1071 G 57 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0706 0061 DDE SERIE VVMIHLT REIZEN ! AMICraMO GOMm^AEDE longeöue melmmultaj ui»*longin: pepeghnato dedicajum saqumque Zij dan het reizen, nu de landen één worden van uiterlijk, nu het heroisme van het reizigerschap verdwijnt, nu de eerbied voor de monumenten waarin leed en geestesworsteling en vroomheid van het voorgeslacht verstolt zijn, is vergroofd tot bezige nieuwsgierigheid, nu de kathedralen worden bezocht zooals de museeën, — zij dan het reizen in zijn tegenwoordige algemeene gedaante niet meer te beschouwen als een edele verrichting van den geest, — het is misschien Juist nu, om het sterven van zijn eigenlijken aard, een historisch verschijnsel dat aandacht vraagt. Elk land zij schoon door eigen karakter, schooner dan de vele landen, die paradijzen voor den reiziger, is het reizen zelf, in zijn oorspronkelijke wijze, de beweging tusschen de immer onbewogen punten, de beweging bij uitstek van den menschelijken geest, waarbij die geest, zich toetsend aan „het andere", het scherpst zijn wezen vertoont. Wij moeten om het reizen te karaktenseeren niet met een starenden blik uitzien op de toekomst, maar ons verlustigen in de rijke en kleurige perspectieven van het verleden. Vele waren de levensbewegingen, de hartstochten, de nuanceeringen, toen de aarde zich tooide met een rijkdom van nationaliteiten, — maar het moderne leven, dat de groote wereld als het vaderland voor den mensch heeft opengesteld, beperkte, hoe anders het schijnt, onzen geestelijken rijkdom en onze geestelijke breedheid, waar het in stede van vele afwisselende motieven, eenige weinige motieven te aanschouwen gaf, die wederkeeren met een drukkende monotonie. De menschelijke geest die, in zijn groote gezondheid, de wereld scheppen wil, voelt zich beklemd door het vele dat geweten wordt, en deze beklemming staat reeds gereed, wanneer de geest wil aanvangen met zijne eerste phantasie. Wat is voor het reizen noodzakelijker dan de aandoening van „afstand," — een aandoening die in het kind voorzichtig ontstaat als het zijn scheepje laat varen tusschen de twee oevers van een waterkom, waarin het een onmetelijkheid kan zien, omdat in de groote wereld daarbuiten vaststaat, dat de zeeën onmetelijk zijn. Maar hoe wil 10 de verbeelding den afstand scheppen, als het geloof aan den afstand die verbeelding geen ruimte geeft? Laat ons dus vragen wat tot het reizen bracht in oude tijden toen de onmetelijkheid der zeeën nog vaststond, in de tijden waarin het reizen het schier onmogelijke was, en elke reis een reis beteekende naar het beloofde land. ons, dus vragen, hoe wij tot den droom van het reizen kwamen in de oude tijden van ons leven, toen wij kinderen waren, en nog nimmer reizigers waren geweest. Het is de illusie, dat de wereld buiten ons verwonderlijker is dan de wereld in ons zelf, illusie, die juist in het kind kan wonen, omdat de wereld in hem zoo wonderbaar en onaangetast kan zijn. Het is het geloof aan het nooit aanschouwde, het geloof van de realiteit onzer verbeelding dat ons reizen doet. In wezen kennen wij alle landen en volken, kennen wij de luwheid van Italië, kennen wij de kunst die, als vele relequiën door de menschheid op de plaatsen der bedevaart wordt bewaard Maar alle reizigers zijn zoekers naar den Heiligen Graal, waarvoor zij zullen trekken naar alle landen der aarde, en die zij ten slotte na de vele verwarrende tochten zullen ontdekken bij zichzelf. Bij alle reizigers werkt het motief, de realiteit te zoeken hunner verbeelding, doch bij den wetenschappelijken reiziger het klaarbliikelijkst Hy is van allen de geloovigste, de meest naieve, hij is de meest devote belijder van het wonderbaarlijke „feit". Moeten de uit Rome's grond gedolven monumenten der oudheid hem niet van den grond zijner voorzichtige onderstellingen overtuigen ? Zijn reiskameraden zoeken bevrediging voor hun illusioneerenden geest, — bij hen is het wonder vertaald tot staat van geestelijk leven, bij hen kan sprake zijn van een verandering van stemming van geestesinhoud, omdat het nieuwe en vreemde andere verhoudingen heeft gebracht in de factoren die de samenstellers zijn li de verre bergen gaat hij de realiteit zijner droomen demonstreeren aan zichzelf. Toch, hoe wrakker het vervoermiddel is, hoe meer hij er — indien behoud van eigen lijf gewaarborgd blijft — voorkeur aan schenkt. Hij streeft naar het heroisme van het Reizigerschap met dezelfde hevigheid waarmede de romantische thuisblijvers dit heroisme vereeren, en hoe grooter moeilijkheden hij heeft te overwinnen, des te meer zal de almachtigheid bereikt zijn, welke hem door zijne verbeelding als resultaat van zijn daadwerkelijk en daadkrachtig leven is voorgespiegeld. Toch heeft het reizen van den romanticus niet louter de beteekenis van eene reis naar diens eigen zelfgenoegzaamheid. Want evenals dephantasie behoefte heeft aan het voedsel der realiteit, zoo vraagt de realiteit, wil zij zich voldoende aan haar bespiegelaars manifesteeren, de vormende' kracht der phantasie. Men zou kunnen vragen wat hier onder vormen wordt verstaan. Het antwoord behoeft niet samengesteld te wezen. Plaats drie willekeurige punten in het platte vlak, het zegt U niets. Omgeef die punten op eenigen afstand met een cirkel, en ge krijgt een menschehjk gelaat, dat wellicht gelijkenis vertoont met het aanschijn uwer overvnendehjke hospita. En nimmer bevredigde een filet de boeuf ter grootte van een tong uw hongerige reizigersmaag, tenzij een menschkundige waard ze met zijn kleurige sauzen had overtogen, en uw filet te ruste had gelegd in schelpen lentekleurige salade, zoo ontzaglijk als de schelpen waardoor de oude Buddha-beelden worden beschut. Welnu, zooals de kinderlijke teekenaar met de eenvoudigste gegevens zooals Uw waard doet met zijn korreltje vleesch, zoo doet de romantische reiziger met zijne modern en nuchteren beschouwd, zoo simpele ervaringen. Wat is een laube anders dan een hut waarom wat groene bladeren zijn heengelegd? En in die hut het in zijne bizonderheid ordinaire schouwspel van een jongen met zijn liefje! Doch hoezeer zouden wij allen arme stervelingen zijn in deze kale wereld, indien het heele 13 Kan er nog reden zijn voor den romanticus, zijn liefste te gaan beminnen tusschen de verre bergen ? Hun hooge omheining wordt doorboord door het licht van het openbaar permis, als het lichaam door Röntchenstralen, zoo, dat het geraamte der romantische liefde slechts overblijft. Neen, wij modernen gaan liever met den vermoeiden, met den overspannen reiziger mede. Heeft niet de romantische gewaarwording in onze tijden zich van het leven van vertier naar het zakenleven verplaatst? Daar, in het leven der nuchtere feiten en betrekkingen, in het leven dat met de meest reëele levensnoodzaak verband houdt, voelen wij ons tegenwoordig eerst ware martelaren en helden. Hebben wij niet het immer nabij alle daden aanwezig besef dat wij het leven niet beschouwen door het kleurige kijkglaasje eener bepaalde phantasie, maar dat wij als mannen bezig zijn met het leven zelf in zijn waarachtige objectiviteit? — En daar is achter in onzen bezigen en nuchteren geest de alles verterende jammer en daarna de extatische verrukking dat wij dan toch maar het offer van niets minder dan onze door onszelf zoo hoog bevonden persoonlijkheid aan het volbrengen zijn voor leven en gemeenschap. Dit sentiment begint eerst wezenlijk onze geheele persoonlijkheid te overheerschen, zoodra wij weten afgetobde, verdrietige menschen te zijn, zoodra wij overmand zijn door het leven en ons hoofd de dravende en daverende zaken niet langer verdragen kan. Wij realizeeren ons dan niet zoozeer onzen armoedigen levensstaat, wij overwegen niet wat wij, door ons af te wenden van ons wezen en door te omhelzen hetgeen als degelijke tastbaarheid verkozen was, hebben verbeurd. Bij lange niet. De zelfvernietiging, die in toewijding aan het zakelijke leven Tbegon, wordt voortgezet, de tragiek van het sterven der individualiteit wordt afgespeeld, — niet de inkeer wordt gezocht, maar de vergetelheid. Zooals vanzelve uit de mijmeringen van het eentonig leven, de hang naar kleurige gebeurtenissen, zoo ontstaat uit het leven van den dadenrijke de drang naar monotone rust. Evenals de verre bergen voor den 16 het eigen domein! Na de vele tochten, door de vele streken met heur ééne eentonige karakter bleef ons het geloof dat onze geestelijk begeerten niet door de veelheid van indrukken, maar door de diepere beschouwing van den enkelen indruk worden vervuld. Het reizen, dat telescopisch begon, eindigde microscopisch. Steeds werden de beelden kleiner op de lens der herinnering, tot de pure geest weer overbleef. Ja, de moderne wereld dreef den geest in zijne schuilhoeken terug, juist door de eenvormigheid en algemeenheid harer beschaving. 19 □ TWEEDE CAUSERIE — HET MODERN FETICHISME EN DE □ □ GROEI VAN HET REISVERLANGEN IN DEN NIEUWEREN TIJD □ De desillusie van het reizen bracht ons dus weder aan den haard. En het merkwaardigste was, dat wij een tijdlang schenen te vinden wat wij beoogden, dat wij, toen wij niet meer het heil zochten aan de uiterste kusten der aarde, maar in de vereering van den fetisch, dat wij een wijle zijn geworden wat wij begeerden: Kinderlijk. Er is verwantschap tusschen het moderne reis-verlangen en het modern fetichisme, dat in de heiligdommen der binnenkamers bedreven wordt. Het is beide een afleiding van individueel denken en individueelen hartstocht, het is beide een masker voor de ziel. En, waar het reisverlangen toch ontstaat uit eene luttele individueele ervaring, uit het laten varen dat het kind doet van zijn scheepje in de kom, daar is het begrijpelijk dat zulk een luttele ervaring: het zijn omgeven door een Chineesch behangsel, ons de genietingen bracht, welke de reis toezegde maar niet verleende. Zoo zijn wij, bedroomers van schoonheid aan den gemoderniseerden huiselijken haard, weer kinderen geworden, zoo is onze uiterste décadence die ons naar het voorwerp van schoonheid deed smachten, weer weinig anders dan het vermaak dat het kind met zijn speelgoed heeft, al vatten wij onzen fetisch met zachter handen aan, die nagels hebben zoo mooi gepoelitoerd als de tattouage der wilden is. Zooals de asch lijkt op de sneeuw, zooals de herfst de lente soms gelijkt, zooals de witte haren lijken op de blonde en de ontplooide lippenstrakheid op den glimlach, — zoo leek ons dagelijksch doen, heel ons verkeeren binnen de innigheid onzer woning, na al de stormen van twijfelen, van leven, van denken, op het in bleekere nuancen getransponeerde leven van den wilde, die zich laat voort bewegen door zijn primitiefst instinct. Niet anders dan ons, verging het dien klassieken reiziger, die als het 20 ware het reisavontuur en den inkeer dien de reis brengt voor alle tijden heeft gesymboliseerd. Na de rhapsodie van schipbreuken te hebben beleefd, waartoe zijn onstuimig, ongehoorzaam hart hem had gedrongen, zat de oude Robinson Crusoë aan zijn schouw. Hij luisterde naar den om zijn huis zacht gierenden wind, want hij was vermoeid van een der vele monotone overdenkingen zijn levens. Toen, plotseling, nam hij een der van verre meegebrachte speren van zijn wapenrek en, ze betastend met een teedere voorzichtigheid, overwoog hij, dat hij dit wel van de wilden had geleerd, hoe men een lieven afgod kan vereeren als een troost in zijn ouderdom! En ook de; Goncourt dacht er zoo over, toen hij zeide, dat de „bricabracomanie" onze verbeelding aan het vervullen is, de algemeene hartstocht der verzamelgeneugte, die zijn ontstaan vond in de leegte en het verdriet van het moderne leven, in ons uitputtende, vernielende businessbestaan, dat ons naar binnen boog, en niet meer weidsche en in de werkelijke wereld uit te voeren phantasieën, maar de verzadiging deed zoeken in het beminde voorwerp van kunst. Dit was het wat wij met onzen wilden broeder gemeen hadden: wij leefden beiden in begrensden kring. Tusschen ons beiden lag het groote drama van het leven, zooals zich dat in vele eeuwen had voltrokken, maar beiden toefden wij op een geestelijk eiland, hij ojf het eiland waar men nog niet denken kan, wij op het eiland waar men het denken had afgeleerd. Aan alle zijden botst zijn zich verwonderende geest tegen de onbegrepen menigvuldigheid en vreemdheid van het leven, en in zijn rustigen, stroef gebouwden kop glanzen de groote ovale oogen van angst en onbestemde begeerte. Zoo stiet zich onze geest, zoodra hij het weder afpeinzen der onopgeloste vragen ging beginnen, aan alle zijden tegen de niet meer begrepen raadselen van het leven, en ook onze oogen werden glad en glanzend, maar van wijkenden ernst. De wilde, die nog niet begrijpen kan, hij is een schuwe vogel, hij is 21 beducht voor het geruisch van den wind, en zinkt op de knieën zoodra. de vaste sterren worden geprent in de vage duisternis van den hemel. En al wat nabij en vast is, een oude boom, een wapenschild hoog aan een staak, waarvan hij 's avonds weet dat het vertrouwd en bekend is; doordat hij het bij zich wist in het warme licht van den dag, hij gaatt het omklemmen en aanbidden en verzorgen zooals een moeder haar kind.. Is nu de wilde een schuwe vogel, wij waren nerveuze vogels; is hijj gespitst op indrukken, wij werden in even hevige mate door indrukken 1 geprikkeld. De schrijvende hand stokte bij net aanhooren van eeni gillende fabrieksfiuit, en de spheer van een gesprek brak onherroepelijk: doordat een galmend draaiorgel verscheen. Wij, de nerveuzen, richtten ons naar binnen, wij sloten onze venstereni met lappen zoo zacht als vrouweharen tegen koude en wind, en onze: deuren bepantserden wij met leeren harnassen tegen geluid. In onze: toegesloten kamers droegen wij onder de rozige baldakijnen harer: kappen onze stille peinzende lampen, die daar het licht zouden brengem van een verkwijnenden zomerdag. En in dat licht glansden de marokijnen) banden onzer lievelingsboeken, onze etsen, een kleurfijn beeldje, waarr wij dagen lang omheen hadden gedwaald als een verliefde minnaar omi zijn meisje, en dat in een stille, onbespeurde hoek van onze kleine; kamer oprees als iets heel heimelijks en hoogvereerds. Wat eigenlijk die zin voor koestering in ons menschen beteekent, ik kam het U niet zeggen. Ik kan het U niet verklaren, omdat hij onredelijk is| Ik kan U over hem alleen een sheherezade zingen: zooals de wilde des houten afgod, zoo koestert het kind haar poes, en de moeder koestertij het kind juist op dezelfde wijze als het kind de poes, en wij allerfl koesteren onze kleine eigenaardigheden, en de oude professor die strakxj en cerebraal en zonder een zweem van in-exactheid in zijn kop, ded 22 van Daubigny, de diepe, koele, klare, waar achter den zoom der bosschen de sombere avondzon versterft, — ge weet het niet meer of gij gelijk hebt, die nog vagelijk aan een landschap buiten U dat kunst verwekt gelooft, dan wel dat Oscar Wilde, die elegieën dicht over den jammerlijken dood van den leugen, terecht opmerkt, noe niet de kunst ontstaat door de natuur, maar de natuur, het landschap, door de kunst. Wij hebben onzen geest in het landschap uitgeput. Naarmate het modern impressionisme in de schilderkunst zich ontwikkelde, is het landschap nadrukkelijker geworden een phantoom van onzen geest. Ons zieleleven drong zich op aan de omgeving. Zie het landschap van Vincent van Gogh, het is U angstig nabij als de behangselen van Uw dagelij ksch gepeins, de zon is als Uw star verwezen gelaat, de boomen zijn Uw eigen machteloos omhoog gewrongen armen, zie in de diepten der wateren van de moderne schilderkunst, zij zijn verbijsterend als oogen die kennen het wezen van Uzelf. En onze in vervagende en ontstelde landschapsschilderingen zich verliezende ziel beluisterde haar ijle, naar den waanzin overbuigende wezen in de moderne muziek. De spheer van het landschap is heen uit de muziek, die, sedert ze haar melodie verloor, niet anders is dan de projectie van zielsgebeuren, die niet meer samenstemmend gedacht kan worden met den weemoedigen avond waarin het lentelied van den zanger verklinkt. En wat zeide het ons nog, dat de moderne muziek de motieven beluistert van den wilde, zooals de moderne schilderij vaak weerkeert tot de primitiefste uitingswijze? Wij zagen geen nieuwe perspectieven, en als wij luisterden naar Debussy, Ravel, Milhaud, dan vonden wij alleen de verbijsteringen en wreede verrukkingen uitgestooten van ons verbijsterde zelf. Alles is plotseling geworden sedert het landschap uit ons leven verdween, en ook de kunst, de kunst werd een kreet, een rauwe snik van ons versmoorde leven! 