LANDELIJKE INKOMSTEN. 29 AD 4. DE VERTIENINGBELASTING IN DE ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BORNEO. Volgens hetzelfde principe en op dezelfde wijze als dit in het gouvernement Celebes geschiedt, wordt ook in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo (uitgezonderd in de afdeeling Boven-Mahakam en in de zelfbesturende landschappen) een tiende deel van de geschatte waarde der sawah-opbrengst opgebracht aan het Gouvernement (Stbl. -1878 No. 300; 1896 No. 45; 1908 No. 227 en 1912 No. 26). De opbrengst ervan in de jaren 1903—1913 bedroeg: 1903 f 237.000 1904 „ 87.000 1905 „ 148.000 1906 „ 248.000 1907 „ 220.000 1908 320.000 1909 „ 342.000 1910 „ 338.000 1911 „ 249.000 1912 „ 287.000 1913 „ 284.000 AD 5. DE VERHUUR VAN RECHTEN TER ZAKE VAN (GOUVERNEMENTSVISCHVIJVERS), VOGELNEST- EN MESTSTOFGROTTEN, ENZ. Deze inkomst levert slechts geringe baten op. Voor een klein deel spruiten ze voort uit de pacht der Gouvts. vischvijvers nabij Makasser, welke op dezelfde wijze in het bezit van het Gouvernement zijn gekomen als de hierboven genoemde tesang-velden. Van 1911 tot 1915 zijn deze vijvers verpacht voor een jaarlijksch bedrag van f 808.—. Anderdeels verpacht het Gouvernement het recht tot winnen der producten uit vogelnest- of meststofgrotten op verschillende eilanden der Buitenbezittingen, wat in 1912 f 25.143.— aan pachtsom opleverde, verdeeld als volgt: 30 LANDELIJKE INKOMSTEN. Sumatra's Westkust: vogelnestgrotten op de Batoe-eilanden. . f 293.— Residentie Benkoelen: vogelnestgrotten . . . . . n 8.050.— Groot Atieh: (Lampoe'oe) vogelnestgrotten . . . . . H 900.— Residentie Djambi: vogelnestgrotten. . . . . . „ 1.220.— Residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo: het zoeken van schildpadeieren rondom P. Laoet ...... 1.200.— Ter Zuidkust van Lombok: vogelnestgrotten. . . . „ 1.050.— Op het eiland Tjeningan (Zuid-Bali): vogelnestgrotten . . . „ 12.000.— (ineens van 1 April '11 —13 Maart '13). D. Inlandsch credietwezen. Het Inlandsch of Volks-credietwezen heeft eenerzij ds ten doel aan de bevolking tegen billijke rente stoffelijke hulp te verleenen bij de uitoefening van beroep of bedrijf, anderzijds bij haar den spaarzin aan te wakkeren. In 1904 werd deze instelling geheel gereorganiseerd en ontstond uit de enkele volksinstellingen, welke men hier en daar aantrof, het net van volkscrediet- en spaar-instellingen, dat zich steeds meer over den archipel uitbreidt en bewezen heeft van ingrijpend nut te kunnen zijn voor de ontwikkeling der volks-coöperatie. Uit den aard der zaak heeft het inlandsch credietwezen, zoowel voor landbouw- als voor nijverheids- en handelsdoeleinden zijn hoofdtaak gevonden op Java, doch ook in enkele gewesten der Buitenbezittingen kan het reeds op belangrijke resultaten bogen, waarvan een kort overzicht hieronder gegeven worde. Men kent drie soorten van volkscrediet-instellingen, n. 1. X, de dorps-rijstcrediet-instelhngen. ') 2. de dorps-geldcrediet-instellingen. 3. de volksbanken. ad 1: De dorps-rijstcrediet-instellingen (loemboeng desa, loemboengnagari) hebben ten doel door onderlinge bijdragen in padi (na den oogst) een fonds te vormen in padi en geld, waaruit den landbouwer voorschotten in natura kunnen worden verschaft bij misoogst en als plantmateriaal, welke voorschotten weer met bijberekening van 25a50o/0 rente naden eerstvolgenden oogst worden afgedaan in natura. Uit de opbrengst van den verkoop der niet-uitgeleende padi wordt na aftrek der kosten van onderhoud en na teruggave van de eerste bijdragen een reserve-fonds gevormd, zoodat na verloop van tijd de gemeente eigenares is van een rijstschuur met voorraad èn een reserve-kapitaal. Vaak worden van dit reserve-kapitaal uitgaven ten algemeenen bate der gemeentenaren l) Komen in de Buitenbezittingen bijna uitsluitend op Sumatra's^Westkust voor. 32 INLANDSCH CREDIETWEZEN. gedaan, bijv. proeven met betere rijstsoorten, e. d. of worden er voorwerpen tot algemeen gebruik uit! aangeschaft, ais sieraden en benoodigdheden voor plechtigheden en huwelijksfeesten, welke dan tot een gering bedrag in huur verkregen kunnen worden, wat weer het vaak voorkomende overmatige opdrijven van de uitgaven voor dergelijke feesten tegengaat. Ook kan uit de kas geld geleend worden voor andere dan landbouwdoeleinden, hoewel dit uit den aard der zaak meer tot de taak behoort van, 2. De Dorps-geldcrediet-instellingen. Deze werken op ongeveer dezelfde wijze als rijst-credietinstehïngen, en beoogen voor kleinhandelaars en handwerkers te zijn hetgeen de loemboengs zijn voor de landbouwers. Vooral in streken, waar inlandsche handelscentra zijn ontstaan, als in Palembang, West-Sumatra, enz. kunnen zij zeer nuttig werk verrichten en vormen door hunne naar verhouding zeer billijke rente (25 a 40o/0 's jaars) een krachtig middel tegen den juist in die kringen zoo ingewortelden inlandschen woeker met zijn 500 a 1200% rente 's jaars. Wel lijkt zelfs dit gevraagde rentecijfer nog hoog, doch daar meestal slechts kleine bedragen voor korten tijd worden geleend (doorgaans niet meer dan f 10.— aan één persoon) is deze rente niet drukkend. De terugbetaling geschiedt in den regel in wekelijksche of maandelijksche termijnen, b. v. geleend f 10.— terug te betalen in elf weken /"li.— waarbij dan f\.— voor rente en inlage. Zoodoende bereikt men, dat naast de vorming van een eigen bedrijfskapitaal uit de behaalde winsten, de nagari-bank de geldleeners maakt tot geld-inleggers, wier inlagen toenemen, naargelang door de gemaakte winsten het rente-cijfer verminderen kan. Een deel der aldus verkregen inlagen wordt bij gelegenheden van algemeene geldbehoefte teruggegeven (bijv. bij de vasten), een ander deel wordt soms geconverteerd in aandeelen van fl.— f 5.—. Als leeners worden alleen toegelaten personen, die door de reeds aangesloten leeners (tevens inleggers, dus bij den bloei der instelling geïnteresseerden) worden aangenomen. De identiteit wordt bewezen door vingerafdrukken. Over het algemeen wordt het door de loemboengs of nagari-banken uit de winsten gevormde kapitaal weder belegd bij de derde instelling, 3. De Volksbanken (afdeelings- of gewestelijke banken). Daarmede is reeds dadelijk eene zijde der werkzaamheden dezer instellingen omschreven, n. 1. het optreden als beleggingsbank voor de volksbanken zoowel als voor BIJLAGE IV OVERZICHT (IN GULDENS) VAN DEN STAND DER INLANDSCHE CREDIET-INSTELLINGEN OP DE BUITENBEZITTINGEN. AFDEELINGS-BANKEN. Geleend van de Voorschot I^J £,JiiJ * w „ Uitstaande n , • . x i T i .. , Zuiver Uitgeleend Terug ontvangen leenineen on het Boekjaar Aantal Inlagen negori - en van het , , leeDiiigen op nei Aanmerki , n i vermogen bedrag bedrag eind van het AanmerK11&gen margakassen Gouvernement ^ jaar 1907 1 23.125 _ 6.110 14.933 14.628 23.843 1908 1 17.000 7.861 26.400 28.448 21.796 1909 2 11.185 17.000 15.000 10.298 58.103 33.121 46.778 1910/11 3 123.673 43.000 52.000 16.654 266.448 134.155 179.072 ultimo 1911 1911/12 5 202.783 49.500 136.000 28.746 495.655 333.901 340.826 „ 1912 1912/13 6 249.465 38.993 47.566 32.556 703.287 570.094 727.639 DESSA-B ANKEN Inleg tt •. i T . , i , Uitstaande _ Jaar Aantal van de , . Overwinst , . leeningen bevolking 1910/11 2 3.831 9.150 717 1911/12 293 90.430 127.884 15.729 1912/13 408 114.241 223.845 109.964 36 AGRARISCHE AANGELEGENHEDEN. recht van eigendom wordt bewezen, domein van -het Nederlandsch-Indische Gouvernement. Al naar gelang door anderen al dan niet persoonlijke of zakelijke rechten van minderen omvang dan het eigendomsrecht op den grond worden uitgeoefend, heet men het Staatsdomein onvrij of vrij. Het recht der Inlandsche bevolking om vrij domein te ontginnen is van oudsher door de Regeering erkend; in het algemeen belang is voor Java en Madoera en eenige gedeelten der Buitenbezittingen de wijze van uitoefening van dat recht aan bepaalde regelen gebonden. Geen grond wordt in erfpacht afgestaan, dan nadat deugdelijk gebleken is, dat de Inlandsche bevolking op den in erfpacht begeerden grond geene rechten van bepaald omschreven aard, — voorzoover Java en Madoera betreft in de 3e al. van art. 9 van het agrarisch besluit en voorzoover de Buitenbezittingen aangaat, aangegeven in het tweede lid van artikel 1 van de ordonnantie in St. 1914 No. 367 — kan doen gelden, en dien niet voor haren landbouw noodig heeft. Zoo is reeds door den Resident der Lampongsche Districten na een uitgebreid onderzoek eene breede strook grond voor den Inlandschen landbouw gereserveerd; alle erfpachts-aanvragen, die vallen binnen die strook, worden zonder meer afgewezen. Wanneer gronden door niet-Inlanders in erfpacht zijn aangevraagd en daarop Inlandsche grondrechten rusten, kunnen zij niet met dat recht worden afgestaan, wijl slechts woeste gronden, niet door Inlanders ontgonnen noch als gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen (Inland sche rechtsgemeenschappen) behoorende, voor uitgifte in erfpacht vatbaar zijn (Bijblad No. 3020). Alleen kleine stukjes bebouwde grond, mogelijkerwijze geönclaveerd liggend binnen een aangevraagd perceel woeste gronden, kunnen in den afstand begrepen worden, wanneer de rechthebbende genegen is om van zijn recht af te zien. Afkoop van rechten op groote schaal wordt echter niet toegelaten, als zijnde in strijd met het aan de Agrarische wetgeving ten grondslag liggend beginsel, dat dépossedeering der Inlandsche bevolking van hare grondrechten wil voorkomen. KOLONISATIE. 45 der Ketahoen-rivier, van ongeveer 13 K.M. lang en hier en daar 3 a 4 K.M. breed,, in sawah's herschapen zijn. In de theetuinen te Sempiang waren uit. 1912 reeds geplant 19.170 plantjes en te Permoe 775. De thee wordt per kati groen verkocht voor 5 ets, of, door kolomsten bereid, aan de markt gebracht te Kepahiang, waar ze dan 60 ets. per kati opbrengt. Verschillende koffie-variëteiten worden ook geteeld, vooral robusta. Hiervan werden in 1912 5.749 plantjes uitgeplant, terwijl nog 28.320 stuks in de pépinières beschikbaar waren. Ook de veeteelt wordt bevorderd, hoewel de resultaten daarvan niet zoo gunstig zrjn als die te Gedong Tataan verkregen. Eene geheel afzonderlijke plaats onder de immigratie-kolonies in de Buitenbezittingen neemt wel de spontaan in Parigi (Midden-Celebes) ontstane Balineesche Kolonie in. In 1905 en 1906 werden hierheen een 23-tal Balineezen verbannen, die weldra gevolgd werden door een 13-tal vrijwillige emigranten uit hetzelfde land. Onder deze laatsten bevond zich Goesti Madé Djilantik, een zoon van.den laatsten vorst van Lombok, die dank zij zijn invloed als Baliër der hoogste kaste, zich spoedig de leidende rol onder zijne landgenooten wist te verzekeren. Deze leiding gebruikte hij op gunstige wijze door in de Balineezen het gevoel van saamhoorigheid, dat bij hen een raskenmerk is, alsmede hunne oude adatgebruiken te handhaven, en deze aan te wenden om eene energieke aanvatting van het landbouwbedrijf te bevorderen. Gelukkig waren de factoren voor eene gunstige ontwikkeling daarvan — goede bouwvelden en voldoende bevloeiingswater — in ruime mate aanwezig, zoodat reeds in 1910 alle immigranten (ongeveer 20 gezinnen) in het bezit waren van eigen huis, sawah's en tuinen. Het onverwachte welslagen van zulk eene immigratieproef met het eigenaardige materiaal — (grootendeels verbannenen) — bracht de Regeering ertoe de uitbreiding der kolonie in de hand te werken, door bij voorkomende gelegenheden ook aan verdere verbannen Baliërs Parigi als verblijfplaats aan te wijzen, waardoor de mogelijkheid van het ontstaan eener bloeiende Balineesche nederzetting, onder de energieke leiding van den jongen Djilantik, steeds meer kansen van welslagen krijgt. Ook het zelfbestuur van Parigi tracht deze welkome aanwinst van degelijke landbouwers te bevorderen door het toestaan van verschillende faciliteiten, als het verleenen van tijdelijke vrij- 46 KOLONISATIE. stelling van belastingen en heerendienst, en door de nieuwelingen materieel te steunen tot hun eerste oogst binnen is. Het welslagen van deze immigratie-proef is voornamelijk te danken aan het feit, dat door den invloed van een hoogstaand Baliër een stukje der Balische maatschappij als het ware in zijn geheel werd overgebracht, zoodat de immigranten dadelijk het werk konden en kunnen beginnen in voor hen totaal eigen omstandigheden. Juist het feit, dat het voor den Inlander zoo moeilijk is om te wennen aan eene geheel -nieuwe omgeving en aan voor hem geheel nieuwe toestanden, was oorzaak van het in de eerste jaren geringe succes der vanwege de Regeering geleide kolonisatieproeven, die daardoor dan ook betrekkelijk kostbaar geworden zijn. Wellicht dat uit deze, door de bevolking zelf aangewezen, wijze van emigratie eene leering valt te trekken voor proeven op grooter schaal, van wier welslagen de economische ontwikkeling der bevolkings-arme buitengewesten voor een goed deel afhankelijk is. Het Departement der Burgerlijke Openbare Werken. Be uitgebreide werkzaamheden van dit Departement op de Buitenbezittingen hebben vooral betrekking op: A: Het Haven wezen. B: Het aanleggen-en verbeteren van wegen. C: De irrigatie ten behoeve van den Inlandschen landbouw. Feitelijk geldt dit alleen voor de streken, welke onder rechtstreeksch bestuur zijn gebracht, waar de uitvoering van bovenstaande werken geheel geschiedt onder de centrale technische leiding van dit Departement door de in de verschillende gewesten geplaatste ingenieurs der B. O. W. Voor de zelfbesturende landschappen der Buitenbezittingen treedt het Departement der B. O. W. slechts als adviseur op, terwijl ook de kosten der daar in uitvoering komende werken niet op de algemeene begrooting gebracht worden. De bemoeienis der bestuursambtenaren met de uitvoering van grootere en kleinere werken is hier dan ook eene meer directe, en gaat voor de kleine werken (passers, enz.) vaak in eene technische leiding over. Grootere technische werken worden meestal aanbesteed en door een of andere ingenieurs-firma uitgevoerd; ook komt het wel voor dat een landschap de uitvoering van alle werken aan zulk eene firma toevertrouwt. Het Departement der B. O. W. kan wel als uitvoerder optreden, maar de talrijke werken, in de rechtstreeks bestuurde gebieden, opgedragen aan dat Departement, maken, mede in verband met het groote gebrek aan personeel, werkzaamheden ten behoeve van de zelfbesturende landschappen nagenoeg onmogelijk. Er ligt zeer zeker iets aanlokkelijks in de wijze waarop nuttige werken in de zelfbesturende landschappen tot stand komen, omdat zij bestreden worden uit de landschapskassen, waarin alle inkomsten van het betrokken ge- 48 HET DEPARTEMENT DER B. O. W. bied gestort worden. Zoodoende worden de gelden dier landschappen ook uitsluitend ten hunnen eigen bate aangewend. In de rechtstreeks bestuurde gebieden is dat niet altijd het geval: hier komt het nog wel voor, dat de uitvoering van belangrijke werken in een bepaalde landstreek jaren lang uitgesteld moet worden, omdat de begrooting van het Departement der B. O. W. reeds te zwaar belast is door de uitvoering van groote werken in een geheel ander deel der Buitenbezittingen. De landschapsbegrootingen behoeven slechts goedgekeurd te worden door de Hoofden van gewestelijk bestuur; voorstellen van het Zelfbestuur in overleg met de bestuursambtenaren tot uitvoering van min of meer belangrijke werken in hun ressort hebben dus zoodoende meer kans op eene snelle uitvoering dan wanneer eerst de lange weg over Den Haag bewandeld moet worden. Eene snelle tot-standkoming van economische en hygiënische maatregelen is daardoor gewaarborgd — eene decentralisatie, welke reeds merkbaar goede vruchten afwerpt. Opmerkelijk is het toch, dat juist in die streken, welke het kortst onder ons beheer staan, en over het algemeen in het genot van zelfbestuur zijn gelaten, juist in die twee opzichten veel bereikt is, soms reeds méér dan in die, welke reeds lang tot het rechtstreeks bestuurd gebied behooren, zoodat in de zelfbesturen, met name op het gebied van pasarwezen en kamponghygiöne, toestanden bestaan, die gunstig afsteken bij die in sommige streken op Java. Over het algemeen wordt de snelle verbetering van mindergewenschte toestanden in het G-ouvernementsgebied niet in de hand gewerkt door de centralisatie, welke overigens in technisch opzicht zooveel goeds heeft gesticht. Vaak wordt dan ook in het rechtstreeksch gebied voor kleinere werken (pasarloodsen, duikers en kleine bruggen, wegaanleg enz.), welke van economisch belang zijn of den heerendienst verlichten, niet de hulp van dit Departement ingeroepen, maar trachten de bestuursambtenaren met aanwending van plaatselijke fondsen, ') waartoe vooral het fonds van den afkoop van heerendiensten is aangewezen, de uitvoering ervan in vrijen arbeid te bespoedigen. ') Vergelijk daarvoor Afl. IV van de Mededeelingen van het Encyelopaedisch Bureau. »Pe locale fondsen in rechtstreeks bestuurd gebied". Pl. 7. 7 Panorama der Sabang-haven. Panorama der Emma-haven (Padang). A. Het Havenwezen. Door de toenemende eischen van het stoomvaartverkeer ontplooide zich in de laatste jaren allerwege groote bedrijvigheid bij den aanleg of de verbetering der groote havens. De Buitenbezittingen zijn hierin o.m. betrokken door het plan der havenuitbreiding van Makasser, waar de bestaande steiger van 500 M. lengte onvoldoende aanlegruimte bood, zoodat aansluitende aan dien steiger nog een kade wordt gebouwd van 550 M. voor zeeschepen, terwijl Noordelijk daarvan eene prauwenhaven wordt aangelegd. Tevens wordt een ruim havenemplacement ingericht. Tot eene verdere verlenging van de kade met 230 M. is reeds besloten. Deze werken zijn gegund aan de firma de Groot. Dat deze verbetering inderdaad urgent was, doet het volgende staatje zien, dat de vlucht weergeeft, welke het havenbedrijf op Makasser in de jaren 1904-1913 heeft genomen: Anno Aantal S. S. Inhoud M3. —__ I j - 1904 380 1.243.000 1905 519 1.461.000 1906 511 1.562.000 1907 507 1.492.000 1908 512 1.956.000 1909 476 2.138.000 1910 497 2.269.000 1911 476 2.239.000 1912 491 2.377.000 1913 549 2.874.000 50 HET HAVENWEZEN. Was in 1904 de gemiddelde inhoud der stoomschepen 3200 M3, iri 1908 was deze reeds gestegen tot 3800 M3, terwijl in 1913 die gemiddelde inhoud reeds 5100 M3 bedroeg. Niet te verwonderen is het dan ook, dat reeds eenige jaren lang de bestaande aanlegsteiger veel te klein bleek, te meer daar Makasser, dat in de eerste plaats een transito-haven is, vaak verscheidene schepen van zeer groot charter tegelijk in lading zag komen. Aangezien aan den bestaanden steiger voor hoogstens vier van dergelijke groote schepen plaats is, komt het meermalen voor, dat talrijke schepen op de reede hun beurt moeten afwachten, wat, door het niet bestaan van een prauwenveer, zijne eigenaardige bezwaren met zich brengt. De nieuwe, in 1912 aangevangen werken, zullen na hunne voltooiing, bij de voortdurende toename van het handelsverkeer, een krachtigen steun blijken te zijn voor de verdere ontwikkeling van den Makassaarschen handel. Evenals met de havenwerken op Java het geval was, moest ook dit werk in het afgeloopen jaar vrij veel vertraging ondervinden, voornamelijk om redenen van financieelen aard, waaraan door het onderzoek der bekende, in Nederland samengestelde, haven-commissie, eene bevredigende oplossing werd gegeven. Behalve de haven van Makasser vormen die te Sabang en te Padang (de Emmahaven) de voornaamste havens der Buitenbezittingen; *) twee in dit deel opgenomen panorama-foto's doen daarvan de groote uitgebreidheid zien. Vooral de Sabanghaven heeft in den korten duur van haar bestaan (Sabang Maatschappij opgericht 1898) als Oceaanhaven eene geweldige vlucht genomen, en neemt thans reeds de eerste plaats in, voorzoover betreft het onmiddellijk buitenlandsch verkeer, en de vierde plaats voor het geheele verkeer, vergeleken met alle andere havens in den Archipel. Het hierachter volgende staatje geeft eene vergelijking van het verkeer in 1909 en 1913 inde zes voornaamste Indische havens. ') Voor de kleinere havenwerken in deze gewesten wordt verwezen naar dl. II Pl. 8. Caissons in aanbouw voor de havenwerken te Makasser. Caissons in aanbouw voor de havenwerken te Makasser. B. De aanleg van wegen op de Buitenbezittingen. Met de instelling van eene, tot het Departement der Burgerlijke Openbare Werken behoorende, inspectie voor de verkeerswegen op de Buitenbezittingen is een nieuw tijdvak aangevangen in de ontwikkeling van het wegenstelsel aldaar. Vóór dien tijd ontstonden de wegen meestal op initiatief van bestuurszijde en werden dan geleidelijk in heerendienst aangelegd. Eerst ontstond een onverhard pad, met tijdelijke bruggetjes of primitieve overvaarten over de grootere en kleinere rivieren. Vervolgens werd het pad verbreed, soms eene verharding aangebracht, terwijl dan successievelijk het tracé verbeterd werd door tal van kleinere omleggingen, alles eveneens in heerendienst, soms met behulp van het Gouvernement voor het opruimen van hindernissen, enz. Na verloop van tijd werden dan de rivierovergangen verbeterd en permanente bruggen geslagen, hetgeen zoo mogelijk in vrijen arbeid geschiedde. Door deze werkwijze eischte de weg meermalen een arbeid van jaren, alvorens geschikt te zijn voor een vervoer per as van eenige beteekenis. Op deze primitieve wijze zijn de bestuursambtenaren er in geslaagd, over de meeste eilanden der Buitenbezittingen een zeer uitgebreid wegennet te doen ontstaan, dat aan redehjke eischen voldoet, hoewel door de hiervoren geschetste werkwijze en mede door de geringe technische hulp, waardoor meestal terreinmetingen achterwege moesten blijven, de verrichte arbeid niet altijd in verhouding staat tot het resultaat. Ook is het natuurlijk, dat de aanleg van dergehjke wegen meestal alleen mogelijk was in dicht bevolkte streken en in niet al te veel bezwaren biedende terreinen, waardoor het bestaande net bijna overal een uitgesproken locaal, of hoogstens gewestelijk karakter draagt, aangezien de grenzen der ressorten en gewesten meestal gevormd worden door dezelfde terreinafscheidingen, welke het dóórtrekken der wegen te moeilijk maakten. Pl. 9. Atjêhsche loopbrug der bevolking. DE AANLEG VAN WEGEN. 53 In het algemeen kan men de beginselen, waarnaar de bestaande wegen getraceerd zijn, als volgt omschrijven: Eerst zocht men eene verbinding vanuit het bestuurscentrum naar de omliggende bevolkingscentra, waarna deze weder werden verbonden met de binnenlandsche stapelplaatsen — op de groote eilanden Sumatra en Borneo meestal gelegen daar, waar de rivieren ophouden bevaarbaar te zijn. Hierdoor ontstonden wegen van die stapelplaatsen langs de rivieren stroomopwaarts en dwars op den loop der rivieren, terwijl ten slotte het net werd uitgebreid met wegen langs de rivieren stroomafwaarts, die dienen moesten om het verkeer van de kust of van de hoofdstapelplaats naar het binnenlandsche wegennet te verbeteren. Over het algemeen echter is men nog niet tot het aanleggen van deze derde categorie gekomen, behalve in Palembang. Men heeft zich om de groote moeilijkheden van den aanleg bepaald tot de binnenlandsche wegennetten. Op de kleinere eilanden en op Celebes, waar van bevaarbare rivieren nagenoeg geen sprake is, bestaan de wegennetten meestal uit verbindingen tusschen de bestuurscentra, welke dan weder op hun beurt door talrijke zijwegen met de bevolkingscentra verbonden werden. Bij deze wijze van werken werd uit den aard der zaak het intergewestelijk verkeer zeer stiefmoederlijk behandeld; feitelijk vindt men dit dan ook nog slechts tusschen Palembang en Benkoelen, waartoe wellicht heeft bijgedragen, dat het doorsneden grensgebied achtereenvolgens tot beide residentiën behoord heeft. Waar de toenemende economische bloei der Buitenbezittingen steeds meer de behoefte deed gevoelen aan een beter verkeerswezen, ook tusschen de gewesten onderling, was eene centralisatie in den aanleg ervan noodzakelijk, daar bij de verbrokkeling van den aanleg over verscheidene plaatselijke netten geen zekerheid voor het ontstaan van werkelijke verkeers-slagaderen kon verkregen worden. Dit leidde tot de instelling van bovengenoemde inspectie, welke in de eerste plaats hare bezigheid vond op het snel in bloei toenemende Sumatra, doch ook daarbuiten werkzaam was. Naast dezen systematischen wegaanleg gaat echter nog steeds voort het aanleggen en verbeteren der locale wegennetten op de hierboven geschetste wijze, waarbij thans echter dikwijls de medewerking van het Departement der B. O. W. wordt verleend voor het zoeken der tracé's in bijzonder moeilijke weggedeelten. 54 DE AANLEG- VAN WEGEN. Op Sumatra zijn, sedert de instelling der inspectie, talrijke voorstellen tot wegverbetering en wegaanleg op Gouvernements kosten door de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur ingediend; verscheidene dier voorstellen gaven aanleiding tot een nader onderzoek, waarop meermalen uitvoering volgde. Voor tal van overige werken werd in den loop van 1913 een voorloopig wegenplan ingediend door den Directeur der B. O. W. waarop nog geene beslissing werd genomen, zoodat het nog niet voor bespreking vatbaar is. Het hierin als principe gestelde doel der wegenplannen omvat het doen ontstaan van een voorloopig wijdmazig, doch het geheele eiland omvattend net van, ook met automobielen berijdbare, hoofdwegen, aansluitend aan de spooren tramwegen en aan de steeds bevaarbare rivieren. Over het algemeen valt dit resultaat te bereiken door: le. aanleggen van betrekkelijk korte verbindingsschakels tusschen de bestaande gewestelijke of locale netten, terwijl daarnaast tevens ter hand moet genomen worden : 2e. het aanleggen van geheel nieuwe verbindingswegen tot ontsluiting van geisoleerde of onontgonnen gebiedsdeelen. Op het oogenblik zijn een vijftiental werken onderhanden op Gouvernements kosten, daar de aanleg op de gewone wijze (in heerendienst) zoowel om de schaarsche bevolking in de doorsneden gebieden als om het moeilijke terrein, niet mogelijk is gebleken. De wegenkaart van Sumatra geeft deze in uitvoering zijnde wegen aan, correspondeerende op de volgende cijfers (Bijlage VII): 1: de weg Kroë-Liwa-Ranaumeer-Moeara Doewa. Lengte 110 K.M.; aanlegkosten: f 985.000. Deze weg dient voor de verbinding der bevolkingscentra rondom Liwa en het Ranaumeer met de Westkust en boven-Palembang. Gedeeltelijk voltooid. 2: de Lorokweg, van Palembang naar Talang Anak ajer. Lengte 24 K.M.; kosten f 354.000. Ter verbinding van Palembang met het autowegennet in Boven-Palembang. Bijna voltooid. 3: Pasar Tjoeroeb-Moeara Aman. Lengte 70 K.M.; kosten f 540.000. Ter verbinding der Benkoelensche mijndistricten met de hoofdplaats. Gedeeltelijk voltooid. Pl. 10 Rotan-hangbrug in de Toradja-landen (Celebes). DE AANLEG VAN WEGEN. 55 4: de Midden-Sumatra-weg, van Sidjoendjoeng (Pad. Bovenlanden) door de Batanghari-districten naar Poeloe Poendjoeng. Lengte 91 K.M.; kosten /"1.384.000. Ter verbinding van de wegennetten in Djambi en Sumatra's Westkust. Gedeeltelijk voltooid. 5: Weg Moeara Boengo-Moeara Tebo. Lengte 44 K.M.; kosten f 291.000. Ter verbinding van den colonneweg in boven-Djambi met de Batanghari-rivier, die tot Moeara Tebo steeds bevaarbaar is. Aangevangen. 6: Weg Telok Niboeng-Boengoes. Lengte 10 K.M.; kosten f 136.000. Ter verbinding van het Padangsche en het Painansche wegennet. De uitvoering van dit zeer moeilijke stuk is grootendeels voltooid. 7: Weg Loeboek Bangkoeng-Pakan Baroe. Lengte 163 K.M.; kosten/" 1.774.000. Ter verbinding der Padangsche Bovenlanden met Parit, van daar langs de bestaande verbinding met de voor zeeschepen bereikbare rivierhaven Pakan Baroe aan de Siakrivier. Voor een klein deel (tot Kota Bahroe) voltooid, verder aangevangen. 8: Weg Reo-Moeara Sipongi. Lengte 26 K.M.; kosten f 137.000. Ter verbinding van de wegennetten in de Pad. Bovenlanden en Tapanoeli. Voltooid. 9: Weg Tanahbatoe-Toriola. Lengte 35 K.M.; kosten f 218.000. Ter verbinding van Mandailing met de havenplaats Natal. Gedeeltelijk aangevangen. 10: Weg Sibolga-Taroetoeng. Lengte 67 K.M.; kosten f 581.000. Ter verbinding van het wegennet der Toba-hoogvlakte met dat van Zuid-Tapanoeli. Bijna voltooid. 11: Weg Naroemonda-Pematang Siantar-Tebing Tinggi. Lengte 140 K.M.; kosten f 2.053.000. Ter verbinding der Toba-hoogvlakte en van Sibolga met de cultuurvlakte der Oostkust. Een deel van dezen weg (het vak PematangSiantar-Tebing Tinggi) bestaat reeds en is de drukst bereden weg van geheel Sumatra; de slechte toestand ervan eischte dringend verbetering, welke nu gereed is. Het overige deel is in uitvoering. 12: Weg Belawan Deli-Laboean. Lengte 4 K.M.; kosten f 325.000. Ter verbinding van' Medan met de Belawan-haven. De kosten zijn zoo hoog, door de talrijke en groote bruggen. Is in uitvoering. 13: Weg Kaban Djahe-Kota Tjane (Alasweg). Lengte 137 K.M.; kosten f 1.173.000. Ter verbinding der Alaslanden met de Karohoogvlakte en het wegennet ter Oostkust. In hoofdzaak voltooid. 56 DE AANLEG VAN WEGEN. 14: Gajo-weg van Bireuen naar Takengon. Lengte 76 K.M.; kosten f 1.496.000. Ter verbinding der Gajo-landen met de Noordkust. Voltooid. 15: Weg Taratah Boeloeh-Simalajang. Lengte 26 K.M.; kosten f 101.000. Ter verbinding van de vestigingen langs de Kampar Kiri met den bestaanden weg Taratah Boeloeh-Pakanbaroe, de steeds voor zeeschepen bereikbare rivierhaven. In uitvoering. Uit dezen staat blijkt, dat op het oogenblik onderhanden zijn de voorbereiding, uitvoering en afwerking van ruim 970 K.M. weglengte, waarvoor een bedrag noodig zal blijken van f 12.100.000, waarvan ongeveer f 9 millioen reeds geautoriseerd. Hiervan zijn reeds besteed: vóór 1910 f 111.000 1910 „ 1.003.000 1911 „ 1.569.000 1912 „ 1.791.000 1913 „ 1.637.000 (raming) 1914 „ 1.464.000 „ Tegen einde 1914 zal dus ruim f 7.000.000 verwerkt zijn terwijl de afwerking der rest in 3 a 4 jaar tegemoet gezien kan worden. De inmiddels veranderde toestanden zullen deze afwerking echter zeer vertragen. De voltooiing zal eene waardevolle uitbreiding opleveren van de reeds bestaande netten, die thans tezamen ongeveer een lengte hebben van 3500 K.M. hoofdwegen (± 2700 K.M. verhard) en 6700 K.M. binnenwegen (± 900 K.M. verhard), welke zoodoende tot één groot Sumatra-net vereenigd worden. De nog in overweging zijnde plannen omvatten voorts het aanleggen van eene verbinding tusschen Palembang en de Lampongsche Districten, tusschen Palembang en Midden-Sumatra (Djambi), en voorts het openen van Koerintji door een weg naar Tapan, het verbinden van het Benkoelensche en Padangsche wegennet, en dat ter Oostkust van Sumatra met het Atjehsche. Aansluitende ten slotte aan den aanleg van wegen op Sumatra en daarmede in nauw verband staande, is ook de verbetering van het verkeer te water, door Onruiminer dfir vnnmajunst^ rwiftrhinriArrrisspri mpt. lrrn/rrir pcmo-o-^a r OVERZICHTSKAART ALGEMEEN WEGENPLAN SUMATRA Pl. 11. Brug van de B. O. W. over de Amparang-rivier (groote weg Makasser — Sanjdjai; Celebes). Brng, door het B. B. aangelegd (weg Sanjdjai — Kadjang). DE AANLEG VAN WEGEN. 57 Reeds vele jaren is hieraan door bestuur en bevolking gewerkt, in vele gevallen met bijstand der Regeering door het beschikbaar stellen van speciale geniedetachementen, springmiddelen, enz. In de laatste vijf jaar zijn dergelijke werkzaamheden in onderstaande rivieren tot stand gebracht: Padangsche Bovenlanden — Kampar Kanan, Mahat, Batang Kapoer. Benkoelen — Ketahoen rivier. Palembang — Moesi. Djambi — Batang Hari, Soengei Tebo. Oostkust van Sumatra — Kampar rivier. Riouw (Indragiri) — Kwantan rivier. Voor deze werken is toegestaan een gezamenlijk bedrag van f 204.000. De resultaten hebben niet altijd aan de verwachting voldaan, vooral door het gebrek aan toereikende gegevens. Toch kan in dit opzicht nog veel met vrucht gedaan worden, waarvoor echter meerdere voorbereiding noodig zal blijken. In verband hiermede is een ingenieur aangesteld ter voorbereiding van dergelijke werken in de Moesi. Verder laat het zich aanzien, dat eerlang in het belang van de bevaarbaarheid van enkele rivieren op Sumatra ook van baggerwerktuigen gebruik zal moeten worden gemaakt, waartoe dan ook reeds enkele algemeene onderzoekingen zijn ingesteld. Vond de inspectie der wegen haar grootste werkkring op Sumatra, ook in enkele andere gewesten roerde zij zich. Zoo in Borneo bij de opneming van een weg van Long Iram (boven-Mahakam) over de noordelijke waterscheiding naar het stroomgebied derBoelongan rivier, waar tot dusverre eene zeer moeilijke waterverbinding met een slecht berg-voetpad als schakel bestaat. Voorts is op Timor de opneming ter hand genomen van een weg vanuit Koepang het binnenland in, met einddoel Atapoepoe. Ook in Menado is de gedeeltelijke omlegging van den weg Menado-Tondano voorgesteld, terwijl in Celebes en Onderhoorigheden een tracé gezocht wordt voor een rijweg van Maros over de westelijke kustketenen van Zuid-Celebes naar de nieuw onderworpen streken aan de Bone-golf, met eindpunt Watampone. Voor het in cultuur brengen van het vruchtbare Walanaë-bekken, dat nu vrijwel braak ligt, kan van deze verbinding een goeden invloed uitgaan. C. Irrigatie. Was op Java de bemoeienis van het Departement der B. O. W. met de kunstmatige bevloeiing der sawah's reeds geruimen tijd een der voornaamste werkzaamheden van dit Departement, tot de Buitenbezittingen was deze tot voor korten tijd nog niet stelselmatig uitgestrekt, doch werd slechts hier en daar bijstand verleend bij den aanleg of verbetering van bevolkings-bevloeiingswerken. Eene verandering ten goede ontstond pas in het jaar 1910, toen, ingevolge een van de Regeering ontvangen opdracht, een onderzoek werd ingesteld naar de bestaande en gewenschte bevloeiingswerken op Sumatra en Celebes. Dit onderzoek gaf in de eerste plaats aanleiding tot het aanstellen van een ingenieur op ieder dier eilanden, die, behalve voor het verrichten van een systematisch irrigatie-onderzoek, ook in opdracht kreeg de bestuursambtenaren deskundige voorlichting te verstrekken voor den aanleg van eenvoudige irrigatie- en afwaterings-verbeteringen. Voor de uit deze onderzoekingen te verwachten detailonderzoeken ging de Regeering voorts over tot het aanstellen van een zestal ingenieurs, welke speciaal bestemd zijn voor het irrigatiewezen op de Buitenbezittingen. Deze zes werden verdeeld over de gewesten Palembang, Benkoelen, Sumatra's Westkust, Atjeh en Celebes, terwijl er één beschikbaar werd gesteld voor de verbetering der Balische bevloeiingen, welke in ontwikkeling zelfs de Javaansche overtreffen, doch waarbij de aanleg der groote stuwen voor de reservoirs (wadoek's) dikwijls de krachten der bevolking te boven ging. De beide met de irrigatie-onderzoeken belaste ingenieurs brachten in 1913 uitgebreide verslagen uit omtrent het'irrigatie-wezen van Sumatra en Celebes (rapporten der ingenieurs Van Tubergen voor geheel Sumatra, Van Buuren voor Celebes en Menado), waarin een aantal werken als urgent zijn aangestipt. Verder werd door den ingenieur Valk een gedetailleerd rapport over het bevloeiingswezen in de Z. en O. afd. van Borneo opgemaakt, naar'aanleiding waarvan in die residentie weldra eenige groote werken uitgevoerd zullen worden. Pl. 12. Weg-aanleg ter Sumatra's Westkust. Brug over de Bnim in den auto-weg Palembang-Benkoelen. IRRIGATIE. 59 Waar het uitvoeren van dergelijke bevloeiingswerken uitsluitend geweslijke belangen raakt, is een overzicht der reeds in uitvoering of voorbereiding zijnde werken meer op zijn plaats bij de gewestelijke besprekingen (deel II), waarnaar dus verwezen wordt voor dit zeer belangrijke onderdeel der werkzaamheden van het Departement der B. O. W. Pl. 13. Station voor draadlooze telegrafie te Sabang. POST- TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. 63 Ook de telegrafische verbinding der Buitenbezittingen onderling of met Java en het buitenland is sterk verbeterd; dit leert het volgend staatje: 1903 1913 Landlijnen 4203 K.M. 6360 K.M. lijnlengte Kabellijnen 3314 „ 9053 „ „ Ondergrondlijnen 32 „ 50 „ „ TOTAAL . . . 7549 K.M. 15463 K.M. lijnlengte. Het aantal verzonden telegrammen nam van 100.700 in 1903 toe tot 722.200 in 1913. Bijzondere vermelding verdienen nog de in de laatste jaren op verschillende punten van den Archipel verrezen stations voor draadlooze telegrafie, welke door het Gouvernement zijn opgericht, zooals te Sabang, Koepang en Amboina, of uit particulier initiatief zijn ontstaan, als die te Balik-Papan en Tarakan. De stations te Amboina en te Koepang verkeerden ultimo 1913 nog in het stadium van proefneming, doch werden reeds voor een beperkt publiek verkeer opengesteld. De oprichting dezer twee stations zal vooral aan den handel in de Molukken ten goede komen, welke tot dusverre geheel van snelverbindingen verstoken was, en nu, door bemiddeling van deze beide stations en het ontvangstation te Sitoebondo (Java) gemakkelijker de schommelingen der productenmarkt kan volgen. Ook de zeer sterk bij den Molukken-export geinteresseerde Makassaarsche handelshuizen verwachten een goeden invloed van deze verbinding, waardoor hunne opkoopers van producten beter bereikbaar zijn, en zij dus nog vaak voor de gevolgen van eene plotselinge daling der prijzen gevrijwaard kunnen worden. In 1913 kwam eene kabelverbinding van Ternate via Kema naar Menado, dat reeds aan het wereldnet verbonden was, tot stand. Daardoor is ten slotte de laatste schakel gelegd der lijnen, welke de Molukken uit hun isolement verlost hebben. Pl. 14. Spoorweg, tunnel en postweg ter Sumatra's Westkust. Lijngedeelte der W. S. S. S. bij Ajer Mantjoer. B. Spoor- en Tramwezen. Van alle eilanden der Buitenbezittingen heeft alleen Sumatra dit vervoermiddel leeren kennen, terwijl de overige nog steeds zijn gebleven bij wagen, rijpaard of prauw, hoewel in de laatste jaren ook het autoverkeer daar eene groote vlucht nam. Op Celebes werd wel eenige jaren geleden eene concessie gevraagd voor den aanleg van eene tramverbinding tusschen Makasser en Pare-Pare, welke de vruchtbare kuststrook ter Westkust geheel zou doorsnijden, doch het is nimmer tot eene uitvoering van dit plan gekomen. In de residentie Bali en Lombok wTerden in April 1913 twee concessies verleend voor den-aanleg van stoomtramwegen, loopende op Bali over Gianjar- Den-Pasar - Benoa en Tabanan en op Lombok over Ampenan - Mataram - Tjakra Negara - Narmada en Kediri, welke plannen meer kans van uitvoering schijnen te hebben. Op Sumatra heeft de ijzeren baan echter reeds een net geslagen over verschillende streken van het eiland, terwijl uitgebreide, gedeeltelijk reeds tot uitvoering gekomen plannen de doorkruising van het geheele reuzen-eiland beoogen. Zoowel de in exploitatie zijnde netten als de veel uitgebreider aanleg-plannen verdienen hier dan ook eene bespreking. De in exploitatie zijnde netten werden gedeeltelijk van Gouvernementswege, gedeeltelijk door particuliere ondernemingen aangelegd, terwijl ook de verdere uitbreiding van het spoorwegverkeer beiderzijds ter hand is genomen. Gouvernements-initiatief gaf den stoot tot den aanleg van: 1. Den West-Sumatra-spoorweg, 2. De Atjeh-tram, 3. Den nog niet voltooiden Zuid-Sumatra-spoorweg, terwijl het particuliere initiatief zich deed gelden 4. bij den aanleg en de in gang zijnde uitbreiding der spoor- en tramwegen in de residentie Oostkust van Sumatra. 66 SPOOR- EN TRAMWEZEN. Van de toename dezer thans geëxploiteerde spoor- en stoomtramnetten en de daaraan bestede aanlegkapitalen geeft ondervolgende staat een overzicht: 1904 1905 1906 1907 1908 Spoorlijnen , __ km.| H H Agg- |km| ^ A^ieg- i I i I : I W.Sum.SS. . . . 210 - 21.035.000 210 21.111.000 210 21.150 000 210 21.171.000 231 22.057.000 Deli-spoor .... 92 7.491.000 92 7.532.000 92 7.567.000 92 7.601.000 92 7.690.000 Tramwegen Atjeh-tram .... 322 9.000.000 326 9.873.000 401 12.694.000 432 17.000.000 432 17.266.000 Deli-tram 115 5.857.000 155 5.920.000 155 5.950.000 170 6.605.000 170 6.708.000 1909 1910 1911 1912 1913 Spoorlijnen . km. A?°!fg" km.1 A^leg- KM | Aanleg- i Aanleg- ffM i Aanleg- I kap. I •"• | kap. |a-J1-| kap. ^'I^Jtap^ ^ | kap. W. Sum. S.S. ... 231 22.140.000 245 22.732.W0 245 22.986.000 245 23.299.000 245 23.734.000 Deli-spoor .... 92 7.768.000 92 8.799.000 92 8.372.000 92 8 480.000 92 8.509.000 Tramwegen Atjeh-tram .... 432 17.381.000 432 17.435.000 432 17.544.000 460 18.432.000 465 18.544.000 Deli-tram 170 6.782.000 170 6.816.000 170 7.941.000 170 8.643.000 170 10.915.000 DE SPOORWEGEN OP SUMATRA'S WESTKUST. Toen het Gouvernement zich met kracht ging toeleggen op de exploitatie der -waardevolle steenkolenvelden bij Sawah Loento, bleek in de eerste plaats de behoefte aan een beteren afvoer naar de kust dan de slechte karrewegen konden waarborgen. Zoodoende besloot het Gouvernement in 1887 tot den aanleg van een spoorbaan, welke deze kolenvelden zou verbinden met de nieuwe haven van Padang in de Koninginne-baai, de Emmahaven, terwijl dan tevens de dichtbevolkte en welvarende streken in de Padangsche Bovenlanden hierbij aangesloten zouden worden. In hetzelfde jaar nog werd met den aanleg een begin gemaakt en in 1892 waren de lijn naar Port de Koek (Padangsche Bovenlanden) en die naar Pl. 15. Spoorwegbrug over de Ombihnrivier, en meer van Singkarah. (West-Sumatra). Kolenladen in de Emmahaven. WEST - SUMATRA S. S. 67 Sawah Loento tot Moeara Kalaban gereed. In 1894 kwam de verlenging van deze laatste lijn tot Sawah Loento klaar, en in 1896 werd een zijlijn geslagen van Port de Koek naar Pajokoemboeh. Daarna bleef de verdere uitbreiding geruimen tijd rusten, tot zij in 1908 weder werd aangevat met den aanleg van eene 35 K.M. lange lijn naar Soengei Limau via Loeboek Aloeng en Priaman, welke in 1910 gereed kwam. Zoodoende heeft thans het net eene uitgebreidheid verkregen van 245 K.M. De in bijlagen VIII en IX neergelegde exploitatie-uitkomsten over de jaren 1904—1913 dragen als algemeen kenmerk in zich het verschijnsel van eene te kleine marge tusschen de inkomsten en de uitgaven, ook ondanks de plotselinge stijging van het reizigers-aantal der derde klasse sedert 1911 en 1912, een gevolg van het stellen der eenheidsprijs per K.M. op ly» cent voor die klasse van reizigers. De oorzaak van die betrekkelijk geringe winsten, welke de S. S. hier voor het Gouvernement afwerpt, ligt ten deele in de geringe uitgebreidheid van het net, voor een ander deel dient die oorzaak gezocht te worden in de minder juiste verdeeling van de winsten, door de S.S. en de Ombilinmijnen als ééne onderneming gemaakt, welke thans gebaseerd is op de zelfkosten van beide bedrijven, zonder daarbij rekening te houden met het veel grootere aanlegkapitaal van den spoorweg. Daardoor schijnt de exploitatierekening te hoog in vergelijking met de baten. In de Tweede Kamer der Staten-Generaal is dan ook reeds hierop gewezen. Verscheidene uitgaven voor de exploitatie blijven bij het spoorwegbedrijf vrijwel gelijk, ongeacht de lengte van het net, zoodat bij eene rendabele uitbreiding, de baten in een sneller tempo zullen stijgen dan de exploitatiekosten. Toch overschatte men dit voordeel niet. Ook kleine spoor- en tramondernemingen kunnen — vooral door de meerdere overzichtelijkheid van het net en door intensievere bestudeering der factoren, welke leiden moeten tot grootere vervoersdichtheid, in het algemeen dus door een gemakkelijker commercieel beheer — zeer gunstige resultaten opleveren. Ter bevordering van den bloei van den W. S. S. S. is dan ook de uitbreiding van het net door aanleg van verschillende kleinere voedingslijnen, zeer noodzakelijk en meermalen bepleit, ten einde de vervoersdichtheid op de stamlijnen zoo groot mogelijk te doen zijn. Hoewel de uitbreiding van het West-Sumatra-net niet het doel was 68 WEST - SUMATRA S. S. EN ATJEH - TRAM. van de Midden-Sumatra-spoorwegplannen (zie bespreking hierachter), werden daarin toch verschillende projecten aan de hand gedaan, waarvan dat, hetwelk den aanleg beoogt van twee zijlijntjes vanaf Pajokoemboeh Noord- en Zuidwaarts in het vruchtbare en dichtbevolkte Si Namar-dal, resp. naar Padang Soeliki (25 K.M.) en naar Balai Pandjang (12 K.M.), waarschijnlijk binnenkort een begin van uitvoering zal krijgen. De kosten hiervoor zijn geraamd op f 1.870.000. Eene nauwkeurige bestudeering van het vraagstuk der electrificatie van het geheele bedrijf heeft tot de conclusie geleid, dat de verkrijging van eene goedkoopere beweegkracht niet te verwachten is van dien maatregel, welke vroeger beschouwd werd als de beste oplossing ter bezuiniging op de bedrijfskosten. 2. DE ATJEH-TRAM. Deze stoom-tramweg neemt eene afzonderlijke plaats in tusschen de Nederlandsch-Indische spoor- en tramwegen. Hij werd aangelegd met uitsluitend politiek-militaire bedoeling en zonder dat in den tijd, waarin tot den aanleg besloten werd, voldoende rekening gehouden kon worden met de economische eischen, die aan zulk een verbindingsweg gesteld dienen te worden. De eerste lijn werd reeds gelegd kort na den aanvang der Atjehexpeditie, toen in 1875 het Departement van Oorlog een spoorbaantje liet bouwen tusschen de reede van Oelèe Lheuë en onze hoofdvestiging Kota Radja. Nadat de zorg voor dit lijntje in 1882 aan het Departement der B. O. W. was overgedragen, werd het weldra tot een trambaan versmald. In 1885 leidde militaire noodzaak tot den aanleg van een ceintuur-trambaan langs de befaamde postenlinie, die door drie straalbanen met Kota Radja, en daardoor met het oude trambaantje naar de reede, verbonden werd. In 1891 ging het beheer van deze lijnen weer over naar het Departement van Oorlog. Met de opheffing van de postenlinie na het verraad van Toekoe Oemar in 1896 verviel het nut van de ceintuurbaan, welke sedert geleidelijk opgeruimd werd. In de plaats daarvan kwam de lange tramlijn, welke sedert 1897 onze gezagsuitbreiding in Atjeh's Onderhoorigheden op den voet volgde, en post na post der zich steeds meer uitbreidende militaire bezetting vastknoopte aan het gezagscentrum te Kota-Radja. Sedert 1899 was men reeds overgegaan tot den bouw van BIJLAGE VIII. WEST-SUMATRA-SPOORWEG; INKOMSTEN EN UITGAVEN IN DUIZENDTALLEN BENEVENS HET AANTAL K. M. IN EXPLOITATIE 1.527.101 Gulden 1.432.643 Gulden BIJLAGE IX. WEST - SUMATRA - SPOORWEG; VERVOER. (*) TOELICHTING: Voor deze grafiek is gebruik gemaakt van twee schalen; de lijnen der gemiddelde vervoersdichtheid (reizigers en goederen) komen overeen met de schaal onder: Eenheden, die van het totale verkeer met de schaal onder: Duizendtallen. ■ DE ATJEH-TRAM. 69 eene tweede trambaan, in de Onderhoorigheden, waar van 1899-1906 successievelijk de lijn tot stand kwam van Sigli tot de haven van Langsa, waaraan tusschen 1910-1912 het gedeelte Langsa-Koeala Simpang toegevoegd werd, terwijl reeds in 1899 van Sigli uit een lijntje was aangelegd naar het Westen over Padang Tidji naar Keudé Breue. Dit, wel wat in de lucht hangende, stuk trambaan in de Onderhoorigheden werd in de jaren 1904-1908 door een berglijntje van Keudé Breué over de heuvels naar Seulimeum met de oude trambaan in Groot-Atjeh verbonden, waardoor het militaire bewind een machtig middel had geschapen om te geraken tot de volledige pacificatie der doorsneden streken. Nog zit men echter niet stil bij deze voltooide baan. Gaven tot dusverre voornamelijk militaire doeleinden den doorslag tot de verschillende aanlegplannen, met het opbloeien van den lang verwaarloosden handel en landbouw, geven meer en meer de economische overwegingen den doorslag, teneinde dezen veelbelovenden vooruitgang tegemoet te komen door het scheppen der hoognoodige afvoerwegen. Bij de G. Bn. van 17 Juni 1913, No. 59 — 16 October 1913 No. 25 en 8 November 1913 No. 40 is de doortrekking toegestaan van het Atjeh-tramnet van Koeala Simpang door Tamiang naar Besitang en van Pangkalan Soesoe naar Telok Taboehan (aan de Aroebaai liggend met eene goede reede), terwijl de verbindingslijn tusschen Besitang — en Pangkalan Soesoe ook reeds in voorbereiding is. Met de voltooiing van dit laatste lijngedeelte zal dan eindelijk het Atjeh-tramnet zijn natuurlijk eindpunt bereikt hebben, de fraaie en goed toegankelijke Aroe-baai, waardoor de economische waarde van het geheele tramnet zal stijgen. De verdedigers van de Aroe-baai-plannen, welke in deze natuurlijke haven een concurrent zien van Belawan en zelfs van Singapore en Sabang, hopen door het leggen van dezen verbindingsschakel den eersten stap in de richting dier toekomstplannen te zien geschieden door den uitvoer der Atjehsche producten (peper, rubber, enz.), welke met de ontginning der Tamiangsche moerassen steeds toeneemt, te leiden via Aroebaai. Een plan tot verdere uitbreiding van het Atjeh-tramnet, dat door verschillende autoriteiten met kracht verdedigd werd, was de lijn via Besitang rechtstreeks naar Tandjoeng Slamat aan het Deli-tramnet, waardoor de nieuwe concessieterreinen in het beneden-Langkatsche (O. K. Sumatra) eene kortere en minder dure verbinding met de Aroebaai zouden verkrijgen, en een afvoerlijn zou 70 DE ATJEH-TRAM. ontstaan, die met het Deli-net in concurrentie kon treden. De later gebleken mindere geschiktheid voor de Europeesche cultuur der bedoelde terreinen in Langkat, die volgens verklaring der concessionarissen in de naaste toekomst zeker niet voor ontginning aan de beurt zullen komen, gepaard aan het krachtige verzet van de zijde van den handel te Pangkalan Brandan en van de Deli-Spoorweg-Mij., deed deze plannen op den achtergrond komen ten bate van eene verbinding van Pangkalan Brandan met het Atjeh-tramnet. Zooals hierboven reeds werd gezegd, stond in den beginne de rentabiliteit der Atjeh-tram verre achter bij het militaire nut ervan, zoodat dan ook de exploitatie-rekening tot 1912 toe steeds een nadeelig saldo als eindcijfer gaf, ook nog, toen in 1910 het 3de klasse-tarief van 2 cent op 1 cent per K. M. werd gesteld (1909 : 1.000.000, 1910: 1.654.000 3e klasse reizigers). Toch was in die geringe opbrengst van het net reeds eene verandering ten goede gekomen met de voortschrijdende pacificatie van het land sedert 1908. Bijlage X geeft een overzicht van de uitkomsten der exploitatie, hoewel het—om tot eene richtige waardeering der economische belangrijkheid te komen—noodig is enkele afzonderlijke cijfers te geven. De economische waarde der lijn staat toch geheel buiten hare militaire waarde; om tot eene goede beoordeeling van den vooruitgang der eerste te komen, moet dus het vervoer, dat in de verschillende jaren met een zuiver militair doel geschied is, uitgeschakeld worden. In 1904 werden in het geheel vervoerd 1.434.000 reizigers en 110.000 ton vrachtgoederen, terwijl in 1913 2.627.000 reizigers en 209.000 ton vrachtgoederen worden opgegeven, eene toename dus van + 100o/0. Doch in 1904 behoorden daartoe 158.000 reizigers en 73.000 ton goederen voor Gouvernementsrekening, zoodat toen de tram, vooral ten aanzien van het goederenvervoer, vrijwel geheel voor militaire doeleinden in beslag genomen werd (resp. ruim 11 en 60o/n van de totaalcijfers). In 1913 vervoerde de tram 190.000 Gouvts. reizigers en 19.000 ton Gouvts. goederen, d. i.resp. 7,2o/0 en llo/0, waarvan vooral het groote verschil in de cijfers voor goederenvervoer wijst op eene enorme toename van de productie van en den import in dit bestuursressort en op de stijgende belangrijkheid der tram. BIJLAGE X. ATJEH-TRAM WEO Pl. 16. Brug over de Lam Temot-rivier (Atjeh-tram). Gedeelte der berglijn van de Atjeh-tram', nabij het Aloer-Pantja-viaduct. SPOOR- EN TRAMWEGEN TER OOSTKUST VAN SUMATRA. 71 Rekent men dan ook van de bruto ontvangsten over die jaren de cijfers voor het Gouvernementsvervoer niet mede, dan krijgt men: in 1904 in 1913 bruto ontvangst f 426.000 bruto ontvangst f 809.000 landsvervoer „ 136.000 landsvervoer „ 131.000 Ontvangst parti- Ontvangst parti¬ culier vervoer f 290.000 culier vervoer f 678.000 De stijging der economische beteekenis van het trambaannet, weerspiegeld door deze cijfers, bedroeg dus in het tiental hier-omvatte jaren ongeveer 134 o/o, terwijl met alle recht in de volgende jaren eene nog grootere stijging verwacht mag worden, . op grond van de belangrijke uitbreiding der cultuurondernemingen en van den Inlandschen landbouw in het voedingsgebied van den tramweg. DE SPOOR- EN TRAMWEGEN TER OOSTKUST VAN SUMATRA. De exploitatie van dit net is in handen van de Deli-spoorweg-Maatschappij, welke in 1883 de daartoe strekkende, in 1973 vervallende, concessie der bekende Deli-Maatschappij overnam. De eerste aanleg was in 1888 geheel voltooid, en beperkte zich tot een lijntje van de ankerplaats Belawan-Deli over Medan naar Deli-Toea, met een zijlijntje naar Timbang-Langkat (Bindjai). Weldra werd deze spoorlijn uitgebreid met den in 1890 opengestelden zijtak Medan-Perbaoengan, terwijl eene tramlijn zich van Bindjai voortzette tot Selesai. Geruimen tijd voldeed dit weinig uitgebreide net geheel aan de behoefte van het verkeer in dit nieuw-ontgonnen cultuurgebied, doch met de toename der Europeesche ondernemingen en hun voortdurend dieper het binnenland indringen, deed zich de behoefte aan een grooter net steeds meer gevoelen. In de jaren 1902 tot 1907 werd de aanleg daarvan met nieuwe bedrijvigheid hervat en het bestaande spoorwegstelsel naar alle richtingen verlengd met tramwegen, die thans in het Zuiden reiken tot Tebing Tinggi, en Noordwaarts tot Pangkalan Brandan, het kleine uitvoerplaatsje ten Zuiden der Aroe-baai, met zijne ondiepe reede. [Bijlage XII en XIII.] 72 SPOOR-EN TRAMWEGEN TER OOSTKUST VAN SUMATRA. Thans is in exploitatie een spoornet van 92 K.M. en een trambaan van 170 K.M., terwijl nieuwe plannen voor de verdere doortrekking Zuidwaarts naar Tandjoeng-Balai en Dolok Mrawan in voorbereiding zijn. Deze nieuwe, in 1913 door de maatschappij aanvaarde concessie (G. B. 10 April 1913 No. 25) zal een tramweg-verlenging van 150 K.M. met zich brengen. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt thans f 4.000.000, waarvan in 1913 een dividend van 10 % en in 1914 van 15 % werd uitgekeerd. De hierboven reeds besproken uitbreidingsplannen der Atjeh-tram vormden een dreigenden aanval op het tot dusverre onaangetaste verkeers-monopolie, dat de maatschappij in deze bloeiende, en véél exporteerende streken bezat. De „rubberboom" van 1909 had onder meer eene concessieaanvraag op groote schaal der wildernissen van Noord-Langkat tengevolge gehad;, waardoor in de toekomst een groot vervoer verwacht werd. De tramlijn naar Pangkalan Brandan doorsnijdt dit gebied niet, zoodat een moeilijk transport per kar naar de veel Oostelijker tramstations onvermijdelijk zou zijn geweest. Als monopoliehoudster achtte de Deli-spoor-Maatschappij aanleg van eene nieuwe lijn voor dit, haar dan toch toevallende, vervoer onnoodig, zoodat de voorgestelde verlenging van het Atjeh-net naar Besitang en vandaar in rechte lijn, dwars door het nieuwe toevoergebied, naar Tandjoeng Slamat, waar de aansluiting aan het Deli-net zou komen, haar van de toen verwachte inkomsten dreigde te berooven. Een sterk verzet van de geïnteresseerden stak dan ook onmiddellijk na het bekend worden der voorgestelde plannen op, waarbij zich ook de handel van Belawan-Deli voegde, welke in de met deze uitbreiding gepaard gaande Aroebaai-plannen (de verbinding BesitangAroebaai) eene bedreiging zag van den lang gekoesterden wensen: Belawan oceaanhaven voor de diepste schepen. Een langdurige pennestrijd ontwikkelde zich hieruit. De voorstanders van de ontwikkehng der Belawan-haven streden tevergeefs tegen het Aroe-baai-plan, dat van te klaarblijkelijk belang voor heel het gouvernement Atjeh was en gehandhaafd bleef, óók toen in plaats van BelawanDeli de evenmin aan de moderne scheepvaarteischen voldoende reede van Pangkalan Brandan naar voren werd geschoven als gewenscht eindpunt der Atjehtram. Méér succes hadden de bestrijders van het denkbeeld, de Atjeh-tram eene onafhankelijke verbinding te doen vormen der Langkatsche concessieterreinen SCHAAL 1:400000. LEGENDA | ***—*'1 Atjeh-tramweg (In exploitatie of aanleg) I ■- ■ Dell-tramweg (exploitatie) "" Verschillende aansluitingsplannen (Zie tekst) I *********** Gewestelijke grens Bijlage XI. SPOOR- EN TRAMWEGEN TER OOSTKUST VAN SUMATRA. 73 met de Aroebaai, vooral toen bleek dat ten aanzien van die terreinen de verwachtingen te hoog gespannen waren geweest. In de plaats van deze plannen stelde dan ook de „Plaatselijke Raad van het Cultuurgebied van Oost-Sumatra", welke de bedreigde plaatselijke belangen vertegenwoordigde, een compromis voor, om door een veranderd tracé BesitangTelok Taboehan (Aroebaai), de mogelijkheid te scheppen Pangkalan Brandan middels een zijlijntje van Pematang Pandjang met deze lijn, en daardoor met de nieuwe uitvoerhaven, te verbinden. De gevreesde concurrentie door de parallellijn BesitangTandjong Slamat zou dan komen te vervallen, omdat de eventueele uitvoer van de Langkatsche ondernemingen dan toch per Deli-tram via Pangkalan Brandan-Pematang Pandjang naar de Aroe-baai plaats zou hebben. De kosten van aanleg voor dit plan van den Plaatselijken Cultuurraad zouden eene vermeerdering met f 300.000 voor het duurdere tracé door de heuvels van Besitang-Telok Taboehan met zich brengen. Dit voorstel had inderdaad meer kans van slagen, omdat reeds om de bovengenoemde te hooge verwachtingen van de Langkatsche terreinen voorloopig was afgezien van eene directe verbinding Besitang-Tandjong Slamat, welke f 1.500.000 zou kosten en waarvan in de naaste toekomst geen ander voordeel te verwachten was dan eene kortere verbinding met Medan. Men wenschte echter de verbinding der bloeiende Tamiangsche ondernemingen op zoo goedkoop mogelijke wijze met de aan de Aroebaai gelegen haven Telok Taboehan te verzekeren, zoodat van Regeeringswege dan ook reeds machtiging is verleend tot den aanleg van de goedkoopere Noordelijke vlaktelijn van Besitang via Pangkalan Soesoe naar Telok Taboehan. In verband hiermede stelt de cultuurraad nu voor de verbinding van de Atjeh- en Deli-tramnetten tot stand te brengen door een lijn Besitang-Pangkalan Brandan. Hiertegen wordt echter aangevoerd, dat daardoor de rechtstreeksche verbinding Besitang-Tandjoeng Slamat naar eene nog verdere toekomst verplaatst zou worden, welke verbinding toch — naar de meening van velen — in latere tijden noodzakelijk zal blijken. Daarom is thans in overweging eene directe verbindingslijn van Pangkalan Brandan met Telok Taboehan, daar aansluitende aan het Atjehnet (zie Bijlage XI). 74 SPOORWEG-AANLEG IN ZUID-SUMATRA. DE SPOORWEG-PLANNEN IN SUMATRA. Eene bespreking van het ijzeren net, over Sumatra geslagen, zou alle actualiteit missen, indien daaraan eene beschouwing ontbrak van het grootsche plan, dat beoogt de mazen van dit net ook te leggen over de in verkeers-opzicht nog stiefmoederlijk bedeelde gewesten Palembang, Benkoelen en de Lampongsche Districten, die te zamen het Zuidelijk deel van het groote eiland vormen. Deze reeds ontworpen, en gedeeltelijk tot uitvoering gekomen, spoorlijnen zouden dan de basis vormen voor het reuzen-plan: het slaan van den ijzeren band over de geheele lengte van het eiland van de diepe Oosthaven aan de Keizersbaai bij Telok Betong tot de reede van Oelèë Lheuë aan Atjeh's moerassige Noordkust, met toevoerlijnen uit de belangrijke economische centra. Een goed overzicht van deze veel-omvattende idealen, biedt de spoorwegkaart van Sumatra, (Bijlage VII, pag 54), waarop de bestaande, in aanleg zijnde en ontworpen lijnen duidelijk staan aangegeven. Het eigenlijke plan bestaat dus uit twee wèl gescheiden deelen n.1. de aanleg in Zuid-Sumatra en die in Midden-Sumatra, waarvan het eerste reeds een goed eind gevorderd is, het laatste echter voorloopig nog slechts in voorstel bestaat. DE SPOORWEG-AANLEG IN ZUID-SUMATRA. De drie residentiën, welke gezamenlijk Zuid-Sumatra vormen, beslaan op het vasteland eene oppervlakte van +. 138.000 K.M2, met eene bevolking van ongeveer 1.100.000 zielen. Het is eene der meest welvarende streken onzer Buitenbezittingen, wélke, door hare natuurlijke gesteldheid, en de daar nog voorkomende uitgebreide vruchtbare, doch onontgonnen, streken steeds meer de aandacht trekt. Reeds zijn er vele cultuurondernemingen gevestigd, en nog meerdere terreinen aangevraagd, terwijl ook de groote mineralen-rijkdom van den bodem uitgebreide nijverheids-centra deed ontstaan. Het tot voor korten tijd zeer gebrekkige verkeerswezen en vooral de slechte verbindingen van het produceerende binnenland naar de uitvoerplaatsen aan de kust hield echter intensievere ontwikkeling tegen. Het was het particuliere initiatief, dat zich in de eerste plaats opwierp tot het scheppen van spoorverbindingen in dit gebied, doch onmiddellijk deden zich de eigenaardige bezwaren tegen het toe- BIJLAGE XII. DELI-SPOORWEG BIJLAGE XIII. TRAMLIJNEN DER DELI - SPOORWEG MAATSCHAPPIJ. SPOORWEG-AANLEG IN ZUID-SUMATRA. 75 staan van zulk eene concessie kennen. Het ging hier toch niet om den aanleg van eene onmiddellijk rentegevende lijn door rijkbevolkte en goed-produceerende streken, doch om den aanleg van een pionier-spoorweg, welke als baanbreker voor de economische ontwikkeling dienen moest, waarop van toepassing moest worden: „la civilisation suit la locomotive" '). De spoorlijn zou hier niet op moeten treden als een geldverdienende „collecteur de transports", doch veel eerder als een „créateur de transports" 2), een rol, welke moeilijk van eene, voornamelijk met het doel om winst te maken opgerichte, particuliere onderneming gevergd kon worden. Alleen onmiddellijk goede inkomsten gevende lijnen komen, vooral in de eerste jaren, voor eene particuliere Maatschappij voor aanleg in aanmerking, lijnen dus door rijkbevolkte en goed-produceerende streken, waar de reeds bestaande economische ontwikkeling druk vervoer waarborgt. Bij het toestaan eener concessie in ZuidSumatra liep men het gevaar, dat alleen de winstgevende lijnen door de maatschappij aangelegd zouden worden, terwijl dan de aanleg der in den aanvang minder productieve lijnen, ter uitvoering van het eigenlijke staatsprincipe: „het tot ontwikkeling brengen van onontgonnen landen," aan het Gouvernement zou overgelaten worden, welks lijnen dan later weder, bij welslagen, goede toevoerlijnen voor de particuliere stamlijnen zouden vormen. Ook de spoorweg-aanleg op Java heeft hetzelfde geleerd. Toch aarzelde het Gouvernement, vooral om de hooge kosten van aanleg, langen tijd in de keuze tusschen particulier- en staatsbedrijf, en scheen het zelfs, dat het denkbeeld: particuliere aanleg met steun van het Gouvernement, de zege zoude behalen (in de jaren 1905—1907, plan van Aalst, ca.; Min. Depêche 3 Juni 1907, No. 21/1251). Pas in 1908 werd eene vaste spoorweg-politiek op Sumatra ingeluid door het G. B. dd. 8 Mei 1908 No. 6, waarbij de opname voor den spoorwegaanleg gelast werd, terwijl in het begin van 1909 het laatste overblijfsel van het particuliere initiatief verdween, door het weigeren der verlenging van de prioriteits-rechten, bij G. B. 2 Februari 1908 No. 32 nog toegestaan aan de HH. v. Rijn v. Alkemade en Snethlage. !) Merkwaardig is in dit verband het bericht van den Hoofdinspecteur der Staatsspoorwegen, dat men in Tamiang als het ware eene demonstratie van deze spreekwijze kan zien. Naar mate de trambaan vorderde heeft de cultuur zich in dat vruchtbare gebied uitgebreid. Men kan aan den aanplant zien hoe lang het geleden is dat de trambaan werd gelegd. De nieuwste ontginningen gaan gelijk op met den tramaanleg! 2) Rapport Richter. 76 DE SPOORWEGAANLEG IN ZUID-SUMATRA. In 1908 aangevangen, was de opname, reeds voorbereid door Ligtvoet in 1902—1903 (zie: Rapport omtrent Spoorwegverkenningen in Zuid- Sumatra 1902— 1903), onder leiding van den hoofd-ingenieur Richter medio 1910 voltooid, en de schitterende resultaten ervan neergelegd in een lijvig rapport, dat een op vele punten gedetailleerde en belangrijke monografie der geografische en economische toestanden van geheel Zuid-Sumatra genoemd mag worden. 1) De slot-voorstellen van dit rapport, welke op de spoorwegkaart (bijlage VII) geschetst zijn, worden sedert 1912, voorzoover betreft de urgente lijnen, onder leiding van den hoofd-ingenieur J. van der Waerden, ten uitvoer gebracht. (Wet van 30 December 1911, Nederlandsen Staatsblad No. 295, Ind. Staatsblad 1912 No. 121). Deze wet omvat den aanleg van eene lijn van Telok Betong naar Palembang (± 387 K. M.) met een zijlijn vanaf Prabamoelih naar Moeara Enim (+ 76 K. M.) als volgt geraamd voor de geheele 463 K. M.: KOSTEN. In Nederland In Indie Totaal lste jaar ƒ 1.000.000 ƒ 2.200.000 ƒ 3.200.000 2de jaar „ 2.000.000 „ 7.700.000 „ 9.700.000 3de jaar „ 1.000.000 „ 6.300.000 7.300.000 4de jaar „ 1.000.000 „ 6.500.000 7.500.000 5de jaar „ 1.000.000 „ 6.500.000 „ 7.500.000 6de jaar „ 100.000 „ 2.300.000 . 2.400.000 Totaal ƒ 6.100.000 ƒ 31.500.000 / 37.600.000 of + f 81.600 per K. M. (inclusief rollend materieel). Medio 1914 was de lijn Palembang-Moeara Enim over de geheele lengte reeds in aanleg (ultimo 1914 voor een klein deel reeds in exploitatie), terwijl l) Rapport nopens den aanleg van Staatsspoorwegen in Zuid-Sumatra, 3 dln, (Batavia, Landsdrukkerij, 1911). DE SPOORWEGAANLEG IN ZUID-SUMATRA. 77 van de lijn vanuit Telok Betong het stuk van Oosthaven (bij Telok Betong) naar Tandjong Karang, + 9 K. M., reeds geopend, ruim 100 K. M. reeds in aanleg, en de rest in voorbereiding was. Deze twee, uit de gewestelijke hoofdplaatsen Palembang en Telok Betong naar elkaar toe te bouwen stamlijnen, zouden voor de economische ontwikkeling van het eiland slechts van secundair nut zijn, indien daarmede niet eene aansluiting aan het Java-net gepaard ging, waardoor het eiland getrokken wordt binnen het directe verkeersgebied van Java. Daartoe is op het laatste eiland een zijlijntje gelegd van Tjilegon, (aan de lijn Batavia-Anjer) naar Merak, het Noordelijkste havenplaatsje van Java aan straat Soenda, vanwaar een veerboot de rechtstreeksche verbinding tusschen den Java- en den Sumatrawal zal onderhouden: Met het oog op deze bootverbinding is het aanvangspunt der Zuid-Sumatralijn, — aanvankelijk Telok-Betong, — verplaatst naar het enkele kilometers ten Zuiden van die hoofdplaats ontstane havenplaatsje „Oosthaven", waar eene door een uitgestrekt kustrif beschermde haven, den booten ten allen tijde eene veilige ligplaats waarborgt, hetgeen niet gezegd kan worden van Telok-Betong's ondiepe en open reede. De hoofdplaats Telok-Betong wordt voorloopig niet met Tandjoeng Karang of Oosthaven door een spoorbaan verbonden, maar door een geregelde vrachtautodienst, uitgaande vaneen door de S.S. in het centrum der hoofdplaats opgerichte goederenloods. Ter verduidelijking van deze plannen volgen hieronder eenige korte geografische en economische beschouwingen, ontleend aan het rapport-Richter. Evenals het overige deel van Sumatra, wordt Zuid-Sumatra van Zuid naar Noord doorsneden door het complex van lengteketenen, bekend onder den naam Barisan. Het is een zwaar bergland, dat naar de westzijde steil afvalt naar den Indischen Oceaan, tot wiens kust slechts eene smalle, doch vrij dichtbevolkte heuvel- en laaglandstrook vanaf den bergvoet reikt. Aan de Oostzijde van het bergland dalen de hellingen ook zeer steil af naar een grillig gevormd heuvelland van eenige honderden meters hoog, dat meer geleidelijk in breede golvingen afdaalt naar de uitgestrekte, deels moerassige, laagvlakte, welke van het uiterste zuiden tot de Noordpunt van Sumatra toe in steeds afnemende breedte is aangegroeid tegen het kerngebergte van het eiland. 78 DE SPOORWEGAANLEG IN ZUID-SUMATRA. Deze groote, zéér lage vlakte, welke hier in het zuiden van 300 tot 80 K.M. breed is, bestaat voor haar grootste helft uit eene 80 a 100 K.M. breede jong-alluviale kuststrook, welke voor verreweg het grootste deel nog geheel het karakter draagt van een uitgestrekt kustmoeras, bij iederen vloed of hoogen rivierstand onder water komend, en waarin de talrijke goed bevaarbare rivieren breede, zelfs voor zeeschepen toegankelijke, mondingen hebben opengehouden. Juist deze diepe riviermondingen dragen veel bij tot den bloei van het achterland, daar de minstens 100 K.M. het binnenland inliggende bevolkingscentra hierdoor toch ruim deel kunnen nemen aan het inter-gewestelijke handelsverkeer, ondanks de afsluitende moerasstrook. De zich aan dit moerasgebied aansluitende breede strook vlak land en de lagere heuvelhellingen hebben zich, dank zij de groote vruchtbaarheid van den bodem en de talrijke waterwegen naar hunne uitvoercentra aan den moerasgrens, dan ook ontwikkeld tot welvarende streken met een bedrijvigen binnenlandschen handel en eene steeds toenemende productie. Wel vormt het zeer primitieve landverkeer eene sterke belemmering voor dezen bloei. In de residentie Palembang is dit niet zoo erg; daar vormen de groote rivieren, de Moesi met hare affiuenten Klingi, Rawas, Lematang, Ogan en Komering breede verkeerswegen, die tot de grens van het heuvelland voor hekwielers, en hoogerop tot dicht bij den bergvoet nog voor prauwen en vlotten bevaarbaar zijn. Ook de Noordelijk van het Moesi-gebied stroomende Aër Banjoe Asin met de A. Lalang, en de Zuidelijke, Masoedji en Toelang Bawang, vormen dergelijke toegangswegen, waarvan het belang echter veel geringer is door de onbewoonbaarheid der streken, tot hare stroomgebieden behoorende. Alleen de havenplaats Menggala 90 K.M. stroomopwaarts aan de Toelang Bawang, vervult voor het Zuidelijke deel van Palembang en voor het Noordelijke deel van de Lampongsche Districten in geringe mate denzelfden rol als Palembang ten aanzien van het uitgestrekte Moesi-gebied. Het vruchtbare heuvelland der Lampongsche Districten echter, waar pas in het Noordelijk deel der Residentie de vlaktevorming plaats had, welke in Palembang zulk eene uitgebreidheid aannam, verkeert in veel ongunstiger condities, daar hier zoowel goede water- als landwegen ontbreken. Is in Palembang de teelt van katoen een hoofdmiddel van bestaan, *) terwijl de rubbercultuur der ») Uitvoer 1913: ruwe katoen: 7.900.000 K.G., gezuiverde katoen: 375.000 K.G., plantage rubber: 4000 K.G., andere rubber: 94.000 K.G. Bijlage XIV. DE CULTUUR-ONDERNEMINGEN DER LAMPONGSCHE DISTRICTEN Schaal 1:100 000 DE SPOORWEGAANLEG IN ZUID-SUMATRA. 79 bevolking zich ook steeds uitbreidt, de minstens even winstgevende volkscultuur van peper in de residentie Lampongsche Districten lijdt onder het gemis aan verkeerswegen. Het is een cultuur, die tijdens den oogsttijd aan vele handen werk kan verschaffen, waarvoor dan ook uit het Bantamsche de plukkers in grooten getale straat Soenda oversteken. Afgeschrikt door de zeer slechte wegen, verspreiden zrj zich echter slechts over de Ommelanden van Telok Betong, zoodat de productie der Noordelijker gelegen, moeilijk bereikbare pepertuinen, sterk den invloed van dit gebrek aan werkkrachten ondervindt.4) Naast deze reeds ontgonnen pepertuinen liggen nog groote uitgestrektheden vruchtbaar land braak, eene moeilijk toegankelijke wildernis vormend over ongeveer het geheele Lampongsche achterland, welke bij ontginning voor Europeesche cultuur, rijken oogst zouden afwerpen. Expertise heeft uitgewezen, dat de vruchtbare humusbodem dezer ongerepte wouden in het laagland bruikbaar is voor suiker-, tabak- en rubbercultuur, terwijl de noogere streken voor iedere bergcultuur geschikt zijn. Honderdduizenden bouws woeste grond zijn hier dan ook reeds door Europeesche ondernemingen in erfpacht gevraagd en gedeeltelijk reeds verkregen, en het energiek aanvatten van den ontginningsarbeid wacht slechts op een vervoermiddel, dat het moeilijke, in den regentijd vaak onmogelijke karrentransport naar het binnenland volkomen kan vervangen. Het zijn vooral het onmiddellijke achterland van-Telok Betong en de dieper het binnenland inliggende Kota-Boemi-streek, die op den pionier wachten, terwijl ook voor de reeds welvarende peperstreken van Wai Lima en Goenoeng Soegih eene oplossing van het werkvolkvraagstuk goede resultaten belooft. Behalve de landbouw, neemt ook de mijnbouw eene groote plaats in, in de economische beteekenis van de Oostelijke kustvlakte. Ook in dat opzicht is de Noordelijke vlakte van Palembang de Zuidelijke Lampongs veel vooruit. In de Lampongsche Districten zijn slechts enkele kleine ijzererts-ontginningen, terwijl overigens niet veel mineralenrijkdom te constateeren valt, hoewel thans ook hier groote vergunningsterreinen zijn aangevraagd. In het Palembangsche achterland heeft zich daarentegen eene geweldige mijBbouw-industrie ontwikkeld, waarbij vooral de aardolie op talrijke plaatsen groote nijverheids-centra deed ontstaan i) 1913: Uitvoer 12.4 Millioen K.G. peper. Zie verder; Mededeelingen van het Encyclopaedisch Bureau afl. V. 80 DE SPOORWEGAANLEG IN ZUID-SUMATRA. ■(Moeara Enim, Moeara Klingi, Bajoeng Lintjir, Pladjoe). Ook dë stéenkool schijnt -daar een belangrijken rol te kunnen spelen; wel beperkt de ontginning zich nu nog slechts tot enkele inlandsche delverijen van minderwaardige bruinkool, ten Zuiden van Moeara Enim, doch de superieure Lematangkool, welke gevonden is ih het stroomgebied derLematang en door de exploratie-Maatschappij „Lematang" op energieke wijze ontgonnen zal worden, mag eene goede toekomst verwachten. Op het oogenblik zijn er zeventien mijnbouwconcessies verleend in het Paleihbangsche, met eene gezamenlijke uitgestrektheid van ± 55.000 H. A., waarvan zes concessies met eene uitgestrektheid van 3200 H.A. de winning van steenkool beoögen, terwijl de overige aardolie en andere bitumineuse zelfstandigheden ;produceeren (productie 1913: 257.000 ton ruwe olie). In de geheele kuststrook ten Oosten vandeBarisan kunnen dus twee deelen onderscheiden worden. Het eerste is het, vooral langs den middenloop der groote rivieren, rijkbevolkte en goed ontwikkelde Palembangsche achterland, dat van Batoe Radja en Moeara Doea tot Moeara Klingi en Moeara Bliti een goed ontgonnen en welvarende landstreek vormt, doorsneden door groote waterwegen, die allen bij Palembang bijeenkomen. De spoorweg zou hier het geheele personenen een groot deel van het goederenvervoer naar en van de hoofdplaats kunnen overnemen van de moeilijke, vaak langdurige riviervaart, en de verwachting, dat de aanleg hier onmiddellijk of zeer snel productief zal blijken, mag dan ook gegrond genoemd worden. Anders is het gesteld in het zuidelijker deel: de Lampongsche Districten. Hier vindt men nog slechts zeer weinig verkeer, behalve in den tijd van den peperpluk en -afvoer. Het binnendringen van den spoorweg kan hier echter eene ontginning op groote schaal in het aanzijn roepen, en een economisch leven wekken, dat, moge deze lijn ook de eerste jaren niet directe winst opleveren, toch geheel het land ten goede zal komen, en in de toekomst kan daardoor deze pionierlijn een winstgevend bedrijf worden. De Westkust daarentegen heeft nog geen behoefte aan eene betere lengteverbinding dan door den reeds bestaanden grootendeels zeer goeden rijweg langs bijna de geheele kust wordt gevormd. Wel vindt men in sommige gedeelten der steile berghellingen eenige DE SPOORWEGAANLEG IN ZUID-SUMATRA. ai koffie- of tabakscultuur (o. a. Kroë), doch de korte afdaling naar de kust, waar een' zestal uitvoerplaatsjes (Kroö, Bintoehan, Manna, Benkoelen, Ketahoen en Moko Moko) geregeld de schaarsche producten van het binnenland aan de stoomers der Paketvaart afdragen voldoet daar wel aan de behoefte. Eene streek van grootere economische1 beteekenis vormt het mijnbouwdistrict Lebong, waar een drietal goudmijnen (Ketahoen, Redjang-Lebong en Simau) het grootste deel der edelmetaal-productie van onzen Archipel opbrengen.1) Een trammetje uit het bergland naar het dal der Ketahoen, waar deze voor prauwen bevaarbaar wordt (Moeara Santen), en een uitstekende autoweg via Pasar Tjoeroeb naar Benkoelen én Palembang vormen de verbinding van dit geïsoleerde gebied met de buitenwereld. Anders dan in Benkoelen is het gesteld met het verkeerswezen op de hoogvlakten, welke gekneld liggen tusschen de Westelijke en Oostelijke parallelketens van het scheidingsgebergte, en waarvan vooral het uitgestrekte Pasemah-, en de kleinere Semendo en Semangka-hooglanden door hunne groote vruchtbaarheid de aandacht vragen. Grootendeels zijn deze streken nog volkomen onontgonnen en bedekt met oerwoud; doch de overal optredende samenwerking van een zeer vruchtbaren bodem, groote waterrijkdom en een mild klimaat maken hen bij uitstek geschikt voor Europeesche cultures. Hier en daar hebben zich reeds kleine inlandsche nederzettingen en eene enkele Europeesche onderneming genesteld te midden van de ongerepte natuur en hare uitkomsten bewijzen wel de vatbaarheid van het land voor hoogere ontwikkeling. De kleine hoogvlakte der Lebongstreek, in het Noorden is de eenige, welke een uitweg vond naar de Westkust; de Pasemah- en Semendo-hooglanden echter vonden hun afvoerwegen door de nauwe poorten der daar ontspringende rivieren (Lematang, Enim, Ogan) naar de Oostelijke vlakte, terwijl het Semangka-plateau langs de gelijknamige rivier met haar vruchtbaar dal, in verbinding staat met de uitvoerhaven Kota-Agoeng aan de Zuidkust. De tegenstelling tusschen de toestanden ter Oost- en Westzijde der lengteketenen is, blijkens het hierboven gestelde, dus zoo groot, dat het uit economische overwegingen alleen reeds, onvermijdelijk bleek de aanleg van eene lengtelijn te doen plaats hebben aan de Oostzijde. Zoodoende zou eene rechtstreeksche *) In 1913 : 2735 K.G. goud (f 4.506.000) en 13.663 K.G. zilver (f 657.000). 