.111^. PROEVE EENER OPLOSSING VAN HET LEGERVRAAGSTUK. Meerdere ex. van deze brochure zijn verkrijgbaar tegen inzending van postwissel a f 0.45 by de Drukkerij S. S. KORT HUIS, Marnixstraat 4-8, Den Haag. APRIL 1921. Proeve eener oplossing van het legervraagstuk. Er heeft zich gevormd een Commissie ter bestudeering van het legervraagstuk en tot het ontwerpen van eene oplossing, die uit een militair oogpunt voldoende zou zijn te achten en zooveel mogelijk rekening zou houden met de eischen, welke uit een ethisch, economisch en financieel oogpunt behooren te worden gesteld. Deze commissie is als volgt samengesteld (alphabetische volgorde): A. A. KRAMER, Reserve-Kapitein der Infanterie, Hoofdbestuurslid der Algemeene Vereeniging voor Verlofsofficieren der Nederlandsche Land- en Zeemacht. L. C. PRELT, Kapitein van den Generalen Staf, lid der Vereeniging van Officieren van de Nederlandsche Landmacht. Mr. P. H. RITTER, Hoofdredacteur van het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad. C. J. SNIJDERS, Generaal b. d., Hoofdbestuurslid Nederlandsche Vereeniging „Ons Leger", Voorzitter der Commissie. W. WIJK, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Hoofdbestuurslid van „Ons Belang", Vereeniging van Onderofficieren enz., alsmede: W. J. M. LINDEN, Kapitein der Infanterie, Hoofdbestuurslid der Nederlandsche Vereeniging „Ons Leger", Secretaris (geen lid) der Commissie. Rapport der Commissie. De Commissie heeft zich tot taak gesteld een legerstelsel te ontwerpen, dat een behoorlijken waarborg voor de verzekering van 'sLands veiligheid zou bieden, maar tevens rekening zou houden met de financieele krachten en de persoonlijke draagkracht van het Nederlandsche Volk, en dat dus noodwendig een compromis zou moeten zijn tusschen uiteenloopende en ten deele tegenstrijdige eischen. Zij is zich bewust daarin slechts in zooverre te zijn geslaagd, als mogelijk is bij gebruikmaking van voor het publiek beschikbare gegevens. Zij geeft dus haar beschouwingen en cijfers onder voorbehoud. Alvorens aan haar stelsel een vasten vorm te geven, is vastgesteld een algemeen beginsel omtrent den weerplicht. Niet alleen, omdat dit uit een organisatorisch oogpunt den grondslag van een legerstelsel moet vormen, doch ook omdat het in belangrijk opzicht de ethische waarde van het stelsel bepaalt. Hare meening omtrent den weerplicht is als volgt weer te geven: I. Ieder mannelijk en vrouwelijk Nederlander, lichamelijk en geestelijk daartoe geschikt, is tusschen de hiervoor te stellen leeftijdsgrenzen, als vermeld in punt IV, weerplichtig; d. w. z. is verplicht de door de Eegeering, volgens bij de wet te stellen regelen, gevorderde diensten ten behoeve van de verdediging des lands tegen buitenlandsch gevaar of geweld te verrichten. 5 II. De weerplicht omvat: A. diensten in tijd van oorlogsgevaar, oorlog of andere buitengewone omstandigheden, ten behoeve der militaire of der economische weerbaarheid; B. voorbereiding tot de onder A. genoemde diensten; C. betaling eener weerbelasting. III. Onder „weermacht" wordt verstaan: de landmacht en de zeemacht. De landmacht bestaat uit het leger en den landstorm. IV. De onder A. van punt II bedoelde diensten kunnen, behoudens de door de wet te bepalen vrijstellingen, dooide Regeering worden gevorderd: a. ten behoeve van de militaire weerbaarheid, van mannen tusschen de leeftijdsgrenzen van 20—45 jaar, met dien verstande dat voor hen, die bij vroegeren militairen dienst in de weermacht den rang van officier of onderofficier hebben bekleed, de bovenste leeftijdsgrens op 55 jaar wordt bepaald. Diensten met de wapens kunnen alleen worden gevorderd van hen, die werkelijken militairen dienst verrichten, verricht hebben of volgens de wet daartoe verplicht kunnen worden, alsmede van hen, die tot den landstorm behooren; b. ten behoeve van de economische weerbaarheid, van mannen tusschen de leeftijdsgrenzen van 18 tot 60 jaar en van ongehuwde vrouwen (waarmede gelijk staan weduwen zonder onverzorgde kinderen te haren laste) tusschen de leeftijdsgrenzen van 26—40 jaar. V. De onder B. van punt II bedoelde voorbereiding omvat : a. militaire oefenplicht van een door de wet te bepalen aantal weerplichtigè mannen, voldoende aan daartoe vast te stellen bijzondere eischen van lichamelijke en geestelijke geschiktheid, gedurende een door de wet te bepalen tijd; b. verplichtingen in verband met de voorbereiding der economische weerbaarheid voor alle overige weerplichtigè mannen en vrouwen. 6 VI. De militaire oefenplicht wordt vervnld: a. door militairen dienst bij het leger of bij de zeemacht; b. door oefening bij den landstorm, al of niet gevolgd door dienst als onder a. bedoeld. Jaarlijks worden van de daartoe lichamelijk en geestelijk geschikten, die in het jaar te voren den weerplichtigen leeftijd hebben bereikt, een door de wet te bepalen aantal mannen onderscheidenlijk: 1. opgeroepen en ingedeeld tot het verrichten van werkelijken militairen dienst bij het leger of bij de zeemacht. Zij, die te voren door vrijwillige oefening bij den landstorm een vast te stellen graad van geoefendheid hebben verkregen, hebben aanspraak op eene verkorting van den duur van verplichten militairen dienst in het leger; 2. aangewezen tot oefening bij den landstorm, ter voorbereiding voor territoriale diensten (grens- en kustwacht, mobilisatiedekking, territoriale bewakingsdiensten, bewakingstroepen in stellingen). Zij, die den onder 1 bedoelden graad van geoefendheid door vrijwillige oefening bij den landstorm hebben verkregen, genieten bij deze aanwijzing den voorrang. VII. De overblijvenden der weerplichtige mannen, die in het jaar te voren den weerplichtigen leeftijd hebben bereikt, zijn verplicht, naar aanwijzing der Regeering, mede te werken tot — of deel te nemen aan: 1. aanmelding, registreering en indeeling bij te vormen verbanden ten