RIJKS-MUSEUM ,HUIS LAMBERT VAN MEERTEN" TE DELFT GIDS DOOR IDA C. E. PEELEN GEDRUKT BIJ DE TECHNISCHE BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ J. WALTMAN JR. TE DELFT INLEIDING. ,. Pe .^eer Lambert van Meerten, de bekende kunstheihebber en verzamelaar, heeft het huis, waarin thans het museum is gevestigd, in 1893 laten bouwen door den heer J. L. Schouten en den heer A. Le Comte met het doel zijne uitgebreide verzameling kunstwerken in eene passende en smaakvolle omgeving te plaatsen en zijne collectie bouwfragmenten als colonetten, balusters consoles en gebeeldhouwde binten in het gebouw zelf te doen aanbrengen op plaatsen, waar zij het best tot hun recht zouden kunnen komen. Zijn voornemen om later dit huis en zijne kunstschatten w sc^nkin9 aan den Staat te vermaken heeft de heer Van Meerten, door het samentreffen van verschillende gebeurtenissen, echter niet tot uitvoering kunnen brenaen. Omstandigheden buiten zijn wil waren oorzaak, dat zijne kunstverzameling in Augustus 1902 geveild moest worden. Het huis kon, dank zij den krachtigen steun der leden yan de inmiddels opgerichte Vereeniging „Huis Lambert van Meerten", die in korten tijd de noodige gelden bijeen wist te brengen, gelukkig behouden blijven en door de Vereeniging worden aangekocht. ■ fcenige jaren daarna, in 1907, werd het gebouw door de Vereeniging „Huis Lambert van Meerten" aan het Kijk ten geschenke aangeboden onder voorwaarde dat het tot een Museum voor Kunst en Kunstnijverheid zou worden ingericht. 2 Inleiding. Kort daarop, in 1908, werd de heer A. Le Comte, kunstschilder en lange jaren Hoofdleeraar aan de Polytechnische School te Delft en daarna aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam, door de Regeering tot Directeur aangesteld. Door tal van aankoopen, geschenken en bruikleenen is het den heer Le Comte mogen gelukken in betrekkelijk korten tijd eene fraaie collectie kunstvoorwerpen bijeen te brengen, zoodat reeds in October 1909 het Rijksmuseum „Huis Lambert van Meerten" voor het publiek kon worden opengesteld. Tijdens de tien jaren van zijn Directeurschap, tot 30 November 1918, heeft de heer Le Comte doorzijn ijverige bemoeiingen en geleid door zijn goeden smaak tal van kunstwerken, waaronder vooral de belangrijke portretten der familie d'Ablaing van Giessenburg te noemen zijn, voor het museum kunnen verwerven. Een paar jaren na zijne aftreding als Directeur, omstreeks 1920, vonden onder de nieuwe Directie om verschillende redenen ingrijpende veranderingen in het museum plaats, die het karakter der verzameling eenigermate gewijzigd hebben. Tot de twee voorname oorzaken, welke deze wijziging noodzakelijk maakten, behoorde in de eerste plaats het feit, dat Jhr. Six van Vromade de fraaie 17e en 18e eeuwsche meubels, het mooie porselein en de Delftsche voorwerpen en plaques, welke hij meer dan tien jaren in bruikleen had afgestaan, wenschte terug te ontvangen. Wat dit verlies voor het museum beteekende zal een ieder beseffen, die vroeger meermalen in de gelegenheid is geweest deze fraaie stukken te bewonderen. De tweede reden der reorganisatie van het museum was het feit dat het rijk tegen het einde van het jaar 1920, dank zij den krachtigen steun van tal van particulieren en kunstminnaars uit verschillende oorden van ons land, in staat kon worden gesteld de uitgebreide col- 6 De Vestibule. prenten, terwijl de ijzeren platen, volgens het jaartal 1661 op een der stukken, in later tijd zijn nagegoten. De groote ijzeren plaat links aan den wand, de helft van een dubbele deur, is afkomstig van het Hof te Borculo en draagt op een schild het jaartal 1541. Zij is door een horizontale lijn in tweeën verdeeld: de bovenste helft geeft eene voorstelling van een man met schild geflankeerd door twee vaandeldragers, de onderste de Aanbidding der Koningen te zien. De ijzeren plaat bij de voordeur opgesteld met eene voorstelling van Juno op haar zegewagen door twee pauwen getrokken en MercuriUs in de wolken, is een haardplaat, welke in den stoel van de schouw werd geplaatst om deze voor de hitte van het vuur te beschermen. Tusschen deze kunstwerken van steen en ijzer zijn drie fraai gesneden vierkante eikenhouten paneelen geëxposeerd met laat-Gothische en vroeg-Renaissance versieringsmotieven, welke uit het begin der 16e eeuw dateeren. Het eikenhouten fries (16e eeuw) boven den gevelsteen met engel heeft een décor van rozetten, vierpassen en een wapenschild, waarop hart, hand en voet van Christus. Aan denzelfden wand hangt een mangelplank uit 1773, (Hollandsen of Friesch werk), geheel met kerfsnee-ornament versierd, terwijl bovenaan eene voorstelling der vijf zintuigen in het hout is gesneden. Dergelijke planken, typische voorbeelden van volkskunst, welke men langs de kusten van de Noord- en Oostzee tot in Noorwegen en Zweden aantreft, werden veelal door de jonge mannen gesneden en aan hét meisje hunner keuze als verlovings- of huwelijksgeschenk vereerd. Alvorens verder te gaan zij nog gewezen op de fraaie bronzen bel of klok bij de voordeur met het. fijne Renaissance randje, welke volgens het opschrift in 1508 gegoten moet zijn. De Vestibule. 7 Loopt men thans door in de richting van de hal, dan wordt het oog getroffen door een fraai gesneden boogvormig stuk van een poortje en eenige rijk versierde colonetten, die met een aantal raamkozijnen (zie o.a. afb. p. 2) en andere bouwfragmenten, welke nog op verschillende plaatsen in het gebouw zijn aangebracht, afkomstig zijn van de woning op de Koornmarkt van een der vier burgemeesters van Delft, n.1. van Willem Jakobsz Blinckvliet. Deze wordt c. 1543 als bewoner van dit huis „Het Wapen van Keulen" vermeld '). Volgens het jaartal 1537 in eenige cartouches der zuiltjes gesneden, moet het huis kort na den brand, welke Delft in 1536 heeft geteisterd, gebouwd zijn. Op den buitengemeen sierlijk gevormden boog van het poortje is een tournooi afgebeeld, terwijl de hoeken met Renaissance-rankenwerk zijn versierd. Over de trap met een fraai gesneden leeuw tot bekroning der leuning is een groote gedenksteen geplaatst, waarop de namen van al diegenen vermeld worden, die tot de stichting van het museum „Huis Lambert van Meerten" krachtig hebben medegewerkt. DE VOORKAMER. Wij treden nu de groote voorkamer binnen, een deftig en stemmingsvol interieur, dat door de architecten in navolging van den Renaissance-stijl is gebouwd en ingericht. Evenals vroeger in aanzienlijke oude patriciërwoningen, werd ook hier een gedeelte van den wand van eene eikenhouten betimmering voorzien. De architecten hebben gemeend het eikenhout in lichten toon te moeten houden om de donkere kleur der oude meubelen beter tot haar recht te doen komen. ') Vriendelijke mededeeling van de heeren Jhr. Mr. Dr. E. A. van Beresteyn en Mr. L. G. N. Bouricius. 8 Voorkamer. De schouw, naar een oud model gecopieërd, heeft een rijk versierden mantel, waarin eenige oude details als b. v. het knorornament van de kroonlijst, eenige lijsten en een aantal leeuwenkoppen verwerkt zijn geworden. De stoel is voorzien van een haardplaat uit 1667 met eene voorstelling van Christus en de Samaritaansche vrouw aan den put en een keur van fraaie tegels. De plaatsing der tegels van deze en de overige schoorsteenen in het gebouw, is eene vrije navolging van de oude manier yan inmetseling. Op afbeeldingen van oude interieurs kunnen wij opmerken hoe boven de haardplaat en ter breedte hiervan een strook onversierd werd gelaten, i— wellicht met het oog op de hitte van het vuur .—< welke dan in de meeste gevallen met zwarte verf werd aangestreken. De balken zoldering uit moer- en kinderbinten te zamengesteld, draagt in het midden eene versiering van een bloemenkrans, welke in gebeitst hout is uitgevoerd. Aan dit deftige, wel eenigszins sombere vertrek geeft de groote 17eeeuwsche kaarsenkroon met haar sierlijk gebogen armen een vroolijken en levendigen toon. Inderdaad maakt zij er het schitterend en glansrijk middelpunt van uit. De kasten die we in deze kamer aantreffen, dateeren uit de 16e en 17e eeuw en geven ons verschillende typen uit deze perioden te zien. Het oudste meubel, de sterk gerestaureerde dressoor uit het midden der 16e eeuw met de fraai gesneden paneelen, welke een ornament van lof- en bladwerk en in het midden een kop in medaillon vertoonen, staat wat vorm en bouw betreft, nog sterk onder Gothischen invloed. Deze kasten hebben veelal gediend tot berging van eetwaren en het tafelgerei, terwijl in de laden het tafellinnen wellicht een plaats zal hebben gevonden. Op schilderijen vindt men herhaaldelijk dergelijke kasten afgebeeld, zoodat wij ons eenigermate over Voorkamer. 9 het gebruik van het meubel eene voorstelling kunnen vormen. Op het bovenblad van de dressoor stond meestal een fraaie kan met waschbekken te pronk, welke na den maaltijd in plaats van onze vingerkommen ten gebruike der gasten werd rondgegeven. Een groot koperen koelvat met tinnen of koperen wijnkannen werd gewoonlijk op den vloer van het kastje geplaatst. Uit gebrek aan deze voorwerpen is in het museum een schenkuat (16e eeuw) van licht grijskleurig gres in den vorm van een ton neergezet. Aan de linkerzijde van het vat bevond zich vroeger een kraan, waaruit wijn of bier kon worden afgetapt. Het voorwerp is op eenvoudige wijze versierd met wapenschilden') en mascarons. Op het bovenblad van de dressoor staan eenige merkwaardige koperen kandelaars, de linksche (begin der 16e eeuw) met lagen vetvanger, de rechtsche kandelaar (circa 1600) met een vetvanger ter halve hoogte. Beide voorwerpen zijn bovenaan voorzien van kokertjes, waaruit blijkt, dat zij voor smeerkaarsen gediend hebben, terwijl de middelste (17e eeuw) met pin tot het plaatsen van een waskaars gebruikt werd. De twee bruine drinkkannen zijn afkomstig uit Raeren, een plaatsje dicht bij Keulen, waar in de 16e eeuw vooral, doch ook later, veel van dergelijk vaatwerk gemaakt werd. Het fabrikaat stond op een hoog peil; de aarde en de glazuur waren dikwerf zuiverder en helderder dan b.v. in de fabrieken van Keulen—Frechen, terwijl de ei-, bijna cylindervormige bouw der Raerensche kruiken zich beter eigende tot versiering met groote tafereelen en reliëf, dan de bolle vormen der producten uit de overige fabrieken der Rijnstreken. Op de kan ter linker zijde is de geschiedenis van Suzanna en de ') Het wapen is vermoedelijk van de Graven van Bocholtz. Vriendelijke mededeeling van Jhr. Mr. W. G. Feith. 10 Voorkamer. beide Ouderlingen, op de andere kan een aantal krijgslieden onder arcaden afgebeeld. Aan den tegenovergestelden wand staat een buffet van licht eikenhout uit circa 1600 (afb. p. 3), dat in zijn bouw, zooals in het doorloopen der hoekstijlen en in de verdeeling der deuren .— drie boven- en twee benedendeurtjes — nog den invloed van den Gothiek verraadt. Wij zien dat in tegenstelling met het vorige meubel, de benedenruimte tot bergruimte is ingericht. Het effect van deze kast wordt zeer verhoogd door den ranken bovenbouw, bestaande uit een fijn geprofileerde plank, welke op twee smalle zijwanden rust. Het fijne tandlijstje in de boogstrek geeft aan dit gedeelte iets lichts en sierlijks, hetgeen aan het aspect van dit eenigszins zware meubel ten goede komt. Evenzoo werkt hiertoe mede het fijne spel van licht en schaduw op stijlen en paneelen, wat een groote levendigheid aan het geheel geeft. Dit strenge meubel met breed behandelde vlakken en fijn geprofileerde lijsten is in al zijn eenvoud een mooi specimen uit den vroegen tijd der Nederlandsche meubelkunst. Tegen het donkere eikenhout komen de blauwe Perzische schaal en de helder glanzende tinnen voorwerpen zeer fraai uit. Onder deze stukken komen tal van kannen, borden, schotels, trekpotten enz. uit de 17e en 18e eeuw voor, terwijl daarnevens ook eenige copieën naar oude modellen zijn tentoongesteld, alsb.v. een der kleine drinkkroezen en de aardige platte schaal op voet. De kast aan de rechterzijde van de schouw met het opschrift: „Acht Godt onse Lodt" geeft ons een model uit het midden der 17e eeuw te zien. Groot is het verschil met het vorige meubel. De kast staat hoogervan den vloer, heeft in plaats van de doorgetrokken buitenstijlen, ronde voeten z. g. n. bolpooten. Door de middellijst wordt de kast in een kleiner boven- en een grooter benedenstuk verdeeld. De stijlen en paneelen van deze Voorkamer. 11 eikenhouten kast zijn versierd met "ebbenhout, terwijl de letters van het opschrift door inlegwerk van verschillende houtsoorten worden gevormd. Een eigenaardig voorbeeld van een Duitsche Renaissance kast uit omstreeks 1600 levert het meubel aan de overzijde, de z.g.n. „Facadenschrank". Op weinig aesthetische wijze is de voorgevel van een huis of paleis in miniatuur nagebootst. Bewonderenswaardig is echter de manier waarop met de grootste zorgvuldigheid allerlei ornamenten, inlegwerk en gestoken décors op het meubel zijn aangebracht. Van de stoelen noemen we alleen den fauteuil uit c. 1700 met groen trijp bekleed en den armstoel met grijze zijde uit den Louis XV tijd. De overige stoelen zijn copieën van oude modellen uit het midden der 17e eeuw, waarvan enkele nog door den heer van Meerten zelf zijn vervaardigd. Het groot aantal portretten in dit vertrek stellen leden der familie d'Ablaing van Giessenburg voor. Zeer fraai zijn de afbeeldingen van Pieter d'Ablaing, Heer van Bukken uit 1631 (f 1636) en van zijn gemalin Anna Heldewier (1577—1657) (boven het buffet) welke door P. Moreelse (1571 —1638) zijn vervaardigd. Beide stukken, doch vooral dat der vrouw, zijn uitmuntende stalen van Moreelse's kunst. Uitvoerig en op zeer gevoelige wijze zijn het gelaat, de handen en de kleeding met de fijne kanten versiering door den schilder weergegeven. De borstbeelden ter weerszijden van de dubbele deur welke naar de hal voert, stellen Daniël d'Ablaing, Heer van Haulsin (1604—1652) uit 1638 en zijn vrouw Maria Strick van Linschoten(1618— 1656) voor, beide geschilderd door Willem van Honthorst (1604—1666). Uit later tijd dateeren de beeltenissen van David d'Ablaing (1623—1673) en zijn echtgenoote Geertruida Huydecoper (geb. 1634). Het vrouwenportret draagt de signatuur van den weinig bekenden schilder A. IJssel- 12 Voorkamer. s tij en en het jaartal 1665. Volgens de mode van dezen tijd heeft de man zich voor deze gelegenheid gekleed in een fantastisch costuum als Romeinsch veldheer. Het portret op den boezem der schouw stelt een onbekend veldheer voor uit c. 1660, terwijl het damesportret in rood gewaad met een neger die -haar een mand met bloemen reikt (boven de kast), de afbeelding is van Johanna Adriana Wilhelmina Burlamachi, (1684—1760) de tweede vrouw van Johan Cornelis d'Ablaing, Raad Ord. van Nederlandsen Indië, Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop. Het oudste familieportret (boven de dubbele deur) is van Pieter d'Ablaing, Heer van Bukken. (1565—1605?) Op de tafel met het kleurige tapijt zijn eenige fraaie schalen van Chineesch porselein tentoongesteld. De groote, platte schotel is een specimen van het, om zijn emailkleuren beroemde, zoogenaamd „Famille-rose" porselein, terwijl de diepe schaal uit later tijd voor export werd vervaardigd en behoort tot de soort, welke onder den naam van „Chine de Commande" bekend staat. In de vitrine bij het raam zijn eenige fraaie 18e eeuwsche boekbanden o. a. om exemplaren van het Oude en Nieuwe Testament, bijeengebracht. Op smaakvolle wijze zijn de fijne ornamenten één voor één door middel van matrijzen met wat goud in het leder geslagen. Voor de vensters zijn eenige Zuritzersche glasruiten geëxposeerd. Zij dateeren allen uit de 17e eeuw, doch de vroegste uit 1607 en 1615 zijn de fraaiste, omdat hier voor de teekening hoofdzakelijk van effen gekleurd glas is gebruik gemaakt, waardoor deze kunstwerken meer glans en gloed bezitten, dan de latere, waar de kleur op effen witte ruiten geschilderd en later ingebrand werd. Deze methode gaf wel grootere vrijheid aan de teekening, maar de compositie was over het algemeen niet zoo stijlvol. Bovendien bleek deze techniek niet zoo deugdelijk, daar de emailkleuren wel eens Voorkamer. 