde compagnie, bepaaldelijk echter met het doel deze afdeeling bij een eventueel optreden tegen Paré-Paré of Gowa te benutten. Toen evenwel tegen het einde van Juni de 1ste en 2de compagnie van het 6de bataljon te Makasser aankwamen, kon de eigenlijk voor Tjamba bestemde compagnie van het R. H. 15de bataljon hare bestemming volgen. Den 24en Juni werd de commandant dezer compagnie van zijne instructie voorzien ('). Genoemde afdeeling, bij gedeelten uit Makasser vertrokken, was den len Juli in haar geheel te Tjamba vereenigd, onder commando van den Kapitein der Infanterie W. H. Scheij. (1) Zie bijlage VW>. 84 tn verband met het voornemen van den colonnecommandant in den omtrek van Liboeroeng te patrouilleeren, werd aldaar voorloopig een bivak betrokken. Het Z. W. deel van Boni werd thans door de bezetting van Liboeroeng afgepatrouilleerd. Nergens deed zich eenig verzet voor. Toen den 21 en Augustus Bakoengé werd bezocht, bleek daëng Patoenroe, de soelewatang van genoemde plaats, niet aanwezig. Dit hoofd, een zwager van aroe Laboeadja (den gewezen leider van het verzet in Zuid-Boni), meldde zich den 3en September te Lfböéroeng, evenals de soelewatang van Parigi met alle 9 hadatsleden. Ingevolge opdracht van den Bevelhebber der expeditie dd. 2 September zou, evenals uit Watamponé, door de bezetting van Liboeroeng tegen Lamoeroe worden opgerukt. Deze tocht zal in hoofdstuk XV afzonderlijk worden behandeld. Wat betreft de handelingen der Tjamba-colonne bij die gelegenheid, wordt derhalve naar genoemd hoofdstuk verwezen. Intusschen waren reeds sedert het begin van September de militaire commandanten van Balangnipa en Liboeroeng overeengekomen zich door een gemeenschappelijk optreden meester te maken van aroe Laboeadja, die zich zou schuil houden te Kahoe, op den Boekit Meroeangin, aan de Z. grens van Boni. Later werd bericht, dat hij zich bevond op den B. Léké, op de grens der Bergregentschappen. Voorloopig kon aan genoemd plan geen uitvoering worden gegeven, ornaat de Tjamba-colonne zich gereed moest houden voor de deelname aan den bovengenoemden tocht naar Lamoeroe. Later scheen het, dat aroe Laboeadja voornemens was zich te onderwerpen, hetgeen voor het civiel bestuurshoofd der Oosterdistricten aanleiding was op uitstel der voorgenomen onderneming aan te dringen. Dientengevolge werd tijdelijk eene afwachtende houding aangenomen. Teneinde evenwel meerdere zekerheid omtrent zijn verblijfplaats in te winnen, vertrokken den 5en October van uit Tjamba, waarheen de colonne na achterlating van eene afdeeling te Liboeroeng was teruggekeerd, twee sectiën respectievelijk naar Patoenoeang Asoe E en Laboeadja. Den 8en October werd de afdeeling in laatstgenoemde plaats met 1 sectie versterkt, 85 teneinde den volgenden dag op te kunnen rukken tegen Bonto-Rikoe, een bergkampong, welke volgens berichten gelegen zou zijn nabij den B. Leha en de Gowasche grens. Op dit punt n l. zou veel kans bestaan den gezochten aroe Laboeadja aan te treffen. Het gelukte de uitgezonden afdeelingen echter niet dit hoofd in handen te krijgen. De bevolking wist of durfde geen inlichtingen omtrent zijne verblijfplaats te verschaffen. Ook bleek Bonto-Rikoe niet op het aangegeven punt, doch nabij den B. Meroeangin te liggen. Evenwel slaagden de patrouilles er in meerdere gegevens te verkrijgen omtrent de toegangswegen van het Z. O. deel der Bergregentschappen naar Pao, gelegen in het N. deel van Gowa. Deze gegevens waren van belang met het oog op de voorgenomen operatiën tegen Gowa, waaraan ook de Tjamba-colonne zou deelnemen, ingevolge de opdracht van den Gewestelijk Militairen Commandant dd. 3 October 1905. De actie der Tjamba-colonne had zich nu van Z. W. Boni wederom verplaatst naar de Bergregentschappen, zoodat het onnoodig werd geoordeeld Liboeroeng langer bezet te houden. Den 8en October werd derhalve de bezetting van die plaats naar Tjamba aangetrokken, en den volgenden dag keerde op last van den Gewestelijk Militairen Commandant de gedetacheerde sectie van de vaste bezetting van Makasser, welke afdeeling sedert 3 Augustus aan de colonne was toegevoegd geweest, naar haar garnizoen terug. Ingevolge de maatregelen, door den Gewestelijk Militairen Commandant getroffen met het oog op de voorgenomen operatiën tegen Gowa (goedgekeurd door den Bevelhebber der expeditie), vertrok den 23en October een deel dei Tj^mba-colonpe, sterk 3 officieren en 95 minderen ondei den len Luitenant der Infanterie Schaafsma, van Patoenoeang Asoe E over Samboeëddja, Gantarang en Tjindakké naar Pao, teneinde zich aldaar te vereenigen met de colonne, welke uit Balangnipa naar hetzelfde punt zou oprukken. Daar de verrichtingen van dit deel der Tjamba-colonne zijn opgenomen in de beschrijving van de actie tegen Gowa in Hoofdstuk XX, kan te dier opzichte daarheen worden verwezen, 88 De spanning, welke bij de bevolking van bijna geheel ZuidCelebes vóór het begin der expeditie viel waar te nemen, openbaarde zich ook in de omgeving van Pangkadjéné door rustverstoringen, welke echter voorloopig geen ernstig karakter aannamen. Den lOen Juni werd uitgerukt naar Tangkoera, waar ontevredenheid heerschte over de benoeming van den nieuwen regent, terwijl den 20en Juni de orde hersteld moest worden in het Segérische. Hier werd een rooverbende overvallen en gevangen genomen. Tot daadwerkelijk verzet kwam het evenwel den 12en Juli, toen een bende van ± 25 man amok maakte in de onmiddellijke nabijheid van onze vestiging te Pangkadjéné. Bij het daarop volgend gevecht sneuvelde de Europeesch sergeant Bruining en liet de vijand vier dooden in onze handen. Deze bende, aangevoerd door familieleden van den geschorsten regent van Boengero, bestond uit den aanhang van twee hoofden, die des morgens waren gearresteerd. Hoewel aan deze gebeurtenis niet de waarde van eenen aanval op onze vestiging kon worden toegekend, gaf zij duidelijk blijken van de ontevredenheid en den overmoed, welke bij sommige elementen, ook in hetgouvernements gebied, bestonden. In verband met den toestand was de bezetting van Pangkadjéné den 4en Juli met eene sectie onder 1 officier van de bezetting te Makasser versterkt geworden en was den 24en Juli de militaire commandant, de kapitein Engelen, belast met de waarneming van het civiel gezag over de onderafdeeling Pangkadjéné. Nadat de rust hier allengs was teruggekeerd en de bovengenoemde versterking daardoor overbodig kon worden geacht, vertrok deze den 3en Augustus naar Tjamba. (zie voren). Bij schrijven van den Gewestelijk Militairen Commandant dd. 5 September werd de detachementscommandant van Pangkadjéné bekend gemaakt met het voornemen van den Bevelhebber, om den tocht naar Lamoeroe gepaard te doen gaan met het ageeren van detachementen uit Tjamba en Pangkadjéné, welke afdeelingen respectievelijk uit het zuiden en westen tegen genoemden vasalstaat van Boni zouden oprukken. Naar aanleiding van dit schrijven vormde de detachementscommandant van 89 Pangkadjéné het plan, om instede van rechtstreeks naar het Z. W. deel van Lamoeroe op te rukken, zijn marsch te maken over Segéri door het Zuidelijk deel van Tanette, waardoor het voordeel verkregen werd, dat, in aanmerking genomen de zeer vriendschappelijke houding met dit rijkje, deze opmarsch tot de oostgrens van Tanette veilig kon worden geacht, zoodat tot dat punt geen dekking noodig zou zijn voor eventueele transporten. De trein zou bovendien op goedkoope wijze over zee (per prauw) tot Segéri kunnen worden vervoerd, terwijl in Tanette allicht in de behoefte aan transportmiddelen en levensmiddelen zou kunnen worden voorzien. Genoemde voordeden zouden niet bestaan, indien de marschrichting werd genomen over Toeroekapaja, in Z. W. Lamoeroe. Ook zou volgens berichten deze landstreek zeer arm aan water zijn. Deze en andere voorgestelde maatregelen goedgekeurd zijnde, vertrok, nadat de vermoedelijke datum van aankomst der troepen uit Watamponé in Lamoeroe bekend was geworden, den 25en September eene colonne sterk 60 geweren onder den detachementscommandant uit Pangkadjéné over Segéri naar Tanette. De verdere verrichtingen van dezelcolonne zullen in hoofdstuk XV (Tocht naar Lamoeroe) worden behandeld. Den 5en November ontving de detachementscommandant opdracht om zich met een zoo sterk mogelijke afdeeling voor machtsvertoon naar Barroe te begeven, teneinde aldaar pressie uit te oefenen op de inlevering van vuurwapens. Dienovereenkomstig vertrok den volgenden dag eene colonne onder den detachementscommandant, sterk 1 officier, 71 minderen en geneeskundig personeel, over Segéri naar genoemd rijkje. Bij het doortrekken van Tanette sloten datoe Bakka, de zoon van de vorstin van Taneite, en een ander bevriend hoofd, zich met een sterk gewapend gevolg bij de colonne aan. Daar dit gevolg steeds aangroeide, oordeelde de colonnecommandant het noodig de genoemde hoofden te overreden met hunne hulptroepen op Tanette's grondgebied te blijven, teneinde geen onrust te verwekken bij de bevolking van Barroe. Hoewel met tegenzin, werd aan dit verzoek voldaan. 90 Bij de grens van Barroe werd de colonne door de bestuurshoofden van dat land opgewacht. Bij de besprekingen te Tjopo en Mato-Wani betuigden deze hoofden hunne vriendschappelijke gezindheid en werden zelfs geschenken aangeboden. Later bleek, dat het bestuur van Barroe, hoewel waarschijnlijk grootendeels het Gouvernement goedgezind, niet de volle waarheid had medegedeeld omtrent de afwezigheid van een derhadatsleden aroe Toem. (Den 15en November werd te Lampoko door een gevangen Barroeër verklaard, dat aroe Toem zich had aangesloten bij de partij van verzet in Soppeng en aan het hoofd van een 100 tal volgelingen uit Barroe had deelgenomen aan de vijandelijkheden der voorafgaande dagen). Den 9en November patrouilleerde de colonne in het westelijke en meest bevolkte deel van Barroe. De bevolking was overal rustig in de kampongs aanwezig, zoodat de colonnecommandant de overtuiging kreeg, dat het rijksbestuur te goeder trouw was. Bovendien werden 60 vuurwapens ingeleverd, waaronder 4 nieuwe beaumonts. Den volgenden dag bracht H. M. Assahan het bericht, dat de colonne zich moest begeven naar Lampoko in West-Soppeng, waar de Bevelhebber met eene compagnie op den 11 en November zou aankomen. Ingevolge dit bevel werd den Hen November in noordelijke richting afgemarcheerd. Bij Palie, een kampong in de nabijheid van de grensrivier, ontving de colonnecommandant bericht, dat de bevolking van Soppeng voornemens was zich tegen onze troepen te verzetten en zich te dien einde in het gebergte had verzameld. Hoewel ook andere teekenen, o. a. de verlaten kampongs, wezen op onrust in deze landstreek, vervolgde de colonne zonder eenige belemmering haren marsch naar Boeloe-Doea, waar het bivak betrokken werd. Des avonds werd verbinding verkregen met Lampoko, waar de Bevelhebber met eene compagnie van het 8ste bataljon onder den kapitein Lenshoek was aangekomen. Den 12en November verplaatste de colonnecommandant zijn bivak naar Lampoko, ook genoemd Lambassi. Van hier uit was des morgens de compagnie Lenshoek naar het heuvelterrein opgerukt. Gedurende het daarbij geleverde gevecht werd versterking noodig geacht, welke te 11 uur v.m. door de colonne 100 de hoofden in kennis worden gesteld met de maatregelen, welke door het Gouvernement in verband met de beoogde hervormingen zouden worden getroffen. Naar aanleiding van deze overwegingen werd aan de datoe van Lamoeroe bij schrijven van 20 Augustus medegedeeld, dat de Bevelhebber — teneinde haar in staat te stellen door een behoorlijke ontvangst onzer soldaten van hare goede gezindheid blijk te geven — voornemens was binnen enkele dagen ook haar gebied door onze troepen te doen bezoeken. Hiertoe gaf de Bevelhebber, na zijn terugkeer uit Wadjo, (Hoofdstuk XIV) bij schrijven van 2 September den civiel gezaghebber te Watamponé, den majoor Anten, zijne instructlëfif. Twee compagnieën van het 19de bataljon te Watamponé werden hiervoor onder zijn commando aangewezen, terwijl detachementen van Pangkadjéné en Tjamba tegelijkertijd Lamoeroe zouden binnenrukken en hunne medewerking zouden verleenen H^fê11 Hoofdstuk XIII), waartoe de beide postcommandanten door den GewesteH}I9ïfllilitairen Commandant van instructiën zouden worden voorzien. In de eerste plaats moest de colonnecommandant onderzoeken !oï Lamoeroe en Mario-ri-Wawo, die beide onder dezelfde datoe stonden, aan het verzet in Boni of in Sidenreng of bij Tjamba hadden deelgenomen. Zoo ja, dan moesten beide landschappen evenals Boni eene oorlogsschatting opbrengen. Voor zoover bekend echter, was de datoe ons steeds goedgezind geweest. Verder moesten alle vuurwapens en munitie "wörden ingeleverd en moest het dragen van blanke wapens strafbaar worden gesteld. De majoor Anten vertoefde echter als civiel gezaghebber van Boni voor bestuursaangelegenheden in het zuidelijk deel van zijn gebied, zoodat de excursie naar Lamoeroe eerst drie weken later kon aanvangen. Den 23en September marcheerde de colonne uit Watamponé af. Zij bestond, behalve uit de genoemde 2 compagnieën', Uit een peloton van de bezetting van Tjamba; (dit peloton had het traject Liboeroeng-Ponré-Watamponé verkend). Na een marsch van drie dagen over Tjani en Tanah-Tengah — bivakplaatsen — werd den 25en September Watan-Lamoeroe berëÉÏ' Eenige uren tevoren was hier het detachement van Tjamba aangekomen, n.1. een peloton infanterie onder den kapitein Scheij. Evenals de colonne uit Watamponé had deze afdeeling, welke den vorigen dag uit Liboeroeng was vertrokken, op haren tocht over Binoewa, Passar Parigi, Loompoe en Malongka niet het minste verzet ondervonden. De datoe bleek niet te Watan-Lamoeroe te zijn, doch was in Mario-ri-Awa. Daarom rukte de majoor Anten den volgenden morgen met de compagnieën van het 19de bataljon door naar Mario. De colonne Scheij, waarbij thans weder het Tjambapeloton van Watamponé was aangesloten, ontving de opdracht om met een peloton Watan-Lamoeroe nog eenige dagen bezet te houden en in samenwerking met de verwachte colonne uit Pangkadjéné den omtrek af te patrouilleeren, terwijl het andere peloton den volgenden dag naar Liboeroeng zou terugkeeren. Dit laatste geschiedde in verband met een van den militairen commandant te Balangnipa ontvangen voorstel, om door een gezamenlijke actie van uit de Oosterdistricten en Zuid-WestBoni op te treden tegen aroe Laboeadja. Op haren marsch naar Mario passeerde de colonne Anten de kampong Moettiara. De pabitjara van die plaats was gevlucht met achterlating van 15 voorlaadgeweren, die in zijn huis werden aangetroffen. Des middags — 26 September — kwam de colonne te Mario aan. Hadden zich des vorigen daags te Watan-Lamoeroe reeds drie der voornaamste hadatsleden bij den colonnecommandant gemeld, zoo was het toch in de eerste plaats noodig de bestuurster van Lamoeroe te ontmoeten, teneinde te kunnen onderzoeken in hoeverre dit land had deelgenomen aan het verzet. Nadat eerst haar vader, de doeloeng van Lamoeroe, zich had gemeld, verscheen den 27en September de datoe zelve. De bespreking met deze vorstin leidde tot de opdracht aan de hadatsleden van Lamoeroe, om den 3en October d.a.v. te Watamponé te verschijnen tot nadere regeling der bestuursaangelegenheden. Voorts werd de datoe aangemaand zich in persoon te melden bij den Bevelhebber te Lawoe in Soppeng, waar den volgenden dag eene algemeene bestuursvergadering zou worden gehouden, (zie voren). 102 Na den 29en September met den Bevelhebber te Lawoe te hebben geconfereerd, bleef de majoor Anten nog eenige dagen in Mario. Nergens Wttren vijandelqkhéden ondervonden en daar het zich niet liet aanzien, dat in deze streken nog eenig verzet zou worden gepleegd, keerde de majoor Anten den 2en October met eene compagnie naar zijne standplaats Watamponé terug, terwijl aan de andere werd opgedragen naar Lamoeroe te marcheeren, aldaar het terrein op te nemen, te patrouilleeren, geweren op te sporen en verdachte personen te arresteteren. De colonne uit Pangkadjéné, onder bevel van den kapitein Engelen, was intusschen na een marsch van 5 dagen te WatanLamoeroe aangekomen; de commandant had daarvan den 30eri September te Mario aan den majoor Anten gerapporteerd. Daar deze hoofdofficier de colonne Engelen voor verdere actie in Lamoeroe niet noodig achtte, zond hij die afdeeling naar hare standplaats terug. Ook de colonne Engelen had noch bij den heen-, noch op den terugmarsctfVerzet ondervonden; de bevolking, niet alleen in Tanette, doch ook in het Lamoeroesche, was onzen troepen zeer welgezind, hetgeen o.a. bleek uit het schenken van karbouwen. Bij den terugtocht werd wederom door Zuid-Tanette gemarcheerd en van daar over Toeroekapaja rechtstreeks naar Pangkadjéné. Het te Liboeroeng achtergebleven peloton van de colonne uit Tjamba keerde op last van den majoor Anten den len October naar zijn standplaats terug. Op een harer tochten was door deze afdeeling in het huis van den doeloeng een achterlaad lila aangetroffen, waarvan het sluitstuk werd medegenomen. De verrichtingen der compagnie, welke na het vertrek vdn den majoor Anten in Mario achterbleef, bepaalde zich hoofdzakelijk tot de dekking der terreinopname. Den 15en October keerde deze compagnie naar Watamponé terug. Bij de bijeenkomst, op den 4en October te Watamponé gehouden met de aroe pitoe van Boni en de vijf voornaamste hadatsleden van Lamoeroe, erkenden de laatstgenoemden dat ook door benden uit hun gebied was deelgenomen aan het verzet. 103 Naar aanlérang hiervan werd aan het landschap eene oorlogsschatting opgelegd. Lettende op de armoede der bevolking, werd door den Gouverneur het bedrag dier boete vastgesteld op ƒ 3000 of ƒ 3. per hoofd van gezin. XVI. Tocht naar Soppeng. Hoewel blijkens de politieke mededeelingen van den Obtivet" neur van Celebeö reeds in 1904 de gezindheid van het Soppengsch* bestuur te wenschen iwiirliet en ook vóór en tijdens het begin der expeditie Sterke vermoedens bestonden, dat Soppeng zich bij het verbond Boni-Gowa-Wadjo had aangesloten, zoo werd hierin nochtans geen argument gevonden voor eenig optreden tegen dit rijkje. V Gedurende den tocht naar Wadjo vestigde zich evenwel bij den Bevelhebber meer en meer de overtuiging, dat het noodig zou zijn ööR'in Soppeng betere verhoudingen» scheppenen de rhst te Verzekeren. Dit land toch stond bekend als een der onrustigste van geheel-®»id-Celebes en de slechte invloed van zijn woel» zieke hoofden zou het paciflcatiewerk in de naastliggende streken enfSttg kunnen schaden. In de beschrijving van den töiéht naar Wadjo is medegedeeld hoe de datoe van Soppeng in hare waardigheid van patola van Wadjo (een der zes annangaé of vooifnaamste vorsten), herhaaldelijk weigerachtig was gebleven hare opwachting te maken bij den Bevelhebber, terzake van welke houding zij dan ook beboet werd door het hoofdbestuur van Wadjo. Tevens kwam allengs aan het licht, dat lieden uit Soppeng hadden deelgenomen aan het eerste gevecht bij 'Paré-Paré en dat benden uit Mario-ri-Wawo en Zuid-Soppeng medeplichtig waren aan den inval in de BergregentSënappen. En tijdens de reis van den Gouverneur over Patttpanoea naaf Pare^Paré — medio September — bleef de datoe van Soppeng, hoewel tijdig in kennis gesteld metefiftt voornemen Vak die autoriteit om door haar gebied te trekken, zelfs in gebreke zich bij dezen hoogen vertegenwoordiger van het Gouvehiement te melden. In overleg met den Bevelhebber werd daarom besloten, dat deze met eene troepenmacht naar WataW Soppeng zou oprflkken, om het Soppengsche bestuur de z. g. föSrte verklaring te doen ondertefefcenen. 