30 □ VIERDE CAUSERIE — DE REIS EN DE POLEN VAN ONS □ □ LEVEN: DE REIS EN DE MIN, DE REIS EN DE DOOD □ Het reizen en minnen zijn saamgeweven motieven in ons levensgobelin Dat blijkt al als wij minnen voor de eerste maal. Het kind, dat, hulpeloos en eenzaam en aan ervaringen ongewend de dingen der wereld eerst anziet als beangstigende schaduwen, als vreemde wreede, hem bedreigende monsters en dat de handen uitstrekt naar het alleen vertrouwde, naar de vertroosting van het weinige bekende de moeder die de bedreiging afwendt en het vreemde schikt tot liefelijk wordende vormen en er blijde lichtglanzingen in doet kaatsen, het kind gaat allengs, voorzichtig de wereld proeven, gaat langzaam-aan zich samen voelen met het beschouwde. Dan, met het vroegst ontwaken der zinnen, gaat hij, die zich nu één weet met zijn omgeving, met alle dingen om hem die nu vertrouwd en lief zijn geworden als het eigen lichaam, dan gaat hij aan het vragen wat die wereld nu voor hem beduidt, gaat hij aan het zoeken in dat wondere levensparadijs gaat hij er zoeken naar een middelpunt, wil hij gaan weten, voor wien de seizoenen geuren, voor wien de bloemen heur kelken laten dansen in de zon en de koekoeken roepen aan de verre horizonten. Hij dwaalt en geniet in den levenstuin, waar het bekoorlijk stil is wanneer de windvlagen znn uitgeruischt door de boomen en alleen een schaduw zachties lyerscnuift langs een zonneplek. Dan nadert de andere, dan nadert een ' jong gelaat, dat zacht en vertrouwd is als het gezicht der moeder maar tenger en schuchter als het eigen wezen. — En om haar heen wordt het gansche natuurleven, dat eerst niet anders was dan eene reeks verwonderlijke ontdekkingen, opeens een namelooze verrukking. Want dit is de eigenlijke ontdekking, de ontdekking van het zeil, het vinden van eigen mensch-zijn, het weten dat zijn hart verlangt naar de menschen in de wijde wereld die om ons heele 45 Geen begeerende liefde is te denken zonder de reis, en het is niet toevallig dat de schaking, de heimelijke reis, de middernachtelijke apotheoze vormt der vrije liefde en zelfs de eerbaarste liefdesvorm, na in de registers plechtig te zijn opgeteekend, een wijle de allure leent van de vluchtende reis-romantiek, waardoor de gelieven, voor zij een eerzaam en permanent huisgezin beginnen, zich eerst nog even willen bedrinken aan die fictie van vrije liefde, de huwlijksreis, een door de dichters en ambtenaren van den burgerlijken stand gemeenschappelijk erkend instituut, waarvan de weelde spoedig voor nuchterder ervaringen wijkt. Zoo gaat dan de minnaar met zijn tweede, zijn aardsche geliefde op reis. Wat is de reis hier? De reis is hier allereerst een uitstel en daardoor een intensifieering der verrukkingen, de reis is ook een exuberantie, een besef van kracht en levenslust, die zich manifesteeren in de beweging en het ijdel ge vaar-verzaken. Maar vooral, vooral is zij een vlieden naar de eenzaamheid, een opzoeken van de afzondering met de prooi der begeerte, en eindelijk haar vinden aan de uiterste kusten der aarde, waar de stemmen der menschen versterven en de minnaar zich weet 'verzekerd van zijn blanke prooi. Want dit is het wat de man in de vrouw verovert, haar gemeenzaamheid, haar een zijn met de menschen, haar vervloeien met het leven, wat den jongen Werther stak toen hij de zoete verrukking smaakte van Lotte tusschen de kinderen te zien. Dit is het, waarom de glimlach der vrouw een nimmer af te wenden bedwelming is voor den verliefde, omdat zij daarin een en gemeenzaam is met de menschen wereld, omdat haar glimlach voor allen is en daarom voor niemand en allerminst voor hem. Het liefdesduel tusschen de sexen "S het duel tusschen gemeenzaamheid en eenzaamheid, het is de brandende eenzaamheid van den man, die net gemeenzaam-zijn der vrouw met menschen en natuur wil opheffen. Het gemeenzaam-zijn der vrouw met de samenleving is haar kuischheid, 47 en zij moet door de gloeiende ijsvalleien der mannelijke eenzaamheid om nieuwe gemeenzaamheid te baren. Maar aan het einde der reis, wanneer de prieelen bereikt zijn na de vele romantische tochten, dan schrikt de man opeens van den duizel die hem beving, hij schrikt van de eigen begeerte na haar bevrediging, want hij weet plotseling dat hem in de begeerende liefde zijn eigenlijkst ideaal, zijn wezen, zijn kuisch verlangen naar een niet te verwerkelijken bereikenis ontnomen werd. Eén is er, die de fictie der eerste liefde blijft houden, zijn leven lang: de celibatair. Hij kent des levens teleurstellingen weliswaar, maar heeft zich tegen de desillusie verstandelijk beveiligd. Bij al zijn sceptische bedrevenheid heeft hij den droom voor zich behouden, den droom, dien hij genieten kan omdat hij zijn ziel gespaard heeft voor den droesem der ervaringen. Hij gaat op reis en treedt daarbij uit het leven van beleid en zakelijkheid, en gaat het sprookje lezen dat het verre land voor hem is, het verre land dat afgescheiden is van zijne dagelijksche doening en denkwijze, het reizen dat de overgave beduidt — éénmaal de overgave — noodzakelijke expansiviteit na zijn gewoontelijke zelf beheersching. Het reizen is voor hem het lucullisme van de ziel, de ziel die hare hunkering behield, en die hij kan laten uitvieren in een onbespeurd moment. Ziet, hoe de reis bij hem meer dan bij eenig ander sterveling baan geeft aan de door onderdrukking bewaarde verlangens en wijde levenshunkeringen. Hij weet het: elke reis is eene vaart naar de vergetelheid. Er ligt in het reizen iets van het denken aan den dood. Het is een afstand doen van dagelijksche koesteringen en gehechtheden, het is een heentrekken uit de liefelijke binnenkamer der gewoonten die wij gebouwd hebben om ons naakt en hulpeloos ik. Wanneer de vaart begint, dan wordt er iets ontbonden, de aandacht voor het concrete vloeit uit in een algemeene placiditeit van den geest, die dan eerst zijn vermoeidheid gaat 48 beseffen. Reizen is gaan in den slaap op het monotone wiegelied der rhytmische wielewentelingen, gaan in den slaap en dan het nieuwe land ijl en ongrijpbaar zien als een droomvisioen, dat verschemert bij ons eerste gretige genieten. Het reizen geeft de hunkeringen der liefde weer aan den gerijpten mensch, die de teleurstellingen der liefde vermoedt of weet. Want ieder landschap is weer op nieuw een schoon gelaat, en ieder volk heeft weer opnieuw zijn schoone allure, die wij immer beminnen en bemijmeren kunnen als kinderlijke verliefden, omdat het drama van het minneleven zich hier niet voltrekt, en ieder land als een verheerlijkt idool in de herinnering blijft waar de tragiek der scheidingen het ondergaan in de bereikenis voorkomt. Dit is het, wat het reizen voor den celibatair beteekenis geeft, het is een weerkeer van de kinderlijke liefde. Het is vol weemoed en zonder veel begeerte. Het houdt door zijn telkens nieuw verschijnende horizonten en perspectieven het tooverbeeld wakker van een eindelijk doel, een eindelijke bereikenis, dat hij in zijn dagelijksch scepticisme opgaf, maar dat zich handhaafde in zijn onderbewuste phantasie. En nu gevalt het, dat de geheele geschreven romantiek de reis-illusie met de illusie der kinderlijke liefde, verbindt, de illusie dier liefde die niet het bezit maar de bereikenis der liefste verlangt, die de gedachte wekt niet van het verstoorde maar van het verloren ideaal. Alle balladendichters zijn hunkeraars naar de princesse lointaine, en voor de lyrici wordt die princesselontaine zoozeer geidealizeerd, dat het beeld der verre geliefde één wordt met het beeld van de natuur die in den nachthemel haar oogen doet ontluiken en in haar zomerwind haar adem uitzendt over het brandend voorhoofd van den minnaar. Alle kasteelen der wereld zijn bijna weggebroken, en als zij gehandhaafd bleven, dan zijn het attractie-midden geworden van ons commercieel tourisme. — Maar in de verbeelding van den romantischen celibatair, die zijne vrije weken wil verzadigen aan de illusies van zijn kinderlijk ver- 49 leden — zijn eenig gevoelsverleden omdat hij de genieting van tweede liefde en eigen haard nooit heeft gekend, — in de verbeelding van den romantischen celibatair leeft nog de princesse lointaine en wacht hem in haar ver Kasteel, al tijgt hij dan niet naar haar henen met ridderstatie op een langmanig ros, maar in de blauw-zijden salon-coupe's van den; Paris- Lyon- Méditerranée. O, wonderlijk is de kinderlijkheid van den scepticus, wonderlijk naief en primitief zijn de plotselinge aandoeningen en weemoedigheden van den mensch die het leven ter dege kent, maar nimmer in al zijn volheid heeft doorgemaakt. Geen onzer kan zich zoo weinig verzoenen met het verlies van het paradijs, voor geen onzer' leeft tiet ideaal onaantastbaarder en pijnigender dan voor hem, die het : volkomen heeft verzaakt. Wat is zijn lot ? Aan den einder van zijne reis wacht hem geduldig en getrouw de verre geliefde. Hij, die de wereld in reist, om aan den uitgang zijner tochten te vinden de Persoonlijkheid, om het geliefde wezen i te ontmoeten, dat zijn schrikkelijke eenzaamheid verzachten en bedwelmen i zal, hij ontmoet een droomgestalte, hij ontmoet haar die hem zeggen i zal: zie, hier is 'het ideaal, hier is de essentie van Uw droom. Vier U nu uit in uiterste verrukking en weet dat ge Uw princesse lointaine: hebt bereikt. Zij wacht hem met gebogen gestalte in een van die paleizen* vol luxe, die naar de methode der hotels zijn ingericht, en die de zorg-' zame bordeelhouder heeft opgesteld. De prostitutie lijkt wel een speciaal I reis-instituut. Ze heeft zich omringd met de romantische spheer van het: verbodene, ze imiteert behendig begeerte en begeerlijkheid, zooals de: touristenbonden imiteeren het historisch verleden. De lach der deernen wordt er geëxecuteerd, zooals men gefingeerde kerkklokken laat luien i in de gewelven der grot van Han. Daar wacht zij hem, het meisje van plezier, zij, dikwijls kinderlijk onder het masker harer wulpschheid-■ vertooning en verdrietig achter de staring harer haviks-oogen. Maar het drama der min, het drama der tweede, der zinnelijke liefde: 50 voltrekt zich hier niet. Alleen de beminde vrouw geeft aan den minnaar haar gemeenzaamheid prijs. Maar evenals de hj^w^iï^ ïï?S^?t^^V^ dG pr°Stit,Uée Semeenzaam, ook zi behooTt in S' \ £ Z?Cu met Seven aan de ^nzame mannelijke begeerte tlZ °nr-,hu .zJcbflve jammerlijk bespot, en ze is onvruchtbfar en Sn d^ni0gelS-kheid,VV0°ur ^°ed maakte z,f den celibatair tot een ifle zijn levfn ' ^ ^ teru^ekeerd ***ft hij de abstractie vin Ja alle minnaars storten zich in de reis, de reis die niet ophoudt ons eenzame en vast-gedetermineerde leven den waan te reiken der avon^v^d' Z°°alS dI célibatair is deoverspdigeeenvermSctetó^er ?oeU ^n'7ZTe1 Cn afg,Gm^ Van Z¥ kunstmatige levens-inrichting w- ïn ,droom> d,en ouden droom dien hij zich van zijne kindsheid herinnert, de overspelige zoekt op de reis het nieuwe leven. H^wn een levensperiode verduisteren en meent dat het zich wegbewegen J vin de plaats der teleurstelling met de poorten van zijn gekwelde huis ook de poorten sluit van zijn gekwelde ziel. Alleen vergeet hij dat wie éénmaal otTensTn^' ^T* verdwiJnt dat iedere verhouding derTatalitót 7i?n f™d wezen 1S' "? ons leven verankerd met de nagelen oer tataliteit. Zijn liefste, de overspelige vrouw, is als de deerne een vrouw die de gemeenzaamheid herwon. De min draagt de vrouw van de eene gemeenzaamheid in de andere, en eenmaal gekuste Hppen behooren den nieuwen minnaar nimmer geheel toe. ZZo gaan Taan on reis, de overspelige geliefden, zoo constateeren zij in funne oeweein? I same'nT^ ^ 'md^ ™ stemmingen net nieuwe leZTSE min 1 begeeren, maar dat z,j nooit kunnen verwezenlijken evenzoo?e"aat deTlh" ^ ^l*hl?nd beP°ederen kan, of een doorgroefd En met Hp ^ ^vreugde kan geven door een tulp in de roÈapel En met de vermoeidheid en verdooving waarin de monotonie der r?is- 5i beweging hen brengt, komt onweerstaanbaar het besef in hen dat zij uitstelden, door zich te omgeven met de couliezen van Parijs en de blauwe hemelen van Italië, het besef van den dood, die elke vergeefsche levenspoging in zich draagt. Juist dat doodsbesef is van elk reizen een inhaerentie. Want worden wij, reizigers, niet allen voortgestuwd door de begeerte naar ervaringen, naar opzettelijke levensverrijking, construeeren wij het leven niet rijker dan het werkelijk is ? Wij gaan op reis, nadat wij zijn uitgedacht, nadat wij zijn afgewerkt, nadat wij in geestelijk of zakelijk leven bereikenissen hebben te boeken, nadat wij den zin van het leven hebben verstaan. En wanneer onze eenzame gedachte die geen objecten meer heeft voor hare bepeinzing, den stagen gang van den tijd beluistert in den afgrond van den nacht, wanneer wij uitgeput zijn en ontmoedigd en zonder veel vitaliteit, dan komt opeens net reisverlangen als een schijnbaar actieve : drang maar die slechts lijdelijk ervaren brengt in ons omhoog. De reis zal de leege aandacht vullen, de reis zal in hare fictie van beweging een eindeloozen levenstijd verbeelden, ze wekt de illusie van een levensverlenging door haren waan van afstand en van de openbaring van nieuwe: onbekendheden. Ze reikt de phantasie van de verjeugdiging, maar al] haar sportpetten en de bloemen die ze in ons knoopsgat steekt vermogen ons de historie van ons leven, volgens Ibsen ,,ons lijk aan boord", niet te ontnemen. De reis is het uitstel der gedachten aan het Einde, en dit kan blijken uit het reisverlangen der grijsaards, even kenmerkend als hun vaak krampachtige arbeidslust. De ouden van dagen schreeuwen het uit dat zij nog leven kunnen, zooals de dronkenen betuigen dat zij nog nuchteren zijn, maar zij zijn bedwelmd door den angst der verdwij- ■ ning, waaraan de hersenen lijden zoodra het levens-evenwicht verzwakt. Toch wreekt de Dood zich nergens feller dan in de reis. In het moment: der hoogste opgetogenheid, voelt de tourist het vaak plotseling nameloos; stil worden in zijn binnenste. Het is of zijn hart stokt, en zijn zooeven 52 HET REIZEN, PRAKTISCH 55 I □ VIJFDE CAUSERIE — DE PRAKTIJK VAN HET REIZEN □ I □ HOE MEN DE REIS-BEDO ELING HET BEST VOLBRENGT □ Wij weten alles over zin en doel van het reizen, en toch zullen wij ons I voorbereiden tot élke reis, naief en argeloos, zooals zelfs de meest I sceptische mensch telken dage het leven als een vanzelf-sprekendheid begint. Wij hebben daarbij geen mijmeringen noodig en philosophieèn, I maar een reeks praktische levens-maxiemen in ons valies. I De eerste vraag, die zich vertoont is: hoe wij moeten zijii ? Wij moeten I in niete uitbundig zijn, wij mogen ons nimmer verzadigen aan het I vreemde land als kinderen aan een maaltijd. Wij moeten beseffen als I gasten de grenzen over te gaan, niet als op de geneugten in den vreemde I recht hebbende kolonisatoren. Uitbundigheid op reis is immer in de I verte verwant aan het vandalisme van overwinnende legers. Spreek I ?