PRO „dat opgenomen is in de organisatie van het Indische leger. Over „deze zaak is in deze Kamer al dikwijls gesproken. Niemand zal „het stelsel als moreel verdedigen, en wie het wel eens in de „kazerne ziet, wordt met afschuw vervuld. Maar al is het gemakkelijk een ware critiek uit te oefenen, daarmede is deze moeilijke „quaeshe zelve niet opgelost. De Javaansche vrouw in de kazerne „is met direct een prostituee, al wordt zij door den Javaan als „minder beschouwd dan een gewone vrouw. Zij staat tusschen „deze en de prostituee in". „Wil men verbeteren, dan is het noodig de zaak eens nauw„keung te doen onderzoeken. Men moet nagaan hoe die vrouwen „leven in de pendope en onderzoeken of, met behoud van het „concubinaatstelsel, verbeteringen kunnen worden aangebracht, dan „wel het concubinaatstelsel geheel moet worden afgeschaft". Het zij mij vergund, deze beide redevoeringen nader te bespreken Uit hetgeen aangehaald wordt, dat eigenlijk niet van concubinaat mag worden gesproken, maar dat feitelijk bordeeltoestanden met alle afschuwelijke daaraan verbonden gevolgen in de kazernes heerschen, kan ik alleen opmerken, dat bedoelde leden niet bekend zijn met het concubinaatstelsel noch met bordeeltoestanden. Dat hun oordeel volstrekt bezijden de werkelijkheid is, evenals hunne verklaring dat zelfs bij een vervoer per schip de militairen gedwongen zouden worden in een atmospheer van zedeloosheid te vertoeven, zal uit mijn verder schrijven voldoende worden aangetoond. Het antwoord van den Minister, hiervoren cursief gedrukt, is zeer correct te noemen en kan hetgeen aan het slot is vermeld, warm toegejuicht worden. Wat de brief van een zoon aan zijn moeder betreft, is het noodzakelijk even aan te duiden, hoe een reis van hier naar Indië geschiedt. Tot voor ongeveer 10 a 12 jaar terug sliepen de manschappen in hangmatten in een ruimte; de grootte hiervan was verschillend, al naarmate het aantal van het transport militairen dat overgevoerd' werd. Later sliepen de mannen in ledikanten. Nu is het best mogelijk dat zoonlief wel eens een been of ander lichaamsdeel van een zijner kameraden heeft gezien. Maar eilieve, had die jongen zooiets vóór dien nimmer gezien, b.v. aan het strand of bij het zwemmen. 3 PRO Wanneer zoonlief zoo'n groot zedelijkheidsgevoel bezit, ja dan zal hij zich in Indiè" zeker dagelijks ergeren, b.v. als hij ziet, hoe de Indische schoonen steeds op bloote voetjes rondtrippelen en meisjes zoowel als jongens in de rivieren baden zelfs zonder zwemcostuum. Maar dat heeft allemaal heel weinig te maken met een sfeer van zedeloosheid. Heeft die jongen aan boord werkelijk zedekwetsende of ontuchtige handelingen zien plegen; dan had hij zijn Commandant er mede in kennis moeten stellen en aan zijn mama alleen aangename reisherinneringen moeten schrijven. Hij had moeten bedenken, dat niet voor elk soldaat een aparte kamer beschikbaar kan worden gesteld. Wat de heer D. v. T. mededeelde omtrent het dikwijls verwisselen van huishoudster, waaruit een bron van twisten' ontstaat; is het voldoende hier aan te geven, dat van verwisselen geen sprake is. Wanneer door oneenigheid, of welke reden dan ook, een concubine vertrekt, mag de man slechts na eenigen tijd een andere huishoudster tot zich nemen. Blijkt het dat de aanvraag tot toelating van eene nieuwe vrouw in de kazerne, er eene is, betreffende een die kort geleden door een ander ontslagen is en de voormalige heer en meester nog in dezelfde kazerne verblijft, dan wordt de aanvraag tot toelating van de hand gewezen. Men lette er wel op; de aanvraag wordt toegestaan door den korpschef na advies van den betrokken compagniescommandant. Dat er niettegenstaande dit, toch wel eens liefdestwisten plaats hebben, moet ik erkennen, maar tevens moet er de aandacht op gevestigd worden, dat daarbij meestal Inlandsche militairen betrokken zijn. Nu wat de heer D. v. T. te berde bracht, betreffende het aantal met vrouwenziekten behept zijnde militairen. De sterkte van het Indische Leger is gemiddeld 34000 man, waarvan ongeveer een derde gedeelte Europeanen, o.w. ook Afrikanen rekenen. Onder deze sterkte zijn de officieren niet gerekend. De cijfers die heer D. v. T. aangeeft zijn niet duidelijk en zijn als 't ware zoo gesteld, dat ieder de beschreven toestanden als zeer ernstig moeten voorkomen. Is de bedoeling dat het aantal soldaten die een vrouw tot zich namen gestegen is met 22 a 25 percent, dan is dit een heugelijk 4 PRO Aldus is het concubinaat precies eender als het z.g. vrije huwelijk in Europa. Zij die in Europa daartoe overgaan, zijn meestal wel in staat een wettig huwelijk aan te gaan; doch zij doen zulks om principieele redenen niet; zij beweren evengoed gelukkig samen te kunnen leven zonder als met een z.g. boterbriefje. Die redenen zijn meestal het eigendom van den man, de vrouwen halen liever wel een boterbriefje; doch stemmen toe in een vrij huwelijk, louter om hunne finantieele positie te versterken en, omdat zij de drie X naderen of reeds overschreden hebben. De vrouwen die dit leven aangaan, zijn meerendeels van minder allooi of stand. Zulks is het geval in Holland, in geheel Europa, zoo ook in Indië in de burgermaatschappij, officiers- en ambtenaarsstand. Geheel anders is het geval met de mindere militairen in onze Koloniën. Zij kunnen niet huwen, omdat hun inkomsten over het algemeen veel te gering zijn. Zij wier positie het eenigszins toelaten, gaan dan ook wel een huwelijk aan, hetgeen ook veel het geval is met hen, die bij [hunne concubine kinderen verwekt hebben en trachten zij dan op een of andere wijze hun inkomsten te vermeerderen. Om een vrouw als huishoudster tot zich te nemen, is het noodzakelijk dat die vrouw een bewijs van goed zedelijk gedrag aanvraagt, bij het Hoofd van Plaatselijk Bestuur. De man stelt dit bewijs ter hand aan zijn Compagnies-Commandant, op wiens advies, door den Korpschef al dan niet toestemming wordt verleend. Is deze verleend, dan treedt de vrouw de kazerne binnen en het vrije huwelijk is gesloten; zonder boterbriefje, alhoewel zij wel een bewijs tot toegang in de kazerne ontvangt. Onderofficieren hebben een aparte kamer, korporaals en manschappen slapen met de vrouwen in een door schotten afgescheiden gedeelte van het soldatenlogies. Ieder paartje maakt zich bovendien 's avonds onzichtbaar, door hun legerstede met een klamboe te omhullen, lampen worden uitgedaan. Toegegeven moet worden dat een streng godsdienstig of zedelijk zeer hoogstaand mensch zich aan dezen toestand wel kan ergeren; uit een moreel oogpunt is het zeer zeker ook niet te verdedigen, doch men begrijpe goed, dat behalve 's Lands wijs, 's Lands eer, deze toestand vóór hen die het medegemaakt hebben, volstrekt niet zoo afstootelijk is als buitenstaanders wel denken. Over het 6 PRO algemeen bezit de Inlandsche vrouw in zekere opzichten meer schaamtegevoel dan hare Europeesche zusteren. Dit lijkt, misschien vreemd, doch is niettemin waar. Wat doet de soldatenconcubine ? Zij kookt eten, doet de wasch, doet alles wat bij ons de gehuwde vrouwen uit den arbeidersstand doen. Zij werken, veel en zeer hard. Zij deelen met haar man alle lief en leed, zetten hem de lekkerste beetjes voor en vergenoegen zich zelf met wat rijst, sambal, een stukje vleesch of visch. Zij vergezellen den man tot aan de uiterste posten, dikwijls met gevaar voor hun leven; maken, in verband met de vele overplaatsingen, meermalen groote zeereizen mede en weten onder de allernaarste omstandigheden zelfs nog een lekkernij voor haar man te bereiden J). Komt de man thuis van wacht, groote veldoefening of patrouille, de vrouw staat klaar met een verfrisschenden dronk; schoone kleeren; maakt zijn wapens schoon en doet hem door massage al heel spoedig zijn vermoeidheid vergeten. De tafel is direkt gedekt. Met onvermoeide offervaardigheid verpleegt zij hem bij ongesteldheden. Dr. J. T. H. KOHLBRUGGE zeide in een op 19 Februari 1901 gehouden voordracht over de prostitutie in Ned. Indië, dat door de zorgen van de concubine, van menig soldaat het leven was verlengd. De in Indië algemeen bekende Mevrouw Kemper StüTTERHEIM, bijgenaamd de soldatenmoeder, die het kazerneleven van zeer nabij gekend heeft, roemde de kazernehuishoudster ten zeerste, op het congres van vrouwenarbeid in 1900. . Zij die de hiervoren omschreven toestanden uit eigen ondervinding of aanschouwing bekend zijn, weten hoe een genot het is, in concubinaat te leven. Aangezien de man ook de vrouw moet onderhouden en kleeden, blijft er voor hem geen geld beschikbaar om te borrelen. Hij zal zich nog wel twee maal bedenken, om bij een kleine ongesteldheid ') Tijdens mijn 14 jarig verblijf in Indië, heb ik zevenmaal groote zeereizen gemaakt, als soldaat zoowel als onderofficier en nimmer bemerkt, dat militairen tijdens vervoer per schip gedwongen werden, in een atmospheer van zedeloosheid te vertoeven; zooals heer D. v. T. beweerde. 