KOMINKI I.IKF BIBLIOTHEEK 0267 9097 MIDDEN*JAVA TEN ZUIDEN ONZE ZENDINGSVELDEN IV MIDDENJAVA TEN ZUIDEN DOOR D. P O L V. D. M. UITGEGEVEN DOOR DEN ZENDINGSSTUDIE-RAAD TE UTRECHT — IN DEN HANDEL GEBRACHT DOOR DE „N.V. ALGEM. BOEKHANDEL VOOR INWENDIGEEN UITWENDIGE ZENDING" TE 's-GRAVENHAGE WOORD VOORAF Gaarne heb ik aan het verzoek van den Zendingsstadie-Raad gevolg gegeven, om een handboek te schrijven over de Zending op Midden-Java ten Zuiden. Met weemoed gedenk ik, dat de 1ste Secretaris van den Z. S. R., Ing. J. W. Gunning, juist een oogenblik maar, nadat hij, te midden van zjjn zoovele werkzaamheden, zijn slotcorrespondenties over de uitgave met mjj had gevoerd, plotseling door den dood ons is ontrukt; mijn dankbaarheid jegens hem voor menigen nuttigen wenk, is er te teerder, te inniger en te dieper om, _. Een woord van hulde zij gebracht aan Ds. D. Bakker, die geheel de copie nazag, in- en voorlichting bood, aan de correctie deelnam, en altijd bereid was zijn hulp te verleenen; 't geeft mij, die toch alleen uit de verte het Zendingswerk op Midden-Java ten Zuiden kon gadeslaan, een gevoel van rust, dat het boek de sanctie van een man van zooveel eruditie en ervaring heeft gekregen. De hoop en bid, dat God Zelf dit boek doe beantwoorden aan het beoogde doel, tot de komst van Zijn Koninkrijk, nabij en verre. Ritsoord, Juli 1922. D. POL. INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF. INLEIDING. 1—7. Plaatsbepaling 1 — Grootte 1 — Belangrijkheid 2 — Gunstige ligging 5 — Verdeeling 6. HOOFDSTUK I. LAND EN VOLK I. (Landschap en oeconomisch-maatschappelijke verhoudingen.) 8—29. Aspect 8 — Bergen 9 — Vlakten 9 — Rivieren 10 — Regens en Bandjirs 10 — Klimaat 11 — Jaargetijden 11 — Ziekten 12 — Landbouw 13 -«- Cultures 14 — Oeconomische toestand 17 — Grondbezit 18 — Industrie 20 — Levenswijze 20 — Kleedij 22 — Huisvesting 26. HOOFDSTUK II. LAND EN VOLK II. (Sociale verhoudingen; Gezinsleven; Volksaard; De Ontwaking.) 30—49. Dagelijksch leven 30 — Huiselijk leven 31 — Karakter 33 — Hormat 38 — Ngoko en Kromo 40 — De ontwaking 44. HOOFDSTUK III. GESCHIEDENISLIJNEN. 50—75. Oudste tijden 51 — Hindoe-tijdperk 52 — De Islam 59 — De O. I. Compagnie en Nederlands Gezag 62 — Het volksleven gedurende dien strqd om de macht en daarna 65 — De nieuwe tyd 71 — Overzicht 75. HOOFDSTUK IV. DE RELIGIE. 76—104. Religieusiteit 76 — Drie godsdiensten 77 — Historische wording 78 — De godsdienst en vermenging 80 — Invloed van den volksaard 82 — Ngelmoe 84 — Een moeilijke taak 85 — Het Mohammedanisme 86 — Hmdoeïstisch-animistische elementen 91 — De locale godsdienstige gesteldheid 97 — Conclusies ten aanzien der Zending 101. HOOFDSTUK V. HET HUIDIGE GEESTESLEVEN. 105—135. De ontwaking 105. — A. De nationale factor 106: a. Sankat Islam en Sarikat Islam afd. B. 106; 6. Boedi-Oetomo en Hindoecultuurbeweging 110; e. revolutionaire propaganda 112; d. onze schuld en taak 114. — B. Dè aanraking met de Westersche cultuur 116: o. Antithetische strooming 116; 6. reformatorische strooming 120; c Islam-neerwerpende kracht der Westersche cultuur 123; d. Theosophie 125; e. Atheïsme 128. — C. Gelegenheden voor de Zenduig 130: Meer tegenstand 130 — Meer belangstelling 130 — De religieuss factor 131 — Nieuwe aanraking met den Islam 132 — De zending tegenover de Theosophie 133 — Persoonlijke aanrakingen 134. HOOFDSTUK VI. DE OUDE ZENDINGSGESCHIEDENIS I (1861—1891.) 136—162. Terreinkeuze en terreinuitbreiding 136 — Gunstige factoren 138 — Het grijpen van de kansen 142 — Greep naar de verspeelde kansen 151 — Waardschatting van Wilhelms kansengreep 155: A. In Indië 155; B. In Nederland 158. «S* I HOOFDSTUK VII. DE OUDE ZENDINGSGESCHIEDENIS (1891—1899.) 163—188. Nader onderzoek 163 — De inspectie 166 — De crisis 169 De kansen nog eens verspeeld 172 — Reactie hier te lande 174 — Eenige opflikkering 179 — De kansen verloren 181. — Slotbeschouwingen 183. HOOFDSTUK VIII. ZENDINGSGESCHIEDENIS: DE NIEUWE KOERS. 189—219. Vraag naar de Zendingsbeginselen 189 — Vaststelling der Zendingsbeginselen 194 — Het uitwerken der beginselen 199 — De toepassing der beginselen 202 — Toetsing der beginselen 207 — De doorwerking der beginselen 215. HOOFDSTUK IX. DE NIEUWE KOERS IN INDIË. Arbeidsmethode en ontwikkeling der laatste 20 jaren. 220—243. Terrein en Terreinverdeeling 220 — Methode van arbeiden 223 — De hoofddienst 225 — De schooldienst 227 — De medische dienst 232 — Nog eens de hoofddienst 225 — De colportage-arbeid 238 — Terugblik 240. HOOFDSTUK X. DE TERREINEN AFZONDERLIJK. 244—815. De residentie Banjoemas 244—256: Af deeling Banjoemas 247 — Afdaeling Poerbolinggo 248 — Afdeeling Poerwokerto 250 — Afdeeling Tjilatjap 252 — Schooldienst 254 — Medische dienst 255. De residentie Kedoe 256—284: Afdeeling Poerworedjo 256 — Nieuwe posten 261 — Schooldienst 263 — Medische dienst 264. Afdeeling Keboemen 264 — Nieuwe posten 272 — Schooldienst 273 — Medische dienst 273. Afdee■ ling Wonosobo SW4. Afdeeling Magelang en Temanggoeng 277 — Schooldienst 282 — Medische dienst 283. De Vorstenlanden 284—315: Djocjacarta 284 — Statistiek 289 — Schooldienst 289 — De opleidingsscholen 290 — Medische dienst 284 — Soerakarta 300 — Schooldienst 314 — Medische dienst 315. HOOFDSTUK XI. PERSPECTIEVEN 316—326. In het algemeen 316 — De hoofddienst 318 — De schooldienst 321 — Medische dienst 324 — Colportage 325. BRONNEN. 327—328. REGISTER (Personen- en Zaakregister.) 329—337. MIDDENJAVA TEN ZUIDEN INLEIDING Plaatsbepaling. Het Zendingsveld, dat de Gereformeerde Kerken van Nederland hebben op Java, wordt naar den vasten vorm, dien het sinds enkele jaren kreeg, Midden-Java ten Zuiden genoemd. Neemt Gy de kaart van Indië, dan ziet Gij daar, waar het eiland Java 't smalst is, èn een lange bergketen Midden-Java in tweeën scheidt, in het benedenstuk liggen de vier Residenties, die het omvat: Banjoemas, Kedoe, Djocjakarta en Soerakarta. Behalve uit geographisch oogpunt, mag het dien naam dragen, óók naar zhn begrenzing door de andere Zendmgsveklen: West-Java wordt bearbeid door de Nederlandsche Zendingsvereeniging; Midden-Java ten Noorden door de Salatiga of Neukirchener Zending èn door de Doopsgezinde Zending; Oost-Java door het Nederlandsch Zendelinggenootschap; en daar midden-tusschen-in ligt het aan de zorg der Gereformeerde Kerken van Nederland toebetrouwde Zendingsgebied. Grootte. Naar de grootte van geheel Java gerekend, is het maar klein: de vier Residenties van Midden-Java ten Zuiden hebben een oppervlakte van (rond) 375 □ geograph. nüjlen, d. i. V. van Java. Die waardschatting verandert echter sterk by het in aanmerking brengen van het bevolkingscijfer. Deze kleine strook gronds heeft ruim 8 millioen menschen, of buna Yé van het totaal der bewoners van Java *); zij *) De volkstelling over 1920 stelde het ctffer op 35.000.000. 1 2 behoort dus tot de meest dichtbevolkte streken van Java, ja van gansch de aarde. Om even een vergelijking te maken: Ons land telt (rond) 600 □ geograph. mijlen, en is derhalve drieachtste grooter dan Midden-Java ten Zuiden. Gij hebt zoo ongeveer den omvang der vier Residenties, als gij bij elkaar neemt onze provincies Groningen, Friesland, Drente, Overijsel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Maar in die provincies van Nederland, waar meermalen al van overbevolking gesproken wordt, wonen maar ruim drie en een kwart millioen zielen, dat is nog niet de helft der bevolking van Midden-Java ten Zuiden. Hieruit blijkt, dat dit naar oppervlakte betrekkelijk kleine Zendingsveld toch om zijn veelheid en volheid van menschen groot te achten is. Als van zelf komt dat aan de Zending, met haar uiteraard toch al moeilijk werk, zeer ten goede. De haar geboden kansen zijn onder zoo'n groote en dicht bijeen wonende menschenmassa vele en velerlei in alle manier. In de groote hoofdsteden, in de vele hoofdplaatsen, in de verschillende kampongs (stadswijken) en in de verschillende desa's (dorpen) heeft zij, met de haar ten dienste staande middelen, de gelegenheden maar voor het nemen, om met menschen in aanraking te komen, aanknoopingspunten te zoeken, wantrouwen weg te nemen, vooroordeelen op te ruimen, voorlichting te bieden, en gaandeweg het vaak steenige pad te effenen voor de prediking van het Evangelie. Reeds om deze reden is Midden-Java ten Zuiden als een gewichtig èn gunstig Zendingsveld te prijzen. Belangrijkheid. Daarbij komt, dat het hier geldt het bijna in elk opzicht belangrijkste gedeelte van Java. Vooreerst, omdat er het echt-Javaansche leven klopt Met het Nederl. Zendelinggenootschap èn het Salatiga-Comité èn de Doopsgezinde Zending hebben de Gereformeerde Kerken van Nederland gemeen, dat zij Zending drijven onder de eigenlijke Javanen. In West-Java (het terrein der Ned. Zendingsvereeni- 3 ging) wonen de Soendaneezen; in het verre Oosten en op het eiland Madoera (het gebied van het Java-Comité) de Madoereezen. Maar Midden-Java, ook Oost-Java, heeft de echt-Javaansche bevolking, de meerdere in ontwikkeling en beschaving van Soendaneezen en Madoereezen. Vreemde Oosterlingen als Arabieren, Voor-Indiërs en vooral Chineezen hebben zich, evenals trouwens over geheel Java, ook hier gevestigd; maar den afstand handhaven zij, even zoo goed als de Javanen zelf, vrij streng. Ook de Chinees, die na het binnenhalen van den buit niet naar zijn vaderland terugkeert, maar Java tot woonplaats houdt1), bewaart zijn godsdienst, zeden en gewoonten, trots zijn nogal veelvuldige vermenging met het Javaansche ras. Naar haar roeping kan en mag zich de Zending aan de bearbeiding ook van deze bij woners niet onttrekken; al meer gaat dan ook in de laatste tijden de roep om een afzonderlijke Chineezen-Missie, opdat de afstammelingen uit het Hemelsche Rijk planmatig met het Evangelie bekend gemaakt worden, maar toch evenzeer opdat de hoofdtaak, de arbeid onder de eigenlijke Javanen, te beter en te krachtiger kan worden vervuld. Voorts stempelt de historie Midden-Java ten Zuiden tot het meest belangrijke stuk van het geheele eiland. Java's geschiedenis speelde telkenmale in deze landstreek en dat in haar beslissende momenten. In het hoofdstuk over de geschiedenis zal dat nader aangetoond worden. Hier stippen wij maar enkele feiten even aan: Gedurende het Hindoe-tijdperk bloeide in MiddenJava het Rijk van Mataram. Door de opdringende macht van het Mohammedanisme neergeworpen, richtte het zich, zonder veel van den Islam in zich te hébben opgenomen, weer op en zette zijn grenspalen al verder J) Er zijn op Java twee soorten Chineezen, de Peranakans, die van ouder tot'ouder op Java wonen en de Singkehs, die pas uit China komen. 4 over Java uit. In den strijd met Jan Pietersz. Coen en met de O. I. Compagnie moest het de nederlaag lijden en werd het verdeeld en verbrokkeld onder de verschillende pretendenten naar de heerschappij. De met groote inspanning gedempte opstand van Dipo Negoro tegen het Nederlandsche gezag had ten gevolge een nieuwe verkleining van het grondgebied der Inlandsche vorsten, zoodat alleen Djocjakarta en Soerakarta Vorstenlanden bleven, doch het overige gebied kwam onder het Nederlandsche Gouvernement. Daarmede was de toestand geworden, gelijk die ook nu nog is; wat voor Midden-Java ten Zuiden beteekent, dat de Residenties Banjoemas en Kedoe staan onder Nederlandsen gezag, terwijl voor de Residenties Djocjakarta en Soerakarta behouden gebleven is het bewind der vorsten uit de aloude dynastie; vandaar de naam Vorstenlanden; de vorsten staan als van zelf ook onder Neerlands heerschappij. Nog schittert met schoonen glans voor de Javanen daar, in Midden-Java ten Zuiden, iets van hun eeuwenoude glorie, al is het ook maar in de overblijfselen van Matarams macht; naar Djocjakarta en Soerakarta blijft hun blik gericht; mede daarom is dit Zendingsveld voor gansch de Javaansche wereld van zoo uitnemend belang te schatten. Éénzelfde getuigenis geven de tempelruïnes, die het talrijkst zijn in Kedoe en Djocjakarta. Nabij het schilderachtige Magelang verheft zich. een der grootste en merkwaardigste, de Boro-Boedoer; op het plateau van Diëng staan de overblijfselen van geheel een tempelstad ; Prambanan heeft geheel een reeks van tjandis.1) Nog altijd zingen zij, al is 't ook in den mineurtoon van hun gevallen grootheid, den lof, dat in vroeger eeuw niet maar de bouwkunst doch bovenal de religie in MiddenJava ten Zuiden haar triomfen vierde. Stille getuigen zijn zij evenwel ook nog immer van de *) Tjandi = tempel. door de eeuwen heen bevestigde waarheid, dat al vielen de tempels in ruïnen, daarmede toch allerminst de religie zelf in hart en leven van het volk is geruïneerd. Met hun offers komen nü nog de Javanen naar de buiten den publieken eeredienst gestelde tjandis. En wat meer zegt, de oude religie leeft steeds nog voort, ondanks de victorie door het Mohammedanisme op haar behaald. Een geestelijk centrum was eenmaal Midden-Java ten Zuiden en het is dat gebleven tot op den huidigen dag. Ten bewijze daarvan zij gewezen op de Sadrach-beweging in Banjoemas, Kedoe en Djocjakarta met haar zoo snelle verzameling van Christenkringen; of om een voorbeeld van meer reeenten datum te geven, op den zoo ruimen ingang, dien de Zending heeft te Solo, naar het oordeel van Dr. van Andel niet maar het politieke doch ook het geestelijke middelpunt van Java's bevolking. Zonder ook maar iets in waardeering van anderer arbeid te kort te schieten, mogen wij, dit alles overziende, nu wel zeggen, dat de Gereformeerde Kerken van Nederland een voor geheel Java belangrijk Zendingsveld in Midden-Java ten Zuiden ontvangen hebben uit Gods hand. Gunstige ligging. Nè de belangrijkheid worde nog een kort woord gewijd aan de gunstige ligging van dit Zendingsveld. 't Is er over het algemeen gezond. Ten deele bergland en ten deele laagvlakte, heeft het voor een tropisch gewest een gunstig klimaat. Op plaatsen, door bergen ingesloten of met een zandigen bodem, stijgt de temperatuur vrij hoog; maar in het gebergte is het koel en f risch; daartusschen beweegt zich in de andere streken de warmtegraad met een dragelijke hitte. Alles bijeengenomen is het er gezond wonen, voor zoover dat bij een tropisch klimaat ook voor Europeanen gezegd mag worden. En zakt de arbeidslust of zinkt de levensenergie ten gevolge van de afmattende warmte, 6 dan staat de weg open naar de bergen met hun koude, om daar weer verf rissching èn versterking der ingezonken krachten te vinden binnen niet al te langen tijd. Ook is Midden-Java ten Zuiden gemakkelijk te bereiken en te bereizen. Doorloopende exprestreinen van Batavia naar Djocjakarta, en van Bandoeng naar Soerabaja bieden een uitnemende communicatie met West- en met Oost-Java. Alle Zendingsposten liggen aan de lijn; aan spoor- of tramlijn; thans ook Wonosobo, dat een tijd lang de eenige uitzondering was, doch nu met de Serajoetram ook zijn verbinding kreeg. Groote postwegen vergemakkelijken het verkeer met de hoofdplaatsen; goed onderhouden kleinere wegen geven den toegang tot de desa's. Wat 'n verschil nü en bij den aanvang der Zendingsactie! Toen lange en vermoeiende tochten te paard, per wagen, en dan nog met pak en zak beladen, nü reizen met trein en tram öf peddelen met de fiets en tuffen met de auto. Dat alles maakt het werken op dit Zendingsveld niet maar doenlijk, doch ook veelszins aangenaam; geeft de gelegenheden tot veelomvattenden arbeid en stelt de toch altijd nog maar weinige Missionaire-predikanten in staat, om op deze zoo uitgestrekte gebieden toch in verhouding nog zooveel te kunnen doen voor de komst van 's Heeren Koninkrijk onder de Javanen. Verdeeling. Nu nog de verdeeling yan dit Zendingsveld: De Residentie Banjoemas is het terrein van de Zendende Kerk van Rotterdam, gesteund door de Kerken van Zuid-Holland ten Zuiden. (Een stuk dezer Residentie is nog onbezet). De Residentie Kedoe is verdeeld in vieren en wordt bearbeid door de Zendende Kerken van Utrecht, van Heeg, van Delft en van Middelburg: Utrecht met de Kerken van de provincies Utrecht en Gelderland heeft 7 de laagvlakte, standplaats Poerworedjo; Heeg met de Kerken van de provincie Friesland het Z. W. gedeelte der laagvlakte, standplaats Keboemen; Delft met de Kerken der classe 's-Gravenhage, Leiden, Woerden en Gouda het Noordelijk gedeelte, standplaats Wónosobo; Middelburg met de Kerken der provincies Zeeland, Limburg en N. Brabant het gebergte, standplaats Magelang. (Utrecht heeft ook nog een stukje van Djocjakarta). De Residenties Djocjakarta en Soerakarta zn"n voor rekening van de Zendende Kerk van Amsterdam, in saamwerking met de Kerken van Noord-Holland. P.S. Saamspreking wordt er gehouden over een andere verdeeling der terreinen, zoodat Amsterdam Djocjakarta zou houden, Zuid-Holland ten Noorden Soerakarta zou krijgen en Zuid-Holland ten Zuiden de twee posten Poerbolinggo en Wonosobo zou nemen; de onderhandelingen daarover schieten goed op. LAND EN VOLK I (landschap en oeconomisch-maatschappelijke veehoudingen) Nederlanders, komende uit het moederland in ons Oost-Indië, roemen bijna altijd om 't zeerst de schoonheid van Java, ook van Midden-Java ten Zuiden. Aspect. Het aspect van het landschap is zoo geheel anders dan in onze lage landen bij de zee. Hooge gebergten, de rook soms nog opstijgend uit de kraters, rijzen majestueus omhoog, donker zich afteekenend tegen het hei-blauwe azuur van den strakken Oosterhemel. Over de berghellingen in wijde welving het dichte kreupelhout, vaak tot den top toe, èn in de laagte, bij den voet, de uitgestrekte bosschen met hun hoogopgaande boomen, zoo overweldigend door veelheid van massale kracht. In de vlakten overal de weelderige plantengroei van nooit geziene volheid; onbewogen in windlooze lucht; slechts overdag wat waaien, dat de klappers suizen en wuiven doet; een wazige sluier van stille rust gespreid over het geheel. Wegschuilend achter en onder dien rijken bladertooi de desa's, waar de Javanen leiden hun veelszins eentonig leven van gaan en keeren naar veld of onderneming. Die aanblik boeit in zeldzame bekoring; brengt het schoonheidsgevoel in hooge spanning; maar... wekt straks ook — en dat levendig en diep — gansch andere indrukken en gewaarwordingen. EEN LAAN VAN KLAPPERPALMEN OP JAVA EEN SAWAH-LANDSCHAP IN MIDDEN-JAVA DE ROOKENDE MERAPI 9 Die in de hoogte met hun vuurmonden dreigende vulkanen, dat zware, breede, stille en altijd rustige der natuur, het gloeiende zonnelicht met de brandende zonnehitte, het eentonige van eeuwig groen en hei-blauw, en daarbij het mysterieuze van den avond en den nacht, 't stemt alles én tot weemoed én tot onrust in de huivering voor een wereld zoo vol van vreemde geheimzinnigheid. Nog maar het donker besef van de bij langer verblijf al sterker wordende overtuiging, zoo juist vertolkt in het bekende distichon: Schoon zijn, o Java, uw waat'ren, uw velden, [uw bergen, uw wouden! Maar 't is een schoonheid die steeds ligt aan den [boezem des schriks. Bergen. Ook Midden-Java heeft zijn hooge, meest kegelvormige, vulkanen;' met lager wordend gebergte naar Noord en naar Zuid; dan komen de vlakten, die zich uitstrekken naar de kust. De Residentie Banjoemas wordt van Midden-Java ten Noorden gescheiden door den bergrug van den Slamat tot den Prahoe; Kedoe heeft in haar midden de tweelingbroeders Soembing en Sindoro, terwijl op de Oostergrens de Merapi en de Merbaboe als wachters op den uitkijk staan. Tusschen de Merapi en Merbaboe èn den Lawoe liggen de Vorstenlanden als tusschen twee uitgestrekte armen ingesloten. De hoogte der Zwitsersche Alpen bereiken deze berggevaarten niet; toch steken zij Europa's bergenroem naar de kroon. Slamat is bijna 3500 M.; Soembing ruim 3200 M.; Merbaboe ruim 3000 M. en Lawoe ruim 3200 M. Vlakten. Wat liggen zij daar weibeschut, veilig en welbewaard die laag- en hoogvlakten der Residenties van Midden-Java ten Zuiden! Achter of te midden van de hooge bolwerken der beveiligende bergen. Beschermd ook nog tegen de zee door haar kusten, die in tegenstelling met die van het Noorden steil zijn; sterk is de golfslag van den Indischen Oceaan, te hooren een half uur ver het land in; doch de breede en hooge strook van grauw 10 zand èn hier en daar ook van rots breekt zijn geweld, verdedigend, met onbewogen vastigheid, den achterliggenden vlakken bodem Maar wee! als het brandend element der vulkanen een uitweg zoekt en de trotsche bergreuzen vuur gaan spuwen ! De jongste uitbarsting van den Kloet in het naburige Kediri bracht in breede omgeving zoo verschrikkelijke verwoestingen aan, dat in het moederland niet maar het mededoogen doch ook de hulp van geldinzameling is ingeroepen, om de beroofde en berooide slachtoffers wat leniging in den grooten nood te bieden. Hoezeer de schrik daarvoor er bij de bevolking in zit, kan blqken uit het angstvallig vasthouden aan de voorspelling, dat de Merapi, die Kedoe en Djocjakarta bedreigt, in het jaar 1919 wederom zijn vurigen lavastroom zou uitzenden en dan met zoo titanische woede, dat geheel Java er door in tweeën zou worden gescheurd. Gelukkig is die profetie niet uitgekomen! Maar voor een ramp als kortelings Oost-Java trof, blijft ook het schoone Midden-Java ten Zuiden met zijn heerlijke Vlakten bloot staan. Rivieren. Groote rivieren zijn er in Midden-Java's Residenties niet. Alleen Soerakarta heeft de Solorivier, een der grootste van Java; in grillige bochten en met vele zijarmen stroomt zij door Soerakarta's vlakte, den zegen van waterrijkdom brengend aan het land, naar Java's Noord-Oosten, om boven Soerabaja te vallen in de zee. Bevaarbaar is zij al evenmin als de kleinere rivieren der overige Residenti.es: de Serajoe met Wonosobo en (verder door Kedoe) met aan haar troebele wateren Poerbolinggo in Banjoemas; de Lo-Oelo met Keboemen, de Bogowonto met Poerworedjo en de Progo met Magelang en Temanggoeng in Kedoe; de Tjodé, loopend door de hoofdstad en de Opak, besproeiend het Oostelijk deel van Djocjakarta. Voor de scheepvaart van geen beteekenis, zijn Java's stroomen den landbouw van onschatbare waarde. Regens en Bandjirs. Maar wee! Als rollen de gewei- 11 dige onweders met de plassende regens, die de rivieren doen zwellen en jagen buiten haar oevers; dan volgt maar al te vaak een zoo zware overstrooming, dat de akkers geheel of gedeeltelijk verwoest, de aanplantingen beschadigd, zoo maar niet de woningen in elkaar geworpen en menschenlevens weggesleurd worden. Of ook, als door de overvloedige en aanhoudende regens zich van de ravijnen in de bergen een watermassa losmaakt, die in woeste vaart naar de vlakte stort. De Bandjir! Een bruin meterhoog gevaarte, snellend door de rivieren heen, spoorbruggen wegslaand met één klap; of zich haastend over het land, huizen en desa's neersmakkend, èn menschen dompelend in armoede en rouw! Niet zóó geweldig, doch wel opmerkenswaard is ook de tegenstelling op nog ander gebied. Klimaat. Zonnegloed bij waterrijkdom, veroorzaakt in het land groote vruchtbaarheid; brengt den weelderigen plantengroei, den overvloed van kostelijke vruchten, de veelsoortigheid der gewassen en den snellen groei tot rijping van den meestal tweemaal per jaar voldragen oogst. De temperatuurverschillen oefenen daarop al heel weinig invloed. Hoogte en laagte trekken de grens voor den groei der verschillende gewassen; tabak b.v. wil het lage en thee het hooge land. Ten dezen opzichte toonen zij overeenkomst met de bewoners, die ook de hoogte en laagte van een plaats of streek als thermometer gebruiken, om de temperatuur te bepalen. Zoo zegt men: de stad Banjoemas is 20 M., dus heet; Magelang circa 400 M., dus frisch; Wonosobo 750 M., dus koel; Djocja en Solo ruim 100 M., dus dragelijk warm. Maar voor de bruisende levensvolheid der natuur in vruchtbaarheid van de velden en van het gansche landschap telt deze verscheidenheid der luchtsgesteldheid niet mee. Jaargetijden. Immers heeft Midden-Java ten Zuiden geen jaargetijden als bij ons in West-Europa, met de 12 doodschheid van den winter, het ontluikend groen van de lente, den wasdom in den zomer en den oogst in den herfst. Men kent er den Oostmoesson met zijn drogen adem uit het Zuid-Oosten, in de maanden Mei tot October èn den Westmoesson met een veelheid van regen uit het Noord-Westen gedurende het overige deel van het jaar; maar seizoenen in onzen zin zijn dat niet. In ongestoorden regelmaat gaat de zon 's morgens zes uur op en 's avonds zes uur onder, zij, die met haar gloeiende stralen het zaad drijft uit den grond in den stengel en in de aar, en plant en boom tooit met veelheid van vrucht. Doch voor den Javaan — niet slechts voor den Europeaan, ook voor den Inlander — is die alom levensvolle kracht brengende zonnebrand zoo afmattend, verlammend de veerkracht en den werklust. Den prikkel tot den arbeid, toch al afgeslepen, stompt de bij vreinig inspanning rijke vrucht dragende aarde, langzamerhand geheel af. 't Gebeurt nog al eens, dat Europeanen, naar Westerschen maatstaf oordeelende, die langzame en loome Javanen voor laks en lui uitmaken. Wie beter kennis neemt van land en lui, oordeelt anders... en juister! Ziekten. Maar nog donkerder schaduwkanten heeft dit zonnige, broeierige, vruchtbaarmakende klimaat. Het brengt bij bruisende levenskrachten, niet maar ziekten in de gewassen, waartegen de phytopathologische *) wetenschap nog maar weinig vermag, maar even zeer over de menschen, ze teisterend met vellend geweld öf met langzaam sloopende macht. De zoogenaamde zwarte dood, de pest, gaat thans weer door Midden-Java ten Zuiden en telt zijn geslagenen bij menigten. Cholera heerscht er keer op keer en raapt zijn slachtoffers in minder dan geen tijd weg. De speciaal tropische ziekten malaria, beri-beri en dysenterie ondermijnen de krachten van mannen en vrouwen, wegkwijnend naar den dood. 1) Ter bestrijding van plantenziekten. 13 Over het geheel zijn de desamenschen maar zwak van lichaamskrachten. Voeg daarbij hun weinigen zin voor hygiëne, omdat zij meer heil zien in de middelen van hun doekoen *) dan in de eenvoudigste voorschriften der gezondheidsleer, en er staat u een landschap voor oogen, bloeiend van schoonheidspracht en vruchtbaarheid, maar donker-overschaduwd door de verschrikkingen van den dood, die het sterftecijfer zoo hoog maakt! Te begrijpen, dat de Medische Zending, hier door Dr. J. G. Scheurer begonnen, haar plaats heeft gevonden en zich over de verschillende Zendingsposten al meer heeft uitgebreid. Het uitreiken van medicijnen door de Missionaire-predikanten baande ook wel een weg tot de harten ; maar een goed hospitaal onder leiding van een Europeeschen docter, en dat geflankeerd door hulphospitalen met Inlandsch personeel, zooals later door Dr. H. S. Pruijs zijn ingericht, blijkt al meer een uitnemend middel te wezen, om aanraking met de menschen te krijgen en voorbereidend te werken voor den eigenlijken Missionairen dienst der Evangelieprediking. Landbouw. De Javaan is landbouwer. Hu' houdt ook wel één of meer karbouwen, maar aan veeteelt doet hij niet. Rijke grondbezitters met vele bunders bouwgrond en een talrijken veestapel, als in ons land, moet Gij in Midden-Java ten Zuiden niet zoeken. Een klein erf heeft de desa-man tot zijn deel, om te bouwen zijn rijst. Rijstbouw is een der hoofdbestaansmiddelen, al sinds eeuwen her. Van Banjoemas door Kedoe tot Djocjakarta ziet Uw oog in den groeitijd eindelooze rijstvelden, een zee vangroene halmen gelijk. Zoo ver de geschiedenis terug gaan kan, 'heeft de Javaan voor het bouwen van zijn padi2) altijd gebruik gemaakt van de stroomen, die over de berghellingen spoeden naar omlaag, naar het vlakke land. In duizenden 1) Inlandsche (wonder) docter. 2) Padi == rijst, in den bolster. 14 kanalen en kanaaltjes voert hij het rivierwater naar zijn rijstvelden, die eveneens al lager en lager zijn aangelegd; de dijkjes rondom de afgeperkte velden houden het van het terras afloopende water tegen; slechts een opening aan den hoogen kant laat het water en slib binnenvloeien; terwijl er voor gewaakt wordt, dat het dijkje aan den lagen kant ook een gat heeft, waardoor het water wegvliet naar de weer iets lager gelegen sawah, zooals de Javaan in tegenstelling met het droge (tegal) zijn natte rijstveld noemt. Zijn de halmen volwassen, dan laat hij het water wegstroomen en in minder dan geen tijd stooft de gloeiende zon de aren rijp, waarna de vrouwen verschijnen om met vlugge hand het mes te zetten ter halverhoogte van de stengels, de verkregen bosjes saam te binden en den rijstoogst te bergen in de schuur. Cultures. De plaats van onze industrie, naast landbouw en veeteelt, nemen op Java de cultures in; met den rijstbouw vormen zij de hoofdbronnen voor de volkswelvaart. Drie groote cultures heeft Midden-Java ten Zuiden: klapperboom, suikerriet en tabak. Klappercultuur. Voor eigen gebruik èn ook voor eigen rekening houdt Kromo 1) om en bij zijn huis benevens andere vuchtboomen ook wel enkele klappers, evenals bij ons een buitenman wat appel- en pereboomen in zijn tuin. In een rij staan zij gewoonlijk rond zijn woning, de kokospalmen, gelijk de meer deftige naam voor klappers is; rechtopgaande, hooge en kale stammen, zonder takken, doch, met een reusachtigen kruin van bladeren, tot wel zeven meters lang, en daaronder de kleurende bloesem of ook de rijpende noot. Hun vruchten zijn van heel wat meer waarde dan het ooft onzer gaarden: uit de nog groene en onrijpe vrucht komt het klapperwater, ge- 1) Kromo is een Javaansche eigennaam ter aanwijzing van 't Javaansche volk, zooals Michel voor het Duitsche en John Buil voor het Engelsche. HET EGGEN DER OMGEWERKTE ONDER WATER STAANDE SAWAH'S MET BUFFELS De landbouwer zit op de eg om deze te verzwaren HET UITZETTEN DER JONGE RIJSTPLANTEN IN DEN MOERASSIGEN SAWAH-GROND OP JAVA 15 zocht als een frissche drank; het vruchtvleesch binnen den volgroeiden bolster geeft een lekkere en voedzame bete en van de vezelmassa om de harde schaal van de kokosnoot worden touw, matten en vlechtwerken vervaardigd. De eigenlijke klapperfeeZt vindt Gij echter bij de tallooze desa's; daar ziet Gij kokospalmen van onderscheiden statuur in menigte, bij groote massa's; vooral in Kedoe en Zuid-Djocjakarta, zelfs bij millioenen! Minnaars van zout, tieren zij het weligst aan het lage zeestrand. Een drukte van groote beweeglijkheid brengt alom in het land de pluk, de aflevering aan de opkoopers en het vervoer der kokosnoten naar de havenplaatsen of ook wel naar de fabriek. En vreugde heerscht er onder de Inlanders, als zij na afloop de verdiende gelden kunnen opbergen in den poot van hun bale-bale (rustbank).' De suikerrieteultuur wordt uitgeoefend in geheel Midden-Java; vooral tusschen de steden Djocja en Solo. Né de inzameling van de rijst, en in de Vorstenlanden ook van de indigo, begint de aanplant van het riet, dat een overjarig gewas is. Om dezen oogst te snijden zijn de krachten der mannen noodig; met het kapmes gewapend, hakken zij de tot twee meters lange en soms vrij harde rietstengels, de eene rij na de andere, over het geheele veld; af en aan komen karrevoerders, die met hun kar en span sapies of tegenwoordig ook wel met lorries over smal-Spoor, de vrachten van gekapt riet wegbrengen naar de naastbije fabriek. Er is al heel wat te doen geweest over het huren van de sawahs der Inlanders ten behoeve en ten yoordeele van deze cultuur. Menig desaman weigerde zijn bouw daarvoor af te staan, bevreesd dat de veelvuldige rietbeplanting zg'n sawah zou uitmergelen, en dat hij zelf, daardoor tot armoede gedreven, zou moeten eindigen met koelie op de suikerfabriek te worden. Door allerlei middelen gedwongen, moest hij eindelijk wel toegeven, doch meermalen uitte hij zijn stillen en diepen wrok over het 16 z.i. hem gedane onrecht door een heimelijke brandstich £ *d!f r™0™^ een groot stuk rietveld. T Met dat al neemt de suikerrietcultuur toch hand nwr hand toe en stijgt in dezelfde mate hel getel sïïtrfa brieken, waarvan er thans niet mind*dS 187 op> J™ <)o?lnVKea^enlZ^S^l\beke^d °m hun ^Ucultuur; ook in lieaoe wordt tabak verbouwd: doch biilan<™> nó Sc^^66111^ Van de WJK e" ItpJTlg^Dden'-?aag en dro0^ z«n d* aangewezen streken voor de zaaiing en planting van tabak; oo lawahs wordt zn alleen verbouwd, als die volkomen óx^TZ worden zun; zelfs vermijdt de Javaan te planteTfn^ nabnheid van water, omdat de grond daar te vochtig is gezaaia, znn de plantjes genoeg opgeschoten dan m>af men over tot het uitplanten op het^ vetd cSk al varHÏ SonTltfag^ ^tdeplantjeïsSpopdS grond liggen dan is de vr« zware dauw van den naS to^ nog voldoende, om ze te doen aanslaanfen Sn p *r fhnke regenbuien waarborgen den voorspoedt^ S en den weldra volgenden rijken oogst. POeaigen **** Veelal yerkoopen de tabakplantende Javanen het nno- maken uit deze cultuur dan van hun rijstbouw Andere cultures. Voegen wii nu ««« i ^ *) cf. Boeka, Beschaving 2) Markt. s' fë&jS BUNDELS AFGESNEDEN AREN VAN DE GEOOGSTE RIJST BEPLOEGEN DER RIJSTVELDEN MET BUFFELS EN BIJWERKEN MET DE HAK 17 wettigd, dat een volk in een land, zoo rijk en vruchtbaar, toch zeker ook een tamelijke mate van maatschappelijk welvaren zal bezitten. Doch ook hier is de tegenstelling zoo schril en scherp! Oeconomische toestand. In veelszins armelijke omstandigheden leeft het grootste deel der bevolking; haar oeconomische toestand is verre van rooskleurig en dat nog 't ergst in de Vorstenlanden! Voor rijk geldt de man, die met zijn buffelkar de gewonnen ry'st en de geteelde vruchten naar de passar vervoert om ze daar te gelde te maken en die dan óók nog genoeg achterhouden kan voor zijn gezin; hoogbevoorrecht is hij boven duizenden en duizenden van zijn landgenooten! De doorsnee-desaman laat zijn vrouw met de zware vrachten zeulen, loopt zelf met de ook wel eens zwaar beladen pikoelan *) naast haar en brengt een zoo groot deel van zijn oogst en gewas ter markt, dat hij nauwelijks genoeg voor zich en de zijnen overhoudt. Ook daarvan moet hij veelal nog weer verkoopen, zoodat hij zich, bij slinking van de voorhanden rijst, met katela 2) of djagoeng ') heeft tevreden te stellen; soms wordt de noqd zoo nijpend, dat alle rijst op gaat en als de zaaitijd komt, voor geleend geld de zaaipadi moet gekocht worden. De wat meer loonende cultures heffen ook al niet op tot hooger peil van maatschappelijken welstand. Zoo net aan genoeg, om te kunnen leven, is der meesten Javanen levenslot! Wat nog te sterker klemt, omdat de Inlander zoo weinig levensbehoeften heeft. Klimaat, natuur en vruchtbaarheid van het land veroorzaken, dat voor huisvesting, kleeding en levensonderhoud veel minder noodig is dan aan onze koude Westerstranden. 1) Draagstok. 2) Aardvrucht. *) Mais. 2 18 Beschutting en verwarming tegen herfst- en winterkoude is natuurlijk niet noodig; wel afkoeling van de zweethitte; maar de kali *) vloeit en stroomt aldoor en biedt gelegenheid te over, om een paar malen per dag een bad te nemen, ook voor de vrouwen, waaraan memand zich stoot . Zich wapenen tegen de wisselingen van,het weer in de verschillende seizoenen door het wisselen van kleeren is al evenniin vereischt; bij den feilen zonnebrand is een zich dekken met een licht en luchtig gewaad al meer dan genoeg; niemand zal er ook maar iets in zien van onwelgevoeghjkheid of zedeloosheid. Inslaan en opdoen voor de koude en dorre jaargetijden, is ook alleszins overbodig; het gansche jaar door is er alom in de natuur voedsel en nog wel van zeer onderscheiden soort te vinden. En daarbij dringt de geheel het lichaam doorstralende zonnewarmte als van zelf tot een eenvoudige en sobere levensmanier. Maar trots dat heeft de Javaan toch maar krap aan zooveel inkomen, dat hij zulk een bjjna behoefteloos leven kan blijven leiden. Tenminste, zoo hu' geen tegenslag heeft m zrjn bedrrjf, tengevolge van overstrooming, droogte, ziekte in het gewas en dergelijke. Treffen hem zulke rampen, dan klopt het gebrek al aanstonds aan zijn huis en staat de Chinees klaar, om hem geld te leenen, maar op groote onderpanden, met vaste waarborgen en met zoo hooge woekerrente, dat het-in-de-schuld-blijven en al-meer-uitgeknepen worden een schier niet te ontkomen gevolg is. Rijk, overrijk is uw land, o Midden-Java ten Zuiden; maar arm, schuldarm is uw volk! Gij vraagt: hoe dat zoo komt? Wat daarvan de oorzaak is? En ook bij wien de schuld ligt? grondbezit. Ter beantwoording dier vragen moge eerst een woord gezegd worden over de grondslagen van i) Rivier. 19 het maatschappelijk leven in de vier Residenties van Midden-Java ten Zuiden. 't Is waar, dat de daar geordende maatschappij gunstig afsteekt bij de Buiten-Gewesten, doch te weerspreken is 't niet, dat ook in haar midden nog veelszins primitieve toestanden worden gevonden; en nog het meest in de Vorstenlanden. Evenals in alle Gouvernementslanden, is ook in de beide Residenties Banjoemas en Kedoe het Gouvernement de groote grondeigenaar; de bevolking heeft geen recht van eigendom, doch alleen maar recht van gebruik op den grond; de meest gewone vorm van dat gebruiksrecht is het z.g. communaal grondbezit: de grond is dan gemeenschappelijk eigendom en aan elk desamah wordt een bepaald stuk ter bewerking gegeven; de landhuur (Landrente) moet aan het Gouvernement betaald worden, dat tevens nog allerlei onbezoldigde diensten verlangt: heerendiensten en desadiensten tot onderhoud van de wegen, tot aanleg en verbetering van bevloeiingswerken, tot handhaven van de orde etc, etc. In de Vorstenlanden is de vorst de Groot-grondbezitter; de toestanden zijn daar nog drukkender: de bouwgrond wordt er in vijf deelen verdeeld; één vijfde is voor het dorpshoofd en de opbrengst van het resteerende is half voor den vorst en half voor den desaman. Worden gronden afgestaan aan familieleden van den vorst of ook verhuurd aan Europeanen, dan gaan ook de grondrechten van den vorst mee over. De fabrieken in Djocjakarta en Soerakarta huren dus feitelijk het land met de opgezetenen en met de verplichte heeren- en desadiensten. Verder weiden wij over deze regelingen niet uit, omdat er reorganisatie-plannen in de maak zijn, die op gansch andere en betere manier de fondamenten voor het Javaansche volksleven, ook voor dat van de Vorstenlanden, leggen zullen. , Doch ook zoo is het wel duidelijk, zelfs al wordt het verschil tusschen Nederland en Indië op 't scherpst in het oog gehouden, dat er lasten op de bevolking drukken, wel 20 niet zoo zwaar als Egypte's Farao eenmaal den tichelsteenbakkenden Joden oplegde, maar toch zeker van zooveel gewicht, dat zij de volkswelvaart persen naar beneden en houden in de laagte. Daarbij is er ook te letten op de steeds groeiende volksmassa's, in wier nog niet veel vragende levensbehoeften toch het landbouw- en cultuurbedrijf niet voldoende kan voorzien. Industrie. De meening wint al meer veld, dat Java, en dan zeker ook Midden-Java ten Zuiden, tevens een industrieel land worden moet. De oorlogsjaren met hun belemmering van scheepvaart en handel tusschen Nederland en Indië hebben de industrie op Java in de hand gewerkt Tal van fabrieken zjjn er gebouwd voor dingen, die vroeger uit Europa kwamen. Ook op nog andere manier bracht de scheepvaartbelemmering de industrie tot ontwikkeling. Het plantenvet van den kokospalm b.v. ging vroeger naar Europa in den vorm van copra, het uitgeschrapte en gedroogde vet tegen de binnenzijde der groote pitten van de kokosvruchten. Door het oploopen der scheepsvrachten werd het vöordeeliger de kokosolie uit het vet zelve te bereiden en in dien vorm te verzenden. Daardoor verrezen tal van nieuwe oliefabrieken. 1) Hoezeer de suikerindustrie gedurende de laatste jaren is toegenomen, wezen wij reeds aan. En al valt er nu nog te klagen, dat het stichten en het exploiteeren van deze ondernemingen schuurt en wrijft tegen der Javanen opvattingen, èn dat de toestanden op de perceelen nog veel te wenschen overlaten, toch zal, naast landbouw en cultures, ook na verbetering der ceconomische levensvoorwaarden, de nijverheid moeten bevorderd worden, om den millioenen menschen op zoo klein grondgebied een levensbestaan te kunnen geven., Levenswijze. Edoch — met die hervormingen dient gepaard te gaan, om blijvende betering te bereiken, een !) cf. Hilgers en Lekkerkerker: Populaire schetsen over Land en Volk van Indië. 21 ommekeer in de levenswijze van de bevolking, 't Gaat niet aan de oorzaak van de veelvuldige armoede alleen te zoeken in de levensvoorwaarden en der Javanen levenshouding voorbij te zien. De schuld ligt evenzeer bij de Inlanders zelf. Evenals bh' ons zoovele bezitloozen, leven ook zij bij den dag, van de hand in den tand. Verdienen zij nog eens een keer wat geld, dan moet het ook dadelijk weer opgeteerd; zhn de tijden schraal, welnu, zij lijden dan maar een poosje gebrek en loopen naar de geldschieters of naar het pandjeshuis. Spaarzaamheid en zorgzaamheid zh'n hun onbekende grootheden. Een tijdelijk pleziertje is hun alles; een durende toestand van nooddruftvervulling zoo goed als niets; Gods water over Gods akker laten loopen zit er bij hen tot op den bodem van hun ziel diep in. Dat wreekt zich en roept allerlei toestanden van zorg en kommer te voorschijn! Bij duizenden zijn er, die een ontvangen voorschot moeten trachten in te verdienen, wat een haast onbegonnen werk is: bij duizenden zitten zij in de schuld op onderscheiden manier. Zoolang zij in deze dingen niet wijzer en deugdzamer worden, zullen zij wel in een staat van oeconomische afhankelijkheid moeten blijven van de slimmelingen onder hun landgenooten èn van de Chineezen, Arabieren en Europeanen; en kan er ook, zelfs bh' verbetering van de oeconomische grondslagen en bij hervorming van de maatschappelijke toestanden, maar weinig verwachting zh'n op een aanmerkelijke stijging van den levensstandaard. Een kracht, die het innerlijk volksleven aangrijpt en omzet, vermag alleen een gezonder levens-opvatting en practh'k te bewerken; dat blijkt uit meer dan een gegeven. Het voorbeeld door de welgestelden geboden, om niet te vallen in de klauwen der uitbuiters en om wat over te hebben voor nuttige dingen, b.v. voor onderwijs aan de kinderen, had eerst weinig navolging, al komt ook daarin thans een gunstige wending. 22 Maatregelen van het Gouvernement, zooals het bouwen van desa-loemboengs (rijstschuren) en het oprichten van credietbanken, waar men zh'n geld op rente kan zetten of ook geld opnemen tegen een voor Indië matige rente, hadden maar geringe uitwerking, mede tengevolge van allerlei misbruik in de Javaansche maatschappij. Door de Zending geleerd en aangemaand, maakten sommige kringen van Christenen gebruik van de geformeerde spaarkassen, maar de massa der Mohammedanen bekommerde er zich niet om en zette het oude leven der zorgeloosheid onbekommerd voort. Een vleugje van beterschap waait er; in haast elke plaats van eenige beteekenis nemen de Javanen zelf thans het initiatief, om voor zich en voor de hunnen te zorgen; spaarfondsen, studiefondsen, begrafenisfondsen, etc. nemen toe in aantal. Maar de toestand is toch over het geheel nog van dien aard, dat mede ten gevolge van diefstal, van den hartsstocht voor het spel en van het opiumsdiuiven, „alleen de wedergeboorte van het geheele volksleven den Javaan kan opheffen uit zijn betrekkelijke armoede".4) Wie zou deze moeilijke taak van de innerlijke omzetting der volksziel al beter op zich kunnen nemen en wel met den moed van het wereldverwinnend geloof, dan de Zending! Zn', die aanvangt, met den enkeling onder den zegen des Geestes te winnen voor het Evangelie, straks Gemeenten verzamelt en Kerken plant, en dat met het grootsche doel om alzoo in te werken tot de kerstening van geheel het volk; zij, die strijdende met het geestelijke wapen der waarheid Gods, alleen van de geestelijke werkingen naars Gods verwachting heeft, doch ook van de overwinningskrachten naars Konings zeker is! Als van zelf weerspiegelt deze maatschappelijke, malaise zich in geheel de levensinrichting der bevolking. Kleedij. Slechts simpel is haar kleeckng. Maar enkele i) D. Bakker, Macedoniër 12, pag. 77. 23 kleedingstukken vraagt het klimaat, doch die zijn meestal van ordinaire stof en makelij. Niet uit smakeloosheid; veel min uit slordigheid; maar uit geldgebrek! Dat is te zien ook: In de Vorstenlanden met hun zoo veelszins donkere verhoudingen op oeconomisch gebied, treft U al spoedig de eenvormigheid en eentonigheid van het gewaad, dat mannen en vrouwen en kinderen dragen; daar buiten, in de Gouvernementslanden, b.v. in Kedoe en Kediri, waar de menschen het althans iets beter hebben, boeit de verscheidenheid in kleur en tint der kleeding van groot en klein Uw oog. De Javaan houdt er van, om netjes gekleed te zijn; hn' tooit zich gaarne wat op; het opzichtige, dat de attentie trekt, mint hij; by' buitengewone gelegenheden is hij er zeer op gesteld, zich fraai uit te dossen; zelfs versmaadt hij dan niet, kleurrijke kleeren te huren, ook al weet hij, dat geldelijke zorgen onvermijdelijk zullen volgen. Vloeiden zh'n geldmiddelen ruimer, hij zou heusch voor onze modieuze dames en heeren niet zoo heel veel onderdoen. Maar zijn armelijke positie dwingt hem zich tot het noodige en het gewone in zh'n kleedij te beperken. Van zijn kleederórocftt volge een korte beschrijving: De man heeft op zh'n hoofd (en lang haar) een hoofddoek; over een dunne borstrok een kort jasje en over een korten broek een rok, met een gordel om het middel bevestigd. Ter beschutting tegen de zonnestralen heeft hij een bamboehoed op, soms van zulk een omvang, dat die ook voor bescherming tegen de regenstralen dienst doen kan. Een onmisbaar bestanddeel van zh'n toilet is de kris, een lange, plat-gegolfde dolk, waarvan èn handvat èn lemmet meestal fijn bewerkt zh'n; die wordt gedragen in den gordel midden op den rug. De kleeding van de vrouw bestaat uit een kabaja, een soort damesly'fje, èn uit een sarong, een rok, wilt Gy', een stuk katoenen lap, door een" gordel bijeengehouden. Tot haar uitgaans toilet behoort* de slendang, een paar 24 meter lange doek, dien zij om haar rug over haar schouders slaat en op de borst in een lus vastlegt. Behalve voor sieraad gebruikt zij hem ook tot draag-zeel: bij gebrek aan een promenadewagen, om haar kind achter op haar rug, er in mee te nemen, en bij gemis van een buffelkar, om haar koopwaar er in te vervoeren naar de passar. Hoe vaak draagt zij dat sierkleedingstuk als merk van haar armoede! Aan den witten (soms ook gekleurden) tulband kent Gn' den hadji, den man, die de bedevaart naar Mekka volbracht heeft; hn' alleen heeft recht dat hoofddeksel te dragen; gelijk ook hij alleen op bijzondere tijden verschijnen mag in het witte Arabische gewaad. De vrouwelijke hadji mag zich tooien met een kleurigen doek, die heelemaal over haar hoofd gespreid, afhangt tot over haar schouders. Als toonbeelden van trotsche zelfbewustheid en onbuigzame zelfingenomenheid, wandelen die mannelijke en vrouwelijke hadji's te midden van hun medemenschen. Behalve aan hun kleedjj en houding herkent Gn' hen aanstonds aan hun gelaatsuitdrukking. Zij hebben allen in hun blik dat dweperige, dat „ik ben heiliger dan Gij", dat moeilijk met woorden is te omschrijven, maar toch voor niemand onduidelijke taal luide spreekt. Gelijk Gy ten onzent bijna nooit aarzelt of Gij met een Jood en eene Jodin te doen hebt, zoo zh't Gij in Midden-Java er onmiddellijk zeker van, dat Gij een hadji voor U hebt; alleen in de achting is er veruiteenloopend verschil; zoo weinig als de Joden bh' ons in tel zijn, zoo hoog staan bh" de Javanen de hadji's in eere; zh' worden door de Inlanders met vrome eerbiedenis bejegend, Wat zij zelf gaarne en ook als van-zelf-sprekend zich laten aanleunen. Bij de kinderen is er van kleedn' zoo goed als niets te vinden. De desakinderen zh'n bijna geheel naakt, of in elk geval maar zeer ten deele gedekt; zh' tooveren U het beeld van de Zigeunerspruiten ten onzent dadelijk voor Uw geest. Eerst op een bepaalden leeftijd krijgen zij den hoofddoek en worden zij gestoken in het miniatuurge- 25 waad van hun ouders; vaak doen zij U dan denken aan de poppenkinderen ten onzent, zooals Gij die in sommige van onze provincies met hun nog eigensoortige kleederdracht in de dorpsstraat ziet voorthompelen. Deze soberheid in de uiterlijke verschijning der bevolking steekt zoo donker af tegen de schitterende kleedjj van de hoofden, de priaji's en de ambtenaarswereld. Hel en fel is ook hier de tegenstelling! Houdt die „groote wereld" zich aan de typisch-Javaansche kleederdracht, dan is zij in de wijze van kleeden met de bevolking één, maar naar de kleedij zelf verre van haar verscheiden. Zij draagt de fijnste stoffen, met de fh'nste snit, in de fijnste kleuren en tinten. De dames zoeken naar de fijnste sarongs en de heeren naar de fh'nste pakken. Van het ten onzent al meer toenemend verschijnsel, dat Gij bijna geen onderscheid meer zien kunt tusschen den werkgever en den werknemer, tusschen het dienstmeisje en haar mevrouw, is in MiddenJava ook maar het geringste spoortje nog niet te ontdekken. Het enorme standenverschil wordt er, ook wat de kleedjj aangaat, in al zh'n scherpte gehandhaafd. Wat nog zooveel krasser uitkomt, zoo de tooi van het ambtsgewaad wordt aangedaan en de hoogwaardigheidsbekleeder te voorschijn treedt met al de praal, waarop rang en titel hem recht geeft ;4n het groot tenue, naar bepaald voorschrift gemaakt en versierd; met eigen staatsiegeleide, dat, naar gelang van den rang, uit een grooter of kleiner aantal volgers en dragers van de rangïnsigniën bestaat, èn onder de boven zijn hoofd gehouden staatsiepajoeng, een zonnescherm met allerlei kleuren en strepen. Nauwkeurig is bepaald, welke dingen elke „groote van het land" met zich voeren zal en mag; zij nemen in aantal af, naarmate de rang daalt; zoo mag een regent met den titel van Adipati meer „fijne spullen" achter zich laten dragen dan een regent met den titel van Toemenggoeng; en deze weer meer dan een hoofdpriester, een hoofddjaksa en een assessor bh' den landraad; steeds 26 kleiner wordt het getal, naar de positie lager is; bij een assistent-wedana b.v. weer minder dan bh' een wedana (districtshoofd). *) Een even preciese regeling is er voor het laten dragen van den pajoeng. Die van den Sultan is geheel van goud zonder banden en kleuren; bh' de andere lieden van adel wijst de kleur van het veld den rang en stand aan van hem, die den pajoeng voert; behalve de kleur geven de vergulde cirkels 'van verschillende breedte en afmeting den rang aan van den gebruiker van het zonnescherm; banden en cirkels en strepen worden al minder naar het zakken van den stand, tot er niet meer is dan een groene pajoeng met één gouden band.. Hieruit moge eenigermate duidelijk zijn, welk een bonte mengeling van kleuren bh' de groote optochten uitschittert en welk 'n indrukwekkend gezicht zulk een vertooning biedt. Maar evenzeer, waarom een Javaansche jonkvrouw als Raden Adjeng Kartini met haar vooruitstrevende ideeën niet laten kon met deze dingen lichtelijk den spot te drijven, in deze lang niet malsche woorden: „Zoovele krachten, die het land en volk tot nut en zegen hadden kunnen zh'n, liggen ongebruikt, omdat de bezitters uit ijdelheid niet verkiezen daarvan gebruik te maken. De adel lijdt liever bittere armoe en ellende, dan het goed te hebben, maar te moeten werken, zonder dat een goudgetinte pajoeng den hooggeboren kop dekt! De adel minacht alles, wat niet gedekt wordt door dat zoo begeerde artikel — gouden zonneschermen!" 2) Huisvesting. Maar primitief is de huisvesting. Timmerlieden en metselaars hebben aan den desaman niets; hij maakt zh'n woning zelf; in minder dan geen t«d. De grond wordt wat aangestampt — en de vloer is gereed. !) cf. L. Th. Majjer. Een blik in het Javaansche volksleven II, pag. 505 v. 2) Kartini, Door Duisternis tot Licht, pag. 41. 27 Gevlochten bamboewanden worden opgezet, — en de muren zijn opgetrokken. Het vlechtwerk laat het ücht binnen, — en ramen en ruiten zh'n geplaatst. Alang-alang wordt tot bedekking uitgespreid, — en het dak is in orde. De bamboeschuif wordt gezet — en de deur heeft haar plaats. Het huis kan betrokken worden. Voor nog geen honderd gulden in dezen duren tijd is alles kant en klaar! Binnen in de woning is 't ook maar kaaltjes; bijna geen meubilair. Een rustbank ziet Gij er; (soms ook nog een eenvoudige tafel met een paar bamboestoelen). Die rustbank dient tevens voor eettafel. Op matten neergehurkt, eet het gezin daarvan; den soberen maaltijd, bestaande uit rijst met een stukje gedroogd vleesch of visch; op een stuk versch pisangblad gelegd, wordt die spijze met de vingers naar den mond gebracht en gegeten. Het gordijn daar, waarop Uw oog valt, dient ter afscheiding van de slaapkamer. Als 't voor U wordt weggeslagen, krijgt gij te aanschouwen de bale-bale, een lage rustbank met matje en een paar kussens; het geheele bedstel. Verklaarbaar, dat Europeanen spreken van hutten en hokken-in-hutten! In heel wat beteren doen verkeert het gezin, dat de weelde mag genieten van een steenen vloer in en een pannen dak op zh'n huis te bezitten. Maatschappelijk staat het al boven de helpers in Evangelieprediking en Schooldienst; getuige de nog al eens voorkomende aanvragen der Missionaire-predikanten, om in de woningen van die voor de Zending zoo beteekenisvolle mannen, een cementen vloer te mogen leggen en dat nog vaak met de drangreden er bh', dat de gezondheidstoestand het noodzakelijk maakt. Sprekender bewijs voor de algemeehe woningellende 28 der bevolking kan toch al moeilijk gegeven worden! Gelukkig komt hierin verbetering. De helpers krijgen wat betere woningen. Heel hun huisvesting gaat wat vooruit. Beneden ƒ 1000 is thans een helperswoning niet te bouwen, 't Is trouwens ook onbehoorlijk, dat zij, die veelal als pioniers der Zending optreden, nog beneden de ietwat welgestelden huizen moeten. Een kleine kapitalist is de landman, die op zijn ruim erf een goed ingerichte woning heeft en daarbij nog een afzonderlijke keuken, een rijstschuur en een stal voor de karbouwen; en die daarnevens bezit een kleinen tuin met vruchtboomen, kokospalmen en pisangs; het geheel omgeven door een haag van bamboe. Schril enschrh'nend is de tegenstelling dezer algemeene volkshuisvesting met die der hoogere Inlandsche ambtenaren. Die bewonen ruimgebouwde, luchtig ingerichte en goed gemeubileerde woningen van Javaansch model, met vele vertrekken, met pendoppo's *) en omtuining. Veel meer nog dan in onze groote steden schreeuwen hier de af standsverschillen tusschen kasteelen en krotten! En geheel en al naar Oosterschen trant schitteren hoog boven der bevolking behuizing uit de kratons der vorsten ; van den Sultan te Djocja en van den Soesoehoenan te Solo. De kraton van Djocja beslaat een ruimte van een uur gaans in het vierkant, omgeven door een muur van 14 of 15 voet hoog en even zoo dik, met bastions, van geschut voorzien, dat karakteristiek genoeg vernageld is. Binnen den kraton staan de woningen voor de hofhouding; midden in is het eigenlijk paleis van den Sultan, waar, buiten hem, geen man dan met zh'n zeer bijzondere vergunning, mag binnentreden. Het geheel vormt een uit drie deelen bestaande en geheel ommuurde stad 2). Volledigheidshalve zij ook nog gewezen op de Neder- *) Galerij. 2) Lion Cachet. Een jaar op Reis, pag. 606. 29 landers en Europeanen, die huizen bewonen, welke op Westersche wijze doch tegelijk ook naar den eisch van het Oostersche klimaat ingericht zijn. In de steden, naar onze schatting eigenlijk meer uitgebreide dorpen, hebben zij, (evenals trouwens ook de Chineezen), hun afzonderlijke wh'k; gevormd door rijen van ruime villa's te midden van groen en bloemen. Komt nu de vraag bh' U op, welk soort huizen dan aan de Missionaire-predikanten behoort toegewezen te worden, zoo is ten antwoord te geven, dat hun pastorieën eersteklas Europeesche woningen moeten zijn. Dat zijn ze op alle standplaatsen nog niet; PoerboliDggo's pastorie b.v. is nog wel wat te verbeteren. Geheel de positie van den Missionaris in de Indische maatschappij, niet alleen tegenover Europeanen doch ook tegenover de Javanen, èn zn'n arbeid in de Zending stellen ten eisch, dat hij ook in zijn huisvesting de gelijke zh' van vooraanstaande Westerlingen. Niet velen zullen thans nog durven tegenspreken, dat Missionarissen mannen zijn moeten, zeker in de eerste plaats van geloof en godzaligheid, doch dan ook van wetenschap, beschaving en wellevenskunst; veeleer wordt in met de Zending meelevende kringen de overtuiging algemeen, dat de besten der theologen voor de Missie op Midden-Java ten Zuiden nog niet goed genoeg zh'n, en dat wh' daar, niet minder dan in Holland, de fine fleur onzer predikanten voor de komst van 's Heeren Koninkrijk noodig hebben; maar dan behoeft het toch ook geen betoog, dat zulke mannen minstens op voet van gelijkheid met zaken-doende en geldverdienende Europeanen en Nederlanders béhooren te wonen. Niet helpers en predikanten wat neerhalen naar het lage peil der Inlanders, maar meehelpen, voor zooveel dat kan en mag, om de Javanen tot de hoogte van maatschappelh'ken welstand op te heffen, is gezonde wijsheid voor elk, die in Zendingszaken hier te lande wat te beslissen heeft. LAND EN VOLK II II (sociale verhoudingen; gezinsleven; volksaard; de ontwaking) Dagelijksch leven. Ook met de verdeeling van 's levensveraangenamingen is het op Midden-Java ten Zuiden aUerminst in orde. Wat wij nader toelichten. Armelijk is de bevolking in finantiën; armelijk tevens in haar uiterlijke verschijning en huisvesting; maar daarbij ook arm aan levensgenot. Als de kalm-voortsproedelende kali, vlak en effen, smal en nauw, vloeit dagelijks haar desaleven voorbij. De landman gaat naar zu'n sawah; de kweeker naar zn'n cultuur; de koelie naar perceel of onderneming. Met hun veelszins primitieve werktuigen doen zn' hun werk. De eene dag is als de andere, grauw van eentonigheid bh" al de schittering van het gouden zonnelicht. Worden zjj niet geroepen tot meewerken op veld en. plantage, dan blijven de vrouwen en meisjes thuis. Zjj stampen de rust; eiken dag; hoogstens voor een paar dagen tegelijk; meer laat de rijst niet toe. Zij stampen eerst grof, dan wit, zoodat het glimmend zilvervlies je met het nog aanklevend vuil afvalt. Daarna wannen zij de rijst, om het kaf te laten verstuiven èn verzamelen dan de aldus schoongemaakte en witte rjjst in hun mand. Vervolgens komt de koekoesan (een min of meer kegelvormige mand) voor den dag, waarin de behoorlijk uitgewasschen rijst gaar gestoomd wordt op den dandang (een stoomcomfoor in een koperen pot, gedeeltelijk met water gevuld, dat tot stoom verhit, door de mand in de 31 rijst dringt en deze gaar stoomt). Verder doen zh' haar huiselijke bezigheden. — Zoo gaat het iederen dag. Dof van eentonigheid als het geklik-klak van den rijststamper. Zooals de gewoonljjk-kalme kali soms golven gaat tot opbruisen toe, komt ook wel meermalen het desa-leven' in beweging en beroering, om op te springen van vreugde, van meermalen wilde vreugde; dan, als de wind waait uit den hoek der feesten en der feestelijke dingen; waarvan wij noemen: de slametans (offermaaltijden), de huwelijksoptochten en de besnijdenisfeestelijkheden. In het Zendingsblad van Juni 1920 gaf Ds. Netelenbos te Poerworedjo van die laatste dit eigenaardige kiekje: „In de maand Besar (28 Aug. tot 25 Sept.) pleegt men zijn jongens te laten besnijden. Dan is het feest in steden en dorpen. De gloriedag voor de jeugdige helden van de beweging. We hebben hier meermalen van die optochten langs onze pastorie zien voorbijtrekken op weg naar de moskee. De kleine jongens, wonder fraai uitgedost; soms met een bril op voor die gelegenheid; ronsenbonsen en andere muziekinstrumenten vóór den troep uit; zingende hadji's; de jongens op paardjes, door kennissen aan den teugel geleid, terwijl anderen vol statie een grooten pajoeng hun boven het hoofd houden; de schare, vóór en achter en met de hadji's meeneuriënde; zóó gaat het langzaam, stap voor stap naar de moskee". Doch na deze en dergelijke drukte van feestelijke bewegelijkheid, keert in de desa nog te dieper terug de stille rustigheid van het alledaagsche leven, evenals de kali nog flauwer schijnt te vloeien, wanneer de opstuwende wind zich weer gelegd heeft. Huiselijk leven. En daarbij is het htriséUjke leven zoo vlak, zoo-altjjd-hetzelfde voor ouders en kinderen, zoo zónder eenige afwisseling. Wat bh' ons voor de overgroote meerderheid een vanzelfheid is tot de veraangenaming en verheffing van het gezinsleven, zooals b.v. heldere verlichting in het avond- 32 uur, lezen van de courant, van nuttige en schoone lectuur, muziek op zijn tijd etc. etc., is bh' den desa-bewoner op Midden-Java nog zoo goed als geheel onbekend. Gelijk daar des avonds, in de woningen tusschen de volheid van het groen der boomen, het lampje zn'n schemerig schijnsel schamel rondspreidt, zoo werpt ook de kleine levensstandaard er maar kaal en vaal enkele dunne stralen van levensgenoegens in der Javanen huiselijk be- St*De laatste jaren met hun zoo snelle gebeurtenissen hebben hun invloed ook in Midden-Java ten Zuiden doen gelden; jong-Java heeft lezen geleerd; kan lezen en wil lezen; jong-Java heeft meer levensbehoeften en voelt den drang in zich, om die vervuld te zien. Dat proces zal zéker doorgaan; ook voor de dingen, die tot verrijking van het menschelijk- en huiselijk leven behooren. Doch voorshands kan toch de klove tusschen desa-volk en groeten in den lande, ook op het stuk van 's levens gemakkelijkheden en genoegens, niet anders dan breed en diep genoemd worden. De lieden van rang en stand toch leiden goeddeels een leventje van èn voor pleizier. Laat staan zij op en laat gaan zij ter ruste; den tusschenliggenden tijd gebruiken zij hoofdzakelijk voor hun genot. Voor zooveel 't noodig of aangenaam is, houden zij hun lectuur bij; voorts leggen zij heel veel bezoeken af, liefst met heel veel gevolg achter zich en met heel veel staatsie; verder verdrijven zij den tijd, voor zooveel zij dien niet in ledigheid doorbrengen, met spelen en dobbelen, waarbij ook een „goede drank" geenszins versmaad wordt Partijtjes, waarbij de dansmeiden optreden, dienen verder tot amusement Kortom, zij doen zoo ongeveer niets en genieten van het leven zoo ongeveer alles. Te begrijpen, dat het boek van Kartini, met haar frjn gevoel voor recht en deugd, vol is, niet maar van klacht over de positie der Javaansche vrouw, doch evenzeer over de uiterst geringe plichtsbetrachting van den adel tegenover het volk. „Wat heeft het volk aan zijn hoog SEMBOENGAN, DE HOOGSTE DESSA OP JAVA (DIËNG-PLATEAU) GEZICHT OP DE SERAJOE-RIVIER $3 vereerden adel, dien het Gouvernement gebruikt om over hen te regeeren? Tot dusver niets, of dan maar bitter weinig goeds, veeleer nadeel als de adel eens misbruik maakt van zijn macht, wat nog geen hooge uitzondering is. Dit moet veranderen, de adel moet de volksvergoding verdienen, haar waard worden, wat het volk tot onberekenbaar nut zal strekken." Zoo drukt zij zich uit in haar „Beschouwingen". Waarop zij dan laat volgen : „Daartoe moet de Regeering den adel brengen, en daartoe kan men alleen komen, door den adel een degelijke opvoeding te geven, eene, die niet uitsluitend is gebaseerd op verstandelijke ontwikkeling, maar waarbij ook wel degelijk gelet wordt op karaktervorming." *) Aan welke beschouwing wij dan onmiddellijk de onze vastknoopen, om te betuigen, dat hier voor de Zending de grootsche taak is gegeven, om met name in de wereld van Java's grooten het licht van het Evangelie te brengen, wetende, dat wat van hen uitgaat, zeer gemakkelijk ingang vindt bij het aan zijn adel nog altijd innig verknochte volk. Karakter. Te trachten, om met macht en kracht verandering en verbetering te krijgen in die veelszins moeilijke toestanden en ergerlijke misstanden, ligt immers niet in de geaardheid der Javanen. Naar de gebruikelijke indeeling der temperamenten komt het phlegmatische nog het meest met het hun aangeboren karakter overeen. Wat u zoo wonderlijk klinkt van een volk, dat woont in een land, waar de zonnegloed brandt; vooral als dan tegelijk door uw herinnering meeklinken da Costa's bekende versregels: ',,Bs ben geen zoon der lauwe Westerstranden; Mijn vaderland is daar de zon ontwaakt!" Zy daarom al aanstonds gezegd, dat Gh' bij deze karakterbepaling vooral niet denken moet aan ongevoeligheid of aan onaandoenlijkheid en minst van al aan een zekere onverschilligheid. Veeleer kenmerkt zich 1) Kartini. Door duisternis tot licht, pag. 353. 3 34 de Javaan juist door diepgaande fijngevoeligheid, die gemakkelijk in overdreven gevoeligheid omslaan kan én door een licht-ontvlammend gemoed, waarin de brandende passie geweldig de overhand vermag te krijgen. Een ruwe bejegening van zijn loerah (dorpshoofd) trekt hh' zich aan tot in zijn nieren; een beleediging, in eenigszins groven vorm door zh'n stamgenoot hem aangedaan, snh'dt hem, wondend ais een vlijm, door de ziel; smart in 's levens donkere dagen zet zh'n geheele geest in hevige beroering, tot radeloosheid toe; zijn woning ziet hem nog al eens in al de vreeselhkheid van zh'n hevig gloeiend gevoel, dat in den kring van vrouw en kinderen losbarst en zoo moeilijk weer tot rust komen kan. . , Alleen maar — hij acht het verre beneden zich, om zich tegenover anderen op te winden of anderen deelgenoot te maken van wat er in zh'n binnenste omgaat; 't is hem ook veel te min om met schimpen en schelden het hem gedane ongelijk te wreken; meesterlijk weet hh' zh'n zelfbeheersching te bewaren; niet de minste plooi komt er in zijn gelijkmoedigheid; zwijgen zal hh en nog eens zwijgen; toestemmen, en nog eens toestemmen, al meent hij er totaal niets van; „ieder ,die den Javaan kent in zh'n wezen en zh'n, hem in zh'n doen en laten, in zh'n huiselijk en openbaar leven heeft kunnen gadeslaan en leeren kennen, zal getuigen, dat hh' steeds blijft de kalme onderdanige Javaan, die zich zelf weet te beheerschen en den afstand weet te houden, die hem gepast voorkomt al kookt hem daarbij dikwijls het bloed of al bekruipt hem de lust om ten teeken zijner min- en verachting op den beleediger te spuwen. *) . Maar al kah zijn gevoel fel opbruisen en al weet hn in zeldzame mate zich zelf in bedwang te houden, zoo is en blijft toch zijn eigenlijke geaardheid, dat hh' liefst in ongestoorde gemoedsrust door het leven gaat In zijn *) Mayer, a w. I, pag. 285. 35 element is hij, als er evenwicht en kalmte heerscht in zh'n geest. Opgewondenheid, gejaagdheid en emotie zh'n niets voor hem. Een zekere zachte en vreedzame gemoedsstemming is de wezenlijke • grondtoon van zijn innerlijk-zijn. Van soesah (drukte en moeite) moet hij niets, totaal niets hebben; daar heeft hij een diepen en innigen afkeer van, die al heel spoedig in afschuw overgaat. In den vorm van mededeeling, van beschrijving en van teekening leest Gij keer op keer in de litteratuur over Java, hoe de Inlander bh' onrechtspracth'ken van zijn meerderen, al zouden die alleen maar de loerah of de kebajan (dorpsbode) zijn, kalm in zh'n plooi blijft, vast overtuigd, dat verzet niet baten zou, maar bovenal toch bevreesd voor de soesah, die daar van komen zal; ja, hoe ook de enkele energieke onder hen, die om zh'n woorden van tegenspraak en daden van tegenweer de bewondering van zijn dorpsgenooten opwekt, toch al heel spoedig tam te maken is, als de gemoedsrust en levenskalmte maar in het gedrang komt. *) Inwendig zal hh" mokken en wrokken; er steeds mee bezig wezen; broeien op vergelding en weerwraak, dagen en maanden lang; geduldig afwachtend de gunstige gelegenheid, dat hij zijn slag kan slaan. Zoo vertelde dr. Offringa op een Conferentie voor Zendingsstudie, te Lunteren gehouden, dat de Inlander een grief over een onbeleefde aanspraak zelfs na een jaar nog zóó hevig weer in zich kan voelen opkomen, dat hij bij gunstige kans den blanke zh'n kris in het lijf jaagt. Maar publiek optreden en handelen met georganiseerd overleg tot verkrijging van verbetering, dat is niet naar den aard van den Javaan, en dat ligt niet in de lijn van zh'n karakter. Met dat min of meer phlegmatisch temperament staat ook in verband de karaktertrek, welken met name 1) Zie o.a. Pakhasinam, Indische Roman, door Boeka. 36 Hollanders en Europeanen zoo zwaar gevoelen : der ' Javanen terughotuiendheid. Jaren- en eeuwenlang hebben de Inlanders m den blanke zoo geheel en al den overheerscher leeren zien , en kennen, en behalve met zijn geweldoefeningen, ook met zijn ruw optreden en spottende taal zóó zeer kennis gemaakt, dat zij, door vreeze geleid, maar liever zich in zich zelf opsluiten, dan zich ook maar eemgszms bloot geven voor een bejegening als men van een blanda immers verwachten kan. In eigen kring gaan zij beleefd, zeer beleefd met elkaar om; valt bijna nooit een verkeerd woord en verstaat men elkanders bedoelingen door en door. Maar de blanke begrijpt niet, waardeert met, meent verre boven eiken beleefdheidsplicht verheven te zun en heeft in zijn houding zooiets, dat zonder woorden toch zoo welsprekend vertolkt: „Indië is een apenland en alle Inlanders zijn sloebers!" Maar waarom dan met zoo'n mensen (zoo minachtend denken zij over zoo'n blanda) meer contact dan strikt noodig is?! Zij zullen „ja" zeggen* zoo het den blanken neer gevalt en „neen", als hem dat liever mocht zijn. Hun gedachten en gevoelens zullen zh' verbergen; die worden toch niet verstaan en allicht onder spot voor onzin uitgekreten; zij zullen dan maar uiten, wat heelemaal niet of nog 't minst kwaad hun brouwen kan. Zn" trekken en houden zich terug; zh' sluiten zich in zich zelf op en houden zich zoo goed als geheel gesloten. , ... Hoe noodig is het toch, dat Hollanders, die met dien zoo moeilijken karaktertrek der terughoudendheid te strijden krijgen, bedenken, dat wh' zelf daarvan schuld dragen en dat alleen door toenadering, voorzichtigheid en beleid langzamerhand verandering kan verwacht worden! . . En hoe duidelijk is 't ook, dat onze Missionarissen tegen eigen rasgevoel biddend te strijden hebben en 37 door liefderijk optreden, dat verstaan èn begrijpen èn goed doen wil, het wantrouwen moeten wegnemen, vóór zh' den weg tot het hart der Javanen vinden zullen! Deuren, lang en zwaar tot algeheele afsluiting gegrendeld, worden alleen geopend, als de diep-gewortelde overtuiging der zich achter haar terugtrekkende bewoners omgezet wordt en voor het oude wantrouwen het al meer veldwinnend vertrouwen in de plaats gekomen is; dat is in 't algemeen waar; maar toch met name in Midden-Java ten Zuiden, met zijn diep en fijn voelende bevolking. Evenals de terughoudendheid jegens de blanken brengt het z.g.n. phlegmatisch karakter van MiddenJava's bevolking ook met zich de onderdanigheid aan wie over anderen te zeggen heeft. De in de gewone saamleving zoo stipt-gehouden en hooggeprezen beleefdheid gaat bh" het verkeer met meerderen en vooral met hoofden over in gedweeë onderworpenheid, die aan slaafschen eerbied heel dicht nabijkomt. Zoo geheel anders is de geaardheid van den onder de Javanen wonenden Chinees; dat verschil neemt afmetingen aan als tusschen een schuw en schroomvallig kind èn den doortastenden en doordrh'venden man. De afstammeling uit het Hemelsche Rijk voelt zich, heeft durf, bezit energie, verstaat het, om zich zelf recht te verschaffen en óók, om met schijn van recht, zijn wil door te zetten, bewandelt gaarne eigen gekozen wegen en kent bezwaren alleen' maar om ze te overwinnen. De vermaardheid van zijn krachtigen en overheers chenden geest is immers ook onder ons verbreid door het gevleugelde woord, dat „één Chinees opweegt tegen drie Joden". Geheel daaraan tegenovergesteld is de Javaan, in schier al zijn levensuitingen en gedragingen; gansch zh'n levensbestaan draagt het stempel van buigen en bukken, van onderworpenheid en onderwerping èn van kruipen en kromliggen, tot krimpen toe. Typeerend is ten dezen opzichte de les, die een In- 38 landsch vader aan zijn zoon bh' het begin van den loopbaan meegeeft: „Mijn zoon, spreek uw meerderen nooit tegen, al hebt ge de stellige overtuiging, dat ge geluk hebt. Wees vooral voorzichtig in uw oordeel over personen en zaken; weet u te plooien naar de omstandigheden. Hebt ge een strengen chef, wees dan zelf ook streng en keur alles af, wat naar lauwheid en slapheid zweemt. Is uw chef minder streng, zie dan kleine fouten door de vingers. Dit is de manier, om vooruit te komen Het zal mijn dood verhaasten als ik later hoor, dat gij wegens brutaliteit ontslagen zh't; maar volgt gn mijn raadgevingen op, dan zal Allah zh'n zegen over u doen dalen en zult gij een goede positie bekleeden . In het voorbijgaan moge even vastgesteld worden, dat die slaafsche gepst óók en voor een niet gering deel vrucht is van den diep in de volksziel doorgedrongen Hindoegodsdienst; Soendaneezen en Madoereezen, die dien invloed maar ten deele ondergingen, verschillen nog altijd aanmerkelijk in aard en karakter en levenswijze van de eigenlijke Javanen-; maar dit door Boeddhistische beginselen gevormde karakter past toch ook weer op den aangeboren aard van dit volk; anders zou het eeuwen lang, onder wisselende overheersching, jegens vreemden en vrienden, die deemoedige eerbiedenis niet hebben kunnen bewijzen, en nog minder hebben uMen dulden, dat de insnijding van verregaande ondergeschiktheid zóó diep in zh'n leven is voltrokken. Boekdeelen spreekt hier de tot in de kleinste bijzonderheden voorgeschreven Etiquette, die de mindere man aan de hoogere standen en met name aan den adel moet betoonen, het z.g.n. hormat*) bewijzen. Hormat. Die hormat-vormen zrjn zeer verschillend. Bh' het naderen tot iemand, dien men eerbied verschuldigd is, moet men op een afstand van een meter of zes neerhurken en sembah maken; dat laatste bestaat hierin dat men de handen, met de palmen tegen elkaar, Hormat = eerbetoon. 