84 Voorbeeld van een interstaatsche verrekening. Oorzaken van verschillen. Invloed van het vreemdelingenverkeer. Crediettransactiestusschen banken in verschillende landen. Zoo kan het voorkomen, dat Amsterdam opdracht krijgt om een bedrag dollars ter beschikking te stellen bij een bank in NewYork ten gunste van een harer rekening-houders. De eenvoudigste weg is om die dollars op eigen beurs te koopen. Doch de voordeer ligste weg kan zijn, die dollars te Londen te koopen, Londen te laten dekken door Parijs, de zoo ontstane schuld te Parijs door Berlijn te laten betalen en Berlijn de tegenwaarde in guldens ter beschikking te stellen. Wij zullen eenige, indertijd veelvuldig voorkomende voorbeelden nemen ter illustratie hoe de beschreven transactie waarschijnlijk wordt. Gaan we van de veronderstelling uit, dat Amsterdam in NewYork effecten heeft gekocht. Als tijd van handeling nemen we den mid-zomertijd. Vorderingen van belang heeft Nederland niet op Amerika, zoodat de markt hier voor dollars niet overvoerd is. Daarentegen zijn de honderden Amerikanen, die elk jaar hun continent-trip plachten te maken, naar Europa gekomen, voorzien van hun crediet-brieven. De door hun uitgaven gecreëerde vorderingen op het land aan de overzijde van den Oceaan beliepen aanzienlijke sommen, die gewoonlijk via Londen geincasseerd werden. Ergo was er in Londen wel aanbod van dollars, zoodat die aldaar allicht goedkooper, in elk geval gemakkelijker te krijgen zijn, zonder de markt uit haar voegen te rukken, dan in Amsterdam. De Amerikanen komen ook in de Lichtstad, in Parijs. Zij quiteeren daar hun reiswissels, die door de Parijsche banken op Londen worden verhaald. Vandaar dat Londen in Parijs eer aangeboden dan gevraagd zal zijn, waardoor dus de balans-naald even ten ongunste van Londen uit het huisje komt. Een prachtige gelegenheid voor Amsterdam om daarvan te profiteeren. Londen heeft aldus de tegenwaarde van de verkochte dollars ontvangen. Berlijn heeft een crediet-transactie met Parijs afgesloten, b.v. wissels in pension gegeven. Dat was een transactie, waarbij de Berlijnsche banken, die in den regel met een krappe geldmarkt te kampen hadden, een gedeelte van hun portefeuilles aan hun Parijsche collega's overdroegen, waartegen zij van die Fransche Banken de beschikking kregen over de middelen, die gewoonlijk in Parijs in ruime mate voorhanden waren. De Fransche banken maakten zoodoende een betere rente, dan op de eigen markt te bedingen was, terwijl Berlijn geholpen was door de opbrengst van de franken, die het tegen voordeeligen koers de overige beurzen 85 aanbood. Van die gelegenheid maakt Amsterdam gebruik om aldoende de schuld aan Parijs te voldoen. Berlijn — d. w. z. Duitschland — heeft van ons land betrokken groente en visch, die hier moet betaald worden. Tegenvorderingen — b.v. uit steenkool-leveranties — zijn er niet in voldoende mate, zoodat op de Duitsche beurzen het devies „Holland" „gezocht" zal zijn. Daarom zal het de Duitsche banken aangenaam zijn een tegoed in Amsterdam te verkrijgen, waardoor dus alle partijen zijn geholpen en de arbitrage zijn nivelleerenden invloed heeft uitgeoefend. Hoe weet nu Amsterdam de verschillende koersen? In de eerste Koersplaats door de zoogenaamde koerskaarten, die de banken elkaar 0 e toezenden. Voorts door de telegrammen, die de banken, die in zoogenaamde meta-verbinding met elkaar staan, wederkeerig zen- Meta. den, aangevende koersen en stemmingen van de voornaamste deviezen op hun beurs. De hier voor genoemde transactie zal nu door de volgende tele- Uitvoering, grammen worden uitgevoerd. Aan Londen: 4.87 pay National Bank New-York fifty thousand dollar. Aan Parijs: 25 remettez dix mille livres Londonbank. Aan Berlijn: 80 Ueberweiset Viertel Million Paris-bank Verfüget 169 Gegenwert hier. De cijfers 4.87, 25, 80 en 169 zijn de koersen, waartegen de Koersen, transactie door de opdracht-ontvangende bank moet uitgevoerd worden; zij zijn de koersen öf van de koerskaart óf van de, van de metisten ontvangen telegrammen. (De hier genomen koersen staan in geen onderling verband, zoodat daarnit de transactie niet is te berekenen.) Hieruit is nu het verloop van de internationale verrekening te zien. Het zal daaruit duidelijk zijn geworden, dat elke kleine afwijking van het ijzeren of het gouden gemiddelde direct wordt Nivelleering benut door de arbitrage, zoodat men kan zeggen dat tijdens beurs- door de arbitijd de koersen pari staan. Er komen echter wel eens afwijkingen voor die niet zoo gemakkelijk in het reine zijn te brengen, i A. wanneer het betreft een reeks afwijkingen in dezelfde richting in korte opeenvolging. Zoolang er nog een evenredige vraag, n'importe uit welk deel 86 geï dCr WCreld te8enover het aanbod staat, dan zal dat aanbod geab¬ sorbeerd worden. Wanneer echter die vraag ophoudt, omdat het betrokken land geen direct opvraagbare vorderingen meer op het overige deel der wereld heeft, dan zal men de gewone uitvloeisels van de Wet van vraag en aanbod zien optreden, n.1. dat het aangeboden object — hetzij dit vorderingen op een land, dan wel koopkracht is, tegen lageren prijs plaatsing zal zoeken. De lagere prijs bij vorderingen op vreemde landen drukt zich uit in een dalenden wisselkoers. Stellen wij weer eenige voorbeelden: schomme- .Amerika neeft graan en katoen geleverd aan Engeland en heeft lingen. dientengevolge belangrijke vorderingen gekregen op het eilandenrijk. De wissels worden ter New-Yorker beurs aangeboden, waardoor een daling in den koers ontstaat. Dat gaat tot op zekere hoogte, totdat de Amerikaansche bankier zegt tot Engeland: „zendt mij goud". SkoK Duitscllland heeft van ons fruit gekocht, van Spanje ertsen, sen. van Amerika katoen, terwijl Parijs, waar de geldmarkt „stijver" is geworden, de pensionwissels niet wil vernieuwen. Door al deze oorzaken keert de wisselkoers zich „tegen" Duitschland, d.w.z. dat over de geheele linie marken zullen worden aangeboden, of, wat hetzelfde effect heeft, in Duitschland zal de vraag naar de betrokken deviezen grooter zijn dan het aanbod. De koersdaling zal zoover gaan, dat eindelijk bereikt wordt Goudpunt. de koers, dien men het goudpunt noemt. Om dus in deze beide gevallen, die met talloos velen zouden kunnen vermeerderd worden, het verstoorde evenwicht te herSteeds terug- stellen' moet worden overgegaan tot betaling in den oervorm, »JL vallen op met een °°ject, dat in zich zelve de waarde heeft van de in ruil goud. gegeven voorwerpen—dat bovendien overal gangbaar is—-met goud. En hier komen wij weder op het terrein van de circulatiebank. De zorg voor de goede gesteldheid van het ruilmiddel binnen de landsgrenzen is hun in vrijwel alle landen opgedrongen, dan wel hCbben Z'J die Z°rg vriiwi,Iig °P zich genomen. Alle circulatieban? het banken houden, als partieele dekking der biljetten door hen uitgoudcen- gegeven, of de verplichtingen, hun door de" toevertrouwde gelden trum. opgelegd, een goudvoorraad aan, die, vóór den oorlog, zelden minder was dan 40% van die totale verplichtingen en soms aanzienlijk meer (de Banque de France hield gewoonlijk 75 % harer biljetten in goud in hare kluizen.). HOOFDSTUK I. Historisch overzicht van de ontwikkeling van het Geld. Vrij algemeen wordt aangenomen dat in de vroegste tijden der Primitieve menschelijke samenleving elkeen voor zijn eigen behoefte zorgde. 068 Waar echter, toen als nu, de eene mensch boven den ander grootere behendigheid op bepaalde punten toonde, waar de physiék sterkere b.v. grooter jachtbuit meebracht dan voor eigen behoefte noodig was, waar de vreedzamere zich tot den akkerbouw voelde aangegetrokken en daar eveneens meer voortbracht, dan hijzelve kon gebruiken, ligt het voor de hand dat er noodzakelijk een ruilverkeer moest ontstaan. De jager behoefde graan voor zijn brood en mogelijk ook zijn drank te brouwen — de akkerman verlangde op zijn tijd een vleeschmaaltijd. Hoe het ruilverkeer toen ter tijd werd uitgeoefend en hoe men Tusschener toe is gekomen om een tusschenstof in te voeren en voor die tusschenstof het vee te kiezen, ligt in het duister. Dat dit echter het geval is geweest staat onomstootelijk vast en is ook betrekkelijk gemakkelijk te verklaren. Bij alle volksnederzettingen, of die zich nestelden aan de zeekust dan wel aan de rivieroevers, was de veestapel het waarde-object. Al het andere kon mer. gratis verkrijgen: wild, visschen, vruchten, y indien men zich de moeite van het bemachtigen of verzamelen gunde. Vee echter, dat zoovele nuttige zaken opleverde, moest geleid worden naar de beste weideplaatsen, moest beschermd worden tegen wilde dieren — kortom, men had er bijzondere zorg voor. En een voorwerp, waarvoor men zorg koestert heeft waarde, zij het dat het die waarde uit zich zelf heeft en men er daarom bijzondere aandacht aan wijdt, zij het dat het door bijzondere zorgen, die er aan besteed worden, waarde krijgt. Het ligt dus voor de hand, dat men een waardevol voorwerp, Gemakkelijk als een stuk vee, gemakkelijk van de hand kon doen, b.v. bij naburige rulln,iddel< 6 stammen, die daar in ruime mate over dingen beschikten, die men evengoed wilde bezitten. Ook was vee toen ter tijd een gemakkelijk ruilmiddel, omdat het zich zonder veel moeite van de eene plaats naar de andere liet leiden, terwijl het voedsel door den bodem van het doorgetrokken land zelve, geleverd werd. Voor het bewijs dat het vee als ruilmiddel dienst heeft gedaan, althans in Europa kan het volgende aangevoerd worden: Overblij- Reeds de latijnsche uitdrukking voor geld: pecunia, wijst erop vende bena- dat vee> peCÜSj ais ruilmiddel dienst deed en dat men het in de "g* plaats gekomen ruilmiddel nog met de oorspronkelijke benaming is blijven voeren. Verder hebben de etymologen uitgemaakt dat in het woord feodaal, in de beteekenis van schatplichtig, de grondvorm bestaat uit feoh het oud-germaansche woord voor vee. Inderdaad zijn er tot in de tiende eeuw aanwijzingen te vinden dat men in de germaansche landen vee als betaalmiddel bezigde. De oproerige frankenhertog Eberhard werd door Koning Otto I gestraft met een boete van honderd pond, welke ,moest betaald worden in paarden. Bij de Sachsen was er zelfs een zeer nauwkeurige schaal Vee"ge ' waarop het vee werd gewaardeerd. Ten tijde van Karei den Groote had men als munt een tweetal schellingen, de een verdeeld in twee tre nissen, de andere verdeeld in drie tremissen. De schelling van twee tremissen werd gelijk gesteld met eer rund van twaalf maanden de schelling van drie tremissen met een os van zestien maanden. Bij de Franken gold een goedgehoornde, gezonde os voor twee schellingen, terwijl een koe, eveneens aan de genoemde eigenschappen voldoende, slechts voor één schelling werd aangenomen. De meest volledige gegevens omtrent het vee-geld vinden wij echter in Noorsche en Yslandsche rechtsstukken. In Noorwegen is de volwassen, melkgevende koe het ruilmiddel: Kugildi. De koe mag niet jonger dan vijf — niet ouder dan acht jaren zijn en vrij van gebreken, ook aan hoorn en hoef; in IJsland is de leeftijdsgrens iets ruimer genomen n.1. van drie tot tien jaren. Overigens golden daar dezelfde voorschriften. Naar den maatstaf van het koegeld werden alle dingen gewaar. deerd; het schijnt echter ook mogelijk geweest te zijn om in iets anders dan vee te betalen b.v. in zilver of met andere waardeobjecten. Bezwaren. Hoe mooi het vee als ruilmiddel diende voor de nomaden en landbouwvolken — het kreeg onoverkomelijke bezwaren toen de nederzettingen groeiden tot dorpen en steden en de arbeids-spe- 7 cialiseering hoe langer hoe verder voortschreed. Veronderstel dat een der stamgenooten bijzondere aanleg heeft voor het maken van aarden potten en vaatwerk. Hij zal waarschijnlijk, gezien de broosheid van zijn waar, voortdurend werk hebben en daardoor den tijd missen, zich met de zorg voor vee bezig te houden. Zoo'n man heeft niets aan een schaap, dat men hem als tegenwaarde van zijn nijverheidsproducten aanbiedt. Er is ook nog een ander, zeer kardinaal punt, dat in het oog moet Eigenschap, gehouden worden. Voorwerpen die als ruilmiddel dienst doen, moeten zonder bezwaar overal en door elkeen aanvaard worden. Zonder dét mist het voorwerp een der essentieele eischen, die men aan ruilmiddel moet stellen. . Verder mag het ruilmiddel in de stof, waaruit het bestaat, niet de kiem van waardevermindering of bederf met zich dragen. Dat verhoudingen op de markt van invloed zijn op zijn waardeering, kan hier vooralsnog buiten beschouwing blijven; de bedoeling is, een dwingende eisch dat in de substantie, uit zich zelf, geen wijzigingen komen. Een derde eisch is de deelbaarheid: de splitsing in onderdeelen, die elk op zich zelf een evenredige waarde vertegenwoordigen als het geheel. Weder saamgevoegd moet de waarde van de massa niet afwijken van die van de oorspronkelijke hoeveelheid. Nu behoeft het geen lang betoog om duidelijk te maken dat Vee voldoet vee aan geen dezer eigenschappen voldoet. eigenschap-6 De pottenbakker in ons voorbeeld en tallooze and eren in gelijke pen. omstandigheden, zullen het vee niet in ruiling hunner producten aanvaarden, omdat zij de gelegenheid en den tijd missen om dat vee te onderhouden. Verder kunnen ziekte en sterfte, datgeen dat heden nog waarde heeft, morgen tot een vrijwel waardeloos object maken. Dan de deelbaarheid: ook dat is bij vee onmogelijk, zoodat men steeds ruilingen dient te verrichten, waarbij de tegenwaarde met die van het aangeboden stuk vee overeenkwam. Zoo is het niet te verwonderen dat naar andere voorwerpen werd omgezien, die de drie, hiervoor genoemde eigenschappen bezaten Metalen, en niet uit anderen hoofde als ruilmiddel ondeugdelijk waren. Die voorwerpen werden gevonden in de metalen; daarin waren toch al de genoemde eigenschappen aanwezig. Niemand maakte bezwaar tegen het in ruil van zijn producten of diensten aangeboden 8 metaal. Men wist immers dat het te allen tijde tegen elk ander gewenscht voorwerp kon geruild worden. Ook veranderde het metaal niet: in het begin het koper, later de edele metalen, bleven steeds zich zelf gelijk. Het was, door zijn geringe volume, gemakkelijk op te bergen en gemakkelijk te transporteeren. Ook kon men het metaal aan stukken hakken om dan deelen te krijgen die in verhouding hetzelfde waard waren, als het geheel; daartegenover stond dat men stukken door een smelting, die door betrekkelijk geringe moeite en kosten kon bewerkstelligd worden, weer tot een grooter stuk kon vereenigen indien zulks wenschelijk werd geoordeeld. Gebruik van in het begin werden de stukken metaal gewogen en nog eeuwen later vindt men aan deze gewoonte vastgehouden. Een overblijfsel daarvan vindt men terug in de namen van verschillende munten, b.v. de lire, de mark, het pond sterling, terwijl men in het begin der negentiende eeuw in Frankrijk nog met livres rekende. De oude aandeden der Oost-Indische Compagnie luidden in ponden Vlaamsen. Gewicht. in Rome werd in de eerste tijden het koper steeds voorgewogen; dat blijkt uit de herhaaldelijk voorkomende uitdrukking: per aes et libram. Later kreeg men de gestempelde stukken, die bekend waren als aes signatum. Verder wil men aannemen, dat de ringen van edel metaal, die als arm- of enkelbanden werden gedragen, van een bepaald gewicht zijn geweest en als betaalmiddel dienst deden. In de germaansche landen vond men het z.g. Hacksilber, ruwe stukken zilver in verschillende graden van zuiverheid. Men had het erts, zoo aan de groeve ontnomen, zonder eenig zuiveringsproces, in klompen gesmolten, dat bekend stond onder den naam: argenti montani. Was het daarentegen tot een zekeren graad van zuiverheid gebracht, dan circuleerde het onder de benamingen: argenti puri, purificati en albi. Naam der Het gewicht in de germaansche landen was de Marca. Oorsprong Wl " kelijk zal wel één gewichtshoeveelheid bedoeld zijn, die voor het groote germaansche gebied gold. Echter kwamen er in den loop der tijden, afwijkingen. Men had de Krakauer mark, die ongeveer 200 gram vertegenwoordigde; de Weensche mark daarentegen woog ongeveer 280 gram. Eeuwen lang zijn bekend gebleven de Keulsche Mark met rond 234 gram gewicht en de Trooische mark met rond 246 gram. Merkteekens Ook van het verkeer in de germaansche landen vinden wij ver- 9 meld dat de stukken zilver van bepaalde merkteekens voorzien werden, ten einde de circulatie te vergemakkelijlen. Deze gewoonte heeft tot in onze dagen voortgeleefd, zij het dan in, wat het muntwezen betreft, achterlijke landen. In China heeft men thans nog het sycee-zilver, klompen of schoentjes zilver, waarop door den samensteller het gewicht en het gehalte is ingestempeld. Elke volgende, deskundige verkrijger heeft die opgave getoetst en, bij accoordbevinding, eveneens zijn stempel daarop gedrukt, zoodat, hoe meer stempels er in een schoentje zijn ingeslagen, hoe gemakkelijker het in het verkeer wordt aangenomen. Deze stempeling, het eerst door' bijzondere personen ingesteld, heeft geleid tot de periode, waarin de landshoofden zich met het ruilmiddel gingen bemoeien. Waar stukken metaal, eenmaal afgewogen en van een bepaald merk voorzien, dat vertrouwen genoot in een bepaalden kring, gemakkelijk in het ruilverkeer werden gebezigd, werd deze eigenschap vaak door de overheid gebruikt tot eigen voordeel. Want, moge oorspronkelijk de gedachte hebben voorgezeten, dat een officieel stuk grooter waarborg gaf aan het verkeer dan dat van een bijzonder persoon en al moge, onder de betere begrippen, die in de laatste eeuw omtrent den muntslag zich baan braken, de Staat thans de beste munter zijp, de misbruiken, die uit den muntslag door officiëele personen en lichamen zijn voortgevloeid, zijn talloos velen. Copernicus rekende onder de \ ier plagen, waarmede het menschdom bezocht werd, ook de muntverzwakkingen; de anderen zijn volgens hem: burgertwist, besmettelijke ziekte en misgewas. Ook zijn tijdgenoot Oresimus, wijdt in zijn Traité de Monnaie, aan dit punt zijn aandacht en verklaart zich eveneens een beslist tegenstander van deze uiting van macht van de staatshoofden. Wat is toch het geval. Wanneer een bepaalde hoeveelheid edel metaal van een stempel wordt voorzien en daardoor een officiëel cachet krijgt, dan zullen de inwoners der landstreek, die metaalstukken aannemen, voor hetgeen de overheid in zekeren zin waarborgt, dat ze zijn. Wanneer nu die overheid, bij nieuwen muntslag-, de nieuwe stukken wel eenzelfde uiterlijk geeft als de reeds bestaande stukken, doch ze een minder gewicht of een minder gehalte geeft, dan zal de argelooze bevolking die stukken voorloopig aannemen als gelijkwaardig met de bestaande stukken. De vaklieden echter, de geldwisselaars, die vanaf de oudste tijden bestaan hebben, ontdekken spoedig het bedrog, en zullen nu trachten van de ont- Overheid trekt de stempeling aan zich. Misbruiken. Waarborg der overheid. 10 dekking te profiteeren, door alle oude stukken, die zij in handen krijgen in te houden, die om te smelten en het metaal te verkoopen en alleen de nieuwe, minderwaardige stukken, in het verkeer brengen, daardoor een benadeeling van de schuldeischende partijen teweeg brengend. Recht van den Staat. Verkeer regelt zich naar den naam. Waardemeter. Wij moeten, tot goed begrip van dit laatste nog eens kort den loop van het proces herhalen. Toen de overheid, te beginnen met den Romeinschen Senaat, het recht van den muntslag aan zich trok, was het de bedoeling aan het publiek den veiligsten waarborg te geven dat de munt dclt gewicht en dat gehalte heeft, waarvoor zij doorgaat. De samenstelling van dat gewicht en gehalte is echter ook het recht van den Staat; bovendien en dat is het punt waar het hier om gaat, geeft hij de munt een bepaalden naam — gewoonlijk die, welke zij reeds in den volksmond had, toen het verkeer zich nog met de primitieve stukken behielp. Wanneer nu een stuk metaal van bepaald gewicht en gehalte den naam van Mark ontvangen heeft, zullen onwillekeurig de ruilingen zich daarnaar regelen, d. w. z. dat men bij de ruiling, niet meer een bepaald aantal grammen fijn zilver vraagt, doch den prijs bepaalt in marken. Vandaar dat men er ook toe is gekomen het geld waardemeter te noemen, immers in die munten werd de waarde van het te ruilen voorwerp bepaald of gemeten. Onnoodig te zeggen dat het begrip „Meter" nooit met geld kan verbonden worden, omdat de eenige essentiëele eigenschap van meter, de absolute onveranderlijkheid van de eenmaal aangenomen grootheid, ten eenenmale aan het geld ontbreekt. Men kan een oogenblikkelijke vergelijking maken, zooals men op een bepaald moment kan zeggen dat de waarde van een paard gelijk is aan twee last haver. Doch daaruit mag toch niet de conclusie getrokken worden dat óf het paard de waardemeter is voor haver e.d. óf de haver de waardemeter voor paarden e.d., omdat het volgend moment de verandering in de waarde van dat object, dat als waardemeter zou zijn aangenomen, kan brengen. Evenzoo is het met geld, zelfs wanneer we ons beperken tot het metalen ruilmiddel. Immers het hangt van menschenwil af, den voorraad metaal te vergrooten, waardoor het onstabiele element vanzelf al aan den dag treedt. Duizenden mijnwerkers zijn dagelijks bezig de edele metalen uit den bodem op te delven; honderden 11 ingenieurs scherpen hun vernuft om uit de aan het daglicht gebrachte ertsmassa's zooveel mogelijk van het edele metaal te ontnemen en te zorgen dat op dit gebied de wetenschap steeds grootere vorderingen maakt. Eiken dag wordt dus de massa edel Onstabiel, metaal vergroot, waarop men zich voor den waardestandaard zou baseeren moeten, een onberekenbare, zelfs niet te schatten factor. Wanneer een boom drie meter hoog is, dan is hij dat, of hij zijn plaats op de zweedsche berghellingen, op de Veluwe of in den plantentuin te Buitenzorg vindt. Een kilogram zand uit de Sahara is precies in evenwicht met een kilogram Noordpool-ijs enz. Tever- Onafhankegeefs zal men echter soortgelijke eigenschappen bij het geld zoeken ^ van e omdat lengtematen, inhoudsmaten en gewichten begrippen zijn, die buiten elke stof staan, terwijl men, en dat is de fout, de eigenschap van waardemeter aan de gelds/o/ heeft willen binden. Wij zeiden dat de ruilverhouding niet meer werd bepaald door Gewijzigde het bijzonderlijk noemen van een aantal grammen fijn zilver, ^ doch dat men het zich gemakkelijk maakte door te zeggen: wij zijn bereid zoo en zooveel marken in ruil te nemen, respectievelijk te geven, voor goederen die wij willen afstaan of voor goederen die wij willen verkrijgen. Waar de overheid gewicht en gehalte van de marken — of hoe Ru'l door de muntstukken genoemd werden — waarborgde, kwam de zaak feitelijk op de oude wijze van ruilverkeer neer. Onbewust toch werd de ruil gedaan, van goederen tegen x gram fijn zilver, die het muntstuk moest bevatten. Maar wanneer nu die overheid, om welke reden dan ook (meestal om de berooide schatkist nieuwe middelen toe te voeren) bedekt of openljjk, minder grammen fijn zilver in de munt opnam dan oorspronkelijk bedoeld was en door de bevolking aangenomen, dan gaven de verkoopers, indien zij de overheidspolitiek gewaar