F. DE SINCLAIR LEUGENS LEUGENS N.V. DRUKKERIJ J5E NIEUWE TIJD". AMSTERDAM. LEUGENS ROMAN DOOR F. DE SINCLAIR (A. H. VAN DER FEEN) AMSTERDAM - VAN HOLKEMA & WARENDORF I. Louwmaand. De akkers lagen in stille golven van zwart bruine aarde te wachten op de egge. De zon, de vroege voorjaarszon, wierp matte glanzen over het geploegde; een damp trok ze er uit op, die roerloos bleef hangen als een ijle paarse sluier. Tot een zwoele, luwe wind zachtjes doortrok en die sluier opblies en meevoerde, onzichtbaar nu weldra, in al fijnere verijling. Doch waar ze doortrok of langs streek, daar geurde het kruiig-zoet als naar wilde bloemen en vochtig hout. De wilgen stonden in pralenden tooi van donzen en gouden knoopen aan bladerlooze twijgen; van de hazelaars stroomde een overvloed van berstende bruine trosjes, waar het stofgoud uit wolkte, zoo menigmaal de wind er op blies. Overal, waar jong gras helder groen was uitgeschoten, hadden de madelieven de stille knoppen ontplooid tot 6 sterretjes van stralend wit; tegen de zonnige slootkanten glansde het botergeel satijn van 't speenkruid. Een eksterpaar zweefde geluidloos over de velden, sierlijk en rap als zwenkende zwart-witte volants, slanke gedistingeerde vreemdelingen, tusschen de troepen dikke bonte kraaien, die fladderend rumoerden en krasten. Vaalbruine zwermen musschen rutsten sjilpend door de kale struiken en heggen. Diep in een sloot stond roerloos een reiger met ingetrokken hals peinzend te staren op het stille watervlak. Op de allerhoogste tak van een olm zat een merel en floot naar de zon. Juist, toen ze klaar stonden om uit te gaan, was Gideon Terhole nog bij een patiënte geroepen, die in de spreekkamer wachtte. Kitty had de balcondeuren van haar slaapkamer opengetrokken, trad naar buiten en keek in den tuin. Met haar bontkraag om en de handen in de mof gestoken was ze zoo op wintersche kou berekend, dat de luwe voorjaarslucht en de zonnewarmte haar even onaangenaam aandeden; ze was nog niet buiten geweest vandaag en de strak blauwe lucht boven de kale takken der boomen had haar van uit de kamer aldoor den indruk gegeven, dat het buiten koud moest zijn. Ze deed het haakje dat de hals hoog in 't bont omsloten hield, met een zekere 7 haast los, ademde diep, als bevrijd, de luwe geurende lucht in. Voorjaarsweer! Ze kon haar bont en mof wel thuislaten, een paskwil leek het om in zoo'n temperatuur die dingen mee te sleepen. Kijk, kijk, de tuin voelde de lente ook al; in 't gazon rond den vijver, die ze half bevroren waande, maar die zomersch blauw in zijn groene omlijsting lag, waren ineens de crocussen verschenen, gele en paarsche. En wat glommen de knoppen van de kastanje! De heesters waren nog droevig kaal, alleen door de groote ribes sprenkelde wat rood van wordende trosjes, meende ze, of waren het verkleurde blaadjes van het oude jaar? Daar zou ze dadelijk toch eens naar gaan kijken, een takje afplukken; in 't water gezet zag je het proces der ontwikkeling van knop tot bloemtrosje zooveel sneller. Ineens tuurde ze scherp aandachtig met haar levendige bruine oogen. Stond daar iemand achter die ribesstruik? Nee.... ja toch.... In blijde verbazing lachte ze plots hoog op. „Wat doe jij daar?" Achter de struik, die nu eensklaps doorzichtiger werd, verschoof een gestalte en toen stond daar op het pad in de zon, Kitty's zwager, Willem Terhole, dik gekleed in zijn winterjas met nog een bouffant toegeknoopt over de opgezette kraag. 8 Hij bracht schertsend salueerend een hand aan zijn bruinwollen pet en keek lachend naar boven. „ Ik hap lentelucht!" „Warm hé?.... riep ze terug „ik stik in m'n bont!" Hij knikte, liep langzaam om den vijver heen naar het huis. Kitty's zonnig gezichtje werd ernstig. God, wat zag hij weer bleek en hoe koortsig stonden zijn oogen. Ze hoorde hem hoesten. Zou Gideon dat nu goedkeuren? Altijd dat dweepen van die dokters met frissche lucht voor longlijders, hoe kouder hoe liever! Ze kon niet gelooven, dat dat goed was. Vandaag was het zacht, maar toch, iemand als Willem moest zich zóó in acht nemen. En juist door die milde temperatuur kwam je zoo licht in de verleiding om je bloot te stellen. Als hij nu nog eens flink beweging nam, maar daar was hij te zwak voor; al dien tijd, dat ze keek, had hij achter die ribesstruik gestaan. Zou hij zoo vermoeid geweest zijn? Ze fronste haar wenkbrauwen, wendde zich plotseling om en ging naar beneden. Toen ze buiten trad, was Willem juist het huis genaderd. „Ga je uit?" Ze knikte. „Mevrouw Verboom feliciteeren, die is jarig. Ik wacht op Gideon, die is nog even bij een patiënt." 9 Ze wilde eigenlijk vragen of hij van Gideon permissie had om buiten te loopen, maar ze hield de vraag terug. Willem was zoo achterdochtig en iedere toespeling op zijn toestand maakte hem prikkelbaar. „Het tocht hier...." zei ze met een gespeelde huivering, „loop nog even mee, ik wou eens zien of de ribes al groote knoppen heeft." „De ribes?" vroeg hij, met gefronste wenkbrauwen. Hij veinsde altijd een volstrekte onwetendheid nopens de planten en heesters, zei vaak dwaasdomme dingen om haar lachlust op te wekken. „Dat ding...." wees ze „waar jij zooeven achter stond, Heb je er niet op gelet?" Zijn oogen glansden in zijn bleek vermagerd gezicht. „ Ik lette alleen op jou," sprak hij. „Kijk, je tulpen," sprak ze, op de crocussen wijzend, die hij altijd zoo noemde, en ze lachte. Haar lach klonk wat geforceerd en hij ging niet in op het grapje, liep zwijgend naast haar voort. Ze begon ineens snel en opgewekt te praten, een babbeltje over de verrassing van het luwe weer, terwijl ze gedacht had, dat het vroor en dat ze 't nu eigenlijk zoo mal vond met bont te loopen, ze zouen bij Verboom wel vragen of ze niet wijs was. „O ja.... kijk...." onderbrak ze zichzelf, toen ze bij de ribes gekomen waren, die bij het pad aan den rand van het gazon stond, „daar zijn warempel de trosjes al in te zien.... 10 snij er een paar af en zet ze binnen in een vaasje voor me, wil je? Heb je een mes?" Hij knikte, was dadelijk bereid, toonde nu wel zeer goed te begrijpen, wat ze wilde. „Daar stond je!" wees hij met een hoofdbeweging, door de heester heen naar het balcon duidend. „Ja, daar stond ik", antwoordde ze luchtig. „Ho, genoeg, je plundert de heele struik...." „Ik zie je graag, als je niet weet, dat ik kijk...." sprak hij, toen ze weer langzaam terugliepen naar het huis. „Rare liefhebberij...." schertste ze, „zie ik er dan anders uit, dan wanneer ik wel weet, dat je me observeert?" „O ja...." antwoordde hij met een sterk hoofdknikken, „je bent nu heel anders dan daar straks op het balcon.... Het speet me ,dat je me zag...." „Het verstoorde de illusie!" lachte ze. „Zeker," antwoordde hij zacht. „Je bent een rare boy,", riep Kitty uit, „altijd geef je raadseltjes op.... O, daar is Gideon...." en ze wenkte met haar mof naar haar man, die juist naar buiten trad en zoekend rondkeek. „Die raadsels van mij heb je al lang opgelost," sprak Willem en haar zoo strak aanziende met een schamperen glimlach om zijn mond. „Dat weet ik best hoor." „Zoo...." sprak Gideon, toen ze genaderd waren, tot Willem, „wie heeft jou gezegd, dat je naar buiten mocht?" „Antje," antwoordde Willem, „die had een boodschap 11 gedaan en die vertelde me dat 't 'n weertje was om 'n ziek mensen gezond te maken." „Kinderwerk," zei Gideon wrevelig, „van morgen had je nog 39.4. Hou je nou rustig, een paar dagen, dan wordt de temperatuur misschien weer normaal." „Je kan naar de weerlicht loopen met je temperatuur," snauwde Willem, terwijl een bloedgolf zijn gezicht in koortsblos zette en zijn oogen vreemd deed schitteren. Dan, zonder verder een woord te zeggen, liep hij het huis in met de afgesneden ribestakjes in de hand. „Nou...." zei Gideon schouderophalend, terwijl hij Zijn broer even nakeek zonder boosheid over diens uitval. „Kom, we moeten gaan..." In tegenstelling met Kitty, was Gideon's toilet blijkbaar geheel berekend op een zomersche temperatuur; hij had geen overjas aangedaan en stapte in zijn huiscolbertje met zijn afgedragen vilten deukhoed op het hoofd, zonder handschoenen, nonchalant naast zijn vrouw voort. „Heb jij behoefte aan dat bont om je hals en die mof?" vroeg hij, nadat ze eenige minuten zwijgend waren doorgestapt over den grintweg, die naar de stad voerde en hij keek haar even, wat spottend, van terzijde aan. „Behoefte niet," antwoordde ze rustig „ik had gerekend op kou; 't warme weer verraste me." Hij glimlachte in de lucht, 'n beetje smalend. „Toen je in den tuin had geloopen, was je in zake de 12 weersgesteldheid toch al voldoende georiënteerd," hernam hij, „toen had je 't nog af kunnen doen." „Hindert het je?" vroeg ze koud. „Och nee.... of eigenlijk ja, toch wel; ik heb een hekel aan dat gepronk met mooie kleeren en in dit geval is het nog idioot ook door het ondoelmatige. Iedereen snapt natuurlijk, dat je het niet draagt voor je eigen genoegen, maar om minder bevoordeelden jaloersch te maken." „Dus effectbejag!" vulde ze aan. „Natuurlijk...." Ze lachte. „Jouw slordige plunje is nog veel meer op 't effect berekend." „Volstrekt niet," ontkende hij, wat heftiger. „O, zeker, beste jongen, je hebt opzettelijk je hoed nog krankzinniger gedeukt dan hij al was; je hebt je opzettelijk niet afgeborsteld en je hebt opzettelijk geen handschoenen aangedaan. Puur en alleen om door dat sans-gène indruk te maken op een verjaarsvisite, waarvan je te voren weet, dat alle bezoekers juist met heel veel zorg zullen gekleed zijn." Gideon haalde zijn schouders op. „'k Heb waarachtig wel wat anders aan m'n kop dan zulke snertkwestietjes over al of niet gekleed zijn," smaalde hij met iets geaffaireerds in zijn toon. „O nee," antwoordde ze met een lachje, „momenteel heb je niets aan je hoofd, wat je denkvermogen erg in beslag neemt.... Dat maak je me niet wijs." 13 „Het komt niet in me op om te trachten je wat wijs te maken," antwoordde hij wat geforceerd rustig. „Een medicus heeft bijna altijd dingen aan zijn hoofd, die zijn heele persoon, zijn heele denkkracht vragen." Ze schaterde het uit. „Dat geval van zooeven zeker. Mutters was er met zijn verbrande pols: 't verband was losgegaan, of de Dokter 't er nog eens om wou doen. Ik hoorde 't hem aan Antje zeggen! En dat vraagt je heele denkkracht! Poseur, va! Had liever gezorgd, dat het verband niet los kón.... je hebt het bepaald heel slecht aangebracht." „Nou ja, nou ja...." sprak hij met een handgebaar ter kalmeering. „Sla nu maar niet zoo jongensachtig door. Ik heb meer patiënten dan Mutters, hé?" En in de blijkbare overtuiging dat deze repliek haar nu wel den mond zou snoeren, bleef hij eensklaps stil staan, keek met veel aandacht naar een paar mannen, die bezig waren takken te kappen in de hooge olmen langs den weg. Maar Kitty gaf zich geenszins gewonnen. „Meer patiënten!" riep ze uit. „Drie stuks; 't laatste restje van je praktijk in de stad, die hypochondere ouwe heer in de Van Galenstraat, juffrouw Weemeijer met haar spataderen en die ouwe meid van jullie met haar diabetes; stakker, dat je er niet grijs van wordt!" Ze waren weer doorgeloopen; hij antwoordde niet dadelijk. Maar na eenige oogenblikken sprak hij: 14 „Ik schijn je wel op een bijzonder teer punt geraakt te hebben met die opmerking van me over je bont." „Best mogelijk," antwoordde ze snibbig, „maar dat onderwerp was afgehandeld, we hadden het nu overjouw pose als stoffige nonchalante geleerde. En die is mislukt. Je maakt alleen den indruk van een man, die de tact mist zich behoorlijk te kleeden als hij bij menschen, die aan décorum hechten een min of meer officieel bezoek gaat afleggen." „Ah juist," sprak Gideon rustig. „Enfin, nu zijn we allebei voldoende gequalificeerd en zullen we het debat maar sluiten." Zwijgend liepen ze verder. Gideon Terhole had er inderdaad zijn praktijk in de stad maar aan gegeven. Een enthousiast medicus was hij nooit geweest. Na een mislukte poging om als psychiater naam te maken, stond de soesa van een gewone praxis met ziekefondsgescharrel en het afbeulende gefiets of gerij door de straten naar zijn patiënten, die maar al te vaak twee of drie hoog woonden, hem al spoedig zoo tegen, dat hij de eene patiënt na de andere liet glippen, standvastig weigerde nieuwe aan te nemen, om zich ten slotte geheel van zijn beroep los te maken. Te gemakkelijker was hij hiertoe overgegaan, wijl een erfenis van een oom hem finantieel onafhankelijk had gemaakt; bovendien was ook Kitty gefortuneerd. 15 En Gideon was eenerzijds te practisch en anderzijds, gelijk gezegd, te weinig medicus met hart en ziel, om onder zulke omstandigheden nog door weer en wind te sjouwen, om de paar duizend gulden er bij te verdienen, die de praktijk hem opleverde. Natuurlijk werd het zoo niet aan de buitenwacht verteld. Tegenover de wereld had Gideon zich uit de praktijk terug getrokken, ten einde zich geheel te kunnen wijden aan de studie der psychiatrie. Om dit onderdeel der geneeskunde met vrucht te kunnen bestudeeren, is een rustige omgeving een allereerste eisch. Gideon en Kitty verlieten derhalve de stad en kochten een villa, die aan den mooien grintweg gelegen, dichtbij de duinen en de bosschen, op een half uur afstand van hun vroegere woonplaats lag. Voor ze die villa betrokken en ook wel daarna nog, waren ze gaan reizen; 's zomers trokken ze naar zee, in het voorjaar naar de Riviera en eens hadden ze ook aan wintersport gedaan in Pontresina en later in Davos. In laatstgenoemde plaats lag toen Gideon's jongere broer Willem in een sanatorium. De arme jongen voelde er zich ellendig en daar Gideon wist, dat genezing toch uitgesloten was, hadden hij en Kitty aan Willem's smeeken, om hem mee terug te nemen naar Holland, gehoor gegeven. Sedert woonde Willem bij hen in. 16 Daar Gideon het debat voor gesloten verklaard had, was de wandeling verder stilzwijgend voortgezet. Naast elkaar liepen ze rustig voort met opgewekte gezichten en blijde belangstelling voor allerlei dingen, als twee menschen, die elk voor elkaar de gave der onzichtbaarheid hebben. Soms bleef Gideon voor een winkel staan, een andermaal Kitty, dan wandelde zij of hij verder zonder ook maar een cogenblik de pas in te houden en wanneer ze dan na verloop van eenigen tijd toch weer naast elkaar voortgingen, duidde niets er op, dat ze elkander een van beiden ook maar een oogenblik hadden gemist. Mevrouw Verboom woonde in een lange rechte straat, zonder winkels en daar Gideon had staan kijken voor de boekwinkel op den hoeken juist dien hoek om wilde slaan, toen Kitty hem daar toevallig weer inhaalde, liepen ze keurig naast elkaar de genoemde straat af en stonden ze gelijktijdig op de stoep. Gideon belde. Binnen klepperde weldra een touw, het slot knapte en de deur zwaaide spookachtig vanzelf open. Kitty trad in het kleine portaaltje, bukte zich om langs den verschoten traplooper naar boven te kijken. Daar in de hoogte hurkte een vrouwengestalte in een blauwe japon en keek naar beneden. „Wij, Ada!" riep Kitty. „Kom boven.... kom boven," riep een stem terug. 17 Toen week Kitty even opzij om Gideon voor te laten gaan; hij deed de deur dicht en klom naar boven. Kitty volgde. Mevrouw Verboom was de weduwe van een rijksontvanger en bewoonde methaar eenige dochter Ada onder vrij bekrompen finantieele omstandigheden het bovenhuis. Het pensioentje was natuurlijk bij lange na niet toereikend om zich voor den hongerdood te vrijwaren, maar Ada had de acte middelbaar teekenen, gaf les aan een paar scholen en haar salaris was dan ook wel de Voornaamste bron van inkomsten van het kleine huishouden. Voldoende was die steun van Ada echter nog niet en daardoor waren ze er toe gekomen om kamers te verhuren. Het bovenhuis was niet groot, bestond uit een voor-, en een achterkamer, met daartusschen twee alcoven, een kabinetje, een keuken en een zolder met een paar meidenkamertjes, waar echter nooit meiden sliepen, omdat Mevrouw Verboom de luxe van een dienstbode niet betalen kon. Een misschien wat bekrompen, maar overigens wel begrijpelijk streven van moeder en dochter om tegenover de kennissen hun levensstandaard nog wat hoog te houden, was oorzaak, dat niemand eigenlijk wist, welke kamers er nu eigenlijk verhuurd werden. Leugens 2 18 Mevrouw ontving steeds in de achterkamer, die keurig, zij het wat ouderwetschgemeubeld was; er werd vermoed, dat zij en Ada samen in de aangrenzende alcoof sliepen; er klonk tijdens zóó'n visite wel eens een praat- of kuch-geluid ergens uit een vertrek dichtbij, dat van een commensaal afkomstig moest zijn; ook rook het op de trap wel eens naar een pijp of een sigaret, maar niemand had nog ooit zoo'n commensaal gezien, niemand wist of er een of zes waren en niemand was zoo onkiesch daar informaties naar te nemen. Maar ook niemand trok een verbaasd gezicht als tijdens een visite, Ada of Mevrouw midden in een discours opstond en haastig de kamer verliet, wijl er ergens in huis gebeld werd. Mevrouw Verboom werd vandaag vijfenzestig en was nog een krasse vrouw voor haar leeftijd; altijd, althans op die bezoekdagen, keurig gekleed in een zwart zijden japon; een antiek diamanten broche flonkerde dan onder haar vleezige kin; op het mooie witte haar droeg ze een kanten mutsje; ze bewoog zich gemakkelijk, was nog elegant en rijzig; in al haar bewegingen was een zekere grandezza. En wat dan ook sommigen harer vrouwelijke vrienden, waaronder Kitty, zoo bij uitstek in haar bewonderden, was de omstandigheid, dat ze om den broode moest sjouwen als een meid, terwijl ze toch wist te recepieeren als een lady. Ada was alle élégance vreemd. 19 Ze was achter in de dertig, lang en wat hoekig en kon zich veel minder schikken in den harden strijd om het bestaan dan haar moeder. Ze voelde zich ook miskend. Ze had gedacht dat de middelbaar acte teekenen in de wereld ook gold voor een brevet van artisticiteit en de ervaring van het tegendeel had haar fel teleurgesteld. Zelf geloofde ze aan haar bijzondere begaafdheid, maar niemand scheen dat geloof te deelen. Ze knoeide en prutste met allerlei procedeetjes, maakte gomdrukken, aquarellen, pastels, zelfs litho's en etsen, allemaal dingen, waar ze veel geld in stak, maar die niets opleverden dan wat vluchtige beleefdheidswaardeeringder kennissen. Gelukkig had ze plichtsbesef genoeg om trouw haar lessen aan de scholen te geven en nauwgezet datgene te doen, wat het nuchtere leerplan haar gebood. Maar in kleeding en uiterlijk vierde ze haar artistieke neigingen bij wijlen uit, in slordige fluweelen baretjes, wonderlijk fantastische blouses met zelf ontworpen bord uursels, en woest-verwarde kapsels, waarbij de vlasblonde lichtgrijzende haren dan als verschoten manen om haar hoofd zwierden. i Vandaag, ook wel terwille van haar moeders feestdag, had ze die ongebondenheid ingetoomd. Ze droeg een eenvoudige donkerblauwe reformjapon; alleen heur kapsel had iets rustiger gekund; een havana 20 bruine strik zat als een opgezette reuzen vlinder boven haar rechteroor geprikt. De begroeting was hartelijk; slechts viel het Kitty en ook Gideon op, dat Ada erg zacht, bijna fluisterend sprak en hen beiden met een voortvarendheid, die wat gejaagd leek, in de ontvangkamer liet, hetgeen te sneller kon geschieden, daar Gideon geen overjas hoefde uit te doen. Het geheimzinnige van die gedraging was echter dadelijk vergeten, toen Mevrouw Verboom, gezeten in de groote fauteuil, opzij weggeschoven van het raam, op haar prettig rustige manier de gelukwenschen van beiden in ontvangst nam. Ze waren niet de eersten. Gerard van der Laan en Dolly zaten er al; Gerard als altijd uiterst correct, maar stijf en bestudeerd, vormelijk tot in de kleinste bewegingen van zijn lang lichaam. Hij was ontvanger van registratie en hoorde tot die ambtenaarssoort, die hun bestaan uitsluitend wijden aan hun vak; waardoor ze vaak even ideale ambtenaren als hopelooze menschen voor de samenleving worden. Hij had een standaardwerk geschreven over het successierecht, waar alle aspirant candidaat-notarissen van rilden, te meer, omdat Van der Laan haast altijd in de examencommissie zat. Griezelig punctueel verscheen hij met chronometrische zekerheid vijf minuten voor het openingsuur op zijn bureau 21 en verliet het ook niet voor precies vijf minuten na de officieele sluiting. Hij liep nooit hard en nooit langzaam en droeg onder zijn linkerarm altijd een lijvige portefeuille met stukken. Hij lachte zelden, maar als hij het deed, begreep niemand dan hijzelf het grappige van de zaak, dat hem zoo uit de plooi bracht, en als het heele gezelschap schaterde, kwam er op zijn gelaat meestal een trek van afkeurende verwondering. Hij verafschuwde en had een angst voor alle excessen; hij volgde een mode pas als ze gemeen goed voor de massa was geworden; hij had de irriteerende gewoonte altijd eerst te denken, voor hij sprak en de vervelende hebbelijkheid om zich nooit te vergissen; hij at zich nimmer een kleine indigestie aan een of ander lievelingsgerecht, was erg bang voor sterke thee of koffie, rookte altijd een paar sigaren minder dan hij trek had, droeg ronde manchetten met gouden knoopen en schoor zich eiken morgen. Zijn huwelijk was, om het Nieuw-Hegeliaansch uit te drukken, een eenheid van tegendeelen. Dolly was het frivoolste wezentje, dat ooit met een der registratie ontvangers van de heele wereld getrouwd kan zijn. Ze had een lief bijna jongensachtig snuitje; ze was elegant tot in de melkwitte halve maantjes van haar glanzend gepoetste rozenroode nageltjes; van een mode volgen was bij haar geen sprake, ze creëerde modes en dankte haar 22 toiletjes en hoeden af nog voor het genre begon door te komen; maar vaak kwam het genre heelemaal niet door, want Dolly had een bizarre smaak en maar weinig dames hadden de durf haar creaties te imiteeren. Iedereen vond Dolly een snoes. Ze dacht nooit voor ze sprak en haar opmerkingen waren een leuke serie van gezellige vergissingen. Ze kwam altijd te laat of te vroeg en in ieder geval nooit op tijd; ze snoepte veel en ging zich allerliefst te buiten aan rumboonen, sigaretten, sterke thee en andere dingen, die slecht voor haar waren, ze was nooit ernstig, las graag boeken waar ze heerlijk om huilen kon, ze hield hartstochtelijk veel van en speelde buitengewoon slecht tennis en hockey, ze kon blozen wanneer ze wou en jokken zonder blozen, ze flirtte als een bakvischje bij voorkeur met weifelende echtgenooten van haar beste vriendinnen en ze had in haar kinderoogen de argelooze onschuldglans van een kersversch nonnetje, dat te biechten gaat. „O, Kit, wat een schat van een bont heb je om," riep Dolly, toen ze allemaal gezeten waren en Kitty, even puffend, het haakje van de col weer losmaakte. „Ja, beeldig...." viel ook Ada bij. „Laat me je es bekijken, kind," zei Mevrouw Verboom, met wat bijziend geknepen oogen. „ Is dat een cadeau van je man?" „Nee, toch niet, Mevrouw," sprak Gideon met een sneer, „ik verleen nooit mijn medewerking aan een mode-show." 23 „Daar is ook een zekere smaak-ontwikkeling voor noodig, die bij sommige mannen ontbreekt," sprak Kitty lachend, „wat zeg jij Gerard?" De aangesprokene knikte ernstig, zag Kitty even aan, zei dan: „ Ik geloof, dat in 't algemeen, het ick-en-weet-niet-wat, dat de charme van een zekere mode uitmaakt, meer tot het domein van de vrouwbehoort dan tot dat van denman." „He ja!" riep Dolly, „Die Geert hé? Die uitspraken van hem kun je zoo in een motto album schrijven. Snoezig zeg." Ada presenteerde thee en koekjes en Mevrouw vroeg naar Willem. Of Gideon aan hem won? Gideon antwoordde vriendelijk en vaag, bracht het gesprek dadelijk op wat anders, bewonderde de bloemen, die Mevrouw gekregen en Ada geschikt had. „Die rozen zijn van jullie," sprak Mevrouw, „wat een weelde in Februari hé? En die lieve Dolly bracht die prachtige seringen voor me mee." „Uit den tuin!" lachte Dolly. „Nee, nee...." sprak Gerard bijna verschrikt, maar dan ziende, dat niemand het ernstig nam: „Dat is maar scherts natuurlijk. Er zijn nog geen seringen van den kouden grond." „Nee...." gierde Dolly, „maar dat is wel een opmerking van den kouden grond. O...., die heerlijke aphorismen van mijn gemaal!" en ze veegde haar oogen af, die dadelijk nat waren van 't lachen. 24 Gerard wierp een onzekeren blik op zijn vrouw, kuchte even en dronk van zijn thee en terwijl de dames doorgingen over de bloemen en Ada oorspronkelijke kleurcombinaties demonstreerde door seringen en rozen beurtelings in een gemberpot en in een bruine melkkan te zetten, vroeg hij aan Gideon of deze de Memorie van Antwoord gelezen had op het Voorloopig Verslag inzake de voorgestelde wetswijziging der registratie van de burgerlijke acten. Gideon aarzelde even, knikte dan of hij zich toch wel iets er van herinnerde. „Ja.... ik meen wel...." begon hij. „O nee Gerard," viel Kitty eensklaps in, „hoe kun je dat aan Gideon vragen. Burgerlijke actenl Gideon doet niets dan psychiatrie, hij ontbijt met psychiatrie, hij luncht ermee, dineert er mee en gaat er mee naar bed...." Dolly bloosde. „He Kit, wat schuin! Toe Geert geef haar eens een stomp." Gerard en Gideon, beiden in een impasse, werden gelukkig verlost door de voordeurbel, die Ada haastig de kamer deed verlaten. „Nog meer bezoek..." zei Mevrouw Verboom „we zullen nog stoelen te kort komen." Kitty, altijd behulpzaam, stond haastig op, beval snel wat verschikkingen: „Toe Gerard, schuif een beetje opzij, wil je.... en Dolly daar.... vindt U niet mevrouw? En deze crapaudhier....en dattabouret....datneemikwel....zoo,..." 25 Mevrouw Verboom knikte en glimlachte blij-dankbaar; meteen kwamen de nieuwe bezoekers al binnen. Mark Ruitenburg en Bertha. Bertha was de zuster van Gerard van der Laan, ze had vele Van der Laansche eigenschappen, maar ze miste het zelfbewuste van haar broer; ze was onzeker, onzeker in alles. Achter in de twintig zag ze er heusch nog heel jong en bloeiend uit; ze was ook niet onelegant, maar de wijze, waarop ze zich kleedde, verborg die elegance meer dan dat ze haar benutte; haar smaak zweefde tusschen de aangeboren vrees voor het excentrieke en de eveneens aangeboren behaagzucht van haar sexe. Zoo bereikte ze met dat gezweet alleen, dat ze uiterlijk nimmer opviel. Ze was doodsbang om iets geks of iets doms te beweren en nog benauwder om voor onwetend te worden aangezien. Zoo kwam ze er toe alleen die dingen te zeggen, die ze heel zeker wist, en wijl er nu eenmaal aan de meeste dingen wel een twijfelachtige kant is, liep de algenieene waardeering voor de geestelijke Bertha vrijwel parallel met die voor de lichamelijke. Ook in geestelijk opzicht trok ze nooit de aandacht. Mark Ruitenburg, die een paar jaar ouder was dan zijn vrouw, had in geestelijk opzicht een broer van Dolly kunnen zijn. Hij had een vroolijk gezicht, lachende, wat lichtschuwe oogen; altijd cleanshaven was hij met de uiterste zorg gekleed, droeg witte of lichtbeige slobkousen; de vouwen in 26 zijn pantalons waren immer scherp; zijn donker haar werd op den kruin steeds dunner en doorzichtiger, wat hem aanleiding gaf de scheiding steeds meer te verleggen naar den zijkant van zijn hoofd. Hij droeg boorden en manchetten van uitheemsche snit, was vermaard om zijn mooie dassen en kostbare doekspelden, om zijn pols droeg hij een gouden slang als horloge-armband. Hij was in den handel, had ook een kantoor, waar een paar klerken luierden; zelf had hij het altijd erg druk, moest veel op reis naar Brussel, Parijs en andere steden, waar zakenmenschen graag komen. Hij had over alle dingen zijn oordeel dadelijk kant en klaar, maar herzag dat oordeel met de grootste inschikkelijkheid dadelijk, als iemand hem verweet, dat hij nonsens verkocht. Hij was volledig uitgerust voor alle takken van sport, sprak met een benijdenswaardige zekerheid over de waarde van try's, goals, lobby's, innings, upper-cuts en swings, was bij alle sportfestiviteiten een deskundige toeschouwer van de gereserveerde tribune en rook steeds heerlijk naar trèfle-incarnate of andere creaties van Piver. Bertha bracht orchideëen mee, die mevrouw Verboom in verrukking brachten. „Komt Ma niet?" vroeg Bertha aan haar broer, nadat de begroeting, de felicitaties en de bedankjes waren afgeloopen en zij en Mark ook hun kopje thee met een bonbon van Ada in ontvangst hadden genomen. 27 „Nee," antwoordde Gerard, „ik heb Mama bij Mevrouw geëxcuseerd." „Och, ik kan het me best begrijpen, kindlief," sprak Mevrouw Verboom, „die plotselinge dood van je broer George is zoo'n vreeselijke slag voor haar geweest." ,,'t Is nu al weer een half jaar geleden he?" sprak Ada. Bertha knikte. Er viel een zwijgen en de stilte trok even als een donkere schaduw in de kamer vol bloemengeur. „Suus maakt het nogal goed, hé?" zei Kitty. „Ja, gelukkig...." antwoordde Bertha. „Die is natuurlijk thuis gebleven, om je Ma gezelschap te houden", begreep Kitty. „Ja...." „Och, als Suusje's gezondheid nu maar goed blijft, is dat tenminste een troost voor je moeder," merkte Mevrouw Verboom op. ,,0, zeker...." gaf Gerard toe. „Mark, je bent gisteren gesignaleerd met twee negers en een hooge hoed in een open taxi!" riep Dolly en haar vroolijke stem verjoeg ineens de schaduw der droevige dingen. „WSblief je?" riep Kitty lachend. „Ja, dat kan," gaf Mark toe, „de Minister van Financiën van Haïti en zijn secretaris; ze waren me aanbevolen door kennissen in Parijs." „Wat komen die hier doen?" vroeg Ada verbaasd. 28 „Een studiereis door Europa," antwoordde Mark, „en ze willen ook graag een leening plaatsen." „Komenze daarvoor bij jou?" vroeg Gideon glimlachend. „Ja, God, kerel, wat kun je er aan doen, als ze ineens zoo'n zwarte minister op je af sturen, hé?" „Hé Mark, daar heb je me niets van verteld," sprak Bertha. „Och schat, als ik dat allemaal vertellen moest!" riep Mark uit. „ Ik, met m'n relaties! Enfin, ik zei natuurlijk Enchanté m'sieu le ministre, enchanté! En toen heb ik een luxe wagentje besteld en ben met ze door de stad gereden. Ze hebben kaartjes gepousseerd aan de Ministeries en bij de Gezanten. En toen heb ik ze leerzame dingen laten zien, het standbeeld van de Witt en de Gevangenpoort en 't Vredespaleis, 'n Leuke snijboon, die minister. Enfin, ze waren erg in hun sas over de ontvangst. „Mr. Ruitenburkg," zei de minister, „you must come to us to Haïti and take your wife with you." O ja Bert, je hebt een invitatie van de minister van Financiën van Haïti om bij hem te komen logeeren...." „En waar ben je met dat illustre gezelschap gebleven?" vroeg Gideon, terwijlde anderen, behalve Bertha en Gerard, lachend toehoorden. „O," antwoordde Mark, „teruggebracht naar hun hotel hè; ze logeerden in de Twee Steden." „Hei, hei...." riep Dolly, „de Twee Steden is al lang gesloten." 19 „Waarachtig?" riep Mark verschrikt uit „God, dat 's ook 'n bak. Dan staan ze nou misschien nog op de stoep!" „Arme Excellenties!" spotte Kitty. „ Ik geloof, dat er geklopt wordt," merkte Gerard op. „Geklopt?" vroeg Ada wat verschrikt. „Binnen!" riep Dolly overmoedig. „Klopgeesten!" zei Mark. Maar nu klonk het kloppen ineens nijdig hard tegen een deurwand. Mevrouw Verboom's gezicht betrok. „Och....e...." sprak Ada, wat zenuwachtig „we hebben misschien wat hard gepraat of gelachen er is een zieke in huis...." „Zoo...." sprak Gideon „een ernstige patiënt?" „Nee.... niet zoo heel ernstig," antwoordde Mevrouw Verboom, met een wat angstig luisterend gezicht. „Gideon zou een goeie handelsman zijn, Kit," sprak Mark, ,,'n echte speurneus, dadelijk als de kippen erbij...." „Hé, jasses, 'n speurneus!" keurde Dolly af, „stel je voor, dat..." Maar ze hield plotseling in, want een schorre mannestem schreeuwde eensklaps: „Kan dat niet wat zachter daar ginds....? Potverdomme nog an toe!" Verschrikt zagen ze elkaar aan. „Wat is dat?" vroeg Gerard zacht. 30 „Hé, wat ellendig toch.... juist vandaag!" fluisterde Mevrouw Verboom. Ada ging naar de deur. Gideon stond haastig op, hield haar tegen. „Die man is .... je moet er niet heengaan Ada.... Laat mij...." sprak hij zacht en overredend. Ze aarzelde. „Hij moet weg.... hij moet weg...." sprak haar moeder, „het is een vreeselijke man,.... een bruut...." Gideon was de kamer uitgegaan. Ada volgde hem. De anderen bleven zwijgend zitten en luisterden. Ze hoorden een deur opengaan, dezelfde grove harde stem luid opvloeken, de zachte rustige stem van Gideon er tegen in. De andere stem zweeg. „Hij bedaart al...." sprak Gerard. „Goddank," fluisterde Mevrouw Verboom. „Gideon heeft veel tact...." merkte Bertha op. Kitty zweeg, om haar mond trok een glimlach, in haar oogen kwam een blijde glans. Ada trad de kamer weer in; ze zag doodsbleek, ging zwijgend naar de theetafel, bleef daar even staan met de rug naar de anderen. Even later kwam ook Gideon weer binnen. „Hij is al bedaard, Mevrouw," sprak hij op rustigen toon, „maar ik zou hem toch zoo gauw mogelijk uit uw huis verwijderen, die man is een zenuwpatiënt." De stemming bleef wat gedwongen, niemand durfde 31 verder iets over het geval te zeggen en niemand wilde ook dadelijk weggaan, terwille van Mevrouw Verboom en Ada. Ze praatten nu allemaal zacht, veel zachter dan noodig was; het schiep een atmosfeer als in een sterfhuis; Dolly kreeg nog even een zenuwachtige lachbui, die ze smoorde in haar zakdoek, wijl Mark haar met een blik en gebaar verweet, dat ze veel te hard op een biscuitje knabbelde. Mevrouw Verboom glimlachte er begrijpend om. Toen het even kon, stond Kitty op en de anderen volgden haar voorbeeld. „Allemaal tegelijk?" vroeg Ada nog met een poging om gewoon te doen en teleurgesteld te kijken. Buiten wachtte de auto, die Mark en Bertha gebracht had; Gerard reed met hen mee, moest nog naar zijn bureau, zijn onafscheidelijke portefeuille bleek tegen de parapluiestander op 't portaal gezet te zijn. Dolly moest nog een visite maken in andere richting, liep met Kitty en Gideon op. ,,'n Griezelig incident was dat!" lachte ze, toen ze een paar huizen verder waren. „De stakkerds!" zei Kitty, en dan tot Gideon: „Ik was erg blij, dat je je er mee bemoeide." Hij keek haar snel van terzijde aan, haalde dan zijn schouders op. In zijn oogen blonk even een lach. Maar hij zweeg. Bij den hoek namen ze afscheid. 32 „O gut ja," sprak Dolly „weten jullie wie die negers waren? Niet verder vertellen hoor, maar ik weet het zeker, „Gin" en „Brandy," die bekende negerkomieken uit Scala. Zoo'n aap hè?.... Daag!" II Aan de koffietafel was de stemming uiterst onbehagelijk geweest. De sneers van Gideon en het spottende lachje van Kitty hadden de gemoederen wederzijds geprikkeld op een wijze, die welhaast ondragelijk was. Willem, als altijd op de hand van Kitty, had er, toen het twistgesprek, dat overigens steeds bleef in het kader van een scherpgepunte dialoog en nooit ontaardde in een redeloos gekijf, ineens met zijn heesche, klanklooze stem ruw doorheengevloekt, juist op een moment dat Kitty door een mindergelukkigerepliekineenleelijke impasse geraakt was. Ze begreep die goeie bedoeling wel, maar een beetje onthutst hadden ze toen allebei gezwegen. Gideon zei trouwens nooit een onvriendelijk woord tot Willem, verdroeg al zijn humeurigheden, wist hoe fataal iedere opwinding zijn brooze lijf beïnvloedde. Stil, als berispte kinders, hadden ze verder hun hoter- Leugens 3 34 hammen opgegeten en zwijgend waren ze uiteengegaan. Geluidloos en nogal triest verging de dag in de mooie villa. Gideon zat op zijn kamer te lezen, Kitty op de hare en Willem rustte, zijn plichtmatige rustkuur, somber de uren versoezend, soms verdroomend, het eeuwige glas melk binnen zijn handgreep op het nachttafeltje. Gideon las eigenlijk niet, al zat hij ook met een geopend boek in zijn handen bij den haard in een clubfauteuil. Hij keek op en over de bladzijden zonder woorden te zien en peinsde bijwijlen met sterk gefronste wenkbrauwen. Kitty las eigenlijk al evenmin, al lag ze ook in haar makkelijkste stoeltje achterover met het romannetje opengeslagen in haar handen. Zij keek trouwens heelemaal niet op de bladzijden; dat had ze maar heel even gedaan in haar eerste resolute voornemen, om zich van al dat geharrewar nu eens niets aan te trekken en zich eens echt ouderwetsch in een boeiende roman te verdiepen. Ze fronste ook telkens haar wenkbrauwen en dan trokken er rimpeltjes van wat nerveuze zorg in het fijn besneden gezichtje. Soms ook bracht ze het kleine geurende zakdoekje naar haar mond, beet erop en trok er dan aan, hard, met snokjes, of ze poogde het te scheuren. In het huis klonk nauwelijks een geluid, een enkele maal was er het vage piepende gebonk van de pomp in de keuken en beneden in de huiskamer, trillerde de kanarie.^ lp 35 „Die ziet de zon," dacht Kitty," en denkt dat het zomer is." Maar 't was koud buiten, een scherpe noordoosten wind had de wolken weggeblazen, nu stond de lucht strak-blauw, over den vijver lag een ijsvlies. Langs den weg ronkten telkens auto's en motorfietsen; claxons snerpten. Ineens hoorde Kitty een klopje op haar kamerdeur. „Ja." 