°S!t - eigen teal te luid' om in den vreemde te genieten van Uw I anders-zijn dan de massa. Verveel den vreemdeling nimmer met de ostentatie en de opvattingen Uwer nationaliteit, maar hoed U tegen de suggestie van vreemde meeningen, die U in Uw verbeelding een aureool van beter-weten geven tegenover Uw eigen landgenooten. Geef nooit uit een geveinsde hoffelijkheid toe aan vreemde opvattingen die ge innerlijk I met huldigt, maar paradeer ook nimmer met den valschen moed eener I nationale stnjdlustigheid, en termineer verschil van opvatting met den vreemdeling met door een debat, maar door een anecdote. Wees altijd yets nadrukkelijker hoffelijk in den vreemde dan in Holland, want elk' land — met uitsluiting misschien van België — heeft hoofscher vormenspraak dan wij. Regel Uw hoffelijkheid naar de psychologie van het land dat ge bereist — ge moet op reis voortdurend zeer intuïtief zijn— I maar wees in Frankrijk iets minder zwierig, in Engeland iets minder kort dan gij van plan zijt. Realizeer U immer dat de vormelijkheid van den vreemdeling tegenover den tourist een mixtum is van kosmopoli- 57 tische humaniteit en nationalistisch wantrouwen. De vormelijkheid van het tourisme is zeer verwant aan die van het zaken doen. Het hart kan daar niet aanwezig zijn, ondanks de toasten op wederzijdsche Koningen en Republiek-presidenten aan de internationale table d'hötes. Maar er is op reis iets zeer schoons. Men gevoelt daar het sublieme van de zwijgende afspraak, praktisch met elkaer om te gaan. Ge zult — met uitzondering van Engeland, waar ge ieders eenzaamheid dient te respecteeren, de ontmoetingen met mede-touristen niet geheel schuwen. Ontmoetingen, die zeer verschillen in intensiteit en die zich bewegen tusschen de hoofsche buiging jegens den député in de provinciale hoofdstad, en de kus aan de onverhoeds gevonden geliefde op een vereenzaamd hotel-terras tusschen de smettelooze Alpen. Maar geef U in die ontmoetingen nimmer geheel, en zwijg iets meer tusschen Uw minzame woorden dan het ongemak van het vreemde taai-eigen U gebiedt. Individualisme, ijdelheid en sentimentaliteit vergiftigen Uw genoegen op reis, waar de menschheid elkander ontmoet. Zelfs in Duitschland. De goede moderne reiziger is als de kaloskagathos. Hij is de goede wereldburger, hij heeft het decorum te dragen van de moderne wereld. Hij is voornaam, zonder te veel gemoeds-expansie. Reizen is savoureeren. En savoureeren is kunst. Kleed U in een sportpak dat niet al te sportief is, dat luchtig is en toch wollig, wanneer de Alpen-wind plotseling zich werpt op de Méditerranée. — Reis met een minimum-bagage. Ook de dames, wien dat moeilijk valt. Treed aan de douane moedig den douanier tegen, met de sleutel in den gleuf van het kofferslot. Hoe minder angst voor verstoring van Uw bagage, hoe grooter de kans dat Uw zijden sokken keurig opgevouwen blijven liggen Binnen de gewatteerde wanden van Uw roodbruin valies. Oefen U naarstig in de psychologie van de fooi. Vaak brengt wei-aangewende erkenning eener Waardigheid U verder dan drinkgeld, en waar dat laatste het felst begeerd wordt, dient het op de behoedzaamste wijze 58 mag, wil de reis gelukken, eerst tot uiting komen in het herinnerend discours tehuis, na de terugkeer. Soms is de reis getweeën een eerste vriendschapsontluiking Er zijn menschen die verwante werelden in elkaar vermoeden en die op reis gaan ter wederzijdsche ontdekking, omdat de ziel zich geeft in de verwondering over het nooit-aanschouwde. Men geve zich rekenschap dat zulke reizen den anderen persoon voor immer in ons leven hechten dat zulke reizen, indien ze lukken, ons die gevaarlijke vriendschappen brengen, welke, ook als er later verwijdering komt, niet meer te ontvluchten zijn Deze reizen, — tochten door Ziels paradijs — kunnen slechts éénmaal worden volbracht. Wij komen tot de conclusie, dat het best, en meest genotvol tourisme wordt gereahzeerd in de reis in het kleine gezelschap. — Men gaat niet te gronde aan de gevaren, waar de eenzame reis toe leiden kan en men vermijdt de nerveuze gespannenheid die de reis getweeën kenmerkt ür heerscht altijd eene zacht kabbelende genoegelijkheid, men geniet ongemerkt en zonder te fel bewustzijn en vindt zijn ontdekkingen niet door de geestesscherpte van een eenigen metgezel verbitterd Men is aan praktische regelen gebonden, en nuttigt dagelijks een gemeenschappelijken humor, die den weemoed van het immer scheiden van gehefde plaatsen verzacht. Het discours is nimmer opzettelijk, omdat telkens een ander genoot zijn inzichten openbaart, en het zwijgen nimmer pijnlijk, omdat immer de praktikus onder de genooten met nieuwe plannen en regelingen de spheer gezond houdt. Conflicten zijn nimmer mogelijk in deze kleine, reizende stam, omdat men zich vanzelve aan de meerderheid onderwerpt, en steeds zijn er tusschen vorm en tusschen uiteenloopende of al te zeer verwante karakters. Het reizen in het kleine ISn^ 15 1In,mer^ tC herh*}™> K het !egt die zakelijke banden van vriendschap, welke de samenleving plezierig doen worden, ook na de 63 meeriing een pnvé-genoegen is, waarmee men nimmer anderen moet irriteeren, en dat de breede glimlach als een regenboog vele moeilijkheden overspant. — Ge zult bij dit alles toch alle air van diplomatie zorgvuldig mijden. Ge zult Uw overtuiging nimmer geheel verzaken maar haar doen uitkomen op het juist moment en in het juist verband' Wees immer redelijk, weet dat er objectieve, formeele constructies zijn die gelden over de geheele wereld, en zorgt er voor, dat ge eer ge op reis gaat een duidelijk inzicht hebt in de nationaliteit, die ge bezoekt ■— Reciproceer waardig en nimmer te luxueus. Weet dat de contra beleefdheid slechts begeleiding is van het gastheerschap. En zoo, als ge deze en eemge andere regelen volgt, kan ook voor U de reis genoegen hebben en resultaat. ö & Terwijl wij lezer, aan het einde komend van veel beschouwing en mijmering over vertier, ons in onze laatste causerie gaan onderhouden over de wijze waarop men de verschillende reis-objecten het best geniet 65 □ ZESDE CAUSERIE — HET GENOEGEN DER REIS-ERVARINGEN □ □ WAT MEN GAAT ZIEN EN HOE MEN HET AANSCHOUWDE GENIET □ Voor ge op reis gaat, moet ge de bedoeling der reis nauwkeurig kennen. Dit wil niet zeggen, dat ge Uw reis als een schooljongen zijn les, van buiten moet leeren, dat wil niet zeggen dat ge op reis moet gaan met veel bewuste intenties, maar ge moet weten waarom ge reist, ge moet weten, welk element van Uw persoonlijkheid expansie zoekt. Als ge U eenvoudig maar wilt laten gaan op reis, dan is het zaak, te waken tegen overlading van Uw programma. Beschouw de practische reisgidsen en Baedekers uitsluitend als lexica, als reis-woordenboeken, indien ge U onderwerpt aan hun systeem, zijt ge in ieder geval verloren. De reiziger is hun offerlam; hij dient hun ter bevrediging hunner martel-instincten. Zij willen U U dood laten eten aan het land, en zelfs hun langer-uitgerekte systemen, waarbij ge evenveel dagen aan een vreemde stad kunt wijden als hun beperkter opzet U uren gunt, maken U de reis ongenietelijk omdat ge tot détails genoodigd wordt, die ge voor de ziel van het door U aanschouwde niet behoeft en U détails onthouden worden die juist gij, gegeven de aard van Uw persoonlijkheid, zoudt wenschen. Reisboeken zijn onbruikbare paedagogiek, omdat ze den indruk beoogen door optelling, omdat zij streven naar volledigheid, den reiziger als eerlijke kooplieden niet willen bedriegen, hem mets willen onthouden van het gewicht der genoegens, dat de aarde naar hun levensleer voor den tourist beschikbaar heeft gesteld. Maar zij vergeten dat juist optelling den indruk verstoort, zij vergeten hoe het op reis alleen te doen is om het inzicht, dat blijft gesloten indien men de volledigheid nastreeft, dat de reis het inzicht beoogt, en dan de toevallig en persoonlijk ontdekte détails dat inzicht illustreeren. De reis wil de spheer kennen, de spheer van steden, landschappen en volken, de spheer van kunst en historie, en ge kunt nog beter twee 66 duizend maal de knoopen tellen van Uw jas, dan in de museeën en steden rondgaan om te controleeren of de werkelijkheid klopt met wat Uw reisboek zegt. Ge gaat dan langs de schoonheden der wereld als een gevangen koning langs een volk van betaalde juichers, vastgebonden aan de zijden kussens van zijn Karos. Ge stelt U gelijk met de duizend onmuzikale bezoekers van concerten of met den meneer, die het Stuiversblad van buiten leert om zijn tafelbuurdame te amuzeeren. En niettemin leggen zich de meeste touristen den last van de volgens het reisboek van buiten geleerde reis op de Ziel. Ja, Engeland voorzoover het niet uit nobele fetisch-dienaren bestaat, beschouwt de reis aldus als een gecontinueerd zaken-doen. Ge zult dus wilt ge het reizen beoefenen als een kunst, Uw reisboek met misbruiken buiten het doel waarvoor het bestaat. Ge zult het bezigen als Uw spoorboek, en iets ruimer fooi geven dan het als slands zede aanwijst Ook zult ge het slechts tersluiks raadplegen, want het is onsympathiek en eigenlijk niet wellevend, ostentatief te pronken met zijn vreemdelingschap. Maar dit alles wil nu niet zeggen, dat ge U niet moet oriënteeren met de meest scrupuleuze zorg. Oriënteer U vooraf, tehuis Pauni? een ren.aissancistisch land bezoeken zonder U eenige maanden te hebben verdiept in spheer en geschiedenis der renaissance en waag U met ui de Noorweegsche fjorden zonder kennis van de fjord-formatie. Beperk Uw reis en kies Uw eigen systeem, reis binnen de geaardheid Uwer eigene individualiteit. Weet dat het reizen een voortdurend opgeven is van rijkdommen om U opgetast, vooral in Italië, — zoek nederig !nf ™genli emÊ- reisbLed?eling. en ga geen Rubensen zien als ge uit znt op moderne Fransche kunst, geen Vlaamsche primitieven, indien ge me? om h^lktHH^ * SevaarliJk ^nst te gaan genieten, wannelr men om het landschap op reis is of om de natuur, tenzij de kunst 67 zooals de architectuur in Noorwegen, met het landschap is saamgegroeid, maar musea zijn meestal luisterrijke praalgraven, waarin de schoone kunst gevangen wordt gehouden, zonder dat ze verband houdt met de omgeving van waar men haar uit bereikt. Minder gevaarlijk is het vertoef in groote steden als ruggegraat van landschapsgenieting, maar men moet dan het landschap zien zoo als de eigen bewoners, als de wijde wijdte waarin men van de groote stad uit séjourneert. Wil men het hart kennen van eene stad, dan moet men haar echter zien alleen, zonder het landschap, en in haar parken uitrusten om adem te halen. De curiositeiten van een wereldstad kan men alleen innig benaderen, zonder de belemmering van grootsche natuur-indrukken in zijn herinnering. Ga nimmer het Louvre binnen, wanneer ge komt uit Savoye, beschouw een stad als Parijs, wanneer ge niet voor haar zelve komt, uitsluitend als een rustplaats, waar men een teug kosmopolitisch leven geniet. De indruk van het voorbijgaande kan felle reisbekoring geven, maar men mijde hem toch zorgvuldig. Elke reis zij zooveel mogelijk een vanzelve zich afrondend, gespecialiseerd levensgeheel. Men kan op reis zooveel aan zich voorbij laten gaan. Men kan zoo deinen op den stroom der beweging en het is goed die deining te ondervinden, het is goed zich immer te bevinden in een zachte schommelende trance, omdat de indruk op reis vermoorden kan. Wie niet organisch de reisgenieting uit zich laat worden, na zich te huis voor die genieting cultureel ontvankelijk te hebben gemaakt, zal het reizen ondervinden als een kwelling, en de rest zijner levensvacanties slijten in pensions op de Veluwe. Muzeumbezoek zij zeer speciaal gespecialiseerd. Neem nooit meer dan één historische periode, neem nooit meer dan één kunstsoort voor een bezoek. En omring Uw tochten naar de musea met oasen van rust. Ge zult te voren en achterna zacht dommelen in een luien caféstoel, en 68 eeuwige afwezigheid van den bewoner als een tijdelijk even heengegaan zijn gevoelt, zooals wij ook onze dooden behooren te zien als huisgenooten die alleen maar een verre reis hebben ondernomen, maar wier maal in ons midden staat bereid. — Deze plaatsen — en het Goethe-huis in Weimar, het hotel van Madame de Sévigné in Parijs zijn eenige der weinigen die ons gebleven zijn, zij vormen het wonder van het oude, brekelijke, maar ongebroken leven, dat in de vergeten schuilhoeken van onze moderne steden beeft, zij wekken de langvergeten teederheden in onze ziel, zooals de duizendjarige boomen in Japan, door liefdevolle handen in hun kronkelenden neerval gestut, of zooals de vreemde, onbereikbare phantasieën die over de doeken van Mathijs Maris zijn uitgebloesemd. Zij zijn de heilige tabernakels die het tourisme opzoekt om het verleden krampachtig aan te vatten, terwijl in de ijlten boven hem zijn sportieve reisgenoot in het vliegtuig de innigheden der wereld miskent. Deze pieuze koestering van het verleden dat zich voortzet na den tijd waarop het gestorven moest zijn, vindt ge in alle kathedralen. De imponeerende structuur der Kathedralen is niet meer dan eene begeleiding van den zin voor vrome koestering, die ook de ongeloovige, indien hij een gevoelig man is, beseft. Binnen de spheer der Kathedraal spreekt alles van eerbied voor leven en schoonheid die zich eenmaal openbaarden, de kathedralen zijn de fonkelende kluizen der ongeschondenheid. Bega nooit de misdaad in een kathedraal te treden, met de vooropgezette bedoeling van kunstnoteeringen. De ontblooting van Uw hoofd zij eerbied, want ware zij hoffefijkheid, zij zou beleedigen. Zij zou iets schenden van de ziel. Ga, ook gij ongeloovige, een kathedraal immer binnen in eenheid met de schare, en zie haar nooit buiten de godsdienstoefening. De kathedraal is een der weinige plaatsen waar de kunst niet is vermoord, en niet geabstraheerd is van hare bedoeling. Gij kunt er genezen van de eenzijdigheid van het aesthetisme. 