13 neiging toonden tot afbladderen. Over het algemeen munten de Zwitzersche ruiten meer uit door de frissche kleuren, dan door zuiverheid van teekening. Het gebied der onderwerpen ter afbeelding was zeer begrensd. Daar het in Zwitzerland een wijd verbreide mode was ter gelegenheid van gedenkwaardige gebeurtenissen dergelijke ruiten ten geschenke te geven, sprak het wel haast van zelf, dat in de eerste plaats wapens en de namen der schenkers of van diegenen, voor wie het cadeau bestemd was op de compositie dezer ruiten de hoofdrol vervulden. DE HAL. In de hal met de breede trap, die naar de bovenverdieping voert, is een gedeelte tentoongesteld der tegelcollectie, waarop we later terugkomen. Bij den opgang van de trap staan twee rijk gesneden eikenhouten stijlen, welke door een koperen boog (nieuw) worden verbonden. Deze 16e eeuwsche halve colonetten behoorden oorspronkelijk bij het reeds genoemde poortje in de vestibule. Verder zij gewezen op het fraaie voorbord van een eikenhouten kist (onder het raamkozijn) uit c. 1600, met vier paneelen, versierd met cartouches en welke van elkander gescheiden worden door lijsten met cirkelband-motieven. De hoekstijlen vertoonen cannelures en een rozet, de dwarsregels cartouche-ornamenten. Boven de dubbele deurèn, welke toegang geven tot de voor- en achterkamers zijn 17e eeuwsche gesneden friezen te aanschouwen, terwijl aan de lange zijde van de gaanderij — boven — een vroeg 16e eeuwsch fries met eene versiering van koppen, ranken en blad-ornament tusschen de lijsten van de balustrade is aangebracht. De meubelen, die de hal stoffeeren, dateeren uit verschillende tijdperken; daar zij echter allen eenvoud en 14 De Hal. soberheid van stijl gemeen hebben, passen zij op uitnemende wijze te zamen, zoodat toch een harmonisch geheel tot stand kon worden gebracht. Het vroegste meubel is de groote eikenhouten kist met eene versiering van briefpaneelen, een décor, dat in de 15e eeuw veel op meubels werd toegepast. De leunstoel met de forsch gesneden leeuwen op de rugstijlen geeft ons een voortreffelijk type uit het begin der 17e eeuw te zien, terwijl de eikenhouten uittrektafel met de peervormige pooten ongeveer een driekwart eeuw later moet zijn vervaardigd. De 18e eeuw, in het bijzonder de Louis XVI stijl, is vertegenwoordigd door de commode en de stoelen, welke tegen den wand bij de trap zijn geplaatst. De eenvoud, de goede verhoudingen van hoogte en breedte en de sobere versiering van bladlijsten, band- en kettingornament geven aan de commode een cachet van voornaamheid, waardoor de Louis XVI stijl zich speciaal karakteriseert. Ook hier komt de glans van de blank geschuurde tinnen kannen en schotels tegen het donkere eikenhout zeer tot haar recht. (De groote tinnen kan 17e eeuw — de rechtsche kan met merken: Delft en W. v. B. voor Willem van Barnevelt, 18e eeuw — de twee kleine schaaltjes met de merken van J. Metman 1783, — de groote staande schotel 17eeeuw; de andere 18e eeuw). De Louis XVI stoelen ter weerszijden van de commode zijn bekleed met trijp, waarin de kop vanVoltaire, die zoo vaak voorkomt, is geweven. Volledigheidshalve zij nog gewezen op de twee interessante bouwfragmenten van zandsteen: een voetstuk van eene Gothische schouw met rijke profileering uit de 15e (links) en een fragment met twee vrouwenkopjes en een leeuwenmasker uit het einde der 16e eeuw (rechts) welke hier nog een plaats hebben gevonden. Tuinkamer (beneden) rechts. 15 TUINKAMER (BENEDEN) RECHTS. Alvorens tot eene beschouwing der tegels over te gaan, doet men goed eerst de tuinkamer (rechterzijde) binnen te treden om de daar aanwezige kunstvoorwerpen in oogenschouw te nemen. Dit vertrek met donkere balkenzoldering, fraaie betimmering en oude schouw, geeft werkelijk iets weer van de stemming van een interieur uit vroeger tijden. De betimmering, eerste helft der 17e eeuw, oorspronkelijk bestaande uit twee bedsteden (thans in kasten veranderd) en een daaraan verbonden rijk gesneden kast, is afkomstig uit Hindeloopen. Eigenaardig voor den Frieschen stijl is de versiering der deuren met balusters. Eene dergelijke versiering komt in Friesland zeer veel voor. Oorspronkelijk was deze betimmering met de kast in den muur gebouwd; thans is zij er voor geplaatst, zoodat het noodzakelijk bleek, de kast op zijde van een wand (nieuw) te voorzien gelijk het hout zelf aantoont. De schouw is uit verschillende deelen te zamen gesteld ; de rijk met snijwerk versierde mantel is eveneens uit Hindeloopen; de karyatiden daarentegen zijn in een tuin van een huis op de Geer te Delft opgegraven; de boogstukken van zandsteen zijn er later bij vervaardigd. Fraaie tegels en een haardplaat (c. 1700) met eene voorstelling van het bezoek van de Koningin van Saba aan Salomo luisteren den stoel van den schoorsteen op. Als gebruiksvoorwerpen zijn in de schouw tentoongesteld eenige gesmeed ijzeren treeften, welke dienden tot het roosteren van vleesch of vruchten en een vuurbok met mansfiguur (begin 17e eeuw). Oorspronkelijk werden de houtblokken op de vuurbokken gelegd waarboven aan een verstelbare ketelhaak of heugel de potten en ketels te vuur werden gehangen. Ook dienden de vuurbokken tot het dragen van den stang waaraan het 2 16 Tuinkamer (beneden) rechts. vleesch bevestigd werd om voor het vuur gebraden te worden. Later kwamen pas de vuurkorven in gebruik. Op den schoorsteenmantel staan een aantal 16e en 17e eeuwsche kannetjes van Duitsch steengoed uit verschillende plaatsen van de Rijnstreek en verder gelegen oorden afkomstig. Het witte kannetje met kerfsneê ornament op den hoek is vermoedelijk te Höhr vervaardigd, dan volgen twee kannetjes met baardmannen gedecoreerd Uit Keulen-Frechen. De rechtsche is bovendien versierd met opschriften, medaillons met koppen en acanthus bladen, de linksche met een ornament van eikels en bladranken. Het grijze vaasje met eene versiering in blauw en het monogram I. H. S. en een met blauween paarse kleuren gedecoreerd kannetje zijn late producten uit fabrieken in liet Westerwald. Van de twee overige kruiken uit Raeren zij vooral dè aandacht gevestigd op het stuk met de drie medaillons, waarin het wapen van Johan III uit het huis Wasa met het opschrift: Kunick Z. Sveden en het jaartal 1583. Op den vloer staan eenige zeer groote schenkkannen, waarvan de linksche van slank model met een baardman versierd is, terwijl de rechtsche behalve dit versieringsmotief bovendien het wapen vertoont van Maximiliaan van Bronckhorst, Heer van Batenburg en Stein en van Agnes van Kettler met wie hij in 1595 in het huwelijk trad. De kruik moet dus in of na dit jaar vervaardigd zijn. ') Door de gevlekte glazuur doen beiden zich kennen als producten uit fabrieken van Keulen-Frechen. Van de grijs-witte Siegburger kannen, welke door fijnheid van bewerking uitmunten, geeft de slanke „Schnelle" van Hans Hilger op het kozijn bij het raam een uitstekend voorbeeld. In de medaillons welke driemaal dezelfde voorstellingen weergeven, staan bovenaan: Christus en de Samaritaansche vrouw aan den put; ') Vriendelijke mededeeling van Jhr. Mr. W. G. Feith. Tuinkamer (beneden) rechts. 17 voorts: St. Hclena met jaartal 1570 en het monogram van den kunstenaar H. H. en ten slotte Christus als Goede Herder. Ter weerszijden staan middeleeuwsche zoogenaamde Jacoba-kannetjes, waarvan de langste met oor en tuit een eenigszins van het gewone type afwijkenden vorm heeft. Dit kannetje is opgegraven op het terrein van het Gemeenlandshuis van Delfland aan het Oude Delft. Dergelijke kannen werden veel in de Duitsche Rijnstreken vervaardigd en vandaar uit ingevoerd. In het andere raamkozijn staan een groene bowlpot (18e eeuw) en een apothekerspotje, een 18e eeuwsch Delftsch product met eene versiering in gemoffelde kleuren en goud. Ten slotte wensch ik nog te wijzen op de drie grijze kannetjes met stempelversiering op blauwen grond, welke op de rijk gesneden eikenhouten kast staan en uit fabrieken in het Westerwald afkomstig zijn. Na de bespreking van het aardewerk zij de aandacht gevestigd op de sierlijke koperen kroon met rijk gestyleerde wingerdranken, welke gecopieërd is naar de Gothische kroon uit het stadhuis te Zwolle. In het midden is de Madonna afgebeeld, omgeven door een stralenkrans. Verder bestudeere men de meubelen o.a. het kleine Gothische kistje met brief paneelen (15e eeuw) en den fraaien 17e eeuwschen stoel met getorste pooten bij de schouw. De overige meubelen, tafel zoowel stoelen zijn copieën naar oude modellen. Tal van houten fragmenten bij de ramen opgesteld zijn voorts eene vermelding waard, o.a. een fraai bouwfragment met acanthusblad uit 1563, een paneeltje met bandornament en het jaartal 1642 en eene boogvormige versiering met een'fijn décor van bladranken uit 1646. In het rijk bewerkte fries, hetwelk hierboven is tentoongesteld, zijn de vier jaargetijden en tal van kinderen dierfiguren gesneden. 18 Tuinkamer (beneden) rechts. Van de twee stukken sculptuur is het reliëf van albast met wat goud verlevendigd in eikenhouten lijst, voorstellende: Christus door het volk bespot, vermoedelijk Zuid-Nederlandsen werk uit het einde der 16e eeuw. Het andere stuk van zandsteen (17e eeuw) met figuren in zestiende-eeuwsch costuum stelt Christus te midden der krijgsknechten voor, waarschijnlijk een Ecce-Homo voorstelling van Noord-Nederlandschen oorsprong. Voor de ramen zijn een groot aantal gebrandschilderde ruiten en fragmenten opgehangen. In het midden treft men een viertal Zwitzersche glasruiten aan; bovenaan links eene voorstelling van de Madonna. met het kind omgeven door een stralenkrans en St. Christoffel, die het Jezus-kind draagt. Uit de wijze waarop deze figuren te zamen gevoegd zijn, blijkt dat deze ruit geheel gerestaureerd is. Bovenaan rechts hangt eene afbeelding van een stervenden man, die zijn twaalf zonen vermaant om eensgezind en daardoor sterk te zijn. Deze ruit dateert uit 1624. De onderste stukken geven figuren en een wapen weer. De laatste dateert uit 1647. Van het groote aantal fragmenten, rechts en links van de glazen deur, noemen we eenige 16e eeuwsche specimina met engelen-figuren, waarvan de een een beker vasthoudt en een fragment van een kandelaberornament. Voorts het zeer mooie fragment met landschap (begin 17e eeuw) dat met zwart-bruine verf op de effen witte ruit is geteekend en ten slotte een aantal stukken welke volgens de opschriften betrekking hebben op de officieren en dragonders van het Holsteinsche regiment, in dienst der Regeering der Vereenigde Nederlanden, uit 1682 en 1683. Al deze stukken zijn van Hollandschen oorsprong, behalve het fragment met „Het laatste oordeel" en eene voorstelling van een smidse, welke van Zwitsersche afkomst zijn. Tuinkamer (beneden) rechts. 19 De schilderijen in dit vertrek dateeren uit de 17e- en 18e eeuw. Aan den raamkant hangen twee stillevens; het eene stuk met druiven en een peer is geschilderd door den weinig bekenden Delftschen schilder Gilles de Bergh in 1662. Het andere schilderij is niet gesigneerd; vermoedelijk moet het worden toegeschreven aan een meester uit den kring van Heda. Onder deze stukken hangt een fraai 17e eeuwsch houten paneeltje met eene voorstelling van den jongen Tobias en den engel, welke waarschijnlijk gecopieërd is naar een 16e eeuwsche prent. Het schilderij aan de overzijde met de ernstige, eenigszins melancholieke jongensfiguur is evenmin geteekend. Wat tijd en schilderwijze betreft staat het nog het dichtst bij Anthonie Palamedesz (1601 —1673). Op den boezem der schouw hangt een strandgezicht met eene voorstelling van een vischverkoop uit het midden der 17e eeuw. De twee groote schilderstukken met de rijk gesneden 18e eeuwsche lijsten stellen Johan Daniël Baron d'Ablaing van Giessenburg (1703—1776) voor, geschilderd door den weinig bekenden schilder Th. Caenen en diens echtgenoote Cornelia Philippa de Boot, vrijvfouwe van Giessenburg (1712—1742). Van vroeger datum, omstreeks 1700, is de fraai gegesneden, verguld houten spiegellijst, bestaande uit eene lintvormige versiering met breed behandelde acanthus bladen. Ten slotte wenschen wij nog te wijzen op een aantal fraaie 16e-, 17e- en 18e eeuwsche boekbanden in de vitrine op de tafel geëxposeerd. Bijzondere aandacht verdienen de Fransche 16e eeuwsche boekband bovenaan in het midden met een rijk ornament van banden, grotesken en mascarons; de 17e eeuwsche boekband daaronder, en het boekje rechts er naast, welke uitgevoerd zijn in den trant van Magnus, den bekenden boekbinder, die in de 17e eeuw te Amsterdam woonde. 20 Tegels. Van de overige boeken noemen we nog een aardige Fransche band uit de 17e eeuw en een aantal 18e eeuwsche banden met sierlijke randomlijstingen. TEGELS. In de hal en de tuinkamer (links) is een gedeelte der uitgebreide tegelcollectie geëxposeerd, welke, zooals reeds gemeld is, door het Rijk met krachtigen steun van particuliere zijde in 1920 kon worden verworven. Deze belangrijke verzameling omvat eenige duizenden tegels en geeft in groote verscheidenheid een beeld van de ontwikkeling der tegelindustrie van c. 1500 tot 1800. In deze rijke collectie van uitsluitend decoratieve muur-tegels worden exemplaren aangetroffen met ornamenten, die te zamen gevoegd in groote tableaux de fraaiste patronen vormen, voorts tegels met geestige figurale voorstellingen en sierlijke plantmotieven en ten slotte verschillende specimina versierd met landschappen en zeegezichten. Ter vergelijking en tot het geven van een meer volledig beeld der tegelindustrie zijn ook enkele buitenlandsche exemplaren als Oostersche, Spaansche en Italiaansche tegels in de collectie opgenomen. De ontwikkeling van het ornament op den tegel is in al haar phasen in den loop der eeuwen geleidelijk te vervolgen in deze verzameling. Van het streng geometrische op de tegels met ingeperste versieringen en een décor in gekleurd slib, ontwikkelt het patroon zich tot ontwerpen van rijker vorm op de tegels met tinglazuur en de schitterende en zeldzaam diepe blauwe, groene, gele en bruine kleuren. In later jaren verbergt het meetkundig schema zich daarentegen als het ware meer onder de motieven uit de plant- en dierwereld. Tegels. 21 In de 18e eeuw spreekt uit het décor een geheel andere geest. Wel blijft de ornament-tegel bestaan, doch daarnaast zijn het vooral illustraties van of voorstellingen uit het huiselijk en maatschappelijk leven, bijbelsche verhalen, herderstafereelen, landschappen, scènes uit het krijgsleven enz., die onze aandacht vragen. Haar groote rijkdom ontleent de collectie echter hoofdzakelijk aan het uitgebreide aantal groote tableaux van circa zes en dertig a acht en veertig, in kleur en in kwaliteit uitnemend bij elkaar passende exemplaren. Eerst in groote velden te zamen gebracht, komen de tegels ten volle tot hun recht; dan toch vermogen zij pas een denkbeeld te geven van de groote decoratieve waarde en het schitterende kleureneffect dezer tegelbekleeding. Juist uit deze complexen blijkt, dat bij het tegelornament het accent hoofdzakelijk valt op het rhythmisch spel van lijnen en kleurvakken, hoekvullingen en randversieringen, terwijl de voorstellingen op zich zelf slechts een secundaire rol vervullen. Door de groote decoratieve en picturale qualiteiten en de rake, breede teekening, pasten deze tegelversieringen, in het bijzonder die der 17e eeuw, zich op uiterst gelukkige wijze aan de architectuur der oude binnenhuizen aan. De tegels werden in vroeger eeuwen in de meeste gevallen voor vloerbedekking, in later tijden echter hoofdzakelijk als wandbekleeding gebruikt. Op schilderijen van P. de Hooch bijvoorbeeld leert men verschillende toepassingen van deze wandversieringen kennen, hetzij als eenvoudig randdécor onder aan den wand toegepast of als eene lage lambriseering, gelijk het schilderij No. 1250 in het Rijksmuseum te Amsterdam, waarop een interieur is afgebeeld, ons toont. Het meest treft men de tegels echter aan in den stoel der schouwen als twee lange banen ter weerszijden van de haardplaat. Behalve in woon- en slaapvertrekken werd dit heldere en kleurrijke materiaal veelal voor 22 Tegels. de bekleeding der muren van gangen, keukens en kelders gebruikt. In ons geheele land, van Zeeland tot Friesland, in Holland en de overige provinciën trof men nog tot voor korten tijd vele dergelijke wandversieringen aan. Van oudsher werden ook in het buitenland de Hollandsche tegels zeer gewaardeerd. Zoo vernemen wij,') dat tijdens den grooten bloeitijd van zeevaart, handel en nijverheid, groote hoeveelheden onzer tegels werden uitgevoerd naar de landen aan de Middellandsche Zee, als Spanje, Turkije, de Noordkust van Afrika, voorts naar de Noord- en Oostzeekusten, en zelfs naar Amerika en Oost-Indië. Uit dit alles blijkt, dat er in ons land eene uitgebreide productie moet bestaan hebben. Daar deze uitvoer uitsluitend de tegels met tinglazuur geldt, wensch ik, voor een oogenblik de aandacht te vestigen op hetgeen van de ontwikkeling van het tinglazuur-aardewerk in ons land bekend is. Tot het oudste aardewerk met tinglazuur, dat hier gevonden en waarschijnlijk vervaardigd werd, behooren o.a. de apothekerspotjes in het Nederlandsch Museum te Amsterdam, welke te Middelburg opgegraven werden; zij dagteekenen zooals bekend is van vóór 1570. In hoeverre Italië (we herinneren hier aan de geschiedenis van H. C. Vroom bij van Mander) en in hoeverre Zuid-Nederland, in het bijzonder Antwerpen, waar reeds in 1531 apothekerspotten van majolica gemaakt werden, op de ontwikkeling onzer aardewerkindustrie van invloed zijn geweest is door gebrek aan gegevens nog niet in details vast te stellen. Door de onderzoekingen van den heer M. Laurent, Directeur van de ceramiek-afdeeling van het Musée du ') W. R. Valenttner: Aus der Niederlandischen Kunst: Hollandische Pliesen Keramik p. 131. Tegels. 