werden, natuurlijk minder goederen voor dezelfde hoeveelheid marken, of zij vroegen meer marken voor dezelfde hoeveelheid goederen. Een heel eenvoudige verklaring van een verschijnsel waar heden ten dage nog strijd om is. Toenmaals schreden de vorsten tot muntverzwakking — thans geeft men Verzwakpapiergeld uit. De oorzaak is bij beiden dezelfde, beschikking krijgen ng* over middelen; het gevolg is eveneens gelijk: minder goederen voor eenzelfde hoeveelheid geld of een zelfde hoeveelheid goederen in ruil voor een verhoogde geldsom. Of men dit nu hoeveelheidstheorie wil noemen of het anders wenscht te betitelen — het ver- 12 schijnsel blijft en zal te allen tijde en onder alle omstandigheden in zijn consequentie moeten aanvaard worden. Benadeeling Het ergste waren, bij zulk een gang van zaken, zij er aan toe, die crediteuren een vordering in de oude zwaardere munt hadden; wel kregen zij een aantal marken, of andere geldstukken, waarin de schuld was aangegaan, als afdoening der schuld, doch deze stukken waren anders dan die zij oorspronkelijk gegeven hadden, zij waren minderwaardig en om die reden leden de schuldeischers belangrijke verliezen. Een processtuk uit het jaar 1663, behandelend deze questie, is opgenomen in het Economisch jaarboek 1918 blz. 184, v.v. Schoone* / ^6n were'^naam °P ne* gebied van muntvervalschen heeft ' / Philip IV van Frankrijk — bekend onder den naam van Philip de Schoone — (1285—1314) zich verworven. Talloos zijn de muntverzwakkingen geweest en geraffineerd de middelen om zijn onderdanen te misleiden. Zoo werden bij een bepaalden muntslag een aantal stukken op oud gewicht en gehalte geslagen en die den geldwisselaars» de vakmenschen die de waarde en inhoud van een munt konden beoordeelen, in handen gespeeld opdat die den indruk zouden krijgen dat de oude en de nieuwe stukken niet van elkaar verschilden. Intusschen werden de veel en veel lichtere stukken in het publiek verkeer gebracht. Ook Duitschland kende zijn muntverzwakkingen; zoo vinden wij vermeld dat, om den plotselingen overgang te verzachten, in een bepaald jaar een schelling in het eerste kwartaal twaalf penningen, in het tweede dertien penningen, in het derde veertien penningen, Imaginaire jn net vierde vijftien penningen en in het nieuwe jaar zestien penningen zou gelden. Waar de penning het omloopende mur tstuk was en de schelling een niet bestaande munt, doch een gedachte hoeveelheid, een imaginaire munt dus, waarmede men rekende, voelt men, wat het voor het verkeer moet beteekenen, als het geld tot drie vierde van zijn vroegere waarde werd teruggezet. Wij hebben hier een nieuw element ter sprake gebracht: de imaginaire munt, meer bekend als de rekenmunt. Wij moeten deze grootheid nader bespreken omdat wij haar later nog herhaalde malen zullen ontmoeten. Wanneer een munt zoodanigen invloed in het dagelijksche verkeer heeft verwerven, dat alle prijzen in die munt zijn uitgedrukt» 13 zal het uiterst moeilijk vallen om het publiek aan een andere muntsoort te gewennen, vooral wanneer een bepaald onderdeel van zulk een munt dermate populair is geworden dat men het steeds en Oude naam overal terug vindt bij prijzen, loonen en dergelijke; zoo is hier popu r' te lande eeuwen lang de stuiver de munt geweest waarin alle prijzen, hetzij direct, hetzij indirect werden uitgedrukt. Werd nu de munt verzwakt, d.w.z. werd de hoofdmunt door minder gewicht of slechter gehalte, minder waard, dan de eerst, onder gelijken naam circuleerende om, wanneer dat eenige malen had plaats gehad geheel te verdwijnen en plaats te maken voor een munt met een andere benaming, dan zien wij toch zeer dikwijls dat in de murtplakkaten, de nieuwe munt gelijk wordt gesteld met een zeker aantal stuivers of penningen, al naar de onderdeden van de oude munt heetten. Hoewel dus een reeks andere muntstukken, anders van naam en anders van samenstelling, in het verkeer kwamen, bleef het publiek toch bij de oude, niet meer b-staande munt, rekenen; bewijs" b.v. hier te lande: de daalder, de schelling enz. In het bijzonder kwam de rekenmunt voor in landen, wier eigen Slechte , . . . i_ x i * j- i muntslag, muntslag van weinig beteekenis was en die voor het ruilmiddel ^ waren aangewezen op allerlei vreemde muntsoorten die door verschillende oorzaken — b.v. hier en in Vlaanderen, de levendige koophandel der middeleeuwen met de levantsche en andere vreemde landen — in het land kwamen. Die vreemde muntspeciën kregen, wanneer het verkeer zoodanig ermee verzadigd was dat de overheid met de aanwezigheid en den invloed in het verkeer rekening moest houden, tarief, d.w.z. de overheid bepaalde hoeveel stuivers een bepaald geldstuk in het verkeer zal gelden. Men kan aannemen dat in de vroegste graventijd hier te lande Oude munhet pond vlaamsch of het pond hollandsch een werkelijke munt was, die echter door sterke muntverzwakkingen, als munt verdween, doch als rekenmunt bleef bestaan; dat pond was verdeeld in twintig schellingen van twaalf grooten. Daarnaast deed zich het bourgondische stelsel: de gulden (eenmaal een werkelijk gouden munt) verdeeld in twintig d?elen, hier stuivers genaamd. Lange jaren treft men de beide stelsels — als rekenmunten — naast elkaar aan, totdat een verhouding tusschen die beide gevonden werd, waardoor ze zich aan elkaar aanpasten. Zoo werd dan de gulden vastgesteld op 3V3 schelling en de stuiver op twee grooten. Het ligt nog in menschenheugenis dat het tegenwoordig 2£-centstuk „groot" werd genoemd. 14 Belang van De rekenmunt was oudtijds van zeer groot belang. Was zij munt.6"" eenmaal losgemaakt van een bepaald geldstuk, dat dei.zelfden naam droeg, doch dat volgens de toen in zwang zijnde muntopvattingea, telkenmale in waarde kon verminderen, dan was het een grootheid, waarop met eenige vastheid te rekenen viel. Wij zeggen met opzet met eenige vastheid, omdat verzwakkingen in de rekenmunt eveneens voorkwamen, o.a. door het te hoog tarifeeren van eenig vreemd geldstuk of eenige vreemde muntspecie. De rekenmunt maakte regelmatige handel mogelijk. Wanneer men eens een opsomming ziet van de verscheidenheid van munten en muntsoorten die alleen in onze gewesten circuleerden in de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw en daar „koers" hadden d.w.z. dat ze volgens een bepaald tarief, gemeenlijk uitgedrukt in stuivers, door de burgers in betaling genomen moesten worden, dan moet het duidelijk zijn dat de handel met deze ruilmiddelen alléén, zonder het intermediair van de rekenmunt, practisch onmogelijk zou geweest zijn. Rekenmunt Tusschen die munten-chaos eenerzijds en den handelenden koopoo zich zelf weder tus- man anderziJ(Js is nu de rekenmunt geschoven. Daardoor kon men schenstof. zijn transacties in die grootheid afdoen, terwijl de vereffening van de schuld plaats vond in muntstukken van velerlei oorsprong, doch die een officieel tarief hadden, uitgedrukt wederom in de rekenmunt. Ruil tegen volwaardig object. Oudere geldvorm. De transacties, waarbij geld de rol als ruilmiddel vervulde, die wij tot nu toe bespraken, gingen op de basis dat, voor hetgeen men in ruil gaf, een volmaakt volwaardig object in de plaats kwam. Men ruilde tegen hard geld, dat buiten den vorm, waarin het circuleerde en als hoedanig het op staatsgezag werd aangenomen in het vertrouwen dat het stuk bevatte wat door de overheid werd aangegeven, als stof, als koopwaar even goed een waarde vertegenwoordigde die van het in ruil gegeven object niet noemenswaard verschilde. De ontwikkeling gaat echter voort en schept een geld dat niet meer in zich zelf die waarde bezit, doch geacht wordt die waarde te vertegenwoordigen, te weten het papiergeld of het papieren geld. Wanneer het eerste geld in anderen, dan metaalvorm (de oerperiode buiten beschouwing latende) is gebezigd ligt in het duister. Sommige schrijvers meenen dat in China, lang voor onze jaartelling soortgelijk geld in omloop was, anderen weer vertellen dat in 15 de twaalfde eeuw in Mantsjoerije een vrij goed geregeld bankwezen bestond, waarbij papieren geld in circulatie was. In Venetië, de plaats die in de vroege middeleeuwen andere plaatsen ver vooruit was, werd in 1156 een bank opgericht; twee eeuwen later (1349) wordt melding gemaakt van de oprichting van Eerste zulk een instelling te Barcelona. Omtrent deze beide instellingen is weinig bekend; archieven schijnen bij vijandelijke invallen verloren te zijn geraakt. In 1587 wordt de Venetiaansche Bank gereorganiseerd en wordt dit jaar als de beginperiode van het eigenlijke Italiaansche Bankwezen aangemerkt. Echter heeft er te dien tijde een Bank bestaan, omtrent wier lot meerdere gegevens zijn bewaard gebleven, welke belangrijk genoeg zijn om hier te worden vermeld. Wij bedoelden de Casa di Bank V1 San Giorgio, die in 1407 in Genua werd gesticht. Aanleiding tot enua* de oprichting was: geldgebrek van den Staat. Zij leende den Staat verschillende geldsommen, waartegen zij het récht kreeg banknoten uit te geven. Als zekerheid voor de richtige nakoming der verplichtingen, had de Genueesche Staat het eiland Corsica in pand gegeven. Overigens diende zij den koophandel: de kooplieden onderhielden bij haar een rekening waardoor ook het giroverkeer, het afschrijven van de eene rekening naar een ander (waarover later meer) levendig werd. Zij voerde hare boeken in een rekenmunt n.I. de mark, welke zij Mark b&tico gelijkstelde met 50 Lire Banco. Het verkeer kende twee soorten lira's: de moneta buona die 63 lira's in een mark rekende en de moneta abusiva die circa 67 lira's in een mark rekende. Buiten dit alles stond de officieele mark, die voor berekening van tolrechten in aanmerking kwam, en gelijk gesteld werd met lira 33.— de zoogenaamde moneta di cortulario. Men mag dus aannemen dat deze laatste de oorspronkelijke, of de meest oorspronkelijke waardeering was en dat door verzwakkingen de mark ten slotte werd verdeeld in 67 deelen. In elk geval was de mark banco een vaste eenheid, waarmede de kooplieden konden werken; gedurende drie eeuwen schijnt zij aldus tot krachtigen steun van den Genueeschen koophandel werkzaam te zijn geweest. Hoe de inlossing der noten geregeld was, is niet na te speuren. Uitgifte Dat de bankpolitiek, vooral in de latere jaren, gezond is geweest no en* mag niet ten volle beweerd worden; wel wordt de schuld van de deconfiture aan den inval en de plundering der Oostenrijkers in 16 Steun voor Staatsfinanciën. Geldwisselaars. Kassiers. 1740 toegeschreven, doch niettemin moet vast staan, dat ook zonder dit gebeuren, de bank niet in staat was ten volle aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Al te groote bereidwilligheid jegens den nooit te verzadigen Staat is wel de hoofdoorzaak. Was deze bank, als vele anderen, die nog zouden volgen, opgericht met het doel, steun aan de Staatsfi _ - ~.w» tv g»_ v i,iif ecu geneei ander punt van uitgang zat voor bij de oprichting van de bank die zoozeer tot het aanzien van de Nederlanden in de zeventiende eeuw heeft bijgedragen, namelijk de Amsterdamsdie Wisselbank Hierboven werd reeds vermeld hoe groot de verwarring was in de' circulatiemiddelen. Met den opbloei van den handel in de laatste helft der zestiende eeuw, nam ook de hoeveelheid van soorten vreemde muntspeciën op ontzettende wijze toe. De muntslag was nog lang niet in een stadium om steeds goede, gave stukken af te leveren, zoodat de snoeiers vrij spel hadden. Het aantal verminkte en te lichte stukken was dan ook legio. Daarnaast, of ook wel ten gevolge daarvan (en van de reeds meermalen genoemde overheids-muntverzwakkingen) bloeiden de zaken der geldwisselaars, die ijverig het biketteeren toepasten, d.w.z. dat zij uit een partij munten, die hen ter omwisseling werd aangeboden, alleen de lichtste stukken weder ter beschikking van het publiek hielden - natuurlijk tegen de bij de plakkaten voorgeschreven waarde van zooveel stuivers, waartegen de volwichtige stukken waren getarifeerd, soms nog vorderende een opgeld- de toebaet, terwijl de zwaardere stukken in de smeltkroes verdwenen Zoo werd aan verschillende kanten aan dit stelsel, als men tenminste van dien chaos van stelsel mag spreken, geknaagd en hoewel het met aan welgemeende pogingen ontbrak om orde te scheppen — tegen dien kanker, die van twee kanten invrat, was niets te beginnen. Toen ontstond in Amsterdam, dat toen de markt van Nederland was een gevaar van een derde zijde. De Zaansche kooplieden, het heen en weder dragen van groote sommen specie moede wordend, zouden in Amsterdam vertrouwensmannen bereid gevonden hebben om die geldsommen voor hen, den nacht over, te bewaren Deze gewoonte zal ook wel niet plotseling opgekomen zijn, doch geleidelijk aangegroeid. Werd in den beginne het geld van den bewaarder of kassier afgehaald bij het ter beurze gaan, een stap verder was het toen het geld bij den kassier bleef en deze het aan den crediteur van zijn 17 principaal, op vertoon van een bewijs van afgifte, ter hand stelde: Kassiersde intrede van het kassiersbriefje. e *e" De kassiers hadden zoodoende de beschikking over soms vrij belangrijke middelen. Was het wonder dat zij het kunstje toepasten van de geldwisselaars en dat de overheid in deze, niet — officieele, — geldkantoren een nog grooter gevaar zag, dan in het bedrijf der geldwisselaars stak, omdat die toch alleen een benoeming erlangden vanwege het openbaar gezag en di s een officieel cachet droegen, blijkend b.v. door het wapen der Vereenigde Provinciën boven hun kantoor.*) Het was toen dat de Amsterdamsche vroedschap het besluit Besluit der nam een eigen bank op te richten „om alle steygheringhe ende ^{^'{jg confusie in 't stuck van de Munte te weeren, ende den luyden die Vroedschap, eenige speciën in den Coopmanschappe van doen hebben, te gherieven: Myn Heeren van den Gherechte enz., hooch noodich geacht hebben datter ordre gestelt werde op t' stuc van de wisselen, ende t' gheen daer aen dependeert, door het oprechten van een banck van Wissel. (Ordonnantie van den 31 January 1609.) Was de inrichting in de eerste jaren voornamelijk een bank, Wisselbank, waar men de omloopende specie bracht en er voor goed geschreven werd, om, zoonoodig die speciën, of andere indien men zulks verlangde weder op te vragen, daarbij zorgende geen „meerder somme van penninghen op de bancke te assigneren als hy daer inne is hebbende," een Keur van 9 Mei 1617 regelt reeds de afschrijving van de eene rekening naar de andere, de giro, die wij bij de Casa di San Giorgio ook reeds aantroffen en waarover later breeder zal worden gesproken. Door de oprichting van de bank werd het goede geld van de Bankgeld en slechte omloopende specie afgezonderd en ontstonden er twee courantgel<1' soorten geld, courantgeld ook wel kasgeld genaamd en bankgeld, waarvan het laatste, bijna geheel uit goede muntsoorten bestaande en alle veranderingen in den agio" (dat was het verschil dat het verkeer voor het zooveel betere bankgeld betaalde boven het courante geld waaronder allerlei ongerechtigheden konden schuilen) „als gevolgen van duurte of goedkoopte van omloopende specie „aanmerkte. De Bank kon dus den prijs, voor welken zij speciën „wilde uitbetalen, geheel en al richten naar den tijdelijken koers „des bankgelds en ofschoon dit bankgeld geen volstrekt onop„vraagbaar papieren geld was, zoo was het evenwel hierdoor eene „op zich zelve staande cijfermunt, welke schier uitsluitend door „afschrijvingen omliep, zonder bijna immer opgevraagd te worden."" Bankgulden Hier zien wij dus weder de rekenmunt verschijnen als de baken munt60" 'n de woenSe stroomingen van de muntverwarring, waarnaar de koophandel zich kon richten. Wat deed het er, betrekkelijk altijd, toe dat het bankgeld niet opgevraagd werd, of zoo men meende niet opgevraagd kon worden. Men verkreeg door afschrijving van de rekening van zijn debiteur de beschikking over bankgeld, dat men, ter voldoening van eigen schulden op dezelfde wijze weer kon 19 aanwenden. Doch bovenal was het zulk een groot voordeel dat men de opvatting huldigde dat, wat er ook met de courante munt geschiedde, de bankgulden een vaste waarde was. Dat die vaste waarde werd uitgedrukt in de wisselvallige courante munt, schijnt in die dagen niet tot de menschen te zijn doorgedrongen. En dat die zoogenaamde vaste bankgulden eveneens onderhevig was aan verzwakkingen toonen duidelijk de onderscheiden muntplakkaten, betrekking hebbende op de Wisselbank, regelende de aanneming van de speciën. Bij de oprichting der Bank werd o.m. bepaald dat zij den Nederlandschen rijksdaalder voor twee gulden en zeven stui- Veizwakktag vers moest aannemen. Volgens gewicht en gehalte dier munt, was der '**"" toen de bankgulden gelijk te stellen met 225 azen fijn zilver; na m een reeks van voorschriften komt men aan het begin van de achttiende eeuw tot een bankgulden die niet meer dan 201 azen fijn zilver zou inhouden. En toch, wanneer men die plakkaten leest, kan men niet anders verklaren, dan dat men overtuigd was, dat de bankgulden niet in waarde was achteruitgegaan, doch als er iets was teruggegaan, het dan de courante munt was. De oplossing ligt voornamelijk hierin dat bij de oprichting andere munten als courante specie, die door de bank werd aangenomen, golden dan een honderd jaren later. In 1683 werd een belangrijk besluit genomen, waardoor weder een Beleeningen nieuwe phase wordt ingetreden. Er werd n.1. de gelegenheid open op specIe* gesteld om op andere muntspeciën, als door de Bank mochten aangenomen ter goedschrift, beleeningen te sluiten. Er werd voor het ingebrachte montant een recepis afgegeven, terwijl het beloop, in bankgeld, in rekening werd gecrediteerd. Wie voortaan, (want de maatregel vond uitgebreide toepassing) specie wenschte, moest dus een recepis en een tegoed op de Bank hebben om daarmede Recepis. de beleening, in de recepis belichaamd, te kunnen aflossen. Feitelijk was de recepis een bewijs dat men een zeker bedrag aan specie kon opvorderen, dat dus het papier de specie vertegenwoordigde, hetwelk, na voldoening aan zekere formaliteiten dan ook ter beschikking van den houder van de recepis stond; als zoodanig bleven de recepissen ongeveer een eeuw in omloop. Men zag dus hier dat papier, dat voor den houder evengoed als de specie zelve was, van hand tot hand gaan, gaarne aangenomen door eer ieder die iets met specie „van doen" had, terwijl ook hij, die daar Circulatie, niet direct mede te maken had, de recepis aannam omdat hij wist 20 dat er steeds nemers voor te vinden waren. Zooals men ziet voldeden én bankgeld én recepis aan de vereischte, in den aanvang als een der kenmerken van het geld gesteld: dat het door een elk zonder dwang wordt geaccepteerd. Nu moeten wij hier niet uit het oog verliezen dat zulks ook wel het geval ?al geweest zijn met de biljetten van de Casa di San Giorgio; toch is er een hemelsbreed verschil in den aard dier beide papieren geldteekens, waarop het dienstig is het volle licht te laten vallen. Indirecte Waar bij den oorspronkelijken vorm van het ruilverkeer de getegenwaarde dachte voorzat dat tegen het geruilde verbruiksvoorwerp of tegen den gepresteerden dienst, iets in de plaats kwam dat in zich zelf als de volstrekte tegenwaarde kon aangenomen worden, kon, bij een ruil waarbij de biljetten van de Genueesche bank in betaling werden gegeven, niet gezegd worden dat aan die voorwaarde was voldaan. Immers lag aan die biljetten geen reè'ele basis ter grondslag. Al was het heel mooi van den Staat om een geheel eiland, dat later zeer beroemd zou worden, maar het in die dagen lang niet was, als onderpand af te staan, iets er mee bereiken deed men niet; het was een beau geste zonder eenige waarde hoegeReëele basis. naamd Wanneer een houder van zulk een biljet de Bank verzocht om hetzelve tegen specie in te wisselen dan had de Bank, waren haar geen andere zaken toegestroomd, aan dat verzoek niet kunnen voldoen. Dat was dus papiergeld in zijn minst gunstige uiting: te zijn gecreëerd tegen waarden die practisch niet te realiseeren zijn. Anders is de zaak echter bij de recepissen van de Wisselbank. Wij hebben er reeds den nadruk op gelegd dat die te allen tijde in specie omwisselbaar waren, zij het dan ook met in acht-neming Represen- Van enkele formaliteiten. Zijïijn dus de werkelijke representanten metaal van net metaal§eld en> vooral in de eerste jaren van hun bestaan, een belangrijke bron van besparing, in de eerste plaats van verliezen op de specie zelf, waaraan deze, bij het circuleeren, onderworpen was, in de tweede plaats van ongemak: men wist wat men aan een recepis had. Zij was uitgedrukt in een bepaalde geldsoort: de bankgulden, die in werkelijkheid wel niet bestond, dus een imaginaire munt was, doch die zoc enorm veel goede diensten deed, dat hij gedurende vele decennia de munt van de handeldrijvende wereld was en een aanzien genoot, als later het pond sterling verwierf. Doch de hoofdzaak, waar het hier op aan komt, bleef, dat die imaginaire munt te allen tijde, in hard geld, in wezenlijke munt 21 dus, was om te zetten. Deze recepissen hadden, bij het bezigen als betaalmiddel bij een ruil, wel degelijk de eigenschap, «die bij de oorspronkelijke ruiltransactie ten grondslag lag: de overhandiging van de tegenwaarde; daarom kan men die recepissen en alle Papieren papier dat aan gelijke voorwaarden voldoet noemen het papieren *»el geld. Het voorbeeld van de Amsterdamsche Wisselbank vond navolging. De vele handelaren, die met het Amsterdamsche stelsel vertrouwd waren geworden, brachten ideen naar het eigen land over. In Hamburg zien we al zeer spoedig een bank opgericht die als een getrouwe copie van de Wisselbank kan aangemerkt worden. Anders waren de omstandigheden in Engeland. Eei. ontluikende Goudsmeden handel vond daar een prachtigen voedingsbodem, zooals het geblaseerde Holland van de achttiende eeuw maar al te zeer tot zijn schade zou bemerken. In Londen bestonden sinds het. begin der zeventiende eeuw de goudsmeden, die ten opzichte van hun principalen eenzelfde plaats innamen als de kassiers in Amsterdam. In afwijking van de Amsterdamsche gewoonte, lieten zij doorgaans niet op zich assigneeren doch gaven zij zelve ontvangstbewijzen uit, voor de bij hen in bewaring gegeven gelden, die den vorm hadden van betalingsbeloften en die in de handelskringen van Londen vrijelijk circuleerden. Deze goudsmeden zijn eenige malen het slachtoffer geworden van koninklijke willekeur. Een schuld, die de koning bij de goudsmeden gemaakt had tot aanzienlijk bedrag, werd bij besluit, als niet meer bestaande, doorgehaald. Alle betoogen van de gedupeerde geldmannen hielpen niets. Later is er een herhaling van dit feit geweest, waarop her. staatsschuldbewijzen in ruil voor de koninklijke schuld werden gegever; bij den toestand der staatsfinanciën waren deze schuldbrieven echter van weinig waarde. Toen de KoningStadhouder in Engeland aan het bewind kwam was er, natuurlijk zouden wij haast zeggen, gebrek aan middelen om den oorlog door te zetten. Toen kwam de Schot Patterson hulp in nood brengen 9n*wefP • Pjittcrson door zijn project tot oprichting van een bank — de tegenwoordige Bank of