104 Den 22en September bevond zich de Bevelhebber, die den Gouverneur over Singkang, Leworang en Batoe-Batoe naar Masépé had vergezeld, in laatstgenoemde plaats met l'/2 compagnie en 1 peloton cavalerie uit Pampanoea, welke afdeelingen tot escorte hadden gediend. Sedert 30 Augustus was hier eveneens het 6de bataljon gelegerd, doch over dit korps kon niet worden beschikt, omdat het bestemd was voor een tocht naar de Adjatapparanglandschappen. Daar het escorte te zwak werd geoordeeld om naar het nog niet bezochte Soppeng op te rukken, werd den bivakcommandant te Pampanoea opgedragen het daar aanwezige Europeesche petatbn van het 9de bataljon, benevens een peloton cavalerie, met de noodige treinpaarden en vivres naar PasarLiwoe (tegenover Liwoe a/d Walanaé) te zenden, alwaar zij in den namiddag van den volgenden dag moesten aankomen, teneinde zich aldaar met het escorte te vereenigen. Overeenkomstig deze beschikkingen was in den namiddag van den 23en September te Pasar-Liwoe een macht van 2 compagnieën infanterie, 2 pelotons cavalerie en 150 treinpaarden met vivres voor 12 dagen aanwezig. Hiermede rukte de Bevelhebber den volgenden dag — 24 September —op naar Watan-Soppeng, den zetel der datoe. Onderweg werd niet het minste verzet ondervonden; de bevolking was overal in de kampongs aanwezig en om hare goede gezindheid te toonen had de datoe vóór haar huis de Nederlandsche vlag doen planten. Watan-Soppeng bleek echter voor bivak ongeschikt te zijn, omdat hier gevallen van pokken voorkwamen. De colonne werd daarom voorloopig in de nabijheid der kampong gelegerd en den volgenden dag onder dak gebracht te Lawoe (N. W. van Watan Soppeng). Aangezien de datoe wegens ongesteldheid verhinderd was te verschijnen, werd de eerste politieke bespreking gevoerd met den prinsgemaal, den aroe Bila (een der rijksgrooten) en de drie pabitjara's (leden van den hadat), welke bestuursleden den 25en September bij den Bevelhebber hunne opwachting waren komen maken. Deze beraadslaging leidde tot het voornemen om enkele dagen later eene algemeene vergadering te houden met de datoe, den hadat en de vasallen van Soppeng, tot welk doel de laatstgenoemden onverwijld moesten worden opgeroepen. 105 Inmiddels werd eene poging aangewend om de datoe en haren echtgenoot te bewegen het nieuwe, op den 31 en Augustus met Wadjo gesloten contract te onderteekenen, daar zij deel uitmaakten van het bestuur van dit rijk respectievelijk met de waardigheden van patola en patolalolo. Hoewel zulks met eenige bedenkingen van den laatstgenoemden gepaard ging, zoo werd deze poging toch met goeden uitslag bekroond. Den 28en September werd ten huize van de datoe de voorgenomen groote bestuursvergadering gehouden. Behalve de soele datoe (plaatsvervanger van de datoe), de watang lipoe (bevelhebber der Soppengsche krijgsmacht) en nog enkele andere hoofden, was hierbij het landsbestuur van geheel Soppeng vertegenwoordigd. Nadat de motieven (zie boven), welke geleid hadden tot het binnenrukken van dit land, duidelijk waren uiteengezet — welke argumenten in geen enkel opzicht konden worden weerlegd — werd bepaald, dat ter voorkoming van verdere ongeregeldheden voortaan het Gouvernement een ambtenaar of officier met de noodige macht in Soppeng zou plaatsen, om de uitvoering der bevelen van het zelfbestuur behoorlijk te waarborgen (de prinsgemaal had gewezen op de machteloosheid der datoe tegen het optreden van sommige vasallen) en dat voorts het bestaande contract van stonde af aan als vervallen moest worden beschouwd, omdat Soppeng in zijne daarin omschreven verplichtingen te kort was geschoten en zelfs in strijd daarmede had gehandeld. Daarop werd de z.g. korte verklaring door de datoe en den hadat onderteekend, beëedigd en bezegeld. Verder werden op deze bijeenkomst de hoofden in kennis gesteld met de eischen betreffende de te betalen oorlogsschatting (ƒ 75.000), de hervormingsplannen van het Gouvernement t.o. van belastingen, wegenaanleg, slavernij en pandelingschap, en het dragen van wapens in het openbaar, terwijl ernstig werd aangedrongen op de inlevering der vuurwapens. Door bemiddeling van den anre goeroe anak aroeng van Boni, die den Bevelhebber vergezelde, verliep de inlevering van vuurwapens tamelijk vlot. Op den 28en September waren reeds 220 voorlaadgeweren van de ongeveer 500, welke in 't geheel in Soppeng aanwezig zouden zijn, ingeleverd. 106 De Bevelhebber bleef tot den 30en September in Lawoe. Gedurende dien tijd werden dagelijks verkenningen in den omtrek gemaakt; o. a. op den 26en door een colonne van \H compagnie naar Saring (N. W. van Watan Soppengi, alwaar volgens bericht een versterking zou zijn opgeworpen, welk bericht echter valsch bleek. Bij deze tochten werd nimmer eenig verzet ondervonden. Met achterlating van de helft der colonne (1 compagnie en 1 peloton cavalerie), keerde de Bevelhebber den 30en September over Manoe-Manoe naar Pampanoea terug, dat den volgenden dag bereikt werd. Intusschen was reeds den 27en September aan den majoor Hildering te Pampanoea opgedragen, om zich met eene compagnie van het 9de bataljon naar Loewoe te begeven en de leiding der verdere operatiën in Soppeng, waaronder ook behoorden Mario-ri-Awa en Mario-ri-Wawo, op zich te nemen. Zijn marsch over Manoe-Manoe nemende, ontmoette hij den 30en September aldaar den Bevelhebber, die hem voorzag vart eene instructie, in hoofdzaak inhoudende het dwingen tot inlevering der geweren en het opzoeken van de hoofden, die op de vergadering van 28 September j.1. niet aanwezig waren. Den 1 en October kwam de colonne Hildering te Lawoe aan, waar, met inbegrip van de hier achtergebleven troepen, thans den colonnecommandant ter beschikking stonden: de 1ste en 2de compagnie van het 9de bataljon, 1 peloton cavalerie en 50 treinpaarden. Na op den 2en October nadere inlichtingen te hebben ingewonnen, omtrent het verblijf der in de instructie bedoelde hoofden, begaf de majoor Hildering zich den volgenden dag met eene compagnie op marsch naar Lampoko; de andere compagnie n.1. werd voor deze onderneming in verband met haren ongunstigen gezondheidstoestand (25 "/o zieken) niet geschikt geoordeeld. De 2 daagsche marsch naar Lampoko werd zonder eenig verzet van de zijde der bevolking volbracht. Het doorloopen traject was vooral voorbij Todang-Lopo (bivakplaats) uiterst vermoeiend. Gedurende den marsch op den 4en October meldden zich 2 afgezanten van den soele datoe bij den colonnecommandant, berichtende dat hun opgedragen was als gids te 109 het Gouvernement zijne vroegere rooverspractijken voortzette, werden met het oog op de verdachte bron, waaruit dit bericht afkomstig was, nog geen termen gevonden dezen Wadjoschen prins te arresteeren. Den lOen October vertrok de colonne uit Batoe-Batoe; den 11 en kwam zij te Pampanoea aan. Was reeds vroeger twijfel gerezen omtrent de gezindheid van den soele datoe van Soppeng, welke rijksgroote niet was verschenen op de bijeenkomst van den 28en September (zie boven), ook bij den tocht van de colonne Hildering was zijne houding hoogst verdacht geweest, omdat hij bij de komst der troepen in Lampoko deze streek verliet. Er was dus geen aanraking met hem mogelijk geweest, hetgeen juist in de bedoeling van den Bevelhebber had gelegen. Na den terugkeer der colonne te Pampanoea werd dan ook besloten, om t.g.t. den controleur t/b Goedhart, vergezeld van eene compagnie 19de bataljon, opnieuw naar Soppeng te zenden, teneinde de zaken in dat land nader te regelen. De voorgenomen tocht van den controleur Goedhart moest evenwel nog eenigen tijd worden |uitgesteld, daar de majoor Anten, in verband met binnengekomen berichten, voor den tocht naar Tjemma en de Pitoempanoealanden (ter ondersteuning van de vervolging van Lapawawooi), 2'/2 compagnie had bestemd en dus te Pampanoea, na het vertrek der troepen voor de actie in Gowa, voor andere excursiën geen voldoende troepenmacht meer beschikbaar was. Intusschen hadden de berichten uit Soppeng geen twijfel meer gelaten omtrent de tegenover het Gouvernement door den soele datoe, den watang lipoe en La Mappé (bestuurder van het noordelijk deel van Mario-ri-Awa) aangenomen houding. Het was vooral de eerstgenoemde, onder wiens leiding zich een nieuwe parfj|i'van verzet gevormd had; de datoe zelve wenschte in vrede met het Gouvernement te leven, doch de partij van verzet in haar land was sterker dan de hare, vooral omdat zij het grootste deel van hare geweren reeds ingeleverd had. Geen weerstand kunnende bieden aan den op haar uitgeoefenden dwang, richtte zij een rondschrijven aan haar vasallen, no met het verzoek om zich aan hare zijde te komen scharen, wanneer Soppeng in oorlog met het Gouvernement mocht komen. Dat dit laatste echter volstrekt niet in hare bedoeling lag, bleek uit haar aan den aroe Matowa van Wadjo medegedeeld voornemen, n.1. om Soppeng te verlaten en zich te vestigen in Singkang. Dit alles maakte een optreden tegen Soppeng dringend noodig. Niet alleen dat twee der voornaamste rijksgrooten, de soele datoe en de watang lipoe (bij wie zich ook nog hadden aangesloten La Mappé en La Djalanté, een Wadjosche prins met veel aanhang), zich tegen ons gezag verzetten, doch ook de datoe van Soppeng stond op het punt haar land te verlaten, en gaf daarmede te kennen, dat haar positie in Soppeng langzamerhand onhoudbaar werd; redenen genoeg om den voorgenomen tocht naar Soppeng zoo spoedig mogelijk te aanvaarden. Tijdens ons eerste bezoek aan dit land was n.1. aan de datoe steun toegezegd tegen onwilligen onder haar onderdanen. Die onwil was reeds lang getoond door den watang lipoe en in den laatsten tijd eveneens door den soele datoe, die geen gehoor had gegeven aan de vertoogen van de datoe om zijne opwachting te maken bij ons bestuur. Indien niet voorkomen werd dat de datoe haar land verliet, zou het vertrouwen van hare partij evenzeer worden geschokt, terwijl de macht der verzetspartij zou toenemen. Daar bovendien reeds vroeger de onwillige Soppengsche hoofden herhaaldelijk naar Watan-Soppeng waren opgeroepen, de laatste maal met opdracht om aldaar den 5en November vóór den controleur t/b te verschijnen, werd, nadat eene uit Wadjo teruggekeerde compagnie van het 19de bataljon beschikbaar was gekomen, besloten om den 3en November naar WatanSoppeng op te rukken. Nadat op den 2en November bericht was ontvangen, dat de soele datoe zich op den Goenoeng-Padoempa dicht bij Lampoko zou ophouden, met het voornemen zjch tegen ons te verzetten, waarbij hij gesteund zou worden door den watang lipoe en La Mappé, en dat op last van den watang lipoe een 7 tal kampongs door de bevolking waren verlaten, werd den 3en November d.a.v. door eene colonne sterk 114 geweren, onder commando van den kapitein van der Vliet, vergezeld van den 111 controleur Goedhart, van Pampanoea naar Soppeng opgeflikt en dien dag te Tjabeengé gebivakkeerd. Den 4en November werd Watan-Soppeng,,bereikt, alwaar de Nederlandsche vlag woei, terwijl de houding van de bevolking niets te wenschen overliet. Bij het bezoek van den colonnecommandant en den controleur t/b ten huize van de datoe van Soppeng verontschuldigde La Pabeangi (de prinsgemaal) zjine echtgenoote; hem werd verzocht aroe Bila te ontbieden. Toen deze verscheen, werd hem afgevraagd, welke de strekking was van zijn (namens de datoe) aan alle Soppengsche vasallen gericht rondschrijven (zie boven); het antwoord luidde, dat geen andere bedoeling had voorgezeten dan om te weten of de vasallen voortaan beter de bevelen van het Soppengsche hoofdbestuur zouden opvolgen en dat de prinsgemaal, nochjhïL ook maar voor een oogenblik aan verzet tegen het Gouvernement hadden gedacht. Verder werd vernomen, dat van den soele datoe nog geen antwoord bekomen was op het aan hem gericht schrijven van de datoe om te Watan-Soppeng te verschijnen, en dat zoowel de watang lipoe als La Mappé sinds lang het gezag van de datoe niet meer erkenden. Zij, zoowel als de soele datoe waren vast besloten zich. tegen het Gouvernement te verzetten in de stellingen aan de Saloloong, te Djilangé en te Padoempoe, alle op of in de nabijheid van den weg naar Lampoko gelegen. Het doel zou zijn. de onzen van alle zijden in te sluiten, wanneer wij in het ravijn van de Saloloong mochten afdalen. De verzetspartij zou ten slotte versterkt zijn geworden door lieden uit Barroe en het zuidelijk deel van Sidenreng, zoodat men de beschikking had over een 800 tal geweren. Volgens bericht zou de hadat van Barroe geweren aan den soele datoe hebben geleend, terwijl de bestuurder van dit land zich naar elders begeven had. Den 4en November Lawoe bereikt en verlaten bevonden zijnde, werd den 5en November met 77 geweren eene verkenning gemaakt naar de Saloloong, waarbij op eene gewapende bende van + 80 geweren werd gestuit. De vijand werd uit de stelling aan de Saloloong verdreven, waarna de colonne, zich niet sterk genoeg achtende ook de volgende stellingen te nemen, naar Lawoe terugkeerde. 112 De colonnecommandant zond rapport van het voorgevallene naar Pampanoea en bleef in afwachting van nadere instructiën in den omtrek van Lawoe patrouilleeren. Na ontvangst van dit rapport zond de militaire commandant te Pampanoea den kapitein Kooy de opdracht onmiddellijk met zijne colonne uit^adjo naar Soppeng te marcheeren en zich daar te vereenigen met de colonne van der Vliet te Lawoe. Den 8en November kwam de colonne Kooy te Botto aan, waarheen inmiddels het bivak uit Lawoe was overgebracht; de kapitein Kooy nam het commando der vereenigde troepen op zich. De nieuw opgetreden colonnecommandant was voornemens met het grootste deel zijner troepen over Saring te marcheeren naar de Lalang Katjiée, gelegen in den rug der vijandelijke stellingen aan de Saloloong. Om evenwel 's vijands aandacht van deze omtrekking af te leiden, werd den 9en een peloton naar de Saloloong gezonden, om dit punt te verkennen. Het ravijn bleek nog bezet te zijn, doch de vijand vuurde niet. Om 7'/2 uur n.m. kwam eene vroeger gedetacheerde afdeeling van de colonne Kooy uit Pampanoea te Botto aan, medebrengende eene sectie Europeanen onder den luitenant Hoff, en den officier van gezondheid de Jongh. Den volgenden morgen — 10 November — rukte de colonne over Pising op naar Saring. Een peloton onder den len luitenant van Son werd naar het ravijn der Saloloong gedetacheerd, met de opdracht den vijand een uitwijken over dat punt te beletten en hem vast te houden. Dit peloton zou later met den nakomenden peteké-trein, door de hoofdmacht worden aangetrokken. In de hiernevens aangegeven Voorhoede: marschorde werd door de colon- Cmdt. kap. van der Vliet. ne naar Pising etf^ring opge1 sectie Europeanen. nikt. Pising was geheel verlaten, «fa 4de compagnie W bataljon. Om 11 uur 45 min. v.m. werd Hoofdmacht: voeling met den vijand verkregen, 3de Comp. 19de bat. — 1 sectie, die zich bij den ingang van het Res. munitie | dekking 1 sectie dal van Sari"g °P verschillende Verb. sectie. | 3de compagnie. Plaatsen genesteld had. Hij vertoonde zich op de rechterflank 113 d .... , , het sterkst en werd hier door Bagage- en I dekking 1 peloton . , . , . & & . , . K een peloton venaagd, welke af- Alg. trein, infanterie. . .. , . . , s ' deeling vervolgens optrad als rechterflankdekking. Op de linkerflank werd eene sectie vooruit gezonden, welke in het ravijn afdaalde en aldaar op eene bende stootte. Deze werd met een verlies van twee gesneuvelden verdreven. Na door een groep te zijn versterkt, zette deze sectie den aanval voort, waarbij het gelukte nog 8 vijanden neer te leggen. 's Vijands weerstand was ook in het midden spoedig gebroken en door de bewegingen van het peloton op de rechterflank zag hij zich genoodzaakt een op dien vleugel aangelegde z.g. benteng-batoe te verlaten. In het geheel leed de vijand een verlies van 32 gesneuvelden, en van 2 achterlaad- en 19 voorlaadgeweren. Nadat de hier gelegen huizen waren doorzocht, werden alle verblijven en voorraden des vijands opgeruimd en werd om 2 uur 15' n.m. de marsch naar Djompo-DjompoE voortgezet. De gids sloeg echter een verkeerd pad in, zoodat de colonne ten slotte weer bij Saring terecht kwam; gedurende dezen marsch werd nog een gewapende neergelegd en bekwam de colonne een gewonde. Den 11 en November werd de marsch in dezelfde marschorde als den vorigen dag naar Djompo-DjompoE vervolgd. Nadat dit punt om 10 uur v. m. bereikt was, werd op een ladang bij Boeloe-NatappéE van 10—12 uur gerust om het peloton van Son in te wachten. Daar volgens den gids nog meerdere stellingen zouden worden ontmoet, besloot de colonnecommandant, toen het verwachte peloton om 12 uur nog niet aangekomen was, met de hoofdmacht door te rukken, terwijl de afdeeling van Son later met den trein zou moeten volgen. Bij haar verderen marsch ondervond de colonne weinig weerstand; het voetpad was op verscheidene plaatsen versperd, doch nergens werd de doortocht ernstig door den vijand betwist. Over DjilangE marcheerende, werd Laboeadji, het hoogste punt van den weg, bereikt; daar nergens water aangetroffen was, veroorzaakte de dorst verscheidene achterblijvers. Nadat deze opgesloten waren, werd om 4 uur 30' n. m. langs een steil Extra bijlage No. 35. I. M. T. 1915. 8. 114 boschpad naar Tedong-Lomo afgedaald, waar om 6 uur n. m. het bivak betrokken werd. Om 8 uur n. m. kwam de peteké trein in het bivak aan, zonder gedurende den marsch iets bijzonders te hebben ontmoet. Den 12en November zette de colonne den marsch voort; Kading werd verlaten bevonden. Omstreeks 2 uur n. m. werden op de westelijke uitloopers van den Boeloe-Alipang tijdelijke nederzettingen waargenomen en bleek de vijand hier stellingen te hebben aangelegd. Feitelijk was de colonne hier in den rug der stelling, daar deze naar het westen (Lampoko) gekeerd was, en naar het oosten gedekt werd door de stellingen der Saloloong en van Saring. De vijand had zijn rug blijkbaar voldoende beveiligd geacht en niet gerekend op de colonne Kooij tusschen zijne beide fronten in. Terwijl de colonne Kooij dus in den rug van den vijand ageerde, was ook reeds van uit Lampoko door onze troepen tegen 's vijands stelling opgetreden. Nadat n. 1. den 9en November het bericht van den kapitein van der Vliet omtrent de verkenning op 5 November der Saloloong te Makasser was ontvangen, besloot de Bevelhebber zoo spoedig mogelijk eene compagnie naar Lampoko te zenden, ten einde van daar naar Lawoe op te rukken. In verband hiermede werd aan H. M. Assahan per draadloos telegram opgedragen den lOen November van haren tocht langs de westkust naar Makasser terug te keeren, om bedoelde compagnie naar Lampoko over te voeren, terwijl aan de colonne Engelen, die den 6en November van Pangkadjéné (zie hoofdstuk XIII ad. B) naar Barroe was opgerukt, werd opgedragen den 1 len eveneens naar Lampoko te marcheeren. Den Hen November werd om 4 uur v. m. een nieuw spoedbericht uit Pampanoea te Makasser ontvangen, meldende dat den 7en November aan den kapitein Kooij was opgedragen zich met spoed te Lawoe met de colonne van der Vliet te vereenigen. Naar aanleiding hiervan vertrok de Bevelhebber 2 uur later met H. M. Assahan naar Lampoko, medenemende de 3de compagnie 8ste bataljon onder den kapitein Lenshoek en alle beschikbare dwangarbeiders, benevens 8 dagen vivres voor deze oclonne 115 zoowel als voor die van den kapitein Engelen. Om 5 uur 30' n. m. kwam de Assahan te Lampoko aan, waar de colonne Engelen eenige uren te voren reeds was gearriveerd. Inmiddels had de Bevelhebber in den namiddag een draadloos telegram uit Makasser ontvangen, dat volgens een na zijn vertrek uit Pampanoea ontvangen tijding de te Lawoe vereenigde colonnes van der Vliet en Kooij tezamen 2'/2 compagnie sterk zouden zijn. Den 12en November rukte, ingevolge bekomen opdracht van den Bevelhebber, de compagnie Lenshoek uit Lampoko op in de richting van Lawoe, om verbinding te zoeken met de troepen uit Pampanoea. Om 7 uur 40' v. m. werd voeling met den vijand verkregen. Bij hare vergeefsche poging om den ingang van de kloof, waardoor de weg naar Lawoe voert, te forceeren, sneuvelde 1 inlandsch fuselier en werden 5 andere gewond. Om 1 uur betrok de compagnie een bivak in kampong BoeloeDoewa. Toen om 2 uur n. m. geweervuur werd vernomen, rukte de