3 8W/. Prijs 12 cent. I INLEIDING. Voor eenigen tijd zat ik in den trein. Ik raakte in gesprek met een medereiziger over de gebeurtenissen van den dag, over alles en nog wat, eindelijk over de politiek. Het gesprek nam de volgende wending: Medereiziger. — Wat is uw beginsel dan, als ik vragen mag? Ik. — Ik ben anarchist. Hij. — Anarchist??? Ik. —• Jawel! Hij. — Hé dat lijkt me waarlijk vreemd. Ik. — Waarom vindt u dit vreemd ? Hij. — Wel ik heb mij een anarchist altijd heel anders voorgesteld. Ik. — Hoe dan wel? Mag ik het eens zeggen? Een anarchist steldet gij u immer voor als een onmogelijke kerel. Een individu met verwarden baard, woest rollende oogen, verwarde denkbeelden, woeste uitdrukkingen. Hij. — Ja zoo iets. Konden wij dien man zijn onkunde ten kwade duiden? Die man die natuurlijk alleen zijn kennis over anarchie en de anarchisten opdeed in de dagbladen en bij kletspraatjes. Zooals die man, zoo zijn er velen. Het kan onze bedoeling niet zijn om in dit geschrift recht te zetten alles wat men scheef stelde, op pooten te plaatsen alles wat op den kop staat; het kan onze bedoeling niet zijn, in te gaan op de duizend en één flauwe moppen die men in den loop der tijden over ons en ons beginsel debiteerde, — te weerleggen alle leugens of halve waarheden. Dit geschrift zal zijn een, uit den aard beknopte, uiteenzetting van onze idealen en onze taktiek. Het zal een naar ik hoop duidelijk beeld geven van de tegenwoordige maatschappij; aangeven hoe wij ons de toekomstmaatschappij denken en de middelen om hiertoe te komen. Tusschen dit alles in zal nu en dan eens gewezen worden op hetgeen in dit verband van 't anarchisme gezegd wordt, door de tegenstanders van allerlei slag en kleur. I. De maatschappij zooals zij is. Wend uw blik in deze maatschappij links of rechts, naar voren of achteren, ge wordt overal getroffen door het gruwelijk onrecht duizenden aangedaan, het onrecht dat hun het recht op het leven wordt betwist. Heeft elk mensch recht op het leven? O, stel deze vraag aan wieo ge wilt, ge zult er overal een bevestigend antwoord op krijgen. Zeker, het valt niet te ontkennen: door zijn geboorte heeft elk mensch het recht gekregen om te leven; het wordt ook niet ontkend. Maar gaan we iets verder, en vragen wij: heeft dan elk mensch niet het recht op de middelen om te kunnen leven? Dan zal men ons ook rechtstreeks dat niet tegenspreken, maar gaan wij dan weer iets verder en eischen die middelen om te kunnen leven voor elk mensch, dan komen de bezwaren, vervat in even zooveel drogredeneeringen, redeneeringen die den schijn van waarheid hebben, en hiermee zal men u trachten wijs te maken dat dit eigenlijk niet zoo is. Het recht op het leven wordt ons allen toegekend, maar de middelen om te kunnen leven worden aan millioenen wezens betwist. En wat baat den millioenen het levensrecht, als zij de middelen niet hebben om het te kunnen handhaven? Niets, niets. . Ginds gaat een uit duizenden. Het is een man, vader van een huisgezin. Zijn kleeding is slecht, gehavend, versleten. Zijn woning is slecht, bedompt, vunzig, ongerieflijk, klein. Man, vrouw en soms 6 of meer kinderen huizen in één, hoogstens twee vertrekken. Daar wordt in geslapen, gekookt, gewasschen, gegeten; daar voldoet men aan alle natuurlijke behoeften. Heeft de man werk, dan wacht hem thuis een margarineboterham of een buik vol aardappelen. Heeft hij geen werk, dan zullen hij en zijn vrouw en kinderen ook van dit nog verstoken zijn. Heeft hij dus werk, dan zal hij voor dien zwaren, inspannenden arbeid, die 12 of meer uren daags, soms dag en nacht door, aanhoudt, in ruil daarvoor krijgen onvoldoende voedsel, dito huisvesting en kleeding voor zijn gezin — geheel verstoken van deze schamele dingen zal hij zijn, zoodra hij geen patroon kan vinden aan wien hij zijn armen, beenen of hersenen kan verhuren. Zeker, die man heeft recht op het leven, elk erkent dit, maar de middelen om te kunnen leven zal hij slechts tegen zwaren, vaak eentonigen, afmattenden arbeid in zeer geringe mate kunnen verkrijgen, en dan nog niet eens altijd! Toch ... als wij erkennen moeten dat elk mensch het recht heeft om te leven en gelukkig te zijn, dan moeten wij immers ook erkennen dat elk mensch het recht heeft op de middelen om te kunnen leven. En daar wij de middelen om te kunnen leven slechts uit de aarde, onze voedende moeder, kunnen putten, hebben wij allen recht op een deel daarvan, naar gelang onzer behoeften. Maar hoe komen dan die millioenen, die op het wereldtooneel door elkander krioelen, wroetend, zuchtend, vloekend, kampend, moordend om 3 een hap voedsel; elkander bedriegend, verradend, verpletterend om een stonde levensgeluk — hoe komen die ongelukkigen, die zwoegend, zich afbeulend en klagend en jammerend van ellende bijna sterven, hoe komen zij in dezen toestand? Schenkt dan soms moeder aarde uit haar schoot niet voldoende om al haar kinderen te voeden, te kleeden, te huisvesten; om al haar kinderen te verschaffen in het korte leven geluk, vroolijker levensmoed en onderlinge liefde ? Die jonge stoere werkkerel, dien wij straks zagen, is er voor hem en de zijnen niet voorradig? De werkloozen, die in de groote steden dag aan dag langs de straten slenteren zonder voedsel, zonder voldoende dek of tehuis, is voor hen geen voorraad ? De grijsaard, die, oud en versleten, niet meer naar believen der heeren patroons kan voortbrengen, en thans de vereelte hand om een aalmoes uitstrekt of in het gesticht zijn levensavond versombert of genadebrood eet bij zijn kinderen, — dien grijsaard, gaf moeder aarde niet voldoende, opdat hij zonder arbeid zijn laatste levensdagen in welverdiende rust kon doorbrengen ? Die kinderen die daar wegkwijnen aan bloedarmoede en tering in het bedompte proletariërskrot, of die sterven aan onvoldoende voeding, verzorging, licht, lucht of warmte, die kinderen, van wier levenslot de statistiek jaarlijks met droeve, schrikbarende cijfers vertelt, is voor die kleine schapen geen plaats in de natuur op de aarde? Al die duizenden en duizenden, kortom, die wel zwoegen, maar nooit genieten, wel zaaien, maar nooit maaien, paleizen bouwen en in krotten wonen, schoeisel maken en zelf op versleten schoenen loopen, de fijnste stoffen weven en zich met lompen bedekken groeit voor hen geen koren, rijpt de zon voor hen geen vruchten en valt niet voor hen de milde regen, die de aarde doordrenkt en sappen geeft aan alles wat groeit? Ach zeker, er is genoeg steen en kalk om voor elk een huis te bouwen, voedsel en dranken om elk te spijzigen en er zijn voldoende vezelachtige planten om elk van kleeding te voorzien. En de zon schijnt voor allen en de regen valt voor elk. Er is plaats genoeg aan den grooten levensdisch, ook voor de ouden van dagen, voor de zwakken en voor kinderen. En het menschdom wordt rijker. Wij gaan meer bezitten in stoffelij- ken en geestelijken zin. Als men spreekt tot hongerigen, dan praat men over brood. Spreken wij dan over de broodvraag in de uitgebreide beteekenis van het woord. En inderdaad: voedsel, kleeding en huisvesting, dat zijn de fundamenten van het menschelijk zijn. Dat is het begin. Deze dingen vergrooten in hoeveelheid en hoedanigheid, is 't eerste werk van hem die 't leven begrijpen wil en zichzelf en anderen niet op een dwaalspoor wil brengen. Nu, ten opzichte van deze dingen, heeft het begin dezer eeuw ons veel gebracht. Met behulp der moderne techniek heeft men grondstoffen, als katoen, wol en zijde, in verbazende hoeveelheden en in bijna alle landen uit den bodem weten te halen. En wat de textiel-industrie betreft: zelfs Rusland, 4 Indië, China en Japan hebben hun moderne fabrieken en produceeren zelfs voor de wereldmarkt! *) In de bouwtechniek eveneens reuzen vorderingen. Hier ook niet alleen wat de grondstoffen betreft een groote toename van hoeveelheid, ook het verwerken, het bouwen zelf van de mooiste, ruimste, doelmatigste woningen geschiedt met weinig menschelijke krachten in steeds toenemende snelheid. En het voedsel! Als wij ons slechts bepalen tot een voorbeeld uit de kuituur in het open veld — het verbouwen van rogge en tarwe — dan zien wij aanstonds dat de laatste tijd ons reusachtige vorderingen heeft gebracht. In Frankrijk bijv. is in de laatste jaren van een hektare grond 6 maal meer geoogst dan vóór honderd jaren terug. De bestaansmiddelen aan den bodem ontleend, groeiden 15-maal sneller dan de bevolking. Soortgelijke cijfers kan men vinden met betrekking tot andere landen 2). Die enorme uitkomsten zijn alleen verkregen door een sober toepassen van de nieuwste gereedschappen en werkmethoden. Dit laat zich nu verder gemakkelijk denken: Wanneer de onmetelijke woeste gronden werden gekultiveerd en het proletariaat in de steden zich niet doodverveelde op de hoeken van de straten, gapende over brugleuningen wachtend op een dagje sjouwwerk, terwijl de vrouwen van deze werklieden den vuilen boel redderen van den een of anderen geëerden nietsnutter — als de moderne gereedschappen en andere hulpmiddelen vrij ten dienste stonden van den nijveren landman — welke cijfers konden we dan verkrijgen? Dan moet de aandacht worden gevestigd op de ook al in de laatste jaren verbazend toegenomen kennis van het regelen der natuurkrachten. Spreken wij slechts van de kanonnen die de hagelbuien uiteenschieten,'de waterbesproeiïngen en vooral het telen onder glas en in broeikassen. Wat het laatste betreft, een ernstig verstandig landbouwer uit den omtrek van Amsterdam zei mij eens: „Ik zie kans om tegen den prijs waar men erwten en boonen voor koopt, den geheelen winter honderden gezinnen van versche groenten te voorzien, wanneer ik slechts beschikte over een paar duizend guldens voor het noodige materiaal!" Voeg bij dat alles den meerderen lust voor het werk dien de zwoeger van het land zou hebben, indien hij over de opbrengst van zijn arbeid kon beschikken; de meerdere kennis van het bedrijf als de landbouwschool voor hem open had gestaan, — en wij zien in onze verbeelding den voorraad voedsel in nog reusachtiger mate toenemen dan nu reeds in de laatste jaren het geval is geweest. Het staat dus vast, waar het de elementaire voorwaarden van het leven betreft, zijn wij rijk en weten wij dat er nog grooter rijkdommen uit den schoot der aarde kunnen worden gehaald. En niet anders is 't met de voorwaarden van ons geestelijk leven. Wat bracht ons in dat opzicht niet l) Opmerking verdient hier, dat het beschermende stelsel, die protectie waar in ons land door een zeker soort politiekers zoo erbarmelijk tegen gefulmineerd wordt, in die landen veel heeft bijgedragen tot ontwikkeling van dat bedrijf, dus tot vergrooting van den wereldrijkdom. *) Zie P. Kropotkine „Van veld, fabriek en werkplaats". 5 ■ het laatste tiental jaren! De pers vermenigvuldigt in een oogwenk de gedachten der groote denkers — de middelen van vervoer brengen ze in een moment naar alle windstreken. De schouwburgen eh andere plaatsen van vermaak en loutering van onzen geest, hoe zijn ze niet verbeterd en veraangenaamd! De fonograaf, de kinematograaf, de hulpmiddelen voor allerlei spel en sport en alweer die moderne vervoermiddelen die ons in één dag bosch, veld, zee, heide, steden en dorpen laten zien — wat ontbreekt ons eigenlijk om het leven te verheffen? Maar weer zegt de werkman of werkmansvrouw: Wat profiteer ik van die rijkdommen? Wat baten zij mij? En waarlijk, als een bittere, bijtende ironie zal ons worden toegevoegd: alles wordt duurder en komt dus nog minder onder het bereik van ons, arme voortbrengers! De maatschappelijke rijkdommen vermeerderen, maar wij worden armer! Hoe komen de millioenen armen, die niets bezitten, in dezen toestand? En dan kunnen wij slechts antwoorden: zij zijn bestolen. De rampspoed en ellende waaronder duizenden op deze aarde ronddoolen, deze aarde die een lustoord van beschaving en algemeene welvaart kon zijn voor allen, is het gevolg van diefstal die op hen gepleegd is en wordt. De grond, de gereedschappen, de fabrieken, de mijnen, die toch het eigendom behoorden te zijn van allen, omdat wij allen voor óns leven deze zaken niet ontberen kunnen, zij zijn de groote massa ontstolen en behooren thans aan enkelen. En die enkelen, die rijken en bezitters, zij gaan dag aan dag door hun rijkdommen te vermeerderen door zich de arbeidsvruchten toe te eigenen der nietsbezitters. Deze laatsten zijn ^gedwongen dit lijdelijk toe te staan. Wil de arme nog een kléin gedeelte van den voorraad voor zich en de zijnen hebben, dan zal hij moeten voortbrengen en slechts een klein gedeelte van hetgeen hij voorbrengt zal hem toegeschoven worden. Als er op deze aarde rijken en armen zijn, dan komt dit doordat er dieven en bestolenen zijn. Met eerlijken arbeid wordt nooit iemand rijk, kan nooit iemand rijk worden. En zoo iemand rijk wordt door erfrecht, zoo wordt hij rijk door hetgeen afkomstig is van diefstal. Stel, iemand die hard werkt en spaart. Zoolang hij alleen kan sparen van hetgeen hij zelf voortbrengt, nooit zal hij wat men noemen kan rijk worden. Maar Iaat hij 2 of 4 of 100 menschen voor zich werken, eigent hij -de vruchten van anderer arbeid zich toe, dan worden de poorten van het fortuin voor hem geopend. Stel iemand die alleen een handel drijft. Alleen dus de zaken die hij koopt en verkoopt van de markt haalt en aan den man brengt, — hij zal nooit rijk worden van zoo'n handel. Maar laat hij 2 of 4 of 100 menschen de produkten van de markt halen en lossen en laden in spoorwagen of schip en sjouwen naar zolders en pakhuizen, dan zal zoo'n handel hem weldra „welgesteld" en rijk maken.. Hoe wij dus ook de zaken wenden of keeren, we zien altijd dat alleen door diefstal van den grond en anderer arbeidskracht de fortuinen worden gevormd en de ellende ontstaat. • * 6 En er wordt in de maatschappij niet alleen stoffelijk, er wordt ook geestelijk geleden. En dit geestelijk lijden, dit gebrek aan zaken die voor ons geestelijk