England, waarvan het kapitaal aan den Staat zou worden „geleend", waartegen dan het recht tot uitgifte van banknoten zou staar. Deze notes verscl ilden oorspronkelijk in niets van die van de ^1^*^ Casa di San Giorgio. Wonderlijk genoeg voor die tijden heeft het 22 bankbestuur den juisten weg gekozen (niet onwaarschijnlijk omdat het charter voorschreef dat het bestuur uit kooplieden moest bestaan en niet uit magistraten, waardoor allicht een beteren kijk op den loop der zaken is verkregen geworden dan bij de banken en bankjes, die ongeveer terzelfder tijd in andere landen het aanzien verkregen, en die allen meer of minder onder beheer van de overheid stonden) zoodat langzamerhand het karakter van zuiver papiergeld verloren gaat en er een metaaldekking wordt gevormd. John Law. in Frankrijk begon enkele jaren later de bekende John Law met de practische uitvoering van zijn denkbeelden, waartoe hij Lodewijk XIV en den lateren Regent bereid vond, hun medewerking te verleenen. De grondslagen van Law's theorie, zooals die in zijn verschillende geschriften tot uiting komt is als volgt saam te vatten. De tehoTft^niet ,5esliste noo(lzakelijkheid, dat het ruilmiddel in omloop, uit metaal uitsluitend moe* Destaan» wordt door hem ontkend; dat men indertijd metaal uit metaal te koos ligt veel minder in de innerlijke waarde dan wel het voorbestaan. deei waarmede men betrekkelijk kostbare stukken in kleinen omvang kon verkrijgen en de gemakkelijkheid, waarmede de stukken door kleineren omvang, in mindere waarde konden worden verdeeld. Het zilver, (Law spreekt in zijn geschriften steeds van zilver) is een koopwaar; dat in een muntfabriek, tot gemak van het publiek, Muntslag stempels op de stukken worden geslagen, verhoogt in geen geval hoogere6" de waar(le ervan. Was het mogelijk het metalen geld te remplawaarde. ceeren door een andere stof, die eveneens de genoemde eigenschap bezat, dan zou daarmede dezelfde diensten kunnen worden gepresteerd. Een ander veel dieper liggend voordeel, zou hiervan het gevolg zijn. Wanneer het ruilmiddel bestond uit een substantie, welker waarde alleen binnen de landsgrensen erkend werd, zou Onmogelijk- uitvoer naar buiten- onmogelijk worden en dus — men moet hier neid van uit- voer. in net 00§ houden dat de leer van Colbert in volle glorie werd toegepast en dat Quesnay en zijn physiocraten nog ver te zoeken waren — den rijkdom van het land doen toenemen. Tevens zou de overvloed van geld de rente, waartegen kapitaal te verkrijgen was, drukken en op die wijze de welvaart bevorderen. Er zou meer Meerder geproduceerd worden en daardoor een grootere bevolking aan welvaart. arbeid geholpen, terwijl het overschot zou worden uitgevoerd en wederom bijdragen tot versterking van den rijkdom. De fundamenteele fout van Law is echter, dat hij meent dat, wat als uitgangspunt als juist mag worden aangemerkt — meerder 23 geld, meerdere nijverheid — niet in onbegrensde mate waar blijkt, Fout van het een fout die tenslotte zijn „Systeem" ineen zal doen storten. De »>sys*eein • Banken, zegt Law in zijn geschriften — zijn de beste hulpbronnen om de vermeerdering van het ruilmiddel te bezorgen — en hij Gedeeltelijke geeft als voorbeeld een bank die 15.000 Livers metaal aan den metaaldekomloop onttrekt en daarvoor 75.000 Livers biljetten uitgeeft; het *»* gevolg is dat de omloopende ruilmiddelen met 60.000 Livers worden vermeerderd. (Uit het voorbeeld kan men opmaken, dat Law een dekking van 20 % in metaal voldoende acht). Zich baseerend op de vele muntverzwakkingen, die hij in zijn dagen kon coi stateeren, gyjejten zet hij uiteen dat zilver een te ongewisse waarde heeft, terwijl niet onderbanknoten, die hun waarde niet aan de stof ontleenen, aan zulke hevig aan besnoeiing niet kunnen worden blootgesteld. Ook kan er nimmer ^"g^J8" sprake zijn van een tekort, daar papiermolens en drukpers steeds hun bestandin de vraag kunnen voorzien. deel. Hoe dit de opvatting was in die dagen blijkt duidelijk uit een Arrêt du Conseil du Roi van 27 Mei 1719: Sa Majesté (Lodewijk XIV) ayant d'ailleurs pris connoissance des profits immenses que les Etrangers ont fait sur ses Sujets dans les précédentes Regeu„g ^er diminutions (muntverzwakkingen) par la manière dont elles étoient overheid, ordonnés; ce que a ruiné une partie des meilleurs Négocians du Royaume, qui avoient pris de 1'Etranger de 1'Argent et des Marchandises en Monnoye foible, qa'il a fallu rendre en Monnoye forte. Sa Majesté, voulant prevenir de pareils inconveniens dans le Commerce, Elle a donné a ses Sujets le moyen d'eviter les diminutions sur les Especes, en leur faisant fournir des Billets de sa Banque, qui ne sont sujets a aucune variation et dont la valeur sera toujours payée a vüe. Par la, les Négocians ne seront plus en nécessité de se charger de Marchandises étrangeres, qui diminuent plus de prix que les Especes mêmes *) Er is heel veel over John Law geschreven en meestal in ongun- Veroordeestigen zin. Wij kunnen aan dat koor van verguizers onze stem niet l"^'/8"^. geven. Wel willen wij volstrekt niet ontkennen dat Law een „raar werp. sinjeur" was, door een ongelukkig afgeloopen duel voor altijd buiten Engeland gebannen en een speler van professie, dat alles neemt niet weg dat hij een man was met een buitengewoon scherp inzicht en verstand, terwijl hij met een enorme dosis energie was begiftigd. Wie kalm en onbevooroordeeld de grondslagen van zijn 1) Phoonsen, Wisselstijl II 220. 24 projecten beziet zal ontwaren, dat 7e, voor dien tijd althans, zeer verdienstelijk zijn. Ongelukkig ontbraken hem echter die qualiteiten, die hem een werkelijk groot man deden zijn. Het is alsof een vuur gestookt wordt voor nuttige doeleinden, dat echter in een onbewaakt oogenblik een uitbreiding krijgt, waardoor de uitwerking noodlottig kan worden, wanneer niet krachtige handen het weten in te perken. Zoo ging het met Law. Het uitgangspunt was mooi en nuttig. Toen het echter gevaarlijk begon te worden had hij moeten ingrijpen, doch in stede daarvan, bracht hij steeds meer brandstof bij, zoodat het kwaad hoe langer hoe meer om zich heen greep en ten slotte niet meer te keeren of te beperken viel, zoodat het einde, de bekende Catastrophe. catastrophe van Quincampoix werd. Had Law de kracht gehad om op het juiste oogeblik de zaak in goede banen te leiden, dan ware hem waarschijnlijk thans evenveel roem ten deel gevallen als nu verachting. Doch daar ontbrak het hem aan de noodige tact om in te grijpen, daar ontglipte hem de leiding en werd hij zelve meegesleurd. Assignaten. Een tweede kennismaking met papiergeld deed de fransche bevolking met de assignaten. Kinderen der revolutie, die machtige vloedgolf, waar het goede onder de enorme massa schuim teloor gaat, waren aan hun creatie opvattingen ten grondslag gelegd, die van te voren hun ondergang moesten bewerken. Ook hier, als voor eeuwen in Genua, domeingoederen in pand, een pand echter dat zoo enorm hoog in waarde werd geschat, dat, al zou het uit zuiver goud hebben bestaan, toch onvoldoende zou zijn geweest om alle verplichtingen, op die overdreven waardeschatting aangegaan, integraal te voldoen. Nut van geld Niettegenstaande de groote gebreken, erkende men toch wel vorm*!"61" degeüjk het groote nut en het gemak van geld in papiervorm, zoodat er, niettegenstaande de assignaten-misère, toch ruimte bleef voor verschillende instellingen, die biljetten uitgaven, die in breeder of engeren kring circuleerden. Al deze instellingen noemden zich „bank". Het is een eigenaardig verschijnsel uit die dagen dat aan het begrip bank onvermijdelijk de biljettenemissie verbonden was. Het oude Dat verschijnsel vindt men terug bij de toenmalige banken in bink". Frankrijk, in Engeland, in Schotland, in Duitschland en Amerika. De Bankiers, waren alleen-handelende personer, waarvan men de reminicenties vindt in de namen Mendelsohn, Rothschild e.d. 26 sche'ïajt Nederlandsche Bank in het leveafciep, leest men: In aanmerking iicmciiue ue op ons rustenae verplichting, om den koophandel, als de zenuw van dezen Staat, op te beuren uit het verval, overwegende dat de gereede omloop van geld en geldswaarde onder de eerste behoeften moet worden gerekend, in welke het noodzakelijk is te voorzien, overwegende, dat tot regelmatige bevordering van dien omloop geen heilzamer middel te vinden is, dan de invoering eener op openbaar gezag ingestelde Nationale Bank, nuttig voor het algemeen en voordeelig voor allen, die daaraan zullen deelnemen of met dezelve in betrekking zullen komen; hebben besloten en besluiten enz. Bekend mag het zijn dat de koninklijke familie zelve een zeer groot belang bij het aandeelenkapitaal der bank nam, terwijl ook de Staat zelve in het aandeelenkapitaal deel nam. Wij moeten nog even terug naar onze oude**ienden, de kassiers en de goudsmeden. Niettegenstaande de draconische bepalingen en de barre maatregelen tegen hun bestaan gericht, bleven zij niet alleen, doch groeiden tot een steeds machtiger factor in het handelsverkeer van de zeventiende en achttiende eeuw. Indien de vroede mannen van zestienhonderd zooveel dachten dat die kassiers onkruid waren in hun mooie tuin van keuren, handvesten en plakkaten, dan hadden die kassiers dit met onkruid gemeen, dat hoe meer pogingen men doet om den groei te belemmeren, op hoe meer plaatsen het den kop opsteekt. In den aanvang der negentiende eeuw waren in Amsterdam nog een 70 of 80 kassiers met bloeiende zaken. Naast de recepissen der Wisselbank, die echter de laatste decennia der achttiende eeuw niet meer zulk een ongeschokt vertrouwen genoten als weleer (en met recht), circuleerden de kassiersbriefjes en de kassierspromessen, de betalingsbeloften van de betrokkenen zelf. In 1806 werd de Associatie-Cassa opgericht — thans nog een der steunpilaren van de structuur der Amsterdamsche geldmarkt. In korten tijd was zij één der eersten in de rij van de kassiers die, natuurlijk elkaar als concurrenten op het groote terrein ontmoetende, toch zooveel gemeenschapszin hadden, dat zij een aaneengesloten blok vormden wanneer zij zich in hun gezamenlijke belangen bedreigd zagen. Zulk een bedreiging zagen zij in de oprichting van de Nederlandsche Bank. De bezwaren tegen de oprichting waren van drieërlei Ontwikkeling der Kassiers. AssociatieCassa. 27 aard. Vooreerst de ethische: men had de vrijheid zoo juist, zoo Bezwaren duur gekocht, zoodat men allerminst regeeringsbemoeiing wenschte J^£n B^ in een zaak, die volgens veler opvatting uitsluitend een questie van particulier initiatief en directie moest blijven. Het tweede bezwaar lag in de historie: men was het schandelijke einde van de eens zoo roemvolle loopbaan der Amsterdamsche Wisselbank nog niet vergeten. Ook daar was het oprichtingsinitiatief aan de zijde van de stadsregeering geweest, daar had men door de'bepalingen alle mogelijke toezicht op den gang van zaken kunnen houden en op grond van de stadsgarantie voor de richtige nakon.ing der verbintenissen, alle mogelijke voorzorgen moeten genomen zijn, om knoeierijen te voorkomen. Edoch de magistraten waren de grootste schuldigen, terwijl zij door hun hooge positie vrijwel onaantastbaar waren voor straf op hun euveldaden. Een herhaling van zulk een geschiedenis wenschte Nederland allerminst. Het derde en hoofdbezwaar was het verzet van de kassiers, die van meening waren dat zij op volkomen voldoende wijze en zeer tot tevredenheid van hun principalen, in de behoefte aan papieren ruilmiddel voorzagen en dus geen concurrent die met lagere condities de markt kwam bederven, naast zich wilden hebben — een concurrent, die met extra voorrechten bedeeld, zoo moeilijk te bekampen zou zijn. Echter de strijd werd aangebonden. De Associatie-Cassa gaf stortingsbewijzen uit van den volgenden inhoud: Ontvangen van Toonder de som van Veertig Gulden bankbüom aan Toonder op Vertoon jetten. te restitueeren. Amsterdam, De Associatie-Cassa die, in concurrentie met de in het begin schoorvoetend aangenomen biljetten der nieuwe bank, hun circulatieplichten vervulden. Eenige malen beproefde de Nederlandsche Bank, door opzameling dier bewijzen en het tegelijkertijd aanbieden van belangrijke sommen, de Associatie-Cassa in het nauw te brengen, zonder resultaat echter. Een proces, wegens overtreding der zegelbepalingen, liep in het nadeel der Nederlandsche Bank af; de rechter stelde de Associatie-Cassa in het gelijk. Eindelijk, na een jaar verwoeden strijd gelukte het een bemid- 28 ^Pheffing delaar (van der Hoop) door een compromis aan den gespannen strijd. toestand een eind te maken, waarbij de kassiers natuurlijk, op het punt van de circulatiemiddelen, de vlag moesten strijken, d.w.z. zij verklaarden geen kassiersbriefjes meer in omloop te brengen die met de bankbiljetten zulk een groote overeenkomst hadden. Toch bleef de stemming nog lange jaren min of meer vijandig, terwijl zoo weinig mogelijk van de diensten der Bank werd gebruik gemaakt. Een der bekendste bankiershuizen diende omstreeks 1888 voor de eerste maal een disconto-aanvraag in. beteekenis De beteekenis der kassiers als zoodanig verminderde in den der Kassiers. ,00P der negentiende eeuw zeer sterk. Hun werk werd door de Associatie-Cassa en de later opgerichte Kasvereeniging en Ontvang en Betaalkas voortgezet. De laatste kassier, die de traditie zoo lang mogelijk had bewaard, de firma Cranenburg, verdween door fusie met de Kasvereeniging in 1901. Mogen er onder bestaande firma's nog zijn, die oorspronkelijk het kassiersbedrijf uitoefenen, met het getij hebben zij de bakens verzet en hun bedrijf aangepast aan de veranderde tijdsomstandigheden. Toch heeft hun creatie, het kassiersbriefje, zich weten te handhaven, al heeft dit ook een geduchte concurrent gekregen in een ander betaalmiddel, de cheque. Voor de bespreking daarvan moeten wij even terug naar de londen«he goudsmeden, die wij zooeven, voor de kassiers, op een zijspoortje voerden. den dSme" 0ok in Londen werd een striïd gevoerd als door de Amsterdamsche kassiers. Ook de goudsmeden als honderd jaar later hun collega's aan de Amstel, zagen in de Bank of England een concurrent, die hun bestaan bedreigde. Doch ook in Londen was men op den duur niet opgewassen tegen een met autoriteit bekleed lichaam, zoodat de meesten der goudsmeden hun bedrijf omvormden en zich schikten in de omstandigheden, vooral waar die, door de steeds toenemende beteekenis van den engelschen handel zoo overvloedig gelegenheid boden om in dat handelsverkeer een belangrijke plaats in te gaan nemen. Gehecht aan traditie als de engelsman is, vindt men thans nog in enkele groote banken de overblijfselen van dien goudsmidstijd bewaard. notesmlth'8 Het d00T de g°udsmeden uitgegeven papier was de zoogenaamde Goldsmithnote. Een voorbeeld van zulk een note (ontleend aan Roosegaarde Bisschop: de Londensche geldmarkt) moge hier een plaats vinden: 29 Nov. 28 1684. I promise ta pay unto the Rt honble Lord North and Grey, or bearer ninety pounds at demand For Mrs. Francis Child and myself Jno Rogers. welke notes ongeveer gelijkluidend, althans in de eerste tijden, door de Bank of England werden overgenomen. Een andere vorm van papieren betaalmiddel was de cheque, op den goldsmith getrokken en waarvan eveneens een voorbeeld, aan dezelfde bron ontleend, hier volgt: Bolton, 4th March 1684. At sight hereof pray pay unto Charles Duncombe Esq. or order the Sum of Four hundred pounds and place it to the account of Your assured friend Winchester. to Messrs Child & Co. „Ye Marygold" Strand Londen. Wat er ook wijzigde, de laatste vorm van betaalmiddel bleef Oer-vorm bestaan en werd de voorlooper van den cheque, eigenlijk het eenige ^"^g" betaalmiddel in Engeland. De bloeitijd van dit instrument vindt echter plaats na de wijziging van de bankwet in 1844. De Bank mocht geen kleiner papier uitgeven dan £ 5. —, zoodat, waar de engelsman al zoo vertrouwd was met den cheque, waar buitendien het aantal banken legio was, men voor kleinere en grootere bedragen den cheque boven het bankpapier verkoos, zoodat het bankpapier een zeer ondergeschikte rol speelt in het groote verkeer. Een verdere stap was het giroverkeer, waarbij geen geldteekens Girovermeer te pas kwamen, doch een schuld werd gedelgd, door over- eer' boeking van een rekening naar een ander. Wij zullen over den cheque en het giroverkeer in een later hoofdstuk uitvoeriger spreken, 30 Geld evenwaardigetusschenstof Vertegenwoordigendpapier. Crediet-verkeer. zoodat alleen hier, als laatste trap van ontwikkeling van het geldverkeer, deze beide betaalmiddelen genoemd worden. Resumeerende krijgen wij dus eerst een periode, waarin als geld uitsluitend die tusschenstof wordt gebruikt, die in zich zelve de waarde van het te ruilen voorwerp vertegenwoordigt. Deze voor¬ waarde van geld-zijn is nog steeds van kracht b.v. in het internationaal verkeer en wordt door velen als het eenig ware kenmerk van geld genoemd, ook al beperkt zich de omloop tot een staatsgemeenschap. Daarna kwamen de banken en met hen het geld-vertegenwoordigend papier, dat, waar het precies dezelfde diensten als geld deed, allengs daarmede vereenzelvigd wordt. In het begin is de werkkring van de bank niet veel meer dan het bewaren van het metalen geld en het daartegen emitteeren van noten, recepissen of hoe die instrumenten ook betiteld mogen zijn. Een latere ontwikkeling brengt banknoten, die niet geheel door metaal gedekt zijn, waardoor dus het fiduciair karakter van het bankpapier steeds meer op den voorgrond treedt. Dan volgt de periode van de ontwikkeling van het credietverkeer — wederzijds —van de zijde van het publiek door het geven van deposito's (Amsterdamsche kassiers en Londenschegoudsmeden) van de zijde der banken en kassiers door het geven van voorschotten, waardoor het chequeverkeer ontstaat en het giroverkeer, dat, hoewel bij de oude banken reeds bekend, in onbruik raakte en eerst in den jongsten tijd een ongekende uitbreiding verkreeg. Wij willen er met nadruk op wijzen dat met elke verdere trap van ontwikkeling, de kring van hen, die het geld als betaalmiddel bezigen en kunnen bezigen kleiner wordt. Het metalen geld heeft de wereld-over een betaal- en koopkracht, onder welken vorm het ook gebezigd wordt. Door de aanmuntingsbepalingen van de verschillende landen 'behoeft er slechts een zeer gering verlies te worden geleden op het in betaling geven van een in het betrokken land niet gangbaar geldstuk. Het is hier de koopwaar metaal, in den bijzonderen vorm, die het in het land van herkomst als munt doet circuleeren, die het die wijdverbreide kracht doet bezitten. Het bankbiljet en het papiergeld heeft koopkracht in den kring van de rechtsgemeenschap waar het werd uitgegeven. Dat het 31 soms in andere landen eveneens die kracht uitoefent hangt ten nauwste samen met den goeden roep die het emitteerende instituut in internationale kringen (als regel bankkringen) bezit. Echter zal het daar niet als betaalmiddel dienst doen, doch als koopwaar, die in het betaalmiddel van het betrokken land gemakkelijk kan omgezet worden. Beperkter weer is de omloopkring van den cheque. Alleen zij, die met trekker en betrokkene in nauwe relatie staan, die de solvabiliteit van beiden of van een van beiden kunnen beoordeelen, zullen zonder bezwaar den cheque, als onmiddellijk schulddelgend instrument, aanvaarden., De overigen zullen het gewone voorbehoud maken en de schuld eerst gedelgd achten, indien de chèque is ingewisseld tegen geld in metaal of papiervorm, dan wel dat het provenu in rekening is gecrediteerd. De giro heeft nog beperkter kring van belanghebbenden; als regel is er de verzoeker, de begunstigde en de bank, waar de rekening dier beiden gevoerd worden. Niettemin blijft toch bij al deze vormen, de in het hoofd dezes genoemde hoofdeigenschap van kracht: het geld wordt door elkeen, zonder bezwaar aanvaard, zij het dan ook dat eerst een vormverandering gewenscht wordt. Doch het gereede brengen in dien vereischten vorm is een der kenmerken van een goed betaalmiddel. Bankpapier, giro, chèque, zij kunnen bij een goed geregeld geldstelsel steeds worden verwisseld in den vorm die de verkrijger het meest gewenscht voorkomt en het beste dienstig voor zijn doeleinden. HOOFDSTUK II. Geldstelsels. Wij zullen nu eens eenige typische geldstelsels bespreken. Men dient hier wel de juiste beteekenis van dit woord in het oog te houden; een alles omvattend van Overheidswege geregeld geldstelsel — waarbij geld dan genomen wordt in de door ons gegeven beteekenis — bestaat niet. Muntstelsel. Men heeft de muntstelsels d. z. het samenstel van munten, gouden, zilveren en die van andere metalen, die in een bepaald land circuleeren en waarvan het bestaan bij de Wet is geregeld. Eveneens is bij zulk een Wet geregeld de vraag wie mag aanmunten, terwijl nauwkeurig tot in fracties is bepaald hoe de samenstelling van elke muntsoort zal zijn. Al het andere baseert zich op dat muntstelsel. Men kan toch alleen dan van een gezond geldstelsel spreken, indien de geld-teekens onderling zonder bezwaar gewisseld kunnen worden tegen dezelfde nominale waarde, zooals bijv. hier te lande thans wlverbons en zilveren guldens in die beteekenis zijn om te zetten, terwijl men zijn tegoed bij de banken, in eiken gewenschten vorm kan uitbetaald krijgen. Engeland. Wij zullen beginnen met het Engelsche geldstelsel. Dit is (het was het althans voor den oorlog en zal o.i. daar weder terugkeeren) op goud gebaseerd d.w.z. dat het gouden pond aan alle transacties — of die nu een eenvoudige inkoop betroffen in een winkel, dan wel de koop van een lading katoen, of het afsluiten van een leening — ten grondslag ligt. Welke betaalmiddelen ook gebezigd werden, om de ruil (de koop), hetzij van een stapelartikel hetzij van de schuldverplichtingen, te voldoen, steeds kon men er op Gouden rekenen, eindelijk het gouden pond te verkrijgen, dat, wanneer \ing Stef" no°dig> bestemd was om den buitenlandschen crediteur te bevredigen. Wij zien in dit laatste dus de bewaring van den oervorm: een volmaakt equivalent tegen het geruilde voorwerp. Laat ons 33 er onmiddellijk bij vertellen, dat door de verschillende factoren die bij de tallooze ruilingen een rol spelen, die oervorm wordt verdoezeld, zoodat hij als zoodanig in den regel niet te onderkennen is. Wij komen bij de bespreking der circulatiebanken nog wel op dit punt terug. Voorloopig zij men indachtig, dat in grove trekken de zaak aldus verloopt: Verloop van een buiten- Kooper in land A. betrekt goederen van verkooper in land B. landschen Verkooper in land B. trekt wissels op kooper in land A. koof' Verkooper in land B. verkoopt den wissel aan bank in land B. Bank in land B. vraagt remise aan bank in land A. nadat wissel door deze bij kooper in land A is geïnd. Indien bank in land A. geen vordering op iemand in land B. in eigen land kan koopen, dan zal zij aan bank in land B. goud zenden. Wanneer wij nu alle tusschenfactoren uitschakelen dan komt practisch de zaak er op neer, dat kooper in land A. aan verkooper in land B. goud betaalt voor de gekochte goederen. Aanleiding, dat Engeland den gouden standaard, zooals men een Hoe