>x xxr 'V' 0 ~./ DOOR " - ; (11 ^^S^S^fe: ^^^^^^^tf ,ïèSiÉÉ^föSffiiP III li ^| n,V. UWFQ.-MY. u,h<5.PELW£L ' ' ; > 4;..,..;, / >~vV ^ L.W~'- - i^'K HET BANKWEZEN. DE EFFECTENHANDEL DOOR J. S. THEYSE. G. DELWEL. - WASSENAAR. 1921 1 6 JUN 1924 Gedrukt ter Flakk. Boek- en Handelsdrukkerij, Middelharnis. VOORWOORD. In de Serie „Het Bankwezen" behoorde, op nog nader aan te geven gronden, ook een deeltje over den effectenhandel voor te komen. Zonder volledigheid te beoogen, geven we in het volgende een korte beschrijving van den handel in effecten, het aan de reeds bestaande werken overlatende de stof uitgebreider en meer in onderdeden te behandelen. Amsterdam, October 1920. INHOUD. Eerste Hoofdstuk. Algemeene Inleiding Blz. 5 Kapitaal en vermogingsvormen. Ontstaan der effecten en der ondernemingen op aandeelen. De Naamlooze Vennootschap en haar beteekenis voor het effectenwezen. Tweede Hoofdstuk. De tusschenpersonen in den Effectenhandel en de Effecten Blz. 14 Makelaars, Hoekmannen, Commissionairs, Provisie, Aandeelen, Obligaties, Certificaten, Premieleeningen, Zegelrecht op effecten. Derde Hoofdstuk. De Beurs en de Effectenhandel Blz. 32 Ontstaan der effectenbeurs. De Vereeniging voor den Effectenhandel. De noteering der fondsen (Prijscouranten). Affaires en usances aan de Amsterdamsche Effectenbeurs en aan eenige buitenlandsche beurzen (Londen, New-York, Parijs, Berlijn). Vierde Hoofdstuk. Belegging en Speculatie. Arbitrage Blz. 44 Effecten als belegging. Algemeen begrip van speculatie, belegging en speculatieve belegging. Voor- en nadeelen aan speculatie verbonden. Contante affaires. Beleening, prolongatie, leeningen „on call", en voorschotten in rekening-courant. Tijdaffaires (rescontrehandel). Premieaffaires. Bucketshops. De arbitrage in effecten. Vijfde Hoofdstuk. Koersen en Koersfluctuaties Blz. 63 De nominale waarde, de intrinsieke waarde en de prijs der fondsen. Invloeden op de noteeringen (Natuurlijke en kunstmatige). Manipulaties. De crisis. Zesde Hoofdstuk. De Banken en de Effectenhandel ; Blz. 71 Commissioh airsfunctie der banken. Deelname van depositobanken aan het Emissiewezen. Voor- en nadeelen hieraan verbonden. Waardebepaling van nieuwe uitgiften. Aanhangsel Blz. 78 Provisie-tarief. Prolongatie-akte. Akte van Surplus. Akte van Ruiling. EERSTE HOOFDSTUK. Algemeene Inleiding. Het zal misschien overbodig zijn te motiveeren, waarom bij een bespreking over het Bankwezen ook een plaats werd ingeruimd voor den Effectenhandel. In ons land toch en in de meeste landen aan deze zijde van het Kanaal behoort de handel in effecten tot de meest belangrijke werkzaamheden der banken. In Amsterdam zijn de groote banken leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel en treden als commissionairs in effecten op. Bovendien vervullen de Continentale banken zeer belangrijke diensten bij het plaatsen van nieuwe Emissies zoowel van staats-, provinciale en gemeenteleeningen als van commercieele en industrieele leeningen. In Engeland echter is dit geheel anders. Daar toch behoort de effectenhandel niet tot de werkzaamheden der groote banken (Joint Stock banks). Er bestaat daar een scherpe scheiding tusschen de eigenlijke bankzaken — het ontvangen en verleenen van credieten in verschillenden vorm — en het effecten- en emissiebedrijf. Zonder hier nu uitvoeriger op in te willen gaan vragen we ons alleen af, wat het aanknoopingspunt is tusschen het effecten- en bankwezen. O. i. moet dit gevonden worden in het feit, dat, banken effectenwezen beide als hoofdtaak hebben: het verleenen van bemiddeling bij het productief maken van het kapitaal. „Kapitaal", dit is het grondbegrip waarop geheel het effectenwezen rust. We kunnen niet verder gaan zonder even bij dit begrip stil gestaan te hebben. Er bestaan verscheidene uiteenloopende definities van het begrip Kapitaal. De oorzaak ligt daarin dat het woord, zelfs economisch, niet altijd in den zelfden zin gebruikt wordt. Productie zooals we die tegenwoordig kennen, op het land en in de fabriek, heeft plaats door een samengaan van arbeid en verschillende hulpmiddelen (gereedschappen, machines, vervoermid- 9 De O. I. Compagnie met haar privilegies en haar souvereiniteit om oorlog te verklaren aan- en vrede te sluiten met de oostersche vorsten, werd het voorbeeld voor de oprichting van dergelijke ondernemingen in het buitenland. Zoo werden ook in Engeland en Frankrijk maatschappijen opgericht „op aandeelen" met als doel de scheepvaart op en de handel met het buitenland — vooral de Oost en de West. De eenige overgeblevene van die maatschappijen is wel de Hudson Bay Company (The governer and company of adventurers of England, trading into Hudson's Bay) in 1670 opgericht en nu nog werkzaam met een kapitaal van £ 2.000.000.—. Doch ook voor andere doeleinden werd de nieuwe ondernen ingsvorm gebruikt, zooals voor visscherij, mijnbouw, assurantie- en bankwezen. Dat er tegenover de voordeelen ook nadeelen aan dezen nieuwen ondernemingsvorm stonden, bleek al zeer spoedig. Was het voor serieuze en soliede kooplieden en andere ondernemers een gemakkelijke wijze om een groot kapitaal, voor hunne onderneming noodig, bijeen te brengen en daarbij tal van spaarders te betrekken, even gemakkelijk was het voor oplichters om zichzelf op deze wijze te verrijken. Het publiek had den smaak van effecten, van hooge dividenden en van speculatie beet gekregen en als een maatschappij met een goed klinkenden naam en een waarschijnlijk lijkend doel opgericht werd, waren er genoeg spaarders die er hun penningen aan wilden toevertrouwen. Aan het einde der 18e eeuw werden er dan ook een zeker aantal zwendel-maatschappijen opgericht, sommige met groote kapitalen (in den Haag een met 100 millioen gulden). Het buitenland gaf hierbij het voorbeeld, dat in ons land gretig navolging vond. Spoedig kwam het echter tot een uitbarsting, waarbij ontzettende verliezen werden geleden. In Engeland was het de South Sea Company welke eerst als een zeepbel opgeblazen, later als een zeepbel uiteenspatte, (South sea-bubble), in Frankrijk de ineenstorting van de door John Law opgerichte Mississippi Compie, welke aan het publiek de oogen opende. Ook ons land maakte een dergelijken tijd door. Deze zwendel-maatschappijen hadden als groote attractie de bepaling, dat men op de aandeelen slechts een klein percentage (soms 1 a 2 %) behoefde te storten. Vele kooplieden die, in de voorafgaande periode van bloei in ons land, groote rijkdommen verworven hadden en nu zich uit de zaken teruggetrokken hadden, namen deel aan de specu- 10 latie in die aandeelen. Dit leidde hier, evenals elders, tot een „krach" waarbij aan velen aanzienlijke verliezen toegebracht werden. Gevolg hiervan was, dat de effectenhandel in zeer slechten reuk kwam te staan. Eerst langzamerhand werd deze antipathie overwonnen, vooral doordat tal van nieuwe soliede ondernemingen, om aan haar kapitaal te komen, aandeelen uitgaven en dus den vorm der z.g. Naamlooze Vennootschap kozen. In het bijzonder denken we daarbij aan de hooge vlucht die in het begin der 19e eeuw — door de uitvinding der stoommachines — industrie en transportwezen begonnen te nemen. Grooten steun voor het bijeenbrengen dier kapitalen vonden de spoor-, stoomvaart- en industrieele maatschappijen daarbij van de zijde der Emissiebanken, welke zelf ook in den vorm der Naamlooze Vennootschap gegoten waren. De eerste die het voorbeeld gaf was wel het in 1852 in Parijs opgerichte Crédit Mobilier. doch andere landen volgden. Deze banken hadden zelfs als hoofddoel „het oprichten van maatschappijen op aandeelen". Wij zien dus in de 19de eeuw een sterke uitbreiding van het grootkapitaal. Niet alleen de genoemde particuliere ondernemingen voorzagen op deze wijze in hunne behoeften aan kapitaal (door het uitgeven van aandeelen en het plaatsen van leeningen in den vorm van obligatien), doch ook publieke lichamen als staat, provincie en gemeente trachtten aldus de noodige middelen te verkrijgen om verschillende werken van publiek belang, zooals den aanleg van havens, spoor- en waterwegen, te kunnen uitvoeren. Zoo werd de effectenmarkt overstroomd met nieuwe aandeelen en leeningen. Vandaar dat de groote uitbreiding van den effectenhandel dateert van het midden der 19e eeuw. We zagen reeds, dat de vorm, welke vrij algemeen verkozen werd door de moderne ondernemingen om aan het benoodigde kapitaal te komen, die der Naamlooze Vennootschap was. Dezen vorm, zoo van het grootste belang voor onzen tegenwoordigen tijd, zullen we nu nader bezien. Nam gedurende de laatste tientallen jaren het aantal der Naamlooze vennootschappen in ons land sterk toe, een typisch verschijnsel is daarbij, dat het gemiddelde kapitaal dier ondernemingen afnam. Zoo zijn kapitalen van ƒ25.000,— en minder, in het geheel geen zeldzaamheid meer. De vorm der N. V. heeft n.1. naast het genoemde voordeel van gemakkelijk groote kapitalen bijeen te kun- 11 nen brengen, een ander, dat ook voor kleine bedrijven geldt en wel: de beperkte aansprakelijkheid. De aandeelhouder in een N.V. is slechts aansprakelijk voor het bedrag van zijn aandeel en zijn verlies is dus beperkt tot het bedrag dat hij voor het aandeel betaalde (bij niet volgestorte aandeelen vermeerderd met wat er nog op het aandeel gestort moest worden). Dit is van zeer grooten invloed geweest op de uitbreiding van het ondernemingswezen en tevens van economisch belang. Groot risico wordt alleen genomen tegen kans op groote winst. Beperkte aansprakelijkheid heeft gemaakt, dat ondernemingen, welke niet zulke buitengewoon groote winsten beloofden, toch konden worden opgericht. Verder begrijpen we, dat ook de gemakkelijkheid, waarmede aandeelen en obligatien van bezitter kunnen wisselen, de oprichting van Naamlooze Vennootschappen in de hand werkte. Iedere N. V. wordt opgericht met een zeker z.g. „maatschappelijk" kapitaal. De grootte hiervan vindt men in de statuten genoemd. Bij de oprichting wordt een prospectus verspreid, waarin behalve de grootte van het uittegeven kapitaal, al die mededeelingen omtrent de N. V., haar doel en werkwijze worden gedaan, die van belang zijn voor eventueele aandeelhouders. Het doel van die prospectus is, om het publiek te bewegen tot deelname in de onderneming. Het maatschappelijk kapitaal, dat in die prospectus en in de statuten genoemd wordt en een indruk moet geven van de financieele draagkracht der maatschappij is in vele gevallen slechts fictief. Wat de sterkte van de N. V. bepaalt, is haar vermogen en tusschen dit vermogen en het kapitaal kan een groot verschil bestaan. Wordt het kapitaal uitgegeven boven pari, moet men dus om aandeelhouder te worden voor een aandeel van ƒ 1000,— nominale waarde (110 % of ƒ 1100,— betalen, dan zal, als het kapitaal der N. V. één millioen bedraagt, het vermogen 1,1 millioen zijn (na geslaagde uitgifte). Worden daarentegen aandeelen uitgegeven, tegen inbreng van roerende of onroerende goederen welke te hoog getaxeerd zijn, of aan oprichters, zonder dat er eenigen inbreng tegenover staat, dan spreekt het, dat het vermogen der Mij. geringer is dan het kapitaal. Ook kan van het kapitaal slechts een gedeelte geplaatst worden, m. a. w. de N. V. houdt een gedeelte harer aandeelen in portefeuille, of wel de aandeelen behoeven niet volgestort te worden. Voor het niet volgestorte gedeelte heeft de N. V. wel een vorde- 12 ring op de aandeelhouders, maar toch kan men ook dan vermogen en kapitaal niet als identiek beschouwen. Zeer wenschelijk is het daarom dat de N. V., sprekende over haar kapitaal, steeds vermeldt welk gedeelte hiervan geplaatst en volgestort is, wat in de practijk dan ook meestal geschiedt. Daar we de aandeelen als een afzonderlijk onderwerp zullen behandelen, willen we hier slechts kortweg de inwendige organisatie der N. V. bespreken. De hoogste macht in de N. V. is de Algemeene Vergadering van aandeelhouders, een lichaam waarin de aandeelhouders zitting en stemrecht hebben en dat in hare besluiten slechts aan de statuten gebonden is. Wanneer de A. V. gehouden wordt, ontvangen de aandeelhouders hiervan tevoren bericht. Om toegang te verkrijgen deponeeren laatstgenoemden hun aandeelen ten kantore der Mij.*) Ze ontvangen daarop een toegangsbewijs, tevens vermeldende het aantal der gedeponeerde aandeelen, in verband met het door hun uittebrengen aantal stemmen. De Vergadering wordt periodiek gehouden. Het is geen lichaam, dat het bedrijf geregeld kan leiden; daarvoor wordt er dan ook een bestuur (Directie) aangesteld door de A. V., hetwelk de N. V. beheert en wier taak en bevoegdheden nader omschreven zijn. Een middel tot controle der Directie bezit de Alg. Verg. in het nazien en goedkeuren der Balans en Winst- en Verliesrekening. Doch meerder toezicht is gewenscht, waarvoor de Alg. Verg. niet het geschikte lichaam is, daar ze te zelden bijeenkomt. Vandaar dat men in de practijk (ook de wet spreekt erover) personen kent, welke speciaal aangesteld worden om toezicht uit te oefenen op, en overleg te plegen met de Directie: deze personen zijn de Commissarissen. Veelal hebben ze bovendien nog eenige bestuursfuncties te bekleeden, maar hoofdzaak is toch de controle. Daar het controleeren van de Boekhouding in het algemeen en van de Balans en Verlies- en Winstrekening in het bijzonder, veel tijd en speciale kennis vordert, wordt hiermede meestal een deskundige belast, de accountant, welke óf vaststa dienst der N.V. is, óf telkens wanneer dit noodig is, door de Commissarissen aangesteld wordt. Wanneer we het voorgaande resumeeren, kunnen we zeggen dat het de groei van het kapitaal geweest takwelke den stoot gaf tot 1) Zeer vaak ook is bepaald dat het deponeeren der aandeelen kan geschieden bij een daartoe aangewezen bankinstelling. 13 het ontstaan van het effectenwezen, terwijl omgekeerd door de ontwikkeling van het effectenwezen de mogelijkheid van een veelzijdige kapitaalsbelegging tot stand kwam, waardoor het kapitaal dus mobiel gemaakt werd. Verder zagen we dat de ontwikkeling van het effectenwezen parallel liep met die van het vennootschapswezen en dat de N. V.vorm der onderneming van zooveel belang is, omdat aldus groote kapitalen bijeengebracht kunnen worden, hetgeen toe te schrijven is aan de verdeeling van het kapitaal der Naaml. Vennootschap in aandeelen, waaraan slechts een beperkt risico verbonden is en die gemakkelijk van bezitter kunnen wisselen. Hierbij kunnen we opmerken, dat door dezen vorm, waarin vele ondernemingen gegoten werden, welke in de praktijk ontstond en nader door de wet geregeld werd, het persoonlijk element op den achtergrond gedrongen is, daar de N. Ven. meer kapitaal- dan persoonsvereenigingen zijn. Wanneer we nu eindelijk nog letten op den invloed, die het moderne ondernemings- en effectenwezen gehad heeft op het economisch leven, dan vermelden we allereerst, dat in het bijzonder het sparen aangewakkerd werd, daar, zooals uit het voorgaande volgt de belegging, ook voor kleinere spaarders mogelijk werd. Sparen beteekent zoowel voor het individu als voor een volk het aanleggen van een reserve voor de toekomst en de belegging van spaargelden in handel en nijverheid heeft vergrooting van het inkomen van het volk tengevolge. Niet alleen de grootte van dit inkomen werd beïnfluenceerd door het vennootschaps- en effectenwezen, maar ook de verdeeling ervan. De winsten der N. V. kunnen n.1. ten goede komen aan tal van lieden, welke anders geen ander inkomen zouden kunnen hebben dan dat voortspruitende uit eigen arbeid. Vroeger was het trekken van inkomen uit den arbeid van anderen een feitelijk privilege der aristocratie, welke den grond in bezit had, nu is ieder spaarder kapitalist geworden. Al zijn de gevaren verbonden aan het bezit van het grootkapitaal in de handen van slechts weinigen (waarbij we vooral denken aan monopolies en monopolieprijzen) niet verdwenen, toch hebben de Naamlooze Vennootschappen en hare zusterinstellingen in andere landen, ook in democratischen zin veel goeds verricht. TWEEDE HOOFDSTUK. De tusschenpersonen in den Effectenhandel en de Effecten. Nadat we in het voorgaande getracht hebben een indruk te geven van de algemeene beteekenis van het effectenwezen, zullen we ons nu bezighouden met hen die zich speciaal op den effectenhandel toegelegd hebben en als tusschenpersonen daarbij optreden, en vervolgens de objecten van den effectenhandel, de effecten, zelve bezien. a. tusschenpersonen in den effectenhandel. Het publiek is zelf in den regel niet in de gelegenheid om effecten te koopen en te verkoopen. Zou iemand zonder gebruik te maken van een tusschenpersoon, effecten willen koopen dan zou hij moeten trachten een ander te vinden die op dat oogenblik genegen was die bepaalde effecten tegen een onderling overeen te komen prijs af te staan. In den regel zal dit meer moeite en onkosten meebrengen dan de vergoeding bedraagt, die men aan den tusschenpersoon voor zijne diensten betaalt. Sprekende over tusschenpersonen in den effectenhandel onderscheiden we makelaars en commissionairs. 1. De makelaar?* Volgens onze wet is de makelaar een tusschenhandelaar, aangesteld door het gemeentebestuur. Zijn werkzaamheden, in het algemeen koopen, verkoopen, kunnen betrekking hebben op waren, schepen, effecten enz. De wet spreekt niet van onroerende goederen; makelaars in onroerende goederen kent de wet dus niet. De akte van aanstelling van den makelaar kan vermelden het vak of de vakken waarin hij tot makelaar benoemd is. Dit is van belang, omdat het den makelaar verboden is voor eigen rekening handel te drijven in het vak waarin hij aangesteld is, of om daarin als commissionair op te treden. Dit is een verbod waaraan men zich in den effectenhandel echter niet stoort. Effectenmakelaars toch zijn allen tevens commissionairs m 15 effecten. Slechts een klein aantal bezoekers van de effectenbeurs te Amsterdam zijn makelaars. Zij verleenen hun bemiddeling bij executoriale aan- en verkoopen, waarbij de naam van den cliënt genoemd wordt. Ook treden ze zooals gezegd (en wel in de meeste gevallen) op als commissionair. De makelaar is, voor zoover hij als zoodanig optreedt, zuiver tusschenhandelaar, hetgeen beteekent dat hij zelf niet aansprakelijk is voor de levering en betaling van goederen of van effecten welke door zijn tusschenkomst verkocht of gekocht zijn. Op de beurs kent men de z.g. hoekmannen. Het reglement van deVereeniging v. d. Effectenhandel te Amsterdam verstaat onder den hoekman-handelaar een lid, dat dagelijks in hoofdzaak in hetzelfde fonds handelt of orders van medeleden uitvoert. Er bestaat voor ieder fonds op de beurs een bepaalde plaats waarin de handel in dat fonds gedreven wordt. Die plaats noemt men hoek. Wie voor een cliënt koopen of verkoopen moet, gaat naar dien hoek om aan de opdracht te voldoen. De hoekman nu is degene, die zich in dat bijzonder fonds specialiseert, die voor eigen rekening koopt en verkoopt en in het algemeen als tusschenpersoon van de verschillende commissionairs optreedt, maar zelf meestal tevens commissionair is. Vooral in die fondsen, waarin niet een geregelde en levendige handel plaats vindt, zou het moeilijk voor den commissionair kunnen zijn dadelijk een kooper of verkooper te vinden. Nu kan hij zich tot den hoekman wenden. Deze zal gewoonlijk er naar streven het totaal der aankoopen in overeenstemming te doen zijn met dat der verkoopen; voorzoover hij daar niet in slaagt draagt hij natuurlijk het risico van een eventueele koersdaling of stijging. De hoekman vindt zijn vergoeding in de door hem berekende courtage; bovendien zal hij trachten tegen een lageren koers in te koopen wanneer hij verkocht heeft en omgekeerd, wat ook vaak een vrij belangrijke bron van verdienste is. Hoewel men den hoekman vaak voor een makelaar aanziet, is hij dit in de meeste gevallen niet. Van officieele aanstelling tot hoekman is geen sprake. Men moet voorzichtig zijn met af te gaan op het spraakgebruik ter beurse. Zoo noemt men bijv. de briefjes door hoekmannen aan andere leden uitgereikt, betreffende voor hen verrichte aan- of verkoopen, „makelaarsbriefjes", wat dus feitelijk ook onjuist is. 16 2. Commissionairs. Is het aantal makelaars op de Amsterdamsche effectenbeurs gering, vrijwel alle beursbezoekers treden op als commissionairs. Volgens ons Wetboek van Koophandel is de commissionair iemand die op zijn eigen naam of firma en tegen het genot van zeker loon of provisie op order en voor rekening van een ander zaken van koophandel verricht. Het onderscheid met den makelaar is reeds hierin gelegen, dat hij 1°. niet officieel aangesteld en beëedigd wordt; 2°. dat hij de zaken wel op last en voor rekening van den cliënt doch op eigen naam verricht. In den effectenhandel is het gebruikelijk, dat de commissionair den naam van zijn cliënt niet eens mag noemen. Zelf is hij daarom ook de aansprakelijke persoon. Als de cliënt voor wien hij verkocht heeft in gebreke blijft te leveren, is hij tot levering verplicht. Op zijn beurt kan hij natuurlijk zijn cliënt weer tot levering dwingen. Evenmin bestaat er een band tusschen den cliënt en dengene, met wien de commissionair gehandeld heeft. Hoewel we den commissionair als tussenpersoon in den effectenhandel beschouwen moeten, is hij geen russc/icnhandelaar—doch 