70 maar laat nooit na U naast Uw diepere en gespecialiseerde aandacht, half onbewust te laten meedeinen met het leven van haar kleurige menschenmassa's. Want de reiziger is al exotisch genoeg, vooral in onze dagen, en hij vergete nimmer dat hij, alle verscheidenheid van nationaliteiten ten spijt, een simpel mensch is onder de menschen. Ik heb gezegd. 72 N'WITGtMM (SIATEBUSI EN I VISSER TEARNHEM tycMXXi ! DE KUNST VAN HET REIZEN EENE REEKS VAN CAUSERIEËN OVER MODERN TOURISME EN WAT DAAR MEE SAMENHANGT VOORWOORD In de volgende bladzijden willen wij in eenige luchtig verband houdende causerieën komen tot een karakterschets van hetgeen naar ons inzien zal gaan behooren tot een der wezens-elementen van den nieuwe» tijd l ilcn der kenmerken van de overal doordringende democratie, die niet alleen een socialisatie van stoffelijke goederen, maar ook van innerlijke levenswaarden beoogt, is de openbaarheid van het leven. Hoe langer zoo meer zidfen historische en traditioneele factoren als huisgezin stand nationalisme en niet in de laatste plaats de sterk-sprekendé afzonderlijke individualiteit, met zijn bizondere eigenaardigheden gaan verdwijnen onder den invloed van den alles egalizeerenden en normali, zeerenden modernen geest. Er zal iets ontstaan als een algemeene wereld-psyche, waarin de psyche der afzonderlijke individuen verdwijnt ün niet alleen van binnen-uit, maar ook van buiten-af, zal de ontK wikkeling onzer menschelijkheid in deze generalizeerende richting worden bevorderd, zal het geestelijk communisme worden aangewakkerd Onze verkeers-techniek doet het uiterste om conservatismen en afzonderlijkheden te ontbinden, ons tourisme schept eenvormigheden en vernietigt oude gebruiken, en is in zijn streven naar praktische doelmatigheid als geschapen om de revolutie die zich tegen de individueele waarde en individueele schoonheid keert, bij te staan. Zoo zal het reizen in de toekomst meer en meer de groote levensfactor worden, wanneer de i wereld niet meer in huisgezinnen en kamers zal zijn verdeeld. Het reizen, het indrinken van de wereldziel door den individu zal in de plaats treden van de afzonderlijke contemplatie, van de afzonderlijke kunstgenieting, van de vermooiing en dramatiek van het individueel bestaan. Aan den anderen kant zal juist de reiziger meer dan iemand anders, in staat zijn, zich rekenschap te geven van de verdwijnende waarden eener vorige cultuur. Niet meer in de zorgzaam vergrendelde schrijnen van familie-archieven en inboedels, maar op de openbare plaatsen zullen de schatten van het verleden aanwezig zijn en de verdwijnende, nationale eigenaardigheden zullen niet langer als een belangwekkende collectivitdll binnen militair bewaakte grenzen zich bevinden, maar veeleer als atavismen voorkomen in het individueele zieleleven, dat door den reiziger op zijne tochten zal worden ontdekt. Ten slotte: de twee groote en blijvende levenspolen, de dood en de min tm, gelijk wij hierachter pogen aan te toonen, in het reizen het duidetykst waarneembaar, zoodat niet alleen uit het oogpunt van verleden en toekomst der samenleving, maar ook voor de huidige, individueele psyche van den mensch, het reizen een grooter beteekenis heeft dan men wellicht vermoedt. Indien ik er in slaag, U te overtuigen van de essentieele waarde, welke de reis vertegenwoordigt voor onze samenleving en voor ons zelf, dan zult ge het met mij eens zijn, dat wij ons af moeten vragen, hoe het reizen te beoefenen is als een levenskunst, en zal deze uitgave in Uwe oogen gewettigd zijn. Ge zult in dit boekje meer beschouwing vinden dan feitelijkheid. Ten opzichte van feitelijkheden blijven Baedeker en zijn ambtgenooten geenszins in gebreke. — Maar de ideeële propaedeusis van de reis, het overwegen van de bedoelingen -waarmee men op reis gaat zijn in de factische reis-literatuur zeer onvoldoende vertegenwoordigd. De opzet van dit boekje is als volgt: 2 In de eerste causerie vindt U eene beschouwing omtrent de waarde van het reizen in het verleden en in den modernen tijd, den tijd voor den grooten oorlog, die eene toenemende internationalizeering te aanschouwen gaf. In de tweede causerie vindt U dergelijke beschouwingen omtrent de ontwikkeling der beteekenis van het reizen in den neo-modernen tijd, dat wil zeggen den tijd die op den grooten oorlog is gevolgd, en in de toekomst. In de derde causerie vindt U de reisvormen der toekomst, sport en tourisme, nader beschouwd. In de vierde causerie vindt U beschouwingen omtrent den invloed, dien het reizen heeft op onze persoonlijkheid, vindt U uiteengezet, hoe het reizen de essentieele factoren dier persoonlijkheid in beweging brengt. In de vijfde causerie vindt U een en ander omtrent reismethoden, omtrent verschillende soorten van reizen en de wijze waarop men, na tot een bepaalde reisbedoeling te hebben besloten, die bedoeling het beste volbrengt. Terwijl de zesde causerie U van het reis-subject naar het reisobject leidt, en U doet zien, hoe men de verschillende gegevens, die zich op reis aanbieden, het best geniet. De eerste vier opstellen zijn dus meer algemeen-beschouwend, terwijl de laatste twee de eigenlijke kunst van het reizen behandelen. Ik geef U dit schema niet, omdat ik een al te didactische gids wil zijn, maar juist omdat ik een al te causeerende gids ben, en het goed is, als wij te zamen, bij het dolen langs kronkelige paden, wegwijzers hebben om in het oog te houden. En thans: de zweepen knallen. Gaan wij op weg! 3 5 HET REIZEN, HISTORISCH EN ALGEMEEN □ EERSTE CAUSERIE — PHANTASIEÈN EN OPMERKINGEN □ □ OVER HET REIZEN ALS ANTIEK EN ïiDDERN VERSCHIJNSEL □ Het is een jammerlijk bewijs van de verdordheid dezer tijden, dat nu ook het wonder van het reizen niet meer bestaat. Vereerden wij voorheen niet iederen reiziger zooals wij een bedevaartganger vereeren, die in de plooien van zijn kleed den geur der heilige plaatsen met zich brengt? Wij staarden in de oogen van onzen Noorschen vriend die door het kristallen licht der witte nachten waren aangeraakt, wij zagen hem aan met een bevreemden eerbied, hij die iets wist dat aan ons nimmer zou worden geopenbaard. En sprakeloos en klein stonden wij in onze daagsche kleeren tegenover de rijkste dame der stad, als zij, zwierige verschijning, tusschen de hollandsche meubeltjes kwam van het ouderlijk huis, — zij die was getogen naar het blauwe Italië, waarvan in de avondschemering ons de meester vertelde dat om zijn bezit de Keizers met legerscharen waren getrokken over torenhooge bergen. Vrienden, gelijk met alle romantiek, zoo raakt het met de romantiek van het reizen in onzen tijd gedaan. Het zijn niet meer de rijken en wonderlijken die reizen, — en het reizen zelf, het bestaat niet meer als eene daad die met het veroveren van koninkrijken op ééne lijn te stellen is. De onderscheidingen gaan vervallen. De onderscheiding tusschen den man die reist en den man die thuisblijft gaat vervallen, en vervallen gaat de onderscheiding tusschen het land van hier en het land van verre. Voorheen was er het vaderlandsche leven, waarin door ieder naar zijn type werd meegespeeld, — en het verschiet, — de landen waarover de boeken handelden en de verhalen op de geheimzinnigsten der winteravonden, en die alleen door bijna-zonderlingen werden gekend. Doch er is verandering gekomen in den onbewegelijken toestand der vaderlandsche samenleving. Er is een oproer gekomen onder al de figuren die als zoovele zedeprenten van die samenleving waren aan te merken. De bakker 7 van den hoek, de kommenijsbaas, zij zijn gekomen van hunne hooge stoepen — en zij doen mede aan het leven dat eertijds voor de zonderlingen was voorbehouden, zij reizen mede, wij reizen allen mede naar het kristallen Noorden en naar het blauwe Italië, wij allen die geen kommenijsbazen en geen zonderlingen gebleven zijn, wij allen vallen aan op den disch des levens, wij nemen allen deel aan het wonder, dat nu niet meer het wonder wezen kan. Toen de weelde van het reizen niet langer bleef voorbehouden, toen kon het niet anders of het land van verre moest zijn geheimenis opgeven. Alleen de Keizer met zijn legerscharen en de rijkste dame der stad stijgt over de torenhooge bergen naar het blauwe land. Maar thans zijn de bergen doorboord, want ieder der landen gaf zijne onbereikbaarheid alleen aan den zonderling en den Keizer en de rijkste dame der stad. Doch niet alleen zijn de landen van verre bereikbaar geworden. Zij hebben ook hun karakters opgegeven en hun reliquieën vernietigd. Vernietigd voor den aansluipenden vijand, zooals het Heilige Moscou is vernietigd döor het eigen volk. De reliquie valt weg als de vereering is geweken, het karakter bestaat niet meer, zoodra de aandachtsspanning die het karakter omgeeft, gebroken is. Het klein gebedenboekje van uwe grootmoeder, waarvan de simpele band eens in de fijngerimpelde beschutting van haar oude vingeren rustte, het heeft een armelijke waarde in de vuist van den boekverkooper. En gelijk iedere daad haar eeuwige beteekenis verliest, indien zij niet aan vrome bezinning blijkt ontsproten, zoo verstomt een landaard, zoo verschrompelt het gebeuren aan een bepaalde streek inheemsch, indien het niet langer door fijnzinnige aandacht wordt omvat, zoo kwijnt het zwijgend landschap indien het niet beschenen wordt door onze opgetogen bewondering. Geen leven heeft het landschap zonder licht, en het vergezicht dat, blijft de zon achter de wolken, slechts van beteekenis is ter controleering van ons reisboek, — het wordt een dierbare schat voor onze herinnering, zoodra de zon de kleuren wekt. — Maar eigenlijker licht schijnt er in u en mij. 8 Dit is het licht, waardoor niet het landschap dat wij zien, maar ook de vele ongeziene en nimmer door ons betreden steden en landen bestaan. Dit licht is het geloof aan het nog nimmer aanschouwde, — bij het aanschouwen zelve het meest levend element. — Als gij en ik een schouwspel zien, een nieuwe daad beleven, dan is de. twijfel of dit nu wel wezenlijk de vrucht is van ons lang verwachten, of het ons nu werkelijk wel mag gebeuren dat wij dit beleven of zien, dan is het die deemoed, welke het innerlijkst van ons aanschouwen of gebeuren doet ontstaan. Doch verder nog reikt het axioma van de scheppingskracht der opgetogene verwachting. Want door niet anders dan de verwachting van u en mij geschiedt het, dat een ander het vreemde landschap, het gebeuren dat ons nimmer overkomt, beleven kan. Nietwaar, één die gelooft, één die den moed heeft van het innerlijk Weten zonder bewijs, één die de zinnebeeldige ceremonie kan voltrekken, die het offer verwezenlijken kan zooals een priester het offer opdraagt met de onbreekbare kracht zijner overgegevenheid, hij pleegt de daad voor de duizenden, die de latente innerlijke zekerheid die in hen leeft, niet aan zichzelven hebben bekend. Deze gemeenschap, waardoor ons innerlijk de daden en belevingen van anderen mogelijk maakt, — deze gemeenschap gaat verdwijnen, moet haar invloed op den aard van ons geslacht afstaan aan de gemeenschap welke collectief genieten en beleven bedoelt, als ware een ieder sterveling deelgerechtigd aan de erfenis eener vorige cultuur, waarvan de waarden door het voor elkander verwachten, waarvan de waarden door het offer zijn ontstaan. En het bereikbaar en eenvormig worden van alle landen, het zijn vervallen van onderscheidingen binnen eiken kring, — het lijkt wel alles een negatieve symboliseering van den algemeenen geestelijken omslag, fcn wat wilt ge nog groote ontroeringen vasthechten aan het denkbeeld van verre reizen, sedert de tempel van Philae op een mailboot wordt gevoerd naar America, sedert electrische trams zich cirkelen om de Sphynx, wier raadsel schijnt opgelost doordat het wordt bespot en ontkend? 9 hunner persoonlijkheid. Maar het bereiken van het doel der reis schokt bij den geleerden reiziger het wezen, — hij heeft het wonder niet aanschouwd, maar hij treedt met het wonder in gemeenschap, het wonder van het feit, dat slechts als feit voor hem beteekenis heeft. En hoe merkwaardig ! Juist de wetenschappelijke reiziger, de opgetogenste, wordt door den toestand van eenvormigheid, waarin de gansche wereld komt, het minst gedeerd. Zooals hij Herkulanum en Pompei heeft ontdekt van den asch der tijden zoo licht hij de verscheidenheden der historische waarden omhoog uit de grauwheid waarmede ons moderne leven deze waarden overtogen heeft. Wij allen, menschen, kunstenaars en wanordelijke droomers, zijn slachtoffers van de wetenschap, aan welke het mede te wijten is dat de oude illusies zijn verstoord, de wetenschap, die de aarde rond gedecreteerd heeft, die de overlevering beroofd heeft van het levend geloof, die de sterren gebluscht heeft aan den hemel en dien hemel heeft losgereten van boven onze hoofden. Maar de man der wetenschap zelf, hij heeft het booze werk verricht zoo argeloos als een kind, — en hij is een kind gebleven, dat in zijn bestrevingen illusies levend houdt, die hij in ons heeft vermoord. Hoe anders is het drama van den romantischen reiziger. Ook hij zoekt de realiteit zijner verbeelding. Hij is eigenlijk als de meesten onzer. Hij is te levenslustig voor de sleur en mist den dieperen levenslust, welke de verschijnselen onderzoekt, den levenslust van Kant, die zijn geheele leven lang zich bleef bewegen binnen de muren van Koningsberg. Phantasie behoeft voortdurend voedsel van het actieve leven. Derft zij dit, of ordent zij zich, de andere mogelijkheid, niet tot denken, zij wordt een ijl gepraeludeer, dat door den wind van het leven verwaait. De romantische reiziger nu, gaat de waarheid van zijne droomen bewijzen, niet als Columbus met wrakke scheepjes trekkend over den grooten Oceaan aan de wereld, maar in hechte D-treinen zich begevend naar 12 oude Duitschland met zijn van minnespel vervulde lauben niet bestond! Zijn wij zoover van de waarheid, als wij tusschen den lust tot reizen en den lust tot minnen van den romanticus betrekking zien? Ervaring brengt den romanticus nimmer tot realiteit, maar tot te realizeeren verbeelding, vandaar dat hij die verbeelding door te reizen wil verwezenlijken. Zoo is het gelaat der Liefste den romanticus niet het symbool van eene werkelijkheid, diep in zijn leven, maar hangt hij een gedroomde liefste aan, die hij op vele lange reizen en in menigvuldige liefden wil wekken tot werkelijkheid. Als Rembrandt, die zijn Saskia met vele kleurige en kostbare kleedijen omhulde, zoo omhult de reiziger de gestalte zijner droomen met de keur van landaarden die hij op zijne wegen ontmoet. De romanticus is de bij uitstek actieve. Bij hem is er geen sprake van het aanvaarden eener levenstaak, van het verduren eener ondergeschiktheid aan de ons allen aangeboden omstandigheden, — neen, hij wil de gegevens van het leven herscheppen, en omringen met veelkleurige phantasieën, waardoor ze hun oorspronkelijke gedaante schijnen te verliezen en rijker en weelderiger worden van aspect. Aldus laat hij na, zich in den aard van het leven zei ven te verdiepen, en ook den aard der liefde als een algemeene noodzaak in het menschenjk leven, beseft hij niet, —hem is de liefde een bizon der gegeven, dat den rijkdom van emoties kan versterken, indien het maar met lange tochten door eenzame nachten, met avontuur en strijd is omringd, de gestalte zijner droomen beantwoordt niet aan de verborgenste behoefte zijner ziel, maar is de buit die als het loon voor de uiterste inspanning van geest en phantasie aan hem zal worden toegereikt. De liefde is den romanticus begeerlijk niet om haarzelve maar om de afwisseling der scènerie, en allerminst begeert de rustelooze haar als een vast en duurzaam en met den groei van zijne persoonlijkheid saamgeweven bezit. 