leven onontbeerlijk zijn, moet niet worden geringschat. De mensch leeft niet van brood alleen. De mensch heeft behoefte, aan boeken, aan kunst, aan muziek, aan poëzie. De mensch heeft noodig vrijheid om van dit allés in de waarachtige beteekenis van het woord te kunnen genieten. Een onontbeerlijke faktor voor de volmaking van het geluk is de vrijheid. De vrijheid om zich te bewegen, te arbeiden, te kunnen ontplooien wat in hem leeft, heeft de mensch noodig. Deze vrijheid zoekt men in deze maatschappij te vergeefs. Van de wieg tot aan de stervenssponde is de mensch gedwongen in een keurslijf. De confentie (gewoonte) de wetten, de moraal, zij belemmeren hem in elke beweging. Aanschouw den mensch in de jeugd, op den volwassen leeftijd en in de grijsheid. Nooit of nimmer vindt men hem in vrijheid. Op de school, in het huwelijk, bij den arbeid, onverschillig waar, altijd slaaf. Van de vrije uitleving van wat in ons leeft, het werken en handelen overeenkomstig ons innerlijk weten en voelen, komt niete terecht. Heeft het kind, de jongeling of het meisje, uit de klasse der nietsbezitters aanleg om in den een of anderen tak van kunst of wetenschap zich te bekwamen, er wordt geen rekening mede gehouden. Zoodra de leeftijd is bereikt waarop de geschiktheid tot arbeid is gekomen, dan moet dit slavenwerk worden opgenomen, wat het eerst voor de hand ligt en wat het beste in den altijd dringenden nood kan voorzien. De jongen of het meisje uit de bezittende klasse daarentegen zal gelegenheid vinden om tot eiken tak van kunst en wetenschap toe te treden. Ook al is, en dit geschiedt natuurlijk vaak, de geschiktheid in 't geheel niet aanwezig. Door deze verhoudingen ontstaat het droevige feit dat geen 2/10 van de menschen den tak van werkzaamheid beoefent die overeenstemt met hun neigingen en aanleg. Het is meer gezegd door ons: op gymnasium vindt ge de menschen die beter geschikt waren achter den ploeg te loopen — achter den ploeg vindt ge vaak den dokter, den dichter, den kunstenaar, den musikus. In het huwelijk, in de verhouding tusschen beide geslachten, vindt men dezelfde toestanden. Hoeveel levenslange verbintenissen zijn tusschen man en vrouw gesloten waarbij werkelijk de karakters en neigingen met elkander overeenstemmen? Elk weet dat meestal andere drijfveeren dan zuivere liefde de beide geslachten tot elkander brengt en doet behouden in deze maatschappij. Op dwang berust ook het huwelijk. Dwang, opgelegd door kerk of staat, of door zucht naar stoffelijke bevrediging. En zoo leeft de mensch altijd in slavernij. In de jeugd een dwangopvoeding; bij den arbeid op fabriek of werkplaats dwang; in het huwelijk dwang, altijd dwang. Nooit is de mensch zich zelf; nooit kan de mensch zich zelf zijn. En deze bij allen en altijd knellende banden volmaken met de stoffelijke tekortkomingen, der menschen ongeluk. * * * 7 De millioenen onterfden die de aarde bevolken hebben dus behoefte aan brood en vrijheid. Zij, die beweren dat de vrijheid een minder noodzakelijke faktor voor het menschelijk geluk is, zij kennen zichzelf en den mensch in 'f algemeen niet of.... het zijn bedriegers die zoo spreken. De vrijheid zou geen noodzakelijke voorwaarde voor ons bestaan zijn? Maar ziet de wezens van lagere orde, de dieren, zelfs bij hen bespeurt ge een grooten drang naar vrijheid. Overlaad den vogel in zijn kooi met uitgezochte lekkernijen, lekkernij welke hij in de vrije natuur niet dan met de grootste moeite kan verkrijgen, toch zal het dier de vrijheid boven dit alles verkiezen. En hij zal u hier het bewijs van leveren, zoodra ge zijn kooi opent. De paria, die in de gevangenis zijn brood en drinken, zijn verwarming en verzorging heeft, zal de gevangenis ontvluchten zoodra hij daar de gelegenheid toe heeft. De onzekerheid van zijn bestaan buiten de gevangenis weerhoudt hem niet. Ja, de mensch is van nature een autonoom, een onafhankelijk wezen en daarom moet de onafhankelijkheid van elk geëerbiedigd worden. De mensch zal dan pas gezond en gelukkig zijn als hij de volle uiting kan geven aan zijn vrijen wil, en geen andere banden hem binden, dan die welke hij zichzelf vrijwillig oplegt en dus elk oogenblik verbreken kan, die banden die hem vrijwillig aan het gemeenschapsleven binden, die hij innerlijk noodig voelt voor het behoud van de soort. En daarom is het halfheid wanneer wij streven naar stoffelijke verbeteringen alleen. Slechts dan zal het menschdom gezond en gelukkig kunnen zijn, als het te beschikken heeft over brood en vrijheid. En alle bederf en ongeluk in deze maatschappij vloeit voort uit het gebrek aan deze beide voor een goede maatschappij onmisbare faktoren. II. Onze Toekomstmaatschappij. Anarchie beteekent regeeringloosheid. Een anarchistische maatschappij is dus eene waar geen regeering den gang van zaken bestuurt. Onze tegenstanders zijn allen druk in de weer om een maatschappij, zooals wij die willen in de toekomst, bespottelijk te maken. En, wij geven toe, bij vele andere menschen wil het denkbeeld van de volkomen vrijheid van het individu er niet in. En toch .... bij ons staat vast, wij zijn bezield van de overtuiging, van het weten, dat een vrije maatschappij niet alleen mogelijk is, maar onontbeerlijk tevens voor het wezenlijk menschengeluk. Allereerst zal bij de vrijheid van het individu het broodsgebrek zijn uitgesloten. Door de vrijmaking van alle menschen schept men tevens een anderen vorm van bezit. De ophooping van bezit van grond, gereedschappen enzoovoort, heeft geen zin, indien de slavernij nier meer bestaat. Wanneer wij de tegenwoordige wanverhoudingen gelijk gemaakt zullen hebben; het tekort van den een zullen hebben aangevuld met het teveel van den ander, dan zal, wanneer wij de vrijheid voor elk individu verzekeren, nooit' meer de tegenwoordige ongelijkheid van bezit kunnen herboren worden. Immers, het rijk worden, zoo toonden wij in het vorige hoofdstuk aan, is slechts mogelijk door de uitbuiting van anderer arbeidskracht, dus door het bestaan der slavernij. En mocht iemand door list of langs anderen weg in het bezit komen van veel kapitaal (grond of gereedschappen) dan zou dit toch dood kapitaal zijn. Hem zal ontbreken de levende arbejd om het vele kapitaal vruchtbaar te maken. Wat baat den bezitter van duizend hectaren grond dit bezit als hij geen slaven kan vinden om dien grond te bewerken ? Niets. Hij zal als verstandig man niet meer grond voor zich behouden willen dan hij zelf kan bebouwen en de rest zal voor anderen openstaan. Vrijheid voor allen beteekent dus brood voor allen. Zoodra wij den toegang tot alle bronnen van welvaart voor een elk zullen hebben opengesteld, zal er geen stoffelijk gebrek meer worden geleden. De arbeiders zullen, zich organiseerend in vrije groepen, welke onderling weer in een vrije verbinding tot elkander kunnen staan, de voortbrenging ter hand nemen. Den enkeling zal het vrij staan zich te voegen bij welke groep hij wil; het zal hem ook vrij staan geheel afzonderlijk te leven en te werken. De enkeling zal zijn werktijd kunnen bepalen en regelen, de groepen kunnen dit doen in onderling overleg. Tegen een slechts matigen arbeid per dag, zal genoeg worden voortgebracht om allen van kleederen, voedsel en een woning te voorzien. En voorts zal elk zich kunnen ontspannen door kunst, wetenschap, muziek, poëzie, zang of tooneel. Naast de bevrediging van de stoffelijke behoeften zal de vrijheid, de anarchie, ook volkomen bevrediging der geestelijke behoeften verschaffen, 't Zal elk gegeven zijn te arbeiden, te scheppen, te genieten, zooals zijn eigen innerlijk voelen verlangt. De vrije mensch in de vrije maatschappij zal zich van trap tot trap kunnen verheffen op den ladder der geestelijke ontwikkeling, zooals de roos in onbeperkten groei, onder zonneschijn en regen den tuin versiert met haar kleuren en de atmosfeer bezwangert met haar heerlijke geuren, — zoo zal de mensch, levende in een vrije maatschappij, hebbende alle voorwaarden voor zijn geestelijk en lichamelijk bestaan, de samenleving, de aarde, tot een paradijs maken. Het menschelijk genie zal zich in de bandloosheid slechts ten volle kunnen ontplooien. En deze vrije ontplooiing van het menschzijn, zal den mensch in de gelegenheid stellen te streven naar het grootst mogelijke geluk. * * * Men zegt dat het anarchisme geen rekening houdt met de menschelijke eigenschappen, zooals luiheid, koppigheid, slechtheid, en dat de anarchisten alle menschen tot engelen denken te maken. Men zegt ook dat het anarchisme zich geen rekenschap geeft van de maatschappelijke behoeften. Men zegt: er moet in de maatschappij vuil werk worden iverricht, de open- 9 bare diensten moeten worden vervuld, — gij anarchisten schijnt hier niet aan te denken. Wij zullen deze dingen stuk voor stuk ontleden en toonen, dat wij er wel aan denken.!) * * * „ Er zijn menschen, die nu reeds met geen stok aan 't werk willen gaan, deze voeren natuurlijk in een maatschappij zonder gezag in 't geheel niets uit." Aldus hoort men vaak. Beginnen wij met op te merken, dat wij volstrekt niet gelooven dat die vrije maatschappij zoo maar binnen een paar jaar er zal zijn. Dat duurt nog een poosje langer. Intussohen kunnen de menschen zeer veel veranderen en daarvoor is ook onze propaganda. Maar .... nemen wij aan dat dit niet zoo is. Zeker is het echter dat onze toekomstmaatschappij er veel anders uit zal zien dan de tegenwoordige. ■ '4; Tegenwoordig wordt alle arbeid beschouwd als onteerend. Een werkman, daar trekt ieder niet-werkman zijn neus voor op. Het levensdoel van de menschen tegenwoordig is: zonder werken aan den kost te komen, ten minste zonder gewoon handenwerk. De werkman gaat gebogen onder een afmattenden arbeid van twaalf, veertien uur of langer, De werkplaatsen zijn meestal vies, slecht, ongezellig. De loonen bespottelijk, net genoeg om niet te sterven. Is het wonder dat de menschen afkeerig zijn van werken? Men moet zich er over verwonderen dat er thans nog niet meer luie menschen zijn. Doch in onze toekomstmaatschappij, waar, zooals wij dikwijls betoogd hebben, alle menschen zullen werken; werken aan de welvaart en het geluk van allen en dus niet zooals thans aan het vullen van de brandkasten der kapitalisten, — daar wordt de zaak anders. Niemand is van nature lui. Wij hebben organen en die moeten wij verslijten. Het niet gebruiken van onze armen, beenen, hersenen, stempelt ons tot ziek en ongelukkig. Al wat leeft, beweegt; leven is bewegen, .verplaatsen, onophoudelijk veranderen; stilstand, niets doen, werkeloos zijn is de dood. Echter, men dient onderscheid te leeren maken tusschen slavernij en arbeid. Het is niet hetzelfde hoe en wanneer wij onze organen gebruiken en vooral, welk doel het gebruiken van onze organen heeft. Dit geldt ook voor al wat leeft! Een dier vindt leven en geluk in zijn bewegen. Maar wanneer een dier gedwongen is anders te leven dan zijn instinkt hem gebied, wie heeft dan bij het .redeloos" dier geen wrevel en verzet ontdekt? Ook wat wij luie menschen noemen, zij doen iets. Een gezond mensch, die den ganschen dag op zijn rug ligt, moet nog geboren worden. En daarom is dit onze overtuiging: zoodra arbeid naar keuze kan worden verricht, de opbrengst *) De grondgedachte van hetgeen wij hier gaan betoogen, is ontleend aan het boek van Jean Grave: „De Toekomstmaatschappij". 10 ér van ten bate van onszelf, of van hen wien wij haar af willen staan, komt, als vervolgens alle werkplaatsen ruim, licht en gezellig zijn en de arbeidstijd zeer kort, dan zullen er zeer weinig menschen zijn die dan niet zouden willen werken. Ieder weet dat er menschen zijn die te „lui" zijn om te werken maar toch den ganschen dag bezig zijn met loopen, visschen, knutselen, fietsen of andere zoogenaamde uitspanning. Deze menschen zullen ook bezig zijn, ijverig bezig zijn, als de productieve arbeid — dat is de arbeid die noodig is voor het maatschappelijk welzijn — zoo ingericht en geregeld is, dat het als het ware sport of uitspanning gelijkt. En dat zal in onze toekomstmaatschappij zoo zijn. Er wordt ons ook toegevoegd als we spreken over onze toekomstmaatschappij : als alle menschen de vrijheid hebben om te werken zoo en hoe zij willen, dan zal het noodzakelijke werk licht blijven liggen, vooral het smerige, vieze en ongezonde werk. Beginnen we met te zeggen, dat wij dit ook niet gelooyen. Als er behoefte bestaat aan het een of ander artikel, dan nemen wij gerust aan, dat die menschen welke er behoefte aan gevoelen, ook de handen in elkander zullen slaan om zoo'n artikel te maken. Zij, die er geen zin in hebben om er aan mede te werken, welnu zij blijven vrij om in dien tijd ander werk te doen, dat evengoed nuttig kan zijn. En wat het smerige werk betreft, bijvoorbeeld het leegen of schoonmaken van riolen en beerputten, ook dat zal gebeuren. Hier zij echter allereerst opgemerkt, dat de nieuwe uitvindingen het thans reeds zóó ver gebracht hebben, dat geheele steden door middel van één machinerie worden ontlast van het vuir door onderaardsche buizen. En wie kan zeggen hoe de uitvindingen nog zullen worden verbeterd in den loop der tijden? Als er thans nog smerig en beroerd werk wordt verricht door menschenhanden, dan komt het omdat er ruimschoots menschen te vinden zijn die hun handen voor dit werk leenen. Wanneer echter de maatschappij anders zal zijn ingericht, zóó dat elk mensch een vrije beroepskeuze kan doen en dus niet door den honger wordt gedwongen om maar een of ander werk aan te pakken, dan, dit geven wij volgaarne toe, zullen er weinigen zijn die bijvoorbeeld het baantje van putjesschepper of vuilnisman zullen kiezen. En dan, zoo hooren wij zeggen, als er dan eens geen machines zijn, blijft het vuil liggen. Wat een groot ongeluk! Dan werd de geheele maatschappij bevuild omdat er geen regeerders zijn die voor een reiniging zorgen. Hè, we kunnen niet nalaten even te zeggen dat die vuilnismanbaantjes dan goed waren