MAR1E \%N IMAAN&ï ITALIË KENNEN IS ITALIË LIEFHEBBEN Naar ern aanbaden de Christenen later hun God; op de plek, die vroeger den Latijnschen Jupiter heilig was, prevelden nog voor enkele jaren Katholieke monniken hun gebeden. Terwijl ik droomend de klassieke berglijn volgde en de plaats zocht waar Alba Longa moet hebben gelegen reeds de Selva Ferentina meende te kunnen onderscheiden, het beroemde bosch bij Marino, waarin de steden van den Latijnschen Bond haar gewichtigste staatsvergaderingen hielden, hoorde ik plotseling een stem, die trotsch sprak „Ecco la culla di Roma eterna" (Hier staat de wieg van het eeuwige Rome). Het was de oude custode, die de geheimen van een ingewikkelde massa antieke bouwvallen — een moeilijke archeologische rebus — ging verklaren aan een Engelsch officier, als ware hij de bekende dichter-opgraver van het „Forum Romanum" en van de Palatijnsche keizerpaleizen, Giacomo Boni, in eigen persoon geweest. „Daar ginds zijn we in Romulus' stad, in het zoogenaamde: „Roma quadrata"," vervolgde hij. De echte Romein, de „Romano di Roma" bekommerde zich niet om Alba Longa voor hèm bestond slechts de „Alma mater". Inderdaad is de wereldstad ontstaan op den Palatijnschen heuvel.... langen tijd niets meer dan een ongenaakbare citadel. Als de wateren van den wassenden Tiber de moerassen van het Velabrum overstroomden en ook het tegenwoordige „Forum Romanum" bereikten, moeten de eerste bewoners van den Palatijn — waarschijnlijk een herderskolonie, die in ronde hutten verspreid over den aan de godin Pales gewijden heuvel woonde — zich daar uiterst veilig hebben gevoeld. En we kunnen er zeker van zijn, dat zij allerminst hadden gedroomd, zélfs niet op de feestdagen van de godin, als de herders Pales om vruchtbaarheid en gezondheid bij de kudden smeekten, dat uit die eenvoudige, landelijke nederzetting in de toekomst Rome zou groeien. Een legende zegt -— en ieder Romeinsch schoolkind kent die — hoe op zekeren dag de wateren van den dalenden Tiber zich uit de moerassen om den Palatijn terugtrokken en dat een herder — met name Faustulus — daar toen de tweelingen Remus en Romulus vond ... zonen van den krijgsgod Mars en de Vestaalsche maagd, Rhea Silvia, een koningsdochter uit Alba Longa terwijl een wolvin bezig was dezen te zoogen. Faustulus nam de kinderen mee en bracht ze aan 7 ■toto mosctom. Het „Lupercal", een van de oudste sanctuariums van den Palatijn. zijn vrouw, Larentia. Nog op den huidigen dag moet een, op de trap van het Kapitool aanwezige, levende wolvin, die edelmoedige daad van een voorzaat.... boeten met levenslange opsluiting. Natuurlijk behoorde de plek, waar Remus en Romulus op zoo'n geheimzinnige wijze waren aangespoeld, tot een van de heiligste bij de Romeinen. Zorgvuldig bewaakten priesters haar. —■ Twee heilige runderen zouden Romulus bij de stichting der stad hebben geholpen: zij trokken met een ploeg de oergroeve om het stuk grond, dat den vorm van een kwadraat verkreeg. De stier — vertelt de legende — liep in het gespan aan den buitenkant, ten teeken, dat de mannen den vreemden indringer moedig dienden te weerstaan ... de jonge koe aan de binnenzij om den vroüwen te beduiden de „vruchtbaarheid" als het hoogste goed te beschouwen en haar te leeren trouw te zijn in het huwelijk. Bij den lateren Sabijnschen maagdenroof vergat Romulus wel even den zin van dat symbool, maar... dit gebeurde in het belang van den Romeinschen Staat. Nog in Julius Caesars tijd moet de oergroeve (Pomerium) van de door Romulus gestichte Palatijnsche stad — volgens de geschiedschrijvers — duidelijk herkenbaar zijn geweest, doordat haar richting met grenssteenen was aangeduid, maar sedert heeft men haar spoor verloren en hoe ook gezocht wordt, tot op heden is ze niet teruggevonden. Zelfs hebben de allerlaatste opgravingen — die van 1907 — tusschen de Casa di Livia en den tempel van de Magna Mater, dus in het deel, bekend als „Roma quadrata", bewezen, dat de muur, dien men lang voor den oorspronkelijken stadsmuur hield, onmogelijk die van Romulus kon zijn, omdat onder de blokken tufsteen van dien muur een graf is gevonden, dat deel schijnt te hebben uitgemaakt van den 9 O De „Piscina romana" (Romeinsche vischvijver) naast het huis van Livia ° Afo,c,<"1'- allereersten necropolis op den Palatijn. In dat graf lag, behalve een skelet, een onaanzienlijke vaas, welke uit de Vde eeuw vóór Chr. bleek te stammen. Waarschijnlijk was ze om haar waardeloosheid door de toenmalige grafschenders achtergelaten. Aan een toeval danken de geleerden soms hun meest belangrijke ontdekkingen. Natuurlijk kon de muur, welken men eerst jarenlang voor dien van Romulus had gehouden, nu niet meer op zoo'n hoogen ouderdom bogen. Doch wat voor ons, leeken, veel erger is, die onnoozele vaas, heeft ons plotseling onze mooie legende over de stichting van Rome geroofd. — Vóór ik den Palatijn verliet, sprak ik nog met een anderen custode, een die prof. Boni behulpzaam is bij z'n opgravingen onder de woning van Augustus. In vertrouwen deelde die mij mede. dat het Boni misschien toch gelukt was ergens anders den „Mundes" te vinden, den door Romulus geopenden kuil, waarin de stichters eener stad, in de oudheid, gewoon waren een handvol aarde en een handvol graan van den geboortegrond te werpen, om de goden en de geesten der afgestorvenen aan 't lot van de nieuwe stad te verbinden: Et la voix me console et dit: garde tes songes, Les sages n'en ont pas de si beaux que les fous. 11 IN EN OM DE ROMEINSCHE KEIZERPALEIZEN Stil droomt de Palatijn in laat namiddaglicht. Een geur van laurier en van mirt is in de atmosfeer. Ook van weelderig bloeiende rozen. Overal glanzen de sappige acanthus-bladeren: ze willen ons er aan herinneren dat zij het motief boden voor de Korinthische kapiteelen. In het altijd groene steeneikenbosch, dat nu de plek kroont, waar eens de tempel, gewijd aan de „Magna Mater" stond, zingt de nachtegaal. Of aan de „moeder der Goden" ooit schooner loflied is gebracht?!! En toch moet zij heel wat warme uitbundige geestdrift hebben gezien immers Titus Livius en Ovidius vertellen, hoe dol van opwinding de Romeinen waren, toen de Heilige Steen uit „Pessinonte" .— de „Magna Mater" (de natuur?!) werd in Azië onder den vorm van een aeroliet vereerd — gedurende den Tweeden Punischen oorlog naar Rome kwam en daar voorloopig werd ondergebracht in den tempel van „Jupiter den overwinnaar", tot zijn eigen zetel gereed zou zijn. Een basreliëf in het museum van het Kapitool herinnert nog aan die merkwaardige gebeurtenis; bij 't opvaren van den Tiber was 't schip, waarop de kegelvormige zwarte steen naar Rome reisde, vastgeraakt aan den zandigen grond. Wat men ook deed in het vaartuig was geen beweging te krijgen. Toen heette het, dat alleen „reine handen" hier hulp konden schaffen. Een Vestaalsche maagd, Claudia Quinta, verdacht van eedbreuk, treedt naar voren. Ze bindt haar ceintuur om den mast . een ruk.... het schip beweegt zich. En toen leidde zij het ook naar de hoofdstad. Het wonderdadige voorval bezorgde Claudia Quinta later een standbeeld in de voorhal van den tempel der „Magna Mater".... maar ook dit is sedert verloren gegaan. Die groote vereering van de Romeinen voor den „Heiligen Steen van Pessinonte" moet haar oorsprong hebben gevonden in een bij toeval ontdekte orakelspreuk: terwijl men bezig was de Sibyllijnsche Boeken te raadplegen over de zich telkens herhalende steenregens, die Rome in dat Foto Uoscioni. Het altaar van travertijn, door Sestio Calvino, tijdgenoot Oe basilica Jovis uit het paleis van Domitianus. van Cicero, gewijd aan den „onbekenden God". (le eeuw v. Chr.) 12 Het paleis der Flaviërs, ook wel het paleis van Domitianus (81-96) genoemd. Cicero. ik mij volstrekt niet bekommerde om de geschiedenis van den Palatijnschen heuvel en hier slechts een mooi stil plekje kwam zoeken, onder de vriendelijke kroonpijnen, om mij ongestoord te kunnen overgeven aan mijn droomen. Als ik het ijzeren hek, dat om den heuvel is gebouwd, achter mij had en dus buiten het bereik was geraakt van lastige beroepsgidsen, die mij hun kennis van de bouwvallen in alle talen der wereld wilden opdringen, voelde ik mij zoo heerlijk veilig, want de custoden van den Palatijn zijn een ander slag menschen: die begrepen dadelijk, dat ik geen gewoon toerist en ook geen „steenenvreter" (de Romeinsche spotnaam voor archeoloog) was. Zij lieten mij met rust kwamen mij hoogstens met hoffelijke geste eens een rozeknop brengen. Maar daar ontwaakte ook bij mij de belangstelling in de geschiedenis van al die bouwvallen, waarmee ik langzamerhand zoo vertrouwd was geraakt. Ter plaatse ging jaar teisterden,-hadden-de volgende regels de aandacht getrokken: „Wanneer een vreemde vijand den oorlog in Italië zal hebben gebracht (de Romeinsche republiek was destijds gewikkeld in den Tweeden Punischen oorlog en de zegevierende legers van Hannibal stonden bij Capua) zal men hem niet van hier kunnen wegjagen en overwinnen, vóór de „Magna Mater" van Pessinonte naar Rome zal zijn gekomen." Aan deze orakelspreuk dacht ik, terwijl ik langs den tempel van de „Magna Mater" en het huis van Livia — Tiberius' moeder — wandelde naar het paleis van Domitianus, dat gedeeltelijk is gebouwd op den Domus Augustana en waar sinds eenige jaren belangrijke opgravingen zijn begonnen onder leiding van professor Boni. En toen herinnerde ik mij plotseling, hoe er een tijd is geweest — dit is nu al heel lang geleden — dat Het paleis van Septimius Severus, den Afrikaan, op den Palatijn. Foto Pandtmtgtlo. 14 ik nu Titus Livius, óvidius, Virgihus, Tacitus en Suetonius lezen.; .ook Nibby, Boissier, Lanciani. En sedert is die oude heuvel mij zoo in het hart gegroeid, dat ik iedere — ook de geringste — opgraving met aandacht volg. Maar hoeveel te meer hebben de „scavi" dan mijn belangstelling, wanneer deze de woning van een" man als den Romeinschen keizer Augustus gelden, den wereldheerscher, die Rome zijn monumentaal aanzien heeft gegeven, den hersteller van den in verval gekomen Romeinschen eeredienst. In den tijd van de Romeinsche republiek was de Palatijnsche heuvel de geliefkoosde wijk van de patriciërs geworden. Op den Palatijn woonden de Gracchi; woonden Cicero, Hortensius, Catilina. Ook Augustus' vader bezat daar 'n eenvoudig huis. De mooie jongeling met het regelmatige ernstige gelaat en den energieken, kouden mond, Octavianus, werd daar geboren op den Foto Vasarl. De onderbouw van de geweldige steenen brug, die de luimige Romeinsche keizer Caligula werpen liet van zijn paleis op den Palatijnschen heuvel, over het Forum Romanum heen, naar den daar staanden tempel van Castor en Pollux. Foto Vatari. Keizer Augustus, terwijl hij zijn leger toespreekt. (In het museum van het Vatikaan). 21 sten September van-'t jaar 63 vóór Christus. En al bewoonde hij later niet meer z'n ouderlijke woning, doch die van Hortensius, welke waarschijnlijk lag op de helling, die naar het Velabrum was gekeerd — nimmer heeft Augustus den Palatijn willen verlaten: zelfs niet, toen hij als pontifex maximus eigenlijk naar 't Forum Romanum had moeten verhuizen. De gewoonte wilde immers, dat het hoofd van den Romeinschen godsdienst in het staatsgebouw woonde, in de nabijheid van Rome's haard, waar het Eeuwige Vuur brandde, dat onderhouden werd door de Vestaalsche maagden. Maar in plaats dat de wereldheerscher afdaalde naar het Forum Romanum, riep hij de godin en haar maagden tot zich en richtte, bij zijn woning op den Palatijn, naast den prachttempel van Apollo, ook een sanctuarium voor Vesta op. Op deze wijze maakte Augustus van den Palatijn een Heilig oord. Het was na den slag van 15 Het Stadium. Dit ligt tusscfaen het paleis der Flaviërs en het paleis van Septimius Severus, den Afrikaan. Wat er over is van de Bibliotheek uit het paleis der Flaviërs. °'° osc,'"'L Foto Mc Actium, toen Augustus' zich voor het eerst werkelijk meester van de wereld wist, dat hij er toe besloot z'n modeste woning bij het Velabrum op te geven en zich het paleis te bouwen, dat ook de tuinen van Catilina omvatte. De gevel van deze vorstelijke woning stond gekeerd naar het circus Maximus. Uitdrukkelijk had Augustus echter verklaard bij 't aannemen der bijdragen voor den bouw, dat hij deze woning niet als privaat, maar als publiek goed beschouwde. De tempel, gewijd aan z'n lievelingsgod Apollo, aan z'n beschermer en bezieler; aan den god, die hem bij de overwinning van Actium had geholpen, stond achter zijn paleis, op de helling die bij 't Forum Romanum is gelegen. Bij dien tempel bouwde hij twee bibliotheken, een Latijnsche en een Grieksche, maar niets is over van al die pracht dan eenige ruïnen: de Domus Augustana zit nog onder de cypressen van de villa Mills; de bibliotheken slapen onder't klooster van S. Bonaventura en waar eenmaal Apollo's sanctuarium stond, bevindt zich nu, midden in een wijnberg, het verlaten kerkje S. Sebastiano. Ik trad de vestibule binnen, den toegang tot het paleis van Domitianus — het eenige, dat nog een vrij volkomen beeld geeft van een keizerlijke woning — en trad in het peristylium, den onbedekten hof, die aan vier zijden door een machtige zuilengaanderij was omgeven. Overal ligt daar thans de grond open, die bezaaid is met gebroken zuilen, verminkte beelden en stukken gekleurd marmer, zoodat een leek op dit oogenblik niet wijs wordt in dien chaos, maar zoodra prof. Boni hier alles zal hebben geordend, zullen we met behulp van een weinig fantasie het schitterende paleis der Flaviërs weer voor ons kunnen zien. Ook onder de basilica Jovis, waar de keizer rechtsprak; onder het lararium, waar de huisgoden 17 2 werden vereerd; onder de troonzaal; onder het triclinium met de beide nympheums; overal onder het paleis is men bezig den bodem te onderzoeken en niet zonder goeden uitslag, want nu reeds heeft prof. Boni daar een stuk van den prachtigen mozaïekvloer uit Nero's paleis kunnen blootleggen. Ook Nero bewoonde den Palatijn en vergrootte en verfraaide er, evenals Tiberius en Caligula, voortdurend de keizerlijke woning, tot hij zich eindelijk — na den brand van Rome als een god huisvestte in de fabelachtig mooie Casa Aurea, welke zich uitstrekte van den Palatijnschen tot aan den Esquilijnschen heuvel. Dat niets in die paleizen ontbrak, is voor eenige jaren bewezen, toen men er zelfs in de benedengewelven, waar de 6000 slaven woonden, een machinekamer vond, van waaruit een lift in beweging werd gebracht. De zon was aan 't dalen: boven den Janiculus zag de hemel reeds bloedrood. Ik haastte mij om het terras te bereiken, dat eenmaal deel uitmaakte van het op zichzelf staande paleis, dat Septimius Severus zich aan de Zuidzijde van den Palatijn bouwde en dat door het stadium was gescheiden van den Domus Augustana en van 't paleis van Domitianus. Enkele gewelven uit de woning van den „Afrikaan" staan nog overeind en zijn ook heden in staat ons een indruk te geven van de reusachtige afmetingen, die dit bouwwerk moet hebben gehad. Zeven verdiepingen telde het en 't bekende Septizonium — dat eerst door paus Sixtus V werd geslecht — behoorde tot dit paleis, dat met den gevel naar den kant van Ostia stond, misschien ter herinnering aan Septimius Severus' landing daar. De keizer heeft dus van hetzelfde heerlijk mooie uitzicht genoten als wij nu, wanneer we daar tegen zonsondergang op het terras staan en over den groenen Coelius en over de oude Via Appia staren naar de blauwe Albaansche bergen. Als wij, zag hij 't Coliseum, maar de machtige thermen, die zijn zoon Caracalla later bouwde in de vlakte, zag hij niet. Een custode kwam mij waarschuwen, dat de zon reeds lang onder was gegaan en dat de Palatijn werd gesloten. Door den toovertuin, dien de Farnesi schiepen op de paleizen van Tiberius en van Caligula, wandelde ik naar den uitgang. Maar even bleef ik toch nog hangen over de balustrade bij de fontein voor de villa. Onder mij lag het blanke Forum Romanum, met z'n vele basilieken en tempelresten, met z'n twee triomfbogen, in diepe rust. Als een donkere onbeweeglijke rots stond het verweerde Kapitool. . . Rome... groot en eeuwig! De buste van keizer Nero. (In het museum van het Kapitool). 18 BIJ MANESCHIJN IN HET COLISEUM Het was 'n half uur na zonsondergang: de vierhonderd kerkklokken van Rome beierden het „Ave Maria". De verweerde bouwvallen van 't oude „Forum" lagen reeds in 't duister, maar boven 't „Kapitool" lichtte de avondhemel nog. Op de groene „Via Triumphalis" gloeiden de kleine pitten der straatlantarens. Stil en rustig wierp de maan haar blanke schijnsel over het reusachtige „Coliseum".... mèt de „Thermen van Caracalla" de machtigste van alle Romeinsche ruïnen. Langs het wachthuisje van den custode wandelde ik naar binnen: de wijde arena was verlaten, maar overal zweefden kleine vuurvliegjes rond. Buiten riepen de courantenjongens met heesche stem de laatste edities der avondbladen uit.... in het oude „Amphitheater der Flaviërs" was het stil. Daar De bronzen Vuistvechter. werden alleen natuurgeluiden gehoord. Waar eenmaal het (InhetMuseoNazionaletcRome.) gebrul en gehuil van dagenlang uitgehongerde wilde dieren weerklonk en de wreede en ontaarde Romeinen uit den keizertijd kwamen luisteren naar de smartgebeden van voor het Christendom stervende martelaren .. ♦ zong vanavond de krekel, verscholen tusschen hooge grassprieten, zijn eentonig, zorgeloos zomerlied. Toen 'k daar in den laten maneschijnavond eenzaam zat op een brok van een eeuwenoud marmeren kapiteel, aankijkend tegen de in ruïnen liggende gaanderijen, begon m'n verbeelding vanzelf te werken en lang voorbije tijden herleefden. Ineens stond het amphitheater der Flaviërs daar, zooals het er onder Titus, Domitianus, Caracalla moet hebben uitgezien. Op die zacht naar voren schuivende tribuna van het podium zat op z'n gouden troonzetel de Romeinsche keizer in al z'n pracht en in een der vakken, grenzend aan diens loge, bewogen zich de Vestaalsche maagden, wier woning nog is te zien op het „Forum Romanum": ze waren gekleed in smetteloos witte gewaden. En ik dacht mij ook al die andere rangen bevolkt... met priesters en senatoren; met stadsprefecten en legeraanvoerders; met hooge en met lage ambtenaren... hoe hóóger de plaatsen, hoe geringer het aanzien van hen die er zaten. Een overdekte galerij op de vierde verdieping met zetels van hout was bestemd voor de vrouwen. Eindelijk op den bovensten ommegang stonden de keizerlijke matrozen uit de kazerne van Capo Miseno; ze hielden de koorden vast van 't verplaatsbare reuzenzeil, dat was gespannen boven de arena en dat al die naar bloed dorstende menschen moest beschermen tegen den invloed van de heete zonnestralen... tenzij de keizer... uit een gril!... zulks verbood. Ik droomde verder... in Rome is zoo weinig daarvoor noodig... hier, waar al wat we in droge, dorre schoolboeken leerden werkelijk gaat leven. De bodem van de arena is een prachtig park geworden. Fier op hun mooi, lenig lichaam treden de gladiatoren door de „poort der levenden" het strijdperk binnen. Zij brengen den keizer den traditioneelen groet: „Ave Caesar 1 Morituri te salutant" (zij, die sterven gaan, groeten U). Plotseling worden van alle kanten de hokken geopend; leeuwen, tijgers, buffels, panters, luipaarden springen bij tientallen te voorschijn: tusschen mensch en dier vangt een wilde strijd aan, die voor een van beiden met den dood moet eindigen. En de Romeinen, 't machtige volk, dat de wereld z'n recht en z'n wetten heeft gegeven lachen, hitsen aan, jubelen, brullen van hartstocht... genieten. Niets blijft hun hier verborgen: zij zullen en willen alles zien... 't dooden, èn 't sterven!! Zelfs wenschten de Romeinen 't langzame sterven van Christenmartelaren bij te wonen, als die, aan palen gebonden en omwonden met 19 Foto Vesari. Gezicht van den Palatijn op het amphitheater der Flaviërs. Het amphitheater der Flaviërs, in den volksmond „Colosseo" (van Colosso), werd begonnen door Vespasianus en ingewijd door diens zoon Titus in 80 n. Chr. in brandbaar vocht gedrenkt stroo, binnen het amphitheater der Flaviërs den dienst deden van vlammende toortsen, terwijl grijsaards, vrouwen en kinderen den wilden dieren werden voorgeworpen. Gróót zijn de oude Romeinen geweest... geweldig groot... maar óók fabelachtig wreed. Eerst nadat de invloed van de fijner beschaafde overwonnen Grieken zich overal had doen gelden en 't Christendom alom was doorgedrongen, ontstond een volk met zachter zeden. Syracuse levert van dien veredelenden invloed der Grieken een sprekend bewijs. Na de stad te hebben veroverd, brachten de Romeinen ook hun lievelingsspelen daarheen. Een heerlijk mooi amphitheater was snel gebouwd. Maar in het strijdperk van de oude Grieksche stad was een gang gemaakt, waarlangs dadelijk de in de arena gevallen gladiatoren werden weggevoerd, opdat het publiek hun laatste oogenblikken niet zou meeleven. Eenige jaren geleden woonde ik in Rome een voorstelling bij in een buitenlandsch circus. De toeschouwers waren Italianen, voor 't meerendeel burgers van Rome, want we waren in den heeten zomer en de vreemdelingen hadden dus al lang de stad verlaten. 't Eenige wilde dier van 't circus was een olifant, 't Arme logge beest had geleerd ... te gaan zitten in een leuningstoel. Zouteloozer toer herinner 'k me niet ooit gezien te hebben. Zoo'n verkrachting van de natuur was in 't Noorden van Europa uitgevonden. Het Romeinsche publiek genoot het laffe potsierlijke kunststuk niet en kantte zich tegen een verlenging ervan. Daarop kwamen een jonge man en een jonge vrouw met Italiaansche gratie halsbrekende toeren verrichten op een ongezadeld paard. Ten slotte moesten ze tegelijk springen op 't rennende ros en dadelijk overeind staan op diens rug. — Met groote belangstelling volgden de Italianen beider bewegingen... maar 't laatste nummer wilde niet lukken. Toch gaven die twee den moed niet op. „Nog eens!" roept de man. 't Gaat weer niet. „Avanti," beveelt de vrouw. Tevergeefs. „Coraggio," schreeuwt de directeur en eensklaps brult het publiek gebiedend: „Basta, basta, basta!" De moderne Romeinen vinden er geen genot in iemand te zien doodvallen of verminken. In 't antieke Rome ware zoo'n intermezzo onmogelijk geweest; daar zouden de Vestaalsche maagden dadelijk den duim naar den bodem hebben gekeerd, ten teeken, dat de strijd zonder genade moest worden voortgezet. Nadat Vespasianus (de eerste keizer uit het huis der Flaviërs a) als overwinnaar uit den Joodschen krijg was teruggekeerd in de hoofdstad, hernam hij dadelijk 't oude plan van Augustus, om in het centrum van Rome een groot steenen amphitheater te bouwen. Hij koos daarvoor die plek uit het park van Nero's „Gouden huis", waar toen een kunstmatig meer was. Het reusachtige bouwwerk, dat nog heden doorgaat voor een wonder van architectuur, heeft den vorm van een ovaal en is geheel uit travertijn opgetrokken. Alle wanden waren bekleed met marmer. Een legende zegt, dat Vespasianus voor het vervoer van die enorme travertijn-blokken uit de groeven om Tivoli (in de Sabijnsche bergen) 30.000 Joodsche gevangenen liet gebruiken: in dubbele rij stonden dezen langs den weg, die van Tivoli naar Rome leidt en ongeveer 27 K.M. lang is. Nimmer is er in de gansche wereld meer zulk een geweldig en indrukwekkend amphitheater gebouwd als het „Coliseum" en door alle eeuwen heen is het dan ook het symbool gebleven ') Van 't Latijnsche „navus" (blond). De Flaviërs, geboortig uit Umbrië, waren blond van baard en hoofdhaar. 21 van Rome's grootheid. We begrijpen dit vooral uit de naderhand beroemd geworden voorspelling van een Angelsaksischen monnik uit de achtste eeuw, met name Beda. Toen deze pelgrim uit het Noorden van Europa het amphitheater der Flaviërs had aanschouwd, schreef hij overtuigd: „Zoolang het Coliseum staat, staat Rome; „Als 't Coliseum valt, valt Rome; „Als Rome valt, valt de wereld." Het amphitheater der Flaviërs is geschapen voor gladiatorengevechten èn voor hun strijd met wilde beesten;... vermaken, waarop de oude Romeinen zóó verzot waren, dat ze overal waar ze kwamen, aanstonds een amphitheater bouwden. Vandaar dat we nog heden, zelfs in steden die betrekkelijk ver van Rome verwijderd zijn, de bouwvallen vinden van amphitheaters: o.m. te Fiesole, Turijn, Verona. Treviso, Pola, Nimes, Arles, Pozzuoli, Capua, Pompei, Beneventum, Syracuse. En wèl moet het beroep van gladiator bij de Romeinen populair zijn geweest, hoe wil men anders verklaren, dat er te Rome — na den dood van Nero — niet minder dan 2000 beroepsgladiatoren waren. Dat de gladiatoren te Rome in hoog aanzien stonden, bewijzen trouwens de vele mozaïeken uit dien tijd, welke hun beroep verheerlijkten (Villa Borghese). Om 't leegloopende volk van de hoofdstad in goede stemming te houden, waren „brood en spelen" („panem et circenses") noodig in de eerste plaats. Ook de moderne Romein is tevreden met het leven, als hij maar „eten, drinken en zich amuseeren" kan. Eigenaardig mag 't heeten dat keizers als Vespasianus en Titus (de vader begon den bouw en de zoon wijdde het amphitheater in) 't meest hebben geijverd voor de oprichting van 't amphitheater te Rome. De geschiedschrijver Suetonius vertelt, hoe de milde, goedhartige Titus het amphitheater inwijdde met feesten, welke 100 dagen duurden en die aan 5000 wilde dieren 't leven kostten. Hoeveel menschen toen omkwamen, vertelt hij niet, maar uit de verhalen van een ooggetuige den dichter Martialus — begrijpen we wel, dat ook hun aantal niet gering ') Quamdiu stat Collsaeus, stat et Roma; Quando cadet Colisaeus, cadet et Roma; Quando cadet Roma. cadet et mundus." Voor het eerst hoorde men toen den naam Coliseum (van Colosso) voor dit amphitheater. 22 zal zijn geweest. Martialus zegt ons verder, hoe toen in elk opzicht is getracht de barbaarsche hartstochten van de Romeinen te bevredigen. Niet alleen zou in die dagen door een... vrouw een leeuw zijn gedood, maar men bond zelfs een misdadiger weerloos aan een kruis en liet hem ten aanzien van het publiek, door wilde beesten verscheuren. Destijds zou ook een tweehoornige rhinoceros voor 't eerst z'n opwachting in Rome hebben gemaakt, 't Beest moest in de arena vechten met een wilden stier, maar de rhinoceros slingerde 't arme dier dadelijk als een bal de lucht in. Dan werden bij die gelegenheid binnen het amphitheater groote land- en zeegevechten gehouden. Niet alleen 't volk, ook meerdere keizers waren verzot op dat soort spelen: in de eerste plaats Domitianus, Titus' broeder en opvolger. Domitianus begunstigde de gladiatoren in hooge mate en richtte vier beroepsscholen voor hen op, Hij was het, die voor het allereerst vrouwen met elkaar liet vechten. Commodus, de ontaarde zoon van Marcus Aurelius, is de eenige keizer geweest, die als gladiator optrad in 't publiek... en zich daarvoor telkens duur liet betalen. De historicus Dio Cassius, die aanwezig was bij zoo'n gelegenheid, vertelt er over. Op den eersten dag van een feest dat twee weken duurde, zag hij Commodus — die nog wel linksch was — vanuit zijn loge, met een lans, honderd beren neervellen. Den dag daarop daalde de keizer af in de arena en doodde een tijger, een nijlpaard en een olifant. Daarop vocht hij als gladiator met een beroepsgladiator. De wreede Caracalla — de broedermoordenaar — genoot ook zeer bij gladiatorengevechten. Eens, tijdens een voorstelling, wilde hij, dat een beroepsgladiator, die als onoverwinnelijk bekend stond, zich achtereenvolgens met drie beroemde gladiatoren zou meten. Natuurlijk liet de man bij 't derde gevecht het leven. Om hem te eeren, bereidde Caracalla den gevallen gladiator toen een schitterende begrafenis. Keizer Hadrianus zou eenmaal op z'n geboortedag een gladiatorengevecht hebben gegeven, waarbij in minder dan 24 uren tijd honderd leeuwen en honderd leeuwinnen vielen. Na zes dagen feestvieren waren... duizend wilde dieren gedood. Bij 't lezen van al deze en andere bloedige feiten, vragen we ons af, waar al die wilde beesten vandaan kwamen en hoe men ze in zoo reusachtige hoeveelheden bij elkaar kreeg. Onwillekeurig denken we dan aan de moeite, die het eenige jaren geleden heeft gekost, om exemplaren te vinden voor den tegenwoordigen dierentuin van Rome. Het steeds veldwinnende Christendom is gelukkig een einde komen maken aan enkele van die barbaarsche liefhebberijen, zoodat aan 't begin van de vijfde eeuw in Rome geen gladiatorengevechten meer werden gegeven. Reeds in 399 waren de scholen voor beroepsgladiatoren opgeheven en was het den senatoren verboden voortaan gladiatoren te werven. Had de eerste Christenkeizer, Könstantijn de Groote, nog geaarzeld vermaken, waarop het volk zóó dol bleek te zijn, geheel te verbieden, z'n opvolgers gingen telkens een stap verder, tot Honorius eindelijk een wet uitvaardigde, waarbij alle gladiatorengevechten voorgoed werden verboden. • Een legende verhaalt, dat de aanleiding tot dit verbod in de volgende gebeurtenis gezocht moet worden: in 404 kwam een Aziatische monnik, Telemachus, naar Rome met het doel een einde te maken aan dit soort gevechten. Gedurende de voorstelling, die hij in het amphitheater der Flaviërs bijwoonde, wierp Telemachus, in heiligen toorn ontstoken, zich plotseling tusschen de strijdenden en scheidde ze. De Romeinen waren woedend dat men 't gewaagd had, het interessante gevecht te onderbreken. Ze gooiden zich op den man en verscheurden hem. — Maar niet alleen 't Christendom, ook de natuur èn de invallen der Barbaren hielpen mede om die wreede feesten den nekslag te geven. En toen 't amphitheater allengs minder werd gebruikt en niet meer onderhouden, verviel het. De aardbevingen hebben 't Coliseum werkelijk erg doen lijden; vooral die van 442, van 519, van 1231, van 1349 en van 1703. 