kapitein Lenshoek met 1 peloton opnieuw op naar de vijandelijke stelling. Om 3 uur n. m. werd voeling verkregen met de colonne Kooij, en verder in vereeniging met deze de laatste weerstand van den vijand gebroken. Met achterlating van 1 sectie in de stelling keerde de colonne Lenshoek bij het invallen der duisternis naar het bivak terug. De colonne Kooij betrok het bivak in kampong Baloesoe. De vijand had op het gevechtsterrein 18 gesneuvelden en 5 gewonden achtergelaten. Gedurende de volgende dagen werden nog herhaaldelijk gewonden des vijands te Lampoko en Boloesoe aangebracht. Volgens latere berichten van de bevolking had de vijand bij de gevechten van den 12en November een verlies geleden van + 100 gesneuvelden en 150 gewonden. Voorts vielen in onze handen 5 lila's, 2 achterlaad- en 16voorlaadgeweren, benevens 5 revolvers en zeer veel munitie, w.o. ± 10.000 beaumont- en andere achterlaadpatronen. Terwijl de compagnie Lenshoek den volgenden dag eene verkenning maakte naar de Boeloe-Alipang en het gevechtsterrein van den vorigen dag, gaf de Bevelhebber te Lampoko op 13 November den kapitein Kooij eene instructie 116 voor de verdere actie in de landstreken Soppeng, Sidenreng (gelegen tusschen de Lampokorivier en Paré-Paré) en Barroe ('). De kapitein Kooij werd gemachtigd om ook zoonoodig een tocht te maken door Mario-Noord. De compagnie Lenshoek en eene sectie 3.7 cM. snelvuurgeschut van H. M. Assahan werden onder zijne bevelen gesteld, terwijl het detachement Engelen voorloopig belast werd met het vasthouden van Lampoko. Zoodra de omstandigheden zulks toelieten, zou dit detachement naar Pangkadjéné, en de compagnie van der Vliet van de colonne Kooij naar Pampanoea terugkeeren. De Bevelhebber keerde den 14en November naar Makasser terug. Bij hare verdere tochten in West-Soppeng ondervond de colonne Kooij nergens meer eenig verzet en den 16en November werd de artillerie naar H. M. Assahan teruggezonden. Den 18en November keerde de compagnie van der Vliet naar Oost-Soppeng terug met opdracht om eenige dagen te patrouilleeren in het gebied der Saloloongrivier, i in samenwerking met het voorgenomen optreden in het dal van de Takalassierivier) en verder de kampongs van den watang lipoe te bezoeken. Vervolgens zou deze compagnie naar Pampanoea terugkeeren. Op 24 November was zij aldaar terug. De rest der colonne en het detachement Engelen marcheerden, nadat te Lampoko, de woonplaats van den soele datoe, een detachement van 30 man onder 1 officier was achtergelaten, naar het zuiden. In Takalassie werd de colonne Lenshoek belast met den patrouillegang van het in Soppeng gelegen deel der Takalassierivier en begaf de kapitein Kooij zich met 1 compagnie, vergezeld van de colonne Engelen, naar Barroe. Laatstgenoemde afdeeling marcheerde vervolgens door naar Pangkadjéné, terwijl de colonne Kooij een bivak betrok in Soempang-Minangé. (1) Blijkens ingekomen berichten hadden ook hoofden uit Barroe met gewapend gevolg aan het verzet deelgenomen, o.a. daeng Beta, een broeder van den pabitjara van Barroe. Uit Sidenreng zouden de hoofden La Bollong, Soeba en Tjoba met ± 60 geweerdragenden den soele datoe hebben gesteund. 117 Gedurende de verdere actie in West-Soppeng en Barroe toonde de bevolking zich nergens vijandig gezind, doch stellige berichten omtrent het verblijf van den soele datoe c.s. werden niet verkregen. Den 29en November ging de compagnie van het 19de bataljon over naar Laboso, om van daar te ageeren in Kiroe-Kiroe en Zuid-Sidenreng. Nadat den lOen December door datoe Bakka was medegedeeld, dat niet alleen de soele datoe en daeng Beta, doch waarschijnlijk ook de watang lipoe en La Mappé zich ophielden in OostSoppeng (te Palakka op den Boeloe Oempoengan), rukte de kapitein Kooij met de compagnie van het 19de bataljon medio December over Paré-Paré, Masépé en Batoe-Batoe naar Watan Soppeng (')• De compagnie Lenshoek werd in West-Soppeng en Barroe achtergelaten om in die streken te patrouilleeren. Den 20en December meldden de watang lipoe en La Mappé zich bij den civielen en militairen gezaghebber te Rappang. (Zie Hoofdstuk XXI) en den 6en Januari 1906 onderwierpen zich'ook de soele datoe en daeng Beta te Watan-Soppeng bij den assistent-resident van Boni, tijdens eene door dien hoofdofficier aldaar gehouden hoofdenvergadering. (1) Niet wetende waar Palakka en Boeloe-Oempoengan lagen, begaf de kapitein Kooij zich op zijn tocht naar Oost-Soppeng eerst naar BatoeBatoe, in de hoop hier nadere inlichtingen daaromtrent te verkrijgen. 2 akte van verband van 2 Mei 1900 afgelegde belofte om te zullen medewerken tot eene regeling van de noordelijke grens van het landschap Loewoe op de nader door het Gouvernement van Nederlandsch Indië aan te geven wijze, door allerlei uitvluchten getracht heeft de beëindiging der zaak te verschuiven, toen de resident ter beschikking Brugman, vergezeld van den toenmaligen assistent-resident-titulair Engelenberg, in de maand Maart 1904 zich ter regeling dezer aangelegenheid naar dat landschap begeven had, bij welke gelegenheid het zelfbestuur van Loewoe opnieuw zijne geringschatting voor het Nederlandsch-Indische Gouvernement getoond heeft door deze ambtenaren weder, evenals den vorigen Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden Baron van Hoëvell, bij diens bezoek aan Loewoe in Augustus 1902 en anderen vóór hem, op hoogst ongepaste en tegen de landsinstellingen indruischende wijze te bejegenen; den Raad van Nederlandsch Indië gehoord; overwegende dat het wenschelijk is, alvorens tot een gewapend optreden over te gaan, nog eene laatste poging te beproeven om de met Boni en Loewoe gerezen geschillen op vredelievende wijze tot oplossing te brengen door de zelfbesturen dier landschappen in de gelegenheid te stellen om — wat eerstgenoemd landschap betreft — zijne contractueele verplichting ten aanzien van de overdracht der tolrechtenheffing aan het Gouvernement alsnog na te komen, en om — voor zooveel laatstgenoemd landschap aangaat — zijne contractueele verplichting ten aanzien van de regeling zijner noordelijke grens na te komen en boete te doen voor de door het zelfbestuur tegenover het Gouvernement aangenomen ongepaste houding, in welke gevallen bedoelde geschillen als beëindigd zullen worden beschouwd; is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden op te dragen om door een Europeesch bestuursambtenaar in de tweede helft der maand Juni 1905, namens het Gouvernement van Nederlandsch-Indië schriftelijk de volgende eischen te doen stellen: 6 Hulpdiensten en Treinen: het door den Commandant van het Leger noodig geachte militaire personeel voor hulpdiensten en treinen, zoomede de daarvoor vereischte dragers en dieren; Zeemacht: a. de beschikbare schepen van het Nederlandsch eskader in Oost-Indië, b. H. M. Serdang, c. H. M. Assahan, d. H. M. Borneo, e. het recherchevaartuig Brak, ƒ. het Gouvernementsstoomschip Kwartel, g. het politie- en communicatie vaartuig Tjantik II; 2e. dat door den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden voor civiele aangelegenheden de noodige ambtenaren, ook voor tolkendienst, aan de expeditie zullen worden toegevoegd. Ten zevende. Den Bevelhebber der expeditie te machtigen om tegen de minst te bedingen prijzen of loonen de benoodigde transportmiddelen boven de bij de expeditie ingedeelde, alsmede koelies, gidsen enz. in te huren. Ten achtste. Den Commandant van het Leger en Chef van het Departement van Oorlog in Nederlandsch Indie" te machtigen: le. om het noodige te verrichten voor den inhuur van de voor den overvoer der expeditionnaire troepenmacht naar het operatietooneel benoodige transportmiddelen; 2e. om met de Koninklijke-Paketvaart-Maatschappij de noodige regelingen te treffen voor het onderhouden van een geregelde gemeenschap tusschen Soerabaia en de Golf van Boni. Ten Negende: Te bepalen: le. dat de aan de expeditie deelnemende officieren, ambtenaren, civiele personen, inlandsche hoofden, onderluitenants, onderofficieren, mindere militairen, koelies, dwangarbeiders, paarden en muildieren worden verpleegd als op voet van oorlog; Bijlage Ib. (zie art. 2 van bijlage Ia). Eischen, welke uit naam van het Nederlandsen-Indische Gouvernement door den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes aan de zelfbesturen van Boni, Loewoe en c. q. van andere landschappen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden moeten worden gesteld. A. Boni. 1. Medewerking tot overdracht aan het Gouvernement tegen schadeloosstelling van het recht tot het heffen van in- en uitvoerrechten en erkenning van het recht van het Gouvernement tot uitoefening van het havenbeheer en de havenpolitie in het landschap, welke maatregel gepaard zal gaan met de plaatsing van gouvernementsambtenaren in het landschap. 2. Vergoeding van de kosten voor het overbrengen der expeditie van Java naar Boni en terug. 3. Sluiting van een nieuw politiek contract op den voet van het bij den eersten eisch gevoegde model contract. ' B. Loewoe. 1. Afstand van alle rechten en aanspraken van Loewoe op de Posso-streek tegen eene billijke schadeloosstelling. 2. Sluiting van een nieuw politiek contract op den voet van het bij den eersten eisch gevoegde model contract. 3. Afstand tegen schadeloosstelling van het recht tot het heffen van in- en uitvoerrechten aan het Gouvernement en erkenning van het recht van het Gouvernement tot uitoefening van het havenbeheer en de havenpolitie in het landschap, welke maatregel gepaard zal gaan met de plaatsing van gouvernementsambtenaren in het landschap. 4. Betaling eener boete groot ƒ ~ .. 16 C. Andere tegen het Gouvernement zich verzettende zelfbesturende landschappen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. 1. Sluiting van een nieuw politiek contract op den voet van het bijgevoegde model contract. 2. Betaling eener boete groot ƒ Behoort bij Artikel 2 der instructie voor den Bevelhebber der naar Zuid-Celebes te zenden expeditionnaire macht, vastgesteld bij artikel 4 van het besluit van 14 Juni 1905 No 1. Bijlage Ic. (Zie ten negende ad 11e van bijlage 1). VOEDINGSTARIEF voor de troepen, dwangarbeiders enz. § 1. Bepaling van het ration. EXTRACT. Hoeveelheden per dag aptwfï fn Europeanen Inlanders TOELICHTINGEN. ARTIKfc.Lfc.rN. Afrikanen en neid- en Amboi- dwangar- neezen. beiders. . |Azi:n L. 0.005 0.005 De volgende artikelen kun- feoter' K.G. 0.02 nen door de daarneven ge- Brandhout .... M3 . 0.003 0.0025 noemde worden vervangen ferood,versch K.G. 0.20 naar dezen maatstaf: Klapperolie, versche L. 0.0175 1 versch broods hard brood koffie ... KG. 0.03 0.03 1 „ rundvleesch = rund- tetroleum L. 0.015 0.01 vleesch, geconser- feundvleesch,versch K.G. 0.45 0.30 veerd in blik, Rijst . „ 0.50 0.70 = 3/5 gehakt |rhee".'. „ 0.005 0.005 = 5/6 versch varkens- ■Zout' " 0.025 0.025 vleesch = 2/3 gerookt spek 1 Rijst =1 Brasketan = 1 Bruine boonen = 3/4 groene erwten = 3 volkspijs berekening der vivres. § § 2, 3 en 4: enz. Bijlage XIII. Rapport van de op den 27en Juli 1905 ten 8—9 uur v.m. verrichte verkenning van een landingspunt nabij Badjowé (zie schets 2). Onder dekking van een gewapende sloep van Hr. Ms. de Ruyter werd in een vlet de dieptelijn 10—12 d.M. gevolgd van kampong Tippoeloewé tot de zuidpunt van Bodjowé, waarbij gemiddeld 200—300 M. uit den wal werd gebleven. In alle kampongs van het verkende kustgedeelte werden borstweringen met achterwaarts omgebogen vleugels, waartusschen enkele gesloten werkjes waargenomen, vermoedelijk alle met elkander in elke kampong één geheel vormende. De meeste borstweringen bestonden uit horizontale boomstammen, opgestapeld tot een hoogte van 1, 5 a 2 M. en aan de vóórzijde tegengehouden door in den grond geslagen palen, waartegen aan de achterzijde een aarden borstwering werd waargenomen. Bij geen der borstweringen werden verhakkingen gezien. Het gedeelte van kampong Lonraé, zuidwaarts tot de zuidgrens van Badjowé, leek dichter en dieper landwaarts in bewoond en zwaarder versterkt dan het N. gelegen kustgedeelte. Tijdens de verkenning werden in de kampongs en versterkingen slechts enkele menschen waargenomen; van geweren werd niets bespeurd. Het geheel gaf den indruk, dat de strandkampongs verlaten waren. Van verscheidene huizen nabij de versterkingen was de atapdakbedekking afgenomen en waarschijnlijk gebruikt voor afdaken en hutjes in de nieuw opgeworpen versterkingen. De steenen hangar in Balateloe-lalangé was duidelijk zichtbaar; ook deze was dakloos. Als meest geschikt landingsfront wordt aangemerkt de kuststrook bij het N. gedeelte van kampong Béna, waarvan de indruk werd verkregen, dat daar het aan land komen, wat de terreingesteldheid betreft, nog de minste moeilijkheden zal opleveren. 64 Ook kan dit gedeelte écharpeerend onder vuur genomen worden van de standplaats van Hr. Ms. Serdang tijdens de verkenning, zoodat aldaar de landing door geschutvuur kan worden voorbereid en langdurig ondersteund. Het gekozen landingsfront strekt zich uit van eenige lage alleenstaande strandboomen met breede bladerkronen en korten stam tot een meer zuidelijk gelegen goed herkenbaar huis met drie naar zee gekeerde deuropeningen. REEDE PATIRO, 27 Juli 1905. De 2de Bevelhebber, (w.g.) DE LANNOY. Bijlage XIV. Landingsbevel voor den 28en Juli 1905 (zie schets 2). le. Geland wordt ter hoogte van het N. gedeelte van kampong Béna. 2e. 's Vijands hoofdmacht bevindt zich vermoedelijk op het kustvak Badjowé, Tippoeloewé en nabij Watamponé. De op vorenbedoeld kustvak gelegen kampongs zijn vermoedelijk niet alleen aan de zeezijde, doch ook op de flanken versterkt, zoodat vuur kan worden afgegeven op de tusschen de kampongs gelegen vlakten, welke laatste bovendien bestreken worden uit daarop gelegen werkjes. 3e. Als commandant van het le echelon treedt op de 2e Bevelhebber, aan wien de kapitein van den staf wordt toegevoegd. (') 4e. De troepen zullen landen in 3 echelons: le echelon 2e echelon het L. H. 15de bataljon, staf, le, 2e, 3e compagnie 19de bataljon Infanterie, compagnie maréchaussée, detachement genietroepen. (2) 4de compagnie 19de bataljon, 9de bataljon, artillerie, genietroepen, officierspaarden, cavalerie (1 vlot). (1) Ook werden hem toegevoegd de kapitein der genie de Greve en de luit. t/z le klasse Bauduin (2) Benevens de landingsdivisiën van H. M. Hertog Hendrik en Koningin Regentes, elke sterk 4 sectiën van 20 man, onder commando van den kapitein-luitenant ter zee Woldringh. 66 Geneeskundige sectie gecomb. troepen, veldhospitaal, veldrustkamer. 3e echelon. { reserve korpstrein, vrije dragers, 2e comp. trein (gedeeltelijk), cavalerie (3 vlotten). Na afloop hiervan wordt doorgegaan met het landen van treinpaarden middels laadbooten en van de cavalerie middels vlotten. 5e. Met de zeevaartkundige leiding is belast de luitenant ter zee lste klasse Bauduin, aan wien is toegevoegd de lt. ter zee 2e klasse Koning. 6e. De landing zal worden voorbereid en gedekt door vuur van de marine en door gewapende sloepen. 7e. Het le echelon zal een stelling innemen tot dekking der landing van de volgende troepen. 8e. Na landing van het le echelon zal een seinbrigade der marine aan den wal worden gezet voor het onderhouden der gemeenschap tusschen de gelande troepen en de vloot. 9e. Gedurende de landing van het le echelon bevind ik mij aan boord van het S. S. der K. P. M. van Riemsdijk. REEDE PATIRO, 27 Juli 1905 De Bevelhebber (w.g.) VAN LOENEN. Bijlage XV. le. 2e. 3e. lste echelon in 29 sloepen (»). Landingsorder voor den 28en Juli 1905. De sloepen en stoomsloepen zullen te 6 uur v. m. verzameld zijn nabij de schepen, aan boord waarvan zich de troepen van het le echelon bevinden, die zij moeten overvoeren. Van de troepen, behoorende tot het le echelon, blijven voorloopig achter de officiersbedienden, paarden en bagage, het kookgereedschap, het archief en de veldzakken. De korpscommandanten doen een en ander verzamelen en wijzen het noodige personeel voor toezicht aan. De verdeeling der troepen enz. over de ontschepingsmiddelen is als volgt: Staf L. H. 15de bataljon + det. genietroepen in 1 sloep, compagnie maréchaussée in 4 sloepen, 4de compagnie L.H.15debataljon in 6 sloepen, staf 19de bataljon + det. genietroepen in 1 sloep, 3decompagnie L.H. 15debataljon in 4 sloepen, 2de compagnie 19de bataljon in 4 sloepen, 3de compagnie idem in 4 sloepen, lste compagnie idem in 5 sloepen, 4de compagnie 19de bataljon in 6 sloepen, staf 9de bataljon in 1 sloep, lste compagnie idem in 4 sloepen, 2de compagnie idem in 4 sloepen, 3de compagnie idem in 4 sloepen, 4de compagnie idem in 4 sloepen, I personeel met artillerie { vuurmonden in 2 sloepen, ( paarden en minitie op 1 vlot, genietroepen in 3 sloepen. (1) De beide marinelandingsdivisieën in gewapende sloepen der oor , logsschepea.; 2de echelon in 28 sloepen en 3 vlotten. Bijlage XIX. MILITAIR COMMANDO VAN CELEBES, MENADO en TIMOR. MAKASSER, den 13en Augustus 1905. Ingevolge het mij' kenbaar gemaakte verlangen van den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes behoort de bezetting van Tjamba zich niet langer te bepalen tót de taak, haar opgedragen in artikel 4 van de U verstrekte voorloopige instructie, maar behoort door die bezetting thans mede offensief te worden opgetreden in het Z. W. deel van Boni. Doel van dit optreden behoort te zijn de onderwerping van in genoemd deel van het Bonische rijk zich ophoudende vijandig gezinde elementen; terwijl de personen, die als leiders van het verzet moeten worden aangemerkt, zoo mogelijk behooren te worden gearresteerd. Zoodra mogelijk na ontvangst van dit schrijven behoort tot het zooeven bedoeld offensief optreden te worden overgegaan eii wel met een zoo sterk mogelijke macht. Rekeninghoudende met de omstandigheid, dat voor de rechtstreeksche beveiliging van Tjamba in verband met de daar ter plaatse beschikbare gewapende politiemacht niet meer wordt vereischt dan één sectie infanterie, kan de uitrukkende colonne, waaraan onder geen voorwaarde inlandsche hulptroepen mogen worden toegevoegd, derhalve bestaan uit eene compagnie infanterie. Zooals reeds in het voorgaande ligt opgesloten, blijft dus de sectie Gusdorf, waarover laatstelijk handelde d.z. schrijven aan den plaatselijk militairen commandant te Pangkadjéné van den 7en dezer — U ter kennisneming toegezonden — tot nader order te Uwer beschikking. Aan den plaatselijk militairen commandant te TJAMBA. 