socialisatie'SS arbeidersbeweging NAAR AANLEIDING VAN HET SOCIALISATIE-RAPPORT DER S. D.A.P DOOR Dr J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE UTRECHT ~ G. J. A. RUYS ~ 1920 SOCIALISATIE 3g ARBEIDERSBEWEGING NAAR AANLEIDING VAN HET SOCIALISATrE-RAPPORT DER S.D.A.P DOOR Dr J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE UTRECHT - G. J. A. RUYS ~ 1920 I. INLEIDING. Het zeer lijvig rapport, door een commissie uit de S. D.A. P. samengesteld en op haar Pinkster-congres van 1920 behandeld, vraagt een gezette en nauwkeurige overweging. Daartoe dringt reeds het onderwerp. De socialisatie wordt genoemd als de signatuur van den komenden tijd. Terwijl wij in een geweldig moment leven van de sociaal-economische geschiedenis der menschheid, kan met dit woord strekking en doel en karakter worden aangewezen, naar het heet. Dan zal dus wie bewust zijn eigen dagen medeleeft, hier positie moeten nemen. Het onderwerp is bovendien niet slechts wetenschappelijk en technisch van aard. Doch het wordt in de politiek ingebracht en krijgt daardoor een propagandistische zijde. Dan zal, wie de eigen onmiddellijke volksontwikkeling medemaakt, hier zich dus moeten orienteeren. Het rapport zelf is rijk en breed. Vrucht van zes en twintig vergaderingen in pleno en menige commissievergadering. Het is eenstemmig vastgesteld door een kring van vijftien, eigenlijk zestien mannen, waarin de theoretici naast de practici werkten; economisten naast mannen, die weinig tijd voor studie hebben gehad; ultra-radicalen naast bijna-burgerlijken. De eenstemmigheid van deze allen behoeft de kracht van het rapport niet te hebben verhoogd, heeft dat ook zeker niet gedaan. Maar zij geeft daaraan voor propaganda en practijk een grooter waarde. 4 Den opzet van het rapport kan men gemakkelijk overzien. Behalve een samenvattend deel aan het einde, bestaat het uit twee duidelijk gescheiden stukken, elk van vier capita. Het eerste deel behandelt de algemeene overwegingen, het tweede de toepassing van de socialisatie in het bedrijfsleven. ' Bij dit laatste wordt een uitvoerig onderzoek ingesteld omtrent landbouw, verkeerswezen, industrie en bankwezen. Het eerste deel geeft een inleiding; een schets van omvang en methoden der socialisatie; een behandeling van het vraagstuk der schadevergoeding bij de onteigening op groote schaal, die komen moet; eindelijk een overzicht van de wijze, waarop een gelokaliseerd bedrijf georganiseerd moet wezen. Dit alles is uit formeel oogpunt bezien inderdaad knap werk. ^ * Opvallend is echter, dat over de nog-niet-gesodaHseerde bedrijven hier niet gehandeld wordt. Het rapport laat, ten minste voor wie zeer rustig en bezonnen leest, geen illusies over: de socialisatie op ietwat breed terrein komt nog in jaren niet. De arbeiders in de „kapitalistische" bedrïjvën zullen voor zeer langen tijd de overgroote meerderheid vormen. Hoe moet hun positie jvezen en blijven? Het rapport laat deze vraag met opzet onbesproken en geeft alleen den wenk, dat zij door S. D. A. P. en N V V „ten spoedigste" behandeld moet worden. Zeer terecht. Want zij is van oneindig veel meer belang voor onze arbeiders dan de geheele socialisatie; ook volgens dit rapport. De arbeidsvoorwaarden en de rechtspositie, het medezeggenschap en de menschwaardigheid zijn voor de arbeiders levensvragen van den allereersten rang. Veel gewichtiger voor hen dan 5 de vraag — wij zullen het aan de hand van het rapport aanwijzen — hoeveel winst er door sommige ondernemingen gemaakt wordt. Maar als een nieuwe commissie met een rapport over dit onderwerp komt, zal zij. zeer laat zijn. Roomsche en Protestantsche sociologen hebben reeds jaren zich aan dit onderwerp gewijd, sinds Dr. Kuyper daartoe in 1874 opriep. Wij denken aan de theoretische en practische behandeling van de bedrijfsorganisatie door Roomsche studeerenden èn door hun mannen uit de practijk. Ook aan de breede behandeling van het onderwerp óp het tweede Christelijk-sociale congres en nog pas in het artikel van den heer Snoeck Henkemans in Stemmen des Tijds. Eigenlijk is de literatuur reeds onoverzienbaar. Het vraagstuk van de organisatie der maatschappij is het vraagstuk van de toekomst, ook voor de arbeiders. Het is algemeen èn het is blijvend. De socialisatie geschiedt perceelsgewijs èn het gesocialiseerde bedrijf behoudt precies dezelfde problemen als het kapitalistische. Alleen bij de oorspronkelijk Russische methode zou dit laatste onjuist zijn; maar deze wordt door het rapport zeer sterk veroordeeld. Blijft het probleem van de positie onzer arbeiders. Daarnaast heeft ongetwijfeld het vraagstuk der socialisatie ook belang. Wij gaan dus naar het rapport hooren. II. TWEESLACHTIGHEID. Niets heeft bij de bestudeering van het rapport ons zóó getroffen als zijn tweeslachtigheid. Dat het rapport zulk een karakter zou moeten vertoonen, kon van te voren vaststaan. Want het moest 6 economisch èn propagandistisch zijn. Wat niet klopt. Economisch. Het samenstel onzer maatschappij werkt uiterst ingewikkeld. Het is vrucht van een groei eeuwen-lang. Het is voortdurend groeiende. Wie met breeden blik het geheel overziet, slaagt wel in het ontdekken van groote lijnen en grenst wel ruim-genomen perioden af. Maar er is een onophoudelijk in elkaar overgaan. Er ontstaat niet iets absoluut nieuws. Voor zooveel menschen invloed oefenen op den groei der economische structuur — veel zal hèt nimmer wezen — moeten zij behoedzaam en voorzichtig te werk gaan. Men breekt geen ijzer. Men breekt zeer spoedig fijne draden. Het een en het ander — hoe tegenstrijdig dit klinke — geldt van ons menschenwerk op sociaal-economisch terrein. Wie er niet van overtuigd is, leze het rapport. Telkens treft het door weldadige bezonnenheid. Hier worden geen nieuwe périoden ingevoerd bij volksbesluit; hief werkt men niet voorbarig. De hand van de economisch-geschoolde koppen in de commissie verraadt zich telkenmale. Nu moest echter dit rapport behandeld worden op een arbeiders-congres. Dat is bezwaarlijk om het congres en onmogelijk om de arbeiders. Hoe het technisch-fijne behandeld kan worden door een zeer talrijken kring, is reeds een raadsel. Hoe arbeiders het kunnen, nog meer. Althans, wanneer die arbeiders de „uitgebuiten en afgejaagden" zijn, die in de socialistische literatuur telkens worden geteekend. Dan heeft hun de ontwikkeling, de rijpheid, de tijd, de physieke kracht ontbroken, die vereischt zijn voor degelijke behandeling van een degelijk rapport. Ook als hun toestand minder somber is, moeten deze bezwaren gelden. Het aantal is niet groot van die in 7 staat zijn, hier bezonken en zelfstandig te oordeelen. Ook daarvan draagt nu het rapport de sporen. Men kan het niet oppervlakkig noemen, althans niet overal. Men moet het wel zeer oppervlakkig noemen, althans hier en daar. Men lette op de twee lijnen, die naast elkander henen loopen en die aldus te schetsen zijn. De leuze der socialisatie wordt aangeheven; zij opent een perspectief, dat arbeiders mee moet sleepen. Maar.... de verwerkelijking zal zich laten wachten; vele, vele jaren. Ook voor de agrarische wereld heeft de socialisatie een belofte. Maar.... alles is daar anders en er blijven groote verschillen. Het socialisme brengt redding aan den boerenarbeider eh den pachter. Maar... . wij gaan in het agrarische een noodlottige crisis tegen. Voor de socialisatie moet worden gedemonstreerd. Maar. ... de kwestie der socialisatie is voor af zienbaren tijd niet het vraagstuk, waarmee de nu brandende moeilijkheden der arbeiders opgelost worden. Het kapitalisme moet weg en de ondernemerswinst moet verdwijnen. Maar.... zonder kapitaal kan onze' maatschappij niet economisch bloeien; de ondernemersr winst gaat meest over in kapitaal, terwijl dezelfde som, verdeeld als meer loon over de arbeiders, zou worden opgebruikt en dus de maatschappij verarmen zou. Dit alles staat in het rapport. En meer. Het is, alsof telkens de propagandist spreekt tot de massa. En daarnaast, los daarvan, de economist tot economisten. Op sommige der genoemde punten komen wij nog terug. Maar vast staat wel, dat het rapport de gevolgen 8 draagt van den noodlottigen opzet, dat een economischtechnisch vraagstuk voor de rechtbank van de massa zou worden gebracht. Ongetwijfeld bergt het vraagstuk der socialisatie ook andere dan technisch-economische elementen. Sociale en psychologische momenten komen er voor; ja, zij geven — zedelijk gesproken — den doorslag! Voor de behandeling daarvan kan ook een groote groep van arbeiders rijp worden en dus bevoegdheid erlangen. Hoe tegenover beginselen van menschenwaardij en arbeidsloos inkomen en solidair werken de menschheid te staan heeft, kan de menschheid leeren zien. Hier is het terrein der sociale opvoeding, wij aarzelen niet te zeggen: ook der geestelijke opvoeding van een volk. Maar de zuivere ontwikkelingsgang v/ordt gezien, waar deze sociaal-geestelijke scholing geacht wordt de voorwaarden te kweeken voor sociaal-economische maatregelen. Waar dus deze twee terreinen op elkaar zijn aangewezen en wederkeerig wisselwerking oefenen; doch waar niet in één rapport het primair-sociale, het paedagogische en propagandistische voorkomt naast het technische en economische; ja, niet slechts er naast doch er doorheen geweven. Dan ontstaat tweeslachtigheid, die voor beide samenstellende deelen schade beduidt. De propaganda wordt onzuiver en de economie wordt vertroebeld. Gelijk dat naar onzen stelligen indruk in dit-rapport geschiedt. m. ALGEMEENE SOCIALISATIE? Men kent de Marxistische overtuiging, dat het socialisme het kapitalisme onderstelt. Vóór Marx kon men sociale utopieën denken èn 9 van haar verwej£s^king droomen, geheel afgedacht van de economische mogelijkheden. Sinds Marx is dat onmogelijk. Het socialisme onderstelt een maatschappij-ontwikkeling als slechts via het kapitalisme bereikt wordt. Twee malen zelfs. Ten eerste voert alleen het kapitalisme de productieve vermogens der gemeenschap tot de hoogte op, die noodig is om in aller behoeften bevredigend te voorzien. Ten tweede brengt slechts het kapitalisme de proletarische arbeidersmassa voort, die noodig is om het socialisme door te zetten. Aldus de bekende theorie. Zij voert tot de evenzeer bekende overtuiging, dat een land, een volk, een tijdperk „kapitalistisch" moet wezen, eer de zon van het socialisme er kan gloren. Het niet-kapitalistisch Rusland is daarvoor evenmin rijp als het niet-kapitalistisch Indië. Lenin, die thans in Rusland het socialisme wil doorvoeren, doet naar het bekende oordeel der sociaal-democratie — een onmogelijk werk, omdat hij „een fase in de maatschappij-ontwikkeling overspringt*. Dezelfde theorie moet echter noodzakelijk tot nog een andere overtuiging voeren. Nooit is een land, een volk, een tijd als geheel kapitalistisch. Wij gebruiken het woord'ter aanduiding van een toestand, waarin het kapitalisme het hoofdmoment vormt of althans een belangrijken invloed oefent op de signatuur van het geheef Maar er worden voortdurend bedrijven gevonden en groepen van werkers, waarvoor de aanduiding „kapitalistisch" niet deugt en dus de belofte „socialistisch" geen inhoud heeft. Het rapport laat dit in zijn economisch-sterke deelen klaar onderkennen. Voorzichtig wikkend wordt onderzocht, waar socialisatie als stap naar het socialisme zal mogelijk wezen, waar en