1072 ONTWERP TOT VASTSTELLING VAN EEN WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING (MET TOELICHTING) DER KONINGIN AANGEBODEN DOOR DËSÏAATS. COMMISSIE VOOR DE HERZIENING V$N HET WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING, INGESTELD BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN 4 NOVEMBER 1911, N°. 40 I. WETBOEK GEDRUKT TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ — 'S-GRAVENHAGE 1920 ONTWERP TOT VASTSTELLING VAN EEN WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING (MET TOELICHTING) DER KONINGIN AANGEBODEN DOOR DE STAATSCOMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN HET WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING, INGESTELD BIJ KONINKLIJK BESLUIT VAN 4 NOVEMBER 1911, N°. 40 I. WETBOEK GEDRUKT TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ — 'S-GRAVENHAGE 1920 I. WETBOEK J 's Gravenhage, 31 Juli 1920. Aan • Hare Majesteit de Koningin. Het heeft Uwer Majesteit behaagd bij besluit van 4 Novem- Instelling ber 1911, n°. 40, in te stellen eene Staatscommissie tot voor- vai) de bereiding voor de herziening van het Wetboek van Burgerlijke staa.ts". Rechtsvordering. Aan deze Commissie werd opgedragen, als commissieeindresultaat van haar onderzoek, aan Uwe Majesteit aan te bieden één of meer ontwerpen van wet, van toelichtende memoriën vergezeld, houdende, hetzij eene nieuwe regeling van het burgerlijk procesrecht in zijn geheelen omvang, hetzij eene op zich zelf staande herziening van die bepaalde gedeelten van het thans geldende recht, die — naar het bevinden der Commissie — niet ongewijzigd mochten blijven. Aan de Commissie werd de bevoegdheid gegeven — indien zij ter richtige vervulling van de haar verstrekte opdracht daartoe termen aanwezig achtte — hare werkzaamheden uit te strekken tot één of meer der onderwerpen, geregeld in de eerste zes titels van het vierde boek van het Burgerlijk Wetboek. Bij datzelfde besluit werden in deze Commissie benoemd: Samen, , T., _T ., stelling der tot Lid en Voorzitter: Commissie, Mr. S. Gkatama, destijds raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden, thans vice-president van dien Raad, te 's-Gravenhage; tot Lid, tevens Secretaris: Mr. A. E. Bles, destijds raad-adviseur aan het Departement van Justitie, te 's-Gravenhage; II tot Leden: Mr. A. Anema, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, te Amsterdam,; Mr. H. L. Drtjcker, destijds oud-hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, lid van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, te 's-Gravenhage; Mr. H. Hesse, destijds raadsheer in het Gerechtshof te Arnhem, thans raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden, te 'sGravenhage; Mr. J. Limburg, advocaat en procureur, destijds lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, te 's-Gravenhage; Mr. B. C. J. Loder, raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden, te 's-Gravenhage; Jhr. Mr. G. A. H. Michiels van Kessenich, advocaat en procureur te Roermond; Jhr. Mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt, destijds raadsheer in, thans vice-president van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, te 's Hertogenbosch; terwijl als adjunct-secretaris werd toegevoegd: Mr. H. C. J. Groot, destijds adjunct-commies aan het Departement van Justitie, te 's-Gravenhage, thans oud-commies bij dat Departement, advocaat en procureur, te Bergen op Zoom. De Commssie leed een gevoelig verlies door het overlijden op 5 September 1917 van haar lid, Prof. Drtjcker. De Commissie vroeg niet om aanvulling van de ledige plaats, die prof. Drtjcker in haar midden en speciaal in de sub-commissie had gelaten. Zoodanige aanvulling toch zou niet wel meer aan het doel hebben kunnen beantwoorden. Niet enkel om den aard van het werk en het stadium, waarin het verkeerde, maar ook om den man, die der Commissie ontviel. De Commissie stelt prijs erop Uwe Majesteit te verklaren, dat zij met dankbaarheid gedenkt het groote aandeel, dat Prof. Drtjcker in haren arbeid heeft gehad. Ten slotte zij nog vermeld, dat bij Uwer Majesteits besluit van 20 Juli 1912, n°. 57, aan Mr. H. C. J. Groot op zijn verzoek eervol ontslag is verleend als adjunct-secretaris en dat III in zijne plaajts werd benoemd Mevrouw Mr. L. C. Schönfeld— Polano, destijds commies aan het Departement van Justitie, thans referendaris aan dat Departement, die bij Koninklijk besluit van 17 Mei 1919, n°. 7B, werd benoemd tot lid en secretaris, doordat tot groot leedwezen der Commissie Mr. A. E. Bles als secretaris aftrad. De installatie der Staatscommissie had plaats op Zaterdag Installatie. 25 November 1911 in de zaal voor de vergaderingen van den Ministerraad in het Departement van Justitie. Bij deze gelegenheid werd door den toenmaligen Minister Van Justitie, wijlen Mr. E. B. H. Reöoüt, de volgende toespraak gehouden: Mijne Heeren, „Het heeft H. M. de Koningin behaagd bij besluit van 4 November 1.1. n°. 40 eene Staatscommissie in het leven te roepen ter voorbereiding van de herziening van ons burgerlijk procesrecht, en ik stel het op hoogen prijs ü, mijne heeren, die daarbij tot voorzitter, leden, secretaris en adjunct-secretaris werdt benoemd, als zoodanig hier welkom te mogen heeten. Met het instellen van deze Staatscommissie is een eerste stap gezet op den weg, die van Regeeringswege niet is betreden sedert het ontwerp van 1865 in het licht verscheen. Wel zijn sedert dien meermalen min of meer belangrijke bepalingen, tot de burgerrechtelijke procedure betrekking hebbende, op het voorstel der Regeering herzien en zijn verbeteringen en vereenvoudigingen ingevoerd — ik herinner U slechts aan de bijzondere procedure der wet op de arbeidsovereenkomst, aan de wijziging, door de zoogenaamde achterstandswetten gebracht —, doch de eenige omvangrijke poging tot verbetering van onzen rechtsgang in burgerlijke zaken is te danken geweest aan het initiatief der Staten-Generaal. De practijk wees intusschen spoedig uit, dat ook die wet — men pleegt haar in het dagelij ksch rechtsleven de wet-haktogh te noemen —, hoevele nuttige verbeteringen zij ook gaf, ons burgerlijk procesrecht niet die eigenschappen heeft kunnen bijbrengen, die het rechtsbewustzijn met steeds luider stem van het procesrecht eischt. De ongeveer negen jaar later mede krachtens het initiatief der Tweede Kamer aangebrachte wijziging, de zoogenaamde wet-vAN Raaxte, bedoelde, evenals de andere herzieningen van het wetboek, slechts op een min of meer ondergeschikt punt der practijk te hulp te komen. IV De zeer omvangrijke en moeilijke taak van eene wezenlijke, diep ingrijpende herziening van den geheelen burgerlijken rechtsgang bleef echter bewaard voor het initiatief der Regeering, eene omstandigheid, die begrijpelijk is, omdat de Regeering uiteraard beter toegerust is en moet zijn voor een arbeid, welke bestemd is het geheele rechtsleven in nieuwe banen te doen gaan, en die ik gelukkig acht, omdat de Regeering niet gaarne zich de gelegenheid zou zien ontnomen, om tegemoet te komen in eene werkelijke behoefte der natie. Dat zoodanige behoefte thans bestaat, zal voor U, mijne heeren, waarvan verschillenden zich reeds bezig hielden met diepgaande studie en moeilijken arbeid om eene goede bedding voor den nieuwen stroom te bereiden, niet behoeven te worden ontwikkeld. En ook in den lande zal deze behoefte gemakkelijk algemeene erkenning vinden, omdat het ware recht ten deze niet is een zuiver product der wetenschap, maar eene eigen voortbrenging van de rechtsovertuiging van het volk en van de eischen van het verkeer. Welnu sinds ons Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering werd afgekondigd, is de rechtsovertuiging aangaande den plicht van ons formeel recht geheel veranderd en is het verkeer met wonderlijke snelheid ontwikkeld en gegroeid. De tijd ligt achter ons, dat onze civiele rechtsvordering werd beschouwd als een privaat terrein voor diepzinnige juristen, vol van gevaren van exceptiën en formaliteiten, die den leek met schroom verwijderd hielden van den doolhof, uit vrees, dat de spreuk „la forme emporte le fond" tegen hem zou worden bewaarheid. Het idee, dat een mooi proces zijne waarde zou verliezen, indien het niet verscheidene jaren lang op de rol verscheen, is verlaten. En wel is door de milde toepassing van ons geldend wetboek reeds eehigermate een rechtsgang in practijk gebracht, welke zooveel mogelijk zich tracht aan te passen aan de wenschen van onzen nieuwen tijd, maar toch de kluisters van het oude recht weerhouden ons van de ideale regeling, waardoor het materieele recht zijne zegeningen ten volle kan openbaren. Een klare, eenvoudige rechtsgang, begrijpelijk voor het volk, een zooveel mogelijk zoeken naaide werkelijke waarheid, eene nauwe aanraking tusschen rechtsprekenden en rechtzoekenden, eene snelheid in berechting, waardoor het recht dubbele waarde erlangt, ziedaar eischen van het heden, waarnaar een vernieuwd of nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering streven moet. Worden die eischen niet vervuld, dan dreigt disharmonie te ontstaan tusschen de formeele wet en het rechtsgevoel, een verschijnsel, V dat- zich reeds aankondigt door den volkswensch, die zich uit in het adagium: „snel, eenvoudig en goedkoop recht". De Regeering gevoelt zich verplicht gehoor te geven aan die stem, die om hervorming vraagt en doet bij dat belangrijke en moeilijke werk een beroep op Uwe kennis en op Uwen arbeid. Dat Uw arbeid even moeilijk is als belangrijk, is wel niet voor betwisting vatbaar, doch hoe ingewikkeld het vraagstuk ook wezen moge, waarvan U de oplossing is toevertrouwd, U zullen, naar verluidt, binnen kort twee belangrijke steunpunten worden geboden; het werk, door Commissiën vaa. wege de Nederlandsche Juristenvereeniging en den VrijzinnigDemocratischen Bond verricht, zal ongetwijfeld voor U van het hoogste nut zijn, zal ü wellicht zelfs tot leiddraad bij Uwe besprekingen en werkzaamheden kunnen strekken. Ook zult U wenken en voorbeelden kunnen ontleenen aan het oude ontwerp van 1865, doch bovenal leeringen kunnen trekken uit de regeling van het procesrecht, zooals dat in latere jaren in andere landen is ingevoerd, in Duitschland en in Oostenrijk, waar men zich vooral beijverd heeft de rechtszaal wijd open te stellen, om de practijk van het leven zooveel mogelijk te doen binnentreden. Daarnevens zal de studie van het Engelsche procesrecht, het prototype in menig opzicht van het jonge Oostenrijksche, U ongetwijfeld van groot nut blijken. Ik durf daarom vooral te Uwen overstaan van deze buitenlandsche wetgevingen te gewagen, omdat de samenstelling van -Uwe Commissie mij borg staat, dat Gij geene vreemde instelling in ons recht zult trachten binnen te leiden, alvorens ter dege te hebben onderzocht, welke de practische werking is van die -buitenlandsche instellingen, omdat ik weet, dat Gij U zult onthouden van alles, wat zweemt naar eene slaafsche navolging van buitenlandsch recht. In de omschrijving van Uwe bevoegdheden is|melding gemaakt van het bewijsrecht, in het Vierde Boek van het Bui gerlijk Wetboek geregeld. Inderdaad, de vermelding van het materieel bewijsrecht mocht niet achterwege worden gelaten. Immers, een der hoofdvragen, die op Uwe beslissing wachten, is voorzeker de vraag of in civilibus de formeele waarheid moet blijven gelden, of althans haar gebied niet belangrijk moest worden ingekrompen. Met de oplossing van die vraag staat de toekomst van menig artikel van het Vierde Boek van het Burgerlijk Wetboek op het spel. Doch het werd aan Uwe wijsheid overgelaten te beslissen of, en zoo ja in hoeverre, Gij ook het Vierde Boek van het Burgerlijk Wetboek in Uw arbeidsveld zult opnemen, evenals U de vrijheid werd gelaten, hetzij een gansch nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het leven te roepen, hetzij partieele wijzigingen aan te brengen, ten doel hebbende den ouden stam te ontdoen van verdorde takken en hem een nieuw leven in te blazen. Bij de opdracht, aan Uwe Commissie verstrekt, werd dus ook in dit opzicht blijk gegeven van het groot vertrouwen, dat de Regeering in Uw oordeel stelt. Met den wensch, dat Uw arbeid rijke vruchten moge dragen voor den bloei van ons recht, verklaar ik deze Staatscommissie geïnstalleerd en geef ik hare leiding over in handen van haren Voorzitter." De Voorzitter der Staatscommissie, Mr. S. Gratama, richtte zich daarop tot den Minister met de volgende woorden: „Uwe Excellentie veroorlove mij, alvorens de Commissie hare werkzaamheden zal aanvangen, namens haar Uwe rede met een kort woord te beantwoorden. En dat, in de eerste plaats om onzen eerbiedigen dank uit te spreken aan H. M. de Koningin voor het groot vertrouwen in ons gesteld, om de belangrijke taak die wij gaan aanvaarden, aan ons op te dragen; en voorts daaraan toe te voegen de betuiging onzer erkentelijkheid aan Uwe Excellentie, die door hare voordracht hieraan medewerking hebt verleend. Uit het Koninklijk besluit, onze benoeming inhoudende met de ons gegeven opdracht, en nog te duidelijker uit de woorden zoo even door Uwe Excellentie gesproken, volgt dat door de Regeering wordt beoogd eene ingrijpende herziening van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die ook — ik voor mij acht dit zeer gelukkig — bij gebleken noodzakelijkheid het Vierde Boek van het Burgerlijk Wetboek zal mogen omvatten, voor zooveel het regelen inhoudt omtrent het bewijs; regelen immers, die niet in materieele eenerzijds en formeele anderzijds zijn te splitsen, maar uitsluitend-voorschriften van procedure zijn. Eene ingrijpende herziening, die in den loop des tijds noodwendig, ja onvermijdelijk is geworden, wil de handhaving des rechts met de door de wet daartoe beschikbaar gestelde middelen niet geheel komen te staan buiten het rechtsgevoel des volks; en wil ten slotte niet — zooals reeds telkens meer geschiedt — algemeen naar die handhaving worden getracht langs anderen weg, buiten de organen, door den Staat daartoe VII aangewezen om, cl. i. langs scheidsrechterlijken weg. Een weg, die echter slechts voor enkele en in bijzondere gevallen praotisch bruikbaar- lijkt, en wat het volgen er van ook moge geven, meestal niet goedkoop recht. ■ • Eene ingrijpende herziening. Vreemd is . het zeker niet, dat langzamerhand het betrekkelijk wetboek na een bestaan van meer dan zeventig jaren daaraan behoefte krijgt. En toch, het mag gezegd, datzelfde wetboek bevat, zij het dan verscholen, waar men ze niet zou verwachten, bepalingen, welke aan sommige eischen van den tegenwoordigen tijd kunnen voldoen, althans de gelegenheid bieden daaraan tegemoet te komen, terwijl in ander opzicht enkel de als gewoonte aangenomen stijl van procedeeren dit verhindert. Ik wijs bijv. op art. 49, de onmiddellijke aanraking tusschen den rechter en de partijen mogelijk makende, en aan het nergens verboden doen samenvallen van enquête en contra-enquête. Beide zaken, eigenlijk onmisbaar voor het goed begrip van den feitelijken ondergrond van den rechtsstrijd, maar wier toepassing slechts voor enkele rechters en dan nog zeer zeldzaam plaats vindt. Het is dan ook niet onjuist, wat wel eens is gezegd: het wetboek op zich zelf is nog niet zoo slecht, maar wat de practijk er van heeft gemaakt,, deugt niet. Eene practijk, die—nadere bestudeering van de eigenlijk slechts uit de archieven der gerechten te leeren feitelijke toepassing der procesregels zou het uitwijzen — zeer langzaam en geleidelijk is ingeslopen, en waartegen, tenzij dan met forsche maatregelen, men vrijwel machteloos staat. Maar de schuld, zoo hier van schuld sprake kan zijn, drukt in dezen niet het zwaarst op den tijdgenoot, die, erfgenaam van zijne voorgangers, ook denkwijze en gewoonten van hen overnam. Denkwijze en gewoonten, waaraan het niet zoo gemakkelijk valt zich te ontworstelen. Wel echter is op het tegenwoordig geslacht de taak komen te rusten, daartoe eene poging te wagen. De dringende behoefte gedoogt geen langer uitstel. Uwe Excellentie zette het zooeven klaar en duidelijk uiteen; mijnerzijds hierbij nog langer stil te staan, zoude woord- en tijdverspilling zijn. De Regeering heeft dan nu ook het initiatief tot het aanbrengen van verbetering en hervorming genomen. Zal het der Commissie gelukken aan de bedoeling der Regeering in dezen te beantwoorden? Indien lust tot het werk, moed om de hand aan den ploeg te slaan, en de wil om dezen niet meer los te laten vóór het werk volbracht is, waarborgen voor slagen zijn, dan geloof ik de vraag bevestigend te mogen VIII beantwoorden, ook al heeft het geluid harer geboorteklok in de pers niet zeer aanmoedigend geklonken. Wel echter ontveinzen wij ons geenszins, dat de taak zeer uitgebreid, en groote toewijding en voortdurende inspanning voor hare richtige vervulling vereischten zijn. Aan eenige voorspelling omtrent den duur daarvan waag ik mij dan ook niet. Op de oostelijke en westelijke naburen van ons land zijn wij gewezen teneinde bij hen ons licht op te steken. En voorzeker, bepaaldelijk uit het verder afgelegen Oostenrijk, dat toch ook wederom veel van zijne procedure-bepalingen aan de Duitsche ontleende, zijn kostbare gegevens te putten voor veranderingen, die in ons procesrecht wenschelijk zijn te achten. En niet alleen voor de regelen, die het zullen moeten beheerschen, maar, en zeker niet in de laatste plaats, zoude ik er bij willen voegen, voor de belichaming er van in de practijk. Echter kunnen het slechts gegevens zijn, vingerwijzingen in welke richting een oplossing voor de vele zich voordoende 'vraagstukken zoude kunnen worden gezocht. Meer mag het vreemde recht niet geven. Bij elk voorschrift, welksmavolging wenschelijk schijnt, dient in de allereerste plaats gevraagd. past het voor de behoeften van ons volk, komt het overeen met onze nationale eigenaardigheden ? Van hare beantwoording zal het afhangen, of een eisch tot overname ontvankelijk of niet zal mogen worden geacht. Men vergete het toch ook niet, al hebben wij de thans bii ons van kracht zijnde proces-regeling in hoofdzaak uit het Zuiden gekregen, de samenstellers zochten en vonden toch ook talrijke bepalingen in het oud-vaderlandsche recht, die zij meenden niet achterwege te mogen laten, ja, zij namen daaruit enkele proces-instellingen, althans hare regeling over. Ik herinner slechts aan de reconventie, de inbeslagneming in handen van den schuldenaar en het voorloopig getuigenverhoor. Hoe anders staan wij thans tegenover de proces-regeling onzer naburen als destijds de ontwerpers van het nu nog geldende „nationale" wetboek tegenover de Fransche wet, die gedurende meer dan vijf en twintig jaren hier te lande yan kracht is geweest. En mag bovendien voor het tegenwoordige niet worden gewezen op de niet te miskennen wederopleving van het nationaal gevoel, dat „slaafsche navolging", gesteld er ware daarvoor neiging bij de leden der Commissie, niet zou dulden en reeds van te voren onzen arbeid onvruchtbaar zou maken? Laat ik mij tot deze enkele opmerkingen bepalen. Het zoude niet aangaan, thans op een en ander dieper in te gaan; zeker IX zoude ik dan het gevaar niet kunnen vermijden, vooruit tc loopen op beslissingen, die der Commissie nog staan te wachten, en door haar niet dan na rijp beraad, zuil én kunnen worden genomen. Echter wil ik niet eindigen vóór te hebben verklaard, dat, hoewel de aanbieding van het voorzitterschap der Commissie mij ten zeerste verraste, ik slechts na eene korte aarzeling het heb aanvaard. Was dit overmoed, waar mannen van erkende bekwaamheid en van naam, speciaal op het gebied der rechtswetenschap en hare toepassing, zitting in de Commissie zouden krijgen, en zal het achteraf blijken, dat ik mijne krachten heb overschat? Ik heb gemeend en hoop van niet, en heb daarbij in de eerste plaats gerekend op de welwillendheid en den geest van samenwerking, die ik bij mijne aanstaande medeleden mocht veronderstellen, en waarop ik, ik ben er van overtuigd, casu quo niet tevergeefs beroep zal doen. Er was echter nog eene andere reden. En wel deze, dat ik in eene andere Commissie, n.1. die door het bestuur der JuristenVereeniging in 1907 aangewezen, mij reeds geruimen tijd in dezelfde positie met dezelfde zaken heb beziggehouden. Ik heb daar juist daadwerkelijk ondervonden, hoe onderlinge welwillendheid en samenwerking onmisbaar zijn. Tevens heb ik daarbij toch ook* langzamerhand van den omvang der taak, althans van een' belangrijk deel daarvan, en van de beste wijze waarop haar aan te vatten en te verwerken, overzicht en begrip gekregen. Bovendien, en ik stel er prijs op dit hier te verklaren, is door de werkzaamheid dier Commissie, althans voor mij, de weg tot bereiking van het doel klaar en duidelijk, afgezien van bijzonderheden natuurlijk, voor oogen komen te liggen. En ten slotte, het door die Commissie vei vaardigde ontwerp van wet voor de procedure in eersten aanleg met toelichting, waaraan ook die harer leden, tot wie ik mij hier en thans niet onmiddellijk kan richten, het hunne, en waarlijk een niet gering deel hebben bijgedragen, haar geesteskind mocht ik, bijna vóór dat het zijne intrede in de wereld had gedaan, naar het mij wilde voorkomen, niet in den steek laten. Toen mij nu door Uwe Excellentie de vereerende gelegenheid werd geboden, het althans bij zijne eerste schreden te begeleiden daar, waar het niet onwaarschijnlijk op zijne krachten en innerlijke verdienste zoude worden beproefd, heb ik die volgaarne aangegrepen. X Meende ik, met het oog op dit alles, niet te moeten weigeren, dit neemt niet weg, dat ik mij bewust ben van het gewicht der taak, die der Commissie is opgedragen, en van het belangrijk deel daarvan, dat op eens voorzitters schouders komt te rusten. Het is daarom M. H., dat ik het voorzitterschap aanvaardende, mij in Uwe welwillende gevoelens en in die van den adjunctsecretaris aanbeveel. Dit - doende eindig ik met Uwer Excellentie de verzekering te geven, namens mijne medeleden, dat wij^ het op zeer hoogen prijs stellen, dat deze installatie door" U persoonlijk heeft plaats gehad, en Uwer Excellentie daarvoor onzen dank te 'betuigen." De Commissie vergaderde 66 malen. Daarnaast kwamen de Voorzitter, de toenmalige secretaris mr. Bles en de leden mr. Drtjcker en mr. Hesse geregeld bijeen, hetzij tot het voorbereiden van regelingen en het opstellen van voorontwerpen, hetzij tot het vinden van eene juiste redactie in verband met de in de voltallige vergadering gevoerde discussiën. . De Memorie van Toelichting werd behandeld in de Subcommissie, gevormd door den Voorzitter, mr. Hesse en de tegenwoordige secretares. De Commissie was zoo gelukkig bij haren arbeid te kunnen gebruiken het Ontwerp-Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 1865, zoomede het Ontwerp van wet, regelende het burgerlijk proces in eersten aanleg met Memorie van Toelichting, samengesteld door de Commissie, benoemd krachtens besluit der algemeene vergadering van de Nederlandsche Juristen-Vereeniging van 29 Juni 1907 (verschenen in October 1911) en het Ontwerp- wetboek van het burgerlijk proces in alle instantiën, benevens sommige bepalingen omtrent de tenuitvoerlegging van vonnissen met Toelichting, in het licht gegeven door de Commissie benoemd door het Hoofdbestuur van den Vrijzinnig Democratischen Bond (verschenen in Februari 1912). Uit den tekst van het Ontwerp zoomede uit dien van de daarbij gevoegde Memorie van Toelichting, welke stukken Uwer Majesteit eerbiedig worden aangeboden, moge blijken in welke mate en ten aanzien van welke onderwerpen bovengenoemde ontwerpen der Staatscommissie tot voorbeeld hebben gestrekt. De Commissie veroorlooft zich hier ter plaatse erop te wijzen, dat bij de eerste bespreking der hoofdpunten het algemeen gedeelte der toelichting van het genoemd ontwerp XI der Juristen-Vereeniging tot leiddraad werd genomen en dat uit genoemd algemeen gedeelte veel is overgenomen in de ter toelichting van het Ontwerp onzer Commissie geleverde beschouwingen. Het zij der Commissie vergund nog onder de hooge aandacht üwer Majesteit te brengen, dat uiteraard over zoo princjpieele vragen,' als die, welke bij eene algeheele herziening van het burgerlijk procesrecht ter sprake moeten komen, de daaromtrent in de Commissie geuite meeningen niet zelden uiteenliepen, in welk geval bij meerderheid van stemmen het gevoelen der Commissie moest worden vastgesteld. Niettemin hebben, ter wille van de eenheid van het gemeenschappelijk werk, dat naar het eenparig oordeel der leden als geheel verdient te worden aanvaard, de onderscheidene leden het noch gewenscht noch noodig geacht van hun van eenig besluit der Commissie afwijkend gevoelen bij afzonderlijke nota te doen blijken, te eer, daai in de Memorie van Toelichting zelve op belangrijk^ punten van zoodanig gevoelen is melding gemaakt. Aan het eind van hare taak gekomen, veroorlooft de Commissie zich aan Uwe Majesteit haren dank te betuigen voor het blijkens Hoogstderzelver opdracht in haar gesteld vertrouwen en daarbij aan Uwe Majesteit eerbiedig in overweging te geven het door de Commissie ontworpen Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met de daarbij behoorende Memorie van Toelichting te willen doen openbaar maken. De Commissie voornoemd, Seeep Gbatama, Voorzitter. A. Anema. A. E. Bles. H. Hesse. J. Limburg. B. C. J. Loder. G. A. H: michiels van Kessenich. A. F. O. van Sasse van Ysselt. ' L. C. Schönfeld—Polano, Secretares. ONTWEEP VAISr WET. Wu WILHELMINA, bij de geatie Gods, Koningin dek Nederlanden, Prinses tan Oranje-Nassaü, enz., enz., enz. 'Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te. weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vast te stellen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. EERSTE BOEK. De rechter eii de berechting in het algemeen. EERSTE TITEL. Bevoegdheid des rechters. EERSTE APDEELING. volstrekte -bevoegdheid des rechters. Art. 1. De rechter, die zich volstrekt onbevoegd acht, spreekt 1 zoowel op verzoek van eene der partijen als ambtshalve zijne volstrekte onbevoegdheid uit. De rechtbank spreekt echter ambtshalve hare onbevoegdheid niet uit ten aanzien-van eene vordering, die tot 'de bevoegdheid des kantonrechters behoort. Art. 2. De rechter, die zich onbevoegd, doch eenen andeien 2 Nederlandschen burgerlijken rechter bevoegd acht, verwijst h'et geding naar dien anderen rechter. Indien het geding wordt verwezen naar een lageren rechter is deze aan die uitspraak gebonden. 2 Art. 3. ; Aan partijen staat gedurende acht dagen "beroep in 3 cassatie tegen de uitspraak omtrent de bevoegdheid open. Tot de beslissing op dit beroep staat het geding stil. De Hooge Raad wijst bij gegrondbevinding van het beroep tevens den bevoegden Nederlandschen burgerlijken rechter aan. Art. i. Door de verwijzing is het geding van rechtswege 4 bij den in de uitspraak aangewezen rechter aanhangig in den stand, waarin het zich bevindt. Deze doet het geding af op de voor hem geldende wijze van rechtspleging. Bij verwijzing door een lageren naar een hoogeren rechter, geeft de laatste, zoo hij zich bevoegd acht, de noodige voorschriften voor de berechting. Art. 5. De kosten, die der verwijzing inbegrepen, worden, 5 zoo daaromtrent niet reeds uitspraak is gedaan, door den rechter, naar wien het geding is verwezen, bij zijn vonnis in rekening gebracht. TWEEDE AFDEELLNG. BETREKKELIJKE BEVOEGDHEID DES RECHTERS. Art. 1. Tot het berechten van vorderingen is bevoegd de 6 rechter van de woonplaats des verweerders. Art. 2. Indien de verweerder geene woonplaats binnen het Rijk 7 in Europa heeft, is bevoegd de rechter van zijn werkelijk verblijf. Art. 3. Indien er meer verweerders zijn, is bevoegd de 8 rechter van de woonplaats van ieder hunner, en bij gebreke daarvan de rechter van het werkelijk verblijf van ieder hunner. Art. 4. Indien geen der verweerders woonplaats of wer- 9 kelijk verblijf binnen het Rijk in Europa heeft, is bevoegd de rechter van de woonplaats des eischers, of bij gebreke daarvan de rechter van diens werkelijk verblijf, en zoo er meer eischers zijn, de rechter van de woonplaats of bij gebreke daarvan die van het werkelijk verblijf van ieder hunner. Art. 5. Ten aanzien van rechtspersonen wordt als woon- 10 plaats beschouwd de plaats, waar het bestuur zijn zetel heeft of vóór haar tenietgaan had.. Ten aanzien van vennootschappen onder eene firma en burgerlijke maatschappen wordt als woonplaats beschouwd de 3 plaats, waar haar kantoor is of vóór haar ontbinding was gevestigd. Zijn deze plaatsen niet bekend, dan wordt als woonplaats beschouwd ten aanzien van rechtspersonen de woonplaats van het hoofd des bestuurs, en ten aanzien van vennootschappen onder eene firma en burgerlijke maatschappen die van elk der vennooten. Na het tenietgaan of de ontbinding wordt ook als woonplaats beschouwd de woonplaats of bij gebreke daarvan het werkelijk verblijf van den vereffenaar of, zoo er meer zijn, van ieder hunner. Art. 6. Ten aanzien van rechtspersonen, vennootschappen 11 onder eene firma en burgerlijke maatschappen, die binnen het Rijk in Europa geene' woonplaats hebben, wordt als werkelijk verblijf beschouwd haar bijkantoor binnen het Rijk. Art. 7. Tot het berechten van vorderingen tot vergoeding 12 van de schade, door eene onrechtmatige daad veroorzaakt, is ook bevoegd de rechter, binnen wiens rechtsgebied de onrechtmatige daad is bedreven. Art. 8. Tot het berechten van vorderingen betrekkelijk 13 eene aanneming van werk, eene arbeidsovereenkomst of eene collectieve arbeidsovereenkomst, als bedoeld in artikel 1637n van het Burgerlijk Wetboek, is ook bevoegd de rechter, binnen wiens rechtsgebied de arbeid gewoonlijk wordt of werd verricht. Art. 9. Indien de verweerder noch woonplaats noch werkelijk 14 verblijf binnen het Rijk in Europa heeft, en de rechtsvordering betrekkelijk is tot roerende goederen, is ook bevoegd de rechter binnen wièns rechtsgebied die goederen zich tijdens het aanhangig maken der rechtsvordering bevinden. Art. 10. Indien voor eene bepaalde zaak woonplaats is ge- 15 kozen binnen het Rijk in Europa, is voor die zaak ook bevoegd de rechter dier woonplaats. Hij is dat met afwijkinfr van artikel 4 (9), indien de verweerder noch woonplaats noch werkelijk verblijf binnen het Rijk in Europa heeft. Art. 11. Tot het berechten van de volgende, tot onroerende 16 goederen betrekkelijke, vorderingen is, met afwijking van de voorgaande artikelen, bevoegd de rechter, binnen wiens rechtsgebied die goederen zijn gelegen: CL. die betreffende zakel •tot handhaving en herstel in het bezit; 4 b. die tot herstellingen aan het gehuurde, welke ten laste van huurder of verhuurder komen, en die tot het gedoogen van deze herstellingen; c. die tot ontbinding van huur; d. die tot ontruiming van het gehuurde op grond dat de huur is geëindigd; e. die welke betrekking hebben op de krachtens de wet bestaande rechten en verplichtingen tusschen eigenaars van naburige erven; ƒ.. die welke uitsluitend strekken tot verdeeling van bepaalde onroerende goederen. Indien de onroerende goederen gelegen zijn onder het rechtsgebied van meer dan één rechter, is ieder hunner bevoegd. Art. 12. Tot het berechten van de volgende vorderingen is, 17 met afwijking van de voorgaande artikelen, bevoegd de rechter, binnen wiens rechtsgebied de nalatenschap is opengevallen: a. die tot verkrijging der geheele of gedeeltelijke nalatenschap ; b. die tot scheiding der nalatenschap en alle andere vorderingen tusschen de erfgenamen, totdat de boedelscheiding heeft plaats gehad; c. die tot vernietiging der boedelscheiding; d. die betreffende de uitvoering of vernietiging van uiterste wilsbeschikkingen; e. die der schuldeischers van den overledene, mits ingesteld binnen één jaar na het overlijden van den erflater. Art. 13. Tot het geven van beschikkingen op verzoeken 18buiten rechtsgeding zijn bevoegd: a. de rechter van de woonplaats of bij gebreke daarvan de rechter van het werkelijk verblijf van den verzoeker, en indien er meer verzoekers zijn, van ieder hunner; b. de rechter van de plaats, waar de goederen zich bevinden waarop het verzoek betrekking heeft; Ten aanzien van verzoeken betrekkelijk tot eene onverdeelde * nalatenschap is, met afwijking van het onder a en b bepaalde, bevoegd de rechter, binnen wiens rechtsgebied zij is opengevallen. Art. 14. Indien in de voorgaande artikelen een bevoegde rechter 19> niet is 'aangewezen, is bevoegd de rechter te 's-Gravenhage. 5 Art. 15. De rechter spreekt slechts op verzoek van eene 20 der partijen, niet ambtshalve, zijne betrekkelijke onbevoegdheid uit. Indien hij zijne onbevoegdheid uitspreekt, vinden de artikelen 2 eerste lid, 3, 4 en 5 Afd. 1 overeenkomstige toepassing. Indien het geding wordt verwezen, is de rechter, naar wien het verwezen wordt, aan die uitspraak gebonden. DERDE APDEELING. VERANDERING IN DE BEVOEGDHEID DES RECHTERS DOOR PARTIJEN. Art. 1. Indien partijen een geschil bij eene dading kunnen 21 beëindigen, zijn zij bevoegd met onderling goedvinden eene daarop betrekkelijke vordering te brengen bij den kantonrechter of de rechtbank der woonplaats van ieder harer. De rechter berecht de vordering, ook al valt zij buiten zijne volstrekte bevoegdheid. Tegen zijne uitspraak staat aan partijen voorziening alleen open, voor zoover zij zich deze hebben voorbehouden. Art. 2. Indien partyen een geschil bij eene dading kunnen 22 beëindigen, zijn zij bevoegd met onderling goedvinden eene daarop betrekkelijke vordering, welke tot de bevoegdheid deirechtbank behoort en voor hooger beroep vatbaar is, te brengen voor het gerechtshof der woonplaats van ieder harer. Het gerechtshof berecht de vordering volgens de voorschriften, voor het rechtsgeding in eersten aanleg geldende. Tegen zijne uitspraak staat aan partijen voorziening alleen open, voor zoover zij zich deze hebben voorbehouden. Art. 3. Partijen kunnen in dezelfde gevallen, als in de twee 23 vorige artikelen omschreven, afstand doen van de tegen de uitspraak openstaande voorziening, mits zij dit verklaren bij hare eerste verschijning Voor den rechter. TWEEDE TITEL. Uitsluiting, wraking en verschooning van rechters. Art. 1. Een rechter is van de kennisneming van een 24 geding uitgesloten: a. indien hij of zijne echtgenoote daarbij partij is, of indien hij behoort tot het bestuur van eene rechtspersoon, die daarbij partij is, of met het toezicht op dat bestuur is belast • 6 b. indien hij aan eene der partijen door bloedverwantschap of zwagerschap bestaat in de réchte lijn onbepaald, in de zijlijn tot in den tweeden graad; c. indien hij wettelijk vertegenwoordiger is van eene deipartijen ; d. indien hij als gemachtigde, als advocaat, als scheidsrechter of als rechter reeds bij de zaak betrokken is geweest. Art. 2. Een rechter kan door iedere partij gewraakt worden: 25 a. in de gevallen, waarin hij van de kennisneming der zaak is uitgesloten* b. indien er eene gegronde reden bestaat, zijne onpartijdigheid in twijfel te trekken. Art. 3. De wraking moet met redenen worden omkleed. 26 Zij geschiedt schriftelijk ter griffie of mondeling ter terechtzitting. Art. 4. De schriftelijke wraking wordt onverwijld ter kennis 27 van den gewraakten rechter gebracht. Deze zendt binnen twee dagen, nadat de wraking te zijner kennis is gekomen, zijn antwoord ter griffie in. Art. 5. De gewraakte rechter kan, hangende het onderzoek 28 der wraking, slechts deelnemen aan handelingen, welke geen uitstel gedoogen. Art. 6. Over_ de wraking beslist het rechterlijk college, 29 waarin dë gewraakte rechter zitting heelt. Art. 7. Het onderzoek geschiedt in raadkamer, samenge- 30 steld uit drie leden van het college. Indien ten gevolge van de wraking dit aantal niet meer beschikbaar is, beslist de hoogere rechter. De stukken worden daartoe onverwijld door den griffier aan dien rechter opgezonden. Art. 8. Tegen de beslissing over de wraking staat voor- 31 ziening niet open. Art. 9. Indien de wraking gegrond wordt verklaard, worden 32 de kosten gedragen door den Staat. 7 Art. 10. Eene partij kan een rechter niet meer wraken, 33 indien voor dezen de behandeling der zaak reeds is begonnen en zij vóór dien tijd de reden van wraking heeft gekend. Dit geldt niet in de gevallen van uitsluiting. Art. 11. Indien er ten opzichte van een rechter eene reden 34 van uitsluiting bestaat, deelt hij deze aan het college mede, en onthoudt hij zich van kennisneming der zaak. Art. 12. Een rechter kan zich verschoonen op grond dat 35 zijne onpartijdigheid in twijfel zoude kunnen worden getrokken, of omdat hij andere redelijke gronden heeft om zich van de kennisneming der zaak te onthouden. Hij deelt dit aan het college mede, hetwelk beslist na zoo noodig den rechter te hebben gehooid. De artikelen 7 en 8 (30 en 31) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 13. Indien ten gevolge van het bestaan eener reden van 36 uitsluiting, of van gegrond bevonden wraking of verschooning, het getal leden, vereischt voor de kennisneming der zaak, in het college niet meer aanwezig is, kan de meest gereede partij van den hoogeren rechter de verwijzing naar een ander rechterlijk college verzoeken. Van den dag der inlevering van het verzoekschrift staat de behandeling der hoofdzaak stil. De hoogere rechter beschikt op het verzoek niet dan nadat de tegenpartij is gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. Tegen de beschikking staat voorziening niet open. Art. 14. Indien het de wraking van een kantonrechter 37 geldt, of het geval van art. 12 (35) zich ten aanzien van zoodanigen rechter voordoet, is het in de artikelen 6 en 12 (29 en 35) bedoelde college de rechtbank van het arrondissement, waarbinnen het kanton is gelegen. De betrekkelijke stukken worden onverwijld naar de in het eerste lid aangewezen rechtbank opgezonden. Art. 15. Indien ten gevolge van het bestaan eener reden van 38 uitsluiting, of van gegrond bevonden wraking of verschooning, geen andere kantonrechter of kantonrechter-plaatsvervanger in het kanton van de zaak kan kennis nemen, vindt art, 13 overeenkomstige toepassing. Art. 16. De bepalingen van dezen titel vinden op den 39 griffier en den substituut-griffier overeenkomstige toepassing. 