Zoo verwijdt hij het leven en leert Hij ons uitzien over de geheele wereld. Maar dan is het ook onmogelijk om waarlijk een christen De Conferentie der Wereldfederatie te Peking met op den achtergrond de Chineesche Muur. te zijn en tegelijkertijd enghartig nationaal, feitelijk alleen maar rekenende met de belangen van het eigen volk of het eigen ras. Een waar christen rekent met al de kinderen van zijn Vader en zoekt gemeenschap met hen allen. In dezen geest is ook onze wereldfederatie gesticht en heeft 13 zij al deze jaren trachten te leven. In haar gelederen is geen plaats voor een rassengevoel als zou het eene ras zich mogen gevoelen als boven het andere ras verheven, evenmin als de hand zich boven den voet verheven mag achten. In haar algemeen bestuur werken al de rassen der menschheid samen op voet van volkomen gelijkheid en voor den vollen rijkdom en de geheele uitwerking van de boodschap des Evangelies zijn alle rassen noodig. : V Dat is ook onze ervaring in het algemeen bestuur, wanneer daar elkander ontmoeten de Angelsaksen met hun voortvarendheid, voor wie „efficiency" het wachtwoord is, die al actief aan het werk zijn nog haast voor zij gedacht hebben en voor wie het feit, dat iets in de praktijk gaat, al een bewijs is dat het dus goed is; en de Continentalen die heel wat moeilijker in beweging te brengen zijn, die voor zij iets doen eerst willen doordenken of de beginselen wel goed zijn en wat er de consequenties van zullen zijn, die het erger vinden dat iets ondoordacht gebeurt dan dat het niet gebeurt; en de Indiërs die vóór alles religieus zijn, wie de dingen die men niet ziet meer ter harte gaan dan die men ziet, voor wie het leven alles is en een organisatie niets, en die met eenig medelijden kunnen neerzien op ons Westerlingen die altijd zoo druk in de weer zijn voor de dingen die ten slotte toch de hoogste niet zijn; en de Negers, van wie wij het telkens weer leeren kunnen wat christelijke ootmoed toch beteekent en die daardoor groeien niettegenstaande alle druk. Zoo brengt ieder volk zijn eigenaardigheid en allen hebben wij elkander noodig en tezamen leeren wij er dan iets van verstaan wat het evangelie voor deze wereld te zeggen heeft Zoo leert de wereldfederatie het ons steeds beter beseffen wat het zeggen wil: Christus en de wereld, en behoedt zij er ons voor te gaan denken, dat eigenlijk alleen ons eigen volk of ons eigen ras maar meetelt in de wereld en de anderen er maar bij onze gratie mogen zijn. Wij vullen allen elkaar 14 Daarop volgde toen een periode van consolidatie en innerlijke bevestiging van het verkregene. Een reeks internationale conferenties in Europa hielpen mee om de vereenigingen in dit werelddeel tot nadere ontwikkeling te brengen, terwijl de conferentie te Tokyo in 1907 een mijlpaal in de ontwikkeling der Oostersche vereenigingen beteekende. Tot dusver ging de uitbreiding der wereldfederatie vrijwel uitsluitend over Protestantsche landen en binnen de kringen der Protestantsche kerk in de Oostersche landen. Hiermede kon men echter niet tevreden zijn. Als wereldfederatie kon men niet groote deelen der wereld buiten oogenschouw laten zonder aan zijn eigen naam onrecht te doen. Buitendien had de federatie zich altijd op het standpunt gesteld, dat zij wilde trachten alle christen-studenten te vereenigen, onverschillig tot welke kerk zij behoorden. Ieder, die op den bodem van het positieve Christendom staat en alzoo in Jezus Christus zijn Heiland wil vinden, is krachtens haar statuut, in de wereldfederatie welkom, en het maakt voor haar dan geen onderscheid of hij behoort tot de Protestantsche, de Grieksch-Orthodoxe, of de RoomschKatholieke kerk. Nu was wel feitelijk in de eerste tien, vijftien jaren de geheele ontwikkeling binnen den kring der Protestantsche kerk geweest, maar, zoodra als hier de toestand eenigszins stabiel geworden was, kwam de vraag ter sprake van de uitbreiding der federatie in de overige landen, zooals Oost- en Zuid-Europa en Zuid-Amerika. Ten opzichte der Roomsen-Katholieke kerk is hier de moeilijkheid, dat het Vaticaan het toetreden van Roomsche studenten tot interconfessioneele religieuse vereenigingen niet veroorlooft en ook bv. de Y.M.C.A officieel veroordeeld heeft. Dientengevolge staat de groote massa der Roomsche studenten afzijdig van onze wereldfederatie en zijn er wel eenige duizende leden, die tot de Roomsche kerk behooren, maar dit zijn dan goeddeels zulke die tegenover de voorschriften der kerk een vrijer en onafhankelijk standpunt 18 innemen. Echter doet zich hier ook het geval voor, dat in de overwegend Roomsche landen in den regel het grootste deel der studentenwereld geheel met de kerk gebroken heeft en hier is het, dat voor onze wereldfederatie een ruim arbeidsveld ligt, want voor dezulken is het dan vaak als een openbaring om binnen den kring onzer federatie een geheel ander soort Christendom te vinden, dan zij in de Roomsche kerk hadden leeren kennen en waarmede zij voor zich hadden afgerekend. Aldus heeft onze federatie in menig land een goed werk kunnen aanvangen. Geheel anders is de toestand in de Grieksch Orthodoxe landen, omdat er daar veelszins geen bepaalde tegenstand is maar veelmeer medewerking, zoodat onze federatie daar veel meer ruimte van werken heeft en in zulke landen dan ook een aanzienlijk getal leden telt, die tot de Grieksch Orthodoxe kerken behooren. Toen het terrein in deze landen verkend was, werd er in 1911 te Constantinopel van wege de wereldfederatie een groote internationale studentenconferentie gehouden, die den stoot gaf tot de stichting van nationale vereenigingen in verschillende streken van den Balkan en de Levant De ontwikkeling der wereldfederatie ging zoo geregeld voort en zij bewees haar nut niet alleen door het verrichten van pioniersarbeid in nog onbezette landen en het helpen van zwakke zich pas ontwikkelende vereenigingen, maar ook voor de oudere sterkere vereenigingen werd zij van veel beteekenis, doordat deze van elkander allerlei methoden van werk, zooals zomerconferenties, jongenskampen, meisjes-zomer clubs en verdere vormen van jeugdwerk, bijbelkringen, studiekringen over sociaal werk en zending, enz. leerden en gedurig met elkanders ervaringen winst konden doen. Ook had er veel uitwisseling van litteratuur plaats, waarbij de grootere vereenigingen zich meest een eigen uitgeverij ingericht hadden, die in den regel zeer goed ging, gelijk b.v. die der Engelsche C. S. V. na aftrek van alle on- 19 kosten voor administratie, salarissen van beheerende secretarissen, enz. een netto winst maakt van ongeveer vijf-entwintig duizend gulden per jaar. Inzonderheid is de federatie natuurlijk van beteekenis voor alle werk, waaraan een internationale zijde is, gelijk zij dan ook zeer veel gedaan heeft voor de duizende studenten die elk jaar in het buitenland gaan studeeren, terwijl zij door haar internationale studieconferenties medewerkt tot een verbetering der onderlinge verhouding tusschen de volken. Vooral ook komt hare beteekenis uit ten opzichte van het werk der zending, eenerzijds omdat onder haar invloed reeds bijna tien duizend academici in dienst der zending zijn uitgegaan, en anderzijds omdat hare afdeelingen in het Oosten in toenemende mate inheemsche leiders voor de Christelijke kerk in die landen geven. Gedurende de laatste jaren maakte de wereldfederatie zich verdienstelijk, doordat zij instelde het European Student Reliëf Committee, eene internationale commissie tot steunverleening aan de noodlijdende studenten in Centraal- en Oost-Europa. De studenten van bijna veertig landen droegen voor dit ondersteuningswerk bij. Daardoor werd de commissie in staat gesteld om in de laatste jaren ongeveer zeventigduizend noodlijdende studenten in een elftal verschillende landen aan tweehonderdvijftig hoogescholen te helpen, waartoe per jaar een bedrag van ongeveer anderhalf millioen gulden werd bijeengebracht In den oorlogstijd viel de federatie ook niet uiteen, maar bleven de verschillende nationale vereenigingen voeling met elkander houden, terwijl zij gezamenlijk een groot practisch werk te doen kregen in het helpen der tallooze krijgsgevangenen. De Amerikaansche studenten maakten zich hier zeer verdienstelijk door het bijeenbrengen der noodige millioenen ter bestrijding van de kosten en al spoedig waren er in de krijgsgevangenkampen van alle oorlogvoerende mogendheden secretarissen van wege Y.MC.A en wereld- 20 federatie werkzaam ten einde het lot der krijgsgevangenen dragelijker te maken. Na den oorlog kwam in den zomer van 1920 het algemeen bestuur weder bijeen in eene vergadering te Beatenberg in Zwitserland, waar de vereenigingen van ongeveer dertig landen vertegenwoordigd waren, ten einde over de gezamenlijke voortzetting van den arbeid te beraadslagen. Eenerzijds hadden daarbij natuurlijk de pas ontstane landen van Europa en hun behoeften de volle aandacht, maar anderzijds klemde met minder het betoog der Oostersche afgevaardigden, die met tal van redenen betoogden hoezeer het in de huidige tijdsomstandigheden noodzakelijk was, dat de wereldfederatie weder eens in het Oosten vergaderde. Hun betoog was te overtuigend dan dat het ter zijde gesteld kon worden en zoo viel het besluit om, zoo spoedig als het mogelijk zou blijken te zijn, eene internationale conferentie in China te beleggen. Als gevolg van dit besluit zag het voorjaar van 1922 van alle zijden de afgevaardigden der nationale vereenigingen op reis naar Peking, want, toen op Dinsdag 4 April de conferentie in de Tsing Hua hoogeschool geopend werd, waren er niet minder dan ruim dertig landen vertegenwoordigd. DE „AQUITANIA" ZATERDAG 21 JANUARI KWAM IK NA EEN ZEER kalme overtocht in Londen aan, waar ik mijn schreden terstond richtte naar het Student Movement House, Russell Square 32, een clubhuis dat door de Engelsche Christen-Studenten-Vereeniging gesticht is ten behoeve der tallooze vreemde studenten in Londen. Dat deze stichting zeer op prijs gesteld wordt, blijkt wel uit het zeer drukke gebruik dat van het huis gemaakt wordt en uit het reeds ver in het duizendtal loopende aantal leden. Voor de Indische studenten, die mede door hun groote aantal weder een wereld op zichzelf vormen, werd door de samenwerking van de Indische en de Engelsche C.S.V. nog een afzonderlijk clubhuis onder Indische leiding in de buurt gesticht, waar er ongeveer honderd wonen, terwijl het ruim zeshonderd leden telt. Zoo kan men, door de wereld reizende, overal ontmoeten de zorg van onze wereldfederatie voor hen, die zich ter wille van hun studie naar den vreemde moeten begeven en die vaak in zulk een vreemd land menschen noch zeden en gebruiken kennen en er dus al vrij ongelukkig voor zouden staan, wanneer zij niet telkens zulk een adres hadden, waarheen zij zich konden wenden met de zekerheid van vriendelijk ontvangen en voortgeholpen te zullen worden. Zulke clubhuizen worden dan ook ware centra van een goeden internationalen geest en"daar de ervaring leert, dat studenten, die een deel hunner opleiding in den vreemde ontvangen, het later in hun eigen land vaak ver brengen, dragen zij tevens veel bij tot het creëeren van betere verhoudingen in de toekomst Wanneer ik in Londen kom, ga ik dan ook als vanzelf regelrecht naar het Student Movement House, niet alleen omdat ik daar dadelijk geholpen word aan kamers in een 22 der studentenhuizen of pensions in die vlak achter het Britsch museum in het centrum van Londen liggende wijk en omdat het huis zelf met zijn lees- en conversatie- en studeerkamers en zijn goedkoope restauratie een goed pieda-terre is, maar ook omdat ik daar onmiddellijk hooren kan wie van mijn vrienden en kennissen uit andere landen op dat oogenblik in Londen is. Londen is namelijk zulk een internationaal centrum, dat ik het nog maar zelden gehad heb dat ik er kwam zonder er uit verschillende landen kennissen aan te treffen. Voor die allen is Russell Square 32 ook een uitnemend rendez vous en zoo is het daar een voortdurend komen en gaan van studeerenden uit alle landen der wereld, Gedurende eenige dagen had ik hier nu samenkomsten met de in Europa blijvende secretarissen der wereldfederatie, inzonderheid met Miss Ruth Rouse, die reeds bijna twintig jaar in dienst der federatie is en zeer veel gedaan heeft voor de ontwikkeling der vrouwelijke christen-studenten-vereenigingen in bijna alle landen der wereld. Zij was steeds een welkome bezoekster en haar rijzige gestalte overal in C.S.V. kringen een goede bekende. Gedurende den oorlog werd zij in dienst van het Roode Kruis zwaar gewond, maar gelukkig was zij na ongeveer een jaar weder geheel hersteld. Wegens famiheomstandigheden kan zij nu niet meer zooveel reizen en daarom beheert zij thans het federatiebureau te Londen, zorgt voor de rapporten en verslagen, terwijl in de laatste jaren de geheele propaganda voor het internationale ondersteuningswerk voor noodlijdende studenten voor haar rekening was. Niet minder bekend is de heer Tissington Tatlow, die van zijn studententijd af gedurende nu een kwart eeuw de Engelsche C.S.V. leidde en tot grooten bloei bracht. Eenerzijds groote bezonnenheid en helderheid van oordeel, anderzijds een jeugdig wezen waarbij ook de jongsten zich dadelijk op hun gemak gevoelen, daarbij nooit een zich superieur voelen 23 en zich op een voetstuk plaatsen, maar integendeel zich altijd voelend medewerker ook met de jongsten, voorts een uitnemend practische zin en groote begaafdheid om zoowel de steeds groeiende organisatie te leiden (alleen aan academici heeft de Engelsche CS.V. meer dan dertig man in dienst) alsook te zorgen dat de middelen voor dit bedrijf bijeenkomen, zulk een combinatie van eigenschappen maakt het niet verwonderlijk dat hij zoo langen tijd de wisselende studentengeneraties heeft kunnen helpen. Behalve federatie en CS.V. leiders waren ook de secretarissen van het internationale studentensteuncomité vertegenwoordigd en gedurende de samenkomsten werd er hard gewerkt aan de voorbereiding der besluiten, die de algemeene vergadering te Peking ten opzichte der verhoudingen in Europa en van de voortzetting van het ondersteuningswerk zou moeten nemen. Ook werd besproken, dat de samenkomst te Peking er den stoot toe moest geven dat het Oosten in de wereldfederatie meer tot zijn recht kwam en als algemeene wensch der Europeesche vereenigingen werd uitgesproken dat ten minste een der federatiesecretarissen uit het Oosten gekozen zou worden, een wensch die te Peking vervuld werd, doordat de heer T. Z. Koo benoemd werd tot secretaris der wereldfederatie. Na afloop der Londensche samenkomsten ging het weder verder per boottrein van Waterloo station naar Southampton ter inscheping aan boord der „Aquitania", een van de moderne oceaanreuzen der Cunardlijn. Aan boord van zulk een schip realiseert men zich nauwelijks dat men op zee is, want men zou zich eerder wanen in een groot eersterangshotel in een van Europa's hoofdsteden. Het trappenhuis al dadelijk is van zulk een omvang, met zeer ruime breede trappen en gangen, verschillende liften en in de hoeken palmen van vijf en zes meter hoogte, dat het al een groot hotel moet zijn, zal zoo'n trappenhuis er niet een vlag op een modderschuit wezen. Van mijn hut naar het sloependek was 24 het volle negentig treden klimmen en toch was mijn hut nog drie dekken boven de waterlijn. De hoogte van waterlijn tot sloependek was dus ongeveer tweemaal zoo hoog als zij bij een groot Amsterdamsch heerenhuis op Heeren- of Keizersgracht is van de straat tot de zolder. Als de „Aquitania" Het standbeeld der vrijheid in de haven van New-York, met op den achtergrond de stad. langs het Damrak neergelegd kon worden, zouden alle omliggende huizen woningen uit Lilliput schijnen. Deze enorme afmetingen komen natuurlijk in alle salons, leeszalen en rookkamers uit zoodat men in een der salons een honderdtal sofa's, clubchairs en leunstoelen kon tellen zonder dat zij nog overdreven vol gemeubeld scheen. Daarbij was het schip maar half vol, zoodat ons betrekkelijk kleine aantal passagiers (het liep in iedere klasse altijd toch nog in de honderden en in het geheel waren er ruim tweeduizend menschen aan boord) in de groote ruimte als verdween. Gelijk hierbij haast vanzelf spreekt, was er aan boord vrijwel alles wat men voor comfort maar verlangen kon: zwembassin, gymnastiekzaal, bibliotheek, informatiebureau, kap- 25 perswinkel, manicure, een snoepwinkel, een bijkantoor van een Londensche bank, wat men maar bedenken kon, het was er. Ook de hutten geleken meer hotelkamers dan scheepshutten, gelijk mijn hut dan ook geen kooi had maar een gewoon bed, een vaste waschtafel met stroomend water, en niet alleen de gewone hangkast, maar ook een toilettafel met laden en spiegels. Buitendien was de bediende blijkbaar geinstrueerd, want tegen het diner werden smoking en linnengoed automatisch klaargelegd, terwijl alles ook weder vanzelf netjes opgeborgen werd. De eetzaal was met ronde tafels voor vier, zes of acht personen ingericht en de maaltijden waren even overvloedig als dat aan boord van groote mailbooten nu eenmaal gebruik is. Mijn plaats was aan de tafel van den staff-captain, die gedeeltelijk op de Noordzee en gedeeltelijk in Archangel den oorlog meegemaakt had, zoodat in de gesprekken nogal eens levendig werd de herinnering aan den oorlog, dien men anders in die luxueuse omgeving geheel vergeten zou. Bijzonder aangenaam bij het wintersche weer waren in verschillende salons de groote open haardvuren, die aan het geheel ook iets huiselijks gaven. In een clubchair voor het haardvuur had men bijna geheel kunnen vergeten op zee te zijn, vooral omdat men de machines bijna niet hoorde en de salons geen patrijspoorten maar gewone ramen hadden, wanneer niet op een goeden dag de stormlatten op tafel verschenen waren, het vaste sein voor een zekere bewegelijkheid van den bodem gepaard met het verdwijnen van de meeste dames van tafel, die het konden ervaren dat de omvang van het schip niet beschermt tegen de bekende zeeziekte. Des nachts konden toen de passagiers in de hutten op de bovenste dekken, die altijd hun patrijspoorten open heten omdat zij toch zoo hoog boven den zeespiegel waren, gewaar worden dat de Atlantische Oceaan in den winter aardig spoken kan, want de golven spoelden door de open 26 vensters in hun hutten. En toen ik zelf gewekt werd, doordat mijn heele toilettafel met laden, spiegel en al voorover smakte in mijn hut, werd het toch wel heel duidelijk, dat ik niet in een groot hotel op het vasteland, maar in een aardig rollend schip was. Toch kwamen wij maar met weinig vertraging na een voorspoedige reis van zes dagen en eenige uren te New York aan, waar ik dank zij de goede regeling van aankomst en douane weldra in een der groote hotels onder dak was. REIZEN IN AMERIKA HET WAS REEDS VOOR DE DERDE MAAL, DAT ik in Amerika voet aan wal zette en zoo lang' zamerhand begon ik er dus al eenigszins wegwijs te worden. Telkens opnieuw echter word ik er weer getroffen door de vele geriefelijkheden, die men er voor den reiziger vindt. Het passeeren der douane is al zeer eenvoudig, want eenigen tijd voor de aankomst van de boot krijgt men reeds een formulier, waarop men kan invullen wat men aan ba' gage bij zich heeft en kan declareeren wat eventueel aan invoerende rechten onderhevig is. Zoodra als men dan bij het landen zijn bagage in de loods bijeen heeft, meldt men zich met zijn verklaring bij het douanekantoor, waarop men onmiddellijk een ambtenaar meekrijgt om de bagage te inspecteeren en af te teekenen. Dat onderzoek is al heel gemakkelijk, want bij de vier maal dat ik Amerika binnen kwam heb ik slechts hoogst zelden een koffer behoeven open te maken en er nooit een uitgepakt. Voor Amerikanen, die uit het buitenland terugkeeren en bij wie dus het vermoeden bestaat dat zij in dat buitenland wel dingen gekocht zullen hebben, is het onderzoek echter vaak zeer streng en daar heb ik menige geheel binnenst buiten gekeerde koffer gezien. Zoodra de bagage gemerkt is, kan men verder. Een der goed ingerichte goederenverzendbureaux zorgt voor de bagage en een taxi brengt u naar het hotel. De hotels ontwikkelen zich in Amerika tot heele steden op zichzelf. Ditmaal heb ik ook eens mijn intrek genomen in het Pennsylvania Hotel, dat 2500 logeerkamers telt en dus, als het vol bezet is, met het personeel mee ongeveer tweemaal zooveel bewoners telt dan de heele stad Monniken' dam. De gemakken van zulk een hotel zijn legio. Al dadelijk ontdekt men dat de Amerikaan zeer op zijn bad ge- 28 Zoo Amerika doorsporende kan men ook reeds opmerken hoe juist de titel is van een boek, dat door den schrijver: „Amerika, het land der tegenstellingen" genoemd werd, want dit geldt ook voor de spoorwegen. De stations zijn öf zoo mooi, grootsch en practisch als er in Europa geen te vinden zijn óf zij zijn zoo primitief, dat het Leidsche in zijn oude gedaante er nog heilig bij was. Ook kan men van tijd tot tijd de grootste sneltreinen der wereld bij het passeeren van een stad gewoon langs de hoofdstraat zien rijden alsof zij paardentrammetjes waren. Over het geheel genomen krijgt men echter den indruk dat het spoor- en hotelwezen Europa vooruit is. 32 DE NEGERHOOGESCHOLEN BIJ MIJN AANKOMST IN NEW-YORK VOND IK juist gaande de vergadering van de Student Council onzer Amerikaansche CS.V, welke raad bestaat uit afgevaardigden der Studentenzendingsvereeniging en der CS.V. zoowel van Noord-Amerika als van Canada en ieder half jaar eenige dagen in de buurt van NewYork vergadert. Ik trof het dus zeer, dat er zoo een aantal oude kennissen uit verschillende hoeken van Amerika bijeen waren, en met veel genoegen woonde ik de vergaderingen bij, die mij tevens hielpen weer wat beter op de hoogte te komen van de organisatie der Amerikaansche vereenigingen en van de stroomingen die er in leefden. Tevens gaf dit mij een goede gelegenheid om te bespreken wat ik het best zou kunnen doen gedurende den tijd, die ik ditmaal in Amerika ter beschikking had. Daar ik bij vorige gelegenheden reeds een groot aantal andere hoogescholen en ook een Indianenschool bezocht had, scheen het het beste ditmaal met de Negerhoogescholen aan te vangen. Zoo begon ik dus met eenige zeer aangename dagen onder de Negers door te brengen. Eerst had ik echter nog gelegenheid bij mijn terugkeer in New-York om gedurende eenige oogenblikken het souper der Cosmopolitan Club van de Columbia universiteit bij te wonen, waar een driehonderdtal studenten van eenige dozijnen verschillende landen vereenigd waren. Zulke soupers worden geregeld iedere week gehouden ten einde de vreemde studenten gelegenheid te geven elkander te ontmoeten. Hoe internationaal de studentenwereld dezer universiteit is, blijkt ook wel uit het feit, dat het eenmaal voorkwam, dat bij zulk een souper niet minder dan vijfenzestig verschillende landen en volken bleken vertegenwoordigd te zijn. Ook trof ik er ditmaal verschillende oude kennis- 3 sen, waaronder een oud N.CS.V. lid en een Afrikaander. Des Maandagsavonds 6 Februari vertrok ik toen naar Washington, vergezeld door den heer Tobias, een der C.S.V.secretarissen voor de Negerhoogescholen, die ook de Student Council bijgewoond had en bij wien ik nu te Washington logeeren kon. Den volgenden dag gold het eerste bezoek een middelbare school, die behalve de meeste vakken onzer lycea (Grieksch niet) ook nog diverse vakken als typen, koken, en dergelijke doceerde. Gelijk meer Amerikaansche scholen van dit type was het een ware schoolkazerne, want er waren niet minder dan vijftienhonderd leerlingen, jongens en meisjes. Het schoolgebouw beantwoordde ongeveer aan de eischen, zooals zij ook bij ons aan de middelbare scholen gesteld worden, en niet alleen alle leerlingen waren Negers, maar, zoover ik er mede kennis maakte, ook het docentenpersoneeL Hierbij moet men er natuurlijk rekening mede houden, dat in Amerika Neger genoemd wordt iedereen die, al is het ook nog zoo weinig, negerbloed in zijn aderen heeft. Zoo heb ik menigen „neger" ontmoet, dien ik slechts moeilijk van een blanke kon onderscheiden. Op deze wijze heeft men dus op een Negerschool alle variaties van af vrijwel blank tot koolzwart, al is dan ook in den regel het zeer donkere type overwegend. N Vervolgens ging het naar Howard University, wel de beste en meest bekende der Negeruniversiteiten. Het aantal studenten is in de laatste paar jaar zeer gestegen en is nu ongeveer tweeduizend. De chapel is echter nog niet vergroot en heeft maar een vijfhonderd zitplaatsen, zoodat de dagelijksche chapel diensten bij beurten voor de verschillende jaren zijn en de chapel dus telkens juist gevuld is. Om twaalf uur sprak ik hier voor een gemengd gehoor van professoren en studenten, waarna ik met den dean en een aantal studenten lunchte. Na nog een goed uur onderhoud in kleinen kring met een groep bestuursleden, waarbij vooral over Europeesche toestanden en ook over het rassenvraagstuk ge- 34 sproken werd, was het al weder tijd voor vertrek, want om vijf uur vertrok de boot waarmede wij de Potomac zouden afzakken om den anderen morgen vroeg te Hampton in Virginia aan de Atlantische kust aan te komen. Hampton Institute werd kort na den burgeroorlog en de Hampton Institute, de Opleidingsschool voor Negers in Virginia. bevrijding der slaven gesticht door Generaal Armstrong (men denke niet aan een oud man, want in den burgeroorlog was hij met 26 jaar reeds generaal), die als het eerst noodzakelijke zag een goede practische opvoeding voor de voormalige slaven. Zoo geeft Hampton dan ook niet alleen de opleiding van leeraars en onderwijzers, maar daarnaast onderwijst het allerlei practische vakken en ambachten. Oorspronkelijk waren er ook veel Indianen-leerlingen, maar in de laatste jaren is hun aantal tot een paar dozijn verminderd, zoodat thans de school vrijwel uitslui- tend voor Negers, jongens en meisjes, bestemd is. De jongens zijn tevens gevormd tot een reservebataillon, zoodat zij hun kleeding als uniformen van de regeering ontvangen. Het bataülon is 550 man sterk en staat onder commando van een reserve-majoor en eenige kapiteins, allen ook Negers. Iederen middag om twaalf uur treedt het bataülon met volle muziek aan, dan worden alle afkondigingen voorgelezen en daarna marcheert men met de muziek voorop naar de eetzaal. Wat het onderwijs betreft, heeft de school naar twee zijden moeilijkheden, beide voortvloeiende uit de positie van de Negers in de Vereenigde Staten. Eenerzijds moeten ieder jaar zeer vele aanvragen om toelating afgewezen worden, omdat de aanvragers geen genoegzame voorbereidende opleiding gehad hebben. Het onderwijs der Negers in de Zuidelijke Staten is nog altijd zeer verwaarloosd en voor een groot deel is het niet mogeÜjk schoolonderricht te krijgen, omdat de scholen niet bestaan, of indien zij al op papier bestaan, omdat zij om de een of andere reden gesloten zijn. Goed onderricht voor zulk een groot aantal Negers zou natuurlijk niet goedkoop zijn en dus geeft menige staat er de voorkeur aan om het onderricht voor de Blanken beter te verzorgen en dat voor de Negers maar zoowat te laten loopen. En aan de andere zijde heeft de school moeilijkheid met de toekomst harer leerlingen, omdat in menig vak de vakvereenigingen geen negers als leden en als arbeiders toelaten. Dus moeten zooveel mogelijk zulke vakken voor het onderwijs uitgekozen worden, waarin de Neger zelfstandig werken kan in een onafhankelijk beroep, zooals smid, autohersteller, drukker, en dergelijke. In Virginia maakte ik ook voor het eerst kennis met de strenge scheiding der rassen door aparte spoorwagens voor de Blanken, waarin geen Negers mogen komen, terwijl zij ook in de stations gescheiden zijn. Vooral wanneer men 36 juist eenige dagen bij de Negers te gast geweest is, dan doet het dubbel wonderlijk aan om ze in de maatschappij zoo min of meer als paria's behandeld te zien. Het rassengevoel is in Amerika dan ook wel bijzonder sterk. Telkens kan men het hooren dat men de nikkers op hun plaats moet houden, wat dan blijkbaar beteekent in eeuwigdurende ondergeschiktheid. Hoe zich dit rijmt met de beginselen der ware democratie, waarvan heel Amerika tegelijkertijd den mond vol heeft, is echter wel eenigszins een raadsel. Men ziet dan ook, dat er om den nikker op zijn plaats te houden, telkens middelen aangewend worden, die totaal onvereenigbaar zijn niet alleen met democratische beginselen, maar zelfs met geordend staatsbestuur welk dan ook. Het lynchen is bekend en, al is het in de laatste jaren ook iets verminderd, het gaat toch geregeld door en jaar in jaar uit worden er in Amerika gemiddeld twee personen per week gelyncht. Men heeft zelfs lynchkaarten van Amerika, waarbij al de lynchgevallen der laatste dertig jaar in kaart gebracht zijn, zoodat men zien kan in welke staten het het meest voorkomt, maar ook dat er bijna geen staat is die er geheel vrij van is. Een ander verschijnsel is de herleving van de Ku Klux Klan, een genootschap dat zich kort na den burgeroorlog berucht maakte door zijn onwettige daden en later te niet ging, maar thans weder in het leven geroepen werd. Het is een geheim genootschap (in Amerika is men bijzonder tuk op geheime genootschappen en er bestaan er zeer vele van allerlei soort) met geheim lidmaatschap, gemaskerd optreden en al dergelijke meer. Inzonderheid schijnt men er zich op toe te leggen om zoo spoedig mogelijk een aantal vooraanstaande burgers en inzonderheid rechters, commissarissen van politie, enz. onder zijn leden te hebben, ten einde daardoor gemakkelijker te kunnen optreden en minder gevaar te loopen voor een ingrijpen der justitie. Het genootschap 37 is in den laatsten tijd weder sterk gegroeid en beroemt er zich op meer dan een millioen leden te hebben. Het staat voor echt Americanisme, de suprematie van het blanke ras, de waarheden der christelijke religie en is tegen de Negers, de Joden, Rome en de vreemdelingen. Eenerzij ds komt zijn wijze van optreden ons zoo bizar en kinderlijk voor,') dat men zich afvraagt hoe ernstige mannen zich daarmee bezig kunnen houden, maar anderzijds neemt het zoo in aantal toe, dat het met zijn voortdurend gemaskerd optreden niet alleen wetteloosheid bevordert, maar zelfs een. gevaar voor den staat zou kunnen worden, gelijk b.v. de Atlantic Monthly onlangs nog in een artikel aanwees. Een onmiddellijk effect is, dat het, vooral met de traditie der oude Ku Klux Klan achter zich, groote onrust brengt onder de Negerbevolking, zoodat menigeen maar liever verhuist naar de Noordelijke staten, waar de tegenstelling niet zoo scherp is. Nu heeft het Zuiden reeds moeite om de landbouwende Negerbevolking te behouden en een verhuizing op eenigszins groote schaal zou voor de welvaart van het Zuiden bedenkelijk kunnen worden. De geheele verhouding der rassen in Amerika schijnt noch democratisch noch christelijk te zijn. Ook hier echter kan men weer leeren, hoeveel gemakkelijker men den splinter in het oog van een ander ziet dan den balk in eigen oog. ') Zoo luidt begin en eind van een offideele bekendmaking van den leider van het genootschap aldus: „To all Genii, Grand Dragons and Hydras of Realms, Grand Goblins and Kleagles of Domains, Grand Titans and Furies of Provinces, Giants, Exalted Cyclops and Terrors of Klantons, and to all Citizens of the Invisible Empire, Knights of the Ku Klux Klan — in the name of our valiant, venerated Dead, I affectionately greet you.... „Done in the Aulic of hls Majesty, Imperial Wizard, Emperor of the Invisible Empire, Knights of the Ku Klux Klan, in the Imperial City of Atlanta, commonwealth of Georgia, United States of America, on this the ninth month of the year of our Lord 1921, and on the Dreadful Day of the Weeping Week of the Mournful Month of the year of the Klan L V. Ouly signed and sealed by hls Majesty, William Joseph Simmons, Imperial Wizard." 38 Ieder onzer is zoo gewend aan de toestanden, waarin hij is opgegroeid dat hij die als vanzelf accepteert, terwijl hij ten opzichte van toestanden elders, waarmede hij zoo van buiten ai in aanraking komt, uiterst critisch gestemd is en er dadelijk de verkeerde zijden van ziet Zoo kunnen wij van hieruit gemakkelijk Amerikaansche toestanden critiseeren, omdat wij er niet midden in zitten, maar helaas leert de ervaring, dat wanneer een Hollander naar Zuid-Afrika verhuist en er zelf tusschen komt hij een nog feller rassenvooroordeel ontwikkelt dan de Amerikaan. Wat echter niet wegneemt, dat ik niet laten kan dat rassenvooroordeel onchristelijk te achten en een groot gevaar voor de toekomst der wereld, waarin de rassen in goede harmonie zullen moeten samenwerken, zal er iets van terecht komen. Gelukkig wordt dat in onze wereldfederatie erkend en heeft de afgevaardigde der Negerhoogescholen er volkomen dezelfde rechten als die van de andere rassen. Door Prof. W. J. King, die te Peking op zoo voortreffelijke wijze de Negerhoogescholen vertegenwoordigde, wordt hierop dan ook met nadruk gewezen in het artikel, dat hij in „The Student World" over de wereldfederatie en de Negerstudenten schreef en hij ziet er terecht een hoopvol teeken in voor de toekomstige samenwerking der rassen. 39 Na nog een kort verblijf in San Francisco werd het tijd om ons in te schepen en 21 Februari stoomde de „Taiyo Maru", een der grootste schepen van de Toyo Kisen Kaisha, Mej. Mohini Maya Das, Secretaresse der Y.W.CA. van Indië, en Mej. R. M. Muskrat, van de Indianenscholen van Noord-Amerika. de Japansche Oostersche stoomvaartmaatschappij, de haven van San Francisco uit en de Gouden Poort door. Het was nu prachtig weer en de heerlijke ligging der stad en de mooie omgeving kwamen dus goed tot hun recht. Nog 44 een laatste wuiven naar hen die ons uitgeleide deden en toen was het na korten tijd niets dan lucht en water, wat het behoudens een kort oponthoud te Honolulu nu voor eenige weken blijven zou. Voor zich vervelen behoefde men echter in het geheel niet bang te zijn. Integendeel, er was zooveel afwisseling aan boord, dat wij nog tijd te kort kwamen en gaarne eenige dagen langer onderweg geweest waren om het geheele programma af te werken, dat wij ons voorgesteld hadden. Vooreerst was daar al de afleiding door ons reisgezelschap. De boot was vol en er waren veel interessante menschen aan boord. Voor mij was het natuurlijk in de eerste plaats van belang om goed kennis te maken met de Amerikaansche delegatie naar onze conferentie te Peking, die bijna in haar geheel aan boord was. Behalve mijn collega's de secretarissen der Amerikaansche C. S. V. Miss K. Boyd George en D. R. Porter, die ik reeds van vroeger kende, waren daar Onder meer bij Prof. King, van Atlanta, die de Negerhoogescholen vertegenwoordigde en een buitengewoon goeden indruk maakte door zijn groote ontwikkeling en kennis en door de bezadigdheid van zijn oordeel; Mej. R. Muskusrat, van den stam der Cherokee's, die namens de Indiaansche scholen ter conferentie kwam; en Prof. K S. Latourette, van de universiteit Yale, die reeds vroeger in China geweest was, totdat hij om gezondheidsredenen naar Amerika terug moest Sinds dien was hij zich met China blijven bezighouden, had hij er een boek over geschreven dat meerdere drukken beleefde, terwijl hij nu een uitvoerig werk over de Christelijke kerk in China onderhanden had, zoodat hij als vanzelf onze vraagbaak werd over Chineesche toestanden. In het geheel telde zoo ons reisgezelschap in enger zin ongeveer twintig personen, waarvan de voornaamste was Dr. John R. Mott, onze voorzitter, op wiens verzoek ik mijn route over Amerika genomen had, zoodat wij samen reizende nog gelegenheid zouden hebben allerlei voor te bereiden. 45 aanwezigheid aan boord van Dr. S. Niwa, een onzer oudere Japansche secretarissen, goed te stade kwam. Dank zij het geregelde doorwerken was tegen het einde van de reis het agendum met alle toelichtingen niet alleen geheel gereed, maar was dit stuk van zestig bladzijden quarto ook reeds gemultipliceerd in voldoende aantal exemplaren om er elk Üd van het algemeen bestuur een te geven. Onze secretarissen hadden namelijk schrijfmachines en een cyclostyle bij zich en naar mate wij de stukken gereed kregen, werden zij terstond door hen gemultipliceerd. Wanneer echter zoo eenige schrijfmachines en de cyclostyle gelijktijdig gaande waren, dan werd het in onze hutten wel een klein gedrang. Voor wie bij al dat werk wat tijd overhield, was er dan nog een heele bibliotheek over China, Korea en Japan door te werken, want niet alleen had ieder onzer eenige boeken over deze landen bij zich, maar ook heeft Dr. Mott de gewoonte, telkens wanneer hij een land gaat bezoeken, aan boord een koffer vol van de nieuwste en beste boeken over dat land mee te nemen ten einde van de laatste ontwikkelingen geheel op de hoogte te zijn. Dat had hij nu ook weer gedaan en zoo stond ons dus een uitgelezen bibliotheek over de huidige toestanden in het Oosten ten dienste. Jammer maar dat onder al deze drukke bezigheden de tijd zoo omvloog, dat menig interessant boek voorloopig ongelezen moest blijven. De reis zelve verliep al zeer voorspoedig. Het weder was bijna doorloopend gunstig, zoodat de „Taiyo Maru" zoo rustig lag, dat men haast niet merkte op een schip te zijn. Alleen de eerste dag was wat bewegelijk met het gevolg, dat er van onze delegatie maar vijf aan tafel verschenen. Voordat wij het haast wisten, was de reis al weer ten einde en vonden wij de tafel feestelijk gedekt voor het kapiteins diner van den vooravond van de aankomst te Yokohama. Onze beminnelijke kapitein HNagano, bij wien wij gedurende de reis herhaaldelijk op de thee geweest waren, hield een 47 afscheidsrede, waarop admiraal Kato antwoordde, die daarbij tevens zijn vreugde uitsprak over den goeden afloop der conferentie te Washington. Daarna deelde Dr. Mott als voorzitter van het prijzen-comité de prijzen uit, die bij de verschillende wedstrijden behaald waren, en toen spoedde de reis over de Zuidzee ten einde, die mij ondertusschen ook nog een dag van mijn leven gekost heeft, want Vrijdag 3 Maart 1922 heb ik nooit beleefd. Toen passeerden wij de Meridiaan in de verkeerde richting en in plaats van dus als Phileas Fogg in „De reis om de wereld in tachtig dagen" een dag te winnen, verloren wij er onherroepelijk een. Een troost was het daarbij echter, dat wij nu iederen nacht een half uur langer sliepen dan de klok aanwees, terwijl wij op de terugreis toch het genoegen zullen hebben een dag dubbel te beleven. 48 HONOLULU MAANDAGMORGEN 27 FEBRUARI NADERden wij Honolulu. Reeds vooraf had een draadloos telegram ons bericht, dat er voor Dr. Mott een lunch in de stad gearrangeerd werd met den gouverneur en verdere autoriteiten en belangstellenden met bijbehoorende redevoering, terwijl Porter, algemeen secretaris der Amerikaansche C.S.V., en ik een lunch zouden hebben in de universiteit van Hawai met het CS.V. bestuur en eenige anderen en dan daarna voor de studenten zouden spreken. Onze boot was echter eenige uren te laat, zoodat wij reeds dachten dat het program veranderd zou worden. Toen wij echter op de reede aankwamen, arriveerde er tegelijk met den loods en den dokter een sleepbootje om ons af te halen, voordat de Taiyo Maru de haven invoer, en zoo kwamen wij nog juist bijtijds. De bevolking van Hawai vertoont een ware mengeling van rassen. Van de ongeveer 250.000 inwoners zijn er 100.000 Japanners en 20.000 blanken. Verder meest Chineezen en oorspronkelijke Hawaiers. De universiteit vertoont hetzelfde beeld, want van de nog geen driehonderd studenten zijn er zestig Japanners en vijftig Chineezen. Ons gehoor was dan ook zeer gemengd. Het eiland verheugt zich het geheele jaar door in een aangenaam zomerklimaat en de plantengroei is. tropisch met veel palmen, terwijl men verder vooral bananen en ananassen ziet. Ook maakte ik hier voor het eerst kennis met de papaja en de mango. De eerste lijkt nog het meest op een meloen en de tweede schijnt van hetzelfde soort maar heel iets anders als de sinaasappel en de citroen. De voornaamste cultuur is suiker. Merkwaardig was hier te zien uitingen van het aanpassingsvermogen van het Boeddhisme aan christelijke vormen. Zoo 4 49 bezochten wij een Japansch zendingsstation (Boeddhistische zending namelijk). De kerk was inwendig geheel ingericht als een Westersche christelijke kerk met rijen banken, platform en catheder en er werd ook geregeld in gelezen uit Boeddhistische geschriften en gepreekt Aan het einde, on- De Palipas bij Honolulu. geveer waar in Roomsche kerken het altaar is, was echter een groote Boeddhistische schrijn en de liederen waren natuurlijk voor „Boeddha, Heiland mijner ziel." De Y.MC.A neemt in Honolulu een groote plaats in en haar negen secretarissen en drie gebouwen doen een zeer nuttig werk, evenals de Y.W.C. A die er twee gebouwen heeft. Buitendien heeft de leger- en vlootafdeeling der Y.M.C.A er een groot hotel overgenomen en als clubgebouw ingericht voor de twintigduizend man, die het garnizoen uitmaken. 50 Een autotocht over het eiland liet ons veel van het natuurschoon zien. De bergen rijzen vrijwel loodrecht uit de valleien op en, daar het kort te voren geregend had, werden wij onthaald op het gezicht van dozijnen watervallen, die van hoogten van 1000 tot 2000 voet naar beneden plasten, voorzoover zij niet evenals de Zwitsersche Staubbach uit elkaar gewaaid werden. Onze tocht eindigde bij de Palipas, waar men tusschen de laatste toppen der bergen is en de rotswand recht voor ons ongeveer 1500 voet loodrecht naar beneden gaat, zoodat men een prachtig uitzicht heeft over de vlakten aan de andere zijde van het eiland met de zee op den achtergrond. De nieuwe rijweg kronkelt zich meer naar rechts langs den berg naar beneden en vroeger waren er alleen maar moeilijk begaanbare voetpaden. Vandaar de ramp, die bij een oorlog in 1795 het leger der toenmaals regeerende dynastie overkwam, dat in zijn stellingen tegen de bergen verslagen werd en toen op zijn overhaaste vlucht door deze pas goeddeels in den afgrond gestort werd. Daar onze boot slechts een zestal uren te Honolulu stopte om kolen en passagiers in te nemen, was nu de tijd om van onze vriendelijke gastheeren afscheid te nemen al spoedig gekomen. Bij de pier was het gewone gedrang van wuivende vrienden en kennissen, dat men overal bij een vertrekkende mailboot kan waarnemen, maar dat hier verlevendigd werd door de heldere kleuren der bloemen, want hier was het gebruik om vertrekkende vrienden groote slingers bloemen en kransen om den hals te werpen, wat aan het geheel een zeer levendigen aanblik gaf. Langzaam aan kwam het schip nu los van de kade en na een welbesteden middag zetten wij koers naar Yokohama. 