't Was Truida het binnenmeisje, dat zeggen kwam, dat Mevrouw van der Laan er was. „De oude Mevrouw?" vroeg Kitty verwonderd, met een blik op de pendule, die op half drie stond. Maar het was de jonge mevrouw. Vlug sprong Kitty op, blij, dat er wat afleiding kwam, en ze spoedde zich naar beneden. In de tuinkamer zat Dolly. „ Ik kom idioot vroeg hè? Derangeer ik je?" Als een tierig kwetterend siervogeltje scheen ze uit het zonnige koude buiten naar binnen gevlogen te zijn in de koesterende behagelijkheid der prettig verwarmde kamer. „Kind, heelemaal niet!" riep Kitty uit „Juist leuk, datje komt; ik verveelde me zoo'n beetje, zat te lezen, of eigenlijk te soezen. Doe je bont wat af." „Ja, maar ik blijf niet lang, weetje, ik moet nog een paar boodschappen doen en nog een visite hier in de buurt; ik denk ,'k wip nog even bij Kit an ook." 36 „Gut, in de buurt?" zei Kitty verbaasd, terwijl ze Dolly's bont voorzichtig zorgvuldig op den divan uitlegde. „Bij wie?" „O, nieuwe kennissen.... een collega van Gerard," zei Dolly haastig, ,,'k weet op 't oogenblik niet eens hoe ze héeten... zoo'n idiote naam. Gideon wel?" Kitty knikte, begreep niet recht waarom Dolly moest jokken, maar ze stelde er ook niet veel belang in. „Ja, dank je best." „En Willem?" Kitty haalde haar schouders op, glimlachte medelijdend. „Och, je kent de dokterstroost voor die arme stakkers, hè? Maar moed houden. En dat probeert hij zoo'n beetje." „Zielig," sprak Dolly met een snelle knipping van haar oogen, die ineens vochtig glansden, maar dan plotseling zich omwendend: „Leuk gezicht heb je hier op den weg. Mag ik déar gaan zitten?" Ze wees op een crapaudje, dat tegenover haar stond en van*welke plaats ze de passage, van de auto's het best kon volgen. „O, natuurlijk, kind," sprak Kitty, die wat opzij schoof, „Wil je al thee?" „Nee.... nee...." riep Dolly „gut, ik heb net m'n lunch op. Nee, ik kom heusch maar heel even babbelen en dan vlieg ik weer weg." 37 „Snoepen dan?" zei Kitty, bonbons presenteerend. „Dat altijd!" riep Dolly, „Zeg, weet je dat Tippy de Vrieze d'r engagement af is?" „Ajakkes, nee.... waarom?" vroeg Kitty, veel belangstelling veinzend. „Tja...." deed Dolly, haar mollige schoudertjes hoog ophalend en een tweede bonbon in haar niet kleine, maar f rissche mond stoppend: „Ze zeggen, dat hij zoo schandelijk flirt met anderen...." „O.... ja, dan heeft ze gelijk," sprak Kitty. „Nou.... waarom?' zei Dolly met haar onschuldigste gezichtje. „Flirt is geen ontrouw." ,,'t Is het voorspel er van," sprak Kitty. „Geen kwestie van!" riep Dolly, „Flirt is juist een training voor je standvastigheid, Hoe meer je flirt, des te beter ben je bestand tegen de verleiding. Ga de verongelukte huwelijken maar eens na; daar is nooit van te voren over flirten in gesproken. Ontrouw komt altijd in eens uit de lucht vallen. Nee, ik vind Tippy een dom schaap, ik zal 't er eens zeggen ook." N „Met zoo'n getrainde man had ze juist een prachtkans!" lachte Kitty. „Natuurlijkl" „Hoe kom je aan die theorieën?" vroeg Kitty. „En is je man het daar mee eens?" „Gerard?.... O, ja Kit!" riep Dolly uit, „daar ben ik eigenlijk voor gekomen, wil jij hem niet eens een beetje 't 38 hof maken? 't Zou zoo goed voor hem zijn, zoo opvoedend. Toe.... doe je 't?" „ Ik heb geen tijd!" lachte Kitty „vraag het aan Ada." Dolly kraaide het uit. Dan ineens sprong ze op. „Mag ik even telefoneeren?" „Ga je gang," sprak Kitty. „Is het geheim? Dan ga ik even weg." „Geheim!" riep Dolly uit, „wel nee.... kun je begrijpen... 't is met Gerard." Ze vroeg het nummer, luisterde, wenkte dan Kitty, duwde haar de hoorn tegen 't oor, fluisterde snel. „Moet je die griezelige plechtige stem van hem hooren.... Ontvanger Registratie en Domeinen...." Ze imiteerde Gerards stem met een grappig laag keelgeluid. Kitty lachte, hoorde bijna dadelijk dezelfde woorden zoo in de telefoon; ze drukte die weer tegen Dolly's oor, trad achteruit. „ Ik ....vent!" riep Dolly, „ja.... 'k wou je maar even zeggen, dat we een half uur later eten hoor. Vind je goed? ....ja.... visites maken en boodschappen doen.... griezelig druk.... waar ik nu ben?.... Thuis natuurlijk.... Daag!" Ze belde af, trad naar 't raam, snoepte en passant een bonbon weg van het schaaltje, keek naar buiten. „Die aangeboren nieuwsgierigheid van mannen altijd hé? Waar ik nu w^s? Wat kan hem dat nu in hemelsnaam schelen?" 39 „Maar waarom wou je niet zeggen, dat je hier was?" lachte Kitty. „Uit beginsel," antwoordde Dolly met iets plechtigs in haar stem en ze ging weer zitten. „ Ik beantwoord nooit indiscrete vragen." ,,'t Beginsel is goed," knikte Kitty wat spottend. „Zeg Kit," vroeg Dolly „een gewetensvraag. Vind jij 't , huwelijk leuk?" „Leuk," herhaalde Kitty. „Nee.... niet bepaald.... Een goed huwelijk staat veel te hoog om leuk te wezen." Dolly knikte peinzend. „Ja, dat zeggen ze meer," sprak ze en dan met een zucht, „ik geloof dat mijn huwelijk verschrikkelijk hoog staat!" Op dat oogenblik reed een auto, die van de stad kwam, opvallend langzaam langs de villa en liet de claxon driemaal hard snerpen; Kitty meende te zien, dat het Mark Ruitenburg was, doch eer ze tijd had het op te merken, sprong Dolly haastig overeind. „Nou ik ga weg, hoor.... Goeie grutjes, drie uur.... ik verbabbel mijn tijd!" Kitty legde haar de bonten collier om den hals. „Compliment aan Gideon en aan Willem, hoor en dankje voor je bonbons.... ik neem er nog eentje...." 'Kitty sloeg een cape om, bracht haar naar het hek. Gearmd liepen ze tot daar. „Daag...." zei Dolly nog met een laatste handdrukje. Dan stapte ze haastig weg. 40 Kitty keek even verwonderd. Dolly keerde niet terug naar de stad, ging de andere richting uit. In de verte stond een auto stil op den weg. Ze zag Dolly na, schudde het hoofd, dan ineens huiverig door de koude wind, liep ze snel terug naar huis. Dolly's bezoek had haar uit haar evenwicht gebracht. Boven op haar eigen kamer had ze regelmatig kunnen denken; en al waren die gedachten nogal bitter en somber, er was in haar gedachtengang tenminste een vaste rechte lijn geweest. Nu was ze de richting kwijt geraakt, ze wist niet wat ze eigenlijk doen zou; er was iets, dat haar er van terughield om opnieuw naar boven te gaan; ze voelde zich plotseling eenzaam; die eenzaamheid maakte haar bang, ze stond even midden in de kamer, staarde voor zich uit, dan krampte er iets in haar keel en om haar neus, ze was op punt om zoomaar te gaan huilen. „Dat nooit." Ze zei die woorden hardop, met een energiek gebaar van zelfbeheersching, trad met wat haast naar de deur van de salon naastaan, opende die, zette zich voor de piano en begon te spelen. In zijn kamer, die behalve de welvoorziene boekenkast met geneeskundige werken, weinig meer bevatte, dat wees op zijn beroep van arts, liep Gideon heen en weer met stappen, die te groot waren voor de afmetingen van den vloer 41 en welker tempo te snel was om kalmte te kunnen brengen in den gedachtenstroom, die door zijn brein ging. Dat eeuwige geharrewar met Kitty, 't was om gek te worden. En zijn schuld was het niet. Ze hadden het afgesproken voor hun huwelijk,'t elkaar beloofd: vóór alles zouden ze waar blijven tegen over elkaar, nooit veinzen, nooit vriendelijk jokken zelfs. Dat standpunt was goed; aan het beginsel kon het niet liggen. Waar lag dan de fout bij de consequente doorvoering ervan? Zeker, zeker, de waarheid is niet altijd aangenaam, maar hij, Gideon, kon er tegen...., van zichzelf was hij zeker.... trouwens, van kindaf had hij zich geoefend in zelfkennis.... nooit geschroomd zijn eigen fouten en tekortkomingen te verbloemen.... te ontkennen.... en juist dat had het hem gemakkelijk gemaakt ook van anderen ... ook van Kitty, de waarheid te hooren en te verdragen. Maar Kitty zelf kon er niet tegen... misschien was geen enkele vrouw er tegen bestand... als psychiater had hij dit moeten voorzien.... maar m'n God, Kitty was toch geen vrouw als alle anderen.... ze stond moreel zoo hoog, ze was zoo wilskrachtig.... tenminste, dat had hij altijd gedacht.... En toch, hij voelde het, hij wist het nu zeker.... hun waarheidsovereenkomst dreigde tot een catastrofe te leiden. 42 Het had geen zin het te ontkennen. Gideon's stappen werden plotseling nog grooter, nog haastiger; als een tijger in zijn kooi liep hij langs de breede ramen heen en weer. lederen dag, ieder uur van samenzijn bracht nieuwe kwesties, ruzies, schamperheden, geraffineerde steken onder water.... want dat kon ze... o, jé, ja.... een virtuose was ze op dat gebied en dat tergende lachje, dat ze dan liet hooren.... dat was om gek te worden.... en dan die rust, die gemoedelijke kalmte, waarmee ze aan haar huiselijke werkjes begon, wanneer ze hem om zoo te zeggen tot het uiterste had gebracht. O, maar dat was komedie.... dat was haar zelfbeheersching.... maar die forceerde ze.... en dat zou zich wel wreken.... hoofdpijn, migraine.... je hoefde geen medicus te zijn om dat te begrijpen. Zeker, hij liep hier nu ook als een dwaas in zijn kamer op en neer met een kloppend hoofd.... nerveus tot in de toppen van zijn vingers.... maar zij zou er niet pleizieriger aan toe zijn.... dat gaf tenminste een zekere voldoening, al was 't er geen van de edelste soort. Ineens bleef hij staan, luisterde; werd er piano gespeeld? Hoor.... de wals van Durand.... Getroffen bleef Gideon even staan. 't Lijfdeuntje van Kitty, zooals ze altijd zei.... zou zij nu waarachtig....? Hij beet zich op de lippen, luisterde toe. 43 Vroolijk cadanseerde de blijde klanken door het huis; het jubelde! Zoo speelde ze ook in het begin van hun huwelijk en daarvoor.... wat een schat van een vrouw was ze toen voor hem.... dat fijne geestige gezichtje.... en die heerlijke zielvolle oogen.... Wat ging er in haar om, dat ze dit nu spelen kon en wilde? Als hij er eens heenging? God, God.... een razend verlangen dreef hem nu ineens weer om zacht achter haar te sluipen, om plots, net als vroeger, haar oogen met zijn handen te bedekken, haar achterover te trekken.... Nee nee.... geen sentimentaüteiten.... dat was voorbij. En als hij' t toch eens deed....? Hij lachte grimmig. Wat zou ze hem honen en knauen met haar spottende verbazing, met dat driedubbele vervloekte lachje van haar! De muziek jubelde voort. Als hij eens even ging kijken. Hm. Stel je voor, dat het Willem eens was. Willem.... nou ja.... die speelde niet zoo goed.... maar mogelijk hoorde hij 't verkeerd. En als het Willem was.... dan moest hij er dadelijk een eind aan maken. Natuurlijk, die zou maar weer alles riskeeren.... in plaats van zijn al half gesloopte lichaam rust te gunnen. Even kijken voor alle zekerheid, dat moest hij wel doen.. 44 was hij verplicht.... als medicus.... hij droeg immers de verantwoording voor zijn broer.... In de gang klonk de muziek plots veel voller, een overbruischende levensblijheid jubelde op hem af. Het overweldigde hem even; heel zwakjes dacht hij nog, dat, als het Willem was.... Maar hij maakte die gedachte niet af. Hij trad de huiskamer in, deed nu zacht, schreed op zijn teenen naar de geopende salondeur, keek naar binnen. Hij deinsde terug. Een hooge dissonant en een valsche misgreep in de bassen, dan zweeg de muziek. Gideon was teruggetreden in de huiskamer, besluiteloos, verbijsterend onzeker. Kitty kwam in de deuropening: ze zag bleek, rilde even, wreef haar vingertoppen over elkaar; in de salon was geen vuur aan. „Wou je wat?" vroeg ze, hem aanziende met haar klare bruine oogen. „Nee...." antwoordde hij koeltjes, dien blik ontwijkend, ,, Ik dacht ,dat Willem speelde...." Ze zweeg, maar hij voelde in haar zwijgen, dat ze hem niet geloofde. Dat prikkelde hem eensklaps weer fel. „Denk je, dat ik sta te liegen?" vroeg hij bruusk. „Als ik dat dacht, zou ik het zeker zeggen," antwoordde ze rustig; maar dan dadelijk daarop met iets haperends in haar stem: „Of misschien ook niet.... in dit geval." 45 Hij wendde zich om, niet dadelijk begrijpend, maar ze ging de kamer al uit. „Daar...." mompelde hij, starend op de deur, die ze achter zich sloot.... „daar sta ik weer met m'n idiote impuls.... een figuur als modder.... Vervloekt nog toe!" En met een preveling van woedewoorden, liep hij terug naar zijn eigen kamer, sloeg de deur achter zich dicht, dat het dreunde door 't huis. De middagmaaltijd verliep zonder stoornis. Om Willem, dien Gideon in zijn bed had willen houden, maar die koppig en humeurig, geweigerd had, zich plots opwindend tot in heesche woede uitgestooten schampscheuten en zinlooze verwijten. Gideon reageerde er niet op, liet hem uitrazen, tactvol, zonder kalmeerende woorden te gebruiken, die Willem nog maar meer zouden opwinden. Ze praatten maar wat over dingen, die hen alle drie volkomen onverschillig waren; tusschen Gideon en Kitty was de rustige vriendelijkheid van menschen, die elkaar haten noch liefhebben; Kitty scheen wel opgewekt, ze schertste wat met Willem en samen plaagden ze Gideon, die 't goedmoedig verdroeg, telkens tersluiks Willem observeerde, wiens hooge kleur en schitterende oogen maar al te zeer verrieden hoe fataal de koorts zijn toch al zoo geslonken krachten sloopte. 46 Kort na tafel, toen de koorts afging en Willem uitgeput en bleek op den divan lag, gelukte het Gideon hem naar bed te krijgen. Het theedrinken in de huiskamer bracht Kitty en Gideon weer tezamen. Indien hun innerlijke gemoedsrust in evenwicht ware geweest, zou de omgeving in die gezellige huiskamer het zeker niet verstoord hebben. Noch Gideon, noch Kitty hadden neiging om hun dagelijksch welbehagen te offeren aan de grilligheden der moderne sierkunstenaars en meubelartiesten. De geheele aankleeding der kamer was rustig gehouden in matgroene tinten; rondom getemperd en ten deele afgedekt, door de zijden kap viel het licht uit de electrische lamp, warmgeel en helder op het tafelvlak. In den open haard lagen houtblokken en kolen zacht knetterend te gloeien. Het theegoed stond gereed op een tafeltje bij Kitty's gewone plaats; de theestoof stond er naast en op dien theestoof zong het water in den ketel een telkens afgebroken tierelierig deuntje. Toen Gideon binnentrad was Kitty bezig om op te schenken. Hij had de courant, die juist gekomen was, uit de bus gehaald, legde hem op tafel, dan ging hij naar den haard, 47 ving wat warmte tusschen zijn handen, die koud geworden waren en wreef ze. „Ik heb Willem naar bed gekregen," sprak hij in sterke behoefte om iets te zeggen. De mededeeling zelf was overbodig, want Kitty had er bij gestaan, toen Gideon hem met zachten drang overreed. „Ja, ik weet wel.... ik was er bij," antwoordde ze. Ze bedoelde het niet onvriendelijk, maar er was een intonatie in haar stem en een klemtoonleggingopdat„weet'', die iets vinnigs gaven aan haar antwoord. Ze hoorde het zelf, wilde nog herstellen, maar ze vond geen woorden; ineens wat onhandig, stootte ze de theepot tegen het blad, een scheutje glipte uit de tuit, vloeide in het tafelkleed. Ze smoorde half een uitroep van ongeduld, ging snel naar de kast om een doekje te krijgen en 't gemors weg te redderen. Gideon zei niets meer, ging aan tafel zitten, vouwde zijn courant open en begon te lezen. Even later zat Kitty tegenover hem; ze had hetzelfde romannetje voor zich, waar ze 's middags op haar kamer ook al overheen had zitten kijken. Nu las ze evenmin, of zoo haar oogen al gleden over de woorden en zinnen, dan drong toch niets van de beteekenis ervan door in haar brein. Het was nu weer doodstil in huis, in de kamer was geen geluid dan de zingzang in de theeketel en de zachte knet- 48 tering van het haardvuur; buiten ronkte nog een enkele motor voorbij, heel ver weg floot een trein. Maar ze voelden geen van beiden die stilte als de weldadige kalmte, die de rust geeft tot het prettig verdiept raken in lectuur; veeleer voelden ze die stilte als iets angstigs, als een dreiging. Om hen heen stolpte de kamerruimte tot een benauwenis; de atmosfeer scheen er zwaar. Gideon kuchte nu en dan met vreemde, zenuwachtige keelschrapingen; Kitty bevochtigde telkens met haar tong haar lippen en gehemelte, die kurkdroog werden. Tot ze ineens, gelijkelijk, de oogen opsloegen en elkaar aanzagen. In beider blik was de hopelooze faling van een poging om onbevangen te kijken en in het bewustzijn daarvan, werd die blik koud-uitdagend. Toen ontweken ze elkaar's oogen zonder ze neer te slaan, in voorgewende peinzing over andere dingen, maar met de overheerschende gedachte, dat ze geen dupe waren van deze komedie en elkaar zeer wel doorzagen. Het theeschenken van Kitty bracht even ontspanning; Gideon veinsde te lezen, maar hij zag iedere beweging die ze maakte. Ze schoof hem zijn kopje toe. „Asjeblieft." „Merci." 49 Zijn stem klonk vreemd laag en schorrig en hij kuchte weer dadelijk er na. Kitty dronk met kleine teugjes, sloeg een bladzij om. Dan viel de stilte weer drukkend op beiden neer. Ineens deed Kitty haar boek dicht, schoof het van zich af. „Gideon, zoo gaat het niet langer, we vermoorden elkaar op die manier." Ze deed een poging om rustig te spreken, maar de stem klonk geknepen en onnatuurlijk hoog. Hij keek op van zijn courant, deed even verwonderd. „Wat bedoel je?" Haar wat angstig-nerveuze blik werd ineens beheerscht koud op die even hulpelooze als geveinsde vraag. „Ik kan niet aannemen, dat je verwacht, dat ik daar antwoord op geef. Je begrijpt me volkomen." Zijn zelf beheersching kwam nu ook terug. Hij knikte. „Dat is ook zoo. Maar je opmerking verraste me even. Wat verwijt je me?" „Niets. Maar we zijn geen van beiden bestand tegen deze wijze van samenleving." Hij haalde even zijn schouders op. „Dat ligt niet aan het beginsel waarop die samenleving gebaseerd is...." „Jawel....!" viel ze uit. „Nee...." kalmeerde hij met een handgebaar, „dat is Leugens 4 50 onmogelijk. Een samenleving die gebaseerd is op oprechtheid en waarheid is an und für sich zoo gezond mogelijk. We hebben aan dat beginsel vóór ons huwelijk trouw gezworen. Kunnen we daar nu van een beiden niet tegen, dan moet dat noodzakelijk aan de persoon liggen.... aan het beginsel valt niet te tornen." Ze glimlachte even, nu volmaakt gekalmeerd na zijn lang betoog en zeker van haar meerderheid, als het op argumenteeren aankwam. „Je spreekt van.... een van beiden. Daar bedoel je mij mee." Ze keek hem frank, een beetje spottend aan. „Natuurlijk," gaf hij toe, „Je voelt je miskend, verongelijkt en toch heb ik je nooit iets anders gezegd, dan waarheden. Dat weet ik zeker. Wou je dat ontkennen?" „Ik ontken niets," antwoordde ze, „maar jij verdraagt de waarheid nog veel minder dan ik...." Hij vouwde de courant wat zenuwachtig samen, schoof hem van zich af. „Jij verwart klakkelooze beleedigingen en een zekere vorm van honende spot met waarheden," sprak hij dan. „O ja, natuurlijk!" riep Kitty uit, „Als ik de spijker op zijn kop sla, is het een beleediging. Maar al de liefelijkheden, die jij mij toegooit, zijn waarheden. Welzeker! Jij matigt je het monopolie van de waarheid aan!" Hij glimlachte nu ook, voor 't eerst in dit twistgesprek. „Wat heb je veel woorden noodig om je zaak te ver- 51 dedigen," sprak hij dan wat sarrend. „Dat prouveert niet voor de kracht van je argumenten, vind je wel?" „ Ik heb tenminste de moed om positief te zijn," antwoordde ze „om positief te zeggen, wat ik denk en vind. Jij begint nu al met vraagjes te stellen. Dat zijn listigheidjes, die je geleerd hebt in een debating-club, zoo geef je jezelf niet bloot en je mat je tegenstander af door kleine irriteerende prikken. O, dat foefje zou ik ook kunnen toepassen, beste jongen." „Daar sta je te hoog voor!" sneerde hij, 'n beetje nijdig. „Mogelijk wel,"sprak ze luchtig,„maar ik heb heelemaal geen behoefte aan zulke gluiperige hulpmiddeltjes althans niet tegenover jou...." „Wat wil je daarmee zeggen?" vroeg hij barsch. „Alweer een vraag!" spotte Kitty. „Maar door hem te stellen heb je hem zelf al beantwoord." „Die laatste zin is mooi," bewonderde hij ironisch. „Heel nieuw en ook heel oorspronkelijk." „Het gaat niet om de fraaiheid, maar om de juistheid. Betwist of weerleg die als je kunt...." „Je praat zoo snel en zooveel," antwoordde Gideon met een lichte affectatie in zijn stem, „dat ik het uitgangspunt van het dispuut uit het oog heb verloren." „O, dan zal ik je nog wel even een résumé geven," sprak Kitty. „Jij beweerde dat een van ons beiden,en daar bedoelde je mij mee, niet hoog genoeg stond om de consequenties te aanvaarden van een samenleving op de basis van abso- 52 lute oprechtheid en ik beweer, dat we er geen van beiden tegen opgewassen zijn. Niemand deinst terug voor de waarheid, als het anderen geldt, maar die de waarheid kan verdragen nopens zichzelf moet een Simson zijn van zedelijke kracht. En jij bent geen Simson," besloot ze, terwijl ze even haar wijsvinger naar hem uitstrekte. Gideon haalde zijn schouders op. „Of, als je er een bent," vervolgde Kitty nog, „dan hoogstens een gemillimeterde." „Vindt je dat nu heusch grappig?" sneerde hij met een woede flikkering in zijn oogen. Zij lachte, haar lachje dat hem zoo vaak buiten zich zelf bracht. „Niet de opmerking," sarde ze, „maar wel de reactie er van op jou!" „Vergis je niet," sprak hij, zich beheerschend, „tegen „zulke speldeprikjes ben ik voldoende gepantserd." „Dat zag er anders niet naar uit," lachte ze. „Als je bekomen bent van dit laatste succes," ging hij voort, „zul je mogelijk kunnen besluiten eens mee te deelen met welk doel je dit debat nu eigenlijk hebt geopend. Of is het bedoeld als een vernuftstoernoof?" Ze schudde het hoofd. „Dat woord zou ik niet eens kunnen uitspreken. Ik wil je overtuigen van een onafwendbare conclusie." Hij fronste zijn wenkbrauwen wat spottend zwaarwichtig. 53 „Het beginsel van oprechtheid en waarheid waarop ons samenleven gegrond werd, heb je zelf gezegd, is onaantastbaar." „Zeker," gaf hij toe met een sterk hoofdknikken. „Ben ik volkomen met je eens," sprak Kitty, „maar.... nu doet zich het feit voor, dat jij noch ik volgens mijn en jouw oordeel opgewassen zijn tegen de consequenties van dat beginsel. Het beginsel is onaantastbaar. Dus schuilt de fout in ons samenleven. Zoodat we dat samenleven moeten prijsgeven, om trouw te blijven aan het beginsel." De beweging van ontroering, die Gideon maakte was geenszins geveinsd. „Dus wou je dat we van elkaar gingen?" Ze knikte ernstig nu. „Kitty...." riep hij uit. Er glansde iets in haar oogen, heel even maar, als een blijde ontroering, doch dadelijk daarop was daarin weer de koude spot. „Het oogenbiik is weinig geschikt om sentimenteel te „worden, zou ik zoo zeggen," sprak ze. Gideon was opgestaan, prevelde een verwensching tusschen zijn lippen, terwijl hij heen en weer liep. „Je moet trachten jezelf omhoog te schroeven, Gideon," spotte ze. „ In onze philosofische buien haalden we soms het woord van Zarathustra aan „Warde hart'. Dat voert de curve van je zedelijke waarde omhoog." Hij gaf niet dadelijk antwoord, stapte op en neer door de 54 kamer, bleef eindelijk voor den haard staan, met zijn rug naar haar toe. Ze volgde zijn bewegingen tersluiks. „Mij staat een andere uitspraak van Nietzsche voor den geest," sprak hij eindelijk, wat schorrig, zonder zich om te wenden. „Du gehstzu Frauen? Vergiszdie Peitschenicht." Kitty lachte, haar echte jolige lach ditmaal, maar die hem thans nog meer irriteerde dan haar spot. „Zeker, beste jongen!" riep ze uit, „maar jij hebt hem wel vergeten! Goeierd! Bovendien, zoo'n karrewats moet je kunnen hanteeren. En er zijn ook vrouwen.... die terugslaan! Maar we dwalen af, hé?" ging ze op ernstigen toon voort, „ons huwelijk is gelukkig niet verloopen in een vechtpartij met karrewatsen, maar wel ontaard in een stelselmatig geharrewar. En dat is een voldoende reden om er een eind aan te maken." Hij wendde zich wat bruusk om, zag haar aan. „Dus je wilt scheiden.... per sé scheiden?" „ Ik geloof niet, dat je dienaangaande nog twijfelen kunt," antwoordde ze op rustigen toon, „er is overigens alles voor en niets tegen." „Nou goed, je hebt gelijk, dan zullen we scheiden!" riep hij uit, terwijl hij op nieuw, nu in wat sneller tempo de kamer op en neerging stappen. „Ik wil je eerlijk bekennen, dat het woord me even ontroerde." „Och, als je het maar dikwijls genoeg herhaalt, wen je daar wel aan", sprak ze op onverschilligen toon, terwijl 55 ze zijn kopje naar zich toe trok en hem opnieuw inschonk. Hij volgde die beweging met eenige verbijstering. Dan ineens, woedend, riep hij uit: „O zeker. Maar wij zullen het woord niet zoo dikwijls moeten herhalen, want dan zou het er op lijken, of we het niet meenden." „Juist," antwoordde ze. „Asjeblieft, hier is je thee.... En we moeten zelfs dien schijn vermijden, al was het alleen maar uit wederzijdsche achting. Ik zal zien, dat ik morgen vertrek." Hij bleef stokstijf staan. „Dan al?" Ze glimlachte, deed wat verbaasd. „Heb je eenig belang bij een uitstel?" „O nee.... volstrekt niet... integendeel!" snauwde hij half stotterend. „Nu daarom." „Waar wou je naar toe?" vroeg hij, terwijl hij opnieuw staan bleef. Ze glimlachte weer. „Gideon, je moet je wat beter in de situatie indenken," sprak ze dan, „waar ik heenga, of wat ik doe, moet jou verder hoegenaamd geen belang meer inboezemen. Natuurlijk zal ik me zelf niet „spurlos versenken." Ik zal evenmin verstoppertje spelen. Er is nog een heeleboel te regelen. Ik zal wel order geven, dat je mijn.... domicilie kent." 56 „Order geven.... aan wie?" „Aan mijn advocaat." Hij prevelde iets binnensmonds, barstte dan ineens uit. „Dus je bent waarachtig van plan omhetdoortezetten." „Door te zetten?" herhaalde ze blijkbaar ten uiterste verbaasd. „Nu begrijp ik er niets meer van. We spraken over de noodzakelijkheid van onze scheiding, we beleefden het gedenkwaardige moment, dat we 't voor de eerste maal in ons huwelijk, over iets eens waren.... En nu vraag je bot erop of ik waarachtig van plan ben om het door te ietten!" Ze haalde hoog haar schouders en wenkbrauwen op, zag hem zoo aan. „Je hebt gelijk," sprak hij, zich beheerschend, „mijn vraag was onlogisch.... en ook misleidend ten opz'chte van mijn opinie." „Je bent dus ook overtuigd, dat het voor ons beiden het beste is," sprak ze meer bevestigend dan vragend. „Volkomen," antwoordde hij opgedecideerdentoon. ,,We kunnen er nu verder rustig en zakelijk over spreken." Ze trok even haar wenkbrauwen op. „ Ik ben er nu juist over uitgepraat," sprak ze, terwijl ze opstond en de theekopjes in elkaar zette, waarna ze schelde. ,,En het zakelijke gedeelte zullen anderen wel voor ons beredderen." De binnenkomst van de meid belette Gideon hier dadelijk een antwoord op te geven. Kitty gaf rustig haar orders. 57 rekende ook met de meid af, die het leitje had meegebracht. Als ze weg was, sprak ze tot Gideon, terwijl ze haar sleutelmandje opnam: „Nu, ik ga naar mijn kamer, hoor. Wel te rusten." „Wel te rusten," herhaalde hij werktuigelijk. Hij bleef staan, keek haar na, zooals ze het vertrek verliet, rustig, slank, het blonde hoofdje trotsch gedragen door de sierlijk gelijnde hals. Ze sloot de deur achter zich, zonder nog om te zien. Minuten lang bleef Gideon staan op dezelfde plek, starend naar die deur; dan met een korte beweging, een schok van zijn hoofd, trad hij naar de tafel, nam de couranten op, knipte het licht uit en ging naar zijn eigen kamer. (II Zooals meestal na eenige dagen van hooge koortsen en doodelijke uitputting, was ook nu voor Willem weer een periode ingetreden van bedriegelijke beterschap; verkwikt na een lange rustige slaap, was hij wakker geworden met het blijde gevoel, of iets zwaars, dat hem dagen had gedrukt plotseling van hem was afgewenteld. Met een kwiek gebaar had hij de dekens van zich geworpen, was uit bed gesprongen, met taai zelfbedrog de duizeling geringschattend, die hem even wankelend naar de tafel deed grijpen. De zon scheen immers. Komaan, hij leefde nog, en zoo lang er leven was, was er hoop. Die holle gemeenplaats had hem toch zelf even bitter doen glimlachen tegen zijn spiegelbeeld. Groote hemel, wat zonken zijn oogen toch diep weg den laatsten tijd in hun bleekblauwe kassen; en zijn neus werd al scherper en grooter. 59 Zijn ooren leken wel van eierschaal-porcelein; over zijn wangen en zijn voorhoofd lag de huid als een doorschijnend vliesje, bleekblauw, teertjes als van een jong anaemisch meisje.... en om dat alles heen was de glanzende golving van zijn gitzwart haar. Een beetje behaagziek toch, had hij met groote zorg zijn scheiding gelegd, nog eens over en nog eens, tot het eindelijk naar zijn zin was geweest. Zoo, monter knikkend tegen zich zelf, was hij tevreden dien nieuwen levensdag begonnen. Nu lag hij in zijn ligstoel in zijn zitkamer; Gideon en Kitty hadden alles van zijn kast in Leiden hierheen gesleept. Student, ja, hij was nog student. Kon zich altijd weer laten inschrijven, als hij wou. De Series Lectionum van zijn eerste en eenige jaar hing tegen de deur, op zijn boekenkast stond het Minervabeeld, half verscholen in zijn baret; fuifkieken waren ook meegekomen en op zijn schrijftafel lagen en stonden allerlei dingen, die hij gemoerd had, een geëmailleerde plaat met Verboden te Rooken uit een spoorwegcoupé, het porseleinen naambordje van den Rector Magnificus — een succesnummer was dat geweest! — bierglasmatjes en nog veel meer souvenirs van dien joligen gekken tijd; zijn oudHollandsch pijpenrek met de namen van de lui op de pijpekoppen, zijn macabere tabakspot, een doodshoofd met groen-glanzende dreigoogen. 60 Soms in zijn somber-woedende dagen van malaise verweet hij Gideon wel, dat die zoo grof ongevoelig was geweest om hem juist door al die souvenirs van zijn blij studentenleven steeds eraan te herinneren wat een menschelijk wrakhij nu geworden was, maar als de reactie dan weer kwam, zooals vandaag, dan waardeerde hij het ook wel, voelde hij zich een poosje toch weer de student op zijn kast. En soms kwam hij er dan zelfs toe zijn dictaten te voorschijn te halen, met een plotselinge felle lust tot studie. Dan vonden ze hem wel, ingedut op zijn ligstoel bij die lectuur, de kin op de borst gezonken, het cahier open naast hem op den grond, onder de slap neerhangende blauw-dooraderde hand. Dezen morgen had de studielust hem nog niet bekropen hij zat op zijn ruststoel en amuseerde zich kalmpjes met de lectuur van het feuilleton uit de Rotterdammer, toen na een tikje, waar hij „Ja" op riep, Kitty binnenkwam. Hij legde de courant neer, een blijde glans kwam in zijn donkere oogen. „Goeien morgen!" Hij was de eerste die het zei; maar dadelijk met verwondering en vage onrust, haar scherp opnemend, vroeg hij er achter: „Ga je uit?" „Goeien morgen, boy," sprak Kitty, die vergeefs trachtte onbevangen te blijven onder dien nu star vragenden blik. „Ja ik ga uit." 61 Haar reispak had het dadelijk verraden, al droeg ze nog geen hoed of mantel, maar hij was ook zoo gewoon haar op dit uur in haar ochtendjapon te zien, dat het hem wel moest opvallen. Ze ging zitten op een stoel dichtbij den zijne. „Ja, ik ga uit," herhaalde ze „op reis." Hij zweeg even, zag haar aldoor aan. „Wat is er gebeurd, Kitty?" vroeg hij eindelijk op zachten, wat angstigen toon. „Niets," antwoordde ze luchtig „er is niets bijzonders voorgevallen, maar ik heb behoefte om er eens een poosje uit te zijn." „Waar uit?" vroeg hij. „Uit de omgeving hier. Kom, boy, je begrijpt het wel. Die onophoudelijke misverstanden tusschen Gideon en mij en we houen ons nog in, als jij er bij bent.... dat is op den duur niet te harden." De krant was van hem afgegleden, zijn magere handen lagen gevouwen in zijn schoot. Aldoor staarde de oogen uit het blauwwitte masker van het scherpe gelaat haar aan. „Hoe lang blijf je weg?" vroeg hij. Ze glimlachte even, haalde haar schouders op. „Daar kan ik niet dadelijk een antwoord op geven.... dat hangt af van zooveel onberekenbare dingen." „Zoo...." sprak hij. „Bedoel je het zoo.... En de meest onberekenbare factor is zeker de houding van Gideon?" Kitty sloeg even haar oogen neer en antwoordde niet. 62 „Waarom durf je dat niet te erkennen, Kit?" vroeg hij met een bitteren glimlach om zijn mond.,, Ik doorvoel die verhouding tusschen jullie even goed als jij, hoor, misschien nog wel beter.... zeker beter dan Gideon. Stomme verwaande egoist, die hij is." Ze zag hem nu weer glimlachend aan. „Misschien heb je gelijk, boy. Maar zoo heel zeker ben ik er niet van. In ieder geval.... we zullen nu voor een voldongen feit komen te staan en de rest zal de toekomst leeren." „Mij Iaat je alleen, Kit," sprak Willem wat schorrig „en tegenover mij moet je niet teveel meer over de toekomst spreken." „Och boy," antwoordde Kitty ontroerd, „om jou alleen heb ik het nog zoo lang volgehouden. Maar nu ben ik ook aan 't eind van m'n krachten...." „Zoo'n mispunt...." fluisterde Willem met bevende stem. „Ik kan hem zoo haten.... zoo haten...." Ze beheerschte zich weer. „Nee, nee.... hij heeft niet alleen schuld, we hebben elkaar niets te verwijten." Ze zwegen beiden. „Waar ga je naar toe?" vroeg Willem na een oogenblik. „Naar Amsterdam.... maar ik ben nog niet gedecideerd. „ Ik zal je wel schrijven." „Je schrijft me?" vroeg hij gretig. „Natuurlijk." 63 „Schrijf je ook aan Gideon?" Ze schudde het hoofd. Een glans van blijdschap kwam in zijn oogen. Ze zag en begreep het. „Dat troost je?" Hij knikte. „Ja...." „Dan ga ik nu weg," sprak Kitty, terwijl ze opstond, naar hem toetrad en haar hand uitstak, die hij greep. „Boy en nu beloof je me om verstandig te zijn, hé? En geen ruzie te maken met Gideon.... o, niet om mij, maar om jezelf " Hij knikte, zag haar aan, wilde iets zeggen, maar ineens bukte hij het hoofd, drukte haar hand tegen zijn lippen. Ze liet hem even begaan, streek zacht over zijn haar. „Kom boy.... toe, maak het niet moeilijk," fluisterde ze. Ineens liet hij haar hand los, wendde zich om, verborg zijn hoofd in het kussen van zijn stoel. „Ga dan maar weg.... weg...." fluisterde hij. Haar lippen beefden, snel schreed ze naar de deur. Maar dan ineens vloog hij overeind. „Kit...." fluisterde hij heesch één ding nog...." Ze bleef staan, keek in zijn doodsbleek gezicht, een vlei van het donkere haar was afgegleden, hing wat op zijn wang. „Kit.... als ik eens erger word.... ik bedoel.... het allerergste.... het laatste.... zul je dan komen.... om mij....?" 64 Ze knikte, haar lippen beefden zoo, dat ze niet durfde te spreken, door een floers van gebroken licht zag ze zijn angstig smeekende oogen. Eindelijk, moeilijk, met een nauw bedwongen snik, bracht ze het uit. „Ja.... ja.... boy.... dat beloof ik...." Dan verliet ze snel de kamer. In de gang smoorde ze angstig het geluid van het niet dadelijk te beheerschen schreien in haar zakdoek, dan vluchtte ze naar boven, naar haar kamer. Gideon was niet thuis, maar ook de meiden mochten geen ontroering vermoeden. Arme, arme boy.... dat ze hem achter moest laten.... zoo dankbaar was hij altijd voor haar kleinste zorgen.... zoo gretig hunkerde hij immer naar haar schertsen vroolijk lachende stem.... al forceerde ze die ook vaak om zijnentwil.... Toch voelde ze 't weldra als een verlichting, dat dit afscheid achter de rug was; al het andere kon ze beheerscht aanvaarden; het moest, het was onafwendbaar. Het eenige wat haar beangstigde, was het gevoel, dat het toch geen ernst was met die scheiding en dat juist dit gevoel het haar zoo licht maakte hier alles te verlaten. Bedroog dat gevoel haar niet? Gideon was even koppig als zijzelf, even trotsch als zij zelf. 65 Geen van beiden waren ze in staat om ongelijk te erkennen. Maar dan.... zou het ook zoo blijven.... maanden.... jaren.... en met de jaren kwam misschien de vervreemding, de besliste rustige aanvaarding der scheiding.... voor altijd. Ze klemde haar lippen op elkaar. Welnu, goed.... als Gideon het zoover kon doordrijven, dan was er voor de scheiding ook alle reden. Maar als Gideon datzelfde standpunt ook eens innam tegenover haar en redeneerde: Als Kitty het zoover kan doordrijven, dan....? Ze peinsde even met gefronste wenkbrauwen. Een lichtpunt was er gelukkig. Gideon bleef thuis, zou dagelijks in zijn eenzaamheid herinnerd worden aan de scheiding, zou nog allerlei dingen van haar blijven zien, het sleutelmandje.... haar tuincape, die altijd op de kapstok hing.... haar muziek, nog met haar meisjesnaam er op.... de handwerken, die ze gemaakt had,... Maar zij zou onder vreemden zijn, in vreemde omgeving, met niets in de dagelijksche dingen om haar heen, dat herinnerde aan huis. En zij kon gaan reizen, verstrooiing zoeken, terwijl Gideon aan huis gebonden was, ook door Willem. Ze knikte al peinzend en weer tamelijk gerustgesteld. Vooral die cape op de kapstok, die moest er blijven hangen, dat zou ze nog speciaal aan Truida zeggen, ze kon wel een reden er voor verzinnen. Leugens 5 66 Ook materiëel zou Gideon het meer voelen; hij hield veel van lekker eten en al kon Antje goed koken, de „finishing touch", die bracht zij, Kitty, er toch dikwijls aan. En vooral in toetjes had Antje maar een zeer beperkt répertoire. Flensjes kon ze bakken en een griesmeelpudding met bessensap erover lukte ook wel, maar verder.... Ze lachte nu weer, keek op haar horloge; nog een half uurtje, dan kwam de bestelde taxi. Voor den spiegel zette ze haar hoed op, nam de reismantel over haar arm; de twee koffers stonden gepakt, de citybag en een mandje nam ze mee. Ineens, kordaat weer en zelfbewust wilskrachtig verliet ze het vertrek, liep de trap af, de gang door en trad in Gideon's kamer. Ze kuchte even van de scherpe tabakslucht, die er hing; ze was dat ontwend. Gideon rookte nergens anders, om Willem. Ze zette zich aan zijn schrijftafel, nam het eerste het beste velletje, dat ze vond. Ze peinsde even, zette haar scherpe witte tandjes in de punt van de penhouder. Dan, resoluut, schreef ze een kort briefje, vloeide het af, deed het in een couvert, schreef met haar groote puntige letters het adres: Dr. GIDEON TERHOLE 67 Vervolgens plaatste ze haar sleutelmandje midden op de schrijftafel, zette den brief er schuin tegenaan. Ziezoo. Als Gideon's hart nog niet heelemaal versteend was, zou het gezicht van dien afscheidsbrief, geleund tegen haar sleutelmandje hem toch wel even knijpen. Ze verliet de kamer. Op de kapstok in de gang hing haar cape, tusschen de petten en jassen van Gideon en Willem. Ze verplaatste een paar kleedingstukken, zoodat de cape in 't midden kwam te hangen als een zware, sombere trofee. Dan trad ze de huiskamer in en schelde om haar laatste orders te geven. Dien morgen, even over achten, had Gerard van der Laan, Gideon opgebeld. Hij was ongerust over zijn moeder. De oude mevrouw van der Laan had het verlies van haar jongsten zoon George, die met een motorfiets verongelukt was, zoo zeer aangegrepen en ze toonde zoo'n volslagen gemis aan energie om haar verdriet wat meester te worden, dat ze lichamelijk hard achteruitging. De voor dien tijd nog zoo krachtige levenslustige oude dame was een klagerig stumperig zieltje geworden. Het geval was te ernstiger, wijl ze samenwoonde met haar jongste dochter Suze, die even in de twintig, met ontwijfelbaren aanleg voor tuberculose in het geheel' niet be- 68 rekend was voor de taak om haar moeder in deze treurige omstandigheden wat te steunen of op te beuren. Ze had zelf een opwekkende omgeving dringend van noode, en de invloed die moeder en dochter dan ook wederzijds op elkaar uitoefenden dreigde voor beiden fataal te worden. Gideon had, toen hij nog in de stad woonde, bij de van der Laan's gepractiseerd, doch ze hadden zijn hulp weinig noodig gehad en er dan ook gereedelijk in toegestemd in zijn plaats een anderen dokter te nemen, wanneer ze aan medische hulp behoefte zouden krijgen. Die behoefte was echter uitgebleven, tot het ongeluk met George plaats vond. Toen had het toeval Gideon en Kitty als gewone kennissen, die een middagvisite maakten, getuige doen zijn van de ellendig tragische gevolgen van het ongeluk. Het verminkte lichaam van den armen jongen, die vlak bij de woning was komen te vallen,werd plotseling thuisgebracht. Gideon had er zich toen natuurlijk niet aan kunnen onttrekken om althans voorloopig de zorg voor de oude mevrouw op zich te nemen. Doch zelf was hij allerminst tevreden over de resultaten van zijn behandeling. Mevrouw van der Laan koesterde haar verdriet met toenemende hardnekkigheid en iedere poging tot opbeuring of afleiding, van welke zijde ook ondernomen, faalde. 