behoeve der economische weerbaarheid, als bedoeld onder b. van punt V (voorbereiding der levensmiddelenvoorziening, der ziekenverzorging, der vervaardiging van oorlogsmateriaal, van het verkeerswezen, van arbeidersafdeelingen enz.); 2. het bijwonen van cursussen tot vorming van leiders bij de diensten als onder 1 bedoeld; 3. het verrichten van werkdiensten in fabrieken en inrichtingen, alsmede bij andere werkzaamheden, als onder 1 bedoeld; 7 4. huishoudelijke diensten ten behoeve der weermacht (z. g. werkers). Weerplichtige vrouwen zijn — behalve in tijd van oorlogsgevaar, oorlog of andere buitengewone omstandigheden — vrijgesteld van de verplichtingen, hiervoren onder 1, 2, 3 en 4 bedoeld, doch kunnen in gewone tijden vrijwillig daaraan deelnemen. De dienst der economische weerbaarheid wordt beheerd door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, voor zooveel noodig in overleg met de Hoofden van andore departementen van algemeen bestuur. VIII. In elk indèelingsdistrict bestaat een indeelingscommissie, bestaande uit één militair lid en twee burgerleden, welke commissie jaarlijks uit de ingeschrevenen, die in den loop van dat jaar den weerplichtigen leeftijd bereiken, aanwijst: a. hen, die — behoudens geneeskundige keuring — bestemd worden voor militairen dienst in het leger of bij de zeemacht, als bedoeld in punt VI onder 1; 6. hen, die — behoudens geneeskundige keuring — bestemd worden voor oefening bij den landstorm, als bedoeld in punt VI onder 2; c. hen, die bestemd worden voor diensten ten behoeve van de economische weerbaarheid, als bedoeld in punt VIL Bij deze aanwijzing wordt te rade gegaan met factoren, die den ingeschrevene kennelijk of in het bijzonder geschikt of voorbestemd doen achten voor een der onder a, i of c vermelde bestemmingen, als: lichamelijke gesteldheid; geestelijke ontwikkeling; vakkennis; woonplaats; onmisbaarheid in ambtelijke functie of bedrijf gedurende den toestand van oorlogsgevaar, oorlog of andere buitengewone omstandigheden; opleiding voor — of vervulling van kerkelijken of anderen godsdienstigen werkkring; enz. Van deze aanwijzing bestaat, zoowel voor den aangewezene zelf, als voor iederen anderen weerplichtige derzelfde jaarklasse, beroep 8 op eenö centrale commissie, samengesteld uit één lid uit elke provincie, te benoemen door den Commissaris der Koningin, en drie militaire leden, aan te wijzen door den Minister van Oorlog. Ingeschrevenen, die tot een der leden der indeelingscommissie in een nader te bepalen graad van bloedverwantschap, dan wel in een kennelijke verhouding van geldelijke afhankelijkheid of van gemeenschappelijk geldelijk belang staan, worden niet voor deze commissie ter aanwijzing gesteld, doch overgegeven aan de commissie in een aangrenzend indeelingsdistrict. De commissiën houden rekening met de bij de wet gestelde regelen nopens vrijstelling, uitsluiting, uitstel van opkomst voor werkelijken dienst of voor oefening bij den landstorm, enz. Binnen hetzelfde district kan ruiling worden toegestaan tusschen de aangewezenen voor de diensten, bedoeld onder as, 6 en c, voor zooveel deze ruiling niet met de belangen der weerbaarheid in strijd wordt geacht. Vrijstelling van eiken weerplicht (zie punt I) wordt slechts verleend op aanvraag van of van wege den belanghebbende, en uitsluitend wanneer deze kan aantoonen, lichamelijk of geestelijk buiten staat te zijn om in zijn levensonderhoud te voorzien. Kostwinners worden niet aangewezen voor dienst als bedoeld onder a. Aan hen, die aangewezen worden voor militairen dienst, als bedoeld onder a, doch te voren eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm hebben aangegaan, kan ten hoogste 2 jaar uitstel van opkomst onder de wapenen worden verleend. . De geregelde deelneming aan de oefeningen van den landstorm is verplichtend, zoowel voor hen, die eene vrijwillige verbintenis daarbij hebben aangegaan, als voor hen, die zijn aangewezen ingevolge punt VI onder 2. Werkgevers zijn verplicht de bij hen werkzaam zijnde werknemers tot die geregelde deelneming in de gelegenheid 9 te stellen. Voor deelneming aan deze oefeningen, waarbij de weerplichtigen in van Rijkswege te verstrekken uniformkleeding gekleed en aan de krijgstucht onderworpen zijn, wordt geene geldelijke vergoeding toegekend. IX. Behoudens vrijstelling aan on- en minvermogenden te verleenen, wordt van weerplichtige mannen, voor zooveel en zoolang zij niet tot eenig deel der weermacht in een weerplichtig dienstverband staan, alsmede van weerplichtige vrouwen eene weerbelasting geheven. Voor zooveel dit noodig mocht zijn, vestigt de Commissie met nadruk de aandacht er op, dat een principieel verschil is gemaakt tusschen weerplicht, militairen dienstplicht en militairen oefenplicht. Zij heeft hare bijzondere aandacht gewijd aan de economische weerbaarheid, omdat te dien opzichte nog zoo goed als alles moet worden georganiseerd en deze voor de instandhouding van 's Lands zelfstandig bestaan in tijd van oorlogsgevaar of oorlog een levensvraag van even groote beteekenis als de militaire weerbaarheid is. De vervanging van de onredelijke loting door aanwijzing acht zij van groot belang. Het is geen nieuw beginsel; aanwijzing is reeds sedert lang van toepassing, voor wat betreft de indeeling der lotelingen door den Provincialen Adjudant naar behoefte voor verschillende wapens, waardoor zeer verschillend drukkende plichten worden opgelegd en zonder bezwaren aanvaard. Het voorgestelde stelsel van aanwijzing waarborgt de belangen der landsverdediging, zoowel als die der weerplichtigen, beter dan een elders voorgestelde verscherping der keuringseiscben — wat, zoodra men boven de eischen van militaire bruikbaarheid £aat, op een spel van hot toeval neerkomt — of een groote uitbreiding der vrijstellingen, welke de deur opent voor bevoorrechting van bepaalde categorieën, zonder