23 Cinquantenaire te Brussel, ') weten wij thans dat er reeds in 1512 in Antwerpen een Italiaansche pottenbakker Guido Andries vermeld wordt, die waarschijnlijk dezelfde is als de door Piccolpasso genoemde Guido Savino. Andries sterft in 1541; zijne weduwe hertrouwt eenige jaren later met Frans Frans, die het bedrijf voortzet; het bekende tableau „De bekeering van Paulus" uit 1547 in het museum „Het Vleeschhuis" te Antwerpen moet dus niet aan Andries doch aan Frans en de zonen van Andries worden toegeschreven. Verscheidene tegels in de musea te Antwerpen en Brussel en in enkele particuliere collectie's aldaar, kunnen wat herkomst, ornament en het palet der kleuren betreft (waarbij een sterk kanariegeel op den voorgrond treedt), en door vergelijking met bovengenoemd tableau thans met groote zekerheid als Zuid-Nederlandsch fabrikaat worden aangemerkt. In hoeverre er onder het oude aardewerk en de tegels in Nederlandsche musea stukken van Zuid-Nederlandschen oorsprong moeten zijn, 2) is door onvoldoend vergelijkingsmateriaal thans nog niet met juistheid te bepalen. Wel is het uit archivalische stukken bekend, dat eenige Antwerpsche „galeijbackers" zich in de tweede helft der 16e eeuw in Nederland gevestigd hebben. Zoo vernemen wij dat Joris Andries (blijkbaar een zoon van Guido Andries; onder zijn talrijke zoons toch, komt ook een Joris voor) in de jaren 1564 tot 1567 te Middelburg genoemd wordt en dat Hans Barnaert Vierleger in 1598 te Haarlem een huis koopt van den galeijbacker Cornelis Lubberts. ') M. Laarent: Guido di Savino: The earthenware of Antwerp. Burlington Magazine 1922 p. 288 e.v. 2) Toen deze Gids reeds ter perse was, verscheen het artikel van Mej. Dr. E. Neurdenburg: „De twee majolica-tegels uit het refugium van de abdij van Aduard in de stad Groningen", in het Oudheidkundig Jaarboek 1922 p 170 e.v. Deze twee tegels, welke zich in het Museum te Groningen bevinden, houdt de schrijfster m.i. te recht voor Antwerpsen fabrikaat. 24 Tegels. De waarschijnlijkheid is groot dat latere onderzoekingen zullen aantoonen, dat de invloed van Antwerpen op onze ceramiekkunst grooter is geweest dan wij oorspronkelijk vermoed hebben. Het komt ons voor dat in de verzameling van het museum „Huis Lambert van Meerten" zich wel eenige tegels bevinden die op Zuid-Nederlandschen oorsprong wijzen als b.v. (in de tuinkamer) No. A 824, een fries uit de tweede helft van de 16e eeuw, bestaande uit twee vrouwenkopjes geteekend in de manier van Vredeman de Vries en in matte tinten van blauw, bruin, geel en groen uitgevoerd, (afb. p. 5). Misschien is dit ook het geval met een tableau van vier: A 807 aan denzelfden wand) met een banddécor in wit, blauw, bruin en sterk geel, voorts met de twee tegels links A 806, waarop twee figuren ten halve lijve en een schildje met onsamenhangende letters en ten slotte met eenige tegels in de vitrine waarop afbeeldingen van architectuurfragmenten. Voordat wij tot eene meer nauwkeurige bespreking en beschouwing van de tegelcollectie in het museum overgaan, willen wij eerst nog wijzen op eenige zeer zeldzame tegels, fragmenten van een tableau van twaalf; A 1746, voorstellende „de Terugkomst van den Verloren Zoon" met het jaartal 1570 en de initialen I B, welke eene afzonderlijke plaats in onze verzameling innemen. In stijl en uitvoering komen deze stukken sterk overeen met het tableau No. 149 van 1606 in het Nederlandsch Museum te Amsterdam, dat eveneens „de Terugkomst van den Verloren Zoon" te zien geeft. Deze voorstelling, waarop de initialen H. v. B. te lezen staan, is gecopieërd naar een houtsnede van Maerten van Heemskerck. De gelijkheid van behandeling dezer beide kunstwerken bij het groot verschil in jaren van 1570 en 1606 doet het vermoeden opkomen, dat het jaartal 1570 op ons tableau waarschijnlijk betrekking heeft op de prent welke vermoedelijk tot voorbeeld heeft gestrekt, en dat Tegels. 25 het stuk zelf uit het begin der 17e eeuw dateert. Wij worden te meer in deze meening versterkt omdat 1570 voor een zoo n belangrijk kunstproduct in verband met de ontwikkeling onzer ceramiek een bijzonder vroege datum zou zijn. Hoe het ook zij, het is te hopen, dat latere vondsten ons in de gelegenheid zullen stellen meer licht over dit punt te verspreiden. Door gebrek aan gegevens zijn wij genoodzaakt deze quaestie voorloopig te laten rusten. Gaan wij daarom thans over tot eene bespreking en bezichtiging der uitgebreide tegelverzameling. Aan deze beschouwing tevens een volledige geschiedenis der plateel- en tegelindustrie te verbinden, is echter thans nog niet mogelijk, daar eerst uitgebreide onderzoekingen, in verschillende steden en landstreken moeten hebben plaats gevonden, aleer over dezen tak van kunstnijverheid eene duidelijke voorstelling kan worden gevormd. Nu het noodige materiaal ontbreekt om eene uitvoerige geschiedenis der tegel- en plateelbakkerskunst samen te stellen, zullen wij aan de hand van de vele exemplaren uit de 15e, 16e en latere eeuwen, welke in het museum zijn tentoongesteld, ons thans dus hoofdzakelijk bepalen tot het schetsen van de ontwikkeling, welke de tegels in technisch en aesthetisch opzicht in den loop der tijden hebben ondergaan. Het is echter uiterst moeilijk eene juiste dateering der stukken op te geven daar jaartallen betrekkelijk zelden voorkomen. Bovendien levert de stijl der ornamenten in het geheel geen aanknoopingspunten op, daar de schilders in de 17e eeuw en ook nog wel later, dikwijls nog Gothische motieven als b.v. de vierglopen of vierpassen en vroegRenaissance décors als arabesken en sleuf banden in de meeste gevallen tot streepjes vereenvoudigd, bij de versieringen der tegels toepasten. Alleen door de bestudeering van de techniek en door 26 Tegels. de beschouwing van den aard van glazuur en het gebruik der verschillende kleuren zal het mogelijk zijn den tijd van vervaardiging bij benadering vast te stellen. Over de techniek van het tegel- en aardewerk-bakken is in de laatste jaren herhaaldelijk en zoo uitvoerig geschreven, dat ik meen te kunnen volstaan met diegenen, die dieper op deze zaak wenschen in te gaan, te verwijzen naar de boeken, welke hieronder vermeld worden. ') De oudste tegels en tegeltableaux zijn voor het grootste gedeelte in de hal en de tuinkamer geëxposeerd. Eene uitsluitend chronologische opstelling was echter om aesthetische redenen in dit als woonhuis ingerichte museum niet in al haar gestrengheid door te voeren, zoodat bij gebrek aan ruimte beneden, nog aan vele der oudere stukken een plaats aan de wanden langs de trap en boven op de gaanderij gegeven moest worden. Voorts zal men in de twee bovenvertrekken (tuinzijde) de laat 17e eeuwsche en 18e eeuwsche tableaux en in de ruimte achter het Koorhek de uitheemsche producten uit Klein-Azië, Spanje en Italië kunnen vinden. De oudste tegels met loodglazuur, zoowel binnen- als buitenlandsche, aan den wand tusschen de tuinkamers en in de vitrine bij de binnenplaats, dateeren uit de 15e en 16e eeuw. Er zijn kleine, maar ook dikke, zware, roode vloertegels onder, waarvan het ornament door middel van een vorm op de aarde geperst wordt. De ingediepte vlakken werden met een licht gekleurd slib gevuld, ') G. Paape: De Plateelbakker of Delftsch aardewerkmaker. 1794. I. C. E. Peelen, Catalogus van de Verzameling Nederlandsen aardewerk in het Gemeente-Museum te 's-Gravenhage. 1917. Dr. E. Neurdenburg: Oud-Aardewerk uitg.: door het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst te Amsterdam 2e druk. 1920. Nanne Ottema: Friesche Majolica in „de Vrije Fries" deel XXVII afl. I. 1920. ■ A. Hoynck van Papendrecht: De Rotterdamsche Plateel- en Tegelbakkers en hun product. 1590—1851. 1920. Tegels in de hal. 27 waarna de tegel van een loodglazuur voorzien in den oven geplaatst werd om gebakken te worden. Tot de oudste tegels behoort een Fransch exemplaar, dat een kwart gedeelte uitmaakt van een patroon van vier tegels met het opschrift „Seule" en fragmenten van de letters N. G. (zie vitrine). Volgens Forrer ') werd dit patroon vervaardigd door Denisot Jéot op last van Kardinaal Nicolas Rollin, welbekend door het schitterende portret, dat Jan van Eyck van hem geschilderd heeft. Deze tegels waren bestemd voor de bekleeding van de vloeren van Rollin's huis te Dyon en het hospitaal in Beaune. De initialen N. G. hebben betrekking op de namen van Nicolas en zijn gemalin Guigonne. Van de tegels aan den wand tusschen de tuinkamers noemen we onder de oudste de exemplaren met lelie's en dierfiguren; voorts tegels uit de Rijnstreek (A 643; 644), waarop een adelaar en een griffioen en reliëf zijn geplaatst. Eene bijzondere vermelding verdient de tegel uit Neuchatel en Bray bij Dieppe, uit Noord-Frankrijk dus, afkomstig, waar een kop en profil omgeven door een krans van doornen als het ware en reliëf tegen een fond van blauwe glazuur staat (A 630). Zeer belangrijk zijn de exemplaren met den Bourgondischen vuurslag (A 571, 736) en de tegels met een gestyleerd bladornament (tableau van drie: A 733), welke de opschriften vertoonen „Alle dinc heeft Sijnen tijt" (afb. p. 4). ..>.-• Grootscher van ontwerp is het décor op het tableau van zes (A 737, afb. p. 4), waar eerst vier tegels te zamen het patroon vormen, bestaande uit quadraten en cirkels met opschrift: „Wacht U va sonde - Die tijd is cort Die doot is snel - Soo doedi wel". 2) Eenvoudig wat ') Dr. R. Forrer: Geschichte der Europaischen Fliesen-Keramik, p. 26-27 met afb. 2) Waarschijnlijk waren het dergelijke „puntkens ende rymkens", ■welke Martinus Duncanus (geb. 1505) met groote vaardigheid „op de 28 Tegels in de hal. het meetkundig ontwerp betreft, zal deze vloerbedekking door hare harmonische verdeeling van lichte en donkere kleurvlakken toch een rijken indruk in de sober ingerichte vertrekken uit vroeger tijden gemaakt hebben. Uit deze periode kunnen we nog wijzen op twèe gelijke tableaux ieder van zes tegels (A 734, 735, afb. p. 4), welke, hetgeen zeer weinig voorkomt, op een cartouche omgeven door gestyleerd bladornament, het jaartal 1556 dragen. De techniek van het geperste ornament en de vulling met lichte slib is duidelijk te bestudeeren op den tegel (A 595) met een kruisvormig décor-fragment, hetwelk zeer geleden heeft. Doordat de slibvulling hier en daar is afgesleten, komen de opstaande kanten van het tegelornament duidelijk aan het licht. Voor de dateering van dezen loodglazuurtegel en de latere specimina met tinglazuur is het zeer merkwaardig op te merken dat hetzelfde décor ook op beschilderde tinglazuurtegels (zie vitrine) voorkomt. Hieruit blijkt dus dat beide soorten in nauw verband met elkaar stonden en dat zij öf tegelijkertijd of anders in ieder geval vlak na elkander moeten zijn vervaardigd. Echter moet men hierop dadelijk laten volgen dat tusschen deze twee rubrieken van tegels, de loodglazuuren de beschilderde tinglazuurtegels, nog één belangrijke soort geplaatst moet worden, die in technisch opzicht direct bij de loodglazuurtegels aansluit, n.1. de tinglazuurtegels met een ornament uitgespaard in gekleurden, blauwen-, bruinen-, gelen- of groenen grond. De techniek van het uitsparen is m.i. voortgesproten uit de estericke schreef" toen hij vóór zi)n twaalfde jaar door zijn vader, vermoedelijk in zijn woonplaats Kempen, „aent pottebacken ende esterick backen geset werd". Door de welwillendheid van Mej. Dr. E. Neurdenburg werd ik opmerkzaam gemaakt op het artikel van Mgr. Dr. A. H. L. Hensen, over M. Duncanus in Bijdr. Bisd. Haarlem XXI p. 92. Tegels in de hal. 29 ingeperste versieringen met lichte slibvulling. Op de tegels met uitsluitend uitgespaarde décors volgen dan de soorten met deels uitgespaarde-, deels beschilderde versieringen (de hoeken vertoonen nog het langst uitgespaarde décors; zie b.v. de tegels met bloemvazen, figuren in quadraten en cirkels en de oranjeappeltegels) en daarna ten slotte de geheel beschilderde tegels. Uit den aard der zaak droegen de door persing verkregen ornamenten der oude vloertegels een streng en sober karakter, daar deze décors eerst in het stugge hout van de vormen moesten gesneden worden, alvorens op de tegels te kunnen worden aangebracht. Ook de in tijdsorde daarop volgende tinglazuurtegels met meetkundige patronen, waarin uitgespaard ornament van arabesken en gestyleerde bladen, behielden in verband met deze uitspaartechniek ditzelfde stijlvolle karakter. Vermoedelijk dateeren deze exemplaren uit de 16e en de eerste jaren der 17e eeuw. Zeer fraaie ornamenten komen onder deze geometrische décors voor; rijk is de variatie in kruisen, zes- en achthoeken (A 566, 718, 722), achtpuntige sterren (A 528, 646), ruiten (A 715), ruiten en cirkels (A 645, 716), quadraten en cirkels (A 448, 708) enz. (zie wand links van de binnenplaats, afb. p. 5, 6, 7, 8). De kleuren zijn intens diep van toon en schitterend zijn de kleurtegenstellingen als b.v. diep-blauw tegen goud-geel of oranje-bruin; licht-groen tegen citroen-geel of wit tegen donker-blauw. Paars komt bij deze ornamenttegels niet voor; wel wordt deze kleur reeds vrij spoedig toegepast voor de beschildering van figuren, menschen, dieren of planten op de tegels met cirkels en ruiten. Het wit, dat een bescheiden plaats inneemt en hoofdzakelijk als uitgespaard ornament voorkomt, is grijsachtig van toon, evenals b.v. op de bekende schotels met fruitschalen en rand van margrieten van het oude Noord-Nederlandsche aardewerk. Eerst eenige decenniën Tegels in hal en tuinkamer. 39 bestorven en daardoor prachtig van toon zijn (afb. p. 22). Een zeer bijzonder exemplaar is het bordje met Madonna en kind in blauw, groen en oranje-bruin, omgeven door een donkerblauwen rand met ornamenten, die aan het Chineesch porselein uit den tijd van Keizer Wanli (1573—1619) ontleend zijn (afb. p. 22). Het motief van de Madonna is daarentegen van Italiaanschen oorsprong. Men ziet hoe de kunstuitingen van de twee landen, die zulk een overwegenden invloed op de Hollandsche ceramiek hebben uitgeoefend, hier gecombineerd verschijnen. In de vitrine op de tafel in de hal zijn nog tal van voorbeelden van Noord-Nederlandsch fabrikaat geëxposeerd. In het bijzonder vestigen wij de aandacht op den schotel, een kommetje met twee handvatsels en een zeer fraai fragment, welke allen dezelfde rozetversiering vertoonen. Voorts zij gewezen op drie rijk gedecoreerde schotels: met vruchtenschaal, met granaatappels in blauw en in kleuren, en met het opschrift: „Looft Godt altijt". Het bordje met hond doet zien hoe dezelfde motieven, zoowel op tegels als op schotels worden toegepast. De overige stukken, het bord met de Vlucht naar Egypte, de schotel met wapen en eene randversiering, welke aan Italiaansche voorbeelden herinnert, en het bord met een décor in geel, zijn allen van Delftsch fabrikaat. Ook boven op de gaanderij zijn nog eenige merkwaardige stalen van Noord-Nederlandsch aardewerk tentoongesteld, welke in licht- en donkerblauwe kleur zijn geschilderd en gebakken. Twee er van zijn versierd met een vogel op een tak, terwijl op den rand het bekende spiraal-ornament voorkomt. Keeren wij tot de tegels terug, dan moeten we behalve op de decoratieve soorten uit de eerste helft en 40 Tegels in hal en tuinkamer. het midden der 17e eeuw, vooral nog wijzen op de tegels en tableaux met vrije flgurale voorstellingen in blauw en in kleuren. Het komt mij voor dat de krijgslieden (A 731 afb. p. 23 in de hal) met knotsen en speren gewapend, door groote schilden beschermd en met zwierige sjerpen gesierd, door de prenten van Hendrik Goltzius (1558—1617) beïnvloed zijn. Hoe martiaal en theatraal is de houding dezer figuren in hun verschillende posen van aanval en verdediging! Van de groote figuurtegels noemen we verder de Christus aan den put (tuinkamer afb. p. 12), in schitterende groene-, blauwe-, paarse-, gele- en bruine kleuren uitgevoerd. De teekening der figuur is echter minder gélukkig geslaagd. Treffentt is de overeenkomst in kleuren, vooral van het heldere kopergroen met de zeldzame serie tegels met meerminnen en zeemonsters, welke daaromheen zijn gegroepeerd (afb. p. 11). De overige groote figurale voorstellingen treffen we boven op de gaanderij aan, als: de twee vrouwenfiguren in blauw, de Kracht en de Matigheid voorstellend, verder in den uitbouw de twee groote stukken van de Liefde en het Geloof, welke met brèede forsche lijnen zijn geteekend. De grootte der tableaux Wijst er op, dat zij tèf opluistering eener oude schouw hebben gediend. Uit denzelfden tijd, de eerste helft van de 17e eeuw, dagteekenen de serie van vier en twintig tableaux van ruiters en krijgsknechten boven in de hal, die volkomen getroüw naar de prenten van Jacob II de Gheyn zijn gevolgd, behalve een: de Manlius Torquatus, welke naar de gravure van H. Goltzius gecopieërd is (afb. p. 24). Dezelfde figuur vinden we terug op een van de twee fraaie schoorsteenpilasters uit de eerste helft der 18e eeuw met blad- en bloemranken versierd, welke in den uitbouw zijn geëxposeerd (afb. p. 24). Tenslotte zij nog gewezen op de jongelingsfiguur, die Tegels op de gaanderij. 