69 De enkele andere patiënten had Gideon ook bezocht en zoo was zijn dagtaak reeds om half elf afgeloopen en reed hij op zijn fiets kalmpjes naar huis. Hij had Kitty dezen morgen nog niet gezien. Iets bijzonders was dat niet; noch hij, noch Kitty waren e.g matineus en althans in dit jaargetijde ontbeten ze nooit voor een uur of negen. Ook had hij over Kitty, noch over het twistgesprek van den vorigen avond dezen morgen nog veel nagedacht. De telefoon van Gerard en later de deplorabelen toestand, waarin hij mevrouw van der Laan had aangetroffen, waren oorzaak geweest, dat zijn gedachten zich in gansch andere richting hadden bewogen. Maar nu hij het hek van de villa doorfietste, kwam het gebeurde van gisteren hem eensklaps met bizondere levendigheid voor den geest. Ze had van scheiden gesproken. Op rustigen, overtuigden toon. Nou ja, van de rust in dien toon was hij geen dupe en van die overtuiging nog veel minder. Toch was hij er nieuwsgierig naar of ze vandaag er nog op terug zou komen. Hij glimlachte even. Natuurlijk zou ze dat. Ze moest wel. Al was 't alleen maar om haar figuur te redden, of uit vrees voor zijn spot, later, als er van haar zoo krachtig aangekondigd plan om heen te gaan per slot van rekening toch niets gekomen was. 70 En natuurlijk, dan zou hij haar daar ook aan herinneren: Enfin ze was handig en ze zou wel iets bedenken, dat haar blijven desondanks, verklaarde en rechtvaardigde. De zorg voor Willem bijvoorbeeld; wel zeker, het argument lag voor het grijpen, daar was bovendien een nuance van zelfopoffering in, die ze zeker niet zou versmaden. Ja, ja.... hij moest eens rustig bij zichzelf overleggen, hoe zijn houding tegenover die waarschijnlijke spitsvondigheid zou zijn; makkelijk was dat niet. Willem hield erg veel van Kitty en zij was altijd even zacht en lief voor hem; ze had ook zoo'n goeden kalmeerenden invloed op dien jongen in zijn kribbige lastige buien. Dat viel niet te ontkennen en dat had hij wel eens toegegeven ook. Hij hoorde het haar al zeggen, als hij opzettelijk verbaasd zou kijken, wanneer ze in het geheel geen aanstalten voor een spoedig vertrek maakte. „Ja, ik blijf maar niet om jouwentwil, maar om Willem. Ik moet blijven, om hem. Wat jij daarvoor bijgedachten aan vastknoopt, Iaat me volkomen koud." Hij glimlachte weer, hoorde zoo duidelijk haar stem en hij zag ook haar gezicht met die sprekende bruine oogen en het bewegen van haar lippen, terwijl ze die woorden zei. Met de fiets aan de hand stapte hij langs de woonkamerdeuren, keek tersluiks naar binnen, maar in de kamer was niemand. Hij zette zijn fiets in het schuurtje, liep door de achterdeur de gang in en ging naar de kamer van Willem. 71 Hij was er niet; op en naast zijn ligstoel lagen wat couranten ordeloos neergegooid. Gideon opende voorzichtig de deur van de slaapkamer, keek naar binnen. Willem lag te bed, was er blijkbaar weer ingegaan, nadat hij eerst was op geweest, wat de neergeworpen couranten bewezen. Zou hij zich ineens zco ziek voelen? Het kostte anders altijd moeite genoeg om hem te bewegen bedrust te nemen. En nu ineens, uit eigen beweging was hij er weer ingegaan, op dit uur? Het verontrustte Gideon. Zacht trad hij naar het ledikant, bukte zich over Willem heen. Deze lag met afgewend hoofd, maar Gideon zag, aan een beweging der oogleden, dat hij zich maar slapend hield. „Voel je je beroerd, Willem?" vroeg hij op zachten toon. Er volgde geen antwoord. „Ik zie heel goed, dat je niet slaapt," sprak Gideon. „Wil je maar liever ongestoord blijven liggen?' „Ja," antwoordde Willem, op zijn eigenaardigen korten afgebeten toon. „Goed," sprak Gideon weer en dan op de pendule kijkend. „Het is dadelijk elf uur, er zal zoo wel koffie zijn. „Wil ik vragen of Kitty je een kopje brengt?" Willem maakte even een beweging als van ongeduld en wrevel. „Ga weg... laat me met rust," sprak hij op heeschen toon. 72 Gideon verliet de kamer.Hij wist er alles van. Als Willem zoo'n bui had, was het maar het beste hem stil uit den weg te blijven. Toch had hij nu blijkbaar geen koorts. Als Kitty hem dadelijk koffie bracht, zou zij het er wel uit krijgen, wat hem eigenlijk scheelde. In de gang trok hij zijn jas uit, hing die aan de kapstok. Hij ging even de woonkamer in, in de verwachting Kitty daar nu wel te treffen, maar ze was er niet; dan liep hij door naar zijn studeerkamer. Het vuur in den haard dreigde uit te gaan; haastig liep hij er op af, gooide er een paar blokken en een turf bij; hij kon nog best wat warmte velen hier, want buiten blies de oostenwind allesbehalve voorjaarsachtig. Hij keek den achtertuin in, de heesters begonnen wat uit te loopen; hier en daar was een sprenkeling van groen over de kale bezemachtige takjes. Over het pad wipte een roodborstje. Aardig beestje toch. En heelemaal niet schuw. Vogels in den tuin was aardig. Hij zou ze eens zien te lokken met nestkastjes en een vogelhuisje. Mogelijk had Willem daar ook wel plezier in. Kitty moest ze maar eens bestellen. Hm.... zijn gedachten voerden hem wel in idyllische sferen.... roodborstjes nestkastjes en Kitty....! Wat zou ze hem honen en bespotten als ze dit eens wist! Hij trommelde even met zijn vingers op de ruiten; het roodborstje keek op, hipte weg. Gideon wendde zich om, greep het ochtendblad, dat op tafel lag en trad naar zijn schrijftafel. 73 „Wat is dat nou?" Het ontsnapte hem hardop. Kitty's sleutelmandje en een brief van haar aan zijn adres.... Een warmtegolf joeg zijn bloed eensklaps naar boven; hij voelde zijn hoofdhuid prikken; zijn hart bonsde. Met een ruk verscheurde hij het dikke roomkleurige papier van het couvert, trok den brief er uit; de kortheid ervan ontitelde hem. Maar enkele regels waren het. Hij las: Gideon. Ik had geen gelegenheid je vaarwel tezeggen, maar dat is ook niet noodig. Hierbij mijn sleutelmandje. Aan de meiden heb ik gezegd, dat ik onverwachts naar Amsterdam moest. Willem is voldoende ingelicht. Kitty. De brief viel Gideon uit de hand; zenuwachtig grabbelde hij hem weer op. Vervloekt.... dus ze was weg.... ze had doorgezet. Of was het een list.... een slechte, smakelooze grap.... een proef, om te zien, hoe hij erop reageeren zou? Nee.... neev.. zoo was ze niet.... het doorzetten.... koppig en quasi koud beredeneerd, dat lag veel meer in haar lijn. Maar weg.... hier uit het huis.... weg voor goed? 74 Hij staarde voor zich uit. Het leek wel een vlucht van haar.... Waarom had ze niet gewacht, tot hij terug was....? Zoo'n bruusk wegloopen, daar was toch geen enkele reden voor ,Willem is voldoende ingelicht...." Die wist dus.... o.... dat verklaarde meteen zijn houding.... maar Kitty weg.... hoe kon ze.... hoe kon ze....? Was ze dan gek geworden? Hij schrok op, er werd getikt. Haastig stak hij den brief in zijn zak, riep: ja! Een seconde dacht hij nog: „Het is Kitty." Dan stond Truida in de kamer. „Meneer, wilt u uw koffie hier hebben?" „Ja, goed." Zijn stem klonk zonderling hol, dacht hij, of hij in een gewelf sprak, maar Truida toonde toch geen verbazing. Een oogenblik later was ze al terug met een blaadje, waar een kop op stond, een kannetje heete koffie, een kleiner kannetje met warme melk, eenschaaltjemetsuikerklontjes, allemaal dingetjes van nikkel, behalve de blauw porceleinen kop. Gideon herkende het; 't gaf hem een schok; dat had hij altijd gebruikt vóór zijn huwelijk, toen hij nog op kamers woonde. „Waarom.... e.... breng je dat zoo?" vroeg hij met een benepen stem. Truida lachte. 75 „Mevrouw zei, dat u daar op gesteld was.... maar als u 't anders wilt, meneer...." „Nee.... 't is goed zoo.... dankje," sprak Gideon, terwijl hij naar 't raam trad. Truida ging heen. Gideon wendde zich dadelijk om, trad op de tafel toe, waarop het koffieserviesje stond. Was Kitty dan gek geworden, had hij zich zoo even nog afgevraagd. Though this be madness, yet there's method in itl Die woorden van Polonius kwamen hem plots voor den geest. Groote Hemel, wat een geraffineerd overleg toonde ze hierin. Of was het iets anders? Schokten al die kleinigheden niet automatisch, nu Kitty eenmaal werkelijk weg was? Hij wist zelf niet, wat hij hiervan denken moest; zijn gedachten vlogen trouwens als in een koorts door zijn brein. Ondanks hun eeuwig geharrewar was Kitty nog nooit in hun huwelijk alleen op reis gegaan; nog nooit had ze hem alleen gelaten. Hethuishoudenwasperfectgeregeld, er was nooit gezanik met de meiden, alles gebeurde op tijd; ze aten steeds degelijk en lekker. Maar hij wist niet en had er ook nooit over gedacht in welk opzicht Kitty in die dingen de hand had. Zou de boel nu gaan vervuilen, de regelmaat verdwijnen? 76 Zou hij komen te staan voor allerlei dienstboden-misères en zou ook de qualiteit der maaltijden achteruit gaan? Of zou dat alles zoo blijven, zou hij alleen Kitty's gezelschap missen? Als het dat alleen was.... Hij haalde zijn schouders op. Bij wijze van experiment was een tijdelijke scheiding mogelijk zoo kwaad nog niet. Een tijdelijke. Hoe lang? En hoe zou dat moeten eindigen? Een verzoening, een eenzijdige erkenning van ongelijk? Maar er viel niets te verzoenen, want er was geen enkel feitelijk conflict. En een erkenning van ongelijk? Dan zou er een meeningsverschil moeten bestaan en juist over die scheiding waren ze het gisteravond eens geweest. Kitty had nog gezegd: „We beleven het gedenkwaardige moment, dat we 't voor de eerste maal in ons huwelijk, over iets eens zijn." Maar hoe ter wereld zou er dan aan de scheiding ooit een eind kunnen komen? In Gideon's voorhoofd kwamen diepe rimpels van een zwaar en vruchteloos peinzen. O, maar als Kitty in staat was het zoo ver door te drijven, dat ze weg bleef, weken, maanden.... een jaar.... dan leverde ze daarmee meteen het bewijs, dat de scheiding reden van bestaan had... erger... een noodzakelijkheid was. 77 Maar als Kitty nu ook eens datzelfde standpunt innam tegenover hem en redeneerde: „Als Gideon het zóóver kan doordrijven, nooit taal of teeken geeft, dat hij naar me terug verlangt; dan...." Met zijn handen in zijn zak stond hij weer voor 't zelfde raam, staarde naar buiten, zonder veel te zien. In ieder geval.... zij was begonnen over die scheiding en niet hij.... en zij was weggeloopen, niet hij! Ineens dacht hij aan Nora. Wat zegt die ook weer als Helmer vraagt, wanneer ze terug zal keeren? Als het „Wunderbare" gebeurt. En Helmer, alleen achtergebleven, herhaalt verbijsterd, maar toch hoopvol, dat sfynxachtige woord. Het „Wunderbare"? Wat zou het „Wunderbare" moeten zijn, dat Kitty zou terugvoeren in zijn armen? Hij glimlachte bitter. Hoe was het eigenlijk zoo ver gekomen? Ze hadden toch eens van elkaar gehouden. En er was altijd oprechtheid in hun verhouding geweest; nooit hadden ze voor elkaar geveinsd, ook niet in kleinigheden. Was dit dan een fout geweest? Hij moest dit eens uitdenken nu niet.... maar als hij rustiger was scherp logisch en meer objectief alles kon toetsen en beschouwen. Hij wendde zich om, trad naar de tafel en greep het ochtendblad. 78 Maar ineens smeet hij de krant weer neer; naar buiten moest hij, hard stappen in de prikkelend koude lucht over de bevroren wegen, dat zijn voetstappen klonken. Hij liep de gang in, greep zijn hoed van de kapstok. Een schok voer door zijn lichaam. Daar hing Kitty's cape. Hij staarde er op, drie, vier seconden. Vervloekt! Toen hij buiten kwam, had hij het gevoel of hij voor iets gevlucht was. IV. „Nu, goed succes, hoor," sprak Gideon toen Ada afscheid van hem nam en op de tram stapte. Ze waren samen van haar huis gekomen. Gideon had het verstandig geoordeeld om de kennissen maar een beetje voor te bereiden op de mogelijke scheiding. Het was een pijnlijke corvee voor hem. In stilte had hij gehoopt, dat Kitty hen zou geschreven hebben, maar daar bleek niets van en daar niemand op de catastrofe verdacht was, hadden zijn mededeelingen, hoe voorzichtig ook ingekleed, een verbijsterende uitwerking gehad. Mevrouw Verboom was gaan schreien en Ada had doodsbleek gezien van ontzetting. „O Gideon.... hoe is 't mogelijk.... hoe kun je.... die lieve Kitty," had mevrouw gesnikt. Dit had Gideon toch even geprikkeld. 80 Wat drommel, waarom was Kitty nu „lief" en hij de hardvochtige boeman. Het had hem op zijn lippen gelegen om te zeggen: „Pardon, mevrouw, die lieve Kitty is van mij weggeloopen en niet ik van haar." Doch hij had zich bijtijds beheerscht. Dit antwoord zou hem in de oogen van de anderen tot een soort slachtoffer maken, tot de arme man, die zoo leelijk door zijn vrouw behandeld werd; ze zouden medelijden toonen met hèm! En er was niets ter wereld, waar hij meer afschuw voor had, dan het denkbeeld, dat anderen hem zouden beschouwen als een beklagenswaardige. Nee, dan was het hem nog liever, dat ze hem maar voor gevoelloos of desnoods voor wreed hielden. Hij had dus het antwoord terug gehouden en maar zoetjesaanhet gesprek op andere dingen gebracht, waarna de zenuwen van moeder en dochter weer wat tot rust waren gekomen. Het bezoek zou echter ook zonder dit antecedent maar melankoliek geweest zijn. Er was f inantiëele zorg. Gideon begreep het, zonder dat het gezegd werd; de onhebbelijke commensaal was weg en het scheen, dat ook de anderen waren óf hadden opgezegd. Waarom wist hij niet Maar hij had er iets van gemerkt door enkele woorden en gebeurtenissen. Een man van de dienstverrichting was om koffers gekomen, terwijl hij er zat. De koffers van meneer 81 De Wilde. En de onhebbelijke man heette Dijkhof, dat wist Gideon toevallig. Toen was er een korte dialoog geweest, tusschen moeder en dochter of ze die koffers wel zouden meegeven. „Dan hebben we nergens verhaal op...." had Ada zacht gezegd. Maar haar moeder had met afkeer en wrevel het hoofd geschud en met haar hand gewenkt. „Weg maar.... weg." Trouwens, al dadelijk bij zijn binnenkomen, had Gideon een zekere verslagenheid bij beiden bespeurd. Ada had gereed gestaan om uit te gaan, ze had een schilderij oi aquarel in grauw papier verpakt in de hand gehad, maar ze was gebleven, nog even gaan zitten, zooveel haast had ze niet. Samen waren ze toen eindelijk de deur uitgegaan en in de richting van het tramhuisje geloopen. Toen had Ada er iets van verteld. Het ging niet met het verhuren van kamers. Mevrouw beulde zich af als Ada van huis was, maar ze werd te oud en de heeren waren veeleischend, belden maar onophoudelijk om allerlei kleinigheden. Een meid konden ze er niet voor houden; dan was het voordeel er heelemaal af. Nu hadden ze wel zorg. Ada zou eens probeeren of haar werk niet verkoopbaar was. Wat Gideon er van dacht? Je zag op tentoonstellingen toch ook wel dingen, veel minder dan zij ze maakte en die Leugens 5 82 toch koopers vonden. Ze zou het probeeren in „De Vergulde Distel", de kunsthandel, waar ze altijd haar verf en penseelen kocht. Die meneer deed dat wel voor anderen, dat wist ze, zette de schilderijen dan een paar dagen in de étalage. Gideon had maar vaag geantwoord, hij geloofde in het geheel niet aan de kunstwaarde van Ada's werk, vond alles wat ze maakte horribel, een hopeloosdilletanteriggepruts, in de richting der moderne impressionnisten, die niet teekenen kunnen en dit gebrek trachten te goed te praten, door een onsamenhangend gedaas over vlakvulling en kleurensymphoniëen. Ada had er maar zielig uitgezien in haar artistiek bedoelde verslordiging, een mallotige donkerpaarse baret zat scheef op heur haar geprikt; over de smalle schouders had ze een vaal blauwe cape geworpen, daaronder hield ze haar schilderij verborgen. Gideon zag, hoe ze de tramwagen in stapte en voor ze ging zitten nog even door het raam hem toeknikte. Stumper, dacht hij, terwijl hij voortliep, je kent maar één geluk in de wereld, je kunst, en die kunst is een leugen. Die gedachte trof hem. Wat kwam het er voor Ada eigenlijk op aan, of haar kunst een leugen was, indien ze maar bewonderaars kon vinden voor die kunst. Het scheppingsgenot had ze, zoo goed als een waarachtig 83 kunstenaar, want nooit zou ze begrijpen, dat dit genot zelfbedrog was, een soort auto-suggestie. En als daarbij dan de roem kwam, de bewondering van velen en de waardeering in klinkende munt! Was er dan nog een werkelijk verschil tusschen haar en een kunstenaar van God's genade? Vooral die klinkende munt! Nou ja... nou ja... dat was grof materialisme,zekerzeker, maar de groote massa bewondert toch altijd meer de verkoopwaarde van een stuk, dan de aesthetische qualiteiten. Gideon glimlachte. Sedert Kitty's vertrek, nu al weer veertien dagen geleden, betrapte hij zichzelf telkens op redeneeringen, die in den grond een verheerlijking van de leugen waren. Was dat een reactie? Tusschen Kitty en hem was nooit de leugen geweest; de waarheid had er immer hoogtij gevierd. Helaas.... dat was hen duur te staan gekomen! Als een beeldenstorm had die waarheid in hun huwelijk gewoed, links en rechts waren de stukken van hun beider goden en halfgoden afgevlogen. Nu zat hij in de ruïne van al dat eenmaal zoo dierbare; dagelijks struikelde hij nog over de scherven.... en Kitty was weg. Was het wonder, dat hij onder die omstandigheden genoeg kreeg van die naakte juffrouw, en niet meer gegeloofde aan haar adel en haar hoogzedelijken invloed? 84 Wat zou die stakkerd van een Ada voor baat vinden bij de waarheid? Als iemand de gruwelijke moed zou hebben om tegen haar te zeggen: Beste juffrouw, schei uit met dat geknoeil Leer je schoolkinders koppen teekenen en landschapjes, tot vreugde van hun trotsche Pa's en Ma's, dat is een kleine nuttigheid. Maar reik zelf niet naar hooger. Je hebt geen ziertje talent. Kom tot jezelf en leer begrijpen, dat de bewondering van je vrienden niets anders is dan medelijden. Hoe diep rampzalig zou die waarheid haar maken. En hoe gelukkig daarentegen zou ze worden, als ze van buitenaf eens gesterkt werd in het geloof aan haar kunst. Als daar eens een middel voor te vinden zou zijn! Gideon bepeinsde het, terwijl hij voortliep door de stille eenvormige straten, maar zijn peinzen was niet vruchtbaar. Mijn waarheidsvereering heeft mijn fantasie gedood, klaagde hij bij zichzelf, ik ben te nuchter geworden; ik zal gedichten moeten lezen en sprookjes om weer in evenwicht te komen. In afwachting loop ik voor mezelf condoleances op te halen, besloot hij met een sneer, terwijl hij belde aan 't huis van Gerard van der Laan. Hij trof Gerard alleen in de kamer. Gideon constateerde het met een gevoel van verluchting. 85 Voor Dolly was hij een beetje bangoncier deze omstandigheden. Ze was nooit ernstig en al was hij nu ook geenszins van plan om van het geval een melodrama te maken, als een Fransen blijspelletje wilde hij het toch ook niet behandeld zien. Bij den nuchterenstijf-conventioneelenGerard voelde hij zich nu het meest op zijn gemak. Om diens mogelijke afkeuring of desnoods afgrijzen van de geschiedenis gaf hij volstrekt niets, voor beklag hoefde hij niet te vreezen en voor spot nog veel minder. En als Dolly nu maar wegbleef, dan zou die het wel van haar man hooren. Hij zou het kort maken, wel iets verzinnen om dadelijk weg te komen, als hij zijn boodschap gedaan had. „Zoo, Gideon, kerel, ga zitten," zei Gerard, „hoe maak je 't?" en hij schoof een fauteuil bij, en reikte Gideon de hand. „Kitty nog uit?" Dat ze uit stad was, wisten ze allemaal wel; Gideon had maar iets verzonnen van een oude zieke tante, die Kitty nog zoo graag eens wou zien, voor ze mogelijk stierf. Hij had dit oirbaar geacht, zoolang hij nog hoop koesterde, dat Kitty na enkele dagen wel weer terug zou zijn. „Ja," sprak hij, terwijl hij plaats nam, „ik ben nog altijd alleen." „En hoe maakt die oude dame het?" vroeg Gerard, terwijl hij belde, met vriendelijke belangstelling. 86 „Nou, om je de waarheid te zeggen...." begon Gideon, maar hij werd gestoord door het dienstmeisje, dat binnen kwam. „Johanna, wil je eens aan mevrouw zeggen, dat dokter Terhole er is," sprak Gerard. Gideon kreeg een lichte schok. Dolly was dus thuis. Een pijnlijke onzekerheid besloop hem. Wat moest hij nu doen? Maar een beetje raakkletsen over alles en nog wat, tegen Gerard, tot zij ook binnen zou zijn en dan het eigenlijke doel van zijn komst vertellen? Of zou hij het nu dadelijk maar gauw aan Gerard zeggen, met enkele woorden? Maar dan kon hij opnieuw beginnen als Dolly binnenkwam. „Wat wou je zeggen?" vroeg Gerard, „neem me niet kwalijk, dat ik je onderbrak...." „Nee, nee...." stelde Gideon gerust en dan even op zijn handen kijkend, terwijl hij onwillekeurig luisterde naar het geluid van een deur, die ergens in het huis gesloten werd: „Ik kom eigenlijk met een ietwat pijnlijke mededeeling." „Daag!" schalde Dolly's vroolijke stem ineens door de kamer. „Gut heb je Kit nog niet meegebracht?" „Dag Dolly.... nee, ik ben maar alleen." sprak Gideon, haar begroetend. „Stumper...." lachte ze, „wacht ik zal thee zetten..." „Nee.... doe dat niet, want ik blijf heusch maar 'n oogenblik," verzekerde Gideon. Gerard kuchte even, zei dan met iets, dat tot ernst maande, in zijn toon: 87 „Ja, vrouwtje, Gideon zei me juist dat hij...." en hij zag dezen vragend aan. „Ja," knikte Gideon, „ik kom met een weinig vroolijke mededeeling." „Och gut," riep Dolly uit, „is die ouwe tante dood? Zielig! Enfin, maar het testament maakt veel goed, hé?" „Dolly, Dolly," vermaande Gerard. Gideon lachte wat gedwongen. „Nee. dat is het toch niet," sprak hij. „Die tante isweer beter. Maar het betreft iets anders. De verhouding tusschen Kitty en mij. We zijn overeengekomen om tot echtscheiding over te gaan...." besloot hij met een wat heesche stem. „Wat zeg je?" vroeg Gerard ontzet. „Wat 'n mop!" kraaide Dolly. „Nee, Dolly," sprak Gideon, vastbesloten om nu geen ongepaste grapjes in deze aangelegenheid te dulden. „Een mop is het zeer zeker niet, integendeel." „Het tegendeel van een mop!" riep Dolly uit. „Wat griezelig!" Gerard fronste zijn wenkbrauwen. „Dolly.... die toon.... in deze situatie...." sprak hij zacht. „Het is diepe ernst," vervolgde Gideon, „en ik voelde me verplicht het jullie mee te deelen, voor je het soms van andere zijde zoudt hooren." „Dus je bedoelt een echte scheiding, een divorce?" 88 sprak Dolly met een zenuwachtig trekje van een moeilijk bedwongen lach om haar neus. „Ongetwijfeld," antwoordde Gideon. „Ik vind het vreeselijk en ik sta er verstomd van," sprak Gerard. „Ik heelemaal niet!" sprak Dolly. „Wil ik je eens wat zeggen, Gideon? 't Is een echt reuze-plan, maar daar komt niks van, hoor. Kun je begrijpen! Jullie kunnen mekaar toch niet .missen, je hebt elkaar noodig, al was 't alleen maar om samen te kunnen kibbelen...." „Onder andere omstandigheden zou ik je wel van repliek dienen," sprak Gideon met een wat vermoeiden glimlach, „maar nu staat mijn hoofd er niet naar." Hij stond op. Dolly zag hem aan en er was zooveel ongeloof in haar blik, dat hij er nijdig om werd. „Och, 't kan geen kwaad voor Kitty om zoo eens een poosje op retraite te gaan," sprak ze met een ondeugend knipoogje, ,,'t Is waar, ik noem jullie in mijn gedachten altijd Monsieur et Madame Harrewar en als jelui kinderen hadden, zou ik ook spreken van de kleine Harrewarretjes... schattig! " Ze kraaide het ineens uit. „Maar Kitty komt wel terug, hoor Wedden?" Gideon schudde het hoofd, poseerde nu wel even voor den zwaar beproefden man, stak zwijgend zijn hand ten afscheid uit. Dolly lachte, kriebelde in die hand met een vingertje; 89 haastig trok Gideon hem terug, reikte hem aan Gerard, die hem somber-plechtig drukte en Gideon dan volgde teneinde hem uit te laten. Op straat groeide in Gideon een gevoel van ontevredenheid en hekel aan zichzelf en aan alle menschen. Hij had zich deze bezoekencyclus anders voorgesteld. Een beetje gelamenteer en ontroering van de zijde der dames en pijnlijke verbazing bij de heeren, nu ja, daarop had hij zich voorbereid, maar ondanks dat alles had hij toch gemeend, daar individueel bij tegenwoordig te zullen zijn als iets tamelijk interessants, maar van interessantigheid was geen sprake. Mevrouw Verboom en Ada hadden Kitty beklaagd; in Gerard's houding had hij een zekere gechoqueerdheid bespeurd en Dolly hield hem voor den gek. Zou hij nu ook nog gaan naar Mark en Bertha? Hij paste er voor. Daar zou Bertha schrikken en het misschien wel niet „comme il faut" vinden en de piasserigheden van Mark kon hij nu heelemaal niet aanhooren. Hij zou maar ineens naar de oude mevrouw van der Laan gaan, daar moest hij toch nog zijn doktersvisite maken, 't Beste was in ieder geval om daar maar nergens over te spreken. De oude mevrouw met haar conventioneele begrippen, inzake huwelijksmoraal zou er trouwens al heel pijnlijk tegenover staan en Suze als jong meisje, zonder ervaring kon er natuurlijk niets van begrijpen. 90 En vernemen zouden ze het toch gauw genoeg, nu Gerard en Dolly het wisten. Toen hij in de ruime hall van het groote huis zijn hoed op de kapstok hing, hoorde hij tot zijn verwondering de stemmen van Mevrouw en Suze door de groenvilten tochtdeuren heen in de kamer druk en luid discussieeren. Gewoonlijk heerschte er in het huis een diepe stilte, of er ergens een zware zieke lag, waaromheen alles fluisterde en op de teenen rondsloop, en dan trof hij de oude mevrouw meestal heel stil en droomerig met leege handen in haar stoel bij de kachel zittend, de oogen dikwijls nog roodgeweend in het bleeke oude gezicht. Een kwinkslag of een vroolijk woord van hem, bracht dan soms even een snel weer verdoofde glans in die oogen; Suze zat er meestal ook al witjes, tegenover met een boek of een handwerkje. Hun stemmen waren dan zacht en vermoeid als van menschen, die maar liever heelemaal niet praten, omdat hun hoofd zoo klopt en het stemgeluid van anderen hen zoo irriteert. Nog voor hij binnentrad dacht Gideon nog, dat het stemmen van anderen waren, die hij hoorde. Dan stond hij in de kamer. Mevrouw en Suze waren erbeiden, maar geen van tweeën bezetten ze hun gewone plaats. 91 Ze schenen wel neergevallen op den eersten besten stoel, die in hun bereik was en zoo zaten ze vreemd ver van elkaar, ieder aan een punt van de groote ovale tafel; ook waren ze dwars op hun stoelen gezeten en aan den kant van de oude mevrouw was het pluche tafelkleed zoo ver doorgezakt, dat bij Suze een glimmend stuk van 't mahoniehouten blad zichtbaar was. Mevrouw van der Laan schokte op van schrik, toen Gideon plotseling binnenkwam en Suze kreeg er een kleurtje van. Het luid gevoerde gesprek was bot uit; midden in een zin bleef Suze steken met open mond. „Goeden middag," zei Gideon rustig, hoewel zijn blik wel eenige verwondering verried en dan glimlachend: „Ik hoorde zoo'n levendige discussie, dat is een goed teeken." Er viel een gegeneerde stilte. Suze noch haar moeder gaven dadelijk antwoord; de eerste bood Gideon een stoel aan, op de gewone plaats naast den leuningstoel van de oude mevrouw, die daar zwijgend op toe trad, er in plaats nam en ineens weer scheen terug te vallen in haar oude apathie; alleen haar oogen waren minder dof; iets onrustigs was er in haar blik, of een stroom van gedachten in haar brein woelde en iets haar belette ze uit te spreken. Ook Suze ging zitten op haar gewone plaats. Gideon vermoedde een familiekwestie, zei een banali- 92 teitje over het weer, en dat de peren zooveel beloofden, als de nachtvorsten tenminste.... De oude mevrouw ging er wel op in, maar zwakjes of het heel veel moeite kostte. Gideon stelde zijn gewone doktersvragen, voelde beider pols en constateerde opnieuw een opvallende gejaagdheid. „U is erg geagiteerd, mevrouw," sprak hij op zijn rustigen dokterstoon, „en Suus ook.... u moet dingen, die u opwinden, maar zoo'n beetje langs u heen laten gaan.... vooral niet samen over zulke dingen van gedachten wisselen.... dat prikkelt het voorstellingsvermogen te veel en daar zoudt u ook 's nachts hinder van kunnen hebben.... slapeloosheid.... en hallucinaties. Ik zal u iets kalmeerends geven," vervolgde hij, zijn receptenboekje te voorschijn halend, „maar u moet zelf ook meewerken...." Mevrouw van der Laan knikte flauwtjes, zag Suze aan, terwijl Gideon schreef. Dan sprak ze met een licht bevende stem. „Och Gideon, 't was eigenlijk.... Gerard telefoneerde daar juist over jou en Kitty " Midden in zijn recept bleef Gideon steken. „Zoo-o....?" sprak hij onaangenaam getroffen, op langgerekten toon. „Ja...", knikte mevrouw, „en daar ontstelden we toch zóó van...." „Tja...." sprak Gideon met een zucht, die hem gepast voorkwam in deze situatie. „Dat zijn van die pijnlijke 93 dingen in 't leven.... maar als het eenmaal onvermijdelijk is...." Mevrouw zweeg hoofdschuddend en ook Suze zei niets. „Dan moeten we trachten er in te berusten...." voegde Gideon er nog bij. „Ik kan je alleen maar diep, diep beklagen," sprak mevrouw van der Laan „en Kitty evenzeer. Ik vind het vreeselijk.... en ik.... ik begrijp er niets van bovendien...." Gideon begreep, dat de oude dame brandde van nieuwsgierigheid om het fijne van de zaak te weten; zonder twijfel zou het haarookaangenaam bezighouden en zoo eeninvloed ten goede op haar algemeenen toestand uitoefenen, al was het alleen maar, dat het stof zou opleveren voor haar en Suze om er boeiende gesprekken over te houden, dagen lang. Maar hij vond broomkali in dit geval toch een gepaster middel om zijn patiënten tot rust te krijgen en daarom bepaalde hij er zich toe een antwoord te geven, dat aan vaagheid niets te wenschen overliet. „Och lieve mevrouw, de buitenwacht ziet de dingen wel eens rooskleuriger dan ze zijn, misschien, dat ik u later wel eens iets meer...." Hij zei die laatste woorden heel zacht en hoopte, dat mevrouw van der Laan hier wel uit af zou leiden, dat hij nu nog niet goed over het onderwerp kon spreken. En zijn hoop werd niet beschaamd. 94 „Het is volstrekt mijn bedoeling niet, beste Gideon," sprakze,„om onbescheiden vragen te stellen; jij en Kitty zullen zeker wel goede redenen hebben om te handelen, zooals jelui doen maar ik kan niet helpen,datikhetver- schrikkelijk vind " Gideon knikte. „Ik ben overtuigd, dat u hartelijk deel neemt in alles wat Kitty en mij betreft," sprak hij, terwijl hij opstond en mevrouw van der Laan de hand reikte, en dan tot Suze: „Hier is het recept; dadelijk na tafel maar innemen, hé? En dan trachten te rusten en het onderwerp nu voor vandaag maar niet meer aanroeren?" „Ja, Gideon, goed," antwoordde Suze, terwijl ze het papiertje wat verfrommelde in haar teere witte hand. Gideon haalde diep adem toen hij weer buiten kwam. Dat was nu toch wel heel sterk, dat hij aan zijn kennissen nu al kalmeerende drankjes moest voorschrijven, omdat hij zelf ging echtscheiden. Groote Hemel, wat een miserabele bezoeken waren dat. Dat drankje hielp natuurlijk geen zier. Nu dadelijk zaten moeder en dochter al weer honderd uit te kwebbelen en te veronderstellen. Enfin, zijn plicht als medicus had hij gedaan. Maar als hij ooit weer eens zou scheiden! In welk practisch land zonden ze in dat geval ook weer kaarten rond?. 95 De Heer en Mevrouw X, geboren Y hebben het genoegen U kennis te geven, dat hun huwelijk ontbonden is. Dan ben je in eens van het gezanik af. O, Kitty wist wel, wat ze deed, toen ze hem voor al die dingen alleen liet zitten. Wat zou ze onbedaarlijk lachen, als hij haar eens vertelde van zijn wederwaardigheden van dezen middag. Hij beet op zijn lippen. Onzin, 't was uit, ze zou niet lachen, want hij zou niets vertellen. Waar of ze toch zou zijn? Willem had een brief van haar gehad, dat wist hij, maar Willem zweeg erover en hij wou er natuurlijk niet naar vragen. 't Interesseerde hem trouwens heelemaal niet. Ze zou hem haar domicilie wel mee laten deelen, had ze heel deftig gezegd, door haar advocaat. Dat klonk! Maar blijkbaar was ze nog altijd op zoek naar dien rechtsgeleerde. Hij lachte schamper. Als zij er een gevonden had, zou hij er zelf ook een opscharrelen. Maar daar was nog geen haast bij. Zoo in zichzelf redeneerend, was hij een paar straten verder geloopen, dan in zijn bedoeling had gelegen en rondziende om zich te oriënteeren, viel hem ineens de uitstal- 96 kast op van een kunsthandel, waar hij zich vlak bij bevond: „DE VERGULDE DISTEL" Ineens herinnerde hij zich, dat Ada dien naam genoemd had en dadelijk, als automatisch, gingen zijn gedachten weer terug naar de bespiegelingen, die hij bij zich zelf gehouden had, straks, toen hij afscheid van haar nam en Ada met haar kunstproduct onder den arm en met wie weet welke hoopvolle toekomstplannen en verwachtingen, in de tram was weggereden. Hier was het dus, voor dat uitstalraam, dat haar pover probeersel de koopers moest lokken. Hij trad de stoep op, keek. Heel veel was er niet te zien; een paar Delftsche vazen stonden tegen een draperie van bronskleurig pluche, en daartusschenin was een schilderijtje opgesteld, een Larensch binnenhuisje met een pap etend oud vrouwtje aan een tafel bij het raam. Ada's werk was dit niet; er was nog een raam naast, doch daar waren schildersartikelen uitgestald, verftubes, penseelen en gekleurde prenten, die als voorbeelden konden dienen. 