82 DE SPOORWEGAANLEG IN ZUID-SUMATRA. verbinding in het leven geroepen kunnen worden tusschen de industrie- en landbouwcentra van Palembang met hun uitvoerhaven, en van de veelbelovende ontginningen der Lampongsche wildernis, Noord- en Zuidwaarts naar twee goede uitvoerhavens, terwijl door het scheppen van korte, gemakkelijk aan te leggen, zijlijnen de vruchtbare Wai Limastreek en de genoemde hoogvlakten binnen het verkeersgebied betrokken kunnen worden. Technisch stuitte men wel op eigenaardige bezwaren. De breede rivieren, met hunne moerassige oevers, welke het lage, omliggende land in den regentijd vaak over oppervlakten van een vijftal K. M. breed en tot 50 K. M. lang in meren herscheppen, vormen ernstige verkeershindernissen, welke den aanleg van uiterst kostbare kunstwerken noodzakelijk zouden maken. Daarom moest men de groote bevolkings- en handelscentra aan de oevers van de Ogan en de Komering, waar eerst het meest productieve tracé gezocht was, vermijden, en de lijn leggen door het heuvelland ten Westen dier centra, tot zij op de, diep in de vlakte uitstekende, West-Oost gerichte heuvelrug Lematang Pandjang tusschen Ogan en Lematang gekomen, een gemakkelijker naderingsweg naar Palembang vindt. Eene zijlijn langs de Ogan van Batoe Radja naar Lontar en van Palembang naar Tandjoeng Radja reikende kan, bij gebleken noodzaak, later nog altijd dit dichtbewoonde gebied binnen den spoorwegsfeer brengen. Dit waren de overwegingen welke leidden tot het thans in uitvoer zijnde plan, dat als stamlijn een band slaat van Oosthaven over Tandjoeng Karang, Batoe Radja, Loeboek Batang, Praba Noelih naar Palembang en naar Moeara Enim, terwijl reeds geprojecteerde later aan te leggen zijlijnen reiken naar de Wai Lima streek, Menggala, Moeara Doea, Lontar en Tandjoeng Radja. Als vervolg op dezen eersten aanleg heeft zich de hoofdingenieur Richter eene lijn gedacht, welke dit Zuidelijk deel van Sumatra van Oost naar West doorsnijdt, en als voortzetting van de lijn Palembang-Moeara-Enim over Lahat en Tebing Tinggi de Westkust bij Benkoelen zou bereiken. Een groot bezwaar vormt hierbij het overtrekken van de zeer gesloten Westketen, daar slechts enkele passen de overtocht over deze barrière toelaten. Voor het spoorwegplan komen hiervan twee in aanmerking, de pas bij Kepahiang (765 M.) ten Oosten van Benkoelen, waarover reeds een goede autoweg is aangelegd, en een tot dusverre onopgemerkte pas ten Zuid-Oosten van Benkoelen, welke op eene hoogte van 670 M. MIDDEN-SUMATRA-SPOORWEG. 83 langs den Noordvoet van den B. Dingin voert. Zijlijnen zouden vanuit deze voortzetting der stamlijn voeren vanaf Tandjoeng Raja door het vruchtbare Lintangdal naar Pager Alam (Noord-Pasemahhoogvlakte), —naar Tjoeroeb, — en langs de Westkust en het Ketahoendal naar de Lebongstreek, terwijl een lijn van Tebing Tinggi via Moeara Bliti naar Moeara Klingi, met een zijlijntje naar Padang Oelak Tanding, het vruchtbare en welvarende boven-Klingidal binnen het toevoergebied der spoorlijn wil opnemen. Deze laatste lijn naar Moeara Klingi zal dan tevens de schakel vormen voor de doorgaande verbinding met den vanaf Tandjong (bij Moeara Klingi) voorloopig geprojecteerden: MIDDEN-SUMATRA-SPOORWEG. Aansluitende aan het „Rapport der Spoorwegverkenningen in ZuidSumatra", (Juli 1902 tot Maart 1903) door den Ingenieur K. J. A. Ligtvoet, uitgebracht als voorlooper van het groote Zuid-Sumatra-plan, verscheen van de hand van denzelfden ingenieur in 1909 ter Landsdrukkerij te Batavia het „Rapport betreffende terreinverkenningen en een spoorwegplan voor MiddenSumatra". Het in dit laatste rapport omschreven voorloopige plan omvat de Noordelijk van de drie Zuid-Sumatra-residentiën liggende gewesten: Sumatra's Westkust (Padangsche Bovenlanden), Tapanoeli, Djambi, Sumatra's Oostkust en Riouw, (Indragiri) voorzooverre deze zich op het vasteland van Sumatra uitstrekken. Aangevangen in 1907 (G. B. dd. 14 Juni 1907, No. 26), was het onderzoek voltooid in 1908, en het daardoor ontstane project eene logische voortzetting van de toentertijd voorloopig geprojecteerde, tot Moeara Klingi reikende Zuiderlijn. Wel is weder in het latere rapport-Richter, dat thans de richtsnoer voor den Zuidelijken aanleg vormt, niet onbelangrijk afgeweken van die eerste voorstellen, doch het denkbeeld van een verbindingslijn Moeara Enim-Moeara Klingi bleef bestaan, en daarmede het aansluitingspunt Tandjoeng bij Moeara Klingi der twee projecten van Ligtvoet. Terwijl in Zuid-Sumatra de grootste economische ontwikkeling en daarmede toenemende behoefte aan spoorwegen, gevonden wordt in de breede kust- 84 MIDDEN-SUMATRA-SPOORWEG. strook ten Oosten der Barisan-ketenen, vindt men in Midden-Sumatra de grootste ontwikkeling bijna uitsluitend in de smallere Westelijke kustvlakte en op de vruchtbare hooglanden tusschen de Zuid-Noord gerichte bergrijen. Wat het Palembangsche achterland is voor Zuid-Sumatra, vormt het geheele gewest Sumatra's Westkust voor het middenstuk van het eiland: een economisch centrum van groote beteekenis, van waaruit de zuurdeesem der beschaving en welvaart langzaam doordringt in de omringende, nog vrijwel ongeopende en achterlijke binnenlanden. Alleen in het uiterste Noorden van dit gebied vindt men ook aan de Oostzijde bloei en ontwikkehng. Hier echter, in het z.g. Cultuurgebied van Sumatra's Oostkust is deze welvaart niet toe te schrijven aan de geleidelijke ontwikkeling der geheele Inlandsche maatschappij, doch meer zooals de naam ook aanduidt aan de energieke ontginning voor de Europeesche cultures van eene landstreek, welke tot dat oogenblik nog tot de minst belangrijke en achterlijkste van geheel Insulinde gerekend kon worden. Zoo vindt men dan ook hier, in tegenstelling met het Inlandsche welvaarts-centrum der Westkust, eene uitsluitend Europeesche welvaart, afhankelijk alleen van Europeesche energie en werkkracht, welke slechts zeer weinig invloed hebben uitgeoefend op de diepere lagen der Inlandsche maatschappij, waar primitieve toestanden nog voortleven naast de overal opkomende teekenen van Europeesche bedrijvigheid. In heel de rest van het breede en moerassige Oostelijke laagland vindt men eene schaarsche en achterlijke bevolking, gevestigd in de breede dalen der talrijke rivieren, voor wie de vruchtbare bodem meer dan genoeg oplevert ter voorziening in hare schaarsche behoeften, zonder dat er van drang naar vooruitgang en ontwikkeling veel sprake is. En buiten deze kleine en armoedige bevolkings-centra, de uitgestrekte, ondoordringbare wildernis, waarin pas in de laatste jaren enkele petroleum- of rubber-ondernemingen moeilijke pogingen tot ontginning wagen. De groote bevaarbaarheid der rivieren, welke evenals hunne Zuidelijker zusters, tot dicht bij den bergvoet het binnendringen van den overigens onbegaanbaren woudstrook mogelijk maken, voldoet nog volkomen aan de transporteischen der bevolking, en zelfs aan die van de enkele pioniers. Verbetering van die bestaande waterwegen door het opruimen der talrijke stroomversnellingen en rotsen, is dan ook voorloopig de eenige eisch, welke voor dit land gesteld kan worden; van eene behoefte aan een spoorweg door de geheele uitgestrektheid van MIDDEN-SUMATRA-SPOORWEG. 85, dit gebied ter bevordering van den economischen vooruitgang daarvan, is voorloopig nog geen sprake. Eerst als de Zuid-Sumatra spoorweg in al zijne onderdeelen voltooid zal zijn, zoodat de geleidelijke ontwikkeling van dat gebied gewaarborgd is, kunnen plannen voor de economische opheffing dier Noordelijker wildernissen reden van bestaan hebben. Men hoopt deze immers in de eerste plaats, zoowel in Zuid- als in Midden-Sumatra, te bereiken door de blijvende vestiging van talrijke immigranten, die tevens de noodige arbeidskrachten zullen leveren voor de Europeesche ondernemingen. En niet, voordat het aangrenzende Palembang met de Lampongsche Districten, voldoende ontgonnen zijn, zal de immigranten-stroom zich richten naar de vruchtbare boschgronden van het middenland. Eerst dan zal de behoefte aan eene van Zuid naar Noord doordringende pionierslijn ontstaan, waardoor immigratie, en daarmede de bloei van het land, bevorderd kunnen worden. De goed ontwikkelde welvaartscentra ter West- en Oostkust gevoelden reeds lang behoefte aan een verbeterd verkeer, waaraan dan ook de netten van de West-Sumatra- en Deli-spoorwegen voldoen. Feitelijk sukkelt de W. S. S. S. eenigszins aan bloedarmoede: het toevoergebied is te beperkt, het net en daarmede het verkeer, te klein in vergelijking met de hooge exploitatiekosten. De Deli-spoor verkeert in eene betere positie: de toenemende ontginningen dringen voortdurend dieper door in de, het oude cultuurgebied omringende, onontgonnen streken, en maken zoodoende eene voortdurende uitbreiding van het net noodzakelijk. Daardoor ontstaat dan ook eene steeds gunstiger verhouding tusschen het exploitatiecijfer en de opbrengsten, terwijl ook de terreinformatie de kosten hier veel geringer doet blijven. Steeds verder grijpen de lijnen van dit Oostkust-stelsel dan ook naar het Zuiden, en nu reeds hebben de laatste uitbreidingsplannen Tandjong Balei en Dolok Mrawan binnen zijn invloedsfeer getrokken, die ten tijde, dat Ligtvoet zijne onderzoekingen instelde, nog opgenomen konden worden in het gebied van de door hem ontworpen Zuid-Noord-lijn. Al zijn dan ook die Midden-Sumatra plannen nog te verschuiven tot eene verdere toekomst, — toch gaan in de laatste jaren steeds luider stemmen op, die waarschuwen tegen de uitbreiding van den invloed, welke door die Delispoor-concessies aan particulieren wordt toegekend op de economische ontwikkeling van geheel Sumatra. Ook hiervoor verwijst men met klem naar het voorbeeld 86 MIDDEN-SUMATRA-SPOORWEG. der spoor-concessies op Java, waardoor de inkomsten uit de meest welvarende streken aan particulieren, in plaats van aan het algemeen ten goede komen. Bij uitbreiding van het particuliere net zouden ook op Sümatra soortgelijke toestanden geboren worden, en de meest productieve lijn-gedeelten ter Oostkust aan de inkomsten van de S. S. onttrokken worden. Ten einde dit te voorkomen, is het dan ook noodig dat de geheele spoorwegexploitatie in één hand vereenigd zij en wordt het aantal voorstanders van het plan, om vóór de uitvoering der spoorwegplannen op Sumatra te komen tot naasting van het geheele Deli-net door den Staat, steeds talrijker. Ook Ligtvoet bepleit in zijn meergenoemd rapport de urgentie van dezen maatregel als hoeksteen voor den bloei van de geheele trans-Sumatra-lijn. In het kort werd hierboven reeds aangestipt de toestand van de WestSumatra-spoor. Ligtvoet wijdde in zijn rapport uitvoerige beschouwingen aan dit onderwerp, hoewel het feitelijk buiten het kader van zijne opdracht viel. De lengtedoorsnijding van Sumatra laat West-Sumatra geheel buiten het groote spoorwegplan vallen, doch een stelsel van, als toevoerlijnen naar de stamlijn fungeerende, zijtakken betrekt ook de West-Sumatra S. S. in het groote spoornet. Gedeeltelijk is deze verbinding voorgesteld ter bereiking van hetzelfde doel, dat eertijds aanleiding gaf tot den aanleg in West-Sumatra zelf, namelijk de ontginning der Staats-kolenmijnen bij Sawah-Loento (de Ombilinmijnen). Tot dusverre wordt de geheele productie van dit meest uitgebreide kolenveld in den Archipel, afgevoerd langs een enkel lijntje: de kostbare berglijn via Solok en Padang Pandjang naar de Eminahaven. Dit dure spoortransport en het daarbij aansluitende bootvervoér beperken het afzetgebied van de mijnen en maken eene concurrentie met Japansche, Voor-Indische of Australische kool moeilijk door de hooge vrachtprijzen. Eene verbinding van de kolenvelden met een der uitvoerhavens aan de Oostkust zou twee groote afzetgebieden beter dan tot dusverre binnen hun bereik brengen n.1. de kolenstations te Sabang en te Singapore, welke tot dusverre nog slechts gedeeltelijk van Sumatra-kolen gebruik maken. Doch niet alleen de afzet der Ombilin-kolen, hoezeer ook van financieel belang voor het Gouvernement, zou gunstig stemmen voor die West-Oost verbinding. In vroeger jaren bestond er een uitgebreid handelsverkeer tusschen Padang en de staten op het Maleische schiereiland, dat zich over de waterwegen der Oostelijke MIDDEN-SUMATRA-SPOORWEG. 87 vlakte bewoog. Nu is dit verkeer reeds lang afgestorven, en is Padang slechts het in los verband met den wereldhandel staande centrum geworden van een tamelijk geïsoleerd gelegen productiegebied. Eene verbinding van West naar Oost zou dezen handel en den af- en aanvoer van het bloeiende Menangkabausche land nieuwe wegen openen en tevens de vooruitgang langs den kortsten en historischen weg in de Oostelijke vlakte doen binnendringen. Het is dan ook deze transversale lijn dwars-door-Sumatra, waarvan Ligtvoet in zijn rapport de urgentie bepleit boven het oorspronkelijke Zuid-Noord plan. Het résumé van het geheele verslag behelst; A. De aanleg van een lijn aansluitend aan den West-Sumatra S.S. vanaf Moeara Kalaban, nabij Sawah-Loento, over Doerian Gedang, Taloek, Moeara Lemboe, Goenoeng Sahilan en Tambang naar Pakan Baroe aan de Siakrivier, waar groote zeestoomers haar taak kunnen overnemen. Eene verbeterde verbinding vanuit Moeara-Kalaban over de Soebangpas rechtstreeks naar de Emmahaven stelt hij als eene voor het welslagen der lijn, noodzakelijke uitbreiding van het eerste plan voor. ') De aanleg dezer lijn Emmahaven-Pakan Baroe zou ongeveer acht jaar tijd vorderen, en voor eene lengte van 401 K.M. aan opname en aanleg f 27.373.000 kosten. B. Het hierboven geprojecteerde gedeelte dezer trans-Sumatra-lijn tusschen Taloek en Tambang zou dan in de toekomst als basis kunnen dienen voor het voltooien eener doorsnijding van Sumatra in de lengte, van waar uit in Zuidelijke en Noordelijke richting de bouw kan plaats hebben naar de Zuid-Sumatra en Delinetten toe. O Eenige, niet tot het groote Sumatraplan behoorende aanlegplannen zijn verder door Ligtvoet aangegeven en van grootere urgentie verklaard dan de onder B. genoemde uitbreiding in de richting Noord-Zuid. Zij behelzen den aanleg van eenige toevoerlijntjes voor de West-Sumatra S.S. om den kwijnenden toestand daarvan te verbeteren. Het voorstel tot aanleg eener verbinding door de Westelijke kustvlakte van Padang via Priaman naar Soengei Limau, later door te trekken naar Loeboek Basoeng, is reeds uitgevoerd, terwijl de aanleg van een tweetal lijntjes vanuit Pajakoemboeh door het rijke Si Namardal naar Soeliki en Balei Pandjang (resp. 25 en 12 K.M. lang, aanlegkosten f 1.870.000) in voorbereiding is. x) Üe onuitvoerbaarheid dezer kortere verbinding met Emmahaven is sedert gebleken. 88 MIDDEN-SUMATRA-SPOORWEG. D. Eene afzonderlijke beschouwing--wijdt Ligtvoet ten slotte aan de ver-" keersbelangen der residentie Tapanoeli, die, ondanks hare geïsoleerde ligging, toch door den rijkdom van den bodem en de vóór ontwikkeling vatbare bevolking, veel factoren voor lateren bloei in zich sluit. Dit aan mineralen zoo rijke land, dat ook steeds meer de aandacht voor cultuurondernemingen vraagt (rubber en koffie) behoort op het gebied van verkeerswezen nog tot de meest achterlijke, daar het de goede waterwegen mist, die in de Oostelijke vlakte de landwegen ver-" vangen. Ligtvoet komt tot de slotsom, dat de aanleg eener afzonderlijke lijn vanaf! Sibolga's fraaie baai naar Penjaboengan, diep in het binnenland, van veel nut voor de verdere ontwikkeling van het land zal blijken, aangezien daardoor de beschikking over een noodzakelijk gebleken, machtig hulpmiddel voor zijn economischen vooruitgang verkregen kan worden. Hij schat, dat de opname en aanleg van deze lijn, die ongeveer 152 K.M. lang zal worden, 7 jaren tijds en een aanlegkapitaal van + f 12.527.000 zullen vorderen. Pas veel later zal dan het leggen van een schakel tusschen dien afzonderlijken spoorweg en de hoofdlijn door Sumatra aan de orde gesteld kunnen worden, welke men zich voorstelt te Verkrijgen door middel eener verbinding tusschen Padang Sidempoean en Kota Pinang dwars door de vruchtbare, doch vrijwel onbewoonde Padang Lawas streek. Uit deze bespreking der bovenstaande plannen tot aanleg van spoorwegen op geheel Sumatra, blijkt dat de economische toekomst van dit veelbelovende eiland daaraan dringend behoefte heeft. De daaraan te besteden bedragen — t. w. voor Telok-Betong (Oosthaven) — Palembang — Moeara Enim f 37.627.000 en voor de vier voornaamste lijnen op Midden-Sumatra en in Tapanoeli, nl. I. Emmahaven — Soebangpas naar Sawah Loento, *) II. Sawah Loento — Pakan Baroe, III. de lijnen in het Si Namardal en IV. de Tapanoelispoor f 41.770.000, of tezamen ongeveer f 80.000.000.— zullen ten volle verantwoord zijn door de groote vlucht, welke handel, landbouw en mijnbouw in de nieuw te ontsluiten gebieden kunnen nemen. Tot dusverre werden dergelijke uitgaven voor spoorwegaanleg' altijd bestreden uit de gewone middelen. Dit had tweeërlei nadeel: in de eerste plaats noodzaakte de toestand der geldmiddelen steeds tot eene groote beperking in !) Sedert vervallen. MIDDEN-SUMATKA, SPOORWEG. 89 dergelijke buitengewone uitgaven, terwijl als wisselwerking weder de schatkist, door het noodgedwongen nalaten van deze productieve werken, den gunstigen invloed daarvan op den geheelen welvaartstoestand van het betrokken gebiedsdeel moest ontberen. Dan heeft de betaling uit de gewone middelen den scheeven toestand tengevolge, dat het tegenwoordige geslacht de werken betaalt, welke pas voor het volgende geslacht inderdaad vruchtdragend zullen zijn, terwijl het eerste geen of weinig vruchten der zware offers kan plukken. Meer en meer wint dan ook de meening veld, dat dergelijke werken niet het gewone budget mogen drukken, doch de aanleg ervan bestreden moet worden uit bijzondere leeningen, desvereischt onder waarborg der opbrengst, waardoor een gelijkmatiger en billijker druk dier kosten verkregen kan worden. Ook bij de voorbereiding der Sumatra-spoorwegplannen hebben de voorstanders dezer idee daarvoor gestreden en veler instemming gewonnen, o.a. ook in de Staten-Generaal. C. Het MijnwezenDe betrekkelijke armoede aan mineralen, welke het eiland Java kenmerkt staat in scherpe tegenstelling tot den aan delfstoffen rijken bodem der andere groote eilanden van onzen Archipel. Het is dan ook begrijpelijk, dat de werkkring van bovengenoemden tak van Staatsdienst zich meer en meer bezighoudt met de Buitenbezittingen. De gedragslijn van het Gouvernement in deze materie heeft rekening te houden met drieërlei belangen. In de eerste plaats de bevordering van den particulieren mijnbouw, die goed geleid groote winsten afwerpt voor den ontginner, en daarmede voor de schatkist. Doch tevens moeten de belangen van de Inlandsche bevolking, die over het algemeen, weinig voordeel trekt van deze bij uitstek Europeesche industrie, beschermd worden, opdat de al te intensieve bodem-exploitatie niet ingrijpe in de factoren, welke den welvaartstoestand van den bewoner van het land bepalen. Ten slotte vormt de mijnbouw voor het Gouvernement zelf van oudsher een groote bron van inkomsten, en eischen de belangen van de schatkist een energiek optreden als exploitant der door het Gouvernement zelf ontdekte schatten van den bodem. Het kleine plantje van den dienst van het Mijnwezen, dat in 1852 feitelijk voor het eerst uitgezet werd door het in het leven roepen van een vast corps mijningenieurs, heeft zich, onder den invloed van dien drievoudigen werkkring in den loop van ruim zestig jaren ontwikkeld tot een forschen stam die, voor de Buitenbezittingen, een belangrijk onderdeel van het arbeidsveld der Regeering vormt. Reeds spoedig na de eerste uitingen van Gouvernements-belangstelling voor den mijnbouw door de instelling van een corps mijningenieurs en het treffen van eenige maatregelen om het particuliere initiatief aan te moedigen, bleek het primitieve dezer regeling. In 1873 kwam dan ook eene volledige reorganisatie van dien dienst tot stand, kort nadat het Kon. besluit van 2 September 1873 No. 13 Pl. 17. Emplacement der goudmijn Redjang-Lebong (Benkoelen). Gouvernements-goud-exploratie te Tambang-Sawah (Benkoelen). MIJNWEZEN. 91 (St. No. 217a) eene nieuwe regeling had gebracht voor de bevordering der tot dusverre weinig bloeiende mijn-industrie. Deze laatste regeling bleef, hoewel ook nog gebrekkig, van kracht tot dat bij St. 1906—434 werd afgekondigd de Mijn-ordonnantie ter uitvoering van de Indische Mijnwet (afgekondigd in 1899 St. No. 214), bij art. 612 waarvan de inwerkingtreding van de wet en die ordonnantie bepaald werd op 1 Mei 1907.1) Sedert dien vormt zij de basis voor de bevordering der, thans bloeiende, Indische mijn-industrie. De organisatie van 1873 voor den Dienst van het Mijnwezen vastgesteld, is nog steeds, ongeacht enkele kleine wijzigingen, van kracht. Ondanks de groote vlucht, welke de mijn-industrie sedert genomen heeft, is de omschrijving der taak van dezen dienst, in die regeling gegeven, nog voortdurend actueel, en bleef hij volkomen berekend voor zijne drieledige functie van voorlichting, controle en exploitatie. In overeenstemming hiermede omvat die taak: 1. De leiding en het beheer der Gouvernements-ontginningen. 2. Het toezicht op de particuliere ontginningen, in het belang van veiligheid en fiscus. 3. Het openbaar maken van alles, wat op het gebied van geologie, metallurgie en mijnbouw voor industrie en wetenschap van belang kan zijn. 4. Het geleidelijk uitvoeren van eene geologische opneming van den Archipel. 5. Het uitvoeren van onderzoekingen van mijnbouwkundigen aard, welke door den G. G. noodig worden geacht. 6. Het uitvoeren van mineralogisch-scheikundige en metallurgische onderzoekingen. 7. Den dienst van het grondpeilwezen, welke weder het opsporen van ertsen, enz. door diepboringen, en de drinkwater-voorziening door artesische boringen omvat, en in dit laatste opzicht dus speciaal voor het volkswelzijn werkzaam is. v) Nadat reeds bij de ordonnantie in St 1905 — 162 uitvoering was gegeven aan art. 1 letter C en het tweede lid van art. 2 van het Kol. Besluit in Indisch St. 1899 No. 297. 92 MIJNWEZEN. Bij de hierachter volgende bespreking der hedendaagsche mijnindustrie in de Buitenbezittingen komen vanzelf de werkzaamheden uit 1 en 2 voortspruitende ter sprake. Eene zeer korte toelichting der overige werkzaamheden van dezen dienst, die dus het wetenschappelijk onderzoek van den bodem omvatten, volge eerst. Hoewel reeds vanaf 1852 belangrijke onderzoekingen naar den mineralenrijkdom van Insulinde plaats hadden (koper-, tin- en lood-onderzoeken op Sumatra, goud, koper en ijzer op Borneo, steenkolen in Zuid-Celebes, enz.) kan feitelijk het .jaar 1867 beschouwd worden als het begin der stelselmatige onderzoekingen in den Archipel. In dat jaar ving onder leiding van den bekenden de Greve het onderzoek van West-Sumatra aan, dat in 1869 leidde tot de ontdekking der belangrijke Ombilin-kolenvelden nabij Sawah Loento. Achtereenvolgens werden daarna onderzoeken ingesteld in: 1877 Zuid-Sumatra 1879 en 1882 Borneo's West- en Oostkust 1882 Atjeh's Westkust 1886 Gorontalo 1889 en 1890 Flores en meerdere andere, terwijl gedurende het tijdvak, waarover dit overzicht loopt (1904 — 1914) in de volgende gewesten verschillende streken werden onderzocht : 1904 Residentie Menado. Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden. Residentie Palembang (Djambi). Residentie Tapanoeli. Residentie Amboina. 1905 Residentie Menado. Residentie Palembang (Djambi). Residentie Benkoelen. 1907 Residenties Benkoelen en Palembang. Residentie Djambi. 1908 Residenties Benkoelen en Palembang. Residentie Djambi. Bijlage XV. KAART VAN DEN MIJNBOUW IN DE BUITENBEZITTINGEN Schaal 1:10 000 000. legenda i. ! Door het Gouvernement gereserveerde terreinen Mijnboawconcessies I i Vergunningen tot mijnbomvkandig onderzoek De cijfers bij de concessie-terreinen oerwijzen naar de bijbehoorende opgave Dan mijnbouw-concessies MIJNWEZEN. 93 1909 Residenties Benkoelen en Palembang. Residentie Djambi. Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden. Residentie Bali en Lombok. 1910' Residenties Benkoelen en Palembang. Residentie Djambi. Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden. Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. Residentie Menado. Residentie Westerafdeeling van Borneo. Residentie Timor en Onderhoorigheden (Plores). 1911 Residenties Benkoelen en Palembang. Residentie Djambi. Gouvernement Célebes en Onderhoorigheden. Residentie Oostkust van Sumatra. Residentie Timor en Onderhoorigheden. Residentie Tapanoeli (Nias). 1912 Residenties Benkoelen en Palembang. Residentie Oostkust van Sumatra. Residentie Djambi. Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. Residentie Timor en Onderhoorigheden (Soembawa). Residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. Residentie Ternate (Noord-Nieuw-Guinea). Residentie Amboina. Residentie Tapanoeli. Residentie Bali en Lombok. 1913 Residenties Benkoelen en Palembang. Residentie Oostkust van Sumatra. Residentie Djambi. Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden. Residentie Timor en Onderhoorigheden (Soembawa). 94 MIJNWEZEN. Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. Residentie Menado. Residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. Residentie Westerafdeeling van Borneo. In verband met deze onderzoekingen zijn in den geheelen Archipel groote uitgestrektheden gronds gesloten voor het particulier initiatief en gereserveerd voor Gouvernementsonderzoek (zie mijnkaart, Bijlage XVI). Bij art. 1 van de op 1 Mei 1907 in werking getreden Indische Mijnwet (St. 1899 No. 214) wordt bepaald, dat in Nederlandsch-Indie de rechthebbenden op den grond, waaronder volgens art. 3 verstaan worden degenen, die een zakelijk recht daarop hebben, onverschillig of dit door de wetgeving voor Europeanen dan wel door die voor Inlanders wordt beheerscht, niet beschikken mag over de met name in art. 1 genoemde delfstoffen, terwijl volgens art. 5a, het Gouvernement bevoegd is opsporingen en ontginningen te doen plaats hebben, waar die niet in strijd komen met aan opspoorders of concessionarissen verleende rechten. Het kan te dien einde öf zelf opsporingen doen plaats hebben öf met personen of vennootschappen overeenkomsten aangaan, waarbij zij zich verbinden tot het ondernemen van ontginningen of van opsporingen en ontginningen (vergunningen en concessies). Dit recht tot het uitgeven van die vergunningen en concessies heeft het Gouvernement in het rechtstreeks bestuurd gebied en in de Zelfbesturen onder vigueur van de K. V. zoodra de Zelfbestuurs-ordonnantie (Ind. St. 1914 No. 24) in werking zal zijn getreden. In de Zelfbesturen, waarmede de politieke verhouding bij uitvoerig contract geregeld is, hangt een en ander af van de ten aanzien der uitgifte van mijnconcessies en vergunningen in dat contract getroffen regelingen. Om gebruik te maken van zijn recht tot het doen van opsporingen en exploiteeren van mijnen heeft het Gouvernement uitgestrekte terreinen voor eigen exploratie gereserveerd, vooral daar waar vermoed kan worden, dat voor Gouvernementsexploitatie vatbare afzettingen van nuttige delfstoffen voorkomen. Sommige gebiedsdeelen van den Archipel zijn bovendien om politieke redenen nog niet voor den particulieren mijnbouw opengesteld. Pl. 18. Ertstransport in eene oppervlakte-ontginning op Banka. Alluviale tinerts-ontginning met dubbele transportband op Billiton. MIJNWEZEN. 95 In bijzonderheden regelt de Indische mijnwet vervolgens de voorwaarden, waarop particulieren in de niet om een dezer redenen gesloten streken van het Gouvernement het recht tot exploratie of exploitatie van mineralen kunnen verkrijgen. Voor exploratie wordt dit recht, de z. g. vergunning tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen, toegestaan voor drie jaar —tot tweemaal toe met één jaar te verlengen —op terreinen die over het algemeen eene maximum-uitgestrektheid mogen hebben van 35000 bouw. De vergunninghouder heeft dan de beschikking over alle, door hem in dien tijd gewonnen mineralen, en kan aanspraak maken op het verkrijgen eener concessie tot ontginning der door hem ontdekte mineralen. Van deze vergunningen heft het Gouvernement een vast jaarlijksch recht van f 0,025 per H. A. en een cijns van 4o/0 der jaarlijksche bruto-opbrengst aan mineralen, voorzoover die meer dan f 5000.— bedraagt. Eene concessie voor mijnbouw-ontginning, welke als regel voortkomt uit eene vergunning, geeft den houder daarvan voor hoogstens 75 jaar het recht tot winning der in de concessie-acte genoemde mineralen, tegen betaling van een vast recht ad f 0.25 per H. A. van het concessieterrein en eveneens 4o/„ der bruto-opbrengst aan mineralen. Ook kunnen concessies verleend worden bij openbare inschrijving, hetgeen plaats zal hebben, indien niemand aanspraak kan maken op eenig recht daarop, of indien het eene delfstofafzetting geldt, van Gouvernementswege ontdekt, doch welke niet door het Gouvernement geëxploiteerd zal worden. In deze gevallen kunnen de toewijzingsvoorwaarden veel hooger worden, dan de in de Wet voor gewone concessies vastgestelde. De strijd om het bezit der Djambi-concessies, waaromtrent onlangs een wetsontwerp is ingediend, is een bewijs der groote concurrentie bij dergelijke concessieaanbiedingen. De in werking treding dezer regelingen had een buitengewoon aantal concessie-aanvragen tengevolge, wat weder de groote „boom" in mijnbouw-papieren van 1907 veroorzaakte. De speculatie op groote schaal in dergelijke papieren heeft door het daardoor verwekte wantrouwen eene tijdelijke deprimeering van de geheele particuliere mijn-industrie na zich gesleept, welke echter, bij de gezondere toestanden, die sedert zijn ingetreden, thans als overwonnen kan worden beschouwd. 96 MIJNWEZEN. De hierachter volgende toelichting op de.mijnkaart geeft met die kaart een overzicht der in het jaar 1914 van kracht zijnde vergunningen en concessies van beide categorieën. :.;o.- jr-j .7 i j»;y.!*)rri »Vü«,i'5 .1otl In Sept. 1913 waren in de Buitenbezittingen nog van kracht: vltf* 69 concessies verleend door het Gouvernement, in de gewesten '/Sumatra's Westkust, Tapanoeli, Benkoelen, Lampongsche Districten, Palembang, Billitonj Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo, Menado en Atjeh en Onderhoorigheden. I 40 concessies door Inlandsche Zelfbesturen verleend in de gewesten: Oostkust van Sumatra, Riouw,-. Westerafdeeling; van Borneo, Zuider- en Oosteriafdeeling van Borneo en Ternate. -r .• ■{ .-!•••> Van deze 109 concessies waren er 50 verleend voor de winning van edele metalen, 30 voor ruwe olie e. a. bitüminéuse zelfstandigheden, 21 voor steenkool (waarvan er sedert 3, n. 1. die op Poeloe Laoet, aan het Gouvt. zijn ge-; komen), 7 voor ijzerertsen, en 3 voor tinerts, terwijl 1 concessie, welke het geheele eiland Batjan exploiteert, voor alle daar voorkomende delfstoffen is verleend.1).;' Buiten deze reeks vallen de verschillende kleinere Inlandsche ontginningen van steenkool {Palembang en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo), goud (Wester-' afd. van Borneo, West-Sumatra, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo), diamant] (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, waarvoor licenties worden uitgereikt en tin (West-Sumatra) en eveneens de Gouvërnementsontgihningen van de kolen* mijnen nabij Sawah Loento (West-Sumatra) en de tinmijnen op Banka. Het van Regeeringswege op mij nbouWkundige opsporingen en mijnont-^ ginning van particulieren uit te oefenen toezicht, is uitvoerig geregeld in den tienden titel der mijnordonnantie, welke regeling bij ordonnantie in St. 1914' No. 689 is gewijzigd. •:-;~f DE MIJNBOUW. Hierboven werd reeds . gezegd, dat de mijnbouw, in Ned. Indie zich voornamelijk toelegt op de winning van tin, steenkool, petroleum, edelmetalen^ lood en ijzerertsen. Wel worden daarnevens nog talrijke bijproducten gewonnen, doch de opbrengst hiervan is niet van bijzonder belang, en het verkrijgen van ') Vgl. afl. I van de Mededeelingen van het Encyclopaedisch Bureau. 4 Pl. 19. Het gieten van tin in de bekende schuitjesvormen. In gang van do Doerian-steenkolenmijn, Sawah-Loento. MIJNBOUW. 97 dergelijke producten is dan ook meestal onafscheidelijk verbonden aan de winning van een der bovenstaande hoofdproducten. Diamanten uit de Residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo (voor de opbrengst hiervan zie bijlage XXV) en zwavel (van het eiland Dammar), worden wel verkregen uit afzonderlijke ontginningen, doch de productie is van weinig beteekenis. Loodertsen, kopererts en kwik worden ook in den Archipel aangetroffen. De onderzoekingen hebben echter ten aanzien dier delfstoffen tot dusverre geen aanleiding gegeven tot regelmatige ontginningen. Het lood, dat gevonden is o. a. ter Sumatra's Westkust, in West-Borneo en op Celebes, wordt wel eens door Inlanders verwerkt. Koper wordt vooral gevonden op Timor, waar tot voor korten tijd mijnbouwkundige opsporingen gedaan werden, terwijl het voorkomen ervan ook geconstateerd is ter Sumatra's Westkust, op Banka, ter Westkust van Borneo en in Menado (Gorontalo), overal echter in te geringe hoeveelheid voor winstgevende exploitatie. Kwik komt in den Archipel nergens in gedegen -toestand voor, doch altijd als cinnaber.1) Ter Sumatra's Westkust wordt het door de Inlanders gewonnen en als medicijn gebruikt, evenals in de Westerafdeeling van Borneo. IJzer wordt op zeer veel plaatsen van den Archipel gevonden, waardoor hier en daar eene bloeiende Inlandsche ijzerindustrie is ontstaan (MiddenBorneo, Midden-Celebes), doch ook in die streken wordt het eigen gewonnen ijzer geleidelijk verdrongen door Europeesch staafijzer, dat van betere qualiteit en gemakkelijker te bewerken is. Europeesche ontginningen treft men niet aan; een viertal concessies vindt men in de overigens mineraal-arme Lampongsche Districten en een drietal in de Residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, welke nog niet tot ontginning kwamen. Van de bovengenoemde voornaamste mineralen worden tin en steenkool zoowel door het Gouvernement als door particulieren gewonnen, terwijl petroleum tot dusverre alleen den particulieren ondernemingsgeest bezighoudt. Ten aanzien van de productie der eerstgenoemde delfstoffen, waarmede de Gouvernements-exploitatie gemoeid is, heeft zij zich eene leidende rol weten te verzekeren, terwijl binnen korten tijd Gouvernements-exploitatie van goudafzettingen in Benkoelen verwacht kan worden. «) Cinnaber==Zwavelkwik (vermiljoen) bestaat uit kwikzilver en zwavel in de verhouding van 86 tot. 14. " 98 TIN WINNING. f| DE TINWINNING. In Indie komt het tin voornamelijk voor op de groep eilanden, welke het verlengde vormen van het Maleische schiereiland en wel op de drie grootste: Banka, Billiton en Singkep. Ook is de aanwezigheid van tin vastgesteld ter Sumatra's Westkust, in Indragiri en op de Karimon-eilanden (Riouw), doch tot dusverre zijn de resultaten van het onderzoek aldaar niet van dien aard, dat zij aanleiding geven tot geregelde ontginning. Op Sumatra bestaan kleine Inlandsche ontginningen, terwijl op de Karimon-eilanden tusschen 1820—1840 eene primitieve ontginning van den Sultan van Djohore aanwezig was. Van de drie bovengenoemde eilanden wordt het grootste, Banka, geheel door het Gouvernement geëxploiteerd, terwijl op Billiton de Billiton-Mij. concessie verkreeg van het Gouvernement en Singkep ontgonnen wordt door de Singkep-Mij., krachtens eene door den gewezen Sultan van Lingga verleende concessie. De Singkep-zeefórc-concessie der Singkep-Mij. werd verkregen van het Gouvt. voor de exploitatie der tinlagen, ontdekt op den zeebodem der territoriale wateren ten Z. O. van het eiland. DE BANKA-TINWINNING. Hoewel de O. I. C. reeds sedert 1668 betrekkingen had met Banka.. dat toentertijd tot het Sultanaat Palembang behoorde, was de ontdekking van het tinerts door de Inlanders, in 1709, 1710 of 1711, pas aanleiding voor meer belangstelling van onze zijde. Deze uitte zich in het jaar 1731 door eene expeditie, tot hulp van den Palembangschen heerscher tegen opstandelingen, die zich o. a. van het eiland Banka hadden meester gemaakt. Die hulp zal, zoo schreef de Indische Regeering „na het ons toescheijnd, zoodra mogelijk, doch op „zijne (des Sultans) kosten dienen gegeven te werden, wil men die swervers „van het eiland niet alleen, maar selvs ook van Palembang geen meesters sien „werden tot een totale ruine van den thin en peperhandel aldaar". Het succes der expeditie was in dat opzicht volkomen en haar hoofddoel, de bevestiging der Compagnies-belangen bij den peper- en tinhandel werd dan ook geheel bereikt, vooral door het verkrijgen van een tin-monopolie ten bate der BIJLAGE XVI. BANKA-TINWINNING f], 11 Productie in honderden picols , Netto opbrengst per picol —. . umm Winst per picol ++++++++. Onkosten in Indië per picol L——«—»w Totale productie van tin in Ncdertandseh-Indü Quldens. BIJLAGE XVII. BANKA - TINWINNING Opbrengst in Nederland f . ,/,,_,, , * ,. , _,, < (van 79/2 - 13 nog niet bekend.) Bedrijfskosten in Indil \ BANKA-TINWINNING. 99 E. A. Compagnie in 1755 bij het contract met den Sultan van Palembang bedongen. (Hist. schets v. d. tinwinning op Banka, Ing. Schuurman, Jrb. Mijnwezen 1898; Verslag aangaande het êiland Banka door Horsfield, Tijdschrift N. L 1850/51/52; Geologische beschrijving van Banka en Billiton (Verbeek, Jrb. Mijnwezen 1897 ; Jaarverslagen der Bankatinwinning). De ontginning der tinmijnen had eerst plaats door inboorlingen en Chineezen, die het product aan den Sultan afleverden, die het tegen een vaste waarde afstond aan de Compagnie. De opbrengst schijnt al spoedig zeer belangrijk te zijn geweest, althans eene opgave van 1783 spreekt van eene jaarlijksche productie van 56780 pikol. Meestal zelfs was de productie grooter dan de Compagnie gebruiken kon, hetgeen aanleiding gaf tot voortdurende sluike rij met het niet-aan genomen gedeelte. Dat deze bedreiging van het voordeelige Compagnies-monopolie steeds leidde tot wrijving tusschen haar en den Sultan, spreekt van zelf. In 1791 verplichtte de Compagnie zich dan ook, ter voorkoming daarvan, alle geproduceerde tin te accepteeren tegen een lageren inkoopsprijs. Het was echter te laat; de groote voordeelen van den sluikhandel, en ook de moordtochten der zeeroovers op Banka (miss. Res. van Banka, 26 Maart en 23 April 1803) deden in 1804 de leverantie dalen tot ± 3000 pikol, terwijl zij bij de verovering van Palembang door de Engelschen in 1811 geheel te niet ging. Gedurende het geheele monopolie-tijdperk bedroegen de tinleveranties aan de Compagnie ruim 1 millioen pikol. Het Engelsche tusschenbestuur deed wel pogingen om den tinhandel te doen herleven, o. m. door rechtstreekschen opkoop bij de ontginners, in plaats van door tusschenkomst des Sultans (het Compagnies-systeem). Hiertoe sloot het leverings-contracten met de mijnwerkers af, waardoor de productie weder steeg tot 25670 pikol in 1816, en de totale productie gedurende 1813—1816 tot 82000 pikol. Ook voerde het Britsche Gouvernement het systeem in van voorziening in werkkrachten door aanvoer van Chineesche werklieden uit China zelf. Deze systematische werkkrachten-voorziening, welke door het Nederlandsche Gouvernement is nagevolgd, is het juist geweest, welke op den duur de tinontginningen tot grooten bloei bracht. Na het Engelsche tusschenbestuur werd de bemoeienis van het Gouvernement met de Banka'sche tinontginningen bijna geheel gestaakt en pas na 1820 hervat en krachtig uitgebreid. 100 BANKA-TINWINNING. In 1850 vatte de Regeering het plan op, de tinwinning op Banka over te laten aan het particulier initiatief. Het onderzoek van dit plan werd opgedragen aan eene commissie, wier rapport van Juli 1850 niet volkomen medeging met dit voornemen, voorzooverre het Banka betrof, doch overigens krachtig particulieren mijnbouw voorstond (Natuurk. Tijdschrift N. I. 1851). In verband hiermede werd Banka (met Java) bij Kon. Besluit 24 October 1850 No. 45, uitgezonderd van de openstelling voor de winning van delfstoffen De regehng van de Gouvernementsexploitatie der tinmijnen op Banka geschiedde bij de ordonnantie van 31 Mei 1891, opgenomen in St. 134. De ontginning heeft thans bijna uitsluitend door Chineezen plaats van wie er ± 19000 werkzaam zijn, tegen een honderdtal Inlanders. Zij bewerken de ertsafzettingen in kongsi's tegen bepaalde voorwaarden en onder toezicht van technisch personeel. Overigens treden de hoofden dezer kongsi's feitelijk op als aannemers der ontginning. Zij ontvangen gedurende den tijd van uitvoering van het werk van Gouvernementswege geldelijke en andere materieele hulp, die met de opbrengst van het ingeleverde tin verrekend wordt. De geheele tinproductie van het eiland wordt, in den bekenden schuitjesvorm, naar Nederland vervoerd en op de Gouvt's veilingen te Amsterdam verkocht waardoor daar een der grootste wereld-tinmarkten ontstaan is (in 1912 was de opbrengst in Europa f 29 millioen). Bij de betrekkelijk geringe wereld-productie (Ned. Indië brengt ongeveer 22% der totale productie op) en de steeds toenemende vraag, is de Eur. marktprijs zeer hoog, waardoor dit Gouvernementsbedrijf eene groote bate voor de schatkist oplevert, hetgeen duidelijk blijkt uit het overzicht in bijlage XVI en XVII. Eene verdere stijging mag nog verwacht worden bij de voortschrijdende vervanging van het handbedrijf door machinalen arbeid, waardoor meer rationeele ontginning der lagen mogelijk wordt gemaakt. Thans komen op Banka open ontginningen voor tot eene diepte van 25 M. DE PARTICULIERE TINWINNINGEN. Behalve de op Billiton en Singkep werkzame maatschappijen, zijn in den loop der tijden ook elders pogingen gedaan tot het stichten van tin-maat- BIJLAGE XVIII. Duizendtallen guldens PARTICULIERE TINWINNING IN NEDERLANDSCH - INDIE. iTotaal winst der Billiton- Mij. ^Aandeel v/h Oouvernement in de totaal winst der Billiton-M$. (Winst der Singkep-My. i IProductie der Billiton-My. \Prodactie der Singkep-Mij. Honderdtallen pleots Bijlage XIX. Pl. 20. PANORAMA VAN HET SPUITBAGGERBEDRIJF DER TINWINNING OP BILLITON. PARTICULIERE TINWINNINGEN. 101 schappijen. Zoo werden concessies verkregen van verschillende Inlandsche Zelfbesturen voor ontginning op de Karimon-eil. (geëindigd 1868), in Batoe G-adja (onderafd. Siak, Indragiri), geëindigd in 1885 en voor de landschappen Tapong Kiri en Kanan, in Siak, geëindigd in 1891. Later zijn in die landstreken geen concessies meer verleend, omdat de Regeering kort na 1895 verklaarde, te goeder tijd zelf tot de exploitatie dier tin-afzettingen te zullen overgaan. Tot dusverre is aan dit voornemen nog geen begin van uitvoering gegeven. De Billiton-Mij. (Maatsch. kapitaal f 5.000.000) is in 1862 ontstaan uit eene in 1852 aan Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden toegekende concessie, groot 647.447 H. A., omvattende het geheele eiland, welke concessie in 1892 op voor het Gouvernement zeer voordeelige voorwaarden vernieuwd is. Sedert dat jaar staat de Maatschappij, in plaats van de jaarlijksche cijns, 5/8 deel der gemaakte winst aan het Gouvernement af. Het onderstaande staatje, dat een overzicht geeft van de financieele uitkomsten der exploitatie gedurende het tijdvak 1903/04 — 1912/13, doet het groote belang, hetwelk het Gouvernement bij deze onderneming heeft, wel uitkomen. Jaar Productie Totaal winst Aandeel v/h Gouvt. 1903/04 64200 pikol f 3.773.000 f 2.359.000 1904/05 72700 „ „ 3.645.000 „ 2.278.000 1905/06 67400 „ „ 6.620.000 „ 4.137.000 1906/07 62300 „ , 4.741.000 „ 2.963.000 1907/08 67000 „ „ 2.300.000 „ 1.437.000 1908/09 66700 * „ 1.205.000 „ 753.000 1909/10 69500 „ „ 1.970.000 „ 1.231.000 1910/11 73000 „ „ 3.659.000 „ 2.287.000 1911/12 66600 „ l 2.974.000 „ 1.859.000 1912/13 71000 1 „ 3.101.000 „ 1.939.000 In de tien boekjaren dus totaal f 21.243.000 welke aan het Gouvernement werden uitgekeerd. 102 PARTICULIERE TINWINNINGEN. De Singkep-Maatschappij (Maatsch. kapitaal f 1.500.000) is minder belangrijk dan de vorige. Zij heeft zeer moeilijke jaren doorgemaakt, doch in den laatsten tijd schijnen de productie- en winstcijfers, door het succes der zeetin-exploitatie, stijgende te zijn. Haar concessie, groot 116.651 bouws, werd door het Inlandsche Zelfbestuur van Lingga-Riouw in 1887 verleend, terwijl de Singkep-zeetin-concessie, groot 1857 H. A., in 1907 verkregen werd tegen een jaarlijkschen cijns van 4o/<; der bruto-opbrengst aan het Gouvernement. De uitkomsten dezer maatschappij blijken uit ondervolgenden staat, waarin de productie harer beide Concessies vereenigd is. ') Boekjaar | Productie j Winst 1903/04 4100 pikol f 52.000 1904/05 6400 „ „ 44.000 19Q5/06 7000 „ „ 276.000 1906/07 6300 „ „ 200.000 1907/08 6500 „ „ 66.000 1908/09 6900 „ „ 305.000 1909/10 6600 „ „ 191.000 1910/11 7600 „ „ 350.000 1911/12 10300 „ „ 672.000 1912/13 10900 „ i, 785.000 DE STEENKOOL-ONTGINNINGEN. Zooals het kaartje der voornaamste olie- en steenkool vindplaatsen (bijlage XIX) doet zien, komt deze delfstof op vrijwel alle eilanden van den Archipel voor. De ontginning der meer of minder uitgestrekte lagen is echter tot nu toe slechts op Sumatra en Borneo ter hand genomen, terwijl ook de kolenlagen ten Oosten van Pangkadjene (Z. Celebes) gedurende eenige jaren aan het einde der vorige eeuw door eene nu reeds opgeheven Mij. geëxploiteerd werden. »J Zie ook Bijlage XVIII. Bijlage XX. HET OMBILIN KOLENVELD Schaal 1:100000. LEGENDA L I Kolenveld In ontginning. Reserve-terreinen met geschatte hoeveelheid kool Grens fan het kolenveld Pl. 21. PANORAMA VAN SAWAH LOENTO. (Gouvernements-Ombilin-Kolenmijn). STEENKOOL-ONTGINNINGEN. 103 Thans is de streek, waar in Zuid-Celebes kolenvelden gevonden zijn, gesloten voor de particuliere exploratie en wordt daar vanaf 1912 door het Gouvernement naar steenkool gezocht. Reeds lang had deze delfstof de belangstelling van het Gouvernement. In het midden der achttiende eeuw werden er reeds talrijke proeven genomen o.m. met de kolen van Maros. Tot andere dan tijdelijke ontginningen leidde deze belangstelling echter niet, en pas in 1846 en 1849 werden te Martapoera en Pengaron (Oranje-Nassau-mijn), in de Res. Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo geregelde exploitaties geopend. Daar de kwaliteit ook hier, mede door de zeer gebrekkige bewerking, veel te wenschen overliet, werden deze mijnen in 1884 gesloten. Gelukkiger was het Gouvernement op Sumatra, waar reeds in 1829 onderzoekingen in het Benkoelensche waren ingesteld, welke echter tot niets leidden. Pas in 1868 ontdekte de korten tijd later bij het voortgezet onderzoek verdronken ingenieur de Greve nabij Sawah Loento de uitgestrekte Ombilinkolenvelden, waarvan de exploitatie, sedert 1892 aangevangen, het Gouvernement aan de spits der kool-producenten in onzen Archipel heeft geplaatst. Het exploitabele veld ligt aan weerszijden van de Ombilin-rivier en heeft eene oppervlakte Van ± 6000 H. A. De bekende mijn-ingenieur Dr. R. D. M. Verbeek, die in 1875 een mijnbouwkundig onderzoek van het kolenveld verrichtte, schatte de aanwezige hoeveelheid kool op 193 millioen ton, verdeeld over de Soengei-Doerian, Prambanan- en Singaloetvelden, met eene geringere afzetting in het N.W. en Z.W. (Loerah-Gedang en Soegar-terreinen).1) Dé tegenwoordige ontginning bepaalt zich tot het Soengei-Doerian veld, met een kolenvoorraad van + 93 millioen ton. Het moeilijke en kostbare transport naar de Westkust is oorzaak, dat deze goede en goedkoope eocene kool niet die ruime omzet vindt, welke zij verdient. Hiertoe werkt ook mede, dat ze gebruikt moet worden op speciaal daarvoor ingerichte roosters, wat o. a. de invoering ervan bij de Marine heeft tegengehouden. In verband met de plannen om over te gaan tot eene ontginning van een deel der overige velden, is het vraagstuk van den verbeterden afvoer weer aan de orde. Men hoopt die verbetering te verkrijgen door eene verbinding met de Oostkust, welke het wereld-scheepvaartverkeer door Straat 1). Zie het kaartje Bijlage XX. 104 STEENKOOL-ONTGINNINGEN. Malaka meer dan tot dusverre in het afzetgebied der mijn kan betrekken (kolenstations te Sabang en Singapore). De ontginningen geschieden onder leiding van den Chef der Staatsspoorwegen ter Sumatra's Westkust, welk bedrijf immers in nauw verband staat met deze Gouvernements mijnen (zie onder Spoor- en Tramwezen). Als arbeiders worden gebezigd: dwangarbeiders en contract-koelies; op ultimo 1912 waren te werk gesteld 2460 dwangarbeiders en 1630 contractanten, uit. 1913 1445 contractanten en 3035 dwangarbeiders, bovendien in 1912 en 1913 resp. 1909 en 1910 vrije arbeiders. Bijlage XXI geeft een overzicht der uitkomsten van het bedrijf gedurende de jaren 1904 — 1913. In de eerste jaren der exploitatie was het Gouvernement zelf de grootste afnemer voor de verschillende takken van dienst; de gevestigde reputatie, welke de Ombilin-kolen zich sedert veroverd hebben, had tengevolge dat de particuliere scheepvaart en industrie zich steeds meer ervoor gaan interesseeren. In 1904 werden aan de verschillende diensttakken afgeleverd 136.000 ton, terwijl van particuliere zijde 72000 ton betrokken werden. In 1913 was deze verhouding sterk gewijzigd: de Gouvernements-diensten betrokken toen 82.000 ton, tegen 314.000 tont die aan particulieren werden geleverd. Het streven is er dan ook op gericht, eerst te voldoen aan de aanvragen der groote particuliere afnemers (de drie Nederlandsche stoomvaart-maatschappijen, Sabang-Mij. enz). Van het restant worden de Gouvernements-diensten voorzien, en wel Marine en B. O. W. eerst, daarna Atjeh-tram, het Zoutwezen, enz. terwijl ten slotte de S. S. op Java (die op West-Sumatra rekent tot het bedrijf zelf) aan de beurt komt. Tegenwoordig zijn de Java'sche spoorwegen dan ook ongeveer geheel aangewezen op andere kolen (Poeloe Laoet, Japan en Australië). De door de uitbreiding te verwachten grootere productie zal dus een bestaand tekort aan kolen kunnen aanvullen. Een tweede Gouvernements-kolenmijn vindt men op Poeloe Laoet (Zuideren Oosterafdeeling van Borneo), waar eene particuliere maatschappij van 1904 tot October 1913 een nooddruftig bestaan heeft geleid, waarvan onderstaand overzicht der exploitatieuitkomsten getuigenis aflegt. Na 1908 is de productie eenigszins verbeterd, zoodat het Gouvernement er in October 1913 zonder groot risico toe BIJLAGE XXI. OMBILIN-KOLENMIJNEN Productie en verstrekking in duizendtallen tonnen. Opbrengst, uitgaven en winst in duizendtallen guldens. Pl. 22. In de Ombilin-mijn. Het winnen van steenkool aan de oppervlakte (Ombilin-mijn). PARTICULIERE STEENKOOL-ONTGINNINGEN- 107 Toch kan de productie van steenkool in Indië nog belangrijk uitgebreid worden, zonder dat men bevreesd behoeft te zijn voor onvoldoenden afzet. Een groot deel der Gouvernements-diensten en der particuliere industrie is nog uitsluitend aangewezen op van buiten ingevoerde kolen en zulks ondanks den grooten rijkdom aan steenkool van onzen Indischen bodem. Dit blijkt uit het volgende staatje van den particulieren invoer in tonnen in onzen Archipel gedurende 1910, 1911, 1912 en 1913. Afkomstig uit 1910 1911 1912 1913 I Nederland 7000 14000 40000 32000 Gr. Brittannië 22000 26000 22000 23000 Britsch-Indie 112000 104000 121000 107000 Singapore 23000 1000 4000 9000 China — — 1000 — Japan 7000 17000 39000 67000 Australië 59000 85000 150000 177000 Amerika 3000 3000 — 17000 Zuid-Afrika — — — 6000 Totaal 233000 250000 377000 438000 Ondanks de steeds stijgende productie onzer eigen kolenvelden, blijken deze toch bij lange na niet in staat te zijn aan het steeds toenemende verbruik te voldoen. Het grootste deel van dezen invoer is bestemd voor Java (in 223 000 ^0n^ terwijl van de Buitenbezittingen vooral Sabang de grootste importeur is ,. 1913 136000 . . . ., „ ., . T ,. , , , . (m jgjö 1440qq ton), vooral uit Britsch-Indie betrokken. Bovenstaande cijfers geven alleen den particulieren invoer; ook het Gouvernement is nog steeds een groot verbruiker van Buitenlandsche kool voor hare spoorwegen en voor de Marine. i08 PARTICULIERE STEENKOOL-ONTGINNINGEN. u 'i ü t • 1913 , , , 58000 . 56.000 , ., ,T Dit verbruik beliep m 7^ totaal QOAaA ton, waarvan n ^ ton uit Ne300 2000 ajuw .,. y uuu der land, st^h uit Japan'en ton uit Australië. De negatieve resultaten der ■ ' 7000 r . loOOO proeven met Ombilinkolen, reeds sedert jaren bij de Marine genomen, maken het gebruik van ingevoerde kolen voor onze Marine nog noodzakelijk, misschien kah voortgezette exploratie leiden tot het vinden van kolen van gehjke kwaliteit als de tegenwoordig in gebruik zijnde Buitenlandsche kolen, waardoor dan ook voor dien tak van dienst Nederl.-Indische steenkool zal' kunnen worden gebezigd. m a 4. x. u„ • 496.000. . 1913 , , , • -Tegenover dezen totalen-invoer van^Q nnfl -ton m -r^-staat slechts een zeer 10000 4u9.uuu iyiz geringe uitvoer, t. w. totaal ■ ton, waarvan 12000 ton naar Hongkong en 10.000 , 0." _ j , j Vin ■■ 578.000 . . 1913 25Q0Q n naar Singapore. Ondanks de productie onzer mijnen van ^ nnn ton in mag dan ook gezegd worden, dat de steenkool-industrie in onzen Archipel nog in hare kinderschoenen staat; bij energiek aangevatte exploitatie van het zwarte goud valt er nog een reusachtig afzetgebied te veroveren. DE PETROLEUM-WINNING. Hoewel deze industrie tot de jongste van de mijnbouw-exploitaties in onzen Archipel behoort, heeft zij zich met één slag de voornaamste plaats daaronder veroverd, terwijl hare uitkomsten Nederlandsch-Indie rangschikken onder de groote-producenten-voor de wereldmarkt. in onzen Archipel wordt evenals overal elders de grootste hoeveelheid petreleum-^angefeFoffén-in 4e—tertiairo-fermatie-, terw+jVoek-hier—aüe-feot- dusver gewonnen olie stamt uit de met „mioceen" en „plioceen" aangeduide afdeelingen van het jong-tertiair. Alleen op enkele eilanden in het Oosten van den Archipel {Timor, Ceram en Boeroe), komen bitumineuze gesteenten van triassischen ouderdom voor, waarin natuurlijke oliebronnen zijn gevonden. De voornaamste vindplaatsen treft men, behalve in Oost-Java (Residenties Rembang en Soerabaia) aan in de residenties Palembang, Oostkust van Sumatfar, in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden en in de residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, waar reeds verschillende maatschappijen gevestigd zijn (zie bijlage XXIV). De hoofdcentra der productie zijn dan ook: ï, ih Noord-Sumatra de landschappen Langkat en Perlak; 2. in Zuid-Sumatra de residentie Palembang; Tank-installatie te Tarakan. Spuitende petroleumbron. Panorama van Balik-Papan. Residu-innemen te Tarakan. Pl. 24. DE PETROLEUM-WINNING. 111 De ten derde genoemde oliesoort levert een uitstekende grondstof voor smeerolie. Bijna overal komen met de olie aardgassen mede, w.o. zoowel brandbare als onbrandbare. De gassen van Noord-Sumatra bevatten belangrijke hoeveelheden lichte benzine, welke daaruit gewonnen wordt. De verwerking van de ruwe olie geschiedt thans op de Buitenbezittingen in vier raffinaderijen n. J. te Pangkalan Brandan (Noord-Sumatra), Pladjoe en Bagoes Koening (Zuid-Sumatra) en te Balik Papan (Oost-Borneo), terwijl in OostJava de raffinaderijen van Tjepoe en Wonokromo in werking zijn. In deze raffinaderijen worden uit de ruwe olie bereid: Benzine, Kerosine, Liquid Puel, verschillende smeeroliën, Paraffine, Kaarsen en Batikwas. Vooral in den laatsten tijd is de Nederlandsch Indische Petroleumindustrie er op bedacht geweest dit fabricatie-bedrijf te moderniseeren door verbetering van de distillatie-inrichtingen en door aanschaffing en toepassing van moderne voorwarmers, dephlegmatoren en condensors. Hierdoor is niet alleen eene verbetering in de qualiteit van alle producten verkregen, maar ook eene vermindering van de fabricatiekosten. De distillatie geschiedt grootendeels in continu werkende distilleerbatterijen. De paraffine is een witte, reuk- en smakelooze was, die veel voor het maken van kaarsen gebruikt wordt. Om deze was uit de ruwe olie te extraheeren, zijn de fabrieken op Java en Borneo voorzien van de nieuwste inrichtingen, die het product in fracties van verschillende hardheid splitsen en daarna raffineeren. Het grootste deel der paraffine wordt in koeken gegoten en in goenizakken verpakt, over de geheele wereld verscheept; een ander, veel kleiner gedeelte, wordt in kisten verzonden, terwijl de rest in de kaarsenfabrieken op Borneo en Java tot kaarsen wordt verwerkt. De smeeroliefabrieken zijn voorzien van de meest moderne toestellen. De oliën worden met behulp van laag en hoog vacuüm gedistilleerd, nauwkeurig gefractionneerd en geraffineerd, waardoor eene uitstekende kwaliteit verkregen wordt. Enkele korte aanteekeningen betreffende de voornaamste producten van de Nederlandsch-Indische petroleum-industrie mogen hieronder volgen. 112 DE PETROLEUM-WINNING. a. Benzine. Dit product komt als „lichte" en „zware" benzine op de markt. Groote hoeveelheden benzinehoudende distillaten worden bovendien ter verdere bewerking naar Europa verscheept. De Sumatra-olie levert de lichtste benzine en wordt door distillatie en rectificatie in zulk een zuiveren toestand verkregen, dat behandeling met zwavelzuur overbodig is. Ook de Borneo-benzine vereischt geen raffinage. De benzine uit Java-olie wordt geraffineerd. b. Kerosine. Onder den naam „kerosine" wordt de lichtolie in den handel gebracht. De kerosine uit Sumatra-olie is de beste en brandt in alle lampensoorten uitstekend, terwijl die uit Borneo- en Java-olie een groot percentage aromatische koolwaterstoffen bevat, een hoog S. G. heeft en in speciaal daarvoor geconstrueerde en aan de markt gebrachte lampen wordt gebruikt. Om ook uit de Borneo-olie de beste kerosine af te zonderen, wordt te Balik Papan een groote fabriek gebouwd volgens het z. g. Edeleanu-patent. De voornaamste afzetgebieden zijn Java, Britsch-Indië, China en Japan. c. Turpine. Dit product is een speciale fractie verkregen bij de rectificatie van kerosine en wordt in groote hoeveelheden gebruikt in plaats van terpentijn. d. Dieselolie en Solarolie. Dit zijn oliën van verschillende herkomst en samenstelling. Zij worden gebruikt als brandstof voor verschillende motoren. e. Vloeibare brandstof. Nadat alle benzine en kerosine uit de ruwe olie afgedistilleerd is, blijft in de distilleerketels de residu over, die onder den naam van „vloeibare brandstof" (liquid fuel) bekend is. Bovendien kunnen enkele ruwe aardoliën na eenvoudige zuivering als zoodanig dienen. In de eigen raffinaderijen wordt een groot gedeelte van dit product als brandstof verbruikt; een ander deel wordt aange- DE PETROLEUM-WINNING. 113 wend in de schepen, die de Oost-Indische wateren bevaren en voor vloeibare brandstof zijn ingericht,, de rest wordt in tankschepen geëxporteerd. f. Asphalt en Cokes. Deze producten worden slechts in zeer beperkte hoeveelheden geproduceerd voor locaal gebruik. g. Batching-olie. Dit is een zuivere, reukelooze en lichte spindelolie, die in de vezelindustrie wordt aangewend om de vezels gedurende de bewerking lenig te houden. Het product wordt in tankschepen in groote hoeveelheden geëxporteerd. h. Smeeroliën en consistente vetten. Hieronder zijn begrepen alle soorten spindeloliën, machineoliën, oliën voor automobielen en stabiele motoren, stoomcylinder- en spoorwegoliën, terwijl verschillende soorten consistent-vetten gefabriceerd worden. i. Paraffine. Te Balik Papan is een van de grootste paraffinefabrieken van de wereld gevestigd. Zij vervaardigt in het algemeen twee soorten van paraffine nj. „zachte" met een stolpunt van 125°— 130° P. en „harde" die bij 135°—140° P. vast wordt. De Borneo-olie bevat vele fracties hoogsmeltende paraffine, welke alleen dan afzonderlijk afgescheiden worden, wanneer de markttoestanden zulks wenschelijk maken. k. Batikwas. Deze was wordt gemaakt uit een mengsel van paraffine en verschillende plantaardige harsen en wassoorten. Zij vindt haar afzetgebied voornamelijk op Java. I. Kaarsen. De kaarsenfabriek te Balikpapan werkt nagenoeg uitsluitend voor export, terwijl die te Tjepoe op Java alleen kaarsen voor de Ned.-Ind. markt vervaardigt. Deze kaarsen zijn bijzonder geschikt voor het gebruik in warme klimaten, omdat het maken van kaarsen in de tropen alleen goed mogelijk is bij het gebruik van 114 DE PETROLEUM- WINNING. paraffine met een hooger smeltpunt dan in koele klimaten gebezigd wordt. Voor de verzending worden de kaarsen verpakt in papieren kokers en daarna in houten kisten. Bovendien bestaat te Balik Papan sedert eenige jaren een modern ingerichte fabriek voor de vervaardiging van zwavelzuur, om in de behoefte der raffinaderijen aan dit sterke zuur te voorzien, zoodat invoer daarvan uit Europa niet meer noodig is. Blikken en kisten voor de verzending der verschillende producten worden alle in Indie zelf in fabrieken te Soesoe, Samboe, Pladjoe en Balik Papan op de Buitenbezittingen en op Java te Tjepoe, Soerabaia, Semarang en Tjilatjap aangemaakt. In de behoefte aan het benoodigde hout kan Nederlandsch-Indie nog niet voorzien, het wordt daarom geïmporteerd uit Zweden, Japan en Amerika. Te Balik Papan zijn voorts fabrieken van ijzeren drums en houten vaten. Tot dusverre heeft de Gouvernements-mijnbouw geen rechtstreeksche bemoeienis gehad met de exploitatie der Indische olievelden. Het particulier initiatief heeft hierbij dus alle gelegenheid gevonden zich krachtig te ontplooien. Thans zijn er in de Buitenbezittingen een dertigtal petroleumconcessies en tal van vergunningen verleend aan een elftal concessiehouders. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indie heeft zich een zoodanig overwegende plaats in onze petroleum-industrie verworven, dat een kort overzicht van hare ontwikkeling tevens de groote beteekenis van Nederlandsch-Indie als olie-producent duidelijk in het licht stelt. DE KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN PETROLEUMBRONNEN IN NEDERLANDSCH-INDIË. De Koninkhjke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indie werd opgericht te 'sGravenhage 16 Juni 1890 met een kapitaal van f 1.300.000. Zij nam voor f 200.000.— in aandeelen over de concessie Telaga Said in het Sultanaat Langkat, residentie Oostkust van Sumatra. Te Pangkalan Brandan aan de Babalan-rivier, circa 12 K.M. van dit terrein ver- PETROLEUMBRONNEN IN NEDERLANDSCH-INDIE. 115 wijderd, werd eene raffinaderij gebouwd, die in 1892 in bedrijf kwam. Gedurende dat jaar werden circa 145.000 kisten geraffineerde petroleum verkregen; in 1898 was de productie 5.478.000 kisten petroleum. Het concessieterrein Telaga Said bleek zeer productief te zijn. In verband daarmede werd een tweede raffinaderij aan de Besitang-rivier in de sedert verkregen concessie Boekit Mas gebouwd. Toen deze raffinaderij in 1898 voltooid was en de volle ruwe-olie-productie zoude worden verwerkt, bleek bij het openen der gesloten geweest zijnde spuitende bronnen de ruwe-oüe-productie der putten zeer belangrijk te zijn gedaald, en wel van circa 2700 M3 tot circa 1200 M3 per dag. Boringen op groote schaal onmiddellijk ondernomen, waren niet in staat de ruweolie-productie weder op hare vroegere hoogte terug te brengen, integendeel liep de productie geleidelijk verder terug. Inmiddels was te Pangkalan Soesoe aan de Aroebaai een afscheepinstallatie gebouwd, waar de tankschepen met een diepgang van 15'a 16' steeds toegang hadden om te laden, omdat de afscheepplaats aan de Babalanrivier niet meer in de behoefte voorzag. Pangkalan Soesoe was door pijpleidingen met Pangkalan Brandan verbonden. Voorts waren voor opslag en distributie van de olie tankinstallaties gebouwd te Bangkok, Hongkong, Swatow, Calcutta, Madras, Amoy en Foochow, benevens verschillende depóts, opgericht aan de spoorwegen en in het binnenland van Britsch-Indie. In verband daarmede was het kapitaal in 1896 tot f 5.000.000 vergroot. De in 1898 ingetreden en in 1899 belangrijker geworden daling der ruwe-olie-productie was dus een zeer ernstige slag. In 1899 bedroeg de productie aan geraffineerde petroleum slechts 1.820.000 kisten en daalde de ruwe-olieproductie tot circa 390 M3. per dag. In 1900 bedroeg de hoeveelheid geraffineerde olie slechts 1.347.000 kisten. Onder deze kritieke omstandigheden werd besloten tot invoer en transport naar de verschillende tankinstallaties met eigen en gecharterde tankschepen van vreemde, in hoofdzaak Russische olie, welk bedrijf bevredigende resultaten gaf. In 1900 werd begonnen met boren in Perlak in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, waar in Februari 1901 de eerste spuitende bron PETROLEUMBRONNEN IN NEDERLANDSCH-INDIÊ. 117 grond om door uitbreiding van belangen dergelijke teleurstellingen in de toekomst te voorkomen. Sedert werd door de „Koninklijke" een politiek van combinatie en concentreering gevolgd, welke nagenoeg de geheele Indische petroleumindustrie onder haar beheer bracht met zeer gunstige resultaten, zoowel voor haar zelve als voor de aangesloten maatschappijen. In 1904 kwam eene overeenkomst met de Petroleum Maatschappij Moeara Enim tot stand, waarbij deze hare concessies en vergunningen in ZuidPalembang en hare raffinaderij te Pladjoe bij Palembang aan de „Koninklijke" overdroeg. In 1906 verkreeg de „Koninklijke" in huur de raffinaderij te Bagoes Koening bij Palembang der Petroleum Maatschappij Moesi Ilir. Tevens belastte zij zich met de winning en de verwerking der ruwe olie van laatstgenoemde maatschappij. Den aandeelhouders der Petroleum Maatschappij Moesi Ilir werd dé gelegenheid geboden hunne aandeelen tegen aandeelen in de „Koninklijke" om te ruilen. Hierdoor kwam de „Koninklijke" in het bezit van ongeveer alle aandeelen dezer maatschappij. In 1907 droeg de Petroleum Maatschappij Sumatra Palembang hare concessie, de raffinaderij te Bajoeng Lintjir en verdere bezittingen aan de „Koninklijke" in vollen eigendom over. Omdat het bedrijf te Pladjoe was geconcentreerd, werd de raffinaderij te Bajoeng Lintjir afgebroken en naar Japan overgebracht. In datzelfde jaar kwam de amalgamatie tusschen de „Koninklijke" en de „Shell Transport & Trading Co. Ltd" te Londen met hare Nederlandsche branche, de Nederlandsch Indische Industrie- en Handelmaatschappij te Amsterdam, tot stand. Het kapitaal der eerstgenoemde, dat in verband met de vorengenoemde transacties reeds was vergroot en bestond uit f 13.500.000 gewone en preferente aandeelen, werd in verband met deze amalgamatie uitgebreid tot f 51.500.000. Wijl aan een overgang der „Shell" aan de „Koninklijke" of omgekeerd verschillende moeilijkheden in den weg stonden, werden door de „Koninklijke" en „Shell" twee nieuwe maatschappijen in het leven geroepen en het bedrijf dienovereenkomstig gesplitst. Gevormd werden een Nederlandsche Vennootschap, de „Bataafsche Petroleum-Maatschappij" met zetel te 's Oravenhage en een kapi- 118 PETROLEUMBRONNEN IN NEDERLANDSCH-INDIE. taal van f 80.000.000 en een Engelsche maatschappij, de „Angló-Saxon Petroleum Co. Ltd" te Londen met een kapitaal van £ 4.000.000. In het kapitaal dezer vennootschappen werd door de „Koninklijke'' en de „Shell" deelgenomen in verhouding van 60 en 40%, volgens welke verhouding ook in verdere kapitaalbehoeften door deze beide zal worden voorzien. Door de „Koninklijke" werd belang in de „Shell" verkregen door overneming van 1/4 van het aandeelenkapitaal dezer laatste. In het bestuur van beide maatschappijen had de directie der „Koninklijke" zitting. De Bataafsche PetroleumMaatschappij werd belast met de winning en bereiding van petroleum en verdere producten. Onder haar beheer kwamen dus alle olieterreinen, raffinaderijen en fabrieken. Aan de Anglo-Saxon Co. Ltd. is het vervoer en de distributie van alle producten opgedragen. Onder haar beheer kwamen dus alle tankschepen, de in verschillende streken bestaande tankinstallaties en opslagplaatsen. De Asiatic Petroleum Co. Ltd. te Londen bleef met den verkoop der producten belast. De „Koninklijke" en de „Shell" hielden hiermede op zelf-exploiteerende maatschappijen te zijn en werden z. g. controleerende „holding companies." Daarentegen trad als exploitatie-maatschappij op: DE BATAAFSCHE PETROLEUM MAATSCHAPPIJ. De maatschappij omvatte bij den aanvang harer werkzaamheden in 1908: Een Hoofd-Administratie, gevestigd te Weltevreden, controleerende: 1. De Administratie Pangkalan Brandan met zetel te Pangkalan Brandan, welke de ontginnings-, opsporings- en exploitatie-bedrijven in Noord-Sumatra (Oostkust van Sumatra, Atjeh) beheert. 2. De Administratie Pladjoe met zetel te Pladjoe bij Palembang. Deze omvat het geheele petroleumbedrijf in de residentie Palembang, n. 1. ondernemingen, vroeger behoord hebbende aan de „Koninklijke", de Moeara EnimMoesi Ilir- en Sumatra-Palembang Maatschappijen. 3. De Administratie Balik Papan, met zetel te Balik Papan, welke het beheer heeft over de omvangrijke ondernemingen ter Oostkust van Borneo, DE BATAAPSCHE PETROLEUM MIJ. 119 gevormd door de vroegere terreinen en installaties van de „Koninklijke" en de Ned.-Ind. Industrie- en Handelmaatschappij (Shell). Laatstgenoemde administratie is de grootste en belangrijkste, zoowel wegens de groote productiviteit harer olieterreinen, als door den omvang van de aldaar gebouwde fabrieken en installaties. Behalve eene raffinaderij, welke circa 2000 tons ruwe olie per dag kan verwerken, vindt men daar eene kaarsenfabriek, capaciteit 500 tons kaarsen per maand, eene paraffinefabriek met een capaciteit van 1500 tons gezuiverde paraffine per maand; voorts zijn daar : een zwavelzuurfabriek, welke alle administraties van het benoodigde sterke zwavelzuur kan voorzien; eene fabriek voor het maken van ijzeren vaten van 300 L. inhoud; eene blikkenfabriek, eene houten vatenfabriek en eene smeeroliefabriek, welke op de meest moderne wijze is uitgerust, terwijl in aanbouw is eene fabriek, welke ten doel heeft de zware, vele aromatische koolwaterstoffen bevattende Borneopetroleum te verwerken volgens het Edeleanusysteem tot eene olie, met de beste kwaliteiten Amerikaansche petroleum gelijkstaande. In 1910 nam deBataafsche over de raffinaderij te Rantau Pandjang en de installaties te Bengkalis, op Poeloe Sembilan en Java van de Maatschappij tot Mijn-, Bosch- en Landbouw-exploitatie, gevestigd te Tandjong Poera. Tevens werd eene overeenkomst gesloten voor de verwerking der ruwe olie dezer maatschappij, verkregen uit hare in Langkat en elders gelegen concessie-en vergunningsterreinen. De raffinaderij te Rantau Pandjang werd gesloten en de olie van het concessieterrein Boeloe Telang (Darat) langs eene pijpleiding naar de raffinaderij te Pangkalan Brandan gevoerd. In 1911 verkreeg de Bataafsche het geheele aandeelenkapitaal der Dordtsche Petroleum Maatschappij, in verband waarmede zij haar kapitaal van f 80.000.000 op f 110.000.000 bracht. Daardoor kwamen de aan laatstgenoemde maatschappij behoorende raffinaderijen, fabrieken en installaties te Wonokromo, Tjepoe, Grissee, etc. onder beheer der Bataafsche. Behalve met het ontginnings- en exploitatiebedrijf op Java werd de „D. P. M." belast met den verkoop van alle producten der „Koninklijke" „Shell"combinatie in geheel Ned.-Indie. 120 DE BATAAFSCHE PETROLEUM MIJ, In 1912 werd het kapitaal der „Bataafsche" gebracht op f 140.000.000 in verband met de groote uitbreidingen aan de fabrieken en de vloot gegeven. Thans is de organisatie der „Bataafsche" in Ned.-Indiö als volgt: De Hoofd-Administratie te Weltevreden controleert: 1. de Administratie Pangkalan Brandan Noord-Sumatra; 2. de Administratie Pladjoe Zuid-Sumatra; 3. de Administratie Balik Papan Borneo; 4. de Dordtsche Petroleum Maatschappij Java. Zij had ultimo December 1913 in haren dienst 859 Europeesche employés, meerendeels Nederlanders, 23270 Javaansche, Chineesche en andere Oostersche werklieden. Zij beschikte over 754 woningen voor Europeanen, 360 groote gebouwen, ruimte biedende voor afwisselend 6 tot 25 werldiedengezinnen; 260 groote gebouwen, ruimte biedende voor van 35 tot 80 ongehuwde werklieden. De geneeskundige dienst omvatte 13 hospitalen met 13 geneesheeren. Voor ontspanning van employés en werklieden bestonden 19 sociëteiten, 17 tennisbanen, 4 kegelbanen, 7 voetbalterreinen en 13 bioscopen. Zij exploiteerde verschillende pijpleidingen ter gezamenlijke lengte van 1562 K.M. waarlangs per uur 16350 M3 olie verpompt kunnen worden. De totale opslagruimte voor ruwe en afgewerkte oliën bedroeg bijna 1.000.000 M3. Het aantal verwerkingsfabrieken bedroeg 16, fabrieken voor verpakte producten 6 en uitsluitend voor het maken van emballage 2. Het aantal distilleerketels bedroeg 234, met een totalen inhoud van 10.242.000 Liters, het aantal vastelandstoomketels 132 met een totaal verwarmd oppervlak van 14270 M2, het aantal verplaatsbare stoomketels 480 met een totaal verwarmd oppervlak van 12300 M2. In dienst waren 130 steamlaunches, lichters en motorbooten, [met een bruto inhoud van 17700 M3 en 190 tankspoorwagens van 8-10 tons inhoud. £Cv«?&k» KORT OVERZICHT PETROL EUM-MAATSCHAPPIJEN". 