PRIJS 5 CENTS 0 5 ereeniging Volksweerbaarheid. MAN N ËÏM van N ED ER L AN D! DETYDEN ZYN ERNSTIG. WIE VAN DEZE BEIDEN IS UW BEELD? ïereei^inglüiiFRillRICID 7B Columbuftatrast. 'j GRAVEN HA GE, Het Meest Noodige G. POLVLIET Gep. Kapitein der Infanterie AMSTERDAM 1915 H. C. DE LSM AN Bij Koninkl. Besluit van 4 Augustus 1914 heeft Hare Majesteit de Koningin een beroep gedaan op de ruim 600.000 Nederlandsche mannen van af den zeventienjarigen eftijd tot veertig jaar, die niet Militie- of Landweerplichtig zijn, om voor den tijd der bilisatie een verbintenis aan te gaan als Vrijwilliger bij den Landstorm, oefeningen worden zoo geregeld, dat men er in zijn maatschappelijken werkkring en noemenswaardige last van ondervindt, aluit U aan bij reeds bestaande- of vormt nieuwe Landstorm-afdeelingen ; oefent U Ml maakt U weerbaar eer het te laat is Tnplaren van het Kon. Besluit en van de formulieren voor het sluiten der verbin.s worden op aanvrage gratis door het Departement van Oorlog verstrekt. Pet Secretariaat der Vereeniging VOLKSWEERBAARHEID, 75 Columbusstraat, 's Gravenhage, geeft alle verlangde inlichtingen. VOORWOORD. De schrijver verzoent mij een woord van opwekking bij dit geschriftje te schrijven. Ik voldoe daaraan gaarne, hoewel het mij schier overbodig lijkt. Zijn werk beveelt zich zelf aan. Wie, die maar eenigszins in de ontwikkeling van onze weerbaarheid belangstelt, heeft niet steeds met ingenomenheid zijn pittige, ook voor leeken zoo duidelijk gestelde geschriften gelezen! Men voelt het ook nu weder; hier is een warm vaderlander aan het woord, iemand, die het in de ziel schrijnt, dat ons volk in deze hoogst ernstige oogenblikken zich niet den gegeven tijd te nutte maakt, om zijn weerbaarheid tot volle kracht te ontwikkelen daarom kan hij niet zwijgen, hij moet waarschuwen, de gewetens wakker schudden; handelt, handelt dan toch ter wille van Uwe vrijheid en Uw nationaal voortbestaan eer het voor altijd te laat is. Dit geschriftje, dat door de Vereeniging Volksweerbaarheid gratis verspreidt wordt, moge tevens vele Nederlanders, bij wie de daadwerkelijke vaderlandsliefde nog sluimert eene krachtige opwerking zijn om zich aan te sluiten bij den vrijwilligen Landstorm; het Secretariaat der Vereeniging, Columbusstraat 75, 's-Gravenhage, verstrekt gaarne de noodige gegevens. Hare Majesteit de Koningin deed met het Kon. Besl. van 4 Augustus 1914 een beroep op de vaderlandsliefde van de ruim 600.000 Nederlanders van 17 tot 40 jaar, die buiten de militie- en landweerplicht vallen. Waar blijven deze mannen? Vaderlands/r'e/Je beteekent niet minder dan alle liefde : zelfverloochening en blijmoedige offervaardigheid, een onbaatzuchtig zien geven, geheel en volkomen zonder angstvalllig te wikken welk voordeel of nadeel er aan verbonden is; zij vraagt onvoorwaardelijke toewijding, trouw tot in den dood. Slechts het volk, dat in zijn geheel, de vaderlandsliefde aldus voelt en opvat, heeft recht op bestaan. Schettert, klaroenen, met krachtige stooten, Zonen van Neêrland, het rusten gestaakt; Kondigt, bazuinen, den dag aan, den grooten Heerlijken dag, dat mijn Holland ontwaakt. Op dan, gij mannen, bezield met nieuw leven, Machtig door geestdrift, die nimmer versaagt, 't Vaderland roept, niemand achtergebleven, Toewijding wordt van ons allen gevraagd. Zoo klinkt het in het „Lied van Volksweerbaarheid". Het is ook deze geest, die uit dit geschriftje tot U spreekt en daarbij een praktische oplossing voorstelt om tot algeheele weerbaarmaking van het 'Nederlandsche Volk te geraken. A. E. DUDOK VAN HEEL, Voorz. der Ver. „Volksweerbaarheid," Het Meest Noodige. Une armee sur Ja défensive est obligée de conserver de nombreuses réserves Encore faut-il qu'elles soient composées de manière a pouvoir intervenir a temps. Gén.al DE NÉGRIER. Den 30en Augustus 1870, elf uur 's avonds, werden in het Groote Hoofdkwartier te Busancy door Von Moltke de bevelen uitgegeven voor de operatiën, die de capitulatie van Sedan tot »lot hadden. Deze bevelen bevatten de volgende zinsnede: „Komt de vijand op Belgisch grondgebied en wordt hij er niet onmiddellijk ontwapend, dan zal hij daar zonder dralen krachtig vervolgd worden." Het ging hier om het insluiten, wellicht gevangennemen van Frankrijks laatste leger en van den Keizer. Dit was een zaak van zoo groot gewicht, dat onder geen voorwaarde gelegenheid tot ontsnappen over mocht blijven. Daarom werd eenvoudig gelast, zoo noodig, België's neutraliteit te schenden, in dat koninkrijk door te dringen, er te vechten. Iets dergelijks kan zich op de Nederlandsche grens gaan afspelen, als er in de aanstaande lente daar een beslissende slag te slaan is. Ook dan zal er geen Nederlandsche grens bestaan, als deze niet overal gevormd kan worden door onze mobiele weermacht; „door de borsten onzer mannen", zooals Generaal Snijders het gezegd heeft. Er staat nu voor de strijdende partijen zooveel meer op het spel dan in 1870. Het wordt met den dag meer en meer een vernietigings-oorlog. Voor één der partijen, gepersonifieerd in Duitschland of Engeland, schijnt in het oog van den tegenstander niet langer plaats op aarde. De crisis zal dezen zomer, waarschijnlijk, haar hoogtepunt bereiken. Wij liggen als België meer dan eenig ander land in het hoekje, waar de slagen kunnen vallen. Nog steeds zijn wij èn voor de Verbondenen èn voor de Duitschers in militair opzicht begeerlijk als