wanneer. Hiermee zijn we echter de sfeer der relativiteit 10 binnengetreden. Socialisatie als leus voor één bepaald bedrijf wordt een wellicht helder belijnde aanduiding; maar relatief en dus noch absoluut noch algemeen wordt zij, zoodra aan gansch de1 maatschappij-ontwikkeling wordt gedacht. Dus bergt de socialisatie een belofte voor sommigen, niet voor allen. Zij spreekt sommigen, niet allen arbeiders toe en gaat over sommige branches, niet over het gansche economische leven. De waarde van het begrip voor de economische ontwikkeling is daarmee zuiver gegeven. Maar als propaganda-leuze voor een sociale of een politieke partij is zijn waarde nu uiterst gering. Het dubbel karakter van het rapport springt op dit • terrein klaar in het oog. Het rapport moet de leuze geven als algemeengeldend, als allen-bezielend, als voor allen een belofte dragend. Het doet dit ook. Arbeiders en pachters en boeren vinden hier hun gading; arbeiders uit allerlei bedrijven zoo goed als die uit de groot-industrie. Teekenend in dit opzicht is het zevende hoofdstuk, waarin als veertiende en laatste punt de „detailhandel" wordt besproken. Een onderwerp, dat in een sociaal-democratisch rapport over de socialisatie — economisch gesproken althans — niet eenmaal thuis behoort. Dat toch wordt behandeld om allen alles te zijn. Maar waarbij dan eerst geconstateerd wordt, hoe „hier aan volledige - socialisatie voorshands niet kan worden gedacht". En daarna over verbruikscoöperatie, prijsregelende overheidsbedrijven en toegelaten particuliere winkels wordt gehandeld op zoo weinig heldere wijze, dat inderdaad dit onderwerp blijkbaar in het onderzoek beter ware terzijde gelaten. Iets van gelijke zwakte treft elders in het rapport. 11 Het „kapitalisme" heelt zwarte slagschaduwkanten, die niemand mag vergeten en die niemand onbestreden laten mag. Doch het heeft lichtzijden, niet enkel van economischen aard, die in een alzijdige beschouwing niet mogen worden verwaarloosd. Wellicht lag het niet op den weg eener socialistische commissie, om op deze lichtkanten van het kapitalisme de aandacht te vestigen. Haars ondanks heeft zij het toch gedaan. De socialisatie kan niet algemeen wezen? Zij mag het volgens de commissie ook niet zijn! Want zij zou het leven van zijn soepelheid, zijn aanpassingsvermogen, zijn veelvormigheid berooven. Het gemeenschapsbedrijf nivelleert en uniformeert. De leider van het particulier bedrijf past zich aan aan persoonlijken smaak of aan de wisselende behoeften van het oogenblik. Wie dit element wegwerkt uit de samenleving, brengt economische schade aan èn ontledigt ons leven van de kleine, waardevolle, persoonlijke toetsen, die een deel van onzen geestelijken levensrijkdom vormen. Zoo zéggen niet slechts wij het. Evenzeer de stellers van het rapport. Wij doen een paar grepen. Met zooveel woorden 1) wordt gezegd, dat er industrieën zijn, waarin aan het particulier bedrijf een taak kan worden overgelaten; de productie namelijk van „artikelen, waarbij individueele smaak een groote rol speelt en die zich deswege niet voor massa-vervaardiging leenen." Luxe-bedrijf en kunstnijverheid o. a. zullen als particulier bedrijf blijvend worden uitgeoefend, zoo heet het; waarbij de toevoeging toch inderdaad wat kinderachtig aandoet, dat „zij echter in een socialistisch millieu een geheel ander karakter aannemen." 1) Namelijk in hfd. II letter B. 12 Volgens een andere uiting!) moet er bij de broodvoorziening plaats blijven voor het particulier bedrijf o. a. om „de wenschelijkheid van eenige vrijheid van keus voor den consument". Weer elders^) gaat het over de kleeding-industrie; daar zou „eene doode eenvormigheid tot een volledige mislukking leiden. Men zal zeer sterk rekening moeten houden met hetgeen het publiek vraagt." W0& Alles psychologisch zeer juist. Daarnaast plaatsen wij nog de economisch juiste opmerking,3) dat nevens de gesocialiseerde groote en vaste scheepvaartlijnen er plaats is voor „de wilde vaart (tramps)"; van socialisatie daarvan „kan geen sprake wezen", omdat het hierbij te veel op wisselende conjunctuur aankomt en omdat op scherpe beoordeeling van alle winstmogelijkheden gelet moet worden. Men ziet het: de socialisatie is geschikt voor een deel van ons samengestelde leven. De arbeiders in het andere deel zullen dus moeten blijven werken onder alles, wat als ellenden van het particulier bedrijf hun voortdurend door het socialisme wordt afgeteekend. Een algemeen belang heeft deze leuze niet. Een arbeiderspartij zou beter doen, zich op de bres te stellen voor de arbeidersbeweging en niet voor de socialisatie. De laatste is daarvoor te beperkt van werking en te langzaam van groei. De eerste — de arbeidersbeweging — spreekt haar woord en ziet haar doel in alle tijden, binnen alle bedrijven, bij elke economische structuur. 1) In hfd. VII letter G. 2) Namelijk Md. VII letter H, 3) Uit hfd. VI letter A. 13 IV. KARAKTER DER SOCIALISATIE. Het komt er thans op aan, wezen en karakter te bepalen van het maatschappij-ideaal, dat hier wordt yoorgeteekend en dat wel nimmer over de gansche linie zal gerealiseerd zijn, maar niettemin op menig gebied thans zijn verwerkelijking nadert. De socialisatie nu is volgens het rapport het socialisme zelf nog niet; maar zij vormt den weg daarheen. Zij bestaat in telkens stuksgewijs grijpen van het mogelijk-gewordene, totdat eens het volle socialisme heerscht. Toch moeten zóó gezien de beide begrippen zeer veel gemeen hebben. Socialisatie heet dan ook de doelbewuste vermaatschapp^sijking van de voortbrenging; de opheffing van den particulieren eigendom der productie-middelen en hun overgang in maatschappelijken eigendom. Dit alles is nog te weinig scherp gezegd. Het rapport voert tot nader belijning door een vergelijking met de staatsexploitatie, dus met de bedrijven van staat, provincie of gemeente. Een stuk socialisatie of zelfs socialisme is daarin ongetwijfeld aanwezig; in zooverre namelijk, als daar „principieel niet meer, gelijk in het kapitalisme, de ondernemerswinst maar het maatschappelijk nut het doel is." Wij komen op dit kenmerk en de hier gegeven tegenstelling nog wel eens terug. Eerst moet nu worden aangewezen, dat men intusschen socialisatie en staats-eigendom of staatsexploitatie niet zonder meer identiek verklaren mag. Het rapport wijst met nadruk het onderscheid aan — vooral hierin gelegen, dat het werk van de staatsorganen onvermijdelijk gekenmerkt wordt dóór veel ambtenarij, bureaucratie, formeele preciesheid, die 14 dikwijls het levende leven maar al te weinig verstaan .en daarvoor een al te ongeschikt gareel vormen. Het rapport stuurt aan op een regeling, die veel minder van de staatsorganen en veel meer van de maatschappelijke krachten en organisaties verwacht. Het kan ons zeker niet anders dan aangenaam zijn, dat te hooren; van sociaal-democratische zijde heeft wel eens iets anders geklonken! Nu er gerealiseerd worden moet en niet maar theoretisch gesproken of utopistisch gepropageerd, nu zwenkt men heen naar wat de voorstanders van een christelijke maatschappijorganisatie reeds jaren hebben bepleit. Zeer gelukkig. Maar steeds minder duidelijk wordt het nu, waarop het zedelijk recht rust der sociaaldemocratie om te verklaren, dat zij een eigen oplossing van het sociale vraagstuk voorstaat, die soortelijk anders is dan wat in alle „burgerlijke" kringen gewild wordt. Nog op een ander punt wraakt het rapport al van te voren een vergelijking met het staatsbedrijf. Het is niet ongewoon immers, dat de „zegeningen" der staatsal-bemoeienis uit oorlogs- en crisis-tijd worden aangevoerd als zooveel argumenten tegen het socialisme, omdat toch niemand deze „zegeningen" bestendigd wil zien. Dit laatste terecht; maar de vergelijking ten onrechte volgens de commissie; „het luchtig en vluchtig oorlogs-getimmerte der oorlogsbemoeiing van de overheid met het bedrijfsleven — berekend voor korten duur en toegepast door tegenstanders — heeft met een werkelijke socialisatie niets hoegenaamd uitstaande". Wij houden het ons gaarne voor gezegd; wanneer althans de socialisatie al verder van den staat naar de gemeenschap zal zwenken. Hier komen wij echter aan een teer punt. 15 Wat voor sociaal-democraten het wezens-verschil is tusschen staat en maatschappij, dat volgens christelijke levensbeschouwing zoo klaar als de dag spreekt, blijft aldoor duister. In den grond der zaak waren Marx en Engels anarchist. En de studie van Mr.Troelstra in het wetenschappelijk bijblad van Het Volk toont ook de klare lijn niet. Toch mag men sociaal-democraten niet kort-weg anarchisten noemen; zij erkennen voor afzienbaVen tijd de noodzaak van staat en dwingend overheidsgezag. Als zij dien staat dan in het productie-leven telkens doen terugwijken om plaats te maken voor de georganiseerde krachten der maatschappij, dan begroeten wij dat opnieuw als een welkome bezinning. De geschiedenis der allerlaatste jaren dwong echter de commissie, om nu ook haar gemeenschapsbegrip nog nader aan te wijzen en af te grenzen. Socialisatie is gemeenschaps-productie. Welnu: deze is in Rusland consequent gerealiseerd. Daar moest opeens en over gansch de linie het privaatbezit wijken voor communaal bezit. En daar viel tevens die harde tegenstelling tusschen de bedrijfsleiders en de arbeiders weg. De arbeiders vormen het volk; wie in dat volk een plaats begeert, móet die als arbeider bekleeden. Het bedrijf is er gesteld in de hand der arbeiders. Is dit de socialisatie? Het rapport verzet zich tegen de gedachte met klem. Noch in afzienbaren tijd, noch in de verre toekomst vormt Rusland het ideaal. Integendeel moet de daar toegepaste methode met beslistheid worden verworpen Waarom? Het rapport zegt: Op die wijze worden de bedrijven feitelijk in producenten-coöperaties in plaats van in gemeen- 16 schapsbedrijven omgezet en viert het groepsbelang hoogtij, wordt de bedrijfsinrichting een middel om met een minimum van arbeidsprestatie een maximum van loon te verkrijgen. Niet „de fabriek aan de arbeiders" kan onze leus zijn, maar „de fabriek aan de gemeenschap". De argumentatie is uiterst zwak, gelijk men ziet. De kwestie van de hoeveelheid arbeidsprestatie is in dit verband een volkomen vreemd element; • de daaraan gewijde tusschenzin behoort in het redebeleid niet thuis. En wat er dan overblijft? Dat stelt gemeenschap tegenover arbeidersmassa en stelt zorg voor de arbeiders-alleen gelijk met groepsbelang! Mogen wij weten, in welke sfeer wij dan verkeeren? Misschien lezen wij het rapport verkeerd en wordt er enkel afgekeurd, dat de fabrieken in Rusland telkens aan een groep arbeiders is toegewezen en niet aan de arbeiders als een geheel. Maar wij kunnen moeilijk gelooven, dat dit de bedoeling is. Wie zich principieel stelt tegenover het Russische systeem, dat op zichzelf gezien een groot bouwsel is, die mag niet enkel vallen op zulk een tegenstelling als die tusschen arbeidersgroepen en arbeiders-massa. Dat bedoelt dan ook zeker het rapport niet te doen. Men lette op de hier gegeven klare tegenstelling tusschen „arbeiders" eik. „gemeenschap". Men lette er tevens op, dat ook elders i) het rapport de arbeiders als slechts een deel van de gansche samenleving kent. En opnieuw luidt onze vraag: mogen wij weten, in welke sfeer wij nu verkeeren? Zijn hier socialisten aan het woord of „burgerlijken"? Wij meenden te weten, dat de klassetegenstelling zou moeten verdwijnen, doordat allen 1) Zie beneden blz. 41. 