23 KJ Na die van 1231 dacht men zelfs maar niet ^meer aan repareeren. Misschien heeft de Angelsaksische monnik, Beda, het amphitheater der Flaviërs, bij zijn bezoek aan Rome in de achtste eeuw, nog ongeschonden gezien, vooral van buiten. Heel waarschijnlijk stortte eerst bij de aardbeving van 1349, welke de Italiaansche dichter Petrarca in Rome bijwoonde en heeft beschreven, 't gedeelte in, dat gekeerd stond naar den Coelius en den Palatijn. Bij die van 1703 gebruikte Paus Clemens XI eenvoudig de steenen van de toen omgevallen muren, om er de Tiberwallen van de Ripetta mee te bouwen. Maar wat de natuur overeind had gelaten, trokken menschenhanden omlaag. De eerste belangrijke vernieling van het Coliseum had plaats in 1084, toen de Noormannenkoning Robert Guiscard, met z'n wilde, woeste horden op den Engelenburg aanrukte om paus Gregorius VII, die daar gevangen zat, te bevrijden. Alles wat de Noormannen op hun weg ontmoetten, staken zij in brand. In de middeleeuwen deelde 't Coliseum 't lot van zoovele andere Heidensche monumenten, van den Engelenburg en van het Mausoleum van Augustus: het werd de vesting van de Frangipani, 't geslacht dat met de Orsini en de Colonna om het bezit van Rome streed. ,— Zelfs toen de pausen uit Avignon naar Rome waren teruggekeerd, werd 't lot van 't Coliseum geen beter, want sedert beschouwde men het bouwwerk als steengroeve" eerst, als „kalkoven" later! Alle belangrijke paleizen, die tusschen 1471 en 1550 in Rome zijn opgericht... het „palazzo Venezia", de „Cancelleria", het „palazzo Farnese" ... zijn gebouwd met travertijn en marmer, ontroofd aan het amphitheater der Flaviërs. Gaandeweg was 't zoo'n gewoonte geworden om 't Coliseum alleen nog maar als steengroeve te beschouwen, dat paus Nicolaas V het Coliseum publiek in exploitatie bracht. Wat het marmer betreft: zelfs uit Orvieto kwam men in Rome 't Coliseum bestelen, ten behoeve van den in aanbouw zijnden dom. De geschonden beelden en zuilen, die men in den loop der eeuwen achter had gelaten, werden later tot kalk verbrand. Vooral Benedictus XIV (Lambertini) is in 1714 aan dat vandalenwerk een einde komen maken. Hij verbood den steenenroof, omdat de grond van 't Coliseum geheiligd was geworden door het Christenbloed, dat daar had gevloeid. Sinds vervingen „passiespelen" de jachtpartijen en stierengevechten, die men er nog wel in de middeleeuwen had gehouden. In het midden van de arena verrees een kruis... en 't kleine kerkje, dat toen was gebouwd binnen 't Coliseum, werd vooral in jubeljaren, druk bezocht door de pelgrims, die van heinde en ver naar Rome kwamen om hier op de graven van de apostelen en van de eerste Christenmartelaren te bidden. Wel heeft het oude amphitheater der Flaviërs voor alle mogelijke doeleinden gediend! Zelfs wilde in de 16e eeuw Sixtus V, de bouwlustigste van alle pausen, er een wolfabriek van maken. Z'n dood alleen kon dat zotte plan verijdelen. Een even practische bestemming dacht Clemens XI het Coliseum toe, toen hij de hooge gewelfde gangen liet toemetselen voor... het winnen van salpeter. Met paus Pius VII begonnen, in 't begin van de 19* eeuw, de eerste restauraties van 't eeuwenlang gehavende bouwwerk. En sedert heeft men alles gedaan om het amphitheater der Flaviërs te behoeden voor verderen ondergang. Langzamerhand ging men ook de oude steenen bevrijden van de weelderige „flora", die daar intusschen was ontstaan. *) Op het oogenblik staat de grootste helft van het Coliseum nog overeind. 2) ') Een plantkundige ontdekte er bijna 260, een ander 420, verschillende plantensoorten. *) De Italiaansche regeering verklaarde — na 1870 — het amphitheater der Flaviërs „monumento nazionale" en nam zoodoende de verzorging van 't gebouw verder op zich. 26 „PRIMAVERA" IN DE THERMEN VAN CARACALLA De discuswerper van Castelporziano (gereconstrueerd). 21 Maart! ... en werkelijk de éérste mooie Lentedag. Blauw en hoog is de hemel; warm en weldadig de zon. In den dampkring het pittige, prikkelende, dat van voorjaarsweelde vertelt. Ineens zijn stormen, hagelbuien en lange regendagen — die in 't Zuiden nóg eindeloozer schijnen, dan in het Noorden — vergeten. „De campagna in!" luidt vandaag de blijde morgengroet... en 't is Zondag, dus wie kan, trekt zoo gauw mogelijk de stadspoorten uit. In de straten, die stralen van licht en van zon en op de vroolijke pleinen, waar 't bergwater jolig omhoog springt uit de fonteinen en dan guitig neerdartelt in de wijde bekkens, zingt en lacht het volk... en de piano-orgels laten, waar maar menschen aan de open vensters zijn, dadelijk het ouderwetsche „Fleurs d'oranger" en het moderne „Lied van de arbeiders" weerklinken. Jong en oud hebben zich met Maartsche viooltjes getooid: op iederen straathoek staan aardige bloemenmeisjes en grappige kinderen met volle korven. De Spaansche trap is nu een en al bloem: alle kleuren vieren er van¬ morgen hoogtij, maar boven het felle warme rood van de „garöfano" (de liefdesbloem- in Italië), steken reusachtige takken witte amandelbloesem uit... teer en passieloos. „De campagna in!"... en zonder precies te weten, waarheen we gingen, waren de Siciliaan en ik al pratend, het amphitheater der Flaviërs genaderd. Door de gewelfde, open gangen lachte ons uit het antieke strijdperk het jonge groen tegen, dat de aanhoudende regens waren komen tooveren op die oude verweerde steenen. Den „triomfboog van Constantijn" door... we zijn op de Via Trionfale: Rome hebben we achter ons. En we wandelen verder den vriendelijken buitenweg op, tusschen den groenen Coelius en den hoogen Palatijn, den heerlijken morgen volop genietend. Ook op de hellingen van den Romeinschen keizersheuvel staan de amandelboomen in bloei... „maar ze geuren niet als bij ons," zegt de Siciliaan. Vredig ligt de kerk van San Gregorio Magno voor ons; op haar treden slapen de bedelaars als in 't beste bed. Alles is al zoo echt landelijk hier en toch zijn we geen kwartier verwijderd van Rome's centrum. Diepblauw staat de hemel boven de machtige .Thermen van Caracalla, de geweldigste bouwvallen van 't antieke Rome. ' ,' V Door den tuin gaan we ze binnen. Zon en I „ 1_ • . 4i , . FotoVaiar, ylucu kwamen uur nier jong leven scnenKen aan al D , wat sinds eeuwen dood is. Bu2S,t2e l?7de,? K°melnschen keizer Caracalla Z17. (In het museum van het Vaticaan). 27 We doorloopen stil de eindelooze zalen: stout en uitdagend richten de muren zich nog heden ten hemel, maar de meeste gewelven zijn ingestort en liggen als vormlooze aardklompen, op den eens prachtigen mozaïekvloer, die onder hun gewicht bezweek. Hier en daar hangt tegen den hoogen wand nog een stuk van een mooi bewerkt marmeren architraaf en overal op den bodem liggen zuilen van rood en van grijs graniet. Al die overblijfselen gaan in zoo'n omgeving werken op de verbeelding. We bouwden samen, met behulp van 't weinige dat we wisten uit de „boeken" en 't vele, dat ik op mijn zwerftochten door Italië had gezien, die bouwvallen weer op, we bevolkten de reusachtige ruimten met goden- Het „tepidarium" (de centrale zaal). Fol° gat.M min. P. J. beelden en met oude Romeinen; we haalden in gedachte de marmeren badkuipen van Egyptisch «-graniet, die sinds eeuwen voor het palazzo Farnese te Rome staan, naar hier en zetten ze op hun vroegere plaatsen in het „tepidarium". We bekleedden het „frigidarium" met de kostbaarste marmersoorten uit Afrika en met mozaïeken uit de musea; we openden overal de zilveren kranen; lieten 't groote bassin vol koud bergwater loopen en 't volk er zich in baden naar hartelust. En we gaven den Farneeschen Stier, den Hercules, de Flora (thans in het museum van antieken te Napels), hun standplaatsen terug in de nissen van de .beide palestra's want de Thermen van 't keizerlijke Rome waren geen gewone badinrichtingen, doch reusachtige gebouwen vol Oostersche weelde en Grieksche kunst, waar de verfijnde en beschaafde bevolking van de wereldstad een groot deel van den dag doorbracht. 28 De geweldige Thermen van Caracalla of Thermae antoninianae van buiten gezien. Eeuwen lang hadden de Romeinen geen ander bad gekend dan dat 't welk de Latijnsche zeekust en de blonde Tiber ze boden, maar sinds Appius Claudius (in 312 voor Chr.) op 't denkbeeld kwam om het water van de Sabijnsche bergen van Preneste ft tegenwoordige Palestrina) over een lang aquaduct door de uitgestrekte Romeinsche campagna naar hier te brengen, volgden ook anderen zijn voorbeeld. Zoo werd Rome langzamerhand de stad, die van alle steden der wereld, zelfs nog heden, 't rijkst is aan water en aan fonteinen... al is 't dan niet meer aan... badinrichtingen. Naast de particuliere baden ontstonden volksbaden en onder de keizers van de 29 Fologab.fot. Het tepidarium en zijn verbinding met het frigidarium. eerste tot de derde eeuw namen deze — die toen den naam Thermen kregen — zoozeer in aantal en in luxe toe, dat Rome onder de regeering van Konstantijn den Grooten niet minder dan vijftien Thermen bezat. Wat de ongehoorde weelde van die reuzenclubs betreft... Seneca — Nero's leermeester —• zei er van: „de Romeinen zijn zóó verfijnd, dat ze slechts willen loopen over kostbare steenen." Wat zou Seneca dan wel hebben uitgeroepen, als hij ook de Thermen van Caracalla en die van Diocletianus had gezien! ? Deze beide overtroffen in omvang en in pracht alle vorige. Geweldig waren ze: in de Thermen van Caracalla konden 1600 menschen tegelijk baden en in die van Diocletianus 3000. Al de uit Griekenland en Azië naar hier gevoerde beelden vonden een plaats in de Thermen, waar de wanden waren bekleed met Numidisch en met Egyptisch marmer en waar 't bergwater stroomde uit zilveren kranen in de honderden groote en kleine bassins. Geen wonder dat de Romeinen trotsch op hun Thermen waren. Alle mogelijke baden kon men er nemen: warme, koude en zweetbaden. Er waren ook massage- en zweminrichtingen; worstelperken, gymnastiekzalen en bibliotheken; ruimten, waar dichters en schrijvers hun werk kwamen voorlezen aan het volk: aan den geest zoowel als aan het lichaam werd gedacht. Met trompetgeschal werden de Thermen 's morgens geopend. Destijds was 't gebruik van een bad een bijna dagelijksche behoefte in Rome, zoowel voor den arme als voor den rijke. Eerst later, toen de Thermen ontaardden in plaatsen van ongebondenheid en ontucht, kregen de Christenen zoo'n afschrik van 't bad, dat men zich in 't geheel niet meer baadde. Thans zijn alleen de bouw¬ vallen van de Thermen van Caracalla over, maar oude kroniekschrijvers vertellen dat onder het pausschap van Julius II (begin 16e eeuw) nog een aantal granietzuilen overeind stond. Tot op de helft waren die bedolven onder de aarde en daaraan dankten ze, dat men ze zoo lang met rust had gelaten. Doch toen begon de laatste belangrijke rooftocht. Op last van kardinaal Farnese, den neef van paus Paulus III, werden nu groote uitgravingen ondernomen en al wat bruik- Een van de vele Romeinsche waterleidingen. baar was of kunstwaarde bezat, 30 werd gevoerd naar 't palazzo Farnese, dat reeds, ook met materiaal ontstolen aan de Thermen en aan 't Coliseum — was opgebouwd. Eindelijk in 1564 werd de allerlaatste zuil door Cosimo de Medici gebracht naar Florence, waar zij nog heden staat op de Piazza S. Trinita. Terwijl wij luide nog lang den vrijen loop heten aan onze opgezweepte gloeiende verbeelding .. . ineens een luw windje vol bloemengeur. We willen weten vanwaar dat komt en volgen er de sporen van... tot we staan voor een wijd, groen veld vol Maartsche viooltjes.1) Een troepje Italianen is er lachend aan 't plukken ... „sinds uren" zegt ons de custode. Ze hebben manden èn handen vol! Wij gaan ook meeplukken en na ons zullen nog honderden komen en het zelfde doen, zonder dat de bloemenvoorraad zichtbaar vermindert. Als we tegen den avond door den Triomfboog van Konstantijn, Rome weer binnentreden en nog even blijven hangen over de houten leuning bij "t Forum Romanum, vallen juist de laatste zonnestralen op de zuilen van donkerrood porfier voor de Basilica Constantini. Tusschen de ruinen dwalen nog een paar vreemdelingen rond; verder is het overal stil; vaag bereikt ons het verre stadsrumoer. Daar beginnen de kerkklokken | „Ave Maria" te luiden. Uit alle muren en torens vliegen verschrikt de vogels te voorschijn. Eerst lang nadat de klokken weer zwijgen, komen ook zij tot rust „Gezegend Italië!" zeg 'kuit de volheid van mijn hart, als de Siciliaan en ik afscheid van elkaar nemen. Een stuk van een mozaïekvloer ') Sedert de laatste opgravingen en de opening van de „Passeggiata archeologica" verdwenen. 31 Gezicht op het Forum Romanum. Op den achtergrond het Coliseum. TUSSCHEN DE BOUWVALLEN VAN HET FORUM ROMANUM Rome is een stad, die langzaam 't hart verovert, maar die zich dan ook zoo geweldig van je meester maakt, dat geen andere in staat is haar ooit daaruit te verdringen. Je moogt af en toe opnieuw onder den invloed geraken van het veel artistiekere Florence; de zinnen een oogenblik bedwelmen aan het tooverachtig schoone Venetië; plotseling een wilden hartstocht opvatten voor het Oostersche Palermo... maar 't slot is toch altijd, dat je weerkeert tot Rome: Rome alléén heeft je hart. Paus Gregorius XVI, die een geestig man moet zijn geweest, had de gewoonte, den vreem¬ delingen, die afscheid van hem kwamen nemen, te vragen, hóe lang ze hier hadden vertoefd. Was 't antwoord: „Slechts kort", dan zei hij: „Addio", maar aan hen, die meerdere maanden in Rome waren gebleven, riep hij een veelbeteekenend „tot weerziens" toe. „Waarom hou je toch zoo van Rome?" vroeg mij eens een landgenoot, die pas uit Parijs kwam en nog geheel onder de bekoring was van de Fransche hoofdstad. „Waarom?!! Met wóórden is dat niet uit te drukken. Heb je den tijd? Ga dan eens mét mij door Rome zwerven, misschien begrijp je er daarna iets van." En we gingen... dadelijk...: nij, ae KiassieK opgevoeae, en ik. ^ . Li , „ „ _ , , ™MMM1. Ur , ,i , , . . toezicht op t Forum Romanum. Op den achtergrond t Kapitool-paleis. We doolden door de prachtige *^ Romeinsche villa's; we droomden over de wallen van den Tiber; we sloegen 't vroolijke volksleven gade op de Piazza Navona, met haar drie, nacht en dag stroomende fonteinen en eindelijk stonden we op den Kapitoolsheuvel: aan onze voeten lag het centrum van het oude Rome, het Forum Romanum, met z'n heerlijk mooien achtergrond van wazig blauwe bergen. „En die groene heuvel rechts?" „De Palatijn!" „Dalen we af naar 't Forum," sprak mijn landgenoot. In z'n stem was iets weeks gekomen. Eer we 't wisten, waren we den tempel van Julius Caesar genaderd... of juister... de plek, waar Octavianus, Antonius en Lepidus, den grooten, onder de goden opgenomen Caésar, een Sanctuarium oprichtten. „Hierheen brachten Caesars aanhangers zijn lijk, na den moord in de Curia van Pompejus. En ongeveer op deze plaats zou Antonius toen z'n beroemde rede hebben gehouden, die 't volk zóó voor den vermoorde in geestdrift deed ontvlammen, dat het stormde naar 't eerst nabij gelegen tribunaal, daar stoelen, banken, tafels weghaalde en sleepte naar 't Forum, om er den 33 Ui I*. De beroemde Lapis Niger. Foto Mosc Julius Caesar. (Museum van 't Vaticaan). brandstapel van te maken voor Caesars lijk. Ook nog heden zijn de Romeinen, in een moment van hevige opwinding, tot dergelijke spontane daden in staat." „Merkwaardig," antwoordde mijn landgenoot, „hoe op dezen grond het vèrste verleden zelfs, plotseling voor je gaat leven." Op de puinhoopen van den tempel der Dioskuren zetten we ons neer, vlak bij de drie mooie nog overeind staande Korinthische zuilen. Van onze plaats overzagen wij een groot deel van 't eeuwenoude Forum. Links van ons lag de basilica Julia, de reusachtige door Julius Caesar begonnen en door Augustus afgebouwde basiliek. Daarachter, naar het verweerde Kapitoolpaleis toe de acht Ionische zuilen van den Saturnustempel, waar de rijksschat werd bewaard. Iets verder, naar den kant van den triomfboog van Septimius Severus, de drie kolommen van Vespasianus' tempel... en aan de Noordzijde van 't Forum, de voor eenige jaren bijna geheel uitgegraven basilica Aemilia. „En waar ligt de „Lapis Niger" ongeveer?" „Onder dat zinken dak inde dieote, tusschen hpt Comitinm en de Rostra, 't Is een van de ontdekkingen, die indertijd groot opzien heeft gebaard. Volgens den eenen geleerde zou onder dien zwarten steen koning Romulus, de stichter van Rome, begraven zijn; volgens den ander zouden de Romeinen daar, na den verschrikkelijken inval van de Galliërs, in de IVe eeuw vóór Christus, toen alle tempels werden verwoest en Rome gehèèl vernield, een plechtig boetoffer hebben gebracht." „Wat een bloemenweelde ook hier: overal tusschen de bouwvallen bloeien irissen en rozen!" En terwijl hij dit zeide, staarde de man uit het Noorden stil voor zich uit, als wilde hij wat hij zag, voor immer vastleaaen in ziin hart. Ziin heldere. anders vrij koude oogen, schitterden van innerlijke vreugde. Ik begreep... Rome had hem te pakken! Daar viel 't schot van twaalf uur: alle kerkklokken snnen te luiden.,.; mij was het dien moraen. of ze jubelden over de aanwinst van een mooie jonge ziel. „Zullen we verder gaan?" vroeg ik eindelijk. „Hier vlak bij is de Lacus Juturnae. Een Romeinsche legende zegt, dat daar, na den slag aan het meer van Regillus, tegen 't vallen van den avond, Castor en Pollux verschenen, dezelfde twee beeldschoone goddelijke jongelingen, die gedurende het heetst van den strijd, welke over 't lot van de verdreven Tarquini moest beslissen, aan 't hoofd van het Romeinsche leger waren gezien. Zij kwamen aan het volk, dat zich op het Forum verzameld had, het bericht van de overwinning brengen. Daarop drenkten ze hun rossen aan de bron van Juturnus en verdwenen, zooals ze waren gekomen. Brutus. Aan deze gebeurtenis zou de tempel van de Dioskuren (Museum van 't Kapitool). z'n ontstaan danken." 35 We keerden terug op de Sacra Via, den Heiligen weg, die ook langs den tempel van Castor en Pollux voert, staken toen den Vicus Tuscus over (waar de Etruskers destijds woonden) en betraden de basilica Julia. „Over dit bouwwerk liep de brug, die de waanzinnige Romeinsche keizer Caligula, over het Forum heen, van z'n paleis op den Palatijn liet slaan naar den tempel van Jupiter op het Kapitool, om dichter bij z'n goddelijken broeder te zijn, zooals hij placht te zeggen. Van daar vermaakte hij zich dan met het werpen van goud- en zilverstukken onder het volk op 't Forum en bij die grabbelpartijen vielen niet zelden dooden." „Hier dus," zei de Hollander, „in déze groote gerechtszaal, pleitte Plinius de Jongere eenmaal in een „cause célèbre". Z'n beschrijving over dien dag ken je zeker?" „Ja; en ik heb in Italië heel wat groote processen bijgewoond, maar veel anders dan in Plinius' tijd gaat het bij zoo'n gelegenheid ook thans niet toe. Zie je deze teekens in de steenen?" vroeg ik, terwijl we verder gingen. „De nietsdoeners kwamen hier — net als nu nog gebeurt — met spelen den tijd dooden. 't Is waar, van de oude basilica is niet veel meer over dan de vloer en die lange rijen van zuilenvoetstukken (de basilica Julia deelde helaas 't lot van alle Heidensche bouwwerken in Rome) maar, zie je, zoo'n paar krassen in de steenen spreken toch geweldig tot de verbeelding: ze zeggen je meer dan boekdeelen vermogen... Net als de Cloaca maxima, die onder deze basilica doorloopt naar den Tiber... en die nóg altijd het groote riool van Rome is. De Romeinen bouwden wérkelijk voor de eeuwigheid en niet zonder reden verkreeg Rome den naam van „Eeuwige" stad. Maar laat ons nu naar huis gaan, want dan blijven je indrukken ongerepter. Ik heb nooit begrepen, wat er voor genot in is, om een stad als Rome, waar alle eeuwen sporen achterlieten, in enkele dagen te willen zien. En toch ontmoette ik eens Amerikanen, die het hartgrondig betreurden, dat ze het Vaticaansche museum van beeldhouwwerken, dat uitgestrekt is, niet op de... fiets konden „afdoen"." We lachten beiden om die kostelijke „Americanata". „Tot morgen?" vroeg de Hollander bij het afscheid. „Goed, tot morgen!" We begrepen elkander, ook zónder dat hij 't uitsprak: Rome had zijn hart veroverd. Kroonlijst en fries met priester-insignes van Vespasianus' tempel. 36 OP EN OM DE SACRA VIA Toen 'k, eenige minuten later dan we hadden afgesproken, op het Forum kwam, — in Rome nemen we 't zoo nauw niet met den tijd als in het Noorden — zat mijn landgenoot reeds op de treden van den tempel, die Antonius Pius zijn vrouw Faustina liet oprichten, den mooien Romeinschen morgen te genieten. „Hoe heerlijk zou het leven in Holland kunnen wezen, als we daar een beetje van deze weldadige zon hadden!" riep hij verlangend uit. „Bij ons zijn de wolken wel grootscher dan hier, maar op den duur drukt die gesloten hemel te veel op je bestaan." „Ik beweer altijd, dat de Hollanders méér naar Italië moesten reizen, al was 't alleen om dat kleinzielige tobben af te leeren. Geloof me, wie een maand lang het Trevi-water heeft gedronken, is bij zijn terugkeer in Holland een ander mensch geworden: de zon en het voortdurend zijn in de open lucht, die hier zoo hoog en zoo klaar is, maken minder zwaartillend." Mijn vriend lachte... maar gaf mij gelijk. En mij toen onder den arm nemend, wees hij mij op een der tempelzuilen eenige graffiti, die z'n aandacht hadden getrokken; hij wilde weten wat ze voorstelden. „Onbeholpen teekeningen van beelden, die eenmaal op de Sacra Via stonden. Hier vecht Hercules met een leeuw; die gevleugelde vrouw daar schijnt een Victoria te zijn en deze letters moeten dagteekenen uit den eersten tijd van het Christendom; ze behooren tot de alleroudste herinneringen, die tot nog toe van den toen nieuwen godsdienst op het Forum zijn gevonden. In den tempel zelf werd later een Katholieke kerk opgericht — S. Lorenzo in Miranda —... en natuurlijk is in de veertiende eeuw een gedeelte van de Cella vernield, om er een Romeinsch paleis — het Lateraan — mee te bouwen." „Waar begon de Sacra Via eigenlijk?" „In de nabijheid van het Coliseum, men weet niet precies waar; misschien bij het Sacellum Streniae,... en ze liep naar den citadel, d. w. z. naar het Kapitool. Waar nu de triomfboog van Titus staat, bereikte ze haar hoogste punt en heette dan Summa Sacra Via. Een legende zegt, dat ze den bijnaam Sacra dankt aan de verzoening, die hier — na den grooten maagdenroof plaats vond tusschen Romulus en den Sabijnschen koning Titus Tatius, een vrede, die met offers zou zijn gevierd en bekrachtigd. Andere geleerden meenen, dat ze heilig werd genoemd, omdat de voornaamste tempels en de Domus Regis Sacriflculi aan dezen weg lagen. Zeker is, dat alle processies, alle triomftochten, die naar den tempel van Jupiter Capitolinus gingen, deze route namen. Ook moeten meerdere koningen, Numa Pompilius, Ancus Marcius, Tarquinius Superbus, aan de Sacra Via hebben gewoond. Tijdens de Republiek werd ze de wijk van de voornaamste burgers der stad; hier stond b. v. de woning van de Scipio's. Onder de keizers daarentegen veranderde ze in een van de levendigste winkelstraten: juweliers, goudsmeden, handelaars in parelen, ja zelfs bloemenverkoopers, zouden aan de Sacra Via hun winkels hebben gehad. Eerst later zijn deze, aan de Noordzijde, door monumentale gebouwen, door den tempel van Faustina, door dien van Romulus (den jong gestorven zoon van keizer Maxentius) en door de reusachtige Basilica Constantini verdrongen. Als we verder gaan, komen we ze alle voorbij." Om den hoek van den tempel van Faustina wees ik mijn landgenoot het oeroude Sepulcretum, dat stamt uit de dagen, toen het Forum niet bestond en de latere Cloaca Maxima nog als beek door 't moeras stroomde, dat zich tusschen den Palatijn en den heuvel van het Kapitool uitstrekte. In 1902 werd het ontdekt, wel 5 a 6 meter onder het niveau uit den keizertijd. Enkele van de gevonden graven moeten dagteekenen uit de achtste, misschien zelfs uit de negende eeuw voor onze jaartelling; ze zijn dus ouder dan de stad Rome, die in 753 v. Chr. heet te zijn gesticht. We waren intusschen den kleinen ronden tempel van Romulus genaderd. „Zie je deze groen-bronzen deur? Haar oorspronkelijke versieringen heeft ze reeds lang 37 De zoogenaamde Plutei (Anaglypha) van keizer Trajanus. Foto Vavai. U> 00 verloren, maar het slot is nog het antieke: de mecaniek ervan werkt al meer dan zestien eeuwen." „Dót is oud-Romeinsch," merkte de Hollander met bewondering op. „Maar ook de modern? Romein houdt van soliden arbeid. En als je hier wat ingeburgerd bent, zal je eens hooren hoe hoog de Romeinen eigen werk schatten. ,,E' lavoro romano" zegt zelfs je schoenmaker trotsch, als je meent wat te kunnen afdingen op den gevraagden prijs... en met dat „romano" is voor hèm alles verklaard. Tijdens de tentoonstelling van 1911 bouwde iedere provincie van Italië zich op de Piazza a s\rmi nier een eigen paviljoen in den meest karakteristieken stijl van de streek. Natuurlijk werden al die expositie-paviljoens met den Franschen slag in elkaar gezet. Slechts de Romeinen schenen niet te kunnen vergeten dat ze altijd voor de eeuwigheid hadden gebouwd. Zelfs hun stellingen waren kunstwerken, welke de geestdriftige bewondering opwekten van een ónzer vrouwelijke kunstcritici, die toen in Rome vertoefde." „Kunnen we den tempel niet binnengaan?" „Neen, ten minste niet van dezen kant, want in de zesde eeuw maakte een Paus uit dezen Heidenschen tempel de voorhal van de Katholieke kerk S. Cosma e Damiano, (het was de allereerste keer dat een Heiden- sche tempel tot een Christenkerk werd verbouwd) die op haar beurt weer is opgericht in den aangrenzenden Templum Sacrae Urbis, waar het marmeren stadsplan van 't oude Rome werd bewaard, de beroemde Forma Urbis Romae. De wand hier," zei ik, toen we achter den tempel stonden] „draagt nog duidelijk de sporen, dat het marmeren stadsplan aan déze zijde was bevestigd." „Waar wordt de Forma Urbis nu bewaard?" „In het museum van het Kapitool. Ze is niet volledig, maar wanneer een nieuw gedeelte gevonden wordt, lascht men dat weer in het voorloopig alleen bijgeteekende stadsplan." „Uit welken tijd stamt de gevonden Forma Urbis? Een aardige doorkijk op het Forum Romanum. foto Pmitmi*li< 39 De vrijstelling van de achterstallige belastingen. (Dit reliëf heeft zeer geleden). Foto Vasari. o De Suovetaurilia of de drie getooide traditioneele offerdieren (sus-ovis-tauris). Fol° Mosdoni. „Uit dien van Septimius Severus, maar heel waarschijnlijk is ze een copie van een oudere.' Toen mijn vriend het reusachtige stuk muur gewaar werd, dat tusschen den Templum Sacrae Urbis en den achterkant van het Forum Pacis op den bodem ligt, vertelde ik hem, dat dit eenmaal deel uit had gemaakt van de Basilica Constantini, doch tijdens een geweldige aardbeving naai beneden was gestort, zonder dat het in den val meegesleepte deel van een trap er door was vernield, zooals hij zelf kon zien: wèl een bewijs van de geweldige bindkracht der oud-Romeinsche mortel. En zoo waren we dan eindelijk aangekomen bij het bouwwerk, dat al lang de belangstelling van mijn landgenoot had opgewekt. Immers van overal, van onze hooge zitplaats op de ruïnen van den Castor en Polluxtempel; van uit de woning der Vestaalsche maagden, tèlkens hadden die drie hooge machtige gewelven van de Basilica Constantini ons aangestaard. „Ik begin 't nu te begrijpen," zei mijn vriend na een wijle, „een stad als Rome moet je langzaam genieten... savoureeren. In de eerste dagen van mijn verblijf hier heb ik dit niet gedaan: ik was te gulzig en wilde te veel tegelijk in mij opnemen. Nu met jou geniet ik Rome. Door mijn klassieke opvoeding schonk ik ook te weinig aandacht aan het tegenwoordige Italië." „De fout van allen, die uit het Noorden komen. Weet je wie Italië onbevangener zien? De Indischgasten. Mij interesseert elk jong volk.., en de Italianen zijn niettegenstaande hun groot verleden toch een jong volk gebleven. Misschien is dat wel een voorrecht waarop alleen het Latijnsche ras zich beroemen kan: het hernieuwt zich voortdurend. Beslist gaat Italië ook nu weer een groote toekomst tegemoet." De Hollander zag mij aan als iemand, die daarvan nog niet geheel was overtuigd. Ik deed of ik het niet merkte; wat kon hij van het jonge Italië weten! Over eenige jaren, als de omstandigheden de vele latente eigenschappen van het Italiaansche volk zullen hebben gewekt, zou hij nog wel eens terugdenken aan ons gesprek op het Forum. „Wat een geweldig bouwwerk is deze Basilica. Je voelt het pas recht als je onder de machtige gewelven staat." „Het is de laatste groote uiting van een grooten tijd. Niet de Christenkeizer Constantijn, maar de Heiden Maxentius begon de basiliek j Constantijn eindigde haar en wijdde haar in. 