voor de heeren kamerleden of andere staatslieden, die in onze vrije maatschappij toch niets te doen hebben! Maar geen gekheid. In een huis waar een beerput is, daar heeft elk huisgenoot geholpen die put te vullen — zonder twijfel. Welnu, en dan? Zoodra de behoefte gevoeld (of geroken) wordt, wordt 11 de put geledigd. Omdat zij er een onmiddellijk belang bij hebben om zich van dezen overvloed van goederen te ontdoen, en wel ten eerste om niet door den stank te worden vergiftigd, zou slechts één zaak hun te doen staan, en dat is om zich met elkander te verstaan om dit zaakje op te knappen. En daar de gereedschappen die thans bestaan zich tot aller beschikking zouden bevinden, zou, als ieder bewoner van het huis de hand aan het werk sloeg met weinig goeden wil en inspanning hetgeen hinderlijk was uit den weg geruimd zijn. Maar nog eens: wij gelooven niet dat het zoover eens behoeft te komen. De vooruitgang gaat zijn weg. En hij zal zijn weg sneller gaan als elk in de gelegenheid is hem te dienen. Voorts, we zien thans reeds hoeveel smerig werk er wordt verricht door de machine, de uitvindingen op dit gebied zullen verbazend toenemen als er in onze toekomstmaAschappij geen menschen meer zullen zijn te vinden, die voor een hap zuurkool een ganschen dag in de drek werken, als ieder dus voor zijn eigen vuilen boel moet zorgen. Heden ontdoet men zich van het beroep van putjesschepper, morgen van dat van gotenschoonmaker en van vooruitgang tot vooruitgang vereenvoudigt zich dagelijks iedere werkkring der menschelijke bedrijvigheid. * * * Nu iets over den gevaarlijken en ongezonden arbeid. De schadelijkheid van de gevaarlijke ambachten berust in deze maatschappij op de roofzucht van de patroons en den langen arbeidstijd. Indien men inplaats van 10 of 12 uren in verstikkende dampen te werken, dezen arbeid 1 of 2 uren per dag verricht; en men, inplaats van in slecht geluchte hokken opgesloten te zijn, de werkplaatsen inricht in de open lucht, onder beschutting, voorzien van alle mogelijke gezondheidsmaatregelen; dan kan deze arbeid minder onaangenaam wezen en houdt op moorddadig te zijn. Goed, hooren wij zeggen, maar er blijft toch altijd iets onaangenaams aan zulk werk en wie zal het dan doen? Wij hebben reeds meer gezegd: laat hen, die de artikelen noodig hebben, welke ongezond zijn te vervaardigen, ze zelf maken. Afwisseling van arbeid is altijd goed. Waarom zouden de schilders niet onderling de loodwit- of andere verfstoffen vervaardigen ? En waarom kan de sterrekundige, die vereenigt is met andere menschen om waar te nemen wat in de diepten des hemels voorvalt, zich ook niet voegen bij een groep die zijn lenzen vervaardigt? Wanneer gij zijn lenzen zelf mede helpt vervaardigen, zal dit hem ten goede komen bij het gebruik er van. En zoo zouden wij door kunnen gaan. Wat geldt voor bovengenoemde beroepen, dat geldt ook voor alle anderen. Bij dit alles moeten wij ook weer denken aan de uitvindingen op het gebied der werktuigen. Deze toch zullen den arbeid, vooral den schadelijken, ongezonden arbeid, uit de rpenschenhanden nemen. Tegenwoordig doen zuinigheidsoverwegingen de patroons terugschrikken om een nieuw werktuig aan te koopen of een reeds bestaand te verbeteren. Alleen als hij er arbeiders door kan uitsparen, dan koopt de patroon een machine, maar als het alleen is om de gezondheid van de arbeiders te besparen, dan heeft hij er gladweg maling aan. Hij kan een arbeider opgebruiken in 20 12 of 15 jaar, of nog minder, niemand vraagt hem daarvan rekenschap. In onze toekomstmaatschappij, waar de arbeiders zelf dén arbeid regelen, daar kunnen de arbeiders ook zelf waken voor hun gezondheid. En om bezuiniging behoeft niet te worden gedacht. Tenslotte zij nog opgemerkt dat zeer veel schadelijke en ongezonde beroepen gerust konden verdwijnen, zonder dat de samenleving er veel rampspoed van zou ondervinden. Zoo b.v. de loodwitfabrikatie en de tabaksbewerking, — zou de aarde er niet om draaien als er geen tabak en geen loodwit was? * * Men vraagt voorts: wie zullen in uwe regeeringlooze maatschappij de verschillende takken van openbaren dienst verrichten? O zeker, er zijn verschillende takken van menschelijke bezigheid die slechts door een groep van personen kunnen worden verricht; die door één mensch of door een famillie onmogelijk waargenomen kunnen worden. Wij noemen maar bijvoorbeeld eens de post, de telegraaf, de spoorwegen, het aanleggen van wegen en het maken van bruggen. Van deze zaken profiteert elkeen, zoo zegt men, en dus zal de een voor den ander er voor bedanken om zich er voor uit te sloven. Men denkt dat het gaan zal gelijk in sommige huisgezinnen. Als er een brood gehaald moet worden bij den bakker, dan zegt het eene kind voor het ander, laat hij 't maar doen; neen doe jij 't. Jij eet er ook van zegt Piet, jij toch ook huilt Toon! En dan moet er wel gezag wezen van vader of moeder, anders wordt het brood niet gehaald. Welnu, bij ons bestaat niet de geringste vrees, dat het zoo zal gaan in onze maatschappij, omdat er geen gezag zal zijn. Stel, er moet zeer noodig een brug gebouwd worden. Van die brug zullen, laat ons zeggen tienduizend menschen profiteeren, terwijl toch hoogstens een twintig mannen zoo'n karwei ten uitvoer kunnen brengen. Als er dan zeer veel behoefte aan die brug is, dan zullen zij, die het meeste behoefte er aan gevoelen die brug bouwen. En dezen zullen niet zoo kleinzielig zijn om er over te jammeren dat andere menschen, die er niets aan gedaan hebben, toch er over loopen. Want, laat ons even herhalen wat wij vroeger schreven, de menschen in onze toekomstmaatschappij zullen verstandelijk heel wat hooger staan dan die welke wij thans om ons heen zien. Immers, het verstandelijke hooger staan zal de menschen pas in de toekomstmaatschappij brengen. Ook is het niet ondienstig even op te merken, dat reeds in de tegenwoordige maatschappij dingen te aanschouwen zijn die onze meening bevestigen. Hoeveel vereenigingen en clubs voor tooneel, gymnastiek of zang zijn er niet die louter op de vrije liefhebberij der deelnemers berusten? Voorts, heeft men in verschillende steden vereenigingen tot bescherming van dieren» "het aangenaam maken van het verkeer van vreemdelingen en meer soortgelijke instellingen waarvan de deelnemers zelf geen syllabe voordeel hebben. Als nu een tooneelvereeniging een voorstelling geeft, zijn er dan onder de dilettanten personen, als ze een paar honderd menschen zien in de zaal, die er over zullen isegrimmen dat al die menschen het stuk zien en zij zelf niets hebben dan inspanning en moeite? 13 Welnu dan, als in onze toekomstmaatschappij zaken moeten worden daargesteld die in 't algemeen belang zijn, en waarvan wij dan allicht zelf ook genieten, dan zullen er menschen zijn die zullen zorgen dat zij er komen. Spoorwegen, post, bruggen en wegen al deze takken van bedrijf daar zal men in onze toekomstmaatschappij heusch niet van verstoken zijn. Alleen, dit geven wij grif toe, heel veel zal aan die inrichtingen moeten worden veranderd. Zij zullen minder ingewikkeld en omslachtig moeten worden, als alles zonder gezag en uit vrijen wil zal geschieden. En dit kan, als men wil. Ieder, die er over nadenkt zal dit direct toe moeten geven. Temeer als men hierbij niet uit het oog verliest, dat de uitvindingen en ontdekkingen ons hier stevige kloeke bondgenooten kunnen zijn. * * * We komen nu aan een andere bedenking waarmede men de onmogelijkheid van een vrije maatschappij wil aantoonen. Hier is ze: „Er zijn voorwerpen wier zeldzaamheid niet toelaat dat elk er van geniet. Bijvoorbeeld fijne vruchten, wijn, zijdestoffen, enz. Aan wien zullen deze dingen toebehooren, als alle menschen gelijke rechten hebben en er geen regeering is, die deze zaken aan een of ander toebedeelt?" Laat ons beginnen met te zeggen dat heel veel van die zaken alleen aan de zeldzaamheid hun waarde te danken hebben. Dingen dus die volstrekt geen hooge waarde hebben omdat ze goed, nuttig of smakelijk zijn; en die tegenwoordig alleen door de rijken der aarde worden aangeschaft om te „geuren". De rijkaard die zich in een pels (een wolven of beerenhuid) wikkelt, doet dit om op te snijen. Want de boerenknecht die een duffelsche jas aan heeft met baaien voering, die heeft ook geen last van de koude. Als op de tafel van den goedhebber in December kersen of aardbeien staan, dan is dit niet omdat men in dien tijd van het jaar zooveel behoefte aan verfrisschende vruchten heeft, doch alleen omdat de gastheer de branie wil uithangen. Nu spreekt het van zelf dat in onze toekomstmaatschappij, aan die gekke dingen niet wordt gedaan en dus aan een boel voortbrengselen door de meer eenvoudige leefwijze van den mensch, geen behoefte zal zijn. Vervolgens zij gezegd, dat zeer veel voorwerpen, hetzij ten dienste van voedsel, kleeding of vermaak, vermenigvuldigd zouden kunnen worden, indien er werkelijk behoefte aan is. De fijne vruchten zijn schaars in deze maatschappij. Maar hoeveel land ligt er niet braak en hoeveel machines en menschenhanden zijn er niet, om den voorraad grooter te maken ? En dit zelfde geldt voor zeer vele andere zaken. Maar dit alles nog daargelaten. Nemen wij eens aan dat er werkelijk een kleine voorraad is van truffel bijvoorbeeld. Zou men nu werkelijk denken dat men elkander zal verscheuren om er van in het bezit te komen ? Bedenken wij eens hoe het in een rechtgeaard huisgezin gaat. Een huisgezin, bestaande uit verstandige, zedelijk hoogstaande menschen. Als daar een klein lekkernijtje is, vecht men er dan om? Is het de vrouw niet, die vaak voor den man, die hard moet werken, zooiets bewaart? Wordt er niet gezegd, als er een zieke is, geef het aan den zieke? Of denkt men niet bij zoo'n geval aan een ouden vader of moeder die in huis is? 14 Welnu, onze maatschappij der toekomst zal zijn een groot huisgezin als 't ware. En alle menschen zullen daar verstandiger zijn en zedelijk hooger staan dan thans nog het geval is met de menschen. Want we hebben immers reeds meer gezegd: zoolang de menschen niet verstandiger en daardoor zedelijker zijn, zal de vrije maatschappij niet komen. Dus als zij er is, dan staat 't als een paal boven water dat de menschen beter zijn dan thans! En daar wij nu met het huidige slag van menschen reeds zien opoffering en dienstbetoon aan vriend, vriendin, ouden, zwakken of zieken, zou het dan in onze toekomstmaatschappij niet in elk geval zoo zijn? O, gerust, men zal niet vechten om de beste brokken. Elk moet dat kunnen begrijpen' * * * Men ziet, wij hielden terdege rekening met de menschelijke karaktertrekken en de sociale behoeften, alvorens wij voor de anarchie gingen werken en strijden. We hebben overwogen en overdacht elke tegenwerping, elk bezwaar. En hoe meer wij er over dachten, hoe meer wij begrepen dat het Juist het anarchisme is, waardoor de slechtheid, de luiheid en koppigheid der menschen, het best kunnen worden verdreven en waardoor ook aan de sociale behoeften het best kan worden voldaan. Plaats den mensch in een goede, gezonde omgeving, de mensch zal goed en gezond zijn. De mensch *is van natuur niet slecht. De mensch wordt goed en vrij geboren, maar de omgeving, de sociale verhoudingen zijn het, waardoor misdadigers en slaven, beulen en meesters ontstaan. Als wij de schoonheid eener rivier willen beoordeelen dan zoeken we haar niet op waar ze ontaard is in een stinkende stadsgracht; waar ze drabberig voortsukkelt tusschen verflooze huisgevels en overschaduwd wordt door de rook der fabrieken. Neen, als wij de schoonheid eener rivier willen kennen dan gaan wij haar opzoeken in de vrije natuur, daar waar zij stroomt langs heerlijke landouwen, waar zij overschaduwd wordt door het lommer der boomen. ' Plaats den mensch in een vrije maatschappij en eerst dan zal het mogelijk kunnen zijn van hem te vergen goedheid, liefde, schoonheidszin, arbeid, vreedzaamheid, deugd. Slechts in een maatschappij waar vrijheid voor allen is gewaarborgd, zal de mensch een schoone gestalte kunnen aannemen. De mensch moet weer terug naar de natuur, naar de vrijheid. Daar zal hij vereenigd met de natuur en met zichzelf, zijn dorst naar rechtvaardigheid, schoonheid en waarheid kunnen lesschen. En de arbeid, thans een vloek, een straf, zal dan de menschheid een zegen zijn. Er zal gewerkt worden in onze toekomstmaatschappij, harder en zeker schooner arbeid worden verricht. Denkt men dat de kunstenaar, de waarachtige kunstenaar, met tegenzin aan zijn arbeid gaat? Neen, dat kan men niet denken. Want hij werkt wanneer hij lust en drang tot arbeiden gevoelt, hij werkt vrij. Men lacht eenvoudig om het denkbeeld een kunstschilder voor zijn schepping te zien met een „baas" achter zich, hem toesnauwend: „Kom, maak voort; schiet op!" Er zou van de kunst niets terechtkomen. 