78 In aanmerking nemende den indruk, door het krachtig optreden van de expeditionnaire troepenmacht allerwege in het Bonische land teweeggebracht, zoodat na de welgeslaagde landing te Badjowé nog slechts sporadisch en weinig beteekenend verzet behoefde te worden overwonnen, acht ik het voor offensief optreden in het Z. W. deel van Boni — Lamoeroe blijft voorloopig buiten beschouwing — de beschikking over eene compagnie infanterie noodig, maar ook voldoende. Als terrein van actie voor die troepenmacht wordt aanvankelijk aangewezen het gebied begrepen tusschen de grenzen van het gouvernementsgebied, de zuidgrens van Lamoeroe en den bovenloop der WallannaE, waarin in de eerste plaats behooren te worden bezocht Bantjië, Liboeroeng enz., die tot voor kort als verzamelplaatsen van vijandelijke benden bekend stonden. Tjamba blijft de verplegingsbasis vanwaar alle behoeften worden betrokken en werwaarts zieken en gewonden, zoonoodig, behooren te worden geëvacueerd. Voor de vorming van den trein bij de uitrukkende colonne behooren door U plaatselijk de nog noodige transportmiddelendragers en draagpaarden—te worden ingehuurd. Zooveel doenlijk behoort van draagpaarden te worden gebruik gemaakt. Voor hel geval deze te Tjamba niet in voldoende aantal beschikbaar mochten zijn, kunnen zij van Maros worden betrokken, zijnde de assistent-resident der Noorderdistricten door het hoofd van gewestelijk bestuur aangeschreven ten deze alle mogelijke hulp te verleenen. Gaarne ontving ik zoodra mogelijk bericht van den afmarsch der collonne van Tjamba en hare eerste bestemming. Niet ondienstig acht ik het bij het voorgaande ter kennis van UWelEdelGestrenge te brengen, dat blijkens de laatste van den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes ontvangen berichten: a. bij de laatst ondernomen tochten, die zich vrij ver binnenslands hebben uitgestrekt, nergens verzet werd ondervonden, maar integendeel zoowel bij hoofden als bevolking eene goede gezindheid werd waargenomen; b. reeds zes van de zeven hadatsleden in onderwerping zijn gekomen; 79 c. de rijkssieraden door den rijksbestuurder op plechtige wijze zijn uitgeleverd; d. de vorst van Boni met een gering aantal volgelingen zich zou ophouden in het gebied van Ponré ten 2. W. van de hoofdplaats Watamponé en ten N. O. van Liboeroeng; e. door de tijdelijk versterkte bezetting van Balangnipa offensief wordt opgetreden in het Z. O. deel van Boni (ten noorden van de Tangkarivier). Voorts meldde de assistent-resident der Oosterdistricten dat aroe Gona, een der leiders van het verzet, in Z. O. Boni reeds bij hem zijne onderwerping had aangeboden en dat de onderwerping van andere hoofden spoedig kan worden tegemoet gezien. De Militaire Commandant. (w.g.) MICHIELSEN. I Schets 15. ScMis 16 Aanzicht Boen toe Batoe van tut BogavttiaJ. Aanzicht boventop van uit jc, plaat A. De voet van den Boentoe BaJot hier gemaskeerd door voorgelegen fopje y,p/aaf A. 87 de patrouillecommandant te Banoea, de Europeesch-sergeant de Graaf, den 8en Januari den ex-pabitjara van Solo (een der aanvoerders bij den aanval op onze vestiging te Balangnipa» Op 30 Juli 1905) gevangen nam. Den 9en Januari meldde zich daarop daeng Patanga bij dezen patrouillecommandant. De patrouille van Batoe-Poetih werd nu aangetrokken bij die te Tekko, en het doel der patrouilleering was thans de vervolging van aroe Laboeadja en diens aanhang. Met dezelfde opdracht bevonden zich in Zuid-Boni afdeelingen van het 19e bataljon uit Watamponé|en van de bezetting van Balangnipa. Toen den 13en januari bericht werd ontvangen dat aroe Laboeadja plannen koesterde zich te onderwerpen, zond de detachementtfeommandant te Tjamba nog een patrouille naar Paloekoe, om van daaruit in verband met de andere afdeelingen de uitvoering van genoemde plannen te bevorderen. Bovendien werd een detachement gezonden naar Laboeadja in de Bergregentschappen, teneinde een uitwijken van den vluchteling naar deze zijde te beletten. Den Hen Januari bood aroe Laboeadja bijf den| assistentresident der Oosterdistricten te Balangnipa zijn onderwerping aan. Daar thans van eigenlijk verzet in Zuid-Boni geen sprake ntser was, besloot de Gewestelijk Militaire Commandant tot opheffing van het detachement te Tjamba. Tot het bewaren der rust in Zuid-Boni werd een mobiel detachement te Balangnipa geformeerd, terwijl den militairen commandant van Pangkadjéné. werd opgedragen van tijd tot tijd te doen patrouilleeren in de voormalige Gowasche enclave Gattarang-Matinggi. Ingevolge besluit van den Gewestelijk Militairen Commandant keerde den len Februari 1906 de bezetting van Tjamba naar Makasser terug. B. Pangkadjéné. In Hoofdstuk II werd medegedeeld welke taak aan de bezetting van Pangkadjéné vóór en gedurende de expeditie naar B»ni was toegedacht (zie voortsde instructie van den Militairen Commandant dd. 20 Juli 1905) ('). De bestaande sterkte van 3 officieren en 100 minderen werd daarvoor voorloopig voldoende geacht. (1) Zie bijlage VIIc 91 Engelen werd verleend. Daar inmiddels de compagnie Lenshoek het gevecht had afgebroken, keerde de toegezonden hulp onverrichter zake naar Lampoko terug. De gebeurtenissen op deze en volgende dagen in Soppeng en Barroe zullen in hoofdstuk XVI worden behandeld. Het aandeel, dat de colonne van Pangkadjéné hierin nam, bepaalde zich hoofdzakelijk tot de bewaking van het bivak te LampoKÓ, waarvoor deze afdeeling den 13en November door den Bevelhebber voorloopig was aangewezen. Den 18en November werd na overleg met den kapitein Kooij, commandant der in Soppeng en Barroe ageerende troepen, de terugtocht naar Pangkadjéné aanvaard. Over Takalassi, Batoe Lappa, Tampa en Tjamming werd de colonne tot Kamara begeleid door de colonne Kooij. Van daar trok de colonne Engelen over Tanette naar haar standplaats terug, welke den 22en November werd bereikt. Hernieuwde actie van het detachement te Pangkadjéné werd gevorderd, toen volgens ingekomen berichten twee voortvluchtige hoofden, de soeledatoe van Soppeng en daeng Bèta (een hoofd uit Barroe, dat deelgenomen had aan het verzet bij Lampoko op den 12en November, zie Hoofdstuk XVI) zich schuil hielden op de grens van Mario-ri-Wawo en het zuidelijk deel van Soppeng. Tot hunne opsporing gelastte de Gewestelijk Militaire Commandant bij schrijven van den 13en December 1905 aan de bezetting van Pangkadjéné en Lampoko, om detachementen uit te zenden, welke respectievelijk over Lisoe in Tanette en Tjaming in Barroe naar het westelijk deel van Mario zouden oprukken. Op dezen tocht, waarbij de genoemde detachementen zich den 19en December te Oempoengaeng onder het commando van den kapitein Engelen vereenigden, werd geen spoor van genoemde hoofden ontdekt. Daar de colonnecommandant vermeende de vluchtelingen in Barroe of West Soppeng te kunnen aantreffen, vertrokken de beide detachementen den 24en December over Watoe-Watoe naar Soempang-Binangé in Barroe, dat den volgenden dag bereikt werd. Ook hier werden geen nadere gegevens verkregen. Het detachement van Lampoko ging door naar Biroeé, met opdracht zich in West-Soppeng opnieuw van levensmiddelen te voorzien. 92 Jiet detachement van Pangkadjéné bleef tot den 27en December te Soempang-Binangé, van waar het verdeeld werd over Takalassi en het eiland Panjikiang, ingevolge bekomen opdracht van den majoor der infanterie de Wijs, die inmiddels met de algemeene leiding van de actie in Barroe was belast. Het gedeelte te Takalassi keerde den 30en December en dat van Panjikiang den 4en Januari te Pangkadjéné terug. Aangezien bovengenoemde soeledatoe zich den 6en Januari te Wattang-Soppeng onderworpen had, kon de bezetting van Lampoko worden verminderd en keerde een peloton van de daar gelegerde compagnie naar Makasser terug. Ook de patrouillegang in Barroe was tot nog toe verricht door deze compagnie, doch thans was het overblijvende gedeelte te zwak voor die taak. Daarom werd daarmede thans eene afdeeling onder 1 officier uit Pangkadjéné belast, met opdracht de reeds aangevangen registratie der bevolking te beëindigen en pressie uit te oefenen op de verdere inlevering van vuurwapens. Den lOen Januari kwam deze afdeeling op hare bestemming Soempang-Binangé aan. Ongeveer een maand later was de registratie afgeloopen en werd door den Gewestelijk Militairen Commandant de patrouillegang in Barroe wederom uitsluitend opgedragen aan de bezetting van Lampoko, en bepaald, dat het detachement te Soempang-Binangé naar Pangkadjéné zou terugkeeren. Voordat ten volle aan dezen last uitvoering was gegeven, kwamen berichten in dat de voortvluchtige radja van Gowa voornemens was uit de Masenrempoeloelanden over Soppeng en Barros naar zijn land terug te keeren. In verband met deze tijding werd bij schrijven van 1 Maart door den Gewestelijk Militairen Commandant bepaald, dat tot nader order niet alleen het detachement in Barroe voorloopig aldaar zou blijven, doch dat bovendien de bezetting van Lampoko door eene afdeeling van 1 officier en 50 geweren uit Pangkadjéné moest worden versterkt. Hoewel thans wederom van uit Lampoko en Soempang Binangé krachtig werd gepatrouilleerd en den 29en Maart laatstgenoemd bivak tijdelijk naar Tjamming in Oost-Barroe werd verplaatst, kon geen spoor van den radja van Gowa worden ontdekt. 93 Bij schrijven van den Gewestelijk Militairen Commandant dd. 12 April werd de bezetting van Lampoko tot op 1 sectie (van het 8ste bataljon) verminderd en keerde het daar gelegerde detachement van Pangkadjéné naar zijn standplaats terug, waarheen het den Hen Mei gevolgd werd door de opgeheven bezetting van Soempang-Binangé. Den 29en Juni gaf de Gewestelijk Militaire Commandant last, dat het detachement v/h 8ste bataljon te Lampoko naar Makasser zou terugkeeren en vervangen zou worden door een sectie van de bezetting van Pangkadjéné. Den len Juli vertrok die afdeeling onder een officier uit Pangkadjéné naar Lampoko. C. Balangnipa. Na de in hoofdstuk VIII vermelde verrichtingen der bezetting van Balangnipa bepaalde haar werkkring zich hoofdzakelijk tot het bewaren der orde in de Oosterdistricten en Zuid-Boni. Bijzondere gebeurtenissen vielen hierbij niet voor. Daar nog steeds twee der vroegere verzetshoofden aroe Laboeadja en patta Tinrie, ondanks bekomen aanmaning, in gebreke bleven zich te onderwerpen en hunne aanwezigheid een bron van onrust bleef voor de goedgezinde bevolking, werden voortdurend pogingen tot hunne arrestatie in het werk gesteld' en werd in verband hiermede medio September een detachement onder een officier te Manipi gelegerd. Voorloopig gelukte het echter niet de vluchtelingen gevangen te nemen of tot onderwerping te bewegen. Den 12en October vertrok het grootste deel der bezetting van Balangnipa onder den militairen commandant den kapitein van Waasdijk naar Manipi, zoodat de sterkte in deze plaats op 120 man werd gebracht. Dit geschiedde met het oog op de voorgenomen operatiën tegen Gowa, waaraan door de bezettingen van Balangnipa en Tjamba door een gezamenlijk optreden in het N. O. deel van genoemd rijk zou worden medegewerkt. Toen deze maatregel bij de bevolking bekend werd, ging weldra het gerucht, dat aroe Laboeadja voornemens zou zijn een aanval te doen op Balangnipa, zoodra het grootste deel der 95 eveneens naar Balangnipa terug, zoodat de bezetting aldaar van af 9 Januari wederom in haar geheel op hare standplaats was vereenigd. De vervolging van aroe Laboeadja en patta Tinrie was inmiddels krachtig voortgezet; hierbij werd gehandeld in samenwerking met eene afdeeling onder den 2en luitenant Freudenberg van Watamponé en met patrouilles van de bezetting van Tjamba. Hoewel eene patrouille onder den 1 en luitenant Barkmeijer op den len Januari eerstgenoemd hoofd op de hielen zat, gelukte het niet hem gevangen te nemen. Den 5en Januari meldde patta Tinrie zich bij het civiel bestuur te Sindjai, welk voorbeeld den Hen Januari door aroe Laboeadja gevolgd werd. Zonder twijfel was dit resultaat grootendeels te danken aan de onvermoeide vervolging, waaraan zij vooral gedurende de laatste weken van verschillende zijden hadden blootgestaan. Met de onderwerping van deze laatste verzetshoofden werd de rust in Zuid-Boni verzekerd geacht, zoodat medio April de Gewestelijk Militaire Commandant besloot tot de opheffing van het garnizoen te Balangnipa. Hoewel reeds op dit tijdstip de sterkte werd ingekrompen, werd het voorloopig nog gelaten ter voorziening in het detachement, dat moest dienen tot steun van den nieuw opgetreden controleur van Zuid-Boni met standplaats te Garitjing. Nadat die taak was overgenomen door de bezetting van Watamponé, werd het garnizoen te Balangnipa teruggebracht tot zijn oorspronkelijke sterkte van 1 officier en 39 minderen en den 2len Mei 1906 geheel opgeheven. XIV. Tocht naar Wadjo van 25 Augustus — 1 September. In hoofdstuk X zijn de redenen vermeld welke den Bevelhebber hadden geleid tot het plan om Wadjp binnen te rukken. Die motieven werden nog versterkt door de omstandigheid, dat door Wadjo aan den voortvluchtigen vorst van Boni vrije doortocht was verleend. Nadat het hoofdkwartier te Parnpanoea gevestigd was, kon aan genoemd plan gevolg worden gegeven. Den 25en Augustus 96 vertrok de Bevelhebber uit Pampanoea met eene colonne ter sterkte van V2 eskadron, 3 compagnieën van het 9de bataljon, 1 compagnie van het L. H. 15de bataljon, een detachement genietroepen en 1 compagnie trein. Medegevoerd werden vivres voor 7 dagen, gedeeltelijk met de tremcompagnie, gedeeltelijk in prauwen. Voor het overgaan der l^enrana-rivier was den vorigen dag door de genie een vlot in gereedheid gebracht. Evenals de vivresprauwen, werd dit vlot door de bevolking de rivier opgevoerd naar Lagoesi als eerste bestemming. De in het bivak achtergebleven troepen (3 compagnieën, respectievelijk van het 9de, 19de en L. H. 15de bataljon, x\z eskadron, 1 batterij artillerie, IV2 sectie genietroepen en hulpdiensten) stonden onder het bevel van den majoor de Wijs. De maréchaussée compagnie had een afzonderlijk bivak aan de overzijde der rivier. Daar het in de bedoeling van den Bevelhebber lag de woonplaatsen te bezoeken van den hoofdvorst (aroe Matowa) en de zes voornaamste vorsten, richtte de colonne zich het eerst naar het naastbijgelegen Lagoesi, het verblijf van een dezer zes, den patta Pillaê. In de doorgetrokken landstreek was de bevolking overal in hare kampongs aanwezig en had men Nederlandsche en witte vlaggen uitgestoken. Te Lagoesi aangekomen, bleek de patta Pillaê niet aanwezig te zijn; daarom werden de besprekingen gevoerd met zijnen jongeren broeder (die zich in Kampiri bij den Bevelhebber had gemeld), den soelewatang van Lagoesi, en overige hadatsleden ter plaatse. Deze besprekingen leidden aanvankelijk niet tot het gewenschte resultaat, n.1. de inlevering der vuurwapens, waaronder zich vele beaumontgeweren moesten bevinden. Na eene doorzoeking van de kampong en de bedreiging dat de hoofden zouden worden medegevoerd, werden weldra 60 achter- en 22 voorlaadgeweren te voorschijn gebracht. Inmiddels waren de prauwen met vivres aangekomen en werd hier het bivak betrokken. Den volgenden dag marcheerde de colonne terug naar Maroangin en van daar naar Patilo om aldaar de rivier over te gaan. Hier meldde zich La Djalanté, een zoon van den vroegeren aroe Matowa, om zijne diensten aan te bieden. 97 Deze rijfcsgroote was Juist te voren uit Soppeng aangekomen. Hij deelde mede door den hoofdvorst van Wadjo te SÉlJn terugontboden, waaraan hij echter gemeend had eerst te moeten Voldoen, nadat onze troepen Wadjo waren binnengerukt, hiermede te kennen gevende hoe weinig vertrouwen hij nog stelde in de overige rifkSgrooten. Van zijne goede gezindheid gaf hij blijk door het verschaffen van prauwen voor den overtocht uéPlf(vier en de inlevering van 11 geweren. Het vroeger ontvangen bericht, dat de Tjenrana hier doorwaadbaar was, bleek onjuist te zijn. Nadat het meergenoemd vlot te Patilo was aangekomen, kon des middags om 12 uur de overtocht naar Padaëlo aanvangen. Hoewel ook van de prauwen van La Djalanté werd gebruik gemaakt, vorderde het overtrekken der 110 M. breede rivier zoo veel tifd, dat van een verder oprukken naar Sinkang op dezen dag moest worden afgezien. Daar de huizen in Padaëlo gering in aantal en bovendien zeer vuil waren, werd het bivak buiten de kampong betrokken. Den 27en Augustus werd de marsch naar Sinkang, den zetel van de pattapatola E, voortgezet. Deze vorstin was lid van het hoofdbestuur van Wadjo en tevens datoe van Soppeng. Noch èij, noch haar echtgenoot de patolalolo, die hare bestuursfunctiën in Wadjo waarnam, waren te Sinkang aanwezig. De hoofden van deze plaats beweerden geen**Vuurwapens te bezitten; hunne aanhouding in het bivak had echter het gewenschte gevolg en weldra waren 149 voorlaadgeweren door de bevolking ingeleverd. In den loop van den dag werd aan den eisch tot inlevering der geweren nog door twee andere bestuurshoofden voldaan. Eerst maakte de plaatsvervangende radja van Zuid-Tempé hare opwacnHng, en later verscheen de rangrang toewa van Iempé-Kiempé (een der zes voornaamste vorsten van Wadjö9l Deze twee vorstinnen leverden respectievelijk 239 en 255 vtifÉr^ wapens in, waaronder enkele achterlaadgeweren. Den volgenden dag — 28 Augustus — bereikte de colonne Tantjoe, de woonplaats van den rangrang Betteng Pola (een der zes voornaamste vorsten). Ook de aroe Matowa was hier tijdelijk aanwezig. Bij de thans gehouden bijeenkomst werd den hoofdvorst duidelijk uiteengezet om welke redenen (reeds voren vermeld) onze troepen zijn land waren binnengerukt. Extra bijlage No. 35. I. M. T. 1915. 7. 98 Bovendien werden de eischen kenbaar gemaakt, waaraan reeds van stonde af aan moest worden voldaan, w.o. in de eerste plaats de inlevering van vuurwapens. Ingevolge deze vordering werden nog denzelfden dag 10 beaumont- en 77 voorlaadgeweren ingeleverd. De colonne bleef nog den 29en en 30en Augustus te Tantjoe. De Bevelhebber wenschte hier n.1. op den 30en eene vergadering te houden met den hoofdvorst en de zes voornaamste vorsten (aroe Annangé). Daar evenwel één hunner, de patola E (die desnoods den patolalolo had kunnen zenden), niet aan de oproeping gehoor had gegeven, kon dit voornemen niet ten uitvoer worden gelegd. Intusschen rukten den 29en Augustus detachementen uit naar Lowa, de woonplaats van den tjakoeridi en der zes aroe Annangé, en naar Palipoe. Den volgenden dag werd Tosora bezocht door 1 V2 compagnie van het 9de bataljon. Bij deze tochten deed zich niets bijzonders voor; de hoofden en bevolking bleven voortdurend hunne vuurwapens inleveren, den29enlll en den 30en Augustus 199, waarvan echter in totaal slechts 33 achterlaadgeweren. Den 3len Augustus werd de terugtocht naar Pampanoea aanvaard. Te 7 uur v.m. marcheerde het grootste deel der colonne af naar Singkang, alwaar de hier ± 60 M. breede Tjenrana middels vlotten en prauwen werd gepasseerd. De Bevelhebber volgde om 9 uur v.m. met de achtergebleven twee compagnieën. Nadat het bivak, tegenover Singkang op den rechteroever van de rivier, betrokken was, werd de door den Bevelhebber beoogde bijeenkomst met het hoofdbestuur van Wadjo gehouden; ook thans waren de patola E, noch de patolalolo, ondanks gedane oproeping, verschenen; de overige vorsten verklaarden echter schriftelijk ook zonder de genoemden wettige besluiten te kunnen nemen, waarop de z.g. korte verklaring door de aanwezige leden van het hoofdbestuur van Wadjo werd onderteekend. Aangezien volgens verkregen inlichtingen La Djalanté op den 26en Augustus den Bevelhebber bad misleid en slechts een klein deel zijner vuurwapens zou hebben ingeleverd, begaf de controleur Goedhart zich met een peloton infante/ie den 99 len September bij het aanbreken van den dag naar het verhef van genoemd hoofd aan de overzijde der rivier. De woning werd omsingeld en La Djalanté gearresteerd; het gelukte beslag te leggen op 105 aan hem toebehoorende geweren, welke in de omgeving werden aangetroffen. Denzelfden dag keerde de colonne onder den Bevelhebber te Pampanoea terug. In het bivak hadden zich gedurende de afwezigheid van den Bevelhebber geen buitengewone gebeurtenissen voorgedaan. Vermelding verdient slechts de onderwerping aldaar op den len September van den pengoeloe Lompona Djowa E (den z.g. 2en bevelhebber van het Bonische leger). Daar aroe Bola, het Wadjosche hoofd, dat met zijne volgelingen de mondingen der Tjenrana zou verdedigen, nog niet in onderwerping gekomen was, rukte den 2en September eene colonne uit van 2 compagnieën infanterie (van het 9de en 19de bataljon) onder den kapitein Filet, teneinde (als voornaamste opdracht) genoemd hoofd in zijn gebied, gedegen in het Z. O. deel van Wadjo, op te sporen. Reeds den volgenden dag meldde aroe Bola zich te Bola bij den kapitein Filet en kort daarop te Pampanoea bij den Bevelhebber. Evenals de pengoeloe Lompona Djowa E en La Djalanté werd aroe Bola voorloopig gevangen gehouden totdat aangenomen kon worden, dat al de in zijn gebied aanwezige geweren waren ingeleverd. Ook hier had deze maatregel weldra de beoogde uitwerking. De colonne Filet trok van Bola over Lempoeng en Benarang verder naar Tosora, van waar den 5en September naar Pampanoea werd teruggekeerd. XV. Tocht naar Lamoeroe. Nadat de onderwerping van Boni een voldongen feit was geworden, achtte de Bevelhebber het noodig onzen invloed ook in Lamoeroe te doen gelden. Dit landschap vormde n.1. tot nu toe een z.g. lilapasiadjingaji (vasalstaat door bloed- of aanverwantschap) van Boni, en zijn bestuur diende dus thans op de hoogte te worden gebracht van de verhoudingen tot zijn nieuwen suzerein. Ook moesten 107 dienen en de colonne te geleiden naar het logies, dat voor den troep in gereedheid was gebracht in de woning van den soele datoe. Na aankomst te Lampoko was de houding van dit hoofd vriendschappelijk te noemen, daar levering van levensmiddelen op zijn last onverwijld plaats had. Hoewel de soele datoe zich in de nabijheid van het bivak ophield, bleefhtj niettemin in gebreke zich te melden en liet hij den 5en October dan ook weten niet te zullen komen, als motief aanvoerende bevreesd te zijn voor de compagnie. Een onmiddellijk daarop uitgezonden afdeeling, om hem te arresteeren, kwam te laat; op grooten afstand werd in het gebergte een troep vluchtelingen opgemerkt. De patrouille kon nog de hand leggen op een 16 tal voorlaadgeweren, welke waren achtergelaten,- en keerde naar het bivak terug. De colonnecommandant meende van eene vervolging in het zware bergterrein af te moeten zien en besloot, daar geen der in zijne instructie genoemde hoofden zich te Lampoko bevond, zich naar Batoe-Batoe in het noordelijk deel van Soppeng (Mario-ri-Awa) te begeven, waartoe frif lijn weg koos over Paré-Paré en Masépé. Na hiervan den commandant van de achtergebleven compagnie in Lawoe te hebben kennis gegeven, werd den 6en October de tocht naar Paré-Paié aanvaard. Zoolang Soppengsch gebied doorloopen werd, bleek de bevolking bevreesd te zijn voorde colonne. Waar deze in aantocht was, vluchtten de inwoners naar het gebergte. Het was derhalve duidelijk, dat de datoe nog niet de noodige bevelen ten opzichte van de ontvangst onzer troepen had uitgevaardigd. In het Sidenrengsche daarentegen kwamen gidsen de colonne vrijwillig tegemoet om hunne diensten aan te bieden, terwijl de bevolking, die rustig in hare kampongs bleef, klappers aanbood. Na den tijdroovenden overtocht vah den Soempang-Menangai, waarbij hulp werd verleend door den aroe van het naburige Sogaé, marcheerde de colonne door naar Paré-Paré, dat des avonds te 6 uur werd bereikt. Dezen dag was een afstand van ± 40 K.M. afgelegd, voor een groot deel door het mulle zand langs de kust. De tocht had haren invloed doen gelden op de inlevering van geweren uit Zuid-Sidenreng (Nepo) te Paré-Paré, waar b.v. den 6en October 40 nieuwe beaumonts werden aangebrafcnï. 