7elf handelaar. Hij loopt, zooals we reeds zagen een groot risico. In den regel zal de commissionair de verschillende orders die hij ontvangt ter beurze uitvoeren. Toch is het mogelijk dat hij orders in zich zelf kan afsluiten. Dit is het geval wanneer hij een order tot aankoop en verkoop heeft van hetzelfde fonds en tegen gelijken koers. Hij behoeft dan die orders niet op de beurs uit te voeren doch kan het fonds dat de eene cliënt verkoopen wil overdragen aan den anderen cliënt. Practisch komt dit vaak voor, vooral waar er tegenwoordig groote instellingen als commissionnairs optreden, welke iederen dag stroomen orders ontvangen. In hoeverre volgens de wet dit afsluiten in zichzelven te vereenigen is met de taak van den commissionair kunnen we hier in het midd°n laten. Het spreekt vanzelf, dat waar de commissionair geen verschil laat bestaan tusschen den koers van aankoop en dien van verkoop, de cliënten er niet bij geschaad zijn, terwijl het hemzelf eenige moeite bespaart. De werkzaamheden welke de commissionair verricht voor zijn cliënten zijn voornamelijk: 21 de verdeeling van het vermogen der onderneming bij liquidatie. Een voorbeeld van het eerste vinden we, wanneer statutair bepaald is, dat van de winst, voor zoover mogelijk bijv. 6 % aan preferente aandeelhouders zal worden uitgekeerd en dat eerst dan uit het saldo de gewone aandeelhouders een dividend ontvangen, tot bijv. een maximum van 10 %, waarna het restant in een bepaalde verhouding verdeeld wordt tusschen gewone en preferente aandeelhouders. Tal van variaties zijn hierbij natuurlijk mogelijk. Van de desbetreffende bepalingen hangt het af- in verband met de winstuitzichten der Maatschappij — hoe de koersverhouding tusschen de gewone en preferente aandeelen is. Ook kennen we cumulatief preferente aandeelen. Indien in een zeker jaar de winst door de N. V. gemaakt, niet voldoende is om het vastgestelde minimum dividend op de preferente aandeelen uittekeeren, dan kunnen de statuten voorschrijven, dat dit achterstallige dividend het eerst volgende jaar betaald moet worden, en indien het dan nog onmogelijk is, het daaropvolgende jaar. Voorbeeld: 6 % Cumul. pref. kapitaal eener N. V. is ƒ 100.000,—. Stellen we de winst — t.w dat gedeelte, dat voor verdeeling in aanmerking kcmt — van het eerste jaar op ƒ4000,— van het tweede op ƒ 3000,— van het derde op ƒ 8000,— en van het vierde op ƒ 15.000,—. Het eerste jaar wordt op deze aandeelen dus 4 % het 2e jaar 3 %, het derde jaar 8 % en het vierde jaar minstens 9 % uitgekeerd. Minstens, want misschien is er na uitkeering op de gewone aandeelen een restant (overwinst), waarin volgens de statuten de cum. pref. aandeelen ook nog deelen. Stel in dit geval, dat het gewone aandeelen kapitaal ƒ 100.000,— was en dat na betaling van het dividend op de cum. pref. aandeelen, de gewone aandeelhouders eerst 4 % of ƒ 4000,— ontvangen, en de overwinst = ( ƒ 2000,—) gelijkelijk tusschen de beide soorten aandeelen verdeeld wordt, dan ontvangen de cum. pref. aandeelhouders behalve ƒ 9000 — nog ƒ 1000— tezamen dus 10 %. Onze wet verbiedt het bepalen van een vaste rente welke door aandeelhouders genoten zal worden. Dan toch zou ook dividend moeten uitgekeerd worden, wanneer er geen winst gemaakt was, waardoor de positie der onderneming natuurlijk verzwakt zou worden. Met deze wetsbepaling is het uitgeven van Cumulatief preferente aandeelen echter niet in strijd: de uitkeering van het achterstallige dividend heeft slechts plaats voorzoover de gemaakte winst dit toelaat. 22 Naast de genoemde aandeelen worden door sommige Maatschappijen nog andere stukken uitgegeven. Wij noemen: Oprichtersbewijzen, uitgereikt aan oprichters. Deze geven wel een aandeel in de winst, doch niet in het vermogen der N. V. en als regel ook geen stemgerechtigdheid in de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders. Zoowel wat de uitgifte dier bewijzen als wat de voordeden eraan verbonden betreft zijn verschillende variaties bekend. Bewijzen van deelgerechtigheid of Actions de jouissance zijn stukken welke soms aan aandeelhouders gegeven worden in ruil voor geamortiseerde (afgeloste) aandeelen. Over deze amortisatie van aandeelen spreken we dadelijk nog. Jaarlijks ontvangen de houders van deze bewijzen van d.g., indien de winst dit toelaat, een zekere uitkeering, natuurlijk geringer dan het dividend op de gewone aandeelen. Ook bij reorganisatie of samensmelting met een andere onderneming worden wel aan de oude aandeelhouders zulke actions uitgereikt. Feitelijk hetzelfde als bewijzen van deelgerechtigdheid zijn de z.g. winstbewijzen, welke soms gegeven worden aan hem, die voor een bepaald minimaal bedrag deelneemt in een door een onderneming uitgegeven obligatieleening. Soms is de duur hiervan beperkt tot die der leening. Houders van oprichtersbewijzen en actions de jouissance hebben geen recht op het kapitaal der N.V.: ze nemen geen deel in dit kapitaal, zijn dus ook geen aandeelhouders, hoewel ze in enkele gevallen bij liquidatie der Maatschappij toch een zekere uitkeering ontvangen. Dividendbewijzen. Indien door een N. V. in een zeker jaar winst gemaakt is, kan besloten worden een gedeelte daarvan uittekeeren aan de verschillende aandeelhouders. Deze uittekeeren winst heet dividend. Om nu het innen van het dividend aan den aandeelhouder mogelijk te maken zal of het aandeel zelve naar de N. V. of naar het kantoor dat dit voor haar uitkeert opgezonden moeten worden ter afstempeling, of wel de aandeelhouder is in het bezit van genummerde dividendbewijzen welke bij het aandeel behooren. In het laatste geval wordt het dividend betaald tegen inlevering van dit dividendbewijs. Bij de dividendverklaring wordt dan tevens het nummer van dit inteleveren dividendbewijs genoemd. Zijn de bij het aandeel behoorende dividendbewijzen alle achtereenvolgens ingeleverd, dan blijft een strook, talon over, waarop men een nieuw stel bewijzen kan ontvangen. 29 Alvorens nu de premieleeningèn te behandelen moeten we er nog op wijzen, dat er behalve certificaten van grootboekinschrijvingen nog andere certificaten bestaan, uitgegeven door administratiekantoren en z.g. Beschermingscomités. De eersten hebben betrekking op aandeelen, de laatsten op aandeelen of obligatien. De aandeelen van tal van Amerikaansche Maatschappijen staan op naam en dit levert zooals we reeds zagen, steeds eenige moeilijkheid op voor de overdracht en bovendien ook voor de inning van het dividend. Een administratiekantoor nu, neemt een groot aantal aandeelen van een bepaalde naatschappij over en verkrijgt daartegenover het recht om certificaten welke aan toonder luiden, uit te geven. Wel ontvangt het administratiekantoor nu het dividend, maar dit wordt onder aftrek van 1 % voor onkosten en administratieloon, aan de houders van certificaten tegen inlevering der aan het certificaat zich bevindende dividendbewijzen vergoed. Deze administratiekantoren worden meestal bestuurd door bankiers of commissionairs in effecten. Vaak worden certificaten uitgegeven van kleinere coupures dan de origineele aandeelen, waardoor ook voor kleinere spaarders de gelegenheid opgesteld wordt om zich in die onderneming te interesseeren. Een ander voordeel gelegen in deze opeenhoping van aandeelen in een enkel instituut is, dat het daardoor onmogelijk wordt gebruik te maken van het stemrecht in het belang van de houders der certificaten. Dit was natuurlijk bij Amerikaansche maatschappijen, zoolang de origineele aandeelen daarvan onder het publiek verspreid waren, geheel onmogelijk. Juist dit doel: op te komen voor de belangen van houders van effecten in een zekere onderneming heeft vaak geleid tot de oprichting van z.g. Bescherming comité's. Daarbij worden de obligaties of aandeelen bij een comité ingeleverd, dat daartegen certificaten afgeeft. Eendracht maakt macht: een comité in het bezit van een groot aantal schuldbrieven of aandeelen eener bepaalde maatschappij zal vaak met succes haar stem en invloed kunnen doen gelden bij de reorganisatie dier maatschappij of bij het in rechten opkomen voor de belangen van obligatie of aandeelhouders, waar een aantal verspreide personen hier slechts lijdelijk zouden moeten toezien. Deze beschermings comités worden meestal opgericht wanneer er gevaar voor een fonds dreigt, doordat de betrokken onderneming of schuldenaar er slecht voor staat. Tenslotte kunnen we in dit 30 verband nog wijzen op vooral in Engeland met succes werkende Trustcompanies, die zich ten doel stellen de belegging van het aandeelenkapitaal in goede, doch niet prima, meest Amerikaansche waarden, welke een vrij hooge rente afwerpen. Tegenover een deel van hare aankoopen geven deze maatschappijen een soort pandbrieven uit welke in Engeland als prima beleggingswaarden beschouwd worden en een matige rente genieten. Het verschil tusschen de rente of winst gemaakt op de gekochte fondsen en de te vergoeden rente op de pandbrieven komt den aandeelhouders ten goede. Het eigenaardig verschijnsel doet zich voor dat deze ondernemingen er in Engeland in gegaan zijn, en ginds met succes werken terwijl hier en elders men veeleer van een mislukking kon spreken wegens gering animo der beleggers om deze soort pandbrieven te koopen. Toe te schrijven is dit aan het feit dat 1°. hier tal van prima pandbrieven te verkrijgen zijn (in tegenstelling met in Engeland) 2°. dat een groot deel van het publiek liever zelf de door de Trust-Cy. gekochte waarden koopt, zelf het meerdere risico loopt maar ook de hoogere opbrengst incasseert. 3. Premieleeningen, loten. Premieleeningen zijn obligatieleeningen waarbij de geheele rente of een deel daarvan vergoed wordt bij wijze van premie bij de terugbetaling (aflossing) der stukken. De aflossing, d.w.z. het nummer van het lot, en de premie welke, boven de nominale waarde betaald zal worden, wordt door loting bepaald. Het verschil met het loterij lot is hierin gelegen, dat het stuk eener premieleening toch minstens voor de nominale waarde uitloot. Bij de gewone loterij worden de prijzen betaald uit het inleggeld dat anderen verliezen, bij de premieleening wordt de premie betaald uit bespaarde rente: deze loten toch zijn öf niet rentegevend, öf ze geven slechts een geringe rente. In ons land mogen na 1905 (in welk jaar de loterijwet in werking trad) geen niet rentegevende premieleeningen meer uitgegeven worden. In het algemeen worden nog slechts die premieleeningen toegelaten welke een minimumrente van 3 % uitkeeren. Om de trekking te vergemakkelijken worden de loten in seriën en nummers verdeeld. Vooral staten en gemeenten maken gebruik van deze wijze om geld te leenen, daarnaast ook wel vereenigingen en maatschappijen en bij wijze van uitzondering eenige hypotheekbanken. 31 Voordat we nu tot een ander onderwerp overgaan willen we nog vermelden dat alle effecten voorzien moeten zijn van een zegel waarvan het bedrag, in procenten uitgedrukt door de wet vastgesteld is. Ook in andere landen is zulk een effectenzegel voorgeschreven waaraan men dus (wat gedurende en ook nog na den oorlog van belang was) kan zien uit welk land een bepaald stuk afkomstig is. Het zegelrecht op effecten is in den laatsten tijd aanzienlijk verhoogd en bedraagt thans voor z.g. loten ƒ 1,— per 100 gulden, voor aandeelen en obligatiè'n (binnenland) ƒ 0,60, voor buitenlandsche aandeelen ƒ1,— en voor andere buitenlandsche effecten ƒ 0,80 voor iedere ƒ 100,—. Bovendien worden er tot 31 December 1933 opcenten geheven van de buitenlandsche effecten, gelijk staande met een heffing van ƒ 0,20 van iedere ƒ 100,— van het kapitaal in het stuk uitgedrukt. 37 en een groep van z.g. voorloopig genoteerde fondsen, waaronder die effecten geplaatst worden waarvoor de noteering wel reeds is aangevraagd, doch waarbij de aanvraag nog in onderzoek is. In de dagbladen vindt men voorts een lijst van z.g. incourante fondsen, waarvoor een zekere vraag of aanbod bestaat. Dit zijn fondsen welke niet in aanmerking komen voor officiëele noteering of waarvoor in ieder geval geen officiëele noteering is aangevraagd. Aandeelen in maatschappijen met een volgestort en uitgegeven kapitaal van minder dan ƒ 500.000,—, evenals niet volgestorte aandeelen worden niet tot de officiëele noteering toegelaten. Ook kan het zijn, dat een onderneming het van geen belang acht dat haar aandeelen officieel genoteerd worden, doordat haar kapitaal zich bijv. in slechts weinige handen bevindt. Een bezwaar van deze fondsen is, dat ze niet als onderpand voor prolongatie enz. worden aangenomen en dat ze moeilijk te realiseeren zijn. Eenigszins wordt het laatste nadeel verholpen door enkele instellingen, die zich in het bijzonder toeleggen op den handel in incourante en minder courante fondsen (dat zijn fondsen die hoewel officiéél genoteerd toch moeilijk verhandelbaar zijn, doordat er weinig in te doen valt en er misschien dagen achtereen geen noteering in tot stand komt.) De koersen der meeste fondsen zijn uitgedrukt in percenten met fractien van minstens 1/ie %. Als een aandeel dat nominaal ƒ500,— groot is, 500 noteert, beteekent dit, dat de prijs, dien men er voor betaalt, op dat moment ƒ 2500,— is. Voor fondsen waarvan de nominale waarde uitgedrukt is in een vreemde muntsoort, heeft de V. v. d. Effectenhandel vaste herleidingsgetallen bepaald, bijv. voor de Franc = ƒ 0,|0, voor het £ = / 12,—, de Reichsmark = ƒ 0,60, de $ = ƒ 2,50 etc. Heeft iemand $ 1000.— aandeelen gekocht tegen een koers van 80 % dan wordt dus $ 1000,— berekend als ƒ 2500,— en moet hij dus hiervoor ƒ 2000,— betalen. Hierbij komt dan nog de provisie voor den commissionair, waarover we reeds in het 2e Hoofdstuk spraken. Verder eischt de wet dat de afrekeningsnota, die de commissionair aan zijn cliënt stuurt, voorzien wordt van een zegel, waarvan het bedrag afhankelijk is van het bedrag der nota, hetgeen nader bepaald is in de Zegelwet. De levering van verkochte fondsen moet plaats hebben, indien de stukken bij het sluiten der transactie reeds zijn uitgegeven, uiterlijk op den vierden dag na het sluiten der transactie. Dit geldt 38 indien geen bijzonder beding omtrent de levering gemaakt is en betreft dus de z.g. „contante" affaires. Tegenover deze contante affaires staan de tijd-affaires waarbij verkocht wordt „op levering". Heeft men een fonds verkocht „op levering" dan moet deze levering plaats hebben, uiterlijk op den 21sten dag na het sluiten der transactie, tenzij anders bepaald. Deze verschillende affaires zullen we later nader bezien, doch nu kunnen we reeds opmerken dat bijna alle affaires aan de Amsterdamsche beurs gesloten worden a contant, hoewel het Reglement van den Effectenhandel naast deze affaires de tijdaffaires in het algemeen en die in aandeelen Nederlandsche Handel Mij. in 't bijzonder en ook de premieaffaires kent. Ook in dit verband moeten we over den termijnhandel spreken, omdat juist van den uiterlijken vorm waarin gehandeld wordt, de geheele structuur van den beurshandel afhankelijk is. Vinden in Amsterdam bijna alle zaken a contant plaats, in Londen is de geheele effectenhandel (in normale tijden) gebaseerd op den termijnhandel. De levering der fondsen geschiedt daarbij op een vasten, vooraf door het Bestuur der Stock-Exchange (effectenbeurs) "•) bepaalden dag, de rescontre (account dag). De rescontre heeft meestal halfmaandelijks plaats. Gedurende dien tusschentijd wordt gekocht en verkocht zonder dat er van levering en betaling sprake is, welke dus tot aan het einde van den termijn uitgesteld worden. Terwijl men den termijnhandel in het algemeen voor speculatieve doeleinden gebruikt, doet zich dus in Londen het eigenaardig verschijnsel voor, dat ook de aankoop van beleggingswaarden op termijn plaats vindt. Eigenlijk contante handel bestaat er alleen in consols en eenige andere fondsen, doch op slechts betrekkelijk kleine schaal.8) Vaak zal het voorkomen dat eenzelfde fonds gedurende denzelfden termijn door A. aan B. door B. aan C. door C. aan D. etc. verkocht wordt, totdat ten slotte bij de vereffening op den rescontre-dag X. het moet ontvangen en betalen. De gewone weg zou nu zijn, dat A. het aan zijn broker (commissionair) leverde en daarbij de verkoopsom ontving, deze het vervolgens aan B.'s 1) De Londensche effectenbeurs, kortweg genaamd „the House", is gelegen in Throgmortonstreet. Na sluitingstijd vindt de handel nog plaats buiten het gebouw z.g. „in the Street". 2) Sinds het begin van den oorlog werd de termijnhandel in Londen verboden en vinden er slechts contante affaires plaats. 39 broker leverde enz. totdat het stuk ten slotte in handen van X.'s broker kwam, die er voor betaalde en aan zijn cliënt gaf tegen betaling van de koopsom, volgens vroeger ingediende nota. Hoewel deze wijze van levering niet bezwaarlijk is door de vele circulatiemiddelen die er voor vereischt zouden zijn (in Londen geschieden alle zulke betalingen met cheques) brengt ze toch veel geloop en administratie meê en kost bovendien veel tijd. Door de instelling van het Clearing House voor effecten nu is deze omslachtige wijze van levering zeer vereenvoudigd. Door dat de brokers aan deze instelling hunne aan- en verkoopen opgeven, kan ze den eigenlijken verkooper en den laatsten kooper tot elkaar brengen. Haar werk bestaat dus hierin, dat ze er voor zorgt dat op den rescontre-dag (vereffeningsdag: account, pay of settlement day) ieder broker het saldo zijner aan- en verkoopen van bepaalde fondsen ontvangt. Heeft een commissionair dus $ 50.000 Steels in den loop van een termijn gekocht en $ 40.000 verkocht, dan zal hij het saldo, $ 10.000 op de rescontre ontvangen. Daar hij deze nu vermoedelijk niet ontvangt van dengene met wien hij handelde is het noodig dat de betaling ervoor geschiedt tegen een „neutralen" koers. Dit is de liquidatie- of passagekoers (making up price) welke door het Clearinghouse vasgesteld wordt. Het verschil tusschen dezen koers en den koers waartegen hij kocht en verkocht wordt ook door middel van het Clearing House en per cheque verrekend. Voor niet alle fondsen echter verleent het C. H. hare bemiddeling. Bij de overige geschiedt de „clearing" door middel van tickets, waarop de brokers die fondsen ontvangen moeten, het bedrag daarvan vermelden. Deze tickets worden op een der dagen, voorafgaande aan den account-day (de z.g. ticket-day) uitgereikt aan de verkoopers dier fondsen, die ze weer doorgeven aan hen van wie zij op hun beurt kochten. Ook op deze wijze worden de ultimate buyers en sellers tot elkaar gebracht. Koersverschillen worden daarbij weer onderling verrekend. Een typische factor in den Engelschen effectenhandel is bovendien dat zulk een groot aantal aandeelen op naam gesteld zijn, hetwelk de overdracht ingewikkelder maakt en tegen de rescontre veel werk bezorgt. Van hoeveel belang hiervoor juist het clearingsysteem is behoeft niet gezegd te worden. Verder bestaat er nog een eigenaardig verschijnsel in het Londensche beursleven, n.1. de onderscheiding der leden in brokers en jobbers. Terwijl de eerstgenoemden de commissionairs zijn, tot 40 welken men zich wendt voor beurstransacties, zijn de laatsten hoekmannen of handelaars, welke echter niet tegelijkertijd het commissionairsbedrijf mogen uitoefenen. Ze doen zaken voor eigen rekening. Tot hen richt de broker zich, wanneer hij voor een cliënt een order moet uitvoeren, waarbij de jobber twee koersen noteert, één voor bieden (bid) en één voor laten (offered). Het verschil (the „turn") is voor fondsen, waarin vraag en aanbod ongeveer tegen elkaar opwegen, slechts gering en vormt de vergoeding die de jobber geniet. Bankiers worden aan de Londensche beurs niet toegelaten in tegenstelling met het Amsterdamsche gebruik. Ook zijn er verschillende arbitragehuizen welke hun orders door brokers laten uitvoeren en zelf geen lid van de Stock Exchange zijn. Daar de eischen om member of the S. E. te worden zeer zwaar zijn en het den leden verboden is om te adverteeren, bestaan er in Londen vele „outside brokers" d. z. commissionairs in effecten, die geen lid van de Effectenbeurs zijn, waaronder men wel verscheidene prima firma's aantreft, maar welke ook vaak een minder gunstige reputatie genieten en die dikwijls ontaard zijn in bucket-shops, waarover we later nog zullen spreken. Ook te Parijs en te Berlijn is de rescontre handel zeer uitgebreid. Vaak zijn er, niet het minst in den laatsten tijd, stemmen opgegaan om eveneens te Amsterdam dit stelsel in te voeren. Wel bestaat het er eigenlijk reeds, maar dan alleen voor de aandeelen der Nederl. Handel Maatschappij, welke op naam staan. *) Een gedeelte dier aandeelen is in het bezit van een Administratiekantoor, hetwelk daartegen certificaten aan toonder heeft uitgegeven, doch de overigen kunnen op rescontre worden verhandeld. In het midden van iedere maand is de rescontre dag, vastgesteld door de Verg. voor den Effectenhandel. Alleen het saldo van de in de voorafgaande periode gekochte en verkochte fondsen wordt daarbij ontvangen of geleverd. Dat voor deze aandeelen het rescontre stelsel is vastgesteld is juist toe te schrijven aan het feit dat deze aandeelen op naam staan. De overdracht op zich zelf levert moeilijkheden op en wordt door dit stelsel vereenvoudigd, daar, indien bijv. A. zijn aandeelen verkoopt aan B., die ze in dezelfde periode verkoopt aan C. welke 1) Eind 1920 werd een voorstel tot invoering van den rescontrehandel in aandeelen Koninklijke Petroleum bij wijze van proef verworpen, waardoor dit onderwerp voorloopig wel van de baan is. 41 ze op zijn beurt over doet aan D. nu op de rescontre alleen een overdracht der aandeelen van A. aan D. noodig is, terwijl ze anders van A. op B. van B. op C. en C: op D. moesten worden overgeschreven. Ook bij andere fondsen levert het rescontre stelsel voordeelen op, daar het heen en weer zenden van stukken vermeden wordt. Ook wordt de speculatie er gemakkelijker door, wat een uitbreiding der beurszaken ten gevolge heeft. Maar een nadeel er aan verbonden is het grootere risico voor den commissionair, zoowel in diens verhouding tot het lid der Vereeniging waarmee hij ter beurze handelt als tegenover den cliënt wiens orders hij uitvoert. De commissionair is, practisch gesproken, meestal niet vrij om uit te kiezen, met wien hij op de beurs zekere transactie wil afsluiten, daar het koopen en verkoopen geschiedt door luidkeels loven en bieden. Zoo kan zich vaak het geval voordoen, dat men gekocht heeft van of verkocht heeft aan een medelid aan wiens soliditeit men eenigszins twijfelt. Bij levering binnen vier dagen is dit niet zoo erg, doch anders wordt het bij den rescontrehandel, waarbij men weken lang vertrouwen moet schenken aan de tegenpartij waarmede men te doen heeft. Aan buitenlandsche beurzen zijn de eischen aan het lidmaatschap gesteld, dan ook veel zwaarder, waardoor de soliditeit der leden meer gewaarborgd is. Zulke eischen ook hier in te voeren, zou met veel bezwaren gepaard gaan. Daarbij is het risico voor den commissionair ten opzichte van zijn cliënt bij den rescontrehandel veel grooter. Gedurende den tijd, gelegen tusschen den dag van aankoop en de rescontre, bezit de commissionair geen enkel onderpand van den cliënt. Toch kan in dien tusschentijd de financieele positie van den cliënt in ongunstigen zin zoodanig gewijzigd worden, dat hij niet meer in staat is aan zijn verplichtingen te voldoen (bijv. bij een sterke daling in den koers der gekochte fondsen) waarbij het verlies dus voor rekening van den commissionair komt. Evenals te Amsterdam is ook te New-York de effectenhandel grootendeels a contant. Toch bestaat er hier een Clearing-house, welke inrichting op ongeveer dezelfde wijze werkt als die te Londen, doch met dit verschil, dat hier een dagelijksche vereffening (clearing) plaats vindt. Ook hier worden de „ultimate buyers and sellers" (de eigenlijke verkooper en de laatste kooper) tot elkaar gebracht en wordt daarbij dagelijks een liquidatiekors vastgesteld. 