't Is 41 De dubbeltempel van Venus en Roma (Venus Felix en Roma Aeterna), in 135 n. Chr. gebouwd op de Velia door Keizer Hadrianus. N> wel eigenaardig, dat een Heiden en een Christen dit bouwwerk oprichtten." „Hoe is het mogelijk dat dergelijke bouwwerken zoo vernield konden worden?" merkte de Hollander op. „Mij is dat ook altijd nog een raadsel. En deze Basilica is al bizonder snel verwoest, ondanks haar pracht. Tusschen 306 en 310 begonnen, waagde Paus Honorius I reeds in den aanvang van de zevende eeuw De Portlcus Deorum Consenüum of de Porücus van de twaalf goden er alle bronzen dakpannen te V3n den 01ymPus- laten wegnemen om met deze de Sint-Pieterskerk (de oude) te bedekken. Een ontzettende aardbeving voltooide de door menschenhanden aangevangen vernieling. Van het enorme, zittende beeld, dat Constantijn voorstelde en dat binnen de basilica stond, zijn enkel nog de kop èn fragmenten van de armen en beenen over. In den cortile van het Kapitool-museum worden deze bewaard. En de laatste prachtzuil van Grieksch marmer liet Paulus V - een Borghese - opstellen voor de Kerk S. Maria Maggiore: die draagt thans een Madonna-beeld." We wandelden verder de Sacra Via op, tot wij kwamen aan den dubbeltempel van Venus en Rome op de Velia. „Keizer Hadrianus. die er de bouwmeester van is, liet dezen tempel oprichten daar waar het Atrium van Nero's Gouden Huis was. Het negen en twintig meter hooge beeld van Nero, als De Basilica Constantini. Fi>to trmml- 43 Zonnegod, stond Hadrianus bij den bouw in den weg. Door vier en twintig olifanten liet hij den kolos naar de vlakte sleepen en daar weder oprichten. Een geschiedschrijver vertelt, dat de bouw van dezen tempel, die de grootste en schitterendste van Rome was, den architect van het Tra/anus-Forum het leven kostte. Hadrianus had hèm n.1. zijn oordeel over het plan gevraagd. Apollodorus antwoordde spottend, dat de beelden der godinnen te groot waren voor de nissen, want als ze opstonden, zouden zij zich de hoofden stooten. Afbrekende critiek op zijn werk kon de keizer niet verdragen en daarom moest Apollodorus zijn onvoorzichtige woorden met den dood boeten." Al pratende waren wij de Porta Mugonia genaderd. „Deze poort was vroeger de éénige toegang tot Roma Quadrata en omdat de koeien de stad in den vroegen morgen loeiende binnenkwamen, kreeg zij den bijnaam „Mugonia". Die bouwvallen even buiten de poort zijn de fundamenten van den tempel van Jupiter Stator." Ik wees mijn vriend ook nog de woning der Vestaalsche maagden en ried hem aan ter plaatse daarover zélf te lézen. „En ga nu mee naar den Aventijn, dan kunnen we op het terras van het Castello dei Cesari middagmalen onder den blauwen hemel met wijn uit de Castelli romani. We hebben daar een prachtig uitzicht op den Palatijn, op de stad én op de bergen...." „Wat hebt jullie in Rome toch een goddelijk leven 1" was al wat de Hollander er op dat oogenblik uit kon brengen, maar in die weinige woorden lag heilige overtuiging én bijna — een verlangen. 44 IN DE WONING VAN DE VESTAALSCHE MAAGDEN Op het Forum Romanum, tegen de Noordelijke helling van den Palatijn, ligt de woning van de Vestaalsche maagden. Zacht geuren voor den ingang aan de Sacra Via de weelderig bloeiende oleanderstruiken: we zijn in Juni, de schitterend mooie zomermaand, die de godin Vesta heilig was. Als we nu ongehinderd den tempel en het heidensche nonnenklooster binnenwandelen 1), denken wij er nauwelijks aan, hoe daar eenmaal de strengste clausuur heerschte. Geen mannelijk wezen — slechts de Pontifex Maximus ■— mocht het Atrium van Vesta betreden; geen oningewijde den voet zetten in haar nabijgelegen tempel, waar de kuische maagden het Heilige Vuur dag en nacht brandende moesten houden. Wee de onachtzame, die het liet uitgaan! Geblinddoekt en ten deele ontkleed, werd ze gebracht in een donker vertrek en daar door den Opperpriester met de roede gegeeseld... want het uitgaan van 't Heilige Vuur werd door de Romeinen als een noodlottig voorteeken beschouwd; als de aanwijzing, dat een nationaal onheil naderde... en moest daarom met zware boetoffers worden bezworen. Geen enkele heidensche cultus heeft — zelfs in Rome's grootsten tijd — zulk een suggestieve kracht uitgeoefend op haar bevolking, zoo machtig gegrepen in het openbare leven, als de Vesta-dienst. Haar priesteressen werden de voornaamste staatsgeheimen, de heiligste voorwerpen toevertrouwd, zooals het Palladium, het door de goden aan de Trojanen geschonken beeldje van Minerva(?) dat door Aeneas uit den brand van Troje was gered en naar Latium gebracht. .. symbool en pand voor de wereldmacht; zij waren de raadgeefsters der staatshoofden en bij het uitbreken van volksoproeren of van burgeroorlogen, wendde men zich tot haar, om te beslissen, of nog een allerlaatste poging tot het bewaren van den vrede mogelijk was. Een paar maanden vóór z'n dood gaf zelfs de Romeinsche Keizer Augustus aan de Overste van de Vestaalsche maagden vier belangrijke documenten in bewaring: z'n uitersten wil; de bepalingen voor z'n begrafenis; z'n eigen levensbeschrijving èn die van 't nieuwe georganiseerde keizerrijk. Zoo vèr reikte haar macht, zoo geweldig was haar invloed, dat den Vestaalschen maagden nimmer eenig verlangen mocht worden geweigerd. Redden zij niet Julius Caesar, toen deze door Sulla reeds op de lijst der vogelvrijverklaarden was gezet?! En wanneer een ter dood veroordeelde misdadiger 't geluk had op z'n weg naar het schavot, een Vestaalsche maagd te ontmoeten, was dat voldoende om hem het leven terug te doen erlangen. Vesta, de beschermgodin van den mensch, wien zij veiligheid in z'n woning waarborgt, werd bij voorkeur op den haard, als middelpunt van het geheele familieleven, vereerd. De huiselijke haard was bij de oude volken van oneindig hoogere beteekenis dan bij ons: hij diende niet alleen voor het gewone gebruik, maar was tevens het heilige altaar der woning, waar omheen de beelden der Penaten en van Vesta werden opgesteld en waarop het hoofd van het gezin, bij alle belangrijke familiegebeurtenissen als Priester offerde. Ook de Staat bezat z'n heiligen haard en werkelijk moet de eerste Vestatempel niet veel meer geweest zijn dan een overdekte brandplaats, waarop, als zinnebeeld van de levensvlam van den Staat, een eeuwig vuur werd onderhouden, In Alba Longa was de Vesta-cultus in hooge eere en Romulus, ervaren in heilige zaken, kan bij de stichting der nieuwe stad op den Palatijnschen heuvel, zijn geboorte uit een Vestaalsche maagd onmogelijk hebben vergeten: hij zal den Vestadienst bij de eerste bewoners van Rome daarom levendig hebben gehouden. Toen Numa Pompilius het Vesta-sanctuarium tegen de boschrijke helling van den Palatijn oprichtte, vlak bij de bron van Juturna, deed hij waarschijnlijk niet anders dan den zetel van 't Heilige Vuur verleggen van den Palatijn naar het Forum, opdat ook de bewoners van het *) In 1880 lagen beide nog diep verborgen onder den grond van het „Campo Vaccino", zooals de plek toen heette. Het „Campo Vaccino" is in teekening vereeuwigd door Du Pérac. 45 Kapitool, die zich intusschen met die van den Palatijn hadden vereenigd, den gemeenschappelijken haard zouden kunnen benutten. In tijden, toen het verkrijgen van vuur niet zoo gemakkelijk was als in onze dagen, brandde steeds in elk stadscentrum een publiek vuur en dit werd onderhouden door de jonge meisjes, terwijl de mannen op het land arbeidden of op de jacht gingen en de vrouwen 't huiswerk verrichtten. Ter herinnering aan die jonge meisjes werd misschien naderhand bepaald, dat alleen kuische maagden het vuur op het altaar van Vesta brandende mochten houden, want. .. zuiver en onbesmet als de Eeuwige Vlam in den tempel, als het bronwater, dat ook onder haar hoede stond,1) dienden de maagden te zijn: tot een vrome, reine levens^ wijze waren ze verplicht. Uit kinderen van zes tot tien jaren, gezond naar geest en naar lichaam, geboren uit de aanzienüjkste geslachten en de deugdzaamste ouders, koos de Pontifex Maximus zich de priesteressen, wier aantal in den beginne twee was, maar later zes werd. Geweldig was de eer, reusachtig het offer. Als de poort van het heidensche klooster zich had gesloten achter het kleine meisje, behoorde het kind de familie niet meer toe en stond plotseling boven alle wetten des lands. Met haar intrede verwierf de Vestaalsche maagd zich de vrije beschikking over haar geld en haar goederen, zelfs kon het zesjarige kind dadelijk een testament maken dat geldig was voor de wet. Eer de kleine priesteres in den tempel verscheen, werden haar mooie, weelderige lokken afgesneden (later mochten deze weer aangroeien) en gehangen naast de andere aan den lotusboom, die binnen de woning aanwezig was en die daarvandaan den naam Lotus Capillaris heeft gekregen. Dan werd ze gekleed in *t wit en sedert was haar alle aanraking met de buitenwereld verboden: voortaan leefde zij alleen voor het welzijn van den Romeinschen Staat, voor 't heil van het Romeinsche volk. Slechts op bepaalde feestdagen, als haar tegenwoordigheid bij het offeren werd vereischt èn ook bij de gladiatorengevechten in het amphitheater of in het circus, verscheen ze in het openbaar op de daar voor de Vestapriesteressen bestemde eeretribune. En als de keizerin onder het publiek wenschte te komen, was ook haar plaats daar. Dertig jaren lang bleef de Vestaalsche maagd verbonden aan den cultus. De eerste tien jaren waren haar leerjaren. In de tien volgende bracht zij het geleerde in toepassing en gedurende de tien laatste jaren onderwees zij de nieuwelingen. Als de dertig jaren waren verloopen. was zij vrij het klooster te verlaten. .. mocht zelfs een huwelijk aangaan . . . maar in den regel begeerde zij 't een noch 't andere... en eindigde haar leven binnen het Atrium van Vesta als groot-Vestaalsche. Vanzelf spreekt dat in Rome de vrouwen, die den schoonsten tijd van haar leven offerden voor het heil van den Romeinschen Staat, in hooge eere werden gehouden en met voorrechten overladen. Iedere beleediging haar aangedaan, werd met den dood gestraft. Opder de grootste voorrechten, welke de orde genoot, behoorde, dat de Vestaalschen mochten worden begraven binnen den stadsmuur. Een ander belangrijk privilege was, dat zij mochten rijden door de straten van Rome en niet behoefden te gaan in den draagstoel. De orde hield er daarom een eigen stal op na en bezat twee rijtuigen: de galakoets en die voor het dagelijksche gebruik. Als de maagden uitreden, werden ze steeds voorafgegaan door 'n Lictor en ieder moest voor haar uit den weg. Bij staatsceremonies vervulden zij de gewichtigste diensten: toen b.v. door Vespasianus de eerste steen werd gelegd voor den nieuwen Jupitertempel van het Kapitool, trokken de Vestaalschen aan 't hoofd van de processie, omringd door de zonen en dochteren der aristocratie, en zegenden zij met zuiver water de fundamenten. Om haar de gelegenheid te benemen in verleiding te komen, werd bepaald, dat niemand in den nacht den Vestatempel mocht naderen en dat geen mannelijk wezen den drempel van de Aedes ') De Vestaalsche maagden mochten nooit leidingwater gebruiken. 47 . Fot De Aedicula of kapel van Vesta. In de verte de zuilen van den tempel van Castor en Pollux. 48 Vestae mocht overschrijden zelfs de geneesheer werd daar niet toegelaten. Bij 't eerste ernstige ziekteverschijnsel, dat zich voordeed, werd de Vestaalsche maagd tijdelijk uit de woning verwijderd en aan vertrouwde matronen of aan haar naaste bloedverwanten ter verpleging gegeven, Ook mochten ze, tot aan Nero's regeering, nooit athletengevechten bijwonen. Ontzettend was de straf wanneer de Vestaalsche maagd de gelofte van kuischheid schond. Werden alle andere tekortkomingen met de geeselroede geboet, op deze eedbreuk volgde... levend begraven worden. Was haar schuld bewezen (soms ontbraken de bewijzen), dan werd de arme veroordeelde ontdaan van haar geestelijk gewaad en door den rechter met de roede geslagen. Daarna ging men haar begrafenis regelen. De ongelukkige werd gelegd in een goed gesloten lijkwagen en bedekt met een doodskleed. Onder 't gejammer.en geweeklaag van vrienden en bloedverwanten, reed de sombere stoet naar het Forum en van daar naar de Porta Collina, waar het zoogenaamde Campus Sceleratus moet hebben gelegen.*) De donkere crypta wordt geopend, de lange ladder in het gat gestoken: de Pontifex Maximus murmelt eenige gebeden, die niemand verstaat en slaat wanhopig de handen ten hemel... dan begeleidt hij de zondares naar den top van de ladder. Voor de reis door de onderwereld worden haar een lichtje, wat olie, brood, water en melk meegegeven... en... de Vestaalsche verdwijnt voor altijd in de diepte. Als ze is aangekomen op den bodem van 't duistere onderaardsche gewelf, wordt de ladder naar boven gehaald ... de opening dichtgemaakt met een zwaren steen, dien men bedekt met aarde om de plek voor anderen onzichtbaar te maken. De dagen, die liggen tusschen 9 en 15 Juni, waren heilige dagen. Dan bleven de tempeldeuren . open en trokken de matronen barrevoets met spijsoffers naar 't sanctuarium om de godin te danken voor het gerijpte graan. De Vestaalsche maagden versierden de maalsteenen van haar molen met bloemen en de ezels gingen door de straten der stad, terwijl ze om den nek kransen droegen van gebakken broodjes. Het feest eindigde met de reiniging van den tempel: eerst als dat was geschied, mocht de magistraat weer rechtspreken. Al het vuil — de verbrande asch, de beenderen van de geofferde dieren — werd dan weggehaald uit de groeve, waarin het zoo lang was bewaard gebleven en gebracht naar den Tiber. Eenmaal in het jaar werd ook het Heilige Vuur hernieuwd. Dit gebeurde in Maart. De Pontifex Maximus doofde eigenhandig het Heilige Vuur uit en ontstak het daarna ook weer. Volgens Plutarchus geschiedde dit door zonnestralen op te vangen in een concave, met water gevulde vaas en dan in het ontstane brandpunt ontvlambare stof te brengen. Andere oude schrijvers beweren, dat men vuur schiep door langdurige wrijving van hout van een laurier met dat van een eik. Het aanmaken van het Heilige Vuur geschiedde niet in den tempel, maar in de Regia, zetel van den Pontifex Maximus, öf in de Aedes Flaminica. De bouwvallen, die wij heden op het Forum zien, stammen uit den tijd van Julia Domna, de vrouw van Septimius Severus. Na den geweldigen brand onder de regeering van Commodus (191), die 't halve Forum vernielde, ging ook de onder Nero herbouwde tempel van Vesta geheel ten gronde. Van het Vestalenhuis was evenmin veel meer overgebleven; slechts hadden de gevluchte maagden het Palladium kunnen redden. Toen voor 't eerst is dit door profane oogen gezien, wanf over de Via Sacra heen brachten zij dat symbool van de Latijnsche wereldmacht naar het keizerlijk paleis op den Palatijn. ') Daar waar nu de oostelijke vleugel van het Ministerie van Financiën is, bij de Via Goito. 49 Dertig jaar later liet Julia Domna tempel en Vestalenhuis prachtiger dan ooit opbouwen en zoo ontstond het aristocratische klooster, waarvan wij heden het reusachtige Atrium bewonderen. Toen in den loop der tijden het aan Vesta gewijde bosch op de helling van den Palatijn geheel was verdwenen en de maagden hierdoor een plek ontbeerden, waar zij de natuur konden genieten, kwam men op de gedachte om een tuin te scheppen binnen de woning: dien reuzenhof met fonteinen en planten! Om den hof werd een prachtige kruisgang gebouwd; de muren werden bekleed met kostbaar marmer en de zuilen waren van cipollino. Tegen de wanden, want naar den hof toe was de kruisgang, net als in de Katholieke kloosters, open, werden de beeltenissen van de Oppervestaalschen geplaatst in het galagewaad der orde. Rustig is de houding. Op het voetstuk lieten de oprichters op overdreven wijze het karakter van de persoon graveeren. Bij het lezen van al die fraaie inscripties krijgen we pas recht een denkbeeld van de hooge vereering. die deze vrouwen genoten en van haar vèrreikenden invloed, ook op niet-geestelijk gebied. We hooren dan dat zelfs het verkrijgen van belangrijke civiele en militaire ambten door haar tusschenkomst kon worden bereikt. Meestal waren 't begunstigden of familieleden, die de Vestaalsche maagden vereeuwigen lieten in marmer. Natuurlijk was het een groote eer een Vestaalsche onder de familie te hebben, evenals dat nu voor de Katholieken is, als die onder de bloedverwanten op een Heilige kunnen bogen. Onder al die voetstukken is één steen, die meer dan alle andere de aandacht trekt, omdat de naam van de Vestaalsche maagd daar met opzet is uitgekrast. Eerst meenden de archeologen, dat de maagd, voor wie 't standbeeld is opgericht, den eed va'n kuischheid had gebroken (wat bijna onwaarschijnlijk is, voor wien aandachtig leest, wat nog van de opdracht overbleef). Thans gelooft men dan ook algemeen, dat we hier veeleer te doen hebben met een Vestaalsche maagd, die Christin werd. We moeten niet vergeten, dat zij leefde in de vierde eeuw n. Chr., dus in een tijd dat ook de Vesta-cultus begon te verflauwen en dat de strijd tusschen 't aan invloed verliezende Heidendom en de zegevierende Christelijke leer op z'n hevigst was. Inderdaad spreekt de dichter Prudentius (omstreeks dien tijd) van een Vestaalsche maagd, met name Claudia, die overging tot het Christendom. Voor de andere maagden, die nog hingen aan de oude leer, moet dit een zoo groote zonde zijn geweest, dat die verontwaardigd haar naam schrapten uit den steen (slechts de C lieten ze staan). Nu groeien de prachtigste witte rozen over het voetstuk heen, dat geen beeld meer draagt. Een Abdis in het kleed der orde. 50 Toen de soldaten van Constantijn den Grooten bij den Ponte Milvio, die van den Romeinschen keizer Maxentius versloegen, zakte een oude wereld, die had afgedaan, ineen. De Christelijke godsdienst werd staatsgodsdienst en de meeste Heidensche tempels werden nu gesloten, helaas, ook geplunderd ten behoeve van den nieuwen cultus .. . èn van Byzantium, waarheen Constantijn den zetel des rijks verlegde. Eén heiligdom echter durfde men nog niet aan te raken: de woning van de Vestaalsche maagden, waar de Latijnsche godin Vesta eeuwen lang was vereerd en nog steeds in stilte werd aangebeden, ook al genoot de orde sinds 394 geen staatsinkomsten meer en al waren alle privileges vervallen verklaard. Doch op 'n dag dreef haar nieuwsgierigheid een Christin, prinses Serena, met haar wacht, den drempel van het Atrium van Vesta over. Plotseling wordt haar begeerzucht geprikkeld door het zien van een gouden sieraad op de borst van een der beelden. Reeds strekt prinses Serena de handen er naar uit, toen een oude Vestaalsche maagd — misschien wel dezelfde die in den oven het laatste gebak had gestoken, dat er nu verkoold is gevonden — zóón heiligschennende daad trachtte te beletten. Maar Serena stoort er zich niet aan en stuurt haar wacht op de diepgekrenkte vrouw af. Op dat oogenblik stiet de Vestaalsche maagd een vervloeking uit, die later werkelijkheid is geworden: Prinses Serena genoot sedert geen 'rust meer en toen Alarik, in 410, Rome met zijn horden binnenviel, werd Serena, die verdacht was te heulen met den vijand, gewurgd. Doch sinds was het verlaten Vestalenhuis een prooi van alle hebzuchtigen geworden. De rijke buit aan marmer en brons werd geroofd en toen al wat waarde bezat was weggesleept, bedekte langzamerhand aarde de leeggeplunderde gebouwen. Tot 1549 rustten ze onder den grónd, toen opnieuw begeerige handen zich naar haar laatste schatten uitstaken.. . ditmaal waren 't archeologen(l) op zoek naar beelden en kostbaarheden. Bij toeval ontdekten ze het Vestaheiligdom,1) dat destijds nog goed was geconserveerd; maar daarna voltooiden anderen de vernieling, nü ten behoeve van Romeinsche paleizen. In een eeuw, dat gebroken tempelzuilen tot wagenweren worden verbruikt en Grieksche godenbeelden in kalkovens eindigen, behoeft zulks niet meer verwondering te baren: Sic Transit Gloria Mundi! ') Een teekening daarvan wordt bewaard in de Ufflzi te Florence. 51 Foto's gab./ot. min. (F.S.) Zij-figuren van de Trono di Afrodite. Een getrouwe, die een vat met wierook aanbiedt. Qe (luitspeelster. ut to ZONDAGMORGEN BINNEN DE THERMEN VAN DIOCLETIANUS Het was een stralende Zondagmorgen, toen ik op een dag in Maart het Museum van de Thermen binnenliep en, op een oud marmeren zuilenkapiteel zittend, het mooie leven genoot. De hooge hemel was juichend blauw en goudgeel stonden de antieke bouwvallen, die het blauw nóg krachtiger deden schijnen, tegen de klare lucht. Langs de kleine verweerde fontein, die fijne waterstralen uitblies, trokken de vreemdelingen De prachtige hof van het Museum „Delle Terme" (vroeger Karthuizer Klooster). uit alle landen der wereld... ze liepen met de neuzen in roode Baedekers of bruine GsellFelsen: ze studeerden!! Ze wilden weten wat mooi moest worden gevonden... en pijnigden en martelden zich de arme hersens met het zich eigen maken van andermans indrukken. De heerlijke Italiaansche lente zat den stumpers niet in het bloed! De Romeinen tegenover mij, lui en gelukkig als ik, kijken met ironisch-meewarigen blik de zwoegende, hongerige „museumratten", die aan elk beeld even moeten knagen, en geen marmer met rust kunnen laten een wijle na... dan werpt de een glimlachend opnieuw het eene steentje na het andere in de breede waterkom, volgend de telkens wijder wordende kringen, terwijl zijn vriend met de oogen een prachtige jonge kat streelt, die voor hem in de zon dartelt en het lenige lijf in sierlijke zwenkingen heen en weer beweegt. 53 Fragment van „Succhi", uit Romeinsche villa's. De vreemdelingen waren intusschen verdwenen in de kille kloostercellen, die liggen om den groenen, zonnigen tuin, en die vol staan met „antieke" kunst... daar binnen leefden zij den schitterenden lentemorgen!! Wie zal het den Italianen euvel duiden als dezen een dergelijk genieten niet begrijpen! Graag gaan ook zij eens een museum binnen, maar als ze een uur daar hebben rondgedoold, snakken ze alweer naar den „uitgang" en strijken met blijden gullen lach neer op de eerste de beste gebroken tempelzuil, die tusschen groen en rozen in den tuin ligt. Ze zouden al die Kunst naar buiten willen halen; al die bronzen en marmers willen brengen in het warme zonlicht; ze zouden er van willen genieten in de vrije natuur!! En ze hebben gelijk: die Kunst werd niet voor „museums" geschapen. Beelden, die eenmaal op en in tempels troonden, krijgen het benauwd in gesloten, nuchtere ruimten. Slechts in onzen tijd worden schilders en beeldhouwers gedwongen te werken voor zalen, die ze nooit hebben gezien en misschien nooit zullen zien ... voor... tentoonstellingen!! tijdelijke musea... Een Italiaan in een museum is zoo iets héél anders dan een vreemdeling in een museum en ik wensch allen Italianen toe, dat ze in dezen de „forestieri" nooit gaan nabootsen. Nadat de beroemde Ludovisi-verzameling was aangekocht door den Staat hier en onder gebracht in het Thermen-museum, Foto PanJimtgiio. 9>ng natuurlijk heel Rome de eerste Zondagen daarheen Een ingeslapen furie. (Grieksch). maar zonder Baedeker. De Romein wil zijn indrukken niet 54 Foto Va:, De beroemde Efebo van Subiaco. (Grieksch). toto gah.Jot.mm. (t-'.S.) Fragment van „Stucchi", uit Romeinsche villa's. Bewaard in het museum van de Thermen. vooruitloopen: hij wenscht met éigen oogen te zien, met éigen hart te voelen, met eigen verstand te oordeelen. Onder de vele beelden uit die kostbare collectie was ook een Egyptisch. Een man uit de kleine burgerij stapt er op toe, blijft een oogenblik er voor staan, neemt plotseling een dramatische houding aan en begint met een stem, die in alle zalen gehoord wordt, een aria uit de „Aïda" van Verdi te zingen. Daarna draait hij zich om, lacht tegen de toehoorders, die applaudisseeren, buigt vriendelijk... en wandelt heen of er niets gebeurd ware. Zooiets is alleen mogelijk in Italië en bijna durf ik beweren, dat alleen een Italiaan, zóó kinderlijk onbevangen uit den hoek kan komen. Was de man een artist geweest of een jolig student, het zou overal kunnen voorkomen, maar de Romein was een man van middelbaren leeftijd en zag er uit als een kleinbeambte. Toen 't bekende „Meisje van Anzio", dat achteraf een „jongetje" bleek te zijn, in het museum van de Thermen, was opgesteld en te zien onder de gewelven van den kruisgang, stelden de Italianen machtig veel belang in dat marmeren beeld, vooral na de gevoerde polemiek in de dagbladen. Met heel hun gezin trokken ze op Zondagen naar de Thermen van Diocletianus en, na het beeld van alle kanten te hebben bekeken, begonnen ze ter plaatse ieder luide hun eigen stelling Het slapende meisje, uit de villa van Nero te Subiaco. (Grieksch). Foto PanJimtflto. 55 te verdedigen; overal vormden zich groepen; standen werden aangenomen om het voor en tegen te bewijzen.,, men moet dergelijke dingen hebben meegemaakt, om te begrijpen wat Kunst — leelijke en mooie .— in het Italiaansche volksleven is. De „museumratten", bleek om den neus en met doodvermoeide uitdrukking, kwamen weer ineens uit alle openingen gekropen nadat het schot van twaalf uur was gevallen. Nóg luidden de vele kerkklokken van Rome jubelend over de eeuwige stad... maar ook de poëzie van dat eigenaardige moment ontging hun: hen herinnerde het klokkengelui er slechts aan, dat ze gauw moesten terugkeeren in het pension..', om gereed te zijn voor het middageten*! Foto gab.fot. min. (F:S.) Een herhaling van de]bekende Venus Genitrix. 56 DE FORUMS DER ROMEINSCHE KEIZERS i HET FORUM VAN AUGUSTUS Wie in Rome een kat te veel heeft, brengt het dier naar het Forum van Augustus... hun luilekkerland, tot de stijgende Tiber de arme beesten verrast en ze plotseling blokkeert; bij tientallen zitten de ongelukkigen dan in de nissen van den steilen muur en op de hoogste punten van de boven het water uitstekende ruïnen, te wachten op een milde hand, die ze 'n beetje afval toewerpt. Een eigenaardige bestemming krijgen soms bouwwerken, die eens de glorie uitmaakten van het keizerlijke Rome: Augustus' Mausoleum, opgericht tijdens diens leven, werd — na eerst vesting, wijnberg, groententuin, theater, circus, beeldhouwers-atelier, te zijn geweest — ten slotte concertzaal en onder de gewelven, die eenmaal de door Augustus gewijde beelden van beroemde legeraanvoerders droegen, miauwen thans hongerige katten ... Cosi va il mondo!!! Keizer Augustus als jongeling. (Museum van het Vaticaan). Foto Most Toen Rome zich aan het einde van de Republiek opmaakte om Wereldcentrum te worden, werd 't oude Forum, dat tusschen den Palatijn en het Kapitool lag, te klein voor haar steeds wassende bevolking. Binnen- en buitenlandsche oorlogen waren oorzaak geweest, dat Julius Caesar zijn geniale plannen voor de uitbreiding en voor de verfraaiing van de toekomstige Metropool niet geheel ten uitvoer had kunnen brengen ; zijn onverwachte dood (44 v. Chr.) liet bovendien de reeds aangevangen bouwwerken — een veertigtal, o.m. de basilica Julia en het Forum van Caesar — onvoltooid. Augustus, Caesars erfgenaam en opvolger, was het gegeven het ideaal van zijn grooten voorganger te verwezenlijken... Rome haar monumentaal aanzien te schenken. Brutus en Cassius, de moordenaars van Julius Caesar, de laatste verdedigers van den ouden staatsvorm waren verslagen; de tempel van Janus (toen gelegen tusschen de Curia en de Basilica Aemilia) kon — na den slag van Actium — (31 v. Chr.) eindelijk de deuren sluiten. Sinds zijn oprichting was dit slechts éénmaal gebeurd. Rome had — om de woorden van Tacitus te gebruiken — Vrede ... én een Souverein. Een nieuwe tijd brak aan. Augustus' eerste zorgen golden de in verval geraakte en verwaarloosde tempels. Het Scepticisme, dat in de hoogere kringen van de maatschappij heerschte, vooral onder de Jbtellectueelen, had ook onder het volk den ijver voor den staatsgodsdienst verflauwd: de tempels lagen in ruïnen of stonden op het punt om van oudheid in elkaar te zakken. Augustus zou ze in eere herstellen en den nationalen cultus den vroegeren luister en het verloren gezag terugschenken. Uit zijn eigen levensbeschrijving weten wijr dat hij in 28 v. Chr., dus in één jaar tijd, niet minder dan 82 tempels uit de dagen van de Republiek nieuw opbouwde. Zijn bloedverwanten,» zijn vrienden, zijn vereerders, noodigde hij uit zijn voorbeeld te volgen... en de Portico van Octavia Keizer Augustus als priester. (Museum van de Thermen). Foto Mot, 57 t. f i Foto Moscioni. Fit» tomnr van Anrinna ot Pantheon. (Augustus' lievelingszuster), het theater van Marcellus, de tempel van Agrippa (thans Pantheon), die van Neptunus, staan nóg daar om te bewijzen, hoe krachtdadig allen den keizer steunden en met hem wedijverden om •. Rome werkelijk tot het middel¬ punt der wereld te maken. Zij begrepen het politieke belang van Augustus' streven, toen de keizer architecten en beeldhouwers, geschiedschrijvers en dichters (Titus Livius, Virgilius, Ovidius, Horatius) in dienst zette van zijn groote plannen en ernstige hervormingen. Reusachtige werken liet vooral z'n schoonzoon Agrippa ondernemen, om Rome van water (de Aqua Virgo; nog in gebruik) te voorzien: overal verrezen toen monumentale De Portico van Octavia. F°<° gob.fot.mtmP.i. fonteinen. Hij bouwde ook de 58 eerste Thermen, maar van die „publieke baden" is niet veel meer over dan een paar hemelhooge gewelven in een vuil straatje. Mecenas, de vriend van Horatius, de vorstelijke beschermer van dichters en redenaars, schiep — en dikwijls op heuvels als de Esquilino, die voor onveilig en ongezond doorgingen — de schitterendste parken. Een klein, onaanzienlijk gebouwtje in de via Merulana is heden het eenige, wat nog over is van het prachtpark op den Esquilijnschen heuvel: waarschijnlijk was dit eertijds een winterserre voor uitheemsche en zeldzame gewassen. Evenals Julius Caesar, vóór den slag bij Pharsalus (48 v. Chr.), de godin Venus, die hij sedert de Moeder van zijn geslacht noemde, te Rome een tempel had beloofd — den tempel van Venus Genitrix — zwoer Augustus, dat hij den oorlogsgod Mars in de hoofdstad van het Romeinsche rijk een Sanctuarium zou oprichten, indien deze hem bij Philippi deed zegevieren over de moordenaars van Caesar. Augustus overwon Brutus en Cassius (in 42 v. Chr.) en de tempel werd gebouwd in het nieuwe Forum, 59 Het theater van Marcellus. o De Neptunustempel, thans Beurs, op de Piazza di Pietra, opgericht door Agrippa. dat Augustus, vooral met 't oog op het stijgende gebrek aan gerechtshoven, had laten toevoegen aan het Forum van Julius Caesar. (Van het Forum van Julius Caesar is bijna niets meer over,) Die tempel van Mars Lïltor (den wreker) behoorde tot de allerschoonste en rijkste van Rome. Om hem te beschermen tegen brand en om de achterliggende volkswijk te verbergen, had de keizer om het geheele Forum een bijna 40 meter hoogen muur van travertijnblokken laten bouwen; een groot deel daarvan staat nog overeind. Het niveau van het nieuwe Forum, dat van kostbaar marmer was, zit thans zeven meter onder den tegenwoordigen bodem, wat we dadelijk begrijpen bij het zien van den zoogenaamden Arco de' Pantani. irw •?