121 KORT OVERZICHT DER PETROLEUM-MAATSCHAPPIJEN, DEEL UITMAKENDE DER „KONINKLIJKE" „SHELL" - COMBINATIE. PETROLEUM MAATSCHAPPIJ „MOEARA-ENIM". Deze maatschappij werd opgericht te Amsterdam in 1897 met een kapitaal van/10.000.000. Zij bezat 3 concessies in Zuid-Palembang: Moeara Enim, Babat en Bandjarsari en eene groote raffinaderij te Pladjoe bij de hoofdplaats Palembang. In 1904 gingen deze concessies en eigendommen aan de „Koninklijke" over tegen f 2.000.000 preferente en f 600.000 gewone aandeelen in de „Koninklijke" en een royalty over de uit hare concessies door de „Koninklijke" te winnen ruwe olie. PETROLEUM MAATSCHAPPIJ „MOESI-ILIR." Deze werd opgericht te Amsterdam in 1901 met een maatschappelijk kapitaal van f 9.600.000, waarvan f 4.800.000 geplaatst. Zij exploiteerde 2 concessies in Midden-Palembang, waarvan een als niet loonend aan het Gouvernement werd teruggegeven. In 1906 werd met de „Koninklijke" een contract aangegaan, waarbij deze zich verbond tot winning en verwerking volgens een vast tarief van hare ruwe olie en de raffinaderij te Bagoes Koening in huur bekwam. De „Koninklijke" verzekerde zich voorts van het bezit van nagenoeg alle aandeelen der „Moesi-Ilir". PETROLEUM MAATSCHAPPIJ „SUMATRA-PALEMBANG". Deze in 1897 te 's Gravenhage met een kapitaal van f 7.000.000 opgerichte maatschappij exploiteerde eene concessie in Noord-Palembang. Na reeds van haar oprichting af nauw met de „Koninklijke" verbonden te zijn geweest, gingen in 1907 hare concessie, raffinaderij te Bajoeng Lintjir en verdere bezittingen aan deze over tegen f 750.000, gewone aandeelen in de „Koninklijke". 122 KORT OVERZICHT PETROLEUM-MAATSCHAPPIJEN. DE NEDERLANDSCH-INDISCHE INDUSTRIE- EN HANDELMIJ. Deze, te Amsterdam in 1898 met een kapitaal van f 2.000.000, — dat later tot / 20.000.000 werd uitgebreid—, opgerichte maatschappij, werd door de te Londen gevestigde „Shell Transport- en Trading Co. Ltd." (Marcus Samuel & Co.) in verband met de Ned. Indische wetgeving in het leven geroepen met het doel een 3tal oorspronkelijk aan den oud-Hoofd-Ingenieur van het Mijnwezen, J. H. Menten, verleende concessies in het Sultanaat Koetei (Oost-Borneo) te exploiteeren. Haar aandeelenkapitaal was geheel in handen der „Shell". Door de in 1907 tusschen „Koninklijke" en „Shell" tot stand gekomen overeenkomst, kwamen hare concessies en installaties onder beheer van de Bataafsche Petroleum Maatschappij, die aan de te Balik Papan gevestigde onderneming eene zeer groote uitbreiding gaf. MAATSCHAPPIJ TOT MIJN-, BOSCH- EN LANDBOUW-EXPLOITATIE. Deze Ned. Indische naamlooze vennootschap werd in 1894 door de te Shanghai gevestigde „Shanghai Langkat Maatschappij, die het benoodigde bedrijfskapitaal fourneerde, te Tandjong Poera, Oostkust van Sumatra, opgericht met het doel de concessie „Boeloe Telang" in het Sultanaat Langkat te exploiteeren. Zij bezat eene raffinaderij te Rantau Pandjang en installaties op het eiland Poeloe Sembilan, te Bengkalis etc. Deze gingen in 1910 aan de Bataafsche Petroleum Maatschappij over, die tevens op bij overeenkomst bepaalde voorwaarden koopt de door de eerstgenoemde maatschappij zelve uit hare concessie- en vergunningsterreinen gewonnen of te winnen ruwe olie. DE DORDTSCHE PETROLEUM MAATSCHAPPIJ. De „D. P. M," is de oudste der Nederlandsch-Indische petroleum-maatschappijen en als de pionier dezer industrie in Indie te beschouwen. Opgericht te Dordrecht in 1887 met een kapitaal van ƒ150.000, later vergroot tot f350.000, werden door haar de eerste opsporingen verricht in het Pl. 25. Blootgelegde ertsgang; Gouvernements exploratie te Sassak (Celebes). DE DORDTSCHE PETROLEUM-MAATSCHAPPIJ. 123 district Djabakotta in de residentie Soerabaia. De eerste concessie (Djabakotta) werd in 1889 verkregen en de eerste raffinaderij in 1891 te Wonokromo in werking gebracht. Deze raffinaderij werd, nadat meerdere concessies in Soerabaja waren verkregen, uitgebreid. De verkrijging van verschillende olieterreinen in Rembang leidde tot de oprichting eener tweede raffinaderij te Tjepoe in 1894, welke later verschillende uitbreidingen onderging door het bouwen van paraffine-, kaarsen-en blikkenfabrieken. Haar afzetgebied was uitsluitend Java, met uitzondering van het grootste deel der ruwe paraffine, welke naar Amsterdam ter verdere verwerking werd verscheept om in Europa verkocht te worden. Eene later te Semarang gebouwde raffinaderij werd buiten bedrijf gesteld. In 1897 werden alle aandeelen der „D. P. M.", wier bedrijf schitterende financieele resultaten opleverde, van de aandeelhouders overgenomen door de te Amsterdam met een kapitaal van f 10.000.000 gewone en f 5.000.000 preferente aandeelen, benevens f 5.000.000 472 o/0 obligatién opgerichte Dordtsche Petroleum Industrie Maatschappij, waartegen de aandeelhouders der „D. P. M." ontvingen alle gewone aandeelen en f 8.500.000 in contanten. In 1911 nam de „Bataafsche" van de Dordtsche Petroleum Industrie Maatschappij over alle aandeelen der „D. P. M." tegen uitreiking van 3820 aandeelen in de „Koninklijke," en £ 250.000 aandeelen in de „Shell Transport & Trading Co. Ltd" te Londen. Door deze transactie werd de „D. P. M." opgenomen in de „Koninklijke" „Shell"-Combinatie en haar bedrijf onder contróle en leiding der „Bataafsche" gebracht. Zij werd belast met het verkoopsbedrijf van alle producten dezer combinatie in Nederlandsch-Indie. Haar zetel werd naar 'sGravenhage verlegd. 124 DE RUWE-OLIE-PRODUCTIE. TABEL AANGEVENDE DE RUWE-OLIE-PRODUCTIE VAN GEHEEL NEDERLANDSCH-LNDIË GEDURENDE DE JAREN 1887—1912. Productie Productie Jaar Jaar in tonnen van K.G. 1000. in tonnen van K.G. 1000. 1887/1889 260 1901 662.400 1890 1.250 1902 584.900 1891 3.650 1903 735.500 1892 18.400 1904 898.600 1893 31.200 1905 1.132.900 1894 66.100 1906 1.213.000 1895 82.500 1907 1.322.600 1896 141.900 1908 1.254.800 1897 258.700 1909 1.344.500 1898 354.100 1910 1.443.600 1899 231.200 1911 1.646.000 1900 429.100 1912 1.494.800 PRODUCTIE 1913 IN K.G. TON. AJ . .. ,. Kero- _ . Straight J?*" Solar & Smeer- Paraf. I Liquid Administratie . Benzine ching Diesel olie en „ „ Kaarsen „ , sme run olte Olie Vet fine | fuel P. Brandan 162.065 101.121 — — 1.219 _ — — 33.200 Pladjoe 115.876 74.367 — — — 497 - — 31.408 B. Papan 191.465 1.247 87.790 13.489 2.502 1.594 10.244 2.591 211.432 Tarakan _____ 2.011 — — 222.852 Totaal. . . 469.406 176.735 87.790 13.489 3.721 4.102 10.244 2 591 498.892 BIJLAGE XXIII. DE NEDERLANDSCHE KOLONIALE PETROLEUM MAATSCHAPPIJ.*) De N. V. Nederlandsche Koloniale Petroleum Maatschappij werd opgericht te Rotterdam den 24sten April 1912, met het doel, petroleum en andere delfstoffen in Nederlandsch Indie te winnen en te verwerken. Het kapitaal der vennootschap bedraagt / 25.000.000. . De grondstoffen worden verkregen door het exploreeren van vergunningen tot mijnbouwkundige opsporingen, het aanvragen, verkrijgen en exploiteeren van concessies het aangaan van overeenkomsten met de Regeering van Nederland of Nederlandsen Indie, waarbij de vennootschap zich verbindt tot het ondernemen van ontginningen of opsporingen en ontginningen. In verband hiermede werden een groot aantal aanvragen tot het doen van mijnbouwkundige opsporingen ingediend en zoogenaamde royalty-contracten aangegaan met houders van dergelijke vergunningen, zoowel maatschappijen als particulieren, die dan al hunne rechten op de desbetreffende terreinen afstaan tegen vergoedin- van eene bepaalde som, later uit te keeren voor elke ton op het terrein gewonnen "ruwe olie In 1912 werd ook deelgenomen aan de inschrijving op de exploitatie van de Djambi-velden (zie de voetnoot op bldz. 109). Thans heeft de Koloniale Petroleum Maatschappij exploratieboringen in: BORNEO (Residentie Zuider- en Ooster-Afdeeling) op vergunningen toebehoorende aan de Nederlandsche Maatschappij tot het verrichten van Mijnbouwkundige Werken de Sangatta-en Sekoerau-Petroleum Maatschappijen en de Oost-Borneo Maatschappij SUMATRA (Residentie Palembang) op vergunningen toebehoorende aan het RotterdamPalembang Mijnbouw Syndicaat en aan particulieren. JAVA (Residenties Soerabaja, Rembang en Semarang) op vergunningen toebehoorende aan diverse particulieren. Enkele der proefboringen zijn reeds met succes bekroond, zoodat verwacht kan worden, dat binnen enkele jaren ook de Nederlandsche Koloniale Petroleum Maatschappij een werkzame plaats in de petroleum-industrie van Nederlandsch-Indie zal innemen - IZeTotTltT ^ d6Z6 gegeVeM e6r8tlater °^°»> -°dat als Bijlage .eesten BIJLAGE XXIV. RUWE OLIE IN DE BUITENBEZITTINGEN Duizendtallen tonnen 1700 | 1 1 , 1 t- —i ■ , , „ Edelmetalen. Reeds in overoude tijden werden Sumatra en Java genoemd wegens hun goudrijkdom. Noemden de Hindoe's Java in den Ramayana „ Yawa dwipa" — goudeiland — ook Sumatra heeft zijne legende, welke de ontdekking der rijke goudvelden van Lebong, Koerintji en Djambi toeschrijft aan eene lastgeving van Alexander den Groote. Ook de Chineezen waren op de hoogte van het voorkomen van goud in den Archipel; reeds vóór de komst der Europeanen waren zij in de tegenwoordige Westerafdeeling van Borneo gevestigd, om daar goud te winnen. De Oost-Indische Compagnie toonde eveneens vanaf haar ontstaan de grootste belangstelling voor het gele metaal; zij had ontginningen bij Salida (Sum. Westkust), Tondongkoera en Lannè (Zuid-Celebes) en Krawang (Java). Veel hebben deze ontginningen nimmer opgebracht; in het midden der achttiende eeuw waren zij dan ook alle reeds opgeheven. Na dien tijd bepaalde de goudwinning in het goudrijke Insulinde zich voornamelijk tot enkele Chineesche en Inlandsche ontginningen, welke zich bezig hielden met het wasschen van stofgoud uit het rivierzand. Dit had en heeft nog plaats in Tapanoeli, Atjeh, Djambi, Sumatra's Westkust, WestBorneo en Celebes; alleen de productie van West-Borneo is van eenig belang te achten. In de laatste jaren der vorige eeuw kwamen berichten' binnen over belangrijke ontdekkingen van goudertsen in Menado en Benkoelen; deze berichten veroorzaakten eene wilde speculatie in allerlei nieuw-ontstane goudmijnwaarden. Talrijke maatschappijen werden gesticht, zij gingen echter voor het grootste deel gedurende de eerste jaren na 1900 weder ten onder en in dien maalstroom bleken slechts enkele maatschappijen, welke de ernstige ontginning der gevonden en inderdaad rijke goudafzettingen aanvingen, in staat het hoofd boven water te houden. Het gevolg dezer noodlottige goudkoorts is het wantrouwen waarmede tot nu toe nog steeds goud-exploitatie's beschouwd worden. Pas in de laatste jaren heeft de particuliere mijnbouw opnieuw de exploratie aangevat, en daarbij 126 EDELMETALEN. gunstige resultaten bereikt in Tapanoeli en ter Sumatra's Westkust, waar o. a. de jonge concessie Aequator der N. V. Aequator te 's Hage, een opvallend productie-cijfer toont. Ook het Gouvernement heeft de exploratie naar goud weder ter hand genomen, in het Benkoelensche (Tambang Sawah) en Celebes (Sassak), waar groote terreinen sedert 1912 gereserveerd zijn voor dat onderzoek. Vooral Benkoelen schijnt verblijdende resultaten op te leveren; de exploitatie dier vindplaatsen zal dan ook waarschijnlijk binnen kort van Gouvernementswege aangevat worden. Op het oogenblik vindt men in Benkoelen een drietal goud-concessies, toebehoorende aan de mijnbouw-maatschappijen Redjang Lebong (maatschappelijk kapitaal f 2.500.000) met de in 1899 ontdekte ertsafzettingen van Lebong Donok, de Mij. Ketahoen (maatschap, kapitaal f 2.500.000) die de concessie Lebong Soelit exploiteert, en de Maatschap. Simau (maatschap, kapitaal f 1.500.000). In Menado vindt men een achttal concessieterreinen, waaronder slechts een viertal produceerende (Totok, Paleleh, Pagoeat en Bolaang Mongondou), waarvan de twee eerste verreweg de belangrijkste zijn (maatschap, kap. resp. ƒ 2.200.000 en ƒ 5.000.000). Deze twee goudstreken produceeren tezamen het grootste deel van de goud-opbrengst, en de geheele zilver-opbrengst van den Archipel. De productie van West-Borneo, eertijds de belangrijkste van geheel Insulinde, neemt jaarlijks af; gaf 1904 nog eene productie van 163 K.G., in 1913 produceerde het slechts 61 K.G. De bijlagen XXV en XXVI geven een overzicht van de productie en van de opbrengsten aan edelmetaal der verschillende residenties. BIJLAGE XXV. / Benkoelen (Ketahoen, Redjang en Simau). GOUDPRODIICTIF 1 M""ut0 fagatat. Totok, Paleleb.), U Ir. flor»» flP. Bom. Ootó /™, Loemar, Talon, Sintoeroe, Inlandsche DER GEWESTEN ) *" Chtn' mt'tnn'n^n>- I Riouw (Singkep), in Z. en O. Borneo (Kahaian en int. ontginningen) en \ W. Kust Sumatra (inlandsche ontginningen. Equator). DIAMANT-PRODUCTIE IN DE Z. EN O. AFDEELING VAN BORNEO. 1905 1906 1907 TOTALE Opbrengst VAN het GEDURENDE 1904-1913 BIJLAGE XXVI. GEWONNEN GOUD EN ZILVER. TOELICHTING MIJNBOUWKAART % 127 SUMATRA Gewesten Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen Lampongsche 1. Illa Ijzerertsen 13 Oct. 1908 No. 25 482 H.A. Districten 2. Martha idem 2 Dec. 1908 „ 54 27 3. Bertha idem 30 Jan. 1912 „ 45 278 4. Elvira idem 30 Jan. 1912 „46 112 „ Benkoelen 1. Lebong- Goud, zilver, koper, | 28 Jan. 1899 No. 1 2907 H.A. Donok lood, antimoon, nikkel, kobalt, bismuth en ijzerertsen. 2. Lebong- idem 3 Feb. 1902 „ 14 3211 „ Soelit 3. Boekit Steen-en bruinkolen. 31 Jan. 1904 „ 16 1999 Soenoer 4. Simau Goud, zilver en an- 15 Juni 1906 „ 2 2959 „ dere daarmede in samenhang voorkomende mineralen. Sumatra's 1. Abei Goud, koper, zilver, 6 Jan. 1907 No. 23 24283 H.A. Westkust lood, zink, kwikzil¬ ver, ijzer en andere met de genoemde in dezelfde afzetting voorkomende delfstoffen. 2. Siloengkang idem 11 Apr. 1908 „ 33 147 „ ') De in deze toelichting voorkomende nummers der concessieterreinen verwijzen naar dezelfde nummers op de mijnbouwkaart (Bijlage XV). De met een * gemerkte Gouvernements Besluiten zijn goedkeuringsbesluiten van door Inlandsche Zelfbesturen verleende concessies. 128 TOELICHTING MIJNBOUWKAART SUMATRA (Vervolg) _ Concessie- „ ,„ , „„ I „ Gewesten Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen i j Sumatra's 3. Sinaboean Goud en andere 30 Sept. 1903 No. 12 906 H A. Westkust hiermede in samen¬ hang voorkomende delfstoffen. 4. Sidingin Goud en zilver en 28 Sept. 1904 „ 16 936 „ met deze beide in samenhang voorkomende delfstoffen. 5. Batang Si- idem 8 Aug. 1906 „ 45 952 „ Lajang 6. Salida Goud en zilver. 20 Oct. 1909 „ 25 1000 „ 7. BoekitPoe- Steenkolen. 20 Oct. 1909 „ 26 1000 „ lai 8. BoekitDoe- idem 20 Oct 1909 „ 27 1000 „ rian 9. Sarik Goud, zilver en 20 Oct. 1909 „ 28 1000 „ steenkolen. 10. Equator Zilver, goud, zink, 12 Aug. 1910 No. 23 987 „ mangaan en koper. 11. Bangket Goud en mangaan. 10 Feb. 1911 „ 10 936 „ 12. Soempoe Goud, zilver, koper, 24 Oct. 1914 „ 35 962 „ lood, zink, ijzer, mangaan en zwavel. 13. Pagadis Zilver, goud en 24 Oct. 1914 „ 34 189 „ mangaan. j 14. Charlotte Zilver, goud, zwa- i 7 Mei 1914 „ 24 996 „ ' vel en ijzer. 4 TOELICHTING MIJNBOUWKAART 129 SUMATRA (Vervolg) ConcessieGewesten Delfstoffen Gouvern Besluit Grootte terreinen Tapanoeli 1. Ajer Gowa Goud en andere 24 Juni 1903 No. 27 432 H.A. Ketjil hiermede in samen¬ hang voorkomende delfstoffen. 2. Malilir Goud, zilver, lood, 23 April 1907 „ 43 960 „ zink, arsenicum en «zer. 3. Goenoeng Koper, arsenicum, 17 Febr. 1910 „ 2 983 „ Marisi goud, zwavel en I „ ijzer. 4. Troesan Goud 28 Febr. 1910,, 33 123 „ 5. Simpang idem 28 Febr. 1910,, 34 109 „ Doekoe 6. Batang Na- idem 28 Febr. 1910,, 35 318 „ tal 7. Boekit Pi- Goud en ijzer 11 Juli 1914 „ 66 989 „ onggoe 8. Ajer Si- Goud, zilver, koper, 7 Mei 1914 „ 23 986 „ pongi yzer en zwavel. Riouw en Onder- 1- Singkep- Tinerts 29 Jan. 1907 No. 26 857 H A. hoorigheden zeetin-concessie 2. Singkep Tin en andere delf- 15 Nov. 1893 „ 11* 8155 „ stoffen. 3. Tjinako Steenkolen en an- 13 Oct. 1893 „ 6* 17500 „ dere delfstoffen. 4. Reteh I Steenkolen, goud, 10 Dec. 1909 „ 49* 1843 „ petroleum en andere delfstoffen. j 5. Reteh II idem 10 Dec. 1909 „ 50* 1400 „ 130 TOELICHTING MIJNBOUWKAART SUMATRA (Vervolg) ConcessieGewesten terreinen Delfstoffen j Gouvern. Besluit Grootte Billiton 1: Eiland Tin Wet van 18 Juni 1892 453.213 H.A. Billiton (Ned. St. No. 139.-Ind. St. No. 182). Palembang 1. Bahangau Steen-en bruinkolen 5 Mrt. 1893 No. 16 10 H.A. 2. Moeara Petroleum en andere 28 Jan. 1899 „ 29 22144 „ Enim bitumineuse zelfstandigheden. 3. Babat idem 18 Oct. 1904 „ 3 7124 „ 4. Karang Ri- Aardolie, aardpek, 7 Febr. 1902 „ 30 4998 „ ngin aardwas en alle andere soorten bitumineuse zelfstandigheden. 5. Bandjar Petroleum en ande- 23 Apr. 1903 » 2 2369 „ Sari dere bitumineuse zelfstandigheden. 6. Selaro idem 12 Juni 1903 „ 5 598 , 7. Ladang Petroleum, naphta, 28 Juli 1903 „ 28 395 .. Pait bergteer, aardpek, asphalt, aardhars en natuurlijk koolwaterstofgas. 8. Lematang Petroleum en an- 11 Apr. 1906 , 33 1838 . dere bitumineuse zelfstandigheden. 9. Soeban Petroleum, aard- 8 Aug. 1906 „ 43 4460 „ Djerigi pek, aardwas en andere bitumineuse zelfstandigheden. | TOELICHTING- MIJNBOUWKAART 131 SUMATRA (Vervolg) ConcessieGewesten , Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen Palembang 10. Arahan Petroleum en an- 2 Febr. 1907 No. 5 1907 H.A. dere bitumineuse zelfstandigheden. 11. Boekit Steen-en bruinkool. 21 Dec. 1911 „ 34 489 „ Asem | 12. Sumpal Petroleum en an- 22 Febr. 1912 „ 56 4400 „ dere bitumineuse zelfstandigheden. 13. Boekit Steen- en bruinkool. 28 Sept. 1912 „ 39 888 „ Eendi 14. Boekit Ri- idem 28 Sept. „ 40 603 „ ngin 15. Boekit Boe- idem 28 Sept. „ 97 771 , nian 16. Soeka Ma- idem 28 Sept. „ 38 435 , rinda Atjeh en Onder- 1. Peureula Petroleum en an- 8 Jan. 1901 No. 29 4037 H A. hoorigheden dere bitumineuse zelfstandigheden. 2. Peudawa idem 5 Sept. 1905 „ 34 409 „ 3. Paja Bilik idem 20 Oct. „ 11 528 „ 4. Oost Peuda- Petroieum, aardpek 13 Sept 1906 , 62 385 , wa aardwas en alle dergelijke bitumineuse zelfstandigheden. 5. Zuid-Per- Aardolie. 4 Febr. 1910 „ 61 3293 „ lak 132 TOELICHTING MIJNBOUWKAART SUMATRA (Vervolg) «. ConcessieGewesten Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen Oostkust 1 TelagaSaid Petroleum Res.Besl.8 Aug. 1883 350 HA. van Sumatra 2. Aroebaai Aardolie en andere 4 Maart 1895 No. 4* 42080 , delfstoffen. 3. Boekit Mas idem 10 Mei 1895 „ 8* 37186 , 4. Boeloe Te- idem n Apr. 1896 „ 2* 5320 » lang 5. Poeloe idem 12 Nov. 1897 „ 5* 3076 , Koempei 6. Tandjoeng idem 18 Apr. 1900 „ 2* 6514 „ Bringin 7. ArangBatoe Steenkolen. 9 jUni 1904 „ 12* 2944 , Kwaloe '". '•{' 8. Boekit Sin- Aardolie en andere 14 Au». 1907 9* 16004 , tang delfstoffen. TOELICHTING MIJNBOUWKAART 138 BORNEO. ConcessieGewesten Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen | j I I Zuider- enOos- I 1. Kahajan Goud, zilver, ko- 27 Feb. 1902 No. 44 2959 H. A. terafdeeling per, lood, iridium, van Borneo molybdeen, wolfra- mium, zink en bis- muth. 2. Poeloe Steenkolen. 21 Jan. 1903 „ 27 2960 „ Laoet (Gouv. Expl.) 3. Goenoeng idem 2 Juli 1905 „ 8 1122 „ Batoe-besar I 4. Tarakan I Petroleum en an- 24 Dec. 1905 „ 17 4951 „ dere bitumineuse zelfstandigheden. 5. Tarakan II idem 24 Dec. 1905 „ 16 4930 É 6. Kota Baroe Steenkolen. 24 Feb. 1906 „ 36 1899 „ (Gouv. Expl.) 7. Seboekoe I IJzer en chroom- 30 Mei 1906 „ 6 1301 „ ijzerertsen, benevens andere hiermede in | samenhang voorkomende delfstoffen. 8. Seboekoe II idem 22 Dec. 1906 „ 1 2523 „ 9. Seboekoe III Llzer en chroom- 22 Dec. 1906 . 2 2479 „ ijzerertsen, steenkool, aluin, benevens andere hiermede in samenhang voorkomende delfstoffen. 134 TOELICHTING MIJNBOUWKAART BORNEO (Vervolg) ConcessieGewesten . Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen Zuider- en Oos- 10. Semblinabin- Steenkolen. 24 Jan. 1907 No. 72 2502 H.A terafdeeling gan. (Gouv. van Borneo Expl.) 11. Semboe- idem 24 Jan. 1907 „ 73 2465 „ loean 12. Goenoeng idem 9 Nov. 1909 , 36 775 „ ' Koepang I 13. Goenoeng idem 9 Nov. 1909 „ 37 799 „ Koepang II 14. Koetei idem 6 Juni 1891 „ 4* 40000 „ 15. Louise Petroleum, naptha, 30 Juni 1891 „ 4* 20230 „ bergteer, aardpek, asphalt, aardhars, aardwas, natuurlijk koolwaterstofgas en steenkolen. 16. Mathilde idem 30 Juni 1891 „ 4* 16000 „ 17. Nonny idem 13 Mei 1901 „ 26* 135250 „ benevens andere delfstoffen. 18. Moeara Aardolie, aardpek, 5 Nov. 1903,, 42* 18050 „ aardwas en alle andere soorten bitumineuse zelfstandigheden benevens de daarmede voorkomende gasvormige zelfstandigheden. TOELICHTING- MIJNBOUWKAART. 135 BORNEO (Vervolg) ConcessieGewesten Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen Zuider-en Oos- 19. Poelau Steenkolen, bruin- 11. Nov. 1905 No. 5* 49200 H. A. terafdeeling Miang kolen, aardolie, aard- van Borneo pek, aardwas en alle andere soorten van bitumineuse zelfstandigheden, benevens de daarmede voorkomende gasvormige zelfstandigheden, koolwaterstofgas en andere delfstoffen. 20. Pelarang idem 17. Dec. 1905 , 17* 4725 136 TOELICHTING MIJNBOUWKAART BORNEO (Vervolg) Concessie* Gewesten , . Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen Westerafdeeling L Ban Pin. San Goud, zilver, platina, 9 Juni 1911 No. 45* 336 H.A. van Borneo kwikzilver, koper, lood, zink, tin, ijzer, nikkel, kobalt, antimonium, arsenicum, tellurium, selenium en bismuthertsen en andere delfstoffen. 2. Sepingan idem 9 Juni 1911 No. 46* 1247 „ 3. Alluvia Goud, zilver, platina, 11 Nov. 1910 „ 1* 4900 „ kwikzilver, koper, lood, zink, tin, ijzer, nikkel, kobalt, antimonium, arsenicum, tellurium, selenium en bismuthertsen. 4. Siminis idem I 20 Maart 1902 „ 10* 4303 „ 5. Sebalau Goud, zilver, platina, 2 April 1904 „ 29* 2889 „ koper, lood, zink, tin, ijzer, kobalt, antimoon, arsenik, tellurium, wolframium, molybdeen, selenium, bismuth, diamant, kwik, steenkool, petroleum en andere delfstoffen. i TOELICHTING- MIJNBOUWKAART 137 BORNEO (Vervolg) Concessie- Gewesten . Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen i i j j Westerafdeeling 6. Siakpai I Goud, zilver, plati- 21 Juni 1905 No. 40* 2776 HA. van Borneo num, koper, lood, I zink, tin, nikkel, ijzer, kobalt, antimoon, arsenik, tellurium, wolframium molybdeen, selenium, bismuth, diamant, kwik, steenkool en andere delfstoffen, met uitzondering van petroleum 7. Siakpai II idem 21 Juli 1905 „ 40* 1867 ., 8. Tainam I Goud, zilver, dia- L 9 April 1906 „ 10* 2357 „ manten en andere delfstoffen, met uitzondering van petroleum en andere bitumineuse zelfstandigheden 9. Tainam II idem 19 April 1906 „ 10* 2256 „ 10. Tainam III idem I 19 April 1906 „ 10* 2586 „ I 11. Tainam IV idem | 19 April 1906 „ 10* 2852 „ 12. Tainam V idem . 19 April 1906 „ 10* 2369 „ I 138 TOELICHTING MIJNBOUWKAART BORNEO (Vervolg) „ Concessie- „ „ Gewesten Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen _ Westerafdeeling 13. Pandan I Goud, zilver, plati- 18 Dec. 1906 No. 10* 2984 H.A. van Borneo na, kwikzilver, ko¬ per, lood, tin, zink, ijzer, nikkel, kobalt, antimonium, arseni" cum, tellurium, se¬ lenium, bismuthertsen en andere delfstoffen. 14. Pandan II idem 18 Dec. 1906 „ 10* 2563 „ 15. Loemar Goud, zilver, plati- 19 Dec. 1907 „ 1* 6315 „ na, koper, lood, zink, tin, nikkel, ijzer, kobalt, mica, antimonium, arsenicum, tellurium, wolfrar nium, molybdeen, bismuth, steenkool, petroleum, selenium, en andere delfstoffen 16. Sintoeroe idem 19 Jan. 1907 „ 2* 610 „ 17. Waris Goud, zilver, dia- 20 Sept. 1907 „ 13* 762 „ manten en andere delfstoffen. TOELICHTING MIJNBOUWKAART 139 BORNEO (Vervolg) Gewesten Concessie- Delfstoffen Gouvern. Besluit Grootte terreinen Westerafdeeling 18. Mandor I Goud, zilver, plati- 10 Oct. 1908 No. 21* 2741 H. A. van Borneo na, koper, lood, zink, tin, nikkel, ijzer, kobalt, mica, antimonium, arsenicum, tellurium, wolfranium, molybdeen, bismuth, steenkool, petroleum, selenium en andere delfstoffen. 19. Mandor II idem 10 Oct 1908 „ 22* 2865 „ 20. Mandor III idem 10 Oct. 1908 „ 23* 2862 „ 21. Tajan I Goudi ziiver, dia- 16 Oct. 1909 „ 51* 2763 „ manten, andere delfstoffen, met uitzondering van petroleum en andere bitumineuse zelfstandigheden. 22. Sekajaml\a idem, tevens met 29 Nov. 1910 „ 43* 2851 „ (f uitzondering van l 3s zilver 23.SekajamIl)s 29 Nov. 1910 „ 44* 2778 „ 24. TampatSeanV idem 27 Mrt. 1902,, 16* 1091 „ 25. Patengahan f| idem 27 Mrt 1902 „ 14* 1921 „ 26. Padjinten l| idem 27 Mrt. 1902 „ 15* 2956 „ 27. Sambas Riv.J 5 Goud, zilver en an- 5 Febr. 1899 „ 3* +10 K.M. dere edele metalen. 140 rOELICHTING MIJNBOUWKAART OVERIGE EILANDEN ConcessieGewesten terreinen Delfstoffen Gouvern besluit Grootte Menado 1. Totok Goud, zilver, ko- 7 Mei 1897 No, 3 2328 H. A. per, lood, antimoon, nikkel, kobalt en bismuthertsen. 2. Polangko Goud, zilver, pla- 24 Dec. 1910 „ 45 2685 tina, zink, lood, koper, antimonium, nikkel, kobalt, bismuth en tin. 3. Dooèp Goud, zilver, zink, 24 Mrt. 1903 „ 14 227 lood, koper en ijzer en andere met die mineralen in samenhang voorkomende delfstoffen. 4. Goenoeng idem 24 Mrt. 1903 „ 15 285 „ Lama 5. Pagoeat Goud, benevens 28 Juli 1905 „ 29 2999 „ andere hiermede in samenhang voorkomende delfstoffen. ! i 6. Ilota Koper en samen- 26 Juli 1910 „ 14 I 845 „ hangende delfstoffen 7. Paleleh Goud, zilver, ko- 28 Juni 1897 „ 19 21289 „ per, lood, antimoon, nikkel, kobalt en bismuthertsen. I I i Ternate en On- „ • I derhoorigheden Batjan Alle delfetoffen 1881 No. 9*| 233450 H A. Het Transportwezen. In de gewesten Palembang en Westerafdeeling van Borneo, waar het transport van Gouvernements-reizigers veel te wenschen overliet, heeft het Gouvernement dit vervoer zelf ter hand genomen door de instelling resp. in 1907 en 1911 van den automobieldienst in Palembang en het Pontianak-riviertransport. De Gouvemements-autodienst van Palembang naar Benkoelen heeft sedert hare oprichting moeilijke jaren doorgemaakt, gedurende welke eerst groote verliezen werden geleden, voornamelijk door het gehalte van het mindere personeel, waaraan het materieel moest worden toevertrouwd. Thans schijnen die moeilijkheden echter overwonnen, en worden gunstiger exploitatie-cijfers verkregen, welke in het ondervolgende staatje zijn opgenomen. Tijdvak Winst Verlies Saldo 1907 tfm 1909 — / 57.240 — 1910 . 36.826 1911 „ 6.896 — 1912 ƒ 40.877 - _ 1913 „ 50.129 I - _ Totaal ƒ 91.006 ƒ 100.962 ƒ 9.956 verlies Op het oogenblik (uit. 1913) zijn er in het Palembangsche 14 personenwagens in gebruik, in het Benkoelensche (waarde dienst in 1912 aanving) 7, terwijl 32-tons vrachtwagens (2 in Palembang en 1 in Benkoelen) voor het goederentransport zorg dragen. De vervoersuitkomsten van 1911, 1912 en 1913—de jaren waarin feitelijk de dienst geheel geregeld ging—blijken uit achtervolgende opgave. 142 HET TRANSPORTWEZEN. 1911 1912 1913 aantal reizigers 1563 9971 20436 opbrengst reizigersvervoer f 23.146 f 78.976 f 134.768 opbrengst goederenvervoer „ 2.223 „ 16.377 „. 29.643 opbrengst postvervoer „ 18.000 „ 30.490 „ 30.370 diversen „ - „ 2.619 1.008 totaal opbrengst f 43.369 f 128.462 f 195.789 exploitatie-rekening „ 50.265 „ 87.586 „ 145.661 Saldo f 6.896 f 40.876 f 50.128 verlies winst winst Ultimo 1913 strekte het verkeer zich uit over 1074 K. M. en wel vanaf Moeara Enim naar Blimbing, Batoe Radja, Padang Boernai, Pagar Alam en Moeara Klingi, met de tusschenliggende plaatsen, en vanaf Benkoelen naar Moeara Klingi (verbinding dwars door), Moeara Aman en Padang Goetji. Vanuit Moeara Enim heeft de verbinding eenmaal 's weeks (vracht- of postdienst), vanuit Benkoelen tweemaal 's weeks (vracht- en postdienst) plaats, behalve naar P. Goetji, waarheen slechts eenmaal 's weeks 1 vrachtdienst rijdt. Nu, sedert einde 1913, de weg van Palembang naar Moeara Enim zoo goed als klaar is gekomen (Lorokweg), kunnen de auto's ook dit traject via Blimbing berijden, wat de gezonde ontwikkeling van dit bedrijf in de hand zal werken. In het Benkoelensche is naast den Gouvernements-dienst een particulier autovervoer tot stand gekomen, dat- daar in de mijnbouwstreek, eveneens op goede uitkomsten schijnt te kunnen bogen en in het vervoer door groote, voor personenvervoer ingerichte, vrachtwagens voorziet. Pl. 26. Gouvernements-rivierstoomers; Borneo. Auto-weg Palembang-Benkoelen. HET PONTIANAK-RIVIERTRANSPORT. 143 HET PONTIANAK-RIVIERTRANSPORT. Dit bedrijf voorziet sedert 1911 in het rivierverkeer tusschen Pontianak en Sintang en een enkele maal ook in het verkeer met hoogerop gelegen plaatsen. Het wordt uitgeoefend door een sleepboot met een huisboot, welke gezamenlijk in 1913 ongeveer 14000 zeemijlen aflegden, terwijl voorts eenige zoutprauwen zorgen voor het opvoeren van het Gouvernements-brikettenzout naar de bovenstreken. De exploitatie-rekeningen van het transport hebben tot dusverre vanaf het jaar 1911 nog steeds nadeelige saldi getoond (in 1913 ontvangsten f 20.246, uitgaven f 26.712, verlies f 6.466), doch waar het noodzakelijke Gouvernementspassagiers- en goederenvervoer anders toch door eene gesubsidieerde stoomvaartlijn zou moeten geschieden (subsidie geschat op + f 26.000 's jaars) zijn de uitkomsten van het bedrijf toch voordeeliger voor het Gouvernement. Het Zout-monopolie. Terwijl dit monopolie reeds in den Compagnies-tijd voor Java bestond, en onder Raffles nog verscherpt werd door den invoer der zoutpacht, bleef in vele streken der Buitenbezittingen de zoutaanmaak onbeperkt toegestaan. Toch is die industrie daar nimmer tot grooten bloei gekomen en bestond er in vèrscheidene gewesten een voortdurend te kort aan zout, waaraan door invoer van Gouvernements- en van Buitenlandsch zout tegemoet moest worden gekomen. Wordt er door den Inlander ook al hier en daar zout gefabriceerd (Atjeh, Nias, Celebes, Menado, Amboina, Timor, Bali en Lombok) zoo geschiedt dit meestal slechts voor eigen gebruik of voor den plaatselijken handel; bijna overal bepaalt men zich ertoe geringe hoeveelheden zeewater in ijzeren pannen te doen verdampen boven een houtvuur. Van eene geregelde uitgebreide zout-industrie kan feitelijk alleen sprake zijn in Zuid-Celebes, waar nabij Makassar, Takalar, Alloe (Djeneponto) en op Saleyer uitgestrekte zoutpannen zijn aangelegd, welke in den drogen tijd (Augustus, September en October) talrijke handen werk geven. Vanuit dit betrekkelijk kleine gebied wordt dan ook niet alleen geheel Celebes van zout voorzien, doch gaan ook groote hoeveelheden naar de Molukken en Portugeesch Timor, waar het overal een zeer gewenscht ruilartikel is (vroeger ook naar Singapore, Lombok, enz.). In het jaar 1813 werd vanuit de plaats Makassar alleen + 330.000 K.G. zout naar andere gewesten verscheept, terwijl het grootste deel van den uitvoer plaats heeft in prauwen uit de kleine kustplaatsen. Een mislukken van den zoutoogst hier, in een vochtig jaar, wordt dan ook gevoeld over geheel het oostelijk deel van den Archipel, waar de prijzen per pikol dan oploopen tot f 15 a f 25. In goede jaren kan de productie ongeveer geschat worden op 70 a 80.000 pikol, met een marktprijs van f 0,75.— f 6.— p. p. Voorts voorzien Bali en Lombok geheel, en Timor gedeeltelijk. in 't eigen verbruik. HET ZOUT-MONOPOLIE. 145 Wordt voor dit Oostelijk deel der Buitenbezittingen dus nog door de vrije industrie in de behoefte voorzien, op Sumatra en Borneo is dit slechts in zoo geringe mate het geval, dat in het meerendeel der gewesten op die eilanden de invoer van Gouvernements-zout noodig is. Alleen het Gouvt. Atjeh en Onderhoorigheden voorziet vrijwel in de eigen zoutbehoefte. Op beide eilanden is het Gouvernements-monopolie ingevoerd, met dien verstande, dat overal — behalve op de eilanden ten Westen van Sumatra, in Djambi, Atjeh en Riouw — de aanmaak van zout verboden is, terwijl de invoer, tegen betaling van invoerrecht, alleen toegelaten is in Sibolga, Baroes, Singkel, de haven Djambi, de havens en een deel der kust van Oost-Sumatra, Tandjoeng Pandan en de eilanden bewesten Sumatra. ZOUT-MONOPOLIE. De residenties Oostkust van Sumatra, Billiton, Djambi en Riouw voeren geheel, en Tapanoeli grootendeels, hun zout uit het Buitenland in, terwijl de overige 146 HET ZOUT-MONOPOLIE. gewesten afhankelijk zijn van de Gouvernements-zoutfabricatie. Hier treft men dan ook het eigenlijke monopolie in werking aan, waardoor het op Madoera gefabriceerde (of van Gouvernementswege ingevoerde uitheemsche) zout op verschillende wijzen in den handel wordt gebracht. Los zout wordt verkocht tegen den prijs van f 6.72 per pikol in Benkoelen, Banka en een deel der Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo; tegen ƒ6.— per pikol in Palembang en de Lampongsche Districten, terwijl de hooge transportkosten voor de boven-Mahakamstreken (verkoopplaats Long-Iram) de prijs op f 8.96 brengen. Voor industrieele doeleinden — d. i. voor het bereiden van gezouten visch — wordt dit zout tegen sterk verlaagden prijs verkrijgbaar gesteld (f2 — p. p.), doch eerst onbruikbaar gemaakt voor de gewone consumptie. Het in 1898 in zwang gekomen brikettenzout, dat de verkoop in kleine hoeveelheden mogelijk maakt, wordt op de Buitenbezittingen nog slechts verkocht ter Sumatra's Westkust, in Tapanoeli en West-Borneo, waar de kati resp. f 0.10 en f 0.08 kost. Het onder volgende staatje geeft een overzicht van de opbrengst van het Gouvernemënts-zout in die verschillende gewesten, welke in den loop der behandelde jaren van 1.550.000 gulden steeg tot 1.991.000 gulden. DE OPBRENGST VAN GOUVTS. ZOUT IN DE BUITENBEZITTINGEN (duizendtallen guldens) , SumTTTapan- Ben- Lamp. Mem- I Banka I W. afd. Z&™°- ^ Wk. oeli koelen Distr. bang Borneo Borneo 1903 / 479 — ƒ 77 ƒ 55 / 285 / 78 / 190 / 388 / 1.550 1904 , 471 — , 77 . 55 „ 272 „ 79 , 222 , 481 , 1.657 1905 » 486 — , 79 , 58 „ 324 , 80 i 233 „ 455 „ 1.715 1906 » 566 / 5 , 79 „ 63 „ 285 „ 85 „ 236 „ 444 , 1.763 1907 . 594 , 7 . 80 , 59 „ 316 „ 85 , 258 , 477 „ 1.876 1908 . 595 „ 10 . 84 , 62 •„ 305 „ 90 „ 272 j 472 | 1.890 1909 „ 609 „ 11 17 85 „ 60 „ 319 „ 91 , 301 , 496 , 1.972 1910 „ 674 „ 10 „ 88 „ 66 „ 322 „ 93 , 313 „ 511 , 2.077 1911 602 ,, 10 „ 87 ff ' 66 „ 309 „ 85 , 317 , 543 , 2.019 1912 l 638 „ 14 ff 70 „ 67 „ 282 „ 76 , 360 , 427 „ 1.924 1913 „ 664 14 , 79 . 61 „ 292 „ 81 . 333 „ 465 , 1.991 HET ZOUT-MONOPOLIE. 147 In 1913 bedroeg de hoeveelheid door het Gouvernement geleverde zout: Benkoelen: 12.000 picol Lampongsche Districten: 10.000 „ Palembang: 49.000 „ Z. en O. afd. van Borneo: 69.000 „ Banka: 12.000 „ Wester-afd. van Borneo: 42.000 „ Tapanoeli: 1.000 „ Sumatra's Westkust: 66.000 „ Totaal 261.000 picol zout, waarvan 67.000 picol briketzout van Madoera, terwijl 190.000 picol door het Gouvernement ingevoerd moest worden uit het Buitenland. Naast den invoer van Gouvernements-zout en van het op Celebes en elders gefabriceerde, moet jaarlijks nog eene aanmerkelijke hoeveelheid door particulieren uit het Buitenland geïmporteerd worden, voornamelijk via Singapore en Penang (ruim 8 millioen K.G.), uit Britsch-Indie, Siam" en China. In 1913 bedroeg die particuliere invoer voor alle gewesten der Buitenbezittingen ruim 11 millioen kilogram, op ongeveer 1 millioen na geheel uitheemsch fabricaat. Behalve deze groote hoeveelheid waren ruim 15 millioen K.G. benoodigd voor industrieele doeleinden, vrijwel geheel op Sumatra's Oostkust (groote vischzouterijen te Bagan si Api-Api) ingevoerd door den pachter. De totale invoer door particulieren (niet voor de industrie) was verdeeld als volgt: Atjeh 142.000 K.G. Sumatra's Westkust 70.000 „ Tapanoeli 1.570.000 „ Lampongsche Districten 24.000 „ (van Java) Oostkust-Sumatra 6.000.000 „ Transporteeren 7.806.000 K.G. 148 HET ZOUT-MONOPOLIE. Per transport 7.806.000 K.G. Riouw 947.000 g Billiton 301.000 „ Djambi 587.000 „ Menado 1.262.000 „ Amboina 170.000 „ Ternate 234.000 „ Timor 86.000 „ Bali en Lombok — Totaal 11.393.000 K.G. In ons eilandenrijk schiet de particuliere industrie dus tekort in de fabricatie van ruim 10 millioen K.G. zout, tot eene waarde van + f 570.000, ongerekend het zout voor industrieele doeleinden, terwijl + 11.400.000 K G. door het Gouvernement ten behoeve van het monopoliegebied eveneens moeten worden ingevoerd uit het Buitenland (voornamelijk Egyptisch en Arabisch zout). Het Departement van Financiën. De bronnen, welke de voornaamste inkomsten voor het Gouvernement opleveren, kunnen in vier hoofdgroepen onderscheiden worden, f. w.: A. Belastingen. B. Monopolies. - . C. Door het Gouvernement geëxploiteerde bedrijven. •D. Andere inkomsten. Eene bespreking van de inkomsten, verkregen uit de onder C. genoemde bedrijven, vond reeds eene plaats bij die van het Departement van Gouvernementsbedrijven, waaraan hunne exploitatie is toevertrouwd. ■ De onder D. genoemde inkomsten spruiten voornamelijk- voort uit de jaarlijksche vaste heffingen en cijnzen, door het Gouvernement uit hoofde van het souvereiniteitsrecht op den bodem gevorderd van alle concessies (c. q. vergunningen) tot landbouw, mijnbouw of bosch-exploitatie in het rechtstreeks bestuurd gebied en het aandeel daarin, voorzoover betreft de in de Zelfbesturen gelegen concessies. Bespreking dezer heffingen vindt plaats bij de betrekkelijke departementen. Bovendien zij hier nog gewezen op de steeds in belangrijkheid toenemende restitutie, door de Zelfbesturende landschappen, der uitgaven in het bijzonder belang dier gebiedsdeelen gedaan, welke als: „Bijdragen aan de landsmiddelen uit niet onder rechtstreeksch bestuur gebrachte landschappen", op de Indische begrooting onder de middelen voorkomt. Deze z. g. restitutie-post is uitvoerig besproken onder het hoofd „Landschapskassen." Men heeft getracht een denkbeeld te geven van de uitgaven en ontvangsten in ieder der gewesten gedaan gedurende de jaren 1904 en 1913, door eenvoudig de jaarrekeningen van de ontvangers van 'sLands kas voor ieder 150 HET DEPARTEMENT VAN FINANCIËN. gewest te totaliseeren, voorzoover betreft de ontvangsten en uitgaven ten bate en ten laste van de begrooting. Een zuiver beeld wordt daardoor niet verkregen, maar de cijfers kunnen wel de gedachten bepalen (Bijlage XXVII). Van de Belastingen en Monopolies geeft bijlage XXVIII een algemeen overzicht. De stijging gedurende het tijdvak 1904—1913 van de opbrengst van die middelen (gespecificeerd naar de middelen en de gewesten) blijkt daaruit voldoende. A. De belastingen zijn te verdeelen in directe en indirecte. Tot de directe behooren: 1. de personeele belasting (geheven sedert 1 Januari 1879, herzien en op dien grondslag geheven sedert 1 Januari 1908). St. 1908 No. 13. 2. de inkomstenbelasting (naar het jaarlijksch inkomen en voor rechtspersonen bovendien naar de jaarlijksche overwinst) St. 1908 No. 298, zooals het later gewijzigd en aangevuld is. 3. de landelijke inkomsten (zie onder Departement van Binnenlandsch Bestuur). 4. belasting op de bedrijfs- en andere inkomsten op de Buitenbezittingen: voor Vreemde Oosterlingen en eenige categoriën van Inlanders in de residenties Oostkust van Sumatra en Riouw en Onderhoorigheden. St. 1907 No. 183 j° 1914 No. 131; voor Inlanders (rechtstreeksche onderhoorigen) St. 1914 No. 130. 5. de verponding (St. 1912 No. 31 j° St. 1914 No. 111 en 235). 6. belastingen van verschillenden aard, die slechts in het een of ander gewest-worden geheven. Hiervan wordt de 1ste uitsluitend geheven van Europeanen en Vreemde Oosterlingen, de 2de hoofdzakelijk van Europeanen en rechtspersonen, terwijl de 3de geheel en de 6de voor 't grootste deel van Inlanders worden geheven. De 4e belasting wordt opgebracht door Inlanders en Vreemde Oosterlingen van hun jaarlijksch inkomen, terwijl de 5de ten slotte eene algemeene belasting is. De opbrengsten dezer belastingen over 1904—1913 blijken uit de hierachter volgende staten. BIJLAGE XXVII STAAT VAN DE ONTVANGSTEN EN UITGAVEN (IN GULDENS) BIJ DE ONTVANGERS VAN 'S LANDS KAS IN DE VERSCHILLENDE GEWESTEN DER BUITENBEZITTINGEN GEDURENDE 1904 EN 1913, TEN BATE EN TEN LASTE VAN DE BEGROOTING SUMATRA'S WESTKUST TAPANOELI BENKOELEN r ampok^ptttt nnsTRTOTFN pattvMraatp nt,„di . ~ ~ '" " ! 2 3 LAMPUWdbCHB DISIRICTEN PALEMBANG DJAMBI OOSTKUST V. SOMATRA ATJEH EN ONDERH. RIOUW EN ONDERH. BANKA EN ONDERH. HOOFDSTUK ■ ■ — ■ ë 6 7 8 9 10 Qnt^"gsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven JUSÜtie26-79° 5°8'986 L58° 45'°" 1-731 65-839 5-65 ^ »-386 128.739 828 40.801 13.341 232.098 5.338 I 10^ 7o 2^7 3^ 3^7 MnanCiën 1-261-658 24°-444 187'913 14057 358-500 37'265 308-63b 37.792 2.539.760 129.201 81.164 33.462 5.655.247 276.212 1.308.228 107.357 840.466 38 643 497 957 26 416 Binnenlandsch Bestuur . . . 1.241.666 1.358.928 636 213.413 6.321 150.260 6.774 120.553 17.129 343.144 124 244.121 115.453 1.269.999 30.891 427.724 253 354 209 1 634 128 872 Onderwijs en Eeredienst . . . 760.575 1.769.879 2.300 94.741 84.143 53.318 55.451 16.980 290.431 65.135 48 6.326 5.578 100.799 9.860 121.068 1.126 227 24 163 632 3 950 473 Landbouw, Nijverheid en Handel — — _ — ' Burgerlijke Openbare Werken . 286.164 1.223.806 H5.067 196.026 97.306 165.608 115.508 142.716 392.365 337.436 151.919 26.948 482.553 906.969 8.983 301,46 90^430 30^031 77^58 Gouvernements Bedrijven. . . — — °°rl0g227'192 1-906,903 2.926 269.447 176 110.774 200 38.421 5.963 838.939 261 ,9l471 i», 57^628 394X264 7.7^493 _21, 67s09 ^76, 13735„ **"3042 ,8MW 220 * "8 M» U» 77.072 42, 22.429 33.960 83.394 6.417 1.074.620 U76 60892 369 6 1 Plaatselijk Zelfbestuur.... _ — _ _ _ _ w' dby lb-b41 Regeering en Hooge Colleges. . — — — Gewestelijke Totalen | 3.807.087 j 7.137.624^310.642 | 834.684^ 548.355 | 586.383 [ 492.134 ~398.862 [ 3.264.835 j 1.919.666 234.765 j 1.166 558 j 6.308.323 | 3.442.099 1.759.681 | 9.893.065 935.088 | 586.805 703.289 I 4.374.803 JUSÜtie36-°61 476-559 2'661 56-157 6'614 "-506 " 13-860 53.946 33.400 101.598 2.414 17.654 248.702 706.643 15.849 125.724 8.233 32^)7 5^T '-255-309 432-715 754583 47'975 76L519 76'441 ^ 7°'319 --^.8«9 210.058 494.130 54.838 14.882.775 822.011 2.237.380 295.514 1.788.453 128.979 1 830 844 94 136 Binnenlandsch Bestuur. . . . 35.304 855.285 4.634 224.563 6.874 409.277 13.040 361.931 14.226 434.287 4.666 202.965 82.233 1.629.858 19.157 817.030 357.251 595 401 " 979 30140 Onderwijs en Eeredienst . . . 98.131 643.715 4.428 288.011 8.157 105.599 6.285 51.172 14.919 177.958 806 14.372 26.543 350.064 25.274 306.633 2.839 45 341 9 221 60 832 Landbouw, Nijverheid en Handel 3.029 63.506 111 12.882 8.325 22.133 83 4.518 3.086 94.198 4.181 7.028 132.584 39.553 36.901 208 779 145 ' 66 '90. 6 Burgerlijke Openbare Werken . 37.007 1.753.913 670 400.097 2.022 675.869 813 196.518 4.673 717.447 30 245.827 18.948 3.055.268 11.249 1.021.553 2.215 112 896 2 075 303 287 Gouvernements Bedrijven. . . 940.577 2.216.618 75.856 41.086 706.558 355.125 672.590 2.060.483 2.110.176 1.599.283 151.778 154.029 300.690 232.893 308.178 126.090 143.219 6 776 578 033 8 386 401 "°rIOg42-°36 L 063.011 718 157.644 200 57.648 1.691 71.115 1.264 179,87 288 92.718 667 555.128 804.858 5,60.594 156 9050 < MariQem80° 156"063 4278 6-309 170 6 121 3.344 5.612 89.630 76.990 532 24.829 107,18 130.297 18.592 323.239 23,27 160 613 Plaatselijk Zelfbestuur. ... — 7.228 _ — oa iw.oid /.22b 18.873 ~ — — — — 36.79o — — _ 430.335 — — _ _ _ Regeering en Hooge Colleges . — — — ____ Gewestelijke Totalen 4,652,54 7.668.613 | 844.939 1 234.724 1.500 439 | 1.807.719 | 1.264.899 2.875.614 j 5.229,93 | 3.628.901 658.825 | 814.260 | 15.800.260 | 7.952.050~ | 3.477.438 | 8.385.326 2.325.938 j 1,73.472 1^8 9^7 RTTTTTiim WESTERAFDEELING VAN ZUIDER-EN OOSTERAFDEE-" ". \ " 11 B0RNE0 L[NG VAN BORNEO CELEBES EN ONDERH. MENADO AMBOINA TEKNATE TIMOE EN ONDERH BALI EN LOMBOK HOOFDSTUK !2 12 ü 15 16 17 18 19 TOTALEN 0"tTa°ë"te° "i'S»"»' Ontvangsten Uitgaven 0,itv„ngste„ Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven Ontvangsten Uitgaven pïCenjz £2 45150 10020 I08'459 ' "-911 22M12 7'3M 62091 ^ 98'121 M29 28''49 2942 27 0" 7'84° 86053 137.164 1.892.317 T \\™? 578 73'5°2 '-268'406 1627M 662441 96921 798'376 39 202 322'211 1IM65 1M'923 2"9° 58.225 10.57! 274021 42038 17 553 841 1526051 B.nnenlannscn Bestun, . . . 2.786 19.054 587 386.001 4.968 941.558 215.98! 407.503 73.828 372.9,3 8.125 210.429 25.353 194.231 ,73 111.298 416 186 170 34 2 8 4 4 z:z::;:~^ ™ r nr ™* r84 »r r l2r ™ *r 2-590 r7 901 r _,2° ir = = ^rr^r*": rr r t t t rr r* t1 ur rr r* r* ~ r° ™a "r sma M2 Ma2::::43 2SZ >z 3Z! "2 "9-508 8-725 338997 169 l8a201 4-730 614360 422 42140 734 ™» 181 ^z*» P,aatse„iaZeltbest„„r: ' Z. _ _ _ z T' z^ t J" ^ 246 162 M« 157.626 1.735.585 Regeering en Hooge Colleges. . — — — — Gewestelijke Totalen 477.036 JIO^ J^I^QtJ _977.^ 2.121,78^2.399.250 857.95, 1.653,77 j „07.904 ,.361,55 [ 535.350 | 1.698,52 217.549 [ "^oT 6,220 j 296,92 | 883,57 [ 449.658 25.816.743 e— :::::::: 10™ 7^ 'zi ,2?, u9-048 22-696 35l679 i2"45 74-3so 8'619 i5i-ei2 7-49° ^ ^ ^ 2,35,2. Binnenlandsch Bestuur. ... ' 6 872 166 290 Ïo 279"192 3'°31"455 34°91 L38°-144 3°2-534 875"589 I 23°-16° 334'869 35963 333-°95 45"356 2'211'744 215-6^ 43.498.350 3.875,04 Onderwijs en Eeredienst . . . . 1553 17 350 7^ Tl U67'2" 895'°73 269,305 16L66° 1L581 45°'387 248'666 194484 37L133 426""4 1-057-460 1-003-299 10-432'529 Landbouw, Nijverheid en Handel 15.362 10 715 ' n 43 6 o Ü 19'71& 263-45° 29>513 646"447 18'191 447"72° 2'291 6&-325 ^ ^ 4J°5 6°-°25 ^ 3-909'967 Burgerlijke Openbare Werken 1.010 143.954 535 ^ 9Z1 ^ U"'m ^ ^ 37'56° 6-859 4528 120 48 38'732 2'808 ^5.522 273.258 696,38 Gouvernements Bedrijven. . . 410.007 17,50 694 6 54 605 1 78 469 2 0 W ' ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ Oorlog. . . 175 5 ™: 1,78 f69 292'°64 13'8Ü4 258-374 62°-337 81'229 398-ÖO 74.342 250.715 6.655 308.953 41,28 774.626 49,51 11,45.091 16.054.681 Marine. ....[. \ \ [ 3,94 4,60 ,706 162.76 17 8 06 204 i6s 896 ' Z 019 ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ *™ ^ ™™ Plaatselijk Zelfbestuur - lr727 56"219 23'454 23L451 9'523 53-556 ^ 91-173 1-010 44.847 860.811 1.882.451 — — 28 876 Regeering en Hooge Colleges — — — — — _ — 503.234 . ' ~ ~ ~ - — — - 277 - _ _ 447 Gewestelijke Totalen 1.459.583 373.383 2.822.665 1.707 709 4 959 191 9 7i8ztf,f> , „ c i i ~ — 4-^9-507 5-263.420 2.334.794 1.933.270 1.381.790 2.633.487 858.831 513.004 1.020.560 1.415.977 4.078.131 2.086.703 61.571.915 I 63.457.823 61.571.915 8161 V06\ £i6i HET DEPARTEMENT VAN FINANCIËN. 151 Van de indirecte belastingen zijn de voornaamste: I. de in- en uitvoerrechten; II. de accijnzen op petroleum, lucifers en tabak (Borneo); III. de verpachte middelen; IV. de haven- en ankeragegelden; V. de slachtbelasting en VI. de zegel- en successierechten. De opbrengst der drie eerstgenoemde wordt in de hierachtervolgende staten weergegeven. Aan het heffen van invoerrechten is de gedachte aan protectie ten eenenmale vreemd. De heffing is zuiver fiscaal. Behalve een ruim dertigtal artikelen, voor - het meerendeel Archipelproducten van Inlandsche herkomst, welke geheel vrij zijn, worden alle andere artikelen belast met een recht van 6—12 %. De verpachte middelen gaven tot dusverre als voornaamste inkomst de pachtsommen voor de pandhuizen ') en voor het houden van dobbelspelen (thans nog slechts bestaande in Atjeh en Onderh., Oostkust van Sumatra, Riouw en Onderh., Billiton en "Westerafd. van Borneo) en die voor den verkoop van gedistilleerd 2) en van sagoweer (alleen werkende te Makassar, Amboina en Banda.) Eene hoogst belangrijke bijdrage levert voorts de pacht van den verkoop van zout in de residentie Oostkust van Sumatra, voortspruitende uit het hier door het Gouvernement gehandhaafde zoutmonopolie, zonder dat het tot den verkoop van eigen zout is overgegaan. Onderstaand staatje geeft de inkomsten weer, welke van 1904 —1913 uit deze vier verpachte middelen in de geheele Buitenbezittingen zijn ontvangen. I1904 1905 1906I1907 1908 1909 1910 1911I1912 1913 1914 IN DUIZENDTALLEN VAN GTJLDENS j Dobbelspelen ..... 771 808 806 795 1025 1096 1140 1140 1088 1049 1084 Gedist. en andere sterke dranken 522 517 513 512 487 493 502 504 517 506 I 544 Zout 143 163 163 181 202 212 355 402 348 451 484 Pandhuizen 152 163 163 174 177 186 195 200 224 242 276 ') Bestaande in de verschillende gewesten der Buitenbezittingen, except de residenties Riouw en Onderh., Menado. Amboina, Ternate en Onderh., Timor en Onderh. en Bali en Lombok, waar de uitoefening' van het pandhuis bedrijf niet aan pachters, maar aan licentiehouders is toegestaan. s) Sedert 1 April 1915 afgeschaft in de meeste gewesten der Buitenbezittingen en thans nog bestaande in Billiton, Djambi, Riouw en Onderh. en in het tolvrije gedeelte der residentie Oostkust van Sumatra. In Billiton, Djambi en het op den vasten wal gelegen gedeelte der residentie Riouw en Onderh. wordt de pacht met ingang van 1 April 1916 afgeschaft. 152 HET DEPARTEMENT VAN FINANCIËN. B. De monopolies, welke het Gouvernement zich heeft voorbehouden, omvatten de fabricage en den verkoop van opium en zout, waarvan het eerste over vrijwel den geheelen Archipel van kracht is verklaard, het laatste alleen over een deel van Java, Sumatra en Borneo. Van beide artikelen heeft het Gouvernement thans zelf zoowel den verkoop in het klein op zich genomen (behalve ter Oostkust van Sumatra) als de fabricage, welke onder algemeene leiding van het Departement van Gouvernementsbedrijven staat (Opiumfabriek te Batavia; zoutfabrieken op Madoera). DE OPIUMREGIE. Reeds vanaf 1676 was de O. I. Compagnie geïnteresseerd bij het verbruik van opium op Java, doordat zij toen het uitsluitend recht van den invoer in het geheele Mataramsche rijk verkreeg. Dit begin van een opium-monopolie werd geleidelijk uitgebreid, terwijl door zware straffen de sluikhandel in dit genotmiddel werd tegengegaan. Toen later hoogere beginselen de regeeringsdaden beïnvloedden en denkbeelden tot beperking van het misbruik geopperd werden, kwamen deze weldra in botsing met de geldelijke belangen van hen, die in de eerste plaats voordeel trokken van een zoo hoog mogelijk opiumverbruik. Dit warende pachters, die tegen zware geldsommen van het Gouvernement het recht hadden overgenomen tot détailverkoop, terwijl de Regeering sedert 1833 weder het monopolie van den invoer en den verkoop in het groot (van de pachters) aan zich had getrokken. Vóór dien tijd waren op het monopolie herhaalde inbreuken toegelaten, tot groot nadeel van de in die jaren reeds zoo berooide schatkist. Toch werden ondanks dien tegenstand van de zijde der pachters ook reeds tijdens het pachtregime meerdere mislukte pogingen gedaan om het opiumverbruik tegen te gaan, zij het dan ook zonder al te groote verliezen voor de Gouvernements-inkomsten. Vermindering van het opiumverbruik trachtte men te verkrijgen door verhooging van den leverantieprijs aan den pachter en beperking der hoeveelheid verstrekte opium, welke beide maatregelen slechts ten gevolge hadden, dat de sluikhandel reusachtige afmetingen aannam. Pas in 1893 vond men het juiste spöor. In dat jaar werd, bij wijze van proef, op Madoera de pachter uitgeschakeld en nam het Gouvernement zelf DE OPIUMREGIE. 153 de bereiding en détailverkoop (opiumregie) op zich. Deze proef gaf zeer gunstige resultaten, zoodat die regeling sedert over den geheelen Archipel is ingevoerd, terwijl in April 1913, met de vervanging der opiumpacht in Atjeh door de regie, het laatste bolwerk van het hoogst verderfelijke pachtstelsel is verdwenen. Op de Buitenbezittingen werd een aanvang gemaakt met de invoering der regie op Lombok in 1897, weldra gevolgd door de invoering in de Lampongsche Districten (1902). Daarop volgden in: 1905 Sumatra's Westkust, Tapanoeli, Benkoelen en Ternate en Onderhoorigheden (alleen de plaatsen Ternate en Laboeha). 1906 ,||. Palembang, Djambi en Banka. 1907 Celebes en Onderhoorigheden en Menado. 1908 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo en Bali. 1909 Billiton, de Westerafdeeling van Borneo en Timor'en Onderhoorigheden. 1910 Amboina en Onderhoorigheden. 1911 Riouw en Onderhoorigheden. 1912 Oostkust van Sumatra. 1913 Atjeh en Onderhoorigheden. Opmerkelijk was het dat bij bijna iedere invoering der regie wederom een plotselinge stijging van het debietcijfer viel waar te nemen, zonder dat de praktijken tot debietvermeerdering werden toegepast, waarvoor de pachters zoo berucht waren. Het waren voornamelijk de inkomsten, getrokken uit het ontduiken van het Gouvernements-monopolie, welke thans de schatkist ten goede kwamen. Zoodoende verkreeg men, ondanks de toenemende beperking van het opiumverbruik en ondanks het tegengaan ervan in nog „onbesmette" streken, de buitengewone vermeerdering der opbrengst, uit achtervolgend staatje blijkend, welke de opiumregie tot eene der voornaamste bronnen van inkomst van het Gouvernement maakt. 154 DE OPIUMREGIE. Pacht Regie Buitenbezittingen 'S^ta?1 JN. 1. 1903 4.278.000 72.000 4.350.000 11.774.000 1904 4.439.000 87.000 4.526.000 14.663.000 1905 4.436.000 277.000 4.713.000 15.814.000 1906 4.136.000 859.000 4.995.000 16.349.000 1907 3.692.000 1.518.000 5.210.000 17.969.000 1908 3.694.000 2.174.000 5.868.000 19.251.000 1909 3.589.000 2.718.000 6.307.000 19.603.000 1910 3.466.000 3.266.000 6.732.000 21.174.000 1911 3.053.000 4:000.000 7.053.000 23.261.000 1912 636.000 7.692.000 8.328.000 30.388.000 1913' 159.000 10.729.000 10.888.000 34.978.000 1914 — 11.709.000 11.709.000 | 34.987.000 Door deze regeling der opiumregie is de Regeering erin geslaagd zich de absolute controle over het gebruik van dit genotmiddel in elk onderdeel van den Archipel.te verzekeren en daardoor in staat de beperking van het opiummisbruik krachtiger in de hand te werken dan vroeger mogelijk was bij den voortdurenden verbruiksprikkel, welke van de pachters uitging. Die contróle strekt zich uit over het geheele gebied der regie, dut is dus geheel Insulinde, behalve in het grootste deel der residentie Ternate en in eenige streken der residentie Amboina, waar de regie wel is waar nog niet is ingevoerd, doch invoer en bezit van opium totaal verboden is, behalve dan in de plaatsen Ternate en Laboeha (Batjan), waar enkele verkoopplaatsen der regie zijn opgericht voor het plaatselijk verbruik. Het niet-invoeren der regie in verband met het invoerverbod is een rigoureuse beperkingsmaatregel, om de Alfoersche bevolking dier residentie, welke tot dusverre opiumvrij is, niet tot opiumgebruik te brengen. In de overige deelen van den Archipel, gaat de Regeering van hetzelfde standpunt uit en laat geen opium toe in streken, waar het verbruik tot dusverre onbekend was gebleven, terwijl daar, waar dit niet meer het geval was, een fijn-genuanceerd stelsel van toelating is ingevoerd, dat bedoelt het verbruik te beperken tot die kringen, waar het reeds gewoonte was geworden. Zoodoende ontstond de verdeeling van den Archipel in: DE OPIUMREGIE. 155 a. Verboden kringen: d.z. streken, waar zonder eenig voorbehoud het opiumverbruik verboden is. Een nauwgezet nagaan van liet verbruik heeft het mogelijk gemaakt, deze verboden kringen zelfs tot in onderdeelen van assistent-residenties vast te stellen, zoodat meermalen in enkele districten het opiumverbruik bestaat en in de rest der afdeeling verboden is. b. Streken, waar het verbruik slechts in beperkte mate toegelaten is, dus waar de verbruikers daartoe eene vergunning van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur moeten hebben, het z g. licentie-stelsel, In dit licentie-stelsel bestaat nog een gradueel onderscheid, waardoor men van een beperkt en een onbeperkt licentie-stelsel kan spreken. In streken, waar het onbeperkte licentie-stelsel bestaat, kan iedereen, van welken landaard ook, eene vergunning bekomen, terwijl in de streken met een beperkt licentiestelsel, welke de overhand hebben boven de vorige, meestal het verbruik voor de inheemsche bevolking en soms voor alle Inlanders, verboden is en voor de rest slechts op vergunning is toegelaten. Dit stelsel is ingevoerd in streken, waar naast de nog niet tot opiumgebruik gekomen inheemsche bevolking, een vrij groot contingent der inwoners, meestal Vreemde Oosterlingen, het genotmiddel reeds leerde gebruiken. Zoo is in bijna geheel Borneo, Banka en een groot deel van den Oostelijken Archipel het beperkte licentie-stelsel van kracht. Enkele streken zijn er, waar het verbruik wel voor de inheemsche bevolking verboden, doch overigens zonder vergunning toegelaten is voor«de overige bewoners (Pontianak, Balikpapan). Eene verdere uitzondering op dit stelsel wordt meestal ook gemaakt voor bepaalde, door het Gewestelijk Bestuurshoofd aan te wijzen, ondernemingen, in het licentie-gebied gelegen, doch aan wier werkvolk het verbruik zonder licentie is toegestaan. Meestal werd deze uitzondering gemaakt op voorstel der Gewestelijke Bestuurshoofden, met het oog op den economischen toestand van het gewest, teneinde het in de Buitenbezittingen zeer moeilijk op te lossen werkliedenvraagstuk niet nog moeilijker te maken. Ten slotte bestaat er voor beide soorten van het licentie-stelsel eene nog grootere beperking in die streken, waar het z. g. „afloopend" werkt, d. i. dat de vereischte vergunningen slechts mogen worden uitgereikt aan hen, die op het oogenblik van invoering der regie reeds bekend stonden als schuivers, zoodat met het geleidelijk verminderen der vergunningen, de landstreek meer en meer het karakter eener verboden kring aanneemt. 156 DË OPIUMREGIE. c. De gebieden, waar het opiumverbruik reeds van oudsher eene ingekankerde volksgewoonte moet heeten en het verbruik dus niet meer aan beperkingen onderhevig kon worden gemaakt. Het bijgevoegde kaartje der opiumregie, Bijlage XXLX, met den daarbij behoorenden gewestelijken staat, geeft een voldoend overzicht van de verdeeling en ligging dezer verschillende categoriën van opiumgebruik. In ieder dezer landstreken streeft de regie er voorts nog naar, om door geleidelijke vermindering van het aantal verkoopplaatsen het misbruik maken van opium te bemoeilijken. Deze geleidelijke beperking kan velen nog niet bevredigen, die de snelle en absolute uitroeiing van het opiumgebruik in hun program hebben opgenomen (de anti-opiumbond, oprichter Dr. E. B. Kielstra). Een der meest gezaghebbende woordvoerders dezer partij is het lid der Eerste Kamer H. van Kol, die in eene brochure „Weg met het opium!" (1913) vooral de moreele zijde van het vraagstuk naar voren schuift en wijst op den verderfelijken invloed van het heulsap. De hoofdredacteur van het Soerabaiasch Handelsblad, de heer M. van Geuns, wierp zich medio 1914 in eene serie zakelijk gestelde artikelen „Weg met het opium?" op, als bestrijder van deze zienswijze en als verdediger van het Gouvernements-régime. Inderdaad schijnt de noodlottige werking van opium op lichaam en ziel, welke velen vanouds tot bestrijding bracht, overdreven te zijn voorgesteld; bij matig gebruik blijft de nadeelige invloed nog beneden dien van alcohol. Het gevaar*dat, indien de Regeering inderdaad tot algeheel verbod van opium overging, de Inlander bevrediging zou zoeken in het gébruik van alcoholische dranken, zooals in de „opiumvrije" Molukken reeds gewoonte is, schijnt verre van denkbeeldig. Dan zou het veranderen van den, onder scherp toezicht gehouden „opiumvloek" in een veel moeilijker te contróleeren „alcoholvloek'' bijna zeker zijn en een resultaat bereikt worden, tegengesteld aan de verheffing van den Inlander, welke de goedbedoelende opiumvijanden met de uitroeiing van het „heulsap"' hopen te verkrijgen. J. C. Baud „Proeve van eene geschiedenis van den handel en het verbruik van opium in Nederlandsch-Indie". Bijdragen Taal-, Land- en Volkenkunde Ned.-Indië, 1853, I. DE OPIUMREGIE. 157 Brereton, The truth about opium, 1882. J. B. W. Wiselius, De opium in Nederlandsen- en Britsch-Indië. M. van Geuns, De opium-cultuur in Nederlandsch-Indië, 1903. Zegers, Het opium-vraagstuk in Ned.-Indië. Report of the Straits-Settlements and P. M. States, Opium commission, 1907. Dr. E. B. Kielstra, Over verboden Kringen. Handelingen van het Indisch Genootschap 1908/1909, pag. 164. Dr. Bervoets, Het alcohol-gevaar in tropisch Nederland, 1908. Report of the International Opiumcommission, Shanghai, 1909. Dr. Hulshoff Pol. Opium en alcohol als oorzaken van krankzinnigheid. Indische Gids, 1910. Colyn, Handelingen 2de Kamer St. Gen. 1910/11, pag. 229. H. van Kol, „Weg met het opium!" 1913. M. van Geuns, „Weg met het Opium?" 1914. Conférence internationale de 1'opium; la Haye 1911—1912. TOELICHTING OP DE KAART VAN DE OPIUMREGIE. 1. Sumatra's Westkust. Het opiumverbruik is overal geheel verboden, met de volgende uitzonderingen: a. Het verbruik is vrij in de hoofdplaats Padang en Emmahaven, in de afdeelingshoofdplaatsen Priaman, Loeboek Aloeng (gedeeltelijk), Fort de Koek, Padang Pandjang, Sawahloento en Fort van der Capellen; voorts in de afdeeling Painan (uitgezonderd in de onderafdeeling Indrapoera en het district Batang Kapas), in de larassen Kota nan IV en Kota nan Gadang der afdeeling L. Kota en op de eilanden Tello, Sigata en Simoek: b. Een afloopend licentie-stelsel heerscht in de onderafdeeling Indrapoera en het district Batang Kapas, in de onderafdeeling Priaman en 158 DE OPIUMREGIE. 2. Tapanoeli. 3. Benkoelen. 4. Lampongsche Districten Kajoe-Tanam, in de plaatsen Solok en Ajer Bangis en in de larassen der afdeeling L. Kota; Goegoe, Loeboek Bertingkap, Moengkar, Sarilamak, Soengai Baringin, Soeliki en een deel van Kota Lawas. Dit licentie-stelsel is niet afloopend voor werklieden bij 's Lands werken en op de ondernemingen en voorts in gevallen, waarin het Hoofd van Gewestelijk Bestuur dat noodig oordeelt voor het belang van immigratie of handel. Het verbruik van opium is vrij, met de volgende uitzonderingen: o. Een afloopend licentie-stelsel bestaat in Baroes, Samosir, Daïri-landen, in de tot de onderafd. Hoogvlakte van Toba behoorende hoendoelan's: Narboen, Si Manoelang, Dolok Sanggoel, Bonan Dolok, Si Hikit, Hoeta Djoeloe, Sanggaran en Parmonangan; b. het is geheel verboden in het overige deel der onderafdeeling Hoogvlakte van Toba en in de onderafdeelingen Habinsaran, Toba en Silindoeng. a. Het verbruik is vrij voor personen, niet tot de inheemsche bevolking behoorend en gevestigd ter hoofdplaats Benkoelen of werklieden zijnde op bepaald aan te wijzen ondernemingen; b. overigens is een afloopend licentie-stelsel van kracht in de geheele residentie, met gelijke uitzonderingen voorzoover betreft het afloopend karakter, als voor Sumatra's Westkust onder b. vermeld staan. a. Als bij Benkoelen sub a. vermeld staat, voor Telok Betong, Tandjong Karang en bepaald aan te wjjzen ondernemingen. DE OPIUMREGIE. 159 5. Palembang. 6. Djambi. 7. Riouw en Onderh. 8. Oostkust van Sumatra. b. als Benkoelen sub b. a. Als sub a. hierboven, voor een deel der hoofdplaats Palembang en bepaald aan te wijzen on dernemingen. 6. als hierboven sub b. Het verbruik is in het geheele gewest verboden, met uitzondering van een afloopend licentie-stelselvoor personen, niet tot de inheemsche bevolking behoorende, in de plaatsen Djambi en Moearo Sabak en op bepaald aan te wijzen ondernemingen. Het verbruik is vrij, met uitzondering dat: a. Het licentie-stelsel heerscht in Boven-Indragiri, met vrij verbruik voor niet-inheemsche werklieden op bepaald aan te wijzen ondernemingen; b. het geheel verboden is in de tijd. onderafdeeling Kwantan-districten. Het verbruik is vrij, met de volgende uitzonderingen : a. In de onderafdeeling Karo-landen en de landschappen Dolok, Poerba en Si Lima Kota ; b. In de onderafdeeling Rokan en Kampar Kiri en in de landschappen Tapoeng kanan en Tapoeng kiri, met dien verstande, dat: in de onder a. genoemde streken een afloopend licentiestelsel heerscht (vrij verbruik op het gebied der ondernemingen Bandar-Negri en Silaudoenia). In de onder b. genoemde landstreken is het gebruik alleen toegelaten voor niet-inheemsche werklieden op bepaald aan te wijzen ondernemingen, terwijl het voor alle werklieden op ondernemingen en bij Landswerken toegelaten is op licenties. 160 DE OPIUMREGIE. 9. Atjeh en Onderhoorigheden. Het verbruik is vrij, met uitzondering, dat: a. het geheel verboden is in de onderafdeeling Serbodjadi; b. een afloopend licentie-stelsel heerscht in de tijd. onderafdeeling Gajo-Loeos, met uitzonderingen als voor Sumatra's Westkust sub b. genoemd. 10. Banka. Het verbruik is geheel verboden, met uitzon¬ dering dat: een afloopend licentie-stelsel bestaat voor niet tot de inheemsche bevolking behoorende personen. 11. Billiton. Geheel onder een afloopend licentie-stelsel. 12. Westerafdeeling van Borneo. Het verbruik is in de geheele residentie ver¬ boden voor de Dajaksche bevolking. Voor andere personen bestaat een afloopend licentiestelsel, met de uitzonderingen als bij Sumatra's Westkust sub b. Deze licenties zijn niet noodig voor de Chineesche bevolking der afdeeüng Sambas en der onderafdeelingen Pontianak en Mampawa en voor niet-inheemsche werklieden op bepaald aan te wijzen ondernemingen. 13. Zuider- en Oosterafdeeling van Als bij de Westerafdeeling van Borneo; het Borneo. verbruik is vrij voor de niet tot de inheemsche bevolking behoorende bewoners der Mahakamdelta (onderafdeeling Samarinda), der onderafdeeling Balik-Papan en van het eiland Tarakan en verder voor niet-inheemsche werklieden op bepaald aan te wijzen ondernemingen. 14. Celebes en Onderhoorigheden. Het gebruik is geheel verboden, met uitzon¬ dering dat: a. het geheel vrij is in de plaatsen Makassar, Bantaeng, Sandjai, Benteng (Saleyer) en Madjene. DE OPIUMREGIE. 161 b. dat een afloopend licentiestelsel heerscht in de districten Balotji (onderafd. Pangkadjene), Tjamba, Malawa, Laija, Gattarang matinggi, Tjenrana, Tanralili, Soediang en het Z. O. deel der distr. Maros en Toerikale (alle in de onderafd. Maros); in de afd. Bantaeng, in de onderafd. Barroe en Tanete, met het W. deel van de afdeeling Bone; in de onderafd. RantePao, Makale, Pinrang en Enrekang en in de landschappen Sidenreng en Rappang; in de geheele afd. Mandar. 15. Menado. a.Het gebruik is geheel vrij in de afd. hoofdpl. Donggala (Midden-Celebes) en het gebied der mijnbouw-Mij. Totok; b. Een afloopend licentiestelsel heerscht in de afdeelingen Menado, Amoerang, Tondano, Gorontalo en Midden-Celebes, behalve de sub a. c. d. en e. genoemde uitzonderingen. c. Het is toegelaten zonder vergunning aan personen, niet tot de inheemsche bevolking behoorende, ter hoofdplaats Menado, terwijl het daar verboden is voor de inheemsche bevolking. d. Het is verboden voor de inheemsche bevolking der afd. Gorontalo, behalve in de plaatsen Gorontalo en Soemalata, die onder b. vallen. Het is geheel verboden in de afdeelingen Sangi- en Talaudeilanden en Bolaang Mongondou, in het landschap Moöetong en in de onderafd. Bwool, uitgezonderd in de laatste onderafd. voor niet-inheemsche werklieden op bepaald aan te wijzen ondernemingen, voor wie het verbruik vrij is. 162 DE OPIUMREG-TE. 16. Ternate en Onderh. De regie werkt alleen op de plaatsen Ternate en Laboeha, waar het verbruik vrij is. In het buiten het regiegebied vallend overige deel der residentie is de opuiminvoer verboden. 17. Amboina en Onderh. Het verbruik is verboden met uitzondering, dat a. een licentiestelsel (afloopend voor de inheemsche bevolking, niet afloopend voor anderen) bestaat voor niet tot de Alfoersche bevolking behoorende personen ter hoofdplaats Amboina, Kajeli, Djikoe-merasa, Banda-groep en in de onderafd. Waroe, Ceram-laoet, G-oram en Aroeeilanden; b. een licentiestelsel bestaat voor niet tot de inheemsche bevolking behoorende personen in de voormalige onderafd. Kajeli (tijd. onderafdeeling Boeroe). 18. Timor en Onderhoorigheden. Het verbruik is verboden met uitzondering a. dat het vrij is op het eiland Soembawa; b. dat een licentiestelsel heerscht in de plaatsen Koepang, Atapoepoe, Waingapoe en Enden; en in de geheele residentie voor personen niet tot de inheemsche bevolking behoorend; c: dat een afloopend licentiestelsel bestaat in de geheele residentie (uitz. b. en a.) voor Endehneezen. 19. Bali en Lombok. a. Het verbruik is geheel vrij op het eiland Bali. b. Het is geheel verboden op het eiland Lombok, met uitzondering van de plaatsen Ampenan, Laboean Hadji en een deel der plaats Lombok waar een afloopend licentiestelsel bestaat voor personen, niet tot den Balischen of Sasakschen stam behoorend. KAART DER OPIUM-REGIE OP 1 JAN. 1915. Bijlage XXIX. 163 OPBRENGST DER VOORNAAMSTE MIDDELEN IN DE VERSCHILLENDE GEWESTEN IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 Sumatra'sWestk. 2728 3542 4505 2098 3148 1885 2155 2122 2467 2682 2882 Tapanoeli. . . 169 166 197 265 287 441 664 621 713 784 821 Benkoelen . . 290 337 384 450 490 519 550 599 660 682 686 Lamp. Distr. . 282 302 323 352 353 343 327 352 402 451 483 Palembang . . 2521 2484 2699 2507 2485 2101 2173 2488 2528 2685 2865 Djambi ... _ _ — 142 172 353 372 421 429 468 484 Oostkust van Sumatra . . 5299 5452 5783 6400 7182 8523 8212 8774 8699 9330 12227 Atjeh en Ond. . 973 1293 1375 1457 1472 1428 1366 1697 1936 2007 2155 Riouw en Ond. . 837 844 833 836 848 855 869 916 891 1157 1374 Banka en Ond. . 476 471 468 548 829 991 1128 1208 1221 1404 1582 Billiton ... 391 387 432 491 520 549 553 677 773 782 849 Westerafdeeling van Borneo . 736 765 840 874 930 983 1135 1382 1659 1784 1677 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo . 1234 1041 1295 1589 1645 1664 1891 2240 2069 2291 2429 Celebes en Ond. 637 659 699 1046 1677 1994 2030 2127 2357 2646 3145 Menado ... 674 718 792 931 924 945 1071 1151 1179 1148 1270 AmboinaenOnd. 209 261 293 350 385 396 410 511 539 613 755 Ternate en Ond. 26 105 155 178 167 153 172 191 199 198 301 Timor en Ond. 28 49 78 79 75 62 124 128 153 203 255 Bali en Lombok 637 661 701 758 803 1216 1489 1700 1922 2265 2570 TOTAAL 18147 19551 21852 21351 24392 25401 26691 29305 30796 33580 38810 164 TOTAAL OPBRENGST DER VOORNAAMSTE MIDDELEN IN DE BUITENBEZITTINGEN IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. !) 1903 190411905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 Opium-middel s) 4350 4526 4713 4995 5210 5868 6307 6732 7053 8328 10888 Verpachte middelen ») . . . 1812 1940 1996 1990 2010 2294 2405 2566 2767 2656 2576 In- en Uitvoerrechten . . . 3987 4114 4402 5048 5654 5766 6410 7689 8187 8771 9827 Accijnzen . . . 1543 1621 1821 2023 2070 1951 2182 2492 2308 2453 2508 Landelijke inkomsten I 790 719 854 941 1055 1103 1201 1431 1415 1531 1703 Bedrijfsbelasting . I 967 1031 1152 1143 1641 2668 2906 3038 3381 3700 4073 Personeele belasting E 195 215 220 235 269 310 321 332 321 350 380 Inkomstenbelasting E 286 288 299 807 1012 1861 1327 1257 1298 1556 2412 Verponding. . . 151 174 190 200 200 201 205 206 207 247 248 Slachtbelasting. . — — — 65 88 236 333 408 435 433 457 Belastingen in enkele gewesten geheven . I 4066 4923 6205 3904 5183 3143 3094 3154 3424 3555 3738 „ TOTAAL 18147 19551 21852 21351 24392 254012669129305 30796 33580 38810 l) I = uitsluitend voor Inlanders. E = „ „ Europeanen. s) Pacht en regie. *) Zonder opium. 185 OPBRENGST DER OPIUMPACHT EN - REGIE IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. Regie 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 inge- ] I voerd in I I Sumatra's Westk. 325 249 188 147 148 154 135 139 139 150 148 1905 Tapanoeli — — — 71 97 102 80 60 64 107 129 1905 Lampongsche Districten . . 50 58 63 67 69 62 45 67 100 136 139 vóór'03 Benkoelen. . . 68 65 77 132 153 171 183 206 206 200 190 1905 Palembang. . . 131 118 104 100 129 125 136 163 169 192 216 1906 Djambi .... _ _ _ 24 37 32 25 32 33 40 49 1906 Oostk. v. Sumatra 1772 1772 1897 1938 1938 2150 2265 2280 2280 2466* 4149 1912 Atjeh en Onderh. 505 756 840 854 628 597 612 630 636 636 738 1913 Riouw en Onderh. 509 519 522 522 504 506 521 545 497 740 909 1911 Banka en Onderh. 279 279 279 357 579 641 730 797 766 920 1007 1906 Billiton .... 177 180 180 171 168 168 191 275 339 416 447 1909 Westerafd. van Borneo . . . 102 102 135 146 146 164 229 350 395 432 469 1909 Z. en O. afdeeling van Borneo. . 105 114 132 144 135 145 153 171 193 227 289 1908 Celebes en Onderh. 113 113 101 99 229 372 338 351 380 403 462 1907 Menado. ... 29 32 33 37 46 47 41 40 44 62 68 1907 Amboina en Ond. 49 53 45 50 53 53 47 73 107 153 189 1910 Ternate en Ond. 2 6 8 11 17 16 14 18 21 29 50 1905 Timor en Onderh. 4 4 4 4 4 3 54W 52 78 119 147 1910 Bali en Lombok. 108 77 75 83 84 307 508 483 606 900 1093 1908 (Lombok) ... 22 29 30 38 46 53 — — — - _ vóór'03 TOTAAL 4350 4526 4713 4995 5210 5868 6307 6732 7053 8328 10.888 Regie. ... 72 87 277 ~859 1518 2174 2718 3266 4000 7692 10.729 Pacht. . . . 4278 4439 4436 4136 3692 3694 3589 3466 3053 ~636 159 werkte toVuTto. Maart 1912. 8 * "Pgeoracnt aoor ae pacnt, die in bedoeld gewest nog OndLj^it,-^tg 0KmiTat de °Pbren?st der Opiumregie op het. sedert 1909 tot de residentie Timor Zr Wt l^ ë^«a^ooiwjda ^'««d Soembawa, zijnde ƒ 51.000; vóór dat jaar behoorde dit bij net Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. -» j , j «■ uy 166 OPBRENGST DER VERPACHTE MIDDELEN IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 Sumatra's Westkust 75 72 83 85 84 81 86 75 76 78 76 Tapanoeli _______ 9 9 10 10 Benkoelen .... 7 5 6 6 7 8 9 10 11 12 14 Lampongsche Districten 9 9 12 12 7 5 8 8 8 13 14 Palembang .... 55 71 75 79 82 82 81 78 84 88 90 Djambi ..... — — — — — — — 4 4 4 © Oostkust van Sumatra 840 913 977 1005 1043 1211 1280 1416 1379 1309 1408 Atjeh en Onderh . . 112 132 134 m 100 159 185 187 241 272 196 Riouw en Onderh. . 101 101 97 95 95 103 90 90 90 88 92 Banka en Onderh. . 74 75 75 75 7 7 96 103 102 1 34 153 212 Billiton 36 33 32 32 39 42 42 65 73 73 101 Westerafdeeling van Borneo 169 194 192 192 192 233 247 247 409 391 247 Z. en O. afd. v. Borneo 41 43 38 41 45 64 71 73 65 48 42 Celebes en Onderh. 146 138 123 m 99 106 118 124 110 44 22 Menado 63 71 77 72 70 36 20 16 13 12 12 Amboina en Onderh. 60 59 49 45 54 56 52 53 53 53 26 Ternate en Onderh. . 44576551 — — — Timor en Onderh. 10 10 11 n 7 7 8 8 8 8 8 Bali en Lombok . . 10 10 10 n 3 _| _ _ _ _ I ! 1 TOTAAL 1812 1940 1996 19901 2010 j 2294 . 2405 2566 2767 2656 2576 167 OPBRENGST DER IN- EN UITVOERRECHTEN IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. I = Invoer. U = Uitvoer. 1903 1904 1905 -1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 49*3 Sumatra's Westkust . . | 358 \ 388 375 427 421 503 497 470 608 649 746 U 40 45 52 80 61 40 49 62 44 52 43 Tapanoeli 1 109 115 130 119 113 134 274 209 269 290 271 ü 37 37 39 46 37 32 43 50 54 62 61 Benkoelen 1 20 22 26 22 32 37 47 53 76 54 64 O 18 20 19 17 12 10 18 22 15 16 10 Lampongsche Distr. . . 1 16 12 9 7 5 5 2 3 5 10 16 U 5 5 6 8 6 4 7 6 9, 8 7 Palembang . I 302 281 269 200 245 245 263 358 403 432 510 U 79 94 110 106 108 66 113 264 197 210 196 Oostkust van Sumatra 1 1287 1292 1260 1293 152* '694 1758 2075 2195 2259 2630 ü 242 274 292 401 471 303 297 315 265 288 359 Atjeh en Onderh 1 153 164 132 118 333 137 146 336 473 484 495 ü 6 10 9 7 7 4 6 30 32 24 22 Djambi 1 ~ ~ ~ 66 66 68 80 85 89 88 92 U — — — 30 42 45 51 79 69 90 79 Riouw en Onderh. . . 1 53 48 42 49 52 64 69 76 80 98 122 U 82 85 75 67 65 54 50 60 69 65 57 Banka en Onderh. . I 70 62 50 42 70 124 152 156 171 176 201 ü 1- ll_ 111234 Billiton 1 76 73 89 95 118 129 121 125 120 108 118 U 43 41 69 79 59 70 69 83 66 70 60 Westerafd. van Borneo 1 215 m 217 229 233 222 257 318 338 361 385 U 76 70 79 70 63 66 68 85 111 183 110 Z. en O. afd. van Borneo 1 197 171 227 242 236 230 250 337 379 408 507 ü 227 197 251 378 350 229 343 549 401 509 442 Menado I 207 193 238 328 257 298 397 458 479 411 499 U 1 33 36 50 47 35 32 32 29 31 37 Celebes en Onderh. . . 1 — — — 152 386 446 434 448 547 631 804 U — - — 45 155 122 111 148 201 310 345 Amboina en Onderh. 1 ~ 40 73 86 93 79 89 101 85 92 141 U - 4 8 6 6 10 9 8 15 15 24 Ternate en Onderh. . . 