17 arbeider worden in de gemeenschap en vóór*de gemeenschap; wij meenden, dat socialisten en sociaal-democraten dit gelijkelijk verkondigden. Hier zijrl Russen, die alles den arbeiders in de hand stellen. Hier zijn Nederlanders, die de arbeiders sléchts kennen en erkennen als één groep in de gemeenschap! Het is niet de eenige uiting van dien aard, die ons in de laatste tijden bereikt. Wij hooren van sociaaldemocratische zijde méér klanken in dien toon. Ook het rapport kent aan ondernemers-loon en bedrijfsleiders en kapitaal een gewicht toe als in het socialisme — de aanduiding breed genomen — zeer vreemd aandoet. Is het waar, dat nu de sociaal-democratie van utopie en leus en propaganda komen moet tot werkelijkheids dat zij nu splijt? Eén deel opschuivend naar links, naar het geestverwante anarchisme; één deel terugtredend naar rechte tot in den kring der sociaal-voelende „burgerlijke elementen, waar men zeer zeker een nieuwe positie der arbeiders met klem en kracht zoekt, doch over een nieuwen maatschappij-grondslag als panacee en universeel geneesmiddel niet spreekt? V. KAPITALISME EN SOCIALISME. Wij hebben getracht, het karakter der socialisatie aan de hand van het rapport te bepalen door vergelijking met min of meer verwante verschijnselen. Staats-exploJtatie, crisis-maatregelen, het Russische stelsel leenen zich daarvoor uitnemend. Doch zij brengen vooral aan het licht, wat de socialisatie niet bedoelt. Er is echter nog 'n vergelijking, die zich opdringt. De yèrgelijkirig namelijk van socialisme of althans voorloopig socialisatie met kapitalisme. Hier worden dan niet verwante doch elkaar uitsluitende stelsels ver- 18 geleken, waardoor het beeld van de socialisatie positief wordt gevuld en helder wordt afgeteekend. Het zijn vooral drie schaduwzijden, waardoor het kapitalistisch stelsel zich kenmerkt volgens het rapport. En dus drie lichtzijden, waardoor de socialisatie zich aanbeveelt. Het grondkenmerk van het kapitalisme is: dat grond en fabriek en machines het particulier eigendom zijn van den ondernemer of — voor de latere fase — van kapitalisten, die geen ondernemer zijn doch een bedrijfsleider aan het hoofd der zaken stellen. Hieruit volgt drieërlei. Vooreerst is de bezitter de machtige. Hij laat door „zijn" arbeiders in zijn fabriek werken en de arbeider is de hoorige, de onderworpene, de gebondene, het willoos werktuig in de hand van den broodheer. Ten tweede: de ondernemer en de kapitalist en de directeur en de aandeelhouders strijken alles op, wat het bedrijf aan overschot levert behalve het loon, dat de arbeider beslist behoeft. Zoo werkt de arbeider nauwlijks voor zich-zelf, in het geheel niet voor de gemeenschap, grootendeels voor het vergrooten van ondernemerswinst en dividenten en. tantièmes. Eindelijk dpet het kapitalisme nog eenmaal de gemeenschap tekort. Het brengt niet voort om te voorzien in de behoeften van allen, doch om de winst te vergrooten. Er is geen toewijding aan het geheel. Er is ook geen overzicht over het geheel. Ieder brengt voort wat hem voordeelig schijnt, ongeacht de behoeften van allen; zoodat hier in behoeften niet wordt voorzien en tegelijk ginds een ontzaglijke verspilling plaats heeft van economische krachten, doordat twee-, drie-, viermaal hetzelfde gedaan wordt. Slavernij, winsthonger, verspilling — dit zijn de zonden van het kapitalisme. Socialisatie beduidt nu: het onttroonen van den par- 19 ticulieren bezitter. De gemeenschap wordt eigenares. Onmiddellijk treden de glanzende lichtzijden naar voren. De ondergeschiktheid van den arbeider is verdwenen; voortaan is hij een eigen zelfstandig element in het productie-proces. De productie komt ten bate van allen, niet meer van zeer-onreehtvaardig-bevoorrechten. De productie geschiedt planmatig, ter voorziening in de behoeften en met vermijding van al het dubbele, overtollige, economisch-onverantwoordelijke verspillen. Vrijheid, gemeenschapsdienst, economisch beleid zijn de kostelijke vruchten der socialisatie. * * * Aldus geven wij in onze eigen woorden, maar zeker niet onbillijk of onvolledig de kern weêr van het socialisatie-rapport. Dit zijn de drie hoofdvragen. Hier valt de slag. Wil men al dan niet de slavernij, den winsthonger, de verspilling? Zoo ja, dan zij men kapitalist; zoo neen, dan heffe men de leus aan van de socialisatie.' Wij zijn in één punt opzettelijk onvolledig. In het geheel van den gedachtengang zou zich zeer goed laten verdedigen, dat „de" arbeiders de socialisatie volstrekt niet zoeken om de genoemde verheven motieven en dat tegenover den kapitalistischen honger naar winst en dividend en tantième de even inferieure, immers materieele honger van den arbeider — lees: Van den socialist — staat om van het gesocialiseerd bedrijf te halen, wat er van te halen is. Een omwisseling van motieven, die inderdaad uit zedelijk oogpunt weinig vooruitgang voor het geheel der samenleving zou beduiden. . Maar wij laten dit opzettelijk rusten, ten einde het 20 onderzoek zoo zuiver mogelijk te houden en het althans niet te verfraaien naar den kapitalistischen kant. Bij rustig bezinnen op de drie gegevens springen dan echter de vragen en kwesties en twijfelingen en tegenspraken naar voren. De voorstelling, gelijk het socialisme die geeft en gelijk wij die op onze wijze wedergaven, laat zich gemakkelijk volgen en klaar verstaan. Doch zij prikkelt tot geweldige tegenspraak. Wat men eerst van zelf laat gaan, ja aanneemt onder het lezen, dat blijkt straks voor betwijfeling en tegenspraak meer dan vatbaar. Wij vragen: is de slavernij van den arbeider inhaerent aan het kapitalisme? Kan niet de arbeidersbeweging onder het kapitalisme die slavernij overwinnen? Dreigt niet in het gesocialiseerd bedrijf dezelfde slavernij? Bestaat de gewraakte verspilling inderdaad? Waarom overwint het winsthongerig kapitalisme deze dan niet? Kan zij althans niet op kapitalistischen grondslag overwonnen worden ? Is de uiteenzetting economisch ook maar van verre bevredigend, die over winst spreekt zonder te spreken over risico en verlies? Moet geen onderzoek ingesteld worden naar de machtige functie van het kapitaal in een industrialistisch tijdvak? Wij zijn overtuigd, dat een gezette overweging van deze vragen de schoonheid der ontworpen schildering zal doen verbleeken en de kwestie: kapitalisme — socialisme zal doen zien als een relatieve en niet absolute kwestie. Wij wijzen het aan met een beroep op het rapport en met vingerwijzigingen, daaraan ontleend. Wij beginnen met de kapitaal-kwestie. 21 VI. ARBEIDSLOOS INKOMEN. Over dit onderwerp handelt het eerste hoofdstuk. 1) De uiteenzetting toont drie fasen. Eerst wordt geklaagd over de velen, die geenerlei economischen arbeid leveren, hoewel daartoe' uitnemend in staat; die hun aandeel in den gezamenlijken arbeid niet vervullen en dus de anderen verplichten, harder te werken dan noodig zou zijn, terwijl zij zelf van arbeidsloos inkomen leven. Zoo de rentetrekkers, de aandeelhouders. Ook de ondernemers? Hier — dit is het tweede — moet onderscheiden worden tusschen ondernemerswinst en ondernemersloon. Het laatste is, zoolang het blijft binnen redelijke grenzen, gerechtvaardigd; het is niet arbeidsloos. Maar wat daarboven uitgaat, is onduldbare winst. Ten derde stelt het rapport vast, dat in verhouding tot het geheel der bevolking het aantal trekkers van arbeidsloos inkomen niet groot is en dus gewaarschuwd worden moet tegen overdreven verwachtingen omtrent de aldus te bereiken dadelijke verhooging van levensstandaard. Bovendien: dat dit arbeidsloos inkomen voor een belangrijk deel wordt geheven als belasting en wordt gebezigd voor bedrijfsuitbreiding. Wij hebben ons in de laatste alinea opzettelijk aan de letter van het rapport gehouden. Het is namelijk duidelijk, dat deze uiteenzetting het overig betoog volkomen te niet doet. Over het zedelijk karakter van arbeidsloos inkomen valt apart te spreken. De vraag is, of een blik, die de gemeenschap wil omvatten en dus niet louter individueel en perceelsgewijs oordeelt, geen plaats hebben moet voor arbeidsloos-inkomen-genieten door hen, die geen productieven arbeid verrichten en toch een werk 1) Onder letter D. 22 doen, dat voor het geheel van een volk, voor het cultureele leven in den breedsten zin onmisbaar is. Doch wij letten er thans op, dat de socialistische arbeider de socialisatie leert zoeken en het kapitalisme leert verwerpen vanwege alle niets-nutters, die geld opstrijken zonder er iets voor te doen. En dat hij onmiddellijk daarna dit tweeërlei leeren moet. Eenerzij ds, dat de buit zou tegenvallen. Indien het nu aan arbeidsloos inkomen genotene over de arbeiders werd verdeeld, zou elk hunner niet merkbaar vooruit gaan. Dat staat bier. Wij vragen, waaruit het verzet tegen het arbeidsloos inkomen dan welt. Niet uit begeerlijkheid, jaloerschheid dus. Uit de ethische overweging derhalve, dat er een zedelijk onrecht geschiedt? Wij zouden het gaarne gelooven, want in zulk een gedachtensfeer worden wij op hooger plan geheven. Maar in de dagblad- en tijdschrift-literatuur treffen wij dezen toon zelden of nooit aan en zien wij wel telkens een lijstje van enorme winsten, door ondernemingen gemaakt; blijkbaar meêgedeeld om aan te wijzen, dat „het er wel af kan". Hier wordt dus de begeerlijkheid geprikkeld. En wordt het enorme winst-cijfer van enkele bedrijven gegeven, alsof het iets voor de bedrijven in het algemeen bewijst. Andererzij ds leert de socialistische arbeider hier het volgende. De enorme sommen komen niet gaaf in den zak der niet-werkers; want hier doet de fiscus forsche happen. Zeer juist. En goed, dat het hier staat. Wat wel in dien zak terecht komt, wordt niet opgeteerd, maar belegd en komt dus als kapitaal aan het economisch leven ten goede. Dan is het derhalve — volgens dit rapport — in het economisch belang van den arbeidenden stand, dat het arbeidsloos inkomen wordt bestendigd. Want 23 in een kapitaal-arme wereld lijden allen, ook de arbeiders een economisch gedrukt leven. * * * Het staat met zooveel woorden in het rapport. Dit verzekert 1), dat sommige coöperaties niet groeien kunnen door gebrek aan kapitaal en dat dit verstrekt moet worden. Het 2) wil zelfs overschotten van gesocialiseerde bedrijven kapitaliseeren; d.i. er moet iets overschieten na uitkeering van het ondernemersloon eh het arbeidsloon en dat wel om in de behoefte aan kapitaal te voorzien. Volkomen logisch heeft dan ook de heer Ankersmit, lid der commissie, in Het Volk uiteengezet, dat het kapitalisme nog zeer lang een taak houdt en de arbeiders de kapitalistische productie niet moeten saboteeren. Hoe lang? Wij meenden uit het rapport geleerd te hebben, dat het kapitaal nooit meer gemist kan worden; ook niet in een gesocialiseerde wereld. Maar dat moet een vergissing onzerzijds wezen, want — men gelooft zijn oogen niet — hier 3) wordt ook verhaald, dat de hoeveelheid te- beleggen geld, dus kapitaal verminderen zal naarmate door de socialisatie de meerwaarde en het arbeidsloos inkomen slinkt. Heeft straks de maatschappij geen kapitaal meer noodig? Heeft hier de socialist den economist overtroefd? Zeker is dit gebeurd, waar 4) het invloed oefenen op het arbeidsloos inkomen een kwestie van macht wordt genoemd. Overigens is het