•*«. De onteigening der gronden kostte Augustus reusachtig veel geld, omdat verscheidene eigenaars groote bezwaren opwierpen en omdat de keizer verbood geweld te gebruiken. De architect, die met deze moeilijkheden rekening diende te houden, loste het vraagstuk schitterend op, door in den ringmuur, aan weerszijden. Exedra's te bouwen en den tempel tot middelpunt van het Forum te maken. In de nissen van de half-cirkelvormige gewelven, die beschermd werden door prachtige portico's, stonden de bronzen beelden van alle groote legeraanvoerders, die meegewerkt hadden, om Rome machtig te maken. De reeks begon met Aeneas; dan volgden de koningen van Alba (de voorvaderen van het geslacht Julia); Romulus en alle groote generaals uit den Republikeinschen tijd. In den tempel van Mars Ultor, die met den Jupitertempel van het Kapitool en dien van den Palatijnschen Apollo, tot de gewichtigste en de rijkste van Rome behoorde, brachten de overwinnaars na den strijd, hun zegeteekenen; hier werden ook de vaandels bewaard, die indertijd door de Parthen waren veroverd op Crassus, De drie prachtige Korinthische zuilen van den tempel van Mars Ultor." 61 maar in 20 v. Chr. „sans coup férir" teruggegeven aan Augustus. Verder bezat de tempel het zwaard van Julius Caesar en een menigte Grieksche beelden, waarvan enkele uit ivoor waren gemaakt. In de kelders was de keizerlijke schat geborgen. Van uit den tempel van Mars Ultor vertrokken de magistraten naar de verschillende deelen des Rijks, en hier plantten de Censors, na afloop van hun dienstjaren, den „heiligen spijker", zooals ze dat vroeger hadden gedaan in den tempel van Jupiter op het Kapitool. Vanzelf spreekt, dat een man als Augustus, den eindelijk ingetreden Vrede ook plechtig wenschte te vieren. En de feestelijke optocht van dien gedenkwaardigen dag heeft hij voor altijd willen vastleggen in het mooie basreliëf, dat om de Ara Pacis liep. De Ara Pacis moet hebben gestaan in het Campo Marzio, destijds een moerassige, schaarsch bewoonde streek. Augustus' Mausoleum was daar eveneens gebouwd. Wèl had de wereldheerscher het recht er zich op te beroemen, dat hij zooals Suetonius schrijft: „bij zijn komst aan de regeering slechts een stad van baksteen had gevonden, maar bij zijn dood er een van marmer had achtergelaten." Foto Allnarl(F.S.) Fragment van basreliëfs van de Ara Pacis ('t Vredesaltaar). 62 DE FORUMS DER ROMEINSCHE KEIZERS HET FORUM VAN TRAJANUS Foto PanJii Keizer Trajanus (98-117). (In het museum van net Vaticaan). Is er wel één stad in de wereld, die zóóveel en zoo verschillende contrasten biedt als Rome? vroeg ik mij af, toen ik in de laatste dagen van December 1917 stond voor het onder sneeuw liggende Forum van Trajanus, terwijl de electrische tram langs mij reed en ik staarde naar de hooge triomfzuil, tevens graf van den Heidenschen keizer, maar die nu op haar top het bronzen standbeeld van den apostel Petrus draagt. Plotseling schoot mij een reeks van andere eigenaardige tegenstellingen te binnen: ik dacht aan het Kruis op de obelisken van Rome; aan den tempel van Fortuna virilis die in Mariakerk werd veranderd: aan dien van Neptunus, waarbinnen thans beurs wordt gehouden; aan het mausoleum van Augustus, dat sinds eenige jaren is verbouwd tot concertzaal; aan dé kolenhandelaars, die onder de gewelven van het Teatro Marcello hun winkeltjes hebben opgeslagen; aan de prinselijke paleizen, waarin zich... cinematografen nestelden; aan het ongeschonden praalgraf van den Hollandschen paus Adriaan VI, een man, die zich steeds wars had getoond van al wat zweemde naar weelde; ook aan de retort*" IT1 . . ' , die zich bevindt in «en deel van de beroemde Basilica Ulpia de prachtige gerechtszaal van het Foro Traiano. Deze „osteria" (wijnhuis) is op Zaterdagavond, de gehefkoosde verzamelplaats van artisten uit alle landen der wereld. Rondtrekkende muzikanten zingen daar dan, bij guitaar- en mandoline- oegeieiaing, de laatste liedjes van Piedigrotta en blinden komen er viool spelen. De Forums der keizers zijn niet zooals het Republikeinsche Forum Romanum, langzamerhand ontstaan, maar dadelijk door den wil van verschillende staatshoofden, naar een vast voorafgemaakt plan geschapen. Vooral het Forum Trajanum, welks architect de Grieksche bouwmeester Apollodorus van Damascus was. moet alle bestaande Forums — het Forum van Julius Caesar en dat van Augustus, het Forum Pacis en dat van Nerva (ook wel Forum Transitorium geheeten), in schoonheid hebben overtroffen. Het strekte zich uit van het Forum van Augustus tot aan den heuvel van het Quirinaal. Nog heden toont men daar den vreemdeüngen, onder den naam „Bagni di Paolo Emilio" eenige reusachtige gewelven, die eenmaal deel uitmaakten van het Forum Trajanum. Reeds Julius Caesar moet zijn omgegaan met het plan om het Forum Romanum te vereenigen met het Marsveld, maar Ac iJïmm-i ,il J,. . . ... ... kehL T " lVUC1",y Vtm ™ 9rootscne denkDeeld komt De Romeinsche keizer Nerva (96-9J keizer trajanus toe. „ . c . , , . _, (In de ba la rotonda van het Vaticaan). 63 Wat er uitgegraven is van het eenmaal schitterend schoone Forum Trajanum. t°io8ab-i'>'-'(F.S) Het gebeurde was dadelijk ook te Rome bekend.... maar niets werd door de regeering gedaan om de „Grieksche priesteres" — daarvoor hield men indertijd het gevonden kunstwerk in veiÜgheid te brengen. Toen zijn de woedende golven teruggekomen, hebben het marmeren beeld gelicht uit de nis en meegesleept naar de diepte. Bij dien tocht verloor de Fanciulla d'Anzio een arm en is het gelaat verminkt. Véél weten we niet van Nero's paleis te Anzio, maar als we bedenken dat ook de Apollo van het Belvedère en de beroemde Gladiator uit het Louvre tusschen de bouwvallen zijn gevonden en dat de zee voor Anzio (zelfs in onze dagen nog) telkens stukken van het kostbaarste Foio Pandlr De Apollo van het Belvedère. iMuseum van het Vaticaan), Foto PanJn La Fanciulla d'Anzio. (Museum van de Thermen). 81 6 Foto Marfe van Maa Uit het visschersleven van Anzio. marmer op het strand werpt, dan mogen we veronderstellen, dat dit keizerlijke buitenverblijf in kunstschoon niet behoefde onder te doen voor Nero's „Gouden Huis'' te Rome. De Romeinsche keizers en vooral Caligula en Nero hadden de Latijnsche zeestad lief. Toen de half waanzinnige Caligula het leven in Rome moede was geworden, dacht hij er zelfs over zijn residentie naar hier te verleggen. En Nero schonk Anzio, behalve vele tempels, een kostbare haven, wier sterke fundamenten al eeuwenlang het voortdurende golvengebeuk weerstaan. Antoninus Pius voorzag Anzio van een waterleiding. Ook Septimius Severus begunstigde de stad zeer. Het oude Antium bezat een menigte tempels en we weten ongeveer waar de voornaamste stonden; die van Fortuna was gebouwd op den grond van de tegenwoordige villa Mengacci; die van Apollo stond waar nu de vuurtoren is; maar waar het heiligdom ter eere van Aesculapius was opgericht, heeft niemand mij ooit kunnen vertellen. Op de plaats, die thans door het stadje Nettuno wordt ingenomen, zou de beroemde • tempel van Neptunus hebben gestaan en aan dezen god dankt het dan ook zijn naam. Binnen de drie kwartier brengt een goede straatweg met schitterend uitzicht op de zee, u naar Nettuno, maar veel origineeler is die over de klippen. Na Nettuno begint de groote wildernis. Nergens treffen we meer sporen van een menschelijke woning aan: we zijn aan het begin van de Pontijnsche moerassen. Heele kudden vrijloopende campagne-ossen, geweldig gehoornde dieren, schieten naar voren uit het dichte kreupelhout ... soms ook zijn er zwarte buffels onder. Eens was de gansche kust hier bezaaid met vroolijke landhuizen, welker eigenaars. .. Cicero, Lucullus, Mecenas heetten. Nu staat op het uiterste einde van de bocht — op de fundamenten van Cicero's villa ~ slechts een middeleeuwsch kasteel. Van Anzio uit gezien, schijnt dit zorgeloos te drijven op het blauwe water, maar van dichtbij heeft de verweerd» 1 'urcbt iets nameloos sombers, vooral tegen zonsondergang. In deze melancholieke, verlaten omgeving krijgt de geringste gebeurtenis dan ook plotseling een lugubere beteekenis: Caligula ondervond dit. Toen deze keizer den allerlaatsten keer 82 met een zeilboot van hier overstak naar Antium, had zich een visch vastgekleefd aan het roer, hetgeen door hem als een veeg voorteeken werd beschouwd ... en niet ten onrechte, want spoedig daarop is Caligula te Rome, in. een gang van zijn paleis op den Palatijn, vermoord. Aan Astura's kust hechten zich nog andere droevige herinneringen: Cicero scheepte zich hier in, toen hij wilde vluchten naar Macedonië, om zich daar met Brutus te vereenigen. Immers hij wist dat ook zijn naam stond op de lijst van de vogelvrij verklaarden. Augustus deed te Astura de dyssenterie op, waaraan hij te Nola stierf en Tiberius werd hier doodelijk ziek. Ook het middeleeuwsche kasteel brengt ons een tragedie terug in de herinnering, daar — na den slag van Tagliacozzo (1268), die den Hohenstaufen noodlottig was — de kleinzoon van Frederik II, Konradijn, vluchtte naar Astura, in het vertrouwen, tijdelijke veiligheid te vinden bij een geslacht, dat steeds was begunstigd door zijn grootvader... maar^Giovanni Frangipani, heer van Astura en leenman van Frankrijk, leverde den jongen man uit aan Karei van Anjou, toen diens troepen oprukten naar Astura om het te belegeren. Konradijn werd naar Napels gebracht en stierf er op het schavot. Zoo eindigde de macht der Hohenstaufen (de Duitsche overheersching) in Italië. Fo/o Marie Dan Maanen. Gezicht op den Arco Muto en op de bouwvallen van Nero's villa. 83 IN DE VILLA ADRIANA Neen, zegt niet, dat deze villa mooier was, toen de grillige, levensmoede keizer er woonde met zijn talrijke woelige hof, want dat kan niet waar zijn. Haar oude, begroeide bouwvallen heb ik oneindig liever. Op m'n rug lig ik onder de vriendelijke kroonpijnen, in wier hooge kruinen de vogels zingen. Zacht suizelt de wind door den nabijen olijvenhof en beweegt nauw zichtbaar de knoestige twijgen. De grond is glad van dorre dennenaalden en alles om mij heen geurt en bloeit... wil léven. Op iederen steen juicht het jonge groen en zelfs in de verweerde muren heeft het klimop zijn wortels geslagen en trekt zich hooger en hooger tot zijn blaren van inspanning bloedrood zijn geworden. Telkens schieten lichtgroene hagedissen schichtig langs me: in deze eenzame natuur hadden ze geen menschenkind verwacht. Wat is het leven zóó goed en heerlijk. Antinous. (Museum van het Vaticaan). Foto gab. fol. min. P. I Maar de oude rustelooze Hadrianus, de Romeinsche keizer, die zich tegelijk zijn Villa bij Tibur en zijn Mausoleum te Rome liet bouwen, kon ook hier den vrede niet vinden, dien hij zoo angstig najaagde sinds den dood van zijn Griekschen lieveling. Waar hij ging, vervolgde Het kwartier der gasten 84 De vestibule hem de schaduw van Antinous, den mooien herdersknaap uit Klein-Azië, die dadelijk had aangeboden zich te offeren, toen het Orakel verklaarde, dat de keizer slechts gezond kon worden, wanneer iemand zich voor hem vrijwillig ten doode zou wijden. Op de Egypte-reis, bij het opvaren van den Nijl, stortte de schoone jongeling zich in het water en verdronk. Hadrianus maakte toen een god van hem en plaatste later in zijn villa te Tibur, overal zijn vergoddelijkte beeltenis... maar de wroeging over het aanvaarden van een zoo groot liefdeblijk droeg de keizer sedert alom met zich. De Villa Adriana, waarvan de keizer misschien zelf de architect is geweest (in Rome zagen we Hadrianus immers ook het ontwerp maken voor den door Apollodorus zeer gecritiseerden Venus- en Rome-Tempel, gelegen tusschen het Amphitheater der Flaviërs en het Forum Romanum) heeft een enorme uitgestrektheid en is een complex van in elkaar gestorte grootsche hallen en zalen; van in ruïnen liggende bibliotheken en thermen; van verwoeste theaters en palestra's. Ook van prachtige cypressenlanen, olijfgaarden, „pineta's" en terrassen, die uitzicht geven op de Sabijnsche bergen en op Tivoli. Niet zonder reden noemde men deze bouwvallen langen tijd „Tivoli-Vecchio". Wie kon toen vermoeden, dat zij de overbüjfselen waren van een keizerlijke Villa en niet die eener stad. Tusschen 123 en 125 begonnen — dus in een tijd, dat de keizer Keizer Hadrianus (117-138). reisde in den Oriënt — was dit lustpaleis na tien jaren eindelijk (Museum van het Vaticaan). 85 Het zoogenaamde Natatorium, ook wel Teatro Maritimo genoemd. De bouwvallen van den eindeloozen muur van de Poikile. 00 ON voltooid. Tegen het jaar 134 neemt men aan, dat Hadrianus zijn residentie hierheen verlegde. Aan al wat hem sterk had getroffen op zijn veelvuldige reizen, die onafgebroken van 121 tot 134 duurden, wilde de keizer in zijn villa worden herinnerd. Daarom vinden we er de Poikile uit Athene; het Tempe-dal uit Thessalië en zelfs een nabootsing van de Egyptische stad Canopus met den tempel van Serapis en het daarheen leidende, aan beide zijden bebouwde kanaal. Niet dat al de zoogenaamde plekken getrouwe copieën van 't origineel wilden zijn — daarvoor was Hadrianus te veel een artistennatuur en ook te intelligent — maar ik veronderstel dat een zelfde gedachte ze ten grondslag ligt, als die welke den overleden paus Pius X bewoog, in de tuinen van het Vaticaan, de Grot van Lourdes te bouwen. Véél had de keiz er die een hartstochtelijk liefhebber was van Grieksche kunst en Grieksche letteren, verzameld op zijn zwerftochten door het groote Romeinsche rijk. Hij reisde steeds gevolgd door een heir van artisten en werklieden. Welnu, dat alles zou een plaats krijgen in zijn villa te Tibur. De mooiste beelden en mozaïeken uit de hedendaagsche museums van Rome zijn dan ook afkomstig uit de Villa Adriana. Het Egyptische Museum van het Vaticaan dankt zelfs zijn oorsprong aan de vele Egyptische beelden, welke in en om het heibgdom van Serapis werden opgegraven. Gezicht van de terrassen van het Tempe-dal op de Sabijnsche bergen met Tivoli. Opgevoed en geheel opgaande in al wat Grieksch was, voelde Hadrianus zich eigenlijk meer Griek dan Romein... wilde dat ook liever zijn. Hij sprak beter Grieksch dan Latijn en dit verheugde de Grieken, maar verdroot de Romeinen, die hem om deze manie hartelijk uitlachten. Doch hun ergernis hinderde den keizer niet, zelfs scheen hij er behagen in te scheppen om in dit opzicht de openbare meening te trotseeren, wat hem in Rome nog onbeminder maakte. Een aangenaam karakter had de wispelturige keizer zeker niet: zijn ingewikkelde natuur was vol contrasten... luchthartig en ernstig; zachtaardig en hardvochtig; zuinig tot in het onzinnige en dan weer uitermate verkwistend. Reeds zijn voorganger, Trajanus, moet niet van Hadrianus hebben gehouden en misschien aarzelde deze daarom zoo lang hem aan te nemen tot zijn zoon en opvolger. Eerst op zijn sterfbed besloot Trajanus er toe. Zijn trouwste vrienden kwetste Hadrianus vaak door zijn bijtenden spot en wondde hen door zijn grenzenlooze achterdocht. Toch zou hij een vriend nimmer iets hebben geweigerd, ja, gewoonlijk voorkwam hij diens wenschen. Ongetwijfeld behoort Hadrianus tot de groote Romeinsche keizers, maar de publieke opinie was tegen hem en die afkeer vermeerderde, toen de keizer, die zeer gevoelig bleek voor opstokerij, stervende, nog bevel gaf zijn negentigjarigen schoonbroeder en zijn twintigjarigen neef ter dood te brengen. Dit vergaven de Romeinen hem niet, en als wij zijn biograaf Spartianus moeten gelooven, stierf Hadrianus verafschuwd door iedereen. 87 Er is één gebouw in de villa Adriana, waarvan niemand tot op den huidigen dag de bestemming weet. Nibby noemt die reusachtige ronde zaal, welk&van binnen door een ondiep met marmer bekleed kanaal, evenwijdig loopend met den buitenmuur, in tweeën wordt verdeeld, Natatorium. Andere geleerden beweren, dat we hier te doen hebben met een Teatro Maritimo. Zullen die raadselachtige wanden ons ooit haar geheimen openbaren? Men meende ook al — en mij lijkt dit dichter bij de waar¬ heid •— dat Hadrianus, die alle kunsten beoefende, zich hier een soort Studio of Sanctuarium had gebouwd, waar hij zich, in volkomen afzondering, kon overgeven aan zijn gedachten en liefhebberijen, want het prachtige Atrium, dat het centrum van het eiland vormt, ontving het licht alleen van boven. De om die hal liggende kleine vertrekken, hadden vensters, welke uitkwamen op het kanaal. Wanneer de wachten de twee marmeren draaibruggen, die over den Euripus lagen, hadden omgehaald, waagde geen sterveling het den keizer te komen storen. Om het kanaal loopt een portico van giallo antico en de bui¬ tenmuur van het eiland heeft meerdere nissen: waarschijnlijk stonden daarin Grieksche beelden. Natuurlijk ontbraken nergens sierplanten, fonteinen en vazen en waren de vloeren overal van het kostbaarste marmer, soms zelfs van porfier. Een der zwartmarmeren Centauren (Museum van het Kapitool). De beroemde Faun van Rosso Antico. (Museum van het Kapitool). Bloedrood, ging de zon onder, toen ik na mijn langen zwerftocht door de villa terugkeerde in de Poikile. Heel in de verte lag Rome, maar van de gansche stad zag ik slechts... den Sint Pieterskoepel die scheen te zweven over de eindelooze Romeinsche campagna. De silhouet van de hoofdstad was een andere geworden. 88 DE GEHEIMEN VAN HET NEMI-MEER Tusschen hooge groene kraterwanden ligt .stil en eenzaam het kleine, diepe meer als een starend aardeoog. Zelden rimpelt een bries het gladde watervlak, waarin zich iederen dag het witte Genzano en het grijze Nemi spiegelen. Eenmaal stond op den vulkaanrand de beroemde tempel van Diana, en werd daar het beeld der godin bewaard, dat door Orestes .— op raad van het orakel van Delphi — en met behulp van zijn zuster Iphigenia, uit het sanctuarium te Tauris was geroofd en gebracht naar Attica. Vooral door de vrouwen werd het vereerd: dezen smeekten de godin om een gelukkigen echt en zwangerschap. Aan een bloedige gewoonte Foto Moscioni. i j i , \t . < De opqravingen van Nemi. zou de priester van den tempel te JNemi — de n„ „j„u ..,„„ „„ „ j r_ i r> . j r * De plek, waar eens de tempel van Diana stond. zoogenaamde Rex Nemorensis .—i zijn keuze danken: een gevluchte slaaf, ja, zelfs een misdadiger, werd plotseling onstrafbaar, indien deze den Rex Nemorensis uitdaagde tot een duel op leven en dood. Overwinnaar in den strijd, was hij dan meteen diens opvolger. Een rustig bestaan genoot de priester dus niet. Nu groeien wilde witte rozen over de tempelbouwvallen en maakt dicht geboomte de plek onzichtbaar voor oningewijden. Langen tijd hebben de bewoners uit den omtrek het bestaan van dat heidensche heiligdom vergeten. In den volksmond was alleen de legende blijven leven, dat op den bodem van het geheimzinnige meer groote schatten lagen. Men vertelde elkander zelfs, dat het Lago di Nemi eeuwen geleden, twee drijvende tooverpaleizen zou hebben gedragen. In één nacht waren die gezonken en toen nooit weergezien. Als de overlevering wat begon te vervagen, wilde het toeval, dat visschers, bij het ophalen van hun netten, tusschen den rijken buit zilveren vischjes, gekleurde marmerplaatjes, antieke beeldjes, stukjes bewerkt hout vonden; ook bronzen haken, lange spijkers ... en dat was genoeg om de bijna vergeten legende krachtig te doen herleven. Als oud en jong dan 's avonds in de half duistere „osteria" bij een glas goeden landwijn samenzaten, werd over niets anders meer gesproken. Zoo bleef tot op onzen tijd, in den omtrek van Nemi en Genzano — al was het dan onder allerlei onjuiste voorstellingen — de herinnering aan de twee Romeinsche keizerlijke lustschepen in het Nemi-meer voortbestaan. Sinds 1901 is men in Italië ernstig aan 't zoeken naar een niet al te kostbaar middel, om de drijvende villa's opnieuw aan het daglicht te brengen, maar de wereldoorlog maakte, dat vraagstukken, die op het oogenblik belangrijker zijn, den voorrang kregen. De intusschen aan de oppervlakte gebrachte voorwerpen zijn eenige jaren geleden, door den Italiaanschen Staat aangekocht en nü in het nationale museum, dat gevestigd is in de reus- De onderbouw van den tempel van Diana. - ™ achtige Thermen van Diocletianus. 89 Genzano aan het Nemi-meer. o Het is niet de eerste keer, dat deskundigen met de studie van een practisch en niet al te kostbaar plan, om de schepen weer naar boven te halen, bezig zijn. Reeds in 1446 liet kardinaal Prospero Colonna — toen heer van die streek — bekende zwemmers uit Genua naar Nemi komen en onder leiding van den beroemden architect Alberti — bijgenaamd de moderne Vitruvius — werd het meer onderzocht. Destijds sprak men slechts van één schip, maar Alberti vond er twee. Ten onrechte meende Alberti, dat ze dagteekenden uit den tijd van den Romeinschen keizer Trajanus. Ongeveer een eeuw later hervatte een Bologneesch ingenieur, Francesco de Marchi, het gestaakte werk en daalde den 15en Juni 1535, met behulp van een zeer primitief duikertoestel, dat in de kronieken van die dagen nauwkeurig is beschreven, af in het meer. Hij stelde de aanwezigheid van één schip vast; de wanden van dat vaartuig waren — volgens De Marchi — gepantserd en bedekt met groote bronzen spijkers, zóó blank en gaaf, als had men ze er pas voor eenige dagen ingeslagen. Het dek was van roode steenen en hij had daarop ook donkere kamers gezien, maar die was hij niet durven binnengaan. Drie eeuwen later — in 1827 — hernam een Romeinsch ingenieur, — Fusconi — op eigen kosten de plannen van Alberti en van De Marchi; met een volmaakter duikertoestel daalde hij af in het meer. Gelukkig duurden zijn proeven niet lang, want deze hadden eerder ten doel de schepen te vernielen dan iets anders. De winter naderde; veldarbeiders uit de buurt stalen het hout van de machine, welke acht personen kon bergen en Fusconi, die in de onderneming dertig duizend Lire liet, gaf de onderzoekingstochten op Foto Mosclor Beeldzuil, gevonden in he meer van Nemi. Foto Moicitf.i. Wat de aarde te Nemi aan het daglicht bracht. Maar een Italiaansch archeoloog, professor Maes, bleef de belangstelling voor het Romeinsche schip (sedert jaren sprak men niet meer over het andere) gaande houden. In zijn tijdschrift „II Cracas, notizie e curiosita romane" publiceerde hij alles, wat sinds eeuwen over de kwestie was geschreven. Dit gaf den grooten stoot tot nieuwe proeven... en zóó geweldig was in den herfst van het jaar 1895 de belangstelling, dat ongeveer tien duizend menschen, Italianen en vreemdelingen, dagelijks naar Nemi trokken, om den duiker te zien afdalen in het diepe kratermeêr. Drie middelen zijn toen aan de hand gedaan om de schepen weer aan het daglicht te brengen. Een daarvan, het meest practische, zou zijn... een tijdelijke verlaging van het meerniveau door middel van een kanaal of emissarium, zooals dat, hetwelk, na twee duizend jaren, nog in gebruik is bij het meer van Albano, of Castel Gandolfo. De onkosten, aan dat plan verbonden, naderen echter de driehonderd duizend lire. Mocht het den Italianen werkelijk gelukken één van de beide schepen nagenoeg gaaf aan de oppervlakte te brengen, dan zou het monumentale document gevonden zijn yan Oud-Romeinschen scheepsbouw . .. van een scheepsbouw, die tijd en elementen trotseert... 91 < toto s Moscioni. 1. Munten, gevonden te Nemi. 2. Terrecotte (een soort van ex-votos) opgegraven in de nabijheid van het sanctuarium van Diana. 3. Afgodsbeeldjes en andere voorwerpen, gevonden bij de opgravingen te Nemi. 4. Een merkwaardig beeldje van gebakken aarde, gevonden bij de opgravingen van Nemi. immers ongeveer twintig eeuwen lang rusten die gepantserde keizerlijke lustpaleizen nu al op den bodem van het diepe kratermeer. Volgens de allerlaatste ontdekkingen moeten de schepen stammen uit den tijd van Caligula — en niet uit dien van Trajanus, nóch uit dien van Tiberius i— want er zijn looden buizen gevonden met het opschrift: C. Caesaris. Aug. Germanici. Foto Vasari. Albano. Het beroemde oeroude Emissarium van het meer van Albano, ook wel meer van Castel Gandolfo genoemd. 93 VENETIË AANKOMST BIJ NACHT — IN DE SINT-MARCUSKERK Plotseling een frissche bries; we zijn op de lange smalle spoorbrug, die het vasteland van Italië verbindt met Venetië. De maan staat hoog aan den hemel. In den dampkring is iets ziltigs gekomen, dat de nabijheid van de zee verraadt. Duizenden lichten flikkeren in de verte... de mooie Lagunenstad rijst uit de golven!... Nog een paar minuten en met kletterend geraas rijdt de trein het holle station binnen. FoloAIinarl(F.S) Het Canal Grande met zijn prachtige Moorsche, Gothische en Renaissance-paleizen. Hoe 't komt, weet ik niet, maar nauwelijks zit je in een gondel, of ineens zie je de wereld anders aan... wakende droom je. Voor een wijle zwijgt het verstand: ziel en zinnen worden gevoeliger. Je vergeet werk, plannen en leed; je kent maar één behoefte... al het schoone genieten en het leven nemen zooals het gaat. Je wilt ronddolen zonder te denken, gondelen zonder te weten w?arheen. „Alb.go...?" vraagt de gondelier, die achter mij staat op het ranke bootje en door middel van één roeispaan den sierlijken gondel voortbeweegt. „Breng mij waar je wilt," zeg ik in het Hollandsen. Hij begrijpt niet en herhaalt met meer drang z'n vraag. Dan antwoord ik „Calle del Clero, Campo Santo Stefano." Nu bemerkt hij, dat ik geen gewone vreemdeling ben in zijn geliefde vaderstad en begint me heel welwillend en vertrouwelijk te bejegenen. 95 vO ON Ik strek me gemakkelijk uit op de zachte marokijnleeren kussens en zonder verder een woord te spreken, gondelen we door allerlei nauwe, donkere kanaaltjes, tusschen hooge huizen, die elkander boven bijna raken, naar mijn woning. Overal klotst het groene water tegen de breede steenen treden van de poorten der oude paleizen, want ieder huis heeft in Venetië twee ingangen: één in een steegje en de ander aan een kanaal. Alle vensters zijn potdicht — in den zomer wemelt het hier van muskieten — maar aan de meeste poorten hangt eenzaam en melancholiek een lantaarntje te branden. Tal van bruggetjes varen we onderdoor en daarover loopen de menschen met een haast, of er ergens brand was. Dan weerklinken om een donkeren hoek de tonen van een mandoline... nergens wordt zooveel gezongen als in Venetië en Napels. Rio Priuli. Hoe de gondels gaan door het hart der stad. Foto Alinaii(F-s) Alles ziet er zoo eigenaardig en zoo vreemd uit en toch heb ik — 'k ben al voor de zevende maal in Venetië — datzelfde honderd keer gezien. Juist als de tocht nog geheimzinniger gaat worden, draait de gondel een breeder water in. Nog een forsche ruk. .. en het Canal Grande, met zijn prachtige Moorsche, Gothische en Renaissance-paleizen — de hoofdstraat der Lagunenstad en ook haar Gulden Geschiedboek — ligt in al zijn heerlijkheid en bedwelmende bekoring voor mij, in den milden maneschijnnacht. Mijn oudje heeft stemmen gehoord en begrepen, dat wij 't waren. Dadelijk is ze de deur uitgedribbeld. Ik stap haar vriendelijke woning binnen, waar alles helder en zindelijk is, als in een Hollandsch 97 7 Foto Anderson (F. S.) huis. De trap opgaande, zie 'k al mijn oude vrienden terug: den papieren Franciscaner-monnik, die het weer voorspelt en het mopshondje van kalk. Onder de lamp kijkt Signora Peppina mij aan, ze lacht tevreden en zegt, dat ik in die drie jaar niets veranderd ben. En dan,.. „Signorina, de Campanile staat er weer! Reeds te lang had ze het binnengehouden. Merkwaardig, hoe die klokkentoren van San Marco is gegroeid in het hart van de practische en positieve Venetianen! „O, dien eersten keer, dat we de Marangona weer hoorden beieren over de stad..! Mij zijn de tranen in de oogen gekomen en zelfs de visschers op zee en de gondeliers in het Groote Kanaal moeten hebben gehuild van aandoening," babbelde ze voort in Venetiaansch dialect. Den volgenden morgen was mijn eerste wandeling natuurlijk naar het Sint-Marcusplein. Na dien geheimzinnigen nachtelijken tocht, vond ik de stad nog schooner en fantastischer dan vroeger: zoo vroolijk en gelukkig lachte ze onder den hoogen blauwen hemel, als kon geen leed haar ooit meer treffen! Ik stond wat nuchter tegenover den langen bleeken steel van den nieuwen Campanile, maar toen 'k om twaalf uur de Marangona hoorde juichen boven Venetië, ja, toen werd 't ook mij week om het hart... Die klanken komen van zoo hoog! Even wandelde ik de San Marco binnen. In een stil hoekje dook ik neer, mij geheel overgevende aan den weldadigen indruk, waaronder ieder, die dezen tempel betreedt, aanstonds 98 komt. Flauw flikkerden in de zijkapellen eenige vergulde lampen en wierpen haar bescheiden licht op een paar geloovigen, die daar geknield lagen misschien minder om te bidden naar katholieke voorschriften, dan om een oogenblik in zichzelf te kunnen keeren en voor een wijle onttrokken te zijn aan het aardsche gedoe. Dat is het, wat ik de poëzie van den Katholieken godsdienst noem en dit zal zijn grootste bekoring blijven, zelfs wanneer ook déze cultus de natuurwet van opkomen en vergaan, die wet waaraan niets en niemand ontsnapt, zal hebben gevolgd. Toen ik daar zat te genieten van die heerlijke mozaïeken, dikwijls onbeholpen van teekening, maar altijd edel en mooi van kleuren, begreep ik, welk een troost het zijn moest voor het arme volk, dat het op ieder uur van den dag dezen prachttempel kon binnentreden, dit huis, dat openstaat voor iedereen, zelfs voor ongeloovigen. Het volk heeft nu eenmaal geen tijd om in moedelooze buien steun en troost te gaan zoeken bij de natuur en daarom is het zoo'n weldaad van de Katholieke Kerk, dat zij de poorten harer bedehuizen wijd open liet. Midden in de stad vindt thans ook de arme een rustig oord, waar hij even ontvlieden kan al wat ziel en geest naar omlaag trekt. In die stille, harmonische, halfduistere omgeving wordt het „ik" dat naar hooger streeft en leeft in ieder sterveling, een oogenblik gewekt uit den slaap. Het is niet noodig, dat allen de Kunst van de San Marco begrijpen, als ze er maar den verheffenden invloed van ondergaan... en werkelijk niets belemmert hier den geest in zijn vlucht naar het hoogere! Vreemdelingen liepen in en uit het bedehuis. Ten slotte werd het heen- en weergeloop hinderlijk: ik stond op, wierp mij ook in het volle, warme zonlicht en ging de duiven voeren, die bij duizenden trippelden over het Sint-Marcusplein. Op de marmeren bank, die om de Loggetta van Sansovino loopt en die weer als vroeger leunt tegen den voet van den Campanile, zaten de Venetianen, alsof de klokkentoren en de loggetta daar nooit waren weggeweest. En toch lagen tien lange jaren tusschen den val van den ouden Campanile en de voltooiing van den nieuwen. 