deugdelijken grond. Ten einde te komen tot een logische oplossing van de 10 verschillende zich voordoende vragen, is allereerst vastgesteld een oorlogsorganisatie, die beantwoordt aan de eischen van techniek en waarvoor de Commissie ten aanzien der gevorderde waarborgen voor 's lands militaire veiligheid en weerstandsvermogen de verantwoordelijkheid durft aanvaarden. Als uitvloeisel van deze noodzakelijk geachte oorlogsorganisatie, is ontstaan een zoo zuinig mogelijk ontworpen vredesorganisatie. Uit deze organisatie is afgeleid de sterkte aan weerplichtigen, aan welke jaarlijks militaire oefenplicht moet worden opgelegd. Een voornaam punt, dat bij een en ander op den voorgrond trad, was de eisch: een uiterst snel mobiliseerbaar veldleger van voldoende sterkte. De verkregen uitkomsten beantwoorden aan de door de Commissie als uitgangspunt genomen eischen. Oorlogsorganisatie. Het leger op voet van oorlog bestaat uit: I. Het Algemeen Hoofdkwartier. II. Het Veldleger. III. De territoriale troepen. IV. De reserve-troepen. V. De depót-troepen. Ad I. Onder het Algemeen Hoofdkwartier staan rechtstreeks, dus voor zoover niet ingedeeld bij het veldleger of de stellingen: de Dienst van aan- en afvoer; het Militair Verkeerswezen, t. w.: a. spoorwegtroepen; b. telegraaf troepen; c. luchtvaartdienst; d. postduivendienst; e. bruggen wezen; /'. motordienst; 11 g. vaartuigendienst; h. veldpostdienst; de Verplegingsdienst; de Geneeskundige en de Veterinaire dienst. Ad II. Het Veldleger bestaat uit: liet Hoofdkwartier (waarbij telefoonafdeeling en 5 mobiele radiostations); een Verkenningsafdeeling: 1 reg*. wielrijders van 3 bataljons a 4 compagnieën (per comp. 8 lichte mitrailleurs); vier Divisiegroepen, elk bestaande uit 2 Divisiën. Organisatie eener divisie. Divisiestaf (waarbij telefoonafdeeling en 2 mobiele radiostations voor kleinere afstanden), 3 regimenten infanterie, 1 regiment artillerie, 2 compagnieën wielrijders, 1 escadron huzaren, 2 compagnieën pioniers, 1 af deeling vliegtuigen. Divisie-trein (infanterie- en artillerie-munitietrein, verbandplaatsafdeeling, verplegings-autotrein, veldziekenstal, pontonaf deeling.) Samenstelling van een regiment infanterie. Staf, waarbij verbindingsafdeeling (telefonisten, optische seiners en ordonnansen), 3 bataljons infanterie, 1 batterij infanterie-geschut (6 stukken), 1 batterij lichte mijnwerpers (6 stukken). Het bataljon infanterie bestaat uit: Staf (waarbij verbindingsafdeeling), 1 compagnie zware mitrailleurs (4 sectiën a 2 st.), 4 compagnieën infanterie. 12 De compagnie infanterie bestaat uit: 3 sectiën infanterie (per sectie 4 lichte mitrailleurs), 1 groep lichte mitrailleurs (6 geweren), 1 groep granaatwerpers (6 stukken), 1 sectie gaszoeklichten (2 lichten). Het regiment artillerie bestaat uit: 4 afdeelingen, t. w.: 2 afdeelingen a 3 batterijen van 4 st. 7 c.M. Veld., 1 afdeeling a 2 „ „ 4 „ 12 c.M. Hw. 1 afdeeling zwaar geschut, bestaande uit: 2 batterijen van 4 st. 15 c.M. H.w. 1 batterij zware mijnwerpers (4 stukken), 1 batterij middelbare mijnwerpers (4 stukken). Per compagnie wielrijders en per escadron huzaren 1 groep lichte mitrailleurs van 8 geweren. Overigens is de samenstelling dezer onderdeelen als thans, evenwel zonder sectie motormitrailleurs. Ad III. De territoriale troepen bestaan uit: grens- en kustwachttroepen; territoriale bewakingstroepen (waaronder bewakingsdetachementen bij belangrijke kunstwerken en andere, strategisch van belang zijnde punten); bewakingstroepen der stellingen (infanterie). Vredesorganisatie. Een snelle overgang van het veldleger van vredes- op oorlogsvoet is het meest gewaarborgd, indien van het oorlogsleger het geraamte in vredestijd, in het bijzonder voor wat de aanvoering aangaat, geheel bestaat. De Commissie ziet evenwel in, dat deze wensch, vooral nu het aantal divisiën, elk wel is waar van de halve sterkte van thans, wordt verdubbeld, niet is te vervullen en dat op 13 het innemen van tal van aanvoerdersplaatsen door verlofskader moet worden gerekend. Niettemin vermeent de Oommissie, dat het mogelijk is om het vredesleger zooveel mogelijk in organisatie het oorlogsleger te doen nabijkomen en toch het aantal beroepsaanvoerders belangrijk te beperken. Bovendien acht zij een snellen overgang van dat vredesleger tot de oorlogsformatie mogelijk, indien voor het mobiliseeren het verdubbelingsstelsel wordt toegepast. Daartoe stelt de Oommissie voor, evenals in oorlogstijd, ook in vredestijd te hebben 4 divisiegroepen. De vredesdivisiegroep bestaat uit 2 divisiën en één regiment artillerie. 1° DIVISIEGROEP. Generaal-Majoor, Commandant. Ie Divisie. Kolonel, commandant. 1. R.I. 2. R.I. 3. R. I. 1. C. W. Lt-Kol., C*. Lt-Kol., 0*. Lt.-Kol., C*. Kap. C*. Majoor toeg. Majoor toeg. Majoor toeg. ! □□ §•» I—j |—I als bij als bij f 11—I I—I 1. R. I. 1. R. I. f □□ He Divisie. Kolonel, commandant. 4. R. I. 5. R. I. 6. R. I. 3. C. W. Als hierboven. 14 Ie Regiment Artillerie. Kolonel, commandant. Lt-Kolonel, toegevoegd. 1° Afd. 2° Afd. 3e Afd. 4e Afd. Majoor. Majoor. Majoor. Majoor. 