42 Dagelijksch wisselen de beursbezoekers tickets, vermeldende de met elkaar afgesloten transacties. Deze worden nog denzelfden dag, met een totaal opgave dier transacties (clearance sheet) bij het Clearing house ingeleverd, hetwelk op deze wijze een lijst kan opmaken van wat iedereen per saldo moet ontvangen en leveren. Den volgenden ochtend vroeg ontvangt ieder broker een opgave van wien hij fondsen ontvangen of aan wien hij ze leveren moet. Voordeelige koersverschillen worden vereffend door middel van cheques door den directeur van het C. H. voor gezien geteekend. De officiëele beurs te New-York wordt populair „Wallstreet" genaamd (de straat waarin ze gelegen is). Daarnaast kent men de z.g. Curb-market, waar handel gedreven wordt in fondsen, welke niet genoteerd zijn aan de officiëele beurs. Naast outside-brokers zijn ook beursfirma's bier vaak vertegenwoordigd. Terwijl in Wallstreet hoofdzakelijk Amerikaansche fondsen verhandeld werden, worden er in den laatsten tijd, nu men in Amerika zich meer gaat interesseeren voor Europeesche ondernemingen ook tal van buitenlandsche waarden genoteerd. Dit hangt samen met het feit, dat terwijl voor den oorlog de Ver. Staten bij de meeste buitenlandsche beleggers in het krijt stonden, de rollen nu omgekeerd zijn en Amerika van een debtornation een creditor-nation geworden is, waarbij we slechts behoeven te wijzen op de verschillende buitenlandsche staatsleeningen welke in de laatste jaren van den oorlog in de Ver. St. geplaatst werden. We zeiden reeds dat er ook te Berlijn en te Pafijs een uitgebreiden termijnhandel in effecten bestaat. In Berlijn is deze handel speciaal speculatief.1) Men heeft er Maklerbanken opgericht, welke garantie verleenen voor de nakoming van de transacties, gesloten door tusschenkomst van de bij die banken aangesloten effectenmakelaars. Zoo wordt het risico verbonden aan het zaken doen met financieel zwakkere medeleden tegen betaling van een deel der courtage aan de Maklerbank overgedragen. Van officiëele zijde heeft men in Duitschland wel getracht den termijnhandel tegen te gaan. Deze antipathie betrof niet zoo zeer den termijnhandel in effecten als wel meer speciaal die in graan en andere oogstproducten. De agrariërs meenden dat door den termijnhandel de prijzen van graan gedrukt werden, hetwelk dezen grootgrondbezitters onaan- 1) Ook te Berlijn is sedert het uitbreken van den oorlog de termijnhandel (tijdelijk) opgeheven. 43 genaam was. Door hun bekenden invloed wisten zij de regeering te bewegen tegen den termijnhandel op te treden, waarbij die in effecten ook in de verdrukking kwam. Zoo werd er bepaald dat tijdaffaires officieel gepubliceerd moesten worden. Veel succes hadden de desbetreffende bepalingen echter niet. In Berlijn kent men de z.g. Kursmakler, dat zijn officieel aangestelde en beëedigde makelaars, welke de opgaven voor de officiëele koersrioteering indienen en slechts orders voor anderen mogen uitvoeren, zonder eigen handel te drijven. Ook in Berlijn kent men een officiëele beurs en de vrije markt (freier Verkehr) speciaal voor speculatieve fondsen. Wat voor Londen het Clearing House is, is voor Berlijn de Liquidationsverein, welke alleen de termijnzaken vereffent. Deze affaires hebben plaats per de ultimo van de maand. Op dien laatsten beursdag der maand worden dus de fondsen geleverd en betaald. Evenals elders geschiedt ook hier de verrekening tegen een telkenmale vastgestelden passagekoers. Te Parijs is de effectenbeurs verdeeld in het parquet en de coulisse. Het eerste is een gesloten beurs waar de commissiezaken gedreven worden door zeventig — door den President der Republiek — aangestelde agents de change. Voornamelijk worden hier Fransche en Italiaansche staatspapieren en de aandeelen van de belangrijkste banken en spoorwegen verhandeld, terwijl op de vrije markt, de coulisse, voornamelijk handel gedreven wordt in aandeelen van binnen- en buitenlandsche ondernemingen. De coulissiers doen daar zaken voor eigen rekening of in commissie voor derden. Te Parijs geschiedt de handel zoowel a contant als op termijn. Voor den termijnhandel worden voor de meeste fondsen twee rescontredagen (één in 't midden en één aan het einde van de maand) vastgesteld, voor eenige fondsen slechts éénmaal (op den laatsten beursdag) per maand. Ook te Parijs heeft de termijnhandel een zeer groote beteekenis. In het voorafgaande hebben we getracht een globalen indruk te geven van den beurshandel. Wij gaan nu over tot een bespreking van de eigenlijke beteekenis van den handel in effecten en bezien dezen dan van het standpunt van Belegging en Speculatie. 49 dan die der prima fondsen, maar welke daarentegen minder soliede zijn en meer aan schommelingen onderhevig. Waar bij een beleggingspapier vooral op gelet wordt, is, zooals we reeds zeiden 1°. De jaarlijksche opbrengst in den vorm van intrest of dividend. 2°. De soliditeit van het fonds zelve. Als regel geldt hierbij dat hoe veiliger het fonds is, hoe geringer in verhouding de rente zijn zal. Verder zijn het best voor belegging geschikt die fondsen, die een niet al te korten looptijd hebben, zoodat ook de quaestie van aflossing door den belegger onder het oog gezien moet worden. Ook de gemakkelijkheid waarmede het fonds tegelde gemaakt kan worden, dus de vraag of er een ruime markt in bestaat, beheerscht den prijs. Zeer soliede fondsen met een ruime markt, een behoorlijke rente afwerpende en niet binnen te korten tijd aflosbaar, zullen relatief het hoogst ter beurze genoteerd zijn. Relatief, want veel hangt daarbij af van den algemeenen rentestand. Welke rente we tenslotte van een zeker beleggingsfonds genieten is meestal gemakkelijk te berekenen. Nemen we bijv. het volgende geval. Iemand koopt ƒ 1000,— 5 % obligatie Nederland a 94 %, betaalt daarvoor dus ƒ 940,— hetgeen verhoogd wordt met provisie en zegel, waardoor het bedrag van de nota circa ƒ 945,— zal zijn. Verder moet hij ook nog, volgens de nota, de rente betalen over den tijd, verloopen sinds den vervaldag van de laatste coupon, doch hiermede moeten we geen rekening houden, daar hij dit bedrag op den volgenden vervaldag als het ware terug ontvangt. De rente die hij nu jaarlijks ontvangt is 5 % of wel ƒ 50,—; aangezien het voor belegging uitgetrokken bedrag circa ƒ 945,— en 1 % hiervan ƒ 9,45 is, bedraagt de rente die hij feitelijk maakt 50 545 % 0f wel ruim 51/* % van net kaPitaal- Moeilijker wordt de berekening indien men in aanmerking moet nemen eventueele winsten of verliezen, voortspruitende uit het feit dat een fonds binnen korteren of langeren tijd kans loopt boven of beneden den prijs van aankoop te worden afgelost. Hoewel het, daar het van te voren niet zeker is, welke stukken afgelost worden of uitloten zullen, moeilijk te zeggen is hoeveel deze kans op dit oogenblik precies waard is, houdt de beurs hiermede toch rekening. Dit blijkt bijv. uit den koers van pandbrieven, De Effectenhandel. 4 50 die, hoewel zeker niet solieder zijnde dan Nederlandsche Staatsleningen, toch hooger genoteerd staan, als laatstgenoemden (voor zoover beide een gelijke nominale rente geven), doordat bij velen ervan geregelde aflossingen a pari plaats vinden. Bezien we nu eenige verschillende beursaffaires nader in verband met ons onderwerp, dan herhalen we dat als regel contante affaires voor beleggingsdoeleinden gebruikt worden en de tijd- en premieaffaires als speculatie-middel, maar zullen dan tevens zien dat ook wél degelijk a contant gekocht wordt om te speculeeren (speculatieve belegging) terwijl we reeds vroeger opmerkten dat men bijv. te Londen ook van den termijnhandel gebruik maakt om beleggingswaarden te koopen. Behandelen we nu achtereenvolgens den contanten handel, den termijnhandel of tijdaffaires en tenslotte de premie-affaires. Contante affaires. Hieronder vallen ten eerste de gewone aan- en verkoopen van fondsen, waarbij de stukken binnen vier dagen geleverd en betaald moeten worden en daarnaast de contante affaires met geleend geld of geleende stukken. Het eerste behoeft geen nadere uitlegging-' men is in het bezit van een zekeren som gelds, koopt daarvoor effecten, ontvangt deze en betaalt a contant; of wel men bezit fondsen, verkoopt deze, levert ze binnen vier dagen af en ontvangt betaling ervoor. Ook deze transactie met eigen geld kan speculatie ten doel hebben. Iemand koopt en betaalt stukken in de verwachting dat de koers stijgen zal en verkoopt naderhand omdat hij zich met de gemaakte winst tevreden stelt of bevreesd is voor verder verlies. Al was het misschien ook een belegging van zijn geld, dan toch was het er een met een speculatief karakter, daar hij op prijsstijging speculeerde. Bij een speculatie a contant met geleend geld koopt men fondsen zonder over voldoende middelen te beschikken om deze geheel te betalen. Ja zelfs kan het geval zich voordoen, dat men in het geheel niet over contanten beschikt, alleen maar andere fondsen in de brandkast heeft. Toch zullen de stukken die a contant verkocht zijn binnen vier dagen geleverd worden, waarbij de verkooper betaling zal eischen. De kooper moet dus gebruik maken van het crediet, hetgeen gemakkelijk is te verkrijgen, daar de commissionair ook hier voor zorgt. Geld en effectenhandel toch zijn beide geconcentreerd in Amsterdam op de effectenbeurs. Dit 52 De geldnemer heeft nog de bevoegdheid om zijn onderpand te ruilen, waarvan hij bijv. gebruik zal maken indien hij effecten uit dit onderpand wenscht te verkoopen. Hiervoor is een akte van ruiling vastgesteld. De daggeldleening of leening on call is een geldleening, tegen onderpand van fondsen, gesloten voor onbepaalden tijd tot wederopzegging door een der partijen. Ook hier bestaat een surplus van minstens 10 %. Deze vorm van crediet op korten termijn biedt het voordeel, dat aldus op goedkoope wijze tijdelijk overbodige kasgelden kunnen worden belegd of tijdelijk benoodigde kasgelden kunnen worden verkregen. Het publiek maakt feitelijk van deze soort leening geen gebruik. De rentekoers wordt steeds onderling overeengekomen. Daar prolongatie voor hem die geregeld fondsen koopt en verkoopt een lastige en vrij kostbare vorm van crediet is (vooral bij tusschentijdsche aflossing) gebruikt men in de practijk nog meer een anderen vorm om op onderpand van effecten geld te leenen n.1. die van voorschotten in rekening-courant. Als rente moet hierbij berekend worden de gemiddelde prolongatie-rente gedurende den tijd waarop het voorschot verstrekt werd, vermeerderd met 1.2 %, wat dus de „provisie" voor den commissionair uitmaakt (bij voorschotten aan provinciale commissionairs 0,9 %). We zeiden dat de commissionairs ter beurze tevens crediet op onderpand van effecten verstrekken. Daarvoor is hun eigen kapitaal natuurlijk niet voldoende. Zelf zijn zij dus op hun beurt verplicht om van crediet gebruik te maken. Zeer gemakkelijk is dit voor de bankiers-commissionairs, die toch in den regel over, op verschillende wijze aan hun toevertrouwde gelden, beschikken. Deze kunnen zij gebruiken om aan hun cliënten gelden op prolongatie of als voorschot in rekening-courant te verstrekken, maar bovendien zijn zij nog in de gelegenheid een deel hiervan op prolongatie af te staan aan commissionair-geldnemers welke niet over voldoende middelen beschikken. Bovendien zijn er eenige groote instellingen, zooals bijv. de Rijkspostspaarbank, verschillende Stoomvaart- en Cultuur-Maatschappijen, welke gaarne gelden op prolongatie aan commissionairs verstrekken, bij wijze van belegging van tijdelijk beschikbare gelden. Zoo vindt ter beurze in den z.g. geldhoek, een levendige geldhandel plaats, waarvan vooral voor speculatieve doeleinden een uitgebreid gebruik gemaakt wordt. Van de grootte van het geld- 74 kans van slagen heeft, vooral ook omdat hij zijn naam eraan verbindt. Een grondige studie is dus noodzakelijk en zelfs dan nog is het succes niet gegarandeerd of kan het zijn dat naderhand de koers daalt, wat voor de reputatie der betrokken bank niet gunstig is. Op deze wijze zijn de meeste groote Continentale Banken sterk geïnteresseerd bij den Effectenhandel en steunen tevens die ondernemingen welke behoefte hebben aan geld op langen termijn. Geheel anders is het echter in Engeland en Amerika. Daar geschiedt het vestigen van nieuwe of het uitbreiden van bestaande ondernemingen niet met behulp van de eigenlijke (deposito) banken (Joint Stock banks) maar door afzonderlijke instellingen en firma's, de z.g. financiers en merchants-bankers. Het karakteristieke van banken in den eigenlijken zin is het crediet ontvangen eenerzijds (in den vorm van deposito's) en het crediet verleenen anderzijds, terwijl de financiers met eigen kapitaal werken en geen deposito's aannemen. Deze scherpe scheiding bestaat niet bij de Continentale Banken, welke zich op Emissies toeleggen. Toch is daaraan een bezwaar verbonden. Voorzoover de bank met een deel der overgenomen stukken blijft zitten, staan tegenover de deposito (schulden op korten termijn) fondsen welke schulden op langen termijn vertegenwoordigen en die vaak moeilijk of niet te realiseeren zijn. Daardoor kan de liquideit der bank in gevaar gebracht worden. Aan dit bezwaar kan evenwel tegemoet gekomen worden, doordat de banken hoofdzakelijk het eigen kapitaal bestemmen voor de overname van emissies. Zoo ziet men dan ook, dat in verhouding, de continentale banken een grooter kapitaal bezitten dan de Engelsche Joint Stock Banks. Verder wordt als bezwaar tegen de deelname van eigenlijke banken aan den effectenhandel en het emissiewezen aangevoerd dat ze, door het netwerk van filialen en het groot aantal relaties dat ze bezitten, gemakkelijk in staat zijn, effecten ook van minder solied gehalte, onder het publiek te verspreiden, terwijl daartegenover de eigenlijke bankzaken in de verdrukking zouden komen. Een feit is het, dat in tal van Europeesche landen de banken er in geslaagd zijn onder hunne cliënten een waardevol afzetgebied te vinden voor tal van nieuwe uitgiften. Toch zullen de werkelijk prima banken, zich niet licht schuldig maken aan het verkoopen en onderbrengen van minderwaardige fondsen, doch integendeel nauwkeurig nagaan in hoeverre ze zich met ondernemingen, welke 80 gelijk beding omtrent herbeleening in pand gegeven en ter hand gesteld heeft fl. 2000,— aand. Compania Merc. Ar gent. Hiervan twee eensluidenden opgemaakt. Amsterdam, 1 Juni 1921. De ondergeteekenden verklaren, dat de eerste ondergeteekende op heden van het onderpand der prolongatie groot ƒ30.000,— de dato 5 Mei 1921 van de tweede ondergeteekenden, de Heeren L. & Co. terugontvangen heeft de volgende effecten: en in de plaats daarvan, ten zelfden einde, met gelijke subsidiaire" verpanding en met gelijk beding omtrent herbeleening, aan de tweede ondergeteekenden in pand gegeven en ter hand gesteld heeft de volgende effecten: Hiervan twee eensluidenden opgemaakt. 2e ondergeteekende, ie ondergeteekende, 2e ondergeteekende, le ondergeteekende, A. v. d. W. L. & Co. AKTE VAN RUILING. A. v. d W. L. & Co. A. v. d. W. Amsterdam, 15 Juni 1921. 6 delen, enz.) Nu verstaat men vaak onder kapitaal alles wat zelf indertijd geproduceerd werd en wat nu dienen moet tot verdere productie. In dezen zin heeft de menschheid steeds (uitgezonderd misschien in den allerprimitiefsten tijd, toen men nog zelfs geen hakmes of bijl kende) kapitaal bezetèn. De grond behoort dan niet tot het kapitaal terwijl effecten kapitaal kunnen voorstellen, doch zelf geen kapitaal zijn. De aandeelen in een industrieele onderneming representeeren gezamenlijk de fabrieken en machines die de Mij. bezit. Zoo ook de obligaties uitgegeven door een spoorwegmij. of door een staat voor den aanleg van nieuwe verkeerswegen, havens, enz. Maar de bezitter van een stuk eener oorlogsleening zou geen kapitaal bezitten, noch iets wat kapitaal representeert. Kapitaal volgens de gegeven omschrijving is slechts „productiekapitaal". Spreken we over kapitaalmarkt en kapitaalrente, dan blijkt deze definitie geheel ontoereikend te zijn. Tegenover deze meer technische definitie kunnen we dan ook een andere stellen en zeggen, dat we onder kapitaal verstaan diè deelen van het vermogen, die we op de een of andere wijze gebruiken om ons een opbrengst te verschaffen. Terwijl we zoo juist het kapitaal meer bezagen van uit het standpunt van den staat of van de gemeenschap, beschouwen we nu het kapitaal van het standpunt van het individu. Zoo wordt het begrip veel ruimer. Niet alleen de grond valt er nu onder, maar ook alle waardepapieren, afgezien van de quaestie wat of ze representeeren. Al het geld dat we ergens „insteken" met het doel van „geldwinning" is aldus kapitaal. Waaruit het bestaat, dit doet er minder toe; feitelijk bestaat kapitaal zelf niet uit iets: het is een macht waarmede we beschikken kunnen over alles wat voorwerp van het ruilverkeer is, als arbeidsprestaties van anderen, roerende en onroerende goederen. Het vermogen, de basis waarop deze beschikkingsmacht berust, kan uit verschillende dingen bestaan, het kapitaal niet. Dit is ook in overeenstemming met het spraakgebruik: spreken we van een kapitaal van ƒ 50.000,— dan bedoelen we niet, dat dit uit guldens of uit geld bestaat, doch drukken hiermede slechts een beschikkingsmacht uit, en om die uit te drukken, om die te meten, maakt men gebruik van geld. Nategaan hoe het kapitalisme ontstond en welke de invloed was op de productie, ligt niet binnen ons bestek. Wèl willen we even nader bezien waaruit het vermogen, die basis van het kapitaal kan bestaan. Dat deze vraag voor ons onderwerp van belang 7 is behoeft feitelijk geen betoog; dit toch is een quaestie van belegging n.1.: waarin kan het vermogen belegd zijn? De oudste vorm waarin het vermogen bestond is wel het grondbezit en de goederenvoorraad. Dat deze laatste vorm voor weinigen slechts geschikt was, laat zich begrijpen. Met de opkomst van het geldverkeer ontstond een andere vermogingsvorm, n.1. het geld en de vorm die sparen kon aannen en, was die van oppotten van munten en edele matelen, in het Engelsch met den naam van „hoarding" bestempeld. Wie alles wat hij overhoudt wegstopt vormt wel een zekere reserve voor de toekomst, maar de productie zal door zijn sparen er niet op vooruitgaan, wat wèl het geval zou zijn indien hetzelfde geld uitgeleend werd voor het vervaardigen of koopen van nuttige machines (zg. Productiekapitaal) waar toen echter geen sprake van kon zijn. Voor den spaarder was geld of edel metaal oudtijds vaak de eenige mogelijke wijze van belegging, welke bovendien een vrij groote mate van