bondgenoot, maar ook, desnoods, als mogelijke opening in het pantser des vijands, om er den genadestoot door toe te brengen. Zeker, een neutraal ' grensland als buffer, een land met veel vee, veel varkens, veel conserven-fabrieken, thee, koffie en andere voorraden is niette versmaden. Maar in militair opzicht is een goede basis tot het doen van uitvallen of om van daar uit, na een landing, den'op 3 andere wijze niet te vernietigen, maar uitgeputten tegenstander neer te slaan, van grooter waarde. Als laatste redmiddel grijpt men in den oorlog naar alles. Ten slotte zal buiten het eigenbelang niemand zich storen aan welke overwegingen ook: het begrip oorlogsnoodzaak wordt in dezen oorlog meer en meer onbegrensd. Als het oogenblik aanbreekt, dat een beslissing alleen mogelijk blijkt, hetzij dwars door Nederland, hetzij met behulp van Nederland of ten koste van Nederland, dan zal de beslissing ook op die wijze gezocht worden. En dit plotseling, verrassend, met volle kracht. Misdadig naïf zou het zijn onder zulke omstandigheden op iets anders te rekenen dan op ons zelf, op hetgeen wij als kracht, speciaal als militaire kracht, waard zijn. • Er zijn geen profetieën te maken over ons lot, als Duitschland wint, öf de Bondgenooten, óf geen van beiden, maar in allen gevalle zal het onmiddellijk of over eenige jaren voor ons gaan om net zijn of niet zijn, ook als koloniale mogendheid. Deze wereldoorlog toch heeft zulk een omvang gekregen, zulk een intensiteit bereikt, dat noch de directe, noch de inductieve gevolgen ervan te meten, te overzien zijn. Er worden zulke nationale hartstochten opgewekt, er zijn zoodanige spanningen ontstaan, zulke verliezen geleden, afgronden gegraven van moreele en materieele ellende, dat de wedergade er van in de geschiedenis van Europa te zoeken is. Wie waagt het, slechts met het voorbeeld van 14 Juli 1789 en wat daaruit opgroeide voor oogen, hier de toekomst te voorspellen, ook voor ons vaderland? Eén ding echter moet op grond van de geschiedenis en van het gebeurde sedert dezen zomer voor ons vaststaan: het maakt u zoo krachtig mogelijk. Krachtig in eendracht: moreel en materieel. Wij mogen niets meer aan het toeval overlaten. Wij mogen geen dag, geen uur wachten om al, wat aan kracht in ons leeft, te organiseeren en te oefenen, om het zoo noodig onmiddellijk naast en met onze weermacht te kunnen stellen tegen het levensgevaar, dat ons als vrij volk plotseling kan bedreigen. * * * ,,L' influence d' une nation dépend du nombre d' hommes qu'elle peut mettre sous les armes. N'oubliez-pas que les Etats voisins s imposent de bien plus lourds sacrif ices pour la bonne constitution de leurs armées, et ont les yeux fixés sur vous pour juger" . . . Dit waren de woorden van Keizer Napoleon III bij het indienen der nieuwe legerwetten in 1867. Op de hoogte van de gevaren, die Frankrijk bedreigden, had de Keizer met Niel tevergeefs getracht het beginsel van den algemeenen oefenpKcht ingang te doen vinden. Drie jaar later antwoordde het noodlot met Sedan. De geschiedenisboekjes hebben lang Napoleon III de schuld gegeven, laat ons er hier terloops nog eens aan herinneren, dat het Fransche volk de schuldige is geweest, door 4 bij monde van de Kamer zich hardnekkig tegen afdoende legerhervorming te verzetten. „Les Nations ne meurent que par suicide", heeft onze Koning Willem I gezegd. * * * Wij hebben in de eerste Augustus-dagen een heerlijk geschiedkundig oogenblik doorleefd. Er is op dien eersten mobilisatie-dag iets moois in het Nederlandsche hart opgebloeid. Iets waarvan zoovelen de kiem zelfs niet meer aanwezig achtten, niet in zichzelve, niet bij anderen. In de afgeloopen zes maanden hebben ook wij geschiedenis gemaakt; de Koningin de Regeering, het Volk, de Weermacht, zij hebben ieder daarin hun gulden hoofdstuk, een voorbeeld voor het nageslacht, moreel en materieel. Maar wij zijn er niet. Het is nog niet de tijd de rekening op te maken. Het werelddrama, waarin ook Nederland zijn rol is toebedeeld, is allerminst geëindigd. En de vraag is: zijn wij sedert die eerste Augustusdagen voortgegaan te zorgen die rol onder alle omstandigheden zoo goed mogelijk te kunnen vervullen? * * 0 Zeker, ons leger staat aan de grens. Wij dragen onze financieële en oeconomische lasten. Onze geheele materieele militaire kracht is gemobiliseerd. Maar onze weermacht is niet geworteld in een weerbaar Nederlandsch volk. Die weermacht beschikt niet over de meest noodzakelijke reserven: voor aanvulling der verliezen tégen eventueele overmacht, in geval van oorlog, voor noodzakelijke versterking bij strijd, maar óók — en hier raken wij een brandend actueele quaestie — om de mannen van onze Landweer en Militie, die nu zeven maanden aan hun «Jent onrukt zijn, door aflossing mei reserve-troepen, zoo lang wij buiten het conflict blijven, aan dat werk: terug ie geven, * * * Is niet één van de voornaamste' eischen van soliditeit in elke onderneming, bij elke operatie: de beschikking over eene behoorlijke reserve ? Die eisch mag Nederland, nu het zijn grootste onderneming kan gelden sedert 1672: de handhaving van zijn bestaan als Europeesche en als koloniale mogendheid, niet over het hoofd zien. En het zou een zich schuldig maken zijn aan grievende onbillijkheid tegenover de mannen onzer Landweer en van onze Militie na te laten er onverwijld volle aandacht aan te schenken. Een 200.000 van onze weerbare burgers staan, ontrukt aan hun gezin en hun werk, nu reeds zeven maanden gereed om met hun leven ons volksbestaan te verzekeren. 