WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE Nederlandse!^ Indië, SURINAME EN CURACAO, uitgegeven onder toezicht van Prof. Mc. Ph. KLEINTJES. Achtste, geheel herziene druk. AMSTERDAM N. V. BRUKKERIJ EN UITGEVERIJ J. H. DE BUSSY 1920. WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE NEDERLANDSCH«=INDIË, SURINAME EN CURACAO. WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE Nederlandsch* Indië, SURINAME EN CURA^AO, uitgegeven onder toezicht van Prof. Mr. Ph. KLEINTJES. Achtste, geheel herziene druk. AMSTERDAM N. V. DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ J. H. DE BUSSY 1920. inhoud: NEDERLANDSCH-INDIÉ. I. Regeeringsreglement. Bladz. 2 September 1854, Ind. S. 1855 n°. 2. Wet, houdende vaststelling van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie 3 31 December 1906, Ind. S. 1907 n°. 204. Wet, houdende wijziging van de artt. 75 en 85 en intrekking van art. 86 van het Regeeringsreglement 46 31 December 1906, Ind. S. 1907 n°. 205. Wet, houdende wijziging van art. 109 van het Regeeringsreglement 49 II. Volksraad. 30 Maart 1917, Ind. S. 441. Koninklijk besluit, houdende bepalingen nopens de samenstelling van den Volksraad, de eerste periodieke aftreding der leden, de aanspraken der leden op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en op zittinggeld, alsmede nopens de benoeming van de leden.. 51 30 Maart 1917, Ind. S. 442. Koninklijk besluit, houdende bepalingen betreffende de verkiezing van de leden van den Volksraad, de overlegging en het onderzoek van de geloofsbrieven, alsmede omtrent de beslissing van geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing rijzen 54 30 Maait 1917, Ind. S. 443. Koninklijk besluit, houdende vaststelling van het Reglement van orde voor de vergaderingen van den Volksraad 63 III. Nederlanderschap en Nederlandsch onderdaanschap van de bevolking van Ned.-Indië. 12 December 1892, Ned. S. 268. Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap 73 10 Februari 1910, Ind. S. 296. Wet, houdende regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië 4 79 IV. Decentralisatie. 20 December 1904, Ind. S. 1905 n°. 137. Decentralisatiebesluit 81 8 Maart 1905, Ind. S. 181. Locale raden-ordonnantie. 91 19 Januari 1908, Ind. S. 53. Kiesordonnantie (eenige artikelen) 135 VI Bladz. 15 Juni 1918, Ind. S. 310. Ordonnantie, houdende instelling van een gemeenteraad van Fort de Koek en afzondering van geldmiddelen voor de gemeente Fort de Koek uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië 141 27 Juni 1918, Ind. S 350. Ordonnantie, houdende instelling van een plaatselijken raad van de onderafdeeling Ogan Ilir en afzondering van geldmiddelen voor dien raad uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië 143 8 Februari 1919, Ind. S. 64 Ordonnantie, houdende instelling van een plaatselijken raad van de Minahassa en afzondering van geldmiddelen voor dien raad uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië 146 8 Februari 1919, Ind. S. 65. Ordonnantie, houdende regeling van de verkiezing van de tot de Inlanders behoorende leden van den Minahassa-raad en hetgeen daarop betrekking heeft 149 V. Inlandsche gemeenten. 3 Februari 1906, Ind. S. 83. Inlandsche gemeente-ordonnantie 155 7 April 1907, Ind. S. 212. Reglement op de verkiezing van desahoofden.. 161 27 September 1918, Ind. S. 677. Inlandsche gemeenteordonnantie voor Sumatra's Westkust 168 26 Juli 1919, Ind. S. 453. Inlandsche gemeente-ordonnantie voor Banka 174 22 September 1914, Ind. S. 629. Inlandsche gemeente-ordonnantie voor Amboina 182 VI. Zelfbesturende landschappen. 17 Januari 1914, Ind. S. 24. Zelfbestuursordonnantie. 188 VII. Binnenlandsch en Inlandsen bestuur. 17 Februari 1858, Ind. S. 17. Ordonnantie ter uitvoering van art. 72 van het Regeeringsreglement 198 17 Februari 1858, Ind. S. 18. Gouvernementsbesluit in verband daarmede ... 200 30 Augustus 1867, Ind. S. 114. Instruktiën voor de hoofden van gewestelijk bestuur, de regenten en de distriktshoofden op Java en Madura ' 201 25 Maart 1874, Ind. S. 93. Gouvernementsbesluit betreffende de onderdistriktshoofden 227 21 November 1902, Ind. S. 421. Ordonnantie betreffende de instruktiën van lagere Europeesche gezagvoerende ambtenaren 228 31 December 1915, Ind. S. 747. Ordonnantie betreffende de instrüktiën van lagere inlandsche gezagvoerende of besturende ambtenaren en hoofden 228 22 Augustus 1911, Ind. S. 475. Gouvernementsbesluit be¬ treffende de instruktie voor de zelfstandige patihs op Java en Madoera 229 VII VIII. Ambtenaren. Bladz. 27 Augustus 1913, Ind. S. 658. Koninklijk Besluit op de benoembaarheid tot betrekkingen bij den burgerlijken dienst in Ned.-Indië 230 IX. Comptabiliteit. 23 April 1864, Ind. S. 106. Indische Comptabiliteitswet 232 SURINAME. I. Regeeringsreglement. 31 Mei 1865, Gb. 12. Wet, houdende vaststelling van het reglement op het beleid der regering in de kolonie Suriname '• 261 II. Kiesrecht. 15 Februari 1868, Gb. 1. Kiesreglement (eenige artikelen) 295 III. Districtsbestuur. 12 April 1893, Gb. 1894 n°. 7. Koloniale verordening op de verdeeling in districten (eenige artikelen) 297 12 April 1893, Gb. 1894 n°. 8. Koloniale verordening, n regelende het districtsbestuur (eenige artikelen) 298 IV. Comptabiliteit. 7 November 1910, Gb. n°. 86. Surinaamsche Comptabiliteitswet : 299 C U R A C A O. I. Regeeringsreglement. 31 Mei 1865, Pb. 18. Wet, houdende vaststelling van het reglement op het beleid der regering in de kolonie Curacao 315 II. Bestuur van de eilanden. 22 November 1869, Pb. 24. Koloniale verordening op de verkiezing van landraden (eenige artikelen) 351 III. Comptabiliteit. 7 November 1910, Pb. 63. Curacaosche Comptabiliteitswet (verwijzing) 354 Aanvullingen 355 NEDERLANDSCH*INDIË. — 3 — WET van 2 September 1854, Ind. S. 1855 n°. 2 (Ned. S. 1854 n°. 129), HOUDENDE vaststelling van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie (1), zooals die wet is gewijzigd en aangevuld bij wetten van 9April 1870, Ind. S. 55 (Ned. S. 71); 21 Juli 1870, Ind. S. 117 (Ned. S. 136); 7 Mei 1878, Ind. S. 183 (Ned. S.40); 4 December 1881, Ind. S. 1882 n°. 87 (Ned. S. 1881 n°. 182) ; 19 Mei 1899, Ind. S. 202 (Ned. S. 121); 29 April 1901, Ind. S. 318 (Ned. S. 92); 23 Juli 1903, Ind. S. 329 (Ned. S.219); 14 Juni 1909, Ind. S. 432 (Ned. S. 177); 29 Juni 1912, Ind. S. 476 (Ned. S. 203);5 Maart 1915, Ind. S. 310 (Ned. S. 128); 8 Mei 1915, Ind. S. 491 (Ned. S. 216); 8 Mei 1915, Ind. S 542 (Ned. S. 215); 9 Juli 1915, Ind. S. 683 (Ned. S. 326); 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535); 23 Mei 1917, Ind. S. 538 (Ned. S. 418); 9 November 1917, Ind. S. 1918 n°. 554 (Ned. S. 1917 n°. 635); 15 December 1917, Ind. S. 1918 n°. 8 (Ned. S. 1917 n°. 702); 23 Februari 1918, Ind. S. 482 (Ned. S. 119); 24 Juli 1918 Ind. S. 1919 n°. 49 (Ned. S. 1918 nu. 469); 25 Juli 1918' Ind. S. 639 (Ned. S. 478); 25 Juli 1918, Ind. S. 794 (Ned« S. 477) en 26 November 1918, Ind. S. 794 (Ned. S. 477)Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der NederlandenPrins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz.,' enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de tweede alinea van art. 59 der Grondwet (2) bepaalt, dat de reglementen op het beleid der regering van de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, door de wet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen het navolgende (1) Spelling en interpunctie in het Ned. S. wijken gedurig van die in het Ind. S. af. (2) Grondwet van 1917, art. 61. 4 REGLEMENT op hei beleid der Regering van Nederlandsch-Indie. EERSTE HOOFDSTUK. Van de zamenstelling van de Regering van Nederlandsch-Indie. Art. 1. De regering der koloniën en bezittingen van het Rijk in Azie, uitmakende het gebied van Nederlandsch-Indie, wordt in naam des Konings uitgeoefend door eenen Gouverneur-Generaal, op den voet en onder de bepalingen van het tegenwoordig reglement. Ieder, die zich in Nederlandsch-Indie bevindt, is verpligt den Gouverneur-Generaal te erkennen als des Konings vertegenwoordigen en hem als zoodanig te eerbiedigen en te gehoorzamen. 2. De Gouverneur-Generaal moet Nederlander zijn en den ouderdom van dertig jaren vervuld hebben. Hij wordt door den Koning benoemd en ontslagen en mag zijne waardigheid niet nederleggen, noch Nederlandsch-Indie verlaten, zonder magtiging van den Koning. . 3. De Gouverneur-Generaal mag rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in, noch borg zijn voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende eene overeenkomst om winst of voordeel aangegaan met Nederlandsch-Indië of met eenig gewest of gedeelte van een gewest, waarop artikel 68a van dit Reglement toepassing heeft gevonden (1). Hij mag, behalve openbare schuldbrieven, geene schuldvorderingen ten laste van Nederlandsch-Indië bezitten (2). Hij mag geen deel hebben, regtstreeks of zijdelings, in ondernemingen van handel en scheepvaart, in NederlandschIndie gevestigd, noch aldaar eigenaar of huurder van landerijen zijn. 4. De Koning kan aan den Gouverneur-Generaal toevoegen eenen Luitenant-Gouverneur-Generaal, bestemd om hem voorloopig op te volgen, en om inmiddels zoodanig werkzaam te zijn, als door den Koning of door den Gouverneur-Generaal zal worden voorgeschreven. (1) Oit lid is aldus nader vastgesteld bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535). Het luidde te voren: „De Gouverneur-Generaal mag regtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in, noch borg zijn voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende eene met de Indische Regering om winst of voordeel aangegane overeenkomst.'" (2) Dit lid is aldus nader vastgesteld bij de wet van 5 Maart 1915, Ind. S. 310 (Ned. S. 128). Het luidde te voren: „Hij mag geene schuldvorderingen ten laste van Nederlandsch-Indie koopen". — 5 - Regeeringsreglement. N.-I. Het bepaalde bij de eerste alinea van art. 2 en bij art. 3 is toepasselijk op den Luitenant-Gouverneur-Generaal. 5. De Gouverneur-Generaal legt in handen van den Koning, of op 's Konings magtiging, in eene vergadering, zamengesteld overeenkomstig art. 15, den volgenden eed (verklaring en belofte) af: „Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot Gouverneur-Generaal „over Nederlandsch-Indie benoemd te worden, direktelijk of „indirektelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten het .bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften „of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal. „Ik zweer (beloof) dat ik, om iets in deze betrekking te „doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften „of geschenken aannemen zal, direktelijk of indirektelijk. „Ik zweer (beloof) dat ik den Koning gehoorzaam en „getrouw zal zijn. „Ik zweer (beloof) dat ik de welvaart van Nederlandsch„Indie naar mijn vermogen bevorderen zal. „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet; dat ik „het Reglement op het beleid der regering van en alle „andere voor Nederlandsch-Indie geldende verordeningen, „steeds zal onderhouden en doen onderhouden en dat ik mij „in alles zal gedragen zoo als een braaf en eerlijk Gouverneur„Generaal betaamt. ,Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig \" („Dat verklaar en beloof ik.") 6. De Luitenant-Gouverneur-Generaal legt, in handen des Konings of van den Gouverneur-Generaal, den volgenden eed (verklaring en belofte) af: „Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot Luitenant-Gouverneur„Generaal over Nederlandsch-Indie te worden benoemd, „direktelijk of indirektelijk, aan geene personen, hetzij in „of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, „eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven „of geven zal. „Ik zweer (beloof) dat ik, om iets in deze betrekking te „doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften „of geschenken aannemen zal, direktelijk of indirektelijk. „Ik zweer (beloof) dat ik den Koning en den Gouverneur„Generaal, als des Konings vertegenwoordiger, gehoorzaam „en getrouw zal zijn. „Ik zweer (beloof) dat ik de welvaart van Nederlandsch-Indie naar mijn vermogen bevorderen zal. „Ik zweer (beloof) dat ik mij met naauwgezetheid en ijver „zal kwijten van alle verrigtingen, welke de Koning of de „Gouverneur-Generaal mij zal opdragen; dat ik het Reglement „op het beleid der regering van en alle andere voor Nederlandsen- — 6 — N.-I. Regeeringsreglement. „Indie geldende verordeningen getrouwelijk zal nakomen, „en dat ik mij in alles gedragen zal zoo als een braaf en „eerlijk Luitenant-Gouverneur-Generaal betaamt. „Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.") 7. Er is een Raad van Nederlandsch-Indie, bestaande uit eenen vice-president en vier leden. Hij wordt bijgestaan door eenen sekretaris. De Gouverneur-Generaal kan het voorzitterschap van den Raad opdragen aan den Luitenant-Gouverneur-Generaal en kan het zelf bekleeden, zoo dikwijls hij dit noodig oordeelt. Zij hebben alleen eene raadgevende stem. De Gouverneur-Generaal kan, in bijzondere gevallen, andere ambtenaren, alsmede officieren der zee- of landmagt, gelasten de vergaderingen van den Raad bij te wonen, tot het geven van mondelinge inlichtingen. Het reglement van orde voor 's Raads vergaderingen, wordt door den Koning vastgesteld. Het behelst de verpligting tot geheimhouding, in zoover het algemeen belang dit vordert. 8. De vice-president en de leden van den Raad van Nederlandsch-Indie moeten Nederlanders zijn en den ouderdom van dertig jaren vervuld hebben. Zij worden door den Koning benoemd en ontslagen. Bloedverwantschap of zwagerschap, tot den vierden graad ingesloten, mag niet bestaan tusschen den GouverneurGeneraal, den Luitenant-Gouverneur-Generaal en den vicepresident of leden van den Raad, noch tusschen den vicepresident en de leden onderling. Die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt, kan zijne bediening niet behouden zonder vergunning van den Koning. De zwagerschap houdt op door het overlijden der vrouw, die haar veroorzaakte. 9. De vice-president en de leden van den Raad van Nederlandsch-Indië mogen, nevens hun ambt, geene andere bezoldigde betrekkingen in dienst van den Lande bekleeden. Artikel 3 is op hen van toepassing (1). 10. Tot het vervullen eener opengevallene plaats in den Raad van Nederlandsch-Indie, wordt door den GouverneurGeneraal, na overleg met den Raad, binnen dertig dagen, eene met redenen omkleede aanbeveling van minstens twee personen, aan den Minister van Koloniën gezonden. (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535). Het luidde te voren: „De vice-president en de leden van den Raad van Nederlandsch-Indie mogen geene andere staatsambten bekleeden. Het bepaalde bij art. 3 is op hen toepasselijk". — 7 — Regeeringsreglement. N.-I. Indien de belangen van 's Lands dienst dringend vorderen dat de opengevallene plaats inmiddels worde vervuld, draagt de Gouverneur-Generaal aan een der aanbevolenen de waarneming op van het lidmaatschap van den Raad. Dusdanige tijdelijke waarneming heeft altijd plaats, wanneer bij gebreke daarvan het getal der dienstdoende leden van den Raad, de vice-president daaronder begrepen, minder dan drie zou bedragen. 11. De vice-president en de leden van den Raad van Nederlandsch-Indie leggen, vóór de aanvaarding hunner bediening, in handen van den Koning of van den GouverneurGeneraal, den volgenden eed (verklaring en belofte) af: „Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot vice-president (lid) van den Raad van Nederlandsch-Indie benoemd te worden, direktelijk „of indirektelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten het „bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften „of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal. „Ik zweer (beloof) dat ik, om iets in deze betrekking te „doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften „of geschenken aannemen zal, direktelijk of indirektelijk. „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den Koning, eerbied „voor en gehoorzaamheid aan den Gouverneur-Generaal, als „des Konings vertegenwoordiger. „Ik zweer (beloof) dat ik, door mijne daden en raadgevingen, „naar mijn vermogen zal medewerken tot bevordering van „de welvaart van Nederlandsch-Indie. „Ik zweer (beloof) dat ik het Reglement op het beleid der „regering van en alle andere voor Nederlandsch-Indie geldende „verordeningen getrouwelijk zal nakomen, en dat ik mij in „alles zal gedragen, zoo als een braaf en eerlijk vice-president „(lid) van den Raad van Nederlandsch-Indie betaamt. „Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat beloof en verklaar ik.") Deze eed wordt mede door den waarnemenden vice-president en de waarnemende leden van den Raad van NederlandschIndie afgelegd. 12. Wanneer, bij het openvallen van het ambt van vicepresident van den Raad van Nederlandsch-Indie, de benoeming van den opvolger niet geschiedt (1), of in Nederlandsch-Indie niet bekend is, of de benoemde in de spoedige aanvaarding zijner waardigheid verhinderd wordt, draagt de GouverneurGeneraal de waarneming daarvan op aan het oudste lid in benoeming van den Raad. 13. Wanneer ziekte of afwezendheid van den GouverneurGeneraal eene voorziening noodzakelijk maakt, kan hij het (1) Ned. S.: „geschied" (vlg. art. 14). 8 - N.-I. Regeeringsreglement. dagelijksch beleid der zaken tijdelijk opdragen aan den Luitenant-Gouverneur-Generaal; bij ontstentenis van dezen, aan den vice-president, en deze niet aanwezend zijnde, aan het oudste lid in benoeming van den Raad van Nederlandsch-Indie; een en ander op zoodanigen voet, als de Gouverneur-Generaal zal noodig oordeelen. 14. Wanneer de waardigheid van Gouverneur-Generaal openvalt en de benoeming van den voorloopigen of definitieven opvolger niet geschied, of in Nederlandsch-Indie niet bekend is, gelijk mede wanneer de benoemde in de dadelijke aanvaarding wordt verhinderd, treedt de door den Koning benoemde vice-president van den Raad van Nederlandsch-Indie op als waarnemend Gouverneur-Generaal. 15. Wanneer, in het geval bij het voorgaand artikel voorzien, geen door den Koning benoemde vice-president van den Raad van Nederlandsch-Indie aanwezig is, wordt aan een der leden van den Raad de tijdelijke waarneming der waardigheid van Gouverneur-Generaal opgedragen in eene vergadering, waartoe worden te zamengeroepen: de ter plaatse aanwezige leden van den Raad; de bevelhebber der zeemagt; de bevelhebber der landmagt; de president van het Hoog-geregtshof; de prokureur-generaal bij het Hooggeregtshof; de direkteuren der departementen van algemeen bestuur en de president der Algemeene Rekenkamer. De vergadering wordt binnen tweemaal vier-en-twintig uren bijeengeroepen en voorgezeten door den oudste in benoeming van de aanwezige leden van den Raad. De voorzitter en de leden der vergadering leggen den eed (belofte) af: „dat zij hunne stem zullen uitbrengen op het lid „van den Raad van Nederlandsch-Indie, dien zij in gemoede „het meest geschikt achten voor de tijdelijke waarneming der „waardigheid van Gouverneur-Generaal". De algemeene sekretaris en de sekretarissen van het Gouvernement wonen de vergadering bij. Een hunner voert de pen, de overigen zijn stemopnemers. De benoeming geschiedt bij volstrekte meerderheid van stemmen, door middel van ongeteekende stembriefjes. De stembriefjes worden, na door de medestemmenden in eene bus te zijn gestoken, door de stemopnemers overluid voorgelezen. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden, tot bepaling der meerderheid, afgetrokken van het getal der aanwezige leden der vergadering. Wanneer bij de eerste stemming geene volstrekte meerderheid is verkregen, wordt tot eene tweede vrije stemming overgegaan. — 9 — Regeeringsreglement. N.-I. Indien ook bij deze stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft er eene derde stemming plaats over de twee personen, die bij de tweede de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. Deze onthouden zich van verdere deelneming aan de stemming. Wanneer bij de tweede stemming meer dan twee personen een gelijk aantal stemmen op zich vereenigen, wordt door voorafgaande stemming beslist, wie hunner niet zullen behooren tot het bij de vorige alinea bedoelde tweetal. Bij het staken der stemmen is de oudste in benoeming de verkozene. Na den afloop der werkzaamheden, worden de stembriefjes in tegenwoordigheid der leden verbrand. Van de verrigtingen der vergadering wordt een naauwkeurig proces-verbaal in dubbel opgemaakt en door al de leden en de sekretarissen onderteekend. Een der dubbelen wordt gezonden aan den Minister van Koloniën. 16. Het bepaalde bij art. 15 is ook toepasselijk op het geval dat de door den Koning benoemde vice-president van den Raad van Nederlandsch-Indie, hoewel in Indie aanwezig, echter niet in staat is de waardigheid van waarnemenden Gouverneur-Generaal dadelijk te aanvaarden. Zoodra de verhindering ophoudt, treedt hij van regtswege op als waarnemende Gouverneur-Generaal. 17. Wanneer er vermoeden bestaat dat de GouverneurGeneraal door krankzinnigheid buiten staat is zijne waardigheid te blijven uitoefenen, belegt degene die hem zou moeten vervangen, of, als deze niet bekend of afwezend is, de oudste in benoeming der aanwezige leden van den Raad van Nederlandsch-Indie, eene vergadering van dien raad, ten einde te onderzoeken, of er gronden aanwezig zijn, om het bestaande vermoeden als juist aan te nemen. In die vergadering worden de ambtenaren, die dagelijks met den Gouverneur-Generaal in aanraking zijn, geroepen om inlichtingen te geven. Zoo daartoe redenen bestaan, wordt vervolgens eene kommissie benoemd, om den Raad te dienen van berigt omtrent den toestand van den Gouverneur-Generaal. Die kommissie bestaat uit het hoofd van de geneeskundige dienst, den oudste in rang van de ter plaatse aanwezige officieren van gezondheid en den stads-geneesheer te Batavia. TA] is bevoegd om den gewonen geneesheer van den Gouverneur-Generaal in haar midden te roepen. Bevestigt dit nader onderzoek het bestaande vermoeden, dan wordt de vergadering belegd, omschreven in art. 15. Die vergadering roept als getuigen voor zich degenen die over de zaak licht kunnen verspreiden, en beslist vervolgens bij meerderheid van stemmen of er redenen zijn om den — 10 — N.-I. Regeeringsreglement. Gouverneur-Generaal, onder 's Konings goedkeuring, te ontheffen van de uitoefening zijner waardigheid. Wanneer de vergadering tot de ontheffing besluit, is de Gouverneur-Generaal, uit kracht dier verklaring, van de uitoefening zijner waardigheid ontheven en wordt, naarmate der omstandigheden, in de voorloopige vervulling voorzien, overeenkomstig het bepaalde bij art. 14 of 15. Van elk gedeelte des onderzoeks worden naauwkeurige processen-verbaal in dubbel opgemaakt, en door al de leden en de sekretarissen onderteekend. Een der dubbelen wordt gezonden aan den Minister van Koloniën. 18. Bloedverwantschap of zwagerschap, tot den vierden graad ingesloten, mag niet bestaan tusschen den GouverneurGeneraal en de sekretarissen van het Gouvernement, noch tusschen die sekretarissen onderling. Het bepaalde bij de twee laatste alinea's van art. 8 is hier toepasselijk. 19. Al wat in dit reglement omtrent den GouverneurGeneraal is bepaald, is toepasselijk op hem, die de waardigheid tijdelijk uitoefent, met uitzondering van het vastgestelde bij art. 18. ' TWEEDE HOOFDSTUK. Van de bevoegdheid en de pligten van de Regering van Nederlandsch- Indie. 20. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, met inacht neming van de bepalingen van dit reglement en van 's Konings bevelen, algemeene verordeningen vast te stellen omtrent alle onderwerpen, waarvan de regeling niet door de wet is geschied of moet geschieden, waarin niet door een Koninklijk besluit is voorzien, of waarvan aan den Koning de regeling niet is voorbehouden. 21. Onverminderd het geval, voorzien bij art. 43, is de Gouverneur-Generaal in dringende omstandigheden bevoegd, om, onder nadere bekrachtiging door de wet of goedkeuring van den Koning, algemeene verordeningen vast te stellen omtrent onderwerpen waarvan de regeling door de wet moet geschieden of aan den Koning is voorbehouden, zoolang die regeling niet heeft plaats gehad. Zoodanige maatregel wordt, wanneer het een onderwerp geldt waarvan de regeling door de wet geboden is, door den Koning onverwijld gebragt ter kennis van de Staten-Generaal. 22. De Gouverneur-Generaal kan om gewigtige redenen, onder nadere bekrachtiging door de wet of goedkeuring van — 11 — Regeeringsreglement. N.-I. den Koning, de afkondiging of uitvoering uitstellen van wetten of Koninklijke besluiten en bevelen. Van deze handelingen wordt, wanneer zij eene wet betreffen, door den Koning onverwijld kennis gegeven aan de StatenGeneraal. 23. Onverminderd het geval, voorzien bij art. 43 en behoudens de bepalingen van dit reglement, is de GouverneurGeneraal bevoegd, om in dringende omstandigheden, voor geheel Nederlandsch-Indie of voor bepaalde gedeelten daarvan, onder nadere bekrachtiging door de wet, bij algemeene verordening, wetten geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Van deze handeling wordt door den Koning onverwijld kennis gegeven aan de Staten-Generaal. 24. De Gouverneur-Generaal heeft, onder de nadere goedkeuring des Konings, gelijke bevoegdheid als hem bij art. 23 is geschonken, ten aanzien van verordeningen door den Koning of in Zijnen naam, door Kommissarissen-Generaal vastgesteld of goedgekeurd. Bij de toepassing van dit artikel worden als door den Koning vastgesteld beschouwd de bestaande organisatien der verschillende takken van bestuur en de aangenomen gewigtige beginselen van regering, ook die het stelsel der belasting (1) betreffende, hoezeer niet uitdrukkelijk door den Koning bekrachtigd. 25. Wanneer de Gouverneur-Generaal gebruik maakt van de magt hem bij art. 22 verleend, en zijne handeling wordt afgekeurd, is hij tot afkondiging of uitvoering verpligt, dadelijk na ontvangst van den daartoe strekkenden last des Konings. 26. Wanneer de algemeene verordeningen door den Gouverneur-Generaal afgekondigd, in de gevallen bedoeld bij de art. 21, 23 en 24, door de wet of door den Koning niet bekrachtigd worden, afgekeurd worden, of wanneer, in het geval bedoeld bij art. 20, het onderwerp inmiddels in Nederland is geregeld, blij ven die verordeningen desniettemin in NederlandschIndie hare verbindende kracht behouden, tot dat hare intrekking door den Gouverneur Generaal is afgekondigd. : 27. De Gouverneur-Generaal zorgt voor de uitvoering der algemeene verordeningen en vaardigt de daartoe noodige bevelen uit. De algemeene verordeningen zijn op die gedeelten van Nederlandsch-Indie, alwaar het regt van zelfbestuur aan de inlandsche vorsten en volken is gelaten, slechts in zoo ver toepasselijk, als met dat regt bestaanbaar is. 28. De Gouverneur-Generaal vraagt het advies van den (1) Ned. S.: „belastingen". — 12 — N.-I. Regeeringsreglement. raad van Nederlandsch-Indie over alle zaken van algemeen of bijzonder belang, waar hij dit noodig oordeelt. Tot die raadpleging is hij verpligt ten aanzien van: a. alle instruktiën en reglementen, het algemeen of gewestelijk bestuur betreffende, op zijnen last ontworpen; b. de toepassing van art 44 van dit reglement en in het algemeen van elke regeling der staatkundige betrekkingen met Indische vorsten en volken; c. de algemeene strekking der maatregelen door het burgerlijk gezag genomen of te nemen in geval van oorlog of opstand; d. buitengewone maatregelen van gewigtigen aard; en e. benoemingen tot gewigtige ambten, ter aanwijzing van den Koning. ƒ. de in artikel 131 genoemde onderwerpen. De Gouverneur-Generaal alleen beslist en geeft van zijn besluit kennis aan den Raad. Wanneer de Raad van Nederlandsch-Indie door den Gou-*yerneur-Generaal is gehoord, wordt daarvan melding gemaakt in den aanhef der besluiten (1). 29. Overeenstemming met den Raad van NederlandschIndie wordt, onverminderd in de gevallen uitdrukkelijk in dit reglement genoemd, gevorderd voor de vaststelling, wijziging, uitlegging, schorsing en intrekking door den GouverneurGeneraal van alle algemeen verbindende verordeningen, gelijk mede voor het uitstellen harer afkondiging. 30. Wanneer de Gouverneur-Generaal, in de gevallen waarin overeenstemming wordt gevorderd, zich niet vereenigt met het advies van den Raad van Nederlandsch-Indie, wordt de uitspraak des Konings door hem ingeroepen. De Gouverneur-Generaal kan, zonder die uitspraak af te wachten, de door hem noodig gekeurde maatregelen op eigen gezag en verantwoordelijkheid nemen, wanneer hij oordeelt, dat langer verwijl de veiligheid of de rust van NederlandschIndie of andere gewigtige algemeene belangen zou in gevaar brengen. Alvorens die maatregelen worden genomen, deelen de Gouverneur-Generaal, de vice-president en de leden van den Raad elkander schriftelijk hunne gevoelens mede. Het onderwerp wordt daarna op nieuw aan eene beraadslaging in den Raad, onder het voorzitterschap van den Gouverneur-Generaal, Cl) Bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535) zijn de bepalingen, die te voren onder d, e en ƒ gerangschikt waren, gebracht onder c, d en e, en werd de nieuwe bepaling onder ƒ toegevoegd. Tevens verviel bij die wet de bepaling onder c, luidende: „ de algemeene begrooting van ontvangsten en uitgaven". — 13 — Regeeringsreglement. N.-I. onderworpen. De Gouverneur-Generaal stemt in dit geval mede en heeft, bij staking, eene beslissende stem. Ter deelneming aan deze beraadslaging worden de leden Van den Raad opgeroepen, die ingevolge art. 36 afwezend zijn, en zich op de eilanden Java en Madura bevinden. Zij zijn gehouden onverwijld aan die oproeping te voldoen. 31. De algemeene verordeningen, vastgesteld, hetzij door de wetgevende magt in Nederland (wetten), hetzij door den Koning alleen (Koninklijke besluiten), hetzij door den Gouverneur-Generaal (ordonnantiën), worden door den Gouverneur-Generaal afgekondigd, en door den algemeenen sekretaris, of een der sekretarissen van het gouvernement, gewaarmerkt. Die afkondiging wordt gerekend geschied te zijn door plaatsing in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie. TA] is, in geldigen vorm geschied, de eenige voorwaarde der verbindbaarheid. De algemeene verordeningen werken terstond nadat hare afkondiging kan bekend zijn. Wanneer geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend bekend te zijn, op Java en Madura op den dertigsten dag, en in de overige koloniën en bezittingen op den honderdsten dag, na dien der dagteekening van het Staatsblad van Nederlandsch-Indie, waarin de verordening is opgenomen. 32. De Gouverneur-Generaal, het bevel tot afkondiging van eene wet of van een Koninklijk besluit ontvangen hebbende, zorgt voor de plaatsing daarvan in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie met het volgende onderschrift: „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, be„veelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie (den „Raad van Nederlandsch-Indie gehoord) dat deze in het Staats„blad van Nederlandsch-Indie worde geplaatst en dat daarvan, „voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineschè „talen worden aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage „kollegien en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder „zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van de bovenstaande wet (Koninklijk besluit) de hand te houden, zonder „oogluiking of aanzien des persoons. „Gedaan te ... . den . . . ." (Handteekeningen van den Gouverneur-Generaal en van den algemeenen sekretaris of van een der gouvernementssekretarissen.) 33. Het formulier van afkondiging der ordonnantiën is behoudens het bepaalde bij artikel 131 als volgt(l): (1) De woorden „behoudens het bepaalde bij artikel 131" zijn bijgevoegd bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535). — 14 — N.-I. Regeeringsreglement. „In naam des Konings! „De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, „Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, „Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten." (Hier volgen de beweegredenen en de inhoud der ordonnantie en daarna de woorden:) „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal „deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie geplaatst, en, „voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen „aangeplakt worden. „Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegien „en ambtenaren, officieren en jus ticieren, ieder voor zooveel „hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen „houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. „Gedaan te den (Handteekeningen van den Gouverneur-Generaal en van den algemeenen sekretaris of van een der gouvernements-sekretarissen.) 34. Alle kollegien en landsdienaren, geene uitgezonderd, zijn verpligt aan den Raad van Nederlandsch-Indie, op zijne aanvrage, inlichtingen te geven omtrent de feiten, wier kennis vereischt wordt voor de adviezen, door den GouverneurGeneraal van den Raad gevraagd. 35. De Raad van Nederlandsch-Indie heeft het regt aan den Gouverneur-Generaal voorstellen te doen. Wanneer de Gouverneur-Generaal, na onderzoek, vermeent een voorstel van den Raad buiten gevolg te moeten laten, geeft hij daarvan, met opgave zijner bezwaren, kennis aan den Minister van Koloniën. Hij brengt tevens zijn besluit ter kennis van den Raad. 36. De Gouverneur-Generaal kan aan de leden van den Raad van Nederlandsch-Indie bijzondere kommissiën opdragen en hen met zendingen in Nederlandsch-Indie belasten, mits, behalve de vice-president, twee leden ter hoofdplaats aanwezig blijven. 37. De Gouverneur-Generaal is, met opzigt tot de uitoefening van zijne waardigheid, verantwoordelijk aan den Koning, onverminderd het regt tot vervolging, bij art. 159 der grondwet (\) aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegekend. 38. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren, met of zonder ontzetting van het recht om te kiezen en van verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen wordt gestraft de Gouverneur-Generaal: a. die uitvoering geeft aan Koninklijke besluiten of Konink- (1) Grondwet van 1917, art. 164. — 15 — Regeeringsreglement. N.-l. lijke beschikkingen, wetende dat deze niet van de vereischte medeonderteekening van een der hoofden van de ministerieele departementen zijn voorzien; b. die uitvoering geeft aan Koninklijke besluiten of Koninklijke beschikkingen, waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den Minister van Koloniën; c. die opzettelijk nalaat uitvoering te geven aan voorschriften van dit reglement en van andere algemeene verordeningen, alsmede aan Koninklijke besluiten of beschikkingen en aan verdragen, voor zoover die uitvoering door den Minister van Koloniën aan hem is opgedragen; d. die beschikkingen neemt of bevelen geeft, waardoor hij wist of weten moest, dat bepalingen van dit reglement, van andere voor Nederlandsch-Indië verbindende wetten of algemeene verordeningen, of van gesloten verdragen, worden geschonden (1). 39. Met hechtenis van ten hoogste zes maanden wordt gestraft de Gouverneur-Generaal aan wiens grove schuld te wijten is dat de in artikel 38, onder c, omschreven uitvoering wordt nagelaten (2). 39a De feiten omschreven in de artikelen 38 en 39 zijn misdrijven (3). (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 15 December 1917, Ind. S. 1918 n°. 8 (Ned. S. 1917 n°. 702). Art. 38 luidde te voren: „De Gouverneur-Generaal is strafbaar: a. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven: 1°. aan Koninklijke besluiten of beschikkingen, niet voorzien van de vereischte mede-onderteekening van een der hoofden van de ministeriele departementen; 2°. aan Koninklijke besluiten of beschikkingen, waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den Minister van Koloniën; b. wanneer hij opzettelijk nalaat of grovelijk verzuimt uitvoering te geven of te doen geven aan voorschriften van dit reglement en van andere voor Nederlandsch-Indie verbindende wetten en verordeningen, alsmede aan Koninklijke besluiten of beschikkingen en aan geslotene verdragen, voor zoover die uitvoering door den Minister van Koloniën aan hem is opgedragen; c wanneer hij beschikkingen neemt of bevelen geeft, waardoor hij wist of weten moest, dat bepalingen van dit reglement, van andere voor Nederlandsch-Indie verbindende wetten of algemeene verordeningen, of van geslotene verdragen, worden geschonden." (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 15 December 1917, Ind. S. 1918 n°. 8 (Ned. S. 1917 n°. 702). Art. 39 luidde te voren: „De straffen bij de wet, regelende de verantwoordelijkheid van de hoofden der ministeriele departementen, tegen de daarbij omschreven misdrijven bedreigd, zijn toepasselijk op den GouverneurGeneraal, in de gevallen bij hét voorgaande artikel vermeld.". (3) Dit artikel is ingelascht bij de wet van 15 December 1917, Ind. S. 1918 n° 8 (Ned. S. 1917 n*. 702). - 16 - N—I. Regeeringsreglement. 40. In geval van vervolging, hetzij naar aanleiding van art. 159 der Grondwet (J), hetzij ter zake van andere misdrijven of overtredingen, legt de Gouverneur-Generaal, op ontvangen bevel van wege den Koning, zijne waardigheid neder ih handen van den daartoe door den Koning of doof dit reglement aangewezen opvolger. 41. De Gouverneur-Generaal is opperbevelhebber van de in Nederlandsch-Indie aanwezige zeemagt, behoudens hare administratieve betrekkingen tot het departement van marine. Hij beschikt over de schepen en vaartuigen en derzelver manschap in overeenstemming met de door den Koning gegeven voorschriften, zoo als hij meest oorbaar acht voor de belangen van Nederlandsch-Indie. 42. I. De Gouverneur-Généraal is opperbevelhebber van de in Nederlandsch-Indië aanwezige landmacht. 2. De bevelhebber der landmacht wordt door den Koning benoemd. Wanneer bij het openvallen van de plaats van den bevelhebber de benoeming van zijn opvolger niet geschied of in Nederlandsch-Indië niet bekend is, of wanneer de benoemde in de spoedige aanvaarding zijner betrekking verhinderd wordt, voorziet de Gouverneur-Generaal in de tijdelijke waarneming. 3. De officieren worden door den Koning of door den Gouverneur-Generaal benoemd, al naar gelang hij, die aldus benoemd wordt, verblijf houdt buiten dan wel binnen Nederlandsch-Indië. 4. Op den voet, bij algemeene verordening te bepalen, worden de rangen van opperofficier verleend door den Koning en geschieden alle overige bevorderingen van de officieren door den Gouverneur-Generaal. 5. De opperofficieren en alle buiten Nederlandsch-Indië vertoevende officieren worden ontslagen door den Koning, alle overige officieren door den Gouverneur-Generaal, een en ander op den voet bij algemeene verordening te bepalen. 6. De regelen omtrent het toekennen van pensioenen en gageinenten worden bij algemeene verordening gesteld (2). 43. In geval van oorlog of opstand, neemt de Gouverneur- (1) Grondwet van 1917, art. 164. (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 14 Juni 1909, Ind. S. 432 (Ned. S. 177). Het artikel luidde te voren: „De Gouverneur-Generaal is opperbevelhebber van de in Nederlandsch-Indie aanwezige landmagt. In Nederlandsch-Indie worden de officieren door den GouverneurGeneraal benoemd. Zij worden door hem bevorderd en ontslagen op den voet bij algemeene verordening bepaald (a). De regelen omtrent het toekennen van pensioenen en gagementen worden bij algemeene verordening gesteld." (a) In het Ned. S. is dit lid de tweede zinsnede van lid 2. — 17 — Regeeringsreglement. N.-1. Oeneraal de maatregelen, die hij in het belang van het Rijk en van Nederlandsch-Indie noodzakelijk acht, ook de zoodanige waartoe anders 's Konings magtiging vereischt wordt. Bepaaldelijk heeft hij alsdan de magt om NederlandschIndie, geheel of gedeeltelijk, in staat van oorlog of beleg te verklaren, wetten en bepalingen van dit reglement te schorsen -en autoriteiten tijdelijk op te heffen. De Gouverneur-Generaal kan in bezittingen buiten Java en Madura de burgerlijke of militaire gezaghebbers magtigen tot het nemen van voorloopige maatregelen van den bij dit artikel bedoelden aard. 44. De Gouverneur-Generaal verklaart oorlog aan en maakt vrede (l) en andere verdragen met Indische vorsten en volken, alles met inachtneming van de bevelen des Konings. Van den inhoud dier verdragen wordt door den Koning mededeeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra Hij oordeelt dat het belang en de zekerheid van het Rijk en van Nederlandsch Indie zulks toelaten. 45. Aan personen, niet in Nederlandsch-Indie geboren, die gevaarlijk worden geacht voor de openbare rust en orde, kan het verblijf aldaar door den Gouverneur-Generaal, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indie, worden ontzegd. Het daartoe strekkend besluit wordt, wanneer het Nederlanders geldt, met redenen omkleed. Het besluit bepaalt een redelijken tijd, die den betrokken -persoon gelaten wordt voor het orde stellen op zijne zaken. De Gouverneur-Generaal kan, bij een door hem onderteekend bevel, gelasten dat de betrokken persoon, in afwachting van eene gelegenheid tot verwijdering, in hechtenis worde genomen. Het besluit tot verwijdering en het bevel tot inhechtenisneming worden aan den betrokken persoon bij geregtelijke akte beteekend. De Gouverneur-Generaal brengt het besluit tot verwijdering, met de verdere stukken, onverwijld ter kennis van den Minister van Koloniën. Van het besluit tot verwijdering wordt, wanneer het Nederlanders geldt, door den Koning kennis gegeven aan de Staten-Generaal. 46. Aan personen, niet in Nederlandsch-Indie geboren, kan door den Gouverneur-Generaal, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indie, in het belang der openbare rust en orde, het verblijf in bepaalde gedeelten van NederlandschIndie worden ontzegd. Wanneer de maatregel iemand betreft, niet tot de inlanders (l) Ned. S>3 „vrede-". 2 — 18 — N.-I. Regeeringsreglement. behoorende, wordt het besluit met de verdere stukken onverwijld gebragt ter kennis van den Minister van Koloniën. . Van den maatregel wordt, wanneer het Nederlanders geldt, door den Koning kennis gegeven aan de Staten-Generaal. 47. De Gouverneur-Generaal kan, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indie, aan personen binnen Nederlandsch-Indie geboren, in het belang der openbare rust en orde, eene bepaalde plaats aldaar tot verblijf aanwijzen, of het verblijf in bepaalde gedeelten van Nederlandsch-Indie ontzeggen. De Gouverneur-Generaal kan, bij een door hem onderteekend bevel, gelasten dat de betrokken persoon, in afwachting van eene gelegenheid tot verwijdering, in hechtenis worde genomen. Het besluit tot verwijdering en het bevel tot inhechtenisneming worden aan den betrokken persoon bij geregtelijke akte beteekend. Wanneer de in dit artikel bedoelde maatregelen iemand betreffen, niet tot de inlanders behoorende, wordt gehandeld overeenkomstig het voorlaatste lid van het voorgaande artikel. De bepaling, vervat in het laatste lid van het voorgaande artikel, is mede toepasselijk wanneer het Nederlanders geldt. 48. In de gevallen bedoeld in de artt. 45, 46 en 47, wordt door den Gouverneur-Generaal niet beslist dan nadat de betrokken persoon in zijne verdediging gehoord, of daartoe behoorlijk opgeroepen is. Van het verhoor wordt proces-verbaal .opgemaakt. 49. Met inachtneming van de regelen, bij algemeene verordening gesteld, en behoudens de uitzonderingen bij dit reglement en andere wetten bepaald, worden de ambtenaren benoemd en ontslagen door den Gouverneur-Generaal. Het ontslag aan ambtenaren, die met verlof of wegens redenen van dienst buiten Nederlandsch-Indië vertoeven, wordt door den Koning verleend. De Gouverneur-Generaal kan met machtiging des Konings zijne in het eerste lid van dit artikel bedoelde bevoegdheid aan anderen overdragen. De regelen omtrent het toekennen van pensioenen worden bij algemeene verordening gesteld (1). 60. De Gouverneur-Generaal regelt het bedrag der bezoldigingen en soldijen, voor zoover het niet door den Koning vastgesteld is. Bezoldigingen en soldijen bij Koninklijke besluiten bepaald, of begrepen in eene goedgekeurde begrooting, (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 9 Juli 1915, Ind. S. 683 (Ned. S. 326). Het luidde te voren: „Behoudens de uitzonderingen bij dit reglement bepaald, worden de ambtenaren benoemd, ontslagen en op pensioen gesteld door den GouverneurGeneraal, overeenkomstig regels, bij algemeene verordening gesteld." — 19 — Regeeringsreglement. N.-I. kunnen door den Gouverneur-Generaal, zonder magtiging des Konings, niet worden verhoogd. 51. Het bezoldigen der ambtenaren geschiedt naar het beginsel, dat, behalve de toe te leggen jaarwedde, geene andere dan de uitdrukkelijk toegestane voordeelen uit het ambt mogen worden getrokken. Die voordeelen worden door den ambtenaar alleen genoten wanneer het genot daarvan hem bij zijne benoeming uitdrukkelijk is vergund. Spillagien of overwigten worden nimmer beschouwd als voordeelen aan de ambten verbonden, maar slechts als middelen om verliezen, buiten de schuld der ambtenaren ontstaan, te vergoeden. Het bepaalde bij art. 3 van dit reglement kan bij algemeene verordening, geheel of gedeeltelijk, op ambtenaren worden toepasselijk gemaakt. 52- De Gouverneur-Generaal heeft, na gehoord advies van het Hoog-geregtshof, het regt van gratie van straffen, door regterlijke vonnissen in Nederlandsch-Indie opgelegd, zoolang de veroordeelden zich aldaar ophouden. Wanneer een zoodanig vonnis de doodstraf oplegt, zal het niet worden ten uitvoer gelegd dan nadat de GouverneurGeneraal, volgens daaromtrent bij algemeene verordening te stellen regels, in de gelegenheid is geweest gratie te verleenen(l). Voor zooveel inlandsche vorsten en hoofden betreft, heeft hij ook, in overeenstemming met den Raad van NederlandschIndie, het regt van amnestie en abolitie. 53. De Gouverneur-Generaal heeft de magt om dispensatien te verleenen, in de gevallen, bij de algemeene verordeningen omschreven; voor zooveel regtszaken betreft, na gehoord advies van het Hoog-geregtshof. De Gouverneur-Generaal kan ook, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indie, en na gehoord advies van het Hoog-geregtshof, dispensatie verleenen van eene bepaalde ordonnantie, in de gevallen, daarbij niet vermeld. 54. De Gouverneur-Generaal verleent, in naam des Konings, zeebrieven aan schepen en vaartuigen, op de Europesche wijze getuigd. Vaartuigen, op de inlandsche wijze getuigd, worden van jaarpassen voorzien; een en ander overeenkomstig reeds vastgestelde of nader vast te stellen algemeene verordeningen. 55. De bescherming der inlandsche bevolking tegen willekeur, van wien ook, is een der gewigtigste pligten van den Gouverneur-Generaal. (1) Dit lid is in het artikel gelascht bij de wet van 29 April 1901, Ind. S. 318 (Ned. S. 92), (zie op de artt. 92—103). — 20 — N.-I. Regeeringsreglement. Hij zorgt, dat de besturende ambtenaren de daaromtrent bestaande of nader uit te vaardigen verordeningen stiptelijk nakomen, en dat den inlanders overal gelegenheid gegeven worde om vrijelijk klagten in te leveren. 56. (1). (1) Dit artikel werd ingetrokken bij de wet van 8 Mei 1915, Ind. S. 491 (Ned. S. 216), welker considerans luidde: „Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is over te gaan tot geleidelijke opheffing van de op hoog gezag ingevoerde koffiecultuur, en dat mitsdien artikel 56 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, hetwelk thans nog alleen op die cultuur van toepassing is, behoort te worden ingetrokken;" Art. 56 luidde te voren: „De Gouverneur-Generaal houdt de op hoog gezag ingevoerde kultures, zooveel doenlijk, in stand, en zorgt in overeenstemming met de bevelen des Konings: 1°. dat die kultures niet in den weg staan aan de teelt van genoegzame voedingsmiddelen; 2°. dat, voor zoover die kultures plaats hebben op gronden, door de inlandsche bevolking voor eigen gebruik ontgonnen, de beschikking over die gronden geschiede met billijkheid en met eerbiediging van bestaande regten en gebruiken; 3°. dat bij de verdeeling van den arbeid, dezelfde regelen worden m acht genomen; 4°. dat de belooning der betrokken inlanders, met vermijding van schadelijke opdrijving, zoodanig zij, dat de gouvernements-kultures hun, bij gelijken arbeid, ten minste gelijke voordeelen opleveren als de vrije teelt; 5°. dat zooveel doenlijk opgeheven worden de bezwaren, die, na een opzettelijk onderzoek, mogten bevonden worden ten aanzien van die kultures te bestaan; en 6°. dat alzoo worde voorbereid eene regeling, steunende op vrijwillige overeenkomsten met de betrokken gemeenten en personen, als overgang tot eenen toestand, waarbij de tusschenkomst des best uurs zal kunnen worden ontbeerd. In het verslag, bedoeld bij het 1ste lid van art 60 der Grondwet (a), wordt jaarlijks opgave gedaan van de maatregelen, door den Gouverneur-Generaal, naar aanleiding van dit artikel, genomen" (b). (a) Grondwet van 1917, art. 62. (b) „Ten aanzien van de op hoog gezag ingevoerde suiker-kuituur" is art. 56 „met uitzondering van de laatste alinea, vervangen door de volgende bepalingen" van art. 1 (zie op art. 60.) der wet van 21 Juli 1870, Ind. S. 117 (Ned. S. 136): „1°. Nieuwe invoering Van de suiker-kuituur op hoog gezag heeft niet plaats. 2°. Waar zij bestaat, eindigt de beschikking over gronden, door de.inlandsche bevolking voor eigen gebruik ontgonnen, met den aanplant van het jaar 1890. Na den aanplant van het jaar 1878 wordt, behoudens de regteq, bij het in werking treden van deze Wet verkregen, die beschikking voor elke onderneming jaarlijks trapsgewijze verminderd. 3°. Bij de regelingen en overeenkomsten ter zake neemt de Gouverneur-Generaal in acht: 21 Regeeringsreglement. N.-I. 57. In elk gewest- worden de aard en duur der persoonlijke diensten, waartoe de inboorlingen verpligt zijn, de gevallen, waarin, en de wijze en ^voorwaarden, waarop zij kunnen worden gevorderd, door den Gouverneur-Generaal geregeld, in overeenstemming met de bestaande gebruiken, instellingen en behoeften. De verordeningen, die persoonlijke diensten betreffen (1), worden in elk gewest, om de vijf jaren, door den GouverneurGeneraal herzien, met het doel om daarin trapsgewijze de verminderingen te brengen, bestaanbaar met het algemeen belang. In het verslag, bedoeld bij het eerste lid van art. 60 der Grondwet (2), wordt jaarlijks opgave gedaan van den staat, waarin zich de voorgeschreven regeling der hier bedoelde diensten bevindt. 58. Behoudens het bepaalde in de artikelen 68c en 145, zorgt de Gouverneur-Generaal dat in Nederlandsch-Indië geenè a. dat geene onderneming op hoog gezag worde voortgezet, waar de druk voor de bevolking, in verband met de voorschriften vari> deze wet beschouwd, overschrijdt hetgeen het financieel belang van den Staat in billijkheid vorderen mag; b. dat gelijktijdig over niet meer dan één vijfde der velden van elke betrokken dessa worde beschikt, tenzij de bevolking zelve afwijking van dit voorschrift verlange ; c. dat de bevolking 'voor de afgifte van den grond behoorlijk worde schadeloos gesteld en voor haren arbeid behoorlijk betaald ; d. dat de tusschenkomst des bestuurs tot beplanting met. suikerriet van de bij 2°. bedoelde gronden, zoo spoedig doenlijk, in overleg met den fabrikant ophoude; e. dat de middelen tot verwerking van het riet geëvenredigd zijn aan de uitgestrektheid van den aanplant; ƒ. dat voor het drijven der molens of andere toestellen niet beschikt worde over water, benoodigd voor den eigen landbouw der bevolking; g. dat tot het verkrijgen van arbeiders en verdere hulpmiddelen, zoo voor het snijden en vervoeren van het riet, voor werkzaamheden in- en bij de fabriek, voor den afvoer van de suiker, als anderzins, de tusschenkomst des bestuurs aan de ondernemers niet verleend worde, buiten volstrekte, telkens te bewijzen onmisbaarheid; h. dat aan dén Lande een billijke cijns verzekerd worde zoowel over het produkt van den vrijen, als over dat van verpligten aanplant ; L dat elke overeenkomst en elke wijziging, beide terstond na de sluiting worde openbaar gemaakt in het officiële nieuwsblad." [Spelling en interpunctie in het Ned. S. wijken af.] (1) Ned. S.: „betreffende". (2) Grondwet van 1917, art. 62. — 22 — N.-l. Regeeringsreglement. belastingen geheven worden dan die bij algemeene verordeningen zijn bepaald (1). 59. De Gouverneur-Generaal zorgt, dat overal, waar de landrente geheven wordt, volgens den gemeentelijken of dorps-aanslag, daarmede voorloopig worde voortgegaan. De grondslagen voor den aanslag in de landrente worden bij algemeene verordening vastgesteld. In het verslag, bedoeld bij het 1ste lid van art. 60 der Grondwet (2), wordt jaarlijks opgave gedaan van de maatregelen, naar aanleiding van dit artikel genomen. 60. De Gouverneur-Generaal zorgt, dat aan nuttige bedrijven geene noodelooze belemmeringen in den weg gelegd worden of blijven. Behoudens verkregen regten worden op de markten (passars) geene belastingen geheven (3). 61. De Gouverneur-Generaal vestigt zijne bijzondere aandacht op de bosschen van djatti-hout. Hij zorgt, dat de regten van eigendom van den Lande (4) op alle dusdanige bosschen, niet bij verkoop of op eenige andere wijze aan bijzondere personen afgestaan, worden gehandhaafd; en dat het in stand houden of uitbreiden dier bosschen en de houtkap in dezelven door doeltreffende maatregelen worden geregeld. 62. De Gouverneur-Generaal mag geene gronden verkoopen. In dit verbod zijn niet begrepen kleine stukken gronds, bestemd tot uitbreiding van steden en dorpen en tot het oprigten van inrigtingen van nijverheid. De Gouverneur-Generaal kan gronden uitgeven in huur, volgens regels, bij algemeene verordening te stellen. Onder die (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 Juli 1918, Ind. S. 1919 n°. 49 (Ned. S. 1918 n°. 469). De oorspronkelijke redactie luidde: „De Gouverneur-Generaal zorgt, dat in Nederlandsch-Indie geene belastingen geheven worden dan die bij algemeene verordeningen zijn bepaald." Bij de wet van 23 Juli 1903, Ind. S. 329 (Ned. S. 219) (zie op art. 68 a) werd de aanhef gewijzigd in „Behoudens het bepaalde in art. 68c, zorgt de Gouverneur-Generaal dat... (zie verder den nu geldenden tekst). (2) Grondwet van 1917, art. 62. (3) Dit artikel is bij art. 2 der wet van 21 Juli 1870, Ind. S. 117 (Ned. S. 136) (zie op art. 56),-aldus gewijzigd. Het luidde te voren: „De Gouverneur-Generaal moedigt den handel, de nijverheid en den landbouw aan, en zorgt ook, ter bevordering hiervan, voor het aanleggen of in stand houden van markten (passars). Hij waakt, met eerbiediging van verkregene regten, dat op die markten geene belastingen worden geheven". (4) De woorden „van den Lande" zijn bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535) In de plaats gekomen van „des Rijks". — 23 — Regeeringsreglement. N.-I. gronden worden niet begrepen de zoodanige, door de inlanders ontgonnen, öf als gemeene weide, öf uit eenigen anderen hoofde tot (1) de dorpen of dessa's behoorende. [4] Volgens regels, bij algemeene verordening te stellen, worden gronden afgestaan in erfpacht voor niet langer dan vijf-en-zeventig jaren. [5] De Gouverneur-Generaal zorgt, dat geenerlei afstand van grond inbreuk make op de regten der inlandsche bevolking. [6] Over gronden, door inlanders voor eigen gebruik ontgonnen, of als gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde tot de dorpen behoorende, wordt door den Gouverneur-Generaal niet beschikt dan ten algemeenen nutte, op den voet van art. 77, en ten behoeve van de op hoog gezag ingevoerde cultures, volgens de daarop betrekkelijke verordeningen, tegen behoorlijke schadeloosstelling. [7] Grond, door inlanders in erfelijk individueel gebruik bezeten, wordt, op aanvraag van den regtmatigen bezitter, aan dezen in eigendom afgestaan onder de noodige beperkingen, bij algemeene verordening te stellen en in den eigendomsbrief uit te drukken, ten aanzien van de verpligtingen jegens den lande en de gemeente en van de bevoegdheid tot verkoop aan niet-inlanders. [8] Verhuur of in-gebruik-geving van grond door inlanders aan niet-inlanders geschiedt volgens regels, bij algemeene verordening te bepalen (2). 63. Op de eilanden van den Oost-Indischen Archipel worden geene nieuwe gouvernements-vestigingen daargesteld zonder magtiging des Konings. DERDE HOOFDSTUK. Van het algemeen bestuur. 64. De verschillende takken van het algemeen burgerlijk bestuur worden, onder de bevelen en het oppertoezigt van den Gouverneur-Generaal, beheerd door direkteuren, wier getal, werkkring en bevoegdheid worden bepaald door den Koning. 66. Die directeuren vereenigen zich met de hoofden der departementen van oorlog en der marine tot een raad van (1) Ned. S.: „ontgonnen of, als gemeene weide of uit eenigen anderen hoofde, tot". (2) Met de laatste vijf leden is dit artikel aangevuld bij de wet van 9 April 1870, Ind. S. 55 (Ned. S. 71). Gemakshalve zijn zij hier genommerd. — 24 — N.-I. Regeeringsreglement. departementshoofden, telkens wanneer de Gouverneur-Generaal hunne samenwerking beveelt (1). 66. Er is eene Algemeene Rekenkamer, belast met het toezigt over het beheer der koloniale geldmiddelen en over de verantwoording der rekenpligtigen. De zamenstelling der Kamer en hare instruktie worden door den Koning vastgesteld, in overeenstemming met de wet op de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. VIERDE HOOFDSTUK. Van de gewestelijke en plaatselijke besturen. 67. Zooveel de omstandigheden het toelaten, wordt de inlandsche bevolking gelaten onder de onmiddellijke leiding van hare eigene, van regeringswege aangestelde of erkende hoofden, onderworpen aan zoodanig hooger toezigt, als bij algemeene of bijzondere voorschriften door den GouverneurGeneraal is of zal worden bepaald. 68. De indeeling van het grondgebied van NederlandschIndie in gewesten, geschiedt door den Koning. In de gewesten wordt, in naam van den Gouverneur-Generaal, het bestuur uitgeoefend door Hoofd-ambtenarèn, onder zoodanige ambtstitels als zijn of zullen worden bepaald. De Gouverneur-Generaal stelt de instruktiën dier hoofdambtenaren vast en regelt hunne betrekking tot de verschillende kollegien en ambtenaren, tot de militaire gezaghebbers en tot de bevelhebbers van 's Rijks schepen van oorlog. Het burgerlijk gezag is, zoolang niet anders is bepaald, het hoogste. 68a. Naarmate de omstandigheden het toelaten, worden voor gewesten of gedeelten van gewesten geldmiddelen afgezonderd uit die, bedoeld in art. 66, ten einde, als eigen geldmiddelen van het betrokken gebied, te strekken ter voorziening in bijzondere behoeften van dat gebied. De aanwijzing van de gewesten of gedeelten van gewesten, waarop de voorgaande bepaling zal worden toegepast, van de daarvoor af te zonderen geldmiddelen en van de behoeften, waarin niet meer uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië zal worden voorzien, geschiedt bij ordonnantie (2). (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535). Het luidde te voren: „De hoofden der aldus ingestelde departementen van algemeen bestuur vereenigen zich tot een Raad van Direkteuren, telken» wanneer de Gouverneur-Generaal hunne zamenwerking beveelt." (2) De artt. 68a, 68& en 68c zijn ingelascht bij de wet van23 Juli 1903, Ind. S. 329 (Ned. S. 219); zie op art. 58. - 25 — Regeeringsreglement. N.-I. 68b. Het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten of gedeelten van gewesten worden bij algemeene verordening geregeld en aan het toezicht van de Algemeene Rekenkamer onderworpen, voor zoover in het toezicht over de verantwoording der rekenplichtigen niet op andere wijze wordt voorzien. Het bestuur dier geldmiddelen en de regeling der uitgaven worden zooveel mogelijk overgelaten aan een voor elk gewest en elk gedeelte van een gewest, Waarop de bepaling van het eerste lid van art. 68a wordt toegepast, bij ordonnantie in te stellen raad. Ten laste van een gewest of een gedeelte van een gewest kan geen geldleening worden aangegaan of gewaarborgd dan onder voorbehoud van bekrachtiging van het daartoe strekkend besluit bij eene ordonnantie. 68c. De raden, bedoeld in het tweede lid van art. 68b, zijn bevoegd de belangen van het gebied, waarvoor zij zijn ingesteld, bij den Gouverneur-Generaal voor te staan. Hunne verdere bevoegdheid, hunne taak, hunne inrichting en al hetgeen noodig is om hunne ordelijke werking te verzekeren, de aanwijzing hunner voorzitters, de benoeming of verkiezing hunner leden en al hetgeen daarop betrekking heeft, zoomede de verhouding tusschen den raad voor een gewest en de raden voor gedeelten van hetzelfde gewest ingesteld, worden bij algemeene verordening geregeld. Bij ordonnantie kan aan deze raden de bevoegdheid worden gegeven om, onder toezicht van den Gouverneur-Generaal, voor het gebied, waarvoor zij zijn ingesteld, verordeningen vast te stellen betreffende de heffing van belastingen ter versterking der eigen middelen van dat gebied en betreffende onderwerpen, welke ingevolge art. 57, 1ste en 2de lid, en art. 72 van dit reglement, zoomede ingevolge voorschriften van andere algemeene verordeningen, door den GouverneurGeneraal bij ordonnantie of door de ambtenaren, met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, bij van hen uitgaande verordeningen zijn te regelen (1). 69. De verdeeling der gewesten in regentschappen geschiedt door den Gouverneur-Generaal. In elk regentschap wordt, onder zoodanigen ambtstitel als de (1) Oorspronkelijk had dit artikel nog een lid, hetwelk luidde: „Het in art. 111 van dit reglement vervat verbod tegen vereenigingen en vergaderingen van staatkundigen aard is niet toepasselijk op vereenigingen en vergaderingen, uitsluitend strekkende tot het aanbevelen van personen voor het lidmaatschap dezer raden." Dit lid is ingetrokken bij art. 2 der wet van 8 Mei 1915, Ind. S. 542 (Ned. S. 215), die volgens Ind. S. 1919 n°. 561 1 September 1919 in werking is getreden. Zie op art. 111. — 26 — N.-I. Regeeringsreglement. inlandsche gebruiken medebrengen, een regent aangesteld, door den Gouverneur-Generaal uit de inlandsche bevolking gekozen. De instruktiën der regenten en hunne betrekking tot de Europesche ambtenaren worden door den GouverneurGeneraal vastgesteld. Bij het openvallen der betrekking van regent op het eiland Java wordt, behoudens de voorwaarden van bekwaamheid, ijver, eerlijkheid en trouw, zooveel doenlijk tot opvolger gekozen-een der zonen of nabestaanden van den laatsten regent. 70. De regentschappen worden, waar hij dit noodig acht, door den Gouverneur-Generaal verdeeld in distrikten. Elk distrikt wordt bestuurd door een inlandsch hoofd, onder zoodanigen ambtstitel als de inlandsche gebruiken medebrengen. De instruktiën der distrikts-hoofden en hunne betrekking tot de Europesche ambtenaren, worden door den GouverneurGeneraal vastgesteld. 71. De inlandsche gemeenten verkiezen, behoudens de goedkeuring van het gewestelijk gezag, hare hoofden en bestuurders. De Gouverneur-Generaal handhaaft dat regt tegen alle inbreuken. Aan die gemeenten wordt de regeling harer huishoudelijke belangen gelaten, met inachtneming der van den GouverneurGeneraal of van het gewestelijk gezag uitgegane verordeningen. Waar het bepaalde bij de alinea's 1 en 2 van dit artikel niet overeenkomt met de instellingen des volks of met verkregene regten, wordt de invoering daarvan achterwege gelaten. Bij ordonnantie kunnen inlandsche gemeenten, die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de grenzen van eene stad, waarvoor een raad, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 68b, is ingesteld, voor zoover het binnen die grenzen vallend gebied betreft opgeheven, of voor zooveel noodig, onttrokken worden aan de werking van het bepaalde bij de tweede alinea van dit artikel. De ordonnantie, waarbij eene inlandsche gemeente geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven, voorziet voor zooveel noodig.in de gevolgen van die opheffing (1). 72. De ambtenaren, met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, zijn bevoegd tot het maken van reglementen en keuren van politie. Zij kunnen tegen de overtreding daarvan straffen bedreigen, overeenkomstig regels bij algemeene verordening te stellen. 73. (2). (1) Dit laatste lid is toegevoegd bij de wet van 23 Februari 1918, Ind. S. 482 (Ned. S. 119). (2) Dit artikel werd ingetrokken bij de wet van 26 November 1918 Ind. S. 794 (Ned. S. 477). Het luidde te voren: „Vreemde Oosterlingen, in Nederlandsch-Indie gevestigd, worden — 27 — Regeeringsreglement. N.-I. VIJFDE HOOFDSTUK. Van de justitie. 74. Overal waar de inlandsche bevolking niet is gelaten in het genot harer eigene regtspleging, wordt in NederlandschIndie regt gesproken in naam des Konings. 75(1). [1] Voor zooveel de Europeanen betreft, berust de regtspraak in burgerlijke en handelszaken, alsmede in strafzaken, op algemeene verordeningen, zooveelmogelijk ovei eenkomende met de in Nederland bestaande wetten. [2] De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indie, de daarvoor vatbare bepalingen dier verordeningen, des noodig gewijzigd, toepasselijk te verklaren op de inlandsche bevolking of een gedeelte daarvan. [3] Behoudens de gevallen waarin zoodanige verklaring heeft plaats gehad, of waarin zich inlanders (2) vrijwillig hebben onderworpen aan het voor de Europeanen vastgestelde burgerlijke en handelsregt, worden door den inlandschen regter toegepast de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der inlanders, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en regt vaardigheid. [4] Naar die wetten, instellingen en gebruiken wordt, onder gelijk voorbehoud, ook door den Europeschen regter gevonnisd in zaken der aan zijne regtspraak onderworpen inlandsche hoofden en bij de kennisneming in hooger beroep van door den inlandschen regter, in burgerlijke en handelszaken, gedane uitspraken. [5] Op die wetten, instellingen en gebruiken wordt door den Europeschen regter, bij zijne regtspraak naar de voor Europeanen vastgestelde wetgeving, zooveel mogelijk acht gegeven, wanneer inlanders, buiten het geval waarin de bij het 2de lid bedoelde verklaring heeft plaats gehad, of het geval van vrijwillige onderwerping aan gezegde wetgeving in de bij wettelijke bepalingen aangewezene gevallen, als verweerders in burgerlijke of handelszaken voor hem te regt staan. zooveel doenlijk in afzonderlijke wijken vereenigd, onder de leiding van hunne eigene hoofden. Be Gouverneur-Generaal zorgt dat die hoofden van de vereischte voorschriften worden voorzien." (1) Art. 1 van de nog niet in werking getreden wet van 31 December 1906, Ind. S. 1907 n°. 204 (Ned. S. 1906 n°. 346) wijzigde den bovenstaanden tekst van dit artikel. De nieuwe tekst werd bij de wet van 6 Juni 1919, Ind. S. n°. (Ned. S. 286) opnieuw gewijzigd. De laatst vastgestelde tekst is te vinden op blz. 47. Gemakshalve zijn de leden hier genommerd. (2) Ned. S.: „waarin inlanders zich". — 28 — N.-I. Regeeringsreglement. [6] Bij de regtspraak over inlanders, in het 3de en 4de lid van dit artikel bedoeld, neemt de regter de algemeene beginselen van het burgerlijk en handelsregt voor Europeanen tot rigtsnoer, wanneer het de beslissing geldt van zaken, die bij de hiervoren bedoelde godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken niet geregeld zijn. 76. De militaire strafregtspleging berust op algemeene verordeningen, zooveel mogelijk overeenkomende met de in Nederland bestaande wetten. 77. Onteigening ten algemeenen nutte van eenig goed of recht kan niet plaats hebben dan na voorafgaande verklaring bij ordonnantie dat het algemeen nut onteigening .vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens voorschriften bij algemeene verordening vast te stellen. De vereischten van voorafgaande verklaring bij ordonnantie en van voorafgaand genot of voorafgaande verzekering van de verschuldigde schadeloosstelling gelden niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand, watersnood, aardbeving, vulkanische uitbarsting of andere dringende omstandigheden eene onverwijlde inbezitneming vorderen. Bij algemeene verordening kunnen nog andere dan de in het vorige lid bedoelde gevallen worden aangewezen, waarin de voorafgaande verklaring bij ordonnantie niet wordt vereischt (1). 78. Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, over schuldvorderingen of andere burgerlijke regten, behooren bij uitsluiting tot de kennis van de regterlijke magt. Evenwel blijven de tusschen inlanders of tusschen met deze gelijkgestelde personen van denzelfden landaard gerezen burgerlijke geschillen, welke volgens hunne godsdienstigewetten of oude herkomsten ter beslissing staan van hunne priesters of hoofden, daaraan onderworpen. (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 9 November 1917, Ind. S. 1918 n°. 554 (Ned. S. 1917 n°. 635). Het luidde te voren: „Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemeenen nutte, op de wijze bij algemeene verordening bepaald en tegen voorafgaande schadeloosstelling. De verklaring dat het algemeen nut onteigening vordert, geschiedt door den Gouverneur-Generaal, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indie. De vereischten van overeenstemming met den Raad en van voorafgaande schadeloosstelling, kunnen niet worden ingeroepen, wanneer oorlog, brand, watersnood, aardbeving, vulkanische uitbarsting of andere dringende omstandigheden, eene onverwijlde inbezitneming vorderen. Het regt van den onteigende op schadeloosstelling, wordt daardoor niet verkort." — 29 — Regeeringsreglement. N.-I. 79. De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door regters, bij algemeene verordeningen aangewezen. 80. Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van den regter, dien algemeene verordeningen hem toekennen. 81. Alle tusschenkomst van de Regering in zaken van jostitie, niet bij dit reglement toegestaan, is verboden. 82. De zaken, welke uit haren aard of krachtens algemeene verordeningen ter beslissing staan van het administratief gezag, blijven daaraan onderworpen. Geschillen over bevoegdheid tusschen de regterlijke en administrative magt, worden door den Gouverneur-Generaal, in overeenstémming met den Raad van Nederlandsch-Indie, beslist volgens regels, bij algemeene verordening te stellen. 83. Geschillen over bevoegdheid tusschen de regtbanken en de inlandsche priesters en hoofden, als ook tusschen den burgerlijken en militairen regter, worden op den voet en de wijze, bij het vorig artikel bepaald, door den GouverneurGeneraal beslist. 84. Het verlof van den Gouverneur-Generaal, of buiten Java en Madura van den hoogsten gewestelijken gezaghebber, is noodig tot het instellen van burgerlijke regtsvorderingen en van vervolgingen tot straf tegen inlandsche vorsten en hoofden, bij algemeene verordening aangeduid. 85(1). Buiten de gevallen bij de artt. 43, 45, 47 en 86 voorzien, mag niemand in hechtenis worden genomen dan op bevel van het daartoe, ingevolge de algemeene verordeningen op de strafvordering, bevoegd gezag en op den voet en de wijze daarbij omschreven. 86 (2). Wanneer iemand, niet behoorende tot de inlandsche bevolking, in buitengewone omstandigheden, buiten het geval voorzien bij de artt. 45 en 47, door het politiek gezag is in hechtenis genomen, is hij, op wiens bevel zulks plaats heeft gehad, gehouden daarvan terstond kennis te geven aan den officier van justitie bij de Europesche regtbank, binnen wier regtsgebied de inhechtenisneming is geschied. 87. Het geheim der aan den post of andere instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des regters, in de gevallen bij algemeene verordening omschreven. 88. Niemand mag tot straf vervolgd of daartoe veroordeeld worden dan op de wijze en in de gevallen bij algemeene verordening voorzien. (1) Dit artikel is gewijzigd bij de nog niet in werking getreden wet van 31 December 1906, Ind. S. 1907 n°. 