51 AANKOMST IN JAPAN VRIJDAGMORGEN 10 MAART NADERDE DE 'Taiyo Mam" langzaam de Japansche kust en al spoedig kwam er een schare sleepbooten ons tegemoet, om admiraal Kato en zijn gevolg weder in Japan welkom te heeten. Het schip werd dan ook door Japansche autoriteiten en reporters overstroomd, waarvan admiraal Togo wegens zijn algemeene bekendheid sedert den slag bij Tsushima in het bijzonder onze aandacht trok. Bij aankomst aan de pier bleek er een aanzienlijke politiemacht op de been, omdat er voor demonstraties gevreesd werd van de zijde der partijen, die met de resultaten der conferentie te Washington niet tevreden waren. Alles verliep echter rustig en ongeregeldheden kwamen niet voor. Een groot aantal Japansche en Amerikaansche C. S. V. en Y. M. C. A secretarissen was ter onzer verwelkoming aanwezig, die reeds vooraf in orde gemaakt hadden, dat onze bagage zonder onderzoek de douane kon passeeren, zoodat wij spoedig allen op weg naar Tokyo waren. Het regende dat het goot en mijn eerste indruk was die van een stevigenMaartschen regen overeen abominabele bestrating, of eigenlijk meer absentie van bestrating, met modderpoelen, die aan ons eigen land deden denken, terwijl de havengebouwen ook al een zeer Westerschen indruk maakten. Zeer on-Westersch was echter de ricksha, waarin ik zat, en de dravende man, die haar trok. Dat is trouwens iets, waaraan de westerling eerst wennen moet, om een mensch zoo als trekdier te gebruiken. De lichte tweewielige wagentjes op luchtbanden zijn echter uiterst gemakkelijk en al spoedig kan men er in het verkeer niet meer buiten en is men er evenzeer aan gewend als aan trams en fietsen bij ons. In Japan is in den laatsten tijd het tarief der ricksha's zoozeer gestegen, dat, wanneer men met meerderen is, een taxi 52 goedkooper is. Vandaar dat ik ze in Japan weinig gebruikte, maar in Peking zooveel te meer, want daar kon men den man plus het wagentje voor een geheelen dag voor één Mexicaanschen dollar (fl. 1.41) krijgen. Het leven in Tokyo is trouwens in het algemeen erg duur geworden en gezien Winkels in Tokyo. de prijzen, die wij voor allerlei dingen te betalen hadden, verbaasde het mij niet van de Amerikaansche collega's te hooren, dat zij goedkooper in New York leven konden dan in Tokyo. In Tokyo namen wij onzen intrek in het Seiyoken Hotel, waar wij goede comfortabele kamers vonden voor een redelijken prijs. Over het algemeen schijnen anders de Japansche hotels niet goedkoop, want in Kyoto moesten wij ongeveer twintig gulden per dag betalen, een prijs waarvoor men ook in Amerika in de groote hotels onderdak kan komen en dan 53 nog heel wat meer geriefelijkheden heeft, want hier was geen sprake van eigen badkamer of telefoon. Het fooiensysteem was in Japan al heel gemakkelijk ingericht, want bij het voldoen van zijn rekening kon men, wanneer men dat wenschte, tien procent extra geven voor de bediening, welk bedrag dan onmiddellijk volgens een vaststaande schaal verdeeld werd onder de bedienden waarmede men te maken had gehad. Bij het vertrek had men dus niet alleen geen geaas op fooien, maar men kreeg van ieder, die men toevallig passeerde, een vriendelijke buiging met eenige woorden van dank. Onze eerste indrukken werden opgedaan in Yokohama en Tokyo, beide steden die wel een zeer eigenaardige mengeling van Oost en West vertoonden. Het verschrikkelijkst is dat, wanneer men te Tokyo uit het station komt, want dan zou men wanen niet in het Oosten te zijn, maar ergens in de Middle West van Amerika, zooveel leelijke, vele verdiepingen hooge, vierkante gebouwen ziet men daar om zich heen. Over het algemeen zijn de Westersche gebouwen in het Oosten vreeselijk en ik had reeds het schrikbeeld voor mij van een monotone toekomst, waarin men niet meer zou behoeven te reizen, want waarin alle steden over de heele aarde naar precies hetzelfde recept gebouwd zouden zijn, toen ik gelukkig later in Peking aanlandde en daar zag, dat het mogelijk is gebouwen te scheppen, die de Westersche doelmatigheid vereenigen met een Oostersch aspect. Overigens ziet men inzonderheid in de groote steden dat dooreenmengelen van Oost en West Naast de eindelooze rijen van kleine winkeltjes, waaruit Tokyo bijna geheel schijnt te bestaan, die, van voren open en maar een of twee verdiepingen hoog, bijna winkeltjes in miniatuur schijnen, ook enorme nieuwe vele verdiepingen hooge kantoorgebouwen en warenhuizen. Naast de velerlei soorten van Japansche sandalen het gewone Westersche schoeisel, en dan daartusschen weer zeer veel de hooge houten sandalen, een hori- 54 zontaal plankje onder den voet en daaronder twee vertikale plankjes die op den grond rusten, zoodat de voet bijna een handbreed boven den grond is, wat zeer practisch is, Het nieuwe Hospitaal van de Medische Hoogeschool te Peking, Peking Union Medical College. wanneer er, zooals in deze dagen, eenige centimeters dik modder ligt. Naast de gewone Westersche kleeding, vooral bij de vrouwen nog overwegend de zuiver Japansche. Naast Oostersche onverschilligheid voor tijd (zelfs in een groote bank verschilden in eenzelfde groote zaal twee klokken meer 55 dan vijf minuten in tijd, terwijl ik bijna geen vergadering meemaakte die niet ten minste een kwartier te laat begon) een geheel Westersch systeem van verkeersagenten. Naast typische Japansche eetgelegenheden, waar men aan den ingang zijn schoenen in de garderobe achterlaat en zich binnen op kussens op den met matten bedekten vloer neervleit om met stokjes zijn rijst met rauwe visch te verorberen, geheel Westersch ingerichte restaurants, waar het alles vrijwel precies hetzelfde is of men nu in Tokyo of in Chicago of in Amsterdam eet. Zoo valt inzonderheid aan den nieuweling, die pas komt 'kijken, die eindelooze tegenstelling en vermenging van Oost en West op en, wanneer zijn eerste dag in Tokyo, zooals in ons geval een dag van regen en modder is, dan treft hem aanstonds één ding waarin Tokyo ons beslist vooruit is. Er is ongeloofelijk veel modder ter plaatste, waar men bestrating zou verwachten, maar er is ook het voorschrift, dat alle auto's ter zijde van ieder wiel een breeden schuiervormigen borstel moeten hebben, ten einde te verhinderen, dat de modder ter zijde uitsprak en de voorbijgangers bevuilt. Zoo was dan de eerste kennismaking met het Oosten gemaakt en de nu volgende maanden zouden de gelegenheid bieden om ons wat verder in te leven. 56 EEN JAPANSCHE GODSDIENSTOEFENING DEN EERSTEN ZONDAG IN JAPAN WILDEN wij -dadelijk met het Japansche kerkelijk leven kennis maken en gingen wij dus met naar een der kerken voor buitenlanders, maar richtten wij onze schreden naar de Fujimicho Kerk, de grootste Presbyteriaansche kerk der stad, waar Dr. Uemura predikant is. Deze kerk telt ruim zeshonderd leden. Des Zondagsmorgens is er eerst Zondagschool voor ruim tweehonderd kinderen en daarna is er om tien uur de gewone godsdienstoefening. Bij het binnenkomen behoefde men er niet aan te twijfelen of men wel in een Gereformeerde kerk was, want of men deze vindt in Nederland, of in Hongarije, of in Japan, het innerlijk aanzien is blijkbaar hetzelfde: hoogst eenvoudige inrichting, gewitte muren, platform met spreekgestoelte, de rijen banken — tout comme chez nous. Alleen bemerkte men bij het plaats nemen, dat de Japanners in doorsnee kleiner van gestalte zijn dan wij, want men had wel eenige moeite, voordat men zijn lange beenen weggewerkt had. Wat de inrichting betreft, was het eenige verschil met onze kerken, dat er rechts en links op het podium een paar bloeiende planten stonden. Is aldus de inrichting van het kerkgebouw gelijk aan de onze, in ontvangst der kerkgangers is Japan ons vooruit. Bij aankomst in het kerkgebouw vindt men aanstonds eenige meisjes, die met vriendelijken glimlach en gracieuse buiging (en het Japansche costuum is uitermate gracieus en leent zich zeer voor hoffelijke manieren) U een programma van den dienst geven met verdere aanwijzingen voor het kerkelijk leven van de week, alles natuurlijk in het Japansch, maar welwillende tolken ter vertaling zijn gemakkelijk te vinden. Tevens treft men in het voorportaal eenige heeren aan, die den kerkganger verwelkomen, met 57 hem kennismaken en hem dan naar een plaats in de kerk geleiden. Bij het binnenkomen valt terstond op, dat blijkbaar de geheele linkerhelft der kerk voor de vrouwen bestemd is en de rechterhelft voor de mannen. De kinderen bezoeken naar het schijnt in hoofdzaak alleen de Zondagschool want zij zijn naar verhouding maar schaars vertegenwoordigd. Ook treft het onmiddellijk, dat mannen en vrouwen in gelijk getal aanwezig zijn. Bij nadere beschouwing wordt men ook getroffen door het intelligente uiterlijk van het gehoor, maar dit wordt al spoedig verklaart, wanneer men hoort dat deze in het centrum van Tokyo gelegen kerk hare leden inzonderheid heeft onder de academici, professoren, studenten, leeraren, parlementsleden, handel, enz., zoodat het grootste deel van het gehoor de hoogeschool doorloopen heeft De Zondagmorgen, dat wij in de kerk waren, was het juist de jaarlijksche parlementszondag, waarbij in de kerken in prediking en gebed in het bijzonder aan den arbeid van het parlement gedacht wordt In onze kerk kwam dit nog in het bijzonder uit, doordat bij begin en einde van den dienst bij de liturgie in plaats van den predikant een paar parlementsleden den dienst leidden. Dr. Uemura preekte naar aanleiding van Rom. 13 en Matth. 10:37, dit laatste onder meer, omdat trouw aan het Vaderland ook een gevaar kan worden, terwijl hij ook verschillende vragen van den dag aanroerde. De preek was natuurlijk volkomen onverstaanbaar, maar mijn buurvrouw vatte telkens de hoofdgedachte samen en vertaalde die voor ons. Ook op die wijze kon men, gelijk vanzelf spreekt maar gebrekkig volgen wat er gezegd werd, maar men kreeg er toch eenig denkbeeld van. „De grootste vijand van Japan is het Japansche volk". „De oude opvatting van trouw kan een groot gevaar voor het land worden". „Dat geldt ook voor ieder persoonlijk: onze deugden worden vaak onze zonden". „Wij falen dikwijls juist door wat wij meenden onze kracht te 58 zijn". „Het is voor een volk en voor ieder persoonlijk gevaarlijk te meenen, dat men gezond is". „Van een gebroken geest is zegen te wachten". De kerk was door ruim driehonderd kerkgangers goed gevuld. In het collecteeren is Japan ons vooruit, want terwijl het orgel speelde werd door een achttal heeren gecollecteerd, wat in een oogenblik afgeloopen was. Na afloop van den dienst had men ook niet het typisch Hollandsche gedrang om zoo gauw mogelijk uit de kerk te zijn, maar een groot aantal bleef nog eenige oogenblikken rustig napraten en kennis maken en overal in de kerk zag men groepjes menschen. Toen ik aan Dr. Uemura voorgesteld werd, begon hij dadelijk over Holland. Van onze professoren kende hij door hun geschriften het best Prof. Tiele en Dr. Kuyper — fort étonnés de se trouver ensemble. Vooral van Kuyper had hij verschillende werken bestudeerd en ik was dus niet verwonderd te hooren, dat hij naar zijn richting ongeveer behoorde bij Princeton Theological Seminary, dat gelijk bekend is langen tijd relaties met de Vrije Universiteit onderhield. Te grooter werd daardoor de verrassing, toen ik onder de ouderlingen der kerk Miss Michi Kawai aantrof, de vicevoorzitster onzer wereldfederatie, en hoorde dat er niet alleen reeds lang vrouwelijke ouderlingen waren, maar dat de Presbyteriaansche kerk vermoedelijk binnenkort ook de eerste vrouwelijke predikant zou ordenen. Na nog met meerdere leden van den kerkeraad kennis gemaakt te hebben, namen wij afscheid en verheten de kerk met de meest aangename indrukken van onzen eersten Japanschen kerkgang. 59 INDRUKKEN VAN HET CHRISTENDOM IN JAPAN EEN DER EERSTE DAGEN VAN MIJN VERBLIJF in Japan brachten wij een bezoek aan de Asakusa tempel, een der bekendste Boeddhistische tempels der stad. Men kan wel eens beweringen lezen dat het Boeddhisme in Japan dood is en geen invloed meer heeft Dat zou men anders zoo niet zeggen, wanneer men bij zulk een tempel staat en de onafzienbare massa menschen ziet die dag aan dag daar voorbijstroomen. Zoolang als wij er waren, was het een onafgebroken stroom menschen, die zich voor de schrijn kwamen neerbuigen of knielen en hun gaven in de offerbus werpen. Bij velen scheen het als een min of meer onverschillige routine-handeling, maar ook bij niet weinigen zag men echte devotie. Het inwendige van den tempel kan men wellicht het best vergelijken met het koor en hoogaltaar van een RoomschKatholieke kathedraal, waarbij dan het crucifix door een Boeddha vervangen is. Van Tokyo gingen wij naar Kyoto, waar de Westersche invloed nog lang zoo sterk niet is en men nog maar weinig Westersche gebouwen ziet, en ook daar bezochten wij den eenen tempel na den andere en onze indruk was weer dezelfde. Een verlaten tempel zagen wij niet Van het viertal, dat wij bezochten, was de een blijkbaar meer in trek dan de ander, maar bij alle was het een gestadige stroom van menschen, die hun devotie kwamen bewijzen. En nu was het naar het uiterlijk der menschen te oordeelen volkomen waar, wat mijn ricksha-man niet zonder de eenigszins superieure minachting van den stadmensch opmerkte: „Het zijn maar menschen van het platteland," dat neemt toch niet weg dat zij het superstitie of routine of wat ook, het Boeddhisme nog een buitengewonen invloed op het volk heeft 60 Hoe staat het nu met het Chritendom? Ongetwijfeld is het toch beter, dat een volk duidelijk de behoefte aan religie heeft dan dat het onverschillig is. Met den onverschillige is niet veel aan te vangen, maar van hem die ernst maakt met zijn religie is wat te verwachten, zij het dan ook, dat op het oogenblik al zijn religieuse aspiratie nog in verkeerde richting gaat. Wanneer men bij zulk een Japanschen tempel staat en de massa menschen ziet, dan kan men niet laten er aan te denken hoe heerlijk het zou zijn, wanneer zulk een rijke stroom van devotie naar Christus gekeerd kon worden. Is dat een ijdele droom of zou het mogelijk zijn? Is er voor God iets onmogelijk ? En wanneer men let op de teekenen des tijds, wijzen die ook niet op die mogelijkheid? Zou men eenige tientallen jaren geleden een gemeente als Dr. Uemura heeft mogelijk geacht hebben? En is het geen bewijs van de groeikracht der Christelijke kerk, dat in de laatste acht jaar het aantal kerken, dat geheel selfsupporting is, gestegen is van 200 tot 361 en het aantal Japansche predikanten van 895 tot 1038? Of is een verhouding van 200 a 300 christenen uit 5000 studenten van de Keizerlijke universiteit te Tokyo of 75 uit 2000 van de Gouvernements-universiteit te Kyoto niet een verhouding die moed geeft? Of als men denkt dat traditie niet te overwinnen is, is de vice-voorzitster onzer Wereldfederatie Miss Michi Kawai niet een bewijs van het tegendeel? Gesproten uit een oud geslacht van Shinto-priesters met een onafgebroken genealogie van veertig geslachten teruggaande meer dan twaalf eeuwen, dus tot vóór den tijd van Karei den Groote, eeuwen verder terug dan het oudste Nederlandsche geslacht kan gaan en toch werd haar vader op later leeftijd een christen en is zij nu een der voornaamste christelijke leiders van Japan. En is het niet moedgevend als men een school bezoekt, £1 middelbare en hoogeschool, en hoort dat het aantal doopen in die eene school in de honderden per jaar komt? Indien men echter denkt dat alleen de jeugd te bereiken is, dan zou men goed doen enkele levensgeschiedenissen te bestudeeren, zooals Gleason die aan het eind van zijn boek over Japan geeft en te zien hoe verschillende der bekendste Japansche christenen eerst op gevorderden leeftijd met het christendom in aanraking kwamen. Al het genoemde heeft nog slechts met den directen invloed van de zending te doen. De invloed van het christendom reikt echter veel verder. Om daarvan een enkel voorbeeld te noemen, zij hier gewezen op de litteratuur. Een bekend Japansch schrijver de heer Y. Tsurumi heeft bij boekhandel en uitgevers eens een onderzoek ingesteld naar de boeken, die op het oogenblik het meest gaan. Bij het mededeelen zijner resultaten beschrijft hij eerst eenige der vorige phases. Een aantal jaren geleden waren Nietzsche, Treitschke en Prof. Lamb populair. Daarop volgde de periode van Karl Marx en de socialistische schrijvers. Vandaar kwam men tot de philosophie in het algemeen en thans is het de religie die de aandacht trekt Zoo waren er in Maart niet minder dan vier populaire tijdschriften tegelijk, die een speciaal nummer over religie gaven. Van' de boeken staat bovenaan op de lijst „De priester en zijn discipelen" door Kurata, waarvan in korten tijd zonder eenige reclame meer dan honderdduizend exemplaren verkocht werden. De auteur van het boek is een christen, die het op 25-jarigen leeftijd schreef en het boek wordt beschreven als een christelijke interpretatie van het leven van Shinran, een Buddhistische heilige uit de dertiende eeuw. Tweede op de lijst is de autobiographie van Kagawa, een christelijk settlement werker. Dan volgen er nog een boek met geschiedenissen uit het Nieuwe Testament, en een boek van Nishida over berouw 62 en belijdenis, terwijl nog een ander boek van Kurata binnen twee jaar honderd edities beleefde. Uit dit alles blijkt wel in hoe breede kringen de religieuse belangstelling wakker is en hoezeer hier ook voor onze wereldfederatie en hare leden een goed werk te verrichten is. Natuurlijk ligt er in zoo breede belangstelling ook een gevaar. Is er wel ooit een gelegenheid tot het doen van goed en groot werk zonder dat er tevens gevaren op den weg zijn? Zoo is er in Japan het gevaar dat men een eigenaardige mengeling krijgt van Christelijke en Boeddhistische gedachten en dat de christelijke kerk er in een dergelijke positie komt als die der kerk in de eerste eeuwen onzer jaartelling bij de opkomst der gnostiek. Vooral voor onze wereldfederatie ligt hier een groote verantwoordelijkheid, omdat uit haar gelederen inzonderheid de intellectueele leiders der kerken moeten voortkomen. Zoowel in Japan als op de doorreis door Korea ondervonden wij telkens weer van hoeveel belang het werk is, dat onze wereldfederatie voor vreemde studenten doet. In de laatste decenniën liep het aantal studenten, dat zijn geheelen studententijd of ten minste een deel daarvan in het buitenland doorbrengt, geregeld in de tienduizenden. Vooral uit China, Japan, Zuid-Amerika en Rusland zijn er geregeld elk jaar eenige duizenden in universiteiten van andere landen, waarbij vooral Tokyo, Berkeley, Columbia, Harvard, Londen, Parijs, Weenen, Praag, Berlijn en Zwitserland centra voor vreemde studenten zijn. Onze wereldfederatie heeft reeds sedert jaren op allerlei wijzen, door foyers, informatiebureaux, bijzondere secretarissen, enz. enz., getracht deze studenten te helpen en het is merkwaardig hoe wij in de enkele dagen dat wij hier zijn reeds in allerlei kringen tot de hoogste toe voormalige vreemde studenten ontmoet hebben, die door dezen arbeid met onze wereldfederatie in aanraking gekomen waren en haar zeer dankbaar zijn voor wat zij in hun studentendagen voor hen deed. Ook met 63 ik hem in de kerk voor buitenlanders spreken over den tegenwoordigen toestand der wereld, terwijl ik ook een evangelisatiesamenkomst der Y. M. C. A. bijwoonde, waar hij voor een duizendtal studenten een religieuze toespraak hield, waarnaar met gespannen aandacht geluisterd werd. Met groote belangstelling namen wij kennis van het werk der Aoyama Gakuin, de groote school der Methodistische zending. Deze bestaat uit een middelbare school met vijfjarigen cursus en ongeveer achthonderd leerlingen, een hoogeschool met drie- of vierjarigen cursus en vierhonderd leerlingen, en een theologische school met ruim veertig studenten, terwijl er op een aangrenzend terrein nog een meisjesschool met zeshonderd leerlingen is. Gedurende den cursus is het geheel dus een groote bijenkorf van activiteit. De schoolgebouwen, de woningen der leeraren, de hospitia der leerlingen, beslaan gezamenlijk een terrein van ruim tien bunder en maken een zeer goeden indruk. De meeste gebouwen zijn successievelijk aan de school ten geschenke gegeven. Zoo is een der grootste gebouwen, dat bijna een half mülioen gulden gekost heeft, een geschenk van een oud-leerling. De school is oorspronkelijk door de Westersche zending gesticht, maar staat nu reeds lang onder Japansche leiding. Zoo was ook de bekende latere bisschop Honda vele jaren directeur dezer school. Ook de huidige directeur en verre de meeste docenten zijn Japanners, al behooren er ook nog wel eenige Amerikanen tot de staf.' Tijdens ons bezoek was het helaas vacantie, zoodat wij de school niet in volle actie konden zien, maar wij konden er toch wel eenigen indruk van krijgen wat een dergelijke goed geleide school voor de ontwikkeling van het Christendom in Japan beteekenen kan. 69 schen gouverneur-generaal, die aan ons en eenige ambtenaren met hun dames een dejeuner aanbood. In de ambtswoning trof mij, wat ik later ook herhaaldelijk opmerkte, Een Koreaansch Costuum. dat, wanneer Oostersche huizen gedeeltelijk Westersch ingericht worden, men vaak een afwisseling te zien krijgt van zeer fraaie Oostersche dingen met zeer gewone of zelfs leelijke en ordinaire Westersche. Later heb ik het zelfs eenmaal gehad, dat wij ontvangen werden in een pracht van een huis, maar dat er in de kamer een linoleum op den grond lag dat het aanzien bijna niet waard was, terwijl er ons keur van spijzen werd voorgezet, maar de heele tafel' garnituur van een qualiteit was, dat zij minder waarde had dan een enkel bordje soep, dat men ons opdiende. Eenerzijds spreekt hier de groote hoffelijkheid en beleefdheid van den Oosterling, die den Westerling wil ontvangen en bedienen zooals deze het gewoon is, terwijl anderzijds onze Westersche fabrieken nu juist niet bepaald hun mooiste producten als massa-artikel naar het Oosten schijnen te zenden. Overigens was het dejeuner voor mij tevens een taaloefening, want zoodra als de gouverneur-generaal, naast wien ik zat, ontdekte, dat ik uit Holland kwam, ging hij terstond in het Fransch over, waarin hij zich gemakkelijker uitdrukte dan in het Engelsch, en begon hij over den Haag, waar hij indertijd in het gezantschap geweest was. Voor mij, die eenige maanden uitsluitend Engelsch gesproken had. was die plotselinge taalwisseling natuurlijk een heele krachttour! Des middags winkelde ik met eenige mijner Koreaansche vrienden, waarbij ik tot groot vermaak van het pubhek de geheimen der Koreaansche kleeding doorvorschte en mij een zomercostuum met alle bijbehoorende strikjes en lintjes aanschafte. Alleen de typische zeer kleine hooge zwarte stroohoed, die op eigenaardige manier boven op het hoofd bevestigd wordt, was helaas te breekbaar om mee te nemen. Ons bezoek aan Seoul eindigde met een afscheidsmaaltijd, die ons door Prins Y. H Pak en een veertigtal andere aanzienlijke Koreanen aangeboden werd. Dit was een complete echt Koreaansche maaltijd, waarbij ik dus op verkenning kon uitgaan van diverse spijzen, die ik noch in Japan noch in China aangetroffen heb en waarvan ik helaas de namen niet weet. Naar Koreaansche zede legerden wij ons allen langs de muren op den grond, zoodat wij in een groot vierkant op platte kussens zaten. Ieder kreeg toen een laag tafeltje voor zich met een stuk of vijftien gerechten en kon daarvan 78 naar hartelust eten in de volgorde die hem het aangenaamst was. Het eten met stokjes had ik in Japan al aardig aangeleerd en leverde dus geen moeilijkheid op, maar aan het zitten op den grond in een eenigszins correcte houding willen mijn spieren maar niet wennen en ik was dus wel eenigszins jaloersch op Dr. Mott, die natuurlijk een toespraak moest houden, maar daardoor dan ook het voorrecht had, dat hij een klein half uur kon staan en aldus zijn spieren rust geven. Met veel genoegen maakten wij met den Koreaanschen kring kennis en het was jammer dat juist, toen wij ons zoo na een paar dagen verblijf thuis begonnen te gevoelen en wij de menschen wat beter kenden, het oogenbhk voor het vertrek al weer gekomen was. Men zou zoo gaarne dan wat langer blijven en wat beter in de verschillende toestanden en verhoudingen inkomen. Naar het uiterlijke is Korea weer heel iets aparts naast China en Japan. De lange witte kleeren der mannen geven aan het landschap een eigenaardige bekoring, wanneer men ze zoo bij het doorsporen overal in de landerijen opmerkt, terwijl de wonderlijke hoeden er nog een heel eigen effect bij brengen. De uiterst goedkoop gebouwde hutten van wat stroo met bamboe of hout of klei geven den indruk van armoede. Groote gebouwen ziet men maar zelden, behalve eenige gebouwen, die de Japanners er neergezet hebben, en gelijk ik reeds vroeger zeide: ik kan dat en bloc neerzetten van Westersche gebouwen in een Oostersch land niet bewonderen. Over het Japansche régime in Korea is veel litteratuur verschenen en naar het schijnt is de critiek van het buitenland niet zonder resultaat gebleven, zoodat stokslagen en pijnbank zijn afgeschaft. Het zou te ver voeren om hier in bijzonderheden op de zaak in te gaan, want daartoe ware een geheel afzonderlijk boek noodig. Ten opzichte van allerlei zaken heeft Japan zich in Korea wel verdienstelijk gemaakt, zooals verbetering van den landbouw, aanplanting 79 van nieuwe bosschen, aanleg van goede wegen en opvoering van het onderwijspeü, maar men kan toch ook weer heelgoedbegrijpen, dat niettegenstaande dit alles deKoreanen niet op het Japansche bewind gesteld zijn, wanneer men leest dat er geenerlei vrijheid van drukpers of vergadering is; dat zij, alleen omdat zij het gewaagd hadden bij een demonstratie het woord „onafhankelijkheid" te roepen, bij het tienduizendtal negentig stokslagen elk kregen met het gevolg dat er natuurlijk honderden stierven. Ook doet het eenigszins wonderlijk aan in een statistiek van de gewone politierechtspraak te lezen, dat van de 82121 aangeklaagden slechts dertig hun onschuld konden bewijzen, en wanneer men dan nog al de verdere beperkende bepalingen leest, waaronder zij moeten leven, dan realiseert men toch dat het blijkbaar lang geen pretje is om onder dat bestuur te leven. Naar het schijnt wordt er echter in den laatsten tijd een wat gematigder koers ingeslagen en het is te hopen dat deze nu verder doorwerkt Ondertusschen kan wat het volk zoo de laatste jaren door te maken had ook een goede opvoeding voor Korea zijn, want in de jaren, dat het zijn onafhankelijkheid nog had, muntte het nu ook juist niet bepaald uit door goede zelfregeering. De lijdensschooL die het nu doormaakt, kan zoo voor de toekomst nog goede vrucht brengen. 80 ziende, kon men het duidelijk opmerken, dat de christelijke kerk hier eerst van jongen datum is, want bijna alle aanwezigen waren in de kracht van het leven en men zag er Mevr. P. K. Choy en Mej. H. Kim, Koreaansche afgevaardigden naar de Conferentie te Peking. maar weinig grijsaards onder. Ook was de schare zeer in' heemsch, want vrijwel allen droegen het witte Koreaansche gewaad en slechts een zeer enkele was in Westersche kleeding. De geheele indruk, dien men van het werk in Pyenyang kreeg, was er een van leven en kracht en zeer gunstig. 82 De christelijke kerken tellen in Korea reeds ver over de driehonderdduizend zielen en hun aantal is geregeld en sterk stijgende. Verre de meeste behooren tot de Presbyteriaansche, of zooals wij zouden zeggen Gereformeerde of Hervormde, kerken. Dat de zending hier goed werk verricht heeft, blijkt wel uit het feit, dat de groote meerderheid dezer kerken geen steun van buiten meer noodig heeft, doch geheel zichzelf bekostigt. Zij bouwen hun eigen kerkgebouwen, brengen zelf de salarissen hunner Koreaansche predikanten bijeen en al wat er verder voor het onderhoud der kerk noodig is. Zelfs daarmede zijn zij nog niet tevreden, want zij zijn nu ook begonnen zelf zending te drijven en onderhouden eenige Koreaansche zendingsposten in de provincie Shantung in China. Moedgevend is ook dat zoovele van de voornaamste leiders des volks christenen zijn en van hen die ik ontmoette, zooals Yun Chi Ho, Yi Sang Chai, Hueng Wo Cynn en anderen, ontving ik den indruk van zeer hoogstaande voortreffelijke mannen, die voor hun land en volk nog veel goeds kunnen doen. Na afloop der morgenvergadering had Dr. Mott eerst nog een samenkomst met het Y.M.C.A. bestuur en daarna was er een gemeenschappelijk dejeuner met de geheele Westersche kolonie, alle artsen, leeraren en zendelingen met hun families, in het geheel ongeveer vijftig personen, bijna alle Amerikanen en Australiërs. Hier werden door Dr. Mott een aantal concrete vragen gesteld aangaande den huidigen toestand en de vooruitzichten voor de christelijke kerk, waarop hij korte in enkele zinnen samengevatte antwoorden van zooveel mogelijk verschillende personen vroeg. Deze methode bleek zeer vruchtbaar om in korten tijd eenig inzicht te krijgen in de vragen en moeilijkheden, waarvoor de kerk hier staat, en zoo werd het voor ons allen een leerzaam uur, dat maar al te spoedig omvloog, want weldra was het tijd om naar de kerk te gaan. 83 Er waren tegen den middag twee openbare kerkdiensten belegd, een in de grootste kerk voor uitsluitend mannen en een andere elders voor de vrouwen, waar het vrouwelijk deel van ons reisgezelschap zou spreken. De Koreaansche kerken hebben naar de zede des lands geen zitplaatsen. De vloeren zijn met heldere matten bedekt en men laat zijn schoenen bij de deur, zoodat de grond altijd schoon blijft en men er zonder bezwaar op zitten kan. Het aantal menschen, dat dan mannetje tegen mannetje op den grond zittende in een betrekkelijk kleine ruimte gepakt kan worden, is enorm. Voor de vreemdelingen, die aan het op den grond zitten niet gewend zijn, stonden er een paar banken tegen de muren, zoodat men een goed gezicht op de menschen' massa had. De samenkomst was midden op een weekdag, maar daarom was de kerk niet minder vol, want in de samenkomst voor mannen, die ik bijwoonde, telde ik zestienhonderd man en dan stonden er nog een kleine honderd bij de deuren, die binnen geen plaats meer hadden kunnen krijgen. Daar wij ten gevolge van onze vergadering na het dejeuner wat laat waren, had de vergadering zich den tijd gekort met zingen, wat blijkbaar in het Oosten van harte gedaan wordt Helaas was het nu onder de bedrijven door te laat geworden om nog een voorgenomen autotocht te maken om iets van de omstreken te zien, want ruim vier uur moesten wij den trein weer hebben. Op de meest hartelijke wijze werd ons uitgeleide gedaan en met een gevoel van leedwezen namen wij van het gastvrije Korea afscheid. Een uur of zes later spoorden wij de grensrivier over. Wij waren van plan geweest wegens de vermoeiende dagen die achter en voor ons lagen eens vroeg naar bed te gaan, maar, toen wij kort na het passeeren der rivier bij het grensstation Antung stopten, bleek dat wij dit voornemen nog wat moesten uitstellen, want hier stond plotseling het oud-hd der Deensche C. S. V. Hans Magie voor ons met 84 het bericht, dat er een groote delegatie Chineezen aan het station was, die de eersten wilden zijn om Dr. Mott in China welkom te heeten. Dus stapten wij uit en met hartelijke handdrukken begonnen wij ons in China thuis te voelen. Groote hartelijkheid hebben wij trouwens overal en inzonderheid in China gevonden. Onze eerste nacht in China was ook maar weer kort, want den anderen morgen om zes uur waren wij reeds te Moekden. 85 MOEKDEN TE MOEKDEN WAS ONZE COLLEGA RASMUSsen, een Deen, aan het station om ons af te halen. Hier was het al dadelijk weer te zien, dat verschil' lende beschavingen elkaar ontmoetten, want de droschken, die voor het station stonden, zagen er met hun équipement en hun kleine paarden erg Russisch uit Overigens maakt Mandschoerije in dit jaargetijde een desolaten in' druk en was het er ook nog flink koud. De afstanden zijn in Moekden zeer respectabel en wij kregen er al eenigszins een indruk van door de afmetingen van plein en straten bij het station. Wij werden in eenige van die open rijtuigjes verpakt en zoo ging ik op weg naar den Deenschen directeur van de medische zendingshoogeschool bij wien ik te gast zijn zou. Ons gezelschap was ondertusschen voortdurend groeiende. In Seoul hadden zich bij ons gevoegd Mademoiselle Suzanne Bidgrain, vroeger secretaresse der Fransche C. S.V. en thans sinds eenige jaren secretaresse der wereldfederatie, en Miss Janet Maclay, een dochter van den in Engeland zeer bekenden Sir Joseph Maclay en een der afgevaardigden der Engelsche C. S.V. naar onze vergaderingen te Peking, welke beiden reeds sinds een week of vier bij de C. S.V. van Japan en van Korea op bezoek geweest waren. In Moekden voegden zich nu bij ons de heeren T. Z. Koo, die de organisatie onzer samenkomsten regelde, en Rev. Lobenstine, die goeddeels de voorbereiding van het komende christelijk congres te Shanghai had. Voordat wij verder reisden, wachtte ons echter eerst nog een drukke dag in Moekden. Reeds dadelijk bij aankomst werd ons meegedeeld, dat er tegen den middag een groote samenkomst van studenten belegd was, waar Dr. Mott een rede zou houden, maar waar wij allen toch ook ver- 86 wacht werden gedurende een kwartier of twintig minuten te spreken. Deze vergadering had men niet publiek bekend gemaakt, want de grootste zaal kon nog geen tweeduizend menschen bergen en bij publieke bekendmaking waren er zeker een duizend of vijf gekomen. Daarom had men het aantal plaatsen pondsponds-gewijze over de verschillende scholen verdeeld en aan iedere school gemeld hoeveel plaatsen er voor die school beschikbaar waren. Dan kon men uit het geheel der studenten een groep van de besten uitkiezen om de vergadering bij te wonen. Op deze wijze had men de heele kerk tjokvol, maar uitsluitend met een uit het geheel der studentenwereld uitgelezen gezelschap. Wanneer men zoo om de wereld reist, dan leert men het wel realiseeren hoe klein onze wereld toch eigenlijk is en hoe men telkens overal oude kennissen tegenkomt. Zoo ben ik bijna op geen plaats in China geweest of ik vond er menschen, hetzij Chineezen hetzij Westerlingen, die ik vroeger ook reeds ontmoet had. Dat begon hier in Moekden reeds, want nauwelijks was ik op het podium aangeland, waar eenige officieele personen waren (de chef der afdeeling onderwijs presideerde) of een hunner kwam mij hartelijk begroeten. Hij bleek een broeder van Dr. C. T. Wang te zijn en hij had mij op een vroegere federatie-conferentie te Lake Mohonk ontmoet. Onmiddellijk na de vergadering, die een zeer goed verloop had, volgde een receptie in het bij de medische hoogeschool behoorende hospitaal, waar men gelegenheid had met een aantal inwoners kennis te maken. Tevens kon men er zien, dat er in China nog heel wat ellende te lenigen valt, niet alleen door een blik in het hospitaal zelf, maar ook door een koor van blinde kinderen, dat eenige liederen zong. Blindheid komt in Mandschoerije zeer veel voor ten gevolge van de vele stofstormen die er heerschen en ook wegens de gebrekkige hygiëne. Bij de receptie ontbraken 87 natuurlijk ook de noodige toespraken niet, die telkens ook weer gelegenheid gaven om de vaardigheid der verschillende tolken te bewonderen. Wij waren in dit opzicht op onze reis zeer gelukkig, want slechts zeer zelden had ik een tolk, die mij minder voldeed. Als regel waren mijn tolken voortreffelijk en niet zelden had ik den indruk, dat zij aanmerkelijk welsprekender waren dan ik zelf. Den avondmaaltijd gebruikte ik bij mijn gastvrije Deensche vrienden, terwijl ik ook nog een bezoek bracht aan de medische hoogeschool en daar de avondgodsdienstoefening der studenten leidde. Ondertusschen was voor Dr. Mott iedere minuut bezet met besprekingen met de verschillende officieele personen van stad en provincie en met de leiders van Y. M. C. A en zending, terwijl hij ook een grooten maaltijd had met een aantal der voornaamste Chineezen als voorbereiding voor een campagne om een paar ton op de been te brengen voor een nieuw Y. M. C. A gebouw, want, nu ten gevolge der economische toestand Amerika niet in staat was dit gebouw te stichten, wilde men het daartoe benoodigde geld door giften binnen de stad zelf op de been brengen. Des avonds werd de dag besloten door een samenkomst van al de in de stad aanwezige zendelingen, ten einde hun gelegenheid te geven om ook in kleineren kring Dr. Mott te hooren, die dan ook het grootste gedeelte van den avond aan het woord was. Op een reis als deze, waar men niet alleen van de Y.MC.A maar ook van de zending vele vertegenwoordigers ontmoet, krijgt men zoo langzamerhand een indruk van de qualiteit der menschen, die zoo werkzaam zijn. Nu heb ik natuurlijk voornamelijk de oudleden onzer C. S. V. ontmoet, wier gemiddelde wellicht iets hooger is dan het algemeen gemiddelde der zendelingen, maar mijn indruk, nadat ik zoo een aantal belangrijke zendingsplaatsen bezocht had en hen in hun werk gezien had,, was een zeer gunstige en ik heb groot respect gekregen 88 PEKING VRIJDAG 24 MAART KWAMEN WIJ DES MORgens te half elf eindelijk in Peking aan, door vele oude vrienden aan het station verwelkomd. Wij hadden nog een paar dagen tijd, voordat de vergaderingen zouden beginnen en daarvan kon ik nu gebruik maken om eerst wat van de stad te zien, want de ervaring van vroegere conferenties had mij geleerd, dat, wanneer de vergaderingen eenmaal begonnen zijn, er in het geheel geen tijd meer overblijft om nog iets te zien, wijl dan de vergaderingen en wat er op volgt geheel beslag leggen op allen beschikbaren tijd. Als ik indertijd in Constantinopel niet terstond na mijn aankomst op den allereersten middag de Aya Sophia was gaan zien, dan zou ik haar nu nog niet gezien hebben en dat hoewel onze vergaderingen in Constantinopel bijna veertien dagen duurden. Door die ervaring geleerd, besloot ik de enkele dagen, dat ik in Peking vrij was, goed te gebruiken. Peking is een boeiende stad en ik kan mij best begrijpen, dat ook menige Westerling, die er woont, er niet gaarne weder vandaan wil. Gelukkig bestaat de electrische tram alleen nog maar op papier, zoodat wij de stad nog gezien hebben zonder eenig modern vervoermiddel en zonder al het bellawaai dat daaraan inheemsch is. Wij misten haar ook niet, want met haar dertigduizend ricksha's is Peking zoo goed van vervoermiddelen voorzien, dat men naar een tram niet verlangt. Voor één gulden vijftig cents kan men een ricksha met bijbehoorenden man voor een geheelen dag huren en dan kan men rustig de stad in alle richtingen doorkruisen zonder ook maar eenigszins vermoeid te worden. Zulk een gemakkelijk vervoermiddel is in een uitgestrekte wereldstad als Peking wel zeer te waardeeren. Als men zoo des avonds in zijn ricksha door de volle donkere 90 stad rijdt met al de onverstaanbare geluiden rondom en het zachte geklep van de voeten der tallooze dravende rickshafleden en dat alles zonder het schelle lawaai van een moderne stad, dan is Peking wel zeer fascineerend. Wat in een vreemd land het eerst opvalt, zijn natuurlijk De stadsmuur van Peking met een der veel voorkomende stoeten kameelen allerlei uiterlijkheden. De eindelooze zware stadsmuren met hun enorme poorten. De golvende daken met hun helle porceleinen tegels, alles in goud waar het keizerlijke paleizen betreft, in blauw wanneer het tempels zijn, of in groen wanneer het wereldsche gebouwen als hospitalen en hoogescholen geldt. De veelkleurige opschriften der winkels, alle helaas totaal onleesbaar voor ons, en tallooze bogen en poorten, die de straten overspannen. Het gezantschapskwartier, dat sedert den Boxeroorlog op verdediging is aangelegd en daartoe een ruime open zone rondom heeft. Het leelijke Wes- 91 tersche hotel, dat door zijn afmetingen een groot deel van die zone beheerscht. De menigte menschen in voor ons zoo ongewone kleederdracht, waarbij vooral opvalt het vele blauw, als ook, dat de mannen lange kleeren hebben, terwijl een goed deel der vrouwen broeken draagt. De slechte bestrating in de steden en de algeheele afwezigheid van bestrating, zoodra men buiten de steden komt. Vandaar dan ook de zegswijze, dat men in China, omdat men geen goede wegen maken kon, maar een onbreekbaren wagen gemaakt heeft. Wanneer men dan ook de tweewielige karren ziet met hun massieve zwaar met ijzer beslagen wielen en hun soliede constructie, dan kan men begrijpen dat die zelfs het verkeer langs deze abnormale wegen overleven kunnen. Overig ens heeft men voor het verkeer langs wegen, waar ook een tweewielig vervoermiddel niet langs kan, en zulke zijn er vele, nog den draagstoel, waarin men zich door twee man kan laten dragen, of anders den kruiwagen, die een zeer hoog wiel in het midden heeft aan weerszijden waarvan iemand zitten kan. Deze kruiwagen is ook zeer handig voor het vervoer van zware vrachten. Inzonderheid opmerkenswaard zijn de stoeten kameelen, die men ieder oogenblik kan tegenkomen, met onnavolgbare waardigheid voortschrijdend door al dat drukke beweeg, hooghartig neerziende op wat hen voorbijgaat. Als ik des avonds naar huis reed, ging het laatste deel van mijn weg langs de binnenzijde van den stadsmuur, waar ik bijna altijd zulk een troep tegenkwam, die tegen den achtergrond van den muur al bijzonder goed uitkwam. Zeer eigenaardig doet het aan om tusschen die Oostersche menigte dan in eens een Westersche auto te zien voortschieten, waarvoor de verkeersagenten dan dadelijk in beweging komen om ruimte te maken. Eenig idee van thuis gaf het, dat men op verschillende punten in het gezantschapskwartier de Hollandsche vlag zag waaien, terwijl men onze mariniers ook nog al eens kon tegenkomen. 92 Op het gebied van de keuken en de maaltijden konden wij weder een schat van nieuwe ervaringen opdoen, want de kookkunst der Chineezen is terecht beroemd. Een der eerste dagen van ons verblijf in Peking gaf onze collega Koo ons in een Chineesch restaurant een eendendiner, zoodat wij dus terstond in de geheimenissen der Chineesche maal' tijden konden ingewijd worden. Wanneer men een Chineesch restaurant binnenkomt, dan komt men eerst door de keuken, zoodat men dus, wanneer men dat wenscht, zelf zien kan hoe de spijzen toebereid worden. Daarna passeert men een binnenplaats, waar groote bakken staan, waarin de visch nog levend zwemt, die men straks desverlangd kan eten. Daarachter is dan de eetzaal, waar men u eenige eenden zal voorleggen, waaruit gij dan kiezen kunt of waar men u den levenden visch nog eens zal laten zien, voordat deze in handen van den kok valt. Een Chineesche maaltijd is overigens geen kleinigheid en men moet erg oppassen, dat men niet teveel krijgt bij de veelheid der gerechten, die steeds maar blijft toestroomen, want een dertig verschillende dingen is voor een maaltijd heel gewoon. De Chineesche keuken is voortreffelijk, zoodat een Chineesch * maal altijd een feest was en in de komende weken konden wij nu weer allerlei nieuwe gerechten aan onze ervaring toevoegen, zooals vogelnestjes' soep, haaienvinnen, bamboe, oude zwarte eieren, lotuszaad en al dergelijke dingen meer. Gedurende de eerste dagen nam ik mijn intrek bij mijn ouden vriend R. K. Evans, bij wien ik vele jaren geleden ook dikwijls logeerde, toen hij nog docent in Oxford was. Hier had ik in hem en inzonderheid ook in zijn echtgenoote, die uit een oude zendingsfamilie stammend in China geboren en getogen was, voortreffelijke gidsen in den dool' hof van het mij vreemde Oostersche leven. Ook verheugde het mij zeer terstond weder oude Chineesche vrienden aan te treffen, zooals inzonderheid het drietal K. L. 93 Chau, P. K. Liang en A W. Woo, met welke ik gedurende hun studententijd in Engeland zeer bevriend geweest was. Met de beide laatsten had ik op mijn eerste reis naar Amerika in 1913 mijn hut gedeeld en vervolgens een zestal weken samen gereisd, onder meer ook de oude Hollandsche kolo- De Tempel des Hemels te Peking. nies in Michigan bezocht, terwijl Woo ook nog op het eiland Marken mijn gast geweest was. Thans waren zij allen reeds sinds jaren weder in China gevestigd en was de eerste professor aan de Tsing Hua hoogeschool en leider aldaar van de padvinderstroep, waaraan een volgend hoofd' stuk gewijd is, terwijl de tweede zich als arts te Tientsin vestigde en de derde docent is aan de medische hooge' school te Peking. Het was een waar feest hen in hun ge' zinnen te bezoeken of bij hen te logeeren, waarbij ook reeds met de volgende generatie kon kennis gemaakt worden, 94 al was dit uit den aard der zaak ook nog maar een eenzijdige kennismaking wegens de groote jeugd dezer generatie. Terstond na onze aankomst richtten wij onze schreden naar den tempel en het altaar des hemels. Wij hadden het geluk er geheel alleen te zijn zonder andere bezoekers en zoo konden wij het geheel rustig op ons in laten werken. Het is moeilijk een beschrijving te geven van den indruk dien het maakt en van den grooten ronden tempel met zijn blauwe daken aan de eene zijde en het reusachtige terrasvormige in verdiepingen opklimmende altaar aan de andere zijde, door een kilometerlangen door eenige poorten overspannen weg gescheiden en ingesloten door cirkels en vierkanten binnen elkaar, alles door de hemelsblauwe porceleinen tegels gedekt. Vooral door zijn afmetingen en verhoudingen maakt het een harmonischen indruk. Het is het beste, wat ik in Peking gezien heb, en ik heb alle bewondering voor den man, die het ontworpen en uitgevoerd heeft. Wanneer in den ouden tijd de keizer daar alleen door die wijde ruimte naar het ontzaggelijke altaar des hemels schreed, moet hij zich toch ook wel een heel klein stipje in het heelal gevoeld hebben. Onze Chineesche vrienden hadden een afbeelding van den tempel des hemels laten plaatsen op het cloisonner insigne, dat iedere deelnemer aan de conferentie kreeg en dat wel het fraaiste insigne is, dat ik nog van eenige conferentie ontving. Als randspreuk was er, behalve den naam der wereldfederatie en den datum der conferentie, in het Chineesch op aangebracht de spreuk: „onder den hemel allen van één geslacht." Op het gebied van tempels is er anders wel een groot verschil tusschen China en Japan. Zoo druk bezocht als de tempels waren, die ik in Japan zag, zoo verlaten waren de meeste in China. In Peking ging ik nog naar den tempel van Confucius en naar den Lamatempel, maar in beide trof mij den algemeenen toestand van verval en verlatenheid. 