600.000 flinke, gezonde mannen zijn rustig thuis en aan hun werk gebleven, Zullen toezien als onze vrouwen en kinderen. Waarom uit die 5 600.000 geen resemje gevormd van 200.000, om die eerstgenoemde 200.000, die nu sedert Augustus mobiel zijn, af te lossen? . Deze toestand mag niet voortduren, geen dag, geen uur, hij is dien mannen, hij is ons volk onwaardig. Een leger zonder reserven is geen leger, een leger zonder reserven is als een boom, geplant zonder wortels. Zeker, de gebeurtenissen hebben ook ons verrast. Wij hebben aan militaire kracht beschikbaar gesteld, wat wij in Augustus hadden. Wij waren aan het vormen van onze reserve, den Landstorm, bezig. Noch de Regeering, noch het Legerbestuur hebben in Augustus iets anders gedaan, dan menschelijkerwijs mogelijk was. Door moedig, beslist, snel handelen hebben' zij ons toen gered van een lot als nu België getroffen heeft. Maar zeven maanden zijn sedert verloop en, het gevaar is niet minder dreigend dan in Augustus. Wij zijn omringd door millioenenlegers, die een oorlogservaring en een harding van een half jaar in hun voordeel hebben, die als volk om hun bestaan strijden. Engeland staat gereed een nieuw leger — de bloem der natie — in den strijd te werpen. Onze militaire kracht is slechts dan voldoende, als wij, wanneer de orkaan over ons losbarst, in de eerste plaats in staat zijn onmiddelijk alle verliezen aan te vullen: „II y aura, dès le premier jour des hostilités, une effroyable consommation de vies humaines; par conséquant, on jettera immédiatement les réserves dans la balance et on fera un appèl immédiat aux seconds et derniers échelons. ) .In de uitnemende voordracht over onzen Landstorm van den Nederlandschen officier Lambooy, in 1913 gehouden in „Krijgswetenschap , lezen wij: „Hoe dringend zich in een krachtig gevoerden oorlog de noodzakelijkheid doet gevoelen, om over sterke aanvullings-reserves te beschikken, moge blijken uit de volgende cijfers: ' . , , 1904-1905 1870 Gedurende den oorlog, i——— —r~z— — Russen. Japanners. Duitschers. Stierven aan ziekten . . . I 9.000 27.000 15.000 Werden gewond 141.000 173.000 I 100,000 Sneuvelden 29.000 47.000 17.000 Totaal der verliezen . . . \ 179.000 247.000 j 132.000 ld. in °/o ten aanzien van het totaal der medestrijdenden I 30.3 % 45 % 20 °/o Dit wijst op een gemiddelde van 30 °/o. Als de heer Lambooy een onmiddellijke beschikking over 30.000 man noodzakelijk acht, stelt hij een zeer matige eisch, vooral daar ons leger, *) Col. de La P a n o u s e. 6 zeker tegen overmacht gesteld, dadelijk zijn volle afstootende kracht zal moeten inzetten en tot de hoogste spankracht opvoeren. Dit was noch bij de Russen, noch bij de Japanners, noch bij de Duitschers het geval. * * Maar bij den huidigen militairen toestand van Europa zijn wij er met zulk een aanvullings-reserve voor ons leger niet. Er is meer noodig en om aan te toonen, wat wij bedoelen, moeten wij een oogenblik voor de gebeurtenissen in België aandacht vragen. De weermacht van België heeft van af het oogenblik, dat de eerste Duitsche soldaat Vierlandenpunt passeerde, zijn maximumvermogen te weer gesteld. Het was niet groot dat vermogen, toegegeven. Maar hoeveel bloed, hoeveel tijd, hoeveel aanvalskracht heeft het den Duitschen militairen kolos gekost, om, nog voordat Franschen of Engelschen in het geding kwamen, zelfs dat handjevol Belgen een stukske terug te jagen ? Is het niet aan dat handjevol, dat het Belgische leger was, gelukt, alléén gelukt, den Germaanschen overval als zoodanig te doen mislukken ? Doch stelt nu, dat de militaire energie sedert 1 Augustus tot op dit oogenblik door België ontwikkeld, op-eens-en-tegelijk in die eerste Augustusdagen aan de Maas den Germanen ware tegenover gesteld kunnen geworden? Denkt eens het geval.dat België beschikt had over eene militaire organisatie, die dat had mogelijk gemaakt, eene organisatie als waarover bijvoorbeeld Zwitserland beschikt, waar elke burger het „Allen Weerbaar" in hart, hoofd en handen draagt? Of stelt eens het andere geval, dat het eiken Belgischen man, elke Belgische vrouw gegeven ware geweest zes maanden vóór dien geduchten len Augustus in de toekomst te schouwen, een visioen te zien rijzen van het afschuwelijke, dat hun lot zou zijn en dat dan de Belgische regeering, het Belgisch legerbestuur nog over zes kostbare mannden had kunnen beschikken, om de weermacht die krachten toe te voegen, waarover het voorspoedige, dichtbevolkte België vóór 1 Augustus in zoo ruime mate de beschikking had ? Dan behoeft men geen profeet en geen militair deskundige te zijn, om de overtuiging te hebben, dat geen Duitscher de Belgische Maas gepasseerd zou hebben. Want had niet het handjevol kranige Belgische soldaten, dat de verouderde weermacht van België uitmaakte, maar een Weerbaar België aan de Maas gestaan, dan zou dit ongetwijfeld zoolang stand hebben kunnen houden tot het Fransche Noorderleger — ware het nog maar voorloopig de troupes de couverture van het Noorder-rayon — tijdig ter hulp was gesneld. Dan had dit naast de Belgen aan de Maas kunnen strijden en vereenigd stand kunnen houden tot het gros van Frankrüks en Engelands macht ter plaatse was gekomen. Den Duitschers had de gelegenheid 7 ontbroken, die hun nu gegeven werd, om eerst