duidelijk, dat het kapitaal moet blijven, dus gevormd worden moet. Rest alleen de 1) In hfd. n letter H. 2) In hfd. III letter D. 3) In hfd. VIII letter B. 4) Namelijk in hfd. VII letter E. 24 vraag, wanneer het kapitaal het best zijn maatschappelijke functie verricht; in de hand van den enkeling óf in die van de gemeenschap; een technische en — als men wil — psychologische vraag, maar die moeilijk voeren kan tot een principieele en absolute partijscheiding over de gansche linie. Naast de kwestie van het kapitaal staat die van de ondernemerswinst. Wij zagen het rapport in de tweede genoemde alinea scheiden tusschen ondernemerswinst en ondernemersloon. Marxistisch is dit niet, noch ook in de lijn der tot heden gangbare propaganda. De „meerwaarde" — het woord komt in het rapport nog voor; blijkbaar als frase of als propaganda — de „meerwaarde" omvatte al, wat den ondernemer toeviel, terwijl hem niets toekwam wijl hij geen productieven arbeid verrichtte. Het is weder de gedachte, die in Rusland consequent is toegepast. Wij waardeeren den kolossalen vooruitgang, die in dit rapport verkregen is doordat het goed recht van den ondernemer en van het ondernemersloon, zelfs van een zeer behoorlijk ondernemersloon, hier met nadruk gesteld wordt. Wij zouden echter onzerzijds niet gaarne geroepen worden, de grens aan te wijzen tusschen het loon en de winst van den ondernemer. Hier is theoretische scheiding gemakkelijker dan practisch-economische daad. Wij zouden gaarne vernemen, of nu de „klassenstrijd" niet sterk van inhoud en wezen is veranderd, als hij niet meer gaat over de vraag, hoe lang de ondernemer zich nog iets zal tóeëigenen van de opbrengst. En of het rapport zelf goed onderscheidt, is bok de vraag nog wanneer b.v. wordt gezegd, dat in den kostprijs van steenen geen ondernemerswinst mag 25 schuilen en dat bij onteigening geen schadeloosstelling voor winstderving wordt verleend 1). Maar vast staat, dat de beteekenis der bedrijf sleid ers, der ondernemers hier meermalen krachtig wordt erkend. De technici en ingenieurs en bedrijfsleiders zullen 2) een „aantrekkelijke positie" moeten hebben, omdat hun volledige toewijding onmisbaar is. Vermoedelijk zal dit „aantrekkelijke" ook in de salarishoogte moeten schuilen en zal deze boven die der arbeiders uitgaan. Tegen dit een en ander bestaat bij ons geen bezwaar. Bij de overgroote meerderheid der socialistisch-gevoede arbeiders zeker wel. En wij kunnen het ons moeilijk anders denken, dan dat het rapport voor ernstige en proletaiisch-voelende arbeiders een teleurstelling beduidt. Zij zullen anders moeten leeren denken, schatten, waardeeren. De gansche zaak komt blijkbaar nuchterder, soberder te staan. Wij onzerzijds verheugen ons daarover, omdat wij er een antithese door zien verbleeken, die wij nimmer als reëel hebben kunnen zien; de klassen-antithese namelijk en de antithese: kapitalist-socialist. Onze'sociale arbeid krijgt dan van doen met meer reëele vragen. VII. DE SCHADELOOSSTELLINO. Wordt een bedrijf gesocialiseerd, dan' wordt de gemeenschap eigenaar. Verliest de tegenwoordige eigenaar zijn eigendom door verbeurdverklaring zonder meer óf wordt hij onteigend d. i. ontvangt hij schadeloostelling? Men ziet gemakkelijk in, dat deze vraag van meer dan enkel economische beteekenis^ is; zij heeft een 1) Zie hfd. VII letter K en III letter B. 2) Aldus hfd. I letter F. 26 gewichtigen zedelijken kant. Wie haar beantwoordt, geeft in dat antwoord meteen en dikwijls zijns ondanks te kennen, hoe hij over recht en karakter der eigendomsverhoudingen denkt. Echter zal men wel doen, naast den economischen en den ethischen factor ook nog te letten op den psychologischen. Wat toch is het geval? De socialistische propaganda heeft met het woord en de bedoeling der „meerwaarde "-leer den scharen de overtuiging bijgebracht, dat de bezitting der bezitters vrucht is van het kapitalistisch stelsel, dat den arbeider de vrucht van zijn arbeid onthoudt. Het bezit van den ondernemer ware rechtens het bezit van den arbeider. En men kent de leus, die deze gedachte zeer klaar belichaamt: „de onteigenaars moeten eindelijk onteigend worden" maar... . dan zonder schadeloosstelling, omdat zij immers destijds de arbeiders ook niet voor het hun-onthoudene hebben schadeloos gesteld! Deze ietwat ruwe opvatting komt in het socialisatierapport niet voor; dit wil schadeloosstelling geven. Men zou dan ook meenen, dat de al te grove opvatting dagteekent uit de jeugd-jaren, de vlegel-jaren der beweging eh dat zij thans opgegeven is. Dit is echter toch weder niet het geval. Nog leeft zij — natuurlijk — in de massa. Maar evenzeer leeft zij nog — minder natuurlijk — bij de leiders. Een merkwaardig bewijs hiervoor levert een officieus artikel van den heer Ankersmit, lid der commissie, in Het Volk. De schrijver verwacht in de partij „aanvechting" van het voorstel tot schadeloosstelling. Niet zoozeer van uit de socialistische gedachte als wel van uit het socialistisch „gevoel" verwacht hij dit verzet. Want immers zou — volgens de partij en ook volgens den 27 heer Ankersmit -— onteigenen zonder schadeloosstelling, den bezitters aangedaan, niets anders wezen dan wat de bezitters den arbeiders aangedaan hebben! Zoo staat het hier inderdaad naar de oorspronkelijke en wasch-echte leer, die naar wij meenden verdwenen was en noodwendig moest verdwijnen, toen eenerzijds de leer der meerwaarde was opgegeven en andererzij ds de bet eekenis der functie van den ondernemer eenmaal was erkend. De leer is bier gehandhaafd. Dus. ook de propagandaleuze met al het verbitterende en vergiftigende, dat daarin werkt. Intusschen wordt er schadeloosgesteld; d.i. men zal den bezitter beter behandelen dan hij de arbeiders behandeld heeft; zoo leeren wij. Echter zal dit noch uit rechtsgevoel noch uit medelijden geschieden. Maar om twee andere redenen; de eene van practischen, de andere van „zedelijken" aard. Niet alle bedrijven toch zullen tegelijk Worden gesocialiseerd. Ware dit het geval, dan was er — zoo zegt het rapport met zooveel woorden — voor schadeloosstelling geen reden; een verzekering, waardoor het plan om deze des-ondanks toe te kennen den eigenlijkzedelijken grondslag verliest. Maar de socialisatie moet zeer en zeer geleidelijk geschieden. Terwijl sommige bedrijven zijn gesocialiseerd, zullen tal van ondernemers het privaat-bezit hunner bedrijven behouden. Wat volgt daaruit? Practisch de noodzaak van schadevergoeding, omdat anders de niet-ontzette patroons van thans, wetend dat hun straks het bedrijf wordt ontnomen zonder meer, zich niet langer aan hun bedrijf zullen wijden en daardoor teruggang van productie, d.i. verarming over het volksgeheel zullen brengen. Zedelijk volgt uit hetzelfde feit de noodzaak van 28 schadevergoeding, omdat anders één bezitter groote schade lijdt en negen bezitters rustig verder profiteeren, wat onrecht is. De rechtvaardigheid eischt, dat allen gelijkelijk worden getroffen; dus wordt aan allen een som ontnomen.— door heffing in eens plus staatserf récht — om uit het zoo gevormde fonds de onteigenden schadeloos te stellen. * * ■ In deze gansche constructie missen wij het onderzoek naar wat recht zou wezen in hooger zin dan de laatste alinea dat bedoelt. Het is niet ons voornaamste bezwaar, dat men een andere opvatting heeft van het eigendomsrecht dan wij wellicht zouden willen verdedigen. Grooter bezwaar rijst voor ons, omdat de vraag niet eenmaal wordt gesteld, dus niet gevoeld. Zoodat het handelen in het openbare leven hier gedreven wordt door opportuniteit en macht, niet door hooger rechtsbeginsel; hetgeen ontwrichting en zedelijke verarming van het volks-geheel beduiden moet. Ook economisch schijnt de opzet solieder dan zij bij onderzoek blijkt. Men vindt na een eerste en niet te herhalen heffing de noodige fondsen uit het staatserfrecht. Het is duidelijk, dat deze bron op den duur al schaarscher gaat vloeien, wijl er minder privaat vermogen is. Doch het is volstrekt niet duidelijk, dat een vermindering van behoefte aan onteigenings-kapitaal daarmee perse gelijken tred zal houden. En het is volmaakt onduidelijk, wat bij sneller voortgaan van de socialisatie weldra de onteigende nog aan de ontvangen schadeloosstelling hebben zal. Hij ontvangt privaat-kapitaal, dat hem langs anderen weg wordt afgenomen of waarvan hij weinig vrucht zal kunnen plukken. Wat dan? 29 De heer Ankersmit antwoordt op een diergelijke -vraag, dat de socialisatie niet voor de kapitalisten behoeft te zorgen. Zeer juist; doch zij moest wel schadeloosstelling geven om den niet-onteigenden ondernemer te dringen, zijn bedrijf met energie te blijven beheeren. Zij zal dit nu zoo doen, dat de schadeloosstelling haar waarde verliest. Zal deze het beoogde effect dan wel blijven sorteeren? Vermoedelijk zal de kapitalist het schijn-karakter der ontvangen gunst weldra ontdekken en dus — in den gedachtengang van het rapport — ondanks de ontvangen uitkeering het bedrijf verwaarloozen. Blijft nog voor zeer vele jaren de uitkeering waardevol, dan ontstaat de sociaal-psychologische moeilijkheid, dat menig ondernemer van de rente der schadeloosstelling zeer bevredigend zal kunnen leven en dus — laat ons zeggen — zonder werken op kosten der gemeenschap een fraai leven leiden kan. Vermoedelijk zal ook hierdoor een niet onbelangrijke „aanvechting" ontstaan in de partij. Van alle kanten loopt de redeneering dus vast. Het komt, omdat men de socialisatie stelt als algemeene leuze. Hierdoor ontstaan de aangeduide moeilijkheden. Kon men besluiten de socialisatie te zien als een middel, óm op een deel van het groote terrein der voortbrenging nieuwe toestanden in het leven te roepen terwijl daarnaast het particulier bedrijf ook in de toekomst, zijn recht behield — gelijk het immers practisch toch zal gaan — dan verloor de leus haar aantrekkingskracht; maar de zedelijke en economische en sociale bezwaren vervielen. En het Onderwerp werd gebracht binnen de sfeer van rustig gezamenlijk overleg. 30 VIII. DE VERSPILLING. Naast het vraagstuk van de ondernemerswinst en het arbeidsloos inkomen komt in een bespreking van het kapitalisme altoos de kwestie der verspilling ter sprake. Er wordt veel onproductief werk gedaan, waardoor dus krachten worden vastgehouden, die in het eigenlijk productie-proces konden worden gebruikt. Daarnaast wordt met de werkkrachten, den tijd, de grondstoffen on-economisch omgegaan. In zulk een verband gaat het dan over veel onnoodige fasen in den tusschenhandel; over de vele stations, waaraan de trein met goederen stopt op zijn weg van de productie, van de fabriek naar den eigenlijken verbruiker; over handelsreizigers en reclameadvertenties. Daarnaast over fabrieken op zeer verren, volmaakt onnoodigen afstand van grondstoffen of hulpmiddelen of verkeerswegen, met al den omhaal van transport of aanleg der wegen, die, daarvan dan wéér het onvermijdelijk gevolg zijn. Er ware nog veel meer te noemen. Aan dit onderwerp schenkt het rapport bijzondere aandacht. 