veiligheid bood. Zoo lezen we dan ook herhaaldelijk van groote vermogens in de Middeleeuwen, bestaande uit honderden gouden bekers, schalen en dukaten. Ook in Voor-Indië o.a. bestond dat systeem van hoarding vooral gedurende de onveilige tijden die dit gebied doormaakte vóór de bezetting door het Britsche Rijk, met het gevolg dat men daar nu nog enorme schatten aan edele metalen aantreft. In de Middeleeuwen was de aangewezen wijze van belegging de grond. Iemand die een aanzienlijk bedrag bespaard had, kocht A daarvoor landerijen welke hij tegen een zeker bedrag in pacht gaf, of wel, hij leende zijn spaargeld uit tegen onderpand van onroerende goederen (hypotheek), waarvoor hij eveneens vergoeding in den vorm van rente ontving. Groote bezwaren aan deze wijze van belegging verbonden waren, dat men in de eerste plaats een vrij aanzienlijk bedrag moest bespaard hebben,alvorens het rendable te kunnen maken en dat het niet mogelijk was om desgewenscht weer in korten tijd de beschikking over zijn geld te verkrijgen. Bovendien, terwijl de besparingen en dus het beschikbare kapitaal toenamen, bleef de oppervlakte van den grond dezelfde. Wèl werden steeds meer landerijen in cultuur genomen, steeg ook de waarde van den grond, doch deze stijging was gering in verhouding tot den groei van het kapitaal dat belegging zocht. Vooral in de 17e eeuw was het voor hen.die persoonlijk geen handel dreven, zeer moeilijk om een veilige en tevens winstgevende wijze van be- 8 legging voor hunne spaarpenningen te vinden. In dien tijd begon echter het effectenwezen op te komen. Bezien we nu dezen nieuwen vorm van belegging. Tot op dat oogenblik kon men, indien men over kapitaal beschikte, dit in een eigen zaak of bedrijf steken en daarmede winst maken. Daarnaast bestond de mogelijkheid om het in de zaak van een ander te steken, zonder dat men overigens zelf een werkzaam aandeel in die zaak nam (commanditaire vennootschap). Dit kwam echter slechts op vrij kleine schaal voor, daar men dan de persoon of personen die de zaak leidden al zeer goed moest kennen en hen een groot vertrouwen schenken. Het is pas de onderneming in den modernen zin geweest, welke op groote schaal de gelegenheid opende aan de bezitters van groote en kleine kapitalen om deze uit te leenen, van hun kant met de bedoeling om rente te maken, rente, evenals het kapitaal in geld uitgedrukt, welke feitelijk niets anders is dan een vergoeding voor het „huren" van kapitaal, terwijl de „rentevoet" is rente in honderdste deelen van het kapitaal uitgedrukt. De grondslagen van het effectenwezen vinden we dan ook terug in het ontstaan der groote ondernemingen. De eerste „moderne" onderneming of maatschappij was de OostIndische compagnie. Aan het einde der 16e eeuw waren er verscheidene compagniën door Hollandsche en Zeeuwsche kooplieden opgericht, welke den handel op Indië ten doel hadden. Daar deze compagniën onderling hevig concurreerden, wat voor onzen handel zeer nadeelig was, besloot men tot de vereniging dier compagniën tot de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, welke een octrooi van 21 jaar ontving voor de „seer loffelijcke Navigatie, handelingeende trafficque op Oost Indien". Het kapitaal dezer onderneming bedroeg 6$ millioen gulden, verdeeld in aandeden van gelijke grootte, aan toonder luidend, welke dus gemakkelijk over te dragen en te verkoopen waren. Er waren 4 Kamers, de oude compagniën, die ieder een gedeelte van het kapitaal fourneerden en bestuurd werden door 73 bewindhebbers, de aandeelhouders der oude compagniën. De plaats waar de handel in actiën der O. I. Compagnie voornamelijk plaats vond, was de Amsterdamsche beurs waar zich ook al heel spoedig een speculatie in deze aandeden ontwikkelde, waarbij ze vooral door de groote, doch sterk varieerende dividenden ver boven de nominale waarde stegen. Naast deze Oost-Indische, ontstond er in ons land nog een WestIndische Compagnie welke veel geringere winsten maakte. 17 Het koopen en verkoopen van effecten. Het inschrijven op Grootboeken der Ned. Werkel. Schuld en het incasseeren der rente daarvan. Het inschrijven op leeningen. Het sluiten van prolongatien. Het verkenen van voorschotten op fondsen in rekening-courant, omwisseling van stukken van cliënten bij conversies en anderzins, inlevering van talons voor het verkrijgen van nieuwe couponbladen enz. Behalve deze, verricht de commissionair vaak verscheidene andere werkzaamheden welke tot den geld en wisselhandel behooren. Ook zijn er commissionairs die zich meer gespecialiseerd hebben op onderdeden van het effectenvak, zooals bijv. den handel in coupons. We zullen later nog zien dat de commissionairs te Amsterdam, die hun zaken doen aan de Amsterd. effectenbeurs, lid moeten zijn van de Vereeniging voor den effectenhandel aldaar. Daarnaast zijn er tal van commissionairs en commissiehuizen in de provincie, welke of lid zijn van de Vereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of van den Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie. De vergoeding welke de commissionair geniet heet commissie of provisie. Het minimumbedrag dezer provisie is vastgesteld in het provisie-reglement van de Vereeniging voor den Effectenhandel. Daarbij bestaat er verschil tusschen de provisie welke geldt tegenover medeleden der Vereeniging en die welke geldt tegenover commissionairs in de provincie. Verder is er weer een ander tarief voor personen aangeslagen in de Inkomstenbelasting te Amsterdam dan voor particulieren elders woonachtig.*) Tenslotte geldt weer een bijzondere provisie tegenover particulieren en effectenhandelaren in het buitenland gevestigd. Niet alleen de provisiën bij aan- en verkoopen van fondsen of claims, maar ook die bij het sluiten van prolongatien en leeningen on call en bij het inschrijven op leeningen zoowel als de rentekoers voor voorschotten in rekening-courant, worden door dit reglement voorgeschreven. 1) Zie aanhangsel. De Effectenhandel. 2 18 b. Effecten. Effecten kan men in hoofdzaak onderscheiden in aandeelen en obligatiën. Terwijl de eerste vertegenwoordigen een recht op het vermogen eener onderneming zijn de laatste schuldbewijzen uitgegeven door een Staat, Gemeente, onderneming enz. De positie van den aandeelhouder gelijkt eenigzins op die van een stille vennoot in een zaak; de obligatiehouder daarentegen is zuiver schuldeischer. Hangt de rente, het dividend, dat de aandeelhouder geniet geheel af van de winsten, die er in een bepaald jaar gemaakt zijn, de obligatiehouder geniet een vaste, tevoren bepaalde rente. Eerst wanneer die betaald is kan er van winst sprake zijn, kan er gedacht worden over dividenduitkeering aan de aandeelhouders. Zoo ook bij de liquidatie, de opheffing van een N.V. Eerst moeten de obligatiehouders volledig schadeloos gesteld zijn, dan pas kan het overschietende tusschen de aandeelhouders verdeeld worden. We zullen deze beide soorten effecten achtereenvolgens bespreken en daarbij ook nog een derde soort noemen, ri.K de premieleeningen. 1. Aandeelen. Het kapitaal der N. V. is, zooals we reeds zagen, verdeeld in aandeelen. Deze kunnen aan toonder luiden, dus niet den naam van den eigenaar noemen, of op naam gesteld zijn, in welk geval het aandeelbewijs den naam van den aandeelhouder vermeldt en de eigenaar ook bekend is bij de N. V. In het eerste geval kunnen de stukken zeer gemakkelijk van den een op den ander overgaan. Formaliteiten zijn hierbij niet noodig. Anders is dit wanneer de stukken op naam gesteld zijn. Dan schrijven de statuten der N. V. voor, hoe of die overdracht plaats moet hebben. Algemeen is dan bepaald, dat deze geschiedt door middel van een schriftelijke verklaring. Het voordeel van dezen vorm is de grcotere veiligheid. Bij het aandeel aan toonder is het aandeelbewijs zelve het eenige middel om zich als gerechtigde te doen kennen. Bij verlies hiervan houdt men op aandeelhouder te zijn, heeft men met het bewijs tevens zijn recht verloren. Bij aandeelen op • naam is de inschrijving in de boeken der N. V. de hoofdzaak: ook zonder het aandeelbewijs kan men zijn rechten doen gelden. Aandeelen op naam komen vooral veel in Engeland voor. Dit moet, behalve aan het verlangen naar „veilige" belegging, vodral toegeschreven worden aan het feit, dat de aandeelen in Engeland meestal op kleine bedragen luiden. Om £ 1000.— toonder aandeelen 19 Shell Transport a £ 1.— te bezitten zou men duizend aandeel bewijzen moeten bewaren, terwijl ze op naam gesteld, in één stuk belichaamd kunnen zijn. Onze wet kent beide vormen en bepaalt alleen, dat slechts volgestorte aandeelen aan toonder mogen luiden. We spraken reeds van volgestorte en niet volgestorte aandeelen. Aan het niet volgestorte aandeel nu is een schuld verbonden. De N. V. moet weten wie de schuldenaar is. Vandaar het voorschrift der wet. Daar de soliditeit van een N.V. vaak afhangt van de soliditeit der houders van niet volgestorte aandeelen is het voor de schuldeischerrfder N. V. van groot belang te weten wie die houders zijn. Vandaar dat onze Naamlooze vennootschappen er meer en meer toe overgaan om een lijst van die aandeelhouders te publiceeren, hoewel dit nog geen wettelijk voorschrift is. Ook is, in het algemeen gesproken, zulk een lijst van belang om na te gaan wie de aandeelhouders eigenlijk zijn, vooral wanneer men bevreesd is voor de invasie van vreemd kapitaal. Dat de gemakkelijkheid waarmede aandeelen overgedragen kunnen worden, een der factoren was waardoor de N. V. zoo populair werd, hebben we reeds vermeld. Daardoor toch is het niet noodzakelijk dat men, wanneer men eenmaal zijn geld in een bepaalde onderneming gestoken heeft, daar steeds bij geïnteresseerd blijft. Meent men op een gegeven oogenblik, dat de kansen minder gunstig zijn of dat men op andere wijze beter zijn geld beleggen kan, dan verkoopt men zijn aandeelen. Ook is het juist deze „overdraagbaarheid" die aanleiding gegeven heeft tot het ontstaan van de tegenwoordige effectenbeurzen en waardoor de effectenspeculatie mogelijk is. Ook betreffende de grootte der aandeelen, hunne nominale waarde, schrijft de wet niets voor, in tegenstelling met de Duitsche wet, welke in het algemeen de uitgifte vanVaandeelen kleiner dan duizend Mark verbiedt, ten einde zooveel mogelijk te verhinderen, dat kleine spaarders in effecten zouden speculeeren. Dat dit geen afdoend middel is spreekt haasi vanzelf. Allereerst is de mogelijkheid toch nog opengesteld, om in vreemde aandeelen te speculeeren, waarvan buitenlandsche effectenbeurzen dan profiteeren. Engelsche aandeelen bijv. hebben meestal slechts een nominale waarde van £ 1.— of minder. Bovendien kan men, zooals we later zullen zien, met geleend geld speculeeren. Het voordeel daarentegen van kleine aandeelen is, dat deze 20 de mogelijkheid van geldbelegging in solide ondernemingen aan tal van kleinere spaarders opent, waarbij we vooral ook moeten denken aan werklieden en employés in die ondernemingen werkzaam. Juist met dit doel om kleinere spaarders te trekken geven enkele ondernemingen naast hunne aandeelen van bijv. ƒ 1000,— nog wel z.g. onderaandeelen uit van bijv. ƒ 100.—. De groote aandeelen (hoofdaandeelen) dragen in dit geval 10 nummers (bijv. 4071— 4080), de onderaandeelen slechts één nummer. Ook het stemrecht voor houders van onderaandeelen is anders, dan dat voor houders van grootere aandeelen. Naast aandeelen met eene nominale waarde kent men nog die welke geen bedrag vermelden, dus geen eigenlijke nominale waarde bezitten. Hiervan is dus de waarde uitsluitend af te meten aan de beursnoteering. In Amerika komen zulke aandeelen voor, maar in het bijzonder ook in Duitschland, waar ze den afzonderlijken naam van Kux dragen. De Kux stelt een bepaald deel van het vermogen eener „Gewerkschaft" voor, uitgedrukt in een breuk. Ze dagteekent evenals de specifiek Duitsche „Gewerkschaft" reeds uit de Middeleeuwen. De laatste was een voorlooper van de moderne onderneming en exploiteerde een of meerdere bergwerken. Ze was verdeeld in 128 deelen (Kuxe). Ieder Kux-bezitter was dus eigenaar van1/128ste deel van het Bergwerk. Deze Kuxe waren bovendien verdeelbaar, zoodat bijv. iemand die 7 Kuxe van een bepaalde Gewerkschaft bezat, deze aan 13 erfgenamen kon nalaten, welke dan ieder het ]2g 1 13de deel hadden. Door achtereenvolgende erflating werden de Kuxe vaak op de meest vreemde wijze versnipperd. Zoo bezat een koopman in 1867 een deel van een Bergwerk, dat uitgedrukt werd door een breuk, waarvan de noemer uit 48 en de teller uit 47 getallen bestond. Een nieuwe Pruisische bergwet veranderde dit, door te bepalen, dat de Gewerkschaft slechts verdeeld kon worden in 100 of 1000 Kuxe, die verder ondeelbaar waren. Naast de genoemde onderscheidingen der aandeelen kent de practijk nog een andere, n.1. die in gewone en preferente aandeelen. Dit berust hierop, dat men tot het inzicht kwam, dat het volstrekt niet noodig was, aan alle aandeelhouders gelijke rechten toe te kennen. Preferente aandeelen nu, zijn aandeelen, waaraan eenig voorrecht verbonden is, met betrekking tot de winstverdeeling of tot 23 Het dividend wordt meestal verklaard na het opmaken der Balans en der Winst- en Verliesrekening, daar men dan een overzicht heeft van de winsten welke er gedurende het afgeloopen jaar gemaakt werden, waarvan men dus op de Algemeene Vergadering aan de aandeelhouders verslag uit kan brengen. Soms vinden, indien men zeker is van Winst, tusschentijdsche uitkeeringen aan aandeelhouders plaats: men spreekt dan van interim-dividend. Claims zijn bewijzen van voorkeur bij de inschrijving op een nieuwe uitgifte van aandeelen, waardoor bijv. aan de aandeelhouders van drie oude aandeelen recht gegeven wordt om tegen een bepaalden koers in te schrijven op één nieuw aandeel. Voorzoover de koers van uitgifte dezer nieuwe aandeelen lager is dan de beursnoteering der oude, vertegenwoordigen deze claims een zekere waarde, worden ook ter beurze verhandeld en genoteerd. De aandeelhouder kan er dus öf mee inschrijven en later eventuëel de nieuwe aandeelen verkoopen öf hij kan dadelijk de claims verkoopen. Kapitaalvermindering zal voorkomen bij die ondernemingen waarbij het vermogen waarin het kapitaal belegd was op de een of andere wijze afneemt, bijv. door dat het niet langer productief aangewend kan worden. Als voorbeeld diene een terreinmaatschappij d. i. een Mij. die zekere bouwterreinen aangekocht heeft met het doel om deze later geleidelijk met winst van de hand te doen (grondspeculatie). Door verkoop van een gedeelte van den grond komt er geld vrij. Deze sommen kan de maatschappij nu aan haar aandeelhouders uitkeeren, gedeeltelijk —voorzoover zij winst vertegenwoordigen — als dividend, overigens als een gedeeltelijke aflossing der aandeelen. Gesteld dat het kapitaal der onderneming een millioen gulden bedroeg dan kan ze, na verkoop van één vierde deel harer bezittingen, er toe overgaan de aandeelen die oorspronkelijk ƒ 1000,— bedroegen door afstempeling een nominale waarde van ƒ 750,— geven. Ook mijnbouwmaatschappijen zien vaak hun vermogen slinken doordat de in de mijn aanwezigen voorraad, door de exploitatie afneemt. Meestal beschouwen deze ondernemingen hunne jaarlij ksche opbrengst als winst en keeren deze dan ook uit. Daarmede betalen zij echter in den vorm van dividenden een deel van het vermogen aan de aandeelhouders terug, dus zonder dat er op dc aandeelen afgestempeld wordt. Gevolg is dan ook dat tegen den tijd dat de mijn uitgeput raakt, de aandeelen steeds meer dalen. Kapitaalsvermindering kan ook plaats hebben, indien er door een onder- 24 neming zulke verliezen geleden zijn, dat het kapitaal in verhouding tot het vermogen geheel fictief geworden is. Stel voor- dat een Maatschappij duizend aandeelen a duizend gulden (volgestort) uitgegeven heeft en dat uit de Balans blijkt, dat het vermogen der Mij. tot 750.000 gulden geslonken is, dan kan besloten worden het kapitaal tot dit bedrag te verminderen, eveneens door afstempeling der aandeelen. 2. Obligaties. Obligaties zijn, zooals we reeds zeiden, schuldvorderingen, schuldbrieven welke een vaste rente geven. De hoofdsom kan óf op een zeker tijdstip door den geldgever teruggeëischt worden, m. a. w. de obligaties zijn aflosbaar (amortisabel) öf wel de emittent heeft zich niet tot terugbetaling verplicht, in welk geval de obligaties onaflosbaar zijn. Niet aflosbare leeningen worden in hoofdzaak door staten gesloten. Aflossing kan op verschillende wijzen plaats vinden. Het meest eenvoudig is het wel wanneer de leening in haar geheel op een vooraf vastgestelden datum wordt afgelost. Uitlotingen zijn hierbij niet noodig en de houder van een obligatie verkeert nooit in onzekerheid of zijn stuk soms uitgeloot is. Een groot bezwaar aan deze wijze van aflossing verbonden is, dat voor de aflossing een groote som ineens noodig is, waarvoor men dus een nieuwe leening zal moeten sluiten, hetwelk misschien wegens zware voorwaarden, op dat oogenblik zeer moeilijk zal zijn. Vandaar dat men vaak van te voren een aflossingsfonds vormt, waaruit de leening afgelost kan worden. Zulk een aflossing en bloc kent men vooral in Amerika. Daarnaast kennen we de aflossing bij gedeelten. Zoo kan men een leening*van bijv. 1 millioen gulden in 25 jaar delgen, door ieder jaar veertig duizend gulden af te lossen. De stukken welke voor aflossing in aanmerking komen worden dan door uitloting aangewezen. Daar ieder jaar de schuld kleiner wordt, vermindert ook het bedrag, dat men jaarlijks aan rente moet betalen. Rente plus aflossing vormen het eerste jaar dus een veel grooter bedrag aan het laatste jaar. Desgewenscht kan men nu de aflossing op zoodanige wijze doen plaats Vinden, dat men ieder jaar evenveel aan rente en aflossing tezamen betaalt. Dit jaarlijksche totaal van rente en aflossing noemt men dan annuïteit. In plaats van aanwijzing der af te lossen stukken door uitloting, 25 kan men ook de stukken in de markt opkoopen en daarna vernietigen. Het voordeel hiervan is, dat men aldus vaak beneden pari (onder de nominale waarde) kan aflossen, indien de beursnoteering tenminste onder pari is. Verder steunt men den prijs der obligaties door deze aankoopen en stabiliseert de noteering. Een andere wijze is nog de aflossing bij inschrijving: de obligatiehouders kunnen op een inschrijvingsbiljet opgeven tegen welken minimum prijs ze hunne stukken willen afstaan. De aflossing van het tevoren vastgestelde bedrag geschiedt dan meestal tegen den koers van inschrijving die nog juist voor aflossing in aanmerking komt, waarbij preferentie gegeven wordt aan de laagste inschrijvers. Voorbeeld: ƒ100.000 zal afgelost worden. Er zijn 20 inschrijvers voor een nominaal bedrag van ƒ 20.000,— a 94 %. 30 voor een van ƒ 30.000,— a 94 %. 