't Was waar, Ada's werk kon door haar nog maar kort, een uur geleden mogelijk, daar aangeboden zijn. Stumper; wat zou ze er met een kloppend hart langs wandelen, als het ding daar eens eenmaal op de plaats ran 97 dat schilderijtje stond; en als zé dan zou zien, dat er men- schen voorstonden, die het bekeken, becritiseerden bewonderden wellicht. En naar binnen gingen, om het te koopen! Alsof ooit iemand idioot genoeg zou zijn....! En toch hoopte, verwachtte Ada dit. Ze geloofde immers zelf in haar kunst. Was het dan ongerijmd om te verwachten, dat ook anderen die kunst zouden waardeeren? Die kunst, die een leugen was! Hij lachte ineens, wat grimmig en verachtelijk. Wat ter wereld deed dat er toe? Als Ada en haar goeie oude moeder gered en gelukkig werden door dien leugen? Maar dan moest er toch in de allereerste plaats een kooper komen voor haar werk. Hm! Hij keek om zich heen; de kunsthandel was wel gevestigd in een stille buurt; al den tijd, dat hij hier nu stond, waren er geen drie menschen gepasseerd. Hij deed een paar passen opzij, wierp door de glazendeur een blik naar binnen. In de winkel was niemand, geen klanten en geen personeel, voor zoover hij zag. Ineens, wat bruusk, door een plotselinge vastberadenheid, duwde hij de deurkruk neer; een bescheiden belletje rinkelde boven zijn hoofd, dan stond hij in de kunsthandel. Er bleek toch iemand te zijn; een blond heertje met een Leugens 7 98 vlassig puntbaardje en golvende lokken; hij droeg een fluweelen colbert en had dus al de uiterlijke kenteekenen van een schilder. Hij boog met zoete minzaamheid. „Meneer?" Gideon zag hem aan, aarzelde even , vroeg dan: „ Is U de eigenaar, of althans de chef van deze zaak?" „Ja meneer," antwoordde de ander op kouden toon en met een gezicht vol achterdocht. „O..." sprak Gideon, „dan zou ik U even willen spreken. Ik vermoed, dat er straks een dame bij U geweest is, die U verzocht heeft, schilderwerk van haar in uw uitstalkast te exposeeren, met het doel om het zoo mogelijk te verkoopen." De blonde kunsthandelaar vertrok geen spier van zijn gezicht, maar de uitdrukking van achterdocht bleef in zijn oogen. „Er komen heel veel dames en heeren met een dergelijk verzoek bij mij," antwoordde hij met een wat lispelende stem. „ Ik bedoel juffrouw Verboom," sprak Gideon nu op den man af. „ Ik interesseer me voor het werk van die dame." „Juffrouw Verboom," herhaalde de ander nog wat twijfelend, maar dan ineens wat krachtiger: „Ja, daar heb ik werk van onder mijn berusting." „Mag ik het eens zien?" vroeg Gideon. „O, zeker," antwoordde de kunsthandelaar nu wat hup- 99 scher, en dan, terwijl hij achter den toonbank ging en zich daar bukte: „Hier is het." Gideon zag ineens hetzelfde pak, dat Ada straks zoo angstvallig onder haar cape had vastgehouden, op den toonbank komen. De kunsthandelaar deed het papier eraf; het bleek een ongelijst olieverfschilderijtje op linnen te zijn. Gideon trad onwillekeurig achteruit, keek met toegeknepen oogen; een kriebeling van wrevel deed hem onwillekeurig een vies gezicht zetten. Hij onderscheidde iets wat leek op een misteekende blauwe vaas, waaruit een gorig gele rookwolk pluimde. „Gemberpot met Judaspenningen," lichtte de kunsthandelaar toe, „zeer modern werk." „Horribel", zei Gideon. „Vindt U?" vroeg de ander wat medelijdend. „Wat vraagt ze er voor?" vroeg Gideon. „Veertig gulden," zei de kunsthandelaar. „Goed, 't is gekocht," sprak Gideon. De mond van den kunsthandelaar viel even open. Maar dan met een glimlach vol verbazing, sprak hij: „U vindt het horribel en U koopt het?" „Jawel," antwoordde Gideon, zijn portefeuille uithalend „Hier is 't geld.... en mijn.adres...." „Wilt U 't niet geëncadreerd hebben, dokter?" vroeg de kunsthandelaar nu veel welwillender, nadat hij een blik op Gideon's visitekaartje had geworpen. „Een donkere eiken- 100 houten lijst met een fijn goud biesje zou heel mooi doen." „Nee, 't is zoo al mooi genoeg," antwoordde Gideon. „En luistert U eens. U noemt tegen juffrouw Verboom, vooral mijn naam niet, hé? Brengt ze weer iets, zet U het dan in het venster, maar is er na een week nog niemand voor geweest, dan koop ik dat ook weer. En zoo vervolgens tot wederopzeggens!" „Nou... daar heB ik niets tegen, dokter,"lachte de blonde man nu wat openhartiger. „ Ik denk, om U de waarheid te zeggen, niet, dat er zich andere koopers zullen voordoen," en hij zag Gideon nu aan met een lachenden blik van verstandhouding. Maar Gideon reageerde daar geenszins op. „Je hebt menschen, die geen blik hebben op moderne kunst," sprak hij met een licht schouderophalen. De blonde man keek dadelijk weer ernstig, begreep niet, knikte maar gauw bevestigend. „Dus dat is afgesproken," sprak Gideon. „U zegt tegen juffrouw Verboom zeker wel, dat een Engelschman of een Amerikaan het gekocht heeft, hé?" „O zeker.... heel graag, zooals U wilt, dokter," antf woordde de ander, die onderwijl een quitantie had geschreven en die nu aan Gideon gaf: „Alstublieft.... dank U wel. Ik zal me stipt aan de afspraak houden." „Prachtig," zei Gideon, terwijl hij naar de deur trad, die haastig voor hem geopend werd, „Bonjour meneer." „Bonjour dokter.... dank U wel." 101 Glimlachend en met een blij veerkrachtigen tred, stapte Gideon naar huis. De wrevel over de vervelende visites was ineens verdwenen. Het gezicht, dat Ada zou zetten, als ze vernam, dat haar schilderijtje al dadelijk verkocht was! Hij zou er geld voor geven om er bij te zijn, als het bericht van „De Vergulde Distel" haar bereikte. Wat zou Kitty daar ook een plezier over hebben! Vervloekt! Kon hij dan nooit eens ergens over denken of zich eens amuseeren, zonder dat hij in gedachten haar er in betrok? Onzin, dat moest hij zichzelf nu eens afleeren. In werkelijkheid zouden ze er samen heelemaal geen plezier over hebben, maar ruzie. Ze hadden nooit samen plezier. Monsieur et Madame Harrewar, had Dolly gezegd en die qualificatie was heel goed, al was ze ook ongepast. Hij moest zich nu eens ernstiger aan gaan gewennen,dat Kitty niet meer voor hem bestond. Kitty, die leefde voortaan ergens ver weg, in een onbereikbaar land, waar ook geen postverbinding mee was. Alleen haar advocaat kon haar nog bereiken. Och ja, haar advocaat! Hij glimlachte weer. Hij moest zich dan toch al zeer in haar vergissen, als ze het werkelijk zóó ver zou doordrijven.... Onzin, dat deed ze niet.... 102 Het was al half zes toen hij thuis kwam; door de glazen deuren van de huiskamer zag hij Truida, die bezig was met dekken. Willem zat in een crapaud en las de courant. Gideon liep door het achterhuis naar binnen, ging dadelijk naar zijn kamer. Op de tafel lag de post, het geneeskundig tijdschrift, nog een paar drukwerkjes. Een brief. Hij greep hem, wat zenuwachtig ineens, meende Kitty's hand te herkennen. Maar 't leek er niets op. Uit Amsterdam kwam hij. Van wlen? Hij keerde de envelop om. Een schok ging door zijn lichaam. Hij las: Mr. A. VAN LINGEN Advocaat en Procureur. V. Gideon had menschenkennis genoeg om te begrijpen, dat bij ieder volgend bezoek, dat hij bij zijn vrienden zou maken, de afkeuring, de droefheid, de pijnlijke verbazing, de spot, of welke andere gevoelens zijn voorgenomen scheiding bij dezen opwekte, beduidend zouden inkrimpen en dat die scheiding, als hij zijn visites maar dikwijls genoeg herhaalde, weldra een onderwerp zou zijn, zoo alledaags en afgezaagd, dat niemand het nog de moeite waard zou vinden er anders dan bij hooge uitzondering op terug te komen. Zoo ver was het intusschen nog niet; het onderwerp boeide nog allerwegen, maar de beoordeelingen waren toch al gekomen in een meer objectief stadium; Mevrouw Verboom huilde er niet meer om. Gerard van der Laan was er niet meer sec over, Dolly spotte er niet meer mee en de oude mevrouw van der Laan was na de korte opflikkering vanlevensintresse door het geval, weer teruggezonken in haar oude droefgeestige apathie. 104 Gideon had echter voor het zoover gekomen was, door vele zure appels moeten heenbijten. Naar Mark Ruijtenburg en Bertha was hij ook nog maar gegaan. Bertha was een beetje achterdochtig geweest en hinderlijk sterk op Kitty's hand, schoon ze zei, dat ze het natuurlijk niet beoordeelen kon. Mark had het geval erg „en bagatelle" genomen met de verzekering: „Och, dat dóen tegenwoordig zoo veel lui, zeg." Doch een herhaald en nog eens herhaald bezoek binnen een kort tijdsverloop, had ook bij Bertha Ruijtenburg, de zaak doen verschrompelen tot iets van geringe belangrijkheid. Evenwel, niet alleen met het doel om den indruk der gebeurtenis zoo veel mogelijk uit te wisschen, maakte Gideon die veelvuldige visites; hij had er ook wel degelijk behoefte aan om vaak menschen te zien en te spreken. Hij voelde zich thuis hopeloos vereenzaamd. Van Willem ging geen gezelligheid uit; diens gezondheid was den laatsten tijd merkwaardig goed, wel ging het sloopingsproces onverbiddelijk voort, maar de temperatuur kwam niet hooger dan enkele tientjes boven het normale. Sedert Kitty's vertrek was zijn toon jegens Gideon echter nog onaangenamer dan daarvoor en de maaltijden werden dan ook meestal door de twee broeders in een volstrekt stilzwijgen gebruikt. Buiten die maaltijden zagen ze elkaar zelden. 105 Van brieven, die Kitty mogelijk aan Willem schreef, merkte Gideon nooit iets. Aan de kennissen schreef Kitty blijkbaar al evenmin; hij had er een paar maal bij Verboom en bij van der Laan op den man af naar gevraagd, maar een ontkennend antwoord gekregen. Hij wist niet goed, wat hij hiervan denken moest. Zoomin als voor hem, was immers de scheiding voor Kitty een reden om met haar vrienden te breken. Wat weerhield haar dan om eens iets van zich te laten hooren? Angst, dat iemand haar adres zou verraden? Mr. van Lingen's briefje was éen simpele mededeeling geweest, „dat hij zich bij dezen voorstelde als de rechtsgeleerde raadsman van Mevrouw K. C. Terhole-Grote en namens zijn cliënte verzocht brieven etc., voor haar bestemd te willen adresseeren aan zijn adres, Keizersgracht 381." Datzelfde adres had Kitty ook aan de anderen kunnen opgeven, zonder haar schuilplaats te verraden. Een soort gêne kon haar evenmin weerhouden om te schrijven, daar was Kitty ook de persoon niet naar; bovendien kon ze zeer goed nagaan, dat al die kennissen door hem, Gideon, al lang met het geval op de hoogte waren gebracht. Schreef ze dan soms niet, omdat ze er zelf nog volstrekt niet zeker van was ,dat het inderdaad tot een scheiding zou komen? 106 Dat kon. Want als ze er wel over schreef, het voorstelde als een onvermijdelijk iets en het kwam nogeens terecht tusschen hen beiden, dan sloeg ze een allermalst figuur. Wat ze nu aan hem overliet. Want hij had al overal rondverteld, dat het onvermijdelijk was en een kans op verzoening volkomen was uitgesloten. Dat geloofde hij trouwens ook, althans bij vlagen. Hoe meer het verlangen naar Kitty in hem schrijnde, des te heviger wies ook zijn verbittering jegens haar en des te feller de lust om haar ook om hem te laten lijden, tot het bittere einde, als het moest. Soms 's avonds schreef hij ook wel brieven aan Kitty, die hartstochtelijk smeekend begonnen met een volledige onderwerping en schulderkenning, maar die dan al gauw overgingen in een toon van scherp fel verwijt en ten slotte zoo hatelijk en cynisch werden, dat hij ze, tot zichzelf gekomen, den anderen morgen, maar gauw weer verscheurde of in den haard wierp. Zijn geloof in de balsemende werking van de Leugen gröeide intusschen uit tot een soort fanatieke vereering. Het experiment met Ada's kunst was wonderwel geslaagd. Mevrouw Verboom en Ada waren in de wolken over dit schitterende succes. Ada was er echter wel een beetje pedant door geworden; ze was nu zoo erg zeker van haar talent en ze behandelde 107 Gideon, als die informeerde naar haar werk, wel een beetje teveel als de leek, die toch eigenlijk niet in staat is om het schoone naar waarde te schatten. Een beetje medelijdend glimlachend stond ze er dan bij als hij, haar werk bewonderend, opmerkingen maakte die er volgens haar inzicht, blijkbaar geheel naast waren. Maar het meest amuseerde Gideon zich toen ze hem vertelde, dat ze een volgende schepping van haar natuurlijk niet meer zoo goedkoop zou laten gaan. En ze haalde waarschuwende voorbeelden aan, noemde Millet, die arm gestorven was, en Vincent van Gogh wiens halve oeuvre bij een uitdrager voor een handvol guldens te koop wasgeweest. Gideon ried voorzichtig aan haar eischen nog niet dadelijk te hoog te stellen; ze had toch ook een beetje reclame noodig; de Amerikaan, die dit eerste werk van haar gekocht had, nam het natuurlijk mee over den oceaan; als ze nu eerst eens een stuk of tien doeken goedkoop liet gaan, dan zou haar naam vanzelf meer bekend raken en haar werk grooter handelswaarde krijgen. Gelukkig zag ze het verstandige van deze redeneering in. 't Eenige verbijsterende was nu nog de snelheid, waarmee ze produceerde; even regelmatig als de vischboer kwam iedere week een zending van de Vergulde Distel in de villa van Gideon aan. * Intusschen had Gideon's leugenvereering hem ten op- 108 zichte van de psycho-therapeutische behandeling van de oude mevrouw van der Laan ook op nieuwe wegen gevoerd. Daar alles wat hij verzon om de treurende moeder te troosten, of te leiden of op te wekken, faalde, had hij het eens, toen ze zoo wanhopig klaagde, dat ze altijd en altijd maar hunkerde naar de tegenwoordigheid van den lieven doode, gebracht op het spiritisme. Heel goed was hij in die acculte wetenschap wel niet thuis, maar hij herinnerde er zich genoeg van uit zijn studententijd, toen een spotgeest hem eens een blauw oog had geslagen, om er althans met een vertoon van kennis over te kunnen praten. Tegen den twijfel van de oude dame had hij dadelijk het wel wat versleten maar nog altijd bruikbare citaat uit Hamlet bij de hand: There are more things between Heaven and Earth.... een citaat, dat ook nu zijn effect niet miste. * De PractiJ'k' de techniek van de tafeldans, de gebruikelijke vragen aandegeesten, de uitreddende verklaringen, als de dingen per ongeluk eens niet kloppen, dat alles baarde niet de minste zorg. Het kwam er alleen maar op aan er voor te zorgen, dat de treurende moeder werkelijk geloof hechtte aan dé experimenten.En ook dat gelukte wonderwel. Mevrouw van der Laan was er de persoon niet naar om onbescheiden vragen te doen naar de toestanden in het „jenseits"; ze koesterde zich alleen maar in het besef, dat 109 gedurende de seances de ziel of de geest, of beter gezegd de persoon, van George weer in haar nabijheid was; de eerste sceances grepen haar wel wat aan, doch weldra zat ze er in alle kalmte bij en praatte en schertste tot en met haar overleden jongen of deze in levenden lijve voor haar stond. Ze vertelde hem gelukkig meer dan ze hem vroeg en Gideon zorgde er wel voor, dat al zijn antwoorden getuigden van een zeer benijdenswaardig en tevreden bestaan, zoodat zijn moeder eigenlijk geen enkele reden had om over hem te treuren. Het effect was bijna miraculeus. De levenslust van de oude dame keerde terug; in het sombere stille huis klonk weer eens gelach; de bedienden liepen er niet meer op hun teenen en de sterfhuisachtige fluistertoon had weer plaats gemaakt voor normale stemgeluiden. Ook bij Suze bewerkten deze veranderingen een reactie ten goede; Gideon had haar altijd beschouwd als een aspirantje voor t.b.c; ze kwijnde zoo'n beetje zonder bepaald ziek te zijn, doch nu met de wederopleving van haar moeders geestkracht en vreugde in het leven, kwam ook bij haar een blosje terug op het bleeke smalle gezichtje, de moede oogen glansden jeugdiger, ze kreeg weer plezier in allerhande dingen, verscheen weer eens op het tennisveld, liet haar fiets weer in orde maken en tot Gideon's voldoening verraste hij haar op een middag, toen hij in de kamer kwam, dat ze voor de piano zat en zichzelf accompagnee- 110 rend Schubertsche liederen zong, terwijl haar moeder glimlachend en zacht met het hoofd cadanceerend, luisterde Suze en Bertha waren ten opzichte van die spiritistische seances niet erg critisch aangelegd. Mark beweerde zelfs dat hij er aan geloofde en vertelde sterke stukken Dolly vond het griezelig, maar Gerard was er lastigovergéweest Gideon had hem wel in vertrouwen moeten nemen want een afkeuring van Gerard woog zwaar bij zijn moeder en zou alles kunnen bederven. Gerard noemde het kortweg een onwaardig bedrog en een grove spotternij met heilige dierbare dingen. Gideon was zoo tactvol hem daar volkomen gelijk in te geven, maar liet daarna onmiddellijk zijn gezag als medicus gelden en voorspelde vreeselijke gevolgen, als het geloof van de oude mevrouw aan het wankelen werd gebracht. Daar zwichtte Gerard ten slotte voor, maar hij hield zich toch steeds verre van eenige persoonlijke deelname aan de spiritistische experimenten. Met eenige innerlijke onthutsing kwam Gideon op een middag uit de woning van mevrouw Verboom. De oude mevrouw had hem verteld dat ze de volgende week haar jaarlijksch bezoek ging brengen aanhaarzuster die woonde in een tehuis voor oude dames in Arnhem en Gideon had toen ineens gevraagd of Ada die dagen soms 111 op de villa kwam logeeren om studies naar de natuur te maken. Ada had het aangenomen na een korte aarzeling die blijkbaar meer gevolg was van blijde verrassing, dan van twijfel of het wel „kon" voor de convenance. Maar toen had haar moeder, voorzichtig, eenige bezwaren tegen dit plan ontvouwd en Gideon had de zachte wenken van de oude dame heusch niet noodig gehad, om dadelijk er op in te zien, dat zijn invitatie op den keper beschouwd, tamelijk onzinnig en feitelijk geheel onaannemelijk voor Ada was, hetgeen deze met haar ietwat Bohemiensche neigingen, nochtans niet scheen te beseffen. „Zonder chaperon vreesik heusch, Gideon, dat het,hoe lief ook van je aangeboden...." had de oude dame gezegd. Een chaperon.... „ Ik zal vragen of de oude mevrouw van der Laan en Suze ook komen...." had hij ineens uitgeroepen „voor die twee zou een tijdelijke verandering van omgeving uitmuntend zijn...." „O, als dat gebeurt...." had Ada's moeder goedkeurend gezegd. „Hé ja, Gideon, vraag ze; ik zou 't zoo heerlijk vinden!" had Ada uitgeroepen. Nu liep Gideon op straat, gelijk gezegd met eenige innerlijke onthutsing over den loop der dingen. Logé's wilde hij wel graag eens hebben; het was zoo suf, zoo dor, zoo hopeloos stil en eentonig in zijn huis. 112 Maar als hij nu voor opwekkend gezelschap niemand kreeg dan Ada en twee melankolieke vrouwen, die hij met allerlei kunst- en vliegwerk op moest kikkeren, dan zou hij daar voor zijn eigen divertissement toch al heel weinig aan hebben. Als hij het dan nog maar eens uitbreidde, 't huis was groot genoeg.... en Dolly en Gerard ook vroeg.... maar dan moest hij Bertha en Mark ook vragen, anders bleven die alleen uitgezonderd. Groote Hemel,'t zou dan veel op een pension lijken, maar.... de menschen moesten er zin in hebben bovendien! Natuurlijk, de meiden zouden er geen bezwaar tegen maken, met het oog op de fooien. 't Berouwde hem toch. 'n Stomme opwelling was dat van hem geweest om Ada ineens te inviteeren.... en had hij nu nog maar de bezwaren van haar moeder als onoverkomelijk erkend, inplaats van ze te ondervangen. Nu zat hij er aan vast, om Ada. En om Ada moest hij nu Suze en haar moeder vragen. En om Suze en haar moeder Dolly en Gerard. En om Dolly en Gerard, Mark en Bertha! 't Was te gek! Enfin, 'n beetje fleur en gezelligheid zouden al die menschen toch ook wel meebrengen: bovendien, 't viel juist met de Pinkster samen en hij haatte vooral de stille Zon- 113 dagen tegenwoordig zoo; die zouden ze dan tenminste voor hem verlevendigen. Hij keek op zijn horloge; 't was vijf uur; nu trof hij Gerard ook thuis en zou hij 't eerste daar maai' heen gaan om er over te spreken. Hij wilde de straat oversteken, doch bleef even op den trottoirrand staan om een kleine auto te laten passeeren. Ineens zag hij, dat het Mark Ruytenburg was en Dolly zat naast hem. Gideon groette, maar ze merkten hem niet op. Even later zat hij tegenover Gerard en stak zijn boodschap af, legde er vooral den nadruk op, dat het voor de oude mevrouw van der Laan zoo'n goede afleiding zou zijn, maar dat hij dan ook elementen in zijn huis moest brengen, die voor wat vreugde en opgewektheid konden zorgen. Van hem, Gideon, ging tegenwoordig niet veel meer uit en Willem was maar een erge sombere figuur. „ Ik wil het heel graag eens met Dolly bespreken," zei Gerard, die wel even verwonderd was geweest over de plotselinge invitatie, „maar Dolly is op't oogenblik naar't ziekenhuis om ons dienstmeisje op te zoeken, dat daar een operatie heeft ondergaan." „Och kom...." zei Gideon. „Ja, je weet hoe Dolly is...." lachte Gerard, „als ze ergens belang in stelt, geeft ze zich ook met hart en ziel. Telkens moet ze weg.... Dat ziekenhuis weet wat!...." vervolgde hij met een handgebaar. „ Ik heb al gezegd.... als Leugens 8 114 het zoo druk wordt moet ze haar bed er maar naar toe laten brengen...." En Gerard lachte met snuivende schokjes om die grap van hem. „Daar zou ik maar niet op aandringen," schertste Gideon terug, terwijl.hij zijn hand ten afscheid uitstak. Met een taxi kwam hij dien middag thuis, moe van 't sjouwen en praten maar innerlijk wel content. De oude mevrouw van der Laan had het dadelijk een prachtidee gevonden en nu volgde de rest wel van zelf. Tevreden was hij vooral ook hierom wijl hij bedacht had, hoe een geweldigen indruk het op Kitty moest maken als ze hoorde — en daar zou Willem wel voor zorgen, dat ze 't hoorde — dat er op de villa zooveel logé's waren. Dat bewees al vast niet, dat hij in stille treurigheid zat te hunkeren naar haar terugkeer. Oho.... hij kon zich best schikken in dit leven van celibatair! Aan tafel vertelde hij met opzet aan Willem dadelijk welke gasten er zouden komen. Maar 'n beetje tot zijn teleurstelling nam deze het heel kalm op, glimlachte even op zijn gewone verachtelijke manier, waarmee hij nu eenmaal alle mededeelingen van zijn broer in ontvangst nam, zei alleen; „Je verwacht toch zeker niet van mij, dat ik de honneurs waarneem, als jij er uittrekt...." 115 „Natuurlijk niet," antwoordde Gideon „je trekt je terug als het je verveelt, geen sterveling zal je dat kwalijk nemen." Dien avond toen hij theedronk in zijn studeerkamer en onderwijl de courant las, kwam Truida na een klopje binnen. „ Is u te spreken, dokter?" „Patiöit?" vroeg Gideon zonder op te zien. ,,'k Geloof het haast niet, dokter," sprak het meisje en ze overhandigde hem een visitekaartje. Gideon wierp er een blik op, ontstelde even, zei dan kort, met een mislukte poging om zijn ontroering te verbergen: ,,'t Is goed.... laat die meneer maar hier." Hij stond op, terwijl Truida de kamer verliet. Mr. A. VAN LINGEN, Advocaat en procureur. Wat moest dat beteekenen? Een bezoek van Kitty's advocaat? Maar hij had geen tijd zich in gissingen te verdiepen; in de gang klonk al het doffe geluid der voetstappen over den looper. Mr. van Lingen trad de kamer in. Hij was een kleine tengere man, een goede zestiger naar het uiterlijk. Hij droeg een peper en zout kleurig pruikje, waarover in het midden een scheiding was aangebracht; het zat onberispe- 116 lijk en zou ook bedriegelijk het echte hoofdhaar hebben nagebootst, als de sneeuwwitte krulletjes boven de ooren tegen die peper en zoutkleur niet zoo schril hadden afgestoken. Zijn levendige grijze oogen glinsterden achter de glazen van een fijnen gouden bril. Hij leek eigenlijk veel meer op een notaris dan op een advocaat en er lag over zijn heele persoon een deftige vriendelijkheid; die tegelijk aangenaam aandeed en vertrouwen inboezemde. Dat Gideon ongevoelig was voor deze twee charmes van zijn uiterlijk was voor beiden wel jammer, doch Mr. van Lingen was er overigens de man niet naar om zich door een ietwat onheusche bejegening te laten intimideeren. „Dokter Terhole?" sprak hij, terwijl hij bleef staan en boog. Gideon boog wat stijf terug. „Meneer van Lingen.... neemt u plaats." Hij wees op een stoel tegenover den zijne. „Dank u," sprak de bezoeker, terwijl hij ging zitten. „Ik maak u mijn excuses, dat ik u nog zoo laat kom storen. Maar ik kon onmogelijk anders tijd vinden en mijn opdracht is van zoo'n bizonderen aard...." „Opdracht?" vroeg Gideon, terwijl hij wat verwonderd zijn wenkbrauwen fronste. „Zeker," sprak van Lingen, „een opdracht van uw vrouw." 117 Gideon haalde zijn schouders op. „Ja," sprak de bezoeker, „ik ben haar advocaat...." „Jawel, dat weet ik," zei Gideon wat bruusk. „Pardon...." vervolgde de ander met een glimlach en een lichte handbeweging, „ik wou er u alleen maar op voorbereiden dat ik in mijn qualiteit van rechtsgeleerde raadsman, van mijn cliënten wel eens opdrachten moet aanvaarden, waarvan de kwijting voor derden soms wat pijnlijk is...." „0„„ wat dat betreft," sprak Gideon, „het pijnlijke stadium in deze kwestie is voor mij al lang voorbij." Van Lingen knikte, terwijl hij Gideon rustig doch blijkbaar met veel aandacht observeerde. „Des te beter," sprak hij, „Dan kunnen we er onbevangen over praten, als over een aangelegenheid, die ons in den grond volkomen koud laat." „Dat wil zeggen," antwoordde Gideon met een spottend lachje: „u is de eenige van ons beiden, die er nog persoonlijk belang bij heeft." „U bedoelt?" vroeg van Lingen verwonderd. „Uw honorarium," antwoordde Gideon met een poging om zoo onaangenaam mogelijk te zijn. „Ah ja.... ja...." riep van Lingen uit, die de opmerking heel niet euvel nam en dan vriendelijk lachend knikkend, terwijl hij een gebit toonde, even gesoigneerd en valsch als zijn hoofdhaar: „Heel juist opgemerkt. Hoewel, bij de definitieve afrekening.... enfin we zullen zien. Meneer Ter- 118 hole," vervolgde hij op ernstiger toon, „ik heb deopdracht gekregen om u namens uw vrouw een verzoening voor te stellen." Een oogenblik ontroerde Gideon op die woorden. Allerlei gedachten vlogen door zijn hoofd. Doch hij had geen tijd om na te denken, die gedachten te ordenen, om zoo weloverlegd zijn houding te kunnen bepalen. En in 't toch overheerschende gevoel, dat hij op moest passen, zich vooral niet zwak moest toonen of toegevend, vroeg hij op een wat onnatuurlijk drogen toon: „Is dat een aardigheid?" „Een aardigheid?" herhaalde van Lingen met ongeveinsde verbazing, „nee, zeker niet, 't is diepe ernst." „Ligt ze op sterven?" vroeg Gideon. De wenkbrauwen van Mr. van Lingen rezen hoog boven zijn brilleglazen uit. „Ja...." vervolgde Gideon met een poging om erg cynisch te zijn: „Mogelijk nog een laatste sentimenteele bevlieging, een soort bioscoopeffect... de verzoening aan het sterfbed of zoo iets." „Mevrouw Terhole verkeert in blakenden welstand," merkte van Lingen droogjes op. „O ja....!" riep Gideon uit, met een bitterheid, die hem even te machtig werd, „Haar gestel lijdt er niet onder!" „Aha," sprak van Lingen. „was het u aangenamer geweest, als haar gestel er wel onder leed?' „Nee...." antwoordde Gideon kortaf en nijdig. 119 Heel even fonkelde er iets als een nauw bedwongen lach in de oogen van Mr. van Lingen, dan sprak hij weer op ernstigen, rustigen toon. „Uw vrouw, meneer Terhole, meent, narijpelijke overweging, dat het in uw beider belang zou zijn, wanneer de scheiding niet doorging en ze tot u terugkeerde." Gideon schudde het hoofd. „Dat is een vergissing," merkte hij koeltjes op. „Is u daar zoo zeker van?" vroeg van Lingen hem nu scherp aanziende. „Ja.... volmaakt zeker," antwoordde Gideon. „Zoo.... zoo...." zei van Lingen, terwijl hij even scheen na te denken, „maar meneer Terhole, ik heb toch den indruk gekregen dat mijn cliënte een zeer intelligente vrouw is." „Intelligent? O, zonder twijfel!" riep Gideon uit. „Juist," sprak van Lingen, „Maar als dan uw.... zeer intelligente vrouw, narijpelijke overweging tot een conclusie komt, is het uwerzijds dan niet wat.... stout.... wat voorbarig.... om die conclusie maar dadelijk als een vergissing te quafificeeren?" Gideon fronste even zijn wenkbrauwen. „Jawel," sprak hij dan, „dat lijkt nu wel heel logisch.... maar.... zoo is het niet." „Wat blieft u?" vroeg van Lingen, niet begrijpend. „Ze is niet tot een conclusie gekomen," sprak Gideon. 120 „Met uw verlof...." begon van Lingen „uw vrouw heeft me uitdrukkelijk gezegd...." „Nee.... nee...." onderbrak Gideon wat ongeduldig. „Dat kan niet.... dat kan niet.... juist haar intelligentie is een beletsel om zoo te kunnen concludeeren." „Pardon, dat zegt u nu wel...." sprak van Lingen op rustigen toon, „maar wat zou uw vrouw anders bewegen om mij op te dragen...." „Dat..." sprak Gideon, terwijl hij eensklaps opstond en heen en weer in de kamer ging loopen, „dat is mij volkomen duidelijk.... of tenminste,,,, ik begrijp het best...." „Ik begrijp het niet," sprak van Lingen, die de heen en weer loopende Gideon geen moment uit het oog verloor. Gideon bleef eensklaps pal voor hem staan. „Heeft mijn vrouw u gezegd, waarom we tot een scheiding besloten?" Van Lingen schudde ontkennend het hoofd. „Nee. Ik heb er ook nooit naar gevraagd. Dat zijn van die dingen.... Juridisch zijn we voldoende toegerust, denk ik. U zult zeker wel de gebruikelijke beschuldiging aanvaarden....?" Gideon begreep niet dadelijk, maar dan haastigen onverschillig. „Wel ja.... voor mijn part. Maar dat...." vervolgde hij eensklaps met sterken nadruk.„Dat zal dan ook de eerste 121 en laatste keer in ons huwelijk zijn, dat we elkaar door een leugen een plezier doen. Begrijpt u 't nu?" besloot hij met een sneer. „Nee, nog niet," antwoordde van Lingen. „Zoo," sprak Gideon, terwijl hij dicht bij zijn bezoeker op den tafelrand ging zitten, „dan zal ik u het eens even uitleggen." „Toen we trouwden, hebben we elkaar in een ongelukkig oogenblik beloofd, dat we altijd volkomen eerlijk tegenover elkaar zouden zijn. „Dat was een beginselfout, maar we waren nog onervaren, we wisten niet, dat het zoogenaamde levensgeluk, alleen te verwerven is door een aaneenschakeling van allerlei groote en kleine leugens. „Nee, wij dachten, dat we het levensgeluk juist zouden vinden in een absolute waarachtigheid. „Kijk eens; umoetmegoed begrijpen. Wezochten eikaars fouten niet op met de kwellende bemoeizucht van een vriend, die mij mijn feilen toont. „Maar.... we deden erger; we begingen de reusachtige domheid om nooit voor elkaar te veinzen. „We gaven ons wederkeerig, precies zooals we waren. „ Begrijpt u? We meenden in volle overtuiging, dat we elkaar zoo wederzijds het beste dienden. „Het natuurlijke en volkomen logische gevolg van al die waarachtigheid," vervolgde Gideon met een glimlach, „was een dagelijksch geharrewar. 122 „En hoe eerlijker we elkaar in die.... disputen de waarheid zeiden, des te feller werden onze ruzies. „Tot we ten slotte door al die waarheden tot die eene beslissende waarheid kwamen: dat we heelemaal niet bij elkaar pasten. „En zoo besloten we om te scheiden." Gideon sprong van zijn zitplaats af en stapte weer even op en neer in de kamer. „Dat is toch wel erg jammer," sprak van Lingen, die aandachtig had geluisterd naar Gideon's uiteenzetting. „Tja...." sprak Gideon, steeds op en neer loopend, op onverschilligen toon, ,,'t is jammer!' „O.... dus U betreurt het toch wel, dat het zoo geloopen is?" sprak van Lingen. „Och...." zei Gideon zijn schouders ophalend. „Uw zeer intelligente vrouw betreurt het ook." „Zoo...." „Ja," zei van Lingen met het hoofd knikkend, „die betreurt het ook. Dus als we nu eens even recapituleeren," vervolgde hij op levendigen toon en als Gideon een gebaar van ongeduld maakte „en volkomen objectief blijven. Dan hebben we dus nu een man en een vrouw, die het beiden betreuren, dat ze hun huwelijksleven begonnen zijn op de basis der waarachtigheid Nee, meer voorloopig nog „niet...." riep hij haastig uit, toen Gideon hem blijkbaar wilde onderbreken, „meer niet.... meer niet. Ze betreuren het. Dat feit houd ik even vast. Maar nu stel ik een vraag. 123 En wel deze: Wat belet hun om nu nog eens een samenleven te probeeren op een tegenovergestelde basis?" „Een tegenovergestelde basis!" riep Gideon uit met een spotlachje, dat wat geforceerd klonk. „Juist natuurlijk daar heb je 't een uitvinding van Kitty.... precies in haar lijn een probeerseltje dat is nu die zoogenaamde conclusie, na rijpelijke overweging ha ha.... een probeerseltje!" en Gideon hervatte nu in een toomeIqos tempo zijn ge-ijsbeer door de kamer. „Och...." sprak van Lingen, „ik begrijp niet, waarom U een in ieder geval goed bedoelde poging zoo declineerend voor een probeerseltje uitscheldt. Me dunkt dat het voorstel toch minstens een overweging waard is." „Nee!" riep Gideon, zonder zijn vaart te minderen, in 't voorbijgaan „dat gaat niet." „Och kom." „Nee.... dat kan niet meer!" „Waarom niet?" „Waarom niet?" herhaalde Gideon terwijl hij als met een schok plotseling staan bleef. „Omdat we mekaar te „goed kennen!" „Zou U denken?" sprak van Lingen op ongeloovigen toon. „Natuurlijk! We hebben elkaar al dien tijd zoo gesteenigd met waarheden, dat we onmogelijk meer dupe kunnen zijn van allerlei vriendelijke veinzerijtjes en leugens, die we mekaar dan moeten gaan toedienen. Das eben ist der Fluch der bösen Tat U weet wel!" 124 Van Lingen knikte, haakte zijn bril af en wreef de glazen met een zijden doekje op. »Ja> J'a dat citaat ken ik wel, Hm, het is een les geweest, hé?" „Een harde," sprak Gideon op somberen toon „Aha " „Ja, maar een nuttige tevens," trachtte Gideon haastig te herstellen met een poging om opgeruimd te praten. „ Ik begrijp het," sprak van Lingen, die de fijne gouden spangen weer achter zijn ooren haakte en Gideon daarna door de glanzende brilleglazen met een bizondere opmerkzaamheid aankeek. „De ervaring heeft U levensinzicht zeker heelemaal gewijzigd?" „Volkomen." „U onderneemt voortaan nooit meer iets op de basis der waarachtigheid?" vroeg hij met een fijnen glimlach. „Nee," antwoordde Gideon, „Ik haat alle waarachtigheid." 6 „'t Beginsel lijkt me meer oorspronkelijk, dan aanbevelenswaard," sprak van Lingen, terwijl hij opstond. „Maar meneer Terhole, mag ik U nog één vraag doen?" „Gaat Uw gang." „Houdt U nog van uw vrouw?" Gideon staarde zijn bezoeker een moment aan met iets van ontzetting in zijn blik, maar dan, plotseling, met een grauw van koppige woede, beet hij hem toe: 123 „Nee!" „Dank U," sprak van Lingen heel rustig, terwijl hij hem de hand toestak. „Dan komt het wel terecht." „Wat.... ?" kreet Gideon. „Pardon?" vroeg van Lingen met een vriendelijk nietbegrijpend gezicht. „U kunt...." stotterde Gideon.... „U kunt Kitty.... uw vrouw.... mijn cliënte.... namens mij mededeelen, meneer, dat een nieuwe samenleving.... op.... op.... 't kan me niet schelen welke basis.... uitgesloten is onherroepelijk uitgesloten,.... ik....ik...." Hij stikte bijna in zijn woorden. „Juist.... juist," sprak van Lingen knikkend met een gezicht, waaruit duidelijk bleek, dat hij er niets van geloofde. „En mij, meneer van Lingen," vervolgde Gideon met een vreemd geknepen stem, die zoo werd door zijn pogen om nu ineens vernietigend kalm en onverschillig te lijken, „mij zult u een groot genoegen doen, als u de scheiding zooveel mogelijk bespoedigt in verband met e.... zekere plannen, die ik heb." „Ah U gaat zeker hertrouwen!" sprak van Lingen, met een kalmen glimlach. „Jawel," antwoordde Gideon, wat uit de hoogte. „Meneer Terhole," sprak van Lingen, terwijl hij nu eindelijk de hand van Gideon te pakken kreeg en die ten afscheid drukte, „ik dank u zeer voor dit onderhoud en ik 126 zal in deze zaak stellig ook met uw belangen rekening houden." Hij boog nog even en was dan zoo snel uit de kamer verdwenen, dat Gideon, die hem verbijsterd had nagestaard, de voordeur al in het slot hoorde vallen, eer hij het begrip' had, om Truida te bellen, teneinde den bezoeker uit te laten. VI Gideon's gasten troffen het. Een week voor Pinksteren waren de laatste hagelsteenen en natte sneeuwvlokken met orkaansnelheid uit het Noordwesten aangekomen, nog twee nachten had het gevroren en was de fruitoogst op de gebruikelijke prijsmakende wijze totaal vernield, maar toen, na een windstillen dag, was de zomer er dan ook ineens geweest. De kikkers en de nachtegalen zongen prijsliederen in de maneschijn, ooievaars schreven daags hun statige wijde cirkels in de hooge blauwe lucht. 's Avonds daalde de zon in violette stapelwolken, stak ze in brand, liet ze vergloeien in gouden en roode flarden, en ais het vuur eindelijk doofde, dan flikkerde door die sintelgrauwe massa bijwijlen nog een gloed als van een verren brand. 's Zaterdags waren ze allen gekomen tegen het eten. Ada was nochtans de eerste geweest en ze had voor Gideon een verrassing meegebracht, een aquarel in lijst. 128 Een vreemd staal van haar onvermogen was het; tegen een blauwselachtig fond plekten witte en roze dotten, vermengd met enkele groene slierten en spichtige bruinzwarte streepen. Het was de impressie van een bloeiende appelboom, zei Ada; toen ze haar moeder naar Arnhem bracht, had ze ergens bij Lent van uit den trein het zoo gezien, het visioen vastgehouden en thuis gekomen, had ze in koortsachtige haast deze plein-air impressie neergepenseeld. Gideon zei, dat hij het prachtig vond, keek er naar met een oog door een vuist, vervolgens met twee oogen en een wat scheefgezakt hoofd en eindigde met het ding op te hangen boven Kitty's werktafeltje, waar toevallig een haakje leeg was, en waar het, ook naar Ada's oordeel, uitstekend tot zijn recht kwam. De maaltijd was opgewekt verloopen. Gideon had in overleg met Antje het menu vastgesteld en ervaren, dat de uitvoering daarvan niet zoo eenvoudig is, als de vaststelling. De hors d'oeuvres waren wat vreemd opgedaan, hoewel ze doorden kok waren geleverd. Antje had de appetit-silten de sardientjes voor 't zelfde aangezien en ze samen in de olie laten zwemmen in één vakje, terwijl ook de olijven en de tomatensla op een verrassende wijze door elkaar waren geraakt. 