39 naar het voorhoofd brengt en dan met handen en hoofd tegelijk een voorwaartsche beweging maakt, zoo ongeveer als een smeekeling in aanbidding; verder moet de gang-in-hurkende-houding volbracht; daarna heeft men zich op een paar meter afstand in de dusgenaamde silohouding neer te zetten, de beenen gekruist, de voeten onder de bovenbeenen, de handen zóó gevouwen, dat de vingers in elkaar grijpen en het hoofd scheef naar links met het oog naar den grond gericht; dan kan men prentah *) ontvangen. En men zal zich niet oprichten, noch verwijderen, eer door den meester daartoe last wordt gegeven. Dezen hoogsten vorm van hormat brengt de Inlander aan den Regent, als hoofd der adat en in de binnenlanden ook aan de hoogere ambtenaren, die zonen van boepati's 2) zh'n. Het hurken en het begeleiden van ieder woord met de sembah wordt onder de hormats van lagere orde gerangschikt. Het gewicht van de hormat wordt toch gemeten naar de hoogte, waarop men zich tegenover den eerbiedwaardige plaatst en is daarmede omgekeerd evenredig. Deze soort van hormat is de Inlander verschuldigd aan de priaji's van zoo onderscheiden rang, als Midden-Java met zh'n scherp standenstelsel nog bezit. Zooals bekend is, heeft Gouv. Gen. van Heutz er een begin meegemaakt, om de Hollanders van dat hormatontvangen af te brengen; hh' vaardigde de z.g.n. Hormatcirculaire uit, waarbij hu' zh'n ambtenaren verbood, om al die eerbewijzen te vorderen; Gouv. Gen. Idenburg heeft die circulaire nog hernieuwd. En afgedacht van deze voor ons besef zoo diep vernederende eerbiedbetooningen, gebiedt Mevr. Etiquette, dat men in tegenwoordigheid en in gezelschap van meerderen nooit staat, doch altijd neerhurkt, zn' 't op een 1) Prentah = bevel. 2) Boepati = Bestuursambtenaar van een Afdeeling, die den titel van Regent heeft. 40 zitmatje of op den grond en dat men in neergehurkte houding het geheele samenzijn lang blijft zitten; de silohouding mag dan iets vrijer zijn dan bij de hormat, doch staan èn zitten op een bale-bale of op een stoel in de nabijheid van een Javaanschen meester is grove onbeschoftheid. En niet alleen door deze zorgvuldig in acht te nemen lichaamshoudingen, maar evenzeer in het met keur gekozen woord heeft de Inlander getuigenis af te leggen ^an zijn ondergeschiktheid aan zh'n meerderen; in nederigheid neergevallen of neergezeten, mag hh' niet laagjavaansch, maar moet hh' hoogjavaansch spreken; met de diepgedoken houding behoort ook het woord van diepe vereering in overeenstemming te zijn. Ngoko en Kromo. De taal der Javanen heeft n.1. eeneigenaardigheid, die, behalve op het Hindoesche Bali, nergens elders aangetroffen wordt: men houdt er een laagjavaansch (Ngoko) en een hoogjavaansch (Kromo) op na. Ngoko, de eigenlh'k-Javaansche taal, van zeldzamen rijkdom (niet minder dan 22000 grondwoorden) spreken meerderen tot minderen èn ook gelijken, als zij" vertrouwelijk met elkaar zijn. Kromo, veel armer aan woorden en vormen, is de taal van deftigheid en van plichtpleging. Om er met een paar Hollandsche uitdrukkingen een indruk van te geven: het gewone woord „paard" wordt in 't Kromo „rossinant"; en een gewoon verzoek luidt in 't Kromo: „Wilt U mij toestaan, dat ik een verzoek tot U richt." Dat Kromo moet de mindere, in Ngoko toegesproken, tegenover zijn meerderen gebruiken; ook gelijken bedienen er zich van, zoo zij, niet vertrouwelijk, maar vormelhk-beleefd begeeren te zijn. Even streng nu als in de lichaamshoudingen wordt óók het eerbiedbetoon in het stipt zich houden aan het verschillend taalgebruik geëischt: Kinderen mogen na hun achtste jaar alleen Kromo tot hun ouders spreken; Kartini vertelt: „Tegen mij mogen mijn jongere broers 41 en zusters geen jij en je zeggen, en alleen in het hoogjavaansch mogen ze mij aanspreken; en na eiken volzin, die hun van de lippen komt, moeten ze voor mij sembah maken" 1). Broers" met een mindere betrekking moeten een Regent toespreken in het hoogjavaansch, zelfs zjjn vader is daartoe verplicht; in gevallen, dat bruut gebruik van Ngoko het gevoel al te veel zou kwetsen, zjjn echter allerlei nuances toegelaten. Tot den vorst, Sultan en Soesoehoenan, wordt alleen Kromo gesproken, dat spreekt van zelf! Het gewone volk, van al die verschillen natuurlijk niet in alles nauwkeurig op de hoogte, heeft zjjn eigen omgangstaal, madyo, die een tusschentaal is; maar zijn diepe, tot devotie dalende ondergeschiktheid bewijst het toch altn'd aan zijn meerderen, beide, door lichaamshouding èn woord; en met geheel dien vormenomgang jegens hoogergeplaatsten brengt het zoo heel duidelijk zijn karaktertrek van onderdanigheid, tot slaafschen zin toe, aan het licht. Omgekeerd bevestigen de meerderen, door op hun stuk te staan, dat al zulke aan slavernij grenzende dingen immer weer voor hun oogen geschieden moeten, hun hoogheid en hooghartigheid en heerschzucht, die tot een tweede natuur hun geworden zijn; zoo'n Inlandsche groote van het echte ras, met zh'n stille deftigheid en hiëratische houding, is in zijn verschijning, gebaar en optreden een toonbeeld van fierheid, trots en majesteitelijkheid', schitterend om te zien, voor wie daar oog voor heeft, maar... verder niets met hem heeft uit te staan. Melding moeten wh' hier even maken van het geschil in Missionaire kringen, welk standpunt predikant en helpers inzake het taalgebruik hebben in te nemen. Vroeger was de communis opinio (door allen gedeeld gevoelen), dat Missionaire-predikanten het Woord bedienen moesten in 't Ngoko en dat de helpers bh' hun toe- *) Kartini, a.w. pag. 11. 42 spraken 't Kromo zouden gebruiken. Sommige Missionarissen predikten echter ook in 't Kromo en gingen zelfs zoo ver, dat zn' daarin een beginsel zagen en t ook als beginsel proclameerden. Ds. D. Bakker, docent aan de Keucheniusschooi (aldeeling tot opleiding van helpers) vatte het plan op, om zijn leerlingen te laten preeken en catechiseeren m beleefd Ngoko; helpers, die Kromo spraken, zouden die gewoonte wel niet meer veranderen; maar de nieuw te vormen krachten, die van meet af in beleefd Ngoko voorgingen zouden dat ook allicht hun leven lang blijven doen, zonder weer in Kromo te vervallen. -) Maar in het Zendingsblad van 1908, pag. 10, verhaalt Ds Bakker: „Nog iets over de altijd wederkeerende, vervelende taalkwestie. Bij de behandeling van het predikambt heb ik mijn jongens geleerd, dat de prediker ('t zij Europeaan, 't zij Javaan) optredende voor de gemeente, beleefd Ngoko heeft te preeken. Zij maken hun preek of liever hun toespraak voor mij dan ook in het beleefd Ngoko. Maar wat zouden zij nu doen, als zrj. openlijk moesten optreden? Ik heb hen vooruit er mets van gezegd; zij hebben mij vooraf niets gevraagd en ... zij bedienden zich van het Kromo. Ik heb daarop geen aanmerking gemaakt ... wanneer ik het beveel, spreken zh* onmiddellijk Ngoko, maar tegen dien prijs begeer ik het niet van hen. Er is dus geen andere weg op, dan dat ik hen vrij laat en ter gelegener tijd hen zelf den weg laat aanwijzen, waarlangs zij van het Kromo tot het Ngoko zouden kunnen komen, opdat, wanneer de Javanen eenmaal kunnen optreden als Dienaren des Wpords, dit struikelblok weggenomen zh." In de laatste jaren komt er bh' de Missionaire-predikanten al meer neiging tot het preeken in 't Kromo; sommigen hunner gebruiken het al altijd bij de Evangelieverkondiging. (Zie Ds. D. Bakker. Mac. 22, pag. 38). i) Zendingsblad 1906, pag. 208. 43 Voorts maakt de gegeven karakteromschrh'ving 't duidelijk, dat deze geaardheid van Midden-Java's bevolking één der vele moeilijkheden is, waarmede de Zending te kampen heeft. De beleefdheid, immers in de rij der deugden bovenaanstaande, vordert, dat men een Zendeling of helper welwillend de gelegenheid geeft, om een gesprek over de religie te houden en dat men daarbij eerbiedig toeluistert; en zoo men nog een weerwoord spreekt, dat dan te doen zonder te beleedigen of te kwetsen; een beginnende Zendingsarbeider krijgt daardoor den indruk, dat de Javaan gemakkelijk voor het Evangelie te winnen is; maar later ervaart hij wel, dat de hem betoonde welwillendheid geen belangstelling in de waarheid, doch louter beleefdheid was. Evenzeer komt 't voor, dat de Javaan, gedreven door zjjn terughoudendheid tegen al wat blank is, alle gelegenheid om aanraking te krijgen voor den Zendeling en zh'n helpers afsluit; hij zal niet met het Christendom spotten, er zich ook niet tegen verzetten, maar doodeenvoudig uit den weg gaan, als het op hem aankomen mocht. Ds. Netelenbos, thans te Poerworedjo, heeft er tijdens zh'n arbeid in het toen nog afgelegen Wonosobo maar al te veel droeve ervaringen van opgedaan; hh' kon maar geen toegang, laat staan ingang krh'gen! Wh' moeten het dan ook als een zegen des Heeren bh' het Missiewerk op Midden-Java beschouwen, zoo de menschen de gelegenheid geven hun het Evangelie te brengen èn zh' begeerig worden, om er naar te luisteren. In dit opzicht schijnt Solo een gunstig Zendingsterrein te zijn boven de andere. Doch ook bij doorwerking van 's Heeren zegen, bh' de opkomende begeerte om Christen te worden, heeft de Javaan zooveel te stellen met zjjn onderdanigheidsgevoel; valsche schaamte weerhoudt hem gemakkelijk en lang; breken met zh'n kring is hém schier onmogelijk; komt hij er toe, dan is hij in groot gevaar, om het be- 44 leden Christendom toch nog te plooien naar zijn omgeving. Gemis aan zelfstandigheid van karakter staat hem maar al te dikwijls in den weg, om te komen tot eö te volharden bij een openlijke, getrouwe belijdenis van den Christus. Overigens zal het voor Westersche menschen wel een groote moeilijkheid zijn en blijven, om het Javaansche karakter naar waarheid te peilen, te doorgronden en te kennen; wat nog te meer mag en moet getuigd worden, nu sinds het begin dezer eeuw de over geheel Azië waaiende „ontwaking" ook onzen Archipel beroerd en vooral ook het Javaansche leven zooveel in aanzien en gedaante veranderd heeft. De ontwaking. De eerste werking daarvan is gezien in het (ten jare 1908) stichten te Djocja van de Vereeniging Boedi Oetomo, wier doel was „mede te werken tot de ontwikkeling van de Javanen in 't algemeen, meer in het bijzonder om den strijd om het bestaan te helpen verlichten." Dat was iets geheel nieuws! Javanen, die een Vereeniging formeerden, onafhankelijk van het Gouvernement, die daarmede publiek optraden en die geen stoffelijk, maar veeleer een geestelijk ideaal najaagden! Zóó verbluffend voor Hollanders, dat het Bat. Nieuwsblad naar aanleiding van de oprichtingssamenkomst schreef: „De totaalindruk is, dat niet de Oosterlingen, die wij kennen of meenen te kennen met hun door de traditie toegeschreven karakter- en gemoedseigenschappen hier hebben vergaderd, maar Oosterlingen als wij ze niet kénnen, aan wie wij onze achting schenken, over wie wij ons verwonderen en die wij onze achting schenken, moéten schenken". Veel vat op de volksmassa had Boedi Oetomo evenwel niet. Daarvoor was zij te aristocratisch, te intellectueel en te neutraal in de religie; lieden uit den hoogen stand trok zh' wel, doch niet het volk zelf. Daar kwam echter een paar jaar later, onder het regime van Gouv. Gen. idenburg, de te Solo gefor- 45 meerde Vereen. Sarikat Islam *% Haar uitgesproken doel was, om de bevoorrechte en overheerschende positie der Chineezen op handelsgebied te fnuiken en te breken. Handelsmenschen waren de Javanen al lang niet meer; een handeldrjjvenden middenstand hadden zjj al evenmin; zij lieten den geheelen handel, en gros et en détail, in de handen van de Chineezen (ook van de Arabieren), „die zich aan het verzwakte volkswezen uitzuigend hechtten als woekerplanten aan een kwijnenden boom".s) De Sarikat Islam bracht in dien eeuwenouden toestand een machtige verandering. Met haar duidelijk uitgedrukt Islamitisch karakter had zjj een grooten voorsprong op de neutrale, (meer in theosophische richting), zich bewegende Boedi Oetomo. Santri's en hadji's moedigden de menschen aan om toe te treden en in minder dan geen tijd telde de Sarikat Islam haar leden bij honderdduizenden en had zjj in elke plaats van eenige beteekenis haar coöperatieve toko's en waroengs, a) waar de Inlanders hun inkoopen deden, om zich, langzaam maar zeker, geheel onafhankelijk te maken van de Chineezen. Waren de Hollanders bij de oprichting van Boedi Oetomo over die aartsconservatieve en fatalistische Javanen een oogenblik verbluft, de snelle uitbreiding van de Sarikat Islam bracht ze tot verbazing, ja sommigen zelfs tot de vrees, dat er, even onverwacht als de vuurspuwende berg zjjn modder en lava uitwerpen kan, een revolutionaire beweging op uitbarsten stond. Doch in alle geval was het hun nu luce clarius (helderder dan het licht), dat er in die bescheiden en bedeesde Javanen toch meer pit en durf en kracht zat, dan de aloude opvatting hun toegeschreven had. Sindsdien is wel gebleken, dat de Sarikat Islam niet 1) Eigenlijk: Sarikat (vereeniging of vennootschap) Dagang (handel) Islam; dus Mohammedaansche handelsvereeniging. s) Augusta de Wit. De Godin, die wacht, pag. 106. 3) Stalletjes met allerlei koopwaar. 46 zoo onschuldig is, als zh' eerst voorgaf. Met haar handelsdoel streeft zh' tegelijk ook naar prikkeling van de Mohammedaansche gevoelens en de S. L B. (Sarikat Islam, afd. B.) stuurt almeer in de richting van opstand tegen het Nederlandsche gezag, desnoods door middel van den heiligen oorlog, gelh'k Ds. dijkstra bij het beelden met zh'n „Camera" van Colijns rede over den „Toevenden Dageraad", zoo waarschuwend gemeld heeft. Maar bij deze verwondering- en verbazingwekkende feiten bleef 't niet In den laatsten tijd spreekt men niet meer van Indië's „ontwaken", maar bepaald van „de Inlandsche beweging", die haar centrum heeft op Java. Merkwaardig is 't, dat Kartini die al heeft voorzegd. Een paar aanhalingen : „Met leede oogen ziet menig Europeaan hier aan, hoe de Javanen, hun minderen, zich langzamerhand ontwikkelen, en er telkens een bruine opduikt, die bewijst dat hh' evengoed hersens in zijn kop en een hart iri zijn lijf heeft als de blanke. Maar gaat uw gang maar, gn' zult den drang van den tijd toch niet kunnen tegenhouden „O, nu begrijp ik, waarom men tegen de ontwikkeling van den Javaan is. Wanneer de Javaan ontwikkeld is, zal hij niet meer op alles'ja en amen zeggen, wat zijn meerderen hem verkozen voor en op te leggen"2). „Het is hier net als bh' jullie de vrouwenbeweging, de Javaan emancipeert zich. Het is hier nu nog maar een begin. De strijd zal fel zh'n; de strijders zullen niet alleen te kampen hebben met den tegenstander, maar ook met de onverschilligheid van eigen landgenooten, voor wie zh' de lans breken. O! heerlijk, dat wh' juist leven in dezen tijd! de overgang van het oude in het nieuwe!" 8) Zh' heeft goed gezien! De „Inlandsche beweging" is er; gaat snel; zoo snel, dat sommige Hollanders al be- *) Kartini a.w. pag. 35. 2) „ i » 37. *) » » » 38. 47 weren: Indië is ontwaakt. Zei men tevoren: „het slaapt" of „het vegeteert", thans moet men zeggen: „het beweegt" en „het leeft". Er is een diep ingrijpende verandering gekomen, die in al de volkslagen al meer doordringt, even krachtig en geheimzinnig als wanneer de Lente het nieuwe üeven wekt alom over veld en beem. Meer dan aanduiden kunnen wh' al de „verschijnselen" hier niet. Ook moeten wh' ons nog tot de voornaamste beperken; maar dat kan toch al „kijk" geven op de in Java doorwerkende levensenergiëen: Daar is de bijna vurige drang naar onderwijs. De groep „Intellectueelen" breidt zich vliegensvlug uit. Meer dan vol zh'n de Hollandsch-Inlandsche scholen, wier aantal nog met massa's zou vermenigvuldigen, als er maar onderwijskrachten voorhanden waren; ook in de desa's verrijzen de scholen en zelfs de mindere man stuurt zijn kinderen, die immers de „ontwikkeling" niet meer kunnen missen. Al luider klinkt over het land de leus: „Door onderwijs naar opheffing van het geheele volksleven, Hollanders en Europeanen achterna, op zh', en misschien straks vooruit!" Verder zh'n er de uitingen van een sterk zelfbewustr zijn. Heel wat Inlanders gaan als Europeanen gekleed (alleen de hoofddoek blijft op, volgens voorschrift der Mohammedaansche religie); verzet komt er al meer tegen het vernederende Hormat-maken; zelfs is er al een vereeniging Djawa Dipa opgericht, die alle Kromospreken wil afschaffen en de vrijheid vordert om altijd en bij een ieder Ngoko te gebruiken; daarover wordt in de kringen van den Kraton wel gelachen, doch 't bewijst toch, hoe de Inlanders zich gaan voelen. Dan is er de sterke begeerte naar zelfstandigheid óók op maatschappelijk terrein. „Nu eischen de Inlanders, zij eischen steeds meer; omdat zij er recht op hebben, zelfs volgens de overtuiging van de Europeanen. Dezen kunnen en willen echter niet zoo maar in eens afstand doen van al hun voorrechten; zjj beschouwen Indië zeer terecht nog niet rijp, om de geheele 48 maatschappij zoo maar op eens te schoeien op Europeesche leest, zij hét dan ook met het behoud van het Oostersche karakter. Ook zijn verschillende bonden opgericht, wier invloed merkbaar wordt doordat de arbeiders' hoogere eischen stellen, meer hun rechten doen gelden en minder onderdanig zijn ten opzichte van de werkgevers of hun plaatsvervangers. Zelfs de werkstaking komt er in bescheiden vorm voor"*). De ommekeer is zóó groot, dat de Indische oudgasten, die naar Java terugkeeren, steen en been klagen kunnen, dat de Inlanders, bedienden en werklieden, zoo plichtvergetend, zoo onhandelbaar en brutaal zh'n geworden. Ook is er nog de politieke zijde der Inlandsche beweging, die zich openbaart in de zucht, om los te komen van de „overheersching" en een vrij en zelfstandig volksbestaan te krijgen. Politieke agitators prikkelen de nationale gevoelens en drijven voort zonder verantwoordelijkheidsgevoel. De ontwikkelde Inlanders zien echter in, dat, zoo het al gelukte om het Nederlandsche gezag om te werpen, toch dadelijk een andere natie, b.v. Japan, klaar zou staan, om haar heerschappij, te vestigen; daarom begeeren zjj veel liever den band met het moederland vast te houden en in den weg van geregelde ontwikkeling, tot een al meer zelfstandig Indië te komen. Genoeg ter aanwijzing, hoe thans ook op MiddenJava het volksleven in gisting is en tevens welk een diepgaande omzetting er in de mentaliteit der Javanen plaats grijpt; een omzetting, die dwingt, om de Javaansche volksziel en het Javaansche karakter toch nog eenigszins anders te zien, dan bij het licht der eeuwenoude en traditioneele opvatting. Wat resultaat dit proces hebben zal — daarover loopen de meeningen verre uiteen. Sommige meenen, dat *) Hilgers en Lekkerker. Pop. Schetsen over Land en Volk van Indië. pag. 61 en 62; 't moet nu al zgn: de werkstaking komt keer op keer en in al onbescheidener vorm voor. 49 dit op den duur niets is voor 1'ame oriëntale *) ; anderen droomen al van Russische Paradijstoestanden; de meesten willen afwachten en leiding geven. Die laatste opvatting wordt ook blijkbaar door de Regeering gehuldigd, getuige de reorganisatieplannen, de instelling van den Volksraad, de oprichting van de Hoogeschool te Bandoeng, de Bestuursvoorstellen inzake den arbeid op de ondernemingen, verbetering van salaris-, sen etc. etc. Betoog behoeft het echter niet, dat de Zending, geloovende in God, die ook in Indië dat nieuwe leven met zh'n vele stroomingen roept, de grootsdie opvatting heeft, dat zh' voor een veelszins nieuwe taak is geplaatst, die nieuwe perspectieven opent voor de komst van Gods Koninkrh'k; dat haar wenkt het hooge ideaal, door Prof. Snotjck Hurgronjb in „Nederland en Islam" twijfelend neergeschreven: „het streven naar een associatie van veel hooger orde, naar een eenheid, die als zh' tot stand kwam, alle belemmeringen der eenheid van beschaving en nationaal bewustzijn tusschen het Oostelijk en Westelijk deel van het Rh'k der Nederlanden zou opheffen"; dat zh' met de heilige roeping bezield is, om aan een volk, worstelende met zoovele vragen, gevoelens en gewaarwordingen, juist thans de krachten van het Evangelie te brengen, in vastheid van overtuiging, dat „zoolang het Oosten niet Christelijk is geworden in woord èn in gedachten, er geen ontwaking zal zh'n, en alleen zh' van dit volk een volk van denkende en gevoelende wezens maken kan, met liefde, met plichtsbesef en met zelfopoffering"; *) èn dat zij daarom het centrum van haar belangstelling in den tegenwoordigen th'd leggen moet daar, waar het middelpunt der „Inlandsche beweging" is, n.1. op Java, en niet 't minst op Midden-Java ten Zuiden, Waar klopt het hart van het Javaansche volk. 1) De Oostersche ziel. *) „Nieuws van den Dag" van Ned. Indië 19 Dec. '19. 4 GESCHIEDENISLIJNEN [II Bij de behandeling van dit onderwerp zit niet voor, een maar eenigermate volledige schets van MiddenJava's historie te geven. In een Zendingsstudieboek zou die niet ter zake zrjn. Ook is aan het schrijven daarvan veel te veel vast! Vluchtige kennisneming toch leert al, dat Midden-Java's geschiedenis een ver-uitgestrekt veld van onderzoek biedt en ook, dat de geschiedvorschers met vele en groote stukken nog altijd in het ongereede verkeeren. Vandaar aan het hoofd van dit caput: Geschiedenislijnen. Daarbij is Midden-Java's historie grootendeels saamgeweven met die van geheel Java; bij het af weven van dé verschillende tafereelen in der eeuwen loop, valt keer op keer de inslag juist op Midden-Java; aanwijzing van de schering met haar over geheel Java strak gespannen draden zal daarom moeilijk kunnen gemist worden. Ook dat dringt tot het in het opschrift dadelijk genoemde uitgangspunt: Geschiedenisï&'neTO. Dan maakt de overweging, dat een Zendingsstudiegeschrift wil inleiden in de kennis van het volk, waaronder de Missie arbeidt, er op bedacht, met name die hoofdmomenten der historie te toonen, die nog 't meest met den gang van het volksleven verband houden. En dat stelt den eisch van beperking tot het trekken van alleen maar lijnen der geschiedenis. Met deze inleidende opmerkingen zh' de onderwerpbegrenzing verduidelijkt en gerechtvaardigd! 51 Oudste Tijden. Slechts in nevelig verschiet der verre eeuwen kunnen wh' zien der Javanen eerste leven op hun eiland te midden van den nu enkele honderden jaren met Nederland verbonden Archipel. Wh' onderscheiden dan een volk, nog ruw-heidensch, als thans de Dajakker en de Papoea, maar toch reeds opgeklommen tot een zekere ontwikkeling en beschaving; geen menschenetend ras als de Javaansche overlevering 't meldt; in zeden en gewoonten staat het al boven de huidige natuurvolken van ons Insulinde. Naar de gunstige landingsplaatsen der Noordelijke kusten komen van af Azië's vasteland de koopvaarders, om handel te drijven in allerlei product van het rh'ke land; met den Westmoesson (Noord-Westenwind) stevenen zn' heen, om met den Oostmoesson (Zuid-Oostenwind) terug te keeren; doch ook de eilandbewoners zelf verstaan de scheepvaart zeer wel en beoefenen haar met koene kracht. De uit Tubal-Kaïns tent stammende kunde, hoe ijzer tot werk- en wapentuig te vervaardigen, bezitten zij al evenzeer. Geleerd hebben zh' ook het kunstig aanleggen van terrassen met waterbevloeiing voor hun rijstbouw; het bebouwen van hun sawahs in de vlakte en langs de hellingen der bergen, tot voorziening in hun dagelhksche nooddruft. Al mede is hun deel de uit Jubals tent te voorschijn getreden kunst, die het leven veraangenaamt en verrijkt; Zh' hebben hun gamelan, een paar muziekinstrumenten met in samenspel één geheel vormend klankgéluid; gedurende de nog al vele feestelijke gelegenheden klinkt de muziek over beemd en veld en langs heuvelen en bergen Meer vreugde scheppen zjj nog in hun wajang (wajang beteekent schaduw, en dan verder schimmenspel) • platte lederen poppen, *) ter voorstelling van de geesten der voorouders, gebruikt de wajangspeler bh' zijn vertoo- *) de z.g.n. wajang koelit; koelit = leer. 52 ning; en tegelijk met de onderrichting in de religie biedt hij den toeschouwers zinnelijk genot van platte en grove zinnestreeling. Van gouden zonneglanzen sprankelt er echter zoo niets over dit zich aldus eenigszins ontwikkelend volksleven; als somber wolkenfloers drukt de ongebondenheid van het ongeordend saamleven terneer èn de angstige vreeze voor de als goden vereerde duistere machten hult heel het leven in zwart-donker, als van den langen en bangen nacht, vol van vreemde en huiveringwekkende geheimzinnigheden. Hindoe-Tijdperk. Iets minder vaag worden de omtrekken voor onzen speurenden blik bij den aanvang onzer jaartelling. Massa's menschen uit Voor-Indië zien wh' saamstroomen in Java's land. Aangelokt door de prikkelende berichten der zeevaarders, dat Java, dun bevolkt, toch schatten van onderscheidene grondstoffen heeft, komen zij ter kolonisatie. 't Zijn lieden uit een ander land, met een andere religie èn met een andere cultuur, de Hindoe's. 't Duurt niet lang of zij nemen en krijgen de leiding over het volk, te midden waarvan zij zich vestigden; straks wordt die leiding algeheel overwicht en het eind is de overheersching, als zij hun groote rijken op Java gaan grondvesten. Van het Westen naar het Oosten zetten zij hun heerschappij al verder uit. In West-Java stichten zij, circa 400, het rijk TaroemaNagara; schier geheel onttrekt zich dit deel van Java dan aan ons oog tot ongeveer 1400; bij het begin der 15e eeuw vinden wij daar het rh'k Padjadjaran met de hoofdstad Pakoean, in de buurt van het tegenwoordige Buitenzorg. Op Midden-Java, waar de Hindoe's zich in de 6e eeuw neerzetten, bloeit in den loop van de 8ste en de 9e eeuw het machtige rijk van Mataram, „dat de Javaansche ba- 53 bads *) steeds noemen als de oudste en belangrijkste staat, die ooit op Java is gevestigd geweest." 2) Omstreeks het jaar 1000 begint Midden-Java's glorie te wijken voor de rijzende heerschappij van Oost-Java; de koning Erlangga (± 1025) weet geheel Midden- en Oost-Java tot één groot rijk saamtevoegen; zijn nagedachtenis is geëerd door de plaatsing in het museum te Modjokerto van zijn beeld, voorstellende Vishnoe, gezeten op den garoeda, den vogel der wijsheid. Nog machtiger' verheft zich (circa 1300) op OostJava het rijk van Modjopait; niet maar over MiddenJava, doch ook over bijna alle eilanden van den Archipel voert het heerschappij. Vooral onder koning Ha jam Woeroek beleeft het een gulden tijd; er is vrede en rust, een bloeiende handel en een algemeene volkswelvaart Het bewind in deze rijken is zoo geregeld, dat slechts een klein deel van het gebied onmiddellijk door den oppervorst wordt bestuurd en het overige staat onder de leiding van meer of minder machtige vazallen, die hun afhankelijkheid van den Vorst hebben te toonen in de opbrengst van schattingen, door het leveren van soldaten in oorlogstijd, en met de opwachting aan het hof. Die leenvorsten hebben op hun beurt ook'weer vazallen, die ten hunnen opzichte evenzoo te handelen hebben; zoodat er leenen en achterleenen te onderscheiden zijn. -mm Deze vorsten hebben hun ambtenaren en hun hoofden over 1000, die met de regeling van de heerendiensten en met de uitvoering van eiken aan het volk opgelegden plicht belast worden. De nakomelingen van de eens regeerende of nu nog met eenige heerschappij bekleede vorsten, vormen thans Java's adelstand; met den naam panèwce d. i. hoofden van duizend, worden nu nog de hoofden en ambtenaren in tegenstelling met de volksmassa aangeduid; en de priaji's, gelijk in het algemeen heeten de afstammelin- 1) babad = geschiedenis. 2) Veth L pag. 45. 54 gen van de Hindoe's, die de oorspronkelijke bevolking aan zich onderwierpen, worden thans nog onderscheiden in stand- en ranfjpriaji's; de sfawwipriaji's, die door geboorte tot de regeeringskringen behooren, (dat zijn dus op Midden-Java de hofkringen van Djocja en Solo) en de rawtfpriaji's, tot wie alle ambtenaren, de hoogere en de lagere, tot den loerah toe, zijn te rekenen, en die den schakel vormen tusschen het Koloniaal Bestuur en de groote menigte. Behalve in politiek opzicht oefenen de Hindoe's, gedurende hun toenemende overheersching, grooten invloed op der Javanen „intellectueele beschaving": Tot beteugeling en verbetering van de nog zoo ruwe zeden, stellen zij een betere rechtspraak in; verschillende wetboeken, waarin geheel hun rechtsstelsel is vervat, maken zn" op Java bekend, en leggen zjj ook in de toepassing ten uitvoer, zij 't dan ook gewijzigd naar de behoeften van de nieuwe maatschappij en naar de landsgewoonten. Zij leeren den Javanen ook de letterteekens; geven hun een eigen alphabeth; verrijken hun taal en onderrichten hen in het schrijven van de taal; Javaarisch wordt aan elkaar geschreven; 't heeft geen woordscheiding, wel letter- en zinscheiding; de woorden worden aan elkaar gehecht als bij de oude handschriften van het Oude en Nieuwe Testament. Geheel de Javaansche litteratuur draagt het Hindoestempel ; die oude Javaansche litteratuur bevat in hoofdzaak mythologie, (legendarische) historie en zedeleer, meestendeels in gebonden stijl of dichtvorm (tembang) geschreven; heeft meer van rijmelarij dan van poëzie, al komen er ook stukken van letterkundige waarde in voor. Vooral „de Javaansche verhalen" zn'n nu nog geliefkoosde lectuur, niet 't minst in de Vorstenlanden. Mevr. Dr. van Prbojje—Salomons heeft er een vertaling van gegeven; *) in die gecastigeerde uitgave laat *) Dr. H. J. W. van Proojje—Salomons: Gewijde Verhalen en Legenden van Hindoes en Boeddhisten. Zutphen. Thieme. 55 zij de revue passeeren allerlei godengeschiedenissen, godenincarnaties, tafereelen van den strijd der vorsten, van trouw en echtbreuk, alles van een meer of min duidelijke religieuze en moreele strekking. Naar de voorstelling der Javanen speelden die godenhistories zich af in Tegal en Pekalongan, en met name op het Diëngplateau, een der hoog-heilige plaatsen van het Hindoeisme op Java. In hun innige saamgroeiing met de Hindoe's hebben zij er geen weet van, dat 't al overplant uit Voor-Indië is; tegen het klare licht der zuivere historie in, die onweersprekelijk laat zien, dat dat alles maar imitatie is van het Voor-Indisch Hindoeisme, blijven de Javanen (vooral in de Vorstenlanden) gelooven, dat het alles wel wezenlijk op den Diëng heeft plaats gehad. Zoo diep is het Hindoeisme, niet in 't minst op Midden-Java, in de zielen der menschen ingegaan! In het voorbijgaan noemen wij even, dat de Hindoe's ook veel doen voor der Javanen materieele leven: zij verbeteren het landbouwbedrijf, helpen den sawahbouw heel veel vooruit, maken velerlei grondstoffen productief etc. etc. Om dan meer in het bijzonder nog aandacht te vragen voor wat zy aan ideëele goederen op Java brengen, met name op het gebied van de kunst. (De religie komt in het volgende hoofdstuk afzonderlijk aan de orde). De gamelan, ter begeleiding van de tembang, ter opluistering der feesten, of ook ter veraangenaming van het huiselijk leven der voorname families, groeit uit tot een orkest van slag-, blaas- en strijkinstrumenten, dat bij een volle bezetting 24 spelers vordert. Voor onze Westersche ooren is haar muziek eentonig, weemoedig, — nooit jubelend noch schallend; maar- als electriseerende kracht oefent zy op het gemoed der Javanen; gelijk blijken kan uit een van de in Kartini's boek daarover nog al veelvuldig voorkomende ontboezemingen: ,,'t Is mijn schuld niet, als ik hier en daar onzin neerschrijf. De glazen gamelan in de pendoppo weet je er 56 meer van te vertellen als ik. Ze spelen ons drieën lievelingslied. Het is geen lied, geen melodie eigenlijk; enkel klanken en tonen, zoo week en zoo zacht, grillig, onbestemd dooreentrillend, warrelend, maar hoe aangrijpend, hoe roerend mooi is het! Neen, neen, 't zijn geen klanken van glas, van koper, van hout, die daar-opstijgen; 't zijn stemmen uit menschenzielen, die tot ons spreken, nu eens klagend, dan weenend en een enkelen keer eens blij lachend. En mijne ziele zweeft mee met die murmelende, reine, zilveren tonen, omhoog, omhoog, in de ijle, blauwe lucht, naar de donzige wolken, naar de schitterende starren; diepe basgeluiden stijgen op, en de klanken voeren mij mee door donkere dalen, diepe ravijnen, door sombere wouden, ondoordringbare wildernissen! En mijn ziele beeft en krimpt ineen van angst en pijn en smart!" *) Ook de wajang krijgt haar verbetering; de wajang koelit wordt wajang goleq (met houten poppen) en deze mag aanspraak maken op den naam van „het Javaansche tooneel": Tijdens de voorstelling zit achter een wit scherm onder een lamp de tooneelspefer; aan de verschillende kanten van het scherm zijn de mannen en de vrouwen gezeten ; onder het bewegen der poppen, die op het doek hun rol vervullen, verhaalt de dalang een gedeelte der oude mythologie öf der overgeleverde geschiedenis; meermalen wordt nu nog „gegeven" „De strijd van den Reus en de Apen", te vinden in Mevr. v. Prooye—Salomons' boek, bladzijde 202 en vervolgens. Gekruid wordt het verhaal met de moppen van de in de verschillende tafereelen optredende narren, en als die ontbreken of slechts een enkelen keer zich maar hooren laten, met grappen van den dalang zelf; tot de luimige stukken behoort nü zoo goed als altijd de voorstelling van een Hollander, een vierkante, robuste kerel, grof in zjjh manier van doen en met het a. b. c. der *) Kartini, a.w. 24. GATOETKOTO, EEN GODENZOON (WAJANG) EEN JAVAANSCH ORKEST: DE GAMELAN FIGUUR UIT DE WAJANG WQNG 57 wellevendheid nog niet bekend; de toeschouwers geven immer luide „teekenen van bijval". Van min allooi zijn thans de geestigheden, die het publiek gewoonlijk meer bekoren dan het drama zelf. Ook wordt wel, ter afwisseling, aan de ronggèng (dansmeid) gelegenheid geboden, om met en onder haar zang, haar eigenaardige en sterk de zinnen prikkelende dansen uit te voeren; zoo'n zangeres is thans veelal „een vrouw van minder goede reputatie, die door haar aantrekkelijkheid de jonge lieden en de getrouwden gek maakt". *) Tot nog hooger ontwikkeling komt de wajang in de wajang wong 2); inplaats van de poppen vervullen levende personen de rollen; dat gelijkt dus veel op ons Westersch tooneel. Zij wordt thans vertoond bij bijzondere gelegenheden; onder meer bij de hoffeesten te Djocja en te Solo; de dan als danseressen fungeerende Djocjasche en Solosche prinsessen zijn om haar danskunst wh'd en zh"d beroemd. s) Religieus van oorsprong, is de wajang al meer ontaard in een spel van amusement, dat nog eenige kennis der .„overlevering" onder de bevolking bewaart, doch overigens grove verzinnelijking in de hand werkt, en als de bioscoop ten onzent, de hartstochten gaande maakt. Interessant is het oordeel van de Zendingsmannen te hooren, öf Christenen de wajangfeesten mogen bijwonen, of de wajang moet 'hervormd, öf geheel verboden worden.4) 't Machtigst evenwel dringt de Hindoegeest door in de bouwkunst. Tempels en heiligdommen voor den Hindoe-eeredienst verrh'zen op onderscheidene plaatsen, stralend in te voren nimmer geziene noch vermoede *) Zie de interessante rede van den heer Raden Kamil, opgegenomen in de Macedoniër, Dec. '2L 2) Maleisen: Wajang Orang. 3) Kartini, a.w. pag. 100. ') Macedoniër '11, 25. 58 majesteit van monumentalen bouw; 't minst in WestJava, 't meest in Midden- en Oost-Java. Gelijk wij in de „Inleiding" 't al meldden, krijgt Midden-Java zijn schitterende heiligdommen op den Diëng, in het huidige Kedoe en Djocjakarta; de Boro-Boedoer kan onder de eminentste bouwwerken der gansche menschheid gerangschikt worden; (men leze b.v. de beschrijving bh' Veth I pag. 122—142). „Wanneer men er zich rekenschap van geeft tot hoe weinig het niet of niet genoegzaam gehindoeïseerde deel der bevolking in staat is geweest, dan blijkt welk een ommekeer de kunst der Hindoe's en de vestiging der Hindoe-Javaansche maatschappij heeft teweeggebracht, ook welk een gunstige aanleg den Javaan moet eigen geweest zijn, en eindelijk hoezeer de natuurlijke geschiktheid tot hoogere ontwikkeling uitsluitend door inwerking van buiten tot wasdom werd gebracht, doch, waar zij aan zich zelf overgelaten bleef, machteloos bleek Die kunst treedt ons tegen als een harmonisch samenstel, in hoofdzaak onmiskenbaar van Hindoeoorsprong, maar in zulk een mate in inheemsche bestanddeelen gedrenkt, dat men noch in Voor- noch in Achter-Indië iets identieks kan aanwijzen Naar buiten moge de Hindoe-Javaansche kunst zich door vaste kenmerken van elke andere Hindoekunst onderscheiden, binnen die principiëele grenzen was er onbeperkte vrijheid voor iederen kunstenaar." -) Trouwens de maatschappelijke vervorming is ook niet totale omvorming geworden; het in Voor-Indië gebruikelijke kastenstelsel b.v. kwam op Java niet tot heerschappij', al trad ook de enorme afstand tusschen de „meerderen" en de „minderen" met al zijn scherpte in. Doch voorts blijkt uit alles wel, hoe zeer. de meer dan duizendjarige Hindoeoverheersching het Javaansche *) Dr. N. J. Krom. Inleiding tot de Hindoe-Javaansche Kunst, recensie N.R.C. 59 volksleven heeft geëleveerd, niet 't minst op MiddenJava; wat begrijpelijk maakt, dat thans in Inlandsche kringen een sterke stemming werkt (nog 't meest op Midden-Java), om de Hindoe-beschaving nog eens te maken tot „fondament voor den nationalen opbouw". De Islam. Weinig duidelijker dan bjj het begin der Hindoe-periode zijn voor onzen blik de gestalten, als er, circa 1400, voor Java een nieuw tijdperk aanbreekt. Wjj zien een nieuwe macht opkomen; weer uit VoorIndië; maar nu de macht van den Islam. Doch „de berichten omtrent de eerste prediking, verbreiding en vestiging van den Islam op Java hebben een nog minder historisch karakter dan die aangaande den Hindoetijd." *! Onderkennen kunnen wij Mohammedaansche kooplieden, die, het eeuwenoude spoor hunner Hindoesche landgenooten volgend, zich in een van Java's kustplaatsen tijdelijk of voor goed vestigen; grootendeels avonturiers, die hun fortuin willen zoeken, met zoo niets van de stralenkransen der heiligheid, die de volkslegende hun heeft gegeven. *) Naar de in andere deelen van den Archipel met succes aangewende methode, trouwen zij met Inlandsche vrouwen en zorgen er dan voor, dat de kinderen den godsdienst van hun vaders aannemen; zoo weten zij èn voor hun positie èn voor hun godsdienst ingang te krijgen bij de bevolking. Dat gaat op Java te gemakkelijker, omdat zjj Islamieten uit Voor-Indië zijn, geïslamiseerde Hindoe's, die nog veel van den ouden zuurdeesem hebben behouden; aansluiting vinden zij bij hun propaganda aan de Hindoeïstische elementen der reeds eeuwen lang gehindoeïseerde Javanen. (Eigenlijk-Arabische invloed doet zich eerst later gelden). *) 1) Veth. 227. 2) Dr. C. Snouck Hungronje, Nederland en Islam, 21. ») cf. Snouck Hurgronje a.w. 21, 51, 71. 60 Als de eerste der 8 wali's (eerste verkondigers van den Islam op Java) wordt genoemd Malik Ibrahim; hij zou in de buurt van het huidige Soerabaja gewoond en een vergeefsche poging gedaan hebben, om den Vorst van Modjopait tot den Islam te bekeeren; zijn graf,l) waarop als sterfjaar 1419 staat, wordt thans als een heilige plaats geëerd en nu nog door talrijke pelgrims bezocht. Wat nu van die mislukte prediking ook waar moge zijn, een feit is, dat de Islam, in tegenstelling met de vreedzame doordringing in het grootste deel van den Archipel, juist in Oost- en Midden-Java door overweldiging zich de heerschappij heeft verzekerd. Eerst ontstaan er in het Noorden van Java, o.a. te Tjeribon, te Toeban en te Demak, kleine Mohammedaansche rijkjes; en dan wordt, onder leiding van Demak, de poging gewaagd, om Modjopait met geweld te dwingen, het Hindoeïsme prijs te geven. 't Getuigt zeker van uitstekende strategie, juist daar dien aanval te richten; Midden-Java is tot verval geraakt; Modjopait is nog sterk; wordt dat overhoop geworpen, dan is geheel Java straks voor den Islam veroverd. Met wisselende kansen wordt de strijd gevoerd. Demaks vorst, Raden Patah, eerst onfortuinlijk in den krijg, weet later te overwinnen; het laatste groote Hindoerh'k wordt vernietigd en de hoofdstad Modjopait verwoest; (de overlevering noemt als het jaar van dit voor geheel Java beslissend gebeuren 1478, doch tegenwoordig stelt men het op ± 1525. *) Lang duurt de hegemonie van Demak, het eerste groote Mohammedaansche rijk op Java, echter niet. De in den loop der 16e' eeuw op Java gevoerde oorlogen brengen de herleving van Mataram, nü Mohammedaansch Mataram; „die overgang van het oppergezag van het huis van Demak tot het huis van Mataram vormt een 1) Een afbeelding ervan in Mevr. v. Andels boek, 132—133. ») G. van Duinen. Beknopte Geschiedenis van Nederlandsen Oost-Indië, 3de druk, 8. • 61 der merkwaardigste episoden in de geschiedenis van Java";J) eindelijk heeft het rijk van Mataram de macht aan zich getrokken; Karta, in de buurt van het tegenwoordige Djocja, wordt zijn hoofdstad. Soetowidjojo, ook wel Senopati geheeten, regeerende van ongeveer 1575—1600, brengt orde en rust terug. Nog vele jaren houden zich de Hindoe-Javanen staande op Oost-Java in het rijk Balamgbangan. Daaruit verdreven, wijken zij uit naar Bali. Zóó is Java een geheel Mohammedaansch land geworden. Overeenkomstig eeuwenoude tactiek, laat de Islam, nu zh'n heerschappij maar eenmaal gevestigd is, de geweldoefening varen, bouwende op de eeuwenoude ervaring, dat hh', langzaam maar zeker, geheel het overwonnen volk in al de geledingen van zh'n leven doorzuren en daardoor vermeesteren zal. In den bestaanden regeeringsvorm wordt zoo goed als geen verandering gebracht; „het oude leenstelsel, met alle daaraan verbonden begrippen en gebruiken, blijft in zwang, ook waar het geheel van den geest der Mohammedaansche instellingen afwijkt".2) Het Mohammedanisme krijgt, met uitbanning van het Hindoeisme, de plaats van de officiëele religie, maar gaat niet over tot de planmatige en consequent-doorgevoerde actie ter geestelijke opvoeding van de bevolking. 9) Leer en wet van den Islam, publiek voorgesteld en voorgeschreven, blijven in de praktijk op grooten afstand van het publiek.4) Het stelsel, sinds eeuwen al afgerond, star in zijn theorieën, wordt in de praktijk met veel soepelheid toegepast. 5) i) Veth, 1, 299. *) Veth, 306. 3) Snouck Hurgronje, a.w. 17, 23. *) ld., id. a.w. 17, 23. •) ld., id. a.w. 22. 62 Bij de rechtspraak komt de invoering van het specifiek-Mohammedaansch personen-, huwelijks- en familie-, èn erfrecht 1), maar het Oud-Javaansche adatrecht blijft gehandhaafd. De Koran en Mohammedaansche geschriften rijzen op eerste plan, doch plaats te over behoudt ook de oud-Javaansche litteratuur; ongestoord kan de wajang met haar propaganda der oude voorstellingen en ideeën voortgaan. De Islam heeft betrouwen genoeg, dat het assimilatieproces ten zijnen gunste verloopen zal; en dat hh' over geheel Java, al sterker en machtiger, „heer en meester" zal zijn.. Nog maar kort evenwel is de Mohammedaansche heerschappij met haar onderwerpingssysteem bezig, of zh' wordt in een harden strijd gewikkeld met een vreemde macht, die heelemaal uit het Westen van Europa naar Java komt opdagen. De O. È Compagnie en Nederlands gezag. In tegenstelling met de Hindoe- en de Islamperiode staan personen en feiten van dit tijdvak der Midden-Javaansche geschiedenis voor ons in het klare licht van de historische zekerheid. Maar in zulk een veelheid en velerleiheid, dat slechts, wat 't meest nog in het oog springt, is aan te duiden. Der Portugeezen komst en werk in Indië mogen wij schuil laten gaan; want op Java verschijnen ze niet. De vestiging der Hollanders op IFesfc-Java, waaraan de naam van Jan Pieterszoon Coen onafscheidelijk is verbonden, behoeven wh' niet naar voren te brengen; want Midden-Java blijft daarbij rustig. Eerst als Coen in 1627 voor de tweede maal Gouverneur-Generaal wordt, komt Mataram in beweging. Sultan Ag eng (de Groote), die over bijna geheel Midden- en Oost-Java regeert, en er op zint om geheel Java onder zh'n scepter te brengen, !) Id., id. a.w. 37, 39, 58, 60, 61. 63 vraagt de hulp der Compagnie ter verovering van het in het Westen gelegen rijk van Bantam. Zyn heimelijke bedoeling, om na de onderwerping van Bantam, de Hollanders van Java te jagen, doorziet Coen echter te goed, dan dat hu' zoo maar in de kaart van den Soesoehoenan zou spelen! Dan neemt de geslagen tacticus den directen weg: tot twee malen toe valt hij Batavia aan met een groot leger; gedurende het tweede beleg bezwijkt Coen van groote vermoeienissen; doch tegen de Compagnie moet Mataram 't toch afleggen; Sultan Agengs zoon en opvolger Amangkoerat I sluit met haar een verdrag, waarbij de Compagnie gunstige handelsvoorwaarden bedingt en harerzijds de belofte van steun geeft in geval van oorlog. Middelerwijl de Compagnie haar macht in den Archipel gestaag uitbreidt, blijft Mataram kalm. Tot in Amangkoerats land een opstand losbarst (1674), onder leiding van den Madoereeschen prins Troenodjojo; drieërlei motief bezielt de oproerlingen: a. Noord-Java wil onder Midden-Java's juk weg; b. na Matarams ondergang moeten de Hollanders weg; c. het Mohammedanisme moet op Java gesterkt worden. Na verovering van een groot deel van Mataram neemt Troenodjojo de hoofdstad Karta in; zelfs de gouden kroon van Modjopait, teeken der keizerlijke waardigheid, krijgt hij in bezit. De Soenan, uit zh'n hoofdstad snellende om hulp bh" de Compagnie, sterft onderweg. Zijn zoon Amangkoerat H, geheel van de Compagnie afhankelijk, moet, vóór de Compagnie haar wapenmacht ten zijnen dienste stelt, bh' verdrag eerst afstaan Krawang, de Westelijke Preanger en een deel van Noord-Java. Dan wordt Mataram van den ondergang gered; en Amangkoerat II ontvangt de, gelukkig ongeschonden teruggevonden, kroon uit handen van den Hollandschen bevelhebber Hurdt; bewijs, dat voortaan niet de Soenan, doch de Compagnie op Java de heerschappij hebben zal. De verhoudingen zijn dus wel omgekeerd; terwijl 64 Sultan Ageng de Compagnie nog zijn mindere achtte, krijgt znn kleinzoon zijn rijk uit haar hand en wordt geheel van haar afhankelijk. In de eerste helft der 18e eeuw komt de wirwar der Javaansche successieoorlogen, die Mataram innerlijk verteren; van Uw geduld zou het te veel gevraagd zijn de ontwarring te volgen; daarom alleen de uitkomsten in de machtsuitbreiding der Compagnie: eerst nieuwe handelsvoordeelen met gebiedsvergrooting aan de Noordkust en op Madoera; dan geheel de Noordkust en geheel Madoera; en eindelijk de oplossing, die alle partijen voldoen zal, dat Mataram gesplitst wordt in twee stukken, n.1. Soerakarta en Djocjakarta, (1755); de laatst-overgebleven pretendent wordt bevredigd met enkele landschappen van Soerakarta en den titel Prins Mangkoe Negoro. Wordt dan nog op Oos*-Java, door Baliërs en zeeroovers geteisterd, de rust hersteld, dan is de Compagnie heerscheres over geheel Java (1777). Doch nog dieper daalt Mataram bij het tweede kwart der 19e eeuw; na den ondergang der O. I. Compagnie (1798), het energieke bewind van den G. G. Daendels (1808—'11), en het Engelsche Tusschenbestuur (1811 —1816) breekt in 1825 een zoo hevig verzet uit tegen het Nederlandsche gezag, onder de leiding van Dipo Negoro, dat het niet dan met een duizenden menschenlevens en tonnen gouds verslindenden krijg (1825— 1830) is te breken. Nog eens wordt dan, en dat bh' wijze van schadeloosstelling, (Oud) Mataram verkleind: Madioen, Kediri, Bagelen en Banjoemas komen onder rechtstreeksch Bestuur, waarvoor Soenan en Sultan een jaarlijksche vergoeding in geld ontvangen. De vier Inlandsche Vorsten (de Engelschman Raffles had ook nog een stuk van Djocjakarta vergeven en den Vorst daarover den titel van Prins Pakoe Alam verleend) behouden alleen de. twee Residenties, Djocjakarta en Soerakarta, de tegenwoordige Vorstenlanden. 65 Zoo weinig is er van het eens zoo machtige rijk Mataram overgeschoten. Deze toestand is bestendigd tot op den huidigen dag. Het Volksleven gedurende dien strijd om de macht én daarna. Thans den gang hernemende, ter aanduiding van dien strijd om de macht even onderbroken, willen wij aanwijzen, vooreerst, wat het volksleven ten gevolge van de doordringing van het Mohammedanisme is geworden. Al dadelijk is op te merken, dat het van aspect zoo veranderd is; den aanblik heeft hét van een Mohammedaansche levensinrichting. De schitterende Hindoetempels zh'n niet veel meer dan ruïnes der vorige glorie; hoofdmoskeeën van maar geringe architectonische waarde staan in de voorname plaatsen en in de desa's groezelen de armelijke moskeegebouwtjes U tegen. De Hindoepriesters hebben plaats geruimd voor de moskeebeambten, die bij den publieken eeredienst, en ook bij de huwelijks-sluiting en ontbinding, bij de rechtspraak en bij andere dingen van het openbare leven optreden. Langgars (Koranscholen) en pesantrèns (verblijven van santri's) verrijzen alom, in menigte, en leeraars en leerlingen zh'n levende bewijzen, dat de Mohammedaansche levensbeschouwing en levenswijsheid in eere is. Hadji's (Mekka-gangers) nemen toe in getal en genieten al meer de eerbiedenis der menigte. In het tijdens de Hindoe-periode streng monogamische huwelijksleven treden al sterker de door den Islam geoorloofde praktijken der polygamie te voorschijn. En geheel de maatschappij met haar onderscheidene levensverhoudingen krijgt het stempel van het Islamleven, dat eigenlijk maar één bepaalden en vaststaanden vorm van saamleving erkent. Meer van nabij beschouwd, bemerkt Gij echter, dat toch nog veel van het oude leven heeft stand gehouden. De oude adat en het oude adat-recht hebben nog kracht. 5 66 De zienswijzen op het gebied van religie, moraal en de levensgemeenschap, hoezeer onder den invloed der Mohammedaansche leeringen geraakt, zijn veelszins behouden gebleven. De litteratuur bevat, bh' zuiver-Islamitische waarheden, nog zeer veel van de Hindoeïstische voorstellingen. Zoo is er een boek van 10 deelen geschreven, Poestaka Radja Poerwa (het oude Koningsboek) door een beroemden poedjangga uit de vorige eeuw, Rongga Warsita; -) het bevat een kroniek van Java, Bali en Madoera, het verhaalt o.m. van den val van Adam en Eva èn van de verbreiding van het Boeddhisme over geheel Azië, bh' welk laatste wordt opgemerkt, dat het Boeddhisme is gestuit op 2 onverwinbre machten, n.1. het Christendom en het Mohammedanisme; maar het heeft ook een profetie, dat onder de regeering van den lOen vorst, op Java zal komen de heilige godsdienst, dien de Javanen hebben te volgen; (dat zal wel doelen op de 10e incarnatie van Vishnoe, dus op den Ratoe-Adil). Het eigenlijke haremleven is Java gespaard; ook dragen de vrouwen geen sluiers; ondanks de invoering der veelwijverij, in hoogere kringen gaarne aangenomen 2), is bh' de gewone bevolking regel het huwelijk tusschen één man en één vrouw; de positie" der vrouw heeft niet alle zekerheid verloren, omdat een milde toepassing van de z.g.n. voorwaardelijke, verstooting haar tegen den willekeur der mannen bescherming geeft: naar Mohammedaansch recht mag de echtgenoot zh'n echtgenoote, om de geringste oorzaak tot tweemaal toe wegjagen, terwijl de weggejaagde toch.terugkeeren moet, als haar heer 't verkiest; eerst bij de derde verstooting heeft de vrouw de vrijheid, om den band niet weer aan *) Rongga Warsita en andere poedjangga's worden beschouwd als taalgeleerden én als profeten, die wahjoe's (gezichten, openbaringen) ontvangen. 2) Kartini's boek is een doorgaande klacht over de door den Islam veroorzaakte verlaging van de huwelijksmoraal. 67 te knoopen! Bh' een huwelijksluiting op Midden-Java verstoot de bruidegom echter zijn bruid tweemalen, vóór' het huwelijk voltrokken wordt; komt hij er in zijn huwelijksleven dan toch toe zijn vrouw ter deure te verwijzen, dan kan zij dus dadelijk weg blijven. Die aan het huwelijk voorafgaande verstootingen, schijnbaar zoo hard voor twee geliefden, hebben ten doel den heer gemaal althans zulk een liefderijke behandeling van zijn ega te leeren, dat hij haar b.v. in een driftbui, niet, als een hond, zijn huis uitstuurt; dit sZecM-Mohammedaansche is waarborg voor een best huwelijksleven! Trouwens de vraag, of die slechts zoo ver doorgegane doordringing van het Mohammedanisme Java's volk ten goede gekomen is, kan bezwaarlijk bevestigend worden beantwoord; dat vonnis over den Islam als cultuurfactor, moge door het woord van drie getuigen volstaan: Prof. Snouck— Hurgronje noemt het een zegen voor Java, dat de Islam nog vele bestanddeelen van het leven onaangetast heeft moeten laten;J) Ds. H. Dijkstra betoogde tegenover d.hr. C. Th. van Deventer „dat Java zijn beschaving niet te danken heeft aan den Islam, maar aan het Hindoeïsme. Toen voor vijf eeuwen de Maleier den Islam op Java bracht, stond Java hooger op den trap van cultuur dan heden ten dage. De voortbrengselen van kunst en industrie, de bouwwerken van de Boro-Boedoer en op den Diëng zouden de Javanen thans niet vermogen voort te brengen. De Islam heeft dit volk doen zinken, in stede van het te verheffen"; 2) en „toen Dr. Tjipto door de leiders van de Sarikat Islam beschuldigd werd een Boeddhist te zijn en geen Islamiet, antwoordde een vriend van hem, dat de Islam de bederver is der Javaansche beschaving. s) Maar besteden dan de O. I. Compagnie en het Neder- -) Dr. Snouck Hurgronje a.w. 79. 2) Macedoniër 13, 73. °) Zie Ds. M. Lindenborn, Zendingslicht op den Islam, 136, 137. 68 landsch Bestuur, bij de vestiging, uitbreiding en steviging van het gezag, veel zorg aan de ontwikkeling, verheffing en verrijking van het volksleven der Javanen? En houdt de toeneming dier heerschappij gelijken tred met al zorgvuldiger behartiging aller volksbelangen? Billijkheid eischt te erkennen al wat tot verbetering van wantoestanden wordt gedaan, in den geest van Coens gevleugeld woord: „Er kan in Indië wat groots verricht worden!" Enkel de hoofdzaken kunnen hier medegedeeld wor- Tegen haar eigen „meerderen" neemt de O. I. Compagnie de bevolking in bescherming. „De Inlander was er in die dagen slecht aan toe; met zijn belangen werd niet gerekend. Het meest had hij nog te lijden van zh'n eigen hoofden, vooral van de regenten. Die leefden in hun gebied als kleine vorsten en zetten de bevolking soms vreeseluk af. De Compagnie bemoeide zich er (eerst) niet mee, als de regenten tegenover haar hun plichten maar nakwamen. Doch G. G. van Imhoff trachtte eenige verbeteringen aan te brengen en heeft verschillende maatregelen genomen, om de Inlandsche bevolking te beschermen tegen de inhaligheid der hoofden. Afdoende waren die maatregelen echter niet." -) De oorlogzuchtigheid der Inlandsche vorsten, voortdurend tegen elkaar vechtend, en zieh niet bekommerend om de ellende van land en volk, legt de O. I. Compagnie aan banden; aan de bloedige burgeroorlogen, 't beste van het volksleven wegroovend, maakt zij een einde; door haar verkrijgen de Inlanders een „stil en gerust" leven, een weldaad, hun nog zooveel meer tot heil en geluk, dan het te keer gaan van de uitbuitende knevelarijen. In tegenstelling met de in de Molukken soms gevolgde methoden, wacht de O. I. Compagnie op Java zich voor i) G. van Duinen a.w. 29, 80. 69 de geheel het volksleven aantastende en neerwerpende praktijken; binnen de grenzen van haar gezag, ontziet zjj, zelfs optredend tegen de dwingelandij der „meerderen", de volksvrijheden. Vergeleken met anderer koloniale politiek, kan de O. I. Compagnie den toets in de vervulling van haar „voogdijschap" op Midden-Java, geheel en al doorstaan. Onder het Nederlandsche Bestuur begint de G. G. Daendels, op lastvan de Regeering, aanstonds zich het lot van den verdrukten Inlander aan te trekken ; „met groote gestrengheid treedt hij op tegen allen, die den Inlander verdrukken en vele ambtenaren, Europeesche zoowel als Inlandsche, geeft hij ontslag. Hij verhoogt de tractementen der ambtenaren en verbiedt hun ten strengste van iemand geschenken aan te nemen; en hij doet zijn best om de (hem opgelegde) taak te volbrengen." -) Om een eenigszins voldoende communicatie te bewerken, laat G. G. Daendels „nieuwe wegen aanleggen en bestaande wegen verbeteren, zoodat er een goede weg ontstaat van Anjer tot Banjoewangi. Langs den weg worden posthuizen gebouwd, waar de reizigers versehe paarden kunnen krijgen. In 6 dagen kan men een reis over geheel Java doen, terwijl men er vroeger 40 dagen voor noodig had". 2) „Een groote verbetering brengt Daendels ook in de rechtspraak voor de Inlanders. Vroeger was er voor geheel Java maar één landraad te Batavia. De aangeklaagden en getuigen moesten soms lang wachten vóór hun zaak behandeld werd. Daendels vermeerdert het aantal landraden met twee en stelt tal van lagere rechtbanken in voor geheel Java".8) In dienzelfden geest zou het Nederlandsche Bewind zeker voortgegaan zijn, zoo niet de opstand van Dipo Negoro tot geheel andere maatregelen genoopt had. Bh' volle erkenning van het goede, dat de Compagnie i, 2, ») van Duinen, a.w. 82, 38. 70 en het Nederlandsche Bestuur, ook voor Midden-Java, brengen, is evenwel toch ook eerlijk te belijden, dat zh' beide niet voor het volksleven zijn, wat zh' hadden moeten en kunnen wezen. Den „pupil" gebruiken zij beide al te veel op de manier van ouders, die ten hunne bate de kinderen exploiteeren, en dan nog met harde middelen; getuige o.m. de gedwongen koffiecultuur, de verplichte leveranties, de contingenten, de heerendiensten, en het cultuurstelsel; „in 1835 b.v. besteden de Inlanders 225 dagen aan de koffiecultuur en andere diensten tegen een betaling van nog geen 5 cent per dag". *) Aan de vorming van den „pupil", door opvoeding, onderwijs en beschaving, laten beide zich bitter weinig gelegen zijn; hij mocht eens zoo ontwikkeld en zelfstandig worden, dat hh' niet meer exploitatiemiddel wilde wezen! Geheel die koloniale politiek heeft de klove, gapend tusschen Westerling en Oosterling, nog in erge mate verdiept en vergroot, zoodat het Javaansche volk van de Hollanders geheel vervreemd en jegens hen met diep wantrouwen vervuld is, zelfs bij de beste bedoelingen. Want ook de sinds de helft der vorige eeuw met energie aangevatte en doorgezette regeeringswh'ze, die gansch nieuwe banen openend en volgend, op allerlei gebied de belangen der bevolking behartigt en naar algemeen welvaren krachtig streeft, heeft in die eeuwenlang bedorven verhouding nog maar weinig verandering ten goede kunnen aanbrengen. Een eereschuld blijft het nog voor Nederland, de z.g.n. ethische koloniale politiek zoo overtuigend te voeren, dat Java's bevolking het donker verleden gaat vergeten en aan de leiding van uit het Westen zich van harte overgeeft! Die roep uit het verleden klinkt krachtig te saam met roeping voor het heden, nu sinds den aanvang dezer *) van Duinen, a.w. 42. 71 eeuw voor Indië, en speciaal voor Java, een nieuwe aëra is aangebroken. De Nieuwe Tijd. Zóó mogen wij de laatste jaren, met hun snelle ontwaking en ontwikkeling van het Javaansche volk, zeker wel noemen. Het opvlammend nationaliteitsgevoel met de in het voorgaande hoofdstuk, naar ander verband, al genoemde verschijnselen, als de Sarikat-Islam, Boedi Oetomo en geheel de Inlandsche beweging, geeft daar alle recht toe! Maar ook het marschtempo, waarin de over de geheele linie werkende ommekeer voorwaarts gaat, dringt tot het vaststellen van een nieuw tijdperk in Java's historie! Ds. Bakker, in 1911 uit Midden-Java in het vaderland met verlof teruggekeerd, schreef in 1912: „De oeconomische toestand, de Javaansche cultuur en geschiedenis hangen ten nauwste met elkaar saam. Op elk dezer drie terreinen wist de Javaan zich te verheffen boven andere volken van den Archipel, zonder evenwel het hoogste ideaal te bereiken. Hh' plukte de vruchten van geregelden arbeid zonder te komen tot maatschappelijken welstand; hij bereikte een zekeren trap van ontwikkeling, waarop hij eeuwen is blijven staan; hh' werd tot een eigen volk, zonder de volle vrijheid deelachtig te worden, die een volk siert. Het is de roeping van Nederland niet alleen zjjn maatschappelh'ken welstand te bevorderen en hem de Christelijke cultuur te brengen, maar ook om zijn nationaal besef te verlevendigen, opdat hh' eenmaal worde tot een vrn' en zelfstandig volk." *) Maar Dr. van Andel, in 1920 met verlof in Nederland, liet zich al uit in zoo gansch anderen zin; in zijn (1921) verschenen boekje „Cultuur en Christendom onder de Javanen" is te lezen: „Hoogst verblijdend voor allen, die Nederlandsen Oost-Indië liefhebben, is het verschijnsel, dat ook Indië deel heeft aan de ontwaking van het Oosten. .. Nederland — als ten minste de liefde het wint van de zelfzucht — verheugt zich over het wakker worden -) Macedoniër '12, 109, cursiveering v. d. schrjjver. 72 van de Inlandsche volksziel, over den onstuimigen drang naar ontwikkeling, al weet het, dat Indië in dien weg der ontwikkeling tot volle mondigheid, tot eigen zelfstandigheid rn'pt. Met rassche schreden doorloopt Indië, ten minste een voornaam deel ervan, den jeugdleeftijd van kind tot man. Nederland heeft dat groeiproces te bevorderen en moge er dankbaar voor zijn. Vooral op Java en niet het minst onder het Javaansche volk, dus in Midden- en Oost-Java, vertoont zich in vroeger nooit gekende mate dit streven naar ontwikkeling Niet een blijvende band aan de Hollanders, maar het loskomen van hen, is het ideaal. Westersche ontwikkeling wordt gezocht als doeltreffend middel tot het bereiken van politieke onafhankelijkheid. De vooraanstaande Javanen willen de gelijken van de Hollanders worden in geestesontwikkeling, niet om met de Hollanders nauwer in contact te komen, maar om hen te kunnen missen, om zelf het Hollandsen element geheel te kunnen vervangen in het staatkundige en in het maatschappelijke leven." -) , Gaat die verbazend rassche opklimming even krachtig voort, waarop alle teekenen wijzen, dan brengt binnen afzienbaren tijd de toekomst aan het Indische en met nameaan het Javaansche volk, wat het in het verleden niet heeft verkregen, ook in het heden nog met heeft bereikt: de zelfstandigheid en de vrijheid van het eigen volksleven, met een voorspoedig opgroeien naar zh'n eigen aard. De komende gebeurtenissen werpen al wel zooveel de schaduwen voor zich uit, dat wh' dat beeld van Java's volk, zij 't nog maar in vage omtrekken, voor ons zien oprijzen. En het „de geschiedenis herhaalt zich" krijgt daarbij weer zijn bevestiging, in zoover juist in MiddenJava, in het aloude Mataram, het centrum ligt der opstuwende kracht. Te roemen hebben wh', dat de Gouverneurs-Generaal i) Dr. H. A. v. Andel, a.w. 7, 9. 73 der laatste twee decenniën, onder wie niet 't minst de G. G. Idenburg is te vermelden, dezen nieuwen tijd onderkenden en dienovereenkomstig met voorzichtig en wijs beleid regeerden. De zorg voor het onderwijs op allerlei gebied, de tegemoetkomende houding aan de Sarikat-Islam en BoediOetomo, de instelling van den Volksraad, van Gewestelijke Raden en van Gemeenteraden, de Reorganisatieplannen, de Bestuursbemoeiingen op maatschappelijk terrein, het bevorderen van den vooruitgang in den handel en de industrie, het ernstig rekenen met de wenschen der bevolking, 't zh'n al bewijzen van een vooruitziende en vooruitstrevende politiek, die in plaats van een dubbelen dam op te werpen, aan den wassenden stroom een breede bedding bieden wil. Prof. Snouck Hurgronje drukt het aldus uit: „Het trof bijzonder gelukkig, dat juist de krachtigste openbaringên van het collectieve denken der Inlanders bij de Regeering een hartelijk onthaal mochten vinden, zonder het bh' vele omstanders door onkunde, vooroordeel of eigenbelang gevoede wantrouwen. De in het gedenkjaar 1916 afgetreden landvoogd heeft door zijn optreden jegens de S. I. de grootste mate van aanspraak op dank van Nederland en Indië verworven, die een GouverneurGeneraal zich wenschen kan. Mogen hier en daarginds velen zich scharen achter de door Idenburg zoo moedig ontplooide vaan der saamhoorigheid!" -) Dankbaar zh' dan ook vermeld, dat de belangstelling in en het meeleven met het tot de hoogte van den mondigen man zoo snel opgroeiende volk van Indië, bijzonderlijk van Java, hier te lande, gedurende de laatste jaren, in officieele èn particuliere kringen, sterk toeneemt en tot de ernstige bezinning leidt, op wat wijze thans 't best de eeuwenoude band tusschen Indië en het moederland kan bewaard blijven. De meeningen daarover zijn als van zelf gedeeld; bij J) Aangehaald door Ds. Lindebom, a.w. 142. 74 de beantwoording van de vraag, welke schatten van Westersche cultuur men van Hollandschen kant aan de Javanen aanbiedt, om de geestelijke eenheid (tusschen Indië en Nederland) tot stand te brengen, zegt Dr. v. Andel, dat er in hoofdzaak drie groepen zijn, elk met een eigen ideaal: a. die gemeenschappelijk verstandelijk inzicht voldoende acht; b. die bij het verstandelijk inzicht ook gemeenschappelijke zedelijke overtuiging wil; c. die eenzelfde geloofsovertuiging noodig acht. *•) Hoe roept dat elk, die het laatstgenoemde ideaal als het juiste erkent, om thans den arbeid der Zending te steunen met alle macht! Want nog meer dan in Coens dagen geldt nü het woord: Daar kan in Indië en (gezien de historie van den ouden en nieuwen tijd) niet 't minst in Java ten Zuiden, wat groots verricht worden! i) Van Andel, a.w. 12—18. 75 OVERZICHT, i) De tijd der / HINDOES \ \ Tijd der ( PORTUGEEZEN \ Tijd der j COMPAGNIE ) Tijd v. h. j N.I. GOUVERNEMENT ( 300 400 500 600 700 DeBoroboedoer,Mendoet,Prambanan. enz. worden gebonwd. 900 1000 1100 1200 1300 1400 De Islam op Java. 1500 De Portugeezen. 1600 De Hollanders komen. Bloeitijd der Compagnie. 1700 Achteruitgang. 1800 De Engelschen. De Buiten-Gewesten onder Ned. 1900 Bestuur. Ontwikkeling der lol bevolking. !) Overgenomen uit: G. v. Duinen, a. w. 67. DE RELIGIE IV Religieusiteit. Evenals in geheel het Oosten is ook bij de bewoners van Midden-Java de religie een centrale levensmacht. Godsdienstloosheid, de zonde van Europa's „beschaafde" naties, komt onder hen zoo goed als niet voor; het kleine groepje ,dat zich welbéwust aan godverzaking overgeeft, telt op de groote massa nog niet mee. Godsdienst als privaat-zaak, die schijnvrome leuze met haar verbanning van de religie naar de binnenkamer, is hun onbekend en wanneer zij er mee bekend worden, toch geheel onbegrijpelijk; zij kunnen zich zelfs niet voorstellen, dat ook maar een deeltje van hun leven buiten hun godsdienst zou blijven. Vlugschriften over het bestaan van God, over de wezenlijkheid van dén godsdienst en over de doorwerking van de religie in geheel het menschelijk leven behoeven voor hen niet opgesteld noch onder hen verspreid te worden; zij zijn door en door religieus en geheel hun leven is van hun religie doortrokken, als hun bosschen van bundels zonnelicht. Deze vooropgestelde lofprijzing sluite evenwel Uw oog niet voor de donkere schaduw: meer breed dan diep is de religie van Midden-Java's bevolking; zh' staat wel midden in het leven, maar zoo weinig in het middelpunt van het eigen hart der menschen: centraal is zij, veel meer naar het uitwendige, dan naar het innerlijke leven. 77 Veelszins andersom als bh' sommige Christenen hier te lande, die hun geestelijk beginsel diep in hun ziel dragen, maar 't zoo gebrekkig tot heerschappij brengen over de geheele levenslinie; veel licht, glanzend van geestelijke schoonheid, in de innigheid van hun religie, maar ook veel schaduw over zoo groote levensstukken, waar de toepassing geen doorgang krijgt. Bij de Javanen vindt Gij de juist daaraantegengestelde orde; zware slagschaduw over de diepte van het religieuze leven, maar ook veel licht, dat van achter al de levensuitingen, van allen kant, U tegenkomt. Aanknoopingspunten voor de prediking van het Waarachtige Licht kan de Zending dan ook aanstonds vinden ; zij behoeft ze niet met een lampje te zoeken; zij heeft ze overal maar voor het grijpen! Ten dezen opzichte is haar taak heel wat lichter, dan die van de Evangelisatie ,die in onze gekerstende landen de geheel aan Gods waarheid ontgroeide en zonder godsdienst levende menschen tracht te winnen voor het Evangelie der Schriften. Drie Godsdiensten. Doch zoo gemakkelijk als 't is, om de religieusiteit der Javanen vast te stellen, zoo moeilijk is 't hun religie zelve nader te bepalen. Niet omdat hun godsdienstbegrippen zoo hooge gedachtenvlucht nemen, noch ook omdat in hun godsdienstig leven zoo verborgen diepten zitten, maar om deze reden, dat hun religie een mengsel is van drie godsdiensten : Animisme, Hindoeïsme en Mohammedanisme. Veelal duidt men dit ook op Midden-Java zoo eigenaardige verschijnsel van de vermenging dier drie zoo veruiteenloopende religies aan met den naam vsa syncretisme. Maar bij het gebruik van dit aan de Kerkgeschiedenis ontleende woord, is er wel op te letten, dat Gij hier te doen hebt, niet met.een bewust-gewilde samenmenging, die saarnsmelting zich ten doel stelt, doch met een in den loop der eeuwen langzamerhand gewor- 78 den toestand van dooreen vloeiing, die nog altijd de drie onderscheiden stroomingen duidelijk zichtbaar laat. Vandaar dat wij eerst uit historisch oogpunt der Javanen religie U laten zien. Voor de hierbij naar voren komendè historische gegevens zij verwezen naar het voorgaande hoofdstuk. Historische Wording. Oorspronkelijk was er op Java, evenals in geheel den Ö.-I. Archipel, alleen maar het Animisme; de godsdienst, die thans nog in de Buiten-Gewesten duizenden aanhangers telt. Veel van de allervroegste periode der Javanen moge in het duister liggen, zooveel is wel zeker, dat de bewoners van Java van huis uit zuivere Animisten waren. Met en door de komst van de Hindoes uit Voor-Indië, dateerend naar hoogste waarschijnlijkheid van de eerste eeuwen na de geboorte van Christus, is daarin verandering gekomen. De Hindoe-overheersching, die o.m. op Midden-Java het machtige rijk van Mataram bracht, had ten gevolge, niet maar dat het leven der Javanen aanmerkelijk steeg in peil van ontwikkeling, beschaving en cultuur, doch ook dat hun religie een ingrijpende wijziging onderging. Van Animisten werden zij belijders van den Hindo e-godsdienst. Hoe groot en overweldigend die triomf van het Hindoeïsme op het Animisme is geweest, stellen nu nog altijd duidelijk in het licht de tjandis, de tempelruïnes, die er 't meest zijn in Kedoe en Djocjakarta1). Maar met dat al was toch de oorspronkelijke religie geenszins uit de harten gebannen. Tot een bekeering, gelijk wij Christenen die willen èn die bestaat in het breken met den alouden godsdienst, kwam het niet. Animisme en Hindoeïsme groeiden ineen; en dat niet als twee stammen, opgaande tot één boom met een groot looverdak, maar als de planten, bh' kruising, in -) Zie Inleiding pag. 4. 