8 DERDE TITEL. Handhaving der orde. Art. V. De voorzitter handhaaft de orde op de terechtzitting 40 en geeft de daartoe noodige bevelen. Hij die de orde op de terechtzitting stoort en vruchteloos is gewaarschuwd, kan op last van den voorzitter worden verwijderd. Art. 2. Indien op de terechtzitting een misdrijf wordt ge- 41 pleegd, kan de verdachte met de getuigen onmiddellijk worden ondervraagd. De griffier maakt van de ondervraging een procesverbaal op, dat door den voorzitter met den griffier wordt onderteekend. Het rechterlijk college kan voorloopige aanhouding bevelen in de gevallen en op de wijze bij het Wetboek van Strafvor dering omschreven. De voorzitter stelt het proces-verbaal in handen van den bevoegden ambtenaar van het openbaar ministerie. Art. 3. Gelijke taak en bevoegdheid, als in de artikelen 42 1 en 2 (40 en 41) vermeld, hebben de leden van een rechterlijk college bij de handelingen, welke voor hen, afzonderlijk optredende, geschieden. Art. 4. De bepalingen van dezen titel vinden op den 48 kantonrechter overeenkomstige' toepassing. VIERDE TITEL. Berekening der termijnen. Art. 1. Bij de berekening van termijnen, bij dagen bepaald, 44 worden de dag, waarop de termijn begint te loopen, en de laatste dag niet medegerekend. Moet eene handeling echter binnen zekeren termijn plaats hebben, dan is de laatste dag van den termijn de laatste dag, waarop zij kan geschieden. Valt de laatste dag van den termijn, binnen welken eene handeling moet plaats hebben, op een Zondag of op een daarmede gelijkgestelden dag, dan kan zij worden verricht op den eersten daarop volgenden dag, welke geen Zondag noch daarmede gelijkgestelde dag is. 9 Met den Zondag worden gelijkgesteld de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag en de verjaardag des Konings. Art. 2. Bij weken, maanden of jaren bepaalde termijnen 45 eindigen met den dag van de laatste week, maand of jaar, welke in benaming of getal overeenstemt met den dag, waarop de termijn is begonnen te loopen. Ontbreekt die dag in de laatste maand, dan eindigt de termijn met den afloop van den laatsten dag der maand. VIJFDE TITEL. Exploten. Art. 1. Exploten worden niet gedaan op een Zondag of een 46 daarmede volgens art. 1 Titel IV (44) gelijkgestelden dag, noch vóór zeven uur des morgens of na acht uur des' avonds, tenzij de kantonrechter, binnen wiens rechtsgebied het exploot zal worden gedaan, op grond van spoed daartoe verlof heeft verleend. Het verlof kan schriftelijk of mondeling worden gegeven. De deurwaarder maakt van het verlof melding in het exploot. Art. 2. Elk exploot bevat: 47 a. den datum waarop het wordt gedaan; b. den naam en de voornamen van den deurwaarder, alsmede de gemeente, waarin zijne woonplaats; c. den naam, de voornamen en het beroep van hem, te wiens verzoeke het wordt gedaan, alsmede de gemeente, waarin zijne woonplaats, zoo mogelijk met nadere aanduiding van die woonplaats; d. den naam van hem, tot wien het is gericht, alsmede de gemeente, waarin zijne woonplaats, zoo mogelijk met nadere aanduiding van die woonplaats; e. de onderteekening van den deurwaarder. Art. 3. Indien het exploot gedaan wordt ten verzoeke van 48 of gericht is tot eene rechtspersoon, eene vennootschap onder eene firma of eene burgerlijke maatschap, is voldoende de vermelding van hare benaming en van de gemeente, waarin zij is gevestigd. Indien het exploot gericht is tot gezamenlijke erfgenamen, - 10 is hunne vermelding als zoodanig voldoende, met aanduiding van den erflater, als in artikel 2 (47) d omschreven, mits het exploot wordt gedaan binnen één jaar na diens overlijden. Art. 4. Bij het doen van het exploot laat de deurwaarder 49 afschrift - daarvan aan den persoon, of aan de werkelijke of gekozen woonplaats van hem, tot wien het is gericht, en maakt in het exploot melding van den persoon, aan wien afschrift is gelaten. Indien het exploot is gericht tot meer dan één persoon, wordt aan of voor ieder een afschrift gelaten. Elk afschrift wordt door den deurwaarder onderteekend en geldt voor hem, tot wien het is gericht, als het oorspronkelijke. Art. 5. Indien de deurwaarder noch dengene, tot wien het 50 exploot is gericht, noch iemand der huisgenooten aan de woonplaats vindt, stelt hij het afschrift terstond ter hand aan den burgemeester of aan dengene, die hem vervangt. Deze teekent het oorspronkelijke exploot voor „gezien" en doet het afschrift zoo mogelijk toekomen aan hem, tot wien het exploot is gericht, zonder dat hiervan in rechte behoeft te blijken. De deurwaarder maakt van de terhandstelling melding in het exploot. Art. 6. Het exploot wordt gedaan: 51 . a. ten aanzien van den Koning, de leden van het Koninklijk Huis en den Staat aan den persoon of het parket van den procureur-generaal bij den Hooien Baad; b. ten aanzien van provinciën aan den persoon of de woonplaats van den commissaris des Konings of van dengene, die hem vervangt; c. ten aanzien van gemeenten aan den persoon of de woonplaats van den burgemeester of van dengene, die hem vervangt; " d. ten aanzien van andere rechtspersonen aan hare woonplaats, of aan den persoon of de woonplaats van het hoofd des bestuurs; e. ten aanzien van vennootschappen onder eene firma en burgerlijke maatschappen aan hare woonplaats, of aan den persoon of de woonplaats van een der vennooten ; f. ten aanzien van den boedel eens gefailleerden aan den persoon of de woonplaats van een der curators; 11 g. ten aanzien van den boedel van een overledene of van de gezamenlijke erfgenamen aan dezen in eens, ten sterfhuize van den erflater, mits het exploot wordt gedaan binnen één jaar na diens overlijden; /(. ten aanzien van hen, die geene bekende woonplaats hebben, aan hun persoon of aan hun werkelijk verblijf binnen het Rijk in Europa, en zoo ook dit niet bekend is, op de wijze van artikel 5-(50), in de gemeente, waar de persoon woont, te wiens verzoeke het wordt gedaan, met aankondiging zonder verwijl in een der nieuwsbladen van die gemeente, of bij gebreke daarvan, van eene naburige gemeente; i. ten aanzien van hen, die in de koloniën van het Rijk wonen, voor zoover zij binnen het Rijk in Europa geen bekend verblijf hebben, hetzij op de wijze van artikel 5 (50) in de gemeente, waar de persoon woont, te wiens verzoeke het exploot wordt gedaan, me.t toezending door den burgemeester aan het Departement van Koloniën, hetzij op de wijze in de voor die koloniën geldende wetgeving voorgeschreven; j. ten aanzien van hen, die in een vreemd land wonen, voorzoover zij binnen het Rijk in Europa geen bekend verblijf hebben, hetzij op de wijze van artikel 5 (50) in de gemeente, waaide persoon woont, te wiens verzoeke het exploot wordt gedaan, met toezending door den burgemeester van het afschrift aan het Departement van Buitenlandsche Zaken, hetzij op de wijze omschreven in de wet van 12 Juni 1909 (Staatsblad n°. 141). k. ten aanzien van dengene, die dezelfde woonplaats' heeft als hij te wiens verzoeke het exploot wordt gedaan, aan hem in persoon of aan zijn werkelijk verblijf, en indien dit is ter woonplaats van dengene, te wiens verzoeke het exploot wordt gedaan, aan hem in persoon, of, zoo de deurwaarder hem niet vindt, op de wijze van artikel 5 (50), met aankondiging zonder verwijl in een der nieuwsbladen van de gemeente, waarin de -bedoelde woonplaats, of bij gebreke daarvan, van eene naburige gemeente; l. ten aanzien van schippers, scheepsofficieren, scheepsgezellen of passagiers op zeeschepen of op schepen en vaartuigen, welke daarmede zijn gelijkgesteld, op de boven bepaalde wijze of aan scheepsboord; m. ten aanzien van geheel onbekende personen op de wijze van artikel 5 (50), in de gemeente, waar de persoon woont, te wiens verzoeke het exploot wordt gedaan, met aankondiging 12 zonder verwijl in een der nieuwsbladen van die gemeente, of bij gebreke daarvan, van eene naburige gemeente. Art. 7. De aankondiging, bedoeld in artikel 6 (51) ht k en tn 52 bevat, behalve eene korte omschrijving der strekking van het exploot, alleen den datum, de aanwijzing van den persoon, tot wien het exploot is gericht, van den deurwaarder, die het . gedaan heeft, en van den persoon, aan wien afschrift is gelaten. Art. 8. Exploten kunnen ook worden gedaan door middel 53 van de post. Art. 1 (46) blijft dan buiten toepassing. Art. 9. Bij gebruikmaking van de post verzendt de deur- 54 waarder een afschrift van het exploot en van de daarbij te beteekenen stukken in een gesloten omslag, dat aan den eenen kant het adres bevat, waar het exploot moet worden bezorgd, en aan den anderen kant naam en adres van den deurwaarder. Art. 6 (51) vindt overeenkomstige toepassing. In het exploot wordt vermeld, dat van de post is gebruik gemaakt, en wordt het adres, waar het exploot moet worden bezorgd, woordelijk opgenomen. Art. 10. De brief wordt aangeteekend verzonden en door 55 een postbeambte bezorgd. Daarbij vinden de artikelen 4 en 5 (49 en 50) overeenkomstige toepassing. De postbeambte onderteekent eene verklaring, waarin voorkomt waar, op welken dag en welk uur, en aan wien hij den brief met het voormelde adres heeft gelaten. De verklaring wordt door den ontvanger mede onderteekend of behelst eene opgave van de reden,, waarom deze onderteekening achterwege bleef. Indien aanneming van den brief wordt geweigerd, deelt de postbeambte aan hem, met wien hij sprak, mede, dat de brief ten postkantore, waar hij is ontvangen, gedurende drie maanden voor den geadresseerde ter beschikking ligt en maakt van deze mededeeling in de verklaring melding. De verklaring wordt zoo spoedig mogelijk aan den deurwaarder teruggezonden. Deze hecht de verklaring aan het oorspronkelijke exploot. Art. li. De bezorging van den brief of de mededeeling, 56 bedoeld in artikel 10 (55), derde lid, geldt als beteekening. Art. 12. Indien van de post geen gebruik is gemaakt, kan 57 de rechter de meerdere kosten voor noodeloos aangewend houden. 13 Art. 13. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden 58 omtrent het gebruik van de post bij het doen van exploten nadere voorschriften gegeven. ZESDE TITEL. Vertegenwoordiging der partijen voor den rechter. Art. ï. In gedingen voor de rechterlijke colleges worden 59 partijen vertegenwoordigd door een advocaat. Art. 2. Als vertegenwoordigers van partijen worden alleen 60 toegelaten advocaten, ingeschreven bij het rechterlijk college, voor hetwelk het geding wordt gevoerd, of,bij eenig ander rechterlijk college in dezelfde gemeente gevestigd. Indien bij een rechterlijk college niet meer dan zes advocaten zijn ingeschreven, kunnen partijen zich ook doen vertegenwoordigen door advocaten, ingeschreven bij een rechterlijk college in een aangrenzend arrondissement. Art. 3. Om als vertegenwoordiger eener partij te kunnen 61 optreden, moet de advocaat voorzien zijn van eene schriftelijke volmacht. • De volmacht kan ook mondeling door de partij of haren schriftelijk daartoe gemachtigde ter eerste terechtzitting, waarop de zaak dient, worden gegeven. Art. 4. De volmacht houdt in: .62 a. den naam en de voornamen van de partij en haren advocaat, alsmede de gemeente, waarin hunne woonplaats; b. hare strekking; c. de onderteekening van de partij of haren schriftelijk daartoe gemachtigde, met aanduiding van den dag, waarop zij is geschied. Indien dezen buiten staat zijn de volmacht te onderteekenen, moet zij door een notaris worden opgemaakt. Art. 5. De rechter kan voorloopig genoegen nemen met 63 eene schriftelijke opdracht, ook al blijkt zij niet op de wijze van artikel 4 (62), onder verplichting van den advocaat, die haar vertoont,-binnen een door den rechter te bepalen termijn de volmacht over te leggen. In dit geval staat zoodanige opdracht, die vrij is van zegel en van de formaliteit der registratie, met de volmacht gelijk. 14 Art. 6. De volmacht maakt den advocaat bevoegd tot het 64 verrichten in het geding van alle daarbij niet uitdrukkelijk uitgezonderde handelingen, erkentenissen er onder begrepen, voor zoover niet bij de wet eene bijzondere machtiging daarvoor wordt vereischt. De bevoegdheid van het eerste lid geldt niet ten aanzien van feitelijke beweringen, die in tegenwoordigheid van de partij worden gedaan, doch tegelijkertijd door haar worden 'weersproken. De bijzondere machtiging tot handelingen, waartoe deze volgens de wet wordt vereischt, kan in de volmacht worden opgenomen. Art. 7. De volmacht maakt den advocaat bevoegd onder 65 zijne verantwoordelijkheid een anderen advocaat in zijne plaats te doen optreden, tenzij het tegendeel daarin is uitgedrukt. Art. 8. Zij maakt den advocaat mede bevoegd tot het in 66 ontvangst nemen en betalen der proceskosten, tenzij het tegendeel daarin is uitgedrukt. Art. 9. De volmacht geldt slechts voor ééne instantie, 67 tenzij daarin anders is bepaald. Art. 10. De herroeping der volmacht door de partij werkt 68 tegenover de andere partijen eerst, nadat eene schriftelijke kennisgeving ter griffie is ingeleverd met de volmacht op een nieuwen vertegenwoordiger, en haar door den griffier bericht hiervan is gezonden. Art. 11. De opzegging der volmacht door den advocaat 69 werkt tegenover de andere partijen eerst nadat eene schriftelijke kennisgeving ter griffie is ingeleverd, en haar door den griffier bericht hiervan is gezonden. Art. 12. De advocaat, die optreedt krachtens toevoeging, 70 behoeft niet van eene volmacht te doen blijken. Overlegging van het bewijs der toevoeging kan worden verlangd. Het bewijs der toevoeging staat voor hem met eene volmacht gelijk. Art. 13. Advocaten, die persoonlijk of in eenige hoedanig- 71 heid als partijen optreden voor het rechterlijk college, bij hetwelk zij zijn ingeschreven, behoeven niet te worden vertegenwoordigd. 15 Zij kunnen zich niettemin volgens de bepalingen van dezen titel doen vertegenwoordigen. Art. 14. In gedingen voor den kantonrechter is de ver- 72 tegenwoordiging voor de partijen niet vereischt. indien zij zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen, vinden de bepalingen der artikelen 3 (61) en volgende tot en met 11 (69) overeenkomstige toepassing. De kantonrechter kan weigeren personen, die van het verleenen van rechtsgeleerde hulp hun beroep maken en geen advocaat zijn, als vertegenwoordigers toe te laten. Art. 15. De bepalingen van dezen Titel zijn niet van toe- 73 passing op de ambtenaren van het openbaar ministerie in die zaken, waarin het krachtens de wet als partij optreedt. Die ambténaren treden alsdan persoonlijk op. ZEVENDE TITEL. Vonnissen. Art. 1. Onder vonnissen worden verstaan beslissingen. 74 Arresten zijn vonnissen van den Hoogen Raad of van de gerechtshoven. De bepalingen van dezen Titel zijn niet van toepassing op beschikkingen of bevelen, in een geding gegeven. Art. 2. Vonnissen hebben kracht van gewijsde, indien zij 75 niet of niet meer vatbaar zijn voor verzet, hooger beroep of beroep in cassatie. Art. 3. Een rechtsgeschil, waaromtrent- bij een in kracht 76 van gewijsde gegaan vonnis is beslist, kan tusschen dezelfde partijen of hare rechtverkrijgenden niet ten tweeden male het onderwerp uitmaken eener rechterlijke beslissing. Eenzelfde rechtsgeschil is aanwezig, indien hetgeen gevorderd wordt hetzelfde is en de vordering op dezelfde gronden berust. Het eerste lid is mede van toepassing, indien de beslissing is gegeven bij een vonnis, waartegen de in artikel 2 (75) genoemde rechtsmiddelen openstaan, zoolang deze niet zijn aangewend. Art. 4. Indien bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis 77 de uitspraak berust op eene beslissing omtrent in het geding gestelde feiten en daaruit af te leiden rechtsgevolgen, wordt de inhoud dezer beslissing als tusschen partijen vast- 16 staande aangemerkt in dien zin, dat zij zich daarop tegen elkander mogen beroepen, zoo de beoordeeling van een ander geding van dezelfde beslissing afhankelijk is. Ajct. 5. Het in kracht van gewijsde gegaan vonnis, waarbij 78 het afleggen eener wilsverklaring, noodig voor het tot stand komen eener rechtshandeling, wordt bevolen, heeft, indien dit bevel niet wordt nagekomen, de rechtsgevolgen dier verklaring, voor zoover haar inhoud en strekking uit het vonnis zelf blijken. Art. 6. De rechter mag zoowel ten aanzien vamden hoofd- 79 eisch als van bijkomende vorderingen niets toewijzen buiten hetgeen is geëischt. Art. 7. Het vonnis behelst: 80 a. de namen en de woonplaatsen der partijen} b. de namen der advocaten, indien partijen die gehad hebben; c. de beslissing en hare gronden, zoo wat betreft de feiten als het recht. Art. 8. Het vonnis wordt in het openbaar ter terechtzitting 81 uitgesproken. De uitspraak geschiedt bij de rechterlijke colleges door den voorzitter der kamer, die over de zaak heeft geoordeeld! en bij verhindering door een harer leden. Bij de kantongerechten geschiedt zij door den rechter, die het vonnis heeft gewezen, en bij verhindering door een anderen kantonrechter of kantonrechter-plaatsvervahger. Art. 9. Het vonnis wordt met vermelding van den dag 82 der uitspraak en van de namen der rechters, die over de zaak hebben geoordeeld, of van den rechter, die het heeft gewezen, in schrift gesteld en door den voorzitter of den rechter, die het uitsprak, binnen vier-en-twintig uren daarna, met den griffier onderteekend. Indien één der twee bedoelde personen zich in de onmogelijkheid bevindt het vonnis te onderteekenen, wordt daarvan uitdrukkelijk melding gemaakt. Indien dit ten aanzien van beiden het geval is, geschiedt de onderteekening bij de rechterlijke colleges door een der leden, die de uitspraak hebben bijgewoond, bij voorkeur een van degenen, die tevens over de zaak hebben geoordeeld, en bij de kantongerechten door een anderen kantonrechter of kantonrechter-plaatsvervanger, bij voorkeur den oudste naar rangorde. 17 Art. 10. Indien uit het vonnis zelf of uit de vroegere 83 processtukken blijkt, dat in het vonnis is geslopen eene schrijf- of rekenfout of andere soortgelijke vergissing, kan de rechter, die het vonnis gewezen heeft, ambtshalve of op verzoek van eene der partijen de fout herstellen, zoo noodig na verhoor of behoorlijke oproeping van partijen. Het bevel, houdende verbetering, wordt als aanhangsel aan de minuut van het vonnis gehecht en onverwijld door den griffier ter kennis van partijen gebracht. Art. 11. De griffier is verplicht zoo spoedig mogelijk 84 na de onderteekening aan partijen op hare aanvraag eenegrosse van of een uittreksel uit het vonnis, of beide, uit te reiken. Art. 12. De grosse van het vonnis behelst, behalve hetgeen 85 in art. 9 (82) is genoemd, de vermelding, dat het vonnis in het openbaar is uitgesproken. Het uittreksel uit het vonnis behelst hetzelfde, behalve de gronden der beslissing. Verbetering krachtens artikel 10 (83) wordt in de grosse of in het uittreksel opgenomen. Art. 13. De grosse of het uittreksel van het vonnis, voor 86 tenuitvoerlegging vatbaar, behelst bovendien: a. aan het hoofd de woorden: In naam des Konings; b. aan het slot de woorden: Uitgegeven voor eerste, tweede of verdere grosse (uittreksel), met vermelding van den naam van dengene, te wiens verzoeke, en van den dag, waarop de uitgifte is geschied. Art. 14. Bij het vonnis, dat het bevel tot afgifte, uit 87 welken hoofde ook, van roerende goederen inhoudt, kan tevens de geldswaarde dier goederen worden vastgesteld. Aan het bevel wordt toegevoegd de bepaling, dat de veroordeelde, indien hij weigert mede te deelen, waar de bepaalde onvervangbare zaken, wier afgifte is bevolen, zich bevinden, zal worden gegijzeld, totdat hij die mededeeling zal hebben gedaan, of aannemelijk gemaakt, dat hem zulks onmogelijk is. Art. 15. Bij het vonnis, dat inhoudt het bevel tot het 88 verrichten eener handeling, welke uitsluitend van den wil des veroordeelden afhangt en alleen door hem kan worden verricht, wordt bepaald, dat, indien déze binnen zekeren termijn daaraan 2 18 niet voldoet, een daarbij vast te stellen geldsbedrag door hem zal zijn verbeurd, of wel dat hij zal worden gegijzeld, totdat hij zich bereid verklaart de bevolen handeling te verrichten en daarvoor voldoenden waarborg geeft. Art. 16. Bij het vonnis, dat het verbod van eene handeling 89 inhoudt, wordt bepaald, dat indien, zoolang of zoo dikwijls de veroordeelde daaraan niet voldoet, een daarbij vast te stellen geldsbedrag door hem zal zijn verbeurd, of wel dat hij zal worden gegijzeld, totdat hij zich bereid verklaart het verbod na te komen, tevens de gevolgen zijner niet nakoming ongedaan te maken en voor beide voldoenden waarborg geeft. Art. 17. Het vonnis, waarbij: 90 a. voogden of curators worden veroordeeld tot voldoening van het. blijkens het slot hunner rekening verschuldigde, of tot vergoeding van de door hen in hun beheer veroorzaakte schade; b, iemand tot de teruggave van eene uit noodzaak in bewaring gegeven zaak wordt veroordeeld; kan uitvoerbaar door gijzeling worden verklaard. Art. 18. Bij het vonnis, dat inhoudt een bevel tot zeker- 91 heidstelling of aan de zekerheidstelling zekere gevolgen verbindt, bepaalt de rechter het bedrag daarvan, alsmede de wijze, waarop zij zal worden gesteld, en regelt verder het daarvoor noodige. Art. 19. De voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis 92 kan met of zonder zekerheidstelling worden toegestaan: et. indien de uitspraak berust op een authentiek geschrift, of op een ander geschrift, hetwelk erkend is door dengeen, tegen wien men zich daarop beroept, of hetwelk rechtens voor erkend wordt gehouden, welke erkenning mede aangenomen wordtin geval recht wordt gedaan bij verstek; b. bij veroordeeling tot betaling eener bepaalde geldsom; • c. bij veroordeeling tot ontruiming van het gehuurde;- d. bij veroordeeling tot het doen of gedoogen van dringendeherstellingen ; e. bij Veroordeeling tot aanwijzing van bepaalde personen als borgen, of van bepaalde goederen om daarop eene hypotheek, te vestigen, uit kracht eener bestaande verplichting tot persoonlijke of zakelijke zekerheidstelling; 19 f. bij eene uitspraak omtrent bezitrecht; g. bij eene uitspraak, gewezen in een geschil over de tenuitvoerlegging van een vonnis; h. bij benoeming van voogden, curators en andere bewindvoerders en hunne veroordeeling tot het doen van rekening; i. bij benoeming van gerechtelijke bewaarders; j. bij verzegeling, ontzegeling of beschrijving; k. bij eene voorloopige toewijzing. In het geval onder c vermeld kan de rechter de voorloopige tenmtvoerlegging zelfs toestaan enkel op vertooning der minuut aan of ter woonplaats van den veroordeelde. Art. 20. Indien in de gevallen, bedoeld bij de artikelen 14 93 15 en 16 (87, 88 en 89) voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan, kan de rechter tegelijkertijd eene nadere regelinggeven van de wijze, waarop zij zal plaats vinden. Art 21. Voorloopige tenuitvoerlegging door gijzeling zal 94 alleen met voorafgaande zekerheidstelling worden toegestaan. Art. 22. Voorloopige tenuitvoerlegging wordt niet toegestaan 95 ten aanzien der proceskosten. ACHTSTE TITEL. Verzoekschriften buiten rechtsgeding. Art. 1. Verzoekschriften buiten rechtsgeding worden namens g6 belanghebbenden ingediend door een advocaat, ingeschreven bij het rechterlijk college, aan, hetwelk of aan welks voorzitter zij moeten worden gericht, of bij eenig ander rechterlijk college, in dezelfde gemeente gevestigd. Indien bij een rechterlijk college niet meer dan zes advocaten zijn ingeschreven, is daartoe ook bevoegd een advocaat, ingeschreven bij een" rechterlijk college in een aangrenzend arrondissement. Art 2. Het verzoekschrift bevat den naam, de voornamen 97 en het beroep van den verzoeker alsmede de gemeente, waarin zijne woonplaats, zoo mogelijk met nadere aanduiding van die woonplaats, voorts eene beknopte opgave van de feiten en van de gevraagde beschikking, alsmede den naam, de voornamen en het kantoor van den advocaat, die den verzoeker vertegenwoordigt, en diens onderteekening. 20 Art. 3. Dc rechter kan op verzoek der betrokken personen 98 of ambtshalve het verhoor van door hem aan te wijzen belanghebbenden gelasten. Art. 4. De beschikking wordt op het verzoekschrift gesteld 99 of daaraan gehecht en bevat de gronden, waarop zij steunt, voorts hare dagteekening, de namen van hen, die haar hebben genomen, en hunne onderteekening. De onderteekening van den voorzitter en den griffier is voldoende, indien de beschikking door het rechterlijk college of eene kamer is genomen. De artikelen 10, 11, 12 en 13 Tit. III (83, 84, 85 en 86) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 5. Indien tegenspraak is gevoerd en de rechter daartoe 100 termen aanwezig acht, kunnen de bepalingen van den volgenden Titel worden toegepast. Art. 6. De bepalingen van dezen titel zijn ook van toe- 101 passing op verzoekschriften aan een kantonrechter gericht, met dien verstande, dat zij door belanghebbenden zelve kunnen worden ingediend, en dat, zoo deze zich evenwel laten vertegenwoordigen, voor den gemachtigde geldt het in artikel 2 (97) ten aanzien van den advocaat bepaalde. NEGENDE TITEL. Proceskosten. Art. 1. Ieder, die bij rechterlijke uitspraak in het ongelijk 102 gesteld is, wordt tot betaling der kosten veroordeeld, zonder dat daartoe eene afzonderlijke vordering wordt vereischt. Ten aanzien van meerdere in het ongelijk gestelde personen kan de rechter hetzij de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de kosten uitspreken of de verdeeling daarvan tusschen hen regelen. Art. 2. De rechter kan de kosten, die noodeloos werden 103 aangewend of door verzuim veroorzaakt, laten voor rekening der partij, die ze aanwendde of veroorzaakte. Hij kan eveneens bevelen, dat ieder der partijen de door haar gemaakte kosten geheel of ten deele zal dragen: a. indien zij bij het vonnis over en weer op eenige punten in het ongelijk worden gesteld; 21 b. in rechtsgedingen, gevoerd tusschen echtgenooten, bloeden aanverwanten in de rechte lijn of in den tweeden graad der zijlinie. Art. 3. Bij beschikkingen, bevelen en andere dan eind- 104 beslissingen kan de uitspraak over de kosten tot het eindvonnis worden voorbehouden. Art. 4. De kosten worden berekend naar bij de wet vast- 105 gestelde tarieven. Onder de kosten is begrepen het-salaris van den advocaat of van den gemachtigde, die voor de partij optreedt. Dit geldt ook voor den advocaat, die bij een rechterlijk college voor zich zelf optreedt. Ten laste der in het ongelijk gestelde partij worden niet gebracht de meerdere kosten, veroorzaakt door het optreden van meer dan één advocaat of gemachtigde voor de andere partij. Art. 5. Het bedrag der kosten, waarin de in het ongelijk iofi gestelde partij wordt verwezen, wordt, voor zoover zij vóór de uitspraak zijn gemaakt, bepaald hetzij dadelijk bij de uitspraak, hetzij eerst bij de onderteekening van het vonnis. In zaken, waarin advocaten"of gemachtigden zijn opgetreden, leggen dezen onmiddellijk na het voldingen der zaak de rekeningen der kosten over, ten einde de rechter daarop kunne achtslaan, zooals hij zal vermeenen te belmoren. Blijven zij daarmede in gebreke, dan begroot de rechter, het bedra°- zelfstandig. Art. 6. De vaststelling van het bedrag der kosten, na de 107 uitspraak nog te maken of gemaakt, geschiedt op dezelfde wijze door den voorzitter van het rechterlijk college of door den kantonrechter, die daarvoor aan de in het gelijk gestelde partij een bevelschrift van tenuitvoerlegging afgeeft. Deze geschiedt gelijktijdig met die der in artikel 5 (106) bedoelde proceskosten. Tegen de beschikking staat voorziening niet open. Art. 7. De advocaat of de gemachtigde heeft, ongeacht daar- los mede strijdige in de volmacht opgenomen bedingen het recht uit kracht der rechterlijke uitspraak, waarbij het bedrag der kosten is bepaald, deze te verhalen op de partij, te wier laste zij zijn gebracht; deze kan daarmede alleen in schuldvergelijking brengen de kosten, waarin de tegenpartij te haren opzichte in dezelfde zaak is verwezen. 22 Art. 8. Indien de advocaat of de gemachtigde der in het 109 gelijk gestelde partij van het in artikel 7 (108) omschreven recht niet wenscht-gebruik te maken, is hij verplicht hiervan partijen kennis te geven. De in het ongelijk gestelde partij is alsdan verplicht de kosten, waarin zij is verwezen, aan de tegenpartij zelf te betalen. Art. 9. Advocaten en deurwaarders kunnen in de kosten no worden verwezen, welke het gevolg zijn van grove verwaarloozing hunner verplichtingen, onverminderd hunne gehoudenheid tot schadevergoeding. Zij worden vooraf door den rechter gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen. Tegen de uitspraak staat voorziening niet open. TIENDE TITEL. Armenrecht. Art. 1. In elk arrondissement Is gevestigd ten minste één m bureau van consultatie, bestaande uit advocaten, die bij de rechtbank van dat arrondissement zijn ingeschreven. De samenstelling en de werkwijze van deze bureaux worden geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur. Art. 2. Hij, die onvermogend is om de kosten van een 112 geding of die van een verzoekschrift, als bedoeld in den Achtsten Titel, te dragen, vraagt aan het bureau van consultatie toevoeging van een advocaat, tenzij hem reeds een advocaat ter zijde staat. Hij legt daarbij over eene verklaring van onvermogen, afgegeven overeenkomstig de voorschriften bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen. De aanvraag wordt gericht tot het bureau van consultatie in het arrondissement, waar het rechterlijk college zetelt, voor hetwelk het geding moet worden gevoerd, of bij hetwelk het verzoekschrift moet worden ingediend. Zijn er in het arrondissement meerdere bureaux, dan wordt de aanvraag gericht tot het bureau, onder welks ressort de gemeente, waarin de woonplaats des verzoekers is gelegen, behoort, en indien deze buiten het arrondissement gelegen is, een der bureaux in het arrondissement ter keuze van den verzoeker. Art. 3. Indien de beweringen van den onvermogende aan- 113 leiding geven tot het instellen van of het verweer tegen eene 23 rechtsvordering, of wel tot het indienen van een verzoekschrift, voegt het bureau een advocaat toe. Art. 4. De advocaat dient namens den onvermogende 114 het verzoek om kosteloos te procedeeren in bij het rechterlijk college, voor hetwelk het geding moet worden aangevangen of hangende is. Art. 5. Het verzoek wordt kosteloos gedaan bij verzoek- 115 schrift, op ongezegeld papier geschreven en door den advocaat onderteekend. Het bevat eene korte omschrijving van de gronden der vordering of der verdediging des verzoekers. Bij het verzoekschrift wordt overgelegd de verklaring in artikel 2 (112) bedoeld. Art. 6. Een daartoe aangewezen lid van het rechterlijk 116 college beveelt, alvorens op het verzoek te beschikken, de oproeping van partijen tot het geven van inlichtingen. De wederpartij des verzoekers behoeft daarbij niet te worden vertegenwoordigd door een advocaat. Art. 7. Indien van het onvermogen des verzoekers genoeg- 117 zaam blijkt, wordt het verzoek alleen geweigerd, indien zijne beweringen feitelijk of rechtens kenlijk van allen grond zijn ontbloot. Tegen de beschikking op het verzoek staat voorziening niet open. Art. 8. De toelating tot kosteloos procedeeren betrelt enkel 118 den persoon des verkrijgers en geldt uitsluitend voor den aanleg, waarvoor zij is verleend. Indien echter de verkrijger in dien aanleg is- in het gelijk gesteld, geldt de toelating ook voor den volgenden. Zij werkt tevens ten aanzien van de tenuitvoerlegging deiin het geding gevallen uitspraak. Art. 9. De toelating heeft ten gevolge: 119" a. dat den verkrijger geen salarissen van den hem toegevoegden advocaat of den deurwaarder in rekening kunnen worden gebracht; b. dat door hem geene griffierechten zijn verschuldigd; c. dat de kosten, aan de zijde des verkrijgers veroorzaakt door gerechtelijke plaatsopneming of bezichtiging, door het hooren van getuigen of deskundigen en door de aanstelling van bewaarders, namens den Staat door den griffier worden uitgeschoten; wat de met name op te geven getuigen betreft, slechts voorzoover hun verhoor door den rechter, die het beveelt, uitdrukkelijk in het belang des verkrijgers noodzakelijk is verklaard; en wat de bewaarders aangaat, slechts indien het aanstellen der met name daartoe aangewezen personen is goedgekeurd, hetzij door den voorzitter der rechtbank, die het verof tot het leggen van het beslag heeft verleend, hetzij door den voorzitter der ïechtbank, binnen wiens rechtsgebied de goederen zich bevinden; d. dat^de gerechtelijke akten aan de zijde des verkrijgers vrij zijn van zegel en van het recht van registratie; e. dat de verkrijger wordt ontheven van de verplichting tot zekerheidstelling, waartoe vreemdelingen gehouden mochten zijn. Art. 10. Indien de wederpartij van hem, die de toelating 120 heeft verkregen, in de kosten van het geding wordt veroordeeld, kunnen op haar de kosten, bedoeld in artikel 9 (119), door de belanghebbenden worden verhaald, overeenkomstig de bedragen, waarop zij door den rechter zijn begroot. Daarvoor wordt door den voorzitter van het rechterlijk college aan ieder der belanghebbenden een op de minuut uitvoerbaar bevelschrift van tenuitvoerlegging afgegeven. Art. 11. Indien gedurende den loop van het geding blijkt, 121 dat het onvermogen des verkrijgers heeft opgehouden te bestaan, of dat de toelating tot kosteloos procedeeren door bedrieglijke middelen is verkregen, verklaart de rechter, vooi wien het geding aanhangig is, op verzoek der wederpartij 01 ambtshalve, de toelating vervallen. De in artikel 9, vermelde kosten, dan reeds gemaakt, worden op verzoek van de belanghebbenden door den voorzitter van het rechterlijk college begroot en kunnen op een bevelschrift, als in artikel 10 (120), tweede lid, bedoeld, op den verkrijger worden verhaald, tenzij de voorzitter, in billijkheid oordeelende, anders mocht beschikken. Tegen de beschikking staat voorziening niet open. Art. 12. Indien binnen twee jaren, nadat het geding, hetzij 122 bij rechterlijke uitspraak, hetzij door schikking tusschen partijen, een einde heeft genomen, blijkt, dat het onvermogen des 25 verkrijgers Jieeft opgehouden te bestaan, of dat de toelating tot kosteloos procedeeren door bedrieglijke middelen was verkregen, kunnen de in artikel 9 (119) vermelde kosten, voor zoover zij dan nog niet zijn voldaan, of bij de schikking niet eene regeling omtrent die in artikel 9 (119) a bedoeld, is getroffen, op den verkrijger worden verhaald overeenkomstig artikel 11 (121), tweede en derde lid. Art. 13. Ten aanzien van het rechtsgeding voor een kanton- 123 rechter te voeren of een verzoekschrift bij hem in te dienen gelden de bepalingen van dezen titel met dien verstande: a. dat de toevoeging, bedoeld in artikel 3, (113) niet verplicht is; b. dat het verzoekschrift, in artikel 4 (114) bedoeld, niet door een advocaat namens den verzoeker behoeft te zijn onderteekend; c. dat de kantonrechter bevoegd is tot hetgeen aan een lid van het rechterlijk college in artikel 6 (116) en aan den voorzitter in de artikelen 10 en 11 (120 en 121) is opgedragen. Art. 14. Verzoekschriften buiten rechtsgeding, waarbij eene 124 verklaring van onvermogen, als bedoeld in artikel 2 (112), worde overgelegd, de daarop verleende beschikkingen, de daarvan uitgegeven afschriften en uittreksels en de gerechtelijke akten ter tenuitvoerlegging dier beschikkingen zijn vrij van zegel- en griffierechten en van het recht van registratie. De artikelen 9 en 10 (119 en .120) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 15. Degene, die in rechte optreedt in een geding 125 betrekkelijk tot eene arbeidsovereenkomst, wordt, indien hij de bij artikel 2 (112) bedoelde verklaring van onvermogen overlegt , geacht de toelating tot kosteloos procedeeren van den rechter te hebben verkregen. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van dengene, die zijne reeds vroeger afgewezen vordering bij denzelfden rechter andermaal aanhangig maakt. TWEEDE BOEK. Het Rechtsgeding. EERSTE TITEL. Het rechtsgeding in eersten aanleg bij de rechtbank. EERSTE AFDEELING. ALGEMEENE BEPALINGEN. Art. 1. In alle gedingen, waarin de Koning als eischer optreedt, 128 geschiedt de dagvaarding en wordt de zaak voortgezet ten name van een door hem aangewezen gemachtigde. Alle gedingen tegen den Koning worden voortgezet ten name van zoodanigen gemachtigde als hij aanwijst. Indien zoodanige gemachtigde ter eerste terechtzitting niet verschijnt, wordt verstek verleend en vonnis gewezen ten name van den procureur-generaal bij den Hoogen Raad. Art. 2. Iedere partij wordt geacht voor het geding als woon-- 127 plaats te hebben gekozen het kantoor van haren advocaat, gelegen in de gemeente, waar de rechter zetelt, of bij gebreke * daarvan de aldaar door dien advocaat gekozen woonplaats. Art. 3. JSlke door den rechter bevolen oproeping geschiedt on- 128 verwijld door den griffier, met mededeeling aan de personen, tot wie zij is gericht, van dag, uur en plaats, wanneer en waar, alsmede van het doel, waarvoor hunne tegenwoordigheid wordt verlangd. De ogroeping met gelijke mededeeling geschiedt aan dé advocaten der partijen van elke gerechtelijke handeling, waarbij hunne tegenwoordigheid of die der partijen bij de wet wordt vereischt of bepaaldelijk toegelaten, of wel door den rechter is bevolen. Aan partijen persoonlijk geschiedt zij slechts, indien dit bij de wet is voorgeschreven. De oproeping met de mededeeling bovenbedoeld heeft niet plaats, indien door den rechter het bevel is gegeven of de handeling is bepaald in tegenwoordigheid der betrokken personen. 