204 (Ned. S. 1906 n°. 346). Zie blz. 47. »f «-^ >~ **Jo<~* pA* cU-> ifij «4 (2) Dit artikel is ingetrokken bij de nog niet in werking getreden wet, genoemd in de vorige noot. — 30 — N.-I. Regeeringsreglement. 89. Geenerlei straf heeft den burgerlijken dood of het verlies van alle burgerlijke regten ten gevolge. 90. Op geen misdrijf of overtreding mag als straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toebehoorende. 6 91. Alle vonnissen vermelden de gronden waarop zij rusten en in strafzaken, behalve het misdrijf of de overtreding dé stellige wetsbepalingen waarop zij zijn gegrond. Algemeene verordeningen regelen, met betrekking tot den inlandschen regter, de noodige wijzigingen van het voorschrift dat de vonnissen met redenen moeten omkleed zijn. De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen bij algemeene verordening aangewezen. De vonnissen worden in het openbaar uitgesproken, behou- aa de "itzonaerin8en bii algemeene verordening aangewezen. 92. Het hoogste rechterlijk college in Nederl*ndsch-Inttó« is gevestigd te Batavia en draagt den naam van Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië (1). 93. 1. De president van het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië wordt door den Koning benoemd en ontslagen. 2. De president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof kunnen alleen met hunne toestemming in andere betrekkingen worden overgeplaatst. 94 /.De president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof worden uit hun ambt ontslagen: (1) De artt. 92—103 zijn aldus nader vastgesteld bij de wet van 29 April 1901, Ind. S. 318 (Ned. S. 92); zie op art. 52. Zij luidden te voren: 92. Het geval van verklaarden staat van oorlog of beleg uitgezonderd, kan nergens, waar in naam des Konings wordt regt gesproken, een doodvonnis ten uitvoer worden gelegd, zonder magtiging van den Gouverneur-Generaal, na gehoord advies van den hoogsten burgerlijken of militairen regter. De beschikking, waarbij de ten-uitvoer-Iegging is geweigerd, wordt door den Gouverneur-Generaal ter kennis gebragt van den Minister van Koloniën. De hoogste gezagvoerders in de bezittingen buiten fa va en Madura ztin bevoegd, in geval de dadelijke uitvoering van een doodvonnis gebiedend noodzakelijk is, deze te gelasten, na gehoord advies van den regter, die het vonnis heeft gewezen. Van hunne beschikking geven zij onverwijld kennis aan den Gouverneur-Generaal. 93. Het hoogste regterlijk kollegie in Nederlandsch-Indie is gevestigd te Batavia, en draagt den naam van Hoog-geregtshof van Nederlandsch-Indie- 94. De president van het Hoog-geregtshof van Nederlandsch-Indie wordt door den Koning benoemd en ontslagen. Hij kan alleen met zijne toestemming door den Koning in eene andere ambtsbetrekking worden overgeplaatst. — 31 — Regeeringsreglement. N.-I. a. wanneer zij den leeftijd van vijf en zestig jaren hebben bereikt; b. bij gebleken ongeschiktheid wegens aanhoudende zielsof lichaamsziekte of wegens ouderdomsgebreken; c. wanneer zij onder curateele zijn gesteld. 2. In het geval sub b bedoeld, wordt aan de vice-presidenten en aan de leden het ontslag door den Koning verleend. 3. In de gevallen sub a en b bedoeld, brengt het ontslag uit het ambt eervol ontslag uit 's lands dienst mede; in het geval sub c bedoeld, kan ontslag uit 's lands dienst, mits eervol, daaraan worden verbonden. 4. Buiten de in dit artikel genoemde gevallen kan alleen ontslag uit het ambt worden verleend op eigen verzoek of wegeqs overplaatsing overeenkomstig artikel 93. 96. /. De president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof kunnen door den Koning uit hun ambt worden ontzet: a. wanneer zij wegens door den Koning te bepalen strafbare feiten tot vrijheidsstraffen zijn veroordeeld; De vice-president en de leden van het Hoog-geregtshof kunnen alleen met hunne toestemming door den Gouverneur-Generaal in andere ambtsbetrekkingen worden geplaatst. [In het derde lid van dit artikel en in het eerste lid van art. 95 zijn de woorden „de vice-president" bij de wet van 7 Mei 1878 Ind. S. 183 (Ned. S. 40), vervangen door „de vice-presidenten".] 95. Behoudens de in het vorig artikel bedoelde overplaatsing en ontslag op eigen verzoek, kunnen de president, de vice-president en de leden van het Hoog-geregtshof van hun ambt niet worden ontslagen, dan wanneer zij wegens misdrijf tot gevangenisstraf veroordeeld, in staat van kennelijk onvermogen verklaard, wegens schulden gegijzeld, onder kuratele gesteld zijn, of de waardigheid van hun ambt uit het oog verliezen, gelijk mede bij gebleken wangedrag, onzedelijkheid, merkelijke achteloosheid, ongeschiktheid door ouderdom ot aanhoudende ziels- of ligchaamsziekte. Wanneer de Gouverneur-Generaal, den Raad van NederlandschIndië gehoord, oordeelt, dat het ontslag, om eene der bij de vorige zinsnede vermelde redenen, behoort plaats te hebben, zendt hij zijne daartoe strekkende voordragt met alle ter zake betrekkelijke stukken aan den Minister van Koloniën, vergezeld van eene schriftelijke verantwoording van den betrokken ambtenaar, wien tot dat einde de tegen hem bestaande bezwaren worden medegedeeld. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, in afwachting van 's Konings beschikking, den betrokken ambtenaar, onder toekenning van wachtgeld, in zijn ambt te schorsen en voorloopig in de waarneming daarvan te voorzien. De betrokken ambtenaar wordt, des verkiezende, door toekenning van yerlofstraktement en vrijen overtogt, in de gelegenheid gesteld om zich in Nederland te gaan verantwoorden. De Koning verleent of weigert het ontslag. [Zie op het vorig artikel.] — 32 - N.-I. Regeeringsreglement. b. wanneer zij verklaard zijn in staat van faillissement of wegens schulden zijn gegijzeld (1); c. wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij voortdurende achteloosheid in de waarneming van hun ambt; d. wegens overtreding der door den Koning vastgestelde bepalingen, waarbij hun: 1°. het bekleeden van een ambt of betrekking of de waarneming der belangen van anderen wordt verboden; 2°. het uitoefenen van eenig beroep of het betrokken zijn bij handel of onderneming wordt verboden; 3°. een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen-; 4°. verboden wordt aan partijen of hare advocaten of procureurs raad te geven of hulp te bieden; 5°. de verplichting wordt opgelegd om het geheim der raadkamer te bewaren. 2. Overtreding der bepalingen sub d bedoeld, kan ten aanzien van de vice-presidenten en de leden alleen dan grond tot ontzetting opleveren, wanneer zij reeds vooraf voor gelijke overtreding door den president zijn gewaarschuwd. 3. In de gevallen sub a, b en c bedoeld, brengt de ontzetting uit het ambt ontslag uit 's lands dienst mede; in de gevallen sub d bedoeld, kan ontslag uit 's lands dienst, al dan niet eervol, door den Koning daaraan worden verbonden. 95a. Aanvraag van verlof buiten Nederlandsch-Indië door den president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggeregtshof wordt, behoudens het bepaalde in de voorlaatste alinea van het voorgaand artikel, geacht tevens in te houden het verzoek om ontslag Uit hun ambt. Gedurende hun verloftijd en ook daarna, zoolang zij niet overeenkomstig de bepaling der volgende alinea van dit artikel in eenige betrekking zijn aangesteld, mogen zij niet uit 's lands dienst worden ontslagen, dan op eigen verzoek of om een der redenen vermeld in de artikelen 95 en 97. Van verlof' in Nederlandsch-Indië teruggekeerd worden zij, met inachtneming van het tijdstip hunner terugkomst, en, bij gelijktijdigen terugkeer met inachtneming van de dagteekening hunner oorspronkelijke benoeming in het Hooggeregtshof, bij de eerste vacature in dat collegie weder in hun vorigen rang benoemd, wanneer zij niet reeds voor het ontstaan der vacature met hunne toestemming in eene andere betrekking mogten zijn aangesteld. Zij genieten inmiddels het gewone wachtgeld. [Dit artikel is ingelascht bij de wet van 7 Mei 1878, Ind. S. 183 (Ned. S. 40).] (1) Art 95 lid 1 onder b is aldus vastgesteld bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n° 535). Het luidde te voren: „b. wanneer zij verklaard zijn in staat van faillissement of van kenlijk onvermogen of wegens schulden zijn gegijzeld;" — 33 — Regeeringsreglement. N.-I. 96. 7. Indien de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, oordeelt dat de president of een der vice-presidenten of leden om eene der redenen vermeld in artikel 94 sub b en in artikel 95 behoort te worden ontslagen of ontzet, worden aan den betrokkene de tegen hem bestaande bezwaren schriftelijk medegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld om zich binnen een door den Gouverneur-Generaal te bepalen termijn ter zake schriftelijk te verantwoorden. Het bezwaarschrift en de verantwoording, indien zij ontvangen is, worden door den Gouverneur-Generaal bij zijne voordracht tot ontslag of ontzetting overgelegd. 2. De betrokkene wordt in afwachting van 's Konings beschikking, door den Gouverneur-Generaal in zijn ambt geschorst. Hij wordt op zijn verzoek door toekenning van verlof onder genot van verlofstraktement en vrijen overtocht in de gelegenheid gesteld om zich in Nederland te gaan verantwoorden. Dient hij een zoodanig verzoek niet in, dan wordt hem in afwachting van 's Konings beschikking wachtgeld toegekend. Wordt de voordracht afgewezen, dan wordt de schorsing opgeheven en den betrokkene uitbetaald het verschil tusschen het sedert de schorsing genoten verlofstraktement of wachtgeld en hetgeen hij zonder die schorsing als activiteitstraktement zou hebben genoten. 97. 7. Wanneer tegen den president of een der vice-presidenten of leden van het Hooggerechtshof hetzij een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend, of op hem lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt hij daardoor in zijn ambt geschorst. 2. Wanneer tegen een der in het vorige lid vermelde rechterlijke ambtenaren rechtsingang zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding is verleend kan de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, hem in zijn ambt schorsen. 3. De schorsing, in het eerste en het tweede lid bedoeld, brengt mede dat de betrokkene op wachtgeld wordt gesteld. 98. 7. Na den afloop der vervolging of na het ontslag uit 96. Het verleenen van een bevel tot gevangenneming van een regterlijk ambtenaar brengt, behoudens het bepaalde bij art. 100, van regtswege schorsing in zijn ambt te weeg. 97. In het vonnis, waarbij een regterlijk ambtenaar tot eene lljfof onteerende straf is veroordeeld, wordt tevens zijne afzetting uitgesproken. 98. Het Hoog-geregtshof oordeelt in burgerlijke zaken in eersten aanleg: 1*. over alle regtsvorderingen waarin de Gouverneur-Generaal als gedaagde wordt aangesproken; 3 — 34 — N.-I. Regeeringsreglement. het huis van bewaring, het geneeskundig gesticht of de gijzeling, wordt, hetzij op vordering van den procureur-generaal na ingewonnen advies van het Hooggerechtshof, hetzij op verzoek van den geschorsten rechterlijken ambtenaar en nadat het Hooggerechtshof en de procureur-generaal zijn gehoord, de schorsing door den Gouverneur-Generaal opgeheven en wordt, behoudens het voorschrift van het tweede lid van dit artikel, den betrokkene uitbetaald het verschil tusschen het sedert de schorsing genoten wachtgeld en hetgeen hij zonder die schorsing als activiteitstraktement zou hebben genoten. 2. Oordeelt echter de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, dat termen bestaan tot toepassing, van artikel 94 sub b, of van artikel 95, dan wordt de schorsing door den Gouverneur-Generaal bevestigd en geldt van dat,tijdstip het voorschrift van artikel 96 met dien verstande, dat bij afwijzing der voordracht aan den betrokkene wordt uitbetaald het verschil tusschen het sedert de van rechtswege ingetreden schorsing genoten verlofstraktement of wachtgeld en hetgeen hij zonder schorsing als activitèitstraktement zou hebben genoten. 99. 1. Aanvraag van verlof buiten Nederlandsch-Indië door den president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof wordt, uitgezonderd in het geval bedoeld bij, het tweede lid van artikel 96, geacht tevens in te houden het verzoek om ontslag uit hun ambt. 2. Gedurende hun verloftijd en ook daarna, zoolang zij niet overeenkomstig het volgende lid in eenige betrekking zijn aangesteld, mogen zij niet uit 's lands dienst worden ontslagen, dan op eigen verzoek of ingevolge de toepassing der artikelen 94 en 95. 3. Van verlof in Nederlandsch-Indië teruggekeerd, worden zij met inachtneming van het tijdstip hunner terugkomst, en, bij gelijktijdigen terugkeer, met inachtneming van de dagteekening hunner oorspronkelijke benoeming in het Hooggerechtshof, bij de eerste vacature in dat college weder in hun vorigen rang benoemd, wanneer zij niet reeds vóór het ontstaan der vacature met hunne toestemming in eene andere betrekking mochten zijn aangesteld. 4. Zij genieten inmiddels wachtgeld, tenzij zij tijdelijk met de waarneming eener andere betrekking worden belast. 2°. over alle regtsvorderingen, uitgezonderd die welke de belastingen en pachten betreffen, tegen den lande. Niettemin moeten alle zakelijke regtsvorderingen voor den gewonen regter gebragt worden. PP. De vice-president en de leden van den Raad van NederlandschIndie, en zoodanige andere ambtenaren als algemeene verordeningen aanduiden, staan te regt voor het Hoog-geregtshof, wegens misdrijven en overtredingen, gedurende den tijd hunner funktien begaan. — 35 — Regeeringsreglement. N.-I. 100. De vice-president en de leden van den Raad van Nederlandsch-Indië en zoodanige andere ambtenaren als algemeene verordeningen aanduiden, staan terecht voor het Hooggerechtshof wegens misdrijven en overtredingen, gedurende den tijd hunner functiën begaan. 101. Met uitzondering van het geval van voorloopige aanhouding bij ontdekking op heeter daad, kan tegen de ambtenaren in het vorig artikel bedoeld, geen bevel tot gevangenneming worden ten uitvoer gelegd, en, in het geval van ambtsmisdrijf, geene vervolging plaats hebben dan nadat daartoe door den Gouverneur-Generaal, op den voet en de, wijze bij algemeene verordening omschreven, machtiging is verleend. 102. De Gouverneur-Generaal en de Luitenant-Gouverneur-Generaal staan wegens misdrijven of overtredingen in Nederland terecht: wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad der Nederlanden, wegens andere misdrijven of overtredingen ter plaatse, waar de zetel der Regeering in Nederland is gevestigd, voor den rechter, die naar de Nederlandsche wetgeving, bevoegd is over het onderwerp te oordeelen. 103. 1. Het Hooggerechtshof heeft het toezicht op den ÏOO. Met uitzondering van het geval van voorloopige aanhouding bij ontdekking op heeterdaad, kan tegen de ambtenaren, in het vorig artikel bedoeld, geen bevel van gevangenneming worden ten uitvoer gelegd, en, in het geval van ambtmisdrijf, geene vervolging plaats hebben dan nadat daartoe door den Gouverneur-Generaal, op den voet en de wijze bij algemeene verordening omschreven, magtiging is verleend. 101. De Gouverneur-Generaal en de (a) Luitenant-GouverneurGeneraal staan wegens misdrijven of overtredingen in Nederland te regt; wegens ambtsmisdrijven, voor den Hoogen Raad der Nederlanden; wegens andere misdrijven of overtredingen ter plaatse, waar de zetel der Regering in Nederland is gevestigd, voor den regter, die, naar de Nederlandsche wetgeving, bevoegd is over het onderwerp te oordeelen. (, Ud 2, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië raden zijn ingesteld, bij het Hoofd van gewestelijk bestuur, te zijnen kantore, van des voormiddags acht uur tot des namiddags vier uur opgaven van candidaten worden ingediend, waarbij artikel 2 in" acht moet worden genomen. Ten minste dertig dagen vóór den dag der verkiezing geschiedt hiervan door de zorg van genoemd bestuurshoofd openbare kennisgeving. 2. De in lid 1 bedoelde opgaven moeten den naam en de voorletters van de candidaten inhouden en onderteekend zijn door ten minste tien kiezers. 3. De lijsten voor de opgave van candidaten zijn gedurende dertig dagen vóór en op den dag der verkiezing ten kantore van het Hoofd van gewestelijk bestuur kosteloos verkrijgbaar. Van de verkrijgbaarstelling geschiedt door de zorg van genoemd bestuurshoofd openbare kennisgeving. 6. 1. De inlevering der opgaven geschiedt persoonlijk door een of meer personen, die haar hebben onderteekend. De candidaten kunnen daarbij tegenwoordig zijn. 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt een bewijs van ontvangst ter hand aan dengeen of een van degenen, die de opgaven inleveren. 7. 1. Zoodra de in artikel 5, lid 1, tot het inleveren der opgaven van candidaten bepaalde tijd verloopen is, sluit het Hoofd van gewestelijk bestuur, na van alle bij hem ingeleverde opgaven een door hem te waarmerken afschrift te hebben doen nemen, die opgaven onverwijld in een verzegeld pak en stelt op de buitenzijde daarvan een door hem te onderteekenen verklaring dat het de ingeleverde opgaven inhoudt. In de verklaring wordt het aantal dier opgaven vermeld. De verzegeling wordt geregeld bij besluit van den GouverneurGeneraal. 2. Het pak wordt dadelijk daarna aangeteekend per post gezonden aan den voorzitter van het stemkantoor. Van de verzending wordt dien voorzitter telegraphisch kennis gegeven. 3. Zoo er geen opgaven van candidaten zijn ingeleverd, geeft het Hoofd van gewestelijk bestuur hiervan onverwijld — 56 — N.-I. Kon. besluit betr. verkiezing; v/d Volksraad. telegraphisch aan den voorzitter van het stemkantoor kennis. Dit bericht wordt door hem dadelijk bij aangeteekend schrijven bevestigd. 4. Van de ontvangst van het in lid 2 bedoeld pak of het in lid 3 bedoeld bericht doet de voorzitter van het stemkantoor onverwijld bij aangeteekend schrijven aan het Hoofd van gewestelijk bestuur mededeeling. 8. 1. Indien het pak met de opgaven van candidaten in het ongereede is geraakt, zendt het Hoofd van gewestelijk bestuur, dadelijk nadat hij hiervan kennis heeft gekregen, de krachtens artikel 7, lid 1, genomen afschriften aan den voorzitter van het stemkantoor. De ten aanzien van de opzending der oorspronkelijke opgaven gegeven voorschriften worden hierbij in acht genomen. 2. Deze toezending van afschriften wordt zoo vaak als noodig herhaald. 3. Dadelijk na de ontvangst van het bericht dat de voorzitter van het stemkantoor het pak met de opgaven van candidaten of een pak met afschriften daarvan heeft ontvangen, vernietigt het Hoofd van gewestelijk bestuur de te zijnen kantore berustende afschriften. Van de vernietiging wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarvan aan den voorzitter van het stemkantoor afschrift wordt gezonden. 9. De voorzitter van het stemkantoor doet de door hem ontvangen opgaven van candidaten in de zittingzaal van het stemkantoor voor een ieder ter inzage nederleggen, zoo spoedig mogelijk in de Javasche Courant bekend maken en, tegen betaling der kosten, in afschrift verkrijgbaar stellen. - 10. 1. De namen en de voorletters der candidaten worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, door het stemkantoor in alphabetische volgorde op eene lijst gebracht. De opgaven van candidaten, die niet voorzien zijn van het vereischte aantal onderteekeningen van kiezers, blijven buiten beschouwing. Indien het stemkantoor van oordeel is dat eene opgave in ander opzicht niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften, wordt daarvan op de lijst melding gemaakt. 2. De ingeleverde opgaven van candidaten worden door den voorzitter van het stemkantoor bewaard gedurende den tijd waarvoor de verkiezing is geschied. 3. Na afloop van dien tijd vernietigt de voorzitter de opgaven. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. 11. 1. Nadat alle ingeleverde opgaven van candidaten door den voorzitter van het stemkantoor zijn ontvangen, sluit dit kantoor onverwijld de lijst der candidaten. 2. Het stemkantoor maakt van zijne handeling onmiddellijk proces-verbaal op en zorgt dat dit stuk in zijne zittingzaal — 57 — Kon. besluit betr. verkiezing' v/d Volksraad. N.-I. voor een ieder ter inzage wordt nedergelegd, in de Javasche Courant wordt bekend gemaakt en, tegen betaling der kosten, in afschrift of afdruk wordt verkrijgbaar gesteld. 12. 1. Binnen dertig dagen na de sluiting van de in artikel 10 bedoelde lijst heeft eene stemming plaats over de daarop voorkomende personen. 2. Deze stemming geschiedt met inachtneming van de artikelen 2 en 14 tot en met 17. 13. 1. Ten minste zeven dagen vóór den tot stemming bepaalden dag ontvangen de kiezers van den voorzitter van den raad waarin zij zitting hebben, eene oproeping voor de stemming. 2. Deze oproeping gaat vergezeld van een afdruk van het proces-verbaal van het stemkantoor bedoeld in artikel 11. 14. 1. Op den stembrief is aan de ééne zijde de naam van den. raad gedrukt en de handteekening van den voorzitter van dien raad gestempeld; de andere zijde is bestemd tot het uitbrengen van de stem. 2. De verdere inrichting van den stembrief wordt geregeld bij besluit van den Gouverneur-Generaal. 3. De voorzitter van den raad draagt zorg, dat een voldoend aantal van deze stembrieven vóór den aanvang der stemming in de vergadering aanwezig is. Geen andere stembrieven mogen bij de stemming worden gebruikt. 15. 1. De kiezers plaatsen, op de daartoe bestemde zijde van den stembrief, de namen van hunne candidaten in de volgorde waarin zij aan hen de voorkeur geven. 2. De stembrief wordt, dicht gevouwen naar de zijde bestemd voor het uitbrengen van de stem, bij den voorzitter ingeleverd. 16 1. De voorzitter deelt het aantal der ingeleverde stembrieven mede. 2. De stemming is nietig, indien dit aantal grooter is dan dat der ter vergadering tegenwoordige kiezers. 3. In dit geval vernietigt de voorzitter de ingeleverde stembrieven en heeft eene nieuwe stemming plaats. 17. 1. De voorzitter sluit ter vergadering de ingeleverde stembrieven onverwijld in een verzegeld pak en stelt op de buitenzijde daarvan eene door hem te onderteekenen verklaring dat het de ingeleverde stembrieven inhoudt. In de verklaring wordt het aantal stembrieven vermeld. 2. Het pak wordt, onverwijld na afloop der stemming, door een door het Hoofd van gewestelijk bestuur aangewezen landsdienaar overgebracht naar den voorzitter van het stemkantoor. 3. De verzegeling wordt geregeld bij besluit van den Gouverneur-Generaal. — 58 — N.-L Kon. besluit betr. verkiezing- v/d Volksraad. 18. Indien een pak met stembrieven in het ongereede is geraakt, heeft binnen dertig dagen nadat de GouverneurGeneraal hiervan kennis heeft gekregen, in het betrokken raadsgebied eene nieuwe stemming plaats. 19. 1. Het stemkantoor houdt den tweeden werkdag na den dag, waarop alle pakken met stembrieven ontvangen zijn, eene openbare zitting, tot het vaststellen van den uitslag. 2. Dag en uur daarvan worden vooraf in de Javasche Courant en zoo mogelijk in ten minste drie te Batavia verschijnende dagbladen bekend gemaakt. 20. 1. De voorzitter opent de pakken met stembrieven. 2. Het stemkantoor vergelijkt het aantal stembrieven, dat ieder pak inhoudt, met het op de buitenzijde vermeld aantal en stelt het cijfer vast, verkregen door samentelling van de stembrieven in alle pakken tezamen vervat. 21. 1. Het voor benoeming vereischt aantal stemmen is dat, verkregen door het in artikel 20, lid 2, bedoeld cijfer te deelen door het aantal te vervullen plaatsen vermeerderd met één, en het quotiënt te verhoogen tot het onmiddellijk daarboven liggend geheele getal. 2. Het aldus verkregen getal wordt in dit besluit kiesquotient genoemd. 22. 1. De stembrieven worden door het stemkantoor dooreen gemengd en daarna genummerd. 2. De voorzitter opent vervolgens de stembrieven in de volgorde der nummers en leest overluid den naam van den candidaat voor, voor wien de stembrief, overeenkomstig artikel 25, als eene stem geldt. 3. Twee andere leden zien de stembrieven na. 23. 1. Van onwaarde zijn andere stembrieven dan die, welke volgens dit besluit en de tot uitvoering daarvan gegeven voorschriften mogen worden gebruikt. 2. Van onwaarde zijn voorts de stembrieven: a. waarop op geen der candidaten eene stem is uitgebracht; b. die eene aanduiding van den kiezer bevatten; c. die niet voorzien zijn van den stempel, bedoeld bij artikel 14, lid 1. 3. Het stemkantoor beslist over de waarde van den stembrief terstond nadat het biljet is geopend. 4. De voorzitter maakt de redenen van ongeldigverklaring en van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezigen dit verlangt, moet de stembrief worden vertoond. Van een en ander geschiedt aanteekening in het proces-verbaal der zitting. 24. 1. De namen op den stembrief van andere personen dan- de candidaten of van candidaten die overleden zijn en de namen, die geen candidaat duidelijk aanwijzen of die niet - 59 — Kon. besluit betr. verkiezing v/d Volksraad. N.-I. in volgorde zijn geplaatst, worden als niet op den stembrief voorkomende beschouwd. 2. Het stemkantoor maakt de redenen van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezigen dit verlangt, moet de stembrief ■ worden vertoond. Van een en ander geschiedt aanteekening in het procesverbaal der zitting. 25. 1. Iedere stembrief geldt als eene stem voor den eersten daarop geplaatsten candidaat. Is deze, door het bereiken van het kiesquotient, gekozen, dan geldt het stembiljet als eene stem voor den volgenden daarop geplaatsten candidaat, die het kiesquotient nog niet heeft bereikt. 2. De stem wordt door twee leden van het stemkantoor opgeteekend. 3. Zoo dikwijls het kiesquotient is bereikt, wordt dit door het stemkantoor vastgesteld en door den voorzitter bekend gemaakt. 26. 1. Indien, nadat alle stembrieven voorgelezen zijn, nog niet zooveel personen zijn verkozen als plaatsen te vervullen zijn, geschieden eene tweede en zoo noodig verdere voorlezingen, met inachtneming van artikel 22, lid 2 en 3, en artikel 25, lid 2 en 3. 2. Ook daarbij geldt iedere stembrief als eene stem voor den eersten daarop geplaatsten, nog niet gekozen candidaat. 3. Totdat door een candidaat het kiesquotient is bereikt, wordt iedere, bij eene volgende voorlezing door hem verkregen stem opgeteld bij de stemmen, welke hij bij eene vorige voorlezing heeft verkregen. >. 4. De voorlezing der stembrieven wordt gestaakt, zoodra evenveel personen zijn verkozen als plaatsen te vervullen zijn, 27. l. De voorzitter maakt den uitslag der verkiezing bekend. De in de zaal aanwezigen kunnen bezwaren inbrengen. Hiervan geschiedt aanteekening in het proces-verbaal der zitting. 2. Het proces-verbaal wordt terstond openbaar gemaakt door plaatsing in de Javasche Courant. Het blijft berusten onder den voorzitter. 28. Onmiddellijk nadat de voorzitter den uitslag der verkiezing heeft bekend gemaakt worden zoowel de geldige als de van onwaarde verklaarde brieven, elke soort afzonderlijk, in een verzegeld pak gesloten. De verzegeling wordt geregeld bij besluit van den Gouverneur-generaal. 2. De stembrieven worden door den voorzitter bewaard gedurende den tijd waarvoor de verkiezing is geschied. 3. Na verloop van dien tijd vernietigt de voorzitter.'de stembrieven. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. — 60 — N.-I. Kon. besluit betr. verkiezing- v/d Volksraad. • 29 1. De gekozene ontvangt onverwijld van den voorzitter van het stemkantoor een afschrift van het proces-verbaal waaruit zijne verkiezing blijkt. 2. Hij, die is gekozen ter vervulling van eene plaats, opengevallen door het niet aannemen van de verkiezing of het niet tijdig inzenden van den geloofsbrief, ontvangt tevens een afschrift van het proces-verbaal waaruit de verkiezing Blijkt van hem wiens plaats hij vervult. 3. De afschriften strekken den gekozene tot geloofsbrief 30. 1. De gekozene geeft binnen drie dagen na het bekomen van het afschrift of de afschriften een bewijs van ontvangst daarvoor af. 2. Binnen vier weken na de dagteekening van het bewijs van ontvangst geeft hij kennis aan den voorzitter van het stemkantoor of hij de verkiezing aanneemt. 3. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de verkiezing niet aan te nemen. 31. 1. Binnen veertien dagen nadat de voorzitter van het stemkantoor kennis heeft bekomen dat een gekozene zijne verkiezing niet aanneemt, of nadat de in artikel 30, lid 2, bepaalde tijd zonder kennisgeving verstreken is, wijst dit kantoor den persoon aan, die voor de opengevallen plaats is gekozen. 2. Daartoe wordt in eene openbare zitting, waarvan dag en uur vooraf in de Javasche Courant zijn bekend gemaakt, het verzegeld pak geldige stembrieven, in artikel 28 bedoeld, door het stemkantoor geopend en worden daaruit de stembrieven genomen, waarop de naam van hem, die de verkiezing niet heeft aangenomen, voorkomt. 3. Deze stembrieven worden door den voorzitter, in de volgorde der nummers, overluid voorgelezen en door twee andere leden nagezien. 4. De artikelen 24 tot en met 27 zijn van toepassing, met dien verstande dat, voor zooveel betreft de artikelen 25 en 26, buiten rekening worden gelaten de op de stembrieven voor- imende candidaten> die reeds op grond van den uitslag der zelfde stemming gekozen zijn verklaard of lid van den Volksraad zijn krachtens benoeming. 5. Na afloop der zitting worden de stembrieven opnieuw in een verzegeld pak gesloten en wordt daarmede gehandeld zooals is voorgeschreven bij artikel 28. 32. 1. Indien de Volksraad besluit tot niet-toelating van de gekozenen wegens de ongeldigheid van de stemming in een of meer raadsgebieden, geeft de voorzitter van den Raad van dit besluit onverwijld kennis aan den Gouverneur-Generaal. 2. Binnen dertig dagen geschiedt in die raadsgebieden eene nieuwe stemming en wordt de uitslag der verkiezing opnieuw vastgesteld. — 61 — Kon. besluit betr. verkiezing v/d Volksraad. N.-I. 33. 1. Indien de Volksraad besluit tot niet-toelating van één of meer der gekozenen wegens de onjuistheid van de vaststelling door het stemkantoor van den uitslag der verkiezing, geeft de voorzitter van den Raad van dit besluit onverwijld kennis aan den voorzitter van het stemkantoor. 2. Binnen veertien dagen nadat laatstgenoemde de kennisgeving heeft ontvangen, stelt het stemkantoor in eene openbare zitting, waarvan dag en uur vooraf in de Javasche Courant zijn bekend gemaakt, den uitslag, voor zoover noodig, opnieuw vast, met inachtneming van de beslissing van den Raad. 3. Artikel 27 is van toepassing. 34. 1. Indien krachtens artikel 138, lid 2, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië eene verkiezing door den Gouverneur-Generaal vernietigd of een gekozen lid ontslagen wordt, wordt hiervan onverwijld door of vanwege den Gouverneur-Generaal mededeeling gedaan aan den voorzitter van het stemkantoor. 2. Binnen veertien dagen nadat de voorzitter de kennisgeving heeft ontvangen, wordt, op de wijze voorgeschreven in artikel 31, in de plaats van den niet-toegelatene voorzien. 35. 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 31 en 34 laat de Gouverneur-Generaal, wanneer buiten periodieke aftreding eene plaats in den Volksraad openvalt, binnen veertien dagen nadat dit te zijner kennis is gekomen, hiervan mededeeling doen aan den voorzitter van het stemkantoor. 2. Binnen veertien dagen nadat de voorzitter de mededeeling heeft ontvangen, wordt op de wijze voorgeschreven in artikel 31, in de plaats van het uitvallend lid voorzien. 36. De Volksraad onderzoekt de geloofsbrieven der nieuw inkomende gekozen leden en beslist, behoudens het bepaalde bij artikel 138, lid 2, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, de geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve rijzen. 37. 1. De geloofsbrief moet door den gekozene binnen drie maanden na zijne dagteekening bij den Volksraad worden ingezonden. De voorzitter van den Raad doet aan den GouverneurGeneraal mededeeling van de ontvangst der geloofsbrieven. 2. Is de geloofsbrief niet binnen den in lid 1 bepaalden termijn ingezonden, dan wordt de plaats geacht opnieuw te zijn opengevallen. 38. De tot lid van den Volksraad gekozene legt, nevens zijn geloofsbrief, aan den Raad over: zoo hij behoort tot de Europeanen: een uittreksel uit de geboorteregisters of, bij gemis daarvan, eene akte van bekendheid, af te geven door het Hoofd van plaatselijk bestuur, .waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken; — 62 — N.-I. Kon. besluit betr. verkiezing v/d Volksraad. zoo hij behoort tot de inlanders of de vreemde oosterlingen: eene verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur, getuigende dat hem aannemelijk is gemaakt dat de gekozene op den dag waarop hij gekozen werd verklaard, den ouderdom van vijf en twintig jaren had vervuld', ■ zoo hij niet landsdienaar is: eene verklaring van het Hoofd van gewestelijk bestuur, getuigende dat hij op den dag, waarop hij gekozen werd verklaard, ingezetene van NederlandschIndië was; zoo hij niet Nederlander is: eene verklaring van het Hoofd van gewestelijk bestuur, getuigende dat hij op den dag, waarop hij gekozen werd verklaard, den staat van Nederlandsch onderdaan bezat. 39. 1. In afwachting van de opening van de eerste zitting van den Volksraad moeten de geloofsbrieven van hen, die op grond van den uitslag der verkiezing en de daarop gevolgde stemming gekozen zijn verklaard, binnen drie maand*» na hunne dagteekening worden ingediend aan den Gouverneur-Generaal. Artikel 37, lid 2, is hierbij van toepassing. 2. De Raad gaat niet over tot het onderzoek van de geloofsbrieven, ingezonden door de inkomende gekozen leden, dan nadat zijn ingekomen de geloofsbrieven van al deze leden of verstreken is de termijn, gesteld in het voorgaande lid. 40. 1. De Volksraad gaat niet over tot het onderzoek van de geloofsbrieven, ingezonden door de na periodieke aftreding nieuwinkomende gekozen leden, dan nadat zijn ingekomen de geloofsbrieven van al deze leden of verstreken is de termijn, gesteld in artikel 37, lid 1. 2. Hij beslist over de toelating niet dan nadat alle ingezonden geloofsbrieven zijn onderzocht. 41. Het onderzoek van den geloofsbrief van hem, die gekozen is ingevolge een der artikelen 31, 33, 34 of 35 van dit besluit, strekt zich niet uit tot punten, rakende de wettigheid van de verkiezing van reeds toegelaten leden. 42. 1. Indien de Volksraad bij het onderzoek der geloofsbrieven vaststelt dat een gekozene geen lid van den Raad kan zijn, doet de voorzitter van den Raad hiervan onverwijld mededeeling aan den Gouverneur-Generaal. 2. De Gouverneur-Generaal kan in afwijking van het gevoelen van den Raad de toelating van den gekozene bevelen, maar is gehouden zijn daartoe strekkend besluit met redenen te omkleeden. 43. De vorm en de inrichting van de bij artikel 5 bedoelde opgaven, van de ingevolge artikel 10 op te maken lijst, van de bij artikel 13 bedoelde oproeping en van de ingevolge de artikelen 11, 19, 31, 34 en 35 op te maken processen-verbaal worden vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal. — 63 - Kon. besluit betr. verkiezing- v/d Volksraad. N.-I. 44. 1. Wanneer de in dit besluit bepaalde verrichtingen op een Zondag of feestdag mochten vallen of de daarin gestelde termijnen op een Zondag of feestdag mochten afloopen, treedt de eerstvolgende dag, geen Zondag of feestdag zijnde, daarvoor in de plaats. 2. Voor zoover de bepaling van den tijd voor dié verrichtingen aan het openbaar gezag is opgedragen, worden daarvoor geene Zondagen of feestdagen aangewezen. 3. De in artikel 5, lid 3, bedoelde lijsten zijn niet verkrijgbaar op Zon- en feestdagen; deze dagen tellen echter in den in dat lid genoemden termijn van 30 dagen mede. 4. Als feestdagen worden in dit artikel aangemerkt de dagen, waarop de landskantoren gesloten zijn. Dit besluit treedt in werking met een nader door ons te bepalen dag. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 30sten Maart 1917. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. (In Indië uitgeg. 30 Juli 1917.) Koninklijk besluit van 30 Maart 1917, Ind. S. 443, houdende vaststelling van het Reglement van orde voor de vergaderingen van den Volksraad (1). Wij WILHELMINA enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 10 Februari 1917, 4de afdeeling, No. 54; Gelet op artikel 144 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, zooals dat Reglement luidt ingevolge de wet van 16 December 1916 (Nederlandsch Staatsblad No. 535); Den Raad van State gehoord (advies van 13 Maart 1917, No. 35); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 26 Maart 1917, 4e Afdeeling No. 10; Hebben goedgevonden en verstaan: Vast te stellen het navolgende Reglement van orde voor de vergaderingen van den Volksraad. (1) In werking getreden 1 Augustus 1917 (Kon. besluit van 10 April 1917, Ind. S. 445 (Ned. S. 280)]. — 64 — N.-I. Reglement van orde v/d Volksraad. HOOFDSTUK I. Van het onderzoek der geloofsbrieven van de gekozen leden. Art. 1. 1. In de eerste vergadering van den Raad, zoomede in de eerste vergadering na elke periodieke aftreding van de leden van den Raad, benoemt de voorzitter uit de benoemde leden van den Raad eene commissie van drie leden tot onderzoek der geloofsbrieven van de nieuw inkomende gekozen leden. 2. De voorzitter benoemt, zonder daarbij beperkt te zijn tot de benoemde leden, eene gelijke commissie zoo dikwijls tusschentijds een onderzoek van geloofsbrieven noodig is. 2. Elke commissie brengt na onderzoek van de geloofsbrieven, van de andere vereischte stukken en van de stukken, die over de verkiezing der nieuw inkomende gekozen leden mochten zijn ingekomen, bij monde van een door haar daartoe aangewezen lid verslag uit, waarna de Raad beslist. HOOFDSTUK II. Van den voorzitter. 3. De plichten van den voorzitter omvatten: het leiden van de werkzaamheden van den Raad; het handhaven van de orde bij de beraadslagingen; het nauwgezet inachtnemen en doen naleven van dit reglement; het geven van gelegenheid aan de leden tot het ongestoord houden van hun rede; het stellen der door den Raad te beslissen vraagpunten; het aankondigen van den uitslag der stemmingen en het uitvoeren van de door den Raad genomen besluiten. 4. 1. De voorzitter mag gedurende de beraadslagingen slechts het woord nemen om den juisten stand van het geschilpunt aan te wijzen, of om de beraadslagingen, bij afdwaling, tot het juiste punt terug te brengen. 2. Indien hij over het in overweging zijnde onderwerp het woord wil voeren, verlaat hij den voorzittersstoel en neemt dien niet weder in dan nadat de beraadslaging over dat onderwerp afgeloopen is. 5. 1. Het voorzitterschap wordt in het geval van artikel 4, lid 2, gelijk mede bij verhindering of ontstentenis van den voorzitter, waargenomen door een van de twee plaatsvervangende voorzitters, naar rangorde van benoeming. 2. Bij verhindering of ontstentenis ook van de plaatsvervangende voorzitters wordt de voorzitter vervangen door den oudste in jaren van de .aanwezige Europeesche leden. — 65 — Reglement van orde v/d Volksraad. N.-I. 6. Voor zoover bij dit reglement niet anders is bepaald, ■wijst de voorzitter ook aan de leden van andere commissiën dan die bedoeld in artikel 1. 7. 1. De voorzitter vormt tezamen met twee leden, daartoe in de eerste gewone zitting van elk jaar door den Raad aan te wijzen, eene commissie voor de huishoudelijke aangelegenheden. 2. Deze commissie oefent het oppertoezicht uit over de boekerij en al wat op de huishouding van den Raad betrekking heeft. 3. Zij. benoemt het ondergeschikte personeel ter secretarie, alsmede de bedienden van den Raad. 8. Bij verhindering of ontstentenis van den secretaris van den Raad voorziet de voorzitter in de waarneming van diens werkzaamheden. HOOFDSTUK III. Van het houden der vergaderingen, 9. De Raad bepaalt het uur waarop andere vergaderingen dan de eerste bijeenkomst van elke zitting zullen aanvangen. 10. 1. Ieder lid teekent bij het komen ter vergadering naar volgorde zijn naam op eene lijst. 2. Zoodra deze lijst door meer dan de helft der opgeroepen leden geteekend is, opent de voorzitter de vergadering. 3. De lijst blijft ter tafel van den secretaris liggen ter teekening door de later komende leden. 11. 1. Bijaldien een half uur na den tijd, voor den aanvang van eene vergadering vastgesteld, het vereischte getal leden niet tegenwoordig is, doet de voorzitter de namen van de afwezige leden oplezen. Hij kan kennis geven van de ingekomen stukken. 2. De bijeenkomst wordt daarna door den voorzitter tot een nader tijdstip uitgesteld. 12. 1. Van het ter vergadering verhandelde worden notulen gehouden.j 2. De notulen behelzen, behalve de namen der leden die tegenwoordig waren, het woord voerden en bij de stemmingen zich voor of tegen verklaarden, eene beknopte opgave van de ter tafel gebrachte stukken, de gedane mededeelingen en voorstellen, kortom van alles wat verhandeld wordt, alsmede den woordelijken tekst van alle door den Raad of zijn voorzitter genomen besluiten. 3. Er worden geen protesten of aanteekeningen in de notulen opgenomen; alleen staat het aan een ieder der leden vrij om bij een genomen besluit zonder opgave van redenen te doen aanteekenen dat hij zich daarmede niet heeft vereenigd. 5 —;6j6— N.-J. Reglement van orde v/d Volksraad. 13. iNa het openen; der vergadering. worden de notulen der vorigevergadering geleden , en aan, de goedkeuring yan den Raad onderworpen, behoudens dat de notulen van de laatste vergadering eener zitting nog staande die vergadering aan de goedkeuring van den Raad worden onderworpen. 14. -1. Na de- goedkeuring der notulen doet de voorzitter opgaaf van al de bij hem sedert de vorige .vergadering ingekomen stukken. 2. Hij doet.alle van de Regeering ontvangen besluitenen, mededeelingen voorlezen, ten ware de Raad dit niet noodig oordeelt, en ; stelt zoodanige beslissing aan den Raad voor als de aard der stukken medebrengt. 15. De voorzitter stelt alle onderwerpen aan de orde in de Nederlandsche taal. Ook bij de beraadslagingen wordt deze taal gebezigd, met dien verstande dat het aan leden desgewenscht vrijstaat zich van de Maleische taal te bedienen (1). 16. 1. Geen lid voert het woord dan na het van den voorzitter gevraagd en verkregen te hebben. 2. De leden spreken staande en van hunne gewone of eene daarvoor bepaaldelijk aangewezen plaats. 17. De voorzitter verleent het woord in de orde waarin het is gevraagd. Die orde kan echter verbroken woeden wanneer een lid het woord vraagt voor een persoonlijk feit of voor het indienen van eene motie van orde betreffende het onderwerp in behandeling. 18. Geen spreker mag in zijne rede gestoord worden dan krachtens de bepalingen van dit reglement. 16. 1. Indien een spreker zich onbetamelijke of beleedigende uitdrukkingen veroorlooft of de orde verstoort, wordt hij door den voorzitter vermaand en tot de orde geroepen. 2. Indien een spreker afwijkt van het onderwerp, dat in beraadslaging is, wordt hem dit door den voorzitter onder het oog gebracht en hij tot de behandeling van dat onderwerp teruggeroepen. 3. Indien een spreker voortgaat onbetamelijke of beleedigende uitdrukkingen te bezigen, de orde te verstaren of Van het onderwerp af te wijken, kan de voorzitter hem voor den geheelen duur der vergadering, waarin dit plaats heeft, over het onderwerp in behandeling het woord ontnemen.; / 20. 1. Indien dringende omstandigheden het ter handhaving van de orde noodzakelijk maken, schorst de voorzitter de vergadering. (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 25 Juni 1918, Ind. S. 448. Het luidde te voren.- „De voorzitter stelt alle onderwérpen aan de orde in de Nederlandsche taal. Ook bi) de beraadslaging .mag alleen deze taal gebezigd worden". — 67 — Reglement van orde v/d Volksraad. N.-I. 2. De schorsing gaat als regel den tijd Van één uur niet te boven, terwijl de voorzitter in geen geval bevoegd is de vergadering langer te verdagen dan tot den eerstvolgenden werkdag. 21. De beraadslaging over begrootingen, verordeningen én andere in onderdeelen gesplitste regelingen wordt gehouden eerst over de algemeene strekking en daarna over de artikelen, posten of andere onderdeelen. 22. 1. Amendementen en sub-amendementen moeten, om een onderwerp van beraadslaging uit te maken, door ten minste drie leden worden voorgesteld of ondersteund. 2. Zij moeten schriftelijk aan den voorzitter worden ingediend en worden, na gedrukt te zijn, aan de leden rondgedeeld. ' 3. De Raad kan beslissen dat een amendement of subamendement zonder gedrukt en rondgedeeld te zijn, in behandeling zal worden genomen. 23. Behalve de voorstellers van het onderwerp in behandeling voert geen lid meer dan twee malen over hetzelfde onderwerp het woord, tenzij de Raad hiertoe verlof geeft. 24. 1. De Gouverneur-Generaal en de gemachtigden van den Gouverneur-Generaal, bedoeld in artikel 140, lid 2, van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië, hebben eene bepaaldelijk voor hen bestemde zitplaats in de vergaderzaal. 2. Hun wordt het woord gegeven, wanneer en zoo dikwijls zij dit verlangen, echter niet vóórdat de spreker, die aan het woord is, zijne rede geëindigd heeft. 26. 1. Eene motie van orde tot sluiting der beraadslaging moet, om door den voorzitter in rondvraag te kunnen worden gebracht door ten minste drie leden worden voorgesteld of ondersteund. 2. Over zoodanige motie, die niet met redenen mag zijn omkleed, wordt niet beraadslaagd maar de voorzitter vraagt, alvorens haar in rondvraag te brengen, aan den GouverneurGeneraal en aan de gemachtigden van den GouverneurGeneraal of zij over hetgeen aan de orde is, nog het woord verlangen te voeren. 26. 1. Nadat de beraadslaging over een onderwerp gesloten is verklaard, gaat de Raad tot de stemming over. 2. Indien deze krachtens artikel 143, lid 3, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië geschiedt bij hoofdelijke oproeping, wordt tevoren door het lot beslist, bij welk nummer van de presentielijst de rondvraag een aanvang zal nemen. De voorzitter brengt het laatst zijne stóm uit. 3. Ieder lid stemt met de woorden „voor" of „tegen", zonder eenige bijvoeging. — 68 - N.-I. Reglement van orde v/d Volksraad. 27. 1. Indien amendementen en sub-amendementen zijn ingediend, wordt eerst over de sub-amendementen, daarna over het amendement waarop zij betrekking hebben, en eindelijk over het punt of voorstel zelf, al dan niet gewijzigd, gestemd. 2. De wijziging, die naar het oordeel van den voorzitter de verste strekking heeft, heeft den voorrang. HOOFDSTUK IV. Van het doen van keuzen van personen. 28. Bij iedere keuze van personen benoemt de voorzitter eene commissie van drie leden, die als stemopnemers zich overtuigen dat het getal stembriefjes gelijk is aan dat van de tegenwoordig zijnde leden, de briefjes openen, de ingeschreven namen oplezen en den uitslag der stemming bekend maken. 29. Er hebben evenveel stemmingen plaats als er personen te kiezen zijn. 30. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden van onwaarde verklaard en, tot bepaling van de volstrekte meerderheid afgetrokken van het getal der uitgebrachte stemmen. 31. 1. Wanneer niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede vrije stemming overgegaan. 2. Indien hierbij wederom niemand de volstrekte meerderheid verkregen heeft, heeft er eene derde stemming plaats over de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. 3. Indien niet uitgemaakt is over wie de derde stemming moet loopen wijl bij de tweede stemming twee of meer personen een gelijk getal stemmen op zich hebben vereenigd, wordt bij tusschenstemming beslist, wie van die personen op het tweetal zal worden geplaatst. 4. Indien in het geval, bij het vorig lid bedoeld, of bij eindstemming, de stemmen staken, beslist het lot. HOOFDSTUK V. Van het vergaderen met gesloten deuren. 32. 1. De raad, met gesloten deuren vergaderd, kan omtrent het aldaar behandelde de geheimhouding opleggen. 2. De geheimhouding wordt door alle leden, ook door hen die later van het verhandelde kennis hebben genomen, bewaard. Zij kan door den Raad, met gesloten deuren vergaderd, worden opgeheven. — 69 — Reglement van orde v/d Volksraad. N.-I. 38. 1. De notulen van de vergaderingen met gesloten deuren worden afzonderlijk gehouden. Zij worden öf dadelijk öf in eene volgende vergadering met gesloten deuren aan goedkeuring onderworpen. 2. De Raad kan besluiten dat eenig in eene vergadering met gesloten deuren verhandeld punt niet in de notulen zal worden opgenomen. HOOFDSTUK VI. Van den raadgevenden arbeid van den Raad. 34. 1. Behoudens het bepaalde bij artikel 3 der Comptabiliteitswet kan de Gouverneur-Generaal bij de toezending van het verzoek aan den Raad om nopens eenig onderwerp van zijn oordeel te willen doen blijken, een termijn stellen, waarbinnen het advies van den Raad moet zijn ontvangen, wil de Gouverneur-Generaal op dat advies acht kunnen slaan. 2. Bij die toezending geeft de Gouverneur-Generaal zooveel mogelijk al aanstonds op welke persoon of personen Hij krachtens artikel 140, lid 2, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië als zijne gemachtigden heeft aangewezen. 35. De stukken, overgelegd bij een verzoek van den Gouverneur-Generaal als in artikel 34 bedoeld, worden voor zoover dit niet reeds is geschied, voor zooveel noodig gedrukt en vervolgens aan de leden rondgedeeld. 36. Aan de openbare beraadslaging over eenig onderwerp, waaromtrent de Gouverneur-Generaal het oordeel van den Raad heeft gevraagd, gaat altijd een onderzoek in de afdeelingen vooraf. 37. I: De Raad verdeelt zich in de eerste gewone zitting van elk jaar bij loting in drie afdeelingen. 2. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters van den Raad nemen aan de loting geen deel. 3. De loting geschiedt in eene openbare vergadering. 38 1. De beraadslagingen worden geleid in de eerste afdeeling door den voorzitter van den Raad; in de tweede afdeeling door den eersten plaatsvervangenden voorzitter en in de derde afdeeling door den tweeden plaatsvervangenden voorzitter. 2. Bij verhindering of ontstentenis van de bij lid 1 aangewezenen treedt de oudste in jaren der in de afdeeling aanwezige Europeesche leden als leider der beraadslagingen op. 39. 1. Elke afdeeling benoemt voor elk in de afdeelingen te onderzoeken onderwerp een harer leden tot rapporteur. 2. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters van den Raad zijn van eene benoeming tot rapporteur uitgesloten. 70 — N.-I. Reglement van orde v/d Volksraad. 3. Van de benoeming wordt kennis gegeven aan den voorzitter van den Raad en door dezert aan den Raad. 40. 1. De rapporteurs vormen te zamen eene commissie van rapporteurs. 2. Zij wijzen onder leiding van den voorzitter van den Raad één hunner tot voorzitter der commissie aan. 3. De commissie van rapporteurs wordt zooveel mogelijk bijgestaan door den secretaris en het vérdere personeel van den Raad. 4. Zij regelt hare bijeenkomsten in overleg met den voorzitter van den Raad. 41. Elke rapporteur houdt korte aanteekening van de overwegingen in zijne afdeeling en teekent op welke leden daarbij tegenwoordig zijn. 42. Het staat aan ieder lid vrij, mits in de afdeeling tegenwoordig zijnde, om schriftelijke en onderteekende nota's in te leveren, welke, na in de afdeeling te zijn voorgelezen, aan den rapporteur ter hand gesteld en door dezen in de commissie van rapporteurs overgebracht worden. 43. De commissie van rapporteurs maakt een verslag op, hetwelk eene samenvatting is van de overwegingen in de afdeelingen bstreffende het onderwerp in behandeling. 44. Het verslag wordt, na gedrukt te zijn, aan de leden rondgedeeld en verder zoo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van den Gouverneur-Generaal en van diens aangewezen gemachtigden. 45. 1. De Gouverneur-Generaal kan het verslag schriftelijk beantwoorden of, namens Hem, doen beantwoorden door zijrie aangewezen gemachtigden. 2. De Gouverneur-Generaal bericht in ieder bijzonder geval aan den voorzitter van den Raad of Hij van de Hem bij lid 1 toegekende bevoegdheid gebruik wenscht te maken. 3. Het antwoord van of naméns den Gouverneur-Generaal wordt voor zoover dit nog niet is geschied, gedrukt en vervolgens aan de leden rondgedeeld. 46. Na ontvangst van het bericht dat de GouverneurGeneraal geen gebruik wenscht te maken van zijne bevoegdheid om het verslag van de commissie van rapporteurs schriftelijk te beantwoorden of te doen beantwoorden en, in het tegenovergesteld geval, na ontvangst en ronddeeling van dat antwoord, wijst de voorzitter van den Raad den dag aan waarop de openbare beraadslaging over het onderwerp een aanvang zal nemen, behoudens zijne bevoegdheid om die aanwijzing aan den Raad over te laten en behoudens de bevoegdheid van den Raad om in de aanwijzing van den voorzitter wijziging te brengen. 47. Wanneer bij de openbare beraadslaging over eenig onderwerp punten ter sprake komen, die niet in het verslag — 71 — Reglement van orde v/d Volksraad. N.-I. van de commissie van rapporteurs betreffende het onderzoek van dat onderwerp en het antwoord daarop van of namens' den Gouverneur-Generaal zijn aangeroerd, kunnen de aangewezen gemachtigden van den Gouverneur-Generaal zich van het geven van voorlichting daaromtrent verschoonen. 48. Zoo spoedig mogelijk nadat de Raad zijn oordeel onitrent eenig onderwerp heeft uitgesproken, wordt dat oordeel ter kennis van den Gouverneur-Generaal en vah zijne aangewezen gemachtigden gebracht. HOOFDSTUK VII. Van voordrachten of adressen krachtens artikel 131 lid 6 van het reglement op het beleid der Regeering van Nedeflandsch-lndië. 49. Voorstellen om gebruik te maken van de bevoegdheid den Raad .verleend bij artikel 131, lid 6 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië kunnen uitgaan zoowel van den voorzitter van den Raad als van een of meer andere leden. 50. Voorstellen als in artikel 49 bedoeld worden, indien zij uitgaan van andere leden dan den voorzitter aan laatstgenoemde, in schrift gebracht en onderteekend, toegezonden. 51. Het voorstel en de toelichting daarop worden, na gedrukt te zijn aan de leden rondgedeeld. 52. 1. De Raad bepaalt een dag ter beraadslaging of het voorstel in behandeling zal worden genomen en, zoo ja, of het vóór de openbare beraadslaging aan een onderzoek in de afdeelingen zal worden onderworpen. 2. Op dit onderzoek zijn van toepassing de artikelen 39 tot en met 43. 3. Het verslag van de commissie van rapporteurs wordt, na gedrukt te zijn, aan de leden rondgedeeld. 53. 1. De Raad kan den voorstellers op hun verzoek gelegenheid geven om het verslag van de commissie van rapporteurs schriftelijk te beantwoorden. 2. Het antwoord wordt, na gedrukt te zijn aan de leden rondgedeeld. 54. De Raad beslist op welken dag de openbare beraadslaging over het voorstel een aanvang zal nemen. 55. De voordrachten of adressen, tot de indiening waarvan de Raad heeft besloten, worden dengeen tot wien zij gericht zijn, schriftelijk aangeboden. Slotbepaling. 56. 1. Alle teekenen van goed- of afkeuring van de zijde der toehoorders zijn verboden. 72 - N.-I. Reglement van orde v/d Volksraad. 2. De voorzitter zorgt voor de handhaving van dit verbod en voor. de bewaring van behoorlijke stilte. 3. Hij jcan, bij overtreding, de toehoorders doen vertrekken*. 4. De toehoorders kunnen alleen met ongedekten hoofde de vergaderingen bijwonen. Dit besluit treedt in werking op een nader door Ons te bepalen dag. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's Gravenhage, den 30 Maart 1917. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Th. B. Pleyte. (In Indië uitgeg. 30 Juli 1917.} NEDERLANDERSCHAP EN NEDERLANDSCH ONDERDAANSCHAP VAN DE BEVOLKING VAN NED.-INDIË. Wet van 12 December 1892, Ned. S. 268, op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, zooals deze wet gewijzigd is bij de wetten van den 8 Juli 1907, Ned. S. 177, 10 Februari 1910, Ned. S. 56 en 15 Juli 1910, Ned. S. 216. In naam van H. M. WILHELMINA, enz. Wij EMMA, enz doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, ter vervanging van den titel van het Burgerlijk Wetboek: „Van Nederlanders en vreemdelingen", en van de wet van 28 Juli 1850 (Staatsblad n°. 44), gewijzigd bij die van 3 Mei 1851 (Staatsblad n°. 46), algemeene bepalingen omtrent het Nederlanderschap vast te stellen, en dat ter voldoening aan art. 6 der Grondwet de wet mede moet verklaren wie ingezetenen zijn en eveneens bij de wet de gevolgen der naturalisatie ten aanzien van de echtgenoot en minderjarige kinderen van den genaturaliseerde behooren te worden geregeld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Nederlanders door geboorte zijn: a. het wettig, gewettigd of door den vader erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboorte de vader den staat van Nederlander bezit; b. het wettig kind van een Nederlander die binnen driehonderd dagen vóór de geboorte van het kind overleed; c. het alléén door de moeder erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboprte de moeder den staat van Nederlander bezit; d. het noch door den vader noch door de moeder erkend natuurlijk kind, in het Rijk geboren. 2. Nederlanders zijn ook: a. het kind van een ingezetene des Rijks— hetzij vader, hetzij moeder, naar de in art. 1 gemaakte onderscheidingen — die zelf geboren is uit eene in het Rijk wonende moeder, — 74 — Wet op het Nederlanderschap. tenzij blijke dat het kind als vreemdeling tot een ander land behoort; b. het in het Rijk te vondeling gelegd! of: verlaten kind, zoolang van zjjne afstamming, hetzij als wettig of gewettigd kind, hetzij door erkenning, niet blijkt. 3. Nederlanderséhap döór' naturalisatie wordt verkregen door het in werking treden der wet waarbij zij verleend wordt. Voor elke naturalisatie is aan 's land „kas ..verschuldigd honderd gulden. Bij het verzoek om naturalisatie legt de verzoeker het bewijs óver: 1° dat hij meerderjarig is in den Zin der Nederlandsche wet; 2°. dat hij het Nederlanderschap verloren heeft of dat hij gedurende de laatste vijf jaren zijne woonplaats ofzijnhopfdverblijf in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad heeft: 3°. dat hij bij een ontvanger der .registratie* eene som van honderd gulden heeft gestort. Indien de verzoeker tot een ander land behoort, kan van hem de overlegging gevorderd worden van een bewijs, dat de wetgeving van dat land geen beletsel tegen zijne naturalisatie ia Nederland oplevert. ■ Ingeval de naturalisatie niet verleend wordt, wordt de gestorte som aan den verzoeker teruggegeven. SWs. De in het voorgaand artikel genoemde som is niet verschuldigd voor de naturalisatie van dengene, die het Nederlanderschap krachtens artikel 7, 5°., verloren heeft. De verzoeker kan in dat geval volstaan met de overlegging bij het verzoek om naturalisatie van het bewijs, dat hij den staat van Nederlander heeft bezeten. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op hem, die reeds eenmaal krachtens die bepaling kosteloos is genaturaliseerd, noch op hem, die na het verlies van het Nederlanderschap eenige daad heeft verricht, waardoor hij, Nederlander zijnde, het Nederlanderschap zoude hebben verloren (1). 4. Naturalisatie kan ook om redenen van staatsbelang worden verleend. Daarbij is artikel 3 niet van toepassing. De wet, waarbij zij 'verleend wordt, regelt in ieder bijzonder geval de voorwaarden, aan die naturalisatie verbonden. 5. De vrouw volgt staande huwelijk den staat van haren man. Een verzoek om naturalisatie kan niet door eene gehuwde vrouw worden gedaan. (1) Dit artikel is -lngevoegd bij de wet van 8 Juli 1907, Ned. S. 177. — 75 — Wet op het Nederlanderschap. De naturalisatie, verleend aan den man, strekt zich van rechtswege uit tot zijne vrouw. Na ontbinding des huwelijks geldt artikel 8 of artikel 9. 6. Het wettig of gewettigd kind van een als Nederlander genaturaliseerden vader, vóór diens naturalisatie geboren, gelijk mede het door zijn als Nederlander genaturaliseerden vader erkend natuurlijk kind, vóór diens naturalisatie geboren, wordt als mede-genaturaliseerd beschouwd, en behoudt den staat van Nederlander totdat het, meerderjarig geworden in den zin der Nederlandsche wet, mits binnen het jaar daarna, aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, zijn wil te kennen geeft om in de naturalisatie niet langer te zijn begrepen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, genaturaliseerd is, en ten aanzien van het natuurlijk kind, alléén door zijne moeder erkend en vóór hare naturalisatie geboren. 7. Nederlanderschap wordt verloren: 1°. door naturalisatie in een ander land, of, voor zooveel een minderjarige betreft, door het deelachtig worden van eene vreemde nationaliteit door de naturalisatie hetzij van den vader hetzij van de moeder, naar de in artikel 1 gemaakte onderschéidingen, in een ander land; 2°. door huwelijk van de Nederlandsche vrouw met een man, die den staat van Nederlander niet bezit; 3°. door het verkrijgen van eene vreemde nationaliteit door den wil van den verkrijger; ; 1^ 4°. door zonder Ons verlof zich te begeven in vreemden krijgs- of staatsdienst; 5°. voor zooveel betreft Nederlanders buiten het Rijk en zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn geboren, door, behalve ter zake van 's lands dienst, woonplaats te hebben buiten het Rijk en zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn, gedurende tien achtereenvolgende jaren, tenzij de afwezige vóór het verstrijken van dien termijn aan den Burgemeester of het Hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn of aan den Nederlandschen Gezant of een Nederlandschen Consulairen Ambtenaar in het land, waar hij woont, kennis geve, dat hij Nederlander wenscht te blijven. Van den dag, waarop die kennisgeving ontvangen is, begint de tienjarige termijn opnieuw te loopen. Ten opzichte van minderjarigen begint de tienjarige termijn — 76 — Wet op het Nederlanderschap. te loopen met den dag hunner meerderjarigheid in den zin der Nederlandsche wet (1). 8. De vrouw, die door of ten gevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander verloren heeft, bekomt dien door de ontbinding van het huwelijk terug, mits zij binnen het jaar daarna haren wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar zij woont, te kennen geeft. 9. De vrouw, die door of ten gevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander bekomen heeft, behoudt dien na de ontbinding des huwelijks, tenzij zij binnen het jaar daarna haren wil om dien niet langer te behouden aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar zij woont, te kennen geeft. 10. Het wettig, gewettigd of erkend natuurlijk kind van een Nederlander, geboren vóór dat deze in een ander land werd genaturaliseerd, ten gevolge waarvan het kind mede den staat van Nederlander verloor, bekomt dien terug, mits het, meerderjarig geworden in den zin der Nederlandsche wet, binnen het jaar daarna zijn wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn of aan den Nederlandschen (1) Het onder 2°. bepaalde is aldus gewijzigd bij de wet van 10 Februari 1910, Ned. S. 56. Het onder 5°. bepaalde is aldus nader vastgesteld bij de wet van 15 Juli 1910, Ned. S. 216. Deze wet bevat de volgende overgangsbepaling: Overgangsbepaling. Zij, die in het Rijk of zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn geboren, het Nederlanderschap hebben verloren krachtens het voorschrift van artikel 7, 5e der wet van 12 December 1892 (Staatsblad n°. 268), zooals het ongewijzigd luidde, bekomen hun Nederlanderschap terug op den dag van de inwerkingtreding dezer wet, tenzij zij op dat tijdstip tot een ander land behooren. Het voorgaande lid is niet van toepassing op gehuwde vrouwen. De herkrijging van het Nederlanderschap, bedoeld in het eerste lid dezer Overgangsbepaling, heeft zoo voor den betrokken persoon als voor zijne vrouw en kinderen dezelfde gevolgen als eene naturalisatie, krachtens artikel 3 der voormelde wet van 12 December 1892 (Staatsblad n°. 268) verleend. — 77 — Wet op het Nederlanderschap. gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, te kennen geeft. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, in een ander land was genaturaliseerd en ten aanzien van het natuurlijk kind, alléén door zijne moeder, die in een ander land werd genaturaliseerd, erkend. 11. Eenmaal 'sjaars doet de Minister van Justitie van de kennisgevingen, volgens deze wet in het buitenland gedaan, aankondiging in de Staatscourant. 12. Allen, die den staat van Nederlander niet bezitten of niet uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, zijn vreemdelingen (1). 13. Ingezetenen van het Rijk zijn zij, die hunne woonplaats in het Rijk hebben en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn gehad hebben. 14. Het Rijksingezetenschap houdt op door vestiging der woonplaats buiten het Rijk. 15. Een minderjarige in den zin der Nederlandsche wet, wiens vader of voogd Rijksingezetene is, wordt als zoodanig aangemerkt. Meerderjarig geworden, behoudt hij de hoedanigheid van Rijksingezetene, indien hij zijne woonplaats in het Rijk vestigt. 16. De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere wetten voorkomende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen, in die wetten behandeld. Overgangsbepaling. Met uitzondering van hen, die in Nederlandsch-Indië ingevolge de wet van 2 September 1854 (Staatsblad n°. 129) als inlanders en met dezen gelijkgestelden worden beschouwd, zijn zij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, den staat van Nederlander bezitten, Nederlanders in den zin van deze wet, totdat zij het Nederlanderschap volgens deze wet verliezen. Voor hen die op dat tijdstip hunne woonplaats hebben buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn, begint de termijn van tien jaren, bedoeld in artikel 7, sub 59., van genoemd tijdstip af te loopen. Hij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, in het Rijk uit aldaar niet gevestigde ouders geboren en geen 24 jaren oud is, verkrijgt den staat van Nederlander door eene kennisgeving van zijn voornemen om in het Rijk te (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 10 Februari 1910, Ned. S. 56. — 78 — Wet op het Nederlanderschap. blijven wonen, te doen aan den burgemeester zijner woonplaats binnen het jaar na dat tijdstip, of, indien hij nog minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet, binnen het jaar na zijne meerderjarigheid. Ten aanzien van de vreemdelingen, die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, voldaan hebben aan artikel 8 van het Burgerlijk Wetboek, blijft, wat de toepassing betreft van het burgerlijk recht en van artikel 19 der wet van 13 Augustus 1849 (Staatsblad n°. 39), gewijzigd bij de wet van 6 April 1875 (Staatsblad n°. 66), de gelijkstelling met Nederlanders gehandhaafd, zoolang zij hunne woonplaats in het Rijk behouden (1). Slotbepaling. Behoudens het bepaalde in de voorgaande overgangsbepaling, vervallen bij het inwerkingtreden dezer wet de artikelen 5 tot en met 12, uitmakende den tweeden titel van het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, en de wetten van 28 Juli 1850 (Staatsblad n°. 44) en 3 Mei 1851 (Staatsblad n". 46), gelijk mede de wet van 21 December 1850 (Staatsblad n». 75). In de wetten, waarin sprake is van Nederlanders, hetzij volgens het Burgerlijk Wetboek, hetzij volgens de wet ter uitvoering van art. 7 der Grondwet (wetten van 28 Juli 1850, Staatsblad n" 44 en 3 Mei 1851, Staatsblad n°. 46), wordt, in plaats daarvan, gelezen: „Nederlanders volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap", behalve in art. 22 der wet van 6 April 1875 (Staatsblad n°. 66), waarin de woorden: .volgens het Burgerlijk Wetboek" vervangen worden door: „volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, alsmede hen, die in de Nederlandsche koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn uit aldaar gevestigde ouders zijn geboren". Deze wet treedt in werking op 1 Juli 1893. (1) Art. 8 van het Burgerlijk Wetboek luidde: „Vreemdelingen wórden met Nederlanders gelijk gesteld, in de twee volgende gevallen: 1°. .Wanneer zij, ten gevolge der toestemming van den Koning, hunne woonplaats binnen het koningrijk zullen hebben gevestigd, en van het bekomen dier toestemming aan het gemeentebestuur dier woonplaats hebben doen blijken; . 2° Wanneer zij, na hunne woonplaats binnen eene gemeente in het koningrijk te hebben gevestigd, en gedurende zes jaren binnen dezelfde gemeente te hebben behouden, aan het plaatselijk bestuur van die woonplaats het voornemen zullen hebben te kennen gegeven om zich binnen het koningrijk te blijven vestigen." — 79 — Wet op het Ned. onderdaanschap. . Lasten en bevelen enz. Gegeven te 's Gravenhage, den 12den December 1892. EMMA. De Minister van Justitie, Smidt. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Tak van Poortvliet. (Uitgeg. 24 Dec. 1892.) Wet van 10 Februari 1910, Ind. S. 296 (Ned. S. 55) houdende regeling van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië. Wij WILHELMINA enz doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is de kenmerken van het Nederlandsche onderdaanschap van de bevolking van Nederlandsch-Indië vast te stellen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Ook wanneer zij geen Nederlanders zijn volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap zijn Nederlandsche onderdanen: 1°. zij, die in Nederlandsch-Indië zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd, of is de vader niet bekend, uit eene aldaar gevestigde moeder; 2°. de in Nederlandsch-Indië geborenen, wier ouders niet bekend zijn; 3°. de echtgenoote of niet hertrouwde weduwe van een onderdaan als bedoeld onder 1° of 2°; 4°. de buiten Nederlandsch-Indië geboren ongehuwde kinderen van een onderdaan als bedoeld in dit artikel, zoolang die nog geen achttien jaar'oud zijn; 5°. de buiten Nederlandsch-Indië uit ouders, die onderdanen zijn volgens dit artikel, geboren kinderen, wanneer zij na hun huwelijk of na het bereiken van hun achttiende jaar in het Koninkrijk gevestigd zijn of zich aldaar vestigen, benevens hunne vrouw en hunne ongehuwde kinderen, die nog geen achttien jaar oud zijn, indien zij zich mede in het Koninkrijk vestigen. 2. Het in artikel 1 bedoelde Nederlandsche onderdaanschap wordt verloren: 1°. door naturalisatie in een vreemd land. Dit verlies strekt — 80 — Wet op het Ned. onderdaanschap. zich uit tot de met den genaturaliseerde gehuwde vrouw en zijne kinderen, die nog geen achttien jaar oud zijn; 2°. door te huwen met een man, die niet valt in de termen van artikel 1 onder 1°, 2° of 5°; 3°. door zonder verlof van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië zich te begeven in vreemden krijgs- of Staatsdienst; 4°. door, in geval van verblijf in een vreemd land, na te laten zich binnen drie maanden na aankomst aan te geven bij een Nederlandschen consulairen ambtenaar in dat land en door bij voortgezet verblijf na te laten die aangifte binnen de eerste drie maanden van elk kalenderjaar te herhalen. De aangifte door den man of vader voor zijne vrouw of kinderen en door de weduwe voor hare kinderen geldt voor eigen aangifte van dezen. Wie volgens het onder 4° bepaalde het Nederlandsche onderdaanschap heeft verloren en daarna niet in omstandigheden is komen te verkeeren als bedoeld onder 1°, 2° of 3", herkrijgt het door vestiging in Nederlandsch-Indië. r 3. Deze wet is ook verbindend voor de koloniën en bezittingen in andere werelddeelèn. Lasten en bevelen, enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den lOden Februari 1910. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, De Waal Malefijt. De Minister van Buitenlandsche Zaken, De Marees van Swinderen. De Minister van Justitie, Nelissen. (Uitgeg.1 Maart 1910.) DECENTRALISATIE. Koninklijk besluit van 20 December 1904, Ind. S. 1905 n° 137, houdende bepalingen betreffende de voor gewesten en gedeelten van gewesten in Nederlandsch-Indië iri te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten, zooals dit besluit is gewijzigd en aangevuld bij de Kon. besluiten van 11 Juli 1908, Ind. S. 459, 6 Januari 1911, Ind. S. 236, 7 December 1914, Ind. S. 1915 n°. 299 (Ned. S. 1914 n°. 550 A), 17 Maart 1916, Ind. S. 506,6 November 1916, Ind S. 1917 n°. 43, 26 Juli 1918, Ind. S. 592 en 23 Mei 1918, Ind. S. 605. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 10 September 1904, Letter A3, n°. 43; Gelét op het eerste en het tweede lid van art. 68b en op het tweede en het derde lid van art. 68c van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, zooals dat Reglement luidt ingevolge de wet van 23 Juli 1903 L Locale raden-ordonnantie. 3. De vergaderingen van andere dan gemeenteraden kunnen gedurende twee of meer dagen worden voortgezet. 31. 1. De raadsvergaderingen worden gehouden ter standplaats van 's raads voorzitter. 2. Tenzij de raad op eigen kosten in de behoefte aan een vergaderzaal voorziet, wijst het hoofd van gewestelijk bestuur een landslocaal aan voor het houden van de vergaderingen. 32. 1. Ieder raadslid wordt voor de vergaderingen schriftelijk opgeroepen vanwege 'sraads voorzitter, die zorgt dat tijd en plaats der vergadering tevens ter openbare kennis gebracht worden. 2. Het in art. 41 bedoeld reglement van orde bepaalt hoeveel tijd, spoedeischende gevallen uitgezonderd, tusschen de verzending der oproepingsbriefjes en het uur der vergadering minstens verloopen moet 3. De oproepingsbriefjes zijn in de Nederlandsche en de Maleische taal gesteld en vermelden, zooveel mogelijk, de zaken waarvoor de vergadering wordt belegd (1). 4. De raad kan steeds, behoudens de bepalingen van het derde en vierde lid van art. 39, over andere zaken beraadslagen en beslissen. 33. 1. Tenzij de Gouverneur-Generaal, om redenen van billijkheid, in eene andere regeling toestemt, en behoudens de bepalingen van de volgende twee alinea's nebben de leden van andere dan gemeenteraden, wier woning meer dan zes palen verwijderd is van de plaats, waar de raad vergadert, recht om ten laste van 'sraads ressort voor het bijwonen der vergaderingen reis- en verblijfkosten te declareeren: de leden, die tevens Europeesch burgerlijk landsdienaar of officier zijn, op den voet van de in deze hoedanigheid voor hen geldende bepalingen; de overige leden op den voet van de bepalingen, voor Europeesche burgerlijke landsdienaren geldende; met dien verstande dat zij, geen bezoldiging uit 's Lands kas ontvangende, niet gebruik behoeven te maken van de van Gouvernementswege gestationneerde of op contract met het Gouvernement door aannemers te leveren postpaarden en worden gerangschikt in de 2e klasse, vermeld in artikel 2 van het Reglement in Staatsblad 1890 n°. 209. 2. Het in de vorige alinea bedoeld recht bestaat alleen, voor zoover ter zake van dezelfde reis of hetzelfde verblijf geen tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten genoten (1) Afwijking in de ordonnanties van 15 Juni 1918, Ind. S. 308, 27 Juni 1918, Ind. S. 350, 351 en 352, houdende instelling van een plaatselijken raad onderscheidenlijk van de onderafdeelingen Padang Pandjang, Ogan Ilir, Komering Ilir en Lematang Ilir. — 107 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. wordt vanwege het Land of het ressort van een anderen raad. 3. Nadat bij de afzondering van geldmiddelen voor het ressort van een raad met de in het eerste lid bedoelde reisen verblijfkosten definitief rekening is gehouden, kan de in de vorige alinea's voorgeschreven regeling bij raadsverordening door eene andere worden vervangen (1) (2). 0) Het eerste en het derde lid van dit artikel zijn aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 19 October 1910, Ind. S. 549. De oorspronkelijke tekst luidde: ,1. Behoudens de bepaling van het volgend lid hebben de leden van andere dan gemeenteraden, wier woning meer dan zes palen verwijderd is van de plaats, waar de raad vergadert, recht om ten laste van 's raads ressort voor het bijwonen der vergaderingen reisen verblijfkosten te declareeren: de leden, die tevens Europeesch burgerlijk landsdienaar of officier zijn, op den voet van de in deze hoedanigheid voor hen geldende bepalingen; de overige leden op den voet van de bepalingen, voor Europeesche burgerlijke landsdienaren geldende; met dien verstande dat zij, geen bezoldiging uit 's Lands kas ontvangende, worden gerangschikt In de 2e of 3« klasse, vermeld in artikel 2 van het Reglement in Staatsblad 1890 n°. 209, naar gelang zij tot de Europeanen dan wel tot de Inlanders en met hen gelijkgestelden behooren. 2. Het in de vorige alinea bedoeld recht bestaat alleen, voor zoover ter zake van dezelfde reis of hetzelfde verblijf geen tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten genoten wordt vanwege het Land of het ressort van een anderen raad." Het eerste lid van art. 33 werd volgens ordonnantie van 6 April 1908, Ind. S. 314 gelezen als volgt: „1. Behoudens de bepaling van het volgend lid hebben de leden van andere dan gemeenteraden, wier woning meer dan zes palen verwijderd is van de plaats, waar de raad vergadert, recht om ten laste van 'sraads ressort voor het bijwonen der vergaderingen reisen verblijfkosten te declareeren: de leden, die tevens Europeesch burgerlijk landsdienaar of officier zijn, op den voet van de in deze hoedanigheid voor hen geldende bepalingen; de overige leden op den voet van de bepalingen, voor Europeesche burgerlijke landsdienaren geldende; met dien verstande dat zij, geen bezoldiging uit 's Lands kas ontvangende, niet gebruik behoeven te maken van de van Gouvernementswege gestatiooneerde of op contract met het Gouvernement door aannemers te leveren postpaarden en worden gerangschikt in de 2= of 3« klasse, vermeld in artikel 2 van het Reglement in Staatsblad 1890 n°. 209, naar gelang zij tot de Europeanen dan wel tot de Inlanders en niet hen gelijkgestelden behooren." De aanhef van het eerste lid luidde volgens Ind. S. 1909 n°. 335: „Tenzij de Gouverneur-Generaal, om redenen van billijkheid, in eene andere regeling toestemt, hebben, behoudens de bepaling van — 108 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. 34. 1. De raad kan niet-leden uitnoodigen eene vergadering bij te wonen tot het geven van mondelinge inlichtingen. 2. De voorzitter heeft gelijke bevoegdheid ten aanzien van personen, die zich in 's raads ressort bevinden. 3. Voor reizen ter voldoening aan krachtens dit artikel, gedane uitnoodigingen, mogen reis- en verblijfkosten in rekening worden gebracht, met inachtneming der bepalingen van art. 33. 35. 1. Van den regel, dat de vergaderingen der raden in het openbaar worden gehouden, kan worden afgeweken wanneer het, bij raden die minder dan 15 leden tellen door drie, bij de overige raden door een vijfde der aanwezige leden wordt gevorderd, of de voorzitter het noodig keurt. 2. Nadat de deuren gesloten zijn, beslist de vergadering of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. 3. Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook eene beslissing worden genomen. 4. Allen, die een besloten vergadering hebben bijgewoond, zijn verplicht het daarin behandelde geheim te houden. De raad kan deze verplichting opheffen. 36. 1. In eene besloten vergadering kan niet beraadslaagd, noch eene beslissing genomen worden over: a. de begrooting en de begrootingsrekening; b. wijziging van de begrooting; c. het doen van uitgaven buiten of boven de begrooting;. d. invoering, wijziging of afschaffing van belastingen; e. het aangaan van geldleeningen; ƒ. het geheel of gedeeltelijk vervreemden en het bezwaren, verhuren, verpachten of ingebruikgeven van goederen of rechten; g. het buiten openbare aanbesteding doen uitvoeren van werken, leveringen of transporten: h. het treffen van dadingen; i. het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van vorderingen ; k. het aanleggen en opheffen van inrichtingen van openbaar nut; (1) I. de toelating van verkozen leden (2). het volgend lid, de leden van andere dan gemeenteraden, wier woning enz. (zie tekst boven van het nu geldend art. 33)". (2) Afwijking in de ordonnanties van 15 Juni 1918, Ind. S. 308, 27 Juni 1918, Ind. S. 350, 351 en 352, houdende instelling van een plaatselijken raad onderscheidenlijk van de onderafdeelingen Padang Pandjang, Ogan Ilir, Komering Ilir en Lematjang Ilir. (1) Deze punt moest in een kommapunt veranderd zijn, toen zinsnede „/" werd bijgevoegd. (2) Bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82, werd zinsnede „i" bijgevoegd. — 109 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. 2 Het voorschrift van dit artikel belet niet, dat te allen tijde, wanneer de handhaving der orde zulks mocht vorderen, de voorzitter van de bij art. 14, alinea 2, bedoelde bevoegdheid kan gebruik maken. 37. 1. De voorzitter stelt in de vergadering alle onderwerpen aan de orde in de Nederlandsche taal (1). 2. Bij de beraadslaging kan zoowel de Nederlandsche als de Maleische taal gebezigd worden. 3. Alvorens eene te nemen beslissing in stemming te brengen zet de voorzitter voor de leden, die de Nederlandsche taal niet verstaan, het onderwerp in behandeling en hetgeen daarover in evengenoemde taal is in het midden gebracht kortelijk uiteen in het Maleisch en geeft hij hun gelegenheid ter zake hun gevoelen uit te spreken. 4. In bijzondere gevallen kan de raad zich ter vergadering doen bijstaan door een tolk. 38. 1. De raadsleden onthouden zich van medestemmen over zaken, die hen, hun echtgenooten, of hun bloed- en aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan, of waarin zij als gelastigden zijn betrokken. 2. Eene benoeming wordt geacht iemand persoonlijk aan te gaan, wanneer hij behoort tot die personen, tot welke de keuze door eene voordracht of bij eene herstemming is beperkt. 39. 1. Een raad mag niet beraadslagen of beslissen, zoo niet de grootste helft van het krachtens art. 1, onder a, van het Decentralisatie-besluit bepaald aantal leden tegenwoordig is. 2. Wanneer het in de vorige alinea vereischt getal leden niet is opgekomen, wordt eene nieuwe vergadering belegd en daarin door de tegenwoordige leden beraadslaagd en beslist. 3. De reglementen van orde voor de vergaderingen van andere dan gemeenteraden bepalen: a. hoeveel tijd minstens moet verloopen tusschen de verzending der oproepingsbriefjes voor de in het vorig lid bedoelde vergadering en het uur dier vergadering; b. of in die vergadering andere zaken mogen worden behandeld dan die, in de oproepingsbriefjes vermeld. 4. Dit laatste is voor gemeenteraden verboden, terwijl de onder a van het vorig lid bedoelde tijd voor die raden vier en twintig uren bedraagt. 40. 1. Alle beslissingen worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden genomen. 2. Bij staking van stemmen in eene onvoltallige vergadering (1) Afwijking in de ordonnanties van 15 Juni 1918, Ind. S. 308, 27 Juni 1918, Ind. S. 350, 351 en 352, houdende instelling van een plaatselijken raad onderscheidenlijk van de onderafdeelingen Padang Pandjang, Ogan Ilir, Komering Ilir en Lematang Ilir. — 110 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. wordt het nemen van eene beslissing uitgesteld tot eene volgende vergadering, waarin de beraadslaging over het voorstel wordt heropend. In deze, en evenzoö in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. 3. Ingeval omtrent het benoemen of voordragen van personen de stemmen bij een vrije stemming staken, wordt terstond tot herstemming overgegaan; treedt staking bij herstemming in, dan beslist het lot. 4. De stemming over zaken geschiedt bij hoofdelijke oproeping, wanneer één of meer der leden of de voorzitter het verlangen en alsdan mondeling. 5. Bij het doen van keuzen of voordrachten van personen wordt gestemd bij besloten en ongeteekende briefjes (1) 40a. Op de stemming voor de verkiezing van leden van den Volksraad zijn niet van toepassing lid 1 van artikel 14, voorzoover daarbij aan den voorzitter eene raadgevende stem is toegekend, artikel 21 en de artikelen 34 tot en met 40(2). 41. Het reglement van orde, dat elke raad voor zijne vergaderingen vaststelt, treedt niet in werking dan na door den Gouverneur-Generaal te zijn goedgekeurd (3). HOOFDSTUK VI. Van de bevoegdheid der raden. § 1. Algemeene bepalingen. 42. 1. Onverminderd het bepaalde in art. 68c, eerste lid, van het Reglement op het beleid der Regeering van Neder- (1) Het tweede en de verdere leden werden aldus vastgesteld bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. Zij luidden te voren: „2. Bij staking van stemmen wordt het nemen van eene beslissing tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. 3. Ingeval omtrent het benoemen of voordragen van personen de stemmen bij herstemming staken, beslist terstond het lot. 4. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen of voordrachten van personen, bij besloten en ongeteekende briefjes." (2) Dit artikel is ingelascht bij ordonnantie van 8 September 1917, Ind. S. 547. (3) De woorden „den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord", welke geplaatst waren tusschen „Gouverneur-Generaal" en „te" vervielen bij ordonnantie van 18 Maart 1911, Ind. S. 237. — 111 — Locale raden-ordonnantie. N.-1. landsch-Indië zijn de raden bevoegd de belangen van hun ressort voor te staan bij de Europeesche ambtenaren, die over dat gebied bestuur voeren. De plaatselijke raden zijn daartoe ook bevoegd bij raden, wier ressort het hunne omvat. 2. Wanneer aan voorstellen, krachtens het vorig lid gedaan, geen gevolg wordt gegeven, ontvangt de raad hiervan mededeeling, onder vermelding van de redenen. 42a (1). 1. Twee of meer raden kunnen voor hunne ressorten gemeenschappelijke zaken, belangen, inrichtingen of werken regelen. 2. Deze regelingen, zoomede hare wijziging, opheffing of intrekking, eischen de goedkeuring van den GouverneurGeneraal (2). 3. Indien omtrent de opheffing of intrekking eener regeling tusschen de betrokken raden geene overeenstemming kan worden verkregen, staat de beslissing aan den GouverneurGeneraal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord. 43. De raden hebben het algemeen bestuur van de geldmiddelen en eigendommen van hun ressort, met inachtneming van de in deze ordonnantie en in andere algemeene verordeningen ter zake vervatte voorschriften. 44. De raden benoemen en ontslaan alle ambtenaren en bedienden van hun ressort wier benoeming niet aan anderen voorbehouden dan wel door de raden zelf aan anderen overgedragen is. 45. Zij beoordeelen en beslissen, of vanwege hun ressort een rechtsgeding zal worden gevoerd. 46 (3). 47. 1. Zij kunnen commissiën hunner leden belasten met werkzaamheden in het belang van de uitvoering hunner taak. 2. Zij kunnen, op voordracht van hunnen voorzitter, het dagelijksch bestuur van bepaalde takken van dienst of van bepaalde inrichtingen opdragen aan één hunner leden, dan wel aan commissiën, van welke steeds één hunner leden, door (1) Dit artikel werd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262 bijgevoegd. (2) De woorden „den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord", welke aan het slot van dit lid geplaatst waren, vervielen bij ordonnantie van 18 Maart 1911, Ind. S. 237. (3) Dit artikel verviel bij ordonnantie van 18 Maart 1911, Ind. S. 237. Het luidde te voren: „Zij onderwerpen geschillen tusschen bun ressort en dat van een anderen raad, die niet in de termen van art. 78 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië vallen, aan den Gouverneur-Generaal en gedragen zich naar de beslissing, door Dezen, den' Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, te nemen." — 112 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. hen aan te wijzen, voorzitter moet zijn; een en ander volgens door hen vast te stellen regelen. 3. Elke commissie en elk raadslid, met het in het tweede lid bedoeld bestuur belast, dient den raad en 's raads voorzitter van bericht en raad over de tot hunnen werkkring behoorende zaken (1). § 2 Van locale verordeningen. 48. 1. Elke raad oefent voor zijn ressort de bij art. 72 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië aan het hoofd van gewestelijk bestuur toegekende bevoegdheid tot het maken van reglementen en keuren van politie uit (2). 2. Voor zoover niet bij algemeene verordening anders is of wordt bepaald, blijven de reglementen en keuren van politie, door het hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld, in 's raads ressort van kracht, totdat zij voor dat ressort bij verordening van den raad worden ingetrokken of door andere vervangen. De raad is bevoegd deze reglementen en keuren voor zijn ressort bij verordening te wijzigen en aan te vullen. 49. 1. De raden zijn bevoegd om, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, voor hun ressort verordeningen vast te stellen betreffende de heffing van belastingen ter versterking der eigen middelen van dat ressort. 2. Kohieren, registers, leggers of staten der belastingen worden door 's raads voorzitter, al dan niet voorgelicht door commissiën, door den raad te benoemen, opgemaakt en door den raad vastgesteld. 3. De raad kan zijn voorzitter bevoegd verklaren om schrijfen rekenfouten, bij de vaststelling der kohieren, registers, leggers, of staten begaan, te herstellen, echter na de uitreiking van het aanslagbiljet niet ten nadeele van den belastingschuldige. 4. De uit te reiken aanslagbiljetten behelzen een uittreksel uit het kohier, voor zooveel dit den aangeslagene betreft, en vermelden den dag der uitreiking; voor Inlanders alles in de landstaal. 5. Belastingschuldigen wordt gedurende drie maanden na de uitreiking van het aanslagbiljet gelegenheid gegeven tot het inbrengen van bezwaren tegen den aanslag bij den raad. 6. Van 's raads beslissing bestaat beroep op een door den (1) Aan dit artikel zijn lid 2 en 3 toegevoegd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. (2) Uit het eerste lid van dit artikel vervielen (ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 282) de slotwoorden „behoudensinachtneming van art. 51 dezer ordonnantie". — 113 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. Directeur van Financiën aan te wijzen autoriteit of commissie, die met den aanslag geen bemoeienis heeft gehad. 7. De verplichting tot het betalen van den aanslag wordt door het indienen van verzoeken tot ontheffing van belasting wegens het ophouden van belastingplichtigheid als anderszins, dan wel bezwaren, en door het instellen van beroep, niet opgeschort. Heeft de belastingschuldige vóór de eindbeslissing zijn aanslag geheel of gedeeltelijk betaald, dan wordt hem het te veel betaalde zoo spoedig mogelijk teruggegeven. 8. Ingeval van heffing van opcenten op de hoofdsom eener landsbelasting, geschieden de vaststelling van de bedragen der verschuldigde opcenten en de wijziging van die bedragen, overeenkomstig de betrekkelijke locale verordeningen, door dezelfde autoriteit, aan wie een en ander wat de hoofdsommen betreft is opgedragen, behoudens dat ten aanzien van reeds vastgestelde kohieren der verponding, ingeval van heffing van opcenten op de hoofdsom dier belasting of wijziging in het getal opcenten in den loop van het belasting tijdvak, de bedragen der verschuldigde opcenten in het kohier worden opgenomen en vastgesteld doör het Hoofd van gewestelijk bestuur ter plaatse waar het kohier bij 's Landskas berust of, indien te dier plaatse geen Hoofd van gewestelijk bestuur is gevestigd, door.het Hoofd van plaatselijk bestuur. 9. Opcenten op 's Lands belastingen worden, tegelijk met deze, door 's Lands ambtenaren geïnd en vóór het einde van elke maand, volgende op die waarin zij zijn ontvangen, aan het ressort van den raad uitgekeerd. Het ressort draagt zijn evenredig deel in de ontheffingen, verminderingen, afschrijvingen en kwijtscheldingen op de hoofdsom toegestaan, èn betaalt aan den Lande als vergoeding voor het innen twee ten honderd van het bedrag der opcenten. Ingeval van gerechtelijke invordering wordt niet tot uitbetaling van opcenten overgegaan, vóórdat uit de opbrengst der executie de kosten daarvan en de hoofdsom zijn betaald. 9a. De termijnen, waarbinnen de hoofdsom vorderbaar is, de verschijndagen van die termijnen, zoomede de voorschriften voor de gevallen van niet tijdige betaling van de hoofdsom gelden mede ten aanzien van de opcenten, die op de hoofdsom worden geheven. 9b. Opcenten op de hoofdsom eener landsbelasting zoomede boeten wegens niet tijdige betaling van die opcenten, kunnen op dezelfde goederen worden verhaald, als waarop de hoofdsom verhaalbaar is. Voor de vorderingen op den belastingschuldige tot betaling van die opcenten en boeten bestaat gelijke bevoorrechting boven andere schulden als voor de vorderingen tot betaling van de hoofdsom en de boeten wegens niet tijdige betaling daarvan. 8 — 114 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. 10. (1). 11. De heffing van belastingen mag niet worden verpacht (2). 50. (3). 51. /. De verordeningen der raden treden niet in de regeling van huishoudelijke belangen van binnen hun ressort gelegen (1) Het tiende lid van dit artikel verviel bij ordonnantie van 18 Maart 1911, Ind. S. 237. Het luidde volgens Ind. S. 1910 n°. 82: „Verordeningen tot invoering van belastingen, zoomede die tot wijziging of intrekking dier verordeningen, treden niet in werking dan na door den Gouverneur-Generaal, den Raad van NederlandschIndië gehoord, te zijn goedgekeurd." Het luidde te voren volgens Ind. S. 1908 n°. 262: „De verordeningen betreffende de heffing van belastingen en die tot wijziging of intrekking der heffing, treden niet in werking dan na door den Gouverneur-Generaal, den Raad van NederlandschIndië gehoord, te zijn goedgekeurd." (2) De oorspronkelijke redactie van dit artikel luidde: „1. De raden zijn bevoegd voor hun ressort verordeningen vast te stellen betreffende de heffing van belastingen ter versterking der eigen middelen van dat ressort. 2. Hunne verordeningen tot invoering, wijziging of afschaffing van belastingen treden niet in werking dan na door den GouverneurGeneraal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, te zijn goedgekeurd." Volgens ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262, werd de redactie van dit artikel vastgesteld, gelijk het boven (zie ook noot 1) is afgedrukt, met uitzondering evenwel van de leden 9a en 9b, die bij ordonnantie van 24 December 1908, Ind. S. 701, werden bijgevoegd, terwijl het achtste lid, gelijk het hierboven werd aangegeven, aldus werd vastgesteld bij ordonnantie van 16 December 1910, Ind S. 655. Het achtste lid luidde volgens Ind. S. 1908 n°. 262: „Ingeval van heffing van opcenten op de hoofdsom eener landsbelasting, geschieden de vaststelling van de bedragen der verschuldigde opcenten en de wijziging van die bedragen, overeenkomstig de betrekkelijke locale verordeningen, door dezelfde autoriteit, aan wie een en ander wat de hoofdsommen betreft is opgedragen." (3) Dit art. werd ingetrokken bij ordonnantie van 12 Mei 1910, Ind. S. 309. Het luidde oorspronkelijk: „/. Regelingen betreffende betalingen, te vorderen voor het gebruik of genot van openbare werken, bezittingen of inrichtingen, aan het ressort van een raad behoorende of onder zijn beheer staande, zoomede voor diensten, door of vanwege den raad verstrekt, worden vastgesteld bij verordening van den raad. 2. Op deze verordeningen is het tweede lid van art 49 toepasselijk " Het tweede lid van dit artikel werd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262 gewijzigd in: „2. Op deze verordeningen is het tiende lid van artikel 49 toepasselijk." — 115 - Locale raden-ordonnantie. N.-I. ressorten van raden. Doen zij dit, dan zijn zij verbindend totdat artikel 15 van het Decentralisatie-besluit is toegepast. 2. De verordeningen der raden houden geen bepalingen in omtrent punten, waaromtrent is voorzien bij eene in hun ressort toepasselijke verordening van een raad, wiens ressort het hunne omvat. 3. Van de verordeningen der raden houden de bepalingen, in, wier onderwerp wordt voorzien door eene m hun ressort toepasselijke verordening van een raad, wiens ressort het hunne omvat, van rechtswege op te gelden op het oogenblik dat de laatstbedoelde verordening begint te werken (1). 52. 1. Het formulier der locale verordeningen is als volgt:. „De (naam van den raad), „Stelt vast de volgende verordening: (titel der verordening). Vi-j: . (inhoud der verordening). (dagteekening). „De voorzitter van den (naam van den raad), (handteekening). 2. Het formulier der verordeningen, overeenkomstig artikel 42a door twee of meer locale raden gemeenschappelijk vastgesteld, is als volgt: „De (namen van de raden), i „Stellen gemeenschappelijk vast de volgende verordening: (titel der verordening). (inhoud der verordening). (dagteekening). „De voorzitters van (namen van de raden), (handteekeningen) (2). (1) Dit artikel werd aldus vastgesteld bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. Het luidde te voren: „2. De verordeningen der raden treden niet in de regeling van hetgeen geregeld is bij verordening van een raad, wiens ressort het hunne omvat. 2. Eene door een raad vastgestelde verordening houdt op van kracht te zijn wanneer het onderwerp, daarbij geregeld, nader wordt geregeld bij verordening van een raad, wiens ressort dat van eerstbedoelden raad omvat." (2) Dit artikel werd aldus vastgesteld bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. « Het luidde te voren: „Het formulier der locale verordeningen is als volgt: „De (naam van den raad). „Stelt vast de volgende verordening: (titel der verordening), (inhoud der verordening), (dagteekening), (ónderteekening van 'sraads voorzitter)." — 116 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. 53. 1. De afkondiging der locale verordeningen geschiedt door hare plaatsing in de Javasche Courant. Hiervoor zorgt 's raads voorzitter, behoudens het bepaalde bij de artt. 55, 56 en 57. 2. De verordeningen worden door hare afkondiging verbindend, wanneer geen ander tijdstip is bepaald, op Java en Madoera op den dertigsten dag en in de gewesten daarbuiten op den honderdsten dag na dien der dagteekening van de Javasche Courant, waarin de afkondiging heeft plaats gehad. 3. 's Raads voorzitter zorgt dat de afgekondigde verordeningen tijdig, op door den raad te bepalen wijze, plaatselijk worden bekend gemaakt 4. Indien 's raads ressort dat van een of meer andere raden omvat of wel binnen het ressort van een of meer andere raden is gelegen, doet 's raads voorzitter van elke afgekondigde verordening onverwijld een afschrift aan dien raad of aan elk van die raden toekomen (1). 54. De straffen die de raden in hun verordeningen tegen overtredingen daarvan kunnen bedreigen zijn: hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen (2). 55. 1. Locale verordeningen, welke strafbepalingen inhouden, worden vóór hare afkondiging den Directeur van Justitie ter beoordeeling gezonden. 2. Zoo de Directeur tegen de strafbepalingen en de daarmede rechtstreeks verband houdende voorschriften geen bedenkingen heeft en de verordening niet valt in de termen van het eerste lid van artikel 56, doet hij de verordening in de Javasche Courant plaatsen. 3. Maakt de Directeur bedenkingen, dan kan de raad de (1) Aan dit artikel werd het vierde lid toegevoegd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij art. 24 van het Kon. besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497. Het luidde te voren: „/. De straffen, die de raden in hun verordeningen tegen overtreding daarvan kunnen bedreigen, zijn: voor Europeanen en met hen gelijkgestelden gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste ƒ 100 (één honderd gulden) en voor Inlanders en met hen gelijkgestelden gevangenisstraf van - ten hoogste acht dagen, geldboete van ten hoogste f 100 (één honderd gulden) of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden, ten aanzien van beide categorieën van personen met of zonder verbeurdverklaring overeenkomstig het bepaalde bij artikel 6, 2°., van de Wetboeken van strafrecht voor Europeanen en voor Inlanders. 2. De opbrengst der geldboeten en verbeurdverklaringen komt ten voordeele van den Lande". — 117 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. beslissing inroepen van ^den Gouverneur-Generaal, die ter zake den Raad van Nederlandsch-Indië hoort. 4. Ingeval de verordening valt in de termen van het eerste lid van artikel 56, zendt de Directeur haar, eventueel met de mededeeling zijner bedenkingen, aan den GouverneurGeneraal (1). 56. 1. Locale verordeningen, die niet in werking mogen treden dan na door den Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, te zijn goedgekeurd, worden niet afgekondigd voordat de goedkeuring is verleend. 2. • Zij worden, zoodra dit laatste geschied is, van Regeeringswege in de Javasche Courant geplaatst met het volgend, door een der gouvernements-secretarissen onderteekend onderschrift: „Bovenstaande verordening is door den GouverneurGeneraal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, goedgekeurd bij besluit van n°...". i 57. 1. Locale verordeningen, die krachtens het derde lid van art. 19 bij den Gouverneur-Generaal zijn voorgebracht, worden, zoo de Gouverneur-Generaal geen termen vindt tot schorsing of vernietiging, van Regeeringswege in de Javasche Courant geplaatst. 2. Evenzoo wordt gehandeld met locale verordeningen, ten aanzien waarvan krachtens het derde lid van art. 55 ten gunste van den raad wordt beslist. 58. (2). 1. Elke raad verklaart ten minste eenmaal in de vijf jaren, tengevolge van eene algemeene herziening, welke der door hem vastgestelde verordeningen en der binnen zijn ressort van kracht zijnde, door het Hoofd van gewestelijk (1) Dit artikel werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. Het luidde te voren: „7. De locale verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, worden vóór hare afkondiging den Directeur van Justitie ter beoordeeling gezonden. 2. Zoo de Directeur geen bedenkingen heeft, doet hij de verordeningen in de Javasche Courant plaatsen. 3. Maakt de Directeur bedenkingen, dan kan de raad de beslissing inroepen van den Gouverneur-Generaal, die ter zake den Raad van Nederlandsch-Indië hoort." (2) Dit artikel werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82. Het luidde te voren: „7. Elke raad verklaart ten minste eenmaal in de vijf jaren, ten gevolge eener algemeene herziening, welke der door hem vastgestelde verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, nog geldén. 2. Dit geschiedt bij eene verordening, die de titels der geldende verordeningen, of de geldende bepalingen der gedeeltelijk afgeschafte verordeningen vermeldt." - 118 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. bestuur vastgestelde reglementen en keuren van politie, tegen wier overtreding straf is bedreigd, nog zullen gelden. 2. Dit geschiedt bij eene verordening, vermeldende' de titels der geldende verordeningen en reglementen en keuren van politie, zoomede den datum van de Javasche Courant, waarin zij zijn geplaatst, dan wel, bij gedeeltelijke handhaving dier regelingen, de bepalingen, die nog zullen gelden. 3. In het eerste lid van dit artikel wordt tot het ressort van een raad niet gerekend het binnen dat ressort gelegen ressort van een anderen localen raad. 59. L Wanneer ter uitvoering van openbare werken, die door of vanwege de Regeering zijn bevolen, die door een anderen dan den na te noemen raad zijn bevolen en waarvan het openbaar belang door de Regeering is erkend, die ingevolge eene door het openbaar gezag verleende concessie worden tot stand gebracht en waarvan het openbaar belang door de Regeering is erkend, of waarvan het algemeen nut uitdrukkelijk bij algemeene verordening is erkend, een werk of eene handeling noodig is in strijd met de bepaling eener locale verordening, dan wordt voor dat geval door den raad, die de verordening vaststelde, op aanvrage van den belanghebbende, van die bepaling ontheffing verleend; en zulks onder geen andere voorwaarden dan die, welke op grond van die ontheffing in het belang van 's raads ressort moeten worden gesteld. 2. Wordt voor eenig werk of eenige handeling, in het vorig lid bedoeld, de vergunning gevorderd van het locaal gezag, dan wordt die vergunning door dit gezag verleend; en zulks onder geen andere voorwaarden dan die, welke op grond van die vergunning in het belang van het ressort van den betrokken raad moeten worden gesteld (1). 3. Weigert het bevoegd gezag de ontheffing of de vergunning te verleenen, blijft het in gebreke op de aanvrage daartoe van den belanghebbende te beslissen binnen een termijn, op diens verzoek door den Gouverneur-Generaal te stellen, of stelt het voorwaarden in strijd met de voorgaande (1) Dit tweede lid werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 30 Mei 1909, Ind. S. 299. Het luidde te voren: „2. Wordt voor eenig werk of eenige handeling, in het vorig lid bedoeld, bij ' locale verordening de vergunning van eenige autoriteit gevorderd, dan wordt die door deze autoriteit verleend; en zulks onder geen andere voorwaarden dan die, welke op grond van die vergunning moeten worden gesteld in het belang van het ressort van den raad, die de verordening vaststelde." — 119 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. alinea's, dan kan op aanvrage van den belanghebbende de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, de ontheffing of vergunning bij een in de Javasche Courant op te nemen besluit alsnog verleenen, zoo noodig onder voorwaarden overeenkomstig de voorgaande alinea's te stellen. 4. Onder vergunning wordt in dit artikel mede begrepen de volgens eenige bepaling eener locale verordening als ontheffing, dispensatie, afwijking, uitzondering of onder andere benaming van dien aard te nemen beschikking. HOOFDSTUK VII. Van het beheer en de verantwoording der locale geldmiddelen. % l. Algemeene bepalingen. 60. Aan de raden behoort, met betrekking tot het beheer der eigen geldmiddelen van hun ressort, alle bevoegdheid die niet bij algemeene verordening aan de Regeering voorbehouden of aan anderen opgedragen is. 61. t. Elke raad wijst twee zijner leden aan, die met zijnen voorzitter uitmaken de commissie voor de financiën. 2. De taak en de werkwijze dezer commissie worden, voor zoover zij niet bij algemeene verordening zijn bepaald, door den raad geregeld. 62. 1. De Gouverneur-Generaal kan ten behoeve der locale geldmiddelen het ontvangen, bewaren, betalen of afleveren van gelden, geldswaarden en goederen opdragen aan landsdienaren, die ten aanzien van de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië met soortgelijke werkzaamheden belast zijn. 2. Deze landsdienaren administreeren de locale geldmiddelen onder de leiding van den voorzitter van den betrokken raad en met inachtneming van de voorschriften, welke daaromtrent door den Gouverneur-Generaal of door den raad worden gegeven. 3. Zij zorgen, dat de administratie der locale geldmiddelen geheel gescheiden blijft van de landsadministratie. 63. 1. De Gouverneur-Generaal kan ten aanzien van het beheer der locale geldmiddelen zoodanige administratieve voorschriften geven, als Hem noodig voorkomen. 2. Door den raad vastgestelde regelingen nopens genoemd beheer houden op van kracht te zijn, wanneer het onderwerp, daarbij geregeld, nader door den Gouverneur-Generaal wordt geregeld. — 120 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. § 2. Van de begrooting. j*i'«3»Sf 64. I. De begrooting wordt voor de uitgaven in afdeelingen en artikelen en voor de ontvangsten in onderdeelen gesplitst. 2. Onder de uitgaven wordt een post voor onvoorziene uitgaven uitgetrokken. 3. Bij de begrooting wordt bepaald: a. welke artikelen mogen worden aangevuld door overschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven; b. voor welke artikelen, buiten den post voor onvoorziene uitgaven, overschrijving geoorloofd is, met aanwijzing tevens van de posten, welke door de overschrijving mogen worden verhoogd. 4. Alle overschrijvingen worden bevolen door den raad bij met redenen omkleede besluiten, waarvan afschrift wordt gezonden aan de autoriteit, wier goedkeuring op de begrooting vereischt wordt volgens art. 18, tweede lid, van het Decentralisatie-besluit. 65. De in art. 18, tweede lid, van het Decentralisatiebesluit bedoelde begrooting wordt, wanneer zij om te werken de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal behoeft, minstens dne maanden en anders minstens twee maanden voor den aanvang van het jaar, waarvoor zij dienen moet, vastgesteld en onmiddellijk daarop ter goedkeuring aangeboden. 2 (1). 66 (2). 1. 's Raads voorzitter maakt, zoodra hij van de goedkeuring eener begrooting of begrootingswijziging kennis krijgt, de goedgekeurde begrooting of begrootingswijziging op door den Raad te bepalen wijze plaatselijk bekend, waardoor zij verbindend worden. 2. Is de goedgekeurde begrooting nog niet plaatselijk bekend gemaakt op 1 Januari van het jaar, waarvoor zij moet dienen, dan strekt, totdat de begrooting verbindend wordt, die van (1) Dit tweede lid is komen te vervallen door ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. 8. 82. Het luidde te voren: „De autoriteit, die eene begrooting goedkeurt, zorgt voor hare plaatsing In de Javasche Courant." (2> Dit artikel werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82. Het luidde te voren: »/• 's Raads voorzitter maakt, zoodra hij van de goedkeuring kennis krijgt, de goedgekeurde begrooting op door den raad te bepalen wijze, plaatselijk bekend, waardoor zij verbindend wordt. 2. Is dit nog niet geschied op 1 Januari van het jaar, waarvoor zij moet dienen, dan strekt, totdat de begrooting verbindend wordt, die van het vorig jaar tot grondslag van het beheer voor het alsdan aangevangen dienstjaar." — 121 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. het vorig jaar tot grondslag van het beheer voor het alsdan; aangevangen dienstjaar. 67. /. Vermenging van uitgaven en ontvangsten is verboden. 2. Behoudens het bepaalde bij het eerste lid der artikelen 81 en 87 moeten derhalve alle uitgaven ten laste en alle ontvangsten ten bate van de begrooting gebracht worden. 68. 1. Het dienstjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. 2. De dienst blijft open: tot en met ultimo Februari van het jaar, volgende op het dienstjaar, om de werken, transporten en leveringen of gedeelten daarvan te volbrengen, welke volgens overeengekomen voorwaarden in het dienstjaar zouden plaats hebben, doch volgens verklaring van 's raads voorzitter door buitengewone' omstandigheden, in die verklaring te vermelden, niet voor het eind van het dienstjaar zijn volbracht; tot en met ultimo Juni van het jaar, volgende op het dienstjaar, om alles ten einde te brengen wat het verevenen en betaalbaarstellen van de uitgaven en het bewerkstelligen van de ontvangsten betreft. . § 3. Van de uitgaven. 69. /.De voorzitter van een raad is bevoegd tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben binnen de grenzen der begrooting. 2. Tot handelingen, welke den post voor onvoorziene uitgaven bezwaren, zoomede tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben boven een door den raad te bepalen bedrag, gaat de voorzitter niet over dan krachtens beslissing van den raad. 3. De raad kan echter, wanneer hij geen gemeenteraad is, zoo noodig zijn voorzitter machtigen om, zonder zijne beslissing in te roepen, tot handelingen als in het vorig lid bedoeld over te gaan, onder voorwaarde dat de beide raadsleden, die met den voorzitter de commissie voor de financiën uitmaken, in die handelingen toestemmen. 4. Eene machtiging, als in het vorig lid vermeld, treedt niet in werking dan na door den Gouverneur-Generaal te zijn goedgekeurd (1). 70. /. Wanneer ten behoeve eener door een raad noodig geoordeelde handeling eene wijziging der begrooting is of wordt vastgesteld, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, kan de raad bij een met redenen omkleed (1) De woorden „den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord", welke geplaatst waren tusschen „Gouverneur-Generaal" en „te" vervielen bij' ordonnantie van 18 Maart 1911, Ind. S. 237. 122 N.-I. Locale raden-ordonnantie. Besluit de handeling gelasten zonder de vereischte goedkeuring op de wijziging af te wachten, ingeval door zoodanig uitstel een belang van 's raads ressort met benadeeling zou worden bedreigd. 2. De raad deelt zijn besluit onverwijld mede aan de autoriteit, wier goedkeuring op de wijziging der begrooting wordt vereischt. 3. Weigering dezer goedkeuring stuit onmiddellijk de werking van het besluit. 71. 1. De voorzitters van andere dan gemeenteraden kunnen in gevallen van zóó dringenden aard, dat door het vooraf inroepen van 's raads beslissing een belang van 's raads ressort met benadeeling zou worden bedreigd, bij met redenen omkleed besluit hunne bij of krachtens art. 69 bepaalde bevoegdheid overschrijden, mits hun beide medeleden van de commissie voor de financiën daarin toestemmen. 2. Het besluit wordt aan 's raads goedkeuring onderworpen in eene onverwijld te beleggen vergadering, waarin, zoo wijziging der begrooting noodig is, ook deze wordt vastgesteld. Tegelijk met de oproeping tot de vergadering ontvangen alle raadsleden een afschrift of afdruk van het besluit met Maleische vertaling. 3. Weigert de raad zijne goedkeuring, dan worden daardoor de nog voor vernietiging vatbare gevolgen van het besluit vernietigd, zoover de raad niet tevens beslist dat zij in stand kunnen blijven. 4. Wordt als gevolg van het besluit door den raad eene wijziging der begrooting vastgesteld, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, dan is het derde lid van art. 70 toepasselijk. 72. /. De vorderingen ten laste der begrooting worden onderzocht, verevend en betaalbaar gesteld door 's raads voorzitter. 2. De raad kan in het algemeen of voor bepaalde gevallen voorschrijven, dat de verevening niet mag plaats hebben dan met toestemming van de beide leden, die met den voorzitter de commissie voor de financiën uitmaken, of krachtens beslissing van den raad. 73. /. Betalingen ten laste der begrooting geschieden op door 's raads voorzitter onderteekende bevelschriften, welke, zonder schriftdelging, vermelden: den rechthebbende, het onderwerp der schuld, de te betalen som in cijfers en schrijfletters, het dienstjaar en den begrootingspost. 2. De vorm dezer bevelschriften wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. - 3. Tot het doen van betalingen kunnen ook sommen ter goede rekening worden verstrekt, een en ander op den voet en de wijze door den raad te bepalen. De bewijzen van ge- — 123 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. dane betalingen vermelden, zooveel mogelijk, wat in het eerste lid dienaangaande voor de bevelschriften is bepaald (1). 74. 1. Elke verevening moet gegrond zijn op het bewijs van het verkregen recht van den schuldeischer. 2. De bescheiden, door de schuldeischers tot staving hunner vorderingen over te leggen, moeten aantoonen dat voldaan is aan de voorwaarden, waarop de vordering zich grondt. 3. De raad geeft zooveel noodig voorschriften nopens den vorm, waarin deze bescheiden moeten worden opgemaakt. 4. In eventueel vast te stellen modellen voor door schuldeischers in te dienen rekeningen wordt steeds een herinnering opgenomen aan den verjaringstermijn, bepaald in art. 21, eerste lid, van het Decentralisatie-besluit. 75. Door of vanwege 'sraads voorzitter wordt aan den schuldeischer, zoo hij dat verlangt, bij de indiening zijner vordering een behoorlijk gedagteekend bewijs van ontvangst der ingediende stukken afgegeven. 76. Aan het ressort van een raad behoorende goederen, hoe ook genaamd, mogen niet aan een schuldeischer worden afgestaan tot geheele of gedeeltelijke voldoening zijner vordering. 77. Ten behoeve van het ressort van een raad kan geen onroerend goed worden gekocht dan krachtens beslissing van den raad. 78. Binnen de grenzen der begrooting kunnen voorschotten verleend worden, in de gevallen en tot de bedragen, door den raad te bepalen (2). 79. Tot den dienst van een dienstjaar behooren: a. de rechten, gedurende het dienstjaar door de schuldeischers van 'sraads ressort verkregen, behoudens het bepaalde bij het tweede lid van art. 68; b. de niet vóór het eind van het dienstjaar terugbetaalde gedeelten van voorschotten, die in dat jaar verstrekt zijn. c (3). (1) Met dit derde lid werd dit artikel aangevuld bij ordonnantie van 16 November 1910, Ind. S. 586. (21 Dit artikel werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 16 November 1910, Ind. S. 586. Het luidde te voren.- „7. Binnen de grenzen der begrooting kunnen voorschotten verleend en sommen ter goede rekening verstrekt worden, in de gevallen en tot de bedragen, door den raad te bepalen. 2. Van de sommen ter goede rekening wordt vóór het sluiten van den dienst rekening afgelegd." (3) Letter c van artikel 79 kwam te vervallen bij ordonnantie van 16 November 1910, Ind. S. 586. Letter c luidde te voren: „c. de betalingen, gedurende het dienstjaar gedaan uit sommen, ter goede rekening verstrekt". — 124 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. 80. Ten laste van den post voor onvoorziene uitgaven worden gebracht: a. de uitgaven betreffende het dienstjaar, die hare omschrijving niet vinden in een van de andere artikelen der begrooting; b. onverevend gebleven, niet door verjaring getroffen vot<* deringen betreffende afgesloten diensten. 81. 1. Uitgaven wegens teruggaaf van belasting en wegens terugbetaling van ten onrechte ontvangen of van kwijtgescholden gelden worden gebracht in mindering van de gelijksoortige ontvangsten van het jaar, waarin die uitgaven worden: gedaan. 2. Wanneer meer wordt teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere gebracht ten laste van den post voor onvoorziene uitgaven. 82. 1. Openbare werken, waarbij heerendienstplichtigen of veroordeelden worden gebezigd, worden niet aanbesteed. 2. Alle overige werken, leveringen en transporten ten behoeve van het ressort van een raad worden in het openbaar aanbesteed, tenzij de raad in het belang van zijn ressort aan eene andere wijze van voorziening de voorkeur geeft. 3. Voor zoover de raad zich niet de vaststelling der bestekken en voorwaarden van aanbesteding voorbehoudt, is de voorzitter daartoe bevoegd. 4. De voorzitter houdt de aanbestedingen en is bevoegd tot toewijzing aan den laagsten inschrijver, die aan de voorwaarden voldoet. 5. Bij overeenkomsten wegens werken, leveringen en transporten worden aan de aannemers geen interesten toegezegd ter zake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vorderingen» 83. 1. Het is aan alle ambtenaren en bedienden van het ressort van een raad verboden, werken, leveringen of transporten ten behoeve van dat ressort aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel te hebben. 2. Voor landsdienaren (bezoldigde of onbezoldigde hoofden van vreemde Oosterlingen daaronder niet begrepen) geldt het verbod van het vorig lid ten aanzien van alle werken, leveringen en transporten ten behoeve van gewesten of gedeelten van gewesten met eigen geldmiddelen. '^84. 1. Bevelschriften tot betaling, die niet ter voldoening zijn aangeboden binnen den termijn, voor de afsluiting van den dienst bepaald, zijn vervallen. 2. Belanghebbenden kunnen, onder overlegging der uitgereikte bevelschriften, eene nieuwe betaalbaarstelling daarvan aanvragen, die door 's raads voorzitter wordt verleend. — 125 Locale raden-ordonnantie. N.-I. § 4. Van de ontvangsten. 85. 's Raads voorzitter waakt, met inachtneming van hetgeen ter zake door den raad mocht worden voorgeschreven, dat de verordeningen en andere voorschriften betrekkelijk de inkomsten van 's raads ressort naar behooren worden toegepast en dat alles, wat uit eenigen hoofde aan dat ressort verschuldigd is, te behoorlijken tijde wordt ingevorderd en verantwoord. 86. Tot den dienst van een dienstjaar behooren: a. de sommen en inkomsten, die voor het dienstjaar uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië ten behoeve van 's raads ressort zijn beschikbaar gesteld, voor zoover die sommen en inkomsten gedurende het openstaan van den dienst zijn ontvangen; b. de gedurende het dienstjaar ontvangen bedragen, zoo wegens belastingen als wegens inkomsten van anderen aard en toevallige baten. 87. 1. Sommen, die worden terugontvangen op verevende uitgaven, worden, als de ontvangst geschiedt vóór de sluiting van den dienst, die met de uitgaaf werd belast, in mindering der uitgaven van het betrokken artikel gebracht. 2. Worden die sommen later terugontvangen, dan worden zij gebracht onder de toevallige baten. 3. Onder de toevallige baten worden ook gebracht de sommen, die wegens ten laste van afgesloten diensten verevende maar niet voldane uitgaven door verjaring vrijvallen. 88. Onroerende eigendommen van het ressort van een Taad worden niet dan krachtens beslissing van den raad vervreemd of bezwaard, noch verhuurd, verpacht of op eenige andere wijze in gebruik gegeven. 89. 1. Voor den openbaren dienst bestemde eigendommen van het ressort van een raad worden niet vervreemd, bezwaard of verpand. 2. Zij verliezen hunne bestemming voor den openbaren dienst niet dan krachtens beslissing van den raad. 90. Eigendommen van het ressort van een raad worden slechts in het openbaar verkocht, verhuurd of verpacht, tenzij de raad in bijzondere omstandigheden machtiging of last geeft -tot onderhandsche verkoop, verhuur of verpachting. 91. De raad beslist omtrent: a. het aanvaarden of verwerpen ten behoeve van zijn ressort van erfstellingen, legaten en schenkingen; b. het treffen van dadingen ter beëindiging van geschillen over vorderingen van zijn ressort; c. het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van vorderingen van dat ressort. — 126 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. 92. Teruggaaf of vrijstelling van belastingen geschiedt niet dan in de gevallen en op de wijze, bij de verordeningen betreffende die belastingen bepaald. 93. 1. Ontvreemde of verloren gelden, zoomede ontvreemde, verloren, bedorven of vernietigde goederen worden uit de registers der rekenplichtigen afgeschreven, wanneer door den raad is verklaard dat de ontvreemding, het verlies of het bederf niet aan hunne schuld, hun verzuim of hunne onachtzaamheid is te wijten. 2. Voor het overige bepaalt de raad, zoo bij wijze van algemeen voorschrift als voor bijzondere gevallen, welke vorderingen uit de registers der rekenplichtigen kunnen worden afges:hreven. § 5. Van de begrootingsrekening. 94. 1. De in artikel 20 van het Decentralisatie-besluit bedoelde begrootingsrekening wijst in volgorde der begrooting en met gelijke omschrijving der artikelen en onderdeelen aan: in uitgaaf, het geraamd bedrag en wat daarop is verevend; in ontvang, het geraamd bedrag en wat daarop is ontvangen; met aanduiding van de verschillen in meer of minder, zoowel wat de uitgaven als wat de ontvangsten betreft, en met vermelding welke van de verevende sommen voldaan, welke verschuldigd gebleven zijn. 2. Zij vermeldt tevens zooveel mogelijk de oorzaken der verschillen tusschen de ramingen en de uitkomsten. .95. 1. Bij de begrootingsrekening worden gevoegd: afschrift van de besluiten, bedoeld in het vierde lid van artikel 64; een verslag van het gebruik der geldmiddelen en alle bewijsstukken, waarop de gedane uitgaven gegrond zijn; opgaven van de getroffen dadingen en verleende kwijtscheldingen, met vermelding van de gronden der genomen beslissingen; eene kasrekening, die, zooveel mogelijk aansluitende aan de begrootingsrekening, o. a. vermeldt de saldi, bij het eind van het dienstjaar aanwezig in de kassen der aan den raad rekenplichtige personen en administratiën. 2. Voorts worden bij de begrootingsrekening overgelegd staten, vermeldende: voor zooveel betreft de uitgaven, de sommen, die in het dienstjaar wegens ten laste van afgesloten diensten verevende uitgaven voldaan, door verjaring vrijgevallen of verschuldigd gebleven zijn; de in het dienstjaar verevende vorderingen betreffende afgesloten diensten, zoomede de andere uitgaven ten laste van — 127 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. den post voor onvoorziene uitgaven, alle posten afzonderlijk omschreven en in groepen van gelijke soort gerangschikt; de opeischbare vorderingen, ook betreffende afgesloten diensten, die nog niet verevend zijn; voor zooveel betreft de ontvangsten, de bedragen, die van vorige dienstjaren zijn aangezuiverd, kwijtgescholden of afgeschreven. 96. 1. De begrootingsrekening wordt onder dagteekening van de afsluiting van den dienst opgemaakt door 's raads voorzitter, die zorgt dat zij, met alle bijbehoorende stukken, gereed is uiterlijk den len September van het jaar, volgende op het dienstjaar. 2. Zij wordt onderzocht door de beide leden, die met 's raads voorzitter de commissie voor de financiën uitmaken en in eene vergadering dier commissie behandeld, zoomede, vóór de behandeling in raadsvergadering, gedurende een bepaalden tijd voor ieder ter lezing gelegd in het kantoor van 's raads voorzitter. 3. De raad geeft de noodige nadere voorschriften ter uitvoering van de bepalingen van het vorig lid. 97. De door den raad voorloopig vastgestelde begrootingsrekening wordt, met de daarbij behoorende stukken, uiterlijk den len November van het jaar, volgende op het dienstjaar, aan den Gouverneur-Generaal gezonden door tusschenkomst van de Algemeene Rekenkamer. 98. 1. Bij het onderzoek der begrootingsrekening gaat de Algemeene Rekenkamer bepaaldelijk na: met betrekking tot de uitgaven: of de verschillen tusschen raming en uitkomst behoorlijk zijn toegelicht; of er in het algemeen eene voldoende mate van overeenstemming bestaat tusschen de cijfers van de begrooting en de rekening; met betrekking tot de ontvangsten: of in de rekening tot het juiste bedrag zijn opgenomen de sommen en inkomsten, die uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië ten behoeve van 's raads ressort zijn beschikbaar gesteld; of, voor zooveel belastingen aangaat, de verschillen tusschen raming en ontvangst behoorlijk zijn toegelicht en de vorderbare bedragen voldoende tijdig en regelmatig worden aangezuiverd. 2. Met behulp der overgelegde bewijsstukken onderzoekt de Kamer de bedragen der uitgaven en de juistheid der affectatie, terwijl zij tevens in algemeenen zin beoordeelt of de bij de begrooting uitgetrokken fondsen zijn gebruikt voor het doel, waarvoor zij zijn toegestaan. — 128 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. 3. Voorts onderzoekt zij, met behulp der bij de rekening, overgelegde staten: of de opeischbare vorderingen betreffende afgesloten diensten zijn verevend; of de sommen, die ten laste van afgesloten diensten verevend maar nog niet voldaan waren, sedert betaald dan wel na verjaring als ontvangst geboekt zijn; of de ontvangsten, die nog van vorige jaren vorderbaar waren, geregeld worden aangezuiverd, kwijtgescholden of afgeschreven. 4. Eindelijk verifieert de Kamer dat tusschen de begrootingsrekening en de kasrekening het vereischte verband bestaat en dat laatstgenoemde rekening aan de kasrekening over het vorig dienstjaar aansluit. 99. Het besluit van den Gouverneur-Generaal tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening wordt in de Javasche Courant geplaatst en door 's raads voorzitter plaatselijk bekend gemaakt op door den raad te bepalen wijze. § 6. Van de rekenplichtigen en het toezicht op hun beheer. 100. 1. De personen en administratiën, belast met het ontvangen, bewaren, betalen of afleveren van gelden, geldswaarden en goederen van het ressort van een raad, zijn rekenplichtig aan den raad. 2. Behoudens en nevens de verplichting tot opmaking van rekening in geval van aftreding, overlijden, ondercurateelestelling of voortvluchtigheid, wordt door alle rekenplichtigen -minstens éénmaal 's jaars eene rekening ingediend. Zij, die voor de inning van locale inkomsten dienst doen als tusschenpersoon ten gerieve van het publiek, kunnen door den raad vah die verplichting worden vrijgesteld. 3. De raad geeft nopens de modellen en tijdstippen van inzending der rekeningen voorschriften, welke voor de rekeningen van personen, als bedoeld in art. 62, zooveel mogelijk overeenkomen met die, vastgesteld voor de rekeningen betreffende de algemeene geldmiddelen. 101. /. De raad schrijft aan de rekenplichtigen den termijn voor tot beantwoording van de op de rekeningen gevallen aanmerkingen en tot het indienen van bezwaren tegen de "veranderingen, die hij in de rekeningen heeft gemaakt. 2. Na het verstrijken van den termijn neemt de raad een besluit en bepaalt daarbij zoo noodig welk bedrag de rekenplichtige heeft te betalen. 3. Te allen tijde, ook na afgifte van het in art. 105 bedoeld "bewijs, is de raad bevoegd tot herziening van besluiten, gegrond op stukken, die later blijken valsch te zijn. — 129 — Locale raden-ordonnantie. N.-I. : 102. Aan rekenplichtigen kunnen voorloopig vergoedingen ■worden opgelegd bij besluit van 's raads voorzitter. 103. - I. Aan de rekenplichtigen, die achterlijk zijn in het inzenden hunner rekening, wordt door 's raads voorzitter een nieuwe termijn gesteld. 2. Bij verdere nalatigheid worden de rekeningen op kosten van de nalatigen opgemaakt door een persoon, daartoe door 's raads voorzitter aan te wijzen. 3. De rekeningen worden verder behandeld en afgedaan als waren zij door de rekenplichtigen zelf opgemaakt en ingezonden. 104. /. Wanneer een rekenplichtige onder curateele wordt gesteld, voortvluchtig is of overlijdt, wordt de rekening, die hij had behooren te doen, opgemaakt door een persoon, daartoe door 's raads voorzitter aan te wijzen. 2. Van de ontvangst der opgemaakte rekening geeft de voorzitter zoo spoedig mogelijk kennis aan den curator of aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden, onder het stellen van Oen termijn, gedurende welken de rekening en de daarbij behoorende bescheiden voor hen in het kantoor van 's raads voorzitter ter inzage worden nedergelegd en binnen welken zij hunne bezwaren tegen die stukken kunnen doen gelden. De kennisgeving kan geschieden schriftelijk aan de betrokkenen rechtstreeks, of door middel eener advertentie in de Javasche Courant en in minstens één ander nieuwsblad. 3. Na ontvangst van het antwoord van den curator, de erfgenamen of rechtverkrijgenden, dan wel nadat dezen den gestelden termijn onbenut hebben laten verstrijken, neemt de raad een besluit en bepaalt zoo noodig welk bedrag ter zake van het beheer moet worden betaald. 4. De erfgenamen en rechtverkrijgenden zijn van aansprakelijkheid ontslagen wanneer drie jaren zijn verloopen: a. na den dood van den rekenplichtige, zonder dat de bij het tweede lid van dit artikel voorgeschreven kennisgeving is gedaan; b. na het verstrijken van den tot indiening hunner bezwaren gestelden termijn, zonder dat de rekening is vastgesteld. 5. De curator, erfgenamen of rechtverkrijgenden, en casu quo voogden en curatoren van erfgenamen of rechtverkrijgenden van den rekenplichtige, kunnen zich ten aanzien van de uit dit artikel voortvloeiende rechten en verplichtingen door een gemachtigde doen vertegenwoordigen. 105. /. Rekenplichtigen worden ter zake van hun gehouden beheer niet van verantwoordelijkheid ontheven dan door een bewijs, deswege door den raad afgegeven. 2. Dit bewijs ontslaat de rekenplichtigen of hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden niet van de verplichting tot aanzuivering der bedragen, welke zij verschuldigd zijn als een gevolg der herzieningen, bedoeld in het derde lid van art. 101. 9 — 130 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. 106 (1). 1. De commissie voor de financiën houdt gestadig toezicht op het beheer der rekenplichtigen. 2. 's Raads voorzitter zorgt, dat in zijn kantoor van de aldaar berustende boeken, registers en andere gegevens, welke ter controleering van het beheer der rekenplichtigen kunnen dienen, aan zijn medeleden der commissie voor de financiën inzage wordt gegeven zoo dikwijls zij dit verlangen. 3. Bij elke overgave en overneming van het beheer, en — behoudens het bepaalde bij het volgende lid nopens het opnemen van locale kassen, in beheer bij Algemeene Ontvangers van landskassen — ook overigens op on ge zet te tijden, worden de kas en de administratie der rekenplichtigen opgenomen door de commissie dan wel door twee harer leden, door de commissie zelve aan te wijzen. De raad kan aan de commissie de bevoegdheid geven de opneming te doen geschieden door één harer leden of, voor bepaalde kassen en administratiën, door een daartoe door den voorzitter op den voet van artikel 20 aan te wijzen landsambtenaar. Indien in dienst van 'sraads ressort een ambtenaar is aangesteld inzonderheid voor het toezicht op de administratie en het beheer dér geldmiddelen van de rekenplichtigen, kan de raad aan de commissie de bevoegdheid verleenen, opneming der kassen en administratiën aan dien ambtenaar op te dragen (2). (1) Het derde lid (met uitzondering van den laatsten zin) en het vierde lid van dit artikel zijn aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 15 December 1906, Ind. S. 535. Het vijfde lid werd nader vastgesteld bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82. Het artikel luidde oorspronkelijk: „ƒ. De commissie voor de financiën houdt gestadig toezicht op het beheer der rekenplichtigen. 2. 's Raads voorzitter zorgt dat in zijn kantoor van de aldaar berustende boeken, registers en andere gegevens, welke ter controleering van het beheer der rekenplichtigen kunnen dienen, aan zijn medeleden der commissie voor de financiën inzage wordt gegeven zoo dikwijls zij dit verlangen. 3. Bij elke overgave en overneming van het beheer, en ook overigens, op ongezette tijden, worden de kas en de administratie der rekenplichtigen opgenomen door de commissie dan wel door twee harer leden, door de commissie zelve aan te wijzen. 4- De in het vorig lid bedoelde opnemingen hebben minstens vier maal 's jaars plaats. 5. Van de bevinding bij elke opneming wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk in de eerstvolgende raadsvergadering ter tafel wordt gebracht." Volgens S. 1906 n°. 535 luidden het eerste, tweede en vijfde lid gelijk zij oorspronkelijk geredigeerd waren. (2) De laatste zin werd aan dit lid toegevoegd bij ordonnantie van 22 Augustus 1919, Ind. S. 550. — 131 — .Locale raden-ordonnantie. N.-I. i 4. De raad bepaalt Voor elk der rekenplichtigen het aantal malen 'sjaars, dat de opnemingen van de kassen en de administratiën moeten plaats hebben, met dien verstande, dat het opnemen van locale kassen, in beheer bij Algemeene Ontvangers van landskassen, slechts verplichtend is bij overgave en overneming van het beheer. 5. Tenzij door den Raad op andere wijze geregeld, wordt van de bevinding bij elke opneming proces-verbaal opgemaakt, hetwelk in de eerstvolgende raadsvergadering ter tafel wordt gebracht. 107. Waar het beheer van locale geldmiddelen is opgedragen aan personen, als bedoeld in art. 62, zijn de ambtenaren, belast met het toezicht op de administratie der landsgelden, verplicht bij hunne inspectiën zich tevens te overtuigen dat het geld, hetwelk in de aan die personen toevertrouwde locale kassen aanwezig moet zijn, er inderdaad is. 2. De in het vorig lid bedoelde ambtenaren maken van hunne bevinding ten opzichte der locale kassen proces-verbaal op en zenden een afschrift daarvan aan den betrokken localen raad (1). 108. 1. De commissie voor de financiën onderzoekt zoodra mogelijk de van de rekenplichtigen ontvangen rekeningen en brengt daarover schriftelijk verslag uit aan den raad. 2. Wanneer bij dat onderzoek mocht blijken van vervalsching of ander misdrijf, door een rekenplichtige als zoodanig gepleegd, stelt de commissie de stukken in handen van het Openbaar Ministerie. 109. De afdoening der rekeningen van hen, die niet langer een ambt bekleeden waaraan rekenplichtigheid jegens den raad verbonden is, gaat zooveel mogelijk voor aan de afdoening der rekeningen van anderen. § 7. Van de verantwoordelijkheid der niet-rekenplichtigen. 110. 1. Alle ambtenaren en bedienden van het ressort van een raad, zoomede alle ten behoeve van zoodanig ressort werkzame landsdienaren, die, niet 'als rekenplichtigen, door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden zijn, middellijk of onmiddellijk aan 's raads ressort schade toebrengen, zijn verplicht die schade te vergoeden. 2. De raad legt de vergoeding op, nadat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld, binnen een door hem te stellen termijn zich schriftelijk te verdedigen. 3. Zij, aan wie vergoeding is opgelegd, kunnen van het (1) Met dit tweede lid werd het artikel aangevuld bij ordonnantie van 15 December 1906, Ind. S. 535. — 132 — N.-I. Locale raden-ordonnantie. besluit, waarbij dat is geschied, aan den Gouverneur-Generaal herziening vragen, binnen drie maanden nadat het te hunner kennis is gebracht. HOOFDSTUK VIII. Van landsdienaren. 111. Voor zoover de aard van hun ambt en de omvang der daaraan verbonden werkzaamheden het toelaten, .geven landsdienaren de voorlichting, welke hun door of vanwege raden gevraagd mocht worden. 112. Vanwege het ressort van een raad mag aan landsdienaren geen belooning, in welken vorm ook, worden toegekend, dan met voorafgaande bewilliging van den betrokken departementschef (1). 113. Onverminderd het bepaalde bij artikel3(eerste toten met vierde lid) en artikel 4 (eerste lid, slotzin) van het Decentralisatie-besluit en bij de artikelen 19a en 62 van deze ordonnantie, kunnen krachtens beschikking der Regeering landsdienaren: (2). a. belast worden met werkzaamheden ten behoeve van het ressort van een raad; b. ter beschikking van een raad gesteld worden. 2. In dit laatste geval zijn de landsdienaren ondergeschikt aan 's raads voorzitter en verplicht diens bevelen op te volgen. 3 In het onder a omschreven geval wordt de verhouding der landsdienaren tot het locaal bestuur zooveel noodig door de Regeering geregeld. (1) Dit artikel werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S 262. Het luidde te voren: „Vanwege het ressort van een raad mag aan landsdienaren geen belooning, in welken vorm ook, worden toegekend dan met voorafgaande bewilliging van den Gouverneur-Generaal." (2) De aanhef van dit artikel werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 20 Juli 1916, Ind. S. 507. De aanhef luidde oorspronkelijk .- „1. Onverminderd het bepaalde bij art. 3 (eerste en tweede lid) en art. 4 (eerste lid, slotzin) van het Decentralisatie-besluit en bij artt. gO en 62 dezer ordonnantie, kunnen krachtens beschikking der Regeering landsdienaren:" Bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82, is hij gewijzigd in.■ „1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 3 (eerste en tweede.lid) en artikel 4 (eerste lid, slotzin) van het Decentralisatie-besluit en bij dé artikelen 19a en 62 van deze ordonnantie, kunnen krachtens beschikking der Regeering landsdienaren:" — 133 — Locale raden-ordonnantie. N.-I.. 4. Wanneer aan eene beschikking, als in het eerste lid bedoeld, wegens gebrek aan personeel of om welke anderej reden ook tijdelijk geen gevolg wordt gegeven, kan daarop geen vordering tot schadevergoeding gegrond worden. 114 1. Ter beschikking van een raad gestelde landsdienaren hebben, wanneer zij ten behoeve van 's raads ressort dienstreizen moeten doen en geen toelage voor reiskosten génieten, recht op tegemoetkoming wegens reis- en verblijfkosten ten laste van genoemd ressort, op den voet der bepalingen, die voor hen als landsdienaar gelden. 2. Bij verschil van gevoelen over de vraag of voor eene. reis tegemoetkoming verschuldigd is, dan wel over het bedrag der tegemoetkoming, kan de beslissing van een door dent Gouverneur-Generaal aan te. wijzen departementschef worden ingeroepen, naar welke beslissing de belanghebbenden zich gedragen. 3. Wanneer aan landsdienaren, belast met werkzaamheden ten behoeve van het ressort van een raad, recht wordt verleend om ten laste van dat ressort tegemoetkoming in reisen verblijfkosten te declareeren, gelden voor de berekening van het bedrag der tegemoetkoming en voor eventueel verschil van gevoelen de bepalingen van het eerste en tweede lid. 4. De bepaling van het tweede lid van art. 33 is in elk geval toepasselijk. 115. De bevoegdheid, bij de bepalingen betreffende het verleenen van verlof aan de hoofden van gewestelijk bestuur toegekend, wordt met betrekking tot landsdienaren, die ter beschikking van een raad zijn gesteld, uitgeoefend door den ambtenaar, die voorzitter van den raad is. 116. Vanwege het ressort van een raad wordt maandelijks in 's Lands kas gestort het bedrag der bezoldiging van ter beschikking van den raad gestélde landsdienaren, vermeerderd met vijftien ten honderd wegens kosten van verloven, wachtgelden en pensioenen, zoomede het bedrag van de overige doorloopende inkomsten, welke aan die landsdienaren uit 's Lands kas worden betaald. 117. 1. De Regeering is te allen tijde bevoegd aan de terbeschikkingstelling of aan de opdracht van werkzaamheden, in art. 113 bedoeld, een eind te maken. 2. Zij is daartoe verplicht, als de belanghebbende raad er het verzoek toe doet. 3. Eene beschikking, krachtens dit artikel genomen, treedt eerst zes maanden na hare dagteekening in werking, tenzij in overeenstemming met den raad een andere termijn wordt vastgesteld. 4. De Regeering is aan het bepaalde bij het vorig lid niet gebonden wanneer, te Harer beoordeeling, de raad de ver- — 134 - N.-I. Locale raden-ordonnantie. plichtingen niet nakomt, hem door de terbeschikkingstelling of de opdracht van werkzaamheden opgelegd. 118. 1. Voor zoover bedragen, die voldaan moeten worden krachtens besluiten, als bedoeld in artt. 101 tot en met 104 en art. 110, verschuldigd zijn door landsdienaren, kunnen-zij op hunne inkomsten als landsdienaar worden verhaald. 2. Ter uitvoering van besluiten, als bedoeld in artt. 101, 103 en 104, is mede verhaal toegelaten op den borgtocht, die de betrokken rekenplichtige als landsdienaar heeft gesteld, zooveel die niet moet strekken tot voldoening van schulden aan den lande. 3. De landsadministratie verleent voor het verhaal krach*, tens dit artikel hare tusschenkomst, op do wijze, door den Gouverneur-Generaal te bepalen. HOOFDSTUK IX. Slotbepalingen. 119. Tijdelijke afwijking van vorenstaande bepalingen is geoorloofd, voor zoover zij wordt voorgeschreven of toegelaten bij ordonnanties, die ten doel hebben den overgang van landsbeheer tot locaal beheer te regelen. 120. 1. De Regeering is bevoegd de uit concessies en overeenkomsten voor het Land voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen, ingeval deze bij die concessies of door de bij die overeenkomsten betrokken partijen voor overdracht aan gewesten of gedeelten van gewesten met eigen geldmiddelen vatbaar zijn verklaard, aan die gewesten of gedeelten van gewesten over te dragen, wanneer de voorziening in behoeften, waarop de concessies of overeenkomsten; betrekking hebben, aan die gewesten of gedeelten van gewesten wordt opgedragen. 2. De overdracht komt ten aanzien van de betrokken, gewesten of gedeelten van gewesten tot stand en is voor hen verbindend uit kracht van de schriftelijke kennisgeving, hun door de Regeering gedaan, dat de uit de concessies of de overeenkomsten voor het Land voortvloeiende rechten, bevoegdheden en verplichtingen hun zijn overgedragen. 