7 PRO zich direct ziek te melden, wetende dat zijn vrouw zonder middelen achterblijft, indien hij in eene ziekeninrichting wordt opgenomen. Omgang met andere vrouwen heeft hij niet, dus is de kans besmet te worden al zeer gering. Uit al het vorenstaande zal het een ieder duidelijk zijn, dat de in concubinaat levende mannen, over 't algemeen, tot de beste soldaten gerekend moeten worden. De niet in concubinaat levende mannen gaan meest allen direct na terugkomst van een oefening naar de cantine, borrelen en biertje drinken. (Zie Bijlage B). Behalve aan Wijntje offeren zij ook aan Trijntje, d.w.z. aan langs den weg loopende en andere prostituée's. Wat de gevolgen hiervan zijn, is licht te begrijpen. Bij hen komen gevallen van vrouwenziekte veelvuldig voor, terwijl zij; ook bij lichte ongesteldheden van anderen aard al heel spoedig opname in het hospitaal zoeken. Straften wegens dronkenschap en mankeeren in dienst en in het kwartier worden hen meermalen opgelegd. Dikwijls weten zij op slinksche wijze eén prostituée in de kazerne te smokkelen, alwaar met zulk een wezen de ergerlijkste sensueele handelingen worden gepleegd. Oppervlakkig denkende personen meenen dan, dat die wezens huishoudsters zijn van een of ander militair. In verafgelegen garnizoenen en op posten in verschillende deelen van den Oost-Indischen Archipel zijn de toestanden nog veel erger. Daar is het voor den militair niet mogelijk vrouwen te bezoeken. Daar geven zij zich veel over aan individueele of gemeenschappelijke tegennatuurlijke handelingen. Het spijt mij dit te moeten schrijven, maar de waarheid mag, waar het zoo'n belangrijke zaak betreft, niet verbloemd worden. Wanneer ik den vinger leg op deze wonde, dan is het daarmede beoogde doel, deze kanker in ons koloniaal leger uit te roeien; hetgeen alleen kan verkregen worden, door juist het concubinaatstelsel uit te breiden. Ter illustratie moet ik een geval mededeelen, dat zich voorgedaan heeft op een post ter Sumatra's Westkust. De militairen die geen concubine hadden, waren daar aangewezen op één vrouw. Een der officieren rapporteerde den commandant de ergerlijke tooneelen die zich daar afspeelden en gaf in overweging de bewuste vrouw uit de omgeving te verwijderen. De commandant antwoordde 8 PRO hierop niet te zullen ingaan, omdat anders homosexueele neigingen onder de militairen het gevolg er van zouden zijn. Ongeveer een maand nadien werd een groot aantal wegens geheime ziekten in de ziekeninrichting opgenomen. Twisten in en buiten de kazernes, waar de vrouwen de niet altijd willende oorzaak van zijn, hebben plaats onder de militairen die geen vrouw bezitten. Is er een bij betrokken die wel een bijzit heeft, dan is dit ter verdediging van hunne werkelijke of vermeende rechten. Dat bij die twisten, welke bijna uitsluitend plaats hebben tusschen Amboineesche, Madureesche en Javaansche militairen, meermalen wapens worden gebezigd, dat daarbij doodslag plaats heeft; is juist een reden te meer, ieder militair in de gelegenheid te stellen een concubine tot zich te nemen. Op een der volgende bladzijden zal ik het middel daartoe aangeven. Vele jaren geleden, ik meen in 1900 of 1901, werd hier in Holland voor de zooveelste maal eene beweging op touw gezet het concubinaatstelsel in de kazernes in Indië af te schaffen. Deze beweging plantte zich voort naar Indië. In de te Batavia verschijnende Javabode kwam ik, mede namens een groot aantal kameraden, daartegen op. Aan den voet van dit artikel gaf de redactie het Legerbestuur in overweging, met deze uitingen van een minder militair rekening te houden. De beweging bloedde dood, schijnbaar, want af en toe beginnen sommige personen weer een actie op touw te zetten. Deze personen worden door mij onbevoegd verklaard een oordeel over het concubinaatstelsel te vellen; want zij kennen de kazernetoestanden in Indië niet uit eigen aanschouwing, zijn nimmer in Indië geweest of hebben daar eene zoodanige positie bekleed, dat zij niet in persoonlijke aanraking zijn geweest noch met mindere militairen, noch met de bewuste vrouwen en vormen zij hun oordeel op eenige losse gezegden van een kennis. Officieren die werkelijk bij den troep hebben gediend, zullen het grootendeels met mij eens zijn. In Indië maakte ik ook wel kennis met militairen die vroeger in het Fransche vreemdelingenlegioen in Algiers gediend hadden. Bij dat korps in Afrika was het concubinaat onbekend. Hetgeen zij mij vertelden omtrent niet nader aan te duiden handelingen, 9 Bijlage C. Met vrouwenziekte behept: Totale 0 Venerische g Syphihs. . , « sterkte zieste. S , : : — Toelichtingen. 3 van het c . a v i? t i- 2 "S | 3 § I I I S I Toelichtingen I 5 I s slaaf a omMH. _ T „o , I I Statistische gegevens betreffende de aypnins 9.76 1,38 10.24 140 n.61 1.70 14.65 1.92 14.55 1.96 Koninklijke Marine in Nederl. Indië kon ik niet verkrijgen. In het Koloniaal Verslag van 1910 stond alleen vermeld: „Venerische aandoeningen deden Venerische "zich op S*00^ schaal voor". ziekten 3as° 8lI5 29-5 7-5° 35.90 8.40 32.08 8.32 29.41 94c Hierbij teeken ik aan, dat het marine- 3 personeel niet met concnbine's leven. Men lette alweder op de bijzonder gunstige cijfers der Inlanders, tegenGemiddelde .. - „-„,, , „ ' over die der Europeanen, in verband legersterkte II0o7 22884 12216 22633 11685 21938 11202 21868 10923 22751 met de omstandigheid, dat Inlanders meer met vrouwen leven dan Europeanen. Onder Europ. zijn Afrikanen, 1 onder Inlanders Javanen, Amboineezen enz. begrepen. >) In de in deze statistiek voorkomende rubrieken „behandelden" en „ziek geworden militairen" ziin de militairen zooveel !Z £255?? m he}™d°ü?S «S» «eweest, resp. zijn ziek gewordt; met ÓU^X^b^^kim^aSi voor meerdere ziekten, na deskundige voorlichting, alleen de voornaamste voor de statistiek in aanmèrkinj TSStaleht ^ Er is veel betrekkelijks in de wereld. Het betrekkelijke gaat echter verloren, zoodra men zaken en feiten van een vast standpunt gaat beoordeelen, m.a.w. een vasten maatstaf heeft ter beoordeeling der voorgelegde zaken en feiten. Zoo ook op het gebied der zeden. Dat er velerlei zeden zijn, valt niet te ontkennen. Ieder volk heeft schier zijn eigen zeden en gewoonten, voortkomende uit zijn specifieke levensbeschouwing of uit zijn natuurlijke neigingen. Ook al wordt toegestemd, dat er velerlei zeden zijn, de waardeering dier zeden is niet altijd gelijk. Van het standpunt van het barbarisme bijv. zullen de Dajaks in Borneo en de Papoea's in Nieuw Guinea er volstrekt niets in vinden om hun medemensch op te peuzelen, van het standpunt van den Islam en van het mormonisme is de veelwijverij als zedelijk goed aan te merken. Toch zullen er niet weinigen zijn, die de genoemde handelingen afkeuren. Wij zouden de grenzen van dit betoog te ver overschrijden, indien wij het bewijs wilden leveren, dat van alle standpunten ter beoordeeling van de zeden, het Christendom het eenige en ware standpunt is, zoodat, al nemen wij ook aan het bestaan van velerlei zeden, naar onze inzichten er slechts één zedelijkheid is, welke wij als de juiste erkennen, eene zedelijkheid, die onveranderlijk . is, door alle eeuwen heen haar gezegenden