27 Art. 4. De griffier houdt aanteekening van inlevering van 129 stukken, kennisgevingen en verklaringen ter griffie, alsmede van oproepingen, mededeelingen, toezendingen en bekendmakingen, die van hem uitgaan. Hij die stukken inlevert, kan een bewijs van ontvangst verlangen. Nadere voorschriften omtrent een en ander worden bij algemeenen maatregel van bestuur gegeven. Art. 5. De oproepingen, mededeelingen, toezendingen en be- 130 kendmakingen, in artikel 4 (129) bedoeld, geschieden door middel van de post of door een gerechtsdienaar. Nadere voorschriften, daaromtrent worden bij algemeenen maatregel van bestuur ge-geven. Art. 6. Indien in een geding schrifturen ter griffie worden 131 ingeleverd, moeten deze vergezeld zijn van zoovele door den advocaat der partij, die^ ze inlevert, onderteekende afschriften, dat iedere tegenpartij er een ontvangt. Zij worden haar onverwijld door den griffier toegezonden. De partijen, die door eenzelfden advocaat worden vertegenwoordigd, worden hierbij als ééne partij beschouwd. Het afschrift geldt voor den ontvanger als het oorspronkelijke. Art. 7. Tegen beschikkingen en bevelen, in een geding ge- 132 geven, staat voorziening slechts open gelijktijdig met 'die tegen het eindvonnis, voor zoover de wet niet anders bepaalt. Art. 8. De rechter is bevoegd, hetzij op verzoek van partijen ge- 133 zamenlijk, hetzij ambtshalve, in het laatste geval echter slechts indien niet eene der partijen zich op redelijke gronden daartegen verzet, inlichtingen in te winnen bij openbare lichamen en bij ambtenaren, voor zoover hij die inlichtingen van belang acht voor de behandeling van het geding. Hij geeft van de door hem ontvangen inlichtingen aan partijen kennis op de wijze, door hem het meest geschikt geoordeeld. Art. Q. De rechter tracht, indien de zaaK hem voor minnelijke 134 schikking vatbaar schijnt, zoodanige schikking tot stand te brengen. Hij beveelt, dat partijen daartoe voor hem verschijnen. Hij bepaalt, of zij al dan niet door hare advocaten vergezeld zullen zijn. Indien eene schikking tot stand komt, wordt hiervan op verlangen van partijen een proces-verbaal opgemaakt, dat door 28 de partijen, den rechter-commissaris of den voorzitter, alsmede den griffier wordt onderteekend. Partijen kunnen van den griffier een afschrift verlangen in een voor tenuitvoerlegging vatbaren vorm. TWEEDE AFDEELING DE LOOP VAN HET GEDING. § 1. Dagvaarding, eisch en antwoord, en verdere behandeling voor den rechter-commissaris. Art. 1. Het geding vangt in den regel aan met eene dagvaar- 135. ding. Zij wordt aan den verweerder bij exploot beteekend. Art. 2. De dagvaarding bevat: 136 a. den naam, de voornamen en het beroep van den eischer, alsmede de gemeente, waarin zijne woonplaats, zoo mogelijk met nadere aanduiding van die woonplaats; b. den naam van den verweerder, alsmede de gemeente, waarin zijne woonplaats, zoo mogelijk met nadere aanduiding van die woonplaats; c. den eisch met opgave der feiten, waarop hij steunt; d. den naam, de voornamen en het kantoor van den advocaat, die den eischer in het geding zal vertegenwoordigen; e. de aanwijzing van den rechter, met vermelding van den dag, het uur en de plaats der terechtzitting, tegen welke de verweerder wordt gedagvaard; f. de onderteekening van den advocaat. Artikel 3 Tit. V Bk, I (48) is van toepassing. Art. 3. Het exploot van beteekening wordt onder de dag- 137 vaarding gesteld; in het exploot mag ten aanzien van de punten, benoemd in artikel 2 (136) a en 0, naar de dagvaarding worden verwezen. Art. 4. Aan den verweerder wordt een door den advocaat 138 onderteekend afschrift der dagvaarding gelaten. Dit afschrift geldt voor hem als het oorspronkelijke. Indien in de dagvaarding beroep op stukken wordt gedaan, wordt den verweerder tevens zoodanig afschrift daarvan gelaten; wordt het beroep gedaan op stukken, die slechts gedeeltelijk op het geding betrekking hebben, dan kan worden volstaan met een afschrift van het betrekkelijk gedeelte. 29 Aan den verweerder behoeven afschriften, als in het tweede lid bedoeld, niet te worden gelaten, indien deze verklaart ze niet te verlangen. Van deze verklaring wordt in het exploot melding gemaakt. Art. 5. De eisch tot verklaring van het bestaan of van het 139 niet-bestaan van een - recht of eene rechtsverhouding, alsook die tot verklaring van de echtheid of onechtheid van een geschrift, geschikt om tot bewijs te dienen, is toegelaten, indien de eischer belang er bij heeft, dat zoodanige verklaring reeds dadelijk door den rechter wordt gegeven. Art. 6. Indien eenig goed op een bepaalden dag moet worden 140 ontruimd, kan reeds te voren de eisch tot ontruiming op dien dag worden gedaan. Art. 7. Indien er gegronde vrees bestaat, dat een schuldenaar 141 zich aan de nakoming zijner verplichting zal onttrekken, kan reeds te voren de eisch tot nakoming op den bepaalden tijd worden gedaan. Art. 8. De gewone termijn van dagvaarding is ten minste 142 acht dagen. Ten aanzien van verweerders, wier woonplaats niet is gelegen binnen het Rijk in Europa en die evenmin aldaar een bekend verblijf hebben, wordt die termijn bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld, echter niet korter clan op acht dagen. ' Ten aanzien van .verweerders, die geene bekende woonplaats en binnen het Rijk in Europa geen bekend verblijf hebben, is die termijn twee maanden. Indien verweerders als bedoeld in het tweede en derde lid binnen het Rijk in Europa in persoon worden gedagvaard, géldt de gewone termijn. Art. 9. Indien ten aanzien van meer verweerders ver- 143 schillende termijnen zijn vastgesteld, geldt voor allen de langste termijn. Art. 10. In spoedeischende gevallen kan de voorzitter der 144 rechtbank op mondeling of schriftelijk verzoek des eischers den termijn van dagvaarding verkorten, en zoo noodig daarbij het in artikel 1 Tit. V Bk. I (46) bedoelde verlof verleenen. Deze beschikking wordt schriftelijk of mondeling gegeven en in de dagvaarding vermeld. 30 De in artikel 13 (147) bedoelde inlevering ter griffie kan in dit geval geschieden op den dag der terechtzitting, tegen welke is gedagvaard: Art. 11. De verweerder is bevoegd den termijn, waarop hij 145 is gedagvaard, te verkorten door eene schriftelijke verklaring ter griffie, uiterlijk vijf dagen vóór de terechtzitting, waarop hij de zaak wil doen dienen. De griffier brengt deze verklaring onverwijld ter kennis van den eischer en van de andere verweerders, zoo die er zijn. Indien er meer verweerders zijn, is degene hunner, die van de in het eerste lid gegeven bevoegdheid gebruik maakt, verplicht den voor de overige geldenden termijn van dagvaarding in acht te nemen. Art. 12. Tot aan de behandeling voor de kamer wordt het 146 geding ter terechtzitting voor een lid van de rechtbank als rechter-commissaris gevoerd. Bij ontstentenis of verhindering van den rechter-commissaris werkt zijn opvolger voort op hetgeen reeds is afgedaan. Iedere partij kan in zoodanig geval aan den nieuwen rechtercommissaris eene nieuwe behandeling verzoeken van datgene, waarop door den vroegeren geene beslissing of beschikking is genomen. Art. 13. De advocaat des eischers levert de oorspronkelijke 147 dagvaarding met het exploot van beteekening ter griffie in uiterlijk tweemaal vier en twintig uren vóór de terechtzitting, tegen welke is gedagvaard. De stukken, waarop in de dagvaarding beroep wordt gedaan, worden eveneens, voor zoover de eischer daarover de be- , schikking heeft, binnen denzelfden termijn ter griffie ingeleverd, en voor zoover hij daarover niet de beschikking heeft, zooveel mogelijk in afschrift. In het laatste geval deelt de eischer mede, waar de stukken zich naar zijne meening bevinden. In het geval van artikel 11 (145) bepaalt de rechter-commissaris een termijn voor de bovenbedoelde inlevering. Art. 14. De rechter-commissaris kan aan de andere partijen 148 vergunning verleenen van de ingeleverde of ter inzage neder-gelegde stukken afschriften, uittreksels of afbeeldingen te maken. Hij kan toestaan, dat de stukken worden teruggegeven, al of niet onder door hem te stellen voorwaarden. 31 Art. 15. Indien slechts op gedeelten van eenig stuk beroep 149 wordt gedaan, beveelt de rechter-commissaris op verzoek der belanghebbende partij of ambtshalve, na zoo noodig van den geheelen inhoud te hebben kennis genomen, zoodanige maatregelen, dat slechts voor die gedeelten aan de andere partijen gelegenheid tot inzage wordt gegeven. Art. 16. Indien daarvoor naar het oordeel van den rechter- 150 commissaris overwegende redenen bestaan, kan hij eene andere plaats aanwijzen, waar de stukken worden ingeleverd of ter inzage nedergelegd. Zoo noodig beveelt hij bijzondere maatregelen voor de goede bewaring der stukken. De griffier geeft van een en ander onverwijld kennis aan den verweerder. Art. 17. De partijen zijn niet verplicht in persoon de terecht- 151 zitting bij te wonen; de rechter-commissaris kan echter hare verschijning in persoon bevelen. Art. 18. Op de eerste terechtzitting verklaren partijen, met 152 inachtneming van artikel 3 Tit. VI. Bk. 1 (63) in het geding op te komen. De verweerder kan zich daarbij niet beroepen op de nietinachtneming van den voor de dagvaarding vastgestelden termijn. Art. 19. Indien de verweerder niet reeds dadelijk van 153 antwoord dient, bepaalt de rechter-commissaris, hetzij onmiddellijk, hetzij op zijne eerstvolgende terechtzitting, den termijn, binnen welken de verweerder zal moeten antwoorden. Deze termijn wordt met inachtneming van alle omstandigheden bepaald, doch niet langer dan op vier weken. Hetzelfde geldt voor de repliek en de dupliek, indien partijen daarvan wenschen te dienen. Verdere schrifturen worden in geen geval gewisseld. Art. 20. Antwoord, repliek en dupliek bestaan in door de 154 advocaten der partijen onderteekende schrifturen. De oorspronkelijke worden aan den griffier, en afschriften aan de andere partijen, ter terechtzitting overgegeven. De partijen, die door eenzelfden advocaat worden vertegenwoordigd, worden hierbij als ééne partij beschouwd. De oorspronkelijke schrifturen en de afschriften kunnen ook ten minste tweemaal vier en twintig uren vóór de terechtzitting ter griffie worden ingeleverd. Ten aanzien van de stukken, waarop in deze schrifturen beroep wordt gedaan, vinden de bepalingen van artikel 4 (138), 32 tweede en derde lid, en van de artikelen 13, 14, 15 en 16 (147, 148, 149 en 150) overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat die stukken en de afschriften daarvan niet vroeger dan de schrifturen zelf behoeven te worden ingeleverd en overgegeven. Art. 21. Het antwoord, bevat de geheele verwering met 155 opgave der feiten, waarop zij steunt. Echter kunnen erfgenamen, weduwen en vrouwen, hetzij uit den echt, hetzij Van tafel en bed of van goederen gescheiden, die in termen van beraad zijn, hunne verwering tot een beroep daarop bepalen. Bij gegrondbevinding staat, zoolang het beraad duurt, het geding stil. Art. 22. Een beroep op de betrekkelijke onbevoegdheid 156 des rechters, na het antwoord voorgedragen, komt niet in aanmerking. Art. 23. Indien het antwoord erkenning inhoudt van het geheel 157 of van een deel van den eisch, kan de rechter-commissaris op verzoek des eischers den eisch geheel of voor dat deel toewijzen. Bij gedeeltelijke toewijzing kan de rechter-commissaris tevens voorzieningen bevelen ter verzekering van de voldoening der proceskosten voor het geval, dat de eischer met betrekking tot het deel van den eisch, waarover nog niet is beslist, in het ongelijk wordt gesteld. Alvorens te beslissen kan hij bevelen, dat partijen met hare advocaten, of de laatstgenoemden alleen, voor hem verschijnen. Art. 24. De rechter-commissaris bepaalt, hetzij onmiddellijk 158 nadat de laatste schriftuur is ingeleverd of de termijn daarvoor is verstreken, hetzij op zijne eerstvolgende terechtzitting, dag en uur voor de behandeling van het geding vóór de kamer, met mededeeling daarvan aan partijen persoonlijk. Art. 25. De behandeling voor de kamer blijft achterwege, indien 159 partijen den rechter-commissaris verzoeken, dat recht op de stukken wordt gedaan. In dit geval kan de kamer, alvorens hare beslissing te geven, bevelen, dat partijen met hare advocaten, of de laatstgenoemden alleen, voor haar in raadkamer verschijnen tot het geven van inlichtingen. Zoo noodig beveelt zij, dat het geding alsnog voor haar ter terechtzitting wordt behandeld. 33 Art. 26. • Bij het bepalen van dag en uur der behandeling van 160 het geding voor de kamer kan de rechter-commissaris op verzoek van eene der partijen of ambtshalve, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, bevelen: a. dat de behandeling aldaar aanvankelijk tot een of meer punten van het geding wordt beperkt; b. dat de getuigen of door hem aan te wijzen deskundigen ter bepaalde terechtzitting worden opgeroepen; de artikelen 7 en 8 Afd. 3 Tit. II (262 en 263) vinden overeenkomstige toepassing. c. dat roerende, tot het geding betrekkelijke goederen, waarover partijen de beschikking hebben, ter griffie worden overgebracht; indien dit niet het geval is, deelen zij mede, waar die goederen zicli naar hare meening bevinden. § 2. Behandeling voor de kamer en hare beslissing. Art. 1. De rechter-commissaris, voor wien de zaak heeft ge- 161 diend, maakt deel uit van de kamer, die haar behandelt en beslist. Art. 2. Bij ontstentenis of verhindering van een rechter om 162 de zaak af te handelen, welke door hem als rechter-commissaris is behandeld, of' aan wier behandeling voor de kamer hij heeft deelgenomen, werkt zijn opvolger voort op hetgeen reeds is afgedaan, tenzij eene der partijen eene nieuwe behandeling verzoekt. Art. 3. De partijen zijn verplicht in persoon de terechtzitting 163 bij te wonen. De rechter-commissaris kan, hetzij onmiddellijk bij het bepalen van dag en uur der behandeling voor de kamer op verzoek eener partij of ambtshalve, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, hetzij later, doch dan alleen op verzoek eener partij, haar ontheffing van de" bedoelde verplichting verleenen. De partij, wier verzoek is afgewezen, kan binnen tweemaal vier-en-twintig uren een bezwaarschrift indienen bij de kamer, voor welke het geding zal worden behandeld. Deze geeft hare beschikking onverwijld, zoo noodig na verhoor der partijen. De kamer kan in ieder geval later weder de verschijning van partijen bevelen. 3 34 Art. 4. De kamer kan op verzoek eener partij, de andere 164 partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, een bepaald persoon aanwijzen, die in hare plaats voor den verderen duur der behandeling ter terechtzitting zal hebben te verschijnen.. De aangewezen persoon wordt voor zoo lang als de partij zelve beschouwd. Tegen deze aanwijzing. of de weigering daarvan staat voorziening niet open. Art. 5. De kamer kan bevelen, dat een of meer punten van 165 het geding afzonderlijk worden behandeld: Indien zij daarop eene afzonderlijke beslissing geeft, staat voorziening, vóór het eindvonnis slechts open in de gevallen, door de wet aangewezen. Art. 6. De advocaten der partijen en de partijen zelf hebben 166 het recht de zaak op de terechtzitting toe te lichten in de volgorde, door den voorzitter aan te wijzen. Indien eene partij naar het oordeel der kamer tot die toelichting niet in staat blijkt, geschiedt zij uitsluitend door haren advocaat. Art. 7. De partijen moeten duidelijk en onomwonden ant- 167 woorden op de vragen, die haar ter terechtzitting door de rechters, door de advocaten of door partijen, in de volgorde door den voorzitter te bepalen, worden gesteld. De kamer kan, hetzij op verzoek van eenige partij of van haai' advocaat, hetzij ambtshalve, verstaan, dat eene vraag niet zal worden toegelaten. Art. 8. Indien eene partij de Nederlandsche taal niet machtig 168 is, het gehoor of bet spraakvermogen mist, of wel in de ónmogelijkheid verkeert ter terechtzitting te verschijnen, vinden de artikelen 19, 20, 25, 26 en 27 Afd. 3 Tit. H (274, 275, 280, 281 en 282) overeenkomstige toepassing. Art. 9. De kamer kan uit de mededeelingen en de antwoorden 169 der partijen, uit hare niet-verschijning en uit de weigering of ■de ontwijking van het antwoord zoodanige gevolgtrekkingen maken of zoodanig bewijs putten, als zij vermeent te behooren. Art. 10. De kamer beveelt, zoodra zij zulks doelmatig acht, het 170 hooren van getuigen of deskundigen, hetzij onmiddellijk, hetzij op .een dadelijk te bepalen dag. In het bevel worden kortelijk aangegeven de feiten, waarover het verhoor zal loopen. 35 De kamer kan op gelijke wijze plaatsopneming of bezichtiging bevelen. Art. 11. De kamer regelt alle geschillen, die op de terecht- 171 zitting over de wijze van behandeling rijzen. Art. ï-2,.; Stukken, waarop in de dingtalen beroep is gedaan,' 172 worden, voor zoover zij niet ter griffie zijn verbleven, bij de behandeling voor de kamer door de partijen overgelegd. De kamer kan op verzoek der belanghebbende partij hiervan ontheffing verleenen. Zoo noodig beveelt zij bijzondere maatregelen voor de goede bewaring, der stukken. De griffier geeft van een en ander onverwijld kennis aan de andere partijen. De artikelen 14 en 15 § 1 (148 en 149) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 13. De kamer kan bevelen, dat de ter terechtzitting aan- 173 wezige stukken en roerende, tot het geding betrekkelijke goedeien, hetzij naar de griffie worden overgebracht, hetzij aan partijen worden teruggegeven, al of niet onder voorwaarden, door de kamer te stellen. Art. 14. De kamer kan, indien zij het doelmatig acht, de 174 terechtzitting buiten het gerechtsgebouw houden. Art. 15. Indien noodig, wordt de behandeling van het ge- 175 ding op een dadelijk te bepalen dag voortgezet. Art. 16. Zoodra de zaak is voldongen, wijst de kamer ter 176 terechtzitting dadelijk vonnis of bepaalt den dag der uitspraak. Art. 17. Indien onder de beraadslaging blijkt, dat het 177 onderzoek niet volledig is geweest, kan de kamer de hervatting der behandeling bevelen, met mededeeling van dag en uur aan partijen persoonlijk en aan hare advocaten. § 3. Het zittingblad. Art. p Het zittingblad wordt gehouden door den griffier. 178 Art. 2. In het zittingblad wordt vermeld al hetgeen in het 179 geding ter terechtzitting voorvalt; met name wordt daarin aanteekening gehouden van verklaringen, als bedoeld in Derde Af•deelihg, die door partijen bij de behandeling voor de kamer worden afgelegd. Bij gebreke van zoodanige aanteekening mag de rechter op die verklaringen geen acht slaan. 36 Art. 3. Het zittingblad wordt, na voorlezing, door den rechter- 180 commissaris of den voorzitter, alsmede door den griffier onderteekend. Vooraf worden de ter terechtzitting verschenen partijen en hare advocaten in de gelegenheid gesteld hunne bedenkingen tegen het aangeteekende in te brengen en, voor zoover aan de gemaakte bedenkingen geen gevolg wordt gegeven, daarvan aanteekening, te vragen. Indien zoodanige aanteekening niet is gevraagd, levert het zittingblad bewijs op van al hetgeen daarin als op de terechtzitting geschied vermeld staat, zonder dat tegenbewijs is toegelaten. Indien zoodanige aanteekening wel is gevraagd, is de bewijskracht van het zittingblad te dien aanzien aan het oordeel des rechters overgelaten. DERDE AFDEELING. WIJZIGIKG IN DE OPGAVE VAN DE FEITEN EN IN DEN EISCH. Art. 1. In de schrifturen en gedurende de behandeling voor 181 de kanier zijn partijen bevoegd de opgave der feiten, waarop de eisch of de verwering steunt, aan te vullen, te verbeteren, te verduidelijken of andere te vermelden, behalve indien dit zoude leiden tot onredelijke vertraging van het geding of eenige partij in de verdediging van haar standpunt ernstig zou bemoeilijken. Deze bevoegdheid is uitgesloten, indien de wederpartij niet in het geding is opgekomen. Art. 2. Tot den afloop van het geding is de eischer bevoegd ] 82 den eisch te verminderen. In de schrifturen en gedurende de behandeling voor de kamer is de eischer bevoegd den eisch aan te vullen, te verbeteren, te verduidelijken of te vermeerderen, behalve indien dit zoude leiden tot onredelijke vertraging van het geding of den verweerder in de verdediging van zijn standpunt ernstig zou bemoeilijken. De bevoegdheid, in het tweede lid omschreven, is uitgesloten, indien de verweerder niet in het geding is opgekomen. VIERDE AFDEELING. ' VERZUIMEN EN VERSTEK. Art. 1. Gebreken in schrifturen en andere verzuimen in het 183 geding kunnen wordtn hersteld, indien zonder dat herstel eene der partijen op onredelijke wijze zoude worden benadeeld. 37 De rechter beveelt op verzoek der belanghebbende partij of ambtshalve, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, het herstel, zoo noodig met bepaling van den termijn, binnen welken dit moet geschieden. Hij kan daarbij bevelen, dat het geding gedurende dien termijn stilstaat'. Art. 2. Verzuimen met betrekking tot de wettelijke of tot de 184 door den rechter bepaalde termijnen kunnen niet worden hersteld, tenzij wordt aangetoond, dat het verzuim het gevolg is Tan overmacht. Art. 3. Voorziening tegen het bevel tot herstel staat niet 185 open. Indien het gebrek of het verzuim te wijten is aan eene deipartijen, draagt deze de kosten, die uit het bevel voortvloeien. Art. 4. Indien de eischer op de eerste terechtzitting niet ver- 186 klaart in het geding op te komen, ontslaat de rechter-commissaris op verzoek des verweerders dezen van den aanleg, met verwijzing van den eischer in de kosten. ■ Indien de eischer wel verklaart in het geding op te komen, maar de inlevering en nederlegging, in de artikelen 13 en 16, § 1 Afd 2, (147 en 150) bedoeld, verzuimd heeft, kan de rechtercommissaris overeenkomstig het eerste lid handelen. De eischer kan het geding niet opnieuw beginnen dan na betaling der kosten. Art. 5. Indien de verweerder op de eerste terechtzitting ver- 187 klaard heeft in het geding op te komen, maar niet op den daarvoor bepaalden dag van antwoord dient, wordt de vordering op verzoek des eischers door den rechter-commissaris toegewezen, voor zoover zij dezen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Art. 6. Indien de verweerder op de eerste terechtzitting niet 188 verklaart in het geding op te komen, en de dagvaarding behoorlijk is beteekend, wordt, op verzoek des eischers door den rechter-commissaris tegen den verweerder verstek verleend en de vordering toegewezen, voor zoover zij den rechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Art. 7. Indien van meerdere verweerders een of meer op de 189 eerste terechtzitting niet verklaren in het geding op te komen, 33 wordt op verzoek des eischers ten opzichte van de opgekomenen het geding aangehouden tot eene door den rechter-commissaris te bepalen • terechtzitting en tegen de niet-opgekomenen verstek- verleend. Ieder der opgekomen partijen kan dit verstek aan de nietopgekomenen doen beteekenen met oproeping tegen die terechtzitting, bij welke oproeping de voor de dagvaarding voorgeschreven termijnen moeten worden in acht genomen. Daarna wordt het geding voortgezet, en wordt, indien de oproeping behoorlijk is geschied, tusschen alle partijen uitspraak gedaan. Verzet daartegen staat niet open. Art. 8. Indien in den loop van het geding de verdere schrif- 190 turen niet op den daarvoor bepaalden dag worden ingediend, wordt het geding desniettemin voortgezet. Art. 9. Indien geen der advocaten van partijen op den.daar voor 191 bepaalden dag ter terechtzitting, hetzij van den rechter-commissaris, hetzij van de kamer verschijnt, kan de rechter een naderen dag voor de behandeling bepalen of het geding vervallen * verklaren. Aan partijen persoonlijk en aan hare advocaten wordt hiervan kennis gegeven. VIJFDE AFDEELING. WEDEEEISCH. Art. li De verweerder is bevoegd, doch alleen bij het antj 192 woord in eersten aanleg, een wedereisch te doen, uitgezonderd : a. indien de oorspronkelijke eischer is opgetreden in eene hoedanigheid en de wedereisch hem persoonlijk betreft, of omgekeerd; b. indien de 'rechter, voor wien de eisch aanhangig is, volstrekt onbevoegd is van den wedereisch kennis te nemen. Art. 2. De eisch en de wedereisch worden te gelijk be- 193 handeld en berecht, tenzij de rechter, op grond dat het eene geding vroeger dan het andere kan worden afgedaan, splitsing beveelt. Art. 3. Hooger beroep staat open, indien de rechter niet 194 bevoegd was zoowel over den eisch als over den wedereisch in hoogsten aanleg recht te spreken. Indien de gedingen zijn gesplitst, gelden ten aanzien van elk de gewone 'regelen betreffende het hooger beroep. 39 ZESDE AFDEELING. , INTREKKING DER VORDERING EN VERVAL VAN HET GEDING DOOR TIJDSVERLOOP. Art. 1. De eischer kan de vordering intrekken, mits dit 195 geschiedt vóór het antwoord. Na het antwoord kan de intrekking slechts plaats hebben met toestemming des verweerders. Art. 2. Vóór de terechtzitting, tegen welke is gedagvaard, 196 geschiedt de intrekking bij een aan den verweerder beteeken d exploot. Daarna geschiedt de intrekking, hetzij bij eenvoudige akte van advocaat tot advocaat beteekend, hetzij door eene verklaring ter terechtzitting; op gelijke wijze geschiedt de toestemming tot de intrekking. Tot de intrekking en tot de toestemming behoeft de advocaat eene bijzondere machtiging. Art. 3. Indien de beteekende dagvaarding reeds ter griffie is 197 ingeleverd, wórdt van de intrekking en van de toestemming ter griffie kennis gegeven, zoo deze niet ter terechtzitting hebben plaats gehad. Art. 4. De intrekking brengt van rechtswege mede : 198 a. dat partijen weder in den toestand worden gebracht, waarin zij tot elkander stonden, voordat het geding aanving; b. dat de partij, die de vordering heeft ingetrokken, verplicht is tot betaling der proceskosten. . Art. 5. Bij verschil over het bedrag dier kosten, of bij nalatig- 199 heid in de betaling daarvan, worden deze op verzoek van eene deipartijen, de andere gehoord of behoorlijk opgeroepen, door den voorzitter der rechtbank begroot. Deze geeft daarvan aan den belanghebbende een op de minuut uitvoerbaar bevelschrift van tenuitvoerlegging af. Tegen de beschikking staat voorziening niet open. Art. 6. Indien een geding gedurende één jaar niet is voort- 200 gezet, is het van rechtswege vervallen, met het in artikel 4 (198) a omschreven gevolg; alles behoudens de bepalingen van de.derde paragraaf der Zevende Afdeeling. 40 Art. 7. Indien de vordering opnieuw wordt ingesteld, zijn de 201 partijen over en weer gerechtigd gebruik te maken van de verklaringen, door haar in den loop van het vorige geding afgelegd, alsmede van de verklaringen der in dat geding gehoorde getuigen, wier verhoor 'niet meer kan plaats' hebben. ZEVENDE AFDEELING. INCIDENTEELE VERZOEKEN. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. Tot aan de behandeling van het "geding voor de 202 kamer worden incidenteele verzoeken door den rechter-commissaris afgedaan. Art. 2. Het verzoek kan worden gedaan op elke terecht- 203 zitting, waarop de zaak dient. Het kan ook worden gedaan op elke andere terechtzitting, mits door partijen gezamenlijk, of nadat aan de andere partijen bij acte van advocaat tot advocaat vier en twintig uren te voren dit is aangezegd. De rechter geeft, de aanwezige partijen gehoord, hetzij omrliddeliijk, hetzij op een dadelijk door hem te bepalen dag, zijne met redenen omkleede beschikking. De zakelijke inhoud der beschikking wordt onverwijld ter kennis van partijen gebracht. "Art 3. Het verzoek kan ook bij met redenen omkleed ver- 204 zoekschrift ter griffie worden ingediend. De rechter-commissaris stelt op het verzoekschrift zijne beschikking, houdende dag, uur en plaats, waarop het zal worden behandeld. Aan partijen wordt hiervan onverwijld kennis gegeven. Artikel 2 (203), tweede en derde lid, vindt overeenkomstige toepassing. Art. 4. De rechter-commissaris kan incidenteele verzoeken' 205 aan hem gedaan nadat de dag der behandeling van het geding voor de kamer is bepaald, verwijzen naar de kamer. Aan partijen ' wordt van de verwijzing onverwijld kennis gegeven. Art. 5. Gedurende de behandeling van het geding voor de 206 kamer worden incidenteele verzoeken gedaan bij een met redenen omkleed verzoekschrift, dat ter griffie wordt ingediend. Zij worden behandeld, zoodra de kamer dit doelmatig acht. Artikel 2, tweede en derde lid, vindt overeenkomstige toepassing. 41 Art. 6. Een incidenteel verzoek houdt den loop van het 207 geding niet op, tenzij de rechter om gewichtige redenen anders bepaalt. Art. 7. Bij de behandeling van het verzoek voor den rechter- 208 commissaris vinden overeenkomstige toepassing de bepalingen van de Tweede Paragraaf der Tweede Afdeeling, behalve de artikelen 1, 2 en 3 (161 162 en 163), die van de Derde Afdeeling, alsmede de artikelen 1, 2 en 3 van Afd. 4 (183, 184 en 185). De rechter-commissaris is bevoegd ten dienste dier behandeling de overlegging van schriftelijke bewijsstukken te bevelen, getuigen en deskundigen te hooren, plaatsopneming of bezichtiging te doen en den gerechtelijken eed op te leggen. Indien hij van die bevoegdheid gebruik maakt, vinden de'desbetreffende voorschriften van den Tweeden Titel (Bewijs) overeenkomstige toepassing. § 2. Verlenging of verkorting van termijnen. Art. 1. De termijnen, gedurende den loop van het geding in 209 acht te, nemen, kunnen op verzoek van eene der partijen of ambtshalve, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, worden verlengd of verkort. Art. 2. De verlenging of verkorting wordt overgelaten aan het 210 oordeel en de voorzichtigheid des rechters, die, lettende op het belang van de rechtsbedeeling en op dat van alle partijen, nauwkeurig onderzoekt, of de gronden gewichtig genoeg zijn om eene verlenging of verkorting te rechtvaardigen. §" 3. Schorsing van het geding. Art. 1. De loop van het geding wordt, tenzij de behandeling 211 voor de kamer is afgeloopen of recht op de stukken is verzocht, op verzoek van iederen belanghebbende geschorst verklaard in geval van a. den dood van eene der partijen; b. eene wijziging in den persoonlijken staat van eene der partijen, waardoor hare bevoegdheid om in rechte te staan verandering ondergaat; c. het ophouden der hoedanigheid, waarin eene der partijen het geding voert. De advocaat, die de bedoelde partij vertegenwoordigde, blijft in het geding als zoodanig optreden, zoolang hij niet door een ander is vervangen. \ 42 Art. 2. De rechter bepaalt, indien hij het geding geschorst ver- 212 klaart, het tijdstip, waarop de schorsing een aanvang neemt, en beveelt daarbij het noodige tot hervatting van het geding. Art. 3. Indien eene of meer der partijen in gebreke blijven aan 213 de beschikking des rechters te voldoen, wordt het geding op verzoek van eene der niet-nalatige partijen voortgezet. Art. 4. De loop van het geding is, tenzij de behandeling voor 214 de kamer is afgeloopen of recht op de stukken is verzocht, van rechtswege geschorst van het oogenblik af, dat de advocaat van eene der partijen overlijdt, zijne betrekking verliest of daarin wordt geschorst. Art. 5. Op verzoek van eene der partijen of ambtshalve, 215 partijen gehoord of behoorlijk' opgeroepen, beveelt de rechter het noodige tot hervatting van het geding; aan de partij, die niet in het geding is vertegenwoordigd, wordt hiervan onverwijld persoonlijk kennis gegeven. Artikel 3 (213) is van toepassing. § 4. Zekerheidstelling. Art. 1. Op verzoek des verweerders, uiterlijk tegelijk met het 216 antwoord te doen, kan de rechter-commissaris bevelen, dat de vreemdeling, die als eischer optreedt, in het geding tusschen komt of zich bij den eischer voegt, zekerheid stelt voor de proceskosten, tot betaling waarvan hij zou kunnen worden veroordeeld, voorzooverniet bij verdrag die verplichting is opgeheven. Art. 2. Indien de rechter-commissaris het stellen van zekerheid 217 beveelt, bepaalt hij het bedrag daarvan, alsmede de wijze, waarop zij zal worden gesteld, en regelt verder' het daarvoro noodige. Art. 3. De rechter-commissaris kan, indien eenig door hem 218 gegeven bevel niet binnen den bepaalden tijd is opgevolgd, naar gelang der omstandigheden den verweerder op diens verzoek van den aanleg ontslaan met veroordeeling van den eischer in de kosten, of gelasten dat wordt voortgeprocedeerd. De eischer kan het geding niet opnieuw beginnen dan na betaling der kosten. § 5. Samenvoeging en verwijzing van gedingen. Art. 1. Indien voor denzelfden rechter tusschen dezelfde 219 partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk gedingen aanhangig 43 zijn, of indien voor denzelfden rechter verknochte gedingen aanhangig zijn, kan in eiken stand van het geding op verzoek van eene der partijen of ambtshalve, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, de samenvoeging worden bevolen. Art. 2. De rechter kan op verzoek van eene der partijen of 220 ambtshalve, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, bevelen, dat de samengevoegde gedingen weder worden gesplitst. Art. 3. Indien een geding tusschen dezelfde partijen en over 221 hetzelfde onderwerp reeds aanhangig is hetzij voor een anderen rechter met dezelfde volstrekte bevoegdheid, hetzij voor een scheidsrechter, of indien het in het eerste geval verknocht is aan een geding, reeds voor een anderen zoodanigen rechter aanhangig, kan de verwijzing naar dien rechter of scheidsrechter in eiken stand van het geding, op verzoek van"eene der partijen worden bevolen. Art. 2 (220) vindt overeenkomstige toepassing. Op verzoek van partijen gézamenlijk kan ook verwijzing plaats vinden naar een hoogeren rechter, met uitzondering van den rechter in cassatie. Art. 4. Ten gevolge van de verwijzing is het verwezen geding 222 van rechtswege aanhangig bij den in de beschikking aange- wezen rechter in den stand, waarin het zich bevindt. Deze beveelt het noodige voor de gezamenlijke behandeling. § 6. Tnsschenkomst en voeging. Art. 1. Op verzoek van ieder, die belang heeft bij een tusschen 223 andere partijen aanhangig geding, kan de rechter-commissaris dezen toestaan daarin tusschen te komen of zich bij eene deipartijen te voegen. Het verzoek kan niet meer worden gedaan, nadat de dag der behandeling voor de kamer is bepaald. Art. 2. Het verzoek wordt gedaan bij eene schriftuur, hetzij 224 ter terechtzitting over te geven, hetzij ter griffie in te leveren. De andere partijen kunnen, desgewenscht bij schriftuur, hierop antwoorden binnen een door den rechter-commissaris te bepalen termijn. Ten aanzien van deze schrifturen vindt artikel 20 § 1 Afd. 2 Tit. I (154) overeenkomstige toepassing. Art. 3. De beschikking, houdende toewijzing van het verzoek 225 tot tusschenkomst, bevat tevens eene regeling voor de wisseling der schrifturen. 44 Het verzoek tot tusschenkomst kan worden afgewezen ook op grond dat liet aanhangig geding geen oponthoud gedoogt. Art. 4. Ingeval het verzoek tot voeging wordt toegestaan, aan- 226 vaardt de gevoegde partij het geding in den stand, waarin het zich op dat oogenblik bevindt. Voor zoover hare handelingen in het geding niet in strijd zijn met die van de partij, waarbij zij zich heeft gevoegd, worden deze beschouwd als mede door laatstbedoelde verricht. § 7. Gedwongen deelneming aan een geding en vrijwaring. Art. 1. Iedere partij kan den rechter-commissaris verlof 227 verzoeken, een of meer personen tot deelneming aan het geding of tot vrijwaring op te róepen. Het verzoek moet worden gedaan, door den eischer uiterlijk tegelijk met de repliek, door den verweerder uiterlijk tegelijk met het antwoord. Artikel 2 § 6 (224) is van toepassing. Art. 2. De rechter-commissaris staat het verzoek toe, indien 228 hij, lettende op het belang van de rechtsbedeeling en op dat van alle partijen, de daarvoor aangevoerde gronden gewichtig genoeg acht. Hij bepaalt de terechtzitting, tegen welke de tot deelneming aan het geding of de tot vrijwaring op te roepen partij moet worden gedagvaard. Hij geeft zoo noodig eene regeling voor de wisseling der schrifturen. Art. 3. In de dagvaarding wordt de beschikking van den 229 rechter-commissaris opgenomen. Met het afschrift der dagvaarding worden aan den opgeroepene tevens afschriften van de in het aanhangig geding gewisselde schrifturen gelaten. Indien in die schrifturen beroep op stukken wordt gedaan, vindt artikel 4, tweede en derde lid § 1 Afd. 2 (138) overeenkomstige- toepassing; zoo ook de artikelen 13, 14, 15 en 16 (147, 148, 149 en 150), ingeval de ter griffie overgebrachte stukken krachtens verlof van den rechter-commissaris zijn teruggegeven, en de opgeroepene de wederinlevering of de nederlegging, als daarbij bedoeld, verzoekt. 45 Art. 4. Tot aan de in artikel 2 (228) bedoelde terecht 230 zitting 'staat het aanhangig geding stil. Indien de dagvaarding niet tegen„die terechtzitting is gedaan, kan de rechter-commissaris op verzoek van eene der partijen of ambtshalve, partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen, de voortzetting van het aanhangig geding bevelen. ACHTSTE AFDEELING. Vorderingen bij voorraad. Art. 1. Vorderingen bij voorraad worden, voor zoover daarop 231 gedurende de behandeling van het geding voor den rechtercommissaris eene beschikking wordt verlangd, gedaan en behandeld als incidenteele verzoeken. De beschikking blijft van kracht, voor zoover zij niet dooide kamer bij de behandeling van de hoofdzaak wordt gewijzigd. Art. 2. Vorderingen bij voorraad, waarop gedurende de behan- 232 deling voor de kamer eene beschikking wordt verlangd, en waarover niet alle partijen in het geding in de gelegenheid zijn geweest bij de schrifturen zich uit te laten, worden gedaan en behandeld als incidenteele verzoeken. De vordering tot wijziging, in het vorig artikel bedoeld, wordt eveneens als incidenteel verzoek gedaan en behandeld. TWEEDE TITEL. & . Bewjjs. EERSTE AFDEELING. Algemeene Bepalingen. Art. 1. De rechter neemt feiten, die in het geding zijn tegen- 233 gesproken, slechts dan als vaststaande aan, indien zij met inachtneming van de voorschriften der wet zijn bewezen. Art. 2. Een feit wordt bewezen öf onmiddellijk, öf middellijk 234 door het bewijs van een of meer andere feiten, waaruit het vaststaan van het te bewijzen feit wordt afgeleid. Art. 3. Bewijs kan door alle middelen geleverd worden, 235 behoudens de gevallen, waarin de wet een bepaald middel uitsluit of bepaalde bewijsmiddelen vordert. 