1 1 29 42 45 49 44 46 56 51 54 86 U — 35 57 64 43 46 59 55 59 51 77 Timor en Onderh. . . 1 - 14 33 30 30 21 24 25 24 29 33 U — 5 12 11 12 799769 Bali en Lombok. ... 1 65 56 73 31 45 138 164 138 146 142 164 ü 11212454421 TOTAAL 3987 4114 4402 5048 5654 5766 6410 7689 8187 8771 9827 168 OPBRENGST DER ACCIJNZEN LN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS P = Petroleum. L = Lucifers. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909|1910 1911 19121 1913 Sumatra's Westk. ? 162 199 49 123 49 152 202 150 211 194 211 L 98 67 104 92 79 101 126 129 126 155 166 Tapanoeli. . . . F 2 ~ - ~ — — — 7 12 4 — L 16 8 14 10 16 22 26 39 37 36 38 Benkoelen . . . P — — — — — — — — — 6 5 L - — 123457 - 4 4 Lampongsche Dist. P — — — — — — _ 6 4 — 5 L 555341— — — i 5 Palembang . . . P 604 575 775 599 518 147 97 123 107 122 135 L 37 37 30 38 33 40 44 47 53 65 70 Oostk. van Sumatra P 248 288 376 592 659 662 695 720 560 529 351 L 121 122 121 139 158 144 145 185 168 204 215 Piambi f — — — ~ 3 4 8 11 12 14 13 L — — — — — 25656 9 Atjeh en Ond. . P 12 13 20 16 17 1 9 25 55 67 68 90 L 11 14 12 11 14 11 11 35 48 53 52 Riouw en Ond. .P 55456579H IO 11 L 2223223556 7 Banka en Ond. .P — _____ 1113 4 L 8 8 7 7 9 12 19 19 20 20 21 BUJiton P 9 8 4 6 13 5 3 12 18 23 27 L 11 13 16 18 19 16 15 13 13 11 13 Westerafdeeling P 54 55 61 61 67 64 85 97 76 91 87 van Borneo L 12 16 18 21 26 20 29 30 38 47 47 Borneo . . tabak 10 „ _ - „ „ 31 ^ |< Zuider- en Ooster- ? 25 47 43 9 53 74 109 132 130 145 151 ej „ L 22 5 21 40 48 43 54 58 49 53 64 afd. van Borneo. tabak 17 26 32 31 34 42 32 26 29 29 32 tabak Celebes en Ond. f — — - 56 104 123 141 211 167 190 231 L — — — 36 9 76 72 56 57 85 100 Menado . . . . P 18 35 24 26 54 44 73 64 72 68 88 L 26 22 14 12 24 14 24 35 30 37 36 Amboina en Ond. p — 4 14 13 6 11 14 41 27 31 64 L — — 1— 214759 10 TernateenOnd. p — 5 13 13 11 5 3 10 15 14 22 L — 1— 15 — 798 10 13 Timor en Ond. P — 2 4 4— — — — i — _ L — — — — — — — lil — Bali en Lombok P 3 5 3 2 3 1 I 18 24 — 2 12 L 5 11 10 7 I 5 56 I 49 63 74 60 I 47 TOTAAL 1543 1621 | 1821 I 2023 I 2070 I 1951 I 2182 I 2492 I 2308 I 2453 I 2508 169 RECAPITULATIE DER ONTVANGSTEN AAN IN- EN UITVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN OP DE BUITENBEZITTINGEN OVER DE JAREN: 1909 1910 1911 1912 1913 Invoerrechten . 5.072.000 5.830.000 6.539.000 6.777.000 7.884.000 verschil.... — méér: 758.000 méér: 709.000 méér: 238.000 méér: 1.107.000 Uitvoerrechten. 1.337.000 1.859.000 1.648.000 1.994.000 1.943.000 verschil ... — méér: 522.000 minder: 211.000 méér: 346.000 minder: 51.000 Accijnzen. . . . 2.182.000 2.492.000 2.308.000 2.453.000 2.508.000 verschil.... — méér: 310.000 minder: 184.000 méér: 145.000 méér: 55.000 Totalen . 8.591.000 10.181.000 10.495.000 11.224.000 12.335.000 Accres — 1.590.000 314.000 729.000 1.111.000 170 OPBRENGST DER LANDELIJKE INKOMSTEN LN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 -1913 Célébes en Ond. vertiening. . . 145 173 217 174 280 200 241 229 230 256 334 tesang .... 10 12 15 14 21 13 20 16 18 24 29 pacht Gouvernements vischvijvers ...llll 11 1111 1 Bali en Lombok sawah-belasting. 335 378 396 425 433 457 474 685 753 803 885 belasting van de tegals ... 58 64 69 71 92 104 114 135 146 143 158 winning van vogelnesten .. — — — — — — — 17 8 7 3 Z. en O. afdeeling van Borneo belasting van rijstgewas i). 237 87 148 248 220 320 342 338 249 I 287 284 schildpadeieren P. Laoet — _ — — i 11 — Benkoelen eetbare vogelnesten ...448 888 888 8 8 Djambi eetbare vogelnesten ... — — — — I — — 1 1 ijl 1 TOTAAL 790 719 854 941 1055 | 1103 1201 1431 | 1415 1531 1703 ') De belasting- op het rijstgewas (poeloehan) in de Z. en O. afdeeling van Borneo is voor de eenheid van het overzicht hierbij geplaatst, hoewel ze feitelijk behoort in de rubriek „belastingen, in enkele gewesten geheven". 171 OPBRENGST DER PERSONEELE BELASTING IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 1903 1904^1905 19061 1907 j 1908 j 1909 1910 1911 1912 1913 Sumatra's Westkust .19 20 20 23 23 25 25 26 26 27 27 Tapanoeli 4 5 5 4 4 4 5 5 6 67 Benkoelen .... 35666677678 Lampongsche Distr. . 23233333346 Palembang .... 14 15 15 13 13 16 16 16 16 16 21 DJ'ambi ___ 3 3 2 2 2 2 22 Oostk. van Sumatra. 70 75 75 83 90 113 114 117 112 129 136 Atjeh en Onderh . . — — _ _ 17 17 16 16 16 n 2Q Riouw en Onderh. . 33444555567 Banka en Onderh. . 11 12 12 13 15 19 21 20 17 18 20 BiUiton 4 4 4 4 5 7 8 9 10 11 11 Westerafd. v. Borneo. 6 10 11 12 14 14 14 15 14 15 J7 Z. en O. afd. v. Borneo. 10 10 10 10 12 13 12 14 14 i7 17 Celebes en Onderh. . 18 19 21 19 20 23 23 25 24 24 28 Menado 11 13 14 15 16 19 21 22 20 20 17 Amboina en Onderh. 77789 9 99889 Ternate en Onderh. . 34444455555 Timor en Onderh. . 4 4 4 4 4 4 5 6 7 8 10 Bali en Lombok . . 6 6 6 7 5 7 10 10 10 10 11 ! TOTAAL I 195 215 220 235 269 310 321 332 | 321 J 350 380 172 OPBRENGST DER INKOMSTENBELASTING VOOR EUROPEANEN EN VREEMDE OOSTERLLNGEN (Vóór 1908 „ PATENTRECHT") LN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 I Sumatra's Westkust 17 18 17 65 65 68 J 68 71 85 102 95 Tapanoeli 1 1 1 9 10 91 12 14 15 15 18 Benkoelen .... 3 8 9 19 21 20 21 23 25 25 23 Lampongsche Distr. 111556567815 Palembang. ... 23 18 16 32 31 41 41 42 40 39 51 Djambi ___ 7 g 7 5 6 7 7 6 Oostk. van Sumatra. 178 173 185 383 561 1401 845 737 712 1000 1764 Aijeh en Onderh. . 8 10 11 60 60 50 59 90 85 83 97 Riouw en Onderh. . 2 4 4 12 12 10 14 14 19 21 24 Banka en Onderh. — — — 7 7 8 10 11 12 14 18 Billiton 4 4 4 48 58 69 57 46 82 16 18 Westerafdeeling van Borneo .... 4 4 4 12 17 13 13 14 16 15 19 Z. en O. afdeeling van Borneo . . 17 20 18 45 49 42 49 52 64 70 76 Celebes en Onderh. 10 10 10 36 41 51 55 54 53 60 104 Menado 9 8 10 24 25 26 26 28 31 32 30 Amboina 5 5 6 20 22 20 21 22 21 22 24 Ternate 2 2 2 7 6 6 6 8 7 6 9 Timor en Onderh. . 1 1— 45579811 11 Bali en Lombok . . 1 1 1 12 9 9 13 10 9 10 10 1 i i 1 1 TOTAAL 286 288 299 807 1012 1861 1327 1257 12981 1556 2412 , , I 1 I l 1 173 OPBRENGST DER BEDRLTPBELASTING VOOR INLANDERS IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 1903 1904 11905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 Sumatra's Westkust . 20 20 17 19 31 634 781 804 954 1068 1174 Tapanoeli — — 8 5 9 137 223 227 245 252 286 Benkoelen .... 7 7 16 16 20 21 16 18 20" 22 21 Lampongsche Distric- ten I 3 4 4 4 5 4 4 4 6 8-6 Palembang j 87 86 88 83 42 27 39 40 48 57 69 Oostkust van Sumatra 540 542 598 565 737 829 788 851 924 1042 1089 Atjeh en Onderh. . . n 5g 69 71 259 269 298 309 329 360 435 Diambi — — — 8 10 192 191 187 200 209 219 Riouw en Onderh. . . 75 72 78 74 103 101 104 107 113 119 141 Banka en Onderh. . . 33 35 44 46 72 76 68 76 74 75 76 Billiton en Onderh. . 7 7 9 11 14 16 17 18 19 20 20 Westerafdeeling van Borneo 77 83 90 93 141 145 143 151 183 173 214 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 28 29 31 32 59 60 66 69 80 84 89 Celebes en Onderh. . 19 20 20 27 45 50 54 53 57 75 79 Menado 21 25 32 36 41 46 45 49 52 54 59 Amboina en Onderh. . 7 8 9 11 16 18 17 19 19 20 25 Ternate en Onderh 3 6 7 7 8 8 9 12 13 11 15 Timor en Onderh. . . 6 6 6 7 9 11 13 14 15 17 20 Bali en Lombok . . 23 23 26 28 20 24 30 30 30 34 36 i ! ! I I TOTAAL 967 1031 1152 1143 1641 2668 29061 30381 3381 3700 4073 1 1 174 opbrengst der verponding in duizendtallen van guldens. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 —- r—1 t r;~"t""1 1 [ 1 ' Sumatra's Westkust. 44 45 44 44 43 43 43 43 j 42 49 49 Tapanoeli — — — — — —. — — 1 — — Benkoelen — 7 8 9 8 8 8 8 10 11 Lampongsche Districten 3 3 3 4 4 4 4 4 4 _ _ Palembang .... — 20 22 22 22 22 23 23 23 34 34 Djambi — — — — — — — — — Oostkust van Sumatra 11111111] li Atjeh en Onderh. . — — — — — — _ — — — Riouw en Onderh. .55555 5 55544 Banka en Onderh. . — — — — — — — — —" — Billiton __ ____ 2 2 3 3 3 Westerafdeeling van Borneo — — — — — — — — — — Z. en Oosterafdeeling van Borneo. ...7 8 8 8 8 8 8 8 8 11 11 Celebes en Onderh. 45 45 47 47 47 47 48 48 48 59 59 Menado 20 20 23 23 23 24 24 24 25 35 35 Amboina 19 19 19 19 19 20 20 20 19 17 17 Ternate en Onderh. 4 5 7 7 7 7 7 7 7 88 Timor en Onderh. .3344 4 444444 Bali en Lombok —. — ' — 8 8 8 8 9 9 12 12 TOTAAL 151 174 190 200 200 201 205 206 207 247 248 175 OPBRENGST DER SLACHTBELASTING IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. j 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 ————————— . Sumatra's Westkust . 4 4 84 143 153 156 158 147 Tapanoeli 1 1 1 1 1 1 1 1 Lampongsche Distr. .67667777 Benkoelen .... 3 3 5 5 8 8 8 8 Palembang .... 10 8 1 5 18 22 23 21 22 Djambi 1 5 8 7 7 8 Oostkust van Sumatra 15 24 77 103 103 125 Atjeh en Onderh. .— 5 7 7 8 8 10 9 Riouw en Onderh. . — — — — — — — — Banka en Onderh. — — 14 23 25 24 22 19 Billiton — — — — — — — — Westerafd. v. Borneo. — — — — — — — — Z. en O. afd. v. Borneo. 3 10 11 .. 15 19 18 18 19 Celebes en Onderh. . 17 17 18 18 18 18 18 30 Menado — — 23 29 30 27 25 26 Amboina en Onderh. — 2 3 3 3 2 3 Ternate en Onderh. .11111111 Timor en Onderh. . — — — — — — — — Bali en Lombok . . 20 32 33 35 28 31 32 32 TOTAAL j 65 J 88 236 j 333 408 435 j 433 457 176 OPBRENGST DER BELASTINGEN, IN ENKELE GEWESTEN GEHEVEN, IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 19031 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 Hoofdelijke Belasting. Benkoelen .... 157 198 205 207 212 217 214 211 256 291 302 Lampongsche Distr. 188 202 218 233 238 243 243 238 249 256 263 Palembang. . . . 1.140 1.119 1.145 1.173 1.200 1.225 1.243 1.256 1,306 1.348 1.380 Billiton 24 24 25 27 27 27 28 29 30 31 31 W. afd. van Borneo. 11 10 10 11 14 14 19 26 25 29 30 Zuider- en Ooster- afd. van Borneo . 297 277 326 347 374 375 378 382 381 378 398 Celebes en Onderh. 120 118 133 199 211 334 342 331 433 434 485 Menado 269 280 291 305 318 330 335 349 353 357 358 Amboina en Onderh. 62 62 62 92 105 117 125 155 177 191 223 Ternate en Onderh. 7 8 10 11 10 11 10 9 12 9 14 Djambi — — — 4 3 — — — — — — Timor en Onderh. . — — — — — — *— — — — 13 Onderhoud Wegen en Bruggen Benkoelen .... 3 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 Palembang .... 49 50 51 — — — — — — — — Hacilbelasting Atjeh en Onderh. 152 133 146 206 232 157 — — — — — Rijtuigbelasting Atjeh en Onderh. 2 2 2 2 — | — — — — — — Uitvoer van Producten Atjeh en Onderh. (Poeloe Weh) .. 1 1— 1— 11 1 1 1 1 Graven van Diamant Zuider- en Ooster- afd. van Borneo . 4 7 10 11 12 8 9 11 8 6 8 Heerendienstplichtigen Makassar (Celebes en Onderhoorigheden) 10 10 11 13 12 12 14 14 13 32 32 1 1 I 1 [ TRANSPORTEERE . 12.496 2.504 2.64912.846 2.972 3.075 2.965 3.016 3.248 3.367 3.542 177 OPBRENGST DER BELASTINGEN, IN ENKELE GEWESTEN GEHEVEN, IN DUIZENDTALLEN VAN GULDENS. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 19101 1911 19121 1913 • - . ! I 1 PER TRANSPORT 2.496 2.504 2.649 2.846 2.972 3.075 2.965 3.016 3.248 3.367 3.542 Bedrijfsbelasting Inl. bevolking Palembang (hoofdpij — — _ 52 54 50 59 56 59 61 71 Bali en Lombok . . - - — u 14 15 61 64 96 108 106 Menado (inl. burgers). — — _ 3 3 3 4 4 4^4 5 Benkoelen (afd. Re- djang Lebong) 5 14 17 15 14 Verplichte kofflelevering Sumatra's Westkust. 1.570 2.419 3.556 989 2.140 — — i i i i i i i i ; : : TOTAAL 4.066 4.923 6.205 3.904 5.183 3.143 3.094 3.154 3.424 3.555 3.738 VOORNAAMSTE INKOMSTEN 1903— 1913. GESPECIFICEERD VOLGENS DE BIJLAGE XXVIII MIDDELEN. /. Opium-middel (pacht en regie) 2. Verpachte middelen 3. In- en Uitvoerrechten 4. Accijnzen 5. Landelijke Inkomsten 6. Bedrijfsbelasting 7. Personeele belasting . 8. Inkomsten - belasting 9. Verponding 10. Slacht-belasting 11. Belastingen, in enkele gewesten geheven GEWESTEN. /. Sumatra's Westkust 11. Billiton 2. Tapanoeli 12. Westerafdeeling van Borneo 3. Benkoelen 13. Zuider en Oosterafdeeling van Borneo 4. Lampongsche Districten 14. Celebes en Onderhoorigheden 5. Palembang 15. Menado „ „ 6. Djambi 16. Amboina 7. Oostkust van Sumatra 17. Ternate en Onderhoorigheden 8. Atjeh en Onderhoorigheden 18. Timor „ „ 9. Riouw „ „ 19. Bali en Lombok 10. Banka „ „ Het Departement van Justitie. In tegenstelling met Java, waar de oude rechtspraak der bevolking reeds langen tijd vrijwel geheel tot het verleden behoort, is in het grootste deel der Buitenbezittingen de rechtspraak door Inlanders over Inlanders gehandhaafd, of, zooals dit teekenend wordt uitgedrukt „is de bevolking gelaten in het genot harer eigen rechtspraak". Waar dit niet het geval is, is een voor ieder gewest afzonderlijk vastgesteld Reglement op het Rechtswezen van toepassing. Het draagt de rechtspraak onder toezicht der Raden van Justitie te Medan, Padang, Batavia, Soerabaja en Makassar op aan Inlandsche rechtbanken en residentiegerechten ; waar deze Inlandsche rechtbanken worden voorgezeten door juristen, dragen zij den naam van Landraden, bekleedt een ambtenaar van het Binnenlandsch Bestuur het voorzitterschap, dan worden zij in de onderscheidene gewesten met verschillende namen aangeduid (rapat, moesapat, proatin). De Inlandsche rechtbanken, samengesteld uit de volkshoofden passen, hoewel, wat het formeele recht betreft, gebonden aan de Europeesche rechtsvoorschriften, behalve in strafzaken, het volksrecht toe en vormen aldus feitelijk den overgang tot de eigenlijke volksrechtspraak, welke meestal geschiedt volgens de oude rechtsopvattingen van het volk, in meerdere of mindere mate geaccomodeerd aan onze Europeesche begrippen1). Vaak zijn deze opvattingen niet neergeschreven, doch leven zij mondeling voort onder hen, die tot toepassing ervan geroepen zijn; elders zijn zeneergelegd in oude wetsvoorschriften : (Rappang (Mak.), Latowa (Boeg.), Wadjoreesche scheepvaartwetten, Oendang-Oendang (Djambi, res. Helfrich), welke echter hun bindende kracht, door den meerderen invloed der Europeesche Bestuurs-ambtenaren, in n Op dat volksrecht wordt legislatief ingegrepen. Vooreerst brj algemeene verordening b. v. door verbod van het opleggen van verminkende of folterende straffen of het inroepen van godsoordeelen als bewijsmiddel, zoomede door bepalingen aangaande den vorm der rechtspleging, maar ook door talrijke besluiten van Hoofden van Gewestelijk Bestuur nopens de inheemsche rechtspraak in hun gewest (vgl. Mr. Ph. Kleintjes, Het Staatsrecht in Ned. Indiö. dl. II p. 162). 180 HET DEPARTEMENT VAN JUSTITIE. zekere mate verloren hebben en vooral ten opzichte' der straftoemeting sterk onze inwerking hebben moeten ondergaan. Uit de wijze, waarop deze wetten voortleven, spruit voort, dat de inheemsche rechtspraak veel gevoeliger is voor invloeden van buiten, dan ons gecodificeerd recht, waardoor zij een groot aanpassingsvermogen heeft behouden aan veranderde toestanden. Het laat zich begrijpen, dat juist deze subjectiviteit de inheemsche rechtspraak meer populair onder de bevolking heeft doen blijven, dan de haar vreemd en vaak verkeerd voorkomende Europeesche rechtsopvattingen, welke het Inlandsch rechtsgevoel niet altijd bevredigen. Te meer omdat door de grootere bewegingsvrijheid, welke aan den Inlandschen rechter is gelaten — die rechter kan veelal op overtuiging straffen, ook zonder het „wettig bewijs" — de afwikkeling van zaken sneller en korter kan geschieden. De contróle, welke van bestuurszijde voortdurend op deze rechtspraak wordt uitgeoefend, is voorts een voldoende waarborg, dat deze, in de Inlandsche maatschappij geheel op haar plaats zijnde volksrechtspraak, niet een middel tot knevelarij wordt in de handen van rechters en hoofden. Als regel geldt, dat in de Inlandsche Zelfbesturen ook de inheemsche rechtspraak gehandhaafd blijft, echter niet over hen, die daar als Gouvernenientsonderhoorigen worden beschouwd; hetzelfde geldt voor de pas bij het rechtstreeksch gebied ingelijfde streken (Goa, Djambi). In vele gebieden echter, welke reeds langer onder rechtstreeksch bestuur van het Gouvernement zijn gebracht, is de inheemsche rechtspraak ook geheel of gedeeltelijk gehandhaafd, o. a. in Palembang en Benkoelen (buiten de hoofdplaatsen), in Groot-Atjeh, in een deel van Tapanoeli en Amboina en op geheel Lombok. Zoodoende is het grootste deel der Buitenbezittingen, voorzoover betreft de eigenlijke inheemsche bevolking, aan de Europeesche rechtspraak onttrokken en rest deze slechts in dat opzicht in Sumatra's Westkust, de Lampongsche Districten, Banka en Billiton en gedeelten van de Oostkust van Sumatra, Borneo, Celebes, Menado, Amboina en Timor. Het kaartje (Bijlage XXX), met bijbehoorende toelichting, schetst de ligging der gebieden met eigen en met Gouvernementsrechtspraak, op ultimo 1914. De Arbeids-inspectie. Nadat korten tijd tusschen 1904 en 1906 op de Oostkust van Sumatra reeds eene arbeids-inspectie werkzaam was geweest, ging men in het begin van 1907 over tot de vorming van den tegenwoordigen dienst der Arbeids-inspectie, welke, op veel ruimer schaal georganiseerd, zijne werkzaamheden zou vinden op de geheele Buitenbezittingen. Was deze voorziening in het toezicht op de verhouding tusschen den (Europeeschen) werkgever en den Inlandschen (Chineeschen) werknemer eerst nog slechts een tijdelijke maatregel, reeds in 1908 (G. B. 6 Juni No. 3) werd de organisatie van dezen nieuwen tak van Gouvernements-bemoeienis definitief en een korps inspectie-ambtenaren 'aangesteld. Voorloopig bepaalden hunne inspectiën zich eveneens tot de Oostkust van Sumatra met hare vele belangrijke Europeesche cultuurondernemingen; doch reeds gedurende 1908 breidden die inspectiën zich geleidelijk, met het toenemen van het aantal ambtenaren, uit over alle Buitenbezittingen, waar cultuur- of mijnbouw-ondernemingen contract-koelies in dienst hadden. Thans wordt het geregelde toezicht reeds uitgeoefend in de residentie Oostkust van Sumatra, in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, in de residenties Tapanoeli, Benkoelen, Lampongsche Districten, Palembang, Riouw, in geheel Borneo, in de residenties Menado, Ternate en Amboina, Djambi, Billiton en in het Gouvernement Sumatra's Westkust. Bovendien strekt zich dit toezicht ook uit over alle Gouvernements-bedrijven waar met contract-koelies of met arbeiders, bedoeld in de ordonnantie in St. 1911 No. 540, gewerkt wordt. De arbeids-inspectie in hare tegenwoordige gedaante is het Regeeringsorgaan, bestemd om misstanden in arbeids-verhoudingen tegen te gaan en door eene juiste en tactvolle handhaving der koelie-ordonnantie eene goede verhouding in het leven te roepen tusschen werkgevers en -nemers. Uit deze omschrijving harer functiën volgt, dat zoowel de bescherming der belangen van de werklieden als het verleenen van steun aan de werkgevers 182 DE ARBEIDS-INSPECTIE. aan haar is toevertrouwd, het laatste o. a. bij werkstakingen, onredelijke eischen van het werkvolk, enz. Het spreekt echter vanzelf, dat waar de belangen van twee maatschappelijk ongelijke partijen als die der Europeesche ondernemers en der Oostersche koelies beide moeten worden behartigd, de veel zwakker staande partij der koelies naar evenredigheid veel meer bescherming van noode heeft dan de sociaal zooveel sterkere der werkgevers. In de eerste jaren der werkzaamheden werd dan ook, vooral door de talrijke klachten der werknemers, die onderzoek eischten, dikwijls ten onrechte de meening uitgesproken, dat deze zwakkere partij a tort et a travers en met voorbijgaan van gerechtigde belangen der andere partij, in bescherming werd genomen. Langzamerhand krijgt echter het besef der juiste verhoudingen, mede door de overtuiging 'dat zij door goed voor de koelies te zorgen hun eigen belang dienen, in de beschouwingen van hetgeen de werkgevers aan hun werkvolk verplicht zijn, de overhand. Een hunner eerste plichten is wel de goede behandeling van bet van hen afhankelijke werkvolk. Eene julète omschrijving van wat daaronder verstaan moet worden, is moeilijk te geven, zoodat de opvatting daaromtrent tot op zekere hoogte—en vóór de instelling der inspectie geheel—aan persoonlijke inzichten werd overgelaten. Door de werkzaamheden der inspectie-ambtenaren en door hun aandringen op het opheffen van verschillende mistoestanden, is men gekomen tot een thans vrijwel vaststaand minimum van zorg, dat van iederen werkgever voor zijne koelies geëischt kan worden. Duidelijk merkbare verbeteringen zijn dan ook te constateeren in de loonen, huisvesting, arbeids-eischen en voeding, terwijl ook met kracht en succes is opgetreden tegen de vaak onnoodig ruwer soms zelfs zeer harde behandeling, welke de koelie moest ondergaan en waardoor meestal door eene op zich zelf zeer geringe aaflleiding verzet en misdaad werden uitgelokt. Waar iedere overtreding van den werkgever betreffende mishandeling steeds aan de Justitie wordt gemeld, is het berucht geworden klapsysteem sterk aan 't verminderen. Aan de andere zijde werd door oplegging en betere uitvoering van strenge straf bij overtreding der ondernemings-bepalingen gehoor gegeven aan de evenmin ongegronde klacht der werkgevers, dat hun door het verbod van slaan thans de middelen ontbraken om hun gezag te handhaven. De z. g. „ten arbeidstelling" van den werkman door den politierechter in geval van dergelijke overtredingen, was voor den aan zwaren Pl 27. Verschillende volkstypen als koelie werkzaam ter Oostkust van Sumatra. Koelies in een fermenteerschuur; Oostkust van Sumatra. DE ARBEIDS-INSPECTIE. 183 arbeid gewenden koelie een te lichte straf, eene rustperiode als het ware. Door het stellen van zware eischen aan deze „politioneel gestraften" wat betreft hunne arbeidsprestaties (steenkloppen, enz.) is deze beschouwingswijze van hunnen straftijd wel uitgeroeid en heeft plaats gemaakt voor eene heilzame vrees voor die straf eene vrees, welke meer preventief werkt tegen arbeids-over- tredingen, dan de vroegere uitvoering der opgelegde ten arbeidstelling. De thans nog te vaak voorkomende aanslagen op werkgevers en andere gewelddadigheden van de zijde der koelies, hebben eene andere oorzaak dan het gemis aan prestige, ontstaan door het ontnemen van bovengenoemd brute machtsmiddel. De plotselinge enorme uitbreiding van het aantal cultuurondernemingen, vooral op Sumatra's Oostkust, door de steeds stijgende vraag naar rubber, had eene sprongsgewijze toename van de vraag naar arbeidskrachten ten gevolge en daardoor de oprichting van tal van heftig concurreerende werfkantoren op Java. Deze moesten alle hun materiaal zoeken in de onderste lagen der Inlandsche wereld; het is dan ook geen wonder, dat, bij de vaak bedriegelijke praktijken dier wervers, het gehalte en de geest van het werkvolk sterk achteruit gingen. Aan den anderen kant had dezelfde uitbreiding eene groote toename van het aantal assistenten tengevolge en daar ook hier de vraag het aanbod overtrof, konden de eischen van tact en bekwaamheid, waarmede vroeger rekening gehouden werd, niet meer gehandhaafd blijven. Vaak werden zoodoende personen met de leiding van eenige honderdtallen koelies belast, die daartoe alle geschiktheid misten. Een voortdurend doordringen der arbeids-inspectie in de onderlinge verhoudingen tusschen deze twee categorieën en een met kracht tegengaan van alle misstanden, uit de hierboven geschetste ongewenschte wervingstoestanden voortspruitende, zal het beste middel blijken te zijn tegen de gewelddadige uitingen van ontevredenheid van het werkvolk. "Wanneer, ook door den tegenzin van den werkgever in klachten van zijn werkvolk bij de arbeids-inspectie, de eerste er meer en meer toe komt zich persoonlijk op de hoogte te houden van de levensomstandigheden der koelies, zoodat hij dergelijke klachten kan voorkomen en daardoor het vaak tot machtsmisbruik overgaande mindere Chineesche en Inlandsche personeel ook tot andere opvattingen wordt gebracht, dan zal de heilzame invloed dezer Inspectie op de arbeidstoestanden, nu nog zoo vaak ontkend, wel beter gewaardeerd worden. 184 DE ARBEIDS-INSPECTIE. Het arbeiders-personeel, dat op ondernemingen in dienst is, kan, volgens de koelie-ordonnantie, daar op contract dan wel in vrijen arbeid werkzaam zijn. Zoodoende bestaan er verschillende categorieën van werklieden: a. contract-koelies met eene werkovereenkomst op den voet-der koelieordonnantie (met poenale sanctie); b. werklieden met eene werk- overeenkomst zonder poenale sanctie (St. 1911 No. 540, sub 2); c. werklieden met eene werk-overeenkomst buiten de bovenomschreven categorieën vallende en voornamelijk gevormd door heden, uit de inheemsche bevolking afkomstig, en vreemdelingen, niet in dienst van den werkgever, maar bij derden (aannemers vooral voor graafwerk, e.d.). Ten slotte vindt men in alle gewesten nog een contingent „vrije arbeiders", bestaande uit heden behoorende tot de bevolking of gewezen contractkoehes, die zich na afloop van hun verband, in het land gevestigd hebben (z.g. losse arbeiders- daglooners). Van bovenstaande groepen zijn de contract-koelies de belangrijkste. Hun contract, dat den tijd van 3 jaar niet te boven mag gaan, bevat wettelijk nauwkeurig omschreven voorschriften over loon, betaalwijze, reëngagement, vrije dagen enz., waaraan de arbeids-inspectie de hand doet houden, terwijl ook verbreking van de zijde van den werknemer der door hem contractueel aangegane verplichtingen (arbeidsprestatie gedurende een zeker vooraf bepaald tijdvak, enz.) strafbaar is gesteld en hij bij desertie zelfs door „den sterken arm" naar de onderneming kan worden teruggevoerd. Hierdoor tracht de wet den werkgever een waarborg te schenken, dat hij, bij de vaak zeer hooge wervings- en vervoerskosten, ook de volle arbeids-prestatie krijgt, waarop hij recht heeft. Dit nu is de zoo vaak reeds aangevochten „poenale sanctie", welke vooral van socialistische zijde in het moederland als een soort slavernij wordt voorgesteld (van Kol. Drie maal dwars door Sumatra) en welke volgens den Heer van Kol c.s. zoo spoedig mogelijk vervangen moet worden door arbeid zonder strafrechterlijke aansprakelijkheid voor de nakoming der gesloten overeenkomst. Hoe weinig verdedigbaar misschien dit dwangstelsel ook moge zijn uit ethisch oogpunt, de practijk heeft tot dusverre nog geen betere oplossing weten BIJLAGE XXXI GEWESTELIJK OVERZICHT VAN HET AANTAL CONTRACTKOELIES IN NEDERLANDSCH-INDIE . , , _. Klino-a- Goronta Bandia- Gewestelijke De opgave heeft Javaansche Boeton- Makas- Ambo, Time- Mena- U*W m^rs nfc Ba „.^ GEWEST Javanen vrouwen <-mneezen ^aoears lalauers neezen saren neezen reezen doneezen leezen leezen leezen " , ______ 5.282 April 1915 Lampongsche Districten 3.218 1.598 154 — 312 ^ ^ ^ ^ ^ ^ Benkoelen 3-025 58 872 _ _ _ _ 2.359 18 November 1914 Sumatra's Westkust 2.209 62 _ 44 __ — - 3.678 24 Maart 19L4 Tapanoeli . 2.279 1.342 ^ j^. _ _ ____- 27 861) - 7 56 2) 7.178 | 23 December 1914 Atieh en Onderhoorigheden .... 3.931 3.0iO 1 J _ _ _ __ — 33 16 Mei 1914 Djambi '"' ~~ 2.978 9 December 1914 Palemhansr l-618 672 480 208 — — — — — „. Mftl. 1M, raiemoang _ — 21.379 25 October 1913 Banka en Onderhoorigheden ... - - 21.379 gemiddelde sterkte _______ 17.625 26 Mei 1914 Billiton — 17-625 " 1Q l _ _ 79 388 1 Februari 1913 Westerafdeeling van Borneo . . t 198 97 12 ^ _ ^ 9g g-g_8 g 0ctober 1Q12 Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo 6.153 618 1.201 163 ^ 1,4,10 13 Juli 1914 Amboina en Onderhoorigheden . . 1-021 449 — — — " __ _ _ 163 ' 27 December 1913 Ternate en Onderhoorigheden ... 9 _ 40 44 1 415 _ li7g5 g Maart 1915 Menado 1-260 120 - ______ — 7.058 5 Februari 1915 Riouw en Onderhoorigheden .... 4.033 2.788 237 ^ ^ ^ ^ 187.840 1 Juli 1914 Oostkust van Sumatra 87.601 43.140 51.994 — — — _ - — ~ __ — ' „ o 1 108 4 011 130 415 31 847 270.939 TOTAAL 116.579 54.023 93.958 371 40 44 57 _ U 313 1 l»8 1) w. 0. 1 vrouw. 2) w. o. 6 Batakkers, 12 Serawakkers en 38 Padangers. BIJLAGE XXXII AANTAL VAN JAVA NAAR DE BUITENBEZITTINGEN VERTROKKEN EN VA>f DAAR TERUGGEKEERDE CONTRACTKOELIES OVER 1913 EN 1914. 1913 1914 ~~~ — AANTEEKE- GEWEST Aantal Aantal Aantal Aantal vertrokken , , ru8_ vertrokken terug- gekeerde ÏCIUÜJUt™ gekeerde NINGEN contract- contract- contract- contrac- koelies koelies koelies koelies Oostkust van Sumatra 22.861 3.086 13.845 4.969 Atjeh en onderhoorigheden 3.341 95 1.464 916 Tapanoeli 506 67 582 36 Sumatra's Westkust 34 197 636 193 Benkoelen 287 353 435 291 Lampongsche Districten 1.856 174 1.003 196 Palembang 355 52 165 74 Djambi , 28 Riouw en onderhoorigheden 1.626 384 571 900 Billiton 6 Westerafdeeling van Borneo 104 12 58 6 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. . 1.188 430 1.241 1.205 Celebes en onderhoorigheden ..... 103 4 72 30 Menado 172 35 135 — Amboina en onderhoorigheden .... 98 32 41 6 . I ' TOTAAL. . . . 32.537 4.921 20.248 8.858 VAN JAVA NAAR HET BUITENLAND VERTROKKEN EN VAN DAAR TERUGGEKEERD. Nieuw Caledonië 164 56 265 114 Britsch N. Borneo 41 3 463 14 Serawak U2 94 71 Gef. Mal. Staten en Straits Settlements. . 1.420 393 16 550 Cochin-China 59 gj 350 36 TOTAAL. . . . 1.796 558 1.094 785 Suriname _ 136 355 I DE ARBEIDS-INSPECTIE. 185 te vinden voor het werklieden-vraagstuk, waarvan de materieele vooruitgang van de Buitenbezittingen voor een goed deel afhankelijk is. Dat het werklieden-vraagstuk inderdaad eene levenskwestie is voor de meeste der daarbij betrokken gewesten, blijkt uit het overzicht van het aantal arbeiders, vallende onder het toezicht der arbeids-inspectie, gegeven in de bijlagen XXXI en XXXII. Toelichting op de Schetskaart der Rechtsbedeeling in de Buitenbezittingen. 1. Sumatra's Westkust. Inheemsche rechtspraak alleen op de Mentawei- eilanden. (St. 1906 No. 402 j° St. 1908 No. 224*). 2. Tapanoeli. Inheemsche rechtspraak: a — in de onderaf¬ deeling Padang Lawas; b — in de afdeeling Bataklanden, uitgezonderd de koeria's Moedik, Hilir, Sorkam kananenSorkamkiri; c. — inde afdeeling Nias, uitgezonderd in het ressort der rapat van Goenoeng Sitoli. (St. 1906 No. 498 j° 1908 No. 223 en 1909 No. 167). 3. Benkoe] en. Inheemsche rechtspraak in de geheele residentie, uitgezonderd ter hoofdplaats Benkoelen (St. 1880 No. 32 j° 1912 No. 450, zooals die nader zijn gewijzigd en aangevuld.) 4. Lampongsche Districten. Gouvernements-rechtspraak. (St. 1879 No. 65, zooals dat nader is gewijzigd en aangevuld.) 5. Palembang. Als in Benkoelen (St. 1878 No. 14, zooals dat nader is gewijzigd en aangevuld.) •6. Djambi. Als in Benkoelen (St. 1906 No. 320, zooals dat nader is gewijzigd en aangevuld.) 7. Oostkust van Sumatra. Gouvernements-rechtspraak alleen in de afdeeling Bengkalis; elders overal inheemsche rechtspraak (St. 1908 No. 554, zooals dat nader is gewijzigd en aangevuld.) *) De landstreken nog genoemd in adatrecbtbundel V p. 463, als zijnde in het genot van eigen rechtspraak, zijn sedert (St. 1914 No. 309) gebracht onder Gouvernementsrechtspraak, met uitzondering ▼an de Mentawei-eilanden. TOELICHTING SCHETSKAART. 187 8. Atjeh en Onderhoorigheden. Inheemsche rechtspraak (St. 1909 No. 207, zoo¬ als dat nader is gewijzigd en aangevuld.) 9. Riouw en Onderhoorigheden. Inheemsche rechtspraak (St. 1908 No. 663 J» 1910 No. 344.) 10/11. Banka en Billiton. Gouvernements-rechtspraak (St. 1914 No. 665 en 1892 No. 183, zooals het nader is gewijzigd en aangevuld.) 12. Westerafdeeling van Borneo. Gouvernements-rechtspraak in het geheele landschap Pontianak, bovendien in de onderafdeelingen Boven-Kapoeas en Smitau —deze laatste met uitzondering der Zelfbesturende landschappen Silat, Soehaid, Salimbau, Djongkong en Piasa — en in het district Meliau van de afdeeling Tajan. De inheemsche rechtspraak in het overige gebied dezer residentie moet als volgt worden opgevat. De Zelfbesturende landschappen Simpang, Soekadana en Matan (afdeeling Soekadana) en de reeds onder rechtstreeksch bestuur gebrachte Pinoeh-landen (St. 1896 No.' 220 jo. 1904 No. 323) hebben nog volledige inheemsche rechtspraak. De overige landschappen in dat gewest als Sambas, Mampawa, Koeboe, Landak, Tajan, Sanggau, Sekadau, Sintang, Silat, Salimbau, Soehaid, Djongkong en Piasa, hebben een gemengde rechtspraak. De competentie der Zelfbesturen komt ongeveer overeen met die verleend aan magistraten in civiele en overtredingszaken (Art. 4 Reglement Rechtswezen, opgenomen in St. 1883 No. 59). De rechtspraak in alle andere zaken berust in deze Zelfbesturen bij de Gouvernement» rechters en rechtbanken. Op de plaatsen echter 188 TOELICHTING SCHETSKAART. in die Zelfbesturen, waar Gouvernementsambtenaren gevestigd zijn, bestaat Gouvernements-rechtspraak in haar vollen omvang. Die plaatsen zijn Sambas, Pamangkat, Singkawang, Bengkajang (alle in het landschap Sambas^ Ngabang (landschap Landak), Mampawa (landschap Mampawa), Tajan (in het gelijknamige landschap), Sanggau (in het gelijknamige landschap) en Sintang en Nangah Pinoeh (landschap Sintang). 13. Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. Inheemsche rechtspraak in de onderafdeeling Boven-Mahakam en de landschappen Kota Waringin, Koetei, Sambalioeüg, Goenoeng Taboer, Boelongan en het voormalig landschap Pasir (St. 1880 No. 55, zooals het nader is gewijzigd en aangevuld en St. 1908 Nos. 231 en 269 en 1912 No. 312 (Pegatan en Koesan).- 14. Celebes en Onderhoorigheden. Inheemsche rechtspraak, behalve in het groot¬ ste deel der afdeeling Makassar en Bantaeng, waar alleen de daarbij gevoegde gedeelten van de voormalige rijkjes Goa en Laikang inheemsche rechtspraak behouden hebben (St. 1908 No. 225 j° 551 ; 1910 No. 574; 1912 No. 206). 15. Menado. Inheemsche rechtspraak in de geheele residen¬ tie, behalve in de onderafdeelingen Menado, Amoerang en Tondano en in dat deel van de afdeeling Gorontalo, niet behoorende tot Zelfbesturende landschappen of tot de voormalige landschappen Gorontalo, Bone, Limbotto, Boalemo en Attingola (St. 1889 Nos. 95 en 257, ' zooals die nader zijn gewijzigd en aangevuld.) TOELICHTING SCHETSKAART. 189 16. Amboina. Inheemsche rechtspraak, uitgezonderd op de eilanden Amboina, de Oeliassers en die der Banda-groep (St. 1882 No. 29, zooals het nader is gewijzigd en aangevuld en voor ZuidNieuw-Guinea St. 1908 No. 234). 17. Ternate en Onderhoorigheden. Inheemsche rechtspraak (St. 1882 No. 32, zoo¬ als het nader is gewijzigd en aangevuld.) 18. Timor en Onderhoorigheden. Inheemsche rechtspraak, behalve ter hoofd¬ plaats Koepang met het z. g. zes palen-gebied en de vallei van Atapoepoe (St. 1882 No. 26, zooals het verder is gewijzigd en aangevuld.) 19. Bali en Lombok. Inheemsche rechtspraak op het eiland Bali, voorzooverre het dat deel der bevolking betreft, dat den Hindoegodsdienst belijdt en voor de geheele Inlandsche bevolking van het eiland Lombok (St. 1882 No. 142, zooals het nader is gewijzigd en aangevuld.) RECHTSPRAAK IN DE BUITENBEZITTINGEN Rni.AfiF yyy Het Departement van Onderwijs en Eeredienst. Het Inlandsch Onderwijs. Het Inlandsch Onderwijs wordt, evenals het Europeesche, onderscheiden in openbaar en particulier. Het openbaar onderwijs is altijd neutraal en gaat uit van het Gouvernement of van Inlandsche gemeenschappen, met steun 'van het Gouvernement. Deze laatste categorie, welke in de laatste jaren in bijzondere mate uitbreiding heeft gekregen, wordt aangeduid met den naam „Volksonderwijs". Het particulier onderwijs gaat uit van zedelijke lichamen en instellingen en particuliere personen en wordt gegeven op neutralen dan wel op godsdienstigen grondslag. De neutrale scholen zijn meestal ontstaan door samenwerking van Inlandsche zijde, terwijl het onderricht op godsdienstigen grondslag vooral tot den werkkring behoort der talrijke zendingsgenootschappen, welke in onzen Archipel werkzaam zijn. Soms draagt het ook een Mohammedaansch karakter. De scholen, opgericht door het Gouvernement, zijn verdeeld in twee categorieën : a. Hollandsch-Inlandsche scholen, welke in de eerste plaats bestemd zijn voor kinderen van Inlandsche hoofden en andere aanzienlijke of gegoede Inlanders; b. 2e klasse-scholen, eerst bedoeld voor het onderwijs aan Inlandsche kinderen in het algemeen, doch tegenwoordig, in verband met de toenemende oprichting der „volksscholen", beperkt tot die plaatsen, waar behoefte bestaat aan iets verder gaand onderricht dan laatstgenoemde verschaffen. *) St. 1914.No. 762. 192 HET INLANDSCH ONDERWIJS. Naast deze inrichtingen vindt men nog hier en daar de z.g. „speciale scholen", d.z. Gouvernements-inrichtingen met gedeeltelijk Europeesch personeel. Zij komen vrijwel overeen met de Hollandsch-Inlandsche scholen, maar hebben een speciaal karakter (Sambassche scholen). Het onderwijs op de Hollandsch-Inlandsche') scholen omvat minstens : het lezen en schrijven der landstaal en der Maleische taal met eigen en Latijnsche karakters, de vier hoofdregels van het rekenen met geheele en gebroken getallen, aardrijkskunde van Nederlandsch-Indie, Nederlandsche taal, handteekenen en de beginselen van de kennis der natuur. Vele scholen zijn reeds zoodanig uitgebreid, dat zij via een voorklasse aansluiten aan de Muloschool en overigens de leerlingen gereedmaken voor het z.g. klein-ambtenaars-examen, waarvan het diploma nog voor vele landsbetrekkingen vereischt is. Op de scholen der tweede klasse is het leerplan veel eenvoudiger. Het omvat minstens: lezen en schrijven van de landstaal (tenzij deze voor het onderwijs onbruikbaar wordt geacht) of de Maleische taal met eigen of Latijnsche karakters, benevens de vier hoofdregels van het rekenen (met geheele getallen), terwijl voorts nog een of meer vakken der Hollandsch-Inlandsche scholen, behalve het Nederlandsch, op het leerplan geplaatst kunnen worden. De scholen hebben minstens drie klassen, waaraan, bij uitbreiding van het leerplan, nog - een vierde en in enkele gewesten een vijfde, kan worden toegevoegd. Speciale scholen vindt men in Menado, Tondano, Amoerang, Amboina, Saparoea, Deli, Asahan, Langkat, Serdang en Sambas. Die te Amboina is bestemd voor de kinderen der Ambonsche „burgers", de overige voor Inlandsche kinderen, bij voorkeur uit de aanzienlijke klasse. Enkele zijn in beperkte mate ook toegankelijk voor kinderen van Europeanen en van Vreemde Oosterlingen. Voorts vindt men te Kota-Radja en Makassar speciale scholen voor kinderen van Amboineesche, Ternataansche, Timoreesche en Menadoneesche Christen-militairen. Het Inlandsche personeel voor de Gouveraementsscholen vindt in de Buitenbezittingen zijne opleiding aan de Gouvernementskweekscholen voor onderwijzers te Port de Koek, Amboina en Makassar, terwijl normaalcursussen voor opleiding van hulponderwijzers zijn opgericht te Kota-Radja, Palembang, Makassar, Alleen op Billiton bestaat nog een le klasse school, die echter in den loop van 1915 in een Hollandsch-Inlandsche school zal worden omgezet (St. 1911 No. 762). Bijlage XXXV a. S UMATRA Schaal 1 : 3 000 000. AANGEVENDE HET AANTAL INRICHTINGEN VOOR INLANDSCH ONDERWIJS OP 31 DECEMBER 1913. Zendingsschool te Boeli (Res. Ternate). Zendelingshuis te Boeli (Res. Ternate). Pl. 28. Zendingskerkje te Manganitoe (Ternate). HET INLANDSCH ONDERWIJS. 193 Bandjermasin, Kendangan (Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo) en Singaradja (Bali). De kweekschool voor onderwijzers te Makassar dient tevens als opleidingsschool voor Inlandsche ambtenaren, terwijl te Fort de Koek eenige, door den Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden aangewezen jongelieden, eveneens daartoe worden opgeleid. Ten slotte vindt men te Tondano een school voor zonen van Inlandsche hoofden en andere aanzienlijke Inlanders (Tondanosche Muloschool), waar opleiding plaatsheeft voor ambtelijke betrekkingen. Zij is ongeveer identiek aan een kweekschool voor Inlandsche onderwijzers. De volksscholen worden opgericht door de bevolking, onder toezicht en zoo noodig met steun der Regeering. Daar het slagen van de proef met het volksonderwijs in de eerste plaats afhangt van de medewerkingen belangstelling der bevolking, wordt vooropgesteld dat geenerlei dwang wordt uitgeoefend. Het doel is het scheppen van een zooveel mogelijk uit eigen middelen bekostigd onderwijs, zoodat de geldelijke steun van de Regeering zoo min mogelijk een blijvend karakter mag aannemen, doch alleen den eersten stoot moet geven, of in onvermijdelijke tekorten voorzien. Het onderwijs is zoo eenvoudig gesteld, dat het in de breede lagen der Inlandsche maatschappij vermag door te dringen en zich aanpast aan de dagelijksche behoeften van het volk. De gebouwen en het materiaal worden door de bevolking zelf vervaardigd '), leermiddelen enz. worden kosteloos door het Gouvernement verstrekt. Op de Buitenbezittingen werd eerst in 1912 een' aanvang gemaakt met de invoering van het volksonderwijs, toen in het Gouvernement Sumatra's Westkust 111 en in de residentie Benkoelen 67 volksscholen van het op Java bestaande type opgericht werden. In die twee gewesten bestonden toen reeds een aantal instellingen voor eenvoudig elementair onderwijs, onder leiding der Bestuursambtenaren, door Inlandsche gemeenschappen (in Sumatra's Westkust de nagari's, in Benkoelen de marga's) opgericht en meerendeels gesubsidieerd op den voet van Staatsblad 1895 No. 146. Die schooltjes werden in 1913 in het belang van eene systematische inrichting en ontwikkeling in de organisatie van het Inlandsch Volksonderwijs opgenomen, waardoor het aantal volksscholen in Sumatra's Westkust op 302 en in Benkoelen op 83 gebracht werd. Het hout daartoe wordt kosteloos uit 's Lands bosschen verstrekt. 194 HET INLANDSCH ONDERWIJS. In datzelfde jaar werden op gelijke wijze ook de in het gewest Palembang bestaande, door Inlandsche gemeenschappen (marga's) tot stand gebrachte, op den voet van bovengenoemd Staatsblad gesubsidieerde, scholen voor elementair onderwijs, 88 in getal, in volksscholen geconverteerd, terwijl in 1914 het Inlandsch Volksonderwijs, zoowel door conversie van bestaande, als door oprichting van nieuwe volksscholen, werd ingevoerd in de residenties Djambi, Riouw en Onderhoorigheden en de Lampongsche Districten. Het aantal volksscholen bedraagt thans in : het Gouvernement Sumatra's Westkust 370 Benkoelen 98 Palembang 105 Djambi 40 Riouw en Onderhoorigheden 8 De Lampongsche Districten 60 Het leerplan van de volksschool omvat het lezen en schrijven van de landstaal, alsmede de toepassing der" vier hoofdbewerkingen van het rekenen met geheele getallen en eenige kennis van eenvoudige=breuken met getallen tot 1000. Behalve de bovengenoemde vakken worden aan de leerlingen ook op elementaire wijze de dagelijks voor hen waarneembare feiten en verschijnselen in de natuur, verklaard. Het onderwijs komt ongeveer overeen met dat in de drie eerste klassen der Openbare Inlandsche 2de klasse school. De school bestaat uit drie klassen, elk van één jaar. De leertijd is gesteld op 2Vs uur, waardoor tweemalen per dag school gehouden kan worden, de eerste maal voor de le klasse, daarna voor de 2e en 3e klasse, zoodat voor de niet al te groote scholen één onderwijzer voldoende is. De leerkrachten worden zooveel mogelijk gerecruteerd uit personen, die, na met vrucht eene Openbare Inlandsche tweede klasse school doorloopen te hebben, practisch en theoretisch door het Hoofd eener school van laatstgenoemde soort gedurende een jaar voor het ambt van dorpsonderwijzer opgeleid zijn en uit jongelieden, die in het bezit zijn van een diploma als kweekeling. Terwijl het toezicht over het Onderwijs op de Hollandsch-Inlandsche scholen is opgedragen aan een afzonderlijke inspectie en dat op 2de klasse scholen Bijlage XXXV b. HET INLANDSCH ONDERWIJS. 195 aan de Inspecteurs en Adjunct-Inspecteurs van het Inlandsch Onderwijs (12 in aantal) en onder het Departement van Onderwijs en Eeredienst valt, is het volksonderwijs gesteld onder leiding van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, bijgestaan door den Inspecteur van het Inlandsch Volksonderwijs en door AdjunctInspecteurs en Inlandsche Hoofdopzieners en Opzieners, de beide laatste categorieën gekozen uit Inlandsche onderwijzers, die in het bezit zijn van een einddiploma van eene Gouvernementskweekschool. Het aantal Opzieners bedraagt thans in: het Gouvernement Sumatra's Westkust 8 Benkoelen 3 Palembang 4 Djambi i Riouw en Onderhoorigheden 1 De Lampongsche Districten 2 Te Fort de Koek is bovendien een Hoofdopziener der Inlandsche volksscholen geplaatst, die het Gouvernement Sumatra's Westkust tot ressort heeft. De volgende tabel geeft een overzicht van het aantal leerlingen, dat op ultimo December 1914 de volksscholen bezocht in de genoemde gewesten, behalve de Lampongsche Districten, waar het meerendeel der scholen eerst in het begin van dat jaar geopend werd. AANTAL LEERLINGEN OP ULTIMO GEWESTEN Aantal DECEMBER 1914 scholen _ Gemiridplri r>Pr Jongens Meisjes ^emmaeia Per school Sumatra's Westkust 370 21224 2809 65 Benkoelen 98 4992 95 52 Palembang 105 6576 62 63 Djambi 40 4732 443 129 Riouw en Onderhoorigheden 8 314 n 40 Totaal 621 37838 _ | 3420 349 196 HET INLANDSCH ONDERWIJS. Voor het jaar 1915 is gerekend op vermeerdering van het aantal volksscholen in: het Gouvernement Sumatra's Westkust tot 390 Benkoelen jqo Palembang igg Djambi ' 43 Riouw en Onderhoorigheden 20 De Lampongsche Districten gO Totaal 773 en op de aanstelling van nog twee Opzieners, waarvan .één te plaatsen in het Gouvernement Sumatra's Westkust en de andere in de Lampongsche Districten. Afzonderlijk dient het volksonderwijs in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden genoemd te worden. Hier werd reeds in 1908 onder leiding van het bestuur een particuliere volksschool gesticht. Al zeer spoedig verwierf deze nieuwe instelling de sympathie der bevolking; het best blijkt dit uit de toename van het aantal scholen en leerlingen, n. 1. van 1 school met 38 leerlingen in 1908 tot 149 scholen met 7240 leerlingen in 1913. Men heeft hier de volksschool ook dienstbaar gemaakt aan de verspreiding van betere kennis van landbouwzaken. Daartoe is door den landbouwadviseur te Kota-Radja en te Seulimeum voor de volksonderwijzers een cursus geopend in elementaire kennis omtrent het economisch cultiveeren van den bodem, welke kennis door hen weder op de volksscholen verspreid wordt. Overigens is het zeer sterk verspreide particuliere onderwijs op de Buitenbezittingen vrijwel geheel in handen der zending. Het zendingskaartje geeft aan op welke wijze de gebieden der verschillende godsdienstige gezindten over deze gewesten verdeeld zijn. Zoowel de door het volk zelf als de door de zendingsgenootschappen in de Buitenbezittingen in het leven geroepen inrichtingen van lager onderwijs kunnen van het Gouvernement subsidie ontvangen, indien ze daartoe aan zekere eischen voldoen, betreffende: Bijlage XXXV c. Pl. 29. Mohamedaansche priesterschool in Groot-Atjeh. HET INLANDSCH ONDERWIJS. 197 a. de gebleken behoefte aan onderwijs; b. den omvang van het onderricht (minstens het 2de klasse schoolminimum programma); c. den duur van het onderwijs (minstens drie uur daags); d. het aantal leerlingen (minstens 25); e. het aantal leerkrachten (per 50 leerlingen 1 leerkracht) in het bezit van een diploma voor onderwijzer aan een openbare school, dan wel van een bewijs van geschiktheid, afgegeven door de schoolcommissie; f. de inrichting van het schoollokaal; g. de toegankelijkheid der school (voor alle kinderen van Inlanders); h. de verstrekking van leermiddelen (gratis of tegen een prijs, niet hooger dan die van het Depót van Leermiddelen; de Directeur van Onderwijs en Eeredienst heeft het verbodsrecht over de leermiddelen); i. de heffing van schoolgeld (niet hooger dan voor een 2de klasse school). De subsidie wordt verleend: a. ineens, voor de kosten van eerste inrichting ; b. jaarlijks voor onderhoud en aanvulling; c. jaarlijks ter tegemoetkoming in verdere uitgaven. De subsidie-bedragen worden niet overal op denzelfden voet berekend. De normale standaard voor de Buitenbezittingen is: BEDRAG YOOR AANTAL LEERLINGEN DER SCHOOL : abc 25 leerlingen \ f 200 f 20 f 100 26 - 30 » . . . i p 125 31"40 » * ■ . - , 150 41-50 _ 175 51'75 1 „ 300 „ ' 30 „ 200 76 " 100 n „ „ „ „ „ 225 101-meer „ ;; 400 „ 40 „ 250 198 HET INLANDSCH ONDERWIJS. Afwijkingen van deze subsidie-regeling vindt men in a: de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo (St. 1909 No. 388); b: de afdeeling Bolaang Mongondou (St. 1911 No. 140); c: de residentie Tapanoeli (St. 1911 No. 157); d: de eilanden Halmaheira en Nieuw-Guinea (St. 1911 No. 112); e: de afdeeling Menado (St. 1912 No. 579); f: de tijd. afdeelingen Soemba en Plores der residentie Timor en Onderhoorigheden (St. 1913 No. 309). Die in a worden toegekend volgens den normaal-maatstaf, doch met eenigszins hoogere bedragen, terwijl in d geen voorwaarden gesteld zijn, doch alleen s/t der werkelijke onkosten over het voorafgaande jaar als subsidie wordt toegekend. Voor de afdeeling Bolaang Mongondou (sub b) wordt het 3/4 der werkelijke gemaakte onkosten voor oprichting vergoed, terwijl de jaarlijksche subsidie voor onderhoud afhankelijk is van het aantal leerlingen (min. f 40.—, max. f 800.—) en voor verdere uitgaven van het aantal en de bevoegdheid der leerkrachten (een premie van f 75 voor iederen onderwijzer en bovendien van f 30, f 60, / 90 of f 120 naar gelang van bevoegdheid of rang (art. 4 St. 1906 No. 241). Voor Tapanoeli (sub c) wordt als subsidie ineens verleend 3/4 der werkelijke uitgaven en jaarlijks f 90.— voor ieder onderwijzer, f 60.— voor de onderwijzers in het bezit van een diploma en f 1.— per leerling, berekend naar het gemiddeld aantal leerlingen (St. 1911 No. 157). Voor de afdeeling Menado (sub ë) zijn de eischen ter verkrijging van subsidie iets verzwaard, terwijl ook hier rekening wordt gehouden met de bevoegdheden der leerkrachten bij de bepaling der subsidie voor het onderwijzend personeel. Voorts is hier bepaald, dat wanneer het aantal scholen, uitgaande van eenzelfde organisatie of vereeniging, méér dan 80 bedraagt, die corporatie verplicht is een Europeesch schoolopziener aan te stellen. In de sub f genoemde afdeelingen Soemba en Plores is eene geheel afwijkende regeling getroffen, doordat hier de geheele zorg voor het Inlandsch Onderwijs is opgedragen (tot 1923) aan kerkelijke genootschappen en wel voor Soemba aan de zending der Gereformeerde kerken in Nederland en voor Plores (uitgezonderd Adoenara) aan de Congregatie der Paters van het Goddelijk Woord te Steijl (St. 1914 No. 791). HET INLANDSCH ONDERWIJS. ' 199 De door deze corporaties opgerichte scholen worden onderscheiden in standaardscholen, overeenkomende met de Gouvernements 2de klasse school en volksscholen van het gewone type, waarvan de eerste worden opgericht op door het Gouvernement te bepalen plaatsen, de andere op plaatsen en tot een aantal als jaarlijks door de corporaties, in overeenstemming met het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, zal worden bepaald. Indien volgens het oordeel van den GouverneurGeneraal daaraan behoefte bestaat, kan voorts aan de standaardscholen eene tweejarige cursus voor opleiding van volksschool-onderwijzers worden verbonden of kan daarvoor eene kweekschool worden opgericht. Standaardscholen, normaalcursussen en kweekschool zijn onderworpen aan het toezicht der Gouvernements Inspecteurs. Als subsidie voor de volksscholen der corporaties wordt ineens per school toegekend hoogstens f 300 en jaarlijks hoogstens f 100, terwijl de subsidie der andere inrichtingen voor eerste oprichting enz. ineens de totaal-onkosten bedraagt en jaarlijks voor onderhoud enz. 3/4 der werkelijke kosten, tot een maximum voor de standaardscholen van8/tder onkosten van een Gouvernementsschool 2de klasse en voor de normaalcursussen tot 3/4 van het bedrag der kosten van eene dergelijke Gouvernementsinrichting, terwijl voor de kweekschool als subsidie ineens (voor oprichting der gebouwen) wordt verleend het totaal der werkelijke kosten en als jaarlijksche subsidie het bedrag, dat te haren behoeve zou kunnen worden toegekend bij toepassing van St. 1906 No. 242, j°. 1911 No. 359. Het toezicht op de volksscholen is toevertrouwd aan de bestuursambtenaren ; voor die der zending der Gereformeerde kerken kan deze corporatie echter een Europeesch schoolopziener aanstellen. Voor dezen schoolopziener kan, evenals voor dien in Menado, subsidie verleend worden, naar gelang zijner bevoegdheden, tot een bedrag van f 150, f 175, ƒ 200 of f 250 'smaands en twee 5-jaarlijksche verhoogingen van f 40, f 45 of f 50 's maands (St. 1912 No. 581 en 1913 No. 309). Over het algemeen worden aan kerkelijke corporaties of rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen subsidies toegestaan voor het door haar uitgeoefende toezicht op hare Inlandsche scholen. Dit wordt per bezoek berekend naar het aantal leerkrachten (per leerkracht ƒ 5.— met min. f 10.— en max. 200 HET INLANDSCH ONDERWIJS. f 25.— per bezoek), terwijl aan een toezicht-uitoefenend persoon niet meer dan f 1500 per jaar wordt uitgekeerd. Bijzondere subsidies worden verleend aan enkele particuliere scholen van bijzonderen aard, meestal door de zending opgericht (ambachtsscholen in Tapanoeli, Menado en Ternate; huisvlijtschool voor meisjes in Tapanoeli; meisjesscholen in Menado en Amboina (Kei-eilanden) en kweekscholen voor onderwijzers (3 in Tapanoeli, 1 ter Oostkust van Sumatra, 1 in Bandjermasin, 3 in de residentie Menado). Er bestaan verder nog op verschillende plaatsen in den Archipel kleine kunstnijverheidscholen, meestal door bestuursambtenaren in het leven geroepen, om een plaatselijk voorkomende tak van kunstnijverheid te steunen: Kota Tjane (Atjeh) vlechten en weven; Fort van der Capellen en Padang Pandjang (Sumatra's Westkust) kantwerk en weven; Siloengkang en Pajokoemboeh (Sumatra's Westkust) weven; Kloengkoeng (Bali) kopergieten. Deze ontvangen echter geen subsidie. De kaarten van het Inlandsch Onderwijs (bijlagen XXXVa, b en c, en de bijlagen XXXIII en XXXIV) geven een overzicht van de verschillende soorten van onderwijs in de Buitenbezittingen, benevens van de uitbreiding sedert 1904 en van de sedert 1910 verleende subsidies. Het Europeesch Onderwijs heeft op de Buitenbezittingen nagenoeg uitsluitend beteekenis voor de daar gevestigde Europeanen, zoodat het, voor de beoordeeling van den welvaartstoestand van land en volk en van hetgeen ter bevordering daarvan door de Regeering gedaan is, buiten beschouwing kan blijven. BIJLAGE: XXXiri OVERZICHT VAN HET AANTAL SCHOLEN EN LEERLINGEN BIJ HET OPENBAAR EN PARTICULIER INLANDSCH ONDERWIJS OP DE BUITENBEZITTINGEN OVER DE JAREN 1903-1913. 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 GEWESTEN j ■ j— ■ : : 1 a b cd a b c A a b c d a b cd a b cd a b cd a b c d a b c j d a b cd a b j c j d a b cd I Sumatra's Westkust 24 49 6.052 2.357 38 61 6.634 2.927 38 71 7.912 3.109 40 83 7.950 4.224 40 71 8.300 3.516 40 76 8.823 8.181 41 133 9.468 10.965 42 j 203 9.928 15.598 4 6 230 11.074 21.183 47 235 12.259 22.256 49 17 13.160 1.398 Tapanoeli 19 262 3.199 13.982 1 9 262 3.721 15.745 20 320 3.830 17.236 19 328 3.481 19.432 20 390 3.818 22.034 20 435 4.028 24.790 20 467 4.205 27.891 21 517 4.557 26.755 21 524 4.780 34.032 22 582 5.064 41.478 24 611 5.547 46.376 Benkoelen 10 — 1.519 — 10 - 1.825 - 10 1.974 — 12 1.703 12 1 2.087 12 2 2.269 151 13 8 2.298 400 13 8 2.229 413 15 6 2.737 ± 400 10 - 2.830 - 19 1 3.545 73 Lampongsche Districten 6 — 740 6 — 762 — 7 _ 992 — 7 902 7 — 1.048 — 7 1.152 — 7 1.242 — 8 10 1.248 329 9 12 1.538 478 9 10 1.926 339 9 5 1.914 190 Palembang 7 6 1.059 397 9 12 1.580 901 _j _0 1943 1-563 12 15 1.391 1.180 14 19 2.679 1.852 14 26 2.674 2.334 14 52 2.709 I 4.016 15 79 3,216 7.556 17 87 3.686 9.365 23 88 4.279 10.498 32 1 5.836 142 Djambi - — — _ — _ _ — - _ — — 1 5 -- — 2 6 199 400 4 5 415 398 4 3 444 249 5 — 426 — 6 13 535 618 6 23 620 2.328 7 25 740 3.774 Oostkust van Sumatra 8 2 813 98 9 — 1.261 10 1-588 - 10 75 1.141 11 117 1.835 910 11 90 1.884 971 69 1.860 3.183 11 81 2.024 3.684 13 139 2.336 8.935 15 155 2.886 11.031 21 166 3.456 12.510 Atjeh en Onderhoorigheden ... 7 6 738 304 9 6 945 377 11 8 1-350 285 13 8 1.575 364 14 9 1.627 490 15 8 2.074 481 15 5 2.121 515 16 6 2.387 572 4 2.425 703 18 2 2.600 428 19 4 2.866 568 Riouw en Onderhoorigheden ... 4 258 — 4 — 249 — 5 — 377 ~ 5 — 297 — 5 404 — 5 437 — 5 1 760 59 5 2 558 88 5 6 614 342 5 9 611 563 5 9 595 503 Banka en Onderhoorigheden ... 3 258 — 3 391 — 3 — 392 — 3 293 — 4 — 524 — 4 — 641 — 4 729 - 4 — 734 6 — 952 — 6 967 — 6 1 980 54 Billiton 2 1 202 36 2 1 312 48 2 — 285 — 2 _ 175 _ 2 - 317 — 2 — 317 - 2 — 289 — 2 — 372 — 2 — 344 — 2 320 — 2 - 335 — Westerafdeeling van Borneo ... 1 1 129 333 2 — 208 - 2 — 216 2 152 3 2 574 3 2 574 — 4 6 660 276 4 4 680 258 4 8 613 486 6 7 680 372 6 7 709 442 Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo 12 24 1.753 1.376 12 21 2.143 1.398 14 20 2.627 1.298 14 39 3.285 1.602 14 79 3.974 1.858 16 117 4.8I8 4.540 16 105 5.048 5.471 18 68 5.255 4 032 20 78 4.724 1.313 21 88 5.026 5.337 20 92 4.717 5.743 Celebes en Onderhoorigheden . .14 2 1.426 46 15 2 1.521 49 15 _ 1.603 — 15 1.839 _ 18 29 2.378 809 20 20 3.022 1.040 19 25 2.915 1.256 22 25 2.935 1-221 22 24 3.272 1.554 22 37 3.356 2.159 22 50 3 452 3 946 Menado : . 118 271 24.431 19.168 118 273 24.536 22.546 12o 281 26.121 21.710 121 283 25.237 21.216 121 320 24.755 25.470 101 341 25.039 26.015 101 376 25.654 28.094 118 378 26.844 29.045 113 393 24.134 27.444 118 376 21.633 23.365 117 403 23.637 32.112 Ternate en Onderhoorigheden. . . 2 20 402 893 2 21 382 774 2 23 384 685 2 23 390 778 2 26 448 989 2 65 488 1.668 2 70 410 - i) 2 21]) 549 691') 2 117 586 5.356 2 118 564 6.025 2 139 535 4.915 Amboina 72 81 10.359 2.435 72 80 11.284 3.202 72 84 H-694 2.707 73 84 11.860 3.157 74 84 12.372 3.472 75 87 12.995 3.703 73 91 13.000 5.000 74 134 14.495 6.101 74 161 12.156 9.918 66 136 10.561 7.560 65 161 10.592 7.958 Timor en Onderhoorigheden ... 15 12 2.279 1.505 15 17 2.243 1.629 ie 15 2.325 1.391 16 17 2.343 1.276 16 22 2.507 1.649 16 j 22 2.601 1.763 17 20 2.786 1.638 17 23 2.746 1.549 17 70 2.572 1.522 23 14 2.986 4.318 21 136 2.704 7.551 Bali en Lombok 4 1 325 56 4 3 417 151 4 3 426 172 5 3 478 163 5 4 530 149 6 | 3 797 149 7 4 1.043 258 10 3 1.449 263 10 6 1.543 412 13 16 1.979 276 14 5 2.382 307 Totaal 328 738 55.942 I 42.686 349 759 61.414 49.747 362 845 | 66.039 50.156 372 963 64.492 53.392 384 1.179 70.376 | 62.598 373 1.299 75.048 74.184 375 1.435 j 76.411 j 88.871 407 1.562 82.632 98.155 423 1.878 80.621 124.061 443 1.996 81.147 138.333 462 j 1.833 * 87.712 128.562 . 1.066 98.628 1.108 111.161 1.207 116.195 1.335 117.884 1.563 132.974 1.672 149.232 1.810 165.282 1.969 180.787 2.301 j 204.682 2.439 219.480 2.295 216.274 a = aantal gouvernements scholen ) *) Door de conversie van particuliere scholen in volksscholen is het aantal der eerstgenoemde inrichtingen in 1913 minder dan in 1912. voor Inlanders b = aantal particuliere scholen 1 c = aantal leerlingen der gouvernements scholen ^ 0uVolled,ëe opgaven, d — aantal leerlingen der particuliere scholen Eeredienst. Bij verreweg het grootste gedeelte van de Inlandsche "bevolking der Buitenbezittingen treft men nog een eeredienst aan, gebaseerd op voor het meerendeel „animistische" opvattingen en zelfs daar waar de Islam en het Christendom invloed verkregen, zijn die begrippen nog bij lange niet verdwenen. Vooral het Mohammedanisme heeft zich veel aanhangers weten te verzekeren door de vreedzame penetratie langs de Inlandsche handelswegen, voerende naar de nog heidensche landen. Zoodoende onderscheiden wij in de Buitenbezittingen naar de uiterlijke godsdienstvormen, welke over het algemeen nauwkeurig worden in acht genomen, als drie groote godsdienstgroepen: het Heidendom, het Mohammedanisme en het Christendom, waaraan zich als vierde kleinere groep aansluit de oude Hindoe-enclave, welke zich op Bali heeft weten te handhaven tegen den opdringenden Islam. Het spreekt vanzelf, dat het oude Heidendom zich het meest onvervalscht heeft weten te bewaren in die gedeelten, welke het minst toegankelijk waren of voor den Inlandschen handel weinig aantrekking bezaten; over het algemeen dus in de diepste binnenlanden en op afgelegen kleinere eilanden. Zoo zijn de bewoners der eilanden ten Westen van Sumatra nog grootendeels heidenen, evenals (tot de komst der Christelijke zending) de Bataks, de Koeboes en enkele andere kleinere volksgroepen op Sumatra. Op Borneo heeft de Islam alléén vasten voet weten te verkrijgen aan de kusten, terwijl de oorspronkelijke Dajaksche bevolking over de geheele uitgestrektheid van het groote eiland nog onder den invloed staat harer ingewikkelde vereering van de zielen der afgestorvenen. In Celebes vond de Islam een gunstigen bodem op het ontwikkelde en handeldrijvende zuidwestelijke schiereiland, terwijl de ontsluiting der noordelijker streken (Centraal- en Oost-Celebes) in de laatste tien jaar onmiddellijk gepaard ging met eene toenemende bekeering tot den Islam der daar gevestigde Toradja's. Het noordelijke schiereiland, de residentie Menado vormend, 202 EEREDIENST. vertoont in de kleinere landschappen aan de kusten bolwerken van den Islam, vanwaaruit die godsdienst voornamelijk door huwelijken en vestiging van Mohammedanen voortdringt onder de heidensche bevolking van het binnenland van Centraal-Celebes. Lombok is nagenoeg geheel Mohammedaansch evenals Soembawa, dat door den invloed van het voormalige G-oareesche rijk op Celebes geïslamiseerd werd. Het geheele verdere Oostelijke deel van den Archipel, de residenties Amboina, Timor en Ternate en Onderhoorigheden, was, tot de komst der Christelijke zending, het oude heidensche geloof trouw gebleven en heeft slechts aan de kusten der tallooze eilandengroepen of rondom de zetels der Zelf bestuurders (Ternate, Tidore, enz.) kleine Mohammedaansche enclaves zien ontstaan. Nieuw-G-uinea, tot voor kort nog geheel terra incognita, had ook de meest primitieve uitingen van een laagstaand geestelijk leven der bevolking trouw bewaard; ook hier echter breidt de Islam zich uit door de toenemende vestiging van islamitische handelaren aan de kusten. Ook de Christelijke zending heeft, vooral in de laatste jaren, niet stilgezeten en overal te midden van het Heidendom, talrijke zendingsposten uitgezet als barrières tegen den wassenden stroom van den Islam. Zij kan reeds op gunstige resultaten bogen in sommige deelen van haar arbeidsveld, hoewel de Islam onder de Oostersche volkeren, door zijn beter aanpassingsvermogen, eerder in staat is proselieten te maken dan het voor de Inlandsche opvattingen soms weinig aantrekkelijke Christendom. Wel eischt de Islam voor den overgang tot dat geloof in hoofdzaak het afzweren van het door de meeste heidenen zoo geliefde varkensvleesch, doch de Christelijke zending kan de polygamie niet toelaten. Daarbij komt nog de geheel verschillende methode van doorzetting van deze eischen, gevolgd door de Islamitische propagandisten'eenerzijds en de Christelijke zending anderzijds, terwijl ook in het voordeel van den Islam werkt, dat die Godsdienst gebracht wordt door Oosterlingen, die zich veel gemakkelijker in den gedachtengang van de inheemsche bevolking kunnen verplaatsen dan de Europeesche Zendelingen en daardoor dikwijls tot een voor hun doel juistere keuze van de toe te passen middelen geraken. Algemeen wordt dan ook door de Christelijke Zending ingezien, dat kennis van taal, land en volk in belangrijke mate de kans op' slagen verhoogt. Bewonderenswaardig is in dit verband de arbeid van Drs. N. Adriani en A. C. Kruyt in de Possostreek. Na jarenlange Moskee te Fort de Koek. 00 © L EEREDIENST. 203 onverdroten arbeid (sedert 1892) is van hun hand thans verschenen het belangrijke werk betreffende de Bare'e sprekende Toradja's, waardoor omtrent dat volk en zijn zieleleven niet veel te vragen overblijft. Dien beiden mannen is het dan ook gelukt door deze zorgvuldige voorbereiding, zoodanig den geest van het volk bij hunne bijeenkomsten te boeien, dat allen opgaan, ook al hebben zij zich nog niet aangemeld voor den doop. Eene andere werkwijze volgde de Rijnsche Zending in de Bataklanden met niet minder succes. Belangrijke werken betreffende den aard en het wezen van het animisme der Bataks verschenen van de hand van Joh Warneck, eerst nadat de Zending reeds vasten voet verkregen had, terwijl Dr. A. C. Kruyt, in zijn bekend werk, die stof voor den geheelen Archipel behandelt. Belangrijke resultaten verkreeg de Christelijke Zending in de Minahassa en op de Sangi en Talaud-eilanden, in Amboina en op de Zuidwester-eilanden, welke streken bijna geheel gekerstend zijn, hetgeen, binnen niet al te langen tijd verwacht kan worden van de Toradja's in de Possostreek, dank zij de reeds genoemde jarenlange voorbereiding van Drs. N. Adriani en A. C. Kruyt, terwijl ook onder de Bataks (Residenties Tapanoeli en Oostkust van Sumatra) het Christendom met groote schreden voortgaat. De werking der geheele zending over de Buitenbezittingen blijkt uit het hier opgenomen zendingskaartje, nader toegelicht door den achtervolgenden staat der in de verschillende streken werkzame genootschappen. ■ Inl. Christengemeenten of arbeidsveld der Christelijke Zending. 204 EEREDIENST. Gewest Landstreek, aantal Gemeenten j Zendingsgenootschap Sumatra's Westkust Padang" 1 Seventh-day adventist Church. Padang en Mentawei eilanden 6 Rijnsche Zending, Barmen. Batoe-eilanden 2 Nederl. Luthersch genootsch. voor in- en uitwendige Zending te Amsterdam. Tapanoeli Afdeelingen Sibolga en ) BatangToroe dist., Batak- (54Q Riinscne Zending, Barmen. landen, Nias en Padang l Sidempoean ) Oostkustvan Suma- Bataven | 7 l^^tS ia \ Zending, Barmen. ) i Methodist Episcopal Church. Benkoelen Eiland Enggano 3 Rijnsche Zending Barmen. Benkoelen Afdeeling Ianna i 1 Roomsch-Kathoheke Kerk. Zuider- en Oosteraf- Bandjermasin, Beneden- \ deeline van Bor- • Kapoeas, v. beneden Ka- f ' < g hajan 54 Rijnsche Zending, Barmen. Doesoenlanden, Sampit i en Zuid-Oostkust ) ' W™ Bomeo1" - 2* Roomsch-Kath. Kerk (Paters Capucijnen). Singkawang . , >l . (onder Chineezen) 9 Methodist Episcopal Church. Menado Bolaang Mongondou en Midden-Celebes 65 Nederl. Zendingsgenootschap te Rotterdam. Sangi-en Talaud-eil. 184 Sangi-en Talaud Comité Minahasa Roomsch-Kath. Kerk (Zen- dingspost) Amboina Boeroe 45 Utrechtsche Zendingsveree- niging. I Zuid-Nieuw-Guinea' 26 Roomsch Kath. Kerk (congr. Kp.1- p,n Aroe-eilanden1! 48 v/h Heilig Hart te Issoudun). i) De laatste opgave is van het jaar 1911. Sedert zijn geen cijfers betreffende de R. K. gemeenten alhier, bekend gemaakt. Afgodsbeelden te Korwaar (res. Ternate). Het afknippen van het haar bij een tot het Christendom bekeerd Alfoer. Huisbeschermers te Sagea (Weda). Pl 31. EEREDIENST. 205 Gewest Landstreek, aantal Gemeenten Zendingsgenootschap Ternate Halmaheira en Noord-Nieuw- Guinea 85 Utrechtsche Zendingsvereeni- m- ging. Hmor Eiland Soemba 10 Zending der Gereform. Kerken in Nederland. Eiland Flores ) Roomsch-Kath. Kerk (Zen- Onderafdeeling Beloe V — dingsposten) (Timor) ) i<_em Voorts vindt men in de geheele Minahassa, óp Banda, Amboina, Saparoea, de Kei- en Aroe-eilanden, Babber, Tenimber-, Leti-, Zuidwester- en Damar eilanden, Ternate, Ceram, Timor, Sawoe en Roti totaal 502 gevestigde Protestantsche tot de Indische Kerk behoorende gemeenten van Inlanders, met een gezamenlijk aantal van ongeveer 298.000 lidmaten. Bovendien vindt men in de bovengenoemde Protestantsche Zendingsgemeenten nog ongeveer 240.000 lidmaten, terwijl de Roomsch-katholieke Gemeenten en Zendingsposten samen ongeveer 40.000 Inlandsche lidmaten tellen. Een afzonderlijke plaats nemen verder nog in de Zending der Methodist Episcopal Church onder de Chineesche koelies op Banka en de Oostkust van Sumatra en het Leger des Heils, dat thans ook zijne werkzaamheden op de Buitenbezittingen heeft aangevangen. In den loop. van 1914 vestigde de Gereformeerde Zendingsbond zich te Rante Pao (Sadang Toradja's). Zijn werk zal zich uitstrekken over die Toradja's in de onderafdeelingen Palopo, Rante Pao, Makale en Mamoedjoe, terwijl Ds. Kijftenbelt het zendingswerk voor de Indische Kerk aanvatte in de afdeeling Mandar (behalve Mamoedjoe) en te Kolone Dale. Tot steun voor dat werk werden bij G. Bt. van 3 Nov. 1914 No. 46 een hulpprediker geplaatst te Mamamassa (afd. Mandar ond. afd. Binoeang) en een te Loewoek (vaste wal ond. afd. Banggaai). Het ligt echter in de bedoeling ook dien arbeid aan de Zending over te laten zoodra zij over voldoend personeel beschikt. Bovendien begon Dr. A. C. Kruijt het werk in Mori (ond. afd. Kolone Dale) waar een post is opgericht te Korowalelo. Het Leger des Heils vestigde zich aan de Paloebaai (afd. Donggala res. Menado). I Het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. De tien jaren waarover in deze „Mededeeling" de ontwikkeling der Buitenbezittingen wordt geschetst, zijn juist die, gedurende welke het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel als zoodanig zijne werkzaamheden in Nederlandsch-Indie heeft aangevangen en geleidelijk uitgebreid. De verschillende instellingen die te voren samen 'sLands Plantentuin vormden en onder verschillende Departementen ressorteerden, werden in begin 1905 samengevoegd tot het Departement van Landbouw. In 1911 nam dit Departement van dat van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid de bemoeienis over met den handel en de nijverheid in NederlandschIndie en heette sedert dien Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. In datzelfde jaar werden de bovengenoemde instituten voor natuurwetenschappelijk onderzoek, die te voren 'sLands Plantentuin vormden, weder samengevoegd onder denzelfden historischen naam, tot eene groote afdeeling voor „Natuurwetenschappelijke zaken" aan welker hoofd de Directeur van 'sLands Plantentuin staat. De bevordering van den landbouw der Inlandsche bevolking is de voornaamste taak van dit Departement. Aanvankelijk bleef de werkelijke aanraking met den Inlandschen landbouwer beperkt tot Java en Madoera; in 1908 werd echter een adjunct inspecteur voor den Inlandschen landbouw op de Buitenbezittingen benoemd; een landbouwadviseur voor Atjeh en nog twee dergelijke ambtenaren voor het overige deel van Sumatra volgden in 1910. Java en Madoera beschikte in laatstgenoemd jaar echter reeds over een Inspecteur en een adjunct inspecteur voor den Inlandschen landbouw en zes gewestelijke landbouwadviseurs. Sedert 1911 is ingesteld de betrekking van landbouwleeraar. De hiertoe benoemden zullen geleidelijk de plaatsen der bovengenoemde landbouw- 208 HET DEPARTEMENT VAN L. N. EN H. adviseurs innemen, terwijl mede door den hun toegedachten werkkring de betrekking van adjunct inspecteur overbodig geworden was en dan ook in 1913 werd ingetrokken. Zoo zijn thans aan het Departement verbonden 13 landbouwieeraren, waarvan er, voorzoover de Buitenbezittingen betreft, twee op Sumatra .werkzaam zijn (Sumatra's Westkust en Benkoelen), bovendien zijn op datzelfde eiland nog werkzaam twee landbouwadviseurs, respectievelijk voor Atjeh en Palembang. Deze ambtenaren behooren allen tot den dienst der landbouwvoorlichting welke zich langzamerhand ontwikkelde en waarbij ook sedert 1912 een Inspecteur voor het Inlandsch landbouwonderwijs werd benoemd. Voor de Buitenbezittingen bepaalde zich ook het landbouwonderwijs nog voornamelijk tot Sumatra, waar op Atjeh een landbouwschool wordt aangetroffen, die hieronder nadere bespreking vindt, terwijl men ter Sumatra's Westkust en in Benkoelen tot spoedige opening daarvan hoopt te kunnen overgaan. *) De Veeartsenij kundige Dienst onderging sedert de oprichting van het Departement eene groote uitbreiding. Was de formatie der Europeesche veet artsen in 1905 nog slechts 22, in 1915 is dit aantal verdubbeld, terwijl mede drie adjunct inspecteurs in dienst werden gesteld, van wie één voor de Buitenbezittingen. Terwijl verder op Java en Madoera ieder gewest een of meer veeartsen heeft, is dit op de Buitenbezittingen niet het geval. Voor de Buitenbezittingen is de toestand aldus: De Gouvernements veearts voor de residentie Bantam is tijdelijk belast met den veterinairen dienst in de Lampongsche Districten. In het Gouvernement Sumatra's Westkust zijn twee Gouvernements veeartsen geplaatst, één te Padang voor Padang, Painan, Priaman en Batipoe en één te Fort de Koek voor de afdeelingen Loeboek Sikaping, Agam, L Kota's, Tanah Datar en Solok van het Gouvernement Sumatra's Westkust en voor de afdeeling Indragiri van de Residentie Riouw. Te Balige aan de Zuidkust van het Tobameer is een der veeartsen voor de Residentie Tapanoeli geplaatst, met als ressort de afdeeling Bataklanden, ') Ook dè Minahassa beschikt over een dergelijke inrichting, HET DEPARTEMENT VAN L. N. EN H. 209 terwijl de zorg voor den veestapel in het overige deel dier residentie is opgedragen aan den te Padang Sidempoean geplaatsten Gouvernements veearts. De residentie Benkoelen vormt een veeartsenijkundig ressort met de hoofdplaats als standplaats voor den veearts, terwijl Palembang, Djambi en Banka en Onderhoorigheden thans slechts beschikken over den te Lahat gevestigden veearts. De Gouvernements veearts voor de residentie Oostkust van Sumatra is geplaatst op de Karo-hoogvlakte te Kaban Djahe, terwijl dien voor het Gouvernement Atjeh, Kota Radja tot standplaats- is aangewezen. Het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, de Residenties Menado en Bali en Lombok hebben ook ieder de beschikking over een Gouvernements veearts, terwijl de Residentie Timor en Onderhoorigheden twee dier ambtenaren rijk is, van wie één speciaal voor den dienst op Soembawa. De Buitenbezittingen beschikken dus tegenwoordig over 13 veeartsen en één adjunct inspecteur, terwijl de te Soerabaia gevestigde adjunct inspecteur mede belast is met het toezicht in de Residentie Bali en Lombok. De afdeeling Nijverheid en Handel werd medio 1911 opgericht. Hare werkzaamheden hebben zich tot nu toe ook voornamelijk tot Java en Madoera bepaald. De dienst van het Boschwezen, welke eveneens tot dit Departement behoort, onderging gedurende de laatste tien jaren eene belangrijke uitbreiding. In 1915 waren onder den Hoofdinspecteur werkzaam drie Inspecteurs en 43 houtvesters en assistent houtvesters, terwijl volgens de begrooting dit aantal in 1915 bedroeg 6 inspecteurs en 103 houtvesters en assistent houtvesters. Van dit geheele personeel zijn bestemd voor de Buitenbezittingen een Inspecteur en vijf houtvesters. Het hierboven aangeteekende omtrent de ontwikkeling van het nieuwe Departement in het afgeloopen tienjarig tijdvak, doet wel zien, dat het de Buitenbezittingen gaandeweg meer en meer binnen den kring van zijn werkzaamheden betrokken heeft. Toch ligt daar voor het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel nog een uitgestrekt arbeidsveld braak, vooral nu de toestanden bijna 210 HET DEPARTEMENT VAN L. N. EN H. overal den vreedzamen arbeid mogelijk maken ter bevordering van den Inlandschen landbouw, die op de Buitexibeaittingen nog zooveel voorlichting behoeft. Het visscherij-station ressorteert onder de Zoölogische afdeeling van 's Lands Plantentuin en heeft meer in het bijzónder" tot taak de bestudeering van de levenswijze, den ontwikkelingsgang en de verspreiding onzer meest belangrijke marktvisschen. De behartiging van de economische belangen van de zee-en zoetwatervisscherij en van den vischteelt is sedert Januari 1914 opgedragen aan eene afzonderlijke afdeeling van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. De Inlandsche en Europeesche Landbouw en Veeteelt en de beteekenis hunner producten voor den economischen toestand van Land en Volk. De Landbouw is in Indie te 'onderscheiden in de Inlandsche, welke voor het grootste deel gericht is op het onmiddellijk levensonderhoud van den landbouwer zelf en de Europeesche, die nagenoeg uitsluitend het winnen van stapelproducten voor de Europeesche markt beoogt. Naast den Inlandschen landbouw in bovenstaanden zin staat de zich voortdurend uitbreidende Inlandsche cultuur van gewassen, welke niet of slechts voor een klein deel voor eigen gebruik bestemd zijn, maar vnl. om hunne handelswaarde worden geteeld. Hijst. Het hoofdproduct van den Inlandschen landbouw is in de meeste gewesten der Buitenbezittingen, evenals op Java, de rijst, die behalve in den Oostelijken Archipel (Molukken en een deel der Timorgroep) overal het volksvöedsel is. De aanwezigheid van den sagopalm heeft in de Molukken de daaruit gemakkelijk te verkrijgen sago tot hoofdvoedsel dér bevolking gemaakt, terwijl op de Timorgroep, de maïs en op enkele eilanden (Sawoe en Roti) lontarsuiker het hoofdvoedsel der bevolking geworden zijn. Toch heeft de vrij ingewikkelde rijstcultuur op de overige eilanden meestal niet die vlucht genomen, welke op Java te constateeren valt. Pl. 32. Waterschepwiel (Kintjiê) op Sumatra's Westkust. Sawahs op de hoogvlakte van Matoer (Sumatra's Westkust). DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 211 Voor een groot deel der bevolking is de maïs een, vooral bij mislukking van den rijstoogst, zeer gewaardeerd voedingsmiddel. Feitelijk is de rijst in de Buitenbezittingen een beschavingsproduct en kan men den stand der volksontwikkeling afmeten naar den trap van volmaaktheid, welke de rijstcultuur bereikt heeft. Het meest primitieve deel der bevolking (Koeboes, Papoea's) vergenoegt zich met wilde knollen en ander plantaardig voedsel, dat de rijke natuur in overvloed oplevert. Daarboven staan de halfzwervende stammen, die dan hier, dan daar een stuk der wildernis openbranden en op die „ladangs" enkele weinige voedingsmiddelen uitzaaien, vooral maïs en knolvruchten, bij de meerontwikkelden ook reeds wat rijst. Dit leidde vanzelf tot den roofbouw op een aantal elkaar afwisselende ladangs. Langzamerhand, vooral door meer aanraking met andere stammen, breidde zich het aantal verbouwde soorten uit en ontstond o. m. een beter verzorgde droge rijstbouw. De meer beschaafde volksgroepen ten slotte, vooral zij, die onder Vóór-Indischen of Javaanschen Hindoe-invloed hebben gestaan, verlieten ook deze veel bouwgrond eischende teeltwijze en legden zich toe op de van die Hindoe's afgekeken kunst van het aanleggen van natte rijstvelden, „sawah's", waardoor een regelmatiger en overvloediger productie verkregen werd. Een groot deel der rijstbouwers in de Buitenbezittingen is dan ook op dezen trap blijven staan: natte rijstbouw, geheel van regen afhankelijk. Op enkele plaatsen ging de bevolking reeds uit eigen initiatief verder en paste zij de van hunne leermeesters geleerde methode van kunstmatige watervoorziening op hunne rijstvelden toe, dan wel zij vonden zelfstandig nieuwe methoden uit. Het is begrijpelijk, dat in de laagste streken, waar een eigen systeem van irrigatie ontstaan is, de rijstteelt ook een hoogen trap van ontwikkeling bereikt heeft. Dit is het geval geweest ter Sumatra's Westkust en op Bali. In laatstgenoemd gewest vooral staat de rijstcultuur zeer hoog en overtreft zelfs die op Java. De bevolking heeft hier het vraagstuk der geregelde watervoorziening opgelost door het aanleggen van groote reservoirs, wadoek's, meestal verkregen door het afdammen van een dal. De hiertoe noodzakelijke samenwerking heeft in de bevolking een geest van coöperatie wakker geroepen (soebak's), welke ook in ander opzicht zijn nuttigen invloed op de ontwikkeling van den landbouw heeft uitgeoefend. 