invloed heeft doen gelden en in de toekomstige eeuwen steeds zal doen gelden, trots alle stroomingen en zwenkingen van het menschelijk denken. Deze in het algemeen opgezette stelling achten wij voor onze bewijsvoering te minder eene verzwakking, omdat wij in ons betoog niet te beoordeelen hebben handelingen van Dajaks, Papoea's of Javanen, maar van onze eigen stamgenooten: Europeanen, n.1. van die Europeanen, die in dienst van het Indisch Leger in de 20 CONTRA kazernes samen wonen buiten elk gewettigd echtverband met Inlandsche vrouwen. Bij de beoordeeling van dit z.g. kazerne concubinaat meenen wij het recht te hebben ons op westersch standpunt te stellen en wel op westersch standpunt in den algemeenen zin des woords, omdat wij bij voorbaat willen ontgaan het verwijt, dat wij ons door zuiver dogmatische overwegingen hebben laten leiden bij de bestrijding van het onderwerp, dat wij op ons genomen hebben. Wij zullen ons bij de beoordeeling van de zaken en feiten plaatsen op het standpunt der rede, zooals de voorstanders van het kazerne-concubinaat en ongetwijfeld ook onze geachte opponent, dit gemeenlijk doen; op het standpunt der rede, gebouwd op de Christelijke levensbeschouwing, onze opponent hoogst waarschijnlijk op het standpunt der rede, gebouwd op moderne theorieën. Wij kunnen dan in figuurlijken zin beter de de gens kruisen, omdat wij tegenover elkaar staan en op gelijken bodem. Immers, hoe men overigens over de moderne theorieën wil oordeelen, zij zijn niet aan Oostersch denken, maar aan westersche wetenschap ontleend, welke in haar diepste beteekenis nog het Christendom draagt. Vooraf dienen wij elkaar te verstaan over de beteekenis van het kazerne-concubinaat. Om dit goed te begrijpen, moeten wij weten, wat naar westersche inzichten het huwelijk is. Naar katholieke opvatting is het huwelijk de onverbrekelijke verbintenis van eenen man en eene vrouw tot lichamelijke vereeniging en huiselijke samenleving met het drievoudig doel: 1. om kinderen voort te brengen en op te voeden; 2. om elkaar door het leven te helpen; 3. om op eene geoorloofde wijze aan de begeerlijkheid des vleesches te voldoen en zonden van onkuischheid te vermijden. Naar Westersche modernistische opvatting is het huwelijk niet onverbrekelijk, doch blijft het eene verbindtenis tusschen man en vrouw tot lichamelijke vereeniging en huiselijke samenleving, terwijl de genoemde drie doeleinden van het huwelijk, zij ook in meer vrijzinnigen zin opgevat, blijven bestaan. Naar katholieke opvatting is het huwelijk der gedoopten een terrein, dat Christus door de verheffing van het huwelijk tot een sacrament aan de katholieke kerk, als bedienaar van zijn genademiddelen heeft toegewezen, terwijl de regeling der burgerlijke gevolgen aan den staat blijft overgelaten. 21 CONTRA Naar de opvatting der westersche modernen wordt de regeling der burgerlijke gevolgen door den staat als primair en juist erkend; voor het kerkelijk huwelijk nemen zij echter het ethisch huwelijk aan. Onder ethisch verstaan zij veelal een geestelijke verwantschap tusschen man en vrouw, een harmonisch voelen en denken tusschen beiden. Hoe staat het nu met het wezen van het kazerne-concubinaat? Noch van een burgerlijk, noch van een kerkelijk, noch van een ethisch huwelijk is er in de verre verte sprake* Van een onverbrekelijken band is er evenmin sprake. De band is losser dan los, een band, die vrij wel gelijkt op dien in de prostitutie-wereld gesloten. De toestand is zoo: Een koloniaal, die in Indië komt, besteedt het resteerende van zijn handgeld in het koopen van een vrouw. Gewoonlijk neemt hij die over van een repatrieerenden collega met of zonder aanbeveling. De vrouwen, die zich als bijzit verhuren, zijn in den regel verre van de allerbeste in haar soort. Zij hebben vaak van mannen verwisseld en zijn onder eigen rasgenooten niet in aanzien. De bijzit is een huurlinge, die om een middel van bestaan te hebben haar lichaam verhuurt, schier uitsluitend tot geslachts-doeleinden van den man. Van geestelijke verwantschap of harmonie in denken en voelen tusschen man en vrouw is geen sprake. Man en vrouw zijn in alle opzichten eikaars antipoden. De samenleving bestaat in hoofdzaak met elkaar het bed te deelen. Een enkele maal gaan man en vrouw samen wandelen, maar van conversatie blijven beiden gespeend, tenzij met conversatie eenige triviale uitdrukkingen bedoeld worden, welke de man af en toe zich veroorlooft tegenover zijn bijzit te bezigen. Tengevolge van de meer dan treurige verhouding tusschen man en vrouw is van kinderopvoeding geen sprake. De moeder mist veelal alle elementaire kennis van opvoeding, de vader laat zich aan die opvoeding bitter weinig gelegen, zoodat de kinderen als parasieten voortleven, indien de openbare liefdadigheid met of zonder steun van het Gouvernement niet tijdig in die opvoeding ingrijpt. Hierbij doet zich nog de omstandigheid gevoelen, dat de vader nooit de zekerheid bezit, dat de kinderen werkelijk zijne kinderen zijn, waardoor de onverschilligheid voor de kinderen nog in grooter mate toeneemt. De kazerne-toestanden zijn mede een 22 CONTRA factor, waarom eene opvoeding, hoe goed ook bedoeld, nooit tot haar recht kan komen. Uit de geschetste toestanden valt gemakkelijk de gevolgtrekking te maken, dat het kazerne-concubinaat, evenals trouwens het concubinaat onder de Europeanen in Indië, — uitzonderingen niette na gesproken —, noch op burgerlijke, noch op kerkelijke, noch op ethische gronden is te verdedigen. Het concubinaat in Indië onder de Europeanen in het algemeen, en het kazerne-concubinaat in het bijzonder is dan ook in werkelijkheid niets dan een vorm van prostitutie, welke met het concubinaat, zooals men het in het algemeen in westersche landen opvat, niets te maken heeft. De beteekenis van het Indisch concubinaat — uitzonderingen buiten beschouwing gelaten — is dan ook geen andere dan deze: voor den man, de aanschaffing van een vrouwelijk wezen ter voldoening van zijn sexueele behoeften; voor de vrouw het verkrijgen van een middel van bestaan. Het zeggenschap bij de overeenkomst, voor zoover van een overeenkomst gesproken kan worden, berust geheel bij den man, die de waarde der vrouw taxeert en deze betaalt, hetzij aan de ouders of bloedverwanten van de concubine, hetzij aan tusschenpersonen bij de transactie. De vrouw is daarbij slechts koopwaar. Behalve dus, dat het Indisch concubinaat is een vorm van prostitutie, is het bovendien een handel in bruine slavinnen. Bij de transactie wordt niet zelden door den man de voorwaarde gesteld, dat de concubine zorg moet dragen geen kinderen te krijgen, wijl zij anders gevaar looptaan de deur te worden gezet. Hoewel de Inlandsche vrouw zeer sterk gekant is tegen malthusiaansche practijken, ziet zij zich soms genoopt aan dezen eisch van haren „toewan" toe te geven. Zij ondergaat gewillig een kunstbewerking van de doekoen (inlandsche vroedvrouw), die de kunst verstaat zwangerschap te voorkomen of zwangerschap te verdrijven. Dat dit in de meeste gevallen niet zonder gevaar is voor de slachtoffers van mannelijken wellust, kunnen de Indische medici het best getuigen. Hoewel de band des huwelijks onder Inlanders onderling vrij los is, mag het feit niet over het hoofd gezien worden, dat dit huwelijk gewettigd is door Inlandsche zeden en gebruiken, en de vrouw, die in concubinaat of prostitutie leeft naar Inlandsche opvatting is een verachtelijk wezen. Zij wordt als uitgestooten uit de maatschappij beschouwd en in haar gewone omgeving wordt zij met minachting bejegend. De Inlandsche vrouw, betrekkelijk kuisch 23 CONTRA verliest in samenleving met den Europeaan spoedig alle schaamtegevoel en zinkt hoe langer hoe dieper in de modder van geestelijke ellende weg. Dus niet alleen naar Westersche, maar ook naar Oostersche inzichten is het Indisch concubinaat te verwerpen 1). Het hoofdargument van de verdedigers van het Indisch concubinaat — over de bijargumenten zullen wij nader spreken — bestaat dan ook hierin, dat de sexueele onthouding