108 Den 7en October marcheerde de colonne verder naar Masépé; met het oog op de zieken moest des middags een zeer lange rust worden gehouden en kon Masépé pas des avonds om IIV2 uur worden bereikt. De bivakcommandant was tijdig van de komst der colonne verwittigd, zoodat het noodige voor logies in gereedheid was gebracht. Den volgenden dag werd in Masépé gerust. Gedurende den marsch dezer colonne door West-Soppeng en Sidenreng waren bij het hoofdkwartier beschikkingen genomen om eventueel tegen Gowa te kunnen optreden, waarvoor de noodige troepenmacht diende te worden bijeengebracht. Den 4en October gaf de Bevelhebber last tot den terugkeer der troepen uit Soppeng. Dit bevel bereikte den majoor Hildering den 9en October te Masépé. Dienovereenkomstig aanvaardde de colonne op dezen datum den terugmarsch naar Pampanoea. Daar zij eerst uiterlijk den 15en aldaar moest aankomen, werd voorloopig, ook met het oog op de zieken, niet verder dan tot Batoe-Batoe gemarcheerd. Een bericht uit Lawoe meldfje, dat ook de troepen aldaar op last van den Bevelhebber reeds den 8en October naar Pampanoea waren teruggekeerd. Te Batoe-Batoe verzond de colonnecommandant een brief aan de datoe van Soppeng, in hoofdzaak de mededeeling behelzende dat de soele datoe, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, te Lampoko wederom weigerachtig was gebleven zich te komen melden en dat thans aan haar en den hadat werd opgedragen dezen rijksgroote te ontbieden en te straffen, van welke straf te Pampanoea moest worden gerapporteerd. Ook aan La Mappé, het hoofd van Mario-ri-Awa (dat zich gecompromiteerd had, doordat zijne onderhoorigen hadden deelgenomen aan het eerste gevecht met onze troepen bij Paré-Paré), werd schriftelijk opgedragen te Pampanoea zich te melden en zijne geweren in te leveren. De Jpabitjara Mario-ri-Awa bood daartoe zijne medewerking aan. In den avond van den 9en October kwam La Djalanté (jenerale van Tempé, zie hoofdstuk XIV) zijne opwachting bij den colonnecommandant maken. Hoewel deze bij geruchte vernomen had, dat La Djalanté nog steeds in het bezit was van geweren en onder het masker van vriendschap met Bijlage I. EXTRACT Gouvernements Besluit No. 1 met drie bijlagen Ia, Ib, Ic. Buitenzorg, den Men Juni 1905. Gelet op het geheim besluit van 12 December 1904 No. 2, waarbij de noodzakelijkheid betoogd is om naar aanleiding van de door het zelfbestuur van Boni herhaaldelijk gepleegde contractschendingen, de tekortkomingen van den bestuurder van dat landschap tegenover zijne onderdanen en ten slotte zijne herhaalde hardnekkige weigering om mede te werken tot het treffen der noodige maatregelen tot overdracht tegen schadeloosstelling van het recht tot het heffen van in- en uitvoerrechten in het landschap aan het Gouvernement van Nederlandsch-Indië, Waartoe hij krachtens de artikelen 21 en 22 van het op 16 Februari 1896 gesloten contract verplicht is, dit landschap, zoonoodig met den sterken arm, te dwingen tot de naleving zijner contractueele verplichtingen, niet alleen tot handhaving van Nederlands opperheerschappij en ter bevordering van het welbegrepen belang der bevolking in Boni, maar ook in het belang van het volk en het Nederlandsche gezag in de andere zelfbesturende landschappen van Zuid-Celebes, en Waarbij voorts de wenschelijkheid is te kennen gegeven om ook aan andere tegen het Gouvernement in verzet zijnde 'of komende landschappen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden zoodanige eischen te stellen als door de tijdsomstandigheden geboden worden tot handhaving van het Nederlandsche gezag en tot herziening van de verhouding tusschen het Gouvernement van Nederlandsch-Indië en bedoelde landschappen; herlezen de bij bovengenoemd besluit reeds gedeeltelijk verhandelde geheime misètve van den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden van 9 April 1904 No. 51 en bijlage, waaruit blijkt, dat het zelfbestuur van Loewoe in strijd met de door de tegenwoordige bestuurster in de bij haar optreden gepasseerde 3 A. aan het zelfbestuur van Boni: nakoming van de, ingevolge de artikelen 21 en 22 van het met den bestuurder van het landschap en zijne landsgrooten op 16 Februari 1896 gesloten contract, op genoemd zelfbestuur rustende verplichting om mede te werken tot de overdracht aan het Gouvernement, tegen billijke schadeloosstelling, van het recht tot het heffen van in- en uitvoerrechten alsmede erkenning van het recht van het Gouvernement tot uitoefening van het havenbeheer en de havenpolitie in dat landschap, met welken maatregel gepaard zal gaan plaatsing van gouvernementsambtenaren in Boni (artikel 16 van bedoeld contract); B. aan het zelfbestuur van Loewoe: le. nakoming van de door de tegenwoordige bestuurster van dit landschap bij de door haar op 2 Mei 1900 gepasseerde akte van verband afgelegde belofte om te zullen medewerken tot eene regeling van de noordelijke grens van het landschap op de nader door het Gouvernement van Nederlandsch-Indië aan te geven wijze, in dien zin, dat door het zelfbestuur van Loewoe ten behoeve van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië afstand worde gedaan van de rechten en aanspraken van Loewoe op de Posso-streek, tegen betaling door het Gouvernement van een billijke schadeloosstelling; 2e. sluiting van een nieuw contract op den voet van het bij dezen eisch te voegen nieuwe model Celebescontract, als boetedoening voor de onbehoorlijke bejegening door het zelfbestuur van gouvernementsambtenaren, laatstelijk van die welke ter regeling van de sub le bedoelde aangelegenheid zich in Maart 1904 naar Loewoe begeven hebben en voorts ter voorkoming van eventueele herhalingen van dergelijke handelingen van de zijde van het zelfbestuur; A.(enB). met aanzegging, dat aan het zelfbestuur van Boni (Loewoe) een door bovenbedoelden bestuursambtenaar te stellen termijn van hoogstens 10 (minstens 10 en hoogstens 14) dagen wordt gelaten om zich bereid te verklaren 4 de gestelde eischen te aanvaarden en dat, indien geen tijdig antwoord wordt ontvangen, bedoelde eischen als afgewezen zullen worden beschouwd. Ten tweede. Te bepalen: A. dat ingeval het zelfbestuur van het landschap Boni weigerachtig blijft om te voldoen aan den in artikel 1 sub A van dit besluit genoemden eisch, eene expeditionnaire macht naar dat landschap zal worden gezonden met het doel om, bij aldien het Bonische zelfbestuur niet ten volle wenscht te voldoen aan de door den Bevelhebber der expeditie alsdan namens het Gouvernement van Nederlandsch Indië te stellen nieuwe eischen, dat bestuur door kracht van wapenen daartoe te noodzaken; B. dat ingeval het zelfbestuur van het landschap Loewoe geen gevolg geeft aan de in artikel 1 sub B van dit besluit vermelde eischen, de sub A bedoelde expeditionnaire macht te gelegener tijd naar Loewoe zal oprukken met het doel om, bij aldien het zelfbestuur van dat landschap niet ten volle wenscht te voldoen aan de door den Bevelhebber der expeditie alsdan namens het Gouvernement van Nederlandsch-Indië te stellen nieuwe eischen, ook dat bestuur door kracht van wapenen daartoe te noodzaken; C. dat de vorenbedoelde expeditionnaire macht, zoonoodig, ook tegen andere tegen het Gouvernement zich verzettende zelfbesturende landschappen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden zal oprukken met het doel om, wanneer die landschappen niet ten volle wenschen te voldoen aan de door den Bevelhebber der expeditie namens het Gouvernement van NederlandschIndië te stellen eischen, ook die zelfbesturen door kracht van wapenen daartoe te noodzaken. Tm derde. Te benoemen tot: a. Bevelhebber der in het vorig artikel bedoelde expeditie den kolonel der infanterie C. A. van Loenen; 5 b. 2den Bevelhebber, op wien ingeval van verhindering om het bevel te blijven voeren of ontstentenis van den Bevelhebber, het bevel overgaat, den kolonel der cavalerie Jhr. L. D. C. de Lannoy. Ten vierde. Vast te stellen de aan dit besluit gehechte instructie (') voor den Bevelhebber der expeditie onder bepaling, dat die instructie mede van kracht is voor den 2den Bevelhebber, ingeval het bevel op hem overgaat. Tenvijfdi. Te bepalen: dat het bevel over de aan de expeditie toegevoegde scheepsmacht zal worden gevoerd door den commandant van het Nederlandsen-eskader in Oost-Indië. Ten zesde. Te bepalen: le. dat de in artikel 2 bedoelde expeditionnaire macht zal zijn samengesteld als volgt: Commando: een kolonel, Bevelhebber der expeditie, een kolonel, 2de Bevelhebber der expeditie. Generale Staf: een luitenant-kolonel of majoor en een kapitein van den generalen staf, een kapitein- of luitenant-adjunct van den Staf, tevens adjudant van den Bevelhebber. Infanterie: het 9de, 19e en L. H. 15e bataljon benevens een compagnie marechaussee; Cavalerie: het 2de veld eskadron; Artillerie: een batterij van vier kanons van 3,7 c.M. snelvuur; een artilleriepark; Genie: twee sectiën genietroepen, een detachement geniewerklieden, een telefoonbrigade, een veldpark; (1) Zie bijlage I*. 7 2e, 3e. | enz. 4e. J 5e. dat de officieren en adjudant-onderofficieren tijdens hunne verpleging op voet van oorlog, ter bestrijding hunner uitgaven voor voeding, bedienden en transportmiddelen, daggelden zullen genieten, als voor hun rang of graad is aangegeven in het militair tarief No 4, zullende zij alsdan voor zich geen aanspraak hebben op voeding van landswege, noch op koelies of indemniteit daarvoor, als aangegeven in het militair tarief No 5; 6e. dat aan de gehuwde officieren, onderluitenants en ~> Europeesche onderofficieren (waaronder zij, die als weduwnaar, gescheiden echtgenoot of als ongehuwde één of meer wettige of gewettigde kinderen te hunnen laste hebben), die aan de expeditie deelnemen, gedurende hunne verpleging op oorlogsvoet wordt toegekend eene toelage, bedragende voorde officieren ƒ 85, en voor de onderluitenants en Europeesche onderofficieren ƒ30, 's maands; 7e. dat aan de officieren en adjudant-onderofficieren, alsmede aan de onderofficieren, beneden den graad van adjudant-onderofficier, die een maandelijksch traktement genieten, eene entrée de campagne wordt toegekend bedragende: voor een generaal majoor ƒ 400 voor een kolonel 350 voor een luitenant kolonel „ 300 voor een majoor . 275 voor een kapitein „ 250 voor een len luitenant „ 200 voor een 2en luitenant en onderluitenant. „ 175 voor een adjudant-onderofficier „ 100 voor een onderofficier op maandelijksch traktement beneden den graad van adjudant-onderofficier „ 50; 8 9e. enz.; 10e. ) 11e. dat de militairen beneden den graad van adjudant-onderofficier, de dwangarbeiders, zoomede de vrije koelies, gidsen enz., voor zoover deze laatsten niet in eigen voeding behooren te voorzien, in afwijking van het bepaalde bij het militair tarief No. 20, van landswege worden gevoed overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde voedingstarief; (') 12e. dat aan officieren, onderluitenants, en adjudantonderofficieren, zoomede aan civiele ambtenaren en beambten wordt vergund tegen betaling levensmiddelen uit 's lands voorraad te ontvangen; 13e. enz; 14e. dat de aan de troepenmacht toe te voegen dwangarbeiders onder militair beheer en toezicht zullen staan; 15e. dat aan alle soldij genietende militairen beneden den graad van adjudant-onderofficier, vóór het vertrek uit hunne garnizoenen als extra verstrekking zal worden uitgereikt een stel veldkleeding; 16e. dat alle officieren, onderluitenants, adjudant-onderofficieren en verdere militairen, die niet van landswege kleeding ontvangen, veldkleedingstukken tegen betaling uit 's lands voorraad kunnen betrekken; 17e. enz. Ten tiende. enz. Ten elfde. Te bepalen: a. dat aan de expeditie naar Zuid-Celebes een veldpostkantoor zal worden toegevoegd; b. | c. j enz' Ten twaalfde. Den Commandant der Zeemacht en Chef van het Departement van Marine in Nederlandsch-Indië te machtigen: (1) Zie bijlage Ic 9 le. het recherchevaartuig Brak en het politie- en communicatievaartuig Tjantik II op een nader door hem vast te stellen datum [bemand met personeel der Koninklijke Nederlandsche Marine ter beschikking te stellen van den Bevelhebber der expeditionnaire scheepsmacht; 2e. het noodige te verrichten voor den inhuur tegen den minst te bedingen prijs van twee twintig-kojangsprauwen. 3e. onder nadere goedkeuring van den GouverneurGeneraal verder, voor zooveel zijn Departement betreft, al die maatregelen te nemen, welke in het belang der expeditie door hem noodig worden geoordeeld. Ten dertiende. Al verder te bepalen: le. dat aan de in artikel 2 bedoelde expeditie zullen worden toegevoegd 600 dwangarbeiders, waaronder 24 mandoers; 2e. dat voor de tijdige beschikbaarstelling van het sub le vermelde aantal dwangarbeiders door den Directeur van Justitie het noodige zal worden verricht. Ten veertiende. Aan te teekenen dat den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden is opgedragen om aan de daarvoor in aanmerking komende inlandsche zelfbesturen in zijn gewest schriftelijk mededeeling te doen van de aanleiding van het optreden van het Gouvernement tegenover het landschap Boni en het doel dat daarmede wordt beoogd. Ten Ten vijftiende. I zestiende. I Enz. Accordeert enz. Bijlage I". (Zie ten vierde van bijlage I). Instructie voor den Bevelhebber der naar Zuid Celebes te zenden expeditionnaire macht. Artikel 1. Het militaire doel der expeditie is het breken van alle gewapend verzet, in Boni het nazetten en trachten zich meester te maken van den persoon van den vorst en zijne familieleden, als dezen de vlucht mochten nemen, zoomede van de rijkssieraden; het verder tot rust en orde helpen brengen van het geheele gebied, zoomede van de overige rijkjes in Zuid-Celebes, die Boni gewapenderhand mochten hebben gesteund; op te rukken naar Loewoe, als dit rijkje weigeren mocht te voldoen aan de door de Regeering gestelde eischen, zoonoodig ook hier rust, orde en gehoorzaamheid aan onze bevelen en voorschriften te helpen afdwingen en voorts het bestuur van Zuid-Celebes krachtig ter zijde te staan bij de ten uitvoerlegging van alle noodig geachte bestuursregelingen. Artikel 2. Na aankomst der expeditionnaire macht zal, alvorens tot de landing der troepen wordt overgegaan, de Bevelhebber het betrokken zelfbestuur schriftelijk in kennis stellen met de eischen, omschreven in de aan deze instructie gehechte bijlage (') onder mededeeling voor zoover Boni en Loewoe betreft: dat vermits het zelfbestuur geweigerd heeft te voldoen aan de eischen, welke namens Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië aan dat bestuur zijn gesteld, de Gouverneur-Generaal thans gelast heeft uitvoering te geven aan Zijn voornemen om door middel van geweld van wapenen aan het verzet van het zelfbestuur tegen het Nederlandsch-Indische Gouvernement een einde te maken; (1) Zie bijlage i. Extra bijlage No. 35. I. M. T. 1915. 9- 12 dat Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal echter, alvorens van de wapenen wordt gebruik gemaakt, het zelfbestuur nog een laatste gelegenheid wenscht te zien gelaten om zich vrijwillig aan den wil van het Gouvernement te onderwerpen; dat het zelfbestuur, indien het van die gelegenheid wenscht gebruik te maken, binnen een door den Bevelhebber te bepalen termijn van minstens één etmaal en ten hoogste twee etmalen de thans gestelde eischen onvoorwaardelijk heeft in te willigen; voor zoover andere landschappen betreft: dat het betrokken zelfbestuur binnen een door den Bevelhebber te bepalen termijn de gestelde eischen onvoorwaardelijk heeft in te willigen; en voor alle landschappen voorts: dat wanneer na ommekomst van dien termijn niet een in alle opzichten bevredigend antwoord is ontvangen, met de vijandelijkheden een aanvang zal worden gemaakt; en eindelijk dat wanneer het antwoord volkomen bevredigend luidt geen vijandelijkheden zullen worden gepleegd, maar dat de troepen in het landschap zullen blijven vertoeven tot dat aan alle eischen volledig is voldaan of voor zoover zulks niet mogelijk is, zoodanige waarborgen zijn gegeven dat die voldoening daardoor volkomen afdoende is verzekerd. Artikel 3. Buiten Boni (met het daaraan onderhoorige Lamoeroe) en Loewoe wordt door de expeditionnaire troepenmacht alleen opgetreden met instemming van den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden. Mochten echter door eenig landschap vijandelijkheden worden gepleegd tegen de troepenmacht, dan is de Bevelhebber bevoegd eigener autoriteit geweld met geweld te keeren. Artikel 4. De leiding der militaire operatiën berust uitsluitend bij den Bevelhebber. In civiele aangelegenheden zal de Bevelhebber overleg plegen met den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden, die de algemeene leiding op civiel bestuursgebied behoudt. 