95 In den regel was het geheel ook ongeloofelijk vuil. Men vraagt zich af wat die priesters den geheelen dag doen, wanneer zij niet eens hun tempels en beelden ten minste eenigermate schoon houden. Zoo zijn er in den Lamatempel ongeveer driehonderd priesters, maar wanneer men in het gebouw komt, waar het zestig voet hooge beeld van Boeddha staat, dan ligt er duimen dik stof op en kan men haast niet naar boven klimmen zonder zelf vuil te worden. Dat alles werkt er toe mee om den algemeenen indruk van desolate verlatenheid te sterker te maken. Een geheel anderen indruk maken de nieuwe gebouwen van het Peking Union Medical College, een door de Rockefeller Foundation gestichte medische hoogeschool. De architectuur dezer gebouwen is zooveel mogelijk aangepast aan de vormen en kleuren der Chineesche gebouwen en het is bepaald een verademing om eens nieuwe gebouwen te zien, die nu eens niet gezet zijn in de Amerikaansche dobbelsteen- en kubusvormen. In deze eerste dagen had ik ook gelegenheid om in aanraking te komen met het christelijk leven in Peking, reeds dadehjk natuurlijk doordat ik bij de familiën Evans en Woo logeerde, maar ook door verschillende andere bezoeken en vergaderingen. Zoo was ik een middag te gast bij de Amerikaansche Presbyteriaansche zending, die in Peking een groot arbeidsveld heeft, hetwelk goeddeels door Hollanders bezet is, gelijk de goed Hollandsche namen van Kleysteeg, Leyntze en Zwemer al dadelijk toonden. De Hollandsche nederzettingen in Amerika, die in het midden der vorige eeuw in Michigan en Iowa door de afgescheidenen onder leiding van Dr. van Raalte en Dr. Scholte gesticht werden, onderscheiden zich namelijk door groote activiteit op het gebied der zending en zoo kan men in alle hoeken der wereld onze Hollanders ontmoeten. Des avonds hadden de Westersche professoren van Yenching 96 dus wel iets meer toe dan den ander. Hij keek er zoo oolijk bij, dat ik hem toen maar een paar centen meer gegeven heb. De winkels in Peking zijn meest kleine winkels, die in een bepaald artikel handelen en dan heeft men, naar het schijnt, meestal nog een aantal winkels van eenzelfde artikel in dezelfde straat bij elkaar. Heel gemakkelijk is echter, dat men ook zonder verdere kosten den winkelier met zijn artikelen aan huis kan laten komen. Nu wilden wij van verschillende dingen, die in Peking goed te krijgen zijn, zooals halssnoeren en zijde, op ons gemak uitzoeken en dus werd het al spoedig de gewoonte, dat er iederen morgen onder het ontbijt een koopman met een heelen voorraad van het een of ander verscheen en in de kamer uit' stalde, zoodat wij het rustig bewonderen konden. Vooral van zijde was er een zeer groote sorteering. Allerlei soort met de hand geborduurde kussenovertrekken en tafel' kleeden, buffetloopers en wandversieringen, japonnen en schorten, mandarijnen-costuums en wat niet al, het was er te kust en te keur. Voor een niet gering deel is dat ook een gevolg van de revolutie, waardoor de oude Mandschoes van hun overheerschende positie en van hun staatstoelagen beroofd zijn en nu veelszins tot gebrek komen, zoodat zij moeten verkoopen. Wanneer men dan zoo in dien over' vloed van mooie zijde aan het grasduinen is, dan kan men niet laten het te betreuren, dat het inkomen van een C. S.V. secretaris uit den aard der zaak maar zeer beperkt is, zoodat men dus wel genoopt wordt zich in zijn keuze ook zeer te beperken. China produceert anders heel wat, dat de moeite waard is, en ik had gaarne wat meer lakwerk en cloisonner mee' genomen, terwijl ik het ook zeer betreurde dat de Chineesche lantaarns te groot en te omvangrijk waren om mee te sleepen, want die zouden hier te lande als verlichting in een hall zeker goed gestaan hebben. Het winkelen werd veraangenaamd door buitengewoon mooi 100 weer, dat ons gedurende den geheelen tijd van ons verblijf in Peking bij bleef. Toen men hoorde dat wij in April in Peking zouden zijn, had iedereen ons voorspeld dat wij dan veel van het stof te lijden zouden hebben, omdat dit juist de tijd is der groote stofstormen, die soms eenige dagen kunnen aanhouden. Deze voorspelling kwam niet uit. Wij zagen een matigen stofstorm, zoodat wij er ons eenig denkbeeld van konden vormen wat voor quantum stof zulk een storm produceeren kan, en overigens hadden wij er geen last van. Zelfs regende het een der nachten een beetje, zoodat de straten ook niet zoo schrikkelijk stoffig waren. 101 tijd aanwezig, behalve Dr. G. Michaelis, de vroegere Rijkskanselier, thans voorzitter der Duitsche C. S. V., en Prof, K. Heim, de afgevaardigden van Duitschland, die onderweg vertraging gehad hadden en daardoor pas eenige dagen later arriveerden. Het agendum was zeer overladen, zooals gewoonlijk voorkomt bij een lichaam, dat zich over de geheele wereld uitstrekt en maar eens in de twee jaar vergadert. Er werd dus geregeld iederen morgen, middag en avond vergaderd, soms tot laat in den nacht, en zelfs zoo kwam men nog maar ternauwernood klaar. Te aangenamer was het daarom, dat wij allen in eenzelfde hotel waren, zoodat er tenminste geen tijd onnoodig verloren ging, maar iedere vrije minuut aan het onderling verkeer gewijd kon worden. Een geliefkoosde wandeling was daarbij die boven op de stadsmuur, die vlak langs het hotel liep. Daar was men vol' maakt rustig, want er kwam bijna nooit iemand, en men had een aardig gezicht over de stad, inzonderheid als men van de Hattemanpoort neerzag op het gewemel in de stad beneden. De meeste zaken, die in de vergaderingen behandeld werden, betroffen interne regelingen en organisatie der wereldfederatie en zijn dus voor den lezer van weinig belang. De reorganisatie der federatie kreeg thans ook definitief haar beslag, terwijl aan de finantiën (voor het internationale werk is ruim honderdduizend gulden per jaar noodig) ook de noodige aandacht werd gewijd, wijl dit in de tegenwoordige tijdsomstandigheden voor elke nationale vereeniging een moeilijk punt wordt en toch de wereldfederatie finantieel alleen bestaan kan door geregelde jaarlijksche bijdragen der nationale vereenigingen. Het vraagstuk der vreemde studenten nam ook veel tijd in, waarbij vooral gedacht werd aan de duizende Russische studenten, die thans over geheel Europa verspreid zijn. Ook werd besloten het werk ten behoeve der noodlijdende studenten in Europa voort 104 DOOR AMERIKA, JAPAN EN KOREA NAAR CHINA nry rij Dr. h. c. rutgers DOOR AMERIKA, JAPAN EN KOREA NAAR CHINA mcmxxh j. ploegsma zeist OEN IK DE REIS NAAR HET OOSTEN AAN- vaardde, en ook gedurende de reis, heb ik geen oogenblik over het schrijven van een boek over -H_ mijn reis gedacht. Alleen schreef ik eenige artikelen met reisindrukken voor de wekelijks verschijnende „Mededeelingen" der Nederlandsche Christen-Studenten-Vereeniging. Naar aanleiding dezer artikelen kwam toen na mijn terugkeer de uitgever bij mij met de vraag, of ik over mijn reis geen boek wilde schrijven, en zoo kwam het tot de uitgave van het hier volgende werk. Als ik er tijdens de reis reeds op gerekend had, zou ik allicht meer gegevens ervoor verzameld hebben. Thans moet men het boek nemen, gelijk het is. Het heeft geenerlei pretentie en wil niet anders zijn dan een eenvoudig reisverhaal, dat wil trachten hen, die zulk een reis niet kunnen maken, iets te laten zien van wat er op zoo'n reis te beleven is. Incidenteel deelt het in verschillende hoofd' stukken ook iets mede over de conferenties en congressen, die de schrijver heeft meegemaakt, maar naar de bedoeling van den uitgever blijft dit bijzaak en is het reisverhaal hoofdzaak. Een paar hoofdstukken zijn geheel of ten deele reeds opgenomen geweest in „Mededeelingen", „Eltheto", „Minerva" of „Kampnieuws" INHOUDSOPGAAF bb. Waarom naar Peking? 1 Waarom een wereldfederatie? 8 Ontwikkeling der wereldfederatie 16 De „Aquitania" 22 Reizen in Amerika 28 De Negerhoogescholen 33 Het graf van Buffalo Bill 40 Op de Stille Zuidzee 43 Honolulu 49 Aankomst in Japan 52 Een Japansche godsdienstoefening 57 Indrukken van het Christendom in Japan 60 Een week in Japan 65 Op reis naar Seoul 70 Twee dagen in Seoul 74 Een dag in Pyenyang 81 Moekden 86 Peking 90 Winkelen in Peking 98 Het algemeen bestuur der wereldfederatie 102 De conferentie te Tsing Hua 110 Chineesche padvinders 119 Zomerpaleis en Groote Muur 123 Bij president en ex-president 128 Paotingfu 134 Anderhalven dag in een goederentrein 141 Kaifeng 146 Hankau en Wuchang 152 De Yangtsche af naar Shanghai 157 kb. Het Chineesch Christelijk congres 161 Nagasaki en Kyoto 168 In een Japansch Studentenhuis 172 Laatste dagen in Japan 176 Aan boord der „Empress of Asia" 181 Een conferentie in de Rocky Mountains 186 Amerikaansche Universiteiten I94 De Amerikaansche Christien-Studenten-Vereeniging . 204 De Young Men's Christian Association 219 Door Amerika 225 Naar huis 230 WAAROM NAAR PEKING? DE GEMIDDELDE NEDERLANDER HEEFT maar heel weinig begrip van de grootte en de beteekenis van een land als China. Dat merkt men al heel spoedig, wanneer men op de vraag, wat of men in de naaste toekomst doen gaat, moet antwoorden, dat men Peking gaat bezoeken. Dan wordt men zoowat aangekeken alsof men naar de maan of naar Mars gaat, of voor het minst alsof men zoo dicht naar het randje der wereld gaat dat men gevaar zou loopen er af te vallen! Dat daar een heele eigen wereld is, die voor de toekomst minstens van evenveel belang is als de onze, realiseert men zich nauwelijks. Met ongeveinsde verbazing komt dan ook al spoedig de vraag, wat ter wereld men daar toch moet gaan doen. Als men nu nog handelsman was, dan zou de verbazing zoo groot niet zijn, want van ouds-her is de Hollander koopman genoeg om te weten, dat er voor den handel zelfs in de wonderlijkste hoeken der wereld nog wel wat te verdienen is, maar wat moet een gewoon mensch nu uitvoeren in een land, dat de volksverbeelding zich toch altijd zoo eenigszins voorstelt als bevolkt met achterlijke halve barbaren, die zoozeer van ons verschillen, dat gewone menschelijke gemeenschap met hen voor ons toch maar nauwelijks mogelijk zou zijn? De verbazing stijgt dan ten top, wanneer men vertelt, dat men er heengaat om eene internationale conferentie der Wereldfederatie van Christen-Studenten-Vereenigingen bij te wonen en dat men daarna gedurende eenigen tijd hoogescholen in China denkt te bezoeken. Er zijn meestal wel eenige flauwe noties, dat China vroeger een land was beschaafder en beter geregeerd dan Europa, maar dat was dan toch in die bekende oudheid, toen onze voorouders nog in beestenvellen gekleed gingen, of hoogstens in de middeleeuwen, toen Marco Polo zijn ontdekkingsreizen deed en 1 lang vertoefde aan het hof van Kublai Khan te Peking. Bij zulke voorstellingen schijnt het eenigszins ridicuul, dat een vereeniging van intellectueelen, en dat wil een studentenvereeniging toch zijn, nu juist in China zou vergaderen en dus komt al gauw de vraag, waarom of men zoo ver weg De Tempel des Hemels te Peking. vergadert. Eigelijk beschouwt een rechtgeaarde Europeaan ' Europa niet alleen als het middelpunt der wereld, maar tevens zoo wat als het geheel der wereld, waarbij dan hoogstens Amerika ook nog mee mag doen, zoodat het dus vanzelfsprekend wordt, dat internationale samenkomsten in Europa gehouden worden. Natuurlijk is het dan zinneloos en geld verknoeien om aan de andere zijde van Azië te gaan vergaderen. Zoo wordt echter het feit, dat wij in Peking vergaderen en dat dat voor onze wereldfederatie ook de meest natuurlijke 2 zaak was, een daad van opvoeding, want wie er eenige aandacht aan schenkt, wordt er daardoor tevens toe gebracht zich goed te realiseeren, dat Europa de heele wereld niet is en dat het blanke ras maar een stukje van de menschheid is. Hij leert het verstaan, dat, wanneer men metterdaad ivereta-federatie wil zijn, men ook in de heele wereld thuis moet zijn en men niet meer spreken kan van ver af en dicht bij, omdat wat voor den een ver af is voor den ander dicht bij is en omdat voor de wereldfederatie ais geheel beschouwd alles even ver af of even dicht bij is, wijl zij in alle werelddeelen en landen hare nationale vereenigingen heeft. Zoo ligt het dus voor de hand, dat zij aan alle deelen der wereld haar aandacht schenkt en beurt om beurt in de verschillende werelddeelen vergadert. Telken male wordt door het hoofdbestuur der wereldfederatie vastgesteld, waar de volgende vergadering zal zijn en ditmaal waren er tal van redenen die er toe noopten om de dringende uitnoodiging der Chineesche ChristenStudenten-Vereeniging om te Peking te komen vergaderen aan te nemen. Vooreerst is de Chineesche C. S. V. numeriek op een na de sterkste der geheele wereldfederatie, want zij telt ongeveer vijfen-twintig-duizend leden en in getal is dus alleen de Amerikaansche C. S. V. sterker. Nu is het wel waar, dat in China het begrip student veel uitgebreider is dan bij ons en in het algemeen omvat verre de meeste scholen van voortgezet onderwijs, zoodat dus veel van wat daar student heet bij ons nog als jongen of meisje op de banken van het middelbaar onderwijs zit, maar onze wereldfederatie staat terecht op het standpunt dat zij in ieder land aanlegt de maatstaf die in dat land gebruikelijk is, terwijl men ook als regel in een land studenten kan noemen diegenen die het hoogste onderwijs genieten dat er gegeven wordt. En de C. S. V. in China heeft reeds een dergelijken staat van dienst, dat zij er, ook afgezien van haar getalsterkte, recht op had, dat 3 de wereldfederatie ook eens in haar land kwam vergaderen Te meer klemde dit, omdat de wereldfederatie, hoewel zij in Azië een aantal sterke nationale vereenigingen telde, in al de vijf-en-twintig jaren van haar bestaan nog maar eens in Azië vergaderd had en wel in 1907 in Tokyo. In onze federatie hebben alle rassen en volken geheel gelijke rechten, maar het werd nu wel hoog tijd, dat wij het ook metterdaad toonden, dat dit ons ernst was door nu niet maar altijd de Aziaten naar Amerika of Europa te laten komen voor onze gemeenschappelijke vergaderingen, doch door nu zelf eens naar het Oosten te gaan. Vooral in den tegenwoordigen tijd nu de rassentegenstellingen vaak zoo verscherpt zijn, was het uitermate gewenscht, dat onze wereldfederatie het door een daad toonde, dat in onze studentenwereld Azië volkomen dezelfde rechten heeft als Europa of Amerika en dat wij geheel bereid zijn om den Aziaten ten volle de gelegenheid te geven om den invloed te oefenen, waarop zij krachtens hun eigen aard recht hebben. Daarbij kwam dat China van ouds her een studentenland geweest is. De geleerden rekenden er steeds onder de allereerste standen. Studie gaf eer en aanzien en opende het uitzicht op een goede carrière. Ook na de revolutie en de invoering van de veranderingen op onderwijsgebied zijn de studenten zich zeer blijven voelen. Studentenstakingen zijn aan de orde van den dag, waaronder wel de meest bekende is de groote studentenbeweging van enkele jaren geleden, die eenige ministers ten val bracht, die er van beschuldigd werden van te zeer met Japan te heulen. Een dergelijke mvloed van studenten op den gang van zaken in het land zou ten onzent ondenkbaar zijn, maar daaruit blijkt ook hoezeer de student in China een andere plaats bekleedt en van meer gewicht is dan ten onzent Ook dit maakte het uiterst gewenscht om eens in China te vergaderen, vooral daar onze Chineesche afdeeling den tijd gekomen achtte om weder een sprong voorwaarts te doen en zij in geheel 4 China openbare vergaderingen in de hoogescholen wilde beleggen, tot medewerking waaraan zij de wereldfederatie uitnoodigde. Deze en andere redenen noopten er toe de eerstvolgende conferentie te Peking samen te roepen, maar er was nog één groot bezwaar en wel het finantieele. Indien men te Peking ging vergaderen, dan moest men ook zorgen, dat alle nationale vereenigingen er vertegenwoordigd waren, want anders zou het geen echte vergadering der wereld' federatie zijn. Ten gevolge der tijdsomstandigheden heeft echter bijna iedere C.S.V. te worstelen met tekorten en geld' gebrek, de reis naar Peking is duur, en bovendien is het geld der meeste Europeesche landen bijna waardeloos buiten de landsgrenzen. Zoo dreigde de vergadering toch nog onmogelijk te worden, toen eenerzijds China de geheele conferentie te gast noodigde en voor alle uitgaven binnen China instond en in korten tijd een bedrag van vijfentwintig' duizend dollar van uitsluitend Chineesche gevers bijeen bracht om voor een behoorlijke onvangst te zorgen, terwijl anderzijds Dr. John R Mott, de voorzitter der wereldfederatie en tevens de bekende leider der Amerikaansche Y.M CA, toezegde in Amerika een fonds bijeen te zullen brengen voor de reiskosten der afgevaardigden, die anders wegens de lage valuta van hun land de reis niet zouden kunnen maken. Daarmede waren de laatste bezwaren uit den weg geruimd en zoo kon het hoofdbestuur der wereldfederatie in zijn vergadering, die in Juni 1921 te Hardenbroek, Driebergen, gehouden werd, besluiten dat de conferentie en de vergadering van het algemeen bestuur in April 1922 te Peking gehouden zouden worden. Van wege de Chineesche C. S. V. werd met de voorbereiding belast de heer Ts Zung Koo, die als afgevaardigde van China de vergadering te Hardenbroek bijgewoond had. Deze had gestudeerd aan de St John's Universiteit te Shanghai en was daarna gedurende zeven jaar in dienst der Chi- 5 neesche spoorwegen, waar hij zich spoedig door zijn groote bekwaamheden en energie een goede positie en uitnemende vooruitzichten verworven had. De Y.M.C.A. van China had T. Z. Koo, Secretaris vroeger der Chineesche Chr.Studenten- Vereenigingen thans derWereldfederatie. echter dringend behoefte aan bekwame leiders en deed ook een beroep op hem om in haar dienst te treden. Het salaris dat zij geven kon was slechts de helft van wat hij reeds verdiende en materieele vooruitzichten kon zij in het geheel niet aanbieden. Ook had hij geen eigen fortuin, waar- 6 door het hebben van hooger of lager salaris min of meer onverschillig wordt Wel had hij een groeiend gezin. Toch aarzelde hij niet maar gaf aan den roep der Y.M.C.A. gehoor en werd spoedig een harer meest geachte leiders. En hij is waarlijk de eenige niet, die onder veel zelfopoffering haar dient Meer dan iets anders gaf het in zoo groot aantal aantreffen van bekwame mannen, die zonder eenig voordeel voor zichzelf te zoeken en vaak met opgeven van reeds verworven goede betrekkingen of vooruitzichten de zaak van Christus en daardoor tevens hun land en volk dienden, mij hoop voor de toekomst van China. Zoo was dus tot het houden der conferentie in China besloten en de voorbereiding ervan in goede handen. Derhalve kon het zoeken van afgevaardigden ter conferentie beginnen. Dat de schrijver dezes, indien het hem maar eenigszins mogelijk was, moest gaan, stond toen al spoedig vast want vooreerst was hij als penningmeester der wereldfederatie een der functionarissen en behoorde hij uit dien hoofde te komen en ten tweede waren de andere drie Europeesche leden van het kleine centrale hoofdbestuur verhinderd zoo lang van huis te gaan en een vergadering van dit hoofdbestuur is niet wettig, wanneer er niet verschillende werelddeelen vertegenwoordigd zijn, een bepaling die medewerkt om het karakter onzer federatie als wereldfederatie te handhaven. Gelukkig was de toestand der Nederlandsche Christen-Studenten-Vereeniging zoo dat deze de noodige maanden verlof kon toestaan. Op Vrijdag 20 Januari 1922 vertrok ik toen naar Londen, waar eerst nog enkele samenkomsten zouden zijn met eenige functionarissen der wereldfederatie, die niet mee konden gaan naar Peking, voordat ik mij naar Amerika inscheepte. Alvorens nu van mijn verdere reis te vertellen, zal het echter goed zijn eerst een paar hoofdstukken te wijden aan de wereldfederatie zelve, opdat men eenigermate de organisatie kenne in wier dienst ik de reis maakte. 7 WAAROM EENE WERELDFEDERATIE? HET ZOU KUNNEN ZIJN DAT BIJ IEMAND DE vraag opkwam, waarom of er toch een wereldfederatie werd opgericht, maar eigenlijk ligt dit zoozeer in den geest van den tijd, dat het veeleer verbazing zou wekken, wanneer onze wereldfederatie eens niet bestond. Een tachtig jaar geleden was dat nog anders. Toen had men nog twee dagen noodig om van Leiden naar Groningen te komen en waren landen als Rusland of Amerika haast mythische grootheden, onbereikbaar ver. Toen was een interacademiaal verband bezwaarlijker dan thans een internationaal. In de laatste halve eeuw is dat alles echter veranderd en is de wereld steeds kleiner geworden. Altijd sneller en beter vervoermiddelen hebben nu Amerika en China dichter bij gebracht dan in den tijd van mijn grootvader Zwitserland was en in onze wereldfederatie kunnen wij gemakkelijker en beter contact met Indië en Zuid-Amerika bewaren dan de mannen van het Nederlandsch reveil dat konden met die van het Zwitsersch reveil Daarbij komt als noodzakelijk gevolg, dat deze verbetering der verkeersmiddelen niet alleen de wereld kleiner gemaakt heeft, maar er tevens een eenheid van maakte, waarin de deelen onderling van elkander afhankelijk werden. In vroeger eeuw kon een land als Japan zich geheel afsluiten en buiten alle verband met de rest der wereld blijven. Thans is dat onmogelijk. Daartoe hebben de verschillende deelen der wereld elkander veel te veel noodig. Er is niet alleen deze materieele onderlinge afhankelijkheid, doch er is ook een groeiende geestelijke eenheid waar nieuwe ideeën tusschen de verschillende volkeren haast nog sneller uitgewisseld worden dan koopmansgoederen. Zoo wordt de wereld een eenheid, maar zoo drukt zich dat ook uit in de 8 verschillende organisaties die allen de neiging hebben wereldorganisaties te worden. Handel en bedrijven, finantiewezen en vakvereenigingen, wetenschap en sport, het wordt alles hoe langer hoe meer geïnternationaliseerd. Dan behoeft het dus niet te verwonderen dat ook de studenten-organisaties denzelfden weg opgingen en dat wij zoo sinds ruim een kwart eeuw onze wereldfederatie bezitten. Dit is ook niet alleen maar een volgen van een mode of een meegaan in den geest des tijds, maar voor een vereeniging met een doel als het onze is het een noodzakelijkheid. Zij kan het niet laten op straffe van aan haar doel ontrouw te worden. Om verschillende redenen. Vooreerst toch is de C. S. V. een vereeniging van studenten, dus van menschen, die in de vormingsperiode van het leven zijn, die zich voorbereiden voor de taak die hun straks in de maatschappij wacht Maar dan is het van belang dat die voorbereiding ook aan die taak beantwoordt en in het program der N. C. S. V. moet dat te bespeuren zijn. Nu is het ontegenzeggelijk waar, dat wanneer de wereld steeds meer een eenheid en onderling afhankelijk wordt er behoefte is aan mannen en vrouwen die dan nu ook de wereld zien, die het geheel zien en niet alleen maar de deelen, die in den goeden zin van het woord wereldburgers zijn. Wanneer in het nationaal verband ieder alleen maar het belang van zijn eigen stad of provincie ziet, dan is de natie als geheel verloren. Provincialisme heeft nooit een volk groot gemaakt of voor den vooruitgang der wereld veel gedaan. Maar evenzoo is enghartig nationalisme een gevaar voor de menschheid als geheel. Zal er eenige hoop voor de toekomst der wereld zijn, dan moeten de burgers der toekomst leeren niet alleen de boomen, maar ook het bosch te zien, niet alleen het belang van den eigen staat of het eigen volk in het oog te vatten, maar tegelijkertijd het belang van de wereld als geheel, dan moet men het leeren verstaan dat op den duur niets goed kan zijn voor een 9 enkel volk of een enkelen staat dat niet tegelijkertijd goed is voor de menschheid als geheel. Wij moeten leeren ons te ontwikkelen tegelijkertijd zoowel als goede burgers van onzen eigen staat als ook als wereldburgers die op de internationale vragen niet minder het oog willen hebben als op de nationale en die ook daar recht en gerechtigheid willen zien heerschen. Daar is alleen hoop voor de toekomst, wanneer eng nationalisme overwonnen wordt en er in plaats van den naijver der volken komt samenwerking en coöperatie wannéér mieder volk zij die leiding kunnen geven bewust op zulk een gemeenschap aansturen en trachten uit den weg te ruimen wat er aan in den weg staat. Bij zulken arbeid voor een betere toekomst nu behooren onze vereenigingen in het eerste gelid te staan, omdat wij jong zijn en de toekomst dus nog voor ons ligt en omdat wij christenen willen zijn en het dus gelooven dat wij allen kinderen van één Vader zijn en wij dus allen, van wat ras of volk ook geroepen zijn om broederlijk samen te werken. Als staatburgers en kiezers worden wij straks geroepen om mee te beslissen over de richting die het staatsbeleid gaan moet ook op internationaal gebied, maar dat legt ons dan ook de roeping op om thans in onze vormingsperiode ons daarvoor voor te bereiden en zooveel doenlijk is van de verschillende vragen kennis te nemen. In zekeren zin zou ?cm '^fV^,6 in dit °Pzicht de wereldfederatie en ook ae JN.y b. V. kunnen noemen vereenigingen van studenten ten einde zichzelf op te voeden voor de taak, die hen straks in de maatschappij wacht en al de conferenties, cursussen kringen en vergaderingen, die er hiertoe van wege de C S V* en de federatie belegd worden, werken mede om dat doel te bereiken. Wij willen ons bewust worden van de verhoudingen in den tegenwoordigen tijd en van de roeping die wij in deze hebben of zullen hebben en dat is een der doeleinden waartoe wij ons vereenigden. En omdat de belang- 10 rijkste verhoudingen van den tegenwoordigen tijd en ook de meest beslissende voor de toekomst op internationaal gebied liggen, kunnen wij dat doel niet ten volle bereiken enkel als nationale vereeniging, maar hebben wij onze wereldfederatie noodig, omdat zoo alleen door internationale uitwisseling van gedachten en ideeën en door internationaal verkeer wij de voorbereiding ontvangen, die ons voor onze taak straks in de maatschappij geschikt kan maken. Dit alles was reeds waar voor den oorlog en wij mogen dankbaar zijn aan de oprichters onzer wereldfederatie dat zij het zoo lang geleden reeds inzagen, ten gevolge waarvan de federatie reeds gesticht werd in een tijd, waarin de internationale vragen nog lang niet zoo leefden, en toen voldoende kracht kon winnen om tegen den schok van den oorlog bestand te zijn en die te overleven. In het verleden was deze zaak echter nog niet zoo acuut en trad in de federatie, naast het zendingswerk, meer het internationaal verkeer ter onderlinge kennismaking zonder meer en ter uitwisseling van methoden van C. S.V. arbeid op den voorgrond. Thans is dat echter anders geworden. De oorlog heeft ons in eens heel reëel voor het groote belang der internationale vragen gesteld en heeft het ons aan den lijve laten gevoelen, zoodat het wel voor een ieder volkomen duidelijk werd. Vandaar nu overal een sterk toegenomen belangstelling en een begeerte om er zich zoo goed mogelijk van op de hoogte te stellen en er mee mee te leven. Daarbij komt dat .in deze laatste jaren de wereld in de smeltkroes is en vlugger verandert dan anders in eeuwen. Dat maakt het echter nu eerst recht de moeite waard om te leven en de tegenwoordige generatie heeft meer kans de toekomstige ontwikkeling te beïnvloeden dan haast eenige vroegere generatie. In tijden van verandering als wij nu beleven, is een leven meer waard, heeft het meer 11 gelegenheid om werkelijk iets van beteekenis te doen dan m rusög voortkabbelende eeuwen wanneer er in heele geslachten niets schijnt te veranderen. Maar dat legt dan ook te grooter verantwoordelijkheid op het geslacht dat nu jong is.hoeofzij hun leven gaan vormen en wat of zij er van maken zullen. De verschillende internationale samenkomsten onzer wereldfederatie in den laatsten tijd hebben duidelijk getoond hoezeer dit in de verschillende landen door velen wordt beseft. Zoo is onze wereldfederatie thans in de eerste plaats van beteekenis voor ons, omdat zij ons de gelegenheid schenkt om uit de eerste hand de internationale vorming on te doen die wij straks in het leven noodig hebben, omdat zij alzoo voor onze voorbereiding van groote beteekenis kan zijn Door de velerlei kanalen harer werkzaamheid, die ten dienste harer leden staan, tracht zij zoo goed moge, lijk aan dit doel te beantwoorden. Zelfs echter indien al hetgeen ik tot nu toe zeide niet mt i TtS' dan n°g was onze wereldfederatie eene noodzakelijkheid. En weder om verschillende redenen Vooreerst om het karakter van het Koninkrijk Gods. ua.t toch is universeel, niet maar van één enkel volk of één enkel ras. Zoo kunnen wij ook als Christen-studenten niet tevreden zijn, voordat ook in ons verband die universaliteit van Gods Koninkrijk tot uiting gekomen is. Zoo kunnen wij niet tevreden zijn, voordat wij het in een wereldfederatie uitgedrukt hebben, dat alle volken en alle rassen noodig zijn voor de volheid van het Koninkrijk Gods. Indien Christus ons iets geeft, dan geeft Hij ons ook een werddbhk. De aarde is des Heeren mitsgaders hare volheid. Heel de menschheid van Gods geslacht. Indien Christus ons iets leert, dan leert Hij ons toch wel de menschheid en de wereld als eenheid zien. Niet ras tegen ras, klasse tegen klasse, maar allen tezamen burgers van het ééne Koninkrijk Gods, allen kinderen van één Vader 12 aan, wij hebben elkander noodig en moeten van elkaar leeren. Alleen wanneer wij zoo in goede gemeenschap samenwerken, is er hoop voor de toekomst. In onze wereldfederatie is die samenwerking er gelukkig in steeds toenemende mate en het van elkaar leeren is er ook altijd geweest. Hoeveel de federatie in dit opzicht voor een land zijn kan, kunnen wij ons goed realiseeren als wij de verschillende takken van de werkzaamheid der Nederlandsche Christen-Studenten-Vereeniging (N.CS.V.) nagaan. Het beleggen van studentenconferenties, het houden van jongenskampen en meisjeszomerclubs en het verder organiseeren van jeugdwerk, de methode van samenwerking door kringvorming zooals de bijbelkringen en de sociale kringen, het zijn allen vormen van arbeid die wij aan het buitenland te danken hebben en zoo laat zich de ontwikkeling der N.CS.V. niet denken zonder den invloed der wereldfederatie, op welke intusschen de N. C. S. V. ook weer ingewerkt heeft, want er is hier overal een wisselwerking. Zoo heeft ieder land voor de ontwikkeling harer C. S. V. zeer veel aan de wereldfederatie te danken en is er hier een geregeld van elkander leeren en met elkanders ervaringen winst doen. Wanneer men er zoo iets van ziet van hoe groote beteekenis het voor tal van landen geweest is, dat de wereldfederatie bestaat en de nationale vereenigingen helpen en inspireeren kan, dan is de reden van haar bestaan in het geheel geen vraag meer, maar verheugt men zich hartelijk dat zij er is. Vooral ook daar haar snelle ontwikkeling, die in het volgende hoofdstuk kort geschetst wordt, nog veel van haar doet verwachten! 15 ONTWIKKELING DER WERELDFEDERATIE IN DE LAATSTE DECENNIËN VAN DE VORIGE eeuw begon er allerwege aan de hoogescholen een nieuw geestelijk leven wakker te worden. De tijd van de alleenheerschappij van het materialisme raakte voorbij en de belangstelling in de religie keerde terug en nam toe. Dat bleek uit allerlei verschijnselen, zooals het gehoor dat mannen als Moody en Henry Drummond in de studentenwereld vonden, de oprichting van studentenzendingsvereenigingen in verschillende landen, de belangstelling die de eerste christelijke studentenconferenties wekten, en al dergelijke meer. Al heel spoedig kristalliseerde dit ontwakende religieuse interesse zich in eenige landen in de vorming van nationale Christen-Studenten-Vereenigingen en toen deze van elkanders bestaan vernamen, ontstond er eene correspondentie over de vraag of men niet in federatief verband zou kunnen treden, omdat men gezamenlijk zijn doel veel beter zou kunnen bereiken en ten bate van de wereld als geheel zou kunnen werken. Zoo kwam in 1895 Dr. John R. Mott als vertegenwoordiger der Amerikaansche vereenigingen naar Europa en 17—19 Augustus 1895 werd in een samenkomst van afgevaardigden der vereenigingen van Amerika, Duitschland, Engeland en Scandinavië de wereldfederatie van ChristenStudenten-Vereenigingen gesticht, waarvan Dr. Mott gedurende de eerste kwart eeuw de algemeene secretaris was en thans de voorzitter is. Gedurende de eerste jaren was nu het streven er op gericht om zich zoo spoedig mogelijk uit te breiden en alzoo niet alleen in naam maar ook metterdaad wereldfederatie te worden. Daartoe maakte Dr. Mott zijn eerste groote reis om de wereld gedurende welke hij de nationale vereenigingen van Indië, Australië, Nieuw Zeeland, China en 16 Japan hielp organiseeren, terwijl in Europa in Januari 18% te Liverpool een internationale studenten zendingsconferentie werd belegd, die voor de uitbreiding der federatie in Europa Dr. John R. Mott, Voorzitter van de Wereldfederatie, en A. M. K. Cumaraswamy, van Ceylon. veel deed en onder meer den stoot gaf tot de oprichting onzer Nederlandsche Christen Studenten-Vereeniging op 27 Februari 1896. Deze eerste jaren zagen zoo een groote uitbreiding en al spoedig waren er nationale vereenigingen in een twintigtal landen in alle hoeken der wereld. 2 17 steld is, want er zijn ook 2500 badkamers, zoodat bij elke slaapkamer een particuliere badkamer is. Daar heeft men niet alleen de gewone kranen voor warm. en voor koud water, maar ook een aparte kraan voor ijswater, want als er iets is waar een Amerikaan niet buiten kan is, dan is het wel ijs. Niet alleen dat men vrijwel bij iederen maaltijd vanilleijs in den een of anderen vorm krijgt, maar ook in de treinen is er aan het eind van iederen wagon een kraan voor drinkwater, waarbij in het reservoir iedere paar uur versche brokken ijs geworpen worden. Buitendien kan men in een restaurant of in welke eetgelegenheid ook niet gaan zitten, of het eerste wat men onmiddellijk voor zich krijgt, is een glas water met groote stukken ijs er in en gedurende den geheelen maaltijd wordt het ijs geregeld ververscht. Maar zoo spreekt het dan ook haast van zelf, dat men in een comfortabele hotelkamer ook een kraantje voor ijswater verwacht. Overvloed van electrisch licht en van spiegels, goede bedden, en sobere maar comfortabele inrichting zijn voorts in een goed hotel even natuurlijk als dat er naast het bed een telefoon staat, terwijl ook het ochtendblad des morgens bij de kamer behoort Daar het ondoenlijk is om in een gebouw van tientallen verdiepingen trappen te gaan loopen, is er een heel systeem van liften, zoo gewone die overal stoppen, als sneltreinliften die b.v. in eens tot de twintigste verdieping doorschieten. De benedenverdiepingen zijn gereserveerd voor lunchrooms, eetzalen, winkeltjes voor boeken, couranten, bloemen, chocola, bonbons, enz., voor telefoon- en telegraaf bureaux, kapperswinkel, leeszaal, en al wat er zoo verder te bedenken is. Voorts is de lobby in de benedenverdieping gelijkvloers publiek terrein, gewoonlijk van zeer groote afmeting en goed gemeubeld. Hier kan iedereen elkaar rendez vous geven, ook al heeft men overigens in het hotel niets te maken en den geheelen dag bewegen zich hier honderden menschen zonder dat iemand hen ooit vraagt wat zij er komen doen. 29 Nu denke men niet, dat een dergelijk geriefelijk ingericht hotel alleen maar iets is voor New York en nog enkele andere reuzensteden, want men vindt ze vrijwel in iedere stad van eenige grootte. Herhaaldelijk trof ik ze, maar dan natuurlijk in kleiner afmeting, aan, in steden van de grootte van Zwolle of Delft en in Des Moines, een stad van de grootte van Utrecht, was ik in het Fort des Moines HoteL dat vierhonderd kamers met badkamers telde en al even geriefelijk was. Daarbij komt ook nog, dat men in Amerika niet te maken heeft met het onaangename afscheid van Europeesche hotels, wanneer een phalanx van bedienden uitgeleide doet en men ieders rang en stand moet trachten te taxeeren en met een evenredige fooi bedenken, wat voor mij tot de onaangenaamste ervaringen van het reizen behoort. In. Amerika heb ik het nog nooit gehad, dat iemand kennelijk op een fooi aasde. Wanneer men goed bediend wordt, dan geeft men gaarne een fooi en deze wordt dan natuurlijk geaccepteerd, maar er is niet de dwang van het er zoo kennelijk op te zetten en wanneer men vertrekt, dan zorgen portier en huisknecht voor bagage en taxi en overigens doet er niemand uitgeleide. Zulk een goede inrichting van het reiswezen stelt men eerst recht op prijs, wanneer men zoo reist als ik thans moest doen, zelden tweemaal achtereen in hetzelfde bed slapende, weken achtereen de helft der nachten in den trein doorbrengend, soms zelfs vier nachten achter elkaar. Het snel op elkaar volgend bezoek van een aantal hoogescholen gaf daarbij iedere paar dagen een compleet nieuw stel professoren en studenten om mee kennis te maken, waarbij dan soms nog tot drie spreekbeurten op één dag kwamen. Bij zulk een vermoeiend leven waardeert men het dubbel, wanneer de geriefelijkheden van hotel- en spoorwezen daar ten minste de vermoeienis tot een minimum terugbrengen. De groote zware Pullmanwagons liggen zeer vast en schud- 30 den en schokken ook bij groote snelheid lang niet zooveel als het lichtere materiaal onzer spoorwegen. Alleen bij het aanzetten van den trein krijgt men nog al eens een hevigen schok, maar overigens heeft men daarvan geen last. Wanneer men salonwagens en andere dergelijke speciale luxedingen voor millionairs uitschakelt, hebben de Amerikaansche spoorwegen drie klassen. Men noemt ze echter niet zooals bij ons eerste, tweede en derde klasse, maar men noemt ze gewone wagon, Pullmanwagon en particulier compartiment. Voor de beide laatste betaalt men toeslagkaarten bij het gewone spoorkaartje. De groote sneltreinen hebben meestal alleen Pullmanwagons, want deze zijn voor meerdere dagen durende reizen de eenige geriefelijke. Deze wagons hebben een gang in het midden met rechts en links dwarsbankjes voor de passagiers, terwijl er een inrichting is waardoor des nachts rechts en links van de gang telkens twee slaapplaatsen boven elkaar gemaakt kunnen worden, die van voren door gordijntjes gesloten worden. Gewoonlijk gaan er zoo vierentwintig reizigers per wagon. Aan het eene einde is dan een waschkamer voor de heeren en aan het andere einde voor de dames. In iederen sneltrein is tenminste één restauratiewagen, terwijl er gewoonlijk aan het einde een uitkijkwagen is die van achteren ook nog een balcon heeft, waardoor men een ruim uitzicht over het landschap krijgt. Ook heeft iedere wagon zijn eigen negerbediende, die voor het schoonhouden van alles zorgt, met bagage helpt, schoenen poetst, kleeren afschuiert, en al dergelijke meer. In de grootste sneltreinen heeft men ook nog een barbier, een stenograaf met schrijfmachine en een masseur, terwijl in vrijwel alle treinen geregeld gevent wordt met couranten, tijdschriften, boeken, vruchten, ijs en chocolade. Over het geheel kan men onderweg zoo goed verzorgd worden, dat men ook na vier achtereenvolgende dagen en nachten in den trein nog volkomen frisch op de plaats van bestemming aankomt. HET GRAF VAN BUFFALO BILL TERWIJL IK DIT SCHRIJF, VLIEGT DE SNELtrein uur na uur door de eindelooze prairieën van Colorado. Zoover als het oog reikt niets dan de onafzienbare boomlooze vlakte, nergens eenig teeken van leven of van woningen. Het is de oude onveranderde vlakte en, wanneer wij den blik erover laten dwalen, dan komen alle verhalen uit onze jeugd ons weer voor den geest en bevolken wij de vlakte met kudden buffels, met Indianen en squatters, en naar de horizon ziende verwachten wij er ieder oogenblik een troep Sioux te zien verschijnen, of Curumüla, of Old Shatterhand en Winnetou, of Buffalo BilL Een oogenblik nadenken ontgoochelt ons echter. De vlakte ziet er wel onveranderd uit, maar de er door snellende trein, waarin wij zitten, is het teeken der verandering die toch gekomen is en die hier en daar in deze vlakte haar kwartmillioen steden geplant heeft en het oude romantische leven verjaagd of beschaafd. O zeker, ik heb nog wel Sioux in Amerika ontmoet, maar het was op een conferentie als de onze te Nunspeet, dat ik kennis maakte met de Roode Uil en de Grauwe Aarde en zij waren C. S. V.-leden als wij en wanneer ik straks gezamenlijk met de Amerikaansche delegatie naar Peking te San F^ancisco aan boord kom der Taiyo Maru, dan zullen ook de Indiaansche scholen vertegenwoordigd zijn, want Mej. Muskusrat maakt deel der delegatie uit. Ook de Indianen onzer jeugd komen langzamerhand tot de Westersche beschaving en zijn beter op hun plaats op een conferentie of in een jongenskamp dan bij het scalpeeren of het dansen om de martelpaal Wel spoorden wij later een paar dagen door de groote woestijn van Nieuw Mexico en Arizona, waarbij wij ook eenige Indianen reservations passeerden, waar zij nog miri of meer hun oorspronkelijk leven voortzetten, maar hun oude dan- 40 sen en kleeding ziet men toch eigenlijk meer als publieke vermakelijkheid bij het station te Albuquerque of bij het hotel der Grand Canyon en de meeste Indianen, die ik ontmoette, waren correcte Üvreibedienden in hotels, kruiers aan het station, of op andere wijze in eenig beroep werkzaam. Naar mijn scalp greep er geen. Trouwens, daar zou voor hen helaas ook niet veel meer te halen zijn! Wanneer men nu nog herinneringen wil vinden van de Indianenverhalen onzer jongensjaren, dan moet men naar een graf in de wildernis. Het was Maandag 13 Februari, dat ik op bezoek geweest was in de Mijnbouwhoogeschool te Golden in Colorado. Ik had er voor eenige groepen studenten over onze wereldfederatie, over de toestanden in Europa, over Holland, en wat al niet meer gesproken en in een der fraternities (de corpshuizen, waar de studenten in groepen van veertig of vijftig samenwonen) gesoupeerd en wandelde met mijn gastheer nog een eindje om, toen onze aandacht er op viel hoe prachtig met het heldere vriezende weer het effect van de volle maan op de bergen was. Golden ligt namelijk juist even voorbij het eind der prairieën in een vallei omtrent dertig kilometer van Denver. De plaats zelf ligt reeds bijna zesduizend voet hoog en de bergen er omheen zijn nog drie tot vierduizend voet hooger. Te zien hoe mooi de bergen in den maneschijn zijn en te voorschijn halen van de auto was al vrijwel hetzelfde en binnen enkele minuten waren wij met een goed gangetje op weg voor een langdurigen avondtocht door de bergen. Na ongevetr een uur stonden wij op den top van den hoogsten berg, van waar wij een prachtig vergezicht hadden over Golden aan onzen voet, over de uitgestrekte lichtzee van het een half millioen inwoners tellende Denver verder weg en over de prairie daarachter. En hier te midden van het romantische witte maanlicht over de tallooze bergtoppen rondom stond ik ook voor de laatste herinnering aan het romantisch verleden, voor het graf van 41 Buffalo BUI. Toen hij voor een paar jaar stierf, meende men geen passender plaats voor het graf van den ouden voortrekker te kunnen vinden. De wereld is vol tegenstellingen, want van de luxe van een stoomer als de „Aquitania" tot het primitieve zwervende leven van een Buffalo BUI is toch wel een heel eind en toen ik te Southampton scheep ging had ik allerminst gedacht, dat ik nog eens in de bergen van Colorado verzeUen zou. Het was anders een oogenblik om niet weer te vergeten. De groote eenzaamheid van den hoogen bergtop en de diepe stilte van den nacht, de witte sneeuw over de bergen, de scherpe vriezende koude van den winternacht en tegelijk het gevoel van innerlijk lekker warm doorgegloeid te zijn door den langen rit in de open auto bij feUe vorst, het is wel een mengeling van indrukken die dan op iemand aankomt. En daarbij aan de eene zijde dat graf, dat herinnert aan een verleden dat nauwelijks een menschenleeftijd achter ons ligt, toen dit halve werelddeel nog goeddeels onbewoonde wildernis was en menschen hier een leven konden leiden romantisch genoeg om jongensboeken over de geheele wereld van stof te voorzien, en aan de andere zijde de moderne wereldstad met haar tienduizenden auto's, en met al de gemakken van het hedendaagsche verkeer, wel een groote tegenstelling in zoo korten tijd. Als een brug tusschen beide kan echter goed dienen de Amerikaan, die naast mij staat, en die met zijn zes voet lengte, zijn practischen aard en zijn gemoedelijke vriendelijkheid dat Amerika vertegenwoordigt, dat het zoo goed verstaat om idealisme met practischen zin te mengen, en die zich in de prairieën van Buffalo BUI even goed thuis zou voelen als thans in Golden of Denver. 