20 voor ƒ 20.000,— a 943/4 en 30 voor ƒ 30.000,— a 95 %. Nu zullen deze honderd inschrijvers hunne stukken tegen 95 % kunnen aflossen. De emittent eener obligatieleening kan zich ook het recht voorbehouden hebben om na een bepaald tijdstip zijn schuld geheel of gedeeltelijk af te lossen. Van dit recht zal hij zeker gebruik maken indien in den tusschentijd de rentestand gedaald is. Hij is dan in de gelegenheid om tegen voor hem gunstiger condities opnieuw geld te leenen, waarmede hij de oude schuld, aangegaan tegen hoogeren rentevoet, kan aflossen. Dit noemt men dan conversie der schuld. Conversie is het teniet gaan eener oude schuld waardoor een nieuwe schuld ontstaat. Men kan dus van conversie spreken in al die gevallen waarbij de rente, de wijze van aflossing of andere voorwaarden waartegen een leening was aangegaan, gewijzigd zijn. Ook kan conversie gepaard gaan met het vereenigen van verschillende oude leeningen tot één nieuwe, welke laatste men dan een Geconsolideerde schuld noemt (bijv. de Engelsche „Consols"). Bij de obligatie noemt men het eigenlijke stuk de mantel; de gezamenlijke coupons of rente-bewijzen, (die alle overeenkomst met het dividend bewijs hebben, met dit verschil, dat vooraf bepaald is wanneer ze betaalbaar zijn en welke rente daarbij ontvangen wordt) noemt men couponblad. Verder heeft men indien noodig ook een talon ter verkrijging van een nieuw couponblad met talon. Soms is er geen talon aan het stuk, dan ontvangt men indien alle coupons vervallen zijn een nieuw 26 couponblad aan het emissiekantoor op vertoon van de obligatie. Obligaties worden uitgegeven: 1°. Door publiekrechterlijke lichamen; 2°, Door privaatrechterlijke lichamen: a. hypotheekbanken, b. industrieele en andere ondernemingen. ad 1°. Dit zijn de obligaties uitgegeven door staten, provinciën, gemeenten enz. teneinde in hunne financieele behoeften te voorzien. De opbrengst hiervan wordt vaak aangewend voor nuttige en productieve doeleinden (het uitvoeren van publieke werken, staats-exploitatie van ondernemingen, sociale instellingen enz.), maar ook vaak voor onproductieve doeleinden als bijv. het voeren van oorlogen. Soms worden bij staatsleeningen speciale inkomsten van den betrokken staat aangewezen voor de rentebetaling der leeningen. Vooral zullen die staten van dit middel tot garantie gebruik maken die geen al te groot crediet genieten, om aldus de leening een solieder aanzien te geven en het buitenland te bewegen er deel in te nemen, (zoo dienen bijv. een tabaksmonopolie of de invoerrechten op bepaalde artikelen wel als garantie). Een bijzondere soort staatsobligatiè'n vormen de schatkistbiljetten. Dit zijn schuldbekentenissen door den staat uitgegeven aan toonder en van een nominaal bedrag van ƒ 100,— of veelvoud daarvan. De looptijd dier stukken is hoogstens 12 maanden, doch deze termijn kan verlengd worden. Ze dienen tot delging van een tijdelijken geldnood van den staat, wanneer deze bijv. buitengewone uitgaven heeft te doen vóór dat de belasting, die daarin zullen moeten voorzien, ontvangen zijn. Tegenover de langdurige, gefundeerde schulden van den Staat vormen deze leeningen de z.g. vlottende schulden. Daartoe behooren ook de schatkistpromessen of schatkistwissels welke feitelijk niet tot de „effecten" gerekend moeten worden. Deze stukken kunnen op naam gesteld zijn of aan toonder luiden. Ze hebben een vasten vervaldag, en een looptijd van hoogstens twaalf maanden. Evenals bij gewone wissels wordt de rente bij de uitgifte verrekend. Voor een groot gedeelte worden deze promessen bij de circulatiebank (in ons land de Nederlandsche Bank) in diconto gegeven. Weer een andere vorm van Staatsschulden zijn de inschrijvingen in een staatsschuldenboek, bij ons „de Grootboeken der Nationale Schuld" genaamd. Iedereen die op deze wijze geld aan den Staat 27 leent, heeft daarin een rekening, vermeldende naam en woonplaats van den schuldeischer en het bedrag der inschrijving. Van zijn inschrijving krijgt hij een bewijs, op zijn naam gesteld. Voor de eigendomsoverdracht is een afzonderlijke acte noodig. Daar dit den handel in die inschrijvingen zeer bemoeilijkt, zijn z.g. administratiekantoren opgericht, welke voor een groot bedrag op hunnen naam ingeschreven hebben, en daartegen certificaten van inschrijving aan toonder uitgeven. De administratiekantoren ontvangen de rente doch keeren die aan de houders der certificaten, tegen inlevering van de coupons uit, onder aftrek van een gering administratieloon (1 % van de rente). ad 2a. Pandbrieven. De door hypotheekbanken uitgegeven obligaties dragen den naam van pandbrieven. De hypotheekbank verstrekt geld op onroerende goederen waartoe zij op haar beurt geld van anderen moet leenen. Dit doet zij door middel van de uitgifte van pandbrieven. Haar functie is dus m.a.w. op te treden als tusschenpersoon tusschen hen die kapitaal bezitten en wenschen te beleggen en hen die landerijen of huizen bezitten en tegen deze bezittingen als onderpand geld trachten te leenen. Tegenover de pandbrieven die de hypotheekbank uitgeeft, staan dus als zekerheid de onroerende goederen waarop hypotheek verstrekt is en daar het bedrag der eersten het totaal der op hypotheek verstrekte gelden, eventueel vermeerderd met de door de bank ingekochte goederen, niet mag overtreffen, vormen de pandbrieven een zeer soliede belegging. Bovendien vinden de pandbriefhouders een garantie in het aandeelenkapitaal hetwelk meestal niet minder dan 5 % van de uitgegeven pandbrieven vertegenwoordigt. Verder wordt de soliditeit nog verhoogd door de groote publiciteit in de jaarverslagen dier banken. Daar hypotheken meestal voor langeren tijd gesloten worden, bedoelt de bank ook met de uitgifte van pandbrieven een leening op langeren termijn te verkrijgen. Vandaar dat zij deze laatste tracht te plaatsen bij hen, die die stukken als duurzame belegging nemen. Voor speculatieve doeleinden leenen de pandbrieven zich niet. De uitgifte van pandbrieven geschiedt meestal niet — zooals dit bij andere leeningen voorkomt — ineens en masse — doch geleidelijk. Om emplooi voor hare pandbrieven te vinden, maakt de 28 hypotheekbank gebruik van een zoo groot mogelijk aantal correspondenten, liefst over het geheele land verspreid. Deze wijze van uitgifte is vooral een middel om de pandbrieven te plaatsen in handen van eigenlijke beleggers. ad 2b. Leeningen van verschillende ondernemingen. Ondernemingen verkeeren vaak in de omstandigheid, dat zij voor de uitbreiding hunner zaken behoefte aan nieuw kapitaal hebben. Behalve door uitgifte van nieuwe aandeelen kunnen zij hierin voorzien door het sluiten eener obligatieleening. Vaak dient als garantie voor zulk een leening een hypotheek, door de onderneming op hare onroerende goederen gesloten en waarvan de acte ten behoeve van die obligatiehouders gedeponeerd wordt bij een z.g. Trust-Maatschappij, welke voor de rechten van die houders optreedt en in het algemeen het beheer der onderneming nagaat. Zulke obligatien heeten „hypotheek-obligatien" (Mortgagebonds). Vooral bij Amerikaansche spoorwegmaatschappijen komen verschillende soorten van deze mortgagebonds voor (Mainlinebonds gedekt door een hypotheek op de mainline-hoofdlijn; general lien bonds, gedekt door een hypotheek op het geheele spoorwegnet der maatschappij enz.) Ook notes worden vooral door Amerikaansche, speciaal spoorwegmaatschappijen uitgegeven. Het zijn schuldbekentenissen (toonderpapier) met korten looptijd, uitgegeven omdat de betrokken onderneming slechts tijdelijk geld behoeft, of omdat de rentestand zeer hoog is op dat oogenblik en men dus met de uitgifte eener obligatieleening (voor langeren tijd) wachten wil. Van de verschillende soorten obligatien die er verder in het bijzonder in Amerika, bestaan, noemen we nog de inkomst-obligatie (income bond) voor welke wèl een zekere rente is vastgesteld doch met de bepaling, dat deze slechts aan de houders zal worden uitgekeerd, indien er uit de winst een voldoende bedrag hiervoor beschikbaar is. Lijkt deze obligatie dus eenigszins op een aandeel, toch bestaat er nog een groot verschil: van winst en winstuitkeering, zal geen sprake kunnen zijn, voordat de vastgestelde rente op de income-bonds betaald is, terwijl hetzelfde ook geldt bij de liquidatie der maatschappij: deze bonds vormen een schuld, welke eerst terug betaald moet worden vóór men tot verdeeling der activa kan overgaan. DERDE HOOFDSTUK. De Beurs en de Effectenhandel. Reeds in de Oudheid bestonden er op verschillende plaatsen markten, waar koopers en verkoopers elkaar ontmoetten. Deze markten werden op bepaalde tijdstippen gehouden (jaar- en weekmarkten) zooals we deze ook nu nog kennen. Gedurende de 16e eeuw ontstonden naast deze markten, grootendeels ook ter vervanging ervan, de eerste beurzen, in Frankrijk en later ook in ons land. De eerste werkelijk internationale beurs vinden we te Antwerpen. De naam beurs ontstond vermoedelijk in Brugge, waar in de 15e eeuw voor het huis van een patriciërsfamilie van dien naam, bijeenkomsten van kooplieden gehouden werden. De eerste béurzen waren goederenbeurzen. Terwijl op de markten de goederen werkelijk aanwezig waren, werden deze op de beurs op monster verkocht. Daar op de groote. beurzen kooplieden van verschillende landen bijeenkwamen, ontstond er naast de goederenhandel tevens een wissel- en geldhandel. Met het ontstaan van het effectenwezen trad de beurshandel echter in een nieuw stadium. Zooals we reeds zagen, was het de handel in aandeelen der Oost-Indische compagnie welke feitelijk het begin van den effectenhandel markeert. Deze handel had plaats op de Amsterdamsche beurs welke zich in 't begin der 17e eeuw ontwikkelde tot de voornaamste der destijds bestaande beurzen. Dat hier de eerste speculatie in effecten ontstond bespraken we ook reeds. Het gevolg van d groote catastrophen (die de speculatiewoede ten tijde van den tulpenhandel en de John Law periode medebracht) was, dat het aanzien van de beurs sterk daalde. De solide kooplieden trokken zich terug en een tijdlang leidde de beurs een kwijnend bestaan. Met de ontwikkeling van den geld- en effectenhandel veranderde dit echter weer en vooral sedert het ontstaan en de uitbreiding van het spoorwegnet is de beteekenis der beurzen ontzaggelijk toegenomen. Daardoor ontstond er ver- 33 binding met kooplieden in andere plaatsen en tusschen de beurzen onderling. Dat de aanleg van telegraaf en telefoon die verbinding nog meer bijzonder vergemakkelijkt heeft laat zich denken. De verbinding tusschen de beurzen onderling heeft gemaakt dat prijsopdrijving aan één bepaalde beurs tegen gegeaan werd. Hierbij biedt vooral de arbitrage de behulpzame hand, doch hierover later meer. De groote beteekenis van de moderne beurzen is wel daarin gelegen, dat het de plaatsen zijn waar kooper en verkooper van goederen en effecten, geldgevers en geldnemers, zeiven of door tusschenpersonen vertegenwoordigd, tezamen komen. Daardoor bemerkt men alle veranderingen in de waarde van goederen en effecten in de koersen welke ter beurze genoteerd worden. De beurs is de plaats waar alle berichten welke van invloed kunnen zijn op die waarde der goederen en effecten binnenkomen. Het is het centrale punt waar de prijzen voor waren, diensten en effecten (in den ruimen zin des woords) dagelijks bepaald worden, terwijl men de grootste waarde hecht aan de ter beurze geldende* koersen. Oorspronkelijk vond de effectenhandel op dezelfde beurs plaats als de graan en goederenhandel, doch hierin is in bijna alle beurssteden langzamerhand verandering gekomen. Nu vinden we naast de goederenbeurzen speciale effectenbeurzen waar handel in effecten en geld gedreven wordt. Ook in Amsterdam, de eenige belangrijke beurs van ons land (die te Rotterdam en 's Gravenhage zijn slechts van locaal belang) bestaat er scheiding tusschen die twee soorten beurzen. Nadat er te Amsterdam gedurende de eerste helft der 19e eeuw verscheidene vereenigingen waren gesticht, samengesmolten en gereorganiseerd, ten doel hebbende het bevorderen van den handel in effecten, werd in 1876 de Vereniging voor den Effectenhandel opgericht, welke sedert dien tijd, de belangen van den effectenhandel behartigd heeft. Tot dit doel heeft zij verschillende reglementen vastgesteld, betreffende de wijze waarop de handel in effecten zal plaats hebben, de noteering der fondsen en het opnemen van fondsen in de door haar uitgegeven „Officieele prijscourant", de te berekenen provisies enz. Daarbij stelt ze zekere, nog nader te omschrijven eischen aan hare leden en bezit ze, sedert de opening van het Beursgebouw (Groote Beurs) op het Damrak in 1903 ook haar eigen lokaal waar alleen haar leden De Effectenhandel. 3 34 met bedienden, toegelaten worden, een betere toestand als vroeger, toen iedereen op de beurs kon komen en daar zaken doen. De omvang van dit lokaal werd sedert dien nog uitgebreid, doordat de Vereeniging in 1914 een eigen Beursgebouw1) in gebruik genomen heeft. Leden van de Ver. voor den E. H. kunnen zijn: handelaars* commissionairs, makelaars in effecten en bankiers welke te Amsterdam het effectenbedrijf uitoefen; verder N. Vennootschappen (en bestuurders daarvan) welke genoemd bedrijf uitoefenen. De genoemde personen moeten Nederlanders zijn en minstens twee jaren in Nederland of de Koloniën in het effecten- of bankbedrijf werkzaam geweest zijn. Deze laatste eisch vervalt voor hen die zich met een lid associeeren of medebestuurder zijn van een N.V. waarvan een der bestuurders reeds lid der vereeniging is. De naamlooze vennootschappen moeten, om lid te kunnen worden, in Nederland gevestigd zijn, opgericht zijn met inachtneming van de bepalingen der Nederlandsche wet, terwijl de directeuren en het meerendeel der commissarissen voldoen moeten aan de genoemde eischen van lidmaatschap. Om lid te worden moet men door twintig leden voorgesteld worden. Verder moet men een bedrag van ƒ 6000,— nominaal in 4 % obligatiën der Ver. v. d. E. H. storten of in obligatiën van den Nederlandschen staat of eener Nederlandsche provincie of gemeente, indien de eerstgenoemde obligatiën niet beneden een koers van 103 % gekocht kunnen worden. Deze storting dient als garantie tegenover medeleden, voor schade door hen geleden indien het lid zijn betalingen mocht staken of in staat van faillissement komen te verkeeren. Een vrij geringe waarborg dus! Trouwens, de eischen afgezien van de nationaliteitsquaestie, zijn niet zwaar te noemen, ook niet al wordt er sedert 1901 een entreegeld van ƒ 500,— geheven (van nieuwe leden) en al moet ieder jaar een bepaalde contriebutie betaald worden. Garantie voor de soliditeit der leden bieden genoemde eischen, van finantieel oogpunt beschouwd, zeker niet. De beurs is de plaats waar de commissionairs de orders voor hun cliënten uitvoeren. Onder order verstaan we de opdracht welke een cliënt aan zijn commissionair opgeeft tot aan- of verkoop van 1) Wanneer we in het vervolg over „beurs" spreken, bedoelen we hiermede de Amsterdamsche Effectenbeurs. 35 een zeker fonds, in het algemeen: tot het uitvoeren van de een of andere beurstransactie. Zulk een order kan verschillend luiden. Het kan eenvoudig de opdracht zijn om een zeker aantal aandeelen of obligatien te koopen of te verkoopen tegen den, voor den cliënt best mogelijken prijs. Zoodra de commissionair in staat is het bepaalde fonds te koopen of te verkoopen, doet hij dit en verantwoordt aan zijn cliënt de koers waartegen hij dit deed. De cliënt kan echter ook zijn order limiteer». Dan geeft hij opdracht om te koopen tegen hoogstens bijv. 120 % of wel om te verkoopen tegen bijv. minstens 120 % en we spreken van een gelimiteerde order. De commissionair zal de order tot verkoop dan alleen mogen uitvoeren, indien hij voor het bedoelde fonds 120 % kan maken. Bereikt de koers die hoogte niet, dan blijft de order dien dag onuitgevoerd. Het is hier niet de bedoeling dat de commissionair het fonds tegen dien limietkoers — in dit geval 120 % — aan zijn cliënt verantwoordt. Was hij in staat de order tegen een voor den cliënt gunstiger koers uit te voeren, dan moet hij dien koers ook verantwoorden. Als derde wijze waarop men een order kan opgeven bestaat het „middenkoersstelsel". Hierbij geeft de cliënt den commissionair op te koopen of te verkoopen tegen den middenkoers, dat is de koers gelegen juist in het midden tusschen den hoogsten en laagsten koers van den dag. Wel biedt dit systeem het voordeel aan den cliënt dat zijn order niet tegen den voor hem meest ongunstigen koers uitgevoerd wordt en heeft voor den grooten commissionair het voordeel dat vaak orders in zich zelf kunnen afgesloten worden, maar er is ook een groot gevaar voor knoeierij aan verbonden. Natuurlijk is het van te voren niet te zeggen welke de middenkoers van een bepaald fonds zal zijn. De beursbezoeker of hoekman, die wat fondsen tegen middenkoers te koopen heeft zal deze orders tegen een hem gunstig lijkenden koers uitvoeren. Blijkt intusschen naderhand dat de middenkoers lager zal worden dan de door hem besteden prijs, waarbij hij dus het verlies zou moeten dragen tusschen den middenkoers enden koers waartegen hij kocht, dan zullen alle middelen in 't werk gesteld worden (bijv. „schijnorders") om de middenkoers hooger te krijgen, waaronder de juiste noteering dus lijdt. Naar den duur der orders kunnen we deze verdeelen in dagorders en doorloopende orders. Dagorders zijn voor één dag geldig. Doorloopende orders gelden totdat ze ingetrokken worden. De 36 commissionair zal steeds aanteekeningen hebben waaruit blijkt, welke orders hij nog uittevoeren heeft en zal controle uitoefenen door zich geregeld hieromtrent weer met zijn cliënten te verstaan. De cliënten hebben in de gepubliceerde koersen, welke zij in de Officieele Prijslijst van de Verg. v. d. Effectenhandel vinden, een, zij 't dan ook geringe, controle op de uitvoering hunner orders. In ieder geval kunnen zij daarin zien tegen welken hoogsten en laagsten koers dien dag transacties zijn tot stand gekomen. Om het tot stand komen dezer noteeringen te begrijpen moeten we even een blik werpen op de „effectenmarkt", een populaire naam voor de beurs. Deze markt, welke in zekeren zin een eenheid vormt, is feitelijk samengesteld uit verschillende kleine markten elk voor een bepaald fonds (of eenige fondsen waarin weinig omgaat tezamen genomen). Deze marktjes noemt men „hoeken". Teneinde een order in een bepaald fonds uit te voeren, gaat de commissionair naar den hoek waar dat bepaalde fonds verhandeld wordt, tracht den koers te weten te komen en heeft dan te besluiten of hij tegen dien koers de order zal en mag uitvoeren. We dienen hierbij nog te vermelden dat de tijd waarop de beurs gehouden wordt vastgesteld is door det Bestuur van de Verg. v. d. Effectenhandel. Alleen de gedurende dien tijd geldende koersen worden opgenomen in de Prijscourant. Een speciale Commissie zorgt voor het vaststellen der noteeringen. De gegevens hiertoe worden door de leden der vereeniging of hunne bedienden verstrekt aan door de Commissie aangestelde guides. In de Prijscourant komt dan een opgave van den vorigen koers, den hoogsten en den laagsten koers waartegen op den dag zelf in het fonds gehandeld is, en den slotkoers, d.i. de koers waartegen verhandeld werd op het oogenblik dat de officieelebeurstijdeindigde. In de Prijscourant vindt men een aantal fondsen vermeld, waarbij een sterretje aangeeft, dat ze „noodlijdend" zijn. Hieronder verstaat men die leeningen, waarbij de geldnemer in gebreke is gebleven te voldoen aan zijne verplichting tot rentebetaling. Deze fondsen worden genoteerd en verhandeld inclusief de eerste niet-betaalde coupon en volgende. Terwijl overigens bij de vaste rentegevende fondsen bij den koers de rente berekend moet worden over het aantal dagen, verloopen sinds den laatsten vervaldag, h eft er bij deze noodlijdende fondsen uiteraard geen renteberekening plaats. Verder treft men aan het einde der prijscourant de noteeringen aan van de claims van aandeelen welke officiëel genoteerd zijn VIERDE HOOFDSTUK Belegging en Speculatie. Arbitrage. Hoe het effectenwezen grootendeels ontstond en groeide uit de behoefte aan belegging, zagen we reeds in het Eerste Hoofdstuk. Het groote voordeel, uit economisch standpunt bezien, aan dezen vorm van belegging verbonden, was de gemakkelijkheid waarmede aldus groote kapitalen bijeengebracht werden, waardoor handel en industrie, transport en bankwezen een ongekend hooge vlucht konden nemen waardoor op haar beurt de productie sterk vergroot kon worden (massaproductie). De voordeden voor den spaarder aan dezen vorm van belegging verbonden zijn voornamelijk deze: 1°. Dat effecter gemakkelijk te realiseeren zijn (speciaal de op de beurs verhandelde). 2°. Dat op onderpand van effecten gemakkelijk een geldleening gesloten kan worden, hetzij op korten of op langen termijn, in tegenstelling met de hypotheek op onroerende goederen, die meestal op langen termijn gesloten wordt en meerdere kosten meebrengt. 