41 uit het tweede kwart der 17e eeuw dagteekent en in een rijk gamma van hoofdzakelijk bruin-gele tinten geschilderd is. Deze kleuren worden op treffende wijze gereleveerd door de diep donker-blauwe contötólijnen en de lila en paarse toetsen in het haar en in het gelaat. Ook de wereldbol is in verschillende tinten paars en blauw geschilderd, terwijl de banderol een fijn licht-groen te zien geeft. Het ontwerp werd geteekend door J. Utewael in 1599 en was bestemd voor een detail — een cartouchehouder — eener glasschildering „De Zege der Vrijheid van het Geweten over het Geweld" in de kerk te Gouda. Ons tableau geeft het spiegelbeeld der teekening weer, terwijl in de plaats van de cartouche een aardbol is aangebracht (afb. p. 25). Een genre van tableaux, n.1. de groote zeestukken, moeten in dit verband ook nog vermeld worden. Het groote tableau van den beroemden plateelschilder Cornelis Boumeester uit Rotterdam uit het einde der 17e eeuw, voorstellende: „het ruïneeren der Fransche vloot bij kaap La Hogue, in 1692" door de Engelsche en Hollandsche schepen, eene vrije interpretatie van de ets van Rom. de Hooghe, l) levert hiervan een prachtig voorbeeld. Met groote uitvoerigheid zijn de fraaie schepen en vooral de rijk gedecoreerde spiegels geteekend. Groote levendigheid heerscht op dit gevechtstooneel. Talrijke kleine sloepen bemand met vechtende en schietende zeelieden varen op den voorgrond en tusschen de groote schepen door, welke gedeeltelijk door zware rookwolken gemaskeerd worden. Toch is het den schilder mogen gelukken tusschen de vloten links en rechts weidsche ruimten te suggereeren. Gaat men de trap op naar boven, langs eenigfe tableaux met geometrische- en gestijleerde bladmotieven (A 1011) ') Vriendelijke mededeeling van Jhr. H. Teding van Berkhout. 50 Tuinkamer (boven) links. ning zich door het uitwerpen van touwen tracht te redden. Curieus is de tegel met twee stijlvol gecomponeerde zwanen (A 1112,) die blijkbaar een vaartuig moeten voorttrekken. Geheel apart staat het tableau (A 1021, afb. p. 29) waar in acht tafereelen de verschillende stadia van ontwikkeling in den bouw van een schip, waarschijnlijk een haringbuis, zijn uitgebeeld. Men ziet hoe balken en planken vervormd en gebruikt worden tot het maken van de kiel, de voor- en achtersteven met spiegel enz., totdat eindelijk de romp van een schip ontstaat, welke in het achtste tafereel te water is gelaten. Deze tegels moeten in een tableau zoo te zamen gevoegd worden dat de verschillende stadia van den bouw in verticale richting worden geplaatst, zoodat telkens dezelfde motieven naast elkaar een regelmatig fries vormen, wat de hoogte en verhouding van het blauw en het wit betreft. Aan de rechterzijde van de kast ontwaart men talrijke tableaux in klein en groot formaat van zeedieren (A 1125), zeemonsters, en van verschillende minnekoozende meerminnen en meermannen. Kostelijk en met veel gevoel voor humor is het avontuurlijke leven der talrijke zeebewoners, zoowel oude als jonge, op tableau A 1124 geschetst. Naast Amor als fakkeldrager of als voerman op dolfijnen, zeepaarden of schelpen, ontmoeten we talrijke zeegoden en godinnen met hunne volgelingen. Het fries van vijf tegels, bovenaan (A 1087), is merkwaardig om de buitengewoon groote afmeting der tegels. Hierin komt vooral de eenheid in de behandeling van het water en de figuren tot haar recht. In het midden tegen den wand staat een kleine kast met doorloopende hoekstijlen en drie deurtjes waarop een aantal voorwerpen zijn geëtaleerd, als een kan van Duitsch steengoed vermoedelijk Westerwaldsch fabrikaat, Tuinkamer (boven) links. 51 een glazen flesch en eenige glazen uit de 17e- en een tinnen koffiekan met twee tinnen ketels uit de 18e eeuw. Achter deze voorwerpen hangen twee zeer zeldzame tegels met een mannen- en een vrouwenkop in medaillons en bladmotieven op de hoeken, welke van vrij vroegen datum zijn (omstreeks het midden der 17e eeuw). Boven de kast is een zeer fraai tableau (A 1105, afb. p. 26) geëxposeerd met afbeeldingen van negen apostelen met hunne attributen als b.v. Simon met zaag, Matthias met bijl, Johannes met crucifix, Thomas met lans, Mattheus met hellebaard, Andreas met kruis en Petrus met de sleutels, voorts Maria met Anna of Elisabeth en het Christuskind, de Heilige Ursula, die hare maagden onder haren mantel in bescherming neemt, en ten slotte de Heilige Elisabeth, een bedelaar een aalmoes gevend. De uitvoering en de qualiteit van het email en het blauw wijzen op de tweede helft van de 17e eeuw als tijd van vervaardiging. De figuren en de plooienval der gewaden zijn met groote gevoeligheid geteekend. De behandeling van al deze figuurtjes verraadt een meesterhand. Ter weerszijden zijn tableaux met vlot geteekende figuren tentoongesteld, die hoewel groffer van uitvoering, dezelfde hoekmotieven met bladen vertoonen. Dergelijke tegels worden heel veel in Zeeland aangetroffen. Boven deze groep hangt een tableau met zoogenaamde „kasteeltegels" (17e eeuw), terwijl ter weerszijden een groote schotel is geëxposeerd, waarvan de rechtsche met bladranken, bloemen en vogels in licht blauw, het merk G. K. draagt en uit het einde der 17e eeuw dateert, terwijl de linksche met draak tusschen bladranken eveneens een Delftsch product is, doch uit een latere periode der industrie, de eerste helft der 18e eeuw. Dit vlak wordt bekroond door een fragment van een groot tableau van C. Boumeester, dat evenals het stuk in de hal de zeeslag bij Kaap La Hogue in 1692 voorstelt. 52 Tuinkamer (boven) links. Op de wanden rechts en links van den schoorsteen ontwaart men talrijke variatie's in teekeningen van vogels waaronder verschillende specimina, welker kleuren door het branden een zeer bijzondere tint hebben verkregen als b.v. de tableaux: A 1068, 1070, 1074, 1075. De bestorven kleuren en het warme grijzige wit verleenen aan vele dezer tegels eene groote bekoring. In het polychrome palet overheerschen de gele en geelbruine tonen van staart, kop en borst. Over het algemeen zijn de vogels, hetzij naar links, hetzij naar rechts gewend, als vlakversiering aangewend. Dat dikwerf zeer juist werd geobserveerd, blijkt uit de aardige teekening van den vogel, thans niet en profil doch en face gezien, die, al vliegende zijn hoogste lied zingt. Het stuk met de zes lang-snavelige vogels, A 1080 (afb. p. 26) dat tot de meer zeldzame exemplaren behoort, kenmerkt zich door de pittige behandeling van de blauwe teekening, welke door krachtige oranjebruine toetsen verlevendigd wordt. Zeer fraai en betrekkelijk niet zooveel voorkomend zijn de afbeeldingen van vogels op stokken (A 1069). Op de vier groote tableaux van acht en veertig kunnnen verschillende vogelcompositie's en hoekvullingen bestudeerd worden. Men vindt hier weer de leliehoeken en gestyleerde bladmotieven, terwijl bij de twee laatsten (A 1064-1067) de hoekversieringen wederom een fond suggereeren waarin de medaillons met vogels op grondjes of op takken met vruchten als het ware zijn uitgespaard. Behalve op al deze polychrome vogel-afbeeldingen lette men op twee tableaux (A 1065, 1066) met blauwe vogels, welk type van tegels veel minder bekend en daardoor vrij zeldzaam is. Het bloemenstuk op den schoorsteen geeft eene compositie van symmetrisch geplaatste bloemen en planten, waarin eenige vogels op takken, in een rijk geornamen- Tuinkamer (boven) links. 53 teerde bloempot te zien. Door de breede forsche teekening der bloemen in groote kleurvlakken is een fraai decoratief geheel verkregen, waaruit een grooter gevoel voorstijl spreekt dan uit de ontwerpen der latere achttiende eeuwsche bloemstukken, die hoewel rijker van uitvoering, door de meer naturalistische behandeling der planten en de lossere teekening een drukken en onrustigen aanblik opleveren. Niettemin is de techniek en het schitterende kleurenpalet van alle in het volle vuur gebakken kleuren bijzonder te roemen. De fragmenten van een dergelijk tableau, waarin ook een sterk helder rood voorkomt, is op den wand tusschen de vensters tentoongesteld, zoodat men in de gelegenheid gesteld wordt zich van deze glansrijke producten eenigermate een denkbeeld te vormen. Ten slotte lette men op de fraaie en interessante fragmenten van twee schoorsteenpilasters uit het begin der 18e eeuw, waar op zeer vrije wijze de wapens van de verschillende provinciën, voor zoover men dit nog zien kan, in rijke kleurenpracht zijn afgebeeld als b.v. (van boven naar beneden opgesomd) van Gelderland Overijsel - Utrecht - Holland - Zeeland - Friesland en Groningen. Schitterend zijn de glans, de qualiteit en de kleurtegenstellingen der zwaar opgebrachte emailkleuren zooals sterk zwart of diep rood, tegen eèn kras geel of helder paars tegen donker blauw. Op den schoorsteen en in de vitrine zijn verschillende voorwerpen van Delftsch aardewerk tentoongesteld. Een heel mooi stuk is de groote polychrome vaas op den schoorsteenmantel, welke niet gesigneerd, doch geheel in den geest van L. van Eenhoorn is gedecoreerd met bloemen, planten en vogels, waaronder eenige paradijsvogels, in het voor de fabriek van dezen plateelbakker bekende kleurengamma van blauw, paars, groen, zwart en donker bruin. De borden ter weerszijden vertoonen 54 Tuinkamer (boven) links. eveneens een rijk palet van heldere tinten, waarin bovendien een sterk roodbruin naar voren treedt. In de vitrine zijn behalve de stukken welke het museum in eigendom bezit, ook voorwerpen opgenomen die voor korten of langen termijn in bruikleen zijn gegeven. Uit den aard der zaak kunnen deze stukken niet in den Gids worden besproken en moeten we ons dus bepalen tot de stukken in eigen bezit en tot die voorwerpen welke aan het museum in langdurig bruikleen zijn afgestaan, zooals bijvoorbeeld door de Fabriek de Porceleyne Fles te Delft. Onder deze kunstwerken zijn alle technieken, die men bij het Delftsche aardewerk aantreft, door goede stukken en voorbeelden vertegenwoordigd. Van het fijne, pure, witte Delftsch geeft het kannetje met oor, dat ietwat roomkleurig getint is, een goed voorbeeld. Van het blauw, waarvan uitnemende stalen in de wand vitrine van het volgende vertrek aanwezig zijn, treft men ook hier een fraai specimen aan in de vaas met slanke, lange hals en ronde buik, welke met Chineesche landschappen en figuren in twee kleuren blauw versierd is en bovendien eene teekening met paarsen trek (omtreklijn van het décor) vertoont, welke aan de kleurvlakken een zeker reliëf vermag te geven. Van de overige kleuren, die evenals het blauw de groote hitte van het volle vuur kunnen weerstaan, vindt men talrijke toepassingen op verschillende borden zooals op de twee specimina met vlindermotief, op de borden met bloem- en bladranken, voorts op een knobbelvaasje en een plaque versierd met een vaas met bloemen enz. Dateeren deze voorwerpen uit de tweede helft der 17e en het begin der 18e eeuw, de botervloot in den vorm van een kool met een visch op het deksel daarentegen geeft ons het fabrikaat uit het derde kwart der 18e eeuw te aanschouwen Het vlootje is gemerkt A.K. Tuinkamer (boven) links. 55 met ster, waaruit blijkt, dat het stuk in de fabriek van Albertus Kiell, „de Witte Ster" vervaardigd werd. Ook de groote spaarpot met een landschap in blauw en uitgespaarde blauwe bloemranken op bruin fond dateert uit dezen tijd. De décors van het blauw en wit en van het polychroom Delftsch aardewerk, die wij tot nu toe besproken hebben, werden allen bij hooge temperatuur op de voorwerpen gebakken. Tegelijkertijd of mogelijk vroeger nog ontstond eene versiering, waarbij alleen het blauw in het groote vuur, de andere kleuren als rood, groen, paars, zwart, grijs en goud in het kleine vuur gemoffeld werden. Het zijn de bekende producten uit de fabriek van Adriaen Pijnacker, die men op deze wijze met motieven geïnspireerd op het Japansche Imari porselein, decoreerde. In de collectie is een groote geribde schotel met lambrequin ornament die het merk A. P. K. (fabriek van Adriaen Pijnacker) draagt, welke op deze wijze in drie kleuren: blauw, rood en goud versierd is. De combinatie dezer kleuren en het rijke ornament verleenen aan dit kunstwerk eene groote charme. Ten slotte zij gewezen op de voorwerpen met eene versiering welker kleuren op het reeds geglazuurde en gebakken specimen in het „kleine" vuur werden gemoffeld. Het aantal toonen en nuances van deze décors was zeer uitgebreid, daar meer kleuren een „klein" dan een „groot" vuur kunnen weerstaan. De zucht om de schitterende emailversieringen van het Ghineesch- en de rijke décors van het Europeesch porselein na te bootsen, bracht deze versieringstechniek in zwang. Een ovaal botervlootje gedecoreerd met landschappen, waarin eenige figuren in onze collectie, geeft hiervan een voorbeeld, daar het décor kennelijk op het Saksische porselein geïnspireerd is. Na de beschouwing der Delftsche stukken wenschen wij nog even te wijzen op de Friesche tabakspot met 56 Tuinkamer (boven) links. het jaartal 1783. Bij het Delftsch vergeleken is het email veel drooger en witter van tint, terwijl het blauw minder fijn en diep, eerder flets van kleur is te noemen. Dit, voor Friesch aardewerk overigens uitnemende product, is versierd met een huiselijk tafereel en twee zeegezichten, omlijst door Louis XV randversieringen. Onder de tegels in deze vitrine noemen we de bekende portretten van Prins Willem I en Maria de gemalin van Prins Willem II, voorts een schitterend fragment van een krijgsman naar J. II de Gheyn, en ten slotte drie tegels met vogels, welke door het bakken en het ietwat doorloopen der kleuren hun schitterende effecten hebben verkregen. TUINKAMER (BOVEN) RECHTS. In de tweede achterkamer wordt in de eerste plaats de aandacht getrokken door de landschappen en voorstellingen ter weerszijden van de fraaie 18e eeuwsche wandkast. Naar het groote aantal afbeeldingen te oordeelen speelt het landschap een groote rol in de Nederlandsche tegelkunst. En dat daarbij het water met wijden horizon, welke uitgestrekte vergezichten opent, een voorname plaats inneemt, is voor „die lage landen bi der zee" niet te verwonderen. Een boerderij, een molen, een kerkgebouw of toren tusschen geboomte aan het water vragen in allerlei variatie's onze opmerkzaamheid. Tot de vroegste soorten (tweede helft 17e eeuw) behooren die tegels waar een eenvoudige put, woning of molen, heel sober midden op het witte vlak van den tegel in licht blauwe kleur zijn geschilderd. De grootere afbeeldingen van poorten met torens, gebouwen enz. in een zwaarder kleur blauw uitgevoerd, zijn daarentegen van later dagteekening. Talrijk zijn ook de landschappen gestoffeerd met Tuinkamer (boven) rechts. 