42 OP DE STILLE ZUIDZEE NA EEN BEZOEK AAN DE GRAND CANYON, de ontzaglijke kloof, waardoor heel in de diepte de Colorado rivier stroomt, waarbij ik gelukkig prachtig weer trof, zoodat ik in alle rust dit natuurwonder op mij kon laten inwerken, kwam ik in de tweede helft van Februari in Californië aan. Hier was ik niet gelukkig, want gedurende de enkele dagen van mijn verblijf aldaar regende het meestal. Toch kon ik nog de beide voornaamste universiteiten die te Berkeley en de Leiand Stanford Universiteit te Palo Alto bezoeken. Bij deze laatste kan men nog een staaltje zien van de populariteit der sport in Amerika, want deze universiteit van ongeveer 1600 studenten bezit een stadium met ruim 60000 zitplaatsen, dat bij groote wedstrijden zooals de voetbalwedstrijd tegen de staatsuniversiteit te Berkeley geheel gevuld is. Het stadium werd binnen drie-en-een-halve maand gebouwd en kostte ruim een half millioen gulden. Bij den eersten grooten wedstrijd werd toen de prijs der plaatsen bepaald op gemiddeld tien gulden en door dien éénen wedstrijd haalde men de geheele bouwsom er uit Wat niet alleen de 'populariteit der sport, maar ook de groote gemiddelde welvaart van Amerika bewijst Het was jammer dat er gedurende mijn verblijf zooveel regen viel, want natuurschoon en klimaat maken Californië tot een heerlijk land, waarvan ik nu helaas maar matig genieten kon. Overigens viel het mij op hoezeer voor Californië Europa ver weg is en Azië dicht bij. Van San Francisco is een reis naar China of Japan zeer veel eenvoudiger, korter en goedkooper dan een tocht naar Europa en het ia waarlijk geen wonder dat voor den gemiddelden Amerikaan van het verre Westen de moeilijkheden, zorgen en ellende van Europa wel wat heel ver weg en onwerkelijk zijn. 43 Behalve ons gezelschap was er ook de geheele, ongeveer veertig personen tellende Japansche delegatie, die juist van de ontwapeningsconferentie te Washington terug kwam, onder leiding van den admiraal Kato. Verder waren er verschillende bekende zendelingen uit China en Japan, die naar hun posten terugkeerden, en een enkele onzer Japansche Y. M. C. A. leiders, die een bezoek aan het Westen gebracht hadden, terwijl zich onder de passagiers ook bevond Mrs. Sanger, de bekende leidster der internationale Birth Controll League. Er was aan boord dus wel ruimschoots gelegenheid tot kennis maken en stof voor interessante conversatie. Daarbij kwam dat er ook voor de geheele reis een uitvoerig program van vermakelijkheden was georganiseerd, dat aan het begin der reis aan iederen passagier werd gegeven. Muziek, bioscoop, Japansch tooneel, worstelen door de bemanning, voordrachten, bal, een tooneelstukje, gecostumeerd bal, en allerlei wedstrijden wisselden elkander daarop af, zoodat er voor de passagiers wel ruimschoots gelegenheid voor ontspanning en afleiding werd gegeven, vooral als men daarbij in aanmerking neemt, dat er ook nog gezorgd was voor een ruime sorteering van dekspelen: quoits, handtennis, dekgolf, shuffle board, en dergelijke meer. Voor ons was er echter maar weinig gelegenheid om van al die heerlijkheden te genieten, want daarvoor was er veel te veel werk te doen. Een der kleine salons diende tot werken vergaderkamer en iederen morgen van het ontbijt tot de lunch werkten Dr. Mott en ik daar samen aan de vaststelling van het agendum voor de vergaderingen van het algemeen bestuur te Peking en aan de voorbereiding van de noodige memoranda ter nadere verklaring en uiteenzetting van de verschillende voorstellen en punten van het agendum. Des middags werd daaraan dan verder geschreven, terwijl er omstreeks theetijd een vergadering was van het geheele gezelschap om nader toestanden en gewoonten in het Oosten te bespreken, waarbij ons ook de 46 name voor den christelijken arbeid en voor de kerk in deze landen heeft dit werk der wereldfederatie veel vrucht gedragen. Telkens weer ontmoet men leiders in den christelijken arbeid, die door onze wereldfederatie voor het eerst met het christendom in aanraking kwamen. Voor ons persoonlijk heeft het op deze reis nog het pleizierige gevolg, dat ieder zich beijvert om het ons op onze reis zoo aangenaam en gemakkelijk mogelijk te maken. Op deze wijze wordt het reizen eerst recht een genot. En het is met een gevoel van groote dankbaarheid jegens onze voorkomende gastheeren, dat wij van het eene land naar het andere reizen. De laatste avond in Tokyo verplaatste ons reeds in China. De Y.M.C.A. toch heeft in Tokyo een afzonderlijk werk ten behoeve der ongeveer tweeduizend Chineesche studenten die er in Tokyo zijn. Reeds geruimen tijd hadden onze Chineesche collega's hier een goed evangelisatie werk gedaan en op grond daarvan wilden zij nu weder een stap voorwaarts doen. Daarom hadden zij Dr. Mott gevraagd om voor de Chineesche studenten een evangelisatie-toespraak te houden. De zaal van het Chineesche Y.M.C.A.gebouw was gevuld met een zeer aandachtig luisterende schaar studenten. Aan het eind vroeg Dr. Mott of degenen, die bereid waren om nu geregeld een bijbelcursus te volgen, niet als lijdelijke toehoorders, maar als actieve medewerkers, te beginnen met een retraite van een dag op den aanstaanden Zaterdag, hun namen en adressen schriftelijk wilden inleveren en ruim honderd studenten bleven daartoe na afloop der vergadering. Onder leiding van onze Chineesche en Westersche secretarissen worden voor hen nu verschillende cursussen ingericht en gelijk er uit de Chineesche Y.M.C.A. te Tokyo reeds een aantal onzer leiders in China zijn voortgekomen, vertrouwen wij dat er ook uit deze groep weder nieuwe versterking onzer gelederen zal komen. 64 EEN WEEK IN JAPAN DITMAAL ZOU ONS BEZOEK AAN JAPAN slechts kort zijn, want wij hadden hadden haast om tijdig in Peking te zijn, terwijl wij onderweg nog iets van Korea wilden zien. Vandaar dat wij ons nu maar bepaalden tot eerste indrukken en voorname' lijk in Tokyo bleven. De eerste dag werd besteed aan het krijgen van eenig overzicht van Tokyo en daartoe kwamen na het ontbijt een paar auto's met de Y. M. C. A secretarissen Jörgensen en Obata ons halen. De eerste nieuwe indruk, die men dan krijgt, is die van de ontzaggelijke uitgestrektheid der stad. Dat behoeft eigenlijk ook niet te verbazen in een stad van bijna drie millioen inwoners en met huizen van meestal maar twee verdiepingen, vooral ook omdat midden in de stad de keizerlijke paleizen liggen met uitgestrekte tuinen en parken. Op hoe groote schaal dat alles is aangelegd, wordt men pas goed gewaar, wanneer men eens tracht de afstanden door en om de tuinen en pleinen midden in de stad te voet af te leggen, of ook wanneer men eens iemand in een buitenwijk op moet zoeken en men is dan gauw een uur met trammen kwijt Dat trammen is dan buitendien nog een zeer twijfelachtig genoegen, omdat de trams meestal zoo overvol gepakt zijn, dat men maar zelden een zitplaats krijgt. Op deze eerste autotocht doorkruisten wij den geheelen morgen de stad in alle richtingen en zagen de keizerlijke tuinen met hun wallen en grachten, de universiteit en een der Y. M C. A. tehuizen voor studenten, eenige Shintoschrijnen, het park waar juist een groote vredestentoonstelling geopend was, en kregen tevens in het algemeen een indruk van de voornaamste straten en verkeerswegen der stad. Wij eindigden de rit bij een Japansch restaurant, waar een lunch ons de gelegenheid zou geven om met eenige onzer 5 65 collega's nader kennis te maken. Hier kwamen wij geheel op Japansch gebied en Heten dus onze schoenen bij de voordeur achter. Gelukkig waren er geen gaten in mijn sokken! Voor de eerste maal gevoelde men zich wel een weinig ongekleed in deze ongewone dracht, maar ook aan dat op Japansche begroeting. kousenvoeten loopen went men spoedig. Wij troffen nu onder meer aan de heeren Saito, algemeen secretaris der Y. M. C. A, Obata, secretaris C. S.V, Suzuki, secretaris jongenswerk, Kobayaski, secretaris Y. M. C. A., en nog enkele meer. Na kennismaking vleiden wij ons op de kussens op den grond neer, maar na een minuut of tien waren de drie oudsten van het gezelschap, waaronder de ondergeteekende, blijde het aanbod van een paar extra kussens om op te zitten te kunnen aanvaarden van wege de stijfheid onZer spieren. Naar Japansche zede kookten wij vleesch, uien, enz., die wij 66 bij de rijst aten, zelf en de heer Saito, met wien ik het tafeltje deelde, onderrichtte mij in het correcte gebruik der bekende eetstokjes. Niet zonder zelfvoldaanheid slaagde ik er in mijn kommetje eenige malen zonder morsen leeg te eten. De volgende dagen gaven nu ruimschoots gelegenheid om nader met verschillende zijden van het Japansche leven kennis te maken. Wij bezochten een aantal tempels, niet alleen als bezienswaardigheden, maar ook om eenig denkbeeld te krijgen van den indruk, dien de religieuze zijde van het Japansche leven op den buitenstaander maakt. Ook gingen wij naar een ceremonieele theepartij, die de president der stoomvaartmaatschappij aan een aantal passagiers der Taiyo Mam gaf, waar wij de uitermate gracieuse buigingen en costuums der Japansche meisjes bewonderen konden, alsmede de vaardigheid der goochelaars, terwijl de groene thee, die bij zulke gelegenheden ook geschonken wordt, ons minder kon bekoren. Natuurlijk brachten wij ook een bezoek aan de Meiji schrijn, die ter eere van den vorigen keizer opgericht werd. Door een sierlijke poort van meterdikke gladgepolijste boomstammen kwamen wij in het uitgestrekte park, dat bijna geheel in deze laatste jaren aangelegd werd door het overplanten van groote boomen ter eere van de schrijn. Inzonderheid vele vereenigingen, zooals de jongemannen vereenigingen (er bestaat ook een Young Men's Buddhist Association), plantten er een of meer boomen. Een breede ruim aangelegde weg voert na een minuut of tien door een tweede poort in de richting van de schrijn. De voortdurende stroom menschen, die hier den geheelen dag komt en gaat en bezoekers uit alle deelen van het land omvat, wijst er reeds op welk een aanzien deze schrijn geniet. Zoo komt men eindelijk door de met keizerlijke emblemen versierde deuren in het voorportaal van de schrijn te midden der gebouwen in Japanschen stijl. Wanneer men dan hier de voorbijstroomende schare gadeslaat, die zich eerst bij de bron links van den ingang wascht, dan eerbiedig nadert, in het voorportaal buigt of knielt, in de handen klapt, en eenige oogenblikken in stilte verwijlt, dan komt men wel onder den indruk van de groote vereering voor het keizerhuis. Bij zulk een vluchtig bezoek aan een Oostersch land krijgt men anders wel een snelle opeenvolging van indrukken, want nog geen uur na mijn bezoek aan de Meiji schrijn zat ik in de vergadering van het nationaal comité der Japansche Y, M. C. A, waar ik gelegenheid had met het werk dezer voortreffelijke vereeniging nader kennis te maken. De Y. M. C. A. gaat er in ieder land van uit dat haar doel is om zoo spoedig mogelijk geheel inheemsch te worden, zoodat de leiding niet meer in handen is van vreemdelingen, maar van hen die behooren tot het volk zelf. Zoo staat bijna overal in Azië de Y. M. C. A. onder de hoofdleiding der Aziaten zelve en deze door Dr. Ibuka gepresideerde vergadering van het nationaal comité bestond dan ook uit veertien Japanners, terwijl de eenige vreemdelingen een Canadeesche en drie Amerikaansche secretarissen waren. Op de vergadering volgde een souper van het comité met Dr. Mott, waarbij ook nog enkele andere bekende Japansche christenen aanzaten, zooals het, sedert helaas overleden, lid van het Hoogerhuis Baron Soroku Ebara en generaal Hibiki, die gedurende den oorlog chef der Japansche missie in Frankrijk was. Naast mij zat de heer Ichirgu Ito, directeur van een petroleummaatschappij, die juist met eenige zijner ingenieurs een reis door ons Indië gemaakt had en die ook in Amerika goed thuis was. Voor Dr. Mott, die na het souper natuurlijk een toespraak moest houden, waren deze dagen in Tokyo al buitengewoon inspannend. Van den vroegen morgen tot den laten avond was hij bezet door vergaderingen, besprekingen en interviews, terwijl er ook geregeld eenige malen per dag een toespraak of redevoering op het program stond. Zoo hoorde 68 OP REIS NAAR SEOUL DE WEEK IN JAPAN WAS OMGEVLOGEN EER wij het wisten en maar al te spoedig was de tijd daar om onze reis voort te zetten, wanneer wij nog een paar dagen tijd wilden hebben om onze Koreaansche vrienden te ontmoeten. Dat begon nu met ongeveer vierentwintig uur spoorreis van Tokyo naar Simoneseki. De gewone Japansche wagons zijn ingericht als onze tramwagens met aan iedere zijde een lange bank en de ingangen aan de beide uiteinden der wagon. Als het vol is, kunnen er dan evenals bij onze trams in het midden nog heel wat menschen staan. Voor zulk een lange reis namen wij echter slaapwagen. Hier komt zoowel het Amerikaansche in een vorig hoofdstuk beschreven systeem voor als het Europeesche, maar de inrichting van dit laatste is minder geriefelijk dan wij het in Europeesche slaapwagens gewoon zijn, want nog al vaak zijn er vier personen in een compartiment, terwijl er alleen aan de uiteinden der wagons een of twee waschgelegenheden zijn. Wij verheten Tokyo bij heerlijk weder, dat ons verder de geheele reis trouw bleef. Van de bijna drie maanden, dat ik in het Oosten was, had ik maar vijf of zes regendagen, twee dagen in Kaifeng en de overige in Tokyo. Wij vertrokken des avonds bij zeer helderen maneschijn en na korten tijd kregen wij den berg Fuji in het gezicht De kegelvormige ongeveer vijfduizend meter hooge kolos was nog tot bijna aan zijn voet met sneeuw bedekt wat in het maanlicht een ongemeen fraai effect maakte. Hij deed mij denken aan den Olympus of aan kaap Athos, zooals men deze plotseling uit zee te zien krijgt, en wanneer men hem zoo in den stillen nacht de vlakte ziet domineeren, dan verwondert men er zich niet over dat zulke bergen den naam van heilige bergen kregen. De spoorreis leverde trouwens telkens bezienswaardigheden op, nu eens was het een lange rit langs de kust waarbij men een mooi gezicht had over de door tal van schilder' achtige eilanden omringde binnenzee, dan weder op een der weinige overgebleven kasteelen van de vroegere feodale De Berg Fuji. heeren, wier sterkten meest vernield werden tijdens den burgeroorlog van het midden der negentiende eeuw, of wel men spoorde door een der mooie berglandschappen van Japan, terwijl voor nieuwelingen ook altijd interessant was het gadeslaan der bevolking met haar ongewone kleeding, gewoonte en gebruiken. Inzonderheid in het buigen zijn de Japanners meesters. In het Oosten geeft men namelijk geen handen en ook zoent men niet, zelfs niet kinderen hun moeder. De buiging dient dus voor alles, maar daar' voor is deze dan ook zeer geperfectioneerd. Aardig was het ook altijd om de kinderen te observeeren in hun spelen en vooral te zien hoe de iets grooteren met de kleineren rondscharrelden, wanneer zulk een peuter van een jaar of tien een nog kleinere hummel van een of twee jaar op den rug had. Onder al die bedrijven door viel de reis niet lang en waren wij weldra des avonds te Simoneseki, van waar de nachtboot ons naar het vasteland van Azië zou brengen. De overtocht is ongeveer gelijk aan die van Hoek van Holland naar Harwich en de booten en hutten zijn even goed. Er is echter een gewoonte ten opzichte der fooien ingevoerd, die zeer aanmerkelijk hooger is dan op de Harwichbooten. Des morgens kwamen wij onder een mooi zonnetje te Fusan aan, waar op de kade deheerHueng Wo Cynn, onze algemeene secretaris voor Korea, ons reeds stond op te wachten. Buitendien was voor de verdere reis ook uitnemend gezorgd, want te Tókyo was reeds aan Dr. John R. Mott, in wiens gezelschap ik reisde, medegedeeld, dat door de Japansche en Chineesche regeeringen voor hem en zijn reisgezelschap voor de reis door Korea en Mandschoerije tot Peking een gereserveerde wagon eerste klasse ter beschikking gesteld zou worden. Vooral als men in den trein veel te werken heeft en een massa boeken en papieren gebruiken moet, dan is het wel heel pleizierig als men de ruimte heeft en alles rustig kan uitstallen. Buitendien werd door Japan een der afdeelingschefs der spoorwegen aangewezen om ons op de reis te begeleiden en van al het noodige te voorzien, waarbij men nog de attentie had daarvoor een van onze eigen oud-leden, den heer Yosokichi Morise, uit te zoeken. De kennismaking met hem kort na onze aankomst in Korea werd dan ook een ontmoeting van oude vrienden, vooral toen het bleek dat hij bij een vorig bezoek van Dr. Mott nog een zijner tolken geweest was. De heer Morise verzorgde ons op de geheele reis als een baker haar baby en wanneer men zoo reizen 72 kan zonder zich van kaartjes, douane, paspoorten, plaats reserveeren, maaltijden bestellen, en al dergelijke meer iets aan te trekken, dan wordt het wel een dubbel genot. Na enkele uren stopten wij tien minuten te Taikoo, de eerste grootere Koreaansche plaats. Hier stonden de ruim tweehonderd jongens der middelbare school met hoornblazers en al aangetreden om ons in Korea welkom te heeten, evenals een groot aantal leeraren, predikanten en zendelingen. Na een uiterst hartelijke begroeting, veel voorstellen, handen schudden en eenige oogenblikken onderhoud ging het weer verder naar Seoul, de hoofdstad van Korea, waar wij des avonds aankwamen. Hier was een heele menigte aan het station voor een zeer warme ontvangst, terwijl er aan alle zijden reporters aan den gang waren om het geheel te kieken, waarna de taxi's ons naar het Westersche, Amerikaansch ingerichte, hotel Chosen voerden, waar wij een tweetal dagen verblijf zouden houden. 73 TWEE DAGEN IN SEOUL T-^w E EERSTE DAG VAN ONS VERBLIJF IN SEOUL was weder een Zondag en zoo gingen wij naar de groote Methodistenkerk, die ongeveer duizend w zitplaatsen telde en propvol was. Van het Kore- aansch verstonden wij natuurlijk geen woord, maar aan de animo waarmede gezongen werd, kan menige Hollandsche kerk een voorbeeld nemen. Die volle kerk met al die witte costuums was wel zeer pittoresk en weer trof het mij hoeveel aangenamer het in dit opzicht is om te verkeeren in streken, waar de oude landskleeding nog in eere is, dan te komen op plaatsen, waar het eentonige eenerlei van dezelfde kleeding als overal overheerscht. Gelijk men weet, wordt Korea door de Japanners overheerscht, die het bij hun rijk ingelijfd hebben en het thans met alle kracht Japansch trachten te maken. Eigenlijk is het voor den buitenstaander een raadsel, hoe men in dezen tijd van steeds meer ontwakend nationaal gevoel nog kan trachten om goed' schiks kwaadschiks een geheel volk van ongeveer twintig millioen zielen te denationaliseeren. Niet zonder groote ver' bazing luisterde ik dan ook bij een der maaltijden naar het vertoog van mijn Japanschen buurman, die met groot enthousiasme en blijkbaar volkomen eerlijk en oprecht er over sprak hoe heerlijk het was dat de twee volken zoo geheel één werden, hoe voortreffelijk het was voor de opvoeding en hoe alles vooruitging. Overigens is dat een staaltje van zelfmisleiding, dat men vaak waar kan nemen bij hen die behooren tot volken welke andere overheerschen, maar waar' bij men vergeet, dat vrijheid een te kostelijk goed is dan dat men het voor eenigen materieelen vooruitgang zou willen opgeven. Ondertusschen is het effect van deze politiek dat men hier twee werelden naast elkaar heeft: een Japansche en een Koreaansche, maar, daar wij veel vrienden aan beide 74 zijden hadden, was er voor ons ruimschoots gelegenheid om ons in beide werelden te bewegen. Dat ondervonden wij al dadelijk, want na onzen kerkgang bij de Koreanen waren wij te dejeuneeren genood door den heer Watanabe, rechter in het hooggerechtshof, die een dertigtal der aanzienlijkste Japansche christenen uit Seoul aan zijn tafel vereenigd had. Het waren meest ambtenaren, ingenieurs, professoren, leeraren en predikanten en het gaf ons een goede gelegenheid om de gevoelens der Japanners te leeren kennen. Zelf maakte ik inzonderheid kennis met een hoofdingenieur der spoorwegen, een chef van de afdeeling buitenlandsche zaken en een hoogleeraar, terwijl Dr. Mott ondertusschen een samenkomst had met het Japansche Y. M. C. A. bestuur, welks secretaris Dr. Niwa met ons aan boord der „Taiyo Maru" geweest was en met het' welk allerlei zaken te regelen waren. Onmiddellijk na afloop van het dejeuner was er, evenals trouwens ook den volgenden dag, een openbare samenkomst waar Dr. Mott sprak voor de Koreaansche jeugd in de groote zaal van het Koreaansche Y. M. C. A gebouw. Nog nooit zag ik zulke volle zalen als bij deze twee ver' gaderingen. Er werden uitsluitend jonge mannen toegelaten en zoodra als wij op het podium waren, werd het geheele podium tot vlak voor onze voeten volgepakt met op de grond zittenden, waarna de gangpaden aangestampt werden, zoodat men er mannetje aan mannetje stond met nauwe' lijks ruimte om zich eens te bewegen, terwijl er geen sprake was van voldoende ruimte om op den grond te gaan zitten. Ten overvloede liet men de deuren nog open, zoodat zij, die in de gang stonden, ook hooren konden. De toespraken van Dr. Mott waren rechtstreeksche evangeliesatitoespraken en werden met gespannen aandacht gevolgd. Later sprak hij er zelf ook over, dat er thans zooveel actiever en gespan' nener geluisterd werd als bij een vorig bezoek, toen het gehoor meer passief scheen. 75 Wie mocht meenen, dat het dusver vermelde reeds voldoende arbeid voor één dag is, heeft geen begrip van de werkkracht van een man als Dr. Mott, want op de Koreaansche meeting volgde onmiddellijk een kerkdienst voor alle te Seoul verblijf houdende Westerlingen, waarna in den kring der Amerikaansche Y. M C. A. secretarissen het middagmaal gebruikt werd, om ten slotte den dag te besluiten met een avonddienst in een der Japansche kerken voor de massa der Japansche christenen in Seoul. Nu is spreken door een tolk veel minder vermoeiend dan dat men zonder tolk een vergadering toespreekt, tenminste wanneer de tolk goed is, en hierbij waren wij telkens zoo gelukkig van de allerbeste tolken te hebben, maar toch is het zoo dag aan dag drie of vier maal spreken tusschen allerlei vermoeiende vergaderingen en interviews door met vaak zeer korte nachtrust en een omvangrijke correspondentie iets dat alleen iemand van de goede gezondheid en het ijzeren gestel van Dr. Mott zou kunnen volhouden. Des Maandagsmorgens maakten wij een autotocht naar buiten om het nieuwe Chosen Christian College te gaan bezichtigen. Er is nog maar één gebouw klaar, waar honderd-vijf-en-twintig studenten zijn. Op het oogenblik zijn er echter nog vier gebouwen in aanbouw, waardoor er voor vijfhonderd studenten plaats komt. Het terrein is tachtig bunder groot en er is dus nog ruimschoots gelegenheid voor uitbreiding. De hoogeschool werd gesticht door de samenwerking van een vijftal zendingsgenootschappen en de kosten voor de eerste gebouwen werden gevonden door eenige groote giften speciaal voor dit doel. Het behoeft wel geen betoog van hoe groote beteekenis zulk een nieuwe aan de eischen des tijds beantwoordende hoogeschool kan worden voor de krachtig groeiende christelijke kerk, die geschoolde en intellectueele leiding zoo dringend noodig heeft. Daarna gingen wij te gast bij den waarnemenden Japan- 76 EEN DAG IN PYENYANG DES AVONDS LAAT VERLIETEN WIJ SEOUL om den anderen morgen om kwart over vijven in Pyenyang te arriveeren. Het was nog stikdonker en een heldere sterrenhemel. Niettegenstaande het vroege uur was er een heel gezelschap aan het station om ons te verwelkomen en spoedig waren wij in een drietal auto's op weg naar onze diverse gastheeren. x Pyenyang was een goede duizend jaar geleden de hoofdstad van Korea en telt met zijn ongeveer veertigduizend inwoners nog mee onder de grootste steden van het land. Korea bestaat namelijk zeer overwegend van den landbouw en heeft dientengevolge tallooze dorpen en maar zeer weinig grootere steden. Schertsenderwijze wordt Pyenyang thans nog wel eens genoemd de geestelijke hoofdstad van Korea, omdat het een der grootste centra der zending is en er zeven groote christelijke kerken zijn, waarvan de grootste ruim drie duizend zielen telt. De stad zeifis nog onvervalscht Koreaansch. Nauwe kronkelende straatjes en met stroo gedekte huizen. Zulke huizen hebben al spoedig een armoedig uiterlijk en het heele land geeft daardoor een indruk van armoede, wat misschien ook met geheel onjuist is, want de bevolking schijnt uiterst eenvoudig te leven. Na het ontbijt was er eerst een samenkomst met allen, die in de stad christelijken arbeid deden: predikanten, ouderlingen, Y. M. C. A bestuur, onderwijzers, helpers in de hospitalen, enz., welke samenkomst door honderdtwintig mannen en vijftig vrouwen werd bijgewoond en waar Dr. Mott een voortreffelijke toespraak hield over de onderhouding van het eigen geestelijk leven en over de beste wijze om christelijk werk te leiden. De Protestantsche zending is eerst eenige tientallen jaren in Korea werkzaam en deze vergadering over- 6 81 voor de schaar mannen en vrouwen, die in vaak zeer moeilijke omstandigheden dit werk doet en daarbij dikwijls zulke goede resultaten mag zien. Den anderen morgen was het weer vrij vroeg dag, want wij moésten bijtijds den sneltrein naar Peking hebben. Wij namen en hartelijk afscheid niet alleen van onze vrienden te Moekden, maar ook van den Japanschen spoorweg' ambtenaar, die ons zoo goed verzorgd had, en weldra begon onze rit van vier-en-twintig uur door de eindelooze, er nog troosteloos grauw uitziende, Mandschoerijsche vlakte. Veel tijd tot uitkijken was er echter niet, want door de vol bezette dagen der laatste week was er bijna geen tijd voor correspondentie en ander werk geweest, zoodat er nu dus in dezen rustigen dag heel wat werk verzet moest worden. Zoo vloog de dag spoedig om met af en toe even een verzetje als er gestopt werd, waarbij het opviel dat er bij ieder station een wacht van een aantal soldaten op het perron aangetreden stond met het geweer bij den voet. Naar het schijnt dateert deze algemeene bewaking der stations nog uit den tijd van den Boxeroorlog. Van uit Tientsin was aan Dr. Mott getelegrafeerd, dat een groote delegatie hem daar bij het voorbijkomen van den trein des morgens om zes uur zou verwelkomen. Zoo heeft beroemd zijn zijn schaduwzijde, want nu moest hij na al die vermoeiende dagen weder voor dag en dauw op, terwijl wij een rustigen nacht konden hebben. 89 University, de christelijke universiteit van Peking, mij gevraagd om voor hen over Nederland en de huidige geestelijke stroomingen in ons land te spreken. Ongeveer de helft der docenten dezer hoogeschool zijn Chineezen, terwijl de Westersche helft reeds Amerikanen, Engelschen en Zwitsers omvat en gaarne nog meer internationaal zou worden. Onder hen was Dr. Ph. de Vargas, de vroegere secretaris der Zwitsersche C. S. V., ook in ons land geen onbekende. In zeer levendige discussie was de avond om voor wij er nog recht op verdacht waren. Des Zondagsmorgens maakten alle kerken van Peking gebruik van het feit, dat er reeds zoovelen onzer aangekomen waren en voor iedere kerk werd er een aangewezen om daar de godsdienstoefening te leiden. Zelf sprak ik in een der Methodistenkerken, die onder haar gehoor van omstreeks vijfhonderd altijd een groot aantal studenten heeft. De Chineesche predikant leidde den dienst, waarvan ik natuurlijk niets verstond, maar waarbij de gang van den dienst, voorzoover ik die kon volgen, niet zoo heel veel verschilde van een dienst ten onzent Op de plaats van de preek kwam dan mijn spreken, dat zich aansloot bij het doel onzer vergaderingen in China, wijl onze vergaderingen te beter konden slagen naarmate men er meer algemeen mee meeleefde. Natuurlijk maakte ik ook kennis met de Hollandsche kolonie in Peking, die voornamelijk uit den kring van het gezantschap bestaat Ik had daarvoor verschillende introducties van gemeenschappelijke vrienden, en was blij mij uit het geroezemoes van alle vreemde talen door elkander onzer internationale samenleving af en toe eens terug te kunnen trekkken onder de bescherming der Nederlandsche vlag, waar men weer eens rustig Hollandsch kon spreken en vaderlandsche herinneringen ophalen. Zoo vlogen de eerste dagen om met een ons thuis leeren voelen in een zoo geheel vreemde omgeving. 7 97 WINKELEN IN PEKING WANNEER MEN ZICH IN HET BEZIT VAN een uitgebreide familie en van een grooten vriendenkring verheugt, dan is het noodzakelijk gevolg, dat men van zulk een verre reis tientallen cadeaux ter herinnering mag meebrengen. Al spoedig kwam ik dus bij mijn voortreffelijke gastvrouw aankloppen met het vriendelijk verzoek, of zij mij niet met haar kennis van het Chineesch en van Peking ter zijde zou willen staan. Als vreemdeling toch, die noch de taal van het land noch de waarde der dingen kent, staat men volmaakt hulpeloos, vooral omdat men in China meestal geen vaste prijzen heeft en het winkelen dus uit een eindeloos loven en bieden bestaat. Met behulp van mijn gastvrouw werd dit een zeer amusant werk. Wij begonnen met een middag op een der groote markten door te brengen, waar wij allerlei koperwerk wilden hebben, dat in China voor zeer redelijke prijzen te krijgen is, verder rood lakwerk, brons, en verschillende zaken zooals hoofddeksels, haarstaarten, en dergelijke. Sinds de revolutie, nu tien jaar geleden, is in China het dragen van de staart vrij algemeen afgeschaft, maar zeldzaam zijn zij daarom nog niet, want met name onder de koelies zag ik er nog vele met staart. Natuurlijk moest ik er nu ook een mee naar huis nemen als bewijs, dat ik heusch in China geweest was. Bij het doen van deze boodschappen was het bepaald kostelijk de koopheden gade te slaan, hoe zij, wanneer ik ergens naar keek, er dadelijk bij waren om door gebaren een prijs te kennen te geven, die drie- of viermaal te hoog was, maar dan dadelijk teleurgesteld in hun schulp kropen, wanneer mijn begeleidster hen in onvervalscht Chineesch te verstaan gaf, dat zij zich ten eenenmale vergisten, wanneer zij dachten, dat wij maar onnoozele vreemdelingen 98 van buiten af waren, die zij er naar hartelust tusschen konden nemen. Op de markt dwaalden ook een aantal jongens met rieten manden rond, die voor een kleinigheid de aankoopen achter de klanten aan droegen. Wij hadden een genoegelijken knaap, die zich een ongeluk lachte, toen wij Uitzicht van af het altaar des Hemels in de richting van den Tempel des hemels. Op den achtergrond in de verte de tempel en op den voorgrond een stukje van den top van het Altaar, dat terrasgewijze oploopt, ieder volgend terras een twaalf of vijftien treden hooger dan het vorige. aan het passen van Chineesche hoofddeksels gingen. Daar koperwerk nog al zwaar is, moest hij na eenigen tijd een collega hebben. Aan het eind van den middag bestegen wij onze ricksha's weder en gaf ik ieder der jongens een paar dubbeltjes, wat aan den eerste een antwoord ontlokte, dat aan de bekende gelijkenis ontleend had kunnen zijn. Hij had de hitte des daags gedragen en derhalve kwam hem 99 HET ALGEMEEN BESTUUR DER WERELDFEDERATIE MAAR AL TE SPOEDIG KWAM ER EEN EINDE aan onze vrije dagen in Peking, want op Woensdagmorgen 29 Maart begonnen de vergaderingen van het algemeen bestuur onzer wereldfederatie. In dit bestuur heeft iedere aangesloten nationale vereeniging ten minste één afgevaardigde, terwijl grootere vereenigingen er iets meer hebben. Wanneer de vergadering compleet is, zijn er ongeveer zeventig man, maar omdat de vereenigingen, die het verst van de vergaderplaats verwijderd zijn, meestal geen voltallige vertegenwoordiging zenden, zijn er gewoonlijk omstreeks zestig aanwezig. Ditmaal waren er uit zeven-en-twintig landen zeven en vijftig afgevaardigden, waaronder twintig dames. Dat de vergadering zeer internationaal was, blijkt wel uit het feit, dat er, naar de werelddeelen gerekend, waren drie-en-twintig uit Europa, zestien uit Amerika, veertien uit Azië, drie uit Australië en een uit Zuid-Afrika; of, naar de rassen gerekend, twintig Angelsaksen, dertien Aziaten, tien Germanen, zeven Romanen, vijf Slaven, een Neger en een Indiaansche. De uiterlijke verzorging was voortreffelijk, want de heele vergadering was ondergebracht in het Hotel des Wagons Lits, waar ook een uitnemende vergaderzaal beschikbaar was. Buitendien was er voor gezorgd, dat er de noodige secretarissen en stenografen aanwezig waren met schrijfmachines en cyclostyles, zoodat alle voorstellen en commissierapporten onmiddellijk gemultipliceerd konden worden en er niets in behandeling kwam, dat niet ieder lid vooraf getypt ontvangen had, een maatregel die noodzakelijk is, wanneer men in een veeltalige vergadering misverstanden en tijdverlies zooveel mogelijk wil voorkomen. Voor de maaltijden was er een afzonderlijke eetzaal, zoo- 102 dat wij gedurig geheel onder elkaar waren en elkander in de week, dat wij zoo samen werkten, wel zeer goed konden leeren kennen. Voor een deel was trouwens de eerste vergadering een hartelijke begroeting van oude kennissen, maar toch was ook een ongewoon groot deel der verga- Stadspoort van Peking. dering geheel nieuw en voor het eerst aanwezig. Van alle aanwezigen het meeste ervaring op dit gebied had wel onze voorzitter Dr. John R Mott, die van de oprichting der wereldfederatie af alle vergaderingen had bijgewoond, en als het ware de vader der federatie is, die nu langzamerhand zijn kind tot steeds grootere ontwikkeling en zelfstandigheid ziet komen, en wiens tact en geduld al haast even onuitputtelijk zijn als zijn werkkracht. Overigens waren de meeste afgevaardigden secretarissen hunner nationale christen-studenten-vereenigingen. Allen waren op 103 te zetten, ditmaal inzonderheid ten behoeve der universiteiten in> Rusland, en men rekende voor dit cursusjaar daartoe weder een bedrag van ruim een millioen gulden noodig te zullen hebben. Dat bij een vergadering in het Oosten met een sterke vertegenwoordiging der Oostersche vereenigingen de zending ter sprake kwam spreekt wel vanzelf. In verschillend opzicht. Vooreerst werd nagegaan of uit onze Oostersche vereenigingen voortkwam een voldoende aantal leiders voor de kerk dier landen en waar het scheen, dat de zending niet spoedig genoeg aan de inheemsche kerken en haar leiders volle verantwoordelijkheid gaf, werden resoluties gepasseerd om op dezen misstand te wijzen. En in de tweede plaats kwam ter sprake de vraag, die door den secretaris van Indië naar voren gebracht werd en die betrof de verhouding tot de studenten van met-christelijken godsdienst. Naar zijn ervaring werd de tegenstelling voor de intellectueelen in Indië hoe langer hoe meer: religie of geen religie, en niet: Christendom of een andere religie. Met name de negatieve neutraliteit van het onderwijs had tot resultaat dat onder de ontwikkelden de oude Indische godsdiensten langzamerhand uitstierven, terwijl zij toch voor het chris^ tendom onbereikbaar bleven. Voor Indië achtte hij echter het westersche materialisme een vloek en hij zag zijn landgenooten dan veel liever in hun oude religie blijven. In plaats van de negatieve neutraliteit, die alle religie negeert, zag hij dan ook eigenlijk liever een positieve neutraliteit, die aan iedere religie gelijke rechten in de school geeft en het dan aan de leerlingen vrij laat, welke zij willen volgen. Over deze vragen en over de geheele verhouding tot de met-christelijke godsdiensten en de aanhangers daarvan werd herhaaldelijk van gedachten gewisseld zonder dat er bepaalde resoluties werden aangenomen. Over een enkel punt als b.v. de ongewenschtheid van gedwongen godsdienstonderwijs, zooals dat in de meeste zendingsscholen in En- 105 gelsch-Indië nog schijnt te bestaan, heerschte blijkbaar wel een gemeenschappelijke meening, maar ook daar moet men eenigszins voorzichtig zijn niet al te zeer te generaliseeren, zooals bleek uit de opmerking van een der Indiërs, die oorspronkelijk een Brahmaan van de hoogste caste was, dat hij er niet al te zeer tegen kon zijn, gezien het feit, dat hij er zelf een vrucht van was. Trouwens bij facultatief stellen is het wijs om te doen als een mijner vrienden in zijn school, die op denzelfden tijd als het uur godsdienstonderwijs ook een uur ethiek laat geven, waar ieder heen moet, die niet naar het godsdienstonderwijs wenscht te gaan, want anders werken alle machten der luiheid tegen de religie. Een zeer groot deel van den tijd ging heen met een gedachtewisseling over de internationale verhoudingen en over de houding, die men ten opzichte van den oorlog heeft aan te nemen, maar daar deze discussie tijdens de conferentie werd voortgezet, kan er beter in het volgend hoofdstuk op teruggekomen worden. De geheele week leeft in mijn herinnering voort als een tijd van intens samenwerken, waar men eerlijk zocht elkaar te begrijpen en te verstaan. Daar waren de moeilijkheden, dat men uit zulke geheel verschillende milieux en gedachtenwerelden kwam. Het maakt eenig verschil of men Engelschman is, den geheelen oorlog doorgevochten heeft en trotsch is op zijn British empire met al de tradities die daar achter liggen, dan wel of men Indiër is en overtuigd volgeling van Gandhi gelijk de geheele Indische delegatie was. Ook is het niet hetzelfde of men uit Nieuw Zeeland komt, waar de naaste buurman Australië nog dagen réizens weg is, zoodat men van veel internationaal verkeer en al de daaraan annex zijnde moeilijkheden geen last heeft, dan wel of men komt uit Polen of Czechoslovakije. Het maakt verschil of men uit een jong land komt als Canada of Australië, dan wel uit een oude cultuurstaat als Frank- 106 rijk of Duitschland. Ook benadert een Chinees de dingen weer anders dan een Scandinaviër. Zoo brachten wij ieder voor zich mede al die verschillen, Dr. G. Michaelis, voorzitter der Duitsche Christen-Studenten-Vereeniging, oud-Rijkskanselier van Duitschland, en Mevrouw Michaelis. welke voortkwamen uit ons verschil van land, omgeving en traditie en daar kwamen dan buitendien nog bij de groote verschillen tusschen de personen, hun positie, leeftijd en ervaring. Wanneer men over internationale ver- 107 houdingen spreekt, dan moet haast vanzelf een man als onze vice-voorzitter Dr. C. T. Wang, die tijdens onze conferentie juist namens China de onderhandelingen te voeren had met Japan over de teruggave der provincie Shantung, de vragen wel anders benaderen dan een secretaris uit Argentinië, die zich met practische politiek niet inliet; en dan zal toch ook iemand als Dr. G. Michaelis, die tijdens den oorlog Duitsch Rijkskanselier was, er wel anders voorstaan dan een jong student van een universiteit van de Middle West van Amerika. Daarbij komt dan nog de groote moeilijkheid van de taal. In het algemeen bestuur was Engelsch de gangbare taal, maar dat beteekende, dat de groote meerderheid der aanwezigen zich voortdurend in een voor hen vreemde taal moest uitdrukken, wat het elkander begrijpen ook al niet gemakkelijker maakte. En dat nog te minder, omdat men er daarbij ook rekening mede moet houden, dat allerlei woorden, die in verschillende landen gebruikt worden, zooals b.v. pacifisme, in die landen wel denzelfden klank hebben, maar een geheel verschillenden inhoud, zoodat men dan vaak meent elkaar te begrijpen terwijl men elkaar juist misverstaat, waardoor het telkens noodig werd, als iemand een woord gebruikte, eerst definitie te vragen wat hij er onder verstond. Zoo hadden wij dus ruimschoots ons deel van alle moeilijkheden, die aan het internationaal verkeer eigen zijn, maar wij slaagden er ook in ze alle te boven te komen, zoodat onze vergadering zich steeds meer één gevoelde en het „onder den hemel allen van één geslacht" hoe langer hoe meer realiteit werd en niet alleen maar motto. Wij leerden het echter ook steeds meer realiseeren, hoe gecompliceerd de wereld is en tegelijk leerden wij het weer beter verstaan, welk een ontzaglijk moeilijke taak de internationale economische en politieke conferenties hebben. Indien wij, die een gemeenschappelijk uitgangspunt hadden, 108 die elkaar allen kenden en vertrouwden, en die allen met den besten wil bezield waren om elkander te verstaan en met elkander samen te werken, reeds zooveel tijd en moeite noodig hadden om elkander te begrijpen en tot eenige conclusie te komen, hoe oneindig veel moeilijker moet het dan niet zijn voor hen, die niet op de basis van dat onderling vertrouwen en van zulk een gemeenschappelijk uit' gangspunt staan. Deze week vergaderen van het algemeen bestuur heeft weer zeer veel gedaan om de wereldfederatie te consolideeren en tot een eenheid te maken. Maar de grootste samenbindende kracht was de geestelijke eenheid, die achter dat alles lag; was het feit dat wij niet alleen geloofden dat wij, van allé rassen en volken der menschheid, kinderen van één Vader waren, maar dat wij het ook gevoeld en ervaren hebben. 109 DE CONFERENTIE TE TSÏNG HUA NOG LEVENDIG HERINNER IK MIJ HOE VOOR ongeveer twintig jaar Dr. Mott na een zijner eerste reizen in het Oosten verslag gaf van zijn ervaringen en hoe hij toen de litterati van China het Gibraltar der studentenwereld noemde en het haast ondenkbaar achtte, dat onze wereldfederatie in onzen tijd die onneembare sterkte zou veroveren of ook maar vasten voet binnen haar muren krijgen. Het is dan wel verrassend, om nu, betrekkelijk zoo spoedig daarna, de Chineesche C. S. V. aan te treffen als in getal op een na de sterkste onzer federatie en het te zien, hoe zij groote nationale conferenties kan organiseeren, waar alle provincies van China vertegenwoordigd zijn. Dat geeft moed voor de toekomst om niet te spoedig terug te schrikken voor iets dat bijna onmogelijk schijnt. De conferentie werd gehouden in Tsing Hua College, de hoogeschool, waar de studenten die op kosten der regeering naar Amerika gezonden worden, hun vooropleiding ontvangen. De gebouwen dezer school waren door de regeering welwillend ter beschikking van de Chineesche regelingscommissie gesteld, zoodat zij onze conferentie daar die week kon ontvangen. Zij leenden zich daartoe zeer goed en de Chineezen zijn voortreffelijke gastheeren. Dat de hygiënische toestand van China nog niet dezelfde is als die van Westersche landen, konden wij ook dadelijk ervaren, want eenige dagen, voordat de conferentie begon, braken er enkele gevallen van pokken in de school uit. Het bestuur kon dus beginnen met aan de conferentie mee te deelen, dat er op het terrein pokken heerschte en dat het dus geraden was, dat ieder die in de laatste paar maanden niet gevaccineerd was, zich even liet hervaccineeren door de conferentiedoctoren, die daaraan natuurlijk den eersten dag de handen vol hadden. 