3°. Dat de waarde der effecten meestal (door de prijsnoteering ter beurze) zeer gemakkelijk vastgesteld kan worden. Uit de belegging groeide, reeds spoedig na het ontstaan van den effectenhandel, de speculatie. Speculeeren in welk artikel ook, is feitelijk het trachten te behalen van winst «it een eventueele toekomstige prijsverandering. Men koopt dus met de bedoeling om later tegen hoogeren prijs te verkoopen en spreekt dan van een speculatie è la hausse, of verkoopt in de verwachting dat men later tegen lageren koers prijs terug zal kunnen koopen, hetgeen men speculeeren a la baisse noemt. De speculant is in het eerste geval haussier, en in het laatste geval baissier. (In het Engelsch: buil en bear). Koop en verkoop zijn dus door een tusschenruimte in tijd ge- 45 scheiden. Ook in den gewonen handel bestaat er als regel een tijdelijke tusschenruimte tusschen het tijdstip van koop en dat van verkoop; daardoor neemt de koopman een risico op zich dat het karakter van speculatie draagt. In verschillende gevallen kan de koopman het speculatieve element gedeeltelijk van zich afwentelen doch in den groothandel is dit moeilijk. Geheel uitteschakelen valt de speculatie in den handel niet. Er zijn bovendien van uit economisch standpunt, groote voordeelen verbonden aan de speculatie in den goederenhandel. Doordat de handige koopman-speculant koopt, wanneer de prijzen feitelijk op een lager peil staan dan gemotiveerd is, verhindert hij een verdere daling terwijl hij bij een te groote stijging door te verkoopen de markt drukt. Daardoor wordt het evenwicht tusschen vraag en aanbod beter gehandhaafd, zijn de beursschommelingen minder hevig, winnen de prijzen dus aan stabiliteit. We veronderstellen hierbij met handige speculatie te doen te hebben en daarvoor is noodig dat de speculant iemand is die zeer goed zijn speciale branche kent. In het algemeen wordt in den goederenhandel gespeculeerd door menschen van het vak. Dit kunnen we echter niet zeggen van de effectenspeculatie. Hier is de kring van speculanten veel en veel grooter en strekt zich uit tot tal van lieden, welke geen of bijna geen verstand hebben van het effectenvak, van de fondsen waarin ze speculeeren en van den toestand der markt. En het gevolg hiervan is juist, dat door de effectenspeculatie, de koersfluctuaties enorm verscherpt worden. Bij stijging der koersen toch neemt het aantal dergenen die daarvan profiteeren willen toe, waardoor de prijzen" opgedreven worden, terwijl bij een later intredende daling door het groote aantal realisaties de koersen sterk gedrukt worden. Effecten zijn n.1. een zeer gemakkelijk speculatiemiddel om dezelfde redenen waardoor ze zoo geschikt zijn voor belegging, maar bovendien nog door de vele fluctuaties waar we in het volgende Hoofdstuk nader over zullen spreken. Ook hier moeten we op een groot voordeel wijzen van de speculatie. Deze bevordert n.1. de gemakkelijkheid waarmede verschillende fondsen kunnen gekocht en verkocht worden. Doordat n.1. er meestal personen gevonden worden, die met speculatieve doeleinden zekere fondsen willen koopen of verkoopen, ontstaat er een ruimere markt in die fondsen hetgeen den belegger ten goede komt. Zoo ook bij nieuwe uitgiften. Doordat er dan speculanten zijn die, 46 vaak gebruik makende van crediet, genegen zijn op de nieuwe aandeelen in te schrijven in de hoop, deze later met winst van de hand te kunnen doen, vindt de nieuwe emissie gemakkelijker ingang, en kunnen de aandeelen op den duur in de handen der eigenlijke beleggers komen, terwijl er misschien op het eerste oogenblik niet voldoende vraag naar beleggingen geweest zou zijn. Zien we echter naar de groote omzetten die er geregeld op de verschillende beurzen plaats hebben, (in Wallstreet wordt het aantal omzetten in shares en bonds dagelijks opgegeven) dan wijst dit ontegenzeggelijk op overspeculatie. Nu mag het een troost zijn dat wat de een verliest de ander wint. Maar toch is zulk een speculatie betreurenswaardig, wanneer we denken aan de verspilling van arbeid en energie van hen die-direct of indirect er aan deelnemen. Hoeveel nuttiger werk zou er verricht kunnen worden door hen, die nu als effectenhandelaar of employé deze onproductieve effectenspeculatie bevorderen. Effectenspeculatie staat bij velen in zeer kwaden reuk. Dit moet echter bovenal toegeschreven worden aan het feit, dat er ook tal van transacties onder begrepen worden die feitelijk geen speculatie maar beursspel zijn. Om een lijn te trekken tusschen wat belegging, wat speculatie in den goeden zin, en wat beursspel of speculatie in den kwaden zin is, is zeer moeilijk. Vaak noemt men „belegging" al die transacties die a contant geschieden en verstaat men onder speculatie het koopen en verkoopen op termijn, waarbij dus de betalingen, de levering der fondsen tot een later tijdstip uitgesteld wordt. Ook vallen dan onder het begrip speculatie de contante affaires met geldleening tegen onderpand van stukken en de verkoopen in blanco met geleende stukken. Velen vinden juist speculatie immoreel, wanneer er gebruik gemaakt wordt van crediet. We weten echter dat ook de koopman, die slechts een kapitaal van bijv. ƒ 50.000— bezit, voor een véél grooter bedrag aan goederen koopt, hiertoe in staat gesteld door bankcrediet. De geheele handel maakt gebruik van crediet, zonder dat daar ook maar iets immoreels insteekt. Evenmin is dit het geval met effectenspeculatie. Ook het verkoopen in blanco wat soms wel als bijzonder verderfelijk gebrandmerkt wordt en in Amsterdam zeer weinig door het publiek gedaan wordt, is niet steeds nadeelig. Het kan vaak de koersschommelingen beperken doordat bij stijgende prijzen verkocht, bij dalende prijzen gekocht (gedekt) wordt. 47 We zagen reeds dat bijv. te Londen ook beleggingsfondsen op termijn gekocht worden. Bovendien maken hier en elders beleggers vaak tijdelijk gebruik van crediet. Naar de uitwendige transactie is het daarom slecht te beoordeelen of men met belegging of speculatie öf wel met feitelijk beursspel te doen heeft. Het motief dat bij de transactie gegolden heeft is de eigenlijke maatstaf. Belegging nu is de koop van effecten met het doel deze voor geregelde inkomsten te houden. Het is dus de aankoop van een inkomen. Op den voorgrond staat de soliditeit; de grootte van het inkomen is van secundair belang. Speculatie daarentegen is de koop of verkoop van fondsen met het doel om later met winst te verkoopen, c.q. te koopen, waarbij men evenwel met verstand en overleg te werk gaat. Zijn de voornaamste elementen van belegging: veiligheid .en inkomen, bij speculatie treden risico en winst op. Ontaardt de speculatie daarentegen in een wedden op toekomstige koersnoteeringen, dan wordt het intellect, het overleg uitgeschakeld en blijft er slechts een spel op kans over. Tusschen speculatie en belegging in staat de z.g. speculatievebelegging, waarbij grooter risico genomen wordt in de verwachting van grootere winst dan bij de gewone beleggingen, doch waarbij men met eigen geld effecten koopt deels met verwachting van hooge rente of dividenden, deels in den hoop dat de koers zal stijgen. Illustreeren wij het voorgaande met een voorbeeld. Eenige personen die grondige studie gemaakt hebben van de rubbercultuur, besluiten tot aankoop van een terrein, dat naar hunne meening, geschikt is voor den aanplant van rubber. Zelf fourneeren zij het benoodigde kapitaal. Achteraf kan blijken, dat, ondanks de door hen gemaakte berekeningen en onderzoekingen, de zaak niet rendeert. Het was dus ontegenzeggelijk een speculatie van hen om hun geld daarin te steken. Stel nu echter voor, dat deze personen zeiven niet over voldoende middelen beschikken en dus besluiten aan de zaak den vorm eener N. V. te geven, waartoe ze aandeelen voor het bedrag van het benoodigde kapitaal uitgeven. Iemand die deze aandeelen neemt, na vooraf het geheele plan onderzocht en bestudeerd te hebben of nauwkeurig voorgelicht te zijn, speculeert ook, zelfs al betaalt hij de aandeelen a contant. Maar voor dengene die, gehoord hebbende van de schitterende resultaten van andere dergelijke ondernemingen 48 blindelings afgaat op de door deze nieuwe N. V. in haar prospectus voorgespiegelde toekomstverwachtingen, blindelings zijn geld er aan waagt, is het feitelijk geen speculatie meer maar spel. Zoo werden er in den tijd van de „Rubberboom", nadat verscheidene rubber-maatschappijen rendabel bleken te zijn, tal van nieuwe ondernemingen opgericht welke beschikte over de meest ongeschikte terreinen. Daar de koersen der vroeger uitgegeven aandeelen sterk opgeloopen waren, liet het publiek door de zucht naar snelle en groote winsten gedreven, zich verleiden zijn geld in die nieuwe ondernemingen te steken hetwelk later echter de bekende „krach" tengevolge had. Uit het voorgaande blijkt dat de effectenspeculant in den goeden zin iemand is die, studie makende van den stand der zaken in het algemeen en in het bijzonder van dien der Maatschappijen, waarvoor hij zich interesseert, koopt omdat hij gelooft dat de koersen zullen stijgen of verkoopt omdat hij een daling verwacht. Hij gaat daarbij met voorzichtigheid te werk, evenals de koopman die groote orders voor goederen plaatst. De speler daarentegen koopt en verkoopt blindelings, vaak meer wagende dan hij kan en mag verliezen. Weinig verschil bestaat er tusschen hem en dengene, die zijn geluk met de roulette beproeft. Zulke spelers vindt men onder de beursbezoekers maar vooral ook onder het buiten het beursleven staande publiek. Ook in de meeste beleggingen is een zeker speculatief element te bespeuren. Al koopt men een fonds met de bedoeling er een vast inkomen uit te trekken, toch zal men bij een eenigszins belangrijke koersstijging geneigd zijn hiervan profijt te trekken door te verkoopen. Wat belegging en sparen voor een land beteekent zagen we reeds. In een land waar de consumptie (waaronder we dan verstaan alle uitgaven voor levensonderhoud) kleiner is dan de productie, blijft er jaarlijks een surplus over, waarvoor belegging gezocht wordt. Is dit surplus gering dan staan daartegenover meestal voldoende nieuwe beleggingen, waaruit een keuze gedaan kan worden. Dan is het dus gemakkelijk zijn spaargeld in een prima fonds te beleggen om daarvan een behoorlijke rente tegenieten. Anders wordt het wanneer de vraag naar beleggingen grooter wordt, zonder dat daartegenover het aantal beleggingsfondsen in die mate gestegen is. Dan kan het gebeuren, dat beleggers genoegen moeten nemen met fondsen van minder gehalte, waarvan de rente dan wel hooger is 51 crediet, hetwelk verstrekt wordt tegen onderpand van effecten, kan verschillende vormen aannemen, n.1. die van beleening, prolongatie, daggeldleening (leening on call) of voorschot in rekeningcourant. In al deze gevallen ontvangt de credietgever een onderpand, hetwelk hij, indien de geldnemer niet aan zijne verplichtingen voldoet, verkoopen kan en zich uit de opbrengst schadeloosstellen. Beleening is een geldleening waarbij het onderpand, hetzij uit goederen, hetzij uit effecten bestaat en welke voor drie maanden wordt aangegaan. Wèl kan de geldnemer ook tusschentijds tot aflossing overgaan, maar de rente welke, evenals bij prolongatie, ter beurze wordt genoteerd moet dan over volle maanden betaald worden. Prolongatie daarentegen, wordt alleen verleend op effecten onderpand en wordt voor één maand gesloten. Wordt tusschentijds de prolongatie afgelost, dan moet de rente over 15 dagen minstens betaald worden. De prolongatie kan telkens voor één maand verlengd worden. Wat betreft het onderpand bij beleening en prolongatie, dit moet (we spreken hier alleen over het effecten onderpand) bestaan uit fondsen welke in de officiëele prijsnoteering zijn opgenomen. Om aan den geldgever voldoende veiligheid te verschaffen moet het onderpand een zekere overwaarde hebben, boven het geleende bedrag. Deze overwaarde noemt men surplus, welke bij beleening minstens 20 % en bij prolongatie minstens 10 % der leening moet bedragen. Overigens hangt de grootte van het gevraagde surplus af van den aard der in onderpand gegeven effecten. Indien dit speculatieve fondsen zijn, welke sterk in prijs fluctueeren, dan zal het surplus grooter moeten zijn dan bij soliede fondsen met een vrij stabiele noteering. Zoo verlangt de Nederlandsche Bank bij beleeningen op onderpand van oliewaarden 50 % surplus. Van beleening en prolongatie wordt een akte opgemaakt, waarin vermeld wordt, het bedrag der leening, en der verschuldigde rente, de in onderpand gestelde fondsen en de grootte van het surplus. Behalve de rente betaalt de geldnemer tevens een provisie (eveneens telkenmale bij de verlenging der overeenkomst), vastgesteld in het Provisie Reglement der Vereeniging van den Effectenhandel. Hij is bovendien gehouden er voor te zorgen, dat het surplus, bij daling der koersen der in onderpand gegeven effecten, telkens aangevuld wordt.1) 1) Zie aanhangsel. 53 aanbod in verband met de vraag naar geld op effectenonderpand is de prolongatierente afhankelijk. Van hoeveel belang dit voor de effectenmarkt is kunnen we reeds uit het voorgaande afleiden daar het van de prolongatierente, van de gemakkelijkheid waarmede geld op effecten-onderpand geleend kan worden afhangt, of de koop- en speculatielust ter beurze al of niet aangewakkerd zal wordenx). Contante affaires met geleende stukken hebben wel bijna steeds speculatie ten doel. Het tegenovergestelde van het zoo juist besprokene doet zich hier voor. Men verkoopt stukken a contant, zonder ze te bezitten. Daar men binnen 4 dagen leveren moet, is men gedwongen ze te leenen (soms ziet de beurs niet zoo precies toe op die levering binnen 4 dagen). Vaak zal de commissionair die stukken als onderpand van een anderen cliënt onder zich hebben en deze dan kunnen leveren. Daardoor krijgt laatstgenoemde de daar¬ voor in betaling ontvangen som gratis ter beschikking gedurende den tijd dat de eerste cliënt in gebreke blijft te leveren. Hij riskeert hierbij dat, indien de koers sterk oploopt, de in blanco verkocht hebbende cliënt, financieel niet bij machte blijkt terug te koopen (zich te dekken). Zoo kan het zijn, dat, indien hem dit risico zeer groot toeschijnt, hij zich niet tevreden stelt met het genoemde voordeel maar bovendien den cliënt nog zekere „stuk- / kenhuur" in rekening brengt. Ook kan hij surplus van den cliënt verlangen. Heeft de commissionair niet de beschikking over de stukken die de cliënt moet leveren, dan tracht hij deze van een ander te leenen. Dit noemt men een leenpost. De commissionair leent stukken tegen betaling hunner waarde, waarover hij dan rente vergoed krijgt, meestal 1 % onder de gemiddelde prolongatierente. De stukken levert hij dan aan den kooper en ontvangt daarvoor weer betaling. Hij heeft dus een bedrag betaald en een ongeveer gelijk bedrag aan geld ontvangen. De toestand is dus feitelijk zóó, dat hij, daar de cliënt geen vergoeding geniet zoolang de stukken niet geleverd zijn, de rente die fnj_fip de leenpost maakt alsjuivere winst opstrijkt. Juist dit feit, dat de cliënt geen vergoeding in den vorm van rente geniet, maakt dat de blanco verkoop, dus de speculatie a la baisse in Amsterdam zoo weinig door het publiek 1) Vooral in tijden van geldschaarschte of algemeene vrees wordt aan zeer vertrouwbare commissiehuizen soms op gemakkelijker voorwaarden geld op prolongatie verstrekt dan aan firma's met minder financieele draagkracht. 54 gebruikt wordt. Alle tusschentijdsche dividenden of coupons moet de verkooper vergoeden, maar rente van den verkoopsom geniet hij niet. Doordat nu het publiek bijna niet „in den wind gaat" en er in hoofdzaak alleen onder de effectenhandelaren baissiers aangetroffen worden is het aantal baisse-posities meest veel geringer dan dat der hausse-posities, wat juist bij terugloopende markt nadeelig is. Aankoopen van baissiers die van de gelegenheid gebruik maken om zich te dekken komen dan maar weinig voor en zonder dezen steun daalt de markt meer dan anders het geval zou zijn. Tijdaffaires. We zagen reeds dat termijnhandel in het algemeen was: het koopen en verkoopen waarbij de levering en betaling uitgesteld wordt tot op een toekomstig tijdstip. Gedurende dien termijn kan de kooper dus weer verkocht en de verkooper in blanco zich gedekt hebben, zoodat op de rescontre dan slechts het koersverschil tusschen den aan- en verkoopkoers vereffend moet worden. Het verschil tusschen deze beide koersen, verminderd met alle onkosten vormt natuurlijk de winst (tenzij dat er verlies geleden is) van den speculant. Het kan echter zijn dat op de rescontre de speculant zijn koop of verkoop nog niet afgewikkeld heeft, doordat de koers van het betrokken fonds niet voldoende gestegen of gedaald is. Geld of stukken bezit hij niet, zoodat hij de fondsen niet kan ontvangen c.q. leveren. Hij wenscht zijn transactie dus te prolongeeren, (continueeren). Feitelijk moet de speculant-kooper dan de stukken verkoopen met de bepaling van levering tegen de oude rescontre en ze terug koopen voor den volgenden termijn. Ook in werkelijkheid geschiedt het ongeveer op deze wijze. De koers waartegen gelijktijdig gekocht en verkocht wordt is de passage-koers (making up price) en op de rescontre wordt het verschil tusschen dien koers en den vroegeren koers van aankoop verrekend *). Waar het dus feitelijk weer op neerkomt is dat de kooper iemand zoekt (door middel van zijn commissionair) die hem, tegen onderpand van de stukken die de eerstgenoemde ontvangen moest, geld wil leenen, echter zonder surplus te eischen. Dit kan de verkooper zelve of een ander zijn, hetzij iemand (bankier) die als geldschieter optreedt of een 1) Het continueeren der posities geschiedt op den contango day, voorafgaande aan den account day. 55 baissier die dezelfde stukken blanco verkocht heeft en ze nu, om aan zijn verplichting tot levering te voldoen, goed gebruiken kan. In het eerste geval moet onze kooper rente betalen, waarvan het percentage afhankelijk is van den algemeenen rentestand en van het gehalte der betrokken fondsen (contango, carryoverrate). In het tweede geval zal de rente meestal geringer zijn en kan zich zelfs het geval voordoen dat, door dat er veel blanco verkoopen in het fonds hebben plaats gevonden, de kooper die afziet van ontvangst der stukken daarvoor een vergoeding kan krijgen, (backwardation). Als regel echter wordt er meer a la hausse ge speculeerd dan è la baisse, is de vraag naar geld op de rescontre dus grooter dan die naar stukken. De verkooper in blanco (baissier, contremineur, bear) die op de rescontre zijn post wenscht te continueeren verkeert in de tegenovergestelde positie van den kooper van zooeven. Hij moet koopen tegen deze rescontre en tegelijkertijd verkoopen tegen de volgende. Daartoe moet zijn commissionair (broker) zich dus wenden tot een beurshandelaar (jobber) die gedurende den volgenden termijn de stukken wil uitleenen. Aangezien de verkooper dus feitelijk afziet van het ontvangen van de opbrengst zijner stukken, geniet hij daarvoor in de meeste gevallen een vergoeding, rente, welke dan dus betaald wordt door den kooper die de stukken ontvangen moest doch om verschillende redenen dit uit wenscht te stellen. Alleen natuurlijk in het zooeven genoemde geval, wanneer er een bijzonder groote vraag naar stukken is, kan het zijn, dat hij een backwardation moet betalen. Gedurende den nu volgenden termijn kan de speculant zijn positie afwikkelen, of hij kan opnieuw van continuatie gebruik maken, indien hem dit wenschelijk lijkt. Zijn winst of verlies bestaat na hef beëindigen der speculatie in het verschil tusschen koers van aankoop en dien van verkoop, waarbij in rekening gebracht moeten worden de verschillende provisiën en de rente (contango) of eventuëele backwardation. Overigens komen nog alle tusschentijdsche dividenden, claims of coupons den kooper toe. Premie affaires. Ook premieaffaires worden in Amsterdam slechts op kleine schaal afgesloten. Het reglement kent twee soorten, n.1.: de premieaffaires te leveren en de premieaffaires te ontvangen. Bij de eerste verbindt zich de verkooper tegen ontvangst van een overeengekomen som 56 of premie tot levering van zekere fondsen binnen een bepaalden termijn ter keuze van den kooper of van een anderen houder van het bewijs van verbintenis en tot een overeengekomen koopprijs. M. a. w. wanneer A. als verkooper op 15 Juli een premie afsluit met B. op ƒ 5000,— van een zeker fonds tegen 5 % premie, te leveren è 100 % vóór den 31 Juli, dan beteekent dit, dat A. in ieder geval f 250,— premie ontvangt van B. en dat laatstgenoemde daartegenover het recht heeft om vóór den 31 Juli van A. levering te eischen van ƒ 5000,— van het bepaalde fonds a 100 %, wat hij natuurlijk alleen zal doen, indien hij er op de beurs meer voor zou moeten betalen. Bij de premieaffaires te ontvangen heeft daarentegen degene die de premie betaalt, het recht om binnen zekere periode een bepaald bedrag van een zeker fonds tegen een vooraf vast gestelden koers te leveren, wat hij weer dan alleen doen zal, indien de beursnoteering lager is dan de koers in de premieverbintenis genoemd. De premie wordt in beide gevallen vooraf betaald tegen uitreiking van het bewijs van verbintenis. Behalve deze beide soorten premie bestaan er nog dubbele premies, een combinatie van de beide genoemde. Hij die deze premie betaalt (de premiegever) heeft daarbij naar keuze recht tot opvraging of tot opzegging. Zulk een premie zal men alleen dar sluiten, wanneer men wèl belangrijke fluctuaties in den koers verwacht, maar niet weet of deze in opgaande of dalende richting zullen ïijttl De premie bedraagt meestal het dubbele van de enkele premie. In het algemeen hangt de premie af van den tijd gedurende welken ze geldig is, maar bovendien in groote mate ook van de verwachte fluctuaties. Hoewel premieaffaires tot de speculatie te rekenen zijn, behooren ze niet steeds tot het eigenlijke beursspel maar kunnen zeer goed gebruikt worden om het risico te beperken. Gesteld bijv. dat iemand een zeker bedrag van een bepaald fonds bezit en dat de koers daarvan gestegen is. Hoewel hij verdere stijging vèrwacht, kan hij om het risico van een mogelijke daling te ontloopen een premieaffaire te ontvangen sluiten. Hij betaalt dus een premie, maar zal, indien tegen zijn verwachting de koers mocht dalen, tegen den hoogeren koers kunnen leveren. Door het betalen van de premie vermindert hij dus het speculatieve karakter van zijn transactie. Aan de Amsterdamsche beurs kent men, hoewel niet officieel in 57 het reglement genoemd, een bijzondere soort van premie bij nochaffaires of keuzen. Men koopt bijv. z.g. „20 of 30 Steels" tegen een koers iets hooger dan de op dat oogenblik geldende. Men heeft dan $ 20.000,— „vast" gekocht, maar met het recht, den volgenden dag te kennen te geven dat men er nog $ 10.000,— tegen den vastgestelden prijs van bijv. 102J ontvangen wil. Van dit recht maakt men gebruik wanneer de koers intusschen gestegen is. Het verschil tusschen de noteering op den dag der transactie (bijv. 102) en dezen koers van 102J %, dus £ % over $ 20.000 — of 125 gulden, vormt de premie die in ieder geval betaald moet worden. Eerst wanneer de koers den volgenden dag boven 102f stijgt, maakt de kooper winst. Ook een verkooper kan zulk een affaire sluiten waarbij hij onder de beursnoteering fondsen verkoopt met het. recht er nog een bedrag bij te leveren, mits hij dit den volgenden beursdag aan den kooper te kennen geeft. Een uitwas van de beursspeculatie is het beursspel en de kantoren die aan het publiek vooral de gelegenheid tot dit beursspel, dit wedden op koersen, bieden, noemt men bucketshops. Schijnbaar zijn het vaak commissiehuizen, doch in werkelijkheid worden er geen fondsen gekocht en verkocht, maar prijsverschillen vereffend. De cliënten betalen bij aan- of verkoop slechts een klein percentage bijv. 1 % als dekking of surplus (cover). Provisie wordt niet in rekening gebracht doch de verdienste