nadeelig is voor de gezondheid en het daarom beter is voor den man, indien hij althans niet trouwen kan oi mag, zich een vrouw aan te schaffen ter voldoening van zijne sexueele behoeften. Over „het niet kunnen of mogen trouwen" spreken wij nader, eveneens over het noodgeval „de aanschaffing van een vrouw ter voldoening van zijn sexueele behoeften". De hoofdzaak, de beantwoording van de vraag: Is sexueele onthouding nadeelig voor de gezondheid ? verdient op de eerste plaats onze aandacht. De motieven, welke den tegenstander drijven tegen onthouding (natuurlijk vrijwillige onthouding), zijn de „treurige gevolgen" die voortkomen uit het onderdrukken der gewichtige functie van de geslachtsdrift. Dat onderdrukken moet immers noodzakelijk geestelijke of lichamelijke afwijkingen tengevolge hebben, omdat het is het niet voldoen aan een menschelijke behoefte. Wie aan drift tot honger of dorst niet voldoet, richt zich immers ten gronde. Wij zouden hierop antwoorden: ieder mensch moet eten, maar moet derhalve ook iedereen bakker zijn of slager of kok? Het onderscheid, dat men uit het oog verliest in het genus physiologische functie is de functie, welke noodig is tot behoud der soort, en die welke noodig is tot behoud van het individu. Welnu, de eerste behoeft en kan zelfs niet door een ieder worden verricht; bij de laatste alleen is dit eisch op straffe van betreurenswaardige gevolgen. En nu de gevolgen, welke men beweert dat uit de onderdruk- :) Volgens den Islam is echtelijke omgang, met eene vrouw, waarmede men niet wettig gehuwd is of welke men niet als slavin bezit, ontucht en strafbaar met steeniging, wanneer de schuldige reeds te voren gehuwd is geweest, en zoo neen met honderd geeselslagen en verbanning voor een jaar. Zie Koran XXUI : 6 en 7 en LXX : 31. Uit Koran IV : 19 blijkt o.m., dat de aan ontucht schuldige vrouw met levenslange gevangenis wordt gestraft. 24 CONTRA king van de geslachtsdrift voortkomen. Men zegt: i°. de celibatair benadeelt zijn gezondheid, de werking van het organisme verslapt, en daarom de weerstand tegen verschillende ziekten; hij is vroeg oud en gestorven. 2°. Volgt allerlei moreele ellende; want een krachtig lichaam is de beste waarborg voor een krachtigen wil; moreele ellende met name op sexueel gebied. Zoo wordt het tegennatuurlijk leven door zich zelf gestraft. 30. In de algemeene verzwakking deelen de zenuwen, welke abnormaal beginnen te functioneeren; vandaar o.a. melancholie, kwezelachtigheid en het bekende temperament der „oude jongejuffrouwen". Ons antwoord begint te wijzen op een kleine onjuistheid, die de geheele redeneering van den tegenstander steunt, en juist zijn conclusie aan het wankelen brengt. Wanneer hij nl. feitenmateriaal aandraagt, dan werkt hij de feiten van- het vrijwillige en het onvrijwillige celibaat dooreen. Dan leest men: van de krankzinnigen of vroeg gestorvenen waren zooveel gehuwd en zooveel niet gehuwd. Ergo: dat is mis. Tegenover de gehuwden behoort men te stellende vrijwillig ongehuwden. Stel u voor een jongen man, die zijne leerjaren heeft verkwist en nu tot niets in staat is dan tot luieren en slecht leven; zoo'n mensch blijft hoogstwaarschijnlijk celibatair, daarvoor zullen de ouders der jonge meisjes en wellicht deze zelf ook wel voor zorgen. Een tering-lupuslijder (en hoevele van onze jonge mannen met moderne levensopvatting behooren niet tot deze categorie?) heeft weinig kans om eene vrouw te vinden. Doofstommen en idioten hebben in het geheel geen kans. Al dit soort van menschen bederven de statistiek der ongehuwden, hebben met het vrijwillig celibaat niets te maken en worden niettemin daaronder gerekend. Wil men zuivere cijfergroepeeringen, dan moet men nemen de categorie van Priesters en Religieusen der Katholieke kerk, die tot de volmaakt vrijwillige celibatairs behooren. In Baden stierven tusschen 1850 en 1900 jaarlijks gemiddeld 39 katholieke priesters, d. i. 2.4% van alle inwoners van Baden, terwijl het sterftepercentage der geheele bevolking 2.5 % bedroeg J). De onderzoekingen van Westergaakd toonden aan, dat de sterfte der katholieke geestelijkheid in Engeland gelijk staat met die der overige mannelijke bevolking3). Uit een statistiek over monniken, J) Dr. H. Gassert, „Arbeit und Leben des Kath. Klerikers", 1907, blz. 187. *) Bij Dr. A. Hegar „De Geslachtsdrift" vertaald door Dr. C, Grebe de Haan, 1895, blz. 10. 25 CONTRA andere ongehuwden en gehuwden in Frankrijk door Dr. hegar samengesteld, komt deze auteur tot de conclusie: „opvallend is de gunstige verhouding van de kloosterlingen tegenover de ongehuwden, evenzoo is opvallend, dat de nonnen tot haar 30ste levensjaar een geringer sterfte aantoonen dan de gehuwde vrouwen, en dat vanaf dan tot aan het 40ste levensjaar geen opmerkelijk verschil bestaat" J) Uit deze cijfers, hoe onvolledig en bejaard ook, blijkt in elk geval, dat het celibaat geen nadeelige factor voor gezondheid en leven mag genoemd worden. Wij vragen bovendien, hoe het komt, dat ongehuwde patiënten, die met genitaal-klachten bij den gynaecoloog komen, bijna nooit virgines blijken te zijn; en verder geven wij eenige uitspraken van wetenschappelijk hoogstaande vaklieden. Krafft-Ebing verklaart: „Tallooze normaal geconstrueerde menschen zijn in staat afstand te doen van hunne begeerten, zonder dat die gedwongen onthouding van schadelijken invloed is op hunne gezondheid" 2). LlONEL s. bale schrijft: „Het kan niet uitdrukkelijk genoeg worden verklaard, dat de strengste onthouding en reinheid evenzeer in overeenstemming zijn met de physiologische als de zedenwetten" 8). Dr. Surbled 4) en Dr. paul GoOD 6) komen tot dezelfde conclusién. Men houdt het er zelfs voor, dat het semen, hetwelk bij den celibatair gedeeltelijk terug blijft, een grooter vigor aan het organisme verleent en daarmede een verhoogde energie. NEWTON oordeelde: „Wordt dit krachtselement (semen virile) in het organisme achter gehouden, dan kan het in nieuwe gedachten, misschien in nieuwe uitvindingen, groote concepties van het ware, het schoone en het nuttige worden omgezet, of in verfrisschende, opwekkende blijdschapsgewaarwordingen, in aandriften tot edele daden, in vriendelijkheid jegens allen en zegen voor iedereen" 6). Professor FOERSTER zegt ongeveer hetzelfde. Ten slotte nog een nadrukkelijk geschreven verklaring van Prof. seved RibbénG: „Evenals het bestaan der geslachtsdrift een groote natuurlijke !) Hegar t. a. p. blz. 12. ') Psychopathia sexualis blz. 104. 5N Our moralty and the moral quaestion, London, Churchill 1887, blz. 47. 4) La morale dans ses rapports avec la médicine et Phygiène. 5) „Hygiëne und Moral", vertaling van Prof. e. Mazerolle, blz. 38. e) Geciteerd door L. v. Mierop, „Sexueele Moraal", blz. 89. 26 CONTRA kracht ter ontwikkeling is, is de tijdelijk (ja volstrekt) bedwongen geslachtsdrift een zedelijke cultuurkracht van buitengewone beteekenis" *). De voorstanders van het Indisch concubinaat, gewezen op het verschil in leefwijze van jonge mannen in het vaderland en in de koloniën, hebben in den regel het argument, dat de zg. „braven" het geslachtelijk genot binnen of buiten het huwelijk, volgens of tegen de natuur, clandestien uitoefenen. Deze beschuldiging van huichelarij kunnen wij laten voor wat zij waard is. Voor de beteugeling van een drift is oefening en wilskracht noodig. In onze tegenwoordige moderne maatschappij, welke van de rede niet de heerscheres over, maar de slavin maakt van den hartstocht, in deze maatschappij van wilszwakte, kan het niet anders of men moet zich op algemeenheden beroepen om eigen zwakte te kunnen verdedigen. J. J. Rousseau, die zeker niet verdacht kan worden van rigorisme op dit punt, zegt over de noodzakelijkheid van het voldoen aan de geslachtsdrift zeer scherp: „Cette nécessité est chimérique, et connue seulement des gens de mauvaise vie. Tous ces prétendus besoins n'ont point leur source dans la nature, mais dans la volontaire dépravation des sens" a). Ongelukkig de mensch, die door de ellende zijner eigen armoede is blind geworden voor eens anders rijkdom. Men leze hierover ook nog eens na wat Dr. F. von Heerenbergh 3) en Dr. Foerster 4) schrijft. Doch laten wij even aannemen, dat de genoemde beschuldiging, zij ook voor een deel waarheid bevat, m. a. w. dat er zoovelen hier zijn, die „de kat in het donker knijpen", om een bekende uitdrukking te bezigen, dan zal men in ieder geval toch willen toegeven, dat er een groot onderscheid bestaat tusschen de leefwijze der jonge mannen hier en in Indië. Hier wordt het kwaad nog als kwaad erkend, terwijl in Indië van lieverlede het schaamtegevoel verdwijnt, het concubinaatsleven, lees: prostitutieleven, als geoorloofd wordt beschouwd. Meenen wij het hoofdargument in de vorige paragraaf voldoende ") Sexueele Hygiëne (vertaling van H. Pierson) blz. 35. Zie ook Eschbach „Disputationes physiologico-theologicae", blz. 35. a) Aangehaald bij Stöhr „Pastoral medizin", blz. 284. *) Allgem. Rundschau München 1909 No. 41. 