7 cM. V. 7 cM. V. IA Houw. Zw. Geschut. k m 'I'-'I' 'I' ijl-lil ijl ||| l|l l||—l|l ijl—l|l ïjï— I M lil—lil lil—lil De oefeningseenheden infanterie, artillerie en wielrijders worden bij mobilisatie verdubbeld. De Verkenningsafdeeling wordt gevormd door verdubbeling uit een vredesregiment wielrijders, samengesteld als het vredesregiment infanterie en in tijd van vrede staande onder het bevel van den commandant van één der divisiegroepen. Bij elk regiment infanterie worden uit de 6 oefeningseenheden 12 compagnieën gevormd, die tot 3 bataljons worden vereenigd. De bij elk vredesregiment ingedeelde majoor neemt het bevel over één der bataljons; de beide andere bataljons worden aangevoerd door een 'verlofsmajoor. Bij elke oefeningseenheid, die onder bevel staat van een kapitein, zijn ingedeeld 2 luitenants; de oudste daarvan is bij mobilisatie commandant van de alsdan uit die oefeningseenheid te vormen neven-compagnie, zoolang althans niet een verlofskapitein aanwezig is om het bevel op zich te nemen. Is dat het geval, dan blijft de oudste luitenant bij die nieuw gevormde compagnie ingedeeld. Bij elke oefeningseenheid zijn voorts ingedeeld: 1 sergean t-maj oor-administrateur, 2 sergeanten-majoor-instructeur, 1 fourier (die geschikt is om als s. m. a. op te treden), 8 sergeanten (waarvan 2 geschikt om als fourier op te treden). Bij de verdubbeling wordt de fourier d.d. sergeant-majoor- 15 administrateur bij de nieuw te vormen compagnie; de sergeanten, voor fourier opgeleid, treden in die functie in bij de door de verdubbeling ontstane twee compagnieën. In den staf van het vredesregiment moet voorts eenig administratief kader aanwezig zijn, dat bij mobilisatie bestemd wordt voor de staven der 3 bataljons; overigens wordt voor aanvulling gerekend op de beroeps-sergeant-majooradministrateurs, thans en in de toekomst werkzaam in de landstorm-districten, en ten slotte op reserve-sergeantmajoors-administrateur. Uit elke compagnie wielrijders worden er bij mobilisatie twee gevormd, die bij de divisie blijven ingedeeld (bij de Ie Divisie 1° C. W. en 2° O. W., bij de II6 Divisie 3" Ó W en 4e C. W.) Bij het vredesregiment artillerie zijn 4 afd., waarvan 2 van 7 cM. V., bestaande elk uit 3 oefeningseenheden; één afd. lichte houwitsers en één afd. zwaar geschut, elk bestaande uit 2 oefeningsheden (zie vorige blz.). Bij mobilisatie worden de oefeningseenheden verdubbeld; uit het vredesregiment ontstaan dan twee oorlogsregimenten van gelijke samenstelling (batterijen van 4 stukken), waarvan er één, gecommandeerd door den kolonel, wordt toegevoegd aan de Ie divisie en het andere regiment, gecommandeerd door- den luitenant-kolonel, aan de II8 divisie. De afdeelingen, die door verdubbeling ontstaan, worden gecommandeerd door reserve-majoors. Cavalerie. Het eskadron ordonnansen dient te worden gehandhaafd; de behoefte aan ordonnansen bij de hoogere en lagere staven is in den modernen krijg zeer zeker toegenomen. De cavalerie kan voorts, naar het oordeel der Commissie, worden ingekrompen tot twee regimenten a 4 eskadrons; bovendien een depot. Bij mobilisatie wordt aan elke divisie één eskadron toegevoegd. 16 Het depót draagt zorg voor vorming van cavalerie ten behoeve van eventueel later te vormen reserve-divisiën. Genie. Behalve de staf, van het wapen is er in vredestijd: 1 regiment genietroepen a 3 bataljons, waarvan het Ie bataljon vormt de pioniers en de spoorwegtroepen, het IIe n n n telegraaf troepen, het III8 „ n n verlichtingstroepen. Voorts het korps pontonniers en torpedisten. Bij het Ie bataljon zijn 4 oefeningseenheden pioniers, ruim van beroepsofficieren en -onderofficieren voorzien; elke oefeningseenheid vormt bij mobilisatie 4 veldpionier-compagnieën. Voor de oorlogsorganisatie van 72 bataljons zouden aan infanterie benoodigd zijn rond 79.000 man. (Het bataljon hierbij aangenomen op 1100 man, in verband met de indeeling van speciale wapens, als mitrailleurs, mijnenwerpers, verbindingspersoneel enz.) Stelt men het waarschijnlijk verloop op 12 %, dan moet dus worden gerekend ± 88.500 man. De Commissie acht een verdeeling van dit aantal benoodigde mannen over 7 lichtingen de meest gewenschte oplossing. Het jaarlijksch contingent wordt dan voor de infanterie ± 12.650 man, zoodat bij elke oefeningseenheid intreden 85 a 90 man. De Commissie is van meening, dat niet in de allereerste plaats het oog gericht moet zijn op de vorming van oefeningseenheden van een sterkte, die een oorlogssterke compagnie nabijkomt. De oefeningstijd van den soldaat zal, gelet op de bestaande stroomingen, toch zóó kort zijn, dat het grootste gedeelte van dien tijd noodig zal zijn voor de individueele opleiding van den man voor zijn taak, die technisch veel meer omvattend is geworden. Voor de korte periode, die zal overblijven om te oefenen in compagniesverband, kan men eenige oefeningseenheden samenvoegen. De commandant van een oefeningseenheid van beperkte sterkte is in staat, gedurende den korten tijd, dat de milicien voor eerste oefening onder de wapenen is, al zijn aandacht te wijden ook aan diens moreele opvoeding en karaktervorming. De Oommissie acht dit een voordeel van groote beteekenis. De Oommissie gaat bij het vorenstaande uit van de opvatting, dat de opleiding voor speciale diensten (lichte mitrailleurs, stormers, ordonnansen enz.) bij de oefeningseenheid behoort te geschieden. Rekent men voorts, dat voor de andere wapens dan in¬ fanterie jaarlijks noodig zijn 3000 man voor de zeemilitie 1000 „ voor andere diensten 2000 Dan komt men tot 6000 Voor de infanterie zijn noodig .... ± 12 650 Totaal jaarlijksch contingent wordt dan . ± 18.650 „ voor het leger en de zeemacht. Thans worde nagegaan, hoeveel mannen benoodigd zullen zijn voor territoriale troepen. (Zie bladz. 12). Uitgaande van den toestand, zooals deze in 1914 bij den aanvang van de mobilisatie was, doch rekening houdend met een noodzakelijk gebleken belangrijke uitbreiding van het personeel voor grens- en kustwacht, zijn benoodigd: Voor grens- en kustwacht 10.000 man Territoriale troepen (11 bataljons) .... 11.000 „ Bewakingstroepen voor de stellingen (37 batns) 37.000 „ Totaal . . . "58.000 „ Ook deze verdeelend over 7 lichtingen, zouden er jaarlijks voor deze diensten zijn aan te wijzen ± 9.200 man. Alzoo jaarlijks in te deelen: Voor het leger en de zeemacht .... 18.650 man Voor den landstorm 9.200 Totaal . . . 27.850 ») „ ') Bij de beoordeeling van dit aantal neme men wel in aanmerking, dat »/j daarvan - zegge: 9200 man — plaatselijk worden geoefend^ met alle daaruit voortvloeiende geldelijke besparing. 18 Aantal ingeschrevenen (geschat) op . . . 