der bucketshop bestaat in het verschil tusschen aan- en verkoopprijs, welke ze op een zeker oogenblik berekent. Deze kantoren komen vooral veel te Londen en New-York voor, zijn vaak zeer comfortable ingericht en bezitten een tape, dat is een machine die den geheelen dag op een papieren strook de koersen welke genoteerd worden, vermeldt. Vanuit een centrale wordt deze inrichting bediend, waar tal van banken en brokers bij aangesloten zijn. Het gevaarlijke van de bucketshop is vooral daarin gelegen, dat zij zelf de tegenpartij vormt waarmede de cliënt handelt, voorzoover niet de eene cliënt a la hausse wedt en de andere in de contramine (baissier) is. Dus zal ze haar bezoekers, tegen eigen verwachting in, raad moeten geven. Wint ze, dan verliest het meerendeel der cliënten, verliest ze dan staat het faillissement voor de deur, waarbij de cliënt het gestorte bedrag wel nooit terug zal zien. 58 Arbitrage. Behalve voor belegging en speculatie worden effecten ook vaak gekocht en verkocht voor arbitrage. Arbitrage beteekend feitelijk oordeel, eindbeslissing, het is het vellen van een oordeel, wéér men het goedkoopst kan koopen, het duurst verkoopen. Arbitrage komt ook veelvuldig in den goederenhandel voor. In den regel brengt de handel mee het op zich nemen van een zeker prijsrisico, daar op verschillend'1 tijden gekocht en verkocht wordt, In welken tusschentijd de prijs veranderd kan zijn. Arbitrage nu biedt de gelegenheid om handel te drijven met uitschakeling van dit speculatieve element: de koopman maakt hierbij gebruik van prijsverschil van een artikel op éénzelfde tijdstip aan twee of meerdere beurzen. Op den koop in de eene plaats volgt onmiddellijk de verkoop in de andere, of omgekeerd. Het gevolg hiervan zal zijn, dat, daar door de arbitrage gekocht wordt aan de beurs waar voor het artiket de laagste prijs geldt, hier de prijs stijgt (door het toenemende aantal kooporders en dus de grootere navraag) terwijl door den gelijktijdigen verkoop aan de beurs waar de noteering lager is, aldaar de prijs daalt. Dus worden door de arbitrage de prijzen genivelleerd, d.w.z. de noteeringen aan verschillende beurzen worden op een gelijk niveau gebracht. Er zal een zekere speling, marge, kunnen blijven bestaan aangezien verzending in vele gevallen noodig zal zijn van de plaats van aankoop naar dien van verkoop hetwelk onkosten 'fheebrengt, zoodat ook de arbitrage van zeer kleine prijsverschillen meestal geen gebruik zal kunnen maken. Soms is het mogelijk dat verzending van het artikel achterwege blijft, bijv. indien op termijn gekocht eh verkocht is, en vóór het verstrijken van dien termijn de prijsverhouding juist tegenovergesteld geworden is, zoodat wdar eerst de hoogste koers genoteerd werd, nu de laagste prijs geldt en omgekeerd. De arbitrageant, d.i. degene die de arbitrage uitoefent (arbitrageert) kan nu koopen ter plaatse waar hij eerst verkocht heeft en verkoopen waar hij vroeger kocht. Daar verzendingskosten hier achterwege blijven bestaat zijn winst uit het prijsverschil dat hij den eersten keer maakte vermeerderd met dat van de tweede transactie, na aftrek van telegramkosten, provisie en renteverlies. Wat hier in het algemeen gezegd is, geldt ook voor de effectenarbitrage. Stel voor dat bijv. Steels (de gewone aandeelen der United States Steel Co.) op een oogenblik hier hooger genoteerd 59 staan dan te New-York, dan zal een arbitrageant hier Steels verkoopen en tegelijkertijd zijn relatie in Amerika order totjÉërkoop voor een gelijk aantal shares (aandeelen) geven. Echter moet hij met verscheidene factoren rekening houden. In de eerste plaats: de wisselkoers. Bij transacties hier ter beurze wordt de dollar a ƒ 2,50 omgerekend, bedraagt de opbrengst van $ 1000,— dus bij een koersnoteering van 100 ƒ 25000,—. Om een aankoop in Amerika te betalen, moet men echter geld remitteeren, waarvoor men dus met den wisselkoers te maken heeft. Gesteld nu dat de Steel koers in New-York 98 % is en de cable-koers (telegrafische uitbetaling New-York) ƒ2,60 per $, dan komt de aankoop ginds, ongerekend de provisie, te staan op $ 9800.— a 2,60 = ƒ 25.480,— en is dus feitelijk de noteering in Amsterdam lager dan die te New-York. De arbitrageant zal dus, daar er voldoende prijsverschil is (ƒ480,— of bijna 2 %), in Amsterdam koopen en in New-York verkoopen. Of de marge werkelijk ruim genoeg is, hangt allereerst af van alle onkosten welke de arbitrage medebrengt, als commissie, zegels etc. De arbitrageant moet dus zeer goed op de hoogte zijn van de gebruiken aan vreemde beurzen. Verder dient ook rekening gehouden te worden met verzendingskosten, assurantie enz. daar de stukken in dit geval van Amsterdam naar New-York verscheept moeten worden. Ook moet hij zich afvragen of hij ginds tijdelijk stukken kan leenen, en welke onkosten dit eventueel medebrengt: immers is men te New-York tot contante levering verplicht en kan het eenige weken duren voor de stukken ginds aankomen. Arbitrage zal, door de onkosten die er aan verbonden zijn, alleen loonend zijn, wanneer vrij groote posten verhandeld worden. Daartoe is dus noodig, dat er een ruime markt in het bepaald fonds bestaat, zoodat bij aan of verkoop van een grooten post de koers niet noemenswaard beinfluenceerd wordt maar tevens zijn daar door minder financieel krachtige firma's van arbitrage buitengesloten. Wellicht rijst de vraag op: hoe is het mogelijk tegelijkertijd aan de eene beurs te koopen en aan de andere te verkoopen? Inderdaad geschiedt dit ook niet. Wanneer de arbitrageant telegrafisch koersen uit New-York ontvangt en hij handelt hiermede, dan heeft hij niet de zekerheid, dat op het oogenblik dat zijn order in Amerika aankomt, nog diezelfde noteering geldt. Werkt in normale tijden de telegraaf snel, veel sneller veranderen vaak de koersen van sommige fondsen, al arbitrageert men het liefst in die fondsen die 60 gedurende den dagelijkschen beurstijd niet te veel schommelen. Dus moet de arbitrageant afgaan op de stemming die er in het algemeen ter beurze heerscht. Het komt er voor hem in het bijzonder op aan snel te handelen, anderen vóór te zijn. Was de noteering in het buitenland laag in verhouding tot die aan eigen beurs, dan zullen, doordat meerdere firma's zich met arbitrage bezighouden, verscheidene kooporders van hieruit verzonden worden, die er toe bijdragen om den koers ginds te doen stijgen. Wie achteraf komt, heeft weinig kans op succes. Veel hangt het dus af van de juistheid en snelheid waarmede men door buitenlandsche connecties wordt ingelicht, maar bovenal wel van het juiste inzicht van den arbitrageant zelve. Hij moet een zeker risico nemen, omdat, gelijk we zeiden, koop en verkoop niet geheel samenvallen. Hij moet dus een meening hebben omtrent het koersverloop en de markttendenz hier en in den vreemde. Te weten dat er een marge bestaat tusschen eene noteering hier en die aan de buitenlandsche beurs is niet voldoende: hij moet de tendenz der beide markten kunnen beoordeelen; eerst dan kan hij eventueel besluiten tot plaatsing van zijn koop- en verkooporders. Evenals in de goederenarbitrage zal men in de effectenarbitrage er op uit zijn de positie te rescontreeren, door na bijv. aankoop aan eigen en verkoop aan vreemde beurs van een zeker bedrag van een bepaald fonds naderhand juist de tegenovergestelde transactie uittevoeren. Dit zal alleen dan gedaan worden, wanneer inmiddels ook de verhouding tusschen den koers aan eigen en dien aan vreemde beurs juist tegenovergesteld is geworden aan die welke bij de eerste transactie bestond. Om echter daarop te kunnen wachten moet de arbitrageant zijn positie aanhouden, continueeren, waarmede weer kosten gepaard gaan, als interest en stukkenhuur. Deze kosten zijn meestal echter gering in verhouding tot de kosten die de verzending en zegeling medebrengt, vooral wanneer men ook nog z.g. royementskosten of aanmaakkosten zou moeten betalen. We zagen dat van vele buitenlandsche fondsen er in Amsterdam certificaten zijn uitgegeven door administratiekantoren. In Amsterdam kan men wel deze certificaten verhandelen doch niet de origineele stukken, terwijl aan de buitenlandsche beurs het tegenovergestelde geval zich voordoet. Koopt men hier ter beurze en verkoopt men in het buitenland dan moeten de hier gekochte certificaten geroyeerd worden en geruild tegen origineele stukken, die verscheept worden. Moet men daarentegen hier leveren, dan 61 ruilt men de ginds gekochte aandeelen in Amsterdam in tegen certificaten (bij het administratiekantoor voor dat fonds). Deze kosten van royement of aanmaak bedragen 1fi a % %» met we'k bedrag (evenals de zegelkosten die zooals we vroeger zagen meer dan 2 % kunnen bedragen), de marge dus verminderd zou worden. Staan we nu een oogenblik stil bij de wijze waarop in de practijk de arbitrage plaats heeft. Arbitrage wordt öf voor eigen, óf voor gezamenlijke rekening; conto è meta gedreven. In net eerste geval betaalt de arbitrageerende firma eventueele courtage aan eigen •en provisie (plus eventueele courtage) aan vreemde beurs; alle verdere onkosten zijn voor hare rekening evenals ook het geleden verlies of de behaalde winst. Bij arbitrage voor conto meta berekenen de huizen die aldus handelen elkaar geen provisie, deelen de van weerszijden gemaakte onkosten en ook uit de arbitrage voortspruitende winst of verlies. Voor ons land was vooral vóór den oorlog de arbitrage met. Londen en New-York van belang. Volgens de bepalingen van de New-Yorksche beurs is de handeling voor gezamenlijke rekening (Joint account) echter aan leden verboden, zoodat deze hoofdzakelijk met Londen plaats vond. Dat het practisch toch mogelijk is om met New-York voor gezamenlijke rekening te arbitrageeren is licht te begrijpen: men behoeft elkaar slechts wederzijds provisie te berekenen, voor de helft der aankoopen en onkosten te belasten, voor de helft der verkoopen te crediteeren en daarmede is aan de beursbepaling voldaan, terwijl de handeling feitelijk op hetzelfde als de conto a meta neerkomt. Zooals gezegd interesseerden de Hollandsche Arbitragehuizen zich vóór den oorlog speciaal voor de New-Yorksche en Londensche fondsenmarkten. Dit was natuurlijk toe te schrijven aan het groote bezit van Amerikaansche effecten in Engelsche en Hollandsche handen, waardoor er niet alleen in New-York maar ook in Londen en Amsterdam steeds een ruime markt in Amerikaansche spoorweg en industrieële aandeelen bestond. De tijden zijn echter veranderd. Engeland heeft inmiddels een groot gedeelte van haar Amerikaansche fondsenbezit geopend, waartoe de behoefte aan geldmiddelen en hooge dollarnoteering den aanstoot gaven. Dit doet veronderstellen dat de arbitrage van New-York met Amsterdam en Londen, ook na terugkeer tot normale toestanden, veel van haar omvang blijvend verloren zal hebben. Voor andere effectenbeurzen was de belangstelling ten onzent 62 altijd veel geringer. Slechts enkele fondsen komen daarbij ter sprake zooals de aandeelen der Koninklijke Petroleum Mij. (Royal Dutch), in ons land oude bekenden maar die in later jaren eerst aan de New-Yorksche, Londensche en Parijsche beurs geïntroduceerd werden. Levendige belangstelling ondervond daarentegen de Parijsche beurs steeds van Londensche zijde: in beide steden toch vonden groote omzetten plaats in Zuid-Afrikaansche goudmijnaandeelen (z.g. Kaffirs). Vermelden we ten overvloede nog dat arbitrage niet alleen kan plaats hebben door koop of verkoop aan eigen en tegenovergestelde transactie aan vreemde beurs, maar ook door koop aan de eene vreemde beurs en verkoop aan de andere. VIJFDE HOOFDSTUK. Koersen en Koersfluctuaties. In het voorgaande spraken we reeds meermalen over koersen en koersnoteeringen, zonder ons afgevraagd te hebben wat we hier eigenlijk onder verstaan. Bijna alle effecten, hetzij aandeelen of obligatiën, vermelden een zeker bedrag, genaamd de nominale waarde (face-value). Dit is niet, zooals men soms meent, de som waartegen ze uitgegeven worden: de uitgifte toch geschiedt vaak onder of boven pari, d. i. die nominale waarde. Wat die nominale waarde dan wèl is, ligt feitelijk opgesloten in het begrip aandeel en obligatie. Een aandeel is het bewijs van bezit van een zeker deel van het kapitaal eener onderneming. De nominale waarde nu geeft de grootte van dit deel aan. Het is de teller van de breuk die de grootte van dit deel voorstelt; de noemer is dan het kapitaal zelve. Bezit men een aandeel eener N. V. a ƒ 1000,terwijl het uitgegeven kapitaal ƒ 250.000,— groot is, dan drukt men dus met die nominale waarde van f 1000,— uit, dat men voor 1000 250 000 ^ee' neem* 'n ne* kaPiïaal dier Maatschappij. Zoo ook bij de obligatie. Deze was een schuldbekentenis: de nominale waarde geeft dus niets anders dan de grootte dezer schuld aan. Overigens zegt, vooral bij aandeelen, deze nominale waarde op zich zelf heel weinig, evenmin als bijv. de grootte van het kapitaal eener onderneming zonder meer veel zegt. Om iets van de onderneming te weten moet men het vermogen kennen. Zoo wordt ook bij het aandeel de werkelijke intrinsieke waarde bepaald door het vermogen der Maatschappij, door hare netto inkomsten, en haar dividend. Bij een obligatie, een schuldvordering, daarentegen hangt deze intrinsieke waarde af van den aard van' het onderpand hetwelk voor aflossing moet dienen, van de rente en den vervaltijd der obligatie. 64 Wanneer we verwachten dat de „prijs" van een fonds d. i. het bedrag waarvoor het op de markt verkocht en gekocht wordt, deze waarde van het fonds representeert, dan merken we spoedig dat we ons hierin vergissen. Logisch geredeneerd moest inderdaad de prijs, de intrinsieke waarde der fondsen voorstellen. Dat dit zoo niet is blijkt al dadelijk uit de vele schommelingen waaraan de noteeringen, dus de prijzen, onderhevig zijn, terwijl het duidelijk is dat de waarde onmogelijk zoo sterk, snel en vaak veranderen kan. De intrinsieke waarde is wèl de voornaamste factor die den prijs van een fonds bepaalt. Zonder dat deze eerste verandert zal de koers echter toch fluctueeren, doordat daarop verschillende invloeden inwerken, bijv. loopende geruchten die, indien verwerkelijkt, volgens de meening ter beurze gunstig of ongunstig de waarde van het fonds beïnfluenceeren zullen; daarnaast de toestand van de geldmarkt, waardoor het al of niet gemakkelijk is om geld op onderpand van fondsen, voor speculatieve doeleinden op te nemen; verder de manipulaties van speculanten, die de prijzen zóó trachten te beïnvloeden als voor hunne doeleinden gunstig is, afgezien van de vraag wat ze behoorden te zijn. Ook kunnen we er op wijzen dat de beurs vooral rekening houdt met de toekomst, zoodat de prijzen zich niet richten naar de huidige waarde maar naar de vermeende toekomstige waarde. Men zegt dan dat de toekomst reeds in den tegenwoordigen prijs verdisconteerd is. Zoo hangen de inkomsten, en daarmede het dividend, van een spoorwegmaatschappij af van den toestand van handel, industrie of den landbouw van het land waar ze haar lijnen exploiteert. Daar deze toestand vaak aan groote veranderingen onderhevig is, is ook het dividend der Mij. meestal niet constant. De vooruitzichten van een goeden oogst kunnen nu bijv. reeds van te voren gunstigen invloed uitoefenen op de koersen der aandeelen der betrokken maatschappij. Het is juist de onzekerheid omtrent de zaken der groote ondernemingen, welke de koersen dier aandeelen zoo doet fluctueeren, waardoor deze zoo geschikt zijn voor speculatieve doeleinden. Wanneer we zien, dat twee verschillende fondsen welke beide 4 procent geven, verschillend genoteerd staan, kan dit zijn doordat er werkelijk verschil bestaat tusschen de vooruitzichten der betrokken ondernemingen of wel doordat er verschillende invloeden aan het werk zijn, die niets hebben te maken met de waarde der effecten, maar met hun prijs. 65 Vaak zien we, dat de prijzen van de meeste fondsen gedurende langen tijd verschillen aantoonen met wat we als werkelijke waarde moeten aannemen. Allereerst streeft de markt er naar, zooals gezegd, den toekomstigen toestand nu reeds in den prijs op te nemen, te verdisconteeren. Dikwijls gaat een hausse in de noteeringen der fondsen vooraf aan een verlevendiging in zaken. Heeft de handel en de industrie eenmaal haar hoogsten bloei bereikt, dan bewegen de fondsnoteeringen zich reeds weer in dalende richting. Maar daarnaast zijn het de beursmanipulaties, die een kloof doen ontstaan tusschen de waarde en den prijs van een fonds. Beroepsspeculanten maken hun studie van de waarde der fondsen, met het doel om ze liefst zoo ver mogelijk beneden die waarde te koopen en ze daarna zoo hoog mogelijk boven die waarde van de hand te doen, of vice versa. Al kan dus door allerlei invloeden de prijs belangrijk en gedurende langen tijd van de waarde afwijken, toch zal deze laatste zich telkens doen gelden. Ze vormt feitelijk de basis waaromheen de prijs fluctueert. Een gewone belegger behoeft zijn transacties slechts te baseeren op de waarde der fondsen, de speculant en ook de speculatieve belegger moet, om succes te hebben, niet hiervan alleen een grondige studie maken, maar bovendien ook weten te rekenen met alle verschillende invloeden die de prijzen beheerschen. Hij moet de markt verstaan, dus met alle mogelijke factoren, die op die markt betrekking hebben rekening houden. Hieronder vallen de gebeurtenissen op politiek, commercieel, financieel gebied, enz. Doordat de meeSt uiteengelegen deelen van de wereld tegenwoordig verbonden zijn door spoorweg- en stoomvaartlijnen, door telegraaf en telefoon, is de beurs onderhevig aan belangrijke gebeurtenissen, waar ook ter wereld. Van het grootste belang is het daarom dat de beursbezoeker gebruik maakt van alle inlichtingsbronnen die hem ter beschikking staan, als dagbladen, commercieele en financieele periodieken, publicaties van regeeringswege, verslagen van ondernemingen enz. We kunnen koersfluctuaties dus in het algemeen toeschrijven aan: 1°. Algemeene invloeden van economischen of politieken aard. 2°. Speciale invloeden welke inwerken op de verschillende soorten van effecten. 3°. Beursmanipulaties, d. i. het optreden van haussiers en baissiers. De Effectenhandel. 5 66 ad 1°. Een algemeen economisch verschijnsel is de z.g. Hochkonjunktur, d. i. net tijdperk waarin handel en industrie een hooge vlucht nemen. Hierdoor wordt de lust om zaken te doen, ondernemingen op te richten of uit te breiden sterk geprikkeld. Daarvoor is kaptaal noodig. Voor de ondernemingen die nieuwe aandeelen uitgeven of leeningen plaatsen, voor de banken die op ruimere schaal credieten moeten verleenen, voor transport-ondernemingen als stoomvaart- en spoorwegmaatschappijen die nieuwe lijnen wenschen aan te leggen, en hun materiaal uit te breiden. Deze vraag naar kapitaal heeft grooten invloed op de z.g, geldmarkten en daar het aanbod van kapitaal in zulk een tijd eer af dan toeneemt, doordat de meesten hun geld in eigen zaken moeten gebruiken, zal de rentevoet stijgen. Gevolg hiervan is dat de koersen van vaste rentegevende fondsen staatsleeningen en diergelijke, dalen, aangezien houders ervan tot verkoop zullen overgaan daar ze hun geld in hoogere rentegevende fondsen wenschen te beleggen en de kooplust voor die fondsen, dan uiteraard zeer gering is. De aandeelen der handels- en industrieele ondernemingen, welke tot bloei gekomen zijn en groote winsten maken, zullen daarentegen, op de verwachtingen van hooge dividenden, in dezen tijd stijgen. Het tegenovergestelde doet zich voor in tijden waarin handel en industrie kwijnen. Kapitaal hetwelk daarin gestoken was, komt vrij en het grootere aanbod van kapitaal tegenover de geringe vraag op de geldmarkt drukt den algemeenen rentestand. Verschillende vaste rentegevende fondsen worden attractief als beleggingsmiddel en de aankoopen, welke m die fondsen plaats hebben, doen de koersen stijgen, terwijl omgekeerd de geringe verwachtingen die men heeft omtrent de winsten en de daaruit voortvloeiende dividenden van verschillende ondernemingen, blijken zal uit de daling der koersnoteeringen van hare aandeelen. De rentestand weerspiegelt zich in het disconto der groote circulatiebanken als de Bank of England, de Fransche Bank, de Nederlandsche Bank enz. Stijgt de discontovoet, dan stijgt ook de prolongatierente op den duur. Geld op prolongatie wordt moeilijker verkrijgbaar, waardoor dus de speculatie bemoeilijkt wordt en velen tot verkoop en afwikkeling hunner posities overgaan. Dit alles drukt de koersen der effecten. Vandaar dat de effectenbeurs zeer gevoelig is voor veranderingen in het disconto der genoemde instellingen en nauwkeurig let op de wekelijksch uitge- 67 geven balansen. Soms kan inderdaad de effectenmarkt schijnbaar ongevoelig zijn voor hoogen rentestand, maar dit komt dan doordat er andere sterkere factoren aan het werk zijn die dezen eersten factor opheffen. Dat ook de wisselkoersen op het buitenland van belang zijn voor de effectenmarkt, laat zich indenken. Niet alleen omdat hiermede in gewone omstandigheden de discontovoet der circulatiebanken nauw samenhangt (gevaar voor wegvloeien van den goudvoorraad) maar ook door het optreden der arbitrage. Zoo kan het bij het dalen der pondenkoers voordeelig worden om effecten in Londen te koopen en hier te verkoopen, waardoor dus de koers hier gedrukt wordt. We wezen er reeds eerder op dat ook de verwachting van den oogst haar invloed doet gelden. Hiervan toch profiteeren handel en industrie benevens spoor- en tramwegen. De koopkracht op het platteland vermeerdert en ook de mogelijkheid tot sparen, hetwelk ten goede komt aan de effectenmarkt. Ook de politieke toestand is van grooten invloed op de beurshouding, zoowel de internationale als de binnenlandsche. Oorlog met andere landen of tusschen andere landen onderling, evenals binnenlandsche revolutie kunnen handel en industrie gevoelige klappen toebrengen en grootendeels tot stilstand brengen. Daarnaast kan de regeering door hare politiek ten aanzien van in- en uitvoerrechten, spoorwegtarieven, het ingrijpen in de zaken van verschillende ondernemingen, het verleenen van monopolies, door het heffen van beursbelastingen enz. de beursstemming sterk beïnfluenceeren. ad 2°. Staan we nu even stil bij de speciale invloeden, die op verschillende fondsen inwerken. Het spreekt vanzelf dat al is de binnen- en buitenlandsche politiek van algemeen belang voor alle fondsen, deze toch heel in het bijzonder inwerkt op de koersen der staatsfondsen. Politieke verwikkelingen tusschen staten zullen dadelijk te bespeuren zijn in de dalende tendenz der markt van de betrokken staatsleeningen. Van gelijken invloed zullen zijn: verminderde opbrengst der belastingen tegenover stijgende schulden, slechte verwachtingen omtrent staatsexploitatie. Vooral wordt groot nadeel aan het staatscrediet en daardoor aan de koersen der leeningen van een staat toegebracht, door z.g. couponbelastingen, waar de staat dus een gedeelte van de coupon harer leeningen niet uitbetaalt, maar in haar schatkist houdt, dus feitelijk niet aan hare verplichtingen voldoet. 