79 verschillende variëteiten, doch door vorm en kleur toch duidelijk voor den kenner te onderscheiden. De ontwikkeling van dit proces is echter gestuit in den loop der 15e eeuw onzer jaartelling door de al meer opdringende en ten slotte ook zegevierende macht van den Islam. Zoowel het groote rijk van Modjopait in het Oosten als dat van Mataram in het Midden van Java moesten voor de strijdende Mohammedanen de vlag strijken. En met deze omwisseling van de heerschappij kwam er nog eens een keer in de religie der Javanen. Van dien tijd af werden zij belijders van den Islam, in plaats van Hindoeïsten nü Mohammedanen. Wat Midden-Java betreft, is met nadruk te zeggen, dat het in het midden van de 16e eeuw herleefde rijk van Mataram wel het Mohammedanisme heeft behouden, maar dat daar toch van een wezenlijke overgang tot den Islam al heel weinig sprake is geweest. Anders dan in het Westen. In West-Java was het Mohammedanisme veel meer langs den weg van de gebruikelijke propaganda gebracht. Doch in Midden- en Oost-Java had het zwaard de victorie gegeven; dat bleef den Javanen steken en belette, dat zij, overgaande tot den Islam, zich van heeler harte daaraan ook overgaven. Bovendien was in West-Java het Hindoeïsme bij lange na niet zoo sterk doorgedrongen, zoodat de Islam daar betrekkelijk gemakkelijk spel had. Maar in Midden-Java met zijn schitterende Hindoetempels had het Hindoeïsme de volksziel, zeker niet van het Animisme gezuiverd, doch wel in bezit genomen; het zat er, om zoo eens te zeggen, „roestvast" in. Vandaar dat onder de officieel aangenomen en beleden religie der Mohammedanen toch in het nieuwe Mataram de aloude Hindoegeest krachtig bleef voortleven. Zwakker dan de eerste vermenging van Animisme en Hindoeïsme was op Midden-Java de tweede, die van het 80 Hindoeïstisch-Animisme en het Mohammedanisme; al was ook de bevolking als zoodanig publiekelijk tot den Islam toegetreden. Doch hoe onderscheiden ook van mengingskracht, het mengsel van drie godsdiensten Animisme, Hindoeïsme en Mohammedanisme, was ook daar tot stand gekomen. De Godsdienst en vermenging. Nu rijst al dadelijk bij ons Westerlingen de vraag, hoe te verklaren is, dat die drie religies, in plaats van elkander te verdringen en te verwinnen, zich met elkander hebben vermengd, en dat die vermenging is kunnen doorgaan tot op den huidigen dag. Theologisch gesproken — laat ons dat nu alleen maar nemen — is er immers tusschen die drie godsdiensten zulk een onoverbrugbare klove. Het Animisme heeft nog wel weet van een opperwezen, maar rekent toch alleen maar met zijn afgoden; het iB polytheïstisch. Het Hindoeïsme gelooft aan een goddelijk wezen, waaruit alle schepsel is gevloeid en houdt de terugvloeiing in dat goddelijk wezen voor de zaligheid; het is dus pantheïstisch. Het Mohammedanisme komt met Jodêndom en Christenheid overeen in de belijdenis, dat er is één God, één persoonlijk God; dat is derhalve monotheïstisch. Hoe is 't dan mogelijk, dat drie in uitgangspunt zoo niets met elkaar gemeen hebbende godsdiensten, daar op Midden-Java toch tot ineenvloeiïng en dooreenvloeiïng gekomen zijn? Een vraag, die niet maar voor de kennis van der Javanen religie, doch evenzeer van de Zendingsmethode van groot belang is te achten. Vooreerst is daarop te antwoorden, dat èn het Hindoeïsme èn het Mohammedanisme niet met de volle kracht van hun oorspronkelijk beginsel op Midden-Java hun intrede hebben gedaan. Het Hindoeïsme kwam er in den vorm van het Shiwa- DE VIJF ARDJOENO-TEMPELS OP HET DIËNG-PLATEAU HINDOE-OUDHEDEN GEVONDEN OP HET DIËNG-PLATEAU 81 ïsme èn van het Boeddhisme; de Boeddhistische tempels (Boro-Boedoer en Mendoet) liggen op maar korten afstand van de Shiwatempels op het Diëngplateau en te Prambanan. Het Shiwaïsme nu is het Hindoeïsme in zn'n allerlaagsten vorm; het staat heel veel beneden den dienst van Brahma en Vishnoe, de twee andere goden der Hindoedrieëenheid. Evenals in Voor-Indië, sloot het zich ook op Midden-Java aan bij de afgoderij der bevolking. Ook de Mahajanisten, die het Boeddhisme op MiddenJava brachten, hadden bh' lange na niet meer de zuivere leer en practijk van den grooten meester. Zh' waren er toe gekomen, om Boeddha en zijn heiligen tot god te verheffen, gelijk dat in de Boeddhistische tjandis nog is te zien, en zh" hadden tegelijk ook een uitgebreiden reliquieendienst ingesteld. Te begrijpen, dat dit Hindoeïsme niet bij machte was, om het Animisme met zh'n afgoderij te overwinnen; daarvoor was het zelf al te veel afgodisch geworden. In den Hindoeïstischen eeredienst bleef goeddeels de eigenlijke volksreligie voortleven. Geen oplossing van het Animisme in het Hindoeïsme, doch menging van die beide was het resultaat ! En het Mohammedanisme, dat zich eerst met de macht van het zwaard gevestigd had op Midden-Java, dreef daarna zijn propaganda op zeer plooibare manier. Niet het fanatisme van het uiterste formalisme of ook van het uiterste mysticisme stelde zich met al zh'n onverzettelijke kracht te weer tegen het Hindoeïstisch getinte Animisme der Javanen, maar de gematigde orthodoxie, zooals die door Gazali was voorgestaan, poogde, met al de soepelheid van haar aanpassingsvermogen, de eigenaardige godsdienstbeschouwingen en praktijken der Javanen in het kader van den Islam te brengen; zij vergenoegde er zich mede, wanneer de afgodische gebruiken maar een Mohammedaansch stempel kregen en stelde, althans voor de volksmassa, al niet zoo heel veel meer ten eisch, om een goed Islamiet te kunnen 6 82 zijn, dan het aanvaarden van de twee hoofdkenmerken van den Islam: de belijdenis van Allah en diens profeet Mohammed èn de besnijdenis; zelfs liet zij van die twee ook nog wel het laatste vallen, om dan slechts de belijdenis als noodzakelijke voorwaarde over te houden. Gegeven deze zoo uitwendige gedaante van het officieele Mohammedanisme op Midden-Java, volgt de conclusie, dat aan het Hindoeïstisch-gekleurde Animisme der Javanen volop de gelegenheid is gelaten, om zijn geloof sbeschouwingen en e^redienstoractrjken te behouden. Zoo wordt 't duidelijk, dat bij het Hindoeïsme en Mohammedanisme, gelijk die op Midden-Java optraden, één der oorzaken ligt, dat de vermenging der drie godsdiensten plaats vond en nog stand houdt tot in dezen th'd toe. De bewering, dat verreweg het grootste deel der islamieten van Midden-Java in den grond nog heiden is, kan ook moeilijk „te sterk" geacht worden. Invloed van den volksaard. Maar als van zelf is hierbij ook te letten op de bevolking; niet alleen het gezaaide zaad, maar ook de bodem, waarin het zaaisel valt, is van beteekenis voor het gewas; beide èn zaad èn grond bepalen wasdom en vrucht Dat Hindoeïsme en Mohammedanisme de oorspronkelijke religie niet hebben gedreven uit het hart der Javanen, is tevens ook te verklaren uit het veelszins eigensoortige zieleleven der Inlanders. Enkele trekken daarvan willen wij U aanwijzen. Aartsconservatief is de Javaan op het stuk der godsdienstige gebruiken, door de vaderen van eeuwen her hem overgeleverd. Gelijk hn' de adat, door Ds. Lion Cachet „der Javanen slavenboei" genoemd, angstvallig houdt, zoo bewaart hij ook de van geslacht op geslacht overgegane religieuze denkbeelden en praktijken, zóó zorgvuldig, als waren zij gouden kleinoodiën gelijk. Trouwens heel de adat staat met de oorspronkelijke religie in innig verband. Op Midden-Java iets minder dan in de Animistische landstreken, waar adat en religie 83 zoo goed als gelijk zh'n. De Islam heeft op Midden-Java in de starre onbewegelijkheid van de adat, uiterst langzaam, een weinig schuiving aangebracht; doch nog altijd zijn ook daar adat en religie nauw aan elkaar verbonden. liever leidt de Javaan, als 't moet, een dubbel leven, dan dat hij der vaderen geestelijke erfenis vaarwel zou zeggen. Officieel zal hij het Mohammedanisme belijden, maar in de moeilijkheden van het dagelh'ksch leven blijft hh' zh'n troost zoeken bh' de geestenwereld. De hoofden van den officieelen godsdienst, dë pengoeloe's en lagere beambten van de moskee, zal hij erkennen bh' de officieele gelegenheden van besnijdenis, huwelijk en dergelijke, maar in rampen en tegenspoeden neemt hij toch zh'n toevlucht tot de doekoens, die naar het Animistisch geloof voortdurend in contact staan met de wereld der geesten en daarom ook over bovennatuurlijke krachten beschikken. Deze volksbodem is zóó gewoon geraakt aan het zaad van de oude religie, dat alleen een totale omwoeling hope op ander en beter gewas brengen kan. Daarbij' heeft de Javaan, hoe conservatief hij zh'n moge, toch ook weer een neiging tot syncretisme in de zaken van den godsdienst. Treedt een nieuwe religie conciliant op, zoodat men behouden kan, wat men wil, dan maakt hij niet zooveel bezwaar, om het goede, dat hij in haar erkent, over te nemen, ja zelfs om tot haar over te gaan. Zijn Animistisch geloof brengt hem er toe, om al meer geesten aan te nemen, om er telkens weer nieuwe geesten bij te nemen; dat kan alleen maar beteren waarborg voor zijn welstand hem geven. Weinig belh'nd in zijn geloofsbeschouwing en drijvend op zh'n mystiek gevoel, leeft hij in het beéef, dat alle religies toch in wezen aan elkander gelijk zh'n en dat er alleen maar verschil in graad is; een zielsgesteldheid, die thans bij de ontwikkelde en voorname Javanen, na hun breken met het aloude geloof, gemakkelijk leidt tot het aannemen van de Theosofie. 84 Vandaar dan, dat hij zonder bezwaar toestaan kan, dat op den alouden stam van de oorspronkelijke religie, een nieuwe godsdienst wordt geënt, maar dat toch de uitwerking daarvan juist de omgekeerde is van wat Gij ziet bij de planten, als de oorspronkelijke stek in de geënte opgaat en het vreemde entsel den verderen groei bepaalt. Ngelmoe. Ook is hierbij nog aan te voeren de diepe eerbied van den Javaan voor de bezitters van de ware ngelmoe, d. i. de geheimleer, waardoor men met de bovenzinnelijke wereld in aanraking komt en daardoor het geluk voor heel het leven verkrijgt. Die ngelmoe, kennis, door eenwording met God gezocht, gevonden en gekregen, is zoo karakteristiek Javaansch, dat men ter aanduiding van die eigensoortigheid der Javaansche religie gesproken heeft van „Javanisrne." „Toch behoort het grootste deel van wat in 't algemeen onder ngelmoe verstaan wordt, n.1. formules en handelingen ter bereiking van een aardsch of bovenaardsch doel, zot den algemeenen schat van magische levenspraktijk der primitieve volken. Indië en Islam hebben dezen schat in veel opzichten slechts met formules en procedé's verrijkt OndepJBatakkers (ilemoe), Atjehers (èleuméë), Maleiers (alemoe), treft men hetzelfde woord voor dezelfde zaak aan." -) Over den inhoud van de ngelmoe's deelt Mevr. van Andel mede, dat „de leeringen, hoewel Mohammedaansch, toch een eenigszins ander karakter dragen dan in andere landen. Wat ze precies inhouden, is niet met enkele woorden te zeggen: één enkel doel hebben ze alle: het opgaan in den Oneindige." 2) Vooral in de Vorstenlanden zijn er menigten van menschen, die een ngelmoe-leeraar zoeken en volgen. *) Dr. H. Kraemer. Een Javaansche Primbon uit de zestiende eeuw, 130. 2) Mevr. v. Andel „Islam en Christendom", 107. 85 Want ondanks zijn vrij sterke onaandoenlijkheid voor de waarheid in de religie, opkomend uit de overtuiging, dat men dat alles toch niet weten kan, laat een Javaan zich. gewillig en gaarne medenemen door zulke godsdienstleeraars, die met een waas van mystieke wijsheid omhuld, hem den indruk bijbrengen, dat zij met de hoogere wereld zóó in verbinding staan, dat zij hun volgelingen allerlei levensschatten kunnen bezorgen. Hij loopt van den eenen goeroe naar den andere; hij gaat mee naar de eenzaamheid van de bergen en naar de stilte van het gladde watervlak der rivier, om maar ngelmoe machtig te worden; goedsmoeds geeft hij van het weinigje geld, dat hh" bezit; voor ngelmoe, die gezondheid, geluk, rijkdom en een lang leven brengt, offert hij gaarne zijn gulden; en voor ngelmoe, die de zaligheid hem schenken zaï, is vijf tot tien gulden hem niet te veel; een ngelmoe meer is hem altijd welkom; hoe meer ngelmoe's, hoe liever! Vasthoudend aan zijn eigen opvattingen en gewoonten, zal hh' zich toch beijveren, om van anderer ngelmoe zooveel mogelijk te profiteeren, tot wapening tegen 's levens rampen en tot behoud van het ware levensgeluk, en dat maakt 't hem ook tot een vanzelf sprekende zaak, om zijn eigen religie met die van anderen te mengen. Een moeilijke taak. Zoo hebben dan èn de praktijk van het Hindoeïsme en Mohammedanisme èn de houding van de Javanen daartegenover dat eigenaardige mengsel van Animisme en Hindoeïsme en Mohammedanisme op Midden-Java ten Zuiden gebracht, dat de Missionaire-predikanten hebben te leeren kennen, te doorzien en in zijn zielkundige momenten te ontleden, om met vrucht daartegenover de waarheid van het Evangelie te brengen. Die taak, om door te dringen in deze zoo samengestelde religie, is zeker niet gemakkelijk. Groote moeite kostte het, om het Animisme der Buiten-Gewesten te benaderen en te leeren kennen; hun 86 beste krachten hebben mannen als Warneck, Kruijt en Adriani er voor gegeven, en toch hooren wij thans al weer van nieuwe opvattingen, die de eerst vastgestelde voorstellingen willen corrigeeren. Hoe zwaar zal dan niet de last zijn van Zendingsarbeiders op Midden-Java, die niet met één, maar met drie godsdiensten te doen hebben en overal in de volksreligie de dooreengevloeide kleuren van Animisme, Hindoeïsme en Mohammedanisme aanschouwen! Het volgende wil een poging zijn, om althans eenigermate U daarvan een denkbeeld te geven. Wie er meer indringen wil, bestudeere Mevrouw van Andels boek , Jslam en Christendom". Het Mohammedanisme. Officieel zijn de Javanen Mohammedanen; het Mohammedanendom rekent( geheel Java tot zijn gebied. Ook willen de Javanen Mohammedanen wezen; zij beschouwen zich als een deel der groote en wijdvertakte Islamwereld; sympathiek staan zij jegens den Islam; zh' zh'n belijders van Mohammeds religie; even zoo goed als wij, Nederlanders, ons een Christennatie noemen en bij de Christelijke wereld ons indeelen, geven de Javanen zich uit voor een Mohammedaansch volk, dat naar zijn religieuze richting saamgaan wil met de Islamitische stammen der aarde. Naar de eerste letergreep van het woord godsdienst, houdt dat in, dat Midden-Java's bevolking openlijk Allah als God erkent en belijdt. (?) Tegenover het heidendom met zijn tallooze afgoden en met zijn totaal gemis van de Openbaringsgedachte, verkondigt de Islam met gewisse zekerheid, dat er maar één levend, volstrekt almachtig en onweerstaanbaar Goddelijk Wezen is, dat Zich Zelf door Zh'n profeten heeft bekend gemaakt; de zes voornaamste profeten zijn: Adam: Safi Allah: de uitverkorene Gods; Noeh (Noach): Nebi Allah: de Profeet Gods; Ibrahim (Abraham) : Khalil Allah: de Vriend Gods; Musa (Mozes): Kalim Allah: de Mond Gods; Isa (Jezus): Ruch 87 /r Allah: de Geest Gods; Mohammed: Basul Allah: de Apostel Gods. Mohammed is de laatste en hoogste Profeet Gods, gezonden niet tot een enkel volk, maar tot de geheele menschheid; door hem heeft Allah gegeven den Koran, het heilige boek van den Islam» dat in het Arabisch is geschreven en niet'vertaald mag worden. Overheerschend is bij het door den Koran geponeerde Godsoeflfrïp Gods macht, Gods onvoorwaardelijke en willekeurige wils-macht; 't maakt Allah tot een soort Oostersch Monarch, die naar gril en luim, nu eens met gulle goedheid en dan weer in toomlóozen toorn over zijn onderdanen den scepter zwaait. De idee van zachtheid in God ontbreekt in den Koran niet geheel en al, èn ook de echte Islamiet, als hij zijn rozenkrans bidt, zal Allah noemen: Barmhartig, Medelijdend, Vergever, Aannemer van berouw, maar deze barmhartigheid van God is er toch ook nog eene als van een Oostersch despoot, die zonder reden neervelt öf spaart; wat Allah doet is goed, omdat Hij het doet; Hij doet, wat Hem behaagt. Dit zoo starre Godsbegrip, is oorzaak, dat de Mohammedaan zich tegenover Allah gevoelt als een knecht, beter nog als een slaaf tegenover een Sultan; van toegang of toenadering tot Allah heeft hij geen besef ; van verborgen omgang des harten met Allah, weet hij niet met al; Allah is ver weg in Zijn heerlijkheid, een God van verre en niet van nabij, een Opperheer van alleen maar geduchte Majesteit. Nemen wh' nu de tweede lettergreep van het woord godsdienst, dan beteekent de door de Javanen beleden saamhoorigheid met de Mohammedaansche wereld, dat zij meegaan en meedoen willen met de Islamitische vroomheid, zooals die met name naar de vijf hoofdgeboden, de z.g.n. zuilen der plichtenleer, moet beoefend worden. In 't kort gezegd zijn die vijf pilaren van den Islam deze: 88 ft'. De belijdenis (Sjahada): het onberispelijk uitspreken van de formule „Er is geen God dan Allah en Mohammed is Zijn profeet." Dat maakt een ongeloovige tot Moslim. Erg eenvoudig; een kind leert het in een oogenblik; een verstandig mensen heeft er geen moeite mee; de geloofsbelijdenis is altijd klaar. 2. Het Gebed (Salat): geen bidden, zooals wij dat verstaan, maar een soort lofzegging, met nauwkeurig voorgeschreven lichaamsbewegingen, vijf maal daags te herhalen. Een niet al te moeilijke bezigheid, want „zielewerkzaamheden" behoeven er niet bij te zijn. 3. De weldadigheid (Zakat): het geven van aalmoezen aan de armen, als een gave aan Allah. Veel wordt niet geëischt en al evenmin is mededoogen bij het geven vereischt. 4. De Vasten: Gedurende de maand Ramadhan mag de Islamiet, zoolang de zon aan den hemel zichtbaar is, spijs noch drank tot zich nemen. Eén der moeilijkste plichten! Maar 's nachts kan hij zich voor de onthouding schadeloos stellen en daarvan maakt hij ook een ruim gebruik. 5. De pelgrimstocht naar Mekka (Haddj): het opgaan naar Arabie's heilige stad; dat maakt den Mohammedaan hadji en tegelijk tot een persoon van gewicht in den kring zijner medegeloovigen. Proportioneel zijn de Javanen daarin nog al trouw; een aanmerkelijk procent Mekkagangers komt uit de wereld der Indonesiërs. De onderhouding dezer geboden biedt verwachting op Allah's gunst in dit en in het toekomende leven. Werkheiligheid is de hoofdtrek van de Islamitische vroomheid; zonde is b.v. niet-vasten èn varkensvleesch eten; maar kennis van de zonde is er niet. Bovendien is gestrengheid aan de Islamitische godsvrucht vreemd; noodig is het voor de zaligheid niet, dat alle de vijf pilaren stevig onder het levensgebouw staan; volstrekt onmisbaar is de eerste, de belijdenis; maar voorts zal Mohammed, die bij het oordeel achter Allah staat, wel 89 zijn ring ten gunste van belijders in de schaal werpen, zoodat Allah hun tekortkomingen öf niet bemerkt öf niet in rekening brengt. Zonder vrees voor tegenspraak noemen Wij daarom de Mohammedaansche religie een godsdienst naar den mensch — en dus niet voor den mensch. Om deze uiteraard maar korte karakteristiek iets bij te werken, vermelden wij nog enkele, op geheel het leven-het-Mohammedaansche-stempel-drukkende, voor schriften van den Islam: Vooreerst de verplichting, om op den Vrijdag, tegen 12 uur, naar de moskee te gaan, en in het bedehuis te bidden. Noemt men den Vrijdag den Mohammedaanschen-Zondag, dan is dat niet geheel juist; de Vrijdag is niet boven andere dagen aan Allah gewijd en is een gewone werkdag der week; alleen moet op dien dag de gemeenschappelijke godsdienstoefening in de moskee of mesdjid gehouden worden. Schier iedere desa heeft dan ook zijn mesdjid; en als de bewoners trouwe Islamieten zijn, gaan zh' ook iederen Vrijdag op tot het gezamenlijk gebed. Fraai is hun moskee meestal niet; een simpel gebouwtje van al heel weinig schoonheid; geen minaretten op de hoeken; maar toch hun bedehuis, waar zh' samenkomen tot publieken eeredienst, ééns in de week. Verder het houden der heilige dagen met hun heilige feesten: De garebeg -) Moeloed, op den 12en dag der 3e maand, ter eere van Mohammeds geboorte; die dag en de week daaraan voorafgaande is een heilige tijd; dan is er te Djocja en te Solo een groote jaarmarkt; eens in de acht jaar is dat een-bijzonder heilige week; de Javanen meenen, dat Mohammed geboren is op'een Maandag, samenvallend met den dag Pon in het jaar Dal; en nu veranderen zij den Arabischen kalender zóó, dat juist in het jaar Dal (dat is eens in de 8 jaar) Pon en Maandag samenvallen. De garebeg Poewasa, op den *) Feest. 90 lsten dag der elfde maand, het feest na de groote vasten; met den gunstigen afloop van den vastentijd wenscht men dan elkaar geluk. De garebeg besar op den tienden der 12e maand; dit feest is eigenlijk het einde van den pelgrimstocht naar Mekka, maar wordt in geheel de Mohammedaansche wereld gevierd; het is het „Feest der offeranden"; dan wordt een volwassen dier geofferd, als een herinnering aan Abrahams offer van Ismaël. *) De dag, voorafgaande aan de vastenmaand, Padoesan geheeten; ook wie niet vast (de vastenmaand is een heilige maand) zal toch dezen dag nog houden; dan gaan allen baden, en velen maken daarvoor gebruik van de meer of min in reuk van heiligheid staande bronnen. De laatste Woensdag van de maand,«voorafgaande aan Mohammeds geboortemaand, Rebo Wekasan genoemd; geen Javaan kan vertellen, wat die dag beteekent; een Engelsch boek deelt mede, dat het de dag was, waarop Mohammed in zijn laatste ziekte voor het laatst gebaad had. Maar genoeg al, om aan te toonen, dat deze heilige dagen, tijden en feesten op het volksleven als zoodanig, niet minder dan de Vrijdag, het merk der Mohammedaansche religie stempelen. Ook is hier nog te noemen de verpUchting tot het volgen of doen volgen van het Mohammedaansch godsdienstonderwijs, dat gegeven wordt in de langgars (dagschooltjes) en pesantrèns (scholen met internaat). Tot voor korten tijd bestond dat godsdienstonderwijs nog overal in het onderwijzen van het Koranreciet, d.w.z het met de juiste uitspraak en op den juisten toon lezen van den Koran. Onderricht in de Arabische letters ging daaraan vooraf, doch het Arabisch zelf bleef den leerlingen een gesloten boek, zoodat zij, vaardig in het opdreunen van den Koran, toch van zijn inhoud niet met al kenden. Meermalen verzekerden Inlanders van stand, die als kinderen ook dat onderwijs genoten hadden, aan onze Zendingsarbeiders, dat zij absoluut Dit feest wordt op Midden-Java maar zeer weinig gevierd. 91 niet wisten, wat het inhield en dat dit een van de groote voordeelen was van het Christendom, dat het gebracht werd in een Boek, dat ieder verstaan kan. Maar door de oprichting der „desascholen met den Koran" is hierin een begin van verandering gekomen; niet weinigen vinden den tijd, op de scholen aan dat onverstaanbaar Arabisch besteed, eigenlijk verknoeid; zij gaan uitzien naar middelen, om het godsdienstonderwijs ook tot onderwijs in den godsdienst te maken. De oude methode, die niet veel meer dan een zekere geheimzinnige vereering voor het in Mohammeds taal geschreven Boek aankweekte, voldoet hun niet meer. Herziening van het godsdienstonderwijs staat op hun program; zelfs versmaden zij niet de methoden van de Zending na te volgen; zij laten geven godsdienstonderwijs met „debat", dus geen-Koranreciet, maar bespreking van godsdienstige vragen; ook hebben zij al 'n soort kindercatechisatie geopend; dat alles in de ver-, wachting, dat óók het aldus verbeterde godsdienstonderwijs meehelpen zal, om gansch het Javaansche volk tot goede en trouwe Islamieten te maken. Hindoeïstisch-Animistische Elementen. Want al is dit met enkele trekken U geteekende Mohammedanisme de officieele religie van de Javanen, de werkelijkheid is toch, dat zij nog overvol is met allerlei overblijfselen van het Hindoeïstisch-Animisme; een parallel met den zooeven bij den Islam gevolgden gang wijze U dat nader aan. Veel nader dan Allah staat voor het besef en het hart van den Javaan de gansch groote wereld der geesten; die zijn, practisch genomen, zijn goden; Allah is ver weg, doch de geesten-goden zijn dichtbij, in de onmiddellijke nabijheid; tegelijk met het starre monotheïsme van het Mohammedanisme heeft de religie der Javanen honderden geesten, die heerschappij voeren over het leven in al zijn verhoudingen. Die geesten zijn er in de natuur: in bosschen en hoornen, op bergen en in dalen, in rivieren en meren, in de 92 desa, kampong en grootere plaatsen, etc, etc. Bijzonder „bezield" worden op Midden-Java onder meer geacht de Soembing en Sindoro -), het doodendal op den Diëng, de grotten van Earang Bolong en het badwater van Krakal; bijzonder gevreesd is er de overstroomingen brengende Lampor, dien men bij het hooren van zijn gerucht in de lucht met schreeuwen en stampen op het rijstblok vrees denkt aan te jagen en te drijven op de vlucht; bijzonder vereerd wordt er de geest van dewi Sri, de vrouw Van den Hindoegod Vishnoe, die in de rijst zou wonen; en bijzonder populair is er Njahi Lara Kidoel, de godin van het Zuiderstrand, aan wie de eetbare vogelnestjes te Karang Bolong en te Rongkob toebehooren; „het plukken dezer nestjes, in de diepte tegen steile rotsen en wanden van bijna ongenaakbare grotten gebouwd, is zeer gevaarlijk; geen Javaan waagt zich aan dit moeilijk werk, voordat aan Njahi Lara Kidoel geofferd is; in het Gouvernementspakhuis, waar de pluk tijdelijk wordt opgeborgen, staat voor haar een rustbed, en daarnaast een wel toebereide tafel, waarvan de spijzen iederen Donderdagavond worden ververscht. 2) Dat deze geesten-beschouwing toch ook'weer ten deele verislamiseerd is, komt b.v bij die laatstgenoemde godin hierdoor uit, dat aan . het einde van de Mohammedaansche vasten aan haar geofferd wordt en dat zij, naar de aangenomen voorstelling, een bedevaart naar Mekka onderneemt. 3) Behalve de tallooze menigte van goede en kwade geesten, die het oorspronkelijke Animisme, de dewa's van het Hindoeïsme, de Boeddha's en de heiligen van het Boeddhisme èn de heiligen, engelen en duivelen van het Mohammedanisme hem hebben gebracht, heeft de Javaan nog als goden de zielen der afgestorvenen; *) Illustratief is Wormsers boek: „Het Graf op de Soembing." 2) Bakkes, Mac. '12, pag. 137. *) Mevr. v. Andel, Islam en Christendom, 147. 93 wat troebel moge zijn meening zijn over den toestand der gestorvenen, zijn overtuiging staat vast, dat de zielen, wilt Gjj de geesten der voorvaderen van uit het. zielenland de beschikking hebben over het wel en wee van hun nog op aarde levend nageslacht; en ook, dat zij deze macht niet maar ten goede, doch vooral ook ten kwade van de nakomelingschap aanwenden, zoo die in godsdienstige eere te kort schieten mocht. Trots zijn officieel beleden en ook met woorden uitgesproken geloof in den albesturenden Allah, is en blijft de Javaan toch vervuld met een bijgeloovige en beangstigende vreeze voor de hem van allen kant omringende en bij eiken voetstap bedreigende geesten, die de in werkelijkheid, voor zh'n bewustzijn en gemoed bestaande en besturende goden zijn. Naar dezen aard van dit veelgodendom is ook de afgodery; afgodsbeelden als in de Buiten-Gewesten, grillig en monsterachtig van vorm, zn'n er —.voorzoover ik heb kunnen nagaan — op Midden-Java niet meer l); de beelden van Boeddha in den Boro-Boedoer en de als heilig vereerde beelden in de Prambanantempelgroep blijven hierbij als van zelf buiten beschouwing; maar overigens is de wijze van de vereering der geesten-goden nog in den grond heidensch. Gebeden worden tot hen gericht; de onder ons nog al eens gebezigde zegswijze, dat niet-meer-biddende menschen als „heidenen" zijn, is immers geheel onjuist; zij moet wezen, dat zij minder zijn dan de „heidenen". Naar het woord van onzen Heiland in de Bergrede, bidden heidenen veel doch gebruiken zij een ij del verhaal van woorden; daarop maken ook de gebeden tot de geesten-goden op Midden-Java geen uitzondering. Want zij zijn niet veel meer dan een soort tooverformule, die dienst doén moet, om eigen wenschen vervuld te krijgen; zij komen op uit zelfzucht en *) De Chineezen hebben wel hun afgodsbeelden, maar over hen gaat het hier niet. 94 zijn middelen om de zelfzucht voldaan te zien; van zelfovergave aan de godheid is er niets in, laat staan van toewijding en aanbidding des harten; grof als het geestengeloof in zh'n schepselenvereering is, zijn ook de gebeden in hun materialistische gezindheid, uiting en bedoeling. Evenzoo staat het met de offers, gedurig tot de geesten-goden gebracht; aan de gebeden zetten zij kracht bij tot de verhooring; geheel naar den egoïstisehen regel van het do ut des (ik geef, opdat gn' mij geeft). Ook hierbij de gedachte, dat de geesten en de zielen der afgestorvenen, evenals de menschen, met allerlei behoeften behept, verlangen naar veraangenaming van hun bestaan, en dat zij, gunstig gestemd door de hun geboden offeranden, wederkeerig den offeraars hun gunst en gunstbewijzen bieden zullen. Op de daarvoor aangewezen plekken worden de offergaven (bloemen, wierook, reukwerk, geldstukjes, kleedingstukken, strooken stof) met eerbiedige zorg neergelegd: bij èn in boomen en struiken, bij bron en kali, bij den weg en in het rijstveld, op heilige graven en verder op die plaatsen, die heilig geacht worden; zeer druk wordt er geofferd op den Boro-Boedoer en bij de tempels van Prambanan; -) en eens in de acht jaar, in de zooeven aangegeven heilige week, komen menschen uit alle oorden van Java, om te offeren bij het heilige kanon, dat vóór den Kraton staat. Bijzonder populair mogen wij noemen de met gemeenschappelijke maaltijden saamgaande offers, de z.g.n. Slametans, gegeven ter eere en ten nutte van de gestorvenen 3, 7, 35, 100 dagen, een jaar en 1000 dagen na hun dood; óók bij de viering van gewichtige gebeurtenissen in het familieleven, zwangerschap, geboorte, besnijdenis, huwelijk en zoo meer; èn evenzeer nog bij andere beteekenisvolle aangelegenheden, als het in- *) Zoowel Javanen als Chineezen komen daar, ook wel IndoEuropeanen, misschien zelfs wel Europeanen. 95 zamelen van den oogst, het bouwen van een huis, het inlossen van in nood uitgesproken geloften etc. etc. Het menu van deze spijs- en drankoffers is voor elk geval stipt voorgeschreven en wordt immer streng gehouden. „Ook bij ons is dat nog zoo met de rudimentaire overblijfselen van offermaaltijden in onze maatschappij ; men denke aan de eieren en het krentenbrood met Paschen, aan de suikermuisjes bij een geboorte, aan de St. Nicolaasgebakken e.d.g." 1) Eerst stellen de offeraars de spijzen en dranken den geesten-goden ten toon, opdat die, naar de aloude Animistische beschouwing, de „eigen ziel" der aardsche goederen weghalen zullen; dan mogen zij, onder nederig eerbiedbetoon, het overgebleven stoffelijk deel tot zich nemen en den gezamenlijken maaltijd gaan gebruiken, die veelal een ware smulpartij wordt met verschillende tafereeltjes van min of meer uitgelaten vroolijkheid. Te ontkennen is 't niet, dat ook deze manier van godenvereering ten deele is verislamiseerd; bij de gebeden worden Mohammedaansche formules gebruikt; de gezamenlijke feestmaaltijden worden geleid door een Mohammedaanschen geestelijke, die aanvangt met een formulier-gebed en soms ook met het Koranreciet; op den achtergrond is gekomen de aloude Animistische opvatting, dat de geesten-goden de kracht en de offeraars met de feestgenooten slechts de grovere stof van spijzen en dranken krijgen. Maar trots dat alles blijft de Javaan, hoezeer hij naar zijn officieelen godsdienst de plichtenleer van den Islam toegedaan is, toch altijd zijn van eeuwen her bestaande geestenvereering onverkort handhaven en daarvan de verwachting houden tot zijn ware levensgeluk. Herinneren wij nu nog even aan wat wij reeds zeiden over de doekoens, 'n soort toovenaars èn over de bezitters van ngelmoe, 'n soort: „dragers van magische i) Hilgers en Lekkerkerker, a.w. pag. 107. 9& krachten", voegen wij er bij, dat de Javanen acht geven op voorteekenen, droomen, vogelgeschrei, goede en kwade dagen, uitspraken van tooverboeken en zoo' meer, èn dat zij ook in bijgeloovigheid hechten aan onheil-werende voorwerpen als amuletten en andere, dan is het overduidelijk, dat hun officieele religie, het Mohammedanisme, stik vol zit met overblijfselen van het Hindoeistisch-Animisme, e» dat die overblijfselen niet maar zh'n, als bij ons, nog overgebleven resten van het aloude volksgeloof, maar het integreerend (inklevend) deel van hun godsdienst. Laat ons nu niet met wat hooghartige verbazing bij ons zelf denken of zeggen, dat die Inlanders dan toch blijkbaar weinig moeite doen, om voor hun eigen bewustzijn zulk een mengeling van, elkaar immers tegensprekende, religieuze voorstellingen te rechtvaardigen; want zij hebben in de voor hen vaste overtuiging, dat het alles volle waarheid en echte werkelijkheid is, daarvoor geen behoefte. Wij Christenen, die zeker bh' onzen eigen godsdienst veel meer plaats aan ons denken, ook aan systhematisch denken geven, dan de Inlanders bij den hunnen, doen toch ook op niet weinige punten als zij; ter» verduidelijking slechts één voorbeeld: bij het zoo teere stuk van het gebed en van de gebedsverhooring laten wij af van een poging, om, voor ons redeneerend verstand, de Besluiten van Gods Raad, de Onveranderlijkheid, van Gods Wil en de Voorzienigheid van God, te rijmen met de kracht van óns zwakke gebed, in 's Heilands Naam tot God opgezonden; wij gelooven eenvoudig aan de gebedsverhooring, wh' ervaren haar ook en roemen er in! Veeleer en veelmeer zullen wij diep de waarheid tot ons laten doordringen, dat, onder een bevolking met zoo'n samengestelden godsdienst, van de grootste beteekenis voor de Missionaire-Dienaren is een staf van helpers, door en door vertrouwd met de ziele- en denkwereld van hun volksgenooten en in waarheid tot het 97 Evangelie der Schriften toegebracht; die kunnen niet maar den weg tot de-harten van hun medemenschen vinden, maar ook de Missionaire-predikanten al beter inleiden in die voor Westerlingen zoo moeilijk te omvatten religie, die meermalen een ..mengelmoes" is geheeten; gelijk omgekeerd dan de Missionaire-Dienaren weer te beter hun helpers helpen kunnen aan wapenen, die zij in den strijd voor de Goddelijke Waarheid noodig hebben. Bij het gebed voor de Zendingsarbeiders op MiddenJava zij altijd de smeeking gevoegd om goede, getrouwe, bekwame en in waarheid tot Christus bekeerde helpers. De Locale godsdienstige gesteldheid. Thans overgaande van het meer algemeene tot de kleurénverhoudingen van het religieuze leven op Midden-Java ten Zuiden, is op te merken, dat op Java van het Westen naar het Oosten de menschen al minder Mohammedaansch worden; uitgezonderd het verre Oosten; want de Madoereezen zijn weer fijner Mohammedanen. Wij zeiden al, dat de Soendaneezen trouwer. Islamieten zh'n dan de Javanen; maar ook bij de Javanen gaat 't door, dat het Westen veel duidelijker de Mohammedaansche kleur laat zien dan het Oosten. Ook in de vier Residenties van Midden-Java ten Zuiden. Banjoemas, grenzend aan de Soendaneesche Residenties, is vergelijkenderwijs 't meest geïslamiseerd; vrij trouw houdt de bevolking zich aan de voorschriften van den Islam, al neemt zij tegelijk de gebruiken van den alouden godsdienst nog in alles waar. Minder wordt dat al in Kedoe, met name in de Oostelijke Afdeeling Magelang; in de Zuid-Oostelijke Afdeeling Poerworedjo is de kracht van den Islam weer grooter, maar 't grootst in de Westelijke Afdeeling Keboemen; de meeste hadji's van Kedoe wonen in het Keboemensche. (Wonosobo is nog 't allerminst onder Mohammedaanschen invloed gekomen, maar bij de berg- 7 98 bevolking van die afgelegen Afdeeling merkt men niet veel van godsdienstig leven.) Zwakker worden de Mohammedaansche tinten in de Vorstenlanden, in Djocjakarta en Soerakarta; toegegeven moet worden, dat het hart van den Islam 't sterkst klopt in Djocja en Solo, omdat daar de meeste Mohammedaansche geleerden zitten, en de Islamitische actie vandaar uit gevoerd wordt; maar het volk bekommert er zich toch niet veel om de religie van den profeet. * Over de Zuidelijke Afdeeling van de Residentie Djocjakarta, Goenoeng Kidoel, schreef Ds. D. Bakker onlangs : „het Mohammedanisme is daar nog weinig doorgedrongen. Mekkagangers zijn er nagenoeg niet; wel zijn er veel Javaansche godsdienstleeraars, menschen, die zeggen een ngelmoe te bezitten en daarmede wonderen te kunnen doen. Het oude Javanisme is er nog Sterk. Animistische ideeën beheerschen nog het leven." 't Slechtst Islamitisch is de bevoking van de Residentie Soerakarta; in de Afdeeling Kloten wonen verscheidene Javaansche varkenslagers (heelemaal geen Islamitisch bedrijf!); in de Afdeeling Wonogiri zijn de menschen zoo goed als nog geheel Animisten. En om nog een sprekend bewijs bij te brengen, Dr. RADJIMAN, lijfarts van den Soesoehoenan, is Boeddhist. Teekenend is dan ook, dat de Mohammedanen zelf op Midden-Java de kleurenonderscheiding hebben van de „bangsa abangan" en de „bangsa poetihan"; abangan beteekent rood (bruin) en poetihan wit; de „bangsa abangan" is de roode volksmassa, die zich met den officieelen godsdienst maar heel weinig inlaat; doch de „bangsa poetihan" bestaat uit de orden der witten, die dien blanken naam dragen, omdat zij in alle deelen den Islam trouw willen zijn. Overbodig is 't misschien niet, even in het voorbijgaan de opmerking te maken, dat deze kleurentaal een andere is dan die wij gebruiken, als wij spreken van rood en zwart; die wij rood noemen, hebben met het Christendom naar de Schrift gebroken. 99 Maar op Midden-Java ligt binnen den kring van het algemeene Mohammedanisme de min of meer duidelijke grenslijn tusschen rood en wit; hoe rood ook de „bangsa abangan" moge zh'n, zh' zal toch wit niet verloochenen; en omgekeerd hoe wit de „bangsa poetihan" wezen moge, zij denkt er niet aan, rood buiten te sluiten en zal het in elk geval niet willen loslaten. Nu een oordeelvelling over de proportie dezer kleuren, eerst door de Mohammedanen zelf *) : ,»de ontwikkelde Inlanders, van wie men voor den vooruitgang van land en volk 't meest verwacht, behooren tot de groote groep der abangan; en bij het meerendeel der Javaansche bevolking blijkt de grondslag van het Boeddhisme, bij haar door de voorouders gelegd, zoo hecht, dat de Islam al heel moeilh'k bij haar kan doordringen"; zelfs spreken zij van „de noodzakelijkheid, om de wijde kloof tusschen abangan- en poetihanvolk te overbruggen." Een onomwonden verklaring, dat, al blijven zij wit nog altijd de hoofdkleur noemen, toch in de breedte èn in de diepte rood zeer verre de overhand heeft. Van éénzelfde opinie zijn ook de Zendmgsarbeiders op Midden-Java ten Zuiden; wat wij met enkele uitspraken willen staven. Wij beginnen weer in het Westen, in de Residentie Banjoemas; Dr. B. J. EsSER, Missionair-predikant te Poerbolinggo zette in zijn boekje „De Goddelijke leiding in de Zending" omstandig uiteen, dat de Javaan zijn geestenwereld heeft behouden; hij zegt o.a.: „dat als het wantrouwen wegvalt, de harten (der Javanen) geneigd worden te overwegen, wat nu waarheid is : het Javaansche mengelmoes van Islamisme en Animisme, öf de Christelijke leer (pag. 59). \ Dan gaan wij naar Kedoe: Ds. K.. VAN DlJK, Missionair-predikant te Keboemen schreef indertijd aan de Friesche Kerken aldus: „Gij hebt wel eens gehoord, ») Zie Mac. '15, pag. 138. 100 dat de Javanen Islammers zijn, en ook,'dat het Mohammedanisme er bh' velen nog erg dun op zit. Dit laatste is hier ook het geval. Ik heb zelf meermalen opgemerkt, dat langs de Zuidkust de menschen al bitter weinig van den Islam afweten of in het geheel niet zich bekommeren over de voorschriften van den Mohammedaanschen godsdienst." En Ds. A. Meekelijn, Missonair-predikant te Magelang gaf eens in de Zeeuwache Kerkbode dit merkwaardig getuigenis: „Onlangs was een der invloedrijkste leden van BoediOetomo, de Javaansche priajivereeniging, bh' mij gelogeerd en zei: Als de regeering morgen een bevel deed uitgaan, dat alle Javanen Christenen moesten worden, zou dit bevel slechts in een kleinen kring weerstand ondervinden, en ik zelf zou een der eersten zh'n, die dit bevel opvolgde; nu doet men het met 't oog op den Javaanschen adat en familierelaties niet; maar als ik een regeeringsbevel had, zou mijn overgang als een heel gewone zaak beschouwd worden. Een bewijs, dat het op Midden-Java, ook in den kring der priaji's, met den Islam niet als een gewetenszaak staat, als een zaak van 'innige levensovertuiging, maar van adat, van levensgewoonte en van voorschrift." Vervolgens de beurt aan de Residentie Djocjakarta; Dr. J. Offringa, Missionair-arts te Djocja, deelt mede, dat in Mataram met name het Boeddhisme nog diep en vast zetelt in de volksziel; religieus en moreel leeft men er nog bijna geheel uit en naar de Boeddhistische beginselen; de onder schier alle omstandigheden volgehouden beleefdheid en zelfbeheersching, gelijk ook de diepe onderdanigheid, valt bovenal daar, behalve uit ingeboren eerbiedsbesef, uit het overgebleven Boeddhisme te verklaren; ter illustratie .voegt hij er bij, dat ook Europeanen bh' het zien op he6 Boeddhabeeld in de Boro-Boedoer zoo'n placide rust over zich voelen komen, dat zij urenlang in aanschouwing kunnen blijven zitten. Ten slotte nog de Residentie Soerakarta; Dr. H. A. 101 van Andel, Missionair-predikant te Solo betuigt altijd weer, dat de menschen van zijn Zendingsterrein al heel slechte Islamieten zijn; veel meer dan bij den Koran leven zij bij de oude verhalen van het Hindoeïsme en Boeddhisme *); aan de Vasten doen zij nog minder dan in Djocjakarta; zij vinden dat goed voor de hoogere standen, maar zelf vieren zij alteen 's nachts de maaltijden mee; zij bidden maar heel weinig; ook zijn zeer uitgestrekte gebieden van deze Residentie wezenlijk nog Animistisch. Naar den regel, dat in den mond van twee (of drie) getuigen alle woord bestaan zal, mogen wij, bij zulk een eenstemmigheid van twee zoo verschillende getuigen als echte Islamieten en Gereformeerde Zendingsarbeiders, wel als vaststaande aannemen, dat, om het nu te zeggen in de kleurentaal der Mohammedanen zelf, het officieel witte Midden-Java ten Zuiden nog sterk rood is, en dat van West naar Oost de tinten van rose tot rood en van rood tot diep-rood toenemen. Conclusies ten aanzien der Zending. Wij besluiten met het trekken van een paar conclusies, waarvan de eerst voor de hand liggende deze is, dat Midden-Java ten Zuiden om deze zoo eigenaardige religie van zijn bevolking, een gunstig Zendingsveld is. Het rotsvaste fanatisme van den Islam, waartegen de Zending in de volbloed Mohammedaansche landen den ontzaglijk zwaren strijd heeft aan te binden, voert daar geen heerschappij; de felle haat, die in andere, ras-echte Mohammedaansche volksstammen hoog oplaait, brandt en vlamt daar niet; vergeleken bij de geheel-geïslamiseerde landstreken heeft de Zending op Midden-Java ten Zuiden te doen met maar slappe Islamieten. Handhaven wh' nu de gebruikelijke onderscheiding, dat het Mohammedanisme beslist awft'-Christelijk (tegen het Christendom) en dat het Hindoeïstisch-Animisme *) Zie hierover; Mevr. Dr. van Prooije—Salomons, Verhalen en -Legenden van Hindoes en Boeddhisten. 102 «-Christelijk (niet Christelijk) is, dan staat de Zending op Midden-Java ten Zuiden voor een deel tegenover de bewuste en gewilde vijandschap van den Islam, doch meerendeels toch tegenóver den weerstand van het heidendom. Dat is dan ook zeker een der hoofdredenen, dat onder de Mohammedanen-Missies die op Midden-Java ten Zuiden onder de voorspoedigste gerekend mag worden, en dat zij met name van West naar Oost al ruimer ingang vindt, zelfs in zulk een mate, dat niemand minder dan de bekende Dr. ZWEMER zich persoonlijk op de hoogte stellen wil van de methoden, die met zoo gezegend gevolg daar worden toegepast. In Arabië en Turkije is de overgang tot het Christendom in vollen zin een levenskwestie; de vrijheid om den Islam te verwisselen met „dien godsdienst der ongeloovige honden" bestaat er niet; maar op Midden-Java ten Zuiden heeft de Islammer — in betrekkelh'ken zin dan altijd — die vrijheid wel en dat maakt, óók omdat hh' bij het voeren van de witte kleur toch eigenlijk nog zoo rood is, den Zendingsarbeid daar ter plaatse zoo veel gemakkelijker en doeltreffender. Maar daartegenover dreigt het gevaar, — wat bij de zuivere Islamieten geheel denkbeeldig is — dat bij de toetreding tot het Christendom de bewoners van Midden-Java ten Zuiden soortgelijk gaan handelen, als hun voorvaderen gedaan hebben met het Hindoeïsme en Mohammedanisme, m. ar w. dat er nog eens een samenmenging komt, nü van de Christelijke waarheid met het toch al zoo sterk gemengde oud-vaderlijk geloof; met dit droef gevolg, dat de Zendingsvrucht niet veel meer zou zyn, dan een naam-Christendom, vol van heidensche geloofsbeschouwingen en praktijken. Hoe groot dat gevaar is leert ook de Zendingsgeschiedenis, als zij verhaalt van de Sadrach-periode, toen duizenden Javanen in zeer korten tijd het Christendom aannamen, doch tot de besliste en doorwerkende breuk met hun eigen religie niet zh'n gekomen en het een open 103 vraag bleef, of die duizenden belijders van het Christendom wel Christenen waren in hun hart. Beslistheid en vastheid van optreden in het Zendingswerk kan bh' der Javanen religie alleen het gewenschte doel hebben; het Hindoeïsme en het Mohammedanisme konden daarom zoo gemakkelijk de Javanen winnen, omdat zh" den volstrekten eisch van afstand doen van den voorvaderlijken godsdienst èn van bewust overgaan tot de nieuwe religie niet hebben gesteld. Zóó kan en mag de Zending niet doen. Zij zou bh' soortgelijke plooibaarheid en slapheid naar hooge waarschijnlijkheid wel vele volgelingen kunnen krijgen, maar het getal zou omgekeerd evenredig zijn aan het gehalte dier Christusbelijders en van de doorzurende krachten des Evangelies in het volksleven zou al bitter weinig openbaar worden. Tegenover het religie-mengsel van Midden-Java's bevolking heeft de Zending beslist positie te kiezen; naar haar eigen positie heeft zij elke vermenging onvoorwaardelijk af te wh'zen; anders is zjj den naam van Zending in Jezus' Naam niet waard! Doch bij beslistheid en vastheid zal ook verduldig x) beleid en wh'ze voorzichtigheid èn fh'ne tact zich moeten voegen, om aan godsdienstmenging zoo gewoon geraakte menschen, onder 's Heeren zegen, te mogen maken tot positieve Christenen, die leven alleen uit de waarheid Gods in hart en hoofd, in woord en daad, in handel en wandel. Principiënreiterei (beginseldrh'verh') is altijd al zoo fataal in uitwerking, doch schiet wis en zeker bij een mystiek voelend en daarbij godsdiensten dooreenstrengelénd volk als Midden-Java ten Zuiden heeft, verliezend aan allen kant, ver het doel voorbij. Dat is het wat aan.de Zendingsarbeiders óp MiddenJava ten Zuiden zoo hooge en zware eischen stelt: op de voorzijde van de medaille de winst van een gematigd -) Met opzet wordt dit woord van Gezelle hier gebruikt. 104 Islamisme, maar op den achterkant het nadeel van den wirwar der zoo uiteenloopende godsdienstige gevoelens en gebruiken; gerekend naar de voorzijde van de penning, hebben zjj het gemakkelijker dan de andere, in de Mohammedanen-Missie arbeidende, dienstknechten des Heeren; maar niet zoo spoedig is de penning omgekeerd, of Gjj bemerkt, dat zjj over voorname eigenschappen moeten beschikken, om bij het aannemen van het Christendom het proces der geesten zóó verstandig en beleidvol, zóó voorzichtig en volhardend te leiden, dat het Koninkrh'k Gods naar den vasten en reinen glans van de waarheid der Schrift al meer en heerlijker te voorschijn treedt. Slapheid van beginsel zal alleen maar fusie (ineensmelting) met een carricatuur-Christendom kunnen brengen; doch de Jehu's-ijver zonder verstand zal met zijn houwen toch maar weinig bereiken, om te bouwen 's Heeren Kerk in Midden-Java's schoone land. Te verstaan is 't zoo geheel en al, als de Zendingsarbeiders zelf verklaren, dat zij nog altijd zoeken en tasten naar de beste methoden, om bij de werking van Gods Geest de menschen zóó te treffen, dat zjj voor Christus gewonnen worden èn wanneer zjj eenmaal voor 't Christendom gewonnen zh'n, hen zóó te leiden, dat voor hun mengelmoes-religie metterdaad de Christelijke godsdienst in de plaats treedt; en wel zóó, dat de over hen hangende duisternissen van hun pseudo-religies wjjken voor de gouden glansen van de volle waarheid des Evangelies, en dat daardoor op Midden-Java ten Zuiden komt het Christendom, dat dan niet in den valschen, maar in den echten zin van het woord het Javaansch Christendom wezen zal. V HET HUIDIGE GEESTESLEVEN (Nadrukkelijk zjj vastgesteld de mogelijkheid, dat bij het verschijnen van dit boek, al weer, hier en daar enkele wijzigingen in de volgende schets zouden moeten aangebracht worden; de snelle gang der gebeurtenissen kan, elk oogenblik, en op geheel onverwachte wijze, min of meer belangrijke afbuigingen van den loop der hier geteekende „Inlandsche beweging" ons brengen). De ontwaking. Eeuwen lang was het algemeen de gedachte, dat de Oostersche volkeren zeer langzaam vooruitgingen en zouden blijven vorderen. Ook.ons Indië, Java even goed als de Buiten-Gewesten, deelde in die alom vaste beschouwing. Eeuwenlang kende men, om ons tot Midden-Java èn nader tot den godsdienst te bepalen, niet anders dan het eigenaardige religieuze leven, zooals wjj dat in het vorige hoofdstuk hebben beschreven; met de stille rust van de natuur in haar onbewogenheid zag men het, eeuw in eeuw uit, heerschen over geheel de bevolking; en dat er merkbare verandering zou intreden, daarvan was gedachte noch voorstelling. Sinds de „ontwaking" van het Oosten, die op Java de „Inlandsche beweging" bracht, kwam er evenwel sterke kentering; niemand ontkent meer den naar alle zijden van het leven doorwerkenden ommekeer. Daarmede is de vraag aan dë orde, hoe die zoo snel om zich heengrjjpende verwisseling inwerkt op de religieuze gezindheden der menschen èn wat dientengevolge zich aan geestesleven op Midden-Java bezig is te ontwikkelen. 106 Kennis daarvan is van belang voor den kijk op de „geestelijke stroomingen" van Midden-Java en niet minder voor het inzicht in de grootsche taak, waartoe thans de,Zending geroepen wordt. Ter kenschetsing van dat huidige geestesleven, zul- . len wij twee factoren, tot de sterkste te rekenen, in werking en uitkomst U hebben voor te stellen: a. de nationale factor; b. de aanraking met de Westersche cultuur. A. DE NATIONALE FACTOR a. Sarikat Islam (S. I.) en Sarikat Islam Apd. B. (S. L B.) De opleving der nationale gedachte heeft den sterken drang tot verweer tegen de onderdrukkers (Chineezen) èn tegen de overheerschers (Hollanders) in der Javanen ziel geworpen. Beide groepen van vreemden als niet-nationaal öf ook wel als anti-nationaal aanziende, zh'n zij gaan zoeken naar verweermiddelen, om hun eigen nationaal volksbestaan tegen hen te verdedigen en te handhaven. Al dadelijk grepen zij naar hun godsdienst! Te begrijpen ook bij een zoo door en door religieus volk! Trouwens in geheel Azië gaat de „ontwaking" gepaard met een verlevendiging van de nationale religie. Voor den Javaan is de godsdienst een zeer voornaam stuk van zijn nationaal goed; de leer van Confucius öf van Tao is voor den Chinees, het Christendom voor de Hollanders; doch bh' hem past precies zh'n Mohammedanisme. Elk volk zijn religie! „De Islam is de nationaliteit der Javanen." *) *) Dr. Adriani: Geestelijke stroomingen op Java, Synthese, 236. 107 De poging, om den godsdienst in te schakelen in het geheel der verweermiddelen heeft belichaming gekregen in de Sarikat-Mam. Die groote organisatie, bij wie de religie de saambindende kracht is, wil zelf weer bindmiddel voor de volksmassa zijn in den strijd tegen de vreemden. Het succes, dat zh' zoovele duizenden Javanen in één gemeenschap vereende en verbonden houdt, dankt zh' voornamelijk hieraan, dat tot sterking van de nationale gedachte ook de strijd voor de als nationaal goed erkende religie wordt aangebonden. Voor de leiders, mannen als Tjokroaminoto, Soerjopranoto, Sosrokardono en Abdoel Moeïs, zal het Mohammedanisme wel niet zoo heel veel waarde hebben; het is hun allicht meer middel dan doel; doch zij weten te goed, dat het volk, dat Mohammedaansch is en wil zh'n, niet mee te krijgen is, zonderdat ook voor zijn religie het pleit opgenomen wordt; daarom voeren zij hun actie voor het volk door het volk en komen zij op ook voor den nationalen godsdienst. Zoo wordt het duidelijk, dat de S. I., van huis uit alleen maar een oeconomische beweging, toch tegelijk meewerkt tot verheffing en verinniging van het Mohamme d ctnisiriG» „Van uit Solo is er wel protest ingediend tegen dat vooropstellen van den godsdienst; wellicht is het ondermeer aan dat sterk godsdienstig element van de S. I. te wijten, dat zij te Solo nöoit tot grooten bloei kwam." *) Doch de in Maart 1921 te Djocja gehouden vergadering der C. S. I. („Algemeene vergadering en het vijfde Nationale congres der vereeniging Centraal SarikatIslam) heeft juist het Mohammedanisme weer sterk op den voorgrond gebracht. 2) Aan de toelating van socialistische (en zelfs van communistische) propaganda in haar midden, is daarom i) Mevr. van Andel. Islam en Christendom 152. ü) Overzicht van de Inlandsche en Maleisch-Chineesche pers no. 9, 1921, 28. 108 ook niet veel te hechten; de S. I. zoo ongeveer te beschouwen als de S. D. A. P. in ons vaderland, maakt aan schromelijke overdrijving schuldig; behalve nog dat de „sociale" toestanden in Midden-Java zoo gansch anders zh'n dan in Nederland, gebruikt de S. I. de socialistische (en communistische) leeringen voor zooveel die haar in het gevlh' komèn; zooals ook een Inlandsch leider zonder omwegen 't heeft uitgesproken: „eerst die overheersching weg en dan kunnen wij wel eens zien, of wij socialisten zh*h." *) Socialisme (en communisme) worden als bondgenooten aangenomen tot bereiking van het ideaal, dat in het wegwerken van de overheersching bestaat; maar komt dat ideaal In 't zicht, dan drijft de Islam ze weer uit; meer dan houthakkers en waterputters mogen zh' niet en zullen zij niet zjjn. 2) 't Krachtigst werkt die drang naar eigen nationaliteit in de Sarikat Islam Afdeeling B, (S. I. B.); die kant zich vooral tegen het Nederlandsen gezag; de S. I. gaat voornamelh'k tegen de uitpersing der Chineezen, maar de S. I. B. heeft 't op de heerschappij der Hollanders gemunt. Eerst in het geheim woelend, zoodat haar eigenlijke bedoeling verborgen bleef, is zjj gaandeweg haar wezenlijk plan al duidelijker gaan vertoonen; niet 't minst de z.g.n. Garoet-zaak heeft dat in het licht gebracht. Gelijk Gij U herinnert, is hadji Hasan in verzet gekomen tegen de overheid; hh' en andere hadji's èn gewone Javanen, voorzien van de onkwetsbaar-makende amuletten, gekleed met het witte gewaad als symbool van de heilige krijgvoering, boden beslisten tegenstand tegen de vertegenwoordigers van het Gouvernement; de sommatie, om uit het huis te komen en zich over te geven, beantwoordden zjj met een hardnekkige weigering; het schieten in de lucht, om den schrik er in te jagen, diende de- *) Koloniaal verslag 1920. 2) Zie Standaard no. 15128. 109 zen Mohammedanen slechts tot bekrachtiging hunner overtuiging, dat hun amuletten bescherming hadden veroorzaakt en een veilig schild van behoud zouden blijken ; eerst het echte vuren, dat onmiddellijk hadji Hasan velde, brak den tegenweer. In een beoordeeling, of dat schieten en bloedvergieten had kunnen voorkomen worden (de N. R. Courant liet nog al een woord van critiek hooren) treden wh' niet; 't is ons alleen er maar om te doen met dit voorbeeld aan te wh'zen, dat in de S.I. B. sterke gevoelens van opstand tegen het Nederlandsche gezag gisten èn met fanatieke kracht de nationale religie wordt gepropageerd. Vraagt Gij dan of ook de volksmassa in de desa's van dien geest der S. I. en S. I. B. doordrongen is, dan kan nog wel geantwoord worden, dat geheel deze beweging nog veel meer een zaak is van de leiders, dan van den gewonen man in zh'n rustige omgeving. Telkens blh'kt bh' een kloeke houding van de overheid, *) dat het volk, hoezeer ontwakende en wakker, toch altijd zh'n onderdanigheid nog bewaart. Ook kan er bijgevoegd, dat sinds de oeconomische ontwikkeling der S. I. verliep èn dientengevolge heel wat van de door haar opgerichte toko's en waroengs weer verdwenen, de actie der S. I. op Midden-Java zich grootendeels beperkt tot de hoofdplaatsen, waar de leiders wonen. Doch dat neemt niet weg, dat de S. I., die als een oeconomische beweging te typeeren is, toch zeker ook, zij 't dan meest indirect, tot handhaving, bescherming en versterking van den nationalen godsdienst dringt en drijft; de nationale gedachte der S. I. prikkelt tot den strijd voor den Islam» Wat onder meer ook hierdoor uitkomt, dat aan de S. I. *) Sosrokordono, secretaris van de Centrale Sarikat Islam werd tot 4 jaar gevangenisstraf veroordeeld; Tjokroaminoto is ook geïnterneerd. 110 verbonden is een Mohammedaansche colportage-ver~ eeniging, die voor de verspreiding van Mohammedaansche boeken en geschriften zorg draagt; en dat daartegenover uit den boezem van de S. I. een verzoek is gericht tot den G. G., om de uitgave van de Zendingscourant „Mardi Rahardja" te willen verbieden. Dat laatste mag, omdat het het werk van maar enkele personen was, niet tot de slotsom brengen, dat de b. 1. antithetisch staat tegen het Christendom; veeleer is vast te stellen, dat het haar om verdieping van de nationale religie, van het Mohammedanisme bn de bevolking te doen is; doch ook zoo blijft, dat de S. I. een den Islam versterkende en verheffende beweging is. o. Boedi-Oetomo èn Hindoecultuur-beweging. Een andere groep van Midden-Java's bevolking, vooral in de Vorstenlanden, zoekt de volkszelfstandigheid en volksverheffing op weer gansch andere manier; de ach steeds uitbreidende menigte van de „intellectueel»» wil de bekrachtiging en versterking der nationaliteit door teruggrijping naar de oude Hindoecultuur. Deze beweging gaat goeddeels in de lijn van BoedvOetomo; al evenmin als die Vereeniging, wier naam „Edel Streven" beteekent, bekommert zij zich om den officieelen godsdienst. \ De strijdvraag over den Islam is er m Boedi-Oetomo wel geweest *); maar het eind was, dat Boedi-Oetomo een op het stuk van de religie neutrale Vereemging is geworden. Een zeer merkwaardig verschijnsel op Midden-Java: een Vereeniging van Javanen uit de hoogere standen, die zich afkeert van den nationalen godsdienst en tegenover het Mohammedanisme het terrein van de religie voor zich zelf reserveert. Z. Excellentie Idenburg heeft daarom in een znner i) Een uitvoerige beschrijving geeft Mevr. v. Andel pag. 156—158 (Christendom en Islam). 111 laatste redevoeringen van de S. I. en Boedi-Qetomo gesproken als van den beneden- en bovenstroom, die zich altijd voordoen bij de elevatie van een volksleven. „Er is (dan) een geestelijke strooming boven in de van het volk afgescheiden hoogere kringen, maar ook een strooming, die uit het volk zelf opkomt. De bovenstroom is gewoonlijk aristocratisch intellectueel de benedenstrooming, die het volksleven beroert, is naar den aard van het volk gemoedelijk, religieus en zedelijk In Indië is de bovenstroom al lang aanwezig geweest, zooals wij die kennen in Boedi-Oetomo, die een intellectualistisch, aristocratisch karakter draagt. Maar ook de benedenstfooming werd gewekt, een strooming van onder op, geboren in die lagen van de bevolking, waar het religieus-nationale leven klopt. Zulke strooming hebben wij in Indië, althans in den aanvang, gehad in de S. L, die geboren is in die lagen van de bevolking, waar de godsdienst het samenbindend en leidend beginsel is." *) Die bovenstroom nu, sterk en breed vooral in Djocja en Solo, stuwt naar de verhooging van het eigen volksleven, door, buiten den officieelen godsdienst om, te jagen naar een herleving van de kennis en van de levenswaarden, die lang vóór de komst van het Mohammedanisme, het Javaansche volk op zoo hoog plan hebben gevoerd. Tegenover den Islam stelt die groote groep van hoogstaande Javanen haar beweren, dat de brengers der echtJavaansche cultuur Hindoe's en geen Mohammedanen waren en dat dus voor de ware volksontwikkeling weer herkregen moet worden, niet de Hindoe?"et%ïe, doch wel de veredelende kracht, van Java's glorietijd, de Hindoecultuur. Tot krachtige uiting is deze overtuiging gekomen in het te Solo (1918) gehouden en uitnemend geslaagde Cultuurcongres: daar is de wajang verheerlijkt, de lof Ter vergelijking kan dienen Het Humanisme en De Reformatie na de Middel-eeuwen. 112 gezongen van het Hindoesche Bali met zijn conserveering van de al-oud Javaansche toestanden 4) en de oude Hindoecultuur zoo opgehemeld, dat van Soendaneeschen kant, in naam van het Mohammedanisme, protest is aangeteekend. Stelt Gij dan weer de vraag, of deze beweging vat heeft op de volksmassa, dan kan met vrhmoedigheid betuigd, dat die maar gering is; de bevolking is te religieus, dan dat zij zich tot zulk een zuiver-cultureele actie aangetrokken zal gevoelen .Doch 't is en blijft opmerkenswaard, dat thans op Midden-Java, uit één en hetzelfde drangmotief van het nationalisme, naast een versterking, een negatie van den Islam zich openbaart en dat nog wel 't meest in de Vorstenlanden èn bij de élite van het volk. De gevolgen daarvan zhn moeilijk te overzien. Wie zal zeggen, als, bh' de verknochtheid der Javanen aan hun hoofden, de tooverglansen van (Hindoe) Matarams gouden tijden de zielen der volksmenigten overmeesteren, hoe ver en diep die den Islam afwerende en verzakende beweging nog om zich heengrh'pen zal?! c. Revolutionaire propaganda Gereeden ingang biedt de nationale factor ook nog voor de revolutionaire propaganda. De bevolking weet het, kan het althans wèl weten, dat zh' er onder haar hoofden altijd slechter aan toe geweest is dan onder Nederlands voogdij, ja dat zij het nu nog altijd beter heeft onder de „vreemde" dan. onder de „eigen" heeren. Bh' de uitoefening van hun ambt gaan de priaji's vaak willekeurig te werk, met misbruik van hun gezag; zelfs komt, tengevolge van hun laksheid, mrfar weinig ten goede aan het volk zoo menig goede maatregel, door het Gouvernement genomen! Maar de opwakende nationale gezindheid dringt tot i) Om de Oud-Javaansche cultuur juist en grondig te leeren kennen worden ook tochtjes naar Bali ondernomen. 113 den vrijheidsdrang, die in elk opzicht los wil komen van de overheerschers. Diep slaat de gretig aangenomen prediking in, .dat evengoed als Holland zijn Willem den Zwijger had, wien het zijn onafhankelijkheid dankt, ook Java had moeten hebben, zijn vrijheidsheld, zijn Dipo Negoro, die toch ook voor een vrh' Java heeft gestreden; en zonder eenigen schroom klinkt uit onderscheiden hoeken de vraag op: „Waarom gij Hollanders uw Willem den Zwijger en waarom wij niet onzen Dipo Negoro?" Éénzelfde gedragslijn wordt gevolgd bij den strijd tot verwezenlijking van de nationaal-oeconomische idealen. Veelal zijn de arbeidsvoorwaarden in de Javaansche bedrijven slechter dan in de Europeesche, doch de revolutionaire woelingen gaan steeds, niet tegen de eigen volksgenooten, maar tegen de „overheerschers"; werkgevers van andere dan Javaansche nationaliteit worden immer met „de overheerschers" vereenzelvigd; de lieden van den handel en van de suiker," die een deel van de „overheerschers" vormen, die moeten weg! Dat de volksbödem voor het revolutiezaad zoo ontvankelijk is, daarover zullen wij, Nederlanders, ons geenszins verwonderen. Gezien onze koloniale politiek moeten wij veeleer schuld belijden, en erkennen, dat wh' het er naar gemaakt hebben. Daarmede wordt geen enkel woord gezegd ten goede van de revolutionaire praktijken van mannen als Sneevliet en Douwes Dekker; tegenover dezulken past.hooghouden en handhaven van het wettig gezag; toegeeflijkheid brengt niets dan teleurstelling. De heer Douwes Dekker b.v., onder G. G. Idenburg uitgezet, is onder den G. G. van Stirum weer binnengelaten, maar om spoedig weer onder dienzelfden G. G. van Stirum tot gevangenisstraf veroordeeld te worden. Al evenmin is daarmede ook maar eenige verontschuldiging gepleit voor de leiders, die, evenals wjj dat bij elke revolutionaire beweging in Europa ook zien, wel zorgen, dat zij zelf niet het kleinste deel krijgen van den 8 114 aan het volk beloofden buit, zóó zelfs, dat de „bh'dragenstörtende" massa al heel weinig anders dan de schoonvoorgespiegelde beloften overhoudt. Niet meer dan de oprechte erkentenis is daarin gegeven, dat de schuld onzer vaderen, die Indië ten bate van het moederland exploiteerden, op ons rust, en dat wh" daarom ons schuldig weten aan al dien revolutionairen opslag, die uit Midden-Java's volksbodem thans zoo welig omhoogschiet. d. Onze schuld en taak Maar dat stelt ons dan ook onder de verplichting, om de ontwaking van het Javaansche volk, niet met leede, doch met belangstellende oogen te zien, en zelfs, gelijk Dr. van Andel het overtuigend heeft aangetoond, met blijde blikken gade te slaan;1) om 't voorts maar niet te laten bij een afwachtende houding, doch krachtig mee te werken, dat het groeiproces naar de zelfstandigheid en de mondigheid zoo gunstig mogelijk verloopen mag. En daarbij heeft ook de Zending een gewichtige roeping te vervullen. Zonder zich in te laten met dingen, die tot de bemoeienis van het Gouvernement en van „in eigen kring souvereine" corporaties behooren, heeft zij nadrukkelijk te getuigen, dat het haar streven niet is, om Java in ondergeschiktheid aan Nederland te houden en te bewaren, en eeuwenoude toestanden maar te bestendigen. Zeer terecht is er geprotesteerd tegen de poging van den groothandel, om de Zending f inantiëel aanzienlijken steun te bieden, .maar dan met de duidelijk doorschemerende bedoeling, om door haar te beter het ontwakende volk ten onder te kunnen houden. De Zending heeft een geestelijke taak en een geestelijk doel; haar ideaal is de komst van Gods Koninkrijk *) Dr. v. Andel. Cultuur en Christendom onder de Javanen, 7. 115 en daarom de groei van Java's volk naar de beginselen van Gods Woord; en naar de getuigenis der historie loopt zulk een volksontwikkeling zeker op volle mondigheid uit. Onder geen conditie mag de Zending zich stellen in dienst van welke politiek ook, die haar geestelh'k karakter voor nog zoo klein deel zou kunnen en willen schaden. Veeleer zal zij met volle sympathie de idealen van volksopheffing en vooruitgang te gemoet komen, er steeds op wb'zen, dat van het Evangelie vernieuwende kracht uitgaat, zoowel voor elke ziel als voor geheel een volk, èn het den idealisten zonneklaar maken, dat het Christendom niet slechts brengt de persoonsvernieuwing, maar ook de volksvernieuwing. 1) Tegenover de beweging, die den Islam als bindmiddel noodig keurt, stelle zij haar besliste prediking, dat de Zending supranationaal is en dat het Christendom, zooveel beter dan de Islam, waarborg biedt voor een echt nationaal en waarlijk vrij volksleven. Den voorstanders van teruggrijpen naar de oude Rindoecultuur leere zij, dat die cultuur, los van den wortel der godsdienstige waarheden, waaruit zij opgroeide, zeker tot teleurstelling leiden zal; zoo zij zich met die religieuze levenskrachten niet in den ouden gouden tijd kon staande houden, wat zal zh' zonder haar thans, nog vermogen? Principiëel en historisch brenge zij hun in het licht, dat alleen de „Christelijke" cultuur een volksleven veredelt en verrijkt en tot geestelijke kracht over geheel de levenslinie sterken kan. Op sociaal terrein verkondige zij tegenover de onrust en onmacht der revolutie de rust en de vrijmaking van het Evangelie. Op de Arbeiders-Zendingsconferentie (7—10 Juni '21 te Lunteren gehouden) is de gedachte van een arbeidsconsul geopperd, zonder dat men daarover tot klaarheid kwam. *) et. Mevr. v. Andel a.w. 159. 116 De sociale toestanden zijn in elk geval op MiddenJava nog wel zoo, dat zij voor de Christelijke actie vatbaar zijn. Hoe roept dat er om, waar socialisme en communisme al in aantocht zh'n, dat de Zending, eer het volk nog iets ergers overkome dan het in der eeuwen loop reeds doormaakte, het Christelijk beginsel*) propageere, dat immers alleen de kracht heeft, die niet alleen de Javaansche maatschappij van veel verkeerds verlost, maar tegelijk tot de onmisbare harmonie in de verhoudingen en daardoor tot schoenen bloei henenleidt! Zop komen wij tot deze slotsom, dat de nationale factor op de religieuze gezindheden van Midden-Java's volk zóó ingewerkt heeft, dat het huidige geestes-leven, eenerzij ds zich kenmerkt door een verlevendiging van de nationale religie en anderzijds door het zoeken en tasten naar de aloude levenswaarden èn daarbh' zóó de geesten heeft aangegrepen, dat de vier woorden „Demokratie," „Communisme", „Bolsjewisme" en „Staking" in de Indische bladen bijna even dikwijls te lezen zijn, als in Europa; z) dat daardoor op zoo andere manier en met zoo veel sneller gang, dan men had kunnen vermoeden, de Java-Missie in een geheel nieuw stadium is geraakt; en dat Neerlands Christenheid derhalve er ernstig op te letten heeft, waarheen God Zijn hooge wegen wendt, om Hem te volgen in het volbrengen van de thans zoo dringend op haar hart gebonden Zendingstaak! B. DE AANRAKING MET DE WESTERSCHE CULTUUR. a. Antithetische Strooming. Niet minder dan de nationale factor heeft de aanraking met de Westersche cultuur invloed geoefend tot *) Niet: een bijwagen van de arbeiders-beweging worde. *) Macedoniër—21, 376. 117 den ommekeer, die het geestesleven van Midden-Java's bevolking zh'n huidigen stempel heeft ingedrukt. In de aan Mohammed getrouwe kringen is al heel spoedig bij de doordringing van de Westersche cultuur gevoeld, dat de Islam, gelijk hij zich tot hiertoe aandiende, voor die opdringende macht uit het Westen geen partij zou kunnen zyn; evenals in de echt-Islamitische landen, kreeg men de vaste overtuiging, dat die Westersche cultuur groot kwaad zou kunnen doen aan het Mohammedanisme, en dat het noodig zou zh'n, om èn het defensief èn het offensief ter hand te nemen. Zoo heeft de aanraking met de Westersche cultuur een beweging in het leven geroepen, vooral krachtig in de steden Djocja en Solo, die den Islam zóó wil verbouwen, dat hij oprijst tot een philosophie, 'minstens gelijkwaardig met de Christelijke geloofsleer en de stelsels der wijsbegeerte uit het Westen, èn tegelijk hem zoo wil m£bouwen, dat hij, ook bij nieuwe verhoudingen, geheel het menschenleven omspant, in niéts minder dan welke wetenschap van het Westen ook. Van uit Kaïro, het centrum der orthodoxe Islamwèreld, met haar schitterende universiteit, komen gestudeerde en in de Islamitische wetenschap goed onderlegde Javanen, om naar een deugdelijk vastgesteld plan, het pleit vóór het Mohammedanisme en den strijd tegen de Westersche cultuur en tegen het Christendom met alle macht te voeren. Met den troffel weten zn" het geestelijk zwaard te hanteeren! Zij hebben hun goedgeredigeerde couranten en tijdschriften, waarin zij het Mohammedanisme over gehéél de levenslijn verdedigen en tegen de gevaren van Westersche cultuur en Christendom zoo ernstig mogelijk de immers Mohammedaansche bevolking waarschuwen. 't Gebeurt ook, dat zij het volk wijzen op de actie van de Gereformeerde Zending, die zelfs Doctoren in de Theologie naar Midden-Java zendt en daarin een voorbeeld geeft, hoe de Mohammedaansche menschen 118 hun beste krachten voor de heerschappij van hun eigen religie behooren te geven. Maar dan is het hun met hun prijzen van dien ijver voor de propaganda van het Christendom, toch eigenlijk om verhoogden ijver voor den Islam in hun eigen wereld te doen! Goede nota nemen zij van wat de Geref. Zending doet, en (vaak onder aanblazing van de liberalen, die nog vijandiger zijn dan de Islammers zelf,) gaan zij over tot den aanval. Een paar voorbeelden: In Darmo Kondo, een der organen van Boedi-Oetomo, plaatste Ds. Merkelijn een advertentie, meldende dat hij bereid was brieven over den Christelh'ken godsdienst te zenden aan elk, die ze begeeren mocht. Spoedig daarna prijkte in die courant naast die advertentie eene andere, die een verheerlijking van het Mohammedanisme bevatte, èn hadji Misbach uit Solo liet aan den anderen kant dier advertentie er nog ééne plaatsen, met de mededeeling, dat ieder Hollander, die belang stelde in den Mohammedaanschen godsdienst van hem gratis onderricht kon ontvangen. Een tijdschrift „Medan Moeslimin" (Vereeniging van Muzelmannen) is uitgegeven en in het eerste artikel werd uiteengezet, hoe de uitgave begonnen was uit zucht om de Javaansche Zendingscourant „Mardi Rahard ja" te bestrijden. In die Zendingscourant schreef Ds. Merkelijn eens een stukje ter opwekking van de Mohammedanen, om den Bijbel biddend te lezen. Daarop verscheen in de „Islam Bergerak", de voornaamste courant der Mohammedanen op Midden-Java, een breedvoerige verklaring ter afmaning van hef Bijbellezen, omdat de Bijbel het meest onbetrouwbare boek was, dat men denken kon. Ten bewijze daarvan werd een breed historisch overzicht gegeven over de totstandkoming van den Kanon, over de verschillende concilies, en ook over de resultaten der moderne Schriftcritiek; namen als de Tübingsche School en 119 Wellhausen werden in het debat gebracht, en triomfantelijk de conclusie uitgeroepen, dat een boek, waarover de Christenheid zelf zoo verdeeld was en zoo verschillend oordeelde, toch onmogelijk Het Boek kon zijn; dan verhief zich toch altijd nog verre boven dien door de Christenen zelf verscheurden Bijbel de nog altijd ongerepte Koran! De Missionaire-predikanten stonden er verbaasd van, dat al die dingen nauwkeurig opgegeven, te lezen waren in een Midden-Javaansche courant; Dr. Zwemers bewering over een vertaling van Delitzsch' werk „Babel und Bibel" in het Arabisch werd hun alleszins geloofwaardig! Een welsprekend getuigenis leggen deze voorbeelden af, dat de aanraking met de Westersche cultuur op Midden-Java een diepe en breed-schouwende religieuze beweging heeft gewekt, die den Islam als de vastigheid voor geloof en leven propageert èn (met meer of mindere bewustheid van den opbloei der Westersche cultuur uit den wortel van het Christendom) zich scherp keert tegen de Christelijke religie. 't Geldt hier maar niet, als bij S. I. en Boedi-Oetomo een in hoofdzaak cultureele beweging met meest indirecte werking op het geestesleven, maar een actie, die zoowel de anti-religieuze stroomingen uit het Westen als de zuivere Christelijke levensbeschouwing bestrijdt èn fel anti-thetisch tegen de cultuur en het Christendom van het Westen zich te weer stelt. Nu is zeker zulk een heftige tegenstand voor de Zending nog veel beter dan de vroegere rust in starre onbewogenheid van leven, omdat hij tot kennisnemen van het Christendom dwingt, maar van deze reactie op de Westersche cultuur in de echt-Islamitische kringen van Midden-Java zullen wij toch geen geringe gedachten mogen hebben; en uitermate gevaarlijk voor de Zending is de ook al in onze Christelijke groepen toegepaste Schriftcritiek; want de ras-echte Mohammedanen, vroeger zoo latent, zijn thans wakker geschud 120 en zij volgen nauwgezet alles in Europa en in Holland, wat hun nuttig kan zh'n, om tegenover al Wat uit het Westen komt, de religie van Mohammed te verheerlijken. b. Reformatorische strooming Naast deze antithetische strooming gaat een andere, die Westersche wetenschap en cultuur met het Islamitisch geloof schijnt te willen huwen en daarom een reformatorische kan genoemd worden. Wh' bedoelen de Vereeniging Mohamadiah (ter bevordering van het Mohammedanisme), waarvan de te Djocja wonende hadji Dachlan de ziel is; reeds vele jaren is deze Vereeniging te Djocja gevestigd en zij heeft haar leden in grooten getale verspreid over geheel Midden-Java. Haar optreden verschilt aanmerkelijk van dat der zooeven aangewezen richting: Volgens hadji Dachlan zal de Islam op Midden-Java moeten gaan tot het volk, wil hij daar niet ten doode opgeschreven zijn; bij bestendiging van den grooten afstand tusschen abangan en poetihan-volk l), moet hij wel verkwijnen tot versterven toe; noodzakelijk is het daarom den godsdienst zoo te hervormen, dat hij populair wordt. Naar een verslag van een Algemeene Vergadering dezer Vereeniging is Mohamadiah „een zuiver Mohammedaansch godsdienstgenootschap, dat er naar streeft om den Islam bij het volk meer populair te doen zijn en verklaart zij, dat de Islam al heel moeilijk bij de bevolking diep doordringen kan, indien die godsdienst haar niet in meer gereformeerden vorm wordt toegediend!" 2) Maar daarbij is hadji Dachlan mild tegenover andere godsdiensten, die hij niet ongehoord veroordee- *) Zie Hoofdstuk over de Religie, pag. 98, 99. >) cf. Macedoniër '15, 138. 121 len wil; hij aarzelt niet de toetreding tot „Mohamadiah" te vragen met deze aanbeveling, „dat voorkomen worde, dat de orthodoxe Mohammedanen vervallen in fanatisme en een het Christendom vijandige beweging in het leven worde geroepen." *) Bij zijn woord voegt hij de daad. Hij houdt met Ds. Bakker en Dr. Offringa maandelijks saamkomsten in een particulier huis ter saamspreking over Christendom en Islam; geen wonder, dat hij de „afvallige hadji", ook wel de „Christen-hadji" gescholden wordt. Want het is heelemaal een verschijnsel van den door de aanraking met de Westersche cultuur gekomen nieuwen tijd, dat, in de hoofdstad van des Sultans gebied, Missionarissen met een hadji en zijn volgelingen saamvergaderen, om elkander voorlichting te geven over de twee groote godsdiensten van het Westen en van het Oosten. Nog maar enkele jaren geleden, zou de eerste de beste hadji rood van woede geworden zijn, zoo een Zendeling hem dorst aanspreken over de Christelijke religie. En nu komt een invloedrijk hadji, leider van een nieuwe en vele leden tellende Vereeniging, met de voormannen der Zending saam, om in vriendschappelijken en elkaar waardeerenden geest te confereeren over Christendom en Mohammedanisme! Dat deze beweging van heel wat meer dan locale beteekenis is te achten, blijkt ook uit de noodiging tot Dr. Esser, om op een Islamitisch congres te Tjilatjap het woord te komen voeren. Dr. Esser verhaalt er van o.a.: „Ik werd uitgenoodigd met Misaël (helper van Adiredjo) op het podium naast hem (den leider hadji Dachlan) plaats te nemen, en hij stelde mij voor aan het gehoor als de Christen-zendeling te Poerbolinggo." Dachlan leidde aldus in: „De Koran gebiedt ons de waarheid te zoeken. Wij, Islammers, beweren alleen in het bezit der waarheid te zijn en zeggen, dat alle anderen dwalen; zoo spreken de Christenen, Joden en !) cl Macedoniër '15, 139. 