14 Nu treft hij het, dat de meisjes het meest verwant zijn aan haar Sabijnsche zusteren. Want wat begeert de van nature exacte, door het leven slechts gedragene vrouw meer, dan de ongewisheid te ontvangen die haar de levensfeiten welke zij aanneemt zonder ze uit zichzelve te bekijken, met aureolen omgeeft? Zoo wacht zij den vreemdeling, die al de geheimzinnigheid meebrengt welke de Italiaansche Dame voor ons kinderen had, den vreemdeling, die vol is van het onbekende, met wien net mogelijk is, hij zij een doodgoede jongen, de zonde te bedrijven, die haar galante buurman Teunis haar met verschaffen kan, — de zonde die haar te zoeter is om den te beleven weemoed van het zelfverwiit Daarbij wekt meer dan iemand de vreemdeling in haar het moederlijk instinct. Is iemand meer de teerheid en deernis van noode dan de gekomene van verre onbekende streken, hij die miskend wordt en gewantrouwd door de heden van het land, de moede zwerver, wiens leed zij zal lenigen door zijn arme hoofd dat rustte op den bergsteen nu te koesteren in haar schoot? Hoe edel en heldenmoedig wordt haar nu de zonde, de dochter van den eenzamen waard, als zij den vreemdeling het avondmaal bereidt en hem de sponde spreidt in den geluidloozen nacht 1 r Doch lacy, de reiziger die het liefje zoekt, vindt zich in de moderne wereld teleurgesteld. Woont niet het liefje onder de schaduw der wettelijke barrières, welke tegen het vrijelijk minnen zijn opgesteld? Waar blijft het avontuur, het heldenmoed! kweekende, en den simpelen vrijer met geneimzinmgen lichtschijn omgevende, sedert de vrije liefde werd tot een maatschappelijk instituut? De geheime genootschappen verhezen hun kracht en bekoring, zoodra de vervolfingen worden gestaakt, en het geheimste genootschap kan zijne zoete samenzweringen opgeven, sinds de sociale schroom voor het ongewettigde zijn tanden 15 ouden romanticus, ontsluit zich voor den vermoeiden nieuwen mensch het perspectief der Lethe. De oude gedachte herboren, — de wereldzee die van een de aarde omkronkelenden stroom geworden was tot den weg naar onbekende gewesten, wordt weer opnieuw de allen omspoelende rivier, die door mailstoomers, vol naar vergetelheid dorstenden bevaren wordt.' Maar vrienden, de vermoeide reiziger vindt op het door Columbus onherroepelijk bevaren zog zijn Lethe niet. Wel kan hij, over de verschansing leunend, wezenloos de regelmaat beturen waarmede de wateren krampachtig zich opheffen en machteloos ineenzinken tegen den boeg. De sterkere is de motor binnen den romp van het schip, die hem voert naar de plaatsen waar hij zich niet anders voelt dan t'huis en dan hem terugvoert naar zijn taak. Vrienden, de kracht die leidt is niet in ons, maar buiten ons. Ons is het niet meer gegeven de vergetelheid te zoeken' ons is het beschoren te worden opgenomen door het leven om daarin te worden vergeten. De wereld die, van buiten bezien, geworden is tot een ontzaglijke eenvormige en eentonige zaal, zij bergt niet veel afzonderlijke zielsgeheimemssen meer in haar op alle plaatsen evenmatig lelectrisch doorschenen ruimte. De romantiek van het verlangen naar vergetelheid, ia zelfs de romantiek van dat uiterste, het verlangen naar den Dood, — het tragische, is aan het verdwijnen in onzen communistischen zielenstaat waarin wij ons werk hebben te verrichten en dan te sterven, zonder beweening. Hoezeer wordt deze waarheid beseft door dien oppersten gentleman van \ onzen tijd, den globetrotter! Voorwaar, hij is de eenige persoonlijkheid, omdat hij zich ten taak stelde het onpersoonlijke te symboliseeren. Hem kenmerkt de ziellooze algemeene vormelijkheid die de gemeenschap heeft aangenomen, sedert de huisgezinnen en nationaliteiten hun afzonderlijke gewoonten hebben afgelegd. Zijn oogen, waar nimmer de weerschijn in tintelde van een huiselijken haard, hebben de kleur en het voorkomen 17 zijner door de laatste mode voorgeschreven das. Hij heeft geen vrienden en geen vijanden, nooit heeft hij gehaat, nooit heeft hij liefgehad, — hij geeft U op het marmeren terras aan de Adriatische Zee met dezelfde correctheid in den zelfden toonaard nimmer falende inlichtingen over de meest praktische spoorverbindingen als in de smoking-room van het Cecil-Hotel te Londen. En overal excuseert hij zich en trekt zich terug op het behoorlijk avonduur, zoodra ge de onbestemde, vreemde verdrietigheid van zijn wezen begint te vermoeden. Hij is de moderne hotelier in zijn meest doorgevoerde en volledige gedaante, waar hij ook het laatste trekje van burgerlijkheid dat er aan herinnert hoe de hotelier zich uit den dikken waard geëvolueerd heeft, verloor, — hij die de Alpen zelfs niet meer aanprijst om hun pitoresk karakter maar om het aantal Meters dat hen van den zeespiegel scheidt. Op zijne doellooze tochten verwezenlijkt hij in zijn jagerscostuum de ironie van het voor goed verdwenen gezellig reizen, — hij heeft het air van eeuwig gerekte sportmanslike jeugd, waarmee de celibatair zich aan de wereld vertoont, — maar 's avonds is hij een der vele donkere trieste figuren, als hij met vele andere donkere gestalten zich om het strijkje schaart in het Hotel Splendide, waar in het gillend licht de coloratuurzangeres vertier geeft, en als ze hem automatisch den roemer tot haar ziet opheffen, met vermoeide oogen zijn wenk begrijpt. □ □ □ □ Wij keerden van onze reis door het gebied van het reizen terug, en wij vroegen ons af, — is er nog toekomst voor het reisverlangen, wanneer hoe langer zoo meer beseft zal worden dat al die verplaatsing ons de kleurige bevrediging onzer begeerten naar aandoening niet verschaft ? Wij prevelden: Neemt, vogelen een kleiner vlucht, en fladdert boven 18 nieuwste theorieën demonstreert, zie hoe zijn dorre handen zich koesterend vouwen om zijn brillehuis. In de Gedachte is geen teederheid en in het concrete, in de zaken is geen teederheid. En toch kennen wij allen, die in de wereld gekomen schijnen om te denken of om te handelen, toch kennen wij allen de behoefte aan teederheid. Wij willen koesteren en zorgen om een inhoud te geven aan ons doelloos sentiment, wij willen koesteren en verzorgen omdat wij soms als hulpbehoevende droomers eene redding zoeken in iets concreets, maar iets concreets dat, tegen zijn aard, in overeenstemming gebracht wordt met onze verbeelding. In vele opzichten geleken wij den wilde, maar bovenal hierin, dat wij onze handen weder uitstrekten naar het wonder. Wij verrichtten iederen dag het wonder der transformatie onzer verbeelding in het voorwerp. Wij stoeiden, wij speelden met onze verbeelding in ons verkeer met het voorwerp, dat wij op allerlei wijzen plaatsten en bekeken, — onze schatten soms miskennend en bepruilend en verloochenend, terwijl wij van hen den troost aan het ontvangen waren, dat zij het eenig wezenlijke vormden dat in ons leven gebleven was. Wij allen, moderne steenaanbidders, — wij waren niet licht geneigd om over dezen onzen cultus te gaan raisonneeren. Wij raisonneerden nog wel eens, maar over deze onze innigste neiging het minst gaarne. Nietwaar? Wij gevoelden er ons gelukkig en veilig mede en het denken erover zou de genieting maar hebben vertroebeld. En toch, — wij konden er een gelukkig besef door krijgen van de kinderlijke eigenaardigheid onzer natuur. Het fetichisme is kinderlijk in de tweede macht, het behoort tot onze oorspronkelijke geaardheid, en het behoorde tot de geaardheid, waarheen de historie van ons kindsch geworden leven ons had geleid. Het is een algemeen menschelijk verschijnsel en een verschijnsel dat speciaal aanwezig was in den modernen decadenten mensch, die op den drempel 23 leefde van den grooten oorlog. Algemeen-menschelijk, omdat wij sentimenteele wezens zijn, omdat wij, in de diepste schuilhoeken van ons binnenste allen romantici, niet zouden kunnen leven indien wij bleven beroofd van het wonder, waartoe wij telkens wederkeeren na het te hebben verstooten. Algemeen-menschelijk, omdat het onredelijk gevoel zich telkens weer een uitweg zoekt, en aan het stomme ding een woning vraagt, waar de realiteit het niet aanvaarden wil. Maar bovendien modernmenschelijk in het bizonder, omdat in het moderne leven, vol van gebreidelde, vergeestelijkte hartstochtelijkheid, onze spontane natuur zich weer deed gelden op de meest simpele manier. Indien wij moeten aanwijzen, waar zich het specifiek modern fetichisme, het fetichisme in specialen vorm het duidelijkst uitsprak, dan komen wij tot kunstzinnigheid en kunst. Met het verdwijnen der Schoonheid in de samenleving is gepaard gegaan een verhoogde potentie der placide, individueele kunstgenieting, een begeerte naar opzettelijk en onmiddellijk kunstgenot, waar wij ons niet meer te midden van eene harmonische, vanzelf sprekende Schoonheid konden bewegen. In den grond van ons wezen lag een latente behoefte aan aesthese, aan ervaring van Schoonheid, een even natuurlijke neiging als die onzer zinnelijke begeerten, maar die wij evenmin als zij, spontaan konden uiten. Onze gedachten werden gemodelleerd door de industrie en de Staatkunde en de sociale zaken, zooals onze gave begeerten werden gemodelleerd door die moderne uitvinding, het openbaar fatsoen. Maar zooals de mensch toch voortging het beminde wezen te omarmen binnen dichte omhuivingen, zooals hij, tegen beter weten in, zich stortte in alle verdrietelijkheden en verwikkelingen der erotiek, de innerKjk bandelooze moderne mensch, in de correcte, korte moderne jas en met het correcte, korte moderne gelaat, zoo vierde hij in de stilte zijner woning zijn neigingen, 24 zijn teederheden, zijn romantische bewonderingen uit voor het beminde voorwerp van kunst. Zelden beleefde men een tijd, die in zijn algemeenheid kunsteloozer was dan deze, zoozeer dat de aesthetische bewegingen als richtingen, als speciale verschijnselen werden gequalificeerd, een wijze van opzettelijk leven, die aan ethiek en politiek en theologie, maar allerminst eigen is aan kunst en kunstgevoel. Maar zelden beleefde men ook een tijd waarin het afzonderlijk, in al zijn geraffineerdheid haast waanzinnig persoonlijk kunstgevoel intenser was. Deze moderne neiging, die bij eene openbare negatie van het traditioneele, zich in een verborgen hartstocht voor het overgeleverde deed kennen, had haar wanstalfigen vorm in den zin voor het antiek. De antiquaars, wier pseudo-renaissance-woningen op alle hoeken onzer straten verrezen, leefden van een half-onbewust verzet tegen de onverbiddelijke gestrengheid der soberheidpreekende «noderne woning-philosophen. En achter de antiquiteiten, welke onze industrie met gretigheid bij dozijnen voor hare afnemers vervaardigde, wuifde een enkele maal aan de tochtige wanden onzer moderne huurwoningen een gobelin, dat weggescheurd was uit een gesloopt kasteel. Wij hepen met een schroeiende vlam binnenin ons door onze leelijke steden, waar de lieve, oude geërfde schoonheid stuk voor stuk met den ijzeren moker vernietigd werd. Wij boden geen weerstand, ja wij hielpen deze terechtstelling zich voltrekken, in dienst der industrie. Maar de zucht naar schoonheid, die wij niet meer konden uiten aan elkander, schreide stilletjes in ons binnenste — wij leden ieder afzonderlijk de pijn van het geschondene, en het kunstvoorwerp, de aanvattel^ce traditie, Koesterden wij vlak bij ons in onze kameren, zooals ouders een eenig overgebleven kind. Zoo heb ik een vriend gekend, een zwaren, stoeren, wetenschappelijken mensch, een man die later bewegingen heeft geleid, die opvattingen had over politiek, die vergaderingen presideerde en reeds doceerde aan de 25 Universiteit en die mij, ongeveer van zijn leeftijd en toentertijd nog aan het twijfelen of ik wel ooit een behoorlijk burger zou worden in deze maatschappij, een beetje verbijsterde door zijn koele, straffe zakelijkheid. Maar 's avonds, na al die vergaderingen, nam hij mij wel eens mee naar zijne kamer, een eind buiten de stad. En telkens moest ik van mijne verwondering bekomen, als ik het bruggetje overschreden had dat over de sloot lag, die zijn domein scheidde van de overige wereld. Deze kleine ruimte, waar sociale cursussen werden voorbereid en het Marxisme werd gedetermineerd, was geheimzinniger dan de betooverde kasteelen van Edgar Allan Poe. Ze leek de verstolen cel van een alchimist, — en ik weet niet, wat er dat karakter aan gaf, de reproducties van Albert Dürer die door een oliepitje half werden verlicht, of wel de wetenschap dat vlak bij mijne tastende vingeren op zijne kleine tafel nabij de Sozialistische Monatshefte een steen lag die van den Boroboedoer was geweest, of wel indien ik de kleine ruitjes uitkeek, de dansingen van zijn Arabischen hazewindhond, slank over de manelichte weide het huis omsluipend, wiens voorvader Mohammed zeiven had gekend. Als hij mij dan naar huis bracht, met zijn roode fez getooid, en met om den nek een boa witte poezen gestrengeld tegen den kouden avondwind, kon ik amper luisteren naar zijn staatkundige divagatièn, verward als ik mij voelde in het probleem, wat het karakter was van den modernen tijd. Naast den zin voor het barokke, naast de neiging voor het exotische bij de expansieven onder onze artistieke broederen en bij den zich zijner innerlijke neigingen