63.000 man Afgekeurden 14.000 „ Blijft . . . 49.000 „ Blijven dus over voor diensten ten behoeve der economische weerbaarheid rond 21.000 man. In dit aantal zijn evenwel begrepen de „werkers", die hieruit in de allereerste plaats moeten worden aangewezen. Raamt men het daartoe benoodigde aantal op 2.000, dan blijven dus nog over 19.000 man, waaruit - voor zooveel noodig — kan worden geput voor de hierboven genoemde en nog nader te omschrijven economische diensten. Zooals bij a onder punt IV (blz. 5) is aangegeven, kunnen de diensten ten behoeve der militaire weerbaarheid door de Regeering worden gevorderd van mannen van 20 tot 45 jaar. De Regeering heeft dus de beschikking over 25 lichtingen (leger en landstorm). Van de 25 legerlichtingen worden voor de in fanterie bestemd: de jongste 7 lichtingen voor het veldleger; de 8° lichting voor de depots van het veldleger; de 9° t/m 16e lichting voor de vorming van 72 reservebataljons ; de 17e en 18® „ voor depots der reserve-bataljons; de 19e t/m 25e „ voor aanvullingsreserve. Van de 25 landstormlichtingen worden bestemd: de jongste 7 lichtingen voor territoriale troepen (dus ook bezettingstroepen, grens- en kustwacht); de 8e en 9e lichting voor depots der territoriale troepen; de overigen voor aanvullingsreserve. Kleeding en uitrusting moeten voorradig zijn voor de jongste 18 leger- en 9 landstormlichtingen. Opmerking: Bij het leger gaat de jongste lichting naar het depot, 19 indien zij nog slechts 4 maanden onder de wapenen was op het tijdstip van mobiliseeren. Voor de andere wapens is de verdeeling als volgt: Artillerie en treinsoldaten Ie t/m 8e lichting. Depots der artillerie 9e 12e Depots treinsoldaten 13e n 20e Aanvnllingsreserve de overigen. Het artilleriepersoneel voor de stellingen, met inbegrip van de kustartillerie en de luchtafweerartillerie, behooren in vredestijd administratief tot de regimenten artillerie, doch worden in de stellingen geoefend. Cavalerie veldleger Ie t/m 5e lichting. Depót cavalerie 6e 10e Aanvnllingsreserve de overigen. Wielrijders veldleger Ie t/m 7e lichting. DePot 8e „ 11e „ Aanvullingsreserve de overigen. Genietroepen (w.o. pioniers veldleger) le t/m 8e lichting. DePót 8e „ 11e Aanvullingsreserve de overigen. Het Geniepersoneel voor de stellingen behoort in vredestijd administratief tot het Regiment Genietroepen. Toelichtingen, a. Leger. 1. De Commissie heeft den duur van den militairen dienstplicht gesteld op 25 jaar, hetgeen niet wil zeggen, dat alle lichtingen in de oorlogsorganisatie zullen worden opgenomen, doch alleen beoogt, dat voor noodzakelijke gevallen thans reeds wettelijk zal zijn vastgelegd, dat de medewerking aan de landsverdediging van mannen tot hun 45e jaar kan worden geëischt. 20 Uit het schema op bladz. 18-19 blijkt, dat die oudere lichtingen dan ook alleen beschouwd worden als een aanvullingsreserve. 2. Het aantal jaarlijks voor den dienst bij leger en landstorm aan te wijzen oefenplichtigen zal bedragen 26.850 man; voor de zeemilitie zal het contingent zijn 1.000 man. Van die 26.850 man zullen er 12.650 zijn bestemd voor de infanterie van het leger en een volledige eerste oefening in het leger krijgen, behoudens de mogelijkheid om door vrijwillige vooroefening bij den L. S. den eerste-oefeningstijd te verkorten. 9200 man worden jaarlijks aangewezen voor den landstorm; zij oefenen verplicht bij den L. S., geheel plaatselijk en slechts gedurende zóó langen tijd als noodig is om hen geschikt te maken voor de hun in oorlogstijd op te dragen territoriale taak (zie bladz. 27). In dit opzicht zal men zich met geringer eischen dan voor het veldleger kunnen tevreden stellen. 3. De voor oefening in het leger aangewezen dienstplichtigen der infanterie komen op in 2 ploegen, aanéénsluitend. Eventueele voorgeoefenden, die een verkorting van eerste oefening ten bedrage van 3 maanden (zie hierna onder punt 6) verwerven, komen op bij die oefeningseenheid, welke geen recruten heeft. Daarbij worden ook de „werkers" administratief ingedeeld. De commandant der oefeningseenheid heeft dan slechts bemoeienis met dat personeel, dat zijn volle zorg vraagt. De verdeeling der ploegen over de 6 oefeningseenheden per regiment is zoodanig, dat bij elke oefeningseenheid tijd overblijft voor detacheeringen, cursussen, verloven enz. van het kader. De indeeling der ploegen voorgeoefenden geschiedt zoodanig, dat zij b.v. de laatste 2 maanden met de recrutenploeg kunnen oefenen, nadat eerst eenheid van oefeningspeil is verkregen. BH volledig te oefenen. IIIIIIIHIIIIII voorgeoefenden. Bij de 4 andere oefeningseenheden van het regiment heeft de indeeling twee aan twee, op gelijke wijze plaats. Opmerking: De indeeling in Januari en Juli is slechts als voorbeeld bedoeld; die tijdstippen kunnen, indien gewenscht, worden gewijzigd. 4. In beginsel moeten de in het leger te oefenen dienstplichtigen geoefend worden in plaatsen, gelegen in of nabij het district, waaruit zij zijn gerecruteerd. Rondom die plaatsen dient evenwel goede oefeningsgelegenheid te zijn. 5. De eerste oefeningstijd duurt: Voor de onberedenen, behoudens voor die der genietroepen , 6 maanden. » Voor de genietroepen 8 maanden. "Voor de beredenen der artillerie 13 maanden. Voor de cavalerie 18 maanden. Bij de artillerie grijpen de ploegen beredenen één maand over elkaar heen, hetgeen noodzakelijk wordt geacht met het oog op de verzorging der paarden. De onberedenen der artillerie komen op, nadat de beredenen 6 maanden zijn geoefend. 