212 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. Op het oogenblik staat Bali aan de spits dér rijstproduceerende streken, met een uitvoer in 1913 van ruim 11.500.000 K.G. ter waarde van f 1.680.000, waartegenover een invoer staat van 2.400.000 K.G. ter waarde van f 248.000, zoodat de rijstbouw hier eene inkomst van ongeveer f 1.400.000 voor eene bevolking van 1.182.000 zielen oplevert. Ter Sumatra's Westkust heeft de bevolking de techniek niet in het groot toegepast, zooals dit op Bali hét geval is, daar is zij gekomen tot het zeer vernuftig toepassen van schepraderen (kintjië), waardoor talrijke kleinere complexen afzonderlijk van water voorzien worden. Vooral de snelstroomende rivieren op de vruchtbare hoogvlakte te midden der Barisanketenen zijn hiertoe benut. Hoewel ook hier de geheele rijstcultuur zeer zorgvuldig wordt gedreven en eene vergelijking met de Javaansche, wat bewerking enz. betreft, met vrucht kan doorstaan, zijn de verhoudingscijfers van den in- en uitvoer, gedeeltelijk ook door de terreinomstandigheden, niet zoo gunstig als die hierboven voor Bali genoemd. In 1913, een normaal productiejaar, bedroeg de uitvoer bijna 3 millioen K.G., terwijl daartegenover een invoer van ruim 1 millioen stond. Dit zijn de twee eenige gewesten met eene overproductie van rijst. Eene vergelijking tusschen den in- en uitvoer der verschillende andere gewesten, gedurende hetzelfde jaar 1913, geeft voor alle veel ongunstiger verhoudingen en bewijst het feit, dat de ontwikkeling der rijstcultuur in die gewesten meestal nog primitief is te noemen, al is de rijst daar dan ook het voornaamste volksvoedsel. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 213 GEWESTEN I Uitvoer van rijst Invoer van rijst I (herleid tot gepelde) (herleid tot gepelde) Sumatra's Westkust 2.892.000 K.G. 1.055.000 K.G. Tapanoeli 35.000 • 6.111.000 Benkoelen — 2.331.000 ?i Lampongsche Districten 8.000 „ 4.439.000 Palembang 2.112.200 „ 10.092.000 Djambi 249.000 „ 2.951.000 Oostkust van Sumatra 363.000 „ 99.586.000 Atjeh en Onderhoorigheden 65.000 12.369.000 Riouw en Onderhoorigheden 1.471.000 , 12.250.000 Banka en Onderhoorigheden — 27.655.000 Billiton 140.000 „ 5.050.000 Westerafdeeling van Borneo 450.000 „ 15.626.000 Zuider- en Oosterafdeeling van B°rneo 189.000 „ 27.498.000 „ Celebes en Onderhoorigheden 4.902.000 „ 21.195.000 Menado 15.000 „ 22.831.000 „ Ternate en Onderhoorigheden 70.000 „ 15.035.000 Amboina 176.000 „ 7.605.000 „ Timor en Onderhoorigheden 1.078.000 „ 2.037.000 Bali en Lombok 11.600.000 „ 3.044.000 TOTAAL 25.815.000 K.G. 298.760.000 K.G. Om zelf dus in de geheele rijstbehoefte hunner bevolking te kunnen voorzien, produceeren de gezamenlijke gewesten der Buitenbezittingen 270 millioen K.G. gepelde rijst te weinig, wat ongeveer gelijk staat met + 8 millioen pikol padi. Volgens de gemiddelde opbrengst der sawah's op Java, ruim 25 pikol padi per bouw, blijkt dus op de Buitenbezittingen een tekort aan rijstvelden te 214 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. bestaan tot eene oppervlakte van minstens 400.000 bouws, willen die gewesten in staat zijn, de bestaande behoefte aan het voornaamste voedingsmiddel geheel zelf te dekken. Een deel van dit tekort kan echter opgeheven worden door deugdelijker plantmethoden en beter plantmateriaal, welke twee factoren het meest bijdragen tot eene verhooging der opbrengst per bouw, die in het grootste deel der Buitenbezittingen nog niet het Javaansche gemiddelde bereikt. Een andere factor, welke van grooten invloed is op het welslagen der sawah's, is de watervoorziening, welke over het algemeen slechts zeer gebrekkig geregeld en meestal van den regenval afhankelijk is. Uit hetgeen in het hoofdstuk betreffende het Departement der Burgerlijke Openbare Werken reeds over het voorbereiden van groote irrigatiewerken in de Buitenbezittingen gezegd werd, blijkt, dat de kunstmatige bevloeiing met kracht aangevat zal worden. Uit de noodzakelijk gebleken behoefte aan verbetering van den Inlandschen landbouw sproot vanzelf eene grootere bemoeienis van het Landbouw-Departement met de Buitenbezittingen voort, welke zich uitte in de aanstelling van eenige landbouwadviseurs, voorloopig nog alleen op Sumatra en enkele pogingen om door landbouwonderwijs betere denkbeelden ingang te doen vinden. Men vindt thans landbouwadviseurs te Kota Radja (Atjeh) en te Moeara Enim (Palembang), terwijl Europeesche landbouwleeraars geplaatst zijn te Port de Koek (Sum. Westkust) en te Benkoelen. Van tastbare uitkomsten dezer jonge instelling kan nog geen sprake zijn, te meer waar de Inlander in niets halsstarriger is, dan in het dikwijls uit animistisch-godsdienstige overwegingen vasthouden aan zijne ouderwetsche landbouw-methoden. Eerst heel langzaam moet hij door het aanschouwen der resultaten van betere methoden, meestal door de deskundigen op speciaal daarvoor aangelegde proefvelden gedemonstreerd, tot de overtuiging komen, dat hij zonder of met een weinig meer moeite grooter voordeel kan behalen; zichtbare resultaten, dus meerdere opbrengst, blijkende uit de verminderde invoercijfers, zullen meestal eerst na jaren geduldig werken geconstateerd kunnen worden. Het door de bovengenoemde adviseurs en leeraars te geven landbouwonderwijs is hierbij een machtig hulpmiddel. Het wordt reeds verstrekt in Atjeh, waar de adviseur 2 landbouwcursussen (te Kota Radja en Seulimeum) oprichtte voor de onderwijzers der volksscholen; verder op de kweekschool voor onderwijzers te Fort de Koek, terwijl binnenkort de oprichting eener landbouwschool te Ben- Inlandsche ploeg (Atjeh). Hindoestan-ploeg. Tabaks-aanplant der bevolking; Zuid Celebes. Bereiding van sago-meel. Pl. 33. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 215 koelen, en daarna te Port van der Capellen en Pariaman (Sumatra's Westkust) te verwachten is. Ook te Tondano (Menado) wordt landbouwonderwijs gegeven. Naast de zorg voor den rijstbouw, zal deze voorlichting ook door bevordering van den aanplant van z. g. „tweede gewassen" veel kunnen beteekenen voor de verbetering der over het algemeen nog achterlijke Inlandsche landbouwtoestanden. Behalve de strikt noodzakelijke aanplant voor het aanvullen van het rijsttekort, hetgeen geschiedt door de nog zeer weinig ontwikkelde teelt van andere voedingsgewassen (boonsoorten, maïs, cassave, aardappelen, enz.) of van handelsproducten (oliezaden, arachides, tabak, enz.) wordt aan het verbouwen van tweede gewassen nog weinig zorg besteed. In veel meerdere mate trekt de Inlander winsten uit den aanplant van meerjarige gewassen, waarvan de opbrengst hem in staat stelt door aankoop in zijne voeding te voorzien. De voornaamste hiervan zijn voor de Buitenbezittingen klappers (copra), peper, gambir, pinang, koffie, tabak, muskaatnoot, kaneel, kapok en katoen, terwijl de Europeesche cultures zich in hoofdzaak bezighouden met het verbouwen van tabak, koffie, rubber-produceerende gewassen, muskaatnoten en kruidnagelen en in mindere mate met den aanplant van cacao, kina, thee en vezelstoffen. De bij de verschillende gewesten (deel II) geplaatste handelsoverzichten over 1913 geven den totalen omzet der voornaamste artikelen weer; hierachter volgt een opgave van den totalen uitvoer der bovenstaande artikelen rechtstreeks naar het Buitenland (Bijlage XXXVI). Voor deze opgave zijn de cijfers betreffende den Buitenlandschen uitvoer over 1913 genomen, teneinde in vergelijking te kunnen treden met 1904, waarvan alleen die cijfers bekend zijn. Men houde voor de beoordeeling dezer cijfers dus wel in het oog, dat daarin niet begrepen is alles, wat van de Buitenbezittingen naar Java en Madoera ter verdere doorzending naar het Buitenland, verscheept is. Bij de beschouwing van dit staatje treft in de eerste plaats de buitengewone stijging van het exportcijfer van copra en daarnaast de groote toename van den uitvoer, zoowel van vele plantageproducten (tabak, rubber,) enz. als van talrijke producten van den Inlandschen landbouw. Onder de laatste nemen kapok, katoen, maïs, peper en pinangnoten eene voorname plaats in. 216 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. Arachides. De vooruitgang der arachidescultuur, het tweede gewas bij uitnemendheid, dat dan ook in hoofdzaak door de rijstlanden Bali en Sumatra's Westkust wordt geproduceerd, is slechts schijnbaar. In 1904 toch werd de aardnoot nog niet afzonderlijk in de statistische gegevens van in- en uitvoer genoemd, doch in 1905 vindt men als uitvoer der Buitenbezittingen reeds 2.947.000 K.G-., bijna uitsluitend van Bali afkomstig. In 1913 bedroeg de totale uitvoer van Bali alléén ruim 2.054.000 K.G. De oogst was in dat jaar echter niet schitterend, het vorige jaar toch bedroeg de uitvoerwaarde bijna / 66.000 meer, hetgeen wijst op een verschil van ruim 600.000 K.G. Is op Bali dus de aanplant vrijwel stationnair gebleven, een zeer groote vooruitgang wijst Sumatra's Westkust aan, dat in 1905 eene onbeduidende hoeveelheid uitvoerde, maar in 1913 een uitvoer naar het Buitenland van + 490.000 K.G. en een totale uitvoer (vrij veel naar Tapanoeli en Atjeh) van + 610.000 K.G. kan aanwijzen. Ook de landbouwadviseur te Port de Koek wijst in zijn rapport over 1911 op den grooten vooruitgang der laatste jaren en geeft van die toename der arachides-productie de volgende sprekende cijfers: vóór 1910 niets 1910 6024 pikol 1911 7894 „ 1912 11350 De verdere bevordering van den aanplant is daar ook krachtig ter hand genomen, hetgeen voor de volgende jaren, wanneer de nu nog veel voorkomende tegenzin geheel overwonnen zal zijn, duidelijk uit de uitvoer-statistieken kan blijken. Ook de landbouwambtenaar, gevestigd in de residentie Palembang, wijdt in zijn verslag over hetzelfde jaar uit over de genomen maatregelen om de teelt van arachides ingang te doen vinden bij den Inlandschen landbouwer, die tot dusverre daaraan nog geen aandacht had geschonken. De uitkomsten van enkele door hem aangelegde proeftuinen waren van dien aard, dat de bevolking vooral van de onderafdeeling Komering Oeloe daardoor tot navolging geprikkeld werd en deze gemakkelijke en winstgevende cultuur daar veel uitbreiding heeft gevonden, zoodat het niet onmogelijk is, dat zij van lieverlede de katoencultuur in die streek zal verdringen. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 217 In de andere gewesten is van arachides-uitvoer bijna geen sprake. Alleen Timor kan een geringe uitvoer naar Java aanwijzen van ruim 12000 K.G-. Wel wordt in ongeveer alle gewesten de "teelt steeds meer aangemoedigd, aangezien deze peulvrucht zeer geringe eischen stelt aan bodem en watertoevoer, maar ook, omdat de voor den aanplant noodzakelijke grondbewerking tevens aan de rijstcultuur ten goede komt. Katoen. Een gewas, waarvan de uitvoer in het laatste tiental jaren inderdaad zeer is vooruitgegaan, is de katoen, welke vrijwel uitsluitend door de gewesten Palembang en Bali en Lombok geproduceerd wordt. In 1904 produceerde Palembang 6 millioen K.G. ruwe katoen, terwijl er geen zuivere katoen werd uitgevoerd; Bali en Lombok vertoont voor dat jaar een cijfer van ruim 600.000 K.G. ruwe katoen. Vanaf 1906 werd door het Gouvernement veel aandacht geschonken aan dezen tak van landbouw, welke vooral in Palembang eene ware volkscultuur was geworden. Maatregelen werden genomen ter verbetering van het Inlandsche gewas en ter invoering van uitheemsche soorten, die een meerwaardig product leveren. In de residentie Palembang werd een ambtenaar geplaatst voor de katoencultuur (thans adviseur voor alle landbouwzaken), terwijl in Bali en Lombok het bestuur door het nemen van proeven met uitheemsche variëteiten de cultuur trachtte te bevorderen. Ook in. het gewest Timor werden proeven aangezet, vooral op initiatief van den Gezaghebber van Oost-Flores. Weliswaar was de uitvoer van katoen daar Van zéér geringe beteekenis, doch de teelt was er vanouds inheemsen, daar de bevolking haar weefsels nog grootendeels van kapas (Inlandsche katoen) vervaardigt. In vele andere gewesten der Buitenbezittingen bloeide vroeger eveneens de kapas-cultuur voor de vervaardiging van garens om te weven; deze cultuur is echter bijna overal verdwenen, nadat door de verbeterde verkeerswegen de Europeesche katoenen garens om te weven overal hun weg naar het binnenland gevonden hebben. Bijtijds door het Gouvernement genomen maatregelen — o. a. het sedert 1913 plaatsen van een opzichter te Maoemere (Oost-Flores) — beoogden het product een ander afzetgebied te verschaffen dan de afgesloten inheemsche markt, waartoe echter eveneens de invoering van betere kwaliteiten noodzakelijk bleek. 218 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT Verschillende sedert aangelegde proefvelden gaven goede resultaten en hoewel de plaats welke de Flores-katoenexport onder die van geheel Insulinde inneemt, nog een zeer bescheidene is — in 1913 slechts + 2500 K. G. — schijnt het toch, dat de katoenteelt voor de Europeesche markt hier eene toekomst heeftj vooral indien men slaagt in het vinden van een langstapelige en tegen de primitieve Inlandsche cultuur bestand zijnde soort. In Palembang werden de proeven meer in het groot genomen. Hier wijzen de resultaten steeds meer naar den aanplant van door selectie veredelde, Inlandsche soorten (vooral „Kapas Oeloe" en „Boeloe Koetjing" schijnen te voldoen), terwijl de proeven met uitheemsche variëteiten, ook door het minder gunstige, vochtige Palembangsche klimaat, weinig voldoening gaven. Toch schijnt in de langstapelige Bourbon-katoen een soort gevonden te zijn, die ook als tusschenplanting aangewend kan worden in jonge heveatuinen en daarom de voortzetting der proeven rechtvaardigt. Tot dusverre echter is de Europeesche katoencultuur nog onbeduidend te noemen en wordt het grootste deel der productie verkregen door den Inlandschen landbouwer, zoowel op Bali als in Palembang, meestal in wisselbouw met rijst. Dat de technische bemoeiing van het Landbouw-Departement invloed heeft gehad op de Palembangsche katoenteelt, blijkt behalve uit de stijging van het exportcijfer voor ruwe katoen (in 1904 ruim 6 millioen K.G., in 1913 bijna 8 millioen K.G), ook uit het ontstaan eener export van gezuiverde katoen, waarvan in 1904 nog geen sprake was, terwijl in 1913 in totaal 411.000 K.G. gezuiverd product werd uitgevoerd (in 1913 rechtstreeksnaar het Buitenland, 380.000 K.G. waarvan het grootste deel naar Duitschland). Rekent men het gezuiverde product ongeveer */a deel van het ruwe product, dan blijkt de totaal productie van ruwe katoen in 1913 ruim 9 millioen K.G. te zijn geweest. Aangezien de uitvoer zoowel in 1904 als in 1913 zich slechts in zeer geringe mate naar Java richtte, doch voor het meerendeel rechtstreeks naar het Buitenland via Singapore, kan men door de vergelijking dier twee* exportcijfers besluiten tot eene productietoename in de laatste tien jaren van bijna 3 millioen K.G. of 50o/0. De katoenteelt van Bali en Lombok kan niet op zulke uitkomsten bogen, zij is vrtfwel stationnair gebleven. Uitsluitend ruwe katoen wordt van daar geëxporteerd; in 1904 zoowel als in 1913 ruim 600.000 K.G. Het ginnen van het DE INL. EIST EUR. LANDB. EN VEETEELT. 219 ruwe product - waarvoor in Palembang reeds enkele vrij groote ginningsinstallaties bestaan o. a. van de Djambi-maatschappij - is tot dusverre op Bali en Lombok nog niet ingevoerd. Proeven van bestuurswege op het eiland Lombok (res. Bali en Lombok) met uitheemsche katoensoorten genomen, hebben tot nu toe weinig succes gehad; zij worden echter nog voortgezet. Vooral in de streken met eene vanouds bestaande weefindustrie was de kapascultuur vroeger zeer belangrijk. Het valt te betreuren, dat in den tijd, waarin de Europeesche garens steeds meer de markt veroverden en daardoor geleidelijk deze inheemsche cultuur verdween, het toen nog niet mogelijk was voor het ruwe materiaal der vroegere inheemsche garenspinnerij een afzetgebied te vinden in Twente, waar onze nationale spinnerijen thans blijk geven deze grondstoffen zeer wel te kunnen benutten. Veel armelijke streken, welke in het verhandelen van kapasgarens eertijds eene goede bron van inkomst vonden (o.a. op Celebes: Bira Djeneponto, Saleyer, enz.), hadden dan waarschijnlijk minder geleden door de verdringing dier garens. Dat deze achteruitgang van de Inlandsche kapascultuur en van den handel zelfs in het afgeloopen tiental jaren nog zeer merkbaar was, blijke uit het volgende staatje van den directen invoer van Eur. garens om te weven, waarbij rekening gehouden moet worden met het feit, dat de weefindustrie zelf geen uitbreiding heeft kunnen ondergaan, waardoor eene zóó groote stijging van materiaalverbruik verklaard kan worden. De conclusie is dus gewettigd, dat die stijging m het verbruik van Europeesch materiaal eene verbruiksvermindering van het Inlandsch materiaal beduidt. WAARDE VAN DEN RECHTSTREEKSCHEN INVOER VAN EUR. GARENS OM TE WEVEN: 1904 f 675.000 1905 • • • • k 794.000 1906 | 912.000 1907 j 1.479.000 1908 „ 1.509.000 iyuy „ 1.547.000 1910 '•' . „ 1.838.000 1911 „ 1.836.000 1912 „ 2.213.000 1913 g 2.504.000 220 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. Thans wordt echter van bestuurswege, vooral door de gunstige resultaten der Palembangsche cultuur, weder meer belangstelling getoond in dezen ouden tak van landbouw, o. a. blijkende uit het feit, dat in 1913 vanuit Palembang 1200 K.G-. zaad van veredelde katoen-varieteiten naar verschillende gewesten der Buitenbezittingen werd gezonden. Ook de handel schenkt veel aandacht aan deze cultuur, teneinde te kunnen blijven voldoen aan de vraag naar katoen, die steeds stijgende is, omdat Amerika het eigen product meer en meer in het land zelf verwerkt en alleen het overschot. ter beschikking van de wereldmarkt stelt. Op het vezelcongres in 1911 te Soerabaja gehouden, vormde deze cultuur een der gewichtige punten van bespreking en werd o. a. de conclusie getrokken, dat de vooruitzichten der katoenteelt, ook op Europeesche ondernemingen, voorloopig als bijcultuur, niet ongunstig waren. Voorts tracht de Vereeniging tot bevordering der katoencultuur in Nederlandsch-Indie, waarvan de voornaamste Nederlandsche katoen-industrieelen (wevers en spinners) de voorgangers zijn, de uitbreiding en verbetering te bevorderen. Toch zal de Inlandsche cultuur niet van veel belang kunnen worden voor de Europeesche mar^;^ zoolang haar product ongezuiverd in den handel wordt gebracht en daardoor voornamelijk slechts afzet kan vinden in China en Japan. Aan den anderen kant echter zijn de ontpittings-installaties, noodig om de ruwe katoen voor de Europeesche markt bruikbaar te maken, meestal te duur om bij den Inlandschen klein-producent ingang te kunnen vinden. De oprichting van groote zuiveringsinstallaties, in de voornaamste centra van katoenteelt, is waarschijnlijk het meest rationeel en zal veel tot den bloei van den katoenhandel kunnen bijdragen. Die oprichting is echter alleen mogelijk, wanneer de zekerheid bestaat, dat deze kostbare fabrieken altijd voldoende grondstoffen zullen finden. Goede resultaten zullen dus dan te verwachten zijn, wanneer, naast eene verdere uitbreiding der katoenteelt op groote sehaal, de onafhankelijkheid der Inlandsche producenten van den Chineeschen opkoöper krachtig bevorderd wordt, waardoor het den eersten mogelijk wordt de totale massa van het ruwe product rechtstreeks aan de fabrieken te verkoopen tegen betere prijzen dan zij thans bedingen kunnen. Naast de zuivering der ruwe katoen zal dan de verwerking der bijproducten (olie en veevoeder. uit de katoenpitten) een belangrijk bedrijf voor die ondernemingen kunnen worden. Vruchtdragende peperplant. Aren-palm, waarvan het sap de bekende inlandsche suiker oplevert. Pl. 34. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 221 Alleen reeds het ontpitten der tegenwoordige productie aan ruwe katoen zou de opbrengst van het product met ruim f 700.000 doen stijgen (8.500.000 K.G. ruwe katoen ter waarde van f 1.275.000 geven bijna 3 millioen K.G. gezuiverde katoen en + 5.500.000 K.G-. pitten; de waarde hiervan is resp. + f 1.600.000 en f 430.000). De verwerking der pitten in Indie zal dit voordeelig verschil aanmerkelijk doen toenemen, in verband met de besparing der zeer hooge vrachtprijzen voor katoenpitten. Op het oogenblik beduidt de uitvoer van katoenpitten nog niet veel. In de Buitenbezittingen bestaat deze alleen in Palembang, dat in 1913 bijna 500.000 K.G. uitvoerde, vrijwel geheel bestemd voor Engeland, tegen eene waarde van f 41.000. Hoezeer de cultuur van katoen zich dus in de afgeloopen tien jaren ook uitgebreid en verbeterd heeft, de bovenstaande bespreking toont wel aan, dat er nog zeer veel te doen overblijft, voor men kan zeggen, dat bereikt is, hetgeen redelijkerwijs verwacht kan worden. Kapok. Eene Inlandsche cultuur, die ook aanmerkelijk vooruitgegaan is gedurende het beschouwde tijdvak, is die van kapok. Door de plotseling stijgende vraag in Europa en de daarmede gepaard gaande prijsverhooging, is de uitvoer bijna verdubbeld. RECHTSTREEKSCHE UITVOER EN GEMIDDELDE WAARDE PER K.G. 1904 1913 Hoeveelheid Waarde per K.G. Hoeveelheid Waarde per K.G. 675.000 K.G. f 0.30 1.128.000 K.G. f 0.65 , _J De uitvoer, welke zich voor verreweg het grootste deel naar Nederland richt, is van Celebes het belangrijkst, terwijl ook Palembang, Atjeh en Menado, de Z. en O. afdeeling van Borneo en Bali en Lombok daartoe bijdragen. Van eene geregelde cultuur, zooals die bij andere stapelproducten voorkomt, is nog slechts weinig 222 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. sprake. Het grootste deel is nog afkomstig van de ongeregelde aanplantingen van den Inlander, hoewel de kapokboom hier en daar, langs de wegen op Europeesche ondernemingen en als steunplant in de pepertuinen, *) wel aangetroffen wordt. In Zuid-Celebes schijnt de ontwakende energie der Inlanders zich ook in dit opzicht niet onbetuigd te laten; in de laatste jaren ontstonden er eenige uitgestrekte regelmatige kapokaanplantingen, terwijl er plannen bestaan om aan deze Inlandsche ondernemingen nog veel grootere uitgebreidheid te geven. Dit initiatief van Inlandsche zijde is zeer toe te juiehen, omdat zoodoende een voordeelig gebruik te maken valt van de groote uitgestrektheden afgeladangde heuvelterreinen, die thans geheel braak liggen, doch welker, uit vulkanische sedimenten bestaande bodem, bij uitstek geschikt schijnt voor de kapokteelt, met tusschenbouw van mals en dergelijke eenjarige voedingsgewassen. De verdeeling van den uitvoer uit de Buitenbezittingen geeft den grooten voorsprong aan, welke Celebes in dit opzicht heeft. TOTALE UITVOER DER EIGEN PRODUCTIE VAN KAPOK IN 1913 : Celebes en Onderhoorigheden .... 719.000 K.G. Ontleend Palembang 325.000 „ I aan de pu- Atjeh en Onderhoorigheden 141.000 „ f blicaties v|h Menado. . 157.000 jj ( Encyclopae- Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo . . . 49.000 „ | disch Bu- Bali en Lombok 13.000 „ ) reau.2) TOTAAL 1.404.000 K.G. De cijfers betreffende den rechtstreekschen uitvoer naar het Buitenland over 1904 en 1913 doen vooral voor Celebes en Atjeh den grooten vooruitgang blijken: •—*■ Zie daarvoor afl. V. der Mededeelingen van het Encyclopaedisch Bureau „De Pepe.rcultuur op de Buitenbezittingen". 2). Deze cijfers betreffen dus zoowel den uitvoer 1. naar het Buitenland, 2. naar Java en Madoera als 3. naar andere Gewesten der Buitenbezittingen, voorzoover de genoemde hoeveelheden in het betrokken gewest zelf werden geproduceerd en niet in doorvoer van andere gewesten werden ontvangen. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 223 1904 1913 Celebes en Menado . 126.000 K.G. 718.000 K.G. Atjeh en Onderhoorigheden 24.000 „ 139.000 Ondanks de groote hoeveelheid kapok, welke thans reeds door de Buitenbezittingen geproduceerd wordt, neemt de uitvoer van de oliehoudende kapokpitten nog slechts eene zeer bescheiden plaats in. In 1913 werden 78.000 K.G. uitgevoerd naar Engeland, Frankrijk en Nederland. De daaruit verkregen olie wordt voor een groot deel in zeepfabrieken gebruikt, een veel kleiner deel wordt voor comsumptie-olie bestemd, terwijl het restant der uitgeperste pitten nog een zeer bruikbare veekoek oplevert. De kapokvrucht levert op een bepaald gewicht aan vezel, ongeveer de dubbele hoeveelheid zaad, die echter door het gebrek aan olieperserijen in de Buitenbezittingen niet wordt verwerkt, zoodat bij den tegenwoordigen stand dezer cultuur eene hoeveelheid van bijna 3 millioen K.G. pitten, eene directe handelswaarde van ± f 145.000 vertegenwoordigende, verloren gaat. Daar de ontpitting van de kapok in tegenstelling met die van katoen door den Inlander zelf op gemakkelijke wijze en zonder kostbare instrumenten plaats kan hebben, schijnt het wenschelijk, de aandacht van den Inlandschen producent meer op het benutten van dit bijproduct te vestigen. Vooral bij een productiecijfer als Celebes vertoont (ruim lVs millioen K.G. pitten), zou deze industrie in verband met de daar bestaande mogelijkheid om de pitten jj in de te Makassar in 1913 opgerichte groote Europeesche oliefabriek (firma Manders, Seemann en Co.) te verwerken, belangrijk kunnen bijdragen tot de welvaartsvermeerdering van het gewest. De Pinang. De pinangpalm (areca catechu L.) wordt door de Inlanders vooral op de kampongerven aangeplant ter verkrijging van de zaden (pinangof betelnoot). Deze worden gedroogd en van de schil ontdaan, algemeen gebruikt bij het sirihkauwen. De jonge noot wordt als geneesmiddel gebezigd tegen dysenterie en aan het rundvee gevoerd om dit tegen koude te harden. ') De pitten bevatten 20°/, olie. 224 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. Het hout van den stam wordt soms benut tot vervaardiging van kleine voorwerpen, de bladscheden dienen om iets in te wikkelen, terwijl de bladen dikwijls gebruikt worden om vischnetten en hengeltouwen te kleuren. In Europa wordt de pinangnoot ook in de veeartsenijkunde gebezigd. Het grootste deel der naar het Buitenland uitgevoerde noten is bestemd om als genotmiddel gebruikt te worden, een zeer klein deel wordt als looistof gebezigd. In heide gevallen vormen de bijna 15% looistoffen, welke de noot bevat, het waardegevend bestanddeel. Over het algemeen treft men den pinangpalm over den geheelen Archipel verbreid aan, waar de Inlander er ongeregelde aanplantingen van heeft. Intergewestelijke handel voor de Inlandsche markt bestaat dan ook niet veel. Het grootste deel van den uitvoer gaat uit alle gewesten naar Singapore en Penang (tezamen 22 millioen K.G. % de rest naar Düitschland en Amerika. Nederland maakt van deze looistof nog geen gebruik. Naar Java richt zich een klein deel van den uitvoer der Buitenbezittingen; dit wordt vandaar weder naar het Buitenland vervoerd. Bedroeg dan ook de directe uitvoer van de verschillende gewesten der Buitenbezittingen naar het Buitenland in 1904 ruim 18 millioen K.G. en in 1913 ruim 22 millioen K.G., de totale uitvoer dier gewesten bedroeg in het laatste jaar 23.712.000 K. G., hetgeen wijst op een intergewestelijken uitvoer (bijna uitbuitend naar Java gericht) van _ 1 lh millioen K. G. De uitvoer (totaal en naar het Buitenland) was over de verschillende gewesten in 1913 als volgt veroëeld: ') Singapore en Penang spelen ook voor dit artikel van onzen Archipel voornamelijk de rol van doorvoerhaven. Blijkens de „Return of Imports and Exports during the Year 1913'' werd gedurende genoemd jaar ingevoerd van N. I. te Singapore 251.533 pikols en te Penang 214.682 pikols (hieronder is begrepen eene hoeveelheid van 73.600 pikols van Java). De totale invoer bedroeg in die plaatsen resp. 651.264 en 233.546 pikols. De totale uitvoer uit genoemde plaatsen bedroeg in 1913 resp. 689.101 en 330.498 pikols, verdeeld als volgt; van Singapore van Penang naar Br. Indie 485.550 p. 272.425 p. „ Ceylon 6.449 „ 6.500 „ „ Hongkong 19.237 „ 48.883 „ „ Fr. Indië 40.529 „ 1.905 „ „ Fr. Indo China 80.661 „ — „ Java — 5.818 „ „ Siam 54.885 „ — DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 225 Gewesten Totale uitvoer Rechtstreeksche uitvoer Atjeh en Onderhoorigheden 12.091.000 K.G. 11.565.000 K.G. Palembang 4.649.000 „ 3.837.000 Oostkust van Sumatra 3.096.000 „ 3.096.000 Westerafdeeling van Borneo 3.438.000 L 3.438.000 Sumatra's Westkust 338.000 \ 169.000 Tapanoeli 28.000 \ 28.000 Riouw en Onderhoorigheden 27.000 „ 27.000 TOTAAL 23.667.000 K.G. 22.160.000 K.G. In Singapore wordt de ingevoerde pinang gedeeltelijk verwerkt tot (areca-) catechu, dat men verkrijgt, door de noten te splijten en af te koken en het extract daarna tot eene droge massa in te dampen. Ongeveer dezelfde bewerking dus, welke men de gambir laat ondergaan om er de waardevolle looien verfstof uit te extraheeren. De areca-catechu bevat geen verfstof (catechine) doch uitsluitend looistof, waarover het oordeel zeer gunstig luidt. *) Toch is het gebruik van de pinang als looimiddel nog zeer beperkt, grootendeels door den hoogen marktprijs. Wellicht zou de bereiding van pinang-extract (areca-catechu), zooals dit in Singapore gebeurt, op de productieplaats zelve, hierin eene verandering ten goede kunnen brengen. ') Omtrent de pinangnoot als looimiddel, waartoe zij in den laatsten tijd gebruikt wordt, kan het volgende ontleend worden aan Dr. v. Gorkom's Oost Indische Cultures: Een onderzoek in het Rijksproefstation voor 'de Leerlooierij en de Lederindustrie, te Waalwijk, leverde het volgende resultaat: Looistof 9.8% Asch i„% Oplosbare niet-looistof 6.4 „ Onoplosbaar 72.3 „ Vocnt $M » Reduceerende suiker 0.73,, z. o. z. 226 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT Maïs. Een zeer belangrijke toename vertoonde in het afgeloopen tiental jaren ook de uitvoer van mals, welke ongeveer geheel afkomstig is uit het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, waar zij, behalve een belangrijk exportproduct, voor een groot deel der bevolking ook het hoofdvoedsel_.is.. Aanplant van maïs als tweede gewas komt er niet veel voor; grootendeels wordt zij geteeld in tuinen en ladangs. De uitvoer geschiedt vrijwel geheel direct naar het Buitenland en wel voor ruim 90 % rechtstreeks naar Nederland. In 1913 voerde Celebes 7.384.000 K.G. uit, waarvan 7.346.000 K.G. rechtstreeks naar Europa. Voorts voerde Timor 316.000 K.G. uit via Makassar, terwijl ook van Gorontalo (Menado) ruim 50.000 K.G. werden geëxporteerd. In de meeste andere gewesten wordt ook wel zeer veel maïs verbouwd, doch uitsluitend als voedingsmiddel voor de bevolking zelve. Peper en Gambir. Hoewel deze beide specifiek Inlandsche cultuurproducten in zeer belangrijke mate bijdragen tot de inkomsten der bevolking, behoeft de plaats, in dit overzicht aan de bespreking gewijd, slechts zeer beperkt te zijn, daar de kortgeleden verschenen brochures van het Encyclopaedisch Bureau (de Pepercultuur en de Gambircultuur) (') tot in details de cultuur, pro- Hoewel zij dus zeer zeker voldoende looistof bevatten om in de leerlooierijen bruikbaar te zijn, zal het gebruik afstuiten op den hoogen prijs, die het dubbele is van de waarde, welke de noten als looimiddel bezitten. Verder treffen wij in No. 6 der Verslagen en Mededeelingen van de afdeeling Handel van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel te 's Gravenhage (1913) eene mededeeling aan betreffende bovenbedoeld onderzoek: De uit de pinangnoten getrokken looistof bleek te behooren tot de pyrocatechine-klasse. Met broomwater wordt een neerslag verkregen, met ijzer een groen-zwarte verkleuring, terwijl met formaldehyde en zoutzuur, bij koken, de looistof geheel wordt neergeslagen. Daar uit de pinangnoten door extractie met chloroform ook 12.8% vet van een fraaie witte kleur werd verkregen, achtte men niet uitgesloten, dat het voor de vetindustrie loonend zou zijn de vetten te benutten en het dan verkregen afval tegen veel lageren prijs aan de lederindustrie te leveren. Om deze reden werden met petroleumether geëxtraheerde noten nogmaals nader op het gehalte aan looistof en hare oplosbaarheid onderzocht. Het resultaat hiervan was. dat het materiaal bij _e koude extractie iets minder looistof afgaf dan eikenschors, die + 70% van haar looistof bij koude extractie afstaat, doch bij een extractie bij 50° C. zijn pinangnoten voordeeliger. (') Afl V en VII van de Mededeelingen van het Encyclopaedisch Bureau. Verkrijgbaar bij de firma Gr. C. T. van Dorp & Co. Semarang, Soerabaja en den Haag. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 227 ductie, handel en vooruitzichten der twee gewassen bespreken. Enkele cijfers worden hier ter verdere aanvulling gegeven. In 1904 bedroeg de rechtstreeksche uitvoer van peper naar het Buitenland 8.866.000 K.G., in 1913 11.608.000 K.G., welke naar de soorten als volgt te onderscheiden waren: 1904 1913 • i Witte peper. . . . 941.000 K.G. 2.425.000 K.-G-. Zwarte „ 7.925.000 jj 9.183.000 „ De uitvoer der Buitenbezittingen bedroeg echter in 1913 aanmerkelijk meer dan uit bovenstaand staatje zou geconcludeerd kunnen worden, daar een groot deel van den uitvoer, bijv. van de Lampongs, via Java gaat. De totale uitvoer in 1913 bedroeg dan ook ruim 5 millioen K.G. witte peper en bijna 19 millioen K.G. zwarte peper, als volgt over de gewesten verdeeld: _ Witte peper Zwarte peper Totaal Gewesten . Hoeveelheid in Kilogrammen Oostkust van Sumatra. . . 898.000 898.000 Benkoelen . . . . 87.000 427.000 514.000 Riouw en Onderhoorigheden. . 496.000 223.000 719.000 Atjeh en Onderhoorigheden . . 3.000 3.020.000 3.023.000 Billiton 5>000 _ 5 000 Banka en Onderhoorigheden. . 2.779.000 262.000 3.041.000 Westerafd. van Borneo. . . 841.000 144.000 985.000 Zuider- en Oosterafd. van Borneo. 293.000 536.000 829.000 Palembang 358.000 1.759.000 2.117.000 Lampongsche Districten . . 428.000 11.537.000 11.965.000 TOTAAL 5.290.000 18.806.000 24.096.000 228 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. Ook van de gambir bedraagt de feitelijke uitvoer veel meer dan uit de uitvoerstatistiek van de Douane blijkt. Deze toch geeft voor 1904 op als uitvoer uit de Buitenbezittingen 8.435.000 K.G. en in 1913 8.964.000 K.G. De werkelijke uitvoer over 1913 der gambirstreken in onze Buitengewesten bedroeg 13.341.000 K.G., verdeeld als volgt: Totale, uitvoer Directe uitvoer GEWESTEN — ■ ! Hoeveelheid in Kilogrammen Riouw en Onderhoorigheden 6.689.000 6.301.000 Oostkust van Sumatra 2.443.000 2.443.000 Sumatra's Westkust 1.373.000 126.000 Banka en Onderhoorigheden \Z. 169.000 — Westerafd. van Borneo 2.667.000 94.000 TOTAAL 13.341.000 8.964.000 Nederlandsch-Indie verbruikt dus uit de Buitenbezittingen eene hoeveelheid van ruim 4.350.000 K.G. gambir (de Java-uitvoer bedraagt slechts 10.000 K.G.) waarbij nog komt een invoer uit Singapore van 170.000 K.G., grootendeels bestaande uit Riouwgambir, welke uit die vrijhaven eerst naar Singapore gaat en dan weer in onze koloniën terugkomt. De verder te behandelen producten zijn voortbrengselen zoowel van den Inlandschen als van den Europeeschen landbouw. Copra. De eerste plaats neemt daaronder de copra in, waarvan de uitvoer naar het Buitenland in de afgeloopen tien jaren eene stijging van + 87.000.000 K.G. heeft ondergaan (1904 : 63.359.000 K.G., 1913: 150.184.000 K.G.). Deze enorme vermeerdering is uitsluitend te danken aan het voortdurend toenemend gebruik, dat van de copra in Europa gemaakt wordt bij de bereiding van eetbaar vet, kunstboter en zeep. Verreweg de grootste afne- DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 229 mers zijn Nederland ') (19 millioen K.G. rechtstreeks uit de Buitenbezittingen), Frankrijk (54 millioen K.G. id.) en Duitschland (16 millioen K.G. id.). De voornaamste markt is Marseille, dat ook het grootste centrum der daarmede samenhangende industrie is. De grootste uitvoerhavens der Buitenbezittingen zijn voor copra Makassar (30 millioen K.G.), Pontianak (20 millioen) en Padang (14 millioen), terwijl de talrijke kleine uitvoerhavens van Menado tezamen ruim 25 millioen K.G. verschepen. Deze uitvoercijfers bevatten echter, vooral voor Makassar en Padang, een deel der productie van andere gewesten, terwijl ook eene groote hoeveelheid copra niet rechtstreeks wordt uitgevoerd, doch via Java. De gewestelijke uitvoercijfers betreffende den uitvoer naar het Buitenland en naar andere gewesten van Ned.-Indie over 1913 doen besluiten tot een totale copra-uitvoer uit de Buitenbezittingen van 168.000.000 K.G. ') Van deze hoeveelheid wordt echter 80 a 90 % weer uitgevoerd naar Duitschland. 230 DE LNL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT HOEVEELHEID IN KILOGRAMMEN . f Uitvoer, Uitvoer uitsluitend Invoer GE"WESTEN , , der eigen van andere mnT A T w ^w_,öi_,in rechtstreeks productie , , TOTALE t> -i. gewesten der naar het «aar Buiten- 6 . land, Java en Buitenbezit- uiJ.vu.Ciiv Buitenland anj... andere tingen gewesten ~ 1 ' I Sumatra's Westkust . . . 15.420.000 14.723.000 750.000 15.473.000 Tapanoeli 3.065.000 3.826.000 — 3.826.000 Benkoelen 92.000 380.000 380.000 Lampongsche Districten. . 416.000 416.000 Palembang — — — Djambi 17.000 17.000 17.000 Oostkust van Sumatra . . 5.404.000 5.404.000 5.404.000 Atjeh en Onderhoorigheden 3.817.000 3.909.000 3.909.000 Riouw en Onderhoorigheden 7.578.000 10.475.000 10.475.000 Banka en Onderhoorigheden 187.000 187.000 187.000 Billiton 1.480.000 1.480.000 1.480.000 Westerafdeeling van Borneo 23.824.000 28.040.000 28.040.000 Zuider- en Ooster afdeeling van Borneo 4.591.000 5.482.000 5.482.000 Celebes en Onderhoorigheden 31.474.000 30.065.000 2.990.000 33.065.000 Menado 33.673.000 35.093.000 35.093.000 Ternate en Onderhoorigheden 2.534.000 2.694.000 2.694.000 Amboina 1.226.000 3.484.000 3.484.000 Timor en Onderhoorigheden 902.000 6.617.000 6.617.000 Bali en Lombok .... 14.899.000 15.708.000 15.708.000 150.183.000 168.000.000 3.740.000 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 231 Grootendeels is de klapperaanplant en het bereiden van copra nog in Inlandsche handen. Pas in de laatste jaren verkregen de Europeesche klapperondernemingen eene groote uitbreiding, vooral in Riouw (Poeloe Toedjoe-Archipel), West-Borneo, Oost- en West-Sumatra, Atjeh, Celebes, Menado en de Molukken. Eenig-betrouwbaar statistisch materiaal omtrent ligging en beplant areaal dier ondernemingen staat niet ten dienste. Wel is dit het geval met het aantal en de uitgestrektheid dier ondernemingen, door de publicatie van het Departement van Binnenlandsch Bestuur, getiteld : „Lijst van: I. Particuliere ondernemingen in Nederlandsch-Indie op gronden door het Gouvernement afgestaan in huur (voor landbouw-doeleinden) en erfpacht. II. Landbouwconcessien in de bezittingen buiten Java en Madoera. III. enz. enz. IV. enz. enz. V. * enz. enz. (Batavia; Landsdrukkerij 1915)." Ook de hierachter gegeven cijfers betreffende andere cultuurondernemingen, zijn zooveel mogelijk uit dit werk berekend. 232 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. AANTAL EN UITGESTREKTHEID DER KLAPPERONDERNEMINGEN IN IEDER GEWEST. GEWESTEN Aia?" Perc. Oppervlakte ! tal | Sumatra's Westkust. Uitsluitend voor klappers . . 4 — 1015 bouw — bouw Klappers en padi — 10 — „ 389 „ id. en hevea — 2 — „ 769 , Benkoelen .... Uitsluitend voor klappers . . — — — „ — , Klappers en karet of 2de gewas. — 3 — „ 424 „ Tapanoeli . ... Uitsluitend voor klappers . . 4 — 1980 „ — v Klappers en koffie — 2 — „ 1410, Lampongsche Districten Uitsluitend vóór klappers . . 4 — 1015 „ — » Klappers en koffie — 3 — „ 6415 „ Palembang .... Uitsluitend voor klappers . . 3 — 53 „ — s Klappers, rubber en rotan. . — 2 — „ 22000 » Oostkust v. Sumatra. Uitsluitend voor klappers. . 8 — 11572 „ — „ Klappers en rubber .... — 12 — „ 24752 „ Atjeh en Onderh. . Uitsluitend voor klappers . . 37 — 20925 „ — , Klappers en rubber .... — 9 — „ 11200 „ Riouw en Onderh. . Uitsluitend voor klappers . . 4 — 2563 „ — „ Klappers en rubber .... — 12 — „ 29174 „ Billiton Uitsluitend voor klappers . . 1 — 44 „ — „ Westerafdeeling van Borneo Uitsluitend voor klappers . . 3 — 9000 „ — „ Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo Uitsluitend voor klappers . . 12 — 4041 » — „ Klappers met andere cultures. — 4 — 960 „ Celebes en Onderh. Uitsluitend voor klappers . . 12 — 10398 „ — „ Menado en Onderh. Uitsluitend voor klappers . . 22 — 16871 „ — „ Klappers en koffie — 7 — . 1162» Amboina Uitsluitend voor klappers . . 2 — 229 „ — „ Ternate en Onderh. Uitsluitend voor klappers .. 9 — 3194 „ — „ Klappers en koffie .... — 1 — „ 2400 , Timor en Onderh. . Uitsluitend voor klappers . . 1 — 240 „ — „ Klappers, koffie, enz. ... — 1 — 10000 , Totaal voor klappers.... 126 — 83.140 bw. — Totaal voor klappers met andere cultures — 68 — 111.055 bw. Bosch-ontginning van de rubber-onderneming Semadam (Atjeh). Pl. 38. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 233 De Inlandsche klappercultuur zou bij den tegenwoordigen stand der copramarkt (f 16.— ƒ 20.— per picol) eene zeer groote welvaartsfactor kunnen zjjn voor den Inlander zelf. Dat dit nog niet het geval is, wordt vooraaniieüjk veroorzaakt door het, juist in den klapper- en coprahandel zoo algemeene voorschottenstelsel, waardoor de planter totaal afhankelijk wordt van de Chineesche en andere opkoopers, die den geheelen tusschenhandel beheerschen. Meestal wordt het product tegen een veel te laag bedrag (in voorschot) reeds aan den boom verkocht, zoodat de grootste winst bij den tusschenhandel blijft. Een ander groot nadeel van deze wijze van handeldrijven is, dat door den Inlander zeer weinig zorg besteed wordt aan het door hem af te leveren product, daar meerdere zorg uitsluitend den opkooper voordeel brengt. Daarentegen verhoogen practijken als: slecht drogen, toevoeging van vreemde bestanddeelen en dergelijke, het gewicht der af te leveren copra en zijn dus in het voordeel van den Inlander. Het gevolg is derhalve dat van de door Inlanders bereide copra een groot deel van mindere kwaliteit is, slecht gedroogd, meestal boven vuur en afkomstig van onrijpe vruchten, welke een veel geringer vetgehalte bezitten. Soms zijn deze wantoestanden zoo erg, dat dergelijke copra geen afzet meer kan vinden, zoo zijn Padang-copra en Saleyer-copra een tijdlang van de markt geweerd. Het Bestuur gaat nu reeds het onrijpplukken der klappers zooveel mogelijk tegen, terwijl ook veel gedaan wordt om de bevolking er toe te brengen de copra in de zon te drogen (1ste kwaliteit: fair-merchantable sundried) in stede van boven een vuur in den rook, waardoor de copra wel eerder voor de aflevering gereed, doch minderwaardig is (2de kwaliteit: fair merchantable kilndried; 3de kwaliteit: mixed; 4dekwaliteit: telquel). Waar echter deze verkeerde toestanden geheel beschouwd kunnen worden als een gevolg van de behoefte bij den Inlander aan contanten nog vóórdat zijn copra verhandelbaar is, zal voorlichting en wijzen op te bereiken voordeelen weinig baten, zoolang het voorschottensysteem van den producent iemand maakt, die slechts zeer weinig belang heeft bij die verbeteringen. Alleen het oprichten van landbouwcredietbanken voor de klapperplanters, welke goedkoop en gemakkelijk geld verschaffen zonder gedwongen copralevering, zal den bovengeschetsten schadelijken invloed van het voorschottenstelsel kunnen te niet doen. De credietbank, welke met dit doel* ter Sumatra's Westkust is opgericht, heeft in dit opzicht reeds goede resultaten bereikt. De groothan- 234 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. delaren zelf echter kunnen zeer veel bijdragen tot verbetering der qualiteit van het product, hoewel de scherpe concurrentie hier nog altijd een groote hinderpaal zal blijken. "Wanneer handelaar A. een partij copra weigert om de geringe qualiteit van het product, staat B., veelal daartoe gedrongen door leveringscontracten, klaar om de partij te koopen. Samenwerking zal hier wel moeilijk te verkrijgen zijn, zoolang de concurrentie zoo scherp blijft. Naast de productie van copra is de handel van enkele gewesten in klappers zelve niet onbelangrijk. Deze is vrijwel geheel intergewestelijk. Buitenlandsche uitvoer heeft slechts in geringe mate (als plantmateriaal) plaats naar Serawak, Duitsch-Nieuw-G-uinea, Port.-Timor en Australië (in 1913 totaal 20.0.00 stuks). De intergewestelijke uitvoer bedroeg in 1913 uit: Banka en Onderhoorigheden 289.000 stuks ( naar Djambi) Lampongsche Districten 672.000 „ ( „ Java) Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 336.000 „ ( „ Celebes en Java) Bali en Lombok 26.000 „ ( „ Java). TOTAAL 1.323.000 stuks. Van meer belang is de uitvoer van de in de Buitenbezittingen zelf uit copra vervaardigde klapperolie en van het tot veekoeken verwerkte restant der copra. De uitvoer van klapperolie naar het Buitenland bedroeg in 1913 1.682.000 L., van veekoeken 2.706.000 K. G-., beide totaal uit de Westerafd. van Borneo en gericht naar Singapore, van 3.445.000 L. olie naar Oost-Sumatrar Z. en O. afd. van Borneo, Palembang en Makassar. De olie voor binnenlandsche consumptie wordt overigens in bijna alle gewesten der Buitenbezitingen zelf vervaardigd, enkele gewesten zonder noemenswaardigen klapperaanplant (o. a. Palembang) zijn echter geheel afhankelijk van den invoer. Aan den intergewestelijken handel in klapperolie nemen behalve Java, ook Sumatra's Westkust, Westerafd. van Borneo, Celebes en Bali en Lombok deel. De totale uitvoer dezer vier gewesten der Buitenbezittingen bedroeg in 1913 5.284.000 L.; hiervan werden 1.682.000 L. naar het Buitenland verscheept, zoodat dus 3.600.000 L. binnen DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 235 Ned.-Indie bleef. De totale invoer in de Buitenbezittingen was in datzelfde jaar 3.951.000 L., waarvan 3.445.000 L. afkomstig van Singapore. Een product van den klapper, dat in Ned.-Indie nog weinig practisch nut afwerpt, ja zelfs in vele klapperaanplantingen als een groote lastpost beschouwd wordt, is de vezel. In Ceylon is vezelbereiding (verspinning tot touw) eene vrij aanzienlijke huisindustrie, welke jaarlijks goede inkomsten afwerpt, daar zoowel de grove buitenvezel (borstelvezel) als de fijne binnen- of spinvezel (de laatste tot garen versponnen) goede prijzen halen op de Londensche markt. Men rekent daar van 40 noten ongeveer 3 K.G. verhandelbare vezel te verkrijgen. Als men nu bedenkt, dat alleen reeds de totale uitvoer van de Buitenbezittingen (168 millioen K.G. copra) afkomstig is van ongeveer 1010 millioen stuks noten *) dan blijkt dat eene hoeveelheid vezel van ± 76 millioen K.G. thans nagenoeg onbenut blijft. Herhaalde malen werden reeds proeven genomen, zoowel voor de vezelbereiding als voor de spinnerij. Eene practische toepassing schijnt voorloopig ondoenlijk door het ontbreken van werkelijk bruikbare ontvezelings-spinmachines terwijl handbereiding te kostbaar uitkomt en de uitvoer van de ruwe spinvezel niet loont; de ruwe borstelvezel is wel tegen goede prijzen verkoopbaar, doch de betrekkelijke geringe hoeveelheid, */4 deel der spinvezel, maakt uitsluitend fabricage daarvan evenmin loonend. Tabak. Evenals de klapper is ook de tabakscultuur voor den Inlander een loonend bedrijf, hoewel de grootcultuur, waaraan het zeer hooge uitvoercijfer te danken is, geheel in handen van Europeesche maatschappijen ter Oostkust van Sumatra is en de Inlander daarbij dus alleen als werknemer belang heeft. De stijging der rechtstreeksche uitvoercijfers van 21 millioen K.G. in 1904 tot 27 millioen K.G. in 1913 is verre ten achter gebleven bij de stijging van de waarde dier uitvoeren, welke in 1904 bijna 17 millioen gulden bedroeg tegen in 1913 71 millioen gulden. Deze groote stijging is toe te schrijven aan de hooge prijzen, welke het Sumatrablad (Deliproduct) ieder jaar weer op de Europeesche markt weet te behalen. Zooals gezegd is, is de residentie Oostkust van Sumatra de voornaamste producent van dit genotmiddel. In 1904 werd vandaar uitgevoerd l) Berekend tegen een gemiddelde van 6 noten voor 1 K.G. copra. 236 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT. 20.197.000 K.G. met eene waarde van f 16.155.000, terwijl in 1913 eene uitvoer plaats had van 25.777.000 K.G. ter waarde van f 69.598.000. De bevoorrechte positie van het Sumatradek.in den wereldhandel spreekt voldoende uit deze cijfers. STAAT VAN HET AANTAL EN DE UITGESTREKTHEID DER EUROPEESCHE . TABAKSONDERNEMINGEN OP DE BUITENBEZITTINGEN. I Aantal on- TT., , , ., GEWESTEN Aard der Cultuur dernemin- Uitgestrektheid J gen m bouws Tapanoeli Tabak en rubber 2 4.634 Lampongsche Districten Tabak, koffie en hevea — 2 4.422 Timor en Onderhoorigheden Tabak, klapper, koffie enz. — 1 10.000 Oostkust van Sumatra Tabak 107 — 405.483 — Tabak en rubber — 34 — 126.586 Tabak I 107 — 405.483 — TOTAAL Tabak met andere cultures — 39 — 145.642 De plaats, welke de tabakscultuur voor Buitenlandsch verbruik in de andere gewesten inneemt, is vergeleken met deze reuzenproductie slechts bescheiden. De rechtstreeksche uitvoer bedroeg in 1904 uit de overige gewesten der Buitenbezittingen 1.150.000 K:G. met eene waarde Van f 465.000 en in 1913 1.264.000 K.G. met eene waarde van f 1.192.000. Zuid-Sumatra en West-Sumatra zijn de voornaamste- producenten, terwijl in Atjeh langzamerhand een weinig belangstelling voor de cultuur levendig Wordt, vnl. door de bemoeienis en voorlichting van den landbouwadviseur. De verbouw van tabak is in de laatstgenoemde gewesten slechts gedeeltelijk in Europeesche handen. Vooral in West-Sumatra is de Inlandsche tabakscultuur goed ontwikkeld en vormt een punt van voortdurende belangstelling bij bestuur en landbouwadviseur, teneinde door betere werkwijze, ziektebestrijding en zaadselectie eene verbetering van het product te bereiken. Elders beteekent de tabakscultuur zeer weinig voor de Buitenlandsche markt, doch is niet onbelangrijk voor den handel in Indie zelf. Zij werkt nagenoeg Pl. 37. Tabaks-cultuur in Deli. Zesjarige rubberaanplant; onderneming Soengei Lipoet; Atjeh. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 237 uitsluitend voor de Inlandsche markt en is vrijwel geheel in Inlandsche handen, zoodat zij eene voorname bron van inkomsten is voor de bevolking in de tabak produceerende gewesten. De totale tabakuitvoer der Buitenbezittingen bedroeg in 1913, ongerekend de geheel afzonderlijk staande Dehbladuitvoer: GEWESTEN Totale uitvoer UitVOer n/h Buitenland (rechtstreeks) Sumatra's Westkust. . 1.618.000 K.G. 928.000 K.G. Oostkust van Sumatra. 70.000 „ _ Atjeh en Onderhoorigh. 7.000 Palembang 140.000 „ 48.000 Lampongsche Distr. . 200.000 „ 198.000 Benkoelen 58.000 „ 41.000 "„ Tapanoeli 15.000 „ _ Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo . . 59.000 „ _ Menado 3.000 „ _ Celebes en Onderhoorigh. 59.000 „ _ Timor en Onderhoorigh. 11.000 „ _ Bali en Lombok. . . 308.000 „ 38.000 TOTAAL 2.548.000 K. G. I 1.253.000 K.G. Er bestaat dus een intergewestelijke uitvoer van 1.295.000 K.G. Hiertegenover staat een totale invoer in de gewesten der Buitenbezittingen van 4.922.000 K.G., waarvan uit het Buitenland 3.078.000 K.G.; de overige 1.844.000 K.G. zijn voornamelijk van Java afkomstig. Een groot deel van den uitvoer naar andere gewesten neemt zijn weg over Java. 238 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT Koffie. De koffiecultuur is een der oudste cultures in onzen Archipel; in 1696 werd zij op aansporen van den Amsterdamschen burgemeester Nicolaas Witsen reeds ingevoerd (op Java) en geleidelijk over verscheiden gewesten der Buitenbezittingen uitgebreid. Van het cultuurstelsel was de koffiecultuur een der meest winstgevende onderdeelen en leverde in Sumatra's Westkust en Menado, waar de dwangcultuur later ook ingevoerd werd, groote winsten op. Langzamerhand verminderden deze en verloren daardoor hun groote beteekenis, gelijk blijkt uit het volgende staatje der opbrengsten in de jaren 1898—1908. In die jaren bestond de dwangcultuur alleen nog ter Sumatra's Westkust. In 1897 was het cultuurstelsel reeds geheel afgeschaft voor Menado, terwijl dit pas in 1908 plaats had voor de Westkust. 1898 40.342 pikol. f 2.492.000 1899 48.555 „ „ 2.900.000 1900 30.381 „ „ 1.537.000 1901 44.183 „ „ 1.910.000 1902 34.256 „ „ 1.533.000 1903 24.984 „ „ 1.036.000 1904 34.943 „ „ 2.419.000 1905 58.053 „ „ 3.556.000 1906 14.148 „ „ 989.000 1907 30.057 „ „ 2.140.000 Het is van dit product mogelijk, ook over 1904 een uitgebreider overzicht te geven dan alleen van de rechtstreeks naar het Buitenland uitgevoerde hoeveelheden, daar de nog in stand gebleven dwangcultuur tot een nauwlettend volgen van den handel in dit product aanleiding gaf. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 239 1904 „.^ Uitvoer naar Invoer van Totale uit- ^üwPDmrv t> , , andere ge- andere ge- voer van de GEWESTEN Buitenland p,vpri r»rn. westen bin- westen bin- s p (rechtstreeks) auctie v/h nen N. I. nen N. I. . gewest Sumatra's Westkust. . II Tapanoeli f 3.666.000 K.G. 156.000 K.G. 170.000 K.G. 3.652.000 K.G. Benkoelen 28.000 „ 256.000 „ — 284.000 Lampongsche Districten . 242.000 „ 144.000 , 386.000 Palembang 110.000 „ 1.100.000 „ — 1.210.000 Oostkust van Sumatra. . 2.384.000 , 366.000 „ — 2.750.000 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 7.000 „ 32.000 „ — 39.000 Menado | 297.000 , 18.000 , — 315.000 Timor en Onderhoorigh. — 13.000 , — 13.000 Bali en Lombok . . . 762.000 — _ 762.000 Amboina 8.000 , — _ 8.000 Celebes en Onderhoorigh. 1.327.000 „ — 27.000K.G. 1.300.000 TOTAAL 8.831.000 K.G. 2.085.000 K.G. 197.000 K.G. 10.719.000 K.G. 1 In 1913 was de verdeeling der uitgevoerde hoeveelheden over de verschillende gewesten der Buitenbezittingen sterk veranderd: 240 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT I r Uitvoer naar Invoer van Totale uitandere se- andere ge- voer van de GEWESTEN Buitenland * * eigen prowesten bin- westen bin- , . , (rechtstreeks) _ „ T ductie v/h nen N. I. nen N. I. st I | I Sumatra's Westkust. . . 1.273.000 K.G. 142.000 K.G. 1.138.000 K.G. 277.000 KG. Tapanoeli ...... 82.000 „ 1.107.000 „ 1.189.000 jj Benkoelen 198.000 „ 898.000 , 1.096.000 | Lampongsche Districten . 123.000 , 459.000 „ — 582.000 „ Palembang 322.000 „ 2.934.000 » 3.256.000 „ Djambi 193.000 . — 193.000 „ Oostkust van Sumatra. . 1.606.000 , 353.000 „ — 1.959.000 , Atjeh en Onderhoorigh. . 3.000 — — 3.000 „ Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo — 1.000 „ — 1.000 „ Celebes en Onderhoorigh. 1.630.000 „ 63.000 „ 312.000 i 1.381.000 „ Menado 170.000 , 2.000 , 172.000 „ Ternate en Onderhoorigh. 41.000 B 2.000 B — 43.000 „ Amboina 10.000 , — 10.000 a Timor en Onderhoorigh. — 50.000 „ — ■ 50.000 „ Bali en Lombok .... 1.383.000 „ 964.000 J — 2.347.000 jj TOTAAL 6.841.000 K.G. 7.168.000 K.G. 1.450.000 K.G. 12.559.000 K.G. Bij vergelijking dier tweejaaroverzichten moet ook voor 1913 de uitvoer van Sumatra's Westkust en die van Tapanoeli tezamen genomen worden, daar in 1904 deze twee gewesten nog een geheel vormden en dus ook hunne uitvoercijfers niet gesplitst konden worden. Wij zien dan, dat de gezamenlijke uitvoer van de in die gewesten geproduceerde koffie, in 1904 nog 3.652.000 K.G. bedragende, in 1913 gedaald was tot 1.466.000 K.G., een achteruitgang van ruim 1.200.000 K.G. dus. Deze achteruitgang nu komt ten volle voor rekening van Sumatra's Westkust en zelfs met dit cijfer is de balans nog geflatteerd, daar de koffiecultuur in Tapanoeli in de afgeloopen tien jaren DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 241 een sterken vooruitgang heeft ondergaan, welke echter niet geheel onder cijfers te brengen is. *) Waarschijnlijk zal de achteruitgang van Sumatra's Westkust op ongeveer l1^ millioen K. G. gesteld kunnen worden. De achteruitgang van de Menadokoffie teekent zich in dit overzicht met zoo sterk af, daar de kwade jaren en de sterke daling daar voornamelijk vallen in de laatste jaren der gedwongen cultuur en in de eerste jaren na de afschaffing. Toch vermindert de productie nog steeds en schijnt de tegenzin der bevolking in het weer ter hand nemen der koffiecultuur, moeilijk te overwinnen. De tot dusverre bestaande meening, dat de geheele koffiecultuur der Buitenbezittingen langzaam achteruitging, blijkt onjuist te zijn. Zij was gebaseerd op de cijfers betreffende den uitvoer naar buiten Nederlandsch-Indie. Koffie is echter een der weinige producten die, ondanks de verbeteringen der rechtstreeksche verbindingen en de steeds toenemende vestiging van den groothandel in de uitvoerhavens der Buitenbezittingen zelf, toch haar weg blijft nemen via Java. De uitvoer naar andere gewesten (in hoofdzaak naar Java), laat dan ook een vooruitgang zien van ongeveer vijf millioen K.G-., welke alleen te verklaren is door een werkelijken vooruitgang der koffiecultuur op de Buitenbezittingen. De totale uitvoer van daar geproduceerde koffie steeg van 10.721.000 K.G. in 1904 tot 12.559.000 K.G. in 1913, een vooruit gang dus van bijna 2 millioen K.G. De rubberboom van 1909 en 1910 heeft een nog grooteren blij venden vooruitgang dezer cultuur tegengehouden. Wel gingen de meeste der nieuwe rubberondernemingen, vooral in de Lampongsche Districten, ter Oostkust van Sumatra en in Tapanoeli, ertoe over, om — ten einde de eerste moeilijke jaren door te komen — tusschen de hevea-aanplantingen koffieplantsoenen aan te leggen, doch nu langzamerhand de rubberaanplant productief begint te worden, roeit men geleidelijk de koffieheesters uit. In dien begintijd zijn echter vele oude koffieplantsoenen gerooid en in rubbertuinen veranderd. Deze vermindering van den aanplant van koffie wordt echter anderzijds weer voldoende opgeheven door het steeds toenemend aantal nieuwe koffieondernemingen, die zich voornamelijk op den aanplant van Robustakoffïe toeleggen. Vooral *) Bij benadering kan de eigen particuliere uitvoer van Tapanoeli in 1904 gesteld worden op plin. 187.000 K.G. 242 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT Zuid-Sumatra vertoont hierdoor een merkbaren vooruitgang. Het uit&oercijfer der Buitenbezittingen van daar geproduceerde koffie zal dan ook in de toekomst waarschijnlijk eene verdere stijging vertoonen, omdat de meeste koffieondernemingen op de Buitenbezittingen, welke zich vroeger voornamelijk tot Liberiaen andere (geen Robusta) koffieaanplant bepaalden, thans geleidelijk overgaan tot het verbouwen van de meer productieve Robusta. Vooral op de Europeesche ondernemingen verdringt deze koffiesoort dan ook de daar vroeger aangeplante soorten, voornamelijk Liberia. Nieuwe aanplant van Liberiakoffie komt nagenoeg niet voor. De uitvoer van Robusta en Liberia heeft voornamelijk plaats uit Sumatra's Oostkust, Benkoelen en de Lampongsche Districten, terwijl uit Tapanoeli nog een weinig Liberia komt. In 1913 werd van Liberiakoffie 1.190.000 K.G. naar het Buitenland uitgevoerd, tegen 506.000 K.G. Robusta. Deze plaats heeft de Robusta zich veroverd sedert 1909, toen ze voor het eerst ter Sumatra's Oostkust ingevoerd werd. De hierboven genoemde cijfers der twee plantagesoorten vormen samen slechts 1/4 van den totalen uitvoer naar buiten Nederlandsch-Indie, zoodat wel blijkt dat nog steeds de oude soort (de gewone Arabische koffie), welke in het begin der cultuur uit Java ingevoerd werd, de overhand heeft. Het is vooral in de Inlandsche koffie-aanplantingen, dat deze Javakoffie zich in stand houdt en daar zelfs töt nieuwe varieteitenvorming kwam, welke in den handel met afzonderlijke namen aangeduid worden. Zoo kent de handel als goede soorten o. a. de Mandaïling-koffie uit Tapanoeli, eene vooral in Amerika zeer gezochte soort; voorts de Kroë-koffie - uit Benkoelen ; de Timor-koffie, die voornamelijk over Makassar uitgevoerd wordt en de z.g. „koffïe-patjo Bonthain" en Doeri-koffie uit Celebes,alle afstammende « van dezelfde soort Javakoffie, grootendeels uit zaad afkomstig van de Gouvernements-aanplantingen aldaar, doch op den langen duur door den invloed van klimaat, bodem en bewerking verschillende afwijkingen vertoonende, welke hen tot afzonderlijke (handels-) soorten stempelen. In bijna alle gewesten is de verzorging der tuinen door de Inlanders slecht; de vervanging der oude heesters door nieuwe heeft nagenoeg niet plaats; het oogsten geschiedt meestal op zeer onoordeelkundige en ruwe wijze, terwijl de koffiebladziekte en verschillende nadeelige woekerplanten den aanplant teisteren. Wanneer dan ook niet bijtijds ingegrepen wordt, kan het tijdstip niet ver meer zijn, dat de Inlandsche tuinen DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 243 waardeloos.worden, hetgeen in Zuid-Celebes vooral reeds het geval begint te zijn. Gelukkig echter wordt het gevaar voor de verdwijning dezer winstgevende volkscultuur voldoende onder de oogen gezien door bestuurs- en landbouwambtenaren, die zooveel mogelijk trachten ook bij den Inlander den Robusta-aanplant ingang te doen vinden. Door het aanleggen van proeftuinen wordt de belangstelling der Inlandsche planters gevestigd op de veel grootere productie van de laatste soort, waardoor de lagere marktprijs ruimschoots wordt vergoed. In streken, waar dit geschiedt en het gewonnen Robustazaad ter beschikking gesteld is van den Inlander schijnt die belangstelling ook wel in daden omgezet te worden, hoewel bij het bekende conservatisme van den Inlander in landbouwaangelegenheden, de resultaten slechts zeer langzaam merkbaar zullen worden. Eene methode, welke in Celebes met succes wordt toegepast (O. afd. Sanjdjai), is dat van bestuurswege groote kweekbedden worden aangelegd, waaruit de jonge plantjes, gereed voor de uitplanting, aan de bewoners verstrekt worden tegen eene geringe vergoeding, dienende om de onkosten dier bibittuinen te bestrijden. Onder de veel koffie verbouwende inwoners dier streken is eene zeer groote belangstelling voor den Robusta-aanplant ontstaan. Een voordeel van den Robustabouw, dat men vooral in de bevolkingsarme streken der Buitenbezittingen niet gering mag tellen, is het verschil in bloei met de inheemsche soorten. Deze toch hebben één grooten bloeitijd en daardoor één grooten pluk (meestal met één napluk) per jaar, waarbij dan uit alle streken werkvolk moet komen, om bij den pluk dier groóte massa te helpen. Meestal wordt deze hulp in natura betaald, dikwijls met 74 a % der opbrengst, wat eene onevenredige vermindering van het voor den planter te behalen voordeel beteekent en een onevenredig voordeel voor den Chineeschen tusschenhandelaar, die de talrijke kleine hoeveelheden koffie der plukkers ver beneden de markt opkoopt. Voorts geschiedt de pluk op buitengewoon ruwe wijze, eensdeels wegens de groote haast bij het plotseling rijpen van alle bessen, anderdeels ook door de onverschilligheid van het gehuurde en niet bij den stand van het plantsoen geïnteresseerde werkvolk. Een groote oogst van koffie in het eene jaar wordt dan ook het volgend jaar meestal gevolgd door eene zeer geringe, daar de aanplanting zich dan nog niet hersteld heeft van de schade, haar bij den .grooten pluk toegebracht door het afrissen van alle blade- 244 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT renr het afrukken van takken e. d. Ten slotte werkt de groote oogst inééns ook weer in sterke mate het voorschottenstelsel in de hand, daar de Chineesche opkooper het product dan reeds aan den boom koopt tegen minimale prijzen en gemakkelijk zijn buit kan binnenhalen. De eigenaardige bloeiwijze van Robusta belet deze ruwe manier van oogsten. Zij draagt het geheele jaar door bloesem, onrijpe en rijpe vruchten door een, zoodat de planter ook voortdurend zelf de rijpe bessen kan oogsten, zonder afhankelijk te zijn van vreemde hulp. Bovendien noodzaakt dit den eigenaar herhaaldelijk in zijne tuinen te komen, hetgeen bij de gewone koffie slechts in den oogsttijd plaats heeft, waarna men voor het verdere deel van het jaar niet meer naar de tuinen omziet. Ten slotte werkt de voortdurende productie van kleinere hoeveelheden niet zoo sterk het voorschottenstelsel met al zijne slechte gevolgen in de hand, als dit, door het oogsten ineens van eene groote massa, geschiedt. Om al deze redenen is eene stelselmatige vervanging van de cultuur der Inheemsche koffie (uitgezonderd dan bij de zeer gezochte soorten als Mandaïlihg, Kroë en Doerie) door die van Robusta, voor de Inlandsche planters aan te bevelen. 1) 1) Volgens mededeeling van den gedelegeerde in Nederland van het N. I. Landbouw-Syndieaat toont de markt voor Robustakoffie goede vooruitzichten. Deze schrijft daaromtrent dd. 8 Maart 1915 : „De goedkoopste koffiesoort is thans Robusta, die vooral door België gezocht is en blijkens de „geregelde afdoeningen gemakkelijk nemers vindt, mits de prijzen ongeveer 10% lager zijn dan die „van Santos. Robustakoffie heeft m.i. haar burgerrecht door den oorlog verkregen. Als de vrede bewaard „was gebleven, zou de plaatsing van een half millioen balen ongetwijfeld groote moeilijkheden hebben „veroorzaakt, maar thans hebben de consumenten in Duitschland enz. geen keuze ; zij moeten zich tevreden stellen met wat te verkrijgen is, koopen dus ook Robusta en doen de ondervinding op dat dit „een zeer goed bruikbare koffie is, mits zij niet te hoog betaald wordt. Voor de toekomst acht ik den „lagen prijs van Robusta een groot voordeel, waardoor zij het eenmaal verkregen burgerrecht zal kun„nen behouden. De oorlog immers moet een algemeene verarming in Europa ten gevolge hebben; dit „zal leiden tot bezuiniging allerwege en vraag niet naar wat duur is, maar naar wat goedkoop is. Zoo„lang nu Robusta de goedkoopste koffie is, zal m.i. juist zij het zijn, die in eerstvolgende jaren het ge„makkelijkste te verkoopen zal zijn". DE INL. DE EUR. LANDB. EN VEETEELT 245 STAAT VAN HET AANTAL EN DE UITGESTREKTHEID DER EUROPEESCHE ONDERNEMINGEN IN DE VERSCHILLENDE GEWESTEN DER BUITENBEZITTINGEN MET KOFFIECULTUUR. GEWESTEN Aard der Cultuur I Aan~l onder- Uitgestrekt- nemingen heid bouws Sumatra's Westkust . . Uitsluitend koffie 16 — 3.339 — Koffie met andere cultures — 15 — 8.166 Tapanoeli Uitsluitend koffie 2 — 701 — Koffie en rubber — 4 2.637 Benkoelen Koffie, karet of thee — 3 — 4.378 Lampongsche Districten. Koffie met rubber of klappers — 22 — 51.822 Palembang Uitsluitend koffie 1 — 3.700 — Oostkust van Sumatra. . Uitsluitend koffie 2 — 3.621 — Koffie met rubber, oliepalm enz. — 67 133.072 Atjeh en Onderh. . . . Uitsluitend koffie 1 — 4.286 — Koffie met rubber enz. — 13 41.136 Menado Uitsluitend koffie 12 — 2.610 — Ternate en Onderh. . . Koffie met klappers — 1 _ 2.400 Timor en Onderh. . . . | Koffie met klappers enz. — 1 — 10.000 i TOTAAL Uitsluitend koffie 34 — 18.257 — Koffie en andere cultures — 126 — 253.611 Muskaatnoten, foelie, nagelen. De specerijhandel, vroeger zelfs van zooveel belang in de oostelijke helft van onzen Archipel, dat daardoor feitelijk de drang naar Indie bij onze oude zeevaarders werd opgewekt, speelt thans nog slechts eene zeer ondergeschikte rol. Het eigenlijke vaderland van den muskaatboom, (welke de muskaatnoot én de foelie oplevert), is de eilandenboog, welke van Dammar uit over Banda en Amboina reikt tot de Oostkust van Ceram. Hier maakte de O. I. Compagnie zich reeds zeer spoedig na hare eerste vestiging meester van den 246 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT geheelen specerijhandel en handhaafde door de eeuwen heen haar beschikkingsrecht over het product, terwijl zij, door het beperken van den aanplant er voor waakte, dat de Europeesche markt niet overvoerd werd. Zoodoende werd de prijs der specerijen tot de afschaffing van dit monopolie op kunstmatig peil gehouden, dat zoo hoog was, dat daardoor de cultuur zich sterk uitbreidde in de Molukken, toen haar geen hinderpalen meer in den weg werden gelegd. Ook op de overige eilanden van den Archipel trachtte men toen door het aanleggen van muskaataanplantingen in die groote winsten te deelen, niet overal echter met goed resultaat. Wel vindt men op Sumatra's Westkust, in Tapanoeli en in Atjeh nog bevolkingsaanplantingen met eene geregeld toenemende jaarlijksche productie, doch de opbrengsten daarvan staan nog verre achter bij die der Molukken. Beter is de invoering geslaagd in de residenties Menado (Siau, Sangi-eilanden en Minahassa) en Ternate, welke zelfs tegenwoordig de voornaamste plaats innemen onder de specerijproduceerende gewesten. De groote toename der productie, welke op deze uitbreiding der cultuur volgde, veroorzaakte eene sterke schommeling en sedert 1890 eene blijvende daling in de zoo lang opgedreven prijzen, te meer, aangezien de vraag naar muskaatnoten altijd beperkt bleef en het aanbod weldra de vraag verre begon te overtreffen. De groote weelde der vroegere jaren onder de perkeniers (Europeesche planters op Banda) is dan ook geheel verdwenen; talrijke tuinen liggen verlaten, terwijl ook de bevolkingsaanplant sterken achteruitgang vertoont. In Menado gaat men er meer en meer toe over klapperaanplantingen aan te leggen in de notentuinen, terwijl in Ambon sedert de laatste jaren de rubberaanplant zich uitbreidt ten koste van den muskaatboom. Waar de stand van de markt geen verwachting meer geeft, dat de toestand verbetering zal ondergaan (in 1890 was de prijs + f 198.—, thans bedraagt die + f 15.— per pikol noot) moet een langzaam verdwijnen van een groot deel der aanplantingen tegemoet gezien worden. Terwijl dus in het stamland der muskaatnoot de productie een sterken achteruitgang vertoont, ziet men in het Westen (Sumatra's Westkust, Tapanoeli en Atjeh) eene stijging in het uitvoercijfer. Waarschijnlijk is dit daaraan toe te schrijven, dat in de Molukken een groot deel der cultuur in handen was van Europeesche ondernemingen, welke, bij het verloopen van het getij, DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 247 wel gedwongen waren hunne bakens' te verzetten en tot andere cultures over te gaan. Op Sumatra valt hetzelfde op te merken waar Europeesche cultuurondernemingen den aanplant ter hand hadden genomen; zoo voerde de Oostkust van Sumatra in 1904 nog 93000 K.G. uit en thans niets meer. Anders is het in de drie bovengenoemde gewesten langs de Westkust van het eiland. Hier is van geregelde cultuur feitelijk geen sprake, het product wordt hier grootendeels verkregen uit de kleine ongeregelde aanplantingen der bevolking. De boomen, meestal pas in de tachtiger jaren van de vorige eeuw uitgeplant, hebben thans hun volle productievermogen bereikt en leveren ondanks de. lage marktprijzen toch nog een goede bijverdienste op voor de eigenaars. Een vergelijkend overzicht der uitvoercijfers naar het Buitenland uit de verschillende gewesten in 1904 en 1913 doet het verschil tusschen de toestanden in de productielanden duidelijk uitkomen: UITVOER VAN MUSKAATNOTEN RECHTSTREEKS n/h BUITENLAND GEWESTEN _— 1904 1913 - b= Sumatra's Westkust . . . 206.000 K.G. 259.000 K.G. Tapanoeli . 30.000 „ Atjeh en Onderhoorigheden 25.000 „ 96.000 Benkoelen 3.000 Oostkust van Sumatra. . . 93.000 „ 4.000 Westerafdeeling van Borneo 3.000 „ — Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 1.000 — Celebes en Onderhoorigheden 784.000 „ 243.000 Menado 868.000 „ 1.080.000 Ternate en Onderhoorigheden 78.000 „ 145.000 Amboina 939.000 „ 1.015.000 „ i TOTAAL 3.000.000 K.G. 2.872.000 K.G. 248 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT Op het Noordelijk deel van West-Sumatra valt dus een vooruitgang van den uitvoer waar te nemen van 231.000 K.G-. in 1904 tot 385.000 K.G. in 1913, terwijl het Oostelijk deel van den Archipel in 1904 2.669.000 K.G. uitvoerde, tegen 2.483.000 KG. in 1913. De stijging der cijfers voor Menado en Ternate is bedriegelijk, daar in 1904 een grooter deel van den uitvoer dezer heide gewesten nog over Makassar (Celebes en O.) ging, welke havenplaats thans nagenoeg uitsluitend als doorvoerhaven voor de drie Oostelijke gewesten fungeert. De in 1904 nog bestaande uitvoer in enkele der overige gewesten is in 1913 geheel verdwenen. De uitvoer van het nevenproduct der muskaatnoot, de veel kostbaarder foelie (1 pikol noot + f 15. — , 1 pikol foelie + /"120.