122 Boeddhisten, elk ten opzichte van zijn eigen standpunt. Zóó komen wij nooit verder; Want ieder blijft in zijn eigen kring op eigen standpunt staan, veroordeelend de anderen. Als 't ons ernst is, dan moeten wij niet vermijden, elkander te ontmoeten en met elkander te spreken." Dr. Esser stipt even aan, dat „de Heere mij niet toeliet te zeggen, wat ik mij voorgenomen had; blijkbaar was het nog niet des Heeren tijd. Wel ben ik heel blij en dankbaar voor wat in Tjilatjap geschied en gesproken is. Misaël en ik wachten op 's Heeren leiding. Ik geloof zeker, dat Hij 't is, die er ons bracht en daarmede Zyn bedoelingen had. Aan ons slechts geduldig te wachten." 1) In hoeverre het Mohamadiah zal gelukken den Islam populair te maken, kan moeilijk gezegd worden; ook teekent deze reformatorische beweging zich niet zoo duidelijk af, dat met beslistheid kan worden gewaagd van haar bedoeling. Wij kunnen thans slechts vragen stellen: Wil de Mohamadiahbeweging inderdaad verbroedering van godsdiensten, op de manier van het aloude syncretisme? of zoekt zij alleen maar naar andere godsdienstvormen bij nieuwe cultuurkrachten? öf: begeert zij den Christelijken godsdienst te kennen in zijn kracht, om straks met de gevonden methoden aan het werk te trekken? öf: verlangt zij de zwakke steeën van het Christendom te weten, waar zh' den aanval 't best kan wagen? öf: is zij, ondanks haar mildheid en soepelheid toch in principe even antithetisch tegen Christendom en Westersche cultuur als de volbloed Mohammedaansche f r&ctiö? Al deze vragen zijn thans bezwaarlijk te beantwoorden; misschien weet de lezer er al heel veel meer van dan schrijver dezes, op dit moment, mogelijk is te verklaren; bij de zoo snelle ontwikkeling op MiddenJava zou dat zeer goed mogelijk zijn! -) Maced. '21, 287, 288. 123 In elk geval is er goede nota te nemen van deze tengevolge van de aanraking met de Westersche cultuur ontstane reformatorische actie onder de Mohammedanen op Midden-Java, die saamsprekingen over Christendom en Islam mogelh'k maakt; perspectieven zh'n daarmede geopend, waarvan men bij den aanvang dezer eeuw geen vermoeden kon hebben. c. islam-neerwerpende kracht der Westersche cultuur. De nog al moeilijke vraag öf en in hoeverre de Islam zal moeten wh'ken voor de doordringende Westersche cultuur, hebben wh' hier ter plaatse te stellen en zoo goed, als 't ons doenlijk is, te beantwoorden. De „moderne opvatting" durft aannemen, dat de Westersche cultuur met zulk een kracht tegen den Islam zal opbotsen, dat hij neergeworpen wordt, zonder te kunnen opstaan. Zij stelt den huidigen toestand der Islamwereld gelijk met de positie van de Christenvolken in het laatst van de Middel-eeuwen; en zh' oordeelt, dat, zoo de tegenwoordige cultuur eensklaps die Middel-eeuwsche wereld was binnengeworpen, dat een totale onderstebovenkeering zou veroorzaakt hebben; en zh' concludeert dan, dat, waar de Isïam-volken nog niet tot de hoogte van het Christelijk leven in de Middeleeuwen zijn geklommen, nü de botsing van Westersche cultuur èn Islam een nog zooveel grondiger afbreking van den Islam tot gevolg moet hebben. 't Komt ons echter voor, dat in deze beschouwing al te veel de Animistische volksstammen met de Mohammedaansche volksgroepen gelijkgesteld worden; want al bezwnkt het Animisme voor de aanraking met de Westersche cultuur, zoo biedt dat nog geen zekerheid en zelfs geen waarschijnlijkheid, dat het den Islam ook zoo vergaan zal. De geschiedenis van den Islam, zoo star-onveranderlijk en toch weer zoo soepel-plooierig, steunt ook die 124 opvatting niet; de Islam is immer nog bij aanraking van welke cultuur ook, staande gebleven! Heel wat nuchterder oordeelt Prof. Snouck Hurgronje in zn'n zoo instructieve boek „Nederland en Islamals hu" de stelling: „Opvoeding en onderwijs zijn in staat de Moslims van het Islamstelsel te emancipeeren" aldus toelicht: „Zelfs in landen van veel oudere Moslimsche cultuur dan onze Archipel zien wh' opvoeding en onderwijs met goeden uitslag aan het werk, om de Mohammedanen te verlossen van den Middel-eeuwschen rommel, dien de Islam al te lang achter zich aansleept. Wel bluft dan het stelsel op de vroeger ontwikkelde gronden onvatbaar voor een afdoende hervorming, hetzij door moderniseering der wet, hetzij door populariseering der mystiek, maar de Moslimsche maatschappij schrijdt nochtans, voort in de richting der moderne cultuur, buiten het systeem om, doodzwijgend hetgeen zij niet durft aantasten. Zoo gaat het in Turkije, in Egypte, in Syrië." Daarbij merkt hij dan op, dat wij in Indië „tal van factoren in ons voordeel vinden, die men in die oudere landen niet of in mindere mate aantreft: de betrekkelijk korte tijd, waarin het stelsel van den Islam hier g«werkt heeft, waardoor het vele bestanddeelen van het leven onaangetast heeft moeten laten...; de eeuwenoude gewoonte der Inlanders, vooral op Java, om zich met zeer uiteenloopende rassen en beschouwingen te verstaan...; men zal moeilijk op aarde een volk vinden, dat in volgzaamheid jegens zh'n hoofden de Javanen overtreft en even moeilijk inheemsche bestuurders van een door vreemden overheerscht volk, williger dan de Javaansche aristocratie om te gaan in de wegen, die de uitheemsche regeeringsambtenaren hun wijzen." 1) Neem daarbij nu in aanmerking de uitwendige gedaante van het Mohammedanisme op Midden-Java ten Zuiden en met name in de Vorstenlanden, zoo zou kunnen aangenomen worden, dat de Westersche cultuur i) 2e druk, pag. 79. 125 't daar gemakkelijk zal hebben, om op onderscheidene punten den Islam van zijn ballast te bevrijden en dat daar de door Prof. Snouck Hurgronje aangeprezen „associatie" den Islam al allerminst voordeelig zou moeten zijn. Toch meenen wjj bescheidenlh'k de opmerking te mogen maken, dat men in zn'n oordeel over de Islam-afbrekende kracht der Westersche cultuur voorzichtig behoort te wezen en dat men de verwachting daaromtrent niet hoog moet spannen. De voorstelling, die Dr. Zwemer wel eens ingang schijnt te willen geven, da . de Islam, door de aanraking met de Westersche cultuur een „overwonnen standpunt" is geworden, zal wel niet zoo heel spoedig waarheid blijken te zh'n; de Islam heeft altijd een zeer sterk aanpassingsvermogen gehad en heeft dat nog. In zijn zoo lezenswaardige rede over „Het aanpassingsvermogen van den Islam", Juni 1921 te Bandoeng uitgesproken, betoogt Ds. Bakker o.m.: „In zijn jeugd heeft het Mohammedanisme de Grieksch-Aziatische beschaving in zich opgenomen zonder dat de religie daarbij onderging. Integendeel, het heeft juist die beschaving gebruikt, om zh'n religie uit te werken tot een systeem, dat op vaste pijlers rust. Ook nu is te verwachten, dat de.aanraking met het Westen den Islam krachtiger zal maken, niet alleen politiek en oeconomisch, maar ook religieus." *) Doch hoe men over dit zeker belangrijk onderwerp ook oordeelen moge, op Midden-Java ten Zuiden, waar de Mohammedaansche bevolking van allen kant naar de Westersche cultuur en vooral naar het onderwijs grijpt, is thans van die Islam-afbraak nog niet veel waar te nemen; wel werkt daar de Westersche cultuur als een afdoend voorbehoedmiddel tegen de diep-inwerkende kracht van den Islam. d. Theosophie. Met meer zekerheid kan van de kracht der Wester- ') Macedoniër '21, 264 en 265. 126 sche cultuur tot de ontwikkeling der Theosophie gemeld worden. Voor velen op Midden-Java, (meest in Djocja en Solo, minst in Kedoe en Banjoemas), die tengevolge van de uit het Westen doordringende wetenschappen en levenswaarden de zwakheid van den Islam in het oog kregen, is de Theosophie redmiddel geworden. 't Zijn de Javanen, die ook bij de botsing in eigen religieus leven uit oorzaak van opkomenden twijfel omtrent eigen religie, toch niet tot over boord werpen van alle religie vermogen over te gaan. Veel willen en kunnen zij van het Westen overnemen; maar tot afstand van het oude zijn ze niet in staal Javanen zh'n nu eenmaal andere menschen dan m cultuur opgaande blanken. Ook de vooraanstaanden onder hen! Zelfs al zijn zh' door omgang met Europeanen ook lid van de Loge geworden!! Denzulken is de Theosophie zoo welkom. Gelijk wh' in het hoofdstuk over „De Religie" aantoonden, zh'n, vooral op Midden-Java, de verschillende godsdiensten eigenlijk voor de menschen niet veel anders dan verschillende overkleederen, die met het wezen van den godsdienst maar weinig verband hebben; hun is het gevoel van strijd tusschen het innerlijke van de religie en de uiterlijke openbaring er van bijna geheel vreemd; verdraagzaam zjjn zij tegenover andere godsdiensten, die immers toch alleen maar andere vormen van de religie zijn; en omdat 't toch in hoofdzaak maar een kwestie van vormen is, kunnen zij zoo gemakkelijk den eenen godsdienst met den anderen samenmengen. Dat klopt nu juist en geheel met het systeem van de Theosophie. Theosophie is toch immers niet, gelijk ook nog wel in meelevende Zendingskringen gedacht wordt, een bepaalde religie; ook niet Boeddhisme, al heeft zij veel van het Boeddhisme in zich opgenomen; doch een soort wijsbegeerte, die van alle religies het wezenlijke wil vaststellen, om dat dan tot de levenswijsheid te verheffen. 127 Dat zij in den Christelijken godsdienst, die alles van God, van Gods Woord, van Gods genade en van Gods werk verwacht en die principieel zich tegen alle andere religies stelt, zoo niets van dat „gemeenschappelijke" vinden kan, en daarom in hem een tegenstander ziet, behoeft geen betoog. Maar de door de aanraking met de Westersche cultuur aan het wankelen gebrachte Javanen van MiddenJava, waar het religiemengsel 't sterkst is, vinden in haar juist hun gading; zij kunnen vasthouden aan het oude en zich tegelijk overgeven aan het nieuwe; van hun Mohammedanisme mogen zij bewaren, wat zjj moeilijk kunnen opgeven, en tevens uit alle andere religies aannemen, wat hun aannemelijk voorkomt; zelfs behoeven zh' wat in het Christendom hun niet verwerpelijk voorkomt, niet te verwerpen; zy kunnen zoo syncretistisch denken en gevoelen, als zjj zelf maar verkiezen. Dat heeft de Theosophie op Midden-Java tot een vrij sterke macht gemaakt Zy organiseert volksvergaderingen ter bepleiting van haar beginselen; haar propagandisten brengen bezoeken aan de Regenten en hooggeplaatste Javanen; haar (in het Maleisch uitgegeven) maandblad verspreidt haar leerstellingen; haar reclame door middel van advertenties gaat rusteloos voort; haar colportage komt al beter op gang; zelfs heeft zh' al haar loge gebouwd. Tot nog toe bereikt zh' onder het desavolk maar weinig; daarvoor is zjj ook te wh'sgeerig, te intellectueel en te weinig religieus, — doch bh' de intellectueelen krijgt zjj al meer ingang. Een man als dhr. Hinloopen Labberton, die openlijk als zijn overtuiging uitspreekt, dat het Westen den Javaan alleen maar techniek kan geven, omdat het religieus en moreel hem niets bieden kan, ja eigenlijk daarin van het Oosten veel leeren kan, is een der ijverigste voorstanders der Theosophische beweging op Midden-Java en hh' (met de zh'nen) zal niet rusten, vóór zjj al meer de harten overmeestert. En mocht het waar zh'n, dat die losweeking van den 128 Islam bh' doordringing van de Westersche cultuur doorgaat, dan zal hoogstwaarschijnlijk de Theosofie al meer aanhangers krijgen, ook al zouden die veeleer een hang naar dan een overtuiging van de Theosophie hebben. Het veelszins onbegrijpelijke der Theosofische leeringen trekt aan; 't staat gekleed voor een Javaan met Westersche ideeën, theosoof te wezen; voor het volgen van de Theosofie behoeft een Javaan van ontwikkeling en beschaving zoo heelemaal zich ook niet te schamen ; want de Islam moge dan maar weinig gebracht hebben, de Theosofie weet zooveel meer en beter de ware wijsheid te geven. — Zoo is de Theosophie op Midden-Java, mede tengevolge van de aanraking met de Westersche cultuur, thans een sterk het huidige geestesleven beroerende wijsbegeerte, waarmede terdege zal moeten gerekend worden. e. Atheïsme Nu nog de radicale doorwerking van de Westersche cultuur! Want de aanraking daarmede heeft de vraag opgeroepen, niet maar over den Islam, over de reformatie van den Islam, over de Theosofie, maar ook over de religie zelf. Tot de droeve waarheid moeten wij thans komen, dat de cultuur uit het Westen bij sommigen de religieuze gezindheid zoo geslagen heeft, dat zh' in stukken en scherven verbrijzeld ligt. Bij die Javanen, wier lust het is, den „verlichten" Hollander en Europeaan in alles geluk te wezen; zoo goed als geen ontwikkelde blanke gelooft immers meer aan het Christendom of bemoeit zich nog met dat ouderwetsche van een godsdienst; èn zouden zh' dan, die ook echte en volle cultuurmenschen begeeren te worden, nog „aan religie doen"! Weg er mee! lieden worden van de ware beschaving, dat is geheel-zonder eenigen godsdienst!! 129 Daar moet heel wat in zulke van aanleg zoo religieuze zielen gebroken worden, eer het zoo ver is, maar menig Hollander en Europeaan, die, schermende met neutraliteit en verdraagzaamheid, zonder God in de wereld leeft, is oorzaak, dat dat vernielingsproces doorgaat tot den einde toe. „Daarbu" predikt de nieuwe geest, die over de geheele wereld gaat en ook Java beroert, een hemel op aarde. Dat Evangelie van het atheisme is aantrekkelijk en vindt gereeden ingang; Men heeft wel beweerd, dat de Oostersche volken te religieus zh'n aangelegd, om zich te laten meesleepen door ongeloof en revolutie. Wh' gelooven, dat zh' met al hun godsdienstigheid even vatbaar zh'n voor het materialisme als de Westersche volken. De anti-religieuze stroom, die over de wereld gaat, zal ook menig Javaan in het verderf storten." *) Dat is wel de meest fatale uitslag van de aanraking met de Westersche cultuur, dat ook Javanen worden tot menschen, die roemend in de moderne beschaving, alle religie bannen en knielen voor den afgod der materie met al haar begeerlijkheden; maar die intusschen in hun hart toch nog altijd bh'geloovig zh'n èn, even zoo goed als de hoog-verlichte lieden in Frankrh'ks lichtstad, aan bijgeloovige praktijken heimelijk nog gaarne meedoen. Intellectueel-jong-Java loopt groot gevaar aldus atheist te worden. Het volgt den Europeaan na, niet alleen in kleeding en woning, in ontwikkeling en kennis, doch ook in het leven zonder God, zonder godsdienstigheid zelfs. Gaat dat proces door, dan huivert Gh' bij zulk een volk voor de gevolgen; de uitkomst van het z.g.n. cultuurleven in het Westen met zh'n toch altijd nog voelbare nawerking van het Christendom, is al zoo vreeseIn'k; maar wat moet die dan worden bh! de Javanen, die de reddende levenskrachten van het Westen geheel en al missen! 1) Ds. D. Bakker. Macedoniër '21, pag. 7. 9 130 Op een bankroet zal dat moeten uitloopen! C. DE GELEGENHEDEN VOOR DE ZENDING. Den indruk kan deze teekening van het huidige geestesleven wekken, dat die door de aanraking met de Westersche cultuur te voorschijn tredende „stroomingen" voor de Zending eer nadeelig dan gunstig zh'n. Meer tegenstand. De door sommigen eerst wel uitgesproken verwachting toch, dat de nadere en nauwere kennisneming van het Westersche leven ook bevorderlijk zou zijn voor het aanvaarden van het Christendom, werd niet vervuld, ja is beschaamd door de verhoogde actie in de aan het Mohammedanisme getrouwe groepen van Javanen. Daarbij staat de Zending thans niet maar tegenover het zoo strijdvaardige Mohammedanisme, doch evenzeer tegenover de bekorendej Theosophische mystiek èn tegenover de lokkende cultuur zonder godsdienst. De tegenstand is niet zwakker doch krachtiger geworden en inplaats van verminderd is de vijand nog vermeerderd in getal; met den Islam trekken nü ook Theosophie en Modernisme op ten strijde! Toch kunnen bij deze nog al zware posten op de debetzijde ook heel wat getallen geplaatst op den creditkant; want de gelegenheden, in het huidige stadium aan de Zending geboden, zijn niet weinige. Meer belangstelling. Een groot voordeel is het, dat de periode van rust en roest voorbij is en dat geheel nieuwe tijden met nieuwe geluiden en nieuwe bewegingen, ook voor Midden-Java, zijn aangebroken. Gelijk meermalen in het Oosten, na en met zoo diepingrijpende tij den wisseling, niet maar de eigen volksreligie opleefde, doch er ook opening kwam voor het Christendom 1), zoo zien wij dat nu ook gebeuren op Midden-Java ten Zuiden. *) Ten voorbeeld kan dienen de Bokseropstand in China. 131 Zooveel minder dan te1 voren is thans het algemeene vooroordeel tegen de Christelijke religie; want men is uit kracht van tegenstelling wel gedwongen, van haar kennis te nemen; meermalen blh'kt dan ook, wat vroeger ondenkbaar was, dat Javanen, buiten de werkzaamheden van de Missionarissen om, zich al op de hoogte gesteld hebben van wat het Christendom is en wil; de vraag naar het Christendom leeft al zoo sterk, dat Ds. Merkelijn op zijn advertentie, om brieven te zenden over den Christelijken godsdienst aan wie dat begeerde, honderden verzoeken kreeg (tot zelfs uit het Hindoesche Bali). Die ommekeer is van zoo groote beteekenis, dat, terwijl vroeger de ; Europeesche bladen waarschuwden tegen de Zending, uit vrees voor fanatisme èn de Mohammedanen in trotsch zelfbewustzijn zwegen, thans juist de Europeesche courantenschrijvers de hand op den mond leggen en de Mohammedaansche bladen een sterk offensief gaan voeren. Laat nu waar zijn, dat zulk zoeken nog geen belangstelling is, ja, bij menigeen uit een vijandig beginsel opkomt, de Zending krijgt op die manier de gelegenheden, om het Christendom in het ware licht van menschenzielen-reddende en volken-vrijmakende waarheid te doen zien. Wat ook zoo noodig is! Met name ook tegenover de ongeloovige Westersche cultuur! De Religieuze factor. De zoo begrijpelijke voorstelling der Javanen, dat het Westen met zijn rijke levensschatten, irreligieus of hoogstens neutraal is, mag de Zending niet laten geworden, noch ter wille van het Christelijk geloof, noch terwille van de „verlichte" cultuurmenschen, noch ter wille van het Javaansche volk. Daartegenover heeft zij kloek en krachtig stelling te nemen en als onloochenbaar feit te prediken, dat de Westersche cultuur losgemaakt is van den Christelijke^ wortel, die haar vastigheid en levenskracht was. Maar daarom is het als een groote winstpost te boe- 132 ken, dat dat al sterker vragen naar het Christendom de gelegenheden brengt, om den Javanen het Evangelie te verkondigen, als de menschen en volken bevrijdende en tot het ware leven opvoerende kracht Gods, en onder 's Heeren zegen het fondament te leggen, waarop het gebouw der „Christelijke" cultuur kan worden gebouwd. Niet minder krijgt als vanzelf de Zending haar gelegenheden bij die Javanen-groep, die niet antithetisch, maar (naar haar voorgeven althans) waardeerend tegenover het Christendom zich houdt. Zij plaatst de Zending voor het wondere verschijnsel, dat zij, bij de opwakende belangstelling voor de eigen religie, ook belang stelt in andere godsdiensten, en met name in het Christendom. Nieuwe aanraking met den Islam. Daardoor is de mogelijkheid van contact met de Mohammedaanschgodsdienstige wereld aan de Zending geboden. Voorshands is de aanraking met elkaar nog voorzichtig en omzichtig; doch de toenadering, die reeds tot een eerlijke uitwisseling van gedachten bracht, kan toegang worden tot al grooter deel van het huis van den Islam op Midden-Java. „Er zou reeds veel gewonnen zijn, wanneer de strijd tusschen Islam en Christendom met het zwaard, plaats maakte voor de uitwisseling van gedachten. De strijd moet op geestelijk terrein worden overgebracht. Wellicht is daarvoor thans de tijd aangebroken." *) Welk een kans voor de Zending, om haar werk te doen! Niet polemisch, aanvallend met kracht van wapenen; b.v. met het stompe zwaard, dat Mohammed de valsche profeet is; want dan is natuurlijk de nog maar lichte kennismaking aanstonds uit! Ook niet antithetisch, door de makkelijk te vinden zwakke plaatsen van den Islam onmiddellijk goed te treffen; want dan loopt de nog maar lichte omgang aanstonds gevaar! i) Bakker. Macedoniër '21, 266. 133 Maar vooreerst thetisek, door de majesteit der Christelijke waarheid te laten uitstralen, opdat de Mohammedanen met hun veelszins verkeerde voorstellingen, haar zien in de Goddelijke schoonheid harer volkomenheid. Later, zoo het Christendom ingang begint te vinden, kan het offensief aangewend wórden; nu is er alleen nog maar voor een tactvol defensief plaats. Dat Dr. Esser op het congres te Tjilatjap niet kon zeggen, wat hij zich voorgenomen had, wijst ook op de noodzakelijkheid van deze aan te nemen houding! Denk het U nu in, dat het reeds verkregen contact sterker en inniger wordt en zich tot al wijder kringen van Mohammedanen uitstrekken gaat, en Gij. krijgt een perspectief voor Zendingsactie, dat door nog maar kort geleden onvermoede verwachtingen uitermate bekoort. En bij zulk een uitzicht zakt de voor enkele jaren druk besproken kwestie over de Missie op Java èn op de Buiten-Gewesten geheel weg en dringt onweerstaanbaar de overtuiging zich op, dat ook de MiddenJava-Zending met kracht moet worden doorgezet. De Zending tegenover de Theosofie. Toegankelijk in nog sterker mate zijn de voor de Theosofie voelende Javanen. Het positieve van de ras-echte èn de reformatorisch gezinde Mohammedanen, hebben zij niet meer; ook brengt hun standpunt mee, dat zij van een zoo voorname wereldgodsdienst als' het Christendom op de hoogte zijn. Feit is dan ook, dat de Missionaire-predikanten met de wat aan Theosophie doende priaji's nog al omgang kunnen krijgen, en bij tactisch optreden, hun vriendschap kunnen winnen. Op de door hen belegde meetings ter voorlichting over Christendom en Theosophie vinden zij met de Europeanen ook vooraanstaande Inlanders (priaji's en ambtenaren) onder hun gehoor. Zeg nu, dat hierbij in het spel is een goed deel Javaansche beleefdheid, zoo blijkt toch nog, dat de Missionaris- 134 sen juist in de hoogere kringen gelegenheden krijgen, om het Evangelie te brengen. En dat is voor geheel het Zendingswerk niet weinig! Daardoor krjjgt het in de schatting van de gewone menschen zooveel meer beteekenis; zoo de „meerderen" het niet meer uit de hoogte aanzien, maar belangstelling bewijzen, is de ban van minachting en verdenking bij de „minderen" ook gebroken. Daarom zou het onverantwoordelijk zijn, om de sterke propaganda der Theosofie maar ongestoord te laten voortgaan; de gelegenheden, om den naar de Theosofie overhellende Javanen, van wie men zou willen zeggen, dat zij toch religieus te degelijk zijn, om bij zoo'n stelsel te kunnen leven, de Waarheid door middel van de Europeesche Missionarissen toe te lichten en aan te prijzen, zouden anders al meer gesloten, om niet te zeggen, binnen afzienbaren tijd, afgesloten kunnen worden. Voor 't minst mag de Zending bij de Theosophie met haar colportage-arbeid, lectuurverspreiding, meetings etc. etc. niet achterblijven; zij zou haar in krachtsontplooiing te boven moeten gaan, om overal, waar de deuren open zijn, binnen te treden. Persoonlijke aanrakingen. Wijzen willen wh' nog (zonder nadere uitwerking) op de gelegenheden tot meer persoonlijke aanraking met menschen, die tengevolge van de Westersche wetenschap hun geloof in de geesten, aan hun doekoens en zoovele andere leeringen en prakth'ken hebben vaarwel gezegd, of die uit diepe teleurstelling over de hun voorgespiegelde, maar niet verkregen levensschatten, tot den Missionaris komen om inlichtingen en raad, of die in den strijd om behoud van een religie voor een welmeenend woord zoo ontvankelijk zh'n. En aanstippen alleen maar, dat de uit drang naar onderwijs èn medische wetenschap druk bezochte Christelijke scholen èn al meer gezochte Zendingshospitalen het terrein voor indirecte (en ook nog wel directe) Zendingsactie aanzienlijk verbreed en daardoor de gelegen- 135 heden voor Zendingswerk in engeren en ruimeren zin veelszins vermeerderd hebben. Om te besluiten met de zeker ook door U toegestemde betuiging, dat zoowel onze Christelijke plicht èn onze schuld tegenover (Indië en) Java, als de teekenen dezer tijden dringend roepen tot de Christelijke belijders in Nederland, om toch ernstig te letten op de gangen van God, die daar ook op Midden-Java door natuurlijke middelen zoo duidelijk en machtig de komst van zh'n Koninkrijk voorbereidt, en om met inspanning van alle kracht er voor te zorgen, dat, bij het rijpen van dat werk Gods, naar het woord van 's Heilands gelijkenis, de sikkel klaar ligt, om haar werk te doen. DE OUDE ZENDINGSGESCHIEDENIS I VI (1861-1891). Terreinkeuze en terreinuitbbeiding. Naast andere werd in het begin der tweede helft van de voorgaande eeuw opgericht de Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging1). Van de andere onderscheidde zij zich door haar grondslag, dien zjj met beslistheid nam in het aanvaarden der Gereformeerde Belijdenis. October 1859 Was haar formatie gereed. Oorspronkelijk ging haar terreinkeuze naar de Molukken; zjj meende, dat de Nederlandsche regeering zich verzetten zou tegen de Zending onder de Islamitische Javanen; 't was toen immers de tijd van het Liberalisme met zh'n hooggeloofde neutraliteit en diepgaande vrees voor ontstemming der Mohammedanen wereld in Indië; zoo richtte dan de Nederlandsche Gereformeerde Zendingsvereeniging haar blik naar de Buiten-Gewesten om te arbeiden onder de Heidenen. Een voor het oog weinig beteekenende omstandigheid bracht evenwel verandering in haar plannen: het Genootschap voor In- en Uitwendige Zending te Batavia, dat in die dagen, onder de energieke leiding van Mr. *) Zie o.a. H. Dijkstra „Het Evangelie in Onze Oost" I, blz. 167 en J. W. Gunning: „Hedendaagsche Zending in Onze Oost" blz. 90 en 100. 137 Anthing een krachtige Evangelisatie-actie op Java ontwikkelde, kwam tot haar met het verzoek om finantieele hulp voor den Colportagearbeid in Tegal, de Residentie aan Midden-Java's Noordkust; dat deed haar aandacht schenken aan dat Zendingsveld en de Zendingsliefde van den toenmaligen Resident van Tegal opende haar voor haaf Missiearbeid goedwillig de deur; zóó kwam de N. G. Z. V. op Midden-Java ten Noorden (1861). Dit zoo ongedachte begin kreeg een onverwachte uitbreiding; één van de merkwaardige dingen in deze Zendingsgeschiedenis'! Zonder zelf veel leiding te geven, liet de N. G. Z. V., daartoe door haar eersten Zendeling A. Vermeer aangespoord, zich leiden eerst naar de Residentie Banjoemas, reeds in 1867; Tegal werd niet losgelaten, al werd het ook Veelszins maar aan zh'n lot overgelaten; de N. G. Z. V. had nu twee Residenties voor haar rekening. Als was dat voor haar toch maar zwakke krachten nog niet genoeg, zoo stemde zh' daarna in met den voorslag van weer een anderen Zendeling, Ph. Bieger, om ook nog de Residentie Bagelen er bh' te nemen; dat was in 1878; toen stond zh' voor de taak, om in drie Residenties, n.1. Tegal, Banjoemas en Bagelen, het Christendom te prediken en de Christelijke Kerk te planten. Daarbij was er, met name in de jaren 1870—1895, bh' Midden-Java's bevolking een onder Mohammedanen maar zeldzaam voorkomende toenadering en toetreding tot het Christendom; in de Residenties Djocjakarta en Kedoe waren de overgangen ongekend vele; ook in de Residentie Pekahngan zette die beweging zich voort. Zich geroepen achtend, om ter bevestiging en ter verbreiding dezer zoo opmerkelijke actie haar beste kracht te bieden, ging de N. G. Z. V. nogmaals tot terreinuitbreiding over, zoodat zh' haar posten en Gemeenten had in niet minder dan zes Residenties: Tegal, Banjoemas, Bagelen, Kedoe, Djocjakarta en Pekalongan, terwh'1 er 138 maar één Zendeling, J. Wilhelm, bijkwam. In het voorbijgaan zij even vermeld, dat thans Bagelen en Kedoe tot één Residentie zn'n saamgevoegd, onder den naam van Kedoe. Reeds dit korte overzicht van het te bearbeiden terrein maakt 't duidelijk, dat de N. G. Z. V. bh' den aanvang en vooral bh' de voortzetting van haar Zendingsactie veel meer aan het laveeren was om den richtigen koers te vinden, dan dat zh' zeilde op het goedgestelde compas van een welbewust en met volharding doorgezet plan. En evenzeer, dat haar scheepke, al voer het in de stille wateren van Indië, toch veel te zwaar beladen was, om veel te kunnen vorderen tot de gewenschte haven, zelfs bh' al maar gunstigen wind. En die wind was er, door Gods gunstige beschikking! Gunstige factoren. Hiermee naderen wij tot een tweede merkwaardigheid in deze Zendingsgeschiedenis: buiten de actie van de N. G. Z. V. om, waren op de plaatsen, waarheen zij kwam en ging, kringen van Christenen verzameld; met den tegenwind van zich verzettende vijandschap öf met de windstilte van jarenlangen vruchteloozen arbeid had de N. G. Z. V. niet te worstelen; haar Zendelingen konden aanstonds de zeilen hh'schen en varen gaan; een flinke bries blies de zeilen bol. In Tegal vond de in 1861 uitgezonden Zendeling A. Vermeer, tengevolge van wat het Genootschap voor Inen Uitwendige Zending te Batavia daar reeds gedaan had, al dadelijk een kring van Javanen, die hem als leidsman wilden volgen èn daarbij ook nog een paar helpers, die onderwijzend konden optreden bij den voortgang van het Zendingswerk. Te begrijpen, dat èn Zendingsvereeniging èn Zendeling daarin erkenden en roemden een dankbaar te waardeeren zegen van Gods voorzienig bestel! Nog krachtiger bries vulde de zeilen bij het binnenvaren van de tweede Residentie: Banjoemas. In de ge- 189 lrjknamige hoofdstad had Mevr. van Oostkom—philips, een Indo-Europeesche dame, die met haar bedienden en zich bh' hen voegende Javanen huisgodsdienstoefening hield, een kleine Javaansche Gemeente vergaderd. De verzorging daarvan, opgedragen aan Zendeling Hoezoo te Semarang van het Ned. Zend. Genootschap, bracht veel moeite mee, omdat deze van de regeering geen consent kon krijgen voor Zendingswerk in de Residentie Banjoemas. Overleg tusschen Hoezoo en Vermeer, die wel toestemming verkreeg, had tot uitwerking, dat Banjoemas arbeidsveld werd van de N. G. Z. V. en dat de kleine Javaansche Gemeente onder de hoede van Vermeer kwam Voorspoedig boven vele anderen mochten èn Zendingsvereeniging èn Zendeling zich weer noemen! Terwh'1 de door hem geordende H. Stoové het werk in Tegal overnam, begaf Vermeer zich naar zijn nieuw Zendingsterrein, doch hij vestigde zich niet in de hoofdstad van de Residentie. Hij begreep, dat de grondlegster van de daar tot stand gekomen Gemeente de leidsels in handen zou willen houden ; en om de beminde vrijheid van beweging te bewaren, koos hij als middelpunt voor zh'n werkzaamheden de hoofdplaats Poerbolinggo. Dat kon hij te gemakkelijker doen, omdat in dat stadje ook al een kring van naar het Evangelie heilbegeerige Javanen verzameld was: Paülus Tek San, een Chinees, onderwezen in de waarheid door een helper van Mr. Anthing te Batavia èn door Vermeer gedoopt, had daar met h'ver het Evangelie verkondigd en een kleine Gemeente in het leven mogen roepen. Zoo waren twee Gemeenten in twee voorname plaatsen Vermeer zoo maar toegevallen, terwijl daarbij ook nog te Bobotsari en Bodjong èn in nog andere desa's de Zending al aan het werk was. Nog meer dan in Tegal viel in Banjoemas te danken het zoo zichtbaar- providentieele bestuur van God, dat de N. G. Z. V. tot anderer arbeid kon ingaan! 140 Weer gunstiger nog woei de wind bij het binnenzeilen van de Residentie Bagelen. Ook daar was het een dame, die het Evangelie had verkondigd en verbreid ; Mevr Philips—Stevens was begonnen op dezelfde manier als haar schoonzuster Mevr. van Oosteom Philips ; te Poerworedjo, waar zij woonde, stichtte zij een kerkje . en welhaast was die hoofdplaats van Bagelen het centrum van het zich al meer uitbreidend Zendingsterritoir; met den steun van haar helpers Abisai, Taroeb en^Sadrach wist zij de palen van haar Zendingsgebied zóó uit te zetten, dat zij ook Zendingsreizen ondernam, waarbij zij, zonder zich om het vrouwenvraagstuk te bekommeren, zelf ook in de prediking van het Evangelie voorging. Groote vereering en diepe liefde woonde in de harten van vele Inlanders voor Njonja Philips! Na haar verscheiden viel haar profetenmantel op Sadrach die zich enkele jaren te voren te Karangdjasa gevestigd had. Deze krachtfiguur onder de helpers van Mevr. Philips had al veel voor de Evangeliepropaganda m Bagelen gedaan; in grooten getale waren de voor het Evangelie gewonnenen, op verzoek van Mevr Philips, öf door den predikant der Protestantsche kerk of ook door de Zendeling Vermeer gedoopt ? maar eenmaal leider geworden, toonde Sadrach zich een onversaagd kampioen in den strijd voor het Christendom: nij formeerde tal van Gemeenten in de Residentie en gaf zelfs *n soort van kerkelijke organisatie, die wel wat op een kerkverband geleek. Zoo stonden de Zendingszaken, toen Zéndeling Ph Bieger, na een zevenjarige praktijk in Tegal, naar Ba^ gelen overkwam, om de leiding van dien zoo omvangrijken Zendingsarbeid op zich te nemen. Nog meer dan in Tegal en Banjoemas vond de N. G. i in BaflreZew den weg al gebaand, om aan de komst van het Koninkrijk Gods voortgang te leenen. Den climax in dat vinden van wat God reeds had gewrocht, zullen wij niet voorbijzien: eerst in Tegal een 141 kleine groep met een paar weinig beteekenende helpers; daarna in Banjoemas een paar kleine Gemeenten met enkele posten; en vervolgens in Bagelen een groot getal Gemeenten, met elkaar in eenig onderling verband levend. Maar het hoogtepunt hebben wij nog niet bereikt. Zendeling J. wilhelm, te Poerworedjo gekomen tijdens een conflict tusschen Bieger en Sadrach, liet zich beroepen tot leeraar van alle de reeds gestichte Gemeenten en nam, tegen Biegers zin, in 1883 die roeping aan. De arbeidsverdeeling leidde er toe, dat aan Sadrach (die niet mocht doopen) en aan diens helpers de verbreiding van het Evangelie werd toebetrouwd, met name in de Residenties Djocjakarta en Kedoe. Het resultaat daarvan was een verbazend snelle uitbreiding, die, evenals indertijd in Bagelen, ook in die Residenties een groot aantal Christenen en een groote groep van Gemeenten met zich bracht. Wederom werden buiten de eigenlijke actie van de N. G. Z. VI om, de deuren voor de N. G. Z. V. wagenwijd geopend, zoodat zij maar binnen had te gaan. Minimaal was de winst door de N. G. Z. V. zelf behaald; geheel het uitgestrekte Zendingsveld met de duizenden van Javaansche Christenen en met de tal. rn'ke Christen-Gemeenten was door anderer actie haar als in den schoot geworpen. Volledigheidshalve zij hieraan nog toegevoegd, dat Zendeling R. J. Horstman, door de Salatiga-Zending naar Midden-Java gezonden, in 1890 door de N. G. Z. V. werd overgenomen en geplaatst te Pekalongan, opdat hij van daaruit de Residentie Pekalongan (en ook Tegal) zou bearbeiden. Ook hij vond daar Gemeenten, door Sadrach en de zijnen gesticht, en deelde, zij het ook in bescheidener mate, in de door de N. G. Z. V. overal genoten zegen, dat op anderer fondament kon worden voortgebouwd. Na deze teekening van zoo wonderen gang op het Zendingsveld mogen wij zeggen, dat de N. G. Z. V. „op providentieele wijze tot haar Zending, met name in het 142 Zuidelijk deel van Midden-Java is gebracht",*) en dat altijd weer en altijd meer daardoor de roep tot haar en haar arbeiders kwam: „Grijpt toch de kansen, van God U gegeven!" Het grijpen van de Kansen. Dan nu nagegaan, op wat wijze die ruim en rijk geboden kansen gegrepen zijn! Wij volgen weer dezelfde lijn: eerst Tegal. Al heel spoedig, circa een half jaar na zijn komst, zette Vermeer den kring om in een Gemeente. Javaansch kende hij niet; bij zijn uitzending had hij de verwachting uitgesproken, dat hij, die tot nog toe in de omstreken van Tiel wat had geëvangeliseerd, dat met Gods hulp wel spoedig leeren zou; maar natuurlijk verstond hij na een verblijf van enkele maanden aan Java's Noordkust er al even weinig van als bij zijn aankomst. Voor de beoordeeling van de kennis en van het geloof der doopcandidaten hing hij geheel af van zijn helpers; maar ook die waren met de Goddelijke waarheden maar slecht op de hoogte, gelijk zij ook maar gebrekkig den wandel naar het Evangelie inrichtten. Gevolg, dat er wel een Gemeente werd geformeerd, doch op een grondslag, die voor den opbouw de onmisbare vastigheid al te zeer miste! Had Vermeer de gebrekkige toerusting voor zijn werk (men voelt dat dit euphemistisch is uitgedrukt) nu nog maar vergoed door trouwe toewijding, dan zou dat nog veel ten goede gekeerd hebben. Maar ook dat liet te wenschen over. Gemoedelijk als hij was, ging hij er toe over, om Indo-Europeesche kinderen bij zich in huis te nemen, met de bedoeling die een Christelijke opvoeding te geven en hen daardoor tot Christenen op te kweeken. De ongehuwde Zendeling werd pleegvader van een aantal volbloed en halfbloed Javaantjes. Maar als van zelf nam dat kinderhuishouden zooveel van zijn tijd, van zijn geld en van zijn kracht, dat er ') Esser. Goddelijke Leiding in de Zending, pag. 30. 143 voor het eigenlijke Zendingswerk weinig overschoot. Man van de praktijk als Vermeer was. kon hij er ook geen vrede mee nemen, dat zijn opzicht over zijn ver van elkaar wonende en aan de verleiding van een zeeplaats blootgestelde Gemeenteleden, zoo veelszins gebrekkig was. Het plan vatte hij op, om in het gebergte een Christen-kolonie te vestigen. Van de autoriteiten kreeg hu' daarvoor geen verlof; maar wel werd hem een stuk grond afgestaan aan de zeekust, in de desa Moearatoewa. Daar verrezen gebouwen voor de Zending en Inlandsche woningen. Na een paar jaar woonde Vermeer in een kleine Christen-desa. Hulp kreeg hu' voor zjjn werk in den „Zendeling-leerling" StoovÉ en voor zjjn kinderhuis in zjjn vrouw, de weduwe van den bekenden Zendeling Ottow. Moeilijkheden met de helpers ontbraken niet, maar een goed ingerichte post in een Christen-desa had Vermeer ontvangen ; „voor een arbeider op Java om jaloersch op te worden", gelijk Ds. Bakker 't heeft getypeerd. Maar bedrijvig en onrustig van aard, liet Vermeer toen weer zijn oog vallen op de Residentie Banjoemas, waar hij meende met meer vrucht te kunnen bezig zijn. Niettegenstaande zijn eigen verklaring, dat de „hulpZendeling" voor het werk te Moearatoewa eigenlijk niet bekwaam was, wist hij bij het Hoofdbestuur der N. G. Z. V. toch gedaan te krijgen, dat hij met geheel zijn kinderkolonie naar Poerbolinggo zou verhuizen, en dat StoovÉ tot leeraar voor de Gemeente in Tegal zou geordend worden. Doch de uitkomst was gelijk het vooruitzicht: Binnen zeer korten tjjd heeft StoovÉ zijn ontslag, niet ingediend, doch genomen, om tot een civiele Gouvernementsbetrekking over te gaan. Even acht jaar nadat zij in Tegal is begonnen, heeft de N. G. Z. V. daar al twee Zendelingen gehad, en is de plaats vacant! Veelszins parallel met dezen droeven gang loopt het volgende gedeelte van Tegals Zendingshistorie. Na 'n paar jaar komt Zendeling Ph. Bieger met zijn 144 vrouw het Zendingshuis „Klein-Bethesda" te Moearatoewa betrekken; hij heeft tenminste al wat Javaansch geleerd en in zijn echtgenoote bezit hij een Zendelingsyrouw, die stormenderhand de harten voor zich weet in te nemen; helaas! na zeven maanden sterft zij en ligt haar stoffelijk omhulsel in het moeraszand van de Java-zee. Bieger zet de studie van het Javaansch voort, krijgt weldra een Neerbossche zuster tot vrouw, en ziet zich de mogelijkheid geopend om met alle kracht aan de Zendingstaak zich te wijden. Doch ook hij, volgend Vermeers voetspoor of misschien zijn oude liefde voor het onderwijs — zoo maar, zonder eenige opleiding, is hij uit zijn kamertje, waar hij voor zijn hoofdonderwijzersexamen werkte, eensklaps geplaatst op Java's Noordkust — neemt de kostschoolleerlingen in huis, grootendeels voor rekening van de Zendingskas. Weer blijft het eigenlijke Zendingswerk liggen, en de helpers, die er hun schouders onder hebben te zetten, maken ruzie onder elkaar! Nog sterker wordt de parallelie met het eerste stuk Zendingsgeschiedenis in Tegal, Bieger krijgt hulp door de overkomst van H. F. W. Uhlenbusch; die trouwt, evenals indertijd StoovÉ, met een in Vermeers huis opgevoede Javaansche. Dan gaat Bieger zijn arbeidsveld verwisselen met de Residentie Bagelen — en weer staat te Moearatoewa aan het hoofd, naast een zwakken Zendeling, als Zendelingsvrouw een van Vermeers pleegkinderen. Nu schiet de parallelie uit, niet naar binnen, maar naar buiten: Uhlenbusch zich overgevend aan den drank, zich vergrijpend aan zijn vrouw, verwaarloozend zijn werk, neemt niet, als kort te voren StoovÉ, zjjn ontslag, maar krijgt het van het bestuur der N. G. Z. V. 't Is in 1885. Moearatoewa is, na een chronisch lijden,... voor de tweede maal vacant! De vacature duurt 5 jaar. Moearatoewa komt dan onder opzicht van Zendeling 145 Horstman te Pekalongan, evenals de gemeente van Pemalang, door den helper Hebron Lelie vergaderd. Van de op dit Zendingsterrein geboden kansen is na 30 jaar dit gegrepen: Een Zendingshuis te Moearatoewa, door Vermeer gebouwd, waar StoovÉ moedeloos werd, Zuster Clara (Biegers eerste vrouw) stierf, Bieger uitzag naar Bagelen, Uhlenbusch overtrad — nü vervallen, op een verwaarloosd Zendingserf: beeld van een verwaarloosde Zending.x) Maar ging het dan in Banjoemas, de tweede Residentie, waar de N. G. Z. V. haar tenten opsloeg, misschien anders en beter? Bracht de in Tegal opgedane ervaring daar dan allicht verbetering in werkwijze en verhooging van krachtsinspanning? Wij willen zien en dan oordeelen. Br. A. Vermeer is uit Tegal vertrokken naar Poerbólinggo, in gezelschap van „al de bewoners van KleinBethesda, behalve twee mannen, waarvan een blind is, die later volgen zal." Een kerk-schoolgebouw is spoedig opgericht; de ingebruikneming heeft plaats in tegenwoordigheid van den G. G. Meijer. Met eere van menschen paart zich genade van God: de opkomst bij de godsdienstoefeningen is zeer bevredigend; soms wel 200 hoorders om en in de Kerk. Paulus Tek San geeft zjjn tijd en kracht voor bouw en uitbreiding der Gemeente. Helpers gaan uit in de omgeving van Poerbolinggo, ook naar Banjoemas, om te colporteeren en te evangellseeren. Het Zendingswerk krijgt gang. De kansen worden gegrepen. De Zendingsactie ontwikkelt zich zoo sterk, als in Tegal nimmer 't geval is geweest. Br. Vermeer zet evenwel de zaak op den ouden Voet voort; hij is en blijft pleegvader; en behalve nog, dat 1) Lion Cachet. Een Jaar op Reis pag. 489. 10 146 de pleegkinderenopvoeding veel tijd rooft, brengt de pleegkinderenverzorgwio hem zooveel finantieele moeiten, dat hij al dieper in de schuld wegzakt. In plaats van dien met de Zending toch immers maar in zeer verwijderd verband staanden arbeid op te geven en kloekmoedig er mee te breken, slaat Vermeer dan een geheel en al uit de lijn buigend pad in; hij opent een toko '(winkel) en dat nog wel in het Zendingshuis. De pleegvader is toko-houder (winkelier) geworden en sust zijn Zendingsgeweten, dat hij door zijn toko in aanraking komt met menschen, die anders niet bereikbaar zijn, en dat dus zijn toko een uitmuntend middel is tot Evangelieverkondiging. Het Hoofdbestuur der N. G. Z. V., ziende dat „het Zendingsscheepke nog ietwat spoediger dan verwacht kon worden, op „Klip-Toko", een der gevaarlijkste punten van , pleegkinderen-rif" ia vastgeraakt" *), richt tot Vermeer het eenstemmig verzoek, om die „handelszaak" af te breken. Maar het krijgt nul op zijn request. Br. Vermeer steekt zich nog meer in zijn affaire en raakt daardoor zóó onder de handelszorgen, dat hh' voor de Zending niet veel meer doet dan op Zondag één godsdienstoefening houden te Poerbottnggo. Ten slotte verkoopt hij het Zendingshuis en brengt naar een andere woning zijn toko over. Het conflict hierover met het Hoofdbestuur der N. G. Z. V. eindigt, dat Br. Vermeer, naar Nederland ter verantwoording geroepen, als arbeider der N. G. Z. V. wordt ontslagen. Haar eerste twee Zendelingen is de N. G. Z. V. thans kwijt: StoovÉ heeft ontslag genomen en aan Vermeer moest het gegeven! In Tegal heeft Bieger het werk weer opgevat, doch in de Residentie Banjoemas is er in den jare 1877 een vacature en dientengevolge ligt er de Zendingsarbeid, toch al schromelijk verwaarloosd, zoo goed als geheel stil. i) Lion Cachet a. w. 557. 147 Het volgende gedeelte der Zendingsgeschiedenis in Banjoemas is spoedig verteld. De N. G. Z. V. laat de vacature voortduren; wat zij te gemakkelijker doen kan, omdat Vermeer, gesteund door particulieren, als frei-Missionar, naar zijn verlaten post teruggekeerd is; aan toko-houden en kinderen-verplegen doet hij niet meer; hij wijdt zich nü geheel aan den Zendingsarbeid, met het gevolg, dat hij tien jaar na zijn ontslag, weer in dienst der N. G. Z. V- wordt aangenomen en nog eens voor de N. G. Z. V. als Zendeling van de Residentie Banjoemas optreedt. Doch dan is hij te oud van dagen en te zwak van kracht, om de zooveel omvattende taak naar behooren te kunnen volbrengen; een paar jaren houdt hij nog vol; dan vraagt hij emeritaat; ternauwernood is zjjn rusttijd begonnen, of God roept dezen man, die zonder eenige opleiding, zich in den dienst der Zending gaf en ondanks allerlei moeiten en zorgen daarin volhardde tot den einde toe, naar het Vaderhuis; de Gemeente vermanend, dat zij eensgezind zal zijn en bestaande twisten bijleggen, ontslaapt hij in zijn Heere in het Zendingshuis te Poerbolinggo. (26 Oct. 1891). Van de op dit Zendingsterrein geboden kansen is né circa 25 jaar dit gegrepen: „De Zendingkerk der N. G. Z; V. te Poerbolinggo, een ruïne, in gebruik van een Islammer, die er voor zorgen zal... sedert maanden is er geen godsdienstoefening in het gebouw gehouden (schoon wel in de woning van Vermeer) en alles ziet er op het kerkerf even treurig uit... een duplicaat van Moearatoewa" *). „Gelijk het kerkje ook de eenige Zendingschool in de groote Residentie Banjoemas, door den helper Joshia Dangin, te Depok opgeleid, gehouden" 2) De pijnlijke gelijklijnigheid met Tegals Zendingshistorie moeten wij nu voor Banjoemas wel vaststellen; alleen kunnen wij deze uitzondering aanwijzen, dat de 1) Lion Cachet a. w. 565. 2) Lion Cachet a. w. 563. 148 geestelijke toestand van de Gemeenten van Vermeer (Banjoemas, Poerbolinggo, Bodj'ong, Watoemas en Karantjengis) merkelijk beter is dan die van Moearatoewa. *) Hoopvol wendt Gij, na de aanschouwing van den droeven gang in Tegal en Banjoemas, Uw blik naar de Residentie Bagelen, de derde, door de N. G. Z. V. tot arbeidsveld genomen. Het uitzaaien van het Evangeliewoord door Mevr. Philips èn door Sadrach heeft daar immers op zoovele plaatsen al vrucht gegeven. Bieger vindt er een uitgestrekten en met posten en Gemeenten begroeiden Zendingsakker, waarover een bekwame landman, niet minder dan een trouwe landheer, zijn onvermoeibare krachten uitbreidt. Hoe gunstig zijn de hem geboden kansen! Het begin is goed. Met de Gemeente van Poerworedjo door Mevr. Philips aan Abisai toevertrouwd, heeft Bieger gansch geen moeite; zij neemt hem aanstonds als Zendingsleeraar aan. Doch het begin is hier niet het halve werk; de Gemeenten van Sadrach houden zich op een afstand en weigeren Poerworedjo''s voorbeeld te volgen; met Sadrach zal Bieger zich eerst moeten verstaan; en Bieger kan weten, wie Sadrach is: Een man, die vóór zijn bekeering tot het Christendom het onderwijs van verschillende Mohammedaansche goeroe's volgde, daarna onder den invloed kwam van den door Zendeling Jellesma gedoopten Toeng■GOEL-Woeloeng, vervolgens op zjjn reizen over Java omgang had met de Christenen op Oost-Java en met de daar toen arbeidende Zendelingen én in 1867, vermoedelijk door toedoen ook van Mr. Anthing, bh' wien hij bediende was, te Batavia den Heiligen Doop had ontvangen. Een man, die tijdens het leven van Mevr. Philips x) cf. Bakker, Maced. '12, pag. 200. 149 en niet minder nadat hij haar opvolger was geworden, bewezen had, dat hij de door de Javanen hoog gewaardeerde kunst verstond, om in een theologisch twistgesprek zijn tegenstander zoo niet te overtuigen, dan toch vast te zetten én die door die methode vele JavaanschMohammedaansche goeroe's voor het Christendom had gewonnen en daarmede tegelijk ook al hun moerids (leerlingen). fgsS Een man, die zich het hoofd achtte van al de door hem verzamelde Kristen-dwaja (Javaansche Christenen) en opkwam voor een „Javaansch Christendom." Een man, die Vermeer de gelegenheden geboden had voor diens „dooptochten" in de Residentie Bagelen, maar zonder dralen daarmede was opgehouden, toen Vermeer aan zijn propagandawerk, óók in de Residentie Banjoemas, paal en perk had willen stellen. Een man, die naar Javaansche gewoonte, dat naarmate iemand meer aanzien krijgt ook zijn naam in klank en beteekenis moet overeenkomen met zijn hoogere waardigheid, nog maar kort geleden (1876) den titel van Soeropranoto had aangenomen, welk woord beteekent: „de held der verordeningen" en duidelijk zegt, dat de drager van zulk een naam de regelingen van den nieuwen godsdienst voor zijn volgelingen had vast te stellen. Met zulk een man heeft Bieger te doen, nu hij Tegal verlaten heeft om de leiding van de Gemeenten en van het Zendingswerk in de Residentie Bagelen op zich te nemen; niet dan met voorzichtigheid en beleid zal hij de door hem begeerde positie kunnen winnen; temeer nog, omdat sinds het geschil met Vermeer de band met de N .G. Z. V. verbroken ligt. Eén voornaam ding is evenwel in BlEGERS voordeel: vrees voor inlijving zijner Gemeenten in de Indische Kerk maakt Sadrach niet afkeerig, om den band met de N. G. Z. V. weer aan te knoopen. Wij wezen er op, dat de Christenen van Bagelen den Doop ontvangen hadden öf door den predikant der Protestantsche Kerk öf 150 door Vermeer; een open vraag was het daarom nog altijd, bij wie het opzicht over en de verzorging van déze aldus ontstane Gemeenten berusten zou; zoolang de Zendeling van de N. G. Z. V. de erkende leidsman was, dreigde Sadrach weinig gevaar, dat de Indische Kerk tot naasting van zijne Gemeenten zou overgaan; maar nu het contact met de N. G. Z. V. al enkele jaren verstoord is, kan elk oogenblik dat onweer komen opzetten en over zijn Zendingsterritoir losbarsten, vernietigend voor goed de nog altijd genoten vrijheid en neerwerpend voor immer in den dienst van de Hollanders; dan nog honderd maal liever maar weer terug naar de arbeiders- ,door de N. G. Z. V. naar Midden-Java uitgezonden ! De pogingen tot saamwerking tusschen Bieger en Sadrach willen echter niet vlotten en hebben totaal geen effect. Bieger is en blijft buiten de Gemeenten van Bagelen. Soeropranoto is voor de Christenen van Bagelen niet maar een naam, doch wezen en waarheid. Een beslist oordeel over dezen loop der dingen zal wel bezwaarlijk te vellen zijn; maar te denken geeft toch wel de typeering, door Uhlenbusch van Bieger gegeven; Lion Cachet verhaalt daarvan: „Uhlenbusch kon soms zeer juist schetsen. In een overzicht der Zending te Tegal, noemt hij de Europeesche arbeiders te Moearatoewa met zinnebeeldige namen, als Vermeer: „J. van Luchtspiegelingen, uit Rooskleurmond"; diens vrouw: Mevr. „Pia Desideria; Stoovê: „Jongelingsvuur"; Bieger: „Van Barschhausen". *) Die beoordeeling krijgt nog steun door Biegers optreden na de misrekening zijner hooggespannen verwachtingen. Als de gelegenheid hem gunstig is, aarzelt hij niet, om de zorgvuldig voor hem gesloten deur te forceeren. Sadrach is met het Gouvernement in moeilijkheden geraakt om het verzet van enkele Christenen tegen het vaccinatiebevel; sterk vaccinatietegenstander *) Lion Cachet a. w. 517. 151 is ook Sadrach zelf. De strijd daarover loopt zoo hoog, dat Resident Ligtvoet Sadrach laat gevangen nemen. Nu kan en zal Bieger zijn kans waarnemen. Het aanbod van den Resident, om Sadrachs plaats in te nemen, aanvaardt hij met bereidwilligheid en weldra is hij den arbeid onder de Javanen aangevangen, reizende door Bagelen, Banjoemas, Tegal en Pekalongan, en doopende van plaats tot plaats. Sadrach is vernederd. Maar nog is Sadrachs vernedering niet diep genoeg. De gevangenisstraf wordt veranderd in inkwartiering ten huize van den Zendeling te Poerworedjo. Hoe triomfeert Bhsger thans, en dat nog wel in zijn woning, over zijn tegenstander! Doch... kort van duur is de vreugde, langs den weg van forceeren verkregen! De wreede ontnuchtering volgt snel! Op bevel van de Hooge Regeering wordt Sadrach van rechtsvervolging ontheven en in volle vrijheid hersteld; Resident Ligtvoet wordt gepensioneerd en Zendeling bieger wordt gedesavoueerd. Dat alles weet Sadrach zoo tot zijn voordeel aan te wenden, dat zijn aanhangers hem gaan zien met den stralenkrans van den buitengewonen Godsgezant en vastelijk gelooven, dat Gods hand is opgeheven tegen al zijn belagers en benauwers. Bieger heeft het in den kamp om de leiding der Gemeenten en der Zendingsactie in Bagelen tegen Sadrach geheel en al moeten afleggen; straks keert hij naar Nederland terug, (na een paar jaar gaat hij dan in den dienst van het Ned. Zend. Genootschap over). Verspeeld zijn de kansen in de Residentie Bagelenl Greep naar de verspeelde kansen. Toch zijn de kansen, in de Residentie Bagelen zoo ruim geboden, nog niet verloren! Er is verschenen op het Zendingsveld een man van bijzondere geestelh'ke signatuur, Zendeling J. WILHELM. Kennis heeft hij gemaakt met den in Biegers huis ingekwartierden Sadrach, maar zijn indruk over Soe- 152 ropranoto is een gansch andere dan die van zijn medezendeling ; naar zijn oordeel heeft het Bieger ontbroken aan die vooral op Java den Nederlandschen Zendingsarbeider zoo noodige gezindheden, die een man als Sadrach leeren verstaan en waardeeren; het „Hollandisme", dat inplaats van den Javaan tot een Javaan te worden, zich boven Inlanders stelt, heeft Bieger al te veel parten gespeeld; met de plaats naast den Javaanschen leeraar te willen innemen, ware Sadrach zeer wel te winnen en... ooA; te leiden. * Deze van Biegers opinie zoo verschillende overtuiging bepaalt ook Wilhelms houding en gedrag jegens Sadrach; weldra heeft Wilhelm Sadrachs vertrouwen gewonnen. Nu was er al eenigen tijd bh' de Regeering het plan in de maak, om de sedert de BiEGER-geschiedenis weer naar voren gekomen kwestie van de sadrach-Christenen, tot oplossing te brengen; pogingen deed zij, in overleg met het Kerkbestuur, om die allen bij de Protestantsche Kerk onder te brengen. Sadrach ziet het met vrees en beven aan; voelt hoe wankel zijn positie staat; en om aan de omknelling van de officieele Kerk der Hollanders te ontkomen, geeft hij de leiding van het Zendingswerk aan Wilhelm over, die ook het beroep als leeraar voor al de Sadrach-Gcmeenten aannemen wil, hoezeer Bieger daartegen in verzet komen mag. Zóó is het geschied, dat Wilhelm de Zendeling wordt voor een uitgestrekt Zendingsveld: geheel de Residentie Bagelen en ook nog voor de reeds in Banjoemas en Pekalongan gestichte Gemeenten. De verspeelde kansen worden herwonnen! Met groot optimisme, met heilige bezieling en met verbazingwekkende werkkracht vat deze Zendeling, die ten allen tijde en vóór alles man van en voor de Zending is, de grootsche taak van de verzorging der hem toebetrouwde Gemeenten en van de formatie der nieuwe Gemeenten aan: reizende en trekkende langs 153 vaak moeilijke wegen, een Zendingsruiter op zijn Zendingspaard! Eén staaltje typeere de toewijding van dezen man. Ook in de voor de Zending gesloten Residentiè Djocjakarta is het Christendom doorgedrongen; oudsten uit Bagelen hebben het Evangelie over de grenzen gebracht, in het gebied van Prins Pakoe Alam; den 11 Juni 1885, kort vóór zonsopgang, worden er twee vlaggen, wit, zwart en geel gezien, de eene op een heuvel, de andere bij de Kali Progo. Het Inlandsch Bestuur meent dat het een oproersignaal is en natuurlijk zullen de Christenen van Selong de oproerkraaiers zijn. In minder dan geen tijd zijn zij allen, mannen en vrouwen en kinderen gevangen genomen; regelrecht worden zij naar het districtshoofd gevoerd; twee dagen later worden zij gebonden naar den Regent gebracht, die hen vier dagen in het blok gesloten houdt, zonder zelfs van voldoende voedsel hen te voorzien. Wilhelm is op reis als deze „Christenvervolging" .plaats grijpt. Eerst bij zijn thuiskomst hoort hij er van. Onverwijld moet en zal hij naar Djocja, naar den Resident, om diens hulp voor de onschuldige, en toch vervolgde Christenen in te roepen. Doch... de spoortrein is er nog niet; een rijtuig kan hij niet nemen om de hooge kosten; het Zendingspaard is van den tocht oververmoeid; zoo gaat hij dan te voet en legt den 92 K.M. langen weg naar Djocja af in 48 uur. 't Geldt immers de hem toebetrouwde Christenen! Zich zelf dan te sparen, komt niet eens in zijn gedachten ook maar op! Bij dat zoo veel tijd en krachtsinspanning vergend werk der Gemeentenverzorging en Gemeentenstichting staat Wilhelm ook nog voor de roeping, om zijn Christenen de zuivere kennis der Goddelijke waarheid bij te brengen: hun kennis blijkt zoo gering; hun onkunde zoo diep; en het gevaar voor syncretisme is zoo groot; zelfs als hij het vergrootglas van zijn optimisme ge- 154 bruikt, moet hij zich zelf altijd weer belijden, dat èn bij de Gemeenten èn bij de oudsten de Christelijke leer en het Christelijke leven nog zoo weinig doorgedrongen is. Hij vindt de gelegenheid om te vertalen den Catechismus, hetKort Begrip, de 37 Geloofsartikelen en de Kerkenorde. Maar zullen er niet slechts verspreide en tamelijk los naast elkaar staande Gemeenten, doch metterdaad Kerken komen, dan is er ook onderling Kerkverband noodig. Wilhelm ziet nog kans, om een nieuwe Kerkelijke organisatie te vestigen; hij formeert Classes en doet eens per jaar een Groote Vergadering of Synode houden. Gij staat verbaasd over den h'ver en de toewijding, waarmede Wilhelm arbeidt aan den opbouw en de uitbreiding van Christus' Kerk op Java, en over het aangrijpen van een reuzentaak, die minstens een tiental arbeiders zou vereischen.*) Dringend behoefte heeft hij aan hulp; aan hulp uit Nederland; aan hulp ook van opgeleide Inlandsche krachten. Wilhelm weet raad. Hij koopt een stuk grond te Poerworedjo, om er een opleidingsschool voor helpers te bouwen. De Zendeling-onderwijzer J. P. Züidema komt om de school te bouwen, benevens een huis voor de kweekelingen en een Zendingshuis; die kwijt zich zeer verdienstelijk van de hem gegeven opdracht. De Keucheniusschool verrijst en Züidema kan met de opleiding van helpers een aanvang maken. Hoe vast en machtig is WlLHELMS greep naar de al zoo goed als verspeelde kansen! Daarbij worden de omstandigheden al gunstiger: Vermeer treedt weer op als de Zendeling van de N. G. Z. V. voor de Residentie Banjoemas; zijn geschil met Sadrach komt ten einde; een beroep naar de van uit Karangdjasa gestichte Gemeente te Groedjoeg gom i) Zie Bakker, Mac. '12, pag. 203. 155 neemt hij aan; Vermeer is weer de leidsman voor al de Christenen in geheel de Residentie Banjoemas geworden. Zendeling horstman krijgt de Residenties Pekalongan en Tegal voor zh"n rekening. De propaganda wordt in Djocjakarta door Sadrach en de zijnen krachtig voortgezet. Ook de Residentie Kedoe wordt op Wilhelms verzoek door de Regeering voor de Zending opengesteld; het werk van Sadrach en de zijnen geeft er zoo rijke vrucht, dat de Kerken dezer Residentie aldra saamgevoegd kunnen worden tot één Classis Kedoe. De kansen zijn gegrepen; de verhoogde winstkansen stijgen al meer; de dag'van doorbrekende zonneglansen schijnt voor de Zending der N. G. Z. V. aan te lichten. waardschatting van wilhelms kansen-greep. A. In indië. Aan de orde komt nu de veelbeteekenende vraag of die in Midden-Java plaats grijpende „wonderen op Zendingsgebied", ook bij Wilhelms collega's hoogschattende bewondering vinden kunnen? Immers, zoo ooit, dan is thans bij dat voor zoo groote Zendingstaak toch maar kleine getal Zendelingen eensgezindheid èn eenstemmigheid van oordeel dringend noodig. Eendracht alleen kan althans nog wat macht maken, om de door wilhelm zoo krachtig hergrepen kansen te winnen. De waardsehatting van den „wonderboom" is echter bij lange na niet gelijk. Het verschil van zienswijze, dat er tusschen Bieger en Wilhelm was, zet zich onder de Broederen in al scherper vorm voort. Tegenover Wilhelms oordeel, dat hij Sadrach wist te winnen en aan Sadrachs Werk leiding geeft, stellen zijn medearbeiders hun opinie, dat wil- 156 helm onder Sadrachs invloed en leiding staat. Willen de anderen aan de voorrangspositie van den Europeeschen Zendeling vasthouden, dan vonnist Wilhelm dat als „Hollandisme", en blijft hij de door hem ingezette practijk handhaven, om Sadrach, in plaats van hem voor zich te laten hurken, even goed als een Hollander een stoel aan te bieden*). Om de afstandsbepaling jegens Sadrach raken de Zendelingen der N. G. Z. V. op al grooter afstand van elkander. (Wat natuurlijk voor een goed opmerker als Sadrach niet verborgen blijft!) Daar zit, zooals Gij aanstonds ook wel gevoelt, meer achter, dan alleen maar een verschil in kijk op den persoon van Sadrach; Hollandsche Zendelingen, ook al zjjn zij niet geheel vrij van de op Inlanders neerziende kleinheid, staan toch geestelijk te hoog, dan dat zij een personaliteitenkwestietje niet zouden weten te overwinnen ; het Evangelie van Sadrach, dat is de zaak, die in geding is! Geheel in de lijn van coolen en toenggoel-woeloeng (voorloopers van de Oost-Java-Zending), is Sadrach voorstander van een „ Javaansch-Christendom"; het Christendom, dat volgens hem voor Java past, behoort de Javanen Javanen te laten en moet ook aan de sinds eeuwen op Java in eere gehouden godsdienstgebruiken en begrippen vasthouden. Het Evangelie van den Heere Jezus is dan ook, naar zjjn voorstelling, ngelmoe sadjati, d. w. z. de ware ngelmoe, die evenals andere ngelmoe's zjjn eigen rapals (tooverformulieren) en sarono's (mystieke handelingen) heeft: de rapals zjjn vooral: Het Onze Vader, de Twaalf Geloofsartikelen en de Tien Geboden; de sarono's bestaan hoofdzakelijk in het onderhouden van de Tien Geboden, den Doop en de Offermalen. In aansluiting aan de Javaansche profetie, dat er na een tijd van diep verval de Ratoe adil (rechtvaardige koning) komen zal, die recht en godsdienst in een nieuwen en volmaakten vorm tot *) De beteekenis daarvan gaven wij aan pag. 39 en 40. 157 heerschappij zal brengen, predikt hu, dat die Ratoe adil verschenen is in Jezus Christus, naar de openbaring der Heüige Schriften. Jezus Christus is voor hem wel het vleesch geworden Woord, maar toch weer op de manier der Hindoeïstische incarnatiën. De weg ter zaligheid is gelegen in het volgen van den Ratoe adil, Jezus Christus, als den Leidsman op zedelijk gebied en het vervullen van diens geboden, niet maar uitwendig, doch vooral in het hart. Reeds deze korte aanduidingen *) zijn overtuigend, dat Sadrach druk doende is, om op Midden-Java een nieuw religiemengsel te brouwen, en dat hij Christendom en Javaanschen godsdienst zóó dooreenmengt, dat van het Evangelie des Kruises al heel weinig overblijft. Principieel zijn de Broeders-Zendelingen 't dan ook geheel eens, dat Sadrachs Evangelie al te veel Javaansche opvattingen bevat en al te vol van allerlei dwalingen is, en dat daarom met ernst en kracht naar verandering en verbetering gestaan moet worden. Maar pracUsch, als 't gaat om de werkwijze, kunnen zij maar niet tot een vergelijk komen. Wilhelm wil de door Jellesma en Kruyt in OostJava met vrucht toegepaste methode: Sadrach niet op zij schuiven, maar hem als Inlandsen goeroe erkennen; op Sadrachs beschouwingen al sterker inwerken en gaandeweg zjjn Evangelie van dwalingen zuiveren; de Gemeenten, nog zoo diep onkundig en nog zoo weinig Christelijk, al beter onderwijzen en langs lijnen van geleideUjkheid opvoeren tot de kennis en de beleving van de Christelijke waarheid; geheel in den geest van het teekenende woord van Kruyt, dat de Zendeling in al dergelijke omstandigheden de voor het werk onmisbare, doch onzichtbare veer van het horloge behoort te zjjn. De anderen houden hun bewering staande, dat op die manier Sadrach het hoofd der gansche beweging wezen i) Te vinden in Adriaanse's Boek: „Sadrach's Kring", dat men voor verdere gegevens raadplege. 158 en bljjven zal; ook zal het „Javaansch Christendom" over al grooter uitgestrektheid van Midden-Java door Sadrach en zijn helpers worden verbreid; daarbij behoudt Sadrach in de geformeerde Gemeenten toch zjjn verreikenden invloed; en het eind is de hoog opgeschoten en breed getakte wonderboom van een schrjnChristendom; daarom moet de verhouding tegenover Sadrach en zijn Evangelie eerst grondig herzien, en daarnaar dan ook in de practh'k gehandeld worden. Dat een zoo diepgaand verschil in de waardschatting tusschen de arbeiders op één en hetzelfde Zendingsveld verwarrend en verlammend werkt, behoeft geen betoog; wanneer de eene zich als een medearbeider van Sadrach houdt en de anderen zich zoo goed als tegenstanders aanstellen, dan is de toestand ingetreden van het tegen zich zelf verdeelde huis, dat niet kan bestaan; dan komt men er zelfs toe, de „Javaansche Christenen" opnieuw te doopen *), mede ten bewijze, dat de Wederdooperh' op Java ook al „niets nieuws is onder de zon." Weerspiegeling dezer verwarrende verschillen is er van zelf ook in de elkaar tegensprekende rapporten, door het Hoofdbestuur der N. G. Z. V., van zijn Zendelingen ontvangen; wat ons leidt tot beschouwing van de hier te lande gekoesterde gevoelens omtrent Wilhelms kansen-greep. B. In Nederland. Hoezeer Wilhelms idealisme de gemoederen aangrijpt en zh'n opgetogen berichten de harten verblijden, kan blh'ken uit het Acht-en-twintigste Jaarverslag der Ned. Geref. ZeBdingsvereeniging, (April 1889), waaruit wij het volgende overnemen: „Volgens de hier bijgevoegde laatste statistiek zijn, in verband met onze Zending, in de Residentie Bagelen (met een bevolking *) Dr. v. d. Berg. „Javaansch Christendom". De Gids 1907, pag. 263. 159 van 1.269.000 zielen) 21 inlandsche gemeenten, met 2411 zielen; in Banjoemas (1.107.000 zielen) 13 gemeenten met 713 zielen; in Tegal (998.000 zielen) 4 gemeenten met 341 zielen; in Pekalongan (532.000 zielen) 6 gemeenten met 515 zielen; en in Djokjakarta (637.000 zielen) 9 gemeenten met 1013 zielen. Zoodat te midden eener Mohammedaansche bevolking van ruim 4Vè mülioen zielen (het zielental van Nederland), in tallooze dessa's, over een uitgestrektheid lands van ruim 319 vierk. geogr. mijlen (de grootte van half Nederland) verspreid, er 53 Christengemeenten zijn, te zamen ruim 5000 zielen tellend, uit de Javanen vergaderd. De inrichting en toestand der gemeenten uit de inboorlingen, in verband met onzen Zendingsarbeid, is, voor zoo ver wij kunnen oordeelen, veelbelovend. Iedere gemeente is, of wordt, naar Gereformeerde ordening ingericht, en heeft hare ouderlingen, diakenen, voorgangers en welgeordenden kerkeraad. Op geregelde tijden komen zij, door afgevaardigden vertegenwoordigd, Classikaal bijeen, en het is het streven onzer Zendelingen om de Inlandsche Kerken van meet aan, zooveel mogelijk tot zelfstandigheid te laten komen, volgens den geest der Gereformeerde Kerkordening, schoon, natuurlh'k, rekening houdende met landaard, taal en gebruiken der Javanen. Niet „Zendingstaties" worden gesticht maar, onder den zegen Gods, Christen-Kerken geplant en in beginsel en ontwikkeling mogen de jeugdige gemeenten op Java genoemd worden Javaansche Gereformeerde Kerken. Aangaande het geestelijk leven der gemeenten wordt door onze Zendelingen, over het algemeen, bemoedigend gesproken; mits altijd maar in het oog gehouden wordt, dat de Javaansche gemeenten nog zeer jeugdig zh'n, en rekening wordt gehouden met het karakter der Javanen. De eeuwen lange druk, waaronder het volk ver- 160 keerd heeft, onder zh'n hoofden en priesters *) en ook onder onze eigene regeering, heeft het natuurlijk karakter der Javanen niet voorbereid om, met het Evangelie in aanraking gebracht, zich krachtig voor de openbare belijdenis van 's Heeren Naam te openbaren, en de ingeboren onderdanigheid van den Javaan tegenover zijne „meerderen", bij zelfverheffing in het tegenovergesteld geval, zal langen tijd een beletsel zijn tegen het krachtig, zelfstandig optreden der Inlandsche Christen-gemeenten op Java. Ook moet, bij het beoordeelen van den geestelijken bloei en vooruitgang der gemeenten, rekening gehouden worden met de zeden en gewoonten van het volk, vooral met de adat, waardoor veel niet als zonde of verkeerdheid gerekend wordt, wat toch berispelijk is. Doch dit alles in aanmerking nemende, mag met dankbaarheid vermeld worden dat de gemeenten niet slechts in getal, maar ook zedelijk en geestelijk vooruit gaan; dat de tucht geoefend wordt en de godsdienstoefeningen goed worden bijgewoond; en dat, zooals b.v. te Djokjakarta, ook onder vervolgingen de goede belijdenis wordt vastgehouden". Dat evenwel over dat zonnig-blrje optimisme gaandeweg een al donkerder wolk van onrust trekt, laat U zien het punt van de Agenda der 29ste Jaarvergadering der N. G. Z. V. (29 Mei 1890), dat Inspectiereis heet. In de Heidenbode is tot nog toe maar weinig uiting gegeven aan de groeiende vrees, of de werkelijkheid op MiddenJava wel zoo vol van „wonderen op Zendingsgebied" is; ook de ter 29ste Jaarvergadering gehouden bespreking licht er maar een tip van op, maar toch ver genoeg, om U een blik te geven in de opinies en gevoelens der N. G. Z. v. Gij leest daarvan in de Heidenbode (Juni 1890, pag. 124): „Aan de orde komt, volgens de Agenda, de Inspectiereis. De Voorzitter, Ds. N. A. de Gaaij Fortman, zegt ongeveer het volgende: Van al onze Zendelingen is het verzoek tot ons gekomen, om door een per- Javanen hebben geen priesters, alleen geestelijke beambten. 161 soonljjk bezoek van een der Leden van het Hoofdbestuur den arbeid op Java in oogenschouw te nemen. Dat bezoek is hoog noodig ten einde eens van nabij kennis te maken met het peil van het geestelijk leven, het werk der ambtsdragers en wat dies meer zjj. Er zijn wel onkosten aan verbonden, maar toch wenscht het Bestuur, dat de Vergadering zich hierover uitspreke Eindelijk kan de volgende motie de goedkeuring der Vergadering wegdragen: „De Verg. acht een inspectiereis naar ons Zendingsgebied op Java wenschelh'k en draagt aan het Hoofdbestuur op maatregelen te nemen, dat deze reis in niet al te verwijderd tijdsverloop volvoerd worde". — Wat ommekeer in het waardeeringsoordeel sinds het ruim een jaar geleden uitgebrachte Jaarverslag! Als van een op een zonnigen morgen volgenden druilerigén dag! Gevolg, dat de Redacteur van de Heidenbode over de grootsche vorderingen in de Residentie Kedoe, waarvan Wilhelm ook weer zoo geestdriftig schrjjft in zh'n berichten, zich met groote reserve uitlaat; Wilhelms jubelend idealisme „dat een groote schare het geloof is gehoorzaam geworden en volgens de jongste opgaven het getal van hen, die dooponderricht begeeren, reeds over de 700 is geklommen", beantwoordt hh' nü met de nuchtere opmerking: „Dit is in ieder opzicht belangrijk nieuws en dat ons wel zeer behoort op te wekken tot ijverig gebed. Vooral ook, dat het den Heere behage Br. Wilhelm den rechten geest des onderscheids te vermeerderen, opdat Gods werk niet met des menschen verward worde. Niet, alsof het ongelooflh'k moet schijnen, dat honderden Mohammedanen, als op eenmaal, naar het Evangelie vragen of „den geloove gehoorzaam worden", want als God werkt, dan wordt een volk geboren op een enkelen dag. Maar toch moet in de toelating van dezen tot de gemeente des Heeren met bedachtzaamheid gehandeld worden en aan niemand haastigljjk de handen opgelegd. De Heere leide Br. Wilhelm door Zijnen 11 162 Geest en Hij doe Zn'n Koninkrijk komen met kracht ook in Kedoe" 1). Daar heeft zich gelegerd in de kringen der N. Cr. L. V. de twijfel en onzekerheid, ja de bezorgdheid en bekommernis of Wilhelms zoo ijvervolle actie toch niet een in quantiteit groote, doch in qualiteit geringe winst brengen zal. , Bij zulk een in Indië ongelijke en m het moederland twijfelzieke waardschatting van Wilhelms greep naaide kansen, rest er niet veel anders, om tot een bevredigende oplossing te komen, dan een onderzoek in loco te doen instellen. Heidenbode, Juni pag 127 en 128. \sni DE OUDE ZENDINGSGESCHIEDENIS II (1891-1899.) Nader Onderzoek. Tegelijk met de aangroeiende vrees over een donkere werkelijkheid van eerst in blue glansen geziene gebeurtenissen op het Zendingsveld, worden er onderhandelingen gevoerd tusschen het Hoofdbestuur van de N. G. Z. V. èn de Zendingsdeputaten der Ned. Geref. Kerken; die Deputaten, door de Voorloopige Synode van Utrecht (Juni 1888) benoemd, hebben in opdracht voorbereidende stappen te doen, „dat de Zending, thans door Vereenigingen in ons land behartigd, zoo spoedig mogelijk door de Kerken worde overgenomen en voortgezet"; zij vinden de N. G. Z. V. bereid, om haar arbeidsveld aan de Ned. Geref. Kerken over te dragen, ja, zelfs vol van begeeren^ dat dit zoo spoedig mogelijk zal kunnen geschieden *). Naar aanleiding van het door hen uitgebrachte „verslag" spreekt de onder voorzitterschap van Dr. A. Kuyper gehouden Voorloopige Synode van Leeuwarden (1890) als haar gevoelen uit, dat de Kerken zelve in gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren geroepen zijn, de Zending weer ter hand te nemen èn geeft aan Deputaten in last, om „de onderhandelingen met de N. G. Z. v. voort te zetten en op de eerstkomende Synode voorstellen te doen aangaande de wn'ze, waarop de Kerken zelve J) Heidenbode, Juli '90, pag. 138. 