15 In onze vrije maatschappij, waar men slechts werkt vrij en in onderling overleg, daar zal elke arbeid kunst, elke arbeider een kunstenaar zijn. En groot, grooter, reusachtiger zal de voorraad van stoffelijke en geestelijke producten worden. Er zal vrijheid en door die vrijheid, brood, geluk en vreugde voor allen zijn. III. De Revolutie. Het was ons natuurlijk slechts mogelijk in ruwe lijnen een beeld van onze toekomstmaatschappij te geven. Een volledige schildering is ondoenlijk. Immers de vooruitgang, de verandering op gebied van levensbehoeften en levensvoorwaarden staat niet stil. Gesteld wij zouden ons aftobben in het juist omschrijven van de wijze hoe in de toekomst de spoorwegen zullen worden ingericht. Wie geeft ons echter de verzekering dat over 50, of zeg 100 jaar, nog spoorwegen als middelen van vervoer worden benut? Er kan met de tegenwoordige en steeds toenemende jacht naar meer weten en meer ontwikkelen in tien jaren tijd een kolossale verandering in de middelen van vervoer worden bewerkstelligd. En dit geldt voor eiken anderen tak van bedrijf of produktie. Toch .... wij konden de grondslagen der toekomstmaatschappij bepalen en min of meer daaruit afleiden, hoe alles daarin kan en zal geregeld worden. En men zag daardoor hoe enorm onze maatschappij der toekomst verschilt van de tegenwoordige. Om tot die verandering te komen is een omwenteling, een revolutie noodig. Wij zijn dus revolutionair. En dat revolutionair-zijn, dat heeft ons ook heel wat bij de groote massa> in het verdomboekje gebracht. Een en ander alweer een gevolg van het verkeerd voorstellen onzer beginselen door onze tegenstanders. Men heeft dat revolutionair-zijn van ons voorgesteld op een manier, die de altijd lichtgeloovende massa direkt deed denken aan bloed, vuur, moord en doodslag, aan barrikaden en straatgevechten. En wie rilt en beeft niet bij de gedachte: een door brand roodgekleurde lucht en door de straten stroomend menschenbloed; een woest doorheen hollende troep kerels, met ontbloot bovenlichaam, schuimbekkend en wapens zwaaiend; gillende vrouwen met loshangende haren en schreiende kinderen ? Zagen wij 't zoo niet dikwijls op een plaatje? En wie siddert niet bij de gedachte aan een anarchist, voorstander van zulke afschuwelijkheden ? Maar het is laster of grenzelooze onwetendheid, als men beweert dat wij zoeken of hunkeren naar een bloedige revolutie, ja zelfs als men zegt dat wij niets doen om haar te voorkomen. Wij willen de revolutie, maar willen niets liever dan „het beest zonder tanden". Wij verlangen geen menschenbloed, geen broedermoord. Wij zoeken den vrede en de broederschap en verlangen er vreedzaam toe te komen. Wij bevorderen de vooruitgang der evolutie, door onze voortdurende propaganda, door het aanhoudend zaaien van den geest van verzet. En dit 16 voortdurend en aanhoudend werken aan den vooruitgang zal eenmaal de totale omwenteling tengevolge hebben. Dit alles kan vreedzaam, zonder bloedvergieten geschieden. Echter, dan moeten de behouders, de machthebbers, ons niet in het werfe belemmeren, ons niet in onze vaart willen stuiten, ons terug dringen op de reeds afgelegde baan, want gebeurt dit, dan wordt het stadige voorwaarts gaan bemoeilijkt en dit bemoeilijken zal worden beantwoord met een heftiger en geweldiger opdringen .... er ontstaat een botsing tusschen beide machten, die van het behoud en die van den vooruitgang. De vooruitgang of evolutie verliest haar kalm en vreedzaam karakter, zij ontaart in een worsteling op leven en dood: in een bloedige „revolutie". En hoewel ons innig en vurig verlangen is zulks te voorkomen, toch vreezen wij met groote vreeze, dat het niet zonder bloedige botsingen zal afloopen. Als wij doordringen in de historie der worsteling van het geknechte en vertrapte volk, die kamp om wat beter en ruimer leven; al3 wij doorgronden het karakter der behouders en het wezen der heerschende machten, — dan hebben wij alle reden te gelooven dat ook in de toekomst geweldige botsingen onvermijdelijk zullen zijn. Nooit deden de bezitters en regeerders vrijwillig afstand van hun vermeende rechten en privilegiën, nooit, dan na er toe gedwongen te zijn door den onweerstaanbaren drang van den volkswil, en nooit, dan na eerst met geweld van wapenen, met gevangenis, galg en brandstapel te hebben beproefd den stroom van den vooruitgang te weerstaan en terug te dringen. Denken wij eens terug aan wat in Rusland gebeurde. Daar zuchtte een volk onder gruwelijke slavernij, onder den meest achterlijken vorm van uitbuiting en onderdrukking. En jarenlang heeft het door kalme en gestadige propaganda getracht het juk wat te verlichten ; het wilde niets liever dan zonder geweld van wapenen voorwaarts te dringen naar een beteren tijd. Grooter, machtiger, ontzettender werd die drang, naarmate het despotisme ruwer, gewetenloozer en ontoegeeflijker optrad. Toen kwam de 22ste Januari van het jaar 1905. Duizenden en duizenden vormden een reuzenstoet en zij trokken op naar het paleis, waar de despoot met zijn satellieten zetelde. Om toch vooral maar het vreedzame hunner bedoelingen te toonen, hadden de ongelukkigen zich voorzien van kruisbeelden en bijbels, portretten van den tiran en groote doeken, waar op stond: Wij zijn arme, weerlooze menschen, wij vragen wat meer recht, wat] beter leven, schiet dus niet op ons!... En wat gebeurde? Het gebeurde, dat de beulen op de dicht opeengepakte menschenmassa eenige salvo's lieten lossen, het gebeurde, dat eenige duizenden, vrouwen en kinderen inkluis, als honden werden neergeschoten. Toen greep ook het volk naar de wapenen. Het wierp barrikaden op, het besloot nu met geweld het terugdringen van den vooruitgang te weerstaan. En de gloed der branden kleurde den hemel rood en het menschenbloed de sneeuw; het angstgegil der vrouwen en kinderen doortrilde de lucht de „revolutie", de bloedige „revolutie" was een feit. Zoo het daar in Rusland ging, zoo ging het altijd en immer in de gegeschiedenis, welke reden zijn er, om te gelooven, dat het in de toekomst 17 niet zoo zal gaan ? En temeer, daar wij staan aan den vooravond van den aatsten slag, van de eindrevolutie, van de revolutie die de vrijheid zal brengen, de algeheele vrijheid I Wij willen ons niet voeden met illusiën. Wij bereiden ons voor op het ergste, omdat wij geen enkelen grond hebben om te veronderstellen dat de regeerders van het heden en de toekomst, een greintje anders zullen handelen dan die in het verleden. Wij vragen thans echter den goedwilligen lezer: aan wlen de schuld, dat de bloedige revolutiën ontstaan? Aan ons? Wij, die smachten naar het tijdperk van welvaart, vrede en vrijheid; wij die voorwaarts willen naar de maatschappij zonder armoede en weelde, zonder heeren en knechten?Aan ons, wij die niet liever wenschen en doen, dan kalm en stadig voorwaarts schrijden naar de rechtvaardigheid en menschelijkheid ? . Neen, niet waar? Gij zult, als ge het hart op de rechte plaats draagt, als ge gevoelt en weet, het leed dat geleden wordt, de smarten van het lijdende volk, aan dat volk niet de schuld geven van het ontstaan der bloedige revolutie. Gij zult zeggen, dat het de machthebbers, de geldwolven zijn, die het zoeken te verhinderen, dat die groote 3charen van nijvere voortbrengers hun levensrechten opvorderen en zich niet dan na uiterst verzet, hiervan laten terughouden; dat zij het zijn, de regeerders, die de evolutie een revolutie doen worden en haar de straten door menschenbloed doen roodverven. De zaadkorrel ontkiemt in den bodem. Er komt een tijd dat het sprietje door de aardlaag heen wil en Omwentelen zal die aardlaag. Hebt ge, lezer, wel eens op de brug over een rivier staan staren, in het water dat onder uwe voeten doorstroomde? Ge hebt dan kunnen zien, dat die stroom rustig en kalm zijn weg vervolgt. Ja, ge waart geneigd om te denken dat dit water volkomen stil stond, als ge niet wist, dat het de bergstroom is, die van de toppen der Alpen afkomend, met onweerstaanbare kracht voorwaarts dringt naar de ruimte, naar den oceaan. Als daar nu komen menschen, die opwerpen een dam tegen dien stroom en dus trachten zijn voorwaartsgaande beweging te stuiten, dan zal dat kalme, rustige water wassen tot een vloed en golven zullen onstuimig beuken en rammen op de hindernis van den vooruitgang en de velden en landouwen zullen worden overstroomd. Neen lezer, ik weet zeker, gij zult de schuld van zoo'n ramp niet toeschrijven aan de rivier, dat water, dat niets liever dan kalm maar zeker zijn weg wilde vervolgen, doch aan die lieden die den dam opwierpen, die met misdadige hand den vooruitgang den weg wilden versperren. En gij zult ook, lezers, aan het volk, het arbeidende volk, dat voorwaarts moet naar de bevrijding, naar de betere maatschappij, de schuld eener bloedige botsing niet geven, als het in dit natuurlijk en rechtvaardig pogen wordt belemmerd met geweld en dit geweld met geweld beantwoordt, gedachtig aan het ware woord dat voor geweld het geweld slechts zal wijken. * * * Wij hebben echter, en brengen meer en meer in toepassing, een strijdmiddel dat tot verzachting der botsingen tusschen kapitaal en arbeid kan bijdragen. Het is de algemeene werkstaking. Wij anarchisten ijveren dag 18 aan dag voor de verbreiding dezer idee. En wij gelooven dat door dit passief, lijdelijk verzet de macht der heerschers kan worden gebroken. Die algemeene werkstaking-idee is een kind van den tijd. Zij is geboren uit het tegenwoordige produktie-systeem, dat duizenden werkers samenbracht in de reusachtige fabrieken, wat de middelen van vervoer, de waterleiding en verlichting centraliseerde, samenbracht tot een punt, en daardoor den werkers deed voelen en begrijpen dat door het stopeetten dier gezamenlijke levensverrichtingen, een onbeschrijvelijke verwarring zou worden gesticht, die dus de kapitalisten en regeerders tot het doen van concessiën kan dwingen. Door het gemeenschappelijk neerleggen van den arbeid kan in de tegenwoordige maatschappij bereikt worden wat voor een eeuw terug niet bereikt kon worden langs dezen weg. Toen voor een eeuw terug duizenden kleine patroons zelf werkten, en ieder zijn eigen vervoermiddel, eigen verlichting en watervoorziening had, toen had een algemeene werkstaking niet veel zin. Dit alles is thans veranderd. En de arbeiders van spoorweg of stoomvaart, van waterleiding, gas of elektrische centrale en de duizenden slaven die in andere bedrijven werkzaam zijn onder het juk van een handvol niets van het vak wetende uitbuiters, zij hebben doer hun gemeenschappelijk neerleggen van den arbeid het in de hand, het gansche raderwerk stil te zetten. En zij kunnen dit doen, om verbeteringen van het patronaat af te dwingen in den vorm van hooger loon of verkorting van arbeidstijd, zij kunnen dit doen om knellende regeerlngsmaatregelen af te wentelen, zij kunnen het ook doen om de tirannen en uitbuiters geheel opzij te schuiven en gezamenlijk de voortbrenging ter hand te nemen. Zoolang de arbeiders nog niet rijp zijn voor de socialistische gemeenschap — wij werken dag aan dag voor die rijpwording — kunnen zij het middel, de algemeene werkstaking, gebruiken voor het eerst genoemde, later voor het tweede, het einddoel. De algemeene werkstaking kan en zal zeer waarschijnlijk zijn de revolutie. En deze vorm van revolutie geeft toch zeer zeker de bezittende klasse weinig gelegenheid een bloedbad uit te lokken. En toch.... Toch is het niet ondienstig ook hier de arbeiders voor te hoogen verwachtingen te waarschuwen. Want hier ook zal de heerschende klasse niets onbeproefd laten en door wapengeweld de arbeiders trachten vrees aan te jagen en tot het weder hervatten van den arbeid te bewegen. Wij zouden in dit verband ook weer kunnen wijzen op de geschiedenis, zelfs op gevallen van zeer recenten datum. Tijdens zoovele werkstakingen is bloed vergoten. Het waren vreedzame betoogingen, ongewapende stakers, die uit elkander werden geranseld en geschoten en die — wie zou het hun kunnen verwijten ? — zich verdedigden tegen de bloedhonden. Zoo kan het in de toekomst ook gaan: Ook in de toekomst kan een vreedzame werkstaking tot een bloedig tafereel worden gebracht. Maat al weer: aan wien de schuld? * Wij zijn revolutionair. Wij willen en aanvaarden de revolutie als onvermijdelijk voor het doel wat wij najagen: de vervorming der klassemaatschappij 19 tot een van vrije en gelijke menschen. Wij kunnen niet profeteeren of een groote of een reeks kleine revolutiën ons tot het einde zal brengen. Maar hoe het ook zij, wij houden ons gereed. En wij werken er vóór dat de socialistische en anarchistische gedachten al meer en meer doordringen in de hoofden en harten der menschen, opdat het resultaat dier revolutie of revolutiën groot zal zijn. Onze revolutie is dus hoofdzakelijk eene der gedachten. Die van kruit en lood kunnen er het gevolg van zijn, buiten onze schuld. Wij zijn revolutionair. En hopen te werken voor de laatste, de schoonste en grootste aller omwentelingen. Wij hopen te werken voor die omwenteling, welke alle klassen en grenzen zal wegvegen, die alle vormen van gezag en uitbuiting zal vernietigen, die dus brood zal brengen in elke maag, welvaart in elke woning, vreugde in elk hart en nuttigen arbeid aan de tegenwoordige nietsnutters. Wij zijn revolutionair. Wij- vertrouwen dat de revolutie die komende is een internationale zal zijn. Internationaal, wel overdacht en voorbereid. Dat het zal zijn de revolutie die door alle eeuwen, alle volken en menschen in een hechten onverbreekbaren broederband te zaam zal verbinden. De fouten bij vorige revolutiën gemaakt, daar zullen wij ons voor wachten. Bij vorige revolutiën zagen wij hoe het volk, Joris Goedbloed, na te hebben overwonnen, zich met lichaam en ziel weer overgaf aan de avonturiers, aan de nieuwe meesters, die straks de affaire op de oude wijze voortzetten. Het volk had gestreden op de barrikade en na te hebben gezegevierd, trok het weer terug in zijn krotten en stegen en hongerde met vrouw en kinderen, afwachtende wat de nieuwe regeering zou brengen. Maar de nieuwe regeering bracht niets, nam alleen, net als elke regeering van voorheen. Voor deze fouten zullen wij ons wachten. Geen meester, geen regeering meer, dat moet de leus zijn, den dag na de overwinning. En wij zullen eindelijk in bezit nemen den voorraad, den grond, de gereedschappen en de fabrieken, om de nieuwe orde van zaken te vestigen, de vrije, socialistische maatschappij 1 IV. De steunpilaren der maatschappij. 't Moet een elk die zich bezig houdt met de verhoudingen in deze maatschappij, wel verwonderen, dat zoo'n groote schare van menschen, die in meer of mindere mate onder stoffelijke of geestelijke ontberingen gebukt gaat, niet reeds lang in verzet gekomen is. Want het zijn toch betrekkelijk maar een handvol lieden die hen dit juk opleggen. Dat handje vol moet dan zeker over kolossale machtsmiddelen beschikken! En zoo is 't ook inderdaad. De tegenwoordige maatschappij beschikt over twee stevige steunpilaren: De Leugen en Het Geweld. 