61 Boven deze laatstgenoemde tegels zijn eenige stukken geëxposeerd met een décor dat op het reeds geglazuurde en gebakken specimen in het „kleine vuur" gemoffeld werd. Het verlangen om de schitterende kleurenpracht van het latere Chineesche porselein, het zoogenaamde „familie verte" en nog later van het beroemde „familie rose" na te bootsen, bracht deze techniek van decoreeren zeer in trek. Sterk door het Chineesch porselein beïnvloed, is de versiering van het tableau met bloemvaas, waarin een krachtig rood naar voren treedt (A 472). Schitterend van uitvoering zijn de bloemenmandjes imitatie's van het bekende „familie rose" porselein in blauw, violet, rood, groen en goud. Hier en daar worden de décors door zwarte of grauw-grijze lijnteekening, omgeven (A 1192, 1193, 1194 afb. p. 34). Alvorens tot de bespreking van de voorwerpen van Delftsch aardewerk over te gaan, wenschen wij nog te wijzen op de twee groote tableaux in paars boven de deuren, voorstellende een landschap met poort en brug en eene afbeelding van een druk bezochte koornmarkt, welke stukken uit het einde der 18e eeuw dateeren. In de eikenhouten wandkast, uit de eerste helft der 18e eeuw, met de fraai gesneden zoldering, oorspronkelijk van deurtjes voorzien doch thans voor expositie met een ruit van spiegelglas afgesloten, bevinden zich behalve de Delftsche ceramiek uit verschillende perioden, op de bovenste plank twee testen voor vuur uit 1755 en 1766 van Friesch aardewerk en in het midden een sterk gerestaureerde slanke vaas, welke in verband met de opvatting van het ornament, het ranke acanthusblad-motief en niet in het minst door het wapen van Portugal, dat op eene dergelijke wijze vlak van voren toegepast, veelvuldig op dit soort ceramiek 62 Tuinkamer (boven) rechts. voorkomt, als Portugeesch aardewerk moet worden aangemerkt. Hoe sterk dit fabrikaat op het Delftsch gelijkt, kan de vergelijking toonen; zelfs is er tusschen deze stukken minder verschil in qualiteit dan tusschen het Delftsche en Friesche aardewerk. Voor de kennis en waardeering van het blauw en wit Delftsch aardewerk heeft de kleine collectie in deze kast haar belang daar verschillende fabrieken er door goede en karakteristieke voorbeelden vertegenwoordigd zijn. Tot de oudste voorwerpen behooren de twee fraaie obelisken met eene versiering van bloemen, planten en vogels in teer licht-blauw met donker blauwe trek welke A. K. (fabriek van Aelbrecht de Keizer) gesigneerd zijn en uit het midden der 17e eeuw dateeren. Eene dergelijke versiering met den trek treft men aan op een vaasje met bloemen en vogels gedécoreerd, waarvan de hals ietwat beschadigd is, en op een plat schaaltje, dat het merk SV. E. (fabriek van Samuel van Eenhoorn) draagt en uit het laatste kwart der 17e eeuw dagteekent. Het wit van dit laatste stuk heeft eene blauw-groene tint. Uit denzelfden tijd ongeveer dateeren een kannetje met tinnen deksel (met het merk van Delft) en eene versiering in diep donker blauwe kleur van een landschap met eenige figuren; voorts een Calvarieberg, waaraan de figuren van Christus aan het kruis, Johannes en Maria ontbreken. Op het bovenblad van het half cirkelvormig voetstuk is de kruisdraging, terwijl op de vakken van het onderstuk het lijden van Christus in zeven tafereelen is afgebeeld. De voorstellingen zijn in licht blauwe kleur geschilderd, welke hier en daar met het bakken uitgevloeid is. Uit het einde der 17e of het begin der 18e eeuw zijn aan te wijzen: twee zeer fraaie bordjes met een décor in donker blauwe kleur ter weerszijden van den Calvarieberg, alsmede een schotel met landschappen in Chineeschen trant en een rand van lambrequin-motieven geteekend Tuinkamer (boven) rechts. 63 A. K. met punt, en een pul met draken, blad- en bloemmotieven op dezelfde plank. Uit de 18e eeuw noemen we een bord met datum 12 17 4r 31 en eenige letters, vermoedelijk ter gelegenheid van een huwelijk vervaardigd, benevens een bord met een onbekend wapen, het jaartal 1759 en het monogram H. V. D. en eenige stukken waarvan de fabrieken bekend zijn als: een vaas uit de fabriek ,,'t Fortuyn", een fruitschaal en een bord met portret van Prins Willem V uit de fabriek „De Bijl", een bord met bloemtakjes en rand met lambrequin-motieven van de fabriek „De Lampetkan", en ten slotte een bordje met het jaartal 1767 uit de fabriek van de Weduwe van den Briel. Van den trekpot en den grooten schotel met een décor van bloemen in donker blauwe kleur, die ook uit dezen tijd dateeren, zijn de fabrieken niet vast te stellen. In het kastje naast den schoorsteen is hoofdzakelijk polychroom Delftsch aardewerk uit het einde der 18e eeuw tentoongesteld; voorts een scheerbekken van Engelsche aarde, welk materiaal omstreeks 1800 en later veel in ons land werd ingevoerd, met opschrift: Antoonius Theodoores van Eyck, dat vermoedelijk door een der laatste Delftsche schilders A. Tulk (1803—1880) van de fabriek „De Porceleyne Fles" beschilderd is geworden. In 1876, toen de heer Joost Thooft deze fabriek van de toenmalige eigenares Mejuffrouw Piccardt overnam, was Tulk er nog werkzaam. Het bedrijf werd destijds geheel gereorganiseerd. Het crême-kleurige potje met deksel, versierd met bloemen en de beeltenissen van Prins Willem V en zijne gemalin ter weerszijden van een plant met oranjeappels, is Engelsen fabrikaat uit Staffordshire (eind 18e eeuw). De twee kommetjes op dezelfde plank zijn van blauw Chineesch porselein, welke stukken later in Neder- 5 64 Tuinkamer (boven) rechts. land ter verfraaiing? nog bovendien van een polychroom décor werden voorzien. Op het linksche voorwerp ziet men wederom de portretten van Prins Willem V en Prinses Wilhelmina, op het rechtsche stuk, landschappen en bloemenmandjes. Opmerkelijk is het, dat deze laatste wat de compositie en de kleuren betreft, geheel overeenkomen met de bloemen op de reeds genoemde tegels, welke naast het kastje zijn opgehangen. Ook treft men hier nog eenig zilverwerk aan, als: een mosterdpotje uit de eerste helft der 18e eeuw met het merk van Haarlem, een bekertje met Groningsche keur uit 1716 (?) en een zoutvaatje uit 1783 met het Amsterdamsche merk. In de vitrines in het midden en voor het raam bevinden zich nog een aantal fraaie Delftsche borden, alle van uitnemende qualiteit, uit omstreeks 1700 en uit de 18e eeuw. Op de latafel gefineerd met noten-wortelhout (eerste helft der 18e eeuw) staat een kannetje van Hamburgsch aardewerk (tweede kwart der 17e eeuw) met een mannenfiguur in medaillon en een voor dit fabrikaat typische versiering van bloem- en bladranken, welke onder het oor ontspruiten en zich verder over den buik verspreiden. ') Ook het tweede kannetje is van Duitsche afkomst. Duidelijk is de invloed van het Delftsch te bespeuren, hetgeen niet te verwonderen is, daar het in vele gevallen Hollanders waren die in Duitschland aardewerkfabrieken hebben opgericht (o.a. te Hanau en Frankfort) of er als plateelbakkers of -schilders werkzaam zijn geweest. Ten slotte wenschen wij de aandacht te vestigen op de sierlijke spiegellijst met Louis XV ornament en een bijenkorf in het midden, op de Empire pendule van ') Zie o.a. O. Riesebieter: De Duitsche fayencen der 17e en 18e eeuw, in Oude Kunst 1920, p. 133. Tuinkamer (boven) rechts. 65 albast met eene voorstelling van Ganymedes en den adelaar en de twee verguld koperen kaarsenluchters uit den tijd van Louis Philippe op den schoorsteenmantel. GAANDERIJ. Loopt men langs de gaanderij, dan treft men links een vroeg 17e eeuwsch eikenhouten wandkastje aan, bestaande uit twee gecanneleerde pilasters met hoofdgestel waaronder twee toogjes met tandlijst. In het kastje zijn een zestal porseleinen borden tentoongesteld met voorstellingen betrekking hebbende op den windhandel in 1720. Naast eene afbeelding van „Lou (John Law) inventeur van dit spel" ontdekt men eenige ongelukkigen die blijkens de onderschriften als: „Wegh gekke actieonisten" — „par: iu (voor parbleu) al mijn acsies quijt" — „Morbleu mijn koets moet der aan" .— de dupe zijn geworden van deze zwendelarij. Deze borden werden op bestelling in de eerste helft der 18e eeuw in China vervaardigd. De voorbeelden met onderschriften zond men daartoe naar China, waardoor het tevens te verklaren is dat sommige figuren in uiterlijk en costuum dikwijls zulk een Chineesch karakter dragen, terwijl de gebrekkige tekst op de totale onbekendheid met de Hollandsche taal wijst. In den uitbouw ontwaren Wij een groot eikenhouten raamkozijn bestaande uit vijf rijk geprofileerde colonetten versierd met bladvormen, maskers, slingers en medaillons met mannen- en vrouwenkoppen. Drie vertoonen op cartouches het jaartal 1537. Zij zijn met de colonetten en raamkozijnen aan de overzijde van de hal en de stukken, die we beneden reeds zagen, allen afkomstig van het genoemde huis op de Koornmarkt te Delft (zie pag. 7). Verder hangen hier twee koperen wandarmen, waarvan een met schild en laat Gothisch ornament uit het begin der 16e-, de andere uit de 17e eeuw dateert. 66 Gaanderij. Op de tafel staat het kostbare gedreven zilveren schaaltje van den beroemden Paulus van Vianen, dat aan de Ned. Hervormde Gemeente te Rijswijk toebehoort. Het drijfwerk met eene voorstelling van de onthoofding van Argus door Hermes, getuigt van bijzonderen smaak en kunstvaardigheid. Men zie eens hoe fijn het landschap en de boomen behandeld zijn, waartegen de gevoelig gemodelleerde figuren vrij plastisch uitkomen. Het schaaltje vertoont op den voorgrond het monogram van den kunstenaar: P. V. en het jaartal 1607. Paulus, die vele jaren in het buitenland vertoefde, o. a. in Rome en München, en die zich van 1603 af tot zijn dood in Praag bevond, waar hij voor den kunstlievenden Rudolf II werkzaam was, heeft dus dit schaaltje tijdens zijn verblijf aldaar vervaardigd. Volgens het opschrift op den rand werd dit kunstwerk door Michiel van Son in 1717 ter eere van zijn overleden ouders aan de kerk te Rijswijk ten geschenke aangeboden. Het is niet waarschijnlijk dat de voet en de onderplaat, die een geheel andere hand verraden, uit denzelfden tijd dagteekenen. SLAAPKAMER. Verder gaande vindt men links nog een aardig vertrek met eene wandbetimmering, bestaande uit een groote bedstede en eenige kasten (gerestaureerd). De bedstede wordt door twee rijk gecanneleerde pilasters ingesloten, welke het hoofdgestel met een aantal rijk met acanthusblad versierde consoles dragen. De kast, in vijf kleinere kastjes onderverdeeld, is versierd met drie fraaie a jour bewerkte paneeltjes, met engelenkopjes en bladmotieven, welke nog een 16e eeuwsch karakter vertoonen. De eenvoud en de breede behandeling van lijsten en paneelen, en vooral de goede verhoudingen van de hoogte tegenover de breedte en de verschillende Slaapkamer. 67 deelen onderling, verleenen aan deze wandbetimmering uit de eerste helft van de 17e eeuw een karakter van groote voornaamheid. Van vroeger datum (omstreeks 1600) is het fraaie renaissance kastje met doorloopende hoekstijlen voorzien van cannelures en drie eenvoudig bewerkte paneelen, omgeven door rijk geprofileerde lijsten. Op de kast staan een stel van drie Delftsche vazen uit het einde der 18e eeuw en drie kannetjes van Duitsch steengoed, waarvan de middelste van grijze kleur met eene versiering in blauw en een medaillon met de initialen G(eorge) R(ex) uit Westerwald, de andere uit Keulen-Frechen afkomstig zijn. Midden in het vertrek hangt een fraai koperen kaarskroontje uit de 16e eeuw. De ramen, van kleine ruitjes voorzien, kunnen door tweedeelige luiken met smeedijzer beslag werk (16e eeuw) worden gesloten. De gebrandschilderde ruitjes (Zwitsersch werk) uit 1594 en 1620 geven wapens en figuren te zien. De schouw bestaat uit twee gecanneleerde halve zuilen van zandsteen, waarvan het benedengedeelte met geometrisch ornament, het zoogenaamde zaagwerk, versierd is, terwijl tot bekroning Ionische kapiteelen zijn aangebracht. De eikenhouten kap met ebbenhout gedecoreerd vertoont in het midden eene boogvormige poort en ter weerszijden daarvan gecanneleerde pilasters en een door profiellijsten omgeven ebbenhouten paneel. Hoewel de zandsteenen zuiltjes en de eikenhouten kap te zamen in een huis gevonden zijn, komt het ons voor dat zij niet uit denzelfden tijd dagteekenen. In verband met het ornament moeten de zuilen omstreeks 1590 gedateerd worden; de kap moet daarentegen minstens een twintigtal jaren later vervaardigd zijn. De schoorsteen is verder versierd met tegels en een haardplaat uit 1665 met eene voorstelling van de Hol landsche Maagd met den vrijheidshoed en de leeuw in 68 Slaapkamer. den Hollandschen tuin en het opschrift: „Pro Patria". De vuurkorf en de vuurbokken zijn nieuw. Boven de schouw hangt een portret van een dame van middelbaren leeftijd uit omstreeks 1625, boven de kast een portret van een jonge vrouw uit het midden der 17e eeuw. De fijne Christuskop in eikenhouten lijst naast de bedstede is vermoedelijk in het einde der 16e eeuw geschilderd. Van de sculptuur vermelden we een fragment van Christus aan het kruis (armen en het kruis ontbreken). Op zeer gevoelige wijze zijn de smart en het lijden in deze figuur tot uitdrukking gebracht. De behandeling van dit crucifix met doornenkroon en gedrapeerde lendendoek wijst op de hand van een kunstenaar van NederRijnschen afkomst uit het begin der 16e eeuw. De figuren van Maria en Johannes ter weerszijden geplaatst, zijn wel uit dezelfde streek afkomstig, doch van later datum, het tweede kwart der 16e eeuw. Maria door diepe smart getroffen, tracht zich te beheerschen en in haar leed te berusten. Zij is als een stoere figuur in zwaar geplooid gewaad met samengevouwen handen uitgebeeld, als iemand die in zich zelf de kracht zoekt om het groote leed te dragen. In de Johannesfiguur daarentegen uit de smart zich in eene heftiger aandoening, welke in houding, gebaren en vooral ook in de waaiende plooien van de kleeding tot uitdrukking wordt gebracht. In dit vertrek lette men verder nog op eenige fraaie laat 17e eeuwsche boekbanden met een rijk ornament op de randen en de hoeken, terwijl in het midden een wapentrofee, voorstellende de leeuw van Holland omgeven door oorlogsattributen en de spreuk: „ Vigilate Deo Confidentes" is afgebeeld. Verlaat men deze kamer, dan ontwaart men links in den hoek een aantal Limburgsche tegels uit de 18e eeuw, die een décor vertoonen van figurale- en plantaardige Slaapkamer. 69 motieven in groen, rood of ook wel geel met ingegrifte contourlijnen. De grootste onderaan met vrouwenfiguur is Neder-Rijnsch fabrikaat uit 1775; het opschrift luidt: „Joane Mechel Schmitz". Rechts zij opmerkzaam gemaakt op de serie tegels met kransjes, gevormd uit geel-, bruin- of blauw spiraalornament (A 985, 986, 465, 989 enz.), dat op vele der reeds besproken stukken en dikwerf op schotels van Noord-Nederlandsch aardewerk wordt aangetroffen. Dat dit décor van de Italiaansche ceramiek werd overgenomen, toont ons de Italiaansche schotel met een mansfiguur, welke op denzelfden wand is tentoongesteld. Naar de dikte der tegels te oordeelen, behoorert enkele stukken tot de 17e en de andere tot de 18e eeuw gerekend te worden. Terloops zij opgemerkt dat van het onderste tableau op dezen wand (A 990, afb. p. 32), ook patronen in paars voorkomen welke uit de tweede helft der 18e eeuw dateeren. Op den wand bij het eikenhouten raamkozijn met de fraai en rijk gesneden colonetten ontwaren wij tusschen de verschillende tegels een aantal exemplaren van Friesche afkomst als: het tableau met de vaas met bloemen en het fragment van drie tegels eveneens met bloemen versierd. Voorts treft men hier een tegel aan met het wapen van Worckum, een specimen uit een uitgebreide serie van wapen-tegels, welke in NoordHolland veelvuldig voorkomen. Merkwaardig zijn nog de drie tegels met groote engelenfiguren. Op de kleine geschilderde ruiten zijn een biddend edelman en een Jozef-figuur afgebeeld. Deze laatste is gecopieërd naar de Jozef-figuur op de houtsnede van Albrecht Dürer: De vlucht naar Egypte, uit de bekende serie: Het leven van Maria. 70 Zijvertrek. ZIJVERTREK. Alvorens het zijvertrek te betreden, doet men goed eerst het fraaie eikenhouten koorhek (begin 17e eeuw) met middendeurtje te beschouwen, dat bestaat uit een wand met paneelen (nieuw), omgeven door lijsten met bladranken, waarop een reeks balusters staan: op de hoeken bevinden zich vier met vruchtenslingers gedecoreerde halve zuilen van een 16e eeuwsch karakter, die het rijk met bladranken gesneden fries met kroonlijst dragen, welke met twee mannen- en vrouwenkoppen is versierd. Boven het deurtje is een koperen boog geplaatst. De zware balk waarop de zoldering rust, steunt op twee forsch gevormde consofes, welke een satyr- en een leeuwenkop (begin 17e eeuw) vertoonen, die evenals de twee met rolwerk versierde consoles in den uitbouw en in de beneden achterkamer, allen afkomstig zijn uit het huis van Daetselaar, den zwager van Hugo de Groot, te Gorkum. Ook de fraaie deur (begin 17e eeuw afb. p. 35 gerestaureerd), welke toegang geeft tot de voorkamer, is uit genoemd huis afkomstig. De fraaie verhouding en rijke behandeling van paneelen en lijsten en de zorgvuldige afwerking van dit architectonisch detail getuigen wederom van het hooge peil, dat de bouwen meubelkunst in die tijden bereikt heeft. In deze afdeeling zijn rechts van de deur een aantal tegels uit Turkije. Klein-Azië, Syrië (Damascus) en Verzie uit de 16e-, 17e- en 18e eeuw tentoongesteld. Tot de oudste exemplaren behooren de tegels (waaronder b.v. de twee zeshoekige exemplaren) met een décor van gestyleerde bloemen en bladranken in twee kleuren blauw, donker- en turkoois blauw uitgevoerd. Ook het fraaie Turksche fragment, welks versiering van een gevederd blad met krachtig roode wolkenband door een zwart-grauwe contourlijn omgeven wordt, behoort tot deze oudere producten. Zijvertrek. 