110 Ter conferentie waren ruim dertig landen vertegenwoordigd door ongeveer zevenhonderd afgevaardigden, waarvan China zelf natuurlijk het leeuwendeel leverde, terwijl voorts in- Maung Hla Bu, van Burma, en Prol Dr. E. Radl, van Czechoslovakije. zonderheid Japan, Indië, Amerika en de Philippijnen sterk vertegenwoordigd waren. Hec tijdstip der conferentie was wel zeer gunstig, waar in den juist verstreken winter de aandacht der wereld door de conferentie te Washington zoo inzonderheid op het Oosten 111 en met name op China gevestigd was. Buitendien .is in de laatste decenniën China door revoluties eenerzijds en door het instroomen van Westersche ideeën anderzijds zoo ten onderst boven gekeerd, dat er een groote mate van openheid en ontvankelijkheid is en men zoo ook bereid was te hooren, wat onze wereldfederatie te zeggen had. Gelukkig was dat geen aanhooren zonder critiek. Als er in het geheel geen critiek en oppositie geweest was, dan zou men eerder denken aan volkomen onverschilligheid en als er iets moordend is voor een geestelijke beweging, dan is het wel onverschilligheid. Door krachtigen tegenstand echter wordt een geestelijke beweging zichzelf pas goed bewust en kan zij op den duur aan kracht winnen. Dat wij zulke oppositie zouden ontmoeten, bleek ons al spoedig uit de dagbladen. Enkele weken voordat onze conferentie bijeen zou komen, was er naar aanleiding daarvan gevormd de niet-christelijke studentenfederatie, met de bedoeling om ons streven te bestrijden, en al spoedig gaven de dagbladen geregeld verslag van tegen onze wereldfederatie gerichte studentenvergaderingen en manifesten. In korten tijd verbreidde deze beweging zich over geheel China, waarbij zij natuurlijk in sommige deelen des lands sterker was dan in andere. In deze beweging speelden verschillende motieven mede en geleidelijk veranderde zij ook wel eenigszins van karakter. In het eerste manifest, dat op 9 Maart 1922 door deze niet-christelijke studenten-federatie verzonden werd, heet het onder meer: „Wij bestrijden de wereldfederatie van Christen-studenten-vereenigingen, omdat wij het geluk en het welzijn der menschheid willen beschermen." „Wij weten dat het christendom en de christelijke kerk in de geschiedenis veel kwaad gedaan en veel zonden bedreven hebben dat zij ook nu nog veel kwaad doen en zonde bedrijven." „Het hedendaagsche christendom en de christelijke kerk is de zeer booze duivel, die de kapitalistische klasse helpt de andere klasse te berooven." De 112 vreemde kapitalisten „doen stappen, de een na den ander, om China binnen te dringen ten behoeve hunner plannén •van economische exploitatie, en het hedendaagsche christendom en de christelijke kerk vormen de voorhoede dezer exploitatie. De verschillende kapitalistische volken, die christelijke kerken in China vormen, hebben geen ander doel dan het Chineesche volk te verleiden om het kapitalisme te verwelkomen." Wat de conferentie der wereldfederatie gaat bespreken, „is niets meer dan zulke streken om het wereldkapitalisme te bevestigen en het uit te breiden tot China. Wij erkennen deze conferentie als een conferentie van roovers, onze jeugd bedervend en vernederend, ons volk bedriegend en onze economische hulpbronnen beroovend. Daarom verklaren wij er den oorlog aan en onze innerlijke aandrift volgend organiseeren wij deze federatie (nl. de niet-christelijke). O studenten! O jonge mannen! O arbeiders! Wie onzer kent niet de zonden van den kapitalist? Wie van ons kent niet de hartelooze wreedheid van den kapitalist? Hoe zullen wij ons dan niet opmaken en hen wederstaan, wanneer wij met onze oogen deze bloedhonden van het kapitalisme eene conferentie zien houden waar zij gaan bespreken hoe zij over ons lot zullen beslissen! Op! Op! Op!" Het gevolg van dit manifest en de er op volgende beweging was in de eerste plaats, dat onze conferentie in China nog bekender werd, dan zij anders zou geweest zijn. Wanneer er zoo een oppositie georganiseerd wordt en de couranten schrijven er zooveel over, dan willen de menschen ook wel gaarne eens weten, waarover dat nu alles wel is en wat of er van waar is. Aldus was een tweede gevolg, dat er veel beter geluisterd werd naar wat onze wereldfederatie te zeggen had en dat wij na afloop der conferentie bij het bezoeken van hoogescholen in verschillende deelen des lands een beter gehoor kregen. In verschillende plaatsen was het gehoor natuurlijk wel eens kleiner dan het zonder 8 113 zulk een tegenstand zou geweest zijn, maar overal was het veel meer geïnteresseerd, omdat het tegen de oppositie in kwam, en dat was een groot voordeel. De geheele voorbereiding der conferentie was in handen eener Chineesche commissie geweest, die ook het program- De Delegatie uit Britsch-Indië. ma had samengesteld, dat voornamelijk rekening hield met hetgeen de commissie meende op dat oogenblik voor de studentenwereld van China noodig te zijn. Iederen morgen was er eerst een algemeene vergadering, daarna kwam men in zes verschillende secties bijeen en vervolgens was er weer een algemeene vergadering, waarbij iedere periode ongeveer vijf kwartier duurde. De middag was open voor excursies, recepties, enz. terwijl er des avonds weer een algemeene vergadering was. De eerste morgenvergadering gaf een serie voordrachten, 114 als: „Christendom en de Natuurwetenschappen", „Christendom en Cultuur", „Christendom en de Phüosophie", terwijl in de laatste morgenvergaderingen de afgevaardigden der verschillende landen aan het woord kwamen. De avondvergadering gaf eenerzijds voordrachten over wat het Oosten tot het Christendom kan bijdragen en over de sociale vragen, terwijl andererzijds gesproken werd over de kerk en over meer in het bijzonder religieuse onderwerpen. Gehjk men begrijpen zal, is het niet doenlijk in een enkel hoofdstuk een overzicht te geven van wat er gedurende een heele week van conferenties behandeld werd. Daarvoor zou een afzonderlijk boek noodig zijn. Hier moet dus volstaan worden met het zeer in het kort even aanstippen van wat er behandeld werd. Als thema voor de conferentie hadden de Chineezen genomen: „Christus en de reconstructie der wereld" en het geheel der onderwerpen en vergaderingen bedoelde een indruk te geven, hoe het christendom niet maar ergens in een hoekje buiten de wereld en het leven zit, maar hoe het er midden in staat en op ieder gebied consequenties meebrengt voor de praktijk van het leven. Ook moest wie de conferentie meemaakte sterk den indruk krijgen, dat het christendom niet verouderd of overwonnen is, maar dat het nog steeds van de grootste beteekenis is ook voor den tegenwoordigen tijd en dat het tot een ieder iets te zeggen heeft, onverschillig tot welke faculteit of tot welk vak hij behoort, terwijl het inzonderheid op sociaal gebied beginselen geeft, die tot een groote omzetting der maatschappij moeten leiden. De zes sectievergaderingen, midden op den ochtend, waren alle geheel open voor discussie en bedoelden zooveel mogelijk de conferentie zelve aan het woord te laten komen, zoodat er maar een zeer korte inleiding gegeven werd. Iedere sectie bestond steeds uit dezelfde menschen en had haar eigen onderwerp, waarmede zij zich gedurende de ge- 115 heele week bezighield, zoodat dit grondig behandeld kon worden. Zoo was er een sectie over de verhouding tot de kerk, een andere over de sociale vragen, een andere over den inhoud van het evangelie dat wij brengen, een vierde over het schoolleven en hoe dat te kerstenen en een vijfde over het werk der wereldfederatie. Verre de grootste belangstelling was er voor de zesde sectie, die de internationale vragen besprak. Deze bespreking was goeddeels een voortzetting der discussie in de verga» deringen van het algemeen bestuur en ging inzonderheid ook over de houding ten opzichte van den oorlog en in geval van oorlog aan te nemen. De Indiërs stonden zeer sterk op het standpunt van het niet wederstaan en veroordeelden derhalve alle deelname aan eenigen oorlog, welk standpunt bijval vond bij vele jongeren vooral onder de Chineezen en onder de Angelsaksen, inzonderheid bij hen die uit de niet-Europeesche landen kwamen. Onder hen, die van het continent van Europa kwamen, was daarentegen vrijwel niemand, die op dit extreem pacifistisch standpunt stond en inzonderheid keerden zij zich tegen het denkbeeld, dat alle geweld naar zijn wezen slecht zou zijn en tegen alle poging om eenigen vasten regel te stellen volgens welke de individueele christen altijd zou moeten handelen en alzoo een bepaalde orthodoxie des levens te scheppen, die de christelijke vrijheid leelijk in het gedrang zou brengen. Men was eenparig in zijn veroordeeling van den oorlog als middel om internationale geschillen te beslechten, waarom de wereldfederatie ook alles behoort te doen, wat zij kan om zoover mogelijk de oorzaken, die tot een oorlog leiden weg te nemen. En overigens werd het ronduit uitgesproken, dat, terwijl sommigen meenden dat een christen onder geen voorwaarde aan een oorlog mag deelnemen, anderen meenden dat zij onder bepaalde omstandigheden hun aandeel in den strijd zouden moeten dragen, gelijk trouwens velen hunner in den laatsten oorlog ook gedaan hadden. Eenstémmig was men echter weder van meening, dat de wereldfederatie moest voortgaan, in het licht van Prof. Dr. K. Ibuka, van Japan, en C. Phillips, Punjab, Britsch-Indië. Christus' leer, de heele vraag van den oorlog en van de sociale en economische krachten, die ten oorlog dreigen te voeren, te overwegen en te bestudeeren. Behalve de officieele vergaderingen waren er, zooals bij zulke conferenties gebruikelijk is, ook een groot aantal 117 officieuse samenkomsten en verschillende van deze waren zeker niet de minst belangrijke en interessante. Met name kan hier vermeld worden een aantal samenkomsten tusschen afgevaardigden van volken, die op minder goeden voet met elkaar staan. Zoo hadden de Chineezen en de Japanners samen verschillende vergaderingen, eveneens de Japanners en de Koreanen, desgelijks had ook het geheele Britsche rijk een samenkomst, waar de Indiërs alles konden zeggen wat zij op het hart hadden. Zulk een vrijuit spreken in de atmosfeer eener conferentie kan zeer bevorderen een elkander verstaan en begrijpen en kan tevens toonen, dat er in deze wereld niet alleen krachten werken, die de menschen verdeelen en uit elkaar drijven, maar ook krachten die hen tot elkaar brengen en die het helpen realiseeren, dat de menschheid toch een eenheid is. Deze conferentie heeft er ook krachtig toe meegewerkt om het Oosten in onze wereldfederatie goed tot zijn recht te doen komen. Het was voortreffelijk vertegenwoordigd door een gansche schare van uitnemende mannen en vrouwen uit de meeste landen van Azië en op onze conferentie evenals later op het congres te Shanghai werd het Aziatisch christendom gearticuleerd en begon het te komen tot een besef van zijn eigen wezen en beteekenis. Van nu voortaan is Azië een zeer integreerend deel onzer wereldfederatie met een bewust eigen type en karakter minstens even sterk als Amerika of het continent van Europa. In dien zin vormt de conferentie te Peking een keerpunt in de geschiedenis onzer wereldfederatie, evenzeer zoo niet nog meer als dit het geval was met de conferentie in Constantinopel in 1911, die ons verder den weg baande tot de landen der Grieksche kerk, zoodat sinds dien onze wereldfederatie vasten voet heeft in Oost-Europa en de Levant. 118 CHINEESCHE PADVINDERS HELDERE STERRENHEMEL, MAANVERLICHTE vlakte, eenige rijen witte tenten, in een dier tenten zooveel jongens op elkaar gepakt als er maar bij mogelijkheid te bergen waren in een slaaptent van de grootte onzer Nunspeetsche tenten, — het was alles al juist als in de Nunspeetsche jongenskampen der N. C. S. V. en wanneer ik te midden der levendige conversatie de rijen jongensgezichten rondkeek, dan was het moeilijk te realiseeren, dat ik niet in ons Nunspeetsche kamp was, maar in een kamp van de padvinders van de middelbare afdeeling van het Tsing Hua College bij Peking. In de gebouwen dezer regeeringshoogeschool vergaderde in de eerste dagen van April onze conferentie. De studenten der hoogeschool werden zoolang elders ondergebracht en de troep van ongeveer vijftig padvinders uit de voorbereidende middelbare afdeelingen ging in kamp op het terrein achter het gymnastiekgebouw. Zij vooral maakten zich zeer verdienstelijk, want een groot deel van de practische regelingen der conferentie was in hun handen. Zij wezen ieder den weg, verzorgden de post, deelden de programma's uit, fungeerden als hoornblazers en deurwachters, deden boodschappen, en waren in het algemeen belast met die duizend en een dingen, die de regehngscommissie op een zomerconferentie of de commandanten adjudanten in een jongenskamp te doen hebben. Zij deden hun werk voortreffelijk en werden algemeen zeer gewaardeerd. Zonder hen zou deze zijde van het conferentieleven niet zoo aangenaam geweest zijn. De troepleider, de heer K. L. Chau, behoorde tot de leeraren der hoogeschool en was reeds sinds vele jaren een oud vriend van mij, welke vriendschap dateerde uit den tijd, dat hij in Engeland studeerde. Dat werkte er ook al toe mee, dat 119 ik in korten tijd met den troep op den besten voet stond. Dat ging te gemakkelijker, omdat de heele troep Engelsch verstond en een groot deel het uitnemend sprak ook. Zoo ging ik dan ook al spoedig een avond bij hen op bezoek om eens te zien wat voor kamp zij hadden. Hun tenten Dr. A. W. Woo, van de Medische Hoogeschool te Peking, Prof. K. L. Chau, van Tsing Hua College en troepleider der Padvinders, en Dr. P. K. Liang, van Tientsin. waren ongeveer van de grootte als de onze in Nunspeet, maar van iets ander model. Het model was meer dat van een vergroote N. T. K. C. tent. In iedere tent sliepen er een stuk of zes. Als men echter zoo eens op bezoek is, dan kunnen er evenals bij ons ook wel een stuk of dertig in één tent geperst worden. De belangstelling voor Holland bleek algemeen en urenlang werd ik uitgevraagd over onze kampen. 120 onze sport, onze scholen, onze padvinders (zij hadden kort te voren een Nederlandschen troepleider op bezoek gehad en in hun troeplokaal zag ik dan ook platen uit onzen Nederlandschen „Padvinder" hangen), onze kleeding, onze gewoonten en gebruiken, ja wat niet aL Zoo werd het al vrij laat, voordat ik het kamp verlaten kon en in den maneschijn door eenige jongens naar mijn logies gebracht werd. En toen zagen wij al heel gauw, dat wij toch niet in Nunspeet maar in China waren, want bij de hoeken van het terrein passeerden wij schildwachten met het geweer bij den voet. De toestanden in China zijn zoo onzeker, dat de hoogeschool er een sterk detachement der Pekingsche politie als eigen particuliere wacht op nahoudt. Zoo is het terrein dag en nacht door een groot aantal schildwachten omringd. Soldaten zijn overigens niet duur in China. Men heeft er nog den toestand, zooals ons land dien in de Middeleeuwen kende, dat particulieren een eigen gewapende macht kunnen hebben. Voor een goede honderd gulden per jaar heeft men echter al een soldaat en dan zorgt hij voor zijn eigen voeding! Den volgenden avond werd er door de jongens een groot kampvuur georganiseerd, waar bijna de geheele conferentie naar kwam kijken. De jongens ontvingen ons met toespraken (in het Engelsch!) en met eenige vertooningen en daarna voerden verschillende der gasten het woord, zooals eenige troepleiders uit Australië, Amerika en Wladiwostok. Het grootste succes hadden echter de afgevaardigden der Amerikaansche Negerhoogescholen met eenige negerzangen en die der Indianenscholen met eenige zangen en dansen van de stam der Cherokee's tot welke zij behoorde. Den laatsten avond was ik weer op bezoek en in levendige conversatie over respectievelijke Chineesche en Hollandsche schooltoestanden. Toen de troepleider er bij kwam, begonnen echter al spoedig de patrouilleleiders met hem een gesprek in het Chineesch, waarvan ik natuurlijk niets be- 121 greep dan alleen dat ik uit het woord Holland, dat ik verstaan kon. kon opmaken, dat zij het over mij hadden. Dat bleek dan ook al spoedig zoo te zijn, want als resultaat kwam de oudste patrouilleleider mij namens den troep het troepinsigne aanbieden, dat in den vorm van een zwaluw rechts en links als vleugels de Chineesche vlag toont en in het midden boven drie opgeheven vingers en beneden de initialen van Tsing Hua, hun hoogeschool. Daarna kwam het gesprek op het doel onzer Nunspeetsche kampen en voordat wij het wisten was het middernachtelijk uur reeds lang voorbij — wat bewijst dat ook in dit opzicht Oostersche jongens al niet van Westersche verschillen. Trouwens voortdurend trof mij die overeenkomst en ik gevoelde mij tusschen de Chineezen volkomen thuis. Nog eenmaal ontmoette ik een troep padvinders eenige weken later bij mijn bezoek aan het Griffith John College bij Hankau. Des Zondagsmiddags had ik er gesproken en onder het leerarencorps ook al weer oude vrienden uit mijn studententijd aangetroffen. Daar ik nu gaarne ook hier met de Chineesche jeugd in aanraking wilde komen, zocht de troepleider na de avondvergadering een stuk of vijftien Engelsch sprekende oudere jongens uit en al spoedig waren de tenten te voorschijn gehaald en binnen een half uur stonden zij overeind en waren wij er behoorlijk onderdak. Holland is een interessant onderwerp en het werd dus laat voor wij gingen slapen, maar dit belette de energie der jongens niet om in den vroegen morgen al weer in actie te zijn, want toen ik omstreeks zeven uur uit mijn tent keek, waren zij reeds aan het zeven en acht voet hoog springen. Het deed mij leed, dat ik door mijn korte verblijf van slechts zes weken in China niet meer met de Chineesche jongenskampen in aanraking kon komen, want tot de aangenaamste herinneringen aan mijn bezoek behoort mijn kennismaking met de Chineesche padvinders. 122 ZOMERPALEIS EN GROOTE MUUR DE VRIJE MIDDAGEN DER CONFERENTIE werden besteed aan gemeenschappelijke excursies en zoo maakte op den eersten middag de geheele conferentie zich op naar het nieuwe zomerpaleis, dat op een paar küometer afstand van onze vergaderplaats lag. Het oude zomerpaleis lag er nog dichter bij, maar de ruines daarvan waren voor ons, westerlingen, een minder aangename herinnering, want dat oude paleis was door westersche militairen zonder noodzaak verwoest en het is dan niet pleizierig om zulk een gedenkteeken van een westersch optreden als barbaren tegen te komen. Het tegenwoordige zomerpaleis werd gebouwd door de oude keizerinweduwe, die China zoo lang geregeerd heeft, en er werden heel wat millioenen aan ten koste gelegd. Het hgt aan den oever van een kilometerlang meer, dat geheel kunstmatig is. Met de aarde, die voor den aanleg van dat meer werd uitgegraven, zijn aan de oever eenige heuvels aangelegd op den top waarvan een pagode van het paleis staat Langs den oever zijn voorts een aantal, thans helaas sinds de revolutie in staat van verval verkeerende, sierlijke gebouwen met vele fraaie bronzen versierselen. Al deze gebouwen zijn onderling verbonden door zich mijlen ver langs het meer uitstrekkende overdekte Chineesche wandelgalerijen, inwendig geheel bedekt met al de rijke kleuren der Chineesche gebouwen. Op het meer bewogen zich een aantal door vier man gepagaaide booten, die veerdienst verrichtten tusschen de verschillende oevers. Zeer merkwaardig was een groot marmeren schip, dat ter zijde bij het paleis lag. Als bezienswaardigheid was het eigenaardig, maar het ontging mij toch eenigszins welke bedoeling bij het bouwen van zulk een massief marmeren vaartuig had voorgezeten. Een aantal vereenigingen en kerken uit Peking boden ons dien middag in het zomerpaleis een receptie aan en de heldere zon met prachtweer deden het kleurrijk en schoon geheel van paleis en meer goed tot hun recht komen. Den volgenden dag voerde een extra trein de geheele con- Het marmeren Schip bij het Zomerpaleis. ferentie naar den bekenden grooten Chineeschen muur. Hier kreeg men eerst recht een indruk van den ouderdom en de uitgestrektheid van China. Wanneer men boven op den muur op den top van een der bergen stond en men zag rechts en links, zoover als het oog reikte, berg op berg af den muur zich voortslingeren, dan was dat inderdaad een indrukwekkend gezicht Het scheen reeds eindeloos en toch zag men nog maar een klein stukje, want meer dan tweeduizend kilometer strekt die muur zich uit, ongeveer zoover als van Amsterdam naar Constantinopel, en dat is nog maar in een deel van China. Men moet er eens zoo eenige van die afstanden afgelegd hebben om eenigszins een begrip te krijgen van de ontzaggelijke grootte van land en volk. Wij waren L onbewoond berggebied en voor verdedigingsdoeleinden heeft de muur reeds sinds duizend jaar geen beteekenis meer, zoodat haar tallooze poorten en wachttorens al sinds eeuwen verlaten zijn en geen dienst meer doen. Op het punt waar wij haar bezochten was zi dan ook hier en daar wat vervallen, maar over het geheel scheen «J toch nog in goede conditie. En dat terwijl zij meer dan tweeduizend jaar oud is! De oude bouwmeesters leverden toch wel degelijker werk dan pnze modemet.rev°: lutiebouw. Maar wat zit er een energie m een volk, dat zulke kolossale bouwwerken schiep in een tijd .dat ons goede vaderland nog vrijwel onbewoonde wildernis was Geen wonder dat in een land met zulk een gespuis achter zich de macht der traditie sterk is. Trouwens oudheidTs ook al een woord, dat in het Oosten een anderen klank krijgt. Bij ons is een geslacht al reusachtig oud wïïneer het z/jn genealogie eens tot een kleine dmzend £ar terug kan narekenen. In het Oosten telt men echter wat ouderdom betreft nauwelijks mee, wanneer men met meer kan. Daar beteekent oudheid van famihe pas wat wanneer men, zooals bij een onzer leden in midden China, altijd een der aanzienlijkste geslachten der provincie geweest is sinds de dagen, dat onze rechtetreeksche voorvade Confucius als leermeester had. Daarbij kan iemandwiens geslacht niet minstens tot voor het begm onzer jaartelling teruggaat, niet meespreken. Maar zulk een traditie geeft dan ook ahj vanzeh^ een stevig zelfbewustzijn en maakt niet gemakkelijk■toegufoliik voor nieuwe, het oude leven geheel onderst boven ïeerende iueeön. Zoo behoeft het niet te verwonderen, dat China in de negentiende eeuw zich niet zoo gemak kelijk opende voor al het nieuwe, dat het Westen er in trachtte te brengen, maar daar komt nog bij dat het hier niet alleen het gewone natuurlijke verzet van oude, ge- i Een kijkje in de mijlenlange overdekte Gangen bij het Zomerpaleis vestigde, in den loop der historie beproefde instellingen betrof. De Westerlingen forceerden den toegang tot China door macht van soldaten en kanonnen. Het was echter niet de eerste maal, dat China het met de wapenen moest afleggen en overheerd werd door beter bewapende en 126 militair gelukkiger barbaren. In den loop der laatste paar duizend jaar was dat herhaaldelijk gebeurd, maar het eind was toch altijd geweest, dat die barbaren door de oudere en hoogere Chineesche beschaving geassimileerd werden. Buitendien is het nog niet zoo heel lang geleden, dat China aanmerkelijk beter geregeerd werd dan het toen toch wel vrij corrupte Europa. Wat is dan nu natuurlijker dan dat China, toen de Westersche barbaren met hun betere bewapening kwamen, meende, dat ook deze op den duur wel geassimileerd zouden worden, zoodat het dus geruimen tijd duurde, voordat het bemerkte, dat ditmaal de barbaren niet alleen een betere bewapening hadden, maar ook een eigen beschaving en dat het de moeite waard was daarvan kennis te nemen en er zich iets van toe te eigenen. Dat wordt nog te begrijpelijker, waar het optreden van het westen met opiumoorlog, vernielen van kunst- ( schatten, en wegnemen van land, er nu niet bepaald op -berekend was om veel vertrouwen te geven in de beschaving, waaruit dat alles voortkwam. Bij een bezoek aan een vreemd land tracht ik mij altijd in te denken in den toestand van de bewoners van dat land en ik weet wel dat, wanneer ik een Chinees was, mijn sympathie voor den westerling niet bovenmatig zou zijn. Het is wel te hopen, dat de conferentie te Washington voor de verhoudingen in het Oosten nu een beter tijdperk ingeluid heeft, zoodat de toekomst in dit opzicht wat beters te aanschouwen zal geven dan het verleden. 127 BU PRESIDENT EN EX-PRESIDENT HET OPSCHRIFT VAN DIT HOOFDSTUK toont reeds hoe wisselvallig op het oogenblik de toestanden in China zijn, wantin de enkele maanden, die sinds ons bezoek verstreken, is de toenmalige president, bij wien wij ter receptie gingen, al weder verdreven, terwijl de ex-president, bij wien wij dejeuneerden, weer president geworden is, zoodat thans in den titel de volgorde ook wel andersom kon zijn. Den tweeden middag zou de geheele conferentie bij den president der republiek op receptie gaan. Voor het gros der deelnemers reed daartoe een extra trein, terwijl men zich van het station in een levendige bonte schare van honderde ricksha's voortbewoog naar de verboden stad, waar de president zijn ambtswoning heeft. Eenige onzer Chineesche vrienden hadden echter een aantal onzer uitgenoodigd om eerst een Chineesch dejeuner te komen gebruiken in een der restaurants van Peking en daartoe stond er voor ons een heele rij automobielen klaar, want de weg van Tsing Hua naar Peking is een der blijkbaar in China niet talrijke wegen, die door auto's bereden kan worden. Het dejeuner was een typisch Chineesche maaltijd, waarbij de vrooUjke stemming nog verhoogd werd door de hilariteit over die westerlingen, die nog niet voldoende vaardigheid bezaten in het eten met stokjes. Zelfs had ik het er nu zoover in gebracht, dat ik zonder eenige moeite een duivenei uit een vette saus lichtte zonder het te breken of te laten vallen. Natuurlijk kregen wij weer allerlei exotische gerechten zooals haaienvinnen, lotuszaad, bamboe, oude zwarte eieren, en al dergelijke meer. De Chineezen zijn voortreffelijke koks en ik kan mij het best begrijpen, dat zij ons eten in Europa eentonig vinden. Een aangename gewoonte is ook het telkens ronddienen van heete natte 128 doeken ter verMssching der handen, dus een vervanging van de vingerkommetjes, die daartoe- in het westen dienst doen. Na de lunch spoedden wij ons naar de verboden stad, waar wij eerst geruimen tijd door de paleizen en tuinen rondgeleid werden. In gondels voeren wij over de meren, Weg naar de verboden stad te Peking, waar thans niet alleen deex-keizer, maar ook de President der Republiek woont, en die gedeeltelijk als museum te kijk is. bezochten het eüandje dat herhaaldelijk tot feitelijke gevangenis diende, doorkruisten het fraai aangelegde terrein, éingen door de kunstmatige grotten en kwamen eindelijk üi de groote receptiezaal, waar de geheele conferentie zich in een groot vierkant opstelde met den president en Dr. Mott tegenover elkaar in het midden. Het viel mij op dat van het geheele hof de president de eenige was die Chineesch costuum droeg, een lang blauw 129 zijden gewaad met daarover heen een kort zwart zijden jasje. Overigens was van zijn zeer talrijk gevolg ongeveer de helft militair en in khaki uniform, terwijl de civiele helft in zwarte gekleede jas of pandje stak. Wij bogen natuurlijk allen diep voor elkaar, waarna de president een Chineesche welkomsttoespraak hield, die door iemand van het ministerie van buitenlandsche zaken vertaald werd, waarop Dr. Mott in het Engelsch antwoordde, wat door mijn collega Dr. D. Z. T. Yui in het Chineesch vertolkt werd. Het was wel een eigenaardig gevoel om zijn blik door die groote zaal te laten dwalen en daar eenerzijds te zien dat groote carré van studenten, jong christelijk China, vol van rijke beloften voor de toekomst, en anderzijds de oude president en de heele traditie van die paleizen en van de verboden stad. Dan realiseerde men het pas goed, hoeveel er in korten tijd veranderde. Den dag na afloop der conferentie waren alle buitenlandsche afgevaardigden te dejeuneeren genoodigd bij den ex-president Li Yuan Hung, die toen nog in Tientsin woonde. Het was ongeveer vier uur sporen van Peking en wij gingen er weder pér extra trein heen. Aan het station waren ter onzer verwelkoming tal van delegaties van scholen en vereenigingen met banieren opgesteld, wat aan het geheel een zeer feestelijk aanzien gaf, en vele auto's zorgden voor ons vervoer naar het'uitgestrekte huis van den president, die in een der onder vreemde vlag staande concessies woonde. Na een hartelijke ontvangst vereenigde het heele gezelschap zich in de groote zaal van het huis, waar de gebruikelijke toespraken gewisseld werden, waarbij de ex-president ons tot verbazing der aanwezige Chineezen in het Engelsch toesprak, welke taal hij bleek geleerd te hebben, sedert bij zich als president teruggetrokken had. Op de galerijen der zaal stond op kleine tafeltjes een uitnemende lunch aangericht, terwijl beneden in de zaal een aantal acrobaten en goochelaars voor de noodige afleiding zorgden. 131 Zelf vertrok ik kort na de lunch, daar in Tientsin ook de familie van mijn vriend P. K. Liang woonde, met welke ik gaarne kennis wüde maken. Hem kende ik reeds sinds tien jaar, toen hij in Engeland studeerde, en op mijn eerste reis naar Amerika was ik met hem in dezelfde hut geweest en hadden wij ook in Amerika samen gereisd, niet alleen voor de conferentie te Lake Mohonk, maar ook voor bezoeken aan de Niagara en aan Holland en Grand Rapids in Michigan. Thans was hij als medicus in Tienstin gevestigd en woonde ten huize van zijn vader Liang Meng Ting. Deze behoorde tot de eerste Chineezen, die in het Westen studeerden, en hij was ook reeds onder het oude regime in de regeering geweest Nu had hij juist de bekende conferentie te Washington meegemaakt, terwijl hij ook benoemd was tot gedelegeerde van China om Wei Hai Wei van de Engelschen over te nemen. Wij hadden gelukkig juist tijd, om er rustig te gaan theedrinken en het geheele gezin te ontmoeten. Bij zulke vluchtige bezoeken betreurt men het dan dubbel dat men zoo beperkt is in zijn tijd en dat de kennismaking met zulk een innemend gezin voorloopig beperkt moet blijven tot een enkel uurtje theedrinken, want men zou er gaarne eenige dagen zijn bUjven logeeren. Maar ook in China wacht de trein niet maar vertrekt hij op tijd, en dus stond al spoedig de auto weer voor om ons ijlings naar het station te voeren. Hier wachtte ons nog een verrassing in den vorm van een eerewacht, die de ex-president gezonden had om zijn gasten aan het station uitgeleide te doen en waarvan de officieren en manschappen tot zijn persoonlijk regiment behoorden. In China hebben namelijk niet alleen de militaire heeren hun eigen troepen, maar kunnen blijkbaar ook particulieren zich van een eigen wacht voorzien. De moeilijkheid van de vele recepties en excursies was. dat het daardoor niet gemakkelijk werd om voldoenden tijd te vinden voor de commissie- en bestuursvergaderingen, 131 die noodzakelijk waren voor het afdoen van al het werk, waarvoor wij uit alle hoeken der wereld bij elkaar gekomen waren. Daarom moest daartoe ieder mogelijk oogenblik benut worden en zoo had de trein nauwelijks het station Tientsin verlaten, of Dr. Mott zocht al weder de leden van Muur en poort van de verboden Stad. het nieuw gekozen hoofdbestuur bijeen voor een eerste vergadering tijdens de urenlange spoorreis naar Peking. En terstond na aankomst aldaar volgde nog een lange avondzitting van het geheele algemeen bestuur. Men kan dus niet zeggen, dat wij ter wille van onze bezoeken ons werk verwaarloosden I Het algemeen bestuur bleef ook na afloop der conferentie een paar dagen te Peking bijeen voor het afwerken der nog onafgedane zaken. Een aangename verpoozing daartusschen was een middagthee bij Dr. W. W. Yen, den 132 toenmaligen minister van buitenlandsche zaken. Hij is zelf oud-lid der wereldfederatie en kende meerderen der aanwezigen van vroeger. Het geheel was een zeer genoegelijke partij, waar men menigen bekende van de conferentie te Tsing Hua nog eens ontmoeten kon, voordat het geheele gezelschap in alle richtingen uiteenspatte. Nog eenmaal zagen wij Peking op zijn best, toen wij allen, een groote levendige stoet ricksha's, op denvroolijken helderen voorjaarsdag door de straten rolden, waarbij de koelies al in een even pleizierige stemming schenen als de inzittenden en met veel lachen het eene land trachtte het andere voorbij te komen. Er volgden nog eenige uren vergaderens en toen was de tijd gekomen voor de bezoeken aan alle belangrijke centra van onderwijs, waartoe de voornaamste buitenlandsche afgevaardigden in een zevental verschillende delegaties verdeeld waren, die ieder eenige steden zouden bezoeken. 133 PAOTINGFÜ GEDURENDE DE LAATSTE DAGEN VAN ONS verblijf in Peking was de politieke toestand steeds gespannener geworden en de lucht zat vol geruchten over den komenden burgeroorlog. Wij konden echter nog rustig onze vergaderingen beëindigen en vertrekken, al bleek het achteraf ook juist op het nippertje geweest te zijn, want binnen vierentwintig uur, nadat Dr. Mott en zijn gezelschap naar het zuiden vertrokken waren, werd de spoorweg door de troepen afgesneden. Na afloop der conferentie zouden alle voorname onderwijscentra door groepen van buitenlandsche afgevaardigden bezocht worden, die daartoe in delegaties verdeeld werden, waarbij iedere delegatie zoo internationaal mogelijk werd samengesteld en in ieder geval vertegenwoordigers bevatte zoowel van het vasteland van Europa als van het Angelsaksische ras, alsook van een Oostersche vereeniging buiten China. Men had mij gevraagd de leiding te nemen van een groep, die naar Paotingfu en eenige plaatsen ten Zuiden daarvan zou gaan. Wij waren met ons vijven, want in deze groep waren ook Mej. E. Zachariah, secretaresse der Indische C. S. V. en behoorende tot de oude Indische kerk van Travancore; Mej. A M. Moncrieff, secretaresse der C. S. V. van Nieuw-Zeeland; Robert P. Wilder, een der stichters der Wereldfederatie, die daarna vele jaren achtereenvolgens in Indië, Noorwegen en Engeland gediend heeft en thans algemeen secretaris der Amerikaansche studentenzendingsbeweging is; en Chang Chin Shih, een der secretarissen der C. S. V. te Peking, die tevens de zorg voor alle materieele aangelegenheden had en op een voortreffelijke wijze ons tot tolk diende. Voor ons vertrek zag het er eerst niet erg gunstig uit, want de couranten waren het er over eens dat Paotingfu 134 een der centra voor den burgeroorlog werd en de groep, die een dag vroeger dan wij in dezelfde richting moest vertrekken, kon eerst niet mee in den bestemden trein, omdat deze te overvol met müitairen was. Toch kwamen wij nog te rechter tijd weg. zoodat wij op den aangegeven tijd Paotingfu bereikten, waar men reeds half gedacnt had, dat wij onder deze omstandigheden wel niet zouden üTspoorreis bracht ons door een typisch vlak stuk China, waar ook de Oostersche tooneeltjes niet ontbraken. Herhaaldelijk zagen wij lange stoeten beladen kameelen langs den weg en eenmaal was het precies alsof wij een afbeelding van de vlucht naar Egypte zagen. Een woest stuk land en een eenzame weg, waarlangs een vrouw met kind op een ezel trokken, de man er naast loopend met den teugel in de hand. Met uitkijken en praten over de onbekende wereld, die wij weer tegemoet gingen, vloog de tijd spoedig om en haast voor wij het wisten, waren wij in Paotingfu. Nu waren wij eindelijk heelemaal in China, want in deze stad, die zoo ongeveer van de grootte van Haarlem is, komen behalve het groepje zendelingen in het geheel geen Westerlingen voor. Zooals alle steden m China is ook Paotingfu door zware muren omringd, waarvan veiligheidshalve nog iederen avond de poorten gesloten worden. Ik moest heel aan de andere zijde der stad zijn als waar het station lag en toen ik zoo, begeleid door C S. Chang, in mijn ricksha de stad door reed, waar het alles zoo typisch Chineesch is en men bijna niets westersch meer opmerkt, voelde ik meer dan ooit het eigenaardig bekorende en fascineerende, dat er van die Oostersche wereld uitgaat. Wij kwamen wel op een eigenaardig tijdstip, want juist m die dagen verlegde Wu Pei Fu zijn hoofdkwartier naar Paotingfu en werd er de staat van beleg afgekondigd. Successievelijk werden ook de scholen gesloten, omdat de ge- 135 bouwen noodig waren voor het onderbrengen der militairen, die snel in aantal toenamen, want iederen dag kwamen er tien tot vijftien troepentreinen aan, zoodat tegen het eind van ons verblijf er bijna evenveel soldaten als burgers in de stad waren. De algemeene verwachting was, dat De groote Chineesche Muur zooals hij zich meer dan tweeduizend kilometer ver voortslingert. de slag ergens tusschen de stad en Peking geleverd zou worden en de stad was er alles behalve gerust op, wat er zou gebeuren na den slag. Indien het leger van Wu verslagen werd, vreesde men een plundering en wat dat beteekende, had men juist een paar jaar tevoren ervaren, toen de stad gedurende drie dagen en nachten heel systematisch uitgeplunderd was. Begrijpelijkerwijs vreesde men nu iets dergelijks en dat gaf een vrij zenuwachtige Stemming, gelijk wij ook bemerkten uit de vele menschen, die kwamen 136 vragen of zij in de zendingsgebouwen een schuilplaats mochten zoeken. Gelukkig is alles bij slot van rekening voor de stad goed afgeloopen, want Wu heeft den slag gewonnen en van plunderen was dus verder geen sprake. Overigens maakte het voor ons programma geen verschil. Voor een dreigenden burgeroorlog zegt men in China blijkbaar geen vergaderingen af, want het geheele program werd afgewerkt precies zooals het oorspronkelijk vastgesteld was. Ook daarin is China dus wel eenigszins anders dan ons land in zulke omstandigheden zou geweest zijn, maar omgekeerd kon ik een paar dagen later in Kaifeng ook weer ervaren, dat men in China vergaderingen stop zet m omstandigheden, waarin wij er nu weer niet over denken zouder dat te doen. Te Kaifeng hadden wij namelijk eemge regendagen tijdens ons verblijf en dat beteekende een terstond afzeggen der openbare vergaderingen, want met regen komt een Chinees niet buiten als hij het laten kan, en dus is vergaderen bij regenweer een onmogelijkheid. Dat klinkt voor ons eenigszins vreemd, maar het wordt begrijpelijk voor wie kennis genomen heeft van de bestrating der wegen. In Paotingfu had het, toen wij er kwamen, in eenige maanden niet geregend en er lag dientengevolge wel een handbreed stof op den weg. Bij regen wordt dat dan echter spoedig een modderpoel, waar haast geen doorkomen aan is. Voor den tweeëneenhalven dag, dat wij in de stad waren, was er een heele reeks vergaderingen gearrangeerd, want op Vrijdagavond vonden Miss Zachariah en ik een gemengd gehoor in verband met een der zendingsposten, des Zaterdagsmorgens spraken wij allen voor een paar honderd koopheden en des middags voor een achthonderdtal studenten en leerlingen der middelbare scholen, terwijl er des avonds een samenkomst der Westersche zendelingen was. Op Paaschmorgen 16 April spraken wij in vier verschillende kerken, waarbij ik in de Presbyteriaansche kerk 137 een driehonderd hoorders had. Des middags was er eerst een samenkomst voor een groep cadetten der militaire academie en daarna een godsdienstoefening voor de zendingsfamilies. Niettegenstaande de onrust in de stad hadden wij rustige goede samenkomsten en het was jammer, dat ons bezoek slechts zoo kort kon zijn, zoodat wij niet beter individueel kennis konden maken. Wanneer men zoo de bloeiende kerken gadesloeg en zag welk een hoog percentage ook van de gouvernementsstudenten in bijbelkringen was, dan kon men zich slechts met moeite realiseeren, dat nauwelijks twintig jaar geleden tijdens den Boxeroorlog de geheele christelijke kerk hier uitgeroeid werd. Niet alleen werd toen de geheele westersche zendingsgemeenschap, mannen, vrouwen en kinderen vermoord, maar ook de Chineesche christenen werden goeddeels omgebracht. Thans is echter de christelijke kerk weder sterker dan te voren en zij geniet hier blijkbaar een algemeen aanzien. Daarbij komt dat die moord ook nog rechtstreeks aan de uitbreiding der kerk ten goede is gekomen. Zoo was een jong soldaat een der getuigen van de moordpartij. Een der vermoorden was Miss Morel, die een aantal Chineesche christenen onder haar bescherming had en de moordenaars trachtte te overtuigen, dat, wanneer zij dan al de vreemdelingen wilden vermoorden, zij toch hun eigen landgenooten moesten sparen. Zoo trachtten de vreemdelingen de chineezen met hun leven te dekken, zij het dan ook te vergeefs, want ten slotte werden toch allen omgebracht. De soldaat, die er bij stond, had echter nog nooit zulk optreden gezien en kwam diep onder den indruk van de kracht der christelijke persoonlijkheid. Gevolg hiervan was, dat hij het geheim dezer levensbeschouwing wilde leeren kennen. Zoo kocht hij het Nieuwe Testament, ging evangelisatie samenkomsten bezoeken, hoorde ook Dr. Mott en kort daarna voegde hij zich bij de christelijke kerk. Ondertusschen heeft hij ook naam en carrière gemaakt 138 en is nu een der bekendste Chineezen van den tegenwoor- digen tijd. t Gedurende de dagen, die wij in Paotingfu doorbrachten, was de politieke toestand hoe langer hoe critieker geworden, terwijl het groote troepenvervoer den spoorwegdienst geheel gedesorganiseerd had, zoodat er den laatsten dag zelfs in het geheel geen passagierstreinen meer aangekomen of vertrokken waren. Het station was opgepropt vol met menschen, die wilden vluchten voordat er wat ernstigs gebeurde en, indien er dus nog eens een gewone trein kwam, dan zou deze door de overvolle wel zeer oncomfortabel worden. Volgens ons reisplan moesten wij des Maandagsmiddags met den sneltrein vertrekken om na ruim twintig uur sporen in Kaifeng te komen, waar des Dinsdagsavonds onze eerste vergadering was. Die sneltrein zou echter onder deze omstandigheden zeker niet loopen en het was de vraag of er wel eenig verkeersmiddel zou zijn. Daarbij kwam dat er geruchten gingen, dat de spoorlijn tusschen Chengchow en Kaifeng, waar wij moesten passeeren, doorgesneden was, omdat de gouverneur van Honan, die in Kaifeng zijn hoofdstad had, de zijde van de tegenpartij gekozen had. Achteraf bleek dit gerucht onjuist te zijn, maar geheel zonder grond was het ook niet, want enkele weken later koos deze gouverneur metterdaad de andere zijde, waardoor ook daar het spoorwegverkeer gedesorganiseerd werd, maar niet langer dan voor een paar dagen, want toen was hij reeds uit zijn hoofdstad verdreven en op de vlucht Zoo hielden wij dan den laatsten avond van ons verblijf in Paotingfu krijgsraad wat ons te doen stond. Onze vrienden ter plaatse hadden eigenlijk maar het liefste, dat wij van de verdere reis afzagen en naar Peking terugkeerden, nu dit nog mogelijk was. Wij voelden er echter niet voor om af te zien van het bezoek aan de volgende plaatsen, waar men ons wachtte, zonder eerst al het moge- 139 lijke geprobeerd te hebben om er te komen. Derhalve ging de directeur van het hospitaal eens bij den stationschef informeeren of er ook mogelijkheid zou zijn om naar het Zuiden te vertrekken. Na eenigen tijd kwam hij terug met het verheugend bericht, dat er den anderen morgen vroeg een militaire goederentrein zou vertrekken en dat er geen bezwaar tegen was, dat wij daarin zouden reizen. Daarop was ons besluit spoe'dig genomen en heel vroeg reeds kwamen wij aan het station, om onzen goederentrein eens op te nemen en ons er in te installeeren. 140 ANDERHALVEN DAG IN EEN GOEDERENTREIN DES MAANDAGSMORGENS ZEER VROEG trokken wij dus stationwaarts om een plaatsje in onzen goederentrein te zoeken. Daarbij hadden wij weer ruimschoots gelegenheid om de hoffelijkheid der Chineezen te ervaren. Reeds tevoren had ik dat op kunnen merken als ik met Prof. King, den negerafgevaardigde, wandelde, dat zijn voor China zeer ongewone gelaatskleur alleen maar verbaasde blikken doch geenerlei overlast te voorschijn riep. Thans reisde ik in plaatsen, waar vreemdelingen niet zoo overtalrijk zijn, en dat nog wel in gezelschap van mijn Indische collega Miss E Zachariah, die niet alleen een afwijkende gelaatskleur had, maar buitendien in haar kleurrijk nationaal costuum was, maar ook nu ondervonden wij geenerlei overlast. Als zij eens zoo door Haarlem of Leiden gewandeld had....? En nu bij ons vertrek uit Paotingfu kwamen wij op het station, terwijl het overvol was met troepentreinen, die naar het front gingen, maar ook thans vingen wij van de duizenden soldaten alleen maar verbaasde blikken en ghmlachen op, zonder dat wij overigens eenigen hinder van hen hadden. De Chineezen schijnen trouwens ook een goed gehumeurd volk, want als ge tegen iemand glimlacht, antwoordt hij bijna altijd op dezelfde wijze. Bij zulk een kort bezoek aan een land, als wij brachten, wordt overigens het oordeel over een volk zeer beïnvloed door de kringen, waarin men verkeert. Zoo was het voor mij heel gewoon om eerst in den eenen kring te zijn en een lange reeks klachten aan te hooren over de algeheele onbetrouwbaarheid der Chineezen in het algemeen en der bedienden in het bijzonder en om dan bij mijn gastheeren thuis te komen en daar te hooren, dat ik maar gerust alles 141 overal kon laten liggen, want dat al hun bedienden volkomen eerlijk en absoluut te vertrouwen waren. Nu heb ik altijd bij het laatste type gezinnen gelogeerd en van de vele bedienden, die ik successievelijk gehad heb, kan ik dus niets dan goeds zeggen. Inzonderheid trof mij, dat zij zulke gunstige betrouwbare gezichten hadden en het speet mij altijd, dat wij ons alleen maar door gebarentaal en glimlachen met elkaar onderhouden konden. Toen wij zoo langs de troepen in het station kwamen, trof ons het jeugdig uiterlijk van niet weinige der soldaten. Nu weet ik wel, dat Oosterlingen er bedriegelijk jong uit kunnen zien en meestal een jaar of vijf, zes ouder zijn dan men zou denken. Soms scheelt het nog meer, zooals het een mijner Chineesche collega's bij zijn laatste bezoek aan Amerika overkwam, dat zijn gastvrouw, hoorende dat hij aan de Harvard universiteit geweest was, hem vroeg of hij er eerste jaars was, waarop hij moest antwoorden, dat hij hoopte er het volgende jaar zijn zoon als eerste jaars heen te zenden! Maar bij de bovengenoemde soldaten heb ik er toch menigeen gezien, die zeker niet ouder dan veertien of vijftien jaar was. Op het perron komende, vonden wij daar behalve de troepentreinen ook nog een langen goederentrein, die echter zoo ontzettend volgepakt was met menschen, die weg wilden, dat wij ons afvroegen hoe of het mogelijk zou zijn daar nog een plaatsje in te veroveren. Gelukkig kregen wij echter spoedig bericht, dat dat niet de bedoelde trein was, maar dat de onze er achter stond. Daar waren wij zoo gelukkig den achtersten wagon van den treinbegeleider bijna leeg te vinden, want er zat maar één Chineesche familie met vier kinderen in, die buitendien eenige stations verder den trein zou verlaten. Dus konden wij ons rustig installeeren. Over het af te leggen traject deed een sneltrein in normale tijden ongeveer twintig uur. Derhalve moesten wij ons er op voorbereiden, dat onze goederentrein er wel 142 eens een paar dagen over doen kon. Daarom werden wij door onze vriendeninPaotingfu voorzien van voldoende materiaal De reis per goederentrein. Staande van links af: Dr. H. C Rutgers, Luitenant-kolonel Chow, Mej. A. M. Moncrieff. van Nieuw-Zeeland. R. P. Wilder, van Amerika. Achteraan: Mej. E. Zachariah. van Travancore. Indie, een oppasser, en C. S. Chang, van de C. S. V. te Peking. om de lange reis op een gemakkelijke wijze af te leggen. Vooreerst kregen wij een vijftal veldbedden mee van het type der Amerikaansche legerbedden, die in een heel 143 klein bestek kunnen samengevouwen worden. De wagon gaf juist ruimte om ze op te stellen en overdag konden zij voortreffelijk als divans dienen. Daarbij kregen wij eenige manden met levensmiddelen: blikjes, eieren, vruchten, sandwiches, thee, kooktoesteL flesschen met drinkwater, enz. mee, zoodat wij onderweg zeker niet behoefden te verhongeren en de heele tocht meer op het vermaak van een langdurige picnic met de amusante en niet de hinderlijke zijde van het zichzelf behelpen ging gelijken. Wij hadden ons juist met ons hebben en houden in den goederenwagen zoowat geïnstalleerd en de trein stond op vertrekken, toen er nog een officier binnenkwam, wiens gouden band om de pet op de generale staf wees. Helaas kenden wij geen gemeenschappelijke taal en wij begonnen dus met vriendelijk tegen elkaar te lachen en ons voor te stellen bij de namen onzer landen. Al spoedig werd er echter met behulp van onzen tolk een gesprek aangeknoopt, waarbij hij bleek te zijn een luitenant-kolonel van den staf van Wu Pei Fu. Hij moest voor zaken naar Chengchow en had haast om daar te komen, wat zich tot onze groote vreugd daarin uitte, dat hij onzen goederentrein tot sneltrein promoveerde, zoodat wij dus zoo spoedig voorwaarts zouden komen, als de capaciteit van de locomotief en telkens stoppen om ons tegemoetkomende troepentreinen te laten passeeren toe zouden laten. Daarbij was onze kolonel uitermate vriendelijk en hulpvaardig en wij hadden een zeer aangenamen reisgenoot aan hem. Het was alleen maar jammer, dat al onze gesprekken via een tolk moesten gaan, maar daar was nu eenmaal niets aan te doen. Gehjk men begrijpen kan, werd er in zoo'n dag heel wat afgepraat. Hiervan vinde slechts een enkele opmerking hier een plaats, die toont dat er toch nog wel een stevige nawerking is van de oude Chineesche opvatting, volgens welke meisjes veel minder waren dan jongens en eigenlijk maar 144 nauwelijks meetelden. Pratende over onze respectievelijke tehuizen vroeg Robert Wilder, die de gelukkige vader van vier dochters is, hem hoeveel kinderen hij had, waarop hij antwoordde: „Drie". Triomfantelijk zeide Wilder toen, dat hij er vier had en er. hem dus met één troefde. Een onzer zeide echter: „Vraag hem nu ook eens hoeveel dochters hij heeft". Het was bepaald een dubbeltje waard om het teleurgestelde gezicht van Wilder te zien, toen op deze vraag onmiddellijk het antwoord kwam: „o, ik heb ook nog vijf dochters". Gelukkig konden de twee vaders het er toen weer over eens zijn, dat dochters ook eene goede opvoeding moesten hebben. Onder al deze bedrijven door rolde de trein langzaam maar zeker voort en na een rustigen nacht, waarin wij van het bezit onzer veldbedden veel gemak hadden, naderden wij langzamerhand Chengchow, waar wij over moesten stappen voor Kaifeng. Onze voorraad levensmiddelen bleek juist voor de beide dagen toereikend en op de verschillende stations hadden wij ruimschoots gelegenheid om eventjes wat rond te wandelen en ons gezelschap door de camera te vereeuwigen. Tot ons welzijn droeg ook nog zeer bij, dat de treinbegeleider in de afdeeling achter den wagon een kolenvuur onderhield, waarop hij altijd kokend water had, zoodat hij ons op ieder uur van den dag de onmisbare thee kon verschaffen. Na een hartelijk afscheid van onzen kolonel kwamen wij in den middag te Chengchow aan, nog juist bijtijds om den trein te nemen, die ons om ruim zes uur in Kaifeng bracht, waar wij dienzelfden avond onze eerste samenkomst zouden hebben. 