13 Artikel 5. Den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor is opgedragen den Bevelhebber op diens verzoek met alle te zijner beschikking zijnde middelen bij te staan voor zoover zulks met de rust en veiligheid in zijn commandement vereenigbaar is. Artikel 6. Den Bevelhebber wordt een in alle opzichten gematigd optreden aanbevolen. Hij zal in het bijzonder waken voor de stipte opvolging van de in het belang der bevolking gegeven voorschriften, zooals vervat in den Leidraad-Velddienst voor het Nederlandsch Indische Leger (punt 1 van het aanhangsel) en in de Algemeene Order No. 115 van 1901. Artikel 7. De Bevelhebber deelt den 2den Bevelhebber zijne plannen en voornemens volledig mede. Artikel 8. Ingeval de Bevelhebber jonger of lager in rang is dan de Commandant der expeditionnaire zeemacht behoudt hij niettemin volledig het bevel over de tot de expeditie behoorende troepen, die aan den wal ageeren. Tusschen den Bevelhebber der expeditie en den Commandant der expeditionnaire zeemacht behoort steeds de meest cordiale samenwerking te bestaan; de eerste houdt laatstgenoemde voortdurend op de hoogte van zijne plannen onder mededeeling van de in verband hiermede door hem noodig geachte verrichtingen der zeemacht. Artikel 9. Van elke belangrijke gebeurtenis, de expeditie betreffende, wordt door den Bevelhebber ten spoedigste bericht gezonden aan den Gouverneur Generaal. Vastgesteld bij Artikel 4 van het besluit van 14 Juni 1905 No. % 18 algemeene bepalingen. § 5. Boven en behalve de in § 1 hiervoren genoemde artikelen en hoeveelheden, welke van landswege worden verstrekt, zullen des verlangd ter beoordeeling van den Commandant der expeditionnaire troepen, voor 's lands rekening opgevoerd en tegen betaling aan de troepen verstrekt worden de ondervolgende levensmiddelen, in maximum tot de daarbij vermelde hoeveelheden:' Hoeveelheden per man „ en per dag. Een —£-j 2 ARTIKELEN Europeanen Inlanders tv^,.„, heid. Afrikanen en Toelichtingen| en dwangar- Amboineezen. beiders. Dengdeng K.G. 0.03 -1 Kaas 0.02^ Kerriepoeder „ 0.001 0.001 Klapperolie, versche... L. 0.015 PePer K.G. 0.001 0.001 Sambal, geconserveerde „ 0.002 0.003 Snertgroenten ' 0.005 Snertgroenten, gedroogde „ 0.003 0.003 Suiker, javaansche „ 0.02 Uien „ 0.015 0.015 Visch, gedroogde J 0.04 ZeeP „ 0.03 0.02 19 Deze artikelen moeten worden bekostigd uit de hierna te noemen geldelijke tegemoetkoming ter verbetering der voeding en uit de geldswaarde voor de temin-ontvangen vivres, voor zoover die genoemd zijn in de eerste rubriek van § 1 van dit tarief. Die geldswaarde wordt berekend naar de door den Legercommandant vast te stellen prijzen. Bovenbedoelde van landswege toe te kennen geldelijke tegemoetkoming bedraagt: voor ieder Europeesch, Afrikaansch of Amboineesch militair: 6 cent per dag; voor ieder Inlandsch militair: 4 cent per dag. § 6. Aan de Europeesche militairen kan een ration jenever van 0,05 L. per man en per dag van landswege worden verstrekt, wanneer zij langer dan één dag buiten het kwartier zijn werkzaam geweest. § 7. Enz. § 8. Indien vrije koelies, tolken, gidsen, spionnen enz. aan uitrukkende colonnes worden toegevoegd, kan ook aan dezen het ration voor inlanders en dwangarbeiders volgens § 1 niervoren worden verstrekt. § 9 Enz. § 10. Voor zoover de voorraad en de omstandigheden dit toelaten, kunnen alle artikelen, onder het hoofd „Provisiën" voorkomende in de prijslijst der militaire administratie, met uitzondering van wijn, ten behoeve der menages worden ontvangen tegen betaling van de in die lijst vermelde prijzen. Bijlage II. UITTREKSEL. Brief van den Gouvernements Secretaris aan den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden. Buitenzorg, den Men Juni 1905. Blijkens artikel 1 van het besluit van heden No 1,(') wenscht de Gouverneur-Generaal nog eene laatste poging te zien gedaan om de hangende geschillen met Boni en Loewoe tot eene vredelievende oplossing te brengen door de betrokken zelfbesturen in staat te stellen alsnog te voldoen — voor zoover Boni aangaat — aan zijne contractueele verplichtingen tot overdracht tegen schadeloosstelling der tolrechten in zijn gebied aan het Gouvernement en—voor zooveel Loewoe betreft—aan de eischen tot regeling der noordgrens van dat landschap en sluiting van een nieuw politiek contract. Daartoe wenscht Zijne Excellentie ten aanzien van Boni aan den bestuurder en de landsgrooten, namens de Regeering door UHoogEdelGestrenge den eisch gesteld te zien van medewerking tot nakoming van de verplichtingen, welke zij op zich genomen hebben in de artikelen 16, 21 en 22 van het vigeerende contract, bij het overbrengen van welken eisch zij gewezen zullen moeten worden op de door de tijdsomstandigheden geboden noodzakelijkheid tot invoering van rechtenheffing in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, waardoor het Gouvernement genoopt is om ook in Boni de in- en uitvoerrechten tegen billijke schadeloosstelling over te nemen, dien in- en uitvoer onder onze controle te brengen en door de plaatsing van een of meer bestuursambtenaren den vorst en de rijksgrooten ter zijde te staan en voor te lichten in het tot meerdere welvaart en ontwikkeling brengen van het land. De Landvoogd acht het voorts noodig, dat daarbij met nadruk gewezen wordt op het bepaalde in artikel 3 van het contract dat het landschap aan den bestuurder slechts in leen is gegeven (1) bijlage i. 22 onder de nadrukkelijke voorwaarde van stipte en trouwe nakoming der in het contract omschreven verplichtingen en aan het zelfbestuur worde duidelijk gemaakt, dat het Gouvernement zich niet langer mag bepalen tot het geven van berispingen en vermaningen, wanneer, zooals reeds bij herhaling is voorgekomen, door het zelfbestuur gehandeld wordt in strijd met het contract. Tegelijk met den eisch wenscht de Gouverneur Generaal aan het zelfbestuur van Boni een exemplaar van het nieuwe model Celebes-contract uitgereikt te zien, vergezeld van de mededeeling dat Zijne Excellentie het wenschelijk acht, in verband met het voorgevallene, de verhouding tot Boni te regelen op den voet van dat model, waarvan de nauwkeurige kennisneming derhalve aan het zelfbestuur behoort te worden aanbevolen. Zooals U uit mijn geheim telegram van 25 Mei j. I zal zijn gebleken, is het de bedoeling om het stellen van dezen eisch, die in de tweede helft van deze maand door een bestuursambtenaar over te brengen en zoo noodig met klem nader toe te lichten zal zijn, te doen geschieden met het noodige machtsvertoon, waartoe bedoelde ambtenaar zal worden begeleid door eenige schepen van het Nederlandsche eskader, in de hoop daardoor den overmoedigen vorst, die uit die handeling kan zien dat het ons ernst is, in het welbegrepen belang van zijn land en volk tot toegeven aan onzen rechtmatigen eisch te nopen. Wordt aan ons verlangen voldaan, dan acht de Landvoogd daarmede de geheele rekening met Boni vereffend en zal met geen enkel woord meer gerept mogen worden over Boni's vele vroegere tekortkomingen en wederrechtelijke handelingen. In dat geval blijft uit den aard der zaak de tegenwoordige vorst aan het bestuur en behoort, zoodra in Boni een ambtenaar zal zijn geplaatst v. z. n. onder voorlichting en leiding van dezen tot de keuze van een opvolger in het bestuur overgegaan te worden. Weigert het zelfbestuur om aan onzen eisch te voldoen m.a. w. weigert dat bestuur de nakoming van zijn met ons gesloten contract, dan zal in begin Juli a. s. tot de uitzending der expeditie worden overgegaan, terwijl dan al dadelijk zal moeten 23 worden begonnen met het beletten van allen in- en uitvoer in het landschap, nadat het zelfbestuur met het voornemen tot toepassing van dezen maatregel in kennis zal zijn gesteld. Zoo mogelijk zou de Gouverneur-Generaal genoemden eisch op 23 dezer gesteld willen zien, waartoe de gelegenheid bestaat indien het in mijn hoogergenoemd telegram bedoeld eskader met den resident Brugman of den controleur Goedhart den 21 en t.v. van Makasser vertrekt. In dat geval kan aan het zelfbestuur van Boni een termijn van 10 dagen worden gesteld voor de beantwoording van den eisch; wordt deze c.q. later dan den 23en gesteld, dan zullen voor dien termijn zooveel dagen gesteld kunnen worden als nog verloopen moeten tot 3 Juli a.s., welke datum in ieder geval als uiterste termijn voor het beantwoorden van den eisch zal moeten worden gesteld. De voor de beantwoording te stellen termijn moet geacht worden in te gaan wanneer de overbrenger van den eisch dien na zijne landing, ter bezorging aan den vorst heeft afgegeven, onverschillig aan wien, zoodat het afwachten van de komst van een gezantschap of officieel persoon van wege den vorst, voor de afgifte van dien eisch niet noodig is. Van den uitslag der bovenbedoelde zending en van de hieronder bedoelde voor Loewoe zal onverwijld van ieder afzonderlijk met den te Uwer beschikking staanden gouvernementsstoomer bericht moeten worden gezonden naar Makasser, waarna de Regeering ter zake telegrafisch mededeeling van UHoogEdelGestrenge verwacht, zoodat Zij uiterlijk den 5en Juli het definitief bericht omtrent het al of niet doorgaan der expeditie van U wenscht te ontvangen. Gedurende den aan Boni gelaten bedenktijd, zal de ambtenaar die den eisch heeft overgebracht met minstens twee schepen vóór Boni moeten blijven liggen, terwijl de andere ambtenaar (resident Brugman of controleur Goedhart al naar gelang eerstgenoemde of laatstgenoemde den eisch aan Boni overbrengt) dan met een oorlogsbodem kan doorstoomen naar Loewoe, teneinde ook aan het zelfbestuur van dit landschap de in artikel 1 van bovengenoemd besluit vermelde eischen te stellen, met aanzegging daarop binnen een termijn van minstens 10 en hoogstens 14 dagen te antwoorden, terwijl indien na dien 24 termijn geen antwoord is ontvangen, waarbij het zelfbestuur zich bereid verklaart ten volle aan de gestelde eischen te voldoen, bij wijze van voorloopigen dwangmaatregel, na kennisgeving aan dat bestuur, onmiddellijk zal moeten worden overgegaan tot afsluiting van het landschap voor allen in- en uitvoer, welke afsluiting ter zee kan geschieden door de drie dan in de Golf van Boni aanwezige schepen van het Nederlandsche eskader. Zoolang evenbedoelde afsluiting nog niet door eene ordonnantie gewettigd is, zal zij beperkt moeten blijven tot het beletten van allen in- en uitvoer, doch is confiscatie van vaartuigen en goederen ongeoorloofd. De vaststelling van het bedrag der bij het c.q. aan Loewoe te stellen ultimatum te eischen boete wenscht de GouverneurGeneraal aan UHoogEdelGestrenge over te laten, met dien verstande, dat door U het bedrag daarvan eerst aan de goedkeuring der Regeering worde onderworpen, hetgeen met eene korte toelichting telegrafisch kan geschieden; in het ultimatum zal de som genoemd moeten worden. Hetzelfde geldt voor de van andere zelfbesturende landschappen c.q. te eischen boeten. Ofschoon thans nog niet in bijzonderheden kan worden geregeld wat moet worden gedaan, wanneer Boni en Loewoe zich blijven verzetten en dus een gewapend optreden noodzakelijk maken, zoo acht de Gouverneur-Generaal het toch niet overbodig er v.z.n. Uwe aandacht op te vestigen dat—gelijk reeds d.z. vermeld werd—elk landschap dat zich gewapend verzet of steun verleent aan vijanden van het Gouvernement, na onderwerping de korte verklaring als in Atjeh gebruikelijk, heeft af te leggen, waardoor indirect bestuur blijft bestaan; dat bestuur behoort c.q. door U geregeld te worden volgens de instellingen des lands, maar het geheel onder toezicht en leiding van Europeesche bestuursambtenaren in den geest als geschied is in Atjeh's Onderhoorigheden, en zulks ook ten opzichte van de rechtspraak. Voorts zullen de landschappen, die in verzet komen, oorlogsschatting moeten opbrengen, terwijl na gewapend verzet van overneming van tolrechten tegen schadeloosstelling geen sprake meer kan wezen. 25 Zoo zal ook aan Loewoe, wanneer dit landschap eventueel gewapend verzet pleegt, voor den afstand zijner aanspraken op de Posso-streek door het Gouvernement geen schadeloosstelling meer worden gegeven. Bijlage III. EXTRACT. Instructie voor den Commandant der Scheepsmacht bij de expeditie naar Zuid-Celebes. Artikel t, Het doel. enz. Artikel 2. De expeditionnaire scheepsmacht bestaat uit: Hr. Ms. „Hertog Hendrik" Hr. Ms. „Koningin Regentes" Hr. Ms. „de Ruyter" Hr. Ms. „Zeeland" Hr. Ms. „Serdang" Hr. Ms. „Assahan" Hr. Ms. „Borneo" het recherchevaartuig „Brak" het Gouvernementsstoomschip „Kwartel" het politie- en communicatievaartuig „Tjantik II" Artikel 3. Het bevel over de in artikel 2 genoemde scheepsmacht is opgedragen aan den kapitein ter zee A. H. Hoekwater, Commandant van het Nederlandsche eskader in Oost Indië. Artikel 4. Enz. Artikel 5. Enz. Artikel 6. Behalve de in artikel 2 genoemde schepen, staan voorts onder het bevel van den Commandant der expeditionnaire scheepsmacht, alle gouvernementsstoomschepen en onder andere departementen van algemeen bestuur ressorteerende rijksvaartuigen, Extra bijlage No. 35. I. M. T. 1915. '0- 28 eventueel nog aan de expeditie toe te voegen, en de door het Departement van Oorlog ingehuurde of in te huren particuliere schepen, benevens de beschikbare debarkementsmiddelen. Artikel 7. Enz. Artikel 8. De zeevaartkundige leiding van het debarkement der expeditionnaire troeperf* is aan den Commandant der scheepsmacht opgedragen, waartoe de sloêperi van de door het Departement van Oorlog ingehuurde schepen bemand te zijner beschikking worden gesteld. Indien, ten gevolge van het moeten landen onder 's vijands vuur, moeilijkheden ontstaan om bovengenoemde sloependoor opvarenden der ingehuurde schepen bemand te-krijgen, zal hij daarin zooveel noodig voorzien, door de bemanning dier sloepen aan te vullen met personeel van de onder zijne bevelen staande oorlogsbodems. Artikel 9. De taak der expeditionnaire scheepsmacht is: a. het assisteeren bij de landing met alle beschikbare middelen (hieronder te begrijpen het voorbereiden en het dekken der landing); b. het beletten van] allen invoer voornamelijk van zout, opium en oorlogsmaterialen langs de Bonische kust (hierbij in bijzonder te letten op de mondingen der Tjenrana, die den belangrijksten af- en opvoerweg aan de oostkust vormt); c. het beletten van de gemeenschap over zee tusschen Loewoe en Boni; d. het onderhouden van de gemeenschap tusschen het kustgebied van Boni en Makasser; e. het zoonoodig naar aanwijzingen van den'expeditiecommandant bezetten van een strandbivak bij Badjowé nabij de mondingen van de Tjenrana of elders door een marinelandingsdivisie; ƒ. het ^assisteeren bij het aan land brengen van materialen en ■ vivres ten behoeve van de troepen eh3bij het embarkeeren van zieken en gewonden der landmacht;1; 29 g. het opvoeren van materialen, vivres enz. ten behoeve van de troepen langs de Tjenranarivier; h. het verrichten van alle verdere militaire diensten, welke, in overleg met den bevelhebber der troepen, blijken noodig te zijn, met dien verstande, dat landingsdivisiën slechts bij uitzondering voor operatiën ver in het binnenland mogen gebezigd worden. BATAVIA, den 21en Juni 1905. De Vice Admiraal, Commandant der Zeemacht en Chef enz. (w. g.) KOUWENBERQ. Bijlage iv. ORDRE DE BATAILLE van de EXPEDITIONNAIRE TROEPENMACHT naar ZUID CELEBES. HOOFDKWARTIER. Bevelhebber: Kolonel der Infanterie C. A. VAN LOENEN. 2de Bevelhebber: Kolonel der Cavalerie jhr. L. D. C. DE LANNOY. Adjudant van den Bevelhebber: Kapitein der Infanterie F. C. H. HIRSCHMANN, tevens adjunct van den Staf. GENERALESTAF. INFANTERIE. °de Bataljon. l°de Bataljon. L. h 15(je Bataljon. Maréchaussée. Chef van den Staf: Maj. v/d Gen. Staf A. Kisjes. Comdt: Majoor J. Hildering. Comdt: Maj. J. L. C. Anten. Comdt: Kap. R- B. M. de Wijs. Comdt: Kap. H. van Stipriaan Kapitein v/d Gen. Staf E. den Doorn de Jong. Kleine staf. Kleine staf. Kleine staf. Luiscius. Adjunct v/d Staf: de adjudant v/d Bevelhebber. 1 Compagnie Europeanen. 1 Compagnie Europeanen. 1 Compagnie Europeanen. 1 Compagnie Amboineezen. Schrijvers: 3 mindere militairen. 3 Compagnieën Javanen. 3 Compagnieën Javanen. 1 Compagnie Timoreezen. 18 officieren, 217 Eur. en 420 Inl. 18 Off., 205 Eur. en verder als 10 offic, 166 Eur. en 140 Inl. mind. militairen, 2 officiers-paarden, 9de Bataljon. mindere militairen, 2 off. paar- 40 bedienden, 4 mandoers en 120 den, 23 bedienden, \2 mandoers ____________ j Administratie. ' . u dragers. en 52 dragers. TOP. DIENST. TRANS P. WEZEN. Administratie. Als van 9de Bataljon. . _-___. — ——— ^ . , . , L. . Geneeskundige sectie. Administratie. 1 le Luitenant kwartiermeester. s le Luit. opnemer: Treincommandant: Schrijver!: 1 minder militair. Als van 9de Bataljon. 1 Luitenant kwartiermeester. H. A. van Marle. De Commandant van de 2 bedienden. Schrijver: 1 mind. militair. Opnemers: 2 mindere Treincompagnie. 9 bedienden militairen. Geneeskundige Sectie. n t f w q t GENEES K. DIENST. Geneeskundige sectie. Officier van gezondheid le klasse. Hospitaal personeel 6 Eur. en 5 Inl. Officier van Gezondheid 2e kl. mind. militairen, 2 bedienden, 1 Chef: dir. off. van Gez. le klasse Hospitaal personeel 5 Eur. en 4 Inl. mandoer en 14 dragers, (de dragers J- Bijker. mind. militairen, 2 bedienden, 1 man- g^—_»—«_ _— van de verband-groepen zijn begre- Schrijver 1 mind. militair. joer en 14 dragers (de dragers van _ _ ,. , „ „ . _ pen onder de bovenvermelde 120). 1 off. paard en 3 bedienden. je verbandgroepen zijn begrepen onder ARTILLERIE. GENIE. I de 52 van het L. H. 15de Bataljon). ^______ Geneeskundige sectien. ' Chef: de commandant van de Chef: de commandant van het MIL. ADMINISTRATIE. rfT.pnPPgin.nHigp ^rtisn ;-f ■batterij. detachement genietroepen. korpsen, vermeld bij die korpsen. Geneesk. sectiën voor de Cav, A L G E M- TREIN. VELDRUSTKAMER. Snelvuus-batterïï. Detachement genietroepen. Intendance. Art, Genietr. en Trein: ■ Comdt. le Lt. H. W. Verment, Comdt. Kap. W. R. de Greve, Chef: Kap. Int. W.J.C. van Bennekom. Off. van Gez. 2de klasse. Trein< Chef: Onderluitenant der Inf. en 1 off., 18 Eur. en 9 Inl. min- 2 sectiën genietroepen, 3 off., 2 Adj. le. Lt. kwartiermeesters. 5 Eun en 4 InL mind. militairen, j Velleman. dere militairen, 2 offic. paar- 38 Eur. en 48 Inl. mind. mili- 1 idem 2de Luitenant. 2 bed,enden' 2 mandoers en 44 Comdt: kapitein der Artil. den, 12 troepenpaarden, 6 be- tairen, 1 off. paard, 7 bedien- schrijvers: 2 mmd. militairen. dragers. A. van den Bovenkamp. dienden, 2 mandoers en 44 den, 2 mandoers en 46 dragers. 1 off. paard en 9 bedienden. Veldhospitaal o& VELDPOSTKANTOOR. dragers. . 2 comPagnieën. Geniewerklieden. Administratie der korpsen. Qlief. off van Gez 2de kiasse. 3 offic, 21 Eur. en 204 inl. Park en reserve. „ .... . . . . • , ,. , . , . . A. H de Chaufp-iip mind. militairen, 3 off. paarden, Commies der 2e klasse bij den 3 Eur. mindere militairen. (De administratie van de infanterie- rt n- uc ^nauiepie, . J,„ . . J n n (, , , . « . „,, j„ , . . . . ... 1 off van {re? 1 mil anotheker -u tr°epenpaarden, 31b trein- post- en teleg.- dienst. 9 Eur. en 3 Inl. mindere „, korpsen en den trein is vermeld bij 1 uu- vd" t>ez> 1 mn. apoincKer, . ' v .ft militairen. Telefoonbrigade. die korpsen en den trein). 22 Eur. en 9 Inl. mind. militairen, padden, n bedienden, en 16 Schrijvers: 1 mind. militair. 3 troepenpaarden. 11 Eur. mindere militairen. . ., 6 bedienden, 1 mandoer en 25 dragers- Adm. der gecombineerde wapens: dragers. Reserve v/d korpstrein. ™-—-ï—ss!-—5—•«_— Veldpark. ^g Lujtenant kwartiermeester. Vptpi-inairp dienst o j , » . . p, „ „ c . .. „„. 9 . , .... . veterinaire dienst. 3 mandoers en 50 dragers. CAVALERIE. 1 Eur. mind. militair. Schrijvers. 2 m,nd. militairen, s 9 hpHtVnripn paardenarts le klasse H. J. _____ _____ 2 bedienden. r j ynje koe . ingehuurde Tromp de Haas. dr a den- 2de Eskadron. Adm. van het Veldhospitaal. (Personeel voor den ziekenstal is raagpaar en. Comdt Ritmeester le Luitenant kwartiermeest begrepen: in de formatie van de naar behoefte. S- 1 Adj. O. O. kwartiermeester ^te"]]H2 J"' ? van he[ Administratie c . •• „ „ . A .... . 2de veldeskadron 4 Inl. ongegr.) Auiumistratie. Schrijvers: 2 mind. militairen. 1 ,, . „ ""Scs' 1 3 bedienden. paard> 3 bedienden- 6 1 Adj. O. O. kwartiermeester. dragers- Schrijvers: 2 mind. militairen. Dienst der magazijnen. 1 bediende. 1 2e Luit. en 2 Adj. O. O. magazijn» meesters en 2 conducteurs. Schrijvers: 3 mind. militairen. (6 bakkers zijn begrepen: in de formatie van het 9e bat. 4, van het 2e veldeskadron 1 en van het det. genietroepen 1). (8 magazijnsknechten, zijn begrepen in de formatie van het 9e bat.) 4 bedienden. 