1 j , ? De klacht over verspilling is gerechtvaardigd. ' Zij is echter volstrekt niet voor de eerste maal aangeheven in den nieuwsten tijd. Ook kapitalisten, men kan zeggen: juist kapitalisten hadden haar aangeheven. En zij hebben hun maatregelen kunnen treffen en die getroffen inderdaad! Met aat al is het onderwerp door den oorlog van brandende actualiteit geworden. Nu is er schreeuwend gebrek aan economische goederen, omdat er zoolang 1) Namelijk in hfd. I letter C. 31 on-economische goederen zijn geproduceerd. Daarom mag thans niet passeeren, wat vroeger wellicht geduld worden kon. Er zijn aan de volkomen vrijheid van vestiging der fabriek, van productie, van handel groote voordeelen verbonden, die in normalen tijd opwegen tegen een deel der economische schaden, voortvloeiend uit „verspilling". Maar bij den huidigen wereldnood kan ook de sterkste optimist en de vurigste bewonderaar van de vrijheid deze beschouwing niet meer voor zijn rekening nemen. Hier moet regelend worden opgetreden, ook door de overheid; nationaal en internationaal beide. Op zichzelf is hierin voor „socialisatie" geen argument gelegen, Omdat dit staats-optreden ook in nietgesocialiseerde bedrijven voorkomen kan en voorkomt. In een socialisatie-rapport behoort het onderwerp dan ook slechts zeer ten deele thuis. En wanneer de propagandistische leus: „tegen de verspilling!" tot haar ware proporties teruggebracht wordt en in een zuivere sociaal-economische sfeer geplaatst, dan verliest zij qua leuze veel van haar waarde. * * * Het rapport zelf bewijst door één opmerking de juistheid-van het hier-gezegde. In hoofdstuk III wordt uiteengezet, dat socialisatie van het bankwezen in zijn « vollen omvang niet mogelijk zal zijn. Toch behoeft dit geen onthouding aan de zijde van de gemeenschap in te sluiten, zoodat deze zich niet met ontwikkeling en gestie zou bemoeien. Want — en men lette op deze woorden — „zelfs in de meest kapitalistische landen van Europa is de staat reeds sinds jaren met succes op dit terrein werkzaam geweest". Welnu, dit geldt niet enkel voor het bankwezen maar voor velerlei gebied van het economische leven. 32 De keuze staat' niet tusschen staatsonthouding èn tusschen staats-socialisme of socialisatie. Die tegenstelling is voor het werkelijke economische levenvan-nu veel te eenvoudig. Er is minstens nog één andere mogelijkheid: invloed van den staat in nietstaats-bedrijven. Hierdoor verliest dan echter de socialisatie al weder een deel van haar absoluut karakter, van haar alleenalles-kunnend vermogen. Zij wordt tot een middel naast andere, een mogelijkheid naast andere. Het pleit voor zulk een staats-inmenging in nietstaats-bedrijven is — juist met het oog op de verspilling — sinds 1914 meer dan eenmaal gevoerd. Wij denken aan het, betoog van den heer H, Colijn vóór internationale distributie van de internationale scheepsruimte. Wij denken aan „Die neue Wirtschaft" "van Walther Rathenau, De laatste wijst op veel verspilling in het productie-proces en op veel maatregelen, door den staat daartegen te nemen. Wij achten, dat in den weg van al deze verschillende mogelijkheden de opbouw der wereld moet worden gezocht: vrij bedrijf en staatsinmenging en socialisatie zullen naast en na elkaar een kans moeten hebben. Economische en ten deele psychologische factoren zullen hier telkens de keus bepalen. Zoo staat het echter niet in het socialisatie-rapport. Daar is „socialisatie" de eigenlijke leuze over gansch de linie, waarvoor gedemonstreerd moet worden — al blijkt op menig gebied iets anders noodig, omdat de socialisatie daar nimmer of nog lang niet mogelijk zal zijn. En juist dit generaliseeren verzwakt het rapport. Het versterkt er ongetwijfeld de propagandistische waarde van; het verzwakt de economische en wetenschappelijke waarde buitengemeen. In werkelijkheid wordt niet overal verspild. En in 33 werkelijkheid is niet alles verspilling, wat „verspilling" heet. Van den eenvoud, waarmeê het rapport ook hier de vragen stelt, maar weêr een voorbeeld. Het wijst op de sommen, die aan advertenties en aan handelsreizigers-salaris worden uitgegeven. Wanneer er door den staat van elk artikel één soort vervaardigd werd en deze eene soort in eenmaal aangewezen winkels gekocht kon worden, dan waren veel minder handelsreizigers en advertentie-kolommen noodig. Zeker. En er werden dus werkkrachten en geldsommen gespaard. Maar is hiermee de zaak beslist? Dat is toch al te simpel. Laat ons zien. Er zullen handelsreizigers of advertenties noodig blijven om mede te deelen aan de massa, dat er nieuwe artikelen zijn. Dit is één. Het rapport heeft ons zelf verteld, dat op het terrein van de broodvoorziening, van weelde-artikelen enz. er plaats moet zijn voor voldoening aan verschil van smaak. Hier zijn dus meerdere soorten noodig en noodig zijn de middelen om het publiek tusschen die soorten te doen kiezen; derhalve is reclame noodig., Dat is twee. En nu de cijfers! Volgens het rapport wordt aan alleadverteeren in alle branches in Amerika per gezin iets meer dan één gulden per week uitgegeven en in Nederland aan alle handelsreizigers in alle branches nog geen tachtig cent. Dat valt meê; of tegen. Wat wij sparen per gezin per week, als de noodige reclame blijft, het zal geldelijk niet veel beduiden. Dat is drie. Zoo konden wij voortgaan. Men verstaat wel, dat wij met dit alles geen pleidooi leveren voor dolle concurrentie, voor on-economisch voortbrengen, voor staatsonthouding, voor verspilling 3 34 van grondstof en tijd en krachten. Niet in het allerminst. Wat wij aanwijzen, het is alleen: dat men het probleem der socialisatie vertroebelt door te generaliseeren in plaats van te specialiseeren. Hetgeen omtrent de verspilling door het rapport gezegd wordt, strekt daarvan tot een duidelijk bewijs, IX. HET LOONVRAAGSTUK. In iederen maatschappij-vorm zal geproduceerd moeten worden; in het socialisme, in het kapitalisme, in gemengde vormen. Nu de wereld onzegbaar is verarmd aan economische goederen, moet er extra worden voortgebracht. De beide opmerkingen zijn schier onnoozel van naieviteit en zij beduiden voor geen enkelen kring iets nieuws. Toch moeten zij gemaakt worden, omdat ze bij wettige consequentie voeren tot een opmerking van meer gewicht en waaraan toch dikwerf minder aandacht gewijd wordt. Het is deze: dat het nu aankomt op de d rij f veer, die aanzet tot arbeiden. Hoe dc drijfveeren werken in een ons bekend maatschappij-systeem, dat weten wij ongeveer. Wie een sterke evolutie, indien niet een revolutie in het productie-systeem en de maatschappijordening bepleit, hij moet ons zeggen, van welke nieuwe drijfveeren hij dezelfde mate van productie verwacht, als de oude drijfveeren zullen verdwijnen. Het onderwerp is ook daarom zeo belangwekkend, omdat het ons dwingt, het louter-economisch terrein te verlaten. Het onderzoek moet economisch zuiver blijven; zonder eenigen twijfel moet dit, maar het economische voldoet niet; het moet aangevuld worden met sociale, nog nader met ethische en psychologische 33 factoren. In ieder onderzoek naar de drijfveer voor het economisch werken bevinden wij ons midden in de geestelijke sfeer. Wat drijft tenslotte den mensch aan? Hier stuiten wij op het loonvraagstuk. Het heeft, gelijk duidelijk is, twee kanten: ondernemersloon en arbeidersloon staan naast elkaar. Zal deze vorm van opbrengst-verdeeling gehandhaafd blijven in een socialistische samenleving? Het ideëele en utopistische antwoord is bekend: iedere loonvorm, als dragend een element van dwang, moet verdwijnen en vervangen worden door den gemeenschapszin als drang voor den arbeid. Ndar de klassieke formule: „Ieder werkt naar zijn kracht en ontvangt naar zijn behoefte". Het is ook bekend, dat deze oplossing geheel onbruikbaar blijkt en overal tot mislukking geleid heeft, waar men zich aan haar verwezenlijking waagde. Een ^ teleurstelling, die naar de christelijke levens- en mensch-beschouwing volkomen van zelf spreekt. Maar een teleurstelling blijft zij; het verlies van een stuk ideaal. Wat zegt het socialisatie-rapport van dit alles? De vraag is extra prikkelend, omdat de socialistische literatuur wel is waar vol is van smaad over de „kapitalistische" drijfveeren. Maar toch ook vol van de erkenning, hoeveel daardoor verkregen is. In de populaire literatuur geldt dit dan vooral van de drijfveeren aan den kant der ondernemers. Winst en meer winst en reusachtige dividenten is het eenige, wat daar als drijfveer erkend wordt. Niet voor de gemeenschap, niet om in behoeften te voorzien werkt de patroon maar uit winsthonger alleen. Aldus het altoos wederkeerend requisitoir over het kapitalisme. Wij laten voor het ^oogenblik de juistheid der na 36 stelling on-onderzocht en aanvaarden haar ter wille van een beperking der discussie. Dan heeft die winsthonger geweldige kracht ontplooid en grootsche resultaten bereikt uit economisch oogpunt! Welnu, deze economisch-grootsche resultaten moeten óók volgens het socialisme weder en aldoor worden bereikt. Langs een anderen weg en door andere drijfveer, doch bereikt moeten zij worden. En dus zal de nieuwe drijfveer minstens even sterk moeten zijn als de oude! Welke drijfveeren kent men? * Het rapport beantwoordt deze vraag ten deele zeer bevredigend. Namelijk: naar de zijde der arbeiders. Van idealisme en utopisme blijkt hier niets'. Het rapport vraagt voor de arbeiders het stelsel van stukloon. Men leze de volgende woorden uit het rapport: De commissie is eenstemmig van oordeel dat een stukloon, omringd met waarborgen zoowel tegen te geringe belooning als tegen overmatige arbeidsinspanning, de meest aanbevelenswaardige loonvorm is... . Behoud van den loonvorm tot in afzienbaren tijd is noodzakelijk. Immers, bij de socialisatie dient uitgegaan te worden van het menschelijk karakter, zooals dit zich onder de bestaande omstandigheden gevormd heeft, en niet zooals men verwacht dat het worden zal. Opvoeding en scholing van degenen, die in gesocialiseerde en daarmede in dit opzicht gelijk te stellen bedrijven werkzaam zijn, tot ijverige, plichtsgetrouwe medewerkers is geboden. Van de resultaten hiervan zal afhangen of en in hoeverre de prikkel van het eigenbelang 37 door een van moreelen aard kan vervangen worden. Het loon behoort in overeenstemming te zijn met de prestatie. Invoering -van een passenden vorm van stukwerk (ook groeps-stukwerk) is, waar mogelijk, gewenscht mits een minimumloon bij behoorlijke, d, w. z. gemiddelde prestatie gewaarborgd is en zorg wordt gedragen dat het niet tot overmatige inspanning voert (maximum-prestatie). Stukloon is èn voor het bedrijf èn voor den arbeider onder deze voorwaarden voordeelig en geeft hem een grooter mate van vrijheid. Eveneens is geboden de productiviteitsverhoogende elementen uit de systemen van modern bedrijfsbeheer over te nemen, voorzoover deze geen roofbouw op den arbeid vormen. Immers van de verhoogde productiviteit van den arbeid hangt voor een groot deel het welslagen der socialisatie af. Voor een verre toekomst wordt in de tweede door ons aangehaalde alinea een nieuwe loonvorm mogelijk geacht, wanneer „het menschelijk karakter" veranderd zal zijn. Wij hebben er geen bezwaar tegen. Maar voor afzienbaren tijd blijft het loonstelsel en dus de dwang. Wij vragen ons af, welke „socialistische" gedachte daarmee uitgesproken is! De arbeidersbeweging van allerlei richting en overtuiging pleit sinds jaren voor de waarborgen, hier naast het stukloon gevraagd. Maar de christelijke arbeidersbeweging zal zich nooit zoo kapitalistisch en mammonistisch uitdrukken als het hier geschiedt: „loon in overeenstemming met praestatie". Zij vraagt, dat naast de praestatie aan de behoefte gedacht wordt overeenkomstig het dubbel karakter van den arbeider: hij produceert èn hij is mensch. 