164 voortaan zouden kunnen ingaan tot het werk door haar zoo lang verwaarloosd. Ondertusschen worde de N. G. Z. V., die toch wel finantieel werkzaam zal blijven, krachtig gesteund en worde in de Kerken meer en meer het besef verlevendigd van de verplichting, die er in zake de Zending op de Kerken rust". l) Verder oordeelt deze Voorloopige Synode, „dat de Ned. Geref. Kerken zich in betrekking hebben te stellen tot de op Midden-Java bestaande Kerken uit de Heidenen en Mohammedanen vergaderd, of dat zh" met en door de Kerken of beginsels van Kerken, het werk der Zending op Midden-Java, als het haar in de eerste plaats door de historie aangewezen arbeidsveld hebbe te bevorderen". *) (Men gevoelt, hoe hier een nog al sterk-ldealistiscne en tot overdrijving wel iétwat neigende waardschatting van Midden-Java's Zendingswerk aan het woord is!) Om tot dat aangewezen doel op Java werkzaam te zh'n, kiest zij met 30 van de 32 uitgebrachte stemmen Ds. F. LION CACHET. Het Hoofdbestuur der N. G. Z. V., hiermede in kennis gesteld, en tevens tot medewerking uitgenoodigd, besluit daarop aan Ds. Lion Cachet een mandaat te geven, om den Zendingsarbeid op Midden-Java te inspecteeren. s) Maart 1891 gaat Ds. Lion Cachet op reis; in de dubbele qualiteit van Deputaat der Voorl. Synode van de Geref. Kerken èn van Gemachtigde van de „Nederlandsche Gereformeerde Zending-Vereeniging"; twee stukken draagt hij bh" zich, zwaarder van gewicht dan de voor zh'n reis benoodigde bagage: zijn instructie, dat hh' (met twee Deputaten in Indië) zich zal vergewissen of „metterdaad de Kerken uit Mohammedanen en Heidenen vergaderd, genoegzaam de ware gestalte van Heidenbode, Juli '90, pag. 139. *) Heidenbode, ibidem. *) Heidenbode, Jan. '91, pag. 208. 165 eene Kerke Christi vertoonen; of er ambten zy"n ingesteld naar den Woorde Gods; of de Dienst des Woords en der Sacramenten wordt onderhouden; of de kerkelyke tucht er kracht oefent; of haar Kerkverband rust op de zuivere belydenis; of de regeling van haar kerkelijk leven in overeenstemming ïs met de beginselen van Gereformeerde Kerkregeering"; *) èn dan ook nog zyn volmacht van het Hoofdbestuur „tot het instellen van een onderzoek aangaande den toestand der Gemeenten en den gang van het Zendingwerk, tot het ontvangen van rekening en verantwoording, en het afsluiten van rekeningen en tot het, gedurende zyn verblijf op Java, vertegenwoordigen van het Hoofdbestuur, zoo by Regeering, de Zendelingen als by de Gemeenten in alles wat des Hoofdbestuurs is". s) Vele jaren geleden was hij uit het vaderland vertrokken naar Zuid-Afrika, waar hy* jarenlang meearbeidde in het Zendingswerk onder de Kaffers; sinds zyn terugkeer in Nederland geldt hy voor een Zendingsspecialiteit, die ook in geschrift meermalen blyk gaf niet maar van zyn vurige Zendingsliefde, doch ook van zyn meer dan gewone Zendingskennis; dat gevoegd by zyn onverdachte rechtzinnigheid heeft op' hem de keuze doen vallen, om in Indië als de Zendingsman voor de Ned. Geref. Kerken èn voor de N. G. Z. V. op te treden. Nü scheept hy zich te Genua in — „niet als meermalen naar Zuid-Afrika, maar naar Indië; niet van zyn vrouw en dochter vergezeld, maar alleen; niet met vaste bestemming, maar met een tydelyke zending belast; en niet langer jong meer en veerkrachtig, doch vergrijsd en eer gedrukt dan opgewekt; ») nü reist hy" per mailboot „Prins Hendrik" als Zendingsinspecteur, tot het instellen van een onderzoek op Midden-Java, dat van *) Acta Voorl. Synode van Amsterdam 1892, pag. 22: ') Jaar op Beis, pag. 806. *) Jaar op Reis, pag. 2. 166 zoo verreikende beteekenis wezen zal voor de komst van 's Heeren Koninkrijk. De Inspectie. Van zijn inspectie heeft Ds. Cachet een interessante beschrijving gegeven in zijn bekend boek: „Een Jaar op reis in dienst der Zending". Ingevlochten in velêrlei Zendingswetenswaardigheden, nu ten deele verouderd, doch nog wel van belang voor de Zendingskennis, biedt hh' een meesterlijke beschrijving van de door hem op Midden-Java gehouden schouw. Verlokkelijk is het, hier een paar van die als fh'ne schilderijtjes geteekende tafereeltjes over te nemen; doch tot de monstering zelve hebben wij ons te beperken. Reeds bij de eerste kennismaking is Cachets opinie over stand en gang van het Zendingswerk, geenszins gunstig; en bij de Inspectievoortzetting, meestal in gezelschap van de Brs. Zendelingen of van den helper Moesa, wordt zijn oordeel er over al slechter. Hij vindt „Gemeenten" met zoo goed als niets van wat hh', een voorman der Doleantie in Nederland, meent, dat de „Kerken op Java" moeten wezen. Hh' krijgt voor zich „oudsten", diep onkundig en met allerlei dwalingen in hun leerbegrip (zóó er dat nog is) behept. Hh' treft aan een „Kerkverband," naar den maatstaf der Gereformeerde beginselen, niet veel meer dan schijn. Aldra onderhoudt hij Zendeling Wilhelm over de zwakke en schjjnachtige gedaante der Gemeenten en over haar schromelijk gebrek aan kennis en beleving der waarheid Gods; de Zendeling met zh'n optimisme en idealisme, dat voor de doordringing van het Evangelie der Schriften met het eerste en zoo noodig met het volgend geslacht der Javanen rekenen wil, moet wel toestemmen èn zwijgen. By de ontmoeting met Sadrach (eenigen tijd uitgesteld, om niet den indruk te vestigen als wordt hij voor „de eigenlijke man" aangemerkt) laat Ds. Cachet 167 dezen zoo invloedrijken man in diens eigen pendoppo op een matje zitten; zich totaal niet bekommerend om de door Wilhelm toch zoo vaak en klaar geuite waarschuwing tegen „het Hollandisme." Drinkt hij bij die gelegenheid, maar eerst na herhaald verzoek, de ook hem geboden thee, dan wordt hij krachtig herinnerd aan het Schriftwoord: „En als zh' iets doodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden"; zoo diep is hij, man van het oogenblik, onder den kwaden dunk, dien hij op zijn Inspectietocht steeds meer gekregen heeft; al voegt hij later by de vermelding van de in hem opgerezen booze gedachte er aan toe: „naar den aard der liefde geloof ikx echter, dat er wel geenerlei aanleiding toe was". *) Het met veel opgewektheid telkens aanvaarde doorkruisen van het gansche Zendingsveld (waarbij hij o.a. zonder veel omslag den ouden Br. Vermeer nog tot emeritaatsaanvrage noopt) wordt voor den Inspecteur een zwaar-de-schouders-drukkend kruis, omdat hy den wyzer op de peilschaal nog al maar ziet teruggaan; al maar minder nog bevindt hy het gehalte der Gemeenten en van geheel het Zendingsbedryf. Zyn opvatting dat Sadrach een door en door onzuiver Evangelie predikt, zich zelf in de grootte van een Apostel Gods ziet, en in de eschatologische voorstellingen van den „Rechtvaardigen Heerscher" zich zelf een, zoo niet de plaats der eere toeschry'ft, groeit voorspoedig aan tot een diepe overtuiging van vaste zekerheid. Twijfelachtig is 't hem niet meer, wat het eindoordeel over geheel het samenstel der Zending van de N. G. Z. V., die aldra voor rekening der Ned. Geref. Kerken in Nederland komt, wezen zal en ook wezen moet. Weifelen en wankelen zou uit den booze zyn; met beslistheid moet het veroordeelend vonnis gestreken worden! En dat de kerken in Nederland met zulke „Kerken" op Java in Kerkverband zouden kunnen treden, daarvan mag sprake noch gedachte zh'n! l) Een Jaar op Reis, pag. 369. 168 Dat zh"n spiedende Inspecteursblik misziet, zouden wij niet gaarne beweren; het tot hiertoe gegeven overzicht van de Zending der N. G. Z. v. liet ons immers ook al te duidelijk al maar droeve dingen telkens weer aanschouwen. Toch raakt gij bjj het lezen van zijn in zoo goeden stijl geschreven boek den indruk niet kwijt, dat Ds. Cachet te weinig op de hoogte is met het Javaansche volk, met de Javaansche toestanden en met de eigensoortigheid van het Javaansche Zendingswerk. Zijn optreden, hoe correct ook naar het beginsel, doet U gestaag gevoelen, dat hij wel wat vergeet, niet in Zuid-Afrika maar in Indië te zijn en niet met Kaffers, doch met Javanen te doen te hebben. Daarbij stuit 't U nog al eens, dat hjj, die jarenlangin Zuid-Afrika werkte en na een betrekkelijk kort verbluf in Nederland naar Indië komt, en die daarbij blijkbaar van den Missiearbeid op Java niet zoo heel veel studie maakte, de borst zoo hoog draagt tegenover Wilhelm; ook al wil hij dan nog wél goedgunstig toegeven, dat het Zendingsveld voor zoo weinig krachten veel te uitgestrekt is. Wilhelm is toch niet een ex-evangelist als Vermeer, noch ook een ex-onderwjjzer als Bieger, maar een Zendeling terdege voor zijn werk opgeleid en tegelijk een mensch van hoogen Christeljjken adeldom en van voorbeeldigen ijver! Geheel en al vrij pleiten kunt gij den Inspecteur in dubbele qualiteit ook niet van een zekere vooringenomenheid, die in Wilhelm den zwakkeling en in Sadrach den leider en tevens den misleider wil zien. Indrukken en meeningen, nog verhelderd en versterkt, zoo Gn' kennis neemt van Adriaanse's zoo mooi en teer geschreven boek „Sadrachs Kring", dat bjj volle erkenning van Sadrachs dwalen en drijven, toch eigenlijk een verdediging van Wilhelms en een veroordeeling van Cachets handelen bevat. Hoe omzichtig hierbij echter te oordeelen is, zegge de dubbele vermaning van Dr. B. J. Esser in zjjn „God- 169 delijke leiding in de Zending" (pag. 30) : „Een jaar op reis in dienst der Zending": ten aanzien van de ontwlKkeling van het werk op Java en met name ten opzichte van de sadrach-kwestie en wat er mee saamhangt, zij voorzichtigheid bij de raadpleging aanbevolen; en vlak daaronder: „Sadrachs Kring" : niet mindere voorzichtigheid bh' de raadpleging dan bh' het boek van Lion Cachet zh' aanbevolen. 1) Maar in elk geval hebben deze gebreken den Inspecteur er toe geleid, om voor de moeilh'kheden een oplossing te zoeken, die met het te voorschijn roepen van een crisis in hoogsten graad gelijk staat. De Crisis. Want wat doet hij ? Bepaalt hij, als Deputaat der Ned. Geref. Kerken, er zich toe, zjjn wei-gemotiveerde meeningen op schrift te brengen en daarvan straks ter volgende Synode rapport te doen, opdat die Vergadering beslisse? Trekt hij uit zyn volmacht, om te doen „wat des Hoofdbestuurs is", de consequentie, dat hij niet maar als Inspecteur, doch ook als Directeur kan handelen? En zoo hjj tot die laatste gedachte neiging heeft, mag hh' dan alles op eigen houtje doen, zonder raad van het Hoofdbestuur èn van de Zendingsarbeiders? Wat er thans op het spel staat, dient hij nauwlettend te wikken en te wegen. . Jarenlange saamwerking bestaat er tusschen de N. G. Z. V. en Sadrach, zoodat de schuld voor den veelszins treurigen toestand van het Zendingswerk toch ook de N. G. Z. V. en haar Gevolmachtigde drukt. Ettelijke jaren aaneen werkt „de vennootschap Wilhelm en Sadrach" en dat mede voor rekening van het *) Wie zich een oordeel vormen wil over deze dingen, leze: 1. s. e. Harthoorn: De Evangelische Zending en Oost-Java; 2. J. C Neurdenburg: Geschiedenis tegenover Kritiek; 3. s. E. Harthoorn: Oude Grieven en Nieuwe Bewijzen; 4. P. Jansz: Java's Zendingsveld. 170 Hoofdbestuur der N. G. Z. V., waarvan de Inspecteur zelf ook lid is. Met zn'n opgetogen berichten heeft Wilhelm willens overdreven öf ter goeder trouw naar zijn kijk op de toestanden en de hem eigen intuïtie zich uitgelaten, maar hjj verdient in alle geval, dat hem een overwegende stem in het kapittel gegeven, om niet te zeggen, dat hem „a fair play" gelaten worde. Vroegere ervaringen op Zendingsgebied, ook in de actieMer N. G. Z. V. zelve, hebben overduidelijk bewezen — dat moet de Inspecteur bjj het bepalen van zjjn houding tegenover Sadrach wèl weten — dat het ook hem niet gelukken zal een wig te drijven tusschen den Javaan en zijn goeroe. Alles dringt, niet tot de Biegeraansche methode, doch tot een tactvolle en voorzichtige werkwijze: Om in den geest der zoekende liefde alle krachten daaraan te besteden, dat Sadrach tot inzicht kome van zh'n dwalingen bh' zjjn dooreenmenging van Javaansche religie en Christendom; is hjj eenmaal gewonnen, dan kan een geheel nieuw verband tusschen de Zending en hem gelegd worden, in een geheel zuivere samenvoeging. Of bjj Sadrachs volharden in zh'n drijvend dwalen, om dan voor 't minst met al de Zendingsarbeiders èn met het Hoofdbestuur der N. G. Z. V. ernstig overleg te plegen, wat verder te doen staat, eer de beslissende stap gezet wordt. Want al mag de volmacht den Inspecteur dekken voor het geval, dat hh' en hij alleen als Beslechter optreedt (de Synode had de voorzichtigheid twee Deputaten in Indië aan zjjn zjjde te plaatsen), 't zou toch onverantwoordelijk wezen, om zoo zware verantwoordelijkheid op zh'n twee schouders te nemen. Daartegenover maant zooveel den Inspecteur, om de hangende kwestie zoo spoedig mogelijk tot oplossing te brengen. Zoo goed als alle man op Java, met wien hh' in aanraking komt, is tegenstander van Wilhelms opvatting en methode. Te Batavia, in Ds." huysings pastorie, 171 heeft hy' dat al gevoeld; de drie Zendelingen van de N. G. Z. V., B.B. Vermeer, Züidema en Horstman, hebben 't hem duidelijk en klaar gezegd; en zh'n mededeputaat, de Oud-Zendeling P. Jansz, van de Doopsgezinde Zending, die met Toenggoel-Woeloeng, in menigerlei trek eenzelfde figuur als Sadrach, welbewust gebroken had, heeft hem daarvan krachtige verzekering gegeven. Naar zijn eigen bevinding, „gegrond op vrh' veelzijdig onderzoek" is Sadrach „geen geestdrijver, geen invoerder van een nieuwe godsdienstleer, geen man die met geestesovertuiging handelt; maar wel een sluwe, baatzuchtige Javaan, die door het Christendom zichzelven zoekt te verheffen en te verrijken, en die wat hij van de Christelijke leer leerde kennen, verdraaid voorstelt ten eigen bate; die van alles partij weet te trekken tot zijn eigene verheffing; en is het zeer te betreuren, dat de Ned. Geref. Zending zich ooit met dezen man heeft ingelaten; dat niet van meet aan tegenover zijne onjuiste, onzuivere, onware, ja leugenachtige prediking het Evangelie Gods gesteld is, en de Zending voor een deel gedreven heeft op de „kurk Sadrach" 1). Bij deze constellatie drukt hem al zwaarder de vraag, of lüj de verantwoordelijkheid op zich kan nemen, om zulk een toestand, al zou 't maar voor korten tijd zh"n, te bestendigen; moet er bij zulk een communis opinio (algemeen gedeeld gevoelen) niet tegen Wilhelm ingegrepen worden? en zoo ja, is dan de radicale manier van handelen niet de beste? Aldus van twee, zoo geheel verschillende kanten, gedrongen, zal hh' een keuze hebben te doen! En welke richting kiest hjj ? Als ware hn' nog by de Kaffers aan de Kaap, hakt hy' den knoop in eens maar door; als had Wilhelm niet jarenlang al met Sadrach saamgewerkt, snijdt hjj met één snee den band maar uiteen; als bestond er geen *) Acta Synode 92, pag. 49. 172 onverbrekelijke saamhoorigheid tusschen goeroe en aanhangers, werpt hrj Sadrach ter deure uit! Zijn onderzoek is nog niet eens geheel en al afgeloopen, of hh' heeft Sadrach al tot „dwaalleeraar" geproclameerd en bevolen, dat tegen diens dwalingen ernstig zal gewaarschuwd worden. In zijn reformatorischen ijver oordeelt hij — en wrj gelooven ter goeder trouw — dat hij door den dwaalleeraar uit te bannen, de Gemeenten zal leiden in rechte sporen; maar mag hij, Inspecteur in dienst der Christelijke Zending, zonder eenig vermaan en zonder eenig verhoor, op den betrokken persoon den ban toepassen? Getuigt het van zakenkennis of ook van wijsheid om op Java de innige verknochtheid tusschen goeroe en volgelingen met één klap door te willen breken? Ds. Lion Cachet heeft het zeker niet zoo bedoeld, maar hy heeft door zyn handelwijze de crisis gewekt, die niet Sadrach buiten de N. G. Z. V. en haar Zendingsveld drh'ft, doch de N. G. Z. V. van schier heel haar Zendingsgebied verjaagt. Beide tot leering èn tot waarschuwing, hoe gevaarlijk het is, om een Inspecteur met zoo ver strekkend mandaat naar Indië te zenden! De kansen nog eens verspeeld. Al heel spoedig blijkt zonneklaar dat Ds. Lion Cachet zich jammerlijk heeft vergist; de Gemeenten volgen niet Wilhelm en zyn arbeiders na; zy bly'ven Sadrach in alles aankleven. Nog eens, zóó was niet Ds. Cachets bedoeling; en zóó zou het zeker ook niet gegaan zyn, als, naar het woord van een Zendingspsalm (87), de grondslagen van de Zendingsactie in Midden-Java gelegd waren op de bergen van Gods heiligheid. Maar waarheid is, dat de door Wilhelm zoo krachtig gegrepen kansen, op één dag geheel zyn verspeeld; en dat de N. G. Z. V., hoe diep-beschamend die belijdenis ook voor haar zyn moge, al weer niet de haar ruim geboden gelegenheden heeft weten te benutten, om te 173 bouwen Christus' Kerk in Midden-Java's land. Van de duizenden onder haar opzicht staande Christenen, blijven circa een honderdtal haar getrouw; 't zh'n de kleine groepen Christenen, die zh' zelf altijd min of meer onder haar hoede heeft gehad; na dertigjarige praktijk en ervaring is zh' haar plaats op den uitgestrekten Zendingsakker der zes Residenties weer kwijt en kan zjj alleen maar hier en daar haar positie handhaven. Wat harde slag dit is voor Wilhelm, wiens werkkring eensklaps tot een minimum is ingekrompen èn wiens jarenlang nagejaagde idealen plotseling verbroken liggen, begrijpt en gevoelt iedereen aanstonds en geheel! De deur is voor hem nog niet geheel gesloten; Sadrach houdt ze nog op een kier; met een banvloek heeft hij Cachets banvonnis nog niet beantwoord; zelfs geeft hij vergunning, dat onder de zijnen wel met het werk der Evangelieverkondiging mag voortgegaan worden; de mogelijkheid schijnt niet uitgesloten, dat hij de deur nogmaals openzetten zal voor de N. G. Z. V. en haar arbeiders. Maar Wilhelm heeft den Inspecteur moeten toestemmen, „dat in het werk der Zending hier gearbeid moet worden, zonder eenige gemeenschap met Sadrach ; van die duidelijke en voor geen misverstand of tweeërlei uitlegging vatbare verklaring is door de andere B.B. dankbaar kennis genomen; bij name ook, omdat daardoor een groote hinderpaal voor de saamwerking tusschen hen en Br. Wilhelm wegvalt, en er nu vooruitzicht bestaat, gezamenlijk in den rechten weg te kunnen arbeiden." *) Wie zegt welk een bittere strijd in dat voor de Zending brandend hart dag in dag uit wordt gestreden?! Zoo vol tragiek is die dagelijksche aanschouwing der ineenstorting van het met de heiligste bedoelingen verrichte Zendingswerk. *) Cachet, a.w. 841. 174 De Heere maakt het kort met Zijn knecht in deze zware dagen, na een leven van voorbeeldige trouw in den dienst van Gods Koninkrijk. Nog vóór de Inspecteur in het land is weergekeerd, is Wilhelm ter eeuwige rust ingegaan (3 Maart 1892). Sommige lieden met het hart op de tong, zeiden, dat hij bestierf de verwoesting zijner. Zendingsidealen; doch daarover is aan ons het oordeel niet. Wel is er genoegzame grond voor Ds. dijkstras meening, dat „gelijk Sadrach vóór eenige jaren den volke duidelijk maakte, dat het vertrek van Resident Ligtvoet een oordeel Gods was over den man, die hem tegenstond, zoo zal hij nu ook den volke hebben diets gemaakt, dat dit een strafgericht Gods was over den Zendeling, die hem ontrouw was geworden." l) Schrof en smartend is de tegenstelling tusschen Sadrach,-als de faam groeiend tot de wolken toe, èn de N. G. Z. V., als gedaald tot de nederheid van wie uit zjjn rh'ke bezitting maar een armelijk restantje overhoudt. Behalve dat zij slechts enkele posten de hare nog kan noemen, heeft zjj maar twee arbeiders overgehouden: de onderwijzer Züidema, die al werk genoeg heeft aan het op gang brengen van de Keucheniusschool èn dan in Java's Noorden, eigenlijk buiten de beweging om, Zendeling horstman. Is het wonder, dat de dagen komen, dat men in Indie de Gereformeerde Zending minacht, ja aan belaching overgeeft? Reactie hier te lande. Kroniekmatig zij eerst even vermeld: Ter Voorloopige Synode der Ned. Geref. Kerken te Amsterdam (1892) brengt Ds. Cachet in den breede rapport uit over zijn Inspectiereis; de Synodale vergadering kan met het oog op de gewenschte vereeniging i) Ned. Zend. Tijdschrift, 8ste Jaarg. bl. 319. 175 met de Chr. Geref. Kerk nog geen beslissing nemen en besluit „op een later te bepalen dag een conclusie te nemen, wat met de Zendingsrapporten zal gedaan worden" *). In haar zevende zitting concludeert zij dan, „om het hoog gewicht der zaak, deze rapporten met de Bü'lagen op te zenden aan de Generale Synode der Gereformeerde, Kerken, opdat ze door de tusschenkomst van deze Synode in handen mogen komen van de Zendingscommissie dezer Kerken, opdat de zoo in nood verkeerende Zending op Midden-Java geen schade lh'de, en de Kerken ook later haar voordeel kunnen doen met; de vele gegevens en wenken, die in die rapporten geboden zn'n, willende intusschen de Synode niet geacht worden, hiermee over de beschouwingen en wenken, die in deze rapporten voorkomen, harerzijds reeds een oordeel te hebben uitgebracht." 2) Bij de totstandkoming van de vereeniging der Ned. Geref. Kerken èn de Chr. Geref. Kerk wordt omtrent de Zending bepaald: Art. 1: De Ned. Geref. Kerken dragen het Zendingsgebied op Java aan de gezamenlijke Kerken over. Art. 3: De collecten der gezamenlijke Kerken vloeien in de kas der gemeenschappelijke Zendingscommissie. Art. 5: Deputaten worden gemachtigd met de Ned. Geref. Zend. Ver. in zulke onderhandelingen te treden als leiden kunnen tot overneming binnen één jaar, althans vóór Juli 1893, van de rechten en verplichtingen der genoemde Vereeniging, mits deze zich verbinde uit eigen hoofde inmiddels geen nieuwe missionarissen te ordenen. Ter Synode van Dordrecht (Sept. 1893) komt het rapport, dat de N. G. Z. V. bereid is het arbeidsveld over te dragen, doch onder een zestal condities; de Synode, ganschelijk niet van zulke bedingen en voorwaarden gediend, stelt een soort van ultimatum op: 1) Acta pag. 58. 2) Acta pag. 1688. 176 dat de Deputaten voor de Zending, bijaldien deze zaak onverhoopt haar beslag niet verkregen had, geen verdere onderhandeling zullen voeren, maar onverwijld maatregelen zullen nemen, om op het eiland Java zulk een gebied voor de Zending uit te kiezen, als hun wenschelhk zal voorkomen en met kracht in dit gebied een Kerkelijke Zending dezerzijds te organiseeren. („Had men het echter niet op wat liefelijker wijze dan door den forschen dwang van een ultimatum kunnen verkrijgen?" *) Nog kan de N. G. Z. V. niet tot overgave besluiten; eerst op den alleruitersten termijn, 31 Mei 1894, heeft bij een acte, geteekend door de Deputaten der Synode èn door het Bestuur der N. G. Z. V. de onvoorwaardelijke overgave plaats. ✓ De N. G. Z. V. blijft nog voortbestaan, maar alleen voor f inantieele zaken, tot ondersteuning van de Evangelieverkondiging, uitgaande van de Geref. Kerken, waarvoor de Vereen, al de gelden ten dienste stelt. De inmiddels alom doorgedrongen bekendheid met de feitelijke toestanden op Midden-Java heeft aan het op de Voorloopige Synode van "Leeuwarden (1890) nog vrjj sterk heerschend optimisme voor goed een eind gemaakt èn de vrees, langzamerhand in de kringen der N. G. Z. V. opgekomen, voor eer nog te zwak dan te sterk verklaard; zij „schudt het Gereformeerde publiek allen slaap uit de oogen en verstoort op heilzame wijze een valschen waan, waarin men bevangen was" *) Voor den idealistischen roes, dat de tijden rijp zijn, om met de Javaansche Kerken in contact te gaan, is de diep-ontnuchterende overtuiging in plaats gekomen, dat met inspanning van alle krachten de Zendingsactie zal te voeren zjjn. Ruim plaats biedt de „Heidenbode" aan de klachten uit Indië, dat er geen hulp uit Holland daagt; en zjj ») Esser a.w. pag. 38. 2) Esser aw. pag. 33. 177 begeleidt die met haar treurliederen: „De geestelijke nood op ons arbeidsveld is zoo ontzachljjk; er gaat zooveel verloren, door gebrek aan de noodige werkkrachten; het is zoo ontmoedigend voor de beide arbeiders daar, dat er geen hulpe daagt; en het is zoo tot schade der Kerken in Nederland, om „traag te zjjn in het benaarstigen" hare roeping in dezen te vervullen. Overwogen is er nu genoeg; dat wij toch eenmaal tot krachtig kandelen komen". *) Verheldering in zakenkennis geeft ook het inzicht, dat met het systeem van min of meer opgeleide „kweekelingen" te breken is, en dat voor de uitzending naar Java ter dege theologisch-gevormde mannen noodig zjjn. Zh'n er aan de Theol. School 32 jonge mannen tot het laatste studiejaar bevorderd, dan wendt zich de „Heidenbode" tot deze „recruten" met den oproep: „Wh' gevoelen ons gedrongen, dezen jongen broeders gezamenlijk de vraag"op het hart te binden, of het niet recht is, dat eenigen van hen zich geven aan den dienst der Zending? Als het werk in Indië thans moet wachten tot er arbeiders van voren aan worden opgeleid, dan is het zulk een bijna hopeloos, lang uitstel. Wie dan dezer Mannen-Broeders zal komen en zeggen: Zie, hier ben ik, zend mij?" 2) Naar den drang van een aangrijpend stuk in de „Heidenbode", „Uit den schoot der aarde" gaat Ds. L. G. Adriaanse van Zeist er toe over, om zich voor de Missie aan te melden. De per uitstekende circulaire gerichte noodiging tot alle predikanten, ouden zoowel als jongen, sterken zoowel als zwakken, om zich te geven voor de Zending, heeft wel het gevolg, dat één hunner officieel aan zijn Gemeente bekend maakt, een roeping voor den Zendingsarbeid te hebben ontvangen, om straks haar even officieel mede te deelen, dat hh' gemeend heeft voor die 1) „Heidenbode", Aug. '93, 564. 2) „Heidenbode", Aug. '93, 572. 12 178 roeping te moeten bedanken, doch brengt verder geen resultaten. Om zijn leeftijd kan Ds. Cachet met aangenomen worden. Ds. Adriaanse is en bluft de eenige, die bereid is, om te gaan; hem nemen de Deputaten Synodi der Gereformeerde Kerken tot de Zending onder Heidenen en Mohammedanen, gaarne aan; terwnl de Heidenbode bij de berichtgeving daarvan de opwekkende opmerking plaatst: „als dus de ouderen voorgaan, zullen de jongeren wel komen!" Tegelijk met deze krachtige pogingen, om een Mtssionair-predikant te bemachtigen, hebben Zendingsdeputaten ook flink voet bij stuk gehouden in de uitzending van een Missionair-arts, den oorspronkelijk voor rekening van de N. G. Z. V. opgeleiden heer J. G. Schburer. Diep doordrongen van het hooge belang der Medische Zending, óók op Midden-Java, hebben zij, tegen de principe-menschen met hun bedenking, dat Zendmgsdeputaten zich bij hun boekje moeten houden, en tegen de conservatieve lieden met hun afkeerigheid van die nieuwigheid, doodeenvoudig doorgezet en den heer Scheurer als Zendeling-arts uitgezonden. (27 April 1893). Uit methodologisch oogpunt is het interessant even na te gaan, hoe dat is geschied. Gelijk wij zagen, mocht de N. G. Z. V. geen „Missionaris" ordenen, maar een geneesheer naar Java te zenden, was daardoor haar nog niet ontzegd; zij was echter zoo voorzichtig, de zaak in handen van Zendingsdeputaten te leggen. De Deputaten besloten, dat de heer Scheurer zou worden geordend met oplegging der handen als Zendeling en daarna door de Deputaten als arts uitgezonden. Zoo is het ook gebeurd. Alleen maar heeft de Synode van '96 dat ambt van Scheurer „slapend gemaakt". Nog maar kort is Ds. Scheurer bezig te Poerworedjo nieuwe banen te openen, waarlangs de Zending krachtig voorwaarts zal gaan, of Ds. adriaanse wordt gezonden naar Poerworedjo (9 Nov. '94), om intrek te 179 nemen in het Zendingshuis, waar de edele Wilhelm gestorven is. Hoeden dan af voor deze beide mannen, die zich geven, om in dienst der Geref. Kerken van „den faillieten boedel der N. G. Z. V." (Esser a. w. 61) te maken, wat er nog van te maken is! Eenige opflikkering. De vacature-WiLHELM heeft op 't Zendingsveld de jarenoude kwestie van het zeggingschap over de SadrachGemeenten op nieuw aan de orde gesteld, in nog ernstiger mate dan ooit te voren. Binnen den kring zijner volgelingen heeft Sadrach van Cachets banvonnis al heel weinig schade geleden, doch naar buiten is zijn positie weer wankel geworden. Reeds in zijn eerste schrijven meldt Ds. Adriaanse: „Ik vernam van de Broeders, dat de Gouvernements-predikant van hier met den controleur verscheidene „Gemeenten-* heeft bezocht, en zelfs den Doop gepresenteerd. Met welke bedoeling deze bezoeken, die spoedig herhaald zullen worden, geschieden, laat zich gemakkelijk gissen; daarom ben ik besloten, zoo spoedig mogelijk die plaatsen te bezoeken, opdat de „Christenen" aldaar mogen zien, dat de ledige plaats van broeder Wilhelm eindelijk weer is vervuld". *) De nieuwe pandita en zijn helpers worden overal in de „Gemeenten" welwillend ontvangen en voor hen treden de Sadrach-evangelisten terug. Sadrach en Ds. Adriaanse wisselen bezoeken; op verzoek van Sadrach spreekt Ds. Adriaanse óók te Karangdjasa, en dat voor tal van Christenen uit de omliggende dessa's 2). Kleine strubbelingen, opkomend uit de onzekerheid of de nieuwe pandita wel roekoen (eensgezind) is met Kjahi Sadrach, worden door Ds. Adriaanse met veel tact overwonnen s). Nadere kennismaking met Sadrach geeft 1) Heldenbode '95, pag. 2 en 3. 2) Heidenbode '97, pag. 269. *) Heidenbode '97, pag. 341. 180 Ds Adriaanse de overtuiging, dat de Kjahi zich wil laten onderwijzen uit de Schrift en buigt voor Gods Woord 1), dat hjj niet zoo ontbloot is van de kennis van den weg der zaligheid, als wel is voorgesteld en dat het daarom moeilijk te rijmen is met de meening, dat hij zich zelf voor wat groots, voor een incarnatie van den Christus uitgeeft. *) De gedachte flikkert op, dat de tot nog toe gegunde toegang door mgang in de Gemeenten zal gevolgd worden Naar Ds. Adkiaanse'S telkens herhaalde mededeeling „staat de Zending hier feitelijk tengevolge van de actie tegen Sadrach geheel los en zonder contact met de Gemeenten, baat optreden met een zekere autoriteit over de Gemeenten niets; moet de fictie eens voor goed losgelaten, dat de Gemeenten vruchten van den arbeid der Zending zijn; ze zijn het niet; is de werkelijkheid te aanvaarden, dat ze zijn ontstaan tengevolge van den arbeid van sadrach. Ik geloof echter (zoo vertolkt hij zijn oplevende hope), dat zij, naarmate ze meer de overtuiging krijgen, dat het ons niet te doen is, om den baas over haar te spelen, ook meer vertrouwen in ons zullen gaan stellen en zich door ons en onze helpers op het goede pad zullen laten leiden." 3) 't Komt dan ook werkelijk zoo ver, als de pogingen om van Gouvernementswege de „Gemeenten" te naasten al krachtiger worden 4), dat Sadrach in eigen persoon zich bjj Ds. Adriaanse vervoegt, bepaaldelijk met het verzoek de Christenen, die het begeerden, te doopen. En op dien eigen dag verschijnt ook de ouderling van Djenar „met een lijst met een twaalftal namen van lieden, die den Doop begeerden en verder van een aantal kinderen dier heden". Ds. Adriaanse doorziet aanstonds, dat hij hier niet slechts met de lieden van Djenar te doen heeft, maar met Sadrach en zijn geheelen kring. 1) Heidenbode '97, pag. 370. 2) Heidenbode '98, pag. 418. *) Heidenbode '97, pag. 371. *) Heidenbode '97, pag. 318. 181 Voorzichtigheid en beleid is nu geboden! Na eenige dagen zendt Ds. Adriaanse den helper Moesa naar Djenar, „om daar koempoelan te houden en den lieden op zijn manier aan het verstand te brengen, dat het zoo maar niet aangaat om te doopen,' zonder dat ze onderwezen zijn en hun voor te stellen eens met hen allen hierheen te komen, opdat ik eens met hen allen uitvoerig zou spreken over de beteekenis van den Doop" 1). Zij komen; ontvangen uit de Schrift onderricht, dat bekeering en geloof aan den Doop voorafgaan moeten; zij nemen het voorstel aan, dat elke week de helper hen nader zal onderwijzen in de Waarheid der Schriften ; en eiken Woensdagavond vindt Moesa jong en oud bijeen, om te luisteren naar zijn leering, aan de hand van een door Ds. Adriaanse opgesteld vragenboek je gegeven. Hooger flikkert de verwachting op, dat er toch nog weer verband zal komen tusschen Sadrach en de Zending der Geref. Kerken en ditmaal dan langs de zuivere lijnen. Helaas! 't is de laatste flikkering vóór het einde. De kansen verloren. Met de Apostolische Gemeente te Magelang had Sadrach steeds contact gehouden; menigmaal was hij in haar midden, om koempoelan te houden. Op zekeren keer verneemt hu', dat de Apostolische Gemeenten in Zweden en Nederland en elders een openbaring hebben ontvangen, dat Sadrach moet aangesteld worden tot Apostel voor de Javanen; een boodschap voor den leerling van Mr. Anthing, die zelf indertijd als Apostel was opgetreden, gansch niet vreemd en in de huidige omstandigheden zeker ook welkom. Duidelijk toch is het hem geworden uit Ds. Adriaanse's zoo voorzichtige doch krachtige houding, dat de tijden als van de vennootschap Wïlhelm-Sadrach l) Heidenbode '97, pag. 371. 182 niet meer terugkeeren: de nieuwe pandita van Poerwöredjo moge een ander man zijn dan Ds. Cachet, „die hem van Wilhelm verwijderd heeft, niets met hem te doen wilde hebben, waardoor hij warm in zijn hart is geworden" *) (Javaansche uitdrukking voor „inwendig koken" of „gloeiend zijn"), van hem is toch niet te verwachten, dat hij Sadeach, den „wegbereider", zal volgen, maar veeleer, dat hij zelf op zachte maar toch sterke manier de leiding der zaken in handen neemt. En nog maar kort geleden zijn de Resident van Bagelen met den Assistent-Resident van Wonosobo en den Regent, een Controleur en Wedono en verder gevolg op zijn Zendingsgebied gekomen, om de dingen in oogenschouw te nemen, — en hij weet zeer goed, wat dat te beteekenen heeft; hij gevoelt de hand al op zich, die op zijn Gemeenten beslag wil gaan leggen! Welk 'n uitkomst, dat hem juist nu het Apostelschap der Javai^n als in den schoot geworpen wordt! In minder dafl geen tijd is hij met een paar zijner getrouwen naar Batavia getrokken en laat hij zich door de Apostolische Gemeente aldaar als Apostel aanstellen, gelijk dat in den tijd van Mr. Anthing met diens helpers meermalen was geschied. Naar Karangdjasa teruggekeerd, deelt hij zijn volgelingen zijn nieuwe waardigheid mede, die hem recht geeft om te doopen en Avondmaal te houden; hij leidt op Zondag 30 April 1899 de Avondsmaalsviering te Karangdjasa, waaraan de oudsten uit verschillende omliggende Gemeenten deelnemen. Het met dunne draadjes weer gesponnen contact met de Gereformeerde Zending ligt geheel verscheurd; de breuk met haar is nü volkomen; de kansen zijn verloren ! Ds. Adeiaanse stelt nog een korte verklaring op van het verkeerde in de leeringen der Apostolische Gemeente en zendt een exemplaar er van aan Sadrach ; hij laat i) Heidenbode 1900, pag. 715. 183 zijn helpers onderzoeken of de Gemeenten met Sadrach meegaan, doch ervaart, dat de Sadrach-voorgangers schier overal, zn' 't op Javaansch beleefde manier, een afwerende houding aannemen en zelf in de Gemeenten willen voorgaan. De hoog opgeschoten wonderboom is tot bij den grond toe afgehakt! De Gereformeerde Zending heeft maar enkele plaatsen meer, waar zij nog ingang vindt: te Moearatoewa, te Poerbolinggo en omstreken, in de buiten Sadrach om gevormde Gemeenten van Bagelen en in een paar Gemeenten van Djocjakarta. Gevallen is de sinds 1891 dreigende en door het beleidvol optreden van Ds. Adriaanse nog eenige jaren afgeweerde slag! De Gereformeerde Zending moet een verlies boeken, dat haar tot een spot op Java maakt! Tot hare verdediging kan zeker aangevoerd worden, dat Sadrach gekomen is aan het einde van de lijn, waarlangs hjj in zijn geheele optreden zich heeft voortbewogen: zelf als Javaansch leeraar geëerd te worden, was immer zijn streven èn nu is hij tot Apostel opgeklommen ; voor een Javaansch Christelijke Kerk, met afwending van elke macht, die zijn moerids tot „Kristen-blahda" of „Kristen-welonda" wilde maken, was immer zijn ijveren èn nu is hij zelf tot den Apostel voor de Javanen verheven; de Javaansche profetie van den „Rechtvaardigen Heerscher" heeft in zijn beschouwing en prediking altijd een voorname plaats ingenomen èn nu kan hij die, naar de Chiliastische opvattingen der Apostolischen, kleuren geljjk hh' het verkiest. Maar met dat aï blijft 't toch zoo smartend, dat de Gereformeerde Zending, na ongeveer veertig jaren praktijk, in zulk een berooide positie zich bevindt, dat de'haar zoo ruim en rijk geboden kansen totaal en voorgoed zn'n verloren! Slotbeschouwingen. Dat. de critiek gemakkelijk, doch de kunst moeilijk is, zal bij het houden van beschouwingen over dit tijdvak Zendingsgeschiedenis wèl 184 te bedenken zijn. Niets is lichter dan, na kennisneming van den droeven gang met zijn schriele uitkomsten, aan de leiding-gevende en actief-werkende personen „een onvoldoende uit te reiken." Nadrukkelijk moge daarom uitgesproken worden, dat zoo wij in denzelfden tijd voor dezelfde taak waren gesteld, wij het, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, evenzoo zouden gedaan hebben en het er geenszins beter zouden afgebracht hebben. Nog niet zoo vele jaren geleden werd de gedachte, nü tot enkele weinig meelevende kringen beperkt, algemeen aanvaard, dat vroomheid en liefde en welsprekendheid voor een Zendeling wel genoeg „begaafdheden" waren, om in den wijngaard des Heeren te worden uitgestooten. Geheel naar dat in Zendingskringen toen heerschend gevoelen was het b.v. voor Br. A. Vermeer een krachtige aanbeveling, dat hij, evangeliseerend in Tiels omstreken, met vrucht een stichtelijk woord spreken kon. Wat er wel allemaal aan vast zat, om op Java Zending te „doen", daarvan hadden zoowel zij, die zonden als die zich zenden lieten, nog maar heel weinig begrip. In de oefenschool der smartelijke teleurstelling ging daarover eerst langzamerhand wat meer licht op. Zoo heel oud is ook nog niet de klare wetenschap, die trouwens nu nog bij tal van Christenen in schimmigen schemer ligt, dat er tusschen Zending in de eerste Christelijke eeuw èn die onder volken van een vreemde spraak en van vreemde zeden een diepgaand verschil is. Het gemis aan dat inzicht leidde er toe, dat men in de Zendingskringen zelf maar heel weinig van Indische toestanden kennis nam en b.v. mannen als Vermeer, Stoové en Bieger zonder eenige toerusting met Zendingsfcenras naar Midden-Java zond; terwijl men zich daarbij nog met de hoop dorst vleien, dat zij welhaast even voorspoedig zouden zijn, onder 's-Heeren zegen, als Paulus op zijn Zendingsreizen. Met schade en schande opgedane ervaring is ook hier de moeder der wijsheid gebleken! 185 Datzelfde oppervlakkige idealisme, zoo weinig zin voor werkelijkheid bezittend, was tevens de oorzaak, dat jaren aaneen, bij maar kleine kracht in moederland en in'Java, een al maar grooter wordend Zendingsveld is vastgehouden; in plaats van op centralisatie en intensiviteit bedacht te zijn, zocht men het in de breedte, dan hier èn dan daar grijpend, in de met geloofsveerkracht bewaarde verwachting, dat zegen bij zegen komen zoude; doch de geschiedenis heeft geleerd, dat op die manier de Zending werd „een lijdensgeschiedenis van een zeer uitgestrekt arbeidsveld, dat met geheel onvoldoende krachten moest worden bewerkt".*) Maar als dan zoo óók de Geref. Zending een kind was van haar tijd, en óók haar lijdensschool tot een leerschool is geworden, gaat 't niet aan, om thans over haar in kleinachtende hooghartigheid den staf te breken, maar past veeleer een eeresaluut voor die mannen, die misschien nog beter dan voor de Midden-Java Missie, de baanbrekers voor de juistere opvatting over die Missie, te noemen zijn. Ook mag niet uit het oog verloren, hoe uiterst moeilijk 't was, om geschikte en bekwame helpers te krijgen. Met de — ook al weer langzamerhand verkregen — overtuiging, dat de van achterdocht en wantrouwen jegens Hollanders vervulde Javanen, 't best door eigen volksgenooten te leiden zijn, had men de zoo noodige Inlandsche hulpkrachten nog niet. Het volk was in die dagen weinig, zeer weinig ontwikkeld, en ook onder de Christenen kon schier niemand lezen of schrijven. De oprichting van de Keucheniusschool te Poerworedjo, een dertig jaren na den aanvang der Zendingsactie, was een uitnemend werk, doch het hout, waarvan men helpers-evangelisten en onderwijzers moest snijden, was zeer schaarsch. De Zendeling-leeraar Züidema had zijn scholieren te recruteeren uit de naakte jongetjes van de enkele Zen- 1) J. W. Gunning. Hedendaagsche Zending" in onze Oost. 318. 186 dingsschooltjes, „die veel meer plezier hadden in karbouwen hoeden, zwemmen en op vogels schieten dan in het zitten op de schoolbanken" l) en die de kunst van lezen en schrijven en rekenen meestal nog geheel moesten leeren; ook moest hu' de „toekomstige leeraren aan de kweekschool oppikken uit de vaders van genoemde jongetjes, zich gelukkig achtend, als hij de hand kon leggen op één, die, waar dan ook, het Javaansche a, b, c had weten mééster te worden." 2) Veel meer dan een gewone school voor lager onderwijs kon de Poerworedjosche Kweekschool de eerste jaren onmogelijk zijn! Bedenk daar nu nog bij, dat al heel spoedig na de opening (Februari 1891), door Ds. cachet de jarenlange saamwerking tusschen Wilhelm en Sadrach tegen den grond geslagen werd, wat natuurlijk ook zijn terugslag kreeg in geheel de positie van de Keucheniusschool, en 't is U klaar als 't licht, dat de werkelijke opleiding van goed in de waarheid onderlegde en van syncretisme bevrijde helpers, tot de onmogelijkheden behoorde. Maar als dan niemand en dus ook niet de Gereformeerde Zending tot het onmogelijke gehoudén is, dan zwijge de zonder kennis van de werkelijke omstandigheden veroordeelende critiek, en zij er plaats voor de erkenning, dat er met zoo gebrekkige middelen al maar voortgewerkt is en nog verkregen, wat is bereikt. Want men overdrijve toch de geringheid der uitkomsten van dit bijna veertigjarig tijdperk Zendingsgeschiedenis ook weer niet, zeggende: ,,'t was niets". Wie alleen maar vruchtbaar land en een goed-georganiseerd landbouwbedrijf kent, spreekt spoedig van misoogst ; doch de heideontginner, nog zoekend en tastend naar de beste middelen om zaaigrond te vinden, verblijdt zich reeds, zoo hier en daar nog maar magere vrucht den eens stuggen bodem dekt. 1) Esser a.w. pag. 49. 2) Esser a.w. pag. 50. JONGE JAVANEN VAN GOEDEN HUIZE DE OUDE CHRISTENPREDIKER SADRACH, OUD 91 JAAR, IN ZIJN HUIS, TEMIDDEN VAN ENKELE ZIJNER VOLGELINGEN 187 De beteekenis van de circa veertigjarige Zendingsactie is in elk geval deze, dat de zoo harde volksboden! van Midden-Java is omgewoeld, al door en al dieper; of om het zonder beeldspraak te zeggen, dat de zware rust van het zoo zelfvoldane Mohammedanisme is verstoord, steeds meer en krachtiger, en dat er een al toenemende vraag kwam naar het Evangelie der Schriften. Aan voorspellingen zich wagen is, gezien de geschiedenis der Zending op Midden-Java, een vrij nuttelooze bezigheid; doch wie zou ook de mogelijkheid kunnen ontkennen, dat straks na het heengaan van den ouden Kjahi, de Sadrachkringen*) weer in verbinding komen met de Gereformeerde Zending en 't achteraf gaat blijken, hoe God, Wiens wegen zooveel hooger zijn dan de onze, toch in die smartelijke ervaringen voorbereidend gewerkt heeft tot de komst van Zijn Koninkrijk naar de Schriften? Een maar enge blik is bij het Zendingswerk allerminst gewenscht. Zoo kunt Gij U blind staren op het armelijk overblijfsel van de maar enkele kleine Gemeenten, dat den Gereformeerden Kerken bjj het groote verlies in 1899 is gelaten; en dan gaat het U als eens den Joden bij het moeilijk en langzaam vorderen van den Tempelherbouw, dat gij klaagt: ,,'t Is een dag van toch maar kleine dingen!" Doch de Heere God, Wiens gedachten zooveel hooger zijn dan de onze, heeft daarin toch nog zulk een bewarenden zegen Zijner genade.gegeven „dat er van de Gemeenten nog net zooveel overbleef, dat het een grondslag kon worden voor den tegenwoordigen toestand;... laat ons nooit vergeten, dat Scheurer zijn werk niet had kunnen doen, de medische dienst zich niet flink had kunnen ontwikkelen, de Keucheniusschool geen jongens ter opleiding had gekregen, de lagere scholen en de col- *) Thans geschat op pl.m. 20.000 belijders. Mevr. v. ANDEL, Islam en Christendom, 3e druk, 195. 188 portage-arbeid zich niet hadden kunnen opheffen, ja zelfs de tegenwoordige ontwikkeling van het C. H. onderwijs belangrijk belemmerd ware geworden, als wij geen houvast gehad hadden aan die kleine kringetjes Christenen, uit de vroegere periode, niettegenstaande al de verwaarloozing overgebleven". *) Want wie veracht den dag der kleine dingen? Daar zich toch die zeven verblijden zullen, als zjj het tirinengewicht zullen zien in de hand van Zerubbabel. Dat zijn de oogen des Heeren, die het gansche land doortrekken (Zach. 4 : 10). *) Esser a.w. pag. 62. ZENDINGSGESCHIEDENIS : VIII DE NIEUWE KOERS Vraag naar de Zendingsbeginselen. De periode van 1861—1899 is geëindigd, gelijk wij zagen, met de ineenstorting van het hoog en breed opgetrokken gebouw, dat de N.G.Z.V. eens op Midden-Java het hare noemen mocht. Aan restauratie viel niet meer te denken; genoegen moest de Geref. Zending nemen met het armelijk overschotje van enkele posten; zij stond buiten de SadrachGemeenten en zou er ook buiten blijven! Doch middelerwijl die ruïneering op Midden-Java plaats greep, kwam er juist hier te lande een keer ten goede, door het ernstig zoeken naar een hechten grondslag voor het Zendingswerk en daarmede ook voor den bouw van Christus' Kerk op het Zendingsveld. De vraag naar de juiste Zendingsbeginselen had de harten gegrepen, roepend om de oplossing. Altijd door was in de kringen der N. G. Z. V. wel gevoeld, ( in andere kringen b.v. N. Z. G. werd en wordt hetzelfde nog gevoeld), dat het met de uitzending der „kweekelingen" niet in orde was; naar de Gereformeerde beginselen toch behoorde hun ordening te geschieden, niet door een vereeniging, noch ook door één of meer predikanten, maar door de Kerk. En steeds had men ook, bij gebrek aan beschikking over een Kerk binnen de grenzen der Ned. Herv. Kerk, „er wat op gezocht." Broeder Vermeer was geëxamineerd en geordend door „de 190 Haagsche Commissie" *) en hoewel strijdig met haar beginselen, nam de N- G. Z. V. die ordening toch maar als wettig aan. Br. Bieger werd geordend door Ds. Theod. J. Meijer, opvolger van Ds. Schwartz te Amsterdam, de eerste en de laatste maal, dat de ordening namens de N. G. Z. V. zelve gebeurde. Br. Wilhelm en br. v. Alphen werden uitgezonden door de Kerk van Renkum; maar feitelijk had zij binnen de Ned. Herv. Kerk geen uitzendingsrecht. Na de Doleantie klonk al luider de roep, niet maar om overdracht van het Zendingswerk aan de Kerken, doch tegelijk ook om „Kerkelijke Zending." Is de vereeniging van de Chr. Geref. Kerk en de Ned. Geref. Kerken feit geworden èn heeft de N. G. Z. V. haar arbeid aan de gezamenlijke Kerken overgegeven, dan komt de vraag naar de zuivere beginselen al krachtiger op den voorgrond. Bjj wijze van overgangsmaatregel, waren de zaken der Zending in handen gelegd van een Zendingscommissie, bestaande uit de leden der Zendingscommissie der Chr. Geref- Kerk èn de Deputaten der Ned. Geref. Kerken, èn daaraan nog toegevoegd de Zendingsdirector Ds. J. H. Donner; deze Zendingscommissie, bijgenaamd „Heeren Zeventienen", uit herinnering aan de dagen der O. I. Compagnie, werd door de Synode van Dordrecht (1893) bestendigd, maar dan als Deputaten der Synode, met opdracht om, na de overname van het Zendingswerk uit de handen der N. G. Z. V., de Zendingszaken gaande te houden en tevens de volgende Synode te dienen van advies inzake de „inrichting van den Zendingsarbeid".2) Tengevolge van een levendige discussie, hierover in de Kerkelijke Pers gevoerd, kwam het geding al heel spoedig te staan: centralisatie öf decentralisatie. Kort uitgedrukt, beteekende dit, dat de voorstanders der centrali- ') Gangbare naamgeving voor de „Commissie voor de zaken der Pretestantsche Kerk in Neêrlands o. en w. Indiën" (benoemd 4 Sept. 1815). 2) Acta, art 106 en 107, pag. 123 en 124. 191 satie de Zending wilden doen uitgaan van al de Gereformeerde Kerken in Nederland gezamenlijk, en die der decentralisatie van de plaatselijke Kerk afzonderlijk. *) Onder den titel „De Plaats der Zending onder Heidenen en Mohammedanen," gaf één van de Deputaten der Gener. Synode, Ds. J. H. Feringa, een brochure uit, waarin hu', na een breede beschouwing (ook van de Compagnie-Zending) tot deze conclusie kwam: „De Zending moet uitgaan van de gezamenlijke Kerken van gelijke Belijdenis en Kerkregeering in één land, in hare Generale Synoden vereenigd, die door personen als Deputaten hare besluiten doen uitvoeren" (pag. 66); terwh'1 hjj in zjjn slotstuk (pag. 67—78) trachtte, om de niet minder dan 40 bedenkingen, van verschillende zjjden tegen de centralisatie ingebracht, te ontzenuwen. Bjj zoo weinig eenstemmigheid in den lande, kon het moeilijk anders dan dat het rapport der Zendingsdeputaten aan Middelburgs Synode (1896), waarvan Ds. Feringa de auteur was, de centralisatieidee voorstond en verdedigde, en dat tegelijk een minderheid uit „Heeren Zeventienen" een nota indiende, om voor de decentralisatie het pleit te voeren; die nota was onderteekend door D. D. N. A. de Gaaij Fortman en L. Wagenaar. Om maar dadelijk de kern van het door Zendingsdeputaten ingediende rapport te vatten, zij vermeld, dat voorgesteld werd, om „de naar Art. 30 Kerkenordening saamwerkende Gereformeerde Kerken in Nederland haar arbeid ten dienste der Zending naar buiten (te doen) verrichten door 5 Deputaten, die zjj in hare Generale Synode benoemen en instrueeren; deze Deputaten zjjn in hun vergadering tot besluiten bevoegd, mits alle 5 Deputaten tijdig zyn opgeroepen en ook den Provincialen Deputaten tijdig kennisgeving is toegezonden van tijd en plaats der vergadering.2) Ter verdediging hier- *) Zie nader: Rapport aan de Synode van Middelburg, pag. 51—60. 2) Rapport pag. 64. 192 van voerden Ds. Feringa en ook Ds. Lion Cachet in de Synodale vergadering onder meer aan, dat geen enkele Kerk afzonderlijk Zending zou kunnen drijven, finantieel niet, doch ook zakelijk niet, omdat zij, uit gemis aan der zake kundige mannen, de bekwaamheid er toe zou missen; dat het nu eenmaal noodzakelijk was, om de leiding té geven aan deskundige mannen, die dan als vanzelf door de Synode zouden te benoemen en te instrueeren zijn, om in opdracht van de Synode al de Zendingszaken te doen. Dat anderen, onder wie Dr. L. Wagenaar, zulk een deskundig vijfmanschap niet wilden, laat zich verstaan; de oude Zendingscommissie der Christelijke Gereformeerden met 10 Deputaten, uit elke Provincie een, was dan toch altijd nog veel meer een Kerkelijke vergadering dan een samenkomst van 5 experts in de Zending. Op magistrale wijze heeft toen Dr. Ktjijper de „centralisatie" en het Deputatenvoorstel onder handen genomen ; als rapporteur der commissie van prae-advies betoogde hh': „Centralisatie beteekent volstrekt niet, gelijk de meerderheid beweert, eene saamwerking van alle Kerken, noch ook, gelh'k de minderheid staande houdt, „dat aller arbeid in één middenpunt samenloopt", maar heel anders, dat alle macht, actie en arbeid van het middenpunt naar de deelen uitgaat; terwijl decentralisatie het stelsel is, waarbij de macht en de actie zelfstandig optreedt in de afzonderlijke levenskringen. Ware hierbij nu alleen een verschil van woordenkeus in het spel, zoo zou uwe commissie hierop uwe aandacht niet vestigen; maar, gelh'k meestal, zoo heeft ook hier het verkeerd gekozen woord aan Deputaten parten gespeeld. Want wel stellen zij het voor, alsof zh' niet anders bedoelen, dan dat alle Kerken hun Zendingsarbeid gezamenlijk zouden verrichten, maar feitelijk dragen zjj een regeling voor, waarbij schier alle macht en actie niet door de gezamenlijke Kerken wordt uitgeoefend, maar door de gezamenlijke Kerken wordt overgedragen op een college van vh'f experts voor de Zending Dit nu is heel iets anders 193 dan een arbeiden in de Zending van alle Kerken'gezamenlijk. Het is metterdaad het scheppen van een centrum, buiten de Kerkelijke vergaderingen, opdat van dit centrum alle missionaire actie uitga. Dit nu komt aan uwe commissie voor niet wel met de Gereformeerde beginselen van kerkregeering in overeenstemming te zijn. Volgens die beginselen kunnen alleen Kerkelijke vergaderingen de actie dier Kerken tot openbaring brengen, hetzij doordien zh* zelve handelend optreden, of wel doordien zij een bepaalden last aan Deputaten opdragen, in dien zin, dat deze nooit gevolmachtigd, maar altoos alleen lasthebbende zijn, niets dan dien last mogen uitvoeren en de beoordeeling van die uitvoering aan de vergadering hebben te laten. Laat men daarentegen Deputaten aanstellen 'met een algemeen mandaat, zoodat gedeputeerden zeiven bij meerderheid van stemmen beslissen en handelen naar goedvinden, dan schept men een afzonderlijk collegie, waaraan men de macht der Kerken overdraagt; een soort collegie, dat geen Kerkelijke vergadering is, en dat niet orgaan der Kerken, maar der Kerken voogdes wordt. Dit nu is metterdaad centralisatie, maar centralisatie in verkeerden zin, gelh'k die wel in het hiërarchische, maar niet in het Gereformeerde stelsel van kerkrecht thuis hoort." Ook bracht hij de breede reeks van de acht argumenten, door de meerderheid der Deputaten tot staving van haar gevoelen in het rapport aangevoerd, ter „toetse", om die stuk voor stuk, niettegenstaande het gedurig hoofdschudden van Ds. LlON CACHET, te bestrijden en te weerleggen; met de slotsom, „dat er metterdaad niet één argument is, dat ons recht of bevoegdheid zou geven, laat staan ons zou noodzaken en dwingen, om een stelsel te aanvaarden, dat met onze beginselen van Kerkrecht onvereenigbaar is." *) *) Acta, 1896, art. 62, pag. 28—33. 13 194 Toch kon ook de voorslag van de minderheid, met haar aanbevelen van het stelsel der decentralisatie, geen algeheele mstemming verkrijgen, omdat, gelijk Dr. A. Kunpee 't uitdrukte,„het uwe commissie voorkomt, dat haar plan te sterk en te eenzijdig naar de plaatselijke autonome Zending overhelt, en te weinig het gemeenschappelijk karakter van de gezamenlijke missies tot zijn recht doet komen." Zoo eindigde hjj met dit voorstel, dat „alvorens tot het ontwerpen van een regeling over te gaan, de Synode zich eerst zou uitspreken over de beginselen en grondtrekken, die behooren gevolgd te worden, en dat zij, indien mogelijk, althans het in schets brengen van die grondtrekken nog in deze Synodale samenkomst ten einde poge te brengen, en Deputaten aanwijze om haar hierin te dienen." *) De Synode nam dat voorstel aan en benoemde tot Deputaten Prof. Dr. H. Bavinck, Ds. W. H. Gispen, Prof. Dr. A. Kuijper, Prof. Dr. F. L. Rutgers, Dr. L. Wagenaar, benevens twee B. B. ouderlingen.2) Nog altijd de vraag naar de Zendingsbeginselen aan de orde! Vaststelling der Zendingsbeginselen. Nog tijdens de Synode komt de benoemde commissie gereed met haar schets van de beginselen en grondtrekken, die de Zending der Kerken op het arbeidsveld in Indië leiden moeten. Tot zoo snelle afwerking was zh' in staat, zeker niet 't minst door de uitnemende voorlichting van Prof. Rutgers, den uitstekenden kenner van Voetius' Politica Ecclesiastica. Schrijver dezes wees in een „Kort Naschrift" op een vertaling van Voetius' tractaat „de Plantatione Ecclesiarum" *) aan, „dat het te (Middelburg ingediende) *) Acta, pag. 34. *) Acta, pag. 42. *) Van de Planting der Kerken. 195 rapport over dè beginselen der Zending in hoofdzaak dezelfde verdeeling der stof heeft als Voetius in zn'n tractaat; en dat er „overeenkomst is in de orde van behandeling, hoewel de uitwerking in 't Middelburgsche rapport een gansch andere is, de belichaming der Gereformeerde gedachte, niet van de zeventiende, maar van de ten einde spoedende negentiende eeuw." *) Zóó wéinig was dan ook ditmaal het „haastige spoed zelden goed" van toepassing, dat de Synode bij de voorlezing van het rapport, niet maar aanstonds geheel oor was, doch ook aldra met de daarin geboden uiteenzetting der beginselen haar algeheele instemming betuigde; ja, zóó sterk was de uitzondering op de daareven genoemde spreuk, dat deze ter Synode van Middelburg vastgestelde beginselen door het overgroote deel der Kerken met geestdrift daarna ontvangen, en zelfs in later tijd de Magna Charta van de Gereformeerde Zending geheeten zjjn. Slechts een beknopt overzicht kunnen wij hier ter plaatse geven; wie de te Middelburg getrokken „groote ljjnen" naderbij wil bezien, neme van het rapport zelf ernstig nota; het loont de moeite, want het is ook voor de kennis der Zendingstheorie in het algemeen zeker van niet geringe beteekenis. 1. Kenmerkend-Gereformeerd vangt de beginselenschets aan met als doel der Zending te stellen: de verheerlijking van God. „Want wel komt die verheerlijking het duidelijkst uit, waar ze tot redding der verlorenen leidt en alzoo den wonderen rijkdom van de genade en ontfermingen Gods doet schitteren, maar toch mag het doel der Zending daartoe niet bepaald. Ook waar ze niet tot redding, maar tot verharding leidt, loopt ze uit op hetzelfde hoogste einde." Dienovereenkomstig heeft de *) Zie: Ds. D. Pol. Gisbertus Voettus' Tractaat over de Planting en de Planters van Kerken; pag. 76; wie bestudeerd is, leze: Dr. H. A. van Andel, De Zendingsleer van Gisbertus Voetius. 196 zending in haar arbeid God te dienen, ziende in het gebod en blind in de uitkomst. 2. Wie zendt? Naar Matth. 28 :19 en Handel. 13 :1 v. v. is de Zending de taak van de Kerk; niet van de Kerk als gezamenlijk begrip, maar van de plaatselijke Kerkr hoewel bij de Zending ook het Kerkverband tot zn'n recht moet komen. Aan de plaatselijke geïnstitueerde Kerk is de Bediening van Woord en Sacramenten gegeven; zij alleen kan dus ook uitzenden, maar naar eisch van Kerkverband moet zij zich Voegen en schikken naar wat de gezamenlijke Kerken, naar den Woorde Gods, vaststellen. 3. De te zenden personen moeten personen in het ambt zijn; „wel kan de Kerk allerlei door niet-ambtelijke personen doen verrichten, hetzij op paedagogisch, medisch, bouwkundig, juridisch of financieel gebied, maar bij de Bediening van het Woord, en van den Doop, en van het Avondmaal en bij de uitoefening van de Tucht, kortom bh' de hanteering van de sleutelen des Hemelrjjks is zij, èn hier en overal, aan het ambt gebonden"; daarom moeten deze personen zijn Dienaren des Woords, die hun ambt aan een plaatselijke Kerk ontleenen. De naam Zendeling make daarom plaats voor dien van missionair-predikant. Alleen moet „niet aan een plaatselijke Kerk toegestaan te zenden, zonder dat de gezamenlijke Kerken den voorgestelden Dienaar voor zijn dienst bekwaam hebben gekeurd, zoo wat leeftijd en gezondheid, als talent voor de talen en kennisse betreft". 4. Tot wie men zendt? Tot alle creatuur! Maar „niet alle creatuur is ons even bijzonder aangewezen, nu onder Gods bestel een bevolking van bij de dertig milUoenen aan ons volk in koloniaal bezit is toevertrouwd. Vanzelf ligt de roeping onzer Kerken allereerst in Oost- en in West-Indië. En wederom „ook op dat terrein is niet elke groep menschen even belangrijk. Een Zending in het hart van Borneo zou minder inwerken op heel onze koloniale bevolking, dan een Zending op Java. Hoe meer op het middenpunt van onze koloniën gewerkt worde, hoe 197 krachtiger onze invloed zal zn'n. De aanwijzing voor onze Kerken is daarom ongetwijfeld, om haar hoofdkracht op het hoofdvolk te richten". Om zich daar dan te wenden tot het volk en daardoor tot de enkele personen in het volksverband, naar het voorbeeld van Christus en de apostelen. „Waaruit voor ons de regel volgt, dat wij niet volstaan kunnen met eenige schuilende Javanen in ' hun dessa op te zoeken, maar dat wij ons minstens evenzoo tot het volk in zijn middenpunt, in zijne leidslieden, in zijne hoofden en geledingen hebben te wenden. Atomistische Zending werkt alleen op die enkele, nu levende personen; eene Zending, die zich ook op het volk richt, zet het volksbewustzijn om, verandert de gezindheden en draagt vrucht voor de toekomst". 5. Bij de methode der Zending blijve aanwending van geweld buitengesloten; worde ook gemeden Rome's werkwijze „om. eene Kerk, enkel uit gezondene ambtsdragers bestaande, te stichten, daarin de personen te lokken, en te zien of men zoo invloed op het tweede geslacht kan oefenen; onze Zendingsmethode mag geen andere zijn, dan die van overtuigen; door dit overtuigen wie niet geloofde tot geloof brengen; en de aldus als geloovigen openbaar gewordenen vergaderen in Kerken". Een geheel nieuwe koers werd genomen door Dienst des Woords, schooldienst en medisch en dienst in de personen der uitgezondene te scheiden; schooldienst en medische dienst zouden voortaan als hulpmiddelen der Zending gebruikt moeten worden, met dien verstande evenwel, „dat de Kerken, waar zij deze voorbereidende en helpende middelen mogen aanwenden, ze nimmer met het ambt vereenzelvigen mogen". Komt het tot Kerkstichting, dan „is de Dienaar des Woords van zulk eene Kerk Dienaar van die Kerk, haar geleend, of door haar in het ambt gesteld, en geheel van den Kerkeraad afhangende. Een gezonden Dienaar des Woords, die deze Kerk hielp stichten, kan niet tegelijk haar Dienaar en die van zijne zendende Kerk zh'n. En ook de f inantieele steun aan hem geboden moet dan, bij 198 leening, niet aan hem, -maar aan zijne Kerk gezonden worden".J) De Zending bediene zich van „helpende personen", die in Indië op de Keucheniusschool worden opgeleid, doch nooit als ambtelijke personen mogen worden beschouwd". En „daar er in Christus is noch Jood noch Griek, en dus ook noch Javaan noch Nederlander, moeten de geloovigen op Java, van wat ras of natie ook, in ééne Kerk saamleven en mag alleen verschil in belijdenis, kerkregeering en taal hen scheiden". 6. Het Verband der Zending. De overheid hebben de Zendende Kerken te eeren, en (voor zoover dat niet in conflict komt met haar roeping) de regeling der Overheid te volgen. „Maar evenzeer rust op de Kerken in Nederland de plicht, om door inwerking op de Overheid en het Staatsbestuur hier te lande uit de gemaakte .regeling alles te verwijderen, wat of de Zending, öf het stichten van Kerken in Indië, öf het bloeien dier Kerken zou belemmeren". Bij aanraking met anderer Zendingsarbeid is, ook bij afzonderlijke groepeering, de eenheid van het lichaam van Christus te handhaven, opdat tegenover den Islam duidelijk naar voren trede de solidariteit van allen, die den Christus als Zone Gods en Zaligmaker belijden. Over de „Grondtrekken voor de regeling van den arbeid der Zending", waarin allerlei artikelen voorkomen voor de uitzending, terreinkeuze etc. etc., èn over de „Voorstelling van wat het Zendingswerk moet worden", waarbij de gedachte werd geopperd om zich op ééne Residentie te concentreeren èn over de „Overgangsmaatregelen", die niet minder dan elf stel Deputaten, in het geheel 40 personen, voor den dienst der Zending brachten, kan hier gezwegen worden, omdat de Synode, ondanks den aan deze voorgestelde regeling geschonken bijval, 1) Dit is eenigszins anders in de praktijk geregeld; zie volgend hoofdstuk pag. 215. 199 toch besloot, om naar de vastgestelde beginselen de zaak der Zending nader te regelen en een opdracht, om op de volgende Synode een conceptregeling, volgens die grondlijnen, in te dienen, gaf aan: Prof. Dr. H. Bavtnck, Ds. J. H. Donner, Prof. Dr. A. Kuijper, Ds. L. v. d. Valk, Prof. Dr. F. L. Rutgers en Ds. B. v. Schelven. Het uitwerken der Beginselen. Gelijk wxj zagen, is de „vraag naar de beginselen" door het te Middelburg uitgebrachte en aangenomen rapport tot oplossing gekomen. De decentralisatie, hoezeer door mannen van naam op Zendingsgebied aangevallen, heeft de zege behaald. Thans vraagt onze aandacht het uitwerken der beginselen, zooals de te Middelburg benoemde Deputaten zich daarvan hebben gekweten. Th'dig, een halfjaar vóór de te Groningen te houden Synode, zijn zij met hun werk klaar en bieden zjj den Kerken een Concept-Zendingsorde aan. Merkwaardigerwijze hebben zij een niet geheel met de te Middelburg vastgestelde beginselen strookende richting genomen; zh' willen zoo ongeveer alles doen régelen niet „van onderen op", maar „van boven af"; de als niet-gereformeerd veroordeelde en ter voordeur uitgeworpen centralisatie is ter achterdeur weer binnengekomen. Zwaar valt het aan Ds. H. Dijkstra dan ook niet, om in zh'n brochure „De Concept-Zendingsorde besproken en geamendeerd" een in den vorm zachte doch in de zaak nog al rake critiek te oefenen. Hij beweert niet alleen, maar bewijst, dat in Middelburg de critiek ging tegen de algemeene Deputaten, die alles beheerden en alles in hun macht hadden; van de algemeene Deputaten mocht geen stukje of brokje heel blh'ven. De slinger slaat nu weer aan den anderen kant door; deze Orde geeft wederom een zeer uitgebreide en algemeene macht aan de algemeene Zendingsdeputaten 200 der Generale Synode. De geest der Deputaten, die in Middelburg zijn gedood en plechtig begraven, spookt kennelijk nog rond en wreekt zich op de broeders, die deze concept-orde hebben moeten opstellen." Met recht kan hjj zelfs zjjn ironie vieren, gelijk hij, na de (voorgestelde) 38 (zegge acht en dertig) bevoegdheden der zeven Zendingsdeputaten te hebben opgesomd, dat doet in den ietwat ondeugenden uitroep: „Of de geest der doode Zendingsdeputaten ook nog rondspookt, of die ook nog macht heeft! Ik hoor de beenderen van sommigen hunner in hun of f icieele kist rammelen van pret!" In zjjn nog al veelvuldige amendementen roept hjj telkens naar de te Middelburg aangenomen beginselen terug en neemt hjj 't voor de decentralisatie onversaagd op. Zóó overtuigend is zijn woord, dat men alom in den lande, naar al heel spoedig blijkt, hem gelijk geeft; in de te Middelburg getrokken lijn wenscht men te blijven en voort te gaan. De ter Synode van Groningen (1899) benoemde Commissie van prae-advies, bestaande uit twaalf Broeders (Dr. A. KuiJPEK, wegens ziekte zijner vrouw er niet bjj) is ook al heel spoedig met haar oordeel over de ingediende Concept-Zendingsorde gereed: dit ontwerp wil zjj, nu wel niet onder, maar dan toch wel van de tafel leggen. Een door Ds. Dijkstra daarop bjj de subcommissie nog ingediende „Zendingsorde van de Gereformeerde. Kerken in Nederland" kan in den kleinen Deputatenkring wel instemming vinden, maar blijkt toch te haastig in elkaar gezet, om als voorstel aan de Synodale vergadering in aanmerking te kunnen komen. Dientengevolge besluit de Synode „ditmaal slechts eenige hoofdbepalingen (in het geheel een tiental) vast te leggen, volgens welke in het eerstvolgend driejarig tijdvak te handelen zij, en overigens de meest mogelijke vrijheid te laten, in de hoop, dan over 3 jaren tot vast- 201 stelling eener Zendingsorde te kunnen komen." *) Tot dat doel benoemt zij Deputaten, 10 in getal2). De decentralisatie heeft nog eens gezegevierd en het „uitwerken van de beginselen" is nog altijd aan de orde! Nog den eigen dag van sluiting der Synode komen de benoemde Deputaten te samen en kiezen tot moderamen: Ds. H. Dijkstra, Praeses; Dr. J. Hania, Scriba, Ds. W. Breukelaar, Quaestor en Ds. H. Hoekstra, Assessor. Geleerd door de ervaring, zoowel te Middelburg als te Groningen aan het licht gebracht, dat al zyn er deugdelijke beginselen, toch de nadere toepassing daarvan voor de practijk niet zoo gemakkelijk nog is, vatten de Deputaten de hun aangewezen taak met allen ernst aan. Naar de te Groningen bh' de sub-commissie al gepresenteerde Zendingsorde van Ds. Dijkstra, stellen zjj een ontwerp op; dat wordt ter beoordeeling opgezonden naar Java, en ook ter overweging aangeboden aan de Zendende Kerk van Utrecht. De kerk van Utrecht heeft nJ. de in '96 geopende gelegenheid, om met steun uit de Generale Zendingskas Zendende Kerk te worden, met beide handen aangegrepen. Met de daarop ontvangen op- en aanmerkingen doen Deputaten hun winst; ettelijke vergaderingen, waarin principieele en practische discussies worden gevoerd, houden zij; zoo komen zij tot overeenstemming in het opstellen van de „Concept-Zendingsorde voor de Gereformeerde Kerken in Nederland", die de Synode van Arnhem (1902) zal worden voorgelegd. Arnhems Synode handelt zoo geheel anders dan die van Groningen; zij is al aanstonds bereid den dank uit te spreken aan de 10 Deputaten „voor den veelvuldigen arbeid aan dit ontwerp besteed" en met enkele kleine wijzigingen neemt zij deze Concept-Zendingsorde aan; in de zitting van Vrijdag 15 Augustus „brengt *) Acta. Art. 82, pag. 37. 2) Acta. Art. 111, pag. 54. 202 de Praeses de Zendingsorde in haar geheel in stemming; met algemeene stemmen wordt zij vastgesteld." *) Zes jaren zjjn heengegaan, vóór het „uitwerken der beginselen" zjjn beslag heeft gekregen; doch met de Zendingsorde van Arnhem is men nu ook tot vastheid èn in het principe èn in de praktijk gekomen. 't Brengt alom in den lande een gevoel van rust, na al het geschrijf eh gewrijf over de juiste regeling van den Zendingsarbeid, dat de Zendingsorde unaniem is goedgekeurd èn dat de Zendingsactie nü den goeden en hechten grondslag hebben zal, die goede verwachtingen biedt voor den verderen bouw van geheel het Zendingswerk. De Toepassing der Beginselen. Laat ons, na dit kort historisch overzicht, dan zien, hoe de te Middelburg vastgestelde beginselen in de Zendingsorde van Arnhem hun toepassing hebben verkregen! Stipt houdt de Zendingsorde zich aan de decentralisatie, dus aan de Zending door de plaatselijke Kerk: Art. 13 en 14: „De Zendingsarbeid geschiedt door de plaatselijke Kerk, al of niet in samenwerking met andere Kerken; samenwerking van meerdere Kerken geschiedt naar de volgende regelen : een Kerk kan zich vereenigen met enkele Kerken harer Classis, mits niet zonder goedkeuring der Classis. Zjj kan zich ook vereenigen met alle Kerken harer Classis, mits niet zonder goedkeuring der Part. Synode. Een Classis kan zich vereenigen met andere Classes harer provincie, evenmin zonder goedkeuring der Part. Synode. Classes van onderscheidene provincies of geheele provinciën kunnen zich ook vereenigen." Zóó sterk is dit beginsel gehandhaafd, dat geheel buitengesloten is gebleven de uitzending door een Classis; in de dagen der Compagnie-Zending gebeurde dat wel; niemand minder dan Voetius verdedigde het: „Wan- *) Acta. Art. 34, pag. 21. 203 neer één plaatselijke Kerk met haar consistorie uitzendt, waarom zouden dan meerdere Kerken, verbonden door middel van hare gedelegeerden, het niet mogen doen?" *) Ook nog op de Synode van Groningen bleek er verschil van inzicht over dit punt: „Bij de discussie wordt er door sommige broeders op gewezen, dat het volstrekt niet vast staat, dat de beroeping van een Dienaar des Woords slechts door ééne plaatselijke Kerk en niet door eene Classis mag geschieden. Dit gevoelen wordt door andere broeders bestreden." *) Met beslistheid neemt evenwel de Zendingsorde stelling voor de Zending door de plaatselijke Kerk. Daartegenover wordt de regeling der samenwerking van een plaatselijke Kerk met andere Kerken geheel niet aan banden gelegd; daarin geeft de Zendingsorde zoo goed als algeheele vrijheid- In de praktijk is het dan óók zoo geloopen, dat er b.v. in de regeling der drie Noordelijke Provincies, Groningen, Drenthe en Overu'sel (voor de Soemba-Zending) èn die van Amsterdam met de Kerken van Noord-Holland (voor de Zending in de Vorstenlanden) nog al aanmerkelijk verschil is. Naar dit met vastheid genomen standpunt moet nu ook de beroeping, de ordening en de uitzending geschieden door een plaatselijke Kerk èn is ook de Missionaire-predikant aan die plaatselijke Kerk als Dienaar verbonden. Daarom is naar Art. 8 „de beroepende Kerk gehouden te zorgen voor alle uitgaven, welke de door haar gekozen Zendingspost met zich brengt." Voor de bijdragen der medewerkende Kerken, als ook voor haar medezeggenschap in de zaken van den Zendingsarbeid kan een accoord gemaakt worden; daarin laat de Zendingsorde weer vrijheid; niet van „boven af" wil zij dat regelen; dat moet „van onderen op" tot beslissing komen; alleen de leiding van het werk op het 1) Zie: Ds. D. Pol, a.w. pag. 41 en 76. 2) Acta. pag. 38. 204 Zendingsterrein moet bjj de Zendende Kerk blijven berusten. Om nu echter tegen deze zoo sterke decentralisatie tegenwicht te hebben, geeft de Zendingsorde aan de Deputaten der Generale Synode voor de Zending onderscheidene bevoegdheden, in zake: a. de keuze van een Zendingspost; naar Art. 1 en 2 „wordt het Zendingsterrein van de Gereformeerde Kerken in Nederland door de Generale Synode bepaald. Elke Generale Synode wijst op het Zendingsterrein eenige plaatsen aan, met nauwkeurige bepalingen van elks grenzen, welke aan kerken, die willen uitzenden, allereerst worden aanbevolen. Een kerk, die een aangewezen plaats wil bezetten, geeft daarvan kennis aan de Deputaten der Generale Synode voor de zending. Bij meer aanvragen om eenzelfde plaats, beslissen die Deputaten"; b. de vaststelling van de aan den uit te zenden Dienaar of Arts te geven instructie, Art. 3 en 12; c. de geschiktheid van een beroepene, die ouder is dan 30 jaar, Art. 7; d. het voldoende-zijn van het uit te keeren tractement, Art. 8; (te voren was het gevaar, dat de Zendeling gebrek had te lijden, niet geheel denkbeeldig); e. „alle gevallen van uitzending en van accoord, hetwelk tot gezamenlijke uitzending moet leiden, Art. 18; ƒ. „alle geschillen tusschen Kerken onderling, alsmede tusschen Kerken en Dienaars op het Zendingsveld, nadat gebleken is, dat deze zaken door Classes of Provinciale Synoden niet konden worden beëindigd en geen uitspraak van de Generale Synode kan worden afgewacht, Art. 18. Bovendien hebben de Deputaten der Generale Synode voor de Zending te behartigen de zaken van algemeen belang; zij hebben: a. de leiding van de „school ter opleiding van Inlandsche helpers voor de drieërlei diensten, Art. 11; deze diensten zh'n naar Art. 9 drieërlei: „Nevens den Dienst 205 des Woords worden op het Zendingsterrein hulpdiensten ingericht. Deze zjjn tweeërlei: schooldienst en medische dienst." In zjjn boekje „De Nieuwe Koers in onze Zending of Toelichting op de Zendingsorde", merkt Ds. Adriaanse op: „Door dat eerste woord „nevens" te kiezen, spraken de Kerken duidelijk uit, dat zij in zake de hulpdiensten zjjn blijven staan op het standpunt, te Middelburg gekozen. In het bekende rapport, in de Synode van '96 aanvaard, wordt van die beide diensten gezegd, dat het „voorbereiding en hulpmiddel", maar geen Zending is. Dat die hulpdienst geen Zending is, dient altoos wel in het oog gehouden te worden", (pag. 22 en 23); b. het beheer der Algemeene Zendingskas, waarin de „Kerken, die niet (hetzij alleen of ook in gemeenschap met andere Kerken) zeiven uitzenden, storten de opbrengst van alle contributiën, giften, schenkingen, erflatingen en collecten, èn de andere Kerken minstens één tiende deel van alles, wat bij haar inkomt", Art. 25; c de zorg voor de subsidie-uitkeering aan „geïnstitueerde Kerken in Indië, bjj wier welstand de Zending belang heeft", Art. 26; dit betreft de Kerken van Batavia en Soerabaja; ('t verdient o. i. overweging, om thans deze aangelegenheid te brengen bh' de Deputaten voor de verzorging van de verstrooide Gereformeerden in onze O.