—heeft natuurlijk met die der noot gelijken tred gehouden. Hieronder volgt een vergelijkend overzicht der gewestelijke uitvoeren naar het Buitenland in 1904 en 1913. RECHTSTREEKS n/h BUITENLAND GEWESTEN — ■ 1904 1913 Sumatra's Westkust . . . 36.000 K.G. 49.000 K.G. Tapanoeli — 3.000 „ Atjeh en Onderhoorigheden 3.000 „ 17.000 ,, Oostkust van Sumatra . . 17.000 ,, — Celebes en Onderhoorigheden 210.000 „ 98.000 „ Menado 106.000 „ 120.000 „ Ternate en Onderhoorigheden 11.000 „ 19.000 „ Amboina 287.000 „ 259.000 „ TOTAAL 670.000 K.G. 565.000 K.G. :) Deze hooge foelieprijs schijnt geen zoodanigen invloed op het algemeene winstcijfer nit te oefenen, dat daardoor het voortzetten van het bedrijf op Europeesche ondernemingen loonend blijft. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 249 Tegenover een achteruitgang van den uitvoer der Oostelijke eilanden van 118.000 K.G. (614.000 in 1904 tegen 496.000 in 1913) staat een vooruitgang van de drie Westelijke gewesten (Sum. Westkust, Tapanoeli en Atjeh) van 30.000. K.G. (1904: 39.000 K.G., 1913: 69.000 K.G.). Ten slotte geeft het volgende staatje een overzicht van den totalen uitvoer der verschillende gewesten naar het Buitenland, naar Java en Madoera en naar andere gewesten der Buitenbezittingen in 1913: GEWESTEN Muskaatnoot Foelie Sumatra's Westkust. . . 262.000 K.G. 49.000 K.G. Tapanoeli 31.000 „ 3.000 Atjeh en Onderhoorigheden. 103.000 „ 17.000 Oostkust van Sumatra . . 4.000 " n Celebes en Onderhoorigheden 306.000 „ 98.000 Menado 1.200.000 „ 173.000 Ternate en Onderhoorigheden 136.000 „ 26.000 Amboina 1.392.000 „ 298.000 TOTAAL 3.434.000 K.G. - 664.000 K.G. Daar de uitvoer van Celebes geproduceerd wordt door de drie andere Oostelijke gewesten, terwijl de intergewestelijke uitvoer zich overigens ongeveer geheel richt naar Java, moet de totale productie van de Buitenbezittingen over 1913 gesteld worden op + 3.128.000 K. G. muskaatnoot en ± 566.000 K. G. foelie. De uit de drie bovenstaande overzichten te maken gevolgtrekkingen geven dus aan, dat klaarblijkelijk de cultuur van den muskaatboom op Europeesche ondernemingen achteruitgaat, doch dat dezelfde cultuur, door de Inlandsche bevolking in hare tuinen gedreven, nog wel een goede toekomst heeft en voor haar een winstgevend nevenbedrijf kan vormen. 250 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT Afzonderlijk te vermelden valt de uitvoer van wilde muskaatnoten, een boschproduct uit Nieuw-Guinea, dat in 1913 tot een hoeveelheid van + 30.000 K. G. via Makassar werd uitgevoerd. De kruidnagel komt in nog veel beperkter mate in onzen Archipel voor. Groote geregelde aanplantingen vindt men alleen op het eiland Amboina en wel als duurzaam gevolg van een vroegere, reeds voor de komst der Hollanders bestaande, afspraak tusschen de bewoners der eilanden Amboina en Banda. De muskaatnotenteelt bleef door diezelfde afspraak toen beperkt tot Banda. Ook deze cultuur leverde het product voor een der meest winstgevende monopolies der O. I. C, waarom de productie op dezelfde wijze als die der muskaatnoot beneden een zeker maximum gehouden werd. Nog minder dan de muskaatnotenteelt is die van kruidnagelen op de overige eilanden "der Buitenbezittingen populair geworden. Alleen Benkoelen kan een vrij belangrijk uitvoercijfer aanwijzen (1913: 43.000 K. G.), terwijl uit Tapanoeli, Sumatra's Westkust en Menado nietnoemenswaardige hoeveelheden worden geëxporteerd. Overigens komt de geheele aan de markt gebrachte voorraad uit de Molukken. Van daar werden in 1904 nog 140.000 K. G. via Makassar naar het Buitenland verzonden, welk cijfer in 1913 gedaald was tot 45.000 K. G., terwijl de totale productie dat jaar 134.000 K. G. bedroeg. Daar in de Molukken gerekend wordt op ongeveer 2,5 K.G. droog product per volwassen boom en het uitvoercijfer der laatste jaren geen aanzienlijke schommelingen vertoont, mag het aantal der vruchtdragende hoornen in deze streken gesteld worden op ± 53000. Hoewel ook bij deze cultuur de productiecijfers wijzen op een sterken achteruitgang, hetgeen voornamelijk een gevolg is van het vervangen der nageltuinen door méér opbrengende klapperaanplantingen, schijnt zij toch, ondanks de lage markt, wel met voldoende financieele resultaten gedreven te kunnen worden, zelfs op Europeesche ondernemingen, mits deze over voldoende arbeidskrachten kunnen beschikken. Ook deze cultuur heeft een tijdperk doorgemaakt van heftige schommelingen, gevolgd door eene blijvende sterke daling der prijzen (van / 1.50 tot den tegenwoordigen prijs van + /" 0.75 per K.G.), ongeveer samenvallend met de débacle Bosch-ontginning van de rubber-onderneming Semadam (Atjeh). Pl. 38. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 251 der notencultuur. Het toenemende gebruik echter, dat tegenwoordig in parfumeriefabrieken gemaakt wordt van de kostbare, meestal in Engeland bereide kruidnagelolie (gehalte + 19%), zal wellicht een invloed ten goede uitoefenen op de verdere ontwikkeling dezer cultuur, die vooral voor de Inlandsche planters van belang kan worden. Bubber (Caoutchouc). Dit product, dat pas in de laatste jaren op de markt wordt gebracht, heeft daar reeds in dien korten tijd een belangrijke plaats veroverd. Het sterk toenemende gebruik van rubber in alle mogelijke takken van industrie en vooral de ontwikkeling van het automobilisme waren oorzaak, dat de hoeveelheid caoutchouc, gewonnen uit wilde planten en vooral uit Zuid-Amerika afkomstig, vanaf de laatste jaren der vorige eeuw langzamerhand niet meer aan de vraag kon voldoen. Dit product „de Pararubber" moet door de Indianen voortdurend dieper uit het binnenland gehaald worden, daar de naastbij gelegen wouden door onoordeelkundig tappen reeds improductief zijn geworden. Zoodoende moest ten slotte een tijd komen, dat het winnen van (wilde) Para-rubber in die moeilijk toegankelijke oerwouden niet meer met voordeel kon geschieden, terwijl de geringe hoeveelheid, welke gemakkelijk te verkrijgen was, niet meer in de behoefte kon voorzien. Het schijnt dan ook, dat met de 40.000 ton Para-rubber, welke de laatste jaren vrij geregeld worden uitgevoerd, het toppunt der met voordeel te winnen hoeveelheid bereikt is en dat eene verdere stijging, welke zelfs in het tijdperk der buitengewoon hooge rubberprijzen niet viel te constateeren (1910), ook niet meer te verwachten is. Aangezien het gebruik van rubber ieder jaar sterker toeneemt (in 1913 bedroeg de wereldconsumptie ruim 106.000 ton), werd door die beperkte productie eene gunstige gelegenheid om in de markt te komen geopend voor de gecultiveerde rubber, waarvan tot dien tijd nog slechts zeer weinig werd aangevoerd. De groote vraag had in 1908 en 1909 een buitengewoon oploopen der marktprijzen tengevolge waarvan de weinige rubberplanters in die jaren profiteerden, doch welke ook een „boom" in aandeelen van rubberondernemingen veroorzaakte, hetgeen weer eene snelle uitbreiding dier., cultuur tengevolge had. Wel was de „boom" van 1909 en 1910 grootendeels een gevolg 252 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT van beuremanipulaties, zoodat daarop dan ook eene even plotselinge daling der rubberaandeelen volgde, doch aangezien de nieuwe cultuur op gezonde basis was gevestigd (de toenemende vraag en het beperkte aanbod), kwam zij het dreigend gevaar snel te boven. De oprichting van ernstig bedoelde ondernemingen neemt dan ook nog steeds toe. Ook in Nederlandsch-Indie vond deze groote belangstelling voor de rubber weerklank. Tot dien tijd was die cultuur onbelangrijk geweest; wel vond men, zoowel op Java als op Sumatra (Deli) een gering aantal ondernemingen, welke zich met het winnen van caoutchouc bezig hielden, doch zoowel uitgestrektheid als productie waren weinig beteekenend. Wat de productie betreft, kunnen omtrent de plantagerubber, in dat jaar uitgevoerd, slechts zeer onvolkomen gegevens gepubliceerd worden, daar deze toenmaals in de statistieken der In-en uitvoerrechten nog niet gescheiden waren van de wilde rubbersoorten. In totaal werd vanuit de Buitenbezittingen aan wilde en gekweekte caoutchouc- (en getah-) soorten uitgevoerd : 7.396.000 K. G., ter waarde van f 9.187.000, terwijl die uitvoer in 1913: 26.946.000 K.G. ter waarde van f 20.947.000 bedroeg. Aan plantagerubber (hevea, ficus, manihot en andere soorten) was onder deze laatste hoeveelheid 4.059.000 K. G. ter waarde van f 14.288.000 begrepen. Men kan deze laatste cijfers volkomen beschouwen als den vooruitgang der laatste tien jaren, daar uit onderstaand overzichtje van het met rubber beplante oppervlak in Oost-Sumatra, Borneo en Riouw vanaf 1906 blijkt, dat dit in 1913 het veertigvoud bedroeg van het rubberareaal in 1906: 1906 : 3.428 bouw 1907 : 11.428 „ 1908 : 22.286 „ 1909 : 38.286 „ 1910 : 57.200 „ 1911 : 91.480 „ 1912 : 125.720 „ 1913 : 137.200 „ In de overige gewesten van de Buitenbezittingen was tot voor eenige jaren nog bijna niets van rubbercultuur merkbaar. Ook hier heeft de „rubberboom" DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 253 de belangstelling opgewekt, waardoor sedert honderdduizenden bouws in erfpacht of concessie zijn aangevraagd ten behoeve van deze cultuur. Het onderstaand lijstje geeft een overzicht van het aantal en de grootte dier concessies en erfpachtsperceelen, thans in de verschillende gewesten der Buitenbezittingen, uitsluitend voor rubber, of voor rubber met andere cultures (koffie, tabak, klappers, enz.) bestemd. GEWESTEN Rubber alléén Rubber gemengd Oostkust van Sumatra . . 312.000 bouws 266.000 bouws Atjeh en Onderhoorigheden 25.270 „ 56.413 Tapanoeli 14.400 „ 5.861 Sumatra's Westkust . : — 4.920 Benkoelen 4 743 Lampongsche Districten. . — 54.000 Riouw en Onderhoorigheden 47.000 „ 47.000 Westerafdeeling van Borneo 52.700 — " n Zuider- en Oosterafdeeüng van Borneo 20.515 „ 2.593 Menado 1.525 ;, U65 TOTAAL 473.410 bouws 442.700 bouws Deze uitgestrektheden worden in die gewesten ingenomen door het volgend aantal ondernemingen, eveneens gesplitst naar gelang zij uitsluitend de cultuur van rubber, dan wel deze gemengd met andere cultures drijven. 254 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT ■, . Ondernemingen voor Ondernemingen ,, ? , GEWESTEN ,, rubber met andere voor rubber alleen , cultures gemengd Sumatra's Westkust ... — 6 Tapanoeli 9 4 Benkoelen — 4 Lampongsche Districten. . — 20 Oostkust van Sumatra . . 99 112 Atjeh en Onderhoorigheden 8 16 Riouw en Onderhoorigheden 14 18 Westerafdeeling van Borneo 16 — Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 10 ° Menado 2 7 TOTAAL I 160 189 De buitengewone vlucht, welke de rubberondernemingen blijken genomen te hebben, is niet alleen te danken aan Hollandschen ondernemingsgeest. Ook het Buitenland heeft zich van den aanvang af sterk voor de rubbercultuur in de Buitenbezittingen geïnteresseerd, voornamelijk als gevolg der bijzonder gunstige omstandigheden voor die cultuur, in onzen, aan vruchtbare maar nog onontgonnen streken, zoo rijken Archipel aanwezig. Talrijk zijn dan ook de Buitenlandsche maatschappijen, die zich de beschikking over groote uitgestrektheden gronds in de Buitenbezittingen hebben weten te verzekeren. Het volgende staatje der daarbij geïnteresseerde kapitalen (ontleend aan het werk: „Rubber-companies in the Netherland East Indies" van A. G. N. Swart 1914) geeft daarvan een sprekend bewijs. Volgens dat handboek zijn werkzaam op: DE INL. EN EUR. LANDB. EN 'VEETEELT 255 AANTAL MAATSCHAPPIJEN Maatsch. kapitaal Geplaatst < l ( ___| SUMATRA, VASTE WAL. Hollandsche 35 f 63.750.000 f 34.336.000 Engelsche 45 7, 68.780.000 J 56.716.000 Fransche en Bel- &&che 12 Ij 19.225.000 | 16.524.000 Amerikaansche 2 „ 16.250.000 jj 16.250.000 Duitsche 1 _ 260.000 J 260.000 DE RIOUW-ARCHIPEL. Engelsche 4 f 10.339.000 f 4.987.000 Belgische, Fransche 2 „ 1.300.000 ? 1.265.000 Amerikaansche 1 . 1.000.000 . 1.000.000 NEDERLANDSCH BORNEO. Hollandsche 2 /■ 4.000.000 f 2.700.000 Engelsche 6 „ 8.280.000 ;, 7.200.000 Totaal aan: Hollandsche 37 f 67.750.000 f 37.036.000 Engelsche 55 „ 87.399.000 n 68.903.000 Belg.en Fransche 14 jj 20.525.000 17.789.000 Amerikaansche 3 _ 1 7.250.000 „ 17.250.000 Duitsche | 1 „ 260.000 „ 260.000 Totaal aantal maatschappijen 110 f 193.184.000 f 141.238.000 256 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT Daar het grootste deel dezer maatschappijen opgericht is ter exploitatie van ondernemingen, eerst sinds 1910 in erfpacht of concessie verkregen, en rubberboomen na ongeveer 4 jaar beginnen te produceeren, kan men pas eene groote stijging der productie verwachten vanaf 1915, terwijl de volle productie der thans geplante boomen bereikt zal zijn in 1920, in welk jaar zij hun vollen wasdom (± 10 jaar) hebben bereikt. Op dien leeftijd rekent de planter in de Engelsche koloniën op een opbrengst van 383 K.G. per H.A. of 268 K.G. per bouw. In Oost-Sumatra rekent men zelfs op + 300 K.G-. per bouw. Het handboek van Swart geeft als beplant areaal op± ultimo 1913 op: ruim 137.000 bouws in de Buitenbezittingen. Hiernaar rekenende, zou de volle productie der thans in cultuur gebrachte ondernemingen vanaf 1921 geraamd kunnen worden op ongeveer 38 a 40 millioen K.G., ongerekend de uitbreiding, welke het beplant areaal nog zal ondergaan. Aangezien het geheele voor rubbercultuur (c. q. met andere cultures) bestemde areaal thans in de Buitenbezittingen 916.000 bouws bedraagt en voorts de taxatie der productie zeer laaggesteld is, kan met zekerheid eene véél ruimere, hoewel nog niet nader aan te geven productie verwacht worden. Mr. Akers geeft in 1912 in zijn „Report on the rubber-industry of the Oriënt" de volgende schatting van de te verwachten productie der Buitenbezittingen: 1913 3500 ton 1914 8000 „ 1915 12000 „ 1916 16000 „ 1917 22000 „ 1918 33000 „ 1919 44000 „ In het rubber-recueil van de Intern. Rubbertentoonstelling te Batavia (1914) geven de H.H. Dr. Vriens en Ris eene becijfering van de economische omstandigheden, waaronder de rubbercultuur ter Oostkust van Sumatra verkeert. Hieruit blijkt, dat zij daar den kostprijs voor 1 K.G. droge rubber van eene 1000 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 257 bouws groote, in volle productie zijnde onderneming berekenen op ongeveer f 1.25, een kostprijs, welke door sommige ondernemingen op Java reeds bereikt is en waarschijnlijk voor de toekomst zelfs wel iets lager kan worden gesteld. De verkoopswaarde van 1 K.G. rubber kan voor de eerste jaren blijvend op minstens/" 2 a f 2.50.— gesteld worden, daar de te verwachten sterke stijging der vraag voor de eerstvolgende jaren nog niet volkomen gedekt wordt door de productie. Per K.G. droge rubber mag dus gemiddeld gerekend worden op± f 1. — winst, zoodat aan de hand van die gegevens de uit de rubbercultuur te verwachten baten over eenige jaren minstens op 40 millioen gulden gesteld mogen worden. Hoewel al deze cijfers slechts zeer aproximatief zijn te noemen, blijkt daaruit toch, dat voor de Buitenbezittingen deze cultuur binnen enkele jaren zeer belangrijk belooft te worden. Ten slotte nog een enkel woord over het gebezigde plantmateriaal, dat het areaal van 137.000 bouws bedekt. Evenals dit indertijd met den kinaboom het geval was, trachtte men in Zuid-Amerika (Brazilië) het monopolie der caoutchouc te behouden, door te voorkomen, dat de zaden naar andere streken werden uitgevoerd. Toch gelukte het in 1876 den Directeur van den Botanischen tuin te Kew, Sir Joseph Hooker, door bemiddeling van een Engelsch planter in Brazilië, Wickham, een 70.000 tal hevea-zaden te verkrijgen, waaruit hij ongeveer 7000 jonge plantjes won. Deze gingen in groote hoeveelheden naar verschillende Engelsche koloniën en vormden daar den grondslag voor den uitgebreiden aanplant, waaruit, bij de opkomst der rubbercultuur, vrijwel alle Indische ondernemingen hun plantmateriaal verkregen hebben. Toen men zich in het einde der negentiende eeuw in NederlandschIndie voor de rubbercultuur begon te interesseeren, was echter de aandacht nog volstrekt niet uitsluitend aan deze hevea gewijd, doch werden daarnaast tal van andere rubbersoorten beproefd, waaronder vooral de in geheel Zuid-Oost-Azië inheemsche ficus elastica, tijdelijk groote verwachtingen deed ontstaan. Dientengevolge vindt men dan ook op de meeste dier oude ondernemingen een min of meer uitgebreiden ficusaanplant naast de jongere heveatuinen. Deze belangstelling wasechter slechts tijdelijk; vooral de moeilijker tapwijze (de ficus reageert niet op prikkels door schorswonden veroorzaakt), de veel geringere opbrengst en de moei- 258 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT lijkheid van tusschenplantingen, welke bij hevea door de eerste financieel-moeiiijke jaren heen helpen, zijn de oorzaken van de snelle vermindering der belangstelling. Nieuwe ficusaanplanting vindt dan ook niet meer plaats; toch is door de verwachting, welke men tijdelijk koesterde, het met ficus en enkele andere rubbersoorten beplant areaal te schatten op ongeveer V4 van het geheel, terwijl de rechtstreeksche uitvoer van ficus in 1913 772.000 K.G. bedroeg, tegen 3.280.000 K.G. hevearubber. Heeft het hierboven omtrent de rubberwinning op onze Buitenbezittingen medegedeelde in het algemeen slechts betrekking op de groote cultuur door Europeeschen ondernemingsgeest met behulp van het Europeesche groot-kapitaal in het leven geroepen, daarnaast staan nog andere bij die cultuur geïnteresseerden, wier bedrijf afzonderlijke aandacht verdient. Immers ook het Gouvernement en de Inlandsche bevolking treden in sommige gewesten der Buitenbezittingen als zelfstandige producenten op en slaagden erin, niet onbelangrijke oppervlakten voor dezen tak van landbouw geschikt te maken. Het optreden van het Gouvernement als exploitant eener rubberonderneming is als het ware spontaan ontstaan uit de groote aandacht, welke van den aanvang der rubbercultuur af, door de Regeering daaraan geschonken werd wegens de daarmede verbonden belangen. Op verscheidene plaatsen in den Archipel ging het bestuur, door die belangstelling gedreven, ertoe over proeftuinen, eerst van ficus elastica, later van hevea, aan te leggen, om door de uitkomsten een prikkel te verkrijgen voor den langzaam ontwakenden ondernemingsgeest der inheemsche bevolking. Over het algemeen slaagden deze aanplantingen goed, doch verhieven zich zelden boven het oorspronkelijke denkbeeld : proeftuin. Alleen de nabij Langsa, aan de Oostkust van het Gouvernement Atjeh, aangelegde aanplantingen groeiden daar weldra bovenuit en ontwikkelden zich zeer spoedig tot een uitgebreid bedrijf, dat meer en meer den stempel eener Gouvernements-exploitatie droeg. In 1907 werden de werkzaamheden aangevangen met het openkappen van ± 200 bouws boschgrond, terwijl in 1908 reeds 329 bouws met 76000 boomen beplant waren. In 1909 had eene verdere ontginning van 138 bouws en een aanplant van 38000 heveaboomen plaats, waarop in 1911 nog eene kleinere uitbreiding met 7 bouws en 2000 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 259 boomen volgde. Op het oogenblik bestaat de aanplant uit 116.000 boomen op 476 bouws en zijn de in de eerste exploitatiejaren uitgezette hevea's thans reeds tapbaar. Voor eventueele verdere uitbreiding, waarmede echter nog geen aanvang is gemaakt, is in het geheel een terrein van 8900 bouws beschikbaar. Er wordt op deze Gouvernements-onderneming gewerkt met contractkoelies (± 600 Javanen) en enkele Atjehers als vrije arbeiders; een in den beginne genomen proef om het bedrijf geheel met Atjehers te voeren, mislukte door de ongeregelde opkomst van deze lieden. Als financieele onderneming heeft deze Gouvernements-exploitatie nog geen succes te boeken. Tot ultimo 1914 heeft de opzet, den bouw van de fabriek daarin begrepen, ongeveer 8 ton gekost,. waartegenover nog slechts eene zeer geringe rubberopbrengst staat. De zeer goede stand van den aanplant is echter een waarborg voor eene snelle stijging der productie, zoodat over enkele jaren gerekend mag worden op een batig saldo. Gerekend naar de toestanden ter Oostkust van Sumatra, kan van 1918, in welk jaar ongeveer alle boomen in volle productie zullen zijn, de jaarlijksche rubberopbrengst gesteld worden op 3 a 4 pond per boom en in totaal op ongeveer 20.000 K.G. droge rubber. Volgens de hierboven gegeven becijfering zou de onderneming dan dus eene jaarlijksche winst van ongeveer 2 ton kunnen afwerpen. Een indirect voordeel echter, door deze Gouvernements-onderneming bereikt, is de prikkel, die ontstaan is door het welslagen van den aanplant en het daarmede geleverde bewijs van de geschiktheid der Atjehsche kustvlakte voor deze cultuur. Particuliere ondernemingen aarzelden tot dergelijke kostbare proefnemingen over te gaan. Thans hebben zich rondom de Gouvernementsonderneming te Langsa reeds vele particuliere gevestigd, zoodat het niet lang meer zal duren of dit geheele Zuid-Oostelijke gedeelte van het Gouvernement, dat tot voor eenige jaren nog bestond uit uitgestrekte, bijna onbegaanbare moerasterreinen, zal herschapen zijn in een rijk en goed ontgonnen cultuurgebied, waar naast de rubber, vooral de cultuur van oliepalmen en in de laatste jaren van koffie (ook als catch-crop) goede uitkomsten belooft. Een bewijs voor den goeden invloed zijn bovendien de cijfers der landbouwconcessies in het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, waarvan er in 1904 6 waren met ± 1000 bouws oppervlakte, in 1908 36 met 2600 bouws, tegen in 1913 148 concessies met bijna 300.000 260 DE DTL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT bouws oppervlakte. Van deze laatste waren er alleen in de onderafdeeling Langsa 28 met een uitgestrektheid van 54000 bouws, voor zoover bekend alle bestemd voor de cultuur van rubber, meestal met Robusta als catch-crop. Deze buitengewoon snelle ontwikkeling van eene woeste ongezonde landstreek tot een rijk cultuurgebied mag wel geheel op de creditzijde der Gouvernements-onderneming worden gesteld. *) De derde categorie van rubberproducenten behoort tot de Inlandsche bevolking. Zij is in de meeste gewesten der Buitenbezittingen nog weinig talrijk, hoewel verschillende bestuursambtenaren pogingen doen om deze cultuur populair te maken. Deze pogingen dateeren reeds van de eerste tijden der ficusrage af en zoo ziet men dan ook op de meest onverwachte plaatsen in de binnenlanden kleinere of grootere ficusplantsoenen, terwijl deze decoratieve boom door het bestuur zelf ook in ruime mate gebezigd is voor verfraaiing der kota's. De meeste van deze ficusaanplantingen hebben voor de bevolking echter slechts een zeer problematisch nut, daar met den aanplant, niet tevens de gelegenheid tot het leeren tappen, tot de bereiding en den verkoop voorbereid is. Van eene invoering eener bevolkings-rubbercultuur op groote schaal in de geheele Buitenbezittingen kan men dus nog lang niet spreken, hoewel het niet te ontkennen valt, dat in enkele streken aanmoedigende resultaten in die richting zijn verkregen, vooral toen meer en meer de ficus verlaten werd voor de hevea. Aangezien voor een groot deel der bevolking de rubbercultuur iets geheel vreemds was, niet passende in het kader van haar klein landbouwbedrijf (vooral ook door de combinatie van landbouw en industrie, waartoe de bereiding van rubber noodzaakt), was het te voorzien, dat deze, soms wel een weinig opgedrongen, nieuwe cultuur, althans in de met het materiaal onbekende streken, weinig meer dan een kunstmatig succes kon doen verwachten. Anders is het gesteld in die streken, waar het winnen van wilde rubbersoorten een voorname bron van inkomst der inheemsche bevolking is en deze dus reeds vertrouwd was met verschillende factoren, welke ook het cultuurbedrijf beheerschen. Hier was het voor het welslagen der proef alleen noodig de bevolking ertoe te ') De gegevens zijn in hoofdzaak ontleend aan het artikel van den Heer C. Lulofs in het Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur dl. 46, 1914 p. 232 e. v. DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT 261 brengen om in plaats van het ongeregelde zoeken naar reeds tapbare wilde* rubberboomen de geregelde cultuur van gelijksoortige boomen aan te vatten, in dit geval vooral van hevea. Een werkelijk succes was dus te verwachten in die gewesten, waar reeds wilde rubber geproduceerd werd, zooals op bijna geheel Sumatra en Borneo het geval was. Deze verwachtingen werden daar dan ook bewaarheid en in het meerendeel der gewesten op die beide eilanden heeft de bevolkings-rubbercultuur reeds het gebied der twijfelachtige proefnemingen verlaten. In enkele gewesten, zooals Benkoelen, Tapanoeli, Palembang, een klein deel van Atjeh, Oostkust van Sumatra en de Westerafdeeling van Borneo, treft men reeds tapbare ficusaanplantingen aan, welke tezamen in 1913 ongeveer 46000 K.G. product gaven. Belangrijke stijging van dit cijfer valt niet te verwachten, daar bijplanting bijna niet meer plaats heeft, behalve in enkele streken, die xioor hunne hooge ligging niet geschikt zijn voor hevea (o. a. de hoogvlakten in Palembang). Met het aanplanten van hevea is veel later begonnen, op zijn vroegst in 1907, zoodat nu pas een aanvang kan worden gemaakt met het aantappen van een zeer klein deel der jonge boomen. Voor verreweg het grootste deel dateert de aanplant op groote schaal pas uit de allerlaatste jaren. Eene noemenswaardige productie uit de bevolkingsaanplantingen mag dus eerst verwacht worden na 1917, wanneer alle nu reeds geplante boomen tapbaar zullen zijn en de oudste reeds hun volle productie zullen hebben bereikt. Eene kleine hoeveelheid product komt nu reeds uit de gewesten Palembang, Djambi, Tapanoeli, de Wester- en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, waar uitgebreide aanplantingen zijn ontstaan. Een begin van werkelijke bevolkingscultuur der hevea valt verder waar te nemen in Benkoelen, de Lampongsche Districten, Riouw, Banka en Billiton, waar echter de uitgestrektheid van den aanplant nog zeer gering is. Veel cijfers zijn overigens over deze bevolkings-rubbercultuur niet te geven; teneinde de levensvatbaarheid goed na te gaan, zou het wenschelijk zijn de bevolkingsrubber in de uitvoerstatistieken afzonderlijk te vermelden. Alleen uit de residenties Palembang en Djambi zijn cijfers omtrent den aanplant en uitvoer te verstrekken. Volgens opgave van den daar gevestigden landbouwambtenaar waren ultimo 1913 in de residentie Palembang 656.000 262 DE INL. EN EUR. LANDB. EN VEETEELT heveaboomen aangeplant, waarvan nog pas 37.000 tapbaar, op eene geschatte uitgestrektheid van ruim 1300 bouws. Het aantal daar aangeplante ficusboomen wordt opgegeven 1.488.000 te bedragen. De uitvoer van hevearubber, voor 1914 geschat op 6000 K.G-., stelt deze ambtenaar voor 1915 op 10.000 K.G., 1916 20.000 K.G., 1917 50.000 K.G. en voor 1920, als de boomen hun vollen wasdom hebben bereikt, op 200.000 K. G. De bevolking heeft hier veel animo voor de nieuwe cultuur, welke zij geheel zonder bestuursbemoeienis heeft aangevat. De aantap, bereiding, enz. leeren de eigenaren der aanplantingen, door gedurende eenigen tijd als koelie op de rubberondernemingen van het Maleische schiereiland te gaan werken. Aangezien de cultuur geheel opgevat wordt als bijverdienste, is haar welslagen minder afhankelijk van de schommelingen der marktprijzen. De primitieve bereidingswijze en daardoor geringe productiekosten zijn oorzaak, dat zelfs bij zeer lage marktprijzen de cultuur voor den Inlandschen planter nog loonend is. De bevolkingscultuur in Djambi verkeert in dezelfde omstandigheden en is door dezelfde invloeden als in het Palembangsche tot goede ontwikkeling gekomen. Hier heeft de cultuur voornamelijk vasten voet verkregen in de afdeeling Moeara Boëngo, waar, volgens eene in 1912 uitgevoerde telling, reeds 2.012.000 heveaboomen zijn uitgeplant, die in 1912 ± 10.000 K.G. droog product opbrachten, hetgeen in 1913 reeds tot ruim 41.000 K.G. steeg en waarvan in 1920, wanneer alle boomen volwassen zijn, twee a drie millioen K.G. product verwacht mag worden. Vooral in deze afdeeling mag dus met recht van een welslagen der bevolkingscultuur gesproken en in afzienbaren tijd verwacht worden, dat — zooals de Gezaghebber Samson in zijn belangrijk artikel over de bevolkingsrubbercultuur in Djambi (Tijdschrift B. B. 1913, p. 292) zegt — „ieder doesoenman (want daar gaat het heen), zijn eigen rubbertuin zal hebben, dien hij tappen zal, naar gelang hij daartoe lust gevoelt." De overige landbouwproducten, genoemd in het lijstje op pag. 215 komen slechts in enkele gewesten voor en zijn dus van zoodanige plaatselijke beteekenis, dat zij beter besproken kunnen worden bij de gewestelijke verhandelingen in dl. II. BIJLAGE XXXVI VERGELIJKENDE STATISTIEK VAN DEN UITVOER GEDURENDE 1904 en 1913 VAN LANDBOUWPRODUCTEN NAAR BUITEN NEDERLANDSCH-INDIE 1904 1913 PRODUCTEN —— -—— — - — j VOORNAAMSTE UITVOERENDE GEWESTEN IN 1913 Hoeveelheid \\ aarde Hoeveelheid \ Waarde in K. G. ƒ. in K. G. ƒ. Arachides _ 2.620.000 370.000 Sumatra's Westkust. Bali. Cacao 13.000 8.000 32.000 24.000 Menado, Amboina, CoPra 63.559.000 9.534.000 150.184.000 36.044.000 Oostkust van Sumatra, Borneo, Celebes, Menado, Billiton, Riouw, Sumatra's Westkust, Bali, Amboina, Ternate en Timor. Caoutchouc, plantage- ... | _ 4.00(5.000 14.020.000 Oostkust van Sumatra, Borneo. Foelie 672.000 1.009.000 565.000 1.021.000 Amboina, Menado. Gambir 8.435.000 2.109.000 8.964.000 3.137.000 Riouw, Oostkust van Sumatra, Sumatra's Westkust en Westerafdeeling van Borneo. Getah pertja, plantage-... _ _ 5:5.000 267.000 Lampongsche Districten. Kaneel, gewone en Chineesche 654.000 266.000 862.000 259.000 Sumatra's Westkust. KaP°k 675.000 202.000 1.128.000 733.000 Celebes, Palembang, Atjeh, Menado. Cassia fistula _ _ 370.000 22.000 Celebes. Katoen, ruwe ...... U.772.000 671.000 8.498.000 1.275.000 Bali, Palembang. Katoen, gezuiverde .... - _ 380.000 209.000 Palembang. Kinabast _ _ 73.000 39.000 Sumatra's Westkust. Koffie, alle soorten .... 8.832.000 5.180.000 6.512.000 5.228.000 Oost- en Westkust van Sumatra, Tapanoeli, Benkoelen, Palembang, Djambi, Bali, Menado, Celebes en Timor. Maïs _ _ 7.717.000 386.000 Celebes, Timor. Muskaatnoten 3.000.000 3.000.000 2.872.000 1.406.000 Amboina, Ternate, Menado, Sumatra's Westkust en Atjeh. Nagelen 140.000 73.000 47.000 35.000 Amboina, Klapperolie, L 2.436.000 487.000 1.682.000 673.000 Westerafdeeling van Borneo, Celebes, Bali. Peper, alle soorten .... 8.907.000 3.643.000 11.689.000 6.220.000 Atjeh, Lampongsche Distr., Riouw, Banka, Benkoelen, Palembang, Borneo. Pinangnoten 18.001.000 2.673.000 22.197.000 3.329.000 Atjeh, Palembang, Oostkust van Sumatra, Westerafdeeling van Borneo. Tabak, alle soorten .... 21.302.000 16.620.000 27.041.000 70.790.000 Oostkust van Sumatra,, Sumatra's Westkust, Lampongsche Distr., Palembang, Bali, Z.O. afd. van Borneo, Celebes. Tapiocameel 12.000 I.OOO 930.000 102.000 Oostkust van Sumatra. Vezelstoffen _ _ 51.000 13.000 Lampongsche Districten. Veekoeken, van klapperafval 919.000 37.000 2.706.000 216.000 Westerafdeeling van Borneo Oliehoudende zaden, alle soorten _ 75.000 1.053.000 90.000 WTesterafdeeling van Borneo, Bali, Palembang, Timor. TOTAAL DER WAARDE ƒ 45.588.000 / 145.908.000 Pl 35. Pepertuin in Atjeh. Inlandsche suikerrietmolen, Sumatra's Westkust. Het Bosch wezen. De eigenlijke bemoeienis van den Dienst van het Boschwezen met de Buitenbezittingen dateert pas van 1903. Vóór dien tijd werd, ook in de beide boschreglementen van 1897, niet over de Buitenbezittingen gesproken. Wel werden tevoren reeds eenige plaatselijke onderzoekingen ingesteld door houtvesters van Java, zooals o. a. op Banka en in Zuid-Sumatra en naar de ijzerhoutbosschen der residenties Palembang en Djambi, maar het blijvend resultaat dezer verspreide onderzoekingen was gering; het voornaamste was wel de tijdelijke exploitatie der ijzerhout (onglen-) bosschen in Palembang (Djambi) door het Gouvernement. Een houtvester werd daarvoor geplaatst in die residentie en gedurende korten tijd tevens belast met eenige aangelegenheden van meer boschbouwkundigen aard. Met het staken der exploitatie in 1899 verviel ook weder deze geringe bemoeienis. Pas in 1903 begon een nieuwe tijd, toen, bij de benoeming van een tweeden Inspecteur van het Boschwezen, de toenmalige Minister van Koloniën de voorwaarde stelde, dat die Inspecteur ook werkzaam zoude zijn voor de Buitenbezittingen. Uiteraard beperkten diens werkzaamheden voor dit nieuwe ressort zich in hoofdzaak tot het instellen van eenige plaatselijke onderzoekingen (o. a. in Riouw, Palembang, Bengkalis en West-Borneo), doch in ieder geval was hierdoor een begin gemaakt met het scheppen van eenige continuïteit in de zorg voor de bosschen der Buitenbezittingen. Met de voortschrijdende ontwikkeling van den bestuursinvloed en den algemeenen welvaartstoestand in de Buitenbezittingen werd het evenwel geleidelijk noodig zich een vast omlijnd begrip te vormen van hetgeen daar voor den Dienst van het Boschwezen te verrichten zoude zijn. Te meer, daar de ontwikkeling van het wereldverkeer en van vele groote industrieën eene steeds stijgende behoefte aan goed timmerhout, over de geheele wereld tengevolge had en daar- 264 HET BOSCHWEZEN mede een initiatief tot energieke exploitatie der wildhoutbosschen in het leven riep, dat zich voornamelijk richtte naar den grooten houtvoorraad in de tot dusverre niet geëxploiteerde wouden der Buitenbezittingen. Steeg over het algemeen de behoefte aan timmerhout over de geheele wereld, ook Java bleef hierin niet achter, vooral toen door den steeds grooter wordenden drang naar uiterlijken welstand bij den Javaan de behoefte aan hout voor huizenbouw zeer toenam. De betrekkelijk geringe hoeveelheid djatihout op dat eiland maakte deze houtsoort te kostbaar voor dat binnenlandsch gebruik, zoodat ook op de Inlandsche markt eene stijgende vraag ontstond naar deugdelijk, doch goedkoop timmerhout. Al deze factoren noodzaakten den Dienst van het Boschwezen tot eene steeds toenemende bemoeienis met de wildhoutbosschen der Buitenbezittingen, teneinde eene intensieve exploitatie in het leven te roepen, terwijl aan de andere zijde de voortgaande ontwikkeling dier gewesten zelve, en het daarmee gelijken tred houdende, in cultuur brengen van groote uitgestrektheden oerwoud tot beschenningsmaatregelen van die bedreigde woudregionen drong. Door verschillende bestuurshoofden werd dan ook steeds meer aangedrongen op maatregelen in het belang van het voortbestaan van sommige bosschen, met het oog op hunne voor den landbouw belangrijke klimatologische en hydrologische beteekénis, of ter voorkoming van uitroeiing der daarin voorkomende kostbare houtsoorten. Toen dan ook in 1907 de houtvester Kerbert, naar aanleiding 'zijner Philippijnsche reis het plan opperde eene groot-exploitatie van de Indische wouden te provoceeren door middel van eene boschexploratie met behulp van Amerikanen (met het oog op de buitengewone resultaten van het Amerikaansche boschbeheer op die eilanden) gaf dit den stoot tot eene werkelijke uitbreiding van den dienst voor den geheelen Archipel. In 1908 volgde de benoeming van een_ bosch-Inspecteur speciaal voor de Buitenbezittingen en sedert 1912 van een vijftal houtvesters voor Atjeh, Tapanoeli en Sumatra's Westkust, voor de Oostkust van Sumatra, voor Djambi en Beneden-Palembang, voor boven-Palembang, Benkoelen en de Lampongsche Districten en voor Celebes en Menado, terwijl in begin 1914 eveneens een houtvester gedurende korten tijd op Bah en Lombok HET BOSCHWEZEN 265 was geplaatst. Voorstellen tot plaatsing te Pontianak en Bandjermasin zijn nog niet verwezenlijkt. Eene afzonderlijke bedoeling had de plaatsing van een hoofdopziener van het Boschwezen op Billiton, n. 1. de bescherming van de belangen der houtvoorziening 'van de Bilhton-Maatschappij en de plaatsing van een houtvester (sedert vervangen door een adjunct-houtvester) op Moena (Celebes) welke geschiedde in het belang der exploitatie van de daar bij de laatste expeditie aangetroffen djatiwouden (rapport van den houtvester van Hasselt 1909). De opdrachten aan de overige, in de verschillende gewesten geplaatste houtvesters waren van meer algemeenen aard en omvatten voornamelijk het ontwerpen en ten uitvoer brengen van maatregelen voor de instandhouding, exploratie en exploitatie der daar aangetroffen wildhoutbosschen. In een artikel van de hand van den toenmaligen hoofd-inspecteur van het Boschwezen, opgenomen in het boschbouwkundig tijdschrift Tectona dl. IV (1911), werden plannen uiteengezet, welke een leiddraad zouden kunnen vormen voor den Dienst van het Boschwezen op de Buitenbezittingen. Deze omvatten naast de ontwerping van boschreserves, ter bescherming van de belangen van hydrologischen aard in cultuurstreken, de exploratie van verschillende woudcomplexen voor de groot-exploitatie. Groote verwachtingen kon men daarvan echter niet koesteren, vooral met het oog op de ongunstige omstandigheden, waarin vele van deze wouden verkeeren voorzoover betreft ligging, uitgestrektheid, aaneensluiting en samenstelling. De exploitatie van afzonderlijke complexen schijnt echter meer te beloven. De uitgestrektheid en de ontoegankelijkheid der betrokken gebieden, zoomede de algeheele onbekendheid, absoluut zoowel als technisch, met de bebossching aldaar en het ontbreken van regelen betreffende verplichtingen en bevoegdheden van het personeel, zijn oorzaak dat de verrichte werkzaamheden tot dusverre nog meer een voorbereidend karakter dragen en nog weinig tastbare resultaten opleverden. Geheel gereed kwamen de, reeds door den Directeur van Landbouw goedgekeurde, voorstellen tot reserveering, ten bate der cultuurbelangen, van een zevental boschcomplexen, alle in het ressort van den houtvester te Medan gelegen, tot eene gezamenlijke uitgestrektheid van ruim 340.000 H. A. Na goedkeuring dezer voorloopige plannen door de betrokken Zelfbesturen zal de formeele aanwijzing 266 HET BOSCHWEZEN en afbakening -weldra plaats kunnen hebben, evenals van de thans in bewerking ■zijnde reserveplannen in Asahan. De zeer ingewikkelde terreingesteldheid en oritginningstoestanden ter Westkust van Sumatra zijn oorzaak, dat hier eene langdurige voorstudie dér hydrologie en topografie van het gewest noodzakelijk de voorstellen tot vorming van boschreserves vooraf moest gaan. In verband daarmede heeft de ter Westkust werkzame houtvester een voorloopig reserveplan ontworpen, dat geleidelijk afgewerkt wordt. Dit is reeds het geval voor den G-. Merapi, terwijl dat van den G. Singgalang in bewerking is. Hoewel dit voorloopig vastgestelde reserveplan geen imperatief karak' ter heeft, is het toch reeds van veel nut bij de beoordeeling van ingekomen erfpachtsaanvragen en van de toelaatbaarheid der voortscl_n'ding van de bevolkingsontginningen aan den woudzoom. In Palembang vindt men in het hooggebergte een vrijwel aaneengesloten bebossching, waardoor de reserveering van verschillende complexen voorloopig nog onnoodig schnnt. Alleen voor de bosschen op het Barisangebergte, waar dit de Ranau-, Pasemah- en Ampat Lawang 'hoogvlakten naar het Zuidwesten afsluit, is zulk eene reserve ontworpen, die weldra in beoordeeling genomen zal worden. In de benëdenlanden van Palembang zal eene boschreserve niet het karakter der bescherming van hydrologische belangen behoeven te dragen. In de eerste plaats eischt hier de belangrijke, van oudsher uitgeoefende bevolkingsaankap toezicht en leiding, opdat het voortbestaan en de noodzakelijke uitbreiding, welke te verwachten is door den ispoorwegaanlegen den toenemenden uitvoer naar Java, gewaarborgd en in góede banen geleid worden. In verband hiermede moesten voorloopige verkenningen worden verricht van de bosschen, welke commercieele waarde bezitten en voornamelijk gelegen zijn in de laagvlakte en het heuvelterrein tusschen Djambi en Palembang en langs de Masoedji-rivier en straat Banka. Een voorloopig reserveplan voor een twaalftal daar gelegen, uitgebreide boschcomplexen wordt thans verder uitgewerkt. In de Lampongsche Districten kwam reeds vóór 1912 op initiatief van het bestuur, na de onderzoekingen van den controleur Tip, eene boschreserveering tot stand voor de belangen van khmatologischen en hydrologischen aard; HET BOSCHWEZEN 267 hierin zijn tevens eenige boschgebieden opgenomen ten behoeve van de voorziening in hout en boschproducten. Iggf* De werkzaamheden in de uitgestrekte gebieden Celebes en Menado zijn tot dusverre van meer voorbereidenden aard geweest, ter bepaling van kringen, waarbinnen de boschverkenningen tot het vaststellen van reserves (voor den regenval zoowel als voor de hout- en boschproducten-voorziening) moeten plaats hebben. Voorloopige onderzoekingen in Menado en op de eilanden ten Z. van Saleyer (Tanah Djampea) hebben reeds plaats gehad, die der onafgebroken woudgebieden in Kendari en op het ten Z. O. daarvan gelegen eiland Wowoni zullen volgen. Naast deze algemeene werkzaamheden hadden de verschillende ambtenaren van het boschwezèn nog talrijke bemoeienissen van meer plaatselijken aard. Zoo werd een onderzoek ingesteld naar de klein-exploitatie der bosschen in Singkel, Langsa en Tamiang (Atjeh), welk bedrijf van vrij grooten omvang is; in Singkel voor export naar Java, in de beide andere streken voor voorziening in de houtbehoefte van Atjeh en de Oostkust van Sumatra. Maatregelen worden thans overwogen om dezen Inlandschen houtaankap aan retributie te onderwerpen, waardoor beter toezicht daarop zal kunnen worden uitgeoefend. Ook het panglongbedrijf in de afdeeling Bengkalis ontsnapte niet aan de aandacht; een onderzoek naar de economische uitkomsten dezer door Chineezen met behulp van Inlandsche werkkrachten gedreven exploitaties, toonde aan, dat in verband met de houtprijzen te Singapore, waarheen het grootste deel van het product gaat, de tot dusverre door hen betaalde cijnsen veel te laag gesteld zijn, zoodat een voorstel is ingediend deze te verhoogen tot een bedrag, meer in overeenstemming met de retributies welke in de Federated Malay States van het boschbedrijf worden geëischt. Een onderzoek naar hetzelfde bedrijf in Riouw (eilanden) deed adviseeren, daar voorloopig het recht op het heffen van een uitvoerrecht van hout te blijven verpachten (uitvoer in 1913 ter waarde van f 286.000), teneinde daardoor op de hoogte te komen van de houtwaarde aldaar, welke hooger geschat wordt dan. die van het hout van Bengkalis. Voorts werd ter Oostkust van Sumatra een onderzoek ingesteld naar het voordeel, dat uit de aldaar aanwezige bosschen wordt getrokken, met het gevolg, dat een ontwerp werd ingediend om de voor de landschappen daaruit voortspruitende inkomsten aan vaste regels te binden. 268 HET BOSCHWEZEN In 1913 bedroegen deze inkomsten volgens den houtvester te Medan voor hout f "22.000, voor boschproducten f 11.000. In Palembang werd door den aldaar gevestigden houtvester veel gedaan voor de bevordering van deugdelijkë houtexploitatie en houthandel, vooral door zijne bemiddehng te verleenen bij het kappen van dwarsliggers voor den spoorwegaanleg en door verspreiding van kennis omtrent de bruikbaarheid van vele Palembangsche houtsoorten, die daar reeds lang in gebruik waren en sedert op de Javamarkt geplaatst konden worden. Eenige proefbestellingen door de Javasche houtverbruikers leidden tot de vestiging van twee firma's voor den houthandel te Palembang. Voorts werd een begin gemaakt met de detailverkenning van een boschterrein op de Djambische grens, teneinde daardoor op de hoogte te komen van de samenstelling en commercieele waarde der, in onzen Archipel eene buitengewone oppervlakte beslaande, laaglandbosschen. De resultaten hiervan zullen in het Jaarverslag van het Bosch wezen over 1914 verschijnen. Ten slotte stelde dezelfde ambtenaar een ontwerp verordening samen voor de bescherming der bosschen door het aan vaste regelen binden van de daar zeer belangrijke bevolkingsaankap. Dit ontwerp is nog in onderzoek. Ook voor het eiland Bali werd door den Inspecteur van het Boschwezen eene schematische boschreserve ontworpen, met het oog op de te verwachten erfpachtsaanvragen op dit eiland. De werkzaamheden in Billiton leidden tot een onderhandsch contract tusschen de Regeering en de Bilhton-Maatschappij voor de houtvoorziening aldaar, terwijl de proefexploitatie op Moena (Celebes) een normaal verloop had en reeds betere flnancieele resultaten afwierp (inkomsten over 1911 f 50.000, uitgaven f 70.000, in 1912 resp. f 111.000 en f 117.000). Naast deze practische mag ook met een kort woord gewezen worden op de wetenschappelijke resultaten, verkregen door de verzameling van een uitgebreid herbarium-materiaal, dat te Buitenzorg gedetermineerd wordt. Voorts leidde een onderzoek van den Inspecteur van het Boschwezen naar de eenheid in houtstructuur der tallooze boomsoorten, behoorende tot de familie der dipterocarpaceae, welke familie voor den houthandel in onzen Archipel vrn'wel de voornaamste groep vormt, tot het vaststellen van eene practische standaardindeeling dier houtsoorten, teneinde het den houtkoopers mogelijk te maken deze soor- HET BOSCHWEZEN 269 ten, ondanks de schijnbaar hopelooze verwarring in benaming, te herkennen. Hiertoe werd samenwerking verkregen met den scheikundigen Ingenieur Pfeiffer, verbonden aan de Ned.-Indische Houtaankap-Maatschappij te Semarang, die ook reeds belangrijke resultaten op dit gebied verkregen heeft, zoodat binnenkort eene brochure van den heer Pfeiffer zal kunnen verschijnen, welke het bereiken van het bovenomschreven doel beoogt. Heeft dus het Gouvernement in de laatste jaren steeds meer belangstelling getoond voor de wouden der Buitenbezittingen, ten einde tot eene richtige exploitatie, zoowel als tot bescherming van die bosschen te komen, ook van particuliere zijde werd de meer intensieve exploitatie der wouden met kracht aangevat. De tot dusverre daaruit getrokken voordeelen worden eensdeels verkregen door den aankap van hout, welke thans, dank zij de meerdere leiding van het Boschwezen, niet meer zoo roekeloos en vernietigend kan worden gedreven, anderdeels door het winnen van boschproducten. Over het algemeen wordt er bij het uitgeven van terreinen voor boschexploitaties gerekend op de voorziening in de houtbehoefte der bevolking. Meestal is deze, tenminste voor de eigen bewoners der betrokken landstreek, waarin het bosch ligt, geheel vrij; van andere personen wordt gewoonlijk eene kleine retributie geheven door de hoofden, welke op den adat berust en daarom door het Gouvernement, ondanks het tot Staatsdomein verklaren van alle wildhoutbosschen, toegelaten wordt. Een bevolkingsaankap, welke meer beoogt dan de voorziening in eigen behoefte aan timmerhout, bestaat slechts op enkele plaatsen in eenigszins belangrijke mate; Palembang staat in dit opzicht bovenaan. De productie van de kostbare houtsoorten, welke speciaal voor den export gewonnen worden, is voor een groot deel in handen der Inlandsche bevolking in de vijf oostelijke gewesten, vanwaar deze houtsoorten (ebben-, sandel- en wortelhout) afkomstig zijn. Ook het winnen van ijzerhout in de residenties Palembang en Djambi en op Borneo geschiedt door de Inlandsche bevolking, welke het hout aflevert aan de houthandelaars in de verschillende uitvoerplaatsen dier streken. De boschexploitatie, zooals die door Chineesche kongsi's (panglongs) in de residenties Oostkust van Sumatra en Riouw gedreven wordt voor den export, is hierboven reeds besproken. Over het algemeen geldt zoowel voor deze laatste exploitanten als voor het Inlandsche bedrijf, dat vooral streng toezicht 270 HET BOSCH WEZEN op de wijze van exploitatie noodzakelijk is, daar beide categorieën in nog veel mindere mate dan de Europeesche exploitanten bedacht zijn op maatregelen tot instandhouding der wouden, door stelselmatig uitdunnen, bijplant, enz. De.groote boomlooze en dorre steppen, welke in verscheidene streken der Buitenbezittingen gedurende de jaren, waarin geen toezicht werd uitgeoefend, de plaats hebben ingenomen van het vroegere woudkleed, dat uitgeroeid werd door ondoelmatigen aankap en door de ladangbranden, bewijzen wel hoeveel nut te verwachten is van het thans van Gouvernëmentswege uitgeoefende toezicht. Ook de, grootindustrie heeft zich bij de toenemende vraag naar timmerhout, met vrucht gericht op de exploitatie van het kapitaal, dat in de wouden verborgen lag. In het geheel zijn thans aan concessies, welke direct of indirect de boschexploitatie (zij het dan ook op verschillende wijzen) beoogen, in de Buitenbezittingen uitgegeven .336 perceelen, waarvan 319 eene uitgestrektheid hebben van 1.490.000 H.A. Hiervan waren 204 perceelen, tot eene uitgestrektheid van 1.032.000 H.A. uitsluitend bestemd voor den houtaankap, terwijl op 62 perceelen, met eene uitgestrektheid van 312.000 H.A., de exploitatie der bosschen zich naast den houtaankap ook uitstrekte over andere takken dezer nijverheid. In sommige gewesten vindt men voorts nog concessieterreinen, welke afgestaan zijn: uitsluitend voor. het winnen der daarop voorkomende boschproducten als djeloetoeng, getahsoorten, rotan, damar, copal e. d., dan wel voor den aankap van bepaalde houtsoorten, zooals ebbenhout, bakau en rengas. Het volgende staatje geeft een overzicht van de uitgebreidheid van dit boschexpiflatatiebédrijf in de verschillende gewesten der Buitenbezittingen op het einde van 1914. Pl. 39. Het verzamelen van looistof-bast (West Borneo), Produceerende djeloetoeng-boom. Damar-zoekers; Halmaheira. HET BOSCHWEZEN 271 I ■ GEWESTEN Houtaankap Houtaankap Boschproducten Totaal en boschpr. I Aan- Oppervl. Aan- Oppervl. Aan- Oppervl. I Aan-1 Oppervl. tal H.A. tal | H.A. j tal [ H.A. | tal 1 H.A. Djambi 14 54.000 36 149.000 I 15 | 37.000 65 240.000 | (djeloetoeng) Riouw en Onderh. . — 18 44.000 I 6 21.000 24 65 000 (looistoffen) 1 eiland 1 — Singkep (getah) Oostkust vanSumatra. 39 154.000 — 4 18.000 43 172.000 (rottan) 1 Siak Sri 1 — Indragiri (balamvrucht) Atjeh en Onderh . . 42 141.000 — — — — 42 141.000 Westerafd.van Borneo 13 62.000 — 2 5.000 15 67.000 (wilde rubber) 8 bakau- 8 — schors, rengashout,enz. Zuider- en Oosterafd. van Borneo ... 76 564.000 — — — 76 564.000 Celebes en Onderh . 3 9.000 — — — 3 9.000" Menado — — — — 6 ebbenhout 6 — Amboina 17 48.000 — 26 64.000 43 1.120.000. (gom en hars) Ternate en Onderh. — — 8 119.000 1 eil. v. h. 8 119.000 — sultanaat 1 — Ternate (ebbenh.) TOTAAL I 204 1.032.000 62 312.000 I 53 145.000 319 2.497.000 17 grootte 17 onbekend, onbekend 272 HET BOSCHWEZEN De groote voordeelen, welke het geheele boschbedrijf (inzamelen van boschproducten en houtaankap) oplevert voor de Buitenbezittingen, leert het volgende vergelijkende overzicht van den uitvoer naar het Buitenland in de jaren 1904 en 1913. 1904 1913 Artikelen = - Hoeveelheid Waarde Hoeveelheid I Waarde Benzoë 1.335.000 KG. /" 1.335.000 1.670.000 KG. /" 2.672.000 C°Pal 7.342.000 „ L 1.836.000 6.976.000 „ „ 1.744.000 Damar 2.482.000 „ „ 1.001.000 7.795.000 „ „ 2.182.000 Getah pertja(bosch) 208.000 „ „ 416.000 811.000 „ „ 1.784.000 Getah bladeren „ 85.000 1.059.000 „ „ 64.000 Getah djeloetoeng) 18 325 000 9 si a. non , ë 5.604.000 „ „ 5.604.000 iö'dZÖ-uuu » » ^.814.000 Getah andere ) 2.735.000 „ „ 1.084.000 Koelit bakau enz. 5.820.000 „ „ 873.000 10.890.000 „ „ 1.621.000 Rotan (alle soorten) 29.000.000 „ „ 4.478.000 63.000.000 g „ 7.500.000 Hout (ebben-, sandel- en wortel-) „ 250.000 — „ 665.000 Hout, andere soor- ten « 350.000 ( 473.000 Vogelhuiden „ 136.000 144.000 „ „ 1.726.000 \ I i TOTAAL \f 16.364.000 f 24.329.000 De waarde van den rechtstreekschen uitvoer van boschproducten (daaronder meegerekend dien van vogelhuiden) en van hout is dus in het genoemde tijdvak met ongeveer 50% toegenomen. Hierin was het aandeel van den houtaankap in 1904 f 600.000 en in 1913 f 1.138.000, zoodat dit in dien tijd ongeveer verdubbeld is. HET BOSCHWEZEN 278 OVERZICHT VAN HET AANDEEL VAN IEDER DER GEWESTEN IN DE. WAARDE VAN DEZEN RECHTSTREEKSCHEN EXPORT OVER 1904 EN 1913 GEWESTEN 1904 1913 Sumatra's Westkust ) f 558.000 Tapanoeli \ ' j f 780-000 \ 594.000 Benkoelen ;, 3.000 „ 13.000 Lampongsche Districten. . . J 3.000 5.000 Palembang ....... j| 1.782.000 „ 3.803.000 Djambi „ 165.000 „ 1.307.000 Oostkust van Sumatra ... n 808.000 _ 1.452.000 Atjeh en Onderhoorigheden. . 98.000 ;, 724.000 Riouw en Onderhoorigheden . „ 793.000 J 1.331.000 Banka en Onderhoorigheden . .„ 4.000 96.000 Billiton g 179.000 97.000 Westerafdeeling van Borneo . „ 5.045.000 „ 1.883.000 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo „ 2.515.000 n 3.998.000 Celebes en Onderhoorigheden. n 2.158.000 _ 5.058.000 Menad0 „ 1.382.000 9 1.236.000 Amboina n 196.000 n 718.000 Ternate en Onderhoorigheden. 8 392.000 „ 1.454.000 Timor en Onderhoorigheden. . „ 63.000 — Bali en Lombok n 2.000 TOTAAL f 16.368.000 f 24.327.000 274 HET BOSCHWEZEN Eene bespreking van de handelsbeweging in boschproducten, waaruit de productie van ieder gewest zelve blijken zal, wordt opgenomen in de gewestelijke beschrijvingen van Deel 11. Van alle boschproducten wordt door het Oouvernement een uitvoerrecht geheven, dat voor de verschillende gewesten niet even hoog is. De totale opbrengst van alle uitvoerrechten bedroeg in 1913 f 1.943.000, waarvan f 1.415.000 werd opgebracht door het uitvoerrecht, geheven van boschproducten en wel reeds f 1.339.000 van de hiervoren genoemde producten alleen. Dezelfde heffingen bedroegen in 1904 respectievelijk f 946.000, f 521.000 en f 446.000. Het voordeel, dat het Gouvernement dus trekt uit de particuliere boschexploitatie, is door de ontwikkeling van het bedrijf sedert 1904 verdrievoudigd. Behalvé de door de verschillende exploitanten opgebrachte cijnzen is deze gemiddelde heffing van ruim 5 % op de boschproducten én van 3 % van hout (n.1. f 37.000 van f 1.138.000 uitvoerwaarde) de eenige inkomst door het Gouvernement tot dusverre getrokken uit de uitgestrekte wouden der Buitenbezittingen. Visscherij. Van den dienst van het Visscherij station en der afdeeling Visscherij blijkt slechts wéinig naar buiten. Toch zetten beide instellingen onvermoeid hare werkzaamheden voort, welke in de eerste plaats — ten minste wat betreft de zeevisscherij — erop gericht zijn, om een overzicht te verkregen van den vischrijkdom der verschillende Nederlandsch-Indische wateren, ook met betrekking tot de moessons. Een tweede punt, waarop de aandacht gevestigd blijft, is de kennis van de meerdere of mindere bruikbaarheid der in onze wateren voorkomende vissehen voor industrieele doeleinden, terwijl verder plaatselijke onderzoekingen naar den toestand der visscherij en vischindustrie op het programma staan. De verwezenlijking van de herhaaldelijk opduikende plannen tot het vestigen eener groot-vischindustrie (diepzeevisscherij met trawlers) in Nederlandsch-Indie wordt door deze werkzaamheden, zoomede door de in de laatste jaren gehouden vischproeven, die veel tot de oplossing der daarmede in verband staande vraagstukken hebben bijgedragen, zeker bevorderd. Hoewel visch en andere zeeproducten, naast rijst als hoofdvoedsel, een zeer voorname plaats innemen als toespijs bij vrijwel de geheele bevolking van onzen Archipel en de Nederlandsch-Indische zeeën tot de vischrijke behooren, trekt de bevolking der tallooze eilanden niet zooveel voordeel uit de omringende wateren, als mogelijk geacht mag worden. Slechts op sommige plaatsen is eene vischindustrie ontstaan van meer dan plaatselijke beteekenis; het meerendeel der gewesten voorziet nog niet eens in de eigen behoeften. Meestal moet het zeer groote tekort aangevuld worden door invoer van gedroogde of gezouten visch uit de vischcentra der andere gewesten en uit het Buitenland (Singapore, Britsch-Indie, China en Siam). Hierdoor is de in- of uitvoer van gedroogde of gezouten visch voor verscheidene gewesten der Buitenbezittingen zeer belangrijk geworden. 276 DE VISSCHERIJ Het grootste deel van den uitvoer der verschillende gewesten is dan ook gericht naar het binnenland, in tegenstelling met die van andere zeeproducten (schelpen, tripang, enz.) welke voor de Inlandsche markt geheel zonder beteekenis zijn. In 1904 bedroeg de invoer van gezouten of gedroogde visch uit het Buitenland in geheel Nederlandsch-Indie 23.000.000 KG., waarvan 3.443.000 KG. voor de Buitenbezittingen bestemd waren. Tegenover dezen invoer stond een uitvoer van 11.000.000 KG., welke geheel uit de Buitenbezittingen afkomstig was. In 1913 bedroeg de totale invoer reeds 46.221.000 KG., waarvan 6.632.000 K.G. voor de Buitenbezittingen, welke in hetzelfde jaar nog slechts 3.356.000 K.G. uitvoerden. Deze cijfers wijzen op een sterken achteruitgang der inheemsche vischindustrie, die er in de beschouwde tien jaren niet in geslaagd is, het sterk toegenomen vischverbruik tot zich te trekken en zelfs haar eigen uitvoer met ongeveer 50% zag afnemen. De oorzaken van dezen achteruitgang zijn velerlei, doch de hoofdoorzaak is te zoeken in de verbeterde economische omstandigheden der Inlandsche bevolking, waardoor zij er toe kwam het armoedige en gevaarvolle visschersbestaan op te geven voor het landbouwbedrijf. Vooral de in die tien jaren ingetreden rustiger toestanden, die de ontwikkeling van het landbouwbedrijf in de Buitenbezittingen in de hand werkten en de buitengewone stijging in de marktwaarde van bijna alle Inlandsche landbouwproducten, van copra in het bijzonder, hebben dezen invloed gehad op het visscherijbedrijf. Speciaal wordt hierbij de invloed der klappercultuur en van den coprahandel genoemd, aangezien het meerendeel der vroegere visschers zich op deze cultuur, welke immers voor eene strandbevolking de aangewezene is, meer heeft toegelegd dan op het eigenlijke landbouwbedrijf. Aangezien de invloeden, welke de vermindering van de visscherij in de afgeloopen tien jaren hebben veroorzaakt, voor het grootste deel blijvend zijn en de bevolking steeds meer in staat zal zijn tegen betaling in haar vischverbruik te voorzien, in plaats van daartoe zelf het visscherijbedrijf uit te oefenen, is eene verdere achteruitgang van dat bestaansmiddel in de naaste toekomst te verwachten. Voor den welvaartstoestand der Inl. bevolking moet dit echter als een gunstig economisch verschijnsel beschouwd worden. Vooral het kleinbedrijf zal meer en meer verdwijnen en misschien gedeeltelijk vervangen worden door de vestiging van het grootbedrijf, op Europeesche leest geschoeid, DE VISSCHERIJ 277 dat dan den concurrentiestrijd grootendeeis zal moeten voeren tegen de Buitenlandsehe industrie, om zich de belangrijke plaats, die het Buitenlandsche product thans op de Nederlandsch-Indische markt inneemt, te veroveren. % Dat het vischverbruik in onzen Archipel inderdaad zeer belangrijk is, blijkt niet alleen uit de hierboven gegeven importcijfers, doch ook uit het volgende staatje, hetwelk mede den intergewestelijken handel over 1913 in beschouwing neemt, voor zoover het de Buitenbezittingen betreft. Gedroogde of gezouten visch2) GEWESTEN , Totale Invoer Totale Uitvoer Sumatra's Westkust 1.100.000 K.G. 70.000 K.G. Tapanoeli 300.000 „ 171.000 „ Benkoelen 70.000 „ — Lampongsche Districten 180.000 „ — Palembang 400.000 „ 290.000 „ Djambi 50.000 „ 70.000 „ Oostkust van Sumatra 2.900.000 „ 12.016.000 i Atjeh en Onderhoorigheden 975.000 „ 92.000 Riouw en Onderhoorigheden 42.000 „ 663.000 „ Banka en Onderhoorigheden 750.000 „ 40.000 „ Billiton 55.000 „ 13.000 „ Westerafdeeling van Borneo 382.000 „ 138.000 Zuider- en Oosterafdeeling. van Bomeo 143.000 „ 2.000.000 „ Celebes en Onderhoorigheden 150.000 „ 488.000 1 Menado 350.000 „ 5.000 „ Ternate en Onderhoorigheden 25.000 „ 119.000 Amboina 70.000 f 18.000 f Timor en Onderhoorigheden 10.000 „ 311.000 Bali en Lombok 686.000 „ 130.000 g TOTAAL 8.638.000 K.G. 16.634.000 K.G. ) De kans op het ontstaan eener blijvende vestiging van een of meer kapitaalkrachtige ondernemingen, die op Europeesche leest geschoeid zijn, voorzoover zij de Inl. markt van gedroogde of gezouten visch aauden willen voorzien, is echter naar de meening van de afdeeling Visscherij zeer gering. ) Deze cyfers geven dus de totalen van den invoer uit het Buitenland en uit andere deelen van Ned. indiein een bepaald gewest, terwijl de uitvoercijfers evenzoo den totalen uitvoer dus zoowel naar buiten als naar binnen Ned.-Indie aangeven. 278 DE VISSCHERIJ Ondanks den achteruitgang is er dus nog steeds een productieoverschot van ongeveer 8 millioen K.G-. boven het eigen verbruik der bevolking. Behalve den export naar het Buitenland, die in 1913 3.356.000 K.G. (waarde ruim f 1.000.000) bedroeg, werd door de verschillende gewesten der Buitenbezittingen naar andere deelen van Ned. Indie uitgevoerd 16.634.000 K. Gr. — 3.356.000 K. G-. of ± 13 millioen K.G., terwijl de intergewestelijke invoer in datzelfde jaar 8.638.000 K.G. — 6.632.000 K.G. of ± 2 millioen K.G. bedroeg. Java, dat slechts voor een deel in eigen behoefte aan gedroogde visch kan voorzien, ontvangt dus uit de Buitenbezittingen nog eene hoeveelheid van ongeveer 11 millioen K.G. Deze Binnenlandsche omzet (2 millioen Buitenbezittingen en 11 millioen K.G. Java), eene waarde van ongeveer vier millioen gulden vertegenwoordigende, zal dus bij verderen achteruitgang van de Binnenlandsche vischindustrie ook ten deel vallen aan de Buitenlandsche visscherij, welke nu reeds ruim zevenmaal meer gedroogde visch in Nederlandsch-Indie invoert, dan het Buitenland uit onzen Archipel betrekt. Het staatje der gewestelijke in- en uitvoeren, hiervoren geplaatst, geeft tevens een overzicht van de meerdere of mindere belangrijkheid van ieder gewest als productiegebied. Op eene groote ontwikkeling van het visscherijbedrijf wijst het uitvoeren fer van Sumatra's Oostkust, dat met zijn productieoverschot van ruim 12 millioen K.G. *) het centrum is van den geheelen handel in gedroogde visch. Van deze hoeveelheid gaat ongeveer 2 72 millioen K.G. naar Singapore, terwijl de rest, ± 972 millioen K.G., op de Binnenlandsche markt wordt geplaatst. Ook de Zuider- en Oosterafd. van Borneo heeft een vrij belangrijke productie, welke slechts voor een klein deel haar weg vindt naar het Buitenland (133.000 K.G.) doch overigens vooral Bali, Menado en Celebes voorziet. In deel II zal bij ieder gewest het visscherijbedrijf eene afzonderlijke bespreking vinden. Naast het hoofdproduct der visscherij zijn de talrijke nevenproducten niet van belang ontbloot. Deels zijn het producten, die zelfstandig gewonnen worden, als agar- *) De productie van het voornaamste vischcentrum van de Oostkust van Sumatra n.1. Bagan Si api-api bedroeg in 1918 volgens de aan de afdeeling Visscherij ingediende statistieken 20,4 millioen K.G. gedroogde en gezouten visch. Hiervan blijft een goed deel in het gewest zelf (talrijke koeliebevolking v/h cultuurgebied) en daarvan kan in onze uitvoerstatistiek niet blijken, aangezien die gewestelijk is. DE VISSCHERIJ 279 agar, schelpen, schildpad en tripang, anderdeels zijn het producten onafscheidelijk verhonden aan het eigenlijke vischbedrijf of de vischindustrie. Deze zijn garnalen, vischkuit, trassi, vischafval en versche visch. In 1913 bedroeg, de export van bovengenoemde producten: Uitvoer naar het Buitenland m , , ,~. -r, , Totale uitvoer ARTIKELEN (Singapore en Penang) Hoeveelheid Waarde Hoeveelheid Waarde Garnalen 638.000 K.G. f 350.000 800.000 K.G. f 450.000 Trassi 151.000 „ „ 7.000 7.775.000 „ „ 650.000 Vischkuit 78.000 „ „ 125.000 78.000 „ „ 125.000 Vischafval — B 148.000 „ 148.000 Schelpen n 1.854.000 „ 2.037.000 Tripang 561.000 „ „ 168.000 601.000 „ „ 175.000 Schildpad 22.000 „ „ 503.000 25.000 „ „ 547.000 Agar-agar 843.000 „ „ 422.000 843.000 „ „ 422.000 TOTAAL f 3.577.000 I \f 4.554.000 Met de geschatte waarde van den totalen vischuitvoer der verschillende gewesten ad + 5 millioen gulden 1), levert het vischbedrijf dus voor de bevolking der Buitenbezittingen ongeveer 9V2 millioen gulden op, waartegenover staat de waarde der ingevoerde gedroogde visch, welke ongeveer 1.800.000 gulden bedraagt. Een geheel afzonderlijk bedrijf vormt de parel visscherij, welke voornamelijk in de Oostelijke wateren van den Archipel gedreven wordt. Aan de Oostkust van Celebes (Boeton, Kendari en Banggaai) en op verschillende punten der territoriale wateren van Amboina en Ternate worden parels gevonden; eene noemenswaardige uitbreiding heeft het duiken daarnaar echter alleen gekregen bij de Aroe-eilanden, waar het plaatsje Dobo, gelegen aan de Westkust der Aroegroep, het centrum is, hoewel de parelvisscherij uitsluitend langs den z.g.. ') n.l. ruim een millioen van den Buitenlandschen en vier millioen van den Binnenlandschen omzet. 280 DE VISSCHERIJ Achterwal (Oostkust) der Aroe-eilanden plaats heeft. Ook nabij Lomblen en Adonara en onder de kusten van Flores wordt naar parels gevischt door eenige schoeners van eene te Makassar gevestigde firma, terwijl de visscherij in de wateren van Celebes wordt uitgeoefend door den bekenden Arabier Ba'adillah van Amboina. In vroegere jaren was de visscherij geheel in handen van de Aroeneezen van den Achterwal. Omstreeks 1890 begonnen eenige Europeesche firmas het bedrijf op grooter schaal te organiseeren. De groote uitbreiding dateert echter pas van 1905, toen de Regeering het recht tot het visschen van parels in de territoriale wateren der residentie Amboina (tot 3 zeemijlen buiten de kust) verpachtte aan eene Australische maatschappij, de Celebes Trading Company, die sedert met de stelselmatige bewerking der Aroeparelschelpbanken een aanvang heeft gemaakt. Deze pacht maakt echter geen inbreuk op het recht der inheemsche bevolking der Aroe-eilanden, om naar parelschelpen te visschen, integendeel, aan deze is het uitsluitend recht toegekend tot visschen op alle plaatsen, die bij laag water niét meer dan 5 vadem (9 M.) diep zijn. Een politievaartuigje, op de Aroe-eilanden gestationneerd, waakt er voor, dat geen inbreuk gemaakt wordt op de rechten der bevolking of van den pachter. Over het algemeen wordt de productie der bevolkingsduikerij opgekocht door de temidden van haar gevestigde Arabische opkoopers. De opbrengst der visscherij, zoowel van het moderne bedrijf als van het Inlandsche, werd in 1905—1906 door van Kampen (Meded. Visscherij station No. II) geschat op 950.000 K. O. parelmoerschelpen; die van parels is niet te bepalen. De totale uitvoer van schelpen uit de residentie Amboina had in 1913 eene waarde van f 820.000, bijna totaal uit parelmoersehelpen bestaande en ongeveer overeenkomende met 483.000 K. G-. gewicht. Deze cijfers bevestigen de bewering, dat de Aroesche schelpbanken achteruit gaan in productie en qualiteit der schelpen, aangezien voornamelijk de Inlanders alle schelpen weghalen, welke binnen hun bereik zijn. Pl. 40. Burgosschelp, Troca-schelp, en paarlemoerschelp. Visch-schieten; N. Guinea. Groote parelschoener bij de Aroe-eilanden. De Veeartsenijkundige Dienst en de Veeteelt. Deze dienst leidt de zorg van het Gouvernement voor den uitgebreiden Inlandschen veestapel in haar vollen omvang. Grootendeels bestaat zijn taak uit de bestrijding en voorkoming der ziekten, welke het vee kunnen teisteren en waarvan voornamelijk de besmettelijke runder- en varkenspest, malleus (kwade droes), septichaemia haem., mond- en klauwzeer, tuberculose en de hondsdolheid, bijzondere aandacht vragen, wegens de buitengewone uitbreiding, welke deze ziekten kunnen nemen, indien niet bijtijds strenge maatregelen tegen hare verspreiding worden genomen (o. a. de runderpest op Java, varkenspest in de Bataklanden). Het veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg wijdt zich met goed gevolg aan de bestudeering en bereiding van sera voor verschillende besmettelijke veeziekten. Goede resultaten zijn reeds verkregen met het aldaar geregeld bereide serum tegen septichaemia, verder met dat tegen de borstziekte bij varkens, terwijl binnenkort ook sera tegen miltvuur en tetanus (klem) verstrekt zullen kunnen worden. Ten slotte heeft de verspreiding op groote schaal der aan het laboratorium bereide malleïne en tuberculine (middelen tot vaststelling van kwade droes en tuberculose), de veeartsen in staat gesteld, beter dan tot dusverre mogelijk was, door tijdige afzondering of afmaking der aangetaste beesten aan deze zeer gevaarlijke ziekten paal en perk te stellen. Zijn bovenstaande werkzaamheden van den Dienst te rangschikken onder de indirecte veeartsenijkundige zorgen, daarnaast staan de directe zorgen, dagelijks door de Gouvernements-veeartsen aan den veestapel gewijd. Evenals bij tal van andere Gouvernements-bemoeienissen erkend moest worden, hebben de Buitenbezittingen lange jaren bij Java ten achter gestaan voor zoover dit deel der Veeartsenijkundige organisatie betreft. In de laatste jaren zijn op de verschillende gewestelijke hoofdplaatsen en in de groote centra in toenemend aantal Gouvernements-veeartsen geplaatst, hoewel, door het gebrek aan personeel, dit 282 DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT aantal toch nog onvoldoende voor eene werkelijk intensieve zorg genoemd moet worden. De in het jaar 1907 door het Gouvernement opgerichte NederlandschIndische veeartsenschool beoogt dit gebrek op te heffen door het opleiden van ontwikkelde Inlanders tot Gouvernements-veearts. Thans is de school ook toegankelijk voor jongelui van anderen landaard. Jaarlijks worden nu 8 jongelui aangenomen, zoodat binnen enkele jaren eene belangrijke toename van het aantal veeartsen verwacht mag worden, terwijl de goede vooruitzichten in deze betrekking (als adjunct-gouvernements-veearts) die uitbreiding wel verder in de hand zal werken. Naast de eigenlijke veeartsenijkundige taak, n. 1. het bestrijden en voorkomen van veeziekten, het toezicht, zooveel doenlijk, op den veestapel in het algemeen en het treffen van maatregelen voor de verbetering daarvan, zijn in de meeste plaatsen de veeartsen nog belast met het toezicht op en de keuring van daarvoor vatbare consumptieartikelen (visch, vleesch), terwijl zij ook de leiding hebben der in verschillende gewesten door het Gouvernement of de Bestuursambtenaren aangëvangen stelselmatige proeven tot rasverbetering. Dit toch is in het algemeen de tweede en eveneens zeer belangrijke taak van den Veeartsenijkundigen dienst: het treffen van maatregelen, welke de verbetering van het ras beoogen en die dus vooral tot uiting komen in die streken; waar een groote veestapel aanwezig is. Deze maatregelen bewegen zich in drieerlei richting n. t verbetering der levensvoorwaarden van het vee, zorg voor betere teeltkeus en voor rasvermenging. De veeteelt der bevolking toch geschiedt in geheel Nederlandsch-Indie nog steeds op de meest primitieve wijze; zijn de beesten niet noodig voor het werk, dan worden ze, in kudden vereenigd, in vrijheid gelaten, soms onder toe: zicht van halfwassen jongens, soms, vooral paarden, geheel zonder toezicht. Het is te begrijpen, dat deze methode in de eerste plaats de verspreiding van ziekten zeer in de hand werkt en in de tweede plaats eenige selectie absoluut uitsluit. Het gebruik van den bodem voor den landbouw, waar die intensief gedreven wordt (karbouwen voor den sawaharbeid), veroorzaakt vooral in den drogen moesson meestal voedingsschaarschte voor het vee, zoodat daar het brengen der kudden naar minder bebouwde streken voorloopig nog wel noodzakelijk zal blijven, tot men erin slaagt, veeweiden in de onmiddellijke nabijheid der kampongs aan te leggen, DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT 283 dan wel het gebruik van andere voedingsmiddelen (veekoeken, hooi, enz.) meer ingang dan tot dusverre bij den conservatieven Inlandschen veehouder vindt. Hier en daar worden reeds proeven genomen in die richting, tot welker welslagen zeker veel zal bijdragen de instelling der gemeene-weiden, die bij nagenoeg alle bewoners van onzen Archipel vanouds bekend is. In het algemeen is voorloopig nog geen sprake van eene splitsing der kudden in voor de voortteling meer of minder geschikte beesten; eene negatieve selectie heeft echter wel plaats door uitschakeling der voor de voortteling ongeschikte beesten door middel van castratie. Op Java is de Inlander reeds vrij. vertrouwd geraakt met dit afdoende middel en heeft er de goede gevolgen reeds van leeren waardeeren; in de Buitenbezittingen vindt het echter nog slechts weinig ingang, daar de handelswaarde van een gecastreerd beest in de oogen van den Inlander sterk gedaald is. Vooral in de meest achterlijke streken wordt deze opvatting gehuldigd. Kennis van den volksaard is dus voor het welslagen van dezen noodzakelijken maatregel ook voor de veeartsen gewenscht. Eigenaardig is het, dat in sommige streken van den Archipel, o. a. op het door zijn paardenrijkdom bekende Soemba, de castratie van hengsten reeds dn vroegere tijden door den Inlander zelf wel werd verricht, vooral om anders nagenoeg ontembare beesten in bedwang te krijgen. Onder den paardenstapel der eilanden van het gewest Timor en Onderhoorigheden maakt de stelselma* tige castratie van alle voor de voortteling minder gewenschte beesten dan ook wel vorderingen, te meer daar de van ouder tot ouder met de paardenteelt vertrouwde Inlandsche bevolking dezer streken reeds lang door eigen waarneming het nut van gedwongen teeltkeus heeft leeren inzien. Moet de rasverbetering door betere teeltkeuze geheel van de bevolking zelf uitgaan (die tot dusverre het nut nog niet inziet), de verbetering van den veestapel door het brengen van beter bloed is, voorloopig althans, nog vrijwel overal Gouvernements-taak, daar -de bevolking over het algemeen niet de middelen en evenmin den noodigen .coöperatieven zin bezit. De volkscredietinstelhngen op de Buitenbezittingen verleenen evenwel hunne medewerking daartoe, terwijl op enkele plaatsen (o.a. in Atjeh door bemiddeling der Atjehsche Landbouwvereeniging, ter Sumatra's "Westkust, enz.) de bevolking zelve al eenige stappen in deze richting gedaan heeft. 