onbewusten parvenu, verscheen ons modern fetichis-me in harmonischer vorm bij den beschaafden, kunstgevoeligen lettré. Verwekte de eerste groep van tijdgenooten de Leelijkheid, het afzonderlijke en buitenissige, waar zij hun aesthetisch idealisme lieten spelen im 26 Si^k^knnï^ £f StijlCn hUnn,Gr !andhuizen' N erkers en onbegrijpelijke krullen en kleuren en in de intérieurs dier woningen ware toSkSn311^ dC tWCflede gr°eS hidd in de kaPellen dieghun s?uhad merwe ^fhnVeKn ,fluflsterenden ^redienst der schoonheid. Zoo zeer aWm^ 1 moeten komen, dat ons fetichisme een hefbenooH^hii °m fT^l^ ,inhaerent verschijnsel was, waar net oenoorde bij zoo verschillende karakters Die beide romantici, de parvenu en de kunstzinnige, verzetten zich ieder tegen de algemeene eenvormigheid en ziellooshfid vanhet leven waar de mensch niet tegen kan* Edoch! hoe deden zij het op veTschil< lende wijze. Zoodra de parvenu, door de zaken met rust gelaten kam^zlh^LHe^11 ïreedf Clul?fauteuil, komt zoetjes-aan HSluïdrift om zich bandeloos te uiten, als een ware appetijt naar de onnervlakte ^tiXjra E °h™gt ^ h\nU meer^ deSK^ kan omringen Hn^ handelsleven eischt- gebonden is, en dat hij zich jan omringen door voorwerpen en arrangementen die nu eens geheel Ë£ KgKn ^ePPmgen zijn, en, is hem dat gelukt, dan voef h energie gdljk tUSSCh6n de Sprekende voorwfrpen fijner gezonde Maar de man van smaak, — soms wel zijn zoon die het vaderliik fcerdeTahinf ve,rschuilende en ietwat door het leven verbijs- het leven een ^^JJ 18-de menïh v? het opgemerkte, hij wil Lt nei leven een wijle zwyge om hem henen, z n zielsbeeeerteVaat uit Het' moetTem ^ t0t détails hSSdifSffiS ten.het klein Te$L Warm' maar ZOnder felle hartstochten omgeven, ul^ft J ' zeldzaam voorwerp, waarvoor hij misschien een verre rek '^^TiJS^r^ birdGreAandacht WGkken' "a™cnen moderne m^srh £ehJkwaardlgs zich bevinden. Heeft de kunstzinnige moaerne mensch er jaren aan gearbeid om zijn intérieur zoo saam te 27 stellen, dat alles er schoon is en harmonisch en zonder ergernis en met; een stillen zachten glans van liefde ligt overtogen, dan zal hij het U eigenlijk nimmer vergeven, indien Uwe bewondering voor iets dat gij; bizonder schoon acht, wordt geuit. Hij wil tevredenheid, hij wil soulaas^, hij wil de schokken mijden, in zijn met angstige zorgen ineengelegdl milieu. En daarbij heeft de cultus voor den fetisch zijn uiterste bereikt.. Hij is geworden tot een ware religie, waar het vereerde zoozeer boven i den vereerder wordt gesteld, dat alle onmiddellijke vereeniging wordt: uitgesloten. Hoe zijn wij in het milieu van den modernen kunstzinnigen mensch, die: ademt tusschen Borneosche sarongs, die leeft tusschen dezelfde harmonische tinten als een ongeschonden zomerlandschap te aanschouwen geeft,, hoe zijn wij in dat milieu weer dicht aan het wezen genaderd van deni wilde. In den beginne was de gewaarwording, en de gewaarwording was; de bron van een leven vol van smaak. En aan het einde der dagen komtt de kunstzinnigste onder ons weer tot de gewaarwording terug. Het fetichisme kan alleen maar op den bodem der gewaarwording leven.. Er is geen ware fetischdienaar te denken die zich niet toevertrouwt aam een leven vol vereering of vol placide genot, — en komt gij tot de: genieting of in de stemming der overgegeven vereering, ge kunt er" nimmer blijvend vertoeven tenzij genieting of vereering zich aan hett concrete voorwerp betoont. □ □ □ CD Ik moest U vermoeien met deze wijd-uit zich strekkende beschouwingen! aangaande modern-fetichisme, die over de stuwing van Uw ongeduldï hingen als lange spoorwegbruggen over een rivier — omdat het fetichisme! met het reisverlangen, waar ook de gewaarwording concrete doelen zoekt,:, 28 zoo innig samenhangt als men maar denken kan, en de kunst van het reizen, gelijk wij aanstonds zullen zien, niet kan beoefend worden zonder fetichistische eruditie. Maar ook omdat het fetichisme den overgang naar de reis van heden en toekomst beduidt. Wij waanden ons veilig binnen de spheer van onze interieurs. Wij meenden dat onze verbeelding in de koestering van zorgzaam bijeengegaarde schatten haar bevrediging vinden zou, wij wendden ons naar binnen, om onze phantasie zich daar te doen voeden met wat de herinnering aan een verleden, toen de wereld wijd was en onmetelijk, haar in de voorwerpen van dat verleden zeggen zou. Onze reis „autour de notre chambre" werd met recht een wereldreis. Wij hebben het reeds uitgeroepen dat dit nieuwe contemplatieve reizen alleen kon geschieden door het instrument der kunst. Maar vóór al het andere spande de schilderkunst u-^mi °m ons vergeestelijkt reisverlangen te bevredigen. Zie, hoe de schilderkunst ons tegemoet kwam, zie hoe wij de landschappen konden uitspreiden langs de wanden van onze binnenkameren. Zie hoe de desillusie van het reizen, dat ons door overal eenvormige en eentonige werelden voert, vergeten werd in de landschapsschildering. Hier hadden wij het verloren paradijs terug. Het landschap was weder het wijd om het leven heen zich heuvelende, het was weer het ver verschiet achter ons levensgebeuren, waar alle tragiek in teerheid vervloeit. Er kwam een voorkeur allereerst voor primitieve schilderijen. Achter de bleeke, peinzende of ajs heiligenbeelden met tooi omhangen menschennguren verschijnen daar de in het verre licht vervlietende horizonten waar de goede God woont, die het einde van alle gebeuren in handen Heelt. i±n toont de zeventiend'eeuwsche landschapskunst ons al te zeer een objectieve natuur, natuur die vreemd blijft aan ons geraffineerd genieten der omgeving, daar brengt het modern impressionisme ons een (andschap, waar de ziel zijn droomerijen en kwijnende weemoedigheden weervindt, terug. Ge weet het niet meer als ge peinst over den vijver 29 Zoo heeft ons fetichisme zich gewroken in onze eenzame passie. Met de psychische individualizeering der kunst ging samen een verstarring van onze ziel. En terwijl de oude Robinson Crusoë, na zijn leven van reizen, zich inkeerde tot huiselijk fetichisme, ging de verfijnde des Esseintes uit Huysmans' „A rebours", die zoo het genot kon uitputten met zijn verbeelding dat hij de parfumeriefabrieken maar had te ruiken, om de bloemen van Nice en de blauwe zee die zij omranken te gevoelen in zijn nabijheid, — aan het einde van al zijn sybaritische experimenten op reis. Ja lezer, dit zijn de twee leemen goden van het intellectueele reizigerdom, de oude Robinson, op zijn wankelende zeebeenen, die aan de orkanen ontkomen, de fictie terug zoekt van den huiselijken haard, en des Esseintes met zijn wankele kamerbeenen, die na de genietingen van dien haard te hebben uitgezogen, de redding opnieuw zoekt in de reis! Tusschen deze twee triest-joyeuze oude heeren slingert zich het reis verlangen, dat uitmondt in het benevelend OostWest-Thuis Best, waar aan het eind de doodgraver wacht, maar dat opflikkert in een voortdurende koorts naar levensvernieuwing. vlntusschen, het reisverlangen kreeg een nieuw aspect. Het bleef niet langer een zich verliezen van de ziel, maar werd een zoeken van de ziel. Er was onder al die bedrijven iets gebeurd: het openbaar worden van ons psychisch leven. Eerst hadden de landen hun geheimenis verloren, daarop verloor ook onze binnenkamer zijn geheimenis. De fictie van ons gemoedsleven, dat zich niet meer beveiligen kon tegen de egaliteit van de wereld daarbuiten, verdween. Het werd ons aangezegd alweder in de schilderkunst. De nieuwste schilders wilden niet langer onze wanden versieren met bloemrijke phantasieën, die herinneringen zouden wekken aan het landschap, maar zij brachten alleen rhythmische eyenmaat zonder voorstelling. Modernen als van der Lek, van Doesburgh Mondriaan, verbieden als men goed luistert naar hun onverbiddelijk 3i maxiem, de voorstelling. Wij mogen de landschapjes ons niet meer herinneren, maar wij moeten opnieuw ten werkelijken landschap uittijgen. En middelerwijl had de wereld om ons heen eene allure aangenomen van dramatiek, en daarmee de egaliseering verlaten, die de dood van het reizen was. Het land van verre leek weer het land van verre, omdat er het verre leed was van oorlog en maatschappelijke katastrophe. En toch was er in de wereld buiten ons niets anders gebeurd dan eene realizeering der vreeselijke stormen, die in ons innerlijk hadden gewoed. Een nieuwe mensch, de neo-moderne, werd geboren in onze tijden, in onze tijden, ruischend als een orkaan, die alles doet waggelen, maar die giert door het ijle met fijne, dunne geluiden als van hooge kinderstemmen, — de neo-moderne, die zichzelf verlaten is, die alle vertrouwdheden verloor, die naakt en open staat in de wereld, waar zijn gedachten en stemmingen onmiddellijk worden verwezenlijkt. Zoo gaan wij, neo-moderne menschen, nadat onze binnenkamer door een alzijdig spiegellicht is verbrand, wederom op reis. Wij gaan op reis niet meer om de wijdheid der wereld te zoeken, want die is ijl en wijd geworden door de alom uitgevloeide openbaarheid, door het onmogelijke, zichzelf te wezen als afzonderlijkheid. Wij gaan th&ns op reis, wanneer wij conservatieven zijn om de schatten te zoeken van het verleden, van de nationaliteit, een van de enkele dingen die zich in de toekomst zullen manifesteeren als een individueel-psychische waarde, van het landschap, dat wij anders zien sedert Wilde ons leerde dat de schilderkunst van dat landschap den oorsprong vormt, wij gaan op reis om de weinige schatten te zoeken die door de openbaarheid vergeten zijn. En zoo wordt dan onze reis als het naar huis reizen van de bewoners der verwoeste gebieden. Wij keeren terug naar de universeele maar verwoeste haardstede der wereld. Of — als wij neo-modernen zijn, dan is de reis als 32 een koorts van onze ziel, die afgepeinsd en afgepijnd was door bezinning. De reisvorm, die de begeerte naar het verleden, de redding van het laatste sprankje individualiteit inhoudt, de reisvorm van den conservatieve is het tourisme. De reisvorm die de koorts is van de tot ijlheid geworden alleen beweging zoekende moderne ziel, de reisvorm van de leege activiteit, is de sport. In die twee hoofdvormen valt de neomoderne reis uiteen. 33 □ DERDE CAUSERIE — GEDACHTEN OVER DE □ □ NIEUWE REISVORMEN: SPORT EN TOURISME □ Meer dan het tourisme zal de sport de reisvorm zijn van de toekomst. Het reizen zal in den zin van afstanden afleggen en daarvoor moeiten trotseeren bij de toenemende simpliciteit van onze levenswijze een zeer eenvoudige en on-aandachtige bezigheid worden. Het zal doelmatig zijn, zooals onze geheele samenleving. Nietwaar, wij zijn niet meer omslachtig en evenmin zinnebeeldig in onze dagelijksche verrichtingen. Wij toiletteeren ons snel in onze sportief-ingerichte, van onnutten zwier ontdane kleeren en in de nabijheicf van onze koud- en warmwaterkranen, die de blauw-porseleinen lampetkan alleen nog waarde doen behouden onder muzeum-vitrines. Het weidsche feest van den schoonmaak is met Klenus-stofzuigmachine weggezogen, en de roode, geurige appelen liggen niet meer op den zolder te drogen, waar ieder warenhuis de geconfijte vruchten aflevert voor het dessert. Geen moderne Vatel heeft zich meer te doorsteken omdat de visch niet op tijd verscheen, en Jaantje de keukenmeid is evenzeer van ons vervreemd als de krinoline, sedert wij praktisch en openbaar onze magen bevredigen in coöperatieve keukens. In de tijden der renaissance herschiep de lust en plechtigheid der eenvoudigste daad van levensnoodzakelijkheid, het simpelste gebruiksvoorwerp in een wonder van schoonheid. En iedere handeling van het dagelijksch leven, de maaltijd voorafgegaan door het gebed, het opstaan en ter ruste gaan, de voorbereiding voor de wisseling der seizoenen, het droeg alles in zich iets van wijding en symboliek. De geest en phantasie richtten zich op het normaal natuurlijk leven. En in d i e n tijd, waaruit de aandoenlijke vergelijking komt, dat het heele leven is als een reis, een tijd die de fictie aanvaardde van den tijd als een dramatische opeenvolging van levensperioden, — in dien tijd paste de statie van de reis, het overdadig-gewichtige van de gebeurtenis, die in het moderne 34 ufj j e, gebeurtenis als een vanzelfsprekendheid bedrijft, vervlood Met de doelmatigheid van het neo-moderne leven, die hare schoone vormenspraak zal gaan krijgen in de normalizeerende architectuur, groeide het eeuwigheids besef. & Het , saisissez le moment" is het maxiem voor een levenswijze die zich van den omslag der gebeurtenis vervreemdt, die de praktische dingen zonder gewichtigheid volbrengt met haar gerieflijke gebruiks-instrumenten. „riet leven de tinteling tusschen eeuwigheid en eeuwigheid, en niet meer de zware kruisgang", dat wordt het neo-moderne sentiment. Het leed als lust en de lust als leed, voortdurend besef van ijlheid van leven en individualiteit en van volkomen verrukking van het „Zijn" in éénzelfde oogenbhk. J Dit tweeledig karakter nu van den neo-moderne : het technisch-doelmatige en eeuwigheid-belevende, heeft invloed op zijn verhouding tot de natuur van het reizen zulk een essentieel element. Hij voelt zich niet langer aan de krachten der natuur onderworpen, maar bedient zich van haar. Hij meet de ruimte met zijn vliegtoestel zooals de wind dat doet. En ziet! de wereld om hem heen gaat zich tegelijk daarmee ook wijzigen. Het historisch landschapsbeeld verdwijnt voor den ayiateur die zich te midden van het stormgedruisch zijner machine als stilstaand gevoelt tusschen de óm hem en onder hem kolkende ruimten, die zich beseft als deel van de kracht der natuur Maar met het beheerschen der natuurkracht verdwijnt voor dezen reiziger der toekomst, voor den sportsman, die de nieuwe reisfiguur is omdat hij in zijn doening de nieuwe Beweging realizeert, met het beheerschen der natuurkracht die de uiterste spanning eischt van aandachts- en lichaamscapaciteit, verdwijnt de bewustheid van het genot. De sport is zich bedrinken aan levenskracht en zich verliezen in concrete aandacht — maar flaarmee een afstand doen van de volheid der individueele genieting AJleen, aan het eind van de vaart, aan het eind van het spel, wanneer 35 de vliegenier den vasten bodem beproeft, wanneer de jachtbezitter zijn kleine witte motorboot de haven heeft ingestuurd over de golvengebergten van de middellandsche zee, wanneer de voetballer na de match de duizend glanzende gezichten ziet en het handgeklap hoort dat als een verre regen ruischt over het veld, dan keert de sportsman even in zichzelf en voelt zich een ondeelbaar oogenblik individu, afzonderlijk wezen dat in het donkere Eigen weerkeert na de blauwe duizeling der ruimten en het verkeer met menschen die niet dan wijzende handen en waarschuwende stemmen zijn over de vlakten. Dit nu zal zijn de individualiteit van den veropenbaarden mensch der toekomst: het vizioenair zich herinneren, — zooals men bij het