129 Bedenkelijker was het geweest toen er bij de versche zalm een zure eiersaus met kappertjes werd gepresenteerd. Doch Bertha wist dat te redden door naar de keuken te ijlen en terug te komen met een sauskom vol gesmolten boter, nog voor de zalm koud was. En deze incidentjes bedierven noch de eetlust, noch de stemming. Voor Bertha's tusschenkomst had Mark zelfs beweerd, dat dit een Russische manier was om zalm te eten, wat niemand kon tegenspreken en Dolly vond de vermenging van appetit-silt met sardientjes een combinatie om te onthouden. Willem was stil geweest, had nogal somber zitten kijken en af en toe was er in zijn blik iets vijandigs geweest. Alleen bij Antje's vergissingen, waar Gideon zich nogal over geneerde, had hij gelachen, smalend en hatelijk en met minachting en walging had hij de „bedorven schotels" laten passeeren. Dadelijk na tafel had Dolly zich geëxcuseerd: ze moest noodzakelijk nog even naar huis, had een paar dingen vergeten. Toen ze op haar fiets sprong, had Gerard haar nog na geroepen: „Vergeet je 't niet, vrouwtje?" Toen met haar hand wuivend was ze weggereden. Ook Mark had nog even naar de stad gemoeten, daar er een spoed-bestuursvergadering van de Hockey-club was, hij snorde weg op de motor, waarmee Bertha en hij Leugens 9 130 op de villa van Gideon waren aangekomen, en moest ook nog gauw een gefluisterde opdracht van Bertha in ontvangst nemen. Het was een zwoele warme avond, de tuindeuren van de woonkamer stonden wijd open; daarvoor huifde nog de neergelaten marquize, die de zon had moeten weeren, terwijl ze aan tafel zaten. Nu was die zon al aan het onder gaan. Willem's ligstoel was onder de marquize gezet en daarop lag hij zoowat te soezen en te kijken in den tuin, waar Ada Suze en Bertha in wandelden. Ook nu was zijn blik allesbehalve vriendelijk en met een binnensmonds gesmoorden uitroep van wrevel wendde, hij het hoofd af, toen Ada, zich van de twee anderen afscheidend, het kleine heuveltje opliep, vanwaar ook Kitty zoo dikwijls met hem op mooie zomeravonden naar de zonsondergang placht te kijken. In de woonkamer was Gideon met mevrouw van der Laan en Gerard. Gideon en de oude mevrouw speelden een partij schaak; Gerard las de courant, rookte een sigaar, maar zijn aandacht ging telkens van zijn lectuur naar het schaakbord. En het duurde niet lang of hij legde de courant neer, en keek met een gezicht, dat een steeds klimmende verbazing en ten slotte zelfs ergernis verried, naar het verloop der partij. 131 Hoe was het mogelijk, dat Gideon zoo speelde? Hij scheen wel te lijden aan een soort schaakblindheid! Gerard's moeder maakte wanhopige blunders, telkens liet ze stukken instaan, maar Gideon zag niets, profiteerde van geen enkele fout en deed zelf zulke zonderlinge zetten, dat Gerard zijn oogen niet gelooven kon. Zijn verwondering nam ten slotte zulke afmetingen aan, dat hij opstond en met zijn handen op zijn rug en zijn sigaar wat scheef in zijn mond tusschen zijn moeder en Gideon voor het schaakbord ging staan en met stijgende ergernis beurtelings naar de stukken en naar de spelers keek. „Dokter.... Dokter!" klonk eensklaps uit de verte de stem van Ada. De spelers noch Gerard hoorden haar. „Gideon, ze roepen je," zei Willem, die zich even oprichtte en in de kamer keek, op een snauwtoon. „Hm," deed Gideon afgetrokken. „Wie?" „Ada...." sprak Willem. „Vraag maar es wat ze wil," sprak Gideon, een pion vooruitschuivend. „Hij vraagt, wat of je mot," riep de heeschestem van Willem in Ada's richting. ,,0 Dokter!" klonk Ada's stem extatisch uit de verte, ,,'t is zoo prachtig.... al die tinten, die ineen vloeien.... purper.... goud.... violet...." „Ze zeit dat 't zoo mooi is, pimpelpaars en violet," riep 132 Willem met een schorrig lachje naar binnen, waarna hij dadelijk in een hoestbui schoot. „Koning!" zei de oude mevrouw, terwijl haar oogen schitterden van een zenuwachtige blijdschap. Gerard maakte een gebaar van ongeduld, wendde zich half om, terwijl hrj zijn mond stijf dichtkneep. „Pimpelpaars en violet," herhaalde Gideon verstrooid, terwijl hij een zet met zijn toren deed. „Maar m'n God, zie je dan niet ?" barstte Gerard uit. „Sssti" bezwoer Gideon rustig, ,,'t is geen consultatie partijl" „Nee Gerard.... Niet adviseeren!" riep Mevrouw van der Laan half angstig uit. Gideon wendde zich even om, keek vluchtig in den tuin. „O 't zal de zonsondergang zijn," sprak hij en dan luider, naar buiten: „Dadelijk!" „Over een kwartiertje zal-ie wel es komen," riep Willem naar Ada, die met een verheerlijkt gezicht op het heuveltje aldoor in de lucht staarde. „Asjeblieft," sprak Gideon, een zet doende. „Allemachtig! Stommer kan 't niet!" riep Gerard als wanhopig uit. „Nou ben je natuurlijk....!" „Ssst!" deed Mevrouw van der Laan weer. „Maar zie je dan de dreiging van dat paard niet?!" schreeuwde Gerard, bijna totaal zijn zelfbeheersehing verliezend. Gideon antwoordde niet, haalde even licht zijn schouders 133 op, keek met gespannen aandacht naar de oude mevrouw, die met stralende oogen haar koningin verzette en dan met een stem, die beefde van blijde agitatie uitriep: „Koning..... schaakmat!" „Ja natuurlijk," gromde Gerard, zich afwendend, waarna hij met een wrevelig gezicht eenige stappen door de kamer deed. „Wel!" riep Gideon, blijkbaar geheel overbluft uit, en dan scherp turend op den stand der stukken: „Ja, waarachtig.... ik ben mat.... niks aan te doen!" „O, m'n hart klopte!" lachte mevrouw van der Laan. „Mijn koningin stond in en je zag het niet!.... Ik dacht, als hij nu toch maar in Godsnaam !" „Och, maar Gideon," sprak Gerard, die weer naderbij was gekomen op knorrigen toon. „Jij hebt toch ook gewoon idioot gespeeld. Hier," vervolgde hij, onderwijl snel met de stukken manipuleerend, om de zaak te bewijzen, „Looper al.... geeft schaak.... moet de zwarte toren naar d5.„. jij, paard f4 met aftrek schaak.... zwart zoo.... Looper g3, neemt.... en mat in twee zetten hier.... hier.... asjeblieft! Het is toch zoo onnoozel!" „Ja. ja," sprak Gideon, terwijl hij zuchtend opstond: „De onnoozele ziet het.... maar de wijze kijkt er overheen... zoo gaat het Mevrouw van der Laan, morgen revanche? vroeg hij zich tot Gerard's moeder wendend. „Tot je dienst hoor!" sprak deze nog stralend van de bevochten zege. 134 „Hé, hé, wat een triomf. Ik ga toch wel vooruit, hé?" vervolgde ze, terwijl ze de stukken zorgvuldig in de doos legde. „De feiten wijzen het uit," antwoordde Gideon. „Ja, als jij zóó speelt!" merkte Gerard nog op met een schamper lachje. „Hij gunt u de overwinning niet, mevrouw!" spotte Gideon. „Dat doe ik wel," protesteerde Gerard, „of beter gezegd, dat zou ik zeker doen, als jij normaal speelde en Mama zou dan..." De plotselinge verschijning van Ada onderbrak het dispuut. „Hé Gideon, dat je nu niet kwam!" klaagde ze half verwijtend. „Ik kon niet!" verzekerde Gideon. „Ik had al mijn hersens noodig om hier.... Maar wat was het? Een zonsondergang? Is ie d'r nog? Gauw nog even kijken?" „Nee...." sprak Ada, wat pruilend. „Nu is het natuurlijk voorbij." Willem was ook binnen gekomen en dadelijk neergevallen op een stoel bij de deur. „Waarom kon je daar nu niet in je eentje van genieten?" vroeg hij op een schamper spottenden toon. „Moet er voor zoo'n schoonheidsextase altijd een man bijgehaald worden?" „Man bij gehaald worden?" herhaalde Ada verschrikt 135 en verontwaardigd. „Dat is onzin.... maar ik riep Gideon, omdat...." „Ze riep: Dokter.... Dokter!" imiteerde Willem met een huilerige kraakstem en dan grinnekend: „ Ik dacht waarachtig, dat ze...." „Kom Ada," kwam mevrouw van der Laan hier tusschenbeide „ga jij maar eens met mij de tuin in, wil je? Willem plaagt je maar. Waar is Suus?" Ze stak haar arm door die van Ada en troonde haar mee naar buiten. Willem zag ze na met spottende minachting, maar zweeg verder, stond op, viel neer op een stoel bij de tafel en sloot even zijn oogen. „Waarom blijf je nu niet buiten op je stoel?" vroeg Gideon op zachten toon. „Er is hier gerookt bovendien...." „Och nee.... zanik niet," kribde Willem terug, „'t Vermoeit me.... die stoel m'n rug..... hé verdomme!" en ineens of een gevoel van pijn of uitputting hem overmande legde hij zijn armen op tafel en verborg er zijn gezicht in. Gerard zag verschrikt en vragend Gideon aan, doch deze schudde met een geruststellend gebaar het hoofd. „Dat was zeker," sprak Gerard na een oogenblik „tegenover Mama een consequentie van je nieuwe principe?" Gideon glimlachte. „Snap je dat nu pas?" Gerard haalde zijn schouders op. 136 „Zoo is het geen spel meer." „Zoo is het juist een spel," nep Gideon met een sterk hoofdknikken uit. „Dus mama moest het winnen?" sprak Gerard. „Natuurlijk! En je zag het resultaat hè? Die blijdschap... die triomf!" zei Gideon vroolijk. „Het resultaat?" herhaalde Gerard. „Ja, dat ze zich nu inbeeldt opgewassen te zijn tegen iemand van jouw speelkracht! Wat natuurlijk op een deceptie uitdraait!" „Hoeft immers niet!" antwoordde Gideon op rustig overtuigden'toon. ,,'n Beetje tact... dan eens laten winnen, dan eens laten verliezen.... dan weer eens remise. Speel jij ook eens met je moeder en laat het haar winnen." „ Dankje wel," antwoordde Gerard. „Daar staat schaken te hoog voor." Gideon glimlachte fijntjes. „Ei zijn nog hoogere dingen, dan het schaakspel, amice," sprak hij. „Ja, schoolmeesters zeker, zooals jij," snauwde Willem, plotseling het hoofd opheffend. „Ik ben arts," antwoordde Gideon op kalmen toon. „Waarachtig niet!" ging Willem heftig voort. „Je bent een schoolmeester, een geboren frik. Je grijpt elke gelegenheid aan om je wijsheden te luchten en zedepreeken te houden en Een felle hoestprikkel belette hem het verdere spreken. „Ga nu toch naar buiten," sprak Gideon, toen het even 137 bedaarde op vriendelijk overredenden toon. „Daar heb je 't immers veel gemakkelijker!" „Nee.... dat verdom ik...." antwoordde Willem nog hijgend naar adem, terwijl hij met een pijnlijk gebaar naar zijn rug tastte, „ik ga toch dood...." „Nee Gideon," sprak Gerard, „ik denk er anders over, hoor. Het mag in den grond vriendelijk en goed bedoeld zijn, maar de menschen, die jij blij maakt, verheugen zich in een schijngeluk." „Hij liegt ze maar wat voor.... fraai beginsel...." fluisterde Willem heesch. „Leugens kunnen barmhartig zijn," sprak Gideon. „Maar 't blijven leugens," zei Gerard. Gideon schudde het hoofd. „Niemand is sterk genoeg om altijd de waarheid onder de oogen te durven zien," sprak hij. „Onzin...." snauwde Willem. „En dat zeg jij," sprak Gideon, terwijl hij zijn broer even met strakke ernst aanzag. „Ja, dat zeg ik," hield deze uitdagend vol. „Zoo," sprak Gideon. „Jou heeft die misdadige stomme idioot van een sanatoriumdokter de zoogenaamde waarheid gezegd. Ben je hem daar dankbaar voor?" „Ja.... ja.... dat ben ik zeker," antwoordde Willem. „Nu weet ik.... Ik ga dood, ik moet dood.... nog enkele maan„den.... of weken mogelijk.... en dan is 't voorbij.... Gelukkig!" 138 „Jawel," sprak Gideon. „Tenminste als de diagnose van dat heer juist geweest is." „Wat?...." kreet Willem. „Ja, natuurlijk...." vervolgde Gideon op rustigen toon. „Een medicus is niet onfeilbaar!" „Hé jasses!" siste Willem zich plotseling hevig opwindend, „....dat 's laf van je versta je dat?.... Laf!.... zoo probeer je mij ook nog te paaien met een leugen. O nee..... o, nee ik ken jou ik ken jou.... mij dupeer Je niet pas die methode maar toe op Suze dat schaap.... dat gelooft in jouw leugens...." „Sssst!" deed Gerard, terwijl hij verschrikt naar buiten keek. „Zeg zulke dingen niet... ze is daar misschien.... als ze het hoorde...." "Ana " sprak Gideon, die de aanval van Willem stil over zich heen had laten gaan, „dus in dat geval waardeer je toch....?" „Voor een zieke!" antwoordde Gerard schouderophalend. „Och," sprak Gideon „de meeste menschen zijn wel een beetje ziek." „Nee, nee...." ontkende Gerard. „Een gezond mensen, moet sterker tegenover het leven, tegenover de waarheid kunnen staan. Voel jij zelf niet het gewrongene, het valsche in zoo'n kunstmatig geschapen levensblijheid?" „Welnee," lachte Gideon. „Als die blijheid er maar is! Hoe ze ontstond kan me niks schelen." 139 „Zoo..." sprak Gerard, „denk je er zoo over. Daar heb je nu Mama...." „Juist," viel Gideon snel in. „Daar heb je nu je moeder. Nog geen maand geleden was ze een diep ongelukkige vrouw, physiek en moreel gebroken. En kijk nu eens! En hoe heb ik dat bereikt? Geneesmiddelen, afleiding, overreding, dat heeft allemaal geen succes met zulke patiënten. Ze kunnen niet vergeten en ze willen ook niet vergeten. Je moet dus iets verzinnen, wat het vergeten onnoodig maakt, iets wat de herinnering desnoods levendig houdt. Godsdienst.... Christian Science Theosophie.... dat is allemaal te gebruiken, maar in die dingen ben ik niet thuis. Toen heb ik haar het spiritisme gebracht. Dat is eenvoudig.... het pakt dadelijk..... je hoeft de menschen niet te paaien met vage beloften voor het hiernamaals.... je krijgt direct contact met de afgestorvenen. God kerel, het is zoo mooi! Nu roept je moeder de geest van George telkens op, ze doet hem allerlei verhalen, praat met hem, vraagt eens wat...." „En jij laat de tafel antwoorden!" viel Gerard hem in de rede met een minachtend lachje. „Natuurlijk!" riep Gideon uit. „Waarom zou ik niet? Als dat haar nu troost en haar geluk en gezondheid terugbrengt! Het resultaat heiligt de middelen. Ik denk dat een van mijn voorvaders een bastaard is geweest van Loyola," besloot hij met een glimlach. „Leugens, leugens, leugens!" sprak Gerard op gering- 140 schattenden toon. „Jij mag als medicus dan een zekeren invloed hebben op de zielkundige gesteldheid van sommige menschen, ik, als nuchter verstandsmensch, kijk door jouw wetenschap heen! Je bent idealist in die dingen amice," besloot hij, terwijl hij zijn sigaar, die hij om Willem had laten uitgaan, opnieuw opstak en naar de deur trad „en de praktijk geeft de idealisten alt^d ongelijk!" Hij slenterde den tuin in, zonder een verdere antwoord van Gideon af te wachten. Deze glimlachte, keek even vluchtig naar Willem, die met een elleboog onder zijn hoofd peinzend voor zich'uitstaarde en ging dan aan de schrijftafel zitten, waarvan hij een la opentrok, waarin zich oude aanteekeningen van hem moesten bevinden, die hij nog eens wilde raadplegen. Zoodra Gideon zich had omgekeerd wendde Willem het hoofd en keek naar zijn broer, die een paar portefeuilles uit de lade trok en den inhoud daarvan na ging snuffelen. „Zeg...." sprak Willem eensklaps op zachten toon. „Ja?...." vroeg Gideon, wat afgetrokken. „Waarom....e...." aarzelde Willem, „waarom zei je dat straks: Als de diagnose tenminste juist geweest is?" „Hm?...." deed Gideon, afgeleid door hetgeen hij las en dan als terloops: „O.... dat weet ik niet meer, zeg... zoo maar bij wijze van spreken " Er viel een stilte. „Acht jij dat dan mogelijk?" vroeg Willem dan ineens met heesche stem. 141 Gideon werd eensklaps aandachtig. „Maar ik wil niet, dat je me voorliegt, hoor.... versta je dat?" kreet Willem plotseling weer hevig. „Ik zeg niks," sprak Gideon op kalmen toon. „Acht jij 't mogelijk," hernam Willem dan, na een oogenblik weer, „dat een dokter zich in zoo'n evident geval als het mijne vergist?" „Ja," antwoordde Gideon met rustige overtuiging. „Meen je dat nou?' fluisterde Willem met iets angstigs smeekends in zijn stem. „Zeker," antwoordde Gideon. „Nee...." kreet Willem, „ik ben geen dupe van je leugens „ik wil niet je liegt weer.... je liegt!...." „Nou kerel, zeur er dan niet over," sprak Gideon kortaf, terwijl hij voortging met in de papieren te zoeken. Doch na een oogenblik hernam Willem weer op denzelfden angstig smeekenden toon: „Zijn.... zijn jou dan gevallen bekend in je praktijk van genezing van tuberculose?" „Och, nee!" antwoordde Gideon, blijkbaar ongeduldig door dat onophoudelijke gevraag: „Zanik nu maar niet, ik lieg toch. T.b.c. is absoluut ongeneeslijk; de diagnose is hoogst eenvoudig, een medicus vergist zich nooit.... gevallen van spontane genezing worden in de medische litteratuur niet vermeld. De mogelijkheid, dat jij ooit weer hersteld wordt, is uitgesloten. Over drie maanden.... of weken ben je dood.... Daar!" 142 En zijn hand onder zijn hoofd zettend, werd hij blijkbaar plotseling sterk geboeid door een dictaat, dat hij tusschen de paperassen gevonden had. Willem was opgestaan, een glimlach verhelderde eensklaps zijn lijdensgezicht; iets als een glans van levenslust was in zijn moede donkere oogen gekomen. Zonder verder een woord te spreken schreed hij achter Gideon's rug naar de open deuren; rechtop ging hij en rustig of het loopen hem eensklaps lichter viel. Zoo trad hij den tuin in. Gideon wendde zich voorzichtig om, keek hem na. „Het fleurt hem waarachtig nog op," mompelde hij. A"ne bliksem.... maar voor jou komt de leugen te laat!" VII Nog eer Gideon zich weer verdiept had in den inhoud van het weergevonden dictaat, werd de kamerdeur plotseling opengeworpen en stoof Dolly, op den voet gevolgd door Truida, naar binnen. Ze zag er moe en verhit uit en had zooveel pakjes en doosjes bij zich, dat Truida er ook nog een paar van haar had moeten overnemen. „Daag.... daag...." riep ze blazend „daar ben ik al terug!" en dan tot Truida: „Leg maar neer op tafel zoo.... dank je hoor.... Poeh! Gideon, ik ben doodop zeg!" „Heb je 't zoo druk gehad?" vroeg Gideon die zijn stoei had omgedraaid en lachend toekeek. „Schandalig!" riep Dolly uit, terwijl ze nog aamechtig op een stoel neerzakte. „O, die tocht.... 'k zal 'n stijve nek krijgen!" en ze bedekte haar bloote hals met beide handen. „Tocht....?" vroeg Gideon verwonderd, ,,'t kan hier niet tochten " 144 „Nee, bij mij thuis," verbeterde Dolly, „ik had alles open laten staan....'k dacht, dat'k omwoei.... Mark zei ook " „Mark?" herhaalde Gideon. „O, was die bij je?" „Mark bij mij?" sprak Dolly snel. „Welnee.... heelemaal met. Ik zeg: Maar ik zei ook...." „O, zei je dat?" sprak Gideon haar even sterk aankijkend wat ze met scheen op te merken, want ze ratelde dadelijk voort. J „'n Pakken, dat ik heb, hé?... Gut, dat touwtje zit vast aan m n pink. Toe wees es galant...." en ze stak hem haar pink toe, waaraan een pakje bengelde. „Heel graag," sprak Gideon, het fijne knoopje lospeuterend, waarna hij het touwtje kon verwijderen „Dankje!" zei Dolly. „Je bent erg handig voor een dokter. En nu moet ik eens even kijken, hoor. O, dit zijn Weespermoppen.... een verrassing voor onzen gastheer " „Heel attent," sprak Gideon, die opgestaan was, met een buiging. ,,'t Is toch immers jouw lievelingskoekje?" sprak Dolly hem met haar onschuldigste gezicht aankijkend. „Weespermoppen!" riep Gideon uit. „Ja daar doe ik een moord voor!" „O, god, ik ook!" zuchtte Dolly, terwijl ze er een in haar mond stak en Gideon dan haastig het zakje voorhield. Hij nam er een en knabbelde hem op. „O, wacht eens...." riep Dolly, die de pakjes meer door elkaar gooide, dan dat ze ze sorteerde „ditte o nee 145 dat 's ondergoed van me.... dat gaatje niet aan.... en ditte.. o, ja, de sokken van mijn gemaal. Moet je es even zien, zeg," sprak ze, een scheur gevend in het papier, waarna de inhoud er uitpuilde. „Geel met een groen spikkeltje.... net peterseliesaus, hé?".... Zielig.... Och ja, je weet, smaak heeft m'n brave Gerard nu eenmaal niet. Enfin.... 'n man kan niet alles hebben.... On ne peut pas contenter tout le monde...." „Et sa femme," zei Gideon lachend. „Fransche aardigheden zijn altijd op 't kantje, hé?" snapte Dolly voort na snel en een beetje argwanend Gideon te hebben aangezien en dan weer aan haar pakjes redderend. „Wat is dat.... O gut, ja, pralines.... snoepen?" „Nee, dank je...." lachte Gideon een halve Weespermop opstekend. „ Ik kluif nog aan mijn lievelingsgerecht." „D'r zijn er twee stuk gegaan," constateerde Dolly met grage vingers de verongelukte uit het pakje visschend, „die eet ik dan wel op...." „Wie zijn lievelingstractatie is dat?" vroeg Gideon. „Die pralines? Mijn speciale passie!" riep Dolly uit, maar dan ineens met een vies gezichtje: „O, jakkes nee,... ze zijn muf.... Dat zal ik dan nog wel eens zien. Maar wat is dit?" < Ze maakte het pakje los, haalde er een blauwe kop en schotel uit, hield hem hoog. „Kneuterig hé?.... Dat 's ook van Gerard.... moest ik met alle geweld mee brengen, hij is zoo op z'n gewoonLeugens 10 146 tetjes.... doddig hé?... Thee uit een ander koppetje smaakt hem niet!... O.... hulp!" 't Was al te laat, de kop en schotel vielen haar uit de hand en lageneen seconde later in scherven op het karpet. Dolly keek beteuterd eerst naar de scherven, dan naar Gideon. „Gut, zeg....!'i sprak ze, het wijsvingertje in haar mond stekend. „Dat 's kapot." „Ja, dat 's kapot," gaf Gideon toe. „Vindt je 't erg?" „Ik?" vroeg Gideon. „Nee...." „Ik ook niet," bekende Dolly, geholpen door Gideon, de stukken oprapend. „Maar Gerard, weet je.... waar stop ik die scherven?" „Hier maar," sprak Gideon een la van de schrijftafel ' opentrekkend. „De meiden zullen ze wel weggooien." „M'n hoofd loopt om!." zuchtte Dolly de-la dichtschuivend en dan weer zoekend op de tafel: „Waar heb ik nou dat andere pakje voor m'n man?" „Die peterseliesokken?.... Hier!...." wees Gideon. „Nee, nee...." sprak Dolly wat gejaagd, ,,'n blauw pakje met boeken.... waar is dat nou ?" „Blauwpakje?" herhaalde Gideon ook zoekend en rommelend in de hoop. „Is 't er niet, hoor! Mogelijk in de taartjeswinkel laten liggen?" „Nee...." sprak Dolly peinzend en dan ineens. „Ik weet al.... gutsjes, dat 's griezelig enfin Poeh!...." en ze liet zich achterover op den divan vallen, vouwde de handen achter heur hoofd. „Waar zijn de anderen?" vroeg ze. „In den tuin, geloof ik," sprak Gideon, „maar'tbegint al te schemeren, ze zullen zoo wel terugkomen." Dolly haalde een kleine bonbonnière te voorschijn met pepermuntjes, bood het Gideon uit de verte aan, nam er zelf een als hij met een gebaar bedankte. „Verveelt je dat nu niet, Gideonnetje.... zoo'n huisvol menschen?" vroeg ze dan. „Integendeel, 'k vind 't gezellig," antwoordde hij. „Afleiding, hé?" Ze lachte. „Och...." Hij haalde zijn schouders op. „Ik dacht zoo...." vervolgde ze, , in verband met je scheiding. Hé, soms lijkt het me toch wel echt, wat je noemt knus, zeg.... de positie van een gescheiden vrouw." „Ja, dat moet veel aantrekkelijks voor je hebben," antwoordde hij. Ze sloeg even haar oogen half ondeugend, half verontwaardigd naar hem op, doch dan plotseling opspringend, riep ze op een verschrikten toon uit, terwijl ze op de aquarel boven Kitty's werktafeltje wees. „Gut.... wat is dafS*1'^' 148 „O, had je die nog niet gezien?" vroeg Gideon. „Die hing er straks toch ook al. Een aquarel van Ada." Ze trad er op toe, tuurde er op. „Van hier.... Ada?" „Ja zeker." „O gut, ja.... die heeft tegenwoordig zoo'n succes, hé? Daar moet ik me toch ook eens voor interesseeren 'k Ben soms zoo vreeselijk slof in die dingen. Zoo... He wat griezelig js dat, zeg," vervolgde ze. „Griezelig?' herhaalde Gideon. „Ja.... zoo.... zoo bloederig. Wat stelt het voor? Een operatie of zoo iets?" „Een operatie? Ben je niet snik?" riep Gideon uit 't Is een plein-air impressie van een bloeiende appelboom." „O, ja?...." zei Dolly verwonderd, terwijl ze «■ nu door haar vuistje naar keek. „Heb je dat gekocht?" „Nee, 'tis een cadeau." ziende"" ^ hUm""" deCd D°"y' Gide°n 8chuin aan" „ Wat beteekent dat gehum?" vroeg deze. „Niks.... Ben je er blij mee?" „Jawel." „O Gideon!" kraaide Dolly eensklaps, „wat kan jij je goed houen.... een appelboom Wat een mop 't lijkt wel bessenvla!" J Gideon maakte plots een beweging van schrik. Mi Uit den tuin was ineens Ada in de deuropening verschenen. Hij greep Dolly bij den arm en haar met een wanhopig gezicht een wenk gevend, dien ze niet dadelijk begreep, sprak hij luid en haastig, en veinzend Ada's tegenwoordigheid niet te bespeuren: „Zie je.... zoo op dezen afstand...." en dan zacht en dreigend: „lach niet!...." waarna weer luid: „die gloed.... dat kleurengamma die atmosfeer...." „Ja... ja...." deed Dolly op benauwden toon, „prachtig, 'n gamma.... een appelboom." Ada was nu naderbij getreden. „Bevalt het je, Dolly?' Ze veinsden beiden verbazing over haar tegenwoordigheid. „O gut, ben jij daar!" kreet Dolly. „Ja... snoezig zeg...." Gideon gleed snel de kamer uit, liep den tuin in; hij vreesde er te zeer voor dat Dolly niet ernstig zou blijven, wanneer Ada in zijn tegenwoordigheid over haar kunst begon. „Dat heb ik nu toch in één morgen gemaakt," sprak Ada met een zelfgenoegzaam lachje. „Och kom... hoe 's 't mogelijk!" zei Dolly. „Ja..." vervolgde Ada. „Als ik eenmaal zoo'n.... zoo'n motief heb, dat me boeit dan moet het er uit en dan werk ik in een onbegrijpelijk snel tempo." „Gezellig", knikte Dolly. 150 ..Gese&gfoHjtf bedoel je?A' ¥»§g Ada,WflfeyefiVMpnderd. „Nou...e... leuk, meen ik, knus, om dat zoo..." zej Dolly >8J,NiefcxVan een kunstzüngfc standpunt beschauwd " an&wissel aan U afgaat. • sbA Gaarne de goede ontvangst vernemend verblijven ° met hoogachting Hoe heet die meneatf'; vroegDolly op de onderteekenins? turend. .vwoQ MmA ."jilhwaö,, 151 „Dat weet ik niet eens," antwoordde Ada. „Een meneer met een blonde baard helpt me altijd." „Een blonde baard!" riep Dolly uit. „Zoo Adaatje.».. „zoo.... zoo!... wil je 'n praline? Ze zijn zalig!" en ze hield Ada het zakje voor. „Graag," zei Ada er een in haar mond stekend, terwijl ze bloosde, ,,'t Idée.... denk je nu, dat ik dadelijk...." „Nou 'k weet niet," zei Dolly een knipoogje gevend. „Maar 't is ecfet wat je noemt, kneuterig, hoor! En is dat nu net zoo'n iets als datte?" en ze wees naar de aquarel aan den wand. „Wel het genre," antwoordde Ada. „Maar het is kleiner." „NogJdeiner en dan zestig gulden!" riep Dolly uit. „Hoe is 't mogelijk! Zestig gulden, daar heb je haast een nieuwe hoed voor. Wil je wel gelooven, als ik een nieUWe hoed wil hebben, dan moet ik er soms een week om zanikken elim schildert hem in één morgen bij elkaar." „Maar ik koop er geen hoed voor," sprak Ada op zachten toon. „O nee.... snoepig," herstelde Dolly, „jij geeft het aan je Ma, hé?" Ada knikte. ,,'t Leven is soms moeilijk, Dolly." Dolly zuchtte. „Ja...." sprak ze. „Dat denk ik ook zoo dikwijls. Och weet je, maar ik sla me ei toch altijd weer door heen.... 152 V?01? fS""" onderbrak « zich zelf en haar zakdoek uithalend, legde ze daar een knoop in „Moet je iets onthouden?» vroeg Ada glimlachend „O... zoo griezelig veel!" zuchtte Dolly de sfem T JC tmig?" k,0nk °P dat ^nblik de stem van Gerard, die uit den tuin naar binnen kwam en op zijn vrouw toetrad. „Ja daag," zei Dolly, hem haar wang toestekend terwijl ze ineens weer erggeaffaireerd scheen ' Ada verliet de kamer. ziende' *"* geS,aagd?" Gmi haar lachend ™' is m^i^,Do,,y' "maar ik ben d00d°p--foei- l^^*^^ °erard' "hCb je ** aa« m'« h;n,GKd!"/!fP,D°lly Uit' terwiJJ ze beide handjes tegen haa borst drukte en hevig verschrikt terugdeinsde Je kopje!.... Nee vent.... Hoe 's 't mogelijk!.... Wel., wel tojk vervolgde ze haar zakdoek uithalend, „ik heb er nogal een knoop in gelegd. Niet boos zijn, hé?" Gerard schudde goedig glimlachend het hoofd „ t ls niks, kindje." „Ja.... je vindt het ellendig!" riep Dolly uit „Heusch niet," verzekerde hij on'pf aarJC 8Ükken h6b ik h00r!" iüichte Do»y, hem het opengescheurde pakje toonend. „Ik heb ze net nog even 153 bekeken. Wat een snoezige sokken zijn het toch, hé? Net.... aquarellen! En.... Weespermoppen heb ik ook meegebracht.... jouw lievelingskoekje!" en als hij wat verwonderd keek. „Ja.... ja.... dat wil je niet weten, maar 't is je lievelingskoekje.... in je hart ben je er dol op.... net als ik. Snoepen?" En ze hield hem het zakje voor. Doch hij bedankte met een vriendelijk maar beslist handgebaar, waarna Dolly er zelf een in haar mond stak en het gretig opknabbelde met haar scherpe witte tandjes. „En m'n boek?" vroeg Gerard. „Ja.... dat heb ik," zei Dolly haastig, terwijl ze alle pakjes weer door elkaar haalde. ,, In een blauw papier...." sprak Gerard ook zoekend. „Ja, ja, ja.... in een blauw papier.... in een blauw papier., 'k weet het wel!" riep Dolly ongeduldig uit, terwij) ze hem van de tafel wegdrong. „Blijf jij er nu alsjeblieft af.... ik zal 't je zoo geven.... anders breek je nog maar iets.... mannen zijn zoo onhandig...." en dan ineens Bertha bespeurend, die uit den tuin kwam: „Daag Bert.... daag!" „Dolly...." zei Bertha binnenkomend. „Is Mark nog niet terug?" „Je man?" vroeg Dolly verwonderd. „Is die uit?" „Ja, "antwoordde Bertha, „hit moest nog even naar een spoedeischende bestuursvergadering van de Hockeyclub." „Zoo," sprak Dolly. „God kind, nee.... ik heb heusch geen tijd gehad om naar die man van jou te kijken, hoor. 154 Allerlei besognes boodschappen gedaan en hier üerard.... had me allerlei opdrachten gegeven 'k ben er nog suf van. Wil je 'n praline?" besloot ze,Bertha het zakje voorhoudend. „Graag.... dank je," zei deze er een nemend teérlnf' S °°k ee"tje'" t0e''" Vldde Ze' °erard presen" Hij schudde glimlachend het hoofd, nam er dan maar een met de zichtbare bedoeling om haar een pleziertedoen „Neem je er zelf geen?" vroeg hij verbaasd. Ze schudde wilskrachtig het hoofdje. . "Nee"" ik oefen me ^ zelf beheersching, vreeselijke zin er in.... maar t zal niet gaan.... Zielig hé?" „Daar is Mark!" riep Bertha uit. Inderdaad verscheen deze plotseling in de deuropening „Goeien avond ladies and gentlemen!" sprak hij, terwijl' hy Zijn leeren jasje uittrok en zijn motorbrilnfzette „Dag vrouwtje!" en hij omhelsde Bertha. „Dag vent," sprak ze op hartelijken toon^ „naar de vergadering geweest?" „Ja "antwoordde Mark, zijn jasje op een stoel gooiend terwijl hijzelf even op een crapaud neer viel. „Veel menschen?" vroeg Bertha. „Heel geanimeerd! Je hebt de complimenten van Jeanne en Tom en van Lotje en van Fie en van Trui*.» „Truus?" vroeg Bertha verwonderd. „Truusje van • Reenen? Was die er?" 155 , Ja, fl*tuuïUjk^rfcthMa(k jldiqiiad het hoogste woord!" „En die is vanmorgen geopereerd van appendicitis!" riep Bertha u&noabiD >lnoW ". „ Appendicitis?" herhaalde Mark en dan verontwaardigd: ,fS4jiftMdaar heeft ze nu weer niks van verteld Hoe flauw. Dat 'stt»weer net iets voorTruus hé?Altijd van die geheimzinnigheden! .Maar noe je 't zegt," vervolgde hij knikkend, „....ze trok wel een beetjöt'npijnlijk gezichtl" „Och.... maar dat kan toch nietlj'csprak Bertha op ongeloovigen toon, „Iemand die 's morgens geopereerd is.,., kan toch 's avonds niet..." osbiö i „Ja Bert.„idiA kan bejstl" verzekerde Dolly. „Ik weet ook van zoo'n geval hoor... b ij een heel oud vent je.... die zijn zoo taai hé?.... Snoepen Mark?" en ze hield hem het zakje pralines voor, fluisterde snel: „Het pakje." -iHijknikteyinflm een praline, stond op, liep even als met stijve vermoeide beenen om de tafel heen naar de andere zijdt deSikamer, waar Bertha op den divan zat, ging naast haar zitten. „Toch>JV5ermoeiend zoQ'!vergadering," blies hij. „Ja.... anwülekeurigiiwindt je je op^-vavje debatteert.... je stelt moties voor4ii« he jassus zegb Dolly....'I' onderbrak hy zichzelf: „die dingen zijn muf!" „Je bent,, zelf trrtif»" sprak Dolly, die we*r in de pakjes scheen te zoeken, gepiqueerd en dan naar Gerard gaande. „Hier vent.... je boek.,> aöt^eiBö ,Wplji.dat ik overal om „gedacht heb?" .fcj >li mó nsG .bgasog iz\u{\ 156 trekJkeendnt SPrak ^ haar naar zich ^ daïooge^ Rertl^f 5 dC deur°Peni"g en keek eerst naar Mark en en uerard, die elkaar juist omhelsden. „Heelemaal niet," riep Mark. „Integendeel!" riep Dolly. „ In je eigen huis!" sprak Bertha „Nee maar...." zei Gideon met een aanmoedigend eebaan „Gaan jullie anders gerust je gang hoor.... ££ £ en^^T"' n'eP D0Hy' ^ am ~e«d „He Gideon.... is het nu heusch onherroepelijk tusschen jou en Kitty?....» vroeg Bertha doënnïriT,ijk!H ^ Gide0"- "Daar is niets **" te doen. Ik lijd er onder," vervolgde hij, terwijl hij a cheval je met aan me.En toch is het zoo.Als ik jullie zoo " en hii wenkte meteen hand naar de twee echtparen in oo'n "img têtea«te2ie.„. Gerard en Dolly en Mark en Bertha dan voel iktu^^M^n^J^yi^ daarnet heel juist gezegd. Dan ben ik jaloersch!» 157 „Zie je wel!" riep Dolly uit. „Ja op jou!" ging Gideon voort, „en....e.... op Mark enfin, je begrijpt wel. „Niet, omdat jullie getrouwd zijn, Ik kan ook weer trouwen. Maar omdat jullie verhouding zoo oprecht is, omdat jullie zoo absoluut zeker van elkaar zijn..... kortom, omdat jullie geluk op zoo'n waarachtige basis steunt!" „Aha, meneer!" zei Gerard wat meesmuilend, „Zie je dat toch in?" „Zeker," knikte Gideon. „Maar dat geluk is voor mij onbereikbaar. Ik zou nooit zeker van m'n vrouw zijn." „En misschien ook niet zeker van jezelf," lachte Mark. „Best mogelijk," antwoordde Gideon. „Maar dat komt er voor jou toch minder op aan," zei Gerard. „Waarom niet?" vroeg Gideon. „Wel, jij, de Apostel van de Leugen! Een klein beetje gelieg en gedraai van de kant van je vrouw of van jezelf en je zouden weer uit de perikelen zijn!" „Hé? Hoe bedoel je dat nou?" vroeg Dolly met een verbaasd gezichtje. „Och schat...." lachte Gerard verrukt. „Nou Dolly..." sprak Gideon. „Begrijp jij niet, dat, als je iets misdaan hebt, dat dan een beetje gelieg en gedraai je soms weer uit de benauwdheid kan helpen?" „O ja.... doddig!" knikte Dolly. „Maar als ik dat zou 158 probeeren, zou mijn schuldige gezicht me altMdidaaeliik verklappen!" ««««j* „Ja, zoo is 't bij mij ook!" beweerde Mark. M'n pa ze. altijd van me: Die jongen heeftdièe-rlij^^rmogens Hij kan alles leeren, behalve liègen.... OCn^toslööt hy^op verzachtenden toon, „iedereen heeft Zij» gebrek, „O ja... " riep Bertha uit. „Mark kan heelemaal niet veinzen Ik lees het zoo van zijn gezicht, als<«ij iets voor me verbergen wil." „Echt kneuterig!" zei Dolly. „Ik begrijp dat zoo...." sprak Gerard, op een ietwat doceerenden toon: „Bij een goed huwelijk ontstaat er van lieverlede een onzichtbare verbinding tusschen de zielen van den man en van de vrouw. Een soort telefonie zonder draad vervolgde hij met een glimlach van voldoening over dien vondst. s „Zoo stel ik het me voor. Maar die feilloos werkt En iedere gedachte, iedere wensen van eenige beteekéöi, wordt langs d.e onzichtbare verbinding dadelijk van de een naar de ander over gebracht. Als Mark bijtóorbeeld heel sterk aan iets denkt, dan zal in de meeste gevallen Bertha ook.... door die verbinding, plotseling voelen.... beseffen.... waar Mark's brein zich mee bezighoudt " „Ja, dat geloof ik ook," sprak Bertha sterk overtuigd met haar hoofd knikkend. „Toch es probeeren," zei Mark aan een denkbeeldige 159 telefoon ter hoogte van zijn maagstreek draaiend: „Rrrrrrt!" „God, wat schrik ik daarvan! "riep Dolly met een gilletje. „Schrik jij daarvan?" vroeg Gerard verwonderd. „Kortsluiting!" zei Gideon, en opstaande trad hij naar de knop van het electrisch licht en draaide die om. „Daar doe je goed aan!" klonk de stem van de oude mevrouw van der Laan, die gearmd tusschen Suze en Ada juist aan kwam wandelen. „We hebben in de koepel gezeten* maar 't wordt nu te luchtig en te donker. Hé, wat een gezellige kamer is dit ook bij lamplicht," vervolgde ze rondziende. „O, we zijn allemaal compleet ook, geloof ik...." „Behalve Willem," merkte Suze op. „Die zal misschien wel al naar bed zijn," sprak Gideon die een fauteuil voor de oude dame bijschoof en haar ook een voetebankje gaf. „Nee...." zei deze in antwoord op Gideon's veronderstelling. „Hij liep straks in de tuin te fluiten. Denk eens aan. Willem die fluit." Gideon schudde het hoofd. „Och, een opgewekt moment.... dat zal niet lang duren," sprak hij. „Willem is veel te zwaartillend, hé Gideon?" vroeg Suze. Deze knikte. „Ja, maar hij moet zich toch ook dikwijls! ellendig 160 * dk al tegen hem zeg, kijk dan naar mij. Mijn eene long was Da'tgX"' " ikbentochhe™ Ze hoestte even scherp, vervolgde dan.... „dat geeft 11 • m' besl00t ze' »Ik kan er me ao indenken want ik ben een tijdlang net zoo geweest.» ' „Jij?" nep Gideon lachend uit en het dan wat spottend maal met te vergelijken met het zijne " ,,'t Was toch ook heel ernstig," zei Suze met den lach in haar oogen van iemand die tevoren wel weet dat 2 b " wenng met serieus wordt opgenomen ee^L^'f61^1'; Sp0ttC Gideon- »Je was ^Paald ^mteressant geval voor de wetenschap. Nietwaar De oude dame knikte lachend J££ ïeng^tereSSant' ^ M al,e ^ Bertha had de zorg voor de theeschenkerij op zich genomen en Suze was haar daarbij behulpzaam; Êolly had haar pakjes weggebracht en presenteerde nu hartelijk het overschotje van de Weespermoppen, dat echter nie meer toereikend bleek om al de aanwezigen gelukkig Smaken 161 , „Ik heb vandaag weer een aquarel verkocht," vertelde Ada, toen iedereen thee had en het gesprek even verflauwde. „Welke?" vroeg Bertha, die wel eens kwam kijken naar Ada's werk. „Die waar ik eergisteren aan begon," zei Ada. „Maar kind!" zei de oude mevrouw van der Laan „dat is een gelukwensch waard hoorf!" „Ja," sprak Gideon. „Die Ada... dat wordt een beroemd" heid," en dan op de aquarel aan den wand wijzend: „Die doet het mooi, zoo met lamplicht, hé?" „Echt snoezig," zei DeHy en ook de anderen vonden nog wat gebruikelijke phrasesvanbewonderingenwaardeefing. „Nou, ttfaar jullie mogen mij ook felidfeeren," sprak Mevrouw van der Laan: „Ik heb een partij schaak van Gideon gewonnen." „Maar mevrouWriep Ada. „Reusachtigf" riep Mark. „Morgen revanche!" zei de oude dame vergenoegd: „Ik inviteer jullie om te komen kijken. Kom je ook weer, Gerard?" „Nee, dank U, Mama," antwoordde deze, „ik heb er vandaag al genoeg van genoten." „Hij kan er nog altijd nïet overheen komen, mevrouw," lachte Gideon en dan hoofdschuddend tót hem: „Rare kerel I" „Ik kom graag kijken," zei Dolly, „maar ik ken alleen Leugens U 162 maar Halma en Knibbelen, dat is ook zoo iets, geloof ik, maar dat vind ik allebei criant." „Het moet toch een heel mooi spel zijn," sprak Bertha. „Ja," merkte Mark op. „Het moet en dat is juist het bedenkelijke er van voor een outsider." „Hé," sprak mevrouw van der Laan tot Gideon, „als ik er vroeger, toen George nog leefde, ook eens zoo sterk in geweest, was!" en dan hoofdschuddend en ineens weer terug in droefgeestige herinnering: „Altijd als hij maar even vrij had, zat hij met het schaakbord voor zich.... of hij loste problemen op.... 