10 145 KAIFENG OT NU TOE HADDEN WIJ ZOO DOOR CHINA reizende van de bedelaars niet zooveel last gehad, maar thans bij onze aankomst aan het station te _L Kaifeng wilde het gilde blijkbaar zijn schade inhalen. Kaifeng ligt niet aan de groote route en er komen dus maar betrekkelijk weinig vreemdelingen. Daarbij hadden wij nog al eenigen tijd noodig, voordat wij voor onszelf en onze bagage voldoende ricksha's uitgezocht hadden, zoodat alle bedelaars uit den omtrek van het station ruim tijd hadden om zich in dichte massa om ons te vereenigen en toen was er dan ook een uitgezochte collectie bijeen. Overigens was het blijkbaar niet toevallig, dat wij er juist hier zulk een hoeveelheid aantroffen, want ook bij het doorrijden van de stad trof ons het armoedig voorkomen en het algemeene aspect van een vervallen en achteruitgegane plaats. Een goede duizend jaar geleden was Kaifeng de hoofdstad van China geweest en toen was het ook veel grooter, zooals nog te zien is aan de stadsmuren, die veel te groot zijn voor de huidige stad, zoodat er uitgestrekte stukken woeste grond binnen de muren zijn. Toch is het ook nu nog een groote stad met eenige honderdduizende inwoners. Vroeger zeide ik reeds hoe China 'nog als eens binnenvallende barbaren geassimileerd heeft. Van deze assimileerende kracht van het Chineesche volk was nu hier in Kaifeng een nieuw voorbeeld te zien, want hier waren zelfs de Joden zoo volkomen onder de Chineezen opgenomen, dat er niets eigenaardigs meer van overbleef. In den ouden tijd was hier een groote kolonie Joden geweest, maar de synagoge is reeds lang vergaan en de eenige overblijfselen zijn eenige gedenksteenen, waarvan wij facsimile's meekregen, terwijl er ook nog een stuk of dertig inwoners 146 van Kaifeng aan te wijzen zijn met rood haar, terwijl overigens natuurlijk alle Chineezen zwart haar hebben. Zooals gewoonlijk was er voor de drie dagen van ons Een Manchu vrouw. verblijf weder een vol programma gemaakt met samenkomsten en vergaderingen, zoodat bijna ieder een keer of drie, vier per dag spreken moest, terwijl er ook vele bezoeken te brengen waren aan scholen en particulieren. Op den tweeden dag stortregende het echter, zoodat de openbare vergadering des avonds afgezegd moest worden, 147 en in plaats daarvan bezochten wij nu de scholen wier leerlingen anders ter vergadering gekomen zouden zijn. Sommige dier scholen waren natuurlijk nog vrij primitief ingericht, maar verschillende waren ook in goede gebouwen gehuisvest en voldoende uitgerust. Als regel bezochten wij eerst eenige klasselokalen en woonden enkele lessen bij. Daarna werden dan alle lessen stopgezet en verzamelden alle leerlingen zich in de aula, waar een paar onzer hen dan toespraken. Het langst bleven wij in de school die voorbereidde voor de studie in het Westen. Deze was verdeeld in een Engelsche en een Fransche sectie al naar gelang de leerlingen voornemens waren later in Amerika, in Engeland of in Frankrijk te gaan studeeren. In de eene sectie was het Engelsch voertuig van alle onderwijs en in de andere het Fransch. Om hen te oefenen en geschikt te maken om later het onderwijs te volgen der hoogescholen van het land, waar ze heengaan, was deze methode wel goed, maar het Hjkt mij voor een jongen Chinees, die nog maar kort op zulk een school is, vrij zwaar om zulk onderwijs b.v. in de wiskunde in een hem vreemde taal te volgen. Kaifeng is de hoofdstad der provincie Honan en als zoodanig de zetel van het bestuur. Wij kwamen hier dan ook weer met de autoriteiten in aanraking en een heel deel van ons programma was daarop ingericht. Ter kennismaking was er op den eersten morgen door de chefs der afdeelingen buitenlandsche zaken en onderwijs een receptie belegd, waar wij een aantal officieele personen konden ontmoeten, waarbij eenige hartelijke toespraken gewisseld werden. Daarop volgde een lunch, waarbij ook de chef van den staf aanzat en ik weder met diverse nieuwe Chineesche gerechten kennis maakte, die ik tevoren nog niet ontmoet had. In den namiddag legden wij bezoeken af bij den militairen en den civielen gouverneur, die ons tegen den volgenden avond op een feest ten paleize genoodigd hadden. 148 Op dit feest zaten ongeveer vijftig gasten aan, meest de hooge ambtenaren van de provincie. Automobielen komen in Kaifeng nog niet voor behalve twee aan buitenlanders toebehoorende. Voor het gewone verkeer dient nog uitsluitend de ricksha, terwijl de autoriteiten eigen rijtuigen hebben, waarbij al naar hun rang een of meer voorrijders en adjudanten komen. Toen wij het binnenplein van het paleis opreden, was het daar dan ook een gedrang van gezadelde paarden, behoorende tot het gevolg der reeds aangekomen gasten. Bij het aan tafel gaan zaten de beide gouverneurs naast elkander aan het hoofd der tafel met den heer Wilder en mij aan hun zijde, terwijl tegenover ons de ambtenaren zaten, die als tolken dienden, want onze gastheeren verstonden geen Engelsch. Wij dineerden in een vierkante zaal aan een hoofdtafel met drie zijtafels, terwijl de spijzen Chineesch waren, beginnende met de bekende vogelnestjessoep, maar zij werden op Westersche wijze opgediend, zoodat wij dus ditmaal niet met stokjes maar met mes en vork aten. Wanneer ik de groote zaal zoo rondkeek, dan moest ik telkens denken aan het geïllustreerde reisverhaal van Marco Polo, dat ik indertijd als jongen verslonden had, want veel van wat ik voor mij zag was als een plaatje uit dat boek. Aan het einde van den maaltijd kwamen de gebruikelijke redevoeringen over en weer en deze brachten in eens weer een sterk Westersch element in de zaal door een groote toename van khaki. Gedurende den maaltijd hadden namelijk de adjudanten der aanzittenden zich meest bij en buiten de deuren der zaal opgehouden, maar toen de toespraken begonnen, kwamen zij allen binnen en stond er zoo al spoedig langs de muren een dubbele rij uniformen geschaard. Na afloop van het feest hadden de beide gouverneurs de hoffelijkheid ons tot over het binnenplein en tot aan de voorpoort toe uitgeleide te doen, waarbij wij wed«, evenals trouwens ook den vorigen dag, toen wij een bezoek 149 kwamen brengen, door de middelste der drie poorten moesten gaan, omdat dit gerekend werd het meest eervolle te zijn. Ook hiermede hield de beleefdheid niet op, want, toen wij Chineesche acrobaten. den volgenden dag vertrokken, deed de adjudant van den gouverneur ons aan het station uitgeleide om ons goede reis te wenschen. Zoo konden wij dus vertrekken met de beste herinneringen aan onze aanraking met de autoriteiten van Honan, maar ook hier kunnen wij tevens mediteeren over het vergankelijke van aardsche macht, want ook deze auto- 150 riteiten zijn reeds lang weer door andere vervangen. Kort na ons vertrek koos de militaire gouverneur partij in den burgeroorlog, maar moest het binnen enkele dagen afleggen en werd toen vervangen door generaal Feng Yü Hsiang, die als christen in China een zeer goeden naam heeft. Ondertusschen hadden wij door vergaderingen, schoolbezoeken, interviews, officieele recepties en feesten een drietal zeer drukke dagen gehad en wij waren er dus met rouwig over dat na het vertrek de treinreis weer de gelegenheid tot eenigen tijd rust zou bieden. De trein was een half uur te laat en wij gingen dus zoolang in de wachtkamer, waar natuurlijk onmiddellijk de onvermijdelijke thee weer voor ons stond. Het is ongeloofelijk hoe dikwijls en hoeveel thee de Chineezen drinken kunnen, lichte thee, die zonder suiker of melk gedronken wordt Of men op bezoek komt of een school bezoekt, of in een wachtkamer even zit of wat men ook doet, altijd staat in minder dan geen tijd bijna automatisch een kop thee op tafel en men vindt dat op het laatst even natuurlijk als m Amerikaansche restaurants, dat men dadelijk een glas ijswater voor zich krijgt Van Kaifeng voerde ons reisplan nu naar riankau, een reis van ruim twintig uur sneltrein. Onderweg werd onze groep versterkt, doordat zich in Chengchow een andere delegatie bij ons voegde, bestaande uit R. O Hall (Engeland) Prof. Dr. K Heim (Duitschland), J. Médard (Frankrijk),' C. Phillips (Indië) en C. Rogers (Amerika), welke versterking uitermate gewenscht was met het oog op het groote aantal middelbare en hoogescholen in de tweelingsstad Hankau en Wuchang. 151 HANKAU EN WUCHANG HANKAU EN WUCHANG ZIJN BEIDE GROOTE Steden, elk van meer dan een half millioen inwoners, tegenover elkander gelegen aan de oevers van de hier op duizend mijl van de kust nog zeer breede en waterrijke Yangtsche. Vroeger waren de steden nog veel grooter geweest, maar tijdens den Taiping oorlog, die in deze geheele streek van China groote verwoestingen heeft aangericht en waarin vele millioenen menschen zijn omgekomen, hebben zij zeer geleden. Zoo kan .men bij Wuchang zien, dat de ruimte binnen de stadsmuren zeker wel tweemaal te groot is voor de huidige bevolking. In den laatsten tijd zijn zij echter weer zeer in bloei toegenomen, omdat hier, met het iets verderop gelegene Hanyang, hoe langer hoe meer een hoofdcentrum komt voor de handel en industrie voor China. Hankau bestaat voor een groot deel uit vreemde concessies en is dientengevolge geen typisch Chineesche stad. Vandaar dat ik er niet rouwig om was, dat ons werk voornamelijk in Wuchang lag, zoodat wij daar meest verblijf hielden, wat ons in Chineesch milieu bracht. Wij vielen met onzen neus in het vet, want, tegen het eind van den morgen in Wuchang aankomende, vonden wij dat wij daar onmiddellijk te dejeuneeren genoodigd waren bij den voornaamsten paedagoog der stad, die aan het hoofd van een der grootste scholen stond, waar de ongeveer duizend leerlingen ook alle intern waren, zooals dat in China bij veel scholen het geval is, vooral ook omdat het bij de groote afstanden en de gebrekkige verkeersmiddelen moeilijk anders kan. Na de Chineesche tiffin en een bezichtiging der school werd het geheele corps leeraren en jongens verzameld en kreeg een viertal onzer gelegenheid om toespraken te houden. 152 Overigens was het in Wuchang en Hankau weder hetzelfde programma als in de vorige plaatsen. Alleen waren het thans veel grootere onderwijscentra en waren er niet alleen veel meer scholen, maar waren zij er ook in groot er verscheidenheid. Gelukkig waren wij nu talrijk genoeg om De te Chengchow bijeengekomen delegaties, die nu gezamenlijk Hankau en Wuchang bezochten. Voorste rij van rechts naar links Hall (Oxford). Médard (Parijs). Rutgers (Holland), Philips (Punjab); tweede rij Rogers (Wisconsin), Chang (Peking). Heim (Tübingen), Miss Zachariah (Travancore). Wilder (Amerika) en Miss Moncrieff (Nieuw Zeeland) ons in een aantal groepen te splitsen en zoo kon in een dag of vier zeer veel gedaan worden. Zelf bezocht ik er een aantal gouveraementsscholen, waaronder een lagere en verschillende middelbare, en ook verschillende soorten zendingsscholen, waaronder Boone University en Griffith John College. Daar het eene schoolbezoek niet zoo veel verschilt van het andere, zal ik den lezer maar niet met 153 gedetailleerde beschrijvingen vermoeien. Merkwaardig was ook een groote vergadering voor gouvernementsstudenten, die door de leerarenvereeniging belegd was en waar wij een volle zaal van bijna duizend man voor ons vonden. Ook w aren er meerdere vergaderingen van de Y. M. C. terwijl wij des Zondags in een aantal kerken spraken. Bij mijn bezoek aan Griffith John College had ik gelegenheid het uithoudingsvermogen van den rickshakoelie waar te nemen. Op de korte baan had ik reeds de groote snelheid, die zij- kunnen ontwikkelen, bewonderd, maar ik had nog geen ricksha op de lange baan gehad, daar ik in de steden nog niet meer dan afstanden van een half uur gaans aan één stuk had afgelegd. Thans echter lag de hoogeschool ongeveer acht kilometer van Hankau en tengevolge van de wedrennen in de buurt der stad waren alle andere vervoermiddelen reeds in beslag genomen, zoodat ik een ricksha moest nemen. De man draafde nu natuurlijk niet den geheelen tijd, maar bracht mij toch in een uur over zonder dat het hem buitengewone inspanning scheen te kosten. Bij Wuchang zag ik voor het eerst een Chineeschen tempel, die niet eenzaam en verlaten was. De tempel werd gemakshalve genoemd de tempel van de hel, wegens de vele vooretellingen van de hel en van allerlei martelingen, die een eigenaardigheid van dezen tempel zijn, waarin deze ook weer up to date is, want behalve allerlei ouderwetsche folteringen kon men er ook een voorstelling zien, hoe de slachtoffers in het hiernamaals doodgeschoten worden, waarbij de beulen behoorlijk in khaki uniformen en met moderne geweren optreden. In dezen tempel is het drie dagen in het jaar feest en wij kwamen er juist op 'zulk een feestdag en vonden er dus een heele menschenmenigte. Het was een wonderlijke mengeling van religie en kermis. In een der tempelgebouwen werd juist de mis gelezen, terwijl er elders een heele markt was van waarzeggersboekjes, 154 van voorspellingen, van goud- en zilverpapier dat men in plaats van geld als offer kon verbranden en al dergelijk meer. Eerbied of devotie, zooals men in Japansche tempels Chineesch leven. wel waarnemen kan, zag ik er echter niet en de innerlijke waarde van het geheel ontging mij. De laatste dagen van mijn verblijf in Wuchang waren helaas niet de gelukkigste van mijn reis. Onder de westerlingen had ik er weer oude vrienden aangetroffen uit vroeger jaren, zooals de Engelschen Dixon en Knott en de 155 Australiër Chapman, en ik had er op gerekend na afloop der vergaderingen nog rustig eenige dagen bij hen te blijven logeeren en mij in de plaats wat beter in te leven. Het hep echter heel anders dan ik mij voorgesteld had. Op den laatsten dag onzer vergaderingen hadden wij ook een picnic met de Y. W. C. A en toen gevoelde ik mij reeds minder wel, zoodat des avonds het vervullen van een laatste spreekbeurt in een openbare vergadering te Hankau maar met moeite ging. Den volgenden dag was het dan ook mis en in plaats van eenige genoegelijke dagen vacantie te hebben, werd ik met griep naar bed gedirigeerd, voor mij te ongewoner, omdat ik er in het griepjaar aan ontkomen was, hoewel ik toen zeer veel onder griep-patiënten verkeerd had. Er was echter niets aan te doen en ik was maar dankbaar, dat ik bij de familie Dixon zulk een voortreffelijke verpleging vond. De dagen, die ik in Wuchang vrij zou gehad hebben, gingen er echter mee heen, maar ik was toch juist weer zoowat op de been op den tijd, waarop wij naar Shanghai hadden willen vertrekken, zoodat ik met verschillende mijner reisgenooten op dezelfde boot kon gaan. Het duurde echter nog wel een week, dat ik mij physiek minderwaardig gevoelde, en ik herinner mij nog levendig hoe ik toen op een goeden morgen in Shanghai wakker werd met het lekkere gevoel van nu weer eens heelemaal koortsvrij en de oude te zijn. 156 DE YANGTSCHE AF NAAR SHANGHAI DE YANGTSCHE IS WEL DE GROOTSTE Rivier, die ik nog gezien heb. Het is een indrukwekkend gezicht de ontzaggelijke watermassa gade te slaan, die zoo langzaam voortgestuwd wordt. Van de afmetingen der rivier en der omliggende steden kreeg ik een goeden indruk, toen ik van mijn bezoek aan Griffith John College terugkeerde naar Wuchang. De hoogeschool lag betrekkelijk dicht bij de Han, een zijrivier der Yangtsche en zoo gingen wij per boot, waarbij ik begeleid werd door den huisjongen van mijn gastheer, den troepleider der padvinders, met welke ik dien nacht gekampeerd had. Na het gebruikelijke gemarchandeer over den prijs kregen wij beschikking over een ruime boot met pagaaienden roeier, waarmede wij een vol uur lang de rivier afzakten. De levendigheid op de rivier was zeer interessant. Langs beide oevers strekten de steden zich uit en de rivier was niet anders dan een volle druk begane verkeersweg, niet alleen door de tallooze booten die de rivier op en af gingen, maar ook door het nog grooter aantal dat soms in rijen van tien en meer naast elkaar tegen den wal gemeerd lag. Op het punt, waar de Han zich met de Yangtsche vereenigde, moesten wij in een grootere zeilboot overstappen, omdat onze sloep zich op de breede wateren der Yangtsche liever niet waagde. Zulk een pracht ochtendvaart is wel een mooi begin voor den dag. Op den avond van ons vertrek waren wij reeds betrekkelijk vroeg aan boord. De booten zijn zeer goed ingericht en hebben voor de Europeanen ongeveer twaalf hutten, elk met twee bedden, een groote kajuit en zeer ruime dekken. Naar ik vermoed zal echter de meeste winst wel gemaakt worden op het vervoer der talrijke Chineezen, wier verblijven zeer veel primitiever waren. Alle plaatsen aan boord 157 waren bezet, terwijl er blijkbaar ook iemand vertrok, die in Hankau veel vrienden had, want niet alleen waren er velen om de boot uitgeleide te doen, maar buitendien verging ons hooren en zien van het vele vuurwerk, dat er afgestoken werd. Ter eere van vertrekkende vrienden steekt Een straat in Peking. men hier namelijk vuurwerk af, waarbij het er dan naar het schijnt vooral op aan komt, dat het goed knalt en maar zooveel mogelijk leven maakt De twee dagen op de rivier waren ongemeen rustig. De boot gleed bijna geluidloos voort en de eindelooze vlakten aan beide oevers boden ook niets vermoeiends voor het oog. Slechts af en toe was er eens iets bijzonders, zooals een plotseling midden uit de rivier opstekende steile eenzame rots, of een heel enkele stad waarbij aangelegd werd. Dan was het altijd amusant om te zien hoe de Chineezen 158 aan den wal zich verdrongen om, nog voor het schip langs de ka lag, aan boord te springen ten einde zich een zoo goed mogelijk plaatsje te veroveren. Natuurlijk ontbraken bij de aanlegplaatsen ook de gebruikelijke koopheden met, die voornamelijk met halssnoeren, lakwerk of paarlemoer ventten. , Het zoo eenige dagen achtereen afstoomen van de Yangtscne was wel geschikt om goed onder den indruk te komen, niet alleen van de afmetingen der rivier, die over duizend mijl lengte reeds zulk een omvang heeft, maar tevens van de uitgestrektheid van China, want ten slotte was deze afstand toch maar een klein stukje van enkele der provincies in het midden des lands. Te sterker wordt die indruk van China's omvang nog, wanneer men dan eens met zijn reisgenooten praat en bevindt, dat een hunner voor de reis naar Hankau evenveel tijd had noodig gehad als wij om van Holland naar Hankau te komen. Hij kwam uit het binnenland van China, heel van den anderen kant der provincie Szechuan, en had er per draagstoel een volle maand over gedaan om Hankau te bereiken. Hoe meer men zoo in China reist, zooveel te meer leert men beseffen, welk een reusachtige mogelijkheden voor de toekomst er moeten liggen in een land van zulke afmetingen en met zooveel natuurlijke hulpbronnen, en in een volk, dat het ook in het verleden reeds getoond heeft tot zeer veel in staat te zijn. . Tegen den middag kwamen wij in Shanghai aan. ben staü vol van vreemde concessies, westersche gebouwen, gewone winkelstraten, electrische trams, renbaan, alles westersch, zoodat men haast den indruk zou krijgen reeds buiten China te zijn, vooral als men in de haven de rij vreemde oorlogschepen ziet liggen, die het nog eens zichtbaar demonstreeren, dat het Westen hier alles te vertellen heeft. Toch is er weer veel, dat men in het Westen niet vindt. De veelkleurigheid, de mooie tinten van vele gewaden, het 159 aspect van tal van winkels, zooveel dat gracieus en mooi en niet Westersch is en dan vooral, wanneer men hier in deze verwesterde stad in eens stuit op een demonstratie der Chineesche volksziel, zooals op den verjaardag van het doorzetten door Japan van zijn een en twintig eischen, toen als teeken van rouw vele winkels den geheelen dag gesloten bleven met op de deur een plakkaat, dat dit was ter verootmoediging over de door Japan aan China aangedane vernedering. In Shanghai bleven wij meer dan een week om het groote christelijk congres bij te wonen, dat er in die dagen juist gehouden werd. 160 HET NATIONAAL CHINEESCH CHRISTELIJK CONGRES DAT DE CHRISTELIJKE ZENDING IN CHINA een macht is, waarmede rekening gehouden moet worden, blijkt al dadelijk, wanneer men op haar omvang let. Overal in China vind men haar tallooze kerken en hospitalen, haarY.M.C.A. en Y.W.CA, haar lagere, middelbare en hoogescholen. Daarbij heeft de Protestantsche zending alleen reeds een staf van ongeveer zevenduizend westerlingen, goeddeels academisch gevormde mannen en vrouwen, met meer dan twintigduizend Chineesche predikanten en helpers en een zielental van over het millioen. En nu is voor een geestelijke beweging de uiterlijke statistiek en het getal wel niet het voornaamste, maar het heeft toch zeker wel wat te zeggen en in dit geval toont het ons hoe de christelijke kerk in China in de laatste halve eeuw boven alle verwachting gegroeid is. Er zijn thans reeds meer Chineesche predikanten als Dr. Morrison, de bekende pionier der zending in China, had gehoopt en verwacht, dat omstreeks dezen tijd het totale aantal der christenen zou zijn. De pionierstijd der zending heeft in China bijna de geheele negentiende eeuw geduurd en aan het eind der eeuw verwachtte men nog geen spoedigenkeer, maar thans schijnt het pioniersstadium toch wel voorbij en wordt het hoe langer hoe meer de nationale christelijke kerk van China, die nu zelf optreedt en zelfbewust haar weg zoekt Een bewijs hiervan was ook het groote nationale christelijk congres, dat 2-11 Mei 1922 te Shanghai gehouden werd. Deze congressen zijn tot dusver zoo ongeveer iedere vijftien jaar gehouden. Aan het eind der vorige eeuw bestond het congres nog uitsluitend uit Westersche zendelingen. De Chineesche kerk was nog maar zeer klein en blijkbaar 11 161 volslagen onmondig, zoodat het dus geheel was een handelen naar den bekenden regel „bij u, over u en zonder u." Een volgend congres werd in 1907 gehouden en nu was de groei der Chineesche kerk reeds te constateeren, want een vierde deel van het congres bestond üit Chineezen en deze konden zelve dus meehandelen over de zaken der groeiende kerk in hun land. De vijftien jaar, die sinds dit congres verstreken waren, hadden weer een zeer krachtige ontwikkeling gebracht, gelijk in dit nieuwe congres duidelijk uitkwam. De rollen waren nu omgekeerd, het kind was mondig geworden, en nu waren het de vreemdelingen, die mee mochten doen, maar de leiding berustte bij de Chineezen zelve. Van de ongeveer elfhonderd afgevaardigden, vertegenwoordigende alle provincies van China en alle schakeeringen der Protestantsche kerken, waren er bijna zeshonderd Chineezen en nog geen vijfhonderd Westerlingen. Zoowel de voorzitter van het congres als die der regelingscommissie, waren Chineezen, evenals een goede meerderheid van den tijdens het congres benoemden nationalen christelijken raad van China. En dat was niet maar een soort beleefdheidsbetuiging om een schijn te bewaren, terwijl achter de schermen de eigenhjke leiders aan de touwtjes trokken, maar mannen als Dr. C. Y. Cheng, de voorzitter van het congres, Dr. D. Z. T. Yui, de voorzitter der regelingscommissie, Dr. T. T. Lew en T. Z. Koo, die tot de voornaamste leiders behoorden, wisten precies wat zij wilden en waren volkomen bekwaam en in staat om de zaken hunner eigen kerken te behartigen. Daarin stonden zij in niets achter bij de allerbeste leiders, die wij in onze westersche kerken kennen. Wie de zaal doorkeek, kwam dan ook onder den indruk van het voortreffelijk gehalte der schare mannen en vrouwen (de vrouwen hadden evengoed stem als de mannen, al vormden zij numeriek zeker niet meer dan een tiende 162 deel der afgevaardigden), die daar bijeen was. Inzonderheid viel daarbij ook op, hoe de overgroote massa der Chineesche afgevaardigden nog in de volle kracht van het leven was, wat trouwens ook niet behoeft te verwonderen, waar de sterke groei der Chineesche kerk nog van zoo jongen datum is. De stadsmuur van Peking. De organisatie van het congres was voortreffelijk. Verschillende commissies zorgden voor huisvesting, voor voeding, voor een tentoonstelling van litteratuur, voor een informatiebureau, en voor al de tallooze andere zaken, die er bij een conferentie van dezen omvang te regelen zijn, terwijl er iederen morgen een congresbulletin uitkwam, waarin alles opgenomen werd wat voor dien dag voor de deelnemers van belang was te weten. Buitendien waren er reeds een jaar van te voren in verschillende deelen van het land commissies aan het werk geweest om rapporten 163 voor te bereiden over de belangrijkste zaken, die op het congres ter sprake zouden komen, en deze uitvoerige rapporten waren vooraf in de beide conferentietalen, Chineesch en Engelsch, gedrukt en aan alle deelnemers toegezonden. Deze rapporten handelden over den tegenwoordigen toestand van de christelijke kerk in China, over de taak, die deze kerk nu in de naaste toekomst wacht, over de vorming van leiders voor het werk der kerk, en over samenwerking in het werk der verschillende kerken. Het spreekt vanzelf dat een kort hoofdstuk geen verslag kan geven van vijf breede rapporten over zulke belangrijke onderwerpen en van een daarop gebaseerde tiendaagsche bespreking. Dat zou een boek op zichzelf worden. Daarom moeten hier een paar indrukken volstaan, De christelijke kerk in China heeft nu het pioniersstadium achter zich, maar de nu volgende periode is zeker niet minder belangrijk en biedt eenerzijds een prachtgelegenheid voor de kerk, maar is andererzijds niet minder vol van moeilijkheden en gevaren. Het was een geheel nieuw China, dat dit congres vond, in tegenstelling met het vorige nu vijftien jaar geleden. De politieke omkeer, de algeheele omzetting van het onderwijssysteem, de litteraire renaissance, de nieuwe gedachte beweging, het toont alles hoe het gist en werkt in dit volk en hoe er beweging is in de gemoederen. Men hoort veel over de renaissance beweging in China, maar voor de kerk is het de groote vraag of het bij de renaissance zal blijven, dan wel of er ook een reformatie zal komen. Zal het ook op geestelijk en religieus gebied tot nieuw leven komen? Dat is de grootsche taak, die nu voor de kerk ligt, om hier tot leven te wekken, om hier haar roeping getrouw te zijn en de eeuwige waarheid te brengen in den vorm, die bij al deze nieuwe beweging en beroering past. Daarvoor zal de kerk nationaal moeten zijn in den goeden zin des woords. Een door buitenlanders gedreven 164 naar vreemde levensgewoonte en denkwijze ingerichte kerk zou in ons land toch ook niet recht aarden. Pas wanneer zij de bij de volksziel passende vormen gevonden heeft, kan de kerk eerst vasten voet krijgen en de massa des volks bereiken. En ook heeft toch niet alleen ieder individueel recht op zijn eigen persoonlijkheid, maar ook het volk als geheel. In dien zin is nationaal gevoel volkomen gerechtvaardigd en heeft het Oosten schoon gelijk, dat het ervoor bedankt zich in Westersch kleed te steken, lichamelijk met en geestelijk ook niet Tot dusver was het Christendom in China een vreemde godsdienst die van buiten geimporteerd werd, maar thans is het gelukkig goed op weg om inheemsch te worden. Zooals ik iemand hoorde zeggen: van het Boeddhisme en het Mohammedanisme zijn wij het thans feitelijk geheel vergeten, dat zij hier niet inheemsch waren, maar dat zij uit Indië en Arabië kwamen en alzoo oorspronkelijk in China „vreemde godsdiensten" waren, want zij zijn hier nu geheel ingeburgerd. Zoo kan het Christendom hier nu ook geheel thuis raken, zoodat wij vergeten dat het eigenlijk uit Palestina komt Het sterk toenemen der Chineesche leiding en het meer op den achtergrond treden van het Westersche element kan hiertoe zeer meewerken. Inzonderheid onze wereldfederatie en de Y. M. C. A hebben hiertoe zeer meegewerkt, doordat zij geregeld zooveel mogelijk aan de Chineezen verantwoordelijke plaatsen gaven, waardoor zij konden toonen waartoe zij in staat waren en zij alzoo met hun werk mee groeiden. Natuurlijk werden er dan wel eens fouten gemaakt maar ieders ervaring zal toch wel zijn, dat men vaak meer leert van de fouten, die men maakt, dan van de successen, die men behaalt. Het kwam mij voor, dat verschillende zendingsorganisaties in China hier nog veel te aarzelend tegenover staan en nog veel te schuchter zijn om aan de Chineezen zelf posten van 165 verantwoordelijkheid te geven met het gevolg, dat er eenerzijds geen groei in de menschen is en andererzijds de krachtigste figuren geneigd zijn hen te verlaten, en dat in ieder geval het werk als geheel schade lijdt. Meer en krachtiger Chineesche leiding zal ook aan de eenheid der kerk ten goede komen, want, voorzoover ik ze erover sprak, zijn de Chineezen, en terecht, niet gediend van de dozijnen verschillende kerkformaties met Westersche tegenstellingen, die er geimporteerd zijn. Om een extreem voorbeeld te noemen: zestig jaar geleden was er in Amerika een burgeroorlog. Sinds dien is de Baptistenkerk verdeeld in een Noordelijke en een Zuidelijke kerk, die elk een eigen zending hebben. Nu zou het toch al te gek zijn, als de Chineezen een Noordelijke en een Zuidelijke Baptistenkerk moesten hebben wegens dien Amerikaanschen burgeroorlog. Maar ook waar de verschillen tusschen de kerken voor ons gevoel langs wezenlijk geestelijke grenslijnen gaan, moeten wij het bedenken, dat dit dikwijls voor een Chinees allerminst het geval is, zoodat onze verschillen hem vaak niets zeggen. Ook is het op den duur funest voor den geestelijken invloed van het Christendom, dat de zending nu reeds meer dan honderd-dertig verschillende soorten Westersche kerken en secten in China geimporteerd heeft. Gelukkig worden de vereenigingspogingen meerder, naarmate het Chineesche element sterker wordt. Een aantal soorten Presbyterianen zijn reeds zoo goed als samengesmolten, waarbij zich naar het schijnt vermoedelijk ook de Congregationalisten zullen voegen, zoodat er langzamerhand wat meer eenheid komt. Natuurlijk zijn er onder die vele kerkelijke onderscheidingen ook wel enkele, die zeer wezenlijke geestelijke geschillen raken. Ook op het congres kwam dit tot uiting en gedurende een paar dagen scheen het zelfs, alsof de eenheid van het congres gevaar liep. Een der voornaamste tegenstellingen liep wel over de beschouwing der Heilige 166 Schrift, een tegenstelling die men overal in de wereld kan tegenkomen. Ook de vraag of de nieuw te stichten nationale christelijke raad een confessie moest hebben en zoo ja, wat voor een, verdeelde de gemoederen. Het trof mij echter ook hier weer hoeveel minder fundamenteel verschillende dezer vragen voor de Chineezen schenen te zijn dan voor de Westerlingen. Alles tezamen droeg het geheele congres er weer krachig toe bij om de Chineesche kerk tot zelfbewustzijn te brengen en kan het beschouwd worden als de geboortestonde der eigen Chineesche christelijke kerk, zooals een der sprekers het dan ook noemde. Voor de toekomst dier kerk koester ik in het geheel geen zorg, sinds ik het voorrecht had met enkele harer leiders van nabij kennis te maken. Van een kerk, die door zulke voortreffelijke onzelfzuchtige mannen geleid wordt, is nog veel te verwachten. Landgenooten, die buiten de zending stonden en langer in China waren, waarschuwden mij, dat ik vooral niet te optimist moest worden, want dat de Chineezen, met welke ik in aanraking kwam, de élite waren van het beste deel der natie, en dat ik daarnaar vooral geen gevolgtrekkingen moest maken voor het peil van het volk als geheel. Indien dit zoo is, dan pleit dat zeker voor het Christendom, maar zelfs wanneer dat oordeel geheel juist is, dan bewijst toch in ieder geval het voorkomen van zulk een élite, waartoe de Chineezen in staat zijn en dan is het een aansporing te meer voor onze wereldfederatie om zoo krachtig mogelijk voor de uitbreiding dezer élite te werken, totdat zij eindelijk identiek is met het geheele volk. China is een fascineerend land, dat hoe langer hoe meer boeit, en het heeft een beminnelijk volk, zoodat het ons oprecht leed deed, dat wij afscheid moesten nemen, wijl de tijd gekomen was om ons in te schepen op de „Tenyo Mam" voor nog een kort bezoek aan Japan, alvorens huiswaarts te keeren. 167 NAGASAKt EN KYOTO AAN BOORD DER „TENYO MARU", EEN DER grootere schepen van de Stille Zuidzee, waren wij met een stuk of tien bezoekers der conferentie te Peking, waaronder ook Dr. Mott. Het was heerlijk zomerweer en de twee dagen varens waren een echte pleiziertocht, zoodat wij het bijna betreurden, toen zij ten einde waren en wij de mooie baai van Nagasaki binnenstoomden. Vanzelf kwamen hier allerlei oude Hollandsche herinneringen op, want wie heeft op school niet geleerd, hoe in den Napoleontischen tijd Doeff op Decima den Hollandschen naam hoog hield en hoe daar alleen onze vlag bleef wapperen. Dus was het niet meer dan natuurlijk, dat wij Nagasaki bezochten en weldra onze schreden naar Decima richtten. Het is echter tot onherkenbaar wordens toe verminkt Van de oude huizen is niets meer over. Het eenige wat men er nog van de Hollandsche nederzetting vindt is een steen in den tuin van een der tegenwoordige huizen. Ook is het geen eiland meer, want de gracht, die het vroeger van den vasten wal scheidde is gedempt zoodat ik het zelfs niet als het eiland Decima herkend zou hebben, als men mij niet aangewezen had precies waar vroeger het water liep. In de bibliotheek der stad vonden wij nog enkele boeken en contracten uit den ouden tijd en vooral ook eenige boeken en platen over het uitmoorden der christenen in den tijd omstreeks 1638. Gelijk men weet was er toen een sterke christelijke kerk in Japan, die in dien tijd geheel uitgeroeid werd, waarna Japan zich geheel voor buitenlandsche invloeden sloot en op straffe des doods het christendom verbood. Het is dan wel een wonderlijke tegenstelling, wanneer men dat alles juist in de bibliotheek 168 gezien heeft, om dan in de stad vijf bloeiende kerken te vinden en in het Y. M. C. A. gebouw een groote christelijke vergadering toe te spreken. De stad telt ongeveer 160000 De Berg Fuji. inwoners, maar heeft thans ten gevolge der conferentie te Washington een moeilijken tijd. Er zijn namelijk groote werven en nu is de aanbouw der oorlogsschepen stop gezet, ten gevolge waarvan er veel werkloosheid is. Van Nagasaki ging het naar Kyoto, waar wij nog een paar dagen winkelen wilden, waarvoor het een ideaal plaats 169 is. Het heeft een rijke verscheidenheid van winkels, die soms haast meer musea gelijken. De beste winkels houden zich dan telkens maar met één enkel artikel bezig. Zoo heeft men aparte winkels voor het Japansche lakwerk, waar men dan eerst in de fabriek zien kan hoe het alles handwerk is, om dan daarna het voltooide werk te bewonderen. Het is heel mooi, maar men moet dan ook niet verbaasd zijn als er meer dan honderd gulden voor een klein blaadje gevraagd wordt Wat dus het eigenlijke koopen betreft zijn die winkels meer ingericht voor oweeërs dan voor gewone menschen. Behalve lakwerk vond men ook nog telkens aparte winkels voor damascener werk (met goud ingelegd staal), voor houtsnijwerk en bamboe, voor porce% lein, voor brons en voor cloisonner. De Japanners zijn een artistiek volk en het is een genot om zoo tal van hun kunstvoorwerpen te zien. Zeer artistiek kan ook het effect zijn van hun tooneel en hun dansen. Trouwens zoowel in China als in Japan schijnt het tooneel een geheel andere plaats in het volksleven te hebben als in het Westen. Reeds op de uitreis had ik dat aan boord van de „Taiyo Maru" waargenomen, toen daar op een avond op het dek een Japansche tooneelvoorstelhng gegeven werd. De voorstelling duurde vele uren tot lang na middernacht en al dien tijd verdrong zich de bemanning ervoor, zoovelen als er maar vrij van dienst hadden en hingen zij in het want om maar beter te kunnen zien. Het was merkwaardig te zien hoe zij geheel met het tooneel meeleefden. Hetzelfde trof mij in Peking, toen ik op een middag met mijn gastvrouw eens eenige tooneelvoorstellingen binnenliep. De groote menschenmassa, die in de tjokvolle zalen of tenten opeengepakt was en met toewijding het tooneel volgde, dat toch werken moest met een voor ons besef uitermate gebrekkig decor. Het volk als geheel schijnt er veel meer in te leven als in eenig 170 Westersch land. Of de bioscoop, die ook al in het Oosten doorgedrongen is en daar wel door zijn zinnelooze voorstellingen de meest bizarre ideeën moet wekken aangaande Japansche Kinderen. het leven in Westersche landen, door zijn concurrentie met het tooneel hier nog verandering in zal brengen, moet afgewacht worden. Na een tweetal dagen oponthoud te Kyoto kwam voor ons al weer de tijd om verder te reizen, want wij moesten bijtijds te Tokyo komen voor eenige vergaderingen aldaar. 171 IN EEN JAPANSCH STUDENTENHUIS TE TOKYO WAS IK DITMAAL ZOO GELUKKIG een onderkomen te vinden in het Y.M.CA. huis voor de studenten der keizerlijke universiteit. In het huis waren de noodige vergaderzalen voor de christen-studenten-vereenigingen, maar buitendien was er ook woning voor ongeveer vijftig internen, die er zeer aangenaam gehuisvest waren. Ieder had er een eigen kamer, terwijl er eenige gemeenschappelijke zalen en een eetzaal waren. Ik deelde de kamer met een der studenten en was dus spoedig ingeburgerd. De leefregel was, dat er van 7.— tot 8.30 ontbijt te krijgen was en de beide andere maaltijden tusschen 12.— en 1.30 en tusschen 5.— en 6.30. Het voedsel was rijst, die altijd in groote hoeveelheden op tafel stond. Daarbij kwam dan eenige toespijs, zooals rauwe, gekookte of gebakken visch zeewier, eieren, of andere zaken. Des morgens aan het ontbijt stond er ook een komfoor, waarop men desgewenscht brood kon roosteren. Zooals men ziet, was de voeding eenvoudig, maar naar mijn ervaring zeer voldoende. De Japanners zijn blijkbaar zeer gesteld op warme baden, hoe heeter hoe liever. De badkamer was dan ook iederen dag van vier tot zeven voor warme baden in werking en werd stéeds door een aantal tegelijkertijd gebruikt. Zij grensde aan de keuken en onder het groote bad kon door den muur heen van uit de keuken een groot vuur gestookt worden. Zoo werd het bad hoe langer hoe heeter en wie niet gekookt wilde worden, kon er dan weer koud water bij laten loopen. Naar het schijnt had bijna ieder de gewoonte iederen dag een heet bad te nemen. In huis droegen de meesten Japansche dracht en buitenshuis de uniform der universiteit, een nauwsluitend blauw jasje met lange broek en koperen knoopen met de letter 172 der universiteit er op en een eenigszins vierkante pet met koperen insigne. Het is merkwaardig zooveel studenten als men in deze buurt van Tokyo ziet. Te verwonderen is het echter niet, want vooreerst zijn er in deze buurt een groot aantal Een toegang naar het Paleis te Tokyo. scholen bijeen, zoodat het aantal scholieren en studenten eenige tienduizenden bedraagt en ten tweede hebben niet alleen veel scholen uniform, maar hebben ook de studenten, die geen uniform dragen maar Japansche kleeding, allen deze kleeding van dezelfde stof en hetzelfde patroon. Dientengevolge vallen de studenten zeer op en ziet men veel meer dat zij er zijn. Merkwaardig is ook het groote percentage, dat blootvoets op het houten schoeisel gaat. Aan kleedinggeld behoeft een Japansch student niet veel uit te geven. 173 Het wonen in het tehuis is ook niet duur, want de studenten betalen er door elkaar ongeveer vijftig gulden per maand voor hun kamer met pension, Van de geheele samenleving en den toon kreeg ik een zeer gunstigen indruk en ik was erg dankbaar voor de gelegenheid om zoo een kleine week in Japansch milieu te leven en verschillende Japanners beter te leeren kennen dan dat anders bij vluchtige bezoeken gaat Met enkelen hunner raakte ik zeer bevriend en zij waren buitengewoon hartelijk voor mij, mij in alles voorthelpende en zorgende dat ik alles te zien kreeg wat ik gaarne wilde zien. Ook werd er deze dagen in het huis gehouden wat wij zouden noemen een afdeelingsbesturenconferentie der christen-studenten-vereenigingen aan de scholen in en om Tokyo. Er zijn namelijk niet alleen verschillende regeeringshoogescholen, maar ook een aantal zendingsscholen van verschillende rang en aan al deze onderwijsinstellingen heeft de Japansche C. S. V. haar afdeelingen. Deze zijn op dezelfde wijze ingericht als de afdeelingen onzer Nederlandsche C. S. V. en werken onder leiding harer besturen op ongeveer dezelfde methode, natuurlijk aangepast aan de toestanden in Japan. Zooals onze afdeelingsbesturen nu de behoefte hebben om voeling met elkander te houden en van eikaar te leeren, zoo is het ook in Japan en vandaar dat er tijdens ons verblijf een afdeelingsbesturenconferentie was, die van Zaterdag tot Maandag duurde. Er waren ongeveer vijfentwintig man, vertegenwoordigende een vijftiental hoogescholen, en het programma met zijn rapporten, bespreking van methoden en van werkverdeeling, enz. deed mij, voorzoover ik er de behandeling van volgen kon, sterk denken aan de overeenkomstige vergaderingen onzer Nederlandsche vereenigingen. Van de aanwezigheid in Tokyo van verschillende van de Pekingsche conferentie terugkeerende afgevaardigden maakte men gebruik om door hen eenige toespraken te laten houden. Zoo sprak ik er ook 174 een middag over de toestanden in Europa en inzonderheid in Nederland. Daarbij was het voor mij een aangename verrassing, dat men als tolk voor mij had laten komen Dr. Kumetao Sasao, want deze was indertijd nu bijna een kwart eeuw geleden voor mij het eerste levende bewijs der wereldfederatie geweest, toen hij in 1899 op een conferentie der N.CS.V. te Laren, die ik als noviet bijwoonde, als buitenlandsch afgevaardigde verscheen en de groeten der toen ook nog zeer jonge Japansche CS.V. overbracht. Hij was zeer verheugd weder eens aanraking met de N.CS.V. te krijgen, informeerde gretig naar al zijn oude kennissen in Holland uit dien tijd, toen hij er herhaaldelijk als student logeerde, en gaf mij zijn hartelijke groeten mee voor al zijn oude vrienden die ik nog mocht ontmoeten. Het was met oprecht leedwezen, dat ik het einde van mijn verblijf in Japan zag naderen en dus van mijn vrienden in het studentenhuis afscheid moest nemen. Echter was het in verschillende gevallen meer een „tot weerziens" dan een afscheid, want eenigen hunner dachten in de komende jaren in Europa te komen studeeren. 175 LAATSTE DAGEN IN JAPAN DE LAATSTE DAGEN IN JAPAN WAREN NOG vol afwisseling, zoowel door het bezoeken van bezienswaardigheden en door feesten en ontvangsten, als ook door conferenties en vergaderingen. De grootste vergadering, die in deze dagen gehouden werd, was het nationaal christelijk congres van Japan, dat ongeveer op dezelfde wijze als het Chineesche congres te Shanghai was ingericht en waar alle verschillende zendingen en Japansche kerken vertegenwoordigd waren, zoodat het congres ongeveer 140 Japansche en 90 Westersche afgevaardigden telde. Ook dit congres hield zich, aan de hand van vooraf gepubliceerde en rondgezonden rapporten, bezig met den toestand van Japan in het algemeen en de Christelijke kerk in het bijzonder, terwijl inzonderheid aandacht besteed werd aan de zaken van school en opvoeding en aan de taak die nu in de naaste toekomst voor de kerk ligt. Ten slotte werd er voor de voortzetting van het werk een voornamelijk uit Japanners bestaande nationale christelijke raad benoemd. Wanneer men de zaal eens overzag trof het, dat over het algemeen de leeftijd der afgevaardigden ouder was dan bij het congres te Shanghai. Daar scheen de groote massa in de volle kracht van het leven, terwijl hier het aantal grijsaards naar verhouding veel grooter was. Het was opvallend, dat de algemeene dracht het Westersche zwart was, want van de Japansche mannen waren er slechts drie in Japansch costuum. De zeer enkele vrouwelijke afgevaardigden waren echter nationaal gekleed. Voorts viel zeer op, dat de Westersche zending blijkbaar uitsluitend Amerikaansch is. Er was slechts één niet-Angelsaks, namelijk de Russische aartsbisschop der Grieksch-Orthodoxe kerk, terwijl van de Angelsaksen er ten hoogste een stuk of tien niet-Amerikanen waren. 