Engedergelijk geldstelsel betitelt, bezit, is feitelijk geweest de bekende land tot den Representation van 21 September 1717 door Isaac Newton, den ftandaard toenmaligen muntmeester uitgebracht „van den staat der Goude kwam. en Silvere Spetien en derselver juyste Valeur door geheel Europa" (zooals het in de vertaling van dit stuk uit die dagen is opgenomen) aan de Lords Tresoriers. Er circuleerden in den aanvang der achttiende eeuw in Engeland — in het bijzonder in Londen — verschillende munten. „In het eynde van de regeering van Koning William en het eerste jaar van de Koninginne Anna, was er in Engelandt een groote overvloedt van vreemdt geldt", zooals in bedoelde Repre- Vreemde sentation is te lezen. Munt Echter was het muntstelsel beter verzorgd dan een der vastelandsche. Behalve de bronzen munten voor kleine betalingen, waren er gouden en zilveren munten; de gouden munt was de guinea. Wanneer nu in een land munten van verschillend metaal circuleeren, i.c. zilveren en gouden, de aanmunting daarvan is Dubbele vrij, dan zegt men, dat zulk een land een muntstelsel heeft, geba- standaardseerd op den dubbelen standaard. In de wet zal een bepaalde verhouding zijn vastgelegd, d.w.z. men zal daaruit kunnen opmaken, hoeveel grsm zilver gelijk wor- Pract. Betaalmiddelen 3 34 den gesteld met een gram goud. Wanneer de wettelijke bepalingen op de aanmunting in Nederland hier aangehaald worden, dan kan men zeggen, dat 0.6048 gram goud gelijkgesteld wordt met 9.45 *) gram zilver — immers zijn dat de fijngewichten van 1/10 gouden tientje en een zilveren gulden. Wanneer nu op de open markt de verhouding van de prijzen der beide edele metalen, waarvan die van goud, zoogenaamd, geMarktver- fixeerd is, ongeveer overeenkomt met die in de wet genoemd, houding. kan het steisei van aen dubbelen standaard bestaan. Echter, wanneer die verhouding teveel gaat afwijken, zoodat voor den vakman een winstje te behalen is, zal men zien, dat de dubbele standaard Alternatie- plaats maakt voor den alternatieven standaard, d.w.z. dat het daardtan" metaal, dat oogenblikkelijk het goedkoopste is, in circulatie zal blijven, terwijl het duurste metaal daaruit verdwijnt om op de markt dienst te doen tot aankoop van het goedkoopere. Wet van Dit is de bekende wet van Gresham: dat het overschatte meGresham. taal het onderschatte verdringt, een verschijnsel trouwens waarop reeds Aristoteles en eeuwen na hem, Copernicus wezen. Isaac Newton stelde in de genoemde Representation de zaak aldus: „Uyt een pondt goudt, troys gewicht, uytleverende elf onqen „fijn en een once Alloy worden 44£ Guinea gemaakt; een pondt „Silver, wegende elf oneen en twee penningen fijn en 18 pendingen alloy, wordt in 62 schellingen gesneden. Bepaling der „Indien sonder onderscheydt, Silver van beproeft Alloy ge- onderlinge waardeert wierdt op 5 Schillingen 4 d. en een halve penning verhouding. " r & . , , „per once, soo soude een Pondt fyn goudt niet meerder waardig „zijn, als 14 Ponden, 11 Oneen, 12 penningen en 9 Grynen fyn „silver, en volgens dese reekeninge is een Guinea niet soo veel „Silver waardig, als 20 Schellingen en 8d. uytmaken." Op grond van deze Representation werd besloten de guinea op 21 shilling te stellen en werd een verhouding tusschen goud Belangrijk en zilver vastgesteld, die, zooals duidelijk uit den laatsten zin van besluit. de opstelling van Newton blijkt, ten nadeele van het zilver, afweek van de toenmalige marktverhouding. Het gevolg bleef dan ook niet uit. Het zilver verdween uit de circulatie — althans de volwichtige stukken — en het goud veroverde het geheele gebied. Toen na een eeuw de muntwettei werden herzien, consolideerde *) De sedert aangenomen wijziging in de Muntwet brengt dit op 7.20 gram fijn zilver. 35 men daarin den bestaanden toestand en werd het zilver als pas- Herziening munt verklaard en alleen de gouden munten als standaard aan- deil Mnnt" genomen. Verder was de guinea van 21 shilling als muntstuk in onbruik geraakt (als rekenmunt bestaat ze bij den aan oude gebruiken hechtenden Engelschman nog) en het pond sterling van 20 shilling als de standaardmunt ingevoerd. Wij spraken reeds in het vorige hoofdstuk over de Engelsche gewoonte, die zich hoe langer hoe meer inburgerde, om papieren Papieren ruilmiddel te bezigen. Het aantal banken en bankfirma's die der ruilmiddelbevolking gelegenheid gaven hun overtollige kasmiddelen bij hen te deponeeren, was legio. Wij hebben ook reeds gezegd, dat de meeste dier banken, emissiebanken waren. Leest men nu de Engelsche schrijvers uit dien tijd dan constateert men dezen gedachtengang: wanneer ik notes van een bank in betaling neem dan vertrouw ik die bank, dat ze mij, op aanvraag, die notes zal uitwisselen tegen harde munt. Die noot bezorgt me last door het bewaren, kans op verlies, kans op valschheid enz. enz. Waar de grondslag Vertrouwen nu toch is: vertrouwen in de bank, — waarom zou ik dan al die als basis kwade kansen loopen waar een eenvoudig middel voor de hand v02r trans" ligt: mijn geld bij de bank in deposito geven en er over beschikken J^ban? wanneer ik het noodig heb. Geen wonder dus, dat een aldus voorgelicht publiek van de diensten der bank gebruik maakt. Aan deze gewoonte werd door de bankwet in 1844 een verdere Bankwet stimulans gegeven. Deze bankwet verleende de Bank van Engeland Yan ,8**> het feitelijke monopolie der biljettenuitgifte, niet het absolute, Act* want de bestaande banken hielden het recht en thans, na 75 jaren zijn er enkele over, die het emissierecht nog niet prijsgaven. Bij die wet werd tevens bepaald, dat de kleinste banknoot die Geen kleivan £ 5.— zou zijn. Elk die dus betalingen had te doen, van minder nere bankdan £ 5.— of waarbij fracties van £ 5.— te pas kwamen, moest ?°*en dan dit doen met goud. Dit was een der oorzaken, dat zooveel goud in de circulatie was. Een ander gevolg was echter, dat het chequeverkeer een omvang aannam, als in geen ander land ter wereld; later zien wij de Vereenigde Staten hier Engeland naar de kroon steken. Waar tevens de betaling, of liever de verrekening, waarover in een afzonderlijk hoofdstuk, dezer cheques zoo gemakkelijk werd gemaakt, behoeft het geen verwondering te wekken, dat elke Engelschman „money in the Bank" had en met een chequeboekje op zak liep. Het stelsel van de betaalmiddelen in Engeland komt dus hierop 36 Bestand- neer: cheques, goud (in de oorlogsjaren geheel aan het verkeer GeMcircu onttrokken en geremplaceerd door de z.g. currency-notes van £ 1.latie in En- en 10 shilling) en de banknoten van de Bank of Engeland, geland. Er is een alles overheerschende circulatiebank naast enkele kleinere instituten aan wie is voorgeschreven, tegen elke uitgegeven banknoot, buiten een gefixeerd bedrag, de volle waarde in goud aanwezig te hebben. Deze voorschriften, op welks bijzonderCurrency- heden wij niet nader ingaan, omdat die in elk leerboek over handelstheorie, rekenen enz. te vinden zijn, waren die, voorgesteld door de z.g. currency-principle mannen. Deze mannen gingen van het standpunt uit, dat een land een bepaalde behoefte heeft aan ruilmiddel. Vergrootte men de hoeveelheid, zonder dat daar iets anders tegenover stond, bijv. meer goederenvoorraad, dan had dat invloed op de prijzen, waardoor deze in de hoogte werden gedreven. Een vermindering had natuurlijk het tegengestelde gevolg. Nu gingen ze volkomen ermede accoord, dat het gemakkelijker Volledige was en ook zuiniger, om papier mee te dragen, dan goud. Maar dekking van ,ei(jen ze a]s net goud njet circuleert, moet het opgelegd worden, n snieren 7 o geld. om, wanneer de notes, die daartegenover uitgegeven zijn, weer aangeboden worden, onmiddellijk ter beschikking te liggen. Had het verkeer meer behoefte aan ruilmiddel, dan zou het zich dat verschaffen door goud machtig te worden, waarschijnlijk uit Zelf-rege- het buitenland. Was er een teveel, dan kon dat goud weer naar lend ruil' het buitenland worden afgezet. Dat was een gezonde gang van verkeer? zaken en zou, waar goudtransporten het uitvloeisel, het teeken en tegelijk het correctief van een al te actieve betalingsbalans zijn (w. 0. te verstaan de verhouding van de direct opeischbare verplichtingen en vorderingen van één land ten opzichte van alle andere landen) van zelve het evenwicht weer hersteld worden. Banking- Daartegenover stonden de mannen van het z.g. banking principle, theorie. dJe verkiaarden, dat zij er mee eens waren, dat het verkeer een bepaalde hoeveelheid betaalmiddelen behoeft, doch dat, zoo er meer is dan de oogenblikkelijke behoefte dit eischt, dit meerdere onvermijdelijk naar de banken vloeit en op deze wijze het gewenschte correctief en evenwichtsherstel verkregen wordt. Het was dus beslist niet noodig, de circulatie aan de volle goudwaarde te binden, daar de mogelijkheid, dat alle biljetten tegelijk voor verwisseling werden aangeboden, uitgesloten kon worden. Fouten. Beide principles hebben hare grove fouten. De currency-mannen, 43 circulatie-middelen-kweeken ernstige bezwaren met zich bracht, die verschillende malen tot crises aanleiding hebben gegeven. De bekendste daarvan zijn die van 1873, 1884, 1890, 1893 en 1907. Min of meer worden deze financiëele stormen aan de onbekooktheid, waarmede de Nationale Banken credieten gaven, toegeschreven. Zooals reeds gezegd is in 1914 het Federal Reserve System in werking getreden. De grondslag van dit systeem is een circulatie van banknoten met een behoorlijke gouddekking eenerzijds en een dekking in afloopende verplichtingen anderzijds, een systeem dat dus op gezonde basis is gegrondvest. Dat het nog wei eenigen tijd zal duren voordat alle fouten uit het verleden zullen goedgemaakt zijn, behoeft geen lang betoog, echter heeft in dit opzicht de oorlogstijd voor de Vereenigde Staten zeer krachtig in de goede richting gewerkt, zoodat in een nooit verwacht zijnd kort tijdsverloop het Federal Reserve System effectief is geworden. Het groote voordeel is nu, dat de Vereenigde Staten een centraal punt hebben, waar het internationale ruilmiddel te verkrijgen is, terwijl dat vroeger langs allerlei wegen verkregen moest worden en van een samenwerking van de betrokken banken en arbitragehuizen geen sprake was, terwijl nu van één centraal punt uit, de gouddekking kan worden overzien. Hoewel dus zelfs op het oogenblik nog te veel ruilmiddelen van anderen aard in de Vereenigde Staten circuleeren, kan men toch zeggen, dat goud in elke gewerschte hoeveelheid ter beschikking staat van den importeur, die zijn crediteur in den oervorm moet betalen. Volledigheidshalve zij hier nog vermeld, dat reeds meerdere malen in de Vereenigde Staten stemmen opgingen om een centrale goudschat te maken, waartegen de betrokken landen voor hun depóts certificaten zouden krijgen en dus bij betalingen in goud tusschen de verschillende landen het metaal zelve rustig op de plaats kon blijven liggen en alleen de certificaten van hand tot hand zouden kunnen gaan. In hoeverre deze plannen voor verwezenlijking vatbaar zijn, is vooralsnog moeilijk te zeggen. Crises. Gouddekking. Voordeelen voor het land indien goudvoorraad gecentraliseerd. Wereldcentralevoor goud. Een geheel ander geldstelsel treft men aan in Britsch-Indië. Door een regeeringslichaam werd in Indië papier geld uitgegeven, waartegen een reserve werd gevormd, de zoogenaamde Paper Currency Reserve, welke reserve bestond uit zilveren munter, roepies, in Indië; uit ongemunt zilver en eveneens goud in Indië en on- Britsch Indië. 44 gemunt goud in Engeland. Naast deze gouvernement-uitgifte waren er nog een drietal banken, zoogenaamde Presidency Banks, die eveneens circulatiemiddelen in het leven riepen. Van deze Presidency Banks lezen wij in een beschouwing het volgende: Presidency- „Een van de bezwaren die de Regeering ondervindt is, dat de Banks. Presidency Banken niet voldoende kapitaalkrachtig zijn om de schatkist in tijden van voorbijgaande geldelijke behoeftencre behulpzame hand te bieden. Integendeel is het juist de regeering, van welke verwacht wordt, dat zij hi.lp aan de Banken zal verleenen. Vele jaren geleden was het de gewoonte om het geheele bedrag van het saldo der schatkist in de Presidencysteden bij de banken aldaar te laten. Blijkens een ambtelijke mededeeling in de Imperial Gazetteer, moet de eryaring geleerd hebben, dat deze handelwijze gevaarlijk was, omdat het zou kunnen zijn, en ook inderdaad een keer het geval was, dat de regeering haar eigen middelen, welke zij noodig had, niet kon terugtrekken, zonder de geldmarkt ernstig te verstoren." Wij hadden reeds gelegenheid om hiervoor bij de bespreking van de bimetalistische geldleer, te wijzen op het feit, dat de Munt in Engelsch-Indiè' eerst in 1893 voor de vrije aanmunting gesloten werd. culeert vrijwel uitslui- Waar nu Indië voor alles een land is waar de zilveren munt tend zilver, door de bevolking verre verkozen wordt boven de gouden munt, is het feit, dat er een groote massa zilveren munten in de circulatie zijn gebracht, niet van zulk een groot bezwaar gebleken, omdat een niet gering deel daarvan door de bevolking is opgepot geworden. Echter houdt het buitenland met de Indische gewoonte in zooverre geen rekening, dat het voor het drijven van zaken met dit land Hechtere een ietwat hechtere basis vraagt dan de zoo sterk aan waarde wisselende zilveren munten. Daarom zijtiiinaatregelen getroffen om met behoud van de zilver-circulatie, die nu eenmaal voor het land onontbeerlijk blijkt, toch te zorgen dat buitenlandsche handelaars in den wisselenden prijs van het zilver geen beletsel zouden vinden om met Britsch-Indië zaken te doen en wel door een systeem, waarbij de binnenlandsche handelaar geheel de risico van die wisseling draagt, maar dat beter kan doen, doordat hij met de prijzen van zijn artikel met de schommelingen rekening kan houden. Samenkop- Verder dient niet uit het oog verloren te worden, dat door de waarde^roe- ^'xa^e van de waarde van de roepie (zij het dan ook dat de fixatie pie met £. telkenmale moest herzien worden) de binnenlandsche handelaar 46 s^he^andêl geven te diep' dan dat men kon hoPen de circulatie op oude basis, eischt een d-w-z- °P metaalbasis als in de Wet voorgeschreven, te herstellen, goed geld- Men is er toen, na lang onderzoek en lange voorbereidingen toe stelsel. gekomen om een vaste verhouding te scheppen tusschen de nominale munt, zooals die in de muntwet, doch niet in werkelijkheid bestond, en de circuleerende papiermassa. Men heeft namelijk bepaald dat 100 pesos papier gelijk werd gesteld met 44 pesos goud of 100 pesos goud met 227,27 pesos papier. kas^8'6" D°°r het creeeren van een zoogenaamde conversiekas heeft Argentinië op grond van deze bepalingen een zeer voldoend geldstelsel, zij het dan ook niet het ideale. Immers weet de binnenlandsche handelaar, waar men met papieren pesos rekent, dat wanneer hij uit het buitenland moet betrekken, hij zijn prijscalculatie op de genomen verhouding kan baseeren. De exporteur weet eveneens, wanneer hij zijn waren naar het buitenland afzet, welke goudwaarde en daardoor ook de hoeveelheid papier die hij voor de Betaling aan zijn binnenlandsche leveranciers kan bekomen. Het goud van de Conversiekas wordt gedeeltelijk in Argentinië en Londen gehouden, zoodat binnenland als buitenland onmiddelHandhaving üjk kunnen worden geholpen, hetzij men goud voor uitvoer noodig nomen^ver- neeft' netziJ men §oud onmiddellijk ter beschikking van den buitenhouding, landschen crediteur wil stellen. Door den voorspoed, welke Argentinië in de laatste decennia geniet, is men er steeds in geslaagd om de vorenbedoelde pariteit te handhaven. overeen"1 Zooals ui* alle vier der genoemde geldstelsels blijkt, is het er komst in de eindenJk om te doen, tegenover het buitenland een object te hebgeldstelsels. ben, dat in waarde gelijk wordt gesteld met hetgeen dat buitenland levert. Hoe ook de gesteldheid van de binnenlandsche circulatie mag zijn: of die is, zooals vóór den oorlog in Engeland, voor een groot deel bestaande uit het object dat ter ruiling aan het buitenland gegeven kan worden zelve n.I. de oververzadigde circulatie met de gouden muntstukken, de heele en halve sovereigns, of dat het bestaat uit het betrekkelijk waardeloos papier, dat wij in Argentinië vinden, het doet er betrekkelijk weinig toe, wanneer slechts afdoende maatregelen zijn getroffen om te allen tijde het internationale ruilmiddel voor den handel beschikbaar te houden en de overheid of dat lichaam, dat die overheidstaak op zich ge- 53 Jan of aan Piet schuldig is. Hoofdzaak is, dat de Bank een schuldverplichting gedelgd weet, zonder dat er eenig ander betaalmiddel — courant-betaalmiddel of chartaal betaalmiddel— van zijn plaats is gekomen. De positie van de circulatiebank ten opzichte van het buitenland behandelen wij zoo straks. Thans wenden wij ons tot de Algemeene Banken en zien, welken invloed zij op de betaalmiddelen van het land hebben. Waar de circulatiebanken onder zekere voorwaarden het recht Algemeene hebben „betaalmiddelen" te scheppen in den vorm van bankbil- banken. ™e* aan dwm- jetten, staan aan de algemeene banken, die thans vrijwel in alle gende, opgelanden dit recht missen, andere middelen ten dienste die vrijwel legde regehetzelfde effect hebben als ware hen dit recht wèl verleend. Wij 8ebon" bedoelen het recht om credieten te verkenen. De circulatiebank verleende ook credieten, zooals wij zagen. Die welke door ons „gezond" werden genoemd: het in disconto nemen van handelswissels; die welke wij met een minder gunstig oog bezagen: de beleeningen op schuldbrieven. De circulatiebank is, door dwingende bepalingen zoowel als door het denkbeeld alle mogelijke risico uit te sluiten, zeer kieskeurig in het materiaal, Standpunt dat zij in hare portefeuille neemt. Zij is gedwongen tengevolge {j^1**'*" van hare organisatie lastig te zijn in hare eischen omtrent formali- Sjef. 6X0 teiten, die voor gebruikmaking van hare faciliteiten vervuld moeten worden, waardoor de handel, gewend of liever verwend, door vlotte behandeling vanwege de algemeene banken, zich liever niet direct tot haar wendt, doch het intermédiair van die algemeene banken inroept. De verhouding nu van de algemeene banken tot hare clientèle is een geheel andere dan die van circulatiebanken en hare rekeninghouders. Bij de eerste een zeker gevoel van saamhoorigheid, van mede- Verhouding leven met den cliënt en zijn zaken — bij de laatste het gevoel van van de onmisbaar zijn, een soort voogdschap, dat zeer zeker rekening ken tot houdt met omstandigheden, doch in de allereerste plaats die om- hunne standigheid tracht te leiden in de richting, die der circulatiebank cH<en« welgevallig is. En laat ons er dit meteen bij vertellen, dat die voogdijschap, mits met breeden zin uitgevoerd, tot heilzame gevolgen kan leiden. Wij herinneren slechts aan het drijven van de Reichs- 54 bank ten opzichte van de liquiditeit der Algemeene banken in Duitschland, aan den ijzeren vuist, waarmede het Federal Reserve System wordt doorgevoerd, tenslotte aan het optreden van President Vissering o. a. ten opzichte van de buitenlandsche en gemeentecredieten, om door enkele voorbeelden het nut dat de bevoogding kan afwerpen, te doen uitkomen. Doch juist deze opvatting maakte het den zakenman onmogelijk om zijn rekening bij de circulatiebank te openen; trouwers is deze beeldend0'" 'ns*e"'ng daar me* voor aangewezen- Wij hebben o. m. het AmeriNational- kaansche voorbeeld voor oogen, waar de National Banks naast het banks in circulatiewezen tegelijkertijd het algemeene bankwezen beoefenden. Amerika. Wat was het gevolg? Niets dan excessen op beiderlei gebied. Door de eigenaardige bepalingen omtrent de circulatie was een rustende banknoot een „strop" voor de bank. Er moest dus getracht worden om de bankbiljetten in de circulatie te houden en dat werd bereikt door cljenten tot het doen van zaken aan te moedigen, hen engagementen te doen aangaan, waarvoor bij de afwikkeling banknoten benoodigd waren, kortom het zakenleven op een ongezonde manier op te blazen, teneinde maar kunstmatig vraag naar betaalmiddelen te scheppen, waarin zij dan door hun banknoten voorzagen. Door op een ruime, ja een te ruime schaal credieten toe te staan, werd de toestand van het geldstelsel feitelijk bedorven. Want naast de banknoten werd de chèque op een schaal aangewend als nergens ter wereld. Een enquête ingesteld op grond van dewerking daarvan door Betalingen de National Monetary Commission, bracht aan het licht, dat zeker met credict- middelen in ^ % van de kleine betalingen, dus ook die in het gewone huiselijke Amerika. verkeer, door middel van cheque geschiedden. En al mogen die cheque's dan tegen creditsaldi getrokken zijn, die credit-saldi werden kunstmatig in het leven geroepen door het in disconto nemen van de „Bills", de voornaamste actiefpost in de balansen. In het deel N°. 399 van de bibliotheek door de National Monetary Commission uitgegeven en handelende over „the Use of creditinstruments in payments in the United States" wordt de toestand (vóór den oorlog, dus ook vóór het in werking treden van de „Federal Reserve System) aldus geschetst: 1. In de eerste plaats is het duidelijk geworden, dat een zeer groot deel van de zaken in dit land, zelfs van den kleinhandel, wordt gedreven door middel van crediet-betaalmiddelen. Al is het niet als regel te stellen, dat de werklieden, als een klasse, den cheque gewoonlijk gebruiken, zoo zijn er toch te veel die het wel 55 doen, om die volkomen te negeeren. Daartegenover staat, dat een deel der bevolking, met niet meer inkomen dan een werkman, doch dat uit andere bronnen verkrijgend, wel degelijk gebruik maakt van den cheque. Wij mogen dus zonder overdrijving zeggen, dat 50 tot 60 % van de kleinhandelszaken door middel van cheques wordt verrekend. 2. Volgens de ingestelde enquête wordt 90 % van den groothandel-verbintenissen door cheque gekweten. 3. Waar het zaken met banken betreft, b.v. al de transacties die voorkomen onder het hoofd „AH other deposits" worden deze steeds met cheque afgedaan. 4. Voor het betalen van loon en door groote inrichtingen door middel van cheque wordt het gebruik ervan sterk in de hand gewerkt. Deze cheques komen gewoonlijk, aangeboden door kooplieden en winkeliers, eenige dagen na de „uitbetaling" aan de kassen der banken voor. 5. Het uitgebreide gebruik van den cheque komt duidelijk uit door het groote aantal dier middelen van betaling, wier beloop onder $ 500 blijft (in tabellen is dit alles in het werk zelve na te zien — de cijfers zijn echter voor ons van geen belang). 