de Belgen en vervolgens de Fransche couverture te slaan. En in plaats van een slag aan de Marne zou een slag aan de Maas aan elke Duitsche invasie paal en perk hebben gesteld. * * * Het fortuin is ons in dit opzicht buitengewoon gunstig. Het lot van België is een waarschuwing voor hetgeen ons wacht, als de „oorlogs-noodzaak" ook ons, al of niet op de wijze van België, in het wereldgeding betrekt en het is ons tevens een scherpe aanwijzing voor hetgeen ons ontbreekt en hetgeen onze plicht is. Het zou een aan het misdadige grenzende lichtzinnigheid zijn, langer te rusten op onze mobilisatie-lauweren en te doen, of wij er met onze mobiele weermacht, onze in staat van verdediging gebrachte forten en onze oorlogs-Ieening zijn. Onverwijld moet het Nederlandsche volk de handen in een slaan en onder energieke voortvarende leiding van Regeering en Legerbestuur onze militaire kracht tot haar bereikbaar maximum opvoeren. Onze vaderlandsche geschiedenis leert hoe telkens als de nood aan den man was, de geheele kust van de Republiek der Vereenigde Nederlanden als op slag in één groote Marine-werf zich omtooverde, schepen van oorlog, matrozen en zeesoldaten» op elk plekje, men begrijpt niet hoe, te voorschijn kwamen. Als in 1629, in 1672 de Republiek ook te land bedreigd wordt, schijnt elke vreedzame koopstad eensklaps troepen-depót geworden, dat reserven produceert in schier onbeperkt quantum. Amsterdam alleen leverde er in 1672-73 op een gegeven oogenblik een 60.000. Om zoo iets uitvoerbaar te maken, moet er een ongekende geest in ons zoogenaamd nuchter Hollandsch gemoed gevaren zijn, een geest, zoo juist geschetst door H u e t: „Om een veldslag te kunnen leveren hebt gij een leger en een krijgskundig aanvoerder noodig. De soldaten kunnen zeer wel vreemdelingen zijn; en vreemdelingen uit meer dan één land. Het leger van Al va, de legers van Prins Willem van Oranje en zijn broeders waren niet anders samengesteld. Maar voor een oorlog gelijk dien der Geuzen in den eersten tijd, kunt gij dergelijke lieden niet gebruiken. In zulk een guerillakrijg behoort ieder man, desnoods bijgestaan door zijn vrouw of zijn dochter, een land- of een stadgenoot te zijn. Zooveel sleden of zooveel dorpen, zooveel liefhebbers. Eh\ strijder moet met den vijand een persoonlijke rekening te vereffenen hebben." ) Nu wil deze aanhaling niet zeggen, dat ik de volkswapening of den guerilla-oorlog aanprijs. Het is de geest, de gemoedstoestand, waarop Huet zoo treffend het licht laat vallen en op de noodzakelijke mogelijkheid of de mogelijke noodzakelijk- *) Land van Rem brand t II, p. 24. 8 heid voor ons, om niet een klein brokske Holland maar om het geheele land, alle provinciën, met de geheele weerbare Nederlandsche kracht, met hand en tand tegen elke schending te verdedigen en de waan weg te blazen, dat hiervoor volstaan zou kunnen worden met het handjevol, dat nu ons leger heet en dat men denkt dan te kunnen laten ageeren ter beveiliging van een brokske Brabant, een hoekje Holland of een puntje Limburg, terwijl héél Groningen, héél Friesland, héél (vul in naar verkiezing) eenvoudig aan hun lot worden overgelaten. Een 200.000 man zitten in enkele hoekjes van ons land bijeen als weermacht en minstens 600.000 loopen er rond, die, als ook ons uur slaat, niets mogen, niets kunnen doen dan protesteeren ? .. . . vergaderen ? Dit is een grievende, onwaardige toestand. ,..,^at onzen voorouders op het gebied van legervorming mogelijk is geweest, wat hen gered heeft, telkens als zij door de machtigste staten der wereld werden aangevallen, is ook ons mogelijk. Wij beschikken bovendien over meerdere voorbeelden uit de geschiedenis, die de mogelijkheid aantoonen, om, terwijl bet leger niet slechts op voet van oorlog is, maar het land zelfs in een staat van militaire uitputting verkeert, onmiddellijk bruikbare reserves te vormen. Na het ineenstorten van Pruisen in 1806, na de ramp van Jena, mocht dit koninkrijk op bevel van Napoleon niet meer dan 40.000 man onder de wapenen hebben. Dit schijnbaar vernietigend artikel van het verdrag van Tilsitt werd de bron van Pruisen's militaire kracht in 1813. Scharnhorst en S t e i n wisten dat handjevol, onder het oog van den overweldiger, tot de militaire oefenschool voor het Gewapende Vojk te maken! Door dat groepje van 40.000 passeerden in 7 jaar schier ongemerkt lichtingsgewijze nagenoeg alle weerbare mannen en toen konmg Frederik Wilhelm den 17n Maart 1813 zijn volk te wapen riep, konden de Pruissen van eiken stand en leeftijd aan de roepstem van hunnen koning gehoor geven en een geoefend leger van 100.000 man, gesteund door veel talrijker landweer, op de been brengen. Napoleon greep op zijn beurt naar een soortgelijk middel, toen Frankrijk gevaar begon te loopen. Op 11 januari 1813 zijn 300.000 man Nationale Garde bij het leger ingedeeld. Op 3 April volgen nog 80.000 man Nationale Garde en 10.000 Gardes T?