4) Sexual-ethik und Sexual-padogogik. Kempten 1909 S. 163. 27 CONTRA te hebben weerlegd, thans komen wij tot de bestrijding der bij-argumenten. Vooreerst het argument van „het niet kunnen of mogen trouwen". Hoewel sexueele onthouding volstrekt geen nadeelige gevolgen voor de gezondheid heeft, willen wij volstrekt daarmede niet zeggen, dat onthouding een gebod is voor de menschheid. Integendeel, wat wij beoogden, is de bewijsvoering voor de uitzonderingen; de algemeene regel blijft in volle beteekenis bestaan: de instelling van het huwelijk, een vrijwillige echtverbindtenis, waarbij wederzijds tegenover lusten lasten staan. Een huwelijksverbod achten wij daarom in principe uit den booze. Wij kunnen het daarom niet goedkeuren, dat in Indië ter wille van egoïstische kapitaalbelangen, enkele particuliere ondernemingen het huwelijksverbod aan hare geëmploieerden hebben opgelegd en menschelijk ware, dat er een of ander wettelijke regeling kwam om dergelijke immoreele voorwaarden in de arbeidscontracten voortaan onmogelijk te maken. Even, kortzichtig als immoreel achten wij het van het Gouvernement, dat het huwelijksverbod onder de mindere militairen, zij het ook gedeeltelijk handhaaft. Meer en meer breekt de gedachte baan ook de mindere militairen te behandelen als vrije lieden en hen gehuwd zijnde de gelegenheid te geven te wonen in z.g. militaire kampoongs en zulks in navolging van het Britsch Indisch legerstelsel. Van veel invloed ten goede verwachten wij ten deze de invoering van een militieleger. Het staand leger is tot dusver te veel beschouwd als een leger van paria's voor wier geestelijk en zedelijk heil weinig zorg behoeft te worden gedragen. Evenmin als in Europeesche landen, het concubinaat in de kazernes wordt toegelaten, evenmin behoeft dit in de Indische kazernes te geschieden en dan nog wel in concubinaat, welk in zijn ware karakter prostitutie beteekent. Aan het argument „van niet te kunnen of mogen trouwen" in Indië moet men niet te veel waarde hechten. Het geval doet zich al te veelvuldig voor, dat lieden met prachtige inkomens, voor wie het huwelijksverbod allerminst bestaat, er eene concubine op na houden. Het eenig motief, dat voor hen geldt is dit, dat zij alleen het gemak en de lusten van deze verhouding en niet de lasten ondervinden, terwijl zij overigens leven kunnen, zooals zij willen. Hier hebben wij dus te doen met het bot egoïsme van den man, die rechtvaardigen moet den maatregel van „de aanschaffing van een vrouw tot voldoening van zijn 28 CONTRA sexueéle behoeften". De vrouw dus hier beschouwd als willoos individu ter voldoenig van mannelijken wellust. Wat zou men in een analoog geval wel zeggen van deze theorie: Een mensch heeft om te kunnen leven noodig het eten van vleesch. Nu komt hij in een streek, waar geen vleesch is te krijgen. Dit rechtvaardigt zijn zienswijze om zijn medemensch te slachten, om van zijn vleesch te kunnen leven 1 Nog een argument wordt door de voorstanders van het kazerne concubinaat naar voren gebracht en wel op grond der leger statistieken. Uit deze statistieken blijkt, dat percentsgewijze minder militairen gestraft worden, die leven in concubinaat dan de militairen celibatairs. Aangenomen, dat dit zoo is — de wijze van samenstelling dezer statistieken is niet te controleeren — dan vragen wij in gemoede ons af, wat beter is, dat het individu de gevolgen van een verkeerde daad zelf draagt of die gevolgen afwentelt op de geheele maatschappij ? Niet te loochenen toch valt het feit, dat het Indisch concubinaat in het algemeen, en het kazerne ■concubinaat in het bijzonder het voornaamste contingent levert van de Indische paupers. Het geheele paupervraagstuk draait om de ééne zaak: de geboorte van onwettige kinderen en de verwaarloozing van de opvoeding dier kinderen, kinderen, van wie men in Indië gewoonlijk zegt, dat „de vader onbekend en de moeder hard weggeloopen is". Het concubinaat heeft met de z.g. vrije huwelijken dit gemeen, dat, wanneer de vrouw mottig wordt of zij om een of ander reden haar aantrekkelijkheid voor den man verliest, de vrijheid van opzegging van de overeenkomst slechts is aan eene zijde, n.1. aan die van den man. In het Indisch concubinaatleven is de onrechtvaardigheid nog veel grooter, wijl er van een overeenkomst in het geheel geen sprake is. De vrouw is in de waardeering van den man slechts' koopwaar, een stuk goed, dat men gebruikt, zoolang men het gebruiken kan en het wegdoet, wanneer men er genoeg van heeft of er iets beters voor in de plaats krijgen kan. Het moederschap ligt in de vrouwelijke natuur. De inlandsche vrouw is wars van kinderbeperking. Trots allerlei bedreigingen van den man, gaat zij er niet gemakkelijk toe over om de geboorte van kinderen te voorkomen, te minder, dewijl zij intuitief begrijpt dat het bezit van kinderen den man beter aan haar bindt, wat 29 CONTRA hier de wonde heelen, welke als kanker voortwoekert in een dobr de natuur bevoorrechte, maar door het concubinaat bedorven maatschappij. Men zal ons misschien tegenwerpen, dat er uitzonderingen zijn op den algemeen gestelden regel. Zeker die uitzonderingen bestaan, God lof 1 maar dan toch sporadisch. Er zijn vaders, die tot inkeer zijn gekomen, en later huwen met, zooals de Indische termologie luidt, „de moeder zijner kinderen". Er zijn er ook, die de kinderen later wettigen; doch het zijn en blijven uitzonderingen. Het kwaad van het concubinaatleven wordt daardoor allerminst goed gepraat. Als typeerend voor dit kwaad mag even in herinnering gebracht, dat nagenoeg alle Indische romans als hoofdmotief hebben ongelukkige huwelijken tengevolge van het bezit van voorkinderen, wraakoefening van de ontslagen concubine enz. Het is diep treurig, hoe onschuldige Europeesche meisjes, geheel onbekend met het vorig leven van den man, dezen trouwen om eerst later tot de meest onaangename ontdekkingen te komen, waardoor de illusie van het huwelijk verloren gaat. Het concubinaat, zoowel in als buiten de kazernes is op geen enkelen grond goed te keuren. Het vertrapt de meest elementaire rechten der vrouw, die in de waardeering van den man slechts is lust en lastdier, het vernietigt het geluk en de toekomst der kinderen, het is de kanker, die invreet in onze Indische maatschappij ! Dit kwaad moet met alle macht bestreden worden, zoowel preventief als repressief. Preventief door de bezorging van eene goede opvoeding en onderwijs aan de vrouw en door wettelijke maatregelen tot afschaffing van het huwelijksverbod, repressief door het strafbaar stellen, zij het ook met moreele middelen, van het leven in concubinaat en door invoering van de wet van het onderzoek naar het vaderschap. Hiertoe is aller medewerking noodig, niet het minst van de vrouw, die op dit gebied een vruchtbaar veld van arbeid vinden kan. Haar medewerking is onmisbaar, waar het gaat om het hoogste goed dat de vrouw bezit, om de bescherming van haar deugd en hare kinderen, zoowel tot heil van de vertrapte Inlandsche vrouw zelve, als van de maatschappij! Weg met den handel in bruine slavinnen! W. H. BOGAARDT. Breda, 3i „Pro en Contra* Betreffende Vraagstukken van Algemeen Belang Per nummer f 0.45. 