46 Art. 4. De waardeering der kracht van -elk gebezigd bewijs- 236 middel is aan den rechter overgelaten, behoudens de gevallen, waarin de wet aan bepaalde bewijsmiddelen eene bijzondere bewijskracht verbindt. Art. 5. Tegenbewijs is altijd en door alle middelen toegelaten,; 237 behoudens de gevallen waarin de wet het tegenbewijs uitsluit of daarvoor bepaalde vereischten stelt. Ditzelfde geldt ook ten aanzien van een in de wet uitgesproken of erkend vermoeden. Art. 6. Indien in eene strafzaak bij een in kracht van ge- 238 wijsde gegaan vonnis een den beklaagde telastegelegd feit is bewezen verklaard, wordt dat feit in een burgerlijk geding als volledig bewezen aangemerkt, behoudens tegenbewijs. TWEEDE AFDEELING. Schriftelijk bewijs. § 1. Schriftelijke bewijsstukken. Art. 1. Geschriften zijn authentiek of onderhandsch. 239 Authentieke zijn de zoodanige, welke in den vereischten vorm zijn opgemaakt door een persoon of college, aan wien bij wettelijk voorschrift het opmaken daarvan is opgedragen. Onderhandsche zijn.dê zoodanige, welke niet authentiek zijn. Art. 2. Een authentiek geschrift levert volledig bewijs op van 240 hetgeen daarin vermeld staat als verricht door of 'als geschied teil overstaan van den persoon of van het college, van wien het afkomstig is. \ Het bewijs, dat in het authentiek geschrift onjuist-vermeld staat hetgeen door den persoon of het college is verricht of te zijnen overstaan is geschied, of dat het geschrift is valsch of vervalscht, is toegelaten. Art. 3. Een onderhandsch geschrift levert, indien het onder- 241 teekend is, volledig bewijs op, dat zijn inhoud van den onder- " teekenaar afkomstig is, behoudens het bewijs, dat het valsch of vervalscht is. Een onderhandsch geschrift, waaronder op werktuiglijke wijze eene handteekening is gesteld door den daartoe gerechtigde, wordt geacht onderteekend te zijn. 47 Art. 4. Indien hij, tegenover wien men zich beroept op een 242 onderhandsch geschrift, dat hij zelf onderteekend zou hebben, de haridteekening niet stellig ontkent, wordt deze voor erkend gehouden. . Alle anderen, tegenover wie men zich op zoodanig geschrift beroept, kunnen volstaan met te verklaren, dat zij het niet erkennen als onderteekend door hem; van wien dit wordt beweerd. Art. 5. Grossen en geheele of gedeeltêlijke afschriften van 243 een authentiek geschrift, afgegeven door een persoon of college, bij wettelijk voorschrift met de bewaring van het oorspronkelijke belast, leveren hetzelfde bewijs op als het oorspronkelijk geschrift. Deze regel lijdt uitzondering, indien de tegenpartij van hem, die er zich op beroept, aannemelijke gronden tot twijfel aan hunne overeenstemming met het oorspronkelijke geschrift aanvoert. Art. 6. Afschriften, geheele of gedeeltelijke, en uittreksels 244 leveren geen bewijs op, indien de tegenpartij van hem, die er zich op beroept, bevel tot overlegging van het oorspronkelijk geschrift heeft verzocht en dit bevel door den rechter is gegeven. Zij kunnen echter als het oorspronkelijke geschrift gelden in het nadeel van hem,. die aan het bevel tot overlegging niet heeft voldaan. Art. 7. Indien de valschheid, de vervalsching of de onjuistheid 245 beweerd wordt van een authentiek geschrift, en de persoon, door wien het is opgemaakt, nog in leven is, doet de griffier hem hiervan mededeeling. Indien het geschrift afkomstig is van een college, geschiedt gelijke mededeeling aan hen, die tijdens het opmaken daarvan leden van het college waren, alsmede 'aan hem, die op dat tijdstip de bediening van griffler of secretaris van het college uitoefende, voorzoover zij nog in leven zijn. De in dit artikel aangewezen personen kunnen zich in het geding voegen of daarin tusschenkomen. § 2. Gedwongen overlegging van schriftelijke bewijsstukken. Art. 1. Hij die zich in den loop van een geding wil beroepen, 246 op een geschrift, de zaak in geschil betreffende, ten aanzien waarvan hij aannemelijk maakt, dat de tegenpartij. het te harer beschikking hééft, kan met opgave van de feiten, die hij wil bewijzen, verzoeken, dat de overlegging. wordt bevolen. 48 De rechter wijst het verzoek toe, indien hét geschrift tusschen de partijen gemeen is. ~ In andere gevallen is, indien de tegenpartij zich tegen de toewijzing verzet, de beoordeeling der-daarvoor aangevoerde redenen aan den rechter overgelaten. Art. 2. Indien de partij, aan wie de overlegging is bevolen, 247 dit bevel niet nakomt, kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen in haar nadeel maken, welke hij vermeent te belmoren. Art. 3. Hij die belang heeft bij een geschrift, ten aanzien 248 waarvan hij aannemelijk maakt, dat een ander, die niet ambtenaar is, het te zijner beschikking heeft, kan vorderen, dat de overlegging op zijne kosten wordt bevolen. De rechter wijst de vordering toe, indien het geschrift tusschen dengene, die dé overlegging verlangt, en den houder gemeen is. In andere gevallen is, indien de houder zich tegen de toewijzing verzet, de beoordeeling der daarvoor aangevoerde redenen aan den rechter overgelaten. Deze wijst de vordering echter slechts toe, indien de eischer aannemelijk maakt, dat hij belanghebbende bij het geschrift is, dat dit eene tusschen hem en een ander bestaande rechtsverhouding betreft, dat het mededeelingen bevat betreffende eene rechtshandeling, waarbij zijn belang rechtstreeks of middellijk is betrokken, of dat ligt dienen kan als stuk van vergelijking, bedoeld in artikel 2 § 3 (253). Art. 4. Indien het geschrift in een aanhangig geding moet 249 dienen, beveelt de rechter op verzoek van hem, die de overlegging verlangt, dat het geding voor een bepaalden tijd stilstaat, tenzij dit zoude leiden töt onredelijke vertraging. Op verzoek der tegenpartij kan de rechter de voortzetting van het geding bevelen, ook vóór den afloop van dien termijn, indien het geschrift is overgelegd, of hij, die het bevel tot overlegging moet verkrijgen, blijft stilzitten. Art. 5. De rechter gelast bij het bevel tot overlegging, dat 250 het geschrift hetzij ter terechtzitting wordt overgegeven, hetzij ter griffie wordt ingeleverd, in het laatste geval met bepaling van den termijn, gedurende welken het aldaar ter kennisneming voor de partijen zal verblijven. De artikelen 14, 15 en 16 § 1 Afd. 2 Tit. I (148, 149 en 150) vinden overeenkomstige toepassing. 49 Art. 6. ■ De rechter bepaalt, hetzij bij het bevel tot overleg- 251 ging, hetzij later op verzoek van den vroegerèn houder of ambtshalve, en dan in beide gevallen na verhoor of behoorlijke oproeping der belanghebbenden, den termijn, na welken en de wijze waarop het geschrift zal worden teruggegeven. Het recht op teruggave vervalt, indien bij rechterlijke uit. spraak ten aanzien van het geschrift eene daarmede strijdige beschikking is gegeven. ° § 3. Onderzoek naar de echtheid van schriftelijke bewijsstukken. Art. 1. De rechter kan een .onderzoek bevelen naar de 9*9 echtheid van geschriften: a. indien de partij, van wie men beweert, dat zij een onderhandsch geschrift onderteekend heeft, dit stellig ontkent; b. indien de partij, van wie men beweert, dat zij een •onderhandsch geschrift geschreven heeft, dit niet stellig erkent; c indien de partij, tegenover wie men zich beroept op een door een ander geschreven of onderteekend onderhandsch geschrift, verklaart het niet te erkennen als geschreven of onderteekond door hem, van wien dit wordt beweerd; d. £ indien eene der partijen beweert, dat het geschrift valsch of vervalscht is. Art. 2. Indien het bewijs van de echtheid of de onechtheid 9Ü van een geschrift door schriftvergelijking is bevolen en de partijen niet overeenkomen over de stukken van vergelijking' mag de rechter geene andere nemen dan: a. authentieke geschriften ; b. onderhandsche geschriften, door de partijen erkend; c het overige gedeelte van het overgelegde geschrift' zoo het onderzoek alleen een gedeelte daarvan betreft; d. hetgeen eene partij schrijft op bevel, m 'mondelinge voorzegging en in tegenwoordigheid van den rechter. Indien de partij weigert aan dit bevel te voldoen kan de rechter het tegendeel harer bewering omtrent de echtheid van het stuk aannemen. Art. 3. Het bevel tot onderzoek houdt tevens in, dat het o-„ geschrift, na behoorlijk omschreven en door den rechter- 4 50 commissaris en den griffier gewaarmerkt te zijn, ter griffie wordt overgebracht. Artikel 5 § 2 (250) vindt overeenkomstige toepassing. Bij het bevel kan de kamer het nemen der voorbereidende maatregelen ten dienste van het onderzoek, alsmede het aanwijzen der stukken van vergelijking opdragen aan den rechtercommissaris, des echter dat de beslissing over de echtheid van het geschrift aan haar zelve verblijft. Art. 4. Op de ter vergelijking aangewezen stukken vinden 255 de bepalingen yan de tweede paragraaf overeenkomstige toepassing. DERDE AFDEELING. BEWIJS DOOK GETUIGEN. Art. I. Een ieder is verplicht desgevorderd getuigenis in 256 rechte af te leggen, met inachtneming der navolgende bepalingen. Art. 2. De leden van het Koninklijk huis worden niet als 257 getuigen gehoord, tenzij zij bij Koninklijk besluit tot het afleggen van getuigenis zijn gemachtigd. Eene regeling van de vormen, bij het verhoor in acht te nemen, wordt bij het besluit gegeven. Art. 3. Van het afleggen van getuigenis kunnen zich ver- 258 schoonen: a. de tegenwoordige en de vroegere echtgenoot van eene der partijen; b. de bloed- en aanverwanten van eene der partijen of van den echtgenoot van eene der partijen tot den derden graad ingesloten. WÊÈÈ Evenwel kunnen alleen ouders en kinderen zich verschoonen bij gedingen betrekkelijk den burgerlijken staat der partijen, bij het onderzoek naar de redenen, welke tot ontheffing of ontzetting van de ouderlijke macht of van de voogdij kunnen leiden, of bij een geding als bedoeld in de artikelen 344a en 344/" van het Burgerlijk Wetboek. Art. 4. Van het afleggen van getuigenis ot het beantwoorden 25& van bepaalde vragen kunnen zich verschoonen: a. zij, die uit hoofde van hun hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt tot geheimhouding verplicht zijn, ten aanzien van hetgeen hun in dat • ambt bekend is geworden; 51 b. zij, wier beroep of betrekking medebracht, dat te hunner kennis konden komen v zaken, waaromtrent degenen, die hun die zaken hebben medegedeeld, of die hen in de gelegenheid ' hebben gesteld ze te leeren kennen, mochten vertrouwen dat zij zich tot geheimhouding verplicht zouden achten ten aanzien van hetgeen hun op die wijze bekend is geworden. Hunne, bevoegdheid om zich te verschoonen vervalt, indien en voor zoover deze personen, in verband met de bepalingen betreffende hunne verplichting tot geheimhouding in de gevallen, waarin zulks mogelijk is, van die verplichting ziin ontslagen. Art. 5. Van het beantwoorden van bepaalde vragen kan zich 260 ook verschoonen hij, die den rechter aannemelijk maakt dat het beantwoorden daarvan voor hem of voor iemand, die tot hem staat in eene verhouding als bedoeld bij artikel 3 (258) onafhankelijk van den uitslag van het geding, een ernstig zedelijk of geldelijk nadeel kan opleveren. i ^rt. 6. Indien een getuige zich wenscht te verschoonen van 261 het afleggen van getuigenis, of van het beantwoorden van bepaalde vragen, geeft hij de redenen daarvoor op. Geschillen daarover worden door de kamer afgedaan; aan den getuige, .wiens beroep op verschooning is afgewezen, staat gedurende acht dagen beroep in cassatie tegen deze uitspi aak open. Art. 7. Binnen een bij het bevel tot het hooren van getuigen -262 bepaalden termijn deelen de partijen zoo nauwkeurig mogelijk de namen en woonplaatsen van hen, wier verhoor zij verlangen ter griffie mede, zoo zij deze niet reeds vroeger ter kennisvan de kamer hebben gebracht. Art. 8. De voorzitter der kamer beveelt de oproeping der 63 getuigen om ter terechtzitting te verschijnen. Deze oproeping behelst tevens de feiten, waarover het- verhoor zal loopen. Hij kan weigeren getuigen te doen oproepen, ten aanzien van wie het voorschrift van artikel 7 (262) niet is in acht genomen. De namen en woonplaatsen der opgeroepen getuigen worden zoo spoedig en zoo nauwkeurig mogelijk aan de partijen medegedeeld. 52 Art. 9. Eene partij kan ook ter terechtzitting getuigen 264 voorbrengen. Indien zij aan de andere partijen niet tijdig en zoo nauwkeurig mogelijk de namen en woonplaatsen dier getuigen heeft medegedeeld, kan de kamer weigeren dezen te hooren. Art. 10. De kamér kan, indien haar dit, op grond van hetgeen "265 in het geding is gebleken, wenschelijk voorkomt voor de volledige kennis van de toedracht der zaak, op verzoek van eene deipartijen of ambtshalve de oproeping van andere getuigen tegen eene volgende terechtzitting bevelen. Indien de partij, die het verzoek heeft gedaan, niet onmiddellijk ter terechtzitting de op te roepen getuigen aanwast, zijn de artikelen 7 en 8 (262 en 263) van toepassing; ten aanzien van niet ter terechtzitting aangewezen ambtshalve op te roepen getuigen is artikel 8 (263) derde'lid van toepassing. Een ambtshalve opgeroepen getuige wordt niet gehoord, indien alle partijen zich daartegen verzetten. Art. 11. De getuigen geven hun naam, voornamen, leeftijd, 266 beroep, woon- en verblijfplaats op; zij worden daarna, in de volgorde door den voorzitter te bepalen, door de rechters, de advocaten van partijen of deze zelve, afzonderlijk ondervraagd, en zoo noodig te zariien met of tegenover andere getuigen gehoord. De ondervraging van iederen getuige geschiedt bij voorkeur in de eerste plaats door den -advocaat of de partij, op wier verzoek de getuige wordt gehoord. De kamer is bevoegd bepaalde vragen niet toe te laten. Art. 12. De getuige legt zijne verklaring, af zonder zich 267 van een schriftelijk opstel te bedienen. De voorzitter kan hem toestaan van bepaalde geschriften of aanteekeningen gebruik te maken. De door den getuige afgelegde verklaring wordt zakelijk in het zittingblad opgenomen en hem voorgelezen. 'Art. 13. De getuige bevestigt, dat hij overeenkomstig de 268 waarheid heeft verklaard en legt daartoe, na door den voorzitter op den ernst en het gewicht zijner handeling te zijn gewezen, in diens handen den eed af, dat het in geschrift gebrachte is de geheele waarheid en niets dan de waarheid. Indien de getuige den eed niet aflegt, wordt de reden hiervan in het zittingblad" vermeld. sa Art. 14. Op verzoek van eene der partijen of ambtshalve 269 kan de kamer bepalen, dat de verklaring van den getuige woordelijk in het zittingblad wordt opgenomen. Zij wordt alsdan onmiddellijk na de bevestiging, in art. 13 (268) bedoeld, dooiden voorzitter en den griffier onderteekend. Art. 15. Indien de getuige lijdende is aan storing- of 270 gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens en naar het oordeel van den rechter de beteekenis van den eed, in artikel 13 (268) bedoeld, niet voldoende beseft, of indien de getuige'den * leeftijd van zestien jaren niet heeft bereikt, geschiedt de'bevestiging niet op de wijze, in genoemd artikel omschreven, maar wordt hem enkel ernstig afgevraagd, of bij de geheele waarheid en niets dan de waarheid heeft gezegd. Art. 16. Indien de kamer het noodig oordeelt, dat eene 271 partij de zitting voor eenigen tijd niet bijwoont, wordt met het getuigenverhoor niet voortgegaan dan nadat die partij bij ^ haar terugkeer is onderricht van hetgeen in hare afwezigheid is voorgevallen. Art. 17. De getuige mag zich niet verwijderen dan nadat 272 hij van - de kamer, met toestemming der partijen, daartoe verlof heeft gekregen. Art. 18. Indien de getuigen niet op één dag kunnen 273 worden gehoord, wordt het verhoor in eene volgende dadelijk te bepalen terechtzitting voortgezet. De aanwezige getuigen behoeven niet opnieuw te worden opgeroepen. Art. 19. Indien de getuige de Nederlandsche taal niet 274 machtig is, of wel het gehoor of het spraakvermogen mist, wordt de bijstand van een tolk vereischt, tenzij de kamer en partijen er genoegen mede nemen, dat de vragen of de antwoorden of beide in eene vreemde taal of wel schriftelijk geschieden. Art. 20. De bepalingen omtrent de deskundigen vinden op 275 den tolk overeenkomstige toepa'ssing. Art. 21. De getuige, die niet verschijnt, wordt, indien 276 niet blijkt van eene gegronde reden van verhindering, veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten. Indien eene nieuwe, oproeping plaats heeft, geschiedt deze 54 op zijne kosten.' Indien hij op deze tweede oproeping weder niet verschijnt, wordt hij opnieuw veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten, en kan de kamer bevelen, dat hij door den sterken arm voor haar wordt gebracht om aan zijne verplichting te voldoen. Indien hij aantoont, dat hij door gegronde redenen verhinderd is geweest op de eerste of de tweede oproeping te verschijnen en daarvan de kamer kennis te doen dragen, wordt hij van de tegen hem uitgesproken veroordeeling ontheven. Voorziening staat niet open. ■■*.!? $4 Art. 22. Indien de verschenen getuige zonder, wettige 277 reden weigert op hem gedane vragen te antwoorden of den eed af te leggen, wordt hij veroordeeld in de vergeefs aangewende kosten en kan de kamer, op verzoek van eene der partijen of ambtshalve, bevelen, dat hij op kosten van den Staat in gijzeling wordt gesteld, totdat hij aan zijne verplichting zal hebben voldaan. Deze gijzeling duurt niet langer dan dertig dagen. Voorziening staat niet open. Art. 23. Indien iemand, die als getuige is opgeroepen, 278 om eenigerlei reden niet kan worden gehoord, kan de kamer eene volgende terechtzitting aanwijzen tot het hooren van dien getuige of van andere personen in zijne plaats. Art. 24. De kamer kan de oproeping bevelen van reeds ge- 279 hoorde getuigen ten einde deze opnieuw te hooren. Art. 25. Indien de getuige in de onmogelijkheid ver- 280 keert ter terechtzitting te verschijnen, of wel zijne overkomst kosten zoude medebrengen, niet evenredig aan het belang zijner verklaring voor het geding, kan de kamer verstaan, dat zij zelf of dat een of meer harer leden zich, vergezeld van deji griffler, • bij hem zullen vervoegen tot het ontvangen zijner verklaring, of het verhoor opdragen aan den kantonrechter zijner verblijfplaats die, vergezeld van den griffler, zich ook bij hem zal kunnen vervoegen. De bepaling van het eerste lid geldt ook dan, indien het verhoor buiten het rechtsgebied der rechtbank moet plaats vinden. Van deze verhooren wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarvan het oorspronkelijke ter griffie der rechtbank wordt neergelegd of ingezonden. Art. 26. Partijen worden tijdig van dag, uur en plaats 281 van het getuigenverhoor in kennis gesteld en kunnen daarbij tegenwoordig zijn. 55 Indien de rechter zich bij den getuige vervoegt om hem te hooren, kan de kamer bepalen, dat de tegenwoordigheid van partijen daarbij is uitgesloten. De rechter, die het verhoor afneemt, heeft dezelfde bevoegdheden als de kamer. Art. 27. Indien de getuige zich buitenslands bevindt, kan 282 de kamer aan. de daartoe aangewezen autoriteit van het land van zijn verblijf verzoeken het verhoor te houden, of dat verhoor opdragen aan den Nederlandschen consulairen ambtenaar, tot wiens ambtsgebied de verblijfplaats van den getuige behoort. De kamer bepaalt tevens den termijn, die in acht genomen* moet worden bij de beteekening aan de wederpartij van dag, uur en plaats, waarop het verhoor zal worden gehouden. De consulaire ambtenaar, die het verhoor afneemt, heeft dezelfde bevoegdheden als de kamer. Art. 28. De getuige heeft, ook als hij met wordt gehoord, 283 aanspraak op schadeloosstelling. De voorzitter of de rechter, die den getuige heeft gehoord, begroot deze en geeft daarvoor een op de minuut uitvoerbaar bevelschrift van tenuitvoerlegging- af ten laste der partij, op wier verzoek de getuige is verschenen. Art. 29. De voorzitter kan bevelen, dat, alvorens getuigen 284 worden opgeroepen, eene of meer der partijen een door hem te bepalen bedrag binnen een zekeren termijn ter grime storten ten behoeve der aan de getuigen toe te kennen schadeloosstelling. Indien de storting niet binnen dien termijn is geschied, worden getuigen, wier 'oproeping is verzocht, niet , opgeroepen. Bij oproeping ambtshalve worden de kosten namens den Staat door den griffier uitgeschoten en door dezen verhaald op dengene, die in de proceskosten wordt veroordeeld of door den rechter als tot betaling verplicht wordt aangewezen. De voorzitter geeft daarvoor aan den griffier een op de minuut uitvoerbaar bevelschrift van tenuitvoerlegging af. Dit artikel vindt in het geval van artikel 25 (280) overeenkomstige toepassing. VIERDE AFDEELING. BEWIJS DOOR DESKUNDIGEN. Art. ï. Ter uitvoering van het bevel tot het hooren van 285 deskundigen benoemt de voorzitter der kamer een of meer 56 deskundigen, en zoo noódig plaatsvervangers, tenzij de- kamer zelf bij het bevel deze benoeming heeft gedaan of aan zich gehouden. De benoeming geschiedt zooveel mogelijk in overleg met de partijen. Niemand is verplicht de benoeming tot deskundige aan té nemen. Hij die de benoeming heeft aangenomen, kan alleen door den voorzitter van zijne taak worden ontheven. Art. 2. De benoemde deskundige belooft, alvorens zijne 286 taak te aanvaarden, ten overstaan van den voorzitter, dat hij^ zijne taak naar zijn geweten zal vervuilen. De verklaring, door den deskundige afgelegd, wordt zakelijk in het zittingblad opgenomen en na voorlezing door hem onderteekend. Art. 3. De kamer kan bevelen, dat binnen een door haar, 287 na overleg met de deskundigen en de partijen, te bepalen en zoo noodig te verlengen termijn de deskundigen een schriftelijk verslag ter griffie zullen inleveren. Zij bepaalt in dit geval tevens de plaats, den dag en het uur, waar en wanneer de deskundigen tot het onderzoek zullen overgaan. De naar het oordeel des rechteis benoodigde stukken en voorwerpen worden alsdan te hunner beschikking gesteld. De deskundigen geven aan partijen gezamenlijk gelegenheid voordrachten en verzoeken te doen; hiervan wordt melding gemaakt in het verslag. Art. 4. De voorzitter beveelt de oproeping der deskundigen 288 tegen eene door hem te bepalen terechtzitting tot toelichting van het vei slag en tot beantwoording van vragen naar aanleiding daarvan. Van de inlevering van het verslag wordt ten minste acht dagen vóór die terechtzitting aan partijen kennis gegeven. Partijen hebben recht op inzage en afschrift van het verslag/ Art. 5. Bij weigering van of vertraging in de inlevering 289 van het verslag binnen den gestelden termijn kan de meest gereede partij verzoeken de veroordeeling der deskundigen tot inlevering, onverminderd haar recht op schadevergpeding. Art. 6. Indien de kamer van de deskundigen niet de ver- 290 eischte inlichtingen heeft verkregen, kan zij hun ten aanzien van de nog onopgehelderde punten aanvulling van het verslag opdragen, of wel een of meer andere deskundigen benoemen. 57 Art. 7. De deskundige heeft aanspraak op schadeloosstelling 291 en op loon. Art. 8. De bepalingen der voorgaande Afdeeling vinden op het 292 verhoor der deskundigen overeenkomstige toepassing met uitzondering varrde artikelen 1 (256), 3 (258), 7 (262), 8 (263) tweede lid, 9 (264), 10 (265), 12 (267) laatste lid, 13 (268), 14 (269), 15 (270). VIJFDE AFDEELING. PLAATSOPNEMING EN BEZICHTIGING. Art. 1. Bij het bevelen van eene plaatsopneming of van eene 293 bezichtiging van goederen, die niet of bezwaarlijk ter terechtzitting kunnen worden overgebracht, bepaalt de kamer, met aanwijzing van dag • en uur, dat zij zelf of dat 'een of meer harer leden zich, vergezeld van den griftiér, zullen begeven naar de plaats, waar het onderzoek moet geschieden. Het bevel behelst tevens den termijn, binnen welken het in artikel 4 (296) bedoelde proces-verbaal ter griffie moet worden nedergelegd, en de terechtzitting, waarin de behandeling van het geding zal worden voortgezet. De bepaling van het eerste lid geldt ook dan, indien de plaatsopneming of de bezichtiging buiten het rechtsgebied der rechtbank moet plaats vinden. Art. 2. Van het bevel wordt aan partijen mededeeling gedaan. 294 Partijen en hare advocaten worden in de gelegenheid gesteld bij de plaatsopneming of bezichtiging voordrachten en verzoeken daaromtrent te doen; hiervan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. Art. 3. Indien bij het bevel een of meer deskundigen zijn be, 295 noemd, worden deze opgeroepen om ter plaatse en 'ten tijdevoor het onderzoek bepaald, tegenwoordig te zijn. . Op de plaats zelve kunnen getuigen worden gehoord. De 1 bepalingen van de twee voorgaande Afdeelingen vinden overeenkomstige toepassing. Art. 4. De griffler maakt een proces-verbaal op, waarin hij ver- 296 meldt de bevinding des rechters en hetgeen verder bij het onderzoek is voorgevallen. .De bepalingen van "de artikelen 1, 2 en 3 § 3 Afd. 2 Tit. I Bk. II (178, 179 en 180) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 5. De reis- en verblijfkosten van rechter en griffler 297 worden bij het bevel begroot. De partij, die het onderzoek heeft 58 verzocht, of, zoo het ambtshalve is bevolen, de partij, ten laste van wie die kosten naar het oordeel des rechters voorloopig moeten worden gebracht, stort als voorschot het bedrag ter griffie binnen den bij het bevel te bepalen termijn. Indien de storting niet binnen den bepaalden tijd is geschied, blijft het door een der partijen verzocht onderzoek achterwege. Is het ambtshalve bevolen, dan vindt het tweede lid van art. 29 Afd. 3 (284) overeenkomstige toepassing. Art. 6. De rechter is bevoegd, ter uitvoering van het bevel tot 298 plaatsopneming of bezichtiging, zich met de personen, wier aanwezigheid daarbij naar zijn oordeel vereischt is, desnoods met behulp van den sterken arm toegang te verschaf/en overal, waar hij zulks noodig acht. Art. 7. Op goederen die zonder bezwaar ter terechtzitting 299 kunnen worden overgebracht, en wier bezichtiging in een geding wordt verzocht, vinden de bepalingen van de Tweede paragraaf der Tweede Afdeeling [overlegging van schriftelijke bewijsstukken] overeenkomstige toepassing. Hetzelfde geldt, indien vertooning van dergelijke goederen zelfstandig wordt gevorderd. ZESDE AFDEELING EED VAN PARTIJEN. Art. 1. Indien geen volledig bewijs is verkregen, kan de kamer 300 aan eene der partijen omtrent de waarheid of de onwaarheid der. feiten, waarvan de beslissing van het geding afhankelijk is, een eed opleggen. - Art. 2. In dit geval ondervraagt de kamer partijen, zoo 301 eenigszins mogelijk, vooraf nog nader over de bedoelde feiten, en wijst haar daarbij op de mogelijkheid der eedsoplegging. Daarop beveelt de kamer, dat de door haar aangewezen partij den eed, in de bewoordingen, bij het bevel vastgesteld, zal afleggen, hetzij dadelijk, hetzij op eene daarbij bepaalde terechtzitting. Art. 3. De partij legt den eed persoonlijk ter terechtzitting af, 302 in tegenwoordigheid of na behoorlijke oproeping van de tegenpartij. Te voren wijst de voorzitter haar op den ernst en het gewicht harer handeling. 59 Art. 4. De eed kan alleen worden bevolen omtrent feiten, 303 welke door hem, aan wien hij wordt opgelegd, aelf zouden zijn verricht of waargenomen, of waarmede deze uit anderen hoofde bekend zoude zijn. Art. 5. Indien hij, wien de eed is opgelegd, de Nederlandsche 304 taal niet machtig is, het gehoor of het spraakvermogen mist, of wel in de onmogelijkheid verkeert ter terechtzitting te verschijnen of zich buitenslands bevindt, vinden de artikelen 19, 20, 25, 26 en 27 Afd. 3 (274, 275, 280, 281 en 282) overeenkomstige toepassing. Art. 6. Indien de eed is afgelegd, wordt de waarheid of de 305 onwaarheid der feiten aangenomen overeenkomstig den afgelegden eed. Indien hij, aan wien de eed is opgelegd, dien niet aflegt, wordt als onwaar of als waar aangenomen, hetgeen in den eed als waar of onwaar wordt gesteld, en zoo daartoe aanleiding bestaat, wordt als waar aangenomen de bewering der tegenpartij omtrent de in den eed omschreven feiten. De oplegging wordt als niet geschied beschouwd, indien de niet-aflegging san den eed het gevolg is van omstandigheden, onafhankelijk van den wil van dengene, aan wien hij is opgelegd. ZEVENDE AFDEELING. BEWARING VAN BEWIJS. Art. 1. Plaatsopneming, bezichtiging en verhoor van getuigen 306 of van deskundigen kunnen, ook vóórdat nog een geding aan- . hahgig; is, te allen tijde plaats hebben, indien gevaar bestaat, dat bedoeld bewijs zou verloren gaan, althans ernstig bemoeilijkt zou worden, of dat uitstel aan de belanghebbenden aanmerkelijk nadeel zou berokkenen. Art. 2. Het daartoe strekkend verzoekschrift wordt gericht, 307 indien een geding nog niet aanhangig is, naar keuze: a. tot den voorzitter der rechtbank, welke, op het oogenblik van het indienen van het verzoekschrift, bevoegd zou zijn van het geding, met het oog waarop het wordt ingediend, kennis te nemen, of b. tot den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de te hooren personen, alle of voor het meerendeel, wonen of zich bevinden, de plaatsopneming moet geschieden, .60 of wel de te bezichtigen of door deskundigen te onderzoeken goederen alle of voor het meerendeel aanwezig zijn. Het verzoekschrift behelst zoo mogelijk ook de namen en de woonplaatsen der personen, tegen wie men zich van het bewijs wil bedienen. Art. 3. Bij de beschikking worden zoo mogelijk dag, uur en 308 plaats bepaald, waarop de verrichting zal plaats hebben. Zij behelst tevens de aanwijzing van het lid van het college, door wien of te wiens overstaan de verrichting zal geschieden, of in de gevallen van artikel 25 of van artikel 27 Afd. 3 (280 of 282) de aanwijzing van den kantonrechter, den Nederlandsehen consulairen ambtenaar of de buitenlandsche autoriteit, wien het verhoor üoor den voorzitter, overeenkomstig die artikelen wordt opgedragen of verzocht. Bij die beschikking kan dezen ook de benoeming van deskundigen worden opgedragen'. Art. 4. Indien een geding nog niet aanhangig is, worden het 309 verzoekschrift en de beschikking onverwijld bij exploot betëekend aan de1 personen, bedoeld in artikel 2 (307) laatste lid. Art. 5. Indien een geding aanhangig is, kunnen bij de ver- 310 richting tegenwoordig zijn, de andere partijen en hare advocaten; in alle overige gevallen de personen, bedoeld in artikel 2 (307) laatste lid, al of niet met hunne advocaten. Art. 6. De bevinding bij plaatsopneming of bezichtiging en de 311 verklaringen der getuigen of deskundigen, overeenkomstig de voorgaande artikelen, worden, indien niet alle partijen daarbij tegenwoordig zijn, geweest, zonder hare toestemming niet als bewijs aangenomen, zoolang het zonder overwegend bezwaar mogelijk is die verrichtingen, en dat verhoor op de gewone wijze alsnog in het geding te doen plaats hebben. DERDE TITEL. Het rechtsgeding b\j den kantonrechter. Art. i. In het rechtsgeding bij den kantonrechter vinden 312 de bepalingen van den Eersten en van den Tweeden Titel overeenkomstige toepassing, voor zoover niet bij de volgende artikelen eene andere regeling wordt getroffen. Hetgeen in deze titels is bepaald ten aanzien van den rechter- 61 commissaris," den voorzitter, de kamer en de rechtbank geldt voor den kantonrechter. Hetgeen aldaar is bepaald ten aanzien van den advocaat geldt voor de partij zelve, tenzij een vertegenwoordiger voor haar optreedt, in welk geval op dezen het omtrent den advocaat bepaalde van toepassing is. Art. 2. Buiten toepassing blijven van den Eersten Titel: 313t a. de arttikelen 12 (146) eerste lid, 17 (151), 19 (153), 20 (154), behoudens het hierna bepaalde in artikel 14 (325) tweede en derde lid, 24 (158), 25 (159) en 26 (160) § 1 Afd. 2; b. de arttikelen 1 en 3 § 2 Afd. 2 (161 en 163); c. de arttikelen 4 en 5 § r Afd. 7 (205 en 206). Art. 3. Indien- bij de behandeling van een geding, betrek- 314 kelijk tot eene aanneming van werk, tot eene arbeidsovereenkomst of tot eene collectieve arbeidsovereenkomst, de kantonrechter of eene der partijen het wenschelijk oordeelt, dat omtrent eenig punt in geschil het bericht eener Kamer van Arbeid wordt ingewonnen, staat de behandeling- voor een dooiden kantonrechter te bepalen tijd stil. De griffier zendt aan de Kamér van Arbeid eene opgaaf van dit punt met verzoek Tien kantonrechter zoo spoedig mogelijk van bericht te dienen en met mededeeling van den dag, waarop het geding wordt voortgezet. Indien het bericht schriftelijk is ingezonden, wordt het onverwijld ter griffie neergelegd ter inzage voor partijen. Wordt het mondeling gegeven of toegelicht, dan geschiedt dit ter terechtzitting. Art. 4. De eischer kiest in de dagvaarding voor het geding 315 woonplaats in de gemeente, waar het kantongerecht zetelt, indien hij aldaar niet zijne woonplaats heeft. Op de andere partijen rust gelijke verplichting, zoodra zij ter terechtzitting verschijnen. Art. 5. Indien de vordering vijftig guldén of minder be- 316 draagt, kan de eischer, in plaats van te dagvaarden, ter griffie van het kantongerecht inleveren eene door hem onderteekende rekening of andere schriftelijke verklaring, vermeldende: a. zijn naam, voornamen en beroep; b. de gemeente, waarin zijne woonplaats, zoo mogelijk met nadere aanduiding van die woonplaats; 62 c. de keuze eener woonplaats voor het geding in de gemeente, waar het kantongerecht zetelt, indien hij aldaar niet zijne woonplaats heeft; cl. den naam van den verweerder, alsmede de gemeente, waarin zijne woonplaats, zoo mogelijk met nadere aanduiding van die woonplaats; e. den aard en het bedrag der vordering. De rekening of verklaring gaat vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan. De eischer voegt daarbij zoovele afschriften van de rekening of verklaring en van de bewijsstukken als er verweerders zijn. Het afschrift geldt voor den verweerder als het oorspronkelijke. Art. 6. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt een 317 model van de rekening en de verklaring vastgesteld; het gebruik van dit model is echter niet verplicht. Art. 7. Indien de griffier de ingeleverde stukken onvol- 318 ledig acht, maakt hij den eischer daarop opmerkzaam zonder de aanneming te mogen weigeren. Art. 8. De griffier geeft den eischer schriftelijk dag en 319 uur op, waarop het geding ter terechtzitting zal worden behandeld, en zendt onverwijld een afschrift der rekening of verklaring en der bewijsstukken" aan den verweerder met oproeping tegen deze terechtzitting. Deze oproeping geldt als dagvaarding. De bepalingen van de artikelen 8, 9, 10 en 11 § 1 Afd. 2 Tit. I (142, 143, 144 en 145) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 9. Indien in gedingen, waarin de vordering vijftig 320 gulden of minder bedraagt, de eischer op de gewone' wijze heeft gedagvaard, kan de kantonrechter de daardoor veroorzaakte meerdere kosten als noodeloos aangewend beschouwen. Art. 10. Partijen zijn bevoegd zonder dagvaarding of oproeping 321 gezamenlijk op eene gewone terechtzitting voor den kantonrechter te verschijnen, ten einde hem het tusschen haar bestaand geschil ter berechting voor te leggen. Art. 11. De kantonrechter .kan in eiken stand van het 322 geding bevelen, dat partijen, die een vertegenwoordiger hebben, in persoon ter terechtzitting verschijnen. 63 Art. 12. Partijen dragen hare beweringen en verzoeken 323 mondeling ter terechtzitting voor; zoo eenigszins mogelijk geschiedt dit in ééne zitting. Al hetgeen de eischer tot toelichting van den eisch voordraagt wordt als een'geheel beschouwd; hetzelfde geldt voor al hetgeen de verweerder'als antwoord voordraagt. Art. 13. .De kantonrechter zorgt door voorlichting en onder- 324 vraging van partijen, dat haar geschil zooveel mogelijk tot klaarheid wordt gebracht. Art. 14. Indien de aard van het geding daartoe noopt, kan 325 de kantonrechter partijen of eene van haar bevelen of op verzoek toestaan, de beweringen en verzoeken binnen een door 'hem te bepalen termijn schriftelijk over te leggen. Op deze schrifturen vindt artikel 20 (154) eerste lid § 1 Afd. 2 Tit. I overeenkomstige toepassing. Indien daarin beroep op stukken wordt gedaan, vinden de bepalingen van artikel 4 (138) tweede lid, en de artikelen 13 14, 15 en 16 van § 1 voormeld (147, 148, 149 en 150) overeenkomstige toepassing. Art. 15. In gedingen, aangevangen op de wijze als in 826 artikel 5 (316) omschreven, worden, indien de kantonrechter 'dadelijk vonnis wijst, de verklaringen van partijen, getuigen en deskundigen niet in het zittingblad opgenomen. Art. 16. Het verzoek tot tusschenkomst of tot voeging en 327 dat om een of meer personen tot deelneming aan het geding of tot vrijwaring te mogen oproepen worden, mondeling ter terechtzitting gedaan. Deze verzoeken kunnen niet meer worden gedaan, nadat een bevel is gegeven, als bedoeld in artikel 10 § 2 Afd. 2 Tit. I (170) of de uitspraak van het vonnis is bepaald. Art. 17. Het verlof tot tusschenkomst of tot voeging is 328 niet vereischt, indien een van degenen, die partij waren bij eene collectieve arbeidsovereenkomst, in een geding_als bedoeld in artikel 3 (314) wenscht tusschen te komen of zich te voegen ter uitoefening van het recht, hem bij artikel 1637n van het Burgerlijk Wetboek toegekend. VIERDE TITEL. Onverwfllde beslissingen. Art. 1. Indien nog geen geding aanhangig is, kan in alle 329 gevallen, waarin eene onverwijlde beslissing wordt vereischt, 64 eene daartoe strekkende vordering worden aangebracht bij den voorzitter der rechtbank. Naast den voorzitter, wiens betrekkelijke bevoegdheid voortvloeit uit de bepalingen der Tweede Afdeeling van den Eersten Titel ïid het Eerste Boek is ook bevoegd de voorzitter der. rechtbank, binnen wier rechtsgebied de gevorderde beslissing moet worden tenuitvoergelegd. Art. 2. Aan de beslissing des voorzitters is de rechter, die de 330 hoofdzaak berecht, niet gebonden. Art. 3. De voorzitter bepaalt, op mondeling of schrif- 331 telijk verzoek, dag, uur en plaats der terechtzitting, tegen welke moet worden gedagvaard. Deze beschikking wordt in de dagvaarding vermeld. Partijen kunnen zich ook, ter berechting van de vordering, gezamenlijk op de daarvoor vastgestelde dagen bij den voorzitter vervoegen. Art. 4. Partijen worden vertegenwoordigd door een advocaat. 