38 Over de bedrijfsleiders is het rapport minder helder. Men lette eerst op deze woorden: De billijkheid alsook de noodzakelijkheid om uitstekende krachten als bedrijfsleiders aan te stellen brengen met zich mede, dat deze onbekrompen gesalarieerd worden. Uit de practijk der gemeentebedrijven e. d. is reeds aannemelijk gemaakt, dat tantièmes e. d. niet noodzakelijk zullen zijn, daar deze door moreele factoren ruimschoots vervangen worden. Hier wordt dus wel goed loon gevraagd voor de. ondernemers, maar geen aandeel in de winst. Laat ons zien, wat hiervan zij. Dat het gewicht van de bedrijfsleiders hoog boven de arbeiders in het rapport slag op slag wordt uitgesproken, hebben wij reeds vermeld. Het oorspronkelijk-Russisch systeem wordt hier geen oogenblik verdedigd. Waarvan acte. 1) Men wil ze ook „onbekrompen" salarieeren, gelijk bleek. Men denkt hun „een aantrekkelijke positie" toe. Is dit nu alles? Het zou ons op de lijn brengen der scheiding tusschen ondernemers-loon en ondernemers-winst, waarbij dan het eerste gehandhaafd en het tweede verworpen wordt. Maar in den landbouw doet men het iets anders; daar zal „misschien eenig aandeel in de zuivere opbrengst" goed zijn. Het is ons waarlijk niet gelukt om te ontdekken, door wat middel het rapport de voortdurende toewijding der bedrijfsleiders aan het bedrijf denkt te verzekeren. 1) Men zie vooral bid. V, letters B, D en J. 39 Natuurlijk vergeten wij niet, dat in dit opzicht het geld niet de beslissende factor is. De positie van den bedrijfsleider, de mogelijkheid om zijn energie te ontvouwen, de kans om zijn ondernemersgave uit te plooien zijn hier van overwegend belang. Maar daarvan mogen wij wel zeggen, dat deze vrijheid in het gesocialiseerde bedrijf niet grooter worden zal — zacht uitgedrukt — dan in het vrije particuliere, kapitalistische bedrijf! Dus moet iets anders worden gevonden om op te wegen tegen de geweldige kracht van den thans nog drijvenden winsthonger. Het rapport zwijgt er van en acht dus die vervanging niet noodig. " , Van wege „het menschelijk karakter is voor de arbeiders stukloon onmisbaar, voor de ondernemers niet. Het rapport stelt blijkbaar de patroons zedelijk hooger dan de arbeiders en kent hun meer gemeenschapszin toe. Een oordeel, dat ons ietwat verbaast. X. DE ORGANISATIE VAN HET BEDRIJF. Wij hebben reeds opgemerkt, dat de socialisatie drieerlei beoogt: beter regeling van de productie, wegneming van het arbeidsloos inkomen, vrijheid voor den arbeider. Deze vrijheid moet dan naar twee zijden worden gezien. Hier komt de loon-regeling ter sprake, waarover wij reeds gehandeld hebben. Maar evenzeer komt bier de organisatie van het gesocialiseerd bedrijf aan de orde. Dit onderwerp is zeker de hoofdzaak te midden van al de vragen. Welke positie wacht den arbeider in de toekomst? Het is zeker voor zijn menschenwaarde, 40 ook voor zijn ganschen kvenstoon van meer gewicht dan de loon-hoogte of de gezond-economische leiding van een bedrijf. I De gansche arbeidersbeweging streeft naar het ideaal van een eigen wei-gegronde en vrijheid-brengende positie voor den arbeidenden stand jn onze samenleving. Gaat nu en dan dit streven schuil achter ander meer oogenblikkelijk ideaal en achter kleinere eischen of wenschen: daar ligt toch het eigenlijk doel en de eigenlijke drijfkracht. Over dit onderwerp nu handelt het vierde hoofdstuk van het rapport opzettelijk, terwijl het elders nu en dan ter loops ter sprake komt. Dat dan bij socialisatie de fabriek of het bedrijf niet in Russischen trant „aan de arbeiders" komt, hebben wij vroeger reeds vernomen en toen tevens opgemerkt, hoe weinig de bestrijding der Russische idee in dit rapport ons kan bevredigen. Wat er wel wordt geschetst en in uitzicht gesteld, is helder en bezadigd. Naar ons oordeel ook grootendeels juist. Maar in geen enkel opzicht kenmerkendsodalis tisch. Integendeel. En hier ligt zeker een der redenen, waarom dit rapport bij socialisten, die het gelezen hebben, zoo weinig geestdrift wekt. Wij behoeven niet veel anders te doen dan het rapport op den voet te volgen, om een en ander nader duidelijk te maken. Hoofdzaak is groote zelfstandigheid voor het bedrijf. Geen dwangmaatregelen, geen regeeren centraal en van boven-af. Het bedrijf en vooral de bedrijfsleiders behoeven veel vrijheid van beweging. Zoo wordt de invloed der staatsorganen en ook die der vertegenwoordigende lichamen, dus ten slotte die der kiezers zeer en zeer beperkt. Geen invloed van politieke berekeningen hier! Aparte organen moeten gevormd worden. 41 Alleen de opperste controle en het trekken van zeer algemeene lijnen kan aan Gemeenteraad, Provinciale Staten en Kamer blijven. Maar de loonvragen en de prijsvragen niet! Hier moet het bedrijf autonoom zijn en blijve alleen een vernietigingsrecht voor de Kroon gereserveerd. Alle ambtenarij en bureaucratie moet geweerd zijn. En — het is geen kleinigheid -— in het gesocialiseerd bedrijf klimt men niet op naar anciënniteit, doch geschiedt de bevordering bij keuze. Dit legt een geweldige macht in de handen der chefs en... . de gepasseerde zal niet eens zijn belangen bepleit en zijn chef belaagd zien door een partijgenoot in Raad of Kamer! Het is zeer gezond; is het socialistisch? Een raad van beheer en toezicht moet worden samengesteld uit de vier groepen: de bedrijfsleiders, de arbeiders, de consumenten, de regeering. Alleen zóó acht men alzijdigheid gewaarborgd. Deze alzijdigheid is volgens het rapport onmisbaar; niet op het belang van groepen, maar op dat van het geheel moet worden gelet! Reden, waarom de arbeiders-leden dan ook niet door de vakvereenigingen moeten worden aangewezen! Alleen een voordracht wordt door deze ingediend. De vrijheid der bedrijfsleiders wordt gewaarborgd tegenover den Raad van beheer. Want het initiatief der leiders mag niet worden beperkt dóór de bemoeizucht van den Raad; dan toch slinkt de verantwoordelijkheid van den leider en taant zijn toewijding aan het werk. Dit alles is voor de stellers van het rapport groote ernst. Geen onbevoegden mogen meepraten en zoo de eigenlijke leiders hinderen. In het boerenbedrijf moeten de arbeiders geen direct medezeggenschap in de leiding hebben om dezelfde reden. 1) 1) Zie dit aangegeven in hfd. I letter F en hfd. V letter J. 42 Het is alles verstandig en practisch. Maar het doet meer „kapitalistisch" dan „socialistisch" aan — als wij tenminste dit schema moeten gebruiken. * * * Wordt er met de arbeiders dan in het geheel niet gerekend? Het tegendeel is natuurlijk het geval. Doch de aanbevolen regeling is al niet minder merkwaardig. Het medezeggenschap der arbeiders moet geleidelijk uitgebreid warden; in de mate namelijk, waarin hun verantwoordelijkheidsgevoel groeit! En voor dit laatste moet de vakbeweging zorgen! Dat is dus een zedelijke taak. Een onmiddelijk economische taak behouden de vakvereenigingen niet. De vertegenwoordiging der arbeiders bijv. geschiedt door groepsraden en personeel raden, d.i. dus; door kern en groepsvertegenwoordiging, niet door de vakorganisaties! Deze behouden alleen de candidaatsstelling. Alles is hiermede nog niet beslist; er blijven aldus zeker omtrent de „raden" vragen open. Maar even zeker is reeds, dat in dit rapport zoo min als in het Betriebsrate-gesetz in Duitschland aan de arbeidersorganisaties een primaire plaats is toegedacht. Alles even merkwaardig. Eindelijk het treffen van een overeenkomst en het beëindigen van een geschil. De arbeidsvoorwaarden moeten vastgesteld worden niet — het bleek reeds — door politieke organen, maar door de bedrijfsleiders en de vakvereenigingen samen. Worden zij het niet eens, dan treedt een bemiddelingscommissie op, die een beslissing geeft. Men zal vragen,- of de arbeiders zich daaraan zullen moeten onderwerpen. Het antwoord van het rapport luidt, dat natuurlijk staking geoorloofd blijft, om 43 daardoor de vervulling van rechtmatige eischen te verkrijgen, maaar ... dat andererzij ds de gemeenschap zich tegen inmmoreele stakingen moet kunnen verweren. Hetgeen dus beduidt: dat een staking immoreel kan zijn; dat niet elke arbeiders-eisch billijk is; dat in het socialisme de gemeenschap den geregelden gang van zaken zal vergen en zal moeten afdwingen, soms met terzijdestelling van arbeiders-eischen. Hier ligt echter niet slechts de vraag, hoe een overeenkomst tot stand komen moét en wat haar inhoud moet wezen. Daarnaast ligt die andere, hoe wij tegenover de toepassing en naleving der voorwaarden moeten staan. Wat te doen, als een arbeider tegen toepassing of naleving door de bedrijfsleiding bezwaar heeft? Antwoord: voor deze gevallen moet een vast scheidsgerecht zijn ingesteld met een gelijk aantal vertegenwoordigers van de leiders en de arbeiders. Dit scheidsgerecht doet uitspraak — wij grijpen een voorbeeld — ingeval van ongevraagd ontslag. Wordt het ontslag onrechtmatig bevonden, dan kan een schadeloosstelling worden toegekend; maar de leiding kan niet verplicht worden, den ontslagene weder aan te nemen. Men ziet het: vrijheid van beweging over de gansche linie; nuchtere, verstandige, rustige beschouwingen. Iets socialistisch is er niet in. En waarom ter verkrijging van dit doel de socialisatie moet worden gepropageerd, is zeer duister. Voor de zooveelste maal blijkt, dat onze arbeiders alles moeten zetten op een gezonde en krachtige arbeidersbeweging, die onmisbaar is ter verkrijging van het bovenstaande èn die onmisbaar zijn en blijven zal in iederen maatschappij-vorm, in kapitalisme en socialisatie en wat men verder noeme moge. 44 Het blijkt daarnaast, dat zij de kwestie der socialisatie als een bijkomstigheid ter zij kunnen laten. XI. SOCIALISATIE EN VRIJHEID. Tot nog toe hebben wij ons inzake het rapport bepaald tot inwendige critiek; tot critiek derhalve, die voortvloeide uit gegevens, in het rapport zelf te vinden. Onbillijk zal men onze uiteenzetting zeker niet hebben gevonden. En allerminst zal men kunnen zeggen, dat wij de zaak uit „kapitalistisch" oogpunt hebben bezien en om „kapitalistische" bijoogmerken de socialisatie hebben bestreden. Slechts eenmaal kwam een uiteenzetting voor, die vragen deed en aarzeling voelde met het oog op de toekomst van het kapitaal. Maar toen geschiedde dit in volkomen aansluiting aan het rapport zelf, dat de onmisbaarheid van kapitaal en kapitaal-vorming met zooveel woorden erkent, doch geen wegen aanwijst, waarlangs die vorming bestendigd kan worden. Als wij thans voor éénmaal critiek op de socialisatie gaan oefenen op uitwendige gronden, d.i. op wat niet in het rapport-zelf wordt naar voren gebracht, dan zal het al weder niet zijn uit kapitalistische of reactionaire of conservatieve overwegingen of uit overwegingen, die men met een weinigje slechten wil aldus zou kunnen doopen. Wij denken integendeel aan een volks-goed, dat volgens alle kringen en alle overtuigingen tot de meest waardevolle goederen behoort: het goed van de v r ij h e i d. Het rapport beveelt de socialisatie aan als een middel, ja als het middel om de vrijheid te verkrijgen voor den arbeidenden stand. Wij ontkennen, dat daarvoor de socialisatie onmisbaar is; wij ontkennen zelfs, dat zij daaraan bevorderlijk is. Maar voor de vrijheid 45 van den arbeidenden stand in het productie-proces voeren wij gaarne en van harte het pleit. Daarom steunen wij de arbeidersbeweging. Intusschen is dit toch slechts een deel van d e vrijheid. Er zijn nog anderen dan arbeiders alleen en de arbeiders hebben als mensch en als deel van het volk bij veel ruimer begrip van vrijheid belang dan alleen bij de vrijheid in het productie-proces. Hoe staat het bij de socialisatie met deze algemeene volksvrijheid? Bij dit onderzoek gaan wij nu uit van de propagandistische zijde der socialisatie-leuze. Dus niet van de nuchtere en practische opvatting, dat vele bedrijven gesocialiseerd zullen worden en vele andere niet. Maar wij gaan uit van de gedachte, waarvoor de massa demonstreeren moet: dat in snel tempo zooveel mogelijk en straks alles moet zijn gesocialiseerd, opdat het socialisme verschijne. Wij vragen, wat er dan terecht zal komen van de volksvrijheid. Wij vragen dit zelfs tweemaal. Eerst meer materieel, dan meer geestelijk. * * * Materieel! Onder het socialisme geschiedt de voorziening in onze levensbehoeften vanwege de gemeenschap. Van haar hangen wij af voor voedsel en kleeding en woning. Geen particulieren meer, die brood of melk, gas of kolen, kleeding of huis ons verschaffen. Alles is gecentraliseerd. Wij nemen voor het oogenblik aan, dat de gemeenschap ons van dit alles beter voorzien zal dan het thans door particulieren geschiedt. Maar dit geldt dan toch slechts, als die gemeenschap functioneert! Wat moet er gebeuren, als zij dit weigert? 