10 nrs. (naar keuze gesorteerd) f 3.50 ïlSSk» Elk vraagstuk wordt in één brochure door een vóór-, en door een tégenstander behandeld. In de Ie serie is verschenen: 1. Neo-Malthusianisme Pro: Dr. J M. van 't Hoff; Contra: Dr. H. Pinkhof. 2. Besmettelijkheid van Tuberculose Pro: Dr. M. W. Pijnappel; Contra: Prof. A. P. Fokker. 3. Vegetarisme Pro: Arts B. Sybrandy; Contra: Dr. J. Schrijver. 4. Het Ministeri e-K u y p e r Pro: Prof. Mr. Anne Anema; Contra: Mr. J. Limburg. 5. Vereenvoudigde Spelling Pro: Dr. J. B. Schepers; Contra: Dr. T. D. Detmers. 6. Het vrije Huwelijk Pro: W. Hamburger; Contra: Mr. H. Verkouteren, 7. Vivisectie Pro: Dr. H. J. L. Struycken; Contra: Felix Ortt. 8. Geheelonthouding Pro: Ds. A. W. van Wijk; Contra: Arts G. Oosterbaan. 9. Het onderzoek naar het Vaderschap Pro : Prof. Mr. W. L. P. A. Molengraaf!; Contra: Jhr. Mr. W. F. Bochussen. 10. Aansluiti n g bij de BernerConventle Pro: Herman Bobbers; Contra: J. H. Kok, In de Ilde serie verscheen: 1. Theosophie Pro: W. G. Beedeker; Contra: Dr. H. M. van Nes. 2. Homoeopathie Pro: Dr. A. C. A. Hoflman; Contra: Dr. H. Pinkhof. 3. Spiritisme Pro: J. S. Göbel; Contra: Dr. A. J. C. Snijders. 4. Beglementeering der Prostitutie Pro: Dr. W. H. Mansholt; Contra: E. A. Keuchenius. 5. Het Becht van Werkstaking Pro: Jos Loopuit; Contra: Jhr. Mr. H. Smissaert. 6. Vrouwenkiesrecht Pro: W. Wijnaendts FranckenDyserink; Contra: Mr. Arnold Levy. 7. Staatspensioneering Pro: G. L. Jansen; Contra: Mr. Dr H. S. Veldman. 8. De ModernGodsdienstige Bichting Pro: Prof. H. Oort; Contra: Dr. Ph. J. Hoedemaker. 9. Vrijhandel Pro: Dr. D. Bos; Contra: J. van Dusseldorp A.Mzn.. 10. Lijkverbranding Pro: Dr. C. J. Wijnaendts Francken ; Contra: Ds. H. J. E. Westerman Holstijn. In de Me serie verscheen: 1. De Genezingen te Lourdes Pro: Dr. A. C. A. Hoflman; Contra: Dr. J. Borst. 2. Staatsexploitatie van Spoorwegen Pro: U. G. Sehilthuis; Contra: Jhr. Mr. H. Smissaert. -3. „Evolutie" Pro: Dr. P. G. Buekers; Contra: Prof. H. Bavinck 4. Militarisme Pro: Jhr. F. A. G. Beelaerts van Blokland; Contra: Dr. Louis A. Bahler. 5. Het Becht der Vrijzinnigen in de N. H. Kerk Pro: Prof. B. D. Eerdmans; Contra: Dr. J. Slotemaker de Bruine. 6. C h r is t en-S 0 cialis m e Pro: Ds. D. A. van Krevelen; Contra:Jos. Loopuit. 7. Neutraal Onderwijs Pro: Th. M. Ketelaar; Contra: J. B. du Buy. 8. Doodstraf Pro: Prof. Mr, D. P. D. Fabius; Contra: Prof. Mr. D. Simons. 9. Vrijmetselarij Pro: Dr. W. Zuidema; Contra : Jac. P. van Term. 10. Celstraf Pro: Prof. Mr. J.DomelaNieuwenhuis; Contra: Dr. H. van der Hoeven Jr. In de IVe serie verscheen: 1. Het Zionisme Pro: Mr. S. Franzie Berenstein; Contra: A. B. Davids. 2. Het Booken Pro: Firma A. Hillen; Contra: Dr. Ch. Bles. 3. Midden-Europeesche Tijd Pro: Prof. A. A. W. Hubreeht; Contra: A. G. Boissevain. 4. Levensverzekering Pro: Mr. J. van Schevichaven; Contra: Ds. B. J. van der Meulen. 5. De Republikeinsche School Pro: A. Boukema Hzn.: Contra: W. 't Hooit. 6. Verhooging van Accijns op Gedistilleerd Pro: H. Heetjans; Contra: J. W. v. d. Willigen. 7. Schoolartsen Pro: G. Oosterbaan; Contra: P. Goedhart. 8. Het Marxisme Pro:Dr. A. Pannekoek; Contra:Prof.Mr. M. W.F. Treub. 9. Gedwongen Winkelsluiting Pro : M. H. G. Th. FiedeldyDop; Contra: S. Deenik. 10. Coöperatie Pro: J. G. Keesing; Contra: J. J. Poortier. Uitvoerige en volledige catalogus op aanvrage. 563 jpq H 5 Binnen een niet al te ver verwijderd tijdstip kan men een wetsontwerp tegemoet zien, tot instelling eener nationale militie in Nederlandsen Indië. Wordt dit ontwerp tot wet verheven en dus ons leger aldaar sterk vermeerderd, dan is een zeer lastige kwestie, nl. die betreffende het concubinaat in de kazernes, voor altijd op te lossen. Nu is sedert onheugelijke tijd meermalen de idee ter sprake gekomen, die instelling op te heffen. Ten tijde dat de heer KeucheniüS Minister van Koloniën was, was die drang zóó groot, dat zonder tot die opheffing te geraken, verbeteringen werden ingesteld; o. m. het plaatsen van schotten in de chambree's, om het gedeelte waarin de met eene concubine levende manschappen geplaatst waren, te scheiden van de anderen. Sedert is bij de behandeling der Indische begrooting deze aangelegenheid nog weer ter sprake gebracht, o.a. ook in 1911. Het lijkt mij niet ondienstig, het desbetreffende gedeelte uit het „Kort verslag der Vergadering van de Tweede Kamer der Staten „Generaal, van Woensdag 29 November 1911", hier aan te halen. Bij de Algemeene beschouwingen over de IXe Afdeeling (Departement van Oorlog) wilde de heer Duijmaer van Twist een paar punten bespreken. „In het Voorloopig verslag is door eenige leden de aandacht „gevestigd op de wenschelijkheid van bestrijding van het „concubinaat in de kazernes". „Opgemerkt werd, dat hier eigenlijk niet van concubinaat „mag worden gesproken en dat feitelijk bordeeltoestanden „met alle afschuwelijke daaraan verbonden gevolgen in de „kazernes heerschen, terwijl zelfs bij een vervoer per schip 1 PRO „de militairen gedwóngen worden, in een atmospheer van „zedeloosheid te vertoeven". „Daarop antwoordt de Minister in de Memorie van Antwoord". „Of echter de voorstelling in het Voorloopig Verslag den „algemeenen toestand in het leger weergeeft en dus een juist „beeld vormt van de werkelijkheid, zou hij niet zoo durven be„amen; maar hij erkent gaarne de wenschelijkheid om niets „onbeproefd te laten wat strekken kan tot verhooging van het „zedelijk peil van den kolonialen militair". „De Minister vraagt zich dus af, of het gegeven beeld wel den „juisten toestand schetsjt. In het orgaan van den Nederlandschen „Vrouwenbond worden echter mededeelingen gedaan, o. a. een „brief van een zoon aan zijn moeder, waaruit blijkt, dat reeds bij „den overtocht de militairen worden gedwongen te verkeeren in „een sfeer van zedeloosheid. Spreker vraagt, of de Minister, als „deze mededeelingen juist zijn, maatregelen daartegen zal nemen". „Wat het concubinaat zelf aangaat, spreker heeft met belangstelling vernomen, dat de Minister bereid is, zijn medewerking „te verleenen, om dat euvel te keeren". „Spreker is voor die mededeelingen dankbaar, maar de toestand „blijft bedenkelijk. De groote meerderheid der militairen kan niet „huwen. Zij mogen een huishoudster hebben, die met de kinderen „op de soldatenkamers vertoeven, al zijn er schotten ingevoerd, „die de Europeanen op de chambree's scheiden van de huishoudsters. Ook verwisselt men dikwijls van huishoudster, een „bron van twisten. De zedelijkheid lijdt er onder; de ontucht „neemt toe. Het aantal militairen, dat met een huishoudster leeft, „nam toe van 22 tot 25 percent; nog grooter is het aantal van „hen, die zich aan prostitutie overgeven. Op een sterkte van „10.000 man leden in 1910 2235 man voor de eerste maal aan „een vrouwenziekte en 3492 voor wie het niet de eerste maal was". „Spreker zal het met het oog op den tijd bij deze enkele feiten „laten, maar hoopt, dat de Minister in ieder geval zal doen, wat „hij in uitzicht stelt". „Een enkel woord enz." Tot zoover de heer DUYMAER VAN Twist. „De heer SCHEURER wil iets zeggen over het concubinaatstelsel, 2 PRO feit te noemen. Of wordt bedoeld dat die vermeerdering slechts 3 percent bedroeg? Dit zal vermoedelijk wel debedoeling zijn. Erger is wat daarna volgt. Op een sterkte van ioooo man leden in dat jaar 2235 voorde ie maal aan een vrouwenziekte en 3492 voor wie het niet de eerste maal was. Indien bedoeld werd 10000 man van het geheele leger, dan zouden bovengenoemde getallen, in verband met de legersterkte, ruim verdrievoudigd moeten worden en zouden wij dan tot de slotsom komen, dat bijna 7000 man voor de ie maal en ruim ióoóo man voor de 2e keer enz. dat jaar met vrouwenziekte behept zijn geweest. Voorwaar vreeselijk ernstig. Is echter bedoeld aan te geven, dat 4j 1/i gedeelte van het geheele leger in concubinaat leefde en dus op die 9000 man de genoemde getallen van toepassing zijn, dan kan ik volstaan met te constateeren, dat de inlichtingen die heer D. v. T. verkreeg, absoluut onwaar zijn, op belachelijk ergerlijke wijze overdreven. Waarschijnlijk echter is bedoeld, dat die getallen betrekking hebben alleen op de Europeanen, die ongeveer een derde deel uitmaken van de legersterkte; maar dan had tevens aangegeven moeten worden, hoeveel daarvan in concubinaat leefden, waaruit dan juist het gunstige van het concubinaatstelsel gebleken zou zijn. (Zie bijlage A). De heer Scheurer heeft m.i. meer zakelijk en degelijker gesproken. Al ben ik het niet in alles met hem eens, toch moet ik toegeven, dat het zeer zeker wenschelijk is, een grondig onderzoek betreffende het concubinaat te doen instellen. Critiek uitoefenen is zeer zeker gemakkelijk, verbeteringen aangeven beter en aan eene eventueele opheffing van het stelsel, zijn zulke groote bezwaren verbonden, terwijl bovendien zulke vreeselijke toestanden de gevolgen er van zouden zijn; dat het beter ware den toestand, behoudens verbeteringen, te laten zooals hij is. Dit aan te toonen zal mijn doel zijn in de volgende bladzijden. Onder concubinaat verstaat men het samenwonen van man en vrouw zonder huwelijk. Concubine is bijzit. 