332 De verweerder is bevoegd schriftelijk te antwoorden; overigens geschiedt de behandeling mondeling. Artikel 7 § 1 Afd. 7 Tit. I (208) is van toepassing. Art. 5. Indien het den voorzitter bij de behandeling blijkt, 333 dat de zaak-zonder groot nadeel voor de partijen kan worden uitgesteld, of dat zij niet voor eene onverwijlde beslissing vatbaar is, verwijst hij de partijen naar den gewonen rechter. Art. 6. De voorzitter kan de vooiioopige tenuitvoerlegging 334 van het vonnis met of zonder zekerheidstelling toestaan, zelfs enkel op vertooning der minuut aan of ter woonplaats van den veroordeelde. Art. 7. Tegen de vonnissen, na verstek gewezen, staat verzet 335 open bij den voorzitter. De bepalingen van den Eersten Titel van het Derde Boek [verzet] vinden overeenkomstige toepassing. Art. 8. Tegen de vonnissen, op tegenspraak gewezen, staat 336 gedurende veertien dagen na de uitspraak hooger beroep bij het gerechtshof open. De bepalingen van den Tweeden Titel van het Derde Boek [hooger beroep] vinden overeenkomstige toepassing. Art. 9. Indien een geding aanhangig is en in verband 337 daarmede, onafhankelijk van de behandeling der hoofdzaak, 65 eene onverwijlde beslissing wordt vereischt, wordt de daartoe strekkende vordering als een incidenteel verzoek behandeld en daarop beschikt door den rechter-commissaris of raadsheercommissaris, die voor de hoofdzaak is aangewezen. Deze houdt, zoo noodig alleen daarvoor, eene terechtzitting. De bevoegdheid van den rechter-commissaris blijft bestaan, totdat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, of wel hooger beroep is ingesteld. De bevoegdheid van den raadsheer-commissaris blijft bestaan, totdat het arrest in kracht van gewijsde is gegaan. 5 DERDE BOEK. Rechtsmiddelen. EERSTE TITEL. Verzet. Art. 1. Voor den verweerder, die bij verstek is veroordeeld, 338 staat verzet open gedurende drie weken na de beteekening van het vonnis. Ten aanzien van een binnen het Rijk iri Europa niet in persoon gedagvaarden verweerder, wiens woonplaats niet is gelegen binnen het Rijk in Europa en die evenmin aldaar een bekend verblijf heeft, wordt die termijn bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld, echter niet korter dan op drie weken. Ten aanzien van een binnen het Rijk in Europa niet in persoon gedagvaarden verweerder, die geene bekende woonplaats en binnen het Rijk in Europa geen bekend verblijf heeft, is de termijn twee maanden. Indien de verweerder aantoont, dat het vonnis hem buiten zijne schuld eerst na de beteekening bekend is geworden, en het tijdstip dezer bekendwording aanwijst, kan de rechtercommissaris het verzet, binnen de hiervoren bedoelde termijnen na die bekendwording gedaan, alsnog als geldig beschouwen. Art. 2. Bij overlijden van den verweerder gedurende den loop 339 van de termijnen, in artikel 1 (338) omschreven, kunnen zijne erfgenamen en rechtverkrijgenden nog in verzet komen binnen deze termijnen na het overlijden, of, indien zij van het recht van beraad gebruik maken, binnen die termijnen na afloop van dien, voor het recht van beraad gesteld. Art. 3. Verzet staat niet open voor hem, die in het vonnis 340 heeft berust. Art. 4. Verzet stuit de tenuitvoerlegging van het vonnis, 341 tenzij voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan. 67 Art. 5. De verweerder kan bij de beteekening van het vonnis 342 of bij iedere daarop volgende daad van tenuitvoerlegging aan den deurwaarder verklaren, dat hij gebruik wenscht te maken van zijn recht om in verzet te komen. De deurwaarder vermeldt deze verklaring in zijn procesverbaal. De verklaring stuit de tenuitvoerlegging van het vonnis • gedurende, den tijd, binnen welken verzet nog kan worden gedaan, tenzij voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan. Art. 6. Verzet geschiedt door de inlevering eener schriftuur 343 ter griffie van den rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze schriftuur geldt voor antwoord. Ten aanzien van de stukken, waarop in deze schriftuur beroep wordt gedaan, vinden de bepalingen van de artikelen 4 (138) tweede en derde lid, 13 14, 15 en 16 § 1 Afd. 2 Tit. I Bk. II (147, 148, 149 en 150) overeenkomstige toepassing. Art. 7. De rechter bepaalt de terechtzitting, waarop het 344 geding verder zal worden behandeld, met mededeeling daarvan aan partijen. Voorts gelden met betrekking tot het geding de bepalingen, van kracht voor den aanleg, waarin het aangevallen vonnis is gewezen. Art. 8. De kosten, door het verstek veroorzaakt, komen ten 345 laste van den verweerder, tegen wien verstek is verleend, tenzij blijkt dat dit ten onrechte is geschied. TWEEDE TITEL. Hooger beroep. EERSTE AFDEELING. HET - RECHTSMIDDEL. Art. 1. Hooger beroep staat alleen open voor hen, die bij de g|§|g a. de dagvaarding behelst, in plaats van hetgeen in artikel 2 § 1 Afd. 2 Tit. I Bk. II (136) onder c is vermeld, de omschrijving van de middelen, waarop het beroep steunt; b. de advocaat van den eischer in cassatie levert een door hem onderteekend afschrift van de beteekende dagvaarding in ter griffie van den rechter, tegen wiens beslissing wordt opgekomen. De griffier bij dezen rechter zendt onverwijld de stukken van het geding, die te zijner griffie berusten, aan den griffier bij den Hoogen Raad. Art. 12. De advocaat voegt bij de stukken, in artikel 13 382 eerste lid § 1 Afd. 2 Tit. I Bk. II (147) bedoeld, de grosse van het aangevallen vonnis en, indien beroep in cassatie is ingesteld van eene beschikking of een bevel, in het geding gegeven, een door den griffler onderteekend afschrift daarvan. Art. 13. Op de eerste terechtzitting verklaren partijen, met 383 inachtneming van artikel 3 Tit. VI Bk. I (61), ia het geding op te komen. De verweerder kan zich daarbij niet beroepen op de nietinachtneming van den voor de dagvaarding vastgestelden termijn. . Indien de verweerder op de eerste terechtzitting niet verklaart in het geding op te komen, wordt, zoo de dagvaarding behoorlijk is beteekend, het geding desniettemin voortgezet. Verzet staat niet open. Art. 14. Indien de verweerder niet reeds dadelijk van ant- 384 woord dient, bepaalt de Hooge Raad, hetzij onmiddellijk, hetzij 74 op zijne eerstvolgende terechtzitting, den termijn binnen welken de verweerder zal moeten antwoorden. Deze termijn wordt met inachtneming van alle omstandigheden bepaald, doch niet langer dan op vier weken. Op het antwoord vindt artikel 20 eerste en- tweede lid § 1 Afd. 2 Tit. I Bk. II (154) overeenkomstige toepassing. Art. 15. Het, antwoord bevat de geheele verwering. 385 Indien de verweerder in cassatie zijnerzijds beroep wil instellen, hetzij van het aangevallen vonnis, hetzij. van eene beschikking of een bevel, in bet geding gegeven, kan hij clit alleen doen bij de schriftuur van antwoord. Het antwoord bevat dan de omschrijving van de middelen. Hij is in dit bijkomend" beroep ontvankelijk, ook nadat de termijnen, in de artikelen 6 en 7 (376 en 377) genoemd, zijn verloopën en zelfs nadat hij in het vonnis heeft berust. Dit beroep vervalt niet, doordat de eischer in cassatie het zijne intrekt. Art. 16. Indien het verweer zich niet beperkt tot dé be- 386 strijding der middelen, geeft de Hooge Baad aan den eischer op zijn verzoek gelegenheid hierop te antwoorden. Artikel 14 (384) vindt overeenkomstige toepassing. Art. 17. Indien in de gevallen, waarin dit kan geschieden, 387 voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis niet is toegestaan, kan de Hooge Baad, op verzoek der belanghebbende partij, de voorloopige tenuitvoerlegging alsnog toestaan. Art. 18. Indien buiten de gevallen, waarin dit kan geschieden, 388 de voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis is toegestaan, beveelt de Hooge Raad, op yerzoek der belanghebbende partij,, de staking der aangevangen tenuitvoerlegging. Art. 19. Partijen kunnen in hare middelen zich beroepen op 389 rechtsregelen, die in vroegeren aanleg door partijen niet zijn ter sprake gebracht, of over wier toepasselijkheid, indien ter sprake gebracht, de rechter niet heeft beslist, mits dit beroep niet is gedekt. De partij, die er zich op beroept, kan echter, ook al wordt zij in het gelijk gesteld, worden veroordeeld in de kosten van het geding, tot op het voordragen dier middelen gevallen. Art. 20. De Hooge Raad bepaalt, hétzij onmiddellijk nadat de 390 laatste schriftuur is ingeleverd of de termijn daarvoor is ver- 75 streken, hetzij op zijne eerstvolgende terechtzitting, dag en uur voor de behandeling van het geding, tenzij partijen recht op de stukken verzoeken. Art. 21. De advocaten van partijen hebben het recht de zaak 39] op de terechtzitting toe te lichten in de volgorde, door den voorzitter aan te wijzen. De Hooge Raad regelt alle geschillen, die op de terechtzitting over de wijze van behandeling rijzen. Art. 22. Na de behandeling, of "nadat partijen recht op de 392 stukken hebben verzocht, neemt het Openbaar Ministerie conclusie hetzij onmiddellijk of op een nader te bepalen dag, Daarna bepaalt de Hooge Raad den dag der uitspraak. Art. 23. Indien het vonnis niet of niet meer voor beroep in 393 cassatie vatbaar is, verklaart de Hooge Raad ook ambtshalve het beroep niet-ontvankelijk. Indien de rechter, tegen wiens vonnis het beroep is ingesteld, verzuimd heeft zijne volstrekte onbevoegdheid uit te spreken, handelt de Hooge Raad ook ambtshalve overeenkomstig de Eerste Afdeeling van den Eersten Titel van het Eerste Boek. Art. 24. De Hooge Raad bepaalt zich bij zijn onderzoek tot do 394 middelen, in het beroep opgenomen, maar is daarbij niet beperkt tot de door partijen aangevoerde gronden. Art. 25. De feitelijke grondslag der middelen kan alleen worden 395 vastgesteld uit het vonnis, de beschikking of het bevel, voor zoover noodig opgehelderd door de stukken van het geding. Art. 26. Bij vernietiging van het vonnis doét de Hooge Raad 396 zelf het geding af, voor zoover niet ten gevolge van de vernietiging alsnog dient te worden beslist over feiten of rechtspunten, waaromtrent nog geen uitspraak is gedaan. In dit geval verwijst de Hooge Raad het geding ter verdere behandeling naar den rechter, wiens vonnis wordt vernietigd. De Hooge Raad is hierbij niet gebonden aan de vorderingen van partijen. Art. 27. De rechter, naar wien het geding ter verdere behan- 397 deling is verwezen, is verplicht zich naar de uitspraak van den Hoogen Raad te gedragen zonder opnieuw de daarbij besliste punten te onderzoeken. 76 Art. 28. Het zittingblad wordt gehouden door den griffier. 398 Daarin wordt vermeld al hetgeen in het geding der terechtzitting voorvalt; met name wordt daarin aanteekening gehouden van verklaringen, als bedoeld in artikel 29 (399), die door partijen bij de behandeling worden afgelegd. Bij gebreke van zoodanige aanteekening mag de Hooge Raad op die verklaringen geen acht slaan. § 2. Bijzondere bepalingen betreffende het geding. Art. 29. Tot den afloop van het geding is ieder der partijen 399 bevoegd haar. beroep te beperken of een of meer der in het beroep opgenomen middelen terug te nemen. Art. 30. In het geding vinden overeenkomstige toepassing de 400 bepalingen der Vierde Afdeeling, behalve artikel 4 (186) tweede lid en artikel 5 (187), die der Zesde Afdeeling, die der eerste vier Paragrafen van de Zevende Afdeeling van den Eersten Titel van het Tweede Boek, alle met dien verstande, dat in plaats van „rechter-commissaris" wordt gelezen: Hooge Raad. Art. 31. De oorspronkelijke verweerder, eischer in cassatie 401 zijnde, is niet tot zekerheidstelling gehouden. De verweerder in cassatie is daartoe evenmin gehouden, zelfs niet bij het instellen van bijkomend beroep. De in vroegeren aanleg gestelde zekerheid blijft ook verbonden voor de kosten van het geding in cassatie. Art. 32. In het geding vinden de bepalingen der Vijfde 402 Paragraaf van de Zevende Afdeeling van den Eersten Titel van het Tweede Boek overeenkomstige toepassing, voor zoover zij betreffen de samenvoeging van gedingen. Art. 33. Indien in dezelfde zaak, waarin een geding in cassatie 403 aanhangig is, eene vordering tot herziening wordt ingesteld, staat het geding in cassatie stil, totdat over die vordering is beslist; dat geding vervalt, indien en voor zoover het vonnis, waarvan de herziening is gevorderd, dientengevolge is vernietigd. DERDE AFDEELING. DE RECHTSPLEGING IN CASSATIE TEGEN BESCHIKKINGEN OP VERZOEKSCHRIFTEN BUITEN RECHTSGEDING. Art. 34. Het beroep tegen daarvoor vatbare beschikkingen op 404 verzoekschriften buiten rechtsgeding wordt aangebracht bij. verzoekschrift. 77 De Hooge Raad doet aan de partijen, die geen beroep in cassatie hebben ingesteld, kennis geven van de indiening van het verzoekschrift. Art. 35. Het verzoekschrift behelst de omschrijving van de 405 middelen, waarop het beroep steunt. Art. 36. Tegen voorbereidende beschikkingen staat het beroep 406 slechts open tegelijk met de eindbeschikking. Art. 37. Nadat het Openbaar Ministerie schriftelijk conclusie 407 genomen heeft, geeft de Hooge Raad zijne beschikking. VIERDE AFDEELING. DE RECHTSPLEGING IN GEVAL ,VAN CASSATIE IN HET .BELANG VAN HET RECHT. Art. 38. De procureur-generaal vangt het beroep in het belang 408 van het recht aan met eene verklaring ter griffie van den Hoogen Raad. De griffier brengt deze ter kennis van den voorzitter, die de terechtzitting bepaalt, waarop de zaak zal dienen. Op dien dag doet de procureur-generaal zijne vordering met omschrijving der middelen, .waarop het beroep steunt. Hij legt de vordering over, vergezeld van de ter zake dienende stukken. De Hooge Raad bepaalt den dag der uitspraak. Hij is bij zijn onderzoek niet beperkt tot de in de vordering opgenomen middelen. VIERDE TITEL. Herziening. Art. 1. Herziening van vonnissen, waartegen verzet of hooger 409 beroep niet of niet meer openstaat, kan worden gevorderd: a. indien recht is gedaan op stukken, wier valschheid uit een rechterlijk vonnis blijkt, of op getuigenissen, door den strafrechter valsch verklaard; b. indien de eed, bedoeld in de Zesde Afdeeling van den Tweeden Titel van het Tweede Boek, door den strafrechter is verklaard valsch te zijn; c. indien eene der partijen kennis krijgt van bedrog, door eene der andere partijen met betrekking tot het geding gepleegd. 78 Art. 2. De vordering tot herziening staat alleen open voor 410 hen, die bij de daarvoor vatbare vonnissen partij waren. Art. 3. De vordering tot herziening moet worden ingesteld 411 binnen drie maanden, nadat de in artikel 1 (409) onder a en b bedoelde vonnissen kracht van gewijsde hebben verkregen, of het bedrog, bedoeld in artikel 1 (409) onder c, ter kennis van de partij is gekomen. Art. 4. Bij overlijden der partij gedurende "den leop van den 412 termijn kunnen hare erfgenamen of rechtverkrijgenden de vordering nog instellen binnen dezen termijn na het overlijden, of, indien zij van het recht van beraad gebruik maken, binnen drie maanden na afloop van den daarvoor gestelden termijn. . Art. 5. Het geding vangt aan met eene dagvaarding voor 413 den rechter, die het vonnis heeft gewezen. Indien echter na een beroep in cassatie de Hooge Raad uitspraak heeft gedaan krachtens artikel 105 der Wet op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid dei Justitie, wordt de vordering ingesteld bij den rechter, wiens uitspraak werd vernietigd. Art. 6. Ou de dagvaarding is van toepassing artikel 2 414 § 1 Afd. 2 Tit. I Bk. II (136). Met betrekking tot het geding gelden voorts de bepalingen, van kracht voor den aanleg, waarin het aangevallen vonnis is gewezen, behoudens dat in geen geval repliek en dupliek zijn. toegelaten; of in geval van het laatste lid van het voorgaand artikel die, van kracht voor de gedingvoering bij den rechter, wiens uitspraak werd vernietigd. Art. 7. Indien in een geding tegenover eene der partijen 415 beroep wordt gedaan op een vonnis, waarvan zij de herziening heeft gevorderd, kan de rechter op verzoek van eene der partijen dat geding doen stilstaan, totdat over de vordering tot herziening uitspraak is gedaan. De artikelen 2 en 3 § 3 Afd. 7 Tit. I Bk. II (212 en 213) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 8. Indien ten gevolge van de herziening het vonnis 416 geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, bepaalt de rechter tevens, indien eene der partijen dit verzoekt, de terechtzitting, waarop het geding weder in behandeling zal komen. 79 Bovendien kan hij bevelen, dat de partijen zooveel mogelijk worden hersteld in den rechtstoestand, waarin zij vóór het geheel of gedeeltelijk vernietigde vonnis verkeerden. Art. 9. Tegen de vonnissen, op de vordering tot herziening 417 gewezen, en tegen die, bij welke daarna het oorspronkelijk geding is beëindigd, staat hooger beroep niet open. Ook kan daarvan herziening niet worden gevorderd. Art. 10. Herziening van beschikkingen op verzoekschriften 418 buiten , rechtsgeding wordt gevraagd bij verzoekschrift aan den rechter, die de beschikking heeft gegeven, behoudens overeenkomstige toepassing van artikel 5 (413) tweede lid. De artikelen 1, 2, 3, 4, 8, tweede lid, en 9 (409, 410,411, 412, 416 tweede lid en 417) vinden eveneens overeenkomstige toepassing. De rechter doet aan de partijen bij het oorspronkelijk yerzoekschrift, die geene herziening hebben gevraagd, kennis geven van de indiening van het verzoekschrift; hij doet tevens aan alle partijen dag en uur mededeelen, waarop zij des verkiezende door hem op het verzoek zullen worden gehoord. VIJFDE TITEL. Verzet door derden. Art. 1. Derden, voorzoover zij niet zijn erfgenamen of recht- 419 verkrijgenden van partijen, kunnen in verzet komen tegen een vonnis, dat hunne rechten benadeelt. Art. 2. Het verzet geschiedt bij eene dagvaarding van alle 420 partijen bij het geding voor den rechter, die het vonnis heeft gewezen. Indien echter na een beroep in cassatie de Hooge Raad uitspraak heeft gedaan krachtens artikel 105 der Wet op de zamenstelling der Regterlijke magt en het beleid der Justitie, wordt het verzet ingesteld bij den rechter, wiens uitspraak werd vernietigd. Art. 3. Op de dagvaarding is van toepassing artikel 2 421 § 1 Afd. 2 Tit. I Bk. II (136). Met betrekking tot het geding gelden voorts de bepalingen, van kracht voor den aanleg, waarin het aangevallen vonnis is gewezen, of in geval van het laatste lid van het voorgaand artikel die, van kracht voor de gedingvoering bij den rechter, wiens uitspraak werd vernietigd. 80 Art. 4. Indien in een geding tegenover eene der partijen beroep 422 wordt gedaan op een vonnis, waartegen zij als derde verzet heeft gedaan, kan de rechter op verzoek van. eene der partijen dat geding doen stilstaan, totdat over het verzet uitspraak is gedaan. De artikelen 2 en 3 § 3 Afd. 7 Tit. I Bk. II (212 en 213) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 5. De rechter kan op verzoek van eene der partijen of 423 ambtshalve de tenuitvoerlegging van het vonnis doen stilstaan, totdat over het verzet is beslist. Art. 6. Indien de rechter het verzet gegrond verklaart, ver- 424 nietigt hij het vonnis, voor zoover de rechten van derden zijn benadeeld, en doet in zoover opnieuw uitspraak. Art. 7. Het verzet van derden tegen beschikkingen op verzoek- 425 schriften buiten rechtsgeding wordt aangebracht bij verzoekschrift aan den rechter, die de beschikking heeft gegeven, behoudens overeenkomstige toepassing van artikel 2 (420) tweede lid. De artikelen 1, 5 en 6 (419, 423 en 424) vinden eveneens overeenkomstige toepassing. De rechter doet aan de partijen bij het oorspronkelijk verzoekschrift kennis geven van de indiening van dat, houdende het verzet; hij doet tevens aan alle partijen dag en uur mededeelen, waarop zij desverkiezende door hem op het laatstbedoelde zullen worden gehoord. VIERDE BOEK. Tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten. EERSTE TITEL. Algemeene bepalingen. Art. 1. Vonnissen, door den rechter in Nederland gewezen, 426 kunnen worden tenuitvoergelegd in het geheele Koninkrijk der Nederlanden. ' Art. 2. Vonnissen, door een buitenlandschen rechter gewezen, 427 kunnen in het Koninkrijk niet worden tenuitvoergelegd, tenzij liet tegendeel bij verdrag is bepaald. Art. 3. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging worden de 428 beschikkingen op verzoekschriften buiten rechtsgeding en die bedoeld in de Achtste Afdeeling van den Eersten Titel van het Tweede Boek (Vorderingen bij voorraad) en in artikel 9 Tit. IV (337) met vonnissen gelijkgesteld. Art. 4. De tenuitvoerlegging geschiedt slechts na voorafgaande 429 beteekening der grosse van het vonnis of van een uittreksel daarvan, op dé wijze voorgeschreven in de artikelen 1 tot 8 Tit. V Bk I (46 tot 53) behoudens inde gevallen, waarin zij enkel op vertoon der minuut is toegestaan. Art. 5. Vonnissen bij verstek kunnen niet worden tenuitvoer- 430 gelegd dan na verloop van acht dagen na de beteekening aan den veroordeelde, tenzij bij het vonnis voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan. Art. 6. Een vonnis, waarvan de voorloopige tenuitvoerlegging 431 niet is toegestaan, kan tegen een derde niet worden tenuitvoergelegd, noch kan daaraan door een derde worden voldaan, dan ' acht dagen na de beteekening aan den veroordeelde en' met overlegging van de verklaring des griffiers, dat ter griffie niet 6 82 is ingeleverd eene schriftuur van verzet of een afschrift van de beteekende dagvaarding in hooger beroep of in beroep in cassatie. Art. 7. De tenuitvoerlegging van een vonnis heeft niet plaats 432 dan vier en twintig uren nadat den veroordeelde alsnog bij exploot bevel is gedaan daaraan te voldoen! Dit bevel kan echter ook bij de beteekening van het vonnis geschieden. Alles voor zoover in het vonnis zelf niet anders is bepaald. Indien een jaar na het bevel is verloopen, vóór de tenuitvoerlegging is begonnen, moet het worden hernieuwd. Art. 8. Het exploot, waarbij het bevel wordt gedaan, bevat in 433 het bijzonder: a. de nauwkeurige opgave der proceskosten, voor zoover zij niet bij het vonnis zijn bepaald of later vastgesteld; b. de keuze van woonplaats door dengene, op wiens verzoek het exploot wordt gedaan, in de gemeente, waar de tenuitvoerlegging zal plaats vinden, tenzij hij aldaar zijne woonplaats heeft. Alle beteekeningen ter zake van de tenuitvoerlegging kunnen aan deze woonplaats geschieden. Art 9. De tenuitvoerlegging van een vonnis kan tegelijkertijd 434 geschieden door alle bij de wet toegelaten middelen, voor zoover uit het vonnis zelf niet anders voortvloeit. Art. 10. De overhandiging van de grosse, het uittreksel of 435 de minuut aan den deurwaarder machtigt dezen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis. Die overhandiging machtigt den deurwaarder tevens tot het ontvangen van, en het geven van kwijting voor het ter voldoening aan het vonnis door den veroordeelde gegevene. Art. 11. De deurwaarder is bij de tenuitvoerlegging van een 436 vonnis vergezeld van twee getuigen, die moeten zijn meerderjarige ingezetenen van het Koninkrijk. Hij doet, zoo hij den veroordeelde of iemand, die vóór dezen optreedt, daarbij aantreft, wederom bevel alsnog aan het vonnis te voldoen. Art. 12. De deurwaarder maakt een proces-verbaal op, dat door 437 hem, de getuigen en in de gevallen, voorzien bij de artikelen 16 en 17 (441 en 442), ook door den daarbij bedoelden ambtenaar 83 of de aangewezen vrouw wordt onderteekend. Indien de ondertekening door een dezer personen niet plaats heeft, wordt hiervan met opgave der redenen in het proces-verbaal melding gemaakt. Afschrift van het proces-verbaal wordt binnen diie dagen aan den veroordeelde beteekend. Art. 13. Het proces-verbaal bevat een zakelijk verslag van 438 al hetgeen bij de tenuitvoerlegging is voorgevallen, en vermeldt in het bijzonder: a. den dag en het uur, waarop de tenuitvoerlegging plaats heeft; b. de namen, de voornamen en de woonplaatsen van den deurwaarder en van de getuigen; c. de nauwkeurige omschrijving van de in artikel 7 (432) bedoelde exploten, indien deze zijn uitgebracht, met opgave der daarbij gekozen woonplaats; d. keuze van woonplaats, als omschreven in artikel 8 (432) indien de onder c bedoelde exploten niet zijn uitgebracht • het laatste lid van artikel 7 (432) is alsdan ten aanzien van deze é woonplaats van toepassing; e. de vermelding van de al of niet aanwezigheid van den veroordeelde of van dengene, die voor hem daarbij optreedt, en 111 üet laatste geval, van diens naam, voornamen en woonplaats. Art. 14. Indien bewaarders worden aangesteld, bevat het «q proces-verbaal hunne namen, voornamen en woonplaatsen. Het proces-verbaal wordt ook door hen onderteekend en hun daarvan een afschrift gelaten. Art. 15. De deurwaarder neemt de voor de tenuitvoerlegging aac\ van het vonnis noodige maatregelen. ' Hij is bevoegd zich daartoe door werklieden te doen bijstaan Alle kosten komen ten laste van den veroordeelde, voor zoover zij redelijkerwijze ten behoeve der tenuitvoerlegging noodig waren. Art. 16. Indien de tenuitvoerlegging van het vonnis niet AA1 mogelijk is zonder het bezigen van geweld tegen personen en goederen, roept de deurwaarder de hulp in van den sterken arm. Hij vervoegt zich daartoe bij den commissaris van politie' 84 of in plaatsen, waar geen commissaris van politie is, bij den burgemeester of den gene, die hem vervangt, of bij den naastbij zijnden brigade-commandant der marechaussée, welke aan de ' inroeping onmiddellijk gevolg geven. Ter voorkoming van het ontsnappen van personen of het verwijderen van goederen tusschentijds, is de deurwaarder bevoegd wachten aan de deuren te plaatsen of andere maatregelen te nemen. Art. 17. Indien de tenuitvoerlegging van het vonnis blijkt niet 442 wel mogelijk te zijn zonder den veroordeelde of zijne huisgenooten aan hun lijf of kleeding te onderzoeken, is de deurwaarder zelf daartoe bevoegd. Indien het eene vrouw geldt, mag hij deze alleen door eene vrouw, door hem daartoe aangewezen, doen onderzoeken. Bij weigering om het betrokken onderzoek toe te laten, vinden de twee laatste leden van artikel 16 (441) overeenkomstige toepassing. Art. 18. Het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het 443 vonnis wordt aanhangig gemaakt bij en behandeld door de rechtbank, binnen wier rechtsgebied deze plaats heeft. De behandeling geschiedt op de wijze ais bedoeld in de eerste twee Titels van het Tweede Boek. Hooger beroep staat open gedurende veertien dagen na dien der uitspraak van het op het verzet gewezen vonnis. Art. 19. Indien een onverwijlde beslissing wordt vereischt, 444 voordat het verzet, in het voorgaand artikel bedoeld, aanhangig is, wordt eene daartoe strekkende vordering aangebracht bij den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de tenuitvoerlegging van het vonnnis plaats heeft. Art. 20. Het verzet stuit de tenuitvoerlegging niet; de 445 stuiting kan echter in het geding over het verzet op incidenteel verzoek en daarbuiten bij onverwijlde beslissing worden bevolen. Art. 21. Op de tenuitvoerlegging der grossen van authen- 445 tieke akten, die het in artikel 13 Tit. VII Bk. I (86) genoemde moeten inhouden, én op het verzet daartegen vinden de bepalingen voor de tenuitvoerlegging van vonnissen overeenkomstige toepassing. 85 TWEEDE TITEL. Tenuitvoerlegging door uitwinning. EERSTE AFDEELING. ' ^ftf' ALGE1IEENE BEPALINGEN. Art. 1. Uitwinning van roerende of onroerende zaken ge- 4.4.7 schiedt door beslaglegging en verkoop, en alleen voor vereffende en opeischbare geldschulden. Art. 2. Uitwinning geschiedt niet van: 448 a. het noodige bed en beddegoed en van de kleederen, tot dagelijksch gebruik vereischt; b. andere voorwerpen, noodig ter verpleging van zieken en kraamvrouwen; c. de uitrusting van personen in krijgsdienst, volgens hun rang; cl. de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden; e. den in het huis voorhanden voorraad van spijs en drank, dienende tot noodzakelijk onderhoud gedurende eene maand; f. de gereedschappen, noodig voor het bereiden en gebruiken van dien spijs en drank; g. de boeken, bestemd voor kerk- en schoolgebruik; h. brieven, registers, andere huiselijke of familiepapieren en koopmansboeken; alles voor zoover deze goederen bestemd zijn ten gebruike van den schuldenaar of zijn huisgezin. Art. 3. Uitwinning geschiedt ook niet van: 449 a. de boeken betreffende het beroep van den schuldenaar, tot de som van twee honderd gulden, te zijner keuze; b. de werktuigen en gereedschappen, noodig tot het geven van onderwijs of het beoefenen van kunsten of wetenschappen' door den schuldenaar, tot dezelfde som, te zijner keuze; c. eene koe óf twee zwijnen of twee geiten of twee schapen ter keuze van den schuldenaar met het benoodigde stroo en voeder voor dat vee gedurende eene maand. 86 Echter kunnen de in dit artikel opgenoemde zaken worden uitgewonnen voor vorderingen ter zake van: a. de vervaardiging, het herstel - of den verkoop der genoemde voorwerpen; o. huren en pachten van onroerende zaken, waarop zij voorhanden zijn; c. aan den schuldenaar verstrekte levensmiddelen. Art. 4. Inschulden op naam, waarvan door titels blijkt, kunnen 450 worden uitgewonnen, evenals andere roerende zaken, of wel kan te haren aanzien bij beslag onder derden worden geprocedeerd. Art. 5. Uitwinning geschiedt ten aanzien van onroerende 451 zaken alleen van: a. goederen, welke in den handel zijn, met hun toebehooren, voorzoover dit laatste als onroerend beschouwd wordt; . b. het vruchtgebruik van onroerende zaken en haar toebehooren ; c. de rechten van opstal en erfpacht; d. de grondrenten, hetzij in geld, hetzij in vruchten verschuldigd ; e. het recht van beklemming. Art. 6. Het aandeel van een deelgenoot in de onroerende 452 zaken eener nalatenschap of eener ontbonden gemeenschap kan door zijne persoonlijke schuldeischers niet worden uitgewonnen, voordat de nalatenschap of de gemeenschap door verdeeling gescheiden is, welke scheiding zij kunnen vorderen. Evenmin kan een hypothecaire schuldeischer ander goed van zijn schuldenaar uitwinnen, tenzij hét verbonden goed volgens de kohieren der grondbelasting ontoereikend is om daarop zijne vordering te verhalen. Art. 7. Indien de schuldenaar door huurakten bewijst, dat de 453 zuivere inkomsten der in beslag genomen zaken gedurende één jaar voldoende zijn tot betaling van de verschuldigde hoofdsom, -rente en kosten, en indien hij aanbiedt die inkomsten aan den schuldeischer over te dragen, kan de uitwinning worden geschorst, behoudens hervatting,. indien er eenige belemmering in de uitbetaling der' overgedragen inkomsten plaats heeft. De schorsing wordt schriftelijk verzocht aan den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is 87 gelegd, die daarop beschikt na verhoor of behoorlijke oproeping van den schuldeischer. Zij wordt niet toegestaan, indien de schuldeischer daardoor belangrijk nadeel zoude lijden. Voorziening staat niet open. Art. 8. Indien de ten aanzien van het beslag en den ver- 454 koop voorgeschreven formaliteiten niet zijn in acht genomen, kunnen de schuldeischers, de schuldenaar of de derde, onder wien beslag is gelegd, den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is gelegd, uiterlijk acht dagen vóór den verkoop, verzoeken te bevelen, dat die formaliteiten alsnog in acht genomen worden. De voorzitter geeft zijne beschikking niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den beslaglegger. Voorziening staat niet open. Art. 9. Indien de voorzitter beveelt, dat eene verzuimde 455 formaliteit wordt hersteld, worden alle formaliteiten, die na de verzuimde zijn in acht genomen, herhaald. De daardoor veroorzaakte kosten zijn ten laste van den beslaglegger. TWEEDE AFDEELING. BESLAG.. - § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. Het beslag kan, met afwijking van het bepaalde 456 bij het eerste lid van artikel 7 Tit. I (433), eerst worden gelegd twee dagen na het bevel. Art. 2. De schuldeischer mag bij de beslaglegging niet 457 tegenwoordig zijn, maar kan zich door een gemachtigde doen vertegenwoordigen. Art. 3. De deurwaarder stelt een of meer meerderjarige en 458 geschikte bewaarders aan. De schuldeischer, zijne echtgenoote, zijne bloed- of aanverwanten tot den vierden graad ingesloten, en zijne bedienden, mogen niet tot bewaarders worden aangesteld. De schuldenaar, zijne echtgenoote, zijne bloed- of aanverwanten en zijne bedienden mogen met toestemming, des schuldeischers tot bewaarders worden aangesteld. Art. 4. Indien de onroerende goederen, waarop het beslag 459 is gelegd, niet verhuurd of verpacht zijn, is de bezitter van rechtswege bewaarder. 88 De voorzitter der \ rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is gelegd, kan echter op het met redenen omkleed verzoekschrift van een of meer schuldeischers een anderen bewaarder benoemen. Hij geeft zijne beschikking niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van den schuldenaar. Voorziening staat niet open. Art. 5. De bewaarder mag, tenzij hij daartoe vóór het be- 460 slag gerechtigd was, de zaken, waarop beslag is gelegd, niet gebruiken. Hij mag voorts daarover niet op eenigerlei wijze beschikken, noch iets doen, waardoor zij in waarde verminderen, op straffe van gemis van zijn bewaarloon en van schadevergoeding. Indien de in beslag genomen zaken eenige voordeelen, vruchten of inkomsten opleveren, is hij op gelijke straffe verplicht tot rekening en verantwoording. Art. '6. De beslaglegger moet desvereischt den bewaarder in de 461 gelegenheid stellen de volgens artikel 1776, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek op hém rustende verplichting na te komen. § 2. Beslag op roerende zaken. Art. 1. De deurwaarder gaat dadelijk bij de beslaglegging 452 over tot de beschrijving der zaken, waarop het beslag wordt gelegd; eene meer nauwkeurige kan ook uiterlijk op den volgenden dag plaats vinden. Het proces-verbaal der beslaglegging bevat behalve het in artikel 13 Tit. I (438) opgenomene, de eerstbedoelde beschrijving, terwijl de laatstbedoelde daaraan wordt gehecht en geacht wordt daarmede een geheel uit te maken. Indien de deurwaarder geene voor uitwinning vatbare zaken aantreft, vermeldt hij dit in het proces-verbaal. Art. 2. Gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren 453 van waarde worden met opgave van soort en getal omschreven, en door den deurwaarder overgebracht ter griffie der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag wordt gelegd, tenzij de belanghebbenden omtrent eene andere plaats van bewaring overeenkomen. Art. 3. Het proces-verbaal houdt mede in de opgave van 454 den dag en het uur, waarop de in beslag genomen zaken zullen verkocht worden. 