68 Daarentegen zal alles wat de financieele draagkracht en het aanzien van een land verhoogt, ten goede komen aan de waardeering en aan de koersen der door haar geplaatste obligatieleeningen. Hiertoe behooren dan: een goed muntstelsel, stijgende directe en indirecte belastingen benevens stijgende inkomsten uit staatsbedrijven, behoorlijke aflossing harer schuld enz. Hetzelfde wat gezegd kan worden van de staatsleeningen, geldt tevens voor de provinciale en gemeente-leeningen enz., terwijl ook tusschen de koersen van spoorwegleeningen of pandbrieven van hypotheekbanken en die der staatsschulden nauw verband bestaat. Wanneer de staat de obligatien der spoorwegen gegarandeerd heeft, is de koers ervan vrijwel gelijk aan die der staatsfondsen van hetzelfde rentetype. Overigens hangt de koers sterk af van de ontvangsten en uitgaven der spoorwegmaatschappij, in verhouding tot de uitgestrektheid van haar net, in het kort: van de rentabiliteit harer lijnen. Kan de Maatschappij niet alleen steeds de rente op de obligaties betalen maar bovendien haar aandeelhouders een dividend uitkeeren dan zullen fluctuaties uit dien hoofde zeer gering zijn, daar men zich dan niet spoedig ongerust maakt over de uitbetaling der coupons. Daarentegen zullen de schommelingen met de stijgende of dalende spoorwegontvangsten gelijken tred houden wanneer de laatste niet of ternauwernood voldoende zijn om de rente op de door de maatschappij aangegane schulden te voldoen. De publicaties dezer gegevens hebben ook grooten invloed op den koers der aandeelen dier maatschappijen. Daarnaast echter ook quaesties betreffende de spoorwegtarieven. Zoo werd langen tijd een strijd gevoerd tusschen de Amerikaansche spoorwegen welke hare tarieven wilden verhoogen om rendabel te blijven en de Interstate Commerce Commission, die de tarieven wettelijk vaststelt, en die juist tot verlaging meende te moeten overgaan. Zooals we reeds zeiden is van het grootste belang voor de waardeering der spoorwegaandeelen: de toestand van het land waardoor de spoorweg loopt. Andere zeer belangrijke factoren die op de koersen inwerken zijn nog: het loonvraagstuk, de arbeidsduur, prijzen van steenkool, ijzer, hout, enz. Ook de koersen van aandeelen voor andere ondernemingen zullen sterk beïnfluenceerd worden door eventueele publicaties betreffende den stand harer zaken en alles wat haar werkkring betreft. Ook plannen tot uitgifte van nieuwe aandeelen, tot fusie (samensmelting) met of overname van andere maatschappijen, 69 dividendverwachtingen en diergelijke zijn van belang voor de beweging der koersen. Bij ieder bijzonder type van onderneming treden weer karakteristieke feiten en gebeurtenissen op den voorgrond, die voor die bepaalde onderneming gunstig of ongunstig zijn en daarom ook op de koersen der uitgegeven aandeelen inwerken. Hierover nader irit te wijden zou ons veel te ver voeren, terwijl we nu toch voldoende begrijpen kunnen dat er steeds verschillende „natuurlijke" factoren bestaan of ontstaan die koersschommelingen veroorzaken. ad 3°. Als derde groote factor noemden we de beursmanipulaties, het optreden van haussiers en baissiers, beiden speculanten wien het er om te doen is goedkoop te koopen en duur te verkoopen, met dit onderscheid echter dat bij den haussier de koop aan den verkoop voorafgaat, terwijl bij den baissier het tegenovergestelde het geval is. Om hun doel te bereiken maken deze speculanten, voor zoover ze tot de professionals (beroepsspeculanten) behooren, gebruik van allerlei middelen te onderscheiden in bedriegelijke en in handige, meer diplomatieke. Tot de bedriegelijke behooren het verspreiden van onjuiste berichten bijv. omtrent den toestand van zaken eener maatschappij, waardoor de aandeelen dalen of stijgen. Zulke leugenachtige berichten hebben meestal maar een tijdelijk effect maar gedurende dien tijd kan de speculant zijn slag slaan. De meer diplomatieke manipulant maakt geen gebruik van dergelijke middelen doch tracht, indien hij bijv. wenscht te verkoopen de markt eerst een vast (willig) aanzien te geven. Dit doet hij dan door het plaatsen van verspreide kooporders. Aldus kan het publiek onder den indruk komen dat in die aandeelen een hausse beweging gaande is, waardoor het zich |aat verleiden om ook te koopen. De prijzen stijgen en nu kan de speculant geleidelijk tot den verkoop overgaan. Indien hij daarbij voorzichtig en onder volstrekte geheimhouding van zijn doel, te werk gaat, kan hij er in slagen zijn geheele bezit van die aandeelen te realiseeren vóór dat een reactie intreedt. Vaak is gedurende weken de markt geheel in handen der manipulanten en het spreekt, dat op deze wijze de koersen zonder eenig natuurlijk motief, doch zuiver kunstmatig, afdwalen van de intrinsieke waarde der fondsen. Maar ook is het begrijpelijk, dat, om met succes op deze wijze te kunnen opereeren, men over uitgebreide middelen moet kunnen beschikken. Een „corner" is een combinatie van speculanten ten doel heb- 70 bende, de geheele beschikbare voorraad van een fonds in handen te krijgen. Daarbij is, vaak tegen stijgende prijzen, gekocht van iedereen, die zijn bezit meende te gelde te moeten maken maar ook van speculanten, baissiers, die in blanco verkochten. Moeten deze laatsten leveren, dan bevinden ze zich in moeilijkheid, daar ze dan practisch alleen van de corner terug kunnen koopen waar door de koersen dan ook weer op kunstmatige wijze zullen stijgen, daar de baissiers è tout prix zullen trachten zich te dekken. Men zegt dan wel dat deze baissiers „cornered" zijn. Staan wij nog even stil bij eenige andere belangrijke verschijnselen welke tot het onderwerp der koersschommelingen behooren n.1. de „crisis" en de „boom". Een boom is een doorgezetten haussebeweging. Het publiek heeft vertrouwen in de markt, heeft de noodige gelden ter beschikking en belegt zijn geld op de effectenmarkt. De koersen stijgen en nieuwe ondernemingen verrijzen, waarin het publiek gretig deelneemt. Door dit alles wordt het publiek eveneens geprikkeld tot speculatieve aankoopen waarvoor op gemakkelijke wijze crediet te verkrijgen is. Doordat er geen einde schijnt te komen aan de stijgende beweging treedt overspeculatie op, waarbij op overmatige wijze van crediet gebruik gemaakt wordt. Grijpt nu de een of andere meestal onvoorziene gebeurtenis plaats, welke het vertrouwen in de markt schudt, dan gaat een gedeelte van de speculanten en beleggers tot verkoop over, waardoor de koersen beginnen te dalen. Zwakke houders van fondsen die niet kunnen betalen, worden gedwongen tot verkoop, waardoor de koersen nog lager gaan. Men wordt door paniekachtigen schrik bevangen, het crediet wordt allerwege onttrokken, zwakkere firma's failleeren, sterkere volgen vaak. Ziehier het verloop van de crisis welke op de boom gevolgd is. Hierbij valt op te merken dat crisissen zich op regelmatige wijze gedurende de laatste driekwart eeuw herhaald hebben. Daarbij doelen we op de algemeene crisis welke feitelijk het geheele economisch leven omvat, alle takken van handel en nijverheid. Daarnaast kent ook de Effectenbeurs haar eigen panieken welke vrijwel tot haar terrein beperkt blijven. ZESDE HOOFDSTUK. De Banken en de Effectenhandel. Als slot nog een enkel woord over de verhouding van het bankwezen tot den effectenhandel, waarbij we ons in hoofdzaak zullen bepalen tot het Emissiewezen en de rol die de Banken daarbij spelen. Reeds in het begin wezen we er op dat de deelname van groote banken aan den effectenhandel niet overal dezelfde was. Terwijl in ons land ook de depositobanken als commissionairs optreden, staan ze in Engeland feitelijk geheel buiten den effectenhandel al zijn zij er indirect ook sterk bij betrokken, doordat ze groote sommen uitleenen op onderpand van effecten, waardoor vooral de speculatie gesteund wordt. Toegang tot de beurs hebben de banken in Londen niet, anders dus als in Amsterdam, waar ze lid van de Vereeniging voor den Effectenhandel kunnen zijn. Doordat een groot gedeelte van het publiek met de banken in aanraking komt, is het den laatsten, voor zoover ze als commissionairs in effecten optreden, dan ook gelukt hunne commissiezaken in effecten een groote uitbreiding te geven. Het ligt niet in onze bedoeling over deze functie nader uit te wijden: het eigenlijke commissiebedrijf der banken verschilt in geen enkel opzicht van het bedrijf der effectencommissionairs. Op andere wijze nemen de banken nog deel aan den effectenhandel en wel door de diensten welke ze verrichten bij emissies. Onder emissies verstaan we de uitgiften van aandeelen van nieuwe of reeds bestaande ondernemingen, en van obligatieleeningen dier ondernemingen of van wege de Staat of eenig ander publiek lichaam. We spraken reeds met een enkel woord over de uitgifte van pandbrieven door de hypotheekbanken, welke onderhandsch en geleidelijk plaats vond. Het meerendeel der leeningen wordt echter geplaatst door inschrijving. Aan deze inschrijving gaat de 72 uitgifte van een prospectus vooraf, waarover we ook reeds spraken. Wanneer de emittent zelf de inschrijving opent, dan geeft hij deze prospectus uit. Maar hij kan ook van de diensten van een of meerdere bankiers gebruik maken om de leening te plaatsen, in welk geval dezen zorgen voor de verspreiding der prospectus. Meestal doet het tweede geval zich voor. De tusschen komst van den bankier toch biedt verscheidene voordeelen. Laatstgenoemde kan beter beoordeelen of het tijdstip om een leening of nieuwe aandeelen uit te geven goed gekozen is, in verband met het algemeen aanbod van en de vraag naar beleggingsmateriaal. Hij komt meer met het geldbezittend publiek in aanraking, geniet een meer algemeene bekendheid, waardoor hij beter in staat is nieuwe uitgiften ingang te doen vinden. Voor zijne diensten verlangt de bankier natuurlijk een zekere commissie. Zekerheid dat de uitgifte slaagt bezit de geldnemer op deze wijze natuurlijk ook niet. Om deze zekerheid te verkrijgen moet de emittent een bankier weten te bewegen, zelf de stukken, alle of slechts een deel ervan, vast over te nemen. Op zijn beurt zal nu de bankier moeten trachten de fondsen van de hand te doen. Zijn risico wordt dus grooter en daarvoor eischt hij dan ook eene ruimere vergoeding, welke bestaat uit het verschil tusschen den koers van overname der stukken en dien van uitgifte. Daaruit zal hij dan tevens tal van onkosten moeter betalen, gemaakt om de uitgifte te doen slagen. Het kan zijn dat een nieuwe uitgifte van een zoodanigen omvang is, dat het risico tè groot wordt voor één bankier. Dan zal overname ervan eventueel moeten geschieden door meerdere banken, die voor dat doel samenwerken en daartoe een syndicaat (consortium) vormen. Elk lid van het syndicaat verplicht zich dan tot overname van een bepaald deel der emissie. Vaak worden door de leden weer z. g. onder-participatiën (onderdeelen van het door hun overgenomen deel) verstrekt aan hunne cliënten (commissionairs en provinciale banken). Na de onderhandelingen met den bankier volgt de uitgifte, waarbij men kan inteekenen voor het bedrag, dat men wenscht te' ontvangen. Is het totaal dezer inschrijvingen grooter dan de geheele uitgifte, dan zal aan iederen inschrijver slechts een gedeelte toegewezen worden van zijn inschrijving, waarbij er, met het doel om tot een zoo eerlijk mogelijke verdeeling te komen, verschillende systemen gevolgd worden. Vaak schrijft men, — in de verwachting dat een uitgifte overteekend zal worden — in voor meer dan men 73 eigenlijk wenscht te ontvangen. Ook speculanten trachten somtijds bij nieuwe uitgiften hun slag te slaan. Ze schrijven dan, wanneer ze meenen, dat de leening belangrijk overteekend zal worden, waardoor de koers der stukken ter beurze boven den inschrijvingskoers zal stijgen — voor een groot bedrag in, natuurlijk met het doel om naderhand door verkoop van dit verschil tusschen inschrijvings- en beurskoers te profiteeren. Dit heeft vaak het gevolg, dat de koers eener welgeslaagde leening, na de toewijzing, door de groote verkoopen die dan van de zijde der speculatie plaats hebben, daalt. Om dit te verhinderen kent men, speciaal bij onze Oostelijke naburen, het systeem der z.g. „Sperre", waarbij men van inschrijvers een verklaring verlangt, dat ze, aan hun toegewezen stukken, niet binnen een zekeren tijd (bijv. een jaar) zullen verkoopen. We kunnen er hier nog op wijzen, dat somtijds vóór de inschrijving, reeds handel „per verschijnen" in de stukken eener nieuwe uitgifte gedreven wordt. Deze handel draagt een speculatief en als regel niet officieel karakter. Anders is het gesteld met den handel in recepissen. Dit zijn voorloopige bewijzen van storting over toegewezen stukken eener nieuwe uitgifte, welke uitgereikt worden wanneer bij de storting de eigenlijke stukken nog niet gereed zijn. De storting heeft plaats op een vooraf vastgestelden datum, óf in haar geheel öf bij gedeelten (in termijnen). Deze recepissen wórden meestal wèl officieel genoteerd (als de geheele storting plaats gehad heeft) en verhandeld. Keeren we nu terug tot de rol die de bankier bij het Emissiewezen speelt. Wanneer hij de uitgifte niet overneemt, heeft hij bij het slagen ervan alleen belang voor zoover het betreft de commissie, die hij over het totaal der inschrijvingen ontvangt. Anders wordt het wanneer hij wel de uitgifte overneemt, hetzij in haar geheel of slechts gedeeltelijk. Bij gedeeltelijke overname zal hij meestal voor het overblijvende aantal stukken of voor een deel daarvan een z.g. optie nemen: d.w.z. hij behoudt zich het recht voor om dit gedeelte eveneens over te nemen, indien hij dit wenscht, meestal tegen een hoogeren koers dan de koers der eerste overname, daar hij toch alleen van zijn optie gebruik maakt bij geslaagde uitgifte. Hoe het ook zij, bij overname eener uitgifte loopt de bankier een groot risico. Hij zal hiertoe dus niet besluiten, tenzij hij voor zichzelf de zekerheid bezit, dat de uitgifte een groote 75 kapitaal wenschen uit te geven of uit te breiden mogen inlaten en verder al hun aandacht wijden aan hare eigenlijke bankzaken. Een vraag die bij dit onderwerp oprijst is: hoe wordt door de emittenten, in het speciaal door de emissiehuizen, de waarde bepaald van nieuwe uitgiften; m. a. w. tegen welken emissiekoers moeten die nieuwe aandeelen of obligatiën uitgegeven worden. Dat een nauwkeurige bestudeering van dit vraagstuk in elk bijzonder geval noodzakelijk is, is duidelijk. Van dezen koers toch hangt het voor een groot deel af, of een nieuwe uitgifte al of niet zal slagen. We moeten de emissies weer onderscheiden in die van aandeelen en in die van obligatiën en daarbij verwijzen naar wat we vroeger als voornaamste factor noemden voor de waardebepaling van beide soorten effecten. We zagen daar, dat de beurswaarde van aandeelen bepaald werd door de intrinsieke waarde dier aandeelen, daarbij rekening houdend met de invloeden die er op inwerken (zooals de toestand van handel en industrie en die van de geldmarkt). Bij een uitgifte van aandeelen eener nieuwe Maatschappij mag de koers van uitgifte wettelijk niet beneden pari zijn. Boven pari zal men echter ook bijna nooit uitgeven. Bij zulk een geheel nieuwe emissie worden vrij zware eischen gesteld om te slagen. Niet alleen wordt gelet op de kans die de onderneming in het algemeen heeft om tot bloei te geraken en op de geheele opzet der zaak (waarvan mede de rentabiliteit in hooge mate afhankelijk is) maar ook, en in het bijzonder op de bekwaamheid en reputatie der leiders. Het zal dan ook het streven van den emittent zijn om goedklinkende namen aan de nifiuwe onderneming te verbinden. Met een commissarisfunctie, waaraan dan een hooge vergoeding (bijv. in den vorm van tantième) verbonden is, worden het liefst bekende personen bekleed: feitelijk behoeven vaak die personen zich niet met de zaken in te laten, voldoende is het dat zij hun naam „leenen". Anders is het bij de uitgifte van nieuwe aandeelen eener reeds bestaande onderneming. Allereerst zal het de bedoeling meest zijn om deze aandeelen zoo hoog mogelijk, dus boven pari, uit te geven. Daartoe is het noodig, dat de beursnoteering der oude aandeelen ook hoog staat. Vaak wordt dan ook, om dit te bewerkstelligen, vóór dat er nog iets van een nieuwe uitgifte is uitgelekt, door de insiders getracht den koers naar boven te werken (manipulaties). Komt de uitgifte eenmaal, dan vindt deze gretiger ingang, ook boven pari. Vaak echter wordt het verschil tusschen beursnoteering oude aandeelen en nominale waarde als bonus in den vorm van een 76 claim, rechtgevende op inschrijving a pari aan de oude aandeelhouders uitgereikt. Zijn aandeelen eenmaal uitgegeven, dan zal getracht worden den koers te handhaven. Dit moet van de zijde-der onderneming zeive geschieden, die dan haar makelaars ter beurze last geeft, het aangeboden materiaal op te nemen. In het algemeen vindt de emittent bij de uitgifte van aandeelen eener bestaande onderneming een aanwijzing voor den koers van uitgifte in de noteering der oude aandeelen, waarbij hij echter rekening dient te houden, vooral wanneer het om groote bedragen gaat, met den toestand van de kapitaalmarkt, dus of er veel of weinig kapitaal aangeboden wordt voor beleggings en speculatieve doeleinden. Zoo zijn er tal van factoren, waar mede de emittent bij het bepalen van den emrssiekoers rekening moet houden: een vaste formule kan hier niet bij toegepast worden en we bepalen ons daarom slechts tot deze algemeene opmerkingen. Ook bij obligatiën, waaronder we hier dan eveneens de premieleeningen begrijpen, moeten we verwijzen naar wat vroeger gezegd werd omtrent de waardebepaling hiervan. Onderpand, rente, vervaltijd (koers van aflossing, aflossingsplan) waren hiervoor de voornaamste factoren. Bij industriëele obligatiën beoordeelt men natuurlijk ook de kans op succes der betrokken onderneming, daar hiervan afhangt of de Coupons steeds bijtijds zullen betaald en tenslotte de leening afgelost worden. De obligatiehouder is crediteur die allereerst let op de soliditeit en credietwaardigheid van den geldnemer, hetzij dat deze een staat of gemeente, èf wel een onderneming is. Hoe geringer de credietwaardigheid van den geldnemer, des te hooger rente hij zal moeten vergoeden om zijn leening onder te kunnen brengen, en des te zekerder onderpand hij zal moeten stellen voor aflossing c. q. voor de couponbetaling. De rente die de geldgever verlangt hangt verder weer af van de rente die men op het tijdstip van uitgifte der obligatiele'ening van zijn geld kan maken. Dus hangt ook de koers waartegen geëmitteerd kan worden of van den rentestand. Zoo kunnen op hetzelfde tijdstip twee, overigens gelijkwaardige emissies slagen, waarbij de eene van het 5 % en de andere van het 6 % rentetype is, mits natuwv lijk de koers van uitgifte der eerste lager gesteld is dan die der tweede leening. Ook tijdstip en koers van aflossing dient in aanmerking genomen te worden. Een leening van een relatief laag rentetype (relatief ten opzichte van den algemeenen rentestand), 77 uitgegeven tegen pari, doch binnen bepaalden tijd aflosbaar boven pari, kan zeer wel slagen, daar men in het voordeel dat de hoogere aflossing hier oplevert, feitelijk een schadeloosstelling voor gederfde rente moet zien. Met het zuivere obligatie-type heeft men te doen, wanneer de aflossing plaats vindt tegen den koers van uitgifte en men dus niets meer ontvangt dan de jaarlijksche rente