6. Ten aanzien van de voorgeoefendheid neemt de Commissie het standpunt in, dat de verkorting van eersteoefeningstijd, waarop door vooroefening aanspraak kan worden verkregen, slechts zoover mag gaan als noodig is, om aan de voorgeoefenden een voldoend sterken prikkel 22 te geven om vrijwillig aan die oefeningen deel te nemen, terwijl de oefenstof alleen datgene mag omvatten, wat zonder bezwaar buiten het troepenverband aan den enkelen man aan elementaire kennis en vaardigheid kan worden bijgebracht, opdat de technische uitvoering dier vooroefeningen binnen de grenzen der uitvoerbaarheid blijve en niet kostbaarder worde dan de oefeningen in het troepenverband in een gelijk tijdsverloop, als de verkorting bedraagt. De door vooroefening te verkrijgen verkorting van eerste oefeningstijd dient te worden gesteld op hoogstens 3 maanden. De Commissie is, met het oog op den graad van geoefendheid, welke plaatselijk kan worden bereikt, van meening, dat geen langere verkorting kan worden toegestaan en bedoelde duur der verkorting alleen in het stelsel der Commissie toelaatbaar is, dat gelegenheid biedt de voorgeoefenden bij een afzonderlijke eenheid in te deelen. 7. De z.g. werkers worden getrokken uit hen, die zijn aangewezen voor diensten ten behoeve der economische weerbaarheid (zie blz. 18). Bij voorkeur worden daarvoor aangewezen zij, die zich vrijwillig daarvoor aanmelden Bij de vaststelling van het. aantal moet worden bereikt, dat nimmer een enkele recruut voor huishoudelijke diensten aan de oefeningen wordt onttrokken. Onder die huishoudelijke diensten zijn niet te verstaan zoodanige wachtdiensten, als van belang moeten worden geacht voor de opleiding van den soldaat. 8. Een blijvend gedeelte wordt niet noodig geacht. Dit had indertijd o.m. de beteekenis te voorzien in strategische veiligheidsmaatregelen, welke bij gespannen politieken toestand reeds konden worden getroffen, voordat tot mobilisatie werd overgegaan. In deze diensten wordt, volgens het stelsel der Commissie, voorzien door den landstorm. 9. De Commissie acht beperking van het kazerneverblijf op grond van moreele motieven niet noodig. Dezelfde bezwaren van moreelen aard zouden zeer zeker zijn aan te voeren tegen verblijven in barakken- en tentenkampen 23 en tegen kantonnementen. Men vergelijke b.v. de toestanden, die zich in dit opzicht in het Zwitsersche leger schijnen te hebben voorgedaan. (Bericht an die Bundesversammlung über den Activdienst 1914/18, vorgelegt von Generaal Wille, blz. 519—20). Aan de andere zijde acht de Commissie het ongewenscht het gezinsleven van den dienstplichtige meer te onderbreken, dan uit een militair oogpunt noodig is, en zij heeft dan ook geen bezwaar tegen het verleenen van vergunning om in het gezin den middagmaaltijd te gebruiken en aldaar nachtverblijf te houden, mits onder waarborgen voor stipte dienstvervulling. Ten einde dit niet een privilegie voor enkelen te doen zijn, moet bij de indeeling der recruten zooveel doenlijk rekening worden gehouden met de ligging hunner woonplaatsen. Voor het overige drage het Rijk zorg, dat de kazernes hygiënisch en geriefelijk zijn ingericht. 10. Ten aanzien der kaderopleiding staat de Commissie op het standpunt, dat de korporaalsrang kan vervallen. Practisch heeft men in de laatste jaren nagenoeg geen vrijwillige korporaals meer gehad; voor inwendigen dienst kunnen zij worden gemist. De groepeering der kleinere infanterie-onderdeelen volgens de moderne strgdwijze is zoodanig, dat ook daarbij de korporaal-aanvoerder kan worden ontbeerd; de gevechtsgroepen moeten door onderofficieren worden gecommandeerd. Men leide dus, ook uit de dienstplichtigen, slechts onderofficieren en officieren op. De opleiding tot verlofssergeant (niet bestemd voor verlofsofficier) moet plaats hebben in 10 maanden, te verdoelen als volgt: 2 maanden dienst bij de ploeg in de oefeningseenheid (daarna aanwijzing); 6 maanden gecentraliseerde opleiding bij een kaderschool; 2 maanden dienst, als sergeant bij een ploeg, gedurende de laatste maanden harer opleiding. 24 Bij de vaststelling dezer termijnen is uitgegaan van de opvatting, dat naarmate de dienstplichtigen korter worden geoefend en het beroepspersoneel wordt ingekrompen, aan het dienstplichtig kader hoogere eischen moeten worden gesteld. Verlofsofficieren worden van den beginne af opgeleid bij scholen voor verlofsofficieren. Zij worden aangewezen door de indeelingscommissiën, wat het aantal betreft naar gegevens door het Departement van Oorlog te verstrekken. Hun opleiding duurt één jaar; daarna doen zij als vaandrig twee maanden dienst bij een oefeningseenheid. Het bestaande instituut van den kaderlandstorm wordt ook in het nieuwe legerstelsel gehandhaafd, ten einde: a. de kadervorming voor het leger voor te bereiden en te steunen; 6. mede te voorzien.in de kadervorming voor de reserveformatiën. De encadreering dezer reserve-formatiën (o.m. bestaande uit de 72 reserve-bataljons, vermeld op blz. 18) geschiedt geheel met verlofspersoneel, behoudens de hoogste commando's, waarvoor hetzij beroepsofficieren, hetzij bij mobilisatie weder in dienst te stellen gepensioneerde beroepsofficieren worden bestemd. 11. Vervolgoefeningen. De vervolgoefeningen voor het leger hebben ten doel de opleiding der dienstplichtigen, o.a. door oefeningen in grooter verband dan de compagnie, te voltooien en voorts gelegenheid te geven voor do vorming der beroeps- en verlofsofficieren voor den hoogeren rang. Voor dat doel worden voor de onbereden wapens noodig geacht: twee oefeningen van 20 dagen in de eerste 6 jaren, Waarvan de eerste zoo spoedig mogelijk na den eersteoefeningstijd, alsmede één van 6 dagen na de eerste zes, doch binnen de eerste 9 jaren. In verband met het feit, dat de beroepsonderofficieren tijdens de vervolgoefeningen voor de taak der opleiding bij de oefeningseenheden geheel worden in beslag genomen, zullen de verlofsonder- 25 officieren telkens drie dagen te voren dienen op te komen en twee dagen langer moeten blijven, ten einde de voorbereiding en afwikkeling dier oefeningen tot stand te kunnen brengen. Voor de bereden wapens vervalt de derde vervolgoefening. De tegenwoordige verplichtingen van de verlofsofficieren ten aanzien van het verrichten van dienst onder de wapenen blijven gehandhaafd. Daar het niet mogelijk zal zijn alle verlofsofficieren telken jare een vruchtbare taak bij de oefeningsheden en de vervolgoefeningen te geven, zal het bovendien noodig zijn hen afwisselend: le. cursussen tot opleiding voor hoogeren rang te doen bijwonen; 2®. te doen deelnemen aan de oefeningen van den landstorm en aan de vooroefeningen. 