71 Van later dagteekening is het Perzische stuk, met eenige ruiters op de valkenjacht, welke eenigszins en reliëf behandeld zijn tegen een fond van bloem- en bladranken. De overige tegels dateeren voor het meerendeel uit de 17e en 18e eeuw. Het décor, bestaande uit bloemen (als tulpen, hyacinthen, anjelieren), bladranken, gevederde bladen en ook wel cypressen, verder uit de Perzische palmet en eene bandversiering met uitgespaard ornament, komt in schitterende kleuren (als mangaanviolet, donkeren olijfgroen, kobalt- en turkoois blauw) tegen het warme, roomig witte fond uit. Over het algemeen vertoonen de versieringen dezer vierkante tegels geen gesloten afgeronde composities, doch steeds details van een groot ornament, dat óf in horizontale richting als een fries, óf als vlakversiering voor gevels of hoeken werd toegepast. De drie borden op dezen wand behooren tot het aardewerk, dat vroeger naar het eiland Rhodos genoemd werd, omdat daar veel van dit Turksche aardewerk is gevonden. Zij vertoonen de bekende bloem- en bladmotieven op wit dekkende glazuur, welke van de 16e tot in de 18e eeuw veelvuldig op dit soort aardewerk wordt aangetroffen. De overige tegels en schotels in dit vertrek zijn voor het meerendeel van Spaansch en Italiaansch fabrikaat. De tegels gebruikte men in deze landen hoofdzakelijk voor bekleeding en versiering van vloeren en wanden van huizen, paleizen, kerken en kloosters. Oorspronkelijk werden in Spanje kleine drie-, vieren meerhoekige gekleurde stukjes majolica tot mozaïeken te zamen gevoegd, welke den naam azolejos ontvingen, welk woord later ook voor de tegels gebruikt werd. Later verving men dit procédé door den grooteren tegel, waarop door middel van vormen, geometrische lijn- en sterornamenten werden geperst in dier voege, dat de kleurige vakken en reliëf kwamen te liggen en door donkere diep liggende richels, welke meestal zwart ge- Zijvertrek. 73 vlechtpatronen daarenboven nog luster vertoonen. Deze laatste soort (zie ook op den muur) is afkomstig uit TrianaSevilla en dateeren uit het eerste kwart der 16e eeuw. Aan den wand links treft men naast SpaanschMoorsche tegels met geometrische figuren'in email en creux ook tegels aan met décors van dieren (15e eeuw) in deze techniek, voorts een tegel met het devies van Karei V „Plus ultra". Ook de tegels met arabesken en gestyleerde blad- en bloemranken uit de 16e eeuw, vertoonen eene versiering in email en creux. De tegels met eene beschildering van sterren, menschdier- en geometrische figuren in blauw en in kleuren, uit de 16e—18e eeuw, zijn voor het meerendeel af komstig uit Valencia en Catalonië (Barcelona). Eene uitzondering vormt het specimen met het wapen van de Napelsche familie Da Ponte, dat wegens het afwijkende kleurenpalet vermoedelijk aan een der fabrieken in of uit de omgeving van Napels moet worden toegeschreven. Op den volgenden wand treft men nog verschillende patronen uit de 17e en 18e eeuw aan, terwijl de onderste tableaux in groen, geel en paars in het midden en aan de" zijkanten van Noord-Afrikaanschen. oorsprong zijn (Tunis). Van de stukken boven het verwarmingstoestel behooren de tegels met gevlochten patronen aan Italië, de tegel met rozet aan Spanje te worden toegeschreven. Tot slot vestigen wij de aandacht op de drie schotels, waarvan de twee polychrome met mannenfiguren voorbeelden zijn van het fabrikaat van Monte Lupo in Toscane (17e eeuw), de blauwe met figuren in een landschap, afkomstig is uit Savona bij Genua (18e eeuw). Hiermede is de rondgang beëindigd; de voorkamer, welke voor tentoonstellingen en bruikleenen ter beschikking wordt gesteld, kan uit den aard der zaak voor eene beschrijving niet in aanmerking komen. 75 INHOUD. Blz. Inleiding 1 Het Gebouw 4 De Vestibule 4 De Voorkamer 7 De Hal 13 Tuinkamer (beneden) rechts 15 Tegels (inleiding) ... 20 „ met loodglazuur 26 „ met tinglazuur 28 „ met uitgespaard ornament ...... 29 „ met deels uitgespaard-, deels beschilderd ornament , 30 „ met beschilderde versieringen . ... 34 Schotels van Noord-Nederlandsch aardewerk . . 38 Tegels met flgurale voorstellingen 40 Zeestuk van Cornelis Boumeester 41 Tegels op de gaanderij 41 „ in den gang 44 Tuinkamer (boven) links 46 (17e- en 18e eeuwsche tegels met figurale- en vegetabiele motieven - Voorwerpen van Delftsch aardewerk enz.) 76 Tuinkamer (boven) rechts 56 (17e- en 18e eeuwsche tegels met landschappen en bijbelserie voorstellingen, - ornamenttegels schildpad- en gemarmerde tegels - voorwerpen van Delftsch aardewerk enz.) Gaanderij 65 Slaapkamer 66 Zijvertrek 70 (Tegels uit Turkije, Klein-Azië, Syrië, Perzië.) (Tegels van Spaansch en Italiaansch fabrikaat.) AFBEELDINGEN. AFBEELDINGEN. 1 2 Stijlen van vensters uit 1537, p. 7. 3 4 6 A 716, p. 29. ') De middelste tegel heeft een ander ornament. 7 8 26 A 940, p. 42. A 1080, p. 52. 27 A 963. p. 43. 28 A 1111, p. 49. ') ') Deze afbeelding geeft eene gewijzigde voorstelling van het tableau. 29 30 A 1228, p. 58. 31 32 A 1168, p. 59. K ;.7,-.ifc\-. ,n * «e mm A 990. p. 69. 33 A 615. p. S9. A 614, p. 59. 34 35 Inleiding. 3 lectie tegels en tegeltableaux van den heer J. L. Schouten te Delft voor het museum te verwerven. Door den aankoop van deze belangrijke verzameling is tevens een aanvang gemaakt met de vorming eener ceramiekcollectie, welke voor Delft, waar eertijds eene bloeiende aardewerkindustrie bestond, van bijzonder groot belang is daar er van de beroemde kunstproducten der verschillende Delftsche fabrieken in de plaats zelf nagenoeg niets meer in openbare verzamelingen bewaard is gebleven. Ter gelegenheid van de opening van het museum in 1909 verscheen de eerste catalogus van de hand van den heer A. Le Comte. Nadat deze was uitverkocht, werd door denzelfden schrijver een „Rondgang door het Rijksmuseum Huis Lambert van Meerten" gepubliceerd. Thans, na de hervorming van het museum, bleek het noodzakelijk een nieuwen Gids samen te stellen, waarin tevens de collectie tegels en tegeltableaux welke in het jaar 1921 werd tentoongesteld, kon worden opgenomen. Aan de beschrijving dezer verzameling, welke het hoofdbestanddeel van het museumbezit uitmaakt, is het grootste deel gewijd van den Gids die hierbij het publiek wordt aangeboden. Het tweeslachtig karakter, waardoor deze Gids zich kenmerkt, wordt dus door de samenstelling der museumcollectie verklaard. Bovendien houde men in het oog, dat er in de wijze van exposeeren der voorwerpen tijdelijk wel eens kleine veranderingen kunnen komen tengevolge van in bruikleen gegeven stukken. December 1922. HET GEBOUW. Het huis met gevel in gele zandsteen is in Renaissancestijl gebouwd. De asymmetrische gevel bestaat uit een middenstuk met bordes en ingang en torenvormige bekroning, een grooteren linker- en een kleineren rechtervleugel. In navolging der Renaissance zijn tal van versieringen als cartouches en schelpvormen, op verschillende plaatsen van den gevel aangebracht. Op oud-Hollandsche manier worden de onderste ramen door donkere eikenhouten luiken gesloten. De vensters, welke door middenkalven in tweeën verdeeld worden, geven in de bovenste helft voorstellingen in glas en lood te zien. In de tympans der ramen staat het opschrift „Anno 1893" te lezen, terwijl voorts verschillende ornamenten, als vazen en medaillons met helmen en schilden, daarin zijn opgenomen. Boven de eikenhouten deur is een kop van een ouden krijgsman gebeeldhouwd met banderol, waarin het woord „Oudt-Hollant" gebeiteld is. Twee koppen voorstellende: de Renaissance en de Moderne kunst ter weerszijden van het wapen van St. Lucas treffen we in het middengedeelte van het gebouw, geheel boven bij de gootlijst aan. DE VESTIBULE. Van uit de vestibule (af b. p. 1) met haar witte en zwarte marmeren steenen heeft men door de hal en de tuinkamer het gezicht op den tuin. Ter weerszijden van den gang en het verlengde gedeelte er van zijn de verschillende vertrekken gelegen. De Vestibule. 5 In de vestibule wordt onze aandacht direct getrokken door de bronzen plaquette met het portret en profil van den heer A. Le Comte, vervaardigd door den beeldhouwer Professor A. W. M. Odé, welk reliëf den heer Le Comte ter gelegenheid van zijn aftreden als Directeur op 30 November 1918 door vrienden en leden der Vereeniging „Huis Lambert van Meerten" vereerd werd. Onder deze plaquette, welke bekroond en omgeven wordt door een aantal fraai gesneden familiewapens uit de 17e en 18e eeuw, hangt een 17eeeuwsch eikenhouten paneeltje met eene voorstelling van Christus en de Samaritaansche vrouw aan den put. Links boven aan denzelfden wand is een 16e eeuwsche gevelsteen met Bourgondisch kruis, vuurslag en keizerskroon ingemetseld, welke oorspronkelijk zich in een huis van de Hypolitusbuurt te Delft bevond. Aan den tegenovergestelden muur treft men nog een drietal gevelsteenen aan; in het midden een staande engelen-figuur uit de 17e eeuw, die een palmtak in de hand houdt; rechts een steen met verschillende wapens uit Dordrecht en links een bas-relief in grijs marmer met den krachtig gemodelleerden leeuw van St. Marcus. In het opengeslagen boek staat het opschrift: „Pax tibi Marce evangelista meus" (Vrede zij U Marcus, mijn Apostel) gegrift. Dit 16e eeuwsch beeldhouwwerk is uit Venetië afkomstig. Onder de gevelsteenen zijn een aantal ijzeren platen tentoongesteld, waarvan de twee middelste deel uitgemaakt hebben van ijzeren kachels. Deze kachels bestonden uit een onderstel van gesmede staven en vier hoekstijlen, waartusschen de vier ijzeren platen door middel van vleugelschroeven bevestigd werden. De plaat, welke de kachel van boven bedekte, was veelal versierd met koperen bollen. De voorstellingen der twee platen: „Christus en de Samaritaansche vrouw aan den put" zijn vermoedelijk ontleend aan 16e eeuwsche O Tegels in de hal. later, naar aanleiding van den grooten import van bet Chineesche porselein, ontwaakt de liefde voor het „wit", zooals we dat in de perfectie bij het Delftsche aardewerk ontmoeten. Het ornament dezer tegels, vooral de rijke kruis- en sterpatronen, geeft blijk sterk door Oostersche-, speciaal Perzische ceramiek te zijn beïnvloed. Naast deze soorten noemen we nog de tableaux met lelie* s in blauw (A 706) en in polychrome uitvoering (A 431, 583, afb. p. 7), voorts de tegels met niervormige patronen (A 713, 714, afb. p. 8), welker kleuren door diepe glans en schittering uitmunten, en ten slotte de zeldzame tegels met rozet- en hartvormig ornament (A445, 709, afb. p. 7), dat sterk Italiaansche voorbeelden in de herinnering roept. Deze laatstgenoemde tegels vertoonen echter naast het uitgespaarde décor ook eene beschilderde versiering en voeren ons dus geleidelijk tot de volgende groep: de tegels met deels uitgespaarde-, deels beschilderde patronen, waarvan in de hal talrijke voorbeelden geëxposeerd zijn. Wij wijzen in de eerste plaats op een aantal belangrijke tableaux met bloemvazen in ruiten, vierpassen en ovale medaillons (afb. p. 12,20) van verschillende vorm, grootte en uitvoering (wand rechts van de binnenplaats). Tot de zeldzame exemplaren dezer rubriek behooren de bloempotten omgeven door accoladevormige bogen (A 699 afb. p, 9) en gestyleerde bladmotieven in de hoeken, die een van het gewone type afwijkend aspect vertoonen. Onder deze versieringen met de zeer decoratieve en monumentale bloemvazen komen strenge, sterk omlijnde ontwerpen voor en ook soorten die losser geteekend zijn, zooals de bloemvazen zonder omlijsting in een denkbeeldigen ruitvorm met blauwe cirkelvullingen op de hoeken (afb. p. 9). Verder moet op dezen wand nog een tableau van vier tegels (A 702, afb. p. 9) met blauwe Tegels in de hal. 31 sterren en witte banden en ruiten, waarop oranjeappels en goudsbloemen, vermeld worden. Een zeer belangrijke groep vormen de tegels met figuren in cirkels en ruiten, waarbij in de teekening der menschen, beesten, boomen en gebouwen een groote mate van vrijheid is betracht. Bezien wij deze groep op den wand tusschen voorkamer en gang eens nauwkeuriger, dan is het niet te miskennen dat voor de dieren in dubbele cirkels met streepdécor (A 679) Italiaansche tegels tot voorbeeld gestrekt hebben. Dit tableau behoort met het stuk van twaalf (A 681, afb. p. 10) en de twee kleinere tableaux van zes (A 682, 683, afb. p. 10) mede tot de fraaiste specimina welke op dezen wand zijn tentoongesteld. In teekening, kleuren en glazuur is op tegels zelden iets mooiers bereikt. Schitterend is de qualiteit van het tinemail en rijk is de scala van tonen van deze in het volle vuur gebakken kleuren. De beesten zijn op naturalistische wijze, staand, zittend, loopend, springend en zelfs knabbelend weergegeven, doch door de meerendeels vlakke behandeling der lichamen, welke door een omtreklijn aangegeven en daarna met kleur ingevuld zijn, en de evenwichtige verdeeling van het tegeloppervlak in lichte en donkere kleurpartijen, voldoen deze tegels uitnemend als decoratieve wandversieringen. Welk een rijken indruk eene dergelijke wandbekleeding kan schenken, zien wij aan het décor van den muur onder de trap, uitsluitend bestaande uit figuren in ruiten, waaronder zich o. a. ook twee exemplaren bevinden van zeer klein formaat (A 373). Opmerkelijk is dat de tegels met ruiten in geel en blauw in de meeste gevallen van fraaier qualiteit zijn dan de soorten met donkerbruine omlijstingen. Daar de uitbeeldingen der dieren, evenals we dat later ook op de tegels met planten en bloemen kunnen topmerken, een zeer sterke overeenkomst vertoonen met 3 32 Tegels in de hal. de platen der dierkundige werken en de kruidboeken uit de 16e eeuw, is .het meer dan waarschijnlijk dat deze afbeeldingen den tegelschilders tot voorbeeld gestrekt hebben. Zelfs in de behandeling van de ,,grondjes" waarop de dieren staan, is eene treffende overeenstemming waar te nemen. De teekeningen naar deze en andere platen gemaakt, werden voor het gebruik doorgeprikt en met houtskool doorstoven. Dit zijn de zoogenaamde „sponsen" welke ten allen tijde als hulpmiddel voor de beschildering van tegels gebruikt werden '). Ook komt het meermalen voor, dat men de prenten zelf als „sponsen" gebruikte 2). Bij alle verscheidenheid in de uitbeelding der beesten is in de behandeling van den grond wat hoogte, kleurverdeeling en verhouding betreft toch eene groote eenheid behouden, zoodat op de verschillende bij elkaar behoorende tegels van één tableau de grondlijn als een regelmatig doorloopende frieslijn is te beschouwen. Eveneens is die gelijkheid van behandeling in de luchtpartijen op te merken, terwijl bij de teekening der bruin of blauw gevlekte ruggen der beesten eenzelfde rhythmische herhaling is te onderkennen. Deze. eenheid van stijl, het hoofdelement voor eene decoratieve wandversiering treffen wij nog langen tijd, nog tot diep in de 18e eeuw, aan. Voegen wij in dit verband nog de opmerking er tusschen dat we de frieslijn op de tegels aangegeven vinden, soms als een breede band, als een zee b.v. zooals op de tegels met meerminnen, (afb. p. 11), zeemonsters enz., soms als een groene streep voor den grond van bloemen en planten en ten slotte als een paar ') In de bovenzalen van het museum zijn eenige „sponsen" tentoongesteld. 2) Dit is b.v. het geval met de etsen van Berchem, waarvan verschillende exemplaren, afkomstig van het tegelbakkersgilde te Rotterdam zich in het Gemeentearchief dezer stad bevinden. Tegels in hal en tuinkamer. 33 geestige schaduwlijnen bij de voeten van figuren, als burgers, krijgslieden, ruiters en op de tegels met kinderspelen. Deze lijnen en de hoogte der figuren zijn de voorname factoren die de samenstelling van dergelijke tableaux beheerschen. Daar waar de eenheid ontbreekt, zooals bij de tegels met blauwe en paarse landschappen (in den handel bekend onder den naam van „openluchtjes"), is het dan ook geenszins mogelijk er een tableau van samen te stellen of eene passende wandversiering er van te maken. Vermoedelijk lag dit ook niet in de bedoeling en heeft men slechts afzonderlijke, op zich zelf staande, kleine landschaptegels willen vervaardigen. Onder de verschillende exemplaren in de lijst tentoongesteld op denzelfden wand, zijn een aantal fraaie stukken aan te wijzen als de tegels met visch, adelaar, olifant, zeemonster, boomen en gebouwen enz., waarvan de kleuren diep van toon en in groote vlakken geschilderd zijn. Tot deze groep mef deels uitgespaarde, deels ge~ schilderde versieringen, behooren ook eenige zeldzame exemplaren, welke op den schoorsteen in de tuinkamer zijn geëxposeerd: o. a. de drie koppen in lijst, welke met eenige sterk-kleurige penseelstreken zijn weergegeven, de dolfijn (A 876) en de granaatappeltegels (A 874, 875), waarvan de linksche met de fel-gele vrucht tegen het kopergroene blad wel van een zeer bijzondere qualiteit is. Glazuur en kleuren dezer tegels geven een onovertroffen schittering en glans te zien (af b. p. 10, 11). Van groot belang zijn ook de twee tableaux van vier (A825 en 826, afb. p. 12) met hermen in cirkelvorm gegroepeerd (wand naast dubbele deur) ter weerszijden van het tableau van acht en veertig met kleine oranjeappels (A 828). Ten slotte wijzen wij nog op de krijgsknechten in cirkels (A 786, bij het bordes van de trap) en de verschillende soorten van oranjeappel tegels in vierpassen, 34 Tegels in hal en tuinkamer. groote (A 793, 628, 829, 833) en kleine (A441, 465, 823), welke in al hun variatie's in hal en tuinkamer zijn tentoongesteld (afb. p. 13). De overgroote meerderheid der tegels behoort echter tot de soort waar de versieringen op geschilderd zijn. Het is aan deze techniek, welke niet zulke groote moeilijkheden oplevert, toe te schrijven dat het aantal ontwerpen en voorstellingen bijkans onbegrensd is. De oudste patronen kenmerken zich ook hier door strenge gebondenheid en geometrische indeeling. Tot de fraaiste stukken dezer groep behoort het tableau van acht en veertig (A 721, afb. p. 14) (wand links van de binnenplaats) met een décor van lichte rozetten en donkere cirkels met een ster als kern, omsloten door ruitvormig geplaatste blauwe ornamenten met gegolfden rand, waarin witte gekrulde lijntjes zijn uitgespaard. De beteekenis van groote tableaux voor de waardeering van de tegels kan men aan dit exemplaar ten duidelijkste beseffen, waar juist de aandacht valt op de sterke werking der diagonaallijnen, die het patroon vrijwel geheel beheerschen en waardoor dit décor op een groot vlak eerst tot volle ontplooiing kan komen. Op een groot tableau is het pas mogelijk den rijkdom van het ornament ten volle te apprecieeren. Hoe warm is de kleurschittering van dit aan Oostersch aardewerk herinnerende kunstwerk! Zeer fijne geometrische ontwerpen met stermotief, welke afwisselen met kleine rozetten en sierlijke bloemvullingen in de hoeken, geven de tableaux A 887 tot 897 (tuinkamer) uit het tweede kwart der 17e eeuw te zien, zoowel in blauw als in kleur-combinatie's van blauw en donkerbruin of groen met geel en blauw of met geel en donkerbruin (afb. p. 15). Ook onder de tableaux van blauwe tegels (boven op de gaanderij, A 975, afb. p. 16), met blauwachtig wit glanzend Tegels in hal en tuinkamer. 