6. Wij concludeeren dus dat tusschen 80 en 85 % van alle transacties, door middel van cheque worden gekweter. Aan deze „Summary" wordt nog een beschouwing vastgeknoopt, Wat Is de die het de moeite waard is hier weer te geven, omdat, wat hier in grens voor, een sezonu het bijzonder met het oog op de toestanden in de Vereenigde Staten gebruik van is geschreven, zonder bezwaar ook voor andere landen geldt. crediet- Wij weten niet of het een goed of een kwaad ding is, dat zoq mWde,en' groot een deel van alle transacties door cheque worden afgedaan; dat hangt geheel van de omstandigheden af. Indien een deel van het land gedwongen is cheques te gebruiken omdat andere betaalmiddelen er zoo schaarsch zijn, is het een kwaad ding indien „men" liever die andere betaalmiddelen zou willen gebruiken. Verder mag niet uit het oog verloren worden welk een gevaar het bezigen van betaalmiddelen als cheques — en in verband daarmede het aanhoudei; van credit-rekeningen bij een bank — met Bezwaren zich brengt in tijden van crisis. Dan verlangt men geldteekens, " crises» door de Overheid uitgegeven. Dientengevolge zal het geldstelsel zoodanig moeten ingericht zijn, dat er voor zulke tijden genoegzaam „officieele" geldteekens voorhanden zijn om dan „in plaats 56 van crediet", dat dan zijn koopkracht tijdelijk heeft ingeboet, als betaalmiddel te dienen. Doch, die geldteekens moeten ook weer even snel kunnen ingetrokken worden, als ze zijn uitgegeven. Voor Nood- een voorbeeld van de laatste jaren zou hier kunnen gewezen worden Tipfafil— middelen °P de gemeentebons en de Dons door enkele groote maatschappijen (Holland-Amerikalijn, van den Bergh's Limited, Jurgens e.t.q.) in Augustus 1914 uitgegeven. Dat er nog zooveel „officieel" geld, dat is dus chartaal geld, naast de cheques jn het land (de Vereenigde Staten) aanwezig is, moet daaraan toegeschreven worden, dat de prijzen en loonen aldaar in verhouding tot andere landen zeer hoog zijn, terwijl de bevolking over het algemeen veel geld bij iich draagt. Ook zijn in de minder bevolkte streken groote bedragen baar geld opgepot, terwijl ook een zeker deel zich bij de geldwisselaars in het buitenland bevindt. Crediet- Ook kan men niet zeggen, dat het gebruik van cheques een even mfddeïen gro°t bedrag aan 'specie of officieel betaalmiddel (het chartaal verdringen geld) terzijde stelt. Er zal altijd, hoe perfect het crediet-betaalnooit geheel systeem ook moge zijn, een zeker deel in gereed geld verrekend worden. Hoe groot de „reserve" tegen deze wijze van afdoening dient te zijn, hangt op zijn beurt weer van een massa bijkomende omstandigheden af. Is er eén stad waar de verrekenmethoden (zie laatste hoofdstuk) tot volkomenheid zijn gebracht, dan zal daar de reserve zeer klein kunnen zijn. Is er zulk een clearing-house niet, dan zal de kans, dat de cheque ter verwisseling tegen contant geld zal worden aangeboden, grooter wórden. De ervaring van lange jaren van de bankiers zal in dezen den juisten middenweg kiezen. In elk geval zal het bedrag aan deposito's of aan direct opvorderbare gelden, de richtsnoer moeten vormen. Politiek der Van geheel anderen aard is de invloed door de Duitsche Banken banken16 °P de betaalmiddelen uitgeoefend. Emissierecht hebben zij zoomin als de andere algemeene banken, doch, zooals reeds opgemerkt, wel het recht om credieten te verleenèn. En nu is juist de aard van die credieten oorzaak dat meer betaalmiddel werd gecreëerd dan uit een economisch oogpunt wenschelijk was. Wat wij reeds in het eerste hoofdstuk als een der kenmerken van het goede fiduciaire ruilmiddel aann erkten als een der eischen, die een gezond geldstelsel onderscheiden, n.1. dat de betaalmiddelen 57 zonder bezwaar in het internationale ruilmiddel moet kunnen omgezet worden, geldt ook, mutatis mutandis, voor credieten. Crediet is een zegen voor de samenleving, mits het goed wordt Crediet nut toegepast. Crediet alleen schept eenter geen rijkdom, zooals dik- Jw^00'" wijls door hen, die er gebruik van maken, wordt gedacht. Het is alleen ee. middel om tot rijkdom te geraken. Men heeft dikwijls gezegd dat crediet de kapitalen vermenigvuldigt, doch niets is minder waar. Kapitaal, in zijn algemeene beteekenis van rijkdom in alle vormen, dus niet het beperkte idee van fondsen b.v. doch omvattend alles wat dient en dienstig kan zijn tot opvoering van de productie, ontstaat alleen uit de overschotten van die productie, die niet verbruikt worden of niet verbruikt kunnen worden. Het crediet nu, maakt dat die kapitalen, die anders wellicht versnipperd aanwezig zijn en daardoor r iet die kracht kunnen uitoefenen, die anders mogelijk zou zijn, vereenigd worden en gesteld in handen van hen, die er het beste gebruik van kunnen maken; de instellingen die van crediet hun beroep maken, trekken langs alle wegen de kapitalen aan en leiden die in de duizend kanalen der productie. Daardoor is het mogelijk dat een kapitaal de basis kan vormen voor tallooze transacties, terwijl, als het niet in handen of onder de beschikkingsmacht van de crediet-centra is, het wellicht eens of een paar malen dienst kan bewijzen. Dat is de macht van het crediet: het vertienvoudigt, ja verhonderdvoudigt de werkzaamheid van een volk, het maakt door zijn diensten mogelijk dat de zaken over een veel grooter veld kunnen uitgebreid worden, veel vlugger worden afgedaan en daardoor een zekere stabiliteit verkrijgen. Zonder crediet ware de wereld niet wat zij thans is, was niet dat onmetelijke net var spoorwegen gebouwd, droeg het oceaan-oppervlak niet tallooze schepen, bestonden niet die tienduizenden fabrieken, die allen, voor hun deel en op hun wijze bijdragen tot de vergrooting van de productie, tot het brengen van meerder nut en genot aan de bevolking. Wanneer echter credieten worden gegeven op onjuiste bases, dan doet het evenveel kwaad, als het ten zegen kan zijn. Verkeerde Het crediet, d.w.z. het bankcrediet, het kortloopende, is gezond, {^ing^" indien het, zonder de grondslagen van de zaak, waaraan het gegeven is, aan te tasten, kan worden afgelost uit de vrijkomende bedrijfsmiddelen; het is ongezond, indien het verleende crediet wordt aangewend voor de investeering in moeilijk te realiseeren activa, zooals b.v. in gebouwen of machineriën. Voor deze doel- 58 Beteiligung der Duitsche banken. Zegen voor het land. Onjuiste crediet-ver- leening. Reservoirs. einden is een ander soort crediet gewenscht, dat niet op de credietmarkt, doch op de kapitaal-markt dient te worden gezocht. Nu is bet van het Duitsche Bankwezen bekend, dat het zien in zeer groote mate bij de industrie „beteiligte", dat het de zaken, waarvan het een goed denkbeeld van levensvatbaarheid had, van middelen voorzag, die niet uitsluitend als bedrijfsmiddelen dienst deden, doch ook als kapitaalmiddelen werden aangewend, kortom dat het de zaken van zijn rekening-houder commanditeerde. Deze werkwijze van de Duitsche Banken heeft de opbloeiende industrie daar te lande tengevolge gehad. Door de belangen die zij bij de zaken hadden gedwongen (meer en op andere wijze dan een bank gewoon is, zich voor de zaken van haar cliënt te interesseeren) in de gestie van de zaken een plaats te veroveren, waren zij in staat de sterkere sterk te maken, de zwakkere te doen verdwijnen, hetzij door opheffing, hetzij door samengaan met zoo'n sterkere. Ook wisten die banken op de juiste tijdstippen een deel van hun obligo's ten opzichte van de kapitaaldeelnamen op het publiek af te wentelen, zoodat, enkele uitzonderingen daargelaten, Germanje in zijn geheel geprofiteerd heeft van de banken-politiek, die op haar beurt gespaard is gebleven voor de kwade gevolgen van de gevolgde gedragslijn omdat alles „liep". De enorme opbloei in Duitschland, vooral in de kwarteeuw vóór den oorlog, zorgde er voor dat een zaak, waarin ook maar een sprankje levensvatbaarheid zat, mits goed geleid, tot succes moest voeren. En voor goede leiding zorgden de banken ook. Dit succes mag ons echter niet blind maken voor het verkeerde van het uitgangspunt: het geven van crediet voor aanschaffen van waarden, die niet automatisch meer liquide worden, zooals b.v. het geval is wanneer het crediet geinvesteerd wordt in die objecten, die bestemd zijn om te blijven bestaar., die dienen om de zaak te kunnen drijven, doch die geen object van handel voor de zaak als zoodanig, zelve uitmaken. Wij moeten wel in het oog houden: op welken grond geven dé banken credieten ? Oudtijds zei men: door de haar toevertrouwde gelden. Adam Smithx) maakt in zijn boek de vergelijking, dat de banken zijn als reservoirs waaruit doorloopend een waterstroom vloeit, maar waarin eveneens doorloopend, een andere stroom vloeit, volkomen gelijk aan volume van diegene die het bassin 1) Wealth of Nations, Boek II hoofdstuk II. 59 verlaat, op een wijze, die zonder andere zorgen of aandacht te eischen, het bassin steeds gevuld doet zijn of tenminste ongeveer. Een kas van een bank steeds gevuld te houden kost weinig of niets. En al blijft het waar, dat de lorogelden, de credit-saldi en de deposito's een overwegende factor vormen bij het geven van crediet, de eenige factor is het niet. Buitendien, waaruit bestaan die „toevertrouwde gelden"? Niet zooals in den tijd van Adam Smith uit gemunt geld of (daaronder een klein gedeelte) bankpapier. De lorogelden zullen meestentijds Lorogelden. wel ontstaan door overschrijving van een andere rekening, door crediteering, door middel van chèques en dergelijke betaalmiddelen, wier basis voor een groot deel wordt gevormd door crediet. Dan vragen wij ons af, wat is het doel dier credit-saldi? en dan kunnen wij constateeren, dat een groot deel zal dienen om in het zakenverkeer te worden gebruikt, om direct ter beschikking te staan, indien dit noodig is. Slechts een betrekkelijk gering deel zal voor belegging zijn uitgezet. De zakenman, zijn overtollige beschikbare middelen bij een bank Credit-saldi uitzettend, rekent deze middelen niettemin als geld, dat hem even- Zakenman zoogoed ter beschikking staat, alsof hij het in zijn eigen kluis heeft, als geld. Bij voorkomende gevallen zal hij dus bij zijn aankoopen met die middelen rekening houden en er gebruik van maken, d.w.z. hij zal zijn bank verzoeken, een deel of het geheel ter beschikking te houden of over te boeken voor zijn crediteur. De bank zal natuurlijk aan die aanvraag voldoen en zich daardoor ontblooten van een bepaalde som loro-gelden, tenzij de crediteur eveneens een cliënt mocht zijn. Wanneer nu aan de voorstelling wordt vastgehouden, dat de bank de haar toevertrouwde middelen bezigt om zelve weer crediet Verband te geven, dan zal zij, indien de opvragingen van het loro-geld van tusschen grooten omvang worden, hare debiteuren moeten verzoeken cm de enro„etzetin gebruik gegeven middelen te restitueerei;. Dit is, in den regel tingen. bij plotselinge opvragingen, practisch onmogelijk en ook volmaakt verklaarbaar. Zelfs al zijn de voorschotten nog zoo gezond, het is niet mogelijk om die onmiddellijk liquide te maken door geforceerde verkoopen of dergelijke, want voor gevallen als wij bedoelen, is gewoonlijk de kooplust kleiner dan de verkooplust. In zulke gevallen is het dan ook alleszins te motiveeren, dat de banken de debet-saldi liquide maken door middel van zgn. crediet- }^^vm promessen en accepten om die óf ter beschikking te stellen van de debet-saldi. 60 Liquide maken van ongezonde credieten. Invloed van die koopkracht op de prijzen. geldmarkt, die door de opgevraagde gelden gevoed, gewoonlijk vrij ruim voorzien zal zijn, öf ze onder te brengen bij de circulatiebank, die dan den stoot moet opvangen en dat ook, dank zij hare bijzondere positie, kan doen. Vóór dat de promesse vervalt heeft nu de debiteur gelegenheid voorraden van de hand te doen en vorderingen te innen zoodat, zonder schokken het geld, dat den deposant feitelijk door bemiddeling van de circulatiebank werd uitbetaald, aan deze laatste, door inlossen der promesse weder wordt ter hand gesteld. Hierbij zijn wij dan van de veronderstelling uitgegaan, dat het door de bank aan den debiteur gegeven voorschot, een gezond karakter draagt, dat het dus automatisch uit de voor verkoop aangeschafte goederen kon worden gedelgd. Doch wat zal het geval zijn indien de debiteur niet zoo voorzichtig is geweest, indien de bank bij het verleenen van het crediet niet streng Vastgehouden heeft aan de gezonde zakenopvattingen en den debiteur toestond de ter beschikking gestelde gelden in steen en ijzer vast te leggen? Zeker ook deze credieten zullen door middel van promessen liquide te maken zijn, doch de daardoor verkregen, betaalmiddelen, de aanwijzingen dus van directe koopkracht, staan tegenover objecten die door het gebruik dat van hen gemaakt wordt in het productie-proces slechts zeer langzaam iets van hun waarde aan het vervaardigde product afstaan — kortom objecten die niet direct ter beschikking staan, waar dus de koopkracht geen vat op heeft. Waar nu het geld echter de in hem schuilende kracht wèl wenscht uit te oefenen, krijgt men dus een geldaanbod, grooter dan de hoeveelheid direct beschikbare goederen met het bekende gevolg, dat, waar meer wordt aangeboden dan gevraagd, het aangebodene in waarde daalt. Waar nu die daling in het aangebodene, het geld, niet in dat geld zelf is uit te drukken, althans niet in normale omstandigheden, waar de circulatie van alle geldteekens vrijelijk kan geschieden omdat het geld zelf nu eenmaal dient om de waarde van al het andere in uit te drukken (denk er aan niet te meten) zal de invloed van de waardedaling van het geld zich demonstreeren in al het andere. Men zal, zooals reeds hiervoor gezegd, meer geld moeten geven voor eenzelfde hoeveelheid koopwaar als onder de vorige omstandigheden, of men zal een kleinere hoeveel-heid koopwaar geven voor eenzelfde hoeveelheid geld. Deze immobiele credieten nu, waren een der kenmerken van het Duitsche Bankwezen. Dieper op dit onderwerp door te gaan ligt 62 beperkter schaal, is het met de bankdeposito's. Ook daar zal door cheques of overschrijving vele malen van crediteur gewisseld worden zonder dat de voldoening geëischt wordt in gereede middelen. Doch hier wordt de crediteuren-wisseling wel degelijk bekend; dat is het kenmerkende onderscheid. De overeenkomst schuilt echter hierin, dat èn bankpapier èn boekcredieten gebezigd worden als betaalmiddelen, dat zij beiden schulddelgend vermogen bezitten, dat er dus koopkracht van hen uitgaat. Hoe grooter nu het bedrag is, dat aan bankdeposito's of creditsaldi den bankiers is toevertrouwd, hoe grooter het bedrag is dat, ongebruikt nog, als latente betaalmiddelen kan worden aangemerkt, doch wier werkdadigheid elk oogenblik van den dag kan worden opgeroepen. Het is als een goederenopslag op Veemen. Zoolang niet in het verkeer gebracht, heeft niemand eenig nut ervan. Doch alleen de wetenschap dat zoo noodig onmiddellijk de beschikking er over kan worden verkregen, zorgt dat de wèl in het verkeer zijnde goederen van dezelfde soort, niet in onbeperkte mate kunnen stijgen in prijs, omdat, zoodra die prijs boven een zeker peil zou komen, of ook, wanneer door consumptie een tekort dreigt té ontstaan, uit het Veem onmiddellijk zooveel wordt vrijgelaten, dat de verhouding in evenwicht blijft of hersteld wordt. bMkd'gk^e" ■ Kan ee" kooPman' eigenaar van de Veem-goederen, zijn tijd niet ma ing afwachten en brengt hij die goederen aan de markt, dan zal hij, om koopers te vinden, iets van zijn prijzen moeten laten vallen en daardoor een prijsdaling van de geheele goederen-massa teweegbrengen. Evenzoo is het met de credit-saldi. Onmiddellijk ter beschikking wanneer zulks noodzakelijk is, vormt de totale hoeveelheid een stillen druk op het totaal van de in gebruik zijnde betaalmiddelen, terwijl, wanneer de eigenaars het geld niet „stil" laten liggen, zij door goederen-aankoopen, die anders allicht achterwege bleven, een vraag op de markt doen ontstaan die de prijzen opjaagt, wat hetzelfde beteekent als een totale teruggang van de koopkracht van het betaalmiddel, komst'"" Wat nieromtrent credit-saldi is gezegd, geldt evenzoo voor de schen credit- toe8estane credieten. Zoolang een overeengekomen maximum nog saldi en toe- niet is bereikt, zal de rekening-houder het deel, waarover hij nog credteT ka" disPoneeren> aIs voorradig geld beschouwen. Bij aankoop zal hij dus zonder bezwaar cheques ertegen afgeven, evenzoogoed als de man met het credit-saldo. 63 Deze cheques hebben uit den aard der zaak een korten looptijd. Zij zijn niet, zooals bankbiljetten, c/rcu/fl/ie-middel, doch alleen en uitsluitend betaalmiddel. Zij kunnen in beperkten kring Cheques zijn van hand tot hand gaan, teneinde in zoo kort mogelijken tijd de fa^emi'ddel" plaats van bestemming te bereiken en daarmede hun loopbaan als betaalmiddel te beëindigen. In den tijd tusschen creëeren en intrekken heeft de chèque mogelijk verschillende malen als betaalmiddel gediend. De uitschrijver gaf hem aan een crediteur, waarmede deze laatste zijn vordering prijs gaf. De nemer gaf den cheque mogelijk in betaling aan een zijner crediteuren, deze overhandigde den cheque aan een bankinstelling, het zij in mindering van het debet-saldo, hetzij als vergrooting of het scheppen van een credit-saldo, die op haar beurt aan de betrokken bank remise of goedschrift, vraagt, remise in dezen zin dat de betrokken bank öf een cheque zendt op een groote Bank (b.v. te Amsterdam of Rotterdam) of aan deze laatste het bedrag door giro overmaakt. We betreden hier weer het terrein van de giro, ditmaal van de Algemeene banken, dat veel uitgebreider is dan dat van de circulatiebanken en waaraan nog steeds grooter uitbreiding wordt gegeven. Door steeds de clientèle op de voordeden te wijzen die deze wijze van betaling met zich brengt, wordt voortdurend gearbeid op dit lang nog niet voldoende ontgonnen veld. Dat voor de propaganda een krachtige steun wordt gevonden in den Rijks Post-chèque- en Girodienst, behoeft wel geen nader betoog. Wij zullen in het volgende hoofdstuk over de wijze waarop de Giromate begiro geschiedt een beschouwing geven; thans hebben wij ons bezig taa'milWe*' te houden met het karakter. En dat karakter is geen ander dan betaalmiddel — (geen overschrijving wordt aangevraagd, of er is een schuld te delgen) — te betalen. De giro vergroot dus het bedrag aan betaalmiddelen of maakt het bestaan van andere betaalmiddelen — b.v. bankpapier enz. — overbodig. Waar het onwaarschijnlijk is, althans de practijk wijst zulks niet uit, dat de andere betaalmiddelen door de giro minder worden, heeft dus de toevoeging van cheque en giro eenzelfde effect alsof de munten vermeerderd werden en zullen de gevolgen hetzelfde zijn. Wij moeten nog even in herinnering roepen hetgeen wij zeiden als een kenmerk van een gezond muntstelsel, n.1. dat de geldteekens, hoe verscheiden die ook mochten zijn, te allen tijde in eiken gewenschten vorm, dus ook in die van goud, zooals wij reeds 64 Onderlinge ongestoorde omwisseling der verschillende betaalmiddelen. Prijsniveau. Hoeveelheidstheorie. Herstelling van het evenwicht. meermalen opmerkten, het internationale betaalmiddel, moeten kunnen worden omgezet. Vóór den oorlog was dat in vrijwel alle landen het geval. De eene circulatiebank had te dezen opzichte wat vrijere opvattingen dan de ander, goud was er echter steeds te verkrijgen. Direct bij het uitbreken van den oorlog zien wij deze innige verbinding rauwelijks verbroken door de uitvoerverboden van goud Voorheen kon dus, door de vrije goudbeweging, zonder overdrijving gesproken worden van een algemeen prijsniveau voor de geheele wereld. Wij moeten dat prijsniveau eens wat nader beschouwen. Wat is daaronder te verstaan? Zooals wij hiervoor in den breede hebben uiteengezet en zooals wij in de inleiding reeds vooropstelden, is geld koopkracht. De totale hoeveelheid geld, die op een oogenblik die koopkracht wil uitoefenen, zal tegenover zich vinden de totale hoeveelheid goederen of diensten, die oogenblikkelijk ter ruiling worden aangeboden. De verhouding nu van die hoeveelheid geld en die hoeveelheid goederen en diensten vormt het prijsniveau. Dit is in korte trekken het door sommige geleerden vrij ingewikkeld gemaakte probleem, geschetst. Zeer zeker zijn er nog een massa factoren, die op die verhouding, dat prijsniveau inwerken, welker opsomming en bespreking ons veel te ver zou voeren. Houden wij ons bij het gegeven beeld. Wanneer nu in een gemeenschap b.v. een staat, door meerdere productie van een reeks goederensoorten de verhouding tusschen geld en goederen gaat afwijken van het algemeene prijsniveau, dan zullen eenerzijds de goederen minder waard worden door het grootere aanbod, dat zich anderzijds uitdrukt in een hoogere waarde van het geld blijkende uit de lage prijzen dier goederen. De andere staatsgemeenschappen zullen die goedkoope goederen willen bezitten en gaan die in het goedkoope land koopen. Het groote aanbod houdt op door den uitvoer, waardoor de prijs zich herstelt, hetgeen in de hand wordt gewerkt door de meerdere hoeveelheid geld, die voor de uitgevoerde goederen binnen de landsgrenzen is gekomen en daar koopkracht gaat uitoefenen. Vermeerderde hoeveelheid koopkracht tegen vermindere hoeveelheid koopwaar, beteekent prijsstijging. Zoodoende is het everwicht hersteld. Die van buiten ingevoerde koopkracht zal alleen in een vorm zijn aanvaard, die het voor het goederen exportee- 65 rende land mogelijk maakt om die eveneens als koopkracht aan te wenden, dus in den vorm van goud. Wij nemen hier eenvoudigheidshalve ineens den uiteindelijken vorm; zooals reeds hiervoor is gezegd, is onder de vrije handelsbeweging, de oervorm zoo vertroebeld, dat die bijna niet meer te onderkennen is. Nochtans bestaat hij en nemen wij hem als basis van ons betoog. Thans de andere zijde. Door vrijgevigheid van de banken zijn er meer credieten ontstaan dan voor de gladde economische ontwikkeling van een Staat wenschelijk is, of zijn die credieten verleend op objecten, die daarvoor feitelijk niet in aanmerking kwamen. Het gevolg is een vergroote hoeveelheid betaalmiddelen, waar- Gevolgen tegen geen evenredige vergrooting van de beschikbare goederen- v?" P-U88^" hoeveelheid staat met als gevolg, dalende waarde van het betaal- ' L middel, van het geld, zich uitend in hoogere goederenprijzen. Hooge goederenprijzen hebben op de buitenlandsche verkoopers een zelfden invloed als een boekweitveld op een bijenzwerm. Zij worden er door aangetrokken, brengen wat (zooals de bijen het/ stuifmeel), doch nemen iets beters mee (zooals de bijtjes de honig). Dat betere is in dat geval weer het internationale betalingsmiddel: het goud. Zoolang dus het geldstelsel gezond is, zoolang dus de geldteekens, die het verkeer bezigt, zijn om te zetten in het internationale ruilmiddel, is er tegen de:en gang van zaken weinig bezwaar, immers wanneer het kwaad door de te groote credieten veroorzaakt, niet te diep is ingeworteld, is een gouduitvoer het beste correctief. Wie heeft toch, in het algemeen gesproken, de zorg voor het Zorg voor goud? Dat is de circulatiebank en deze instellingen zijn op het JjjfJi"*6™* punt van gouduitvoer zoo gevoelig als barometers; zoodra zich in- taïïmfddeh vloeden van depressie doen gevoelen wijzen zij onmiddellijk op storm en stellen zich te weer. De condities worden verzwaard, bankwezen en handel zien den stormbal geheschen en nemen dienovereenkomstig maatregelen, waarvan een eerste symptoom is, dat de credieten worden beperkt, de betaalmiddelen krimpen dus in hoeveelheid — tegelijkertijd is door de goederenaanvoer van buiten en door den uitvoer van betaalmiddelen een corrigeerenden invloed op de prijzen uitgeoefend, zoodat al die factoren te zamen het prijsniveau weer hebben gebracht op de hoogte van dat der overige landen. Pract. Betaalmiddelen 5 83 als wij voor den oorlog kenden en zooals het wel weer zal komen ook, waren die hoogere prijzen voor andere Staten aanleiding om daarheen een deel hunner goederen te zenden of hun diensten aan te bieden (vracht, assurantie e.d.), waardoor bereikt werd, dat: a. de goederenhoeveelheid toenam, dus voorzien werd in het geconstateerde tekort ; b. de hoeveelheid koopkracht afnam, immers de geïmporteerde goederen moesten betaald worden. Die betaling geschiedde ook.door verrekening, waarbij de alge- Verrekening, meene banken een zeer voorname rol speelden. Laat ons eerst eens zien op welke wijze de verstoring van de koopkracht-evenwichtsstand in een land zich openbaart. Wanneer het buitenland, op de geschetste wijze, ingrijpt tot herstel van dat evenwicht, onstaan daardoor verplichtingen aan dat buitenland. Buitendien zijn er de verplichtingen uit het gewone zakenverkeer. Dat alles manifesteert zich in dien toestand, welke men de betalings- Betalingsbalans van een land noemt. Die betalingsbalans — de suffix duidt balans' dit reeds genoegzaam uit, — moet steeds in evenwicht zijn. Zijn er geen tegenvorderingen, die men het crediteurenland kan aanbieden, dan moet op andere wijze daarin voorzien worden. Nu is er nimmer een toestand van volmaakte rust in die balans, d.w.z. dat het nimmer voorkomt, dat een vordering en schuld elkaar volmaakt op hetzelfde oogenblik opheffen. Er zijn dientengevolge ( schommelingen, die zich weerspiegelen in den wisselkoers. Wellicht zou men zeggen dat men beter kon spreken van wissel- Innige sakoersen, doch het verband tusschen de verschillende landen ten n,enhang. opzichte van de wederzijdsche verplichtingen is zoo groot, de communiceerende vaten werken zoo sterk, dat tenslotte de stand van de betalingsbalans in een enkel cijfer, de gecondenseerde wisselkoers, is saam te vatten. Wie hieromtrent meer wenscht te weten, zij verwezen naar de bespreking van de Schar'sche methode door den Heer P. van Voorst in de Accountant van October, November en December 1914 en het boek Der Auslandische Zahlungsverkehr van Dr. G. J. van der Heijden. Niettemin komen geringe afwijkingen, door den voortdurenden Werkzaamstroom van transacties voor en zijn bepaalde afdeelingen der {Jeld der Ar_ algemeene banken — de arbitrageafdeelingen — er onmiddellijk gebij, om die afwijkingen te benutten, hetzij om ontvangen opdrachten op de voordeeligste wijze uit te voeren, hetzij om zelfstandige transacties uit te voeren. 