5 PRO is te vreeselijk om hier te vermelden. Een ieder begrijpt mij. Een zoodanige toestand zou alras in Indië heerschen, voor 't geval tot opheffing van het bedoelde stelsel werd besloten. Een goede maatregel werd ongeveer 15 jaren geleden getroffen. Voorheen was het gewoonte, als een Inlandsche vrouw in de kazerne, al of niet gehuwd, een nieuwe wereldburger(es) het leven schonk, zij geholpen werd door een doekoen, een Inl. vrouw, eenigszins bekend met geneeskunde. Deze vrouw werd dan terzijde gestaan door andere vrouwen, ook wel door den a.s. vader en waren andere mannen en zelfs kinderen wel in de gelegenheid tersluiks toe te zien. Sedert is daarin verbetering gekomen door de vrouwen steeds voor te houden, dat het voor haar beter is in eene militaire ziekeninrichting hare verlossing af te wachten. Aldaar ontvangen zij zeer goede behandeling en veel versterkende middelen en, bij het verlaten der inrichting, nog een klein geschenk in geld, als tegemoetkoming in de kosten voor den kleinen wereldburger. Hieruit blijkt, dat het Legerbestuur in Indië zooveel mogelijk in het werk stelt om het stelsel moreel te verheffen. Wat zullen de gevolgen zijn van eene eventueele opheffing van meergenoemd stelsel? Wanneer de vergunning tot het houden van vrouwen in de kazernes werd ingetrokken, zouden daaruit toestanden ontstaan, die, zooals ik reeds aangaf, de zaak veel meer zouden verergeren dan verbeteren. Bovendien. Er zijn militairen die jaren lang met een vrouw leven en zeer goed en gelukkig leven. Moet nu die vrouw de kazerne verlaten, dan is de band die man en vrouw bond, volstrekt niet verbroken, maar gaat zij in den kampong wonen, waar de man haar dan geregeld komt bezoeken. Een gevolg daarvan is, dat hij, die anders thuis bleef, dikwijls te laat in de kazerne terugkomt en dus gestraft wordt. Een ander gevolg zal zijn, dat een militair, die vroeger zijn tractement aan zijn vrouw gaf, waarvoor zij iets extra's bij zijn eten bereidde, dan naar de cantine gaat en meermalen gestraft zal worden wegens dronkenschap. Een derde gevolg zal zijn, dat hij aan zijn gezondheid niet die zorg besteed als voorheen. Het stichten van z.g. militaire kampongs, ter vervanging van 10 PRO het concubinaat in de kazernes, waarmede vroeger ook wel eens eene proefneming werd voorgesteld, is om de hiervoren vermelde en andere redenen, gedecideerd te ontraden en geeft bovendien meer aanleiding tot twisten, ook met de burgerbevolking. De band die man en vrouw in het concubinaat bindt, wordt hoe langer hoe hechter en leidt, vooral als er kinderen geboren worden, dikwijls tot wettige huwelijken. De meesten van deze militairen blijven na hunne pensionneering in Indië, verkrijgen daar eene werkkring, meestal in het landelijke of bij de politie en vormen daar, ook door dienstneming bij de legerreserve, de kern van een toekomstig sterk militieleger. Vooral de Inlandsche militairen, Javanen, Soendaneezen, Amboineezen, Madureezen enz. kunnen niet zonder vrouw leven. Mogen zij geen vrouw in de kazerne medenemen, dan zal het met de werving en later met het militieleger treurig gaan uitzien. Deserties op groote schaal zullen dan niet uitblijven. (Zie bijlage C). Het concubinaat onder de Europeesche militairen zou alleen met glans bestreden kunnen worden door aanmoediging van wettelijke huwelijken met Europeesche of halfbloed vrouwen; doch die aanmoediging zou dan vergezeld moeten gaan van eene enorme verhooging der tractementen. Deze zouden voor de onderofficieren wel driemaal en voor de korporaals en manschappen zeker wel vijfmaal zoo hoog moeten zijn als de tegenwoordige. Men denke niet dat ik hier overdrijf. Door persoonlijke waarnemingen kreeg ik de overtuiging dat Europeesche vrouwen oneindig meer noodig hebben dan de gewone Inlandsche; niet alleen wat voeding en kleeding betreft, maar ook andere behoeften van het leven. De Europeesche vrouw in Indië, die in Holland zelf de waschtobbe hanteerde, wil in Indië „mevrouw" zijn; zij wordt vadsig en ook wel te lui om te werken en neemt dan een Inl. vrouw aan om de huishouding te beredderen. Tengevolge daarvan verkeeren de met Europ. vrouwen gehuwde onderofficieren dan ook dikwijls in geldverlegenheid, maken schulden en om deze te kunnen afdoen, worden ook wel middelen aangewend, waarover ik nu maar liever niet verder zal uitweiden. De^ tractementen te verhoogen naar bovenstaanden maatstaf is m. i. niet doenlijk, bruintje kan dat niet torsen en in de Indische schatkist zitten geen Rothschild's, Carnegie's enz. II PRO Dit middel ter bestrijding is dus voorshands niet mogelijk. Er blijft dus naar mijne meening niets anders over dan het concubinaatstelsel te handhaven, doch het tevens moreel op een hooger peil te brengen. De middelen om daartoe te geraken zijn niet moeilijk tot uitvoering te brengen en zullen de Indische begrooting niet al te zeer drukken. Men beginne met aan ieder in concubinaat levend Europeesch militair een afzonderlijk vertrek ter bewoning aan te wijzen. De kazernes in Indië zijn, met enkele uitzonderingen, vrijwel algemeen met betrekkelijk geringe kosten te verbouwen. Belanghebbenden kunnen er zelf aan mede helpen en zullen dit gaarne doen. De vertrekken moeten voorzien worden van eenvoudige meubelen zooals thans de onderofficiersvertrekken zijn ingericht. De rest knutselt de man er zelf wel bij. Aan de met een vrouw levende militairen beneden den graad van onderofficier geve men een toeslag op het tractemeut van omstreeks 50 a 100 %» naar ge^ang de plaatselijke toestanden in verband met de prijzen der verschillende levensmiddelen zulks eischen. Wanneer zoo'n militair in eene ziekeninrichting wordt verpleegd, geve men zijn vrouw een gedeelte van zijn alsdan vervallen tractement en bovendien (of) een behoorlijk rantsoen levensmiddelen. Voor elk gewettigd kind geve men een toeslag op het salaris, bv. van 20 a 25 %• Verlossingen in de kazernes moeten niet toegelaten worden. De vrouwen moeten gedwongen worden zich alsdan in eene ziekeninrichting te doen behandelen. De kinderen geve men goed onderwijs en moet de vader en moeder gedwongen worden hen te doen wettigen, zoo noodig en liefst door huwelijk. Weigert de moeder voor een en ander hare toestemming, dan moet haar het verblijf in de kazerne ontzegd worden. Men moet de soldaat (vader) aanmoedigen, zich te bekwamen voor een hoogeren graad; zoo noodig een oogje dichtknijpen als de theoretische ontwikkeling v/at te wenschen over laat, mifs hij practisch goed voldoet. De korpsscholen, alwaar de minder goed ontwikkelde soldaat 12 PRO extra onderwijs ontvangt, moeten hervormd worden. Op deze scholen moet voor de meer ontwikkelden gelegenheid bestaan zich te bekwamen in boekhouden, inheemsche en moderne talen. Er schuilen in het leger meer dan voldoende krachten om onderwijs daarin te geven. Eens per