284 DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT De paardenteelt op Soemba, die aan een levendigen handel het aanzijn heeft gegeven, wórdt door het Gouvernement gesteund, o. m. door de stationneering op dat eiland van eenige rasechte Arabische dekhengsten. Reeds lang vóór het ingrijpen van het Gouvernement waren hier voor ongeveer veertig jaren Arabische dekhengsten ingevoerd. Goede resultaten heeft deze, door de bevolking genomen proef, niet gehad, daar de beesten van inferieure kwaliteit waren en het doel alleen was geweest het fokken van een hoog slag paard, dat beantwoorden kon aan de eischen toentertijd door het Gouvernement voor zijn cavaleriepaarden gesteld. De tegenwoordige rasvermenging staat onder leiding van den daar geplaatsten veearts, die zelf uit superieure sandelhoutmerries koppels vormt, waarbij de Arabische dekhengsten worden geplaatst. Daar het beschikbaarstellen der hengsten kosteloos geschiedt en het Gouvernement alleen aanspraak maakt op de preferentie voor den aankoop van alle hengstveulens tegen vaste prijzen, is het niet te verwonderen, dat deze maatregelen binnen zeer korten tijd populair zijn geworden bij de bevolking en de groote paardenhouders zich beijveren om mede te werken. Ook in andere streken van den Archipel heeft het Gouvernement reeds vroeger enkele pogingen gedaan om door rasvermenging het inheemsche ras te verbeteren. Het weinig geschikte materiaal, dat hiervoor gekozen werd, was oorzaak, dat geen dezer pogingen effect gehad heeft. Over het algemeen is in den geheelen Archipel het paardenras sterk achteruitgegaan door de wéinige zorg, welke de eigenaars aan hunne dieren besteden en door de halfwilde voortteling in de koppels. i Thans worden allerwege pogingen voorbereid om, deels door den invoer van Sandelhouthengsten, deels door selectie van superieure hengsten uit het inheemsche ras, den paardenstapel te verbeteren. Vooral op Celebes, waar het vroeger zoo goede Makassaarsche paard sterk gedegenereerd is, door de jarenlange onttrekking aan de voortteling van de mooiste beesten, die voor de cavalerie werden aangekocht, zal het slagen dezer proeven van veel belang zijn. Evenals voor de paarden, verleent het Gouvernement thans ook steun bij de rasverbetering van het rundvee, eensdeels door bevordering der selectie, anderdeels door den invoer van Bengaalsch of Australisch fokmateriaal. Vooral Bali, met zijn zeer grooten rundveestapel, heeft behoefte aan bloedverbe- Pl. 41. Arabische dekhengst op Soemba. Paarden-stoeterij van het landschap Makale, Loewoe (Celebes). DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT 285 tering; in de andere gewesten, waar het veeteeltbedrijf bijna altijd in het klein door iederen landbouwer wordt gedreven, zal de verbetering van den veestapel voornamelijk door castratie en dergelijke selectiemaatregelen moeten geschieden, aangezien daar rasvermenging slechts in geringe mate mogelijk zal zijn. Varkensteelt door de Inheemsche bevolking wordt alleen in die gewesten aangetroffen, waar de Islam sterk in de minderheid is. De grootste hoeveelheid varkens kan men dus verwachten bij de Hindoesche Balineezen, bij de heidensche Bataks, Dajaks, Toradjas, enz. terwijl ook de Christenbevolking der Oostelijke eilanden er een weinig aan doet. Het verbod tot het eten van varkensvleesch is in den geheelen Archipel het meest trouw opgevolgde voorschrift van den Islam ; voor den onbevooroordeelden beoordeelaar is dit zeker te betreuren. De voor land- en tuinbouw en voor bijna alle cultures een ware plaag vormende kudden wilde varkens worden, dank zij dit spijsverbod, door den Inlander nagenoeg ongemoeid gelaten, terwijl, wanneer zij tot voedsel dienen mochten, met grond verwacht kon worden, dat zij, evenals het hert, bijna niet meer zouden voorkomen in de meer gecultiveerde streken. Betreffende het voorkomen van kleinvee (schapen, geiten, enz.) is niet veel nauwkeurig bekend. De eigenlijke inheemsche bevolking maakt weinig gebruik van het vleesch, doch in enkele streken treft men wel eenige teelt aan, voornamelijk voor den handel met Arabieren en Klingaleezen. Bijzondere vermelding verdienen de vetstaartschapen, welke vooral in Donggala (MiddenCelebes, residentie Menado en op het eiland Soemba) in vrij grooten getale voorkomen. Ook in de residentie Timor en Onderhoorigheden vindt men streken met een vrij talrijken kleinveestapel. De volgende staat geeft een overzicht van de hoeveelheid paarden, runderen en buffels in de verschillende gewesten der Buitenbezittingen in 1913 aanwezig. 286 DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT GEWESTEN Paarden Runderen Buffels Totaa hoornvee Sumatra's Westkust .... 14.289 90.037 123.246 213.283 Tapanoeli 32.291 31.269 61.561 92.830 Benkoelen 1.301 12.811 11.214 24.025 Lampongsche Districten ... 504 3.548 9.533 13.081 Palembang H 1.064 26.105 29.732 55.837 Djambi 153 4.341 32.019 36.360 Oostkust van Sumatra . . . 7.906 14.202 14.998 29.200 Atjeh en Onderhoorigheden. . 2.688 97.056 37.339 134.395 Riouw en Onderhoorigheden . 13 1.159 3.505 4.664 Banka en Onderhoorigheden . 854 1.733 133 1.866 Billiton 43 — — — Westerafdeeling van Borneo . 231 10.475 375 10.850 Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo 1.644 9.685 15.762 25.447 Celebes en Onderhoorigheden 9.307 991 49.862 50.853 Menado 22.342 34.248 8.793 43.041 Ternate en Onderhoorigheden 32 206 — 206 Amboina 73 2.236 5.390 7.626 Timor en Onderhoorigheden . 168.484 1.053 186.507 187.560 Bali en Lombok 17.255 227.877 73.751 301.628 i TOTAAL 280.474 569.032 663.720 1.232.752 I Welk voordeel trekt nu de bevolking uit dit waardevol bezit, behalve het gebruik dat zij ervan maakt als transportmiddel, voor den landbouw en voor haar eigen consumptie ? In de eerste plaats spreekt daarvan het hierop volgend staatje van den totalen vee-uitvoer en -invoer der Buitenbezittingen. DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT 287 INVOER VAN PAARDEN RUNDEREN BUFFELS VARKENS Aan- „r j Aan- w , Aan- , Aan- _ • , . Waarde , . Waarde , , Waarde . , Waarde tal tal tal tal Uit het Buitenland . 168 /* 46.000 700 ƒ 104.000 22 ƒ 1.000 718 ƒ14.000 Uit andere gewesten (incl. Java) ... 320 „ 23.000 7251 „669.000 2623 „ 196.000 3718 „ 99.000 TOTAAL 488 f 69.000 7951 ƒ773.000 2645 ƒ197.000 4436 ƒ113.000 UITVOER VAN PAARDEN RUNDEREN BUFFELS VARKENS Aan- w , Aan- ±2 ", Aan- TTT , Aan- 2 tal Waarde tal Waarde tal Waarde Waarde Naar het Buitenland 156 ƒ 15.000 32 ƒ 3.000 52 ƒ 44.000 61000 ƒ 945.000 Naar andere gewesten (incl. Java) . 6911 „ 485.000 15452 „ 1.054.000 5534,, 314.000 11225,, 196.000 TOTAAL 7067 ƒ 500.000 15484 ƒ 1.057.000 5586 / 358.000 72225 /1.141.000 De invoer van Java naar de Buitenbezittingen is slechts gering en bepaalt zich tot die van een betrekkelijk klein aantal beesten, vooral paarden, naar de omliggende gewesten (Lampongsche Districten, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, enz.) De geheele in- en uitvoer ter waarde resp. van ƒ 1.152.000 en ƒ 3.016.000 kan ongeveer als volgt verdeeld worden: 288 DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT INVOER UITVOER Van het Buitenland. . f 165.000 Naar het Buitenland. . f 967.000 n Java „ 150.000 „ Java „ 1.212.000 „ de Buitenbezittingen „ 837.000 ,, de Buitenbezittingen. I „ 837.000 TOTAAL I f 1.152.000 TOTAAL f 3.016.000 De baten, door de Inlandsche bevolking uit den handel in levend vee getrokken, zijn dus wel belangrijk te noemen. Verreweg het grootste deel dezer baten komt ten goede aan slechts twee der negentien gewesten, n.1. Bali en Lombok en Timor en Onderhoorigheden, welke respectievelijk op eene uitvoerwaarde van f 2.015.000, en f 602.000 kunnen bogen, terwijl Sumatra's Westkust, Atjeh en de Oostkust van Sumatra daarnaast een bescheidener plaats in den uitvoerhandel innemen met waarden respectievelijk van f 84.000 f 123.000 en f 167.000. De uitvoer der andere gewesten is onbelangrijk en bepaalt zich tot den handel met de buurgewesten tot eene waarde van eenige duizenden guldens. Naast den handel in levend vee heeft zich in de veel vleesch consumeerende gewesten (Celebes, Timor, Bali en Lombok, Westkust van Sumatra, enz.) een vrij levendige handel in horens en huiden ontwikkeld, die uit den aard der zaak voornamelijk naar het Buitenland gericht is. Het verwerken der huiden tot leder komt op de Buitenbezittingen nog in het geheel niet en op Java nog slechts zeer weinig voor (de voornaamste leerlooierij is die van het Gouvernement in 's Lands Gevangenis te Djogjakarta), hoewel de voornaamste materialen, looistoffen en huiden, in ruime mate naar het Buitenland worden uitgegevoerd, dat in ruil daarvoor jaarlijks aanzienlijke hoeveelheden bereid leder importeert. In 1913 bedroeg de uitvoer van huiden (alle soorten) van geheel Nederlandsch-Indie 7.266.000 K.G. ter waarde van f 9.225.000, waarvan door de Buitenbezittingen rechtstreeks eene hoeveelheid van 1.869.000 K.G. ter waarde van f 1.900.000 werd geëxporteerd. In hetzelfde jaar werd in geheel Nederlandsch - DE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST EN DE VEETEELT 289 Indie ingevoerd aan zooileder 448.000 K.G. ad f 604.000 en aan ander leder 194.000 K.G. ad f 544.000, waarvan voor de Buitenbezittingen 238.000 K.G. zooileder, ter waarde van f 321.000 en 32.000 K.G. ander leder, met eene waarde van f 98.000. Onder de uitgevoerde huiden nemen ook andere dan buffel- en runderhuiden eene voorname plaats in. Het aandeel in den huidenexport, door den veestapel der Buitenbezittingen geleverd, bedroeg in 1913 : rechtstreeks naar het Buitenland: 1.311.000 K.G. ad f 1.600.000 en naar Java: 689.000 „ „ „ 800.000 Totaal 2.000.000 K.G. ter waarde van f 2.400.000, terwijl voorts aan runder- en buffelhorens werd uitgevoerd totaal 150.000 K.G. ter waarde van ± f 42.000, waarvan rechtstreeks naar het Buitenland 106.000 K.G. ad f 29.000. Ruw getaxeerd bedraagt volgens bovenstaande cijfers de jaarlijksche bate, door de bevolking der Buitenbezittingen uit haren veestapel getrokken — ongeacht de consumptie binnen het gewest — 572 millioen gulden, waartegenover staat de veeinvoer ad ruim 1 millioen gulden. Hoewel bij de weinige statistische gegevens, welke omtrent den veestapel der Buitenbezittingen bestaan, deze getallen geen aanspraak mogen maken op nauwkeurigheid, geven zij toch voldoend inzicht in het groote belang, dat de veeteelt voor den welstand der bevolking heeft, een belang, dat gewichtig genoeg is, om de nog betrekkelijk jonge, doch reeds veel omvattende zorg van het Gouvernement ten bate van dezen economischen factor, ten volle te wettigen. Nijverheid. In een gebied als de Buitenbezittingen, waar ongeveer de geheele inheemsche bevolking in den landbouw haar hoofdmiddel van bestaan vindt, kan geen sprake zijn van eene goed ontwikkelde inheemsche fabrieksnijverheid, daar de hiervoor benoodigde werkkrachten ten eenenmale zouden ontbreken.. Zelfs de meer bescheiden zuster der grootindustrie, de huisnijverheid, is er slechts in geslaagd een klein plaatsje in het economische leven van den Inlander te veroveren. In het algemeen is iedere Inlander zijn eigen handwerksman, die tusschen zijne landbouwbezigheden door, de primitieve voorwerpen van dagelijksch gebruik zelf vervaardigt, of — en dit vooral — door de vrouwen doet vervaardigen. De goedkoope voortbrengselen der Europeesche en Japansche grootindustrie overstroomen steeds meer de Inlandsche markt en bereiken thans reeds de diepste lagen der Inlandsche maatschappij, waardoor de inheemsche huisnijverheid meer en meer op den achtergrond komt. Vooral bij de Inlandsche huisindustrie bij uitnemendheid, het spinnen en weven, is dit duidelijk merkbaar. Het spinnen van eigen garens uit inheemsche katoensoorten is vrijwel geheel verdwenen gelijk we reeds bij de bespreking der katoencultuur opmerkten, terwijl ook de eigen geweven kleedingstukken steeds meer plaats beginnen te maken voor de goedkoope maar minder degelijke Europeesche katoentjes. Met het weven gaat ook de verftechniek achteruit. Hierin had de Inlander in vroeger jaren veel weten te bereiken door het doelmatig toepassen van door hem zelf gewonnen plantaardige verfstoffen, welker warme tinten en houdbaarheid verre stonden boven de thans algemeen gebruikte, uit het Buitenland ingevoerde, anilineverfstoffen. Wel bestaan in den Archipel nog enkele weefcentra van eenige beteekenis, vooral in Zuid-Celebes en Bone, doch aan de tijden, dat hunne producten een goeden naam hadden tot zelfs buiten de grenzen van Nederlandsch-Indie en de Oost-Indische Compagnie het voordeel ig achtte om als hoofdvoorwaarde voor het sluiten van vrede met den Goareeschen DE NIJVERHEID 291 vorst het monopolie van den uitvoer van Makassaarsche kains op te eischen, gelijk dit aan het einde der 17de eeuw geschiedde, herinnert de tegenwoordige uitvoer van kains uit Celebes in het geheel niet meer. Dat de Europeesche weefsels ieder jaar een grooter afzet vinden bij den Inlander, bewijst het volgende staatje, hetwelk den invoer van manufacturen uit het Buitenland in de Buitenbezittingen weergeeft over de afgeloopen tien jaren. INVOER VAN MANUFACTUREN 1904 f 11.480.000 1905 „ 12.663.000 1906 „ 14.586.000 1907 „ 14.868.000 1908 „ 15.385.000 1909 „ 16.694.000 1910 „ 18.667.000 1911 | 19.912.000 1912 „ 21.942.000 1913 „ 25.959.000 De groote vooruitgang van den invoer, welke vooral spreekt uit de cijfers vanaf 1911, is voor een niet gering deel te danken aan de consolidatie der toestanden na de onrustige jaren (1902-1910) der militaire actie in verscheiden gewesten der Buitenbezittingen ingetreden. De geheele invoer van manufacturen binnen de verschillende gewesten der Buitenbezittingen had in 1913 eene waarde van f 36.763.000, waarvan ongeveer f 3 millioen uit andere buitengewesten afkomstig waren. Het jaarlijksche verbruik aan Europeesche manufacturen bedraagt thans dus ongeveer f 34 millioen. De andere huis-industrieën, welke ondanks den stroom van Europeesche goederen nog zijn blijven bestaan, zijn voornamelijk de potten- en pannenbakkerij, kalkbranderij, het vervaardigen van atappen en vlechtwerk en de touwslagerij, terwijl daarnaast ook in enkele plaatsen de vroeger zeer verspreide metaalbewerking (goud- en zilversmederij, vervaardiging van wapens en landbouwwerktuigen) in stand is gebleven. Toch ziet men hierin ook allerwege verval, 292 DE NIJVERHEID vooral tengevolge van de toenemende koopkracht der bevolking, waardoor deze ■zich meer en meer de Europeesche fabrikaten aanschaft. Als wisselwerking van dien kleineren afzet vermindert bij den Inlandschen handwerksman zoowel de techniek als de kunstvaardigheid, wat weder een nog grooter achteruitgang van den omzet ten gevolge heeft. Bij de beschouwing van voorwerpen uit de bloeiperiode der Inlandsche nijverheid en van hare tegenwoordige producten, valt dit ontmoedigende onderscheid dadelijk op. Eene buiten het kader der huisnijverheid vallende industrie is de eertijds zoo bloeiende scheepsbouw (met nevenindustrieën), die den Inlander in staat stelde de zeeën van den Archipel te bevaren en zelfs handelsbetrekkingen te onderhouden met Voor- en Achter-Indie, Zuid-China, enz. De groote toename van het stoomvaartverkeer heeft de voor de volle zee geschikte Inlandsche prauw vrijwel uit die wateren doen verdwijnen en voor den Inlandschen scheepsbouwer blijft slechts over de vervaardiging van kleinere vaartuigen, uitsluitend geschikt voor de kustvaart en de vischvangst. Toch hjdt de Inlandsche industrie ook op dit nog onbetwiste terrein aan verval van krachten. De vroegere scheepsbouwcentra ontstonden in den regel in de nabijheid van handels- of landbouwgebieden van eenige beteekenis en de bestaansfactoren van dezen tak van Inlandsche nijverheid worden bedreigd door de beschaving, welke juist van uit die gebieden voorwaarts dringt. Hier is de oplossende werking der ontwikkeling geen directe, door concurrentie veroorzaakt, doch meer eene indirecte, in het leven geroepen door de met de cultuur toenemende ontwouding, waardoor de meeste scheepsbouwcentra langzamerhand buiten het woudgebied zijn komen te liggen en zich thans tegen hooge inkoopsprijzen van hout moeten voorzien, terwijl ze vroeger in hunne bosschen voldoende en kosteloozen voorraad der beste soorten vonden (Zuid-Celebes). Aangezien de economische bestaansmogelijkheid van den scheepsbouw, voor zooverre deze zich bepaalt tot het vervaardigen van kleine vaartuigen, een der weinige is, welke nog niet bedreigd wordt door de doodende Europeesche concurrentie, is het dubbel wenschelijk, dat de verschillende door het Boschwezen overwogen maatregelen tot reserveéring van boschcomplexen voor den Inlandschen bevolkingsaankap ook hun nuttigen invloed doen gevoelen in deze richting, door bevordering van regelmatigen bijplant en economischer houtwinning. DE NIJVERHEID 293 Aangezien de bestaande Inlandsche industrieën dus reeds lang den strijd tegen de Europeesche concurrentie om den intergewestelijken handel hebben opgegeven en alleen nog een kwijnend bestaan vinden in de vervaardiging van slecht geconfectionneerde, doch door hun lagen prijs nog plaatselijk verkoopbare artikelen, heeft deze bron van inkomsten meestal nog slechts plaatselijk belang, zoodat eene bespreking daarvan valt binnen het kader der Gewestelijke overzichten (Deel II). Ook de invloed, welke de vroeger aanwezige gunstige factoren hebben uitgeoefend op de ontwikkeling van het kunstelement in de producten der verschillende takken van Inlandsche nijverheid, zal mede daar eene afzonderlijke bespreking vinden. Werd de Inlandsche industrie altijd in groote mate beïnvloed door de neiging der bevolking tot den landbouw, ook de Europeesche nijverheid is binnen Nederlandsch-Indie nog niet volgroeid geraakt, doordat wij van den aanvang onzer kolonisatie af steeds uitsluitend het oog gericht hadden op den zeer voordeeligen handel in en later ook op het verbouwen van landbouwproducten voor de Europeesche markt. Pas in latere jaren riep plaatselijke behoefte hielen daar eenige industrie in het leven. Zij bepaalde zich in hoofdzaak tot de vervaardiging van ijs, koolzuurhoudende dranken en bouwmaterialen. Op de gewestelijke hoofdplaatsen vindt men in den regel kleine drukkerijen en soms reparatie-ateliers voor fabrieks- en andere werktuigen, meestal verbonden aan filialen der groote op Java gevestigde firma's. De in de laatste halve eeuw meer en meer op den voorgrond gekomen mineralenrijkdom van Insulinde heeft echter de ontwikkeling eener grootindustrie in het leven geroepen, welke zich bezig houdt met de winning dier mineralen en, voor zooverre het aardolie betreft, ook met de plaatselijke verwerking tot in het buitenland verhandelbare artikelen (Zie hiervoor bij „Mijnbouw" het artikel: Petroleumindustrie). Ten slotte heeft de fabrieksnijverheid in de laatste jaren eenige aandacht geschonken aan de bestaansmogelijkheid van geheel nieuwe takken van industrie, die eensdeels gericht zijn op de verwerking van de tot dusverre altijd als ruwe grondstof uitgevoerde landbouwproducten (copra, katoen, looistofhoudende planten, hout), anderdeels de exploitatie beoogen van tot dusverre ongebruikte in Indie voorkomende grondstoffen (o. a. cementfabriek bij Padang). 294 DE NIJVERHEID Ook de zich steeds meer ontwikkelende groote cultures hebben voor de eerste bewerking harer producten op of nabij verschillende ondernemingen fabrieken doen ontstaan (rubber, thee, enz.). Al de hier opgesomde uitingen der Nederlandsche of vreemde energie hebben voor een groot deel nog een overwegend plaatselijk belang; een enkele fabriek legt zich toe op de voorziening der behoeften in ruimer kring (klapperolie, veevoeder, enz.). Alvorens geheel van dit onderwerp af te stappen, dient nog de aandacht gevestigd te worden op de interessante opdracht door het Opperbestuur in 1914 gegeven aan den Heer van Kol, lid van de 1ste Kamer der Staten-Generaal en den heer Ketner, van de afdeèling Nijverheid en Handel bij het Departement van Landbouw. Deze heeren hebben tot taak, eene studie te maken van de wijze waarop in Japan de grootindïtótrie ontstaan is en de mogelijkheid te overwegen van maatregelen, welke in Nederlandsch-Indie deze fabrieksnijverheid levensvatbaarheid zouden kunnen geven, teneinde zoodoende een nieuwe bron van inkomsten voor de bevolking te openen. De ligging van Nederlandsch-Indie ten opzichte van het wereldverkeer. De belangrijke plaats, welke onze Archipel reeds van oudsher in het wereldverkeer heeft ingenomen, is voornamelijk te danken aan de ligging, waardoor een natuurlijke aanlegplaats gevormd wordt voor de scheepvaart tusschen twee groote oceanen, waarover zich reeds in de oudheid het verkeer tusschen de twee oudste beschavingscentra, China en Voor-Indie, bewoog. De brug, welke deze dubbele eilandenboog vormde tusschen Achter-Indie en het geheel afzonderlijk en in ontwikkeling veel lager staande Australische continent, was te uitgestrekt om omvaren te worden, terwijl de talrijke vruchtbare en waterrijke eilanden, aanwezig in de veilige Indische binnenzeeën, bij uitnemendheid geschikt waren voor victualiestations van den zeevaarder. De aanrakingen, door dit verkeer van Neder^ landsch-Indie met die beide beschavingscentra verkregen, hebben dan ook reeds vroeg hun stempel gedrukt op het geheele wezen van het land; vooral in het Westen, waar de groote en vruchtbare eilanden Sumatra en Java den door de nauwe doorvaarten (Straat Malaka en Straat Soenda) zeilenden Hindoe uitlokten tot vestiging. Het meest intensief heeft zich de beschavingsinvloed van het handelsverkeer dan ook in dat deel van den Archipel doen gelden; het laagst op den maatschappelijken ladder staat zelfs nu nog de bevolking der meest Oostelijke eilanden (uitgezonderd die van Amboina en de Minahassa) voor welke het geïsoleerde Australische continent geen beschavend verkeer uit den vreemde kon lokken of zelf kon geven. De oudste beteekenis van Nederlandsch-Indie, en dan vooral van de Westelijke helft, voor het wereldverkeer, was dus die van een doorgangsgebied, waaraan het pas bij toenemende ontwikkeling en bekendheid de rol van productiegebied paarde. Vooral de rijkdom aan edelmetalen, schijnt het zelfstandige handelsverkeer te hebben doen ontstaan, terwijl daarna de specerij handel veel bijdroeg 296 DE LIGGING- VAN N. I. TEN OPZICHTE VAN HET WERELDVERKEER om aan onzen Archipel de eigen en eigenaardige plaats in den wereldhandel dier dagen te geven. Zoo werden deze landen langzamerhand van doorgangsgebied meer en meer het einddoel voor het scheepvaartverkeer, waarheen de Indische en Arabische zeevaarders kwanien, om er de kostbare specerijen vandaan te halen, die vervolgens gedeeltelijk over zee en verder per karavaan naar de middeleeuwsche handelscentra der Middellandsche zee vervoerd werden. Eeuwen lang bleven de handelsbetrekkingen tusschen Europa en het halfmythische Indie op deze indirecte wijze gehandhaafd, zonder dat de behoefte aan uitschakeling van den tusschenhandel gevoeld werd. Eerst toen de „Sturmund-Drang" periode der nieuwere Europeesche beschaving, welke zich intusschen van de uitgebloeide landen rondom de Middellandsche zee verplaatst had naar de in opkomst zijnde landen aan de Noordzee en ■ den Atlantischen Oceaan, in het begin der zestiende eeuw was doorgemaakt, prikkelde de pas-ontwaakte handelsgeest, gepaard aan de nog uit het vorige tijdperk stammende zucht naar avonturen, tot de uit die dagen bekende stoute ontdekkingsreizen. Daarna zette zich de machtsopschuiving in de landen aan den Atlantischen Oceaan voort van Zuid naar Noord; eerst gaven de bewoners van het Iberische schiereiland uiting aan hunnen ondernemingslust, waaraan de menschheid zoowel de ontdekking van Amerika als van Indie te danken heeft, terwijl pas ruim een eeuw later de Noordzeelanden een zoodanig tijdperk van rust en welstand bereikt hadden, dat zij het voorbeeld van Spanje en Portugal konden navolgen en er in slaagden, deze reeds en deeadence gerakende landen, te verdringen uit hun wereldheerschappij. De specerij- en beweerde goudrijkdom van Indie, had de Iberiërs- tot daden aangezet en ook de pogingen hunner eerste navolgers, de Nederlandersy haddeft, iriteluitend het verkrijgen dier producten ten doel. Weldra hadden de Hollanders zich met uitsluiting van alle andere volkeren genesteld in den geheelen Archipel en namen zij de taak over, vroeger door Oosterlingen verricht, n. 1. die van tusschenpersoon in den handel van Europa met Indie. Steeds meer werd Indie nu van een tusschenstation het eindpunt van den ouden verkeersweg, een productie- en later ook een afzetgebied van beteekenis, terwijl spoedig de positie van victualiegebied voor het doorgaande scheepvaartverkeer, naar het verre Oosten van Azie, nagenoeg geheel ophield. DEXIGGING VAN N. I. TEN OPZICHTE VAN HET WERELDVERKEER 297 Naarmate de belangrijkheid van Nederlandsch-Indie en de macht der Hollanders in dit oude doorgangsgebied toenamen, wist Indie het wereldverkeer met het Oostelijk deel van Azie steeds meer op zich te concentreeren, terwijl de verbinding met het verdere Oosten een monopolie der Hollanders werd zoodat het oude beschavingscentrum aan de Chineesche zee uitsluitend door onze koopvaarders in verbinding bleef met den wereldhandel. Pas de emancipatie van Japan, door verschillende Europeesche mogendheden in de vorige eeuw gewelddadig ingeluid en door dat land met eigen kracht voortgezet, weldra gevolgd door die van China, knoopte de oude banden weder vast, zoodat de oude verkeersweg weder in eere hersteld werd. De buitengewoon snelle toename van de handelsbeweging op dezen weg oefende haren invloed uit op de positie van Insulinde. Was onze Archipel tot dusverre een vrijwel door ons gemonopoliseerd productie-en afzetgebied gebleven, nu keerde weer, door den vooruitgang van den handel tusschen Europa en het verre Oosten, meer en meer de oude beteekenis als doorgangsgebied voor het wereldverkeer terug. Nog meer dan in de oudheid, vervult ons Indie thans de rol van eene enkele nauwe passage tusschen twee drukke stadsgedeelten. Met de hernieuwde opkomst van Insulinde als doorgangsgebied ziet men weder hetzelfde verschijnsel zich herhalen, dat in het eerste stadium ook zooveel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het groote eilandenrijk. Ook nu verhoogde de bekendheid met onzen Archipel, welke andere volkeren op hunne vaart door de Indische wateren verkregen, hunne belangstelling voor de productiviteit van dit doorgangsgebied; eene belangstelling, welke al heel snel ertoe leidde, dat ons Indie wederom de belangrijke plaats innam, die het in het verleden bekleed heeft, met dezelfde zegenrijke gevolgen als voorheen. Nog is deze evolutie niet afgeloopen; groote deelen van den eilandenboog liggen nog braak, doch reeds nu weerspiegelt zich ieder jaar meer, in de dorre cijferreeksen betreffende Insulinde's handel, de groote belangstelling, welke evenals in de middeleeuwen, in geheel Europa voor onze schoone koloniën, is opgewekt. De Handel. In de voorafgaande bladzijden is zooveel mogelijk getracht een overzicht te geven van de beteekenis der verschillende takken van volksbestaan voor den handel dezer koloniën. Daardoor is een algemeen beeld verkregen van den handel in de voortbrengselen van het land, welk beeld in de economische beschrijvingen der verschillende gewesten (deel II) zooveel mogelijk uitgewerkt en gedetailleerd zal worden. De aard der handelsstatistieken, tot voor korten tijd door het NederlandschIndische Gouvernement gepubliceerd, het over het algemeen slechts eene zeer eenzijdige beschouwing van dit onderwerp toe, vooral waar het den groei van dien handel in de laatste tien jaren betrof. Tot het jaar 1913 immers betroffen die statistieken uitsluitend den rechtstreekschen handel der Buitenbezittingen met het Buitenland; van den eveneens zeer belangrijken binnenlandschen handel (met Java en Madoera en andere gewesten) werd niets bekend, zoodat de eigenlijke consumptie en productie der Buitenbezittingen — en daarmede een betrouwbaar beeld van de economische waarde dier Gewesten — zelfs niet bij benadering viel vast te stellen. Sedert 1913 geven de maandelijksche cijfers van het Encyclopaedisch Bureau,1) welke den handel in zijn geheelen omvang omvatten, bruikbaar materiaal voor de oplossing van dat belangrijke vraagstuk, waaruit dan ook zooveel mogelijk de hiervoren gegeven cijfers van den totalen uitvoer, der gewestelijke productie, enz. zijn gedistilleerd. Vergelijkingswaarde zullen deze cijfers echter pas in de toekomst krijgen, wanneer over eene reeks van jaren dergelijke cijfers verschenen zijn. Hoe belangrijk dan ook nu reeds die statistische gegevens zijn voor eene bepaling der koopkracht en productie van de bevolking — de twee factoren voor hare economische rangschikking — voor een overzicht van den ontwikkelingsgang der Buitenbezittingen, vooral wat betreft hare beteekenis voor den handel, J) Publicaties van het Encyclopaedisch Bureau. DE HANDEL 299 moeten we nu nog gebruik maken van de cijferreeksen, in de Statistieken der In- en Uitvoerrechten opgenomen. Gelijk wij hierboven reeds opmerkten, is naast het productievermogen, de in nauwen samenhang daarmede staande koopkracht der Inlandsche bevolking de voornaamste factor om tot eene juiste beoordeeling te komen van haren economischen toestand. Bij een nog op betrekkelijk lage trap van ontwikkeling staande volksgroep is het aantal artikelen, waarop zich de koopkracht in den beginne richt, betrekkelijk zeer gering; deze zijn voor de onderscheidene volksgroepen vrijwel altijd dezelfde. In de eerste plaats zijn het de voornaamste levensbehoeften, n.1. voedingsmiddelen en kleeding, welke door eene grootere koopkracht binnen het bereik der bevolking komen, terwijl daarnaast het verbruik van lucifers en petroleum — altijd de eerste artikelen, die in pas binnen het afzetgebied van den Europeeschen invoer opgenomen streken het burgerrecht verkrijgen — een belangrijke factor voor de beoordeeling van de toename dier koopkracht 'is. Bij meerdere ontwikkeling uit zich naast de behoefte aan bovenstaande verbruiksartikelen een drang naar weelde, zich voornamelijk openbarende door aankoop van artikelen, welke vroeger niet door de bevolking gevraagd werden, als aardewerk, goedkoope sieraden en kramerijen, terwijl ten slotte ook het zeepverbruik een vrij waardevol middel is ter bepaling van den groeienden luxedrang en koopkracht. De geleidelijke stijging op de trap der materieele ontwikkeling, door de Buitenbezittingen doorgemaakt, blijkt, voorzoover dat in verband met het bovenstaande mogelijk is, uit het volgende tienjarig overzicht (1904—1914) van den invoer uit het Buitenland van de genoemde economische-waardemeters. 300 DE HANDEL WAARDE VAN DEN RECHTSTREEKSCHEN INVOER IN DE BUITENBEZITTINGEN VAN : Artikelen 1904 1905 1906 1907 1908 Aardewerk . . f 738.000 f 1.194.000 f 735.000 f 893.000 f 1.014.000 Garens om te weven. . . „ 675.000 „ 794.000 „ 1.912.000 „ 1.479.0001„ 1.509.000 Kramerijen. . „ 1.085.000 „ 1.143.000 „ 1.382.000 „ 1 445.0001 „ 1.195.000 Lucifers. . . „ 677.000 „ 979.000 „ 934.0001 „ 801.000., 744.000 Manufacturen. „ 11.480.000 „ 12.663.000 „ 14.586.0001 „ 14.868.000 „ 15.385.000 Petroleum . . „ 707.000 „ 394.000 „ 555.000 L 473.000 „ 502.000 Rijst . . . . „ 13.936.000 „ 13.123.000 „ 13.070.000 „ 13.028.000 „ 11.534.000 Gedroogde of gezouten visch . . . „ 689.000 ,, 775.000 „ 823.000 „ 863.000 „ 817.000 Zeep . . . . „ 310.000 „ 380.000 „ 401.000 „ 422.000 „ 460.000 j j j ; TOTALEN f 30.297.000 f 31.445.000 | f 34.398.000 | f 34.272.000 | f 33.160.000 Artikelen 1909 1910 1911 1912 1913 Stijging Aardewerk. . f 1.135.000 f 1.010.000 f 1.242.000 f 1.227.000 f 1.533.000 + 100 % Garens om te weven . . „ 1.547.000 „ 1.838.000 „ 1.736.000 „ 2.213.000 „ 2.504.000 „ 275 V Kramerijen. . „ 1.170.000 „ 1.852.000 „ 1.480.000 „ 1.474.000 „ 1.594.000 „ 50 % Lucifers 537.000 „ 587.000 „ 782.000 „ 840 000 „ 760.000 - Manufacturen . „ 16.694.000 „ 18.667.000 „ 19 912.000 „ 21.942.000 „ 25.959.0001 „ 130 % Petroleum . . „ 713.000 „ 666.000 „ 497.000 „ 722 000 „ 1.555.0001„ 100 % Rijst . . . . „ 17.712.000 „ 21.474.000 „ 25.035.000 „ 23.088.0001 „ 27.277.000 „ 100 % Gedroogde of gezouten visch . . . „ 978.000 „ 1.166.000 „ 1.272.000 „ 1.288.000 „ 1.272.000 „ 100 % Zeep . . . . „ 595.000 „ 701.000 „ 838.000 „ 1.003.000 „ 1.177.000 „ 280 % TOTALEN f 41.081.000 f 47.961.000 f 52.794.000 f 53.797.000 f 63.631.000 ±100 % , I I I ! DE HANDEL 301 Ten slotte geve het volgende staatje der waarde van den totalen handel der Buitenbezittingen rechtstreeks met het Buitenland, een beeld van de zeer groote en steeds toenemende beteekenis dat deze zoo lang veronachtzaamde gewesten als afzet- en productiegebied hebben. JAAR Invoer uit het Buitenland : Uitvoer naar het Buitenland: 1904 f 65.564.000 f 99.961.000 1905 „ 64.482.000 1 111.313.000 1906 „ 71.477.000 „ 120.694.000 1907 „ 73.637.000 „ 135.043.000 1908 „ 77.363.000 „ 141.936.000 1909 „ 83.171.000 „ 148.601.000 1910 „ 95.839.000 „ 163.075.000 1911 , 109.815.000 „ 176.850.000 1912 „ 117.103.000 I 211.348.000 1913 j 136.549.000 „ 297.084.000 I I STIJGING/ ruim 100% ± 200% Het Departement der Marine. In eene bespreking, voornamelijk gewijd aan de economische verschijnselen, in de jaren 1904-1914 waargenomen in de verschillende Buitengewesten van onzen Archipel, is de militair-technische werkkring van het Departement der Marine niet op zijn plaats. Er is echter een onderdeel van dat Departement, dat zich wijdt aan de economische belangen van Nederlandsch-Indie, n. h het Hoofdbureau van Scheepvaart, waar alles, wat op de navigatie in onze Indische wateren betrekking heeft, geregeld en voorbereid wordt, terwijl de statistische gegevens omtrent, het totale scheepvaartverkeer van alle havens daar eveneens op bijzonder zorgvuldige wijze verwerkt worden. Voor het scheepvaartverkeer is bovendien van groote beteekenis de afdeeling voor de magnetische en meteorologische waarnemingen, waarvan de Directeur van het Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium te Batavia als chef optreedt. Als zoodanig worden zijne werkzaamheden dan ook geregeld door den Commandant der Zeemacht. Gemakkelijke en betrouwbare scheepvaartverbindingen mogen, voor een eilandenrijk als Insulinde, dat geheel van het verkeer te water afhankelijk is, eene levensvoorwaarde genoemd worden. Een voorname tak van Gouvernementszorg is dan ook te waken voor een groote veiligheid ter zee. Deze veiligheid wordt bereikt door betonning, bebakening en verlichting der meest gevaarlijke vaarwaters en kusten en door een zeer gedetailleerde hydrografische opneming van de Indische zeeën. Deze maatregelen worden verzorgd door het Hoofdbureau van Scheepvaart; de opneming en kaarteering geschiedt door de opnemingsvaartuigen der Koninklijke Marine. Hierdoor is voor de vaart op de Indische zeeën, ondanks de zeer talrijke gevaren, die daarin voorkomen, eene groote mate van veiligheid verkregen. Ten slotte heeft het Departement der Marine ook een zeer werkzaam aandeel genomen in de onderzoekingen op Nieuw-Guinea, welke ten doel hadden den sluier van geheimzinnigheid 304 HET DEPARTEMENT DER MARINE. die dit groote eiland omgaf, op te heffen. Bij de talrijke wetenschappelijke expedities, waaraan deze moeitevolle taak was opgedragen, waren immer de Koninklijke Marine of de G-ouvernements-Marine vertegenwoordigd. Krachtige medewerking verleende de Koninklijke Marine ook meermalen bij expedities, die het wetenschappelijk onderzoek van de Indische wateren ten doel hadden (Siboga expeditie). De hydrografische en wetenschappelijke uitkomsten dezer werkzaamheden passen niet in het kader van dit boek; de uitkomsten echter van den gidsendienst, welke het Hoofdbureau van Scheepvaart voor den zeeman verricht, zullen hier eene — zij het dan ook wegens het bij uitstek technische karakter dezer bezigheden, zeer korte — bespreking vinden. De hiernevens afgedrukte kaart van de belichting onzer Indische vaarwateren getuigt meer voor de activiteit van het Hoofdbureau dan woorden kunnen doen. Ultimo 1914 waren over den geheelen Archipel 212 lichten verspreid (met nog een honderdtal kleinere havenlichten en lichtboeien), met eene zichtbaarheid van 9 tot 34 zeemijlen en een lichtsterkte van 7 tot 150.000 kaarsen. Van deze 212 lichten zijn er 104 opgericht sedert 1904, terwijl er in denzelfden tijd . nog van de vroeger gebouwde lichten 54 verbouwd werden, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de eischen van het moderne scheepvaartverkeer. Deze uitgebreide werkzaamheden waren over de verschillende jaren als volgt verdeeld: KAART VAN DE KUSTVERLICHTÏNG ^ IN DE NEDERLANDSCH-INDISCHE WATEREN Bijlage XXXVIII. HET DEPARTEMENT DER MARINE 305 JAREN Aangebouwd Verbouwd 1904 17 4 1905 10 9 1906 4 14 1907 6 10 1908 4 3 1909 4 — 1910 10 5 1911 9 2 1912 15 4 1913 17 2 1914 (gedeeltelijk 8 1 onvoltooid) 104 54 Mede met het oog op deze cijfers mag dus gezegd worden, dat sedert 1904 de belichting van de Nederlandsch-Indische wateren eene volkomen reorganisatie heeft ondergaan, welke in de hand werd gewerkt door de uitvinding van automatische schitterlichten door den tegenwoordigen Hoofd-Inspecteur der Scheepvaart. Deze automatische installaties hebben de groote uitbreiding van het aantal lichten toegelaten, welke anders door gebrek aan betrouwbaar personeel veel meer beperkt had moeten blijven. Hiermede afstappende van de werkzaamheden van het Hoofdbureau van Scheepvaart ten dienste van de veilige navigatie, dient toch in dit hoofdstuk nog de aandacht gevestigd te worden op de buitengewone uitbreiding, welke de scheepvaart, — dank zij deze vollediger veiligheidsmaatregelen — geprikkeld door de vroeger reeds geschetste toename van invoer en productie, sedert 1904 heeft kunnen nemen. 306 HET DEPARTEMENT DER MARINE TOTAAL DER PARTICULIERE VAARTUIGEN, IN NEDERLANDSCHINDISCHE HAVENS AANGEKOMEN UIT HET BUITENLAND NEDERLANDSCHE VRÉÉMDE VLAG I TOTAAL VLAG JAAR I Aantal Inhoud (M3) Aantal Inhoud (M3) Aantal Inhoud (M3) I I 1904 2.005 2.879.000 j 4.246 5.168.000 6.251 8.047.000 1905 2.114 2.740.000 | 4.095 5.975.000 6.209 8.715.000 1906 2.215 3.123.000 j 3.818 6.040.000 6.033 9.163.000 1907 2.120 3.229.000 j 3.827 6.645.000 5.947 9.873.000 1908 2.383 3.720.000 I 4.719 7.008.000 7.102 10.727.000 1909 2.277 3.840.000 5.621 6.855.000 7.898 10.695.000 1910 2.327 4.263.000 I 6.137 7.881.000 8.464 12.144.000 1911 2.512 4.948.000 5.907 8.279.000 8.419 13.227.000 1912 2.525 5.369.000 6.471 | 8.381.000 8.996 13.750.000 1913 2.383 5.674.000 6.556 I 9.218.000 8.939 14.892.000 Het totaal aantal schepen uit het Buitenland aangekomen, is dus in de afgeloopen tien jaren met ± 80% toegenomen, terwijl de tonneninhoud eene vermeerdering heeft ondergaan van 45%. Van het verkeer tusschen de Nederlandsch-Indische havens onderling bestaan pas sedert 1911 betrouwbare statistieken, waaraan de volgende cijfers ontleend zijn: AANGEKOMEN VAARTUIGEN IN HET BINNENLANDSCH VERKEER IN GEHEEL NEDERLANDSCH-INDIE. NEDERLANDSCHE VREEMDE VLAG TOTAAL VLAG JAAR Aantal Inhoud Ms Aantal Inhoud M3 Aantal Inhoud M3 1911 92.799 54.731.000 4.805 13.903.000 97.584 68.675.000 1912 94.142 50.413.000 4.409 13.838.000 98.551 74.250.000 1913 89.476 62.171.000 4.717 16.018.000 94.193 78.189.000 HET DEPARTEMENT DER MARINE 307 Het binnenlandsche scheepvaartverkeer wordt, vooral wat de Buitenbezittingen betreft, bijna geheel onderhouden door de „Koninklijke PaketvaartMaatschappij" (maatsch. kap. f 25.000.000) welke met haar vloot van 87 schepen op uit. 1914 (bruto-inhoud 145.082 reg. ton) 1) de kustvaart op zeer groote schaal beoefent en bijna geen eilandengroep onbezocht laat. Het personenverkeer is nagenoeg geheel in handen van deze Maatschappij; aan het vrachtvervoer nemen nog enkelijke andere Maatschappijen deel, voornamelijk onder Nederlandsche, Engelsche en Duitsche vlag. Van het totaal aantal stoomschepen, in Nederlandsch-Indische havens aangekomen, dat in 1913 31.930 bedroeg, met een inhoud van 89.066.000 M3, was de vlagverdeeling als volgt: Nederland en Nederlandsch-Indie . . 23.856 stoomers - - 64.440.000 M3 Engeland 6.336 „ 15.873.000 „ Duitschland 1.142 „ — 6.074.000 „ Japan 247 " 1.718.000 „ Noorwegen 125 „ 414.000 „ Zweden 21 g 155.000 „ Denemarken 27 „ 194.000 „ Oostenrijk-Hongarije 8 „ 48.000 „ Frankrijk 7 „ 19.000 „ Rusland 4 „ 20.000 „ China 21 „ 58.000 „ Siam 2 3 13.000 „ België 13 „ 9.000 „ Amerika 1 ' 1.000 „ De tallooze havens en reeden der Buitenbezittingen zijn natuurlijk slechts voor een zeer gering deel in het groote scheepvaartverkeer opgenomen; zij vormen voor het meerendeel de knooppunten van het zeer dichte verkeersnet door de kustvaart over de Indische wateren geweven.Onder het hoofdstuk betreffende het Departement der Burgerlijke Openbare Werken zijn reeds bij de bespreking van het havenwezen in de Buitenbezittingen eenige cijfers geproduceerd, welke l) In 1904 46 schepen, met 63.384 reg. ton. 308 HET DEPARTEMENT DER MARINE het aandeel in het scheepvaartverkeer aangaven van de drie belangrijkste havens dier gewesten. Hieronder volge thans een tienjarig overzicht van de scheepvaart in de voornaamste havens der Buitenbezittingen, waaronder dus ook die, welke van overwegend belang zijn voor het binnenlandsch verkeer. TOTAAL AANTAL AANGEKOMEN VAARTUIGEN LN: 1904 1905 1906 1907 1908 HAVENS i — j — — j ■ I I Inhoud M31 | InhoudM3 | | InhoudM3 Inhoud M3 j A^J" Inhoud Ms Padang . . 1120 1.462 000 1740 1.558.000 1841 1.693.000 1584 1.734.000 1914 1.878.000 Sabang . . 588 1.869.000 650 2.215.000 702 2.544.000 773 2.920.000 794 3.429.000 Belawan Deli 3502 859.000 3158 769.000 2914 786.000 3194 876.000 2544 837.000 Samboe (petr. etabl.) ... — — — — — — 1116 915.000 Palembang . 1071 685.000 1046 736.000 1076 918.000 1164 942.000 1063 925.000 Muntok . .1180 393.000 938 424.000 926 450.000 868 514.000 850 670.000 Bandjermasin 830 399.000 850 455.000 776 469.000 805 510.000 829 493 000 Balik Papan. 1171 1.001.000 1316 1.344.000 1272 1.340.000 1594 1.502.000 1497 1.652.000 Menado . . 312 314.000 440 480.000 422 478.000 391 455.000 425 561.000 Makassar . . 1539 1.282.000 2052 1.501.000 2735 1.608.000 3469 1.551.000 4140 2.023.000 Singaradja . 2962 724.000 3499 821.000 3057 822.000 2257 648.000 1979 1.041.000 1909 1910 1911 1912 1913 HAVENS j j i j ——| I Inhoud M3 A^J" | Inhoud M31 A£n" | Inhoud M31 A*n" | Inhoud Ms Inhoud Ms Padang . . 1636 2.069.000 1591 2.370.000 1635 2.593.000 1843 2.839.000 1998 2.987.000 Sabang. . . 843 3.841.000 890 4.337.000 915 4.764.000 1016 5 507.000 1061 5.874.000 Belawan Deli 2281 925.000 2643 965.000 3029 1.045.000 3344 1.139.000 3599 1.240.000 Samboe (petr. etabl.) . . . 1994 1.220.000 2727 1.565.000 3294 1.773.000 3781 1.811.000 3325 1.430.000 Palembang . 1042 941.000 1109 1.058.000 1002 1.135.000 1015 1.083.000 1055 1.039.000 Muntok. . . 810 790.000 713 880.000 708 920.000 595 941.000 523 903.000 Bandjermasin 837 508.000 870 515 000 846 540.000 814 536.000 924 602.000 Stagen ... 172 486.000 197 656.000 193 600.000 261 891.000 271 983.000 Balik Papan. 1255 1.730.000 1293 2.232.000 1351 2.469.000 1277 2.084.000 1054 1.854.000 Menado . . 381 640.000 418 603.000 223 570.000 216 667.000 180 694.000 Makassar. . 3836 2.210.000 3497 2.337.000 3245 2.299.000 3265 2.437.000 3486 2.942.000 Singaradja . 2136 734.000 2468 1.044.000 2149 919.000 1894 1.023.000 1721 1.020.000 BIJLAGE XXXVII. INHOUD IN M3 DER GEDURENDE 1904-1913 AANGEKOMEN VAARTUIGEN. De Ontwikkeling der Kustvaart in Nederlandsch-Indie.1) Feitelijk dateert de kustvaart met stoomschepen van de laatste 50 jaren, want hoewel ook reeds in de eerste helft der 19de eeuw een enkel stoomschip in onzen Archipel voer, de opening der eerste geregelde diensten had toch pas plaats in 1850. Vóór dien tijd had het vervoer van ambtenaren, post en troepen plaats met schepen der Koninklijke Marine, doch bij de steeds grootere eischen, welke dit vervoer begon te stellen, werden die schepen daardoor te veel aan hunne eigenlijke bestemming onttrokken. Om dit tegen te gaan, werden in 1850 3 geregelde stoomvaartdiensten geopend door den heer Cores de Vries, die daarvoor eene jaarlijksche subsidie van f 100.000 (ongeveer f 18.— per geogr. mijl) van de Regeering ontving. De drie lijnen waren die tuschen Batavia en Padang; Batavia, Semarang, Soerabaja en Makassar ; en Makassar, Amboina, Ternate en Menado. Deze laatste dienst werd in den Westmoesson slechts tweemaandelijks, de overige werden maandelijks bevaren. Geleidelijk breidden de geregelde gesubsidieerde stoomvaartverbindingen zich na dat jaar uit, ook door middel van andere ondernemers dan den eerstgenoemden, zoodat in 1856 het aantal afgelegde geogr. mijlen, waarover subsidie werd uitgekeerd, reeds 19000 bedroeg. Besloten werd dit aantal in 1865, het jaar, waarin het contract met den heer Cores de Vries afliep, uit te breiden tot 42.000 geogr. mijlen en het geheele bedrijf tegen de billijkste subsidievoorwaarden aan te besteden. Zoodoende kwam vanaf dat jaar het geheele gesubsidieerde stoomvaartverkeer in handen van ééne Engelsche onderneming de „Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij", waaraan eene subsidie van f 6.97 per mijl werd toegekend. Deze toestand bleef tot 1890 bestaan, waarna eene voor het geheele scheepvaartverkeer en daarmede voor den bloei van Nederlandsch-Indie, zeer gewichtige verandering i) Naar gegevens welwillend afgestaan door den Heer L. J. Lambaeh, President-Directeur der Koninklijke Paketvaart Maatschappij. 310 DE ONTWIKKELING DER KUSTVAART IN NED. INDIE plaats had. Toen in dat jaar de overeenkomst met de Engelsche Maatschappij afliep, besloot de Regeering ervoor te waken, dat het ook om politieke redenen zoo gewichtige verkeersvraagstuk niet meer beheerscht kon worden door eene Bmtenlandsche maatschappij. Het contract met de Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij werd dus niet meer verlengd, doch in haar plaats kwam eene zuiver-nationale onderneming, de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, opgericht door de voormannen der twee groote Nederlandsche Stoomvaart Maatschappijen „Rotterdamsche Lloyd" en „Nederland". Aan deze Maatschappij. werd voor vijftien jaar het vervoer gegund, tegen eene voor iederen dienst afzonderlijk vast te stellen subsidie, varieerende tusschen f 20 en f 1.50 per G.M., met een gemiddelde van f 7.32 per G. M. voor het eerste exploitatiejaar. In het contract werden voorts bijzondere voorwaarden opgenomen, in de eerste plaats dienende om het nationaal karakter der onderneming te waarborgen, en ook om de nationale scheepsbouwindustrie te steunen. Zoo moesten de scheepsofficieren allen Nederlanders zijn en van de nieuw te bouwen schepen der maatschappij minstens \ op Nederlandsche werven gebouwd worden. De dienst werd op den len Januari 1891 aangevangen met 26 schepen, waarvan er 13 overgenomen waren van de vroegere Engelsche contractante, en de overige in Nederland besteld waren. De bruto-inhoud dezer vloot bedroeg 30.000 ton, terwijl het aantal contractueele diensten in dat eerste exploitatiejaar 13 bedroeg. Reeds in dat eerste jaar werden behalve de 90.000 G.M. op deze contractueele diensten, nog 100.000 G.M. buiten contract afgelegd, grootendeels om nieuwe verbindingen te openen, welke niet dadelijk-winstgevend zouden zijn, doch waardoor de nog onontgonnen streken der Buitenbezittingen de eerste mogelijkheid verkregen voor meerdere ontwikkeling. Van den aanvang der exploitatie af heeft de jonge Maatschappij zich dus gesteld boven het engere commercieele standpunt, dat uitsluitend onmiddellijke winst zoekt en naar vermogen medegewerkt aan den vooruitgang van Nederlandsch-Indie. In geheel afgesloten streken, waar de Inlander door gebrek aan uitvoergelegenheid nimmer moeite deed om producten voor den export te winnen, bracht zij thans die verbindingen, waardoor handel en daarmede grootere welvaart, het land binnenkwamen. Door deze ruime opvatting heeft DE ONTWIKKELING DER KUSTVAART IN NED. INDIE 311 de Paketvaart dan ook voor een niet gering deel bijgedragen tot den tegen woordigen welvaartstoestand der Buitengewesten. Reeds in 1899 werd het contract, dat pas in 1905 zou eindigen, weder met 10 jaren verlengd, waarbij de Maatschappij tevens toestemde in eene subsidievermindering van f 250.000 's jaars vanaf 1899, doch in ruil daarvoor ook voor hare niet gesubsidieerde diensten het monopolie van het Gouvernementsvervoer verkreeg, hetgeen voor iederen te openen dienst een zekere basis kon vormen. Het ligt niet op den weg van dit overzicht de ontwikkeling der Maatschappij tot haren tegenwoordigen omvang op den voet te volgen ; het ondervolgende staatje geeft daarvan een voor ons doel voldoend denkbeeld. Contrac- Subsidie Aan- Bruto Vervoerde Aantal tueel per con- Aant^ tnl Aantal lotale J. geregeld Jaar la tonnen- lading passa- afgelegd tractueel f> & sche- Zeemijlen Subsidie aantal afgelegde Dezocüte t,oti inhoud in tonnen giers ... ... plaatsen peu ° zeemijlen zeemijl 1 — j j j i 1891 26 28.637 221.532 119.366 752.348 ƒ 659.840 361.184 ƒ 1.83 1894 31 32.560 350.042 172.394 963.068 „ 671.109 376.672 „ 1.78 119 1897 32 38.639 467.854 179.750 1.044.264 „ 665.289 379.996 B 1.75 128 1900 34 43.337 574.836 185.780 1.163.856 „ 398.463 305.620 „ 1.34 136 1903 47 61.247 713.357 249.647 1.425.652 , 463.667 347.680 „ 1.33 143 1906 46 61.566 854.811 338.501 1.469.280 „ 461.899 342.008 „ 1.35 163 1909 64 91.741 1.141.859 481.813 1.926.904 „ 457.798 313.420 , 1.46 260 1912 76 115.343 1.700.630 679.850 2.424.644 , 476.720 325.604 „ 1.46 296 1913 84 137.117 1.867.458 663.378 2.530.280 jj 476.988 388.364 „ 1.23 Deze cijfers toonen aan, dat sedert de oprichting de bruto-tonneninhoud der schepen vervijfvoudigd, de lading bijna vernegenvoudigd en het aantal passagiers verzesvoudigd is. Hoewel het aantal in contract bevaren G.M. bijna hetzelfde is gebleven gedurende het beschouwde tijdvak, bedroeg het totaal, aantal afgelegde mijlen in 1913 drie en een half maal zooveel als in het eerste exploitatie-jaar, een vooruitgang, welke teekenend is voor den durf der K. P. M, voorzoover betreft het in het leven roepen van „pionier"-diensten. Volledigheidshalve volge hierachter eene meer gedetailleerde opgave betreffende de K. P. M. vloot in 1914. 312 DE ONTWIKKELING DER KUSTVAART IN NED. INDIE De Maatschappij had in dat jaar in de vaart: 60 passagiersschepen, van 5040 tot 530 ton metende, met een gezamenlijken bruto-inhoud van ruim 118.000 ton; 20 vrachtschepen, tusschen 3670 en 313 ton inhoudende, gezamenlijk bijna 18.000 ton metende; 4 hekwielers voor het rivierverkeer in Palembang en Borneo, gezamenlijk 450 ton inhoudende; terwijl voorts nog 2 motorlichters en een sleep- en bergingsvaartuig van totaal bijna 800 ton inhoud tot de vloot behoorden. In aanbouw waren op dat tijdstip nog 6 passagiersschepen van 12000 ton inhoud en 3 vrachtschepen van 7100 ton. De groote voordeelen, welke het bedrijf dezer Maatschappij afwerpt voor de Nederlandsche scheepsbouwers, blijken uit enkele cijfers der exploitatierekening. Sedert hare oprichting betaalde de Maatschappij voor 117 schepen f 40.154.270. Hiervan werden 84 schepen ter waarde van f 34.885.990 op Nederlandsche werven gebouwd, terwijl er slechts 7, ter waarde van f 1.965.280 afgeleverd werden door Buitenlandsche werven en de overige 26 tot een bedragvan f 3.303.000 verkregen werden door overname van andere maatschappijen. Verder worden alle reparaties zooveel mogelijk op Nederlandsch-Indische werven verricht. In 1913 werd aan reparatie- en onderhoudskosten betaald 2y2 millioen gulden, een bedrag dat dus bijna geheel aan de Nederlandsch-Indische industrie ten goede kwam. In hetzelfde jaar betaalde de K. P. M. aan salarissen een bedrag van f 4.000.000; cijfers, welke gezamenlijk wel een beeld vermogen te geven van de zeer groote uitbreiding, welke het op betrekkelijk bescheiden voet begonnen bedrijf der Maatschappij in de kwarteeuw van haar bestaan heeft verkregen. Ook het doorvoer verkeer van en naar Europa, dat vroeger hoofdzakelijk te Singapore plaats had, doch thans door de uitbreiding en krachtige actie dezer Maatschappij, steeds meer verlegd wordt naar Nederlandsch-Indische havens, vertoont een flinken vooruitgang. Zoo werden in 1913 376.800 ton goederen in Nederlandsch-Indische havens overgescheept van of naar Europa. Vooral in de groote overscheephavens van Java (Batavia, Semarang en Soerabaja) en te Makassar DE ONTWIKKELING DER KUSTVAART IN NED. INDIE 313 heeft zich dit handelsbedrijf gedurende de laatste jaren zeer sterk ontwikkeld en is daar een bron van welvaart en levendig handelsverkeer geworden. Hoewel blijkens het bovenstaande de K. P. M. zich in de 25 jaren van haar bestaan eene leidende rol heeft weten te verzekeren in de groote Indische kustvaart, toch bestaan er naast haar nog tal van firma's of maatschappijen, die op eigen risico daaraan deelnemen en, zij het ook in veel bescheidener mate, eveneens bijdragen tot de ontsluiting en ontwikkeling van anders geïsoleerd liggende streken. Naast de groote K. P. M. vloot bevaren nog ruim zestig andere stoomers als kustvaarders de Indische wateren. Hiervan voeren er 15, met een gezamenlijken bruto-inhoud van 2764 ton, de Hollandsche vlag, terwijl de Engelsche vlag aan de vaart deelneemt met 33 schepen, inhoudende 31.624 ton, Duitschland met 9 schepen van 6366 ton en Japan met 3 schepen van 11.318 ton'. De voornaamste reederijen, welke tot dit levendig verkeer bijdragen, zijn: 1. Reederij „Kian Gwan'", welke 7 schepen van totaal 4205 ton onder Hollandsche vlag in de vaart heeft, en voornamelijk vaart tusschen Singapore, Java, Celebes en Ternate. Grootendeels dienen zij tot vervoer van eigen lading, dank zij de groote handelsrelaties van den eigenaar, den bekenden Chineeschen handelaar Oei Tiong Ham te Semarang. 2. De „Eastern Shipping Coy", welke met 6 schepen van totaal 1315 ton onder Engelsche vlag tusschen Singapore, Penang en de Oostkust van Sumatra vaart. 3. De eveneens Engelsche „West-Australian" en „Ocean Shipping Coys", die tezamen 4 schepen in de vaart hebben van totaal 6849 ton, waarmede een veertiendaagsche dienst tusschen Java en West-Australië wordt onderhouden. 4. De Engelsche „B(ritish) Rndian S(team) N(avigation) Company", welke eene geregelde verbinding tusschen Britsch Indie, Java en Australië onderhoudt met 4 schepen van totaal 11.282 ton. 5. De bekende Duitsche reederij „Norddeutscher Lloyd" onderhoudt geregelde diensten tusschen Singapore en de Oostkust van Sumatra; Singapore, Bali en Celebes *) en Singapore, Java, Molukken en D. N. Guinea met 7 schepen totaal 4305 ton inhoudende. ') In 1914 gestaakt, reeds vóór den oorlóg. 314 DE ONTWIKKELING DER KUSTVAART IN NED. INDIE 6. Ten slotte wordt door de Japansche „Nanyo Yusen Kumi" eene geregelde vaart tusschen Japan, China, Singapore en Java onderhouden, waartoe zij 3 schepen van 11.318 ton bruto inhoud in de vaart heeft. Wanneer men bedenkt dat in 1849 slechts één koopvaardijschip in Indie bestond, in 1851 twee en dit getal vijftien jaren later nog pas tot elf was aangegroeid, dan mag deze toename van het aantal der geregelde kustvaarders in onzen Archipel tot 150, welke dus vrijwel geheel uit de laatste halve eeuw dagteekent, wel een verblijdend verschijnsel genoemd worden dat den grooten bloei onzer Koloniën gedurende dat tijdperk kenschetst. Afgestaan door de Indische Krijgskundige Vereeniging. Bijlage XXXIX. VERDEELING DER TROEPEN IN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN Schaal 1 : 3 700 000. Bijlage xl. Afgestaan door de Indische Krijgskundige Vereeniging. JAAR VAN JAAR VAN RESIDENTIE. ^—„1^7 TOELICHTINGEN. RESIDENTIE. 0PNEM1N0 a.«^, TOELICHTINGEN. 6. HERZIENING. b. HERZIENING. A. JAVA. 11869 — 1879 (1 A. JAVA. De vóór het jaar 1870 op Java verkregen resultaten zijn niet geheel PROBOLINQQO (voormalig) * 1875 — 1883 1911 — 1914 6 Voor Zuid-Sumatra worden de schalen 1: 25.000 en 1:100.000 gebezigd en voor BATAVIA (oud) 1849 — 1854 |1896 _igo56 betrouwbaar, aangezien de triangulatie niet altijd een voldoende voorsprong op de BESOEKI (oud) * 1875 — 1883 1911 — 1914 6 Sumatra's Oostkust de schalen 1 :50.000, 1 : 103.000 en 1 : 200.000. opneming had. De oorspronkelijke kaarteering, uitgevoerd op de schaal 1:10.000, werd In Atjèh en Onderhoorigheden berust de voorloopige opneming op enkele CHERIBON(i) 1854 - 1857 1914 - a slechts gebruikt voor de samenstelling van overzichtskaarten op de schaal 1:100.000. BANJOEWANGI (voormalig) 1880 - 1883 1911 -1912 6 astronomiscne plaatsbepalingen; de kaarteering geschiedt op 1:40.000 en 1:80.000. BANJOEMAS 1857 — 1861 1896 — 1899 a De resultaten van de in de jaren 1870 — 1886 op Java verrichte metingen PREANQER-REGENTSCHAPPEN (i) 1871 — 1886 1898 — 6 De vluchtige opneming van een gedeelte van Sumatra's-Oostkust heeft slechts BAGELEN (voormalig) 1857 — 1860 1899 — 1902 a werden hoofdzakelijk op de schaal 1:20.000 in kaart gebracht en in zwart gerepro- MADOERA (') 1878 — 1882 1914 — 6 Se(J'end voor de samenstelling van overzichtskaarten op de schaal 1:200.000. duceerd ; zij dienden mede voor de samenstelling van de residentiekaarten op de C. BORNEO. In verband met de ligging nabij den evenaar werd bij de kaar- KEDOE (oud) 1860 - 1862 1902 - 1905 a schaal 1; 100.000. Door de uitvoering van secundaire triangulaties was een be- BANTAM (gedeeltelijk) * 1878 - 1885 1910 — 1912 6 teering van de Westerafdeeling van Borneo de Mercator-projectie toegepast. De SEMARANG (oud) 1861 — 1864 1904 — 1911 a hoorlijke wiskunstige grondslag gelegd voor de detailmeting, terwijl sedert 1870 g SUMATRA voornaamste verbindingen werden oorspronkelijk op 1:50.000 gekaarteerd (weg- DJOKJAKARTA (2) .862 -1863 de Bonne-projectie werd toegepast ».,.,„♦ SUMATRA'S-WESTKUST EN TAPANOELI 1885 - 1906 en rivierkaart), het tusschengelegen terrein werd op 1:200.000 opgenomen Een Bij de herziening van Java (res. Batavia en Preanger-Regentschappen) wordt "u aantal van 103 astronomisch bepaalde punten heeft bij de opneming en kaarteering SOERAKARTA (2) 1861- 1866 geen wijziging ■„ de schaal van de kaarteering en in de toegepaste projectie LAMPONGSCHE DISTRICTEN 1906 - 1913 tot grondslag gediend. TEGAL (voormalig) 1863 —1866 1912 — 1915 a gebracht. Die van de residentié'n, gemerkt met een * hebben betrekking op PALEMBANG (i) 1906 — D CELEBES. De opneming van liet Zuidwestelijke schiereiland van Celebes, PEKALONGAN 1863 — 1866 1911 — 1914 a die gedeelten, waar landrente-metingen worden uitgevoerd. De hermeting heeft BENKOELEN (i) gedeeltelijk uitgevoerd door de militaire verkenningen, gedeeltelijk onder toezicht plaats in de Polyeder-projectie, terwijl voor de kaarteering de schaal 1:25.000 1909 — yan ^ personeel van het Binnenlandsch Bestuur, is slechts als een vluchtige KRAWANG (voormalig) 1866 - 1869 1908 - 1915 a wordt gebezigd. Deze detailbladen worden photografisch verkleind op de schalen ATJÈH EN ONDERHOORIGHEDEN (i) 1900 - te beschouwen en heeft gediend voor de samenstelling van een kaart in 6 bladen MADIOEN (!) 1864 — 1871 1914 — a 1:50.000 en 1:100.000, zoodat een graadafdeelingsblad op 1:100.000 dezelfde SUMATRA'S-OOSTKUST (gedeeltelijk) (') 1877 — 1882 1913 — a °P de schaal 1:200.000. Het voormalige rijk Gowa werd op de schaal 1 :100.000 JAPARA (voormalig) 1866 — '.869 iggg 1913 oppervlakte terrein voorstelt als vier bladen op 1:50.000 en zestien bladen op BILi ITON 7 gekaarteerd. Voor de hermeting van bovengenoemd schiereiland is de schaal 1:25.000. Alle bladen zijn in kleuren gedrukt. 1:50.000 aangenomen, terwijl de vlakte van Gowa en die van Djeneponto op de REMBANG (■) 1868 — :875 1914— 6 B. SUMATRA. Bij de opneming van Sumatra wordt de Polyeder-projectie c- BORNEO. schaal 1 :25.000 worden gekaarteerd. KEDIRI (oud) * 1869 — 1875 1912 — 19140 toegepast. WESTERAFDEELING VAN BORNEO 1886 — 1895 Voor het overige deel van het eiland Celebes worden de schalen 1:50.000 SOERABAIA (21 1871 -1878 De kaarteering van Sumatra's Westkust en Tapanoeli had plaats op 1 :20.000, FRFS 1 :100.000 en 1 :200.000 gebezigd. J U 1:40.000 of 1:80.000, al naar gelang de terreinen uit een economisch oogpunt LElE PASOEROEAN (oud) * 1873 -1879 1910 -1913 6 meer of minder van belang werden geoordeeld. HET ZUIDWESTELIJK SCHIEREILAND (1) 1857 - 1878 1913 — a (1) Onderhanden. (2) Zal onderhanden worden genomen. LIJST DER ILLUSTRATIES Tege novek Blz. PLAAT 1 II. Fig. 1 Z. Exc. A. W. F. Idenbubg, G. G. van Ned. Indie; OudMinister van Kol.; Oud- Gouv. van Suriname. „ 2 Z. Exc. J. B. van Heutsz, Adjudant-Generaal, Adjudant in Buitengewonen Dienst van H. M. de Koningin, oud-G. G. van Ned. Indie; Gep. Luitenant-Generaal van het Ned. Ind. Leger. „ 3 H. Colijn, De eerste adv. v. d. bestuursz. der Buitenbez. Oud-Min. van Oorlog; lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. PLAAT 2 • 4 Fig. 1 Volkstypen van de Tobahoogvlakte (districtshoofd van Poelau Pardapoer). „ 2 Volkstypen uit de Daïrilanden, ten W. van het Tobameer. „ 3 Rijke Atjeher met zijne vrouw. PLAAT 3 8 Fig. 1 Minangkabauers. „ 2 Dajaktypen uit Centraal-Borneo. „ 3 Groep Orang Sekah (inboorlingen van Banka). PLAAT 4 12 Fig. 1 Amboineesche Christenmeisjes. „ 2 Papoeatype van Kwawi; N. Guinea. » 3 Koeboes (zwerfstam in Palembang en Djambi). PLAAT 5 32 Fig. 1 Credietbank en padiloemboeng met dorpshoofden; Palembang. n 2 Gewapende politie voor Pontianak. PLAAT 6 44 Fig. 1 Veestapel der immigranten te Gedong Tataan; Lampongsche Districten. „ 2 Gezicht over de kolonisatieterreinen te Gedong Tataan. Tegenover Blz. PLAAT 7 48 Fig. 1 Panorama der Emmahaven. „ 2 Panorama der Sabanghaven. PLAAT 8 50 Fig. 1 Caisson in aanbouw voor de havenwerken te Makassar. „ 2 idem. PLAAT 9 Atjehsche loopbrug der bevolking 52 PLAAT 10 54 Fig. 1 Brug over de Woih-ni-Enang2 (Gajo-weg), van uit het Westen gezien. „ 2 Rotanhangbrug in de Toradjalanden ; Celebes. " PLAAT 11 * 57 Fig. 1 Brug van de B. O. W. over de Amparangrivier (groote weg Makassar-Sanjdjai); Celebes. „ 2 Brug, door het B. B. aangelegd (weg Sanjdjai-Kadjang). PLAAT 12 58 Fig. 1 Wegaanleg ter Sumatra's Westkust. „ 2 Brug over de Enim in den autoweg Palembang*Benkoelen. PLAAT 13 Station voor draadlooze telegrafie te Sabang 62 - PLAAT 14 64 Fig. 1 Spoorweg, tunnel en postweg ter Sumatra's Westkust. „ 2 Lijngedeelte der W/S. S. S. bij Ajer-Mantjoer. PLAAT 15 66 Fig. 1 Spoorwegbrug over de Ombilinrivier en meer van Singkarak; West-Sumatra. „ 2 Kolenladen in de Emmahaven. PLAAT 16 71 Fig. 1 Brug over de Lamtemotrivier [Atjehtram]. „ 2 Gedeelte der berglijn van de Atjehtram nabij het AloerPantja-viaduct. Tegenover Blz. PLAAT 17 • 90 Pig. 1 Emplacement der goudmijn Redjang-Lebong; Benkoelen. „ 2 Gouvernements-goudexploratie te Tambang-Sawah. PLAAT 18 94 Fig. 1 Ertstransport in eene oppervlakte-ontginning op Banka. „ 2 Alluviale tinerts-ontginning met dubbelen transportband op Billiton. PLAAT 19 . • 96 Fig. 1 Het gieten van tin in de bekende schuitjesvormen. „ 2 Ingang van de Doerian-steenkolenmijn; Sawah-Loento. PLAAT 20 Panorama van het spuitbaggerbedrijf der tin winning op Billiton 101 PLAAT 21 Panorama van Sawah-Loento (Gouvernements-Ombilin- kolenmijnen) 103 PLAAT 22 105 Fig. 1 In de Ombilinmijn. „ 2 Het winnen van steenkool aan de oppervlakte (Ombilinmijn). PLAAT 23 106 Fig. 1 Steenkoolladen te Poeloe-Nangka ; N. van Poeloe Laoet. „ 2 Bruinkoolontginning der bevolking in de bedding der AjerMinggoe; Palembang. PLAAT 24 . HO Fig. 1 Spuitende petroleumbron. „ 2 Residu-innemen te Tarakan. „ 3 Tankinstallatie te Tarakan. „ 4 Panorama van Balik-Papan. PLAAT 25 Blootgelegde ertsgang; Gouvts. exploratie te Sassak; Celebes. 122 PLAAT 26 I42 Fig. 1 Gouvernements-rivierstoomers; Borneo. „ 2 Autoweg Palembang-Benkoelen. Tegenover Blz. PLAAT 27 p . 182 Fig. 1 Verschillende volkstypen, als koelie Werkzaam ter Oostkust van Sumatra. „ 2 Koelies in een fermenteerschuur; Oostkust van Sumatra. PLAAT 28 : . 193 Fig. 1 Zendingskerkje te Manganitoe; Ternate. „ 2 Zendingsschool te Boeli; „ „ 3 Zendelingshuis te Boeli; „ PLAAT 29 Mohammedaansche priesterschool in Oroot-Atjeh . . . 197 PLAAT 30 Moskee te Fort de Koek 202 PLAAT 31 204 Fig. 1 Afgodsbeelden te Korwaar; res. Ternate. „ 2 Huisbeschermers te Sagea (Weda). „ 3 Het afknippen van het haar bij een tot het Christendom bekeerd Alfoer. PLAAT 32 210 Fig. 1 Waterschepwiel (kintjir) op Sumatra's Westkust. „ 2 Sawahs op de hoogvlakte van Matoer; Sumatra's Westkust. PLAAT 33 fi . . . . 214 Fig. 1 Inlandsche ploeg; Atjeh. „ 2 Hindoestanploeg. „ 3 Tabaksaanplant der bevolking; Zuid-Celebes. „ 4 Bereiding van sagomeel. PLAAT 34 220 Fig. 1 Arenpalm, waarvan het Sap de bekende inlandsche suiker oplevert. „ 2 Vruchtdragende peperplant. PLAAT 35 p . 262 Fig. 1 Pepertuin in Atjeh. „ 2 Inlandsche suikerrietmolen; Sumatra's Westkust. Tegenover Blz. PLAAT 36 i 232 Pig. I Bevplkings-klapperaanplant; Z. Celebes. „ 2 Bevolkings-houtaankap ; Zuider- en Oosterafd. van Borneo. PLAAT 37 236 Pig. 1 Tabakscultuur in Deli. „ 2 6-jarige rubberaanplant; onderneming Soengei Lipoet; Atjeh. PLAAT 38. Boschontginning van de rubber-onderneming Semadam; Atjeh 250 PLAAT 39 270 Pig. 1 Het verzamelen van looistof-bast; West-Borneo. „ 2 Produceerende djeloetoengboom. „ 3 Damarzoekers; Halmaheira. PLAAT 40 280 Fig. 1 Burgosschelp, Trocaschelp en paarlemoerschelp. „ 2 Vischschieten; N. Guinea. _ 3 Groote parelschoener bij de Aroe-eilanden. PLAAT 41 '• • 284 Fig. 1 Arabische dekhengst op Soemba. „ 2 Paardenstoeterij van het landschap Makale (Loewoe, Celebes). LIJST DER BIJLAGEN Tegenover Blz. I. Kaart onzer Gezagsuitoefening in den Indischen Archipel . 1 IT. Bevolkingsoverzicht (statistiek) X^8' Ha. Grafiek betreffende de huidige sterkte van het veldleger en de Gewapende Politie op de Buitenbezittingen ; . . 2 III. Overzicht van den financieelen toestand der landschapskassen, 1910-1914 16 IV. Staat betreffende het Inlandsch Credietwezen op de B. B. 34 V. Kaart van de erfpachtsperceelen en landbouwconcessies op Sumatra 40 VI. Grafiek der kolonisatieproeven in de Lampongsche Districten. 42 VIL Wegen- en Spoorwegenkaart van Sumatra 56 VIII. Grafiek betreffende de financieele resultaten der W/S. S. S. 68 IX. Grafiek betreffende de exploitatie der W/S. S. S. . . . 68 X. Grafiek betreffende de Atjeh-tram 70 XI. Kaartje der verbinding tusschen Atjeh-tram en Deli-net . 72 XII. Grafiek betreffende de Deli-spoor 74 XIII. Grafiek betreffen.de de Deli-tramlijnen 74 XIV. Kaart der concessies in de Lampongsche Districten... 78 XV. Kaart van den mijnbouw in de B. B 92 XVI. Grafiek betreffende de Bankatinwinning (exploitatie) . . 98 XVII. Grafiek betreffende de Bankatinwinning (opbrengst) . . 98 XVIII. Grafiek betreffende de particuliere tinwinning in den Archipel 100 XIX. Kaartje der voornaamste olie- en steenkoolvindplaatsen. . 100 XX. Kaartje der Ombilinkolenvelden 102 XXI. Grafiek betreffende de exploitatie der Ombilinmijnen. . . 104 XXII. Grafiek betreffende de particuliere steenkoolwinning. . . 108 Tegenover Blz. . XXIII. Gegevens betr. de Koloniale Petroleum Mij. . . . 124 XXIV. Grafiek betr. het winnen van ruwe olie in de B. B. 124 XXV. Grafiek betreffende het winnen van goud en diamant in de B. B 126 XXVI. Grafiek betreffende de productie en opbrengst van goud en zilver . 126 XXVII. Overzicht betreffende de inkomsten en uitgaven bij 's Lands Kas in de B. B., 1904 en 1913. . . . . . 150 XXVIII. Grafiek der inkomsten, 1903-1913 178 XXIX. Kaartje der Opiumregie in de B. B 162 XXX. Kaart der rechtsbedeeling in de B. B 190 XXXI. Statistiek betreffende het aantal contractkoelies in de B. B. 184 XXXII. Statistiek betreffende het aantal van Java vertrokken en daar teruggekeerde contractkoelies 184 XXXIII. Statistiek betreffende het aantal scholen en leerlingen; Inlandsch Onderwijs 200 XXXIV. Statistiek betreffende de voor het Inlandsch Onderwijs op de B. B. verleende subsidies 200 XXXVa. Kaart betreffende het Inlandsch Onderwijs op Sumatra. 192 XXXV&. Kaart betreffende het Inlandsch Onderwijs op Borneo, de Molukken en de kleine Soenda-eilanden 194 ' XXXVf. Kaart betreffende het Inlandsch Onderwijs op Celebes. 196 XXXVI. Statistiek betreffende den uitvoer van landbouwproducten naar het Buitenland 263 XXXVII. Grafiek betreffende de scheepvaart in de voornaamste havens der B. B ' 308 XXXVIII. Kaart der verlichting van de Indische wateren. . . 304 XXXIX. Kaart betreffende de troepenverdeeling op de Buitenbezittingen 314 XL. Kaart betreffende den stand van het kaarteeringswerk in den Archipel 314 Behoort bij Bijlage XXXIX en XL. Het Departement van Oorlog. De werkzaamheden van dit departement hebben geen directen invloed kunnen uitoefenen op den vooruitgang der Buitenbezittingen in het tijdvak 19041914; daarom was de opneming van eene bespreking dier werkzaamheden in het lichaam van dit werk zelf niet op haar plaats. Toch is door de schitterende actie van het leger de gezagsuitbreiding der laatste jaren over verschillende, vóór genoemd tijdvak niet-ontsloten, gebiedsdeelen, tot stand gebracht en daardoor de mogelijkheid geschapen tot de hiervoren geschetste ontwikkeling. De vorenstaande kaart betreffende de verdeeling van het veldleger op de Buitenbezittingen, geeft, in verband daarmede, een begrip van den door het leger nu nog verleenden bijstand voor onze gezagshandhaving, terwijl de kaart, betreffende den stand der kaarteering van den Indischen Archipel, spreekt van het zeer groote aandee.1, dat de Topografische dienst, de IXde afdeeling van het Departement van Oorlog, heeft in de verspreiding van meer kennis betreffende ons eilandenrijk. Waar noodig zal voorts bij de gewestelijke besprekingen in het IP dl. op de werkzaamheden van het veldleger, waardoor in het besproken tijdvak ons gezag in de verschillende gewesten bevestigd is, gewezen worden. E R R ATA OP BLADZIJDE: 1, r. 8 v.o. 11, — 5 v.o. 13, — 2 v.b. 13, — 2 v.b. 15, — 9 v.b. 21, — 9 v.o. 43,-11 v.b. 82, — 12 v.o. 107, — 4 v.o. 109, noot, r. 6 v.o 120, r. 14 v.b. 124, — 5 v.b. 146, onderste regel 147, r. 11 v.b. 152, — 4 v.b. 152, — 9 v.o. 158, — 2 v.b. 162, — 4 v.b. 168, — 4 v.o. 204, — 19 v.b. 205, — 6 v.o. 211, — 10 v.o. 212, — 10 vb. 227, achter Atjeh 227, „ Totalen 234 r. 9 v.o. 259, r. 17 v.b. 271, totaal: Amboina 271, laatste totaal 272, achter koelit bakau 301, r. 3 v.b. .STAAT : Bijlage II Celebes f 1.344.000 f 110.000 f 1.5999.000 in Zuider- Bengkoelen Praba Noelih ton) . . . betrokken Djambi I voor voor van tonnen van K.G. 1000 292 76.000 en 190.000 een deel van Java, 1813 L. Kota; Opuim alleen in de afdeeling v. beneden Mamamassa laagste vlakte 3.020.000 en 3.023.000 18.306.000 en 24.096.000 Singapore, van 3.445 000 L. olie naar 20.000 1.120.000 2.497.000 10.890.000 beteekenis, dat, MOET ZIJN: Deel II Celebes en Onderh. f 1.339.000 f 224.000 f 1.599.000 in de Zuider- Benkoelen Praba Moelih ton .... betrokken) Djambi I voor tonnen van 1000 K.G. 294 109.000 en 152.000 Java en een deel van 1913 L. Kota: Opium alleen op het eiland beneden Mamassa laatste vlakten 3.780.000 en 3.783.000 19.566.000 en 24.856.000 Singapore, waarvan weer 3.445.000 L. olie ging naar 200.000 112.000 1.489.000 10.809.000 beteekenis, welke B ij 1 a g e V : Onmiddellijk ten N.*0. van de hoofdplaats Djambi is bij het afdrukken een gedeelte land tusschen twee riviertakken blauw gekleurd, dat wit had moeten blijven. Bijlage VI: Toe te voegen de noot: ieder vakje der schaal is 6 mJI. hoog. B ij 1 a g e XXVIII: In verband met gegevens, na het afdrukken dezer grafiek bekend geraakt, moeten de jaartotalen van 1903/1907 respectievelijk worden: f 18.147.000, ƒ19.551.000, ƒ21.852.000 f 21.351.000, eff f 24.392.000. B ij 1 a g e XXXVa: Bij Lagoeboti staat in het vlaggetje I, moet zijn H (Huisvlütschool). MEDEDEEL IN GEN van het Bureau voorde Bestuurszaken der Buitenbezittinóen, bewerkt door Het ENCYCLOPEDISCH BUREAU M MJlITEMIÉZflTlliOT fl§©4 tot W14 DE BUITENBEZITTINGEN 1904 tot 1914 DEEL l MEDEDEELINGEN VAN HET BUREAU VOOR DE BESTUURSZAKEN DER BUITENBEZITTINGEN BEWERKT DOOR HET ENCYCLOPEDISCH BUREAU DE BUITENBEZITTINGEN 1904 tot 1914 AFLEVERING X, DEEL I. INHOUD JBladz. VOORWOORD I HET DEPARTEMENT VAN BINNENLANDSCH BESTUUR. ... 1 A. Bestuursorganisatie 1—8 Bevolkingsdichtheid, 2. Ommekeer in de politiek ten aanzien van de Buitenbezittingen, 2. Instelling der Afdeeling voor de bestuurszaken der Buitenbezittingen, 3. Adviseur en adjunct-adviseurs voor de bestuurszaken, 4. Encyclopaedisch Bureau, 4. Art. 67 R. R., 4. Direct en indirect bestuurd gebied, 4. Keuze bestuursvorm, 4. Politieke contracten en Korte Verklaring, 5. Zelfbestuurs-ordonnantie, 7. Beginsel landschapskassen, 7. Art. 71 R. R., 8. Inlandsche gemeente-ordonnanties voor de Buitenbezittingen, 8. Landschapskassen '. . 8—17 Oprichting en groei, 9. Bureau financieele aangelegenheden, centrale leiding, 8. Aantal kassen, 10. Budget, 11. Inkomsten, 12. Het leidende principe, restitutie-post, 14. Civiele lijst, 15. Uitgaven, 17. B. Politie 18—20 C. Landelijke Inkomsten 21—30 Wat daaronder verstaan wordt, 21. De landrente op Balien Lombok, 21. Opbrengst, 22. Wijze van heffing, 22. Vertiening en te- sang in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, 26. Hoe deze ontstonden, 26. Ongelijkmatige druk, 27. Opbrengst, 28. De vertieningsbelasting in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, 29. Gouvernements vischvijvers, vogelnest- en meststofgrotten, 29. D. Inlandsch Credietwezen 31—34 E. Agrarische Aangelegenheden •. 35—40 F. Kolonisatie 41—46 Kolonisatieproeven Lampongs, 41. Kolonisatie Benkoelen, 43. Balineezen-Kolonie te Parigi (Midden-Celebes), 45. HET DEPARTEMENT DER BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN. 47 Algemeen Overzicht, 47. Werkwijze in de Zelfbesturen, 47. A. Het Havenwezen 48—51 B. De Aanleg van Wegen 52—57 Inspectie voor de Verkeerswegen, 52. Wegaanleg door het Bestuur, 52. Ontstaan van het oude wegennet, 53. Systematische wegaanleg, 53. Wegenplan Sumatra, 54. Verbetering waterwegen, 56. Wegopname in Borneo, Celebes en Timor, 57. C. Irrigatie 58—59 HET DEPARTEMENT VAN GOUVERNEMENTSBEDRIJVEN ... 61 Bemoeienis van het Departement, 61. A. Post,-Telegraaf-en Telefoondienst 61—64 B. Spoor- en Tramwezen 65—89 Concessie-aanvragen op Celebes, Bali en Lombok, 65. Spoor- en tramnet op Sumatra, 66. De spoorwegen op Sumatra's Westkust, 66. De Atjehtram, 68. Spoor- en tramwegen ter Oostkust van Sumatra, 71. Verbinding Atjehtram-Delinet, 72. Spoorwegaanleg Zuid-Sumatra, 74. Midden-Sumatra-spoorweg, 83. C. Het Mijnwezen 90—140 Taak van het Mijnwezen, 91. Onderzoeken in den Archipel, 92. Indische Mijnwet, 94. De Mijnbouw, 96. De Tinwinning, 98. Ban- katin winning, 98. Particuliere tin winning, 100. Steenkoolontginningen, 102. Particuliere Steenkoolontginningen, 106. Invoer van steenkool, 107. Petroleumwinning, 108. Djambiconcessies, 109. Olieproducten, 110. De Koninklijke, 114. De Bataafsche, 118. Koninklijke-Shell-combinatie, 121. Ruwe-olie-productie, 124. De Koloniale, Bijlage XXIII, 124. Edelmetalen, 125. Toelichting Mijnbouwkaart, 127. D. Het Transportwezen 141 —143 E. Het Zoutmonopolie 144 —148 HET DEPARTEMENT VAN FINANCIEN •. • • : 149 Voornaamste Inkomsten, 149. Overzicht uitgaven en ontvangsten, 150. Belastingen. 150. Opiumregie, 152. Opbrengst, 154. Literatuur, 157. Toelichting op de kaart van de opiumregie, 157. Statistieken der voornaamste middelen, 163/177. HET DEPARTEMENT VAN JUSTITIE 179 De • rechtsbedeeling. 179. De Arbeidsinspectie, 181. Toelichting op de Schetskaart der rechtsbedeeling, 186. HET DEPARTEMENT VAN ONDERWIJS EN EEREDIENST ... 