89 Indien die opgave niet dadelijk kan geschieden, wordt zij door den deurwaarder bij exploot gedaan, uiterlijk binnen drie dagen na het opmaken van het proces-verbaal. Art. 4. Indien een deurwaarder, die beslag wil leggen, 465 bevindt, dat de zaken reeds te voren zijn in beslag genomen, kan hij daartoe niet opnieuw. overgaan, doch hij is bevoegd de door hem aangetroffen zaken te vergelijken met het afschrift van het proces-verbaal, dat de bewaarder hem te dien einde moet vertoonen. Hij kan alsdan beslag leggen op de zaken, welke niet in het proces-verbaal zijn vermeld en doet in dat geval bevel aan den eersten beslaglegger om alles gezamenlijk te verkoopen binnen, den termijn volgens art. 1 § 3 Afd. 3 (486) bepaald. Art. 5. Indien inschulden op naam, waarvan door titels 466 blijkt, worden uitgewonnen, doet de beslaglegger het procesverbaal der beslaglegging, of een desbetreffend uittreksel er van, ook beteekenen aan den derden schuldenaar. § 3. Beslag op onroerende zaken. Art. 1. Indien de onroerende zaken, waarop beslag wordt 467 gelegd, gelegen zijn in het rechtsgebied van onderscheidene rechtbanken, wordt de beslaglegging geacht te zijn geschied binnen het rechtsgebied der rechtbank, waarin de hoofdplaats der exploitatie, of bij gebreke van zulk eene hoofdplaats, dat gedeelte der zaken, hetwelk volgens de kohieren der grondbelasting de meeste inkomsten opbrengt, is gelegen. Art. 2: De deurwaarder gaat dadelijk bij de beslaglegging 468 over tot de besohrijving der zaken, waarop het beslag wórdt gelegd, met opgave van den aard, de ligging en de grootte volgens de kadastrale indeeling, alsmede zoo mogelijk van de daarop gevestigde rechten. Art. 3. Het proces-verbaal der beslaglegging bevat behalve 469 het in artikel 13 Tit. I (438) opgenomene, deze beschrijving, alsmede de aanwijzing van den bij de rechtbank ingeschreven advocaat, die den schuldeischer vertegenwoordigt. Art. 4. Het proces-verbaal wordt overgeschreven in de 470 registers van den bewaarder der hypotheken, binnen den kring van wiens kantoor de zaken, waarop het beslag is gelegd, zijn 90 gelegen, met aanteekening van het uur, den dag, de maand en het jaar, waarin die overschrijving is gevraagd. De bewaarder zorgt onverwijld voor de overschrijving en maakt van uur, dag, maand en jaar ook melding op het oorspronkelijk stuk, dat hem ter overschrijving is aangeboden. Art. 5. Indien grondrenten worden uitgewonnen, doet de 471 beslaglegger het proces-verbaal, of een desbetreffend uittreksel er van,, ook beteekenen aan den renteplichtige na de overschrijving in het voorgaand artikel bedoeld. Art. 6. In geval van het beding van art. 1223 van het 472 Burgerlijk Wetboek doet de beslaglegger, uiterlijk binnen vier dagen na de overschrijving van het proces-verhaal dit beteekenen aan den hypothecairen schuldeischer, die het beding gemaakt heeft, in persoon, aan zijne werkelijke, of aan de'door hem gekozen en in de hypotheek-registers ingeschreven woonplaats. § 4. Werking van het beslag. Art. 1. Van de beslaglegging af ten aanzien van roerende, 473 en van de overschrijving ten aanzien van onroerende zaken mag hij, wiens zaken in beslag zijn genomen, deze niet meer vervreemden, bezwaren, verhuren of op eenigerlei wijze aan het beslag onttrekken. Overeenkomsten, in strijd met dat verbod aangegaan, kunnen tegen den beslaglegger niet worden ingeroepen. Vroeger aangegane verhuringen blijven van kracht, onverminderd de bepaling van artikel 1377 van het Burgerlijk Wetboek. De door artikel 671 van het Burgerlijk Wetboek gevorderde overschrijving van vroeger opgemaakte akten of de inschrijving van vroeger verleende hypotheken, na den dag der overschrijving van het proces-verbaal der beslaglegging, kan aan de rechten van den beslaglegger geen nadeel toebrengen. Art. 2. De nog niet betaalde huur- en pachtpenningen 474 zijn van rechtswege in het beslag begrepen, en worden, na aanzegging bij exploot aan den huurder of pachter, betaald aan den schuldeischer en door dezen verantwoord bij de verdeeling der opbrengst van het goed. Betalingen, daarna aan den schuldenaar gedaan, zijn van onwaarde. Ditzelfde geldt ten aanzien van nog niet betaalde renten; betalingen,-in het geval van art. 5 § 2 (466) na de beteekening 91 aan den derden schuldenaar en in dat van art. 5 § 3 (471) na die aan den renteplichtige gedaan, zijn van onwaarde Art. 3. Alle ingezamelde of nog niet ingezamelde natuurlijke 475 vruchten of vruchten van nijverheid, welke zich op de onroerende zaak bevinden, zijn van rechtswege in het beslag begrepen. De schuldeischer kan deze doen inzamelen en verkoopen, en is verplicht den koopprijs te verantwoorden bij de verdeeling der opbrengst van het goed. Art. 4. De renteplichtige kan door den schuldeischer, die 476 het beslag heeft doen leggen, worden gedagvaard om verklaring te doen van den aard en de hoegrootheid der verschuldigde rente. In dat geval geschiedt de verklaring overeenkomstig de voorschriften en met de gevolgen, bedoeld in de Vierde Afdeeling. DERDE AFDEELING. VERKOOP EN UITKEEKING DEK OPBRENGST. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. De verkoop geschiedt in het openbaar volgens de plaat- 477 * selijko gebruiken, ten overstaan van een bevoegden ambtenaar en wel op de plaats zelf der beslaglegging, tenzij naar plaatselijk gebruik deze op eene andere plaats pleegt te geschieden, of de belanghebbenden anders overeenkomen. Op verzoek van eene der partijen, kan de voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is gelegd, eene andere meer geschikte plaats aanwijzen. Voorziening staat niet open. Art. 2. De verkoop wordt bekend gemaakt in de gemeente, 478 binnen welke hij zal plaats hebben, door ■ het aanslaan ter plaatse, daartoe in het algemeen bestemd, van biljetten, houdende aanwijzing van de plaats, den dag en het uur van den verkoop, de namen en woonplaatsen van den schuldeischer, van den schuldenaar en van den ambtenaar, met den verkoop' belast en van de te verkoopen zaken, doch zonder in bijzonderheden gaande beschrijving. Art. 3. De verkoop wordt mede bekend gemaakt door aan- 479 kondiging in een nieuwsblad der gemeente, binnen welke hij zal plaats hebben, en bij ontstentenis van zoodanig nieuwsblad 92 in dat eener naburige gemeente, en zoo het plaatselijk gebruik dit medebrengt door afkondiging. In de bekendmaking wordt vermeld, dat de verkoop bij uitwinning geschiedt. Art. 4. De ambtenaar, ten overstaan van wien de verkoop 480 zal plaats hebben, zorgt voor de bekendmaking en houdt aan den voet van het proces-verbaal der verkooping aanteekening van de wijze, waarop de bekendmaking is geschied. Art. 5. De schuldenaar mag geen kooper zijn. De ver- 481 klaring, dat Jiet opbod of de afmijning voor hem is gedaan, is van onwaarde. Degene, die voor hem kooper wordt, is persoonlijk als zoodanig aansprakelijk. Hetzelfde geldt van hem, die kooper wordt voor rekening van personen, die buiten staat zijn aan hunne verplichtingen als zoodanig te voldoen. Art. 6. Zoodra de opbrengst der verkochte zaken voldoende 482 is om de beslagleggers en de schuldeischers, die verzet tegen de afgifte der kooppenningen hebben gedaan, met de kosten te voldoen, gaat de bevoegde ambtenaar met den verkoop niet voort, tenzij de schuldenaar verklaart den voortgang te verlangen. De schuldenaar is bevoegd de volgorde bij den verkoop te regelen, met dien verstande, dat onroerende zaken, die tot eene en dezelfde exploitatie belmoren, te zamen worden verkocht, ook indien zij in het rechtsgebied van onderscheidene rechtbanken zijn gelegen. § 2. Verzet tegen den verkoop. Art. 1. Een derde, die beweert krachtens een hem toe- 483 komend recht bevoegd te zijn tot verzet tegen den verkoop der zaken, waarop het beslag is gelegd, of van een gedeelte daarvan, moet ter handhaving van dit recht den schuldeischer en den schuldenaar gelijktijdig dagvaarden voor de rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is gelegd. Art. 2. De dagvaarding behelst de nauwkeurige omschrij- 484 ving 'der zaken, tegen den verkoop waarvan verzet wordt gedaan. Zij stuit de verdere uitwinning dezer zaken. 93 Art. 3. Indien de verkoop reeds was aangekondigd, kan daar- 48 mede niet worden voortgegaan dan na hernieuwde bekendmaking overeenkomstig de artikelen 2 en 3 § 1 f478 en 479) en artikel 2 § 3 (487). De kosten vallen ten laste van dengene, die in het ongelijk is gesteld. De derde kan daarenboven tot schadevergoeding aan den beslaglegger worden veroordeeld, tenzij de schade buiten zijne schuld is ontstaan. § 3. Verkoop van roerende zaken. Art. te De verkoop geschiedt ten overstaan van een daartoe 48( bevoegden deurwaarder. Hij mag niet plaats hebben binnen acht dagen en moet geschieden binnen veertien dagen na den dag der beteekening van het proces-verbaal der beslaglegging, in beide gevallen op straffe van schadevergoeding. Deze termijn kan verkort of verlengd worden bij onderlinge toestemming der belanghebbenden of ook door eene beschikking van den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is gelegd. Voorziening staat niet open. Indien de verkoop niet is aangevangen binnen den daarvoor vastgestelden termijn, vervalt het gelegde beslag van rechtswege. Art. 2. Het aanslaan der biljetten geschiedt, onverminderd 487 het bepaalde bij artikel 2 § 1 (470), aan de woning van den schuldenaar, en wel na de beteekening van het proces-verbaal of na die van het in het tweede lid van artikel 3 § 2 Afd. 2 (464) vermelde exploot en zulks ten minste vier dagen vóór den verkoop, tenzij de termijn van acht dagen, binnen welken deze niet mag plaats hebben, mocht zijn verkort, volgens het derde lid van artikel 1 (486). Art. 3. De verkoop geschiedt aan den meestbiedende en 433 tegen gereede betaling. De deurwaarder mag in de voorwaarden van den verkoop niet opnemen, dat de koopers een zeker gedeelte boven de koopsom moeten betalen, hetzij onder den naam van kosten of welken anderen 'naam ook, noch eenig bedrag ontvangen boven den prijs, waarvoor het goed verkocht is. Art. 4. De deurwaarder is bevoegd te vorderen; dat hem 489 door eiken bieder de geboden koopsom wordt ter hand gesteld ■ en deze onder zich te houden, totdat de zaak is toegewezen. 94 Stelt een bieder, na'de in het vorig lid bedoelde vordering de geboden koopsom aan den deurwaarder niet ter hand, dan wordt het bod niet aangenomen en die persoon gedurende den geheelen verkoop niet meer als bieder toegelaten. Indien de deurwaarder gebruik heeft gemaakt van de hem bij het eerste lid toegekende bevoegdheid en er, nadat een bieder in gebreke is gebleven de geboden koopsom aan den deurwaarder ter hand te stellen, geen hooger bod wordt verkregen, blijft de hoogste bieder, wiens bod is aangenomen, daaraan gehouden en wordt hem de zaak toegewezen. Bij gebreke van betaling wordt de zaak terstond weder verkocht ten laste van hem, wien zij is toegewezen, zonder dat hij eenig voordeel geniet uit de meerdere opbrengst. , Art. 6. De deurwaarder is verantwoordelijk voor de opbrengst 4£ van den verkoop, en houdt in zijn proces-verbaal aanteekening van de namen en de woonplaatsen der koopers. Hij is verplicht de koopsom onverwijld ter griffie van de rechtbank, binnen wier rechtsgebied de verkoop heeft plaats gehad, over te brengen, tenzij de belanghebbenden omtrent eene andere plaats van bewaring overeenkomen. § 4. Verkoop van onroerende zaken. Art. 1. De verkoop geschiedt ten overstaan van een notaris, 49 aangewezen door den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is gelegd, op verzoek van de beslagleggers, van den beslagene of van iederen ingeschreven schuldeischer. De notaris is verplicht aan de aanwijzing gevolg te geven, zoolang zij niet op zijn verzoek door den voorzitter is ingetrokken. Art. 2. Het verzoek tot aanwijzing van een notaris kan 49 niet vroeger dan twintig dagen na de .overschrijving van het proces-verbaal van beslaglegging worden ingediend, tenzij vóór dien tijd de hypothecaire schuldeischer, die het beding van artikel 1223 van het Burgerlijk Wetboek gemaakt heeft, schriftelijk aan den beslaglegger heeft verklaard van zijn recht geen ge bruik te willen maken. Het kan dadelijk na de overschrijving worden ingediend, indien er zulk een schuldeischer niet is. De voorzitter geeft zijne beschikking niet, dan nadat de in het eerste lid van artikel 1 (491) bedoelde personen zijn gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. Voorziening staat niet open. 95 Art. 3. De hypothecaire schuldeischer. die van zijn recht 493 krachtens het beding van artikel 1223 van het Burgerlijk Wetboek wil gebruik maken, geeft daarvan binnen veertien dagen na de beteekening van het proces-verbaal van beslaglegging kennis ter gekozen woonplaats aan den advocaat van den beslaglegger met opgave van den dag, waarop tot den verkoop zal worden oveigegaan; indien de beslaglegger den termijn te lang acht, kan hij den voorzitter schriftelijk verkorting daarvan verzoeken. De laatste twee leden van het voorgaand artikel zijn van toepassing. Art. 4. Indien de hypothecaire schuldeischer op den vast- 494 gestelden dag den verkoop niet doet plaats hebben, is de beslaglegger bevoegd de uitwinning te vervolgen. Art. 5. Indien meer schuldeischers de gerechtelijke uitwin- 495 ning van dezelfde goederen vervolgen, heeft de verkoopplaats ten verzoeke van dengene, die het eerst het procesverbaal der beslaglegging, overeenkomstig artikel 4 § 3 Afd. 2 (470) heeft doen overschrijven; de overige beslagleggers zijn verplicht op xe houden met hunne vervolging. De rechtbank kan echter, bij wege van indeplaatsstelling, de voorkeur geven aan een schuldeischer, die later het beslag gelegd heeft: a. wegens arglist van den schuldeischer, die het eerste beslag heeft gelegd, of samenspanning van dezen met de partij tegen welke het beslag gelegd is; b. indien hij, wiens beslag het eerst is ingeschreven, het inachtnemen van eenige vormen verwaarloost of wel de voorgeschreven termijnen heeft laten verloopen zonder daden van vervolging. In het eerste geval kan de schuldeischer tot schadevergoeding worden veroordeeld. Dit geschil wordt aanhangig gemaakt bij akte van advocaat tot advocaat. Voorziening tegen de uitspraak staat niet open. Art. 6. De schuldeischer, in wiens plaats een ander bij aqc het vonnis is gesteld, is gehouden de stukken aan laatstgemelden tegen bewijs van ontvangst over te geven. De teruggave der kosten kan door hem eerst worden gevorderd na afloop van den verkoop. 96 Art. 7. De notaris legt binnen veertien dagen, nadat de 497 griffier hem van de aanwijzing heeft kennis gegeven, ter griffie van de rechtbank neder een authentiek afschrift der veilingsvoorwaarden, bij welke de veilingskosten worden gebracht voor rekening van den kooper. Hij voegt daarbij een door den bewaarder der hypotheken afgegeven staat van alle bestaande inschrijvingen en overgeschreven beslagen op de in beslag genomen zaken, of een door dezen afgegeven getuigschrift, dat op die zaken geene hypothecaire inschrijvingen of ingeschreven beslagen bestaan, en zorgt voor de onverwijlde bekendmaking der nederleggingovereenkomtig de bepalingen der artikelen 2 en 3 § 1 (478 en 479). Art. 8. Alle geschillen over de voorwaarden worden binnen 498 acht dagen, nadat zij ter griffie zijn neergelegd, bij verzoekschrift aanhangig gemaakt bij den voorzitter. De voorzitter geeft zijne beschikking niet dan nadat alle partijen zijn gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. Voorziening staat niet open. Art. 9. De verkoop mag niet plaats hebben binnen dertig 499 dagen, en moet geschieden binnen drie maanden, nadat de veilingsvoorwaarden zijn ter griffiie nedergelegd, in beide gevallen op straffe van schadevergoeding. De laatste twee leden van artikel 1 § 3 (486) zijn van toepassing. Art. 10. Indien de kooper niet voldoet aan de voorwaarden, 500 wordt te zijnen laste, op verzoek van een ieder, die daarbij belang heeft, overgegaan tot herveiling. Indien de herveiling niet onmiddellijk plaats heeft, vinden de voorafgaande bepalingen omtrent den verkoop overeenkomstige toepassing. Art. 11. Indien de kooper vóór de herveiling aan de voor- 501 waarden heeft voldaan en het bedrag der daardoor gemaakte kosten aan den notaris heeft ter hand gesteld, wordt met de herveiling niet voortgegaan. Art. 12. De nalatige kooper is aansprakelijk voor het 502 verschil tusschen den prijs, waarvoor hem de zaak is toegewezen, en dien, welken zij bij den nieuwen verkoop heeft opgebracht. Hij heeft echter geen recht op de meerdere opbrengst. Art. 13. De betaling van de koopsom, voor zoover zij niet 503 ingevolge de bepalingen van artikel 1257, derde lid, en artikel 97 1260 van het Burgerlijk Wetboek onder den kooper is verbleven geschiedt ter griffie der rechtbank tegen een door den griffier af te geven ontvangbewijs. Art. 14. De eigendom der toegewezen zaken gaat over op 504 den kooper door de overschrijving van een afschrift of uittreksel van het proces-verbaal van toewijzing, welk afschrift of uittreksel echter aan hem niet wordt afgegeven dan op vertoon van het bewijs, bedoeld in artikel 13 (503). De overschrijving geeft aan den kooper geene andere rechten dan die, welke de schuldenaar op de bedoelde zaken had. Art 15. De hypothecaire schuldeischer. die zijn recht 505 krachtens aft. 1223 Burgerlijk Wetboek heeft uitgeoefend is gehouden de koopsom, na aftrek van het hem verschuldigde wegens de vordering, waarvoor hij zijn recht uitoefent met rente en kosten, zoo spoedig mogelijk ter griffie over te brengen • Binnen vier dagen na die overbrenging geeft hij daarvan kennis aan den beslaglegger. Art 16. De artikelen 5 (554) tot en met 8 Tit. III. (557) vinden 506 aV"7 gGVal Van den verk0°P volgens de bepalingen van deze Afdeeling, en van dien volgens art. 1223 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige toepassing, zonder dat een bij vonnis gegeven bevel tot ontruiming behoeft vooraf te gaan. § 5. Verzet tegen de uitkeering van de opbrengst der uitwinning. Art. 1 Een schuldeischer, die geen beslag heeft gelegd, 507 kan slechts verzet doen tegen de uitkeering van de opbrengst der uitwinning. Het verzet wordt gedaan vóór de veiling bij exploot, houdende opgave van de gronden, waarop het berust, en van het bedrag waarvoor het gedaan wordt, of, zoo dit niet is verevend van de som, waarop het verschuldigde bedrag wordt geschat ' Het exploot van verzet wordt beteekend aan den schuldeischer, die het beslag heeft gelegd, en aan den deurwaarder of aan den notaris, die de veiling houdt, met keuze van woonplaats in de gemeente, waai- het beslag is gelegd De beteekening van het bevel, bedoeld bij artikel 4 Afd 2 e 2 (465), gelijktijdig met het proces-verbaal van vergelijking aan den eersten beslaglegger en aan den in het voorgaande lid aangewezen deurwaarder geldt als verzet tegen de uitkeering 7 98 Art. 2. De wettigheid van het verzet kan-.slechts bij de "508 verdeeling der opbrengst van den verkoop worden onderzocht. Art. 3. Indien de beslaglegger in gebreke blijft binnen 509 den daarvoor bepaalden termijn den verkoop der roerende zaken te doen plaats hebben, kan iedere schuldeischer, die verzet heeft gedaan en van een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel is voorzien, beslag doen leggen en daarna overgaan tot den verkoop met inachtneming van het bepaalde bij de artikelen 2 en 3 § 1 (478 en 479) en 2 § 3 (487).' Art. 4. Indien de schuldeischer, die het beslag heeft doen leg- 510 gen, dit weder opheft, of indien het te zijnen aanzien, uit welken hoofde ook, buiten het geval, dat de voorgeschreven vormen niet zijn in acht genomen, wordt opgeheven, blijft het standhouden ten behoeve van eiken anderen schuldeischer, die verzet heeft gedaan en van een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel is voorzien. Deze heeft de bevoegdheid tot verkoop met inachtneming van het bepaalde bij de artikelen 2 en 3 § 1 (478 "en 479) en 2 § 3 (481). Het recht van alle overige schuldeischers, die verzet hebben gedaan, op de koopsom blijft in de gevallen, in dit en het vorig artikel bedoeld, in zijn geheel. § 6. Uitkeering van de opbrengst der uitwinning, en verdeeling na rangregeling. Art. 1. Indien geen schuldeischer verzet heeft gedaan, wordt 511 aan den beslaglegger na aftrek der kosten van uitwinning, de som betaald, welke hem verschuldigd is, tot het bedrag van de opbrengst der uitwinning. Het overschot wordt aan den schuldenaar verantwoord. Art. 2 De schuldenaar, die zich bezwaard acht met het bedrag 512 der te zijnen laste gebrachte, niet reeds bij vonnis bepaalde of later vastgestelde, kosten, kan een verzoekschrift tot vermindering daarvan indienen bij den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de uitwinning heeft plaats gehad. Voor de indiening van dit verzoekschrift geldt de in het volgend artikel bepaalde termijn. De voorzitter geeft zijne beschikking na verhoor of behoorlijke oproeping van den schuldeischer. Voorziening staat niet open. 99 Art 8. Indien, binnen veertien dagen na de overbrenging 513 oi betaling van de opbrengst der uitwinning of van-het in art. 15 § 4 (505) bedoelde overschot ter griffie of andere daarvoor bestemde bewaarplaats, de belanghebbenden niet hebben kunnen overeenkomen over de verdeeling daarvan kan ieder hunner bij den voorzitter een verzoekschrift indienen tot benoeming van een rechter-commissaris tot het opmaken der rangregeling. Bij het verzoekschrift worden overgelegd een staat der schuldeischers, die verzet hebben gedaan tegen de afgifte van de opbrengst der uitwinning, en, indien onroerende zaken zijn verkocht, een door den bewaarder der hypotheken afgegeven uittreksel der hypothecaire inschrijvingen en der overgeschreven beslagen op die zaken. De voorzitter kan, alvorens zijne beschikking te geven de oproeping van belanghebbenden bevelen. Voorziening staat niet open. Art. 4. De griffier geeft van die benoeming aan den ver- ma zoeker en de overige belanghebbenden onverwijld kennis met oproeping om binnen veertien dagen door tusschenkomst van een advocaat de stukken, hunne vorderingen betreffende in te dienen op straffe van bij de rangregeling niet in aanmerking te komen. 6 Art. 5. Na afloop van dezen termijn maakt de rechter- &i* commissaris de rangregeling op en bepaalt plaats, dag en uur waarop partijen voor hem moeten verschijnen, tot het inbrengen harer bezwaren; de griffier geeft haar kennis van de nedeilegging De rangregeling met de stukken ligt ter griffie ter inzage van belanghebbenden gedurende ten minste veertien dagen vóór den bepaalden dag. • ArJ' 6,\- In,die11 °P den bePaalden dag geene bezwaren zijn 516 ingebracht, sluit de rechter-commissaris de rangregeling en vereffent hij de kosten, welke als bevoorrecht op de rangregeling zijn gebracht. 8 s ö Hij beveelt de uitbetaling aan de schuldeischers van hetgeen hun volgens de rangregeling van de opbrengst toekomt en ten aanzien van onroerend goed de afgifte der borderellen van plaatsing der inschulden, die batig zijn gerangschikt en de doorhaling van de hypothecaire inschrijvingen en de in geschreven beslagen der niet batig gerangschikt 100 ■ Het bevelschrift en de borderellen worden uitgegeven in voor tenuitvoerlegging vatbaren vorm. Art. 7. Indien bezwaren zijn ingebracht en de rechter- 517 commissaris de partijen niet kan vereenigen, verwijst hij haar, met vermelding der door haar aangevoerde gronden, naar de eerstvolgende terechtzitting der kamer, alwaar zij hare belangen nader mondeling kunnen toelichten, maar geene nieuwe bezwaren kunnen inbrengen. In het bij het voorgaande lid bedoelde "geval stelt hij de rangregeling slechts vast voor de inschulden, welke boven de betwiste bevoorrecht zijn, beveelt de uitbetaling en ten aanzien van onroerend goed de afgifte der borderellen van plaatsing van die inschulden. Het laatste lid van artikel 6 (516) is van toepassing. Art. 8. De kamer, waarvan de rechter-commissaris geen 518 deel behoeft uit te maken, stelt bij de beslissing over de bezwaren tevens de rangregeling vast, voor zoover deze dit niet reeds heeft gedaan. Artikel 6 vindt (516) overeenkomstige toepassing. Art. 9. Hooger beroep tegen het op de bezwaren gewezen 519 vonnis staat alleen open, indien het bedrag der vordering, over welker rangschikking geschil bestaat, de som van vier honderd gulden te boven gaat. Voorziening staat niet open, indien alleen geschil bestaat over de op de rangregeling gebrachte kosten. Art. 10. • In hooger beroep worden alleen zij gedagvaard, 520 die in eersten aanleg de rangregeling hebben verdedigd of bestreden. De dagvaarding wordt beteekend aan de ingevolge artikel 4 (614) gekozen woonplaats en houdt de gronden in, waarop het beroep berust. Artikel 11 Afd. 2 Tit. II Bk. III (856) blijft buiten toepassing. Art. 11. Beroep in cassatie staat open gedurende eene 521 maand na" de uitspraak. Artikel 9 tweede lid (519) is van toepassing. De dagvaarding wordt beteekend aan de ingevolge artikel 4 (514) gekozen woonplaats. Art. 12. Na het bevel tot uitbetaling hunner schuld- 522 vorderingen hebben de schuldeischers geen recht meer op rente. 101 Art. 13. De schuldeischers, die na de hierboven bepaalde 523 termijnen, doch vóór de sluiting der rangregeling stukken overleggen of in verzet komen, kunnen hunne te laat gedane overlegging of tegenspraak doen gelden, tegen vergoeding der schade door die vertraging veroorzaakt. Art. 14. De bewaarder der hypotheken is gehouden de 524 doorhalingen te doen, nadat hem. is overgelegd een afschrift van het bevel des rechters of van de akte van toestemming der schuldeischers. VIERDE AFDEELING. Uitwinning ondek debden. Art. 1. Een schuldeischer kan beslag doen leggen onder 525 een derde op de gelden en de roerende zaken, aan zijn schuldenaar verschuldigd of toebehoorende. Van de. beslaglegging af is de derde verplicht deze onder zich te houden, op straffe van onwaarde van elke latere betaling of afgifte. De deurwaarder doet hem hiervan bij dé beslaglegging uitdrukkelijk mededeeling. Art. 2. Het proces-verbaal der beslaglegging bevat, behalve 526] het m artikel 13 Tit. I (438) opgenomene, de -vermelding, dat de m het laatste lid van het voorgaande artikel bedoelde mededeeling is geschied. Aan den derde wordt met het proces-verbaal de grosse beteekend, uit kracht waarvan het beslag wordt gelegd. Art. 3. De artikelen 2 en 3 Afd. 1 (448 en 449) gelden ook 527 ten aanzien van dit beslag. Op in rechte toegewezen gelden tot onderhoud en op legaten of schenkingen tot onderhoud, voor zoover deze niet vallen onder het wettelijk erfdeel en door den erflater of schenker voor uitwinning niet vatbaar zijn verklaard, kan het alleen worden gelegd tot verhaal van aan den beslaglegger verschuldigd onderhoud. Art. 4. Het beslag vervalt van rechtswege, indien het 528 proces-verbaal der beslaglegging niet binnen acht dagen aan •den schuldenaar is beteekend. 102 Art. o. De schuldenaar kan binnen tien dagen na de be- 529 teekening van het proces-verbaal tegen het beslag in verzet komen bij dagvaarding voor den rechter, bedoeld in artikel 18 Tit. I 443). De dagvaarding wordt binnen acht dagen beteekend aan den derde. Art. 6. Indien het verzet gegrond wordt bevonden, kan 530 de beslaglegger bij. het vonnis, dat de opheffing beveelt, tot schadevergoeding worden veroordeeld, tenzij de schade buiten zijne schuld is ontstaan. Art. 7. Indien de schuldenaar niet in verzet is gekomen, 531 of indien het verzet bij vonnis, dat kracht van gewijsde heeft gekregen, is afgewezen, wordt de derde beslagene (in het laatste geval met beteekening van het afwijzend vonnis) voor zijn bevoegden rechter gedagvaard tot het doen van verklaring van hetgeen hij aan den schuldenaar verschuldigd is of van dezen onder zich heeft. Het beslag vervalt van rechtswege, indien deze dagvaarding niet geschiedt, in het eerste geval binnen eene maand na verloop van den in het eerste lid van artikel 5 (529) bepaalden termijn, en in het tweede geval binnen eene maand, nadat het afwijzend vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen. Art. 8. Bij de dagvaarding tot het doen van verklaring 532 wordt tevens gevorderd de veroordeeling, om hetgeen aan den schuldenaar blijkt toe te komen, aan den beslaglegger af te geven en, bij gebreke van het doen van verklaring, tot voldoening der vordering, waarvoor het beslag is.gelegd, met rente en kosten, als ware de derde daarvan zuiver schuldenaar. Art. 9. De. verklaring van den derde is met redenen omkleed 533 en houdt in: a. den staat der gelden of zaken, welke hij onder zich heeft; b. de vermelding van de oorzaak en het bedrag zijner schuld; c. de opgave van de betalingen op rekening, zoo die mochten hebben plaats gehad, en van de wijze van schuldkwijting, indien hij beweert niets meer schuldig te zijn; d. de opgave van andere beslagen, welke onder hem zijn gelegd. 103 De verklaring geschiedt schriftelijk ter terechtzitting en geldt als schriftuur van antwoord. Artikel 20 § 1 Afd. 2 Tit. 2 Boek II (154) vindt overeenkomstige toepassing. Art. 10. Indien de verklaring deugdelijk wordt bevonden, 534 en de gevorderde veroordeeling tot afgifte niet wordt betwist, wordt de derde niet veroordeeld tot eenige afgifte dan tegen voldoening of onder korting van de door hem gemaakte kosten. Art. 11. Indien de derde, die zijne ongehoudenheid tot het 535 doen van verklaring beweert, in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij tevens veroordeeld om haar alsnog op den bij het vonnis te bepalen dag te doen, met verwijzing in de kosten, door zijne tegenspraak veroorzaakt. Art. 12. De rechter kan op verzoek van den beslaglegger 536 bevelen, dat de waarheid der verklaring met eede wordt bevestigd. Bij aflegging van den eed is de beslaglegger tot geene verdere betwisting bevoegd. De weigering van den derde om den eed af te leggen kan een vermoeden in zijn nadeel opleveren, Art. 13. Indien, na betwisting der verklaring door den 537 beslaglegger, de derde in het ongelijk wordt gesteld, wordt de verklaring door den rechter verbeterd en de derde veroordeeld om aan den beslaglegger af te geven, hetgeen is gebleken door hem verschuldigd te zijn of onder hem te berusten. Art. 14. De gelden, tot de afgifte waarvan de derde is 538 veroordeeld, worden aan den beslaglegger uitbetaald tot het bedrag zijner vordering en desnoods op den derde bij uitwinning verhaald. Art. 15. De roerende zaken, tot de afgifte waarvan de 539 derde is veroordeeld, worden aan den beslaglegger overgegeven om daarmede te handelen overeenkomstig het vonnis, tot welks tenuitvoerlegging het beslag onder den derde wordt gelegd. In geval van uitwinning begint de termijn, bedoeld in artikel 1 § 3 Afd. 3 (486) te loopen van den dag der overgifte. 104 Art. 16. Indien vóór het vonnis tot afgifte door een of B40 meer andere schuldeischers onder den derde beslag is gelegd, wordt het geacht ten behoeve van allen te zijn gewezen en de opbrengst der uitwinning onder allen verdeeld, op de wijze voorgeschreven in de Zesde Paragraaf der Derde Afdeeling. De gelden, tot de afgifte waarvan de derde is veroordeeld, worden na aftrek der bij artikel 10 (534) bedoelde kosten, door hem Te dien einde overgebracht ter grime der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag is gelegd, tenzij de belanghebbenden omtrent eene andere plaats van bawaring overeenkomen. Art. 17. Indien de in het eerste lid van het voorgaande 541 artikel bedoelde schuldeischers meenen niet te kunnen berusten in de verklaring, op de vordering van een hunner gedaan of door den rechter verbeterd, kunnen zij, behoudens hun recht tot tusschenkomst in het geding over de gedane verklaring, den derden beslagene alsnog dagvaarden tot nadere verklaring en veroordeeling overeenkomstig artikel 8 (532), mits zij daartoe andere gronden en bewijsmiddelen bijbrengen dan in het afgeloopen geding met andere schuldeischers zijn bijgebracht. VIJFDE AFDEELING. Uitwinning van schepen. Art. 1. Op de uitwinning van schepen, teboekgesteld in 542 de registers, vermeld in den eersten Titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Koophandel, zijn van toepassing de bepalingen voor die van onroerende zaken, en op de uitwinning van schepen, niet teboekgesteld in dezè registers, de bepalingen voor die van roerende zaken, voorzoover daarvan bij deze afdeeling niet is afgeweken. Art. 2. In afwijking van artikel 7 Tit. I (432), kan, indien 543 er vrees bestaat dat het schip spoedig zal vertrekken, de kantonrechter van de plaats, waar het ligt, vergunning verleenen tot beslaglegging zonder voorafgaand bevel. Het bevel tot betaling van op het schip bevoorrechte schulden kan geschieden aan scheepsboord aan den schipper of aan dengene, die hem vervangt. 105 Art. 3. Het beslag wordt gelegd aan scheepsboord. 544 Het proces-verbaal der beslaglegging kan voor de schulden, vermeld in het laatste lid van het vorig artikel, ook beteekend worden aan scheepsboord aan den schipper of aan dengene, die hem vervangt. Indien de veroordeelde buiten het Rijk in Europa woont of zijne woonplaats onbekend is, geschiedt de beteekening in alle gevallen aan den schipper of aan dengene, die hem vervangt, of, zoo geen van beiden aan boord is, door het aanslaan van een afschrift aan het schip. Art. 4. Het proces-verbaal der beslaglegging bevat bèhalve 545 het in artikel 13 Tit. I (438) opgenomene, den naam van den schipper, den naam en de soort van het schip, eene algemeene beschrijving van zijn toebehooren, benevens, zoo het schip is teboekgesteld in de registers, in artikel 1 (542) bedoeld, de nadere omschrijving daarvan. Art. 5. Het proces-verbaal der beslaglegging op schepen, 546 teboekgesteld in de in artikel 1 (542) bedoelde registers, wordt daarin overgeschreven. Deze overschrijving heeft gelijke gevolgen, als die vermeld in artikel 1 § 4 Afd. 2 (473). Art. 6. Bij den verkoop van schepen, niet teboekgesteld 547 in de in artikel 1 (542) bedoelde registers, worden de verkoopbiljetten in plaats van aan de woning van den schuldenaar aangeslagen aan het schip. Art. 7. De bekendmakingen van eiken verkoop hebben 543 ook plaats in de Nederlandsche Staatscourant. Art. 8. Schuldeischers van een medereeder van een schip, 549 kunnen dit niet uitwinnen, maar zij kunnen hunne rechten doen gelden op het aandeel van hunnen schuldenaar. Het proces-verbaal der beslaglegging op een aandeel wordt beteekend aan den schuldenaar en aan den boekhouder der reederij. De verkoop geschiedt overeenkomstig de voorschriften van deze afdeeling met inachtneming van de onderscheiding, uitgedrukt in artikel 1 (542). 106 DERDE TITEL. Tenuitvoerlegging van in liet vonnis vervatte bevelen; gijzeling en hare toepassing. EERSTE AFDEELING. Tenuitvoerlegging van in het vonnis, vervatte bevelen. '•'Art. 1. De tenuitvoerlegging van een vonnis, waarbij is be- 550 volen het afleggen eener wilsverklaring, noodig voor het totstandkomen eener rechtshandeling, die ten aanzien van derden slechts rechtsgevolgen kan hebben door inschrijving eener desbetreffende akte in de daarvoor bestemde registers, heeft plaats door overschrijving van het vonnis, hetwelk de rechtshandeling beveelt. Indien voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan, geschiedt de inschrijving met dezelfde rechtsgevolgen, welke echter slechts in stand blijven, zoolang het vonnis bij latere rechterlijke uitspraak niet is gewijzigd. Art. 2. De tenuitvoerlegging van een bij vonnis gegeven bevel 551 tot afgifte van roerende goederen geschiedt doordien de deurwaarder deze onder zich neemt en vervolgens aan den in het vonnis aangewezen gerechtigde overgeeft. Deze 0 vergif te heeft dezelfde burgerrechtelijke gevolgen, alsof de afgifte vrijwillig door den veroordeelde gedaan ware. Indien de geldswaarde der roerende goederen bij het vonnis is vastgesteld, kan de tenuitvoerlegging ook door uitwinning geschieden. Art. 3. Bij de tenuitvoerlegging van de aan een bevel, als 552 bedoeld in de artikelen 15 en 16 Tit. VII Bk. I (88 en 89) toegevoegde bepaling, dat een zeker geldsbedrag zal zijn verbeurd, kan de rechter, indien aan het bevel is voldaan, de uitwinning doen ophouden. Art. i. Indien de roerende goederen zich onder een derde 553 bevinden en deze tegen de afgifte geen bezwaar maakt, geschiedt de tenuitvoerlegging op dezelfde wijze. Indien de afgifte niet plaats heeft, vinden de bepalingen der Vierde Afdeeling van den Tweeden Titel (Uitwinning onder derden) overeenkomstige toepassing. Art. 5. De tenuitvoerlegging van een bij vonnis gegeven bevel 554 tot ontruiming van onroerende goederen of van in de registers, 107 bij artikel 1 Afd. 4 Titel II (542) bedoeld, ingeschreven schepen geschiedt, doordien de deurwaarder den veroordeelde uit en den in het vonnis aangewezen gerechtigde in het feitelijk bezit stelt. Art. 6. Indien niemand aanwezig is, gerechtigd tot het over- 555 nemen der roerende goederen, welke uit of van het onroerend goed of schip worden verwijderd, of indien de aanwezigen de overneming weigeren, stelt de deurwaarder die goederen in bewaring. Art. 7. Dein bewaring gestelde goederen blijven ter beschikking 555 van de rechthebbenden, die ze tegen vergoeding der gemaakte kosten wéder onder zich kunnen nemen. Indien de goederen niet binnen ééne maand zijn opgeëischt, hebben de bewaarders de bevoegdheid ze in het openbaar te verkoopen, uit de opbrengst zich de gemaakte kosten en hun loon te voldoen, en het overblijvend bedrag in de consignatiekas te storten te hunner bevrijding. Art. 8. Indien in de te ontruimen perceelen of schepen kraam- 557 vrouwen of ernstige zieken aanwezig zijn, of in geval van andere buitengewone omstandigheden is de deurwaarder verplicht bij de tenuitvoerlegging van het vonnis daarmede rekening te houden. Op verzoek van den veroordeelde kan de rechter, bedoeld in de artikelen 18 en 19 Tit. I (443 en 444) de tenuitvoerlegging schorsen, al of niet met nadere voorschriften dienaangaande, alsmede omtrent de hervatting der-tenuitvoerlegging. TWEEDE AFDEELING. Gijzeling en hare toepassing. § ï. Algemeene bepalingen. Art. 1. Gijzeling is alleen toegelaten in de gevallen, bij 558 de wet omschreven, indien en zooals zij bij vonnis is bepaald. Art. 2. Gijzeling van personen beneden den leeftijd van 569 achttien of boven dien van zeventig jaren is niet geoorloofd. Art. 3. Gijzeling van bloed- en aanverwanten in de opgaande 560 linie door hunne kinderen en verdere afstammelingen is niet geoorloofd. Art. 4. Gijzeling der erfgenamen van den veroordeelde is 56] niet geoorloofd. 