90 Premiepolitiek. Vrije goudmarkten. Geringe goudvoorraad. Smeltingswet. De toekomst. beduidde, naar onder overschreden werd en de valuta daardoor „entwertet" was. Het spreekt van zelf dat het internationale bankwezen voor deze handelwijzen zich wapende, door b.v. bij transacties met de Duitsche geldmarkt, het koersrisico voor rekening dier banken aldaar te laten, wat natuurlijk niet bevorderlijk was voor het vlot verloopen der internationale verrekening. De Banque de France „beschermde" haar goudvoorraad weer op andere wijze. Niet door wettelijke voorschriften gebonden om haar biljetten in goud in te lossen, immers de ecu's — de zilveren vijffrancstukken — zijn tot onbeperkt bedrag wettig betaalmiddel, „plaagde" zij de arbitrage graag door aan de vraag naar goud slechts ten deele te voldoen en de rest in Hlver te betalen. Wenschte de arbitrage toch het goud — wel, het was te krijgen, mits er een premie voor werd gegeven. Omgekeerd bevorderde zij-den goudinvoer door premies boven haar standprijs te betalen en ook door de tegenwaarde van verscheept goud, direct ter beschikking te stellen. Deze laatste handelwijze werd ook door de Nederlandsche Bank vaak gevolgd". De markten die nimmer eenige hinderpaal, dan alleen discontoverhooging als dit noodig bleek, in den weg legden, waren de Londensche en de Amsterdamsche resp. Rotterdamsche (door de Bijbank der Nederlandsche Bank). Nimmer zijn dan ook, ten opzichte van de Nederlandsche Markt klachten vernomen over het gebruiken van kleine middelen. Er zijn toch in het verleden perioden geweest, waarbij een verdediging met hand en tand van den goudvoorraad der Nederlandsche Bank, met alle middelen verdedigbaar waren geweest. In Januari 1883 was de goudvoorraad toch geslonken tot ƒ4.942.000,— Het was toen dat de bekende smeltingswet tot stand kwam, die nimmer in werking behoefde te treden. Ware toen de Bank „klein" geweest en had de betaling in den oervorm moeten plaats vinden, dan ware alleen zilver ter beschikking geweest, dat toen ongeveer 50J d. noteerde, terwijl de pariteit in de muntwet neerkwam op een noteering van 608/4 d. ongeveer. Hoe de toestand zich zal ontwikkelen is moeilijk te zeggen. Dat de Algemeene Banken straks weder hun belangrijke rol van bemiddelaars ter nivelleering van verschillen zullen opvatten, is vrijwel buiten kijf. Zij zullen echter zoo talrijke hinderpalen op hun weg vinden, dat het bedrijf slechts zeer moeilijk zal kunnen uitgeoefend 91 worden. Hoe de rol van de circulatiebanken zal zijn bij die inter- Waarschijnstaatsche verrekening, is veel moeilijker te zeggen. Zij zijn eigenlijk ciirtceuia*je*er als factoren uitgeschakeld, zoolang nog het embargo op het goud banken, ligt, terwijl door de enorme toename van de beschikbare koopkracht, hun ijzeren zakenprincipen, wat betreft de gouddekking hunner verplichtingen, zij ook eiken invloed missen op de gesteldheid van het loco-ruilmiddel. De bepalingen der muntwetten zijn niet terzijde gesteld, de goudpariteiten bestaan inderdaad nog, hoewel die thans zonder zin zijn door de uitvoer-verboden. De pariteiten van het loco-courant, die thans als verhoudingen Wisselkoervan de prysniveau's der verschillende landen, zich in de wissel- ^"h^op^den koersen uitdrukken, zijn zoo wisselvallig, missen zoo eiken grond huidigen van beoordeeling, dat de interstaatsche verrekening uiterst be- stand der zwaarlijk zal kunnen geschieden. . niveau's Wel zullen op zich zelf staande transacties blijven voorkomen, doch dan zal de overheid voor elke opheffing van het uitvoerverbod hare sanctie moeten geven, ja meer, zij zal het alleen toestaan indien er zeer hooge belangen daardoor gebaat zijn. In den Goud-transongeregelder toestand, zooals die in de naaste toekomst zich nog ^f0p^g a?lee~n aan ons voor zal doen, is dan ook geen vaste lijn aan te geven door de hoe de waarschijnlijke loop zal zijn van de beide pariteiten: die Overheid, van het goud en van het loco-courant. Dat echter het goud zijn geschiktheid als internationaal ruilmiddel zal behouden, staat vast. Resumeerende hetgeen in dit hoofdstuk is besproken krijgen wij dan in de eerste plaats de enorme besparing op het ruilmiddel Besparing door de onderlinge samenwerking van plaatselijke instellingen — bidder door de instelling van de clearing. Waar op het Continent inclusief clearing. Groot-Brittanje, de clearinghouses zuiver de plaatsen van verrekening bleven, zooals de beurs de plaats is waar transacties besproken en afgesloten worden, daar zien we dat in de Vereenigde Staten bij enkele, dwingende gelegenheden, die clearinghouses zelve een ruilmiddel schiepen om in een plotseling optredend tekort aan andere ruilmiddelen te voorzien. In het algemeen dient dus de clearing niet als een schulddelging, doch worden de verschillende Clearing schulddelgende bewijsstukken (quitanties, chèque's, wissels e.d.) op ^elgen^verzoo eenvoudig mogelijke wijze verrekend. mogen. Met de giro is het anders gesteld. Ook hier een verrekenmethode, die het gebruik van chartale ruilmiddelen overbodig maakt. Edoch 92 ka°n koo"- d°°r dC overwiJzing kan men een schuld delgen. Men kan dus kracht wör- ze£gen dat alle middelen die voor overwijzing worden aangehouden, den uitgeoe- geld zijn in de beteekenis, die wij er aan hechten: de belichaming fend. van koopkracht. De giro heeft deze eigenschap dus op declearingvoor. De internationale verrekening is van veel verdere strekking. Hier treden niet meer personen tegenover personen, maar meer sche'verr" V°lk tegenover v0,k- Wel zal de wilsuiting van een deel van een kening is de volk een krachtigen invloed kunnen uitoefenen, b.v. door aankoop verrekening van goederen in het buitenland, doch veel meer dan bij de vorige van groote verrekenmethoden heeft men bij.de interstaatsche verrekening te groepen. doen met groepen en saido>s van vorderingen of vorderingen en schulden, die zich concentreeren op weinige punten, circulatie-' Wa3F de circulatiebank in het interstaatsche verrekenings-proces bank. " wordt betrokken, is eerst recht sprake van vordering (of schuld) van volk tot volk. Indien de buitenlandsche portefeuille in werking treedt of goud moet naar andere gewesten verhuizen, dan is dat om het saldo schuld in den oervorm, in de absolute tegenwaarde van het geleverde in den universeelen geldvorm, van een bepaalden staat aan de andere staten te voldoen. Wij zijn hiermede aan het eind gekomen van onze beschouwingen over betaalmiddelen en verrekenmethoden. Bij de geschetste ontwikkeling is getracht om stap voor stap na te gaan hoe men langzamerhand vervreemdde van de gewoonte om voor een in ruil gegeven voorwerp of gepresteerden dienst, een volwaardig object terug te verlangen, doch zich tevreden stelde met een aanwijzing op zulk een volwaardig object. Hoe daarna die aanwijzingen dezelfde bleven, doch het volwaardige object slechts gedeeltelijk aanwezig was en voor het andere deel eveneens in aanwijzingen op andere objecten (wissels-beleeningen enz.) dan wel het geheel deze basis mist, indien die aanwijzingen door den Staat zijn uitgegeven en alleen de autoriteit van dezen die aanwijzingen als geld deden circuleeren, doch dan ook alleen maar binnen de landspalen. Dat niettegenstaande dit alles, wanneer het geldstelsel goed geregeld was, het volwaardig internationaal ruilmiddel verkrijgbaar moest zijn om in het wereldverkeer nu en dan diensten te verrichten wanneer de evenwichtstoestand op een punt dreigde verstoord te worden. Doordat slechts nu en dan het volwaardig ruilmiddel te baat 93 wordt genomen, kan zonder grove overdrijving gezegd worden, dat de ruil, de geheele wereld over en zeer zeker in de beschaafde landen met betaalmiddelen tot stand komt, die zich op crediet baseeren. Met en door dit crediet verschaft men zich weer nieuw crediet, hetgeen weer beschikking over nieuwe koopkracht beteekent. Deze structuur baseert zich geheel op het vertrouwen. Wankelt die basis, beperkt zij zich, dan loopt de geheele structuur gevaar. Hoe meer geperfectioneerd nu dat geheele gebouw is opgetrokken, hoe grooter het gevaar, dat bij een geringe depressie reeds, het geheel of een deel dreigt ineen te storten, waartoe dan een voldoende steun alleen kan worden verkregen van het volwaardige ruilmiddel, dat vóór den oorlog alleen het goud was. Doch zelfs, hoe perfect het crediet-gebouw ook is, het is niet mogelijk alle ruiltransacties door koopkracht, die alleen op crediet berust, te doen plaats vinden; er zal steeds een zeker deel tot stand komen door middel van geldteekens, waar het credietkarakter geheel aan ontbreekt of waar het zoo verborgen is, dat het groote publiek die crediet-factor niet opmerkt. Als zoodanig kunnen de teeken-munten of (in Engeland en Duitschland) de grove zilveren pasmunten worden aangemerkt. Wij hopen echter in deze schets duidelijk te hebben gemaakt dat: de basis van de wereldtransacfies nog steeds is, als in de oudste tijden, een ruilobject, dat in zich zelve de waarde vertegenwoordigt van het in ruil gegeven goed; de basis in een bepaalde gemeenschap, zich moet aanpassen aan die van de wereldtransacties, doch dat verder de koopkracht belichaamd kan zijn in die voorwerpen of die verrichtingen (giro), welke in die gemeenschap schulddelgend vermogen bezitten, die dus circuleeren als GELD. HËliiBftHKWiZEH PRfl'CTISCHE Bf^aAiMfDDJKii: : iSÉl KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0845 7720 HET BANKWEZEN. PRACTISCHE BETAALMIDDELEN EN VERREKEN-METHODEN DOOR W. F. ZUURDEEG. G. DELWEL - WASSENAAR. 1921 "6 JUII 1924 Gedrukt ter Flakk. Boek- en Handelsdrukkerij, Middelharnis. INLEIDING. Wanneer wij een verhandeling gaan schrijven over practische betaalmiddelen, dan is het noodig eerst duidelijk te bepelen wat onder betaalmiddelen wordt verstaan. Wanneer we goederen koopen of diensten voor ons laten verrichten dan hebben we daarvoor iets in ruil te geven dat den verkooper der goederen of hem die den dienst verricht voor het oogenblik bevredigt. Het behoort tot de groote uitzonderingen indien het in-ruil-gegevene iets anders is als Geld. Als geld doen dienst in een Staatsgemeenschap, alle mogelijke vormen van betaalmiddelen, die het modern verkeer aanwendt voor de zooeven genoemde doeleinden; het kunnen zijn: de metalen geldstukken in hun uitgebreide nuancen; papiergeld en papieren geld; cheques en giro's; voor de internationale ruil is de keus van ruilmiddel zeer veel beperkter. Het is niet de bedoeling hier diep op de economische vraagpunten in te gaan die met het begrip geld samenhangen1). Toch dienen wij, tot goed begrip van hetgeen hierachter volgt, ons standpunt kortelijks uiteen te zetten. Het geldbegrip is het best te definieeren door kort en bondig te verklaren: Geld is koopkracht. Alle hierboven genoemde betaalmiddelen hebben de kracht om iets te koopen of om een schuld, door een vroegeren koop ontstaan, te delgen. Onder welken vorm geld ook optreedt, steeds zal het zijn een tusschending, dat mogelijk langen tijd latent kan blijven, doch eindelijk zijn bestemming volgt: te worden aangewend tot bevrediging van de behoefte van hem of hen, die op bepaalde oogenblikken de beschikking over geld hebben. Het is als een werktuig dat men zich aanschaft om mee te arbeiden. Geld is nimmer einddoel; het is een tüsschenvorm waarin een 1. Hiervoor verwijzen wij naar de deeltjes bewerkt door Mr. Dr. G. M. Verrijn Stuart. 4 elk de goederen waarvan hij afstand wenscht te doen, of de diensten die hij presteert brengt om te gelegenertijd door hem begeerde zaken aan te schaffen. Men kan met geld een massa bereiken, doch slechts dan, wanneer het zijn functie verricht: wanneer het wordt in ruil — dus in betaling — gegeven, voor die voorwerpen of diensten die voor verwezenlijking van het nagestreefde doel noodig, nuttig, of wenschelijk zijn. Hoever de koopkracht van het geld gaat zullen wij eveneens buiten beschouwing laten: de behandeling daarvan zou ons evenzeer te ver op het economische terrein brengen. Ook het onderzoek naar den oorsprong der koopkracht — of die uitsluitend uit de inkomens van de individuen voortkomt of ook uit andere bronnen, laten wij om dezelfde redenen rusten. Toch wenschen wij ten opzichte van de koopkracht ons standpunt te verklaren. Onzes inziens is ft een zeer innig verband tusschen de hoeveelheid betaalmiddelen, die op een bepaald oogenblik ter beschikking staan en de hoeveelheid goederen en diensten die daartegenover ter behoeftebevrediging worden aangeboden; de verhouding tusschen de beiden bepaalt de densiteit der koopkracht. Het te behandelen onderwerp zullen wij als volgt verdeden: Vooraf gaat een historisch overzicht van de ontwikkeling van het geld. Daarna een bespreking van eenige typische geldstelsels. Voorts een behandeling van de moderne betaalmiddelen. Ten slotte een hoofdstuk over de verrekenmethoden. 25 Dat met de veelheid van banken en bankjes enorm veel gezondigd werd tegen gezonde opvattingen en dat die vele fouten niet ongewroken bleven, behoeft geen lange uiteenzetting. Over de credietverleening van banken, ten opzichte van de betaalmiddelen en den invloed daarop, zullen wij in een later hoofdstuk gelegenheid hebben te spreker. Het zij hier vermeld dat niettegenstaande alle, en daaronder zeer zware, schaduwzijden, het ontwikkelende verkeer iets anders vroeg dan het zware, voor grootere betrlingen zoo onmogelijke hard geld en dat daarom het papieren ruilmiddel hoe langer, hoe meer ingang vond. Volledigheidshalve zij hier nog vermeld de oprichtingsjaren van A^^an eenige bekende banken, nüL die van Kopenhagen in 1736, de Bank ke(K der Vereenigde Staten van Noord-Amerika in 1794, de Bank van Frankrijk in 1800 de Seehandlung in 1772; al deze banken vonden hun ontstaan door den wensch der betreffende regeering om op gemakkelijke wijze aan middelen te komen, waartoe zij die banken bezigden. Een andere reden voor de oprichting van emissiebanken, een die sympathieker aandoet dan de redenen die wij tot nog toe leerden kennen is deze, welke voorzat bij de oprichting van een Girobank, die in verbinding met een disconto en beleenbank in 1765 door den koning van Pruisen in Berlijn werd opgericht en verder de Girobank in Pruisen overwegingen die tot de oprichting van de Nederlandsche Bank in 1814 leidden. Bij de eerste bank heette het: zu mehrerem Vortheile des Commerz, de aanleiding te zijn en, omdat het kapitaal niet spoedig bij elkaar kwam, fourneerde de Koning van Pruisen 8 millioen thaler uit de schatkist en stelde zich zelf en zijn opvolgers aansprakelijk voor de richtige nakoming van de verbintenissen der bank om „die Rechten unserer Unterthanen mit Nachdruck zu fördern". Per 1 Januari 1767 verkreeg de bank het recht om noter uit te geven om „das Bancogeld gleich und für alle unsere Unterthanen allgemein zu machen, auch ohne Unterschied mit dem geprSgten Gelde circuliren, hierdurch dessen Masse vermehren, die Zinsen vom Gelde aber verringern, die Handelsgeschafte erleichtern und dem Commercio überhaupt ein unfehlbares Mittel verschaffen zu sollen, sich immer mehr und mehr auszubreiten und die Hindernisse welche bishero desser Flor und Fortgang aufgehalten haben, möglichst aus dem Weg zu raumen." In de Koninklijke Boodschap, waarbij de Souvereine Vorst de 37 hoewel van een juiste stelling uitgaande, vergaten geheel dat er nog andere betaaln iddelen waren, dat er nog geld in anderen vorm was, dan alleen goudstukken en banknoten, en dat die betaalmiddelen dezelfde uitwerking hadden als bestonden zij uit ongedekte of ten deele gedekte notes. De Banking-mannen vergaten, dat de afvloeiing, waarop zij rekenden, wel eens in een minder gewenschten vorm zou kunnen geschieden nl. in dien van goud, waardoor het dekkingspercentage van de overblijvende notes, verhoudingsgewijs een te sterke vermindering zou ondergaan. De wenschelijkheid. eener herziening van die o.i. verouderde voorschriften waaronder de Bank of Engeland werkt is voor twee jaar aan een Commissie ten onderzoek aangeboden. Het rapport — het z.g. Cunliff-report — komt echter tot de overtuiging, dat de toestand niet gewijzigd behoeft te worder. Wat er mettertijd met de currency-notes zal geschieden is niet te zeggen. Momenteel — September 1919 - circuleeren nog 330 a340 millioen pond dezer notes, zuivere muntbiljetten dus — zuiver papiergeld, daar de gouddekking van geen beteekenis is. Naast de circulatiebank staan de algemeene banken, die behalve tegen de lorogelden ook tegen verleende credieten, cheques op zich laten trekken en daardoor het bedrag aan actieve betaalmiddelen tot ongelimiteerde hoogte kunnen opvoeren. Als kenmerk wenschen wij echter nadrukkelijk naar voren te brengen, dat althans vóór den oorlog, voor ieder die goud noodig had, hetzij voor betalingen in het gewone verkeer, hetzij voor transacties in het internationale verkeer, dit goud steeds ter beschikking stond. De Bank of Engeland legde nimmer hinderpalen in den weg, terwijl door het wekelijksch aangevoerde goud uit de productielanden, dat ter Londensche markt kwam, gegadigden steeds hun behoeften konden dekken. Het is daarom, dat kon gezegd worden, dat het Engelsche geldstelsel op goud gebaseerd is. De vorm van de afvloeiing. CunliffReport. Currencynotes. Vrije goudmarkt. De basis van het Geldstelsel in de Vereenigde Staten van Noord- Vereenigde Amerika is de dollar — bij de tegenwoordige gesteldheid van dat Noord Ame geldstelsel: de gouden dollar. De geschiedenis van het muntwezen rjka. in de Vereenigde Stater is in vele perioden een ware lijdensgeschiede- 38 nis. Ten speelbal van op eigenbaat bedachte of door belanghebbenZilverman- den omgekochte politici is er, vooral ten opzichte van het zilver "alH'sten"6" en ook ten °Pzichte van net bankpapier, een gedragslijn gevolgd, die tegen alle gezonde opvattingen indruischte. Tot goed begrip van de situatie is het noodig, dat wij even uitvoerig bespreken de leer van de zoogenaamde Bimetalisten, die in de jaren 1870 tot 1895 zulk een geruchtmakende campagne voerden tot doorzetting van hunne beginselen. Markt-ver- Was gedurende de eerste 60 jaren van de vorige eeuw de verhouding houding tusschen de waarde van goud ei; zilver op de open markt edele me- & ° ... talen. tamelijk stabiel gebleven, op het eind van- de zestiger jaren zien wij een daling in den prijs van het zilver optreden, die eensdeels veroorzaakt werd door de betere behandeling van de ertsen, waardoor ook armere ertsen nog loonend geëxtraheerd konden werden, anderzijds aan de grootere productie, die het gevolg was van het openen van verschillende mijnen op vele plaatsen, over de geheele wereld verspreid. Houding Toen Duitschland den oorlog van 1870—1871 gewonnen had, vanDuitsch- besi00t net, over te gaar tot den zoogenaamden gouden standaard en tegelijkertijd het zilver, dat tot dan het hoofdbetaalmiddel was geweest der Duitschers, te ontmunten en de baren op de open markt te verkoopen, teneinde zich uit de opbrengst het goud te verschaffen, dat voortaan het betaalmiddel in Duitschland zou zijn, althans als basis ervan zou moeten dienen. Niet alleen dus dat een belangrijk consument van de markt verdween (immers als zoodanig zou het overwinnend Duitschland met zijn opbloeiende industrie en belangrijke zaken zeker kunnen gelden), doch deze gedachte consument trad nu met de producenten in de rij om het zilver op de markt te gooien. Het gevolg bleef dan ook niet uit; de prijs van het zilver daalde, zij het aanvankelijk ook nog langzaam, tot een Actie van steeds lager niveau. Het is duidelijk, dat de groote belanghebbenbendeni " den in deze' namenik de eigenaars van de zilvermijnen, dezen gang van zaken met leede oogen aanzagen. Zij 'lieten dan ook geen poging onaangewend om deze dreigende wolk te laten aftrekken. Daarbij vonden zij steun bij verschillende economisten, waaronder er van uitnemende reputatie, die van meening waren, dat in een goed geregeld muntstelsel het zilver niet ontbeerd kon worden en daarom eveneens pogingen aanwendden om den val in den prijs van het zilver tot staan te brengen niet alleen, doch die weer op het oude peil van ongeveer 60 a 61 d. op te heffen. 