12. Verloven, traetementen, enz. Met het oog op den tot het uiterste beperkten duur van den eerste-oefeningstijd behooren aan de dienstplichtigen onder de wapens (behoudens bewegingsvrijheid op Zon- en Feestdagen) geen ontspanningsverloven te worden verleend. De Commissie acht het billijk en in het belang van den bloei van het verlofsinstituut noodzakelijk, het verlofspersoneel ten aanzien van tractementen en toelagen op gelijken voet te behandelen als het beroepspersoneel. 13. Geestelijke verzorging. Aan de geestelijke verzorging der dienstplichtigen moet ernstige aandacht worden gewijd ; niet alleen moeten de commandanten in dien zin krachtig medewerken, maar ook de Staat behoort niet terug te deinzen voor de geldelijke offers, welke vereischt zullen worden om deze geestelijke verzorging tot haar volle recht te doen komen. Worden ingevolge het vorenstaande de diensten der geestelijke verzorgers behoorlijk gehonoreerd en hun ook overigens alle mogelijke faciliteiten verleend, dan mag van hen ook worden verlangd — en zulks moet geschieden met het oog op den zeer beperkten oefeningsduur — dat bij de 26 regeling van de uitvoering hunner taak de oefeningsbelangen niet uit het oog worden verloren. 14. Dienstweigeraars. Zij, die bij het leger zijn ingedeeld, doch wier beginselen en overtuiging blijkens grondig onderzoek hun verbieden de wapenen te dragen, kunnen overgaan bij de werkers. De vermindering, 'welke de lichtingssterkte daardoor mocht ondergaan, wordt bij de aanwijzing voor de volgende jaarklasse in meerdering gebracht. 15. Beroepspersoneél. De ontworpen troepenverbanden zullen aanmerkelijk minder beroepspersoneél vorderen dan de thans bestaande. In verband met het reeds bestaande, groote tekort in de tegenwoordige organisatie is het te verwachten, dat voor het in de nieuwe organisatie overcompleet komende beroepspersoneél een nuttige ja, zelfs noodzakelijk te vervullen werkkring zal worden gevonden. Immers is de encadreering aan beroepspersoneél in de ontworpen organisatie zoo karig, dat gerekend moet worden op eenige reserve aan beroepspersoneel voor mobilisatie en voor aanvulling der eerste verliezen, welk personeel in vredestijd o.a. gebezigd zal moeten worden in de indeelingsdistricten, voorts bij de leiding en regeling van de landstormoefeningen en vooroefeningen en ten slotte voor de voltooiing der opleiding en de cursussen voor hoogeren rang der verlofsofficieren. Waar in de toekomst ongeveer de helft der eenheden van het leger, alsmede de lagere — en het grootste deel der hoogere verbanden van de reservetroepen door verlofspersoneel zullen worden gecommandeerd, is het volstrekt noodzakelijk, dat ernstige aandacht Worde geschonken aan de opleidingen voor verlofskapitein en verlofshoofdofficier, eene aangelegenheid, welke tot dusverre geheel onverzorgd is gebleven. b. Landstorm. De grens- en kustwacht is bestemd een bewakingscordon te vormen ter waarneming van het grensgebied, ter waar- 27 schuwing en ter voorkoming van kleine schendingen van grenzen en kusten. Haar taak is zuiver plaatselijk, doch moet reeds kunnen worden aangevangen in tijd van spanning, ook vóórdat tot eene algemeene mobilisatie wordt besloten. Hetzelfde geldt ook voor de bewakingsdetachementen bij belangrijke strategische punten in de grens- en kuststreken. Buiten het hart des lands en het legeringsgebied van het veldleger zijn bovendien grootere afdeelingen bewakingstroepen noodig tot steun van de grenswacht, tot handhaving der orde, spoorweg- en havendekking en dergelijke territoriale diensten. Eindelijk moeten de stellingen voorzien zijn van een bewakingsbezetting, die terstond bij mobilisatie aanwezig is, in afwachting van de latere, definitieve bezetting door reservetroepen of door gedeelten van het veldleger. Al deze troepen moeten plaatselijk georganiseerd zijn, teneinde op het eerste bevel onmiddellijk hun oorlogstaak te kunnen aanvangen, terwijl van hen niet zoodanige graad van geoefendheid behoeft tex worden geëischt — met name die in grootere verbanden — welke voor de troepen van het veldleger noodzakelijk is. Zij kunnen mitsdien ook zonder overwegend bezwaar plaatselijk worden geoefend, zonder indeeling der weerplichtigen in legerverbanden en zonder kazerneering. Voor de sterkte dezer troepen wordt verwezen naar blz. 17. De oefening dezer landstormtroepen heeft plaats in de verbanden, welke tevens — gelijk ook thans — dienen voor de opleiding der voorgeoefenden in den vrij willigen' landstorm. Voor beide categorieën worden in verband met hun bestemming afzonderlijke eischen van geoefendheid gesteld, welke in zorgvuldig uitgewerkte oefeningsprogramma's zijn neergelegd. De Oommissie acht hiervoor noodig 400 a 450 oefeningsuren, welke bijv. over 2 a 3 jaren kunnen worden verdeeld. Er worden bepaalde leergangen ingesteld, aanvangende op 28 (2 of 3) vastgestelde tijdstippen des jaars. Tusschen deze tijdstippen worden geen nieuwe oefenplichtigen toegelaten. Zij, die den op blz. 22 bedoelden graad van voorgeoefendheid hebben verkregen, zijn bij aanwijzing voor den landstorm vrij van verdere oefeningen, behalve van de hierna vermelde vervolgoefeningen. Het aan deze oefeningen verbonden begrip „plaatselijk" moet zoo ruim worden opgevat, dat rekening wordt gehouden met de beschikbare of alsnog te verkrijgen oefeningsterreinen, schietbanen, lokaliteiten en met het beschikbare oefeningsmaterieel. Zullen deze plaatselijke oefeningen inderdaad goede en betrouwbare