3. In elk geval is het aan gewesten en gedeelten van gewesten met eigen geldmiddelen verboden iets te doen of te gelasten dan wel, voor zoover het van hen afhangt, toe te laten, waardoor inbreuk wordt gemaakt op voor het Land uit concessies of overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen (1). (1) Met dit derde lid is het artikel aangevuld bij ordonnantie/van, 1 Mei 1906, Ind. S. n°. 238. - 135 — Voorn, bepalingen v d Kiesordonnantie., N.-I. 121. 1. Deze ordonnantie treedt in werking op den dag harer afkondiging. 2. Op dien dag treedt tevens in werking het Decentralisatie»besluit. En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 8sten Maart 1905. J. B. VAN H E U T S Z. De Algemeene Secretaris, C. B. Nederburgh. {Uitgeg. 14 Maart 1905.) Ordonnantie van 19 Januari 1908, Ind. S. 53, houdende ' regeling van de verkiezing van (tot de Europeanen of met hen gelijkgestelden behoorende) leden van gemeenteraden en hetgeen daarop betrekking heeft, zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnanties van 26 Maart 1908, Ind. S. 286, 23 Juli 1908, Ind. S. 460, 3 September 1908, Ind. S. 541, 24 Augustus 1915, Ind. S. 516, 10 November 1915, Ind. S. 641, 25 September 1917, Ind. S. 586 en 26 Juni 1918, Ind. S. 338. In naam der Koningin I De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:.... doet te weten : bat Hij, de verkiezing van leden van gemeenteraden en hetgeen daarop betrekking heeft wenschende te regelen (1). Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 68c, tweede lid, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: § 1. Van het kiesrecht. Art. 1. Voorzoover de leden van een gemeenteraad door verkiezing worden aangewezen, kan daaraan alleen worden deelgenomen door hen die volgens de in artikel 21 bedoelde (1) De considerans is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 586. Deze luidde te voren; „Dat Hij, de verkiezing van tot de Europeanen of met hen gelijkgestelden behoorende leden van gemeenteraden en hetgeen daarop betrekking heeft wenschende te regelen;" — 136 — N.-I. Voorn, bepalingen v/d Kiesordonnantie. lijst tót' Kiezen bevoegd zijn en niet van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten (1). 2. 1. Op de in artikel 6 bedoelde lijst worden als kiesbevoegd gebracht de niet van het kiesrecht uitgesloten -minnelijke Nederlandsche onderdanen, die a. den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt; b. hunne woonplaats gedurende de laatste drie maanden binnen 's raads ressort hadden; c. over het laatstverloopen dienstjaar in een landsinkomstenbelasting zijn aangeslagen naar een jaarlijksch inkomen, voor zooveel betreft Europeanen en met hen gelijkgestelden van minstens ƒ900.— en voor zooveel betreft Inlanders en met hen gelijkgestelden van minstens / 600. —, en het te dier zake verschuldigde vóór of op 1 Maart van het jaar waarin de in artikel 6 bedoelde lijst wordt opgemaakt hebben voldaan, dan wel voor zoover zij van de betaling van belasting naar het inkomen wettelijk zijn uitgezonderd of vrijgesteld, een zoodanig inkomen hebben genoten, en eindelijk; d. ter beoordeeling van de in artikel 10 bedoelde commissie, voldoende kennis bezitten van de Nederlandsche taal. 2. Evenbedoelde commissie is gehouden voldoende kennis der Nederlandsche taal aanwezig te achten bij hen, die a. in het bezit zijn van 1. het getuigschrift van het examen, bedoeld bij artikel 3 van het Koninklijk besluit van 27 Augustus 1913 No. 64 (Indisch Staatsblad No. 658) zooals^dit gewijzigd is bij het Koninklijk besluit van 30 November 1914 No. 34 (Indisch Staatsblad 1915 No. 149), welk examen het zoogenaamde kleinambtenaarsexamen (artikel 6 van het Koninklijk besluit in Indisch Staatsblad 1864 No. 194) heeft vervangen, of het getuigschrift van laatstgemeld examen, dan wel 2. eene verklaring waaruit blijkt dat met goed gevolg is doorloopen eene openbare of bijzondere gesubsidieerde Europeesche lagere dan wel Hollandsch-Inlandsche of HollandschChineesche school; (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 586. Het luidde oorspronkelijk: „De tot de Europeanen of met hen gelijkgestelden behoorende leden van den gemeenteraad worden, tot een voor iederen gemeenteraad bij ordonnantie te bepalen aantal, gekozen door hen, die volgens de in artikel 21 bedoelde lijst tot kiezen bevoegd zijn, voor zoover zij niet van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten."* Het is bij ordonnantie van 23 Juli 1908, Ind. S. 460 gewijzigd in-- „Alle tot de Europeanen of met hen gelijkgestelden behoorende leden van den gemeenteraad worden gekozen door hen, die volgens de in artikel 21 bedoelde lijst tot kiezen bevoegd zijn. voor zoover zij niet van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten^:'.;1':': '! 137 N.-I. Voorn, bepalingen v/d Kiesordonnantie. b. van het zoogenaamde kleinambtenaarsexamen zijn vrijgesteld (1). § 2. Van de lijsten der kiezers. 6. 1. Jaarlijks wordt door den voorzitter van den gemeenteraad eene lijst opgemaakt, de inwoners aanwijzende, die tot het kiezen van leden van den raad bevoegd zijn (2). 8b. 1. Zoo spoedig mogelijk na ontvangst van de opgaven, bedoeld in artikel 8 lid 1 en 2 en in artikel 8a (3), zendt de Voorzitter van den gemeenteraad aan de Inlanders en met hen gelijkgestelden, wier namen voor de eerste maal op die opgaven zijn gebracht, ter invulling eene blanco-aanvraag om (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 586. Het luidde oorspronkelijk: „/. Op de in artikel 6 bedoelde lijst worden als kiesbevoegd gebracht: de mannelijke Europeanen en met hen gelijkgestelden, die niet van het kiesrecht zijn uitgesloten en aan de volgende vereischten voldoen: a. dat zij den leeftijd van 23 jaren hebben bereikt; b. dat zij hunne woonplaats gedurende de laatste drie maanden binnen 'sraads ressort hadden; c. dat 'zij over het laatst verloopen dienstjaar zijn aangeslagen in de Landsbelasting bekend onder den naam van „personeele belasting" of in die bekend onder den naam van „patentrecht" (a) en het te dier zake verschuldigde vóór of op den lsten Maart van het jaar, waarin de in artikel 6 bedoelde lijst wordt opgemaakt, hebben voldaan ; en d. — doch alleen voor zoover zij geen Nederlander zijn en niet behooren tot de in Nederlandsch-Indië uit aldaar gevestigde ouders geborenen — dat zij bovendien gedurende ten minste vijf jaren binnen Nederlandsch-Indië zijn gevestigd (b). 2. De bepaling sub d van het vorig lid geldt niet voor burgerlijke landsdienaren en officieren in vasten dienst." (a) Bij ordonnantie van 3 September 1908, Ind. S. 541 werd in plaats van het woord „patentrecht" „inkomstenbelasting" gesteld. (fc) Bij ordonnantie van 10 November 1915, Ind. S. 641 werd letter d gelezen als volgt: „d. — doch alleen voor zoover zij geen Nederlandsch onderdaan zijn — dat zij bovendien gedurende ten minste vijf jaren binnen Nederlandsch-Indië zijn gevestigd." (2) Het eerste lid is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 586. Het luidde te voren: „In elke gemeente wordt jaarlijks door den voorzitter van den raad eene lijst opgemaakt, de inwoners aanwijzende, die tot het kiezen van tot de Europeanen of met hen gelijkgestelden behoorende leden van den gemeenteraad bevoegd zijn." - (3) Bedoeld zijn ambtelijke alphabetische opgaven van de namen van europeanen, inlanders en vreemde oosterlingen, die aan den censuseisch voldoen. — taa — N.-I. Voorn, bepaling-en v/d Kiesordonnantie. wegens het bezit van voldoende kennis der Nederlandsche taal op de kiezerslijst te worden geplaatst. 2. De vorm en de inrichting der aanvraag worden vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal (l). 10. tv Eene door den raad uit zijn midden te benoemen commissie van 2 of 4 leden, met 's raads voorzitter als voorzitter, stelt de kiezerslijst telken jare opnieuw vast vóór of op den lsten April. lij Tot en met den 15den April is een ieder bevoegd bij de in artikel 10 genoemde commissie verbetering van de vastgestelde kiezerslijst te vragen, op grond dat hij zelf of een ander, in strijd met het bepaalde in deze ordonnantie, daarop voorkomt, niet voorkomt, of niet behoorlijk voorkomt. 2. Zij wier naam niet op de kiezerslijst is gebracht, omdat de d oor hen verschuldigde belasting op 1 Maart niet was voldaan, doch die overigens aan de voor de kiesbevoegdheid gestelde eischen voldoen, kunnen naar aanleiding van een door hen tusschen 2 en 16 April ingediend schriftelijk verzoek door de commissie alsnog op de kiezerslijst worden gebracht, indien te harer beoordeeling de achterstalligheid in de betaling der belasting is te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van den wil van den betrokkene (2). 14. 1. Na den 29sten April doch vóór den 24sten Mei, beslist de ih artikel 10 genoemde commissie over de verzoeken om verbetering en worden de daarbij bevolen wijzigingen in de kiezerslijst aangebracht, met waarmerking der wijzigingen door 's raads voorzitter. 15. 1. Door een ieder, die niet berust in de krachtens het vorig artikel genomen beslissing, kan de zaak bij een met redenen omkleed verzoek, vergezeld van de bewijsstukken en van een afschrift dier beslissing, worden onderworpen aan de uitspraak van den raad van justitie, binnen wiens ressort de lijst is opgemaakt. 3. Met inachtneming der volgende bepalingen wordt dit verzoek als eene burgerlijke zaak berecht. 19. 1. De procureur-generaal bij het hooggerechtshof kan, wegens schending of verkeerde toepassing der wettelijke bepalingen, bij dat rechtscollege cassatie vragen van het vonnis van den raad van justitie, ten gevolge van de artikelen 15 tot en met 18 uitgesproken, doch alleen in het belang der wet. 20. 1. Van de beslissing van den raad van justitie, Welke wijziging van de kiezerslijst beveelt, wordt uiterlijk den vol- (1) Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 25September !9I7, Ind S 586. ■ (2) Dit tweede lid is toegevoegd bij ordonnantie van 26 Juni 1918, Ind. S. 338. — 139 — Voorn, bepalingen v,d Kieso donnantie. N.-I. genden dag door den griffier aan de in artikel dO genoemde commissie, die ;de, lijst heeft vastgesteld, kennis gegeven. . 2. Overeenkomstig deze beslissing wordt onverwijld de kiezerslijst gewijzigd, met aanteekening van de beslissing, waarvan de wijziging een gevolg is»en met waarmerking der wijzigingen door 's raads voorzitter. 21. 1. Van den 24sten Mei tot den 24sten Mei van het volgende jaar blijft de vastgestelde lijst, zooals die door de in de artikelen 14 en 20 bedoelde beslissingen al dan niet is gewijzigd, van kracht. § 3. Van het kiezen en stemmen. 22. 1. De tijd der periodieke verkiezing van raadsleden is de derde Dinsdag der maand Juli. 2. Alsdan wordt voorzien: a. bij de eerste verkiezing in de vervulling van de plaatsen van alle te kiezen léden; b. bij de volgende verkiezingen in de vervulling van de plaatsen der verkozen leden, die met den volgenden eersten Dinsdag van November volgens den bij artikel 10 der Locale raden-ordonnantie bedoelden rooster moeten aftreden (1). 85. 1. zinsnede 1. Op den dag der verkiezing kunnen bij 's raads voorzitter, te zijnen kantore, van des voormiddags 8 uur tot des namiddags 1 uur opgaven van candidaten worden ingeleverd. 2. De opgaven, in het eerste lid vermeld, moeten inhouden' den naam van den candidaat en de voorletters dan wel andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels; zij moeten onderteekend zijn, in gemeenten waarvan het aantal kiezers volgens de kiezerslijst (2): a. minder dan 150 bedraagt, door drie kiezers; b. van 150 tot 500 bedraagt, door zeven kiezers; 1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie Van25September 1917, Ind. S. 586. Het luidde te voren: „1. De tijd der periodieke verkiezing van tot de Europeanen of met hen gelijkgestelden behoorende leden van den gemeenteraad is de derde Dinsdag der maand Juli. 2. Alsdan wordt voorzien: a. bij de eerste verkiezing in de vervulling van de plaatsen der overeenkomstig het bepaalde bij het tweede lid van artikel 4 van het decentralisatiebesluit (Staatsblad 1905 No. 137) te kiezen leden: b. bii volgende izie verder tekst boven) Locale raden-ordonnantie (Staatsblad 1905 No. 181) bedoelden rooster, moeten aftreden." (2) De aanhef van het tweede lid is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 25 September 1917, Ind. S. 586. Deze luidde te voren : ^2. De opgaven, in het eerste lid vermeld, moeten inhouden den naam en de voorletters van den candidaat en onderteekend zijn, in gemeenten waarvan het aantal kiezers volgens de kiezerslijst!*' — 140 — N.-I. Voorn., bepalingen v/d Kiesordonnantie. c. van 500 tot 1000 bedraagt, door vijftien kiezers; d. 1000 en daarboven bedraagt, door twintig kiezers; naast de onderteekeningen moeten worden vermeld de namen van de onderteekenaars en hunne voorletters of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels in duidelijk leesbaar schrift en het nummer waaronder deze namen op de kiezerslijst voorkomen (1). 3. De vorm enz. • 29. 1. Op den dag der verkiezing, zoodra de in artikel, 25 tot het inleveren der opgaven van candidaten bepaalde tijd. is afgeloopen, sluit de voorzitter van den raad de lijst der candidaten. 2. Is geen candidaat op die lijst gebracht, dan verklaart de voorzitter, dat niemand is gekozen. 3. Zijn er evenveel candidaten van een bevolkingsgroep als er in die groep plaatsen te vervullen zijn, of minder, op die lijst gebracht, dan verklaart de voorzitter deze candidaten te zijn gekozen (2). 4. Zijn er meer candidaten van een bevolkingsgroep dan er in die groep plaatsen te vervullen zijn op die lijst gebracht, doch komen een of meer candidaten op alle voor die groep, ingediende opgaven voor, dan verklaart de voorzitter dézen candidaat of deze candidaten te zijn gekozen (2). 5. De voorzitter maakt enz. 30. 1. Zijn er meer candidaten van een bevolkingsgroep dan er in die groep plaatsen te vervullen zijn op de in het vorig artikel bedoelde lijst gebracht, dan geschiedt uiterlijk binnen veertien dagen eene stemming over hen die niet op alle opgaven voorkomen (3). 8. Indien bij eerste stemming of bij herstemming geene. stemmen zijn uitgebracht of alle stembiljetten van onwaarde (1) Het einde van het tweede lid, te beginnen met de woorden „naast de" is toegevoegd bij ordonnantie van 26 Juni 1918, Ind. S. 338. (2) Het derde en het vierde lid zijn aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 26 Juni 1918, Ind. S. 338. Zij luidden te voren: ,,3_ Zijn er evenveel candidaten als er plaatsen te vervullen zijn, of minder, op die lijst gebracht, dan verklaart de voorzitter deze candidaten te zijn gekozen. 4. Zi]n er meer candidaten dan er plaatsen te vervullen zijn'op die .lijst gebracht, doch komen één of meer candidaten op alle opgayen voor, dan verklaart de voorzitter dezen candidaat of deze candidaten te zijn gekozen". (3) Het eerste lid is aldus nader vastgesteld bij Ordonnantie van 26 Juni 1918, Ind. S. 338. Het luidde te voren: „1. Zijn er meer candidaten dan er plaatsen te vervullen zijn op de ih het vorig artikel bedoelde lijst gebracht, dan geschiedt uiterlijk binnen veertien dagen eene stemming over hen, die niet op alle opgaven voorkomen." — 141 — .Instellingsordonnantie. N.-I. zijn verklaard, geschiedt binnen veertien dagen eene nieuwe stemming of herstemming. - 9. Geschiedt bij deze nieuwe stemming of herstemming hetzelfde, dan worden voor de vacante plaatsen de leden door den Gouverneur-Generaal benoemd,, 33. Een gemeente kan bij verordening van den gemeenteraad, in afschrift, aan den Gouverneur-Generaal mede te deelen, in stemdistricten worden verdeeld. Daarbij wordt tevens het stemdistrict aangewezen, waarin het hoofdstembureau zitting heeft. § 4. Strafbepalingen. 68. Hij, die enz. Slot- en Overgangsbepalingen. 76. I. Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den titel van „Kiesordonnantie". 2. Zij treedt in werking op den dag harer afkondiging. En opdat niemand enz. Gedaan, te Buitenzorg, den 19den Januari 1908. J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, Van Rees. (Uitgeg. 21 Januari 1908J Ordonnantie van 15 Juni 1918, Ind. S. 310, houdende instelling van een gemeenteraad van Fort de Koek en afzondering van geldmiddelen voor de gemeente Fort de Koek uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:. .. doet te weten: Dat Hij, de bepaling van het eerste lid van artikel 68a van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië willende toepassen op het gedeelte van het géwest Sumatra's Westkust, uitmakende de hoofdplaats Fort de Koek; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van bovengenoemd Reglement; ÊjpS* ■'• Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. l.De bepaling van het eerste lid van artikel68a van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië wordt toegepast op het gedeelte van het gewest Sumatra's Westkust, uitmakende de hoofdplaats Fort de Koek. — 142 — N.-I. Instellingsordonnantie. 2. Dit gebiedsdeel wordt genoemd: de gemeente Fort de Koek. 2. Voor de gemeente Fort de Koek wordtint de algemeene geldmiddelen afgezonderd eene som van / 12150.— (twaalf duizend één honderd vijftig gulden) 'sjaars. 3. 1. In de gemeente Fort de Koek wordt buiten de terreinen* onder militair beheer en onder beheer van den dienst der Staatsspoorwegen, niet of niet meer uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië voorzien in de behoefte aan: a. onderhoud, herstelling, vernieuwing en aanleg van openbare wegen met de daartoe behoorende werken als: beplantingen, glooiingen, dijken, bermen, slooten, putten, mijlpalen, naamborden, bruggen, duikers, beschoeiingen, kaaimuren;-alsmede van andere werken van plaatselijk belang als: pleinen* tuinen, ten algemeene nutte strekkende goten, riolen en spoelleidingen, werken ter verkrijging of verdeeling van drink-, wasch- en spoelwater, algemeene slachtplaatsen, pasars en pasarloodsen, enz.; b. besproeiing van en ophalen Van vuilnis langs of van openbare wegen, straten, pleinen en tuinen; c. staaatverlichting; d. brandweer; e. begraafplaatsen; met dien verstande dat voor aanleg van buitengewoon kostbare werken door het Land geldelijke tegemoetkoming kan worden verleend. 2. In bijzondere gevallen kunnen, op verzoek of met instemming van den gemeenteraad, werken door het Land worden uitgevoerd. 4. 1. Aan de gemeente Fort de Koek worden in beheer overgedragen de binnen die gemeente gelegen zaken, genoemd of bedoeld in artikel 3, tot dusverre van Landswege beheerd; met verplichting om die zaken aan hare tegenwoordige bestemming te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te onderhouden en zoo noodig te herstellen en te vernieuwen. 2. Bruggen en duikers op de grenzen der gemeente worden voor de toepassing van het bepaalde bij lid 1 geacht binnen de gemeente te zijn gelegen. 3. De Gouverneur-Generaal kan de gemeente van de in_ lid 1 genoemde verplichtingen ontheffen met betrekking tot bij zoodanige ontheffing bepaaldelijk aan te duiden zaken. 5. 1. Voor de gemeente Fort de Koek wordt ingesteld een raad, die genoemd wordt: de gemeenteraad van Fort de Koek. 2. Het aantal leden van dien raad is 9. Hij is samengesteld, uit 5 Europeanen of met hen gelijkgestelden, 3 Inlanders en 1 Vreemden Oosterling. — 143 — Instellingsordonnantie. N.-I. 3. Het Hoofd van plaatselijk bestuur der afdeeling Agam is voorzitter van den raad. 6. 1. Onverminderd het daaromtrent bepaalde in het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië, het Decentralisatie-besluit en de Locale raden ordonnantie, omvat de werkkring van den gemeenteraad van Fort de Koek het bij artikel 4 bedoeld beheer alsmede de voorziening in de bij artikel 3 omschreven behoeften, voor zoover niet ten laste komende van de Inlandsche gemeente of van anderen. 2. De raad is bevoegd bovendien in andere behoeften van de gemeente te voorzien, behoudens inachtneming van hetgeen aan de Regeering en aan andere overheden is voorbehouden. 3. Bij twijfel of geschil over de grenzen van de bevoegdheid of de taak van de Regeering, van den gemeenteraad, van andere overheden en van de Inlandsche gemeente, beslist de Gouverneur-Generaal. 7. De Gouverneur-Generaal bepaalt welke terreinen onder militair beheer staan. 8. Vast te stellen de volgende overgangsbepaling: de saldi van het begraafplaatsfonds en van het straatverlichtingsfonds worden in de gemeentekas gestort, terwijl het beheer der uit die fondsen onderhouden instellingen en werken aan de gemeente wordt opgedragen en de commissies, te voren met dit beheer belast, worden ontbonden. 9. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van 1 Juli 1918. En opdat niemand enz. Gedaan te Batavia, den 15den Juni 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, Hulshoff Pol. (Uitgeg. 22 Juni 1918.) Ordonnantie van 27 Juni 1918, Ind. S. 350, houdende instelling van een plaatselijken raad van de onderafdeeling Ogan Ilir en afzondering van geldmiddelen voor dien raad uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, dè bepaling van het eerste lid van artikel 68a van — 144 — N.-I. Instellingsordonnantie. het Reglement op het beleid der Regeering Van NederlandschIndië. willende toepassen op het gedeelte van het gewest Palembang, uitmakende de onderafdeeling Ogan Ilir; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van bovengenoemd Reglement; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. 1. De bepaling van het eerste lid van artikel 68a van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië wordt toegepast op het gedeelte van het gewest Palembang, uitmakende de onderafdeeling Ogan Ilir. 2. Dit gebiedsdeel wordt genoemd: de onderafdeeling Ogan Ilir. 2. Voor de onderafdeeling Ogan Ilir wordt uit de algemeene geldmiddelen afgezonderd eene som van ƒ3500.— (drie duizend vijf honderd gulden) 'sjaars. 3. 1. In de onderafdeeling Ogan Ilir wordt, buiten de terreinen onder beheer van den dienst der Staatsspoor- en tramwegen, niet of niet meer uit de algemeene geldmiddelen voorzien in de behoefte aan: a. onderhoud, herstelling, vernieuwing en aanleg van openbare wegen met de daartoe behoorende werken .als: beplantingen, glooiingen, dijken, bermen, slooten, putten, kilometerpalen, naamborden, . grensaanduidingen, bruggen, duikers, beschoeiïngen, kaaimuren; alsmede van andere werken van plaatselijk belang als: pleinen, tuinen, ten algemeene nutte strekkende goten, riolen en spoelleidingen, werken ter verkrijging of vprdeeüng van drink-, wasch- en spoelwater, algemeene slachtplaatsen, pasars en pasarloódsen, enz.; b. besproeiing van en ophalen, van vuilnis langs of van openbare wegen, straten, pleinen en tuinen; c. straatverlichting; d. brandweer; e. begraafplaatsen; met dien verstande dat voor aanleg van werken door het Land geldelijke steun kan worden verleend. 2. Op verzoek of met instemming van den plaatselijken raad kunnen werken door het Land worden uitgevoerd. 4. 1. Aan de onderafdeeling Ogan Ilir worden in beheer gegeven de binnen die onderafdeeling gelegen zaken, genoemd of bedoeld in artikel 3, tot dusver van Landswege beheerd; met verplichting om die zaken aan hare tegenwoordige bestemming te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te onderhouden en zoo noodig te herstellen en te vernieuwen. 2. Bruggen en duikers op de grenzen der onderafdeeling worden voor de toepassing van het bepaalde bij lid 1 geacht binnen de onderafdeeling te zijn gelegen. 3. De Gouverneur-Generaal kan de onderafdeeling van de — 145 — Instellingsordonnantie. N.-I. in lid 1 genoemde verplichtingen ontheffen met betrekking tot bij zoodanige ontheffing bepaaldelijk aan te duiden zaken. 5. 1. Voor de onderafdeeling Ogan Ilir wordt ingesteld èen raad, die genoemd wordt: de plaatselijke raad van de onderafdeeling Ogan Ilir. 2. Het aantal leden van dien raad is 25. Hij is samengesteld uit Inlanders. 6. 1. Onverminderd het daaromtrent bepaalde in het Reglement op hét beleid der Regeering van NederlandschIndië, het Decentralisatiebesluit ën de Locale raden-ordonnantie, omvat de werkkring van den raad het bij artikel 4 bedoeld beheer alsmede de voorziening in de bij artikel 3omschreven behoeften, voor zoover niet ten laste komende van de marga of van anderen. 2. De raad is bevoegd bovendien in andere behoeften van de onderafdeeling te voorzien, behoudens inachtneming van hetgeen aan de Regeering en aan andere overheden is voorbehouden. 3. Bij twijfel of geschil over de grenzen van de bevoegdheid of de taak van de Regeering, van den raad en van andere overheden beslist de Gouverneur-Generaal. 7. Met afwijking in zooverre van de artikelen 32, 33 en 37 der Locale raden-ordonnantie, te bepalen dat: a. de oproepingsbriefjes voor de vergaderingen van den raad ook uitsluitend in de Maleische taal kunnen zijn gesteld; b. de margahoofden wier woning meer dan zes palen verwijderd is van de plaats waar de raad vergadert, een daggeld van ƒ3.— (drie gulden) genieten gedurende de dagen dat zij voor het bijwonen der vergaderingen op die plaats vertoeven, zoomede tijdens hunne reizen naar en van die plaats, indien die reizen uitsluitend voor het bijwonen der vergaderingen en niet tevens voor andere dienstzaken door hen gemaakt worden; c. in de vergaderingen van den raad de onderwerpen door den voorzitter ook uitsluitend in de Maleische taal aan de orde kunnen worden gesteld. 8. Vast te stellen de volgende overgangsbepaling: Voor de onderafdeeling Ogan Ilir wordt buiten werking gesteld het bij besluit van den Resident van Palembang van 1 November 1916 n«. 464 vastgesteld Reglement voor de onderafdeelingskassen in de residentie Palembang, terwijl het saldo van de onderafdeelingskas te Tandjoeng Radja in de kas van de onderafdeeling Ogan Ilir wordt gestort en de tot dusver ten laste van die onderafdeelingskas onderhouden, gestichte of aangekochte zaken in beheer overgaan bij de onderafdeeling Ogan Ilir. 10 — 146 — N.-I. Instellingsordonnantie. 9. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van 1 Juli 1918. 6 En opdat niemand enz. Gedaan te Batavia, den 27sten Juni 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, Hulshoff Pol. (Uitgeg. 28 Juni 1918.) Ordonnantie van 8 Februari 1919, Ind. S. 64, houdende instelling van een plaatselijken raad van de Minahassa en afzondering van geldmiddelen voor dien raad uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië. In naam der Koningin!. De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:..,, doet te weten: Dat Hij, de bepaling van het eerste lid van artikel 68a van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië willende toepassen op het gedeelte van het gewest Menado, bekend onder den naam van Minahassa; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van bovengenoemd Reglement; Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1. 1. De bepaling van het eerste lid van artikel 68a van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië wordt toegepast op het gedeelte van het gewest Menado, bekend onder den naam van Minahassa. 2. Dit gebiedsdeel wordt genoemd: de Minahassa. 2. Voor de Minahassa wordt uit de algemeene geldmiddelen afgezonderd eene som van /74.450.— (vier en zeventig duizend vier honderd vijftig gulden) 's jaars. 3. 1. Behoudens voltooiing voor rekening van den Lande van de werken, die bij het einde van 1918 nog onderhanden waren, voor zoover op die voltooiing niet bij de eerste locale begrooting gerekend is, wordt in de Minahassa buiten de gemeente Menado niet of niet meer uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië voorzien in de behoefte aan: a. onderhoud, herstelling, vernieuwing en aanleg van openbare wegen met de daartoe behoorende werken als: beplantingen, glooiingen, dijken, bermen, slooten, putten, kilometerpalen, naamborden, grensaanduidingen, bruggen, duikers, beschoeiingen, kaaimuren; alsmede van andere werken van plaatselijk — 147 — Instellingsordonnantie. N.-I. belang als: pleinen, tuinen, ten algemeenen nutte strekkende goten, riolen en spoelleidingen, werken ter verkrijging of verdeeling van drink-, wasch- en spoelwater, algemeene slachtplaatsen, pasars en pasarloodsen, enz.; b. besproeiing van en ophalen van vuilnis langs of van openbare wegen, straten, pleinen en tuinen; c. straatverlichting; d. brandweer; e. begraafplaatsen; ƒ. het verleenen van ondersteuningen tot instandhouding van herbergen; met dien verstande dat voor aanleg van buitengewoon kostbare werken door het Land geldelijke steun kan worden verleend. 2. Op verzoek of met instemming van den plaatselijken raad kunnen werken door het Land worden uitgevoerd. 4. 1. Aan de Minahassa worden in beheer gegeven de binnen dat gebiedsdeel gelegen zaken, genoemd of bedoeld in artikel 3, tot dusver van Landswege beheerd, zoomede de aan den Lande behoorende brandspuithuizen, voor zoover die liggen buiten de gemeente Menado; met verplichting om die zaken aan hare tegenwoordige bestemming te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te onderhouden en zoo noodig te herstellen en te vernieuwen. 2. De Gouverneur-Generaal kan de Minahassa van deze verplichtingen ontheffen met betrekking tot bij zoodanige ontheffing bepaaldelijk aan te duiden zaken. 5. De aan den Lande toebehoorende brandspuiten en andere brandweermaterialen, aanwezig in de bij artikel 4 vermelde brandspuithuizen, worden kosteloos aan de Minahassa afgestaan. 6. 1. Voor de Minahassa wordt ingesteld een raad, die genoemd wordt: de plaatselijke raad van de Minahassa of, bij verkorting, de Minahassa-raad. 2. Het aantal leden van dien raad is 41. Hij is samengesteld uit 36 Inlanders, 4 Europeanen of met hen gelijkgestelde personen en 1 Vreemden Oosterling. De leden worden alle door verkiezing aangewezen. 3. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is voorzitter van den raad. 7. t. Onverminderd het daaromtrent bepaalde in het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, het Decentralisatie-besluit en de Locale raden-ordonnantie, omvat de werkkring van den raad het bij artikel 4 bedoeld beheer alsmede de voorziening in de bij artikel 3 omschreven behoeften, voorzoover niet ten laste komende van de negorij of van anderen. 2. De raad is bevoegd bovendien in andere behoeften van — 148 — N.-I. Instellingsordonnantie. de Minahassa te voorzien, behoudens inachtneming van hetgeen aan de Regeering en aan andere overheden is voorbehouden. 3. Bij twijfel of geschil over de grenzen van de bevoegdheid of de taak van de Regeering, van den raad en van andere overheden beslist de Gouverneur-Generaal. 8. Met afwijking in zooverre van de artikelen 10 en 10a der Locale raden-ordonnantie wordt bepaald als volgt: A. 1. Behoudens het bepaalde bij de volgende zinsneden hebben de leden van den Minahassa-raad zitting gedurende drie jaren. 2. De eerste periodieke aftreding der leden heeft plaats op den eersten Dinsdag van November 1922. 3. Hij die tot lid van den raad gekozen of benoemd is ter vervulling van een plaats die anders dan tengevolge van periodieke aftreding is opengevallen, treedt af bij de eerstvolgende periodieke verkiezing. 4. Aftredende leden zijn dadelijk weder verkiesbaar of benoembaar. B. De tot lid van den Minahassa-raad gekozene behoeft nevens zijn geloofsbrief niet over te leggen eene verklaring als bedoeld aan het slot van het eerste lid van artikel 10a der Locale raden-ordonnantie. Overgangsbepalingen. 9. A. Met afwijking in zoover van het bepaalde in artikel 6, lid 2, worden de leden van den Minahassa-raad voor zoover zij behooren tot de Europeanen of met hen gelijkgestelde personen en de Vreemde Oosterlingen, voor de eerste maal benoemd door den Gouverneur-Generaal. De benoemden treden af op den eersten Dinsdag van November 1920. De dan openvallende plaatsen worden vervuld door verkiezing. De bij deze verkiezing gekozenen treden af op den eersten Dinsdag van November 1922. B. 1. De bij de eerste verkiezing voor den Minahassa-raad gekozenen zenden hunne geloofsbrieven met de daarbij over fe leggen bescheiden aan het Hoofd van gewestelijk bestuur binnen denzelfden termijn als de in artikel 29 lid 3 der ordonnantie van 8 Februari 1919 (Staatsblad No. 65) bedoelde kennisgeving dat zij de verkiezing aannemen. De gekozenen worden door genoemd Bestuurshoofd aan deze verplichting herinnerd. 2. Zijn de stukken niet binnen den in het vorig lid bedoelden termijn ingezonden, dan wordt de plaats die de gekozene zou vervullen, geacht op den eersten dag na afloop van dien termijn opnieuw te zijn opengevallen. C. De overschotten van het straatverlichtingsfonds te Amoerang zoomede van het wegenfonds te Menado, waarin — 149 — Verkiezing van Inlanders in den Minahassa-raad. N.-I. begrepen dat van Maoembi, worden in de kas der Minahassa gestort, terwijl de tot dusver ten laste van deze fondsen zoomede ten laste van het straatverlichtingsfonds te Tondano onderhouden of aangekochte zaken in beheer bij dat gebiedsdeel overgaan. 10. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van 1 October 1919, behoudens artikel 6 dat in werking treedt met ingang van 1 Maart 1919. En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 8s,en Februari 1919. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, G. R. Erdbrink. (Uitgeg. 13 Februari 1919.) Ordonnantie van 8 Februari 1919, Ind. S. 65, houdende regeling van de verkiezing van de tot de Inlanders behoorende leden van den Minahassa-raad en hetgeen daarop betrekking heeft. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, de verkiezing van de tot de Inlanders behoorende leden van den Minahassa-raad en hetgeen daarop betrekking heeft wenschende te regelen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 68c lid 2 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië ; Heeft goedgevonden en verstaan: HOOFDSTUK I. Van het kiesrecht. Art. L Aan de verkiezing van de tot de Inlanders behoorende leden van den Minahassa-raad kan alleen worden deelgenomen door hen, die volgens de in artikel 10 bedoelde lijsten bevoegd tot kiezen en niet van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten. 2. 1. Bevoegd tot kiezen zijn de niet van het kiesrecht uitgesloten mannelijke ingezetenen der Minahassa, die Nederlandsch onderdaan zijn, den leeftijd van 23 jaren bereikt hebben, tot de inheemsche bevolking der Minahassa behooren, — 150 — N.-I. Verkiezing van Inlanders in den Minahassa-raad. voor zoover zij niet met Europeanen zijn gelijkgesteld, en voorts over het laatstverloopen dienstjaar: a. zijn aangeslagen in eene Landsbelasting naar het inkomen of het bedrijf over een inkomen van ƒ 300.-— of meer, en het te dier zake verschuldigde binnen den daarvoor gestelden termijn hebben voldaan, dan wel b. over zoodanig inkomen zouden zijn aangeslagen, indien zij niet voor een deel of voor het geheel van hun inkomen vrijstelling genoten. 2. Tot de inheemsche bevolking der Minahassa worden gerekend te behooren de zoogenaamde „Inlandsche burgers". 5. 1. Voor de in deze ordonnantie bedoelde verkiezing wordt de Minahassa verdeeld in kiesdistricten. De grenzen van deze kiesdistricten vallen samen met die van de districten, waarin bij het besluit in Staatsblad 1903 No. 249, gewijzigd bij dat in Staatsblad 1908 No. 305, de Minahassa administratief verdeeld is. 2. In elk kiesdistrict wordt het aantal leden gekozen, aangegeven op de volgende lijst: Maoembi 2 Menado • 3 enz. HOOFDSTUK II. Van de kiezerslijst. 6. 1. In ieder kiesdistrict wordt jaarlijks op den lsten Maart door het districtshoofd eene lijst openbaar gemaakt, de inwoners aanwijzende die tot het kiezen van de tot de Inlanders behoorende leden van den raad bevoegd zijn. 2. Vorm en inrichting dezer lijst worden vastgesteld bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur. 8. De openbaarmaking van de voorloopige kiezerslijsten heeft plaats door haar voor ieder ter inzage neer te leggen op het kantoor van het districtshoofd van den lsten tot en met den 2ltttn Maart zoomede door bekendmaking op de bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te geven wijze van uittreksels uit die lijsten in de negorijen en wijken. ^9^. 1. Gedurende het in het vorig artikel bedoeld tijdvak ïs ieder bevoegd bij het districtshoofd verbetering van de voorloopige kiezerslijst te vragen. Het districtshoofd beslist op zoodanig verzoek zoo spoedig mogelijk en geeft van de door hem noodig geoordeelde verbeteringen aanstonds kennis aan het Hoofd van gewestelijk bestuur en aan het negorijhoofd of den wijkmeester. 2. Van de beslissingen van het districtshoofd staat gedurende een maand beroep open bij het Hoofd van gewestelijk — 151 — Verkiezing' van Inlanders in den Minahassa-raad. N.-I. bestuur, dat zoo spoedig mogelijk beslist en van zijne beslissing kennis geeft aan het districtshoofd, hetwelk daarvan op zijn beurt mededeeling doet aan het negorijhoofd of den wijkmeester. 3. Van alle verbeteringen van de voorloopige kiezerslijst wordt onverwijld op deze lijst aanteekening gehouden. 10. Op den l8ten Mei worden de kiezerslijsten, overeenkomstig de voorloopige kiezerslijsten zooals die zijn verbeterd, van kracht. Zij blijven van kracht van den l*ten Mei tot en met den 308ten April van het volgend jaar. HOOFDSTUK III. Van de verkiezing. 11. 1. De tijd der periodieke verkiezing van de tot de Inlanders behoorende leden van Minahassa-raad is de derde Dinsdag der maand Juli. 2. De verkiezing ter vervulling van plaatsen die tusschentijds openvallen geschiedt binnen vier maanden daarna. De dag der verkiezing wordt bepaald door s' raads voorzitter en minstens 14 dagen te voren op de door den raad aan te geven wijze in het kiesdistrict bekend gemaakt. a. Van de candidaatstelling. 12. 1. Op den dag der verkiezing kunnen bij het districtshoofd te zijnen kantore, of in de bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur aan te geven kiesdistricten ook bij de daarin mede te noemen onderdistrictshoofden in nader daarbij aan te wijzen lokalen, van des voormiddags 7 uur tot des namiddags 1 uur opgaven van candidaten worden ingeleverd. 2. Eene opgave mag niet meer namen van candidaten bevatten dan er plaatsen in het kiesdistrict te vervullen zijn. 3. De opgaven moeten vermelden de namen van den candidaat of de candidaten en de voorletters dan.wel andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels, en onderteekend zijn, in districten waar het aantal kiezers volgens de kiezerslijst a. minder dan honderd bedraagt, door 5 kiezers; b. van honderd tot driehonderd bedraagt, door 10 kiezers; c. meer dan driehonderd bedraagt, door 20 kiezers. Naast de onderteekeningen moeten worden vermeld de namen van de onderteekenaars en hunne voorletters of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels in duidelijk leesbaar schrift, benevens het nummer waaronder deze namen op de kiezerslijst voorkomen. 4. Vorm en inrichting der opgaven worden vastgesteld bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur. — 152 — N.-I. Verkiezing van Inlanders in den Minahassa-raad. 6. De formulieren voor de opgave van candidaten zijn gedurende veertien dagen vóór en op den dag der verkiezing kosteloos verkrijgbaar ten kantore van de districts-, onderdistricts- en negorijhoofden en wijkmeesters. 13. 1. De inlevering eener opgave geschiedt door één of meer der personen die haar hebben onderteekend. Aan één hunner wordt door het districts- of onderdistrictshoofd een bewijs van ontvangst ter hand gesteld. 2. Voldoet de opgave naar het oordeel van het districtsof onderdistrictshoofd niet aan de gestelde eischen, dan doet deze daarvan aan de(n) betrokkene(n) aanstonds mededeeling en stelt hem (hen) in de gelegenheid tot het aanbrengen van de noodige wijzigingen of aanvullingen. 3. Eene opgave kan alleen worden geweigerd wegens overtreding van het verbod in artikel 12, lid 2, dan wel wegens gemis van het vereischte aantal onderteekeningen van kiezers. 4. Dadelijk na de inlevering worden door het districts- of onderdistrictshoofd te waarmerken afschriften der opgaven vervaardigd en ter plaatse van inlevering voor ieder ter inzage gelegd. 14. 1. Na afloop van den in artikel 12, eerste lid, voor het inleveren van opgaven vastgestelden tijd brengen de onderdistrictshoofden, wien krachtens dat artikel het ontvangen van' Opgaven is opgedragen, de bij hen ingeleverde opgaven onverwijld Over naar het districtshoofd. 2. Zoodra alle in het kiesdistrict ingediende opgaven in handen van het districtshoofd zijn, worden door hem de namen der daarop voorkomende candidaten en hunne voorletters of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels in alphabetische volgorde op eene lijst gebracht. 3. Vorm en inrichting dezer lijst worden vastgesteld door het Hoofd van gewestelijk bestuur. 4. Zijn er evenveel candidaten als plaatsen zijn te vervullen, of minder, op de lijst gebracht, dan zijn alle candidaten gekozen. 5. Zijn er meer candidaten op de lijst gebracht dan plaatsen zijn te vervullen, doch komen een of meer candidaten op alle ingeleverde opgaven voor, dan zijn deze candidaten gekozen. Over de candidaten, die niet op alle opgaven voorkomen, geschiedt stemming. 7. Van den uitslag der verkiezing doet het districtshoofd aanstonds in het openbaar mededeeling, terwijl van een en ander volgens een bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur vast te stellen model proces-verbaal wordt opgemaakt, ddt voor ieder ter lezing wordt gelegd en waarvan aanstonds een afschrift wordt toegezonden aan gemeld bestuurshoofd. — 153 — Verkiezing van Inlanders in den Minabassa-raad. N.-I. 15. 1. Wanneer geen candidaten zijn gesteld of minder candidaten zijn gesteld dan er plaatsen te vervullen zijn, geschiedt binnen een maand op den door het Hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen dag eene nieuwe verkiezing voor de nog onvervulde plaatsen. 2. Geschiedt bij deze tweede verkiezing hetzelfde, dan worden voor de te vervullen plaatsen de leden door den Gouverneur-Generaal benoemd. b. Van de stemming. 16. 1. De dag der stemming wordt vastgesteld door het Hoofd van gewestelijk bestuur en op de door dit bestuurshoofd aan te geven wijze bekendgemaakt 2. Tenminste zeven dagen vóór den dag der stemming wordt door het districtshoofd aan elk der negorijhoofden en wijkmeesters ter bekendmaking aan de binnen hun ambtsgebied woonachtige kiezers, schriftelijke mededeeling gedaan van den dag der stemming zoomede van het aantal leden dat en van de namen der candidaten uit welke gekozen moet worden. 3. Vorm en inrichting van deze mededeeling zoomede de wijze van bekendmaking daarvan in de negorij of wijk worden vastgesteld bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur. 17. Een kiesdistrict kan bij besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur in stemdistricten worden verdeeld. Daarbij wordt tevens het stemdistrict aangewezen, waarin het hoofdstemkantoor zitting heeft. 18. Personen bij wie, en bestuurders van bijzondere ondernemingen en instellingen, waarbij kiesgerechtigden in dienstbetrekking zijn, moeten zorgen dat deze, tijdens den voorde stemming bepaalden tijd, daartoe gelegenheid vinden. 19. 1. De stemming vangt aan des morgens 7 uur en duurt tot des namiddags 2 uur. 2. Zij geschiedt ten overstaan van een stemkantoor, bestaande uit drie leden, waarvan één voorzitter en twee plaatsvervangende leden, welke alle door het Hoofd van gewestelijk bestuur uit de binnen het kiesdistrict gevestigde kiezers worden aangewezen. 3. Gedurende de zitting zijn steeds de voorzitter en twee leden in het stemkantoor aanwezig. Bij ziekte of noodzakelijke verhindering van den voorzitter treden die leden naar volgorde van benoeming als zoodanig op. 21. 1. Niemand wordt tot de stemming toegelaten, dan nadat het stemkantoor zich door vergelijking met de kiezerslijst heeft overtuigd dat de betrokkene kiezer is en nog geen stem heeft uitgebracht. 2. De stemming geschiedt mondeling door het noemen van — 154 — N.-I. Verkiezing van Inlanders in den Minahassa-raad. den naam of de namen van den candidaat of de candidaten op wie(n) de kiezer zijn stem uitbrengt. 3. De Voorzitter van het stemkantoor stelt op de kiezerslijst zijn paraaf vóór het volgnummer van den naam van den kiezer ten teeken dat deze aan de stemming heeft deelgenomen. Door de andere twee leden wordt op de candidatenlijst aanteekening gehouden van de door den kiezer uitgebrachte stem. 4 Wordt door een kiezer een naam opgegeven, die niet op de candidatenlijst voorkomt, dan doet de voorzitter van het stemkantoor hem daarvan onmiddellijk mededeeling en stelt hem in de gelegenheid daarvoor in de plaats een anderen naam te noemén. 5. De stem geldt slechts voor zooveel candidaten als er plaatsen zijn te vervullen. c. Andere voorzieningen. 29. 1. De gekozene ontvangt van zijne verkiezing onverwijld mededeeling van het Hoofd van gewestelijk bestuur en wordt daarbij herinnerd aan de in het derde lid van dit artikel gestelde termijnen. 2. Deze mededeeling strekt den gekozene tot geloofsbrief. 3. De gekozene geeft binnen drie dagen na het bekomen van deze mededeeling een bewijs van ontvangst daarvoor af en geeft, zoo hij in de Minahassa vertoeft, binnen vier weken en, zoo hij buiten dat gebiedsdeel vertoeft, binnen acht weken na de dagteekening der mededeeling aan het Hoofd van gewestelijk bestuur kennis of hij de verkiezing aanneemt. 4- .Hij wordt, laat hij dien termijn zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de verkiezing niet aan te nemen. HOOFDSTUK IV. Overgangsbepalingen. HOOFDSTUK V. Slotbepalingen. 37. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van 1 Maart 1919. . En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 8sten Februari 1919. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, G. R. Erdbrink. {Uitgeg. 13 Februari 1919.) INLANDSCHE GEMEENTEN. Ordonnantie van 3 Februari 1906, Ind. S. 83, houdende regelen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de Gouvernementslanden op Java en Madoera, zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnanties van 19 November 1910, Ind. S. 591, 21 Februari 1913, Ind. S. 235 en 9 Mei 1919, Ind. S. 217. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, het noodig achtend regelen vast te stellen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de Gouvernementslanden op Java en Madoera; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Vast te stellen de volgende regelen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de Gouvernementslanden op Java en Madoera. EERSTE AFDEELING. Van de organisatie en inkomsten van het „desa-" of „gemeentebestuur". Art. L Het beheer over de Inlandsche gemeenten wordt uitgeoefend door een „desa-" of „gemeentehoofd", bijgestaan door enkele daartoe aangewezen personen, te zamen met even? bedoeld hoofd uitmakend het „desa-" of „gemeentebestuur". 2. 1. De regelen omtrent de verkiezing van desahoofden en de goedkeuring dier verkiezing door het Hoofd van gewestelijk bestuur worden, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 71 van het Reglement op het beleid der Regeering voor Nederlandsch-Indië, bij algemeene verordening'vastgesteld. 2. De verdere samenstelling van het desabestuur wordt bepaald door het Hoofd van gewestelijk bestuur. 3. De wijze van aanstelling en ontslag der leden van het desabestuur, buiten het desahoofd, blijft aan het plaatselijk gebruik overgelaten. 3. De inkomsten, door de gemeente aan het ambt van desahoofd en aan de overige bedieningen in het desabestuur verbonden, hetzij in den vorm van ambtelijk grondbezit, hetzij in dien van dienstverrichtingen als anderszins, worden, voor — 156 — N.-I. Inlandsche Gemeente-ordonnantie. zoover dit mogelijk en in het belang der bevolking wenschelijk is, met inachtneming van de ter zake door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde voorschriften door de zorg van het Hoofd van plaatselijk bestuur in overleg met de bevolking geregeld. TWEEDE AFDEELING. Van het beheer der gemeente en hare vertegenwoordiging in rechten, 4. Onverminderd hetgeen bij den 2en titel van het Inlandsen Reglement is bepaald omtrent de taak van het desahoofd, is dat hoofd in het algemeen aansprakelijk voor den goeden gang van zaken, het beheer en de huishoudelijke belangen der gemeente betreffend, voor zooveel de bemoeienis daarmede niet tevens of uitsluitend aan anderen is opgedragen. 5. Het desahoofd zorgt voor een richtig beheer van de instellingen, de geldmiddelen en de eigendommen en andere bezittingen der gemeente, overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen, en is in het algemeen verplicht tot vergoeding der schade, middellijk of onmiddellijk door zijne kwade trouw of nalatigheid aan de gemeente toegebracht. 6. 1. Bij de uitoefening zijner bediening raadpleegt het desahoofd zooveel mogelijk de overige leden van het desabestuur. 2. Omtrent aartgelegenheden van gewichtigen aard wordt door het desahoofd geene beslissing genomen dan na beraadslaging in eene vergadering, tot welke, behalve de leden van het desabestuur, de tot het kiezen van een desahoofd gerechtigden benevens de overige daarvoor in aanmerking komende ingezetenen worden opgeroepen, een en ander met inachtneming van het plaatselijk gebruik. 3. Wanneer de bovengenoemde gewichtige aangelegenheden de zuiver plaatselijke belangen van een gehucht of van de hoofdvestiging alleen betreffen, worden tot de beraadslaging in de bedoelde vergadering slechts opgeroepen de kiesgerechtigden en andere personen, welke volgens het plaatselijk gebruik bij die gelegenheid daarvoor in aanmerking komen. 4. Beslissingen van den in het tweede lid bedoelden aard kunnen, voor zoover zij met de wet of met het algemeen belang strijden, bij een met redenen omkleed besluit door het Hoofd van gewestelijk bestuur, na ingewonnen advies van den Regent of van het hoogste Inlandsch bestuurshoofd van anderen rang, te allen tijde worden vernietigd (1). (1) Met dit vierde lid ls het artikel aangevuld bij ordonnantie van 19 November 1910, Ind. S. 591. — 157 — Inlandsche Gemeente-ordonnantie. N.-I. 7. Het desabestuur draagt zorg voor de instandhouding en de bruikbaarheid, overeenkomstig de daaromtrent gegeven voorschriften, van de gemeentelijke openbare werken, als: wegen, met daarin gelegen bruggen en duikers, gebouwen, pleinen, marktterreinen, waterleidingen, waterreservoirs. 8. I. Het desahoofd vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechte. 2. Bij de in de eerste alinea van artikel 11 sub c bedoelde schriftelijke machtiging kan, wanneer twijfel bestaat, of de vertegenwoordiging in rechte van de gemeente door haar hoofd in haar belang is, het Hoofd van plaatselijk bestuur een persoon aanwijzen, die hem als vertegenwoordiger vervangt. 3. De in de vorige alinea bedoelde aanwijzing kan niet geschieden dan nadat het gevoelen is ingewonnen van den Regent of het hoogste Inlandsch bestuurshoofd van anderen rang en nadat het Hoofd van plaatselijk bestuur zich heeft overtuigd, dat de meerderheid van de tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente met de voorgenomen handeling instemt en zich met de keuze van den vervanger kan vereenigen. 4. Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden aan den persoon of ter woonplaats van het desahoofd. De persoon, met het uitbrengen van de exploiten belast, geeft van deze verrichting kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur (1). 9. 1. Ingeval van ontstentenis (2) van het desahoofd, berusten diens bevoegdheden en verplichtingen, bij den persoon, die krachtens de dienaangaande gestelde bepalingen dan wel, bij gemis daarvan, krachtens plaatselijk gebruik belast is met de tijdelijke vervulling van vermeld ambt of met de tijdelijke waarneming van de daaraan verbonden werkzaamheden (3). 2. Het bepaalde bij de vorige alinea geldt mede voor den- (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 Februari 1913, Ind. S. 235. Het luidde te voren: „1. Het desahoofd vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechten. 2. Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden aan den persoon of ter woonplaats van het desahoofd. 3. Ingeval van rechtsgedingen van de gemeente tegen haar desahoofd, wijst het Hoofd van plaatselijk bestuur een der ingezetenen aan, die de gemeente vertegenwoordigt." (2) -'Bi) ordonnantie van 19 November 1910. Ind. S. 691 werden hier de woorden „of wettige verhindering" geschrapt. (3) Uit het eerste lid van dit artikel vervielen (ordonnantie van 21 Februari 1913, Ind. S. 235) de woorden „bij de vorige artikelen dezer afdeeling omschreven", voorkomende tusschen de woorden „diens" en „bevoegdheden". — 158 — N.-I. Inlandsche Gemeente-ordonnantie. gene, die ingeval van wettige verhindering het desahoofd in de vervulling van diens functiën vervangt, met dien verstande nochtans dat de vertegenwoordiging der gemeente in en buiten rechten alsdan geschiedt door een, zoo noodig, door het Hoofd van plaatselijk bestuur daartoe aan te wijzen persoon, waartoe hetzij bedoelde tijdelijke vervanger, hetzij een ander ingezetene der gemeente kan worden gekozen. DERDE AFDEELING. Van de eigendommen en bezittingen der gemeente en het instellen van rechtsvorderingen namens de gemeente. 10. Behoudens het bepaalde bij het Koninklijk besluit van 11 April 1885 No. 22 (Indisch Staatsblad No. 102) (1), en de onder letter b van artikel 11 dezer ordonnantie toegelaten uitzonderingen, is het vervreemden of het voor schuld verbinden van gemeentelijken grond verboden. 11. 1. Zonder voorafgaande schriftelijke machtiging van het Hoofd van plaatselijk bestuur mogen door de gemeente: a. geen geldleeningen worden aangegaan • b. geen overeenkomsten onder een bezwarenden titel worden aangegaan, ten doel hebbende het verkrijgen van grond, het vervreemden of voor schuld verbinden van krachtens overdracht verkregen grond, dan wel het verkrijgen, het vervreemden of voor schuld verbinden van gebouwen en andere onroerende zaken dan grond; c. geen rechtsgedingen, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie worden gevoerd, noch berust worden in tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of in tegen haar gewezen vonnissen wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaat (2). 2. De krachtens alinea 1 vereischte machtiging wordt niet verleend, dan nadat het gevoelen is ingewonnen van den Regent of het hoogste Inlandsen bestuurshoofd van anderen rang, en nadat het Hoofd van plaatselijk bestuur zich heeft overtuigd, dat de meerderheid van de tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente met de voorgenomen handeling instemt. De eisch van instemming van de meerderheid der kiesgerechtigden geldt niet ten aanzien van (1) Dit besluit betreft de verandering van communaal in erfelijk individueel bezit op Java en Madoera. (2) Letter c is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 21 Februari 1913, Ind. S. 235 Letter c luidde te voren; „c. geen rechtsvorderingen worden ingesteld, noch berust worden in tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderingen." — 159 — Inlandsche Gemeente-ordonnantie. N.-I rechtsgedingen door de gemeente in te stellen tot invordering" van schulden ten behoeve van hare credietinstellingen (1). 3. Ingeval van weigering der machtiging geeft het Hoofd van plaatselijk bestuur hiervan tevens kennis aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. 12. 1. De toestemming van de meerderheid der tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente wordt vereischt: a. tot afstand aan den Lande van het gemeentelijk bezitsrecht op grond; b. tot verhuring of ingebruikgeving aan Inlanders, door of namens de gemeente, van aan haar toebehoorenden grond; c. tot verhuring of ingebruikgeving van gebouwen en andere aan de gemeente toebehoorende onroerende zaken dan grond (2) 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, zoo noodig aan welke beperkingen de beschikking over de geldmiddelen en over de andere roerende zaken der gemeente onderworpen zal zijn. r 3. Overeenkomsten, als bedoeld bij alinea 1 sub b en c mogen niet worden aangegaan voor langer dan vijf jaren. 13. 1. Gebruikers van aandeelen in gemeentelijk bezeten • grond, apanagehouders daaronder begrepen, mogen voor niet langer dan den duur van de uitoefening van dat gebruik hunne aandeelen aan Inlanders verhuren of op anderen voet het genot daarvan aan Inlanders afstaan. 2. Overeenkomsten, als in de vorige alinea bedoeld, brengen geene wijziging in de publiekrechtelijke verhouding van den verhuurder of ingebruikgever tot den Staat of de gemeente onverminderd de bevoegdheid van partijen om nopens de vervulling der uit die verhouding voortvloeiende verplichtingen onderling schikkingen te treffen. 3. Wijziging in de uitgestrektheid van de gebruiksaandeelen in den gemeentelijk bezeten grond of in den duur van het genot dier aandeelen, kan slechts geschieden met instemming van drie vierde gedeelte der gezamenlijke deelgerechtigden in het gebruik van den grond der gemeente of van het gehucht met zelfstandig bouwgrondgebied (3). van'g^eMQViïd!" ln.tWe^e * * t0egevoeSd bi* ^onnantie uS2\n, « te.rsJ &oen 0 zi)n aldus gewHz'gd bij ordonnantie van 19 November 1910, Ind. S. 591. Zij luidde te voren: „b. tot verhuring of ingebruikgeving aan Inlanders van aan de gemeente toebehoorenden grond; „c.tot verhuring of ingebruikgeving van andere aan de gemeente toebehoorende onroerende zaken dan grond." (3) Met dit derde lid is het artikel aangevuld bij ordonnantie van 19 November 1910, Ind. S. 591. — 160 — N.-I. Inlandsche Gemeente-ordonnantie. 14. 1. Handelingen, verricht, of overeenkomsten, aangegaan in strijd met het bij of krachtens de voorafgaande artikelen dezer afdeeling bepaalde, zijn van rechtswege nietig. 2. Geene terugvordering is toegelaten van hetgeen ingevolge eene handeling of overeenkomst, als in de vorige alinea bedoeld, door of namens de wederpartij is betaald of verstrekt, noch eenige andere rechtsvordering naar aanleiding van zoodanige handeling of overeenkomst. 15. (1). VIERDE AFDEELING. Van de vordering van gemeentediensten en andere gemeentelijke heffingen, 16. 1. Het desahoofd is bevoegd om — met inachtneming der plaatselijke gebruiken en van de door het( Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen tot beperking dier heffingen binnen billijke grenzen — in verband met het bepaalde bij de artikelen 3, 4 en 7 de ingezetenen der desa te doen oproepen tot het presteeren van gemeentediensten. 2. Waar van bestuurswege anderen met het dagelijksch beheer en de zorg voor de instandhouding van gemeentelijke werken zijn belast, kan de bij de vorige alinea omschreven bevoegdheid, voor zoover noodig, aan die instellingen of personen worden overgedragen. 17. Regelingen ter voorziening in gemeentelijke behoeften van den bij alinea 1 van het vorig artikel bedoelden of anderen aard, anders dan door het vorderen van bij beurtwisseling door de gezamenlijke dienstplichtige ingezetenen van de desa of het gehucht te verrichten persoonlijke diensten, mogen — voor zooveel zij niet door het bestuur zijn bevolen — niet in toepassing worden gebracht dan na verkregen toestemming der meerderheid van de tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente. Slotbepalingen. 18. Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de wijze, waarop moet blijken van de .bij de artikelen 11, 12, 13 en 17 (1) Dit artikel is komen te vervallen door ordonnantie van 19 November 1910, Ind. S. 591. Het luidde te voren: „Het Hoofd van gewestelijk:.bestuur regelt de wijze, waarop moet blijken van de bij de artikelen 11 en 12 bedoelde toestemming van de meerderheid der tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen." - 161 — Reglement verkiezing desahoofden. N.-I. bedoelde instemming en van de bij het tweede lid van artikel 6 vermelde beslissingen (1). 19. Onder Inlanders worden in deze ordonnantie niet verstaan de met hen gelijkgestelde personen. 20, 1. Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den titel: „Inlandsche Gemeente-ordonnantie". 2. Zij is alleen van toepassing op Java en Madoera, met .uitzondering der residentiën Soerakarta en Djokjakarta en van de particuliere landerijen bewesten en beoosten de 'Tjimanoek. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Maart 1906. En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 3den Februari 1906. J. B. VAN HEUTSZ. De w.de Algemeene Secretaris, de Groot. (Uitgeg. 8 Febr. 1906.) Ordonnantie van 7 April 1907, Ind. S. 212, houdende een reglement op de verkiezing, de schorsing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche gemeenten op Java en Madoera, zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnanties van 21 November 1912, Ind. S. 567, 22 December 1913, Ind. S. 712 en 4 Juni 1918, Ind. S. 277 en Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, het noodig achtende de regelen betreffende de (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 19 November 1910, Ind. S. 591. Het luidde te voren: „1. Na verkregen machtiging van den Gouverneur-Generaal kunnen, met inachtneming van de bepalingen dezer ordonnantie zoomede .van de plaatselijke omstandigheden en behoeften, door het Hoofd Van gewestelijk bestuur voor de geheele residentie of gedeelten daarvan nadere regelen worden vastgesteld tot aanvulling van de voorschriften dezer verordening. 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt de wijze^ waarop aan die regelingen de noodige openbaarheid wordt gegeven." U — 162 — N.-I. Reglement verkiezing desahoofden. verkiezing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche gemeenten op Java en Madoera te herzien; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Krachtens Koninklijke machtiging, met intrekking van de ordonnantie van 1 Februari 1878 (Staatsblad n°. 47), zooals deze gewijzigd is bij de ordonnantiën van 28 September 1883 (Staatsblad n°. 229) en 24 November 1897 (Staatsblad n°. 272), vast te stellen het volgende „Reglement op de verkiezing, de schorsing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche gemeenten op Java en Madoera". Art. I. 1. Wanneer in eene betrekking van dessahoofd moet worden voorzien, wordt door den met de controle in het betrokken ressort belasten, dan wel door een aan dezen toegevoegden Europeeschen ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur, in overleg met het districtshoofd, binnen den tijd van één maand eene verkiezingsbijeenkomst belegd, waartoe de kiesgerechtigden der betrokken gemeente zoo tijdig mogelijk worden opgeroepen. 2. Voor de toepassing van dit Reglement zijn kiesgerechtigd: a. de heerendienstplichtige ingezetenen en de leden van het bestuur der dessa; b. de tot de ingezetenen der dessa behoorende eervol ontslagen dorpshoofden en door den Resident erkende godsdienstleeraars, moskee-beambten en bewakers van heilige graven. 3. De bij de eerste alinea gestelde termijn van één maand mag niet worden overschreden dan om redenen van overwegenden aard, welke in het proces-verbaal, bedoeld bij artikel 7 van dit Reglement, moeten worden vermeld. 2. 1. De verkiezingsbijeenkomst heeft plaats binnen het gebied der betrokken gemeente ten overstaan van eene door het Hoofd .van gewestelijk bestuur voor elk onderdistrict benoemde commissie, bestaande uit ten minste twee leden (1). 2. De verkiezingscommissie is bevoegd, mits op voor de kiesgerechtigden zoo weinig mogelijk bezwarende wijze, wegens gewichtige redenen de bijeenkomst te houden buiten het gebied der betrokken gemeente, zullende van die redenen, (1) Dit lid is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 21 November 1912, Ind. S. 567. Het luidde te voren: „1. De verkiezingsbijeenkomst heeft plaats binnen het gebied der betrokken gemeente ten overstaan eener commissie, bestaande uit den bij de eerste alinea van artikel 1 bedoelden, Europeeschen ambtenaar en het districts- of het onderdistrictshóofd, in wiens ressort de gemeente gelegen is." — 163 — Reglement verkiezing desahoofden. N.-I. alsmede van de plaats, waar de bijeenkomst gehouden is, en van den afstand dier plaats tot de naastbijgelegen grens van het gebied der betrokken gemeente melding moeten worden gemaakt in het hiervoren bedoeld proces-verbaal. 3. 1. De Commissie zorgt, dat aan de verkiezing alleen wordt deelgenomen door personen, die volgens het bepaalde in het tweede lid van artikel 1 kiesgerechtigd zijn en niet bij rechterlijke uitspraak van het kiesrecht ontzet zijn. 2. De stemmen worden door de kiesgerechtigden persoonlijk uitgebracht; geen plaatsvervanging is daarbij toegelaten. 3. De verkiezing gaat niet door, tenzij-minstens 2/t van het geheel aantal kiesgerechtigden is opgekomen, zullende bij gebreke van dien eene nieuwe verkiezingsbijeenkomst worden belegd, voor welke de bepalingen van dit Reglement eveneens van toepassing zijn, met uitzondering van de beperking, gesteld in den aanhef dezer .alinea. 4. 1. Vóór den aanvang der verkiezing worden de regeling der samenstelling van het dessabestuur en die der door de gemeente aan het ambt van dessahoofd en aan de overige bedieningen in genoemd bestuur verbonden inkomsten, hetzij in den vorm van ambtsvelden, hetzij in dien van dienstpraestatiën als anderszins, aan de aanwezigen in herinnering gebracht. 2. Van de krachtens de vorige alinea bekend gemaakte regelingen wordt in meerbedoeld proces-verbaal aanteekening gehouden, zoomede op het verkiezingsbewijs, op de wijze als door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald. 5. 1. Tot dessahoofd zijn niet verkiesbaar: 1°. vrouwen; 2°. minderjarigen (1); 3°. niet-eervol ontslagen dessahoofden en -Landsdienaren; 4°. zij, die bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zijn ontzet van het recht tot het bekleeden van ambten, ingeval op het tijdstip der verkiezing de termijn der ontzetting nog niet verloopen is (2). 2. De stemmen, bij de verkiezing uitgebracht op personen, die ingevolge de vorige alinea niet tot dessahoofd verkiesbaar zijn, worden als van onwaarde aangemerkt. (1) Bij ordonnantie van 4 Juni 1918, Ind. S. 277, is het woord „minderjarigen" gesteld in de plaats van „onvolwassenen". (2) Nommer 4 is aldus nader vastgesteld bij art. 21 lid 12 van het Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497. Het luidde te voren: „4. zij, die bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zijn ontzet van het recht tot het waarnemen van alle openbare bedieningen of ambten, ingeval op het tijdstip der verkiezing de termijn der ontzetting nog niet verloopen is." — 164 - N.-I. Reglement verkiezing desahoofden. 3. Van de uitgebrachte stemmen, welke krachtens het bepaalde bij het vorig lid als niet geldig zijn aan te merken, en van de redenen dier ongeldigheid wordt in het procesverbaal der verkiezing aanteekening gehouden. 4. De kiesgerechtigden worden vóór den aanvang der verkiezing herinnerd aan het bepaalde bij het eerste en het tweede lid van dit artikel. 6. 1. Bij de verkiezing wordt diegene als gekozen beschouwd, op wien zich het grootst aantal geldige stemmen, mits ten minste één vijfde van het aantal kiesgerechtigden der dessa bedragende, vereenigd heeft. 2. In geval van staking van stemmen wordt van hen, op wie het grootst aantal geldige stemmen is uitgebracht, diegene als gekozen beschouwd, die naar het oordeel der Commissie de meeste waarborgen van geschiktheid aanbiedt. 3. Indien niemand het vereischte minimum aantal geldige stemmen heeft bekomen, wordt eene tweede stemming in dezelfde bijeenkomst gehouden. Heeft ook deze stemming geen resultaat, dan wordt eene nieuwe bijeenkomst belegd op de wijze en binnen een termijn als bij artikel 1 bepaald. De beperking gesteld in den aanhef der derde alinea van artikel 3 is bij deze nieuwe bijeenkomst niet toepasselijk. 7. 1. Van het verhandelde ter verkiezingsbijeenkomst wordt door de Commissie proces-verbaal opgemaakt volgens het daarvoor door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vast te stellen model. 2. Dit proces-verbaal wordt, binnen veertien dagen na de verkiezingsbijeenkomst ingediend aan het Hoofd van gewestelijk bestuur (1). 8.. Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist binnen één maand na de ontvangst van het proces-verbaal omtrent de gehouden verkiezing, aan welke hij alleen in de volgende gevallen zijne goedkeuring onthoudt: 1°. wanneer blijkt, dat bij de gehouden verkiezing de voorschriften van dit Reglement niet naar behooren zijn opgevolgd en het gepleegde verzuim invloed heeft kunnen uitoefenen op den uitslag der verkiezing; 2°. wanneer de gekozene — ter beoordeeling van genoemd Bestuurshoofd — uit hoofde van zijn gedrag, van verslaafdheid aan spel, opium of sterken drank, op grond van ouderdom, ziekelijkheid, ziels- of lichaamsgebreken, wegens veroordeeling (1) De woorden „voorzien van de adviezen van de Commissie, den Regent en het Hoofd van plaatselijk bestuur", welke geplaatst waren tusschen „wordt," en „binnen" vervielen bij ordonnantie van 21 November 1912, Ind. S. 567. Daarbij werd vergeten de komma achter „wordt" eveneens te schrappen. — 165 — Reglement verkiezing desahoofden. N.-I. bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, waarop geene gratie is gevolgd, tot eene zwaarder straf dan geldboete, dan wel wegens andere gewichtige redenen van openbaar belang voor het ambt van dessahoofd ongeschikt is te achten. 9. 1. Indien de verkiezing niet wordt goedgekeurd, gelast, onder opgaaf der redenen van die beslissing, het Hoofd van gewestelijk bestuur eene nieuwe verkiezing te houden, met de opdracht om vóór den aanvang dezer verkiezing van die redenen aan de kiesgerechtigden mededeeling te doen. 2. Op deze verkiezing is het bepaalde bij dit Reglement van toepassing, met dien verstande nochtans dat de stemmen, uitgebracht op den persoon, wiens keuze op grond van een der in het vorig artikel onder 2°. genoemde rederten niet is goedgekeurd, van onwaarde zijn, hetgeen mede vóór den aanvang der nieuwe verkiezing uitdrukkelijk ter kennis van de aanwezigen wordt gebracht. '19. 1. Aan hem, wiens verkiezing is goedgekeurd — van welke goedkeuring aan de gemeente kennis wordt gegeven — wordt door het Hoofd van gewestelijk bestuur een bewijs daarvan verleend, gesteld in de Nederlandsche en in de landstaal, op ongezegeld papier, overeenkomstig het door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vast te stellen model. 2. Zoodra het bij de vorige alinea bedoeld bewijs door of namens het Districtshoofd aan den gekozene is overhandigd, van welke handeling aan den voet daarvan aanteekening wordt gehouden, treedt de gekozene van rechtswege op als hoofd der betrokken Inlandsche gemeente. 11. 1. In plaats van dadelijk eene nieuwe verkiezing te gelasten, kan het Hoofd van gewestelijk bestuur, op voorstel van het Hoofd van plaatselijk bestuur, den Regent gehoord, in de tijdelijke vervulling der betrekking van dessahoofd door de aanwijzing van een fungeerenden titularis voorzien, wanneer: a. bij twee opeenvolgende bijeenkomsten niemand het ingevolge de eerste alinea van artikel 6 vereischte minimum aantal geldige stemmen op zich vereenigd heeft; b. bij twee opeenvolgende bijeenkomsten personen gekozen zijn, aan wier verkiezing wegens een der redenen, omschreven onder 2° van artikel 9, de vereischte goedkeuring moest worden onthouden; c. de kiesgerechtigden, door zich gezamenlijk van stemming te onthouden, blijk geven geen prijs te stellen op de uitoefening van het kiesrecht; d. geen enkel, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 5 daarvoor in aanmerking komend, persoon zich voor het ambt verkiesbaar heeft gesteld. 2. Binnen één jaar nadat zoodanige voorziening door het Hoofd van gewestelijk bestuur is genomen, wordt eene nieuwe - 166 — N.-I. Reglement verkiezing desahoofden. verkiezingsbijeenkomst belegd, hetzij op verzoek der bewoners van de betrokken dessa, hetzij op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur. 12. 