46 Weigert zij nu ons gas te leveren, dan koop ik allicht bij een particulier nog een kaars. Weigert zij mij een woning, dan bouwt een particulier er mij een. Dat is straks uit. Wat dan? Stel dat het ééne groote veel-armige en allés-om^ vatttende lichaam der gemeenschap door een staking wordt-stilgelegd, omdat in één bedrijf de arbeiders over de arbeidsvoorwaarden ontevreden zijn, dus staken en dan tegelijk hun collega's uit de andere bedrijven van den éénen zelfden groot-werkgever, de gemeenschap, overhalen tot demonstratieve of solidaire stakingen. Dan „staat het gansche raderwerk stil". Stel slechts — het zou reeds erg genoeg zijn — dat een belangrijk deel van het raderwerk stilstaat. Wat dan? Men ziet gemakkelijk, hoe hier een kleine groep van roerige arbeiders het leven van allen, ook van alle arbeiders bedreigen kan en hoe aldus ondragelijke tyrannie over allen ontstaat. De gemeenschap wordt meester over ons materieele leven; in volstrekten zin en veel meer dan onder het ongebreideld industrialisme de ondernemer meester is geweest over het leven „zijner" arbeiders. y En wij hebben geen enkele reden om ons leven en onze vrijheid liever aan „de gemeenschap" dan aan een groote en gedifferentieerde schare van ondernemers toe te vertrouwen. Willen de socialisten zich uitspreken op dit punt? Men ziet het: wij pleiten niet voor den zak der kapitalisten doch voor de vrijheid der burgers. Eén uitweg schijnt ons open; het stakingsverbod! Reeds hoorden wij, dat het rapport dit ter loops in uitzicht stelt: tegen inmoreele stakingen mag de gemeenschap zich wapenen. Goed; maar wil men deze gedachte wat uitwerken en uitbreiden? 47 Dan zullen wij onmiddellijk daarna aan de arbeiders de keuze geven: „slavernij" — zoo heet het immers thans in de propaganda, als ergens het stakingsrecht is weggenomen — „slavernij" onder den éénen allesomvattenden werkgever zonder het uiterst verweermiddel van staking óf de toestand in het tegenwoordig particulier bedrijf met de kans van staking benevens de kans om een anderen werkgever te vinden. Wij zullen hun verhalen van de felle dwangmaatregelen, thans door de gemeenschap in Rusland genomen. En van de worsteling der staats-arbeiders in Frankrijk om tegenover de regeering bewegingsvrijheid te behouden; met de pijnlijke kans, dat zij die behouden maar zóó, dat dan de samenleving wordt stilgezet, óf dat de samenleving beschermd wordt maar dan de bewegingsvrijheid der arbeiders verdwijnt. Wij zijn volkomen zeker, dat bij dezen stand van zaken bewuste arbeiders de socialisatie als algemeen verschijnsel niet zullen willen. De overige burgers evenmin. * * * Wij hebben echter nog een tweede vraag te doen. Zij raakt onze geestelijke vrijheid. Wij zullen slechts één enkel punt noemen. In het socialisatie-rapport wordt socialisatie van den bodem in één menschenleeftijd mogelijk geacht. Als niemand grond mag erven en bij versterf alle grond aan de gemeenschap vervalt, dan zijn wij er na den dood van het tegenwoordig geslacht. Althans, zóó lezen wij het rapport. Juist is die opzet dan natuurlijk niet. Want er zijn goederen in de doode hand; er zijn stichtingen, die grond bezitten. Wordt deze grond niet genaast? Dan is er geen volledige socialisatie van den bodem. 48 Wordt deze grond wèl genaast en zullen nieuwe stichtingen niet meer zijn toegelaten of althans geen grond meer verkrijgen kunnen? Dan is de geestelijke vrijheid van het volk vermoord. Stel, dat dan iemand een kerk wil stichten of eenig gebouw voor godsdienstige doeleinden; dat hij een school wenscht of eenige inrichting voor volksontwikkeling; stel, dat hij op eigen wijs naar eigen inzicht de kunst wil doen beoefenen In al deze gevallen hangt hij dan van de goedgunstigheid der „gemeenschap" af. Hij hangt dus van iemand af; wat op deze terreinen reeds bedenkelijk genoeg is. En bovendien hangt hij natuurlijk niet af van de ondefinieerbare adres-looze „gemeenschap" doch van een paar ambtenaren, die bevorderen of traineeren kunnen naar hartelust, en van een klein college, dat toestaan of weigeren kan naar willekeur. Waar moet in dien toestand de geestelijke volksvrijheid zich bergen? Niemand zal zeggen, dat hier door ons overdreven wordt. Reeds thans is het mèèr dan alleen een denkbeeldig gevaar, dat in een gemeente met erfpachtgrond een wethouder „geen tijd heeft" om inzake school- of kerk- of woningbouw de zaak te regelen, wanneer de geest van die kerk, die school, die bouwvereeniging hem niet aanstaat. Wat is er aan te doen, wanneer bij noodzakelijke distributie van papier wegens papierschaarschte „toevallig" het bestuur van een bijbelgenootschap of de administratie van een rood blad minder papier krijgt dan de billijkheid vergen zou, omdat de leider van dien tak van dienst voor godsdienstige lectuur óf voor de roode pers niets voelt? Men ziet wel in, naar wij vermoeden, dat het mes hier naar twee kanten snijdt en zelfs naar veel meer dan twee kanten. Hier kunnen kerkelijken de onkerke- 49 lijken even goed bemoeilijken als omgekeerd; bier kan de strijd van meeningen en groepen op politiek en sociaal en humanitair terrein op jammerlijke wijs vertroebeld worden, doordat wie beschikt over grond of grondstoffen 'met de loutere dommekracht van dat beschikkingsrecht zijn wil kan opleggen aan anderen. Men vrage zich af waar het kostelijk goed der geestelijke vrijheid moet verblijven, als het eenmaal regel is, dat de gemeenschap Over den bodem beschikt. * * * Zoo even spraken wij van de dommekracht, die in de hand komt te liggen van wie over grond of grondstoffen beschikt. Wij deden dat opzettelijk. Men kent namelijk deze uitdrukking reeds lang in een ander verband en met een andere toepassing. De bezitter van grond, grondstoffen en machines in een kapitalistisch bedrijf heet immers dikwerf de beschikker over het wel en wee der arbeiders juist op grond van en ten gevolge van zijn privaatbezit. En hier ligt dan een argument, waarmee de socialisatie bepleit wordt: zij zal den toestand breken, waarbij de arbeider afhankelijk is van den patroon. Nu zien wij het feit dezer afhankelijkheid zeer goed in en wij betreuren het. Wij meenen onzerzijds, dat op dit punt de vrijheid van den arbeidenden stand beter door de arbeidersbeweging dan door socialisatie zal worden verkregen. Wat daarvan intusschen zij, wij hebben nu aan de propagandisten der socialisatie toch nog een vraag te doen. De socialisatie zal de economische vrijheid der arbeiders brengen? Toegegeven voor een oogenblik. Maar zij zal ons de g e e s t e 1 ij k e vrijheid rooven van allen, ook van alle arbeiders. Is deze gevolgtrekking juist?, 4 50 Dan is daarmee de socialisatie voor allen onaannemelijk geworden; althans de socialisatie van den bodem. De mogelijkheid van privaat bodembezit moet open blijven of er dreigt geestelijke slavernij, die toch voor socialisten even weinig bekoring heeft als voor nietsocialisten. Wij zouden gaarne van de zijde der socialisten vernemen, of onze conclusie juist is en wat zij anders daartegenover hebben op te merken; waarbij zij zich dan herinneren mogen, dat ons bezwaar met „kapitalistische" overwegingen niets van doen heeft. m POLITIEK OF SOCIAAL? Wij keèren thans van de uitwendige critiek weder terug tot de inwendige. De lezer, die onze beschouwingen heeft gevolgd, zal ongetwijfeld hebben ontdekt, dat het rapport sociaal sterk staat doch politiek zwak. Die tegenstelling is dan aldus bedoeld. Gelijk wij reeds in den aanvang opmerkten, is het rapport knap en bezadigd werk van degelijke koppen. Het gevolg is, dat het zich zeer voorzichtig uit, gelijk van verantwoordelijke mannen op dit fijn en netelig terrein niet anders verwacht worden kon. Hier is een onophoudelijk wikken en wegen. Hier wordt uiteengezet, dat algeheele socialisatie zich niet, zich althans in zeer afzienbaren tijd niet laat wachten. En minstens driemaal wordt verzekerd, dat de invoering zeer geleidelijk plaats hebben moet. 1) Hier wordt de kwestie dus relatief gemaakt; het is een zaak van meer of minder, van nu of later, van wel of niet. En één eenige alles-omvattende leuze, één alles-doordringende kreet klinkt hier niet. 1) Namelijk in hfd. I letter B, hfd. II letter D en de voorrede voor hfd. V. 51 Dit alles is sociaal-economisch sterk. Maar politiek is het zwak. Voor zulk een socialisatie kan de arbeidersmassa niet warm gemaakt worden. Aan zulk een socialisatie ontleent men geen nieuwe politieke leus. Het zou anders zoo schoon geklonken hebben: vóór het socialisme en dus vóór de socialisatie als eerstén stap daarheen óf. .. . vóór het kapitalisme! Daar was dan de nieuwe, de reeds lang gezochte nieuwe politieke antithese gevonden. En de verdeeling in twee partijen, twee groepen, twee klassen was gereed. Vóór de socialisatie zouden de vooruitstrevenden zijn, de socialisten van alle gading. Er tegen de burgerlijken, de kapitalisten, de reactionairen. Wie echter het rapport ter hand neemt en rustig leest, weet er politiek gesproken niets meê aan te vangen. Want de geschetste verdeeling in tweeën gaat niet op. Socialisten zijn hier verdeeld. De radicale socialisatie naar Russischen trant wordt hier door socialisten verworpen. En het aantal burgerlijken, kapitalisten enz., dat niets heeft tegen sommige socialisatie, is legio. Als het rapport een nieuwe politieke leus heeft moeten brengen, dan is het mislukt. * * 1 Mogen wij echter onderstellen, dat een diergelijke leus van het rapport werd verwacht? Wij antwoorden bevestigend om drieërlei reden. Eerst heel eenvoudig — omdat het rapport op een partij-congres behandeld moest worden en de massa er voor demonstreeren moest. Dan om deze reden. Het socialisme heeft dringend behoefte aan een nieuwe politieke leus. De acht-uren- 52 dag en het algemeen kiesrecht zijn er. Waarover zal het nu voortaan gaan? Ontwapening en anti-militairisme zijn als leuze niet geschikt, omdat zij preciesheid missen èn omdat zij als ideaal door tal van niet-socialisten worden begeerd. Waar is de nieuwe leuze? Wij hebben echter nog een derde argument. Zoowel Mr. Troelstra op het congres als de redactie van Het Volk te voren hebben met zooveel woorden aangewezen, dat het rapport uit politiek oogpunt te kort schiet. c Men leze de drie artikelen in Het Volk 1) over „het politiek karakter der socialisatie". Men zal er Uiteengezet vinden, dat de rapport-commissie uitnemend werk heeft geleverd; maar. ... „zij was studiecommissie van specialiteiten op bedrijfs- en financieel gebied; geen politiek lichaam". Doch de partij is een politiek lichaam! ffifZelfs wordt daar uitgesproken, dat het rapport eigenlijk door het congres niet kan behandeld worden; rtiSar het congres moet de politieke beteekenis van het ^S&agstuk voor het practisch optreden van de moderne arbeidersbeweging behandelen; en daarbij denken aan jflflïfcsvergaderingen en propaganda! *'3Br zal dan ook volgens congres-besluit een commissie benoemd worden, die tot opdracht krijgt, de politieke voorwaarden voor de doorvoering der socialisatie te bestudeeren. En haar rapport moet verschijnen. .. . vóór het volgend congres. 