99 O O OM EN BIJ DE RIALTO Na een paar dagen van regen — Venetië kijkt dan ontzettend melancholiek — schijnt de zon vanmorgen weer gul over de Lagunenstad en geeft den vérweerden gevels van de eeuwenoude huizen en paleizen de warmste kleuren. Jolig als dolfijnen, die genieten van eigen vlugge vaart, schieten de volle stoombootjes door onder de Rialto-brug en luchtig scheren de zwarte gondels langs mij, terwijl ik in een van de vele op een pont gebouwde wachthuisjes vlak bij een traghetto zit en het dagelijksche leven van de stad aanzie. De gondeliers van den overzet, knappe kerels met door de zon gebronsde gezichten, hebben als gewoonlijk over kleinigheden hevige twisten: de een schreeuwt den ander de onmogelijkste verwenschingen toe, die de omstanders doen schateren van lachen i— en hoe verder ze zich van elkander verwijderen, hoe harder ze beginnen te schelden — maar ze blijven elkaar toch „Signore" noemen. Wie voor het eerst zoo'n baruffa bijwoont, denkt minstens, dat de twee gondeliers elkander, zoodra het toeval ze tegelijk aan denzelfden kant van het Groote Kanaal zal hebben gebracht, zullen doodslaan, doch zoo'n vaart loopt het niet: het blijft bij woorden en als alles is gezegd, zijn ze weer goede vrienden en gaan samen in het eerste het beste wijnhuis een halven liter drinken... tot vechtpartijen komen de gondeliers zelden. Schuiten vol donkergroene watermeloenen en ander ooft, die de vruchtbare eilanden om Venetië overvloedig geven, varen langzaam naar de groentemarkt, die vlak bij is; slanke gieken met krachtige roeiers doorklieven het water, motorbootjes tuftuffen mij voorbij met een snelheid als in een kinematograaf. ue Kiaito is een van üe levendigste stads- Foto motu can Maanen kwartieren en wie in Venetië zijnde, ook eens De lantaarn van een Traghetto (overzet), iets van het echte volksleven wil zien, moet voor een wijle de aristocratische Sint-Marcusplaats verlaten en eenige uren van den morgen gaan wijden aan dit deel van de stad want in de winkels om en op de Rialto-brug (ook Shylock had zijn kraampje daar) komen de mooie Venetiaanschen uit de buurten van Cannaregio en van Castello de gekleurde halsdoeken koopen, die ze zoo aardig staan en de zwarte puntsjaals, die ze zoo sierlijk weten te dragen. Van achtèn tot twaalven krioelt om en op de brug — de groote markten zijn dichtbij — een bonte vroolijke menigte door elkaar en dan beginnen daar al de schilderijen van Bellini en van Carpaccio; van Palma den Oude en van Giorgine; van Veronese, Tiziano en Tintoretto, welke de vreemdeling pas in de museums, paleizen en kerken van Venetië heeft gezien, te leven... want de Venetiaansche schilders waren vóór alles Realisten: ze namen het leven, zooals het zich aan hen voordeed en gaven het weer, zooals zij het zagen. Daarom vinden wij nu nog onder de volkstypen hün Heiligen, hun Madonna's, hun Christussen. Om intieme zielstoestanden bekommerden de schilders van Venetië zich minder; hun figuren 101 hebben dan ook nooit het spiritueele en ideale, dat de Toscaansche en de Umbrische Schilderschool kenmerkt. De Venetianen waren geen diepe denkers, wilden dit niet zijn. De schoonheid van de lachende natuur trok deze gezonde kleurenwellustelingen meer aan dan al het onzichtbare. Wèl richtten ze soms den blik naar den hemel en... bouwden dan bedehuizen als de San Marco of klokkentorens als de Campanile, maar nimmer ging hun vervoering zoo ver, dat ze den grond verloren onder de voeten. In tafereelen uit den Bijbel mengden zij het vroolijke feestelijke leven van hun eigen tijd, zooals Veronese deed in zijn reusachtig groote doek „Jezus in de woning van den Leviet" en Tiziano in „Maria's Hemelvaart" en in „Maria's bezoek aan den Tempel". Hun Heiligen waren mooie jonge mannen of eerwaardige grijsaards, die het aardsche hadden genoten; hun Madonna's prachtige vrouwen, wien menschelijke hartstochten niet vreemd waren. Alles aan hun kunst heeft iets Heidensch, is gezond. De kleuren van hun schilderijen juichen en jubelen en de composities van hun fresken en doeken zijn machtig als die van Michelangelo. In die dagen, toen rijke ondernemende kooplui en kunstenaars als vrienden met elkaar verkeerden, kon... moést zoo'n kunst ontstaan. De handel had geld over voor al wat waarachtig mooi was. Zelfs de gevels van de groote pakhuizen werden door een Giorgione en door een Tiziano met fresken versierd. Kunst was een levensbehoefte geworden en niet maar enkel een luxe: het leelijke werd nergens geduld. Foto öaloictl, Venezia (F. S) Fragment uit „De dood van de H. Catherina" van Tintoretto, bijgenaamd de Venetiaansche Michelangelo (1519-1594). (In het Dogenpaleis). 102 - 103 Foto Andenon (F S.) Folo AndeT50n (f £) „De Voorstelling van de Maagd Maria in den tempel" „La Tempesta" (onweer) van Giorgione (1478—1511) (fragment) van Tiziano (1477-1576). (Palazzo GiovaneUi). (In de Accademia). O 4». OP DEN CAMPANILE De eenvoudige, nieuwe klokkentoren. In den laten namiddag, toen het licht zijn warmste, diepste tinten begon te krijgen, ben ik den nieuwen Campanile opgewandeld. De weg leidt gemakkelijk naar boven, want er zijn geen trappen, slechts zacht stijgende gangen... en... een lift. Boven op den Campanile voelde ik weer, en nu sterker dan eerst, dat de Venetianen toch gelijk hebben gehad, toen ze, na den val van den ouden klokkentoren, niet luisterend naar de Vreemdelingen, die in Venetië alleen een poëtisch graf of hoogstens een archeologisch museum in de open lucht wenschen te zien, kloek spraken: „Gebeure wat gebeuren moet, maar wij bouwen hem weer op." Het plan was vermetel, kwam velen dwaas voor, doch het getuigde beslist van buitengewoon zelfvertrouwen, van onverstoorbare levenskracht; bevestigde, dat in de moderne Venetianen nog iets zat van het oude forsche ras; van dat werkzame, machtige volk, welks vloot eenmaal de wateren van de Middellandsche Zee beheerschte en welks galeien stout de oceanen doorkruisten. In die dagen was de rijkdom van de kleine vrije republiek spreekwoordelijk geworden en haar munt overal in Europa gangbaar. Destijds rekenden ook Nederlanders (o.m. de familie Van Axel) het een eer Burger te mogen zijn van Venetië. Als de dag van gisteren ligt mij die noodlottige veertiende Juli van het jaar 1902 in het geheugen, toen zich plotseling door gansch Italië het bericht verspreidde, dat de oude trouwe wachter van San Marco was gevallen, de historische Campanile, symbool van lang voorbije grootheid. „In elkaar gezakt als een stervende, die neerzinkt in zijn stoel," vertelden de Venetianen mij: „Hij wankelde niet naar rechts en niet naar links, als had hij angst gehad om de prachtige Basilica van San Marco en het fantastische Dogenpaleis te schenden. Slechts de Loggetta van Sansovino, die eeuwen lang vertrouwend tegen hem had aangerust, verbrijzelde hij in zijn val: zij alleen moest met hem vergaan." Duidelijk toonen die woorden, dat de duizend-jarige Sint-Marcustoren voor de bevolking van Venetië een persoon, een vriend, was geworden. Eeuwen van welvaart en van roem had de Campanile gezien, maar ook jaren van knechting, toen de Oostenrijker in den vroeger Vrijen Staat heerschte. In die dagen van vernedering vooral moet hij de jeugd als de vinger Gods uit de Byzantijnsche mozaïeken zijn voorge¬ komen, die zelfs in tijden van vertwijfeling en verval recht naar omhoog bleef wijzen, als om er de Venetianen van te overtuigen, dat de roeping van een volk als het Italiaansche een andere is dan... vreemde naties te dienen of naar de oogen te zien. Wie dadelijk een juist begrip Het eiland San Giorgio met de kerk San Giorgio Maggtore".""""" 105 Foto Alinari (F.S.) Het Palazzo Sanudo-van Axel, aan de Rio di Santa Marina. 106 Foto Anderson (F. S.) De Riva degli Schiavoni. — Hier varen den qanschen daa stcx>mbooties af en aan. i (F. S.) wil krijgen van de ligging der eilandenstad in de Lagunen, moet zoo gauw mogelijk den bijna honderd meter hoogen Campanile opwandelen, want vanaf het overdekte terras geniet men van een heerlijk mooi gezicht op de doode en op de levende lagunen met haar fel gekleurde visschersbarken, met haar zwarte, zacht voortglijdende gondels, haar blazende, jagende motorbootjes en Vaporetti. Voor het eerst ziet men Venetië dan werkelijk drijven op het groene water, slechts verbonden met het vasteland van Italië door de eindelooze spoorbrug. Heel in de verte ontwaart men, wit in blauw, vaag en teer, als in een droom, de eilanden Torcello en Burano met hun hooge blanke klokkentorens. Dichterbij is Murano, van waaruit vroeger het mooie glaswerk de wereld introk. Vlak bij Venetië liggen San Michele, het doodeneiland en 1'Isola di San Giorgio. De lange bebouwde zandbank, die ligt voor de Lagunenstad — het Lido — maakt van Venetië een van de veiligste havens aari de Adriatische Zee. In den zomer komen de golven daar met zacht geluid sterven Het eeuwenoude arsenaal van Venetië. 107 c Oc De Piazzetta met de twee historische zuilen (12e eeuw), Foto AnJenon (F. S.) Op de eene troont San Teodore boven op een krokodil, op de andere de leeuw van San Marco. op het vlakke strand, den mensch lokkend zijn door een bijna tropische hitte afgemat lichaam te dompelen in het zilte water, dat soms schitterend blauw ziet •aio A~ U_ i 1 2 me ut atuicn nciuei en uan weer felgroen als smaragd. De eigenlijke fabrieksstad van het tegenwoordige Venetië is daar, waar onophoudelijk rook stijgt uit de vele schoorsteenen: op de Giudecca, het eiland, dat z'n naam ontleende aan de Joden (Giudei), die er eertijds woonden. Boven de verweerde roode daken van de oude stad steekt de door grimmige leeuwen bewaakte poort van het Arsenaal uit: in de 16eeeuw liep de Venetiaansche vloot van daar uit en vernielde, in de golf van Lepanto, de Turksche zeemacht. Dc Kerk s. Giovanni e Paolo, Mausoleum der Doget""" S> 109 Iets verder steken San Giovanni e Paolo — het Mausoleum der Dogen — en de Chiesa dei Frari — de oudste Franciscanerkerk te Venetië — haar mooie torens de blauwe lucht in: ze staan slank en plechtig als de cypressen in het Toscaansche landschap. De avondklokken begonnen te luiden. Langs de Riva degli Schiavoni liepen de vreemdelingen den gloeienden zonsondergang te bewonderen en op de treden van de beide zuilen op de Piazzetta zat het volk. De duiven, die heilige vogels van Venetië, waren nergens meer te zien: ze hadden reeds lang haar nesten opgezocht tusschen de koepels van de Basilica en achter de ornamenten van het koninklijk paleis. Aan de zuidwestzijde van de Sint-Marcuskerk brandden ook vanavond weer de twee kleine lichtjes naast de Byzantijnsche Madonna. Volgens eene Venetiaansche legende zouden die daar iederen avond worden aangestoken om de bevolking van Venetië te herinneren aan de feilbaarheid van de Justitie. Want in 1507 was een bakkersjongen, verdacht van moord, onschuldig ter dood veroordeeld. Volgens een andere lezing zouden die lampjes iederen avond branden, om de wroeging van den „Raad der Tien" te vereeuwigen, toen deze, na verscheidene jaren, tot de ontdekking kwam, dat het in 1611 over een zekeren Giovanni Grasso uitgesproken doodvonnis onrechtvaardig was geweest. 110 EEN SCIRÖCCO-DAG De stad ligt onder een teer waas: alle felle kleuren en scherpe lijnen zijn plotseling verdwenen de Sciröcco — die warme wind uit het Zuiden — waait. Wat wil de Noorderling, die de mooie Lagunenstad liefheeft — een Fransch schrijver zei het eens zoo juist: „Les autres villes ont des admirateucs, Venise seule a des amoureux" — op een Sciröcco-dag anders doen dan gelukkig zijn tijd verdroomen?! Hij slentert door de enge steegjes, hangt over de ijzeren leuningen van de trappenbruggetjes, volgt de gondels in haar vlucht over het water, geniet van de felgekleurde zeilen der visscherspinken, zit voor de vroolijke koffiehuizen van het Sint-Marcusplein, voert de duiven en.... benijdt het natuurlijke, kinderlijke volk, dat uit volle borst zingend, jolig onverschillig voorbij gaat. In Venetië heb je eigenlijk nooit het gevoel, dat je op straat loopt; paarden en rijtuigen, auto's en^fietsen bestaan hier niet, net zoo min als stof en slijk. Wie een paard wil zien, moet den blik richten naar de vier bronzen rossen, die op de San Marco staan, het ruiterstandbeeld van Colleoni gaan opzoeken, öf naar het Lido stoomèn, maar ook daar verdwijnen de paarden, nu de electrische tram rijdt. Er was zelfs een tijd, dat heel Venetië maar één levend paard bezat Jen de kinderen noemden dat „IljCavallo" (Het paard). Het klooster van de kerk San Gregorio (veertiende eeuw). Fo'° AnJenon (F S> 111 112 Toch heeft Venetië ook dagen gekend, dat zijn paarden, van Arabischen oorsprong en gefokt in de Lagunen, tusschen den Piave en den mond van de Tagliamento, beroemd waren op de Romeinsche wedrennen. De meeste vreemdelingen meenen, dat men zich in Venetië slechts per gondel of per stoombootje verplaatsen kan. Niets is onjuister. Rustig kan je door Venetië ronddwalen. Het eenige dier waarvoor je telkens uit den weg moet gaan, is een.... duif, want zij toont daar geen lust toe. Wie den weg kent, kan de gansche stad dus te voet doorwandelen. Men komt dan wel dikwijls door stegen, waar de gevels der hooge, vooroverhangende huizen elkander boven je hoofd bijna raken; langs kanaal- Het ruiterstandbeeld van den Condottiere Colleoni. tjes en over bruggetjes, waar de atmosfeer niet al te rein is, maar men kan altijd verder. Zoo'n wandeling door de stad heeft zelfs haar groote bekoring. Men loopt over pleinen en pleintjes, waar de prachtige paleisgevels ontelbaar zijn en de sierlijke Venetiaansche putten een artistenhart verheugen. Venetië telt een menigte „Pozzi", de een al fraaier gebeeldhouwd en schooner van vorm dan de andere. Onder de regeering van Doge Foscari liet het gouvernement er niet minder dan dertig nieuwe maken, alleen voor de armen. Tegen het uur, dat de vrouwen en jonge meisjes daar de beide mooie Venetiaansche emmers, die ze aan een juk over één schouder dragen, gaan vullen, is het een genot op zoo'n Campo of Campiello te verwijlen. Al dwalende bevond ik mij vanmorgen plotseling voor het kerkje Santa Maria Formosa, waar de heilige Barbara van Palma den Oude troont boven een zij-altaar, het meesterstuk van dezen schilder. Santa Barbara is geen schuchtere jonkvrouw, geen heilige in den gewonen zin, veeleer een kloeke amazone, een vrijheidsmaagd! Machtig is de figuur opgevat, doch met zulk een innige liefde geschilderd, dat _ : „ Foto Allnari(F.S.) Een Pozzo van Venetië (Byzantijnsche stijl). (Museo Civico). 113 het fiere en onafhankelijke van houding en gelaatstrekken volstrekt geen afbreuk deden aan het bekoorlijke. In den strijd om vrijheid wist deze amazone al het vrouwelijke en het edele te bewaren. Als ik eindelijk weer de Piazza bereik — slechts het Sint-Marcusplein heet Piazza i— valt juist )iet schot van 12 uur, dat geweldige schot, waaraan de duiven van San Marco maar niet kunnen wennen. Even treedt een kleine zonsverduistering in, als ze alle verschrikt opvliegen. Tweemaal fladderen ze in dichte zwermen de Piazza over en daarna zetten ze zich weer op het plein neer of er niets is gebeurd en vreten zich den krop vol met de Turksche tarwe, die overal wordt gevent en ruim uitgedeeld door Italianen en vreemdelingen. — Hoe de duiven op het plein gekomen zijn, weet niemand met zekerheid te vertellen. De eene kroniekschrijver beweert, dat vroeger op Palmzondag de gewoonte bestond om vanaf het terras der Sint-Marcuskerk duiven te werpen onder het volk en dat een paar daarvan zouden zijn ontsnapt ; de andere, dat deze duizenden vogels de nakomelingen zijn van de duiven, die Doge Dandolo in 1104 het eerst het bericht brachten, dat Konstantinopel was gevallen. Nü hebben de duiven door gansch Venetië koloniën gesticht. De Piazza San Marco is geen gewoon plein, veel meer een reusachtige zaal, die den hoogen blauwen hemel tot dak heeft. De Italiaansche gewoonte — misschien de eenige juiste — is, een plein te beschouwen als een soort verzamelplaats in de open lucht, een plek, waar het volk gaarne vertoeft en niet als een ruimte, die in dolle vaart moet worden over gerend om ongelukken te voorkomen. Alles lokt hier dan ook uit tot verwijlen: 's morgens en 's middags houden de duizenden duiven je vast en 's avonds boeit je de goede muziek, want eenige malen in de week worden daar concerten gegeven. Het verterende deel van 't gemengde publiek (alle standen treffen we op de aristocratische Piazza), valt neer op de honderden banken en stoeltjes, die de koffiehuizen aan weerszijden buiten hebben staan en het andere blijft heen en weer loopen; de echte muziekliefhebbers scharen zich om het orkest, dat zich in een grooten cirkel midden op het plein heeft opgesteld. Om halfelf eindigt het concert en tegen middernacht is de Piazza weder geheel verlaten. Foto AnJerson (F.S.) Santa Barbara van Palma den Oude (1480-1528) in Santa Maria Formosa. 114 OP HET STOOMBOOTJE DOOR T CANAL GRANDE Moet je in andere steden 't mooie gaan zoeken... niet in Venetië, waar je de oogen alleen hebt te openen, om te genieten... te genieten van licht, van lijnen en van kleuren: van kleuren vooral! Een fiksche stoot tegen het drijvende wachthuisje... het stoombootje legt aan op de Riva degli Schiavoni. Het is stampvol: velen stappen af, anderen stijgen in... de „Venetiaansche Tram" trekt verder... om weldra opnieuw tegeneen stationnetje aan te bonzen... want dat is hier zoo de manier. Het is al laat in den middag: het uur, dat de Lagunenstad straalt van licht, als ware Venetië zelf plotseling een zon geworden. Heel vroeg in den morgen — ik bewoonde eenmaal lang de hoogste verdieping van een oud paleis, op het mooiste gedeelte van het Canal Grande — ligt het gansche Kanaal onder een droomerigen, zilverachtigen nevel, die aan de paleizen iets onwezenlijks geeft en Venetië maakt tot een stad uit een tooversprookie, op den wil eener Feeënkoningin uit de golven geboren ; later, vooral een paar uren vóór zonsondergang, zwelgt het Canal Grande in hartstochtelijk rooden gloed en vieren de felste kleuren overal hoogfeest. Paleizen en kerken, boomen en klokkentorens staan dan scherp en krachtig tegen de diepblauwe lucht. Ik heb mijn oude plaatsje opgezocht, voorop het stoombootje. De vele menschen hinderen mn vanavond niet, want ik hang ver over den boeg en... waan mij alleen. Terwijl wij steeds dieper het Groote Kanaal invaren - Canalazzo, zeggen de Venetianen vraag ik nu, in stilte af, of er wel één stad in de wereld is, die roemen kan op zoo vele en zulke rantastisch-schoone paleizen? Zelfs Rome telt er niet zooveel! De meeste dier paleizen liggen feestelijk en vroolijk aan het smaragdgroene water De gedachte aan overrompeling en aan bloedige volksopstanden, moet den machtigen en rijken adel h,er nimmer lang uit den slaap hebben gehouden. Ook het Dogenpaleis heeft niets van een burcht; het biedt zijn fantastischen gevel _ een bouwkunst uit het Zuiden, de Arabische sloot hier een vrij huwelijk met een architectuur uit het Noorden, de Gothische, . en het Palazzo Ducale stond daar - zoo zorgeloos en vermetel zeewaarts, dat de kleine maar krachtige Republiek wel heel zeker van haar Vloot en haar mannen moet zijn geweest, om zich op die wijze te durven bloot geven. Natuurlijk verraden al de paleisgevels dadelijk den invloed van het Oosten, evenals Venetië's kerken dat doen. De aanraking met Byzantium voelen we het meest in de gevels van het Palazzo Farsetti. van het Palazzo Loredan _ beide thans zetel van het Municipio - en 115 FohAIinari(FS) De mooie poort van de Abbazia di San Gregorio aan den linkeroever van het Canal Grande, veertiende eeuw (Venetiaansche gothiek). 116 "Ve^GoS r?aUrvde Handel?Uis der Turken (Fondaco de' Turchi) nu Museo Civico Het Palazzo Durazzo degli' Ambasciatori, vijftiende eeuw (Venetiaansche GoS&f aan net Canal Grande (linkeroever). derson (F.S.) zao. 9el«k „ op een toove„prook)e da„ op de werle|i)k^'Ve^t; 117 00 119 groote gondels, weelderig behangen met fluweelen kleeden, waarvan de uiteinden een paar meter nasleepten in het water, kwamen als vroolijke zeemonsters aansnellen (de boeg liep altijd uit in 't voorlichaam van een dier). Ze werden geroeid door een twaalftal gepruikte gondeliers in zijde en satijn van de schitterendste kleuren... de eene boot gaf een beeld van Oostersche, de andere van Westersche pracht. Over de met kleine leeuwtjes versierde balkons der prachtige paleizen, aan beide zijden van het eindelooze kanaal, hadden de Venetianen met voorname onverschilligheid, de kostbaarste gobelins en tapijten gehangen, terwijl de zon dien levendigen kleuren nog meer gloed en warmte was komen schenken. Hadden de namen van glas- en mozaïek-fabrikanten; van museums en van lommerd; van oudheidkoopers en van hotels, op de paleisgevels er niet aan herinnerd, dat het oude rijke Venetië, een Mythe is geworden, ik zou even hebben gedacht in den bloeitijd van de Republiek te leven. Nu zijn gondel en kap geheel zwart en draagt de gondelier in den zomer een eenvoudig wit katoenen pakje en in den winter een donkerblauw van wol. De adel van Venetië geeft hem een gekleurde zijden sjerp en dan om en aan een arm een vergulden band met het familiewapen. Vóór ik er Molmenti op na had geslagen was het mij al zoo vreemd voorgekomen, dat de Venetianen, anders verzot op kleuren, juist het doode zwart hadden gekozen voor den gondel. Maar daar las ik dat dit ook niet altijd zoo was geweest. In het laatst van de XVIIe eeuw, toen de eens zoo machtige Republiek ongemerkt haar ondergang tegemoet ging, was de weelde hier schrikbarend toegenomen en had dit levenslustige artistenvolk ook van den gondel — oorspronkelijk een eenvoudig vervoermiddel — een luxe-voorwerp gemaakt. De eene familie wedijverde met de andere en de kostbaarste stoffen en kanten schenen niet goed genoeg voor gondel en gondeliers. Met angst zag de Staat dat alles aan en voelde zich eindelijk gedrongen, krachtdadig in te grijpen. Strenge wetten verboden den Patriciërs, voortaan een anderen gondel dan een zwarten te bezitten. Ook de vorm werd voorgeschreven en in de schoonheid der lijnen zooveel mogelijk vergoeding gezocht voor het gemis aan versiering. De gondeliers, wier aantal reeds tot drieduizend was gestegen, mochten geen fluweel of satijn meer dragen en over de Felze mocht geen andere stof dan een zwart laken kleed hangen. Toen gingen de Venetianen het over een anderen boeg gooien en met een ware culte begonnen ze nu den eentonigen gondel te sieren met koper en ijzer. Alle zorg werd thans besteed aan de zeepaardjes en aan de dolfijntjes, die de zwartzijden koorden ophouden; aan de lampjes en aan het leder der kussens. Zoo ontstond langzamerhand dat slanke, ranke bootje van heden, eenig in de wereld, een kunststuk van sierlijkheid en gerafflneerden smaak. De traditioneele bons... het stoombootje legt aan voor het station. „Ferrovia", roept de conducteur. Allen stappen uit. alleen ik blijf zitten. Als we den terugtocht ondernemen, is de avond reeds gevallen. Op het Groote Kanaal dansen de lampjes der gondels als kleine dwaallichten zoekend in het rond. Boven mij... een heldere sterrenhemel; de Zwaan met Deneb staat in het zenith en Wega in de Lier schittert mooier dan ooit. Overal wordt gezongen. Het „Vieni Sul Mar" klinkt verleidelijker en gevaarlijker dan ooit:... en ik stoom verder en verder tot het bootje mij eindelijk afzet aan het Lido, waar ik de groote Zee vind. Aan het stille strand komt mij dat heerlijk mooie gedicht van Willem Kloos in de gedachten en ik zeg hem na: Zij wischt zich-zelven af in eeuwige verreining, En wendt zich altijd óm en keert weer waar zij vliedt, Zij drukt zich-zelven uit in duizenderlei lijning En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied. 120 BINNEN HET PALEIS DER DOGEN. Het is Zondag. Op de Piazza waait de Italiaansche driekleur van de Venetiaansche masten, die staan op zware, fraai gebeeldhouwde bronzen voetstukken, vóór de Basilica Ook de San Marco is in feestdos; 't helle rood met den gouden leeuw wappert er fier aan weerszijden van de vier antieke rossen. Een paar duiven trippelen nog rond over het plein, want de meeste, dikgevoerd door de gTbo^en de" F ^ " * ^ ^ ^ »—^ geoouwen, die de Piazza ommuren. Voor de mooie Porta della Carta. den ingang van het Palazzo Ducale, verdringen zich vandaag de toeristen; op Zon- en Feestdagen staat het Paleis der Dogen gratis open voor he publfek Tir^T /\ ^ karaV3an' vo—uit Hongaren e^it Duitscherlmet Tirolerhoedjes bestaat, de vorstelijke Scala dei Giganti.op, één van de weelderigsteeij^e t aTdie 1 T ^ ? °Pen 1UCht W£rden 9ebOUwd- Venetië bezit nog een anlrebl md: ^et ct M Cen; nnCn; °mdat 2£ 9e2°Cht m°et WOrden in «° doodloopende steeg b„ het Campo Manin de wenteltrap van het Palazzo Contarini del Bovolo. Deze dagtekent' foren Te Pir " 1 ^ ^ ff*» °nS -n .'dien van den scheevën Paleis der Dogen. _ „De Industrie", door Paolo Veronese Foto Andcraon (F.S.) 121 Foto Alinati (F.S.J De tweede verovering van Konstantinopel door de Kruisvaarders in 1204, van den schilder Tintoretti, in de Sala del Maggior Consiglio. Weinigen onder de bezoekers schijnen er aan te denken, dat in den tijd van de Republiek de Scala dei Giganti niet als nü toegankelijk was voor een ieder en dat vroeger, boven aan deze trap, De kroning der Dogen" plaats had. Niet eens gunnen ze een rustigen blik aan den prachtigen paleishof met zijn bronzen waterputten; noch treffen hen de sierlijke Renaissance-gevels ze kijken zelfs niet naar die twee heerlijk mooie beelden van Antonio Rizzo ... Adam en Eva (Ook in het Dogenpaleis vinden we naast Heidensche goden, bijbelsche figuren). Ze rennen altijd maar verder en houden eindelijk stil voor de beruchte Prigioni; het griezelige oefent meer aantrekkingskracht uit op die horde dan het waarachtig schoone. Dagen lang staarden deze Hongaren en Duitschers-met-Tirolerhoedjes, reeds vanaf den Ponte della Paglia, aan de Riva degli Schiavoni, naar de Brug der Zuchten, die de sombere gevangenissen, over een duister kanaal heen, verbindt mei i luuveracnng scnoone falazzo Ducale. Nu mogen ze zélf den Ponte dei Sospiri betreden, den droeven weg afleggen, welken de gevangenen eertijds gaan moessten, om hun eigen vonnis te vernemen uit den mond der rechters. Ze mogen ook afdalen in de Pozzi, de kelderachtige cellen zonder lucht en zonder licht, waar staatsmisdadigers den hongerdood zijn gestorven. En als ze zich dan hebben verzadigd aan al de folterplaatsen, zie ik ze snaterend de gemakkelijke paleistrappen oploopen, zich dringen in de schitterend mooie regeeringszalen en plomp neervallen in de zetels van de vroede mannen, die eenmaal de republiek bestuurden met wijsheid, Kaïmte en groot gevoel voor recht. , . , D , Foto Ahna,i(FS) Wat verheugde het mij, dat Anadne en Bacchus worden gekroond door Venus (Tintoretto). in die toeristenkaravaan geen landgenooten waren! Over het algemeen genieten de Hollanders talie ook op intellectueeler en beschaafder manier dan al die rumoerige kudde-reizigers. Bij ons trekt het beste deel van de natie naar deze gebenedijde aarde, en in die Nederlanders is dan werkelijk de wil. om land en volk te begrijpen, Italië's oude kunst rustig en geheel in zich Weer bevond ik mij in de reusachtige zaal, die Sala del Maggior Consiglio heet; de wanden en de gewelven zijn hier beschilderd door de geniaalsten onder de genialen, door Tintoretto en door faolo Veronese, Den eersten keer dat ik deze zaal binnentrad, duizelde mij plotseling alles voor de oogen; aan zulke geweldige afmetingen waren mijn zinnen niet gewend; ik staarde van Tintoretto's Parad.so dat 25 M. lang en bijna 8 M. hoog is. naar Veronese's verheerlijking van de Venetiaansche Republiek; ik trachtte mijn oogen rust te geven bij de historie-stukken langs de wanden, door den tijd donkerder geworden van kleur... tevergeefs! Ook daar was alles leven en beweging Ieder doek verhaalde van Venetië s overwinningen, sprak van Venetië's vroegere grootheul Om tot mijzelf te komen, stapte ik door de openstaande deur het balkon op, dat uitzicht geeft op de Lagunen. Voor me liggen het eiland San Giorgio, met zijn slanken, spitsen klokken- 123 Foto Altnari (F.S.) De Porta della Carta (Giovanni en Bartolomeo Buon). kust, waar de bevolking een grooten hartstocht heeft voor felle, levendige kleuren: soms staat het steenrood naast kobalt of warm goudoranje naast donker indigo. Sinds dien dag — het is nu al vele jaren geleden — ben ik vertrouwd geworden met de Venetiaansche Kunst; nu bedwelmt ze mij niet meer, maar geniet ik haar: ze vertelt me ook van den gouden tijd der Republiek, toen Frederik Barbarossa, na de nederlaag bij Legnano (in 1176), naar Venetië kwam, om zich hier te verzoenen met den Paus. Ze herinnert mij aan den vierden of Latijnschen Kruistocht, toen de kruisvaarders uit de verschillende landen, onder aanvoering van Bonifacius van Monferrat en Boudewijn van Vlaanderen, na zich op het Lido te hebben verzameld, in plaats van naar het Heilige Land te gaan naar Konstantihopel trokken, om die stad te veroveren. De oude, halfblinde maar wils- toren en de Giudecca; links van mij strekt zich het groene Lido uit. waar de dogen eertijds met groote plechtigheid Venetië's huwelijk met de zee vierden en den gouden ring offerden. Een frissche bries had overal het golvende water gerimpeld en wild dreven de wolken de bergen in. Naar den kant van de Giardini toe vlogen de zeemeeuwen woest door elkaar, als wilden ze dien middag de vreedzame duiven uit Venetië verdringen. Slecht weer op zee had ze waarschijnlijk de Lagunen ingejaagd: ze waren uitgehongerd. Met snelklappende vleugels volgden ze het groene oppervlak der baai, zwenkten plotseling, stegen, om daarna met zekere, heerlijk-wijde vlucht neer te schieten op hun prooi. Maar voor ze die aanvielen, strekten ze de pooten, die dan even het koude water raakten, en deden een kort, schel, wreed binnenlachje hooren. Van alle kanten doken booten op. Ik kan mij "niets mooiers denken, dan zoo n eenvoudige visscherspink aan de Adriatische Zee, die met volle zeilen uittrekt. De geheele bark straalt van licht, want het witte doek komt weinig voor aan deze De brug der zuchten. Fo'° AI,r""l(FS) 124 krachtige doge Enrico Dandolo stond aan het hoofd van de onderneming en wist de kruisvaarders te bewegen, eerst even Triest te gaan onderwerpen en de zeeroóvers in Zara te tuchtigen. Een groot deel van de Adriatische kust kwam toen onder Venetiaansch bestuur. Overal in den Oriënt verrezen factorijen en stapel plaatsen... voor langen tijd werden de Venetianen niet alleen heerschers in de zee, die van de Italiaansche stad Adria haar naam had ontvangen, maar tevens in den Levant. Genua en Pisa moesten weldra voor den Leeuw van San Marco wijken: in 1421 weerklonk de antieke kreet „Viva San Marco" van de monden van den Po tot aan Corfu. De Republiek Venetië stond op het hoogtepunt van haar werkelijke macht! De val van Konstantinopel in handen van de Turken (1453) en de ontdekking van een nieuwen zeeweg naar Oost-Indië, werden voor de Venetiaansche Republiek slagen, die later doodelijk zouden blijken, al duurde het nog eenige eeuwen voor Venetië zijn belangrijke rol in de Wereldgeschiedenis eindigde. De wenteltrap van het Palazzo Contaxuü^dÜBovo^i (vijftiende eeuw). Foto Andetson (F.S ) Kapiteel aan 'n hoek van 't paléis der dogen U Giudi zio di Salomone. Van dit en nog véél meer spraken mij de beschilderde wanden en gewelven in de zalen van het Palazzo Ducale en in de Oude Venetianen vond ik dezelfde warme vaderlandsliefde en hetzelfde groote gevoel van eigenwaarde terug, die mij de Moderne Venetianen dadelijk zoo deden bewonderen, nadat ik was ingeburgerd in hun stad en niet alleen maar in aanraking was gekomen met het deel, dat van de vreemdelingen leeft en dat dikwijls niet eens zuiver Venetiaansch is. Ook van hun liefde voor Recht en voor Vrijheid, biedt de Sala del Maggior Consiglio een origineel bewijs, want toen een der dogen, Marino Falieri, in 1354, als oud man, naar de alleenheerschappij had gestreefd en de waardigheid van doge erfelijk had willen maken in zijn geslacht, kwam de Raad der Tien, na ontdekking van de samenzwering, dadelijk bijeen en sprak het doodvonnis uit over den 81-jarigen landverrader. 