€kÏ °P 9 °ctober weer een lichting van 280,000 man, op 15 November een van 300.000 man. Toen Frankrijk dus met nagenoeg de geheele wereld in oorlog en door de voorgaande veldtochten en vooral door de nederlagen sedert 1812, uitgeput scheen, tenminste aan soldaten en middelen om dezen te velde te brengen, werden nog 936.500 man aangewezen. Door het vlug verloop van den veldtocht en de uitputting van het Fransche volk is hiervan slechts een derde georganiseerd en ingedeeld kunnen worden. Sommige van die troepen kwamen zelfs na 9 14 dagen oefening tegenover den «rvaren, geharden, overmachr tigen vijand. Doch hóé geoefend en georganiseerd is geworden en waartoe men zelfs onder de buitengewoon ongunstige omstandigheden, waaronder Frankrijk in 1814 verkeerde, in staat is geweest, wordt aangetoond door het feit, dat bij"voorbeeld alleen in de kazerne te Courbeüoie in drie maanden tijds achtereenvolgens 50.000 recruten geoefend werden. Dien „Maries-Louisés", zoo werden die reserven genoemd, ontbrak schier alles; op klompen, zonder geweren soms, of zonder uitrusting, zijn zij toch zeer bruikbaar gebleken, als ze sléchts ingedeeld waren te midden van beter geoefende troepen. *) Maar, zooals Houssaye zegt, bij de oefening van die jongemannen schier onder het vuur van den overmachtigen vijand in front en den invloed van het ontmoedigde, uitgeputte, rouwende Fransche volk in den rug, was een factor van schier onbegrensde kracht werkzaam : „les officiers et sous-officiers se prodiguaient". Na de nederlagen in het begin van den Transvaal-oorlog van de legers der generaals Sir Redders Bulier, Lord Methuen en Gatacre had Engeland geen macht van beteekenis meer in ZWftrV Afrika. De expeditie van Lord Roberts en Lord Kitchener is feitelijk met een grootendeels tijdens den oorlog georganiseerde en geoefende aanvullings-reserve tot een voor de Britten succesvol einde gebracht. In den tegenwoordigen oorlog zien wij in Engeland iets overeenkomstigs. En ook Frankrijk, ja zelfs Duitscnland zijn tot iets dergelijks verplicht, vormen onafgebroken reserves. Staan wij tenslotte een oogenblik stil bij België, dat er schijnbaar „niet meer is". Dat z.g. door de Duitschers veroverde België voert krachtig den oorlog in Zuid- IVest- Vlaanderen. Terwijl het den Duitschers gelukte in korten tijd het Engelsch-Fransche millioenenleger zoover terug te slaan, dat het tooneel van den oorlog op vijandelijk Fransch grondgebied werd overgebracht, is hun dit ten opzichte van België niet volkomen mogen gelukken. De Belgen strijden op Belgisch grondgebied en hoe onaangenaam ook voor de Duitschers, die België Duitsch willen noemen, zij slagen er maar niet in hen op Fransch grondgebied terug te dringen. En zoolang dit niet het geval is, is de verovering van België geen feit. Dit wonder is alleen mogelijk doordat de Belgische Regeering en het Belgische Legerbestuur practisch aantoonen, dat het zeer goed uitvoerbaar is, al oorlogvoerende, een nieuw leger te vormen en dit zelfs te doen als het oorspronkelijke leger na zeven maanden van woedenden strijd, van ontzaglijke verliezen aan dooden, gewonden, krijgsgevangenen en geinterneerden, schijnbaar niet meer bestaat. Wie zou na deze voorbeelden volhouden, dat het onmogelijk zou zijn ons onder de bestaande gunstige omstandigheden, nu *) Houssaye. 1814. 10 onze geheele militaire en staatkundige kracht intact en onaangetast is, nu de leger-autoriteiten de gelegenheid hebben gehad door een zeven-maandsche concentratie op oorlogssterkte, onder vrijwel ideale voorwaarden, ons leger tot een volmaakten graad van oefening en slag-vaardigheid te brengen ? Wij gaan verder en gelooven niet ons aan ongepast optimisme schuldig te maken, wanneer wij aannemen, dat ons leger, na ruim een half jaar mobiel en te velde te zijn geweest, nu wel afgeoefend zal zijn. Wat ter wereld zou er nu nog te oefenen vallen? Ik zou mij zelfs kunnen voorstellen, dat ons leger gevaar loopt zich te gaan vervelen en dat men dus vurig verlangt naar een gelegenheid zich nuttig te maken, vooral als het te verwachten werk onze militaire weerkracht in het bezit zal stellen van het voornaamste, dat haar tot heden ontbroken heeft, een krachtige ja onuitputtelijke reserve; van eene reserve; die gelegenheid zal geven onze nu zeven maanden mobiel zijnde landweer en militie af te lossen. Er zijn, om tot het doel te geraken, verschillende methodes. Er is slechts één opvatting, die onvoorwaardelijk afgekeurd moet worden, n.1. die, welke met den bestaanden toestand genoegen neemt. Wellicht zou het volgend algemeen plan, dat ik gaarne voor een beter geef, overweging verdienen. * * * Het ligt voor de hand, dat de schepping en organisatie van eene reserve bij den bestaanden toestand niet aan één der in functie zijnde leger-autoriteiten of aan het Departement van Oorlog kan opgedragen worden. Beiden hebben hun handen vol en moeten onmiddellijk beschikbaar blijven voor hun taak, in geval van conflict, terwijl ook gedurende dit conflict het geregeld functionneeren van het orgaan der reservevorming verzekerd moet zijn. Daarom is een apart orgaan onder een afzonderlijke deskundige autoriteit voor het scheppen onzer reserve noodig. Dit orgaan moet uit den aard van zijn werkkring met velerlei autoriteiten van het algemeen en militair bestuur in aanraking komen, zelfstandig en snel kunnen handelen. Als eerste daad komt dus de benoeming van een deskundige op het gebied van recruten-aanvoering en reserve-personeel noodzakelijk voor: een Regeerings-Commissaris, die rechtstreeks onder den Minister van Oorlog, over een ruim gestelde instructie beschikt en wien, op diens verzoek, het noodige personeel wordt toegevoegd, om de hier te lande overvloedig aanwezige elementen voor eene reserve snel en volledig te organiseeren. Wij zijn allerminst in den uitgeputten toestand van Pruisen na Jena, van Frankrijk in 1814 of van België op dit oogenblik. Er is in de eerste plaats een schat van geschikt personeel aan 11 oud-gediende officieren en onder-officieren en minderen aanwezig : le van het leger hier te lande. 