'k heb in zijn zakken nog allerlei uitknipsels met schaakrubrieken gevonden arme arme " „Willen we zoo nog eens een seance houden, mevrouw?" vroeg Gideon snel Qp opgewekten toon. De oude dame reageerde er dadelijk op. „Ja... ja.... graag," en dan, hem half verlegen aanziende: „Wat vindt je.... zal ik het hem zeggen?" „Wat bedoelt U?" vroeg Gideon niet begrijpend. „Dat ik die partij van jou gewonnen heb?" antwoordde ze. „O ja... zeker.... zeker.... zegt U hem dat," sprak Gideon haastig. „Maar het is hier te rumoerig," lachte mevrouw van der Laan nu, het gezelschap rondziende, dat vooral door Mark en Dolly's tegenwoordigheid nogal luidruchtig converseerde. 163 „Jaagt U ze maar weg, naar 't salon," fluisterde Gideon haar toe „daar kunnen ze muziek maken ook als ze willen." „Kinderen!" riep ze dadelijk „wij gaan een seance houden. Gaan jullie een beetje hiernaast, als je niet meedoet.... wil je?" „Naar de salon! Wie me liefheeft, volgt me!" juichte Dolly dadelijk opvliegend. „De menschen die niet tafeldansen, worden verzocht het lokaal te ontruimen," riep Mark. „ Ieder zijn kopje meenemen!" beval Bertha. „Blijf jij niet, Ada!" vroeg Gideon, toen ze ook met de anderen meeging. Maar zij schudde het hoofd. „Nee, 'k durf niet; 't maakt me zoo zenuwachtig." „Speel iets, een nocturne of zoo, dat geeft stemming," sprak Gideon. „We doen de deur dicht, dan hooren we het juist sterk genoeg." Ze knikte en volgde de anderen. Gideon deed de salondeur dicht. Alleen Suze was bij haar moeder gebleven. Ze was altijd een trouwe comparante bij de seances. Gideon verzette het divantafeltje en schikte er drie Stoelen om heen. „We kunnen beginnen, mevrouw," sprak hij dan. Hij draaide het licht boven de tafel uit, ontstak de staande lamp op porceleinen voet. De kamer was nu in een zacht groen schemerlicht. 164 Binten scheen de maan, het blauwwitte schijnsel lag op de paden, waar ook koolzwart de schaduwen waren der roerlooze boomen; de kleine vijver lag als een ziJvwen spiegel; er boven zweefden en fladderden telkens uiltjes en vlinders; een enkele maal suisde of ronkte nog een auto langs den weg voorbij, 't Geluid verstierf snel; dan kwam de avondlijke stilte weer terug; ergens ver weg trülerde hoog de zang van een nachtegaal. „Een heerlijke avond," zei mevrouw van der Laan, die even in de deuropening had gestaan en nu haar plaats'aan de tafel innam. Gideon en Suze zaten reeds. Ze spreidden gelijkelijk de handen met gestrekte vineers op het tafelblad. . Uit de salon klonk gedempt het pianospel van Ada; een enkele maal ook de hooge jolige lach van Dolly, „Ik geloof heusch, dat ik al beweging voel," fluisterde Mevrouw van der Laan. Gideon antwoordde niet, zat met een ernstig gezicht tegenover haar op zijn handen te kijken, sloeg nu even zijn oogen op, zag haar aan en> knikte bevestigend. Een oogenblik later helde het lichte meubeltje langzaam over naar de plaats van de oude dame, viel dan weer terug. Voor haar oude toch altijd wat droefgeestige oogen scheen een floers te komen, maar om haar mond speelde een glimlach, het was duidelijk, dat ze al het omringende 165 eensklaps vergat en zich geheel overgaf aan de bekoring van de troostbrengende mystiek. „ Is er een geest die zich manifesteeren wil?" vroeg ze luid en vreemd met een stem of ze hardop sprak in haar droomen. Gideon liet de tafel opnieuw kantelen. „Ja...." vertolkte ze dadelijk met vreugde. „Ben jij het, George?" Opnieuw ging de tafel over. „Ja." „O, dat is heerlijk.... wat gauw van avond, hé?" sprak ze nu haastig en blij op een gewonen toon, maar dan dadelijk weer in trance: „George, heb je me iets te zeggen?" De tafel ging nu tweemaal over. „Nee," vertolkte ze haastig. „Ik jou wel, m'n jongen.... „Verbeeld je, ik heb een partij schaak gewonnen van Gideon, is dat niet knap?" De tafel dook zoo snel en forsch, dat Suze een gilletje niet kon onderdrukken. „Ja!" lachte haar moeder verheugd en dan ineens weer gewoon tot Gideon: „Zie je wel.... ik wist zeker, dat hem dat zou interesseeren, maar George, nu moet ik je nog iets vertellen.... ben je daar nog?" Gideon's gezicht betrok eensklaps. Voor de openstaande tuindeuren was plotseling de sombere figuur van Willem verschenen. Hij stond daar ineens, in het maanlicht, dat zijn gezicht overdekte met een blauwwit schijnsel, heel scherp en groot was de neus nu geteekend in het magere masker; hij 166 was blootshoofds, over het donkere haar lag een blauwe glans, de diep liggende oogen fonkelden, om den mond was een trek van afkeer en bittere spot. Hij deed een paar stappen vooruit, leunde dan met hooggestrekte arm tegen den deurstijl, de beenige vingers uitgestrekt tegen het hout, het hoofd scheefgezakt op den schouder. Dan ineens, met een schorrig lachje, klonk zijn stem: „Roepen jullie de dooien weer uit hun graf....? Wacht nog een beetje, dan kun je d'r mij ook uithalen.,.." „Stil...." sprak Gideon boos „niet praten nu..." Willem grinnikte sarrend. „Zeg Gideon ik hoor jou al Willem Willem, ben je daar? En dan kruip ik door die tafelpoot en kriebel in je vingertoppen...." „Stil," herhaalde Gideon bevelend. „Je stoort, zeg ik je...." Suze zat wat angstig te kijken, zag Gideon vragend aan, haar moeder had nog niets van Gideon's of Wiilem's woorden gehoord: nu ontwaakte ze, als uit een verdooving. „Er is geen contact meer," sprak ze wat spijtig en dan omziende. „O, Willem ben jij daar ook nog?" „De stemming is weg," sprak Gideon. „ Ik hoor de piano ook niet meer," merkte Suze op. „Toe Willem," sprak ze dan „speel jij eens iets voor ons, als je niet te moe bent." 167 „He ja.... doe dat," drong mevrouw ook aan. „Iets ernstigs stemmigs $ Willem kwam nu de kamer in. „Een marche funébre...." sprak hij en dan wat snijdend. „Nee.... 't mag niet zoo echt zijn, hé niet zoo waar.... 't moet passen in jullie stemming en in de mijne wacht " Hij stiet de deur van de salon open; er was niemand meer in, maar het licht was aangelaten. Willem trad naar binnen, liet de deur open, het viel als een valsch geel schijnsel in de kamer en naar buiten in den maanlichten tuin. „Ik geloof heusch, dat ik weer...." begon mevrouw van der Laan, wier oogen weer verdoften in trance staring. Ineens klonk het geluid der piano brutaal hard op in de stilte. Schep vreugde in 't Leven Zoo lang het Lampje nog schijnt Schep vreugde in 't Leven Eer 't Banale straatdeuntje werd hier plotseling afgebroken door valsche schrilopjammerende dissonanten, of woedende handen als razend beukten op de toetsen Dan viel de stilte. „O, dat.... dat is afschuwelijk...." beefde Suze. 168 Gideon's gezicht was pijnlijk vertrokken, ook was er even angst in zijn luisterende oogen Mevrouw van der Laan's geest verwijlde bij de doodenze had niets gehoord en niets begrepen. „George.... m'n lieve m'n jongen ben je daar weer..... blijf nu wat langer...." J VIII De Pinksterdagen waren voorbij en in Gideon's woning was de stilte teruggekeerd. Voor hem lieten die dagen enkel een herinnering achter van roezige drukte, van een lastige onvrijheid in zijn eigen huis. Of er in feest gevierd was zonder zijn tegenwootdigheid, of althans, zonder dat hij zelf deelgenomen had aan de pret. Hij leefde ook op de kliekjes, nog vele middagen, gevolg van Antje's te ruimen blik op de quantums bereide gerechten en hij foeterde tegen die kliekjes, meer, dan hij genoten had van de maaltijden zelve. Tot eindelijk een verzuurde ragout en een onfrisch geworden pasteitje hem zijn zelfbeheersching deed verliezen en hij al die restjes naar den keuken terugvloeide. In de weergekeerde stilte en eenzaamheid vond hij zijn gemoedsrust niet terug. Nog ongeduriger dan tevoren dwaalde hij door den tuin 170 en door het huis, trad soms als gedreven door een onweerstaanbare macht, in Kitty's kamer, waar de geur hing van heur haar en heur kleeren en vertoefde daar, roerloos staande midden in het vertrek, minuten lang, zonder de moed te hebben om te gaan zitten of ook maar iets aan te raken van de dingen, die 't laatst in haar handen waren geweest; dan keek hij naar haar stoeltje bij 't raam, naar haar boekenkastje, haar werktafel, haar bureautje Van 't laatste had hij de sleutel in 't mandje gevonden maar dat mandje en alles wat er in was, behalve de dingen' die de meiden behoefden, had hij weggesloten in de brandkast met devote ontroering of het een reliek gold van een heilige, dat hij neerlag in zijn schrijn. De komst van den postbode, indien hij hem het hek zag ingaan, of anders het ritselende geluid van de brieven in de bus, gevolgd door de harde bel, gaven hem den laatsten tijd steeds knepen van angst. Met zenuwachtig bevende handen griste hij dan in de brieven en couranten. Hij wist niet bepaald, wat hij eigenlijk verwachtte, een brief van Kitty, een bericht van Mr. van Lingen. Maar met hartkloppende angst vloog hij met zijn oogen over de adressen. En telkens weer betrapte hij er zichzelf dan op, dat het niet aanwezig zijn van den brief, die hij zoo vreesde toch een teleurstelling, een soort ontgoocheling was, die hem verbitterde. 171 Maar sommige oogenblikken slaagde hij er ook wel in de dingen te beschouwen met een cynisme, dat hem vermaakte en naar hij zich dan verbeeldde, ook wel bevredigde. Dan had hij in gedachten disputen met Kitty, hoog, koel en snijdend van zijn kant en Kitty's houding was dan die van een beteuterde, die vergeefs naar woorden zoekt en zich haar onmacht zichtbaar bewust is. . Een oplossing brachten die disputen-in-gedachten echter nooit; zijn fantasie was wel toereikend om zich Kitty desnoods als een ietwat hulpelooze voor te stellen, doch een Kitty, die schuld erkennend zich snikkend om vergiffenis en erbarmen in zijn armen werpt daarvoor schoot die fantasie, ook in haar stoutste oogenblikken,toch immer te kort. Zoodat hem dan alleen restte de triomf-in-gedachten van het eens lekker raak en puntig en honend te hebben gezegd. Maar als hij dan zoo triomf eerend bij toevalindenspiegel keek, dan zag hij dat er wrangheid was in den glimlach van zijn mond. En een gesmoorde vloek bekroonde dan de bittere zege. Met Ada en Mevrouw van der Laan, de proefkonijnen van zijn nieuwe levensrichting, ging het intusschen uitstekend. De oude mevrouw was nu al zoo ver gevorderd in de spiritistische wetenschap, dat ze Gideon's hulp niet meer 172 behoefde en ze zonder groote ontroering met Suze, of ook wei geheel alleen, George's geest kon oproepen ~*fr! 18 0f lk mij° i°"gen «wug heb," had ze al eens tegen Ada's inspiratie vloeide over van boordevolheid; ze P aste haar aquareflistiacl» visioenen, letterlijk over de blanke papieren en ze penseelde en borstelde en roerde haar ohevenren, tot miskleurige wanstaltigheden over de doeken en paneelen. H„!i°tda u?"?^11 moest' wi8t 0,deon «» "iet; op den duurfam hij de rol van onbekenden kooper niei Wijven Maar 't vermaakte hem wel en gaf hem ook afleiding, wanneer h.j peinsde over de oplossing van deze puzzle. Gideon had in de huiskamer ritten lezen, toen Truida een meneer bij hem had binnengelaten, in wien hij een vroegere patiënt herkende. J Het was een tamelijk gezette pafbleeke man, met iets aclt^V" T L"* e" g°lvend donker haar> dat van achter tot op de kraag van rijn twart fluweelen colbert hing. Al z m Weeren zaten slobberig om zijn lijf, zooals de gewoonte ,s bij kunstenaars, die hun métieTdoor uiterl jk kenteekenen wel willen laten vermoeden; hij droegook en afwijkende das van zwart gaas. 173 Hij had van die kleine scherpe donkere oogen, die gewoon zijn brutaal en aanmatigend in de wereld rond te kijken, doch nu, tegenover Gideon gezeten, deed de man blijkbaar een poging om een nederigen en bescheiden indruk temaken en dat gaf aan het gezicht iets gluiperigs en onbetrouwbaars, hetwelk Gideon met stijgende afkeer gadesloeg. Hij was begonnen met Gideon een lang en omslachtig verhaal te doen van een liefdesavontuur, waarin hij per ongeluk gewikkeld was geworden en waarvoor hij zoowel materieel ais moreel zwaar moest boeten. Gideon begreep er niet veel van, maar Het hem praten, hij had wel eens meer patiënten gehad, die zoo lang van style waren en hij luisterde eigenlijk maar half naar het relaas, vertoefde met zijirtgedachten elders, verwachtte, dat de man dadelijk wel met zijn ziekteklacht voorden dag zou komen. „Het was verkeerd dokter, volgens de conventioneele moraal," scheen hij eindelijk te besluiten. „Dat weet ik wel Maar de natuur gaat boven de leei>. En u zult wei de laatste zijn, om te ontkennen, dat het menschelijk ia." Gideon knikte wat verstrooid. „En heeft die liaison U op zulke hooge kosten gejaagd, dat U nu feitelijk...." „Op zwart zaad zit," viel de man hem in de rade. „Zegt U het maar, want zoo is het. Die vrouw, dokter, heeft me 174 mtön gezondheid ontstolen, mijn geld, mijn gemoedsrust, mijn levensgeluk!" „Jawel," sprak Gideon, die nu toch zijn geduld begon te verliezen. „Maar houdt U mij ten goede.... Waaraan heb ik het eigenlijk te danken, dat U mij tot uw biechtvader kiest?" „U.... als mijn dokter begrijpt toch " stamelde de ander wat verward. „Als uw dokter!" herhaalde Gideon. „Maar ik ben momenteel toch uw dokter niet meer? Als ik me wel herinner is U al langer dan een jaar geleden met mijn laatste receptje en mijn laatste goede raad van mijn spreekuur verdwenen." „Zeker dokter, zeker...." riep de ander haastig uit, „sedert voel ik ook niets meer U heeft me beter ge- „maakt U heeft me gered!" Gideon fronste zijn wenkbrauwen, en sprak op wreveligen toon: „Nu ja, dat doet me genoegen. Maar dat verklaart nog niet, waarom U...." „Och....e...." begon de ander wat aarzelend, terwijl hij een pprtefeuille uit zijn zak te voorschijn haalde en daar een papier uit nam. „De kwestie is.... ziet U " „O...." sprak Gideon op langgerekten toon. „De rekening?" De man knikte en zuchtte. „De rekening dokter. Twee honderd dertig gulden!" 175 „Twee honderd deftig gulden," herhaalde Gideon, even achter zijn hand gapend. „Dat is niet veel, vindt u wel, als je daar je gezondheid mee kan koopen?" „ Ikkanhet niet betalen," sprak de man op zachten toon, terwijl hij gluiperig deemoedig Gideon aanzag. „Nou," sprak deze, „geef me dan uw gezondheid maar weer terug." „Dokter!" zei de man smeekend. „Wat is uw beroep ook weer?" vroeg Gideon. „ Ik ben kurtstverslaggever van de Nieuwsbode, dokter." „O.... ja...." zei Gideon, even nadenkend. „Jawel.... ik herinner me.... Elmers heet U.... hé?" en als deze bevestigend knikte: „Wordt U per maand betaald?" „Jawel, dokter, maar..." begon Elmers. „Nee, pardon," zei Gideon, hem met een gebaar het zwijgen opleggend; „Gesteld eens, dat U de eerste van de volgende maand bij de kassier van de Nieuwsbode komt en ze vertellen U daar, dat ze U deze keer maar eens niets zullen betalen voor de geleverde copie. Wat zou U dan doen?!" „Jawel dokter.... ik begrijp wel, waar U heen wilt," sprak Elmers met een zuurzoet lachje.... „maar ik krijg honderd vijftig gulden in de maand...." „Nou, kijk es aan!" riep Gideon uit„Doet U dan vijf en twintig gulden per maand af." „Vijf en twintig gulden!" verschrok Elmers. „Er is al beslag gelegd op vijf en zeventig dokter... voor 176 andereschulden»,en dan wat loerend omziendein klaar- n£?tZ*V' d3t iemaöd hem zou kun™ hooren, fluisterde hij: „Voor een paar diamanten oorknoppen en voor twee wanden champagne.... en ...e.... ik heb"een vrouw en twee kinderen, dokter," u "hnöu 01,18011 WeVeI^ uit "Uw vrouw en uw kinderen hebben niks te maken met die oorknoppen en die champagne, wel?" PF „Nee.... nee, dokter," antwoordde Elmers onthutst „Dat is ook zoo... dat weet ik wel.... dat vind ik beroerd genoeg daar heb ik ook dikwijls.... Maar onder die omstandeneden, U begrijp* toen zelf.... twee honderd dert.g gulden.... waarachtig, dokter, als mensen..,, tig christen...." y~T m ^X k^k eshier, waarde heer," sprak Gideon, terwijl hii opstond m de hoop zoo een eind aan H bezoek te maken en TZ t gfe°Pf ért"fad««-^ trad. „Mijn arbeid moet even goed betaald worden als de uwe, hoor. Wil U in pavementen afdoen, dan zullen we daar een regeling voor treffen, maar....e..„" 30011 weer omgewend, wilde langs Kitty's werktafeltje terug gaan naar zijn plaats, toen zijn oog onwillekeurig viel op Ada's aquarel. Hij zweeg plotseling. huïerf11 3rme Vr°UW e" kinderen'" teemde Elmers „Jawel... maar....e....'' begon Gideon, als geabsorbeerd in andere gedachten en dan zich plotseling met iets bruusks omwendend vroeg hij, Elmers aanziende: „U is kunstverslaggever hé?" „Jawel, dokter." „Van de Nieuwsbode alleen?" „Ik schrijf ook in periodieken," bekende Elmers wat benepen. „Aha dat geeft dus ook nog honorarium. Enfin, maar dat doet er nu niet toe.... Kunstverslaggever.... Jawel, ik herinner me nu ook kritieken van U gelezen te hebben. Over schilderijen en zoo, hé?" „Uitsluitend, dokter," antwoordde Elmers, verwonderd over dien plots veranderden toon van Gideon. „Ja," lachte deze, terwijl hij weer ging zitten, „ik ben niet zoo erg in de kunstwereld thuis. Maar Uis, geloof ik, een bekend criticus, hé? Uw oordeel heeft gezag?" Elmers poogde bescheiden te glimlachen, erkende dan: „Ja, ik geloof wel, dat dat zoo is, dokter.... tenminste..." „Dus...e..." vervolgde Gideon, „wanneer U een schilderstuk gunstig beoordeelt, dan krijgt zoo'n ding handelswaarde." Elmers glimlachte nu wat meer van harte. „Dat is niet te ontkennen, dokter." „Ook..." ging Gideon voort, „al zou zoo'n schilderij feitelijk een geweldige prul zijni" „Pardon.... pardon...." sprak Elmers met een kleine Leugens 12 178 handbeweging. „Maar in zoo'n geval zou ik natuurlijk eeen waardeerend oordeel...." „Nee.... nee...." onderbrak Gideon. „U houdt de Kunst met een hoofdletter, natuurlijk hoog.... dat begrijp ik ' U is een eerlijk man.... U noemt een kat een kat, zooals de Franschen zeggen.... U veroordeelt onherroepelijk wat slecht is en prijst alleen het waardevolle werk.. " „Ongetwijfeld dokter," gaf Elmers met een sterk hoofdknikken toe. „Zeg me dan eens eerlijk...." riep Gideon, terwijl hij plotseling opsprong, Elmers bij een arm greep en hem meetrok, naar den anderen kant van de kamer, „Uw oordeel over.... dit hier...." En Elmers loslatend liep Gideon op Ada's aquarel toe bedekte haar signatuur met zijn hand. „Nee... nee..." lachte hij dan. „U moogt niet weten, dat ik.... hm van wie " „Hi hi...." grinnikte Elmers. ,,'t Is werk van U zelf " „Doet er niet toe!" sprak Gideon. „Zeg me uw oordeel.." „Ja.... ik begrijp het wel," lachte Elmers slimmig Het „is van U zelf nietwaar?" „Eerlijk zijn, hoor! Niet veinzen uit beleefdheid!" riep Gideon lachend. Het gezicht van Elmers werd eensklaps ernstig Hijbekeek de aquarel, kwam er eerst wat dichterbij, ging er dan weer wat verder af, kneep een oog half dicht. Dan sprak hij. 179 „Nou dokter, ik moet U zeggen, dat het werkelijk getuigt van een zeer bizonder talent." „Heusch?" riep Gideon verheugd uit. Elmers knikte. „Het is zeer impressionistische.... luministische...." „Kunt U zien, wat het voorstelt?" vroeg Gideon. „Wat het voorstelt?" herhaalde Elmers. „Ja...e... de moderne kunstenaars zijn erg gecompliceerd.... wat de schilder er bij gedacht heeft.... dat is niet zoo dadelijk.... maar het is heel krachtig van kleur.... en virtuoos gewasschen.... ik vind het bepaald.... heel bizonder.... heel knap modern werk.... Geniaal!" „Dat doet me oprecht genoegen!" riep Gideon uit. „Gaat U nu nog eens even zitten, meneer Elmers," vervolgde hij op minzamen toon, en dan zelf ook weer plaats nemend tegenover den tevreden glimlachenden criticus, sprak hij: ,,'t Is niet van mij." „Niet?" vroeg Elmers, wiens glimlach plotseling verdween. „Maar dat wijzigt uw oordeel natuurlijk niet," zei Gideon met een ernstig gezicht. „N...nee...." stamelde Elmers nogal verbijsterd. „Kijk es, meneer Elmers," sprak Gideon, „nu heb ik een voorstel. Die aquarel daar, dat heel bizondere, heel knappe moderne geniale werk, dat is gemaakt door een zekere juffrouw Ada Verboom. Wacht," onderbrak hij zichzelf, terwijl hij een stuk papier van de schrijf- 180 tafel nam en een potloodje uit zijn zak haalde. „Ikzal de naam even voor U opschrijven. Asjeblieft.... ja steek het maar bij U.... met die rekening.... zoo.... U is het natuurhjk met me eens, dat een dergelijk groot en bizonder talent in de kunstwereld niet onopgemerkt mag blijven." Elmers trok een eenigszins benauwd gezicht, maar jjoikte toch instemmend en sprak: „Jawel dokter.... zeker.. „Als U..." vervolgde Gideon „nu eens wat propaganda voor dat talent maakte. Ik zal zor«n, dat ze exposeert. Bij de Onafhankelijken. Of nog beter.... hm.... ze is verbazend productief en schept met een bijna«pmstwekkende snelheid ze kan een eigen expositie houden in «mof andere kunstzaal. Dat maak ik wel in orde. Maar als u dan van te voren de aandacht eens vestigde op deze nieuwe ster aan de kunsthemel, hé?" „O., als ik U daar een genoegen mee kan doen " stamelde Elmers, weinig op zijn gemak. „Mij?" riep Gideon verbaasd uit. „Mijn genoegen heeft er mets mee te maken... het belang van de Kunst nietwaar, s Kijken. U zoudt, behalve in de Nieuwsbode, ook in de periodieken eens een paar artikelen aan haar werk kunnen wijden.... En daarna de tentoonstelling aankondigen. Zooals dat gebruikelijk is. Eerst een berichtje, dat de tentoonstelling der werken van Ada Verboom 12 September wordt geopend. Een paar dagen later een berichtje, dat de tentoonstelling der werken van Ada Verboom is 181 uitgesteld tot 18 Oc^ober, omdat er nog belangrijke werken uit particulier bezit bijgevoegd worden, dan nog een paar maal zoo'n tegenspraak of een bevestiging." „Hi hi hi " lachte Elmers nu weer. „U kent de kleine geheimpjes van het vak, dokter!" „Och... 'n beetje reclame!" vergoelijkte Gideon, „daar kunnen we geen van allen buiten. Maar enfin. U snapt me wel? En kijk es.... nu komt het.... als uw steun, uw beoordeelingen, nu tengevolge hebben, dat Ada Verboom's naam als schilderes gevestigd wordt en.... dat haar werk verkocht wordt voor behoorlijke prijzen.... dan is de rekening tusschen ons meteen vereffend!" „Meent U dat?" riep Elmers verrast uit. „Zeker meen ik dat," antwoordde Gideon, „aangenomen?" „Ik neem het aan, dokter.... zeker neem ik het aan," sprak Elmers, terwijl hij opstond. „En ik verzeker U, dat ik.... Vanavond nog schrijf ik een inleidend artikel, voor de Nieuwsbode...." „Prachtig!" riep Gideon uit. „Doet U dat vooral! 't Is trouwens wel raadzaam het publiek, eer het naar de tentoonstelling gaat, voorzichtig voor te bereiden." En Gideon schaterde het nu eensklaps uit. Elmers lachte ook wat dom, wist niet goed wat hij van de zaak denken moest. Hij draaide even op zijn hielen, boog dan voor Gideon, ging naar de deur, doch dan ineens wendde hij zich nog om, vroeg: 182 „Die aquarel daar.... zegt U rrr.... wat is de titel de idéé ervan.... dan kan ik vast " „Die aquarel.... zei Gideon, nu weer ernstig, „stelt voor De droom van een opiumschuiver." Elmers deinsde achteruit, zag Gideon twijfelend aan mompelde ,et. van een afscheid, was dan plots uit dé kamer verdwenen. Glimlachend ging Gideon terug naar zijn plaats, wilde z.jn lectuur weer opnemen, toen de telefoon belde Hij stond op, trad naar het toestel toe en luisterde „Dokter Terho,e Wie?.... O, Gerard ben jij het.... kot!!'.'."waat?' Jf thUiSICtS Crnsti^ ^ ™, Benig gerucht in huis belette hem het verstaan Hij drukte een vinger tegen het andere oor Zoo geschiedde het, dat hij er niets van bespeurde, toen Dolly door den open tuindeur plotseling in de kamer trad Ze zag er verschrikt en opgejaagd uit, maakte een beweging om op Gideon toe te snellen, doch ziende, dat hij Sn33" teIef°neeren was' bl€ef ze ab met een schok „Nee...." vervolgde Gideon rustig in de telefoon, „ik ver wacht geen bezoek.... of 't zou een patiënt moeten zijn ja, ja zeker we kunnen hier rustig met zijn tweeën praten sTate"' St0re"Ja' ,0°P ^ "aar binne"-- « Hij hing de telefoon op, wendde zich om en kon een 183 kreet van verrassing niet weerhouden, toen hij Dolly daar zag staan. „Gut.... jij hier?" „O Gideon...." riep Dolly uit, terwijl ze een beetje theatraal op hem toevloog. „Het is zoo vreeselijk zoo verschrikkelijk...." „Wat is er wat is er?" vroeg hij een tikje spottend, terwijl hij beschermend zijn arm om haar heen sloeg. „Ik zit in doodsangst...." hijgde Dolly ,Metwie telefoneerde je daar?" „Met Gerard." „God!" „En die heeft het ook al over iets verschrikkelijks," sprak hij, haar onderzoekend aanziende. „Ja.... ja Gideon!" stamelde ze. „Nou wat is er?" vroeg hij. „Ik wil me van kant maken," sprak ze, groote dreigende oogen opzettend, terwijl ze zich los maakte van zijn beschermende arm. ^|oo...." zei Gideon, heel niet ontsteld. „Gaat dan maar es zitten...." en hij wees op den stoel, die Elmers even tevoren verlaten had. Dolly gehoorzaamde zonder een woord te zeggen. „Ja...." sprak Gideon, nadat ze elkaar een oogenblik zwijgend hadden aangezien. „Ik vraag maar niks; als je behoefte hebt om te spreken, zul je van zelf wel beginnen, hé ?" 184 Dolly knikte. „Ja... ik ben buiten mezelf... ik heb een gevoel hier..." en ze drukte beide handjes tegen haar borst „of ik dadelijk sterven zal." Gideon knikte. „Aardige hoed heb je op," sprak hij dan. Maar heel heel even was er verwondering in Dolly's oogen, dan antwoordde ze op haar gewonen luchtig vroolijken toon, terwijl ze even de hals rekte om in den spiegel te kunnen zien. »Ja lieve hoed, hé? Vind je hem niet een beetje od- zkhtig?" F „Neu...." zei Gideon en dan met een langzaam knipoogje: „Bovendien, jij kunt wel zoo iets gewaagds op je hoofd zetten. Je verstaat de kunst om zulke excentriciteiten te dragen. Staat je heel guitig, Dollytje. Je snoetje komt er schattig onder uit kijken." „Flirt!" schold ze met een coquet lachje. Gideon lachte ook. „Maar nu es over die zelfmoordplannen," sprak hij dan. „Wat is dat allemaal voor een herrie?" „Vermoedt je niets, Gideon?" vroeg ze hem wat verlegen aanziende. Gideon keek even op zijn handen, knipte een stofje van zijn nagel, sprak dan: „Nou...e....ja jawel, ik vermoed iets." „Maar ik ben onschuldig!" riep Dolly uit. 185 „Natuurlijk!" gaf hij toe met een sterk overtuigd hoofdknikken. „Heusch Gideon heusch....!" bezwoer Dolly, „zoo onschuldig als " „Als een zuigeling", hielp hij. „Jk zweer je...." zei Dolly, twee vingertjes omhoog stekend. „Ja, dat is goed," sprak hij „zweer maar eens, dat geeft afleiding! Hola!...." riep hij uit, toen plotseling Mark Ruytenburg van uit den tuin ademloos de kamer instoof, „nog een zuigeling!" „God, Gideon!" stamelde Mark, hevigin agitatie „kerel... ik moet...." en dan pas Dolly bespeurend. „Groote genade. ben jij hier ook?..... Wat Gideon ik moet je spreken 't is ellendig.... ik...." Hij voltooide niet, stormde naar het buffet, waar een karaf water en glazen op stonden en dronk gulzig en haastig met groote slokken een tumler leeg. Dan, even blazend van die prestatie, wendde hij zich om en sprak met een diepe zucht. „Hè.... dat doet goed.... Gideon.... kerel.... je begrijpt er natuurlijk geen snars van." „Nee" sprak deze, die rustig op zijn stoel bleef zitten, ,,'t is buitengewoon onduidelijk!" „Maar hoe kom jij in hemelsnaam lier?" riep Dolly op verwijtenden toon. „ Ik moest.... ik wou...." begon Mark, die als een geknakt 186 mensen met gebogen hoofd nu het buffet verliet en naderbij kwam. „Ja..." sprak Gideon, „je komt wel een beetje ongelegen amice, 't Is eigenlijk ambtsgeheim, maar Dolly komt mé juist consulteeren over een aangename pijnlooze dood " „Dolly!.... kreet Mark. „Ik smeek je.... doe dat niet' nooit.... om mijnentwil!" „Vindt jij ook niet, dat die hoed haar bizonder guitig ( staat?" vroeg Gideon. 8 „Hoed?" herhaalde Mark verbijsterd. „Maar God ~relGideon!" stamelde hij en dan tot Dolly Heb jij hem al gezegd?" „Nee, nog niet," antwoordde Gideon, „maar ze heeft gezegd, dat ze onschuldig is en daar heb ik voor mezelf al eenige conclusies uit getrokken." „Hoe kom je in Godsnaam zoo idioot, om mij een brief te schrijyenj" riep Dolly op verontwaardigden toon „Idioot?" herhaalde Mark. „Uil!" schold ze. ,,'n Brief!" sprak Gideon met het bedenkelijkste gezicht dat hij zetten kon, „Jazzus.... brieven zijn fatale dingen"'' „Wat heb je er boven gezet?" vroeg Dolly, Mark angstig aanziende. 58 „Boven gezet? Heb je hem dan niet eens gelezen?" riep Mark ontzet uit. p „Nee...." kreet Dolly met een zenuwachtig hooge stem „Gerara haalde hem uit de bus.... ik zag, dat 't jouw hand 187 was.... ik zeg.... geef hier.... is voor mij.... maar hij wou niet.... God.... 'n scène! hij vouwde hem open toen heb ik hem uit zijn hand gerukt.... maar hij hield een stuk in zijn vingers.... juist de aanhef!...." „Hij was toch aan jou geadresseerd," sprak Mark. „Maar hij maakte hem open!" kreet Dolly. „Daar had hij het recht niet toe," sprak Mark op nobel verontwaardigden toon. „Nou ja...." zei Gideon „dat rechtsargument zou ik nou in dit geval maar uitschakelen, ouwe jongen. Maar wat komen jullie nu eigenlijk bij me doen?. Wou jij soms ook een boteram met cyaankali?" vroeg hij Mark aanziende. „Nee...." antwoordde Mark „geen gekheid, Gideon....! Waarachtig, de zaak is ernstig genoeg! Ik kom hier om je om raad te vragen." „Ja... ik ook!" riep Dolly uit. „Heel gevoelig...." sprak Gideon met een buiging. „ Ik kom een beroep doen op je vriendschap," vervolgde Mark „op je goed hart.... je helder inzicht in zielkundige conflicten.... je moet ons helpen...." „Er iets op vinden!" smeekte Dolly. „Je moet...." wilde Mark voortgaan. Maar Gideon onderbrak hem met een handgebaar. „Lieve kinderen," sprak hij, „voor zoover ik uit jullie even zakelijke als heldere uiteenzettingen begrepen heb, komt het geval hier op neer, dat Gerard een brief gevonden 188 heeft van jou aan jou, die.... laten'we zeggen... er niet onberekend was, door hem gecensureerd" te worden!!..! „Ja," knikte Mark. „oi»^ g^Stoch niet'a,s Mark zo° 9 * „Sssstf" deed Gideon. „En is dat epistel erg compromettant?" vroeg hij Mark aanziende. "mpromet „Nou... dat is te zeggen...." antwoordde deze de inhoud.... je begrijpt wel...." "de „Jawel, jawel," sprak Gideon haastig, „de heele inhoud interesseert me niet, want als ikwel begrep n heb Gerard alleen met het bovenstuk, met de aanhef, . op het slagveld achter gebleven." vmgers, Dolly knikte. „Zoo is het..." „Juist...." ging Gideon voort. „En....e.... permitteer me de vraag.... ik ben toch m h* .P0 «eteelf met een glimlach. „Wat stond er boven"" J En hij zag Mark aan. flaX'zIdar ^ °nrUStig VerZittCn' *"mlachte „Boven den brief?" Ja.... daar stond.... hm " Hij zweeg, keek naar Doily. „Zeg het dan!" riep deze op ongeduldigen toon. „Nou als je 't dan absoluut moet weten...." sprak Mark. „Daar stond boven: Mijn XlmtkUb* schattebouf" 189 „Heb je er dat boven gezet?" kreet Dolly met verschrikkelijke oogen. „Ja...." zei Mark. „Idioot, nog eens!" riep Dolly.... Dat je zoo iets tegen me zegt....! Maar waarom, moest je dat schrijven?" „Ja, God.... Dolly...." stamelde Mark. „ Ik wist toch van te voren niet...." „Kinderen," viel hier Gideon in, op rustigen vermanenden toon. „Luistert nu es even hé? Jullie komen mij om raad vragen. Goed. Maar als jullie nu aldoor samen aan het woord blijven, dan ga ik wandelen, hoor." „Nee.... nee..." riepen Mark en Dolly haastig „we zullen...." „Goed," sprak Gideon. „Kijk es hier. Als medicus acht ik het mijn plicht er jullie maar dadelijk op voor te bereiden, dat het geval me a priori vrijwel hopeloos lijkt. Maar," vervolgde hij met een kalmeerend gebaar, als de twee anderen gelijkelijk een beweging van schrik maakten bij het vernemen dier diagnose. „We zullen toch nog eerst eens wetenschappelijk en systematisch te werk gaan. In een geval als dit, moet je altijd beginnen met te zoeken naar de zoogenaamde tweede mogelijkheid!" „Wat is dat?" vroeg Dolly met een angstig gezicht. „Wat de tweede mogelijkheid is?" sprak Gideon. „Dat zal ik je uitleggen. Gesteld er stond boven de brief: Lieve Dolly. Dan zou, afgescheiden van de we$pejujke bedoeling van dat woord, deze tweede mogelijkheid voor de hand 190 hggen, dat he adjectief Lieve er alleen gezet was, omdat de traditioneele briefaanhef nu eenmaal zoo luidt Ie schnjft ook Lieve oom, Lieve grootpa, en Lieve nicht, al neb je maling aan je heele familie." „Ja!" riep Mark, „dat is waar, dat is...." hrllfUiSt'" £ng Gide°n V00rt "Maar a,s J'e nu ^ven een brief, gericht aan de vrouw van een vrind van je zet„Mijn heve, kleine schattebout!" Tja.... dan wordt het danken!"0"1 ^ moge,ijkheid voor te be- „Gideon zweeg en zijn gezicht stond weinig hoopvol „Wat dan?" fluisterde Dolly angstig. „Het zou.... een grapje kunnen zijn," stelde Mark voor op zwakken toon. „*n Grapje " herhaalde Gideon. „Zie jij kans om het Gerard grappig te laten vinden?" „Nee.... maar jij Gideon...." smeekte Dolly. „Stil," sprak deze, terwijl hij even nadenkend een hand aan zijn hoofd bracht. „Laat me even die tweede mogelijkheid, dat is een ding, waar ik mee dweep la " nep hij eensklaps uit, terwijl hij het hoofd oprichtte, ,'ik „heb het gevonden!" „Wat dan.... wat dan....?" vroeg Dolly gejaagd Gideon glimlachte. ,,'t Is net een schaakprobleem," sprak hij Als ie 't eenmaal gevonden hebt, is het zoo razend eenvoudig " „De tweede mogelijkheid.... wel, het is deze, dat die 191 brief niet bestemd wasvoor Dolly, maar voor een ander." „Voor een ander?" riep Mark uit. „Voor wie?" „Doet er niet toe," sprak Gideon. „Zeg, bijvoorbeeld: voor Ada! Dolly treedt dan eenvoudig op als postillon d'amour." „Ja.... ja.... dat is het.... dat is het!" juichte Dolly opspringend en in haar handen klappend. „Knus, zeg.... zalig.... kneuterig.... die goeie Ada!" „Stond er," vervolgde Gideon nog. „Mijn lieve kleine Dolly, dan werd de zaak weer ingewikkelder. Dan zouden we naar een tweede Dolly moeten zoeken. Maar er staat, Mijn lieve kleine schattebout. En Ada kan evengoed jouw schattebout zijn, als Dolly!" „Ja.... ja.... natuurlijk!" riep Mark verheugd uit. „Zoo....?" zei Dolly, terwijl ze Mark met de diepste minachting op haar gezichtje, van hoofd tot voeten opnam. „Maar m'n God, Dolly!" riep deze uit. ,,'t Is nou toch het moment niet, om gepiqueerd te zijn. Laten we de Hemel op onze bloote knieën danken, dat hij ons Gideon als reddende engel gezonden heeft. Kerel," vervolgde hij met warmte en met eenig pathos: „jijstaat zoo hoog boven al die dingen, jij denkt zoo ruim...." ,»Ja, ja, ja...." onderbrak Gideon hem. „Ik denk erg ruim. Maar ik wil je toch wel even zeggen, dat ik tegenover deze geschiedenis anders sta, dan jij blijkbaar denkt. „Hoezoo?" vroeg Mark, wat verschrikt door Gideon's ernstigen toon. 192 ST™ ^P"*^ ziJ'n van jullie in deze aangelegenheid," sprak deze droogjes. „Hé....» riep Dolly, haar groote onschuldige oogen weer opzettend. „Wat ben je nu...." «gen weer ik £r,,;dfnk je!"sprak Gideon °pbesIisten toon- „ Ik beschouw het volstrekt niet als een romantisch grapje Sn k , hCt bC,ang °P » °°S van Gerard en Bertha Juli* .belang speelt er maar een heel ondergeschikte rol n Ik zou erzdfsnietvoorterugdeinzenjujliebeidenop te offeren, terwille van die twee stumperds. Maar dat kan nu toevalljgniet," besloot hij. ««"uaiKan Adk p*2P je "iet!" Sprak Mark bliJ'kbaar verontwaaraiga. „Eerst was je zoo hulpvaardig...." „En zoo ruimdenkend!" vulde Dolly aan „En nu hang je de zedemeester uit!" vervolgde Mark. "feester?... Geen kwestie van!" antwoordde Gideon op Ievendigen toon. „Jullie geval laat me koud... het is 21?,at a,'edfaagSch' dat het me geen seconde interes- Sn«SÏ m VOoJUlIie "ietS tC d0en en ik zou het "iet willen ook.... Maar Bertha en Gerard.... jullie slachtoffers om zoo te zeggen.... die staan in de toovercjrkel, waarbinnen ik me verbeeld macht te hebben. Het domein van verh,?611 °' LeUgen""" VerV0,gde hiJ ^"g met verheffing van stem. „De Leugen is lankmoedig.... hij is goedertierend, hij bedekt alle dingen, hij gelooft alle dmgen, hij hoopt alle dingen, hij verdraagt alle dingen " 193 „Dat is niet van jou!" riep Dolly uit. „Dat heb ik op de catechesatie al gehad van dominee Duvenne. O, wat een prachtige, donkere oogen had die man. Maar die sprak toen over de Liefde...." „Dat is hetzelfde," zei Gideon. „Dat zei hij 'r niet bij," meende Dolly, even nadenkend. „Enfin," vervolgde Gideon, „de zaak is eenvoudig deze: Als ik Gerard kan laten gelooven en dat doet hij natuurlijk hèèl graag — dat die brief voor een ander was, dan bestaat er voor hem niets tusschen jullie tweëen. En natuurlijk is er voor hem dan ook geen reden om jou lastig te vallen over je verhouding tot die andere. Ook zal hij Bertha buiten het geding laten, iets wat anders allicht.... En zoo worden èn Gerard èn Bertha " Mij zweeg plotseling, rees wat haastig en verschrikt op van zijn stoel: Dolly en Mark zagen om; Dolly gaf een gilletje, Gerard stond in de deuropening. „Pardon...." sprak hij met doffe stem en hij deinsde terug. „Bonjour Gerard " poogde Gideon op een gewonen toon te verwelkomen, terwijl hij op hem toetrad. „ Ik had je verzocht..." sprak Gerard, die doodsbleek zag, wat hijgend, „om een onderhoud onder vier oogen.... ik verwachtte hier.... geen andere personen." „Gideon knikte, had zijn kalmte hervonden. Leugens 13 194 „Dat is ook zoo.... maar ik zal 't je uitleggen, kom binnen en ga zitten." „Nee, dank je," antwoordde Gerard kortaf. „Toe.... eventjes," noodde Gideon, een stoel plaatsend dicht bij den zijne en zoo ver mogelijk van de twee' anderen af. Gerard aarzelde even, dan, zonder zich te verwaardigen die twee een blik of een groet te gunnen, voldeed hij aan' Gideon s verzoek. „De zaak is anders, dan jij denkt," sprak Gideon op ernstigen toon. v „God, kerel, zeg.... 