191 Het Inlandsch Onderwijs . j • • 191—200 Regeling van het inlandsch onderwijs, 191. Volksscholen, 193. Subsidie-regeling, 196. Soemba- en Flores-regeling, 198. Eeredienst 201—205 Christelijke Zending, 202. Zendingsgenootschappen, 204. HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL. 207 Wording van het departement, 207. Bemoeiingen met de Buitenbezittingen, 207. Landbouwleeraars, 207. Organisatie Veeartsenijkundigen Dienst, 208. Afdeeling Nijverheid en Handel, 209. Dienst van het Boschwezen, ,209. Visscherij-station en Afdeeling Visscherij, 210. De Inlandsche en Europeesche Landbouw en Veeteelt en de beteekenis hunner producten voor den economischen toestand van Land en Volk 210—262 Rijst, 210. Statistiek rijstharidel, 213. Verbruik en productie, 213. Rijstbouw, 214. Producten van één- en méérjarige gewassen voor de wereldmarkt, 215. Arachides, 216. Katoen, 217. Inlandsche garenspinnerij, 219. lovoer van Europeesche garens om te weven, 219. Zuiveren van katoen, 220. Katoenpitten, 221. Kapok, 221. Uitvoer, 222. Kapokpitten, 223. Pinang, 223. Gebruik, 224. Uitvoer, 225. Maïs, 226. Peper en gambir, 226. Peperuitvoer, 227. Gambiruitvoer, 228. Copra, 228. Toename der productie, 228. Voornaamste uitvoerhavens, 229. Totale uitvoer, 230. Europeesche klapperondernemingen, 231. Inlandsche cultuur, 233. Klappers, 234. Klapperolie, 234, Klappervezel, 235. Tabak, 235. Toename waarde van den uitvoer, 235. Europeesche tabaksondernemingen, 236. Inlandsche tabakscultuur, 237. Koffie, 238. Gedwongen cultuur, 238. Vergelijkende uitvoercijfers 1904 en 1913, 239/240. Vermeende achteruitgang van de koffiecultuur, 241. Invloed van de rubbercultuur, 241. Koffiesoorten, 242. Gebreken der Inlandsche cultuur, 242. Toekomst Robustakoffie, 244. Europeesche ondernemingen, 245. Specerijen (muskaatnoot, foelie, nagelen), 245. Beteekenis van het monopolie voor de O. I. C, 245. Achteruitgang der cultuur in de Molukken, 246. Vooruitgang der volkscultuur op Sumatra, 246. Uitvoer muskaatnoten, 247. Foelie, 248. Totale uitvoer van beide, 249. Kruidnagelen, 250. Rubber, 251. Pararubber en de wereldconsumptie, 251. Rubberboom", 251. Snelle uitbreiding der cultuur op de Buitenbezittingen, 252. Uitvoer, 252. Rubberondernemingen, 253. Kapitalen, 255. Beplant areaal, productie en productiekosten, 256. Hevea verdringt ficus, 257. Gouvernements-rubbercultuur, 258. Beteekenis daarvan, 259. Rubber als volkscultuur, 260. Het Boschwezen 263—274 Bemoeienis van den dienst met de Buitenbezittingen, 261. Reisrapport-Kerbert, 264. Boschreserves, 265. Onderzoek naar de uitkomsten van den Inlandschen houtaankap, 267. Practische standaardindeeling der Indische houtsoorten voor den handel, 268. Boschexploitatie, 269. Boschconcessies, 271. Boschproducten, 272. Uitvoerrecht. 274. Visscherij . . . 275—280 Het bedrijf der Inlandsche bevolking, 276. In- en Uitvoer, 277. Nevenproducten, 278. Parelvisscherij, 279. De Veeartsenijkundige Dienst en de Veeteelt 281 289 Veeziekten en hare bestrijding, 281. Zorg voor den veestapel, 281. Nederlandsch-Indische Veeartsenschool, 282. Rasverbetering, 282. Paarden- en runderteelt, 284. Varkensteelt en die van klein vee, 285. Cijfers betreffende den veestapel, 286. In- en uitvoer, 287. Uitkomsten veeteelt, 288. Nijverheid . 290—294 Weefindustrie, 290. Invoer manufacturen, 291. Scheepsbouw, 292. Opdracht van Kol, 294. De Ligging van Ned.-Ind. ten opzichte van het Wereldverkeer. 295—297 De Handel 298—301 Aard der handelsstatistieken, 298. Overzicht der stijging van den invoer van „economische waardemeters", 300. Overzicht van den totalen handel der Buitenbezittingen rechtstreeks met het Buitenland, 301. ' HET DEPARTEMENT DER MARINE. . 303—308 Werkzaamheden van het Dept. voor de economische belangen van Nederl. Indie. 303. Hoofdbureau van scheepvaart, 303. Opname en wetenschappelijke onderzoeken, 303. Verlichting, betonning en bebakening, 304. Cijfers betreffende de scheepvaart 1904-1913, 306. Vlagverdeeling, 307. Statistiek aangekomen vaartuigen in de voornaamste havens, 308, De Ontwikkeling der Kustvaart in Ned.-Indie 309—314 Ontwikkeling sedert 1850, 309. Subsidieregeling, 309. De Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij, 309. Oprichting en groei der Koninklijke Paketvaart Maatschappij, 310. Enkele cijfers betreffende de K. P. M., 311. De K. P. M. vloot, 312. Doorvoerverkeer, 312. Andere reederijen, 313. VOORWOORD Op de Koloniale Tentoonstelling van 1914 te Semarang was een afzonderlijk gedeelte ingericht voor gewestelijke inzendingen, waar —mèt eenige residentiën van Java — het meerendeel der gewesten van de Buitenbezittingen in afzonderlijke .paviljoens een overzicht gaf van den toestand van land en volk. Naast deze, voor de kennis dier gewesten zoo belangrijke, afzonderlijke overzichten, werden ook door de Departementen' van algemeen bestuur talrijke gegevens ingezonden, welke — grootendeels gezamenlijk ondergebracht in het paviljoen: Koloniaal Beheer — eveneens van zeer veel belang genoemd mochten worden voor de kennis van ons eilandenrijk buiten Java en Madoera. Ten rechte werd dan ook eene groote belangstelling verwacht voor deze, met veel toewijding bijeengebrachte inzendingen, doch door de omstandigheden kon de uitwerking daarvan n. 1. vermeerdering der algemeene kennis van die gewesten, welke immers nog zooveel te wenschen overlaat, niet tot haar recht komen. De toestand in Europa heeft haar invloed doen gevoelen over geheel Oost-Indië, zoodat de tentoonstelling bij lange na niet zoo druk bezocht werd als men verwachtte en zij inderdaad verdiende. Daardoor zijn de talrijke, vaak geheel nieuwe wetenswaardigheden, door de Regeering en de bestuursambtenaren met veel moeite bijeengebracht, niet in zoo ruime mate bekend geworden, als noodig was om ten volle bovengenoemd doel: De verspreiding van meer kennis omtrent de Buitenbezittingen, te bereiken. Aan het Encyclopaedisch Bureau werd nu de taak opgedragen, den nadeeligen invloed der omstandigheden te ondervangen door een verslag samen te stellen omtrent de Buitenbezittingen, met gebruikmaking van de Regeerings- en gewestelijke inzendingen ter tentoonstelling aanwezig, waardoor deze, zij het dan ook langs indirecten weg, toch haren invloed zouden kunnen doen gelden. II Dit verslag werd veel uitgebreider dan in de bedoeling dier beperkte opdracht lag. In de eerste plaats al omdat de inwerking van een gedrukt verslag altijd zoo geheel anders is dan die van de beschouwing der zaak zelve; daarom moesten de leemten in de inzendingen, welke door het beschrijven daarvan meer op den voorgrond zouden zijn gekomen, noodzakelijk aangevuld worden met talrijke gegevens, op de tentoonstelling niet aanwezig. In de tweede plaats bleek bij de bewerking de wenschelijkheid om in algemeene trekken een overzicht te geven van de economische ontwikkeling der Buitenbezittingen gedurende de laatste tien jaren. Om die reden werd de gedachte van een verslag der op de tentoonstelling aanwezige gegevens geheel losgelaten en getracht de verschillende beelden van den werkkring van ieder Departement en van ieder Gewest afzonderlijk te vereenigen tot eene compositie, waardoor in algemeene trekken een overzicht gegeven wordt van de economische evolutie, door die nog zoo onbekend gebleven buitengewesten van het groote Indische eilandenrijk in het laatste tiental jaren doorgemaakt. Zoo is dan dit werk aanmerkelijk uitgegroeid boven den oorspronkelijken opzet en geworden tot een schets van de ontwikkeling der Buitenbezittingen gedurende het voor die gewesten zoo belangrijke tijdvak 1904—1914. Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal van Nederlandsen Indie A. W. F. Idenburg, Zijne Excellentie de oud-Gouverneur-Generaal J. B. van Heutsz en de eerste Adviseur voor de Bestuurszaken der Buitenbezittingen, de latere Minister van Oorlog H. Colijn, wier namen zoo nauw verbonden zijn met de voorbereiding en uitvoering der maatregelen, die geleid hebben tot den enormen vooruitgang der Buitenbezittingen in het genoemde tijdvak, verleenden toestemming tot het opnemen hunner beeltenis. Pl. 1. Z. Exc. A. W. F. Idenburg, Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië; Oud-Minister van Koloniën; Oud-Gouverneur van Suriname. Z. Exc. J. B. van Heutsz, Adjudant-Generaal, Adjudant in Buitengewonen Dienst van Hare Majesteit de Koningin; Oud-Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië; Gep. Luit-Generaal v.h. Ned.-Ind. Leger. H. Colijn, De eerste Adviseur voor de Bestuurszaken der Buitenbezittingen; Oud-Minister van Oorlog; Lid van de Eerste Kamer der Staten-GeneraaJ. I Het Departement van Binnenlandsch Bestuur De uitgebreide werkzaamheden van dit Departement hebben betrekking op: A. Bestuur, B. Gewapende en Algemeene Politie, C. Landelijke inkomsten, D. Inlandsen credietwezen, E. Agrarische aangelegenheden, F. Kolonisatie, Gt. Kadaster. A. De Bestuursorganisatie. Ter toelichting van dit onderdeel dienen: 1. Een kaart van den Oost-Indischen archipel, voorstellende de algemeene mate van gezagsuitoefening (bijlage I). 2. Kaarten van Sumatra, Borneo en Celebes, aangevende de dichtheid der bevolking, de verspreiding der rassen en de standplaatsen der bestuursambtenaren (bijlage II). Ook van de overige gewesten der Buitenbezittingen waren dergelijke kaarten gewenscht, doch door hunne groote verbrokkeling in tallooze kleine eilandjes moeilijk samen te stellen. Eenigszins tracht aan deze leemte tegemoet te komen het als bijlage II hierbij gevoegde overzicht van de bevolking in alle gewesten der Buitenbezittingen. In 1870 was de toestand in en de kennis van het grootste deel onzer Buitenbezittingen nog zóó, dat er in het algemeen alleen van de meer aan de 2 BESTUURS-ORGANISATIE. kust levende bevolking iets bekend was, terwijl omtrent wat het diepere binnen land verborgen hield, veelal slechfe vage en onbetrouwbare berichten iTZ oorgedrongen waren. Zoover behoeven we zelfs niet terug te zien om ts te herinneren, hoe het in 1903 nog mogelijk was d»t fc, ., zigers Tlrs P »„ TT « ■ ., m0«e«Jk was, dat de beroemde ontdekkingsreiz^ers Drs P.enF. Saraam dooreen inlandsen potentaatje in het binnenland van Celebes belet werden hunne pogingen te volbrengen om een tipje van det hT op te heffen, welke in die jaren nog over het grootete dee, van dat eiland hmg E" *hans?Z*»8 °P ^ groote eilanden der Buitenbezittingen s ons gezag m die mate uitgebreid, dat tot In het diepste binnenland al fenamn znn gevestagd, cbe in staat blijken door hunne dagelijksehe aanrakingen „TTe r„rrgrronbekende TOikere- - — - - Alleen uit die streken, waar de meer intensieve bestnnrsbemoeienis eerst van de laatste jaren dateert, zijn de gegevens nog minder volledig, maar tooh s over de geheels Buitenbezittingen onze kennis van land en volk „danig te^ nomen, dat waar in ,870 nog op enkele uitzonderingen na eene bevolkings^t he, van mmder dan 50 zielen per K.M*. moest worden aangenomen, in 1912 m diezelfde gewesten streken met 250 tot 500 zielen per XJP. zijn aan te wijzen » , „ , ?reftetenZijninh0°^ gevolgde bestuursbeleid, welks beginselen thans eene korte bespreking moeten vinden Nadat-ongerekend eenige gevallen van minder belang, waarbij vestiging van onzan daadwerkelijken bestnursinvloed had plaats gehad in tot dus™"! slechts nommatief onder ons-gezag staande binnenlanden - reeds in 1894 h eiland Lombok onder geregeld bestuur gebracht was, werd in 1896 na h verraad van Toekoe Oemar, eene nieuwe richting ingeluid in zake ons optreden LTh ™0t de ï0'ledi6e ™fe ™ dat ^ *» dateert het tydstip, waarop een begin werd gemaakt met de volledige onder177 T r effeCtief^-™ardoor de onbekendheid met het grootste gedeelte der Buitenbezittingen werd opgeheven - eigenlijk pas van 1902 toen £ noodzakehjkhe.d eener actieve politiek ten aanzien van Djambi en daarmede ook tegen Koermtp door de Indische Regeering aanvaard werd, voornamelijk £ aane.dmg van de desbetreffende adviezen der Residenten van Palembang en Benkoelen en van Dr. Snouck Hurgronje. . L A N ? A A R D TOTALEN Totaal aantal erylakte D. . • ZIELENTAL DER INLANDERS GEWESTEN EUROPEANEN INLANDERS CHlNEEZEN ARABIEREN ANDERE VREEMDE PER GEWEST 0 aa aan a PPerv a 1C theidder __, HF ■ - OOSTERLINGEN IxLWLSl zielen per in bevolking VOLKSTELLING VAN OPMERKINGEN M. V. M. V. M. V. M V M v M u §ewest K M2' Per K M2- Ult' 1912 . ^ *• M- v- 1905 1900 Sumatra's Westkust 1.555 1.426 581.249 627.143 3.843 2.249 343 241 798 670 587.788 631.727 1.219.515 4^ 30^7 1908 392 1 295 581 1^ 77, iT f \247 364613 341"293 1-231 762 21 17 121 99 366.233 342.352 708.585 42 035 68 705 0 ' ' a) In de met a) aangegeven gewesten Benkoelena). 233 125 110.591 100.927 1 748 588 14 !0 35 , 11lfio, ,nU-, „„ * \ A Z Jl ■ 321 309 z«n de cijfers voor Europeanen, Chinee- Lampongscne Districten a) 92 54 82.690 75.091 878 308 ' ' ' ^ ' 9 2 2 3 ' J""? 2°L51& 161'185 ~. Arabieren en Vreemde Oosterlin- ™«*»** 1.003 712.098 8,35 2 470 528 3 2 33 3 <4 ! 84 9 155-080 M1--8M ^-gensonvolledigheid der nieuwste tv -v óiZ.öóó dol.401 <24.234 84.692 8 55 719098 783 9>^Q 709 9ja 'T\ \ 205592 "» *» 33 ,04.480 103.756 208.236 49.500 4 0 05 592 ^even8 ontleend aan de volkstelten Oostkust van Sumatra a). U03 964 360.391 291.398 92.646 6.590 81 8 ,„,,«. a ,«o JM ™ 30,700 760 oor o, oon »„, 7 van ,905; overigens is deze staat sa- Atjoh en Onderhorigheden a) 4,8 343 325.588 453.378 ,,B94 981 *!? " ' 4 0 08 4 « , ' ' ^ -„gesteld „i, gegevens betreffende het Mouw en Onderhoorigheden 244 89 79427 84376 ,,,, , 303 986 " 5 4 5"15 1486 ™8'%6 bUA11 l07'451 jaar 1912. B^ka en Onderhorigheden 262 ,86 3,025 32.235 36 221 nL ^ n * 1 - I ^ £2 £ 'ï£ ^ >' f"™, d„ gewest beboo- r ; V' ' 18'405 1,889 19555 2285 2 6 , ~ SM0, 20.279 58.480 4.840 , 2.08 ' 4 8 68M T ™ Nl6UW'9l"Ma ™* - SETÜoVZ ' . ' ' ' 1 5 150 2°"30 204 '82 32''27 20'230 ™ 602 369 269 241.725 225433 667.,58 ,45.190 14.59 4 ' 400 332 3 9 ^ ™r^ >>^nde op- clts en oTr Ta1""1 ' ' 3,5 3"-097 416'"6 44'2,t «•»'» 1619 9,3 '54 50 445.508 459.793 905.30, 408.120 2.2, 8 0 3 70 4 P»"^te en bevolkingsdichtheid (opge- Celehen Onderhoongheden 1M» 1.968.765 6.064 818 999.8;1 977.584 ,.977.455 128.475 15.39 1.m i5 0 ' 4469 S~'».^'„g: ± 35.000 zielen, Menad0 679 531 346.156 344.946 3 870 2 787 784 478 r, ..,,„. „,„,,., ™„« ., .„. ,„,„ 40,. , . u j .™ MD ou< — ■ — 168.483 lo7.451 32o.934 o7.900n 5.62^ 319 7^4 994 466 97) aha Ternateen Onderhoongheden. . . . . 269 208 95.623 62.842 555 246 254 122 16 - 96.717 63.418 160,35 48.547» 33» ' 0663 ' 3) Zonder Nederlandsen Nieuw-Gui- Tnnor en Onderhoongheden 243 200 537.037 408.429 1.686 934 825 702 U 539.802 410.265 950.067 46.050 2063 4 04 -a, waarvan de oppervlakte ruim Bah en Lombok . . . . ■ m 104 595.657 mMi 1 907 3,0 ,„fi fi " f ~ 388.740 K.M2. bedraagt. 000 00 221 87 600.410 606.900 LA)*.310 10.515 114.81 1.200.121 520 762 1.130.762 Totaal aantal zielen volgens den landaard 18.156 11 407 777 3«4. qh7 ..„q orv .an i ■ ~ ~ — U7 7^ 384-907 ^ 2O460 6.077.318 5.767.861 | 11.845.179 1.376.229 3) 8.60 s) 11.407.777 7.304.552 6.672.388 BIJLAGE II AANTAL EN DICHTHEID DER BEVOLKING IN DE VERSCHILLENDE GEWESTEN DER BUITENBEZITTINGEN OP ULTIMO 1912 Verbetering: Westerafdeeling van Borneo Totaal aantal bevolking: 467.158 Dichtheid der bevolking: 3.2 VERDEELING Bijlage Ha. VAN DE INFANTERIE EN VAN DE GEWAPENDE POLITIE LEGENDA aantal brigades medio 1910 (') aantal brigades op 1 lanuari 1914 OVER DE GEWESTEN DER BUITENBEZITTINGEN ÉwK OJ Cijfers bij benadering verkregen alt de werkelijke sterkte. * > 5 5" (2) Het Korps Marechaussee inbegrepen. (3) Exploratie •detachementen op N- Onlnea medegerekend. (4) Naar aanleiding van het grensgeschil met Portugal werd de bezetting van Ttmor tgdelyk uitgebreid. LEGENDA aantal brigades medio 1910 aantal brigades op 1 Januari 1914 1 'S8Atjeh en Onderh.t'l i I " TapanotU I 5/ Sumatra's Westkust I 2 Benkoelen 6 0 Lampongsche Distr. É I 6 Pakmbang | 6 Djambt 1 8 Riouw 1/0 Sumatra's Oostkust | 5 Bangka Billlton t Westerafd. v. Borneo 15 I 35 Zuider en Oosterafd. v. Borneo | 6/ Celebes en Onderh. Menado ( 12 Ternate(i) g 19 Ambotnat3) | Timor en Onder h.(*) 1 16 Balt en Lombok Aigestaan door de Indische Krijgskundige Vereeniging. BESTUURS-ORGANISATIE. 3 Eene aanzienlijke uitbreiding van de bestuurstaak was daarvan het gevolg, hetgeen eenigszins moge blijken uit de ondervolgende opgave. Jaren • Aantal bestuursvestigingen Aantal Eur0Peesche bestuursambtenaren 1885 204 250 1891 209 268 1897 217 282 1903 249 330 1909 297 387 1915 291*) 401 De omstandigheden hebben er toe geleid, dat de bestuurstaak in de Buitenbezittingen zich niet alleen in de breedte, maar ook in de diepte uitbreidde, hetgeen tengevolge heeft gehad, dat de centrale Regeering te Buitenzorg en Batavia de door Haar met betrekking tot die bezittingen te vervullen taak niet voldoende meer kon overzien, zoowel wegens den omvang daarvan, als uit onbekendheid met de daar heerschende toestanden en met de behoeften, welke in het belang van de sedert kort onder onzen bestuursinvloed gebrachte streken vervulling eischten. Zij ging dientengevolge behoefte gevoelen aan een instituut, welks ambtenaren door plaatselijk onderzoek en plaatselijke besprekingen in die leemte konden voorzien. Eenerzijds zouden die ambtenaren voorlichting kunnen verschaffen aan de centrale Regeeringsorganen betreffende hetgeen in bedoelde streken van Regeeringswege zou zijn te verrichten, anderzijds aan de plaatselijke Regeeringsorganen omtrent de richting en de inzichten, welke de centrale Regeering door hen bij de bestuursuitoefening zou wenschen te zien ingeslagen en in toepassing gebracht. Een en ander gaf in 1908 aanleiding tot het creëeren van het ambt van Adviseur voor de Bestuurszaken der Buitenbezittingen, tevens Chef van eene *) Bij dit cijfer houde men in het oog, dat in de streken, die reeds langer onder ons direct bestuur Stonden, belangrijke inkrimpingen van het aantal vestigingen mogelijk bleek, zoo zelfs dat ondanks de vermeerdering in het pas onderworpen gebied in totaal eene vermindering voor het laatste zesjarig tijdvak te constateeren valt. 4 BESTUURS-OKGrANISATHl. bij het Departement van Binnenlandsch Bestuur opgerichte afdeeling voor de Bestuurszaken der Buitenbezittingen, aan welken Adviseur gaandeweg een tweetal Adjuncten werd toegevoegd. Voorts werd aan genoemd bureau sedert verbonden het Encyclopaedisch Bureau, dat tot taak heeft om door publicatie van allerlei gegevens betreffende de Buitenbezittingen in het algemeen het publiek, en in het bijzonder Handel en Nijverheid met de, inmiddels omtrent de pas toegankelijk geworden streken vergaarde, kennis in wetenschap te stellen, ten einde daarvan in het belang van de ontwikkeling van die streken gebruik te kunnen maken. Bij de uitoefening van het bestuur in de uitgestrekte Buitenbezittingen is nauwlettend in achtgenomen het fundamenteel beginsel van ons Regeeringsbeleid, dat uitdrukking gevonden heeft in art. 67 van het Regeringsreglement— n.1. dat, zooveel de omstandigheden zulks toelaten, de Inlandsche bevolking gelaten wordt onder de onmiddellijke leiding van hare, van Regeeringswege aangestelde of erkende hoofden, onderworpen aan zoodanig hooger toezicht als door den Gouverneur-Generaal is of zal worden bepaald—en zulks is geschied niet alleen in het gebied, dat onder ons rechtstreeksch gezag is gebracht, maar mede in dat, waar het gezag van de Inlandsche zelfbesturende hoofden gehandhaafd is gebleven, en derhalve onze bestuursuitoefening langs indirecten weg moet plaats hebben. De keuze van den. door ons bij de vestiging van ons gezag in te voeren bestuursvorm is niet, zooals sommigen wel eens gemeend hebben, in den regel afhankelijk geweest van de omstandigheid, of daarbij al dan niet gewapend verzet geboden is, maar heeft meestal afgehangen van het antwoord, dat gegeven moest worden op de vraag, of de in zeker gebied aanwezige bestuursorganismen voldoende vitaliteit bezaten, om met grond te kunnen verwachten, dat zij, onder onze krachtige leiding en na daartoe door ons te zijn opgevoed, de geschiktheid zouden bezitten om een aan de ontwikkeUng van land en volk medewerkend orgaan in ons bestuurssysteem te worden. Waar deze vraag ontkennend beantwoord moest worden is inlijving bij het rechtstreeks bestuurd gebied gevolgd, maar waar in den hier bedoelden geest van de in het nieuwe gebied aanwezige hoofden iets voor de toekomst mocht worden verwacht, zijn zij in hun gezag gehandhaafd gebleven en werd de keuze op den indirecten bestuursvorm gevestigd. Rijke Atjeher met zijne vrouw. Volkstypen van de Toba-hoogvlakte (Districtshoofd van Poelau Pardapoer). Pl. 2. BESTUURS-ORGANISATIE. 5 Het spreekt van zelf, dat in den aanvang de zelf besturende hoofden niet dadelijk geschikt waren, om de hun door ons in ons bestuursstelsel toegedachte plaats in te nemen. Is ons bestuur in sommige gevallen er vrij spoedig in geslaagd hen daartoe op te leiden, voor de belangen van hun land en volk belangstelling bij hen op te wekken en hen aan de ontwikkeling daarvan daadwerkelijk te doen medewerken, — het ligt voor de hand, dat, waar de bevolking in ons uitgestrekt Aziatisch gebied in zulke geheel vérschillendestadia van ontwikkeling verkeert, dat resultaat lang niet overal zoo vlug bereikt kon worden. In meerdere streken is het einddoel in dit opzicht zelfs nog zéér ver verwijderd. Toch behoeft in het algemeen in deze niet gewanhoopt te worden. Overal beijveren onze ambtenaren zich, om de zelfbesturende hoofden in de door de Regeering gewenschte richting op te leiden en op te voeden, deels door hen op te wekken om aan het bestuur van hun land en volk een werkzaam aandeel te nemen, en daardoor belangstelling voor hun taak bij hen in het leven te roepen, deels door de opvoeding en opleiding van het opkomend geslacht krachtig te bevorderen en in goede banen te leiden. Zij het ook dat in verschillende streken de bereikte resultaten geheel verschillend zijn, zoo vallen toch reeds overal vruchten van den arbeid te oogsten. Tot vóór 1899 vond de regeling der verhouding van de Zelfbesturen tot het Gouvernement algemeen hare uitdrukking in de door beide partijen met elkander gesloten omstandige politieke contracten, waarin de beginselen, die bij het bestuur der landschappen in acht genomen dienden te worden, zoomede de wederzijdsche rechten, verplichtingen en bevoegdheden omschreven waren. Sinds genoemd jaar heeft men een anderen weg ingeslagen, daar zulk eene uitvoerige regeling voor tal van minder beduidende zelfbesturen misplaatst en voor hen onbegrijpelijk was en de daadwerkelijke bevordering van de ontwikkeling van land en volk, zoomede de opvoering van die landschappen en hunne bestuurders tot het standpunt dat zij in ons bestuursstelsel moeten gaan innemen, in vele gevallen eene dieper en krachtiger inmenging van ons bestuur in de aangelegenheden dier betrokken landschappen noodzakelijk maakte dan waartoe de politieke contracten der Regeering tot nu toe de bevoegdheid gaven; zoodoende is men er toe overgegaan om met de meeste dier zelfbesturen, in stede van een uitvoerig politiek contract, eene politieke overeenkomst in anderen 6 BESTUURSORGANISATIE. vorm aan te gaan, n.1. eene door hen af te leggen en door de Regeering goed te keuren en te bekrachtigen verklaring — de z.g. Korte Verklaring —, welke naast de ook in de lange contracten gebruikelijke erkenning van Nederlands-opperheerschappij en de belofte om zich te onthouden van staatkundige aanrakingen met vreemde Mogendheden, overigens alleen de belofte bevat tot nakoming en handhaving van alle van Regeeringswege voor het landschap vastgestelde of toepasselijk verklaarde regelingen en tot opvolging in het algemeen van alle bevelen, die hun door of namens den Gouverneur-Generaal of Diens vertegenwoordiger zijn of zullen worden gegeven. De landschappen, waarmede de verhouding tot het Gouvernement thans nog op den voet der uitvoerige politieke contracten geregeld is, zijn: 1. Asahan, 2. Deli, 3. Koeala, 4. Langkat, \ Oostkust van Sumatra. 5. Pelalawan, 6. Serdang, 7. Siak Sri Indrapoera, \ 1. Landak, 2. Mampawa, 3. Matan, 4. Pontianak, \ Westerafdeeling van Borneo. 5. Sambas, 6. Sanggau, 7. Tajan, 1. Koetei, Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. 1. Laiwoei, Celebes en Onderhoorigheden. 1. Bima, ] 2. Dompo, f _. > Timor en Onderhoorigheden. 3. Sanggar, i 4. Soembawa, Door de bestuurders van alle overige landschappen, totaal ten getale van ongeveer 306, werd de Korte Verklaring afgelegd. BESTUURS-ORGANISATIE. 7 Zij het dat in deze landschappen de wijze van regeling van de politieke verhouding tot het Gouvernement is veranderd, de geest van ons optreden is toch dezelfde gebleven. Het doel der K. V. is dan ook niet geweest om in de landschappen, waarvan de bestuurders zulk eene verklaring geteekend hadden, ons bestuur in de plaats van die bestuurders te stellen, doch wel om, zoo noodig, middels eenzijdige wilsuiting, dus onafhankelijk van de instemming der bestuurders, onze inmenging te kunnen vergrooten. In overeenstemming met het doel der K. V. werden, ten einde de gewenschte leiding aan de bestuursgestie der plaatselijke ambtenaren te geven, de richting, waarin onze onontbeerlijke bemoeienissen met de landschappen zich hebben te bewegen, en de beginselen, welke wij aan ons optreden ten grondslag zullen hebben te leggen, kortom — de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Gouvernement eenerzijds en van de zelfbesturen onder vigueur der K. V. anderzijds bij de spoedig in werking tredende ordonnantie (Stbl. 1914 No. 24) geregeld, welker voorschriften in hoofdzaak met de bepalingen der uitvoerige politieke contracten overeenkomen. (Zelfbestuurs-ordonnantiö}. . ■ Het voornaamste beginsel, dat in de nieuwere regeling van de politieke verhouding — hetzij die neergelegd werd in contracten dan wel in de K. V. — is ingevoerd, is, dat de inkomsten van het landschap, in stede van zooals vroeger te worden beschouwd als privé-inkomsten van de bestuurders, die niet dan op zeer onvoldoende wijze een gedeelte daarvan besteedden ten bate van land en volk, aan het landschap toébehooren en derhalve in eene landschapskas gestort moeten worden, ten einde daaruit allerlei uitgaven in het belang van land en volk, en o. a. ook het inkomen van de bestuurders in den vorm van eene „civiele lijst", onder onze leiding en controle te bekostigen. In de landschappen, waar de vestiging van ons gezag met wapengeweld gepaard is moeten gaan, is daarin aanleiding gevonden om tot het nemen van dezen maatregel reeds dadelijk te besluiten. Ten aanzien van de bij de vaststelling dier civiele lijst in acht genomen beginselen en van de overigens met het instituut der landschapskassen verkregen resultaten moge naar hetgeen hierna onder dat hoofd vermeld wordt, verwezen worden. Uit het vorenstaande blijkt dat de bestuursvoering in het zelfbesturend gebied mutatis mutandis naar dezelfde hoofdbeginselen geschiedt als die, welke 8 BESTUURSORGANISATIE. aan de bestuursiiitoefening in rechtstreeks bestuurd gebied ten grondslag liggen. Ook in dit laatste gebied staat zooveel mogelijk handhaving van de inheemsche bestuursorganen en uitoefening van het bestuur door middel van de aanwezige volkshoofden op den voorgrond, en ook hier begint meer en meer het streven baan te breken om de aan die organen toevloeiende inkomsten in plaatselijke kassen te vereenigen, ten einde plaatselijke belangen daarmede te kunnen behartigen1). Deze wijze van bestuursvoering loopt parallel met art. 71 van het Regeeringsreglement, volgens hetwelk de Inlandsche gemeenten, voor zoover zulks met de instellingen des volks overeenkomt, behoudens goedkeuring door het gewestelijk gezag, hare eigen hoofden en bestuurders kiezen, en aan haar de regeling harer huishoudelijke belangen gelaten wordt, met inachtneming der van het Gouvernement uitgegane verordeningen. ii&jÓ. Als uitvloeisel van dit voorschrift heeft de Regeering de in de Buitenbezittingen bestaande Inlandsche rechtsgemeenschappen (nagari, koeria, doesoen, marga, negorij, soa, kampong, enz., alle in wezen overeenkomend met de desa op Java) met eenige waarborgen voor hare handhaving omringd (Bijblad No. 7798), terwijl zeer onlangs als verdere stappen op den weg van ontwikkeling dier gemeenschappen, in navolging van reeds in 1906 voor Java en Madoera in het leven geroepen bepalingen, Inlandsche gemeente-ordonnanties voor Amboina en Sumatra's Westkust (Stbl. 1914 No. 629 en 774), regelingen van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in genoemde gewesten bevattende, werden afgekondigd:. DE LANDSCHAPSKASSEN. Vóór 1904 kwam het instituut der landschapskassen slechts zeer sporadisch voor in de zelfbesturende landschappen der Buitenbezittingen, een gevolg van de weinige bemoeienis, welke wij tot dien tijd met het inwendig bestuur dier rijkjes hadden. ') Zie hiervoor de vierde aflevering van de „Mededeelingen" van het Encyclopaedisch Bureau getiteld: „Beknopt gewestelijk overzicht dér plaatselijke fondsen in rechtstreeks bestuusd gebied " Pl. 3. Menangkabauers Da jak typen uit Centtaai Borneo. Groep Orang-Sekah (inboorlingen van Banka). LANDSCHAPSKASSEN. 9 Over het algemeen werden alle heffingen, welke van de bevolking dier landschappen geëischt werden en alle verdere inkomsten als het persoonlijk eigendom van den Inlandschen bestuurder beschouwd, die daarover naar willekeur kon beschikken, zoodat van maatregelen ten behoeve van de ontwikkeüng van het land in den regel weinig kwam. . De krachtige leiding, sinds dat tijdperk door ons bestuur gegeven aan het beheer der geldmiddelen van de zelfbesturende landschappen, levert thans een waarborg op, dat alle door de "bevolking aan het zelfbestuur op te brengen gelden, in welken vorm dan ook, zoomede alle andere inkomsten van het landschap, gestort worden in de landschapskas, terwrjl daaruit alle uitgaven ten bate van het landschap volgens eene, door het zelfbestuur in overleg met het Europeesch bestuur vastgestelde, begrooting bestreden worden. Bij de voortdurende aandacht, welke in de laatste 10 jaren aan die leiding geschonken is, — dank zij de krachtige en doelbewuste politiek, in de vorige bladzijden omschreven, — breidde zich onze bemoeienis met dat financiewezen steeds meer en meer uit, waarbij vooral 1910 een mijlpaal vormt op den weg dier ontwikkeüng. Was vóór dien trjd de instelling en het beheer der landschapskassen nog een weinig a 1'improviste, zonder dat daarbij naar uniformiteit in de verschillende regelingen gestreefd werd, sinds dat jaar werd het beheer en gebruik der gelden aan algemeene regelen en leiding onderworpen en het toezicht meer gecentraliseerd. Tot dat doel werd bij G-. B. 30 Januari 1911 No. 3 opgericht het „Bureau van Financieele aangelegenheden" waarvan de centrale leiding (sinds 1913 ook door daadwerkelijke contróle van het technisch beheer) der landschapskassen uitgaat. Als uitgangspunt van de ondervolgende beschouwing is dan ook het jaar 1910 gekozen, omdat sinds dat jaar geregelde volledige gegevens omtrent de landschapskassen ter beschikking staan. In dat jaar bestonden in de verschU||nde gewesten het volgende aantal landschapskassen: Oostkust van Sumatra 13 Atjeh en Onderhoorigheden 3 Biouw en Onderhoorigheden 9 Westerafdeeling van Borneo 12 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 5 10 LANDSCHAPSKASSEN. Celebes en Onderhoorigheden 28 Menado 9 Ternate en Onderhoorigheden 3 Amboina — Timor en Onderhoorigheden 9 Bali en Lombok 3 Hierin werden in de periode 1910—1913 de volgende veranderingen aangebracht: Atjeh en Onderhoorigheden: Opgericht 15 onderafdeelingskassen in 1912. Riouw en Onderhoorigheden: 8 onderafdeelingskassen werden vereenigd tot 1 landschapskas, die van Riouw-Lingga, welke sedert, wegens het inlijven van het voormalig sultanaat Lingga-Riouw bij het rechtstreeks bestuurd gebied, weder werd opgeheven (1913). Westerafdeeling v. Borneo: In 1912 werden vier landschapskassen opgericht, sedert vereenigd tot 1 onderafdeelingskas, die van Smitau. Menado: In 1913 werden 5 landschapskassen vereenigd tot 1 afdeelingskas van Bolaang Mongondou. Celebes en Onderhoorigheden: Opgeheven werden in 1911 8 landschapskassen van het bij het rechtstreeksch gebied ingelijfde landschap Goa, terwijl uit 7 landschapskassen 1 afdeelingskas van Mandar en 1 landschapskas van Loewoe werden gevormd. In 1913 werd verder de onderafdeelingskas van Barroe gevormd uit 2 landschapskassen. Ternate en Onderhoorigheden: In 1911 werd hier de vereenigde landschapskas van Ternate, Tidore en Batjan gevormd uit die drie landschapskassen, terwijl in 1912 de landschapskas van N. Nieuw-Guinea werd opgericht. Amboina: In 1912 werd de afdeelingskas van West-Nieuw- Guinea opgericht. Timor en Onderhoorigheden: In 1910 werden 5 landschapskassen vereenigd LANDSCHAPSKASSEN. 11 tot de afdeelingskas van Timor, terwijl de op Flores bestaande kassen werden vervormd tot de afdeelingskas van Plores en de landschapskas van Manggarai. Ultimo 1913 waren dus aanwezig in: Oostkust van Sumatra 13 landschapskassen. Atjeh en Onderhoorigheden 18 „ Riouw en Onderhoorigheden 2 „ Westerafdeeling van Borneo 12 „ Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 4 „ Celebes en Onderhoorigheden 14 „ Menado 5 n Ternate en Onderhoorigheden 1 „ Amboina 1 Timor en Onderhoorigheden 5 „ Bali en Lombok 3 Met uitzondering van de landschapskas van Bwool (res. Menado), wordt thans voor alle landschapskassen op begrooting gewerkt, waarbij het totale budget *) der verschillende kassen in de Buitenbezittingen van f9.199.000 in 1910 steeg tot f 13.935.000 over 1913. In de meeste gewesten is thans, met intrekking der vroeger gebruikelijke heffingen in natura, eene belasting ingevoerd op de bedrijfs- en andere inkomsten, welker opbrengst de voornaamste bijdrage vormt voor hun budget, en waarvan de invoering in de overige landschappen overwogen wordt. Be drij fsbelasting in 1913: Oostkust van Sumatra f 250.000 Riouw en Onderhoorigheden „ 33.000 Westerafdeeling van Borneo „ 440.000 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo „ 126.000 Menado n 549.000 Celebes n 1.295.000 Ternate en Onderhoorigheden „ 167.000 Amboina n 25.000 Timor en Onderhoorigheden „ 936.000 Totaal f 3.821.000 ') Onder budget wordt hier verstaan het totaal der beschikbare middelen. Waar in 1910 de inkomsten uit de directe belastingen (voornamelijk deze bedrijfsbelasting) f 2.574.000 bedroegen, stegen deze in 1913 tot f 4.229.000, Welke stijging met de toeneming van den bestuuïsinvloed stellig nog aanhouden zal. In de zelfbesturende landschappen van Bali en Lombok wordtin plaats van deze belasting eene belasting op het landbouwbedrijf (tigasana en oepeti) geheven, volgens de stelregels, welke hierna bij de „Landelijke inkomsten" zullen worden uiteengezet. Ook in het tot de Residentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo behoorende landschap Koetei wordt eene dergelijke belasting geheven, die overeenkomt met de vertieningsbelasting (poeloehan) in het rechtstreeks bestuurd gebied dier residentie, en eveneens t.z.p. besproken wordt. De opbrengst dezer twee belastingen was in 1913: tigasana f 154.000 oepeti n 52.000 poeloehan „ 15.000 Eene zeer belangrijke inkomst vormt verder de cijns voor vergunningen en concessies, door concessionarissen op te brengen. De beginselen welke toepassing vinden bij de bepaling van het aandeel der Zelfbesturen en van het Gouvernement in deze bron van inkomst, vinden hun oorsprong in de regeling van de verhouding dier zelfbesturen tot het Gouvernement. Wanneer de rechten tot uitgifte dier concessies bij het zelfbestuur berusten, maar krachtens een beding in het gesloten contract het Gouvernement zelf ontgint of zelf coneessies uitgeeft, wordt door het Gouvernement aan de landschapskas evenveel, in elk geval niet minder uitgekeerd als het zelfbestuur van een concessionaris zou ontvangen wanneer het zelf de concessie had uitgegeven. Berusten die rechten bij het Gouvernement, dan wordt, indien dit die concessies uitgeeft, de helft van hetgeen aan cijns en vast recht wordt ontvangen, uitgekeerd aan de landschapskas *); indien het zelf ontgint wordt eene billijke schadeloosstelling uitgekeerd, terwijl dan verder van den loop- van het bedrijf afhangt of—en, zoo ja, tot welk bedrag —later verhooging uit de gemaakte winsten kan worden toegekend. Belangrijk zijn deze inkomsten vooral ter Oostkust van Sumatra, 12 LANDSCHAPSKASSEN. *) Behalve in Aljjflh, waar nog de verhouding 6:4 is aangenomen voor de verdeeling dezer inkomsten tusschen het Gouvernement en de Zelfbesturen. Pl. 4. Amboineesche Christenmeisjes. Papoea van Kwawi. (N.-Guinea) Koeboes (Zwerfstam in Palembang en Djambi). 22 LANDSCHAPSKASSEN. 13 in Atjeh en in de Z. en O.er-afd. van Borneo, waar zij in 1913 resp. + f 1.344.000, f 230.000 en f 116.000. in de landschapskas deden vloeien. Ten slotte wordt voor de meeste landschappen nog eene belangrijke bron van inkomsten gevonden in de heffing van rechten op het winnen van boschproducten, de tjoekei (ook bekend als pantjang alas, soesoeng romang of soesoeng ala, sepoeloe satoe, enz.) De opbrengst hiervan was in 1913 in: Atjeh en Onderhoorigheden f 28.000 Westerafdeeling van Borneo | 91.000 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo „ 189.000 Menado 1.000 Celebes en Onderhoorigheden n 88.000 Ternate en Onderhoorigheden n 23.000 Amboina 8.000 Totaal f 428.000 In de bovenstaande gewesten is, ter vergemakkelijking van de heffing, aan verschillende ambtenaren der in- en uitvoerrechten de inning dezer tjoekei opgedragen buiten hunne gewone werkzaamheden, voor welke verrichting zij eene, bij restitutiepost op de landschapsbegrooting door het landschap aan het Gouvernement terug te betalen, toelage ontvangen. Dikwijls is door de vereeniging dier twee functies het verkeerde begrip gewekt, dat deze tjoekei een soort van uitvoerrecht op de boschproducten was, gelijk door het Gouvernement bij uitvoer naar het buitenland daarvan geheven wordt (ook van de in de landschappen gewonnen boschproducten). Het is inderdaad niets anders dan eene vergoeding voor het winnen van producten uit de bosschen, waarop het landschap de Staatsouvereiniteitsrechten uitoefent. Tal van andere middelen dragen in één of méér landschappen in meer of minder belangrijke mate bij tot de inkomsten. Zeer belangrijk zijn o.a. de peper- en pinanghasil in Atjeh (in 1913 : f 125.000 en f 55.000), de licenties voor de vogeljacht in Nieuw-Guinea (1913 : f 65.000), de in de meeste landschappen opgebrachte slachtbelasting (1913: f 18.000), de inkomsten voortspruitende uit de uitgifte van gronden voor huizenbouw, klein landbouwbedrijf en tuinbouw (z.g. erfpacht voor huizenbouw en grondhuur; 1913: f 65.000); terwijl daarnaast nog tal van andere kleine inkomsten voorkomen. 14 LANDSCHAPSKASSEN. De voortdurende stijging der inkomsten heeft als natuurlijk gevolg in de laatste vier jaar eene daaraan evenredige uitbreiding van het arbeidsveld der kassen gehad, waardoor de zelfbesturen hunne natuurlijke taak van behartiging der lands- en volksbelangen, welke vóór de oprichtihg der kassen vrijwel geheel ten laste van het Gouvernement kwam, meer en meer zelf op zich hebben kunnen nemen. Het leidende principe van de financie-regeling der zelfbesturende landschappen wordt gevormd door den stelregel, dat deze zelf de verschillende uitgaven dragen, verbonden aan maatregelen ten bate van het landschap genomen, die dus, dank zij hunne eigen inkomsten, verder niet meer mogen -komen ten laste van het Gouvernement. Een eerste gevolg van dezen stelregel was, dat aan de landschappen de verplichting werd opgelegd, om jaarlijks aan het Gouvernement de verschillende kosten terug te betalen, uit de algemeene geldmiddelen doch speciaal ten behoeve van het landschap gedaan, welke terugbetaling de z.g. restitutiepost vormt. Hierbij behoort feitelijk rekening gehouden te worden met het aandeel in de algemeene bestuurskosten der koloniën, dat rechtmatigerwijze gerekend kan worden voor het landschap te zijn uitgegeven. Dit bedrag echter (het aandeel in de algemeene bestuurskosten) — wordt niet in de restitutiepost opgenomen, doch beschouwd vereffend te zijn door de inkomsten, welke het Gouvernement uit de verschillende landschappen blijft trekken, en in de eerste plaats bestaan uit de altijd voorbehouden opbrengsten der in- en uitvoerrechten, der scheepvaartrechten en der monopolies (opium en zout), voorts uit de belastingen opgebracht door de gouvernements-onderhoorigen in de landschappen; en, waar het Gouvernement zich het recht tot uitgifte van concessies voor mijnontginningen en vergunningen tot mijnexploraties heeft voorbehouden (zie boven) — uit het aandeel van het Gouvernement in de door den concessionaris opgebrachte rechten, vastgesteld naar de hierboven ontwikkelde beginselen. De restitutie-post, welke ieder jaar een belangrijk onderdeel der landschapsuitgaven vormt, wordt dus door het Gouvernement vastgesteld naar de volgens de Landsbegrooting in het rechtstreeksch belang van ieder landschap gedane uitgaven (bijv. voor Europeesch bestuur, politie, geneeskundige dienst, onderwijs, enz.) — welk bedrag, voorzoover het uitgaven voor personeel zijn, vermeerderd wordt met 15 o/o voor overtochtskosten, verlofstractementen, pensioenen, enz. LANDSCHAPSKASSEN. 15 Deze jaarlijks terugkeerende schuld der landschappen aan het Gouvernement vormt het uitgangspunt voor de verdere samenstelling der begrooting van het landschap. In sommige contracten met de landschappen is de teruggave van dergelijke uitgaven niet uitdrukkelijk bedongen, en kan de Regeering dus niet de teruggave ervan eischen —wat wel het geval is bij de landschappen, waar de „korte verklaring" geteekend is — doch, waar de zelfbesturen daartegen geen bezwaar maken, wordt de restitutie-post toch in de begrooting opgenomen. Het totaal bedrag aan restitutie steeg van f 611.000 in 1910 tot f 1.5999.000 in 1913. Eene ingrijpende verandering is door de instelling der landschapskassen gebracht in de wijze waarop uit de landschapsgelden de inkomsten der zelfbestuurders en hoofden worden betaald. Nadat reeds enkele malen door partieele aanschrijvingen de inzichten van de Regeering ter zake waren uitgesproken werden deze ten slotte uitvoerig uiteengezet in de tot de betrokken Hoofden van gewestelijk bestuur gerichte M. G. S. 22/11—'10—2657. Als hoofdbeginsel wordt daarbij op den voorgrond gesteld het zooveel mogelijk vervangen van het aandeel in de landschapsinkomsten, tot dusverre door de zelf bestuurders genoten, door een vast bedrag als „civiele lijst", waarop echter uitzondering toegelaten dient te worden voor zoover betreft de uit concessies en dergelijke voortvloeiende baten, omdat de Regeering het aanbevelingswaardig acht de bestuurders door toekenning van een percentage dier baten blijvend te interesseeren bij de economische ontwikkeling van hun gebied. Bovendien werd voorgeschreven dat er eene billijke verhouding moest bestaan tusschen deze vaste uitkeering aan de hoofden en de landschapsinkomsten, daar het recht op de landschapsinkomsten immers aan het landschap en niet aan den bestuurder toekomt. Hem behoort alleen eene zóódanige vergoeding te worden toegekend als billijk is voor belooning der door hem bewezen diensten. De doorvoering van deze beginselen behoort echter naar het inzicht der Regeering plaats te hebben met handhaving van verkregen rechten. Elke voorkomende gelegenheid, zooals b. v. het optreden van een nieuwen bestuurder zal echter aangegrepen moeten worden om eene geëvenredigde verhouding inhet leven te roepen tusschen de inkomsten van de Inlandsche Hoofden en het landschapsbudget. 16 LANDSCHAPSKASSEN. Als eerste stap in deze richting werd aangenomen dat het totaal van alle aan de Hoofden toe te kennen uitkeeringen (inclusief die aan familieleden en ex-bestuurders) moet worden teruggebracht tot het 4/10 deel van die landschapsinkomsten, welke tot dat tijdstip (1910) gemeenlijk voor geheele of gedeeltelijke uitkeering aan de zelfbesturen werden aangewend; en zulks overal waar dat totaal een zeker deel, b.v. 20/o, van het totaal budget overtreft. Deze maatregel moet worden beschouwd als een overgangs-maatregel tot den normalen toestand, waarbij, behoudens een matig en proportioneel aandeel in de landschapsinkomsten, ten aanzien waarvan het gewenscht is de Bestuurders blijvend te interesseeren (zie boven), den Bestuurder eene vaste bezoldiging wordt toegekend tot een bedrag als voor de belooning zijner ambtshalve bewezen diensten billijk, en tot ophouding van een passenden staat noodig zal worden geacht — bij welke laatste overweging rekening zal zijn te houden met de particuliere inkomsten van den Zelfbestuurder. De bezoldiging zal dan naar verhouding aanmerkelijk minder moeten bedragen dan het hoogergenoemde, vrij willekeurig genomen 1/5 deel van het totaal budget. Op het oogenblik is de verhouding tusschen het bedrag, dat door de hoofden genoten wordt, en het totaal der geregeld vloeiende middelen (het totaal budget, verminderd met een ev. saldo van het vorige jaar) van het landschap zelfs nog belangrijk veel- minder gunstig, dan hierboven als maximum tot desideratum werd gesteld. Toch zijn reeds teekenen van vooruitgang te bespeuren. Weliswaar schijnen die verhoudingscijfers: 1910: 40.2o/0 ; 1911: 37.3o/0 ; 1912: 37.2o/0 ; 1913: 36%. niet zoo bijzonder gunstig, en bij aftrek van het bedrag aan crjns enz., door de hoofden genoten, zelfs beslist ongunstig, n.1.: 1910: 26.9o/o j 1911 : 24.7o/0 ; 1912 : 30.3o/0 | 1913 : 28 %. doch dit is slechts in schijn waar. De plotselinge stijging in 1912 toch wordt veroorzaakt, doordat in dat jaar voor het eerst het financiewezen der WestBorneo'sche en Atjehsche zelfbesturen werd geregeld en inkomsten aan de zelfbestuurders werden .toegekend, hetgeen nadeelig werkt op het verhoudingsgetal der overige landschappen. Een beteren indruk der verhoudingen krijgt men uit de onderlinge vergelijking der bedragen toegekend aan hoofden enz., en die, besteed ten bate van land en volk, welke in de jaren 1910 t/m 1913 in percenten van de vloeiende middelen bedroegen: BIJLAGE III OVERZICHT VAN DEN F1NANCIEELEN TOESTAND DER LANDSCHAPPEN IN DE VERSCHILLENDE GEWESTEN DER BUITENBEZITTINGEN, VOLGENS DE BEGROOTINGSREKENINGEN DER JAREN 1910, 1911, 1912,1913 EN DE BEGROOTING VAN 1914 (IN GULDENS). SALDO VOORNAAMSTE INKOMSTEN VOORNAAMSTE UITGAVEN GEWESTEN, WAARIN DE TOTAAL TOTAAL VAN DEN üitkeeringen Gouvernements- Cijns van (except cijng) Aandeel van Onderwijs en Landbouw Openbare LANDSCHAPPEN GE- DER DER LOOPEN- schadeloosstel- Directe vergunnin- Restitutie- aan zelfbestuur- zelfbestuurders Eeredienst ' F Landschaps- -lingen en ders, hoofden . en. °° en (w. o. Genees- Nijverheid Landschaps- LEGEN ZIJN INKOMSTEN UITGAVEN DEN aadere belastingen Sen en con- post en verdere '"^"nlpn IT kundige TT _ , , bedrijven ppoqipq bestuurs- gunningen en o en Handel werken DIENST bijdragen cessies oesuiura conceflsies dienst) personeel Oostkust van Sumatra 3.463.155 2.456.013 1.007.142 647.097 227.610 1.166.074 38.795 j 715.562 632.716 50.876 12.029 573.868 Atjeh en Onderhoorigheden 264.910 211.172 53.738 46.000 69.831 84.849 64.511 4.570 28.989 Riouw en Onderhoorigheden ...... 283.941 200.562 83.379 31.730 22.958 36.742 112.292 3.819 10.177 1.307 28.745 18 Westerafdeeling van Borneo 168.974 92.055 76,919 48.353 14.052 33.679 8.605 3.063 1.593 10.961 2.978 Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo. . 1.128.342 870,672 257.670 152.018 276.502 192.277 ' • 45.111 j 276.294 224.557 15.227 7.373 48.406 12.262 Menado 549.293 386.857 162.436 31.854 267.908 1.471 62.325 ! 90.114 16.534 5.583 65.022 5.832 Celebes en Onderhoorigheden 1.964.048 1.094.689 869.359 40.971 1.156.847 1.056 334.380 I 201.269 43.933 6.846 304.225 3.750 Ternate en Onderhoorigheden 233.071 96.781 136.290 36.420 95.704 14.645 25.000 78.395 1.985 1.048 1.849 181 Timor en Onderhoorigheden 832.268 441.802 390.466 30.998 477.637 — 85.580 138.874 — 14.436 14.097 82.252 13.524 Bali en Lombok 310.931 233.189 77.742 106.125 20.000 150.674 1.581 39.005 101 TOTAAL . . . 9.198.933 6.083.792 3.115.141 1.123.213 j 2.573.519 1.496.148 611.191 1.882.002 936.193 161 445 48.828 1.183.322 38.646 Pet. . . 100 66.1 33.9 12.2 28 16.3 6.6 20.5 10.2 1.8 0.5 12.9 0.4 Oostkust van Sumatra 3.800.892 2 476.127 1.324.765 645.911 280.023 1.305.993 55.422 723.290 645.865 62.699 20.585 585.196 8.257 Atjeh en Onderhoorigheden ...... 355.752 319.679 36.073 60.890 187.170 62.228 205.273 4.979 5.738 18.462 Riouw en Onderhoorigheden .... 379.599 260.957 118.642 30.000 53.510 82.558 22.480 100.079 1.801 9.791 2.504 49.218 Westerafdeeling van Borneo 217.974 123.841 94.133 9.600 97.280 19.035 64.405 12.769 3.150 1.862 16.497 3.049 Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo . . 977.023 618.851 358.172 166.067 309.120 183.2C3 81.660 192.830 1.017 40.084 4.204 33.940 696 Menado . . 604.998 345.429 259.569 23.610 310.536 2.840 80,000 85416 18.935 6.177 59.904 8.485 Celebes en Onderhoorigheden 2.133.337 779.774 1.353.563 31.351 1.092.941 3.035 380.396 182.672 41.069 25.159 283.224 3.074 Ternate en Onderhoorigheden 315.877 179.542 136.335 38.470 111.523 11.672 35.220 59.607 34.980 1.178 — 2.040 555 Timor en Onderhoorigheden 1.232.786 710.871 521.915 30.430 749,013 . 231.999 176.717 4.700 35.403 16.401 124.555 11.847 Bali en Lombok 432.088 267.101 164.987 168.925 — 25.050 142.563 1.666 22 57.274 1.337 TOTAAL . . . 10.450.326 6.082.172 4.368.154 1.205.554 3.303.946 1.795.506 912.227 1.789.807 906.405 218.954 82.652 ! 1.230.310 37.300 Pet. ... 100 58.2 41.8 11.5 31.6 17.2 8.7 17.1 8.7 2.1 0.8 11.8 0.4 Oostkust van Sumatra 3.789.269 2.283.194 1.506.075 662.700 252.482 1.059.131 , 81.898 734.596 512.873 59.352 9.807 588.315 15.221 Atjeh en Onderhoorigheden 748,802 562.227 186 575 241.257 165.755 222.714 — 396.804 82,673 6.882 3.358 35.855 470 Riouw en Onderhoorigheden 467.148 382.413 84.735 30.000 68.457 115.039 66.235 75.486 704 11.793 1.229 70.813 112 Westerafdeeling van Borneo 677.164 410.731 266.433 178.840 358.110 26.950 83.951 319.077 7.616 4.389 1.737 24.137 4.917 Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo . 1.176.561 803.631 372.930 172.618 300.888 236.901 87.940 260.355 6.340 36.020 5.076 29.526 1.482 Celebes en Onderhoorigheden 2.755.606 1.621.363 1.134.243 31.598 1.189.330 2,292 451.170 193.626 52,659 9.936 283.921 3.864 Menado 725.047 358.960 366.087 29.680 351.427 5.587 93.166 95.191 ' 21.364 6.565 99.419 31.501 Ternate en Onderhoorigheden 470.848 299.435 171.413 60.720 192.320 15.120 114.866 91.373 2.050 738 11.302 j 884 Amboina ' 49.522 39.824 9.698 — 26.553 - 16.000 13.500 — 900 — Timor en Onderhoorigheden. ..... 1.436.291 859.048 577.253 38.554 821.634 2.215 278.722 206.133 550 52.724 28.466 138.621 11.718 Bali en Lombok . . 480.176 330.603 149.573 106.125 — - 27.950 131.858 — 2,038 8 124.188 . 207 TOTAAL. . . . 12.776.434 7.951.429 4.825.005 1.552.092 3.726.956 1.685.949 1.301.898 2.517.999 610.756 249.271 66.920 1.406.997 70.376 Pet. ... 100 62.2 37.8 12.1 29.2 13.2 10.2 19.7 4.8 2 0.5 11.1 0.6 r _ Oostkust van Sumatra . 4.268.972 2.645.711 1,623.261 666,676 249.676 1.339,111 150.274 720.657 563.262 87.628 37.304 801,382 23.838 Atjeh en Onderhoorigheden 873.492 661.292 212.200 263.118 155,668 230.400 — 376.686 155.371 8.045 12.652 62.574 1.075 Riouw en Onderhoorigheden . ...... 99.876 88.787 11.089 30.000 37.765 8.933 18.000 29.008 824 7.828 1.373 14.956 157 Westerafdeeling' van Borneo 998.663 577.084 421.579 97.857 532.102 33.236 119.681 365.324 1.567 4.694 1.790 44.493 4.458 Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo. 1.190.817 713.500 477.317 163.400 329.802 * 224.157 116.334 291.271 4.301 52.089 2.173 155.898 3.330 Celebes en Onderhoorigheden 2.765.395 1.307.698 1.457.697 44.575 1.385.179 6.170 447.442 203.135 — 52.254 12.530 288.448 11.856 Menado 1.058.527 812.761 245.766 21.447 550.961 20.225 208.889 102.140 7.311 30.596 8.411 103.170 7.077 Ternate en Onderhoorigheden 496.102 265.006 231.096 44.320 197.362 10.275 133.800 89.340 — 2.279 488 7.167 616 Amboina 70.742 59.503 11.239 — 57.948 - 31.000 12.740 — 80 — 1.600 — Timor en Onderhoorigheden 1.643.594 939.774 703.820 38.319 951.712 3.698 335.764 225.241 300 63.175 36.872 177.404 22.956 Bali en Lombok 466.324 310.932 155.392 106.125 — — 37.700 134.425 — 2.650 -50 87.918 2.500 TOTAAL. . . . 13.932.504 8.382.048 5.550.456 1.475.837 4.448.175 1.876.805 1.598.884 2.549.967 732.936 311.318 113.318 1.745.010 79.164 Pet. ... 100 60.2 39.8 10.6 31.9 13.5 11.5 18.3 5.3 2.3 0.8 12.5 0.6 _ _ I Oostkust van Sumatra 4.385.612 2.856.360 1.529.252 666.530 285.700 1.266.249 283.285 758.026 538.555 88.805 21.189 839.598 23.651 Atjeh en Onderhoorigheden 1.046.323 869.984 176.339 243.496 * 418.191 132.885 189.151 363.024 31.408 15.050 20.515 105.510 1.847 Riouw en Onderhoorigheden ..... 113.867 109.190 4.677 30.000 54.376 12.049 21.000 29.920 2.209 9.080 890 18.115 148 Westerafdeeling van Borneo 1.174.180 859.771 314409 105.777 507.410 51.973 151.786 310.864 24.500 27.860 9.130 111.705 3.566 Zuider-en Oosterafdeeling van Borneo , 1.346.162 962.100 384.062 166.850 322,000 240.833 135.936 244.510 7.205 56.866 14.600 191.152 4.170 Celebes en Onderhoorigheden 2.988.628 2.091.745 896.883 42.820 1.281.115 6.411 636.2471) 219.304 — 64.140 15.155 704.350 9.900 Menado 948.095 868.196 79.899 25.670 566.720 13.069 287.239 103.060 39.182 16.750 148.759 12.835 Ternate en Onderhoorigheden 554.937 356.656 198.281 44.320 203.500 10.594 157.262 97.260 — 4.500 13.260 30.870 1.220 Amboina 81.591 80.165 1.426 37.000 - 40.000 15.000 — — 1.800 5.375 Timor en Onderhoorigheden 1.757.934 1.293.591 464.343 37.161 953.260 3.607 355.411 228.364 17.119 73.080 53.927 312.188 33.953 Bali en Lombok . 494.520 394.645 99.875 106.125 41.942 133.280 — 9.485 705 101.284 26,410 i TOTAAL. . . . 14.891.849 10.742.403 4.149.446 1.468.774 4.629.272 1.737.670 2.299.259 2 502.612 620.996 388.048 167.921 2.568.906 117.700 Pet. ... 100 71.9 28.1 9.9 31.1 11.7 15.4 16.8 4.2 2.6 1.1 17.3 0.8 1914 1913 1912 1911 1910 Gedurende de eerste jaren, waarin voor de Landschappen op begrootingen werd gewerkt, zijn de uitgaven tot een minimum beperkt en betroffen deze in hoofdzaak de "uitgaven voor bezoldiging van het Inlandsch Bestuur en de hoogstnoodzakelijke voorzieningen in den dienst. Pas nadat eene zekere reserve was gekweekt, werd overgegaan tot uitbreiding van de landschapsfunctien, die zich thans over alle takken van dienst bewegen. De in dien tijd gekweekte saldi, wier doel en omvang sedert nauwkeurig door de Begeering werden geregeld, komen inde laatste jaren, behalve voor die voorgeschreven doeleinden, ook nog in aanmerking om in het belang van land en volk te worden aangewend voor de uitvoering van groote werken op het gebied van irrigatie, verkeerswezen, havenbouw, e.d. Geleidelijk zullen zoodoende de groote overschotten verdwijnen, zooals uit de eindcijfers van de dienstjaren 1913 en 1914 reeds blijkt, terwijl daarna toevallige overschotten op den dienst eveneens voor de uitvoering van buitengewone werken zullen worden aangewend. 1) w.o. f 129.001 restitutie over vorige jaren. LANDSCHAPSKASSEN. 17 TT... . , ■ Besteed voor het algemeen Üitkeeringen aan hoofden belang 1910 40.2% 20.4% 1911 37.3% 21.7% 1912 37.2% 21.3% 1913 36 % 24.4 m.Af., S Bouw —. ï 1 SawahofSeml sawah:% m.M. * 5 Bouw Tegalan:%> mjvt. = 5 Bouw 1 1 1 1 1 1 | i Pudioogst in picols%m.M. - 500 picol Waterleidiug:%mM. „ 500 M KOLONISATIE. 43 's Lands kosten genomen werden onder algemeene leiding van den Direkteur van Binnenlandsch Bestuur, — het G. B. dd. 19 Oct. 1911 No. 30 die leiding overdroeg aan den resident der Lampongsche Districten, terwijl de inmiddels in werking getreden Lampongsche Bank met ingang van 1912 kolonisten, die met behulp van het Gouvernement naar Gedong Tataan emigreerden, met raad en geld zou bijstaan bij hunne pogingen om zich aldaar een zelfstandig bestaan te verschaffen. Hierdoor komt nog slechts ten laste van den Lande eene toelage van f 22,50 per emigreerend gezin, benevens de kosten van den overtocht. Werd de stoot tot de kolonisatie-proeven in de Lampongsche Districten door de Regeering gegeven, de later aangevangen emigratie van Soendaneezen naar Bengkoelen (Kepahiang, en sedert 1911 ook Moeara Aman) sproot voort uit den wensch van het Europeesch en het Inlandsch bestuur om die streken economisch vooruit te helpen, vooral door uitbreiding te geven aan den teelt van zoetwatervisch. De aan die immigratie verbonden kosten werden bestreden uit de z. g. Marga-kas. Voor hare rekening werden in 1907 in de Preanger-regentschappen goudvisschen aangekocht en tevens eenige Soendaneezen geworven om den Lebongers vischteelt en de sawah-bewerking te leeren. De eerste zes gezinnen, die dat jaar overkwamen, schikten zich goed in het nieuwe bestaan, en de door hen verkregen resultaten leidden ertoe, de proef, zoo mogelijk echter met financieelen steun der Regeering, door te zetten. Deze was echter toen nog niet daarvoor te vinden, waarop de hoofden besloten de zaak weder zelf ter hand te nemen, zoodat er in 1908 weer 122 Soendaneezen, ten laste der margakas, te Kepahiang aankwamen. De kosten bedroegen ongeveer f 100 per gezin, maar moesten gaandeweg in jaarlijksche termijnen van f 25.— gerestitueerd worden. Door deze resultaten bleek de Regeering geneigd de hiervoor aangegane verplichtingen der marga-kas over te nemen, en de werving voort te zetten. Men bepaalde zich nu niet meer alleen tot Soendaneezen, zoodat op ultimo 1912 de immigratiekampongs (Soendaneesche) Kota Mandjoer, Soekaboemi en Pandeglang (Soekaradja) resp. bevolkt waren met: 75 mannen, 30 vrouwen en 50 kinderen, 40 f , 21 | „ 20 18 » i 8 „ „8 „ 44 KOLONISATIE. •terwijl in de Javanen:nederzettingen Ladang Palembang, Kampoeng Djawa Baroe, Ajer dingin, Lebong Soepit en Ajer poelang gevestigd zijn: 72 mannen, 30 vrouwen en 31 kinderen, 58 „ , 18 „ „ 16 10 „ , 3 „ „6 „ 6 „ , 3 „ 4 Een twintigtal Javanen woonde voorts nog verspreid. In de onderafdeeling Redjang zijn de immigranten gevestigd in de kampongs Sempiang, Permoe, en Tjoeroeb, waar men resp. vindt: 102 mannen, 92 vrouwen en 115 kinderen, 107 jj ,79 „ „ 74 en 44 „ , 20 „ | 34 In 1912 ging men over tot het aanwerven van Javaansche gezinnen, omdat de practijk uitwees, dat op den duur geen voldoend aantal Soendaneezen voor blijvende vestiging zouden zijn te vinden, zoodat de werving onder personen van .dien landaard dan ook niet werd voortgezet. Wordt in de Lampongsche Districten zoo noodig financieele hulp verstrekt door de Lampongsche Bank, in het Benkoelensche zorgt een desa-bankje, gesteund door de districts-bank van Kepahiang, er voor dat de kolonisten desnoods eene leening kunnen sluiten. Onderwijs wordt verstrekt op de G-ouv. 2de klasse-scholen te Kepahiang en Tjoeroeb, terwijl in de eerstgenoemde plaats een meisjesschool is, waar ook les in handwerken wordt gegeven. De meeste kolonisten kunnen echter de hulp der oudere kinderen bij het voorzien in de behoeften van het gezin niet ontberen, izoodat het schoolbezoek onder hen slechts gering is. De betrekkelijke rapporten uit Benkoelen wijzen erop, dat door deze immigratie niet alleen is bereikt, dat het meerendeel der kolonisten zich in de nieuwe woonplaats een behoorlijk bestaan heeft verworven, maar ook dat zij er in hooge -mate toe hebben bijgedragen, de oorspronkelijke bewoners van het land het nut te doen inzien van rationeele sawahbouw op natte velden, van goede en intensievere bodembewerking en het voordeel hebben leeren begrijpen, dat te behalen is met den aanplant van thee, ficus, tabak, en dergelijke gewassen. Dit heeft o.a. tengevolge gehad eene daling der rijstprijzen van f 14.— a f 18.— perpicoltot f 9.— en f 10.—. Waarschijnlijk zal dan ook binnen korten tijd het geheele dal Pl. 6. Veestapel der immigranten te Gedong Tataan (Lampongsche Districten). Gezicht over de kolonisatie-terreinen te Gedong Tataan. HET HAVENWEZEN. 51 AANGEK OMEN Haven Anno Stoomschepen ; i — „, Vaartuigen van net van het Totaal buitenland binnenland Totaal ■ I aant. | M3 aant. M3 aant. M3 aant. M3 Batavia 19°9 1248 5.740.ÜO0 5831 5.945.000 1913 437 2.395.000 1134 5.839.000 1571 8.234.000 4491 8.382000 Semarang 1909 987 5-888-°°0 2945 5.516.009 1913 47 246.000 1128 7.073.000 1175 7.319.000 2760 7.414.000 Soerabaja 19°9 1104 5-512-000 20470 &.928.000 1913 180 1.030.000 1011 i 5.977.000 1191 7.007.000 12835 7.293.000 Sabang 1909 843 3-841-°°° »43 3.841.000 1913 559 4.664.000 350 1.181.000 909 5.845.000 1061 5.874.000 Padang 19°9 503 2-049-000 1636 2.069.000 1913 58 484.000 370 2.463.000 428 2.947.000 1998 2.987.000 Makasser 19°9 476 2-138000 3836 2.210.000 1913 32 285.000 517 2.589.000 549 2 874.000 3486 2.942.000 Het Departement van Gouvernementsbedrijven. 1 De zich steeds uitbreidende staats-exploitatie van verschillende winstgevende bedrijven en ontginningen gaf aanleiding tot het instellen van een afzonderlijk Departement daarvoor, het Departement van Gouvernementsbedrijven, dat den lsten Januari 1908 zijne werkzaamheden aanving. Aan de bemoeienis van dit Departement werden onderworpen: A. De Post- Telegraaf- en Telefoondienst. B. De Spoor- en Tramwegen. C. Het Mijnwezen. D. Het Zout-monopolie. E. Het Transportwezen. F. De Opium-fabricatie. G. De Landsdrukkerij. Behalve ten aanzien van het Mijnwezen hebben de werkzaamheden van dit Departement voor het meerendeel nog betrekking op Java en Madoera. Op de Buitenbezittingen is het werk voor de overige onderwerpen deels in wording; hun voornaamste arbeidsveld, en, voor de voordeel opleverende bedrijven, ook de voornaamste inkomsten, vinden zij op Java. Een overzicht van de belangrijkheid dezer werkzaamheden volge hier, behalve van die der Landsdrukkerij, waarvan eene bespreking hier minder op haar plaats is, terwijl het opium- en het zout-monopolie onder Financiën behandeld zullen worden. A. De Post- Telegraaf- en Telefoondienst. Door de sterke toename van onzen gezagsinvloed in het laatste decennium, heeft deze dienst eene groote uitbreiding ondergaan. 62 POST- TELEGRAAF- EN TELEFOONDIENST. "Werd in 1903 de postdienst uitgeoefend: één of meermalen daags over 439 K. M. driemaal per week „ 424 K. M. met langere tusschenpoozen „ 7244 K. M dus totaal over 8107 K.M. in 1913 had dit plaats: .«.'• één of meermalen per dag over 1009 K.M. driemaal per week „ 747 K. M. met langere tusschenpoozen „ 8252 K. M. dus totaal over 10008 K. M. De eigenaardige moeilijkheden, waarmede deze dienst bij het verrichten zijner werkzaamheden rekening had te houden, spreken uit het volgende staatje: Vervoermiddel in 1903 in 1913 per spoor 307 K. M. 337 K. M. per tram 86 „ 613 „ per auto _ 1235 „ per kar 355 „ 788 „ kar, postiljon met eigen paard 325 „ 339 postiljon met eigen paard 73 „ 458 „ voetbode 3538 „ 3068 „ postprauw of stoombarkas 2339,, 2153 „ pikolpaard 463 „ 797 „ militair transport 621 „ 220 „ Ook het aantal verzonden stukken wijst op dezen vooruitgang; in 1903 bedroeg dit voor de geheele Buitenbezittingen 3.185.000 stukken, in 1912 was het ruim verdubbeld: 6.389.000 stukken. 64 POST- TELEGRAAP- EN TELEFOONDIENST. Het radio-kuststation te Sabang heeft weinig beteekenis voor den handel, doch des te meer voor de scheepvaart. In 1913 verkreeg het dan ook 3809 verbindingen met scheepsstations, terwijl telegrammen met 737 daarvan gewisseld werden. Het telefoonwezen op de Buitenbezittingen is, voor zooverre dit ressorteert onder het Departement van Gouvernementsbedrijven, en dus Gouvernementstelefoon is, nog slechts weinig ontwikkeld. Alleen werden op de meeste gewestelijke hoofdplaatsen locale netten aangelegd, ingevolge O.B. dd. 5 Augustus 1909 No. 3, Bijblad No. 7113, dat dien aanleg mogelijk maakt, mits minstens 15 aansluitingen gewaarborgd zijn. Te Padang, Makasser en ter Oostkust van Sumatra worden particuliere netten geëxploiteerd, waarvan dat ter Oostkust reeds vrij groote uitgebreidheid bezit. Ten slotte zijn in de meeste gewesten der Buitenbezittingen zeer uitgestrekte telefoonnetten aangelegd voor militaire- of bestuursbelangen, welke echter ook in beperkte mate ten dienste van het publiek verkeer opengesteld zijn. STEENKOOL-ONTGINNINGEN. 105 kon overgaan het geheele; bedrijf met de drie concessies (op Poeloe Laoet en het tegenover liggende vasteland; op de mijnkaart de Nos. 2, 6 en 10) voor een bedrag van f 3.200.000 over te nemen. Sedert dien leidt het Departement van Gouvernementsbedrijven de exploitatie met goede resultaten. » EXPLOITATIE-UITKOMSTEN DER POELOE-LAOET MAATSCHAPPIJ : Productie Winst Verlies Jaar .. ton in guldens in guldens 1904 23.000 — — 1905 66.000 — • 1906 77.000 f 81.000 1907 81.000 — „ 108.000 1908 100.000 f 17.000 — ' 1909 ' 124.000 „ 10.000 1910 121.000 — „ 26.000 1911 141.000 — „ 15.000 1912 149.000 „ 63.000 — 1913 137.000 Totaal 1019.000 f 80.000 f 240.000 De tegenwoordige leider heeft de verwachting de productie op te kunnen voeren tot 400.000 ton 's jaars. Daar de productie-kosten per ton kolen bij eene productie van 300.000 ton door de goedkoope transportmiddelen van deze mijn naar de afscheepplaats zullen komen op + f 4.—, is een groote bloei van het bedrijf thans wel te verwachten. Ter vergelijking diene, dat dè Ombilin-mijnen in 1912 410.000 ton produceerden met een zelfkosten-prijs van f 4.57 per ton, waarop nog f 357.000 winst werd gemaakt'. 106 PARTICULIERE STEENKOOL-ONTGINNINGEN DE PARTICULIERE STEENKOOL-ONTGINNINGEN. In vergelijking met het groote aandeel, dat de Gouvernements-ontginningen in de kolenproductie van Indie hebben, is dat der particuliere mijnen gering. In 1913 bedroeg de totaal-opbrengst dier maatschappijen + 167.000 ton, waarvan echter door de Poeloe-Laoet Mij. alleen reeds 137.000 ton werd voortgebracht. Toch is er eenige vooruitgang in dit achterlijke bedrijf waar te nemen (Bijlage XXII). Op Sumatra. vindt men naast eenige concessies ter Sumatra's Westkust, in Benkoelen, ter Oostkust van Sumatra en in Indragiri, tezamen met een concessiegebied van ruim 25.000 H. A., maar geen noemenswaardige opbrengst, in de residentie Palembang nog de Exploratie-maatschappij Lematang met een zestal concessies ter grootte van ± 3200 H. A. Wel is ook de productie van deze maatschappij tot dusverre onbeteekenend geweest —zij exploiteerde sedert 1896 de zeer kleine Bahangau-concessie, die jaarlijks eenige honderden tonnen opleverde — doch de nieuw-verkregen concessies in de Lematang-streek kunnen leiden tot een met kracht aanvatten van de exploitatie der uitstekende Lematang-kool, die daar in uitgestrekte lagen is aangetroffen. Het goedkoope transport te water, en de onmiddellijke nabijheid van de groote kolenstations, sluiten een goed succes dezer plannen niet uit. Ook vindt men in deze residentie Inlandsche ontginningen, waarvan het product (in 1913 ruim 1000 ton bruinkool van inferieure kwaliteit) per vlot voor plaatselijk gebruik naar J2akmbang wordt vervoerd. In Oost-Borneo zijn ook uitgestrekte kolenlagen aangetroffen, waarvan de Oost-Borneo Mij. het grootste deel (ruim 40.000 H. A.) in concessie verkreeg van het Zelfbestuur van Koetei. De exploitatie dier concessies maakt nog slechts geringe vorderingen; een groot deel van haar omzet koopt de Mij. op van de Inlandsche ontginners, die in 1912 ruim 10000 ton produceerden. Andere ontginningen vindt men nabij Bandjermasin; de productie is evenmin noemenswaard. Eocene kolenlagen zijn behalve op genoemde concessies verder aangetroffen in Tapanoeli, ter Sumatra's Westkust en in de Lampongsche Districten, voorts op Borneo en in Nieuw-Guinea. Ontginning daarvan heeft nog niet plaats, evenmin als van de talrijke kolenlagen van jongere formatie in den Archipel. Pl. 23. Steenkoolladen te Poeloe Nangka (N. van Poeloe Laoet). Bruinkoolontginning der bevolking in de bedding der Ajer Minggoe (Palembang). i ■ BIJLAGE XXII. STEENKOLEN IN DE BUITENBEZITTINGEN. Duizendtallen 680 . DE PETROLEUM-WINNING. 109 3. op Java de residenties Rembang en Soerabaia; 4. op de Oostkust van Borneo het landschap Koetei en het eiland Tarakan. Verder zijn petroleum-vindplaatsen bekend ter Westkust van Sumatra, op Nias, in Indragiri en Djambi en op Celebes, Ceram, Timor en Nieuw-Guinea, waarvan vooral die van Ceram (vergunningsterrein Boela-baai) en Djambi groote verwachtingen hebben opgewekt (zie bijlage XIX). Indien de resultaten van de onderzoekingen van den tijd: Gouvernement's geoloog Dr. Tobler in Djambi bewaarheid worden, dan komt dit land aan de spits der Indische petroleumstreken. Spoedig na het bekend worden van het voorkomen van petroleum (± 1890) in het toenmaals bestaande sultanaat Djambi, ontstond eene hevige concurrentie tusschen de in het Palembangsche werkzame petroleum-maatschappijen, waarvan de „Koninklijke" zich een voorsprong wist te verzekeren door het verkrijgen van enkele concessies. Bij de openstelling van Beneden-Djambi voor den particulieren mijnbouw kwamen meer dan 2000 vergunningsaanvragen binnen; met het oog op dezen run werd besloten Djambi voorloopig weder te sluiten, tot de Regeering eene beslissing zou kunnen nemen. In ieder geval is het zeker, dat de rijkdommen van Djambi, welke door de expeditie tegen Sultan Taha (1901 — 1907) en de daarop gevolgde door het Gouvernement ingestelde mijnbouwkundige onderzoekingen binnen het bereik der exploitatie zijn gebracht, eene grootere winst voor de schatkist zullen moeten afwerpen, dan de overige petroleum-concessies nu doen. Nog is geen beslissing genomen over de te volgen gedragslijn; wel schijnt het denkbeeld, om ook van de petroleum-winning in Djambi eene Gouvernements-exploitatie te maken, verlaten te zijn voor het plan particuliere exploitatie toetelaten tegen uitkeering van eene hooge „royalty"1). Hoewel de inschrijvingen hiervoor reeds geschied 'I Sedert zijn er twee wetsontwerpen ingediend bij de 2e Kamer der Staten Generaal, houdende: a. machtiging tot het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in art. 5a van de Indische mijnwet met de Bataafsche Petroleum Maatschappij en b. met de Petroleum-Maatschappij Zuid-Perlak betreffende de opsporing en de ontginning van aardolie en daarmede voorkomende gasvormige zelfstandigheden in een in de residentie Djambi gelegen terrein genaamd voor a. Djambi I voor 6. Djambi II. De contractduur is gesteld op 25 jaren. Naast het recht om ontbinding van de overeenkomst te vorderen, wanneer, naar het oordeel van den Lande, door de gevolgde wijze van uitoefening van het opsporings- en ontginningsbedrijf en van den verkoop van de producten benadeeling van Nederlandsche of Nederlandsen-Indische belangen plaats heeft gevonden, is ter voorkoming daarvan medezeggenschap voor- 110 DE PETROLEUM-WINNING. zijn, is de toekomstige concessionaris nog niet aangewezen. Met het oog op het zeer groote belang, dat deze petroleum-rijkdommen hebben voor de gemeenschap, werd er voor gestreden, dat aan eene nationale maatschappij de concessie zou worden toegewezen. Eene verwoede pennestrijd, ontstaan tusschen de woordvoerders der verschillende belanghebbende maatschappijen, geeft een duidelijk beeld van den scherpen concurrentie-strijd om het bezit der waardevolle olievelden gevoerd. Van de in Nederlandsch-Indie gewonnen oliën onderscheiden die van Sumatra en vooral die van Borneo zich door een groot gehalte aan aromatische koolwaterstoffen en naphtenen, waardoor de daaruit gewonnen benzine een hoog S. G. heeft. De Sumatra-oUe bevat zeer veel benzine en slechts zeer weinig paraffine. De Borneo-oliesoorten loopen meer uiteen. Niet zelden worden drie zeer verschillende soorten in eenzelfde veld in boven elkaar gelegen lagen gevonden. Zoo worden in het Sanga Sanga-veld op verschillende diepte in volgorde aangetroffen: 1. zware olie S.G. 0.95 zonder benzine noch kerosine en paraffinevrij; 2. olie S.G. 0.85 met tot 18o/0 benzine en meer dan 50o/0 kerosine, zonder paraffine; 3. olie S.G. 0.85 met tot 15% benzine, ruim 45/o kerosine en 8 a 13% paraffine. De olie van het eiland Tarakan (Oost Borneo), waar uitsluitend zware olie (S.G. 0.95) gewonnen wordt, levert na eene eenvoudige bewerking ter verwijdering van gas en water eene uitstekende stookolie, vooral uitmuntende als Dieselmotor-olie. behouden in de leiding van en het toezicht op het beheer van de ontginningsmaatschappij, hierin bestaan, de, dat een krachtige invloed kan worden uitgeoefend op de keuze van de personen in wier handen de hoofdleiding en het toezicht zullen berusten, dat die personen voor een overwegend deel Nederlanders moeten zijn en dat een regeeringscommissaris bij de maatschappij kan worden aangesteld. De bedongen uitkeering in eens van ƒ 250.000 en het vaste recht van ƒ 0.025 p. H. A. voor de eerste 5 jaren; ƒ 0.20 p. H. A. voor de volgende 5 jaren en ƒ 0.50 p. H. A. voor den verderen duur der overeenkomst hebben voornamelijk ten doel tot een krachtige en voortvarende exploitatie te nopen. Ingeschreven was door: le. De Petroleum Maatschappij Zuid-Perlak, welke het aan den Lande uit te keeren percentage stelde op 62'/*; 2e. De Bataafsche Petroleum Maatschappij met 50%; 8e. Het Java en Borneo Olie- en rubbersyndicaat met 50% i 4e. De Ned. Koloniale Petroleum Maatschappij met 40%; 5e. De Alg. Petroleum Maatschappij Sirius met 4071); 6e De Ned. Maatschappij tot het verrichten van mijnbouwkundige werken met 40%, ' alle welke maatschappijen gelijkelijk inschreven voor de beide aangeboden terreinen, met uitzondering van laatstgenoemde, die alleen inschreef voor het terrein Djambi II. 116 PETROLEUMBRONNEN IN NEDERLANDSCH-INDIË. werd verkregen. Nagenoeg alle verdere hier ondernomen boringen slaagden. Dit zeer rijke olieterrein werd üoor middel van een 120 K.M. lange pijpleiding met de raffinaderij te Pangkalan Brandan verbonden en levert sedert zulke belangrijke hoeveelheden ruwe olie, dat ruim in de behoeften werd voorzien. Behalve deze concessie wordt sinds 1907 de concessie Zuid-Perlak geëxploiteerd. Den laatsten tijd was de productie dezer beide concessies eenigszins teruggaande. Nadat in 1901 een geslaagde proef was genomen met het vervoer van benzine in tankschepen naar Europa, werd dit product verzameld en daarvan aanzienhjke hoeveelheden naar Europa verscheept, waar het tot goeden prijs verkocht werd. Te Rotterdam werd een zeer gunstig terrein aan den Nieuwen Waterweg verkregen, waar een raffinaderij werd gebouwd, teneinde de benzine in door de markt gewenschte soorten te splitsen. Vóórdien was de benzine onverkoopbaar. In verband met de sterke daling der ruwe-olie-productie in 1898 en 1899 waren ook in de residentie Palembang verschillende terreinen verkregen en daarop boringen verricht, welke leidden tot het aanvragen van enkele concessies, gelegen in de nabijheid der raffinaderij der Petroleum Maatschappij „Sumatra Palembang". te Bajoeng Lintjir. Met deze maatschappij, welke reeds haar geraffineerde producten door bemiddeling der „Koninklijke" verkocht, werd in 1902 eene overeenkomst gesloten, waarbij de „Koninklijke" de raffinaderij te Bajoeng Lintjir in huur bekwam en de exploitatie der terreinen van de „Sumatra Palembang" op zich nam. Als gevolg van de concurrentie der Ned. Ind. petroleumproducenten onderling en die der Amerikaansche petroleum, waren de petroleumprijzen tot een zeer laag niveau gedaald. Dit gaf aanleiding tot eene aaneensluiting der Ned. Ind. producenten, waarbij zich ook eenige der voornaamste Russische producenten aansloten; aldus kwam men tot de oprichting eener verkoops-maatschappij, „the Asiatic Petroleum Co. Ltd" te Londen, welke uitsluitend belast werd met den verkoop van alle producten der aangesloten maatschappijen. Hiermede werd een einde gemaakt aan de concurrentie der Ind. Petroleum-maatschappijen onderling en kon ook der Buitenlandsche het hoofd worden geboden. De terugslag, ondervonden door den plotselingen en onverwachten teruggang der productie van Telaga Said, drong de noodzakelijkheid op den voor-