2e ,, de vloot en de mariniers. 3e ,, het leger in de Koloniën. 4e ,, de schutterij. 6e ,, het reserve-kader. 7e „ de weerbaarheids- en schietvereenigingen. Wat betreft het personeel van de vloot, staan ons op het oogenblik geen cijfers ter beschikking. Neemt men echter, wat de landmacht betreft, de oud-officieren tot hun zestigste en de oud-onderofficieren tot hun vijftigste jaar, dan zullen aanwezig zijn ongeveer: 250 oud-officieren, 1000 oud-onderofficieren, 5000 oud-vrijwilligers bij het Reserve<*kader *) en bovendien pl. m. 50.000 oud-gediende militairen. Nemen wij aan, dat deze getallen geflatteerd zijn, dan kunnen wij met de oud-gedienden van marine, mariniers en koloniaal Leger toch zeker rekenen op pl.m. 150.000 hoofden, allen oud-gedienden. Deze zouden, eenmaal gemonsterd, georganiseerd, uitgerust en gekleed, als het moest, in geval van een plotselingen aanval, eene onmiddellijk beschikbare reserve vormen. Zoolang wij niet in een conflict betrokken zijn, zouden deze mannen aan den arbeid moeten blijven. Zij zouden na hun keuring en indeeling, hun wapening en uitrusting, beschouwd moeten worden overeenkomstig de miliciens met groot verlof, doch op het telegrafisch bericht aan de burgemeesters zich op daartoe aangegeven punten moeten verzamelen. Het zou overweging verdienen, het uit zoo uiteenloopende categorieën bestaande officiers- en onder-officierskader bij .voorbeeld eens per week in de voornaamste steden der provinciën bijeen te doen komen. Van dit kader ware wellicht een deel aan te wijzen om, ingeval van een vijandelijken aanval, onverwijld het bestaande tekort bij het veldleger aan te vullen. De Vrijwillige Gewapende Landstorm zou, voor zooverre geoefend, als speciaal korps, bij deze categorie ingedeeld kunnen worden, nadat het Reglement van Krijgstucht en de militaire strafwetten op hen toepasselijk waren verklaard. Ond er die oud-gedienden kan men rekenen ongeveer 20.000 man van de bereden wapens aan te treffen. Het zou waarschijnlijk mogelijk zijn hiermede en met het oud-kader der bereden artillerie, eene reserve der bereden artillerie voor te bereiden. *) Deze uitnemende instelling van den generaal van Dam van I s s e 11 is opgericht in 1894 en leverde jaarlijks ongeveer 300 reservisten.iZrj had aanzienlijk meer kunnen leveren. 12 Het is niet onwaarschijnlijk, dat de Rijks-werkplaatsen, gesteund door de particuliere nijverheid, uit het aanwezige Krupp-kanon van 8 cm. en uit dat van 6 cm. door transformatie bruikbaar mobiel materiaal kunnen maken met kanon-terugloop, schild en rookzwakke eenheids-munitie. Zou hier bovendien onze Marine geen licht geschut kunnen afstaan, beschikbaar gekomen door de onlangs uit de sterkte afgevoerde oorlogsschepen? Beter ware het, indien mogelijk, tot onyerwijlden aankoop van modern geschut met munitie in het buitenland> over te gaan, daar uitbreiding van onze veld-artillerie noodzakelijk is, ook al blijven wij nu buiten een conflict. Zoo mitrailleurs beschikbaar zijn of aangemaakt kunnen worden, dan wel in de Vereenigde Staten of Zweden worden aangekocht, behooren wij reserve-mitrailleur afdeelingen op te richten, reserve-trein- en reserve-ponton-afdeelingen te organiseeren. Vooral aan ponton-materiaal zal bij operatiên in ons land zeer groote behoefte zijn. Dit, in schets, wat de reserve van oud-gedienden betreft. * * * • Gedurende den marsch naar' Rusland bij de concentratie van Napoleons Groote-Leger in 18"/i2, zijn vele recruten gedurende dien marsch afgericht. Zooals wij gezien hebben zijn eveneens in 1814 recruten na eene oefening van 14 dagen voor den vijand gebracht en was een en ander mogelijk, omdat men hen onmiddelijk na hun inlijving oefende en indeelde in kernen van geoefende afdeelingen. *) Die mogelijkheid geldt nu voor ons veldleger, ze geldt in grooter mate voor de bezettingstroepen: „Pour s'opposer a 1'ennemi en rase campagne, il faut des soldats; pour occuper des places fortes, il suffit d'avoir des hommes," heeft Napoleon gezegd. Wij zouden nu in overweging geven om de helft van de Landweer in onze stellingen en forten (door loting en vrije keuze in verband met werkloosheid te laten besluiten wie) met groot verlof te zenden en deze Landweer, voor zooveel de infanterie betreft, over te laten gaan naar de Reserve van het veldleger en wat de artillerie aangaat naar de reserve der bezettingstroepen. Op den dag van hun vertrek zouden de in de stellingen en forten opengevallen plaatsen bezet moéten worden door een gelijk aantal recruten, te nemen bij opvolging voor zooverre noodig uit : a. het restant der geheele lichting 1915. b. de geheele lichting 1916. c. de vrijgeloot hebbenden der lichting 1914. *) De Duitschers zenden op dit oogenblik recruten naar hun regimenten in in Noord-Frankrijk, om er geoefend te worden. Generaal Prins, die dit mededeelt, wijst op het voordeel, dat bij die afdeelingen te velde goede instructeurs Stijn en voorts — wij aouden zeggen vooral — dal de recruten zoodoende ook bij kun compagnieën-chefs en kameraden — bekend en met den oorlogstoestand ah van zelve Vertrouwd raken. 