1. Voor het ontslag van een dessahoofd wordt vereischt een gemotiveerd besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur, blijkens hetwelk de betrokken Regent en het Hoofd van plaatselijk bestuur ter zake zijn gehoord. 2. Dit besluit wordt ten spoedigste in de dessa bekend gemaakt met uitreiking, zoo mogelijk, aan den betrokkene van een extract op ongezegeld papier. 13. 1. Het ontslag wordt eervol verleend, tenzij, ter beoordeeling van het Hoofd van gewestelijk bestuur, het dessahoofd in ernstige mate zich heeft schuldig gemaakt aan wangedrag, plichtverzuim of laakbare handelingen. 2. In het ontslagbesluit wordt het aantal volle jaren vermeld, gedurende welke het dessahoofd dat ambt heeft vervuld. 14. 1. Wanneer ter zake van een tot de kennisneming van den Landraad of een hoogeren rechter behoorend feit tegen een dessahoofd eene strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt dit hoofd, tenzij tot dadelijk ontslag termen aanwezig worden geacht, door het Hoofd van gewestelijk bestuur in de uitoefening zijner betrekking geschorst, totdat, op grond van de uitspraak des rechters, te zijnen opzichte eene nadere beschikking kan worden genomen. 2. In geval van schorsing van een dessahoofd, hetzij op grond van het bepaalde bij de vorige alinea, hetzij uit anderen hoofde, zoomede indien wegens overlijden of ontslag van het dessahoofd diens betrekking is opengevallen, voorziet het Hoofd van plaatselijk bestuur, in overleg met den Regent, in de tijdelijke waarneming der aan het ambt verbonden werkzaamheden, met inachtneming, zooveel mogelijk, van de te dien aanzien bestaande plaatselijke gebruiken. 15. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur doet in het jaarlijks door hem in te dienen Algemeen Verslag mededeeling van het aantal in het afgeloopen jaar door hem goedgekeurde verkiezingen van dessahoofden, zoomede, met opgaaf van redenen, van het aantal gevallen, waarin gedurende dat tijdperk door hem verkiezingen niet zijn goedgekeurd, dessahoofden zijn geschorst of ontslagen, dan wel, krachtens het bepaalde bij de eerste alinea van artikel 11, een fungeerend dessahoofd door hem is aangesteld. 2. Tevens wordt in dat Verslag voor zooveel noodig in bijzonderheden gerapporteerd nopens de werking der in dit Reglement vervatte bepalingen. 16. 1. Dit Reglement is van toepassing op alle Inlandsche gemeenten op Java en Madoera, die niet vallen onder de — 167 — Reglement verkiezing desahoofden. N.-I. uitzondering, gesteld bij de derde alinea van artikel 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië. la In de afwachting dat dit Reglement toepassing kan vinden op tot het Landsdomein terugkeerende particuliere landerijen of gedeelten daarvan, kan het Hoofd van gewestelijk* bestuur in het ambt van dorpshoofd aldaar voorzien, zonder voorafgaande verkiezing, als bedoeld in artikel 1 (1). 2. De hoofden der perdikan-dessa's, alsmede van die dessa's, welke bepaaldelijk belast zijn met de bewaking der graven van de voorouders van Vorsten, Regenten en andere Inlandsche grooten, of van tempels en andere in de oogen der bevolking gewijde plaatsen, worden, voor zoover het gebruik niet medebrengt dat zij door de bevolking worden gekozen door de Hoofden van gewestelijk bestuur benoemd, in de uitoefening hunner betrekking geschorst en ontslagen op voordracht van het Hoofd van plaatselijk bestuur, na den Regent te hebben gehoord, met inachtneming zooveel mogelijk van het beginsel van erfopvolging. 3. In de in de vorige alinea bedoelde dessa's, waar verkiezing van dessahoofden gebruikelijk is, zijn de bepalingen van dit Reglement ten volle toepasselijk, met dien verstande dat waar de ingezetenen niet aan heerendienstplicht onderworpen zijn, het plaatselijk gebruik beslist wie hunner als kiesgerechtigd zijn aan te merken. 4. De door de Hoofden van gewestelijk bestuur benoemde dessahoofden ontvangen eene akte van aanstelling in de Nederlandsche en in de landstaal, op ongezegeld papier, overeenkomstig het door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vast te stellen model. 17. Waar in dit Reglement sprake is van den Regent, wordt voor die afdeelingen, waar een zelfstandig Patih bescheiden is of het hoogste Inlandsen Bestuurshoofd den rang van Districtshoofd draagt, respectievelijk daarvoor gelezen: „Patih" of „Districtshoofd". Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Juli 1907. En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 7den April 1907. J. B. VAN HEUTSZ. De Algemeene Secretaris, van Rees. (Uitgeg. 15 April 1907.) (1) Aan dit artikel is lid la toegevoegd bij ordonnantie van 22 December 1913, Ind. S. 712. — 168 — N.-I. Inl. gemeente-ord. voor Sumatra's Westkust. Ordonnantie van 27 September 1918, Ind. S. 677, houdende bepalingen met betrekking tot de regeling van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in het gewest Sumatra's Westkust. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende de bepalingen met betrekking tot de regeling van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in het gewest Sumatra's Westkust te herzien; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Met intrekking van de bij artikel 1 der ordonnantie van 19 December 1914 (Staatsblad n4.774) vastgestelde „ Nagari-ordonnantie voor Sumatra's Westkust", vast te stellen de volgende -bepalingen met betrekking tot de regeling van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in het gewest Sumatra's Westkust. Samenstelling der gemeentebesturen. Art. 1. Het bestuur over elke Inlandsche gemeente in het gewest Sumatra's Westkust wordt gevoerd door een raad, welke wordt aangeduid als „Inlandsche gemeenteraad" en een gemeentehoofd. 2. 1. De raad is samengesteld uit: a. de volkshoofden of oudsten van de gemeente, die volgens het plaatselijk gebruik voor het lidmaatschap in aanmerking komen of zoo velen hunner als daarvoor worden aangewezen in gemeen overleg volgens plaatselijk gebruik, zulks behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel; b. leden door of namens het Hoofd van gewestelijk bestuur na candidaatstelling door de daarvoor ih aanmerking komende gemeentegenooten benoemd in die gemeenten, die het verlangen te kennen geven om ook anderen dan de onder a bedoelde hoofden of oudsten als leden in den raad op te nemen. 2. Na gepleegd overleg met de betrokken gemeente stelt het Hoofd van gewestelijk bestuur het aantal der in lid 1 onder a en b bedoelde leden van den raad vast. 3. 1. De aanwijzing der in artikel 2 lid 1 onder a bedoelde volkshoofden en oudsten geschiedt onder toezicht van het Hoofd van plaatselijk bestuur met inachtneming van het plaatselijk gebruik of de in gemeen overleg getroffen regelen. — 169 - Inl. gemeente-ord. voor Sumatra's Westkust. N.-I. Het Hoofd van plaatselijk bestuur voorziet hen van een bewijs van erkenning. 2. De benoeming der in artikel 2 lid 1 onder b bedoelde leden geschiedt uit een voordracht van drie candidaten voor elke te vervullen plaats. Deze voordracht wordt opgemaakt door het Hoofd van plaatselijk bestuur overeenkomstig de wenschen van de gemeentegenooten, die voor raadpleging daarover in aanmerking komen. 3. De benoemde leden hebben gerekend van den dag van benoeming gedurende drie jaren zitting in den raad, doch kunnen na verloop van dien tijd onmiddellijk weder candidaat gesteld en benoemd worden. 4. Voor eene benoeming tot lid van den raad kunnen alleen in aanmerking komen gemeentegenooten, die lezen en schrijven kunnen. 4. 1. De raad kiest uit zijn midden een gemeentehoofd, dat leider van den raad is. 2. De regelen omtrent verkiezing en ontslag van het gemeentehoofd worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 71 van het Reglement op het beleid derRegeenng van Nederlandsch-Indië. door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld. De keuze en het ontslag vereischen zijne goedkeuring. Het Hoofd van gewestelijk bestuur voorziet den gekozene van een bewijs van erkenning. 3. In geval van ontstentenis, afwezigheid, ziekte of andere wettige verhindering van het gemeentehoofd, treedt als vervanger op het door den raad uit zijn midden daartoe aangewezen lid, behoudens goedkeuring van deze aanwijzing door het Hoofd van plaatselijk bestuur. Werkkring der gemeentebesturen. Raad. Algemeene bepalingen. 5. 1. Aan het hoofd der gemeente staat de Inlandsche gemeenteraad. 2. De raad is bevoegd om voor het gebied der gemeente regelingen alsmede maatregelen van bestuür te treffen nopens onderwerpen, die de belangen van dat gebied betreffen. 3. De in het vorige lid bedoelde regelingen mogen geene bepalingen behelzen omtrent punten, waaromtrent voorzien is bij eene algemeene of locale verordening of bij een gewestehjk reglement of keur van politie, die toepasselijk is op het gebied der gemeente, tenzij daartoe bij algemeene verordening vrijheid is gegeven. 4. Een gemeente-regeling houdt op van kracht te zijn voorzoover de daarin voorkomende punten nader worden geregeld bij eene algemeene of locale verordening of bij-een gewestelijk reglement of keur van politie, die toepasselijk is op het gebied der gemeente. — 170 — N.-I. Inl- gemeente-ord. voor Sumatra's Westkust. 6. 1. Aan een door den raad te nemen beslissing moet voorafgaan het door het plaatselijk gebruik voorgeschreven overleg (moepakat). 2. Omtrent de wijze van belegging van vergaderingen, het voor geldige vergaderingen vereischte aantal aanwezige leden, de wijze van handelen indien in vergaderingen niet tot eenstemmigheid gekomen wordt, zoomede omtrent andere aangelegenheden, de vergaderingen van den raad betreffende, waarvan regeling wenschelijk voorkomt, worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur zooveel mogelijk in overeenstemming met het plaatselijk gebruik en met inachtneming van door het Hoofd van gewestelijk bestuur aangegeven beginselen voorschriften vastgesteld. 7. Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de wijze van openbaarmaking van de door den raad vastgestelde regelingen, zoomede voor zoover noodig de wijze, waarop moet blijken van andere door den raad genomen beslissingen. 8. Beslissingen van den raad, welke met de wet of het algemeen belang strijdig zijn, kunnen bij een met redenen omkleed besluit door het Hoofd van gewestelijk bestuur te allen tijde worden vernietigd. Beslissingen van den raad, aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen, en beperking van het beschikkingsrecht van den raad over aan de gemeente toebehoorende zaken. 9. 1. Behoudens het bepaalde in het volgend artikel worden aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen de beslissingen van den raad betreffende: a. het aangaan van geldleeningen; b. het aangaan van overeenkomsten ten doel hebbende het verkrijgen onder een bezwarenden titel, het vervreemden of voor schuld verbinden van gronden, gebouwen of andere onroerende zaken; c. het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of in gebruik geven van aan de gemeente toebehoorende gronden, gebouwen of andere onroerende zaken; d. het voeren van rechtsgedingen, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie, en het berusten in tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of tegen haar gewezen vonnissen, wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaat. 2, De in het vorige lid bedoelde goedkeuring wordt schriftelijk verleend. Van de weigering zijner goedkeuring wordt door het Hoofd van plaatselijk bestuur onder opgave van redenen eveneens schriftelijk kennisgegeven aan den raad. — 171 Inl. gemeente-ord. voor Sumatra's Westkust. N.-I. 3. Aan de onder a, b en d van het eerste lid van dit artikel bedoelde beslissingen verleent het Hoofd van plaatselijk bestuur zijne goedkeuring niet dan na zich persoonlijk van de wenschelijkheid van den maatregel te hebben overtuigd in eene vergadering waaraan, behalve de leden van den raad, ook de daarin niet zitting hebbende volkshoofden of oudsten en hunne adat-bijstanden en waar het plaatselijk gebruik daarvoor nog andere gemeentegenooten aanwijst, ook deze deelnemen. 4. Overeenkomsten, strekkende tot het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of in gebruik geven van aan de gemeente toebehoorende gronden, gebouwen of andere onroerende zaken, mogen niet worden aangegaan voor langer dan vijf en twintig jaren. 5. Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, zoo noodig, aan welke beperkingen de beschikking over de aan de gemeente toebehoorende zaken verder onderworpen is. 10. 1. Beslissingen van den raad tot het instellen van rechtsvorderingen tegen achterstallige schuldenaren van gemeentelijke credietinstellingen zijn niet aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen. Echter moet aan deze van het nemen eener dergelijke beslissing door den raad kennis worden gegeven. 2. Het bepaalde in artikel 6, l8** lid is op deze beslissingen niet van toepassing. 3 De raad kan zijn bevoegdheid van beslissing tot het instellen der hierbedoelde vorderingen op het gemeentehoofd overdragen, dat in dat geval verplicht is, telkenmale als hij van de hem verleende bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, daarvan aan den raad en aan het Hoofd van plaatselijk bestuur mededeeling te doen. 4. De in lid 3 bedoelde overdracht van zijne bevoegdheid door den raad op het gemeentehoofd kan niet plaats hebben dan na goedvinden van het Hoofd van plaatselijk bestuur. Uitvoering der beslissingen van den raad. 11. 1. Het gemeentehoofd is belast met de uitvoering der beslissingen van den raad. 2. De beslissing, welke naar zijn gevoelen als strijdig met de wet of het algemeen belang door het Hoofd van gewestelijk bestuur kan vernietigd worden, brengt het gemeentehoofd niet ten uitvoer. 3. Het gemeentehoofd geeft van dit gevoelen binnen twee. maal vier en twintig uur na de vergadering, waarin de beslissing genomen is, kennis aan de leden van den raad en aan het districtshoofd. Deze doet daarvan zoo-spoedig mogelijk mededeeling aan het Hoofd van plaatselijk bestuur dat — 172 — N.-I. Inl. gemeente-ord. voor Sumatra's Westkust. voor kennisgave aan het Hoofd van gewestelijk bestuur zorg draagt. Het dagelijksch bestuur. 12. Onverminderd hetgeen bij het Sumatra-reglement en het vorig artikel is bepaald omtrent de taak van het gemeentehoofd, is dat hoofd belast met het dagelijksch bestuur der gemeente, waartoe behoort: a. het uitvoeren van de regelingen van den raad; b. het beheeren der-inkomsten en uitgaven van de gemeente, behoudens het bepaalde bij artikel 13; c. de zorg, voor zoover niet tevens of uitsluitend aan anderen opgedragen, voor de instandhouding en bruikbaarheid der gemeentelijke openbare land- en waterwegen, bruggen, duikers, waterleidingen, pleinen, marktterreinen, aanlegplaatsen voor prauwen en andere werken en plaatsen, tot gemeen gebruik van allen bestemd; d. het beheer en onderhoud van alle gemeentelijke eigendommen en bezittingen; e. de vordering der gemeentediensten, met inachtneming van het bij artikel 14 bepaalde; ƒ. de zorg voor een richtig beheer der gemeente-instellingen ; g. het benoemen en ontslaan van gemeentelijke pagawai en doebalang tot een door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld aantal; h. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat en het behartigen binnen de grenzen zijner bevoegdheid van de belangen der gemeente, waar slechts mogelijk. Beheer en bewaring der gemeentekas. 13. 1. Alle gelden der gemeente worden gestort in de gemeentekas, welke onder beheer staat van het gemeentehoofd en bewaard wordt ter plaatse en op de wijze door den raad bepaald. 2. Toezicht op dit beheer en die bewaring wordt uitgeoefend door het districtshoofd onder leiding van het Hoofd van plaatselijk bestuur. Het gemeentehoofd dient driemaandelijks een afschrift van de boekhouding van de gemeentekas in aan het districtshoofd. 3. Zonder machtiging van het districtshoofd zijn uitgaven boven een door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld bedrag niet toegelaten. — 173 — Inl. gemeente'?ord. voor Sumatra's Westkust. N.-l. j Vordering van gemeentediensten. 14. 1. Het gemeentehoofd is in verband met het bepaalde •bij artikel 12 bevoegd om, met inachtneming van het plaatselijk gebruik, de door den raad ter zake uitgevaardigde voorschriften alsmede van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen tot beperking dier vorderingen binnen billijke grenzen, de ingezetenen der gemeente te doen oproepen tot het verrichten van gemeentediensten. 2. Waar van de zijde van het gewestelijk of plaatselijk bestuur, ingevolge eene regeling van den raad dan wel volgens het plaatselijk gebruik anderen met het dagelijksch beheer en de zorg voor de instandhouding van gemeentelijke werken belast zijn, kunnen die instellingen of personen zich ter bekoming van de daartoe noodige dienstplichtigen tot het gemeentehoofd wenden. Van eene weigering door dit hoofd om de gevraagde dienstplichtigen beschikbaar te stellen, is beroep op het districtshoofd toegelaten. Vertegenwoordiging der gemeente in rechten. 15. 1. Het gemeentehoofd vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechten. 2. Bij de verleening van de in het eerste lid van artikel 9 onder d bedoelde goedkeuring kan, wanneer twijfel bestaat of de vertegenwoordiging in rechten van de gemeente door het gemeentehoofd in haar belang is, het Hoofd van plaatselijk bestuur, na raadpleging van het districtshoofd, den raad uitnoodigen een ander persoon uit zijn midden aan te wijzen, die het gemeentehoofd als vertegenwoordiger vervangt. 3. Onder gelijke omstandigheden als in het vorige lid bedoeld kan de raad bij het nemen eener beslissing als aangegeven in het eerste lid van artikel 10 een ander persoon uit zijn midden aanwijzen ter vervanging van het gemeentehoofd. De raad geeft hiervan kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. 4. Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden aan den persoon of ter woonplaats van het gemeentehoofd. De persoon met het uitbrengen van de exploiten belast, geeft van deze verrichting kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. Slotbepaling. 16. Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den titel: „Inlandsche gemeente-ordonnantie voor Sumatra's Westkust". - 174 — N.-I. Inl. gemeente-ord. voor Banka. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van een door den Gouverneur-Generaal te bepalen dag (1). En opdat niemand enz. Gedaan te Tjipanas, den 278ten September 1918. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, Hulshoff Pol. (Uitgeg. 7 October 1918.) Ordonnantie van 26 Juli 1919, Ind. S. 453, houdende regelen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in het gewest Banka en Onderhoorigheden. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord. doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende regelen vast te stellen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in het gewest Banka en Onderhoorigheden; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië ; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Vast te stellen de volgende bepalingen met betrekking tot de regeling van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in het gewest Banka en Onderhoorigheden. EERSTE AFDEELING. Samenstelling der gemeentebesturen. 1. Het bestuur over elke Inlandsche gemeente in het gewest Banka en Onderhoorigheden wordt gevoerd door een raad, welke wordt aangeduid als „Inlandsche gemeenteraad" en een gemeentehoofd. 2. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt, na gepleegd overleg met de betrokken gemeente, het aantal leden van den raad vast. (1) Bij Gouv. besluit van 31 October 1918, Ind. S. 744 is bepaald, dat deze ordonnantie in werking treedt met ingang van 31 December 1918. — 175 — Inl. gemeente-ord. voor Banka. N.-I. 2. De leden van den raad worden, behoudens het bepaalde in artikel 4, tweede lid, gekozen door de gemeentegenooten, die naar plaatselijke opvattingen daarvoor in aanmerking komen. 3. Alleen de gemeentegenooten, die hun werkelijk verblijf in de gemeente hebben, kunnen lid van den raad zijn. 3. 1. De verkiezing van de in artikel 2 bedoelde leden van den raad geschiedt onder toezicht van het Hoofd van plaatselijk bestuur met in achtneming van de plaatselijke opvattingen of de in gemeen overleg getroffen regelen. Het Hoofd van plaatselijk bestuur voorziet de gekozenen van een bewijs van erkenning. 2. De gekozen leden hebben, gerekend van den dag hunner erkenning, gedurende drie jaren zitting in den raad, doch kunnen na verloop van dien tijd onmiddellijk weder verkozen worden. 3. Hij die ter aanvulling van een tusschentijds opengevallen plaats is verkozen, treedt af op het tijdstip, waarop degene in wiens plaats hij verkozen is, had moeten aftreden. 4. 1. Het gemeentehoofd wordt na gepleegd overleg met de gemeentegenooten, die tot het kiezen van leden van den raad gerechtigd zijn, door het Hoofd van gewestelijk bestuur benoemd en ontslagen. 2. Het gemeentehoofd is lid tevens leider van den raad. 3. De voordeelen aan het ambt van gemeentehoofd verbonden worden door den raad in overleg met de gemeentegenooten vastgesteld en in het aan het gemeentehoofd uit te reiken benoemingsbesluit vermeld. Zonder goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur kan in die voordeelen geen wijziging worden gebracht. 4. In geval van ontstentenis, afwezigheid, ziekte of andere wettige verhindering van het gemeentehoofd treedt als vervanger op het door den raad uit zijn midden daartoe aangewezen lid, behoudens goedkeuring van deze aanwijzing door het Hoofd Van plaatselijk bestuur. TWEEDE AFDEELING. Werkkring der gemeentebesturen. Raad. Algemeene bepalingen. 5. 1. Aan het hoofd der gemeente staat de Inlandsche gemeenteraad. 2. De raad is bevoegd om voor het gebied der gemeente regelingen alsmede maatregelen van bestuur te treffen nopens onderwerpen, die de belangen van dat gebied betreffen. 3. De in het vorig lid bedoelde regelingen mogen geen bepalingen behelzen omtrent punten, waaromtrent voorzien is bij een algemeene of locale verordening of bij een gewestelijk — 176 — N.-I. Inl. gemeente-ord. voor Banka. reglement of keur van politie, die toepasselijk is op het gebied der gemeente, tenzij daartoe bij algemeene verordening vrijheid is gegeven. 4. Een gemeenteregeling houdt op van kracht te zijn voorzoover de daarin voorkomende punten nader worden geregeld bij eene algemeene of locale verordening of bij een gewestelijk reglement of keur van politie, op het gebied der gemeente toepasselijk. 6. 1. Aan een door den raad te nemen beslissing moet overleg met de gemeentegenooten voorafgaan. 1. Omtrent de wijze van belegging van vergaderingen, het voor geldige vergaderingen vereischte aantal aanwezige leden, de wijze van handelen indien in vergaderingen niet tot eenstemmigheid gekomen wordt, zoomede omtrent andere aangelegenheden de vergaderingen van den raad betreffende, waarvan regeling wenschelijk voorkomt, worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur zooveel mogelijk in overeenstemming met de plaatselijke opvattingen en met in achtneming van door het Hoofd van gewestelijk bestuur aangegeven beginselen voorschriften vastgesteld. 7. Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de wijze van openbaarmaking van de door den raad vastgestelde regelingen, zoomede voor zoover noodig de wijze, waarop moet blijken van andere door den raad genomen beslissingen. 8. Beslissingen van den raad, welke met de wet of het algemeen belang strijdig zijn, kunnen bij een met redenen omkleed besluit door het Hoofd van gewestelijk bestuur te allen tijde worden vernietigd. DERDE AFDEELING. Beslissingen van den raad aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen, en beperking van het beschikkingsrecht van den raad over aan de gemeente toebehoorende zaken. 9. 1. Aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur worden onderworpen de beslissingen van den raad betreffende: a. het aangaan van geldleeningen; b. het aangaan van overeenkomsten, ten doel hebbende het verkrijgen onder een bezwarenden titel, het vervreemden of voor schuld verbinden van gronden, gebouwen of andere onroerende zaken; c. het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of in gebruik geven van aan de gemeente toebehoorende gronden, gebouwen of andere onroerende zaken; — 177 — Inl. gemeente-ord. voor Banka. N.-l. d. het voeren van rechtsgedingen, met uitzondering van die in welke de waarde der vordering een door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald bedrag of minder bedraagt, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie, en het berusten, met gelijke uitzondering, in tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of tegen haar gewezen vonnissen, wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaat. 2. De in het vorige lid bedoelde goedkeuring wordt schriftelijk verleend. Van de weigering zijner goedkeuring wordt door het Hoofd van plaatselijk bestuur onder opgave van redenen eveneens schriftelijk kennis gegeven aan den Raad. 3. Aan de onder a, b en d van het eerste lid van dit artikel bedoelde beslissingen verleent het Hoofd van plaatselijk bestuur zijn goedkeuring niet dan na zich persoonlijk van de wenschelijkheid van den maatregel te hebben overtuigd in eene vergadering met de leden van den raad tot de bijwoning waarvan de kiesgerechtigde gemeentegenooten zijn opgeroepen. 4. Overeenkomsten, strekkende tot het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of in gebruik geven van aan de gemeente toebehoorende gronden, gebouwen of andere onroerende zaken, mogen niet worden aangegaan voor langer dan twintig jaren. 5. Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, zoo noodig, aan welke beperkingen de beschikking over de aan de gemeente toebehoorende zaken verder onderworpen is. VIERDE AFDEELING. . Uitvoering der beslissingen van den raad. 10. 1. Het gemeentehoofd is belast met de uitvoering der beslissingen van den raad. 2. De beslissing, welke naar zijn gevoelen als strijdig met de wet of het algemeen belang door het Hoofd van gewestelijk bestuur kan vernietigd worden, brengt het gemeentehoofd niet ten uitvoer. 3. Het gemeentehoofd geeft van dat gevoelen binnen tweemaal vier en twintig uur na de vergadering, waarin de beslissing genomen is, kennis aan de leden van den raad en aan het districtshoofd. Deze doet daarvan zoo spoedig mogelijk mededeeling aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat voor kennisgave aan het Hoofd van gewestelijk bestuur zorg draagt. VIJFDE AFDEELING. Het dagelijksch bestuur. 1L Onverminderd hetgeen bij het reglement tot regeling van het rechtswezen in de residentie Banka en Onderhoorig- 12 — 178 — N.-I. Ini. gemeente-ord. voor Banka. heden en het vorig artikel is bepaald omtrent de taak van het gemeente (dorps), hoofd, is dat hoofd belast met het dagelijksch bestuur der gemeente, waartoe behoort: a. het uitvoeren van de regelingen van den raad; b. het beheeren der inkomsten van de gemeente, behoudens het bepaalde in de volgende afdeeling; c. de zorg voor zoover niet tevens of uitsluitend aan anderen opgedragen, voor de instandhouding en bruikbaarheid der gemeentelijke openbare land- en waterwegen, bruggen, duikers, waterleidingen, pleinen, marktterreinen, aanlegplaatsen voor prauwen en andere werken en plaatsen, tot gemeen gebruik voor allen bestemd; d. het beheer en onderhoud van alle gemeentelijke eigendommen en bezittingen; e. de vordering der gemeentediensten, met in achtneming van het bij artikel 25 bepaalde; ƒ. de zorg voor het richtig beheer der gemeente-instellingen; g. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat en het behartigen binnen de grenzen van zijn bevoegdheid van de belangen der gemeente, waar slechts mogelijk. ZESDE AFDEELING. Van het beheer en de verantwoording der gemeentelijke geldmiddelen. $ 1. Algemeene bepalingen. 12. Aan den raad behoort, met betrekking tot het beheer der geldmiddelen van de gemeente, alle bevoegdheid, die niet bij algemeene verordening aan anderen opgedragen is. 13. t. Alle gelden der gemeente worden gestort in de gemeentekas, welke onder beheer staat van het gemeentehoofd en bewaard wordt ter plaatse en op de wijze door den raad bepaald. 2. Toezicht op dit beheer en die bewaring wordt uitgeoefend door het districtshoofd volgens aanwijzingen van het Hoofd van plaatselijk bestuur. 3. Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan bepalen, dat zonder machtiging van het districtshoofd uitgaven boven een vastgesteld bedrag niet zijn toegelaten. 14. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan ten aanzien van het beheer der gemeentegeldmiddelen zoodanige administratieve voorschriften geven, als hem noodig voorkomen. 2. Door den raad vastgestelde regelingen nopens genoemd beheer houden op van kracht te zijn wanneer het onderwerp, daarbij geregeld,' nader door het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt geregeld. — 179 — Inl. gemeente-ord. voor Banka. N.-I. § 2. Van de begrooting. 15. 1. Jaarlijks in de maand November stelt de raad met inachtneming van het bij artikel 6, eerste lid, bepaalde voor het volgend dienstjaar een begrooting vast, welke bestaat uit twee deelen, jéén tot regeling van de uitgaven en één tot aanwijzing van de middelen tot dekking der uitgaven. 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd een verdere splitsing van de begrooting voor te schrijven. 16. 1. De begrooting behoeft om te werken de goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat zijn bevoegdheid ten deze op het Hoofd van plaatselijk bestuur kan overdragen.' 2. De goedkeuring wordt onthouden of verleend aan de begrooting in haar geheel, zooals zij door den raad is vastgesteld. Het besluit, waarbij zij wordt geweigerd, wordt met redenen omkleed. 3. Wanneer de bevoegdheid tot goedkeuring van de begrooting is overgedragen op het Hoofd van plaatselijk bestuur kan de raad in geval van weigering voorziening vragen bij het Hoofd van gewestelijk bestuur. In dat geval beslist het Hoofd van gewestelijk bestuur bij een besluit, dat, ook wanneer de goedkeuring wordt verleend, met redenen omkleed is. 17. 1. De raad maakt, zoodra hij van de goedkeuring eener begrooting of begrootingswijziging kennis krijgt, de goedgekeurde begrooting of begrootingswijziging op de bij het plaatselijk gebruik voorgeschreven wijze of overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen bekend, waardoor zij verbindend wordt. 2. Is de goedgekeurde begrooting nog niet plaatselijk bekend gemaakt op 1 Januari van het jaar, waarvoor zij moet dienen, dan strekt, totdat de begrooting verbindend wordt, die van het vorig jaar tot grondslag van het beheer voor het alsdan aangevangen dienstjaar. 18. Vermenging van uitgaven en inkomsten is verboden; derhalve moeten alle uitgaven ten laste en alle ontvangsten ten bate van de begrooting gebracht worden. 19. 1. Het diénstjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. 2. De dienst blijft open tot en met den laatsten dag van Maart van het jaar volgende op het dienstjaar om alles ten einde te brengen wat het verevenen van de uitgaven en het bewerkstelligen van de ontvangsten betreft. § 3. Van de begrootingsrekening. 20. 1. De raad stelt jaarlijks voorloopig vast een rekening van de ontvangsten en uitgaven. De rekening moet de begrooting zooveel mogelijk op den voet volgen. — 180 — N.-I. Inl. gemeente-ord. voor Banka. 2. Deze rekening en de daarbij behoorende stukken worden aan het Hoofd van gewestelijk bestuur aangeboden. 3. Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt het slot der rekening vast. 21. 1. De in het vorig artikel bedoelde begrootingsrekening wijst aan: in uitgaaf, het geraamd bedrag en wat daarop is uitgegeven; in ontvang, het geraamd bedrag en wat daarop is ontvangen; met aanduiding van de verschillen in meer of minder, zoowel wat de uitgaven als wat de ontvangsten betreft. In geval van splitsing als bedoeld in artikel 15 tweede lid wordt de volgorde der begrooting en de omschrijving der onderdeelen gevolgd. 2. De begrootingsrekening vermeldt tevens voor zooveel mogelijk de oorzaken der verschillen tusschen de ramingen en uitkomsten. 22. 1. De begrootirigsrekening wordt onder dagteekening van de afsluiting van den dienst door den raad opgemaakt en op de bij het plaatselijk gebruik voorgeschreven wijze of overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd van gewestelijk bestuur gegeven regelen, gedurende een bepaalden tijd bekend gemaakt. 23. De door den raad voorloopig vastgestelde begrootingsrekening wordt na ommekomst van den in het vorig artikel bedoelden tijd, doch uiterlijk op den len Mei van het jaar, volgende op het dienstjaar, aan het Hoofd van gewestelijk bestuur gezonden door tusschenkomst van het Hoofd van plaatselijk bestuur. 24. Het besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening wordt onmiddellijk na ontvangst door den raad op de bij het plaatselijk gebruik voorgeschreven wijze of overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd van gewestelijk bestuur gegeven regelen bekend gemaakt. ZEVENDE AFDEELING. Vordering van gemeentediensten. 25. 1. Het gemeentehoofd is in verband met het bepaalde bij artikel 11 bevoegd om met inachtneming van het plaatselijk gebruik, de door den raad ter zake uitgevaardigde voorschriften alsmede van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen tot beperking dier vorderingen binnen billijke grenzen, de ingezetenen der gemeente te doen oproepen tot het verrichten van gemeentediensten. 2. Waar van de zijde van het gewestelijk of plaatselijk — 181 — Inl. gemeente-ord. voor Banka. N.-8L, bestuur, ingevolge eene regeling van den raad dan wel volgens het plaatselijk gebruik anderen met het dagelijksch beheer en de zorg voor de instandhouding van gemeentelijke werken belast zijn, kunnen die instellingen of personen zich ter bekoming van de daartoe noodige dienstplichtigen tot het gemeentehoofd wenden. Van eene weigering door dit hoofd om de gevraagde dienstplichtigen beschikbaar te stellen is beroep op den raad toegelaten. 26. Het -Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd voor te schrijven, dat volgens door hem te stellen regelen op de in artikel 16 bedoelde begrooting blijkt het aantal der noodig geraamde dagdiensten en op de in artikel 20 genoemde rekening van het aantal gevorderde diensten met vermelding van de werken, waarvoor die diensten bewezen zijn. ACHTSTE AFDEELING. Vertegenwoordiging van de gemeente in en buiten rechten. 27. 1. Het gemeentehoofd vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechten. 2. Bij de verleening van de in het eerste lid van artikel 9 onder d bedoelde goedkeuring kan, wanneer twijfel bestaat of de vertegenwoordiging in rechten van de gemeente door het gemeentehoofd in haar belang is, het Hoofd van plaatselijk bestuur, na raadpleging van het districtshoofd, den raad uitnoodigen een ander persoon uit zijn midden aan te wijzen, die het gemeentehoofd als vertegenwoordiger vervangt. 3. Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden aan den persoon of ter woonplaats van het gemeentehoofd. De persoon, met het uitbrengen van de exploiten belast, geeft op straffe van nietigheid van deze verrichting kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. Slotbepaling. 28. Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den titel: Inlandsche gemeente-ordonnantie voor Banka. Ten tweede: Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van een door den Gouverneur-Generaal te bepalen dag (1). En opdat niemand enz. Gedaan te Batavia, den 26sten Juli 1919. J. v. LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, G. R. Erdbrink. . (Uitgeg. 26 Augustus 1919). (1) Deze dag is nog niet bepaald. — 182 — N.I. Inl. gemeente-ord. voor Amboina. Ordonnantie van 22 September 1914, Ind. S. 629, houdende regeling van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de residentie Amboina, zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnantie van 31 Mei 1917, Ind. S. 223. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, het noodig achtende bepalingen vast te stellen met betrekking tot de regeling van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de residentie Amboina; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van NederlandschIndië; Heeft goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Met intrekking van alle daarmede strijdige voorschriften, vast te stellen de navolgende bepalingen met betrekking tot de regeling van de huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de residentie Amboina: EERSTE AFDEELING. Van de samenstelling der gemeentebesturen. Art. L Het bestuur van elke Inlandsche gemeente in de residentie Amboina bestaat uit een gemeentehoofd, en uit personen, die hem bijstaan in het bestuur, tot zoodanig aantal en onder zoodanige benamingen als het plaatselijk gebruik medebrengt. 2. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt, met in achtneming van het bepaalde bij artikel 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië en van het plaatselijk gebruik, regelen vast omtrent aanwijzing en ontslag van het gemeentehoofd en van de medeleden in het bestuur. 2. Aanwijzing en ontslag van het gemeentehoofd vereischen de goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat den aangewezene van eene akte van erkenning voorziet. Het Hoofd van gewestelijk bestuur voorziet het gemeentehoofd, dat aan eenig hooger Inlandsch hoofd ondergeschikt is, niet van eene akte van erkenning zonder voorafgaande raadpleging ter zake van dit hoogere hoofd. 3. In geval van ontstentenis van het gemeentehoofd, geschiedt zijne vervanging overeenkomstig het plaatselijk gebruik — 183 - Inl. gemeente-ord. voor Amboina. N.-I. of de dienaangaande bestaande of nog uit te vaardigen bepalingen. TWEEDE AFDEELING. Van de den leden der gemeentebesturen toekomende voordeelen. 4. De voordeelen, verbonden aan de waardigheid van gemeentehoofd en van medelid in het bestuur, worden voor zooveel noodig door het Hoofd van plaatselijk bestuur in overleg met de bevolking geregeld. DERDE AFDEELING. Van den werkkring der gemeentebesturen. § 1. Algemeene bepalingen. 5. 1. Aan het hoofd der gemeente staat het gemeentehoofd. 2. Onverminderd hetgeen bij het Reglement op het rechtswezen in de residentie Amboina is bepaald omtrent de taak van het gemeentehoofd, behoort aan dat hoofd met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente, alle bevoegdheid, welke niet bij deze of eenige andere regeling, dan wel door het plaatselijk gebruik aan anderen is opgedragen. 6. 1. Bij de uitoefening zijner functiën raadpleegt het gemeentehoofd zooveel mogelijk de overige leden van het gemeentebestuur. 2. Omtrent de zaken, vermeld in het eerste lid van artikel 9, en andere aangelegenheden van gewichtigen aard, alsmede in alle gevallen, waarin zulks door de meerderheid der overige leden van het gemeentebestuur noodzakelijk wordt geacht, wordt door het gemeentehoofd geen beslissing genomen dan na beraadslaging in eene vergadering, tot welke, behalve de leden van het gemeentebestuur, de overige daarvoor in aanmerking komende ingezetenen der gemeente worden opgeroepen, een en ander met in achtneming van het plaatselijk gebruik. 3. Beslissingen van den in het vorig lid bedoelden aard kunnen, voorzoover zij met de wet of met het algemeen belang strijden, bij een met redenen omkleed besluit door het Hoofd van gewestelijk bestuur, na ingewonnen advies van het hoogste betrokken Inlandsch hoofd, te allen tijde worden vernietigd. 7. 1. Van de gemeentelijke regelingen en de andere in de tweede alinea van artikel 6 bedoelde beslissingen, waartoe ook behooren die genomen in zake de in de eerste — 184 — N.-I. Inl. gemeente-ord. voor Amboina. alinea's van artikelen 10 en 11 genoemde handelingen, wordt aanteekening gehouden in een door het gemeentehoofd aan te leggen „Register van gemeente-beschikkingen" van door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgestelden vorm. 2. Waar de invoering van het bij de vorige alinea aangeduid register aan bezwaren onderhevig is, regelt het Hoofd van gewestelijk bestuur de wijze, waarop moet blijken van de bij de artikelen 8 lid 2, 9 lid 1 en 15 bedoelde toestemming. § 2. Van de beslissingen der gemeentebesturen voor de ten uitvoerlegging waarvan de voorafgaande schriftelijke mach' tiging van het Hoofd van plaatselijk bestuur vereischt is, en van de beperking van het beschikkingsrecht over aan de gemeenten toebehoorende zaken. 8. 1. Zonder voorafgaande schriftelijke machtiging van het Hoofd van plaatselijk bestuur mogen ten name van de gemeente: a. geen geldleeningen worden aangegaan; b. geen overeenkomsten worden aangegaan, ten doel hebbende het verkrijgen onder een bezwarenden titel, het vervreemden of voor schuld verbinden van gronden, gebouwen of andere onroerende zaken; c. geen rechtsgedingen, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie worden gevoerd, noch berust worden in tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of in tegen haar gewezen vonnissen, wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaat. 2. De krachtens alinea 1 vereischte machtiging wordt niet verleend dan nadat het Hoofd van plaatselijk bestuur zich heeft overtuigd dat de meerderheid van de tot deelneming aan de bij het tweede lid van artikel 6 bedoelde vergadering gerechtigde of opgeroepen personen met de voorgenomen handeling instemt, en, waar het gemeentehoofd aan hoogere Inlandsche hoofden ondergeschikt is, het gevoelen dier hoofden ter zake is ingewonnen. 3. In geval van weigering der machtiging geeft het Hoofd van plaatselijk bestuur hiervan tevens kennis aan het Hoofd van gewestelijk bestuur. 9. 1. De instemming van de meerderheid der in het tweede lid van artikel 6 bedoelde vergadering wordt vereischt: a. tot prijsgeving aan den Lande van het gemeentelijk bezitsrecht op grond; b. tot verhuur of ingebruikgeving van grond of andere onroerende zaken der gemeente; 2. Onverminderd hetgeen is of zal worden bepaald, ten aanzien van verhuur of in gebruikgeving van grond aan Europeanen en met dezen gelijkgestelden of Vreemde Oos- — 185 — Inl. gemeente-ord. voor Amboina. N.-I. terlingen, mogen overeenkomsten strekkende tot verhuur of ingebruikgeving van grond of andere onroerende zaken der gemeente niet worden aangegaan voor langer dan één jaar, of met goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur voor langer dan vijf jaren. 3. Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, zoo noodig, aan welke beperkingen de beschikking over de geldmiddelen en over de andere roerende zaken der gemeente onderworpen zal zijn. 10. 1. Handelingen verricht, of overeenkomsten aangegaan in strijd met het bij of krachtens de voorafgaande artikelen dezer afdeeling bepaalde, zijn van rechtswege nietig. 2. Geene terugvordering is toegelaten van hetgeen ingevolge eene handeling of overeenkomst als in de vorige alinea bedoeld, door of namens de wederpartij is betaald of verstrekt, noch eenige andere rechtsvordering naar aanleiding van zoodanige handeling of overeenkomst. § 3. Van het dagelijksch bestuur. 11. Het gemeentehoofd is belast met het dagelijksch bestuur der gemeente, waartoe behoort: a. de zorg, voorzoover niet tevens of uitsluitend aan anderen opgedragen, voor de instandhouding en bruikbaarheid der gemeentelijke openbare land- en waterwegen, bruggen, duikers, waterleidingen, pleinen, marktterreinen, waterreservoirs en andere werken en plaatsen, tot gemeen gebruik van allen bestemd; b. het beheer en onderhoud van alle gemeentelijke eigendommen en bezittingen; c. de zorg voor een richtig beheer der gemeente-instellingen; d. het beheeren der inkomsten en uitgaven van de gemeente, behoudens het bepaalde bij de artikelen 12 en 13. e. het vorderen der gemeentediensten, met inachtneming van het bij de artikelen 14 en 15 bepaalde. é*rr!*i ƒ. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat, en het behartigen, binnen de grenzen zijner bevoegdheid, van de belangen der Inlandsche gemeente, waar slechts mogelijk. § 4. Van het beheer en de bewaring der gemeentegelden. 12. 1. Behoudens het bepaalde bij het volgend artikel, worden alle gelden der gemeente gestort in de gemeentekas, welke onder beheer en bewaring staat van het gemeentehoofd. 2. Toezicht op dit beheer en die bewaring wordt uitgeoefend overeenkomstig de door het Hoofd van gewestelijk bestuur daarvoor te stellen regelen. 13. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan bepalen — 186 — N.-I. Inl. gemeente-ord. voor Amboina. dat de gelden van de Inlandsche gemeenten in een doorhem aan te geven gedeelte van het gewest geheel of gedeeltelijk zullen worden gestort in eene gemeenschappelijke kas, welker bestemming kan zijn de behartiging zoo van de gemeenschappelijke als van de bijzondere belangen der daarbij betrokken gemeenten. 2. Het beheer en de bewaring eener zoodanige gemeenschappelijke kas geschieden overeenkomstig de door het Hoofd van gewestelijk bestuur daarvoor te stellen regelen. § 5. Van de vordering der gemeentediensten en andere gemeentelijke heffingen. 14. 1. Het gemeentehoofd is bevoegd om met in acht neming van het plaatselijk gebruik en van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen tot beperking dier vordering binnen billijke grenzen — in verband met het bepaalde bij de artikelen 4 en 11 — de ingezetenen der gemeente te doen oproepen tot het verrichten van gemeentediensten. 2. Waar van bestuurswege anderen met het dagelijksch beheer en de zorg voor de instandhouding van gemeentelijke werken zijn belast, kunnen die instellingen of personen zich ter verkrijging van de daartoe noodige dienstplichtigen tot het gemeentehoofd wenden. Van eene weigering door het gemeentehoofd om de gevraagde dienstplichtigen beschikbaar te stellen, is beroep op het Hoofd van plaatselijk bestuur toegelaten. 15. Regelingen ter voorziening in gemeentelijke .behoeften van den bij alinea 1 van het vorig artikel bedoelden of anderen aard, anders dan door het VOtSfleren van bij beurtwisseling door de gezamenlijke dienstplichtige ingezetenen van de gemeente of het gehucht te verrichten persoonlijke diensten, mogen — voorzooveel zij niet door het bestuur zijn bevolen — niet in toepassing worden gebracht dan na verkregen toestemming van de meerderheid der in het tweede lid van artikel 6 bedoelde vergadering. § 6. Van de vertegenwoordiging der gemeente in rechten. 16. 1. Het gemeentehoofd vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechten. 2. Bij de in de eerste alinea'Van artikel 8 sub c bedoelde schriftelijke machtiging kan, wanneer twijfel bestaat, of de vertegenwoordiging in rechten van de gemeente door haar hoofd in haar belang is, het Hoofd van plaatselijk bestuur een persoon aanwijzen, die het gemeentehoofd als vertegenwoordiger vervangt. 3. Dagvaardingen en alle andere exploitèa zullen gedaan — 187 — Inl. gemeente-ord. voor Ambonia. N.-l. worden aan den persoon of ter woonplaats van het gemeentehoofd. De persoon, met het uitbrengen van de exploiten belast, geeft van deze verrichting kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur. Slotbepaling. 17. 1. Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den titel: „Inlandsche gemeente-ordonnantie voor Amboina." 2. Ingetrokken (1). Ten tweede: De Gouverneur-Generaal bepaalt de tijdstippen, waarop deze ordonnantie in de onderscheiden gedeelten der residentie Amboina in werking treedt (2) (3). En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 22,ten September 1914. IDENBURG. De Gouvernements Secretaris, Kinderman n. (Uitgeg. 14 Oct. 1914.) _ (1) Bij ordonnantie van 31 Mei 1917, Ind. S. 223 is het tweede lid ingetrokken. Het luidde te voren: ,.Zlj is van toepassing op de residentie Amboina, met uitzondering van de afdeeling Zuid-NieuwGuinea." (2) Het „ten tweede" is aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van _31 Mei 1917, Ind. S. 223. Het luidde te voren: „Deze ordonnantie treedt in werking op een nader door den Gouverneur-Generaal te bepalen datum." (3) Bij Gouv. besluit van 31 Mei 1917, Ind. S. 224 is bepaald, dat deze ordonnantie in de onderafdeelingen Amboina en Saparoea in werking treedt op 1 September 1917. ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN. Ordonnantie van 17 Januari 1914, Ind. S. 24, houdende regelen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië eenerzijds en van de zelfbeslurende landschappen, wier verhouding tot dat Gouvernement wordt beheerscht door de z.g. Korte Verklaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende documenten, anderzijds. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, het noodig achtende voor zooveel noodig in wettelijken vorm eenige nadere regelen vast te stellen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië eenerzijds en van de zelfbesturende landschappen, wier verhouding tot dat Gouvernement wordt beheerscht door de z.g. Korte Verklaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende documenten, anderzijds; Lettende op de artikelen 20, 27, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Vast te stellen de volgende Regelen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Gouvernement van Nederlandsch-Indië eenerzijds en van de zelfbesturende landschappen, wier verhouding tot dat Gouvernement wordt beheerscht door de z.g. Korte Verklaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende documenten, anderzijds. TITEL L Van het Gebied der Landschappen. 1. 1. Het gebied der landschappen omvat geenerlei zeegebied. 2. Nochtans kan de Gouverneur-Generaal in bijzondere gevallen rekening houden met rechten, die het landschap of zijne bevolking op voortbrengselen van de wateren langs zijne kusten volgens de volksinstellingen en gebruiken uitoefent. 2. 1. De grenzen van elk landschap worden, het zelfbestuur gehoord, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur vastgesteld. 2. Geschillen inzake Iandschapsgrenzen worden, nadat de betrokken zelfbesturen ter zake zijn gehoord, door dien Hoofd- — 189 - Zelfbestuursordonnantie. N.-I. ambtenaar beslist, behoudens beroep op den GouverneurGeneraal. 3. l. Wanneer de Gouverneur-Generaal het noodig oordeelt in eenig landschap over grond te beschikken, zullen de noodige terreinen ter plaatse en ter keuze van het Gouvernement door het landschap aan den Lande worden overgegeven, met toekenning of afstand v. z. n van zoodanige publieke of private rechten als de Gouverneur-Generaal zal noodig achten, alles behoudens billijke schadeloosstelling aan rechthebbenden. 2. Desverlangd zullen gronden, die reeds voor eenig doel mochten zijn aangewend, op dezelfde wijze worden overgegeven; meerdere rechten op reeds overgegeven gronden v. z. n. worden toegekend of afgestaan; een en ander mede behoudens billijke schadeloosstelling aan rechthebbenden. TITEL II. Van hei Bestuur en de Bestuurders der Landschappen*. 4. Het bestuur over de in deze ordonnantie bedoelde landschappen blijft ingericht overeenkomstig de in elk landschap bestaande instellingen, gewoonten en gebruiken, onverminderd de navolgende bepalingen van dezen titel. 5. 1. De Hoofden van Gewestelijk Bestuur zijn bevoegd om, na het zelfbestuur van het betrokken landschap te hebben gehoord, en onverminderd het recht van dat bestuur, om ter zake in hooger beroep te gaan bij den Gouverneur-Generaal, in de inrichting van het bestuur over eenig landschap zoodanige wijzigingen aan te brengen als in het belang van het landschap wenschelijk zullen voorkomen, een en ander met uitzondering van verandering ten aanzien van die functiën, waarin de functionaris is benoemd, aangesteld of erkend en bevestigd door den Gouverneur-Generaal. 2. Ten aanzien van de in de eerste alinea uitgezonderde functiën heeft de Gouverneur-Generaal dezelfde bevoegdheid, als in alinea 1 den Hoofden van Gewestelijk Bestuur toegekend. 6. L Bij het ontstaan van eene vacature van bestuurder over een landschap of bij ongeschiktheid dan wel wangedrag van een bestuurder, doet het Hoofd van Gewestelijk Bestuur aan den Gouverneur-Generaal de noodige voorstellen ter 'voorziening in de opengevallen plaats of tot vervanging van den ongeschikten of zich misdragenden bestuurder. 2. In dringende gevallen kan een ongeschikte of zich misdragende bestuurder door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur worden geschorst. 3. De Gouverneur-Generaal voorziet, c. q. na ontslag van den ongeschikten of zich misdragenden bestuurder, overeen- — 190 — N.-I. Zelfbestuursordonnantie. komstig de bestaande gebruiken door benoeming, aanstelling of erkenning en bevestiging in de opengevallen plaats. 4. Bij minderjarigheid van den aan te wijzen persoon voorziet de Gouverneur-Generaal in het regentschap tot het tijdstip, waarop de aangewezene zelf het bestuur kan voeren. 5. De Gouverneur-Generaal kan, zoowel in het algemeen als voor eenig bijzonder geval, de Hem krachtens dit artikei toekomende bevoegdheden overdragen op de Hoofden van Gewestelijk Bestuur. 6. Landsgrooten worden, het zelfbestuur gehoord, benoemd en ontslagen door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. 7. Bij ontstentenis van den bestuurder, regelt, v. z. n. in afwachting van de krachtens alinea 4 van dit artikel te nemen maatregelen, het Hoofd van Gewestelijk Bestuur tijdelijk het bestuur over het landschap. 7. De bestuurders leggen den eed van trouw aan het Nederlandsch-Indisch Gouvernement af en daarenboven c.q. een zoodanigen eed betreffende de uitoefening hunner functiën als de Gouverneur-Generaal mocht vaststellen. 8. 1. Alleen Nederlandsche onderdanen kunnen bestuurder of landsgroote in een landschap zijn. 2. De functie van bestuurder of landsgroote, zoomede elke aanspraak op benoeming, aanstelling of erkenning en bevestiging als zoodanig, gaat verloren door het enkele feit van verlies van de hoedanigheid van Nederlandsch onderdaan. 9. 1. De functie van bestuurder of landsgroote is onvereenigbaar met eenige betrekking van Gouvernementsambtenaar of beambte. 2. ' Een bestuurder of landsgroote, eene betrekking als Gouvernementsambtenaar aanvaardende, verliest door het feit dier aanvaarding de functie van bestuurder of landsgroote. 10. 1. De bestuurder, en voor zoover noodig de landsgrooten, worden ten laste der middelen van het landschap in het genot gesteld van vaste bezoldigingen, waarvan bet bedrag, den bestuurder gehoord, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur wordt vastgesteld. 2. Tenzij bij wijze van belooning voor de aan de. inning daarvan verbonden werkzaamheden, wordt geen evenredig: deel van de opbrengst van een of meer middelen van ontvangst als bezoldiging toegekend. 3. Op den regel, in alinea 2 van dit artikel gesteld, kan uitzondering worden toegestaan met betrekking tot die middelen van ontvangst, welke voortvloeien uit binnen de grenzen van het landschap of in de wateren, die zijne kusten bespoelen, verleende concessies voor ondernemingen van landbouw, boschexploitatie, nijverheid of mijnbouw of vergunningen tot mijnbouwkundige opsporingen. ' — 191 — Zelfbestuursordonnantie. N.-f. 4. Waar zulks op de volksinstellingen en gebruiken gegrond is, kan aan de functiën, in alinea 1 van dit artikel bedoeld, het genot van gebruik van bepaalde stukken grond worden verbonden, in den vorm en met toekenning van die rechten, die de volksinstellingen en gebruiken medebrengen. .- TITEL Hf. Van de bevoegdheid der Bestuurders en Landsgrooten der Landschappen. 11. t. De bestuurder vertegenwoordigt het geheele landschap in en buiten rechten. 2. Hij is voor den gang van zaken in het geheele landschap verantwoordelijk. 3. Dagvaardingen en alle andere exploiten tegen het landschap worden gedaan aan den persoon of ter woonplaats van den bestuurder dan wel ter plaatse, waar hij kantoor houdt. 12. 1. De bestuurders kunnen de belangen van het landschap en van zijne ingezetenen bij den Gouverneur-Generaal, de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur en het betrokken Hoofd van Gewestelijk Bestuur voorstaan. 2. In die gevallen, waarin zij van die bevoegdheid gebruik maken ten aanzien van den Gouverneur-Generaal of de Chefs der Departementen van Algemeen Bestuur, dienen zij schriftelijke stukken in door tusschenkomst van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur, terwijl zij dit bestuurshoofd in kennis stellen met datgene, wat zij bij gebruikmaking van de in dit artikel omschreven bevoegdheid ten aanzien van evenbedoelde autoriteiten mondeling mochten wenschen te berde te brengen. 13. 1, De regeling en het bestuur der aangelegenheden van het landschap worden onder leiding van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur en de hem ondergeschikte ambtenaren overgelaten aan het zelfbestuur. 2. De bestuurders zijn onder dezelfde leiding bevoegd ter zake gezamenlijk met de bestuurders van andere landschappen gemeenschappelijke regelingen te treffen. 3. De landsgrooten zijn overeenkomstig de volksinstellingen en gebruiken onder de leiding van dan wel te zamen met de bestuurders werkzaam. 14. 1. Het gezag der bestuurders strekt zich niet uit buiten de grenzen van het landschap. 2. Hun gezag strekt zich daarenboven binnen de grenzen van het landschap slechts uit tot hunne onderhoorigen, d. z. de personen, die niet vallen onder een der navolgende categorieën: — 192 — N.-I. Zelfbestuursordonnantie. a. Europeanen; b. Vreemde Oosterlingen; c. Inlandsche landsdienaren; d. Inlanders, gevestigd binnen de aan het Gouvernement voor de legering van bezetting, het opwerpen van versterkingen, de oprichting van etablissementen, de vestiging van nieuwe •of de uitbreiding van bestaande hoofdplaatsen overgegeven gronden; e. Inlandsche Christenen, niet behoorende tot de inheemsche bevolking van het gewest, zoomede tot die bevolking wel behoorende Inlandsche Christenen in de door den GouverneurGeneraal aangewezen landschappen; ƒ. Inlanders van buiten het gewest, die zich tijdelijk in het landschap bevinden; g. Inlanders, onverschillig van welken landaard, die krachtens met hunne werkgevers op den voet der bestaande wettelijke bepalingen gesloten werkcontracten werkzaam zijn op ondernemingen van landbouw, boschexploitatie, nijverheid of mijnbouw. 3. De in alinea 2 genoemde categorieën van personen staan onder direct gezag van de Regeering van Nederlandsch-Indië. 4. Bij geschil of iemand als onderhoorige van het Gouvernement of van een zelfbestuur moet worden beschouwd, beslist het betrokken Hoofd van Gewestelijk Bestuur in hoogste ressort. 15. Het den landschappen en hunnen bestuurders gelaten Techt van zelfbestuur strekt zich, onverminderd de beperkingen die het ondergaat als rechtstreeksch gevolg van de Nederlandsche Opperheerschappij, niet uit tot: a. het verleenen van zeebrieven of passen aan vaartuigen; b. regelingen betreffende den in-, door- en uitvoer, alsmede het bezit en het vervoer van vuurwapens, ammunitie en ontplofbare stoffen en den handel in die artikelen; c. regelingen in zake het inzamelen van zeeproducten; d. de havenpolitie en het havenbeheer; e. de bescherming van telegraafkabels, telegraaflijnen en van het telegrafisch verkeer; ƒ. het verleenen van vergunningen tot het onttrekken van water aan den bodem middels buizen op eene grootere diepte dan 15 Meter, van vergunningen tot mijnbouwkundige opsporingen en van concessies voor ondernemingen van landbouw, mijnbouw, nijverheid of boschexploitatie, en al hetgeen in verband daarmede in zake toezicht, regeling van rechten en verplichtingen van werkgevers of werknemers, uitoefening Van veiligheidspolitie of andere onderwerpen te regelen is; g. het regelen van openbare verkoopingen; h. de bevoegdheid tot belastingheffing van welken aard ook, — 193 — Zelfbestuursordonnantie. N.-I. behoudens in de gevallen waarin de Gouverneur-Generaal aan het zelfbestuur vergunning heeft verleend om belastingen ten bate van het landschap te heffen; zullende mitsdien de van Gouvernementswege uitgevaardigde, op die aangelegenheden betrekking hebbende of daarmede verband houdende algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften op de landschappen van toepassing zijn. 16. 1. De bestuurders zijn voorts niet bevoegd tot regeling van onderwerpen, door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur met gebruikmaking van de hem bij artikel 72 van het Regeerings-Reglement gegeven bevoegdheid, ten aanzien der landschappen geregeld. 2. Hunne regelingen houden op van kracht te zijn bij het in werking treden van eene door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur met gebruikmaking van de in de vorige alinea bedeelde bevoegdheid voor hunne landschappen uitgevaardigde verordening. TITEL IV. Van de Justitie. 17. 1. Ten aanzien vari de onderhoorigen van het zelfbestuur wordt de inheemsche rechtspleging gehandhaafd, met uitzondering evenwel wat betreft: A. alle burgerlijke rechtsvorderingen, in te stellen tegen het landschap, zoomede die, waarbij een vermogen dat gezamenlijk aan meerdere landschappen of een, dat aan een gedeelte van een landschap toebehoort, is betrokken; B. alle burgerlijke rechtsvorderingen tegen personen, die staan onder het gezag van den bestuurder van het landschap: a. waarin een landschap, een aan meerdere landschappen gezamenlijk behoorend vermogen of het vermogen van een deel van een landschap dan wel een of meer personen, tot wie het gezag van de bestuurders van de landschappen zich niet uitstrekt, als mede-gedaagden betrokken zijn; b. welke gegrond zijn op de onder C te noemen misdrijven en overtredingen; C. alle strafvorderingen tegen de aan het gezag van den bestuurder van het landschap onderworpen personen: a. wegens misdrijven en overtredingen waarvoor zij te zamen met personen, tot wie het gezag van de bestuurders der landschappen zich niet uitstrekt, worden vervolgd; b. wegens misdrijven en overtredingen ten aanzien van het Gouvernement en Zijne eigendommen en inkomsten; c. wegens overtreding van door den Gouvernements wetgever vastgestelde of nader uit te vaardigen bepalingen en 13 194 - N.-I. Zelfbestuursordonnantie. verordeningen, die voor het landschap en zijne ingezetenen van verbindende kracht zijn. 2. De bestuurders zullen voor de uitvoering der vonnissen, die in bovenbedoelde gevallen over hun landschap, of over een aan het landschap met andere gezamenlijk dan wel aan een deel daarvan of over aan hun gezag onderworpen personen uitgesproken mochten worden, den noodigen bijstand verleenen. 18. 1. De bestuurders zullen in hunne landschappen niet tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië behoorende personen niet toelaten zonder vooraf verkregen toestemming van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur of van den plaatselijk besturenden ambtenaar. 2. In de havens van het landschap, waarvan door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur een staat zal worden opgemaakt, zullen evenwel handelaren worden toegelaten en verblijf mogen houden zonder die toestemming, zoolang zij de orde en rust niet verstoren, zullende van hun langer dan drie maanden voortgezet verblijf in die havens door den bestuurder kennis worden gegeven aan den plaatselijken Europeeschen bestuursambtenaar. TITEL V. Van dé Financiën der Landschappen. 19. 1. Jaarlijks wordt eene begrooting van inkomsten en uitgaven van het landschap vastgesteld. 2. De noodige voorschriften voor de uitvoering van alinea 1 van dit artikel zoomede vqpr de inrichting der begrooting worden door of van wege den Gouverneur-Generaal gegeven. 20. 1. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur kan bij met redenen omkleed besluit gelasten, dat meerdere binnen zijn gewest gelegen landschappen gemeenschappelijk één vermogen met gemeenschappelijke lasten en inkomsten zullen hebben. 2. Ook nadat een zoodanig besluit is uitgevaardigd, kunnen de daarbij betrokken landschappen bovendien een afzonderlijk vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten hebben, 3. Voorts kan het Hoofd van Gewestelijk Bestuur bij met redenen omkleed besluit gelasten, dat een gedeelte van een landschap een afzonderlijk vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten zal hebben, of dat de vermogens van gedeelten van landschappen met die van andere landschappen of gedeelten daarvan tot een gezamenlijk vermogen met gezamenlijke lasten en inkomsten zullen worden samengevoegd. 4. In de gevallen, in dit artikel voorzien, regelt het Hoofd van Gewestelijk Bestuur het verband van de afzonderlijke vermogens, lasten en inkomsten der landschappen tot gemeen- — 195 — Zelfbestuursordonnantie. N.-I. schappelijke, zoomede dat van het afzonderlijke vermogen, de eigen lasten en inkomsten van een deel van een landschap tot het vermogen van het landschap. 5. Voor een gemeenschappelijk vermogen, met gemeenschappelijke lasten en inkomsten, als bedoeld in de eerste en derde alinea van dit artikel, wordt mede jaarlijks eene begrooting van inkomsten en uitgaven vastgesteld; voor gedeelten van landschappen met een eigen vermogen, eigen lasten en inkomsten eveneens, indien die niet op de begrooting van het landschap voorkomen. De tweede alinea van artikel 19 is op de in deze alinea bedoelde begrootingen van toepassing. 6. Vorderjngen, dagvaardingen en alle andere exploiten tot betaling van vorderingen ten laste van een gezamenlijk door meerdere landschappen tot stand gebracht vermogen, worden gedaan aan den persoon of ter woonplaats van den Europeeschen bestuursambtenaar, tot wiens ressort alle de betrokken landschappen behooren, of ter plaatse, waar hij kantoor houdt; die ten laste van de huishouding van een afzonderlijk deel van een landschap met eigen vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten tegen den bestuurder van het landschap, op de wijze als aangegeven in de derde alinea van artikel 11. 21. li De begrooting treedt niet in werking dan nadat zij door het Hoofd van Gewestelijk Bestuur is goedgekeurd. 2. Voor wijzigingen van de begrooting, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, geldt het bepaalde in alinea 1. '3. Uitgaven buiten of boven de begrooting mogen niet plaats vinden dan in dringende gevallen, overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen. 22. 1. Jaarlijks wordt door hem, die de begrooting vaststelde, eene, de begrooting zooveel mogelijk op den voet volgende, rekening van de uitgaven en ontvangsten voorloopig vastgesteld. 2. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt het slot der rekening vast. 23. Het beheer der geldmiddelen van de landschappen wordt overigens gevoerd en ingericht overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal of van Zijnentwege vast te stellen regelen. TITEL VI. Van het Algemeen Toezicht op het Bestuur over de Landschappen. 24. Regelingen door het zelfbestuur, krachtens eene door — 196 — N.-I. Zelfbestuursordonnantie. den Gouverneur-Generaal, overeenkomstig artikel 15 sub h verleende vergunning uitgevaardigd betreffende de invoering, wijziging of intrekking van belastingen ten bate van het landschap, behoeven, alvorens van kracht te zijn, de goedkeuring van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. 25. 1. De leiding, bedoeld in de eerste twee alinea's van artikel 13, gaat voorzoover betreft de na te noemen onderwerpen onmiddellijk van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur uit, en kan door hem in zake die onderwerpen niet dan overeenkomstig bijzondere aanwijzingen op de hem ondergeschikte ambtenaren worden overgedragen. 2. Deze onderwerpen zijn: a. daden van wetgeving door de zelfbesturen; b. maatregelen, die financieele gevolgen voor het landschap of voor eene financieele huishouding, waarbij het betrokken is, hebben; c. de vaststelling van regelingen door meerdere zelfbesturen gezamenlijk. 26. i. Het afstaan, verkoopen of verhuren van gronden aan personen, bedoeld onder a en b in de tweede alinea van artikel 14, het aangaan van overeenkomsten van niet strikt, privaten aard, met wien ook, geschieden zoowel door het landschap als door den bestuurder of de aan diens gezag onderworpen personen, slechts met toestemming van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur. 2 De daarop betrekkelijke akten en overeenkomsten zullen door bet Hoofd van Gewestelijk Bestuur moeten worden goedgekeurd. 27. Van de door het Gouvernement uit vergunningen en concessiën binnen de grenzen van het landschap verkregen inkomsten zal de helft, van die uit eigen ondernemingen een in elk geval afzonderlijk door den Gouverneur-Generaal te bepalen gedeelte aan het betrokken landschap worden afgestaan. TITEL VIL Slotbepaling. 28. De Gouverneur-Generaal is bevoegd de (landschappen aan te wijzen, waar de artikelen 9, 10, alinea's 1 en 2, 14, alinea 2, 15, 17, die van den vijfden titel en artikel 26 dezer ordonnantie, geheel of gedeeltelijk, buiten toepassing zullen blijven. Ten tweede. 1. Deze ordonnantie kan worden aangehaald als „Zelfbestuursordonnantie". 2. Zij treedt, voor zooveel noodig gewestgewijze, in wer- — 197 — Zelfbestuursordonnantie. N.-I. king op nader door den Gouverneur-Generaal aan te geven tijdstippen (1). En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 17den Januari 1914. IDENBURG. De Algemeene Secretaris, de Graeff. (Uitgeg. 28 Jan. 1914.) (1) Nog niet in werking getreden. BINNENLANDSCH EN INLANDSCH BESTUUR. Ordonnantie van 17 Februari 1858, Ind. S. 17, ter uitvoering van art. 72 van het Regeeringsreglement, zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnantie van 23 Juli f901, Ind. S. 275 en Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497. In naam des Konings! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:... doet te weten: Dat Hij. in overweging genomen hebbende dat art. 72 van het Reglement op het beleid der Regering van NederlandschIndie voorschrijft, dat de wetgevende bevoegdheid der ambtenaren, met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, bij algemeene verordening zal worden geregeld, Lettende: op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 72 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie, op artikel 70 der instructie voor den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, en op de missive van den Minister van Koloniën, van 31 Januarij 1857 It. A No. 36/124; Heeft goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de hieronder volgende BEPALINGEN tot regeling der wetgevende- bevoegdheid van de ambtenaren met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, ingevolge artikel 72 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie. Art. 1. De reglementen en keuren van policie, tot het maken van welke de ambtenaren met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, bij artikel 72 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch Indie, zijn bevoegd verklaard, worden vastgesteld, hetzij voor een geheel gewest, hetzij voor eene bepaalde afdeeling of een gedeelte daarvan, hetzij voor eene bijzondere plaats of gemeente. 2. Zij mogen zich niet uitstrekken tot onderwerpen van algemeen strafregt, noch ietst inhouden strijdig met verordeningen door een hooger gezag, binnen den kring zijner bevoegdheid uitgevaardigd. Zij houden van regtswege op van kracht te zijn, zoodra in het onderwerp waarover zij handelen, door eene wet, een Koninklijk besluit of eene ordonnancie is voorzien. — 199 — Ordonnantie van 17 Febr. 1858, Ind. S. 17. N.-I. 3. De reglementen en keuren van policie worden door de hoofden van gewestelijk bestuur, door wie zij zijn vastgesteld, afgekondigd, en door den secretaris van het gewest, of den als zoodanig dienstdoenden ambtenaar gewaarmerkt. De afkondiging wordt gerekend geschied te zijn door plaatsing in het officieel nieuwsblad. — Zij is, in geldigen vorm geschied, de eenige voorwaarde der verbindbaarheid. De reglementen en keuren van policie werken terstond nadat hunne afkondiging kan bekend zijn. Wanneer geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend bekend te zijn, op Java en Madura op den dertigsten dag en in de overige koloniën en bezittingen op den honderdsten dag na dien der dagteekening van het officieel nieuwsblad, waarin de verordening is opgenomen. 