-I. bezittingen).*) Bezworen is op deze manier het gevaar voor al te sterke decentralisatie, voor te eenzh'dig-plaatselh'ke autonome Zending, waarbij „het gemeenschappelijk karakter der gezamenlijke missies" te weinig tot zh'n recht zou komen. En behalve dat de Z. O. op zoo gelukkige wjjze de verdeeling treft tusschen wat de plaatselijke Kerk toekomt en wat voor de behoorlijke gemeenschappelh'ke regeling onmisbaar is, bepaalt zij ook nog de verhouding tusschen de leiding hier te lande èn de arbeiders in Indië: 1) Sinds de Synode van '17 ook nog de leiding van C. H. I. Kweekschool te Solo. 206 Art. 15 luidt: „De Dienaren des Woords, de onderwijzers en de artsen op het Zendingsterrein houden algemeene vergaderingen en elke categorie houdt afzonderlijke vergaderingen. De Dienaren des Woords van de Kerken van Europeanen op Java wonen deze vergaderingen bij als adviseerende leden. Tot de afzonderlijke vergaderingen van de eene categorie hebben de arbeiders van de twee andere toegang met adviseerende stem. Het karakter van die vergaderingen is tweeledig: a. zjj adviseeren èn in zaken, die door de gezamenlijke kerken moeten beslist worden, èn in zaken, die een zendende kerk heeft te regelen; b. zij beslissen in ondergeschikte huishoudelijke zaken, wanneer de praktijk op het Zendingsterrein hiertoe noodzaakt". *) De beteekenis dezer bepalingen zit hierin, dat het advies der Zendingsarbeiders in verreweg de meeste gevallen zal worden opgevolgd, vooral zoo er bjj hen algeheele eenstemmigheid is. Toch blijft de beslissing bij de Kerken in Nederland, en bh' de mannen, aan wie voor bepaalde zaken een mandaat is gegeven. Weer een gelukkige vondst! Gebroken met het stelsel van centrale leiding in Nederland en het daaraan verbonden en nog al groote sommen eischende Directeuren Inspecteurschap èn toch ook weer voorkomen, dat d«i Kerken en leidende mannen hier te lande niet veel meer dan knechten der Zendingsarbeiders zouden worden. Deze zich tot de hoofdzaken bepalende beschrijving, hoe de te Middelburg vastgestelde beginselen in de Zendingsorde hun toepassing hebben verkregen, moge hier volstaan; voor verdere beschouwingen zij-naar het aangehaalde werk van Ds. Adriaanse verwezen. Trouwens zal de nu al gegeven voorlichting wel ge- *) Deze samenkomsten worden thans gehouden te Djocja, om de vier maanden. 207 noegzaam duidelijk maken, hoe tegenover sommiger vrees voor verwarring, uit gemis aan eenheid; in leiding, toch de overgroote meerderheid der Kerken goede verwachting kon koesteren, dat de door de Zendingsorde van Arnhem voorgeschreven organisatie een stevig fondament zou blijken te 2jjn voor geheel het Zendingswerk, zoowel hier te lande als in Indië. Toetsing dee Beginselen. Zoo al niet noodig, gewenscht is het allicht wel, nog eenige toelichting te geven, op wat gronden de Gereformeerde Zending tot de aldus geformuleerde en toegepaste beginselen is gekomen en die ook nog altijd handhaaft. Naar haar uitgangspunt laat zij zich ook hierbij in de allereerste plaats leiden door de Heilige Schrift. Voor de „Kerkelijke Zending" beroept zij zich op Matth. 29 :19; naar dien text heeft de verheerlijkte Heiland het Zendingsbevel gegeven aan Zijne apostelen, als de grondleggers, doch ook als de vertegenwoordigers der Nieuw-Testamentische Kerk: „Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, hen doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb." De macht tot Zending heeft de zoo aanstonds naar den hemel opvarende Heiland gegeven aan Zjjn apostelen, en na hun verscheiden, aan Zijn Kerk. Bepaaldelijk 's Heilands last, dat de zender ook zal doen doopen, stelt ten eisch, dat de Zending uitgaat van de Kerk, omdat immers de macht van Doopbediening niet aan een privaatbelijder, maar alleen aan 's Heeren Kerk toekomt. * De uitzending door een plaatselijke geinstibueerde Kerk grondt zh' op Hand. 13 : 1 v.v.: „En er waren te Antiochië, in de Gemeente die daar was, eenige profeten en leeraars, nj. Barnabas en Simeon, genaamd Niger, en Lucius van Cyrene, en Manahen, die met Herodes den viervorst opgevoed was, en Saulus. En als zij den Heere dienden, en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert mh' af beiden Barnabas en 208 Saulus, tot het werk, waartoe Ik ze geroepen heb. Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij ze gaan. Deze dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af tot Seleucië en vandaar scheepten zij af naar Cyprus." Ter Synode van Middelburg beweerde de warme voorstander en verdediger der centralisatie, Ds. Feringa en met hem Ds. Lion Cachet, dat in dezen text gesproken wordt van „eenige profeten en leeraars" en niet van de georganiseerde Gemeente van Antiochië èn dat daarom deze text niet gaf het bewijs voor de plaatselijke Kerk-Zending. En om dit er even bij in te lasschen, niemand minder dan Prof G. Warneck betoogt in zijn Evangelische Missionslehre, dat naar Hand. 13 : 1 v.v. de Zending taak is der „Gemeente"; Gemeente en Kerk dekken echter elkaar thans niet; het „Christlich-heilige Volk" binnen de Kerken is de Gemeente; daarom heeft die Gemeente het recht binnen de Kerken zich te organiseeren tot een „vrije gemeenschap" en zich te wijden aan het Zendingswerk; door het orgaan van een „Bestuur" volvoert zij dan de haar gegeven taak.x) Geheel naar dezen gedachtengang worden op Zendingsconferenties de conferentiegangers meermalen toegesproken als „Christelijke Gemeente", die zich voor de Zending te geven heeft. Daartegenover houdt het Middelburgsche rapport staande, dat „volgens Calvijn en Voetius èn evenzoo volgens de nieuwste uitleggers, ja, men mag wel zeggen, volgens alle uitleggers van invloed, in Hand. 13 : 1 v.v., uitdrukkelijk vermeld wordt, dat de Christus door* zjjn Heiligen Geest de macht en de autoriteit tot Zending aan de Kerk van Antiochië, en in haar aan Zijn Kerk in het algemeen, opdroeg." Ook kan hierbij nog gewezen worden op Hand. 14 : 26 en 27; daar verhaalt Lucas, dat Paulus en Barnabas 1) Warneck. Evang. Missionslehre II pag. 31 v.v. 209 na het beëindigen van hun eerste Zendingsreis, „afscheepten naar Antiochië, vanwaar zij der genade Gods bevolen waren geweest tot het werk, dat zij volbracht hadden. En daar gekomen zijnde, en de Gemeente vergaderd hebbende, verhaalden zh', wat groote dingen God met hen gedaan had en dat Hij den heidenen de deur des geloofs geopend had." Deze text steunt immers geheel en al het gevoelen, dat de Kerk van Antiochië heeft gezonden; en tegelijk leert hij ons, dat Paulus en Barnabas Antiochië's Kerk erkenden als de hen Zendende Kerk, aan wie zij van al hun arbeid verslag hadden te doen. Daardoor is dan tevens aangetoond, dat de door èn bij de uitzending gelegde band een blijvende is, die den in dienst van een Zendende Kerk werkenden persoon (en) aan die Kerk geheel en al verantwoordelijk stelt. Bij deze Bijbelsche komen de Kerkrechtelijke gronden. De autonomie d.i. de zelfstandigheid der plaatselijke Kerk, is een der grondzuilen van het Gereformeerde Kerkrecht. Het presbyteriale stelsel van Kerkregeering kent niet ééne groote, massale Kerk met verschillende afdeelingen, noch ook onderscheidene „Gemeenten", die zich vrijelijk kunnen organiseeren, maar zelfstandige plaatselijke Kerken, die met elkaar in Kerkverband leven; daarom is ook tot naam genomen, niet de Gereformeerde Kerk, maar de Gereformeerde Kerken van Nederland. Het recht om te zetten in het ambt, dat tot de Bediening van Woord en Sacramenten de bevoegdheid geeft, heeft alleen de Kerkeraad van eene plaatselijke geïnstitueerde Kerk; zal dan ook iemand uitgaan, om onder niet-Christenen het Evangelie te verkondigen en, bij zegen op zijn Zendingsarbeid, den Doop en het Avondmaal te bedienen, zoo zal de uitzending geschieden moeten door den Kerkeraad van een plaatselijke geïnstitueerde Kerk. 14 210 Mocht daarentegen opgemerkt worden, dat in de dagen der O.I. Compagnie toch ook een Classis wel uitzond, dan antwoordt daarop het rapport van Middelburg: „Indien een Classis of Synode, bh' verzuim van de plaatselijke Kerk uitzendt, kan zij niets anders zenden dan' een Dienaar eener plaatselijke Kerk met hare bewilliging. Zulk een Dienaar blijft dan in het ambt zijner plaatselijke Kerk, maar wordt salvo honore, hetzij tijdelijk, hetzij levenslang, van de waarneming van den dienst in die Kerk ontslagen." Metterdaad is het naar het Gereformeerde Kerkrecht het meest zuivere, dat de plaatselijke Kerk zendt, èn de leiding van het Zendingswerk in handen heeft. Zeer beslist kant zich evenwel het Gereformeerde Kerkrecht tegen het independentistisch stelsel van Kerkregeering, dat alleen maar vrije Gemeenten wil, die hoogstens in conferentieverband saamleven; want het vordert, bij alle erkenning van de autonomie der plaatselijke Kerk, dat de zelfstandige Kerken zich met elkaar in Kerkverband vereenen, en zich dan houden aan wat door de Kerken gezamenlijk, naar het Woord van God, wordt besloten en vastgelegd. Willekeur bij de beroeping, de ordening en de uitzending is ook aan de plaatselijke Kerk geenszins geoorloofd; zij heeft te rekenen met en is gebonden aan de ook voor haar, naar eisch van het Kerkverband, geldende bepalingen; dat is niet een verlies van haar zelfstandigheid en vrijheid, maar een gebondenheid, die haar te beter tot uitoefening van de haar toekomende rechten in staat stellen zal, en tevens in de gelegenheid brengen, om op de haar toegekende plaats en met de haar toebetrouwde taak, in het geheel van het Zendingswerk vruchtbaar werkzaam te wezen. Zoo blijkt het in overeenstemming te zijn met het Gereformeerde Kerkrecht, dat de Zendingsorde tegen al te sterke decentralisatie tegenwicht biedt door hare bepalingen, waaraan zij ook de plaatselijke Kerk bindt. 211 Dan is verder nog te letten op de, nu maar kortheidshalve zoo genoemde, ambtelijke gronden. Even zoo goed tóch als naar de Gereformeerde beginselen alleen de plaatselijke Kerk in het ambt zetten kan, mag ook slechts hy het ambtelijk werk van de Bediening des Woords en der Sacrementen waarnemen, die het ambt heeft van Dienaar des Woords. En ten dezen opzichte is geen verschil te maken tüsschen wie arbeiden aan den opbouw èn die werken tot planting van Christus' Kerk, wilt Gij, tusschen wie werken voor de verzorging èn die arbeiden tot de vestiging van 'sBeeren Gemeente. Streng houdt de Gereformeerde opvatting de grens tusschen een Dienaar des Woords en een oefenaar, die in sommige streken van ons land met den sprekenden naam van „een sprekerd" wordt genoemd. Die laatste mag in de Kerkelijke saamkomsten „een stichtelijk woord" spreken, maar 't is hem niet toegestaan, Doop en Avondmaal te bedienen, om de eenvoudige reden, dat hij buiten het ambt staat. Met een oefenaar zou in het Zendingswerk al heel weinig uit te richten zijn; misschien zou het den eersten tijd van Evangelieprediking nog goed kunnen gaan, maar zoo geschieden moet de Bediening van den Doop, mist hij de ambtelijke kwaliteit, en moet hij een ander, die wel ambtsdrager is, laten voorgaan. Vandaar dat de ambtelijke Bediening zelf medebrengt, dat de door de plaatselijke Kerk te zenden persoon, zijn zal een Dienaar des Woords, met volle ambtelijke rechten. Dienovereenkomstig nu heeft de Missionaire-predikant, al geeft de Kerk, waaraan hij als Dienaar verbonden is, hem een instructie mede voor zijn Missiewerk, toch geen positie van algeheele afhankelijkheid, maar kan hij, onder verantwoordelijkheid aan zijn Kerk, naar zijn ambtelijke bevoegdheid, zelfstandig arbeiden; houdt hij op het Zendingsveld de hem zoo noodige vrijheid van beweging, zelfs kan hij, in sommige gevallen, beslissend optreden en handelen. 212 Maar met dat al blijft hij Dienaar zijner Kerk, is hij tot uitvoerige en geregelde correspondentie met haar gehouden, es aan haar beslissingen gebonden. Zijn ambt vrijwaart hem (dat dient althans), dat hij „gecommandeerd" zou worden, geeft hem ook volle recht, naar zijn kennis van de Zendingspractijk, zijn inzichten en adviezen te verdedigen, doch ten principale zal hij aan de hem Zendende Kerk de leiding moeten laten; dat laatste vordert ook zijn ambtelijke positie. Voor de toetsing der beginselen en bepalingen, tot de riehtige zendingsprcms. vastgesteld, willen wij dezelfde lijn, als bij de tot nu toe behandelde methodologische vragen, gaan volgen. Op Schriftuurlijke gronden stelt de Gereformeerde Zending vast, dat „Kerkelijke Zending" leiden moet tot het „vergaderen der als geloovigen openbaar gewordenen in Kerken"; met name beroept zh' zich op 1 Cor. 3 : 6 en 7: „Ik heb geplant, Apollos heeft nat gemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. Zoo is dan noch hij die plant iets, noch hij die nat maakt, maar God, die den wasdom geeft." Naar dezen text sprak Voetius van de Planting van Kerken; in zijn Tractaat verklaarde hh' dat aldus: „Het woord Planting is aan te merken als een metaphoor (overdrachtelijke uitdrukking), die de apostel 1 Cor. 3 : 6 en 7 gebruikt en toepast op de eerste saamvergadering en formatie van Kerken. Deze metaphoor kunnen wij verklaren en nader toelichten door de volgende Schriftuurplaatsen bij te brengen : 1 Cor 3 : 9, waar de Kerk Gods akkerwerk genoemd wordt; Hooglied 4 : 12 en 13, waar zij bij een hof en een paradijs vergeleken wordt; en Jesaja 5 bij een wijngaard; alsmede Ps. 1, waar de geloovigen vergeleken worden bij vruchtdragende boomen, Joh. 15 bij ranken, en Rom. 11, bh' takken van den olh'fboom. Synoniem met (van dezelfde beteekenis als) Planting is de Fundatie en de Bouw der Kerk. Wij omschrijven 213 deze Planting aldus: „De eerste saamvergadering van ongeloovigen, nu tot het geloof bekeerd, in een kerkelijk lichaam, of de eerste constitueering van een Kerk of Kerken, in den Kerkvorm." Terwijl hh" dan duidelijkheidshalve nog de opmerking er aan toevoegde, dat „deze eerste saamvergadering of constitueering wel te onderscheiden is van de „vermeerdering" van een jonge Kerk door een aanmerkelijke toeneming; eigenlijk heet dat „nat maken" (1 Cor. 3 : 6) of „het bouwen op het fondament van een ander" (1 Cor. 3 : 10)"2) Hiermede in overeenstemming wijst de Gereformeerde Zending als Zendingsdoel af: alleen maar de Christelijke cultuur geven aan een volk: óók het methodistisch- individualistisch streven, dat bekeering der zielen beoogt en in een groot aantal bekeerlingen roemt, (al komt als eerste moment der planting van een Kerk natuurlijk de bekeering in aanmerking), en eischt zij, dat de Zending beoogen zal: de Kerkstichting; maar dan de stichting van een Kerk, niet in ledigen vorm, doch als saamvergadering der geloovigen, die tot Kerkformatie witten komen,2) in den Kerkvorm, zoodat de gestichte Kerk metterdaad voor geheel het volksleven ten zegen worden kan in de komst van Gods Koninkrijk over geheel de levenslinie. Naar eisch van Kerkrecht en Kerkverband, dat is dus op Kerkrechtelijke gronden, schrijft de Geref. Zending voor, dat de zelfstandig werkende Dienaren des Woords zullen houden hun „afzonderlijke vergadering", waarin zij de Zendingszaken met elkander behartigen en hun adviezen voor de Kerken in Nederland opstellen. Elk hunner is Dienaar van de Zendende Kerk en heeft als zoodanig een hem eigen taak; maar het Kerkverband, waarin de Zendende Kerken leven, dringt er toe, dat niet ieder op eigen gelegenheid arbeide, maar Zie: a.w. pag. 4, 5 en 8. 2) Z.O. art. 19; zie daarover: Adriaanse a.w. pag. 57 en 58. 214 dat allen saamgaan en saamdoen tot welslagen van geheel den Zendingsarbeid. De Kerken in het vaderland houden hunne „meerdere" vergaderingen, die beslissingen nemen over de zaken, welke in de mindere vergaderingen niet konden worden afgedaan, èn die tevens besluiten over de dingen van algemeen Kerkelijk belang; maar dan ligt het ook geheel in die lijn, dat de op Java arbeidende Dienaren des Woords hun vergadering hebben, waarin zn" met elkaar overleggen zoowel over geheel het Zendingswerk als over wat op eiken post tot saamspreking noopt. Of het, om ons nu maar tot dat ééne punt te beperken, de tijd al is voor Kerkf ormatie, mag de Missionairepredikant alleen niet bepalen: daarover hebben de andere Missionaire-predikanten mee te oordeelen; keuren zij het noodig, dan stellen zij een onderzoek in loco in, of de geloovige Javanen tot Kerkformatie willen komen, of hun aantal genoegzaam is, en of er onder hen zijn, die eenige gaven voor het ambt hebben. Tegelijk met zijn eigen advies zendt dan de Mis si on ai re-predikant hun oordeel op naar de Zendende Kerk, bij wie de beslissing staat. Zoo behoort het te geschieden, niet alleen naar eisch van practisch beleid, doch eveneens van goede toepassing van het Kerkverband. Overeenkomstig zijn ambtelijke positie blijft de Missionaire-predikant verbonden aan de hem Zendende Kerk, zoolang de Javaansche Gemeente nog niet tot zelfstandigheid is gekomen. Die zelfstandigheid wordt, met drie woorden gezegd, bereikt door: het zeltonderhoud, de zeHregeering en de zelfuitbreiding der -Gemeente. Ook gedurende den op Midden-Java zoo noodigen tijd, waarin voor den groei van Kerkstichting tot algeheele zelfstandigheid, zoo veel afhangt van de leiding, blijft de Miss ion ai re-predikant Dienaar van de Kerk in het Vaderland. 215 Eerst als er een Pandita Djawa, een Kerkeraad, een college van Diakenen en een tot zelfstandigheid opgegroeide Gemeente is, moet hjj zich van de Inlandsche Gemeente terugtrekken. De mogelijkheid laat zich in abstracto denken, dat die Javaansche Kerk hem tot haar Dienaar zou begeeren en dan zou hij zich aan haar kunnen verbinden; maar hij zou dan ophouden Missionair-predikant te zijn. Een enkel woord nog over het verband „met anderer Zendingsarbeid." Bjj zoo strenge handhaving der Kerkelijke Zending gaat toch de vraag klemmen, hoe de Doop, bediend door wie niet vanwege de Geref. Kerken in het ambt gesteld zjjn, te beschouwen is. Naar Rome's praktijk wordt in zulke gevallen nog ééns gedoopt, met de formule er bjj: „Indien gh' niet gedoopt zjjt." Zoo doet de Gereformeerde Zending niet; zjj treedt niet in een beoordeeling, van wien de last tot den Doop is verkregen noch ook of die lastgever daartoe gerechtigd is; zh' erkent den Doop, „zoo die bediend is naar de instelling van Christus, en door iemand, die in een bepaalden kring van personen, die belijdenis doet van de H. Drieënheid, daartoe gemachtigd is geworden."1) De Doorwerking der Beginselen. Niet met cijfers, maar met feiten uit de praktijk, zjj ten laatste nog de proef op de som der Beginselen genomen: Gedurende het tijdvak der Oude Zendingsgeschiedenis werd de Zendingsactie meestal op goed geluk, laveerend links en rechts, ondernomen; na 1896, beter nog sinds den aanvang dezer eeuw, wordt dat anders; er komt systeem in; 't gaat naar de vaste ljjn; 't blijft in den door het compas precies aangewezen koers. Wat te voren gemeenschappelijk werd gedaan, heb- i) Acta van Arnhem 1902. Art. 132. 216 ben na het nemen van den nieuwen koers, de onderscheidene Zendende Kerken verricht; sommiger vrees, dat er verwarring zou komen, wanneer elke Zendende Kerk op het Zendingsveld haar eigen Zendingsterrein kreeg, is ten eenenmale beschaamd; tot dusver heeft de eenheid geen schade geleden. Bh' het houden van eenzelfden koers bleven de afzonderlijke Zendende Kerken buiten eikaars vaarwater, voorkwamen daardoor aanvaringen en botsingen, terwh'1 zh' er voor zorgden, dat de geregelde diensten op de lh'n „Kerkelijke Zending" immer konden gehouden worden. In de periode der N. G. Z. V. hing de Zending af van een meer of minder groot aantal leden en af deelingen, met al de wisselvalligheid daaraan verbonden; sinds den nieuwen koers zijn het de Kerken zelf, niet alleen de Zendende, maar ook alle meewerkende Kerken, die in gehoorzaamheid aan hun Koning, de Zendingsactie dragen en haar schragen met de in haar wonende geestelijke krachten. Plaatselh'ke Zendingsvereenigingen hebben hun tijd gehad, want ieder lid der Kerk is als zoodanig, om zoo te zeggen, al lid der Zendingsvereeniging; in de plaatselh'ke.Kerken zelf heeft de Zendingsactie haar sterken steun en daardoor de haar zoo onmisbare vastigheid verkregen. Het ideaal, dat nu ook atte Kerkeraden en alle Gemeenteleden met de Zending van harte meeleven, is zeker nog niet bereikt, maar volkomen waar is, dat de Kerkelijke Zending een nieuwe aera van krachtig opbloeiend Zendingsleven geopend heeft. Hoe menigmaal had het Hoof dbestuur der N. G. Z. V. te worstelen met geldgebrek, zoo hinderlijk en schadelijk voor het Zendingswerk! Maar de Kerken stonden altijd in voor de f inantiën, trouw en volhardend, zoodat tot heden het pijnend gemis van geld nog niet is voorgekomen. Dat zegt niet weinig! Tengevolge van de afzonderlijke inrichting der hulpdiensten, medische dienst en schooldienst, van de reorganisatie der Keucheniusschool, van de al meer vragende uitbreiding 217 van den hoofddienst, kortom van al de werkzaamheden naar het vastgestelde arbeidsplan, moesten telkens weer hoogere sommen worden opgebracht. Daarbij kwam dan nog de duurte dezer tijden, die ook op Midden-Java den levensstandaard zoo omhoog dreef. Maar zilver en goud hebben de Kerken, zoo het voor den goeden gang der Zendingsactie noodig bleek, willig gegeven, en belemmering van het werk, uit oorzaak van krapte in de finantiën, is tot hiertoe uitgebleven. Dan ook nog dit: bh' het Hoofdbestuur der N. G. Z. V. berustte „de centrale leiding" van geheel het Zendingsbedryf; slechts enkele mannen, als specialisten aanger merkt, hadden de leidsels in handen; zjj waren zoo ongeveer dictatoren! Dat regime is nu uit! De Kerken zelf hebben de verantwoordelijkheid voor het Zendingswerk, zoowel naar binnen als naar buiten, op zich genomen; daardoor is de Zending uit het hoekje der enkele experts verlost en heeft zij haar plaats, die een hoofdplaats moet zijn, in het Kerkelijke leven ontvangen. Ja zoo krachtig heeft de Kerkelijke Zending zich ontwikkeld, dat de Generale Zendingsdeputaten, trots de hun door de Zendingsorde verleende bevoegdheden, maar heel weinig bemoeiingen meer hebben met de afzonderlijke Zendende Kerken; zooverre is het er van af, dat ook dat college toch nog weer min of meer een overheerschende positie zou gaan innemen, waarvoor er bij enkelen wel eenige beduchtheid was, en misschien ook nog wel is. En om nu even een kijkje te nemen buiten den kring der Gereformeerde Kerken: In al breeder kringen van Zendingsvrienden is de overtuiging gekomen, dat de Kerkelijke Zending toch de beste is, ook al weet men nog niet den weg om haar in toepassing te brengen. Want als sommige classes der Ned. Herv. Kerk zich interesseeren voor een bepaalden Zendingspost, dan is dat wel een stapje vooruit in de richting van de Kerkelijke Zending, maar eigenlijke Zending door de plaatselijke Kerk is dat nog niet. 218 Op de laatste Alg. Zendingsconferentie (1921) heeft de bekende Zendingsdirector Dr. J. W. Gunning, deze stellingen toegelicht en verdedigd: „Opdat de zegen der Zending aan de Gemeente verzekerd bljjve, moet de georganiseerde Zendingsarbeid zooveel mogelijk uitgaan van de bestaande Kerken"; èn „Waar als in de Nederlandsen Hervormde Kerk voorloopig de Zendingsarbeid nog niet van haar kan uitgaan, worde niettemin zooveel mogelijk verband gelegd tusschen Kerk en Zending." Ook daar de doorwerking van de idee der Kerkelijke Zending, al voert men hare verdediging, gelijk Dr. Gunning opmerkte, „niet zoozeer op theoretische dan wel op practische gronden," Of er zich dan heelemaal geen moeilijkheden opgedaan en geen bezwaren voorgedaan hebben? Natuurlijk wel! Om enkele dingen op te noemen: Het door Ds. Feringa voor de centralisatie aangevoerde argument, dat een plaatselijke Kerk geen Zending zou kunnen drijven, omdat zij de deskundige mannen niet heeft, is voor een deel wel waarheid gebleken; somtjjds is de leiding veel meer bij enkele, door Classis of Provincie aangewezen Deputaten, die van de dingen verstand hebben, dan bij den Kerkeraad van de Zendende Kerk; maar dat ligt als van zelf hieraan, dat de allereerst-daartoe-geroepen mannen of de gelegenheid niet hebben of niet nemen, om zich behoorlijk op dè hoogte te stellen; eenige verbetering daarin is wel gewenscht! Bjj de zoo duidelijk door de Missionaire-predikanten aangetoonde wenscheljjkheid van „de betere verdeeling van het Zendingsterrein", is wel aan het licht getreden, dat er ook bezwaren zjjn tegen de decentralisatie. Want ook de Leeuwarder Synode (1920) sprak „de wenschelijkheid uit, dat de Kerken van Noord- en ZuidHolland trachten te komen tot een meer evenredige verdeeling van de Zendingslasten"; maar hoeveel conf eren- 219 ties er ook al zn'n gehouden, toch is deze zaak nog niét tot oplossing gebracht. Bij een „centrale leiding" in het land was de „betere verdeeling?' allang een voldongen feit geweest! Toch zal ook hier wel blijken, dat de organisatie der Kerkelijke Zending, hoe vast ook in elkaar gezet, niet zoo stroef is, dat zjj een hindernis zou worden voor den gewenschten gang van het werk. Doch ondanks moeilijkheden en bezwaren, is de ontwikkeling der Geref. Zending in zulk een mate de beste rechtvaardiging van de te Middelburg vastgestelde en te Arnhem nader toegepaste beginselen, dat wij, gedachtig aan 1 Cor. 4 : 7 „niet spreken van scherpzinnigheid van blik, die den juisten kjjk had op wat noodig was, noch ook prijzen den geloofsmoed, die voor geen zeer aanzienlijke offers terug deinsde; maar veeleer in dat alles zien de hand des Heeren, die ons, met onze weinige ervaring en vaak wonderlijk verkeerde inzichten, op den rechten weg leidde." *) l) Esser a.w. pag. 44. DE NIEUWE KOERS IN INDIË IX ARBEIDSMETHODE EN ONTWIKKELING DER LAATSTE 20 JAREN Terrein en Terreinverdeeling. De werking van den nieuwen koers voor de praktijk op het Zendingsveld zjj thans in oogenschouw genomen. Naar het slot van het hoofdstuk over de Oude Zendingsgeschiedenis staat het er met de Geref. Zending op Midden Java, bij het einde der vorige eeuw, verre van rooskleurig voor; over geheel het uitgestrekte Zendingsveld zijn, tengevolge van Sadrachs overgang naar de Apostolischen, schier overal de deuren gesloten- èn gegrendeld; voor den haast geheel opnieuw te beginnen arbeid zijn slechts drie mannen aanwezig: Ds. Adriaanse. Dr. Scheurer en de heer Züidema, één dominee, één arts en één onderwijzer. Eenige reden is er wel, zoo Zendingsmenschen als Dr. J. Warneck, den strijd over de beginselen meelevende, van oordeel zh'n, dat de Geref. Zending met een krachtig aanvatten van het Zendingswerk zelf, meer zou bereiken dan met dat zich werpen op de Zendingstheorie. Te ontkennen is 't niet, dat de van 1896—1902 hier te lande gevoerde deliberaties wel eenige vertraging in de vaart van de Zendmgspraktijk op Midden-Java veroorzaken ; het ideaal, om het eene te doen en het andere niet na te laten, blijft onbereikt. 221 Doch de verdere ontwikkeling van geheel het Zendingsbedrh'f wh'st uit, dat de naar de vastgestelde beginselen genomen koers niet maar een nieuwe, doch ook een goede is; de uitkomst vergoedt ruimschoots het nogal aanhoudend oponthoud. Nader aan te toonen, dat en hoe het Zendingswerk weer tot krachtigen opbloei en gezond leven gekomen is, stellen wh' als doel van dit hoofdstuk. De vastheid van planmatig arbeiden openbaart zich, om dat nu maar eerst te noemen, in de afronding van het Zendingsgebied; met het trekken van de eene naar de andere Residentie is het voorgoed uit; stabiliteit (bestendigheid) komt er in het werk. Van de zes Residenties worden, (einde 1904), twee verlaten: Tegal en Pekalongan; de Salatiga-Zending trekt ze dan binnen. Daarentegen neemt de Synode van Utrecht (1905), trots de afwijzende beschikking van haar voorgangster (Arnhem 1902), de Residentie Soerakarta in het geheel van het Zendingsterritoir op. Sinds staan voor rekening van de Gereformeerde Kerken de vier Residenties: Banjoemas, Kedoe, Djocjakarta en Soerakarta. Sprake noch gedachte is er tot op den huidigen dag geweest, om daarin weer eenige wisseling of verandering aan te brengen. De nieuwe koers, met zh'n decentralisatie in Nederland, leidt op Midden-Java tot centralisatie en daardoor tot regelmatigheid en stevigheid van den Zendingsarbeid. En dat nog te sterker, omdat de hand gehouden wordt aan het voorschrift van Art. 2. Zendingsorde inzake het bezetten van posten; saamgetrokken wordt geheel de Zendingsactie op de naar het oordeel van deskundige mannen meest gunstige plaatsen. Niet met de bedoeling, dat de Missionaire-predikant, als een andere Simei', binnen de grenslijnen van de hem aangewezen plek, zich 222 angstvallig houden zal; veeleer omgekeerd, dat hij vandaar uit zyn verkenningstochten ondernemen en als uit het centrum de stralen van zyn Missiewerk zorgvuldig trekken zal. Alleen de nauwkeurig afgebakende concentratie-grenzen mag hy niet overschrijden. Wat ook de gang van de terreinverdeeling nader aanwijst; betrekkelijk nog snel volgt de eene Zendende Kerk de andere met het bezetten van een bepaaldelijk haar toegewezen post: Poerworedjo was, gelijk wij al memoreerden, reeds in 1897, het terrein geworden van de Zendende Kerk van Utrecht (in samenwerking met de Kerken van de provincies Utrecht en Gelderland). Keboemen wordt de standplaats van Ds. D. Bakker, in 1900 uitgezonden door de Zendende Kerk van Heeg (gesteund door de Kerken van de provincie Friesland). Djocja krjjgt Ds. C. Zwaan, in 1900 uitgezonden door de Zendende Kerk van Amsterdam (in vereeniging met de Kerken van de provincie Noord-Holland). Poerbolinggo wordt toegewezen aan de Kerk van Rotterdam (met de Kerken van Z. Holland ten Zuiden); in 1901 zendt zij Ds. G. J. Ruijssenaers. Wonosobo valt toe aan de Kerk van Delft (in bond met de Kerken van Z.-Holland ten Noorden); in 1905 zendt zjj Ds. L. Netelenbos. Magelang komt voor rekening van Middelburgs Kerk (in samenwerking met de Kerken van de provincie Zeeland, sinds enkele jaren met die van de provincies N. Brabant en Limburg); in 1912 wordt Ds. A. Merkelijn door haar uitgezonden. Solo, sinds 1910 voor de Zending geopend, komt aan de Kerk van Amsterdam (met de Kerken van NoordHolland) en kry'gt in 1913 tot Missionair-predikant Dr. H. A. van Andel. Gely'k bjj een blik op de kaart U dadelijk en duidelijk blykt, het bezetten, niet van geheel het Zendingsveld, maar van de centrale hoofdplaatsen; en daarin het stelselmatig werken naar een vast plan, om voor den op- en 223 uitbouw van het zoo goed als geheel geruineerde Zendingswerk op Midden Java, zoo hecht als 't maar kan, te mogen fondeeren. Methode van Arbeiden. Niet minder beteekenis dan deze concentratie van posten en krachten heeft de tengevolge van de nieuwe richting ingetreden verandering in methode van arbeiden. Middelen, inderth'd door Vermeer aangewend, zooals kolonisatie en kinderhuisstichting, blijven buiten gebruik; daarmede nog eens een proef te nemen, ligt totaal buiten den nieuwen koers. Volle aandacht krijgt, wat als het eigenlijke Zendingswerk op eerste plan staat, de prediking van het Evangelie, èn wat als dan volgend nommer op de ljjst voorkomt, de inrichting van de twee /Mpdiensten: schooldienst en medische dienst. Te voren moest de Zendeling een soort professor wezen, die niet in één, maar in onderscheidene vakken onderricht wist te geven; zelf moest hij in het Javaansch kunnen Evangeliseeren; daarbij Javanen kunnen opleiden voor Zendingsonderwijs èn Evangelisatie; en liefst ook nog kunnen medicineeren. Al dat werk, door één persoon te doen, kon natuurlijk met den besten wil niet zh'n, wat het zou moeten wezen. Op aandrang van Wilhelm was wel, tot opleiding van helpers, de Keucheniusschool te Poerworedjó gesticht, doch, gelh'k wh' reeds hebben vermeld, de Poerworedjosche opleidingsschool kon aan het gestelde doel niet beantwoorden; het vormen van voor hun taak berekende hulpkrachten ging boven haar macht. *) Zou de nieuwe richting met haar eisch van den drieërlei dienst tot doorwerking komen, dan moest, dat gevoelde men al in 1899, de Keucheniusschool een ingrijpende reorganisatie ondergaan; om voor eiken tak van dienst geschikte helpers te verkrijgen, zou moeten gebroken worden met het systeem, dat alle leerlingen één en *) Zie hoofdstuk over de Oude Zendingsgeschiedenis, pag. 186. 224 denzelfden cursus volgden, afgedacht of zjj voor den hoofddienst of wel voor één der beide hulpdiensten zouden optreden; ook vorderde de toerusting van de helpers tot hun arbeid over geheel Midden-Java ten Zuiden, dat de school van uit een nu juist niet aanzienlijke stad als Poerworedjo, werd overgebracht naar één der centra van het echt Javaansche volksleven. De Synode van Arnhem (1902) besloot dan ook èn tot reorganisatie èn tot verplaatsing van de Keucheniusschool. Plaats van vestiging wordt Djocja. Januari 1905 zijn de gebouwen gereed. De reorganisatie kan begonnen worden. Twee afdeelingen komen er: de eergte tot vorming van helpers voor de beide hulpdiensten; de tweede tot opleiding van helpers voor den hoofddienst. Het weloverwogen plan, dat tot de opleiding van helpers ■wafemenschen zullen gebruikt worden, krijgt zijn uitvoering; dhr. Züidema is ook wel hulponderwijzer, doch bjj zijn uitzending was er nog niet de gedachte, dat hh' een vakman moest wezen; dhr. D. Koelewijn, als Directeur der eerste Afdeeling van de Keucheniusschool, is de eerste man van het vak, die in dienst der Geref. Zending, het opleidingswerk ter hand nemen gaat, in Djocjakarta's hoof stad. (Daarin straks bijgestaan door dhr. K. Dijkema, als 1ste onderwijzer). Als hoofd van de tweede Afdeeling der Keucheniusschool treedt in functie Docent Ds. D. Bakker, van Keboemen naar Djocja overgekomen; dhr. Züidema staat hem later bij zijn werk ter zijde. Houden wij ons nu aan de door den nieuwen koers bepaalde volgorde, dan zal, tot nadere kenschetsing der methode van arbeiden, eerst te handelen zh'n over de tweede Afdeeling der Keucheniusschool, waar de opleiding geschiedt tot de Evangelieprediking, en de mannen worden gevormd, die den naam van goeroe-indjil dragen.*) J) Goeroe: een leeraar; Goeroe Scholah: een onderwijzer; Goeroe-indjil: een helper voor den dienst des Woords. 225 De Hoofddienst, 't Kan bevreemden, zoo bij de behandeling van den hoofddienst niet de werkzaamheid der Missionaire-predikanten vooropgaat. De gedachte ligt toch voor de hand, dat zij de mannen zh'n voor de verkondiging van het Evangelie aan MiddenJava's volk, zoowel in zijn hoogere als in zijn lagere groepen. Daarom even de opmerking, dat naar de onderwijzing van leerares „ervaring", dan de heilsverkondiging het best de harten treft, als de Javaan zelf aan de Javanen den Christus Gods naar de Schriften brengt; geheel ook trouwens naar het gevleugelde woord, dat het Christendom met den stok, gesneden uit den eigen volksstam, de victorie zal behalen. De „witman" heeft zoo groote moeite, om den „bruinman" te naderen, en nog meer om diens religieuze ziel te benaderen. Al duidelijker en dringender leerde de Zendingsprakth'k, ook op Midden-Java ten Zuiden, dat voor een tot het volk ingaande Evangelieprediking onmisbaar zijn de helpers, door „blanke" Evangeliedienaars geleid. Hoe meer de Missionaire-predikanten zich op den achtergrond houden en de helpers op den voorgrond schuiven, hoe beter het Zendingswerk, nu bezien van 's inenschen zijde, slagen zal! Maar dan komt 't er op aan, gelijk zich laat verstaan, dat die helpers, de eigenlijke baanbrekers, mannen zh'n, niet slechts in waarheid tot het Evangelie bekeerd, maar ook bekwaam om anderen te leeren èn tevens ijverig in de onderwijzing van Gods Woord. De Javaan toch beschikt over een benijdenswaardige natuurlijke welbespraaktheid en 't kost hem al heel weinig moeite, om een door den Missionairen-predikant hem medegedeelde toespraak, met een paar woorden van hem zelf er bh', aan de menschen over te vertellen. Doch op die manier ljjdt de prediking groote schade, omdat het persoonlijk element, bjj alle Evangelisatie- en Zendingspraktijk van zoo groot belang, dan al heel weinig tot zh'n recht komt. 15 226 Vandaar de aan noodzakelijkheid grenzende wenschelh'kheid, om Christen-Javanen zoo'n vorming te geven, dat zjj èn theoretisch èn praktisch voor de gewichtige taak van helpers tot den Dienst des Woords bekwaam worden èn dat zjj, naar gegronde verwachting, straks onder leiding van een Missionairen- predikant, zich met volle borst op den hun toebetrouwden arbeid gaan toeleggen, elk naar de eigensoortigheid zijner gave. Deze voor geheel den hoofddienst zoo beteekenisvolle opleiding nu is in handen gesteld van de leiders der tweede Afdeeling van de Keucheniusschool; toegelaten worden daar personen, die na het doorloopen van de eerste Afdeeling 1), in de praktijk de bewijzen geleverd hebben van hun bekwaamheid en toewijding voor het werk der prediking; bij beantwoording, in het volgen van den theologischen cursus, aan de door hen gewekte hoop, worden zjj, na behoorlijke examinatie, tot helpers verklaard en aangesteld. Vergeleken met de toenmalige praktijk op andere Zendingsvelden is hierbij het nieuwe niet het opleiden van zulke helpers; voor zoover mh' bekend, was de Rjjnsche Zending de eerste, die onderwijzers opleidde, deze een th'dlang werken en dan terugkomen liet, om ze na een paar jaar als Pandita-Batak uit te zenden; doch dat gebeurde alles door de Zendelingen. Er mag alleen gezegd worden, dat éénzelfde overweging, die aan de eerste Afdeeling beslist vakmensehen wilde, er toe geleid heeft, dat deze opleiding geschiedt aan een apart daarvoor ingerichte school èn door mannen, die, daartoe bijzonderlijk aangesteld, daarvan bijzonderlijk hun levenswerk maken. Langzamerhand is dan ook de kostelijke vrucht gegroeid en gerh'pt, dat de Missionaire-predikanten zich voor den hoofddienst omringd zien met een zich al meer uitbreidenden staf van goed- onderlegde en deugdeljjk- *) Anderen van gelijke ontwikkeling worden ook wel aangenomen. 227 gevormde helpers, van goeroes-indjil, die het Evangelie der zaligheid verkondigen, gaande van desa tot desa; zh' zh'n „gestationeerd" op een buitenpost, vanwaaruit zij in den omtrek werken, öf zij wonen op den hoofdpost, vanwaaruit zij naar alle kanten heen worden gezonden. - Naar ingestelden regel gaat en blijft de goeroe-indjil op het terrein, vanwaar hh' herkomstig is. Aan Ds. D. Bakker is het groote voorrecht gegund, dat hh' tot hiertoe niet minder dan 42 1) helpers tot den Dienst des Woords mocht vormen; waarmede hh' een voornaam deel van geheel den Hoofddienst heeft vervuld, en tevens zoo belangrijk aandeel verkregen aan den opbouw van het Zendingswerk, naar den regel, dat Indië door de Javanen zelf voor het Christendom moet gewonnen worden. De Schooldienst. Naar algemeene gewoonte hadden ook de Zendelingen der N. G. Z. V. Zendingsscholen, juister gezegd Zendingsschooltjes, gebouwd, waar Javaansche kinderen, vaak met groote moeite verzameld, onderwezen werden, met het bepaalde doel ze tot Christenen op te kweeken. Tot bloei en wasdom waren die onderwijsinrichtingen evenwel nergens gekomen; der bevolking ontbrak het aan de begeerte naar onderwijs voor hun kinderen èn den Zendelingen aan geschikt en geschoold personeel. Kinderen onderwijzen is maar ieders werk niet; doch zoo'n Javaan, die wat les had gekregen van een Missionaris, moest het maar kunnen. Te verstaan is dan ook wel, dat een man als Dr. B. J. Esser, al heel spoedig na zijn komst in Banjoemas (1906), tot reformatie van het Zendingsonderwijs meen- 1) 37 voor het werk op Midden-Java ten Zuiden; de 5 anderen, voor het Ned. Zend. Genootschap opgeleid, die na volbrachte studie naar Oost-Java terugkeerden. 228 de te moeten overgaan, en daartoe de onderwijzers öf aan het studeeren zette öf bedankte. Groote verandering en verbetering in die zoo gebrekkige toestanden op schoolgebied heeft gebracht de inrichting en de werking van de eerste Afdeeling der Keucheniusschool, onder de bekwame leiding van den Directeur, den Heer D. Koelewijn : daar worden Christen-Javaansche jongens speciaal opgeleid tot onderwijzer. Dat gaat zoo: Bevindt een Missionair-predikant in de tot het Christendom overgegane gezinnen een jongen, geschikt ter opleiding, zoo zendt hij hem naar de „Javaansche Kweekschool" J) te Djocja; voldoet de leerling, dan wordt hij gevormd tot helper bij het Zendingsonderwijs; straks krijgt hij als Christelijk-Javaansche onderwijzer een plaats in de Zendingsschool, om onder toezicht van den Missionairen-predikant den schoolarbeid te verrichten. Gaandeweg heeft dit het gevolg gehad, dat overal op het Zendingsveld van Midden-Java ten Zuiden, Zendingsscholen zh'n verrezen, zelfs op het zoo moeilh'k te bearbeiden terrein Wonosobo nog twee;' èn dat die Zendingsscholen minstens op hetzelfde peij staan als de desascholen vanwege het Gouvernement. Deze op zich zelf al goede methode van werken toch kon zoo gunstig resultaat bereiken, omdat middelerwijl de toestanden in de Midden-Javaansche wereld zoo wisselden. Het verlangen naar onderwijs voor de kinderen werd bij de Inlandsche bevolking levendig; het worstelen om een klein getal scholieren bijeen te krijgen, behoort tot het verleden; overal is vraag naar scholen; niet in dezelfde mate; 't meest in de centra, 't minst in de desa's; doch over geheel het Zendingsveld is die volksbegeerte wassende. De door den G. G. van Heutz getroffen maatregelen l) Strikt genomen is zij een Normaalschool. 229 brachten de mogelijkheid van stichting der desascholen, waar lezen, rekenen en schrijven geleerd wordt. Ook de Zending kreeg de vergunning haar scholen in de desa te bouwen; alleen met voorschrift van f acultatiefstelling op plaatsen, waar geen neutrale school is; 1) d.w.z. dat er vrjjheid gelaten moet worden, om het gebed en het godsdienstonderwijs niet bij te wonen. Dat zij dat haar gegeven verlof heeft benut en nog voortgaat te benutten, spreekt immers van zelf! Het karakter der Zendingsscholen is daardoor wel eenigermate gewijzigd. Tevoren stond het Zendingsdoel geheel op den voorgrond; thans werkt de schooldienst indirect voor de komst van Gods Koninkrijk. „Sedert enkele jaren wordt er met eenige voortvarendheid naar gestreefd, onze scholen te brengen op de hoogte van de Gouvernementsschool der 2e klasse 2), terwijl ze vroeger meestal tusschen de desaschool en de 2e klasse-school instonden. Het verschil tusschen onze school en die van het Gouvernement bestaat thans alleen hierin, dat de eerste Christelijk, de tweede neutraal is. Dit sluit natuurlijk niet in, dat het Zendingsdoel door ons geheel uit het oog wordt verloren, maar het valt niet te ontkennen, dat ons Zendingsonderwijs, onder den drang der omstandigheden, een eenigszins ander karakter heeft aangenomen." 3) Maar ook zoo is, bij de algemeene ontwaking van het Javaansche volk, het te werk stellen van den schoolhulpdienst, van groote waardij te achten voor de verbreiding van het Evangelie onder de jeugd, naar de bekende uitspraak, dat wie de jeugd heeft, de toekomst heeft; en dat nog zooveel te sterker, omdat van de door de facultatief-stelling verleende vrijheid zoo goed als geen gebruik gemaakt wordt. Volledigheidshalve mag niet verzwegen worden, dat *) Altijd bjj ontvangst van subsidie. 2) Daar wordt iets meer dan op de dorpsscholen onderwezen. ») Ds. Bakker, Maced. '20, pag. 194. >30 er naast de Zendingsscholen verrezen zijn Christelijke scholen, waar het HoUandsch voertuig is bij het onderwijs. De al groeiende begeerte naar de schatten der Westersche cultuur deed al sterker de vraag opkomen naar onderwijsinstellingen, waar het onderwijs gegeven wordt, geheel (of grootendeels), in de Hollandsche taal. Dat kan U vreemd klinken, zelfs onnatuurlijk voorkomen, maar het feit is er en er valt ook niet aan te veranderen. De uitbreiding der eenvoudige volksscholen gaat geregeld door, de 2e klassescholen nemen snel toe, maar een stormloop is er naar de HoZtondscfe-Inlandsche scholen, en waar Chineezen wonen, naar de HoUandsch-Chirieesche scholen. 't Kon wel niet anders of de Zending (nu in meer algemeenen zin genomen) greep de gelegenheden aan, die haar den weg baanden, om de Westersche cultuur zonder Christendom te keeren èn tegelijk haar eigen doel naderbij te komen; haar Christelijk HollandschInlandsche scholen en haar Christelijk HollandschChineesche scholen, heeft zij gebouwd; in alle de vier Residenties, op elk harer terreinen, behalve in Wonosobo, omdat de in de aardsche dingen opgaande bergbevolking daar nog geen behoefte aan zulk een school aan den dag legde. Om leerlingen is zij nooit verlegen; zij is er veeleer mee verlegen. *) Het grootste procent der scholieren bestaat uit kinderen van die Mohammedanen, die hun zonen door de kennis van het HoUandsch den toegang tot goede betrekkingen willen openen; verzuim in bijwoning van het gebed en van het godsdienstonderwijs, (waartoe óók op deze onderwijsinstellingen vrijheid bestaat) , komt zoo goed als nooit voor; en de voorbeelden zijn er, dat onder de Mohammedanenkinderen op de C.H.I. èn de Chineezenkinderen op de C. H. C. scholen Gods Woord niet ledig wederkeert. 1) Ongeveer '/• van de leerlingen bezoeken deze scholen. 231 Deze scholen staan nu wel niet in rechtstreeksch verband met de Zending; want particuliere vereenigingen hebben de zorg voor haar op zich genomen; maar zij kunnen toch ook Zendingsscholen worden genoemd. „Zij gaan van dezelfde beginselen uit als de Zending. De Zendingsarbeiders vormen grootendeels de Besturen. En de bedoeling is door deze scholen de Javanen en Chineezen in aanraking te brengen met de Christelijke cultuur; Zendingswerk dus in den ruimeren zin van dat woord." *) Naar nog hooger ideaal is gegrepen! Dat Christen-Javanen het onderwijs op de C. H. I. en C. H. C. scholen zouden kunnen geven! Bleek het C. H. onderwijs, door onderwijzers en onderwijzeressen uit het vaderland gegeven, al een zeer te waardeeren middel voor Zendingswerk in ruimeren zin, hoe uitnemend zou dan wel de invloed moeten zijn van C. H. I. scholen met Inlandsch personeel! Daarom is (Aug. '19) te Solo opgericht de Christelh'k-Hollandsch-Inlandsche Kweekschool, ter opleiding van Javanen, die aan de C. BZ. scholen als onderwijzer zullen optreden. (Wel te onderscheiden dus van de „Javaansche Kweekschool" te Djocja, die voor het volksonderwijs vormt.) Tot nu toe de eenige Christelijke H. I. Kweekschool op Java; haar hoofd is dhr. H. Meijerinck; zh' staat, evenals de Keucheniusschool, onder leiding van de Generale Deputaten voor de Zending van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Mochten wh', heel even maar, roemende onwijs zh'n, dan zouden wij willen beweren, dat het nemen van den nieuwen koers, althans wat het HoU. Inl. Onderwijs en de Holl. Inl. Kweekschool aangaat, de Geref. Zending gemaakt heeft tot baanbreekster van de thans ten dienste der Zending gevoerde schoolactie over geheel Java. *) Ds. D. Bakker, Maced. '20, 196. 232 De Medische Dienst. Een getuigenis als van den schooldienst, aan het slot van het vorige stuk, kan van den tweeden hulpdienst niet gegeven worden. Jaren vóór Dr. Scheurer het pionierswerk aanvatte op Midden-Java, eerst te Poerworedjo, daarna te Solo, en voor vast te Djocja, had het Ned. Zendel. Genootschap al zun hospitaal te Modjo-Warno. Wel is aan te toonen, dat de ook bjj dezen tak van dienst toegepaste methode, om door middel van de opleiding verder en dieper in het volksleven door te dringen, haar goed recht klaarljjk heeft bewezen. Aan Dr. Scheurer komt de eer toe, dat hh" in Midden-Java de Medische Zending op gang heeft gebracht; de hem gegeven titel, docter toeloeng *), verklaart meer dan vele woorden, hoe goeden naam hjj voor dezen hulpdienst der Zending bjj de Inlandsche bevolking wist te verwerven. Maar Dr. H. S. Pruys, zjjn opvolger aan het Petronella-hospitaal te Djocja, gaf aan dezen Missionairen arbeid een ruimer plaats in de Inlandsche maatschappij. Op zjjn initiatief zn'n er in al wijder cirkelende omgeving van Djocja fruZphospitalen gevestigd, waar opgeleide Inlanders de praktijk waarnemen; als de aardbei, die haar stengels in alle richtingen uitschiet en nieuwe plantjes zet, tot er een geheel bed aardbeien is, wilde hij het Hoofdhospitaal in Djocja's land laten werken ; JmZphospitalen verrezen er, het eene na het andere. Naar de gangbare meening was dat een zoo goed als zeker op mislukking uitloopend waagstuk; het algemeene oordeel kon er niet inkomen, dat een Javaan een zoo verantwoordelijke post als het leiden van een klein hospitaal zou kunnen toevertrouwd worden, zelfs niet voor de behandeling van lichte gevallen, onder toezicht van uit het hoofdziekenhuis; diepe twijfel, niet maar over de geschiktheid, doch met name over het verantwoordelijkheidsgevoel èn het plichtsbesef èn de roe- l) De docter, die de armen helpt. GEDIPLOMEERDE JAVAANSCHE VERLOSKUNDIGEN TE DJOKJAKARTA Het Petronella-hospitaal te Djokjakarta heeft verleden jaar een afzonderlijke kinderzaal geopend. Kinderen, wier moeder bij de bevalling sterft, en andere zieke eri verwaarloosde kleintjes worden daar verzorgd. Een staf van Javaansche meisjes besteedt aan deze hulpelooze kinderen, onder leiding van den dokter, de uiterste zorg LES AAN MEDISCHE HELPERS TE SOERAKARTA De medische helpers worden opgeleid door de Missionaire artsen van de Zendingshospitalen. Hier ontvangen ze les. Het deel van het menschelijk lichaam, dat behandeld zal worden door den dokter, is uitgeteekend op 't bord 233 pingsgetrouwheid van den Inlander had die opinie alom vastheid gegeven. Glansrijk zjjn evenwel die donkere vermoedens beschaamd ! Plaatsen van telkens voorkomend onheil en ongeluk zyn de hulphospitalen zoo heelemaal niet geworden; zh' hebben integendeel door de opneming en de behandeling van niet zwaar-zieke patiënten, uitnemende diensten aan de bevolking bewezen; en zelfs den ergsten twijfelaar overtuigend, is in hun zalen te zien gegeven, dat een Inlander evengoed als een Hollander, een verantwoordelijke betrekking kan en wil waarnemen zoo hjj maar behoorlijk er voor toegerust wordt. Want het welslagen der hulphospitalen is in hoofdzaak te danken aan de opleiding der medische helpers. De splitsing in de opleiding, eerst al voor hoofd- en hulpdienstera aangebracht, werd doorgetrokken ook voor den medischen dienst; aan de Keucheniusschool (eerste Afdeeling) werd de opleiding voor den tweeden hulpdienst onttrokken; en een voor het beoogde doel meer berekende werkwijze is ingevoerd: Christen-Javanen, voor den medischen dienst bestemd, volgen eerst de onderwijzing aan de derde Afdeeling der Keucheniusschool (een M.U.L.O.-£chool, waar ook andere leerlingen wel toegelaten worden); dan krjjgen zh' in Djocja's hospitaal van den Missionairenarts onderricht in de medische wetenschap èn tevens loopen zij een cursus in de theologie. Aldus medisch en óók eenigszins theologisch toegerust, treden zij als helpers in de Zendingshospitalen, en na beproefd te zijn, kunnen zij voor een zelfstandige positie in een hulphospitaal in aanmerking komen. Immers zh'n de Zendende Kerken, kennis krijgende van de zooveel ingang gevende en in omvang toenemende Medische Zending te Djocja, er al heel spoedig op bedacht geworden, om op hun eigen terrein ook een Zendingshospitaal te hebben; zoo 't kon een volledig, en anders voorloopig een voldoend; met het verrassend 284 gevolg, dat op alle terreinen Zendingshospitalen gebouwd zu'n, behalve te Magelang. Achterlijkheid bij de Zeeuwsche Kerken is van dat ontbreken van een hospitaal op haar terrein ten eenenmale niet de oorzaak; het plan van den Gemeenteraad om zelf te Magelang een hospitaal te vestigen, heeft haar plannen in duigen geworpen. Ook hebben de Zendende Kerken het te Djocja en omgeving beproefd gebleken systeem, om door middel van hulphospitalen al meer gebied te bezetten, zooveel hun dat tot hiertoe mogelijk was, overgenomen, en dat zullen zh' ongetwijfeld, zooveel het maar doenlh'k is, verder in praktijk gaan brengen. *) Vooral nu het Gouvernement tot de overtuiging gekomen is, dat ter oplossing van het op Java zoo bijzonder moeilijke probleem der ziekenverzorging, het te Djocja met zoo gunstigen uitslag gegeven voorbeeld, dient nagevolgd te worden èn daarom ook zh'n medewerking aan de vooropgegane Zending zeker mildelijk zal willen verleenen. Dan zal de Medische Zending op Midden-Java ten • Zuiden, die ingevolge den nieuwen koers met genade ook eere verkreeg, nog belangrijk in omvang toenemen èn met zegen voor lichaamslijden ook medicijn voor den zieleneed aan al grooter scharen toebrengen kunnen, mede tot opening der harten voor het eigenlijke Zendingswerk : de prediking van de Waarheid der Schriften. Saamvattend de over de methode van arbeiden gegeven beschouwing, mogen wij concludeeren, dat de Gereformeerde Zending met haar drieërlei dienst op het Zendingsveld, den strijd heeft aangebonden tegen drieërlei kwaad: de hoofddienst bestrijdt de geestelijke ellende, de schooldienst de geestesonkunde, en de medische dienst het lichamelijk leed; öf, om het positief 1) Nu zjjn er al elf, waarvan in Djocjakarta alleen acht, in Soerakarta twee, en een in Krakal. 235 uit te drukken, dat zij door den drieërlei dienst beoogt, om Midden-Java's inwoners te brengen een drieërlei goed: door den hoofddienst de toebrenging der ziel tot haar God, door den schooldienst de ontwikkeling van den geest, en door den medischen dienst de verzorging van het lichaam; en dat alles met de strekking, dat het middel zh in de hand van Gods Geest tot de komst van Gods Koninkrijk over geheel de levenslinie. l) Doch niet minder ook, dat de methode om door middel van opleiding van Inlandsche krachten geheel dien zoo moeilijken Zendingsarbeid te doen, proefhoudend is gebleken en aan gehwl den opbouw van het Zendingswerk ten goede is gekomen; waarom ook zoo ten volle te beamen is Ds. bakkers wijze woord: „Een onmisbaar element voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk op Midden-Java is het bezit van goede helpers. Hendegelijk op te leiden en daarna goed te leiden, is het voornaamste werk van de Europeesche werkkrachten. Door Godvreezende, goed onderlegde Javanen, kunnen de Zendingsarbeiders zich zelf vermenigvuldigen en onverhinderd in aanraking komen met de bevolking". *) Nog eens de Hoofddienst. Maar — zal iemand zeggen — wat hebben bij deze methode van werken dan de Missionaire-predikanten eigenlijk nog te doen? Is er dan toch iets waar van de meermalen door tegenstanders van de Zending uitgebrachte beschuldiging, dat zjj daar in Indië maar een gemakkelijk leventje leiden? Daarom nog eens de hoofddienst; nu om de Missionaire-predikanten te zien in hun door de methode gevorderden arbeidsgang. Voor de Evangelieprediking behandelen zij met hun helpers den in de koempoelan *) te bepreeken text; zjj geven een schets, bespreken die en wijzen aan, hoe het !) cf. Dr. H. A. v. Andel, Cultuur en Christendom onder de Javanen, 13. 2) Macedoniër, '12, 301. >) Samenkomst of Kerkdienst. 236 textwoord 't best en 't nuttigst te midden van de hoorders kan worden toegelicht en toegepast. Dat Zondag op Zondag (en ook wel in de week) de helpers het Evangelie verkondigen in verschillende richtingen van het Zendingsterrein, komt door de motorische kracht der Missionaire predikanten, die dit deel van den hoofddienst steeds in werkende beweging houdt. Ook gaan zh* er zelf wel op uit om te Evangeliseeren; zh' wenden zich dan tot „een loerah of een ander, die een huis met een flinke galerij heeft, en vragen hem het volk bh'een te roepen (liefst zenden zjj vooraf een boodschap om af te spreken). Gewoonlijk is de ontvangst (althans den eersten keer) vriendelijk, voorkomend. De man voelt zich met het bezoek blijkbaar wat gestreeldAls de menschen vergaderd zjjn, kunnen zjj spreken. Helaas maakt verlegenheid, dat een samenspreking tot de uitzonderingen behoort; doch de helper, die onder de menschen zit, kan na het gesprokene een meer vrij gesprek aanknoop en. Op deze wijze kunnen aanknoopingen wel gevonden worden, doch dit geschiedt zelden. Op deze wjjze werd gearbeid te Wonosobo en te Poerbolinggo" *). By formatie van „kringen" der belijdende Christenen, valt de verzorging daarvan aan de Missionaire-predikanten: catechisatie en huisbezoek, Doop- en Avondmaalbediening, opzicht en tuchtoefening èn wat nog meer tot het ambtelijk werk behoort, moet door hen zorgvuldig behartigd worden; aan een helper of een vooraanstaand lid van den kring kunnen zij de eerste tjjden maar weinig overlaten; zjj zullen het zoo goed als alles zelf moeten doen. Komt het tot Kerkstichting, dan moet de geïnstitueerde Kerk wel door haar eigen Kerkeraad geregeerd worden, doch zoolang de volle zelfstandigheid nog niet is bereikt, hebben de Missionaire-predikanten by hun ambtelijke bezigheden, ook nog in allerlei dingen leiding ») Esser. a. w. 72. 237 te geven, wat om redenen van wh's beleid en voorzichtigen tact nog al wat hoofdbrekens geeft. Reeds deze maar korte èn nog onvolledige aanwijzingen maken 't begrh'pelh'k, dat de Missionaire-predikanten tot bestiering van geheel dat zoo verschillende wegen gaande werk, niet op hun gemak thuis kunnen zitten, maar dat veeleer de auto het onmisbaar vervoermiddel is, dat hen overal en tijdig ter plaatse van actie brengen moet. Neemt Gn' nog even in overweging, dat zij, als veldheeren, geheel hun terrein nauw-spiedend moeten overzien, dat zjj al de administratie èn de correspondentie met de Zendende Kerk hebben te voeren, dat zjj hun samenkomsten voor locale en algemeene Zendingsbelangen en ook hun bemoeiingen hebben met de Regeering en de Overheden, dan zh't Gjj er wel van overtuigd, dat hun besognes vooral niet minder zjjn dan van een dominee in een gevestigde Gemeente hier te lande. Ten behoeve van den schooldienst hebben zjj toezicht te oefenen op het Zendingsonderwjjs en leiding te geven aan den schoolarbeid, met al den rompslomp van de subsidiebepalingen daaraan verbonden. In het belang van den medischen dienst zorgen zjj, dat de helpers op hun post zjjn, goede toespraken houden tot de patiënten, en bezoeken afleggen bjj wie belangstelling voor het Evangelie is gewekt gedurende het verbluf in het hospitaal. Dan doen zjj ook nog zoovele andere dingen, niet onder een officiëelen naam te vereenen, maar door het leven, dan hier en dan daar èn altijd weer en meer gevraagd, zoodat zy, als God de Heere Zjjn zegen gebiedt, in plaats van zonder lasten op den schouder, met allerlei werk overladen zh'n. Op enkele terreinen zou er broodnoodig nog een Missionair-predikant bjj moeten! En nu zwegen wjj nog van den geheel nieuwen arbeid, dien de Missionaire-predikanten juist de laatste jaren met zooveel energie hebben aangevat: 238 "De Colportage-arbeid. Heelemaal juist is het niet, wat de heer W. Schmidt, hoofd der C. H. C. school te Djocja, in het Maandblad voor de Gereformeerde Jeugd „Onze Zending" schrijft, „dat een drietal „hulpdiensten" den Zendingsarbeid uitnemende diensten bewyzen. Deze drie zyn: 1. de medische dienst; 2. de schooldienst en 3. de colportage". Als rechtstreeks tot de menschen het Evangelie brengende, is de colportage immers niet bij de „hulpdiensten", doch by den hoofddienst onder te brengen. Maar verschoonbaar is het zeker, dat hy* de colportage een aan schooldienst en medischen dienst nevengestelde plaats toekende, omdat zh' een, ook met andere Missies vergeleken, geheel nieuwe manier van werken brengt, en omdat ook haar invloed zoo groot en haar werking zoo veel omvattend is. Ds. A. Merkelijn, de Missionaire-predikant van Magelang, begon met de uitgave van een Javaansche courant „Mardi Rahardja", d. i. de weg tot geluk; dat Evangelisatie-middel heeft op geheel het Zendingsveld zoo grooten bijval gevonden, dat de „Zendingscourant" nu maandelijks in pl.m. 35.000 exemplaren, over alle Zendingsterreinen van Midden-Java ten Zuiden, het Woord der Waarheid brengt. Jong-Java, op de al meer opgerichte scholen onderwezen, kan thans lezen en wil ook gaarne lezen; 't heeft alleen nog maar gebrek aan lectuur. Welnu — de Missionaire-predikanten voldoen aan die begeerte, en zorgen dat het Christelijke lectuur onder de oogen krygt! Ook de lieden van niet-Christelh'ke levensopvatting bieden wel leesstof, doch de Zending is ditmaal gereed, merkwaardig gereed! Ten behoeve van wie geen Javaansch kennen, worden maandelijks ook nog enkele duizenden exemplaren verspreid van de Penaboer, d. i. „de Zaaier" (een Maleische courant). „Voor de verspreiding dier kranten zyn op enkele 289 terreinen aparte personen aangesteld, wier taak bestaat in het rondbrengen van Mardi-Rah. en Penaboer; een groot gedeelte wordt per post verzonden, terwijl een ander gedeelte verspreid wordt door de goeroes-indjil. De voornaamste beteekenis van dezen arbeid is, dat de aanraking met het volk er door vergemakkelijkt wordt en het vinden van Javanen, die gaarne een gesprek over den Christelijken Godsdienst willen voeren, niet zoo moeilijk is als vroeger". 1) Meer directe colportage-arbeid wordt verricht door het in stad en te lande te koop aanbieden van Christelijke boeken, voornamelijk van Bijbelgedeelten. Op elk Zendingsterrein zijn colporteurs daarmee werkzaam en hun getal is snel groeiende; zjj trachten niet maar hun koopwaar aan den man te brengen, maar vooral een gesprek te krijgen; te Solo heeft de helper-colporteur op het marktplein een eigen overdekte plaats, die ook in den regentijd beschutting geeft, en hij werkt daar trouw tot verkoop van Christelijke lectuur èn tot de prediking van het Evangelie aan elk, die onder zn'n bereik komt; by het station is zijn collega geposteerd, en hij laat, onder de vele voorbijgangers, niet ééne voor zijn doel geschikte gelegenheid glippen. 2) Zoo gaat het in de stad. Andere colporteurs, beladen met Bjjbels, Bijbelgedeelten, de 104 Bijbelsche verhalen van Hoezoo, de Javaansche courant, onderscheidene Javaansche boekjes etc., trekken de desa in en bezoeken de menschen; meermalen vinden zij bjj de opening van de beurs der koopers ook open ooren en opengaande harten voor de gaarne gegeven toespraak over den Weg des Levens; waar zij ingang vinden, komen zij later terug tot een samenspreking en ter aanprijzing van weer andere Christelijke geschriften. 1) Visitatie-rapport, Acta Gener. Synode van Leeuwarden 1920. 2) Zie daarover: Zendingskalender voor de Geref. Eerken, 1922, de eerste bladen. 240 Drang is er ter stad en te lande naar ontwikkeling; binnen afzienbaren tijd zal Midden-Java's volk in plaats van analphabetisch, geletterd wezen. Welnu — de Missionaire-predikanten beijveren zich, om door courantenverspreiding èn door colportage, de allereerst noodige ontwikkeling, de kennis van de Waarheid naar de godzaligheid, den menschen, oud en jong, bij te brengen; en zh' doen het op een manier, die aan de Evangelisatie, met name onder de aan Gods Woord „ontgroeide" duizenden in onze groote steden, ten voorbeeld mag zyn! Ook zullen zh' dezen arbeid zeker nog veel krachtiger organiseeren en veel meer uitbreiden. Proeven zh'n al genomen met kiosken op de markt; ook met verplaatsbare kiosken; zoo in die beperkte ruimten niet slechts Christelijke lectuur, maar ook, om het den Nicodemussen gemakkelijk te maken, papier, pennen, potlood, etc. verkocht wordt, komen er heel wat Javanen, om met den kiosk-helper een gesprek over het Christendom te voeren. *) De statistiek stelt daarbij vast, dat een aanmerkelijk procent der bekeerde Javanen juist door het colportagewerk met het Evangelie in aanraking is gekomen. Daarom kunnen de Missionaire-predikanten 't niet nalaten, om by al den arbeid, dien zy toch al te doen hebben, ook nog met alle macht en kracht dezen „nieuwen dienst" te regelen en te vervullen, tot den bouw van 's Heeren Kerk in Midden-Java ten Zuiden. Terugblik. Op dezen ontwikkelingsgang der laatste 20 jaren terugziende, kan vrijmoedig betuigd, dat „de nieuwe richting een plan van arbeid deed vinden, dat geheel bleek te passen, zoowel op de behoeften van het (Zendings)veld als op de toen nog niet voorziene tijdsomstandigheden". *) ') Zendingskalender '22, Febr. en Juli. ~) Esser, a.w. 40. ONTVANGST VAN AANGEKOMEN BOEKEN IN SOLO Altijd moet de boekenvoorraad voor de colportage weer worden aangevuld. In Solo is zoo even een kist aangekomen uit Mr. Cornelis met de bekende 104 verhalen in 't Javaansch, die zeer gezocht zijn. De colporteurs pakken de kisten uit. Het dochtertje van Dr. van Andel helpt op haar manier mee COLPORTAGE OP DE PASSAR Karta, een Javaansche colporteur uit Solo, heeft zijn tent opgeslagen onder een waringin in de nabijheid van den grooten passar. Hij biedt zijn boeken te koop aan, aan de talrijke voorbijgangers 241 In plaats van drie Missionarissen bij het begin dezer eeuw, één dominee, één docter en één onderwijzer, zjjn er nü (momenteel) zes Missionaire-predikanten, enkele Missionaire-artsen, een aanzienlijk getal onderwijzers en onderwijzeressen uit Holland 1) èn de mannen, belast met de opleiding van helpers tot den drieërlei dienst. De maar geringe bijstand bij de Evangelieprediking van een enkelen, gewoonlijk gebrekkig-gevormden helper, groeide uit tot een wjjd-vertakte steunbieding van ver over de honderd deugdelijk-opgeleide helpers 2), afgedacht nog van de wassende schare der colporteurs, dagelijks zich wijdende aan verspreiding van Christelijke geschriften. De sombere ruïne, met haar kale overblijfsel van een paar posten, grijnst U niet meer aan; thans boeit Uw oog de schoone herbouw van het Zendingswerk, met zjjn 7 hoofdposten, 9 geïnstitueerde Kerken, 65 hulpposten en predikplaatsen, 6 hospitalen en een zeer groot aantal scholen. Verbluffende cijfers over bekeerde Javanen, gevormde kringen en gestichte Gemeenten, als aan de N.G.Z.V. werden gemeld, kunnen thans niet opgesomd worden; over de 3000 loopt het getal der gewonnen Christenen nog niet zoo heel ver heen; doch wat er nu is, mag dan ook gerust den naam gegeven, niet van een Christelijk vernisje over de aloude religieuze denkbeelden en gebruiken, maar van een echt Christendom, dat met het eertijds in alles en van harte breekt. Het gehalte der Christenen, kringen en Gemeenten staat nu zoo veel hooger dan in de vroegere periode; de bestanddeelen van het oude met zjjn nawerking gingen nog niet geheel te loor; al evenmin als dat bjj onze Gemeenten en bjj ons zelf het geval is; maar overigens heeft het zoo niets meer van een aanpassing van het 1) Sinds 1918 zijn door het Comité tot steun van Chr. Onderwijs in de Vorstenlanden 50 leerkrachten uitgezonden. 2) Hieronder zijn begrepen ook de helpers van de oude garde èn de schoolmeesters, die uit nood worden gebruikt. 16 242 Christendom aan het eigenaardig-getinte Mohammedanisme, laat staan van een vermenging van die beide. Als een geheel nieuwe religie, brengend tot en roepend om een geheel nieuw leven, aanvaarden en beoefenen thans de bekeerde Javanen het Christendom. Een paar voorbeelden: Een tot het Evangelie toegebrachte dalang (speler in de wajang) gebruikt nooit meer een beeld, aan de oude Javaansche verhalen ontleend; want die hebben geen plaats meer in zijn Christelijk bewustzijn. In een „kring van Christenen" is het getuigenis afgelegd: „wij droomen niet meer, geen van allen"; droomen behoort tot het heidensche leven naar hun opvatting; of bh' ons alle Christenen zoo ver gevorderd zijn, dat zh' gansch niet meer aan droomen hechten, mag zeker betwijfeld! De Javaansche ouderlingen zyn nauwgezet in het beoordeelen van de doopcandidaten en in de oefening van de tucht over de Christenen. En van veel meer waarde voor de komst van het Koninkrijk Gods dan groote groepen belijders met een maar schjjnachtig Christendom, is toch altijd nog te achten een nog maar klein getal van Christenen, wandelende waardiglijk het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus, tot een getuigenis voor geheel de wereld der Javaansche Mohammedanen. Ook valt bij vergelijking met het eerste tijdvak te prijzen de eensgezindheid en eendrachtigheid, de samenstemming en samenwerking van allen, die zich voor den drieërlei dienst, elk den zijne, hebben gegeven; verschil van zienswijze blijft natuurlijk altijd bestaan, doch van een zoo versdiillenden kijk op de dingen, dat om de verwarring en verlamming van het werk, een onderzoek in loco zou zyn in te stellen of slechts wenschelh'k te noemen, is geen zweempje ook maar te bespeuren; de nieuwe organisatie werkt tot hiertoe zoo goed, dat alles gaat als bh' het tandrad, waar tanden en inkepingen precies op elkaar passen. 243 Onder het altijd noodige beding van den zegen des Heiligen Geestes, mag verwacht, dat de organisatie voor een herhaling van de ineenstorting in 1899 zal behoeden, en al meer bevorderlijk blijken voor de toebrenging van Mohammedaansche Javanen tot den Christus Gods en voor de komst van het Godsrijk op Midden-Java. Op verrassingen als ten dage van „de wonderen op Zendingsgebied" is echter ook weer niet te rekenen; al blh'ft het volkomen waar, dat de Heere metterdaad wonderen van de genadekrachten des Geestes kan te zien geven. De methode van arbeiden, nü toegepast, doet zoo heelemaal niet denken aan een stormmarsch, om in zegevierenden aanval binnen korten tijd de Midden-Javaansche wereld in te nemen en te bezetten; zjj is daarvoor veel te rustig en te kalm van optreden, overeenkomstig den ook in het Koninkrijk Gods geldenden regel, dat echte groei langzaam gaat, doch zeker, al meer winnend in kracht. Daarbh' onderscheidt zij zich van de Sadrach-beweging ook nog hierdoor, dat geheel de Zendingsactie niet opgaat in het zoeken te winnen van de eenvoudige desamenschen, maar direct en indirect op de kerstening van geheel het volksleven aanstuurt; naar het reeds te Middelburg vastgestelde voorschrift, „dat de Zending niet volstaan kan met eenige schuilende Javanen in hun desa op te zoeken, maar zich minstens evenzoo tot het volk in zh'n middenpunt, in zh'n leidslieden, in zijn hoofden en geledingen heeft te wenden, opdat zij het volksbewustzijn omzette, de gezindheden verandere, en alzoo vrucht drage voor de toekomst." Het optrekken van het bouwsel over geheel het naar deze methode van arbeiden gelegde fondament, thans reeds te aanschouwen in zjjn langzaam vorderen, wekt levendig de hoop, dat de opbouw van geheel het Zendingswerk door den loop der jaren al sneller zal voortgaan, en geluhkiglijk zal voortgaan. Nu is zulk een blijde verwachting gegrond! DE TERREINEN AFZONDERLIJK X DE RESIDENTIE BANJOEMAS. Sinds Tegals en Pekalongans overgang naar de Salatiga-Zending (1904), is Rotterdams Zendingsterrein beperkt tot de Residentie Banjoemas. > Toch nog een zeer uitgebreid! De oppervlakte 101 □ geograph. mijlen, dus van de provincies Noord- en ZuidHolland; de bevolking pl.m. V/% millioen; naar uitgestrektheid en zielental een der grootste van Midden-Java ten Zuiden. : , , n Feitelijk zijn van de 5 Afdeehngen er 4 bezet: Banjoemas, Poerbolinggo, Poerwokerto en TjUatjwp; de 5e, Bandjarnegara, is nog voor een Zendende Kerk te geef; doch ook zoo blijft de werkkring voor één predikant, al kan hij per auto overal heentuffen, te omvangrijk; een tweede zou geen overbodige weelde zijn! Na Veemeers sterven (26 Oct. '91) is de eerste predikant, die te Poerbolinggo het Zendingswerk hervat, Ds. G. J. ruijssenaebs, 4 Nov. 1901. De vacature heeft 10 jaar geduurd! Veel hebben Vermeers Gemeenten, trots toewijding en trouw van den heipér Jozua Dangin, geleden. Op zjjn kennismakingstochten doet de nieuwe pandita daarvan telkens de droeve ervaring op: Te Banjoemas zijn, na Mevr. van oostroms verscheiden, de bedienden verstrooid; de kinderen der reeds 245 op leeftijd gedoopten, zn'n Islammers; enkele Christenen zijn maar meer over.1) Te Grendeng is uit de vier Christèngezinnen nog niemand gedoopt; een oud man begroet hem met „Doeh Goesti", 6) Mosterdzaad 1902, resp. 124, 37, 38, 123, 124 en 23 met 26. 246 Bod jong: een school met helper Paul Dangin. Poerbolinggo: een gemeente van ongeveer 100 zielen. Pengaloesan: een gemeente van ongeveer 50 zielen. Bod jong: geen. Banjoemas, Grendeng, Kartajasa: Gemeenten van 10 a 20 zielen, maar geen helper, en geen school. Karangtjengis: 2 Christen-gezinnen. Tjüatjap: zonder school en geen helper.*) Gunstige tijdingen over de ontwikkeling van den schoolarbeid bereiken Nederland, doch al spoedig is te rapporteeren, dat het met die schooltjes, die gemiddeld 10 gulden per gebouw kosten, toch niet zoo vlot loopt, als wel gewenscht en gehoopt is. 2) Vol jjver en vol plannen strijdt Ds. ruijssenaers voort, er komt eenige teekening in zjjn werk, — dan rukt de dood hem op 't onverwachts weg, 5 Juni 1907. Nog niet eens volle 6 jaren mocht hij arbeiden aan de zoo vervallen hut in Banjoemas' Residentie! „Het is niet te zeggen, hoe diepen indruk het plotseling overlij den van dezen bekwamen en geliefden Dienaar maakte. Wel ondoorgrondelijk was deze weg des Heeren met den Zendingsarbeid in Banjoemas, die zich zoo schoon begon te ontwikkelen". *) Den zegen bereidt God dan, dat de vacature slechts goed een jaar duurt: 1 Nov. 1908 vat Dr. B. J. Esser den afgebroken draad weer op; en den zegen bevestigt God, dat deze predikant mag voortarbeiden tot op den huidigen dag. Gedurende al die jaren toont Dr. Esser al klaarder, dat hjj, Missionaris vol van geloof, krachtig van initiatief en sterk van energie, uitnemend geschikt is voor het nog altijd te verrichten pionierswerk in Banjoemas. Keer op keer blijkt, hoe zijn fijne blik en gevoelige ziel *) Zendingsblad 1904: 74. 2) Zendingsblad '05, 148 en '06, 152. *) Ds. Bakker, Macedoniër '12, 297. 