13 d. de vrijgeloot hebbenden der lichting 1913. c. „ „ „ „ „ 1912. enz, naar¬ mate van de behoefte. *) Ook bij het gekantonneerde veldleger zou dit stelsel van oefening, wat de infanterie betreft, zonder gevaar voor de slagvaardigheid toepasselijk zijn, zoolang wij buiten het conflict blijven. Hier zou men in elke compagnie bijv. de oudste lichting met verlof moeten zenden en daarvoor een gelijk aantal recruten der zooeven genoemde categorieën, in een te vormen vijfde recruten-sectie van elke compagnie vereenigd, ter eerste oefening indeelen, en dit bijvoorbeeld om de zes of acht weken .herhalen, wat, gezien de uitnemende oefenings-condities, waaronder die recruten komen, mogelijk zou maken na elke zes of acht weken de reserve met een tienduizend man goed geoefende infanterie te versterken. Brak dan het conflict uit, zoo zouden die recruten, indien geheel ongeoefend, uit het kantonnement onder een korporaal onverwijld naar het betrokken depót marcheeren, om daar verder geoefend te worden. De verlofgangers van het veldleger, die hun wapens en hun uitrusting mede naar huis hebben genomen, zouden daar, voor zoover noodig, hun plaatsen hernemen.. # * * De quaestie der bewapening van de nieuw op te richten reserve-divisiën is een vraagstuk, maar geen onoplosbaar vraagstuk. De particuliere nijverheid levert ons alles, speciaal die der Vereenigde Staten en die van Zweden. In afwachting hiervan zou bij een tekort aan onze tegenwoordige infanterie-geweren aan de bezettingstroepen het in onze magazijnen aanwezige Beaumon/-geweer en de Kemm/ngfon-karabijn kunnen worden uitgereikt en de daardoor ter beschikking komende geweren M. 97 aan de nieuw te vormen veldtroepen worden gegeven. Men vergete toch niet, dat het Beaumont-gevrecr, mits voorzien van rookzwakke munitie, een uitmuntend wapen is voor bezettingstroepen. Dit klemt te meer, daar de oude Gardnermitrailleur, op onze forten in gebruik, dezelfde munitie gebruikt! Op grond der verschillende munitie voor het geweer M. 97 en het fïeaurnonr-geweer, dient bewapening van veldtroepen of van reserve-veldtroepen met het laatstgenoemde onvoorwaardelijk afkeuring. Een eventueel onvoldoende voorraad uniformlaken mag geen bezwaar zijn. Men bestemme het aanwezige terrein-kleurige laken, indien in beperkten voorraad aanwezig, uitsluitend voor de Veldtroepen. Voor de bezettingstroepen is die kleur minder noodzakelijk. Mocht de voorraad ook dan onvoldoende zijn, men requireere het voor uniform-kleeding geschikte laken en *) Hiervoor is een kleine wijziging der Militie-wet noodig en met terugwerkende kracht; de ongezonde loting er uit, het sterkende beginsel van algemeene oefenplicht er in. 14 geve dit het snit en de monteering onzer uniform. In verband met de in den oorlog noodzakelijke onzichtbaarheid is het gebruik van verschillende tinten dooreen in een zelfde af deeling, met vermijding van bepaald opvallende tinten, een voordeel te achten. Trouwens laat ons leger op dit oogenblik aan bontheid van tinten in een zelfde afdeeling reeds weinig te wenschen. Het meest klemt in de geheele zaak de quaestie der reserveaanvoerders en daarom zullen wij tot slot daaraan afzonderlijk de aandacht wijden. Op den voorgrond zij gesteld het euvel, dat men te dikwijls in reserve-aanvoerders, waaraan op dit oogenblik gebrek is, ook recruten-onderwijzers wil zien. Voor deze dwaling dient men zich te hoeden en eveneens voor het stellen van eischen buiten de practijk, de oorlogs-practijkte-üelde. Houdt men dit streng voor oogen, dan zullen de eischen voor de in deze tijden noodige kennis van reserve-onderofficieren (geen korporaals vooral) en reserve-officieren belangrijk bekort kunnen worden, zonder het gehalte ook maar in één opzicht te schaden, integendeel. Napoleon, zegt: „On nait avec les qualités propres pour commander une armee de terre." De mannen der aan het hoofd van bladz. 13 genoemde oefenplichtige categorieën, die over deze „qualités" beschikken, moeten naar voren gebracht worden. Die opleiding zij in hoofdzaak practisch-applicatori8ch. Nu heeft de ervaring mij geleerd, dat naast de studenten, de onderwijzers het grootste percentage leveren, dat over die aanvoerders-qualiteiten beschikt. Hoeveel studenten en onderwijzers dit zouden zijn, valt natuurlijk eerst na eene inschrijving of monstering van de betrokkenen te zeggen. Ook anderen dan onderwijzers en studenten, die door hun ontwikkeling voor deze reserve-kader-opleiding geschikt zijn, zouden in beginsel aangewezen moeten worden. Het ligt voor de hand, dat voor deze opleiding niet de bepalingen voor het gewone reserve-kader gelden. De opleiding blijve vooral practisch en gedurende de opleiding wordt voortdarend geschift. W at voor reserve-aanvoerder practisch onbruikbaar blijkt wordt, ondanks eventueele theoretische-examen-programmageschiktheid, voor soldaat bij de hierboven geschetste aanvullingsreserve bestemd en dienovereenkomstig geoefend. Doch den zeer geschikten verleene men zoo spoedig mogelijk den graad van sergeant of vaandrig Wij moeten om dit te kunnen doen, bij deze reserve-opleiding alle schoolschheid laten varen en die aangeboren militaire eigenschappen naar voren brengen. Dit voor oogen houdende, zijn er in en buiten ons leger talrijke aanvoerders beschikbaar. Mijn bedoeling wordt zoo juist weergegeven door G. Hanotaux en dit geldt ook het aanvoerders-materiaal onder de soldaten van ons gemobiliseerd leger aanwezig, waar men elkaar na zes maanden zoo uitstekend heeft leeren kennen: „De la foule, il part