4. Het formulier van afkondiging der reglementen en keuren van policie is als volgt: De gouverneur (resident of ander hoofdambtenaar met het hoogste gewestetijk gezag bekleed) van Overwegende, enz. Maakt aan de ingezetenen van dat gewest (stad, gemeente) bekend: Dat door hem is vastgesteld de navolgende verordening: (Hier volgt de inhoud van het reglement of de keur en daarna de woorden.) En opdat niemand, wien zulks aangaat, hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het officieel nieuwsblad worden geplaatst, en voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen worden aangeplakt. Gedaan te den . . (Handteekening van den gouverneur, resident of anderen met het hoogste gezag bekleeden hoofdambtenaar en van den secretaris van het gewest of van den zoodanig fungerenden ambtenaar.) 5. De reglementen en keuren van politie mogen geene andere straffen bedreigen dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen (1). (1) Het artikel is aldus nader vastgesteld bij art. 25 van het Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497. Het luidde oorspronkelijk: „De reglementen en keuren van policie mogen met geene andere straffen bedreigen, dan de zoodanige tot het opleggen waarvan de residenten alleen regtsprekende in zaken van overtreding dan wel ter policierol, krachtens het tweede lid van ar ikel 108 van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indie, artikel 150 van dat zelfde reglement en artikel 28 der bepalingen tot regeling van eenige onderwerpen van strafwet- — 200 — N.-I. Qouv.besluit van 17 Febr. 1858, Ind. S. 18. 6. De opbrengst der geldboeten en verbeurdverklaringen komt ten voordeele van den lande. 7. Bij elke veroordeeling tot geldboete wordt tevens door den regter de lijfsdwang bepaald, den tijd van acht dagen niet te bovengaande, welke in de plaats der opgelegde boete treedt, wanneer dezelve niet is voldaan binnen den tijd van eene maand, na aanzegging ter teregtzitting, dan wel na aanmaning (1). En opdat niemand enz. Gedaan te Batavia, den 17den Februarij 1858. CHS. F. PAHUD. De Algemeene Sekretaris, van de graaff. (Uitgeg. 25 Febr. 1858.) Gouvernementsbesluit van 17 Februari 1858, Ind. S. 18, houdende bepalingen ter verzekering van de regelmatige werking van bovenstaande ordonnantie, zooals dit besluit gewijzigd is bij Gouvernementsbesluiten van 5 December 1862, Ind. S. 146 en 15 December 1870, Ind. S. 189. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndie, van den 17den Februarij 1858, No. 60. Gelezen, enz. Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: geving, vastgesteld bij publicatie van 5 Februarij 1848 (staatsblad n°. 6) bevoegd zijn, naar gelang van den landaard der beklaagden, — met verbeurdverklaring der voorwerpen van overtreding en hetgeen daaruit is voortgesproten, gelijk mede van de middelen en werktuigen, welke tot het plegen van de overtreding hebben gediend of bestemd zijn geweest, — of bevel dat die voor misbruik ongeschikt gemaakt of vernietigd worden." Bij ordonnantie van 23 Juli 1901, Ind. S. 275 was het gewijzigd in: „De reglementen en keuren van politie mogen geene andere straffen bedreigen dan: tegen Europeanen gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste ƒ 100 (een honderd gulden) en tegen Inlanders gevangenisstraf van ten hoogste acht dagen, geldboete van ten hoogste f 100 (een honderd gulden) of tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden, ten aanzien van beide categorieën van personen öf met verbeurdverklaring hetzij van het voorwerp van de overtreding, hetzij van hetgeen uit de overtreding is voortgesproten of van de middelen en de werktuigen, welke gediend hebben, om die te plegen, indien deze zaken den veroordeelde in eigendom toebehooren öf met bevel dat die voor gebruik ongeschikt gemaakt of vernietigd worden." (1). Vgl. art. 30 Strafwetboek. — 201 — Ordonnantie van 30 Aug. 1867, Ind. S. 114. N.-I. Eersteljjk, enz. Ten tweede: Te arresteren de volgende bepalingen ter verzekering van de regelmatige werking der bij art. 1 van dit besluit gearresteerde ordonnantie: Art. 1. De reglementen en keuren van policie, tot het maken van welke de hoofden van gewestelijk bestuur de bevoegdheid ontleenen uit artikel 72 van het reglement op het beleid der regering in Nederlandsch-Indië, nader geregeld bij de ordonnancie van heden (staatsblad n°. 17), mogen niet worden afgekondigd, zonder voorafgaande raadpleging van den direkteur van justitie. Ingeval van verschil van gevoelen, zal de beslissing van de regering moeten worden ingeroepen (1). 2. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn verpligt zorg te dragen voor de aanplakking, voor zooveel noodig ook in de Inlandsche en Chinesche talen, op de plaatsen waar zulks gebruikelijk is, van alle algemeene verordeningen, hetzij wetten, Koninklijke besluiten of ordonnancien, hetzij gewestelijke, gemeentelijke of plaatselijke reglementen en keuren van policie, alsmede voor de opname der laatstgemelde reglementen en keuren in het officieel nieuwsblad. Onder de benaming van het officieel nieuwsblad wordt, zoo lang niet anders is bepaald, volgens artikel 105 der bepalingen omtrent de invoering van- en den overgang tot de nieuwe wetgeving, verstaan de Javasche Courant. Ten derde: Enz. (Uitgeg. 25 Febr. 1858.) Ordonnantie van 30 Augustus 1867, Ind. S. 114, betreffende de instruktiën voor de hoofden van gewestelijk bestuur, de regenten en de distriktshoofden op Java en Madura (2). In naam des Konings! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord;... doet te weten: (1) Het artikel is aldus (behoudens dat bij besluit van 15 December 1870, Ind. S. 189, „direkteur van justitie" in de plaats is gesteld van „procureur-generaal bij het hoog-geregtshof van NedetlandschIndie") gewijzigd bij besluit van 5 Dec. 1862, Ind. S. 146. Het luidde te voren: „De reglementen en keuren van policie tot het maken van welke de hoofden van gewestelijk bestuur de bevoegdheid ontleenen uit artikel 72 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie, nader geregeld bij de ordonnantie van heden (staatsblad n°. 17), mogen niet worden afgekondigd, zonder voorafgaande goedkeuring derzelve door den Gouverneur-Generaal." (2) De sedert de vaststelling in de instructies aangebrachte wijzigingen zijn in den tekst opgenomen. — 202 - N.-I. Instruktiën. Dat Hij, door afkondiging in den vorm, voorgeschreven bij artikel 33 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indië, allen twijfel wenschende weg te nemen, die zou kunnen bestaan omtrent de algemeene verbindbaarheid van de voorschriften der reeds in het Staatsblad van 1859 onder n°. 102 geplaatste instruktiën voor de hoofden van gewestelijk bestuur, de regenten en de distriktshoofden op Java en Madura, zijnde die voor de hoofden van gewestelijk bestuur bij artikel 3 van het besluit van 6 Junij 1861 n°. 19 (Staatsblad n°. 44) voorwaardelijk van toepassing verklaard op de gezaghebbers en residenten op de bezittingen buiten Java en Madura en op allen, die onder hunne bevelen met de uitoefening van burgerlijk gezag belast zijn; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indië en op artikel 3 van de ordonnancie van 20 Januarij 1866, (Staatsblad n°. 5); Heeft goedgevonden en verstaan: Bij deze alsnog openlijk afkondiging te doen van: 1. de artikelen 1 en 3 van het besluit van 5 December 1859 n°. 4 (Staatsblad n°. 102) luidende als volgt: Art. 1. Met intrekking van alle vroegere daarmede strijdende bepalingen, te arresteren de hier onder volgende instruktiën. A. INSTRUKTIE voor de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura. Art. 1. De hoofdambtenaren, die, in naam van den Gouverneur-Generaal, het gewestelijk bestuur uitoefenen op Java en Madura, voeren den titel van Resident. 2. De resident is met het hoogste géwestelijke gezag bekleed in het aan zijn bestuur toevertrouwde gewest. 3. De resident woont op de hoofdplaats. Hij mag zich uit het onder zijn beheer staande gewest niet verwijderen, zonder magtiging of verlof van den Gouverneur-Generaal, tenzij hij gedagvaard mogt worden voor den regter tot het afleggen van getuigenis der waarheid, en dan nog alleen, wanneer de tijd mogt ontbreken, om beschikking aftewachten op een te vragen verlof en wanneer geene dienstbelangen van dringenden aard zijne verwijdering onraadzaam mogten maken. 5. (1). Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, legt de (1) Artikel 4 is ingetrokken en vervangen door de ordonnantie van 9 April 1904, Ind. S. 199. Het luidde: „De resident mag regtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in, noch borg zijn voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende — 203 — Instruktiën. N.-I. resident, in handen van den Gouverneur-Generaal of van. dengenen die daartoe door den Gouverneur-Generaal mogt gemagtigd worden, den volgenden eed (belofte) af: „Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot resident van „benoemd te worden, regtstreeks of zijdelings aan geene personen, hetzij in- hetzij buiten het bestuur, onder wat naam „of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven „heb, noch beloven of geven zal. „Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in deze betrekking te „doen of te laten, van. niemand eenige beloften of geschenken „aannemen zal, regtstreeks of zijdelings. „Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den Koning, en dat ik „den Gouverneur-Generaal, als 's Konings vertegenwoordiger, „zal eerbiedigen en gehoorzamen. „Ik zweer (beloof), dat ik geheim zal houden wat uit den „aard der zaken en overeenkomstig de mij deswege gegeven „bevelen geheim behoort te blijven; dat ik de welvaart van „het aan mijn bestuur toevertrouwd gewest naar mijn beste „vermogen zal bevorderen. „Ik zweer (beloof), dat ik naauwgezet zal opvolgen de „instruktie en voorschriften voor mijn ambt gemaakt of nog „te maken, en de algemeene of bijzondere bevelen, welke mij „door of van wege den Gouverneur-Generaal zullen gegeven „worden, en dat ik mij in alles zal gedragen, zoo als een „braaf en eerlijk resident betaamt. „Zoo waarlijk helpe mij God almagtig (dat verklaar en „beloof ik)." » 6. Bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van den Resident wordt zijn ambt, totdat door den Gouverneur-Generaal daarin zal zijn voorzien, tijdelijk waargenomen door den ter hoofdplaats van het gewest bescheiden Assistent-Resident, dan wel, indien aldaar geen ambtenaar van dien rang werkzaam is gesteld, door den Gewestelijken Secretaris. Voor het geval meer dan een Assistent-Resident ter hoofdplaats bescheiden is, treedt de oudste in anciënniteit als tijdelijk waarnemer op. De bepalingen dezer Instructie, met uitzondering van artikel 5, eene met de Indische Regering, om winst of voordeel aangegane overeenkomst. Hij mag geen handel drijven, noch verbindtenissen van geldelijken aard aangaan met de hoofden der Inlandsche en der daarmede gelijkgestelde bevolking, borgtogten daaronder begrepen. Hij mag geen belang hebben bij eenige bijzondere onderneming van landbouw, nijverheid of scheepvaart, in het onder zijn beheer staande gewest, noch aldaar eigenaar of huurder van landerijen zijn." — 204 — N.-I. Instruktiën. zijn van toepassing op den ambtenaar, met de tijdelijke waarneming van bet ambt van Resident belast (1) (2). 7. De resident oefent het hoogste burgerlijke gezag uit. Hij handhaaft, met den meesten klem, gehoorzaamheid aan het gezag, en gaat alle inbreuken daarop streng tegen. Hij onthoudt zich zorgvuldig van eenige harde of willekeurige behandeling der ingezetenen. 8. De resident geeft aan zijne ondergeschikte ambtenaren, beambten en Inlandsche hoofden zoodanige bevelen als ter uitvoering van de werkzaamheden, hem bij de algemeene en bijzondere verordeningen opgedragen, noodig zijn. 9. De resident ontwerpt en kondigt af reglementen en keuren van policie, op den voet, bepaald bij Staatsblad 1858 Nos. 17 en 18. Hij is mede aansprakelijk voor de afkondiging in het gewest onder zijn beheer, van alle algemeene verordeningen door de Regering uitgevaardigd. 10. De resident leeft stipt na en doet stipt naleven het reglement op het beleid der regering van Nederlandsch-Indië, overeenkomstig de voorschriften van den Gouverneur-Generaal. Hij beijvert zich in zijnen kring om den Gouverneur-Generaal in staat te stellen tot hetgeen dat reglement vordert. 11. Aan den resident is in het algemeen opgedragen het toezigt over de rigtige uitvoering der algemeene verordeningen en bevelen van den Gouverneur-Generaal, voor zoover dat toezigt niet bij andere magten behoort. 12- De resident is, naar aanleiding en met inachtneming van het bepaalde bij het voorgaande artikel, persoonlijk verantwoordelijk voor de handhaving en onverwijlde uitvoering van alle maatregelen van inwendig bestuur en openbaar gezag» welke voortspruiten uit algemeene wetten, reglementen en (1) Het artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 19 October 1911, Ind. S. 570. Het luidde te voren: „Bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van den residentj wordt zijn ambt tijdelijk waargenomen door den assistent-resident of door den sekretaris, indien op de hoofdplaats geen assistent-resident bescheiden is, en zulks tot dat door den Gouverneur-Generaal daarin zal zijn voorzien. De bepalingen dezer instruktie, met uitzondering van artikel 5, zijn van toepassing op den ambtenaar met de tijdelijke waarneming van het ambt van resident belast." (2) Volgens ordonnantie van 12 Augustus 1914, Ind. S. 560 worden in de gevallen, bedoeld bij art. 6 de ambten van Resident van Djokjakarta en Soerakarta tijdelijk waargenomen door de AssistentResidenten, onderscheidenlijk der afdeelingen Mataram en Soerakarta. Die ordonnantie werkt, voor zooveel de residentie Djokjakarta betreft, terug tot 12 October 1913. Deze terugwerkende kracht werd door de ordonnantie van 17 Februari 1915, Ind. S. 198 verleend. — 205 — Instruktiën. N.-l. verordeningen of uit bevelen, die aan hem, door of vanwege den Gouverneur-Generaal, worden afgevaardigd, of welke hunnen grond vinden in den aard der omstandigheden, die eenige tusschenkomst van het openbaar gezag vereischen (1). 13. De resident handhaaft eene goede policie en volgt de instruktiën op, hem ten dien aanzien door den prokureurgeneraal gegeven. Hij zorgt voor de opsporing, de vervolging en het onderzoek van misdrijven en overtredingen, door inlanders en daarmede gelijkgestelden in het door hem beheerde gewest begaan. Hij verleent, voor zoo veel betreft de opsporing, de vervolging en het onderzoek van misdrijven en overtredingen door Europeanen en daarmede gelijkgestelden bedreven, de noodige hulp aan de ambtenaren van de regterlijke magt; alles overeenkomstig de wettelijke bepalingen. 14. De resident oefent de regterlijke funktiën uit, hem bij het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië en andere algemeene verordeningen opgedragen, en leeft ook de daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen met stiptheid na. Inzonderheid bevordert hij, voor zoo veel zulks in zijn vermogen is, eene prompte en onvertogen regtsbedeeling onder den inlander. 15. Ten aanzien van de takken van algemeen bestuur, over welke het beheer is opgedragen aan de direkteuren der departementen van algemeen burgerlijk bestuur, oefent hij het in artikel 11 bedoeld toezigt uit, overeenkomstig de deswege bestaande bepalingen en de aanwijzingen van die direkteuren, behoudens zijne bevoegdheid om, zoo zich daartegen gewigtige bedenkingen verzetten, de uitspraak van den Gouverneur-Generaal in te roepen (2). (1) Bij ordonnantie van 25 Febr. 1876, Ind. S. 57 (zie op artt. 15 en 17), is ingetrokken het tweede lid, luidende.- „De bepalingen op het beheer van 's lands geldmiddelen regelen zijne rekenpligtigheid jegens de algemeene rekenkamer." (2) Bij ordonnantie van 25 Febr. 1876, Ind. S. 57 (zie op artt. 12 en 17), is het artikel aldus gewijzigd. Het luidde te voren: „Ten aanzien van de takken van algemeen bestuur over welke het beheer is opgedragen aan de direkteuren der departementen van algemeen burgerlijk bestuur, oefent hij liet in artikel 11 bedoeld toezigt uit, overeenkomstig de deswege bestaande bepalingen en de bevelen van die direkteuren. Aan hunne aanschrijvingen moet met naauwgezetheid en gepasten spoed worden voldaan. Indien zich daartegen bedenkingen verzetten, is de resident bevoegd, op eigen verantwoordelijkheid, de uitvoering of werking dier aanschrijvingen te schorsen, mits onverwijld daarvan aan den betrokken direkteur kennis gevende, onder mededeeling van redenen." — 206 — N.-I. Instruktiën. 16. De resident is bevoegd van alle departementen en autoriteiten de inlichtingen te vragen, die hij in het belang van de dienst noodig oordeelt, en verpligt hun de inlichtingen te verschaffen, welke zij voor hunnen werkkring verlangen. 17. De resident is verpligt van alle belangrijke voorvallen onverwijld mededeeling te doen aan den Gouverneur-Generaal en behoudens staatkundige aangelegenheden aan het betrokken departement van algemeen bestuur (1). Hij zendt voor den laatsten Maart van elk jaar aan den Gouverneur-Generaal omstandige verslagen in, van den staat van het onder zijn bestuur staande gewest en van hetgeen in hetzelve gedurende den afgeloopen jaarkring is omgegaan en voorgevallen, ingerigt naar de voorschriften en modellen deswege reeds gegeven of nog te geven. 18. De resident handelt in overleg met de kommanderende officieren der land- en zeemagt in het onder zijn bestuur staande gewest aanwezig, in alle zaken, waar het belang der dienst hunne zamenwerking vordert. Tot dat einde doet hij aan die kommanderende officieren mededeeling van al hetgeen tot bevordering dier zamenwerking kan strekken. Hij is verpligt alle geschikte middelen aan te wenden, om met de militaire autoriteiten een gestadige eensgezindheid te onderhouden. 19. De resident gaat in de behandeling en afdoening van de hem toevertrouwde aangelegenheden met gepaste voortvarendheid te werk. 20. Hij zorgt, dat alle bij hem inkomende stukken met orde en naauwkeurigheid worden bewaard, en dat van alle uitgaande stukken kopijen worden gehouden, mitsgaders de noodige registers op een en ander. Hij maakt voor dienstzaken gebruik van het algemeen zegel van den lande, met het omschrift: Resident van 21. Aan hem is in het bijzonder opgedragen te zorgen, dat de rust en goede orde niet gestoord, maar de veiligheid van personen en goederen gehandhaafd worden. Hij heeft tot dat einde de beschikking over de schutterijen, alsmede over alle niet tot het Nederlandsch-Indische leger behoorende, van Gouvernementswege opgerigte of nader opterigten gewapende korpsen en troepen en over de kruisbooten. (1) Bij ordonnantie van 25 Febr. 1876, Ind. S. 57 (zie op artt. 12 en 15), zijn de elf laatste woorden ingelascht en is het tweede lid geschrapt, luidende.- „Hij korrespondeert regtstreeks met den Gouverneur-Generaal over alle staatkundige aangelegenheden en zoodanige andere zaken, welke niet vallen binnen den kring der bevoegdheid van de departementen van algemeen bestuur, kollegiSn of hoofden van administratie." 207 Instruktiën. N.-I. 22. De resident heeft het oppertoezigt over den staat van het armwezen en over het bestuur van alle weeshuizen en andere openbare gestichten van liefdadigheid. Hij neemt de noodige maatregelen of doet voorstellen tot wering van bedelarij en tot handhaving der volksinstellingen, krachtens welke de inlandsche en daarmede gelijkgestelde bevolking gehouden is voor hare eigene armen en gebrekkigen te zorgen. 23. De resident is belast met het oppertoezigt over 's lands burgerlijke gevangenhuizen, in zooverre hetzelve niet uitdrukkelijk aan andere autoriteiten is opgedragen, alsmede over 'de bedelaarsgestichten en strafwerkplaatsen. Hij zorgt, dat de gevangenen en dwangarbeiders met menschelijkheid, overeenkomstig de bestaande bepalingen, worden behandeld, en is verpligt zich daarvan door persoonlijk onderzoek te overtuigen. 24. De resident zorgt dat reizigers, vooral die in kommissie reizen, hetzij militaire of burgerlijke, worden voorzien van de noodige hulp, voor zoo ver dit met inachtneming der bestaande bepalingen kan geschieden. 25 De resident neemt de noodige maatregelen, strekkende ter bevordering van de gezondheid der ingezetenen, volgens de bestaande of de nader vast te stellen algemeene bepalingen. 26. De resident tracht, zooveel mogelijk, de kennis van het gewest onder zijn beheer te vermeerderen. Hij wijdt daarom zijne bijzondere zorg aan het verkrijgen van naauwkeurige statistieke opgaven, zoo omtrent de bevolking zijner residentie in de verschillende indeelingen derzelve, als omtrent den veestapel, de volksziekten, de vaccine, de voor de verschillende regtbanken behandelde regtszaken, bebouwde velden, produktie, enz., alles volgens de algemeene of bijzondere voorschriften ter zake gegeven of nader te geven. 27. De resident maakt in het bestuur over de inlandsche bevolking zooveel mogelijk gebruik van de tusschenkomst van hare van Regeringswege aangestelde of erkende hoofden, onder wier onmiddelijke leiding die bevolking behoort te worden gelaten, zooveel de omstandigheden zulks toelaten. Hij ziet toe op de stipte naleving der voor de regenten en distriktshoofden gemaakte of nog te maken instruktiën. 28. De resident doet, in verband met artikel 71 van het reglement qp het beleid der Regering, zoo noodig, voorstellen aan den Gouverneur-Generaal, betreffende de regeling van het dessa-bestuur, en geeft berigt van de regelingen, die hij zelf op dat stuk heeft gemaakt. 29. De resident beschermt de inltmdsche bevolking tegen — 208 — N.-I. Instruktiën. willekeur, zoowel van de zijde van de Europesche en andere ingezetenen, als van die harer eigene hoofden. Waar de middelen om knevelarij en afpersing van geld, goederen of arbeid te weren, onvoldoende zijn, doet hij voorstellen tot voorziening. Hij zorgt, dat aan de inlanders overal de gelegenheid worde gegeven, om vrijelijk klagten in te brengen. 30. De resident zorgt, dat de persoonlijke diensten, waartoe de inboorlingen, volgens de bestaande instellingen, alsnog verpligt zijn, in billijkheid en met onpartijdigiheid over de bevolking verdeeld worden en dat geene nieuwe of meerdere persoonlijke diensten gevorderd worden, dan tot dusver gebruikelijk en gewettigd is en niet strijdig bevonden wordt met reeds uitgevaardigde voorschriften. Hij onderzoekt gestadig voor welke verminderingen, bestaanbaar met het algemeen belang, de eisch van dienstpligtigheid vatbaar is, behoudens instandhouding, zooveel mogelijk, van de persoonlijke diensten, welke de ingezetenen eener dessa, volgens voorouderlijke instellingen, in het belang van die dessa verrigten. Hij zorgt, dat 'onder den naam van heerendiensten geene gedwongene leveringen ten koste der ingezetenen worden begrepen. Onverminderd zijne verpligting om tot het verminderen van den eisch van persoonlijke diensten, voorstellen te doen, telkens wanneer daartoe aanleiding mogt bestaan, deelt hij in het kultuurverslag of bij afzonderlijk rapport jaarlijks mede den uitslag zijner onderzoekingen en den staat, waarin zich de regeling der hierbedoelde diensten bevindt. 31. De resident regelt de heffing der landrenten, waar die zijn ingevoerd, naar den gemeentelijken of dorps-aanslag, overal waar zulks thans geschiedt, in afwachting dat de grondslagen voor den aanslag in deze belasting bij algemeene verordening zullen zijn vastgesteld. 32. Hij zorgt, waar dit noodig mogt zijn, dat de verschillende gewassen, welke tot voeding moeten dienen, in voldoende hoeveelheid worden aangeplant, op de daarvoor meest geschikte tijdstippen. 33. Hij laat zich slechts in zoover met de godsdienstige aangelegenheden der verschillende gezindheden in, als tot behoud van rust en openbare orde noodig is. 84. De resident is ambtshalve voorzitter der gewestelijke sub-kommissiën van onderwijs; hij oefent hét toezigt der overheid uit op het geven van onderwijs, ten dienste der inlandsche bevolking en bevordert de oprigting van scholen, in overeenstemming met de behoefte en de door den GouverneurGeneraal gegeven of nog te geven voorschriften. 209 - Instruktiën. N.-I. 35. De Resident is bevoegd tot benoeming, schorsing en ontslag uit hunne betrekking van de onder hem gestelde ambtenaren, beambten en Inlandsche hoofden, voor zooveel zulks niet aan andere of hoogere autoriteiten is voorbehouden. Hij is bevoegd, om, wanneer de belangen van den dienst dit vorderen, ook de andere onder zijne bevelen gestelde ambtenaren, beambten en Inlandsche hoofden,) uitgezonderd de Inlandsche Officieren van Justitie, onder nadere goedkeuring van de autoriteit, die hen benoemd heeft, in de uitoefening hunner bediening te schorsen, en tijdelijk in het daardoor openvallend ambt te voorzien, mits hiervan terstond aan de betrokken autoriteit kennis gevende (1). 36. Hij is bevoegd, om, bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van eenen onder hem dienenden ambtenaar, beambte of inlandsch hoofd, wiens benoeming aan hoogere of andere autoriteiten is voorbehouden, tijdelijk in de vervulling der vacerende funktiën te voorzien, op de wijze die hem, in verband tot het beschikbaar personeel, in 's lands belang het meest geraden zal toeschijnen, mits onverwijld aan het betrokkene departement van algemeen bestuur of aan den Gouveneur-Generaal daarvan kennis gevende. De door het Hoofd van gewestelijk bestuur getroffen tijdelijke voorziening houdt op van kracht te zijn, zoodra die voorziening geregeld wordt door de daartoe bevoegde autoriteit (2). 37. De resident slaat het ambtelijk, zedelijk en maatschappelijk gedrag van de onder zijne bevelen gestelde ambtenaren, beambten en inlandsche hoofden op gepaste wijze gade,. en brengt, zulks noodig zijnde, zijne bevinding ter kennis van (1) Het artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 2 Mei 1895, Ind. S. 93. Het luidde te voren: „De resident is bevoegd tot benoeming en ontslag uit hunne betrekking van de onder hem gestelde ambtenaren, beambten en inlandsche hoofden, voor zoo veel zulks niet aan andere of hoogere autoriteiten is voorbehouden. Het is bevoegd, om, wanneer de belangen der dienst dit vorderen, de onder zijne bevelen gestelde ambtenaren, beambten en inlandsche hoofden, onder nadere goedkeuring der Regering, in de uitoefening hunner bediening te schorsen, en tijdelijk in het daardoor openvallend ambt te voorzien, mits hiervan terstond kennis gevende aan het betrokken departement van algemeen bestuur of aan den GouverneurGeneraal." Bij Ind. S. 1868 n°. 52 was reeds verklaard, dat lid 2 van dit artikel niet toepasselijk was met opzicht tot de inlandsche officieren van justitie. (2) Met dit tweede lid is het artikel aangevuld bij ordonnantie van 9 Mei 1910, Ind. S. 301. *14 — 210 — N.-I. Instruktiën. het betrokken departement van algemeen bestuur of van den Gouverneur-Generaal. 38. Hij ziet naauwkeurig toe, dat de ambtenaren, beambten of inlandsche hoofden, onder zijne bevelen gesteld, zich geene andere voordeelen uit of ten gevolge van hun ambt verschaffen, dan hun uitdrukkelijk bij hunne benoeming zijn vergund. Bij ontdekking van dergelijke handelingen doet hij daarvan omstandig verslag aan het betrokken departement van algemeen bestuur en, wanneer noodig, ook aan den GouverneurGeneraal, onder overlegging van alle ter zake betrekkelijke bescheiden, en verzoekt om bevelen; onverminderd de verpligting om, waar het feit de kenmerken draagt van misdrijf en door éenen Europeaan of daarmede gelijkgestelde bedreven is, den officier van justitie daarmede in wetenschap te stellen, en behoudens de bevoegdheid bij art. 35 verleend. 39. Hij bevordert zooveel mogelijk de kennis der inlandsche talen en in het algemeen den zin voor wetenschappelijk onderzoek, bij de onder hem gestelde Europesche ambtenaren. 40. Hij spoort de leden van de invloedrijke inheemsche geslachten, en in het bijzonder de zonen en nabestaanden der regenten aan, om zich waardig te gedragen en zich toe te leggen op het verkrijgen der vereischte bekwaamheden, om later in aanmerking te kunnen komen voor plaatsing in 's lands dienst. Hij wekt op en onderhoudt bij de inlandsche hoofden de zucht tot vermeerdering van beschaving en kennis, door gestadige aansporing, en gaat het gebruik van opium onder hen met nadruk tegen. 41. De resident ziet toe, dat, even als zulks voor hem verpligtend is, de onder hem gestelde Europesche ambtenaren en beambten op eene waardige en zachte wijze omgaan met de inlandsche bevolking en hare hoofden. Hij handhaaft het aanzien der inheemsche invloedrijke geslachten zoo veel mogelijk, en tracht die meer en meer aan het Nederlandsch gezag te verbinden. Wederkeerig waakt hij tegen alle aanmatiging van gezag en tegen het beleedigen der Europesche ambtenaren en beambten van de zijde der inlandsche vorsten en hoofden. Hij is verpligt om de ambtenaren of beambten, die de inlandsche vorsten, hoofden en bevolking op schampere en onwelvoegelijke wijze bejegenen, uit het binnenlandsch bestuur te verwijderen of daartoe voorstel te doen. 42. De resident is verpligt, ongerekend de bijzondere reizen, welke de uitoefening van zijn ambt noodig maakt, jaarlijks de verschillende gedeelten van het onder zijn bestuur staande gewest te bezoeken, ten einde zich persoonlijk te — 211 — Instruktiën. N.-I. overtuigen, dat de onderscheidene takken van 's lands dienst naar behooren worden behartigd. Behalve de aangelegenheden, waarop hij, gedurende deze rondreizen, vermeenen mogt zijn bijzondere aandacht te moeten vestigen, legt hij zich vooral toe, om de volledigste en naauwkeurigste berigten in te winnen, omtrent al hetgeen waarover hij rekenschap verschuldigd is in de jaarlijksche verslagen, bedoeld bij artikel 17 dezer instruktie. 43. Deze instruktie is slechts in zoover verbindend voor de residenten in de Vorstenlanden, als dezelve geacht kan worden bestaanbaar te zijn met de bijzondere verhouding der Vorsten tot het Gouvernement, in verband tot de met hen aangegane overeenkomsten en de aldaar bestaande instellingen of gebruiken, en tot de bijzondere voorschriften en bepalingen voor die landen daargesteld. B. INSTRUKTIE voor de Regenten op Java en Madura. Art. 1. De regent staat als zoodanig aan het hoofd der inlandsche bevolking in het regentschap, waarover hij is aangesteld. Alle andere inlandsche hoofden en beambten, binnen den kring van dat regentschap, zijn aan hem ondergeschikt. In zaken, welke het inlandsch bestuur aangaan, is hij de vertrouwde raadsman van den resident. 2. Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, legt hij, ten overstaan van den resident, in het openbaar en op plegtige wijze, den volgenden eed af: „Ik zweer, dat ik, om tot regent te worden aangesteld, „direktelijk of indirektelijk, aan geene personen, hetzij in of „buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, „eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven „of geven zal. „Ik zweer, dat ik, om iets in deze betrekking te doen of „te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, direktelijk of indirektelijk. „Ik zweer getrouwheid aan Zijne Majesteit den Koning der „Nederlanden, mijnen wettigen souverein, eerbied voor- en „gehoorzaamheid aan Zijne Excellentie den Gouverneur„ Generaal van Nederlandsch-Indië, als des Konings vertegenwoordiger. „Ik zweer, dat ik de welvaart van het regentschap, waarover ik ben aangesteld, naar mijn best vermogen, bevorderen, en de ingezetenen met regtvaardigheid behandelen zal. „Ik zweer, dat ik met naauwgezetheid en ijver zal opvolgen „de voor mijn ambt gemaakte en nog te maken instruktiën, „en mij kwijten zal van alle verrigtingen, die mij door of „namens den resident opgedragen worden. — 212 — N.-I. Instruktiën. „Deze mijne verklaring geschiedt met een opregt hart, en „zoo ik aan deze belófte niet voldoe en niet opregt meen wat „ik hier verklaar, zoo valle op mij de toorn des Allerhoogsten. „Ten blijke dat ik dezen eed gezworen heb, stel ik daaronder mijne gewone handteekening en mijn zegel." 3. Hij is verpligt zich ten aanzien van de rangen, titel, staatsie, het gevolg en de songsongs, die hij en zijne naaste aanverwanten mogen voeren, stiptelijk te houden aan de bijzondere voorschriften, welke daaromtrent bestaan of nader mogten worden uitgevaardigd, en te zorgen, dat daarvan evenmin worde afgeweken door andere inlandsche hoofden en beambten. 4. De Regent mag: geen handel drijven; rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in- of borg voor eenige verpachting, aan- of uitbesteding; geen aandeel hebben in het bezit van gemeente-velden der bevolking of in derzelver product; en in het regentschap, waarover hij is aangesteld: geen belang hebben bij eenige bijzondere onderneming van landbouw of nijverheid; geen eigenaar, bezitter of huurder van gronden voor den landbouw worden, tenzij hem dit door den Gouverneur-Generaal wordt toegestaan, en geen grond ontginnen op den voet der ordonnantie van 7 Maart 1874 (Staatsblad No. 79) (1). 5. Bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van den regent, treedt de patih van het regentschap, ambtshalve op in al zijne attributen, tot dat daarin door den Gouverneur-Generaal anders mogt zijn voorzien. 6. De regent is gehoorzaamheid verschuldigd aan de bevelen van den resident en aan die door den assistent-resident der afdeeling, waartoe het regentschap behoort, in hoedanigheid (1) Het artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 23 Dec. 1886, Ind. S. 244; de genoemde ontginningsordonnantie van 1874 is sedert vervangen door Ind. S. 1896 n". 44 gewijzigd bij S. 1904 n°. 416 en S. 1917 n°. 497. Het artikel luidde te voren.- „De regent mag geen handel drijven en regtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in- of borg voor eenige verpachting, aan- of uitbesteding. . Het mag geen belang hebben bij eenige bijzondere onderneming van landbouw of nijverheid in het gewest, waarin het regentschap is gelegen. Hij mag geen aandeel hebben in het bezit van gemeente-velden der bevolking, noch in derzelver produkt, en evenmin tot eigen voordeel of gerief beschikken over de bevolking, dan voor zooveel hem zulks uitdrukkelijk door den Gouverneur-Generaal zal zijn vergund." — 213 — Instruktiën. N.-I. van vertegenwoordiger van den resident, aan hem gegeven. 7. De regent houdt zijn verblijf in den dalem, op de hoofdplaats van het regentschap. Hij vermag zich, zonder verkregen verlof van den resident, niet buiten zijn regentschap te begeven, dan alleen wanneer de belangen van de dienst dringend vorderen, dat hij opkome ter hoofdplaats van de afdeeling, tot welke het regentschap behoort. 8. De regent is den kontroleurs van de landelijke inkomsten en kultures behulpzaam en ondersteunt hen in de uitvoering van hunne ambtspligten. 9. Hij ziet toe op het gedrag van de onder hem gestelde inlandsche beambten en hoofden en op de wijze, waarop zij zich van hunne ambtspligten kwijten. Hij spoort hen ook, door zijn voorbeeld, tot getrouwe pligtsbetrachting aan, en gaat onder hen verkeerde handelingen, zoowel als het gebruik van opium, met nadruk tegen. Daarin door overreding en waarschuwing niet slagende, is hij verpligt daarvan, zonder verder uitstel, met zijne voorstellen, verslag te doen aan den resident of aan den assistentresident der afdeeling waartoe het regentschap behoort. In gevallen van strafwaardigen aard wordt van verkeerde handelingen, terstond na derzelver ontdekking, verslag gedaan in voege als boven. 10. (1). 11. Hij zorgt, dat alle bij hem inkomende stukken met orde en naauwkeurigheid worden bewaard en dat van alle uitgaande stukken afschriften worden aangehouden, met de noodige registers op een en ander. 12. De regent is verantwoordelijk voor de handhaving van het gezag in zijn regentschap. Hij treedt in algemeenen zin voor de belangen der inlandsche bevolking op. (1) Bij de ordonnantie van 20 Maart 1907, Ind. S. 192, is ingetrokken art. 10, luidende: „De regent houdt een register van de in het regentschap aanwezige inlandsche beambten, van akten van aanstelling voorzien, de dessa-hoofden daaronder niet begrepen. Hij houdt insgelijks een register van de voorname inlandsche geslachten. Deze registers vermelden de afkomst, afstammelingen, bloed- en aanverwanten van de daarop ingeschreven personen of geslachten; de in hunne gezinnen voorkomende geboorten, huweliiken en sterfgevallen; en wijders de ambtelijke loopbaan van ieder hunner. Telken vijf jaren worden nieuwe registers aangelegd en de oude zorgvuldig bewaard. De voorvallende veranderingen worden in de loopende registers aangevuld en jaarlijks bij eenen staat aan den resident of assistentresident medegedeeld." — 214 — N.-l. Instruktiën. Hij zorgt voor den geregelden gang der dienst, en voor de uitvoering der maatregelen van inwendig bestuur, welke de inlandsche bevolking betreffen, met inachtneming van de bestaande algemeene verordeningen of bijzondere voorschriften door het Gouvernement uitgevaardigd; van de bevelen, hem door den resident of, namens denzelven, door den assistentresident gegeven, en van de daarmede- niet strijdige instellingen des volks. 13. De regent geeft, van al wat in zijn regentschap voorvalt, kennis aan den resident, of aan den assistent-resident der afdeeling waartoe hetzelve behoort; hij moet daarom zorgen, dat hij van al wat onder de inlandsche bevolking plaats heeft, en van alle tijdingen en geruchten die er loopen behoorlijk worde onderrigt. 14. De regent waakt, dat door niemand inbreuk worde gemaakt op de zelfstandigheid der gemeenten in de regeling harer huishoudelijke belangen, volgens regels, gegrond op volks-instellingen en gebruiken, voor zoo veel die niet strijdig zijn met de verordeningen van den Gouverneur-Generaal of van het gewestelijk gezag uitgegaan, noch op het haar toegekende regt tot het verkiezen, behoudens de goedkeuring van het gewestelijk gezag, van hare hoofden en bestuurders. Indien de instellingen en gebruiken van bijzondere gemeenten strijden met het algemeen belang, of met de verordeningen, uitgegaan van den Gouverneur-Generaal of van het gewestelijk gezag, geeft hij daarvan kennis aan den resident of aan den assistent-resident van de afdeeling waartoe het regentschap behoort. 15. De regent heeft het toezigt over de inlandsche scholen in het regentschap, en waakt dat de verordeningen, deswege uitgevaardigd of nog uittevaardigen, behoorlijk worden nageleefd (1). 16. De regent waakt voor de handhaving van rust en orde, voor de veiligheid van personen en goederen in het regentschap waarover hij is aangesteld. Hij waakt dat geene bedriegers het volk verzamelen, hetzij orn het tot het plegen van eenig kwaad te verleiden, dan wel om zich door het verkoopen van tooverbriefjes (talismans of amuletten) of op eene andere wijze van deszelfs geld en goed meester te maken,—of ook om door voorspellingen, bedreigingen, (1) Art. 11 lid 4 van de „Regelen voor de toekenning van subsidiën uit 's Lands kas aan particuliere Inlandsche scholen op Java en Madoera" (Ind. S 1906 n°. 241) luidt: „Het bij artikel 15 der instructie voor de Regenten op Java en Madoera (Staatsblad 1867 n°. 114) bedoelde toezicht strekt zich niet uit tot gesubsidieerde Inlandsche scholen, waar het onderwijs op Christelijk godsdienstigen grondslag wordt gegeven". — 215 — Instruktiën. N.-I. het aannemen van valsche namen of andere middelen, het volk ongerustheid of vrees aan te jagen. Bij ontdekking van dergelijke handelingen, geeft hij daarvan terstond kennis aan den resident of assistent-resident en is hij bevoegd in spoed vereischende gevallen, in afwachting van bevelen, op zijne verantwoordelijkheid, de maatregelen te nemen, die in het belang der openbare rust en orde noodig mogten zijn en waarop hij onverwijld goedkeuring vraagt. 17. De regent heeft het oppertoezigt over de priesters der mohammedaansche bevolking. Hij waakt dat door hen niets worde ondernomen, strijdig met de door of uit naam van den Gouverneur-Generaal uitgevaardigde verordeningen. Hij waakt, dat niemand zich eenen geestelijken titel aanmatige of dien voere, zoo hij daartoe niet behoorlijk geregtigd is. Van overtredingen dezer bepalingen geeft hij terstond kennis aan den resident of assistent-resident. Hij houdt een register aan van de in het regentschap aanwezige hiervoren bedoelde priesters, waarin de voorvallende veranderingen worden aangeteekend en jaarlijks aan den resident of assistent-resident medegedeeld. Telken vijf jaren wordt een nieuw register aangelegd en het oude zorgvuldig bewaard. 18. De regent werkt mede tot wering van bedelarij. Hij zorgt, dat degenen die niet in hun onderhoud kunnen voorzien, overeenkomstig de volks-instellingen en gebruiken worden onderhouden en verzorgd. Indien daartoe maatregelen van algemeenen aard worden gevorderd, brengt hij zulks, met zijne voorstellen, ter kennis van den resident of assistent-resident. 19. De regent zorgt voor al, wat de gezondheid in het regentschap kan bevorderen, en waakt voor het onderhouden van reinheid en zindelijkheid. Zoo noodig, doet hij den resident of assistent-resident voorstellen tot het dempen of uitdiepen van rivieren, poelen als anderzins. Bij het ontstaan van epidemische of besmettelijke ziekten onder de bevolking, geeft hij daarvan terstond kennis aan den resident of assistent-resident, en zorgt tevens, dat al dadelijk maatregelen tot tegengang van het kwaad worden genomen, welke als nuttig erkend of voorgeschreven zijn. Hij bevordert de koepok-inenting, door de inlandsche bevolking meer en meer te doen bekend worden met de gunstige uitwerking van dit voorbehoedmiddel. 20. De regent moedigt, door alle gepaste middelen, het vangen en dooden van verscheurend en ander schadelijk gedierte aan. — 216 — N.-l. Instruktiën. 21. De regent onderzoekt en deelt aan den resident of assistent-resident mede, welke middelen geschikt zijn, om den staat van het regentschap en den toestand der inlandsche bevolking te verbeteren. Welwillendheid jegens de inlandsche bevolking en zachte behandeling van dezelve, behooren het streven van den regent te zijn. Hij prent die eigenschap in en stelt die ten pligt aan alle inlandsche hoofden en ondergeschikte beambten. Wanneer eene eerste vermaning zonder het gewenschte gevolg blijft, geeft hij, met zijne voorstellen, aan den resident of assistent-resident kennis van de overtredingen van deze verpligting. 22. De regent zorgt, dat de hem door den resident of assistent-resident bekend gemaakte regelingen en verordeningen der aan de bevolking opgelegde persoonlijke diensten met naauwkeurigheid worden ten uitvoer gelegd. Hij onthoudt zich van het maken van veranderingen daarin en waakt tegen iedere neiging bij de ondergeschikte inlandsche beambten en hoofden, om daarvan aftewijken. Hij ziet toe, dat ter zake dier persoonlijke diensten geen willekeur plaats vinde; dat daaronder geen gedwongen leveringen, hetzij in geld, hetzij in goederen of materialen, worden begrepen; dat de inlandsche beambten deswege niet tusschen beide treden in de huishoudelijke regelingen van iedere gemeente ; en dat, ingeval van behoefte aan buitengewone of wisselvallige diensten bij algemeene oproeping, de distriktshoofden met onpartijdigheid de gemeenten daarin doen deelen. Hij gaat na, welke bezwaren of gebreken in de bestaande regelingen voorkomen, welke middelen kunnen strekken, om, zonder nadeel voor het algemeen belang, de diensten te verminderen of te verligten, en brengt het een en ander ter kennis van den resident of assistent-resident. 23. De regent waakt, dat, door wien ook, geen willekeur tegen de bevolking worde gepleegd. Hij spoort mitsdien daden van willekeur op. Hij waarschuwt daartegen degenen der hem ondergeschikte beambten en hoofden, bij wien hij neiging tot knevelarij, misbruik van gezag, of het erlangen van ongeoorloofde inkomsten of voordeelen veronderstelt. Hij waakt, dat aan de inlanders overal gelegenheid gegeven worde, om vrijelijk klagten in te leveren. Hij geeft den resident of assistent-resident kennis van handelingen hiermede in strijd. 24. De regent geeft bijzonder acht op den staat van den landbouw in het regentschap, en maakt zich met de gebreken daarin en de middelen tot aanmoediging en verbetering van denzelven bekend. - 217 — Instruktiën. N.-I. Hij beveelt, waar zulks noodig is, het in acht nemen van de meest geschikte tijdstippen voor de kuituur, bij voorbaat aan. Hij gaat na, welke bezwaren er voor den landbouw bestaan of worden in den weg gelegd, en welken invloed de keus der tijdstippen, voor de volbrenging der op de bevolking rustende verpligte diensten, daarop uitoefent. Vooral onderzoekt hij, welke behoefte er bestaat, aan de daarstelling van werken tot aan- of afvoer van water ten nutte der bouwlanden. Hij verzekert zich, dat steeds genoegzame en goede zaden worden bewaard en gebezigd. Indien het geven van algemeene voorschriften of het nemen van maatregelen in het belang van meer dan eene gemeente wordt gevorderd, doet hij daartoe de vereischte voorstellen aan den resident of assistent-resident. 25. De regent ziet toe, dat de gemeentebesturen niet te kort doen aan de gemeentelijke of bijzondere regten van gebruik of bezit van bouw-, wei- of woeste gronden, zoo als die, met in achtneming der van den Gouverneur-Generaal of van wege het gewestelijk gezag uitgegane verordeningen door de gebruiken van iedere gemeente geregeld zijn. Hij waakt voor eene tijdige verdeeling der gemeentegronden. Indien hem misbruiken ter zake daarvan bekend worden, of indien de gebruiken in eene gemeente strijden met het algemeen belang, dan wel bouwlanden onbenut blijven, geeft hij daarvan den resident of assistent-resident kennis en doet ter regeling de vereischte voorstellen. 26. De regent gaat steeds tijdig den staat der plantsoenen na. Hij vestigt bijzondere aandacht op den stand van het rijstgewas of van zoodanige andere gewassen, welke de voedingsmiddelen der bevolking voortbrengen. Indien er vrees bestaat voor het tegenvallen van den oogst van voedingsmiddelen, in bijzondere streken, of wel in het algemeen, geeft hij daarvan onverwijld kennis aan den resident of assistent-resident, tevens voorstellende welke maatregelen gevorderd worden. 27. De regent ziet toe, dat geene overeenkomsten tot het aanvangen of voortzetten van ondernemingen van landbouw of nijverheid met de inlandsche bevolking worden aangegaan of ten uitvoer gelegd, in strijd met de deswege bestaande verordeningen. Hij gaat in het bijzonder tegen, dat overeenkomsten worden gesloten tot betaling van landrente, tegen afstand van produkten en tot den opkoop van rijst en andere gewassen, welke de voedingsmiddelen der bevolking voortbrengen, tegen genot van voorschotten. — 218 — N.-I. Instruktiën. Van overtredingen op dit punt geeft hij terstond kennis aan den resident of assistent-resident. 28. De regent is verpligt de aandacht der inlandsche bevolking te vestigen op het belang van eene vermeerdering van den veestapel. Hij ziet toe, dat de cijfer-opgaven van het aanwezig vee en de daaronder voorvallende veranderingen met naauwkeurigheid worden zamengesteld. Bij het ontstaan van epidemische of besmettelijke ziekten, dan wel van buitengewone stérften onder het vee, en bij buitengewonen uitvoer, geeft hij daarvan terstond kennis aan den resident of assistent-resident. 29. De regent spoort de inlandsche bevolking aan, zich meer en meer toeteleggen op de uitoefening der voor het regentschap meest geëigende en winstgevende takken van nijverheid, en moedigt in het bijzonder den handel, zooveel mogelijk, aan. Hij waakt voor de instandhouding van de bestaande markten (bazaars); en wanneer het aanleggen van nieuwe markten (bazaars) hem wenschelijk voorkomt, biedt hij voorstellen daartoe den resident of assistent-resident aan. 30. De regent vestigt zijne bijzondere aandacht op de werken van openbaar nut en de middelen van gemeenschap. Hij oefent daarover het toezigt uit, door algemeene verordeningen voorgeschreven. Hij doet onderzoek naar de behoefte aan en de gelegenheid tot verbetering en uitbreiding der middelen van gemeenschap, en deelt zijne bevindingen mede aan den resident of assistentresident. 31. De regent doet, voor zooveel de te zijner beschikking staande middelen zulks toelaten, de uitgestrektheid der bebouwde gronden in het regentschap met zorg nagaan, en dient daarvan naauwkeurige opgaven in aan den resident of assistent-resident. 32. De regent ziet toe, dat in het regentschap van de inlandsche bevolking geene belastingen geheven worden, dan die bij algemeene verordeningen zijn vastgesteld. .Overtredingen brengt hij ter kennis van den resident of assistent-resident. 33. De regent werkt mede tot het vaststellen der schatting van het te verkrijgen padi-produkt en andere in den aanslag der landrente begrepen voortbrengselen; alsmede tot het regelen van den voorbereidenden of voorloopigen aanslag van deze en andere op de inlandsche bevolking rustende belastingen. 34. De regent werkt mede tot het instandhouden der houtbosschen en het welslagen der op hoog gezag ingevoerde kultures in het regentschap. — 219 — Instruktiën. N.-I. Hij brengt de bevelen, die hem door of namens den resident voor de regeling der werkzaamheden ten behoeve van deze kultures gegeven worden, over op de mindere inlandsche beambten en hoofden, en waakt voor derzelver behoorlijke uitvoering. 35. De regent ziet toe, dat de belooningen voor de op hoog gezag in stand gehouden wordende kultures, op de wijze bij algemeene verordeningen voorgeschreven, hoofdelijk aan de bevolking, dat is: aan elk bij de kuituur ingedeeld huisgezin worden uitbetaald. Waar die betalingen geschieden op bepaalde tijdstippen, is hij daarbij tegenwoordig. 36. De regent bezoekt de verschillende deelen van het regentschap zoo dikwerf, als de belangen der dienst zulks, in verband met de bevelen van of namens den resident, noodzakelijk maken, en doet aan hem of aan den assistent-resident mededeeling van zijne bevinding. Hij vergezelt den resident, den inspekteur der kultures en den assistent-resident der afdeeling, waarin het regentschap gelegen is, op hunne inspektie-reizen door het regentschap, tenzij hem anders mogt worden bevolen. 37. De regent is verpligt de inspekteurs van financien en kultures en zoodanige andere ambtenaren, die door den Gouverneur-Generaal met eenig onderzoek in het regentschap mogten worden belast, behulpzaam te zijn en hen, op aanvrage, zoo wel schriftelijk als bij monde, alle inlichtingen te geven en te doen geven, welke zij mogten verlangen; onverminderd zijne verpligting om van een en ander mededeeling te doen aan den resident of assistent-resident. 38. De regent mag zich niet inlaten met de regtstreeksche invordering van 's lands inkomsten, noch met de administratie van 's lands pakhuizen. 39. Alle algemeene of bijzondere verordeningen en voorschriften, waarbij aan regenten op Java en Madura in de regentschappen onder het regtstreeksch beheer van het Gouvernement, hetzij omtrent eenige der vorenvermelde, dan wel andere onderwerpen, eenige verpligting opgelegd of bevoegdheid toegekend is, blijven van kracht, voor zooveel dezelve niet in strijd zijn met- of eenige wijziging hebben ondergaan, door de bepalingen in deze instruktie vervat. C. INSTRUKTIE voor de distrikts-hoofden op Java en Madura, Art. 1. Het distriktshoofd is'belast met de zorg voor den geregelden gang der dienst en met de onmiddelijke uitvoering van alle maatregelen van inwendig bestuur en bevelen, waarbij de inlandsche bevolking van het distrikt, waarover hij is aangesteld, betrokken is. — 220 — N .-I. Instruktiën. Hij behoort zich daartoe bekend te maken met de algemeene of bijzondere verordeningen, die op zijnen werkkring betrekking hebben. 2. Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, legt het distriktshoofd, ten overstaan van den resident en van den regent van het regentschap, waartoe het distrikt, waarover hij is aangesteld, behoort, den volgenden eed af: „Ik zweer, dat ik om tot distriktshoofd te worden aangesteld, direktelijk of indirektelijk aan geene personen, hetzij „in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel „ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch „beloven of geven zal." „Ik zweer, dat ik om iets in deze betrekking te doen ofte „laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, direktelijk of indirektelijk." „Ik zweer getrouwheid aan Zijne Majesteit den Koning der „Nederlanden, mijnen wettigen souverein, eerbied voor en „gehoorzaamheid aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Gene„raal van Nederlandsch-Indië, als des Konings vertegenwoordiger." „Ik zweer, dat ik de welvaart van het distrikt, waarover „ik ben aangesteld, naar mijn best vermogen, bevorderen en „de ingezetenen met regtvaardigheid behandelen zal." „Ik zweer, dat ik met naauwgezetheid en ijver zal opvolgen de voor mijn ambt gemaakte of nog te maken instruk„tiën en mij kwijten zal van alle verrigtingen, die mij van „hoogere hand opgedragen worden." „Deze mijne verklaring geschiedt met een opregt hart, en „zoo ik aan deze belofte niet voldoe en niet opregt meen, „wat ik hier verklaar, zoo valle op rriij de toorn des Aller„hoogsten." „Ten blijke, dat ik dezen eed gezworen heb, stel ik daar„onder mijne gewone handteekening en mijn zegel." 3. Hij is verpligt zich ten aanzien van de rangen, titels, staatsie, het gevolg en de songsongs, die hij mag voeren, stiptelijk te houden aan de bijzondere voorschriften, welke daaromtrent bestaan of nader mogten worden uitgevaardigd en toe te zien dat daarvan evenmin worde afgeweken door de mindere inlandsche hoofden en beambten. 4. Het Districtshoofd mag: geen handel drijven; rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in-of borg voor eenige verpachting, aan- of uitbesteding; geen aandeel hebben in het bezit van gemeente-velden der bevolking of in derzelver product; en in het district, waarover hij is aangesteld: — 221 — Instruktiën. N.-I. geen belang hebben bij eenige bijzondere onderneming van landbouw of nijverheid; geen eigenaar, bezitter of huurder van gronden voor den landbouw worden, tenzij hem dit door den Gouverneur Generaal wordt toegestaan, en geen grond ontginnen op den voet der ordonnantie van 7 Maart 1874 (Staatsblad No. 79) (1). 5. Bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van het distriktshoofd, treedt een inlandsch beambte, daartoe door den resident aan te wijzen, als zijn voorloopige vervanger op in al zijne attributen, tot dat daarin door den GouverneurGeneraal anders mogt zijn voorzien. 6. Het distriktshoofd houdt verblijf op de hoofdplaats van het distrikt. Hij mag, zonder verkregene toestemming van den regent of zonder specialen last daartoe, het distrikt voor welken korten duur ook, niet verlaten, dan alleen wanneer de belangen van de dienst mogten vorderen, dat hij zich vervoege bij den regent, en die belangen niet gedoogen daartoe vooraf verlof aan te vragen. 7. Het distriktshoofd is, onder het toevoorzigt van den resident of van den assistent-resident, regtstreeks ondergeschikt aan den regent van het regentschap, waarin het distrikt is gelegen. 8. Het distriktshoofd is den kontroleur der landelijke inkomsten en kultures van de afdeeling, waarin het distrikt is gelegen, behulpzaam in de uitvoering van diens ambtspligten. Tot dat einde verschaft hij hem de verlangde inlichtingen en opgaven, en vergezelt hem op zijne dienstreizen door het distrikt. 9. Hij ziet toe op het gedrag van de onder hem gestelde inlandsche beambten en hoofden, en op de wijze, waarop zij zich van hunne ambtspligten kwijten. Hij spoort hen ook,- door zijn voorbeeld, tot getrouwe pligts- (1) Het artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 23 Dec. 1886 Ind. S. 244; de genoemde ontginningsordonnantie van 1874 is sedert vervangen door Ind. S. 1896 n°. 44 gewijzigd bij S. 1904 n°. 416 en S. 1917 n°. 497. Het artikel luidde te voren: „Het distriktshoofd mag geen handel drijven en regtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in- of borg voor eenige verpachting, aanof uitbesteding. Hij mag geen belang hebben bij eenige bijzondere onderneming van landbouw of nijverheid in het gewest, waarin het distrikt, waarover hij is aangesteld, is gelegen. Hij ma? geen aandeel hebben in het bezit van gemeentevelden der bevolking, noch in derzelver produkt, en evenmin tot eigen voordeel of gerief beschikken over de bevolking, dan voor zooveel hem zulks uitdrukkelijk door den Gouverneur-Generaal zal Zijn vergund." — 222 — N.-I. Instruktiën. betrachting aan, en gaat onder hen verkeerde handelingen, zoowel als het gebruik van opium, met nadruk tegen. Daarin door overreding en waarschuwing niet slagende, is hij verpligt, daarvan, zonder verder uitstel, met zijne voorstellen verslag te doen aan den regent van het regentschap, waartoe het 'distrikt behoort. In gevallen van strafwaardigen aard wordt van verkeerde handelingen terstond na derzelver ontdekking verslag gedaan aan den regent (1). 10. Het distriktshoofd moet steeds bekend zijn met de afkomst en familie-betrekkingen van de inlandsche beambten, hoofden en voornamen in het distrikt, zoomede met de veranderingen onder hen en hunne gezinnen voorgevallen, om den regent ten allen tijde daaromtrent te kunnen inlichten. 11. Hij zorgt, dat alle bij hem inkomende stukken met orde en naauwkeurigheid worden bewaard en dat van alle uitgaande stukken afschriften worden aangehouden. 12. Hij is verpligt van alle belangrijke voorvallen in het distrikt, waarover hij is aangesteld, onverwijld kennis te geven aan den regent. 13. Het distriktshoofd onthoudt zich van het maken van inbreuk op de zelfstandigheid der gemeenten, in de regeling harer huishoudelijke belangen gegrond op volksinstellingen en gebruiken, voor zooveel die niet strijdig zijn met de verordeningen van den Gouverneur-Generaal of van het gewestelijk gezag uitgegaan; noch op het haar toegekende regt tot het verkiezen, beHoudens de goedkeuring van het gewestelijk gezag, van hare hoofden en bestuurders. Hij waakt, dat zulks niet door anderen geschiede. Indien de instellingen en gebruiken van bijzondere gemeenten strijden met het algemeen belang of met de verordeningen, uitgegaan van den Gouverneur-Generaal of yan het gewestelijk gezag, geeft hij daarvan kennis aan den regent. 14. Het distriktshoofd zorgt voor de handhaving van rust en orde, voor de veiligheid van personen en goederen in het distrikt, waarover hij is aangesteld. Hij waakt, dat geene bedriegers het volk verzamelen, hetzij om het tot plegen van eenig kwaad te verleiden, dan wel om zich door het verkoopen van tooverbriefjes (talismans of (1) „Ten eerste" van ordonnantie van 4 Maart 1916, Ind. S. 242 luidt: „Met aanvulling van. artikel 9 der instructie voor de districtshoofden op Java en Madoera (Staatsblad 1867 n°. 114), te bepalen, dat het ingevolge dat artikel door die Inlandsche ambtenaren uit te oefenen toezicht op Inlandsche beambten en hoofden zich mede uitstrekt over de Inlandsche comptabelen, wier beheer onder hunne controle staat, ook al zijn dezen niet onder hen gesteld." — 223 — Instruktiën. N.-I. amuletten) of op eene andere wijze van deszelfs geld en goed meester te maken, of ook om door voorspellingen, bedreigingen, het aannemen van valsche namen of andere middelen, het volk ongerustheid of vrees aan te jagen. Bij ontdekking van dergelijke handelingen, geeft hij daarvan terstond kennis aan den regent en is hij bevoegd, in spoed vereischende gevallen, in afwachting van bevelen, op zijne verantwoordelijkheid de maatregelen te nemen, die in het belang der openbare rust en orde noodig mogten zijn en waarop hij onverwijld goedkeuring vraagt. 15. Het distriktshoofd waakt tegen bedelarij in het distrikt, en ziet toe, dat degenen, die niet in hun onderhoud kunnen voorzien, overeenkomstig de volksinstellingen en gebruiken worden onderhouden en verzorgd. Wanneer de middelen daartoe ontoereikend zijn en maatregelen van algemeenen aard worden gevorderd, geeft hij daarvan kennis aan den regent. 16. Het distriktshoofd waakt voor alles, wat de gezondheid in het distrikt kan bevorderen, en bijzonder voor het onderhouden van reinheid en zindelijkheid. Zoo noodig doet hij den regent voorstellen tot het dempen of uitdiepen van rivieren, poelen als anderzins. Bij het ontstaan van epidemische of besmettelijke ziekten onder de bevolking, geeft hij daarvan terstond kennis aan den regent, en neemt al dadelijk de maatregelen tot tegengang van het kwaad, die als nuttig erkend of voorgeschreven zijn. Hij bevordert de koepok-inenting, door de inlandsche bevolking meer en meer te doen bekend worden met de gunstige uitwerking van dit voorbehoedmiddel. 17. Het distriktshoofd moedigt, door alle gepaste middelen, het vangen en dooden van verscheurend en ander schadelijk gedierte aan. 18. Het distriktshoofd onderzoekt en deelt aan den regent mede, welke middelen geschikt zijn, om den staat van het distrikt en den toestand der inlandsche bevolking te verbeteren. Welwillendheid jegens de inlandsche bevolking en zachte behandeling van dezelve behooren het streven te' zijn van het distriktshoofd. Hij waakt, dat dit ook worde betracht door de hem ondergeschikte hoofden of beambten, en geeft, wanneer zij deze op hen rustende verpligting niet naar behooren vervullen, daarvan kennis aan den regent. 19. Het distriktshoofd ziet toe, dat de hem bekend gemaakte regelen en verordeningen der aan de bevolking opgelegde persoonlijke diensten, met naauwkeurigheid worden ten uitvoer gelegd. Hij onthoudt zich van het maken van veranderingen daarin, en waakt tegen iedere neiging bij de hem ondergeschikte — 224 — N.-I. Instruktiën. inlandsche beambten en hoofden om daarvan af te wijken. Hij ziet toe, dat ter zake dier persoonlijke diensten geen willekeur plaats vinde; — dat daaronder geen gedwongen leveringen, hetzij in geld, hetzij in goederen of materialen, worden begrepen; — dat de inlandsche beambten en hoofden deswege niet tusschen béide treden in de huishoudelijke regeling van iedere gemeente. Hij zorgt, dat ingeval van behoefte aan buitengewone of wisselvallige diensten bij algemeene oproeping, de gemeenten met onpartijdigheid daarin deelen. Hij gaat na, welke bezwaren of gebreken in de bestaande regelingen voorkomen; welke middelen zouden kunnen strekken, om, zonder nadeel voor het algemeen belang, de diensten te verminderen of te verligten, en brengt het een en ander ter kennis van' den regent. • 20. Het distriktshoofd ziet toe, dat, door wien ook, geene willekeur tegen de bevolking' worde gepleegd. Hij spoort mitsdien daden van willekeur op. Hij waarschuwt daartegen degenen der hem ondergeschikte beambten en hoofden, bij wien hij neiging tot knevelarij, misbruik van gezag of het erlangen van ongeoorloofde inkomsten of voordeelen veronderstelt. Hij ziet toe, dat aan de inlanders overal gelegenheid gegeven worde om vrijelijk klagten intebrengen. Hij geeft den regent kennis van handelingen hiermede in strijd. 21. Het distriktshoofd geeft bijzonder acht op den staat van den landbouw in het distrikt, waarover hij is gesteld en maakt zich met de gebreken daarin en de middelen tot aanmoediging en verbetering daarvan bekend. Hij ziet toe, dat de aanbevelingen tot het in achtnemen van de meest geschikte tijdstippen voor de kuituur, behoorlijk worden ter harte genomen. Hij gaat na, welke bezwaren er voor den landbouw bestaan of worden in den weg gelegd, en welke invloed de keus der tijdstippen, voor de volbrenging der op de bevolking rustende verpligte diensten, daarop uitoefent. Vooral onderzoekt hij, welke behoefte er bestaat aan de daarstelling van werken tot aan- of afvoer van water ten nutte der bouwlanden. Hij ziet toe, dat steeds genoegzame en goede zaden worden bewaard en gebezigd. Indien het geven van algemeene voorschriften of het nemen van maatregelen, in het belang van meer dan eene gemeente wordt gevorderd, geeft hij daarvan kennis aan den regent. 22. Het distriktshoofd ziet toe, dat de gemeentebesturen niet te kort doen aan de gemeentelijke of bijzondere regten — 225 — Instruktiën. N.-I. van gebruik of bezit van bouw-, wei- of woeste gronden, zooals die, met in achtneming der van den GouverneurGeneraal of van wege het gewestelijk gezag uitgegane verordeningen, door de gebruiken van iedere gemeente geregeld zijn. Hij ziet toe op de tijdige verdeeling der gemeente-gronden. Indien hem misbruiken ter zake daarvan bekend worden, of indien de gebruiken in eene gemeente strijden met het algemeen belang, dan wel bouwlanden onbenut blijven, geeft hij daarvan kennis aan den regent. 23. Het distriktshoofd gaat steeds tijdig den staat der plantsoenen na. Hij vestigt bijzondere aandacht op den stand van het. rijstgewas, of van zoodanige andere gewassen welke de voedingST middelen der bevolking voortbrengen. Indien er vrees bestaat voor het tegenvallen van den oogst van voedingsmiddelen in bijzondere streken, of wel in het algemeen, geeft hij daarvan onverwijld kennis aan den regent. 24. Het distriktshoofd ziet toe, dat geene overeenkomsten tot het aanvangen of voortzetten van ondernemingen van landbouw of nijverheid met de inlandsche bevolking worden aangegaan of ten uitvoer gelegd, in strijd met de deswege bestaande verordeningen. Hij gaat in het bijzonder tegen dat overeenkomsten worden gesloten, tot betaling van landrente tegen afstand van produkten en tot den opkoop van rijst en andere gewassen, welke de voedingsmiddelen der bevolking voortbrengen, tegen genot van voorschotten. Van overtredingen op dit punt geeft hij terstond kennis aan den regent. 25. Het distriktshoofd is verpligt de aandacht der inlandsche bevolking te vestigen op het belang van eene vermeerdering van den veestapel. Hij ziet toe, dat de cijferopgaven van het aanwezige vee en de daaronder voorvallende veranderingen, met naauwkeurigheid worden zamengesteld. Bij het ontstaan van epezoölische (1) of besmettelijke ziekten dan wel van buitengewone sterften onder het vee, en bij buitengewonen uitvoer, geeft hij daarvan terstond kennis aan den regent. 26. Het distriktshoofd spoort de inlandsche bevolking aan, zich meer en meer toeteleggen op de uitoefening der voor het distrikt meest geëigende en winstgevende takken van nijverheid en moedigt in het bijzonder den handel, zooveel mogelijk, aan. (1) Drukfout voor „epizoötische" ? 15 — 226 - N.-I. Instruktiën. Hij waakt voor de instandhouding van de bestaande markten (bazaars), en wanneer het aanleggen van nieuwe markten (bazaars) hem wenschelijk voorkomt, vestigt hij daarop de aandacht van den regent. 27. Het distriktshoofd vestigt zijne bijzondere aandacht op de werken van openbaar nut en de middelen van gemeenschap. Hij oefent daarover het toezigt uit, door algemeene verordeningen voorgeschreven. Hij doet onderzoek naar de behoefte aan- en de gelegenheid tot verbetering en uitbreiding der middelen van gemeenschap, en deelt zijne bevindingen mede aan den regent. 28. Het distriktshoofd doet, voor zooveel de ter zijner beschikking staande middelen zulks toelaten, de uitgestrektheid der bebouwde gronden in het distrikt met zorg nagaan en dient daarvoor naauwkeurige opgaven aan den regent. 29. Het distriktshoofd ziet toe, dat in het distrikt van de inlandsche bevolking geene belastingen geheven worden, dan die bij algemeene verordeningen zijn vastgesteld. Overtredingen brengt hij ter kennis van den regent. 30. Het distriktshoofd werkt mede tot het vaststellen der schatting van het te verkrijgen padi-produkt en andere in den aanslag der landrente begrepen voortbrengselen, alsmede tot het regelen van den voorbereidenden of voorloopigen aanslag van deze en andere op de inlandsche bevolking rustende belastingen. 31. Het distriktshoofd werkt mede tot het instandhouden der houtbosschen en het welslagen der op hoog gezag ingevoerde kultures in het distrikt. Hij legt de bevelen, die hem door den regent gegeven worden voor de regeling der werkzaamheden ten behoeve van deze kultures, behoorlijk ten uitvoer, in verband met de namens den resident te ontvangen aanwijzingen van den kontroleur der landelijke inkomsten en kultures. 32. Alle algemeene of bijzondere verordeningen en voorschriften, waarbij aan distriktshoofden op Java en Madura in de distrikten van de regentschappen onder het regtstreeksch beheer van het Gouvernement, hetzij omtrent eenige der voren ver melde, dan wel andere onderwerpen eenige verpligting opgelegd of bevoegdheid toegekend is, blijven van kracht, voor zooveel zij niet in strijd zijn met- of eenige wijziging hebben ondergaan door de bepalingen in deze instruktie vervat. Artikel 3. Te bepalen: 1°. de Instruktie voor de regenten op Java en Madura is mede van toepassing op de onder-regenten of ronggo's, waar zij met het inlandsch bestuur belast zijn; — 227 — Instruktiën. N.-I. 2°. m. II. Artikel 3 van het besluit van 6 Junij 1861, n°. 19, (Staatsblad n". 44), luidende als volgt: Te bepalen, dat voor zooveel zulks niet door de met enkele vorsten of volken aangegane overeenkomsten en de daarbij verzekerde regten wordt onmogelijk gemaakt, de instruktie voor de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura, vastgesteld bij het besluit van 5 December 1859, n°. 4, (Staatsblad n°. 102), door de gezaghebbers en residenten op de bezittingen buiten Java en Madura en door allen, die onder hunne bevelen met de uitoefening van burgerlijk gezag belast zijn, behoort te worden opgevolgd, alles onverminderd de voorschriften, die met het oog op den bijzonderen toestand van eenig gewest, zijn noodig geacht of nader zullen worden vastgesteld. En opdat niemand enz. Gedaan te Batavia, den 30sten Augustus 1867. P. M IJ E R. De Algemeene Sekretaris, Wattendorff. (Uitgeg. 13 Sept. 1867.) Gouvernementsbesluit van 25 Maart 1874, Ind. S. 93, betreffende de instructie voor de onderdistriktshoofden. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndë van den 25sten Maart 1874, n". 13. Gelet op het besluit van 1 Maart 1874, n°. 23 (Staatsblad nos. 72, 73 en 74), houdende reorganisatie van het distriktsbestuur in de Gouvernementslanden op Java en Madura, uitgezonderd de residentiën Batavia en voorshands ook de Preanger-Regentschappen; De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Ten vervolge van § II van art. 2 van het besluit van 1 (1) „Voor zoover daarbij is bepaald, dat de instructie voor de districtshoofden op Java en Madoera niet van toepassing is op de residentie Batavia" is dit nommer ingetrokken bij ordonnantie van 4 Maart 1916, Ind. S. 242. Het luidde te voren.- „de Instruktie voor de distriktshoofden op Java en Madura is niet van toepassing op de residentie Batavia." Bij ordonnantie van 30 November 1907, Ind. S. 492, was — met wijziging in zoover van dit art. 3, 2°. — bepaald, dat de bij Ind. S. 1886 n°. 244 voor regenten, patihs en districts- en onderdistrictshoofden vastgestelde verbodsbepalingen (zie bl. 212 noot 1 en blz. 221 noot 1) ook van kracht zijn voor het buiten de afdeeling Krawang gelegen gedeelte der residentie Batavia. — 228 — N.-I. Instruktiën. Maart 1874, n°. 23 (Staatsblad n°. 72), te bepalen als volgt: De onderdistriktshoofden nemen in de uitvoering van hunnen werkkring, behoudens hunne regtstreeksche ondergeschiktheid aan het distriktshoofd, tot leiddraad de voor dezen vastgestelde instruktie, opgenomen in Staatsblad 1867, n°. 114. (Uitgeg. 30 Maart 1874.) Ordonnantie van 21 November 1902, Ind. S. 421, betreffende instructiën voor de aan de Hoofden van gewestelijk bestuur ondergeschikte Europeesche gezagvoerende ambtenaren. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:.... doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende aan de Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië de bevoegdheid toe te kennen om instructiën vast te stellen voor de aan hen ondergeschikte Europeesche gezagvoerende ambtenaren: Lettende op de artikelen 20, 29,31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: De Hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië te machtigen instructiën vast te stellen voor de aan hen ondergeschikte Europeesche gezagvoerende ambtenaren. En opdat niemand enz. « Gedaan te Buitenzorg, den 21sten November 1902. W. ROOSEBOOM. De Algemeene Secretaris, C. B. Nederburgh. (Uitgeg. 26 Nov. 1902). Ordonnantie van 31 December 1915, Ind. S. 747, betreffende de bevoegdheid van de Hoofden van gewestelijk bestuur op de Buitenbezittingen tot vaststelling van instructiën voor aan hen ondergeschikte inlandsche gezagvoerende of besturende ambtenaren en hoofden. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: Dat Hij, het wenschelijk achtende aan de Hoofden van gewestelijk bestuur op de Buitenbezittingen v. z. n. de be- — 229 — Instruktiën. N.-I. voegheid toe te kennen om voor aan hen ondergeschikte Inlandsche gezagvoerende of besturende ambtenaren en hoofden instructiën vast te stellen; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: De Hoofden van gewestelijk bestuur op de Buitenbezittingen te machtigen om — voorzoover dit nog niet van Regeeringswege is geschied —, na overleg met den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, voor aan hen ondergeschikte Inlandsche gezagvoerende of besturende ambtenaren en hoofden instructiën vast te stellen. In geval van verschil van gevoelen tusschen voornoemden Departementschef en een gewestelijk bestuurshoofd moet de beslissing van den Gouverneur-Generaal worden ingeroepen, En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 3lsten December 1915. IDENBURG. De Algemeene Secretaris, Hulshoff Pol. (Uitgeg. 15 Jan. 1916.) Gouvernementsbesluit van 22 Augustus 1911, Ind. S. 475, betreffende de instructie voor de zelfstandige patihs op Java en Madoera. Besluit van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië van 22 Augustus 1911 n°. 24. Gelezen enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat de zelfstandige, niet aan eenig Regent ondergeschikte Patihs op Java en Madoera in de uitvoering van hun werkkring zooveel mogelijk tot leidraad zullen nemen de instructie voor de Regenten op die eilanden (Staatsblad 1867 n°. 114); zullende de in artikel 2 dier instructie voorgeschreven eed door bedoelde Patihs ook kunnen worden afgelegd ten overstaan van het Hoofd van plaatselijk bestuur. (Uitgeg. 7 Sept. 1911. AMBTENAREN. Koninklijk besluit van 27 Augustus 1913, Ind. S. 658 (Ned. S. 363), op de benoembaarheid tot betrekkingen bij den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indië, zooals dat besluit is gewijzigd bij Kon. besluit van 30 Nov. 1914, Ind. S. 1915 n°. 149 (Ned. S. 1914 n°. 548). Wij WILHELMINA enz. Gezien artikel 49 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië vastgesteld bij de wet van 2 September 1854 (Nederlandsch Staatsblad n°. 129, Indisch Staatsblad 1855, n°. 2); Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 24 Juli 1913, Afd. D, n°. 6; Den Raad van State gehoord (advies van 19 Augustus 1913, n°. 16); Nog gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 25 Augustus 1913, Afdeeling D, n°. 38; Hebben goedgevonden en verstaan: Met intrekking van het Koninklijk besluit van 10 September 1864, n°. 47 (Nederlandsch Staatsblad n°. 93, Indisch Staatsblad n°. 194), zooals het sedert is gewijzigd en aangevuld en van de Koninklijke besluiten van 22 December 1866, n°. 100 (Nederlandsch Staatsblad 1866, n°. 180, Indisch Staatsblad 1867, n°. 31), 1 September 1904, n°. 7 (Indisch Staatsblad n°. 428) en 3 Maart 1908, n°. 52 (Indisch Staatsblad n4. 372), te bepalen als volgt: Art. 1. Onverminderd de aan de bekleeders van speciale betrekkingen in verband met haar bijzonder karakter te stellen eischen van Nederlanderschap of landaard, zijn tot betrekkingen bij den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indië allen benoembaar die Nederlandsch onderdaan zijn op den voet van de wet van 10 Februari 1910 (Nederlandsch Staatsblad n°. 55, Indisch Staatsblad n°. 296), indien zij overigens voldoen aan de voor bepaalde ambten en bedieningen vastgestelde of vast te stellen voorwaarden van bekwaamheid. 2. Aan hen, die geen Nederlandsch onderdaan zijn, kunnen alleen die betrekkingen opgedragen worden, welke door den Gouverneur-Generaal bij algemeene verordening worden aangewezen. 3. Voor zoover te hunnen aanzien niet andere voorwaarden van benoembaarheid zijn gesteld, of alleen geschiktheid in algemeenen zin wordt gevorderd, zijn tot ambten, waarvan — 231 — Benoembaarheid burg. dienst. N.-I. de bezoldiging niet meer dan ƒ 150.— 's maands bedraagt, alleen benoembaar zij, die voldoende examen hebben afgelegd in: a. het rekenen; b. de beginselen der Nederlandsche taal; c. het schrijven van een goede en duidelijke hand. Dat examen wordt in Nederlandsch-Indië afgenomen volgens door den Gouverneur-Generaal vastgestelde regelen. De Gouverneur-Generaal is bevoegd van het examen vrijstelling te verleenen aan zoodanige personen en groepen van personen, wier opleiding waarborg oplevert van het bezit der kundigheden, voor dat examen vereischt (1). 4. Dit besluit treedt in werking op een door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië te bepalen datum (2). Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Gravenhage, den 27sten Augustus 1913. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, De Waal Malefijt. (Uitgeg. in Indië 5 Dec. 1913.) (1) Bij Kon. besluit van 30 November 1914, Ind. S. 1915 n°. 149 (Ned. S. 1914 n°. 548) zijn de woorden „zoodanige personen en groepen van personen" in de plaats gesteld van „zoodanige categorieën van personen". (2) Bij Gouvernementsbesluit van 22 November 1913, Ind. S. 660 bepaald op 1 Januari 1914. COMPTABILITEIT. Wbt van 23 April 1864, Ind. S. 106 (Ned. S. 35), tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië (1); zooals die wet bij de wetten van 23 April 1880, Ind. S. 116 (Ned. S. 72), 28 Juni 1881, Ind. S. 194 (Ned. S. 122), 30 December 1882, Ind. S. 1883 n°. 33 (Ned. S. 1882 n°. 246), 13 Juli 1895, Ind. S. 191 (Ned. S. 126), 29 Juni 1903, Ind. S. 315 (Ned. S. 172), 29 Juni 1912, Ind. S. 459 (Ned. S. 207), 5 Maart 1915, Ind. S. 311 (Ned. S. 129), 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 115 (Ned. S. 1916 n°. 536), 9 November 1917, Ind. S. 1918 n°. 218 (Ned. S. 1917 n°. 634), 15 December 1917, Ind. S. 1918 n°. 8 (Ned. S. 1917 n°. 702) en 15 Maart 1919, Ind. S. 176 (Ned. S. 115) is aangevuld en gewijzigd. De tekst dezer wet, zooals die bij latere wetten werd gewijzigd en aangevuld, is laatstelijk bekendgemaakt bij Koninklijk besluit van 5 April 1917 Ind. S. 521 (Ned. S. 275) (1). De daarbij zonder wettelijke machtiging aangenomen spelling en interpunctie (2) is ook hier gevolgd. Wij WILLEM UI, enz doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat er noodzakelijkheid bestaat om de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië te regelen en dit, naar het voorschrift, vervat in de 2de alinea van art. 60 der grondwet (3), behoort te geschieden bij de wet: Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: (1) Slechts bij de allerbelangrijkste wijzigingen is de oude tekst in de noten opgenomen. Spelling en interpunctie, aangenomen in de bekendmaking bij Kon. besluit van 30 Juli 1895, Ind. S. 225, is hier gevolgd. Ook zijn de wijzigingen na de bekendmaking van den tekst in 1917 aangegeven. (2) Spelling en interpunctie in het Ned. S. wijken gedurig van die in het Ind, S. af. (3) Grondwet van 1917, art. 62. — 233 — Ind. Comptabiliteitswet. N.-I. Iste HOOFDSTUK. Van de rechtspersoonlijkheid van Nederlandsch-Indië en van de wijze van beheer van de Nederlandsch-Indische geldmiddelen (1). AFDEELING I. Algemeene bepaling. Artikel 1. Nederlandsch-Indië is een rechtspersoon, die hetzij door den Gouverneur-Generaal, hetzij door den Minister van Koloniën wordt vertegenwoordigd. De eigendommen, baten en lasten van Nederlandsch-Indië zijn gescheiden van die van Nederland. De geldmiddelen van Nederlandsch-Indië worden beheerd en verantwoord naar de regelen in deze wet gesteld (2). AFDEELING II (3). Van de begrooting. 2. De begrooting bestaat uit: twee hoofdstukken tot regeling van de uitgaven, waarvan (1) Het opschrift van het le hoofdstuk is aldus vastgesteld bij de wet van 29 Juni 1912, Ind. S. 459 (Ned. S. 207). Het luidde te voren .„Van de wijze van beheer der geldmiddelenvan Nederlandsch-Indië". (2) Dit artikel is aldus vastgesteld bij de wet van 29 Juni 1912, Ind. S. 459 (Ned. S. 207). Het luidde te voren •• „De geldmiddelen van Nederlandsch-Indië worden beheerd en verantwoord naar de regelen in deze wet gesteld." (3) Bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 115 (Ned. S. 1916 n°. 536) is deze tweede afdeeling behoudens de in de artikelen 4 en 5 aangebrachte wijzigingen, aldus nader vastgesteld. Zij luidde te voren: „Afdeeling II. Van de begrooting. 2. De begrooting van Nederlandsch-Indië wordt jaarlijks vastgesteld bij afzonderlijke wet of wetten. Die wet of wetten regelen de uitgaven, en wijzen de middelen ter harer dekking aan. 3. De begrooting van uitgaven is samengesteld uit twee hoofdstukken. Het eerste bevat de uitgaven in Nederland, — het tweede de uitgaven in Nederlandsch-Indië te doen. Ieder hoofdstuk is gesplitst in afdeelingen. Elke afdeeling omvat niet meer dan één onderdeel van het algemeen bestuur. Die afdeelingen worden, voor zooveel dit niet reeds bij de wet is geschied, door Ons gesplitst in onderafdeelingen en artikelen. 4. ( Wanneer de Gouverneur door een plotselingen ziektetoestand buiten staat is geraakt om zijne waardigheid uit te oefenen en om overeenkomstig art. 2&bis het dagelijksch beleid van zaken aan een ander op te dragen, worden de in dit artikel opgenomen bepalingen eveneens toegepast, met dien verstande echter, dat de Gouverneur, nadat hij voldoende hersteld is, het bestuur weder op zich neemt en daarvan bij proclamatie aan de ingezetenen kennis geeft (1). (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Wanneer er vermoeden bestaat, dat de gouverneur krankzinnig is, belegt de procureur generaal of degene, die hem als. ondervoorzitter van den Raad van Bestuur vervangt, eene vergadering van dien raad, opdat de gegrondheid van het vermoeden onderzocht worde. • • De Raad' van Bestuur, oordeelende dat daartoe termen bestaan, — 267 — Regeeringsreglement. Suriname. 21. De Gouverneur oefent zijne waardigheid uit met stipte inachtneming van 's Konings bevelen, en is aan den Koning wegens zijn doen en laten verantwoordelijk. Art. 164 (1) der Grondwet-van het Koningrijk is op hem van toepassing. 22. De gouverneur is naar de bepalingen, vervat in de wet van 22 April 1855 {Staatsblad n°. 33), houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der ministeriële departementen, tot straf vervolgbaar: a. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven aan Koninklijke besluiten of beschikkingen, waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den Minister van Koloniën; b. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven aan konink. lijke besluiten of beschikkingen, niet voorzien van de vereischte medeonderteekening van een der hoofden van de ministeriële departementen; c. wanneer hij beschikkingen neemt, of bevelen geeft, of bestaande beschikkingen of bevelen handhaaft, waardoor de bepalingen dezer wet of andere in de kolonie geldende wettelijke regelingen worden geschonden; d. wanneer hij nalaat uitvoering te geven of te doen geven aan de voorschriften van deze wet of andere in de kolonie geldende wettelijke regelingen, of aan Koninklijke besluiten beveelt het instellen van een geneeskundig onderzoek aan eene commissie, te zamen gesteld uit de twee hoogst in rang aanwezige officieren van gezondheid der zee- of landmagt en twee burgerlijke genëesheeren. Deze commissie is bevoegd den gewonen geneesheer des gouverneurs in haar midden te roepen en dient den Raad van Bestuur van berigt. Als de Raad van Bestuur oordeelt, dat het berigt der commissie het bestaande vermoeden bevestigt, belegt de procureur generaal of degene, die hem als ondervoorzitter vervangt, eene vereenigde zitting van den Raad van Bestuur en van de Koloniale staten. De vereenigde zitting wordt gehouden met gesloten deuren. De vergadering verklaart, na de personen, die inlichtingen geven kunnen, onder eede gehoord te hebben en bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden, of er termen bestaan omdengouverr neur in de uitoefening zijner waardigheid te schorsen. De verklaring, dat zoodanige termen bestaan, ontheft, zoolang zij niet, na gelijk onderzoek, op gelijke wijze is ingetrokken en in afwachting van de beslissing des Konings, den gouverneur van de uitoefening zijner waardigheid. Er worden van elk gedeelte van het onderzoek naauwkeurige processen-verbaal in dubbel opgemaakt en door al da, leden en den secretaris onderteekend. Een der dubbelen wordt onverwijld gezonden aan den Koning." (1) Bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16, is „Art. 164" in de plaats gesteld van „Art. 159". — 268 — Suriname. Regeeringsreglement. en t^jischikkingen, geene wettelijke regelingen (1) zijnde, doch waarvan hem de uitvoering door den Minister van Koloniën is opgedragen. De handelingen, onder de litt. a, b en c, en de nalatigheid, onder letter d bedoeld, zijn alleen dan strafbaar, wanneer zij gepleegd zijn met opzet. e. indien hij zonder opzet de uitvoering, onder letter d omschreven, grovelijk verzuimt. De feiten in dit artikel vermeld, worden beschouwd als misdrijven. i De feiten vermeld onder litt. a, b, c en d worden gestraft met de straf genoemd in art. 355, en het feit, vermeld onder litt. e, met de straf genoemd in artikel 356 van het Nederlandsch Wetboek van Strafrecht (2). 23. De gouverneur kan gedurende zijn bestuur niet voor den strafregter in de kolonie betrokken, noch aldaar in burgerlijke gijzeling gebragt, noch zonder zijne toestemming als getuige in een regtsgeding geroepen worden. Hij kan, zelfs na de nederlegging zijner waardigheid, wegens feiten, gedurende'zijn bestuur gepleegd, in de kolonie niet tot straf vervolgd worden. 24. Hij staat in Nederland, behalve wegens ambtsmisdrijven, te regt voor den regter, die volgens de in het Rijk geldende wetten bevoegd zou zijn geweest, naar gelang der tegen het feit bedreigde straffen, daarvan kennis te nemen, ware het gepleegd in de gemeente, in welke de zetel der Nederlandsche Regering gevestigd is. (1) Gb. 1901 n°. 30: „geene algemeene verordeningen" (zie echter Gb. 1901 n°. 16, art. 2). (2) Letters c en d en de laatste twee leden z,ijn aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Zij luidden te voren: „c. wanneer bij beschikkingen neemt, of bevelen geeft, of bestaande beschikkingen of bevelen handhaaft, waardoor de bepalingen dezer wet of andere in de kolonie geldende algemeene verordeningen worden geschonden; d. wanneer hij nalaat uitvoering te geven of te doen geven aan de voorschriften van deze wet of andere in de kolonie geldende algemeene verordeningen, of aan Koninklijke besluiten en beschikkingen, geene algemeene verordeningen zijnde, doch waarvan hem de uitvoering door den Minister van Koloniën is opgedragen. De handelingen, opgenoemd onder litt. a, b en c, worden gestraft met de straffen, in de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 33) bedreigd tegen de handelingen, aldaar opgenoemd in art. 3 onder litt. b, e en d. De nalatigheid en het verzuim, opgenoemd onder litt. d en e, worden gestraft met de straffen, in de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n». 33) bedreigd tegen de nalatigheid en het verzuim, aldaar opgenoemd in art. 3 onder litt. e en f." — 269 — Regeeringsreglement. Suriname. De straf, tegen het feit bedreigd, is die, welke daartegen bedreigd wordt bij het strafregt der plaats, waar het feit is begaan. 26. Indien tegen den gouverneur, hetzij in het geval voorzien in art. 164 (1) der Grondwet van het Koningrijk, hetzij ter" zake van andere strafbare feiten, eene vervolging in Nederland wordt ingesteld, legt hij, op bevel des Konings, zijne waardigheid neder in handen van dengene, die door den Koning of volgens deze wet is aangewezen om hem te vervangen. 26. Wanneer de Gouverneur overeenkomstig art. 20 tijdelijk van de uitoefening zijner waardigheid is ontheven, of wanneer hij buiten staat geraakt om haar uit te oefenen zonder in de gelegenheid te zijn om het dagelijksch beleid van zaken, overeenkomstig artikel 2Sbis, aan den daar bedoelden persoon op te dragen, treedt als waarnemend Gouverneur op de persoon, van 's Konings wege daartoe aangewezen, of, bij gebreke van zoodanige aanwijzing, gelijk mede wanneer en zoolang de aangewezen persoon niet kan optreden, de ondervoorzitter van den Raad van Bestuur. Hetzelfde geschiedt wanneer de Gouverneur overlijdt, verlof erlangt of zijne betrekking nederlegt en zijn opvolger nog niet is aangewezen of nog niet kan optreden (2). 27. Al wat in deze wet bepaald is omtrent den Gouverneur is toepasselijk op den waarnemenden Gouverneur, met uitzondering der voorschriften in de artikelen 12, 13, 15 en 19, en met dien verstande, dat de verbodsbepalingen van artikel 18 niet gelden voor het deel dat de waarnemende Gouverneur in de daarbij bedoelde ondernemingen had vóór dat hij het bestuur aanvaardde (3). 28. De waarnemende Gouverneur brengt zijne aanvaarding van het bestuur bij proclamatie ter kennis van de ingezetenen, en legt, zoo spoedig mogelijk in eene daartoe te houden (1) Bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16, is „art. 164" in de plaats gesteld van „art. 159." (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De gouverneur wordt, zoo noodig, vervangen door den persoon, daartoe van 's Konings wege aangewezen, en, bij gebreke van dergelijke aanwijzing, door hem, die bij ontstentenis van den gouverneur met het voorzitterschap van den Raad van Bestuur tijdelijk bekleed is." (3) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Al wat in deze wet bepaald is omtrent den gouverneur is toepasselijk op den waarnemenden gouverneur, met uitzondering der voorschriften in de artt. 12, 13 en 19 dezer wet vervat." - 270 — Suriname. Regeeringsreglement. en zoo noodig buitengewoon bijeen te roepen vergadering der Koloniale Staten, in handen van den voorzitter der vergadering, den eed (of de belofte) af (1): „Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in de betrekking van waarnemend gouverneur te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en aan de Grondwet; dat ik de welvaart van de kolonie naar mijn vermogen bevorderen zal, dat ik het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Suriname steeds zal onderhouden en doen onderhouden, en dat ik mij in alles zal gedragen, zoo als een braaf en eerlijk gouverneur betaamt. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat beloof ik."). 28bis. Wanneer ziekte of korte afwezendheid van den Gouverneur eene voorziening noodzakelijk maakt, draagt hij het dagelijksch beleid van zaken tijdelijk op aan den persoon, die volgens artikel 26 in de bij dat artikel bedoelde gevallen als waarnemend Gouverneur zal moeten optreden. Zoodanige opdragt wordt door den Gouverneur bij proclamatie ter kennis van de ingezetenen gebragt (2). TWEEDE AFDEELING. Van zijne magt. 29. De gouverneur bestuurt, met inachtneming van de voorschriften dezer wet, in naam en als vertegenwoordiger des Konings de kolonie en is aldaar met de uitvoerende magt bekleed. ; 30. De gouverneur heeft het opperbevel over de in de kolonie aanwezige krijgsmagt. Hij oefent dit over 's Rijks zee- en landmagt niet uit dan behoudens hare administrative betrekkingen tot de departementen van algemeen bestuur in het Koningrijk en overeenkomstig met de bijzondere beschikkingen des Konings. Hij beschikt over hare strijdkrachten in oorlog en vrede, zoodanig als hem in het belang der kolonie oirbaar dunkt, en heeft het regt hare bevelhebbers en officieren te schorsen. Hij geeft terstond van de schorsing kennis aan den Koning. (1) Deze aanhef is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Hij luidde te voren: „De waarnemende gouverneur aanvaardt onmiddellijk het bestuur, doch legt, zoo spoedig mogelijk, in eene daartoe te houden en zoo noodig buitengewoon bijeen te roepen vergadering der Koloniale Staten, in handen van den voorzitter der vergadering, den eed (of de belofte) af.-" (2) Dit artikel is ingelascht bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. — 271 — Regeeringsreglement. Suriname. Zij is, zoolang zij niet door den Koning bekrachtigd is, slechts voorloopig. 31. De gouverneur benoemt, schorst en ontslaat de bevelhebbers, officieren en onderofficieren der koloniale gewapende magt, hoedanig deze zamengesteld zij. 32. Hij neemt, in geval van oorlog of opstand, alle maatregelen die hij in het belang van het Rijk of van de kolonie door den nood geboden acht. Hij heeft in dergelijke omstandigheden de magt om de kolonie, geheel of ten deele, in staat van oorlog of beleg te verklaren, de bepalingen dezer wet en van alle andere in de kolonie geldende algemeene verordeningen te schorsen, en autoriteiten, zelfs die zijn aangesteld door den Koning, tijdelijk op te heffen. Hij kan, in zoodanig geval, de burgerlijke of militaire gezaghebbers in de onderdeelen der kolonie magtigen tot het voorloopig nemen van maatregelen van boven omschreven aard. Hij geeft van de maatregelen, door hem uit kracht dezer bepaling genomen, onverwijld kennis aan den Koning. 32ots. Onverminderd het geval, voorzien in artikel 32, en behoudens de bepalingen van dit reglement, is de Gouverneur bevoegd om in dringende omstandigheden, voor de geheele kolonie of bepaalde gedeelten daarvan, onder nadere bekrachtiging door de wet, wetten geheel of gedeeltelijk te schorsen. Van deze handeling wordt door den Koning onverwijld kennis gegeven aan de Staten-Generaal. De Gouverneur heeft ten aanzien van Koninklijke besluiten en koloniale verordeningen, als vermeld onder 2°. van artikel 3, onder nadere goedkeuring des Konings, gelijke bevoegdheid als hem in het eerste lid van dit artikel is gegeven (1). 33. Hij neemt alle vereischte maatregelen tot bescherming van de eer van den Staat en van de kolonie tegen aanranding van buiten. 34. Hij kan, als daarvoor dringende redenen bestaan, voorloopige overeenkomsten, de kolonie betreffende, met vreemde magten, onder voorbehoud van 's Konings goedkeuring, aangaan. Hij brengt de aangegane overeenkomst terstond ter kennisse des Konings. Zij vervalt in ieder geval, wanneer zij niet binnen het jaar na hare dagteekening of den korteren daarin uitgedrukten termijn door den Koning bekrachtigd is. 36. De gouverneur benoemt, schorst en ontslaat alle ambtenaren in de kolonie, wier benoeming, schorsing of ont- (1) Dit artikel is ingelascht bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. — 272 — Suriname. Regeeringsreglement. slag niet door den Koning aan zich voorbehouden of bij algemeene verordeningen aan anderen opgedragen is. Hij voorziet, als de belangen der dienst dit vereischen, in de tijdelijke waarneming van betrekkingen, door den Koning te begeven. 36. Hij kan, met inachtneming der voorschriften te dien aanzien bij alge meeneverordenin gen gegeven, aan ambtenaren en officieren een binnenlandsch of buitenlandsch verlof verleenen. 37. Hij heeft het algemeen bestuur der koloniale geldmiddelen en domeinen en is deswege verantwoordelijk naar de bepalingen bij de wet te stellen. Hij brengt de bezoldigingen, verloftractementen, wachtgelden en pensioenen van alle openbare collegien, ambtenaren en bedienden in de kolonie, voor zooveel zij niet uit 's Rijks of andere kassen dan de koloniale gekweten worden, op de koloniale huishoudelijke begrooting. 38. Hij regelt die bezoldigingen, voor zooverre dit niet door den Koning aan zich voorbehouden of bij algemeene verordeningen geschied is. De verloftractementen, pensioenen en wachtgelden, uit de koloniale kas te kwijten, worden geregeld bij koloniale verordeningen. 39. De gouverneur kan, na ingewonnen berigt van den regter door wien het vonnis gewezen is, aan alle burgerlijke Of militaire veroordeelden gratie verleenen van straffen, bij regterlijk vonnis in de kolonie opgelegd. Hij kan, tenzij krachtens voorafgaande uitdrukkelijke magtiging des Konings, geene amnestie, abolitie of generaal pardon verleenen, dan in zeer dringende gevallen, na verhoor van den Raad van Bestuur en onder voorbehoud van 's Konings bekrachtiging. 40. Geene dispensatie kan door den gouverneur verleend worden dan in de gevallen en op de wijze, bij de algemeene verordening, waarvan dispensatie verleend wordt, omschreven. 41. De gouverneur verleent, in naam des Konings en overeenkomstig met het desaangaande bij algemeene verordening bepaalde, zeebrieven aan schepen en vaartuigen, toebehoorende aan inwoners der kolonie. 42. De gouverneur zorgt voor de afkondiging en de uitvoering der wétten en der Koninklijke besluiten, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van (1) bestuur, wèlké hem te dien einde van 's Konings wege worden toegezonden. (1) Bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16, is hier het woord „inwendig" geschrapt. — 273 — Regeeringsreglement. Suriname. 43. Hij kan om gewigtige redenen de hem bevolen afkondiging of uitvoering opschorten en geeft hiervan terstond kennis aan den Koning. Wanneer de afkondiging of uitvoering eener wet door den gouverneur is opgeschort, wordt hiervan door den Koning ten spoedigste mededeeling gedaan aan de Staten-Generaal. Zoodra de gouverneur verwittigd is, dat de Koning zijne handeling niet goedkeurt, gaat hij onverwijld tot de afkondiging of uitvoering over. 44. De wetten en Koninklijke besluiten worden afgekondigd door plaatsing in het Gouvernementsblad. Het formulier van afkondiging luidt: „In naam des Konings! „De Gouverneur van Suriname, „Van 's Konings wege den last ontvangen hebbende tot afkondiging van onderstaande wet (onderstaand Koninklijk besluit); (Mededeeling der wet of van het Koninklijk besluit) „Heeft de opneming daarvan in het Gouvernementsblad bevolen. „Gedaan te . . . den ..." (Onderteekening van den gouverneur en van den gouvernements-secretaris.) 45. Zoo geen andere termijn bepaald is, hetzij in de verordening zelve, hetzij bij de afkondiging (in welk geval die bepaling aan het formulier wordt toegevoegd) werkt de afgekondigde verordening op den dertigsten dag na dien der uitgifte van het Gouvernementsblad, waarin zij geplaatst.is. 46. De gouverneur stelt, na verkregen goedkeuring der Koloniale Staten, koloniale verordeningen vast en zorgt voor hare afkondiging. Indien hij bezwaar heeft, kan hij de vaststelling in beraad houden. 47. De koloniale verordeningen treden niet in regeling van hetgeen geregeld is bij de wet of bij Koninklijk besluit, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van bestuur, tenzij daartoe bij zoodanige wet of zoodanig besluit vrijheid is gelaten (1). 48. Behoudens de regelingen, bedoeld in het tweede lid van artikel 114 en in de artikelen 148 en1151, kan elk onderlij Dit artikel is aldus gewijzigd_bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De koloniale verordeningen treden niet in regeling van hetgeen geregeld is bij de wet of bij Koninklijk besluit, genomen in den Vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van inwendig bestuur." 18 — 274 — Suriname. Regeeringsreglement. werp, waarin volgens dit reglement bij koloniale verordening is of kan worden voorzien, worden geregeld bij Koninklijk besluit, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van bestuur. De koloniale verordening in wier onderwerp wordt voorzien bij de wet of bij een Koninklijk besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, vervalt op het oogenblik dat zoodanige wet of zoodanig Koninklijk besluit in de kolonie begint te werken (1). 49. De gouverneur zendt elke koloniale verordening, door hem vastgesteld, onverwijld aan den Koning. De Koning kan, na den Raad van State van het Koningrijk te hebben gehoord, bij besluit, met redenen omkleed, eene koloniale verordening vernietigen wegens strijd met de wet, met een Koninklijk besluit, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van (2) bestuur, of met het algemeen belang van het Rijk of van de kolonie. 50. De gouverneur kondigt de koloniale verordening, door hem vastgesteld, in den regel niet af vóór dat hij berigt ontvangen heeft, dat bij den Koning geen voornemen tot vernietiging bestaat, of vóór dat, na de opzending aan den Koning, zes maanden verloopen zijn zonder dat de gouverneur berigt ontvangen heeft, dat de vernietiging heeft plaats gehad of bij den Koning in overweging is. Hij kan echter, indien naar zijn oordeel en dat van de meerderheid van den Raad van Bestuur spoed vereischt wordt, eene koloniale verordening, door hem vastgesteld, vroeger afkondigen en invoeren. 51. Eene koloniale verordening, behoorlijk afgekondigd, verbindt tot dat zij door eene latere koloniale verordening afgeschaft of volgens art. 48 dezer wet vervallen, of het Koninklijk besluit, houdende hare vernietiging, in de kolonie afgekondigd en in werking getreden is. 52. De afkondiging der koloniale verordening geschiedt door hare plaatsing in het Gouvernementsblad. Het formulier van afkondiging luidt: (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De koloniale verordening, in wier onderwerp wordt voorzien bij de wet of bij Koninklijk besluit, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van inwendig bestuur, vervalt op het oogenblik, dat zoodanige wet of zoodanig Koninklijk besluit in de kolonie begint te werken." (2) Bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16, is hier het woord „inwendig" geschrapt — 275 — Regeeringsreglement. Suriname. „In naam des Konings! „De Gouverneur van Suriname, „In overweging genomen hebbende: (De beweegredenen der verordening.) „Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, na verkregen goedkeuring der Koloniale Staten, (En in het geval, voorzien in het tweede lid van art. 50 dezer wet, met bijvoeging der woorden: „En gelet op het tweede lid van art. 50 van het Regeringsreglement dezer kolonie), vastgesteld onderstaande verordening: (De verordening.) „Gegeven te den " (Onderteekening van den gouverneur en van den gouvernements-secretaris.) 53. Ten aanzien van de werking der afgekondigde verordening geldt het bepaalde bij artikel 45 (1). 54. De gouverneur is bevoegd tot het uitvaardigen van besluiten, houdende algemeene maatregelen en strekkende om uitvoering te geven hetzij aan wetten of Koninklijke besluiten, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van (2) bestuur, waarvan de uitvoering hem van 's Konings wege is opgedragen, hetzij aan koloniale verordeningen. De Raad van Bestuur wordt' over het uit te vaardigen besluit gehoord. 55. Zoodanige besluiten worden op last des gouverneurs afgekondigd door hunne plaatsing in het Gouvernementsblad. Het formulier van afkondiging luidt: „In naam des Konings! „De Gouverneur van Suriname, „Overwegende dat ter uitvoering van (Vermelding van de wet, het Koninklijk besluit of de koloniale verordening, tot wier uitvoering het besluit strekt), „het noodig is, het navolgende vast te stellen; „Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, besloten: (Volgt het besluit.) „Gegeven te den " (Onderteekening van den gouverneur en van den gouvernements-secretaris.) 56. Indien in het besluit geen andere termijn bepaald is, (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Zoo in de verordening geen andere termijn bepaald is, werkt de afgekondigde verordening op den dertigsten dag na dien der uitgifte van het Gouvernementsblad, waarin zij geplaatst is." (2) Bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16, is hier het woord „inwendig" geschrapt. — 276 - Suriname. Regeeringsreglement. werkt het op den dertigsten dag na dien der uitgifte van het Gouvernementsblad, waarin het geplaatst is. 57. De gouverneur brengt het door hem genomen besluit onverwijld ter kennisse des Konings. Hij trekt het in of wijzigt het, zoodra hem dit van 's Konings wege wordt bevolen. DERDE HOOFDSTUK. Van den Raad van Bestuur. fpÉp EERSTE AFDEELING. Van zijne zamenstelling. 58. De Raad van Bestuur bestaat uit den Gouverneur als voorzitter, den ondervoorzitter en drie leden. De ondervoorzitter en de leden worden door den Koning benoemd, geschorst en ontslagen. De rang der leden regelt zich naar den ouderdom van benoeming (1). 59. De Koning kan buitengewone leden benoemen, hen schorsen en ontslaan. Zij zijn naar ouderdom van benoeming als plaatsvervangers werkzaam. 60. De ondervoorzitter, leden en buitengewone leden leggen, alvorens hunne betrekking te aanvaarden, in handen van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af: „Ik zweer (verklaar) dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of wat voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner benoeming als ondervoorzitter (lid, buitengewoon lid) van den Raad van Bestuur aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven (2). Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De Raad van Bestuur bestaat uit den gouverneur, als voorzitter, den procureur generaal, als ondervoorzitter, en drie leden, die door den Koning worden benoemd, geschorst en ontslagen. Hun rang regelt zich naar den ouderdom van benoeming." (2) Deze alinea's zijn aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Zij luidden te voren: „De door den Koning benoemde leden en buitengewone leden leggen, alvorens hunne betrekking te aanvaarden, in handen van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af: „„Ik zweer (verklaar) dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of wat voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner benoeming als lid (buitengewoon lid) van den Raad van Bestuur aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven." — 277 — Regeeringsreglement. Suriname. beloften of geschenken aannemen zal, middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den .Koning; dat ik.het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Suriname steeds zal helpen onderhouden en het welzijn der kolonie naar mijn vermogen zal voorstaan. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.") 61. De gouvernementssecretaris staat den Raad van Bestuur als secretaris bij, ook al is hij daarvan geen lid. 62.. Het reglement van orde voor den Raad van Bestuur wordt: door den Raad ontworpen en vastgesteld door den gouverneur. Het behoeft, even als de daarin te brengen wijzigingen, de goedkeuring des Konings. TWEEDE AFDEELING. Van zijne werkzaamheden. 63. De Raad van Bestuur wordt door den gouverneur gehoord nopens: 1°. alle koloniale verordeningen, die de gouverneur aan de goedkeuring der Koloniale Staten wil onderwerpen, of die de Koloniale Staten aan den gouverneur ter vaststelling, hebben aangeboden; 2°. alle besluiten tot uitvoering van algemeene verordeningen die de gouverneur wil nemen; 3°. alle aangelegenheden, waaromtrent dit is voorgeschreven bij deze wet of andere algemeene verordening, of den gouverneur, van 's Konings wege wordt bevolen; 4". alle andere zaken, waaromtrent de gouverneur in het belang zijner verantwoordelijkheid het gevoelen van den Raad wenscht te kennen. 64. De Raad mag niet weigeren, des gevraagd, zijn gevoelen schriftelijk aan den gouverneur mede te deelen. 65. De gouverneur kan officieren der zee- en landmagt en ambtenaren, geene leden van den Raad zijnde, gelasten de vergadering bij te wonen tot het geven van inlichtingen. 66. De Raad van Bestuur kan, volgens regels bij koloniale verordening te stellen, regtsmagt erlangen in geschillen van bestuur. 67. Hij verrigt voorts alle andere werkzaamheden, hem bij deze wet of andere algemeene verordeningen opgedragen. VIERDE HOOFDSTUK. Van de Koloniale Staten. EERSTE AFDEELING. Van hunne zamenstelling. 68. De leden der Koloniale Staten worden door de kiezers regtstreeks gekozen in verhouding van één op tweehonderd — 278 — Suriname. Regeeringsreglement. is bij regterlijk vonnis of die -geregtslijken afstand van' hunne kiezers, doch nimmer minder dan dertien of meer dan vijf en twintig (1). 69- Om kiezer te zijn wordt vereischt: 1°. ingezetenschap; "^f%Öi Als ingezetenen worden aangemerkt: a. Nederlanders volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, wanneer zij sinds 1°. Januarij van het jaar, waarin de kiezerslijst wordt vastgesteld, in de kolonie gevestigd geweest zijn; b. Vreemdelingen, wanneer zij gedurende de laatste vijf jaren, voorafgegaan aan 1 Januarij van het jaar, waarin de kiezerslijst wordt vastgesteld, in de kolonie zijn gevestigd geweest. 2°. de volle ouderdom van vijf en twintig jaren; 3°. het volle genot der burgerlijke regten; 4°. öf het betalen van belasting over een jaarlijksch inkomen van ƒ 1400 of meer, öf het betalen in de gezamenlijke directe belastingen eener som, waarvan het juiste bedrag, mits niet beneden dat van / 20 noch boven dat van /100, bij het kiesreglement wordt bepaald (2). 70. Onbekwaam om te kiezen of verkozen te worden zijn, onverminderd het bepaalde in art. 23 der wet van den 8sten Augustus 1862 (Staatsblad n°. 164), houdende opheffing der slavernij in de kolonie Suriname, zij, wien dat regt ontzegd (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Vier leden der Koloniale Staten worden jaarlijks vóór 1 Meidoor den gouverneur benoemd. De overige leden worden door de kiezers regtstreeks gekozen in verhouding van één op de twee honderd kiezers, doch nimmer in minderen getale dan negen." (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: ■ „Om kiezer te zijn wordt vereischt: 1°. ingezetenschap; . Als ingezetenen worden aangemerkt: a. Nederlanders in den zin der wet, bedoeld in art. 7 der Grondwet van het Koningrijk, wanneer zij sinds 1°. Januarij van het jaar, waarin de kiezerslijst wordt vastgesteld, in de kolonie gevestigd geweest zijn; b. vreemdelingen, wanneer zü sedert 1°. Januarij van het jaar, aan dat waarin de kiezerslijst wordt vastgesteld voorafgegaan, in de kolonie gevestigd geweest zijn. 2°. de volle ouderdom van-.vijf en twintig jaren; 3°. het volle genot der burgerlijke regten; 4°. het betalen in de directe belastingen eener som, waarvan het juiste bedrag, mits niet beneden dat van f 20, noch boven dat van f 100, bij het kiesreglement wordt bepaald." — 279 — Regeeringsreglement. Suriname. goederen aan hunne schuldeischers gedaan en dezen nietten volle voldaan hebben. 71. - Verkiesbaar zijn allen, die de vereischten bezitten, opgenoemd in art. 69 onder nommers 1, 2 en 3 dezer wet, en niet onbekwaam, noch uitgesloten zijn. 72. Uitgesloten zijn de Gouverneur, de ondervoorzitter en de leden van den Raad van Bestuur, de gouvernementssecretaris en de krijgslieden van den Staat in werkelijke dienst (1). 73. Bloedverwantschap of zwagerschap tot en met dea tweeden graad mag niet bestaan tusschen de leden van de Koloniale Staten. Wanneer leden, elkander in den verboden graad bestaande, te gelijker tijd gekozen worden, wordt alleen toegelaten hij, die de meeste stemmen bekwam, en, bij gelijk getal stemmen, de oudste in jaren. Hij, die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap met een der andere leden geraakt, is niet verpligt af te treden vóór den afloop van zijnen tijd van zitting. De zwagerschap houdt op door den dood der vrouw, die haar veroorzaakte. 74. De leden hebben zitting gedurende zes jaren. Om de twee jaren treedt een derde hunner af, met dien verstande dat, wanneer het getal der leden niet door drie deelbaar is, bij de eerste, of bij de eerste en tweede aftreding één lid meer aftreedt dan bij de volgende. De uitvallenden zijn dadelijk weder herkiesbaar. Na de eerste benoeming, evenals na eene ontbinding en na eene verandering van het getal leden, wordt de rooster van aftreding door het lot geregeld. Hij, die ter vervulling eener tusschentijds opengevallene plaats gekozen is, treedt af op het tijdstip, waarop degene in wiens plaats hij verkozen is, moest aftreden (2). (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Uitgesloten zijn de gouverneur en de gouvernements-secretaris, de krijgslieden van den Staat in werkelijke dienst, geestelijken en bedienaren van de godsdienst." (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De leden, door de kiezers gekozen, hebben zitting gedurende zes jaren. Om de twee jaren treedt een derde hunner af. De uitvallenden zijn dadelijk weder herkiesbaar. Na de eerste benoeming, even als na eene ontbinding, wordt de rooster van aftreding door het lot geregeld. Hij, die ter vervulling eener tusschentijds opengevallen plaats gekozen is, treedt af op het tijdstip, waarop dengene, in wiens plaats hij verkozen is, moest aftreden." - 280 — Suriname. Regeeringsreglement» ■ 75. Het kiesreglement wordt vastgesteld bij koloniale verordening. {ji»»r/. De eerste verkiezing geschiedt binnen een jaar na de invoering dezer wet, volgens een voorloopig kiesreglement, dat, krachtens art. 54 dezer wet, door den gouverneur wordt vastgesteld, doch vooraf aan 's Konings goedkeuring wordt onderworpen. 76. De leden der Staten leggen vóór het' aanvaarden' hunner betrekking in handen van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af: „Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of wat voorwendsel ook, om tot lid der Koloniale Staten te worden benoemd, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven. Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te - laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning: dat ik het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Suriname steeds zal helpen onderhouden en het welzijn der kolonie naar mijn vermogen zal voorstaan. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.") 77. De leden genieten geene schadeloosstelling. Vergoeding voor reis- en verblijfkosten kan hun bij koloniale verordening worden toegekend. 78. De leden zijn bevoegd ten allen tijde hun ontslag te nemen. Zij zenden dit schriftelijk in aan den gouverneur. Het lidmaatschap vervalt: 1°. door het opgeven der vestiging in de kolonie; 2°. door het verlies van het volle genot der burgerlijke regten; 3°. door opkomende onbekwaamheid volgens art. 70; 4°. door het aannemen eener met het lidmaatschap onvereenigbare betrekking. TWEEDE AFDEELING. Van hunne vergadering. 79. De vergadering der Staten wordt jaarlijks op den tweeden Dingsdag der maand Mei te Paramaribo door of namens den gouverneur geopend. 80. De voorzitter en de ondervoorzitter der Staten voor elke vergadering worden uit hun midden benoemd door den gouverneur. 81. De Staten benoemen hunnen griffier buiten hun midden. — 281 — Regeeringsreglement. Suriname. 82. De Staten onderzoeken de geloofsbrieven der nieuw ingekomen leden en beslissen de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen. 83. De Staten stellen het reglement van orde voor hunne vergadering vast. 84. Zij vergaderen in het openbaar. De deuren worden gesloten, als de voorzitter het noodig keurt of vier leden het vorderen. De vergadering beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Over de punten in besloten vergadering behandeld kan daarin ook een besluit genomen worden. 85. De leden der Staten stemmen naar eed en geweten, zonder ruggespraak met hen die benoemen. 86. De Staten mogen niet beraadslagen noch besluiten, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is. Alle besluiten worden door Volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt. Bij staken van stemmen wordt het nemen van een besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze en even zoo in eene voltallige vergadering, wordt bij het staken van stemmen het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.. 87. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen bij besloten (1) en ongeteekende briefjes. 88. De leden der Staten zijn, ter zake van hetgeen zij als zoodanig gezegd en gedaan hebben, niet geregtelijk vervolgbaar. 89. De gouverneur kan in persoon of door eenen gemagtigde de beraadslagingen bijwonen en eene raadgevende stem uitbrengen. 90. De gouverneur heeft het regt de vergadering der Staten te schorsen, te sluiten en buitengewoon bijeen te roepen. 91. Hij heeft het regt de Staten te ontbinden. Het besluit tot ontbinding, waarop de Raad van Bestuur gehoord wordt, behelst de uitschrijving van de verkiezing voor nieuwe Staten binnen zestig dagen en de bijeenroeping der nieuw gekozen Staten binnen drie maanden, Bij ontbinding sluit de gouverneur tevens de vergadering der Staten. DERDE AFDEELING. Van hunne- magt. 92. De Koloniale Staten maken het vertegenwoordigend ligchaam der kolonie uit. (1) Ned. S. 1902 n°. 37; „gesloten" (vgl. Curacao art. 84). — 282 — Suriname. Regeeringsreglement. 98. Zij onderzoeken de verordeningen, die hun door den gouverneur ter goedkeuring- worden aangeboden. Het formulier van aanbieding luidt: „De gouverneur der kolonie Suriname biedt aan de Koloniale Staten ter goedkeuring aan eene verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den gouverneur). 94. Indien de Staten de verordening goedkeuren, geven zij hiervan kennis aan den gouverneur. Het formulier dier kennisgeving luidt: „De Koloniale Staten keuren goed de hun door den Gouverneur der kolonie Suriname' aangeboden verordening." Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening èn onderteekening van den voorzitter en den griffier.) 95. Indien de gouverneur de verordening, door de Koloniale Staten goedgekeurd, heeft vastgesteld, geeft hij daarvan aan hen kennis. Het formulier dier kennisgeving luidt: „De Gouverneur der kolonie Suriname heeft vastgesteld de verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.) 98. Indien de gouverneur bezwaar heeft de verordening, door de Koloniale Staten goedgekeurd, vast te stellen, geeft bij daarvan aan hen kennis. Het formulier dier kennisgeving luidt: „De Gouverneur van Suriname heeft bezwaar om vast te stellen de verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.) 97. Indien de Koloniale Staten de verordening niet goedkeuren, geven zij biervan kennis aan den gouverneur. Het formulier dier kennisgeving luidt: De Koloniale Staten hebben bezwaar tegen de goedkeuring der aan hen door den Gouverneur der kolonie Suriname aangeboden verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den voorzitter en den griffier.) 98. De Koloniale Staten hebben het regt van wijzigingIndien zij daarvan gebruik gemaakt hebben, luidt het (1) formulier der kennisgeving van hunne goedkeuring aldus: „De Koloniale Staten keuren goed, zoodanig als zij door (1) Ned. S. 1902 n°. 37: „dat". — 283 — Regeeringsreglement. Suriname. hen is gewijzigd, de hun door den Gouverneur der kolonie Suriname aangeboden verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den voorzitter en den griffier.) 99. Indien de gouverneur zich met de gewijzigde verordening vereenigt, geeft hij hiervan aan de Staten kennis. Het formulier dier kennisgeving luidt: „De Gouverneur der kolonie Suriname heeft vastgesteld, zoodanig als zij door de (1) Koloniale Staten gewijzigd is, de verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) .(Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.) 100. Indien de gouverneur zich met de gewijzigde verordening niet vereenigt, geeft hij hiervan aan de Staten kennis. Het formulier dier kennisgeving luidt: „De Gouverneur der kolonie Suriname, zich niet kunnende vereenigen met de wijzigingen door de Koloniale Staten gemaakt, heeft met vastgesteld de verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.) 101. De Koloniale Staten hebben het regt verordeningen aan den gouverneur voor te stellen. Zij zenden het ontwerp, zoodanig als het door hen goedgekeurd is, aan den gouverneur. Het formulier van toezending luidt: „De Koloniale Staten verzoeken den Gouverneur der kolonie Surinama vast te stellen de door hen in bijgaand ontwerp goedgekeurde verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den voorzitter en den griffier.) 102. De gouverneur geeft van zijn besluit aan de Staten kennis. De formulieren van kennisgeving luiden: ingeval geen bezwaar bestaat tegen de vaststelling, „De Gouverneur der kolonie Suriname heeft, den Raad van Bestuur gehoord, vastgesteld;" in het tegenovergestelde geval, „De Gouverneur der kolonie Suriname heeft, den Raad van Bestuur gehoord, bezwaar om vast te stellen de door de Koloniale Staten in ontwerp goedgekeurde en aan hem aangeboden verordening." (Vermelding van den titel der verordening.) (Dagteekening en onderteekening van den gouverneur.) (1) Ned. S. mist „de". - 284 — Suriname. Regeeringsreglement. 103. De Koloniale Staten zijn bevoegd de belangen der kolonie voor te staan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij den gouverneur. 104. Zij onderzoeken dé verzoekschriften, die met inachtneming der voorschriften van art. 9 dezer wet aan hen gerigt worden. 105. Zij kunnen den gouverneur uitnoodigen om wegens zaken, de kolonie betreffende, inlichtingen aan hen te geven. 186. De gouverneur voldoet aan deze uitnoodiging, wanneer hij vermeent dat het geschieden kan zonder schade voor de hem toevertrouwde belangen, en geeft de gevraagde inlichtingen mondeling of schriftelijk, hetzij in persoon of bij gemagtigde. VIERDE AFDEELING. Van de begrooting. 107. Ten laste van 's Rijks schatkist komen: a. de wedde en de verblijfkosten van den gouverneur; b. de kosten van de Rijks zee- en landmagt, tot bescherming der kolonie gevorderd. 108. De uitgaven ten behoeve der openbare dienst in de kolonie, welke niet ten laste van 's Rijks , schatkist komen, en de middelen ter harer dekking worden aangewezen op de koloniale huishoudelijke begrooting. 109. De koloniale huishoudelijke begrooting wordt jaarlijks door den gouverneur, na den Raad van Bestuur te hebben gehoord, ontworpen en aan de Koloniale Staten uiterlijk op den eersten Dingsdag der maand Maart aangeboden (1). 110. Zij wordt, zoodanig als zij door de Koloniale Staten goedgekeurd is, door den gouverneur voorloopig vastgesteld en afgekondigd, 111. Zij wordt door hem terstond met de noodige toelichting toegezonden aan den Koning. 112. Zij wordt definitief vastgesteld door de wet: 1°. indien tot aanvulling der koloniale middelen gevorderd wordt eene bijdrage uit 's Rijks schatkist; 2°. indien de Koning de begrooting, zoodanig als zij door de Koloniale Staten aangenomen is, niet goedkeurt; 3°. indien de Koloniale Staten de begrooting niet hebben (1) Dit artikel is aldus gewijzigd (zie op art. 112) bij de wet van 31 December 1903, Gb. 1904 n°. 4 (Ned. S. 1903 n°. 361). Het luidde te voren: „De koloniale huishoudelijke begrooting wordt jaarlijks door den gouverneur, na den Raad van Bestuur te hebben gehoord, ontworpen en aan de Koloniale Staten bij de opening hunner vergadering aangeboden." - 285 — Regeeringsreglement. Suriname. vastgesteld vóór den tweeden Dingsdag der maand Mei van het jaar, waarin zij hun wordt aangeboden (1). Indien geen dezer gevallen aanwezig is, geldt de voorloopige vaststelling als definitive. 113. De uitgaven en heffingen, uit kracht der voorloopig vastgestelde begrooting gedaan vóór dat de wet, houdende definitive vaststelling dier begrooting, in de kolonie afgekondigd en in werking getreden is, blijven van waarde, voor zooveel zij geschied zijn met magtiging des Konings of vóór dat van den Koning berigt ontvangen is. In het geval, voorzien in het voorgaande artikel onder n°. 3, strekt voorloopig de begrooting voor het vorig dienstjaar tot grondslag der dienst, behoudens de daarin door den Koning bevolen wijzigingen. 114. De verantwoording van de koloniale uitgaven en ontvangsten over elk dienstjaar wordt (onder overlegging van de rekening, goedgekeurd door de magt bij de wet of den Koning daartoe aangewezen) op last des Konings gedaan aan de wetgevende magt, ingeval de koloniale huishoudelijke begrooting definitief is vastgesteld bij de wet, en in het andere geval door den gouverneur aan de Koloniale Staten. Naar gelijke onderscheiding wordt het slot der rekening vastgesteld, hetzij bij de wet, hetzij bij koloniale verordening. VIJFDE HOOFDSTUK. Van de inwendige verdeeling van het grondgebied der kolonie. 115. De verdeeling der kolonie in districten en gemeenten, de oprigting en opheffing van waterschappen, de zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der districts-, plaatselijke- en waterschapsbesturen, mitsgaders al hetgeen betreft de politie van land en stad, worden geregeld bij koloniale verordening (2). (1) Deze alinea is aldus gewijzigd bij de wet van 31 December 1903 Gb.- 1904, n°. 4 (zie op art. 109). Zij luidde te voren: „3°. indien de Koloniale Staten de begrooting niet hebben vastgesteld vóór den 15 Julij van het jaar, waarin zij hun wordt aangeboden." (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De verdeeling der kolonie in districten en gemeenten, de zamenstelling, inrigting en bevoegdheid der districts- en plaatselijke besturen, mitsgaders al hetgeen betreft de politie van land en stad, wordt geregeld bij koloniale verordening." — 286 — Suriname. Regeeringsreglement. ZESDE HOOFDSTUK. Van het regtswezen. EERSTE AFDEELING. Algemeene voorschriften. 116. Er wordt in de kolonie Suriname regt gesproken in naam des Konings. 117. Het burgerlijk regt, dat van koophandel en de burgerlijke regtsvordering, het strafregt en de strafvordering, ook ten opzigte der koloniale gewapende magt te landen te water, de regtspleging in zaken (1) van belastingen, het notarisambt, de industriële, letterkundige en kunsteigendom, en het stuk der maten en gewigten worden, zooveel mogelijk overeenkomstig met de in Nederland bestaande wetten, door koloniale verordeningen geregeld. 118. Niemand kan van zijn eigendom ontzet worden, dan, nadat bij koloniale verordening verklaard is dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling. Op dit beginsel worden geene uitzonderingen toegelaten dan krachtens algemeene regelen, bij koloniale verordening te stellen, en zonder dat ooit het regt op volledige schadeloosstelling den onteigende kan worden ontnomen (2). 119. Aan de regterlijke magt behoort bij uitsluiting de kennisneming van alle geschillen van burgerlijken aard. 120. Geene vervolging tot straf kan plaats nebben dan voor den regter, bij algemeene verordening aangewezen, en op de wijze, bij algemeene verordening bepaald. 121. De burgerlijke dood of de verbeurdverklaring van al de goederen des veroordeelden kan niet als straf of als gevolg van straf worden bedreigd. 122. Geschillen over kiesregt en andere burgerregten staan ter kennisneming van de regterlijke magt, wanneer geen andere regter bij algemeene verordening aangewezen is. 123. Alle vonnissen behelzen de gronden, waarop zij zijn (1) Ned. S..- „zake" (vlg. Curacao art. 138). (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Geb. 16. Het luidde te voren: „Niemand kan van zijn eigendom ontzet worden, dan nadat bij koloniale verordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen voorafgaande schadevergoeding. Op dit beginsel worden geene uitzonderingen toegelaten dan krachtens algemeene regelen, bij koloniale verordening te stellen, en zonder dat ooit het regt op volledige schadevergoeding den onteigende kan worden ontnomen." — 287 — Regeeringsreglement. Suriname. vgewezen, en in strafzaken de aanwijzing der artikelen van de wettelijke regelingen, waarop de veroordeeling rust (1). Zij worden met open deuren uitgesproken. De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen, in het belang der openbare orde en zedelijkheid bij algemeene verordeningen vast te stellen. 124. Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van zijnen wettigen regter. Algemeene verordeningen regelen de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid tusschen de regterlijke en andere magten beslist worden. 125. Behalve in de gevallen, bij algemeene verordeningen voorzien, mag niemand in hechtenis genomen worden dan op regterlijk bevel, houdende de redenen der inhechtenisneming. Zoodanig bevel moet aan dengene, tegen wien het gerigt is, bij of zoo spoedig mogelijk na zijne aanhouding worden beteekend. De vorm van het bevel en de tijd, binnen welken alle in hechtenis genomen personen moeten worden verhoord, worden bij algemeene verordeningen bepaald. 126. In niemands woning mag tegen zijn' wil worden binnengetreden dan op last eener magt, tot het geven van zoodanigen last bij algemeene verordening bevoegd verklaard, en met inachtneming der vormen, bij algemeene verordening voorgeschreven. 127. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op kst van den regter en in de gevallen bij algemeene verordening voorzien. TWEEDE AFDEELING. Van de zamenstelling der regterlijke magt. 128. De rechtsmacht van den Hoogen Raad der Nederlanden en het Hoog Militair Gerechtshof in koloniale zaken wordt geregeld door den Koning. Bij het in werking treden van een Koninklijk besluit betreffende de rechtsmacht van den Hoogen Raad der Nederlanden vervalt, voor zooveel de kolonie Suriname (1) Dit lid is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Alle vonnissen behelzen de gronden, waarop zij zijn gewezen, en in strafzaken de aanwijzing der artikelen van de algemeene verordeningen, waarop de veroordeeling rust." — 288 — ■ Suriname. Regeeringsreglement. aangaat, de wet van 4 April 1869 (Staatsbladen0. 36) (1). 129. Er is, onder de benaming van hof van justitie, een opperste geregtshof over de gansche kolonie. Het houdt toezigt op de geregelde afdoening van alle regtsgedingen en de behoorlijke vervolging van alle misdrijven. De voorzitter, de leden en de griffier van het hof van justitie worden door den Koning benoemd, de voorzitter en de leden voor het leven, de griffier tot wederopzeggens toe. 130. Het openbaar ministerie bij het hof van justitie wordt uitgeoefend door of namens den procureur-generaal. 131. De procureur-generaal wordt door den Koning benoemd en ontslagen (2). 132. Hij is het hoofd van het openbaar ministerie en van de regterlijke en administrative politie in de gansche kolonie. Hij vertegenwoordigt den Staat, de Regering of de kolonie in regten. 133. Behalve in het geval van verklaarden staat van oorlog of beleg, wordt geen doodvonnis ten uitvoer gelegd dan op last of met voorkennis van den procureur-generaal en na verkregen machtiging van den gouverneur. De gouverneur verleent die magtiging niet dan na den hoogsten militairen of burgerlijken regter in de kolonie te hebben gehoord. i 134. De voorzitter en de leden van het hof van justitie kunnen tegen hunnen wil door den Koning worden ontslagen: 1°. bij gebleken ongeschiktheid door meer dan zestigjarigen ouderdom, of door aanhoudende ziels- of ligchaamsziekte; 2°. wanneer zij onder curatele zijn gesteld; 3°. bij gebleken wangedrag of onzedelijkheid, of bij gebleken grove achteloosheid in de waarneming van hun ambt. In de beide eerste gevallen wordt het ontslag eervol verleend. . In het eerste geval wordt voor de aanspraak op pensioen (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 20 Juni 1908, Gb. 1909 n°. 2. Het luidde oorspronkelijk: „De regtsmagt van den Hoogen Raad der Nederlanden in koloniale zaken wordt geregeld bij de wet." Het werd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16 nader vastgesteld als volgt: „De regtsmagt van den Hoogen Raad der Nederlanden in koloniale zaken wordt geregeld door den Koning. Bij het inwerking treden van zoodanig Koninklijk besluit vervalt, voor zooveel de kolonie Suriname aangaat, de wet van 4 April 1869 (Staatsblad n°. 36)." (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De procureur-generaal wordt door den Koning benoemd, geschorst en ontslagen." — 289 — Regeeringsreglement. Suriname. geen nader bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd, 185. Wanneer de gouverneur oordeelt, dat eene der redenen van ontslag, in het voorgaand artikel opgenoemd, aanwezig is, draagt hij, na den Raad van Bestuur te hebben gehoord en met toezending van al de stukken op de zaak betrekkelijk, het ontslag van den betrokken ambtenaar aan den Koning voor. Hij stelt den betrokken ambterlaar, door mededeeling zijner vpordragt, in de gelegenheid om zijn verweerschrift bij de stukken te voegen. Hij is bevoegd den betrokken ambtenaar, in afwachting van 's Konings beslissing, te schorsen en in de waarneming van het ambt tijdelijk te voorzien. De betrokken ambtenaar geniet gedurende de schorsing zijne volle bezoldiging. Hij kan, op zijn verzoek, in de gelegenheid om zich in Nederland te gaan verantwoorden gesteld worden door toekenning van verloftractement en vrijen overtogt. De Koning beslist over het ontslag. 136. De voorzitter en de leden van het hof van justitie kunnen door den Hoogen Raad der Nederlanden, in raadkamer, bij een met redenen omkleed arrest, uit hun ambt worden ontzet: 1°. wanneer zij veroordeeld zijn tot gevangenisstraf; de gevangenisstraf welke geldboete vervangt daaronder niet begrepen; 2\ wanneer zij verklaard zijn te zijn in staat van kennelijk onvermogen of wegens schulden zijn gegijzeld. De procureur-generaal zendt de stukken, op de zaak betrekkelijk, ter vervolging aan den procureur-generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden. Hij geeft hiervan aan den betrokken ambtenaar onmiddellijk kennis en stelt dezen in staat een verweerschrift bij den Hoogen Raad in te dienen. In het vonnis, waarbij een regterlijk ambtenaar, niet vallende in de bovenstaande bepalingen, tot gevangenisstraf (die, welke geldboete vervangt, daaronder niet begrepen) veroordeeld wordt, wordt tevens zijne afzetting uitgesproken. 137. Elk lid der regterlijke magt, tegen wien, hetzij dagvaarding in persoon of bevel van gevangenneming, hetzij magtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen, is verleend, of op wien lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt daardoor in zijne bediening geschorst. Schorsing in de bediening brengt geen schorsing mede in het genot der bezoldiging. 138. De verdere bepalingen nopens de inrigting en de 19 290 Suriname. Regeeringsreglement. zamenstelling der regterlijke magt in de kolonie worden vastgesteld bij koloniale verordening. 139. De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door de regters, welke door algemeene verordeningen zijn aangewezen. Tusschenkomst van de Regering in regtszaken is verboden. 140. Vonnissen door den regter in Nederland of Nederlandsche koloniën of bezittingen gewezen, en bevelen door hen uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in de kolonie Suriname ten uitvoer worden gelegd. Vonnissen en bevelen, door den regter in de kolonie Suriname gewezen of uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in Nederland worden ten uitvoer gelegd. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de godsdienst. 141. Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en van hare leden tegen de overtreding der strafwet. 142. In de kolonie wordt gelijke bescherming verleend aan alle erkende kerkgenootschappen. 143. De gouverneur waakt dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van de gehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen en de gestelde magten in de kolonie (1). 144. De belijders der onderscheidene godsdienstige meeningen genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen. 145. De openbare eeredienst en godsdienstoefening is aan geene andere beperkingen onderworpen dan die, welke in het belang der openbare orde, rust en zedelijkheid bij koloniale verordeningen worden bevolen. ACHTSTE HOOFDSTUK. Van de financiën. 146. Het beleid der koloniale geldmiddelen en het beheer der domeinen is, onder het oppertoezigt van den gouverneur, opgedragen aan eenen hoofdambtenaar, die door den Koning (U Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De gouverneur waakt dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van de gehoorzaamheid aan de algemeene verordeningen en de gestelde magten in de kolonie." — 291 — Regeeringsreglement. Suriname. wordt benoemd en ontslagen, en wiens instructiën en jaarwedde door den Koning worden vastgesteld (1). 147. Het muntstelsel wordt bij de wet geregeld. 148. Geene belastingen worden in de kolonie geheven dan uit kracht en volgens de voorschriften eener wet of koloniale verordening (2). 149. Geen privilegie in het stuk van belasting mag worden verleend. 150. Geene koloniale belastingen mogen strekken om den vrijen handel met Nederland en Nederlandsche koloniën of bezittingen te belemmeren, of om den handel, de nijverheid of den landbouw der kolonie te bevoorregten boven den handel, de nijverheid of den landbouw van, Nederland of de Nederlandsche koloniën en bezittingen. De baken-, loods-, haven- en andere soortgelijke scheepsongelden en de bepalingen omtrent de groote scheepvaart zijn dezelfde voor alle vlaggen. 151. Geldleeningen ten laste der kolonie kunnen niet worden aangegaan dan uit kracht van de wet of van koloniale verordeningen, goedgekeurd bij de wet (3). 152. Al wat betreft de uitgifte in eigendom of pacht en het beheer der domaniale gronden en bosschen of de uitoefening van andere domaniale regten wordt geregeld bij de wet en, bij gebreke van deze, bij koloniale verordening. 153. De wet regelt de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. NEGENDE HOOFDSTUK. Van de gewapende magt. 154. Alle weerbare ingezetenen der kolonie zijn gehouden, ingeval de kolonie door eenen buiten- of binnenlandschen (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Het beleid der koloniale geldmiddelen en het beheer der domeinen is, onder het oppertoezigt van den gouverneur, opgedragen aan eenen hoofdambtenaar, die door den Koning wordt benoemd, geschorst en ontslagen, en wiens instructiën en jaarwedde door den Koning worden vastgesteld." (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Geene belastingen worden in de kolonie ten behoeve van het Rijk of van de kolonie geheven dan uit kracht en volgens de voorschriften eener wet of koloniale verordening." (3) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „Geldleeningen tep laste der kolonie kunnen niet worden aangegaan dan uit kracht van koloniale verordeningen, goedgekeurd bij de wet." — 292 — Suriname. Regeeringsreglement. vijand bedreigd wordt, tot hare verdediging, en, in tijd van vrede, tot bewaring der inwendige rust mede te werken. Zij kunnen te dien einde vereenigd worden in schutterijen. De sterkte en inrigting dier schutterijen worden alsdan bij koloniale verordening geregeld (1). 155. Krachtens koloniale verordening kan worden opgerigt een gewapende politie. 156. In geval van dringenden nood, wanneer de gouverneur met de Rijks zee- en landmagt, te zijner beschikking staande, ondersteund door de koloniale gewapende magt, niet voorzien kan in de behoorlijke verdediging, is hij bevoegd, voor zoover de hem ten dienste staande hulpmiddelen het gedoogen, vrijwilligers en zelfs vreemde hulptroepen tijdelijk in soldij te nemen. TIENDE HOOFDSTUK. Van het onderwijs, de openbare gezondheid en het armbestuur. 157. De verspreiding van verlichting en beschaving en de aanmoediging van kunsten en wetenschappen wordt door de Regering aanhoudend behartigd. 158. Het geven van onderwijs staat vrij aan een iegelijk, die voldoende bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid levert. 159. Zooveel de middelen gedoogen, zorgt de overheid, dat het lager onderwijs de verkrijging der allereerste kundigheden onder het bereik brenge ook der onvermogenden. Zij doet dit door ondersteuning van bijzondere of opt'igting • van__openbare setraten". . 160. De regeling van het onderwijs op deze grondslagen £-<-*/geschiedt bij koloniale verordening. 161. Het toezigt van overheidswege uit te oefenen over den toestand der openbare gezondheid en al wat betreft de uitoefening der genees-, heel-, verlos- en artsenijmengkunst wordt bij koloniale verordening (2) geregeld. 162. Het aanmoedigen, van arbeidszin en het weren van luiheid en lediggang bij de onvermogende bevolking is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regering. Het toezigt over het armwezen en de noodige voorzieningen daaromtrent worden bij koloniale verordeningen geregeld. Daarbij wordt in acht genomen het beginsel, dat de bij- (1) De laatste twee leden zijn aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Zij luidden te voren: „Zij worden te dien einde vereenigd in schutterijen. De sterkte en inrigting dier schutterijen worden bij koloniale verordening geregeld." (2) Ned. S.: „verordeningen" (vgl. Curacao art. 182). — 393 — Regeeringsreglement. Suriname. zondere en kerkelijke liefdadigheid vrijgelaten en zooveel mogelijk bevorderd wordt. ELFDE HOOFDSTUK. Van de volksvlijt. 163. De gouverneur moedigt alle takken van volksvlijt, zooveel in zijn vermogen is, aan en doet aan den Koningen aan de Koloniale Staten alle daartoe strekkende voordragten. Bij koloniale verordening kunnen kamers van koophandel en fabrieken en commissiën van landbouw opgerigt en haar werkkring geregeld worden. 164. Tot de oprigting van circulatiebanken, credietvereenigingen en verzekeringsmaatschappijen kan bij koloniale verordening vergunning worden verleend. 165. De Regering legt zich met al de haar ten dienste staande krachten op de verbetering der middelen van gemeenschap toe. Het toezigt, van overheidswege op de middelen van gemeenschap te land en te water te houden, wordt bij koloniale verordening geregeld. 166. De gouverneur kan volgens regels, bij koloniale verordening (1) te stellen, vergunning verleenen voor mijnbouwondernemingen en voor den aanleg van werken en de oprigting van ondernemingen van openbaar nut (2). Slotbepalingen. 167. Het tegenwoordig reglement wordt in de kolonie Suriname afgekondigd op de wijze bij art. 44 dezer wet bepaald. Het treedt in werking op het tijdstip door den Koning aan te wijzen (3). 168. De onderwerpen, bij artt. 117 en 138 vermeld, worden voor de eerste maal bij Koninklijk besluit geregeld. Op deze regelingen is artikel 47 van dit reglement niet van toepassing (4). 169. Alle verbindende verordeningen, die er zijn op het (1) Ned. S.: „verordeningen" (vgl. Curacao art. 187). (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. Het luidde te voren: „De gouverneur kan volgens regels, bij koloniale verordening te stellen, vergunning verleenen voor den aanleg van werken en de oprigting van ondernemingen van openbaar nut." (3) Bij besluit van 28 September 1865, Gb. 12 aan het slot (Ned. S. 117), bepaald op 1 Januari 1866. (4) Het tweede lid (volgens Gb. 1901 n°. 16 art. 31, wel een nieuwe zinsnede, doch niet een nieuw lid: anders Gb. 1901 n°. 