35 email, dat zoo sterk aan porselein doet denken, ontmoeten we een dergelijk fijn meetkundig ornament, gevormd uit medaillons met aan het Chineesch porselein uit den Mingtijd ontleend décor en ranke bladmotieven op de hoeken. Dit tableau dateert vermoedelijk ook uit het tweede kwart der 17e eeuw. Berust de compositie van de vorige stukken voornamelijk op eene indeeling in horizontale en verticale richting, in dit tableau zijn het hoofdzakelijk de diagonale lijnen, die het ontwerp beheerschen. Variatie's op dit patroon vindt men op de tableaux met bloemen in ovale medaillons in blauw en in kleuren (A 972, 440). Uit denzelfden tijd als bovengenoemde stukken of wellicht nog iets vroeger dagteekenen de tableaux, waarvan de meetkundige vormen in de vegetabiele motieven als bladranken met tulpen, oranje- of granaatappels schuil gaan. Zoo komen de horizontale- en vertikale lijnen sterk tot uiting in de stukken met kleine druiven en granaatappels (A 834, 844, afb. p. 17), quadraten en diagonale lijnen in de tableaux met groote druiventrossen (A 846) en groote granaatappels (A 842, afb. p. 18) en op de stukken waar zij gecombineerd voorkomen (A 830, 832, 836, afb, p. 11), terwijl bijkans alle geometrische figuren en lijnen ten duidelijkste op de tableaux met tulpen, oranjeappels en druiventrossen (groote wand van de hal) in blauw (A 1002, 1007) en in kleuren (A 997, 998, 1000, 1001) te voorschijn treden. Het valt in het bijzonder op dat in de ontwerpen der blauwe tableaux die hoewel zeer fijn en fraai van uitvoering, vooral de verdeeling in quadraten tot uitdrukking wordt gebracht (afb. p. 19). In aansluiting hiermede kan nog op een paar andere voorbeelden gewezen worden, n.1. op eenige tableaux (tuinkamer) met bladornament in verschillende tinten van blauw, van licht- tot donker- en tot heel diep blauw 36 Tegels in hal en tuinkamer. (A 878, 471, afb. p. 15), hier en daar opgefleurd door oranje stippen (A 648), welke dadelijk aan het geheel een veel rijkeren indruk geven. Ook vindt men op twee tegels (A 881) hetzelfde ornament in polychrome uitvoering. Eigenaardig is het op te merken welke verschillende effecten eenzelfde patroon te zien geeft, al naar gelang van de samenstelling en de combinatie der kleuren. Naast de hier besproken, vrij duidelijk te onderscheiden groepen van tegels, komen echter ook min of meer apart staande tableaux voor, gelijk de serie kan aantoonen van tableaux met bloemvazen (A 877, 883, 886, 879), waarvan de laatste met blauwe bladen als hoekmotieven (afb. p. 20), een zeer zeldzaam stuk is. Alhoewel vermoedelijk in denzelfden tijd als de vorige stukken ontstaan, geven zij verbasteringen van de vroeger door ons besproken soort (zie pag. 30) te zien; de eens zoo monumentale bloemvaas is thans ineengeschrompeld tot een ornament bestaande uit twee voluten. Verder zij de aandacht gevestigd op een tableau van zestien (A 835), uit het begin der 17e eeuw met engelenkopjes in medaillons omgeven door bladornament in Italiaanschen trant, zooals eene vergelijking met twee zestiende eeuwsche Italiaansche apothekerspotjes op den schoorsteenmantel op overtuigende wijze aantoont. Uit de versieringen blijkt echter dat de Italiaan der 16e eeuw een juister inzicht had van den aard en de toepassing van het décor dan zijn zeventiende eeuwschen Hollandschen kunstbroeder, die de bladmotieven door licht- en schaduwverdeeling te plastisch en daardoor te onrustig maakte om er een goede vlakversiering van te kunnen vormen. Op pittige en tevens geestige wijze zijn de kleine oranjestippen op de cherubkopjes aangebracht. Tusschen de tableaux in hal en kamers zijn verschillende soorten van randtegels geëxposeerd in blauw en Tegels in hal en tuinkamer. 37 in kleuren, welke zeer fraaie décors met vrouwenkopjes, dieren en gestyleerde bladranken met goudsbloemen vertoonen (afb. p. 5, 7, 12). In deze afdeeling kan men op interessante wijze de stijlveranderingen bestudeeren welke de ontwerpen -in den loop der jaren ondergaan hebben. Het kenmerk der vroege patronen uit de 16e en het begin der 17e eeuw met uitgespaarde décors immers bestaat voornamelijk hierin, dat de vlakken geheel door het décor gevuld worden en dat aan hoek- en middenmotieven een vrijwel even groote waarde is gegeven en de voegen in het geheel niet in het oog vallen. De wandbekleeding vormt daardoor eene eenheid, een een en ondeelbaar geheel, welke als versiering een uiterst gelukkig effect maakt. Ditzelfde is het geval met de tableaux met geschilderde patronen uit de eerste periode. Ook wanneer de strenge geometrische décors door de meer vrlf en losser geteekende plantaardige motieven worden vervangen, blijft eene voorkeur voor de kleurenpracht en de rijke composities dezer wandversieringen bestaan. In denzelfden, of mogelijk uit iets later tijd treft men echter ook een groep tegels aan, waar aan de voorstellingen op het midden van het vlak een steeds grooter plaats wordt gegeven ten koste van de hoekmotieven. Daar deze décors als voluten, lijn- en bladornamenten in de meeste gevallen op zeer ornamentale wijze op de hoeken werden toegepast, ontstonden door de eenheid van behandeling van midden- en hoekversieringen dikwerf zeer fraaie composities van een meer verfijnd karakter. In later jaren is eene verandering van de opvatting duidelijk waar te nemen. De voorstelling op den tegel neemt langzamerhand de hoofdplaats in, terwijl de ornamentale hoekmotieven hoe langer hoe kleiner worden of wel geheel verdwijnen. Op welke wijze men door 38 Schotels in hal en tuinkamer. hoek- en voegversieringen toch nog eene eenheid bereiken kon, zal later bij de bespreking van de tableaux op de gaanderij blijken. Tot de kunstwerken nu, waar de enkele tegel meer op zich zelf gaat spreken, behoort de serie met streng gestyleerde vruchtenschalen (afb. p. 21), de vrije navolgingen en de verbasteringen er van in blauw en in kleuren, welke in tal van variatie's en tevens op twee zeer fraaie schotels (afb, p. 21) op de wanden aan de raamzijde zijn geëxposeerd. De hoekvullingen bestaan uit lelie- en bladmotieven, verder uit voluten en lijnornamenten. Ook de serie met een enkele bloem of plant gedecoreerd behoort tot deze groep. Opmerkelijk is de eenvoud en de sobere wijze waarop de planten als b.v. de akelei, koekoeksbloem, viool, keizerskroon, tulp, narcis, enz. geteekend zijn. Naast de twee tableaux (A 869, 871) met leliehoeken, noemen we de twee stukken A 864, 865 waar door even te lang bakken een buitengewoon fraai effect is verkregen, wat den toon van het glazuur en de kleuren betreft. In deze tableaux is duidelijk te zien hoe thans het witte fond van den tegel reeds een overheerschende rol gaat spelen. Een groot aantal exemplaren van tegels, details van tableaux met figuren of ornamenten en eenige zeldzame specimina, waaronder een met eene voorstelling van een gebouw dat in brand staat en het jaartal 1632, zijn met een aantal fragmenten van borden en schotels in de vitrine in het midden van de kamer te zamen gebracht. Alvorens dit vertrek te verlaten, lette men nog op de schotels van Noord-Nederlandsch aardewerk, die uit denzelfden tijd dagteekenen. Naast de schotels met vruchtenschalen, die we reeds noemden, vragen we de opmerkzaamheid voor een zeldzame schotel met bladmotieven in ster- en zig-zag vormen gegroepeerd, waarvan de kleuren blauw, groen, bruin, geel en paars ietwat 42 Tegels op de gaanderij. die van vrij vroegen, met bloempotten in ruiten, die van later datum zijn en ten slotte langs de blauwe oranjeappels en tulpen (A 1007), dan treft men op de gaanderij een aantal stukken aan, welke in hoofdzaak volgens de patronen der hoek- rand- en voegmotieven tot groepen vereenigd zijn. Door deze versieringen — wij wezen er reeds vroeger op — is in al deze producten nog een zekere mate van eenheid in de samenstelling der tegels gebracht kunnen worden. Dit blijkt ten duidelijkste uit de tableaux met leliehoeken en vaasmotieven op de voegen, waarbij eerst meerdere tegels te zamen het volle effect der decoratie kunnen toonen. De voorstellingen op de tegels bestaan uit burgers, krijgslieden, dieren, bloemen en bloempotten. Het accent valt echter hoofdzakelijk op de architectonische indeeling, de verticale- en horizontale geledingen. Hieruit volgt dat slechts op een groot tableau deze aesthetische factor eerst recht te waardeeren is: op een enkele tegel komt dit vaas-motief daardoor allerminst tot zijn recht. Het mooiste voorbeeld dezer categorie is ontegenzeggelijk het stijlvolle tableau met de gele tulpen (A 940, afb. p. 26), waar de middenversieringen en de décors der voegen een harmonisch geheel vormen, daar in beide motieven de verticale lijn de compositie beheerscht. Uit de volgende groep spreekt wederom een geheel andere geest. Door het gestreepte décor der hoeken, dat aan Chineesch ornament herinnert, wordt thans een grond of fond gesuggereerd waar de medaillons met bloemen, beesten en flgurale voorstellingen als het ware op rusten. Blijkens een tegel met jaartal 1632, welke wij reeds noemden, die dezelfde dikte en hetzelfde hoekdécor vertoont, moeten ook deze tegels omstreeks dien tijd vervaardigd zijn. Door de kracht en de diepte van het blauw, dat bijkans het Perzische blauw in sterkte van kleur evenaart, Tegels op de gaanderij. 43 trekt onder deze stukken in het bijzonder de aandacht het tableau met bloempotten met asters (A 963, afb. p. 27). Dezelfde kleurnuance vinden wij op de twee tableaux met beesten, waar op geheel rhythmische wijze de grondjes en de lichamen der dieren met blauwe toetsen zijn aangegeven (A 944, 946). Het tableau met bruine beesten (A 945) dat tot de meer zeldzame exemplaren behoort, is op een dergelijke manier behandeld. Een buitengewoon mooi exemplaar is het tableau van vier (A 961, afb. p. 28) met burgers in de fraaie en sierlijke kleedij uit het eerste kwart der 17e eeuw, geheel in den geest van Willem Buytewech uitgevoerd. De teekening der statige, wandelende of zittende figuren is bijzonder te roemen. Ook tableau A 959 met figuren is alleszins eene vermelding waard, terwijl het stuk van vier: A 348 met vogels om de schitterende kwaliteit van glazuur en kleuren zeer geprezen moet worden. Onder de beste stukken moet ook het tableau met krijgslieden (A 943) in donkerblauw met geweer of lans in de hand, worden gerangschikt, die in navolging van de voorbeelden van J. II de Gheijn in „ Wapenhandelinghe van Roers, Musquetten ende Spiessen" enz. uitgegeven in 1608, allerlei wapenoefeningen verrichten. De overige tableaux met burgers geven veelal figuren uit het volksleven en verschillende ambachten weer. De serie welke hierop volgt, laat ons in de meeste gevallen dezelfde voorstellingen zien, maar met andere hoekmotieven. Het zijn hier fijne bladranken, welke de hoeken sieren. Deze groep kunstwerken munt uit door eene hoogst verzorgde behandeling en door eene groote harmonie in de compositie van hoek- en middenmotieven. Door de luchtige, ranke versiering worden mooie effecten verkregen. Men bezie eens A 953 met gestyleerde blauwe- en A 947 met polychrome bloemen, voorts A 952 met figuren. Tot de zeldzame stukken dezer categorie behoort het tableau met de vier groote ruiters 44 Tegels op de gaanderij. (A 432). Al deze stukken dateeren uit de eerste helft der 17e eeuw. De groote bank met zes vaasvormige pooten (begin 17e eeuw), waarvan men een ruim gezicht heeft op de hal met lantaarn, den uitbouw en het fraaie koorhek, was eertijds bestemd om voor den open haard in het vertrek geplaatst te worden; hierop wijst de draaibare leuning. Deze bood den menschen de gelegenheid om zich zoowel met den rug als met het gelaat naar het vuur te keeren. Deze leuning is voorzien van zeventien ebbenhouten balusters door boogstukken met elkander verbonden; de hoekstijlen worden bekroond door fraai gesneden leeuwen. Onder het raamkozijn is het voorbord van een kist tentoongesteld, dat blijkens het jaartal tusschen de bloemranken uit 1733 dateert. Het stuk is gedecoreerd met drie gestoken figuren van Maria als Madonna van Kevelaer, Jezus aan het kruis en Josep (sic) in 18e eeuwsch costuum, verder met blad- en bloemranken en gestyleerde krulmotieven. De behandeling van de figuren en het ornament komt zoo sterk overeen met het décor van het Neder-Rijnsche aardewerk dat dit stuk zeer waarschijnlijk ook uit die streek afkomstig moet zijn. Van de vier monumentale koperen kandelaars op de balustrade zijn de twee met klauwvoeten en ballen in het begin, de twee andere met voluten in het einde der 17e eeuw vervaardigd. GANG. In den gang en de beide achterkamers zijn hoofdzakelijk 17e en 18e eeuwsche tegeltableaux geëxposeerd met afbeeldingen van menschen, bloemen, dieren, schepen, zeemonsters enz. Daar gedurende deze eeuwen herhaaldelijk dezelfde voorstellingen tot versiering werden aangewend, is het alleen aan de wijze van uitvoering Gang. 45 en aan de qualiteit van het email en de kleuren te zien of men nog een goed product, dan wel een stuk uit den vervaltijd voor zich heeft. De tableaux in deze vertrekken zijn gerangschikt volgens de onderwerpen, zoodat men in de gelegenheid wordt gesteld de behandeling der zelfde voorstellingen in verschillende perioden te bestudeeren. In den gang (rechts) ontwaart men een aantal composities van bloemen en bloempotten, waarvan het tableau van zestien (A 1268) en dat van negen (A 1265) vooral opvallen door den donkeren toon van het blauw en de evenwichtige vulling van de hoeken en het midden van den tegel. In verband hiermede wijzen wij nog op de bloempotten met bloemen en bladen in bruine en groene kleuren en groote voluten in de hoeken. Dateeren deze stukken, evenals het groote tableau met bloemen (A 1275) uit de eerste helft der 17e eeuw of nog uit later tijd, het mooie stuk van vier (A 408, afb. p. 33) daarentegen moet om de roomkleurige tint van het email en de teer grijs-blauwe kleur, waarmede de rijke bouquetten geteekend zijn, een eeuw later gedateerd worden. Aan den tegenovergestelden wand ziet men een aantal tableaux met engelenfiguurtjes op bazuinen blazend, of met pijlenkransen in de handen. Enkele zitten, andere loopen of spelen met knikkers. De hieronder geplaatste landschappen met herders of herderinnen met herdersstaven in de hand zijn van later datum. Tal van voorstellingen uit het volks- en kinderleven zijn op den wand links van den doorgang geëxposeerd. Behoudens eene enkele uitzondering zijn deze tafereelen niet met décors omlijst. Het zijn slechts eenvoudige motieven: de zoogenaamde „bij" (het kleine ornament in den vorm van vier lussen en twee kleine krulmotieven) of de „ossekop" (twee groote voluten), welke de hoeken sieren. Aardige voorstellingen ontmoeten wij hier, als 46 Gang. b.v. op A 1247 een troep soldaten of op A 469 drie personages in een open rijtuig of de keizer met een hoveling (A 435). Behalve op een aantal stukken met afbeeldingen van ambachten, beroepen of bedrijven zij de aandacht gevestigd op tal van kinderspelen, welke ook in onzen tijd bij de jeugd nog zeer geliefd zijn, als touwtje springen, tollen, kegelen, steltloopen, „haasje-over", enz. in klein en groot formaat en in verschillende tinten van blauw uitgevoerd, waarvan somtijds het effect door de paarse lijnteekening verhoogd wordt. Een vrij zeldzaam specimen is A 1252, waar de kleeding der afgebeelde personages in blauw met geelbruin is weergegeven. TUINKAMER (BOVEN) LINKS. Treedt men de kamer binnen, dan ontdekt men aan de raamzijde eenige belangrijke fragmenten van tableaux uit het midden der 17e eeuw. Eén groep (A 1041) stelt een stuk met bloemen voor, dat op eene eigenaardige wijze gecomponeerd is daar de bloem- en bladranken vanuit het midden zich naar vier kanten ontwikkelen. De losse tulpen daarboven, die op breede, schilderachtige wijze in diepe kleuren: bruin met geel en paars of alleen in geel en paars zijn geteekend, hebben vermoedelijk deel uitgemaakt van een dergelijk tableau. Het is zeer te betreuren dat van deze en de volgende groep fragmenten zoo weinig is overgebleven; waren zij tot volledige tableaux samen te stellen, dan zouden deze ontwerpen vrijwel als unieke exemplaren beschouwd moeten worden. De fragmenten met papegaaien en een schotel met fruit zijn afkomstig uit een huis aan de Oude Haven te Gouda. Het patroon van den schotel is gevolgd naar een Chineesch voorbeeld uit den laten Mingtijd (begin 17e eeuw). De uitnemende qualiteit van glazuur en kleuren Tuinkamer (boven) links. 