aanschouwen van een nieuw landschap, bij het beleven van iets bepaalds dat toch geheel nieuw is, plotseling vraagt: zie dat heb ik vroeger, in onkenbare tijden nog eens beleefd — het vizioenair herkennen van de historische individualiteit. Maar niet alleen in het individueel besef zal de sport, die de leef- en reisvorm is der toekomst, ons verrassen met zonderlinge atavismen. Voortdurend zullen historische sentimenten als zonderlinge groeisels blijven opranken tusschen een samenleving, welke van alle historie is vervreemd. In het moderne leven, dat de individualiteit verbrijzelt, verschijnt de individualiteitsvereering op de wonderlijkste plekken. Wij zullen niet meer helden vereeren, maar nergens wordt de held hartstochtelijker vergood dan in de sport, de strijd der sexen wordt in den neo-modernen tijd niet meer gevoerd onder het mom der mannelijke courtoisie en vrouwelijke dienstbaarheid, waar de sportief- en eender gekleede en met de soberheid koketteerende geslachten niet meer na hoofscne voorbereidingen maar schijnbaar argeloos elkanders handen vinden onder den egalen mantel van het dagelijksch leven, waarin men als gelijkwaardigen naast elkander verder schrijdt. En toch, in haar vereering van den sportsheld 36 offert de vrouw zich aan een primitieve mannelijkheid, die zij in het huwelijk reeds lang heeft verworpen. Doch al deze dingen voeren ons maar af van onze reis. Dit boekje is geen revue der sporten, maar wil de sport alleen als reis-vorm der toekomst overschouwen, en zoo liggen alleen de verkeerssporten op ons domein. De vlucht en de vaart verschijnen dus als de bij uitstek sportieve reisvormen, als de bij uitstek reiskundige sporten der toekomst, waarin de reis niet meer zal zijn meten van afstand, vlieden langs wisselende landschapscouliezen, maar het ontvangen der sensatie van de pure beweging der ruimten. Naast varen en vliegen doet het automobilisme zich kennen als overgangsvorm. De automobiel, gegroeid uit den ouden reiswagen, is nog te individualistisch voor de toekomst. De automobilist met zijn landhonger, ifcent nog de fictie van den afstand. Zijn wagen geeft de gelegenheid tot de afzonderlijke, individueele genieting. De automobiel détonneert al niet meer tusschen de oude stadjes, waar zijn eigenaar eerst fetichistisch geniet van kwijnend verleden, en dan verdwijnt met een buit van kleine ivoren beeldjes en Friesche hangklokken, die in zijn kasteelen staan te geuren als van hun stengel gescheurde bloemen uit een oud woud. De auto is het laat-kapitalistische vervoers-instrument. Hij is een zacht-voortrollend eigendom van den mensch, die de wereld als een elixer geniet. En hypocritisch, neemt de automobiel den geserreerden vorm aan van tiet moderne leven, hij is even sober-krachtig en doelmatig-geserreerd jals alles in ons leven, maar de Zeeuwsche huifkar met haar sier en zwier, die zijn bezitter in de museum-kamer van zijn woning vertoont, rijdt pij zonder bedenking omver. Hij heeft, ondanks zijn strak bedoelen, het landschap niet vernieuwd, noch ^ermooid. Het stof der wegen weet hij niet als wierookpluimen te laten opkrullen en hij was niet bij machte ons de verrukking te brengen der kleurige zoemende verkeersinsecten hoog in de blauwe ijlte. 37 Met dezen kleinen verkeersindex is ons overzicht der sportieve reismiddelen niet afgesloten. Er blijft nog ééne reissport over, die raar verschijnt in ons moderne leven, maar te gretiger bedreven wordt. Dat is die anachronistische sport par excellence: de jacht. Anachronistisch, omdat de natuur die is geknecht, er in bezien wordt als een ons overheerschende macht. De jacht is niet bestaanbaar zonder voorafgaande imitatie van de oertijden, zonder den wankelen, verijlden moderne, de dwaze maskerade te laten spelen van het rudimentaire leven, zonder hem, die alleen de spheer van het primitieve leven kent in zijn extatisch fetichisme en de kracht van de daad in zijn technische sporten, eens Indiaan te laten spelen. Hoort hoe de koekoeken roepen en de nachtegalen klagen in de wouden, die onder bescherming der boschwet staan. Ziet hoe de herten en evers zich reppen met hunne zielig starende en turende oogen, om zich te laten dooden door een jager op vacantie, nadat zij gevoed zijn met pharine lactée. En de hazen, die met hun neergevlijde oortjes den toover der moderne kinderkamer helpen verwezenlijken tusschen de ijle boomstammetjes en Madonna-gezichtjes van Rie Cramer, verschijnen op het poëtisch mostapeet als buit van een modernen mijnheer. Heel lang zal deze sport het niet meer maken in de neo-moderne toekomst. Hoort de hoornen der automobielen duetteeren met de hoornen der jacht uit eene thans gebalsemde romantiek. Ziet hoe het kunstmatig ophouden van het landschap voor sporten als de jacht hoe langer zoo meer beschouwd zal worden als een exotische excentriciteit, iets als het bewaren van opgezette vogels, en in den komenden communistischen staat zal worden afgeschaft. Ook gaat het landschap terrein verliezen, sinds de kunst van landscaping als décoratief voor inventieve moderne villa's wordt aangewend. Niet aan het landschap is de toekomst, maar aan den tuin. Het lagen zal weldra verschrompelen als alles wat de fictie wekt van de kleinheid der menschen tegenover de natuur. Het zal verdwijnen, omdat hier de historie geen aanpassing vinden kan aan het nieuwe 38 leven, omdat het wezen der jacht: de durf en de daad, in andere sportieve reisvormen expansie vindt. r Dit alles hoort dan tot de sportieve reis der toekomst en de overgangen die er zullen heenleiden, maar hoe zal de tourist zijn reisgeneugten uitvieren ? De tounstis, meer dan de sportsman, de bewaker van het stervend verleden. Hij is de man, die zonder concrete bedoelingen op reis gaat voor wien de reis niet is een element in het zakenlevenfzoodat de joyositeit en spierkracht van dat zakenleven er mee samenhangt Minder de uitlevmg van zijn vitaliteit in het worstelen met de natuurkracht, die den sportsman drijft, maar de genezing van zijn vermoeide ziel door nieuwe ervaringen ligt in zijn bedoelen. Hij is de reiziger, die stad en landschap literair geniet en het lijkt soms wel even of de vreemde kleurige stormvogels evenzoo losgelaten zijn over de zee voor het genoegen van den tourist als de hazen en konijnen voor den jager en of de gebergten van Midden-Europa daar voor reisdivertissement zijn neergezet door de collectieve nijverheid der vereenigingen tot bevordering van het vreemdelingenverkeer. K Hardnekkig zal het tourisme, dat de ervaring wil en niet de daad, dat, zij het langs geëffende wegen, de romantiek begeert en niet de doelmatigheid, zich moeten weren tegen den stroom der tijden. Bij de ijlheid ?n KSÏÏ n onzer doening is bijna het ideaal van het verkeerswezen h^'rhSf^-^5^16!061115 Van hG} modern transiet is een voortdurend hartstochtelijker miskennen van afstand en tijd, afstand en tijd, die de hooit aanschouwde landen geheimenis geven en den reiziger^ zoo klein gaken als een kind. En aan het einde vim alles, wanneer Ie ruimteen ranjs naar Peking zoo snel bevlogen kan worden als het geluid zich voortplant door telephoondraden, dan zal men genaderd zifn tot het dÖd cTTP d%mTCh Zich beweegf om de wield maar nw£ T den ,meuSch- En dat moment, die vernietiging van het objectieve, die vervluchtiging van onze huidige denkwijze, ge vindt haar 39 aandoenlijk geapotheoseerd in de bioscoop. Daar zwoegt ge niet moeizaam over de landen, maar ge roept de landen voor U op, de meest exotische streken, welker ontdekking vele menschenlevens eischte, verschijnen voor Uw begeerend oog als gewillige dienaren, en ge zit gezapiger in Uw zetel, dan in de voort-ijlende eerste-klasse coupé. Is er verschil, vraagt de tourist, die de bedwelming zoekt, is er verschil in de sensatie der bioscoop en die der reis ? Is het nog altijd iets anders de wetenschap te hebben van snellen naar onbekende kimmen dan die kimmen zich mak te zien buigen voor Uw digereerende aandacht ? Ja, het is nog iets anders. Nog immer, maar hoe lang zal het zijn, is de reis de vaart, is de reis net rhythme, al hoort men den knekeldans van het reizen in het getiktak der filmen. Nog is de wereld wijd en zijn wij haar kinderen, en tourisme dat reizen is, en niet het praktikum van eene reeks historie-studies, heeft nu, op dit moment van der tijden wankeling, nog steeds een even romantische bekoring als de min. Zoo verschijnt het tourisme dus in de toekomst als een laatste, wonderlijke uitleving van het individualisme, waarin de ziel zich wil bevredigen aan de wereld zonder geheel in haar te verdwijnen, als een handhaver van ficties en traditioneefe waarden in een bewegelijken vorm. De tourist van morgen zal daarbij de voortzetter zijn van ons modern fetichisme. Hem zullen de musea, en de oude stadjes, die openluchtmusea, hun blijvend bestaanrecht danken, hem is het karakter eigen van den verzamelaar, die in het vreemde kunstvoorwerp en intérieur feller genot vindt dan in het eigene, vanwaar de begeerte ontstaat om den hartstocht te. vernietigen door het begeerde te bezitten. Maar ook zal er dit wonderlijke wonen in de neo-moderne reis, dat ze een nieuw fetichisme schept. De heilige voorwerpen die wij beminnen en koesteren, die wij nog grenzenloozer liefhebben dan de menschen, zij hoeven niet meer geborgen te worden in zorgzaam vergrendelde schrijnen. Sinds door de gezwindheid en weelde van ons verkeer de onbenaderbaarste landen 40 mogelijkheden zijn van bereikenis, behoeven wij ons niet meer te wapenen met loupen bij onze devotie van het voorwerp. Niet meer het teeder porselein met zijne blauwe figuren die veerig en rank zijn als de aderen yan een vrouwepols, niet meer het perkamenten boekje van een ouden levenswijze, niet meer een maneglanzende opaal in het corsage vaneen bewonderde vrouw, maar de zonsondergangen in de woestijn, het sierlijk beweeg in een metropolis, de zwier der menigte, de brandende sterren in den tropischen nacht, de stemmingen onzer uiterste verrukking en opgetogenheid, worden nu dingen van koestering, Worden de inhoud van ons verteederd herdenken, sedert de steden als speelgoeddoozen zijn geworden van de sereene rust in ons vliegtuig aanschouwd. En ziet, elk die geroepen is om het tourisme te bedienen, spant zich in om deze fetichistische natuur haar instrumenten te verschaffen. Hebben de jachten in Californië niet glazen bodems, om te doen staren in de limpiede ruimten der diepzee en er de wonderlijke visschen te zien spelen ? En heeft men niet electrische liften aangebracht in bouwvallige torens en tandradbanen die als draagstoelen zijn tegen de bergen aangeleund, om den tourist zoo veel het maar kan te steunen in zijn streven naar moeitelooze genotservaring? Ten,si?.Jte: naast de sport zal het tourisme zich handhaven, als de gemakkelijkst te aanvaarden reisvorm, omdat, zooals wij reeds in onze voorrede zeiden, het reizen de levenshouding is van deze openbare periode der historie. Reizen geeft stijl, het geeft een eigen stijl aan den komenden tijd, die de verzaker is van traditie en huisgezin. Geen geslachtshoovaardij, geen kunstenaarsallure legitimeert u meer. Maar alle kellners der wereld zwaaien de deuren der hotelpaleizen open voor den Belangstellenden vreemdeling. 4i HET REIZEN, PSYCHOLOGISCH 43 levensgebeuren gedurig ruischt als een bescheiden accompagnement. Hij leert het verlangen kennen van zijn eigen, menschelijke ziel, het verlangen naar de bereiking en reeds de pijn van het gemis. Want het visioen verglijdt, het jonge gelaat gaat lachend heen, verder en verder, en eene kleine mond uit dartele klanken die echoën als heldere waterdruppelen in een fontein. En het kind weet dat het geluk wegwijktin de wijdheid der wereld, hij weet dat er horizonten zijn, waarheen het felst verlangde vliedt, horizonten niet te omspannen, maar horizonten waarheen ook hij kan reizen om het ideaal te hervinden, waarom zijn weemoed klaagt. De weemoed, die de ziel is, de weemoed die de eens aanschouwde schat herwinnen wil, brengt met zich mede het vol genot der zinnen. Scherp wordt het kind nu de kleuren gewaar en de lichtglanzigen, hij beseft er het ver verlangen in, en hij begrijpt den geur van oude appelen, en de muziek van de doedelzak, die een oude man in den zomeravond doet neuriën onder de linde aan het einde der dorpsstraat. En niemand wordt zooals hem het reisverlangen openbaar, de hunkering van de ziel naar het verlorene en de zucht naar bereikenis der onbereikbaarheid. Dan, later, als de zinnen in vollen bloei staan, komt de tweede geliefde. Zij wijkt niet weg, maar zij staat voor den iongen man als een zomerdag, waarin de rijpe kersen als bloeddroppelen parelen tusschen rijkdom van loof. Zij zegt: hier ben ik, ge zult niet reikhalzen en verlangen, — het ideaal is bij U in Uw vollen levensdag. De wereld achter naar is niet meer het onmetelijke domein, zoo wijd dat de reis lijkt als een eindelooze vaart door een vaag droomgebied, maar de reis doet zich voor als een tocht vol gevaar, als een tocht die het leven kan doen verliezen, het reisdoel is concreet, maar leidt langs ongekende afgronden. Niet meer het verlangen de ziel te bereiken, maar naar te kennen,, haar in de palmen der handen te zien als een vrucht die hij kan vermorzelen, wordt nu de stuwing van zijn leven. 