20 De leugen en het geweld, dat zijn de machten waarmee de klasse van heerschers en bezitters de bestaande toestanden doen voortbestaan. Aldus zijn er duizenden menschen, die zich door enkelen laten onderdrukken, en dit komt doordat de onderdrukkingsmiddelen van die enkelen zijn de leugen en het geweld. De leugen is hoofdzakelijk belichaamd in de kerk. Het is de kerk, onverschillig van welken godsdienst, die dag aan dag de even groote als afschuwelijke leugen aan het ontberende volk verkondigt, dat zijn lijden een straf is voor de zonden door het voorgeslacht begaan en dat naar de mate van het geduldig dragen van dit leed, hiernamaals de gelukzaligheid is weggelegd. Tegen deze leugen richt zich een deel van onzen strijd, want deze leugen houdt duizenden ongelukkigen af van het streven naar een betere maatschappij. Wij hebben de duizenden duidelijk te maken, dat het sprookje van God, Hemel, en Hel slechts een leugen is. Een spitsvondigheid, in stand gehouden door de goedhebbers, met het doel de armen in toom te houden. De natuurwetenschap moge nog niet haar zenith hebben bereikt, zij is' ver genoeg gevorderd, om het kinderlijk geloof aan het Wolkenpaleis, waar de grijsharige Koning met Zijn blonden Zoon zetelt, en de hel, het verblijf van den duivel, het eeuwige vuur, om dat geloof den bodem in te slaan. Wij kunnen niet meer gelooven, dat het uitspansel de vloer is van een bovenverdieping en dat de ontelbare sterren, die er des avonds aan schitteren, slechts lantaarntjes zijn, die op bestemden tijd worden buitengehangen en binnengehaald. En als men voortgaat deze leugen te verkondigen, dan zullen wij onze stem hiertegen verheffen. Wij zullen de armen er op wijzen, dat zij met een wissel op de eeuwigheid worden afgescheept, terwijl de verzadigden intusschen de schoone gelegenheid houden, om zich nog meer vet te mesten. De groote denker en dichter Multatuli heeft eens zeer geestig geïllustreerd waar eigenlijk het gansche geloof in een gelukzalig hiernamaals op neer kwam. Iemand zit in den schouwburg. Vlak voor hem zit een breedgeschouderde meneer, die hem het vrije uitzicht naar het tooneel belemmert. Hij wil dien meneer wel graag weg hebben. Met geweld zal 't niet gaan, want die breedgeschouderde zal ook wel sterk zijn. Een leugen 1 Hij klopt den dikke op den schouder en zegt: „Meneer, hebt ge het stuk al gezien, dat zij spelen in den schouwburg in die andere straat?" „Neen," zegt de dikke „Welnu," herneemt de ander, gij doet verkeerd met hier uw avond door te brengen. Ga naar dien anderen schouwburg en gij zult veel meer genieten." De dikke gelooft en gaat heen. De ander heeft een prachtig, vrij uitzicht De dikke komt in de andere straat en .... 't blijkt dat daar in 't geheel geen stuk opgevoerd wordt, want er is in 't geheel geen schouwburg! Zoo gaat het den geloovige. De priesters, de steunpilaren van het bestaande, zij roepen, oogenverdraaiend, den armen toe: „Werpt weg uw aardsche schatten, doodt uw zinnen, denkt aan uw hemelsche schat, die oneindig en veel zaliger is!" En terwijl de geloovige geduldig naar boven staart — het is dus slechts ?en berekening, zaken doen — en wacht op het eeuwige geluk hiernamaals, 21 ziet hij niet hoe de verkondigers van het geloof zich beijveren, om te zwelgen in weelde en overdaad. Maar ook de geloovige zal teleurgesteld worden, gelijk de dikke schouwburgbezoeker. Als hij in het „hiernamaals" aanlandt, dan zal het ook hem blijken, dat er geen schouwburg is en dat er dus geen stuk opgevoerd wordt. En voor deze teleurstelling willen wij het ontberende volk behoeden. Intusschen kunnen wij ook, zonder dat nog onze kennis der natuur en het heelal bij de massa ingang heeft gevonden, hen wijzen op het onlogische van het dogmatieke kerkgeloof. Dit geloof toch leert, dat een almachtige en algoedertierende God de wereld heeft geschapen en dus ook de schepper is van alle leed en ongeluk. En wanneer men ons dan toevoegt, dat de aarde een paradijs en dus volmaakt was, maar dat door de zonde der menschen Gods toorn is ontvlamd, dan kunnen wij antwoorden, dat deze redeneering geen hout snijdt. Want als de wereld volmaakt goed was, dan kon zij de kiemen van onvolmaaktheid niet in zich dragen. En wanneer men dan zegt, dat de wereld niet geheel volmaakt was, doch slechts gedeeltelijk, dan wederantwoorden wij: Het volmaakte gedoogt niets betrekkelijks. Iets is volmaakt of het is het niet. De wereld zou dus onvolmaakt geschapen zijn. En dit zou tevens zeggen, dat de schepper onvolmaakt was. Men beoordeelt toch het bouwwerk naar den meester! Heeft de architect een onvolmaakt huis gebouwd, dan was ook hij onvolmaakt. Heeft God een onvolmaakte wereld geschapen, dan was ook God onvolmaakt en een onvolmaakte God is geen God, is een onding. Om dus het bestaan van God te redden, zullen de geloovigen moeten erkennen, dat God een volmaakt goede wereld heeft geschapen, welke volmaking door den toorn des heeren in elkander getrapt is. Hoe ontstond die toorn des Heeren? Door de zonden der menschen. Maar wie gaf den menschen de zonden? Toch zeker de Almachtige. Men zal zeggen : Maar God gaf den menschen een vrijen wil, en daarvan maakten zij misbuik. Wij antwoorden alsdan: Dan had God den menschen dien vrijen wil niet moeten geven, want in zijn alwetendheid wist hij, dat de menschen hiervan misbruik zouden maken. Van tweeën één: óf God is almachtig en is dus de bewerker van alle jammer en ellende, is dus misdadig, öf hij is het niet en hééft het dus niet in de hand om de aarde tot een paradijs te maken .... Maar, dan houdt hij op God te zijn. Zoo spreken wij dus tot het volk. En zeker is het dat door ons woord bij den dag grooter wordt het aantal dat zich gaat beijveren om de aarde te maken tot den hemel, den hemel die de leugenaars van professie ons ergens boven willen toestoppen. Wij bestrijden deze leugen, dit machtsmiddel in de handen der behouders, omdat dit machtsmiddel ons bemoeilijkt in den strijd om een betere maatschappij. Wij organiseeren ons tegen de leugen, om grooter te maken de voorstanders der revolutie. En zegt men dan van het anarchisme, dat het de menschen een ideaal een schoone hoop ontneemt, dan antwoorden wij, dat het ontnemen van een dwaling geen minus, maar een plus is, geen verlies, maar een aanwinst. 22 En dat wij voor dat ideaal der waan, voor die hoop der dwaling, eén ideaal en hoop geven op een werkelijk beter leven, op de revolutie, die de betere maatschappij zal brengen, waarin het beter leven mogelijk is. Dus voor het geloof aan het abstrakte en bovennatuurlijke, geven wij de overtuiging van het werkelijke, het bereikbare. * * Wij spraken over het andere machtsmiddel dat het volk onderdrukt: het geweld. Jpvr$ Dit geweld is belichaamd in Justitie, Politie en Militarisme. We kunnen echter beide eersten wel buiten bespreking laten, want zonder den steun van het leger hééft politie en justitie weinig te beteekenen. Wij spreken dus over het georganiseerde geweld: Het militarisme. Het gebeurt, dat de leugen faalt, dat de natuurlijke drang naar meer vrijheid en welvaart elke kerkleerstelling of Godsdienst, dus de leugen, verdringt; dat het volk toch in verzet komt tegen de door „God" daargestelde overheid. Daarvan zijn eenige voorbeelden in de geschiedenis. Dan, als 't gepaai met schoone beloften niet meer baatte, als het dreigen met hel en verdoemenis niet meer insloeg, dan kwamen de soldaten. Ook hierin zal de toekomst het verleden navolgen. Het geweld, het militarisme zal tegenover ons staan, het zal ons trachten terug te dringen in de poel der ellende, zoodra wij pogen ons er uit op te heffen. Het leger is er immers in de meeste landen alleen of hoofdzakelijk om de orde te handhaven? Welnu die „orde" dat is de tegenwoordige chaos van verdierlijking en rampspoed, honger en ellende, van weelde en overdaad; dat is de tegenwoordige maatschappij met haar overvloed en gebrek, haar tirannie en overheerschlng. Als de arbeider als een geduldig schaap zijn lot draagt; als hij zonder morren van vroeg tot laat, van zijn jeugd tot hij oud en versleten is, zijn meester helpt verrijken; als hij nooit eens vraagt om wat schooner en meer menschelijker leven; als hij nog onderdanig de roede kust waarmee men hem geeselt, — dan zegt men er is orde en rust in de maatschappij. Maar als de arbeider tot bewustzijn komt van zijn menschenwaarde en menschenrechten, als hij gaat eischen zijn plaats aan den maaltijd des levens; als hij roept om meer vrijheid, meer vreugde en zich verbroedert met zijn makkers en door middel van werkstaking bijvoorbeeld kracht zet bij zijn verlangens — dan schreeuwt heel de huichelaarbende van behouders en Mamrnon-aanbidders: de orde wordt verstoord 1 Dan moeten de soldaten komen. En er is geen land ter wereld waar niet hoofdzakelijk voor dit doel het leger gebruikt wordt. Het leger wordt gebruikt om stakende arbeiders te bemoeilijken, die hun nog werkende kameraden tot andere inzichten trachten te brengen. Het heet dan dat „de vrijheid van arbeid" wordt beschermd. Hetgeen beteekent dat de slavernij wordt bestendigd. En de soldaten zij zullen voorts in dagen van staking al meer en meer gebruikt worden om de opengevallen plaatsen in verschillende takken van bedrijf in te nemen. En 23 zoo zagen wij dan ook in de laatste jaren bij de staking der bakkers, elektriciens, spoorwegarbeiders, post- en telegraafbeambten, gaswerkers, reinigers enz., de soldaten als onderkruipers optreden in verschillende landen. Ook als wij eens in groöte massa op zullen trekken om onze rechten te eischen, bij katastrofen zooals in Rusland, dan is het dit georganiseerd geweld, dan zijn het de militairen die ons neerschieten, die ons zullen terug dringen op de oude wegen van slavernij en ellende. Wij hebben dit in een vorig hoofdstuk reeds toegelicht. Het spreekt dus vanzelf dat een onzer strijdmiddelen is de agitatie tegen het militarisme, de propaganda onder de soldaten. Wie zijn die soldaten? Het zijn onze zonen, onze broeders, vleesch van ons vleesch, bloed van ons bloed; het zijn onze klassegenooten. Het zijn onze medelotgenooten, onze medeonterfden, die door nood en ellende of door geweld verplicht worden het soldatenpak te dragen om in dagen van beroering als wij opkomen voor onze levensrechten, de wapens tegen ons op te nemen. Nu gaan wij onder hen met woord en geschrift. En wij spreken hen van onzen rechtvaardigen strijd én vragen als zij straks voor ons geplaatst worden met geladen geweer, of zij dan hun plicht zullen doen als mensch, als broeder, of dat zij als waakhonden voor de brandkast en het privilegie der geldschavuiten willen dienen. Zoo zullen wij tot hen spreken en vragen, in monotoom, onophoudelijk. En wij twijfelen niet aan de resultaten. De soldaat, die gehoord zal hebben onze stem, die gevoeld zal hebben dat wij de waarheid en rechtvaardigheid aan onze zijde hebben, hij zal weten wat zijn plicht is. En zij zullen doen wat de soldaten deden in de Fransche revoluties van '93 en '48, tijdens de Parijzer commune en handelen zooals de bemanning van het Russische oorlogschip de „Potemkin". En zij zullen nog beter en doeltreffender handelen, als wij maar zorgen voor een doelmatige en rustelooze propaganda. De middelen om te komen tot ons doel zijn: naast de propaganda voor onze toekomstige maatschappij, het aankweeken van den geest van verzet, de strijd tegen de twee machten van het behoud: de leugen en het geweld. Wij zullen vorderen naar ons doel, al naar gelang deze beide machten de heerschende klasse worden ontrukt. Naarmate onze anti-godsdienst-propaganda doordringt en de arbeiders het geloof aan een gelukzalig hiernamaals laten varen, zullen zij door onzen verderen strijd tegen de berusting en onverschilligheid, voor een hemel op aarde gaan streven. En als dan de leugen faalt, de arbeiders zich niet meer om den tuin laten leiden met de belofte van een eeuwige gelukzaligheid hiernamaals, en de bourgeoisie grijpt naar het geweld en de soldaten stuurt, dan zal onze anti-militaristische propaganda uitgewerkt hebben, dat ook dat machtsmiddel in de handen der bezitters faalt En dan zal de overwinning ons zijn. Ge vindt de anarchisten dus georganiseerd in hun propaganda-vereeni- 24 gingen, welke onderling weer in een vrij verband staan, steeds werkend aan de verbreiding van hun denkbeelden, steeds uitstrooiend het zaad van verzet en voortdurend strijdend tegen leugen en geweld, tegen godsdienst en militarisme. En wij zijn er van overtuigd, zoo werkend, zoo strijdend en offerend ons doel .zal worden bereikt: het bevorderen der evolutie, de voorbereidina der revolutie, waarna de vestiging van de maatschappij van vrije en gelijkberechtigde menschen. J V. Hervormingen. Gij zijt dwazen, zegt men tot de anarchisten, gij zijt ziekelijke utopisten, menschen die maar voortdurend loopen met het hoofd in Wolken-Koekoekheim en vergeten wat vlak voor de voeten ligt. Men zegt van de anarchisten, dat zij zich suf staren op het verwijderd ideaal dat wel mooi is, maar dat zij niets willen weten van de kleine verbeteringen en hervormingen die het leven binnen het raam der bestaande maatschappij wat dragelijker maken. Maar ook hier stelde men ons streven, al of niet ter goeder trouw in een verkeerd daglicht. Het is eenvoudig niet waar dat wij afkeerig zijn van kleine verbeteringen, van verhooging van loon, verkorting van arbeidstijd, betere fabrieken en werkplaatsen, kortom van al die dingen die het leven der arbeiders in de bestaande maatschappij wat kunnen verbeteren Wij weten en begrijpen, dat wat ruimer verdiensten, wat meer vrije tiid beter ingerichte fabrieken en werkplaatsen enz., bij kunnen dragen tot meer gezondheid en meer strijdbaarheid van den arbeider. Dat dus een verbeterde ' evensstandaard den arbeider weerbaarder maakt in den strijd teoen het kapitalisme en vódr het socialisme. Wij weten en begrijpen dit, en wij zouden er niets voor voelen? t Is eenvoudig laster of dwaasheid, waar men dit