39 Deze economisten meenden, dat het door hen voorgestane doel bereikt kon worden, indien slechts een statenbond, waartoe dan alle groote staten zouden moeten toetreden, vast bleef houden aan de verhouding tusschen de waarde van goud en zilver, van 1 tot ongeveer 15J, welke verhouding in de bestaande muntwetten was vastgelegd. Het zal duidelijk zijn dat, bij een onderwerp zoo belangrijk als dit, doch daarentegen zoo populair, een elkeen meende een deskundig advies te moeten geven en de wereld in die dagen verdeeld was in twee groote kampen, namelijk die der Bimetalisten en die der Monometalisten, welke laatste voorstanders waren van den enkelen gouden standaard. Niet het minst waren de aanhangers van de Bimetalisten te vinden in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Daar toch bevonden zich een groot aantal directe belanghebbenden, m.a.w. mijneigenaars en smelters, partijen die dus belang hadden bij de stabilisatie van den zilverprijs. Deze schroomden voor geen enkel middel om hun doel te bereiken en wisten in connectie met hunne Europeesche geestverwanten o.m. te bewerken, dat er conferenties van vertegenwoordigers van belangrijke staten plaats vonden, die zouden trachten om ten opzichte van de tegenstrijdige leerstellingen tot overeenstemming te geraken. Er zijn drie van deze munt-conferenties gehouden en wel in 1878 te Parijs, 1881 eveneens te Parijs en in 1892 te Brussel. Op geen van deze conferenties, waar een massa leerrijke stellingen ten beste werden gegeven, is men tot overeenstemming gekomen, voornamelijk daarom niet, omdat het zilver, alle voorspellingen van zijn beschermers ten spijt, steeds verder in prijs daalde. Daartoe werkte mede de stopzetting van de vrije aanmunting van zilveren munten door bijkans alle landen. Alleen de Vereenigde Staten, en nu komen wij op het punt, waarop wij ten opzichte van het geld-stelsel bijzonderlijk de aandacht wilden vestigen, deinsden niet terug voor maatregelen op een schaal, waarvoor Amerika nu eenmaal in de wereld bekend staat. In 1878 wisten de zilvermannen door te voeren, dat de Vereenigde Staten tot den dubbelen standaard overgingen, door een wet aangenomen te krijgen, waarbij twee millioen zilveren dollars als minimum en vier millioen dollars als maximum maandelijks zouden worden aangemunt, de zoogenaamde Bland-Act. De verhouding tusschen de waarde van goud en zilver in de betreffende wet aangenomen, was die van 1 tot 16, niettegenstaande het zilver toen noteerde 52£ d., hetgeen uitkwam op een verhouding van ongeveer 1 tot 18. Voorstanders van het gebruik van twee metalen. Amerikanen. Munt-conferenties. Blijvende daling van den zilverprijs. Bland-Act 40 Twaalf jaar later was de zilverpartij nog zoo sterk, dat zij wist door te voeren dat een wet werd aangenomen, (bekend als de Stierman- Sherman-Act) waarbij de aankoopen door de Vereenigde Staten van zilver werd opgevoerd tot A\ millioen onzen per maand, hetgeen toenmaals ongeveer de helft van de totale wereldproductie bedroeg. Zelfs deze paardenmiddelen waren niet in staat om den prijs van het zilver op te houder. In dat gedenkwaardige jaar was de markt-prijs van het zilver 47u/16, hetgeen een marktverhouding aanwees tusschen goud en zilver van 1 tot 20. InEngelsch- Wij moeten hierbij nog vermelden, dat de Munt in Engelsch- JÜ?? Indië, waar de roepies werden geslagen, nog steeds niet gesloten vrije aan- r ° ° °. ö munting. was, hoewel vele Monometalisten in Engeland ten sterkste daarop aandrongen, omdat men door het openlaten van die muntfabriek de grootste onheilen vreesde. Het behoeft geen betoog, dat de zilvermannen in Amerika uit den treure deze vrije aanmunting ter versterking van hun doel aanhaalden. Immers, zeiden zij, het zooveel oudere Engeland, dat zooveel meer ervaringen op muntgebied heeft dan wij, laat de Munt, althans in een zijner Koloniën, vrij. Waarom zouden wij dan het voorbeeld niet blijven volgen? Pogingen Het dient nogmaals gezegd, dat alle pogingen, hoe krachtdadig ce" SMC" ook' °^ 'anSs welken weg ook verkregen, niet mochten baten. Het zilver noteerde in Jur i van het jaar 1893 op de markt in Londen niet meer dan 30 d., waarmede eenverhouding van 1 tot 31 tusschen de waarde van goud en zilver op de open markt werd vertegenwoordigd. Toen kon Engeland ook niet langer zijn koloniale muntVerbod van fabriek, openhouden en sloot deze voor de vrije aanmunting van in^gelsch- zilvergeld. Dat gaf ook aan de Vereenigde Staten den genadeslag, Indië;intrek- zoodat in datzelfde jaar de Sherman Act werd van onwaarde ver- king Sher- klaard, zeer tegen den zin van de zilvermannen in de Vereenigde man-Act. staten Waar nu de aanmunting van de dollars voortvloeiende i it de zoogenaamde Bland Act, absoluut buiten eenig contact met de behoefte aan zilveren ruilmiddelen in de Unie geschiedde, is het duidelijk, dat het muntwezen, overvoerd met zulk een enorme massa minderwaardige munten, tot in zijn grondvesten bedorven wasInvloed van Wij hebben het reeds gehad over de zoogenaamde wet van Gres- Gres^am™11 Iiam' ^eze wet deed z'cIt °°k ten 0Pz'cnte van de experimenten in de Vereenigde Staten gevoelen. Het goud, dat in het land aanwezig was, vloeide weg geheel volgens de Gresham-wet, waarbij} 41 het overschatte metaal het onderschatte verdrong; immers waar men met een Dollar in zilver, die ongeveer de helft van een gouden dollar waard was op de open markt, een evengroote schuld kon voldoen als met een gouden dollar en daarentegen goederen met een gouden dollar in het buitenland gekocht, in het binnenland slechts zilveren dollars opbrachten, was het duidelijk, dat men vooral ten opzichte van het buitenland met den gouden dollar betaalde, die daardoor in steeds grootere hoeveelheden over de grenzen ging, om zich binnenslands met de zilveren dollars tevreden te stellen. Over de gevolgen en invloeden van deze politiek op de prijzen in Amerika, zullen wij ons niet verdiepen. Dit ligt buiten het bestek. Echter heeft die politiek vooral tengevolge gehad, dat daaruit wantrouwen in de stabiliteit in de muntregeling is voortgesproten, Wantroueen wantrouwen eerst zich nog slechts gering en sporadisch vertoonend, langzamerhand in heftigheid toenemende en de voortbrenging in het algemeen en het geheele verkeer in het bijzonder onder zeer zwaren druk plaatsend. Eerst langzamerhand is Amerika van de gevolgen van deze avontuurlijke zilver-politiek hersteld. De groote opbloei van handel en nijverheid, de steeds toenemende bevolking en, het laatst niet Opbloei het minst, de situatie door den oorlog geschapen, hebben de strop ^imgdigIs voor Amerika aanzienlijk verminderd, terwijl wanneer men thans van de marktpositie wilde profiteeren, men zelfs op het aangekochte zilver (renteverlies buiten rekening gelaten) nog een winstje kon behalen, immers de noteering op de open markt is (September 1919) boven de 60 d. Nu moet tot goed begrip hierbij verklaard worden, dat de zilveren Zilver¬ dollars als zoodanig slechts in geringe mate circuleerden. Verreweg het grootste deel was in de kelders van de Treasury opgeborgen. Echter om de aankoopen te kunnen bewerkstelligen, had de regeering geld noodig en vond dat, door tegen het aangekochte zilver papieren geld uit te geven, de zoogenaamde zilver-certificaten, welke ook thans nog een belangrijke factor in de circulatie van de Vereenigde Staten vormen. Deze biljetten waren niet de eenige papieren ruilmiddelen, die men in de Unie kende; er waren ook de zoogenaamde green-backs, Greenstaatsmuntbiljetten nog dateerende uit den tijd van den Burger- ',ac*s' oorlog, waarvan een bedrag in circulatie gebleven was, waartegen een voldoende gouddekking was gedeponeerd. Het meest echter, certificaten. 42 NationalBanks. Basis der circulatie Staatsobligatiën. FederalReserveSysteem. Waarborg der circuleerendebank-noten. en die vormden het grootste deel van de circulatie, vond men de biljetten van de zoogenaamde National Banks. Deze Nationale Banken dateerden van het jaar 1863. Vóór dien tijd waren er een massa banken, die met meer of minder succes Notes in circulatie brachten, doch, in de eerste plaats ontbrak er alle systeem, in de tweede plaats miste men bij velen de zoo noodige kennis van het bankvak, waardoor allerlei excessen voorkwamen, die tot benadeeling van de inwoners leidden. In 1863 werd een wet aangenomen, waarbij vereenigingen van niet minder dan 5 personen het recht kregen, om bankzaken te drijven en Notes uit te geven, indien obligaties van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika bij den Minister van Financiën werden gedeponeerd: 90 % van de pariwaarde, indien het 6 % bonds waren, of de pariwaarde, indien het gold obligaties die minder intrest droegen, werd den Banken aan Notes door den beheerder van de schatkist overhandigd, die zij dan in circulatie mochten brengen. Over deze verstrekte Notes moest een belasting betaald worden. De gelegenheid om aldus banken op te richten werd gretig aangegrepen, zoodat, toen in 1914 de National Bank Act werd vervangen door die van het Federal Reserve System, er niet minder dan ruim 7000 van dergelijke instituten bestonden. Wij hebben hier te doen met een circulatie, die in weinig opzichten verschilt van die van de in het eerste hoofdstuk besproken Casa di San Giorgio; immers waren aan deze circulatie geer reëele waarden ten grondslag gelegd, (althars geen die gemakkelijk te realiseeren waren) doch staats-obligaties, welker looptijd onbeperkt was en waarvan de verkoop den banken vrijwel onmogelijk gemaakt was. Had het publiek ook al een waarborg in het kapitaal van de banken, veel gewicht legde dat niet in de schaal en nam men de Notes van de National Banl s, omdat men wist dat het praktisch niet anders was dan staatspapiergeld. Waar de obligaties van de Vereenigde Staten, die, zooals uit bovenstaande aanhaling uit de wet van 1863 blijkt, nog voor sommige categoriën 6 % intrest droegen, later werden ingewisseld en tenslotte de circulatie bestond tegen depót van 2 % obligaties, is het duidelijk dat de belegging in deze obligaties den Banken slechts verlies kon brengen, zoodat zij dus hun voordeel er in moesten zoeken de Notes in circulatie te houden en zoodoende, door middel van credieten, hun rekening te maken. Het is dan ook niet te verwonderen, dat ook deze vorm van 45 een basis krijgt, waarop hij met eenige mate van zekerheid zijn berekeningen kan gronden. Het hier bedoelde systeem is de zoogenaamde Gold Exchange öoldStandard. In het kort komt het systeem hier op neer, dat, hetzij s£nda"d! in het land zelve, hetzij in het buitenland een goudreserve wordt aangehouden, waaruit men kan putten voor de betalingen van geimporteerde goederen en die men weer aanvult door de opbrengst van de uitgevoerde koopwaren of gepresteerde diensten. Hieruit volgt dat er steeds een zeker evenwicht moet zijn tusschen inen uitvoeren, want wordt het evenwicht verstoord, dan zou bij grooteren invoer de reserve spoedig uitgeput kunnen raken, bij grooteren uitvoer er wellicht zoo'n overschot komen, dat men er geen raad mee wist. Ook hier komt het dus weer neer op maatregelen die er op berekend zijn om, indien noodig, den buitenlandschen crediteur in een gelijkwaardig object te betalen voor zijn leveranties of voor zijn diensten, (vracht, commissie, assurantie). De stabiliteit van de Gold Exchange Standard in Indië werd Stabiliteit, verkregen door regeeringshulp. De Secretary of State for India, de zoogenaamde India Council verkocht, vóór den oorlog althans, elke week, wissels op Indië tegen de bedragen die het gouvernement aldaar te vorderen had en schiep aldus een voldoend tegoed in Londen, zoodat de handel met Britsch Indië even regelmatig gebeurde en even weinig hinder ondervond van der minder stabielen staat van het eigenlijke ruilmiddel in Indië, als deed hij met één der in dit opzicht goed gesitueerde landen. Tenslotte willen wij nog een typisch geldstelsel, dat van Ar- Argentinië, gentinië bespreken. In Argentinië, als in zoovele Amerikaansche staatjes, heeft men indertijd enorm gezondigd tegen de reëele opvattingen omtrent de papiercirculatie. De elkaar snel opvolgende regeeringen zorgden elk voor zich van de korte spanne tijds, dat zij de macht in handen hadden, te profiteeren door zich „binnen te werken", hetgeen met behulp van de drukpers, die net zooveel De ijverige papiergeld maakte als men maar wilde, maar al te goed gelukte. pefS* Met den opbloei van den landbouw en van den handel met het buitenland braken ook te dezen opzichte helderder denkbeelden baan. Immers men begreep dat, wilde men een behoorlijke plaats in de rij der handelende naties innemen, men moest komen met een geldstelsel, waarop de buitenlandsche relatie kon bouwen. Echter waren de wonden door de roekelooze wijze van papier uit- 47 nomen heeft, slechts krachtig genoeg is om die maatregelen in de hand te houden. Dan doet de gesteldheid van de binnenlandsche Waaruit circulatie weinig ter zake en herhalen wij wat reeds in een vorig gCiJe^rcukï hoofdstuk is gezegd, dat men het geldstelsel gezond kan noemen, tiemiddelen wanneer het circuleerend medium zonder bezwaar kan worden in- bestaan, van gewisseld tegen het internationale ruilmiddel. on,d.?rjg?" schikt belang. De geldstelsels van alle landen ter wereld zijn tenslotte onder één der vier genoemde typen onder te brengen. Het Duitschland van vóór den oorlog kwam overeen met Engeland, ons land en de Latijnsche Muntunie en alle landen die hun muntstelsel op die van de Unie gebaseerd hadden, kwamen over- Classlfieen met dat van de Vereenigde Staten. Onze Indische Koloniën ceeri°g' in het bijzonder, dank zij het streven en de werking van de Javasche Bank, kwamen overeen met Engelsch Indië, terwijl wij ons niet aan een al te gewaagde voorspelling te buiten gaan, wanneer wij voor verschillende Europeesche landen, die een hoofdrol speelden in den oorlog, een geldstelsel voorzien, dat op dezelfde leest zal zijn geschoeid als dat van Argentinië, terwijl de overigen zich zullen richten op het systeem van den Gold-Exchange-Standard. HOOFDSTUK III. Moderne Betaalmiddelen. We zullen in dit hoofdstuk den invloed bespreken van de banken op de betaalmiddelen van een land. Daartoe is het noodig, die banken in twee groepen te splitsei, nl.: de circulatiebanken; de algemeene banken. De circulatiebank (de naam zegt in dit opzicht reeds genoeg) circulatie neeit tot taak de gemeenschap te voorzien van betaalmiddelen; bank. dat is tenminste een deel van haar taak. Zij vervult dit deel van haar taak door biljetten ter beschikking te houden voor het publiek, dat deze biljetten kan verkrijgen in ruil van verschillende objecten, die het óf in eigendom aan de bank afstaat (verkoop van specie, disconteering van wissels) óf tijdelijk in onderpand onder de macht van de Bank brengt (beleeningen). Het publiek bepaalt zijn eigen behoefte aan ruilmiddelen in Bevrediging dezen vorm, op welker bevrediging de Bank slechts een betrekkelijk der behoefte gerjngen invloed kan uitoefenen. Is er een levendig zakenverkeer, aan run- & & ... middel. dan zal allicht meer geld noodig zijn voor het behandelen daarvan en dat geld zal gezocht en verkregen worden bij de circulatiebank, hetzij door het in disconto geven van wissels, hetzij door het be- leenen van effecten. De eerste wijze is een gezonde, al zal ook de Bank voor excessen hebben te waken. Is de levendigheid al te sterk, zoodat er, wat men over de westgrens „overtrading" noemt, ontstaat, dan zal de Condities Bank door restricties, die voornamelijk bestaan in het verzwaren der condities, waaronder de disconto's genomen worden, daaraan paal en perk trachten te stellen. Hoewel in zekere mate afhankelijk van den wil van het publiek verkeer, kan de Bank ten deze haar passiviteit in een gunstig werkende activiteit omzetten. Wanneer de Bank toch bekend maakt, dat hare condities voor der Bank. 49 het in disconto nemen zijn veranderd, zal de handelswereld daarin een teeken zien, dat de algemeene toestand nauwlettend moet gadegeslagen worden. Immers op het centrale punt, de zetel der circulatiebank, is men onmiddellijk van elke strooming op de hoogte en kan men het geheel veel beter overzien dan de enkeling in zijn beperkten kring. Het is, sit venia verbo, als een spinweb: aanraking van een der web-draden reageert onmiddellijk op het middenpunt. Niet alleen de zakenman in privé echter, doch ook de geheele algemeene bankwereld zal bij het afsluiten van zaken terughoudender worden, zoodat in den regel, een disconto-verhooging het gewenschte effect teweeg brengt. Wij zeiden zooeven, dat het in circulatie brengen van biljetten tegen disconteering van wissels een gezonde weg was. Dat dient nog even te worden toegelicht. Het is in het algemeen, zoowel als in het bijzonder belang indien een koopman zijn kapitaal zooveel malen als mogelijk is kan omzetten. Ware hij uitsluitend tot eigen middelen beperkt, dan zou hij, indien in de branche waar hij in handelt, de betalings-gewoonte 3/m is, terwijl hij grondstoffen bijv. contant moet koopen, drie maanden moeten wachten tot zijn afnemer betaald heeft, eer hij weer goederen of grondstoffen zou kunnen inslaan. Op die wij^e zou hij ten hoogste vier malen per jaar zijn kapitaal kunnen omzetten en waar hij een winstmarge noodig heeft voor zijn levensonderhoud, die winstmarge evenredig grooter moeten maken naarr mate hij zijn kapitaal mindere malen omzet. Wordt hem nu door de circulatiebank gelegenheid geboden onmiddellijk na de aflevering het geld, dat zijn afnemer schuldig is, te ontvangen, zij het dan onder aftrek van een matig bedrag aan rente, dan kan hij onmiddellijk weder aan den gang gaan en waar zooals gezegd, zijn winstmarge omgekeerd evenredig is aan het aantal malen van kapitaal-omzet, kan hij de goederen goedkooper leveren en wint •dus de Gemeenschap ermee. De circulatiebank wacht nu, inplaats van den koopman, op den vervaltermijn en incasseert dus de vordering na drie maanden, waardoor zij de biljetten, die zij aan den koopman voor zijn vor¬ dering betaalde, weder terug krijgt. Dit automatische terugvloeien van uitgegeven biljetten is het gezonde in de positie. Op deze wijze kan gezegd worden, dat geen Pract. Betaalmiddelen 4 Gevoeligheid van het centrale punt. Snel verkeer economisch belang. Winstmarge. Automatisch terugvloeien. 50 biljet méér in de circulatie blijft, dan het verkeer behoeft. Ook economisch gezien is er geen enkel bezwaar tegen in te brengen: tegenover een geldvermeerdering staat een goederenvermeerdering, zoodat het evenwicht niet verstoord wordt. De industrie wordt de gelegenheid geboden meer te produceeren, wat economisch evenzeer een weldaad is, omdat daaruit allicht billijker prijzen of betere qualiteiten zullen voortvloeien, tjfai Paraatheid De Bank heeft slechts te zorgen, dat, om paraat te zijn tegenvan de Bank buitenlandsche crediteuren, een bepaald deel van het intertegenover r het buiten- nationale ruilmiddel als dekking van de uitgegeven biljetten aanland, wezig is; voor de rest kan alles automatisch in orde komen. Echter komen verschillende invloeden deze mooie kern vertroebelen. Daar zijn bijv. de accomodatie-wissels, financie-wissels, credietwissels, of hoe die papieren ook meer mogen heeten, die van aanzijn weinig verschillend van de wissels, die voor transacties, als hierboven omschreven worden gecreëerd, een funesten invloed op den gang van zaken uitoefenen, omdat er een reëele basis aan ontbreekt. We spreken over deze wissels nog wel bij de behandeling der algemeene Banken. Een ander object, van even vérstrekkenden invloed, is de beleening. Laat ons eerst zeggen in welke gevallen wij een beleening niet bepaald strijdig met het algemeen belang achten. Beleeningen. Indien tengevolge van omstandigheden, wij denken bijv. bij graan-importen aan seizoen-omstandigheden, het noodig is een grootere hoeveelheid goederen in te slaar, dan voor oogenblikkelijk gebruik kan worden aangewend, en de importeur, zoodanigen overvloed van middelen missend om de geheele partij ineens te betalen, voor het deel, dat in een latere periode wordt gebezigd, een leening sluit, kunnen wij dit niet bepaald een ongezonde transactie vinden omdat de nadeelen, die er aan dezen vorm van beleening zijn verbonden, wellicht dubbel en dwars worden goedgemaakt door de voordeden, straks de beschikking te hebben over grondstoffen, wanneer die alsdan op de open markt moeilijk te ver- Beleening kritèen ziJn' op fondsen Anders is de situatie ten opzichte van de beleeningen op fondsen, vergroot de De fondsen, de schuldbrieven, zijn t.z.t. op de markt gebracht ruümhlde- en De*aa'd- daarvoor ontvangen geld is gebruikt voor de doel- len. einden, waarvoor de leening werd aangegaan, zoodat er te dezen 51 opzichte een soort rust-toestand is ingetreden. Over de periode waarop een leening geclasseerd moet worden en waarin het wel eens noodig is, om ter overbrugging van den eersten termijr gebruik te maken van vreemd geld (prolongatie) spreken wij niet. Waar het hier om gaat is, dat schuldbrieven, die niet als wis- Gebreken, seis automatisch binnen korten tijd afloopen, die ook niet met het doel, waarvoor ze thans worden aangewend, zijn gecreëerd, gebezigd worden als middel om daartegen direct opvraagbare circulatie middelen in het verkeer te brengen. Hier hebben we dus geen betaalmiddelen, wier creatie staat tegen een equivalent goederen, doch tegen schuldbrieven, die reeds vroeger dienst deden en feitelijk niet meer uit hunne bewaarplaatsen hadden mogen opgehaald worder. De aldus verkregen ruilmiddelen vermeerdereen dus het totaal in circulatie en oefenen daardoor een invloed uit, die zich, altijd wanneer de bewerking op groote schaal geschiedt, op de prijzen van goederen en diensten doet gevoelen. Het spreekt van zelf, dat ook hier de circulatiebank, door hare Politiek der taneven, regelend en zoo noodig remmend kan werken en laat cir«ü*tieons er onmiddellijk aan toevoegen, dat het kwaad, uit beleeningen b8nk" voortspruitend slechts voor een klein deel bij de circulatiebanken schuilt en dat de algemeene banken hierin een veel grootere rol spelen. De circulatiebanken hebben echter de gelegenheid geopend de fondsen-beleeningen bij hen te sluiten en als zoodanig moeten wij deze materie ook hier bespreker, vooral ook omdat er door de oorlogsomstandigheden door de circulatiebanken te dezen opzichte zooveel is gezondigd geworden. De enorme bedragen, die zij den oorlogvoerenden zoowel als den neutrale staten ter beschikking stelden tegen niet anders dan de staatsschuldbrieven, die dar z.g. in beleening werden gegeven, zijn niet uit te spreken. Het ergste is dat de biljetten die tegen die beleeningen worden Biljetten gegeven, zich in niets onderscheiden van die, welke tegen gezonde drculeeren zaken worden geëmitteerd, zoodat het publiek, geen onderscheid dooreen' wetend, de biljetten als gelijkwaardig aanneemt. Dit is op zich zelf juist, omdat dit gelijke schuldverplichtingen van de circulatiebank vormen. Zij oefenen gelijke koopkracht uit en hebben in hun algemeen totaal gelijken invloed op de prijzen d.w.z. dat, als de tegen de beleening verkregen biljetten, ten overvloede tegen inproductieve diensten of voorwerpen in betaling worden gegeven 0efenen hun invloed dubbel zoo slecht is, omdat die koopkracht thans u?