125 Foto AnJerson F.S.) Marino Falieri werd onthoofd, tusschen de twee historische zuilen der Piazzetta. In de zaal van den Hoogsten Raad, waar boven de reeks van historische schilderijen, de portretten der dogen zijn aangebracht, die over Venetië hebben geregeerd — in het geheel 76 U is op de plaats, die Marino Falieri's beeltenis droeg, een zwarte doek geschilderd met het volgende opschrift: Hic est locus Marini Faletri Decapitati pro criminibus. 126 IN DE MUSEUMS mm Foto AnJerson (F. 5. Fortret van Jacopo Soranzio (Accademia Door Tiziano (H77-1576) of Tintoretto. Het regent: ik ben naar. de Accademia di Belle Arti gegaan, om binnen de zalen van dat museum de grijsheid, die buiten heerscht, te vergeten. Tintoretto's „Miracolo di San Marco" hield mij dadelijk vast en ik ben er voor blijven staan, tot ik zelf meende toeschouwer te zijn... want de groote kracht van dezen Venetiaanschen schilder ligt niet alleen in zijn warme kleuren, maar ook in zijn forsche, zekere teekening... al zijn figuren leven... bewegen zich als gewone, gezonde menschen. Het onderwerp van dit groote doek is eenvoudig. Een Christenslaaf wordt door zijn Heidenschen meester tot den marteldood veroordeeld, omdat hij trouw is gebleven aan den heiligen Markus. De slaaf ligt naakt op den grond en de beulen doen wat ze kunnen, om hem te spijkeren aan kruishout, maar de gereedschappen weigeren hun diensten en breken telkens, als zij ze willen gebruiken. Verwonderd zien de omstanders in het rond: ook de rechter wil weten, waarom zijn bevelen niet worden opgevolgd als plotseling San Marco uit den hemel.... valt— en den slaaf te huln komt Rnwn Ac n^n^t» blijft de Heilige zweven, zonder dat wolken zijn athletische figuur ophouden. San Marco is als de slaaf, maar met nog grooter vermetelheid, in verkorting geteekend. Deze schilderij bezit een wonderlijke kleurenharmonie en is Tintoretto's meesterwerk. Óver het geheel ligt de gouden warme gloed van Tiziano, terwijl teekening en compositie herinneren aan Michelangelo. Al die gespierde, energieke lichamen zijn kerngezond ; al die menschen hebben volop de frissche zeelucht ingesnoven en hun huid werd gebronsd door de felle zon. Ziet die moeder met haar kind oo den arm. ÏJit hot gedrang wil ze weg, vooral het kind wil weg, maar nieuwsgierig wendt ze zich toch nog even om en steunt de knie op het uitstekende gedeelte van een zuilenbasement en rekt den hals om te zien, wat eigenlijk is gebeurd. Er zit zoo'n heerlijk élan in deze schilderij... Men kan er uren voor stilstaan, want telkens boeit weer een andere figuur ons. Dit is Naturalisme... maar een veredeld naturalisme. Tintoretto is een reus. Hij schilderde niet, omdat hij daartoe door opdrachten werd gedwongen, hij schilderde, omdat schilderen voor hem een levensbehoefte was. Zijn onrustige, onstuimige geest moest scheppen.... en vaak werkte hij dan ook voor niets. Alleen de Scuola di San Rocco bezit een veertigtal groote doeken van hem. Niet alle daarvan zijn mooi... en misschien zou Tintoretto beter hebben gedaan met zich meer te concentreeren op énkele werken... maar in de meeste kunnen we toch den meester terugvinden.., en in dat wonderschoone, Foto AnJerson (F. 5.). Portret van Doge Mocenigo (Accademia). Door Tintoretto. 127 Foto Andenon (.F. S.) „De Kruisiging", door Tintoretto (Scuola di San Rocco). overweldigende werk ,,De Kruisiging", waarin al de hartstochtelijke, diepe, wanhopige somberheid ligt, die leefde in eigen gemoed,herkennen we opnieuw den genialen, oorspronkelijken geest, den warmen kolorist, de heerlijk onafhankelijke natuur, die zich aan traditie noch aan menschelijke wetten gebonden voelde, in het kort den schilder van het ,De Voorstelling van het Kind Jezus aan dea Hoogepriester Simeon/'^AclademS5' Door Carpaccio (gestorven in 1519). „Wonder van San Marco." Toen allt» vmmJ ..;<• ï-w«*i —j , . -"«•• «-"t" wei» veruwenen door den vroegtudtgen dood van zijn dochter Maria, van wie hij innig veel hield en wier dichterziel m alle opzichten aan de zijne was verwant, schilderde hij deze tragedie. „De Kruisiging" maakt niet dronken van kleuren, daarvoor is het onderwerp te ontzettend: wie er voor staat wordt plotseling door een droefheid bevangen, die nog lang blijft in het bloed. ... r;ntoretto was *» de vijftig, toen hij dit werk maakte, terwijl hij eerst 36 jaren telde, toen nij „il Miracolo die San Marco" schiep. • ft j°n9Jejn Tintoretto het atelier van T^iano bezocht, die öf Tintoretto's geniale gaven niet bevroedde... wat moeilijk aan te nemen is... öf vreesde door hem in de toekomst overvleugeld te zullen worden, wanneer Tintoretto zijn eigen groote talenten nog verrijken zou met Tiztanos ervaring en kennis. Hij ontsloeg hem uit zijn dienst... wat niet beletten kon. dat lintoretto op 25-jarigen leeftijd al onder de Venetiaansche grootmeesters werd gerekend Geboren m 1519. dus in een tijd, dat „de kunsten en letteren" overal in Italië bloeiden en de Latnnsche beschaving een andermaal de wereld beheerschte. was hij eigenlijk de allerlaatste der beroemde reeks^ Als kind had hij Giambellini en Cima da Conegliano zien sterven en hij overleefde Paris Bordone, Pordenone, Tiziano en Veronese. Giorgione was reeds vóór zijn geboorte heengegaan en Carpaccio stierf waarschijnlijk in hetzelfde jaar, dat Tintoretto werd geboren. Wat Tintoretto als portretschilder beteekent begrijpen we dadelijk, als we staan voor dat met vaste hand geschilderde portret van Doge Mocenigo: het leeft. Sommige kunsthistorici beweren dat ook Jacopo Soranzio door Tintoretto is geschilderd, terwijl anderen weer volhouden, dat net van Tiziano is. Toen ik vanmorgen voor die portretten stond, schoten mij twee kostelijke anekdoten te binnen die op lintoretto s fier, maar niet altijd aangenaam karakter wijzen. Op een dag komt een onbeduidend, ijdel patriciër bij den schilder. De man, die meende dat ..geld alles ,n de wereld was en hem het recht gaf tegen een arm artist te mogen zeggen wat 129 o hij wilde, begint allerlei aanwijzingen te geven en Tintoretto geducht te vervelen. Plotseling springt de schilder ongeduldig op, legt zijn penseelen neer en snauwt den rijken patriciër toe: „Ga liever bij Bassano uw portret laten maken." Bassano stond bekend als 'n voortreffelijk Dierenschilder. Een andermaal traden eenige senatoren en prelaten zijn studio binnen, terwijl hij een .Conone en S. Orsola nemen afscheid van den koning." (Accademia.) Door Gatpmu**' schtldern op den ezel had. Ziende met welke vlugge streken Tintoretto zijn figuren op het doek wierp, vermaten dezen zich op te merken, dat „Giovanni Bellini langzamer werkte " waarop vèrvT A r9 antW°°urdde:= "Gtovanni Bellini kon nauwgezetter werken, omdat hij niet zooveel vervelende lui om zich heen had. Vanmiddag heb ik Carpaccio eenige uren gewijd, een ander schilder, dien wij eigenlijk slechts te Ven**e kunnen leeren begrijpen, daar hij, evenals Tintoretto, zijn beste werk hL heeft verteer000' ^ * ^ temPerament dan Tintoretto, is een aandoenlijk en naïef legendeverteller, een serene, evenwichtige geest. naan^e Vi^T r geWee?,\kent natuurli* »eg« groote wandschilderingen in de zooge- Heiüge üfsula. ^ ^ * ^ VertdIen ^ uit h* leven van "de en hnv' + 7^ 'f9^6 ^ ^ UrSUla ™ Voorlijke Christenjonkvrouw "rst den Toeen '7 *» **< ^ ™* door «en Heidensch vader U^Tï 71 VOOr f& eeni9- zoon. Als de Engelsche gezanten haar vader ~ Ursula had haar moeder op jeugdigen leeftijd verloren - het huwelijksvoorstel komen doen en deze niet weet wat te antwoorden, zegt Ursula, dat zij wel met hen zal spreken. In het huwelnk stemt ze toe en ze is bereid zich van af heden als Conone's bruid te beschouwen mi de kroonpnns dne jaren wacht en haar intusschen een hofstoet van elfduizend maagden schenkt waarmee ze eerst een pelgrimstocht wenscht te ondernemen naar Rome, om daar te bidden op de graven der Christenmartelaren. p keeren ZT"' ^ T** Schoonheid en het 9-ote verstand van prinses Ursula, keeren terug naar hun geboorteland. Alle voorwaarden worden door den Heidenschen vorst aanvaard en de elf duizend Heidensche 131 maagden reizen naar Ursula s land, waar zij ze ontvangt met zusterlijke liefde. Op een uitgestrekt groen veld spreekt Ursula de jonkvrouwen toe en weet dezen dadelijk zoo te bezielen, dat allen zweren, haar overal te zullen volgen. Ook prins Conone toont zich weldra bereid mede te gaan en de gansche schare scheept zich in, zonder kapitein, stuurlui of matrozen. De kleine vloot wordt gedreven voor de monden van den Rijn en zeilt dan verder tot Keulen. Te Keulen had Ursula een wonderlijken droom: alle maagden en ook Conone en zichzelf zag ze in die stad den marteldood ondergaan. Zij deelde den maagden haar droom mede maar dezen waren verheugd, om te mogen sterven voor haar nieuwe geloof. De pelgrims zeilden nu door tot Bazel en over land ging het toen naar Rome, begeleid door zes engelen, die steeds alle hinderpalen uit den weg ruimden. Paus Cyriacus kwam de jonkvrouwen tegemoet aan de poorten van de Eeuwige stad en de maagden sloegen toen haar tenten op buiten de muren, in de richting van Tivoli. Eindelijk werd de terugreis weer ondernomen. De paus en vele prelaten wenschten de dappere jonkvrouwen tot Keulen te vergezellen. Maar de stad werd juist belegerd door de Hunnen. Dezen vielen op de Christenscharen aan: velen werden gedood, anderen verdronken. Ook Conone stierf voor zijn nieuwe geloof evenals de Paus. Slechts Ursula was nog gespaard gebleven, want de aanvoerder der Hunnen begeerde haar voor zich. Ursula wees zijn huwelijksaanzoek echter van de hand en toen doorschoot hij haar borst met drie pijlen. Er ligt een fijne bekoring over deze wandschilderingen, zelfs al staan de figuren soms wat hard tegen den achtergrond. Is er iets teerders denkbaar dan Ursula's afscheid van haar geliefden vader? Van de Venetianen had Carpaccio alleen den smaak voor praal en pracht, maar om intieme zielstoestanden bekommerde hij zich meer dan de anderen. Al zijne jonkvrouwen hebben iets ideaals, iets spiritueels. Wat een verschil vormt bijvoorbeeld Titiaan's „Maria Hemelvaart" met die twee jonge vrouwen uit de „Voorstelling van het kind Jezus in den tempel." Nog even bleef ik staan voor Mantegna's „San Giorgio" en toen verliet ik het museum... dat over de zevenhonderd schilderijen telt. Foto Anaerson (F. S.) „De Legende van de H. Ursula." (Accademia). Door Carpaccio. Aankomst van de Engelsche gezanten bij den Christenkoning, vader van Ursula. 132 DE LAGUNEN IN! Tor^n UUI" k0? miin L°Ud)e waarschuwen' dat Osvaldo gereed is voor den tocht naar Torcello en mi, wacht aan het bruggetje. U 'nZttT^l ?9 " da^' 239 ik 31 ijved9 bezi9 met het ^huren van het ijzer U moet zien hoe de koperen dolfijntjes blinken! En, lach niet hij is -elfs naar c\JLw gegaan om zich te laten scheren." Op een keurig ingepakt ^^"pïï£ '^t^T^t £n ^ d£ flaSC° Chi3nti- Ga DU °a™ heen' wanfandersTmt u toch tegelijk aan met het toeristenstoombootje." Mijn oude gondelier scheen zich als ik te verheugen op den tocht instapper"' " ^ da9'" ^ * terW* h* ^ de ^ bood bij het Hij had den gondel het witlinnen zomertentje opgezet en op de plaats van de lantaren zaten drie pracht.ge gele rozen. Osvaldo zelf droeg een donkerroode garoLo achter het oo We voeren het nauwe kanaaltje uit, dat op dit morgenuur nog geheel in de schaduw laa en kwamen het vroolijke van zonlicht lachende Canal Grande in. 9 „Rechts of links?" vroeg mijn gondelier. „Liever rechts. We hebben toch den tijd." Toen we langs het Palazzo Rezzonico gingen, vond Osvaldo het noodig er mij aan te her ^r^is,^e™ ~- - waai* 133 Ut Immers van hem zijn deze regels: Open my heart and you will see Graved inside of it „Italy". Plotseling stak hij naar den anderen kant van het Groote Kanaal over „Ziet u dit mooie 'paleis?" „Het Palazzo Contarini delle Figure?" srhiT' ^ SPO°kt dThJnnSa- lD d£ XVe eCUW behoorde ^t aan een Signorone die een schatree schoone vrouw had getrouwd... goudblond en blank als alleen de Venetiaanschezn" De Contanm. s.gnonna. zijn een oud geslacht, ze hebben Venetië wel acht ^n gegeven Maar deze Contanni was een „Sciupone" (verkwister): hij verspeelde eerst al de goed^en van ijn vrouw, toen dit paleis en eindelijk haarzelf... Sinds hoort men in de kamers tekens gehete zinnig kloppen... en... iedere zeven uren teucens geneim- worden er alle deuren door onzichtbare handen geopend." Osvaldo scheen volkomen overtuigd van de waarheid dier legende en mij vermaakte het te luisteren naar de naïeve verhalen van mijn ouden gondelier. We kwamen het Palazzo Mocenigo voorbij, waar een gedenksteen vertelt, dat hier eenmaal een ander Engelsch dichter woonde... lord Byron. Ook hij had Venetië hartstochtelijk lief en schreef in deze woning een gedeelte van „Don Juan", van „Beppo" en van „Marino Falieri". Den Ponte Rialto onderdoor — het oudste stadsdeel, en vroeger zetel van de Regeering — en toen opnieuw de nauwe halfduistere kanaaltjes in. „Sia stai" (geef acht) roept Osvaldo... en meteen schuift het blanke getande ijzer van een gondel den hoek om. De ranke vaartuigjes scheren langs elkaar, zonder elkander ook maar even te raken. Men moet zoo n plotselingen kreet hebben hooren weerklinken tusschen de hooge paleizen van de stille kanaaltjes, om er al de bekoring van te voelen. In andere steden hinderensSS £Ta7T' TVV^* - èn iD Palerm° ~ is «o 9enot - naar dTversXL Iende gehnden, vol rhythme en melodie, te luisteren. tu T^den TJenT Sma"e WatertjeS' voeren langs verweerde paleizen met sappig groene tuintjes, tot de schilderachtige Rio dei Mendicanti was bereikt o„ hZZ£ ^ ^ Gi°Vanni ' Pa0l° ~ Venetië'S Panthe°n - varende' ™eg O^aldo mij. op het schitterend mooie ruiterstandbeeld van Colleoni. naast de basilica, wijzend, of mijn ge boortestad er ook zóó n schoon bezat. ' 9 hier'l^an0^0 '! 1^ allcen met Pad«* en Rome. Dat van Colleoni z«n d. l7 Gattame!ataim Padua en dat ^n Marcus Aurelius op den Kapitoolsheuvel te Rome. zijn de allermooiste, die ik ooit heb gezien." "-"me, houdefTifhu ^ condotU« toe« een extra blik toe: de Venetianen nouden van hun monumenten en zijn er trotsch op. Het eiland Murano. De oude kerk S. Maria e Donato.50 135 136 Ïf u6 Si0uei Mendicanti kwamen we in de ópen Lagunen: Venetië lag achter ons Onze ^udo:Idn-ehet W3ter' ^ Wd 9deek- V°°r ~ * ^ visscher^en met ^ ■ ha\Tu eÜand °P °nZen We9 WaS San MicheIe' met zi'n witmarmeren kathedraal en ziin vnendelnk klooster, waarvan de vensters uitzicht geven op de Lagunen. „Donnez-moi la je vous pne. une ce uk pour achever mes mémoires/* zou Chateaubriand hebben gezegd nadat hii dit verlaten, stille oord had gezien. Een warmroode muur omheint Venetië's kerkhof, waa slicht nde eerste acht dagen van November, als de Latijnen hunne dooden eeren, de trad tioneele stilte wordt onderbroken Gansch Venetië stroomt dan over de expres voor die gelegenheid g ! maakte schipbrug, naar t Doodeneiland. eycnneia ge waa^tVhT,Mrn0 V°°rbij' Waar de ber°emde 9lasbla2«ijen zijn... en lieten ook Burano waar het bekende kantwerk wordt gemaakt, liggen. Niettegenstaande de felle zon, lag een diepe melancholie over de a uiepe geheele streek, een stilte die drukte. Ik was blij, toen we eindelijk weer in de ópen Lagunen waren en den groenen oever van Torcello naderden. „Hier de Moeder en daar de Dochter," zei Osvaldo, half voor zich en half tot mij. Hij had gelijk, want vóór Venetië bestond, was Torcello reeds een belangrijke handelshaven. Een legende vertelt, dat het eiland Torcello bevolkt is geworden, nadat de Hunnen/onder Attila, het rijke Aquileja had- Torcello. De Dom (S. Maria). Foto Animon (F. 5.) ÏLr? CD aanrukte° °P Altinum. De bewoners van Altinum dachten reeds aan vlucht, handen L 7 " tweemaal over vo°r W huis en haard opgeeft en in .handen laat van een meedoogenloozen vijand!! Daar vlogen plotseling vogels op uit alle muren en torens der stad... en ieder droeg in ziin snavel zun ,ong met zich. De zwerm nam de richting van de zee. Door een dee van de bevolking werd het vreemde teeken begrepen: dat emigreerde toen. Ongeveer tweehonderd jaar later kwamen de Longobarden, een andere woeste horde de provincie binnenvallen: nu verlegde ook de bisschop zijn zetel van Aquileja naar Ïorcelo dat intusschen met de ruïnen uit Altinum was gebouwd. torcello, dat be Jha1S \T d£, ?CVerS T°rCell° VCrlaten> maar in die da9en was deze stad een van de belangrukste stapelplaatsen in de Lagunen... en vond men mooie paleizen aan weefden vat 137 haar kanaal. Op het oogenblik vertelt alleen Torcello's Piazza nog van een grootheid, die voorbij is en nooit wederkeeren zal... Waar eenmaal het vroolijke onbezorgde volksleven zich afspeelde, groeit nu welig gras! — Aardige kinderen kwamen mij klaverblaadjes van vier aanbieden... als wilden ze het geluk, dat hier ééns heerschte, nu schenken aan anderen. Ik nam den talisman dankbaar aan... en betrad daarop den Dom, een prachtig bouwwerk uit Torcello's gulden tijd. Deze kerk heeft den basiliekvorm en Grieksche zuilen dragen de drie schepen, waarin het bedehuis is verdeeld. Boven den hoofdingang is een reusachtig mozaïek, dat het ,,Laatste Oordeel" voorstelt en waarin al de verschrikking ligt, die het jaar duizend beheerschte. Het altaar wordt van het óverige deel der basilica gescheiden door een sierlijk gebeeldhouwde balustrade. In den apsis zien we, net als in de heel oude Christelijke kerken, den bisschop- pelijken troon en een halfrond er omheen, maar iets lager... de zetels der priesters. Lang kon ik niet verwijlen in die vochtige, bedompte omgeving, waar alle wanden schimmel dragen. Ik verlangde weer in de open lucht te komen, te zijn in de vrije natuur... en die vond ik in den vriendelijken hof van Santa Fosca, een Byzantijnsche kerk uit de Xlle eeuw. ,,Signorina, niet langer in deze verraderlijke atmosfeer blijven," zei Osvaldo, die oordeelde, dat het nu tijd werd om te eten. ,,Op het groene veld ginds heb ik het middagmaal bereid, u zult tevreden zijn." Ik volgde den raad van mijn ouden gondelier, die beter wist dan ik. Toen wij Torcello weer verlieten, lagen de Lagunen onder een warmrooden gloed; de natuur had de innigheid en de diepte van den avond... een innigheid welke de dag nooit geven kan. We voeren San Francesco del Deserto voorbij, met zijn eenzamen zich in het glanzende water spiegelende kroonpijn en zijn statige donkere cypressen. Een overlevering vertelt, dat de Heilige Franciscus van Assisi zich in 1220, toen hij teruggekeerd was uit Egypte, hier zou hebben opgehouden met zijn reisgenoot frate Illuminato, uit Rieti. Juist terwijl de heilige God wilde danken en loven, begonnen de vogels zoo geweldig te snateren, dat Franciscus wanhopig uitriep; „Kleine vogels, mijn broeders, houdt met zingen op, tot wij gereed zijn met bidden..." en de legende zegt, dat de vogels onmiddellijk zwegen— en pas het gezang hervatten, nadat zij hiertoe verlof hadden gekregen van den Heilige. Opnieuw kwamen wij in de open Lagunen... we roken weer de zee. Al wat ons aan dood en vergankelijkheid herinnerde, lieten we achter ons. Als in een droom gondelden we het feestelijk verlichte, op het water drijvende Venetië tegemoet. 138 Foto AnJerson (F. 5.) Een der mozaïeken uit den dom van Torcello (kapel van het Sacrament). PADUA IN SANTA MARIA DELL' ARENA ~ VOOR DE FRESKEN VAN MANTEGNA Tusschen de ruïnen van een Romeinsch amphitheater in een verloren, stil hoekje, midden in een grooten groenen tuin, vol zacht ruischende bamboestruiken en warm-roode Salvia's. staat ShTT* uI™a 9Tten h3d* ^ 26 ^ mOESt 2°U haar nooit Oevonden hebben. Die kapel is bekend onder den naam Santa Maria Dell' Arena j Giotto (1276-1337) was 28 jaar, toen hij uit Florence naar Padua werd geroepen en daar de opdracht kreeg om de muren van dit sanctuarium te beschilderen. Of de onderwerpen gegeven aTbTk zz ïr ider zelf gekoz?\weet ik niet-maar we ****** ^VeL;: aanblik, dat hi, de meeste ervan met groote liefde uitvoerde. In 38 fresken, die in drie riien boven elkaar zijn geplaatst langs de twee zijwanden van het kerkje, vertelt Giotto het Jen van de Madonna en dat van haar Zoon; hij deed dit op zoo'n teere. gevoelige. dSS manier, als geen van zijn andere werken toont. "«ernjKe Ik leerde Giotto voor het eerst kennen en liefkrijgen in Santa Croce te Florence en ik zag Het plein ende wereldberoemde kerk S. Antonio di Pado va. Foto AHnari (ir. S.) 139 Foto Antiman (F. S.) De H. Jacobus wordt gevoerd naar de martelplaats (Mantegna). (Mantegna). gedurende mijn veeljarig verblijf in Italië natuurlijk ook zijn werk in Rome, Assisi en andere Italiaansche steden. Maar den vroolijken, gelukkigen idealist van Padua, dien aandoenlijken, naïeven verteller, heb ik nergens wéérgevonden. De Maria-legende begint bij de verdrijving van Joachim, uit den tempel, omdat zijn echt kinderloos was gebleven; met gebogen hoofd en teruggedoken in zijn grooten mantel, wandelt Joachim als in een droom, naar de schaapherders en vertelt hun, dat God zijn offer heeft afgewezen; medelijdend en met angst hooren dezen hem aan. Zelfs de hond en de gansche kudde schijnen te deelen in Joachim's smart. Maar, daar komt een engel aan de heilige Anna, Joachim's vrouw, meedeelen, dat haar een kind, Maria, zal geboren worden. Joachim is juist treurig huiswaarts gekeerd en Anna is hem tegemoet gesneld, om hem het goede nieuws zoo gauw mogelijk te kunnen vertellen. De „ontmoeting van die twee echtgenooten" is, wat sentiment betreft, het schoonste fresco uit de geheele kapel. Er ligt in deze eenvoudige schildering zulk een reine hooge innigheid, dat men er altijd weer heengetrokken wordt; de heilige Anna heeft Joachim's hoofd gevat met haar beide handen en het gezicht tegen zijn wang aanvhjend, fluistert ze zacht, heel zacht, het gelukkige bericht. En dan legt hij zijn armen om haar schouders en zoo blijven ze staan. Geen kus volgt; een kus zou een daad zijn geweest en voor een daad was 't moment te groot. Op de trap staan Anna's getrouwen en de serene lach op de gezichten van die jonge vrouwen getuigt hoe levendig ze deelnemen aan de vreugd van die twee menschen. Een harer heeft zich den doek over het hoofd geslagen, om vooral niet te storen. Een ieder moét voelen, hoe Giotto werkelijk zijn geheele hart in dit fresco heeft gelegd. De „Graflegging van Christus" en ook de „Kruisiging" mogen heerlijker van kleur en grootscher van compositie zijn, maar fijner, zuiverder, spontaner gevoel straalt uit die „Ontmoeting van Joachim en Anna". Bij de „Kruisiging" zijn de contrasten tusschen de drie groepen meesterlijk geteekend: in hét midden ligt Maria Magdalena geknield voor het kruis en streelt Christus' voeten. Jezus heeft juist 140 gesproken „Het is volbracht" en uit den hemel zijn gevleugelde wezentjes gedaald, die handenwringend van leed, den gekruisten Christus aanzien en zich beijveren om het bloed op te vangen dat Hem stroomt uit de gapende wonden. Een van die engeltjes wendt vol medelijden het hoofdje' naar rechts, waar Jezus' moeder van smart schijnt te sterven. Links sjacheren de Joden om Christus mantel. Deze muurschilderingen uit Santa Maria Dell' Arena hebben de bekoring en de poëzie van ochtendgloren. Zelfs niet uit Giotto s werk van later tijd zou ooit weer zulk een gevoelige, jónge dichterziel spreken! Niet ver van de Capella Dell' Arena, ligt de melancholieke Augustijner kerk „Eremitani" waar Andrea Mantegna (1431-1517) ongeveer anderhalve eeuw na Giotto, de legenden van den heiligen Jacobus en van den heiligen Cristoforo op de muren schilderde. Deze opdracht dankte Mantegna zijn stadgenoot Squarcione. In die dagen leefde te Padua een man, die veel had gereisd. Aangestoken door de liefde voor de oudheid _ een liefde, die zich in de vijftiende eeuw overal in Italië had geopenbaard 1 was Squarcione ook naar Zuid-Italië en naar Griekenland getrokken en had daar veel antieken verzameld. Wat hij niet kon koopen of meenemen, had hij gecopiëerd. In zijn vaderstad teruggekomen, richtte hij toen een academie op, een soort artisten-atelier, waar schilders en beeldhouwers de Ouden konden bestudeeren. Weldra was die school zóó beroemd geworden, dat zelfs Lorenzo II Magniflco, de groote Medici, haar bezocht op zijn doorreis naar Florence. Onder Squarcione s 137 leerlingen was ook Andrea Mantegna. En al weten we nu, dat Squarcione die jonge mannen vaak exploiteerde, toch moeten we hem dankbaar zijn, dat hij de jeuod van Mantegna leidde. Nog telde Andrea geen tien jaren of Squarcione had al begrepen dat in dien knaap meer zat dan in al zijn andere leerlingen. Hij nam hem aan ais zoon en toen de Augustijner monniken in 1443 bij hem kwamen met het verzoek de kapel hunner kerk te ' Foto AnJerson (F. S.) Met martelen van den H. Jacobus (Mantegna). Folo AnJerson (F. 5.) De doop van den Mago Ermogene (Mantegna). 