33 STERKTE DER EXPEDITIE. Mind. milit. -jj Paarden. ^ STAVEN, KORPSEN g 7 | g I | I I g g , * ,| E C M .Cili a>"2oaïO DIENSTEN. § | S 1 2 I -£ 1 _ S Q .ff . _ a S n o f- g> > M < 1° iS 1 ___ Hoofdkwartier. .... 3 - — 3 — 9 1) naar Generale Staf 2 3 — — '— 2 - 6— 6- behoefte. Topografische dienst .. 1 2 — — — — — —— 2 — 6 — 9de Bataljon 20224 - 425 - 2 44 5116 — 19de Bataljon. .... 20212 - 425 - 2 44 5116 - L. H. 15de Bataljon. . . 11167 - 140 - 2 25 2 52 — Maréchaussée 3 10152 1 7 1 25 - Geneesk. sectie. .... L. H. 15e en Mar. .. 15— 4 - — - - - 2 1 14- Cavalerie 5 81 — 61 - 10135 15 — 10 — Artillerie 2 27 - 12 - 2 15 6 2 44 - Genie 3 53 — 48 - 1 — 7 2 46 - Mil. Administratie. ... 7 14— —1 — 1 — 18 — — — Geneesk. Dienst. ... 6 28- 13 - 2 - 14 3 75 - Algemeene Trein. ... 3 24 - 204 - 3 20316 1) 12 3 66 1) Veldrustkamer. ...» 1 7 — — — — — — 2— — Véldpostkantoor. ... — 1 — — 1— — — — 2 — — — I I Totaal generaal. . . 888581521332^ 1 31 170 316 1) 215 24 576 1) 34 35 Bijlage V. REGELING VAN D É^V ERVOER DER TROEPEN. Stoomer der Plaats RpH.pnriPn Koninklijke Vertrekdatum » Onderoffi- Mindere neaienaen Aantal landings. PatPtvJ,* van EENHEID. fficieren. en dwang- Paarden. M^scZlpii. inSchePing- Va"- Ciere"- militaire"- arbeiders. sloePen- (1) Van Riebeeck Tandj. Priok Tandj. Priok 13/7 9e Bat. Inf.- met zijne admh1'' 20 72 565 165 2 3 a 50 man Soerabaia 15/7 stratie en geneeskundige Sectie' 1 a 35 man van Imhoff Tandj. Priok Tandj. Priok 13/7 L. H. 15e Bat. Inf. en MaréchauS' 15 49 429 129 3 2 a 50 man Semarang Semarang 14/7 sée comp. met hunne administtf' 1 a 35 man Soerabaia 15/7 te en geneeskundige Sectie- 1 a 30 man Coen Tandj. Piriok Tandj. Priok 11/7 Artillerie, Genie, Topog. Diens1'i 14 24 159 158 18 2 a 50 man Semarang Semarang 12/7 Mil. Administratie, Veldhosp'' 1 a 35 man Soerabaia Soerabaia 13/7 taal, Veldrustkamer, Veldpost van den Bosch Soerabaia Soerabaia 15/7 19e Bat. Inf. met zijne admi»'' 20 71 566 165 2 3 a 50 man stratie en geneeskundige secttf' 1 a 35 man van Outshoorn Tandj. Priok Tandj. Priok 13/7 2e Eskadron met geneesk. se^', 7 13 138 82 146 2 a 50 man Semarang Semarang 14/7 tie der gecomb. troepen, Vetë' I 1 a 35 man Soerabaia 15/7 rinaire dienst. 1 a 30 man Generaal Pel Tandj. Priok Tandj. Priok 13/7 2e Treincomp en gedeelte vetf' 2 8 105 14 169 2 a 50 man Semarang Semarang 14/7 hospitaal. 1 a 35 man Soerabaia 15/7 la 30 man van Riemsdijk Tandj. Priok Tandj. Priok 13/7 Exp. Comdt., Gen. Staf., Intefl' ; 10 14 108 298 177 3 a 50 man Makasser Makasser 16/7 dance, Chef Arts Exp., le Tref"' 1 a 35 man comp, Comdt. Trein, resefV* (1) Per schip 1 stpom- 1 1 • n„n .. , ■•„<, sloep om te sleepen. korpstrein en 200 vrije koelik . 7 Schepen Totaal generaal. 88 251 2070 1011 517 27 voor 1185 man. I ' I Bijlage VI. Wenken en voorschriften in acht te nemen door de troepen, die deel uitmaken van de expeditionnaire troepenmacht naar Zuid-Celebes. 1. Men zij bedacht op aanvallen in rug en flanken. 2. In sommige rijkjes van Zuid-Celebes dragen de zoogenaamde geregelde^ troepen (Pabarisi) uniformen, die veel overeenkomst hebben met die van ons leger, terwijl bij deze troepen ook de in ons leger gebruikelijke signalen worden toegepast. In verband hiermede moet het gebruik vait signalen, vooral in het gevecht, onzerzijds zooveel mogelijk worden beperkt 3. Voor het,, marcheeren^ in gevechtsfoaaatie.. wordt de aandacht gevestigd op de flankcolonne — in het midden der gevechtslinie met sectiën op geheelen afstand, de vleugels met pelotons op verminderden afstand, — in welke formatie gemakkelijk wordt gemarcheerd en men zoowel in front, als op de flank spoedig veel geweren in werking kan brengen. 4. Vuur op groote en middelbare afstanden moet slechts bij uitzondering worden afgegeven. ij^-j Individueel vuur wordt afgegeven waar de tijd ontbreekt voor salvovuur. Van salvovuur mag meer uitwerking worden verwacht, mits de commandanten kalm zijn, en tusschen de commando's „aan" en „vuur" tijd tot richten laten. 5. Het treuzelen, wanneer bij den aanval onze troepen binnen het werkzaam vuur des vijands zijn gekomen, kost immer vele verliezen; aldaar aangekomen moet met voortvarendheid worden vooruiigegaan, zoonoodig geschikte ter-reindeelen benuttende om halt te maken en te vuren. 6. Ongewapenden worden niet als vijand beschouwd. 7. Als regel zal per compagnie bij nacht een sectie en 1 officier op wacht zijn; bij het betrekken van het bivak zorgen de comp.- en korpscommandanten voor aansluiting in de postenketen. 38 Bij beschieting van een bivak zal hieruit niet worden teruggevuurd, ook niet door de schildwachten. Door den comp. commandant, die den vijand tegenover zich heeft, zal een patrouille worden uitgezonden, om hem te verdrijven; van het uitrukken zal aan de schildwachten en aan de nevenwachten worden kennis gegeven. 1 Bij dergelijke beschietingen komt de troep niet onder de wapens; de schildwachten kunnen verdubbeld worden op last van de compagniescommandanten. Bij aanval op ons bivak wordt de alarmstelling ingenomen en waar mogelijk offensief opgetreden. 8. Het verbranden of afbreken van kampongs, bede- of woonhuizen en het vernielen van eigendommen is verboden. Ruwe, onaangename of hooghartige behandeling van hoofden is eveneens verboden, terwijl na eventueele registratie, het voortdurend aanroepen van menschen, die aan den veldarbeid zijn, tenzij op den troep wordt geschoten, dan wel een bende in de buurt is, mede niet is geoorloofd. Wanneer troepen nachtverblijf betrekken in kampongs, wordt het ontruimen van woningen (het maken van logies) geregeld in overleg met de hoofden,, zoodanige dat de bevolking den, minsten overlast ondervindt, terwijl voor het gebruik -dfP woningen of het kappen van materiaal schadeloosstelling moet worden gegeven. In verlaten kampongs wordt beschikt over woningén tot logies, over bouwmateriaal, voorraden en vee voor eigen gebruik. Voor brandhout mag niet beschikt worden over woningen, schuttingen, stallen, vruchtboomen e. d. Voorwerpen, die bij bivakkeeren in kampongs door den troep gebruikt worden, als ligmatjes, borden, drinkkommen enz. mogen niet worden medegevoerd. Rampassen is verboden; alle buitgemaakte wapens en andere voorwerpen worden bij de compagnies-commandanten ingeleverd en door dezen bij den staf van den Bevelhebber. In verlaten kampongs bivakkeerend of rustend, kan door den bivak- of colonnecommandant worden toegestaan, dat klappers en rijpe vruchten worden geplukt. Gedurende den marsch zal dit steeds verboden zijn. 39 9. Zonder aan het offensief optreden te kort te doen, zal het bivak, zelfs waar het voor een enkelen nacht betrokken wordt, zoo mogelijk van versperring — pagger, verhakking — worden voorzien, waardoor wij tegen een eersten aanloop gevrijwaard zijn en het ontvluchten van dwangarbeiders en stelen van wapens bemoeilijkt wordt. 10. De wachtdoende troepen zullen aan den rand van het bivak legeren; de overige daarbinnen. 11. Bij het betrekken van een bivak moeten latrines gemaakt worden of plaatsen worden aangewezen waar de behoeften gedaan worden. 12. De officieren en adjudant-onderofficieren hebben geen aanspraak op koelies of op indemniteit daarvoor; zij moeten hun bagage middels eigen bedienden laten vervoeren. Het belasten van de koelies, voornamelijk die van den gevechtstrein, met goederen van koks, onderofficieren en officieren moet worden tegengegaan; aanhoudend toezicht daarop is noodig. 13. Wanneer uit een bivak een gedeelte van den troep tijdelijk uitrukt, moet aan de minderen worden overgelaten, of zij den veldzak wenschen mede te nemen en wat zij daarin wenschen te bergen. 14. Het kappen van struikgewas en graven in en bij de bivaks is verboden. 15. In de bivaks worden geen andere signalen geblazen dan morgen- en avondappel; het halen van het middageten geldt voor middagappel. 16. De commandanten van korpsen en detachementen dragen zorg, wanneer daartoe maar eenigszins de gelegenheid bestaat, gekookt drinkwater (thee) voor troepen beschikbaar te doen stellen. Het gebruik van ongekookt water moet zooveel mogelijk worden vermeden. De Bevelhebber der Expeditie naar Zuid-Celebes. VAN LOENEN. Bijlage VII. Instructie voor den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. Artikel 1. De hieronder gegeven voorschriften hebben betrekking op alle troepen onder de bevelen van den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor, uitgezonderd de detachementen te Menado en Timor Koepang. Artikel 2. Behoudens het in artikel 4 bepaalde omtrent een eventueel agressief optreden tegen het rijk Gowa, zullen de troepen, zoo lang geen andere bevelen zijn gegeven, zich in het algemeen bepalen tot het bewaren van rust en orde in het Gouvernementsgebied en het vrijhouden daarvan van vijanden, terwijl bepaaldelijk de detachementen te Tjamba en Balangnipa moeten beletten het vervoer van oorlogsbehoeften en het trekken van gewapenden over ons gebied van Gowa naar Boni en omgekeerd. Artikel 3. Zoolang gevaar bestaat, dat door Gowa vijandelijke handelingen tegen de hoofdplaats Makasser zullen worden ondernomen, moeten de aldaar thuisbehoorende vaste bezetting en mobiele colonne en de tijdelijk te dier plaatse gelegerde le compagnie van het 6e bataljon in de eerste plaats voor de beveiliging van de hoofdplaats worden gebezigd. Het bovenstaande is inede van toepassing op het van Java aangevraagde halve bataljon infanterie. Artikel 4. Pleegt Gowa vijandelijkheden op ons gebied, dan ligt het in de bedoeling tot agressief optreden tegen dat rijk over te gaan. Dringende gevallen uitgezonderd, zal de Militaire Commandant tot zoodanig optreden niet mogen overgaan, alvorens terzake 42 bevelen te hebben ontvangen en vóór dat de van Java voor dat doel aan te vragen versterking te Makasser zal zijn aangekomen. Onder zoodanige omstandigheden is hij bevoegd die versterking rechtstreeks aan het Legerbestuur aan te vragen. Artikel 5. In de instructiën (') voor de verschillende detachementscommandanten moet worden bepaald, dat zij gehouden zijn uitvoering te geven aan de bevelen, welke hun rechtstreeks door den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes worden verstrekt; van welke bevelen door den Bevelhebber zoodra mogelijk kennis zal worden gegeven aan den Militairen Commandant. Artikel 6. Door den Militairen Commandant wordt een dagboek aangehouden, waaruit met elke. zich voordoende gelegenheid een uittreksel moet worden gezonden aan den Bevelhebber. Dit uittreksel behoort in beknopten vorm een overzicht te geven van alle wetenswaardige gebeurtenissen op militair gebied. Bovendien worden door den Militairen Commandant alle door hem aan de detachementscommandanten verstrekte instructiën en bevelen in afschrift den Bevelhebber aangeboden. MAKASSER, den 17en Juli 1905. De Bevelhebber, (w. g.) VAN LOENEN. (1) Zie bijlagen vii* t/m d. Bijlage VIP. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Voorloopige instructie voor den Commandant van het 6de Bataljon Infanterie. Artikel 1. De 2de en 3de compagnie van het 6de bataljon zijn, onder bevel van den korpscommandant, aangewezen tot bezetting van het gouvernementsgebied te Paré-Paré en tot bescherming van dat gebied tegen ondernemingen van ons vijandig gezinde elementen. Artikel 2. Onmiddellijk na aankomst ter plaatse treedt de korpscommandant op als plaatselijk militaire tevens detachements-commandant van Paré-Paré. Hij voert als zoodanig zelfstandige administratie. Artikel 3. Tot legering van den troep wordt gebruik gemaakt, zoowel van het in het heuvelterrein te Paré-Paré opgerichte tijdelijke bivak, als, voor zooveel noodig, van ledigstaande woningen in het kampong complex Paré-Paré. Rekening houdende met tactische eischen treft de korpscommandant daarvoor de noodige maatregelen. Artikel A, Door de te Paré-Paré gelegerde troepen behoort veelvuldig te worden gepatrouilleerd en zeer actief te worden opgetreden. Doel daarbij behoort te zijn: het behoud van de ingenomen positie en het van vijanden zuiveren van den naasten omtrek. Zonder nader daartoe bekomen bevel is agressief optreden in het binnenland echter ten eenmale uitgesloten. Extra bijlage No. 35. i. M. T. 1915. U. 44 Voor zooveel noodig wordt bij het voorgaande de aandacht gevestigd op het bepaalde in A. O. No. 115 van 1901. Artikel 4a. De detachementscommandant te Paré-Paré is gehouden uitvoering te geven aan de bevelen, welke hem rechtstreeks door den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes worden verstrekt. Artikel 5. Zieke of gewonde militairen worden, zoo noodig, naar Makasser geëvacueerd. Artikel 6. Door den korpscommandant wordt een dagboek aangehouden, waaruit met elke zich voordoende gelegenheid een uittreksel wordt gezonden aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. Dit uittreksel behoort in beknopten vorm een overzicht te geven van alle wetenswaardige gebeurtenissen op militair en politiek gebied. MAKASSER, den 28en Juni 1905. De Militaire Commandant (w.g.) MICHIELSEN. Bijlage VU*. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Voorloopige instructie voor den commandant der 2de compagnie van het R. H. 15de Bataljon Infanterie. Artikel 1. De 2de compagnie van het R. H. 15de bataljon, aangewezen tot bezetting van Tjamba, heeft tot taak het bewaren van rust en orde in de onderafdeeling Bergregentschappen der Noorderdistricten en het vrijhouden daarvan van vijanden. Ook het vervoer van oorlogsbehoeften en het trekken van gewapenden over ons gebied van Gowa naar Boni en omgekeerd moet worden belet. Artikel 2. Aanvankelijk wordt de compagnie ter hoofdplaatse Tjamba ondergebracht in door de zorg van het civiel bestuur voor dat doel ingehuurde huizen. Mocht, om welke reden ook, de bouw van een bivak van tijdelijke materialen voor den troep in zijn geheel of voor een gedeelte daarvan, wenschelijk of noodzakelijk worden geacht, dan behoort ter zake ten spoedigste een voorstel te worden ingediend aan den Militairen commandant van Celebes, Menado en Timor. Artikel 3. De commandant der compagnie treedt op als plaatselijkmilitaire tevens detachements-commandant te Tjamba; vooralsnog voert hij als zoodanig geen zelfstandige administratie, doch verhoudt hij zich administratief tot den kwartiermeester van het garnizoen te Makasser. Artikel 4. Van den aanvang af behoort door de compagnie veelvuldig in alle richtingen te worden gepatrouilleerd, zonder daarbij echter de grenzen van Boni, Lamoeroe of Gowa te overschrijden. 46 Voor zooveel noodig treedt de commandant der compagnie in zake de regeling van den patrouillegang in overleg met den controleur van Tjamba, ook betreffende de toevoeging van tolken en gidsen aan de patrouilles. Artikel 5. Het optreden der militaire macht moet in alle opzichten er" op berekend zijn het vertrouwen der goedgezinde bevolking^ te winnen. Mochten daden van openlijke vijandschap worden ondervonden, zoo worden deze met geweld gekeerd. Met nadruk zij hierbij echter de aandacht gevestigd op het bepaalde in ge.A. O. No. 115 van 1901. f-,v. Artikel 5a. De commandant der compagnie is gehouden uitvoering te geven aan de bevelen, welke hem rechtstreeks door den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes worden verstrekt. Artikel 6. Zieke of'gewonde militairen worden, zoo noodig, naar Makasser geëvacueerd. Artikel 7. ■ Door den; commandant der compagnie wordt een dagboek iölflgëftouden, waaruit wekelijks en bij belangrijke voorvallen met elke zich voordoende gelegenheid een uittreksel wordt gezonden aan den Militairen commandant van Celebes, Menado' en Timor. Dit uittreksel behoort in beknopten vorm een overzicht te geven van alle wetenswaardige gebeurtenissen op militair en póJitiek gebied. MAKASSER, den 24en Juni 1905. De Militaire Commandant van Celebes, Menado en Timor, (w. g.) MICHIELSEN. Bijlage VIIc. MILITAIR COMMANDO van ,. . \ CELEBES, MENADO en TIMOR. Voorloopige instructie voor den detachementscommandant te Pangkadjéné. , Artikel 1. Het detachement te 'Pangkadjéné heeft tot taak het bewaren van rust en orde in de onderafdeeling Maros en Pangkadjéné van de afdeeling Noorderdistricten en het vrijhouden daarvan van vijanden. Ook het vervoer van oorlogsbehoeften en het trekken van gewapenden over ons gebied van Gowa naar Boni (Lamoeroe) en omgekeerd moet worden belet. Artikel 2. Ter vervulling van die taak behoort door het detachement veelvuldig in alle richtingen te worden gepatrouilleerd, zonder daarbij echter de grenzen van Boni (Lamoeroe) of Gowa te overschrijden. Voor zooveel noodig treedt de detachementscommandant in zake de regeling van den patrouillegang in overleg met den assistent-resident der Noorderdistricten. Artikel 3. Het optreden der] militaire macht moet in alle opzichten er op berekend zijn het vertrouwen-der goedgezinde bevolking te winnen. Mochten daden van openlijke vijandschap worden ondervonden, zoo worden deze met geweld gekeerd. Met nadruk zij hierbij echter de aandacht gevestigd op het bepaalde in de A. O. No 115 van 1901. Artikel 4. De commandant van het detachement is gehouden uitvoering te geven aan de bevelen, welke hem rechtstreeks door den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes worden verstrekt. 48 Artikel 5. Door den detachementscommandant wordt een dagboek aangehouden, waaruit wekelijks en bij belangrijke voorvallen met elke zich voordoende gelegenheid een uittreksel wordt gezonden aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. Dit uittreksel behoort in beknopten vorm een overzicht te geven van alle wetenswaardige gebeurtenissen op militair en politiek gebied. MAKASSER, den 20en Juli 1905. De Militaire Commandant, (w.g.) MICHIELSEN. Bijlage VIId. MILITAIR COMMANDO van CELEBES, MENADO en TIMOR. Voorloopige instructie voor den detachementscommandant van Balangnipa. Artikel 1. Het detachement te Balangnipa heeft tot taak het bewaren van rust en orde in de afdeeling Oosterdistricten en het vrijhouden daarvan van vijanden. Ook het vervoer van oorlogsbehoeften en het trekken van gewapenden over ons gebied van Gowa naar Boni en omgekeerd moet worden belet Artikel 2. Tot vervulling van die taak behoort door het detachement veelvuldig in alle richtingen te worden gepatrouilleerd, zonder daarbij echter de grenzen van Boni of Gowa te overschrijden. Voor zooveel noodig treedt de detachementscommandant in zake de regeling van den patrouillegang in overleg met den assistentresident der Oosterdistricten. Artikel 3. Het optreden der militaire macht moet in alle opzichten er op berekend zijn het vertrouwen der goedgezinde bevolking te winnen. Mochten daden van openlijke vijandschap worden ondervonden, zoo worden deze met geweld gekeerd. Met nadruk zij hierbij echter de aandacht gevestigd op het bepaalde in de A. O. No. 115 van 1901. Artikel 4. De commandant van het detachement is gehouden uitvoering te geven aan de bevelen, welke hem rechtstreeks door den Bevelhebber der expeditie naar Zuid-Celebes worden verstrekt. 