103 Indien de veroordeelde de hoedanigheid verliest, in welke de tenuitvoerlegging van het vonnis door gijzeling tegen hem is bepaald, blijft deze geoorloofd. Art. 5. Gijzeling krachtens hetzelfde vonnis voor langer dan 562 één jaar achtereen is niet geoorloofd. § 2. Ingijzelingstelling. Art. 6. Ingijzelingstelling mag niet plaats vinden: a. in de vergaderzaal van de Staten-Generaal, van de Staten 563eener provincie of van den Raad eener gemeente, gedurende de vergadering; b. in de lokalen, voor den openbaren godsdienst bestemd, gedurende de godsdienstoefening; c. in de lokalen, waarin openbare terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzittingen; d. zoolang een vrijgeleide duurt, waarvan de tijd bepaald wordt door den rechter, die het heeft afgegeven, ten einde den veroordeelde voor zich te doen verschijnen. Art. 7. Ingijzelingstelling kan ook plaats vinden op een 564 Zondag en op zoodanige uren, waarop volgens artikel 1 Tit. V Bk. I (46) het doen van exploten niet is toegelaten. Art. 8. Ingijzelingstelling mag niet plaats vinden dan 565 met een bijzondere schriftelijke volmacht op den deurwaarder, van dengene, te wiens verzoeke het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Het proces-verbaal houdt behalve het in artikel 13 Tit. I (438) opgenomene mede de omschrijving dier volmacht in. Art. 9. Indien er gegronde vrees voor ontvluchting bestaat, 566 kan de voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de tenuitvoerlegging van het vonnis plaats heeft, vergunnen, dat de ingijzelingstelling te gelijker tijd met de beteekening van het vonnis en met het bevel tot voldoening daaraan geschiedt. Het proces-verbaal bevat in dit geval behalve het in artikel 13 Tit. I (438) opgenomene de vermelding, dat en hoe de beteekening van het vonnis en het bevel hebben plaats gevonden. Art. 10. De veroordeelde, die tegen de ingijzelingstelling 567 verzet doet, op. grond dat daarbij de wettelijke voorschriften niet zijn in acht genomen, kan vorderen, dat hij onmiddellijk 109 wordt gebracht voor den voorzitter, ten einde hierover eene onverwijlde beslissing te verkrijgen. De beslissing wordt op het proces-verbaal gesteld en terstond tenuitvoergelegd. Voorziening staat niet open. Art. 11. De veroordeelde, die niet de onverwijlde beslissing, 568 als in artikel 10 (567) bedoeld, heeft gevorderd, of wiens vordering is afgewezen, wordt overgebracht naar het dichtstbij gelegen huisvan bewaring. Indien echter de gezondheidstoestand van den veroordeelde van dien aard is, dat zijne overbrenging volgens verklaring van een geneeskundige niet zonder levensgevaar kan plaats hebben, wordt deze uitgesteld. De deurwaarder neemt zoo noodig maatregelen tot verzekering van de tenuitvoerlegging der ingijzelingstelling. Art. 12. . De deurwaarder maakt onmiddellijk van de over- 569 brenging eene akte op en beteekent deze aan den gegijzelde. Die akte vermeldt: a. de dagteekening van en de bepaling in het vonnis, waarbij de ingijzelingstelling is bevolen; b. den naam, de voornamen en de woonplaats van dengene, die het bevel doet tenuitvoerleggen; c. den naam, de voornamen en de woonplaats van den veroordeelde; d. het bedrag van het voorschot voor onderhoud gedurende ten minste dertig dagen; e. .de beteekening zoowel van de akte als' van het procesverbaal van ingijzelingstelling aan den gegijzelde. Art. 13. Het hoofd van het huis van bewaring neemt 570 den veroordeelde niet daarin op dan op vertoon van de grosse van het tenuitvoergelegde vonnis en van de volmacht, bedoeld in artikel 8 (565). Art. 14. De reeds gegijzelde kan tot ingijzelingstelling 571 worden aanbevolen ter uitvoering van eene andere veroordeeling, uitvoerbaar verklaard door gijzeling, en wordt dan niettegenstaande zijn ontslag uit de eerste gijzeling vastgehouden. Hij, die zich wegens een strafbaar feit in verzekerde bewaring bevindt, kan mede worden aanbevolen, en wordt in dat geval 110 vastgehouden, niettegenstaande in de strafzaak zijn ontslag is bevolen of de tijd van zijne gevangenisstraf geëindigd. Art. 15. Met betrekking tot deze vasthouding, waarvan 572 eene akte wordt opgemaakt, vinden de voorafgaande bepalingen dezer Paragraaf overeenkomstige toepassing. Bij de aanbeveling behoeven geen gelden tot onderhoud worden voorgeschoten. § 3. Toepassing der gijzeling. Art. 16. Bij de toepassing der gijzeling is de schuldeischer 573 gehouden vóór den aanvang, en voorts iedere dertig dagen voor te schieten eene toereikende som tot onderhoud van den gegijzelde gedurende- dien tijd, volgens een door Ons vast te stellen tarief. Art. 17. De gegijzelde verbhjft in het huis van bewaring 574 afgezonderd van hen, die wegens een strafbaar feit in verzekerde bewaring zijn, en, zoo hij dit verlangt en de plaatselijke gesteldheid dit toelaat, ook afgezonderd van de overige gegijzelden. Hij kan zich naar verkiezing bezig houden met eiken arbeid of uitspanning, die niet onvereenigbaar is met de orde en de tucht in de inrichting, waar hij zich bevindt. § 4. Ontslag uit de gijzeling. Art. 18. De gegijzelde wordt vóór afloop van het in artikel 5 575 (562) bedoelde jaar ontslagen,- a. indien hij den leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt; b. indien de ingijzelingstelling na verzet onwettig wordt verklaard; c. indien de schuldeischer, die den veroordeelde heeft doen in gijzeling stellen of hem daartoe aanbevolen, in het ontslag toestemt, en daarvan doet blijken door inschrijving in het register der gegijzelden of bij eene notarieele akte; d. indien de veroordeelde voldoet aan het bij het vonnis door gijzeling uitvoerbaar verklaarde; e. indien het vonnis, waarbij de veroordeelde is verklaard in staat van faillissement, in kracht van gewijsde is gegaan, doch alleen in geval hij tot de betaling eener geldschuld of de afgifte van niet bepaald aangewezen goederen was veroordeeld ; 111 f. indien de rechtbank, binnen wier rechtsgebied de veroordeelde wordt gegijzeld, na een daartoe bij haar ingediend verzoekschrift het ontslag beveelt, op grond dat het verblijf in het huis van bewaring van zoodanigen nadeeligen invloed is op de gezondheid van den gegijzelde, dat daardoor zijn leven in gevaar wordt gebracht; g. indien de schuldeischer in gebreke blijft voor den eenen-derstigsten dag te voldoen aan de verplichting tot het geven van voorschot, bedoeld in artikel 16 (573). Op geschillen naar aanleiding van de gevallen onder b, cl en e omschrevén vinden de artikelen 18, 19 en 20 Tit. I (443, 444 en 445) overeenkomstigë toepassing. Art. 19. De voldoening, in art. 18 (575) cl bedoeld, omvat tevens 576 de betaling van de bij vonnis vereffende of later vastgestelde kosten, van de kosten der tenuitvoerlegging van het vonnis en van de gelden, voorgeschoten tot onderhoud van den gegüzelde. Art. 20. De veroordeelde, wiens ingijzelingstelling onwettig 577 is verklaard, of die bij gebreke van voorschot tot onderhoud is ontslagen, kan wegens dezelfde veroordeeling niet op nieuw in gijzeling gesteld worden dan ten minste één dag na zijn ontslag. In het laatste geval kan de schuldeischer niet opnieuw tot ingijzelingstelling overgaan dan na het bedrag tot onderhoud voor zes maanden te hebben voorgeschoten. VIJFDE BOEK. Middelen tot bewaring van rechten. EERSTE TITEL. Verzegeling en beschrijving. EERSTE AFDEELING. VERZEGELING. Art. 1. In de gevallen, waarin verzegeling zal plaats hebben, 578 geschiedt deze, in tegenwoordigheid van den griffier, door den kantonrechter van de plaats, waar zich de goederen bevinden. Op het verzoek tot verzegeling geeft de kantonrechter eene voor voorloopige tenuitvoerlegging vatbare beschikking. Hooger beroep staat gedurende acht dagen open op den voorzitter der rechtbank. De bepalingen van den Vierden Titel van het Tweede Boek (onverwijlde beslissingen) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 2. De kantonrechter bedient zich bij de verzegeling 579 van een door Ons vastgestelden zegelstempel. Hij stelt een of meer meerderjarige en geschikte bewaarders van de gelegde zegels aan, en benoemt daartoe bij voorkeur de door de belanghebbenden aangewezen personen. Ook kan hij bepaalde goederen ter bewaring aan den griffier overgeven. Art. 3. De kantonrechter kan bevelen, dat zij, onder wier 580 toezicht de te verzegelen goederen zich bevinden, den eed afleggen, dat zij niets daarvan verzwegen hebben, noch weten dat er iets weggemaakt is. Op dat bevel is art. 15 Tit. VH Bk. I (88) van toepassing. Art. 4. Het proces-verbaal der verzegeling bevat een zakelijk 581 verslag van al hetgeen bij de verzegeling is voorgevallen, en vermeldt in het bijzonder e a. de aanleiding tot de verzegeling en den dag en het uur, waarop zij plaats heeft; 113 - b- den naam, de voornamen en de woonplaats van hem, op wiens verzoek de verzegeling plaats heeft, alsmede de keuze van woonplaats in de gemeente, waar deze geschiedt, indien hij daar niet woont; c. den grondslag, waarop het' verzoek tot verzegeling steunt, cl. de verschijning en de verzoeken van partijen; e. de plaatsen waar, en de voorwerpen waarop het zegel gelegd wordt; f. de goederen, welke buiten de verzegeling blijven; g. den naam, de voornamen, de woonplaats en het beroep van den bewaarder. Art. 5. Indien in den te verzegelen boedel geen roerende 582 goederen worden gevonden, wordt dit in het proces-verbaal vermeld. Indien zich in den boedel roerende goederen bevinden, die niet gevoegelijk kunnen worden verzegeld, of welker gebruik noodzakelijk is voor de huisgenooten, blijven deze buiten de verzegeling en wordt daarvan eene korte beschrijving opgenomen in het proces-verbaal. Hetzelfde geschiedt, wanneer handelspapier wordt gevonden dat met zonder schade zoude kunnen worden verzegeld. Art. 6. De kantonrechter is bevoegd zich ten behoeve van 583 de verzegeling met de personen, wier aanwezigheid daarbij naar zijn oordeel vereischt is, desnoods met behulp van den sterken arm, toegang te verschaffen overai, waar hij dit noodig acht Indien zich hetzij vóór, hetzij gedurende de verzegeling zwarigheden voordoen, doet de kantonrechter uitspraak. Zoo noodig staakt de kantonrechter de verzegeling en stelt buiten of, naar gelang van omstandigheden, zelfs binnen het huis een of meer bewaarders aan. De beschikking des kantonrechters wordt op het proces-verbaal der verzegeling gesteld. De laatste drie leden van artikel 1 (578) vinden overeenkomstige toepassing. TWEEDE AFDEELING. ONTZEGELING EN BESCHRIJVING. Ég||| Art. 7. Allen, die een verzoek tot verzegeling kunnen doen kunnen ook de ontzegeling verzoeken, of verzet doen tegen ontzegeling buiten hunne tegenwoordigheid. 8 114 De ontzegeling geschiedt door den kantonrechter van de plaats, waar de verzegeling heeft plaats gehad, in tegenwoordigheid van den griffier. Art. 8. Het verzoek tot ontzegeling wordt gehecht aan of 585 gesteld op het proces-verbaal der verzegeling; de verzoeker kiest woonplaats in de gemeente, waar de verzegeling heeft plaats gehad,- indien hij aldaar niet woont en niet reeds bij ■ de verzegeling woonplaats heeft gekozen. De kantonrechter stelt daaronder de bepaling van dag en uur der ontzegeling; deze wordt, behalve in gevallen van dringende noodzakelijkheid, niet vroeger bepaald dan op drie dagen na de verzegeling. Art. 9. Het verzet geschiedt bij eene verklaring, die de 586 redenen daarvan uitdrukt, met keuze van woonplaats in de gemeente, waar de verzegeling heeft plaats gehad, indien hij, die verzet doet, daar niet woont. Deze verklaring wordt gehecht aan of gesteld op het procesverbaal der verzegeling. Art. 10. Het proces-verbaal der ontzegeling bevat een 587zakelijk verslag van al hetgeen bij de ontzegeling is voorgevallen, en vermeldt in het bijzonder: et. den dag en het uur, waarop zij plaats heeft; b. den naam, de voornamen, de woonplaats of de gekozen woonplaats van hem, op wiens verzoek de ontzegeling plaats heeft; c. de verschijning en de verzoeken van partijen; cl. de bevinding, dat de zegels gaaf en ongeschonden zijn ; of, indien zij dit niet mochten zijn, den toestand, waarin zij worden gevonden, en de maatregelen, welke dientengevolge dooiden kantonrechter genomen zijn; e. de benoeming door de belanghebbenden, of bij verschil door den kantonrechter, van schatters, indien bij de ontzegeling eene beschrijving'wordt opgemaakt, alsmede van een notaris, zoo diens medewerking daartoe wordt vereischt. Art. 11. Indien bij de ontzegeling do reden, waarom de 58& verzegeling is gevorderd, niet is vervallen, of indien de beschrijving der goederen overeenkomstig artikel 14 (591) wordt gevorderd, geschiedt de ontzegeling naar gelang de beschrijving gedaan wordt. 115 Aan het einde van elke zitting worden de zegels weder op het niet beschrevene doch reeds ontzegelde gelegd. Art. 12. Indien de reden, waarom de verzegeling is ge- 589 vorderd, vervallen is, eer de ontzegeling is geschied, of terwijl deze geschiedt, en de beschrijving der goederen niet wordt gevorderd overeenkomstig artikel 14 (591), geschiedt de ontzegehng m eens. De kantonrechter is niet tegenwoordig bij de beschrijving, indien deze toch plaats heeft. Art. 13. De beschrijving kan ondershands worden opgemaakt 590 indien de belanghebbenden daaromtrent eenstemmig zijn en de wet niet het tegendeel bepaalt. De door partijen onderteekende beschrijving erlangt de kracht van een authentiek geschrift, indien zij, na door de onderteekenaars met eede bevestigd te zijn ten overstaan van den kantonrechter der plaats, waar de beschrijving is opgemaakt, ter griffie van het kantongerecht aldaar is overgebracht. Art. 14. Allen, die volgens artikel 7 (584) de ontzegeling 591 kunnen verzoeken, hebben het recht te verzoeken, dat bij de ontzegeling eene beschrijving der goederen zal plaats hebben Hierbij kan de kantonrechter, of indien deze niet aanwezig is de notaris, aan hen, onder wier toezicht de goederen zich bevinden, den eed opleggen, dat zij niets verzwegen hebben noch weten, dat er iets is weggemaakt; echter slechts indien de eed met reeds is afgelegd bij de verzegeling. Art. 15. De beschrijving, al of niet voorafgegaan door 592 ontzegelmg, bevat een zakelijk verslag van al hetgeen daarbij is voorgevallen, en vermeit in het bijzonder: a. de namen, voornamen en woonplaatsen van de tegenwoordige ef vertegenwoordigde partijen en van hare vertegenwoordigers; van de niet tegenwoordige partijen, die zijn opgeroepen, en van de schatters; b. de plaats, waar de beschrijving is gedaan en de goederen zijn gevonden; c de aanteekeningboeken,en registers; cl. de effecten en de titels ten laste of ten bate des boedels; e. de overige goederen, voor zoover noodig nader omschreven en de waardeering der roerende goederen; 116 De aanteekeningboeken en registers, onder c vernield, worden op de eerste en de laatste bladzijde gewaarmerkt door den notaris, of, indien de beschrijving ondershands wordt opgemaakt, dooiden belanghebbende of een der belanghebbenden, door.de overige daartoe aangewezen. Art. 16. Op het verzoek tot ontzegeling en op het verzet, 593 bedoeld in artikel 7 (584), beschikt de kantonrechter. Hetzelfde geldt, indien zich bij de ontzegeling of bij de beschrijving zwarigheden voordoen of geschillen rijzen. Zoo noodig wordt de ontzegeling gestaakt en worden de zegels weder op het niet beschrevene doch reeds ontzegelde gelegd. De laatste drie leden van. artikel 1 (578) vinden overeenkomstige toepassing. TWEEDE TITEL. Beslag. EERSTE AFDEELING. ALGEMEENE BEPALINGEN. Art. 1. Op het beslag, in dezen Titel behandeld, vinden 59' overeenkomstige toepassing de artikelen 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 Tit. I Bk. IV (436, 437, 438, 439, 440, 441 en 442), de artikelen 4, 5, 6, 8 en 9 Afd. 1 Tit. II Bk. IV (450, 451, 452, 454 en 455) de bepalingen van de Tweede Afdeeling van den' Tweeden Titel van het Vierde Boek, behoudens dat de aanzegging tot betaling van huur- en pachtpenningen en van renten door den beslaglegger, bedoeld in artikel 2 § 4 (474), en de inzameling der vruchten door dezen, bedoeld in artikel 3 § 4 (475), eerst zullen zijn geoorloofd, nadat het beslag is van waarde verklaard, en voorts de artikelen 1, 3, 4 en 5 Afd. 5 Tit II Bk. IV (542, 544, 545. en 546). Ook de artikelen 2 en 3 Afd. 1 Tit. II Bk. IV (448 en 449) vinden overeenkomstige toepassing op het beslag, behandeld in de Derde en de Vierde Afdeeling van dezen Titel. Art. 2. Indien tot de beslaglegging rechterlijk verlof is 59 vereischt, wordt het schriftelijk verzocht aan den voorzitter deirechtbank, binnen wier rechtsgebied het beslag zal worden gelegd. Bij het verlof wordt het bedrag der schuldvordering, ter verzekering waarvan hét beslag zal worden gelegd, uitgedrukt, en zoo het bedrag niet vaststaat, wordt het door den voorzitter begroot. 117 Deze kan, alvorens zijne beschikking te geven, de oproeping bevelen van den schuldenaar en van dengene, onder wien het beslag zal worden gelegd. Hij kan tevens bepalen, dat het beslag mag worden gelegd op een Zondag of een daarmede gelijkgestelden dag en ook op andere uren, dan voor het doen van exploten zijn aangewezen. Art. 3. De voorzitter kan bij het verlof bepalen, dat het 596 beslag niet zal mogen worden gelegd dan tegen het stellen van zekerheid voor vergoeding der daardoor veroorzaakte schade, met bepaling van het bedrag, alsmede van de wijze, waarop zij zal worden gesteld, en met verdere regeling van het daarvoor noodige. In het proces-verbaal der beslaglegging wordt de gestelde zekerheid nauwkeurig omschreven. De schuldenaar, die de gestelde zekerheid niet voldoende acht, kan tegen het beslag door middel van een verzoekschrift opkomen bij den voorzitter, die na verhoor of behoorlijke oproeping van den beslaglegger zijne beschikking geeft. Inmiddels blijft het beslag bestaan. Tegen de beschikkingen van den voorzitter staat voorziening niet open. Art. 4. Het beslag vervalt van rechtswege, indien niet 597 binnen acht dagen, nadat het is gelegd, eene vordering tot vanwaardeverklaring wordt ingesteld. De opheffing kan te allen tijde worden gevorderd. Art. 5. Indien het beslag is gelegd ter verzekering eener 598 vordering, waarover een geding aanhangig is, wordt de vordering tot vanwaardeverklaring, evenals die tot opheffing aangebracht bij deii rechter, voor wien dat geding wordt gevoerd De voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis, houdende opheffing van het beslag, kan met of zonder zekerheidstelling worden toegestaan. . Art. 6 Zoodra het vonnis, waarbij het beslag *van waarde 5QQ verklaard is, in kracht van gewijsde is gegaan, of indien van het vonnis voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan, wordt het beslag aangemerkt als gelegd krachtens dat vonnis en dit verder ten uitvoer gelegd als in het Vierde Boek bepaald le dezen aanzien vinden op het beslag onder den schuldeischer zelf de bepalingen omtrent het beslag onder derden overeenkomstige toepassing. 118 De termijnen, in de artikelen 6 § 3 Afd. 2, 1 § 3 en 2 § 4 Tit. II Bk. IV (472, 486 en 492) bedoeld, worden gerekend van den dag der beteekening van het in kracht van gewijsde gegaan vonnis. Art. 7. Indien het beslag bij het vonnis wordt opgeheven, 600 kan de beslaglegger tevens tot schadevergoeding worden veroordeeld, tenzij de schade buiten zijne schuld is ontstaan. TWEEDE AFDEELING. BESLAG BIJ .OPVORDERING VAN ROERENDE ZAKEN. Art. 8. Ieder, die recht heeft de afgifte te vorderen, uit 601 welken hoofde ook, van bepaalde roerende goederen, kan daarop beslag doen leggen. Art. 9. Het beslag wordt niet gelegd dan met verlof 602 van den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de zaken. zich bevinden. Het verzoekschrift, waarbij het verlof wordt gevraagd, zoowel als de beschikking, waarbij het wordt gegeven, houden eene korte omschrijving der zaken in. Art. 10. Met het proces-verbaal der beslaglegging wordt 603 aan hem, onder wien het beslag is gelegd, beteekend de beschikking, waarbij het verlof tot het leggen van het beslag is verleend. Art. 11. Behoudens het bepaalde bij artikel 5 (598) worden de 604 vordering tot vanwaardeverklaring en die tot opheffing aangebracht bij den bevoegden rechter van hem, onder wien het beslag is gelegd. DERDE AFDEELING. BESLAG ONDER DEN SCHULDENAAR. Art. 12.' De houder van een wissel, van niet-betaling 605 geprotesteerd, kan beslag doen leggen op de roerende en onroerende zaken van den trekker, van de acceptanten, de endossanten en de borgen, vermeld in artikel 130 van het, Wetboek van Koophandel. De houder van een orderbriefje of van eene assignatie, van niet-betaling geprotesteerd, heeft dezelfde bevoegdheid, doch alleen, indien de voornoemde personen kooplieden zijn. 119 Art. 13. Ieder, die dé deugdelijkheid zijner schuldvordering 606 en de 'gegronde vrees voor wegmaking door den schuldenaar van -zijne roerende of onroerende zaken, aannemelijk maakt, heeft dezelfde bevoegdheid. Indien de schuldenaar geene woonplaats binnen het Rijk in Europa heeft, behoeft die vrees niet aannemelijk te worden gemaakt. Art 14. Het beslag wordt niet gelegd dan met verlof van 607 den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de zaken zich bevinden. Het verzoekschrift, waarbij het verlof wordt gevraagd, zoowel als de beschikking, waarbij het wordt gegeven, houden in de korte omschrijving van de onroerende zaken, waarop het beslag zal worden gelegd. " Art. 15. In geval van onroerend goed bevat het proces-verbaal 608 der beslaglegging behalve het in artikel 13 Tit. I Bk. IV (438) opgenomene de aanwijzing van den rechter, voor wien de vordering tot vanwaardeverklaring zal worden ingesteld. Artikel 10 (603) is van toepassing. Art. 16. Behoudens het bepaalde bij artikel 5 (598) worden 609 de vordering tot vanwaardeverklaring en die tot opheffing aangebracht bij den rechter, die bevoegd is kennis te nemen van de schuldvordering, ter verzekering waarvan het beslag gelegd is, doch ten aanzien van een schuldenaar, als bedoeld in het laatste lid van artikel 13 (606), bij den rechter, binnen wiens rechtsgebied het beslag is gelegd. Art. 17. De beslaglegger is verplicht binnen tien dagen, 610 nadat het beslag op onroerende zaken is gelegd, de doorhem ingestelde vordering tot vanwaardeverklaring tegen vertoon der dagvaarding te doen aanteekenen ter griffie van den rechter, in het voorgaande artikel bedoeld. Art. 18. De opheffing, geheel of ten deele, van het beslag 611 kan in iederen stand van het geding tot vanwaardeverklaring worden verzocht, indien de verweerder in geval van veroordeeling voldoende zekerheid aanbiedt voor de betaling deischuldvordering, ter verzekering waarvan het beslag is gelegd. Art. 19. De inschrijving van het beslag op onroerende zaken 612 wordt doorgehaald uit kracht van: 120 a. eene verklaring van den griffier, dat binnen den in artikel 17 (610) vermelden termijn bij hem geene aanteekening is geschied, als in dat artikel bedoeld, dat de vordering tot van waardeverklaring is ingetrokken, of wel dat het geding is vervallen verklaard of vervallen. " b. de toestemming van hem, te wiens verzoeke de overschrijving is geschied, blijkende in voege als bepaald in artikel 1240 van het Burgerlijk Wetboek; c. de beschikking, gegeven volgens artikel 18 Afd. 3 (610), of het vonnis, welks voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan of dat kracht van gewijsde heeft gekregen, houdende last tot opheffing van het beslag. Art. 20. De in het vorig'artikel bedoelde stukken worden 613 aan de hypotheek-bewaarder ter hand gesteld en blijven onder hem berusten. VIERDE AFDEELING. PANDBESLAG. Art. 21. De verhuurder eener onroerende zaak kan vier- 614 en-twintig uren na gedaan bevel, of ook zonder voorafgaand bevel met verlof van den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de verhuurde zaak is gelegen, onder den huurder of onderhuurder voor al hetgeen uit kracht van de huurovereenkomst is verschuldigd, beslag doen leggen op de goederen, in artikel 1186 van het Burgerlijk Wetboek genoemd. Het proces-verbaal bevat, behalve het in artikel 13 Tit. I Bk. IV (438) opgenomene, de vermelding van het verlof. Art. 22. Indien het beslag overeenkomstig artikel 1188 van 615 het Burgerlijk Wetboek onder een derde is gelegd, wordt ook deze gedagvaard om het van waarde te hooren verklaren. De artikelen 16 en 18 Afd. 3 (609 en 611) vinden overeenkomstige toepassing. VIJFDE AFDEELING. BESLAG ONDER DERDEN. Art. 23. Een schuldeischer kan uit kracht van authentieke 616 of onderhandsche geschriften beslag doen leggen onder een derde op de gelden en de roerende zaken, aan zijn schuldenaar verschuldigd of toebehoorende. 121 Indien geschrift ontbreekt, kan de voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de schuldenaar of de derde woont, verlof geven tot de beslaglegging. De artikelen (525) tweede lid, 2 (526) eerste lid en 3 (527) Afd. IV Tit. II Bk. IV zijn van toepassing. Art. 24. Het proces-verbaal der beslaglegging bevat behalve 617 het in art. 13 Tit. I Bk. IV (438) opgenomene de omschrijving der geschriften of de vermelding van het verlof en de opgave der som, waarvoor het beslag is gelegd. Het wordt onverwijld aan den schuldenaar beteekend. Art. 25. Onverminderd het bepaalde bij artikel 4 Afd. 1 (597) 618 vervalt het beslag ook, indien niet binnen drie dagen na den daarin genoemden termijn, het exploot van dagvaarding aan den derde is beteekend. De artikelen 16 en 18 Afd. 3 (609 en 611) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 26. Iedere beslaglegger, wiens beslag is van waarde 619 verklaard, kan, indien andere schuldeischers, die vóór het vonnis onder den derde beslag hebben doen leggen, hunne vordering tot vanwaardeverklaring niet met bekwamen spoed vervolgen, slechts in het geding tusschenkomen en vorderen, dat een termijn van afdoening worde bepaald, na verloop waarvan het beslag, voor zoover het dan niet van waarde is verklaard, zal zijn opgeheven. Art. 27. Het vonnis, waarbij het beslag van waarde is 620 verklaard, wordt binnen eene maand, nadat het in kracht van gewijsde is gegaan, aan den derde beteekend; indien voorloopige tenuitvoerlegging is toegestaan, loopt deze termijn van den dag der uitspraak. Bij gebreke daarvan zijn de betaling of de afgifte, door den derde gedaan, van waarde, totdat de beteekening alsnog is geschied. Art. 28. Tegelijk met de beteekening van het vonnis wordt 621 de derde voor zijn bevoegden rechter gedagvaard tot het doen van verklaring van hetgeen hij aan den schuldenaar is verschuldigd of van hem onder zich heeft. Artikel 8 Afd. 4 Tit. II Bk. IV (532) is van toepassing. 1,22 ZESDE AFDEELING. BESLAG OU DEB DEN SCHULDEISCHER ZELüt Art. 29. Een schuldeischer kan uit kracht van geschriften, 622 alsmede in het geval van artikel 13 Afd. 3 (606) onder zich zelf beslag doen leggen op de gelden en roerende zaken, aan zijn schuldenaar verschuldigd of toebehoorende. Uit kracht van onderhandsche geschriften en in het geval van art. 13 Afd. 3 (606) kan het beslag-niet worden gelegd dan met verlof van den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de beslaglegger of zijn schuldenaar woont. Art. 3 Afd. 4 Tit. II Bk. IV (527) is van toepassing. Art. 30. Het beslag wordt gelegd door beteekening van een 623 exploot aan den schuldenaar. Het exploot bevat mede de omschrijving der geschriften, en bovendien, indien het onderhandsche zh'n, of in het geval van art. 13 Afd. 3 (606), de vermelding van het verlof, voorts eene nauwkeurige opgave van de zaken en de schuldvorderingen waarop, en van de som, waarvoor het beslag wordt gelegd. De beslaglegger is van rechtswege bewaarder der zaken, waarop het beslag is gelegd. Art. 4 Afd. 2 Tit. II Bk.' IV (459) vindt overeenkomstige toepassing. Art. 31. De vordering tot vanwaardeverklaring van het 624 beslag, mede strekkende tot aanwijzing der zaken, waarop, als daaronder vallende, verhaal kan plaats hebben, en die tot opheffing "worden ingesteld voor den rechter, binnen wiens rechtsgebied degene woont, te wiens laste het beslag is gelegd. Bij het exploot, in het voorgaand artikel bedoeld, wordt tevens de dagvaarding beteekend. De artikelen 18 en 26 (611 en 619) vinden overeenkomstige toepassing. ZESDE BOEK. Bijzondere wijzen van rechtspleging. EERSTE TITEL. Overtredingen door ambtenaren. Art. L De overtredingen van ambtenaren, waarvan volgens 625 de wet de burgerlijke recbter kennis neemt,, worden op dezelfde wijze als strafzaken aangebracht en berecht bij de rechtbank. Hooger beroep staat niet open. TWEEDE TITEL. Gedingen betreffende den staat der personen. EERSTE AFDEELING. ALGEMEENE BEPALINGEN. Art. 1. In gedingen, die den staat der personen betreffen, 626 wijst de rechter, ook in geval van verstek, de vordering slechts dan toe, indien hare gegrondheid en rechtmatigheid hem overtuigend zijn gebleken. Artikel 10 laatste lid Afd. 3 Tit. II Bk. II (265) is niet van toepassing. Art. 2. De vonnissen, waarbij de staat der personen wordt 627 gewijzigd, worden door den griffler bij uittreksel openbaargemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in een door den rechter aan te wijzen nieuwsblad. De openbaarmaking in de Nederlandsche Staatscourant geschiedt kosteloos. Het uittreksel bevat de voornamen, de namen, het beroep en de woonplaats der partijen, eene korte omschrijving deibeslissing, de dagteekening van het vonnis en de aanwijzing van den rechter, die het vonnis heeft gewezen. 124 • TWEEDE AFDEELING. HET GEDING TOT ECHTSCHEIDING EN DAT TOT SCHEIDING VAN TAFEL EN BED. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. De echtgenoot, die eene vordering tot echtscheiding 628 wil instellen, vraagt daartoe bij verzoekschrift, met opgave der gronden, verlof aan den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de man zijne woonplaats heeft. Indien de vrouw de vordering wil instellen en de woonplaats van den man buiten het Rijk in Europa of onbekend is, vraagt zij het verlof aan den voorzitter der rechtbank van haar werkelijk verblijf. Art. 2. De voorzitter bepaalt dag, uur en plaats, waarop 629 de beide echtgenooten in persoon voor hem moeten verschijnen. Zij mogen zich door hunne advocaten doen vergezellen. Art. 3. De voorzitter kan, na den verzoeker te hebben ge- 630 hoord, het verlof verleenen ook zonder oproeping van den anderen echtgenoot, indien deze buiten het Rijk in Europa verblijft, zijne verblijfplaats onbekend is, of tegen zijne verschijning een onoverkomelijk beletsel bestaat, of wel indien reeds dadelijk is te voorzien, dat eene verzoening is uitgesloten.^ De beschikking vermeldt, waarom de oproeping niet heeft plaats gehad. Art. 4. Indien de beide echtgenooten voor hem verschijnen, 631 tracht de voorzitter eene verzoening tot stand te brengen. Indien de verzoeker niet verschijnt, kan de voorzitter het verzeek vervallen verklaren. Indien de andere echtgenoot niet verschijnt en de verzoeker bij zijn verzoek volhardt, zoomede indien de voorzitter de echtgenooten niet kan verzoenen, verleent hij aan den verzoeker het gevraagde verlof. Art. 5. Tegen de beschikking van den voorzitter, waarbij 632 verlof tot het instellen der vordering is verleend of geweigerd, staat voorziening niet open. Art. 6. Indien het verzoek gedaan wordt door de vrouw, 633 kan zij daarbij tevens den voorzitter verzoeken: 1°. haar te machtigen, intrek te nemen in een bepaald huis, dat hij haar overeenkomstig haar verzoek of ambtshalve aanwijst; 125 2°. te bepalen, dat de goederen, tot haar dagelijksch gebruik strekkende, aan haar zullen worden ter •hand gesteld; 3°. te bepalen, bij wien der echtgenooten de kinderen zullen verblijven; indien de kinderen niet reeds in de feitelijke macht van dien echtgenoot mochten zijn, wordt in de beschikking tevens de afgifte der kinderen aan dezen bevolen; de bepalingen van het tweede, derde, vierde en vijfde lid van artikel 374ebis van het Burgerlijk Wetboek zijn te dezen van toepassing; 4°. te bepalen de som, die haar echtgenoot haar moet uitkeeren tot onderhoud van haarzelf en van de bij haalver blijvende kinderen. De beschikking, omtrent deze onderwerpen door den voorzitter gegeven, vervalt, indien de vrouw niet uiterlijk veertien dagen na de beschikking de vordering heeft ingesteld. Indien het verlof door den man is verzocht, doet de vrouw de verzoeken, in dit artikel bedoeld, vóór de door den voorzitter bepaalde verschijning der echtgenooten, en dan schriftelijk, of desnoods bij die verschijning zelf. Art. 7. De beschikkingen, in artikel 6 (633) bedoeld, blijven ge- 634 durende het geding van kracht, zoolang niet de rechter omtrent het onderwerp dier beschikkingen eene uitspraak heeft gegeven. Indien de rechter niet gebruik maakt van de bevoegdheid, hem bij artikel 269 van het Burgerlijk Wetboek toegekend, blijven de beschikkingen betreffende de kinderen van kracht, totdat de uitspraak, waarbij de vordering tot echtscheiding is afgewezen, kracht van gewijsde heeft verkregen, of, in geval van toewijzing dier vordering, eene maand is verloopen, nadat de dientengevolge gegeven beschikking tot voorziening in de voogdij kracht van gewijsde heeft verkregen. Art. 8. De vordering tot echtscheiding wordt 'aangebracht 635 bij de rechtbank,, wier voorzitter het verlof heeft verleend. Art. 9. Bij de behandeling van het geding kan de rechter 636 de deuren doen sluiten. Art. 10. Op het geding tot scheiding van tafel en bed 637 wegens bepaalde oorzaak zijn de voorafgaande artikelen van ; deze Paragraaf van toepassing. § 2. Middelen tot bewaring van de rechten der vrouw gedurende het geding. Art. 11. De middelen tot bewaring van rechten, die de 638 vrouw naar aanleiding van de artikelen 270 en 301 van 126 het Burgerlijk Wetboek kan aanwenden, zijn verzegeling en beschrijving van, en beslag op de roerende zaken der vrouw en op de roerende en onroerende zaken der gemeenschap. Art. 12. Het verlof om een of meer dezer middelen aan 639 te wenden wordt verzocht aan den voorzitter der rechtbank bij of na het indienen van het verzoekschrift, in artikel 1 bedoeld. De voorzitter kan, alvorens dit verlof te verleenen, de oproeping van den man bevelen. De middelen kunnen onmiddellijk na het verlof worden aangewend. Art. 13. Op het beslag, in deze Paragraaf behandeld, vinden 640 overeenkomstige toepassing de artikelen 11, 12, 13, 14, 1B, 16 en 17 van den Eersten Titel van het Vierde Boek (436, 437, 438, 439, 440, 441 en 442), en de artikelen 2, 3, 4 en 5 van de Eerste Afdeeling (448, 449, 450 en 451), de artikelen 2, 3 eerste lid, 4, 5 en 6 (457,458, 459, 460 en 461) van Paragraaf 1, die van Paragraaf 2 en Paragraaf 3, en artikel 1 van Paragraaf 4 (473) van de Tweede Afdeeling, en de artikelen 1, 3, 4 en 5 (542, 544, 545 en 546) van de Vijfde Afdeeling, alle van den Tweeden Titel van het Vierde Boek. Tot bewaarders mogen niet worden aangesteld de vrouw, noch de kinderen of kleinkinderen van beide echtgenooten of van een hunner, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van den man. Art. 14. Het beslag vervalt van rechtswege, indien de vrouw 641 de vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed niet heeft ingesteld binnen veertien dagen, nadat het verlof daartoe is verleend. Art. 15. De opheffing, geheel of ten deele, van het beslag 642 op de goederen der gemeenschap wordt op verzoek van den man, indien hij voor het geval van veroordeeling voldoende zekerheid aanbiedt, bevolen door den voorzitter, in artikel 1 (628) bedoeld, doch, zoodra de hoofdzaak dient, door den rechter, na incidenteel verzoek. Machtiging tot vervreemding of bezwaring van deze goederen kan door denzelfden voorzitter of door denzelfden rechter worden verleend met 'zoodanige bepalingen als door hen noodig worden geacht om te voorkomen, dat de belangen der vrouw daardoor worden benadeeld. In beide gevallen geeft de voorzitter zijne beschikking niet dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping van de vrouw. Voorziening staat niet open. 127 Art. 16. Het beslag verhindert niet de beslaglegging op en 643 de uitwinning van de in artikel 11 (638) genoemde goederen door een derde wegens schulden, vóór eerstbedoeld beslag gemaakt. Het overschot van de opbrengst eener door een derde vervolgde uitwinning wordt ten behoeve van de belanghebbenden geconsigneerd. Art. 17. Afwijzing van de vordering bij een in kracht van 644 gewijsde gegaan vonnis, of het vervallen van het vonnis ingevolge artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek hebben van rechtswege het vervallen van het beslag ten gevolge. Bij toewijzing van de vordering houdt het beslag op door de afgifte aan de vrouw van hare goederen of door de werkelijke verdeeling der gemeenschap. Art. 18. De inschrijving van het beslag op de onroerende 645 zaken wordt doorgehaald uit kracht van: a. de verklaring van den griffler, dat de vordering is ingetrokken of dat het geding is vervallen verklaard of vervallen; b. de toestemming van de vrouw, blijkende in voege als bepaald in artikel 1240 van het Burgerlijk Wetboek; c. de beschikking, houdende bevel tot opheffing van het beslag; cl. een in kracht van gewijsde gegaan .vonnis, waarbij de vordering is afgewezen of waarbij is verstaan, dat het vonnis ingevolge artikel 276 van het Burgerlijk Wetboek is vervallen. De inschrij ving wordt ambtshal ve door den hypotheekbewaarder doorgehaald bij de overschrijving van de akte van scheiding . der gemeenschap of een uittreksel daarvan. De onder a, b, c en cl bedoelde stukken worden aan den hypotheekbewaarder ter hand gesteld en blijven onder hem berusten. DERDE TITEL. Voorzieningen betreffende nalatenschappen.' EERSTE AFDEELING. VERZEGELING, ONTZEGELING EN BOEDELBESCHRIJVING. Art. 1. Verzegeling van den boedel in geval van overlijden 646 kan aan den kantonrechter worden verzocht: a. door den overgebleven echtgenoot; 128 b. door allen, die aanvankelijk doen blijken van eenig recht tot de nalatenschap, legatarissen daaronder begrepen; c. door anderen, die aanvankelijk doen blijken van de gegrondheid hunner schuldvordering tegen de nalatenschap en van hun belang bij eene verzegeling uit hoofde van gevaar voor wegmaking van daartoe behoedende goederen; cl. door hen, die in dienst waren van den overledene of met hem samenwoonden, indien de onder a en b vermelde personen noch in persoon, noch bij schriftelijk gemachtigde tegenwoordig zijn; e. door den uitvoerder van den uitersten wil; /'. door de bloed- en aanverwanten van den belanghebbenden minderjarige of onder curateele _ gestelde, indien deze geen .voogd of curator heeft, of zijn voogd of curator noch in persoon, noch bij schriftelijk gemachtigde tegenwoordig is. Art. 2. Verzegeling kan ambtshalve plaats hebben: 647 a. indien de belanghebbende minderjarige of onder curateele gestelde geen voogd of curator heeft; b. indien de voogd of de curator, de echtgenoot van dén overledene of een der - erfgenamen, noch in persoon, noch bij schriftelijk gemachtigde tegenwoordig is; c. indien de overledene een openbaar ambtenaar- was, doch alleen voor zoover betreft de voorwerpen, die hij als zoodanig onder zich had. Art. 3. Ontzegeling kan niet worden verzocht door de in 648 artikel 1 (646) cl genoemde personen. Zij wordt, behalve in gevallen van dringende noodzakelijkheid, niet vroeger bepaald dan op drie dagen na de begrafenis, indien de verzegeling daarvoor heeft plaats gehad, of na de verzegeling, indien deze eerst na de begrafenis heeft plaats gevonden. Art. 4. Indien een of meer van de erfgenamen minderjarig 649 en zonder voogden, of wel onder curateele gesteld en zonder curators zijn, wordt tot ontzegeling niet overgegaan, 'alvorens in de voogdij of de curateele is voorzien. Art. 5. De kantonrechter beveelt dat eene oproeping om bij 650 de ontzegeling tegenwoordig te zijn, ten minste vier-en-twintig uren te voren wordt gedaan aan den overgebleven echtgenoot, de vermoedelijke gerechtigden tot de nalatenschap, voorzoover die bekend zijn, de uitvoerders van den uitersten wil, de 129 schuldeischers, op wier verzoek de verzegeling is geschied, en aan allen, die verzet hebben gedaan tegen ontzegeling buiten hunne tegenwoordigheid. De oproeping wordt ten aanzien van hen, die de verzegeling hebben verzocht, of die tegen ontzegeling buiten hunne tegenwoordigheid zijn opgekomen, gedaan aan de gekozen woonplaats. Zij behoeft niet te worden gedaan aan de overige in dit artikel genoemde personen, indien deze buiten hét Rijk in Europa wonen. In dat geval benoemt de kantonrechter een onzijdigen persoon om hen, indien zij afwezig mochten zijn, op hunne kosten bij de ontzegeling en de boedelbeschrijving te vertegenwoordigen. Art. 6 De overgebleven echtgenoot, de vermoedelijke gerech- 651 tigden tot de nalatenschap en de uitvoerders van den uitersten wil kunnen, hetzij in persoon, hetzij bij schriftelijk gemachtigde, bij alle zittingen van ontzegeling en boedelbeschrijving tegenwoordig zijn. Het staat den kantonrechter vrij, na de eerste zitting, de overige volgens het voorgaande artikel opgeroepenen niet anders toe te laten dan gezamenlijk, op hunne kosten vertegenwoordigd door een gemachtigde, omtrent wien zij zonder uitstel moeten overeenkomen, bij gebreke waarvan hij door den kantonrechter wordt benoemd. Indien echter een dezer belanghebbenden beweert bijzondere of tegenstrijdige belangen te hebben, kan hij, met vergunning van den kantonrechter, in persoon blijven verschijnen, of wel zich op zijne kosten door een bijzonderen gemachtigde doen vertegenwoordigen. ' TWEEDE APDEELING. BOEDELSCHEIDING EN VERKOOP DER GOEDEREN. Art. 7. Het vonnis, waarbij de boedelscheiding wordt bevolen 652 behelst de benoeming van een notaris, te wiens overstaan deze zal geschieden, met bepaling van plaats,' dag en uur, waarop partijen zonder nadere oproeping voor hem moeten verschijnen • een en ander echter alleen voor het geval dat de belanghebbenden, ofschoon daartoe bevoegd, niet de voorkeur geven aan eene onderhandsche boedelscheiding en zich niet over de keuze van een notaris kunnen verstaan. Art. 8. Indien de scheiding ten overstaan van een notaris 653 geschiedt en daarbij geschillen ontstaan, maakt deze een afzonderlijk proces-verbaal op, behelzende de beweringen van partijen 9 130 Hij levert een afschrift van dit proces-verbaal ter griffie in. De meest gereede partij dagvaardt de overige belanghebbenden voor de rechtbank. Art. 9. Indien ter vereffening of scheiding van den boedel 654 goederen moeten worden verkocht, waarin minderjarigen, onder curateele gestelden of afwezigen belang hebben, of indien de erfgenamen niet eenstemmig zijn^ omtrent de wijze van verkoop, geschiedt' deze in het openbaar door een.bevoegden ambtenaar overeenkomstig de plaatselijke gebruiken. Art. 10. Indien echter alle belanghebbenden daarin toe- 655 stemmen, kan de verkoop, zelfs indien onder de belanghebbenden minderjarigen, onder curateele gestelden of afwezigen zijn, ook geschieden, die der roerende goederen, met machtiging van den kantonrechter, op eene der andere wijzen voorgeschreven bij artikel 447 van het Burgerlijk Wetboek, die der onroerende goederen, met machtiging der rechtbank, op de wijze voorgeschreven bij artikel 454-van het Burgerlijk Wetboek. Art. 11. Indien de verkoop in het openbaar moet ge- 656 schieden en een der belanghebbenden weigert daartoe mede te werken, beveelt, op daartoe gedaan verzoek, ten aanzien van roerende goederen de kantonrechter, ten aanzien van onroerende goederen de rechtbank, dat de verkoop in het openbaar zal plaats hebben. .Het rechterlijk bevel bepaalt den dag van den verkoop en behelst de benoeming van den ambtenaar, te wiens overstaan deze zal plaats hebben. De rechter beveelt tevens, dat de overige belanghebbenden worden opgeroepen om bij den verkoop tegenwoordig te zijn, op zoodanige wijze en binnen zoodanigen tijd, als hij naar omstandigheden meent te behooren. Indien aan dit bevel is voldaan, heeft de verkoop plaats ook buiten de tegenwoordigheid der opgeroepen belanghebbenden. Art. 12. Indien de noodzakelijkheid bestaat goederen, 657 behoorende tot eene onbeheerde nalatenschap, te verkoopen, geschiedt de verkoop in het openbaar door een bevoegden ambtenaar overeenkomstig de plaatselijke gebruiken, tenzij de volgens artikel 10 (655) bevoegde rechter, op verzoek van den curator, machtiging verleent tot eene andere wijze van verkoop. 