247 onderkénnen, waar „God Zélf de wegen baant", gelijk* hh' dat, zoo klein en toch zoo groot, in een van zyn berichten belijdt; en, man van beginselvaste trouw, moet hjj toch van enghartige bekrompenheid niets hebben. Ook hem kost 't zorg, moeite en gebed, met name in de eerste zoo moeilijke periode, om de rechte methodes te vinden, zelfs al krijgt hjj den bijstand van de aan de Opleidingsschool gevormde helpers tot den Dienst des Woords. Jaren gaan heen, eer er schot in het werk komt; in de eerste 10 jaren worden er op het geheele terrein niet meer dan 43 gedoopt. In het Zendingsblad van '19 merkte Ds. H. Dijkstra aan het slot van zjjn overzicht nog op: „Het voornaamste werk is o.i. nog steeds voorbereidend. De grond moet nog toebereid worden, de publieke opinie langzaam bewerkt, opdat straks, als de ure van opwaken voor Java slaat, Banjoemas niet achterblijve". x) De actie, te voren hoofdzakelijk in het Noordelijk gedeelte der Residentie gevoerd, is doorgegaan óók naar het Westen, èn naar het Zuiden, waar de menschen, als in de andere Zuidstreken van Midden-Java, meer toegankelijk schü'nen voor de Waarheid des Levens. En daar juist is in den allerlaatsten tijd een opmerkelijke wending ten goede gekomen; op onderscheidene plaatsen neemt het Christendom in kracht toe; dan hier en dan daar gaan de deuren open; de verwachting is levendig, dat de periode van de doorwerkende en doorbrekende krachten des Evangelies is ingetreden! Een kort overzicht der posten zal U dat duidelijk kunnen maken: Afdeeling Banjoemas. In de hoofdstad Banjoemas is het zoo goed als geheel gebleven, gelh'k bjj Dr. essers eerste bezoek. Toen was „de Kerkelijke toestand be„paald treurig te noemen, vroeg het te Banjoemas gede„tacheerde politiekorps, bestaande uit Christenen van *) Zendingsblad '19, 77. 248 „de Minahassa om geestelijke verzorging" en „moest voor de Residentiehoofdstad, die toch niet losgelaten kon worden, wat anders gevonden worden". *) Enkele jaren later komt het sombere bericht: „De weinige Christenen in de verstrooiing te Banjoemas nemen door dood en afval in aantal af".2) Nu is er, als bij den aanvang, haast geen spoor van Christendom, èn weer een politiekorps, thans van Christen-Amboneezen, Timoreezen en Batakkers, onder wie er wel belangstellenden zijn. *) (Naar de allerlaatste berichten vormt er zich een kleine Javaansche Gemeente, doch hoofdzakelijk door vestiging van Christenen uit de omgeving). Te Kartajasa, waar in Vebmeers dagen al een kringetje was, gaf de arbeid van een in Depok opgeleiden helper niet veel uitbreiding. En te Karantjengis (Afdeeling Poerbolinggo, doch hier genoemd, wijl bewerkt uit Kartajasa) en te Poerwonegoro komt er de laatste jaren wel wat meer leven, sluiten ook enkelen van buiten zich aan, maar den Doop hebben zjj nog niet ontvangen. 4) Werk nog te over in deze Afdeeling! Afdeeling Poerbolinggo. In de Gemeente van de hoofdplaats Poerbolinggo kunnen reeds enkele jaren na Dr. Essers komst, de ambten ingesteld. De daartoe in 1911 gedane aanvrage wordt aldus gemotiveerd: „Er zh'n 59 belijdende leden, waaronder 36 mannen; vooral door de overkomst van Christenen uit andere plaatsen en door geboorte neemt het kuddeke er voortdurend toe. De kinderen bewandelen in den regel de paden, waarop hun Christenouders hun voorgaan. Er is toeneming van kennis in de leer der waarheid. De Gemeente heeft een goeden naam bjj degenen, die buiten haar staan. De belijdende leden wenschen benoeming *) Zendingsblad '09, 26. 2) Zendingsblad '12, 186. *, *) Zendingsblad '19, 76. 249 van Ouderlingen en Diakenen, opdat de Gemeente nog meer bearbeid moge worden. Niet eenstemmig wordt gedacht of er geschikte personen voor de vervulling der ambten gevonden worden". De Bijzondere Vergadering der Missionaire-Dienaren des Woords adviseert tot institueering der Kerk over te gaan. 1) Spoedig daarna krijgt Rotterdams Kerk een kleine zuster, genaamd de Gereformeerde Kerk te Poerbolinggo- Vergeleken bij haar oudere zuster is zij nog klein; maar zh' groeit voorspoedig op: de toename, ook door volwassenen-doop, is b.v. in 1917 grooter dan ooit te voren; 2) de bijdragen voor Kerk en armen, bij de aanvrage om institueering op 50 a 60 gulden geschat, zijn gestegen tot ƒ 544.91%- ') 't Roept alles, naar Essees woord, om „kloeke werkzaamheid". Pengaloesan. De kleine Gemeente op de helling van de Slamat; nog geen Poerbolinggo; zelfs nog te zwak voor plaatsing van een goeroe-indjil. „Slechts wanneer een bijzonder geschikte goeroe-indjil er geplaatst kon worden, kon feitelijk een bezetting van dezen post verantwoord heeten. Want zijn werk zou dan in hoofdzaak moeten zijn in die bergstreek het Evangelie verspreiden. Behalve door den naar het schijnt stompen en onaandoenlyken aard der bevolking wordt zulk een arbeid ook gedrukt door de terreinbezwaren en door den buitengewoon grooten regenval". *) Samah, typisch-Javaansch tot het Christendom gebracht 6), vorderde er met zijn Evangelisatie niet veel. Pengaloesan verlaten kan ook niet, omdat de enkele Christenen in het gehucht Katelhwawoe (een uur hoo- *) Z.B. '12, 38, 39. 2) Z.B. '18, 124. *) Visitatierapport, Acta van Leeuwarden, 280. «) Z.B. '19, 74. s) Z.B. '20, 26 en 17, 74. 250 ger op de bergen) van uit Poerbolinggo niet kunnen verzorgd worden. 1) Daarom is het te meer merkwaardig, dat „juist uit deze onvruchtbare plaats onderwijzers en verplegers afkomstig zijn, die na behoorlijke opleiding zeker niet de minsten onder het onderwijzend en verplegend personeel der Zending zijn. Ook was het een Christen uit Pengaloesan, die zelf van maar twijfelachtig allooi, de „politie" te Grendeng tot het Christendom voerde". *) Den indruk van een harden bodem maakt de Afdeeling Poerbolinggo tot hiertoe. Van Bodjong meldt de statistiek (1918) zelfs den naam niet meer! Afdeeling Poerwokeeto. Een heel wat opgewekter beeld! Op drie kwartier afstands van Poerwokerto, de belangrijkste plaats der Residentie Banjoemas, ligt Grendeng, een der glanspunten van de Banjoemasche Zending. ï>e kleine Kerk daar ter plaatse heeft een echt-Javaansche geschiedenis: Door middel van het machinaal van buiten leeren van het „Onze Vader" (bij wjjze van ngelmoe) is midden in de 10-jarige vacature (1895), het Evangelie in Grendeng gekomen; dat wordt oorzaak van het, onder leiding van Ds. Ruijsenaers, formeeren van een kring, die straks Dr. Esser doet roemen over het hartelijke meeleven dier Christenen. s) Later komt de aanwinst van de „politie" (niet een agent als ten onzent, maar een lid van het desabestuur, dus een van de dorpsgrootheden) ; Idris uit Pengaloesan, een maar slappe Christen, die op een bruiloft te Grendeng den Christelijken godsdienst verdedigt, gebruikt de Heere daartoe als middel in Zjjn hand. *) Moeilijkheden in de Gemeente 5) maken, dat de trouwe helper Ngirad niet langer alleen de verantwoorde- 1) Z.B. '19, 75. 2) Z.B. '17, 74 en 20, 24. ») Uitvoerig beschreven: Z.B. '20, 23, 24. *) Uitvoerig beschreven: Z.B. '17, 74 (20, 24). ») Z.B. '20, 25. 251 lykheid kan dragen en de behoefte opkomt aan het formeeren van een Kerkeraad. Augustus 1919 worden de ambten ingesteld. „De formatie van den kerkeraad te Grendeng is dus opgekomen uit de praktisch gevoelde behoefte. Wat dat betreft, wortelt de kerkeraad te Grendeng meer in hét leven dan die te Poerbolinggo, waar eigenlijk de Missionair-predikant het in hoofdzaak was, die aanspoorde tot de f ormeering van een kerkeraad. Aan den anderen kant is het kringetje van Grendeng wel uiterst klein, nauwelijks haalt het het minimum dat de Arnhemsche Synode in de zendingsorde stelde voor de formeering van een kerkeraad (twaalf belijdende manlijke leden). Als men zich strikt tot Grendeng en Karangwangkal be? paalt dan komt men zelfs niet hooger dan 10 manlijke belijdende Christenen. Bij Grendeng wordt echter ook gerekend het nabij zijnde Poerwokerto, waar we een paar gezinnen hebben. Verder vonden wij door middel van de politie ingang in Penoesoepan en door 't ziekenhuis in Adjibarang, waar de Christenen zich ook voegden onder leiding van den kerkeraad te Grendeng. Is de uitbreiding ter plaatse nog altijd een zaak van bidden en hopen, op die andere plaatsen wast 't aantal der onzen wel en ook elders op het terrein, dat aan Ngirad is aangewezen, schijnt het alsof God een deur opent (met name in Kali Benda). Indien we dus letten op wat buiten het eigenlijke Grendeng woont, dan is de kring groot genoeg om tot arbeidsveld voor een kerkeraad te dienen. De voor een paar jaar door de gemeente zelf gebouwde kerk is dan ook bjj Avondmaalsdiensten nauwelijks groot genoeg voor het gehoor. Onder zoo weinigen was er natuurlijk weinig keus voor een kerkeraad. Nevens Ngirad den voorganger werden twee ouderlingen en één diaken gekozen". *) Voegen wij daar nog aan toe, dat het Evangelie zich *) Zendingsblad '20, 25. 252 van Penoesoepan uitbreidt naar Lotjondong, (ten Noorden van Maos), ingang krijgt in Arabesari en komt in Tjüedoeg, gelijk Dr. Esser dat in een zijner o.i. beste stukken beschrijft, *) dan mogen wij dankbaar roemen, dat 's Heeren Woord in de Afdeeling Poerwokerto loopt en verheerlijkt wordt, maar ook ernstig nadenken over den vaak wonderen gang des Heeren in het Zendingswerk, waarop Dr. Esser aldus wjjst: „Zien wij nu terug op het zoo pas verhaalde, dan zijn het vooral twee dingen, die mij opmerkenswaard toeschijnen. Allereerst wel het feit, dat het Christendom zich verbreidt veel minder door directe werkzaamheid van predikant of goeroe dan wel door spontane overbrenging van den één op den ander- Daarbij doet zich het eigenaardige verschijnsel voor, dat de tusschenschakels veelal menschen zijn, wier kennis hoogst gebrekkig is en wier Christendom (zoo zij het al hebben) van verdacht allooi is. Verder is het ook merkwaardig, dat het bijna steeds santrikringen (d.w.z. kringen, waar de Mohammedaansche gebeden worden gehouden) zijn, waar wij aanknoopingspunten vinden. Het is alsof de groote menigte, die slechts aan rijst en sawah denkt, even weinig als in Holland, voor religieuse invloeden toegankelijk is. Bij al hun bijgeloof, vormendienstbedriegerij enz. is het toch, tenminste voor zoover mijn ervaring reikt onder de santri's en hadji's, dat men de „Godzoekers" het meest zal aantreffen. s) Afdeeling Tjilatjap. Eerst geheel schuilgaande op den achtergrond, is deze Afdeeling al meer naar voren gekomen en treedt zjj thans heelemaal voor het voetlicht; voornamelijk door de Gemeente van Adiredjo. In een overzicht van '03 staat zoo kaal: „Tjilatjap: wordt zelden bezocht". *) 1) Zendingsblad '21, 57, 58, 59. 2) Z.B. '21, 59. ») Z.B. '04, 149. HET KERKGEBOUW TE ADIREDJO INGANG DRUIPSTEENGROT OP NOEVA KEMBANGAN 253 In dat van 1 Februari 1909, waar Tjilatjap het laatst aan de beurt komt, verhaalt Dr. Esser : „Ten aanzien van Tjilatjap, het daartegenover gelegen eiland NoesaKembangan en Adiredjo (de nederzetting bh' Maos) is de volgende regeling getroffen: Om de 14 dagen gaat een helper van hier naar Tjilatjap èn Adiredjo, terwijl om de zes weken niet Adiredjo, maar Tjilatjap en Noesa-Kembangan bezocht worden." *) Daarna komt de groote verandering: De verhuizingen uit Glonggong, de voornaamste Gemeente van het Friesche terrein, nemen dermate in aantal toe, dat Adiredjo een zich al meer uitbreidenden kring krijgt, die geplaatst wordt onder de hoede van den ijverigen helper Misaël Radan (Juni '16).2) Van die keuze hebben predikant noch Gemeente ooit spjjt gehad; met volle aanwending zijner groote gaven arbeidt deze goeroe-indjil, te Adiredjo, te Tjilatjap en in een kleine desa in Oost Noesa-Kembangan. Adiredjo's Gemeente groeit al meer aan, „niet alleen door verdere verhuizingen, maar ook door overgangen s), en 18 Juli 1920 wordt haar de onvergetelijke dag, dat „de eerst veertien dagen te voren gekozen Kerkeraad, bestaande uit twee ouderlingen en één diaken, in het ambt wordt bevestigd". „De heele gemeente bestaat nu, klein en groot, uit ongeveer 90 zielen, waaronder ook gerekend zh'n de enkele Christenen te Tjilatjap, Noesa-Kembangan en elders". 4) Hoe de op de eerste Kerkeraadsvergadering gedane •voorslag, om een geldleening voor een steenen Kerkgebouwtje aan te gaan, beëindigd is, weten wij nog niet; doch als dat niet te hoog gemikt is, zou het een prachtig getuigenis zijn voor den zegen van het Evangelie, ook in i) Z.B. '09, 130. f) Z.B. '17, 72 en '19, 75. 3) Z.B. '21, 42. 4) Z.B. '21, 42. 254 maatschappelijk opzicht; want de doorsnee-Javaan heeft geen geld, maar schuld; leent nooit, maar ontleent steeds. ,,'t Lijkt wel, dat Adiredjo onder Gods zegen toekomst heeft. Niet alleen is het een complex van dorpen, in zekeren zin een centrum van verkeer . . . maar ook lijkt de bevolking in deze streken meer gewillig naar het Evangelie te luisteren dan elders." 1) Vermelden wij nog volledigheidshalve, dat Dr. Esser, als consulent van Wonosobo, ook in het district Boboer (Diënggebergte Afd. Bandjarnegara) belangstelling vond en in verschillende desa's, o-a. te Kalibening, aanknoopingspunten kreeg, dan mogen wij vaststellen, dat na vele jaren van, moeizaam arbeiden thans Banjoemas' Zendingsakker vruchten gaat dragen, met schoone beloften voor de toekomst. De drie geïnstitueerde Kerken van Poerbolinggo, Grendeng en Adiredjo, de zes bh'posten met zes helpers, de over geheel het terrein verspreide circa 400 Christenen en de onderscheidene plaatsen, waar allicht spoedig een post is te stichten, zij spreken zoo heerlijk van het ontwaken van den wind, wat weer hoopvol roepen doet met de Bruid in het Hooglied: „Ontwaak, Noorderwind, en kom, gij Zuidenwind, doorwaai dezen hof, dat zijne specerijen uitvloeien. O, dat mijn liefste tot zijnen hof kwame, en ate zijn edele vruchten! (Hooglied 4 : 16). Schooldienst. Met krachtige hand heeft Dr. Esser verandering gebracht in de onderwijszaken en naar de gewijzigde toestanden verder de schoolactie geleid. 2) Het resultaat daarvan is, naar de opgave van het Visitatierapport in de Acta van Leeuwarden (1920): Inlandsche School Poerbolinggo: 65 leerlingen. Inlandsche School Karang wang kal: (bij Grendeng) 70 leerlingen. O Z.B. '21, 43. 2) Men zie daarover Z.B. '17, 70 en 71, vergeleken met Z.B. 19, 73. 255 Inlandsche School Kartajasa: 62 leerlingen. Inlandsche School Adiredjo: 50 leerlingen. Totaal: 247 leerlingen. De te Poerbolinggo opgerichte H- I. School is tijdelijk stopgezet; daarentegen is te Poerwokerto kortelings een H. L School geopend, die thans telt 3 klassen met 65 leerlingen. Medische dienst. Na Amsterdam is Rotterdam de eerste Zendende Kerk, die tot oprichting van een eigen ziekenhuis op het Zendingsterrein overgaat. Dr. M. van Stokkum, in 1910 uitgezonden als Missionair-arts, begint zjjn werk in een, tot hospitaal zoo goed mogelijk getransformeerde, oude fabriek te Poerbolinggo; eenigen tijd later bouwt hjj, op een uitgestrekt terrein, even buiten de stad, te Tringgiling, een ziekenhuis, waarvan Dr. Pkuijs in een interessante beschrijving o.m. mededeelt: „De gebouwen zh"n in één woord keurig en daarbij is alles zoo practisch ingedeeld, dat het voor iemand die de bezwaren kent, een lust is, er rond te wandelen en te zien, hoe deze overwonnen zijn. Dat het hospitaal buiten de stad gelegen is, heeft een voordeel, wat betreft de Evangelie-verkondiging. Ligt het hospitaal vlak tegenover de Kerk, dan komen de zieken Zondags in de gewone godsdienstoefening en hooren een predikatie, die berekend is op een gevestigde Gemeente. Te Tringgiling wordt nu des Zondags gepreekt voor de zieken afzonderlijk, terwijl de verplegers en verpleegsters naar Poerbolinggo ter kerke gaan, m.i. een zeer gewenschte splitsing". *) Dubbel jammer, dat Dr. van Stokkum, die niet maar in het bouwen van een hospitaal, maar ook in de medische prakth'k, zeldzaam practische begaafdheden aan den dag legde, na een bijna 10-jarigen arbeid, gemeend heeft de Zending te moeten verlaten, om zich als civielgeneeskundige ter Residentie-hoofdplaats te vestigen. Dr. PlLON, van Bütar overgekomen, neemt dan voor i) Z.B. '16, 5. 256 den tijd van 1 jaar de zorg op zich; en thans staat het hospitaal onder directie van Dr. L- W. Vogelesang, die eerst te Djocja en te Solo zich wijdde aan den dienst der Medische Zending. DE RESIDENTIE KEDOE. (99.2 □ geogr. mijlen met circa 2% millioen inwoners). Afdeeling Poerworedjo. Naar de parallelie met de Oude Zendingsgeschiedenis volge op Banjoemas thans Poerworedjo, het terrein van Utrechts Kerk, met de provincies Utrecht en Gelderland. Het omvat de districten Poerworedjo, Tjankreb, Koetoeardjo, Poerwodadi (Djenar) der Residentie Kedoe èn daarbjj het district Karang-Kemoening in het PakoeAlamsche deel van het Vorstendom Djocjakarta. Zn'n grootte is tegen de 20 □ geograph. mijlen en het getal zijner bewoners meer dan een half millioen. Een centrale Zendingspost, als in Wilhelms dagen gedacht en verwacht werd, is het niet geworden. Eerst Sadrachs zelfstandig optreden in Karangdjasa en daarna de verplaatsing van de Keucheniusschool, hebben het tot een gewoon arbeidsveld gemaakt. Kenmerkend is de nog al sterke afwisseling van hoopvolle verwachtingen en teleurstellende tegenslagen. Zooveel gunstiger dan in Banjoemas staat het er, bjj Sadrachs breken, met het Zendingswerk voor in Poerxooredjo: De Gemeente van Poerworedjo, te voren door den helper Abisaï in rechtstreeksch verband met de Geref. Zending gebracht, en die van Temon, door den helper Moesa voor de Geref- Zending bewaard, blijven Ds. Adriaanse als hun pandita erkennen en eeren. 257 In Poerworedjo en Koetoe-ardjo begint bij de Chineezen de prediking van het Evangelie ingang te krijgen. In het uit den crisistijd bekende Djenar, waar Sadrachs volgelingen zoo sterk zh'n, krijgt de helper Samuel voet aan wal. *) Om den Sadrachianen te toonen, dat de aan de Geref. Zending trouwe Christenen wel degelijk hun vrijheid behouden, worden te Poerworedjo en te Tpmon de ambten ingesteld. De helpers TimotheüS, Kasim, Samuel en Moesa arbeiden met toewijding en kracht. Dis. Adriaanse, die de moeilijke periode der ruïneering doormaakte, mag 't aanschouwen, dat er gang komt in den Zendingsarbeid en durft weer hopen op herbouw. Dan de smartende teleurstelling: hjj moet om gezondheidsredenen Indië verlaten en de juist nü zoo om zijn krachten vragende taak opgeven — en dat voorgoed! De dringend om vervulling roepende vacature houdt aan, het eene jaar na het andere. Bekommerd doet men de vraag, wat er van het plots ontbloote en aan den aanval van uit Karangdjasa deerlijk blootgestelde Poerworedjo worden zal; en in Holland wordt de noodzakelijkheid betoogd van een reserve-predikant, „die in geval van ziekte of vacantie van een Miss. Dienaar, diens plaats tijdelijk inneemt." 2) Gelukkig weten de, onder consulentschap van Ds. C. Zwaan te Djocja, werkende helpers, van wie Moesa van Temon met eere is te noemen, de zaken gaande te houden, wat gewonnen is voor verderven te behoeden, ja ook een nieuwen post te openen te Kesingi. *) Komt Ds. H. Th. Ingwersen 28 Juni 1906, om Ds. Adriaanse's plaats in te nemen, dan is er dankbaarheid in zh'n hart, dat hh' de zaken nog vindt, zooals zn zh'n; hij deelt daarvan mede: Mosterdzaad '2, 25. ') z.B. '5, 185. *) z.B. '3, 133. 17 258 De Gemeente te Poerworedjo telt, de kinderen meegerekend, 43 Javanen en 18 Chineezen; de opkomst in de koempoelan is nog niet best; een goed teeken is de blijdschap over het bericht, dat we zouden beginnen met den bouw van een kerk.1) Hoe anders te Temon: De Gemeente daar heeft in de 5 verloopen jaren zeker het minst geleden. Ge merkt hier, dat er leven geurt. Het werk schijnt bijzonder gezegend te worden. Althans de krachten beginnen te kort te schieten en de Gemeente blijkt een goede reuke naar buiten te verspreiden; zelfs de santri's in de desa toonen zich, volgens Moesa, sympathiek.2) Djenar is nog geen Temon. De Sadrach-Gemeente daar ter plaatse, toont heel geen toenadering; de helper Tardja houdt Zondags geregeld koempoelan met 20 menschen. *) Te Koetoe-ardjo, waar 2 huisgezinnen, bestaande uit 6 personen, gewonnen zijn, wil een Chinees een terrein voor de Zending afstaan.4) Wat Kesingi betreft, daar is een kringetje van 9 personen ; broeder Hakkim gaat er 's Zondags voor. 5) Reeds den 4en Dec- 1906 kan te Poerworedjo, het door den ijver en de zorg der broederen, (zoowel Chineesche als Javaansche), gestichte steenen kerkgebouw, voor den dienst geopend worden. De oude Abisaï, op een grooten stoel door eenige mannen binnengedragen, mag de van God afgebeden zaligheid smaken, de kerkopening bjj te wonen; de afgeleefde grijsaard straalt van zielevreugde, als hjj, vóór in de kerk geplaatst, al wat hjj gedacht en gehoopt heeft, ziet overtreffen.6) Met dat al vraagt de arbeid, niet meer geheel pionierswerk als te Banjoemas in diezelfde dagen, toch van den nieuwen pandita, met volhardende trouw ook wijze voorzichtigheid ; Karangdjasa is zoo dicht bh' en de Geref. Zending heeft haar naam zoo spoedig mogelijk te herwinnen. % 2, *,4.B, 8) resp. Z.B. '7: 12, 33, 34, 34, 35, 49. 259 Ds. lngwersbn blijkt de rechte man op de rechte plaats; in de organisatie van het werk, ook van den schooldienst, toont hh* zich een uitmuntende kracht; met tact weet hu" de helpers te leiden en elk hunner op den voor hem goeden post te plaatsen; zjjn gave om met Javanen om te gaan, ook met de priaji's, benut hn', om in de hoogere kringen belangstelling voor het Evangelie te wekken; in maatschappelijk opzicht zoekt hij het goede voor de zijnen, o.m. door te Geparang een kolonie te stichten. God „zegent zh'n vlijt", dat de Gemeenten weer opleven, de posten groeien en nieuwe kringen mogen gevormd worden: Poerworedjo: Beter worden de opkomsten; tot de Gemeente worden er toegedaan; *) aan volwassenen wordt de Doop bediend;2) bekeeringen grijpen plaats; *) de prediking draagt al meer vrucht;*) zittend in zijn kerkgebouw betuigt Ds. Ingwersen: „Wat hebben wh* hier, blank en bruin, al een zegen gesmaakt! O, dat kerkgebouwtje is mij zoo lief geworden. Ik toef er graag een oogenblikje alleen, om er stil te staan bij 's Heeren zegen en genade, ons reeds geschonken!"5) Temon: Daar openbaart zich nog sterker groeikracht; 't mag zh'n, dat er Gemeenteleden naar andere plaatsen vertrekken, de Gemeente gaat toch gestaag vooruit in zielental; Moesa ziet zijn voorbeeldige trouw met al rijker zegen van God gekroond; met genade van God krh'gt hh' ook eere van de menschen, doordien er een voorstel wordt gedaan hem tot Dienaar des Woords van Temons Kerk te beroepen; 6) vóór hh' echter MiddenJava's eerste Pandita Djawa kan worden, neemt de Heere hem op 42-jarigen leeftijd weg. Men leze het warm gestelde „In Memoriam" van Ds. Ingwersen, 7) en danke God voor dezen helper, met zh'n groote beteekenis tot de komst van 's Heeren Koninkrijk, bijzonderlijk in het district Karang-Kemoening. *. 2, 3, *. 5> 6. 7) resp. Z.b. '08, 93; '10, 31; '10, 95; '11, 10; '11, 52; '09, 154 en '09, 215—218. 260 Kenschetsend voor het zelfstandig optreden van Temons Kerkeraad en Gemeente, is de keuze van Moesa's opvolger: terwijl Ds. ingwersen een anderen helper op het oog heeft, „verzoekt de Kerkeraad en Gemeente eenstemmig, om Toegia in Moesa's plaats te mogen ontvangen. Op Ds. Ingwersens opmerking, dat Toegia toch wel een beetje jong is, komt het antwoord, dat de Christenen zich niet houden aan den adat, om te hooren naar een man van jaren en om zich af te keeren van een jeugdig iemand ; maar dat zij hebben geleerd te vragen naar het Woord des Heeren, al wordt dat ook door den mond eens jeugdigen gebracht." *) Bh' zoo'n krachtige openbaring van 'geestelijk en kerkelijk leven, acht zelfs Sadrach 't noodig, om te Selong, vlak bij Temon, een verhoogde actie te beginnen. 2) Schitterender getuigenis kan aan Temons Kerk bezwaarlijk gegeven worden! Djenar. Ook in dezen den eersten tijd zoo dorren bodem begint het leven te ontluiken;s) een aanwinst is de overgang van den Kahoem 4) van Tïaga, bij Djenar; s) overigens maakt dit akkerveld nog een maar kwijnenden indruk. Kesingi. Groeiend als de palm onder den druk! Wat al moeite en leed heeft de loerah (burgemeester) den Christenen daar aangedaan! Heele verhalen zijn er van te geven! Gjj kunt ze vinden in het Z.B. van '09, pag. 55, 152 en 157. Ds. Ingwersen, die, als een trouwe herder, immer voor zijn bedreigde kuddeke beschermend optreedt, voelt en lijdt met de verdrukte schapen mede; en 't is hem een genót onder die zestig grooten en kleinen te zitten en hun 's Heeren Woord te ontvouwen. O, zoo eenvoudig en kinderlijk moet het, maar het aannemen van het Woord is ook zoo kinderlijk en hartelijk." e) Zjjn trouwe zorgen ziet hn straks heerlijk beloond, als », 2, ») resp. Z.B. '10,72; '12, 53; '10, 31. 4) Een Kahoem is een Mohammedaansche voorganger, die bij de voornaamste desa-gebeurtenissen de leiding heeft. », •) resp. Z.B. '10, 31 en 196; '09, 156. 261 hij te Kesingi met ruim 40 personen mag aanzitten aan den Avondmaalsdisch. *) Nieuwe posten. Dermasari (nog verder dan Kesingi het gebergte tusschen Kedoe en Djocjakarta in): Een verrassing, door God den pandita op het onverwachts bereid èn een verwijzing, dat God in de Zending 't juist dikwerf van anderen kant laat komen, dan de arbeiders 't denken. Op een goeden middag krijgt Ds. Ingwersen bezoek van den tjarik (schrijver) van de desa; een papier in de hand met een aantal namen van hen, die geestelijke hulp en onderwijs in de Christelijke leer begeeren. 't Zijn te saam, mannen en vrouwen en kinderen, 35 zielen, die onderwezen willen worden. Zoo is het be-^ gin. 2) 't Doet U denken aan Jezus' woord over den wind, dien Gij wel hoort, maar Gij weet niet, vanwaar hij komt en waar hij henen gaat. Uit dat klaar van Gods vrijmachtig werken getuigend begin groeit dan, onder leiding van den helper Thomas, zulk een flinke schare van Christenen, dat Sadrach zijn gezanten er heen zendt, om ook wat van den buit te bemachtigen, 3) en dat welhaast de eerstelingen van Dermasari mee aanzitten aan den Avondmaalsdisch te Kesingi.4) Tlepok (ten Zuiden van Koeto-ardjo): Een paar genezingen door den helper Samuel van Koeto-ardjo verkregen, zijn de aanleiding, dat er te Tlepok een kring ontstaat van menschen, die naar de Evangelie-prediking willen hooren; 5) dat kringetje gaat welhaast goed vooruit, en meerderen sluiten zich aan om Dooponderwh's te ontvangen.6) Daar komt dan nog bij: Tepoes (ten Noorden van Koeto-ardjo), waar het locaaltje spoedig te klein is, om al de hoorders te bevatten. 7) „De Heere zegent Samuel wel in zijn arbeid", roept de pandita dankend uit! s 2, s, 4, 5, 6, 7) resp. Z.B. '12, 52; '11, 52; '11, 94; '12, 52; '11, 134; '11, 94; '11, 94. 262 Geparang (heelemaal in het Zuiden van Poerwodadi): De plaats, waar Ds. Ingwersen een kolonietje vestigt; 't gaat er aanvankelijk wel goed.*) Gunst bjj God, maar ook gunst bh* de menschen heeft Ds. Ingwersen verkregen; dat blijkt zoo heerlijk bjj zjjn vertrek naar het vaderland, waar hh", na zevenjarigen arbeid, zyn verloftijd zal doorbrengen: De Assistent-Resident dankt Ds. Lngwersen voor zh'n werk, verklarende, dat hh' overtuigd is geworden, dat de Zendingsarbeid goed is voor de bevolking; zelfs de Regent komt met zijn Raden-ajoe de godsdienstoefening bijwonen in de Javaansche Kerk, vraagt Ds. en Mevr. Ingwersen vóór hun vertrek- by' zich te logeeren, en doet hen uitgeleide!2) Dan teleurstellende tegenslagen: Ds. Ingwersen keert niet weer naar Poerworedjo, maar wordt predikant in het land der stoere Friezen. De vacature houdt aan tot midden '15. Ds. W. S. de Haas is te Poerworedjo nog maar goed en wel begonnen, of hh' verlaat den dienst der Zending. Wat voor indruk moet dat allés maken op menschen, die nog maar kort het Christendom kennen, en gemakkelijk tot gevaarlijke gevolgtrekkingen kunnen komen! Te begrijpen, dat Utrechts Kerk, tegen de tot nu toe gevolgde usantie in, niet een predikant uit het moederland, maar een van het Zendingsveld beroept: Ds. L. Netelenbos van Wonosobo. Een uitkomst, dat Ds. Netelenbos de roeping aanneemt, de leiding van het werk aanvaardt (8 Febr. '18) 3), en onafgebroken voortarbeidt tot op heden toe! Al heel spoedig is Ds. Netelenbos, die jarenlang in het onvruchtbare Wonosobo tobde, op den nieuwen Zendingsakker met lust en moed bezig, om nat te maken en te planten, en 't is hem een verkwikking der ziel te zien, dat op het Zendingsterrein van Poerworedjo, het », 2, ») Resp. Z.B. '12, 39; '13, 122; '18, 184. 263 nieuwe leven al krachtiger opbloeit, en ook al meer wortel schiet. Bh' bevestiging van het verkregene, mag hij nieuwe posten openen te Palihan (bij Temon) en te Semajoe (ten Noorden van Koeto-ardjo). De Kerk van Kesingi wordt geïnstitueerd (Juni '20). *) Ds. Netelenbos is op dit terrein een heerlijke kracht, en wij mogen Utrecht met hem en hem met Poerworedjo gelukwenschen.') Wie zou niet ootmoedig vragen van God, dat deze pandita nog jaren aaneen gezegend voortgaan mag op dit terrein, dat met zijn 3 geïnstueerde Kerken, Poerworedjo, Temon en Kesingi, met zijn 5 hulpposten en 9 helpers tot den dienst des Woords, met zijn pl.m.. 600 Christenen, roemt de trouw des Heeren, Die trots teleurstellingen en tegenspoed Zijn werk in stand houdt en volbrengt? Opdat wij al rijker verhoord vinden de ook hier passende bede van Habakuk: „Uw werk, o Heere, behoud dat in het leven in het midden der jaren; maak het bekend in 't midden der jaren." (Hab. 3 : 2). Schooldienst. Na nog al wat schommelingen is de stand der scholen aldus geworden: Inlandsche School Poerworedjo: 23 leerlingen. „ „ Palihan: 31 " „ „ „ Temon: 60 Tlepok: 30 „ „ Kesingi: 16 „ „ ,, Geparang: 31 „ „ „ Dermasari: 28 „ Totaal 219 leerlingen. Te Poerworedjo zijn verrezen: HoUandsch-Javaansche School: 205 leerlingen.8) Hollandsch-Chineesche School: ? „ i, ') Resp. Z.B. '20, 156; '20, 120. *) Visitatie-rapport Acta van Leeuwarden. 264 Enkele leerlingen dezer scholen ontvangen geregeld catechetisch onderwijs. Medische dienst. Regeeringsmaatregelen noopten, om Dr. J. C. Flach, die zich December '15 te Poerworedjo vestigde, den arbeid te laten aanvangen in Koetoardjo. Verandering van Regeeringsbesluit opent later de gelegenheid toch weer te Poerworedjo te gaan bouwen; 15 Febr. 1918 kan het hospitaal officieel geopend worden, 1) en het is spoedig met patiënten geheel gevuld. Bh' die van het ziekenhuis neemt de docter ook nog de praktijk waar in de omgeving; met zjjn auto vliegt hij naar alle kanten heen; de menschen kennen hem overal; vooral in de dagen van de cholera-epidemie (MeiJuni '18) heeft hn uitnemend werk gedaan, dikwijls dagen gemaakt 'van 's morgens 5 uur tot 's nachts 1 a 2 uur, en andere dagen 150 E.M. alleen aan rondrijden afgelegd! De arbeid ontwikkelt zich dan verder zoo voorspoedig, dat een tweede Europeesche kracht noodig wordt; die is gevonden in Mej. Dr. Deekmeijer, de eerste en tot nu toe eenige vrouwelijke docter in dienst der Zending op Midden-Java ten Zuiden. Afdeeling Keboemen. Frieslands terrein; thans beperkt tot de Afdeeling Keboemen, met daarbij nog de districten Kemiri en Pitoeroeh van de Afdeeling Poerworedjo. Het is groot ruim 20 □ geograph. mijlen en heeft een bevolking van 750.000 menschen, d.i. circa tweemaal zooveel als van geheel Friesland. Gerekend naar de eerste bezetting is het sterk ingekrompen, (toen omvatte het geheel Bagelen, uitgezonderd het Zuid-Oostelijk gedeelte). Toch is het voor één predikant nog omvangrijk ge- *) Z.B. '19, 152. 265 noeg; geruimen tijd al wordt op de uitzending van een tweeden aangedrongen 1). Heel weinig behield de Geref. Zending van haar eens rijke bezitting in dit deel van Bagelen, bij Sadrachs overgang naar de Apostolischen; niet meer dan een kleinen kring van Javaansche en Chineesche Christenen te Karang-Anjar, door ds. Adriaanse gewonnen. Ds. D. Bakker kiest, na een rondreis met Ds. Adriaanse, tot standplaats Keboemen, hoofdstad en middelpunt van de Afdeeling Keboemen-Karang-Anjar, en begint September 1900 zijn verre van gemakkelijke taak, daarin bijgestaan door 3 helpers, die Ds. Adriaanse, Dr. Scheurer en dhr. Züidema hem gewillig afstaan. Eiken Zondag wordt één der Sadrach-Gemeenten bezocht; de ontvangst is altijd vriendelijk; geregeld komt tot den pandita de nocdiging, om de godsdienstoefening te willen leiden; alle Gemeenten geven toegang. Bij den tweeden rondgang wordt dat anders; in een zekere desa blijft de wenk tot aanvangen van den dienst uit! Navraag wijst uit, dat Sadrach verbood in zijn Gemeenten de pandita's te laten voorgaan! Terwijl de Javaansche voorganger de leiding heeft, blijft de pandita als een broeder onder de broederen, doch vóór het uiteengaan bespreekt hij met de Gemeente het gelezen Schriftgedeelte en belooft haar, dat hh' Sadrach zelf zal vragen, of zij zh'ne bedoeling inderdaad goed begrepen heeft. Bh' zh'n bezoek aan Sadrach wordt Ds. Bakker zeer vriendelijk ontvangen; naar Sadrachs verklaring zh'n de pandita's, evenals hh', gezanten Gods en moet er onder hen geen tegenwerking zjjn. Meer uit gebruikelijke beleefdheid dan uit echten lust tot saamwerking komt evenwel dat nog al wat belovend getuigenis op; kort na Ds. Bakkers bezoek gaat Sa- i) Z.b. '20, 135. 266 drachs afgezant rond in al de Gemeenten, om de waarschuwing te herhalen. Sadrachs kring is gesloten! Alleen op het uitgestrekte en dichtbevolkte terrein staat nu Ds. Bakker, met zijn 3 helpers; slechts bij het zooeven genoemde kringetje van Karang-Anjar is de deur open! Wat te beginnen?'Hoe toenadering te vinden? Waar ingang te krijgen? Daar vertoont zich (1902) op Midden-Java de donkere gestalte van den misoogst, met in zyn gevolg de hongersnood. Ds. Bakker houdt een geldinzameling, en reikt aan honderden hongerigen, althans eens per dag, een maaltijd uit; dat liefdebetoon neemt in, en brengt een gedeelte der Mohammedaansche bevolking nader tot de Geref. Zending. In de hoofdplaats Keboemen is die toenadering 't minst; daarvoor zorgen de talrijke hadji's en santri's wel! Toch wordt er Zondags koempoelan gehouden, voor de families van de helpers en de Christen-bedienden, doch ook voor enkele Javanen uit Pamrian (een uur Oostelijk van Keboemen) en uit Bandjoer (dicht bij het Zuiderstrand). Te Karang-Anjar blijft, met groote moeite, het bestaande nog in leven. Aan den kring te Premboen, gevormd door enkele Sadrachianen en enkele uit de Mohammedanen gewonnen Christenen, wordt zorg besteed, doch de weigering, om den Sadrachianenleider tot bezoldigd ouderling aan te stellen, veroorzaakt nog al tegenkanting: de kring blijft toch bestaan. Glonggong. De desa met zh'n nijvere bevolking, zoo gunstig afstekend bij het zooeven gemelde en maar slecht aangeschreven Premboen! Bij de opening van den Zendingspost te Keboemen waren reeds enkele Glonggongers in aanraking geweest met Christenen uit den kring van Sadrach en dien van de Geref. Zending. De dan volgende communicatie met den pandita te 9.en Keboemen draagt zoo rh'ke vrucht, dat er een sterke begeerte tot het Christendom ontwaakt, vooral bij de notabelen van het dorp: de loerah wordt Christen, eveneens de (ex)tjarik; zij beiden, met hun vrouwen, worden Maart 1903 gedoopt en toegelaten tot het H. Avondmaal ; en op denzelfden dag ontvangen ook een dochter en een schoonzoon van den tjarik èn een zoon van den loerah met diens vrouw den H. Doop *■)'. De zoon van den loerah, Soesena, op zeer bijzondere wijze tot het Christendom gebracht, 2) begint in zijns vaders huis een school met 25 leerlingen, en evangeliseert tesaam met den tjarik dipo sentana onder zijn volksgenooten, ook verre buiten de desa Glonggong; gaat hij (1906) naar Djocja, om den pas geopenden cursus van Ds. Bakkee te loopen, dan is de Gemeente al aardig uitgebreid; 31 Dec. '05 telt zij 19 belijdende leden en 7 gedoopte kinderen s). Behalve door middel van schooltjes zoekt Ds. Bakker ook zijn doel nader te komen door te Krakal, waar een heete, geneeskrachtige bron is, een van het Gouvernement overgenomen pasangrahan tot toevluchtsoord voor arme, de baden zoekende, patiënten in te richten; een helper uit Keboemen deelt dagelijks medicijnen uit. Einde 1905 zijn' er „in Krakal, klein en groot, 22 Christenen, onder wie 9 Avondmaalgangers, die niet meer in Keboemen komen, zooals vroeger, maar afzonderlijk bediend worden" *). Bh" zh'n vertrek naar Djocja's Opleidingsschool (1906), kan Ds. Bakker „met voldoening en dankbaarheid terugzien op den korten tijd zh'ner Zendingswerkzaamheid : De Zending, door de afwijzende houding van Sadrach en de zijnen teruggedrongen, heeft in de Afdeeling Keboemen weer vasten voet gekregen. Keboemen, Karang-Anjar, Premboen, Pamrian, Glonggong, Bandjoer, Krakal zjjn zoovele plaatsen, waar het licht des ï, 2, 3) Uit Keboemen: respect, no. 4 en 6; 4, 3 en 5; 7. «) Z.B. '06, 172. 268 Evangelies op den kandelaar staat. Zelfs heeft Friesland in het Keboemensche zu'n Medische Zending met een hulpziekenhuis te Krakal. De Heere heeft zich bij den moeitevollen arbeid niet onbetuigd gelaten" 1). Bovendien geniet Ds. Bakker 's Heeren gunst, dat hn", vóór de verhuizing naar Djocja, zn'n opvolger Ds. K. van Dijk, tot zjjn dienstwerk mag inleiden. En een bijzondere zorg van God over dit Zendingsterrein mogen wjj het roemen, dat die pandita ongestoord tot heden heeft kunnen doorwerken. Want al heeft Ds. van Dijk van de thans op Midden-Java ten Zuiden aanwezige Dienaren des Woords de meeste dienstjaren, hjj staat nog altijd in dezelfde vast geloofskracht en vurige liefde, waarmede hu" zich aan de Zending eens gaf. Nimmer is 't hem, man van eminente scherpzinnigheid, die zelfs met professoren niet onverdienstelijk den degen kruist, te veel, om altijd weer in de eenvoudige 'desa's te wezen, en voor zijn Heere en Koning te werken, met de volle energie zijner brandende toewijding. In zijn berichten slaat hjj nog al eens den mineurtoon aan, doch veeleer dan op rekening van zijn geaardheid (wat in het Zendingsblad eens is gezegd), is dat op rekening te stellen van de geaardheid van zijn Zendingsterrein. Immers het aan Banjoemas grenzende Keboemen, met zyn hoofdstad vol hadji's en santri's, die grooten invloed op het volk oefenen, neemt het ijverig uitgestrooide Evangeliezaad traag op, en als er nog leven en vrucht zich voordoet, treedt verkwijning vaak spoedig weer in. Het verhaal der ontwikkeling van de reeds bjj Ds. van Dijks komst bestaande posten zou eentonig worden; daarom zjj de gang van die Zendingspractjjk met een paar statistieken U voorgesteld: In het jaarverslag van '15 (dus 9 jaar na Ds. van Dijks komst) de mededeeling „dat de toestand der Ge- !) z.b. '16, 72. 269 meenten niet veel verschillend is van die in de vorige jaren", en dat dan nader aldus aangewezen: Keboemen: Buiten het gezin van Ds. van DlJK is er één Chinees en drie Javanen. Pamrian laat geen uitbreiding zien, maar wel wat meer geestelijk leven en er worden 300 krantjes verspreid. Te Karang-Anjar, den oudsten post, heeft Dlkoen niet meer dan 4 of 5 hoorders; het is gelukkig, dat Gombong er is, waar hjj een 12 a 15 heeft en Poering, waar de veldwachter Paulus met zh'n gezin en één heilbegeerige zuster wonen. Premboen is een kwijnende Gemeente; de helper Iskak beleeft er niet veel genoegen. Er zijn nergens zooveel Christenen afvallig geworden als daar. Dit komt, dat de menschen zoover van de kerk wonen. Ook doet Sadrach daar nog al kwaad. Krakal: Alles is daar vrijwel hetzelfde gebleven. Eén mannelijk patiënt is het vorig jaar door den Doop in de Gemeente opgenomen. Maar de groote afstand maakt 't hem moeilijk geregeld ter kerk te komen *). (Bandjoer niet meer genoemd!) Daarnaast leggende het overzicht van '19, vinden wh' den toestand: „De Keboemensche Gemeente telde op 31 Dec. 1.1. 35 bel. Inl. Christenen, 1 Chineesche vrouw en 27 gedoopte kinderen. (Hierbij is te letten op de vermeerdering, die de oprichting van het hospitaal van zelf meebracht); tot den Europeeschen kring behoorden 9 volwassenen en 6 kinderen. Pamrian: Het Gemeentetje is gegroeid. Ik mocht er in dit jaar 3 volwassenen doopen. Er behooren bh' het Gemeentetje 6 mannen, 8 vrouwen en 17 kinderen. Het getal Christenen te Karang-Anjar is nog steeds even klein. Het zh'n 2 gezinnen en nog één man, die echter reeds sedert lang niet meer in de kerk komt. Wat de Inlandsche Christenen te Premboen betreft, i) Z.B. '16, 72—75. 270 die vormen nog steeds een klein en zwak kringetje. Daar zn'n weinig menschen bij, van wie voor de zaak des Heeren eenige verwachting schijnt te zh'n; geen krachtige gezinnen, die duidelijk het Christelijk stempel dragen, ook geen blijmoedige getuigen, maar zwakken en kranken, die met melk gevoed moeten worden. Krakal staat nog steeds niet in het teeken van vooruitgang. Het zjjn zoo goed als uitsluitend de menschen in het ziekenhuis, bh" wie we eenige vrucht zien op het Zendingswerk. Maar dat zh'n menschen, die van buiten komen en die weer heengaan als ze genezen zijn of als ze meenen van een langer verblijf geen baat meer te mogen verwachten. Het is wel opmerkelijk, dat de menschen, die te Krakal en in de naaste omgeving wonen, het ziekenhuis schijnen te mijden. Ook te Keboemen houden de menschen, die het dichtst bij wonen, zich het langst op een afstand". *) Gij ziet nu droevig duidelijk de dorheid en steenachtigheid, óók het geringe en nog veelszins kwijnende leven van den Keboemschen Zendingsakker, wel voor u staan! Maar .... „gelh'k een appelboom onder de boomen des wouds", om die Schriftuurlijke beeldspraak nu eens te bezigen, staat de Gemeente van Glonggong, met haar frisch leven, krachtigen groei en rijpende vruchten onder hare zusteren. Ondanks de splitsing, in 1906 aangebracht, waardoor de te Groedjoegan wonende leden een afzonderlijken kring vormden, gaat de Gemeente van Glonggong vooruit; „1907 is het jaar van den grooten oogst; nadat er in Febr. drie en in Juni nog zes volwassenen bh' de Gemeente gekomen zh'n, worden er, 1 Dec. van dat jaar, 20 volwassenen in ééne samenkomst gedoopt, en drie weken later 27 kinderen; einde 1907 telt de Gemeente 41 belijdende lidmaten en 36 kinderen" 2). „De gemeente 1) Z.B. '02, 135—138. 2) Uit Keboemen, No. 4, 7. 271 breidt zich dan. gestadig uit en zij zou veel grooter zn'n, zoo niet het eene gezin na het andere, eenmaal zelfs drie gezinnen tegelijk, naar elders verhuisden, waar ze goedkoopere rijstvelden en een ruimer bestaan kunnen vinden. Die uitzwermers vórmen in Adiredjo, op het terrein van Dr. Esser een Gemeente, die in veel gelijkt op de moedergemeente en die voor het grootste gedeelte beschouwd mag worden als vrucht van den gezegenden arbeid, die te Glonggong is verricht". 1) Reeds in 1911 worden ouderlingen en diakenen aangesteld ; naar de statistiek van 15 Maart '21, heeft de Gemeente van Glonggong 57 belijdende lidmaten en 131 gedoopten. 2) Van den voorganger Soesena geeft Ds. van Dijk dit rijke getuigenis: „Hij is een man met uitnemende gaven. Hij is vooreerst goed thuis in de Waarheid en ook bekwaam om te leeren. Daarbij paart hij aan een bescheidenheid, die het sieraad van een Dienaar van Christus is, een behoorlijke mate van vrijmoedigheid, om de ongeregelden en verkeerden, niet alleen in het openbaar in de samenkomsten, maar ook in het bijzonder persoonlijk te vermanen. Hij doet het tegelijk voorzichtig en beslist" *). Wat Soesena zelf betreft, heeft Ds. v. Dijk geen bezwaar, dat hrj dominee van Glonggong zou worden; maar uit oorzaak van „de geestelijke rijpheid" der Gemeente, die toch tot de verstgevorderde van Midden-Java behoort gelooft hh' niet, dat Glonggong vooreerst een dominee S. Soesena zal hebben.4) Gave God op alle terreinen een.paar mannen als Soesena, hoe zou dat het Zendingswerk niet alleen vergemakkelijken, doch ook voorspoedig maken! Het gebed ga gedurig om zulk een zegen tot Hem op! J) Uit Keboemen, No. 8. 2) z.b. '21, 152. 3, 4) Uit Keboemen 6 en 4 en 7. 272 Nieuwe Posten. Die zjjn merkwaardigerwijze, juist op dit moeilijke terrein, niet weinige: Groedjoegan (enkele palen verder naar het Z. W. dan Glonggong), Kaboetoehan (Zuidelijk van Premboen, bij de kust) en Poering (Zuidelijk van Gombong, ook bij de kust), dateerend uit de eerste periode van Ds. van Dijks arbeid; later zijn daarbij gekomen: Gombong, Wera (by Gombong), Kali^Gedong (by Poering); en in den allerlaatsten tijd is te Djana een post geopend: Naar het overzicht van '19 is de toestand dezer nieuwe posten als volgt: Groedjoegan is een plaats van groote armoede en veel ongerechtigheid. Toch geeft de Gemeente, die wy daar hebben, geen stof tot klagen. Voor het grootste deel zyn de Christenen getrouw in het waarnemen van den dienst des Heeren. (Er zyn, naar de statistiek van 15 Maart '21, 27 belijdende lidmaten en 60 gedoopten. *) Kaboetoehan is de plaats van een kleine Gemeente (12 bel. lidmaten en 31 gedoopten naar de statistiek van '21. 2) Zij is in haar ontstaan vrucht van den arbeid te Premboen en vertoont ook wel eenigszins de kenmerken van die Gemeente. Het mocht wel gelukken het aantal kerkbezoekers wat op te voeren, maar van eenigszins opgewekt leven blijkt nog niets. Gombong en Karang-Anjar vormen één Gemeente; als Dikoen te Gombong koempoelan houdt, heeft hy meer hoorders dankte Karang-Anjar. Vasten voet hebben wy in Wera, eveneens in KaliGedong; en een stevigen voorpost in Djana, waar de tjarik met zyn vrouw tot de nieuw-gedoopten behoort, en, als de Heere zegen geeft, alles aanwezig is voor de tot standkoming van een aardig Gemeentje. *) Zoo is en wordt al meer gebied bezet, en krijgt de Zendingsactie gestaag uitbreiding; het werk in de Afdee- *, 2) z.b. '21, 152. ») z.b. '20, 135—138. LEERLINGEN VAN DE HOLL.-JAV. SCHOOL TE GOMBONG MET EUROPEESCH PERSONEEL ZENDINGSKERK TE POERWOREDJO 273 ling Keboemen gaat langzaam maar zeker vooruit *); daarbij neemt het debiet van de colportage voortdurend toe; en de hoop wenkt, dat straks het met nijvere hand gestrooide en zoo deugdelijke zaad des Woords, vallende in de toebereide aarde, ook op dit terrein, met zijn nog maar ééne geïnstitueerde Kerk, met zijn circa 400 Christenen, 9 Zendingsposten en 7 helpers tot den Dienst des Woords, vruchten zal dragen — dertig-, wie weet, zestig-, ja honderdvoud! Schooldienst. Beter dan voorheen worden de gewone Zendingsscholen bezocht. Door Ds. van Dijks bemoeienissen zjjn er thans 6: Inlandsche School Keboemen, 17 leerlingen. „ | Glonggong, 118 „ „ „ Premboen, 49 „ „ „ Pamrkvn 28 „ „ „ Groedjoegan, 126 „ „ „ Wera, ? „ Behalve de HoUandsch-Chineesche School te Keboemen (72 leerlingen),- is er te Gombong nog een Hollandsch-Javaansche School, een der bloeiendste H. I. scholen op Midden-Java; onder leiding van den heer G. P. Hamer is zjj reeds volledig uitgegroeid tot een zevenklassige school, met ± 300 leerlingen, terwh'1 nog altijd aanvragen om plaatsing moeten afgewezen worden. Medische dienst. Krakals hulpziekenhuis noemden wh" al. Prachtig slaagden de pogingen tot inrichting van een volledigen Medischen dienst: Te Keboemen staat een keurig ziekenhuis, met den naam Pandjoeroeng, d. i. verhooring. *) Men vergelijke het in Z.B. '22, pag. 10 vgg. gegeven overzicht. 18 274 Dr. J. W. Oosterhuis arbeidt er 't eerst op zeldzaam krachtige doch zich zelf te weinig sparende wijze; enkele jaren aaneen kan hu', slechts door Europeesch en Javaansch /mïppersoneel bijgestaan, dat volhouden, maar dan komt de uitputting, en keert hij naar het vaderland terug — helaas voor goed! *) Gelukkig is Dr. A. H. vonk, nog vóór Dr. oosterHüis' vertrek, te Keboemen aangekomen, om in saamwerking met Dr. K. E. Feher (een Hongaar) het werk over te nemen en voort te zetten; de Hongaarsche docter schijnt zich nog niet geheel op zh'n gemak te gevoelen 2). Directe vrucht voor de Zending leverde Keboemens hospitaal nog niet zooveel op; voor het pionierswerk evenwel is het van onberekenbare waarde: In Keboemen en omgeving heeft de Medische Zending een blijvende plaats verkregen; de ziekenzalen zh'n altijd vol; de polikliniek is immer druk bezocht; en de ondervinding van de Christelijke barmhartigheid ruimt bh' het volk vele vooroordeelen weg, en stemt den volksgeest zooveel gunstiger voor de Zending. Afdeeling Wonosobo. (Circa 25 □ geograph. mijlen; inwoners ± een half millioen). Hoe Zendingsmannen bij de keuze van Zendingsposten mistasten kunnen! Ds. Lion Cachet roemt, in zijn bekend boek, de Noordelijkste Afdeeling der vroegere Residentie Bagelen als een bij uitstek gunstig terrein voor de Zending. Na heel wat deliberaties, krijgt de Kerk van Delft, als zh' in saamwerking met de Kerken van Zuid-Holland ten Noorden tot uitzending wenscht te komen, Wonosobo, zoo prachtig gelegen, zoo ruk aan natuurschoon, met zulk een koel klimaat en met zijn nog-maar-weinig-Islamitische bevolking. 1) Uit Keboemen 2 en 6, pag. 1. 2) Uit Keboemen 7, pag 4. 275 Met den frisschen moed zjjner jeugd-krachtige ziel begint Ds. L. Netelenbos in 1905 het werk te Wonosobo, het strategisch punt, vanwaaruit immers langzaam doch zeker, geheel de omgeving van den Diëng met zh'n rijkdommen van religieuze tradities uit den alouden Hindoety'd, zal gewonnen worden voor het Evangelie der Schriften, en dat met krachtigen weerslag op geheel Midden-Java's bevolking. Deerlijke vergissing! Geen ander terrein op Midden-Java blijkt zoo moeilijk te bearbeiden en zoo steenachtig van bodem als juist dit! De bergbevolking werkt hard voor het dagely'ksch brood, ook by groote inspanning maar sober, doch zy is door al de beslommeringen daarover zooveel stomper voor de geestely'k-eeuwige dingen, dan de volksmassa van de vlakte; met de sawah etc. etc. heeft zy het zoo volhandig, dat er voor ernstige bezinning over godsdienstzaken feitely'k niet een rustig oogenblikje over schieten kan; in naam nog Mohammedaansch, is zy zoo goed als vernwterialiseerd. En zooals in Holland materie-menschen zich aan eiken invloed van het Christendom zoeken te onttrekken, ervaart Ds. Netelenbos ook te Wonosobo, dat de voor de stoffelijke dingen levende Javanen hem geheel ontwijken, wanneer hy de bly'de boodschap van Goddelijk heil hun brengen wil. Wat hh' ook probeert, hh' kan maar geen ingang krijgen ; gelukt 't hem eens om een clubje hoorders bijeen te verzamelen, dan ligt dat toch aanstonds weer uit elkander. 'n Zwaar kruis voor een wilskrachtige persoonlijkheid als Ds. Netelenbos is! Hulp van een goeroe-indjil kan hh' ook al niet aanwenden, of althans maar zeer ten deele; de helpers zh'n nauwelyks in der bergen koude, of zy vragen al weer om verplaatsing naar de zonnige vlakte! Door middel van de school valt ook maar weinig te doen; beneden in de vlakte is er yraag naar onderwy's, 276 maar de, in hun isolement zoo conservatieve, bewoners der bergen hebben geen behoefte aan ontwikkeling; slechts te Wonosobo en Bendoengah verrijzen schooltjes, doch de rechte fleur zit er niet in. Juni '16 krijgt Wonosobo de Medische Zending; Dr. F. Gehbels opent een „ziekenhuis"; hy begint voorloopig in een gebouwtje van bamboe; hy gaat voort in een al beter ingericht hulpziekenhuisje, en werkt er by de Regeering met alle macht aan, om een geschikt terrein voor een volledig hospitaal tot zijne beschikking te mogen hebben. Doch ook zijn, door zooveel oprechte Zendingsliefde gedragen werk van toewijdende trouw, heeft niet het gewenschte gevolg; de aanraking met de bevolking blijft „ook maar" aanraking! Als Ds. Netelenbos, Febr. '18, dus na 13 jaar, waarvan een korten th'd in saamwerking met Dr. Gehrels, naar Poerworedjo vertrekt, is het getal Javaansche Christenen circa 25, maar van Wonosobo zelf is er zoo te zeggen geen één bij. Dr. B. J. esser, consulent van Wonosobo geworden, neemt zyn intrek in de door Ds. Netelenbos verlaten pastorie, omdat hy' voor zyn zieke vrouw de berglucht hebben moet; hy, de man voor pionierswerk, zet zyn kracht ook op het Wonosobosche terrein, waar het met de Zending toch altijd nog maar een begin is; doch ook hij stuit op de stugge onaandoenlijkheid van de bevolking. Dan komt, juist als de mijningenieur het terrein voor •het hospitaal goed bevonden heeft, de dood, en neemt Dr. Geheels, na 5 jaren van moeizaam arbeiden in de Zending, weg uit het leven. (Vrijdag 22 Juli '21). Wonosobo is geheel van Missionaire arbeiders beroofd; de predikant ging naar elders, de arts is gestorven. Een vingerwijzing van God, zoo vraagt men dan, in de over deze kwestie toch reeds meermalen weifelende kringen hier te lande, dat Wonosobo tot een hulp-post is te maken? HET HULPZIEKENHUIS TE WONOSARI IN HET ZUIDERGEBERGTE VAN DJOKJAKARTA HOLLANDSCH-JAVAANSCHE MEISJESSCHOOL TE DJOKJAKARTA ZENDINGSKERK TE DJOKJAKARTA 277 Met verreweg de meeste Zendingsmannen op MiddenJava wordt een al krachtiger bevestigend antwoord gegeven; immers roepen andere deelen van het Zendingsveld zoo luide om versterking! Als de Heere dichtbij de deuren wijd opent, kan 't niet verstandig zjjn, om tegen een gesloten deur te bljjven duwen; dan neme men bij die dichte deur liever een wachtende houding aan! *) 't Moge pijnend wezen, zulk een teleurstellende ervaring door te maken, en dientengevolge van een terrein zich min of meer terug te moeten trekken, ook op den Zendingsakker werkt des Heeren Geest, gelijk en waarheen Hij wil. Wonosobo's Zendingshistorie houdt de waarheid staande, dat ook bij de beste organisatie en de uitgezochtste middelen, de totale afhankelijkheid blijft van den Geest Gods, Wiens zegen onmisbaar is, niet maar tot het moeilijke werk van het „al weenende" zaaien, maar ook tot het kunnen uitstrooien van het Evangeliezaad onder de menschen; opdat alle roem zou zijn, niet uit ons, maar uit God alleen! De Afdeelingen Magelang en Temanggoeng. (Oud Kedoe). (Oppervlakte ± 37 □ geograph. mijlen. Inwoners ± 1.000.000). Wat weinig kan bij Zendingsactie van te voren gezien en gezegd worden! Menschenmeeningen zouden in bovenstaande Afdeelingen een niet of maar weinig van het aangrenzend Wonosobo verschillend Zendingsbeeld verwachten. Toch mag hun zoo korte stukske Zendingsgeschiedenis met f rissche en lichte tinten geteekend worden! De keuze van dezen post, wat weifelend gedaan, is i) Over het al- of niet geoorloofde van zulk een verandering in terreinkeuze, zie Mac. '22, 97. 278 een zeer gelukkige gebleken; de Kerk van Middelburg {in saamwerking met de Kerken van de provincie Zeeland) kan het begeerde Solo niet krijgen, omdat de Kerk van Amsterdam het eerst aan bod is; daarop wordt Ds. A. Merkelijn beroepen voor de Afdeeling BandjarNegara (Res. Banjoemas); maar de voorlichting van Ds. Bakker, die in 1912 juist met verlof in patria is, doet aan Magelang voorkeur geven; en de Zeeuwsche Kerken gaan, om deze leiding naar dat terrein, zich zelf in al toenemende mate gelukkig prijzen; 't laatst tot uitzending van een Dienaar overgegaan (1912), zh'n zh' in Zendingszegen nu al mee van de eersten geworden! Ds. Merkelijn zoekt bij zijn komst te Magelang (12 Sept. '12) vergeefs naar aanknoopingspuntèn, maar God werkt met hem zoo mede, dat thans zh'n dapper initiatief en krachtige energie reeds bekroond zijn met niet minder dan 15 plaatsen, waar samenkomsten ter Evangelieprediking gehouden worden! De veelszins nieuwe methoden, naar rijke inventie èn met wh"s beleid toegepast, bieden den Missionaris ruimschoots de gelegenheden" ter verspreiding van de Waarheid, en daarbij geeft de Heere dan zulk een zegen, dat er over het Magelangsche terrein nu al ruim 200 gedoopten zjjn. „Het is een wonder, dat in zoo korten tjjd zooveel tot stand komt". *) Van de in Wilhelms dagen met groote opgetogenheid vermelde triomfen in Kedoe, vindt Ds: Merkelijn weinig over; in de buurt van Moentüan en Magelang zjjn nog grootere en kleinere kringen van Sadrachianen; zh' nemen tegen den pandita dadelijk een afwerende houding aan; de club Chineezen te Magelang, die Sadrach volgt, toont wel vriendschap, doch weigert toegang; samenwerking met Br. Horstman, die door eigenlijken Zendingsarbeid (naast zjjn H. I. School met internaat) i) Z.B. '21, 89. 279 een kleine Gemeente te Temanggoeng om zich verzamelde, blijkt niet wel mogelijk. , Opnieuw moet Ds. MERKELIJN beginnen; hrj zal aanknopingspunten moeten uitvinden: Een cras voor Javanen, die HoUandsch leeren willen, opent hrj èn tegelijk noodigt hij Europeanen, IndoEuropeanen, en ook Hollandsch-sprekende Javanen en Chineezen, ter koempoelan in het HoUandsch op Zon- dafoInmigen der cursisten komen straks bij den pandita aan huis, gaan later ook naar de „Hollandsche godsdienstoefening, nog weer later naar de ..Javaansche koempoelan, en worden als de „eerste Christenen te Magelang" gewonnen; door middel van den cursus zun zii met het Evangelie in aanraking gebracht! Naar anderen vorm van „noodigen", richt hrj zun vriendelijk verzoek (desgewenscht per post) tot bijwoning van zhn lezingen in het Javaansch over den ühnstelhken godsdienst, met gelegenheid tot het stellen van vragen; en 't gelukt hem te Magelang, Grabag, Salaman en MoentHan, een kring van priaji's bijeen te krijgen (meermalen tot een getal van 40 a 50), die luisteren, en ook met den pandita van gedachten wisselen; velen hooren op deze manier het Evangelie doch of ook maar enkelen metterdaad hoorders van het Evangelie zün geworden, is nog al twijfelachtig. »' Reeds in 1914 neemt hij een proef met het uitgeven van'een krantje, waarvan 1000 exemplaren m Magelang verspreid worden; hh' slaagt daarbij zoo goed, dat de eerstvolgende Vergadering van Missionaire-predikanten besluit zijn blaadje tot de courant voor alle Zendingsterreinen te maken, en hem met de redactie te belasten; zh'n initiatief heeft éen Zendingsmiddel gegrepen, dat zoowel in het Magelangsche als op andere terreinen uitnemend werkt tot het winnen van Javanen voor het Christendom , , , Middelerwijl hh' door den dienst der helpers* en door het bouwen van desaschooltjes ingang zoekt te krijgen, 280 vat hn' het plan op, om „brieven over den Christelijken godsdienst", opgesteld in 't Javaansch, Maleisch en HoUandsch, te zenden aan allen, die ze begeeren mogen ; *) ook daarin is hjj voorspoedig, en wel in zulk een mate, dat thans reeds pl.m. 450 brieven per maand aan priaji's en Chineezen worden opgestuurd. Aan den colportagearbeid, verricht door twee colporteurs, die er geregeld op uitgaan om boeken te verkoopen, geeft hn', eenigen tijd later, een merkwaardige uitbreiding, door het plaatsen van twee kiosken, één te Moentüan (hoofdstation van de Roomsche Missie) en één te Magelang, aan den hoofdingang van de passar (markt); de Javanen, schuw voor de huizen van pandita en helpers, gaan gemakkelijk een gezellig ingerichte kiosk binnen; wjjl er behalve Christelijke lectuur ook allerlei schrijfbehoeften te koop zh'n, loopen zh' immers geen gevaar, om als a.s. Christen gedoodverfd te worden; binnen die beperkte ruimten is al menig Christelh'k geschrift verkocht, en menig gesprek over den Christelijken godsdienst gevoerd; welhaast hoopt de pandita over zeven zulke kiosken, die „een vast Christelijk adres" zh'n, te zullen beschikken. 2) Niettegenstaande het werk al meer zh'n vollen persoon vraagt, ziet hh' kans, om eens in de 14 dagen een lezing te houden over Theosofie in de groote Residentiezaal te Magelang; deze lezingen vallen bö het altijd talrijk publiek zeer in den smaak, en leveren geregeld debat op; op de door de Theosofen belegde contra-vergaderingen worden geen debaters toegelaten; „reeds na twee vergaderingen zien de Theosofen van verdere pogingen af."s) Na nog geen tien jaren actie, ook in plaatsen der Afdeeling Temanggoeng, waar Br. Horstman niet kan komen 4), mag met vrijmoedigheid verklaard, dat „de tuin van Java," gelh'k Oud-Kedoe den naam draagt, een gunstig Zeiidmgsterrein is; want de bevolking is er genegen naar het Evangelie te luisteren, èn ook een' % 2, », *) Resp. Z.B. '18, 118; '20, 170; *20, 171; '18, 12. KIOSK TE MAGELANG KERK VAN MAGELANG 281 hoopvol terrein, want de overal verspreide clubjes van belijders en belangstellenden, met het ontluikende leven, profeteeren van komenden en al meer in omvang toenemenden groei en wasdom. Behalve onder de Javanen, doet Ds. Merkelijn ook nog wat werk onder de Chineezen van Magelang en omstreken. Zoolang hu' slechts over een Javaanschen helper kan beschikken, bewaren de ver boven een Javaan zich verheven gevoelende Chineezen den afstand. 'n Uitkomst, dat hjj een Chineeschen helper krijgt, die de in de laatste jaren naar Magelang gekomen en nog maar gebrekkig Maleisch-sprekende Chineezen, in hun eigen taal bearbeiden kan; en 'n verrassing, dat dan menig te Magelang wonend Chinees al in China gedoopt blijkt te zh'n! Na het vallen van de scheidsmuur, door taalbezwaar opgetrokken, groeit de Chineesche koempoelan zienderoogen aan; te krachtiger, omdat ook onder de Maleisch-sprekende Chineezen het Evangelie ingang vindt; vóór zh'n repatriatie mag Ds. Merkelijn aan een tiental van hen den H. Doop toedienen. In de Chineesche koempoelan te Magelang, waar een belangrijk procent der hoorders slechts Chineesch verstaat, en het andere deel alleen Maleisch of Javaansch, verdeelen de Chineesche goeroe en een Javaansche helper, die vloeiend Maleisch kan spreken, de taak der Evangelieprediking. *) De gedachte ligt dan ook voor de hand, dat bh' het komen tot afzonderlijke Chineezen-Missie, Magelang de plaats van vestiging voor den Missionairen-predikant zal worden. Th'dens Ds. Merkelijns verlofth'd, gaat het werk, door de helpers met veel opgewektheid waargenomen, voorspoedig voort. Zh'n afwezigheid verhindert niet, dat 17 Maart '21 het nieuwe Kerkgebouw te Magelang onder inroeping van 's Heeren zegen plechtig in gebruik genomen wordt. 2) ») De Spiegel '21, 327. 2) Z.B. '21, 88, 89 en 102. 282 Naar de laatste opgaven is de stand aldus: Plaatsen met helpers tot den Dienst des Woords: Magelang, onder de Javanen: Ds. Merkelijn en 3 goeroes-indjil. Magelang onder de Chineezen: Ds. Merkelijn en 1 helper. Blondo: 2 helpers. Djamblangan (bh' Moentilan): 1 helper. Glagahombo: 1 helper. Setjang: 1 helper. Parakan: 1 helper. Plaatsen, waar koempoelan wordt gehouden: Moentilan, Mantjassan, Ngowet, Tempel, Kopen, Temanggoeng (Chineesche koempoelan) Ngadiredjo en Salaman. 2 Oct. '21 zijn in den Europeeschen kring te Magelang, onder leiding van den consulent Ds. Netelenbos, de ambten ingesteld, (2 ouderlingen en 1 diaken). Schooldienst. De in '15, '16 en '19 respectievelijk te Magelang, Glagahombo, Djamblangan en Blondo geopende Zendingsscholen, bestaan, maar daar is alles mee gezegd; tot bloei kwamen zij nog niet. *) Te krachtiger echter floreeren de twee scholen met Chr. H. onderwijs te Magelang; de 2 September '13 geopende Holl. Ghin. School begon met 70 leerlingen, en heeft er thans ruim 350; en de 1 Febr. '14 van Br. horstman overgenomen èn van Temanggoeng naar Magelang overgebrachte Holl. Jav. School telt er reeds meer dan 300; „een 16-tal onderwijzers en onderwijzeressen zh'n aan deze scholen verbonden." 2) Hoewel Rome 2 Holl. Inl. Scholen oprichtte, (op Midden-Java, niet 't minst op Magelang, verhoogt Rome haar Missie-actie), kon er, Juli '20 toch nog begonnen worden met de eerste klas van een 2e Holl. Inl. Schools), wier leerlingenaantal thans al boven 250 gaat. i, 2, ») Z.B. '20, 171. 283 Van deze scholieren volgen enkelen ook geregeld het catechetisch onderwijs. *) Plannen voor „een nieuwe Chr. School voor meisjes uit den Javaanschen adelstand te Magelang" zijn in de maak, en zullen wel spoedig tot uitvoering kunnen gebracht worden.2) Medische dienst. Dat en waarom op dit terrein nog geen Zendingshospitaal is, deelden wij reeds mede. 3) Hoe Ds. Meekelijn toch de gelegenheid grijpt, om te midden van de Mohammedaansche wereld het licht van Christelijk barmhaHigheidsbetoon te laten schitteren, mag hier niet verzwegen worden. Ten tüde der enorme prijzenstjjging, die het aantal bedelaars schrikbarend opjaagt, opent hjj in Blondo, 5 paal ten Zuiden van Magelang, aan den grooten weg naar Djocja gelegen, een armenhuis. „Weldra komen ze toestroomen de arme stumperds, de blinden, de ondervoeden, de vervuilden, de menschen, die geen helper hebben, zoovelen, dat de opname moet stop gezet worden, tot de inkomsten wat meer geworden zijn; er zitten er ongeveer 50; ook kleine kinderen, die door hun bedelende moeders (weduwen) worden meegedragen." *) In br. Way, oud-diaken van de Geref. Kerk van Soerabaja wordt een geschikt man gevonden, „om als hoofd en verdere organisator van dezen arbeid op te treden." 5) Het getal verpleegden stijgt aldra tot 100; „zy worden aan geregelden arbeid gewend, als mattenmaken, touwvlechten, ook arbeid op het land; hoewel het (armenhuis) slechts een jaar bestaat, hebben er reeds 27 den H. Doop ontvangen; de Christelijke sfeer waarin de armen daar leven, het dageljjksch onderwijs, de Christel, verzorging, het werkt alles mee om die stum- *) Visitatierapport Acta Leeuwarden 282. 2) Z.B. '21, 134 en 135. 3) Pag. 234. «, 5) Z.B. '20, 155. 284 perds, die nog zoo weinig vriendschap ondervonden, begeerig te maken, om te hooren wat de leiders van dien arbeid hun van het Evangelie vertellen, 't Is een hoopvolle arbeid en van veel beteekenis voor de komst van Gods Koninkrijk op Java." *■) Spoedig zal de Medische Zending haar intocht doen, óók op dit terrein: te Parakan wordt een hulphospitaal gevestigd. 2) Vermelden wij volledigheidshalve nog, dat ook „maatschappelijk werk" *) gedaan wordt, dan mag de verwachting uitgesproken, dat bij een volgende uitgave van Wormsers boek: „Het Graf op den Soembing", met zijn schitterende beschrijving van land en volk in de omgeving van Temanggoeng en Parakan, maar zonder eenige vermelding van de Geref. Zending, het den schrijver onmogelijk zal zijn, nogmaals al het onder leiding van Ds. Merkelijn ondernomen en verrichte Zendingswerk te kunnen negeeren! DE VORSTENLANDEN. Djocjakarta. Kleiner van omvang dan de Residentie Banjoemas èn de Residentie Kedoe is het Vorstendom Djocjakarta; het is groot 56.5 □ geograph. mijlen en telt ± lVi millioen inwoners, waarvan in de hoofdstad Djocja circa 80.000. Uitgezonderd het Regentschap Karang Kemoening (met de plaatsen Temon en Selong), dat aan Utrechts Kerk werd toegewezen, is geheel Djocjakarta arbeidsveld van de Kerk van Amsterdam, die, in saamwerking met de Kerken van N. Holland, 17 Oct. 1900 Ds. C. Zwaan uitzond. ») Z.B. '20, 172. Men leze ook de geschiedenis van Joesoep, Z.B. '20, 155 en 169. 2, ») Resp. Z.B. '20, 172 en 186; Z.B. '20, 172. 285 Zonder eenige onderschatting van de andere terreinen, mag Djocjakarta de centrale Zendingspost van Midden-Java ten Zuiden genoemd worden; in de hoofdstad vinden wij niet maar de grootste Zendings-Gemeente, doch ook de voor al het werk over gansch het Zendingsveld belangrijke instellingen: de Keucheniusschool tot opleiding van Javaansche onderwijzers, de Opleidingsschool voor helpers tot den Dienst des Woords èn het groote Zendingshospitaal, dat naar schenkingsrecht den naam Petronella-hospitaal dragen moet, maar naar stichtingsrecht veelal dien van Dr. scheurers-hospitaal krijgt. Tot een andere dan de nog steeds gekozen proportie worden wij daarom thans als van zelf gedrongen; voor den hoofddienst zal een kleiner èn voor de beide hulpdiensten een grooter plaats in te ruimen zijn; wat ook weer gemakkelijk kan, omdat het eigenlijke Zendingswerk in de Zendingsberichten juist geen breede plaats inneemt; in een van die kleine veelzeggende zinnetjes, als Ds. Dijkstra wist te schrijven, heet het: „over het werk in en om de Gemeente wordt in den regel zeer weinig gepubliceerd, vermoedelijk omdat het vrij geregeld gaat en er zelden iets bijzonders gebeurt. *) Mooie, bijna romantische dingen, verhaalt Ds. LlON Cachet in zake „de korte geschiedenis der Inlandsche Kerken in Djocjakarta", o.m. dat het Christendom tot in den kraton van Prins Pakoe-Alam is gekomen, en „dat hu' ten huize van den kapitein Nata Taroena, den president-ouderling, ontmoet „de afgevaardigden" en vertegenwoordigers van Inlandsche Gemeenten, nog wel van kort bestaan, doch aan wie, om de vervolgingen door haar geleden, de naam was gegeven van „Kerken onder het Kruis." 2) 1) z.b. '15, 8. 2) Een Jaar op Reis, pag. 346 v.v. 286 De sobere, uiterst nuchtere mededeeling doet hij, in kwaliteit van redacteur van de Heidenbode, evenwel bij de uitzending van Ds. Zwaan: „Op dit uitgestrekte terrein zijn op dit oogenblik nog slechts 3 plaatsen, waar menschen wonen, bjj wie hij ingang vinden zal, tij. Toeren met 42 volgelingen, onder wie twee gedoopt, Penten met 39 volgelingen, waaronder twaalf gedoopt en Djocjakarta zelf met 35 gedoopten, die op 3 na allen met den medischen dienst in verbinding staan en grootendeels met het oog daarop zn'n verhuisd". *•) De beide kleine groepen van Christenen in de desa's Toeren en Penten zijn de eenige in Djocjakarta, die niet met Sadrach zijn meegegaan. 2) Bü de eerste kennismaking staat het voor Ds. Zwaan dadelijk vast, dat de „Sadrachs-Gemeenten totaal voor ons en onze helpers gesloten zijn," en dat de Gemeenten van Toeren en Penten dringend verzorging van noode hebben, zullen zy niet „voor ons verloren gaan en ook in de handen van Sadrach vallen." 3) "! Spoedig weet hy het werk in de Gemeenten van Djocja, Toengkak, *) Toeren en Penten op gang te brengen, zoodat hy in een verslag aan Amsterdams Kerk, kan meedeelen: „Gy ziet dus broeders, dat de arbeid geregeld voortgaat. Gaarne zou ik dien ook nog uitbreiden, maar de vraag is voor mjj nog, op welke wijze dit geschieden moet". 6) Dat laatste is voor Ds. Zwaan eigenlijk ook het punt in kwestie gebleven, gedurende zyn circa 20-jarigen arbeid m Djocja; zonder eenigen ophef en met rustige, wel eens tot klagen neigende kalmte, geeft hy zich geheel tot bevestiging van het verkregene, volgt hy ook gewillig en gaarne, waar deuren opengaan, doch nieuwe i) Heidenbode, Mei 1901. 2, ») Mosterdzaad '02: 10 en 11; 11. 4) Toen was daar een soort leprozen gesticht; nü is er een gewoon hulpziekenhuis, bekostigd door den Sultan van Djocja. s) Mosterdzaad '02, 151. 287 banen te ontsluiten en zelf de fondamentlegging te beginnen, ligt minder in zijn lijn. Tegen het einde van zijn eerste periode (1910) is de Gemeente van Djocja gegroeid tot „342 lidmaten, waarvan 193 tot het H. Avondmaal toegelaten" *); bestaat de Gemeente te Penten uit „57 lidmaten, waarvan 21 toegelaten tot het H. Avondmaal"; heeft de Gemeente te Toengkak „47 lidmaten, waarvan 28 toegelaten tot het H. Avondmaal"; en staat de Gemeente van Toeren „op 22 lidmaten, met 17 toegelaten tot het H. Avondmaal" 2); te Wates en Tjandi-Sewoe, waar hulphospitalen zyn opgericht, is een begin met de Evangelisatie gemaakt 8); doch de voor dit alles noodige arbeid, waarbij ook nog de verzorging van de Gemeente te Soerakarta behoort4), heeft zooveel van Ds. Zwaans kracht gevorderd, dat het tot openen van nieuwe posten niet is gekomen. Soortgelijk gaat het in de tweede periode van Ds. zwaans verblijf te Djocja: Djocja's Gemeente neemt zoo in getal en gehalte toe, dat 23 Nov. '13 de ambten worden ingesteld; zij krijgt een „eigen kerkeraad, zes ouderlingen, vier Javanen en 2 Hollanders, en drie diakenen, twee Javanen en één Hollander" s); in 1915 meldt de statistiek van „615 leden, waaronder 298 ten Avondmaal toegelaten"; bewijs van rijken bloei, ook bij in aanmerking brengen van de toeneming door hospitalen en scholen van Djocja! Bh' de reeds vermelde posten komt nog Ngoelakan (dicht bh' Wates) ; de Medische Zending te Wates draagt tot de Gemeentevorming daar ter plaatse veel bij. Na Ds. Zwaans vertrek (Dec. 1919) ontstaat er, onder het consulentschap van Ds. bakker, weer als vrucht der Medische Zending, een beweging ten gunste van het i) De Gemeenteleden van Nganti en Srandakan, die te Djocja (Gondokesoeman) ter Avondmaal komen, zijn hierin begrepen; nü nog worden zij, evenals die van Medari en Tjandi Sewoe, gewoonlijk gerekend tot Djocja. 2, s, *, <0 Resp. Z.B. '10, 230; '10, 7 en 8; '10, 230; '15, 7. 288 Christendom te Wonosari (in het Zuidergebergte, op vrij grooten afstand van de stad Djocja). Door helpers laat Ds. Bakker er werken; hij zelf gaat er ook eenige malen heen. Die arbeid wordt gezegend: eenige Javanen uit Wonosari en uit de desa Wiladeg worden gedoopt, en Nov. '20 viert de kleine Gemeente van Wonosari voor het eerst Avondmaal in het daar opgerichte hulpziekenhuis. 1) Ook ontwaakt er belangstelling tot de Waarheid te Kalv-Bawang, een desa in het Noordelijk gebergte van Djocja; Ds. Bakker laat er eens per maand leerlingen van de Opleidingsschool optreden. 2) De Gemeenten van Patalan (Toeren is naar het nabij gelegen Patalan verlegd) en van Toengkak en van Ngoelakan gaan vragen om institueering. En de tot nog toe door 3 colporteurs gedane colportage-arbeid vraagt om belangrijke uitbreiding. Thans heeft Ds. A. POS van Solo de leiding bjj geheel het werk. Alles dringt, dat de opvolger van den nü emerituspredikant Ds. Zwaan, die zijn beste jaren en krachten, in stilheid en getrouwheid, ten dienste der Zending in Djocjakarta stelde, spoedig kome; ja, dat er ook nog een dominee voor „het HoUandsch deel" te Djocja optrede, die den hem (mogelijk) restenden tijd met den Missionairen Dienaar besteden zal tot den Zendingsarbeid onder de Javanen; want niet 't minst vanuit Djocjakarta, waar nu reeds arbeidskrachten te kort zjjn, en waar met name door de Medische Zending sterke uitbreiding te wachten is, klinkt de smeekende roepstem op: „Kom over, en help ons!" 1) Mac. "21, en Z.B. '21, 73. 2) Z.B. '21, 73. 289 Statistiek (de laatste, van Jan. '22): Gedoopte Belijdende Afd. Mataram: leden. leden. Gondokesoeman . ] KwW. 485 '256 Tjandi Sewoe Toengkak 57 31 Patalan ) gg Srandakan ] Afd. Koelon Praga: k^, i, ' i 83 46 Ngoelakan ) Penten 49 21 Sewoe Galoer 8 3 Afd. Goenoeng Kidoel: Wonosari ) gg 15 Wiladeg ) Totaal 806 ,423 Schooldienst. Voorspoedig gaat het met de Zendingsscholen, wilt Gn', met de Chr. Inl. Scholen, in het vorstendom Djocjakarta niet; het Gouvernement is bijna overal, met het bouwen van scholen, de Zending vóór geweest. Er zn'n er thans zes: te Djocja (Gondokesoeman), Toengkak, Patalan (Toeren), Penten, Ngoelakan en te Wonosari (Wiladeg) *■). Alleen de eerste, tevens vormschool van de Keucheniusschool (ook wel Landjonschool geheeten), bloeit. Geheel anders staat het met de scholen, waar de Hollandsche taal voertuig bij het onderwijs is; die prijken in schoonheid van sterk zich ontwikkelende levenskracht. *) z.b. '21, 74. 