jaar moet den leerling gelegenheid gegeven worden een examen af te leggen en bij slagen moet hem eene gratificatie worden toegekend, evenals nu het geval is met officieren, die met gunstig gevolg examen deden in een inheemsche taal. Ook het ambachtsonderwijs moet ter hand genomen worden; dit met het oog hierop, dat de militairen in het algemeen, na het verlaten van den dienst, niet hulpbehoevend worden,* want de pensioenen zijn ontoereikend en de meesten kennen geen handwerk of hebben het verleerd. Men denke niet dat voor een en ander geen tijd is. In verband met het warme klimaat zijn de diensten meestentijds ongeveer li uur v.m. geëindigd en wordt dus driekwart gedeelte van den dag geluierd of in de cantine doorgebracht. En vooral moet ik ernstig en met nadruk aandringen op invoering van het capitulantenstelsel, ten doel hebbende aan gepensionneerde militairen rijksbetrekkingen te geven, hetwelk uitgebreid kon worden tot gemeentebetrekkingen. De militairen van het Indische leger zijn na het met pensioen verlaten van den dienst in 't algemeen te jong, om in nietsdoen hun verder leven te slijten, hetgeen trouwens ook minder goed mogelijk is met het betrekkelijk klein pensioen. Toch is een langer dienstdoen in de tropen dan 15 a 20 jaren voor den minderen militair ook niet doenlijk. Stelt men den leeftijd waarop dienst genomen wordt op gemiddeld 20 a 25 jaar, dan verlaten de meesten na 15 a 20 jaar, dus op ongeveer 40 jarigen leeftijd den militairen dienst. Kan een vrijwillig dienend militair in Holland gemakkelijk in dienst blijven tot 55 a 60 jarigen leeftijd, de Oost Indische is, na al hetgeen hij in de Koloniën heeft medegemaakt, bij het bereiken van bovengenoemden leeftijdsgrens, op. Wel is hij dan nog zeer goed geschikt in de burgermaatschappij, hetzij in Indië of in Nederland eene betrekking te bekleeden; maar zooals ik reeds heb aangeduid, zijn de meesten niet meer geschikt voor handwerksman. Tot dusverre is voor het bekomen van een Rijks- ofGemeetrte- T3 PRO betrekking, alsook bij Spoorweg- en andere maatschappijen den leeftijdsgrens op 35 jaar of nog minder gesteld. Voor den gepensionneerd O. I. militair is dus een werkkring bij een dezer lichamen buitengesloten. Gelukt het nog wel eens bij minder groote ondernemingen of instellingen, dan wel bij particulieren eene betrekking te krijgen, dan is dit meestal tegen een zeer gering loon, want er wordt gespeculeerd op het pensioen; alsof dit niet als 't ware gekocht is met bloed en zweet en de beste jaren des levens daarvoor beschikbaar zijn gesteld. Wordt het capitulantenstelsel ingevoerd, in Indië zoowel als in Holland, dan kan men verzekerd zijn, betrouwbare mannen in diverse betrekkingen te krijgen. Zij die ijveren voor afschaffing van het concubinaat in de kazernes, zouden de consequentie moeten doorvoeren, door ook en vooral te ijveren, voor een verbod, dat officieren en gouvernementsambtenaren zonder wettig huwelijk met een vrouw leven. Zij immers zijn financieel wel ol tenminste beter in staat een huwelijk aan te gaan; terwijl zij, door in concubinaat te leven, (meestal in 't geheim) met een gewone Inlandsche vrouw, hun prestige tegenover hun onderhebbenden ondermijnen. Afschaffing van het concubinaat onder de Europeesche militairen is ook niet aan te bevelen; omdat het gevolg hiervan zou zijn: aanhoudende twisten tusschen hen en de niet Europeesche militairen. Mij dunkt ik heb critiek geleverd, afbrekende zoowel als opbouwende. Ik heb de middelen aangegeven, om het concubinaatstelsel op een hooger peil te brengen; terwijl ik er bij heeren kamerleden op aandring, hun aandacht hierop te vestigen en vooral om te ijveren tot invoering van het capitulantenstelsel. Summa summarum, kom ik tot de volgende conclusie. Het concubinaat in de kazernes in Indië is een kwaad, een moreel kwaad, dat niet gemist kan worden; terwijl opheffing van dat stelsel een veel grooter kwaad, moreel en zedelijk, tengevolge zou hebben en, waar men de keus heeft tusschen twee, zal men toch wel zoo verstandig wezen, het minst kwade te kiezen. 14 PRO Mocht eventueel gevolg gegeven worden aan het door den heer Scheurer gesprokene, om een onderzoek in te stellen, dan is dit voor de voorstanders van het stelsel niet te vreezen en zelfs zal een dusdanig onderzoek ten gevolge hebben, dat de grootste tegenstanders van thans, groote voorstanders in de toekomst zullen worden. De aandacht wordt ten slotte gevestigd op de bijlagen, allen officieele statistische gegevens; waaruit voldoende blijkt, de zegenrijke gevolgen van het concubinaatstelsel in het Indische Leger. S. WEIJL. 15 Bijlage A Met vrouwenziekten behept verpleegd in de hospitalen Datum Europ. Ond. Europ. Ond. EuroP' Eur0P- Toelichtingen Officier met Offic. zonder mlndere miU-mindere milihuishoudster huishoudster tallen met tairen zonder huishoudster huishoudster I h V t c 25 ^ ü <« . è3 Februari 7 24 6 359 ° Ü > i>:— Sou 1902 l'F-sl «I La s-B jjië a Bijlage b. Opgelegde straffen wegens dronkenschap aan Europeesche militairen. Sterkte. Aantal gestraften. 3 d | i I S ü B- g si g Ji 3 -o 1 S IsS 4! "2 .3 Toelichtingen. i-ï, !t S J 3 3 Tl 3 £ 3 ü S 3 -O 3 3 -C E O m g O 3 J3 c o i a a o Ü £ 3 3 b C3 • ° 3 «5 a W O ja O ,£j U O m \ o S I i I Mij dunkt deze cijfers toonen vol- 1909 626 2356 6204 25 347 2177 doende aan, de gunstige werking van het concubinaat. 1915 807 1636 4660 41 227 ICïq De sterkte totaal in 1906 was pl.m. 12000 Europeanen. Wat de sterkte in 19°6 13 441 2288 1915 betreft, daar zal de oorlog niet vreemd aan zijn. CONTRA voor haar beteekent het bestendigen van een bestaansvoorwaarde. Niettemin komt zij veelal bedrogen uit. Indien de man repatrieert, zich zonder blikken of blozen een andere concubine aanschaft, of, wat ook al eens gebeurt, een Europeesch meisje trouwt, dan wordt de concubine met hare kinderen, naar Indisch gezegde „het bosch ingestuurd". De concubine is zonder middelen van bestaan, onder haar eigen landgenooten wordt zij slecht ontvangen, en het bezit van kinderen maakt het voor haar moeielijker om in den smaak te vallen van een nieuwen „toewan". Zij vervalt van kwaad tot erger, en tracht zich zoo spoedig mogelijk van hare kinderen te ontdoen door deze aan openbare liefdadigheidsinstellingen ter verzorging aan te bieden. Alle deze instellingen zijn van de bedoelde kinderen overvol en het is hartverscheurend om te zien, hoe herhaaldelijk, zooals wij dit als ooggetuige vaak in Indië hebben bijgewoond, die kinderen moeten worden geweigerd bij gemis aan voldoende ruimte in de huizen van liefdadigheid, maar vooral bij gemis aan voldoende geldmiddelen, ondanks èn de particulieren èn het Gouvernement beide op ruime schaal helpen. Deze kinderen aan hun lot overgelaten, groeien in het wild op en vormen de klasse van sinjo's en nonna's, die later groot geworden, het ontuchtige leven van vader en moeder voortzetten, én door hun onereuse practijken een voortdurend en stijgend gevaar voor de samenleving en voor het Gouvernement vormen. Maar ook zij, voor wier opvoeding tijdig kon worden zorggedragen, zijn heriditair belast. Hunne opvoeding vereischt bijzonder zorg. Gelukt het in vele gevallen hen, dank die zorg, tot nuttige en werkzame leden der maatschappij te vormen, bij hen openbaart zich spoedig een niet te onderdrukken haat tegen de Europeanen in het algemeen en tegen de Nederlanders in het bijzonder, een haat te grooter naarmate zij in maatschappelijken zin niet met hen concureeren kunnen. Wij mogen dit onaangenaam vinden, er is een billijkheidsreden voor dien haat en wij kunnen het daarom niet goedkeuren, dat er zoovelen zijn onder het blanke ras, die, naar het schijnt, een zeker welbehagen scheppen om op deze indo's af te geven. Niet zij, maar wij hebben veel goed te maken. Er rust ten deze een groote zedelijke schuld op den overheerscher, welke eerst finaal dient te worden ingelost, alvorens hij zich het recht kan aanmatigen te schimpen op deze armen der armen,-de slachtoffers van ontucht en wellust. Slechts de naastenliefde kan 30