9i»ÏBp;afwachting daarvan worden nu reeds in de congres-resolutie een paar dingen gezegd, die. .. . met het rafSpwrt geen verband houden en alleen verklaard kunJfiSSi worden uit de behoefte aan een politieke strijdleus. ■ÖJWJfdenken o.a. aan deze woorden: ff'NafljeKjk de nummers 6157—6159. 53 Het congres beseft, dat de daarin vervatte onteigening der kapitalistische klassen stuiten zal op hardnekkig verzet dier klassen, welk verzet slechte kan worden gebroken door de verovering der politieke macht door de socialistische arbeidersklasse. Deelneming van heel de arbeidersklasse en van allen, die met haar de noodzakelijkheid van een doelbewuste vermaatschappelijking der voortbrenging inzien, aan den strijd tot die verovering der politieke macht is daarom eerste plicht; een plicht, waartoe het congres hen allen oproept. Wie het rapport gelezen heeft, voelt deze uiting als hol, als gezwollen, als opgeschroefd, als onnatuurlijk. Wij vermoeden, dat zulk een actie geen kans van slagen biedt. Zij is bij machte, om voor korten tijd de hartstochten te doen kookeni en de lucht van kreten te doen daveren. Maar dat deint uit en vloeit weg. Het rapport heeft geen politieke beteekenis. Natuurlijk niet, omdat het onderwerp — wij zeggen niet: geen politieke beteekenis heeft; maar — een politieke werking oefent, die met verdeeling in politieke partijen niet strookt. * "* i * Wij keeren terug tot de sociale beteekenis van het rapport. Ook deze is niet overweldigend. Want men lette er nog eenmaal op, dat niet alles wordt gesocialiseerd, dat zeer geleidelijk gesocialiseerd wordt. Dat wil zeggen: ook volgens het rapport blijven er voor onafzienbaren tijd zeer, zeer veel particuliere bedrijven. Dat wil zeggen: voor de arbeidersmassa en 54 voor het gansche volksleven is de vraag naar de positie der arbeiders in de vrije bedrijven minstens even gewichtig als de vraag naar de socialisatie! Voorts bleek reeds, hoeveel vragen in het gesocialiseerd bedrijf juist op dit punt zich opdoen, die ook oprijzen in het vrije bedrijf. De positie der arbeiders is hoofdzaak! Waarbij men zich herinnere, dat de commissie geheel heeft laten rusten, wat er in het niet-gesocialiseerd bedrijf aan regeling voor de positie der arbeiders moet worden getroffen. Wie dit alles zich herinnert, zal inzien, dat het rapport niet slechts politiek maar ook sociaal teleurstelt. Op de vragen, die voor de arbeiderswereld thans brandende zijn of brandende moeten wezen, klinkt het antwoord hier niet. Ja, men toornt tegen het arbeidslooze inkomen en de hooge dividenten. Doch zegt tegelijk, dat deze er nog lang zullen blijven en dat zij voor de belastingheffing voordeelig, voor de kapitaalvorming onmisbaar zijn. Daar schuilt dus voor ernstige menschen geen leuze. Ja, men klaagt over de verspilling van kracht en tijd en geld onder het kapitalisme. Maar het blijkt, dat hier ook thans reeds de staat ingrijpen kan en ingrijpt. En men doorzoekt niet, hoe onze arbeidersscharen thans een rechtmatige rechtspositie en een menschwaardig leven vinden zullen; men spreekt daarvan voor het gesocialiseerd bedrijf op een wijs, die door niet-socialisten wordt gesteund en door hen reeds lang, afgezien van het socialisme, is verdedigd. En dat wel op grond van hun christelijke overtuiging omtrent de menschen-waarde van den arbeider, die in ieder productie-systeem moet zijn veilig gesteld. 55 Het gaat relatief hier en daar, nu en straks, om socialisatie. Maar het gaat absoluut, nu en altoos, hier en overal, om wat het ideaal en doel en streven der zuivere vakbeweging is: de organisatie onzer maatschappij. XIII. SOCIAAL NEUTRAAL. fe lf^ Onze laatste woorden stellen ons vlak voor de arbeidersbeweging. Zij dwingen ons, om nu nog opzettelijk naar de positie dier arbeidersbeweging te vragen en dan met name naar die der christelijke vakbeweging. Wat toch is het geval? Telkens duikt in de pers en in de gedachtenwisseling de vraag op, hoe het toch staat met de „neutraliteit" der vakvereeniging. Dat de strijders dan telkens langs elkaar henenpraten en de één met kracht ontkent wat de ander in het geheel niet gezegd heeft, dat hebben wij daarbij telkens ervaren. Het is een verdrietig ding, omdat het tijdverlies veroorzaakt. Het is nog veel meer een verdrietig ding, omdat daardoor aan de christelijke vakbeweging telkens een merk wordt opgedrukt, dat zij niet draagt noch dragen wil. Hoe staat hel met de neutraliteit? Wij pogen een stuk van de heerschende verwarring op te ruimen door het bêgrip nader te bepalen. Alles wat ter sprake komt, kan in twee groepen worden verdeeld: het sociale èn het geestelijke. Anders gezegd maar met feitelijk denzelfden inhoud: het sociale doel eenerzij ds en de middelen, de wegen, de geest, die daarheen voeren moeten, aan den anderen kant. Is de Christelijke vakbeweging geestelijk neutraal? aaHHaBBHHHHHtHBHHHl 56 Natuurlijk niet! Is zij sociaal neutraal? Dat willen wij precies onderzoeken! Er is reden voor dit onderzoek, omdat de moderne beweging verzekert, dat zij religieus neutraal is en slechts op sociaal terrein partij kiest. Wat toch volgt uit deze verzekering, als wij haar een oogenblik voetstoots aannemen? Dat de partijen hopeloos langs elkaar henen praten, omdat de één neutraal is, namelijk geestelijk; de ander neutraal, namelijk maatschappelijk. Omdat de één partij kiest, namelijk geestelijk; de ander partij kiest, namelijk maatschappelijk. Zoodoende echter komt er van gedachtenwisseling niets terecht. Wij hebben verheldering noodig! Daartoe kan voor het geestelijke met 'n half woord Worden volstaan: de christelijke vakbeweging wenscht zich-zelf geestelijk niet neutraal te noemen; en zij ontkent, dat de modernen geestelijk-neutraal zijn. Hoe meer de vragen van practijk tot de diepste beginselen teruggevoerd worden — en dat gebeurt in onzen tijd — des te meer is splitsing naar geestelijk en godsdienstig inzicht onvermijdelijk. Maar op sociaal gebied staat het gansch anders; daar is de christelijke vakbeweging neutraal, d.i.: daar kiest zij geen partij inzake de maatschappelijke idealen voor zeer verre toekomst, inzake de beste maatschappij-inrichting op den langen duur. Of privaatbezit der productiemiddelen bestendigd moet worden dan wel hier en daar vervangen door communaal bezit; of ter voorbereiding daarvan naar socialisatie gestreefd moet worden — zij spreekt er zich als beweging, als verbond, in de statuten niet over uit en laat ten dezen alle vrijheid van beweging en meeningverschil. Zij ziet de klare taak der arbeidersbeweging binnen het kader van iedere aldoor vergroeiende maatschappij: het is te doen om de vrijheid, de rechts- 57 positie, de menschenwaarde van den arbeidenden stand. En het is juist onze groote grief tegen de modernen — en evenzeer tegen de syndicalisten — dat dezen de vakbeweging hebben bedorven door haar aan allerlei socialistische theorieën te koppelen; die èn geestelijk èn sociaal haar de neutraliteit hebben ontnomen en daardoor de splitsing hebben veroorzaakt. Als aan de christelijke vakbeweging de vraag nu gesteld wordt, hoe zij staat tegenover toekomst-schilderingen. .. . dan weigert zij te antwoorden; want zij weigert, om een fuik binnen te zwemmen. De opzet van de vraag is handig, maar juist daarom ontwijken wij haar! Men vraagt, of wij socialist zijn dan wel kapitajBptj of wij voor de arbeiders opkomen dan wel voor de bezitters; of wij vooruitstreven dan wel de reactie dienen. Op al deze vragen antwoorden wij kort en fier: „er is geen keus bij". Noch het een noch het ander. Wij weigeren een antwo'ord, omdat wij ontkennen,' dat de kwestie zoo staat en zoo gesteld mag worden. Sociaal- zijn wij neutraal. En met reactie, kapitalisme of soortgelijke heeft dat niets van doen. Men zal zich op onze statuten beroepen en zeggen, dat wij dan toch maar „den klassenstrijd verwerpen". Zeer juist. Maar wat bewijst dat? De klassenstrijdkwestie is géén sociale doch een geestelijke kwestie. Zij gaat over de middelen, die gebruikt worden; over den geest, die alles vult. Zij beslist niet over maatschappelijke doeleinden. Dat blijkt thans zonne-klaar. De twee roode bewegingen, die beide zich op klassenstrijd-standpunt stellen, gaan omtrent het maatschappij-ideaal, omtrent het „socialisme" uiteen zoover als Oost van West verwijderd is. Men vergelijke nog 58 eens, wat het Russisch-anarchistisch ideaal beduidt naast, ja tegenover de socialisatie in het door ons besproken rapport. Tusschen deze twee is geen eenheid mogelijk. En omtrent de socialisatie van het rapport is neutraliteit zeer wel mogelijk. Deze kalme en nuchtere, deze wikkende en bezadigde uiteenzetting is niet bij machte een arbeidersmassa — die het stuk gelezen heeft — te bezielen; maar zij is evenmin bij machte, de arbeiderswereld in tweeën te splitsen naar principieele lijn. Omtrent dit alles zijn wij gaarne en gemakkelijk neutraal. Zijn wij vóór de socialisatie? Zijn wij er tegen? Wij zullen, als het zoover is, ieder vraagstuk onbevangen overwegen. Er zijn bezwaren van psychologischen aard; ook van economischen aard. Maar deze behoeven niet voor elk geval gewichtig te zijn; wij zullen de gevallen apart bezien. En als christenen weigeren wij, het bijzondere te laten maken tot het algemeene, het gedeeltelijke tot het geheele, het practische tot het principieele. Wij hebben, Gode zij dank, onwrikbare beginselen en overtuigingen. Maar deze grijpen breeder en reiken dieper dan tot de vraag, of in een bepaalden bedrijfstak naasting door de gemeenschap aanbeveling zou verdienen! Sociaal zijn wij neutraal. En dus noch socialistisch noch reactionair noch kapitalistisch. En onder alle omstandigheden, alle verhoudingen komen wij op voor de vrijheid en de rechtspositie van den arbeider in het productie-proces f INHOUD. I. Inleiding 3 II. Tweeslachtigheid 5 III. Algemeene socialisatie? . 8 IV. Karakter der socialisatie 13 V. Kapitalisme en socialisme . 17 VI. Arbeidsloos inkomen 21 VII. De schadeloosstelling 25 VIII. De verspilling 30 IX. Het loonvraagstuk ^34 X. De organisatie van het bedrijf 39 XI. Socialisatie en vrijheid , . 44 XII. Politiek of sociaal? 50 XIII. Sociaal neutraal >. - 55