141 beschilderen, droeg Squarcione het werk op aan zijn beste leerlingen en daaronder behoorde Mantegna. Reeds met Giotto, den natuuraanbidder, was in de Italiaansche schilderkunst een nieuwe geest doorgedrongen, maar toch stond Giotto door opvoeding en door de omstandigheden nog geheel in dienst van de Kerk. Giotto had al meer gegeven dan uit een rein godsdienstig oogpunt noodig was. doch eerst met Mantegna, den adelaar, die uit Squarcione's nest vloog, zou de groote omwenteling uitbreken. De tijden waren veranderd: het hoogste ideaal werd harmonie te brengen tusschen ziel en lichaam: naast het spiritueele trad het zinnelijke Schoon. Had Giotto een mooi gelaat in de kerk gebracht, Mantegna voerde er een schoon lichaam binnen, al was het dan onder een soepel kleed. Ziet b.v. die soldaten staan voor de beide triomfbogen in de fresken, welke episoden vertellen uit het leven van den H. Jacobus. Het zijn menschen, zooals men ieder oogenblik in 't leven ontmoeten kan: forsche. gespierde kerels. En let dan eens op de muurschildering, die het martelen van den Heilige behandelt. Is het niet, of men de jasnaden hoort bersten, terwijl de beul met ingehouden adem de zware bijl omhoog heft, om deze met des te meer kracht te doen neerdalen op het hoofd van Jacobus?! De beweging is zoo geweldig, dat het paard van den Moorschen krijger er zelfs schichtig door wordt. Mantegna is geen kleurenwellusteling, zooals de Venetianen dat waren: hij zal nimmer de lijn om de kleur vergeten. Hij werd ook niet geboren in het op de zinnen werkende Venetië: de blauwe bergen om Padua leerden hem reeds in zijn jeugd voor alles de vormen liefhebben en misschien wel daarom is veel van zijn werk op doek gebrachte sculptuur en was hij inderdaad meer beeldhouwer dan schilder. " ^."'^ ^ 4,^^ AnJerson (F. 5.) Fragment uit „De vlucht naar Egypte". (Giotto). 142 UIT HET GROENE UMBRIË. NARNI. „Partenza," roept de chef. „Pronti," antwoordt de conducteur. Precies op tijd rolt de trein het groote station van Kome uit. Orte voorbij... een zijbaan in... het landschap is plotseling veranderd. Uit de verlaten Romeinsche Campagna met haar mooien achtergrond van wazigblauwe bergen; uit de wijde verzengde goudgele vlakte, waar de lucht trilt onder de heete Augustuszon, stoomen we het woeste bergland van Umbrië in en vol verlangen zie ik de wilde Nera ijlen door het groene dal glijden over puntige rotsblokken, rennen langs steile, begroeide hellingen, zoekend den blonden l iber, die haar niet ver van Orte wacht. De locomotief stopt. „Narni," klinkt het langs den trein. Drie reizigers stappen uit. Buiten het zonnige station wacht een oude stoffige hobbelkast, die dienst doet als diligence en ons brengen moet naar het stadje, dat een kwartier ligt van de halte. Met een beetje goeden wil zitten we alle drie einde- lijk op het smalle bankje. Dan legt de „facchino" onze bagage op de plekken, waar wat ruimte overleef en met een avanti Savoia" sjokken we naar boven, zonder te mopperen, lachend S^^^r ^ ^ - ™ ™ *" » d* ~£ ten over Mijn reisgenoot*, zijn burgers uit Sooleto; de tocht krijgt dus dadelijk de lokale kleur Voor de Italianen is mijn nationaliteit het belangrijkst van den rit. Ook onze koetsier denkt en al o 1 2 ™** JT ^ ^ ^ ^ Paard' Óat ^ ™* kenn is een en al oor, als ik antwoord op al de vragen, die mij worden gedaan bouwvallen"" ^ ^ ^ | ^ Ne» °^ l^ ^htige Romeinsche „De brug van Augustus," zegt de koetsier vriendelijk een^oTalT wfe t ^ ^ '"f^ * °nbeschriifeli* «ooi. Daar toont zich, hoog op een rots als ware het ermt gegroeid, midden in een bosch van grijsgroene olijven, het oude Narni de vaderstad van den Romeinschen keizer Nerva, en van Gattamalata den Venen aanschen „condottiere". In Italië raken we zoo vertrouwd met Romeinsche tJrTj^ sTersetrSkmet er°emde Lati'nSChe dichtCrS' -ddeleeuwsche heiligenWatvroeger Itt schnT T 7 W3ren' 9aat hi£r VO°r °nS leVEn' WaDt alIes heri-nert nog aan hen Het sch,lderachtige bergnest wordt beheerscht door een machtig, verweerd kasteel, eenmaa De Romeinsche Campagna Foto gab. fot. 143 vTmÏJ°°r Mtedna ?0rZa' tT LüCreZia B°r9ia' d0°r P3US 'ulias 11 t , van het archief en aan de „Porta Fuga", boven den booa Jt^.^^f^^é^ VerV3ardi9d d°0r ^ hUmaniSt Uit der XVIe nennnert jong en oud, Italiaan en vreemdeling, aan dit schitterende feit: ANNIBAL CAESIS. AD. TRASYMENVM. ROMANIS VRBEM. ROMAM. INFENSO. AGMINE. PETENS SPOLETO MAGNA, STORVM. CLADE. REPVLSVS INSIGNI. FVGA. PORTAE. NOMEN FECIT hebban ve,„Wd trai, hli 7 t °" Sp°'et° ^ Na de velde° °» <•« "»* " (f. 5.' Foto And, De H. Maand m>» k-;„^ van Fra Filippo Lippl, leerling van Massacclo (1406-H69) (Oalleria Pitö te Florence.) 149 „Spoleto redde dus Rome," zeggen de Spoletini. Vanuit Spoleto zouden tal van mooie bergtochten te maken zijn, als het maar niet zoo vreeselijk heet was in deze dagen. De straten zijn gloeiovens geworden en mijn „camerone" heeft de temperatuur van een verwarmde broeikast. De maand Augustus met zijn „solleone" (zon in het beeld van den leeuw) is véél te warm om zoo rond te reizen. Ook is Umbrië het mooist in de lente, want Umbrië is het land van fijne tinten en van teere kleuren; van vage gevoelens en geestelijke overpeinzingen; de aarde, die den heiligen Franciscus van Assisi en den heiligen Benedictus uit Norcia, beiden stichters van twee gróóte geestelijke orden, het leven schonk. Umbrië is de streek van de trotsche eiken en de maagdelijke populieren, niet die van de donkere cypressen en de ervaren kroonpijnen. Het gulle, zonnige Zuiden zoek je hier tevergeefs. Hier werp je je niet zorgeloos en jolig in het geurende kruid en roept blij uit, moét blij uitroepen, dat het leven schoon en heerlijk is. En al doet Spoleto vooral eenigszins aan Toscane denken, aan het vroolijke Toscane, waar de herderszangen (ritornelli) ontstonden en de druif in sierlijke slingeringen groeit van boom tot boom, als vierde héél het land iederen dag feest... voor Toscane is in de liefelijke zachtheid van dit landschap toch óók weer te veel, dat streng is en spiritueel. Verbazend fijn zijn die Umbrische vlakten met al haar dunne alleenstaande boompjes. Zonder moeite zijn ze te tellen," zoo wijd groeien ze uit elkaar. De Dom (Kathedraal) P. I. (F. S.) 150 In Italië veel meer dan in het Noorden, komen de boomen, de vórmen der boomen, tot nun recht, henzaam staan ze verspreid over de campagne. Toen ik eenige jaren geleden in Holland was na een afwezigheid van wel negen jaar viel mi, op, Jat bij ons vooral boomgroepen worden gezien, prachtige lanen en bosschen... zèlden boomen. In het Haagsche Bosch, op Sorghvliet, in den Haarlemmerhout... óveral boomgroepen en lanen, die je brengen in een rustig-verheven, plechtige stemming; den mensch het gevoel geven van te verwijlen in een Romaansche of in een Gothische kerk... en niet meer in de lachende wijde natuur. In het Noorden groeien de boomen ook anders: ze wassen mèt elkaar en die hemelhooge vlakke, dikwijls nuchtere stammen, zeggen ons, hoe al die boomen bij de geboorte hun levensdoel al uit het hoofd kenden. Als een lange rechte lijn lag hun weg voor hen: arbeiden en nimmer tijd verliezen. Dit riepen mij de meeste boomen en ook de menschen in Holland toe en dan staarde ik naar al die steile, gladde stammen met hun trotsche, eentonige levensgesch.edenis... en een geweldig, onweerstaanbaar verlangen naar het zonnige, weelderige Zuiden waar de natuur geen spaarzaamheid kent, waar ieder individu, als iederen boom de vrijheid wordt gelaten te groeien zooals hij groeien moét... kwam over mij. De ligging van Spoleto is schitterend: het stadje rust op een vierhonderd meter hooge rots u, een lang uitgedoofden vulkaan en wordt als een nimf bewaakt door den reus, die Monteluco heet den altijd groenen berg die heel den omtrek beheerscht. Heilige stilte is in de bosschen van den Monteluco en alleen 's avonds, wanneer de wind van de Apennijnen de dichte bladerkronen komt beroeren, krijgt de natuur daar iets griezelig geheimzinnigs. Monteluco wil zeggen „lucus sacer" en de naam is te verklaren in een streek, die eertijds een ware cultus voor bosschen moet hebben gehad, zooals blijkt uit den ouden steen, waarin de wordt' Waard. ^ ^ | ^ ^ ^ ^ St°lp met heil*en eerbied De wet, die daarop met roode letters staat geschreven, zegt, dat niemand het bosch mag '-HmSietSrsStWM Het Lago Trasimeno. Fol 151 UI schenden noch hout eruit wegdragen of mee naar huis nemen. „Slechts op den algemeenen laarhjkschen feestdag van den god is het snijden van takken geoorloofd, doch steeds in den zin van de wet en alleen dan zonder straf. Wie het bosch schendt, moet Jupiter een os offeren als boete; en wie het bosch uit baldadigheid heeft ontheiligd, een os en dertig as. En dit geld moet worden gegeven aan hem, die belast is met het offeren." De afkooping van straf door geld bestond dus ook toen al. De steenen vertellen in Spoleto dadelijk de geschiedenis van de stad. Als we de cyclopenmuren hebben gezien _ een andere glorie van de bewoners - die oeroude wallen van reusachtige rotsblokken, zonder cement in en op elkaar gelegd, dan weten we, dat de jaren hier bij duizendtallen kunnen worden geteld. Toen ik van Narni kwam en van het station naar het hotel Lucini reed, nam de koetsier opzettelijk den omweg, want hij wilde dat zijn vaderstad dadelijk ook op mij een overweldigenden indruk zou maken. Zonder het tarief te verhoogen, voerde hij mij langs de beroemde muren en gaf mij zelfs ruimschoots den tijd om op een daar in den wal gemetselde marmeren plaat de ode van den Italiaanschen dichter Carducci aan Umbrië en Spoleto te lezen. Dat zijn aardige trekjes in een volk. Je beleeft zooiets alleen, wanneer je de taal van het land r^odrR0?^^ h°telh°uders niet meer ^ rijke, altijd critiseerende toerist bent met t van lanc etIk A f" ^ de » ItaÜë '™de vreemdeling die van land en volk op de hoogte is en van beiden houdt: ..Amor con amor si paga" (wie liefde geeft, ontvangt liefde terug). Nor1!''!" he\lk hCel T °uUde W3llen 9£2ien: d£ ^lopenmuren van Alatri, Segni, Cori en ïïeL ♦ T f CturUskische muren van het trotsche. stoere Volterra, het stadje dat als een adelaarsnest tegen den berg aanhangt en duister en dreigend over de Toskaanscne maremmen De kerk San Retro te Spoleto P. I. (F. 5.) 153 de Middellandsche Zee instaart, die zich bijwijlen laat zien, tusschen twee rotsen door. Maar de cyclopenmuren van Spoleto behoeven voor al die andere niet onder te doen. „Aardschokken zijn hier schering en inslag," zei mij de kleine bedrijvige priester, die met vrome toewijding de honderden kristallen staafjes, één voor één, had gehangen aan de vijf reusachtige kroonlampen en nu met kennersblik nog eens het bedehuis, dat het roodzijden damastkleed droeg ter eere van de Madonna, in zijn geheel opnam. Toen vroeg hij mij met Umbrische vriendelijkheid, of ik het grafmonument al had gezien van den schilder, wiens werk ik zoozeer ■— en met recht •— scheen te bewonderen. Daarop toonde hij mij de sarcophaag van Fra Filippo Lippi, die op last en op kosten van den grooten Mediceër, Lorenzo il Magnifico, dezen „verheerlijker van het gezonde naturalisme" is gewijd, met een grafschrift, dat overmoedig zou kunnen heeten, als het minder waar was, want inderdaad schilderde Fra Filippo Lippi zijn figuren zoo levendig en waar, dat het scheen of deze wilden gaan spreken. „Zelfs de natuur — aldus luidde het Latijnsche grafschrift — „erover verwonderd zich zoo getrouw te zien herhaald, bekende dat Lippi haar evenaarde in scheppingskracht." Alleen voor die prachtige, maar hier en daar zwaar beschadigde fresken van Fra Filippo Lippi, zou men naar Spoleto reizen. Zijn. „Maria-legende" is het verhevenste werk, dat ik van dezen schilder ken. Onder den invloed van de Umbrische tot edel en hoog denken stemmende natuur, verloren Lippi's menschen het wel eens wat al te realistische, dat sommige zijner fresken en schilderijen van Florence kenmerkt. De „Kroning" en vooral de „Dood van Maria" zijn bijzonder mooi; breed van op- vatting, fijn en etherisch van f^TII bewegen en toch heel waar. Meermalen tijdens mijn verblijf in Spoleto ben ik erheen getrokken: het was zoo intiem stil in de kathedraal, zoo vriendelijk en weldadig, terwijl de deuren, die op het rustige Domplein uitkomen, wijd openstonden en de zon de anders kille kerk verwarmde. Piero de Medici had Fra Filippo Lippi in 1446 dezen arbeid bezorgd en de levenslustige geniale monnik werkte er aan tot zijn dood. Een ander schilder, dien men Fragment van de lijst om den hoofdingang (San Pietro). Foto Andenon (F. 5 Een engeltje van Fra Filippo Lippi. (1406-1469). (Detail), Toscaansche school. 154 in Umbrië ook gaat liefkrijgen, is Lo Spagna. Bijna elke kerk bezit fresken van hem. Lo Spagna's „ Madonna, omgeven door Heiligen", een rein, hooggestemd, jong werk, hangt nu in het museum van Spoleto. Het is daarheen gebracht, toen de Italiaansche regeering van de „Rocca" — het in 1364 op last van den Spaanschen kardinaal Albornoz gebouwde machtige kasteel boven de stad (Albornoz was hier stedehouder, in den tijd, dat de pauselijke zetel naar Avignon in Frankrijk was verlegd) — een gevangenis maakte. Het hing daar in de troonzaal en wie weet hoe vaak Lucrezia Borgia, nadat zij in 1499 door paus Alexander VI als Regentes naar het Hertogdom Spoleto was gezonden en dit versterkte kasteel bewoonde, op de zachte liefelijke trekken heeft gestaard van deze Madonna en van deze Heiligen. Voortdurend moest ik in Spoleto aan Lucrezia Borgia denken. Wie eenmaal haar portret heeft gezien op de schitterend mooie fresken van Lucrezia Borgia als Santa Caterina. Fragment uit een groot fresco van den Umbrischen schilder Pintoricchio (1454-1513) in de Appartamenti Borgia (Vaticaan Rome). Pintoricchio in de Borgia-zalen van het Vaticaan en ook Gregorovius over haar heeft gelezen, vergeet die jonge vrouw met de goudblonde golvende haren nooit meer. Een andere vrouw, die mij te Spoleto ook telkens in de gedachten kwam. was de beroemde Mathilde van Toscane, die onder het pausschap van Gregorius VII (Hildebrand) in deze stad haar residentie had. Toch vond ik hier niets, dat nog aan haar herinnerde. Misschien woonde ze in de nabijheid van het aardige dompleintje, want daar zouden in den Longobardentijd (568-774) de voornaamste paleizen hebben gestaan en moet ook de zetel der LongobardiSche hertogen zijn geweest. Maar van de residentie der Longobardische hertogen (waarvan er één later nog wel keizer werd, Guido di Spoleto) is niets meer over, dank zij Frederik Barbarossa, die als een tweede Totila. in 1153, Spoleto bijna gansch vernielde. Slechts gelukte het dezen barbaar niet de bouwwerken, die Etruskers en Romeinen hier hadden achtergelaten, gehéél te verwoesten. Opgravingen hebben de laatste jaren in Spoleto een reeks van merkwaardige Romeinsche gebouwen aan het daglicht gebracht: de ruïnen van een amphitheater, (met steenen daarvan is de Rocca gebouwd) dat dertig duizend toeschouwers kon bevatten; de overblijfselen van tempels 155 aan Mercurius en aan de „Zon" gewijd; de fundamenten van een Romeinsche gevangenis en die van een groot Romeinsch theater. Maar wat ik vooral merkwaardig vond, is, dat het tegenwoordige marktplein zich op dezelfde plek bevindt en denzelfden vorm heeft als het „Forum" van twintig eeuwen geleden. Ook bezocht ik het nog niet geheel uitgegraven huis van Vespasia Polla, de moeder van keizer Vespasianus en toen ik rondliep tusschen die bouwvallen, dacht ik: hier in deze eenvoudige woning leefde die vrouw, toen haar het bericht bereikte, dat haar zoon Romeinsch keizer was geworden, en dat dus de voorspellingen en voorteekens werkelijkheid waren geworden. Ik herinner mij in Suetonius te hebben gelezen, dat in een der domeinen, die de familie bij Rome bezat, een oude aan den god Mars gewijde eik stond, die iederen keer, als Vespasia een kind ter wereld had gebracht, een jonge loot wierp... voor de Romeinen een onfeilbaar voorteeken voor de toekomst hunner spruiten. De eerste loot was teer geweest en gauw dood gegaan... inderdaad leefde Vespasia's dochtertje nog geen jaar; de tweede, forsch en mooi, voorspelde geluk, maar de dèrde geleek aanstonds op een boom en hieruit leidde de waarzegger toen af, dat Vespasia's derde kind „keizer" zou worden. Sinds dien tijd werden de orakels telkens en overal geraadpleegd en altijd was het slot, dat Vespasianus een groote toekomst wachtte... die van Romeinsch keizer! Klein is de indruk, dien men van deze privaatwoning krijgt... Napoleons moeder, die het palazzo Bonaparte te Rome bewoonde, beschikte over vrij wat meer ruimte. Een diep ravijn scheidt den groenen Monteluco van Spoleto, maar over dien breeden afgrond is een 200 M. lange, op hooge pijlers rustende, brug geslagen, waarover tegelijk een waterleiding loopt; een merkwaardig bouwwerk, waarop de Spoletini heel trotsch zijn. De weg naar de kerk San Pietro leidt over deze brug. Is de kerk San Salvatore belangrijk voor wie de geschiedenis der Romeinsch-Christelijke architectuur bestudeert, de gevel van San Pietro vertelt ons vooral van Longobardische bouwkunst. Zelden zag ik zulk een origineelen gevel. De meeste basreliëfs zijn ontleend aan de dierenfabel: de wolf vermomd als prediker, de vos, die veinst gestorven te zijn, maar ook de prachtige ossen van Umbrië zijn aanwezig. De Longobarden schijnen van dieren te hebben gehouden, want nooit vergeten zij ze bij het bouwen van hun kerkgevels. 156 AAN DE BRONNEN VAN DEN CLITUMNO Het tempeltje aan den Clitumno. Zooals de vreemdeling, die Rome verlaat, even vóór hij wegreist, den traditioneelen afscheidsgroet gaat brengen aan de beroemde Trevifontein, haar koele bergwater drinkt, het koperstuk offert en dan heenwandelt, zonder om te zien, in de hoop éénmaal wéér te keeren binnen Rome's muren, ben ik aan den vooravond van mijn vertrek uit het vriendelijke Spoleto naar de bronnen van den door de Ouden en de Modernen bezongen Clitumno gereden, de rivier, die heilig was aan de Romeinen en door hen ook is vergood. Immers, zij vereerden in den Clitumno den goeden geest van deze streek: aan zijn water dankt het dal tusschen Spoleto en Foligno zijn overgroote vruchtbaarheid. De Romeinen schreven aan deze rivier bovendien 'n wonderdadige kracht toe: runderen, vooral stieren, die zich daar kwamen laven en baden, de blanke kleur te geven, die het vee van Etrurië en van Umbrië zoo beroemd heeft gemaakt en nóg maakt. De ossen uit de Toskaansche Maremmen ziin krachtiger van bouw, maar die van Umbrië en vooral die van Val di Chiana maken door rozige witheid van hun huid en door hun sierlijke oiaiijvt. ycaicuie cen veei eaeier inaruk. In de Oudheid werden hier op de veemarkten (het tegenwoordige Bovara) dan ook de dieren gekocht, die te Rome moesten worden geofferd aan de voornaamste goden. Na een rit van ongeveer anderhalf uur door een lachend dal, waar alles groeit en bloeit en welig tiert, bereikten we de groene oevers van de bronnen. Ik had mij plotseling aan een weiverzorgden vijver in een Oud-Hollandsch park kunnen denken, zoo weinig zuidelijks heeft het landschap daar. Aan beide zijden staan hooge populieren in het malsche gras en fijne treurwilgen laten de lange takken hangen in het water, dat glashelder is, zóó helder zelfs dat we op een diepte van wel twintig meter nog heel duidelijk de planten kunnen onderscheiden, die op den bodem van den Clitumno groeien. En overal op die diepe plekken welt het water klaar uit den kalkachtigen grond en brengt de prachtigste kleureffecten teweeg. „Of het dan nooit eens troebel werd?" vroeg ik den custode, toen deze mij met wat geurend kruid, een glas van het koele vocht aanbood. „Ja," was het antwoord. „De ervaring heeft mij geleerd, dat in de diepste diepten de helderheid wel eens iets te wenschen gaat overlaten, zoodra er weersverandering op til is." En hij roeide nu, toen met het kleine bootje boven een afgrond - weer een bron _ waar het water werkelijk minder helder was... héél in de diepte. „Sinds wanneer?" „Sinds vanmorgen." „En dat voorspelt?" Hij staarde vragend den afgrond in en sprak toen met vage stem: „Dat het weer zal omslaan. 157 De bronnen van den Clitumno» ui 00 Een driejarige stier uit Val di Chiana (Toscane). 159 We krijgen storm, regen:" Hij zei dit met denzelfden ernst, waarmee vóór duizenden jaren de oude Romeinen misschien luisterden naar de beroemde orakelspreuken van den god Clitumno, die, niet ver van de bronnen, aan de rivier zijn sanctuarium had. Op diezelfde plaats staat nu nog een tempeltje en op het eerste gezicht houdt men het voor dat uit de jaren, toen ook de Romeinsche keizer Caligula, die onder de trouwste bezoekers van de „Feste Clitumnali" behoorde, daar in een versierde bark, de rivier op- en afvoer en gedurende dien tijd zijn Romeinsche orgieën verlegde naar de oevers van dezen heiligen stroom, maar van nabij bekeken, toont het duidelijk uit later eeuwen te stammen en gebouwd te zijn met brokken van Heidensche tempels, Romeinsche thermen, villa's, graven: want in die dagen waren de bronnen en de oevers van den Clitumno niet alleen een bedevaartsoord, maar tevens een soort van „Villeggiatura" geworden voor rijke Romeinen, die al de geneuchten en gemakken der hoofdstad naar daar meebrachten. Nu is van al die badhuizen, villa's en theaters niets meer over. Het tempeltje is den Katholieken eeredienst gewijd en de plek mist de poëzie, die men er dacht en hoopte te vinden. Nuchter en eentonig bewegen zich de raderen van twee watermolens vlak voor het gebouwtje, dat op verzoek door den custode wordt geopend. Hij wijst de plaats, waar zich eenmaal het beeld van den god Clitumno bevond en ook het gat, waardoor het bloed van de offerdieren naar beneden stroomde en de beroemde orakelspreuken naar omhoog stegen. Met belangstelling hoorde ik dat alles aan, maar ik wenschte meer „stemming" en alleen die ontbrak. Heengaande, kwamen mij de bekende regels van Carducci in de gedachten; Tutto ora tace, o vedovo Clitumno, Tutto: de' vaghi tuoi delübri un solo T'avanza, e dentro pretestato nume Tu non vi siede (Alle Fonti del Clitumno) van Carducci 160 FOLIGNO—MONTEF ALCO Wanneer Foligno niet het meest geschikte uitgangspunt ware geweest voor de tochten naar Montefalco en naar Spello, èn wanneer die stad in het „Albergo della Posta" niet zoo'n uitstekend hotel had bezeten, zou ik er graag deze weinig aantrekkelijke en in den zomer buitengewoon heete plaats aan hebben gegeven. Toen ik 's morgens in den volkstuin van Foligno wandelde en naar de in blauwen doorzichtigen nevel gehulde bergen aan de verre overzij staarde, trok mij dat hooggelegen eenzame Montefalco zóó aan, dat ik er dien eigen namiddag nog heenreed. De tocht was lang, duurde twee volle uren. Eerst ging het door de vruchtbare vlakte van de Topino, langs boerenwoningen, waarvan vele een Madonna-beeldje ter bescherming van huis en haard, boven den ingang hadden en toen het heete dal eindelijk achter ons lag, begon de weg te stijgen: de lucht werd al ijler en koeler. „Nog drie kwartier en we zijn boven," zei de koetsier. Grauw zag ik het kleine stadje al liggen op den toén ook grauwen berg, in een woud van grijsgroene olijfboomen,. Bij de „Posta" spanden we uit. Ik trok alleen het bijna verlaten Montefalco in, dat het echte karakter van een Umbrisch bergnest heeft. Nauwelijks kon ik mij voorstellen, dat in dit vredige oord met zijn doodstille straatjes, eenmaal Guelfi en Ghibellini (bij ons zou men zeggen: Kabeljauwen en Hoeken) vreeselijk huishielden en onder aanvoering van een Trinci uit Foligno, in den nacht de stadsmuren neerhaalden en overal schrik en verwoesting aanbrachten. Er was een gloeiende verbeelding noodig om mij de nu zoo rustige ruime Piazza te denken vol biddende en klagende burgers, die smeekend de handen ophieven naar h^t beeld van de Heilige Clara, dat destijds ter bezwering van een vrééselijke pest, in processie werd gedragen door het stadje. Ik wandelde de stadswallen om; ze geven een eenig mooi uitzicht op het Umbrische bergland: in de verte het grijze Perugia met zijn spitse torens; tegen den blauwen Subasio aan het witte Assisi; wat verder, hangend aan de helling, Spello; dan Trevi boven het groene, malsche Clitumno-dal en eindelijk op een rots, Spoleto met zijn ouden burcht... alle bekenden voor mij. In de warme vlakte Foligno en heel ver Terni. Hier dan, in deze omgeving, waar alles nog herinnert aan den Heiligen Franciscus van Assisi, leefde Benozzo Gozzoli van 1450 tot 1452, om er de geweldige opdracht uit te voeren... de Franciscus-legende te vertellen op de muren van het koor, in de kerk aan den Heilige gewijd. In den avond, tegen zonsondergang, zal ook hij de wallen van het stadje zijn omgewandeld, starend naar het blanke Assisi, waar de Heilige Franciscus werd geboren en waar deze zijn Foto Atinari(F.S-) De dood en de begrafenis van den Heiligen Franciscus van Assisi, van Benozzo Gozzoli in San Francesco te Montefalco (Toscaansche school) 161 u Foto gab. fot. min. P. 1. (F. S.) Folo gab. fot. min. P. I. (F. S.) ndrukwekkend detail van den gevel der Kathedraal te Foligno De Kathedraal van Foligno met laat-Romaanschen voorgevel (1201). (Umbrië) (1201). ON wilde jongelingsjaren in vroohjkheid doorleefde; naar het boven een afgrond hangende klooster „le Carceri" op den Subasio, waar „il poverello di Assisi" zich vaak in de stilte terugtrok, om er na te denken en te bidden; naar de Porziuncola in de vlakte, Franciscus' lievelingsverblijf; naar Bevagna, waar de groote idealist het evangelie predikte aan de vogels, die hij zijn broeders noemde... en die — volgens de legende — naar hem moeten hebben geluisterd. Een open en ontvankelijk gemoed, een gemakkelijk opnemende geest als Benozzo Gozzoli, die naïeve schilder met zijn innig vroolijkefrissche, 1^^^ enthusiaste natuur, moest hier K *&~—7~~aSË&~ff-_- - . — " "-^-E^*-; - ^^-r^^^^ onbewust gehéél in zijn werk komen. De custode kwam mij zeggen, dat hij de kerk — nu Nationaal Museum — voor mij had geopend. Nog vol van dien heerlijken blik op het omliggende land drong ik dadelijk door tot het koor van het vroegere bedehuis om te zien hoé de gemakkelijk scheppende realist zich de Franciscus-legende wel had gedacht. Ik kende Benozzo's rijpere werk: zijn schitterenden, feestelijken optocht van Florentijnsche edelen door het vroolijke Toskaansche bergland, uit het Palazzo Riccardi te Florence; zijn mooie fresken uit het leven van den Heiligen Augustinus te San Gimignano; zijn zonnige realistische muurschilderingen langs de wanden van het Campo Santo te Pisa, maar zoo jong, naïef en gevoelig als deze, zijn die alle niet. In Montefalco heb ik met innige aandacht naar den altijd frisschen verteller met de warme fantasie zitten luisteren. Misschien was O /— i. oenozzo oozzon toen nog onder den invloed van Fra Angelico. dien hij pas te Rome had verlaten, waar hij hem had geholpen aan de fresken in de kapel van Paus Nicolaas V in het Vaticaan; misschien bracht de grootsche natuur van het stille geïsoleerde Montefalco, dat hem na Rome vooral, een kluizenaarswoning moest toeschijnen, Benozzo Gozzoli tot die vrome innigheid, welke hij later nooit heeft teruggevonden. De kerk San Francesco is een waar museum geworden en „ieder jaar" vertelde de custode mij. „worden onder de oude kalklagen der muren, weer nieuwe fresken aan het daglicht gebracht." Foto Alinari (jFS.) De ontmoeting van den H. Franciscus met den H. Dominicus te Rome, (Fragment) van Benozzo Gozzoli (H20-M97) in San Francesco te Montefalco. 163 Van de losse schilderijen en altaarstukken waren de meeste toen naar de tentoonstelling van „oude Umbrische kunst" te Perugia gezonden... wat mij op dat oogenblik erg welkom was... Ik verlangde niet nog méér te zien... en wandelde door de stille straatjes terug naar de „Posta", waar ik mij, in het kleine tuintje met het mooie uitzicht, wat heerlijken landwijn, brood en vruchten liet geven. In den laten frisschen avond reed ik terug naar het warme Foligno. 164 ■ FOLIGNO-SPELLO Heel in de vroegte ben ik naar Spello - het Hispellum der Romeinen - gespoord. Het plaatsje ligt ongeveer 13 minuten van Foligno. tegen de uiterste helling van den Monte Subasio Ik wilde daar in de kerk van Santa Maria Maggiore de fresken zien, die Pintoricchio er op last van bisschop Troilo Baglioni schilderde in een der kapellen. Spello schijnt geen overlast van toeristen te hebben, want onder alle reizigers was ik de eenige, die er uit den trein stapte. De anderen gingen direct door naar Assisi en Perugia. Het was een frissche zonnige morgen. Met begeeren snoof ik de lekkere lucht in. Welgemoed stonden de Spellani te werken in de vruchtbare velden en groote houten karren, bespannen met prachtige Umbrische ossen, hotsklotsten voor mij uit. Iedereen groette vriendelijk. De weg wees zich van zelf. Door den monumentalen Oud-Romeinschen triomfboog, die vroeger drie toegangen had, maar waarvan nu de beide zijopeningen door ophooging van den grond, ontoegankelijk zijn geworden en bijna onzichtbaar, trad ik Spello binnen. Boven de middelste poort staan drie beelden uit den laten Romeinschen keizertijd: een matrone, geflankeerd door twee consuls in toga, vandaar misschien de naam Porta Consolare. Links van de poort is een middeleeuwsche hooge toren. Eenmaal scheen de wind eenige olijven naar boven te hebben meegenomen, want op de plek, waarvan de soldaten vroeger hun pijlen neerschoten op den vijand, groeien thans vreedzaam een paar olijf boompjes. Eronder hangen twee klokken en aan den voet van den toren is een fontein, waar de vrouwen de koperen emmers komen vullen en waar de dieren worden gedrenkt. Een klein jongetje kwam zwijgend naast mij loopen. Hij zag er uit als een schoenmakersgezel. Stil wachtte hij het oogenblik af, dat ik hem kon noodig hebben, en dat moment kwam al gauw toen ik. aangetrokken door den naam, de donkere „Via del tempio di Diana" wilde inslaan terwijl hij oordeelde, dat ik dadelijk naar de kapel van Baglioni moest gaan. Kleine joggies zijn zoo aardig in zulke stadjes: gul geven ze je, zoodra het ijs is gebroken, al wat ze maar weten m de hoop op een paar soldi later. Zoo hoorde ik van hem dat Spello nog twee andere Romeinsche poorten had; dat het plaatsje niet minder dan acht kerken telde, nog een oud Romeinsch amphitheater bezat, waarvan de overblijfselen, hier en daar, onder het groen kwamen uitkijken. Hi, zou mi, later ook de plek toonen, waar Orlando (Roland) de neef van Karei den Groote den indruk van zijn knie had achtergelaten in den stadsmuur. „En daarnaar te oordeelen, moet Uriando heel léng zijn geweest," babbelde hij voort. Orlando is de patroon van Spello. De beroemde Paladijn werd door eenige Spellani gevangengenomen terwijl hij langs de stad trok - de Romeinsche heirweg ging over Spello - maar toen de burgers hoorden wie de gevangene was. lieten zij hem dadelijk weer vrij en maakten Orlando zelfs beschermer van de stad. Later heb ik ook gelezen, dat vele Spellani Roland zijn gevolgd en toen gesneuveld in den bekenden slag van Roncisvalles. „Hier is Santa Maria Maggiore." We stonden voor een groote kerk, die gebouwd heet te zijn op de ruïnen van een tempel aan Juno. anderen zeggen aan Vesta gewijd. In elk geval op een heidensch sanctuarium. Het bedehuis was verlaten. Aan den ingang deed een oud Romeinsch doodenaltaar nu dienst als Katholieke wijwaterbak Op een der zijden van dat altaar is een ruiter gebeeldhouwd, die den rechterarm opheft om te Rome. sPreken- hi> heri™«t aan Marcus Aurelius op den Kapitolijnschen heuvel ts^^T 9ids opende het hek van de Kapel der Baglioni. bracht mij een stoel en liet mij toen verder alleen. Over een poosje zou hij wel terugkomen om mij naar Sant' Andrea te brengen Wanthan9l boven een altaar een groot schilderij van Pintoricchio." 