't is een misverstand.... die brief " begon Mark, met een blij lachend gezicht. „Ik vraag jou niet om inlichtingen," sprak Gerard met bevende stem, terwijl hij opstond. „Ga heen.... anders ga ik.... en jij," vervolgde hij tot Dolly, „jij kunt met hem mee gaan als je wilt... slet!" „Nee, nee, nee...." kalmeerde Gideon, terwijl hij Gerard zacht weer op zijn stoel drukte. „Blijf nu kalm... Het is inderdaad een misverstand.... een afschuwelijk misverstand, zooals ze dat noemen. Maar 't is verduiveld onkiesch van Mark, om dat nu zoo uit te kraaien! De schijn was in ieder geval tegen Mark." „De schijn! "riep Gerard uit, terwijl hij een afgescheurd stukje van een brief toonde en dan woedend tot Mark„Heb jij dat geschreven of heb je dat niet geschreven?" Mark zag Gideon aan. 195 „Ja," antwoordde Gideon dan voor hem, „dat is een stuk van een brief van Mark...." „Nou dan!...." schreeuwde Gerard. „Ploert!" „Sssst!" bezwoer Gideon opnieuw. „Nu niet zoo onbekookt. Kalm blijven en zakelijk. Die eerste vraag van je, was heel goed. Slet en ploert zijn heelemaal geen argumenten. Dus die eerste vraag van je: Mark, heb jij die brief geschreven? Antwoord van Mark: „Ja." „Maar ik wil...." begon Gerard. „Nee, nee.... pardon...." viel Gideon hem haastig in de rede. „Nu eerst de volgende vraag, die je absoluut moet stellen, om de fatale conclusie te kunnen trekken. Ik zal hem doen," en zich tot Mark wendend, sprak hij: „Mark, was die brief gericht aan Dolly?" „Nee," antwoordde Mark. „Nee?" vroeg Gerard wat uit het veld geslagen. „Nee!" kraaide Dolly. „Nee," bevestigde Gideon op stelligen toon. „Wat is dat dan?" Wat beteekent dat.... wat moet dat?" vroeg Gerard, boos en zenuwachtig dan de een dan de ander aanziende. „De tweede mogelijkheid, amice!" riep Mark. „Hou jij je mond!" beval Gideon snel. „Die brief was wèl gericht aan Dolly" sprak Gerard, terwijl hij Gideon strak aanzag. „Waaruit blijkt dat?" vroeg deze. „Hier.... het adres," sprak Gerard, terwijl hij Gideon het 186 couvert overhandigde, waar de fatale briefte gezeten had. Gideon ontstelde even. „Het adres...." mompelde hij» een beetje in de war en onzeker-, maar dan, zich dadelijk hemeltend, sprak hij glimlachend terwijl hij knikkend de woorden las: „Juist.... mevrouw D. van der Laan," hij bukte ïich naar Gerard, en met zijn vingftf w^zend, vervolgde hij: „Moetje eens even goed kijken. Zie je die krul aan die D?" »Nou J'a wat zou dat?" vroeg Gerard achterdochtig. „Vindt je dat geen eigenaardigen krul?" vroeg Gideon, terwijl hij een oog Veelbeteekend dichtkneep. „Zie je niet,' dat die krul vreeBelijk opzettelijk is en buitengewoon onlogisch?" „Nou ja!" riep Gerard driftig uit. „Wat kan mij die krul...." „Die krul, amice", sprak Gideon, „die opzettelijke, idiote krul, daaraan kon Dolly juist Zien, dat die brief niet voor haar was!" „Precies!" sprak Mark, „Natuwlifkf* zei Dolly,, Gerard zweeg even, zag wantrouwend de anderen aan. „En voor wie was die brief dan wel?" vroeg hij eindelijk." „Ja!...." riep Gideon uit. „Voor een ander. Hoor es even. Dat is een heele kiesche kwestie. Daar blijf ik buiten. En dat gaat jou ook maar erg vatt terzijde aan, dunkt me. Maar om te resumeeren," vervolgde hij op kalm zakelijken toon: „Hier Dolly heeft de zeker laakbare 197 onvoorzichtigheid gehad, om in een liaison tusschen Mark en Ada och vervloekt...." onderbrak hij zich zelf boos „en een ander, als postillon d'amour op te treden. Dat is alles." Gerard staarde even voor zich uit, dan, het hoofd langzaam wendend tot Dolly, vroeg hij op ernstigen toon: „Is dat zoo?" Maar Dolly hoorde zijn vraag niet, ze keek naar buiten, in den tuin; haar gezichtje verried de grootste verbazing en eensklaps de hand, als wijzend uitstekend, riep ze: „Gut!" „Wat is er?" vroeg Gideon verwonderd. „Daar loopt je vrouw.... daar loopt Kitty!" riep Dolly uit. „Ben je gek?" kreet Gideon ontsteld, terwijl hij opvloog. „Kijk maar... ze praat met den tuinman... ze wijst...." sprak Dolly. „Wel.... wat bliksem!" stamelde Gideon. „Ze komt hierheen.... O, wat een beeldig mantelpak heeft ze aan!" riep Dolly en dan jolig, lachend, wuivend, naar den tuin: „Daag!" IX Het was inderdaad Kitty, die rustig, of ze even boodschappen was wezen doen in de stad, met een omwegje door den tuin, op de huiskamerdeuren toe trad. „Goed, dat ik er bijkwam!" riep ze uit. „Hij wou de treuresch bij den vijver er uit doen!" En dan, binnenkomend: „Gut, wat een bezoek! Gezellig. Dag Dolly ik denk al, wie wuift er? Hoe gaat het?" Ze omhelsden elkaar. „Kijk es aan," vervolgde Kitty dan, „en je gemaal ook al. Dag Gerard! Je ziet er zoo stralend uit, of je net de honderdduizend hebt getrokken. En Mark!" sprak ze lachend, na Gerard ook hem een hand gevend. „Nogaltiid even fatterig, hé? Maar je hebt een andere odeur op je bol! r 1 Ze boog zich naar hem toe, snoof even. „Lekker.... Trèfle van Piver, hè? Ik ken het...." Vervolgens als terloops, tot Gideon. „Dag.l.'e.. " 199 „Dag....e...." zei ook Gideon, vrijwel op denzelfden toon. „Komen jullie tea-en?" vroeg Kitty zich snel van hem afwendend tot de anderen. „Eigenaardig uur.... half drie." „Nee Kit, we moesten Gideon over iets spreken," zei Dolly. ,,'n Conferentie?'riep Kitty, „Aha gewichtig...." en dan eensklaps Ada's aquarel boven haar werktafeltje ziende. „Gut, wat is dat voor een verschrikkelijk ding?" „Het is een geschenk," sprak Gideon corrigeerend. „O...." zei Kitty, zonder hem aan te zien, „zeker van de dankbare erfgenamen van een overleden patiënt." Ze wendde zich weer om, knikte jolig lachend tegen Dolly, die met schitterende oogen van verrukking over dftitateressante intermezzo, de witte boventandjes drukte in de onderlip en geen oog van Kitty afhield. Gideon was, voor 't eerst in zijn leven, met zijn figuur verlegen. Kitty had hem zoo volledig verrast en de omstandigheden waren daarbij voor hem zoo eigenaardig ingewikkeld, dat hij vergeefs trachtte orde te brengen in zijn totaal ondersteboven geworpen beheerschingsmateriaal. Tegenover hem zaten nog de thans wel overtuigde Gerard met het lichtzinnige tweetal; die zwegen alle drie, zooals hij zelf ook zweeg; Gerard staarde voor zich uit, wrevelig en verbaasd. En door de kamer schreed Kitty.... Kitty, zijn ge- 200 Stlend. Vr°UW60 26 dCed onbevangen « '«chtig en Ten koste van hem! Natuurlijk. Nog geen vijf minuten geleden had hij hier gezeten als de schrandere reddingbrengende raadsman van het drietal leven ^ moeiuïkste momenten van hun Aan zqn lippen hingen ze, eerst Dolly en Mark en daama ook Gerard al verborg die zijn dankbaarheid ook nog achter een stug vertoon van twijfel hnÜT ^'f4 Zl' hij h3d Wer gezeten a,s °P <*" troon, hoog boven de anderen uit. En nu, door Kitty's komst was die troon ineens in elkaar gezakt en voelde hij zich als een armzalige belachelijke figuur, diemeenscheevehoudingnogvergeefschepogingen redden™ Jf VerongeIukte waardigheid te Een gevoel van machtelooze woede krampte in hem „üa zitten...." sprak hij wat heesch als Kitty, als toevalhg, hem eindelijk even aanzag. „Is dat tegen mij?" vroeg ze vriendelijk en dan, plaats nemend op den divan, „Ikzit. Gerard, hoeis 'tmel^' „Dank je Kitty.... dat gaat nogal," antwoordde hij, toch even wat onthutst van 't plotselinge. „Raakt ze een beetje over het verdriet heen?" vroeg Mtty door. 6 201 „Och ja...." sprak Gerard. „Je man....e hm hier Gideon " „Ja, dat is nog altijd mijn man " merkte ze rustig op. „Jawel ja hm " deed Gerard wat verward „maar die heeft Mama er toegebracht aan spiritisme te gaan doen." „Gut!" zei Kitty endantotGideon:„Isdatwatnieuws?" „Nee, dat's al heel oud," antwoordde hij kort en nijdig. „Zoo...." sprak Kitty. Er viel een stilte, die pijnlijk was, en die vele seconden duurde. „Ik geloof, dat het beter is, als wij...." begon Gerard, terwijl hij opstond. „O nee, nee.... niet om mij.... ik vergat julKe conferentie," riep Kitty uit en ze sprong op van den divan, knikte vriendelijk lachend tegen de bezoekers en verdween in de salon. Een oogenblik later klonk juichend de wals van Durand. Haar vertrek bracht geenszins ontspanning in de gemoederen der achterblijvers; Gerard was blijven staan en als Gideon onwillekeurig opschrok door dat plotselinge pianogespeel, sprak hij: „We zullen op je tijd toch maar niet langer beslag leggen, Gideon," en dan nogal bevelend tot Dolly: „Kom, we gaan naar huis." „Ja...." mompelde Gideon ontevreden, „het loopt nu zoo verduiveld gek ik weet niet " 202 „Die zaak tusschen ons is nu toch opgehelderd hé?" vroeg Mark, zich met een glimlach tot Gerard wendénd „Jawel," antwoordde deze koeltjes. „Maar we gaan ieder onzen weg, hé? Ik heb wat te bespreken met mijn vrouw." J „Heel ongemotiveerd, maar heel duidelijk," zei Mark„Enfin. Bonjour Gideon. 't Spijt me, dat ik je heb moeten lastig vallen. Merci et au revoir! Dag Dolly...." „Dag," zei ze als terloops. „Dag Kitty.... daag!" riep Mark in de salon kijkend terwijl hij bonjourtjes maakte met zijn hand. „Adieu!" klonk Kitty's stem boven haar spel uit „Goeien middag!" sprak Mark ten slotte erg uit de hoogte tot Gerard, waarna hij de kamer verliet. „Bonjour," mompelde deze nauwelijks hoorbaar en dan tot Dolly.- „Datje je voorzoo iets hebt kunnen leenen. hoe krijg je 't in je hoofd ?" „Gut...." zei Dolly, wat pruilend. „Je bent ook zoo achterdochtig en zoo vreeselijk streng in je opvattingen, ik ben me heusch niet bewust...." „ Ik ben heel blij, dat de zaak opgelost is," sprak Gideon op ontevreden toon. „Ik dank je zeer voor je tusschenkomst," zei Gerard en hij drukte hem met warmte de hand. „Ja ik ook, Gideon snoezig van je...." knikte Dolly. „Ik zal julhe uitlaten," sprak Gideon en als ze een beweging maakten om naar de salon te gaan om afscheid van 203 Kitty te nemen, vervolgde hij nogal kortaf: „Nee laat maar.... 'k zal 't haar wel zeggen." Hij volgde ze den tuin in. „Beloof me nu één ding...." zei hij nog, „blaas die geschiedenis nu vooral niet op.... Mark is een flirt.... die heele liaison bestaat waarschijnlijk alleen maar in zijn verbeelding " Langzaam slenterden ze met hun driëen naar het tuinhek. Kitty speelde door en ze raakte van lieverlede zoo in haar spel verdiept, dat ze het niet eens bemerkte, toen Willem plotseling in de deuropening verscheen en met stomme verbazing en blijde verrassing tevens, haar daar eensklaps voor de piano zag zitten. „God wat is dat nou?" 't Ontsnapte hem onwillekeurig. Toen hoorde ze; ze keek opzij. „Dag Willem!" riep ze hartelijk. Een glans van blijdschap kwam in zijn oogen. „Dag Kit!" „Ben je daar alleen?' vroeg Kitty snel en zacht met een hoofdwenk naar de andere kamer, waar hij nog ten halve in stond. „Ja...." antwoordde hij wat verwonderd. „D'r is geen mensch hier...." 204 Ze wipte nu van haar tabouret af, kwam hij hem v*,,uagboy, zei ze haar hand uitstekend Hij wasnognietvanzijn verbazing bekomen keekhaar maar aan met blij lachende oogen Keek haar „Wat kom M hier doen?' vroeg hij eindelijk „Pianospelen," lachte ze. ,,'n Mop. Weet Gideon, dat je hier bent?" Ze knikte. „Ja zeker. En hoe gaat het met jou, boy?" Hy haalde even zijn schouders op ^gzaam maar zeker...." en hij wees naar den grond Vindt je me niet verminderd?" g „Nee...." SI'S? Va"jC'" Sprak hiJ' met een zachte fluweelglans ,n zijn oogen haar aanziende. „Kijk es. » ^Mi toonde haar hoe wijd zijn kleeren gewoX^ren greS de ruime plooien met zijn beenige'witte hand va^T hy op een stoel neerzonk, „zo*ellendig moe " J „Arme boy," sprak Kitty zacht, terwijlze bij hem bleef staan en met haar hand over zijnüaar streek. bÊWeging ^ | <* ha"d> d«*te Dan haar aanziende, vervolgde hijsamL°enhi3 hi6r WaS"" dan ^ndelden we wel es SmU"" ik ^ de vijV€r niet mee' 205 Hij liet haar hand los, vermande zich en dan plots weer wat levendiger, sprak hij: „Maar ik begrijp niet, dat jij hier bent. Heeft Gideon je geroepen?" Ze ging zitten op een stoel, vlak bij den zijne. „Wel nee...." „Dus je komt zoo maar.... uit jezelf?" „Ja." Hij schudde 't hoofd, glimlachte even. „Komiek. Och Kit, maar jullie krijgen toch weer ruzie." „Zou je denken?" vroeg ze. „Ben jij dan veranderd?" „Nou.... 'n beetje misschien wel. Als je zoo lang alleen bent, denk je veel na." „Zoo...." Hij keek even peinzend voor zich uit. „Gideon is ook veranderd," sprak hij dan. „ In welk opzicht?" vroeg ze haastig. „Nou," antwoordde Willem. „Hij heeft niet meer dat resolute van vroeger, wel zoo in zijn manier van spreken. Maar hij zegt andere dingen.... en hij zegt de dingen anders hij is philosophischer geworden Hij kan zoo verschrikkelijk kletsen." Kitty lachte. „Hoe bedoel je dat?" Willem haalde zijn schouders op. „Ja, dat weet ik niet.... 't zal je ook wel opvallen, denk ik. Nou in 't laatst," ging hij voort met een sarcastisch 206 lachje, „heeft hij een soort bijgeloovige vereering voor leugens gekregen. Hoe harder of je liegt, des te mooier, vindt-ie 't, geloof ik. Dat is een manie van hem .... daar poseert hij mee heeft hij uitgevonden houdt ie heele redeneeringen over stom vervelend. Je kunt alle menschen gelukkig maken, als je ze maar voldoende voorliegt. En als ze toch ongelukkig blijven, nou, dan bewijst dat alleen, dat de dosis geslikte leugens te zwak was!" Kitty had met stijgende aandacht naar hem geluisterd, en ze lachte niet om de spottend ironische wijze, waarop hij Gideon's theorieën afschilderde. „Misschien boy.... is er in dat alles toch veel waars," sprak ze zacht. „Geloof je dat ook?" vroeg hij verbaasd en ontstemd. „Soms," antwoordde ze. „Er is zooveel akeligs in de wereld. Als je dat kan laten verdwijnen door het te ontkennen." „Door het te ontkennen!" herhaalde hij. „Maar door het te ontkennen, maak je een feit toch niet ongedaan!" „Jawel," knikte ze met veel overtuiging. „Onzin." „Alles is betrekkelijk," sprak ze. „Maar, stel dat er iets bestaat.... iets ergs.... iets hevigs.... iets, wat je levensgeluk absoluut vernietigt, als je het weet. Maar je weet het niet. Een ander weet het. Maar die ontkent het, liegt 207 je voor, dat het niet bestaat. En jij gelooft in die leugen! Dan blijft jouw geluk toch onaangetast." Met stijgende verbazing had Willem haar aangehoord. „God...." stamelde hij eindelijk, „dat heb je van Gideon!" „Nee.... ik heb Gideon niet gesproken," ontkende ze. „Dan hebben jullie over dat onderwerp gecorrespondeerd!" hield hij vol. „Dat weet je wel beter," sprak ze met een veelbeteekend lachje. „Maar heusch, het is, zooals ik zeg. Denk maar eens na. Neem jezelf. Als jij eens niet wist...." „Jawel.... 't is goed.... 't is goed...." onderbrak hij haar plotseling wat wrevelig: „dat weet ik al lang dat is alweer Gideon. Ik zou me zoo veel gelukkiger voelen, als ik niet wist, dat ik zoo gauw dood moest, hé? ....Alsof ik daar trouwens nog wat om maal!" besloot hij op verachtelijken toon. „Zoo zeker ben je daar niet van," sprak Kitty. „Een dokter kan zich vergissen...." „Schei uit...." beet Willem haar eensklaps toe. „Wou je me ook als experiment gebruiken om 't effect te zien, van opkikkerende leugens.... net als hij doet? Nee... nee... Kit," vervolgde hij op zachten wat smeekenden toon, „dat moet je bij mij maar niet meer probeeren. De koorts de slooping van mijn arme boddie.... en en het bloed, dat ik opgeef, dat zijn van die miserabel schreeuwende feiten, Kit, waartegen je met een ontkenning niks meer 208 bereikt. Lieg me maar eens voor, dat het allemaal verbeelding was.... dat ik het maar heb gedroomd...." Hij zweeg even, staarde somber voor zich srit „Gedroomd...." herhaalde hij dan fluisterend, „ja.... als dat eens zoo was.... als mijn leven eens een droom was~. alleen maar een angstige, sombere droom En dan wakker worden!" Een huivering deed zijn heele lichaam sidderen, dan zakte hij even in elkaar en sloot de oogen. „Stakker...." sprak Kitty, terwijl haar lippen beefden. „Stakker!" herhaalde hij met iets rauws in zijn stem terwijl hij zijn oogen wild opsloeg. „Ja.... nu ben je weer waar.... en nu ben je weer wreed." Verschrikt zag ze hem aan, wilde iets zeggen. „Nee.... je kunt het niet helpen " sprak hij wat heesch. „Jij bent ook eigenlijk niet wreed, maar de waarheid is wreed. Wat is mijn leven geweest?.... Niks, als een martelende hunkering.... een nooit gestilde honger. een nooit geleschte dorst En Kit, jij weet wel, hé...." vervolgde hij, plots haar hand grijpend, terwijl een koortsige gloed zijn oogen deed schitteren. „Jij weet wel waarnaar die hunketinguitging....enwatdiehongerwas....en d,e dorst Bah—een zieke....! Maar zooals je nu tegenover me zit zoo jong..... zoo mooi.... zoo kerngezond en lachend.... o, Kitty, Kitty...." zijn stem zonk plotseling tot een sidderende fluistering, „ik vind het zoo heerlijk om naar je te kijken ik wou, zoo.... dat je van mij 209 was.... van mij alleen dat ik je heelemaal bezat...." Ze beet even op haar lippen, maakte onwillekeurig een angstige beweging. Hij voelde het in het beven van haar hand, die hij dadelijk los liet. Dan lachte hij, bitter, sprak wat schorrig. „Och, dat mag ik toch wel tegen je zeggen ik ben niet gevaarlijk, ik geen geen man meer, die gevaarlijk zijn kan.... ik ben immers alleen nog maar.... een stakker...." Hij had die laatste woorden heel zacht gezegd, zijn hoofd zonk op zijn borst. Kitty zweeg, staarde voor zich uit. Voetstappen op de kiezels in den tuin deden beiden opzien. Het was Cideon, die terugkwam. „Zoo.... ben jij hier?" sprak hij ,Willem ziende, op verwonderden toon. „Daar is Kitty," antwoordde deze. „Ja, dat zie ik wel," snauwde Gideon. „Hebben jullie elkaar al gesproken?" vroeg Willem, Kitty aanziende. Ze knikte. „Er waren anderen bij...." sprak ze zacht. „O...." Hij stond op. „Je hoeft niet weg te gaan.... blijf maar," sprak Gideon op kort afgebeten toon. Leugens 14 210 Maar Willem deed net of hij hem niet hoorde, stak zijn hand uit naar Kitty. „Dag Kit.... Als je nog een oogenblik voor mij hebt " „ Ik zal zien," beloofde ze vaag, met een lieve toeknijping van haar oogen. „Dag boy! tot ziens hoor!" Hij ging, langzaam gebogen als een oude man en ze hoorden zijn hoest nog rauw en scherp, toen 't sliffen van zijn voeten over 't grint al was verstorven. Gideon liep in de kamer op en neer met de handen op zijn rug, in een tempo, dat zeker niet geschikt was om den gehoopten indruk te wekken, dat hij kalm afwachtte, wat Kitty te zeggen zou hebben. Ook bleef de weg, dien hij volgde, heen en terug, steeds dezelfde, wijl hij vermeed dicht in de buurt van Kitty te komen, die leunend tegen de schrijftafel, hem een tijdlang zwijgend met de oogen volgde en eindelijk sprak: „Tja ... daar ben ik." „Wat kom je doen?' vroeg Gideon, plots staan blijvend. Ze glimlachte. „Kijken, hoe jij hier huishoudt in je eentje. Waarom is dat speeltafeltje verzet? Dat hoort er niet." „Stel je nu alsjeblieft niet aan met dat zoogenaamde gewoon doen!" viel hij uit. „Daar ben je straks in de tuin al dadelijk mee begonnen. Maar je kunt nu niet „gewoon" doen. Dat vloekt tegen de heele situatie. Jouw zijn hier, 211 in deze kamer, onder deze omstandigheden, dat is allemaal even „ongewoon!".... Wat moet je hebben?" „Wat moet je hebben!" herhaalde ze met een spottend lachje, „Wat een uitdrukking!" „Nou ja...." „Van Lingen is bij je geweest," sprak ze, hem rustig aanziende. „Jawel. En?" „En?" Ze deed verwonderd en aldoor was er een glimp van een plagend lachje in haar oogen. „ Ik ben volkomen duidelijk geweest tegen van Lingen," sprak Gideon. „Zoo duidelijk, dat ik heelemaal niet begrijp, wat jij nu nog moet komen doen." „Wat ben je geforceerd korzelig," merkte ze op. „Korzelig? Datis nietwaar. Ikben zakelijk," antwoordde hij op een snauwtoon. „Wat ben je dan geforceerd zakeliflc," verbeterde ze. „Geforceerd of niet, ik wou, dat jij 't ook was. Jij draait om iets heen," en hij hervatte zijn op en neer geloop. Ze zweeg een oogenblik. „Blijf eens even staan," sprak ze dan. „Je bent zoo onrustig...." „Wat?" Zijn stem klonk woedend, maar hij gehoorzaamde, bleef staan achter de tafel, zag haar aan. „Heb je nagedacht over mijn voorstel?" vroeg ze. 212 „Nee." „Waarom niet?" „'k Heb geen tijd om raadseltjes op te lossen." Ze haalde even haar schouders op. ,,'t Is heelemaal geen raadseltje, 't Is eenvoudig een „voorstel tot een proefneming." • „Ik neem nooit proeven op menschen," antwoordde hij met een poging om heel cynisch te kijken. Er was plotseling iets van verbaasde schrik in haar oogen, „Gideon, je bent intellectueel erg achteruit gegaan " sprak ze dan op angstigen toon. „Wat?" vroeg hij nijdig. „Heusch," knikte ze. „Je antwoorden zijn er haast allemaal naast!" „Zoo...." „Ja... vroeger kon je zoo heerlijk ad rem zijn. Dan sloeg je al mijn argumenten toch vaak met een zekere zwier uit mijn hand. En daar bewonderde ik je wel eens om " vervolgde ze, ondeugend een oog diehtknijpend, „al liet ik dat nooit merken! Maar nu pareer je met een kinderfloretje zonder punt." J „Ik hou niet van schermen," sprak hij. „Dat is er ook weer naast," zei ze een bedenkelijk gezicht trekkend. 8 „Loop naar de maan!" viel hij uit. Ze knikte tevreden. „Dat is veel natuurlijker en daarom ook beter. Ik zal dan op jouw verzoek heel zakelijk zijn," sprak ze, plaats nemend in zijn stoel voor de schrijftafel. „Asjeblieft." „Maar," vervolgde ze een klein beetje treiterend, „nu moet jij die scherpe dialoogflitsen van je, even bewaren, tot ik volledig heb uitgesproken. Dan kun je daarna een heel vuurwerk van die bewaarde bllksempje* tegelijk afsteken." „Je zou zakelijk Zijn," merkte hij droogjes op. ,,'t Was een inleiding," verklaarde ze met een glimlach. „Van Lingen heeft je namens mij voorgesteld — voor onze scheiding onherroepelijk zal zijn — om nog eens een samenleving te probeeren op een andere basis, op de basis der onwaarachtigheid. Omdat een samenleving op de tegenovergestelde basis niet houdbaar is gebleken. Nietwaar?" Zij zweeg even, zag hem aan. „Jawel, jawel.... ga voort," sprak hij koeltjes. „Daarop," vervolgde Kitty „heb jij geantwoord...." „Nou jat" viel hij uit. „Wat ik geantwoord heb, dat weet ik wel en wat hij toen zei en wat ik toen Weer zei.... Godbewaarme, dat hoef je nou niet allemaal te herkauwen... fftijn geheugen is best...." en hij maakte een beweging ©m weer te gaan ijsbeeren, maar bedacht zich dadelijk, bleef een paar passen verder al staan. „O," Sprak Kitty rustig. „Als je zenuwen niet bestand 214 zijn tegen de herinnering aan dat gesprek, zal ik daarover zwijgen. Maar," vervolgde ze met eenige stemverheffing. Eén ding heb je blijkbaar verkeerd begrepen. Gideon. Mijn voorstel was niet een gecamoufleerd aanbod tot onderwerping.... ja," onderbrak ze zich zelf, terwijl zenaar hem wees „dat heb jij gedacht....! Maar het was heel iets anders. Een ultimatum!" „Een ultimatum?" herhaalde hij wat onzeker. „Ja," antwoordde Kitty op ernstigen toon, „Dat zal ik je uitleggen. En omdat te doen, ben ik uitsluitend hier gekomen. Wij zijn van elkaar gegaan in de volle overtuiging, dat we niet bij elkaar pasten. We hebben ons vergist. Ik ben de vrouw niet, die jij dacht en.... jij bent evenmin de man, die ik dacht. Maar... we haten elkaar niet. We blijven zelfs.... een vriendschappelijke belangstelling voor elkaar koesteren. En wel beschouwd, hebben we samen ook nooit iets gehad..." „Behalve ruzie," sneerde hij. Ze haalde even haar schouders op. „Ruzie! Nu ja, dat hebben de beste vrienden wel eens. Maar we hebben elkaar nooit ernstige dingen kunnen verwijten. Van die vreeselijke dramatische scènes, die gewoonlijk aan een echtscheiding vooraf gaan, zijn er tusschen ons nooit voorgevallen. We konden elkaar alleen maar niet goed uitstaan. Maar ondanks dat, hou ik toch nog wel een beetje van je, Gideon...." Er schokte iets in hem, bijna verschrikt zag hij haar aan. 215 „Zoo..." sprak hij heesch en wantrouwig. Ze glimlachte weer, een tikje spottend. ,,'n Beetje zeg ik...." ging ze voort „en een beetje is niet veel. Maar het is toch genoeg, om de gedachte onaangenaam te vinden dat.... een handeling van mij, jou ongelukkig zou kunnen maken." „O, nee...." riep hij uit en nu was de spot in zijn oogen. „Daar hoef je heusch niet bang voor te zijn!" Ze kleurde even. „Des te beter," sprak ze dan wat sec. „De opdracht, die ik van Lingen gaf, was geen andere, dan jou nog een laatste kans aan te bieden. C'est a prendre ou è laisser!.. Maar ik moest absoluut weten of ik, zonder jou verdriet te doen, me werkelijk heelemaal als volkomen vrij kon beschouwen...." Ze stond op. „Dus je hebt plannen...." sprak Gideon op ongeloovigen toon. Ze verschoof even iets aan haar trouwring. „Ik ben nog niet oud genoeg om niets meer van het leven te verwachten," antwoordde ze dan. „En wie is de gelukkige?" vroeg hij spottend. „Dat is geen vraag voor een man, maarvooreen vrouw," antwoordde ze koeltjes. „Enalsikdaneensopjevoorstelwasingegaan," vroeg hij. „O, dan zou ik om jouwentwil het experiment gewaagd hebben," sprak ze. „Alleen om mijnentwil?" 216 Ze glimlachte, trad op hem toe. , Ja, beste jongen.... Het is niet anders. Enfin maar nu is mijn hart gerust; ik weet dat ik inderdaad volkomen vrij ben. Dag Gideon," besloot ze, haar hand uitstekend „Dus we scheiden nu toch als goede vrienden, zonder wrok en zonder bitterheid, hé?" Hij drukte de aangeboden hand vluchtig. „Zeker.... Bonjour." Ze schreed haastig naar de tuindeuren. „Kitty," sprak Gideon plotseling op heeschen toon Zij wendde zich om, scheen verbaasd. „Daar is één ding, wat jij over het hoofd ziet," sprak hit wat schorrig. J „Dat je óók wilt hertrouwen!" riep Kitty uit. „Ja, dat heeft van Lingen me verteld." „Nee," sprak Gideon en zijn stem beefde even Er is iets anders, iets veel ernstigers. Heb jij niet begrepen en als je het niet deed, voel je het dan nu nog niet dat ik jouw voorstel «oesr verwerpen? Omdat het ons immers volslagen onmogelijk is tegenover elkaar te huichelen of te veinzen." „We hadden hettoch kunnen probeeren...." sprak Kitty en ook haar stem verried een innerlijke ontroering, die ze vergeefs poogde te verbergen. „We hebben het geprobeerd!" riep Gideon op hartstochtehjken toon uit. „Daareven! Jij nam eenhouding aan en ik nam een houding aan. Beiden stonden we al dien 217 tijd op de basis van onwaarachtigheid. Jij hebt geveinsd en gehuicheld vanaf het oogenblik, dat je daarginds met den tuinman stond te praten en ik heb geveinsd en gehuicheld vanaf het oogenblik, dat jij hier in deze kamer kwam. Maar geen seconde..«geen seconde, versta je dat? zijn we dupe van elkaar geweest. Het was de proef op de som. Het gaat niet.... het kan niet meer.... We hebben onze samenleving vergiftigd met die wederzijdsche waarheden en aan die vergiftiging is onze liefde bezweken!" „Nee!" riep Kitty uit, terwijl haar oogen fonkelden. „Ja.... ja.... zoo is het!" hield hij vol. „Zoo is het niet!" kreet ze. „Jij weet, dat het niet zoo is.... Je liegt! En niet uit beginsel niet uit barmhartigheid, maar uit valsche schaamte, lieg je....! Omdat je bang bent om die ééne waarheid te erkennen Je bent een lafaard!" Ineens was ze de kamer uit. Gideon stond een oogenblik perplex; het geluid vatt haar stem resoneerde nog in zijn ooren; als een visioen was haar gestalte voor zijn oogen verdwenen. Dan kwam hij tot bezinning. Hij vloog naar buiten. „Kitty....!" Het klonk als een wanhopige kreet om hulp! Maar het was te Iaat. Hij zag haar rank figuurtje nog juist haastig het hek uitgaan; een auto wachtte op den weg, ze stapte in Een floers kwam voor Gideon's oogen. Dan was het voorbij. X Nu was de zomer haast voorbij. In Gideon's tuin geelden de blaren der kastanjes al en als de wind even opstak, dan ritselde het van boven en ploften de stekelige vruchten op het pad. Soms berstten ze open van den schok en sprongen de mahoniebruin-glanzende kastanjes uit hun met wit vilt gevoerde groenleeren étui's, een rondetje van dat pluizige vilt plekte dan nog dofwit op die bruine glanzing. Over de verbloeide heesters weefden 's morgens de spinnen hun zilveren webben, de dauw hing er paarlen aan die stil vervluchtigden in de gouden zonnestralen. Nog bloeiden de rozen volop, en geurden, maar ze waren de laatsten van al de bloemen, die een zoet aroom verspreidden, de dahlia's, de asters en chrysanten stonden schitterstralend in hun kleurenweelde, maar geuren, dat deden ze niet. Gideon's tuin lag aangeharkt en onbetreden. De tuinman had het al opgemerkt, zooals hij de paden 219 achterliet, zoo vond hij ze terug, de harksporen soms verregend, de nette regelmaat soms verstoord door een mollengang of een diep ingevreten spoor van snel vervloten regenwater, maar voetstappen zag hij nimmer. Gideon vermeed den tuin; wanneer hij thuis kwam, liep hij over 't grintpad langs de huiskamer naar de achterdeur, maar nooit sloeg hij het zijpad meer in, dat voerde om den vijver en naar den koepel. In den tuin waarde voor hem de herinnering aan Kitty en aan Willem. Willem was gestorven. In een zomernacht, zwoel en zwaar van geuren en wonderlijk doorsuisd van vreemde fluisteringen, die lispelden door 't donkere loover van zacht bewogen heesters, was hij voor het open raam van zijn kamer op zijn stoel gaan liggen. Heel vredig was hij daar ingesluimerd en toen ze hem 's morgens vonden, was het leven geweken. Dat was gebeurd ongeveer een maand na Kitty's laatste bezoek aan huis. In sombere koppigheid had Gideon die weken doorgeprutteld, telkens toch in tweestrijd, of hij niet terug zou komen op zijn fatale beweringen in hun allerlaatst gesprek, maar altijd hield een stugge trots en ook nog meer, een angst, een twijfel of het al niet te laat was en hij stuiten zou op ongenaakbaarheid, zijn hand vast, als hij zich dan zette tot het schrijven van den brief. 220 Maar in de ontroering om Willem's dood had hij haar spontaan en haastig het treurige nieuws gemeld in sobere ondoordachte woorden. Hij wist haar adres niet, vermoedde alleen, dat ze in Meiringen of Interlaken was, maar stuurde den brief per expresse naar Mr. van Lingen. Een week na de begrafenis kwam haar antwoord uit Lugano; ze had zich maar kort overal opgehouden en zoo was de brief haar nagezonden en had ze hem gekregen met groote vertraging. Ze schreef hartelijk en bedroefd metlieve innige woorden over den armen doode. Uitsluitend daarover, maar aan het eind, in een blijkbaar haastig neergeworpen postscriptum deed ze een paar vragen, ook betreffende Willem, weliswaar. Of die haar brief nog ontvangen had uit Bern? E» of er nog van zijn Leidsche clubgenooten bij de begrafenis waren geweest? Gideon was over die vragen eerst vluchtig heengeloopen, de meeste brieven bevatten vragen, die nimmer beantwoord worden en waarop ook nooit iemand een antwoord verwacht. Maar toen hij den brief overlas, vieizijn blikop de vraagteekens. En het scheen hem toe of die er neer waren gezet met een zeer bizonder* nadrukkelijkheid. Alsof ze niet simpel vroegen, maar efcchten, bevalenï geef antwoord! 