50 Artikel 5. Door den detachementscommandant wordt een dagboek aangehouden, waaruit wekelijks en bij belangrijke voorvallen met elke zich voordoende gelegenheid eM-üfttreksel wordfgezonden aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. Dit uittreksel behoort in beknopter, vorm een overzicht te geverL van alle wetenswaardige gebeurtenissen op militair en politiek gebied. MAKASSER, den 20en Juli 1905 De Militaire Commandant (w.g.) MICHIELSEN. Bijlage VIII. DAGORDER Nol. Officieren, onderofficieren en soldaten van de expeditionnaire troepenmacht in Zuid-Celebes! Op heden heb ik mij aan Uw hoofd gesteld om de krijgsverrichtingen tegen de weerspannige vorsten van Zuid-Celebes aan te vangen. Ik reken op Uw plichtsbetrachting en goeden geest om die krijgsverrichtingen tot een gelukkig einde te brengen. Toont U te zijn. dappere en ridderlijke strijders. Treedt onversaagd op tegen hen, die zich met de wapenen in de hand verzetten en spaart weerloozen en de bezittingen der bevolking. Mogen de offers, die gij bereid zijt voor dit doel te brengen, met zege worden bekroond. LEVE DE KONINGIN! REEDE BADJOWÉ, 18 Juli 1905. De Bevelhebber der expeditionnaire troepenmacht in Zuid-Celebes. (w.g.) VAN LOENEN. Bijlage IX. Brief van den Bevelhebber der naar Zuid-Celebes gezonden expeditionnaire macht aan den Bestuurder van Boni. (Gewone inleiding). Verder deel ik U. H. en Haren hadat mede, dat ik thans met de onder mijne bevelen gestelde land- en zeemacht vóór de kust van Boni verschenen ben om reden U. H. en Haar hadat geweigerd hebben te voldoen aan de eischen, welke namens Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië aan U. H. en Haren hadat zijn gesteld, waarom de Gouverneur-Generaal thans gelast heeft uitvoering te jgeven aan Zijn voornemen om door middel van geweld van wapenen aan het verzet van U. H. en Haren hadat tegen het Nederlandsch-Indische Gouvernement een einde te maken; dat Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal echter, alvorens van de wapenen wordt gébruik gemaakt, U. H. en Haren hadat nog een laatste gelegenheid wenscht te zien gelaten om zich vrijwillig aan den wil van het Gouvernement te onderwerpen; dat U. H. en Haar hadat, indien zij van die gelegenheid wenschen gebruik te maken, binnen één etmaal, dat is dus vóór Donderdag des voormiddags ten acht ure, de thans gestelde eischen onvoorwaardelijk hebben in te willjgen. Die eischen zijn: le. medewerking tot overdracht aan het Gouvernement tegen schadeloosstelling van het recht tot het heffen van in- en uitvoerrechten en erkenning van het recht van het Gouvernement tot uitoefening van het havenbeheer en de havenpolitie in Boni, welke maatregel gepaard zal gaan met de plaatsing van gouvernementsambtenaren in Boni; 2e. vergoeding van de kosten voor het overbrengen der expeditie van Java naar Boni en terug; 3e. sluiting van een nieuw politiek contract op den voet van het hierbij gevoegde model. 54 Is na ommekomst van één etmaal niet een in alle opzichten bevredigend antwoord ontvangen, dan zal met de vijandelijkheden een aanvang worden gemaakt. Luidt echter dat antwoord volkomen bevredigend dan zullen geen vtji#nd*^khedè doch mijne soldaten in Uw land blijven vertoeven, totdat aan alle eischen is voldaan. Geschreven ter'reede van Badjowé op Woensdag den 19en Juli 1905. De Bevelhebber der naar Zidd'-Celebes gezonden expeditionnaire macht. (w.g.) van loenen; Bijlage X. COMMANDO DER EXPEDITIE naar r;; ZUID-CELEBES. 1. 2. 3. 4. Landingsbevel voor den 20en Juli 1905. Expeditiekaart, schaal 1 : 200-000. Geland wordt tusschen Oedjong Patiro en kampong Lassaran. s' Vijands hoofdmacht bevindt zich vermoedelijk nabij Badjowé en Watamponé. Ten einde den vijand omtrent het landingspunt te misleiden, zal tegenover Badjowé door de marine worden gedemonstreerd. Als commandant van het le echelon treedt op de 2e Bevelhebber aan wien] de kapitein van den generalen staf wordt toegevoegd. De troepen zullen landen in drie echelons t.w. Staf + 3 compagnieën (le, 2e, 3e) van het 9e bataljon, geneeskundige sectie 9e bataljon, de compagnie maréchaussée en een sectie genietroepen waarbij de chef der genie. lste Echelon 2de Echelon 3de Echelon 4de compagnie 9de bataljon, staf, le, 2e en 3e compagnie 19de bataljon, geneeskundige sectie 19e bataljon, en 1 sectie artillerie (waarbij comdt. der batterij). 4e Compagnie 19de bataljon, staf, 3e en 4e compagnie L. H. 15de bataljon, geneeskundige sectie gecombineerde troepen, idem L. H. 15de bataljon, 1 sectie art. en 1 sectie genietroepen. 56 5. Met de zeevaartkundige leiding is belast de luitenant ter zee 1ste klasse Bauduin, aan wien wordt toegevoegd de luitenant ter zee 2de klasse Koning. 6. De landing wordt zooveel noodig voorbereid door artillerievuur der marine. 7. Door het le echelon zal een stelling worden ingenomen tot dekking van de landing der volgende troepen. 8. Na landing van het le echelon zal een seinbrigade der marine aan den wal worden gezet voor het onderhouden der gemeenschap tusschen de gelande troepen en de vloot. 9. Gedurende de landing van het le echelon bevind ik mij aan boord van het S. S. der K. P. M. van Imhoff. REEDE BADJOWÉ, den 19en Juli 1905 De Bevelhebber (w.g.) VAN LOENEN. Bijlage XI. COMMANDO DER EXPEDITIE naar ZUID CELEBES. Landingsorder voor den 20en Juli 1905. 1. De sloepen en stoomsloepen begeven zich dadelijk na het ankeren bij Oedjoeng Patiro naar de schepen, aan boord waarvan zich de troepen van het le echelon bevinden, welke zij moeten overvoeren (zie punt 3). 2. Van de troepen, aangewezen voor de landing, blijven voorloopig aan boord achter: alle paarden en voorts: van het 9de en 19de bataljon elk: 1 adjudant 1 stafschrijver, 2 meesters werklieden, 1 lt. kwartiermeester, 1 militaire schrijver; van het L.H. 15de bataljon 1 adjudant onderoff., 1 staf tamboer of staf hoornblazer, 2 meesters werklieden, 1 lt. kwartiermeester, ) militaire schrijver; van de batterij: het bij de draagpaarden behoorende personeel en de reserve daarvan 3. De verdeeling der troepen enz. over de ontschepingsmiddelen is als volgt: lste echelon in 21 sloepen. Staf en geneeskundige sectie 9e bataljon in één sloep; lste compagnie idem in 4 sloepen; 2de compagnie idem in 4 sloepen; 3de compagnie idem in 5 sloepen; 1 sectie genietroepen in 3 sloepen; maréchaussée in 4 sloepen. 58 2de echelon in 21 sloepen. 4de compagnie 9de bat lste compagnie 19de bat. 2de compagnie 19de bat 3de compagnie 19de bat in 4 sloepen; in 4 sloepen; in 4 sloepen; in 5 sloepen; 3de echelon in 21 sloepen. staf 19de bat-fgeneesk.sectie in 1 sloeppO 1 sectie artillerie in 3 sloepen. 3de comp. L. H. 15de bat. in 4 sloepen; 4de comp. L. H. 15de bat. in 4 sloepen; 4de comp. 19de bat. in 4 sloejjenj staf en geneeskundige sectie L. H. 15de bat. in l.-sjoep; 1 sectie genietroepen in 3 sloepen; geneeskundige sectie gecom¬ bineerde trpepen i: 1 sectie artillerie i in 2 sloepen; in 3 sloepen. 4. Het lste echelon staat ten 6 uur v. m. gereed en gaat dadelijk, nadat de sloepen langs zij der transportschepen zijn gekomen, daarin over. Het 2de echelon staat ten 8 uur v.m. en het 3de echelon ten 9 uur v.m. voor de ontscheping gereed. Een ieder is verplicht zich stipt te houden aan de aanwijzingen der commandanten van de sloepen. 5. De sloepen varen van de schepen af op bevel van den officier, belast met de zeevaartkundige leiding van de landing. 6. Vóór het debarkement moeten aan de troepen het ontbijt en het morgenmaal worden verstrekt, waarvan een gedeelte bij den man wordt medegevoerd. Bovendien zal' elk man voorzien zijn van een noodration. (') Kookgereedschappen en archieven worden bij de landing niet medegevoerd; de hierdoor vrijkomende koelies worden gebezigd tot het per compagnie infanterie medevoeren van 5 munitiekisten-tweemansvrachten, te halen bij den beheerder van het artilleriepark a/b van het S. S. Coen. De officieren mogen zich bij de landing slechts door één bediende doen volgen. rc» (1) Te nemen uit den voorraad a/b van elk schip aanwezig. 59 7. De troepen zullen bij het landen gekleed zijn inveldtenue zonder veldzak. Elk geweer- of karabijndragende is voorzien "»an 100 patronen, elk revolverdragende van 18 patronen 8. Alle goederen, kookgereedschap, officiersbagage, veldzakken enz., welke bij de landing op de transportschepen achterblijven, worden verzameld en onder toezicht gesteld van het sub 2 vermelde personeel, waartoe door de betrokken korps- en detachements-commandanten de noodige regelingen worden getroffen. Met het toezicht op de achterblijvende goederen enz. der maréchaussée-compagnie wordt belast het niet debarkeerend personeel van het L. H. 15de bataljon. Bij de genietroepen wordt dit toezicht opgedragen aan het personeel der telefoon-brigade en de geniewerklieden. 9. De intendant der expeditionnaire macht zal de noodige regelingen treffen, opdat zoodra mogelijk na de landing de S. S. Van Riebeeck, van lmhoffen van den Bosch weder ter beschikking worden gesteld van de K. P. M. Daartoe zullen het achterblijvend personeel, dieren en goederen worden overgebracht: van de van Riebeeck naar de van Outshoorn, van de van Imhoff naar de Generaal Pel, van de van den Bosch naar de van Riemsdijk. REEDE BADJOWÉ, 19 Juli 1905. De Bevelhebber (w. g.) VAN LOENEN. (1) Deze munitie kan z. n. ontvangen worden a/b van het S.S. Coen. Extra bijlage No. 35. I. M. T. 1915. >1 Bijlage XII. Vertaling van eenen aan den Bevelhebber der expeditionnaire troepenmacht naar Zuid-Celebes gerichten brief van den Radja van Boni. (Gewone inleiding). Verder deel ik U mede, dat ik van Uwen brief inzage genomen en den inhoud daarvan volkomen begrepen heb. Nooit heb ik gezegd, dat ik mij tegen het Gouvernement zou willen verzetten; mijn hart bevat niets anders dan den wensch om mij aan het Gouvernement vast te hechten overeenkomstig de bepalingen van het contract van MatinroE ri Topatjieng, den te Topatjieng ontslapene, n.1. Singkarroe Roekka Aroe Polakka, door ons in 1860 op den Bonischen troon geplaatst (hieruit vloeit voort eene volkomen negatie van het latere contract van 1896; reeds meerdere malen heeft Boni's radja getoond dit als van géene waarde te beschouwen, het laatst bij de beantwoording van den eisch, voorafgaande aan het ultimatum). Steeds heb ik op voorspoed en geluk gehoopt en nog doe ik het omdat het Gouvernement, wetende dat ik zwak en arm ben, zich over mij ontfermt. Daarom is 't, dat ik mij in het geheel niet tegen het Gouvernement verzetten wil. Wat de eischen betreft door den Kolonel aan ons gesteld, die zijn geheel Boni te zwaar (beteekent: voor de inwilliging dier eischen vraagt geheel Boni vergiffenis, d.i. geheel Boni weigert ze te accepteeren). Wat den eisch van den Kolonel betreft om terug te betalen de door het Gouvernement gemaakte kosten, die voor de terugreis naar Java medegerekend, al zeg ik het niet aan den Kolonel, dan nog zoude hij weten dat ik niet in staat ben die kosten terug te betalen. Al verkocht men de geheele bevolking van Boni, dan nog zou naar mijne meening de opbrengst niet voldoende wezen om hetgeen door den Generaal (de Regeering) is vastgesteld te betalen. 62 Ik wacht nu slechts af het medelijden en de ontferming zoowel van God en zijn profeet als van het Gouvernement. Heil. Tot zoover! Geschreven te Boni den 20en Juli 1905. Voor de vertaling De Controleur t/b (w.g.) GOEDHART. 68 2de echelon. öfficièTspaarden cavalerie op 1 vlot, op 1 vlot. Reserve korpstrein in 1 sloep, 3de echelon in 20 sloepen en 3 vlotten. restant personeel en goederen in 4 sloepen, vrije dragers in 4 sloepen, treinpaarden in 8 sloepen, veldrustkamer in 1 sloep, geneeskundige sectie gecomb. troepen jn 2 sloepen, veldhospitaal in 2 sloepen, cavalerie 0p3 vlotten. 4e. Het le echelon gaat dadelijk, nadat de sloepen langs zijde der transportschepen zijn aangekomen, daarin over. Het 2e echelon.staat te 10 uur v. m. en het 3e echelon te 1 uur n. m. voor de ontscheping gereed. Een ieder is verplicht zich stipt te houden aan de aanwijzingen van de commandanten der sloepen. 5e. Het le echelon vaart van de schepen af op bevel van den officier belast met de zeevaartkundige leiding der landing. De volgende echelons varen af naarmate zij in de sloepen zijn overgegaan. Vóór het debarkement moet aan de troepen het ontbijt en het morgenmaal worden verstrekt; een gedeelte hiervan wordt bij den man medegevoerd. 6e. De door het niet meevoeren van het kookgereedschap en archief (een en ander wordt met het 3e echelon aan den wal gebracht), bij het le echelon vrijkomende koelies worden benut tot het medevoeren per compagnie infanterie van 5 draagbare munitiekisten. De bij de 4e compagnie van het 19de bataljon en het 9de bataljon aanwezige draagbare munitiekisten worden ingeleverd a/b van de Bromo. 7e. De troepen zullen gekleed zijn in volledige veldtenue (met veldzak) uitgezonderd het le echelon, dat de veldzakken achterlaat. 69 Alle geweerdragenden, zoomede de karabijndragenden bij de maréchaussée, zijn voorzien van 100, de overige karabijndragenden van 50 en de revolverdragenden van 18 patronen. Door de zorg der marine zullen zoo spoedig mogelijk aan den wal worden gebracht 25 draagbare munitiekisten tweemansvrachten en een halve munitieuitrusting voor de batterij. 8e. De intendant der expeditie zal, zoodra na de landing kan worden beschikt over de sloepen der marine, een aanvang doen maken met het aan den wal brengen van vivres. Hij treft de noodige maatregelen, opdat zoodra de transportschepen ledig zijn, deze weder ter beschikking van de K. P. M. worden gesteld. REEDE PATIRO, den 27en Juli 1905. De Bevelhebber, (w. g.) VAN LOENEN. Bijlage XVI. Marschbevel voor den 2den Augustus 1905. 1. Volgens berichten bevond de vorst met zijne volgelingen zich gisteren te Oelawang of in de Z. daarvan gelegen kampong Tjinong, terwijl de poenggawa met zijne volgelingen zich ophield in een kampong nabij de stelling van Pasempa. 2. Het doel van den marsch is vermeestering van de stelling van Pasempa. Troepenindeeling. 3. Indeeling van de marschcoEskadron cavalerie (zelfstandig, lonne (zie bezijden). Comp. maréchausséejvooruit. 4. Te volgen weg: WatamponéVoorhoede: comdt. maj. de Wijs, Palakka-Oesa-stellingPasempa. L. H. 15de bataljon, 5. Bij het doortrekken van het detachement genietroepen, Oesa-ravijn zal de compagnie Hoofdmacht (tevens marschorde): maréchaussée aan de cavalerie een compagnie 9de bataljon, voorafgaan, detachement genietroepen, 6. De trein houdt na het doorbatterij artillerie, trekken van het Oesa-ravijn halt twee compagnieën 9de bataljon. en wacht nadere bevelen af. Ik bevind mij aan het hoofd Trein zelfstandig onder dekking der hoofdmacht, van 3 compagnieën 19de bataljon. Mondeling uitgegeven op de plaats van afmarsch. WATAMPONÉ, den 2en Augustus 1905. De Bevelhebber. Bijlage XVII. Instructie voor den commandant van het te Watamponé achterblijvende gedeelte van het 19de bataljon inf. le. Te Watamponé blijven tijdelijk gelegerd de staf en de le, 2e en 3e compagnie van het 19de bat. inf., waaraan wordt toegevoegd het noodige personeel van den geneeskundigen- en den hospitaaldienst en de aanwezige karren van den trein. 2e. De taak dezer troepenmacht is om voor zooveel noodig in samenwerking met de te Balangnipa en Tjamba gelegerde detachementen: a. rust en orde in het rijk Boni te handhaven, allen, bepaaldelijk den vorst, den poenggawa, aroe Laboeadja en patta Tienring ('), die zich niet vrijwillig aan het gezag van het Nederlandsch-Indische Gouvernement willen onderwerpen, voortdurend te vervolgen en door kracht van wapenen tot onderwerping te dwingen; b. alle in Boni aanwezige vuurwapenen in te nemen en voor zooveel noodig op te sporen. 3e. Van onderhandelen met v^andige elementen mag geen sprake zijn, zij behooren zich onvoorwaardelijk te onderwerpen. 4e. Inzake de inlevering van vuurwapenen is dd. 13 dezer middels den rijksbestuurder aan de hoofden en bevolking bekend gemaakt, dat alle vuurwapenen binnen drie weken moeten zijn ingeleverd, kunnende de inlevering geschieden bij de hoofden van bestuur te Watamponé, te Balangnipa en te Tjamba en verder bij de commandanten van alle detachementen en colonnes. Wie na genoemden termijn nog in het bezit wordt bevonden van een vuurwapen wordt, evenals het betrokken hoofd van de kampong en van het landschap waarin het vuurwapen wordt aangetroffen, beboet. (1) Hoofden van verzet in Zuid Boni en het Sindjaische. 74 5e. De commandant van het 19de bataljon is belast met de waarneming van het bestuur in Boni. Als zoodanig zijn de rijkssieraden onder zijne berusting en treedt hij namens het Gouvernement van NederlandschIndie in de plaats van den vorst, zullende overigens het bestuur voorloopig blijven gevoerd overeenkomstig de bestaande gebruiken. 6e. Zoo spoedig mogelijk moeten middels den rijksbestuurder bevelen worden gegeven voor den aanleg van — ook in den natten tijd — behoorlijk bruikbare paardenpaden van Watamponé naar: a. Pampanoea (met zijpad naar Tjenrana Boni), b. Balangnipa, c. Tjamba (met zijpad naar Lamoeroe), d. Wattan Soppeng. De karrenweg BadjoWé-Watamponé moet in goeden staat worden gebracht en gehouden. 7e. De bezetting te Badjowé wordt, evenals het telefoonstation aldaar, ingetrokken; de telefoonlijn blijft echter liggen en moet behoorlijk worden onderhouden. 8e. Evacuatie geschiedt rechtstreeks naar Java. De geêvacueerden zullen ongeveer om de acht dagen middels een stoomer van Badjowé worden afgehaald. Maatregelen moeten worden getroffen opdat te Watamponé tijdig bericht wordt ontvangen van te Badjowé ter reede komende stoomschepen. 9e. Afschriften dagboek en politiek verslag alsmede bijzondere berichten worden, hetzij middels een detachement, hetzij middels inlanders, gezonden aan het hoofdkwartier, dat voorloopig gevestigd wordt te Pampanoea. Watamponé, den 20en Augustus 1905. De Bevelhebber, Bijlage XVIII. Instructie voor den Commandant der 3de Compagnie van het 6de Bataljon Infanterie. Artikel 1. De 3de compagnie van het 6de bataljon infanterie is aangewezen tot bezetting van het gouvernementsgebied te Paré-Paré en tot bescherming van dat gebied tegen mogelijke ondernemingen van ons vijandig gezinde elementen. Artikel 2. Aanvankelijk wordt door de compagnie een oordbivak betrokken in het N. gedeelte van kampong Laboekkang. Van de medegevoerde materialen wordt echter ten spoedigste een tijdelijk bivak opgericht in het heuvelterrein, waardoor de sawahvlakte van genoemde kampong aan de oostzijde wordt begrensd. Artikel 3. Ten behoeve van den bivakbouw en voor andere werkzaamheden zijn aan de troepen toegevoegd 42 vrije koelies, w.o. 2 mandoers en 7 dwangarbeiders. Zoodra de omstandigheden dit zullen veroorloven, wordt het aantal vrije koenes tot zoodanig aantal verminderd als zonder bezwaar zal kunnen geschieden. Artikel 4. De commandant der compagnie treedt op als plaatselijk militaire tevens detachements-commandant te Paré-Paré. Vooralsnog voert hij als zoodanig geen zelfstandige administratie, doch verhoudt hij zich administratief tot den kwartiermeester van het garnizoen te Makasser. Artikel 5. Voor oefeningen van den troep kan in overleg met en na goedkeuring van de eerste ter plaatse aanwezige civiele autoriteit, ook gebruik gemaakt worden van het aan den radja van Extra bijlage No. 35.1. M. T. 1915. ' '3- 76 Sidenreng verblijvende gedeelte van Paré-Paré en omgelegen gebied, zoomede van terreinen tot eigenlijk Sidenreng behoorende. In het laatste geval behooren de troepen steeds te worden vergezeld van een of meer vertrouwde personen, van wege het inlandsch zelfbestuur, tot het verkrijgen van aanraking met de bevolking, aankoop van het benoodigde enz., daaraan toe te voegen. Artikel 6. De commandant der compagnie zal steeds in het oog houden, dat de bevolking van Sidenreng geen vertrouwen verdient en zal dus zoowel in het bivak als op marsch en bij oefeningen bij voortduring de noodige maatregelen treffen tot verzekering van de veiligheid der troepen. Daden van openlijke vijandschap worden met geweld gekeerd. Met nadruk zij daarbij echter de aandacht gevestigd op het bepaalde in de A. O. No. 115 van 1901. Artikel 7. Ter beperking van den opvoer behóórt, zoolang betreffende de levering van levensmiddelen enz. nog geen contract gesloten is, in de verpleging van den troep zooveel mogelijk te worden voorzien door plaatselijken aankoop van het benoodigde. Zieke of gewonde militairen worden, zoonoodig naar Makasser geëvacueerd. Artikel 8. Door den commandant der compagnie wordt een dagboek aangehouden, waaruit met elke zich voordoende gelegenheid een uittreksel wordt gezonden aan den Militairen Commandant van Celebes, Menado en Timor. Dit uittreksel behoort in beknopten vorm een overzicht te geven van alle belangrijke gebeurtenissen op militair en politiek gebied. PARÉ-PARÉ, den 27en April 1905. De Militaire Commandant, (w. g.) MICHIELSEN.