19 290 Djocja heeft: 2 C. H. Javaansche scholen, de eerste met 300 leerlingen en de tweede pas geopend; 1 C. H. Chineesche school, met bijna 300 leerlingen; 1 Chr. M. U. L. O., met ± 50 leerüngen; en — last not least — een Chr. Holl. Jav. Meisjesschool met internaat, de Koningin Wimëlminaschool, onder leiding van Mej. H. Wellensiek; ± 120 leerlingen, van wie 90 internen. Plannen bestaan er tot oprichting van een C. H. L school te Wates en te Wonosari. „Krachtig begint zich de invloed van het C. H. Inl. onderwijs te openbaren; de door Ds. Bakker voor Hollandsch sprekende Inlanders geopende catechisatie, wordt druk bezocht; treffend teeken des tijds in de Zendingswereld op Java! Wie heeft dat voor enkele jaren durven verwachten: een druk bezochte catechisatie van Javanen en Chineezen — met het HoUandsch als voertaal bü' het onderwijs! Zoo snel ontwikkelen zich de toestanden op Java!" *) De Opleidingsscholen. De Keucheniusschool. De overplaatsing der Keucheniusschool van Poerworedjo naar Djocja en de daarmee gepaard gaande reorganisatie (1906) hebben wij al medegedeeld ; eveneens de methode van arbeiden, door den directeur D. Koelewijn toegepast. 2) De moeilijkheden der eerste jaren, om goed en geschikt schoolpersoneel te vormen, zijn moedig bekampt en thans glansrijk overwonnen; Djocja's Normaalschool heeft al lang een goede reputatie. Ook is het getal der „kweekelingen" gestadig toegenomen ; zoodat de Zendingsscholen over geheel het Zendingsveld al beter van deugdelijk opgeleide onderwijzers konden worden voorzien. De Mohammedaansche jongens, uit niet vijandige ge- 1) z.b. '21, 74. 2) Zie pas 224 en 228. 291 zinnen, die op de Keucheniusschool komen, worden in den regel Christen, en gaan, bij beëindiging van den leertijd, in dienst der Geref. Zending. Toch wordt er op gewerkt, dat het percentage Mohammedaansche „kweekelingen", niet te groot zij. De directeur, die van 1906 tot heden (behalve den gewonen verloftijd in patria ('15), zich aan de Keucheniusschool een man van uitnemende directie betoonde, geeft in het (laatste, ons ten dienste staande,) overzicht den stand van zaken aldus aan: „Als naar gewoonte werden in de maand December de overgangs- en eindexamens gehouden. De uitslag was over het geheel bevredigend. Aan het einde van het cursusjaar telde de eerste klas (voorbereidingsklas) 25 leerlingen, n.1. 21 jongens en 4 meisjes. Daarvan werden bevorderd tot de tweede klas 21 leerlingen n.1. 18 jongens en 8 meisjes; afgeschreven 3 j. en 1 m. In de tweede klas zaten 22 leerlingen, alleen jongens. Overgegaan 20; afgeschreven 2. De derde klas telde 17 leerlingen, n.1. 16 jongens en 1 meisje. Werden allen bevorderd naar de vierde klas. De vierde klas, bestaande uit 11 jongens en 1 meisje, slaagde in haar geheel bij het eindexamen. In het begin van Januari werd het toelatingsexamen gehouden. Voor de toelating hadden zich aangemeld 42 leerlingen, kinderen van Mohammedanen; en 22 leerlingen uit een Christelijke omgeving; allen echter leerlingen van Zendingsscholen. Van deze 64 candidaten konden 28 worden ingeschreven, n.1. 20 Moh. en 8 Chr. leerlingen. In de eerste klas zitten nu 28 leerlingen; in de tweede klas zitten nu 23 leerlingen; in de derde klas zitten nu 20 leerlingen en in de vierde klas zitten nu 17 leerlingen; totaal in 4 kl. 88 leerlingen, waarvan echter één uit de derde klas op verzoek om gezondheidsredenen ontslagen werd." *) l) Z.B. '21, 88. 292 Daarmede is de Keucheniusschool te klein voor het al maar wassend leerlingengetal geworden; het Gouver-, nement, dat voor eigen Kweekscholen niet meer dan 80 „Kweekelingen" wil, heeft erkend, dat de Geref. Zending twee Normaalscholen noodig heeft; en dat heeft weer tengevolge, dat ernstig gezonnen wordt op de vestiging van een tweede Chr- Normaalschool, doch dan te Solo. Het thans toegekende en iedere maand inkomende subsidiebedrag, is ongeveer toereikend, om de gewone uitgaven te dekken (zoo n.1. voor het aanschaffen van leermiddelen of inventarisartikelen geen belangrijke bedragen gevorderd worden). De School tot Opleiding van Helpers tot den Dienst des Woords. Staat tijdelijk stil, nu de Docent Ds. D. Bakker tijdelijk rust in het vaderland geniet Zal wel naar vorm en werkwijze, als in hoofstuk 9 geteekend, haar tijd gehad hebben. Ook voor haar roept de nieuwe tijd om een nieuwe organisatie. De theologische cursus heeft bekwame goeroes-indjil gebracht, doch zal zóó moeten worden uitgebreid en gereorganiseerd, dat pandita's djawa gevormd kunnen worden. De plannen tot reorganisatie van de Theologische opleiding komen, kort gezegd, hierop neer: Er worde ingericht een voorbereidende cursus, die gedurende twee jaren „de propaedeuse" geeft: a. Voortgezet onderwijs in de HoUandsche taal; b. Lezen van Javaansche litteratuur,'die bevorderlijk is voor de kennis van het geestelijke en godsdienstige leven van het Javaansche volk; c. Maleisch; d. Iets van het Arabisch; (de Javaansch-godsdienstige litteratuur is onverstaanbaar bij niet verstaan van de Arabische theologische termen); e. Algemeene Geschiedenis in groote trekken en inzonderheid Geschiedenis van Java (Indië); 293 ƒ. Zendingsgeschiedenis, inzonderheid van N.-L; g. Paedagogiek; h. Bijbelsche Geschiedenis ; i. Bijbelkennis;/ j. Bijbelsche Aardrijkskunde; k. Bijbelsche Archaeologie; l. Practisch Zangonderricht. Daarop volge een tweejarige cursus voor de eigenlijke Theologische opleiding: a. Inleiding; b. Exegese; c. Bijbelsche Geschiedenis en Bijbelkennis; d. Dogmatiek; e. Ethiek; ƒ. Kerkgeschiedenis; g. Kerkrecht; h. Ambtelijke vakken; i. Preekschets; j. Elenctiek. Aan deze theoretische opleiding worde nog toegevoegd een tweejarige praktische opleiding, in dier voege dat de leerlingen, na volbrachte studie, nog twee jaar hulpprediker worden onder leiding van een Missionairen-predikant. De geheele studie zal dan zes jaar duren, wat zeker niet te lang is voor iemand, die enkel de lagere school doorloopen heeft. Stel, dat de Javaansche leerling gemiddeld op veertien jarigen leeftijd de HoUandsch-Javaansche school verlaat, dan kan hu' op twihtigjarigen leeftijd reeds gereed zijn met zijn theologische studie, zeker eer te vroeg dan te laat. In 1925 worde met deze reorganisatie begonnen, door de opening van den tweejarigen voorbereidingscursus, en in 1927 worde de reorganisatie geheel doorgevoerd; of nog liever, al in 1925 trede de nieuwe opleiding in werking. Een tweede Docent zal noodig zjjn. De zoon van Ds. Bakker, Dr. F. L. Bakker, die na zijn promotie op zijn 294 algemeen geroemd proefschrift „De verhouding tusschen de almacht Gods en de zedelijke verantwoordelijkheid van den mensch in den Islam", zich te Leiden verder bekwaamt, is daarvoor de aangewezen man. Ds. Bakkes zal dan D. V. een hem welbekenden confrère krijgen! Medische dienst. In aansluiting aan de al gegeven korte karakteristiek der Medische Zending te Djocja 1), volge hier een kort historisch overzicht: „In Mei 1893 vertrok Dr. J. G. Scheurer als Missionair-arts naar Indië. Na in Batavia examen te hebben afgelegd, waarbij hem vergund werd als arts in Ned.Indië op te treden, vestigde hij zich voorloopig in Poerworedjo. Hier had de missionaire arts spoedig de handen vol werk. Van alle kanten stroomden de patiënten toe, zoodat van rustige taalstudie weinig komen kon. Om zich beter te kunnen voorbereiden voor zjjn taak en tevens nader te geraken tot zjjn doel, vertrok hij nu, in overleg met de Zendingsdeputaten, (hij was in 1894 overgegaan in dienst der Gereformeerde Kerken) naar Solo. Men wilde namelijk trachten door middel van de medische zending Soerakarta te openen voor het Evangelie. In 1895 vinden we daarom Dr. Scheurer in de belangrijkste en merkwaardigste inlandsche stad van Java, om de oprichting van een zendingshospitaal voor te bereiden. Was voorshands taalstudie hoofdzaak, ook hier ontkwam Dr. Scheurer niet aan de eigenlijke ziekenpraktjjk. Met gebrekkige hulpmiddelen werd menige kranke genezen, terwijl geen gelegenheid ongebruikt werd gelaten om aan kranken en gezonden het Evangelie te verkondigen. Na een tweejarig verblijf in Solo bleek evenwel genoegzaam, dat het voorloopig nog niet mogelijk zou zjjn hier toestemming te verkrijgen voor de oprichting van !) Pag. 232 en 233. 295 een ziekenhuis. De vraag moest dus worden beslist, waar de missionaire arts zich definitief zou moeten vestigen. Twee plaatsen kwamen hier vooral in aanmerking: Poerworedjo en Djocjakarta, waarvan de laatste ten slotte gekozen werd. Dr. scheurer huurde hier een huis, waarvan de bijgebouwen tot hulpziekenhuis werden ingericht, zocht een geschikt terrein, even buiten de stad aan den grooten weg naar Solo, en verkreeg in 1899 van den Sultan van Djocjakarta toestemming om daarop te bouwen. Intusschen waren in Holland gelden verzameld voor den bouw en kon onverwijld worden overgegaan tot de oprichting van een compleet ziekenhuis, dat naar een der mildste geefsters genoemd werd: Zendingshospitaal Petroneüa. Hoewel de medische zending tot nu toe nog gewerkt had met gebrekkige middelen, was toch reeds overtuigend bewezen, dat zij uitnemend geschikt was om het vertrouwen te winnen der bevolking. In 1900 kwam 't ziekenhuis gereed, ingericht voor 100 bedden. In datzelfde jaar kreeg Dr. Scheurer hulp in de verpleegsters: Mej. J. kuyper en Mej. J. C. rutgers. Hij zelf moest echter het volgende jaar met verlof naar Nederland. Gedurende dien verloftijd Werd zjjn plaats ingenomen door Dr. S. v. d. Ley, thans arts bjj de Salatiga-zending. Terwijl Dr. Scheurer in Nederland was, kwam er in de verhouding tusschen de Gereformeerde Kerken en het Hospitaal eenige verandering. Het was een stichting van alle Kerken en stond dan ook onder het opzicht van Deputaten, door de Generale Synode aangewezen. Op de Synode van Arnhem (1902) werd het echter overgedragen aan de Gereformeerde kerk van Amsterdam, op wier zendingsterrein het was gebouwd. In September van het jaar der overdracht kwam Dr. S. J. D. Esser als 2e geneesheer in Djocja en toen nu in 1903 Dr. Scheurer zelf kon terugkeeren, was eindelijk het Europeesche personeel voltallig. 296 Lang zou deze gunstige toestand, helaas, niet duren. Het volgend jaar moest Mej. Kuyper wegens gezondheidsredenen repatrieeren en trad Dr. Esser wegens ziekte van zün vrouw uit den zendingsdienst. Wel werd de laatste (tydely'k) vervangen door Dr. F. G. van Marlb en de eerste door Mej. A. M. Gokkel, wel nam onder al die wisseling van personeel de arbeid in omvang toe, zoodat het hospitaal in 1905 moest worden ingericht voor 120 bedden, maar daarmee waren de beproevingen nog niet ten einde'. In 1906 trof de medische zending op Midden-Java den zwaarsten slag, doordat Dr. Scheurer krank werd en wel in zoo hevige mate, dat hy zyn arbeid in Djocja moest opgeven. Voor het zendingswerk was dit een gevoelig verlies. Maar de vrucht van zyn arbeid ging niet verloren. Menig vooroordeel tegen de zending werd door zyn optreden weggenomen en voor de missionaire artsen heeft hij onder de Javanen den eerenaam verworven van dokter-toeloeng (de dokter, die helpt). Zoo stond Dr. v. Marle weer alleen, totdat het Hospitaal in 't najaar van '06 hulp ontving in Dr. H. S. Pruijs, Officier van Gezondheid by' het N. I. Leger, met verlof in Nederland, die uit Gouvernementsdienst trad en benoemd werd tot waarnemend Directeur. Met hem kwam uit Mej. E. Roepman, om als accoucheuse het werk der doktoren te verlichten. Omdat Dr. van Marle zich slechts tijdelijk aan de Zending had verbonden, moest in zyn plaats een andere missionaire arts worden benoemd. Deze werd gevonden in Dr. W. L. vogelesang, die in 1907 zyn werk aanvaardde. In ditzelfde jaar vertrok Mej. Rutgers met verlof naar Nederland. Haar plaats werd ingenomen door Mej. C. R. G. loggen. De gezondheid van Mej. Roepman was niet bestand tegen het Indische klimaat. Toen zy naar Nederland moest terugkeeren (1910), verklaarde echter Mej. E. Enserink zich bereid haar werk voort te zetten. Ook Dr. vogelesang werd vervangen door een ander, 297 doch het was niet om een droeve reden. Zoodra Solo voor de Zending geopend was, werd hem opgedragen aldaar een ziekenhuis op te richten. In 1912 vertrok Dr. J. Ofpbinga naar Indië, om in zn'n plaats als 2e geneesheer in het Petronella-Hospitaal op te treden." *) ( Mej. Rutgers, sedert 1911 weer op haar vroegeren post te Djocja, nam, wegens haar voorgenomen huwelijk met Dr. H. A. van Andel ontslag (1921) 2); als Mevr. van Andel— Rutgers heeft zij, profiteerend van haar ervaringskennis, krachtig deelgenomen aan den pioniersarbeid te Soerakarta, gelijk zij tot heden toe, op waarlijk bewonderenswaardige wijze, haar „vrouwelijke" en „moederlijke" plichten met energieke steunverleening in de Zendingspraktijk heeft weten te vereenen. Tot 1918 mag Dr. Pruus de directie van het hospitaal blijven voeren; doch dan „is hij in hooge mate overspannen, slaapt hij nooit zonder slaapmiddel en moet dit zelfs twee a driemaal nemen zonder dat er eenige rust komt; geen wonder! Hij staat nu al jaren met Dr. Offringa voor geheel den Hospitaal-dienst te Djocja". 3) In Wonosobo vindt hij wel eenig herstel, maar de hoop, dat hij zich weer aan het Petronella-hospitaal geven kan, wordt niet vervuld; Dr. Offringa wordt zn'n opvolger in de functie van geneesheer-directeur. Welk een bijzondere uitbreiding Dr. PRUUS, naar de vindingrijkheid van zijn helder verstand en warm Zendingshart, aan de Medische Zending te Djocja wist te geven, hebben wjj al verhaald; hier zij nog het resultaat daarvan heel in 't kort medegedeeld: „Toen hjj in 1906 zjjn taak aanvaardde, was er naast het Petronella-hospitaal één hulpziekenhuis in Djocja. Bij de overdracht in 1918 aan zijn vervanger, waren er !) Ds. D. Bakker, Macedoniër '12, 232 en 295. 2) De huwelijksvoltrekking geschiedt te Buitenzorg 18 Dec. 1912. s) Z.B. '18, 102. 298 6 hulpziekenhuizen, met 40—48 bedden elk, in de omstreken van Djocja. Aan het hoofd dier inrichtingen staan door Dr. Prtjijs opgeleide „desa-dokters." *) Verder maakte hn' zich verdienstelijk door de opleiding van Javaansche vroedvrouwen, waarvan verscheiden in de desa werkzaam zn'n. En voor de opleiding van Javaansch verpleegpersoneel stelde hrj een cursus samen, een handleiding in het Javaansch „Piwoelang kanggo para mandor ing roemah sakit" (vertaling van R. Sosrosoegondo), die ook in het Maleisch en HoUandsch in druk verscheen (Albrecht en Co., Weltevreden 1915)." 2) Dr. Offringa, geheel alleen voor zoo omvangrijke taak gesteld, krijgt hulp van doctoren uit de stad; een maar gebrekkige, doch in dit geval zeer te waardeeren hulp! De vraag om Missionaire-artsen klinkt al krachtiger in de wereld van Neerlands Christelijke medici, maar bluft onbeantwoord; zoo jammer voor den met werk overbelasten directeur van het Petronella-Hospitaal, maar ook voor den gewenschten gang der Medische Zending, die in Indië al meer gewaardeerd wordt, gelijk o.m. deze metterdaad verrassende daden bewijzen: „Ook op Java zijn de levensmiddelen duur en schaarsch. Onverwachts ontving nu het hospitaal van een Comité te Djocja dat de zorg voor de voedselvoorziening van hulpbehoevenden op zich nam, de toezegging, dat men elke week gratis een partij rijst beschikbaar zou stellen. De hoeveelheid bedraagt ongeveer V4 van wat het hospitaal noodig heeft. Bovendien is door beschikking van den Resident aan het hospitaal een partij rijst cadeau gedaan, voor ongeveer twee maanden genoeg. Als men daarbij nu bedenkt, dat rjjst het hoofdvoedsel is, dan gevoelt men, wat dit voor een groot ziekenhuis béteekent en hoezeer hieruit de waardeering blijkt, die de Medische zending geniet. Ook op een andere manier kwam dit nog uit. In de i, 2) Z.B. '19, 139. 299 buurt van het Hospitaal werd in een nieuw gedeelte der stad de waterleiding aangelegd. Het Hospitaal kreeg vrijheid, kosteloos aan te sluiten. Hierdoor kwam een aanmerkelijke verbetering tot stand en wordt elke maand circa f40 bespaard, die de watervoorziening anders kostte. Telkens blijkt het, wat uitnemenden indruk de zending door haar Medischen dienst op de bevolking maakt." *) Tijdens den voor Dr. Offringa meer dan noodigen tijd van verlof ('20—'21) neemt Dr. Verhagen uit Solo de praktijk over, geholpen door een Javaanschen docter Ardjoenatin, geen Christen, maar een zeer sympathiek man, door het Gouvernement gewillig ten dienste van de Medische Zending afgestaan, doch door ernstige ziekte helaas! spoedig in zjjn ziekenbehandeling verhinderd. Teruggekeerd is Dr. Offringa met twee Hongaarsche docters A. Vriss en L. Szasz. Even vóór en na hem zün gegaan Mej. L. de Jong, om de leiding der huishouding van het hospitaal op zich te nemen, Mej. N. Boersma om als hoofdverpleegster op te treden en Mej. N. van seters, om als vroedvrouw, in dienst van de Zending aan het Petronella hospitaal werkzaam te zyn. 2) In Maart 1.1. vertrok Dr. W. G. Muller naar Djocja. Zün er dus vier docters thans in Djocja, (Dr. Verhagen is weer naar Solo vertrokken), toch loopen de onderhandelingen al over een vüfden, en zullen binnen korten tijd nog meer krachten noodig wezen: Het hoofdhospitaal zelf zal vergroot worden; dan moeten er zeven artsen practiseeren. s) Bovendien zullen de hospitalen over geheel Djocjakarta al meer verspreid worden; thans zün er acht n.1. te Toengkak, Patalan, Wates, Medari, Wonosari, TjandiSewoe, Sewoe-Galoer en Srandakan, en twee worden er gebouwd n.1 te Sanden en Tandjong Tirta; die snelle, misschien zich straks in nog vlugger tempo bewegende ontwikkeling, is en wordt vergemakkelykt door- i, ü, ») Resp. Z.B. 19, 108 en 109; Z.B. '21, 74; Z.B. '21, 74. 300 dat de landhuurders de hulp der Medische Zending inroepen, en de Inlandsche vorsten hun hulpziekenhuizen onder leiding van de Medische Zending stellen; de hulpziekenhuizen in Djocja kosten aan de Zending niets. Wij brengen nog even in herinnering, dat de Medische Zending van groote beteekenis is geweest voor de uitbreiding van Góds Koninkrijk in Djocjakarta', „de groote Christen-Gemeente te Djocja is voor een groot deel vrucht van de Medische Zending" *); en door de Medische Zending zn'n op vele posten de deuren voor de Evangelieverkondiging open gegaan. Wie zou dan niet bidden om kracht voor den tegenwoordigen geneesheer-directeur, voor de met hem saamwerkende docters, voor geheel het personeel èn volharden in smeeking, dat de Heere Zelf de harten der jongere medici hier te lande neige, om tot dit om hulp roepende en zoo veel Zendingszegen belovende Zendingswerk in te gaan! Soerakarta. Het meest uitgestrekte en meest bevolkte van de Zendingsterreinen op Midden-Java ten Zuiden: groot 117,9 □ geograph, nüjlen, getal inwoners tegen de 2 millioen, waarvan alleen in de hoofdstad Solo 134.0002) Met zulk een duidelijken gang van Gods Voorzienigheid in zijn Zendingsgeschiedenis, dat het 't meest duidelijk van alle Zendingsterreinen op Midden-Java ten Zuiden predikt: „Onze tijden zijn in 's Heeren hand!" De tjjd van hopend wachten op toegang. Tevergeefs tracht Dr. Scheurer in den tijd van zjjn tweejarig verbljjf te Solo (1895—'97) toestemming voor den bouw van een Zendingshospitaal te krijgen; hjj moet ter bereiking van zjjn doel, Solo weer uit! Maar in Holland blijft het begeerig uitzien naar Solo.' Met eenige aarzeling besluit de Synode van Arnhem (1902) Aldus Dr. v. Andel, Z.B. '21, 102. 2) Z.B. '21, 71. i 1 301 maar van Solo af te laten, doch de aanhoudende drang naar Solo doet Utrechts Synode (1905) Solo in het geheel voor het Zendingsterritoir der Gereformeerde Kerken opnemen; hoop doet leven! Nog meer waar: leven doet hopen! De tijd, dat de hope komt, wat naar den Spreukendichter, een boom des levens is. (Spreuken 13 : 12). De tengevolge van Dr. Scheurers arbeid te Solo ontstane kleine gemeente, van uit Djocja door Ds. Zwaan verzorgd, en gegroeid tot een getal van 26 lidmaten, waarvan 19 toegelatenen tot het heilig Avondmaal 1), komt gedurende den eersten vacantietrjd van Ds. Zwaan onder leiding van Docent Bakker; deze bevindt bij een bezoek aan de Gemeente op Zondag 20 Juni (1909), „dat zij zeer verlangt naar geregelde verzorging voor haar kinderen" en hij oordeelt» „dat aan dit verlangen, nu de krachten beschikbaar zijn, zoo spoedig mogelijk moet worden voldaan." 2) Naar de te Solo geopende Zendingsschool gaan aldra zooveel kinderen, dat hrj bij de bevoegde autoriteiten de aanvrage om subsidie doet.3) 'n Consternatie! Solo is. immers gesloten voor de Zending! Het antwoord luidt, dat er te Solo geen Christelijke school mag zijn dan alleen voor Christenkinderen, en dat er 's Zondags in de koempoelan geen Mohammedanen mogen toegelaten worden! Als Ds. Bakker daarop mededeelt, dat hü zich aan zulke voorwaarden niet kan onderwerpen, wordt hem geraden opening te vragen bij den G. G. Idenburg; hij doet dat ook en hü' mag de vreugde smaken, dat, mede door zyn wijs beleid, óók in de Residentie Soerakarta het Evangelie zal mogen verkondigd worden (1910). "Het Zendingsblad gaat jubelen: „Solo is voor het Evangelie open! Er zyn van die ongeloofehjke dingen. 4 2, ») Resp. z.b. '10: 231, 32, 69. 302 Ziï dagteekenen uit den goeden th'd, dat Indië zoo veilig lag en zoo rustig in de zoete omarming voor het zorgzaam Liberalisme. Onder deze behoorde ook, dat in Solo, zoogenaamd door den Soesoehoenan geen toelating was te verkrijgen voor een Zendeling. Maar die Soesoehoenan heeft nu al zijn bezwaren laten vervallen. Het is hem in eens gebleken, dat in de Zending zooveel gevaar niet steekt, als zjjn onderdanen maar niet met geweld 'gedwongen worden tot het Christelijk geloof." *) De tijd, om te vinden de juist-geschikte krachten. Amsterdam, dat Djocja al heeft, „vrh't om Solo, als om een dierbare bruid",8) en slaagt; de Zeeuwen worden teleurgesteld, maar krijgen daarbij vriendelijke opgave van de reden. *) Gaarne wil en gemakkelijk kan Amsterdam voldoen aan den door de autoriteiten medegedeelden wensen, dat allereerst zal ter hand genomen worden de Medische Zending. (Aangename herinneringen aan Dr. Scheurers arbeid zullen dien wel gewekt hebben). Te Djocja werkt aan het hospitaal reeds enkele jaren Dr. W. L. vogelesang. Wat is lichter, dan dezen docter, reeds op het Zendingsveld dienende, en al ervaren in de praktijk, aan te wijzen tot het openen van een hospitaal te Solo] Ondanks tijdroovende bezwaren 4), is 't hem mogelijk, om 1 Nov. '12 dat begeeren in te wilhgen: de achtergalerij en de twee kamérs naast de achtergalerij van zijn gehuurde woning richt hjj in tot ziekenhuis. Aldra zijn een klein getal patiënten opgenomen, en begint ook de polikliniek een aardigen toeloop te krijgen.B) Intusschen geniet Amsterdams Kerk het voorrecht, dat zh' ontvangt als haar Dienaar, tot den Zendingsdienst te Solo afgezonderd: Ds. H. A. van Andel van Baarn; een predikant van zeer goeden naam, alom in den lande; een dominee, zoo fijn en toch flink deelnemend aan velerlei „Christelijke actie", maar immer S 2, », «, «) Resp. Z.B. '10, 226, 227; '13, 58, 59; '13; 59. 303 omringd gebleven met het gebed van zh'n vrome moeder, dat God hem in den Zendmflfswn'ngaard zou willen uitstooten; een studiosus, die in den gebniikelh'ken voorbereidingstijd van pl.m. 2 jaren, zich niet maar bekwaamt voor zijn toekomstige Zendingstaak, doch ook nog zijn uitnemende dissertatie over „De Zendingsleer van Gisbertus Voetius" schrijft, en uit handen van een der professoren der Vrije Universiteit den doctorshoed verkrijgt; een vrijgezel, die te midden van dat alles het hart van Mej. J. C. rutgers, Djocja''s bekende verpleegster, voor zich wint. Maar even later dan Dr. Vogelesang, komen Dr. en Mevr. van Andel te Solo (1 Jan. '13), om het eigenlijke Missionaire werk in de stad der Javanen aan te vangen. Neen! 't is geen galanterie, noch ook emancipatie-verheerlijking, dat wh" Mevrouw er thans bij noemen; en al evenmin knabbelzucht, die van de groote beteekenis der andere Zendingsvrouwen niet afblijven kan! De eenvoudige waarheid is, dat daar, 1 Jan. '13, door de voor de Zending geopende poort te Solo binnengaan, twee pas getrouwde Zendingsmenschen, die tellen, misschien niet heelemaal, doch zeker zoo goed als, voor twee volle Zendingskrachten! De tijd van blijmoedig zaaien èn van spoedige vrucht. In zyn jaarverslag over het jaar '15 *) meldt Dr. v. Andel o.m.: „Wij zien met blijdschap en vertrouwen naar de vele gelegenheden, die de Heere bezig is te geven voor de verkondiging van het Evangelie. Die vele gelegenheden wekken bjj ons wel eens eenige zorg. De vrees bekruipt ons wel eehs, dat sommige gelegenheden ongebruikt zullen moeten voorbijgaan, omdat onze persoonlijke kracht tekort schiet ze alle te gebruiken, en omdat wellicht de kracht der kerken Van Noord-Holland zal tekort schieten in de voorziening van de noodige zendingsarbeiders." i) Z.B. Augustus '16, 120, v.v. 304 En van de Inlandsche Gemeente, die begin '13 slechts 74 zielen telde, daarna klom tot 148: „In 1915 werden gedoopt 11 volwassenen, 7 Javanen en 4 Chineezen. Ook werden gedoopt 8 kinderen, 7 Javaansche en een Chineesch. In 't geheel dus: 19 gedoopten. Door dat enkelen méér zich hier vestigden dan er van hier vertrokken, breidde de gemeente zich nog met enkele meer dan 19, n.1. met 23 uit. De Solosche gemeente bestaat nu uit 171 Javaansche en Chineesche leden. Als wij denken aan het rapport van 1905 (synode Utrecht) over de institueering van Javaansche Kerken, waarin ten minste twaalf mannelijke belijdende leden voor institueering der kerk noodig werden geacht, dan mogen we wel aannemen, dat het in Solo zeer dringend begint te worden, nu er reeds 51 mannelijke toegelatenen tot het H. Avondmaal zijn." In een der volgende brieven kan hjj al schrijven (in '16): „Op den 13 April zün vier ouderlingen (3 Javanen en 1 Chinees) en twee Javaansche diakenen gekozen. Zondag 30 April zou de bevestiging plaats hebben. Ook de gemeente te Solo is dan nu geïnstitueerd. Zeer gewenscht zou wezen, dat er ook . spoedig Javaansche predikanten komen. Er is gevaar, dat het werk van den Miss. dienaar des Woords te veel opgaat in den arbeid binnen den kring eener Javaansche kerk en van het Zendingswerk daar buiten niet veel meer terecht komt." En over het getal helpers èn over de colportage: „Het aantal helpers bedraagt nu 15, n.1. 5 Evangeliehelpers (onder wie drie gediplomeerden van de school Van Ds. Bakker) zes onderwüzers (onder wie 4 gediplomeerden van de Keucheniusschool) en 4 colporteurs. Zeker nog slechts een klein getal voor de bearbeiding van een residentie van bijna 2 millioen zielen, zelfs een klein getal voor de bearbeiding van een stad als Solo. Maar toch ook weer een getal om heel dankbaar voor te zyn; drie jaar geleden was het aantal slechts drie." De colportage in 1915. „Er werden 17.087 boeken ver- 305 kocht, waaronder 7.286 Bijbelgedeelten. In 1914 was de omzet bijna 5000 grooter. De voornaamste oorzaak der vermindering zal wel liggen in den ongunstigen maatschappeljjken toestand, die in dit jaar heerschte- En ook daarin, dat velen reeds zulke boeken hebben. Een deel der laatsten zal uit belangstelling opnieuw koopen, het grootste deel zal dit zeker niet doen. Toch is de omzet zeer verblijdend. En zoo nu en dan is er, zooals ik U reeds meermalen van bepaalde gevallen schreef, ook zichtbare vrucht. Een gevolg van den verkoop aan de treinen is, dat de boeken naar alle plaatsen gaan, en dat er teekenen van belangstelling komen ook uit zeer moeilijk bereikbare plaatsen. Dit maakt het zendingswerk kostbaar en tjjdroovend. Voor betrekkelijk weinig werk zjjn betrekkelijk veel krachten noodig. Het zal U dus niet verwonderen, dat ik helpers tekort kom om het werk te verrichten, dat zeer noodzakelijk gebeuren moet- En dan spreek ik nog niet van al het werk, dat bovendien nog zou kunnen gebeuren, als er krachten voor waren. Uitbreiding van het aantal helpers is dan ook dringend noodig. De 4 colporteurs hebben elk een vaste plaats, n.1. aan de drie stations en aan de kiosk op de passar. Voor de verdere bearbeiding van de stad Solo en voor het breed terrein buiten de stad heb ik nog geen colporteurs beschikbaar." De dan volgende jaren neemt de actie in kracht èn in omvang snel toe; verwonderd vragen de in Nederland vol belangstelling en met dankbaarheid meelevende menschen: „Vanwaar is dat alles zoo spoedig gekomen?" Maar als de Heere een werk wil laten groeien, wié kan kan dan nagaan Zijne gangen?! Duidelijken kijk op de uitbreiding en ook op den gang van het werk, geeft de schets van Mevr. v. Andel, onder den titel „Wat er in Solo gedaan wordt" geschreven: i) z.b. '18, 22. 20 306 1. Waar wordt gewerkt? le. In de stad Solo op 5 plaatsen. 2e. Pédan, per trein ,3 kwartier en te voet nog 3 kwartier van Solo. Hier is een helper gevestigd, die van hier uit bewerkt: 3e. Klaten, 3 kwartier loopen en een kwartier per spoor van Pédan. 4e. Wedi, 3 kwartier van Klaten. 5e. Delanggoe, IV2 uur per fiets van Pédan. Van Solo uit worden bewerkt: 6e. Wonosari, een hulphospitaal op een onderneming ten Z.W. van Solo, een kwartier per trein en ruim V2 uur loopen. 7e. Kartasoera, ten W. van Solo, een uur per tram. 8e. Bojolali, in dezelfde richting, per tram ruim 2 uur. 9e. Karang Pandan, een klein gedeelte per trem, verder per karretje en te voet ongeveer 6 uur van Solo Oostwaarts. 10e. Masaran, ten N.O. van Solo, per trein bijna een uur. 11e. Sragen, het station, volgend op de halte Masaran. 12e. Gemantar, per rijtuig ongeveer 4 a 5 uur van Solo. 2. Wie werken er? Ik zal U de helpers voorstellen: . A. 5 helpers in het evangelisatiewerk. le. Stefanoes Aroen, de oudste in dienstjaren hier in Solo. Hh" is opgeleid aan het seminarie te Depok en aan de theologische school van Ds. Bakker. Hh' is gehuwd en heeft 4 kinderen, waarvan de oudste schoolgaat. In de gemeente is hij zeer gezien en men hoort gaarne naar hem. 2e. Eliëzer, onderwijzer met einddiploma Keucheniusrschool, ook opgeleid aan de Theologische school. 307 Daar er onderwijzers te kort zijn, is hij 's morgens op de school werkzaam. Hn' is niet heel sterk, en kreeg bovendien de vorige maand, toen hn' te Djocja was om de laatste afspraken voor zn'n huwelijk te maken, typhus, waarvoor hü te Djocja verpleegd wordt. Gelukkig is nu alle gevaar geweken. Wanneer hü geheel hersteld is, trouwt hü met de derde dochter van den bekenden Joram. Ze heeft onlangs haar examen voor inlandsch verloskundige gedaan, wat by latere plaatsing in de desa van veel nut zal kunnen zyn voor haar omgeving. 3e. Martaredja. Vroeger was hy' werkzaam in het Petronella-Hospitaal en in een der hulphospitalen van Djocja, daarna ook in het ziekenhuis te Solo, waar Dr. Vogelesang hem op zün verzoek afstond ter opleiding aan de Theologische school, zoodat hy' toen overging bij den dienst der evangelisatie. 4e. Jerobam en 5e. Jochanan, beide overgekomen uit de Salatigazending, die ten N. van ons terrein werkt. Jerobam is gehuwd en heeft 4 kinderen, waarvan een schoolgaand. Jochanan is in leeftyd de oudste der helpers, hy' is weduwnaar, heeft volwassen kinderen en kleinkinderen. Nog twee kleine jongens heeft hü thuis. In December zal hü weer in het huwelük treden met een vrouw uit Djocja. Behalve deze 5 zyn er nog drie helpers in opleiding aan de Theologische school, waarvan één onderwijzer, die gevraagd heeft na zyn opleiding weer teruggeplaatst te worden aan een school, en dan daarbij graag evangelisatie-werk wil doen. B. 8 helpers by den schooldienst. In drie scholen zyn 7 onderwijzers met einddiploma Keuchenius-school en één met diploma kweekeling werkzaam. C. 9 colporteurs: le. Doeta, tevens ouderling, woont en werkt in het zuidelijk deel der stad. Hy doet ook colportage-tochten, zoo b.v. gaat hy in deze maand 4 weken naar Karang 308 Pandan, om daar de gemeente te verzorgen en den omtrek te bewerken. • 2e. Mangoen,verkoopt boeken op het groote station van Solo. Hrj is al oud, een Christen uit den tjjd, dat Dr. Scheurer hier werkte. Met buitengewone trouw en toewijding gaat hij dag in dag uit naar zijn post, zóó zelfs, dat de stationschef er tegen mijn man eens een opmerking over maakte, dat hij zoo trouw in zijn werk was. 3e. Kartapangarsa, heeft het station Poerwosane voor zijn rekening. 4e. Kartadiwirja, vader van Kartapangarsa, een heel oud man, is juist geschikt om te zitten in de kiosk op de groote passar, midden in de stad. Eiken morgen en eiken avond is hij daar te vinden. 5e. Djajataroena en 6e. Mangoensoewita, deze beiden hebben samen de 8 andere passars in de stad, en het plein voor den kraton. 7e. Midi moet evangelisatie-bladen langs de huizen verspreiden en tevens trachten op deze manier boeken, vooral Evangeliën, te verkoopen. 8e. Djagaswara, een Christen uit Gemantar. Hü doet van uit zyn eigen desa verre tochten in de afdeeling Wonogiri, natuurUjk alles te voet. 9e. Djagaprawesti, een Christen uit Sragèn, verkoopt boeken in Sragèn en omstreken. Voor den arbeid onder de vrouwen hebben we een vrouw van stand: Raden Nganten Tjitrawasana. Ze is niet in geregelden dienst, daar ze veel haar familie by ziekte en drgl. helpen moet. Bovendien moet ook bü de colportage gerekend worden een jongen, die belast is met het vouwen en verzenden van het evangelisatie-blad, voor zoover het over de post verzonden wordt, en voor een deel van de verspreiding in de stad moet zorgen. Er worden eiken maand 10.000 exemplaren verspreid, waarvan ruim 1000 over de post. D. De Kerkeraad: 309 4 ouderlingen: Doeta (colporteur), Mangoen (colporteur), Pawirataroena (verkoopt ijs), de Chinees Babah Sie Siau Tjong (handelt in tabak). 2 diakenen: Wiradikrama (waschman) en Herman (hoofdverpleger in het ziekenhuis). 3. Wat is het werk van die allen? Voor een gemakkelijk overzicht verdeel ik het in: a. werk in het ziekenhuis; b. werk in de stad; c. werk buiten de stad. a. Werk in het ziekenhuis. Eiken morgen wordt door een der helpers bn' de evangelisatie, voordat de polikliniek begint, een korte toespraak gehouden over een Bijbelgedeelte en gebeden. Daarna houdt hij zich nog eenigèn tijd bezig met de menschen, die op den dokter moeten wachten. Drie ochtenden per week gaat daarna de helper, die in de polikliniek was, naar de ziekenzaal om zieken te bezoeken, en blijft daar den heelen morgen. Eens per week wordt op de mannenzaal en eens op de vrouwenzaal 's middags een korte bijbellezing gehouden. Een avond per week wordt aan enkele leerlingverpleegsters, die onvoldoende lager onderwijs gehad hebben, nog les gegeven. Er wordt een catechisatie gehouden voor de verplegers, en een voor het vrouwelijk personeel, waarbij ook enkele anderen komen, die in de buurt van het ziekenhuis wonen. Eiken Zondagavond wordt er voor patiënten en personeel een godsdienstoefening gehouden, waar ook anderen mogen komen. Zondagsmorgens woont het personeel de godsdienstoefening bn" in de Noorderkerk. Het snreekt vanzelf, dat op de patiënten geen pressie wordt uitgeoefend om godsdienstoefeningen bij te wonen ; dit moet vrijwillig zün. b. Werk in de stad. Voor zoover dit verzorging van de gemeente is door bezoeken, geschiedt dit grootendeels door de ouderlingen, die elk hun eigen wük hebben. Zü doen ook, al of niet vergezeld van een der helpers, huisbezoek voor elke Avondmaalsbediening. Ze 310 bezoeken degenen die in voorbereiding zijn voor den Doop, om ze ook aan huis nog nader te onderwijzen. Des Zondags worden, behalve in het ziekenhuis, nog op 4 plaatsen godsdienstoefeningen gehouden: op twee daarvan 's morgens en 's avonds. Behalve de catechisaties in het ziekenhuis worden op verschillende plaatsen in de stad door de helpers bjj de evangelisatie 8 catechisaties gehouden. Een kindercatechisatie wordt door een onderwijzer gehouden en een Hollandsche catechisatie voor Javanen en Chineezen, die de Hollandsche scholen bezoeken, door mijn man. In de stad worden, zoowel door de gemeenteleden, die hierin ijverig medehelpen, als door de helpers en de colporteurs, een groot aantal evangelisatiebladen verspreid. Ook zn'n den helpers, voor zoover de avonden niet met ander werk bezet zijn, vaste avonden voor bezoeken bjj niet-Christenen aangewezen. Geregeld moet door hen aangeteekend worden wie bezocht werden, en wat bij deze bezoeken besproken werd. Aan een der helpers is de dageljjksche administratie opgedragen van de colportage: het uitgeven der boeken aan de colporteurs, het aanteekenen welke boeken aangevraagd werden en de waarde der boeken, die aan de colporteurs zijn uitgegeven, het maandelijksch opnemen van hun voorraad, het tijdig waarschuwen, als een of andere soort boeken bijna uitverkocht is. Verleden jaar werden 28.000 stuks verkocht. Bovendien ruim 10.000 wandkalenders. Het spreekt vanzelf, dat deze administratie veel tijd in beslag neemt. c. Werk buiten de stad. We beginnen met Pédan, omdat dit de eenige post buiten Solo is, waar een eigen helper is gevestigd. Het is onze nieuwste post, sedert twee maanden woont Martaredja daar. Eiken Wagé, den marktdag van Pédan, houdt de dokter daar een druk bezochte polikliniek. Martaredja, in wiens huis die polikliniek gehouden wordt, moet de patiënten inschrijven, den dokter helpen, en zooveel mogelijk met de menschen praten. Daar de polikliniek 's morgens vroeg be- 311 gint, moet hij ook den middag en avond te voren thuis zn'n, en besteedt die, om aan enkele belangstellénden 's middags catechetisch onderwijs te geven, terwn'1 hij 's avonds thuis in voor wie bij hem wil komen praten. Velen, die op de markt verkoopen, komen daar al den vorigen avond aan, zoodat dit op den duur ook gelegenheid zal kunnen geven voor belangstellenden van buiten om onderricht te ontvangen. Verder moet Marta Zondagsmorgens te Pédan preeken om 9 uur. Na die godsdienstoefening moet hij op weg naar Klaten. Onderweg bezoekt hij soms nog enkele Sadrachianen. Hij preekt te Klaten om 4 uur en gaat vandaar te voet of per karretje naar Wedi, waar hjj den avond doorbrengt en overnacht. De gesprekken strekken zich soms tot in den nacht uit. Vrijdags gaat hjj naar Delanggoe en overnacht daar meestal ook, omdat het rustiger en gezelliger is 's nachts te praten. Verder moet hü zorgen voor de verspreiding van een zoo groot mogelük aantal evangelisatie-bladen in al die plaatsen, en moet bezoeken afleggen en daarvan aanteekening houden. Wonosari, het hulpziekenhuis, was tot nu toe ook aan de zorg van Martaredja toevertrouwd. De medische helper daar, Soegüa, evengeliseert veel, en ziet ook vrucht op zijn werk. Drie maanden geleden werden de eerste oud-patiënten van het ziekenhuis daar gedoopt. Hü deed nu het verzoek, dat een helper, die dan Zaterdagsmiddags zou komen, eerst een bü eenkomst voor de zieken zou houden, dan bü een paar belangstellenden buiten het ziekenhuis beurtelings catechetisch onderwüs zou geven, en dan Zondagsmorgens een godsdienstoefening zou houden. Hier in Solo zün daarvoor echter geen krachten meer disponibel. Daar de leerlingen van Ds. Bakker ook praktisch moeten werken, heeft nujn man nu daar hulp gevraagd voor Wonosari. Naar Kartasoera en Bolojali gaat Stefanoes Aroen. Dinsdags vertrekt hü naar Kartasoera, bezoekt daar enkele menschen en houdt 's avonds een byeenkomst. Den volgenden dag gaat hij door naar Bojolali, waar 312 hü hetzelfde doet. Hij neemt natuurlijk ook evangelisatie-bladen mee. Donderdags komt hü weer thuis. Die beide plaatsen vorderen nog niet zooals we zouden wenschen. Misschien hebben we in Kartasoera de rechte menschen nog niet gevonden: in een rapport van het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap lazen we een paar jaar geleden, dat juist te Kartasoera veel boeken werden verkocht en daar veel belangstelling was. Mettertijd gaat het toen gestrooide zaad, hopen we, vruchten dragen. Karang Pandan. Hier werkt hoofdzakelük de eerste daar gedoopte Christen, een jonge Chinees: Kwee Kim Siang. Hü is zeer ü'verig. Eiken Zondag wordt bü hem aan huis godsdienstoefening gehouden. De eene week gaat hg zelf voor, de andere week gaan om beurten Stefanoes en Jerobam er heen. Ze zün daarmee drie dagen kwüt. Kim Siang heeft een kleine bibliotheek van uitgeschreven preeken en Maleische commentaren over enkele Bü'belboeken door Ds. Tiemersma. Hü heeft veel tact om met de menschen om te gaan: er is daar een bizonder aardige kring. We waren onlangs een maand met vacantie op Karang Pandan, waar we door de vriendelijkheid van Prins Mangkoenegara in zün buitenverbly'f konden logeeren. We hadden toen gelegenheid een paar tochten te maken, om met de Christenen daar, die zeer verspreid wonen, kennis te maken. Deze maand gaat de ouderUng-colporteur Doeta er 4 weken heen om de gemeente te verzorgen en in die streek te colporteeren. Masaran en Sragèn. Op deze beide plaatsen wordt eens per week door Jerobam gecatechiseerd, die dan op een van beide overnacht. Er is op Masaran om een Zondagsdienst gevraagd, waarvan echter, door gebrek aan helpers, vooreerst niet kan komen. Evangelisatie-bladen worden er geregeld verspreid en ook boeken verkocht. Voor de Avondmaals-bediening komen de Christenen van deze beide plaatsen nog naar Solo. Gemantar. Hier is evenmin een Zondagsdienst, be- 313 halve eens in de drie maanden voor de bediening van het H. Avondmaal. Eiken Vrijdag gaat Doeta er heen. Hij is uit die streek afkomstig, en is geheel berekend voor het werk"daar. Het liefst zou mijn man hem in het nabijgelegen Wonogiri plaatsen, als helper voor die streek, maar er is in de stad nog te veel werk, dat door hem gedaan moet worden, waarvoor we geen ander hebben. Te Gemantar is ook al eens drie weken een onderwijzer geplaatst: Eliëzer, om de Christenen lezen te leeren en zingen. Het kerkgezang in de buitengemeenten laat vanzelf veel te wenschen over. Doordat de menschen niet allen lezen kunnen, worden de psalmen regel voor regel voorgezegd. Ieder zingt dan op zün eigen wijs, wat wel eigenaardig klinkt. Op al deze plaatsen wordt gecolporteerd met boeken en evangelisatie-bladen. Echter is in de desa het aantal menschen die lezen kunnen belangrijk minder dan in de stad. Nu er hoe langer hoe meer scholen komen, wordt dit langzamerhand beter. Het is uit dit alles wel duidelijk, dat er reeds veel werk gedaan wordt. Maar hoe groot is het terrein, en hoe weinig zün dan nog de krachten! Hoeveel grooter is nog het terrein, dat niet bewerkt wordt, dan het bewerkte!" Sommen wü nu nog op: Reeds in Sept. '20 komt als tweede Missionaire-predikant te Solo Ds. A. Pos; onder diens leiding, gedurende het vacantieverlof van Dr. en Mevr. v. ANDEL ('20-'21), ontwikkelt zich het werk voorspoedig: de Gemeente te Solo neemt met 86 zielen toe, zoodat zü wast tot 531 ingeschrevenen, waarvan 328 in de Afdeeling Soerakarta, n.1. in de stad en bü het hulpziekenhuis Wonosari; 96 in de Afdeeling Klaten (Klaten, Pedan en Karangdawa); 60 in de Afdeeling Seragen (Karang Pandan en Scragen); 46 in de Afdeeling Wonogiri (Gemantar en omstreken) en 1 in Bojolali; daarbij krijgt de Gemeente van Solo haar eigen sierlü'k kerkgebouw; en te Peng- 314 ging, in het tot hier „ongunstige" Bojolali komt, na de oprichting van het hulpziekenhuis, belangstellende vraag naar het Evangelie. Dr. en Mevr. van Andel, bij hun terugkeer hartelijk, ja feestelijk verwelkomd, breiden aanstonds de colportage uit door ruimere verspreiding van Hollandsche lectuur (boekjes van Bredee, Callenbach, Bosch, ten Brink etc.), mogen zich verblijden over de op 15 Jan. gedoopte eerstelingen te Pengging, waar een goeroeindjil geplaatst wordt, opdat het een centrum zij voor de Afdeeling Bojolali, en zij melden nog eens, dat zjj aan het zoeken van de gelegenheden niet eens toekomen, omdat God die telkens zoo vlak voor hun voeten legt, dat zjj er niet voorbij kunnen; en aanvrage wordt nog gedaan, om een predikant voor de Hollandsche Gemeente te Solo. Zou het dan te veel gezegd zijn — zoo willen wij vragen — zoo wij Soerakarta noemen een der meest vruchtbare en vrucht-belovende Zendingsterreinen vanMidden-Java ten Zuiden? En zou het te stout gesproken wezen — zoo willen wij verder vragen — zoo wij, lettende op Gods Voorzienigheid in geheel de leiding tot en van het werk, de waarschijnlijkheid vaststellen, dat binnen afzienbaren tijd Solo vooraan zal staan in de poging tot planting van Gods Kerk en tot kerstening van het volk op Midden-Java? Wij gelooven van niet, juist omdat de tijden zijn in Gods hand! Schooldienst. De eigenlijke Zendingsscholen bloeien 't meest in de Residentie Soerakarta; er zijn daar minder Gouvernementsscholen dan elders. Op de scholen met HoUandsch onderwijs is altijd plaatsgebrek; tientallen leerlingen moeten afgewezen. Stand aldus: Inlandsche scholen: twee in Solo, één in Karangdawa, één in Scragen, saam 832 kinderen; te Pengging wordt een school gevraagd. 815 2 Holl. Jav. scholen in Solo; 1 „ „ school in Scragen; 1 „ „ „ in Klaten; ' 1 Holl. Chiri. school in Solo; 1 Holl. Jav. meisjesschool met internaat, de Koningin Emmaschool, onder leiding van Mej.' H. Hemmes, in Solo; Saam over de 1000 leerlingen. 1 Europ. school. Dan heeft Solo nog de Chr. Holl. Inl. Kweekschool, directeur dhr. H. Meijeeink ; leeraren: dhr. D. J. Bosman, dhr. W. Vermolen, dhr. P. de Koomen en dhr. J. in 't Veld; Zij ontwikkelt zich zoo goed, als men wenschen kan! Medische dienst. Tijdens het langdurig ziekteverlof van Dr. W. L. Vogelesang waargenomen door Dr. C. van Peoosdij (thans bn" de Salatiga-Zénding werkzaam). Thans vervuld door 2 doctoren: Dr. K. P. GROOT en Dr. C. Verhagen. De Medische Zending neemt in Solo niet een vlucht als in Djocja; er is in de stad een neutraal ziekenhuis, en de landhuurders houden zich afzijdig. Toch zn'n ook hulphospitalen opgericht te Wonosari en te Pengging; en meermalen was juist de Medische Zending wegbereidster voor Evangelieverkondiging en Gemeentevorming. Het hospitaal te Solo nadert de voltooiing. PERSPECTIEVEN XI Wat ruimer dan het heden met wat vlak voor oogen is, willen wh' thans nog trachten te schouwen; verlaten voor een wijle den vlakken bodem der nu verhaalde Zendingsgeschiedenis, ons stellen op de hoogte der waarschijnlijkheidsberekeningen, en, starend in de verte, pogen te onderkennen de toekomstige gebeurtenissen in de Zending op Midden-Java ten Zuiden. Te wachten hebben wij ons daarbij voor het gebruik van het vergrootglas onzer vurige wenschen, zoodat wij, wat nog veraf is, dichtbij trekken, doch evenzeer voor de aanwending van het verkleinglas onzer beknibbelende bezwaardheden, waardoor wij, wat dichtbij is, veraf stellen. Slechts met den nuchteren kijk van een deels intuin tieve en deels redelijke afleiding uit de feiten, vermogen wij de komende Zendingsontwikkeling eenigermate te onderscheiden; wat trouwens altijd zoo is bjj een toepasselijk maken van Bilderdijks spreuk, dat in het heden het verleden ligt, en in het nü, wat worden zal. Eerst zij, in het algemeen, het breede perspectief, dat Midden-Java's Zending thans opent, U aangewezen! Daartoe moeten wh' even terugkomen op wat in de hoofdstukken „Geschiedenislij nen" en „Het Huidige Geestesleven"' is geschreven over de „ontwaking" en de daarmee gepaard gaande opwaking van het religieuze leven. 317 De voor Java aangebroken nieuwe tijd, met zjjn nieuwe gewaarwordingen en gezindheden, begeerten en behoeften, gedachten en meeningen, brak den eeuwenouden sleur, trok de hooggaande zelfvoldaanheid naar omlaag, en maakte plaats voor andere, ook voor vreemde, invloeden. Tevoren niet-gekende noch ook verwachte gelegenheden heeft daardoor de Zending gekregen, om den Javanen het Evanglie der Schriften te brengen, 't meest nogan Midden-Java ten Zuiden, en daar weer 't sterkst in de Vorstenlanden, in wier hoofdsteden Djocja en Solo de zetels zijn der Vereeniging Boedi-Oetomo en Sarikat-Islam, en de vergaderingen worden gehouden, die aan de groote bewegingen, met geestdrift ook geestkracht, steeds toevoeren. Naar de les der Zendingshistorie mag daarin opgemerkt worden een voorbereidend werk Gods voor de toebrenging tot den Christus, den Heiland der wereld. De hooge gangen, door God bewandeld, om Zijn Koninkrijk te brengen in de wereld der menschen, kunnen wü maar zeer ten deele kennen; ook weten wn' uit de geschiedenis, dat de wijzen, waarop dat gebeurt, zeer verschillend zijn; om nu alleen maar deze scherpe tegenstelling te kiezen, die toch ook met de toestanden in het Westen en in het Oosten verband houdt, 't kan gaan door „bloed en vuur en rookdamp", gelijk wij nog altijd blijven hopen, dat de Europa's volkeren neerwerpende oordeelen Gods de met stofwolken opdwarrelende stormwind zijn, waarin onze Koning komt met Zn'n zegenrijke heerschappij; doch evengoed is 't mogelijk, dat God brengt volksverheffing, met ontwaking der sluimerende krachten en opleving der religieuze beseffen, als zoovele teekenen der tijden, dat Zijn Koninkrijk komende is. Lettende nu op die aangrijpende coincidentie J) van den verbasterenden nedergang (bn'na werd geschreven !) Het samenvallen. 318 ondergang) van het Westen met den verbazingwekkenden opgang van Java, speciaal van Midden-Java ten Zuiden, meenen wij te mogen aannemen, dat God bezig is, om door die natuurlijke middelen, in de harten der Javanen te wekken de ontvankelijkheid voor het Evangelie, die te Zijner tijd overgave aan het Evangelie worden zal. Het vergezicht, zoo boeiend onzen Christelijken zin, dat Javanen in grooten getale aankomen, heiVbegeerig zoekend naar hèt Woord des Levens, ligt nog geheel en al buiten het bereik van onzen blik; doch het perspectief, dat Midden-Java's ontwaakte bevolking, langzaam aan gaat „zoeken en tasten" naar die hoogere levenswaarden, welke alleen in het Christendom te vinden zijn, zien wy met dankbare harten en met verwonderende oogen aan! „Bedriegen de teekenen ons niet, dan nadert op Java steeds meer het psychologisch moment, waarop de Zending zoolang heeft gehoopt. Gaat de tegenwoordige geestesbeweging aan de Zending voorbij, dan is te vreezen, dat de Javaan straks moeilijker te bereiken zal zyn dan ooit te voren. Menschelijkerwijs gesproken kan men zeggen: Nu of nooit." *■) En in de van zelfgenoegzaamheid toch niet vrije wereld der Mohammedanen zelf, staat Java, bijzonderlijk Midden-Java, te boek, als het (door het Christendom) „bedreigde land". Hoore dan en neme ter harte elk, die dit leest, de sprake van dit, nu in de breede getoonde Zendingsperspectief, dat op Midden-Java ten Zuiden het Koninkrijk Gods nabij gekomen is! De Hoofddienst. Vatten wy' nu bepaalde vakken van het panorama daar voor ons, nader in het oog, om kennis te nemen van de bijzondere perspectieven, dan is als van zelf de hoofddienst eerst aan de beurt ») Ds. D. Bakker, Mac. '22, 105. 319 Op nog maar weinig plaatsen en dan nog ten deele heeft de Geref. Zending het beoogde doel verkregen: thans zjjn op Midden-Java ten Zuiden 9 Javaansche Kerken, n.1. te Poerbolinggo, Grendeng en Adiredjo in de Res. Banjoemas; Poerworedjo, Temon en Kesingi in de Afdeeling Poerworedjo; Glonggong in de Afd. Keboemen; Djocja en Solo in de Vorstenlanden; maar zh" reiken niet tot de algeheele zelfstandigheid. Daarbij is verzocht of zal weldra verzocht worden tot instelling der ambten over te gaan op 7 posten, n.1. te Dermasari in het Poerworedjosche; Keboemen en Groedjoegan in het Keboemensche; Patalan, Toengkak en Ngoelakan in het Djocjasche; en Gemantar in het Solosche; doch tot Kerkstichting moet 't daar nog komen! Toch stelt dat geringe en onvolledige resultaat ons in uitzicht, dat er aldra verscheidene Javaansche Kerken, die de volle zelfstandigheid bezitten, op Midden-Java wezen zullen. De nieuwe tijd met den onweerstaanbaren drang naar onafhankelijkheid, met de onstuimige drift naar zelfstandigheid, moet voor de Inlandsche Christen-Gemeenten een, vergeleken met de vroegere periode, gansch nieuwen ontwikkelingsgang brengen. Streken zijn er in Indië, tijden lang al gekerstend, maar altijd nog ten zeerste afhankelijk van Zending of van Gouvernement; de Rijnsche Zending b.v., die in prijzenswaardige vooruitstrevendheid Bataksche predikanten aanstelde, hield toch niet alleen den onderwijzer maar ook den Pandita Batak in diepe ondergeschiktheid. Die dagen zh'n geweest en keeren niet weer! Een Christelijke vereeniging als de „Hatopan Batak", met haar weekblad „de Batakstem", verkondigt dat luide aan elk, die ooren heeft om te hooren! Werkt de tijdgeest nu al zód door op Sumatra, hoeveel te meer zal hjj dan de Inlandsche Gemeenten op Midden-Java ten Zuiden, het centrum der Inlandsche beweging, prikkelen tot weerstand, die in afhankelijkheid niet wü blijven voortleven, èn tot een pal staan, 320 dat welhaast den mondigen staat van het Kerkelijk leven haar zal voortbrengen! Zelfs al zou de Zending, in misplaatst conservatisme, met voogd of vader te spelen nog een tijdlang begeeren door te gaan, dan zal de vrijheidshartstocht daartegen zoo sterk en zoo lang in worstelen, dat alleen bij toekenning van het „zelfbeschikkingsrecht" de vrede wordt geteekend. Die indringerige intentie heeft de Geref. Zending evenwel ganschelijk niet; over Gemeenten van andere nationaliteit mag, maar haar overtuiging, geen oogenbrik langer dan strikt-noodig is, gezag geoefend worden, en behoort zoo spoedig mogelijk de mondigheidsverklaring uitgesproken te worden; zij stuurt het er dan ook welbewust op aan, dat op het juiste moment de Zendingsgemeente van haar en zy van de Zendingsgemeente zal loskomen. Naar de voorgestelde reorganisatie van het Theologisch onderwijs zullen er binnen enkele jaren geen goeroes-indjil meer gevormd worden, maar krijgt Djocja's Theologische school ten taak, om jonge mannen van Christelijke belijdenis op te leiden tot Pandita Djawa. Van die Javaansche dominees 'n soort hulppredikers te maken, die onder leiding van een Missionairen-prédikant in de Gemeente arbeiden, ligt niet in de bedoeling; elk hunner zy in zyn — dan tot volle zelfstandigheid gerypte — Gemeente, Dienaar des Woords in vollen rechte, gelijk staande met een predikant uit Nederland! Hoe precies dit Geref. systeem klopt op „den eisch van dezen tijd" voor Midden-Java, blijkt o.m. uit het optreden van pater Van Lith, die met een volledige opleiding van Inlandsche priesters te Moentilan begonnen is, en de noodzakelijkheid daarvan op de Augustus '21 gehouden „Missiecursus der Hoogeschool-studenten", overtuigend heeft bewezen. 1) O Ds. H. Dijkstra, Maced. '21, 377, 378. 321 Merkende op dezen samenloop, van gunstige factoren, kunnen wij aanwijzen als zoo'n schoon perspectief, geopend door de voorloopig geïnstitueerde of om institueering vragende Gemeenten, en door de aangroeiende „kringen" op Midden-Java ten Zuiden: een flink getal Javaansche Kerken, volledig geïnstitueerd, met een Pandita Djawa, Ouderlingen en Diakenen, in goed-geordend Kerkverband vereenigd, in contact met de Gereformeerde Kerken op Java en in Nederland, opwassende naar haar eigen aard; niet een fata morgana, als bij de Sadrach-beweging van weleer, maar blijde werkelijkheid, waarin zich de menigerlei genade Gods verheerlijken wil. Schooldienst. Bjj de overzichten van „De Terreinen Afzonderlijk" moesten wij nog al eens vermelden het aanmerkelijk verschil in levensvatbaarheid en groeikracht tusschen de Inlandsche- èn de H. I. en H. C. scholen. De aanraking met de Westersche cultuur wekte de begeerte naar onderwijs, doch niet zóó sterk bü de desabevolking; en in meerdere Residenties was het Gouvernement met het bouwen van de desascholen de Zending ook nog voor. Slechts in Soerakarta gaat het met de dusgenaamde Zendingsscholen geheel naar wensen. Rekenend met de feitelijke toestanden, is bezwaarUjk te verwachten, dat binnenkort de Inlandsche scholen aanzienlijk in het cüfer stijgen of ook in het leerlingenaantal rijzen zullen. Een uitzondering maakt Soerakarta. De pas afgekomen subsidieregeling is zoo gunstig, dat zoo goed als zonder kosten voor de Zending, scholen gebouwd en onderhouden kunnen worden; daarvan wil men in Solo een spoedig en ruim gebruik maken, en dringt daartoe krachtig aan, om zonder dralen de tweede Normaalschool op te richten, opdat het benoodigd schoolpersoneel tijdig voorhanden zal zün. Lukt dat plan, dan ligt in het vooruitzicht, dat de schoolhulpdienst, bü maar 21 322 geringe verandering in de andere drie Residenties, in de Residentie Soerakarta een groote uitbreiding krjjgt, over het gebied van den Soesoehoenan een net van Christelijke scholen uitspreidt, en een belangrijk aandeel neemt in de Evangeliepropaganda. Wenden wij ons vervolgens naar de C. H. I. (en C. H. C.) scholen! Haast elke hoofdplaats van Midden-Java ten Zuiden heeft er één of meer; en niet één ljjdt een kwijnend bestaan! Kruijts kijk op de wenschelijkheid van wijziging in de Zendingsmethode is zoo alleszins juist gebleken; circa vijftien jaar geleden deed hij op een te Amsterdam gehouden Algemeene Zendingsconferentie het voorstel, dat de Zending, bh' de opkomende begeerte naar de schatten der Westersche cultuur, zich met name tot de hoogere standen van het Javaansche volk zou wenden, en daartoe als middel gebruiken het C. H. onderwijs; en nü reeds heeft zh'n idee gestalte gekregen in de talrijke Christelijke Scholen op geheel Java, waar de priajikinderen in de Hollandsche taal het onderwijs ontvangen. Wat al te kras was het, dat deze nieuwe werkwijze als „de nieuwe koers in de Zending" is voorgesteld, doch feit blh'ft. dat zjj aan de Zending tot de, tevoren zoo goed als afgesloten, ontwikkelde kringen toegang leende, en daardoor de mogelijkheid bood, om van boven af op geheel de bevolking in te werken. • Beslissend is toch altijd nog op Midden-Java ten Zuiden de invloed van de ,meerderen" op de „minderen"; daarbij verliest het afstand-houden niet weinig aan scherpte; bij de opening van de Chr. Holl. Jav. Meisjesschool te Djocja b.v. was er geen gedachte aan, dat nog andere dan priajikinderen leerlingen zouden zh'n; doch op eenzelfde school te Solo gaan nu al kinderen van priaji's èn van den maar minderen man te saam; zóó dringt dan de Zending langs den weg van het oorspronkelijk voor „de vooraanstaanden" bedoelde C. H. onderwijs, al meer door tot geheel het volk. 323 Daarbij nu in herinnering houdende, dat de C. H. I. Kweekschool te Solo weldra Inlandsen personeel voor de C. H. I. (en C. H. C.) scholen aanbrengen zal, waardoor het nu nog drukkend te kort aan leerkrachten uit Holland wordt weggenomen, zien wij, dichtbij in het verschiet, het getal dezer onderwijsinstellingen snel toenemen, en het C. H. onderwijs een invloed oefenen tot de verbreiding van de kennis der Waarheid, grooter en krachtiger nog dan die van de eigenlijke Zendingsscholen. Welke richting op schoolgebied de Zending verder inslaan zal, kan bij de hooge vlucht, die het C. H. onderwijs in maar weinige jaren nam, niet twijfelachtig zjjn; zjj zal zich gaan bewegen in de lijn van het Middelbaaren Hooger-onderwxjs! Zal zij toch haar plan, om door de hoogere standen het geheele volk te bereiken, verder uitvoeren, dan moet zij gaan zorgen voor een Hoogere Kweekschool, waar de „leeraren" der Kweekscholen worden opgeleid, en niet minder voor Middelbare scholen, die voorbereiden voor de Universiteit. Vrees voor gebrek aan discipelen (en discipelinnen) behoeft zij heelemaal niet te hebben; de algemeene drang naar meerdere ontwikkeling en alles wat daarmee samenhangt, is genoegzame waarborg, dat de nieuwe onderwijsinrichtingen bezoeks genoeg zullen krijgen. Reeds nu zijn er op de C. H. I. Kweekschool te Solo en op de Chr. Mulo te Djocja, jongens en meisjes van allerlei nationaliteiten. Wat verder dan de fleur van het C. H. onderwijs, zien wij daarom in het verschiet de opkomst van de Chr. Scholen voor Middelbaar en Hooger onderwijs, waar juist zij, die straks in onderscheiden positie de leiding zullen hebben, hun vorming ontvangen; en dientengevolge, bij zegen van God op dit werk, menigén Javaan van goeden stand op zn'n gewichtigen post, voor zich zelf en ook voor de anderen, levend naar de beginselen van 's Heeren Woord, om, waar dat kan, in saamwerking met 324 den Pandita Djawa het Evangelie te stellen tot een geheel het volksleven vrijmakende en zegenende kracht, die roemt den nooitvolprezen Naam van den eenigen en waarachtigen God, in Jezus, den Heere! Medische dienst. Gelijk Soerakarta in de actie voor Inlandsen onderwijs, gaat Djocjakarta vooraan in de praktijk van den medischen dienst. Op het program staat de bouw van een hulpziekenhuis te Parakan (Temanggoeng), en van één of meer in de Res. Soerakarta; die punten zullen binnen korteren of langeren tijd ook wel afgewerkt worden; doch een snelle en omvangrijke uitbreiding der Medische Zending stelt alleen Djocjakarta in het vooruitzicht' (De reden daarvan is aan het slot van de schets over den Medischen dienst te Djocja opgegeven). By Dr. Pruus* afscheid (1918) waren er zes hulpziekenhuizen in de omstreken van Djocja; nü zjjn er al acht en nog twee in aanbouw; in zoo mogelijk nog vlugger tempo zal voortgewerkt worden; zoodat de tweede hulpdienst ons het perspectief biedt, dat, bij langzaam vorderen in de andere Residenties, toch de Residentie Djocjakarta welhaast met hulpziekenhuizen overdekt zal zn'n! Komt er een nieuwe subsidieregeling voor de ziekenverzorging, even gunstig als die voor het onderwijs, dan doemen aan den gezichtseinder gansch andere dingen nog op. De aanraking met de Westersche cultuur heeft ook vraag naar de medische wetenschap gebracht; al grooter worden de kringen van menschen, die de praktijken van de doekoens niets waard vinden, en van de werking der geesten bü ziekten al heel weinig meer gelooven; de Medische Zending wint op Midden-Java al meer het vertrouwen der bevolking; haar hulp roept men telkens weer en meer in! Zonder bezwaar zou de Zending, bü wegvallen van de groote finantieele moeilijkheden, alom in de vier Residenties van Midden-Java ten Zuiden, hulpziekenhuizen met desa-docters kunnen inrichten; want die zouden 325 zeker door de menschen worden gezocht. Met de opleiding van docters zou spoedig een aanvang gemaakt kunnen worden, en met den Pandita Djawa en leidslieden op allerlei terrein, zou ook de Christen^docter Djawa zijn intrede doen in de Inlandsche maatschappij! Ook zonder zulk een voordeelige subsidieregeling laat zulk een toekomst zich wel denken; zoo maar tot uitvoering kwame de . gedachte, door Dr. F. L. Bakker in een der stellingen bij zijn proefschrift aldus geformuleerd : „Bü de organisatie van den Zendingsarbeid is het wenscheUjk, dat de zendende kerk zich bepale tot den hoofddienst en de hulpdiensten opdrage aan particuliere vereenigingen." Die arbeidsverdeeling zou bovendien de Zendende Kerk in staat stellen, om over geheel haar terrein, al breeder en intensiever, met name de verspreiding van ChristeUjke lectuur te verzorgen. Boeken en boekjes van allerlei aard vinden thans alom aftrek; de drukpers, die werkt voor de Commissie voor volkslectuur, ingesteld door het Gouvernement, bezwükt byna onder haar last; zoo de Zending een eigen drukkerij had, zou zü nooit over gebrek aan werk hebben te klagen; het huidige ontwikkelingsstadium van Midden-Java ten Zuiden stelt de Zending tot colportage op groote schaal in staat. Wetende uit ervaring, dat de medische dienst en de colportage zoo vaak de middelen in 's Heeren hand zün, om Javanen voor den Christus Gods te winnen, zouden wü van de uitbreiding, juist naar die twee zijden, kunnen verwachten, dat zü in sterke mate bevorderlijk zou wezen tot in aanraking brengen met het Evangelie, straks tot overgave aan het Evangelie, en dan tot vorming van Gemeenten op onderscheidene plaatsen. Zoowel het perspectief in zün geheel als de verschillende vakken afzonderlijk, geven ons te aanschouwen, dat de bouw van Christus' Kerk en de kerstening van het volksleven op Midden-Java ten Zuiden een aanvang heeft genomen, al is dat dan nog maar in beginsel. 326 Of om het te zeggen in Schriftuurlijke taal: het huidige Zendingswerk op Midden-Java ten Zuiden doet ons duidelijk hooren een gang in de toppen der moerbezièn- boomen en daarom rep U, want alsdan is de Heere voor Uw aangezicht uitgegaan! (2 Sam. 5 : 24). BRONNEN Acta van de voorloopige Synoden der Ned. Geref. Kerken. Acta van de Synoden der Geref. Kerken in Nederland. Mevr. J. C. van Andel—Rutgers, Islam en Christendom, 3e druk. Dr. H. A. van Andel, De Zendingsleer van Gisbertus Voetius. Dr. H. A. van Andel, Cultuur en Christendom onder de Javanen. L. Adriaanse, Sadrach's Kring. L. Adriaanse, De Nieuwe Koers in onze Zending of Toelichting op de Zendingsorde. Dr. N. Adriani, Geestelijke Stroomingen onder de Bevolking op Java, Haarlem 1916. B. Alkema, De Sarikat-Islam, Utrecht '19. D. Bakker, Stukken in de jaargangen v. d. Macedoniër. Boeka, Beschaving. Prof. Dr. M. Brouwer, Hoe te prediken voor Heiden en Mohammedaan. H. Colltn, Neerlands Indië I, II. S. Coolsma, De Zendingseeuw voor Ned. Oost-Indië. Prof. Dr. F. E. Daobanton, Prolegomena van de Protestantsche Zendingswetenschap. G. van Duinen, Beknopte Geschiedenis van Ned. Indië, 3e druk. H. Dijkstra, Het Evangelie in onze Oost. 2e druk. H. Dijkstra, Onze houding tegenover den- Islam (Stemmen des Tijds). Encyclopaedie van Ned. Indië. Dr. B. J. Esser, De Goddelijke Leiding in de Zending. J. W. Gunning, Hedendaagsche Zending in onze Oost, 2e druk. Dr. J. W. Gunning, De Invloed der Zending op maatschappelijke toestanden. De Heidenbode, Orgaan der Nederl. Geref. Zendingsvereeniging. 328 A. van Hien, De Javaansche Geestenwereld. Hilgers en Lekkerkerker, Populaire schetsen over Land en Volk van Indie. D. van Hinloopen—Labberton, Handboek van Insulinde. R. A. Kartini, Door Duisternis tot Licht. De Kerkenordening der Geref. Kerken in Nederland. Dr. H. Kraemer, Een Javaansche Primbon uit de 16e eeuw. A. Kbuijt, Zijn wq in onze Zending op Java op den goeden weg? Verslag 22e Alg. Ned. Zend. Conf. 1908. M. Lindenborn, Zendingslicht op den Islam. F. L. Lion Cachet, Een Jaar op Reis in dienst der Zending Ba^er>ACED0NIÈ!R' Zmdi,^d«*i:» (vooral art. van Ds. D. L. Th. Maijer, Een blik in het Javaansche volksleven. Mededeelingen vanwege het Ned. Zend. Genootschap. Het Mosterdzaad, Orgaan van de Heidenzending der Geref JierKen in Nederland. Overzicht v. d. elfde Zendingsconferentie; Artikel: De taalvormen van het Javaansch in verband met Evangelieprediking en Bnbelvertahng door P. Ant. Jansz. » * s Overzichten v. d. Inlandsche en Maleisch-Chineesche Pers. C Poensen, Brieven over den Islam uit de Binnenlanden. vD«P?1Ï!nDeiP1?ntatione Ecclesiarium, vertaling van Gisbertus Voetius' Tractaat. Mevr. Dr. H. J. W. van Prooije—Salomons, Gewijde Verhalen en Legenden van Hindoes en Boeddhisten, Zutphen, Thieme. Protestantsche Zending, Een reeks monographiën. Prop. Dr. C. Snouck, Hurgronje, Nederland en Islam. Pbof. Dr. P. J. Veth, Java. G. Warneck, Evangel. Missionslehre. Het Zendingsblad der Gereformeerde Kerken in Nederland. De Zendingskalender voor de Geref. Kerken. De Zendingsorde der Gereformeerde Kerken in Nederland. Zendingsjaarboekjes, uitgegeven vanwege den Z. S. R. PERSONEN* EN ZAAKREGISTER Abdoel Moeïs 107 Abisaï 140, 256 Adipati 25 Adriani 86 Adriaanse 168, 177, 179, 220, 256, 265 Ageng 62, 64, 67 Amangkoerat I 68 Amangkoerat II 63 Andel. Dr. H. A. van 302 animisme 77 v.v., 91, 98 Anthing ** • 137 Apostolische Gemeente 181 armenhuis 283 atheïsme 182 v.v. Babah Sie Siau Tjong 309 Bagelen 64, 137, 148 Bakker. Ds. D 265 v.v., 288, 292, 301 Bakker. Dr. F. L 293, 325 Balamgbangan 61 Bali 61 Bangjarnegara 244 bangsa abangan 98 v.v. bangsa poetihan 98 v.v. Banjoemas . . 1, 64, 97, 137, 221, 244, 247 Bantam 63 Bavinck. Prof. Dr. H 194 bevoegdheden der Generale Deputaten 204 Bieger 187, v.v. Bobotsari 139 Bodjong 139 Boeddhisme 66, 81 Boedi-Oetomo 44, 110 Boersma. Mejuffr. N 299 Boro-Boedoer 4, 58, 81 Bosman. D. J 315 bouwkunst 57 330 brieven over den Christel, godsdienst 280 breuk met Sadrach 171 Centralisatie '. 190 v.v. Chineezen-missie 8 christelijke-scholen 230 Coen. Jan Pietersz. 62 colportage 238, 304 commissie van praeadvies 200 concept-Zendingsorde 199, 201 congres te Tjilatjap 121 Coolen 156 cultuurcongres te Solo 111 Dachlan 120 Daendels 64 69 Darmo Kondo 118 decentralisatie 190 v.v., 199 Demak 60 desa 2 desadiensten 19 Diëng 58j 67, 81, 92 Dikoen 269, 272 Dqk. Ds. K. van 268 v.v. Dijkema 224 Dijkstra. Ds. H 199, 247 Dipo Negoro 64, 69, 113 Dipo Sentana | 267 Djagaprawesti 308 Djagaswara 308 Djatataroena 308 Djawa Dipa 47 Djocjacarta 1, 98, 137, 221, 284 doel der Zending 114, 195 Doeta 307, 309, 312 Douwes Dekker 113 Dreckmeyer. Mejuffr. Dr 264 drukkerij 325 Eliëzer 306 Enserink. Mejuffr. E 296 Erlangga 53 Esser. Dr. B. J 246, 276 Esser. Dr. S. J. D 295 etiquette 38 v.v. Feher. Dr. K. E 274 Feringa 191, 218 331 Flach. Dr. J. G 264 Gaay Fortman. Ds. N. A. de 160 gamelan 55 Garoetzaak 108 Gazali 81 Gehrels. Dr. F 276 Generale Zendingsdeputaten • • 217 Genootschap voor In- en Uitwendige Zending te Batavia . 186 Gispen I*j4 Goenoeng Kidoel 289 Goeroe-indjil 224, 227 Gokkel. Mejuffr. A. M .296 Groot. Dr. K. P 315 Groedjoeggan 15* Haagsche Commissie Ij™ Haas. Ds. W. S. de hadji • • •ko Hajam-woeroek Hakkim Hamer. G. P ?7| Hasan ™» Hatopan Batak Hebron Lelie • Heeren Zeventienen i5,u> x" heerendiensten 1® heilige dagen y °j* Hemmes. Mejuffr. H Herman W ™* Heutz. Gouv. Gen. Van Hindoecultuur-beweging • Hindoeïsme *kÖ Hindoe-tijdperk , ó> Hoezoo OQn Hollandsch-Chin. Scholen *»JJ Hollandsch-Inl. Scholten • • • 230 Hoofddienst 225, 235, 318 Hooger Onderwijs • • • • 3^ Hoogeschool te Bandoeng óo hormat 3° Horstman 141, 174, 278 280 huisvesting 26 v.v. hulpdiensten 223 vvv. hulphospitalen 232, 299 Hurdt ej» Huysing 1™ 332 ïdns • • • • 250 Ingwersen 257, 259 Inlandsche Beweging 46 Inspectiereis 160 166 Isfcak 269 Islam. Komst op Java 59 Islam Bergerak Hg Jansz _ 171 Java-Comité " 3 Javanisme j 84 Jellesma # 157 Jerobam \ 307 Jochanan 397 Jong. Mejuffr. L. de .' 299 Joshia Dangin I47 244 Kali Benda . 251 kampong ' 2 karakter 33 Karang Bolong ■ 92 Karangdjasa 182 Karta ' " 61 Kartadiwirja 308 Kartapangarsa 308 Kartini. Raden Adjeng 26, 32, 40, 55 Kasim 257 Keboemen \ '222, 264 Kediri . 64 Kedoe . . . i, 97, 137, 221, 256 kerkelijke Zending 190, 207 kerkformatie ' 214 kerkstichting \ 213 Keucheniusschool 154^ 185, 223, 285, 290 ««"ken 240, 280 klappercultuur 14 VtV> kleederdracht 23 klimaat ! ! ' 5 11 Koelewijn 290'v.v. Koeion Praga _ £89 Koomen. P. de \ \ 315 Krakal \ \ go Krawang ' gg £r0™0 '■ 14, 40 Kruyt 86, 157 Kuyper. Dr. A 192 194 Kuyper. Mejuffr. J 29ö' 296 333 Kwee Kim Siang 312 Kweekschool (Chr. Holl. Inl.) 231 Kweekschool (Javaansche) 231 Landjongschool 289 langgars 65 Lampor 92 Ley. Dr. S. van der 295 Lith. Pater van 320 Lion Cachet Ds. F 164 v.v. Loggen. Mejuffr. C. R. G 296 Maandblad voor Geref. Jeugd 238 madyo 41 Madioen 64 Madoera 3 Magelang 222, 277, 282 Mahajanisten 81 Malik Ibrahim 60 Mangkoe Negoro 64 Mangoen 308, 309 Mangoensoewita 308 Mardi Rahardja 110, 238, 279 Marle. Dr. F. G. van 296 Marta 311 Martaredja 307, 310, 311 Mataram 3, 52, 60, 289 Medan Moeslimin 118 medische zending . 178, 232, 255, 264, 273, 283, 294, 315, 324 Merapi . . . . 9 Merbaboe 9 Merkelijn 238, 278 v.v. Meyer 145 Meyerinck 231 middelbaar onderwijs 323 Midden-Java ten Noorden 1 Midden-Java ten Zuiden 1 Midi 308 Misaël Radan 253 missionaire artsen 178 Modjopaiit 53 Modjo-Warno 232 Moearatoewa 143 v.v. Moesa 256, 257, 259 Mohamadiah 120 v.v. Mohammedanisme 77 Molukken * 136 Müller. Dr. W. G 299 334 Nata Taroena 285 Nederl. Geref. Zendings-Vereen • 136 Nederl. Zendingsgenootschap _ 1 Nederl. Zendings-Vereen 1 Netelenbos 43, 262 Neukirchener-Zending 1 Nganten Tjitrawasana. Raden 308 ngelmoe 84 Ngirad 250, 251 Ngoko £ - 40 Offringa. Dr. J 297 ontwaking 105 oproep aan theolog. studenten 177 Oosterhuis. Dr. J. W 274 Oost-Java 1 Oostrom-Philips. Mevr. Van 139, 244 Ottow 143 Padjadjaran 52 Pakoe Alam 64, 285 Pakoean 52 Pandita Batak 226, 319 Pandita Djawa 292, 320 panèwoe 53 Patah. Raden 60 Paul Dangin 246 Paulus 269 Paulus Tek Sang 139, 145 Pawira taroena 309 Pekalongan 137, 221, 244 Penaboer 238 pesantrèn 65 Petronella-Hospitaal 285, 295 Philips—Stevens. Mevr. 140 Pilon 265 plaatsel. geïnstitueerde kerk (Zending door) .... 207, 209 Poerbolinggo 139, 222, 244, 248 Poerwokerto 244, 250 Poerworedjo 222, 256 Poestaka Radja Poerwa 66 Pos. Ds. A 288, 313 Prahoe 9 Prambanan 4 Preanger 68 profeten 86 Pruys 13, 255, 296 335 Raffles 64 Radjiman , 98 rapport van Middelburg 210 rapport van Zendingsdeputaten 191 Ratoe-Adil . 66, 156 revolutiaire propaganda 112 rijstbouw 14 Roepman. Mejuffr. E 296 Rongga Warsita 66 Roomsche missie . 280 Rutgers, Prof. Dr. F. L 194 Rutgers, Mejuffr. J. C 295, 297 Ruyssenaers . . '. 244 Sadrach 5, 140, 256, 260, 261, 265, 286 Salatiga-Zending 221, 224 Samah 249 Samuel 257 Sarikat Islam 45 v.v., 106 v.v. sawah 14 Scheurer, Dr. J. G 13, 178, 220, 294 Schmidt 238 Schooldienst 227, 254, 263, 273, 282, 289, 314, 320 sembah 38 Senopati 61 Seters, Mejuffr. N. van 299 Shiwaïsme 80 silo houding 39 Sindoro 9, 92 Slamat 9 slametans 94 Sneevliet 113 Snouck Hurgronje 49, 73 Soegia 311 Soembing i 9, 92 Soendaneezen 3 Soerakarta . 98, 221, 300 Soerjopranoto 107 Soeropranoto . . .• 149 Soesena 267, 271 Soetowidjojo 61 Solo 222, 300 Solorivier 9 Sosrokardono 107 Stokkum, Dr. M. van 255 Stoové 139 Stefanoes Aroen 306, 311 336 suikerriet-cultuur 15 syncretisme 77 Synode van Amsterdam 174 Synode van Arnhem . _. 300 Synode van Dordrecht 175 Synode van Leeuwarden 163, 218 Synode van Middelburg 195 Synode van Utrecht 221, 301 Szasz. Dr. L 299 Taak der Zending 114 tabak-cultuur 16 Tardja 268 Tarooeb 140 Taroena Nagara 52 Tegal 137, 221, 244 tegal . . , 14 Temanggoeng ï 277 theosophie . .- . . 125 v.v., 280 Thomas 261 Timotheüs 257 Tjeribon 60 Tjilatjap m 244, 252 Tjokroaminoto 107 Toeban 60 Toegia 260 Toemenggoeng 25 Toenggoel-Woeloeng 148, 156 171 Troenodjojo 63 Ulenbusch 144 Veld, in 't 315 Verhagen. Dr. C 299 Vermeer " , '137, 244 Vermolen. W • 315 verwachtingen .' '316 v.v. Voetius 212 Vogelesang ' 256, 296, 302 vogelnestjes (eetbare) 92 Volksraad 40 70 Vonk. Dr. A. H .274 voorwaardelijke verstooting der vrouw ........ 66 Vorstenlanden '4 £84 Vrijdag 89 Vriss. Dr. A. . . \ ' 299 337 Wagenaar. Dr. L • • wajang 51, 56, 62 Warneck |4 Way 283 wedana j5Jj wederdooperij op Java Ij» Wellensiek. Mejuffr. H West-Java *. • • „1 Wilhelm ' 138, 141, 151 Wiradikrama • 309 •Wonosobo 222, 274 Zelfstandigheid van Indië 71 v.v. zelfstandigheid van kerken 214 zendingscourant 238 zendingskalender 239 zendingskansen 130 zendingsonderwijs 227 zendingsorde 200, 202 zendingsscholen 228 Züidema 154, 174, 220 zuilen (De 5 — v. d. Islam) 87 Zwaan 257, 284 v.v., 301 Zwemer 102