beweert En ook de feiten brandmerken een dergelijke bewering al's een schandelijke leugen. Ziet ons werken in de vakorganisatie. Aanschouwt bijvoorbeeld het werk van een lichaam als het Nationaal Arbeids-Secretariaat. Deze federatie van vakverenigingen en al de bij haar aangesloten organisaties, men ziet ze in oen onophoudelijken, geweldigen strijd om kleine verbeteringen Het zijn de anarchisten, de .utopisten" de lijders aan het ziekelijke idee, die daar de stuwkracht vormen, die daar hun krachten wijden aan verhooging van loon, verkorting van arbeidstijd, betere hygiëne op de fabrieken en wat dies meer zij. Zeker, wij vergeten bij dit werk ons grootste werk niet: de verwezenlijkina van de vrije socialistische maatschappij. En ge zult ons dus nooit terwille van een kleine verbetering, ons ideaal zien verloochenen. En dit is volstrekt 25 geen ziekelijkheid, als wij de vakorganisatie en haar strijd willen behoeden voor een te overdreven geest van praktisisme, voor een alleen zich blind staren naar een boterham met kaas." Wij zijn er van overtuigd dat, hoe noodig het ook is den arbeidstijd te verkorten en het loon te verhoogen, daar het menschengeluk niet mee bereikt wordt en wij weten ook, dat we niet te veel waarde kunnen hechten aan de kleine verbeteringen als zoodanig. Wat toch is het geVal? Er zijn yan die .alleen hervormers", van die „alleen vakvereenigingsmannen" die zichzelf en anderen wijsmaken, dat verhooging van loon en verkorting van arbeidstijd gelijken tred houdt met verbeterde levensvoorwaarden, ja, dat dit hetzelfde is. Deze menschen bedriegen zichzelf en anderen. Zij begrijpen de ekonomische verhoudingen niet in deze maatschappij. In de tegenwoordige maatschappij toch met haar privaatbezit van grond en gereedschappen, daar is vooral verhooging van loon maar een tijdelijke verbetering. Want doordat het loon wordt opgejaagd en de arbeidstijd verkort, stijgen ook de levensmiddelen in prijs; schoeisel, kleeding en huishuur worden duurder. Men verbetert iets, maar men wachte zich toch vooral voor overschatting! We kunnen gerust zeggen dat de gemiddelde arbeidersverdiensten tweemaal zoo hoog zijn als voor een halve eeuw terug. Maar is er iemand onder de lezers die zou durven beweren dat ook de levensvoorwaarden voor de arbeiders tweemaal zooveel verbeterd zijn ? Dat hij tweemaal zoo goed woont, zich kleedt en voedt; dat hij tweemaal zooveel genot en ontspanning heeft? Niemand kan zulks staande houden. Zeker, het werkerslot is over het algemeen wel wat verbeterd sedert dien. Maar lang niet in verhouding van het stijgen der loonen. De kapitalist, de bezitter van grond, mijnen en fabrieken, zal, zoolang hij daar de bezitter van is, het heft in handen houden en slechts bij enkele kleine hoeveelheden van zijn bezit afstand doen; wat hij aan den eenen kant noodgedrongen afstaat, zal hij aan den anderen kant voor het grootste deel weer terug nemen. Met deze waarheid voor oogen, kunnen wij den strijd voor kleine verbeteringen niet als alleen afdoende beschouwen. En bij dit alles komt nog de werkloosheid als gevolg van sluiting der fabrieken, crisissen in de industrie, invoering van arbeidsparende machines enz., voorts de loonslavernij die toch blijft al is de arbeidstijd nog zoo kort — allemaal dus zaken die slechts zullen verdwijnen gelijk met het kapitalistische systeem. * * * Toch, die slechts kleine verbeteringen en hervormingen die wij binnen het raam der bestaande maatschappij kunnen verkrijgen, maken ons stijders, en dikwijls innige strijders er voor. Want dit komt hoofdzakelijk ook daardoor, dat wij zooveel sympathie hebben voor den 3trijd zelf. Als de arbeiders in het een of ander vak door een aktie het loon weten te verhoogen of iets ander3 weten te verkrijgen, al is dat Iets nog zoo weinig, dan vindt 26 ge ons anarchisten in dien strijd steeds vooraan. En wij juichen zoo'n strijd zelfs toe, al zou er niets gewonnen zijn, omdat de strijd zelf ons dierbaar is. Het feit dat de arbeiders zich niet langer als willooze werktuigen willen laten behandelen' en medezeggingschap eischen in de regeling van loon, arbeidstijd en inrichting van fabrieken, in verzet komen als een kameraad ontslagen wordt of een meesterknecht het wat bont maakt — dat feit zelf doet ons reeds trillen van vreugde en hoop. Van vreugde, omdat wij zien, dat het werkend volk langzaam van zijn waarde als mensch bewust wordt, hooger eischen stelt aan het leven en begrijpt dat in eendrachtig en ernstig willen zijn kracht ligt. Van hoop, omdat wij er in zien de voorteekenen van grooter en breeder verzet, dat zal straks komen, als wij doorgaan met hen te wijzen op de eenige, noodzakelijke oplossing van al het kwaad: de kapitalistische gezagsmaatschappij. En vandaar dan ook, dat wij bij al het pogen om binnen de grenzen der bestaande maatschappij, den toestand van de arbeidende klasse te verbeteren, met onze socialistische en anarchistische denkbeelden voor den dag komen, de arbeiders er op wijzen, dat al hetgeen zij doen, nog slechts een welnigje is van het groote werk, dat gedaan moet worden. Ge vindt ons dus in de vakorganisaties, ge vindt ons ook in coöperaties en produktieve associatiën, (groepen van arbeiders die voor gezamenlijke rekening, zonder patroons werken.) Maar steeds en altijd vindt ge er ons als anarchisten. En dus ook de wijze waarop dergelijke vereenigingen of groepen zijn ingericht, is anarchistisch voor zoover dit eenigszins mogelijk is. Wij dulden daarin alzoo geen overheersching van bestuurders, geen alles verpletterenden druk van de meerderheid en ook geen geheel opgaan in de kleine verbeteringen, zoodat de groote strijd om de algeheele vrijmaking uit het oog verloren wordt. Onze vakvereenigingen hebben dus niets gemeen met die welke grootendeels in Duitschland en Engeland en ook Yoor een deel in ons land de arbeiders georganiseerd hebben. Daar vindt men willekeur en baasjespelen van bestuurders en een geheel opgaan in de kleine verbeteringen, terwijl om die kleine verbeteringen te verkrijgen elk revolutionair middel, angstvallig schijnt te worden vermeden. Daar vindt men een machtige bureaukratie, een rompslomp voor ziekteverzekering, uitkeering bij overlijden of bevalling, allemaal dingen waar men toch waarachtig de vakorganisaties niet voor noodig heeft. Dingen die van de vakorganisatie een log, onbeweeglijk lichaam maken, niet in staat om zelf de kleine verbeteringen met succes te bevechten en niets waardig voor den grooten strijd om het bezit van grond- en productiemiddelen. Onze vakorganisaties zijn strijdlichamen, die ge dan ook altijd in strijd vindt en die het socialisme steeds en altijd als het groote ideaal voor oogen houden; die revolutionair zijn in doel en in middelen. Ja, geheel onze strijd, ook op ander terrein, voor hervormingen, blijft revolutionair in zijn wezen. En hij kan daardoor ons behulpzaam, een onderdeel zijn, van de groote alles omvattende beweging. De kleine verbeteringen die te verkrijgen zijn, versmaden wij niet; de 27 strijd er voor aanvaarden wij, temeer, daar het socialistisch en anarchistisch bewustzijn er door bevorderd kan worden. En het is dus het gevolg van een misvatting of opzettelijk bedrog, waar men zegt van de anarchisten, dat zij van hervormingen niets willen weten. VI. Politieke aktie. We hebben allen , wel eens met een geloovige gesproken over de maatschappelijke verhoudingen; over de armoede, de knechtschap en de vreugdeloosheid waaronder een groot deel der menschen door het leven strompelt en over de weelde, de tirannie en de dolle uitspattingen van het andere, het kleinste deel. Leg een geloovige de feiten voor oogen, dwing zijn oogen naar links en rechts in het maat(?)schappelijke leven, hij durft de waarheid van de rotheid en slechtheid der toestanden niet ontkennen. Maar hij zal zijn oogen verdraaien, zijn hand bevend omhoog heffen en met in devoten plooi gewrongen lippen prevelen: Daar, diar troont de almacht, de beheerscher der wereld en der menschen, — daar woont de alwijze, de algoedé vader, die alleen redding, hoop en verblijding kan geven .... Dat de zondaars keeren op hun schreden, dat zij wederkeeren tot God, daar alleen ligt de verlossing.... We hebben ook allen wel eens met de voorstanders van het „meedoen" aan de politiek over dezelfde zaken gesproken. Vooral hij ontkent de waarheid van de slechtheid en rotheid der zoogenaamde maatschappij niet. Maar hij zal zijn stem veranderen, zijn gelaat in een gewichtigdoenerigen plooi trekken, de hand bevend uitstrekken, echter... niet naar boven, doch in de richting van Den Haag. Daar, daar troont de oppermachtige, alwijze voorzienigheid in haar tabernakel; daar ligt de verlossing. Het middel voor de kwalen is de politieke aktie, volgens bedoelde kategorie van menschen. Strijd zoo hard je wilt, doe wat je doet, laat echter het meedoen aan politiek achterwege en — je doet volgens hen Danaïdenwerk. Bij alles wat die Heden dan ook doen in 't belang van de verbetering van het sociale leven, komt de politiek om de deur gluren. Je hoort ze niet over de vakvereeniging of het „meedoen" aan „politiek" hoor je ook. Spreken ze over geheel-onthouding, militarisme, kindersterfte, ontucht, misdaad, regenachtig weer of werkeloosheid — 't is altijd het meedoen aan politiek dat als heilserum wordt uitgestald. Het meedoen aan politiek is hun Alpha et Omega, hun opstaan en naar bed gaan. Je schept 't van de oppervlakte hunner aktie of beweging op welk gebied ook, of je diept 't van den bodem, met vaten vol. Spreken wij, menschen die het vertrouwen aan regeeringen hebben opgezegd, over de dingen als hierboven genoemd, zonder daarbij te gewagen van het nut der politieke aktie, dan zal de Jongen van 16 jaar uit hun 28 kamp je met een medelijdend gezicht aanzien en gewagen van je domheid en gebrek aan inzicht. Nu is het verwijt, dat wij anarchisten afkeerig zijn van wat zij noemen politieke aktie, wel verdiend. Voornamelijk daar, waar met politieke aktie meerendeels parlementaire aktie wordt bedoeld. Het vervangen van de tegenwoordige regeerders van stad, provincie of rijk, door anderen, dat is naar onze meening Danaïdenwerk. Daaraan doen wij niet mee, onder geen enkel beding. En eveneens is voor ons het altijd en altijd zich bemoeien met wetgevers of regeerders geen noodzakelijkheid. Een groot deel van onzen strijd kan gestreden worden buiten de politiek om. Zoowel in den strijd om direkte verbeteringen binnen het raam der bestaande maatschappij als in de worsteling naar het ideaal eener betere maatschappij, kan de politiek ter zijde worden gesteld. Ja, zelfs heeft de negatie van den staat en den wetgever groote voordeden. Laat bijvoorbeeld m de verhouding tusschen arbeider en patroon de staat zijn handen maar thuis houden. Immers, wanneer de arbeiders alleen op zichzelf vertrouwen, zullen zij nooit bedrogen uitkomen, terwijl, indien de staat als regelaar optreedt tusschen arbeid en kapitaal, en derhalve de arbeiders daar hun hoop op vestigen, zij steeds bedrogen uit zullen komen. Het verzekeren tegen ongevallen of ziekte, het pensioneeren bij den ouden dag, laat gerust de staat er afblijven. Hij werkt veel omslachtiger, duurder en onzekerder dan hetgeen op dit gebied door het partikulier initiatief in het leven wordt geroepen. De arbeider die een ongeluk overkomt en verzekerd is bij een partikuliere maatschappij is beter af dan hij, die 't van de ongevallenwet moet hebben. Dit weet ieder. En hetzelfde valt te constateeren op elk gebied. Ja laat den staat links liggen, waar dit maar eenigszins kan. Want ook leeren wij hierdoor op eigen beenen staan; bereiden wij ons voor en schooien ons voor de toekomstmaatschappij met haar vrije groepeering der mdividuën en de bandeloosheid van het persoonlijk initiatief. Nochtans, er dringt een vraag naar den voorgrond: Zijn wij altijd en onder alle omstandigheden tegen de politieke aktie, zijn wij afkeerig van elke beweging op dit gebied? Niets is minder waar. Wij zijn niet doof en sluiten de oogen niet voor hetgeen ook langs dezen weg gedaan kan worden en .... in enkele gevallen gedaan moet worden. Het is een leugen als men zegt, dat wij ons nooit met de politiek bemoeien. want is feitelijk onze strijd om vernietiging van den staat al geen politieke aktie? Zeker, in negatieven zin is ook dit politieke aktie. Geen stervelina kan dit in twijfel trekken. Verder ia politieke aktie, hoewel ook weer negatief, ons verweer tegen het invoeren van slechte wetten, wetten die meer knijpen dan de bestaande, bn in de geschiedenis der anarchistische revolutionaire beweging, is voorzeker meer dan één geval te noemen, waarin onze strijd zich in die richting bewoog, k Zou kunnen wijzen op de beweging, in 1903 in Holland, een beweging waarin de anarchisten in de voorhoede stonden en de meeste klappen opliepen. *k Zou kunnen wijzen op de beweging 'tegen het oproepen van de lichting 1897. En ook kan ik verwijzen naar ons willen en werken in die richting, toen de beweging tegen het arbeidskontrakt 29 nog in een zuiver stadium stond, de leus enkel was: weg met dat dingt In het buitenland, Spanje, Italië en Frankrijk, was ook dikwijls de strijd der anarchisten een politieke in bovenbedoelden zin. Maar nu positief? Zeker, zeker, ook positief doen wij aan politieke aktie als het moet. Een jood, een goeie jood eet geen spek, ook al zit-ie op een vlot midden in den oceaan alleen met een varkenskluif bij zich. Maar een anarchist verlaagt zijn beginsel niet tot dogma. Als werkelijk kan bewezen worden, het praktisch nut van het eischen eener wet hier of daarop, of het bemoeien der regeering hier- of daarmee, dan steekt de anarchist de handen uit de mouwen, doet aan politieke aktie. Nooit evenwel zal politieke aktie parlementaire moeten worden. Het veranderen van de regeerders door het meedoen aan verkiezingen, dat bleek ons nooit tot eenig nut te strekken. Naar de stembus gaat de anarchist