47 de knappe teekening van de vogels en de vruchten en de gevoelige wijze waarop de stof is uitgedrukt als b.v. de donzige veeren en de harde snavel, geven een denkbeeld van de voortreffelijke uitvoering van dit kunstwerk en doen het verlies der overige stukken des te sterker gevoelen. Het tableau van acht en veertig (A 1042) met de kleine, pittig geteekende vogeltjes vormt eene schitterende wandversiering door de warme, rijke tinten van het witte email, dat nu eens blauwig, groenig of grijzig van toon, dan weer sterk rose of roomkleurig genuanceerd is. Het effect wordt zeer verhoogd door de fijne blauwe hoekmotieven en de polychrome vogeltjes, waarin een fel geel overheerscht. •In een lijst aan den wand zijn een aantal „sponsen" (zie pag. 32) geëxposeerd van ruiters en krijgslieden, waarvan we op de tegels wel geen directe copieën, maar toch wel een aantal soortgelijke exemplaren kunnen aanwijzen. In diverse grootte en uitvoering worden zij in dit vertrek aangetroffen. Zoo ziet men op denzelfden wand een aantal zeer kloek en forsch geschilderde krijgslieden, waaronder die op tableau A 1043 wel tot de voortreffelijke exemplaren behooren. Met welk eene raakheid zijn de figuren geteekend en hoe breed is de behandeling van het costuum! Evenals dit stuk zijn ook de krijgslieden in blauw met paarse lijnteekening (A 1030) van vrij vroegen datum; verder lette men op de tableaux met krijgslieden met lelie's en voluten op de hoeken (A 1027-1028, A 1039-1040 en A 1023-1024). Het voetvolk bestond in die tijden hoofdzakelijk uit piekeniers en musketiers, terwijl later nog enkele compagnieën vuurroers of fuseliers die het geschut moesten bedienen, in het leger werden opgenomen. Op eene dergelijke vlotte manier als deze tegels zijn •ook de groote tableaux met ruiters geschilderd, zoowel 4 48 Tuinkamer (boven) links. die met groote figuren en zware hoekvoluten (A 1037) uit de 17e eeuw, als de twee andere (A 1036-1038) met de kleine, pittig en geestig geteekende figuurtjes op helder wit fond, voor het meerendeel naar prenten van Joh. de Ram (geb. 1648), welke tegels uit de eerste helft der 18e eeuw dateeren. Deze ruiters op hun steigerende en galoppeerende paarden zijn vol actie, vechtend en schietend weergegeven. Een vrediger tafereel bieden een mandolinespeler en eenige heeren en dames op tableau A 1033. De aardige figuren in grijsachtig blauwe kleur zijn in den trant van de schilders Willem Buytewech of Dirk Hals uitgevoerd. Een geheel afzonderlijke groep wordt gevormd door de tegels met schepen, zeenymphen, meerminnen en diverse zeemonsters. Bij al deze stukken komt het voor de eenheid van samenstelling in hoofdzaak op de behandeling van de zee en de golven aan. Het fries, dat door de hoogtelijn van het water ontstaat, voegt de verschillende tegels tot eene eenheid te zamen, hetgeen in dit geval des te noodzakelijker is omdat bij deze voorstellingen vrijwel in de meeste gevallen nogal eens gezondigd wordt tegen de eischen die men aan decoratieve kunst kan stellen. De voorstellingen, vooral op de groote tableaux van acht en veertig, leveren er de bewijzen van. (Men houde echter wel in het oog dat er verschillende soorten dezer tegels gecombineerd zijn, omdat de voorraad van eene serie meestal niet strekte om er een groot tableau van samen te stellen). Allerlei typen van schepen vindt men hier vertegenwoordigd; zoowel de kleine booten voor de binnenvaart als de groote driemasters met volle zeilen, de gewone handelsschepen, die naar Oost en West, de Levant en zelfs naar het hooge Noorden en Spitsbergen voeren. Eene groote verscheidenheid is er in de golfformatie's op te merken. Zij zijn uitgebeeld in gelijkmatige hori- Tuinkamer (boven) links. 49 zontale penseelstreken met paarse lijnteekening (A 1114) of met lijnen die in krulletjes of lussen eindigen (A 1097), ook wel in rechte lijnen, welke zich aan het einde even ombuigen (A 1098) en ten slotte in penseelstreken, die een soort van guirlandes vormen (A 1108, 1111, 1115, 1121, 1123). Ook treft men golven aan welke in een driehoeksvorm zijn gecomponeerd (A 1094) of door golvende penseelstreken zijn weergegeven (A 1087), terwijl het fries A 613 een eigenaardig voorbeeld laat zien van gestyleerde golven in lichte en donkere kleurvlakken. Tot de fraaiste stukken behoort het tableau van zestien (A 1111), waar in teer grijsblauw op roomkleurig fond tal van zeilschepen op sterk ornamentaal behandelde golven zijn geschilderd (afb. p. 28). Zeer minutieus zijn de zeilen, masten en de tuigage geteekend; de sierlijke bouw dezer oude schepen treedt in de afbeeldingen op gunstige wijze naar voren. Het komt mij voor dat de verschillende teekeningen van „Oostindis-, Westindis-, Groenlants-, Frans- en Straets-Vaerders" (Straat van Gibraltar, Middellandsche Zee) op dit tableau sterk beïnvloed zijn door de etsen van Reinier Nooms gezegd Zeeman (1623 — f 1667 of 1668). Eene vergelijking met de twee stukken van vier A 1121 en A 1123, waar de schepen in hard blauwe kleur, doch overigens op dezelfde wijze zijn afgebeeld, toont ten duidelijkste het verschil in qualiteit, welke ontegenzeggelijk op eene latere periode wijst. Kan de fabricage der eerstgenoemde tegels omstreeks 1700 of het begin der 18e eeuw gesteld worden, die der andere moet stellig eene halve eeuw later hebben plaats gevonden. Talrijk zijn de variatie's in deze schepenvoorstellingen. Wij zien schepen in nood te midden van hooge woeste golven (A 1113) of schepen langs ijsbergen varend (A 1110), die vreemd genoeg op den bergrug eene vegetatie vertoonen. Ook wel schepen, die langs rotsachtige kusten schipbreuk lijden en waarvan de beman- Tuinkamer (boven) rechts. 57 figuren waarbij herders, herderinnen, jagers, visschers, schaatsenrijders, enz. onze aandacht trekken, terwijl ook bijbelsche en mythologische onderwerpen geliefkoosde motieven ter uitbeelding opleverden. Opmerkelijk is het dat vele dezer voorstellingen door twee eigenaardig gevormde boomen worden afgesloten. Ook één enkele boom, in dit geval meer in het midden geplaatst, komt voor of één boom die door een andere op den tweeden tegel geflankeerd wordt, zoodat deze twee stukken té zamen weer een geheel vormen (A. 1153). Tot de bijzonder mooie landschaptegels moeten nog gerekend worden de vier 17e eeuwsche exemplaren met duin- en rivierlandschappen in de vitrine bij het raam. Wat de uitvoering betreft, moeten zij uit den tijd van Fred. v. Frijtom c. 1660 dagteekenen. De twee fraaie blauwe landschaptegels uit de 18e eeuw, de zoogenaamde „openluchtjes", in dezelfde vitrine leveren prachtig vergelijkingsmateriaal voor de studie van het fabrikaat in deze verschillende perioden. Belangrijk zijn de drie tegels van zeer groote afmeting met landschappen en eene voorstelling van Hagar, Ismaël en de engel, welke blijkens een versiering op de smalle randen van den tegel deel uitgemaakt hebben van kleine nissen, die men vroeger wel in de wanden aantrof. Ook een paarse landschaptegel metanjelier-hoekmotief, hetwelk altijd op de beste stukken werd aangebracht, is in de vitrine te aanschouwen. Merkwaardig zijn vooral de twee tegels van porselein en het fragment van een vaas met een décor van blad- en bloemmotieven in blauw en geel, welke op het terrein van de fabriek „De Porceleyne Fles" is gevonden. Fraaie landschaptegels uit het einde der 17e en der 18e eeuw in blauw en in paars, in cirkels, quadraten en achthoeken ontwaart men op de verschillende wanden in dit vertrek. Men lette op de mooie blauwe exemplaren op den schoorsteen en de bijzonder fijne tegels 58 Tuinkamer (boven) rechts. op den wand tusschen de beide groote blauwe schotels. De omlijstingen binden al deze voorstellingen tot eene eenheid te zamen, waardoor nog decoratieve wandversieringen kunnen worden gevormd, alhoewel de groote lijn in de ontwerpen ontbreekt en de grootschheid van vroeger tijden verre te zoeken is. Van deze soort met ornamentale rand- en boekversieringen geeft het tableau van acht en veertig A 1228 (afb. p. 30) in paars, dat uit Rotterdam afkomstig is en uit het eerste kwart der 18e eeuw dateert, een uitnemend voorbeeld. Van de verschillende voorstellingen als dames en heeren op een terras wandelend, converseerend of ook wel dansend, van ter markt gaande kooplieden, herderstafereelen enz., bevinden zich de „sponsen" in het Gemeentearchief te Rotterdam. Onder de landschaptegels, die als op zichzelf staande stukken zijn te beschouwen, behooren de fraaie paarse tegels met koeien (A 460 en A 1200) en een paar kleine tegels met landschappen (A 1199). Een afzonderlijke plaats nemen de groep tegels met landschappen en figuren in die in blauw op witten grond in een paars fond met spatwerk als het ware zijn uitgespaard. Men lette verder op de verschillende uitvoeringen van bijbelsche voorstellingen in medaillons (A 1161) of in groepen van twee of drie personen in een landschap (A 1166). Een zeer mooi tableau is A 1165 met voorstellingen van Suzanna en de Ouderlingen en tooneelen uit de geschiedenis van Hagar en Ismaël. Naast de reeds genoemde serieën van tegels, moet thans nog een groep met figurale voorstellingen, speciaal ruiters,' vermeld worden. Zij komen zoowel in paars als in blauw voor en hetgeen vrij zeldzaam is, ook in een polychroom palet, zooals de tegels A 1221 in blauw, paars, groen en bruin. In tegenstelling met de reeds vroeger vermelde exemplaren zijn deze ruiterfiguren in stap, in draf of in galop met grootere pompeusheid Tuinkamer (boven) rechts. 59 en op vrij theatrale wijze behandeld. Deze karaktertrek is vooral van toepassing op het tableau voorstellende Markus Curtius op zijn steigerend ros; de held staat op het punt zich op te offeren door in de kloof te springen, welke hier door een vlammenzee aangeduid wordt. Tot de belangrijkste categorieën van achttiende eeuwsche tegels behoort voorzeker de groep ornamenttegels, welke hoofdzakelijk in paars, een enkele keer in blauw of, wat minder voorkomt, in beide kleuren zijn bewerkt. Het zijn vaak rijke sierlijke ontwerpen die de tegels vertoonen, al missen zij ten eenenmale het stijlvolle karakter der oudere producten. Men vindt er patronen onder die één-, of meer nog, die vier tegels beslaan, waarvan óf twee hoeken uitgangspunten vormen voor nieuwe ornamenten (A 173, 174, 614), öf wel drie hoeken deze functies verrichten, waarbij de vierde hoek de herhaling van den tweede is. Dit is te bestudeeren op het tegeltableau A 1239 dat met het zeer rijke patroon, de zoogenaamde „servet star" gedecoreerd is. Ofschoon niet in de collectie vertegenwoordigd, komen ook versieringen voor waarvan alle vier de hoeken aanleiding geven tot het vormen van nieuwe motieven. Van groote elegantie getuigt het patroon van in elkaar grijpende, gebogen lijnen en bladmotieven op tableau A 1240 (afb. p. 31) in paars of het bewegelijke spel van sierlijk gewende kruisen en bloemslingers in blauw, paars, geel en groen op A 1168 (afb. p. 32). Veel ijler en van later dagteekening is het polychrome tableau van vier (A 347) met cirkel- en bladmotieven in geel, bruin, groen en paars. Onder de paarse ornamenttegels komt echter de grootste verscheidenheid voor (zie b.v. A 173, 400, 614, afb. p. 33). Verder wijzen we nog op de dansende mannetjes op 60 Tuinkamer (boven) rechts. cartouches, Rotterdamsch fabrikaat ') die op A 656 en met eenige variatie op A 1229 voorkomen, terwijl de hoeken van het eerste een rozet, van het tweede een bloem vertoonen of op de dansende figuren op een golvend terrein zooals tableau A 1230 ons toont. Eigenaardig is dat een op het sierlijke bladmotief van de tegels A 614 gelijkend patroon, ook voorkomt op twee tegels in luster 2) A 563, waaromtrent nog niet is mee te deelen waar dit fabrikaat, dat in Utrecht en Limburg gevonden is, vervaardigd werd. Of we het als inheemsch dan wel als buitenlandsch misschien Engelsch product hebben te beschouwen, is voorshands niet uit te maken. In aansluiting hiermede zij nog gewezen op de diverse schildpad- en gemarmerde tegels en de exemplaren met spatwerk (A 589, 1195, 1191, 40), in allerlei verschillende tinten en kleurcombinatie's, waarvan vele eene merkwaardige overeenkomst vertoonen met de versieringen van de schutbladen van oude boeken en folianten. ') Zie Mr. H. C. Gallois: Over Rotterdamsche Tegels in Mededeelingen van den Dienst voor Kunsten en Wetenschappen te 's-Gravenhage 1919. p. 18. 2) Ir. Dr. A. Korevaar was zoo welwillend mij over luster de volgende mededeelingen te verstrekken: „Luster is eene decoratie van aardewerk die verkregen wordt door de versiering aan te brengen met een verf die bepaalde metaaloxyden bevat, welke daarna in den oven met behulp van kooloxydehoudende gassen worden gereduceerd. Daarbij komen de metalen in zeer fijn verdeelden toestand vrij en verbinden zich waarschijnlijk met de scherf of met het glazuur tot eigenaardig glanzende (lustreerende) stoffen. Deze werkwijze is wetenschappelijk nog niet geheel opgehelderd, daar men hier op kolloïdchemische problemen stuit die door deze zeer jonge tak der chemische wetenschap nog niet in studie genomen zijn. Het is duidelijk dat lusterdecoraties zoowel onder, als boven de glazuur kunnen worden aangebracht. Het is echter ook mogelijk om lustreerend glazuur te maken, zooals men dat bij modern aardewerk (De Porceleyne Fles, St. Lucas) hier te lande aantreft. Men maakt zelfs voorwerpen van lustreerend glas. (Lannooy)." 72 Zijvertrek. kleurd werden (de z.g.n. doode lijnen), van elkaar werden gescheiden. De nadeelen, welke deze versieringswijze opleverde, n.1. het ineenvloeien der kleuren, het spoedige afslijten der en reliëf liggende vlakken, bracht eene andere techniek in zwang, waarbij de randen hoog en de met email versierde vlakken en creux werden aangebracht. Tot verhooging van het effect paste men dikwerf goudluster en later ook ander luster toe, dat er in een zacht vuur op gemoffeld werd. Daar de Islam het gebruik van gouden vaatwerk verbood, trachtte men dit te vervangen door ook schotels, kommen en borden van goudluster te voorzien. In later tijd paste men het minder fraaie koperluster toe, dat een meer roodachtigen glans verspreidt. Een groote schotel op den wand links van de deur met knor-ornament op den rand en een décor van banden, bladmotieven en opschriften op den bodem, geeft van het aardewerk met luster een goed voorbeeld. Tenslotte verdienen de talrijke tegels met geschilderde décors van de 15e—18e eeuw nog vermeld te worden. Van al deze technieken, uitgezonderd de mozaïekversiering, zijn verschillende voorbeelden in de collectie aan te wijzen. In de vitrine bevinden zich talrijke stukken met email en reliëf, email en creux en met geschilderde versiering. In het bijzonder zij gewezen op de twee kleine tegels met draken uit Segovia (Valencia) uit de 15e eeuw met email en creux in bruine, blauwe en groene kleuren, waar de afgesleten eertijds opstaande randen forsche contourlijnen vormen, verder op den merkwaardigen zeshoekigen tegel, waar de ruitvormige vlakken als het ware als een mozaïek zijn toegepast. De Spaansch-Moorsche tegels (15e eeuw) met dikwerf zeer geraffineerde geometrische patronen geven schitterende hei-bruine, diep-groene, violet-zwarte en roomigwitte vlakken email en creux te zien, terwijl de tegels met 9 10 A 681, p. 31 A 682, 683, p. 31. A 697, p. 30. A 700, p. 30. A 603, p. 40. 13 A 628, p. 34, 14 A 721, p. 34. 15 16 A 975, p. 34. 17 18 A 842, p. 35. 19 A 1002, p. 35. 20 A 879, p. 36. 21 A 1492, p. 38. 22 2 A 670, p. 39. 23 24 A980 ') p. 40. A 914, p. 40. ') De onderste tegels behooren niet tot de pilasters. A 981, p. 40. ui