uitkomsten opleveren, dan is daarbij degelijke en deskundige leiding van beroepspersoneél — voorloopig zeker en vermoedelijk op den duur — onontbeerlijk. Daarbij zal voorzeker voor een deel — en zulks in .toenemende mate, naar gelang de opleiding van het verlofspersoneel zal worden verbeterd — van de diensten van verlofsofficieren en verlofsonderofficieren kunnen worden gebruik gemaakt. Voor de kadervoorziening uit den kaderlandstorm wordt verwezen naar blz. 24. De weerplichtigen van den landstorm, bestemd voor de hier voren genoemde diepsten,. zullen met hunne plaatselijke oorlogstaak vertrouwd moeten worden gemaakt en vertrouwd moeten blijven. Dit zal worden bereikt door vervolgoefeningen : a. voor de grens- en kustwacht en de territoriale bewakingstroepen drie, elk van 4 dagen; en o. voor de bezettingstroepen der stellingen twee, elk van 6 dagen. Deze oefeningen moeten vallen binnen de eerste 6 jaren na het einde van hun eerste oefeningstijd, hierboven vermeld. c. Economische diensten. De voorbereiding van de voorziening in de economische behoeften, niet alleen van de weermacht, maar ook van 29 de geheele natie, in tijd van oorlog of oorlogsgevaar, is een aangelegenheid, welke, ofschoon voor de nationale belangen in de bedoelde moeilijke omstandigheden van overwegend gewicht, tot dusverre vrijwel geheel veronachtzaamd is gebleven. Het Nederlandsche volk en met name de weermacht zelve hebben gedurende de afgeloopen oorlogsperiode 1914—1918 °P PÜn'ijke wijze de schadelijke gevolgen van deze veronachtzaming aan den lijve ondervonden. Degelijke voorbereiding dezer aangelegenheid is dringend noodzakelijk. Voor den aard der economische diensten wordt verwezen naar blz. 6-7. Voor de organisatie van de economische weerbaarheid dient te worden opgericht een Economische Dienst, bestaande uit een bureau voor studie en voorbereiding van alle aangelegenheden, die in tijden van oorlog of oorlogsgevaar in het economische leven ingrijpen en bijzondere voorzieningen vergen, als: de levensmiddelenvoorziening en -distributie; de brand- en lichtstoffenvoorziening en -distributie- de ziekenverzorging; de verstrekking van grondstoffen voor de industrie; de vervaardiging van oorlogsmaterieel, in het bijzonder door de particuliere industrie; het geld- en credietwezen; het verkeerswezen; de verzorging van uitgewekenen uit de door den vijand bezette of bedreigde streken; de vervanging van de door den militairen dienst aan de' economischevoortbrengingonttrokkenkrachten door anderen, ev. ook door vrouwen; enz. enz. Genoemde dienst zal o. m. mobilisatie-contracten voorbereiden en c. q. sluiten voor leveringen, welke bij intredende behoefte op de eerste waarschuwing worden uitgevoerd, alsmede voor de beschikbaarstelling van fabrieken, werkplaatsen, magazijnsruimte, verkeersmiddelen enz. Tot die taak behoort verder het doorloopend aanhouden van eene statistiek der voorraden in den lande. Bedoeld bureau ontwerpt regelingen voor verdeeling, prijsbepaling, 30 schadeloosstelling, noodwetten en andere voorzieningen. Het ontwerpt verder eene organisatie tot uitvoering dezer maatregelen, en de instelling van de daartoe noodige organen van het Rijk, de provinciën en de gemeenten. Reeds in tijd van vrede worden arbeidersafdeelingen in het leven geroepen, waarbij weerplichtigen voor den economischen dienst worden ingedeeld. Deze arbeidersafdeelingen hebben o. m. ten doel het verrichten van technische werkzaamheden in de stellingen, het aanleggen en verbeteren van verkeerswegen en voorts de vervaardiging van oorlogsmaterieel in particuliere fabrieken. De fabrieken, welke voor de vervaardiging van oorlogsmateriaal in aanmerking komen, moeten de benoodigde werktuigen, hulpmiddelen en zekere voorraden bezitten, waartoe contracten met het Rijk worden gesloten, welke hun de noodige schadeloosstelling verzekeren. Eindelijk worden reeds in tijd van vrede cursussen georganiseerd voor leiders in allerlei takken van economischen dienst, welke in tijden van oorlog of oorlogsgevaar in werking zullen treden. Voor leiding van- en deelneming aan deze cursussen kunnen daartoe geschikte weerplichtigen worden aangewezen. De huishoudelijke werkzaamheden ten behoeve der weermacht (bedoeld op blz. 7, 18 en 22) missen elk specifiek militair karakter, zoodat het niet alleen onnoodig, doch ook oneconomisch is daarvoor soldaten aan te wijzen, die eerst een zekere, zij het dan ook korte, militaire opleiding doorloopen. Dit klemt te meer, omdat het noodig is de „werkers" op zoo ruime schaal beschikbaar te stellen, dat elke inbreuk op de oefeningen der dienstplichtigen voortaan uitgesloten zij. Mitsdien worden de werkers aangewezen uit de weerplichtigen voor de economische weerbaarheid. Zij zijn geen militair, doch staan ter zake van hun dienst onder militaire tucht. Zij ontvangen geen uniform, noch bewapening of 31 uitrusting, behalve eene eenvoudige werkkleeding, hoofd- t t enrt°eiSflL ZÖ W°rden Wj V00rkeur g-°-en uit de weerphchhgen woonachtig in of nabij de plaatsen, waar zij hun W6rk verrichten, en blijven alsdan buiten Zeel Z Zm m,hUn g6Zin- 18 h6t Di6t m°^"k W~n geheel te voldoen, dan ontvangen de van elders komende werkers desgewenscht afzonderlijke huisvesting in de kazerne O vangen» genieten allen een bepaalde soldij en voeding ol vergoeding daarvoor. Werkers worden, behalve voor kazernediensten, ook aangewezen voor magazijndiensten, hulp in ziekeninrichtingen rrdfdV^ ,dnUrtZeSmaanden- l6dere drie -afwordt de helft hunner vervangen. Zij zijn vrij van vervolgoefeningen en van het betalen van weerbelasting De Commissie erkent, dat nog tal van onderwerpen, door haar met aangeroerd of uitgewerkt, met het legervraagstuk samenhangen. Zrj heeft zich moeten beperken tot de behandeling van die zaken, welke uit een maatschappelijk en nuhtair oogpunt als de belangrijkste zijn te beschouwen