niet, niet zijn dogma of fanatisme weerhoudt hem, doch 't is een nuttigheidskwestie. Een meester is voor ons een meester, een heerscher. Of hij een zwart, een blauw, een geel of een rood rokje draagt, dat maakt geen verschil. En je weet ook werkelijk niet waarover je je meer moet verbazen, over de grenzenlooze verblindheid waarmee een groot deel van de arbeiders geslagen is, dan wel over de gewetenloosheid van de lieden, die hun telkens naar de stembus drijven, trots dat telkens blijkt, dat het lood om oud ijzer is. Dit inziende, is onze politieke aktie dus nooit een parlementaire. Waar de regeering, onverschillig op welk gebied, iets voor ons, het arbeidende volk, kan doen, moet doen, daar zullen wij haar hiertoe dwingen buiten de parlementen staande. Het onderwijs, arbeidsvoorwaarden van rijks- of gemeentearbeiders, zie daar een paar zaken die ónzen strijd zijdelings en rechtstreeks raken; een anarchist blijft daar niet onverschillig voor. En hier moeten wij wel positieve eischen aan een staat of wetgever stellen. Maar zouden wij hiervoor naar de stembus moeten loopen? Dwaasheid 1 Het veranderen en verbeteren van sommige grondwettelijke rechten en vrijheden, 'k noem maar eens het recht van vergaderen en vereenigen, raken ook ons beginsel en onzen strijd. Ook in verband hiermede kunnen van tijd tot tijd wel eens positieve eischen gesteld moeten worden. Maar men behoeft ter verkrijging van al deze dingen volstrekt niet naar de stembus te loopen en in plaats van Jan, Piet of Klaas, Kees te kiezen. Wie er ook in het parlement zitten, Jan, Piet, Klaas of Kees, zij zullen moeten buigen voor den ijzeren wil van het volk, dat op straat zijn eischen door de ruiten van het parlementsgebouw slingert. Nooit zullen de wettenmakers, 't doet er niet toe van welke kleur, den wil van het volk durven weerstaan. Eischt het volk, het grootste deel van het volk, een verbetering op een of ander terrein van het maatschappelijk leven, de wettenmakers zullen toe moeten geven. Wil het volk de een of andere wet niet, de wettenmakers zullen zich wel wachten haar te dekreteeren. Wil het volk een wet die wit is, een regeering heeft het haast nooit durven wagen, een zwarte te maken. En zoo ooit een regeering anders dorst handelen, dan het volk wilde; 30 zoo ooit een regeering wetten of maatregelen dorst invoeren, die indruischten tegen den volkswil, dan heeft zij daar geen plezier van gehad. Kwam dan het volk in daadwerkelijken opstand, en stond het gereed goed en bloed te geven, dan moest te elfder ure de regeering toch, den nek buiqende de gestelde eisohen toestaan. Ja de politieke aktie buiten het parlement, dat is de politieke aktie welke vruchtdragend, proefondervindelijk doelmatig is. En deze politieke aktie, dat is de onze! En hierbij gebruik makend van het moderne wapen de algemeene of uitgebreide arbeidsweigering, zullen wij in de toekomst de parlementariërs leeren, wat langs dezen weg te verkrijgen is. Want al leerde ons de geschiedenis niets in dit opzicht, het logisch denken moet ons brengen tot erkenning van het feit, dat er een groote kracht ligt in den volkswil, voornamelijk waar deze wordt verpersoonlijkt in de algemeene werkstaking of al is het slechts in het dreigen daarmede. O gerust, knijpt, alleen-politieke-parlementairen, de oogen toe voor hetgeen de geschiedenis met duidelijke letter heeft geboekstaafd; vergeet wat de revoluties aller eeuwen u aantoonen; vergeet ook wat het heden doet zien, in Rusland bijvoorbeeld, — laat u verleugenen en een rad voor de oogen draaien door uw leiders — maar denkt een oogenblik aan den toestand waarin ge regeerders brengt, door het maatschappelijk raderwerk stil te zetten. Vergeet voor mijn part wat de beweging van Januari in 1903 ons and heeft doen zien; denkt slechts Vat komen moet, wat gebeuren zal als slechts % van het volk weigert langer voort te brengen de dingen, die onontbeerlijk zijn voor het sociale leven. Denkt er slechts aan en vraagt dan uzelf af, of dat niet de eenige ware en goede politieke aktie is, of deze beweging niet beter uw vaak zoo beworiderenswaardiqe opoffering verdient. Gerust . ... wij weten wel dat onze politieke aktie zoo mogelijk noq meer opoffering en toewijding behoeft, dan de parlementaire. Vooral weten we wel, dat we van het volk meer eischen. Het naar de stembus loopen of wat kaskenade maken bij de verkiezingen, daar is de massa eerder voor te vinden, dan voor het in verzet komen tegen onderdrukkers op de manier zooals wij willen. 't Is ons o zoo duidelijk dat het moeite kost, die groote, logge massa in beweging te krijgen. We kennen zoo goed de kracht van de ketenen waaraan het gebonden ligt: godsdienst, jenever, onverschilligheid. Wij komen er niet, met tot privaatzaakverklaren "van de denkbeelden of geloofsartikelen, die wezenlijken en waarachtigen vooruitgang in den weg staan Onzen strijd strijd je niet met den lijmstok. Daar moet ih die dorverwoeste akkers van het menschelijk denken met noeste vlijt geploegd en gezaaid worden. En lang niet elke korrel zal ontkiemen — ook dit is bekend. Maar de belooning van onzen plicht ligt in het eenmaal bereiken van het doel Wanneer, na de vermoeienissen van den dag, de landman den avond ^ ziet vallen, betreedt hij met vrede zijn hut. Hij weet, dat de oogst verborgen ligt in de velden; hij weet dat de nacht niet eeuwig zal zijn 1 31 Zoo ook voelen wij ons sterk na elk pogen om de geesten te doen ontwaken, sterk in het bewustzijn, dat na langen nacht van leugen en waan, de zon van het weten en begrijpen zal opgaan. De regeerders, zij knevelen en verdrukken, bij de gratie van de domheid, de.' lafheid, de geestelooze onfierheid van het volk. De domheid, de lafheid doen plaats maken voor het denken en fier voorwaarts willen, telkens als regeerders het kwade willen, telkens ook als wij van regeerders iets beters willen erlangen; dat is de eenige goede en doeltreffende, dat is onze politieke aktie! Onze politieke aktie, het rechtstreeks pressie uitoefenen op regeering van stad of land met een luid en krachtig sprekenden volkswil, heeft nog een zeer groot voordeel. Dat voordeel is de stabiliteit van de rechten en vrijheden, die men verkregen heeft, door het volk te doen opeischen. Om het volk in beweging te brengen voor het een of andere recht, voor de een of andere vrijheid, zal het eerst de behoefte aan dat recht of die vrijheid moeten gevoelen. Het volk zal niet eerder zich op straat vertoonen of in vergaderzaal zijn stem doen hooren; het zal niet eerder tot werkstaking overgaan of naar de wapenen grijpen, voordat het heeft gevoeld de onontbeerlijkheid van de zaak, waarom het gaat. Het volk zal gevoeld, diep in zich gevoeld hebben het ofirecht, de snoodheid, de menschonteerendheid van het bestaan van een of andere wet of privilegie, vóór dat het bereid is uit zijn krotten te voorschijn te komen. En wat krijgen wij nu? Wel dit: Het volk dat de behoefte aan een of ander onrecht, de afkeer van een of ander onrecht zelf heeft gevoeld, en ter verkrijging van het een en ter verwerping van het ander heeft geleden en gestreden, zal zich nooit die rechten meer laten ontnemen. Het zal onmiddellijk met groot vertoon van verontwaardiging de regeering doen voelen dat het daar niet van gediend is. De rechten, die het volk zelf heeft veroverd, die leven voort van ouder op kind, van geslacht op geslacht. Ze bestaan zooals voor den mensch de zon bestaat. En de papieren rechten, die men heeft verkregen, na veel en eindeloos parlementair geleuter, zonder dat het volk ze door strijd heeft Hef gekregen ? En papieren rechten? Ze worden met één pennestreek vernietigd, terwijl het volk lijdelijk toeziet. En rechtvaardigt vooral dit voordeel niet onze bekoring voor politieke beweging buiten het parlement, onze afkeer voor het gevaar daar binnen? Ten slotte maakt, dit alles bijeengenomen, onze politieke aktie tot de proletarische beweging, die meer bijval, meer aanhang en voorstanders zal vinden, naarmate het gezond verstand zijn rechten herneemt en de verderfelijke invloed der eigen-belangzuchtige arbeidersleiders, door de logika der feiten zal worden teruggedrongen. Lang, ach zeer lang wellicht nog, kan het volk de slaap des rechtvaardigen slapen, de oogen sluiten voor het licht. Maar 't kan ook door een enkelen stoot wakker geschud worden en dan is het rijk der bedriegers uit. Het zal opstaan en juichen bij de aanschouwing van het licht, verpletteren hen die in de duisternis wroeten om hun persoonlijk belang te dienen. 32 VII De Aanslagen. Anarchie is gewoonlijk synoniem (gelijk beteekenend) met dynamiet. Spreek in den kring der familie, vrienden of kennissen over anarchisten, men zal alleen denken aan woeste, gedegenereerde individuen, die samenzweren in spelonken of kelders, bommen bereiden en door het lot doen beslissen wie een moord of aanslag op een of andere potentaat zal bewerkstelligen. Natuurlijk heeft „men" zoo iets niet van zich zelf. Er moeten toch wel oorzaken voor zijn waarom men zoo, en alleen zoo maar denkt over anarchisten 1 Die oorzaken zijn er. Het is hoofdzakelijk de op sensatie-nieuwtjes azende, door het kapitaal omgekochte dagbladpers die er het meeste toe bijdraagt dat bij het groote publiek de anarchisten als moordenaars worden gebrandmerkt.! In dë week waarin dit hoofdstuk geschreven wordt (omstreeks einde Mei 1906); in deze week komen in De Telegraaf, een der grootste Nederlandsche dagbladen, de volgende berichten voor: Ben complot te Barcelona. Een telegram uit Barcelona meldt, dat aldaar een anarchistisch complot is ontdekt. Er zijn 16 personen, gearresteerd. Er zou dynamiet gevonden zijn. Anarchisten. — Aan de „Liberté" wordt uit Berlijn geseind, dat in de nabijheid van het kasteel Urville, Lotharingen, waar de Duitsche keizer van plan was eenige dagen door te brengen, de politie vijf anarchisten heeft aangehouden. Er zou dynamiet gevonden zijn. — Bij Cadix is een anarchist gearresteerd aan boord van een stoomschip, komende uit Buenos-Ayres. — Te Reims werd Vrijdagnacht een zeer gevaarlijke bom, waarbij een anarchistische brief, gevonden voor het huis van den procureur der republiek. Niet waar? Vermakelijk is dat „er sou dynamiet gevonden sim" en die „anarchistische brief!" 't Blijft echter gewoonlijk bij dergelijke nietszeggende berichten De rest knoopt de lezer er zelf aan vast. Het kan niet anders of hij moet op den duur denken dat het werpen van bommen de hoofdbezigheid is van den anarchist 33 Laat ik u toch even zeggen, lezer, dat schrijver dezes en duizenden van zijn kameraden in Nederland nog nooit een bom hebben gezien. Dat wij er nooit een sekonde aan gedacht hebben zoo'n ding te fabriceeren en te gebruiken. Al die sensatie-praatjes over samenzweringen, complotten en dynamiet zijn voor 't meerendeel uit den duim gezogen. Toch willen wij niet ontkennen dat een enkele maal een monarch of hoogwaardigheidsbekleeder door de hand van een anarchist viel. Hoewel toch ook weer dikwijls zulke aanslagen geschieden dóór lieden die zich anarchist noemden of die men gemakshalve maar dien naam gaf, maar die nooit onder de anarchisten als zoodanig bekend waren geweest. Doch de gevallen waarbij dan werkelijk onze kameraden betrokken waren, hoe denken wij hierover? Die aanslagen welke gepleegd zijn op keizerin Elizabeth van Oostenrijk, Carnot, de president der Fransche republiek, de bommenaanslag in café Ferie te Parijs, hoe staan wij hier tegenover ? Laat ik eerst eens even zeggen dat die aanslagen altijd stipt persoonlijke daden zijn. Zij zijn niet het uitvloeisel van een samenzwering, noch de opdracht, gegeven door een vereeniging of groep; zij zijn niet de uitvoering van artikel zus of zoo van ons strijdprogram, noch de gevolgen van krantartikelen of geschriften, waarin hiertoe wordt aangespoord. De aanslag is de daad van een persoon die meent goed te doen door den dood eens machthebbers met zijn eigen leven te betalen. En wij keuren zoo'n daad noch goed, noch af; wij trachten de beweegreden te doorgronden. Die beweegredenen zijn altijd bittere haat en wrok tegen de heerschende machten die de bewerkstelligers zijn van het leed en ongeluk van duizenden wezens.' De pleger van een aanslag is een ongelukkige, die uit de ellende geboren, in de ellende opgegroeid, zich ergert aan koning of president, de stroopop, het ornament, het symbool van den klassenstaat, die wordt toegejuicht door een domme gedachtenlooze menigte. En de menigte, die nooit dacht aan de ongelukkigen die van ellende bijna sterven, zij zal worden opgeschrikt door de daad van. den wreker, die straks voor zijn rechters en het publiek met weemoed en haat in zijn stem zal spreken over de klasse van misdeelden. Hij zal de goedhebbers heenwijzen naar de krotten en holen dier menigte, waar zij leeft als insekten onder een steen. En dan meestal is, nadat het hoofd van den wreker viel onder het mes van den beul, eens omgekeken naar het leven en lijden dier medemenschen. Terwijl ook deze laatsten zelf uit hun versuffing werden opgeschrikt en wat gingen rammelen aan hun ketenen. Er kwam kentering; er kwam hoop. Vraagt men ons dus, met deze waarheid voor oogen, treurt ge om het leven van den machthebber, die viel als offer der wraak eener verdrukte en lijdende klasse? Dan antwoorden wij ruiterlijk: neen. Een treffend beeld in dit verband vinden wij in de werken van den Franschen letterkundige en anarchist Octave Mirbeau. Men vroeg ook hem naar zijn meening over de aanslagen op hoogwaardigheidsbekleeders. Hij antwoordde ongeveer: „Het is reeds dagen lang warm en drukkend. Duizenden bloempjes en 34 plantjes op veld en in tuin staan dor en droog, snakkend naar wat vocht Somber hangen blad en bloem aan de naar de aarde gebogen stengels Nog slechts enkele dagen en zij zullen versmachten. Maar donkere wolken pakken zich aan den horizont saam. De wind steekt op. Daar doorklieft plots de eerste bliksemstraal de lucht en.... treft een