46 nog joyeuze oogen zoeken angstig de vreemde hemelen en gevelen langs naar het vertrouwde en eigene. Dan voelt de mensch opeens zichzelf in zijn beperktheid en hulpbehoevendheid, dan weet hij opeens dat het dagelijksch gewende zijn leven zeifis dat hij lichtvaardiglijk heeft afgelegd. De Doodsgestalte die in de dramatiek van het gewoonteleven is ondergedoken, verrijst in de vreemde omgevingen, te midden van de ongewoonste verrukkingen, wanneer de arme mensch in de statigheid van het moment zijn voos en naar het einde groeiend wezen kent, ontvleescht van het vertrouwd gebeuren der aldaagsche doening. En met de hevigheid van de genieting wordt het doodsgevoel verscherpt. Heeft Arthur Schnitzler dat niet in al zijn wrangheid doen beseffen toen hij in zijn „Vom Sterben" den door den arts gevonnisten bleeken man het felst den dood deed kennen ineen Weenschen tuin vol van muziek en bloemen en mondaine schittering, hand in hand met de geliefde? De reis is niet dramatisch, ze is de immer monotoon voortdeinende beweging, maar die ons telkens de extatische, de opperste levens-momenten biedt. Maar juist het gemis der dramatiek, het ontbreken van menschelijke verwikkelingen, het uitsluitend kennen van den abstracten gang des levens, doet haar de brengster zijn niet van de smart, maar van den wezensangst, van de pijn van het breken, die samenhangt met het meest wezenlijk geluk. En toch, en toch? Toch gaan wij allen op reis, toch zoeken wij in de reis het leven, hoewel zij in wezen de gang is naar den dood, de gang naar het gekende en gewetene, waardoor ons leven kleur en gloed verliest. Ik heb te lang U opgehouden met mijn causeerende melancholieën, voordat wij dit ultima Thule hadden bereikt. Ik zal niet langer talmen met U te vertellen, hoe men het reizen kunstig genieten kan, hoe het vertier kan wezen, zelfs als men dit alles wat hier nu gezegd is weet 1 53 toegereikt. Ge zult een ruime fooi geven of in het geheel geen fooi Altijd zult ge pas-munt in een wollig zakje van Uw vest bij de hand hebben rinkeling van geld brengt den reiziger in gevaar. Ieder reiziger heeft de allure van een vermogend man, die de gouden en zilveren loovertjes onbespeurd uit de jasvoeringen pelt. — Hebt Uw paspoorten en spoor-billetten immer bij de hand, en toont U nimmer wrevelig- en nog minder angstig indien vertoon wordt verlangd. Erken den vreemden employé als Uw meester en hij wordt Uw vaderlijke vriend Toon een nooit eindigend geduld tegenover de administratiën, maar wees in paspoorten-bureaux en aan reisloketten als een poes aandachtig, want de gelegenheden om onverhoeds een beurt te krijgen komen als dieven in den nacht Dring nimmer met de menigte naar een vollen trein en ge zult koninklijk reizen. Want koninklijk reist wie zich klein maakt wie zijn commandeerende persoonlijkheid verzaakt, wie de allure heeft van plaats te vragen slechts als deel der menigte. Naar deze methoden overwinnen de vrouwen. Ruim in een openbaar voertuig Uw plaats aan Smme ^ uit&esProken feministe is, maar herhaal uw aanbod Vermoei U nooit. Wijs zelfs de kans van een bizondere verrukking af indien dat Uw krachten overbelast. Vermoei U nooit door overmatige spaarzaamheid, noch door overmatige opulentie. Dineer en logeer op den eenen dag in een iets te luxueus hotel, en spaar op den ander door ets eenvoudiger telogeeren dan ge bëoogde. Dat houSt de dramatiek m de reis, en leert Ü landen en volken beter kennen in hun nuances. IJe beste manier om de misleidingen en overvragingen van Palace-hotels te weerstaan is ze af te wisselen met gasthuizen van den tweeden rang. ^aat na, te beste len wat verder gaat dan een aangename, zacht-streelende sSen^'M maak Uw budget alleen door die hedonistische makheid Ruitend. Marchandeer zeer zelden. Dat is alleen gebiedend tegenover die gezellige clowns van de reis, de koetsiers, die dl passie der markten 59 kennen. Maar als ge hen tot hun plicht terug gebracht hebt, geef hun een ruime fooi. Chauffeurs zijn zeer te duchten reis-figuren. Zij zijn militaristisch-onverbiddelijk en hun geleide is een gunst. Ge kunt met hen nimmer marchandeeren. Hun alternatief is: accept of te voet. Rook nooit in een verkeersmiddel. Een sigaar of cigarette smaakt zelden, genuttigd in de menigte. De rook-coupé nihileert het genot van Uw geurig eigendom, en er is niets wat zoo vermoeit en verdoft als rooken op reis. Gebruik een flink diner voordat ge gaat dineeren in een voiturerestaurant. Restauratie-rijtuigen bezoekt men nooit om den honger te stillen, ze geven alleen gezelfigheidsverhooging en den stijl van zwierigdienende lakeien, tegen uitzinnig opgevoerd tarief. De reis alleen geeft meer genoegen dan velen weten. Ze is een der weinige gelegenheden in onze bindende samenleving, waar de mensch zijn volkomen vrijheid geniet. Na de eindelooze vermoeienis der huiselijke en zakelijke gesprekken, is de reis alleen als een verkoelend bad. De eenzame reis geeft een volmaakte zelfkennis door een volmaakt zelfvergeten. Op geen Uwer reizen vloeit ge zoo samen met omgeving en landschap en ge krijgt een latente kracht in Uw wezen, omdat ge Uw verrukkingen niet aanstonds openbaren kunt. Ge zijt Souverein van de wereld, ge kunt Uw gangen en plannen regelen door de neiging van Uw wezen en de overwegingen Uwer redelijkheid. Ge kunt Uw lichaam en geest de banden aanleggen die voor Uw gezondheid noodig zijn, ge zijt bevrijd van alle compromissen die vaak het leven maken tot een dagelijkschen last. Ge gaat U jongensachtig voelen als de zon brandt in Uw nek en de natuur U dartel omspeelt. Ge zijt nooit belachelijk, omdat er nimmer in vaderlandsche metgezellen een herinnering U nabij is aan Uw conventioneele persoonlijkheid. Ge vindt Uw pure menschelijk genoegens, dat zijn de genoegens die zonder bedoeling zijn en zonder ijdelheid. 60 Juist om het openstaan der bandeloosheid is een vooraf gesteld plan voor de eenzame reis dringend noodzakelijk. Er liggen zoo vele genietingen en heerlijkheden te wachten waarover men naar believen beschikken kan, dat de tuchtlooze reis een groot gevaar beduidt voor den eenzame. — Men moet zich beperken, vooruit, wil men niet dronken worden bij de eerste teug. — Men bestjideere den aard van het land en zijn gewoonten en communicatie-middelen vooraf nauwkeurig als ware het wiskunde of grammatica. Men make zich immer vooraf iets eigen van de taal, ook als het bezoek streken met ongewone talen geldt. Men stelle zijn reisbedoeling nauwlettend vast, en verzake principieel de musea, indien natuurgenot de aandrift is. De eenzame reis is eene oefening in zelftucht. De solitaire tourist, die met weinigen spreekt, anders dan over de noodzakelijkheden des levens, is min of meer een bewegend asceet, de levensregelen die hij in acht moet nemen om onvermoeid te blijven en te genieten, vormen hem zedelijk. De eenzame reis is de gelukkigste retraite. Voor den eenzamen reiziger zijn dereis-ontmoetingenhet gevaarlijkst. Zijn sterk-bewogen innerlijk leven geeft aan zijn wezen een gespannenheid, die hem zeer wel de prooi doet zijn van plotselinge table-d'hote-vriendschappen. Er vlamt nieuw leven van hem uit, omdat de vreemde, ongekende persoonlijkheid een nieuwe lente biedt van mogelijkheden', en hij in zichzelf tegenover den niet-vertrouwde met zijn geschiedenis en zijn zwakheden, een nieuwe wereld van krachten gaat ontdekken. Maar het gevaarlijkst is de flirt op reis voor den eenzame. Geen liefde heeft vhjmender zoetheid dan de liefde op reis. Ze is het puurste extract onzer gepassioneerdheden. De eenzame reiziger is voor de vrouw de gepersonifieerde romantiek. Hij biedt de dwaasheid, die ze immer heimelijk verlangt. — De aanstaande scheiding verscherpt de pijnlijke bekoring. — Maar ga niet verder, Ahasveride, dan één enkelen avond met oog-gelonk, 61 begeleid door muziek op het meer. Liefde op reis zij speelsch en vluchtig en gevolgd door snelle en onaangekondigde aftochten. Ze mag nimmer meer zijn dan de kleine, weemoedige voltooiing der itineraire levens-genietingen. Reis-huwelijken zijn snel gesloten en snel betreurd. De reis getweeën is immer een bij uitstek hachlijke onderneming. De beste vrienden, die samen op reis gaan, leeren aldaar te vaak elkanders; intieme levensgewoonten kennen. — Er is haast geen beter middel te: bedenken om twee vrienden voor goed van elkaer te verwijderen, dam ze te maken tot elkanders reisgenoot. Bij de reis getweeën is de uiterste} voorzichtigheid, het meest overdacht beleid noodzakelijk ter voorkomingt van de zielkundige verwikkeling. — Wie een reismakker uitkiest, wakef er voor dat hij er een aanzoekt, wiens natuur van de zijne ver verschilt} Er is niets hinderlijkere dan een zoo individueele genieting als het reizen) is, te vinden vertroebeld door afwijkende waardeeringen van een gelijk- [ gestemde, en op de reis, waar men zijn levens-geschiedenis wil vergeten,, een gezel te hebben die kritisch schouwt in de schuilhoeken van onze? ziel. De kunstenaar of kunstgevoelige kan samenstemmend reizen metden zakenman. Reizen twee intellectueelen te zamen dan zullen zij vaak vermoeid zijn van beschouwing en de vruchteloosheid ontdekken! van. de eigen verrukkingen. Maar de zakenman en de intellectueel! tezamen gebracht, leiden elk hun eigen, vereenzaamd leven, dat schoon omkranst wordt door gemeenschappelijke maaltijden, waarin beider beschaafd lucullisme samenvalt. Het is een hooge exceptie en wel een bewijs van zeer bizonder-geaarde: vriendschap indien twee intiemen de gezamenlijke reis kunnen bestaan..] Daartoe is onontbeerlijk een streng formalisme, een ver gedreven wederzijdsche hoffelijkheid en een nauwkeurig vooraf reglementeeren van. reisplan en reis-gewoonten. — De reis moet zijn ontstaan uit een zeer zakelijke afspraak, en het geestdriftig élan dat de reis gewekt heeft,, 62 terugkeer. Men kieze een leider, die de gemeenschappelijke kas houdt, waarin ieder zijn bijdrage stort, en onderwerpe zich goedmoedig aan zijn bevelen. Het reizen in grootere kudden, het confectie-reizen in Lissone-gezelschappen, is alleen voor bepaald-gëaarden doenlijk. Het zijn dezelfden die genieten willen van uitverkoopen en geen openbare vermakelijkheid overslaan. Het kan vooral hen bevredigen die snel en veel van de wereld willen smullen, maar voor den waren natuurgenieter wordt het genoegen der bergen vergald indien hij ze ziet overspreid door zooveel welgedane menschelijkheid. De grootere en goedkoope reisgezelschappen zijn bewegende badplaatsen. Er moet bij reis-genot immer iets overblijven van de eenzaamheid, en het doorjagen van landen in treinen met gereduceerde plaatsbewijzen heeft al te veel van een filmvertooning. In ons zakelijk leven heeft de Zakenreis een eerste plaats. O zakenman, bedelf Uwe bedoelingen onder rozen! Ken de vreemde etiquetten evengoed als de vreemde noteeringen, en wees tot het uiterste geduldig. Geniet de U aangeboden festijnen met de uiterste souplesse, en bereid Uw afspraken voor aan het dessert, in een bijzin, omsluierd door veel beminnelijkheid. Ge zult evenzeer vertrouwen winnen door Uw vernuft in het amusant discours als door den solieden naam van Uwe firma, en ge zult even achteloos moeten schijnen als de Japansche Staatsman, die bij het Vredesverdrag dat aan zijn land een wereldpositie gaf, voorwendde de onderteekening te hebben vergeten. Ge zult geheel eerlijk moeten zijn, maar de innerlijke overtuiging moeten hebben dat Uw verbinding den vreemdeling gerieft. Verzaak niet de kleinste kleinigheid in Uw optreden, en gedraagt U aangenaam-vroolijk bij een schaarschen dronk. Wees onverbiddellijk helder en eenvoudig in Uwe uiteenzettingen ook over alle onderwerpen, die geen betrekking hebben tot het doel van Uw komst. Wees nooit hartstochtelijk, en weet dat de politieke 64 I de ziel van den zooeven beschouwden tijd laten opdroomen in Uw I mijmerende herinnering. I Het is misschien mogelijk, een algemeene impressie van den overvloed I eener groote kunstverzameling te vereenigen met de aandachtige beI schouwing eener concrete kunstsoort en-periode. Maar geef U rekenI schap van het verschil in ervaringen. Ge beziet het geheel en de j verscheidenheid der bijeengebrachte schilderijen en de organisatie van | het gebouw waarin ze vereenigd zijn, licht, luchtig, glimlachend meert deinend met het leven, op dezelfde wijze als ge het straatvertier bekijkt ij uit Uw café-venster. jMaar de schilderijen die ge niet zoekt, behooren als weinig meer dan I kleurige vlekken voor U te fungeeren, terwijl de kunst die ge wel zoekt I zoo diepe aandacht vergt, dat ze een gebeurtenis wordt in Uw leven. I Ik heb wel reizigers gekend, maar het waren de zeer ontwikkelden, in 1 de kunsthistorie t'huis als in het A. B. C., die anders zich gedroegen. IZe doolden met half-gesloten oogen door de muzeeën, en tastten door jhun oogharen heen naar eene artistieke ontmoeting, naar de vreugde jvan een plotselinge vondst. Zoo kan het soms ook, maar het is vooral, 1 vooral de kunst, om niet te veel aan iets te blijven hangen, om tegenover Iveel dat zich aan ons opdringt, de eenigszins placiede onverschilligheid Jte bewaren, die den gentleman-tourist dient eigen te zijn, wanneer hij Iniet aan de reis bezwijken wil. JDe meeste museeën miskennen onze fetichistische gëaardheid. Zij zijn Verschrikkelijke martelkamers, waar de kunst, wat zeggen wil de levensI biecht^ zonder erbarmen is uitgestald. — Maar zelden treedt men als Igast binnen in een milieu van het verleden, en ook dan liggen er vaak Inummertjes bij een stift, die eens door Goethe werd gebezigd, of een j „verbod het kunstvoorwerp aan te raken" bij den ivoorkleurigen waaier Jvan een Fransche markiezin, waarin de geur der oude tijden gevouwen ahgt. Een enkele reize komt men een woonstee binnen, waar ge de 69 En eindelijk — ge houdt mij, lezer, vast aan de slippen van mijn kleed — en verwondert U waarom ik daarop zoo weinig antwoord geef op Uwe vraag: hoe moeten wij zijn op het land, hoe moeten wij reizen in de natuur? Maar ge weet het toch immers, dat ik de natuur verdwijnen zie, dat ik de natuur zie ondergaan, door Uw gretig tourisme Wijt gij haar behouden, en wilt gij genieten, ga tot haar als een argeloos kind. Laat meer u bespelen door de zon en door den wind dan dat ge U onmiddellijk den aard van landschap en bergformatie realiseert. Indien ge tehuis U rekenschap hebt gegeven van deze dingen, dan moet ge verder passief zijn, U toevertrouwen aan de elementen, en Uw vitaliteit uitvieren zonder al te veel vermoeienis. Maak een verstandig maar matig gebruik van wijzers en gidsen, en mopper nimmer tegen landelijke spijzen. Ge zult met al te kieskeurig moeten zijn als het logies U tegenvalt en U te goed doen aan de gulheid, waarmee de oude waard u tegenkomt. Wonderlijk stil en rein kan plotseling een eenzaam nachtverblijf zijn in de hooge bergen, maar het verschijnt alleen voor den reiziger die de internationale gemakken, waarop ge ook recht hebt, maar in ander verband, zich weet te ontzeggen. Diè zoekt ge in de steden en in de parksteden, die onze moderne badplaatsen zijn. Maar weet de weelderige reis van de reis met den knapzak te onderscheiden, en wees overuigd dat ze beiden — maar in verschillende streken — worden uitgeoefend. De stad bezoeken is een reisdoel op zichzelf. Ge zult beginnen met een algemeen beeld van het stadskarakter, maar dan precies bepalen V\n-nWeJke Zljde &e haar wilt zien- Eenzelfde stad heeft duizend verschillende aspecten, maar wie haar wil zien in haar historisch karakter kan nimmer haar mondaniteit genieten, en wie haar musea binnengaat, kan niet volkomen doordringen in de schoonheid harer parken of van haar uiterlijke architectuur. Richt U dus telkens op een andere zijde 7i □ □ INHOUD □ □ •tr Bladz. Voorwoord x Het Reizen, Historisch en Algemeen e Eerste Causerie. Phantasieën en opmerkingen over riet reizen als antiek en modern verschijnsel 7 Tweede Causerie. Het Modern Fetichisme en de groei van het reisverlangen in den nieuweren tijd 20 Derde Causerie. Gedachten over de nieuwe reisvormen: Sport en Tourisme 24 Het Reizen, Psychologisch 4- Vierde Causerie. De reis en de polen van ons leven: dé Reis en de Min, de Reis en de Dood 45 Het Reizen, Praktisch Vijfde Causerie. De Praktijk van het reizen! Hoe nien de reis-bedoeling het best volbrengt e7 Zesde Causerie. Het genoegen der reiservaringen. Wat men gaat zien en hoe men net aanschouwde geniet 66 73 VEEZORG© H'MWEVELD