221 En toch waren het geen vragen van veel gewicht. Zag hij het toch verkeerd? Zou ze er geen antwoord op verwachten? Maar ze hield veel van Willem en dan was het toch niet zoo vreemd als ze zich ook voor dingen van gering belang nopens hem interesseerde^ En het zou van zijn, Gideon's kant, toch eigenlijk noodeloos onheusch zijn, om die vragen maar te negeeren. Dus schreef hij weer. Hij beantwoordde de vragen nauwgezet, maar dat antwoord viel in zijn zakelijkheid zoo kort uit, dat hij vreesde haar, tegen zijn bedoeling, te kwetsen. Dus voegde hij er nog iets bij. Wat gewone nieuwtjes betreffende de kennissen, een engagement, een huwelijk, een geboorte. En hij eindigde met de opmerking, dat Lugano's zomers erg warm is en met de vraag, of ze niet veel de koelte zocht op het meer? Het was een vraag, even terloops gesteld als die twee in haar brief, maar het was niettemin een vraag en het vraagteeken, wat hij er achter plaatste, was ook van een in'toog springende duidelijkheid. Gideon glimlachte, toen hij het adres schreef. Rechtstreeks naar Lugano ging de brief. Mr. van Lingen's intermediair was uitgeschakeld. Er verliep een goede week, toen kwam er een brief van Kitty uit Luzern, die begon met de woorden: 222 Je vraagt of ik niet veel de koelie zoek op het water..... Zoo gingen er meer brieven over en weer, die immer dikker werden en steeds weer vragen bevatten, die beleefdheidshalve beantwoord moesten worden. Een volgend schrijven van Kitty droeg het poststempel Basel. v Vijf dagen later kwam er een uit Wiesbaden. Het was met dien Wiesbadenschen brief in zijn zak, dat Gideon op een vroegen namiddag uit zijn huis in den tuin trad. Antje en Truida, die hem van achter het keukenvenster zagen gaan, wisselden blikken van verbazing. Meneer had een schaar in zijn hand, droeg een mandje daarmee verdween hij blootshoofds achter de heesters in de richting van het rozenbed, waarachter de dahlia's gloeiden en de asters en chrysanten omtrent waren. Toen hij terugkwam, was het mandje boordevol afgeknipte bloemen. Gideon trad er mee de huiskamer in, schelde Truida en gelastte haar bloemvazen te brengen, ten halve gevuld met water. Dan begon hij de bloemen daarin te schikken, hij werkte met ijver, poogde ook het smaakvol te doen, maar hij 223 slaagde er niet in zonder vee! gemors. Maar eindelijk was het toch klaar. Toen Truida weer binnenkwam, dreven er afgeknipte stelen en blaren in plasjes water op het pas gewreven tafelblad; de vazen met bloemen stonden er midden in met natte voeten en Gideon stond er zelfvoldaan bij en dopte met een antiseptisch watje het bloed uit een diepe krab van een rozendoorn over 't muisje van zijn hand. Een half uur later ging Gideon uit. De tuinman, die dien middag weer kwam, staarde even verbaasd op de voetstappen in de aangeharkte paden als Robinson Crusoè* op die der menscheneters, maar toen hij de ravage bespeurde in de rozenbedden, in de kaal geplunderde asterranden, terwijl de dahlia's er uitzagen of een olifant er met zijn slurf door heen geslagen had, toen snelde hij vol schrik naar de keuken, waar niemand was, maar uit een der wijd geopende ramen van Kitty's kamer sloeg Truida een stofdoek uit en riep haastig: „Hier Piet we benne allebei druk boven.... wat mot je?" De artikels van Elmers hadden het wel gedaan. Elmers oordeel had gezag, vooral bij de jongeren; hij was de man, die de leiding gaf. Er is bij elke bewierooking van kunstmonstruositeiten een stille ernstige groep, die niet meedoet en heel wel de 224 reclame en het snobbisme doorziet, maar die zwijgt om dezelfde reden, die een verstandig mensch doet zwijgen, als een dronken man tegen hem begint te zwetsen. Maar de zwetsende geestelijk-dronken mannen zijn velen in de kunstwereld en ze vermogen ook veel lawaai te maken. Het groote publiek hoort geen verschil tusschen een machtig geluid en lawaai, 't Maakt toch immers allebei leven, zegt het en dat is volkomen waar. De stille ernstige groep had eerst geprotesteerd tegen Elmers verheerlijking van Ada's werk, doch de geestelijk dronken mannen hadden dit protest overschreeuwd. Zoodat het groote publiek niets meer hoorde van het protest en geloofde, dat iedereen aan de verheerlijking meedeed. Dus wès het waar; de scheppingen van Ada waren schoon. En het publiek kocht. De derde week na het verschijnen van Elmers artikel in de Nieuwsbode, bleef de zending van de Vergulde Distel al achterwege. Gideon informeerde. De nieuwste schepping van Ada had waarachtig een ernstigen kooper gevonden. Sedert was het crescendo gegaan. Het blondgebaarde heertje uit de Vergulde Distel aanvaardde niet meer meteen ietwat hooghartig-weldoend 225 gebaar de schilderijen ter exposeering, maar ging er Ada persoonlijk om verzoeken en vleien en vertelde heele leelijke dingen van andere kunstkoopers, die worgcontracten afsloten met argelooze schilders; zooiets deed de Vergulde Distel nooit! Het succes was Ada een beetje naar het hoofd gestegen. O, ze had het altijd wel geweten, gevoeld, dat ze een bizonder talent had. En nog maar nauwelijks voldoende schenen haar de hooggestemde artikels van Elmers, en bedroevend onvoldoende vond ze de prijzen, die het publiek betaalde voor haar kunst. Gideon gaf haar soms raad; bedektelijk, in den vorm van bescheiden opmerkingen, deed hij haar ook het denkbeeld aan de hand om een expositie te houden in een eigen gehuurde zaal. Heel, heel voorzichtig moest hij daarbij te werk gaan, want op kunstgebied was ze uiterst lichtgeraakt geworden en een pedant lachje van vriendelijk medelijden week niet van haar mond, als anderen opmerkingen over haar kunst maakte, die met getuigden van iets anders, dan verrukte bewondering. De lokaliteit, die Ada gehuurd had, bestond uit twee in elkaarloopende vertrekken; het grootste, dat een bovenlicht had, was ingericht voor tentoonstellingslokaal, het kleinste was een ontvangkamer. Leugens 15 226 Had de inrichting van het eerste vertrek weinig geld en hoofdbrekens gekost — haar doeken en aquarellen hingen aan de wanden, en er stond een canapé en een paar tabouretjes, die gelegenheid boden om zittend te genieten — de stoffeering van de antichambre was een heel ander ding geweest. Kosten noch moeite had ze gespaard. De ingang naar de tentoonstelling was afgeschoten door roodpluche gordijnen, de wanden waren behangen met draperieën van Turksche shawls. Een gipsen afgietsel van de Venus van Milo stond op eenTurksch tafeltje naast een Oud-Hollandsen spinnewiel. Op den schoorsteen prijkten gemberpotten met judaspenningen en een Empire pendule uit het ouderlijk huis. Er waren Louis XVI meubeltjes en Friesche keukenstoelen; ook stond er een modern eikenhouten buffet met gedraaide spijlen en gekleurde ruitjes-versiering. Op een ander Turksch tafeltje voor een divan stond een nargileh. Even voor de portières hing een mat koperen pijpgong; boven het spinnewiel was een japansche parasol uitgespannen en boven de tafel in het midden van het vertrek hing een moderne electrische lamp met groenzijden kap. Het was de „jour de vernissage". Ada had invitatiekaarten rondgezonden en ze wachtte nu de bezoekers met 227 thee, sandwiches en andere versnaperingen, die gereed stonden op het buffet. Als hulp had ze Otheline gehuurd, een negerin. Ze had kunnen kiezen tusschen een baboe, een japansche en een negerin, maar de laatste genomen, omdat die beter bij de stoffeering der antichambre kleurde. Otheline sprak, naar ze voorgaf, uitsluitend Engelsch, maar ze verstond genoeg Hollandsen om de menschen, die komen zouden, te ontvangen en te bedienen. Ze zag zoo zwart als potlood, droeg een paars satijnen jakje, een zwarte rok en een hemelschblauwe hoofddoek; haar bloote voeten had ze gestoken in met goud geborduurde muiltjes. Ada zelf had zich voor deze gelegenheid meer gedrapeerd dan gekleed, in een soort toga van zwart fluweel met gouden franje afgezet; het kleedingstuk liet haar hals en borst vrijmoedig diep bloot en uit de wijde mouwen schoten bij elke beweging de wat stakerige armen, naakt tot boven de spitroode elleboogpunten. Heur haar had ze in oploopende schuine richting naar achter gebracht, en er een breed zwart fluweelen lint strak omheen gebonden; uit dat lintenhulsel proestte van achter nog een soort deksel van bleek rosse krulletjes. Het geheel deed denken aan een onevenredig dikke pistache. Naast haar ooren bengelden twee lange op een stok gedraaide krullen. Mevrouw Verboom, die den laatsten tijd wat sukkelde, 228 was thuis gebleven en Ada stond dus alleen voor de taak om de genoodigden te ontvangen en rond te leiden. De knop, die buiten in de deurstijl was aangebracht, correspondeerde niet op een schel, maar op een koperen gong en toen dit metaalgeluid een beetje narhikelend dreunde, ging Otheline naar de voordeur en ontving daar den eersten bezoeker, die Elmers bleek te zijn. Ze volgde hem in de antichambre, schoof een stoel bij. „Take a seat, sir." „Spreek je geen Hollartdsch?" vroeg Elmers, die met glimlachende verbazing de inrichting van het vertrek en het bedienende negerinnetje opnam. „Klain beetschje," zei Otheline en dan wat lekkernijen van het buffet voor Elmers plaatsend, „Have some refreshments, sir? Tea sandwiches toffee sigarettes." „Nou... very kind," sprak Elmers, een bonbon snoepend. „Maar ik heb niet veel tijd, weet je. I'm rather in a hurry, you know." „Very wetl, sir.... PU announce you at once," zei het meisje. Ze trad op de pijpgong toe en sloeg er tegen. Op dat zacht welluidend getjingel, weken bijna dadelijk de portières naar de expositiezaal uiteen, en Ada verscheen daar, poseerde een oogenblik als een tableau vivant, Het dan de portières weer vallen en trad naar voren. Elmers was opgestaan en boog. 229 „Ah.... de kunstenares!" sprak hij. „Ik ben Elmers van de Nieuwsbode." „Meneer Elmers!" zei Ada, terwijl ze haar hand met uitgespreide vingers uit de hoogte op de zijne liet neerdruipen. „Uw naam is me zeer goed bekend. Erg verheugd U hier te zien." „Ik maak met heel veel genoegen van Uw invitatie gebruik, juffrouw Verboom," sprak hij, de hand even aan zijn lippen brengend. Een statige beweging van Ada's arm noodigde hem uit weer plaats te nemen en zelf zette ze zich op een stoel aan de andere zijde van de tafel. „Erg prettig eens kennis met U te maken," zei Ada dan. „U beoordeelt mijn werk altijd met zooveel waardeeriög!" „Met enthousiasme!" verbeterde Elmers, „zegt U gerust met enthousiasme." Ada boog en glimlachte. „ Ik heb U trouwens feitelijk, wat men noemt „ontdekt"," ging Elmers voort „en er is in de kunstgeschiedenis nauwelijks een tweede voorbeeld aan te wijzen van een schilder, die zoo kort na zijn ontdekking tot de hoogte steeg, die U nu al bereikt heeft. Natuurlijk," vervolgde hij,als Ada even een gebaar maakte, waarmee ze te kennen wou geven, dat het phenomenale in dit geval toch ook van zelfsprekend was. „Natuurlijk, dat ligt in de eerste plaats aan uw werk. U is, wat men noemt een kunstenares van God's genade." 230 „Maar....e...." voegde hij er met een glimlachje bij „ook die Goddelijke genade heb ik ontdekt!" „Och," antwoordde Ada met een licht schouderophalen. „ Ik geloof, dat een werkelijk groot kunstenaar zich maar zelden bewust is, hoe hoog zijn scheppingen eigenlijk staan!" „Dat is mogelijk," gaf Elmers slechts half toe. „Maar de meeste kunstenaars kunnen die hoogte toch wel zoo'n beetje berekenen naar de prijzen, die ze voor hun werk maken!" „Gelooft U dat?" vroeg Ada op een toon die niet van minachting was vrij te pleiten. „Zeker!" knikte Elmers met erg veel overtuiging. „En als U me dan, zooals U het noemt, eens niet „ontdekt" had," sprakAda „zou mijn werk dan minderwaardevol geweest zijn?" „Voor U...." antwoordde Elmers, terwijl hij zijn wijsvinger naar haar uitstrekte.... „zeer zeker! Zonder mijn „ontdekking" zoudt U op dit oogenblik nog een obscuur talent zijn. U zoudt hoogstens eens een stukje in een kunsthandel mogen exposeeren.... mogelijk enkele dingetjes eens verkoopen voor een bagatel, maar met uw talent zou nauwelijks eenstuk droog brood te verdienen zijn geweest." „U is wel erg materialistisch, meneer Elmers," sprak Ada ontstemd. Elmers schudde lachend het hoofd. „Nee.... ik ben practisch," verbeterde hij. „De mensch 231 kan bij brood alleen niet leven, juffrouw Verboom. Daar hoort iets bij. Hier, dit sandwichje," ging hij voort, er een van de schaal nemend en het aandachtig bekijkend, „daar zit gelantine op. Voortreffelijk!" riep hij uit er een hap van nemend. „Die galantine geeft de geur en de smaak en daardoor de waarde aan de sandwich! Mijn kritieken, juffrouw Verboom hebben de gelantine gebracht op al uw sandwiches!" En terwijl hij het restant der lekkernij vrij gulzig in zijn mond stak, zag hij haar aan, glimlachte en kneep veelbeteekend één oog dicht. „O...." sprak Ada, die even wat onrustig ging verzitten, met een licht haperende stem. „Maar ik ben U ook heel erkentelijk voor uw vleiende beoordeelingen, meneer Elmers." „Erkentelijk!" herhaalde Elmers. „Dat hoor ik met genoegen. Ronduit gesproken, U en ik, wij hebben elkaar een beetje noodig, hé? Het is nog altijd een open vraag, of de critiek er is voor de kunst, of de kunst voor de critiek!" „Pardon," sprak Ada, „ik meen dat waarachtige kunst voor zichzelf spreekt!" „Ongetwijfeld!" riep Elmers uit, „maar sommige.... en speciaal uw kunst, spreekt een taal, die een tol k noodig heeft, om verstaan te worden door de massa. En die tolk ben ik!" Ada knikte. „Daar is iets van aan," gaf ze toe. Elmers lachte, kneep zijn eene oog weer dicht. 232 „Tolk, juffrouw Verboom," sprak hij dan „is een heele mooie betrekking en ook een heel animeerende betrekking, als ze goed betaald wordt!" „Maar meneer Elmers!" stamelde Ada verschrikt. „Juffrouw Verboom?" vroeg hij lachend en veinzend haar schrik niet te begrijpen. „Wordt de kunst zóó gediend?" beefde Ada. „Och wat!" weerde Elmers af met een handbeweging. „Weest U toch ook practisch. U moet de kunst niet dienen, de kunst moet U dienen. En mij. Ik heb het U straks al gezegd. Wij hebben elkaar noodig. Om het kind nu maar eens bij zijn naam te noemen. Als ik uw werk niet had gepousseerd, dan was U nu niet de gevierde kunstenares, die links en rechts voor fancyprijzen haar werk verkoopt, dan zou U op 't oogenblik ook heusch niet in een stijlvol atelier aan uw invité's sandwiches door een negerin laten aanbieden. En " Hij onderbrak zich zelf, zag Ada even lachend aan, wendde het hoofd dan af, wierp zich achterover in zijn stoel, sloeg zijn beenen over elkaar, vervolgde dan op luchtigen toon: „En.... dan zou ik U nu ook niet kunnen voorstellen om mij voor mijn diensten als tolk tien procent af te staan van hetgeen U voor uw werk maakt!" „Wat blieft U?..." kreet Ada. „ Ik zou U tien procent....!' „Ja...." knikte Elmers rustig, terwijl hij zonder haar aan te zien met zijn linkerhand een bonbon van een schaaltje 233 nam en die in zijn mond stak. „Dan schiet er nog negentig procent voor U over." „Uw voorstel is me niet sympathiek, meneer Elmers," sprak Ada op zenuwachtigen toon. „Sym-pa-thiek!" herhaalde Elmers de lettergrepen scandeerend. „Maar U neemt het natuurlijk toch aan. Dat spreekt van zelf. In het belang van uw kunst. Kijk es hier, juffrouw Verboom," vervolgde hij, plotseling zijn stoel omwendend, zoodat hij haar nu vlak in het gezicht zag. „Gesteld eens een oogenblik het onwaarschijnlijke geval dat U „Nee" zei. Dan zou er tusschen ons hier in dit artistieke milieu iets onevenwichtigs in onze stemming komen, iets..... troebels.... iets nevelachtigs.... een mélange van teleurstelling ergernis droefheid.... enzoovoorts. En dat zou zeer deprimeerend werken op mijn critische geest. Ik kom hier op uw uitnoodiging uw expositie zien, de eerste in uw eigen kunstzaal. Maar als ik die kunstzaal nu betreed in zoo'n troebele stemming! Wat zal dan wel mijn indruk zijn van uw werk? Zal ik me dan naar behooren kunnen verdiepen in uw artistieke visie? Zal ik uw kleurharmoniën kunnen volgen? Of zal ik onvoldaan, onbevredigd, teleurgesteld.... en geërgerd vertrekken en zal die onvoldaanheid.... die ergernis zich weerspiegelen in mijn critiek over uw werk?" Hij zweeg even, doch als Ada, die voor zich op de tafel staarde ook zweeg, vervolgde hij met scherpen nadruk: „Dat zou zèèr deprimeerend werken op de kooplust 234 van het publiek, juffrouw Verboom. En kunst," ging hij dan weer op tuchtigen toon voort, „moet immers gemeen goed voor allen zijn. En U wilt door uw kunst toch spreken tot die allen? Nee, nee.... tien procent is een zeer, zéér matig stipendium in zoo'n geval. Dus.... U zegt, ja!" Ada zag op en knikte. ,,'t Is goed .meneer Elmers," sprak ze wat heesch. „Maar ....e.... het blijft tusschen ons." „Ik zal het heusch niet verklappen!" antwoordde hij, haar spottend aanziende. „O... nee.... dat is zoo," sprak ze met een pijnlijk glimlachje van begrijpen. Elmers stond op, haalde een notitieboekje en een potlood uit mijn zak. „Cher maitre," sprak hij. „Nu is mijn geest vaardig om Uw kunst te genieten. Geleid me " Ada was ook opgestaan, ging hem voornaar de portières. „Permiteer me!" zei Elmers nog, terwijl hij in een sandwich hapte. „Die sandwiches van U zijn subliem, die zijn werkelijk boven mijn critiek verheven ha-ha-ha!" Dan dook hij onder het door Ada opgehouden gordijn de tentoonstellingszaal in. XI Spoedig, nadat Elmers met Ada naar de zaal gegaan was rinkelde de gong opnieuw en liet Otheline mevrouw van der Laan met haar beide dochters binnen, bood stoelen aan, sandwiches, bonbons. ' Mevrouw van der Laan bekeek haar met verbazing. „Zou ze geen Hollandsen verstaan?" vroeg ze, Suze en Bertha aanziende. „You don 't speak Dutch?" vroeg de laatste. „Yes.... klain beetschje," lachte Otheline haar witte tanden toonend in een grijns. „Wat een lekkernijen!" riep Suze, een bonbon snoepend. Otheline had de pijpgong doen tjingelen en bijna dadelijk daarop verscheen Ada in de blijkbaar bestudeerde houding tusschen de weggeslagen portières. „Dag Mevrouw.... dag Bert dag Suus," verwelkomde ze echter dadelijk op hartefijken toon. „Wat smaakvol heb je alles ingericht, kind," prees Mevrouw van der Laan. 236 Ada lachte gevleid. „Leuk, die flesch met een slang er aan," bewonderde Suus, „dat 's een pijp, hé?" Ada knikte. „Zijn wij de eersten?" vroeg Bertha. „Want je hebt toch zeker meer kaarten rondgezonden?" „Toch maar enkelen," sprak Ada. „Aan de intieme kennissen, aan jullie en aan Gideon en nog enkelen.... en aan Kitty...." „Aan Kitty?" vroeg Mevrouw van der Laan verbaasd. „Ja," sprak Ada, „ik wist toevallig haar adres. Ze was in Wiesbaden, Gideon vertelde het Die wist het zeker van haar advocaat en toen, voor aardigheid heb ik er haar een gestuurd. Ze kan natuurlijk niet komen. Maar de criticus van de Nieuwsbode is binnen, ik leidde hem juist rond." „O, maar laten we je dan niet ophouden," sprak Mevrouw van der Laan. „We gaan met je mee." „Heel graag," sprak Ada en het gordijn hoogtillend liet ze de dames binnen. Otheline kreeg het nu druk. Op een gongslag liet ze eerst Dolly binnen en die had de antichambre nog niet bereikt of een tweede rinkeling op het koperen ding kondigde de komst van Mark aan. Achter elkaar kwamen ze in de antichambre. „Sit down please," zei Otheline. „Uil, om nou zoo vlak achter me aan te komen," verweet Dolly fluisterend. 237 „Hoe kon ik dat nou berekenen!" fluisterde Mark terug. „Jij ging met de tram en ik te voet!" „De tram stond tien minuten voor de brug!" sprak Dolly. „Maar dat kon ik toch niet...." „Take some refreshments..." bood Otheline aan, „tea.... sandwiches.... toffee.... cigarettes...." „God....'t is hier net een Turksch restaurant!" riep Mark uit en dan tot Otheline: „Thank you.... zet maar neer.... God, Dolly, hier is toffee!" vervolgde hij, haar het schaaltje voorhoudend. „Dat tref je, Schattebout!" Dolly maakte een vreeselijk gebaar van ontzetting en wenkte naar Otheline. ,45omkop!" siste ze. „You speak Dötch?" vroeg Mark het negerinnetje aanziende. „No sir I'm very sorry/' antwoordde ze met een grijns. „Zie je wel," zei Mark als Otheline verdween, ,,'t Is hier knus, zeg!" „Wat je knus noemt!" sprak Dolly. „Ik vind 't hier griezelig, net een opiumkit." ,,'t Is hier bovenaardsch veilig, poes!" zei Mark.... en naar haar toekomend, bukte hij zich om haar een zoen te geven. Maar ze duwde hem verschrikt weg. 238 „Pas toch op.... pas op!" „ In m'n eigen harem!" riep Mark zachtjes uit. „Jouw harem...? vroeg Dolly, en dan begrijpend. „O gut ja.... Ada en jij.... die mop van Gideon! Maar 't is hier heusch net een harem! Een negerin en zoo'n pijp. Lekkere toffee, hoor!" „Bijt er een stukje af en geef mij dat," smeekte Mark. Ze deed het, hield hem het afgebeten stukje voor. „Hier, pacha, hap!" „Ga jij nou op die divan liggen," zei Mark. „Ssst..." deed Dolly. „Ik hoor daar wat," en ze wenkte luisterend naar de portière. „Even kijken," sprak Mark, op zijn teenen naar die draperieën loopend. „Heerejé!" schrok hij, toen hij zijn hoofd stootte tegen de pijpgong, die luidop tjingelde van dien schok. En hij was nog niet bekomen van de schrik, toen Ada ineens haar verschijning maakte. „Gut.... Dolly.... en Mark!" riep ze verrast uit. „Zoo met z'n beidjes!" Dolly was opgevlogen. „Dag Ada.... ja.... gut, Mark en ik stonden gelijk op de stoep.... zoo toevallig, hé? Beeldig is het hier, zeg...." „Een echte Oostersche luxe!" prees Mark. „Is Gerard er nog niet?" vroeg Dolly haastig door een kier kijkend in de zaal. 239 „Nee," antwoordde Ada, „maar Bertha en Suus met hun Ma...." „O ja.... Daag!" riep Dolly en ze slipte langs Ada vlug de zaal in een liep haastig op haar schoonmoeder toe. Toen Gideon even later in de antichambre trad, kwam Elmers juist uit de zaal terug. Hij zag Gideon even aan en dan herkennend, sprak hij op verrasten toon: „Och dokter.... U hier?" „Dag meneer....e...." begon Gideon aarzelend .... „O, meneer Elmers.... nu herken ik U.... hoe gaat het?" en hij drukte even de door Elmers uitgestoken hand. „Heel goed gelukkig, dokter," antwoordde Elmers. „Hm.... U komt ook de expositie.... bewonderen?" Gideon knikte. „Ja.... net als U " „Hi hi...." grinnikte Elmers nu en als Gideon onwillekeurig ook even glimlachte, sprak hij fluisterend: „Dokter is U tevreden over me?" Gideon knikte. „Juffrouw Verboom en de kunst zijn beiden door U op een voortreffelijke wijze gediend!" sprak hij op ironischen toon. „O zoo.... dat geloof ik toch ook...." grinnikte Elmers.... En.... hm.... de rekening, dokter?" vroeg hij, wat gluipend. „O ja, de rekening," sprak Gideon. „Heeft U hem bij U". 240 „Dat..." zei Elmers, haastig zijn portefeuille uithalend, „zou wel kunnen.... Ja.... hier is-ie...." Gideon haalde zijn vulpen te voorschijn, nam de rekening en quitteerde hem. „Alsjeblieft.... we zijn quitte!" „Dank U... dank U zeer, dokter!" lachte Elmers de quitantie opbergend. „Als ik U ooit nog weer eens met iets plezier kan doen...." „Zoodra ik weer een nieuwe ster aan den kunsthemel bespeur, zal ik hem U weer laten ontdekken," sprak Gideon. „Heel graag.... heel graag!" riep Elmers uit, terwijl hij nu haastig afscheid nam: „Dag dokter!" „Dag meneer," zei Gideon, die opnieuw op de portières toetrad. Maar de stem van Gerard, die juist was binnengelaten, hield hem nog weer terug. „Hé, Gideon, wacht even!" „Bonjour," sprak Gideon en op hem toetredend, drukte hij hem de hand. „Doet me plezier, dat ik je nog even alleen tref," zei Gerard en dan Gideon wat geheimzinnig aanziende: „Weet je nog niks?" „Have some refreshments.... tea.... sand...." „Ga je gang maar meisje," viel Gideon haar haastig in de rede, „we zullen ons zelf wel bedienen," en als Otheline verdween, sprak hij tot Gerard. „Wat bedoel je?" 241 Gerard boog zich naar hem toe en fluisterde, „Kitty is in de stad.... ik heb haar gezien." „Waar?" vroeg Gideon, even ontstellend. „Op straat; ik stond op de tram. Wist je dat ze hier was? Gideon knikte. „Ja." „Zoo...?" sprak Gerard verwonderd en ook wel even teleurgesteld omdat zijn nieuwtje nu toch niet zoo opzienbarend voor Gideon bleek te zijn. „Ze komt vanavond thuis," sprak Gideon. „Thuis? Bij jou?" riep Gerard verwonderd uit. „Ja." „Dus jullie zijn weer verzoend?... De scheiding gaat niet door? " „Nee... Is tot nadere aankondiging uitgesteld," antwoordde Gideon. „Dat doet me ontzettend veel genoegen kerel!" sprak Gerard, terwijl hij Gideon's hand greep en die schudde. „Ik feliciteer je van ganscher harte!" „Dank je," zei Gideon. „Dat zal een sensatie geven!..." riep Gerard uit. „Weten de anderen het al?" „Niemand," antwoordde Gideon. „En doe me een plezier, hou het ook nog maar voor je." „Goed, goed..." beloofde Gerard. „Dan breng je zelf de verrassing. Allemachtig leuk! Och kerel, daar gaat toch niets boven het huwelijksleven! Die hooggeroemde vrijheid Leugens 16 242 van de celibatairs, bestaat in negentig van de honderd gevallen hierin, dat ze onder de plak zitten van een huishoudster of een keukenmeid.... of erger! En jij en Kitty, net zoo goed als Dolly en ik.... jullie hooren bij elkaar. Je hebt toen eens schertsend gezegd, op Dolly en mij doelend: Ik ben jaloersch op jullie of zoo iets. Maar erken het: in die scherts zat meer ernst, dan je wou weten!" „Nou...." sprak Gideon met een vaag gebaar, dat Gerard voor een ontkenning hield. „Ja, ja...." riep hij lachend. „Enfin, ik geef toe. Ieder huwelijk is niet zoo als dat tusschen Dolly en mij!" „Nee," erkende Gideon. „Het iseenideal huwelijk," vervolgde Gerard. „Althans wat ik me van een ideaal huwelijk voorstel!" „Ah juist," knikte Gideon goedkeurend. „Dat dwaze gevalletje toen met die brief, dat gaf me even een schok," ging Gerard voort. „Och lieve deugd, maar Dolly is nog net een kind, een bakvischje. Je zou het niet gelooven, zeg. We zijn nu toch al vier jaar getrouwd, maar op sommige punten is ze nog zoo naif en onschuldig als een baby." „Dat merk je ook aan heel haar optreden," zei Gideon. „Nietwaar?" riep Gerard stralend uit. „Kerel, ik hoop dat jij met Kitty even gelukkig zult worden als ik met Dolly." „Dank je," sprak Gideon. „En nou laat je al dat getheoretiseer over leugens zeker verder maar waaien, hé?" lachte Gerard. 243 „Waarachtig niet." „Kom toch...." „Kijk eens om je heen," sprak Gideon, „Hoe vindt je 't hier?" „Nou...." begon Gerard, „om eerlijk te zijn.... de stijl..." „De stijl!" riep Gideon uit, „Hollandsen.... Turksch.... Japansch.... Louis XIV.... een bazaarratjetoe! Maar dat bedoel ik niet. Taxeer het zoodje." „Dat kan ik niet," sprak Gerard, „maar ik zie wel, dat er duur goed bij is." „Juist!" riep Gideon uit. „Duur. En dat Ada zulk duur goed heeft kunnen aanschaffen, dat is mijn werk." „Hoezoo?" vroeg Gerard verwonderd. „Ik kan je 't heele verhaal niet doen," sprak Gideon, „Maar 't komt hier op neer, dat ik de voornaamste criticus heb omgekocht om al dat idiote geknoei van haar als kunstopenbaringen van Gods genade te verheerlijken." „Dus het publiek wordt bedrogen!" riep Gerard ontsteld uit. „Natuurlijk, voor zoover het koopt!" „Dat is immoreel," keurde Gerard hevig verontwaardigd af. Gideon glimlachte. „Wie koopen?" vroeg hij dan, „De snobs en de Oweeërs. Menschen die geen notie hebben van kunst, die vu'len de wanden van hun „selons" met Ada's geknoei. Hoe meer ze 244 koopen van Ada, des te minder waarachtige kunst komt er in de profane handen van die parvenu's. En Ada en haar moeder zijn uit de misère. Leugens zijn niet altijd immoreel, amice!" „Je bent onverbeterlijk!" sprak Gerard. „O.... als ik over dat thema begin, ben ik nog zoo gauw niet uitgepraat," lachte Gideon, „wat zou ik wreed geweest zijn als ik zoo'n stumper als Ada de waarheid eens had voorgehouden! Met de waarheid ben je altijd gebonden aan de feiten, met de leugen kun je naar hartelust putten uit je rijkste fantasie. De waarheid is altijd begrensd, de leugen is oneindig. De waarheid is een schraal rantsoen van water en brood, de leugen is een Lucullusmaal. Tegen de waarheid kun je alleen maar verdrietig of berustend ja knikken, als een gehoorzame nederige slaaf; tegenover de leugen sta je vrij, je roept ja of nee, al naar het je goeddunkt. Je negeert of aanbidt haar en als jij haar niet dienen wilt, dan dient zij jou. Belaster de leugen niet Gerard! De waarheid! Weet je wat de eenige verdienste van de waarheid is? Dat ze de leugen te voorschijn heeft geroepen?" „Zoo...." sprak Gerard, wat verbijsterd door Gideons breedsprakigheid. „Zeker," vervolgde deze dadelijk. „De waarheid is een naakte vrouw, dat weet je. Maar een leelijke vrouw. Wie 't anders voorstelt, liegt. Voor een naakte vrouw, die mooi is, loopt niemand weg." 245 „En Jozef dan?" vroeg Gerard met een lachje van zelfvoldoening over deze vraag ad rem. „Jozef!" riep Gideon uit, „Kerel, wat moet die vrouw van Potifar een monster zijn geweest!" Gerard wilde hem antwoorden, toen zijn moeder juist van uit de portières te voorschijn trad. „Over welke monsters hadden jullie het?" vroeg ze, wat moe en verveeld. „Dag Gideon.... dag Gerard, Dolly is er al een poosje hoor. Ik raak zoo op van dat gedrentel, ik moet eens even zitten," en ze nam met een zucht plaats op een stoel bij de tafel, „Wat een inrichting hier, hè?" sprak ze, wat blazend rondziende. „Ja, mevrouw, daar staat hier heel wat in,"sprak Gideon terwijl hij een trap gaf op de plank van het spinnewiel, om het wormstekige rad aan het draaien te krijgen. „Och...." fluisterde de oude dame, terwijl ze met een eenigszins vies gezicht het hoofd schudde, „Die schilderijen van Ada, daar ben ik te oud voor. Ik kan ze met de beste wil niet bewonderen. Enfin, ik heb maar net geknikt of ik het prachtig vond." „Heel verstandig!" prees Gideon, „maar.... u moet moderne schilderijen ook niet bekijken.... u moet ze proeven." „Proeven?" herhaalde mevrouw van der Laan. „Ja heusch...." vervolgde Gideon, „proeven of hooren.... of ruiken als u wilt, maar.... het zintuig van de oogen moet u uitschakelen. Uw oogen kunt u alleen maar gebruiken om muziek te zien." 246 „Op mijn leeftijd.... en dan nog schilderijen proeven..." herhaalde de oude dame „nee beste jongen, dat...." ,,'t Is Gideon, die spreekt, Mama," merkte Gerard wat schamper op. „Nou, proeft u hier dan maar van," lachte Gideon haar de bonbons presenteerend. „Dank je!" riep de oude dame uit, terwijl ze er een nam en in haar mond stak, „Ah ja.... dat kan ik waardeeren." „Nou maar," sprak Gerard zich tot Gideon wendend, terwijl hij naar de zaal wees, „Zullen wij daar nu maar eens gaan.... ruiken?" „Graag!" zei Gideon en hij volgde Gerard. „Nee, Gideon!" sprak mevrouw van der Laan, „blijf jij nog eens even bij me...." en als Gerard ook staan bleef: „nee.... Gerard, ga jij maar door.... ik moet Gideon alleen hebben." Gerard dook weg door de portières. „Ik wou je eens even spreken," zei de oude dame op zachten toon, toen ze met Gideon alleen was. „Zoo.... wat scheelt er aan, mevrouw?" vroeg deze een belangstellend doktersgezicht zettend. „Nee...." weerde mevrouw af, „ik moet de dokter niet hebben. Ik spreek tegen Gideon Terhole...." „Aha," zei Gideon. „Of nog beter...." vervolgde ze, „tegen de man van Kitty...." Gideon fronste even zijn wenkbrauwen. 247 „Ja, kijk nu maar niet boos," sprak de oude dame, „ze is niet meer in Zwitserland, hè?" „Hoe weet u dat?' vroeg Gideon verwonderd. „Van Ada, die wist, dat ze in Wiesbaden was.... Komt ze terug naar Holland, Gideon?" Ze zag hem aan met vriendelijke, zacht af keurende ernst. Gideon haalde zijn schouders op. „Hoe zou ik dat nu weten?" „Is daar nu niets aan te doen, Gideon?" vroeg ze plotseling, met een wat ontroerde stem, terwijl ze zijn hand greep. „Ik kan u daar heusch geen antwoord op geven...." sprak hij. „Je denkt toch niet, dat het alleen vrouwelijke nieuwsgierigheid is, die me de vraag doet stellen?" vroeg ze. Gideon schudde met een zachten glimlach het hoofd. „Nee, dat weet ik wel beter." „ Ik zou je zoo graag gelukkig zien, jongen." „Ik ben niet ongelukkig," verzekerde Gideon. „Jawel," weersprak ze met overtuiging, „misschien zonder dat je hetzelf weet. Ik heb er eens over nagedacht en ik heb je geobserveerd. Je bent rusteloos geworden sedert Kitty weg ging. Is hetgeen jullie tot die scheiding bracht nu heusch zoo erg.... werkelijk zoo.... onherstelbaar?" „Tja...." deed Gideon, terwijl hij even in het vertrek op en neer ging stappen. 248 „Je hebt...." vervolgde de oude dame, „Suusje beter gemaakt en mij heb je mijn rust, mijn tevredenheid en mijn levensgeluk teruggegeven.... ja, dat heb je! Als ik dat jou nu ook eens kon doen...." vervolgde ze met iets smeekends in haar stem. „Kan ik nu niet als bemiddelaarster tusschen jullie beiden optreden? Ja.... ik wil.... ik mag natuurlijk niet vragen, wat de oorzaak van jullie verwijdering was." Gideon bleef staan, scheen even na te denken. Dan, zich tot haar wendend sprak hij op tamelijk onverschilligen toon. „Och die oorzaak.... Ik kan het u ook wel zeggen. Het was.... een diepgaand meeningsverschil over het dagelijksch menu." „Wat?" riep mevrouw van der Laan ontsteld uit. „Ja, heusch," knikte Gideon. „Over het eten!" „Daar moet u zoo licht niet over denken," sprak Gideon op ernstigen toon, „als je altijd kwestie hebt over het menu, dan heb je al driemaal per dag zeker ruzie. Aan 't ontbijt, aan de koffie en aan het diner. En als je dan soms nog eens soupeert...." „Dat vind ik verschrikkelijk...." zuchtte de oude dame perplex. „Ja, ik ook," zuchtte Gideon terug. „Maar aan de andere kant, ben ik toch ook zoo blij, dat het dat maar is," sprak ze met een gelukkigen glimlach. ,,'t Is erg genoeg," zei Gideon. 249 „Och jongen," ging ze voort, „als je zoo oud was als ik, als je ervaren had, evenals ik, hoe kostbaar en teer het levensgeluk van ieder mensch is.... och, dan zou je heusch om zoo'n futiliteit, zoo'n dwaze stap niet gedaan hebben! Het dagelijksch menu! Al zouden jij en Kitty eiken dag ieder wat anders eten.... als daarmee de scheiding voorkomen kon worden! Toe zeg, Gideon," sprak ze opstaande en op hem toetredend „Je houdt nog van Kitty, hé?" „Och...." antwoordde hij, wat onwillig. „Jawel.... ik zie het aan je gezicht!" „Nu ja.... ik houd nog van haar," gaf hij dan toe. „Veel!" „Heel veel!" Ze greep zijn beide handen. „Toe, om mijnentwil.... om harentwil.... je bent altijd zoo genereus.... zoo menschlievend voor anderen.... wees nu niet zoo hard en koppig tegenover je zelf.... beloof me, dat je er ernstig.... ernstig over zult denken, of een hereeniging van jullie beiden nog niet mogelijk zou zijn!" „Goed," sprak Gideon, haar aanziende, „ik zal er over denken.... omdat u het me vraagt." „Nu ben je lief!" riep ze ontroerd Uit, terwijl de tranen in haar oogen sprongen. „Kom," sprak ze dan, „nu gaan we weer naar de zaal.... ik ben heelemaal opgemonterd door dit gesprek...," „Gaat u dan alleen," sprak Gideon, die even scheen na te denken, „ Ik volg u dadelijk, maar ik zal even een tele- 250 gram moeten schrijven.... die kan dat negerinnetje wel voor me wegbrengen." „Best," sprak de oude dame opgeruimd, „O, Gideon, ik zou 't zoo heerlijk vinden!" Ze verliet hem. Gideon zette zich aan de tafel. Van een telegram verzenden was geen sprake, maar hij had behoefte om eens even alleen te zijn, om zijn gedachten te verzamelen. De mededeeling van Gerard, dat hij Kitty had zien loopen, had hem meer ontroerd, dan hij had laten blijken. Dat had hem dus ook kunnen overkomen. En op zoo'n ontmoeting was hij niet voorbereid. Ze had hem geschreven dat ze pas 's avonds tegen negen uur thuis zou zijn en hem verzocht haar niet van den trein te halen. Hij steunde even met een hand onder het hoofd op de tafel, staarde voor zich uit. De rinkelende gongslag in de gang trok zijn aandacht niet. Die goeie mevrouw van der Laan. Hoe gelukkig zou ze zijn, als ze vernam dat Kitty weer terug was. Dat wonder had zij dan gewrocht. Ja.... ja.... Hij glimlachte. Thuis stonden de bloemen al overal geschikt om Kitty te verwelkomen. Toch een rare zenuwachtige dag. Soms kreeg hij een gevoel van angst, angst voor een vreugde, voor een weelde, die hem zoo lang onbereikbaar had toegeschenen. Lichte voetstappen achter hem stoorden zijn denken. Hij hoorde de knauwende stem van Otheline. 251 Nog meer genoodigden? Dan zou hij nu maar naar de zaal gaan. Hij stond op, wendde zich om. Met een kreet deinsde hij achteruit, „Kitty!...." Ze was het inderdaad: ze stond in de deuropening, zag Gideon aan, schrok nauwelijks minder dan hij zelf. Achter haar grijnsde het zwarte negergezicht van Otheline. „Jij...." bracht Kitty bijna toonloos uit. „Ja.... ik...." stamelde hij. „En je bent alleen hier....?" „Ja...." Otheline, die wat loerend gekeken had van de een naar de ander, gleed onhoorbaar weg. „Dag Gideon...." sprak Kitty nu, op hem toetredend met uitgestoken hand, welke hij dadelijk greep. „Dag.... e...." Hij kwam niet verder, staarde haar aan met iets onbeschrijfelijk hulpeloos in zijn gezicht. „Ik.... e...." begon Kitty, maar ze kwam ook niet verder. „God.... wat is dat nu onzinnig!" riep ze met bevende stem. „Dat we...." stotterde Gideon. „Jij voelt het ook...." „Ja.... anders zijn we allebei zoo welbespraakt hé....?" bracht hij met moeite uit. „Ja.... en nu...." 252 Hij had haar hand los gelaten. Vreemd onwennig en hulpeloos verlegen stonden ze tegenover elkaar. „Ben je...." begon Gideon met een geknepen stem.... „met de tram gekomen?" „Wat?... O ja... met de tram... nee... te voet," stotterde ze. „O.... te voet...." poogde hij op gewonen toon te zeggen „Ik dacht met de tram.... lijn 7." „Lijn 7?' „Ja.... lijn 7.... Godallemachtig!...." barstte hij eensklaps uit, „wat doen we idioot!" „Verschrikkelijk...." zuchtte Kitty. „Maar zeg jij dan ook eens iets verstandigs!" riep Gideon uit. „Wat doe jij hier?' riep Kitty wanhopig uit, „Ik had gerekend op vanavond thuis...." „Ik ook!" beefde Gideon, „daarom juist Ik had jou hier nooit verwacht...." „En ik jou niet— Vanavond zou ik wel geweten hebben, wat ik zeggen moest,..." sprak ze. „O ja.... ik ook wel!" zei Gideon, maar dan ineens haar beide handen grijpend sprak hij met een innige kijking in haar oogen. „Dag Kitty....!" „Dag Gideon....!" zei ze innig terug. ,, Ik ben zóó blij, dat ik je zie...." beefde hij. „En ik ben zoo gelukkig.... dat ik jou zie," antwoordde ze met een haperende stem. 253 „Nou weet ik niets meer...." zuchtte hij en dan een hand aan zijn hoofd brengend, ,,'t is hier heelemaal leeg...." En alsof hij ineens doodop was, zonk hij neer op den divan. Ze ging naast hem zitten. „Gideon," fluisterde ze, zich tegen hem aanvleiend, „Zoo leeg als jij zegt dat je hoofd is... zoo vol is mijn hart. „Het klopt zoo fel.... zoo fel.... weet je nog.... die laatste keer.... toen ik je mijn ....ultimatum bracht.... ons afscheid." Hij knikte. „Ja...." sprak hij wat dof, „ik heb je nog terug geroepen., maar je hoorde het niet meer." „Ik hoorde het wel...." bekende ze zacht „... en ik hoor het nog. Want in de klank van je stem was.... een bekentenis!" „ Ik geloof.... dat je goed hoorde..." sprak hij, even glimlachend. „Je zei eerst.... dat onze liefde gestorven was...." „Dat was een leugen!" sprak hij op hartstochtelijken toon.... „dat was een gemeene laffe leugen!"., en hij greep weer haar beide handen. „Dus die bestaan toch ook?" vroeg ze een tikje ondeugend. „Ze zijn de •uitzondering, die de regel bevestigen," antwoordde hij op denzelfden toon. „Wat zijn we toch dom geweest.... ongeloofelijk dom en 254 laf...." sprak ze, haar hoofd tegen zijn borst vleiend „ allebei.... want ik wist evengoed als jij, dat ik ondanks alles.... zoo zielsveel van je hield." „Ja...." gaf hij toe. „En denk in 's hemels naam eens aan al die onaangename waarheden, waarmee we elkaar maar altijd steenigden en dikwijls diep wondden.... En die eene troostende, heerlijke waarheid.... die een balsem was geweest voor al die wonden.... die allergrootste waarheid van onze liefde.... die hielden we achter." Ze sloot even haar oogen. „Ja...." fluisterde ze dan, „maar nu brengen we die achtergehouden waarheid juist naar voren...." Hij knikte. „Nu durven we eerlijk zijn en waar...." „Ondanks onze bittere ervaring met waarheden?" vroeg ze. „Ja...." „Begrijp je jezelf en mij?" vroeg ze met een glimlach van stil geluk. „ Ik geloof het wel," sprak hij. „Het is, dat we nu beiden willen gelooven in onze liefde. Maar die liefde is zoo'n raar gecomplicserd ding. Ze is nooit een geheele waarheid, Kitty, ze is tendeele ook een leugen...." „Dan is het een heerlijke waarheid," sprak ze, „met het pikante bijsmaakje van een leugen." „Of een heerlijke leugen," antwoordde hij, „met de rustgevende overtuiging van een waarheid." 255 „ In beide gevallen blijft het dan toch een waarheid...." fluisterde ze. „En een leugen...." hield hij vol. „Nu kan ik je niet meer volgen" sprak ze wat mat.... „laat het dan maar een heerlijk mysterie zijn...." Hij sloeg zijn armen om haar heen, drukte haar tegen zich aan. „Je moet er niet over peinzen, vrouwtje, want als je het heelemaal doorgrondt.... kun je het weer verliezen...." „Bestaat het dan niet?" „Je mag niet twijfelen." „Maar ik wil toch weten." „Je moet gelooven en die innig gelooft heeft geen behoefte aan weten." „Geef jij me dan het geloof...." fluisterde ze hartstochtelijk, „het vaste, onwrikbare...." Hij bracht zijn gelaat vlak bij het hare en drukte zijn lippen op haar mond. „Lieveling.... lieveling...." fluisterde hij dan. „Ja.... ja...." fluisterde ze terug in volle overgave. „Leugen of waarheid.... maar hierin geloof ik....!" Een geluid van stemmen vlakbij deed hen plotseling opschrikken. „Daar komt iemand," siste Gideon, haastig van den divan wippend. „God.... m'n haar...!" klaaglachte Kitty. wat verward naar een spiegel zoekend. Ze stond juist op, toen de oude 256 mevrouw van der Laan plotseling te voorschijn trad. De oude dame bleef even als aan den grond genageld staan, staarde naar Kitty.... naar Gideon.... „Mevrouw van der Laan," sprak de laatste, terwijl hij Kitty bij de hand nam, „ik had het u beloofd.... mag ik u mijn vrouw voorstellen?" „ Is het heusch.... heusch?"... kreet de oude dame en dan, terwijl ze Kitty om den hals viel, snikte ze eensklaps': „.... Och kind.... daar ben ik nu toch.... zoo blij om...." en dan ineens, op de portière toesnellend, die ze haastig wegtrok, riep ze met een zenuwachtig bevende stem: „Kommen jullie hier.... allemaal.... Dolly.... Ada.... Suus.... Mark.... Gerard....! Gideon en Kitty zijn hier!.... Ze zijn verzoend, ze blijven bij elkaar.... en dat is mijn werk!" S. Voorjaar 1921.