une sorte de cri et d'exhortation incessante vers ceux qui sont reconnus aptes a diriger les autres. Sous Ia discipline formelle, il y a une discipline intime qui fait et fera. 15 de tout temps, avec les subordonnés des subordonnés et avec les chefs des chefs. De vieux soldats d'Afrique ont raconté qu'en temps de guerre, quand une compagnie se trouvait au loin, perdue, entourée d'embüches, il arrivait une heure oü tous se tournaient instinctivement vers un homme qui n'était, peut-être, qu'un simple soldat, mais qu on sentait plus capable de tirer tout le monde d'affaire". Wij kennen ingenieurs, onderwijzers, bestuurders van groote ondernemingen, die geboren aanvoerders zijn. Zij zijn als miliciens, als landweermannen, onder de wapenen. Dat zij het onder de gegeven omstandigheden niet verder hebben kunnen brengen dan korporaal, dan schrijver of teekenaar, bewijst, dat men in ons leger de groote beteekenis van het zooeven aangehaalde aptes a diriger les autres niet algemeen begrepen heeft. Ja, onze Opperbevelhebber, Generaal Snijders, ziet het blijkens de door hem gegeven order wèl in. Maar deze order zal niet Voldoende zijn, als de geest niet naar onderen doorwerkt. Niet èerst een cursus en dan de aanstelling voor deze mannen .... tot korporaal. Men stelle die voormannen-van-nature aan tot reserve-luitenant, tot vaandrig, tot sergeant en late hen dan, naast en met beroeps-collega's, in den dagelijkschen dienst, de noodige routine en practische kennis verkrijgen. * * * Het voorgaande samenvattende, krijgt men dus den volgenden toestand: Zij, die tot nu toe van alle verplichtingen zijn vrijgeloopen, n.1. de categorieën vermeld aan het hoofd van bladz 13, worden onverwijld ter eerste oefening onder de wapenen geroepen, en geoefend, gedeeltelijk in de recruten-secties der compagnieën van het gekantonneerd veldleger en bij de bezettingen der forten, gedeeltelijk ook, in zooverre onderwijzers*) beschikbaar zijn, in eenige oefenings-kampen. Deze categorie is dan na zes maanden geleidelijk beschikbaar gekomen, zoodat op dit tijdstip de landweer en de oudste lichtingen der militie van de nu mobiele weermacht geleidelijk met groot verlof gezonden zijn. Deze verlofgangers vormen dan de reserve 1 e Ban en worden als zoodanig georganiseerd, hebben hun wapens en uitrusting, doch blijven thuis aan hun werk. Het ligt voor de hand, dat men niet zoo lang kan wachten, om in den critieken toestand, die nu uit het absoluut gebrek aan eenige behoorlijke reserve geboren is, te voorzien. Daarvoor dient het onverwijld organiseeren — niet onder de wapens *) Ook die in de gymnastiek en lichaamsoefeningen. Hier ware een beroep te doen op onze kranige voormannen op het gebied der lichamelijke opvoeding, liefst door tusschenkomst van vereenigingen als het Nederl. Gymnastiek Verbond, de Gymnastiek-Onderwijzers-Vereeniging, de Turn-Bond e. d. 16 roepen — der categorie van oud-gedienden, vrijwilligers en miliciens op bladz. 11 vermeld. Deze komen dus, zoolang de zoo juist genoemde 1 e Ban niet voor een nader vast te stellen deel beschikbaar is, daarvoor in de plaats. Daarna vormen zij de reserve 2e Ban. Met het bovenstaande krijgt men dus den normalen logischen toestand, dat de jongste mannen en zij, die tot nu toe geen enkele hunner militaire verplichtingen ten opzichte der gemeenschap hebben vervuld, in eerste linie komen, terwijl onze thans dienstplichtige oudere miliciens met de landweer de eerste en de oudgedienden, ook die van militie en landweer, de tweede reserve uitmaken, welke laatste categorie, als geoefend, reeds nu beschikbaar te stellen is, al blijft ze met verlof thuis. * * * Het zij hier herhaald, dat wij met het voorgaande allerminst een proto-type hebben willen geven. Mits er onverwijld worde aangepakt, is elk ander reservestelsel ons welkom, dat aan den bestaanden onwaardigen, onvoldoenden, onlogischen toestand een einde maakt en snel resultaten geeft, fin wij haasten ons hierbij te voegen, dat de aangekondigde regeerings-maatregelen op dit gebied iets goeds doen verwachten, reeds op grond van de voortvarendheid, waarmee men ze thans voorbereid. Ook al blijven wij buiten het conflict, dan is bij de komende vredes-onderhandelingen of vredes-congressen een herziening van de staatkundige kaart van Europa, willicht die der aarde, aan de orde. De waarde van onze stem — moet het zijn, van ons protest — zal daarbij niet bepaald worden door onze daarvoor betoonde anti-oorlogsstemming, evenmin door de mate der rechtzinnigheid onzer hedendaagsche neutraliteit, maar wel door de militaire kracht waarover wij op dat oogenblik, dank zij onze offervaardigheid, beschikken. Een Nederlandsch woord, een Nederlandsch protest van een Regeering, die minstens een half millioen gewapende, geoefende burgers achter zich heeft, telt mee. In het andere geval kan het ons gaan als Hannooer en zijn Bamarcks grievende woorden toepasselijk: „Als de Hannoveranen hun plicht hadden gedaan, zouden zij niet zoo op hun nationale verdediging hebben moeten beknibbelen. Een onvoldoende verdediging draagt de straf daarvoor in zich. Door verwaarloozing van zijn nationale verdediging heeft Hatmover zijn onafhankelijkheid verspeeld en een gelijk lot wacht allen staten, die zich daaraan schuldig maken; die verwaarloozing wordt hun aldus betaald gezet." BEVERWIJK, Maart 1915. ■ ■ TYP. A. J. A. NIESTEN ■ ■ ACHTERBURGWAL 175 - AMSTERDAM