176 Overigens krijgt men door al zulke vergaderingen respect voor de resultaten van het werk der zending, vooral ook wanneer men zoo kan gadeslaan hoe de door de zending 1 Een Pagode te Nikko. in die landen gestichte kerk nu hoe langer hoe meer nationaal en zichzelf bewust wordt en op eigen krachten gaat drijven. De geheele conferentie ging een middag te gast bij Baron Goto, den burgemeester van Tokyo, in een park met bijbehoorende ontvangstgebouwen, vroeger de stadsresidentie 12 van een der feodale heeren en thans aan de stad Tokyo ten geschenke gegeven als park. De ontvangst nam een geheelen middag in beslag, want in de ontvangzaal waren eerst een aantal meisjes die voor de gasten waaiers beschilderden en teekenden, terwijl men daarna zijn handteekening op aardewerk kon zetten, dat dan nog verder beschilderd werd en onmiddellijk gebakken voor den betrokken gast die het als aandenken mee naar huis kon nemen. Vervolgens was er een groote tent, waar goochelaars voorstellingen gaven, wat een geliefkoosde wijze is om aan zijn gasten aangename verpoozing te verschaffen, want zoowel in China als in Japan heb ik bij verschillende recepties tal van acrobaten en goochelaars aan het werk gezien, die de meest ongeloofelijke kunsten en toeren vertoonden. Geleidelijk verder gaande door het park kwam men aan een andere groote tent, waar een overvloedige afternoon tea gereed stond. Met de wisseling van eenige hartelijke toespraken van Baron Goto en Dr. Mott werd toen de ontvangst besloten. Een receptie in kleineren kring was een theepartij, die door den keizerlijken opperceremoniemeester aan Dr. Mott en enkelen onzer gegeven werd in de tuinen van het paleis en waarbij een wandeling door de tuinen ruimschoots gelegenheid bood om de uitgestrektheid en den fraaien aanleg van eenige der tuinen te bewonderen. Na afloop van het congres voerde een tweedaagsche conferentie van de secretarissen der Y. M. C. A. ons naar Nikko, wel een der uitgelezenste plekjes van Japan, zoowel om het natuurschoon als om de juweeltjes van tempels en pagoden. Men vindt ze terrasgewijze oploopend op een paar heuvels te midden van mooie bosschen. Helaas kan ik den rijkdom van tinten en kleuren niet beschrijven, maar het behoort tot het mooiste, dat ik in Japan gezien heb. Na mijn terugkeer uit Nikko was spoedig de tijd voor het 178 vertrek daar. Een mijner Japansche vrienden vergezelde mij naar Yokohama, waar ik den laatsten nacht zou doorbrengen. Samen hadden wij toen nog een zeer aangenamen dag, dien wij besteedden voor een bezoek aan Kamakura, een twintig kilometer van Yokahama aan zee gelegen bad- De groote Boeddha bij Kamakura. plaats met mooie omstreken, waarin eenige fraai aangelegde tempels. Merkwaardig is hier vooral de kolossale vijftig voet hooge uit de dertiende eeuw dateerende Boeddha. Een laatsten goeden indruk van Japan gaf mij toen nog het bezoek aan het iets verder gelegen eilandje Enoshima, dat slechts twee kilometer in omtrek heeft en zestig meter hoog steil uit zee oprijst. Men bereikt het altijd groene schilderachtige eiland over een kilometerlange houten brug. Wanneer men dan tegen zonsondergang terugwandelt met rechts en links de eindelooze zee en op den achter- 179 grond de majestueuze Fuji, dan is dat wel voor een laatsten avond in Japan een mooi beeld om mee te nemen. Het was reeds vrij laat, toen wij in Yokohama terugkwamen en, waar ik nu weer voor langen tijd het Oosten zou vaarwel zeggen, wilden wij niet Westersch soupeeren, maar zochten een typisch Japansch restaurant op, waar wij ons op den grond neervleiden en ons aan allerlei echt Japansche spijzen te goed deden. En toen was na een laatste wandeling door de Japansche stad de tijd voor het afscheid nemen al weer gekomen. 180 AAN BOORD DER „EMPRESS OF ASIA" ZATERDAGMIDDAG 27 MEI ZOU DE „EMPRESS of Asia" om twaalf uur precies van Yokohama vertrekken. Zooals gewoonlijk gaat, waren er allerlei dingen tot het laatste oogenblik overgebleven en zoo werd het dien morgen nog een jagen en jachten om maar klaar te komen met de boodschappen die nog gedaan moesten worden, geld dat nog gewisseld moest (de kassier gaf mij in de gauwigheid een goede honderd dollar teveel terug en toen ik er hem attent op maakte, wilde hij het eerst nog niet gelooven ook!), bagage die te vervoeren was, en al zulke dingen meer. Alles kwam echter gelukkig nog bijtijds voor elkaar en, voordat de bel geluid werd, waren wij goed en wel aan boord. Op de kade was het weer de gezellige drukte, die er bij het vertrek van een groote boot altijd waar te nemen is. Daarbij schijnen verschillende havensteden er eigen gewoonten op na te houden. In Honolulu waren het de bloemenkransen die men zijn vrienden om den hals wierp, in Hankau was het het knallend vuurwerk, en nu hier in Yokohama waren het de serpentines. Zoolang als het schip langs de kade lag was het een voortdurend werpen met serpentines van het schip naar den kant en omgekeerd. Men ving dan elkanders serpentines op en hield aan weerszijden de einden vast, zoodat ten slotte het schip door honderden van die kleurige papierstrooken met den wal verbonden was. En dan was het natuurlijk de kunst om, toen het schip in beweging kwam en zich van den wal verwijderde, zijn serpentine nog zooveel mogelijk uit te vieren, opdat men haar zoolang mogelijk ongebroken hield. Zoo liep dan ons bezoek aan Azië ten einde en het was wel met een triest gevoel, dat wij onze Japansche vrienden vaarwel wuifden. De laatste maanden waren zoo rijk aan 181 nieuwe indrukken en ervaringen geweest, en wij hadden er zooveel hartelijkheid en vriendschap in ondervonden, dat men dan niet zonder weemoed zulk een episode in zijn leven weer afsluit. Beeld uit Japanschen tempel. Ondertusschen namen wij aan boord nog een goed stuk conferentie mee, want niet alleen waren Dr. Mott en bijna ons geheele reisgezelschap der „Taiyo Maru" weder onder de passagiers, maar buitendien toonde de passagierslijst nog allerlei ook in ons land welbekende namen zooals 182 Rev. J. H. Oldham, Dr. Henry Hodgkin, Mr. Fletcher Broekman en Mademoiselle Suzanne Bidgrain. Er was dus weer stof tot conversatie te over en wij behoefden ons geen oogenblik te vervelen, waarbij ook kwam dat bijna ieder onzer tijdens zijn reis een heelen voorraad litteratuur verzameld had die nu verwerkt moest worden, terwijl er ook allerlei artikelen en rapporten te schrijven waren. De reis duurde ditmaal ook niet zoolang als de heenreis. De „Empress of Asia" toch was niet alleen een der snelste booten van de Canadian Pacific, maar zij nam ook de noordehjke kortere route, zoodat de overtocht naar Canada maar een tiental dagen duurde. Daarbij was het met zijn drie schoorsteenen een zeer groote boot, die ook comfortabel was ingericht. Zelf deelde ik een zeer ruime hut met een der Amerikaansche docenten van de medische hoogeschool te Peking, die voor de groote vacantie naar huis ging, en aan wien ik een zeer aangenaam reisgenoot had. Wanneer men zoo in het voorjaar een tocht om de wereld maakt en nu eens noordelijker en dan weer zuidelijker reist, dan moet men wel leeren wennen aan een snelle wisseling van temperaturen. In een paar maanden tijd had ik reeds driemaal de wisseling van zomer naar winter en omgekeerd gemaakt en thans kon ik dat in enkele dagen nog eens doen. Bij zeer warm zomerweder uit Japan vertrokken, bracht de Noordehjke route ons in een paar dagen in de koude, zoodat wij blij waren electrische kachels in onze hutten te hebben, die dan ook enkele dagen bijna dag en nacht konden doorbranden. Daarbij gaf de Noordehjke route eenige dagen ruw weder, zoodat ons ongeveer dertig personen tellend gezelschap gedurende meerdere dagen aan de maaltijden tot vijf of zes was samengesmolten. Bij het bezoeken van verschillende landen heeft men ook rijkelijk gelegenheid om de levensgewoonten te vergelijken en te zien hoe die bij verschillende volken ook onder over- 183 eenkomstige groepen uiteenloopen. Zoo is het voor het positief christelijk volksdeel van Amerika een axioma, dat een christen geen alcohol gebruikt, en wanneer zij dan Beeld uit Japanschen tempel, hooren dat er in Nederland tal van kerkelijk meelevende menschen zijn, die rustig hun glas wijn of bier drinken en van geheelonthouding niet willen weten, dan schudden zij het hoofd, en twijfelen aan het christelijk karakter van ons volk en wenden onmiddellijk pogingen aan om u van het verderfelijke van zulk een houding te overtuigen. Nu 184 ben ik in het geheel geen vriend van den alcohol Zij doet zooveel kwaad in de wereld en ik heb er zooveel ellende van gezien, dat ik er persoonlijk in het geheel niet mee te maken wil hebben. Maar daarom behoeft men nog niet te gaan twijfelen aan het christelijk karakter van wie er anders over denkt. Vooral ook omdat het toch niet zonder bedenken is, wanneer de geheele practijk van het christelijk leven zoo op een paar dingen (rooken staat dan ook op den index; omdat ik noch rook noch drink kwam ik er dus goed af!) wordt samengetrokken. Het wonderlijke is dan, dat, terwijl zoo alle vormen van alcohol en dikwijls ook van nicotine in den ban gedaan worden en men haast niet begrijpen kan dat er menschen zijn die er anders over denken, er in deze kringen in het geheel geen reactie is ten opzichte van de drie dingen, die in ons vaderland geschuwd worden, namelijk dansen, kaarten en tooneel en men dan vaak nauwelijks verstaat, wat of men daar nu toch op tegen kan hebben. Al hetwelk weer toont, hoezeer de christelijke levensgewoonten staan onder invloed van opvoeding en traditie en hoezeer men dus voorzichtig moet zijn met een veroordeelen van iemand van andere levensgewoonten als onchristelijk. Bij de Canadeesche kust besloten wij niet naar Vancouver door te varen, maar in Victoria de boot te verlaten om van daar naar Seattle over te steken, omdat dit ons voor onze verdere plannen het beste uitkwam. Wij zouden namelijk onze reis door Amerika eenige dagen onderbreken te Estes Park in de Rocky Mountains, ten einde daar een studentenconferentie der Amerikaansche C. S. V. bij te wonen. In Seattle waren wij met onze aansluiting zeer gelukkig, want, na de Amerikaansche douane gepasseerd te zijn, kwamen wij juist bijtijds aan het station voor den nachttrein naar het Oosten. Na twee dagen en nachten sporen gevolgd door een automobièlrit van vier uur arriveerden wij behouden te Estes Park. 185 EEN CONFERENTIE IN DE ROCKY MOUNTAINS ESTES PARK IS EEN DER NATIONALE PARKEN van Amerika. Het is ruim honderdduizend bunder groot en omvat het mooiste gedeelte der Rocky Mountains. In die buurt nu heeft de Y.M.CA. een conferentieterrein gesticht ter grootte van ongeveer tweehonderd bunder en dit met cottages, gebouwen en barakken, vergader- en eetzalen, ingericht voor vijfhonderd man. Den geheelen zomer is het terrein voortdurend in gebruik voor allerlei soort samenkomsten en conferenties. In de eerste helft van Juni was er zoo de zomerconferentie der studentenafdeelingen aan de hoogescholen van de in die streek liggende westelijke staten. Het terrein is alleen per automobiel te bereiken, want het naastbijzijnde spoorwegstation is bijna honderd kilometer ver weg. Er loopen echter geregeld autobussen en buitendien heeft in Amerika bijna ieder een auto. Amerika alleen heeft bijna tienmaal zooveel auto's als de heele rest van de wereld met elkaar. Op iedere elf inwoners is er een auto en er zijn zelfs staten waar er op iedere zes inwoners een is. Nieuwe automobielen zijn er veel goedkooper dan in ons land en wanneer men in aanmerking neemt, dat de levensstandaard er zooveel hooger is en het geld er ruimer verdiend wordt, dan zijn zij zelfs zéér veel goedkooper, met het gevolg dat tweedehandsch auto's er 'bijna te geef zijn. Gevolg hiervan was, dat er op de conferentie te Estes Park heel wat studenten met hun eigen auto kwamen, omdat zij te arm waren om op eenige andere wijze te komen. Afstanden zijn groot in Amerika en veel deelnemers kwamen dus van vier tot vijfhonderd en meer kilometer verwijderde plaatsen. De spoorwegen zijn vrij duur en per spoor ter conferentie komen liet hun beurs 186 niet toe. Dus combineerde men zich met een stuk of drie, vier van dezelfde hoogeschool, kocht voor nog geen tweehonderd gulden een tweedehandsch auto en kwam gezamenlijk ter conferentie. Later weder naar huis teruggekeerd wordt de auto weer verkocht, wanneer zij er eenigen arbeid aan ten koste gelegd en haar wat opgeknapt hebben, misschien zelfs met winst, en zoo hebben zij met een schijntje onkosten per eigen auto de tocht naar het conferentieterrein gemaakt. Hoe lang zal het nog duren, totdat de auto's in ons land zoo goedkoop en zoo algemeen worden? Wanneer men ter conferentie komt, is de eerste indruk die der overweldigende natuur. Het terrein is een hoogvlakte, aan alle zijden door het hooggebergte omringd, met op den achtergrond op een twintig tot dertig kilometer afstand de vijfduizend meter hooge reuzen van het rotsgebergte. De ongerepte natuur, de reusachtige afmetingen, de sneeuwbergen en de gletschers, het is wel een prachtomlijsting en het kan niet laten de stemming te wekken, die voor een conferentie de beste is. Naar de practische zijde was alles natuurlijk uitnemend geregeld, gelijk trouwens te verwachten was bij een terrein, dat er op ingericht is om den geheelen zomer door allerlei conferenties te ontvangen. Inkwartiering vond men in een der cottages, die overal langs den rand der vlakte vlak tegen het bosch lagen. Voor de maaltijden was er een afzonderlijk gebouw, waar de bediening ging volgens het cafetaria systeem. Allen defileerden op de rij af voorbij een lang buffet, waar men eerst een blad kreeg, vervolgens mes, lepel en vork, en daarna naar keuze de gerechten die men hebben wilde. Aan den wand was een groot bord, waarop aangeslagen was, welke spijzen er voor dien dag waren en voor welke prijzen. Op grond daarvan kon men dan zijn keus bepalen. Aan het einde van het buffet was een kassa, waar men dan een bon kreeg, vermeldende het bedrag dat men te betalen 187 had voor wat men aan spijzen en drank op zijn blad verzameld had. Aan een der kleine tafeltjes in de zaal kon men daarna rustig zijn maaltijd gebruiken en bij het verlaten van het gebouw leverde men aan den uitgang zijn bon in en betaalde het bedrag, meestal met coupons uit een boekje dat men vooraf in het administratiegebouw kon koopen. Het programma der conferentie omvatte des avonds een toespraak, die berekend was op het religieuse leven en op karaktervorming, terwijl er des morgens een serie vergaderingen was elk van ongeveer een uur, ten deele sectie' vergaderingen met discussie, ten deele referaten, waarbij allerlei vragen op sociaal en internationaal, geestelijk en zendingsterrein ten sprake kwamen. De namiddagen bleven geheel open voor sport, excursies en ontspanning. Zulk een tiendaagsche conferentie is eigenlijk een groot opvoedingsinstituut. De studenten doen er een massa kennis op van allerlei vragen, waarmede zij anders zoo niet in aanraking komen. Buitendien wordt door bijbelcursussen en anderszins hun geestelijke opvoeding bevorderd en zoo geleid, dat zij nu ook verder zichzelf kunnen helpen. Zoowel voor beroepskeuze (als regel beslist men eerst gedurende of na afloop van de vier jaar in het college, in welke richting men nu verder zal gaan) als voor het richting geven aan denken en voelen zijn zulke conferenties altijd van veel beteekenis geweest En bovenal is het samenzijn van zooveel honderde jonge menschen, die allen met eenzelfde geestelijk doel bijeen zijn, buitengewoon inspireerend voor het leven. Menig leven heeft op zulk een conferentie voorgoed inhoud en doel gekregen. Voor ons in Europa zijn al onze Europeesche zaken zoo belangrijk, dat het wel eens moeilijk voor ons is om ons voor te stellen, dat er streken in de wereld zijn, waar men zich om onze Europeesche zaken maar heel weinig bekommert, waar eigenlijk Europa zoover buiten den horizon ligt, dat het maar zelden in de gedachte komt. Voor zulk 188 een Europeaan is het dan wel wat ontnuchterend om te bemerken, dat voor den gemiddelden Amerikaan, vooral voor dien van het verre Westen, de Europeesche staten zoowat Straat in New-York. juist evenveel meetellen als de gemiddelde Europeaan met Idaho of Wyoming rekent. Ik durf wedden, dat verre de meeste mijner lezers zelfs bij benadering niet weten, waar deze beide staten liggen. Maar verwacht dan ook van een bewoner dier staten niet meer kennis van Europa of belangstelling in Europa, dat gij zelf koestert ten opzichte zijner 189 staten. Daarbij komt, dat de Amerikaan van den vrede houdt en wat hij van Europa hoort, is niets dan oorlog en ruzie, waar tusschen door dan telkens aanslagen worden gedaan op de beurs van den Amerikaan. Is het dan te verwonderen dat deze zich maar liever terugtrekt en, Europa voorloopig aan haar lot overlatend, zich uitsluitend met eigen zaken blijft bemoeien? Wel bezien is eigenlijk het verwonderlijke, dat niet alle Amerikanen zoo doen en dat er breede kringen telkens maar weer klaar staan om te helpen waar zij kunnen, ook al wordt hun zelfs die hulp dikwijls achterna lang niet altijd in dank afgenomen, maar wordt deze integendeel soms beloond met eenig gesmaal over Amerikaansch optreden, propaganda en al dergelijke meer. Het is alleen het krachtig idealisme, dat in breede kringen van het Amerikaansche volk leeft, dat hen telkens weer zoo bereid doet zijn als er een roep om hulp tot hen komt. Met een krachtig appel op zelfverloochening, op idealistische motieven, op dienen en op hoogere idealen kan men in Amerika altijd veel bereiken, want heele lagen der maatschappij staan daar steeds voor open. En wanneer de kruisvaardersgeest van het optrekken voor een ideaal eens over het volk als geheel vaardig wordt, dan is het tot alles in staat. Dat heeft de burgeroorlog bewezen en dat heeft Duitschland ondervonden. Maar zooveel krachtiger is dan de reactie, als het ideaal bereikt scheen en toch niet verwezenlijkt wordt Dat nu is na den oorlog geschied en de schuld daarvan geeft men aan de Europeesche volken met hun zelfzucht en hun twisten en daar ligt mee een van de redenen, waarom men met dat Europa zich maar liever niet meer inlaat. Moedgevend is echter, dat de studentenwereld ondanks alles niet alleen voortdurend voor een beroep op idealen blijft open staan, maar ook actief mee wil blijven werken voor een betere toekomst der wereld en voor betere inter- 190 nationale verhoudingen. Dat toonen zij door zich zoo goed mogelijk op de hoogte te houden van wat er omgaat en in beweging te komen, wanneer zij meenen iets te kunnen doen. Zoo gaven zij den stoot tot allerlei betoogingen ten gunste van ontwapening tijdens de bekende conferentie van Washington en het Witte Huis werd overstroomd met adressen van hoogescholen aandringend op zoo ver mogelijke ontwapening en, toen de organisatie der hoogescholen voor dit doel voltooid was, kon een nationale delegatie namens driehonderd duizend studenten de zaak persoonlijk bij den president gaan bepleiten. Dat zij voor hun aandeel aan den wederopbouw der wereld wat over hebben, toonden de Amerikaansche studenten ook door wat zij er persoonlijk voor gaven. Dat begon tijdens den oorlog met het Student Friendship Fund voor den arbeid der wereldfederatie ten behoeve der krijgsgevangenen en daarop volgde na den oorlog het geregeld jaar in jaar uit bijeenbrengen van fondsen ten behoeve van het European Student Reliëf Committee tot ondersteuning van de noodlijdende studenten in Centraal- en Oost-Europa. Voor al deze goede doeleinden hebben de Amerikaansche studenten uit eigen zak nu al sinds jaren elk jaar een half tot een heel millioen gulden per jaar gegeven. En het is niet alleen, dat zij het zoo maar geven, omdat het nu eenmaal gevraagd wordt en zij er dan af zijn. Daarvoor is het geregeld bijeenbrengen van zulk een som te moeilijk en daarvoor is er in breede kringen der Amerikaansche studentenwereld te veel levende belangstelling in internationale vragen. Zij bedoelen wel zeer zeker om door hun hulp mee bij te dragen tot verbetering van de verhouding tusscben de volken onderling en alzoo tot een betere toekomst der wereld. Daarom laten zij het ook niet maar bij het geven van geld, maar zoeken zij ook het persoonlijk contact Ieder jaar 191 sinds den oorlog zijn er zoo groote groepen Amerikaansche studenten naar Europa gekomen om door eigen aanschouwing en onderzoek de toestanden en verhoudingen te leeren kennen en om, voorzoover het aan hen staat, iets bij te dragen tot verbetering van de verhouding tusschen Amerika en Europa. De conferentie te Estes Park bracht mij nu met dit streven ook in nader contact, want ook in dezen zomer van 1922 is er zoo weer een groep van ongeveer vijftig Amerikaansche studenten naar Europa gekomen. Deze waren uit alle verschillende hoeken van Amerika gekozen, ten einde het contact met een zoo groot mogelijk deel van de Amerikaansche studenten te bewerkstelligen. De hoogescholen der staten rondom de Rocky Mountains mochten een achttal dezer studenten aanwijzen en van de gekozen acht waren er vier op de conferentie te Estes Park aanwezig, Dit was een gereede aanleiding om in het programma een internationale vergadering in te lasschen, waarin zij door de besturen der verschillende staten officieel namens de studentenvereenigingen werden afgevaardigd, waarbij de aanwezige buitenlanders (er waren verschillende Europeesche vereenigingen vertegenwoordigd) vervolgens het woord konden voeren en op het belang van zulk persoonlijk internationaal contact konden wijzen. Helaas het mijn reisprogram niet toe gedurende de geheele conferentie te Estes Park te blijven, want na een drietal dagen moest ik weer verder. Met groot genoegen had ik met het rijzige kerngezonde studententype van de prairieën en het rotsgebergte kennis gemaakt, flinke heden, die haast allen zichzelf door het leven slaan en door hard werken in de vacanties zich het noodige verdienen voor hun studie in den winter. Het was jammer hen vaarwel te zeggen, al begon aan de andere zijde twee of drie spreekbeurten per dag ook wel wat vermoeiend te worden, als men reeds zoo lang op reis is. De auto stond echter 192 gereed en dus „tot weerziens" en voort ging het, zoo spoedig mogelijk de ruim honderd kilometer naar Denver afjakkerend om daar den nachttrein naar Chicago te nemen, die mij na drie dagen en nachten sporen naar Silverbay zou brengen, een ander conferentieterrein, dat ik op mijn doorreis naar New-York nog juist even bezoeken kon. 13 193 AMERIKAANSCHE UNIVERSITEITEN REEDS DRIEMAAL HAD IK HET VOORRECHT op verzoek van de Amerikaansche CS.V. (Student Y. M. C. A) een aantal studentenconferenties en universiteiten in Amerika te bezoeken en het is misschien wel goed hier enkele van mijn indrukken vast te leggen. Daar de Amerikaansche universiteiten lang niet zoo uniform zijn als onze Europeesche, werd ervoor gezorgd, dat ik telkens universiteiten en hoogescholen van verschillend type kon bezoeken. Zoo was ik achtereenvolgens in de oude universiteiten Harvard, Yale en Princeton; in de staatsuniversiteiten van Pennsylvanië, Ohio, Wisconsin, Kansas en Californië; in de meer door particulieren gestichte universiteiten Cornell, Chicago en Leiand Stanford; in de min of meer kerkelijke hoogescholen Haverford, Ohio Wesleyan University, Denison University, Central College Pella, Central College Fayette, Washburn College en Park College; in de militaire academie te West Point; in de meisjes-hoogeschool Vassar College; in de Colorado School of Mines te Golden; in de Negerscholen Howard University te Washington en Hampton Institute in Virginië; in de Indianenschool Haskell Institute, en in de voorbereidende scholen Hotchkiss en Lawrenceville. Op deze wijze had ik dus wel gelegenheid met de verschillende soorten van scholen in Amerika kennis te maken. Gelijk wel vanzelf spreekt is er in deze hoogescholen allerlei variatie, maar er is één punt, waarin zij alle overeenstemmen en waarin zij gezamenlijk van onze Nederlandsche hoogescholen afwijken en daarop wilde ik hier nader de aandacht vestigen. De Nederlandsche hoogeschool bemoeit zich eeniglijk en uitsluitend met de wetenschappelijke vorming van den student. Van zijn lichamelijke ontwikkeling, van zijn sociaal- 194 en gezelligheidsleven, van zijn woning en voeding, kortom van alles wat valt buiten het onmiddellijke wetenschappelijke onderwijs trekt zij zich niets aan. Zelfs trekt zij zich weinig aan van de wijze, waarop hij zich dat wetenschappelijk onderwijs eigen maakt of niet eigen maakt. Of hij college loopt of niet, of hij op tijd zijn examens doet, of hij werkt, ook om dat alles bekommert de hoogeschool zich weinig. Het laat de universiteit blijkbaar koud, als een student jarenlang aan de hoogeschool wil rondboemelen zonder te werken of zonder feitelijk iets anders te doen dan door zijn voorbeeld jongere generaties het denkbeeld bij te brengen, dat voor den echten student ook die wetenschap eigenlijk maar lak is, in welk geval dan onze universiteit ook nog haar doel mist in het eenige, waarmee zij zich bezig houdt. Bij de Amerikaansche hoogescholen is dat alles geheel anders. Daar is geen sprake van, dat de hoogeschool zich alleen maar met de wetenschap in engeren zin bezig houdt en zich met de geheele verdere vorming van den student niet bemoeit, gelijk uit de volgende opmerkingen blijkt. Vooreerst is de geheele bouw en inrichting der hoogeschool er op berekend om haar een zelfstandig geheel te doen zijn en een gemeenschapsgeest te kweeken. Iedere f hoogeschool heeft haar eigen campus en op dit campus / zijn alle gebouwen en laboratoria der hoogeschool bij elkander, terwijl de corpshuizen en woningen der studenten op de terreinen daar onmiddellijk omheen liggen. Al naar de grootte en welvaart der hoogeschool verschilt zulk een campus natuurlijk in grootte en fraaiheid. Bij de meeste kleinere hoogescholen is het ongeveer vijf è tien bunder. Bij de staatsuniversiteiten van ongeveer tienduizend studenten kan het, zooals bij de universiteit van Wisconsin te Madison, waar het op heuvels tusschen vier meren prachtig gelegen is, tot meer dan vijfhonderd bunder groot zijn, terwijl ik bij de rijke particuliere universiteit Leiand 195 Stanford in Californië de gebouwen bij elkaar gelegen vond na een kilometerlange oprijlaan van palmen te midden van een park van ruim zeshonderd bunder. Altijd echter vindt men alles wat bij de universiteit behoort, inclusief de woningen der studenten en van de meeste professoren, vlak' bij elkander. Dat dit alle gemeenschapsleven der studenten zeer vergemakkelijkt behoeft geen betoog en zelfs in een stad als Chicago blijft op deze wijze de universiteit een eenheid en verliest zij zich niet in de wereldstad. Ten tweede omsluit dit campus niet alleen de voor de wetenschappelijke vorming benoodigde gebouwen en laboratoria, maar evenzeer die voor de lichamelijke ontwikkeling. Er is geen hoogeschool, die niet een doelmatig en ruim gymnastiekgebouw heeft. Daarin moet de groote gymnastiekzaal minstens zoo groot zijn, dat er indoor basketball gespeeld kan worden en de meeste gymnastiekzalen die ik zag waren ongeveer veertig tot vijftig meter lang en twintig tot dertig meter breed. De grootste was bijna honderd meter lang en gaf ruimte voor drie wedstrijden tegelijkertijd. Zelfs in de kleinste colleges zag ik er geen zoo klein als de grootste gymnastiekzaal, die ik in onze Nederlandsche scholen zag. Buitendien zijn er in zulke gebouwen gelegenheden voor worstelen, boksen, volley ball, running track, enz., alsmede natuurlijk douches en overdekt zwembassin. De leiding van dit gebouw berust bij den physical director, die daarvoor een bijzondere opleiding heeft ontvangen en die naar salaris en rang onder de gewone hoogleeraren meetelt. Ieder noviet moet zich bij hem melden voor lichamelijk onderzoek en krijgt dan op grond daarvan raad welke sport en gymnastiek hij bij voorkeur moet beoefenen en in vele hoogescholen is het voor de novieten verplicht gedurende de eerste twee jaren minstens twee uur per week sportief bezig te zijn, terwijl hem dan de physical director steeds ten dienste staat voor de leiding zijner lichamelijke ontwikkeling. Dit alles is in 196 het gewone collegegeld begrepen en deze lichamelijke ontwikkeling gaat dus voor den student zonder verdere kosten hand in hand met zijn wetenschappelijke vorming. Niet alleen zorgt de hoogeschool voor een gymnastiekgebouw, maar ook de sportvelden vormen deel van het campus en worden van universiteitswege aangelegd en onderhouden, terwijl zij dan ten dienste der studentensportvereenigingen" staan. Op deze wijze gaat er geen tijd verloren met het afleggen van groote afstanden naar de sportvelden en kan iedere sportvereeniging zich geheel aan haar eigen sport wijden zonder tijd en moeite te verliezen aan het inrichten en beheeren der daarvoor noodige terreinen. Het groote enthousiasme der Amerikanen voor wedstrijden maakt het voor de universiteiten ook gemakkelijk om hier' in royaal te voorzien zonder groote kosten gelijk ik in een vorig hoofdstuk aanhaalde, hoe de universiteit van Leiand Stanford door een enkelen wedstrijd den geheelen bouwprijs van het stadion aldaar er uit haalde. Ten derde strekt de hoogeschool ook hare zorgen uit over woning en voeding der studenten, wanneer daarin niet op andere wijze voorzien is. Voor een groot deel der studenten wordt daarin ook door het Amerikaansche corpswezen voorzien. Iedere universiteit heeft een aantal fraternities en zulk een fraternity laat zich het best bij een corps vergelijken. Zij worden meestal naar Grieksche letters als hun naam onderscheiden en vormen dan nationale organisaties. Zoo heeft Delta Tau Delta haar afdeelingen aan een groot aantal universiteiten en aan ieder dier universiteiten ongeveer veertig leden. Zulke fraternities zijn er eenige dozijnen aan iedere grootere universiteit, terwijl op dezelfde wijze de vrouwelijke studenten hun sororities hebben. De gezamenlijke Greek letter fraternities aan een universiteit hebben gewoonlijk een federatie, die natuurlijk een groot deel van het studentenleven beheerscht, omdat zij de meeste georganiseerde studenten omvat. Iedere fraternity nu heeft 19: zoo dicht mogelijk bij het campus der universiteit haar eigen huis In dit huis wonen de ongeveer veertig leden, terwijl het als vanzelf het centrum van hun studentenleven Gezicht op New-York. is. Daar de meeste fraternities reeds langen tijd bestaan, zijn deze huizen in den regel langzamerhand onbezwaard eigendom geworden, waardoor het leven in een fraternity niet duurder en soms zelfs goedkooper is als het leven er buiten. Vroeger hadden de leden in de bovenverdiepingen van het huis twee aan twee een zit-slaapkamer, maar sedert 198 de sleeping-porches in de mode gekomen zijn, slapen allen buiten en zijn de kamers geheel voor zitkamers beschik' baar. De benedenverdieping bevat eetzaal, hall, bibliotheek en zitkamer, welke in den regel alle parketvloeren hebben en met groote schuifdeuren in elkaar loopen, zoodat de geheele benedenverdieping als een groote danszaal gebruikt kan worden. Dat is hierom van belang, omdat, sedert de alcohol uit de Amerikaansche universiteiten verbannen is, in het gezelligheidsleven de dans veelal de plaats heeft in' genomen, die vroeger de alcohol had. Ik trof verschillende plaatsen, waar geregeld eenige malen per week de fraternity een heele sorority inviteerde voor een bal en in het sociale en gezelligheidsleven neemt de dans nu ongetwijfeld de eerste plaats in. Doordat de fraternities al hare leden in haar eigen club' huizen onderbrengen, wordt door deze coöperatieve arbeid een groot deel der studenten van huisvesting en voeding voorzien. De geheele administratie der huizen ligt ook in de handen der studenten zelve. Deze administratie inclusief dienen aan tafel, omwasschen, enz., wordt gewoonlijk verzorgd door studenten, die daarvoor gratis mogen meeëten en die op deze wijze een goed deel van hun levensonderhoud verdienen. Buiten de fraternities zijn er echter nog altijd een groot aantal studenten, die niet door zulke coöperatieve werk' zaamheid zelf in hun onderkomen voorzien en voor deze zorgt de hoogeschool door het inrichten van dormitories en eetzalen, waar de studenten voor billijke prijzen kamers en maaltijden kunnen krijgen. Ten vierde gaat op een groot aantal plaatsen de hooge' school nog verder. Lichamelijke ontwikkeling, huisvesting en voeding kan men onder de noodzakelijke levensbehoeften rekenen, waarin voorzien moet worden. Verschillende hoogescholen voorzien echter niet alleen in deze, maar stellen ook vergaderzalen en leeszalen ter beschikking der 199 studenten en wel niet gewone collegelokalen, maar daar' voor speciaal ingerichte lokalen, soms in een geheel afzon' derlijk gebouw, dat ten doel heeft het sociale leven der studenten te bevorderen en daartoe ter beschikking der studenten gesteld wordt Ook treft den bezoeker de ruime inrichting der bibliotheken en de voortreffelijke gelegenheid tot werken en studeeren die er gegeven wordt waarbij het op den voorgrond staat dat de bibliotheek er is om de studenten en om gebruikt te worden, een wel eenigszins ander standpunt als van zekere universiteitsbibliotheek in ons vaderland, waarvan mij verteld werd dat haar studiezalen vrijwel uitsluitend open zijn op de uren, dat de studenten college of laboratoriumarbeid hebben in plaats van dat zij zoo ruim en zoo lang mogelijk des avonds open zijn. Zoo tracht de hoogeschool in Amerika zich op allerlei wijze een alma mater te betoonen, die zoo goed mogelijk op alle gebied voor haar kinderen zorgt. Deze zorg uit zich ook in een zeker toezicht op de studenten, dat de gevaren van de al te groote plotselinge vrijheid der universiteit moet trachten te voorkomen. Iedere universiteit heeft een dean of men en een dean of women en bij dezen dean berust het toezicht. Als een noviet aankomt en de vrijheid van zijn eerste jaar gebruikt om geenerlei werk te presteeren en zich op zijn college's in het geheel niet te vertoonen, dan ontvangt hij na eenigen tijd een uitnoodiging van den dean om eens voor een vriendschappelijk onderhoud bij hem te komen en dan wordt hij er op gewezen, dat een universiteit geen publieke vermakelijkheid is, dat wanneer hij zich gedurig vermaken wil en niets anders dan dat, er in iedere stad wel clubs en gelegenheden bestaan, waar hij dat kan doen, maar dat de universiteit daarvoor de plaats niet is, zoodat de dean hoopt, dat de noviet nu voortaan zal toonen, dat hij zijn vrijheid ook gebruiken kan voor het doel, waarvoor de universiteit bestaat 200 Wanneer er bij een student ongeschiktheid voor de studie blijkt, of algeheele ongeneigdheid tot de studie, of een niet doen van examens, zoodat de studietijd abnormaal verlengd wordt, of slechte invloed, dan heeft in al zulke gevallen de dean de bevoegdheid om hem van de universiteit weg te zenden. Zoo strekt dus de Amerikaansche hoogeschool haar zorgen niet alleen uit over de verstrekking van alles wat de student materieel noodig heeft voor de beste inrichting van het studentenleven, maar tracht zij ook in te werken op de karaktervorming en het al of niet studeeren harer studenten, welk laatste vermoedelijk onder onze Nederlandsche studenten nu niet bepaald met instemming begroet zou worden. Het is niet de bedoeling van dit hoofdstuk om een volledige schets van het Amerikaansche universiteitsleven te geven. Dat zou al spoedig een boek op zichzelf worden. Ik wilde alleen maar de aandacht vestigen op enkele punten, waar ik geloof, dat wij van Amerika kunnen leeren. Het spreekt vanzelf, dat er daarnaast ook nog wel andere punten zijn, waarin ik niet gaarne zou zien, dat wij Amerika ook maar eenigermate navolgen en het spreekt eveneens vanzelf dat, waar onze universiteiten zich zoo geheel en uitsluitend op de intellectueele vorming concentreeren, zij het daarin ook verder kunnen brengen. Daartoe werkt in het algemeen trouwens ook mede de aanleg van de Amerikanen om er vooral op te letten of iets spoedig effect sorteert en onmiddellijk in de practijk te gebruiken is. Wanneer efficiency het wachtwoord wordt, dan schiet het nadenken en het intellectueel verwerken er wel eens bij in. Ook is het onderwijs er niet altijd op gericht om tot zelfstandig denken te prikkelen, gelijk de studenten in een der bekende universiteiten mij op vragen dienaangaande ook antwoordden, dat de professoren geen denkers begeeren, maar reflectoren en dat men dus op de examens alleen 201 maar moet weergeven wat er op de colleges uit den professoralen mond gekomen is. Hiermede komt overeen wat Prof. Feuillerat onlangs in de Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef: „In de aangelegenheden van den geest is de Amerikaansche student te dociel", schrijft deze professor. „Het vertrouwen in zijn leeraar is zoo groot, dat het zijn kritischen zin en zijn begeerte naar oorspronkelijkheid afstompt Soms heb ik wel gewenscht, dat ik wat meer tegenstand tegen mijne denkbeelden zou ontmoeten, minder bewonderende onderworpenheid. Het is zoo curieus, dat deze zelfde jongelui, in staat zich met dol elan in den veldslag te werpen, deze geboren avonturiers, die er fel behagen in scheppen, materieele obstacle's te overwinnen, zoo kleinmoedig zijn, als ze zich hebben te geven aan de worsteling met denkbeelden. Ongetwijfeld ligt de oorzaak daarin, dat ze eer geoefend zijn om te leeren, dan om te denken. Het is een tendenz in de opvoeding, welke al te ver doorgedreven, eigen oogmerk vernietigt. In alle velden van opvoeding wordt het den studenten ingeprent, de werkelijkheid niet uit het oog te verhezen. Zij het in teekenen, in wiskunde, in geschiedkunde, steeds merkt men hetzelfde verlangen op, namelijk om de verworven kennis tot eene practisch bruikbare te maken. Alle theoretische kennis wordt veroordeeld, al wat berust op waarneming, wordt geprezen. Op deze wijze wordt geleidelijk de idee ontwikkeld, dat in allen geestelijken arbeid de feiten de essentieele dingen zijn, dat zonder de feiten de gedachte niet vruchtdragend kan zijn. Op zichzelf een diepe waarheid natuurlijk, maar eene, die langs een gevaarlijken kronkelweg kan leiden tot de dwaling, dat de feiten belangrijker zijn dan de gedachten, dat het enkel de feiten zijn, die tellen. De besten onder de studenten komen in opstand tegen dit benauwend dogma; een grooter aantal — vrees ik — aanvaardt 202 r het stilzwijgend als onaantastbaar. Men merkt het op in de gretigheid, waarmee het pubhek in kranten en in lezingen zoekt naar concrete feiten, naar anecdoten, om kort te gaan naar al, wat men noemt „informatie". Men merkt het op in den smaak voor statistieken, die algemeen is in Amerika, en waarin de Amerikanen volleerde meesters zijn. Maar wat is de voorliefde voor statistieken anders, dan afgoderij van feiten ?" Zoo is het dus ook in Amerika niet alles rozegeur en maneschijn, maar ondertusschen zou ik toch wel wenschen dat onze universiteiten meer naar het campus systeem gebouwd waren en zoo het universitaire leven meer een eenheid vormde en ook, dat wij niet zoo eenzijdig op de intellectueele vorming ingeschoten waren, maar dat er ook meerdere aandacht besteed werd aan de feorg voor het lichaam. 203 DE AMERIKAANSCHE CHRISTEN-STUDENTEN-VEREENIGING BIJ HET BEZOEKEN DER AMERIKAANSCHE universiteiten, waarover ik in een vorig hoofdstuk schreef, was het voornaamste doel het kennis maken met de afdeelingen der Amerikaansche Christen-Studenten-Vereeniging (aldaar Student Y. M. C. A genoemd) en haar inrichting en wijze van werken. Natuurlijk kan men in zoo korten tijd slechts een klein deel leeren kennen van eene vereeniging van den omvang der Amerikaansche met hare afdeelingen aan ongeveer duizend hoogescholen. Allerminst wil ik dus trachten over de Amerikaansche beweging als geheel een oordeel te vellen. Het eenige, wat ik doen wil, is enkele van hare eigenaardigheden naar voren brengen. In vele scholen is als vanzelf het karakter van het werk der C. S. V. eenigszins anders dan bij ons, omdat de gemiddelde leeftijd der studenten er eenige jaren jonger is, zij dus nog niet zoozeer hun richting gekozen hebben en meer openstaan voor wat de C. S.V. hun te zeggen heeft. Daarbij komt dat zij in vele staten komen uit een omgeving, waar de kerk veel invloed heeft en zij alzoo ook van huis uit geneigd zijn zich bij de C. S.V. te voegen. Dit verklaart voor een goed deel de sterke positie, die de C. S.V. aan vele hoogescholen van de Middle West heeft, waar zij een zooveel grooter percentage der studenten bestrijkt, als wij aan onze universiteiten. Wanneer men echter komt aan een universiteit als Harvard, dat grootendeels post-graduate studenten heeft en waar leeftijd en studie dus meer met onze universiteiten overeenkomen, zoodat de C. S.V. daar in hoofdzaak dezelfde moeilijkheden ontmoet als wij hier, dan zien wij, dat zij daar ook al niet sterker is en dat zij allicht minstens even- 204 veel van ons kunnen leeren als wij van hen. Ook zij maken er niet sneller of beter voortgang dan wij, behalve dan alleen in het finantieele, omdat hun land nu eenmaal veel rijker is. Heeft, gelijk ik zeide, om de boven aangegeven redenen de C. S.V. aan de staatsuniversiteiten van de Middle West reeds sterker positie dan ten onzent, nog veel meer geldt dat natuurlijk van de kerkelijke hoogescholen die er in Amerika zeer vele zijn, want vroeger was het grootste deel van het hooger onderwijs in kerkelijke handen. Aan deze scholen heeft de C. S.V. de volle medewerking van de autoriteiten en van de professoren, terwijl ook de studenten reeds a priori sympathiek tegenover haar staan, want anders gingen zij wel naar een staatsuniversiteit. In de kerkelijke hoogescholen, die ik bezocht, waren dan ook alle of bijna alle studenten C. S.V. lid. Het aantal studenten is er als regel kleiner dan aan de staatsuniversiteiten. Deze laatste hebben vaak ongeveer tienduizend studenten, terwijl de kerkelijke scholen, die ik bezocht, afwisselden tusschen driehonderd en veertienhonderd. Dit laatste is ook vaak een reden om deze scholen te bezoeken, want onder dit kleinere getal komt het enkele individu meer tot zijn recht, terwijl men aan de staatsuniversiteiten onder de enorme massa verdwijnt. De enorme massa dat is het wel wat in Amerika telkens moeilijkheden geeft Een christen-studenten-beweging moet wil zij in de studentenwereld contact hebben en invloed oefenen, vooral ook studenfen-vereeniging zijn, waarin dus de studenten den toon aangeven en de leiding 'in handen hebben. Zij moet niet ontaarden in een instituut van ouderen ten bate der studenten, zonder dat deze er veel zeggenschap in hebben, want dan gaat het frissche van een jeugdbeweging er gauw af en verliest zij het rechte verband met de studentenwereld, die zij dienen wil. Maar hoe zullen studenten een recht overzicht kunnen krijgen van 205 een beweging die aan duizend hoogescholen, die soms vijf dagen sporen van elkaar liggen, een kleine honderdduizend leden telt? Hoe zullen zij in hun niet zeer langen studententijd, terwijl zij toch examens moeten doen, de verschil-lende stroomingen in deze groote studentenzee leeren kennen en in staat zijn daar mede leiding in te geven? De moeilijkheden zijn hier zoo groot, dat ik den indruk krijg, dat in het verleden de CS.V. nog al eens niet bepaald democratisch geregeerd is. Men hoort echter veel praten over een verder gaande democratiseering der C. S.V. en er is een commissie bezig voorstellen dienaangaande uit te werken. De meisjes zijn al verder, want de meisjesvereenigingen hebben in iedere field-council (voor organisatiedoeleinden is Amerika verdeeld in elf fields, elk uit eenige staten bestaande) een tiental studenten, terwijl er ook in het nationale comité een vijftal zijn en zoo het studentenelement dus reeds tot uiting komt. Gelijk boven reeds aangegeven werd is in Amerika de C. S.V. een onderdeel van de Young Men's Christian Association. Gevolg daarvan is, dat de jongens en meisjes gescheiden zijn, want de eerste zitten in de Y.M.C.A en de laatste indeYoungWomen's Christian Association (Y.W.C.A.), die een geheel afzonderlijke organisatie vormt. Aan iedere universiteit heeft men dus twee afzonderlijke vereenigingen, een voor de jongens en een voor de meisjes, die ieder in haar eigen nationaal verband zijn, eigen secretarissen, en ook afzonderlijke zomerconferenties hebben. In Canada was het nu echter zoover gekomen, dat de jongens en meisjes, die aan de universiteit zooveel samen doen, op vele plaatsen niet meer zulke geheel van elkander gescheiden vereenigingen wenschten, zoodat daar thans eene eigen nationale christen-studenten-vereeniging gevormd is, die zoowel de jongens als de meisjes omvat en zoowel met de Y.M.C.A •als met de Y.W.C.A. in federatief verband staat. Natuurlijk is er ook een basisquaestie. Anders zou het 206 geen studentenbeweging zijn. Studentengeneraties leven snel en iedere nieuwe generatie heeft er weder behoefte aan zich er op te bezinnen, wat het is dat haar vereenigt en welk ideaal het is dat haar voor oogen staat en vaak wenscht zij dat dan weder te zeggen in woorden, die zij meer als haar eigene gevoelt dan die van een vorig geslacht. In Amerikaheefttot dusver meestal gegolden de zoogenaamde kerkehjke basis, die de Y. M. C. A. in 't algemeen ook meest gebruikt, namelijk dat men om actief lid der CS.V. te worden moest zijn lid eener Protestantsche evangelische kerk. In de studentenwereld is dit echter weinig bruikbaar, gehjk dan ook in tal van plaatsen de bepaling een doode letter is. Eenerzijds is trouwens de groote massa wel lid van de' een of andere kerk, zoodat zulk een bepaling wei' nig practische waarde heeft, en anderzijds komt het af en toe voor, dat goed meelevende leden toevalligerwijze nog tot geen kerk behooren. Algemeen was dan ook de wensch om in de fundamenteele artikelen iets meer persoonlijks te zeggen en niet iets dat in de studentenwereld als een meer formeele onderscheiding gevoeld wordt. In het algemeen zou men kunnen zeggen, dat de Amerikaansche CS.V. zich meer richt op de practijk van het geloofsleven dan op de formuleering daarvan. Wat men meer dan iets anders hoort is „service", de christen moet weten te dienen, en voor een geloof dat niet zoo practisch tot uiting komt voelt men niet veel. Een Amerikaan heeft hierin meer van Martha dan van Maria. En wie bezig is in veel dienens, heeft aanleg, tijd noch lust om zich druk te maken over formuleeringen. Voor de uitwerking van de christelijke leer zullen wij van Amerika voorloopig wel niet veel te verwachten hebben, maar in offervaardigheid en in aanpakken van wat vlak voor ons op afdoening ligt te wachten, en in christelijke activiteit kunnen wij er zeer veel van leeren. Ook in het afdeelingsleven komt dit uit en het zwaarte- 207 punt van het vereenigingsleven ligt er veel meer dan bij ons in de afdeelingen. Ons land is klein en onze conferenties zijn betrekkelijk goedkoop en zoo is er vrijwel geen meelevend N.CS.V. lid, dat met minstens eens per jaar, hetzij in Nunspeet, hetzij op Hardenbroek komt en wanneer men vraagt naar het zwaartepunt van het N.CS.V. werk, dan denkt men al heel spoedig aan deze twee plaatsen. In Amerika is dat echter geheel anders. De afstanden zijn er enorm en het reizen en dus ook het conferentiebezoek duur. Het is heel gewoon, dat het bezoeken van een conferentie een kleine honderd of tweehonderd gulden kost Dat is zoo iets, waar de meesten nooit aan toe komen, terwijl de anderen het als regel maar eens in hun studententijd doen. Zoo concentreert zich vanzelf het geheele CS.V. leven in de plaatselijke afdeeling. Deze is dan ook in haar activiteit naar alle kanten veel meer uitgewerkt dan onze afdeelingen. Vooreerst heeft aan vrijwel iedere universiteit van eenige grootte de C. S.V. een eigen vasten secretaris en aan de grootere universiteiten meerdere secretarissen. Deze vertegenwoordigen het blijvend element in de organisatie en zorgen, dat van jaar tot jaar het werk geregeld voortgaat maar het eigenlijke werk moet door de studenten gedaan worden. Om hun dit bij hun studie mogelijk te maken, wordt er ver doorgevoerde decentralisatie toegepast. Voor ieder afzonderlijk werk der afdeeling is een aparte commissie, die daarvoor aansprakelijk is, terwijl dan de voorzitter der commissie in het bijzonder verantwoordelijk is, dat zijn commissie haar werk goed doet. De gezamenlijke voorzitters der commissies vormen het bestuur der afdeeling en vergaderen iedere week met den voorzitter der afdeeling en de secretarissen, zoodat het geheele bestuur een overzicht over het werk der geheele afdeeling houdt Deze wekelijksche vergadering valt gewoonlijk samen met een gemeenschappelijke lunch of thee of is des Zondags dadelijk na de 208 kerk, zoodat er voor de studenten zoo min mogelijk tijdverlies is, wat ook al weer bevorderd wordt, doordat men op het campus der universiteit allen in elkanders onmiddellijke nabijheid woont. De afdeelingen bepalen zich niet zooals bij ons tot meer zuiver religieus werk, maar stellen zich in het algemeen ten doel om aan de studentenwereld alle diensten te bewijzen, waaraan behoefte blijkt te bestaan en waarin niet door andere vereenigingen voorzien wordt. Het terrein van werkzaamheid is dus niet voor alle universiteiten hetzelfde maar wordt meer bepaald door de plaatselijke behoeften. Zoo zal in sommige universiteiten het stichten en beheeren van een hostel, waar studenten goedkoop kunnen wonen, gewenscht zijn, terwijl dat in andere plaatsen overbodig is. Of ook in de eene plaats zal van universiteitswege voor een employment bureau, waar de studenten aan betaald werk geholpen worden, gezorgd worden, terwijl in vele andere hoogescholen de C. S.V. daarvoor zorgt. In een universiteit vond ik een C. S.V. woningbureau, dat in een enkel jaar ruim tweeduizend studenten aan kamers geholpen had, en op de meeste andere plaatsen was zooiets in het geheel niet noodig. Elders weer had de C. S.V. klassen voor het repeteeren voor examens en maakte dit door het combineeren van een aantal studenten voor hen goedkoop; of ook er was een bureau waar de aankomende studenten voor veel verminderden prijs de boeken van vorige jaren konden overnemen, of zelfs, om het nog goedkooper voor hen te maken, voor een schijntje voor een jaar konden huren. Zoo is het plaatselijk secretariaat van de C. S.V. er steeds op uit om te ontdekken op wat voor wijze of het de studentenwereld van dienst kan zijn en om te helpen waar dit maar mogelijk is. De gemeenschap te dienen is in het algemeen het wachtwoord van de Y.M.C.A. en zoo ook in de studentenwereld van de CS.V. geworden. 