131 VIERDE TITEL. Regeling van geineene avarM. nf All' 1- ?dien 'Sfi h6t 00rdeel' hetziJ van den ^heepsejgenaar 658 of den schipper, hetzij van een of meer der gerechtigden tot het ontvangen der lading, berekening en verdeeling van gemeene avanj moet plaats hebben, en de belanghebbenden daarover geene overeenkomst hebben getroffen, is ieder hunner bevoegd aan den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied dié berekening en verdeeling moet plaats hebben, bij verzoekschrift de benoeming te vragen van dispacheurs De verzoeker doet daarbij opgaaf van alle hem bekende belanghebbenden met hunne woonplaatsen. Art. 2. De belanghebbenden worden binnen vijf dagen na 559 dien, waarop het verzoek ter griffie is ingediend, door den voor zitter omtrent het verzoek gehoord op door hem te bepalen dag uur en plaats. De voorzitter beveelt daartoe alle belanghebbenden op te roepen bij aankondiging in een door hem SL te,wlJ^n nieuwsblad en bovendien de bekende belanghebbenden bij brieven. ë De belanghebbenden verschijnen in persoon of bij gemachtigde. Betwisting van het aanwezig zijn van gemeene avarij. behoeft niet te leiden tot afwijzing van het verzoek Mè^SSSSfgeldt 00k ArLJ- ,Indien het verzoek wordt toegestaan, benoemt de a«a XpTche'u^ Voorziening tegen deze beschikking staat niet open, , 4- De ^riffler' Seeft aan de benoemde dispacheurs schrif- H tehjk kennis van hunne benoeming 661 Deze berichten schriftelijk, of zij hunne benoeming aannemen Indien een of meer hunner de benoeming niet aannemen V°°rZitter' Z°ndei' naderverh00^nderen in hZé snot? £ Jfn? dispacheur * ™tto*A züne taak met bekwamen fifi9 spoed te volbrengen, op straffe van vergoeding der schade door zijne schuld aan de belanghebbenden berokkend 132 Art. 6. Indien een dispacheur uit hoofde^ van redenen, op- 663 gekomen nadat hij de benoeming heeft aangenomen, van zijne taak wenscht te worden ontheven, kan op zijn schriftelijk verzoek der voorzitter hem die ontheffing verleenen. Artikel 4(661) derde lid, vindt overeenkomstige toepassing. Art. 7. Alle belanghebbenden zijn verplicht, zoo spoedig 664 mogelijk aan de dispacheurs de gegevens te ^verschaffen en tegen ontvangbewijs de bescheiden over te leggen, welke voor het opmaken der avarijregeling noodig zijn. Gedurende den loop der werkzaamheden geven zij aan de dispacheurs alle verlangde inlichtingen. De belanghebbenden bij de lading doen voorts binnen een termijn, door den voorzitter te bepalen, eene uitgewerkte opgaaf van de waarde hunner goéderen, met mededeeling van de daarop loopende verzekering. De nalatigen worden dooide dispacheurs bij aangeteekenden brief aangemaand. Acht dagen na afzending dezer aanmaning zijn de dispacheurs bevoegd, de waarde van hunne goederen te schatten of te doen schatten. De uitslag der schatting is voor die belanghebbenden bindend. Art. 8. Alle belanghebbenden dienen hunne vorderingen 665 bij de dispacheurs in binnen een termijn, door den voorzitter te bepalen. De dispacheurs kunnen later ingediende vorderingen afwijzen. Art. 9. De dispacheurs maken de avarijregeling op, met 666 inachtneming der plaatselijke gebruiken, overeenkomstig de wettelijke voorschriften en overeengekomen bepalingen, in zoodanigen vorm, dat daarin 'duidelijk is uitgedrukt de som, door iederen belanghebbende bij te dragen. Zij nemen het loon, waartoe zij overeenkomstig de plaatselijke gebruiken gerechtigd zijn, in de avarijregeling op, evenals dat van de deskundigen, die zij tot hunne voorlichting hebben benoemd. Art. 10. Zoodra de dispacheurs de avarijregeling hebben 667 voltooid, leggen zij deze met de bescheiden ter griffie neder en zenden een afschrift van de regeling aan ieder der belanghebbenden, die hunne vorderingen bij hen hebben ingediend. De griffier geeft aan ieder dezer belanghebbenden kennis van de nederlegging en doet daarvan aankondiging in het nieuwsblad, volgens artikel 2 (659) door den voorzitter aangewezen. 133 Art. 11. Gedurende veertien-dagen na de nederlegging 668 zijn de avarijregeling en de daarbij behoorende bescheiden ter inzage van alle belanghebbenden en hunne verzekeraars. Art. 12. Gedurende veertien dagen na afloop van den 669 termijn, in art. 11 (668) vermeld, is ieder belanghebbende bevoegd tegen die regeling in verzet te komen. Art. 13. Het verzet geschiedt door inlevering ter griffie 670 van een met redenen omkleed bezwaarschrift, inhoudende eene bepaalde vordering. Bij het verzet kan het aanwezig zijn van gemeene avarij worden, betwist; het kan ook gericht zijn zoowel tegen de verdeeling en berekening als tegen de daaraan ten grondslag gelegde feiten. Art. 14. Het geding wordt dadelijk voor de kamer gevoerd. 671 De kamer beveelt, de overige belanghebbenden bij de avarijregeling tegen eene bepaalde terechtzitting op te roepen met toezending van een afschrift van het bezwaarschrift. De kamer kan op verzoek van eene der partijen of ambtshalve bevelen, dat de dispacheurs ter terechtzitting worden opgeroepen tot toelichting van de door hen opgemaakte avariiregeling. ■'. Art. 15. Indien de kamer oordeelt, dat de avarijregeling 672 moet worden gewijzigd, brengt zij deze wijziging zelf aan in zoodanigen vorm, dat daarin de door iederen belanghebbende bij te dragen som duidelijk is uitgedrukt, of draagt aan de dispacheurs op, de wijziging aan te brengen. Deze werken dan de regeling zoodanig om als krachtens de rechterlijke uitspraak wordt vereischt. Ten aanzien van deze omgewerkte regeling gelden de bepalingen van artikel 10 (667) en van, de daarop volgende artikelen van dezen Titel. Art. 16. Indien het verzet bij in "kracht van gewijsde 673 gegaan vonnis is ongegrond verklaard of de termijn, in artikel 12 (669) bedoeld, is verstreken zonder dat verzet is gedaan, wordt de avarij-regeling voor alle belanghebbenden verbindend. De voorzitter verklaart haar alsdan, op verzoek van belang hebbenden, uitvoerbaar bij een; bevelschrift. Het bevelschrift wordt gesteld op de minuut van de avarijregeling en overgeschreven op de grosse daarvan. 134 VIJFDE TITEL. Overlegging van geschriften, verleening van inzage en afgifte van afschriften of uittreksels, door ambtenaren. § 1. Overlegging. Art. 1. Hij die de overlegging verlangt van een- geschrift, 674 waarvan een griffier, een notaris of een ander ambtenaar als zoodanig bewaarder is, kan aan den rechter verzoeken, dat die overlegging op zijne kosten wordt bevolen. Het verzoekschrift wordt gericht tot den rechter, bij wien de griffier zijne bediening uitoefent, of, ten aanzien van een anderen ambtenaar, tot de rechtbank, binnen wier rechtsgebied deze zijne standplaats heeft. Art. 2. Ingeval de ambtenaar zich tegen de inwilliging 675 van het verzoek niet verzet, staat de rechter het verzoek toe: a. indien de verzoeker partij is in het geschrift, of erfgenaam of rechtverkrijgende van eene partij; b. indien de verzoeker aannemelijk maakt, dat het geschrift eene tusschen hem en een ander bestaande rechtsverhouding betreft, of dat het mededeelingen bevat betreffende eene rechtshandeling, waarbij zijn belang rechtstreeks of middellijk is betrokken; c. indien, de verzoeker aannemelijk maakt, dat het geschrift dienen kan als stuk van vergelijking bedoeld in artikel 2 § 3 Afd. 2 Tit. II Bk. II, (253). Art. 3. Ingeval de ambtenaar zich tegen de inwilliging van 676 het verzoek verzet, is de beoordeeling der daarvoor aangevoerde redenen aan den rechter overgelaten. Acht de rechter die redenen onvoldoende, dan beschikt hij op het verzoek overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 (675). Art. 4. De rechter geeft zijne beschikking niet dan nadat 677 de ambtenaar, de verzoeker en de partijen in het geschrift gehoord of behoorlijk opgeroepen zijn. ' Art. 5. De artikelen 4, 5 en 6 van § 2 Afd. 2 Tit. II 618 Bk. II (249, 250 en 251), vinden overeenkomstige toepassing. Art. 6. De rechter kan bevelen, dat de ambtenaar vóór de 679 overlegging van het geschrift daarvan een afschrift maakt. Dit wordt met het oorspronkelijke vergeleken en mede onder- 135 teekend door den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied de ambtenaar zijne standplaats heeft of zich ingevolge het bevel tot overlegging met het geschrift bevindt. Van een en ander maakt de griffier een proces-verbaal op, dat door hem en den voorzitter wordt onderteekend. De ambtenaar legt het afschrift bij zijne minuten om in de plaats van het oorspronkelijke te treden, zoolang hij dit niet heeft terug ontvangen. Hij mag daarvan gedurende dien tijd grossen, afschriften of uittreksels afgeven, mits met vermelding van het hiervoren bedoelde proces-verbaal. Art. 7. De rechter kan bij het bevel tot overlegging bepalen, 680 dat de ambtenaar daaraan niet behoeft te voldoen, zoolang niet de verzoeker een door den rechter vast te stellen bedrag tot dekking der kosten ter griffie heeft gestort. De voorzitter dei- rechtbank begroot de kosten, die de ambtenaar en de ingevolge artikel 4 (677) gehoorde partijen ter uitvoering van het bevel hebben moeten maken, en geeft daarvoor een op de minuut uitvoerbaar bevelschrift van tenuitvoerlegging aan deze af. § 2. Verleening van image en afgifte van afschriften of uittreksels. Art. 8. Griffiers en andere ambtenaren, die als zoodanig 681 bewaarders zijn van openbare geschriften, zijn verplicht daarvan, tegen betaling der kosten, ■ tenzij de wet anders bepaalt, inzage te verleenen en afschriften of uittreksels af te geven aan ieder, die dit verlangt. Van vonnissen in burgerlijke zaken worden echter grossen en voor tenuitvoerlegging vatbare uittreksels alleen afgegeven aan partijen, hare erfgenamen of hare rechtverkrijgenden. Van vonnissen in strafzaken worden aan hen, die daarbij niet partij waren, afschriften of uittreksels alleen afgegeven met machtiging van den rechter, bij wien de griffier zijne bediening uitoefent. De machtiging wordt slechts verleend, indien de verzoeker aannemelijk maakt, dat hij bij de afgifte belang heeft. Art. 9. Notarissen en andere ambtenaren, die als zoodanig 682 bewaarders zijn van niet-openbare geschriften, zijn verplicht daarvan, tegen betaling der kosten, inzage te verleenen en afschriften of uittreksels af te geven aan partijen en hare erfgenamen, alsmede aan hare rechtverkrijgenden ten aanzien van het gedeelte van het geschrift, dat hun recht betreft. 136 In andere gevallen verleenen deze ambtenaren alleen inzage en geven zij alleen afschriften of uittreksels af, indien op verzoek van hem, die dit verlangt, de rechtbank, binnen wier rechtsgebied de ambtenaar zijne standplaats heeft, hem daartoe heeft gemachtigd. De machtiging wordt slechts verleend, indien de verzoeker aannemelijk maakt, dat het geschrift eene tusschen hem en een ander bestaande rechtsverhouding betreft, of dat het mededeelingen bevat betreffende eene rechtshandeling, waarbij zijn belang rechtstreeks of middellijk is betrokken. Artikel 4 (677) is van toepassing. Voor zoover eenige wet hieromtrent eene andere regeling bevat, blijft deze van kracht. Art. 10. Een tweede of verdere grosse, of een tweede of 683 verder voor tenuitvoerlegging vatbaar uittreksel, geeft de bewaarder der minuut aan denzelfden belanghebbende alleen af met machtiging van den rechter. Hij die de afgifte van zulk een stuk verlangt, verzoekt deze machtiging van den rechter, bij wien de griffler zijne bediening uitoefent, of, ten aanzien van een anderen bewaarder, van de rechtbank, binnen wier rechtsgebied deze zijne standplaats heeft. Artikel 4 (677) is van toepassing. Aan den voet van de tweede of verdere grosse, of van het tweede of verdere uittreksel, maakt de bewaarder melding van de rechterlijke machtiging. ZESDE TITEL. Bekening en verantwoording. Art. L Rekenplichtigen, die niet of niet behoorlijk rekening 684 en verantwoording doen, worden daartoe door de belanghebbenden bij gewone dagvaarding opgeroepen. Art. 2. De rechter bepaalt bij het vonnis den termijn, binnen 685 welken de rekening ter griffie moet worden ingeleverd. De termijn begint te loopen op den dag der uitspraak van het vonnis, tenzij dit bij verstek is gewezen, in welk geval de termijn begint te loopen op den dag der beteekening van het vonnis. Art. 3. De rechter kan bij het vonnis bepalen, dat daartegen ook vóór het eindvonnis voorziening openstaat. Deze bepaling verliest hare werking, zoodra de rekening is ingeleverd. 137 Zoolang op de voorziening niet onherroepelijk is beslist, loopt de termijn, in het vonnis genoemd, niet. Art. 4. Indien de hoogere rechter den eisch tot het doen 687 van rekening heeft toegewezen, wordt het geding verder behandeld voor den rechter, bij wien de eisch oorspronkelijk is ingesteld. De inlevering van de rekening geschiedt in dit geval ter griffie van laatstgenoemden rechter. Art. 5. Indien een dwangmaatregel is aangewend, beveelt 688 de rechter-commissaris, zoodra de rekenplichtige de rekening ter griffie heeft ingeleverd, dat de uitwinning zijner goederen ophoudt en hij uit de gijzeling wordt ontslagen. Hooger beroep kan worden ingesteld binnen veertien dagen, nadat de .beschikking is gegeven. Indien de tegenpartij reeds in het bezit is van de opbrengst der uitgewonnen goederen, wordt deze als eene uitgaaf op de rekening gebracht. Zijn in dit geval na den verkoop twee jaren verloopen, dan kan de rechter-commissaris, op verzoek van de tegenpartij, bepalen, dat de rekenplichtige niet meer rekening mag doen. De opbrengst der verkochte goederen geldt dan als het verschuldigde slot der rekening. Art. 6. Indien op de rekening de ontvangsten de uitgaven"689 te boven gaan, kan de rechter-commissaris, op verzoek van de tegenpartij, een bevelschrift geven tot uitbetaling van het slot der ingeleverde rekening. De rekenplichtige wordt op het verzoek gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen. Voorloopige tenuitvoerlegging van het bevelschrift kan worden toegestaan. Hooger beroep kan worden ingesteld binnen veertien dagen nadat de beschikking op het verzoek is gegeven. Art. 7. De stukken, waarop in de rekening beroep wordt 690 gedaan, worden daarbij gevoegd en kunnen ongeregistreerd worden ingeleverd. Van deze stukken behoeven geene afschriften te worden overgelegd. Art. 8. De tegenpartij zendt binnen een evenzeer bij het 691 vonnis te bepalen termijn, welke begint te loopen op den dag der verzending van het afschrift der rekening, aan de griffie eene schriftuur van betwisting. Artikel 7 (690) vindt hierbij overeenkomstige toepassing. 138 Art. 9. Wordt de schriftuur van betwisting niet tijdig inge- 692 zonden, dan stelt de rechter-commissaris uit de ingeleverde stukken, des noodig na den rekenplichtige te hebben gehoord, althans behoorlijk opgeroepen, bij vonnis de rekening vast. Art. 10. De rekenplichtige heeft voor zijn antwoord een 693 termijn van veertien dagen, welke begint te loopen op den dag na de verzending van de schriftuur van betwisting. Art. 11. Nadat dit antwoord ter griffie is ingekomen of 694 na verloop van den termijn, beveelt de rechter-commissaris, dat partijen in persoon worden opgeroepen, ten einde zoo mogelijk omtrentde betwiste punten eeile schikking tot stand te brengen. De rechter-commissaris kan aan eene partij, op haar verzoek, toestaan niet in persoon te verschijnen. Voorziening staat niet open. Art. 12. Gelukt de schikking niet, dan bepaalt de rechter- 695 commissaris den dag, waarop de zaak ter terechtzitting van de kamer zal worden behandeld. Partijen in persoon worden evenals hare advocaten tegen deze terechtzitting opgeroepen. De rechter-commissaris brengt verslag uit, tenzij geen der opgeroepenen verschijnt of recht op de stukken is verzocht. Art. 13. Het vonnis vermeldt het gezamenlijk bedrag van 696 de ontvangsten en dat van de uitgaven en stelt het slot deirekening vast. Art. 14. Rekenplichtigen, die verlangen rekening te doen, 697 kunnen, indien de belanghebbenden weigeren of nalatig zijn om deze op te nemen of goed te keuren, of indien sommigen hunner onbekend zijn, een daartoe strekkenden eisch instellen voor den rechter, voor wien' zij tot het doen van rekening zouden kunnen worden geroepen. De voorafgaande artikelen van dezen Titel vinden op dit geding overeenkomstige toepassing. Art. 15. Rekenplichtigen kunnen zich hangende een geschil 698 over eene rangregeling bevrijden door overstorting van het onder hen berustende slot der rekening in de Consignatiekas. Andere belanghebbenden kunnen den rechter, die het slot der rekening heeft vastgesteld, verzoeken deze overstorting te . bevelen. 139 ZEVENDE TITEL. Vereffening van schuldvorderingen by staat. Art. 1. Indien de rechter bij toewijzing eener vordering tot 699 schadevergoeding of tot betaling van eene geldsom, uit anderen hoofde verschuldigd, het bedrag daarvan niet aanstonds kan bepalen, beveelt hij, op verzoek van eene der partijen of ambtshalve, dat ter vaststelling van liet bedrag een staat zal worden opgemaakt. Art. 2. De rechter bepaalt bij het vonnis den termijn, binnen 700 welken de staat ter griffie moet worden ingeleverd. De termijn begint te loopen op den dag der uitspraak van het vonnis, tenzij dit bij verstek is gewezen, in welk geval de termijn begint te loopen op den dag der beteekening' van het vonnis. Art. 3. De rechter kan bij het vonnis bepalen, dat daartegen 701 ook vóór het eindvonnis voorziening openstaat. Deze bepaling verliest hare werking, zoodra de staat is ingeleverd. Zoolang op de voorziening niet onherroepelijk is beslist, loopt de termijn, in het vonnis genoemd, niet. Art. 4. Indien de hoogere rechter de vordering, in art. 1 bedoeld, 702 heeft toegewezen, wordt het geding verder behandeld voor den rechter, bij wien de vordering oorspronkelijk is ingesteld. De inlevering van den staat geschiedt in dit geval ter griffie van laatstgenoemden rechter. Art. 5. De artikelen 7, 8, 9, 10, 11 en 12 van Titel VI (690, 703 691, 692, 693, 694 en 695) vinden overeenkomstige toepassing, evenzoo artikel 6 (689) ten aanzien van het bedrag der posten, die bij de schriftuur van betwisting niet zijn tegengesproken. ACHTSTE TITEL. Het geding voor scheidsrechters. EERSTE AFDEELING. . BENOEMING EN ONTSLAG. Art. 1. Partijen kunnen een tusschen haar bestaand rechts- 704 geschil, dat zij bij eene dading kunnen beëindigen, bij overeenkomst onderwerpen aan de beslissing van scheidsrechters. ^ 140 Zij kunnen hetzelfde doen ten aanzien van zoodanige toekomstige geschillen, voortvloeiende uit bepaald aangewezen rechtsverhoudingen. Art. 2. De overeenkomst tot het onderwerpen van een geschil '0° aan de beslissing van scheidsrechters wordt aangegaan bij een geschrift, door de partijen of hare gemachtigden onderteekend. Indien deze buiten staat zijn het geschrift te pnderteekenen, wordt het notarieel opgemaakt. Het geschrift bevat de voornamen, namen en woonplaatsen der partijen en de omschrijving van het geschil. Het behelst voorts alles wat de partijen overeenkomen omtrent de benoeming der scheidsrechters en de gedingvoering. Beroep is alleen toegelaten op andere scheidsrechters dan de eerst benoemde. Art. 3. De overeenkomst tot het onderwerpen aan de beslissing '06 van scheidsrechters van geschillen, zooals bedoeld in art. 1 (701) tweede lid, kan ook mondeling worden aangegaan, echter slechts indien daarbij wordt verwezen naar schriftelijk vastgestelde voorwaarden, waarvan te voren een volledig exemplaar ter inzage van een ieder is nedergelegd ter griffie van de rechtbank, binnen wier rechtsgebied de overeenkomst wordt aangegaan. De schriftelijke overeenkomst behelst, -hetzij zelf hetzij door de bedoelde verwijzing, alles wat de partijen overeenkomen omtrent de benoeming der scheidsrechters en de gedingvoering. Beroep is alleen toegelaten op andere scheidsrechters dan de eerst benoemde. Art. 4. De beslissing kan worden opgedragen aan een óf '07 meer scheidsrechters, mits in oneven getale. De scheidsrechters moeten zijn meerderjarig. Niet benoembaar zijn kantonrechters en leden van rechterlijke colleges. Dit verbod strekt zich niet uit tot de plaatsvervangers. Art. 5. Indien de beslissing opgedragen is aan één scheids 708 rechter en de benoeming niet plaats heeft op.de wijze, in de overeenkomst geregeld, geschiedt deze door de partijen zelf. Indien de partijen het niet eens kunnen worden, wordt de scheidsrechter benoemd door den rechter, die, ware er geene overeenkomst, bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen. Art. 6. Indien de beslissing opgedragen is aan meer scheids- 709 141 rechters en de benoeming niet plaats heeft op de wijze, in de overeenkomst geregeld, geschiedt deze als volgt: zijn er sléchts twee partijen, dan benoemt iedere partij een gelijk aantal scheidsrechters en wijzen de aldus benoemden den nog ontbrekende aan; kunnen deze het niet eens worden, dan wordt de ontbrekende scheidsrechter benoemd door den rechter, in artikel 5 (708) bedoeld; is het aantal der partijen grooter dan twee, dan worden de scheidsrechters door dezen rechter benoemd. Art. 7. Iedere partij geeft schriftelijk aan de andere partijen 710 op, wien zij tot scheidsrechter benoemt. De partij, die ingevolge de overeenkomst een scheidsrechter moet benoemen, is verplicht uiterlijk binnen veertien dagen na aanmaning door eene der andere partijen die benoeming te doen en daarvan onverwijld aan de andere partijen schriftelijk kennis te geven. De partij, die eene andere partij aanmaant tot het benoemen van een scheidsrechter, is verplicht bij die aanmaning tevens den door haar benoemden scheidsrechter op te geven, indien dit niet reeds te voren is geschied. Art. 8. Indien eene partij de benoeming van een scheids- 711 rechter aan eene der andere partijen heeft medegedeeld, kan zij op die benoeming niet meer terugkomen. Daarna kan de benoeming slechts door alle partijen gezamenlijk worden herroepen. Art. 9. Indien de benoeming van een scheidsrechter niet met 712 bekwamen spoed plaats heeft, wordt hij benoemd door den rechter, in artikel 5 (708) bedoeld. Art. 10. In de gevallen, waarin de benoeming van een 713 scheidsrechter door den rechter moet geschieden, richt de meest gereede partij tot dezen een daartoe strekkend verzoekschrift. De rechter bepaalt dag en uur tot verhoor Van partijen en beveelt hare oproeping. Hij gaat tot de benoeming over, ook indien eene of meer der partijen, na behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen zijn. Voorziening staat niet open. Art. 11. De aanneming der benoeming tot scheidsrechter 714 geschiedt schriftelijk. 142 Art. 12: Een scheidsrechter kan worden gewraakt om dezelfde 715 redenen als een rechter. Eene partij kan een scheidsrechter, dien zij heeft benoemd, niet wraken dan om redenen; na de benoeming tot hafe kennis gekomen. De wraking geschiedt alvorens het scheidsgerecht de behandeling der zaak heeft aangevangen. Over de wraking beslist de rechter, in artikel 5 (708) bedoeld. De bepalingen van den Tweeden Titel van het Eerste Boek vinden overeenkomstige toepassing. Art. 13. Een scheidsrechter is verplicht zijne taak metbe- 716 kwamen spoed te volbrengen, op straffe van vergoeding der schade, door zijne schuld aan de partijen berokkend. Art. 14. Indien een scheidsrechter uit hoofde van redenen, 717 opgekomen nadat hij de benoeming heeft aangenomen, van zijne taak wenscht te worden ontheven, kan op zijn schriftelijk verzoek de rechter, in artikel 5 (708) bedoeld, hem die onhefnng verleenen. Artikel 10 vindt overeenkomstige toepassing. De griffier deelt de beschikking schriftelijk mede aan de partijen en aan de overige scheidsrechters. Art. 15. De scheidsrechterlijke overeenkomst vervalt niet 713 door den dood van eene of meer der partijen. Art. 16. Indien een scheidsrechter bij de overeenkomst zelf 7x9 is benoemd, vervalt deze, ingeval die scheidsrechter de benoeming niet aanneemt of door eenige oorzaak zijne taak niet kan vervullen en de overeenkomst ten aanzien van zijne vervanging geene vooTzieTitng inhoudt. TWEEDE AFDEELING. HET GEDING. Art. 17. Iedere partij kan zich in het geding doen vertegen- 72^ woordigen door een schriftelijk gemachtigde. Van zijne aanstelling, ontslag of vervanging geeft de partij schriftelijk kennis aan alle andere partijen en aan het scheidsgerecht. De artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 Tit, VI Bk. I (62, 63, 64, 65 en 66) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 18. Het scheidsgerecht regelt, de wijze van gedingvoering, 721 voor zoover dit niet bij de overeenkomst is geschied, en doet 143 een «afschrift van die regeling onverwijld aan de partijen toekomen. Beschikkingen en bevelen, in het geding gegeven, brengt het scheidsgerecht onverwijld ter kennis van de partijen. Art. 19. Indien de overeenkomst een termijn bevat, binnen 722 welken het scheidsgerecht zijne taak moet volbrengen, kan deze alleen met goedvinden der partijen worden verlengd. Hiervan moet schriftelijk blijken. Indien verlenging niet plaats heeft, vervalt de scheidsrechterlijke overeenkomst door het verloopen van den termijn. Art. 20. De bepalingen van de Derde Paragraaf der Zevende 723 Afdeeling van den Eersten Titel van het Tweede Boek (schorsing van het geding) vinden overeenkomstige toepassing. Art. 21. Onverminderd de bepaling van artikel 16 behoudt, 724 indien het scheidsgerecht onvoltallig is geworden, het in het geding voorgevallene zijne kracht. Het geding staat stil, totdat het gerecht weder voltallig is. Het scheidsgerecht kan op verzoek van eene der partijen eené nieuwe behandeling bevelen. Art. 22. Het scheidsgerecht is verplicht, de partijen of hare 725 gemachtigden te hooren of althans behoorlijk op te roepen en de feiten en rechtspunten te onderzoeken, die voor de beslissing van belang zijn. Art. 23. Indien de bevoegdheid van het scheidsgerecht, het 726 bestaan of de rechtsgeldigheid van de scheidsrechterlijke overeenkomst of de toepasselijkheid daarvan op de aanhangige zaak wordt bestreden, beslist het scheidsgerecht zelf daarover. Het is echter verplicht, indien bij rechterlijk gewijsde zijne bevoegdheid is vastgesteld, of een geding overeenkomstig artikel 3 §5 Afd. 7 Tit. I Bk. II (221) naar het scheidsgerecht is verwezen, zich daarnaar te gedragen. Art. 24. Indien een onderzoek naar de echtheid van geschriften 727 moet plaats hebben, geschiedt dit door het scheidsgerecht zelf. Op de ter vergelijking aangewezen stukken vinden de bepalingen van de Tweede Paragraaf der Tweede Afdeeling van den Tweeden Titel van het Tweede Boek (Overlegging van schriftelijke bewijsstukken) overenkomstige toepassing. Art. 25. Indien een behoorlijk opgeroepen getuige niet ver- 728 schijnt, of indien een verschenen getuige zonder wettige redenen -144 weigert op hem gedane vragen te antwoorden of den eed af te leggen, kan de meest gereede partij zich wenden tot den rechter, in artikel 5 (708) bedoeld, met een verzoekschrift tot toepassing hetzij van artikel 21, hetzij van artikel 22 Afd. 3 Tit. II Bk. II (276, 277). Hetzelfde geldt met betrekking tot deskundigen. DERDE AFDEELING. HET VONNIS. Art. 26. Scheidsrechters oordeelen als goede mannen naar 729 billijkheid, tenzij bij de scheidsrechterlijke overeenkomst iets anders is bepaald. Het scheidsgerecht mag in geen geval bepalingen van dwingend recht ter zijde stellen, voor zoover niet het tegendeel uit de bepalingen van dezen Titel voortvloeit. Het vonnis wordt vastgesteld bij meerderheid van stemmen, behoudens andere regeling in de overeenkomst. Art. 27. Het scheidsgerecht mag zoowel ten aanzien van 730 den hoofdeisch als van bijkomende vorderingen niets toewijzen buiten hetgeen is geëischt. Voor eene veroordeeling in de kosten van het geding is evenwel eene afzonderlijke vordering niet noodig. Art. 28. Het vonnis wordt in schrift gesteld^ en behelst: 73] a. de namen der scheidsrechters, hun beroep eir hunne woonplaats; b. de hamen en de woonplaatsen der partijen; c. de namen der vertegenwoordigers, indien de partijen die gehad hebben; d. de beslissing en de gronden waarop zij steunt; e. eene regeling omtrent de kosten van het geding; • f. de bepaling te wiens laste het loon der scheidsrechters komt; g. de vermelding van dén dag waarop en van de plaats waar het vonnis is gewezen, -'iaaajaj Art. 29. Het vonnis wordt door de scheidsrechters onder- 732 teekend. 145 Indien de minderheid weigert het vonnis te onderteekenen, wordt daarvan melding gemaakt boven de handteekeningen der meerderheid. Het aldus door de meerderheid onderteekende vonnis heeft dezelfde rechtskracht, als ware het door alle scheidsrechters onderteekend. Art. 30. Binnen acht dagen na de dagteekening van het 733 vonnis wordt dit door of vanwege het scheidsgerecht neder gelegd ter griffie van de rechtbank, binnen wier rechtsgebied het vonnis is gewezen. Bij gebreke van tijdige nederlegging heeft het vonnis in rechte geene kracht. De nederlegging ter griffie geschiedt kosteloos. Art. 31. De griffier doet aan de partijen onverwijld schriftelijk 734 mededeeling van de nederlegging van het vonnis. Art. 32. Een niet of niet meer voor beroep vatbaar vonnis, 735 dat tijdig ter griffie is nedergelegd, wordt op vertoon van de stukken, waaruit van de opdracht der beslissing aan scheidsrechters en van de benoeming blijkt, uitvoerbaar verklaard bij een bevelschrift van den voorzitter der rechtbank, binnen wier rechtsgebied het vonnis is gewezen. Het bevelschrift wordt gesteld op de minuut van het vonnis en overgeschreven op de grosse daarvan. Art. 33. De artikelen 3, 4, 5, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 736 16 en 18 Tit. VII Bk. I (76, 77, 78, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89 en 91), vinden overeenkomstige toepassing, met dien verstande: a. dat dit ten aanzien van artikel 3 (76) tweede lid, slechts het geval is, indien hooger beroep volgens de artikelen 2 en 3 van dezen Titel (705 en 706) is opengesteld; b. dat het scheidsgerecht slechts dan bevoegd is een geldsbedrag, als in de artikelen 15 en 16 (88 en 89) bedoeld, vast te stellen, indien zulks in de overeenkomsten van de artikelen 2 en 3 van dezen Titel (705 en 706) is opgenomen; en c. dat het niet bevoegd is te bepalen, dat de tenuitvoerlegging van het vonnis door gijzeling zal kunnen geschieden. VIERDE AFDEELING. VOORZIENING TEGEN HET VONNIS. Art. 34. De wettelijke rechtsmiddelen van verzet, hooger 737 beroep, beroep in cassatie en herziening staan tegen scheidsrechterlijke vonnissen niet open. 146 Verzet door derden wordt aangebracht bij den rechter, in artikel 5 (708) bedoeld. Art. 35. Iedere "partij kan in de gevallen, bij de artikelen 738 36 en 37 (739 en 740) voorzien, de vernietiging van het vonnis vorderen, voor zoover zij, behalve in het geval van herziening, daarin niet heeft berust. Elk beding, waardoor deze bevoegdheid wordt uitgesloten of beperkt, is nietig. Art. 36. De rechter wijst de vordering toe: 739 a. indien het vonnis _ is gewezen in strijd met eene der bepalingen van de artikelen 4 (707), 22 (725), 23 (726) tweede lid, of 26 (729) tweede en derde lid'; JlpS b. indien het is gewezen door daartoe onbevoegde scheidsrechters ; c. indien het is gewezen uit kracht van eene'overeenkomst, die van onwaarde is of is vervallen; cl. indien in geval van gewone rechtspleging het middel van herziening zoude openstaan. Art. 37. De rechter kan de vordering toewijzen: 740 a. indien het vonnis is gewezen buiten de grenzen der scheidsrechterlijke overeenkomst; b. indien het is gewezen in strijd met artikel 27 (730); c. indien het niet behelst eene beslissing omtrent punten, bij de overeenkomst aan het oordeel der scheidsrechters onderworpen : cl. indien het tegenstrijdige beslissingen behelst; . e. indien het niet voldoet aan de vereischten, bij de artikelen 28 en 29 (731 en 732) gesteld. Art. 38. De vordering moet worden ingesteld bij den rechter 741 in artikel 5 (708) bedoeld, en wel binnen drie maanden na de nederlegging van het vonnis ter griffie. In de gevallen, voorzien bij artikel 36 (739) onder d, geldt echter de termijn van artikel 3 Tit. IV Bk. III (411). Bij overlijden der partij gedurende den loop van den termijn kunnen hare erfgenamen of rechtverkrijgenden de vordering 147 nog instellen binnen dezen termijn na het overlijden, of, indien zij van het recht van beraad gebruik maken, binnen drie maanden na afloop van den daarvoor gestelden termijn. Art. 39. Het instellen der vordering stuit de tenuitvoer- 742 legging van het vonnis. Art. 40. Na vernietiging van een scheidsrechterlijk vonnis 743 wordt de zaak bij den gewonen rechter aangebracht, tenzij partijen eene nieuwe scheidsrechterlijke overeenkomst aangaan. Lasten en* bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te De Minister van Justitie,