reusachtigen eik die gelijk met het geweld van den donder ter aarde stort. Alsnu breken ook de wolken door en het regent, regent, regent dikke, breede droppels, fcn de bloemjes en plantjes herademen, heerlijk frisch is 't op veld en in tuin, duizenden levens zijn bewaard voor verdorring en verwelking. Wie treurt er nu nog om het vallen van één machtigen eik? Wie zal het onweer verfoeien dat één leven, zeg een machtig, groot leven, vernietigt maar terzelfder tijd duizenden levens behoedt voor een wissen dood?" Wie zou nu ook kunnen treuren als daar valt door de hand van den wreker een machthebber, een hoogwaardigheidsbekleeder, dus slechts één menschenleven, als terzelfder tijd hoop op verlossing en levensbehoud aan duizenden en duizenden, aan een gansche klasse van menschen wordt gegeven ? Geen rechtgeaard, verstandig mensch zal hier treuren. Wij moeten dus elk geval op zichzelf beoordeelen en zoeken naar de motieyen. Doen wij dit, ons oordeel valt vaak tengunste van den aanslag uit, of wel, wij treuren niet om het gekroonde hoofd dat daar viel. Ook is de aanslag, door onze geestverwanten gepleegd, wel eens het antwoord op jarenlange vervolging en marteling van de onzen. Zoo was het met den bommenaanslag op het café Ferie te Parijs Hier zien wij het „oog om oog, tand om tand" toegepast. En zeer dikwijls' brengen ook deze catastrofen het gewenschte resultaat, n.1. wat meer rekening houden met de klasse van misdeelden en verdrukten, terwijl de oogen der misdeelden zelf dikwerf opengaan. Natuurlijk komt het ons in het hoofd niet op om dientengevolge het plegen van aanslagen bepaald te propageeren Het blijft ieders persoonlijke daad, de daad die voortspruit uit de omstandigheden, de daad die door den persoon wordt uitgevoerd en ook 'door den persoon met zijn leven wordt betaald. Het zou lafheid van ons zijn rechtstreeks of zijdelings tot het plegen van aanslagen aan te sporen. En wij denken er ook wel eens aan of het verlies van een goed kameraad ons niet meer nadeel bezorgt dan dat van een potentaat voordeel. En ook velen onzer vragen zich zelf wel eens af of hetzelfde resultaat niet langs anderen weg kon worden verkregen. * * * * Intusschen, men zal zeggen: goed, niet alle aanslagen komen op rekening van het anarchisme, maar gij kunt u toch niet schoonwasschen van de enkelen door u genoemden. Wij antwoorden: neen, dit doen wij ook niet. Wij geven toe dat enkele aanslagen op het leven van menschen op rekening komen van het anarchisme. Maar wij vragen: wat wilt gij daarmee zeggen? Wilt ae daardoor het beginsel, het denkbeeld „anarchie" te niet doen? Ei zoo, gij katholieken, protestanten en liberalen, gij veroordeelt 35 en verfoeit een beginsel omdat de doorvoering er van een half dozijn menschenlevens per 10 jaar kost? Zoo, zoo. Maar mag ik u dan even herinneren, u katholieken, aan uw 16e eeuwsche pijnbanken en brandstapels, aan uw Alva's en Torquemada's, aan de duizenden die in dien tijd per jaar vielen door brute overmacht — en u protestanten aan Calvijn en Servet, aan Luther bij den boerenopstand? — en gij liberalen en katholieken en protestanten van den tegenwoordigen tijd, hoeveel menschenlevens kosten uw beginselen van „beschaving" en „kerstening" in het Oosten? en uw „vaderlandsliefde", waardoor de oorlogen tusschen de volkeren onderling, — toe, tel ze eens, de slachtoffers, die daarvoor vielen ?! Ten slotte: hoeveel levens worden dagelijks niet verwoest door uwe beginselen van behoud, hoeveel zuchten niet in den kerker, kwijnen weg in de muffe fabrieken, krepeeren in de achterbuurten der steden, allemaal slachtoffers van het kapitalistisch uitbuitingssysteem, uw beginsel? Zoo juist (Juni 1914) brengen de dagbladen het bericht van den aanslag op het jonge Oostenrijksche vorstenpaar. Natuurlijk weer anarchisten gedaan. En natuurlijk weer de noodige onzin van „complotten", over een „hoofdkwartier" waar vanuit het bevel tot den aanslag is gegeven. Zelfs de sociaal-demokratische dagbladen doen aan deze schandelijke verdachtmaking mee, en zij weten zeker beter. Er worden nu ook tranen met tuiten gehuild door de persploerten. Ach, die arme jonge menschen, die wil men nu op het schoonste oogenblik hüns levens aan dit leven onttrekken. Wij vragen weer, afgezien er van in hoeverre die aanslag iets met het anarchisme te maken heeft gehad, en of 't soms ook een politieof politieke-truk is om maar weer een anarchistenvervolging op touw te kunnen zetten, — wij vragen: hoeveel jonge arbeidersparen zijn door de wreede hand van het kapitalisme niet aan het leven onttrokken op ditzelfde tijdstip hunner jeugd? Maar dan ziet men geen pershoerentranen, want het zijn maar arbeiders, weet ul Zwijg, zwijg! Als de slechtheid en goedheid van een beginsel mag afgemeten worden naar het aantal menschenlevens dat viel bij de propageering of doorvoering, o, wat staan wij anarchisten dan in een magnifieke positie, in vergelijking bij andere partijen of fraktiesl Bij ons telt ge de slachtoffers bij enkelen, bij elke andere partij bij duizenden. Het ware verstandiger te zwijgen over de anarchistische aanslagen, gij tegenstanders van A tot Z, want in dit opzicht is het alleen ons beginsel wat de toets der kritiek kan doorstaan. Het ware ook wat billijker als men eens ophield met het plegen van moordaanslagen iets specifieks anarchistisch te noemen; ons allen voor te stellen als struikroovers en booswichten. Maar wij zullen op dit verstand en deze billijkheid wel lang kunnen wachten. Het kapitalisme en zijn handlangers, zij hebben er zeer veel belang bij ons streven bij het volk verdacht te maken, onze personen af te schilderen als wreede, krankzinnige wezens. Het volk zal hierdoor afgehouden worden van het kennisnemen van onze ideeën. Echter, eens zal dit ophouden. 36 Eens zal het volk de oogen openen en zien wie en wat wij ziin wat wij zoeken en willen. 1 't Is al niet meer wat het was. Reeds duizenden omhelzen onze ideeën, duizenden onder de werkers met hoofd en hand, behooren tot de onzen. En tienduizenden zijn er die onze beginselen kennen en waardeeren, bij wie onze denkbeelden rijpen. Dit aantal zal groeien en groeien trots leugen en verdachtmaking, niettegenstaande he brandmerken en vervolgen ons gedaan — ondanks allen en alles ■ Wij zoeken de vrijheid en de gelijkberechtiging, wij zoeken alzoo te bevorderen wat ligt in de menschelijke natuur en dit streven zal eenmaal boven alle wanvoorstellingen uitkomen en tot ons trekken allen die na waarheid zoeken, naar de .oplossing van het droeve schandelijke probleem onzer dagen: de opheffing der ellende en knechtschap. t VIII. Slotbeschouwing. Wij hebben nu de voornaamste van onze gedachten en stellingen ontvouwd de voornaamste tegenwerpingen en scheeve voorstellingen van het anarchisme weerlegd. Wij hebben een poging gewaagd om voor de minst ontwikkelden, de meest bekrompenen en bevooroordeelde lezers, beknopt en duidelijk een overzicht van ons doel en streven te geven. Wy hopen te hebben aangetoond dat wij geen geweldenaars, geen warhoofden zijn, dat deze ons toegeschreven slechte eigenschappen het gevolg zijn van moedwillige en onbewuste misvattingen. De tijd waarin wij leven, is leelijk, en slecht. Grenzenlooze tirannie, naast grenzenlooze onderworpenheid, grenzenlooze weelde naast grenzenlooze ellende grenzenloos geweld naast grenzenlooze onmacht, zijn zijn kenmerken. Strijd van allen tegen allen, leugen, geweld en uitbuiting vormen de spil waarom geheel het leven zich beweegt. Geen gebrek heeft deze tijd aan hervormers en hervormingen. Men roept om nieuwe regeerders, knielt voor nieuwe goden, f i l\ueTn tijd k°mt Zich ook het de?nkbeeld anarchie aanmelden met de trischneid en de kracht van een nieuwe sociale openbaring. Zij vraagt vrijheid en brood voor allen. Doet dus een ernstig beroep op het goedbegrepen eigenbelang en ook op het medevoelen met medeschepselen. Onze denkbeelden hebben dus niets gemeen met die der sociale hervormers, of die der nieuwere godsdiensten. Bij de eerste vergeet men den voornamen taktor voor het leven: vrijheid; bij den ander het onontbeerlijke brood bovendien. In het aanstellen van nieuwe regeerders, het veranderen en vermeerderen van wetten zien wij slechts grooter slavernij, terwijl het geen enkele stoffelijke verbetering geeft die niet op andere wijze veel vlugger en duurzamer kan verkregen worden. In de nieuwe godsdienstvormen zien wij een totale verwaarloozing van het stoffelijke leven, het: predikt den 37 armen „eenvoud" en „matiging", den armen, die door „eenvoud" en „matiging" langzaam krepeeren 1 In de nieuwe godsdienstvormen zien wij ook nieuwe slavernij, onderwerping aan bovenzinnelijke machten, beneveling der geesten. Wij willen brood, geestverlichting, vrijheid. Ja, zoo wij reeds zeiden: in de waarachtige vrijheid ligt geheel het menschengèluk opgesloten. De vïijheid is de weg om tot vrede met zichzelf, vreugde en zelfvertrouwen te komen. Wat voedsel is voor den hongerige, wat water is voor den dorstige, wat lenteregen en zonneschijn zijn voor boom en plant, dat is de vrijheid voor het innerlijk geestelijk leven en het stoffelijk welzijn van den mensch. Los moet de mensch worden van eiken met geweld hem opgelegden band, van staat, familie en godsdienst. Hij moet zich slechts vrijwillig binden en in staat zijn, elk oogenblik den band te verbreken. Het gezag van ons zelf, dat mag slechts bestaan. Zeker, aan den invloed van de wijzeren of geleerden zullen wij ons niet kunnen en ook niet willen onttrekken. Zij zullen leiding geven, maar hun leiding niet met geweld aan ons kunnen opdringen. Wij scheiden dus gezag van invloed. Het eerste verwerpen wij, het laatste wordt door ons aanvaard. Maar voorts zal ons richtsnoer slechts zijn de drieëenheid: rede,' natuur en rechtvaardigheid. Haar wetten staan geschreven met duidelijke, onuitwisbare letters in het „boek der werkelijkheid" dat vlak voor onze voeten ligt, zooals Multatuli het geestig uitdrukt. Als men nu zegt, dat wij een reuzenstrijd op ons hebben genomen, dan geven wij dit volkomen toe. Zeker, onze strijd is moeilijk, veel omvattend, zwaar. En onze strijd zal niet in een korte spanne tijds zijn volstreden. Daar zal nog veel geleden, veel geofferd moeten worden, alvorens de vrijheidsbanier van Noord tot Zuid, van Oost tot West zal zijn geplant. Maar wanhopen aan de eindelijke zegepraal der anarchie, dat doen wij niet. Lezer, kent uzelf. Doorgrond uw eigen gemoed, peil in uw eigen ziel, gij zult op den bodem vinden de anarchie, den drang, de zucht naar vrijheid, naar een leven, waarin de handeling in overeenstemming kan zijn met uw voelen en weten. Hebt ge niet eens van die oogenblikken dat in u opvlamt de haat tegen de over u geplaatste macht, die u dwingt te leven, te handelen in strijd met wat ge voelt of denkt? — Hebt ge niet eens van die momenten dat ge gruwt van de rampzalige berusting waarmee een volk zijn slavenjuk torscht? Werpt ge niet vaak een nijdigen blik naar den meester in de werkplaats of op de fabriek die u gelast het werk anders te maken dan uw geest het gebiedt te doen ? — Walgt ge niet dikwijls van het rotte familieleven, waar het gezag van een dronken vader of van een bekrompen moeder het rijpe kind dwingt in het gareel van verdierlijking of muffe achterlijkheid te loopen ? — Hebt ge geen tijden dat ge er van gruwt dat in uw vereeniging of bond de meerderheid altijd met lompen poot de heiligste gevoelens der minderheid vertrapt? Ja, die tijden doorleeft ge. En het zijn die oogenblikken waar de anarchist in u ontwaakt, waarin de natuurlijke drang naar vrijheid in u oplaait — het zijn de momenten waarin het anarchisme zijn glorie viert! 38 En deze waarheid, dat elk mensch van nature een anarchist is, doet ons onwrikbaar gelooven aan de zekere overwinning, aan de verwezenlijking van ons ideaal. En dit geloof maakt ons sterk in onze betrekkelijke zwakheid; groot, al is ons aantal nog klein; moedig, al staan daar reuzenkrachten tegenover ons. Straks, als het geweld zal wijken, als de leugen van het geloof aan bovennatuurlijke machten geen belemmering meer is, dan zal de menschheid in een wereld vol harmonie en vrede het rijk der vrijheid vestigen. Arbeiders, kameraden! Gij zijt arm, gij lijdt allen in meer of mindere mate gebrek — gij zijt slaven. Het zijn de anarchisten die hun leven wijden aan de totstandkoming van een maatschappij zonder ellende voor de nijvere werkers, zonder slavernij. Ge hebt gehoort dat we de slagboomen en hinderpalen willen wegruimen, die ons belemmeren den weg naar het geluk voor allen te vervolgen. Ge hebt gehoort en bemerkt dat bij ons geen eer- of heerschzucht valt te bevredigen, dat bij ons strijd, opoffering en beproeving wachten voor een elk die tot ons mocht komen, maar ge zult ook bemerkt hebben dat in ons werken een groote troost en zelfvoldoening ligt door de overtuiging dat wij werken aan een verheven, edel ideaal. Arbeiders, ge hebt ook gehoord wat men van ons zegt en waarom men zooveel leelijks van ons zegt. Vergelijkt, overweegt, denkt na. Er is plaats bij ons voor elk, voor jong en oud, voor man en vrouw. Er is plaats bij ons voor elk die ernstig wil, die de vrijheid en de welvaart lief heeft. Ge vindt ons in de vakvereenigingen, strijdend voor verbetering van de toestanden binnen de grenzen der bestaande maatschappij', in de propagandagroepen voor ons opvoedingswerk en voor de verbreiding van onze denkbeelden. Ge vindt ons voorts in het huisgezin, in de fabriek, overal waar menschen zijn, sprekend, pleitend voor onze goede zaak. Waar ge ons ontmoet, luistert naar ons, overweegt onze denkbeelden en vraagt uzelf af, of uw plaats niet aan onze zijde behoort te zijn? INHOUD. Bladz. Inleiding \ I. De maatschappij zooals zij is 2 II. Onze Toekomstmaatschappij 7 III. De Revolutie 15 IV. De steunpilaren der maatschappij 19 V. Hervormingen 24 VI. Politieke actie 27 VII. De Aanslagen 32 VIII. Slotbeschouwing 36