*pkracht 52 gelijkelijk verdeeld moet worden over het totaal beschikbare goederen-quantum, hetwelk door aanwending van die uitgegeven biljetten niet is vermeerderd geworden. De circulatiebanken beoefenen nog een tak van het bedrijf, dat evenmin als de beleeningen hun uitsluitend domein is gebleven; Giro-ver- wji bedoen de giro. Het giro-verkeer, dat door de voornaamste keef* circulatiebanken wordt onderhouden, dient in de eerste plaats om het gebruik van andere betaalmiddelen, in het bijzonder hard geld en bankpapier, te vervangen en den omloop daarvan te beperken en er daardoor op te bezuinigen. De duitschers spreken van Veredlung der Zahlungssitten en meenen daarmee dat, hoe minder tusschen-factoren bij de afwikkeling van een verplichting te pas komen, hoe sneller die afwikkeling dus gaat, hoe beter zulks voor het verkeer in het algemeen is. Nu dienen twee dingen in het oog te worden gehouden, n.1. dat: 1. de snellere afwikkeling minder betaalmiddelen noodig Voor en maakt; 2. dat noodwendig, wil de giro geen overwegenden invloed nadeelen Qp dg prjjzen gaan uitoefenen, een evenredig deel van de omloovan giro. pende büjetten en munten zullen moeten ingetrokken worden. Zeer zeker is het ontwikkelen van het giro-verkeer een economisch belang. Waar het harde geld, in het bijzonder het goud; voor andere doeleinden speciaal voor buitenlandsche schuldverbintenissen kan dienen, is het beter, dat dit buiten het verkeer blijft, waar het aan slijting enz. is onderworpen. Evenzoo kleven er aan het gebruik van bankbiljetten verschillende bezwaren die, althans tusschen partijen die elkaar goed kennen, opgeheven kunnen worden. De bezwaren tegen het gebruik van chartale geldteekens, dat zijn die geldteekens die door of met medewerking van den staat het aanzijn kregen, zijn in hoofdzaak: de moeite van het natellen, de kans op bedrog door valsche biljetten en de kans op verlies door vergissingen of diefstal. Dit alles wordt door de giro terzijde gesteld. Immers men verzoekt de Bank (wij hebben voorloopig de circulatiebank nog op het oog) een zekere som uit eigen rekening over te boeken naar de rekening van de wederpartij. Voor de circulatiebank brengt zulk een overschrijving geen verandering in de positie. Waar toch als regel geldt, dat geen blanco credieten mogen worden verleend (met als de exceptio firmat regulam, het blanco crediet aan den Staat) en b.v. in Nederland de gouddekking evenzeer voor de rekening-courant-saldi geldt, blijft het der Bank gelijk of zij aan 61 buiten het bestek van dit werkje. Laat het voldoende zijn te zeggen, dat deze positie voor een niet gering deel er toe bijgedragen Aanleiding heeft, dat door de banken aansluiting werd gezocht, die tot de tot aaneenconcentratie van dat bankwezen heeft geleid. sluiting. Wat van immobiele credieten is gezegd, geldt nog in veel sterkere mate voor credieten die verleend worden voor absoluut improductieve uitgaven, zooals wij in den oorlog en zelfs ook nu nog aantreffen en aangegaan worden door de overheden van staat en gemeenten. Al wat door de Staten aan het groote oorlogsmonster geofferd is geworden, hier omdat men paraat moest blijven, daar uit droeve noodzakelijkheid, is ten opzichte van het geld een dubbel snijdend zwaard geweest. Eenerzijds vernietiging van bestaande producten en het vrijwel onmogelijk maken van nieuwe voortbrenging, anderzijds het in omloop brengen van geldteekens, het Overvloedig scheppen dus van koopkracht, die hoe langer hoe krachteloozer werd. m ■m'(1 biJ het 25-jarig bestaan der Reichsbank Reichs- uitgegeven, wordt de instelling van de giro uitvoerig besproken. bank-Direk- Wij nemen daaruit het volgende, vertaald, over. torlum. >jHet giro-verkeer is eigenlijk niet anders dan dat de relaties van eenzelfde Bank elkander betalen, zonder dat daarvoor contant geld gebezigd wordt; in plaats van de betaling in baar geld geschiedt de overschrijving in de boeken der Bank en wel zoodanig, dat de te betalen som gelds van het tegoed van den betaler in het tegoed van den ontvanger overgeboekt wordt. Daarbij komen dan nog het aannemen van betalingen in contant geld ter crediteering van de giro-rekeningen en het doen van betalingen in contanten ten laste van de giro-rekeningen, evenals allerlei transacties met de rekening-houders. De overboeking van groote sommen gelds in de boeken der bank is verre te verkiezen boven betaling in contanten. De moeite van het'nazien en van het tellen van het geld, het gevaar en de kosten van het transport van baar geld vervallen. De betaling die door de giro werd beoogd, is door de overboéking in de boeken der bank gedocumenteerd. Het onvermijdelijke afslijten van het in omloop zijnde harde geld, wordt voorkomen, wanneer het onaangeroerd bij de Bank ligt, evenals het renteverlies gedurende het heen en weer zenden. Deze voordeden worden nog veel grooter door de omstandigheid, dat wanneer het giro-verkeer eenmaal vasten voet heeft verkregen, de mogelijkheid van algeheele opvraging der gezamenlijke saldi geheel buitengesloten is, daar de handel, ook in tijden van crisis, het gemak van het giro-verkeer niet kan ontberen, en daarom zijn tegoed nooit geheel zal wegtrekken. Dientengevolge kan de bank de giro-saldi gebruiken voor het verleenen van crediet op korten termijn. Dit heeft een nieuwe zeer belangrijke besparing van contant geld tengevolge. Op grond van credietverleening komen de giro-saldi aan den eenen kant weder ten goede aan het vrije geldverkeer, aan den anderen kant worden zij zelf door credietverleening geschapen. De giro-gelden zijn daarom niet alleen met het oog op hun totale grootte aan geringe veranderingen onderhevig, en dus te gebruiken voor eene ruime verleening van crediet, doch zij verhoogen bovendien ook de regelmatigheid der gezamenlijke bedrijfsmiddelen, welke der Reichsbank ten dienste staan, en maken daardoor ook mogelijk 79 dat van de uitgifte van bankpapier en het daartegen verworven bedrijfskapitaal een nuttiger en meer gelijkmatig gebruik kan gemaakt worden. Deze credit-saldo's hebben bovendien de middelen, welke de Bank tot het verleenen van credieten beschikbaar heeft, met honderden millioenen verhoogd: zij hebben aan den wisselhandel en aan het beleeningsbedrijf der Reichsbank die uitbreiding gegeven, welke door de snelle en buitengewone ontwikkeling van Duitschland gedurende de laatste 25 jaar noodig geworden zijn." Wil het giroverkeer goed werken dan is een vereischte, dat de Toename -in Neder- deelneming zoo uitgebreid mogelijk zij. Te dezen opzichte is in jan^ de laatste jaren in Nederland een verblijdende toename te boekstaven. De Nederlandsche Bank heeft niet die uitbreiding aan het giroverkeer gegeven als haar Duitsche zuster. Tot Augustus 1914 waren de bepalingen, dat voor stortingen in rekening-courant, anders dan als afdekking van een debet-saldo, provisie moest betaald worden, een hinderpaal. Ook stond zij tegenover de uitbreiding van het giro-verkeer anders dan de Reichsbank. Voor deze laatste was de uitbreiding van de credit-saldi een directe versterking harer positie, zooals zoo duidelijk uit het bovenaangehaalde betoog uithet Gedenkboek aan het licht treedt. De Nederlandsche Bank daarentegen heeft ook tegen hare credit- Positie der Neder- saldi de vereischte metaaldekking aan te houden, zoodat het haar j^^g^g in zeker opzicht onverschillig liet in welken vorm hare verplich- Bank is tingen waren: in die van biljetten, dan wel in die van saldi. Ook anders dan Hjp der ontbreken de bepalingen van „Mindest Guthaben aan het voeren Rgjg^sjja,,^ van een rekening bij de Reichsbank ten nauwste verbonden, zoodat, zooals gezegd, de aantrekkelijkheid, die een uitbreiding van het giro-verkeer voor de Reichsbank had, voor de Nederlandsche Bank niet bestond. Het optreden van den heer Mr. G. Vissering, als president der Nederlandsche Bank heeft merkbaren invloed gehad. Door woord en daad heeft hij in andere positie, in onze Oostindische koloniën, ontzaglijk veel gedaan ter bevordering van het giro-verkeer in die gewesten; het lag dus voor de hand, dat van zijn denkbeelden ook zou blijken toen hij als leider van het Nederlandsche geldwezen optrad. Om een paar voorbeelden te noemen: het innen van Groot- Propaganda. 80 Inrichting een beletsel. boekrente kan tegenwoordig door giro Nederlandsche Bank geschieden, terwijl ook de Rijksbelastingen door giro-overschrijving bij de Nederlandsche Bank kunnen voldaan worden. Toch belet de inrichting van haar organisatie een uitbreiding, als wij dat in Duitschland waarnemen. Waar het aantal eigen kantoren — de agentschappen — waar alleen rekeningen kunnen gevoerd worden, zoozeer bij dat van de correspondentschappen (gelegenheid tot verwisseling van bankpapier en het op beperkte schaal betalen van assignaties) ten achter staat, kan dergelijke uitbreiding ook niet geschieden.1) Uitbreiding door de algemeene banken. Giro door middel van de kassiersinstellingente Amsterdam. Zooveel te grooter is echter de uitbreiding bij de Algemeene banken. Was het voor een vijftiental jaren vrijwel uitsluitend de Twentsche Bank, (toen nog Twentsche Bankvereeniging, B. W. Blijdenstein & Co.) die op uitgebreide schaal een giro-verkeer met haar provinciale relaties onderhield — de enorme uitbreiding van de provinciale invloedssfeer dier instellingen, als Rotterdamsche Bankvereeniging, Amsterdamsche Bank, Incassobank en andere in de latere jaren verkregen, heeft in evenredige mate de uitbreiding van het giro-verkeer tengevolge gehad. In het bijzonder geldt dat voor het incasso-bedrijf. Waar voorheen de bankkantoren elkander in rekening crediteerden voor de geïncasseerde bedragen, waar later de zoogenaamde pasremise optrad, d.w.z. de afdekking van het geïncasseerde bedrag door middel van een cheque van gelijk bedrag op de Amsterdamsche relatie — daar is thans de verrekening vrijwel zonder uitzondering door middel van giro. Ook is, door een besluit van de drie bekende kassiersinstellingen te Amsterdam de giro niet meer beperkt tusschen de kantoren, die gelieerd zijn of een rekening voeren bij één bepaalde bankinstelling, doch kan een overschrijving geschieden naar welke bank ook, indien die slechts een rekening heeft bij één der drie instellingen en, zoover we weten, is er geen bank in Amsterdam, die dat niet heeft. Deze wijze van gireeren is echter ook door bemiddeling der Nederlandsche Bank mogelijk. Laat ons veronderstellen dat bank A. in Groningen, behoorende 1) Dit werkje was reeds gereed voor de pers, toen een circulaire van de Nederlandsche Bank kennis gaf dat zij de giro nog meer bij particulieren wenscht in te voeren. Hoewel zij dus alles doet om dat verkeer te bevorderen, blijven de bezwaren ten opzichte van haar inrichting bestaan. 81 tot de bankgroep R, te vergoeden heeft aan bank B. in Leeuwarden Voorbeeld behoorende tot bankgroep H. Bank R. te Amsterdam heeft hare van een rekening bij de Associatie-Cassa, Bank H. voert die bij de Kas- fefdTSro vereeniging. Nu vraagt bank A. aan haar Amsterdamsche relatie om door bemiddeling van de kassiersinstelling de vergoeding te bewerkstelligen aan bank H. bij de Kasvereeniging ten gunste van bank B. te Leeuwarden. Met eenige formulieren is de zaak in orde en heeft de verrekening plaats gevonden tusschen kantoren, die occasioneel met elkaar in verbinding zijn gekomen, zonder dat er maar kwestie is geweest van het gebruik van chartaal geld. Pogingen om het gebruik van giro te populariseeren zijn op grootere schaal gedaan door de Spaarbank te Rotterdam, die al Spaarbankreeds eenige jaren vóór den oorlog een giro-dienst voor haar in- &t0' leggers organiseerde. Heel veel gebruik werd er indertijd niet van gemaakt, waarschijnlijk door de onbekendheid wie er zich bij dien giro-dienst hadden aangesloten. Heel veel later heeft de Gemeente Amsterdam een gemeentelijk Gemeentegiro-kantoor ingesteld. Dit bestaat nog te kort om te kunnen zeg- &t0' gen of het bestaan een blijvend succes zal zijn. Wel zijn kort na de oprichting enkele organische fouten aan het licht gekomen. De meest uitgebreide poging is die van den Staat door de invoe- Rijks-giro. ring van den Post-Cheque- en Girodienst. Het aantal' deelnemers neemt geleidelijk aan toe en zal, gezien den loop dezer instellingen in het buitenland, waar ze b.v. in Duitschland, Zwitserland en Oostenrijk al een menschenleeftijd bestaan, nog wel sterker toenemen. Het feit, dat niet meer gebruik wordt gemaakt van deze nuttige Bepalingen instellingen, moet gezocht worden in het keurs van bepalingen uIt" waarin dergelijke overheids-instellingen worden geperst. Wij zouden te^n-"8 zeggen dat de koopmansgeest bij dergelijke instellingen ontbreekt, werken. Waar bij de Algemeene Banken het denkbeeld voorzit: wij zijn er voor het publiek, daar kan men bij die overheidsinstellingen eer het tegenovergestelde denkbeeld constateeren. In elk geval is in de laatste jaren een enorme toename te constateeren in het gebruik van giro voor het doen van betalingen. Hier- Bezuiniging door wordt op even groote schaal bezuinigd op het gebruik van °£ Jj** chartale ruilmiddelen en wordt dus, daar men niet kan zeggen nSmiddel. dat die vermindering in totaal (men zie de biljetten-uitgifte van de Nederlandsche Bank, de zilverbons van de Regeering — het feit Pract. Betaalmiddelen 6 82 dat in de oorlogsjaren nog veertig millioen zilvergeld werd gemunt en in het verkeer gebracht), de hoeveelheid koopkracht evenredig vermeerdert, waartegenover geen equivaleerende vermeerdering van de hoeveelheid direct beschikbare goederen staat met de reeds kortelijks aangestipte gevolgen. Het nut van de giro is echter te groot, dan dat men bestrijding van de minder heilzame gevolgen in de beperking daarvan zou in^h'611 moeten zoeken. Die moet eer gevonden worden in beperking van perking^van de chartale ruilmiddelen. Dit is nu zeer gemakkelijk gezegd, maar de hoeveel- vrijwel onmogelijk door te voeren. Daartoe zou eerst een jarenlang takf ruil'" doorgevoerde volksvoorlichting moeten plaats vinden: het publiek middelen. er toe te Drengen hun gelden in bank- of postrekening te deponeeren en alleen voor betaling gebruik te maken van het giro-biljet. Ten hoogste zou men eenig pasgeld behooren te houden voor betalingen, die nu minder geschikt zijn voor giroverrekening. Wij denken b.v. aan tramgeld e.d. Samenwer- Door innige samenwerking van de algemeene banken met de ken vfln fllle banken. circulatiebank, waarvan in de afgeloopen oorlogsjaren het nut wel is gebleken, zou dan het geldstelsel in goeden staat gehouden kunnen worden en behoed voor inflatie: het onevenredig creëeren van koopkracht ten opzichte van de goederenproductie. Interstaat- Rest ons thans nog de bespreking van de interstaatsche verserie verre™ kening. rekening. Om dat het beste duidelijk te maken moeten wij ons den toestand voorstellen, zooals die vóór den oorlog was — een toestand van het geldstelsel dus, waarbij, zooals wij als een der eerste eischen van een gezonden staat aanmerkten, het ruilmiddel, in welken vorm men het ook ontving, zonder bezwaar was om te zetten in dien vorm, die het beste voor de gestelde doeleinden paste. Wij hebben reeds gesproken van het innige verband dat er toen Onderling bestond tusschen de geldstelsels van de verschillende landen. Men verband. zou dat verband het beste kunnen schetsen als een reeks communiceerende vaten, waarbij elk vat het geldstelsel van een bijzonderen staat voorstelde. Werd nu de hoeveelheid beschikbare koopkracht in een der Staten op ongezonde wijze vermeerderd, dan trad onmiddellijk de nivelleerende invloed op. Internatio- Wij hebben reeds herhaaldelijk er op gewezen, dat die meerdenaal verkeer, re koopkracht, wanneer die verdeeld moet worden over een gelijk gebleven hoeveelheid goederen of diensten, tot gevolg heeft hoogere prijzen voor die goederen of diensten. Bij ongestoord verkeer, zoo- 87 Door de gewijzigde inzichten der laatste jaren is men het vrijwel eens, dat goud voor de binnenlandsche circulatie vrijwel over- Weinig nut bodig is en het veel economischer is indien de loco-circulatie-mid- |e*lrenl5cu~ delen zoo weinig mogelijk uit metaal bestaan. goud. Des te krachtiger kan de bank de internationale pariteit van het loco-courant waarborgen, wanneer zij een zoo groot mogelijke beschikking heeft over den goud-voorraad van het land. Moge het denkbeeld al eenige aantrekkelijkheid hebben, dat een goud-circulatie als een stille reserve is te beschouwen en moge die reserve den oorlogvoerenden staten al eenigermate te stade zijn Goud in het gekomen, om door een sterk doorgevoerde opzuiging alle goud uit g^jj^eer het verkeer tot zich te trekken — o.i. is goud alleen dan van waarde, reserve, indien het op het oogenblik dat het noodig is, ter beschikking ligt en men niet op de, niet te berekenen, stille reserve moet afgaan, terwijl uit het voorgaande duidelijk zal zijn gebleken, dat wij goud en in het algemeen metaal, geen absoluut vereischte voor de locale circulatie achten. Het aanhouden van den goudschat van het land, het reservoir waaruit geput wordt om buitenlandsche crediteuren in een evenwaardige stof te voldoen, als andere middelen zijn uitgeput, brengt de circulatiebanken er toe om ten opzichte van dien schat een bij- 5.^si„*I",j r J tnings-pou- zondere politiek te volgen, waardoor zij dien schat „beschermen", tiek. Wij hebben reeds met een enkel woord daarop gewezen, doch zullen hier iets dieper op de zaak moeten ingaan, omdat die politiek toch na raakt aan de internationale verrekening. Naast de disconto-politiek, waarover wij in het vorige hoofdstuk spraken — de graad van bereidwilligheid dus,- die zij ten opzichte van het verleenen van haar diensten aanlegde — werd door sommige circulatiebanken — b.v. de Nederlandsche Bank, de Reichsbank en de Banque Nationale de Belgique, ook een Devisendevisenpolitiek gevoerd. politiek. De circulatie-banken vonden het b.v. geraden om, wanneer bij lagen wisselkoers prima buitenlandsche wissels werden aangeboden, deze wissels aan te koopen, waardoor een tweeledig doel werd bereikt, terwijl ook nog een verdere strekking daaraan ten grondslag lag. Door de aankoopen van de circulatiebank werd het aangeboden . bedrag verminderd en dus de druk op den koers opgeheven. Dit was dus zeker niet in het nadeel van de verkoopers, die anders een anderen kooper hadden moeten zoeken, die waarschijnlijk een min- 88 deren koers geboden had, daar die allicht met den aankoop andere oogmerken had dan de circulatiebank. Voor de circulatiebank was het voordeel daarin gelegen dat zij een waardevol object verkreeg, dat haar, in het disconto, een zekere winst bezorgde. derVorte-" 0ok ging de Bank met houders van dergelijke wissels een overfeuille. " eenkomst aan, waarbij zij de wissels in portefeuille nam, de tegenwaarde ter beschikking stelde, onder de voorwaarde, dat korten tijd vóór den vervaldag deze wissels door den verkooper moesten teruggenomen worden tegen denzelfden koers als waartegen de bank de wissels verkreeg, dus een soort koop met verplichting (niet met recht) van wederinkoop. Gedurende den tijd dat de Bank de wissels bezat, had zij er de vrije beschikking over. Nu komt er een oogenblik dat door het werken van handel en banken — welke laatste onderling soms transacties afsloten (als Sereen"-' het fa pension §even van wisseIs) die in geen verband of in zeer verwijderd verband met handelstransacties stonden, — de wisselkoersen dermate werden opgedreven, wat dus een bewijs was, dat de „andere middelen" gingen ontbreken, dat betaling in de evenwaardige stof noodig werd. Vóór dat de circulatiebanken er nu toe overgingen van het kostten*™ "de" °are g°Ud afstand te doen' dat nun bewegingsvrijheid zou gaan portefeuille. bePerken, kwamen zij aan de markt met hun portefeuille en stelden aldus de beschikking vrij over het object dat de wisselmarkt, blijkens de wisselkoersen, zocht. Door deze eenvoudige transactie bereikten zij vaak het gewenschte resultaat; de oogenblikkelijke vraag was bezworen en zij hadden niets aan sterkte ingeboet. Eer het tegendeel, want de aangeboden wissels waren haar met haar eigen biljetten betaald, zoodat het totaal der verplichtingen met een gelijk bedrag was verminderdr Voor het verder herstel van het verbroken evenwicht zorgden ko'e?sSeent0" dan. handel en banken wel, want wanneer de oorzaken van de wapen. storing dieper lagen en die niet door een eenvoudig aan de markt brengen van een bedrag vreemde valuta waren onschadelijk te maken, dan paste de circulatiebank haar gewone verweermiddelen toe: haar diensten duurder ter beschikking te stellen. Daardoor werd de rente, die zeer waarschijnlijk lager was dan hï/ve'rbro" dlC Va" dC omringende landen, verhoogd, het vreemde kapitaal ken even- daardoor weer aangetrokken en zoodoende de noodige middelen wicht ter beschikking gesteld, die de wisselkoersen ter neder drukken. 89 In een geval als hier bedoeld, zal er toch voor de groote buitenlandsche algemeene banken een aantrekkelijkheid bestaan, mogelijke liquide middelen op een markt, waar de circulatiebank moet ingrijpen, gelden uit te zetten. Immers zal de betrokken valuta op hun markt zijn diepsten stand hebben bereikt. De vraag toch op de eene markt staat in gelijke verhouding met het aanbod op de andere. Koersrisico loopen zij dus niet; een wijziging kan niet anders dan te hunnen gunste zijn. Verder zal de disconto-verhooging van de circulatiebank het voor korte belegging beschikbare kapitaal terughoudender maken, waardoor vreemde gelden gemakkelijker gelegenheid vinden voor plaatsing. Dit alles maakte dat, vóór den oorlog althans, een storing op een markt, wanneer die niet door buitengewone oorzaken werd veroorzaakt, als crises, onmiddellijk door hulp van de andere markten werd opgeheven. Wel hield het internationale bankwezen met de geijkte gewoonten eener geldmarkt rekening. Als zoodanig waren b.v. die van Berlijn en Parijs niet geliefd. De Reichsbank bezigde middelen tot afweer van aanvallen op «Kleine haar goudvoorraad, die berekeningen der arbitrage geheel omver- {^g^g,. wierpen. Ons is eens een geval ter oore gekomen, waarbij de Reichsbank, die alleen in Berlijn goud ter beschikking stelde voor internationale doeleinden, in plaats van het voor verzenden naar het buitenland zoo gunstig gelegen Hamburg, een cheque van ongeveer één millioen mark waartegen goud gevraagd werd, dat voor uitvoer bestemd was, omdat de wisselkoersen zoodanig in het buitenland gevallen waren, dat de crediteuren alleen in den oervorm betaling accepteerden, dat goud voortelde, in plaats die hoeveelheid in afgewogen zakken direct ter beschikking te stellen. Het daardoor ontstane tijdverlies, het verblijf van den beambte, die het goud moest halen, (de Duitsche Banken waren der Reichsbank te dezen opzichte altijd gefallig en namen tegenover goudexport steeds een passieve houding aan) veroorzaakten dermate kosten, dat de transactie met een verlies afsloot in plaats van de gehoopte winst, die altijd zeer krap was. Ook het uitzoeken van lang in het verkeer geweest zijnde stukken was één der middelen van de Duitsche „Kleinpolitik". Het gewichtsverlies behoefde maar een fractie van één per mille te zijn, om het berekende voordeel te doen verloren gaan. Het logisch gevolg was, dat daardoor de koers, die theoretisch het goudpunt