165 Panorama van Spello. Os ON - ——«BEi^wc^a&ws-iaïiffi Wil ii ^ ^ ■WmÈk-i'W& Via Porta Prato. Dc porta Consolare. tot°'s mu p"ugU Lang heb ik in de kapel der Baglioni doorgebracht. Deze muurschilderingen van Pintoricchio zijn weer zoo heel anders dan zijn met Oos( rsche pracht geschilderde fresken in de Borgiazalen van het Vaticaan en zijn verheerlijking van Pius II, in de Libreria van Siena Men voelt 'adelijk dat Pintoricchio deze fresken met innige toewijding heeft geschilderd. Vooral de Aankondiging" en de „Aanbidding" zijn rein en vroom van opvatting. Zijn eigen portret heeft de schilder neergehangen in een hoekje van de hal; een onvriendelijk trotsch energiek gezicht, scherp van lijnen. Troilo Baglioni staat in donker gewaad, een zakdoek in de hand onder de rechtsgeleerden van het derde fresco, „de twaalfjarige Jezus in den tempel". Helaas hebben al die muurschilderingen zwaar geleden van vocht. Pintoricchio zou deze opdracht hebben uitgevoerd in den tijd die ligt tusschen zijn Romeinsche fresken en d,e van Siena, terwijl hij leefde in zijn vaderstad Perugia. Het altaarstuk uit Sant' Andrea is van eenige jaren later; het stelt de madonna met Jezus-kind voor, gezeten op een troon en omgeven door Sant' Andrea, San Ludovico. San Francesco en San Lorenzo De kleine Johannes de Dooper zit aan den voet van den zetel en, voor hem op een bankje, ligt.een brief van Troilo Baglioni, duidelijk leesbaar, waarin de bisschop den schilder met vleiende woorden dankt voor zijn prachtig doek. Ook Spello beroemt er zich op den dichter Propertius het leven te hebben gegeven. Meer Pron^m Ci9Tn ZiCh t0e* ° a- AssisL Het stad>e heeft dus e*n «raat. die naar Propertius ,s genoemd, een toren, die „La Torre di Properzio" heet, ja zelfs een huis, de „Casa roperzio welketent ik, 9leZen' d3t, in SLpell° reeds in 1701 ^n drukkerij bestond, de Tipografia Mariotti. welke behalve boeken en vlugschriften, een courant drukte en drie of vier jaargangen van dit 167 dagblad moeten worden bewaard in de archieven van de Bibliotheek „Casanetense" te Rome. Drukkerijen bestonden al vroeg in dezen omtrek (in de nabijheid van Spello worden grotten gevonden, die een lithografisch steen opleveren); de eerste uitgaaf van Dante's „Divina Commedia" verscheen in 1472 te Foligno. Ik heb die later gezien op de tentoonstelling van Oude Umbrische Kunst te Perugia. Tegen den middag ben ik naar Foligno teruggekeerd en heb er toen nog eenige uren rondgezworven door de welvarende provinciestad. In het Palazzo Trinci, nu kazerne van de Guardie di Pubblica Sicurezza, vond ik, in een moeilijk te bereiken kapel, eenige goede, maar slecht verlichte fresken van Ottaviano Nelli uit Gubbio, episoden uit het leven van Maria. Maar Nicolo Alunno's overweldigend mooie altaarstuk „De Kroning van Maria" zocht ik tevergeefs in de kerk San Nicolo, daar alle verplaatsbare werken van de Umbrische Schilderschool tijdelijk naar Perugia's tentoonstelling waren gezonden. Foto gab fot min.P.I. (F.S) Een straatweg in Spello, met Romeinschen boog (Arco romano;. 168 PERUGIA Voor de tweede maal terug te keeren in een Italiaansche stad geeft dikwijls nóg grooter genot, dan er voor het éérst te zijn. Als ik hier nu zoo eenzaam rondzwerf door Perugia, komt mij soms de wensch over de lippen... kón de twééde keer toch tegelijk de éérste zijn. Jaren geleden vertoefde ik ook langen tijd hier. Umbrië was toen een geheel onbekende streek voor mij, maar de grijze ernstig kijkende stad, zoo fier en zelfbewust gelegen in de als tot staan gebrachte, groene heuvelzee, te midden van verre bergen, die tot droomen en tot overdenken stemmen en vooral tot zachtheid..., won dadelijk mijn hart. Als nu doolde ik toen, van den morgen tot den avond, door de lugubere, stout overwelfde, zich telkens kronkelende straten; tusschen de hooge, verweerde, vensterlooze paleismuren... en waande mij opeens in tijden, die ik alleen ken uit boeken, n»r " u""'' '. , ' ! „JJe graflegging van Christus door Raffaello. schilderijen en prenten. Weinig groote steden van Italië hebben zoo, in haar geheel, het middeleeuwsche karakter bewaard als Perugia; zelfs Siena heeft dat niet, al staat hier van de vele oude torens slechts nog één, die der Sciri, hoog overeind. Het zou mij dan ook niet hebben verbaasd, als ik om een hoek plotseling was gestuit op de „gente braccessa" en die uit alle macht had hooren schreeuwen: „Evviva Braccio Fortebraccio, Signor di Perugia"; of, héél laat in den nacht, geheimzinnige schaduwen had zien glijden door de duistere stegen, volgelingen van Grifone Baglioni, den aanvoerder van de samenzweerders tegen zijn broeder en tegen andere aan het roer zijnde leden der familie... en dan daags daarna op de Piazza zou hebben hooren fluisteren, dat Astorre, Guido, Simonetto en Gismondo, bij de bruiloft van Astorre, verraderlijk waren overvallen, terwijl het slechts Giampaolo Baglioni was gelukt te vluchten naar diens broeder, bisschop Troilo, waar hij zeker voldoende mannen zou vinden, om met dezen Perugia binnen te rukken, zich meester te maken van de stad en zich op de moordenaars te wreken. Nieuw bloed zou dus weldra de steenen der straten bevlekken. De geschiedenis der Baglioni hangt immers aan elkaar van gewelddaden. Als toen hang ik ook nu weer, bij zonsondergang, over de balustrade van het breede terras der hooggelegen Rocca Paolina — in Perugia kan niemand dat laten — en staar, zonder te weten waar ik eigenlijk naar kijk, langs den nimmer afgebouwden gevel van de trotsche Dominikanerkerk, de richting van het witte Assisi uit, dat in zelfbespiegeling verloren, aanleunt tegen den blauwen Subasio. Van dat Mekka der Katholieken gaat nog steeds een geweldige suggestie uit. En als dan eindelijk de zon Foto Altnarl (F.S.) De Grifo van het Palazzo Comunale. 169 Het prachtige koor van San Pietro (Stef. Zambelli 1535). o FoloAll„a,t(F.S.) Een detail van de zetels in het prachtige koor van San Pietro. is verdwenen achter de donkere bergen en de hemel in het Westen geheel in vlammen staat, begint de kleur van den Subasio aan de overzij, al fijner en fijner te worden; de grijze benedenstad gaat plotseling licht uitstralen, als wilde zij op haar beurt, in een behoefte tot geven, met al de gedurende den langen Septemberdag opgezogen en vastgehouden zonnewarmte, den naderenden nacht dragelijk voor ons maken. Over het gansche landschap komt iets warms; zelfs San Domenico verliest het trotsche ongenaakbare karakter. „Naar hooger," roept de spitse toren van San Pietro ons toe... en we turen en staren en droomen en fantaseeren... tot de droevige hoorn van de voorbijsnorrende auto en het dunne gerinkink van de bel der electrische tram ons ineens ontrukken aan onszelf Rn A*n zien we allen verschrikt om ons heen en merken, wat we uit ondervinding reeds weten konden maar dien avond nog niet hadden gezien... dat den geheelen wal langs, overal menschen staan - Ferugini en vreemdelingen, uit alle standen der maatschappij - die óók met de ellebogen rustend op den muur, in gedachten verzonken, zijn gekomen onder den sterken indruk en de groote bekoring van het verheffend schoone berglandschap en nu als uit een droom ontwaken 11 was.vergctcn' dat de Plek' waar * stond, een geschiedenis van bloed en van verdrukking kon vertellen; dat onder mij nog de fundamenten waren van de vele paleizen der wreede Baglioni eens het machtigste geslacht in Perugia en dat de later hierboven gebouwde Rocca Paolina op last van Faulus III - een Farnese - door Antonio da San-Gallo was opgericht om, zooals het pauselijk decreet luidt, den overmoed van de Perugini, die wciyducu ue nieuwe zoutDelasting te betalen, te breidelen (ad coercendam Perusinorum audaciam). Geen wonder dat het volk hier in 1860, toen de Piemonteesche troepen, onder Manfredo Fanti, de legers van Pius IX voor altijd" verdreven uit Perugia, vol geestdrift stormde naar de gehate Rocca, die in de XVIe eeuw een eind had gemaakt aan den bloei der stad en het geweldige kasteel onder luid gejubel afbrak tot op den onderbouw. Nu is op die plaats het reusachtige prefectuurpaleis gekomen en een mooie groene volkstuin aangelegd. Midden op de Piazza staat het groote ruiterstandbeeld van den legendarischen vrijheidsheld Giuseppe Garibaldi en als een belofte tot nieuwe welvaart spuit dag en nacht het frissche water omhoog uit de fontein. Tweemaal in de week is daar 's avonds muziek — gewoonlijk speelt men Italiaansche meesters — en dan verzamelt heel Perugia zich er staande om de tent. Een zonnige, heerlijk-pittige morgen. In den dampkring al iets, dat het naderen van den*herfst verraadt. Voor het koffiehuis van Perugia, In het FotoAltnart (F.S.) Een straat uit het Perugia der Middeleeuwen, algemeen bekend onder den naam Arco della Maesta delle Volte. 171 Foto gab. fol. min. PI. (F.S.) Arco Della Mandorla. Corso Vannucci (de Perugini noemden hun voornaamste straat naar den schilder Pietro Perugino, wiens ware naam Vannucci was) strijken de Perugini telkens even neer, om er een „amico carissimo" te treffen. Als altijd loopen er twee kleine courantenverkoopers heen en weer. Sinds gisteren zijn de kereltjes gestoken in vuurrood wollen buisjes en hebben nu veel van kleine aapjes. Met zangerige stemmetjes roepen zij de morgenbladen uit. Vooral de kleinste is een leuke, overmoedige rakker, met goedige bruine oogen. Hij bemoeit zich met alles, geeft dadelijk zijn oordeel ten beste, een oordeel, dat soms heel raak is en den betroffene dan natuurlijk boos maakt, Doch voor deze hem heeft kunnen grijpen, is hij al gedoken onder de menigte, die in de Via Mazzini beurszaken behandelt, en zie ik zijn rood jasje alweer heel in de verte vlammen. De Via Mazzini staat rechthoekig op het Corso en op de Groentemarkt. Het gonst daar van stemmen: „contadini" (boeren), die over den aankoop van een of ander nieuw uitgevonden landbouwwerktuig spreken, aan welks deugdzaamheid non wordt getwijfeld. De Italiaansche landbouwer is behoudend van aard als de Hollandsche. Toch helt h„ eerder dan deze tot het nieuwe over, wanneer het geld maar voorhanden is: misschien heeft zijn van nature bewegelijke geest daar wel schuld aan. In het land van de zon en de hooae blauwe uchten, gaat alles veel vlugger dan bij ons, wanneer de vaart er eenmaal inzit. De landbouwwerktuigen, die bij wijze van lokaas in de Via Baglioni, in lange rijen op de stoep staan uitgestald, worden betast en onderzocht door de voorbijwandelende boeren. Weldra T^-u *f0nJtadino'' Plezier te krii9en * die werktuigen, komt een volgenden dag terug en., eindelijk njdt de met ossen bespannen houten kar voor; de uitgekozen machine wordt geladen op den wagen en trotsch rijdt de „contadino" ermee heen. Een ander centrum van Perugia is de Piazza del Municipio, aan het eind van het Corso Op dat mooie plein met de prachtige Bonte Maggiore, de fontein van Fra Bevignate, waar het water den ganschen dag vroolijk zingt, staat de Dom. Ook de trotsche voorgevel van het oude stadhuis u> naar dat plein gekeerd. Zoo vijandig ziet het „municipio" er van buiten uit; die sleTtels^ h rUW,5S ^ klaUWo ZO° Wieed £n 2°° nijdi9 «e2et °P de kettin"en met de b2e„ Zn UA m, °;euWTen Siena- - toch wat een idealisme en wat een zachtheid buuien datzelfde paleis: echt beeld van Perugia... fier en strijdlustig en tegelijk zacht en mystiek... of zooals Aret.no zich uitdrukt „engel of demon." En overal vinden we hier die twee richtingen erug. Aan den éénen kant een geestdrift voor „Condottieri", voor overmoedige, avontuurhjke MiZIT d7ra^Y^^ voor Heiligen, als weinig steden in Italië toonen. Biordo Michelotü uit Citta della Pieve; Braccio Fortebraccio uit Montone; Nicolo Picmnino. allen worden ieder op zijn beurt, met behulp van een deel der Perugini, heer van de stad. Persoonlijke moed boeit „Raspanti en „Beccherini" („Katten" en „Valken"). En aan S. Ercolano heeft de bevolking niet genoeg; jaloersch staart ze de vallei in als de stervende San Francesco in processie van Cortona gedragen wordt naar Assisi. Ook Bernardino di Siena heeft in zijn vaderstad nooit dien aanhang gevonden, welke hem hier werd bereid. De drie heiligen bezitten in Perugia ieder een kerk; slechts zijn de eeuwen het bedehuis, dat hier ter eere van den heiligen Franciscus 173 Het Palazzo Pubblico, met de Fonte Maggiore van Fra Bevignate* (architectuur van Arnolfo di Cambio, beeldhouwwerk van Nicolo en Giovanni Pisano). rj TTU L X J ir Foto Tilly, Perugia. tien Umbrisen Marmerreliëf uit Deruta bij Perugia (fragment van een architraaf uit de zevende eeuw). 175 De Porta Etrusca, ook Arco di Augusto genoemd, met belangrijke inscripties. De gebeeldhouwde deur van de kerk banta Uostanza (eitde eeuw;. werd opgericht, fataal geweest, want de kerk is verlaten en wordt thans bij de manoeuvres gebruikt als paardenstal. Het dak is sedert lang ingestort, daar de grond er telkens verschuift. Meestal schaarde zich de stad bij de partij der Guelfi (Welfen), maar onvoorwaardelijke gehoorzaamheid was in strijd met haar naar vrijheid dorstend hart. Toen tijdens het conclave van 1305, de burgers het lange wachten op den nieuwen paus moede werden, sloten zij zonder meer de kardinalen op, onthielden dezen van voedsel en begonnen het dak af te breken boven hun hoofden om ze te dwingen zich te haasten met de keuze. Wel vermoedden de Perugini destijds niet, dat Filips IV daarvan gebruik zou maken, om de verkiezing van een Franschen Paus •— Clemens V — door te zetten, die toen den Heiligen Stoel eenvoudig van Rome naar Avignon verlegde. Vier conclaven zijn binnen Perugia's muren (in de Canonica) gehouden: die, waarbij Honorius III (1216), Honorius IV (1285), Celestinus V (1292) en Clemens V (1305) werden gekozen en niet minder dan vier Pausen liggen begraven in deze stad. Een zeer eenvoudige sarkofaag — in den Dom — waarop een driekroon ligt, bewaart de gebeenten van Martinus IV, van Urbanus IV en van den grooten Innocentius III (1193). Schitterender graf heeft de ongelukkige Benedictus XI gekregen in San Domenico; niemand minder dan Giovanni Pisano is de beeldhouwer van het monument. De vrome Dominikaner monnik was in Perugia rust komen zoeken, maar vond er waarschijnlijk, bij het eten van vergiftigde vijgen, den dood (1304). De gouden eeuwen van Perugia zijn de XlVe en de XVe. Edelen, geestelijken en burgerij wedijverden toen met elkaar in liefde voor de kunst. Op het slagveld en in de steden sloegen condottier, en hun volgelingen elkander lustig en listig dood. Ook de geestelijkheid en de kooplieden gingen niet anders te werk in die dagen. Maar in de vrije uren was men grootscher en artistieker van behoeften aan nu. ais een oraccio rorteoraccio ot een na- PictrQ pcrugino (H^6A52^ „De Kruisiging", glioni, huiswaarts keerden na bloedige wapenfeiten, begon het hoogfeest der kunst. En als wisselaars en kooplieden, moe van het geld tellen en van het transacties sluiten, even om zich heen staarden, voelden ze aanstonds behoefte aan een mooie harmonische omgeving: zoo ontstonden de „Cambio" en de „Mercanzia" (kamer van koophandel). En wat hadden geestelijkheid en volk niet over voor hun kerken?! De bedehuizen van Umbrië bezitten bijna alle prachtig gebeeldhouwde en sierlijk ingelegde koorstoelen; boven ieder altaar hangt een meesterwerk van Umbrische schilders en de sacristijen zijn vol kostbare reliquieënkastjes, geëmailleerde kelken, gouden kruisen en schitterend geborduurde priestergewaden. Ook alles in het gewone dagelijksche leven moest echt zijn en mooi van vorm en kleur: het oude aardewerk van Gubbio en dat van Deruta leert zulks. Het kunstgevoel zat den bewoners in het bloed en was niet alleen een luxe voor ze. Wie veel heeft rondgezworven door Italië, verbaast zich telkens weer meer over de oneindige vruchtbaarheid van het Italiaansche genie en over de onuitputtelijke, oorspronkelijke scheppingskracht van deze Latijnen in de verschillende eeuwen, die achter ons liggen. Elke stad heeft minstens Foto Alinati (F.S.) 177 12 Foto Andersor, (F.5.) Melozzo da Forli (1420-1492) „De Aankondiging". Fresco uit de kerk, het Pantheon, te Rome. 178 Ottavlano Nelli uit Gubbio (1444). Zijn beroemde werk. Fo,° sab- /<• >**» P-I- (.F.S.) Nicolo di Liberatore, bijgenaamd Alunno (1430-1502) uit Foligno. Detail van een triptiek uit Bastia bij Perugia. 179 Foto gab. fot. min. P.I. (F.S.) Pintoricchio (1455-1513). Fragment van zijn „Visitazione" uit de Borgia-zalen van het Vaticaan. tweemaal en meestal driemaal gebloeid... gaat — na een paar honderd jaren van rust — een nieuwen dageraad tegemoet. Waar men komt in Italië... of men reist door Apulië en Calabrië, op Sicilië of in Latium, door Umbrië, Toscane, of in de provincie Veneto... óveral staat men plotseling opnieuw voor meesterwerken. En zelfs de kleinste plaatsjes bezitten schatten aan Kunst! Neemt Siena, Florence, Perugia, drie steden op korten afstand van elkaar ... en drie Centra van verschillende schilderscholen: de Seneesche, de Florentijnsche, de Umbrische! Neemt Ravenna, Ferrara, Venetië en men heeft drie andere middelpunten, elk weer met éigen kunst. Maar het sterkst heb ik die groote individualiteit van de oude Italianen gevoeld, toen ik jaren geleden van het kleine San Gimignano reed naar Volterra — een wagentocht van nauwelijks vier uur... en ineens voor een gehéél anderen bouwstijl stond. In San Gimignano het „gen- tile , het afgewerkte, het fijne van Siena... in Volterra het weerbarstige, geweldige, oerkrachtige van de bevolking der Maremmen. De vroegere Italianen schijnen door de eeuwen heen een onbewuste behoefte te hebben gehad, om altijd en overal zooveel mogelijk het eigen karakter te leggen in hun Kunst. O ja, ze leerden ook van de vreemdelingen... en steden als Palermo, Ravenna en Venetië, namen zelfs véél over van het Oosten, maar ze gaven het op hun reizen geziene nooit onverteerd terug en, wat dan ontstond, was toch altijd weer iets „eigens", iets als alleen Palermitani, Ravennati of Veneziani scheppen konden. Denkt maar aan het fantastische Dogenpaleis te Venetië. Ook Umbrië toont, vóóral van het begin der XHIe eeuw af, die heerlijke, zelfbewuste kracht, en den Umbrischen kunstenaars kwam daarbij ten goede, dat hun land zoover aflag van de hoofdbaan. 180 Terwijl edelen en burgers met elkaar in hevigen strijd zijn gewikkeld, groeit de levenslust en wordt op algemeen verlangen van het volk, de hand gelegd aan dat mooie Palazzo del Popoio, geweldig symbool van stoer middeleeuwsch stedenleven. De Umbrische schilderschool — in Italië vloeit alles zoo logisch uit elkaar — ontving haar gróótste inspiratie van het godsdienstige gevoelen der bevolking en vooral van den Heiligen Franciscus van Assisi. Misschien omdat Franciscus zoo'n echt Italiaansch type is. Zijn blijde leer van liefde vond dadelijk ingang bij deze zachtgeaarde, naar stille vereering smachtende bevolking. Ware Franciscus in Italië opgetreden als een Luther of als een Calvijn, men zou hem hier niet hebben begrepen en zijn woorden zouden zijn heengegleden over de hoofden, maar juist omdat Franciscus geen wanhopig ascetisme predikte en niet rechts en links omwierp wat eeuwen Benedetto Bonfigli. Zijn bekende Gonfalone uit Montone?""" 1 * bij Perugia (1496). had gestaan; omdat hij geen onharmonisch strijder was in deze harmonische, weelderige natuur zooals bijv. Savonarola; hier, waar in elk mensch een dichter en een kunstenaar leeft, daarom kreeg de „poverello di Assisi" in en buiten Umbrië zulk een gróóten aanhang onder alle standen. Wat Franciscus paus Innocentius III vroeg, klonk zoo mooi... vergunning om óveral te prediken; te bedelen voor wie honger had en stervenden te troosten. Dit was alles! Warme koloristen als de Venetianen, fijne psychologen als de Florentijnen, beminnelijke legenden-vertellers als de Seneezen, waren de Umbrische schilders niet. Wèl is hun Kunst verwant aan de Scholen van Florence en van Siena... maar de voornaamste karaktertrekken van de Umbrische Schilderschool zijn innerlijke vroomheid en geestelijke vervoering. En zelfs, waar Umbrische schilders een huiselijk tafreel trachten weer te geven, zooals Pintoricchio in het fragment uit de bekende „Visitatione" in de Borgia-zalen van het Vaticaan. brengen zij ons 181 in een atmosfeer van stille vereering en inwendige ontroering, een omgeving, die vèr ligt boven de alledaagsche. In Ottaviano Nelli uit Gubbio, in Gentile da Fabriano, in Nicolo Alunno uit Foligno, in Piero della Francesca uit Borgo San Sepolcro, in Melozzo da Forlï, in Pintoricchio en in Perugino bezit de Umbrische School haar méést typische en beste vertegenwoordigers, want Luca Signorelli bekommert zich vaak meer om een prachtig lichaam dan om een vagen zieltoestand. En of nu een altaarstuk wordt geschilderd dan wel een gonfalone voor een of ander gilde... steeds vinden we erin die dweepende vereering, een spiritueele geestdrift, een vrome vervoering, welke niet van deze materieele wereld zijn. 182 ASSISI, DE HEILIGE STAD Achter me de bouwvallen van een kloek middeleeuwsch kasteel; voor me de wijde vruchtbare campagna met haar mooie grijsgroene olijven, omsloten door wazigblauwe bergen... de kleuren teer en fijn als in een droom. Op een groenen heuvel het strijdlustige Perugia en heel in de verte Spoleto. Midden in de vlakte de plek, waar de Broeders elkander na lange afwezigheid altijd weervonden, het stukje grond, waar de Heilige Franciscus zoo gaarne verwijlde en waar hij eenmaal een stem hoorde, die zei: „Gij zult goud noch zilver, noch geld in uwe buidels dragen, noch Assisi, zooals het tegen den Monte Subasio aanleunt. F°'° «ah-f°l- mln- P-1- schoenen aan de voeten, noch steunen op een staf," waarop Franciscus plotseling in blijde verrukking zou hebben uitgeroepen: „Dat is wat ik zocht." En daarop verzamelde hij om zich, wie dacht als hij... zóó werd de grond gelegd tot de geestelijke orde der Franciscaners. Roerende legenden zijn verbonden aan dat plekje aarde ~ de Porziuncola, waar de rozen zonder doornen groeien _ maar de uitwendige bekoring van het in een rots uitgehouwen kapelletje hebben latere geloovigen in hun ijver gedood, toen ze den zwaren koepel van Santa Maria Degli Angeli als een looden domper deden neerdalen over de Porziuncola en verfraaien gingen, wat daaraan geen behoefte had. Een kostbare, statige, holle kerk, verzameloord voor pelgrims uit alle deelen der wereld, is er nü den Heilige gewijd, die zich, in eerlijke geestdrift, de „Armoede" tot bruid had uitverkoren en wien de gróóte natuur lief was bóven alles. In onbezonnen dartelheid had de rijke lakenkoopmanszoon zijn jongelingsjaren in Assisi doorgebracht. De luidruchtige gezangen van hem en van zijn makkers hadden er vaak de nachtrust 183 De Rocca, het middeleeuwsche kasteel boven de stad, een van de belangrijkste uit Umbrië oo 00 De vruchtbare vlakte van Assisi en het dichte olijvenbosch achter de kerk van San Francesco. Het op den Monte Subasio gelegen Franciscaner klooster le Carceri. 186 van de bewoners gestoord. Maar de jeugdige moedwil van Franciscus beangstigde den vader niet, zelfs al toonde zijn zoon, in diens diepe minachting voor geld, dat hij er een aardige hoeveelheid van kon gebruiken. Pietro Bernardone maakte zich eerst recht boos op Franciscus, toen hij den -jongen wildzang plotseling het jolige, schitterende leven vaarwel zag zeggen en tot de ontdekking kwam, dat hij de kostbaarste stoffen uit Bernardone's winkel had verkocht te Foligno, om met het daarvoor ontvangen geld het kapelletje van San Damiano, dat dreigde in te storten, weer te herstellen en te behoeden voor ondergang. Maar ook al véél vroeger had Franciscus meermalen bewezen, dat zijn natuur een gansch andere, een veel diepere en ernstigere was, dan die van zijn kameraden. De armen en over het algemeen wie leed, hadden altijd zijn warm meegevoel opgewekt, want al deed hij het geld van vader Bernardone eer aan en al behoorde hij bij dolle nachtelijke festijnen tot de vróólijksten, het leven om hem heen kon hem söms zoo droef stemmen, dat hij zich dan plotseling afzonderde van zijn feestvrienden en eenzaam bleef nadenken over al wat om hem heen voorviel. De tijden waren ernstig; we zijn in de XHIe eeuw en de Katholieke Kerk had veel van haar prestige verloren. Iedereen snakte naar nieuwe idealen... en Franciscus, de jonge man met het groote hart en het ontvankelijke gemoed, luisterde naar die wereldkreten... hij die reeds in zijn jeugd had gedroomd van grootsche dingen en zich de heraut noemde van een machtig heer, zooals hij immers den roovers antwoordde, toen dezen hem vroegen, wie hij was. Als krijgsgevangene te Perugia, waar hij zijn bewakers had verbaasd door zijn onuitputtelijke vroolijkheid zou hij eens gezegd hebben: „Wat denkt jullie wel van mij! Weet jullie dan niet, dat de wereld mij eenmaal zal vereeren?!" Een van de vele prachtige olijfboomen uit Assisi. En de wereld hééft hem vereerd; en de wereld, de Katholieke en de nièt-Katholieke, veréért hem nóg. Allen zien wij hoog op naar die natuur van licht en van zón, naar dien blijmoedigen mensch met zijn leer van oneindige liefde, waarin plaats is voor de dieren en de bloemen, de vogels en de visschen, zoowel als voor de menschen. Allen, ook de zon en de maan, het vuur en het water, zelfs de steenen, noemde Franciscus zijn „broeders". De Octoberzon begon reeds te dalen, toen ik de önderkerk van Assisi binnentrad. Ik wist dat ik hier, op dit uur vooral, heilige stilte, innige vroomheid zou vinden. De machtige gewelven lagen in een mystiek duister en als een roode ster flikkerde bij het hoogaltaar het Godslampje. Dieper en dieper drong ik het sombere bedehuis in en zocht mijn oude plaatsje op. Vanuit mijn donker hoekje staarde ik naar de muurschilderingen van Giotto; nog nimmer hadden ze mijn ziel zóó ontroerd: ze zijn gebeden. Telkens zochten mijn oogen weer dat ééne fresco „De Kruisiging", die geweldig mooie Kruisiging, waaruit zulk een oneindige smart spreekt. Aan Jezus' voeten schilderde Giotto den heiligen Franciscus, die vol liefde de handen uitstrekt naar den stervenden Christus, als wilde hij mét Hem lijden voor het Heil van de menschheid. 187 De Onderkerk van San Francesco. os 00 Foto gab. fot. min. P. I. De Madonna tusschen San Francesco en San Giovanni, abusievelijk de Madonna van Giotto geheeten. Dit fresco is geschilderd door Pietro Lorenzetti (1309—1348) Seneesche school. oo VO Giotto. ~ De H. Franciscus laat water uit een rots springen om een' ' Onderkerk van den H. Franciscus. dorstige te laven. De H. Clara, Franciscus' volgelinge, door Simone Martini. sO o Hoe geheel anders zijn Giotto's muurschilderingen in de bovenkerk, als hij van alle gewichtige oogenblikken uit Franciscus' leven vertelt. Hoe goed vinden we daar diens karakter weergegeven Ik schreef het al meer: Franciscus was een echte Italiaan, vriend van Licht en vijand van Droefheid, een mensch zonder bittere gedachten, èn met een hart vol Liefde. En al trok de eenzaamheid hem geweldig aan, omdat hij in de groote natuur zijn God beter kon loven, toch keerde hij altijd weer terug onder de menschen, die hij door zijn voorbeeld en zijn opwekkend woord in dit moeilijke aardsche leven wilde steunen en verzoenen met God. 191 INHOUD Oud Rome Bladi- Een morgen op den Palatijn In en om de Romeinsche Keizerpaleizen 12 Bij maneschijn in het Coliseum 1" „Primavera" in de Thermen van Caracalla 27 Tusschen de Bouwvallen van het Forum Romanum 33 In de woning van de Vestaalsche Maagden .. . • > ■ 3' Op en om de Sacra Via • • ^ Zondagmorgen binnen de Thermen van Diocletianus 53 De Forums der Romeinsche Keizers I. Het Forum van Augustus " II. Het Forum van Trajanus ^3 Op de Via Appia Antica • ■ 67 Om Oud Rome 73 Het oude Ostia Porto d'Anzio In de Villa Adriana .. De Geheimen van het Nemi-Meer Venetië Aankomst bij nacht — In de Sint-Marcuskerk 95 Om en bij de Rialto Op den Campanile .. ...< jjj Een Sciröcco-dag Op het stoombootje door 't Canal Grande ■ • • Binnen het Paleis der Dogen In de Museums '' '' *' De Lagunen in Padua In Santa Maria Dell' Arena — Voor de Fresken van Mantegna 139 Uit het Groene Umbrië H3 Narni H9 Spoleto .„ Aan de Bronnen van den Clitumno Foligno—Montefalco • FoÜgno—Spello ; ^ Perugia j ^ Assisi, de Heilige Stad mm —