14 209 Wat er dan al zoo tot het werk van een afdeeling behoort, blijkt wel uit de verschillende commissies, die in zulk een afdeeling aan het werk zijn. Aan een universiteit zijn dat er gauw een stuk of twaalf, vijftien, naar de verschillende terreinen waarop de C. S. V. zich beweegt. Een opsomming van de voorkomende commissies laat ik hier volgen, want daardoor kan men dan een overzicht van de werkzaamheden eener afdeeling krijgen. De meeste dezer commissies zijn in vrijwel iedere afdeeling, maar natuurlijk niet alle, want in een universiteit, waar in het geheel geen negers zijn, zal men b.v. geen commissie voor de negerstudenten hebben. Vooreerst zijn er dan de gewone commissies, die wij hetzij als commissies hetzij als afzonderlijke afdeehngsbestuursleden ervoor ook wel kennen, zooals de commissie voor bijbelstudie, voor zendingsstudie, voor sociale studie, voor sociaal werk, en al dergelijke meer. Maar er zijn ook nog allerlei andere commissies. Zoo b.v. een voor de publiciteit. Wanneer men is in een universiteit van een tienduizend studenten en men een afdeeling heeft van eenige duizenden leden, dan heeft dit nog al wat voeten in den aard. Hieronder valt het uitgeven van een handboekje met informaties voor aankomende studenten, het zorgen voor geregelde berichten in de universiteitscourant (de meeste groote universiteiten hebben een eigen door de studenten geredigeerd dagblad), het door aanplakbilletten bekend maken van bijzondere vergaderingen, en al dergelijke meer. Dan de commissie voor het lidmaatschap. Deze heeft er voor te zorgen, dat ieder die aan de universiteit komt behoorlijk kennis krijgt van doel en streven der vereeniging en op de een of andere manier met haar in aanraking komt, zoodat er niemand door onbekendheid met haar streven ver van de vereeniging blijft. De commissie voor de finantiën zorgt ervoor, dat in het 210 begin van den cursus ieder student gevraagd wordt om een bijdrage voor het werk der vereeniging. Als regel geven niet alleen alle leden, maar ook een groot aantal der niet-leden, die vaak op de een of andere wijze van het werk der vereeniging en van haar secretariaat profiteeren. Het bedrag wisselt nog al in de verschillende plaatsen, maar gemiddeld zal de bijdrage een gulden of tien, twaalf per hoofd zijn, terwijl er buitendien door de studenten nog een paar dollar per hoofd voor de zending gegeven wordt. De commissie voor de neger-studenten en voor de vreemde studenten hebben elk haar eigen groep in de studentenwereld voor haar rekening, wanneer deze aan de universiteit voorkomen. De commissie voor de vergaderingen heeft alles te regelen wat daarop betrekking heeft, terwijl vele universiteiten de gewoonte hebben ieder jaar of iedere paar jaar een evangelisatie campaign te organiseeren, die eenige dagen achtereen duurt De commissie voor social service moet opletten of er ook studenten op het campus zijn, die eenzaam zijn of blijkbaar niet in hun omgeving passen of die op andere wijze geholpen moeten worden. De eerstejaarscommissie heeft inzonderheid de zorg voor de eerstejaars leden. Ook in Amerika komt het wel voor, dat een eerstejaars niet zoo dadehjk in een afdeeling thuis is en moeite heeft om te acclimatiseeren en dan is het deze uit actieve eerstejaars bestaande commissie, die dat moet merken en er in voorzien. Buitendien zit de voorzitter dezer commissie in het afdéelingsbestuur en zoo heeft het eerste jaar daar ook een vertegenwoordiger. De commissie voor de conferenties moet eenerzijds de leden aansporen om naar de zomerconferentie te gaan, opdat de afdeeling er zoo sterk mogelijk vertegenwoordigd zij, en andererzijds er zorg voor dragen, dat de bestuursleden voor het volgende jaar er in ieder geval heen kun- 211 nen en derhalve een conferentiefonds op de been brengen, opdat daaruit hun reiskosten zoo noodig betaald kunnen worden. De commissie voor deputation work. Veel universiteiten hebben de gewoonte om af en toe delegaties naar plaatsen in den omtrek te zenden, teneinde de kerken daar te helpen met name in het werk voor de jongens van de betrokken plaats. De commissie voor het huis heeft zorg te dragen voor alles wat betrekking heeft op het eigen huis, dat vele afdeelingen bezit, de inrichting daarvan, de leestafel de samenkomsten, en dergehjke meer. De commissie voor de Zondagavonden arrangeert voor hen, die anders aan de universiteit met hun Zondagavond wellicht niet goed weg zouden weten, het een of ander. Het plaatselijk secretariaat met zijn bureau (want in de groote universiteiten is er zooveel administratie, dat er ook nog een paar klerken zitten) zorgt er dan voor, dat deze verschillende commissies, voor zoover zij aan een bepaalde universiteit aanwezig zijn, behoorlijk kunnen werken en tevens zorgt het voor het verband met het geheel met het secretariaat van den staat waarin de universiteit ligt en met het nationaal bureau te New-York. Ook zorgt het secretariaat voor de ontwikkeling van bepaalde takken van het werk, waar dit boven de capaciteit van studenten uit zou gaan. Al de bovengenoemde commissies worden geheel door studenten bezet en zij omvatten het werk van de afdeeling gelijk dit door de studenten gedaan wordt. In den laatsten tijd echter reikt de ambitie der C. S. V. op bepaalde punten verder. Zij wil gaan voorzien in het tekort aan godsdienstige opvoeding, dat er op de staatsscholen is. De door studenten geleide bijbelkringen voorzien daar maar zeer gebrekkig en ten deele in, vooral wanneer het betreft studenten, die van huis uit geen godsdienstige opvoeding ge- 212 had hebben. Daarom is de C. S. V. er op uit om in samenwerking met de kerken in verschillende universiteiten een uitgebreide school of religion in te richten en wanneer dat op eenige plaatsen goed gaat, dan kan dat natuurlijk geleidelijk tot alle staatsuniversiteiten uitgebreid worden. Ter voorbereiding daarvan heeft de C. S. V. reeds enkele handboeken uitgegeven en de bedoeling is, dat er dan cursussen zullen gegeven worden voor studenten van alle faculteiten in de christelijke religie en in de praktijk ten opzichte van het persoonlijk en het maatschappelijk leven. Wanneer de school is ingericht, dan wenscht men haar door de universiteit officieel erkend te hebben, zoodat de studenten voor hun B. A.-examen ook vakken aan deze school kunnen kiezen. De moeilijkheid is namelijk, dat op het curriculum der staatsuniversiteiten voor de gewone studenten niets voorkomt, dat op het godsdienstig leven betrekking heeft. Alle kennis in dit opzicht moet dus in vrije uren verworven worden, maar bij een vol agendum, waarop lichamelijke opvoeding en sport dan ook nog hun plaats moeten hebben, zijn deze schaars en zoo schiet het er vaak bij in. Het gevolg dreigt echter te worden een geslacht zonder godsdienstige ontwikkeling. Voor het B. A.-examen mag echter de student uit een heele reeks van verschillende vakken zelf kiezen de vakken, waarop hij zich toe wil leggen, die hem dan bij het examen gevraagd worden. Wordt nu de in te richten school of religion door de universiteit erkend, dan kan ieder student als een der vakken, die hij voor zijn B. A. bestudeeren wil, deze school kiezen en dan komt de bijbelstudie vanzelf op zijn gewone curriculum voor. Naast zulk een school of religion blijft dan natuurlijk nog een ruim veld voor de C. S. V. in enger zin open, al zal dan wellicht de eerste meer werken op het terrein van het begrijpen en de tweede op dat van beleven, de eerste meer 213 spreken tot het verstand, de tweede tot het hart. En ook buiten de cursussen van zulk een school om zal er voor de bijbel- en zendingskringen van de C. S. V. altijd nog wel plaats bhjven. Voor de algemeene leiding zullen er hier ook nog wel veel moeilijkheden van verhoudingen komen, voordat alles goed geregeld is en loopt. Trouwens, de veel grooter activiteit der kerken in Amerika en de talrijke universiteitspredikanten doen ook daar vaak de vraag naar de onderlinge ver' houding van het werk opkomen, die niet altijd op dezelfde wijze beantwoord wordt En op zendingsgebied wenschen de kerken ook recruteering voor het werk der inwendige zending, zoodat hier de Student Volunteer Missionary Union voor de vraag staat, of zij zich voortaan niet alleen met de uitwendige zending, maar ook met de inwendige zen' ding zal bezig houden, dan wel of zij een nieuwe vereeniging afzonderlijk daarvoor naast zich zal zien opkomen. Zoo heeft ook hier de centrale student council vragen genoeg, die op oplossing wachten, maar waar die vragen en moeilijkheden opkomen door de uitbreiding van het werk en door toenemende activiteit zijn zij wel van een aangenaam soort Waar iedere staat zijn eigen secretaris heeft en alle grootere universiteiten vaste plaatselijke secretarissen, loopt het aan' tal geregelde C. S. V. secretarissen in de honderden. De meesten zijn zoo tusschen de 25 en 35 jaar oud en zij maken in doorsnee den indruk van zeer goede krachten te zijn. Ook laat het zeer ruime program van de C. S. V. veel vrijheid van beweging, zoodat ieder zich kan aanpassen bij dat deel van het werk dat het meest bij zijn persoonlijkheid past, terwijl ook de atmosfeer der verschillende universiteiten zeer uiteenloopt zoodat iemand die aan de eene universiteit zeer op zijn plaats is elders in het geheel niet passen zou. Ook kan zeer verschillend zijn de nadruk dien men op een 214 bepaald deel van het werk legt. Zooals men ten onzent ook wel leden heeft, die zouden willen dat de N. C. S. V. zich in alles bepaalde tot het rechtstreeks religieuse, terwijl er andererzijds ook zijn, die alle cultureele vragen behandeld zouden willen zien, zoodat het bepaald religieuse haast zou dreigen in een hoek gedrongen te worden, zoo heeft men in de Amerikaansche C. S. V. ook onder de secretarissen deze verschillen in de opvatting van de roe' ping der C. S. V. Zoo hoorde ik van een secretaris, dat de organisatie hem niet veel schelen kon, bepaalde ledenlijsten hield hij er niet op na en statuten waren een onbekende grootheid. Voor hem was het voornaamste werk der C. S. V. dat zij menschen in een persoonlijke verhouding tot Christus moest brengen. Zij moest gelooven in bekeeringen, in het brengen van menschen tot Christus door rustig persoonlijk werk. Van vergaderingen verwachtte hij het niet. In zijn universiteit was in den laatsten tijd veel veranderd, maar dat was geschied doordat zij, die God in hun leven kenden, getracht hadden deze ervaring met anderen te deelen. Daaraan was de veranderde houding der studentenwereld ten opzichte der religie te danken. Natuurlijk niet door maar wat vrome praatjes, maar doordat er werkelijk veranderde en omgezette levens waren. En dan is het volkomen normale dat, als men zich overgegeven heeft aan God, men deze heerlijke ervaring met zijn vrienden tracht te deelen. Dat is toch iets van zelf sprekends. En het is noodzakelijk ook, want als het christelijk leven alleen is zelfontwikkeling van eigen leven en verkeeren in christelijken kring, dan geeft dat kortsluiting en gaat er geen kracht van uit naar buiten. Men moet ook de menschen niet in de eerste plaats in het werk of in de organisatie geïnteresseerd krijgen, want dat is toch niets gedaan, maar men moet ze in de eerste plaats rechtstreeks tot Christus brengen en als die verhouding goed is, dan zal de rest ook wel komen. 215 Van een geheel ander type was weer de secretaris in een andere universiteit, die het bovenstaande natuurlijk niet zou ontkennen en dadelijk zou toegeven dat bekeering en nieuw leven het eerst noodzakelijke was, maar voor wien toch de taak der C. S. V. veel breeder was en verder reikte. „Op onzen leeftijd moeten wij wel iets groots beginnen en verstrekkende plannen maken. Er moet een levenswerk in zitten en anders kunnen wij het niet beginnen. Wij zijn hier omdat wij gelooven, dat de universiteiten centra der religie worden moeten en het is ons levenswerk ze dat te maken. Onze eerste taak is nu om te zorgen, dat de vrijwillige bijbelstudie en zendingsstudie in deze universiteit de haar toekomende plaats krijgt Wij gelooven niet in evangelisatie campaigns of dergelijke om dit te bereiken, maar in rustig persoonlijk werk beginnend van kleine groepen uit die dan langzamerhand in aantal en omvang groeien. Zoo hebben wij hier nu reeds ongeveer vijfhonderd man aan zulke studie. Ons doel is om hier ook een school of religion op te bouwen, zooals de kerk die in Illinois sticht Een onzer krijgt daar dan de leiding van, terwijl een ander specialiseert op sociaal gebied en de leiding der sociale studiekringen krijgt terwijl hij reeds op weg is om een der beste kenners van het plattelandsvraagstuk in dezen staat te zijn. En nog een onzer specialiseert ten opzichte van alles wat met beroepskeuze en het raad geven daarin in betrekking staat. Ook schrijven wij de verschillende benoodigde handleidingen en zorgen wij voor de religieuse litteratuur waaraan behoefte is. Op deze wijze worden de posities onzer secretarissen zoo belangrijk, dat zij van eerste klas menschen al hun tijd en kracht vragen, maar dan kan men ook eerste rangs menschen krijgen en houden." En dan is er geen terrein der universiteit dat aan hun waarneming ontsnapt. De prohibition had alle bar's en café's gesloten. Daarmee waren verschillende door studenten 91A druk bezochte plaatsen in dat stadje verdwenen. Als vanzelf hield het secretariaat zich nu bezig met de vraag, wat daarvoor in de plaats zou komen en of het er ook in voorzien kon. Zoo blijft het ook telkens weer het denkbeeld van dienst voor de studentenwereld dat naar voren komt. Een plaatselijk secretariaat, dat op deze wijze goed aan zijn doel beantwoorden zal, moet midden in de studentenwereld staan, deze goed kennen en er gedurig door beïnvloed worden, want als de uit de studenten opkomende ideeën er geen weerklank vinden en er vervreemding ontstaat, dan zou aan het secretariaat de mogelijkheid van nuttig werkzaam te zijn ontnomen worden. Naar mijn indruk is Amerika ons in de ontwikkeling van het afdeelingsleven en van het plaatselijk secretariaat ver vooruit, terwijl omgekeerd wij Amerika weer voor zijn in het gebruik maken van conferenties en kampen, in onze studie-conferenties en in ons specialiseeren naar faculteiten en onderwerpen. Dit verschil zal vermoedelijk ook wel daarmede samenhangen, dat intellectueel de Europeesche student in doorsnee hooger schijnt te staan dan de Amerikaan, gelijk een der secretarissen die eenige jaren in Europa gestudeerd had mij ook zeide, dat de gemiddelde Amerikaansche student veel minder nadenkend was dan de Europeesche; of gelijk ik reeds vroeger zeide, dat de studenten mij op een dergelijke vraag antwoordden: „the faculty wants reflectors not thinkers," wat zij dan bewezen door te verwijzen naar het type der vragen die bij examens gesteld werden. Het zou trouwens ook wel te verwonderen zijn als de Europeesche universiteiten op dit punt niet voor waren, waar zij zich zoo uitsluitend op het intellect toeleggen en in tegenstelling tot de Amerikaansche niets doen voor lichamelijke ontwikkeling, sociaal leven en dergelijke meer. Wanneer men hier te lande over het christelijk Amerika leest, dan kan men het nog al eens als oppervlakkig, met 217 uiterlijkheden tevreden, en dergelijke meer veroordeeld vinden. Dat is heel gemakkelijk en als men dan zoo al wat de Amerikaansche kerken doen als oppervlakkig veroordeeld heeft, dan kan men weer degelijk volharden in ons op zoo velerlei terrein niets doen. Ik wil waarlijk niet alles prijzen wat er op dit gebied in Amerika gebeurt, maar ik bewonder den moed en de energie waarmede men aanpakt en ik zou aan onze Hollandsche degelijkheid wel wat van die energie gunnen. Natuurlijk is er gevaar, wanneer men zijn werkzaamheid over zooveel terreinen en over zoo groote massa uitstrekt, dat het zuiver religieuse werk, waarvoor een C. S. V. toch in de eerste plaats bestaat, eenigszins in het gedrang komt, maar ik kreeg op verre de meeste plaatsen niet den indruk dat dit metterdaad het geval was en onze ervaring is toch ook wel, dat evengoed het religieuse werk tot verdwijnens toe schade kan lijden, ook al wordt er door een afdeeling op al die andere terreinen ook niets gedaan. Het is anders merkwaardig, wanneer men zoo in de verschillende landen komt, hoezeer het werk zich overal hoe langer hoe meer langs dezelfde lijnen ontwikkelt en hoezeer de moeilijkheden en vragen, waarvoor men staat dezelfde zijn. 218 DE YOUNG MEN S CHRISTIAN ASSOCIATION GELIJK EST HET VORIGE HOOFDSTUK REEDS gezegd werd, is de Amerikaansche Christen-Studenten-Vereeniging een deel van de Y. M. C A. van dat land. Deze is namelijk in verschillende afdeelingen georganiseerd, al naar gelang van de klasse van jonge mannen ten behoeve van welke zij werkt. Zoo heeft men een afdeeling voor de grootere steden en een andere voor het platteland, een voor het spoorwegpersoneel en een andere voor leger en vloot, een voor de studenten en een andere voor het jeugdwerk. Ieder dier afdeelingen kan dan geheel werken naar de methoden, die het beste blijken te zijn voor de groep voor welke zij bestemd is, want het spreekt toch ook wel vanzelf dat bijv. op het platteland, en vooral op het platteland van Amerika met zijn ontzaglijke afstanden, de wijze van werken geheel anders zal moeten zijn dan in een groote millioenenstad. Met de Y. M. C. A nu kom ik vanzelf veel in aanraking, omdat, wanneer ik in Amerika ben, mijn hoofdkwartier is in het bureau van Dr. Mott, dat tevens als het ware het centrum der Y. M. C. A. is, omdat hij als algemeen secretaris der nationale Y. M C. A. met de hoofdleiding belast is. Wanneer men zoo het hoofdbureau doorgaat met zijn vele verdiepingen en zijn afzonderlijke afdeelingen voor administratie en organisatie, voor finantiën, voor het werk in het Oosten, voor het werk in Europa, voor architecten en bouwwerk (de Y. heeft overal honderden gebouwen en er wordt zoo geregeld bijgebouwd, dat zij een eigen architectenbureau heeft, dat specialiseert in gebouwen van het type als de Y. noodig heeft) en voor de hoofdleiding der verschillende bovengenoemde secties, waaruit de nationale Y. M C. A bestaat, dan komt men reeds onder den indruk van den grooten omvang dezer belangrijke organisatie. 219 Trouwens dat een organisatie, die reeds in gewone normale jaren vele duizende secretarissen in dienst heeft en die in de abnormale oorlogsjaren ten slotte met een budget van tachtig tot honderd millioen gulden per jaar werkte, van groote beteekenis is, reeds onmiddellijk door het veelomvattende van haar werk, spreekt toch ook wel vanzelf. Het bestek van dit boek laat niet toe ook maar eenigszins in te gaan op het werk der Y. M. C. A., want dat zou een afzonderlijk deel voor zichzelf vorderen. Wel wil ik echter een enkel woord zeggen over de critiek, die men in ons land over de Amerikaansche Y. M. C. A. nog wel eens hooren kan. Dan heet het, dat er nu ja wel zeer veel sociaal werk gepresteerd wordt, maar dat het christelijk karakter toch nog al eens zoek is en dat er van het nastreven van een positief christelijk doel toch maar heel weinig komt En dan maakt men in dit opzicht vergelijkingen met de Christelijke Jonge Mannen Vereenigingen in Europa, die zich vrijwel uitsluitend met geestelijk werk bezig houden en zich om al dat sociale werk der Y. M. C. A bijna niet bekommeren, en dan komt de Amerikaansche vereeniging er bij zulke vergelijking slecht af. Echter vergelijkt men dan ongelijksoortige grootheden. De Y. M. C. A. is eigenlijk heel iets anders als wat wij Christelijke Jonge Mannen Vereeniging en Jongelingsvereeniging noemen, gelijk die in ons land naar de confessies georganiseerd zijn in een Luthersch en een Gereformeerd Verbond en in het N. J. V, dat vrijwel geheel Hervormd is. Al deze vereenigingen komen naar hun organisatie en hun wijze van werken eigenlijk veel meer overeen met de verschillende soorten Young People Societies in Amerika en zij moeten dus naar hun werk en hun resultaten daarmede vergeleken worden. De groote massa der jongens en jonge mannen, die in deze vereenigingen georganiseerd zijn, komen uit de kerksche gezinnen. De leden, die niet uit deze kringen ko- 220 men, vormen onder de dertig tot veertig duizend leden dezer vereenigingen een verdwijnend klein percentage. Zoo wordt niet alleen verre het grootste deel der jonge menschen door deze vereenigingen niet bereikt, maar in de groote steden is het percentscijfer dergenen, die wel bereikt worden weer beduidend kleiner dan op het platteland. De arbeid dezer vereenigingen is alzoo van groote beteekenis voor de betrekkelijk kleine groep, waarop zij ingeschoten zijn, maar strekt zich daarbuiten niet uit. Ook in dien zin loopt haar werk parallel met de Young People Societies, Christian Endeavor Society, en dergelijke vereenigingen. De Y. M. C. A. wil echter wat anders. Zij wil de massa bereiken. Zij ziet b.v. dat er in de groote steden geen milieu is, waarin de jonge mannen, die daar hun werk hebben maar er geen families kennen, thuis kunnen zijn. Wanneer zij niet den heelen avond na afloop van hun werk op hun kamer willen blijven zitten, dan kunnen zij alleen langs de straat slenteren of naar café of bioscoop gaan. Iets anders is, er voor hen niet. Deze leemte zien en zich opmaken om er in te voorzien, is voor de Y. M C A. hetzelfde. Vandaar haar groote gebouwen met lees- en conversatiezalen, bibliotheek en gymnastieklokaal, zwembassin en eetzalen, en met allerlei geriefelijkheid en comfort, waar allé jonge mannen welkom zijn en zich thuis kunnen voelen. Zij wil in de groote steden een moreel milieu scheppen, waar allen zonder onderscheid welkom zijn en het goed hebben en waar zij, als zij eene hulp noodig hebben, in de aanwezige secretarissen vertrouwde raadslieden en helpers kunnen vinden. Zoo bereikt de Y. M. C. A de groote massa zonder onderscheid van partij of richting (juist onlangs las ik dat in een harer huizen een tiende der bezoekers Joden waren en een vijfde Roomschen) en tracht haar te helpen waar zij kan. In ons land hebben wij geen vereenigingen, die hetzelfde doen en daarom kan men geen 221 vergelijkingen maken. Eerst als er in ons land een vereeniging was, die ook zoo de massa bereikt als de Y. M. C. A. en op betere wijze, eerst dan zouden wij voor mijn gevoel het moreele recht tot critiek hebben. Wie in het geheel niets doet, maakt geen fouten, maar ik voor mij heb liever te doen met hem die wat tot stand brengt, ook al tast hij er dan wel eens naast en doet hij het ook wel eens verkeerd. De Amsterdamsche Maatschappij voor Jonge Mannen wil zich nu ten doel stellen voor Amsterdam een werk als de Y. M. C. A. te ondernemen. Zij is echter pas in den eersten aanvang en zoolang als zij nog geen groot gebouw in actie heeft, kan er dus nog niet over geoordeeld of zij tot dezelfde werkwijze komt als de Y.M.CA, dan wel of zij er in slaagt een betere te vinden. Ondertusschen telt de Y.M. CA vele honderdduizenden leden en mag ook het geestelijk werk, dat zij door haar conferenties, kampen en bijbelcursussen voor deze doet, goed meetellen en niet minder het persoonlijk werk dat in rustig persoonlijk contact door haar secretarissen verricht wordt De critiek op het werk der Y. M. C. A bereikte wel haar toppunt ten opzichte van het werk, dat zij gedurende den oorlog voor de gemobiliseerden deed. In een artikel, dat ik in de aflevering van Februari 1922 van het tijdschrift „Eltheto" het orgaan der N. C. S. V., schreef naar aanleiding van het boek „That damn Y", door Miss Katherine Mayo, heb ik over die critiek het mijne reeds gezegd en ik kan hier dat alles niet weer herhalen. Ik memoreer hier dus alleen maar een paar punten. Ook ten opzichte van het leger stelde de Y. zich op het standpunt dat zij de massa wilde helpen en niet alleen maar het eigen kringetje. Haar werk voor het leger was dan ook vele malen grooter dan dat van alle andere dergelijke organisaties samen. Daartoe heeft de Y. alleen reeds voor het werk bij het leger in Europa meer dan twaalf- 222 duizend man overzee gezonden, waaronder meer dan duizend predikanten en vele honderden professoren. Nu bedenke men, dat het op de been brengen van het Amerikaansche leger snel ging, zoodat ook de Y. (zooals de Y. M. C. A., sinds zij gedurende den oorlog zoo bekend werd, gewoonlijk bij afkorting genoemd wordt) binnen korte maanden deze heele staf moest uitzoeken en uitrusten, terwijl zij daarbij natuurlijk nog beperkt was in haar keus, want zij moest buiten de dienstplichtigen blijven. Nu spreekt het toch wel vanzelf, dat, waar men een dergelijk aantal in zoo korten tijd noodig had, er natuurlijk vergissingen voorkwamen en dat er nog al eens een in dienst der Y. naar Europa gezonden werd, die liever had thuis moeten blijven. Wanneer men zoo voorzichtig had willen uitzoeken, dat men zich in dezen nooit vergiste, dan zou men niet een kwart hebben kunnen doen van het werk dat men wilde doen en het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat ongeveer tweehonderd der gezondenen zoo ongeschikt bleken, dat zij maar weer zoo spoedig mogelijk naar huis gezonden werden. Eerder zouden wij ons er over kunnen verbazen, dat dit getal niet grooter was. En nu is het heel gemakkelijk te cnt'seeren op grond van min gewenschte dingen, die deze of g^ne in dienst der Y. gedaan heeft, of van min gewenschte toestanden, die in een of ander Y. tehuis voorkwamen, maar dat is een critiek, die de betrokkenen heel rustig en kalm naast zich kunnen neerleggen. Zij weten ook wel, dat er hier en daar iets niet in den haak was, weteu het vermoedelijk veel beter dan buitenstaanders het weten kunnen, maar zij weten tevens, dat dit de prijs was, die betaald moest worden om het groote w*rk tot stand te brengen. Wie het niet aandurft desnoods fouten en vergissingen te begaan, zal niet licht iets groots tot stand brengen, vooral niet als het in zoo korten tijd gebeuren moet. Een critiek echter, die aan enkele fouten blijft hangen en geen oog schijnt te hebben 223 voor het voortreffelijke werk, dat tot stand gebracht werd, is uitermate onbillijk. Ook moeten de critici bedenken, dat, indien ons Nederlandsche leger eens naar verhouding op dezelfde wijze gediend was, er verschillende honderden werkers beschikbaar zouden geweest zijn voor het werk, dat nu de heer Tabak en enkele helpers alleen moesten trachten te doen. In ons land kon niet de critiek geoefend worden, die men over de Amerikaansche Y. hooren kan, zeker, maar dat is niet omdat hetzelfde werk Hier beter gedaan werd, maar het is omdat het hier in het geheel niet gedaan werd en omdat men, op enkele uitzonderingen na, den heer Tabak maar alleen Het werken. En ook bedenke men dat de critiek op de Y. meest betrekking heeft op geisoleerde gevallen, die aan de ontzaggelijke waarde van het groote werk als geheel niet afdoen. 224 DOOR AMERIKA A ONS BEZOEK AAN DE CONFERENTIE TE Estes Park ging het nu snel op New York aan, want 17 Juni moesten wij ons inschepen voor de terugreis naar het vaderland. Het was wel na ons bezoek aan het Oosten in eens weer een overgang in een tegenstelling om nu door Amerika te komen. Het arme Oosten, waar een goed deel der bevolking armoedig en in lompen gekleed is of het jongere deel zelfs in het geheel niet gekleed, en het rijke Amerika, waar alles in overvloed schijnt te leven en waar de verkwisting hoogtij viert. Maar ook het schilderachtige Oosten met zooveel afwisseling en rijkdom van eigen leven en cultuur, en het bij al zijn welvaart toch altijd wel wat monotone Amerika met zijn eenvormigen stedenbouw. Toch is Amerika op het oogenblik buitengewoon interessant, want op allerlei gebied is er een hevige strijd gaande. Mocht men een oogenblik gemeend hebben, dat de strijd tegen den alcohol beslecht was, toen de wet op het drankverbod door de verschillende staten met overgroote meerderheid goedgekeurd was, de sedert dien door bepaalde kringen krachtig gevoerde propaganda om den alcohol weer toegelaten te krijgen heeft wel anders getoond. Er schijnt echter bitter weinig kans, dat deze campagne slagen zaL want de ervaring heeft geleerd, dat wetten tot drankverbod bij volgende stemmingen telkens grooter meerderheden krijgen. De toestand is nu zoo, dat een gewoon reiziger van drank niets meer merkt en geen dronken menschen meer ziet. Overigens blijft Amerika het land der tegenstellingen. Naast ongelooflijken rijkdom groote armoede, naast groot idealisme onbeschaamde dollarjacht, naast pracht-sociale instellingen een achterlijkheid op sociaal gebied als men onmogelijk geacht zou hebben, naast democratische staatsinrichting 15 225 een verregaande corruptie met name in stadsbesturen, zoo zou men door kunnen gaan met het opnoemen van tegenstellingen, die hier in eenzelfde land en volk vlak naast elkaar liggen. Te verwonderen behoeft dat niet. Het volk is jong, voor een groot deel zelfs niet in Amerika geboren, maar herkomstig uit allerlei verschillende staten van Europa en van daar meebrengend zeer uiteenloopende tradities en denkbeelden. Geen wonder dat dat alles niet dadelijk ineenvloeit, maar binnen het volk veel tegenstellingen laat. Eerder is het te verwonderen, dat de assimileerende kracht van Amerika zoo groot is, dat het van dit alles een zoo beslist Amerikaansch type weet te maken. De worsteling der geesten gaat echter door en het is voor de wereld van groot belang wat er op verschillend gebied de uitkomst van zal zijn. Op kerkelijk gebied was tijdens mijn doorreis door het nationale congres van een der groote kerken weer in een acuut stadium gekomen de strijd tusschen de fundamentalisten en de liberalen, die men zou kunnen vergelijken met den strijd in ons land in de Hervormde Kerk tusschen de confessioneelen en de ethischen. Op sociaal gebied zijn er allerlei woelingen, naar het schijnt ook vooral een gevolg van pogingen van groote werkgevers om de vakvereenigingen te vernietigen. Dat toont reeds hoe achterlijk Amerika op sociaal gebied veelszins nog is, zoodat men zich dan ook niet meer verwondert als men hoort van zeer groote bedrijven met twaalfurigen werkdag zeven dagen per week of als men beschrijvingen leest van een industrieel spionnagestelseL dat op het uitlokken van moeilijkheden berekend schijnt te zijn. Gevolg is dan ook, dat men hoort, dat Amerika in de laatste jaren gemiddeld vijfmaal zooveel werkstakingen had als Groot Brittannië. Op allerlei wijze manifesteert zich deze achterlijkheid op sociaal gebied. Nog pas las ik in de Christian Century, 226 hoe de secretaris der werkgeversvereeniging te Pittsburgh per circulaire den leden aanraadde om o.a. de Y.W.C.A. niet meer te steunen, wijl deze toegetreden was tot den raad voor verbetering van toestanden voor werkende vrouwen en kinderen, welke raad dingen propageerde als ouderdomspensioen, één rustdag in zeven, achturigen werkdag en dergelijke meer. Daar is blijkbaar in Amerika op sociaal gebied nog heel wat te doen, voordat het in dezen op het peil van verschillende landen van Europa komt. Daarnaast staat echter weer, dat in Amerika de kerk een zeer levende macht is, die zich in het geheel niet afzijdig houdt. De doorzetting van het drankverbod is eigenlijk vooral aan den wil van het kerkelijk pubhek te danken en wanneer de kerk zich eendrachtig in ernst ergens voorspant, dan zet zij het op den duur door ook. Daarom is het verbhjdend, dat de kerken ook op sociaal gebied een woordje willen meespreken, gelijk het rapport der kerkelijke commissie over de groote staking in de metaalbedrijven, nu een paar jaar geleden, bewijst. Daarin nam de commissie allerminst een blad voor den mond en keerde zich met name tegen den twaalfurigen werkdag en tegen de zeven dagen werken per week. Mede daardoor kwam nu de kerkelijke publieke opinie in beweging en, wanneer het tot afschaffing van deze misstanden komt, dan zal het voor een niet gering deel daaraan te danken zijn. Aan alles kan men in Amerika merken, dat men is in een jong land, dat in krachtige ontwikkeling is en een groote toekomst voor zich heeft. Het is hier echter de plaats niet om daarop verder in te gaan. Daarom nog maar een enkele opmerking tot besluit. Amerika heeft niet de oude historische ontwikkeling van Europa en heeft daardoor ook niet de oude aan bepaalde landen en plaatsen gebonden dynastieën en geslachten. De macht zit in Amerika niet als in het oude Europa in grondbezit en traditie, maar ligt in het geld en in de con- 227 trole over de industrie. Daar echter is Amerika nu ongeveer een eeuw oud en zoo zijn de eerste geslachten, die den grondslag der fortuinen legden, grootendeels heengegaan, en zoo beginnen zich daar nu in het tweede en derde geslacht de typisch Amerikaansche dynastieën te ontwikkelen en krijgt men John Jacob III, John D II en al de verdere potentaten, die feitelijk veel meer macht kunnen ontwikkelen dan menige Europeesche dynastie ooit gehad heeft. In het het vorige jaar verschenen boek van den heer Henry H. Klein „Dynastie America and Those Who Own it" wordt een overzicht gegeven der verschillende dynastieën, zooals b.v. de oliedynastie, de staaldynastie, de kolendynastie, de vleeschdynastie, de spoorwegdynastie, enz., al welke bedrijven door enkele weinige families gecontroleerd worden. Aan de hand van officieele gegevens en testamenten analyseert hij de fortuinen dezer families en toont aan hoe zij erfelijk te beslissen hebben over een groot deel van het lot van Amerika en hoe zij ook de politiek beinvloeden. Een groot deel van de eigenlijke macht is zoo geconcentreerd in de handen van enkele tientallen families met fortuinen van een half tot zes milhard gulden elk. Hoe deze ontwikkeling der laatste jaren verder gaan zal en wat zij verder voor Amerika op zal leveren, moet de toekomst leeren, maar zoo oppervlakkig bezien zou men zoo zeggen, dat een dergelijke opeenhooping van kapitaal bij enkelen gepaard met achterlijke sociale toestanden voor een groote massa niet zal leiden tot het beste voor het welzijn van het volk als geheel. Voor de toekomst der wereld is Amerika ongetwijfeld van de grootste beteekenis en daarom is het van zoo groot belang om de ontwikkeling van het land te volgen. Daar zijn zooveel natuurlijke goede elementen en impulsen in het volk en zooveel idealisme, dat ik goede hoop voor de toekomst heb, dat het alle bezwaren op den weg naar een harmonische ontwikkeling wel zal weten te overwinnen. Mijn verblijf in Amerika spoedde thans ten einde. Nog 228 een enkelen dag oponthoud te Silverbay.te midden der bergen aan een mooi meer in den staat New-York gelegen, ook een vast en doelmatig ingericht conferentieterrein der Y.M.C.A. waar juist een groote studentenconferentie voor de hoogescholen der Oostersche staten begon en toen was de tijd voor het vertrek naar New-York daar. Hier werd nog een laatste dag doorgebracht met allerlei regelingen en besprekingen, terwijl de Y.M.C.A. zoo vriendelijk was voor mijn bagage en pas te zorgen, en toen was mijn vierde reis door Amerika ten einde. 229 NAAR HUIS DE INSCHEPING DES ZATERDAGSMIDDAGS 17 Juni bracht mij in zekeren zin al dadelijk thuis, want de laatste reis geschiedde met een vaderlandsche boot, de „Rotterdam" van de HollandAmerika lijn, en het was een heele rust om weer eens mijn eigen taal te spreken en mij in een Nederlandsen milieu te voelen. Het vertrek zou om twaalf uur des middags zijn en bij het vaststellen van den tijd gevoelde ik mij in eens twintig jaar terug verplaatst in den goeden ouden tijd, toen ons vaderland nog gezegend was met het gebruik van verschillende officieele tijden door elkaar. Toch had ik Amerika voor te practisch gehouden om dat ook te doen. Het ongelooflijke was echter waar. In vorige jaren had de staat New York zomertijd gehad. Van het platteland kwamen echter protesten, terwijl de steden den zomertijd wilden houden. Om iedereen ter wille te zijn, had men toen bepaald, dat iedere plaats haar eigen tijd mocht vaststellen. De stad New York had nu weer zomertijd ingevoerd, de spoorweg had het echter niet gedaan. Het algemeene resultaat was voor een vreemdeling, die maar een paar dagen in de stad is, vrij verwarrend en bij iedere afspraak moest men telkens informeeren volgens welken tijd. De boot bleek volgens den zomertijd te vertrekken. Wij hadden een uitermate kalmen overtocht. Geen zuchtje wind, geen rimpeltje in het water, zoodat de voortreffelijk ingerichte „Rotterdam" zoo kalm lag, als woonden wij in een hotel aan den vasten wal. Met veel lezen en schrijven vervloog de tijd maar al te snel en wat mij betreft hadden de tien dagen van den overtocht best wat langer mogen duren. Het van Peking terugkeerende reisgezelschap was nu ingekrompen tot een tweetal en verdere kennissen wa- 230 ren er ook niet aan boord en, daar wij in de laatste maanden zooveel honderden nieuwe menschen ontmoet hadden, vonden wij het wel erg rustig om nu eens tien dagen door te brengen zonder dat het aantal nieuwe gezichten, dat herkend moest worden, uitgebreid werd. Te Boulogne werd De berg Fuji. mijn laatste reisgenoote, de secretaresse der wereldfederatie Mademoiselle Suzanne Bidgrain, door haar familie afgehaald en ruim twaalf uur later zette ik zelf in Rotterdam voet aan wal. Voor wie op statistiek belust is, zij hier ingevoegd, dat ik in 157 dagen meer dan vijftigduizend kilometer had afgelegd en in tien verschillende stoombooten vijftig nachten had doorgebracht, in vijftien treinen negentien nachten, in zestien hotels vier en veertig nachten en bij twintig families ook vierenveertig nachten! 231 Zoo was de reis dus ten einde en daarmede komt ook aan dit boek een einde. Wanneer men zoo op reis geweest is, dan zijn er altijd enkele dingen, die men gezien heeft, die boven al het andere uitsteken en die dieper in de ziel schijnen gezonken te zijn. Zoo staan mij van het bezoek aan Constantinopel nog steeds helder voor den geest de wandelingen langs den Bosporus, wanneer mijn Zwitsersche collega Philippe de Vargas en ik des avonds laat na afloop der vergaderingen en des morgens telkens ongeveer drie kwartier te gaan hadden over de toppen der heuvels van Robert College naar Bebek, waar wij ons kwartier hadden, met onder ons in de diepte de Bosporus en aan de overzijde de Aziatische kust. Of anders ook het gezicht over Constantinopel, wanneer men des avonds bij ondergaande zon op de Galatabrug staat Van onze vergaderingen te Beatenberg zal ik niet licht vergeten het natuurschoon, wanneer men naar de uiterste punt van den hoteltuin ging, zoodat men in het geheel geen gebouwen meer zag en niets dan de natuur om zich had, heel beneden de diepe kleuren van het meer, rondom de steil oprijzende bergen en op den achtergrond de eeuwige sneeuw van de Jungfrau. Of anders van vroegere bezoeken aan Amerika de Niagara, wanneer men onder den val staat en naar boven ziet, des zomers het overstelpend donderend geweld der watermassa's en des winters het ontzaglijke schoon van de ijsbergen en de sneeuw. Zoo is er van iedere reis wat mee te nemen, maar na een reis als deze laatste vermenigvuldigen de herinneringen zich toch wel zeer. Wat was het schoonste ? De overweldigende Grand Canyon, of het hooggebergte der Rocky Mountains rondom Estes Park, of de liefelijke binnenzee van Japan, of de den omtrek domineerende Fuji ? Of winnen in de herinnering de scheppingen der menschen het van de natuurtooneelen ? En is het dan de tempel des hemels, of de 232 aanblik van den zich eindeloos door de bergen slingerenden grooten Chineeschen muur, of de stad Peking, of de tempels bij Nikko? Maar genoeg om te doen zien hoeveel rijkdom aan blijvende herinneringen van veel schoons men van zulk een reis meebrengt. Het is jammer, dat de werkelijkheid zoo spoedig voorbijgaat en dat dit alles nu al weer herinnering geworden is, maar het is toch ook met een gevoel van dankbaarheid, dat ik een aantal mijner herinneringen hier heb mogen Vastleggen, dat ik thans mijn reisbeschrijving besluit. 233 i 1