30) is aan dit artikel toegevoegd bij de wet van 2 Februari 1901, Gb. 16. — 294 — Suriname. Regeeringsreglement. tijdstip dat dit reglement in werking treedt, blijven van kracht, tot dat zij door andere, volgens de voorschriften dezer wet, vervangen zijn (1). Gegeven te 's Gravenhage, den 3Tsten Mei 1865. WILLEM. De Minister van Koloniën, J (2). D. Fransen van de Putte. (In Suriname uitgeg. op of na 27 Oct. 1865.) (1) De wet van 2 Februari 1901, Gb. 16, houdende wijziging van het Regeeringsreglement, bevat de volgende overgangsbepaling: „De leden van de Koloniale Staten, door den Gouverneur benoemd, treden af op den dag, waarop deze wet in werking treedt. Indien er dan door de kiezers gekozen leden zijn, die volgens artikel 72 van het Regeeringsreglement, zooals het luidt volgens artikel 21 dezer wet, zijn uitgesloten, treden deze eveneens af. . De verkiezing van leden in de plaats van de afgetredenen geschiedt binnen den termijn, bij het kiesreglement voor de vervulling van tusschentijds openvallende plaatsen voorgeschreven. Na afloop van deze verkiezing wordt de rooster van aftreding, bedoeld in het vierde lid van artikel 74 van het Regeeringsreglement, op nieuw door het lot geregeld. De eerste aftreding heeft plaats op het einde van het zittingjaar, volgende op dat, waarin de nieuwe rooster van aftreding is vastgesteld. Vreemdelingen, wier namen bij het in werking treden dezer wet op de kiezerslijst voorkomen, worden ten aanzien van het kiesrecht als ingezetenen aangemerkt." (2) Men leze „1". KIESRECHT. Koloniale verordening van 15 Februari 1868, Gb. 1, waarbij wordt vastgesteld het Kiesreglement, zooals die verordening gewijzigd en aangevuld is bij koloniale verordeningen van 18 December 1893, Gb. 35; 14 December 1899, Gb. 45; 24 December 1901, Gb. 44; 16 November 1903, Gb. 56; 9 November 1905, Gb. 1906 n°. 4; 20 December 1907, Gb.89 en 17 Februari 1914, Gb. 18. De tekst dezer verordening is laatstelijk bekendgemaakt bij resolutie van 9 Januari 1906, Gb. 5. In naam des Konings! De Gouverneur van Suriname, In overweging genomen hebbende dat het kiesreglement, ingevolge de eerste alinea van art. 75 van het reglement op het beleid der regering, bij koloniale verordening wordt vastgesteld; Heeft, den Raad van bestuur gehoord, na verkregen goedkeuring der Koloniale Staten, En gelet op het tweede lid van art. 50 van het regerings reglement dezer kolonie, vastgesteld onderstaande verordening: EERSTE AFDEELING. Van het kiesregt. § 1. Van de kiezers. Art. I, Om kiezer van leden der Koloniale Staten te zijn, moet men ingezetene der kolonie wezen, den vollen ouderdom van vijf en twintig jaren bereikt hebben, in het volle genot der burgerlijke regten verkeeren en, öf belasting betalen over een jaarlijksch inkomen van / 1400.— of meer, öf eenesom in de gezamenlijke directe belastingen van ten minste veertig gulden. 2. Dit reglement houdt: voor directe belastingen: de in komstenbelasting, de belasting op de huurwaarde, het patentregt, het paardengeld, de akkergelden, de rij- en voertuigenbelasting en de geneeskundige belasting'; § 2. Van de lijsten der kiezers. 6. lid. 1. Jaarlijks vóór den lOden Januarij wordt door den Gouverneur voorloopig vastgesteld en uiterlijk op dien dag op zijnen last door middel van een der koloniale dagbladen afgekondigd de lijst, de personen aanwijzende, die tot het kiezen van leden van de Koloniale Staten bevoegd zijn. — 296 — Suriname. Voorn, bepalingen v/h Kiesreglement. 10. De bezwaren worden binnen twee en twintig dagen na den in art. 6 vermelden dag, bij een met redenen omkleed verzoekschrift, vergezeld van de bewijsstukken, aan het Hof van Justitie ingediend. 16. Het Hof geeft telkens op den dag der uitspraak daarvan schriftelijk kennis aan den Gouverneur, die ten zelfden dage de bij de uitspraak bevolen wijzigingen in de lijst doet brengen. : 17 zinsnede 1. De lijst wordt door den Gouverneur na den ln. Maart gesloten en daarna op zijn last uiterlijk den 5n. Maart afgekondigd op de wijze als bij art. 6 is voorgeschreven. § 3. Van het kiezen. 21 lid 1. Op den dag der verkiezing kunnen ter Gouveiv nements-Secretarie bij den Gouvernements-Secretaris van des voormiddags acht uur tot des namiddags één uur opgaven van candidaten worden ingeleverd. 26 lid 1, 2 en 5. Bij besluit van den Gouverneur wordt de Kolonie in stemdistricten verdeeld. In elk stemdistrict is een stembureau. Het hoofdstembureau heeft zitting te Paramaribo. TWEEDE AFDEELING. Van de benoeming van leden der Koloniale Staten. 61 lid 1, 2 en 3. Terstond nadat de voor de inlevering der opgaven van candidaten bepaalde tijd is afgeloopen, wordt de lijst der candidaten door den Gouvernements-Secretaris vastgesteld. Is geen candidaat op die lijst gebracht dan verklaart de 'Gouvernements-Secretaris dat niemand is benoemd. Zijn er op die lijst niet meer candidaten gebracht dan het aantal te vervullen plaatsen dan verklaart de Gouvernements-Secretaris deze candidaten te zijn benoemd tot lid der Koloniale Staten. 62 lid 1. Zijn er meer candidaten op die lijst gebracht dan het aantal te vervullen plaatsen, dan geschiedt over hen uiterlijk binnen veertig dagen, een stemming. Overgan^S- en slotbepalingen. ' 69a. Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel van: „Kiesreglement". . 70. Deze verordening is. verbindende met den dag harer afkondiging. Gegeven te Paramaribo, den 15 Februarij 1868. VAN IDSINGA. De Gouvernements Secretaris, E. A. van Emden. (Uitgeg. 21 Febr. 1868.) DISTRICTSBESTUUR. Koloniale verordening van 12 April 1893, Gb. 1894 n°7, houdende verdeeling der kolonie Suriname in Districten, zooals die verordening gewijzigd is bij die van 28 Augustus 1905, Gb. 67 en 68; 21 Januari en 2 Maart 1907, Gb. 9 en 21; 10 Mei 1910, Gb. 62; 20 Mei 1913, Gb.32, en 28 Februari 1914, Gb. 11. De tekst dezer verordening, zooals die later werd gewijzigd, is bekendgemaakt bij resolutie van 14 Augustus .1914, Gb. 48. In naam der Koningin! De Gouverneur van Suriname, In overweging genomen hebbende dat eene nieuwe verdeeling der kolonie in Districten behoort plaats te hebben en zulks volgens art. 115 van het Reglement op het beleid der Regeering in deze kolonie bij koloniale verordening moet worden geregeld. Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, na verkregen goedkeuring der Koloniale Staten, vastgesteld onderstaande verordening. Art. 1. De kolonie Suriname wordt, behalve In een StadsDlstrict, verdeeld in twaalf Districten respectievelijk genaamd: Nickerie, Coronie, Beneden-Saramacca, Boven-Saramacca, Beneden-Suriname, Beneden-Para, Boven-Para, Boven-Suriname, Beneden-Commewijne, Boven-Commewijne, Cottica, Marowijne. 2. Tot het Stads-District behoort de stad Paramaribo. De grens van Paramaribo loopt enz. 3. Het District Nickerie grenst enz. 15. In geval van twijfel of geschil over de juiste grens tusschen twee Districten, zal naar de beginselen der voorafgaande bepalingen, die grens door den Gouverneur worden aangewezen. — 298 — Suriname. Districtsbestuur. 16. Bij het in werking treden enz. Gegeven te Paramaribo, den 12en April 1893. T. A. J. VAN ASCH VAN WIJCK. De waant. Gouvernements-Secretaris, Weytingh. {Uitgeg. 1 April 1894.) Koloniale verordening ran-12 April 1893, Gb. 1894 n°. 8, regelende het Districts-Bestuur, zooals die verordening gewijzigd is bij die van 21 Januari 1907, Gb. 10; 10 Juni 1907, Gb. 57; 24 Februari 1910, Gb. 27 en 9 Mei 1910 Gb. 69. De tekst dezer verordening, zooals die later werd gewijzigd, is bekendgemaakt bij resolutie van 14 Augustus 1914, Gb. 48. In naam der Koningin! De Gouverneur van Suriname, In overweging genomen hebbende, dat eenige bepalingen aangaande het Districts-Bestuur dienen te worden vastgesteld en dat een en ander volgens art. 115 van het reglement op het beleid der Regeering in deze kolonie bij koloniale verordening moet worden geregeld; Heeft, den Raad van Bestuur gehoord, na verkregen goedkeuring der Koloniale Staten, vastgesteld onderstaande verordening : Art. 1. Aan het hoofd van een of meer Districten staat een ambtenaar, met den titel van Districts-Commissaris. 2. Het aantal Districts-Commissarissen wordt bepaald op acht. Zij zijn gevestigd: a. enz. 9. Voor zooveel betreft het Stads-District is de Commissaris van Politie te Paramaribo belast met de werkzaamheden in de Districten aan de Commissarissen opgedragen, voor zoover daarmede geen andere autoriteit is belast. 10., Bij het in werking treden enz. Gegeven te Paramaribo, den 12e" April 1893.' T. A. J. VAN ASCH VAN WIJCK. De waarn. Gouvernements-Secretaris, Weytingh. (Uitgeg. 1 April 1894.) COMPTABILITEIT. Wet van 7 November 1910, Gb. 86 (Ned. S. 315), houdende regeling van de wijze van beheer en verantwoording van de geldmiddelen der kolonie Suriname, zooals die wet gewijzigd is bij wetten van 21 December 1914, Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 nu. 586) en 7 December 1918, Gb. 1919 n\ 12 (Ned. S. 1918 n°. 790). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge het tweede lid van artikel 62 der Grondwet en artikel 153 van het Reglement op het beleid der Regeering inde kolonie Suriname de wijze van beheer en verantwoording van de geldmiddelen dier kolonie bij de wet behoort te worden geregeld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Iste HOOFDSTUK. Van de wijze van beheer der koloniale geldmiddelen. AFDEELING I. Van de begrooting. Art. 1. De koloniale huishoudelijke begrooting wordt gesplitst voor de uitgaven: in afdeelingen en artikelen; voor de ontvangsten: in afdeelingen en onderdeelen. 2. Moet, ingevolge art. 112 van het Reglement op het beleid der Regeering, de begrooting definitief worden vastgesteld door de wet, dan wordt het daartoe strekkend ontwerp uiterlijk op het tijdstip voor de indiening van de Staatsbegrooting, bij artikel 124 der Grondwet bepaald, aan de StatenGeneraal aangeboden. De Gouverneur kondigt de wet, houdende definitieve vaststelling van de begrooting der kolonie, zoo spoedig mogelijk af. 3. Bij de vaststelling van de begrooting worden de artikelen aangewezen, welke door den Gouverneur door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven kunnen worden aan- — 300 — Suriname. Comptabiliteitswet. gevuld, wanneer het toegestaan bedrag ontoereikend wordt bevonden. Ook artikelen, welke voor memorie zijn uitgetrokken, kunnen voor die overschrijving worden aangewezen. Overschrijvingen van het eene begrootingsartikel op het andere vinden niet plaats dan krachtens algemeene verordening, uitgegaan van de macht, die de begrooting heeft vastgesteld. 4. De begrootingsposten worden, behoudens de bepalingen van art. 31, middellijk noch (1) onmiddellijk verhoogd door eenige der kolonie aankomende bate. 5. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, welke niet in de begrooting zijn omschreven, worden in Nederland door Ons, en in de kolonie door den Gouverneur, op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden in de rekening gebracht en omschreven in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. 6. Elke begrooting wordt vastgesteld voor een tijdvak van een jaar, loopende van en met 1 Januari tot en met 31 December. De dienst blijft open: tot 1 April van het jaar volgende op het dienstjaar om de werken of gedeelten daarvan en de leverantiën te volbrengen en de goederen te verzenden, waarvan de volbrenging of verzending volgens de verklaring van het hoofd der betrokken administratie, ten gevolge van omstandigheden, in die verklaring te vermelden, niet vóór of op den laatsten December van het dienstjaar heeft plaats gehad; en, behoudens de bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 11 en van het vierde lid van artikel 13, tot 1 Januari daaraanvolgende om alles ten einde te brengen wat het bewerkstelligen van de ontvangsten en het verevenen en ordonnanceeren van de uitgaven betreft (2). 6a. Indien eene wijziging van de begrooting tot stand komt na den laatsten dag, waarop de dienst ingevolge het laatste lid van artikel 6 geopend blijft, wordt zij geacht op dien dag in werking te zijn getreden (3). (1) Bij de wet van 21 Dec. 1914 Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 n°. 586) werd het woord .,nog" in „noch" veranderd. (2) Het tweede lid werd aldus vastgesteld bij de wet van 21 Dec. 1914, Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 nl. 586). Het luidde te voren: „De dienst blijft open: tot en met 31 Maart van het jaar volgende op het dienstjaar om enz plaats gehad; tot en met den 31sten December daaraanvolgende om alles ten einde te brengen wat het bewerkstelligen van de ontvangsten en het verevenen en ordonnanceeren van de uitgaven betreft." (3) Dit artikel is ingelascht bij de wet van 7 December 1918, Gb. 1919 n°. 12 (Ned. S. 1918 n°. 790). — 301 — Comptabiliteitswet. Suriname. AFDEELING II. Van de ontvangsten. 7. Al de in Nederland voor de kolonie ontvangen gelden worden gestort in 's Rijks schatkist. De in de kolonie ontvangen gelden worden gestort in de koloniale kas. 8. Is tot aanvulling der koloniale middelen eene bijdrage uit 's Rijks schatkist noodig, dan wordt de rekening van de kolonie met 's Rijks schatkist goedgeschreven voor het bedrag van de bijdrage, gelijk die voorkomt in den ramingsstaat der middelen, gevoegd bij-de koloniale huishoudelijke begrooting voor het betreffend dienstjaar (1). De sommen, welke wegens bijdrage zijn toegestaan en bij vaststelling van het slot der rekening niet noodig blijken te zijn geweest, worden zoo spoedig mogelijk ten bate van's Rijks middelen teruggeschreven. 9. Indien het overeenkomstig art. 114 van het Reglement op het beleid der Regeering vastgestelde slot der rekening zonder bijdrage uit 's Rijks schatkist een batig saldo aanwijst, wordt dat als afzonderlijke post opgenomen onder de middelen en inkomsten ter goedmaking van de uitgaven van het jaar, volgende op dat, waarin de rekening is vastgesteld. 10. Bruikbare goederen, voor den kolonialen dienst bestemd, worden niet vervreemd. Van dit verbod zijn uitgezonderd voorwerpen, die niet meer voor dien dienst benoodigd zijn, zoomede voorwerpen, welke om dringende redenen aan derden, of tot uitvoering van gouvernementswerken aan aannemers afgestaan of verkocht worden. Andere roerende goederen, eigendom van de kolonie, waarvan de verkoop in haar belang wenschelijk is, alsmede de niet meer voor den dienst benoodigde goederen in het vorig lid bedoeld, worden steeds in het openbaar verkocht, tenzij door Ons of door den Gouverneur in bijzondere omstandigheden machtiging of last wordt gegeven tot onderhandschen verkoop, 11. Belastingen en andere middelen worden geboekt ten voordeele van den dienst van het jaar, waarin zij ontvangen worden.. De sommen, waarmede de oorspronkelijk toegestane bijdrage uit 's Rijks schatkist tot aanvulling der koloniale middelen (1) Bij de wet van 21 Dec. 1914 Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 n°. 586) werden de woorden „het betreffend dienstjaar" gesteld in de plaats van „dat jaar". — 302 — Suriname. Comptabiliteitswet. wordt verhoogd, worden geboekt ten voordeele van den dienst van het jaar waarvoor de bijdrage is toegestaan. De opbrengst eener geldleening wordt geboekt ten voordeele van den dienst van het jaar of van de jaren, waartoe de uitgaven behooren tot dekking waarvan de leening moet strekken (1). 12. Regelingen strekkende tot invoering, verhooging, verlaging of afschaffing van belastingen of tot opheffing van eenig ander middel van inkomst, treden niet in werking, voordat bij de begrooting op die invoering, verhooging, verlaging, afschaffing of opheffing gerekend is. Om dringende redenen kan hierop eene uitzondering worden gemaakt. 13. Teruggaaf van hetgeen betaald is wegens belasting of wegens eenig ander middel wordt gebracht in mindering van de gelijksoortige ontvangsten over het jaar, waarin de teruggave plaats had. Indien meer is teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere als uitgaaf verantwoord. De bewijzen der teruggaven, vergezeld van bescheiden, waaruit van de aanleiding en den last daartoe blijkt, worden overgelegd aan de Algemeene Rekenkamer. De terugschrijving bedoeld in het tweede lid van artikel 8 geschiedt in mindering van de ontvangsten over het jaar, waarvoor de bijdrage was toegestaan (2). 14. Geschillen over vorderingen kunnen in Nederland door Ons, en in de kolonie door den Gouverneur, na ingewonnen advies van den Raad van Bestuur, worden beeïndigd (3) bij dading, waarop, indien het onderwerp van het geschil eene hoogere geldswaarde heeft dan ƒ 10000, goedkeuring bij de wet is vereischt. Jaarlijks wordt door Onzen Minister van Koloniën van de dadingen, welke geen goedkeuring bij de wet behoeven, mededeeling gedaan aan de Staten-Generaal. 15. Kwijtschelding van vorderingen wordt verleend in Nederland door Ons en in de kolonie door den Gouverneur, tenzij het bedrag der kwijtschelding ƒ 10000 te boven gaat, in welk geval zij geschiedt bij de wet. De Gouverneur verleent geene kwijtschelding van ƒ 500 of minder, dan na het advies ingewonnen te hebben van den (1) Het tweede en het derde lid zijn bijgevoegd bij de wet van 21 Dec. 1914 Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 n°. 586). (2) Het vierde lid werd bijgevoegd bij de wet van 21 Dec. 1914" Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 n°. 586). (3) Ned. S.: „beëindigd". In art. 14 der Curacaosche Comptabiliteitswet staat eveneens „beëindigd". — 303 — D , „ Comptabiliteitswet Suriname. Kaad van Bestuur, en geene boven ƒ 500 dan na van Ónzentwege verkregen machtiging (1). 16. Alle uit belastingverordeningen voortspruitende vorderingen van de kolonie verjaren, voor zoover die verordeningen zelf daaromtrent geen andere termijnen behelzen, met vnf jaren, te rekenen van den aanvang van het jaar, waarin de belasting invorderbaar was. Overigens zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek der kolonie op de verjaring van de vorderingen der kolonie toepasselijk. AFDEELING HL Van de uitgaven. 17. Alle betalingen voor de kolonie, welke in Nederland moeten plaats hebben, waaronder ook zijn begrepen die ter versterking van de koloniale kas, worden door aanwijzing op s Rijks schatkist, en die, welke in de kolonie moeten plaats hebben, worden door aanwijzing op de koloniale kas bewerkstelligd. 18. Voor de betalingen, welke in Nederland moeten plaats hebben, worden door den Minister van Financiën aan den Minister van Koloniën kredieten geopend. Deze kredieten mogen het tegoed van de kolonie in 's Rijks schatkist met niet meer dan 2 millioen gulden te boven gaan (2). Aan de kolonie kan door Ons de verplichting worden opgelegd om rente ten behoeve van 's Rijks schatkist te ver- ^]) D-lUart!.kel ^erd aldus vastgesteld bij de wet van 21 Dec 1914 Get l?lS?;f (Ned- S- 1914 n°- S86)- "ét luidde te voren? „Kwijtschelding van vorderingen wordt verleend door Ons. indien de invordering in Nederland had moeten plaats hebben, en krach- E^Lv? ma,rht!Sln8 door den Gouverneur, wanneer de invordering in de kolonie had moeten geschieden. Geheele of gedeeltelijke kwijtschelding van eene vordering die me«* bedraagt dan ƒ 10000, behoeft goedkeuring bij de wet" MinL- delp-Wet ?-an 20 December 1918, Ned. S.830luidt: „Onze Sn T91^Q^n^?S,r°K- tKbeV0egd verkIa«d om gedurende de jaren 1919, 1920 en 1921, bij het openen van kredieten aan Onzen Minister van Koloniën ten behoeve van de kolonie Suriname m tl wnk.ng van het bepaalde bij het tweede lid van artikel 18 der Surinaamsche Comptab.hteitswet (Staatsblad 1910, n°. 315), het teeoed van d.e kolonie! mVRijks schatkist te boven te gaan met eene som van f 6000000 (zes millioen gulden) en om in dat voorerf! *e voorz.en door uitgifte" of beleening van bewijzen van vlottende schud, met inachtneming van de daaromtrent bestaande of nog vast te stellen wettelijke bepalingen." og — 304 — Suriname. Comptabiliteitswet. goeden over het bedrag, waarmede de kredieten het tegoed te boven gaan. 19. Het uitvoeren van werken en het doen van leverantiën en transporten ten behoeve van de kolonie worden in het openbaar aanbesteed. Alleen wanneer Onze Minister van Koloniën of de Gouverneur zulks in het belang der kolonie noodig oordeelt, kan van dien regel worden afgeweken. In dat geval wordt van de beweegredenen melding gemaakt in de beschikking, waarbij de werken of leverantiën en transporten worden bevolen. 20. De voorwaarden van aanbesteding vermelden de waarborgen, vereischt om als mededinger te worden toegelaten. De bij de inschrijving en de uitvoering van de werken, leverantiën en transporten in acht te nemen bepalingen worden voor aanbestedingen .in Nederland door den Minister van Koloniën en voor die in de kolonie door den Gouverneur vastgesteld. Bij overeenkomsten wegens werken, leverantiën en transporten worden aan de aannemers geen interessen (1) toegezegd ter zake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vordering. 21. Het is aan alle landsdienaren in de kolonie en aan die tot het Departement van Koloniën behoorende, verboden werken, leverantiën of transporten voor de kolonie aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen, of daaraan hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings deel te hebben. 22. Voorschotten kunnen worden verleend aan aannemers of leveranciers en, in de gevallen door Ons of door den Gouverneur te bepalen, op traktementen, — verlofs- en nonactiviteits-traktementen (2) daaronder begrepen, — wachtgelden, pensioenen, declaratiën wegens reis- en verblijfkosten en vaste uitkeeringen. Sommen ter goede rekening kunnen binnen de grenzen der begrooting worden verstrekt tot het doen van betalingen ten behoeve van door Ons of door den Gouverneur aan te wijzen onderwerpen van huishoudelijk beheer. Van die sommen wordt vóór het sluiten van den betrokken dienst rekening afgelegd en de ongebruikte gedeelten worden in mindering gebracht van de uitgaven ten laste van de artikelen, waaruit de sommen zijn gekweten. 23. De vorderingen ten laste van de koloniale huishoude- (1) Ned. S.: „interesten". In art. 20 der Curacaosche Comptabiliteitswet staat eveneens „interesten". (2) Ned. S.: „nonactivïièitstraktementen". In art. 22 der Curacaosche Comptabiliteitswet staat „non-activiteitstraktementen". - 305 — Comptabiliteitswet. Suriname. lijke begrooting worden verevend en betaalbaar gesteld in Nederland door of namens den Minister van Koloniën en in de kolonie door of namens den Gouverneur. 24. Koloniale goederen, hoe ook genaamd, worden niet aan een schuldeischer afgestaan in het voordeel van het artikel der begrooting, waaruit zijné vordering moet worden gekweten. 25. Elke verevening en betaalbaarstelling moet, behoudens het bepaalde bij artikel 22, gegrond zijn op het bewijs van het verkregen recht van de schuldeischers. De bescheiden, welke door de schuldeischers tot staving hunner vorderingen moeten worden overgelegd, moeten beantwoorden aan de eischen, daarvoor door Ons te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, nadat de Algemeene Rekenkamer gehoord is. 26. De uitgaven behooren tot den dienst van het jaar, waarin de rechten der schuldeischers van de kolonie zijn verkregen, behoudens de uitzondering, gemaakt in het tweede lid van artikel 6. Gratificatiën en subsidiën behooren tot den dienst van het jaar, waarin zij zijn verleend, tenzij bij de toekenning anders is bepaald. Voorschotten behooren tot den dienst van het jaar, waarin • zij- zijn betaalbaar gesteld. 27. Onverevend gebleven vorderingen betreffende afgesloten diensten worden, mits zij niet verjaard zijn, gekweten uit de som voor onvoorziene uitgaven van het dienstjaar, waarin zij later verevend worden, en in de rekening afzonderlijk verantwoord en omschreven. Verevende uitgaven, die worden teruggegeven vóór de afsluiting van den dienst, die er mede werd belast, worden in mindering der uitgaven van het betrokken artikel gebracht. 28. Behoudens de bepalingen van artikel 30 zijn alle vorderingen ten laste van de koloniale huishoudelijke begrooting, die niet aan het Departement van Koloniën of aan het koloniaal bestuur schriftelijk zijn ingediend binnen achttien maanden na de opening van het dienstjaar, verjaard; zij worden niet verevend noch betaald, tenzij om bijzondere redenen de voldoening van die vorderingen vóór de afsluiting van den betrokken dienst, in Nederland door Ons, en in de kolonie door den Gouverneur, mocht worden toegestaan. 29. Door of vanwege het hoofd der betrokken administratie wordt aan den schuldeischer, zoo hij dat verlangt, bij de indiening zijner vordering een behoorlijk gedagteekend bewijs van ontvangst der ingediende stukken afgegeven. 30. Voor zoover ten opzichte van speciale onderwerpen niet anders is bepaald, zijn de bij de burgerlijke wetten in Nederland gestelde termijnen van verjaring toepassetijk-: 20 — 306 — Suriname. Comptabiliteitswet. 1°. op alle in Nederland verschuldigde vorderingen wegens rente van koloniale schulden en die wegens traktementen, pensioenen, onderstandgelden en alle andere, welker bedrag bepaald is en welker verevening niet afhankelijk is van eene voorafgaande indiening van stukken door belanghebbenden; 2°. op alle in Nederland verevende vorderingen, waarvoor mandaten of ordonnantiën van betaling zijn afgegeven. Op alle sub 1 vermelde in de kolonie verschuldigde vorderingen en op alle in de kolonie tot voldoening van vorderingen afgegeven mandaten en ordonnantiën zijn de in de voor de kolonie geldende algemeene verordeningen gestelde termijnen van verjaring toepasselijk. 31. Wanneer voorwerpen, welke voor den kolonialen dienst zijn aangekocht of voortgebracht, worden afgestaan aan een anderen tak van dienst dan die, welke de uitgaaf tot aankoop of voortbrenging gelastte, wordt de begrootingspost, bestemd tot aanschaffing van gelijksoortige behoeften in het dienstjaar, waarin de afstand plaats heeft (onverschillig wanneer de aankoop of voortbrenging is geschied) voor de geschatte geldswaarde goedgeschreven en met een gelijk bedrag belast het artikel, waaruit de tak van- dienst, die de goederen behoeft, de uitgaaf tot aanschaffing kan kwijten. Ingeval ten laste van een begrootingspost minder is betaald dan het bedrag, waarmede de uitgaven tengevolge van deze verstrekkingen zouden moeten worden verminderd, wordt het verschil ten bate van de middelen der kolonie geboekt. Is ten laste van den begrootingspost nog niets betaald, dan wordt de geheele waarde van de verstrekte goederen ten bate van die middelen geboekt. Wanneer na de boeking ten bate van de middelen betalingen ten laste van een begrootingspost gedaan worden, kan door overboeking het bedrag dier betalingen zooveel mogelijk worden verminderd met de ten bate van de middelen geboekte som. 32. Vereveningen op rekening of in mindering geschieden alleen voor gedane diensten, en nimmer mogen de verevende sommen dan nog overschrijden vier vijfde gedeelten der bedragen, waarop blijkens behoorlijke bewijzen van oplevering recht is verkregen. Ilde HOOFDSTUK. Van de verantwoording der koloniale geldmiddelen. AFDEELING I. Van de contróle. 33. De controle over de koloniale uitgaven en ontvangsten geschiedt door de Algemeene Rekenkamer in Nederland — 307 - Comptabiliteitswet. Suriname. overeenkomstig deze wet en voorts naar de thans bestaande of nader vast te stellen bepalingen voor de controle der -Staatsuitgaven en ontvangsten. Van alle ten laste van de kolonie aangegane geldleeningen houdt de Algemeene Rekenkamer de noodige registers om eene behoorlijke controle te verzekeren. De Algemeene Rekenkamer deelt hare bedenkingen tegen de verevening der uitgaven en tegen de boeking der ontvangsten aan den Minister van Koloniën mede binnen drie maanden, nadat de bescheiden bij de Kamer zijn ingekomen. Bij die mededeeling voegt zij de bescheiden, waartoe hare bedenkingen betrekking hebben, ter inzage en voor zooveel noodig ter verbetering. 34. Door den Gouverneur wordt onder dagteekening van de afsluiting van het dienstjaar eene rekening van de koloniale uitgaven en ontvangsten opgemaakt, die vóór of op den laatsten Mei van het daarop volgend jaar door tusschenkomst van den Minister van Koloniën aan de Algemeene Rekenkamer gezonden wordt. Die rekening wijst in de volgorde der begrooting en met gelijke omschrijving der artikelen en onderdeelen afzonderlijk aan: in uitgaaf: het geraamd bedrag en wat daarop is verevend; in ontvangst: het geraamd bedrag en wat daarop is ontvangen; met aanduiding van de verschillen in meer en minder zoowel wat de uitgaven als de ontvangsten betreft, en met vermelding welke van de verevende sommen voldaan, welke verschuldigd gebleven zijn. Zij vermeldt tevens zooveel mogelijk de oorzaken der verschillen tusschen de ramingen en uitkomsten. Bij de rekening wordt een staat overgelegd, die naar onderscheiding der dienstjaren aantoont, welke sommen in het afgesloten dienstjaar, wegens uitgaven op vroegere dienstjaren verevend, eensdeels hetzij uitgegeven, hetzij door verjaring vrijgevallen, anderdeels verschuldigd gebleven zijn. 35. De in het voorgaande artikel omschreven rekening wordt door de Algemeene Rekenkamer, na vergelijking met de door haar gehouden aanteekeningen, voorzien van eene verklaring van bevinding en binnen drie maanden na ontvangst aan den Minister van Koloniën teruggezonden, onder mededeeling van de bedenkingen en opmerkingen, waartoe het onderzoek van de rekening en van de daartoe behoorende verantwoordingsstukken aanleiding heeft gegeven, voorzoover (1) (1) Ned. S.: „voor zoover". In art. 35 der Curacaosche Comptabiliteitswet staat „voorzoover". 308 Suriname. Comptabiliteitswet. die niet reeds in haar, in het volgend artikel te vermelden, jaarverslag zijn opgenomen. 36. Jaarlijks vóór of op 1 April zendt de Algemeene Rekenkamer aan Ons een volledig verslag van hare werkzaamheden over het afgeloopen jaar, waarin tevens vermeld worden alle ontdekte onregelmatigheden en afwijkingen van bestaande verordeningen, benevens de maatregelen, welke zij in het belang van het beheer der geldmiddelen wenschelijk acht. Dit verslag, waarin wordt aangeteekend de stand der rekening van 's Rijks schatkist met de kolonie, wordt medegedeeld aan de Staten-Generaal en aan den Gouverneur ter overlegging aan de Koloniale Staten (1). AFDEELING li Van de ordonnateurs en andere niet rekenplichtige landsdienaren. 37. Alle landsdienaren, die zonder ter zake rekenplichtig te zijn door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden zijn, middellijk of onmiddellijk aan de kolonie schade toebrengen, zijn verplicht die schade te vergoeden. De vervolging van en het verhaal op de bedoelde landsdienaren in Nederland, hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden geschieden volgens de regelen, bij de Rijkswetten vastgesteld of vast te stellen. Voor Suriname wordt door Ons in dit onderwerp voorzien. 38. Al wie bevoegd is of gedelegeerd wordt tot het aangaan van schulden en tot de beoordeeling en het onderzoek van vorderingen ten laste van de kolonie, alsmede tot de betaalbaarstelling daarvan, mag niet tevens zijn rekenplichtige. In Suriname kan in bijzondere gevallen van dit voorschrift worden afgeweken. AFDEELING III. Van de rekenplichtigen. 39. Alle personen en administratiën, die gemunt geld of geldswaardig papier, aan de kolonie toebehoorende of in 's Rijks schatkist dan wel in de koloniale kas gedeponeerd, onder zich hebben of magazijnen beheeren, zijn, voor zooveel zij een zelfstandig beheer voeren, verplicht aan de Algemeene Rekenkamer rekening af te leggen van het door hen gevoerd beheer. (1) Bij de wet van 21 Dec. 1914, Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 n°. 586) werden de woorden „de Koloniale Staten" gesteld in plaats van „den Kolonialen Raad". — 309 — Comptabiliteitswet. Suriname. Dezelfde verplichting kan door Onzen Minister van Koloniën of door den Gouverneur ook worden opgelegd aan personen en administratiën, die met den verkoop van landsgoederen belast zijn. De rekenplichtigen worden ter zake van hun gehouden beheer niet van verantwoordelijkheid ontheven dan door een deswege door de Algemeene Rekenkamer af te geven bewijs. Hierop wordt alleen eene uitzondering toegelaten voor hen, die den kolonialen dienst hebben verlaten, ingeval na de indiening van hunne laatste rekening drie jaren zijn verloopen zonder dat de uitkomst van het onderzoek der rekening te hunner kennis is gebracht. Het bepaalde bij het eerste lid is niet van toepassing op de Koloniale Postspaarbank. Alle kosten van die Bank worden op de koloniale huishoudelijke begrooting gebracht en de teruggave dier kosten wordt onder de middelen en inkomsten ter goedmaking van de uitgaven der kolonie opgenomen (1). 40. Door den Gouverneur wordt bepaald welke rekenplichtigen tot borgstelling verplicht zijn, zoomede tot welk bedrag. 41. Door de Algemeene Rekenkamer worden aan de rekenplichtigen de modellen en tijdstippen van inzending der rekeningen voorgeschreven, alsmede de termijnen tot beantwoording van de daarop gevallen aanmerkingen en tot het indienen van bezwaren tegen de veranderingen, welke zij in de rekeningen heeft gemaakt. Na het verstrijken van den termijn neemt de Algemeene Rekenkamer een besluit. Wanneer, ondanks de door een rekenplichtige tegen de gemaakte veranderingen ingebrachte bezwaren, de Algemeene Rekenkamer van meening is niet op die veranderingen te moeten terugkomen, kan de rekenplichtige binnen twee maanden, nadat de beslissing te zijner kennis is gebracht, daarvan herziening vorderen. Het onderzoek omtrent zoodanige herziening wordt opgedragen aan andere leden der Algemeene Rekenkamer dan die, welke de beslissing hebben voorgesteld, waardoor de rekenplichtige zich bezwaard acht. Het besluit omtrent die herziening wordt genomen in eene vereenigde zitting der Algemeene Rekenkamer. Te allen tijde, ook na afgifte van het in artikel39 bedoelde bewijs, is de Algemeene Rekenkamer bevoegd tot herziening van besluiten, genomen op grond van stukken, die later blijken valsch te zijn, tenzij verjaring is ingetreden van de straf of van het recht tot strafvordering. (1) Het vijfde lid werd bij de wet van 21 Dec. 1914, Gb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 n°. 586) aan dit artikel toegevoegd. — 310 — Suriname. Comptabiliteitswet. Van den uitslag der herzieningen wordt melding gemaakt in het verslag bedoeld in artikel 36. 42. Aan de rekenplichtigen, die achterlijk zijn in het inzenden van hunne rekeningen, wordt door de Algemeene Rekenkamer een nieuwe termijn gesteld. Bij verdere nalatigheid geeft de Algemeene Rekenkamer, naar gelang het verzuim in Nederland of in de kolonie wordt gepleegd, daarvan kennis aan Onzen Minister van Koloniën of aan den Gouverneur, die een ambtenaar aanwijst tot het ambtshalve opmaken van de rekeningen op kosten van de nalatigen, die bovendien door de Algemeene Rekenkamer worden beboet, indien zij daarvoor termen aanwezig acht. Voor zooveel de rekenplichtigen inkomsten van de kolonie genieten, gaat de boete voor elk verzuim niet te boven het een twaalfde gedeelte van het jaarlijksch bedrag hunner bezoldiging, of wanneer zij procentsgewijze worden beloond, het een twaalfde gedeelte van hunne gemiddelde jaarlijksche inkomsten. Voor hen, die geen inkomsten uit de koloniale kas genieten, wordt het op te leggen bedrag aan boete in geen geval hooger gesteld dan / 50 voor elk verzuim. De rekeningen worden verder behandeld en afgedaan als waren zij door de rekenplichtigen zeiven opgemaakt en ingezonden. 43. Indien een rekenplichtige onder curateele wordt gesteld, voortvluchtig is of overlijdt, wordt de rekening, die hij had behooren té doen, ambtsbehalve opgemaakt door een ambtenaar, daartoe door of van wege Onzen Minister van Koloniën of den Gouverneur aan te wijzen. Deze rekening wordt aan den curator of aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden medegedeeld ; zij ontvangen desverlangd inzage van de daartoe behoorende bescheiden en aan hen wordt een redelijke termijn verleend om hunne bezwaren tegen de rekening en de daartoe behoorende bescheiden te doen gelden. Na ontvangst van het antwoord van den curator, de erfgenamen of rechtverkrijgenden, dan wel wanneer zij den hun verleenden termijn ongebruikt hebben laten verstrijken, wordt de rekening overgebracht bij de Algemeene Rekenkamer, die haar in vereenigde zitting behandelt, en tegen wier besluit geene voorziening is toegelaten. De erfgenamen en rechtverkrijgenden zijn van aansprakelijkheid ontslagen, wanneer drie jaren zijn verloopen: 1°. na den dood van den rekenplichtige, zonder dat aan hen de ambtshalve opgemaakte rekening is medegedeeld; 2°. na het verstrijken van den aan hen tot indiening hunner bezwaren verleenden termijn, zonder dat de rekening is vastgesteld. — 311 — Comptabiliteitswet. Suriname. 44. In Nederland wordt door Onzen Minister van Koloniën en in de kolonie door den Gouverneur gezorgd voor de uitvoering der besluiten van de Algemeene Rekenkamer, vermeld in artikel 41, en voor de invordering van de boete (1) en van de kosten bedoeld in artikel 42. Sluit de rekening van een rekenplichtige, of die welke voor hem is opgemaakt, met een voor hem nadeelig slot, dan wordt dit, evenals de boeten en kosten, bij voorkeur verhaald op den gestelden borgtocht en op de inkomsten van den rekenplichtige. Zijn beide niet voldoende, dan geschiedt de invordering van het tekort in Nederland of in de kolonie op de aldaar voor de invordering der directe belastingen voorgeschreven wijze. Indien de rekening sluit met een voor den rekenplichtige voordeelig slot, wordt dit door de administratie uitgekeerd. 45. Ter verzekering van de belangen der kolonie kunnen aan rekenplichtigen voorloopig vergoedingen opgelegd worden door de autoriteiten, welke daartoe door den Gouverneur worden aangewezen. 46. Van de in artikel 42 bedoelde boete (1) kan door Ons kwijtschelding worden verleend na ingewonnen advies van de Algemeene Rekenkamer. Overgangs- en slotbepalingen. 47. De voorschriften dezer wet worden voor het eerst toegepast op den dienst van het jaar 1911. De aanzuivering en verantwoording van de uitgaven en ontvangsten betreffende vorige diensten geschieden op den tot dusver bestaanden voet. 48. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van Surlnaamsche Comptabiliteitswet. Gegeven ten Paleize het Loo, den 7 November 1910. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, de Waal Malefijt. (In Suriname uitgeg. 9 December 1910.) (1) Ned. S.: „boeten". In de artikelen 44 lid 1 en 46 der Curacaosche Comptabiliteitswet staat eveneens „boeten". CURACAO. T WET van 31 Mei 1865, Pb. 18 (Ned. S. 56), houdende vaststelling van het reglement op het beleid der Regering in de kolonie Curacao (1), zooals die wet is gewijzigd en aangevuld bij wetten van 26 April 1884, Pb. 8 (Ned. S. 91), 2 Februari 1901, Pb. 8 (Ned. S. 56), 30 December 1901, Pb. 1902 n°. 10 (Ned. S. 1901 n°. 289), 31 December 1903, Pb. 1904 n°. 3 (Ned. S. 1903 n». 362) en 20 Juni 1908, Pb. 30 (Ned. S. 210). De tekst dezer wet, zooals die werd gewijzigd en aangevuld bij latere wetten, is bekend gemaakt bij' Koninklijk besluit van 25 Februari 1902, Pb. 22 (Ned. S. 38). Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het reglement op het beleid der Regering in de kolonie Curacao, ingevolge art. 59 der Grondwet (2), door de wet behoort te worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen het navolgende: REGLEMENT op het beleid der Regering in de kolonie Curacao. EERSTE HOOFDSTUK. Van de kolonie en hare inwoners. Art. 1. Het grondgebied der kolonie Curacao omvat de eilanden Curacao, Bonaire, Aruba, St. Martin (voor zooveel het aan Nederland behoort), St. Eustatius en Saba, met hunne onderhoorigheden. Verdragen betreffende den afstand of ruiling van grond- (1) Spelling en interpunctie in het Ned. S. wijken somtijds van die in het Pb. af. (2) Grondwet van 1917, art. 61. — 316 — Regeeringsreglement. Curacao. gebied of de regeling der grensscheiding behoeven de goedkeuring der Staten-Generaal. 2. Allen, die zich in de kolonie bevinden, zijn eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd aan de Regeering en onderworpen aan de wettelijke regelingen (1). 3. De wettelijke regelingen, in de kolonie geldig, zijn: 1°. de verdragen met vreemde mogendheden door den Staat aangegaan, voor zooverre zij in de kolonie van toepassing zijn ; 2°. de algemeene verordeningen, waaronder worden verstaan: a. de wetten, die, volgens de bepalingen der Grondwet van het Koningrijk, voor de kolonie gemaakt, of voor haar toepasselijk verklaard zijn; b. de besluiten des Konings, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van bestuur; c. de koloniale verordeningen, vastgesteld door den gouverneur met goedkeuring van den Kolonialen Raad; 3°. de besluiten, houdende algemeene maatregelen, door den gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord, binnen de grenzen zijner bevoegdheid uitgevaardigd; 4°. de keuren en reglementen door de in de artikelen 129 en 136 bedoelde collegiën en besturen binnen de grenzen hunner bevoegdheid uitgevaardigd (2). 4. Slavernij wordt in de kolonie niet geduld. Allen, die zich op haar grondgebied bevinden, hebben gelijke Sanspraak op bescherming van persoon en goederen. 5. Uitlevering van vreemdelingen geschiedt niet dan krachtens verdragen, waarbij, voorzoover de kolonie betreft, de regelen zijn in acht genomen, welke, zooveel mogelijk, in overeenstemming met de daaromtrent voor Nederland gel- (1) Bij de wet van 2 Februari '1901, Pb. 8 (Ned. S. 56), zijn de woorden „wettelijke regelingen" in de plaats gesteld van,,algemeene verordeningen." (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „De algemeene verordeningen, in de kolonie geldig, zijn: de verdragen met vreemde mogendheden door den Staat aangegaan, voor zooverre zij in de kolonie van toepassing zijn: de wetten, die, volgens de bepalingen der Grondwet van het Koningrijk, voor de kolonie gemaakt of voor haar verbindende zijn; de besluiten des Konings, genomen in den vorm, bij de Grondwet van het Koningrijk voorgeschreven voor algemeene maatregelen van inwendig bestuur; de koloniale verordeningen, vastgesteld door den gouverneur met goedkeuring van den Kolonialen Raad; de bestuiten, houdende algemeene maatregelen, door den gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord, binnen de grenzen zijner bevoegdheid uitgevaardigd." — 317 - Curacao. Regeeringsreglement. dende wettelijke bepalingen, bij Koninklijk besluit worden vastgesteld (1). 6. De regelen nopens de toelating en de uitzetting van personen, die in verschillende eilanden der kolonie noch gevestigd, noch daarheen van Rijkswege gezonden zijn, worden bij koloniale verordening of bij plaatselijke keur vastgesteld. 7. Tot openbare bedieningen, door den Koning op te dragen, zijn benoembaar Nederlanders volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, en zij, die in eene der West-Indische koloniën van den Staat uit ouders, aldaar gevestigd, geboren zijn (2). De benoembaarheid tot andere openbare bedieningen wordt bij koloniale verordening geregeld. 8. Niemand heeft voorafgaand verlof noodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren. De verantwoordelijkheid van schrijvers, uitgevers, drukkers en verspreiders en de waarborgen, in het belang der openbare orde en zedelijkheid tegen het misbruik van de vrijheid van drukpers te nemen, worden geregeld bij koloniale verordening. Bepalingen, waardoor de toelating in de kolonie van in Nederland gedrukte stukken belemmerd wordt, behoeven bekrachtiging bij de wet. 9. leder heeft het regt verzoekschriften in te dienen bij de bevoegde magt, zoowel in Nederland als in de kolonie. Verzoekschriften moeten persoonlijk en mogen niet uit naam van meer worden onderteekend, tenzij dit geschiede door of vanwege ligchamen, wettig zamengesteld of erkend, en in dit laatste geval niet anders dan over onderwerpen tot hunnen bepaalden werkkring behoorende. Echter mogen personen, die niet schrijven kunnen, verzoekschriften indienen door tusschenkomst van zoodanige ambtenaren, als hiertoe bij koloniale verordening zijn bevoegd verklaard. 10. De uitoefening van het regt van vereeniging of vergadering kan, in het belang der openbare orde, zedelijkheid ioL1] £Ü aDrtik,e' iSoaldus nader vastgesteld bij de wet van 26 April 1884, Pb. 8 (Ned. S. 91). Het luidde te voren: „Uitlevering van personen, die zich op het grondgebied der kolonie bevinden, kan niet plaats hebben, ten ware krachtens verdraijen overeenkomstig de artt. 3 en 57 der Grondwet van het Koningrijk gesloten. & ' cu(2l D£ fy-.h aldus gewiiz'gd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „Tot openbare bedieningen, door den Koning op te dragen zijn benoembaar Nederlanders in den zin der wet, bedoeld in art 1 dér Grondwet van het Koningrijk, en zij, die in eene der West-Indische kolomen van den Staat uit ouders, aldaar gevestigd, geboren zijn " — 318 — Regeeringsreglement. Curacao. of gezondheid, aan regeling en beperking bij koloniale verordening of plaatselijke keur onderworpen worden. TWEEDE HOOFDSTUK. Van den Gouverneur. EERSTE AFDEELING. Van zijne benoeming en ontslag en van zijne verantwoordelijkheid. 11. De gouverneur wordt door den Koning benoemd en ontslagen. 12. Hij moet den ouderdom van dertig jaren vervuld hebben. 13. Hij legt in handen des Konings, of van de autoriteit of den persoon door den Koning hiertoe aangewezen, den eed (verklaring of belofte) af: „Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner benoeming tot gouverneur, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven. Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige belofte of geschenken aannemen zal middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en aan de Grondwet: dat ik de welvaart van de kolonie naar mijn vermogen bevorderen zal; dat ik het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Curacao steeds zal onderhouden en doen onderhouden, en dat ik mij in alles zal gedragen, zoo als een braaf en eerlijk gouverneur betaamt. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.") 14. Indien de benoeming van den gouverneur vervat is in een geheim en verzegeld stuk, behelst dit stuk tevens de aanwijzing van de autoriteit of den persoon, in wier of wiens handen de benoemde den voorgeschreven ambtseed moet afleggen. Zoodanig stuk wordt geopend in eene vergadering van den Raad van Bestuur. Het wordt, na door al de aanwezige leden te zijn gewaarmerkt, in het archief van den Raad nedergelegd. 15. De gouverneur aanvaardt het bestuur door overlegging in eene plegtige zitting van den Kolonialen Raad van een afschrift zijner akte van benoeming en van het proces-verbaal zijner eedsaflegging, en brengt zijne aanvaarding y>in het bestuur bij proclamatie ter kennisse der ingezetenen. 16. Hij is verpligt zijne waardigheid te blijven bekleeden — 319 — Curacao. Regeeringsreglement. tot dat hij'het bestuur aan zijnen opvolger hebbe overgegeven, tenzij hem van 's Konings wege gelast of vergund worde zijne waardigheid vroeger neder te leggen. 17. Hij mag zonder verlof des Konings de kolonie niet verlaten. 18. Hij mag geen handeldrijven en geen deel hebben, regtstreeks of zijdelings, in dien van anderen, noch in eenige concessie of onderneming van welken aard ook op de kolonie betrekking hebbende of daarbinnen gevestigd (1). Hij mag geene schuldvorderingen ten laste der kolonie koopen. Hij mag noch regtstreeks, noch zijdelings deel nemen in eenige overeenkomst, waarin de Staat of de kolonie partij is, noch zich voor de uitvoering van zoodanige overeenkomst geheel of gedeeltelijk borg stellen. Van bovenstaande bepalingen kan, mits daartoe bijzondere termen aanwezig zijn, door den Koning vrijstelling verleend worden bij besluit, dat met redenen wordt omkleed en waarop de Raad van State van het Koningrijk gehoord is. 19. Bloedverwantschap of zwagerschap, tot den derden graad ingesloten, mag niet bestaan tusschen den gouverneur eenerzijds en den ondervoorzitter of de leden van den Raad van Bestuur, den gouvernements-secretaris, den procureur-generaal of een der hoofdambtenaren met het beleid eener bijzondere afdeeling van algemeen bestuur door den Koning belast, anderzijds (2). Hij, die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt, behoudt zijne bediening niet dan met vergunning des Konings. De zwagerschap houdt op door den dood der vrouw, die haar veroorzaakte. 20. Wanneer er vermoeden bestaat dat de gouverneur krankzinnig is, belegt de ondervoorzitter van den Raad van (1) Dit lid is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren; „Hij mag geen handel drijven, noch deel hebben in dien van anderen, noch in schepen op of in de kolonie ten handel varende, noch in ondernemingen van landbouw of nijverheid daarbinnen gevestigd." (2) Dit lid is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „Bloedverwantschap of zwagerschap, tot den derden graad ingesloten, mag niet bestaan tusschen den gouverneur en den gouvernements-secretaris, den gouverneur en den procureur-generaal, den gouverneur en een der hoofdambtenaren met het beleid eener bijzondere afdeeling van algemeen bestuur door den Koning belast, of den gouverneur en een lid van den Raad van Bestuur." — 320 — Regeeringsreglement. Curacao. .Bestuur eene vergadering van dien raad, opdat de gegrondheid van het vermoeden onderzocht worde. De Raad van Bestuur, oordeelende dat daartoe termen bestaan, beveelt het instellen van een geneeskundig onderzoek aan eene commissie, te zamen gesteld uit de twee hoogst in rang aanwezige officieren van gezondheid der zee- of landmagt en twee burgerlijke geneesheeren. Deze commissie is bevoegd den gewonen geneesheer des gouverneurs in baar midden te roepen en dient den Raad van Bestuur van berigt. Van het in den Raad van Bestuur verhandelde, worden naauwkeurige processen-verbaal in dubbel opgemaakt en door den ondervoorzitter, de leden en den secretaris onderteekend. Als de Raad van Bestuur oordeelt, dat het berigt der commissie het bestaande vermoeden bevestigt, wordt onverwijld een der dubbelen van de processen-verbaal gezonden aan den Koning, en belegt de ondervoorzitter van den Raad van Bestuur eene zitting van den Kolonialen Raad. De zitting wordt gehouden met gesloten deuren. De vergadering verklaart, na de personen, die inlichtingen geven kunnen, onder eede gehoord te hebben, en bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden, of er termen bestaan om den gouverneur tot de uitoefening zijner waardigheid niet in staat te achten. De verklaring, dat zoodanige termen bestaan, ontheft, zoolang zij niet, na gelijk onderzoek, op gelijke wijze is ingetrokken en in afwachting van de beslissing des Konings, den gouverneur van de uitoefening zijner waardigheid. Van het in den Kolonialen Raad verhandelde wordt een naauwkeurig proces-verbaal in dubbel opgemaakt en door al de leden en den griffier ondertéekend. Een der dubbelen wordt onverwijld gezonden aan den Koning. Wanneer de gouverneur door een plotselingen ziektetoestand buiten staat is geraakt om zijne waardigheid uit te oefenen en om overeenkomstig artikel 28bis het dagelijksch beleid van zaken aan een ander op te dragen, worden de in dit artikel opgenomen bepalingen eveneens toegepast, met dien verstande echter, dat de gouverneur, nadat hij voldoende hersteld is, het bestuur weder op zich neemt en daarvan bij proclamatie aan de ingezetenen kennis geeft (1). (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „Wanneer er vermoeden bestaat, dat de gouverneur krankzinnig is, belegt de procureur-generaal 'of degene, die hem als onder-voorzitter van den Raad van Bestuur vervangt, eene vergadering van — 321 — Curacao. Regeeringsreglement. 21. De gouverneur oefent zijne waardigheid uit met stipte inachtneming van 's Konings bevelen, en is. aan den Koning wegens zijn doen en laten verantwoordelijk. Art. 164 (1) der Grondwet van het Koningrijk is op hem van toepassing. 22. De gouverneur is naar de bepalingen, vervat in de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 33), houdende regeling der verantwoordelijkheid van de hoofden der ministeriële departementen, tot straf vervolgbaar : a. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven aan Koninklijke besluiten of beschikkingen, waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den Minister van Koloniën; b. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven aan Koninklijke besluiten of beschikkingen, niet voorzien van de vereischte medeonderteekening van een der hoofden van de ministeriële departementen; c. wanneer hij beschikkingen neemt, of bevelen geeft, of bestaande beschikkingen en bevelen handhaaft, waardoor de bepalingen dezer wet of andere in de kolonie geldende wettelijke regelingen worden geschonden; dien raad, opdat de gegrondheid van het vermoeden onderzocht worde. De Raad van Bestuur, oordeelende dat daartoe termen bestaan, beveelt het instellen van een geneeskundig onderzoek aan eene commissie, te zamen gesteld uit de twee hoogst in rang aanwezige officieren van gezondheid der zee- of landmagt en twee burgerlijke' geneesheeren. Deze commissie is bevoegd den gewonen geneesheer des gouverneurs in haar midden te roepen en dient den Raad van Bestuur van, berigt. Als de Raad van Bestuur oordeelt, dat het berigt der commissie het bestaande vermoeden bevestigt, belegt de procureur-generaal of degene, die hem als onder-voorzitter vervangt, eene zitting van den Kolonialen Raad. De zitting wordt gehouden met gesloten deuren. De vergadering verklaart, na de personen, die inlichtingen geven kunnen, onder eede gehoord te hebben, en bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden, of er termen bestaan om den gouverneur in de uitoefening zijner waardigheid te schorsen.' De verklaring, dat zoodanige termen bestaan, ontheft, zoolang zij niet, na gehjk onderzoek, op gelijke wijze is ingetrokken .en in aft wachting van de .beslissing des Konings, den gouverneur van de uitoefening zijner waardigheid. Er worden van elk gedeelte van het onderzoek naauwkeurige processen-verbaal in dubbel opgemaakt en door al de leden en den secretaris onderteekend. Een der dubbelen wordt onverwijld gezonden aan den Koning.'.' (1) Bij de wet van 1 Februari 1901, Pb. 8, is „Art. 164" in de plaats gesteld van „Art. 159". 21 — 322 — Regeeringsreglement. Curacao. d. wanneer hij nalaat uitvoering te geven of te doen geven aan de voorschriften van deze wet of andere in de kolonie geldende wettelijke regelingen, of aan Koninklijke besluiten en beschikkingen, geene wettelijke regelingen zijnde, doch waarvan hem de uitvoering door den Minister van Koloniën is opgedragen; De handelingen, onder de litt. a, b en c, en de nalatigheid onder lit. d bedoeld, zijn alleen dan strafbaar, wanneer zij gepleegd zijn met opzet; e. indien hij zonder opzet de uitvoering, onder lit. d omschreven, grovelijk verzuimt. De feiten in dit artikel vermeld worden beschouwd als misdrijven. De feiten, vermeld onder litt. a, b, c en d, worden gestraft met de straf gènoemd in artikel 355, en het feit, vermeld onder lit. e, met de straf genoemd in artikel 356 van het Nederlandsch Wetboek van Strafrecht (1). 23. De gouverneur kan gedurende zijn bestuur niet voor den strafregter in de kolonie betrokken, noch aldaar in burgerlijke gijzeling gebragt, noch zonder zijne toestemming als getuige in een regtsgeding geroepen worden. Hij kan, zelfs na de nederlegging zijner waardigheid, wegens feiten, gedurende zijn bestuur gepleegd, in de kolonie niet tot straf vervolgd worden. 24. Hij staat in Nederland, behalve wegens ambtsmisdrijven, te regt voor den regter, die volgens de in het Rijk geldende wetten bevoegd zou zijn geweest, naar gelang der tegèn het feit bedreigde straffen, daarvan kennis te nemen, ware het (1) Letters c en d en de laatste twee leden zijn aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Zij luidden te voren: „c. wanneer hij beschikkingen neemt, of bevelen geeft,'of bestaande beschikkingen en bevelen handhaaft, waardoor de bepalingen dezer wet of andere in de kolonie geldende algemeene verordeningen worden geschonden; d. wanneer hij nalaat uitvoering te geven of te doen geven aan de voorschriften van deze wet of andere in de kolonie geldende algemeene verordeningen, of aan Koninklijke besluiten of beschikkingen, geene algemeene verordeningen zijnde, doch waarvan hem de uitvoering door den Minister van Koloniën is opgedragen. De handelingen, opgenoemd onder litt. a, b en e, worden gestraft met de straffen, in de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 33) bedreigd tegen de handelingen, aldaar opgenoemd in art. 3 onder litt. b, c en d. De nalatigheid en het verzuim, opgenoemd onder litt. d en e, wor den gestraft met de straffen, in de wet van 22 April 1855 (Staatsblad n°. 33) bedreigd tegen de nalatigheid en.het verzuim, aldaar opgenoemd in art. 3 onder litt. e en f." — 323 — Curacao. Regeeringsreglement. gepleegd in de gemeente, in welke de zetel der Nederlandsche Regering gevestigd is. De straf, tegen het feit bedreigd, is die, welke daartegen bedreigd wordt bij het strafregt der plaats, waar het feit is begaan. 25. Indien tegen den gouverneur, hetzij in het geval voorzien in art. 164 (1) der Grondwet van het Koningrijk, hetzij ter zake van andere strafbare feiten, eene vervolging i» Nederland wordt ingesteld, legt hij, op bevel des Konings zijne waardigheid neder in handen van dengene, die door de?2V ofllngw/ volSens deze wet is aangewezenom hem te vervangen i». Wanneer de gouverneur overeenkomstig artikel 20 tijdelijk van de uitoëfening zijner waardigheid is ontheven of wanneer hij buiten staat geraakt om haar uit te oefenen zonder m de gelegenheid te zijn om het dagelijksch beleid van '< zaken overeenkomstig artikel 28Ms, aan den daarbedoelden persoon op te dragen, treedt als waarnemend gouverneur op de persoon, van 's Konings wege daartoe aangewezen, of Dij gebreke van zoodanige aanwijzing, gelijk mede wanneer en zoolang de aangewezen persoon niet kan optreden de ondervoorzitter van den Raad van Bestuur. Hetzelfde geschiedt wanneer de gouverneur overlijdt, verlof; erlangt of zijne betrekking nederlegt en zijn opvolger noe niet is aangewezen of nog niet kan optreden (3). • 27■ A1 ?f.at in deze wet bepaald is omtrent den gouverneur , is toepasselijk op den waarnemenden gouverneur met uitzondering der voorschriften in de artt. 12, 13, 15 en 19, en met dien verstande dat de verbodsbepalingen van artikel 18 niet gelden voor het deel dat de waarnemende gouverneur in de daarbij bedoelde ondernemingen had vóór dat Hij het bestuur aanvaardde (4). 28. De waarnemende gouverneur brengt zijne aanvaarding van het bestuur bij proclamatie ter kennis van de ingezetenen, (1) Bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8, is „art. 164" in de plaats gesteld van „art. 159". " (2) Ned. S.: „den". 1901 Ph ^US Bader vast8este'd bÖ' de wet van 2 Februari ïaui, pt>. 8. Het luidde te voren: daarDtoe^nVe^nW°rdt^00 n°°i[g' vervange" d°°r den persoon, tiïl »Jt» .sKo?lngs wege aangewezen, en, bij gebreke van dergelijke aanwijzing, door hem, die bij ontstentenis van den gouverneur kleed hfs;„voorritterech'»P van deu Raad van Bestnur tfdehlk bë- A0;: TMh EERSTE AFDEELING. Van zijne zamenstelling. 58. De Raad van Bestuur bestaat uit den gouverneur als voorzitter, den ondervoorzitter en drie leden. De ondervoorzitter en de leden worden door den Koning benoemd, geschorst en ontslagen. De rang der leden regelt zich naar den ouderdom van benoeming (1). 59. De ondervoorzitter en de leden leggen, alvorens hunne betrekking te aanvaarden, in handen van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af: „Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of wat voorwendsel eek, tot het verkrijgen mijner benoeming als ondervoorzitter (lid) van den Raad van Bestuur aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven (2). Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige belofte of geschenken aannemen zal, middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; dat ik het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Curacao steeds zal helpen onderhouden en het welzijn der kolonie (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „De Raad van Bestuur bestaat uit den gouverneur, als voorzitter, den procureur-generaal, als onder-voorzitter, en drie leden, die door den Koning worden benoemd, geschorst en ontslagen. Hun rang regelt zich naar den ouderdom van benoeming" (2) Deze alinea's zijn aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901. Pb. 8. Zij luidden te voren.- „De door den Koning benoemde leden leggen, alvorens hunne betrekking te aanvaarden, in handen van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af: „ „Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder .welken naam of wat voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner benoeming als lid van den Raad van Bestuur aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven." - 331 — Curacao. Regeeringsreglement. naar mijn vermogen zal voorstaan. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.") 60. De gouvernements-secretaris staat den Raad van Bestuur als secretaris bij, ook al is hij daarvan geen lid. 61. Het reglement van orde voor den Raad van Bestuur wordt, door den Raad ontworpen, vastgesteld door den gouverneur. Het behoeft, even als de daarin te brengen wijzigingen; de goedkeuring des Konings. TWEEDE AFDEELING. Van zijne werkzaamheden. 62. De Raad van Bestuur wordt door den gouverneur gehoord nopens: 1°. alle besluiten tot uitvoering van algemeene verordeningen, die de gouverneur wil nemen; 2°. alle plaatselijke keuren, die door de gezaghebbers der verschillende eilanden aan de bekrachtiging van den gouverneur worden onderworpen; 3°. alle aangelegenheden, waaromtrent dit is voorgeschreven bij deze wet of andere algemeene verordening, of den gouverneur van 's Konings wege bevolen; 4°. alle andere zaken, waaromtrent de gouverneur in het belang zijner verantwoordelijkheid het gevoelen van den Raad wenscht te kennen. 63. De Raad mag niet weigeren, des gevraagd, zijn gevoelen schriftelijk aan den gouverneur mede te deelen. 64. De gouverneur kan officieren der zee- en landmacht en ambtenaren, geene leden van den raad zijnde, gelasten de vergadering bij te wonen tot het geven van inlichtingen. 66. De Raad van Bestuur kan, volgens regels bij koloniale verordening te stellen, regtsmagt erlangen in geschillen van bestuur. 66. Hij verrigt voorts alle andere werkzaamheden, hem bij deze wet of andére algemeene verordeningen opgedragen. VIERDE HOOFDSTUK. Van den Kolonialen Raad. EERSTE AFDEELING. Van zijne zamenstelling. 67. De Koloniale Raad is zamengesteld uit dertien leden door den Koning te benoemen (1). (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „De Koloniale Raad is zamengesteld uit de leden van den Raad van Bestuur ais vaste leden, en uit acht'leden door den Koning te benoemen." — 332 — Regeeringsreglement. Curacao. [ 68. Om tot lid benoembaar te zijn wordt vereischt: 1°. ingezetenschap; Als ingezetenen worden aangemerkt: a. Nederlanders volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, wanneer zij gedurende de jongste zes maanden, aan de benoeming voorafgegaan, in de kolonie gevestigd geweest zijn (1); b. vreemdelingen, wanneer zij gedurende de jongste drie jaren, aan de benoeming voorafgegaan, in de kolonie gevestigd geweest zijn. 2°. de volle ouderdom van vijf en twintig jaren; 3°. het volle genot der burgerlijke regten; 4°. noch onbekwaam, noch uitgesloten te zijn. 69. Onbekwaam om benoemd te worden zijn zij, wien dat regt ontzegd is bij regterlijk vonnis of die geregtelijken afstand van hunne goederen aan hunne schuldeischers gedaan en dezen niet ten volle voldaan hebben. 70. Uitgesloten zijn de gouverneur, de ondervoorzitter en de leden van den Raad van Bestuur, de gouvernements-secretaris en de krijgslieden van den Staat in werkelijke dienst (2). 71. Bloedverwantschap of zwagerschap tot en met den tweeden graad mag niet bestaan tusschen de leden van den Kolonialen Raad (3). Hij, die na zijne benoeming in den verboden graad van zwagerschap met een der andere leden geraakt, is niet verpligt af te treden vóór den afloop van zijnen tijd van zitting. De zwagerschap houdt op door den dood der vrouw, die haar veroorzaakte. 72. De leden hebben zitting gedurende vier jaren. In het eerste jaar treden vier hunner af, en in de drie andere jaren telkens drie. (1) Deze alinea is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Zij luidde te voren: ,.a. Nederlanders in den zin der wet, bedoeld in art. 7 der Grondwet van het Koningrijk, wanneer zij gedurende de jongste zes maanden, aan de benoeming voorafgegaan, in de kolonie gevestigd geweest zijn;" (2) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „Uitgesloten zijn de vaste leden en de gouvernements-secretaris, de krijgslieden van den Staat in werkelijke dienst, geestelijken en bedienaren van de godsdienst." f3) Dit lid is aldus gewijzigd (zie op de artt. 72—74, 76 en 190) bij de wet van 30 December 1901, Pb. 1902 n°. 10 (Ned. S. 1901 n°. 289). Het luidde te voren: „Bloedverwantschap of zwagerschap tot en met den tweeden graad mag niet bestaan tusschen de benoemde leden van den Kolonialen Raad." — 333 — Curacao. Regeeringsreglement. De uitvallenden zijn dadelijk weder benoembaar (1). Na de eerste benoeming wordt de rooster van aftreding door het lot geregeld. Hij, die ter vervulling eener tusschentijds opengevallen plaats benoemd is, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij benoemd is, moest aftreden. 73. De Koloniale Raad dient voor elke opengevallen plaats onder de leden eene aanbeveling van twee personen aan. den Koning in (2). De eerste benoeming geschiedt zonder aanbeveling en binnen zes maanden na de invoering dezer wet. 74. De leden van den Kolonialen Raad leggen vódr het aanvaarden hunner betrekking in handen van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af (3): „Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of wat voorwendsel ook, om tot lid van den Kolonialen Raad te worden benoemd, aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven. Ik zweer, (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; dat ik het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Curacao steeds zal helpen onderhouden en het welzijn der kolonie, naar mijn vermogen zal voorstaan. Zoo waarlijk helpe rmj God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.") 75. De leden genieten geene schadeloosstelling. Vergoeding van reis- en verblijfkosten kan hun bij koloniale verordening worden toegekend. (1) De beide eerste leden zijn aldus nader vastgesteld bij de wet van 30 December 1901, Pb. 1902 n°. 10 (zie op de art. 71, 73, 74, 76 en 190). Zij luidden te voren: „De benoemde leden hebben zitting gedurende vier jaren. Jaarlijks treedt een vierde hunner af. De uitvallenden zijn dadelijk weder verkiesbaar." (2) Dit lid is aldus gewijzigd bij de wet van 30 December 1901, Pb. 1902 n°. 10 (zie op de artt. 71, 72, 74, 76 en 190). Het luidde te voren: „De Koloniale Raad dient voor elke opengevallen plaats onder de benoemde leden eene aanbeveling van twee personen aan den Koning in." (3) Deze aanhef is aldus gewijzigd bij de wet van 30 December 1901, Pb. 1902 n°. 10 (zie op de artt. 71—73, 76 en 190). Hij luidde te voren: „De benoemde leden van den Kolonialen Raad leggen vóór het aanvaarden hunner betrekking in banden van den gouverneur den eed (verklaring of belofte) af:" — 334 — ,» . . Regeermgsreg-Iement, Curacao, 7b. De leden zijn bevoegd ten allen tijde hun ontslag te nemen (1). 6 Zij zenden dit schriftelijk in aan den gouverneur. Het lidmaatschap vervalt: 1°. door het opgeven der vestiging in de kolonies 2 . door het verlies van het volle genot der burgerlijke regten; ö ' 3°. door opkomende onbekwaamheid volgens art. 694 door het aannemen eener met het lidmaatschap onver- eemgbare betrekking. TWEEDE AFDEELING. Van zijne vergadering. 77. De vergadering van den Kolonialen Raad wordt jaarlijks op den tweeden Dinsdag der maand Mei te Willemstad °P-ro 1 £' Cura5ao door of namens den gouverneur geopend 78. De voorzitter en de ondervoorzitter van den Raad worden voor elke vergadering uit zijn midden benoemd door den Koning (2). 79. De gouvernements-secretaris staat de vergadering van den Kolonialen Raad als griffier bij. 80. De Koloniale Raad stelt het reglement van orde voor zijne vergadering vast. 81. Hij vergadert in het openbaar. De deuren worden gesloten, als de voorzitter het noodig keurt of vier leden het vorderen. De vergadering beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook een besluit genomen worden. 82. De leden van den Kolonialen Raad stemmen naar eed eiaieWe*en' zoodanig als het belang der kolonie medebrengt. 88. De Koloniale Raad mag niet beraadslagen noch be- A^?n' 200 niet meer dan de neIft der leden tegenwoordig is Alle besluiten worden door volstrekte meerderheid der stemmende leden opgemaakt. Bij staking van stemmen wordt het nemen van een besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld. In deze, en evenzoo , <*> ?il'id is aldus gewijzigd bij de wet van 30 December 1901, Pb 1902 n° 10 (zie op de artt. 71-74 en 190). Het luidde te voren- „De benoemde leden zijn bevoegd ten allen tijde hun ontslag te nemen. - ° •^L?!* "}ikei is a,d"s nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „De gouverneur is voorzitter, de procureur-generaal onder-voorzitter van den Kolonialen Raad." - 335 — Curacao. Regeeringsreglement. in eene voltallige vergadering, heeft, bij staking van stemmen, de voorzitter eene beslissende stem. 84. Over alle zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, doch bij het doen van keuzen of voordragten van personen bij besloten en ongeteekende briefjes. 85. De leden van den Kolonialen Raad zijn, ter zake van hetgeen zij als zoodanig gezegd en gedaan hebben, niet geregtelijk vervolgbaar. S5bis. De gouverneur kan in persoon of door eenen gemagtigde de beraadslagingen bijwonen en eene raadgevende stem uitbrengen (1). 86. De gouverneur heeft het regt de vergadering van den Kolonialen Raad te schorsen, te sluiten en buitengewoon bijeen te roepen. DERDE AFDEELING. Van zijne magt. 87. De Koloniale Raad beraadslaagt over de verordeningen, die hem door den gouverneur worden aangeboden. 88. Indien de Koloniale Raad de verordening goedkeurt, stelt de gouverneur haar vast. Indien de gouverneur bezwaar heeft de goedgekeurde verordening vast te stellen, geeft hij daarvan aan den Koning en aan den Kolonialen Raad kennis. 89. Indien de Koloniale Raad de verordening niet goedkeurt, brengt de gouverneur dit ter kennisse des Konings. 90. De Koloniale Raad heeft het regt van wijziging. 91. Indien de Koloniale Raad de verordening heeft gewijzigd en de gouverneur zich met die wijziging vereenigt, stelt hij de verordening, zoodanig als zij door den Kolonialen Raad is goedgekeurd, vast. ^82. Indien de gouverneur zich met de wijzigingen, door den Kolonialen Raad in de verordening gebragt, niet vereenigt, geeft hij hiervan kennis aan den Koning en aan den Kolonialen Raad. 93. De Koloniale Raad beslist of hij eene verordening in overweging zal nemen, die hem door een zijner leden wordt voorgesteld. 94. Indien de Koloniale Raad eene verordening, hem door een zijner leden voorgesteld, in overweging genomen en met of zonder wijzigingen goedgekeurd heeft, en de gouverneur zich met de goedgekeurde verordening vereenigt, stelt hij haar vast. Indien de gouverneur zich met zoodanige verordening niet (1) Dit artikel is ingelascht bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. — 336 - Regeeringsreglement. Curacao. vereenigt, brengt hij dit ter kennisse des Konings en van den Kolonialen Raad. 95. De Koloniale Raad is bevoegd de belangen der kolonie voor te staan bij den Koning, bij de Staten-Generaal en bij den gouverneur. 96. Hij onderzoekt de voorschriften (1) die, met inachtneming der voorschriften van art. 9 dezer wet, aan hem gerigt worden. 97. Hij kan de (2) gouverneur uitnoodigen om wegens zaken, de kolonie betreffende, mondeling of schriftelijk inlichtingen aan hem te geven. 98. De gouverneur voldoet aan deze uitnoodiging, wanneer hij vermeent, dat het geschieden kan zonder schade voor de aan hem toevertrouwde belangen. VIERDE AFDEELING. Van de begrooting. 99. Ten laste van 's Rijks schatkist komen: a. de wedde en verblijfkosten (3) van den gouverneur; b. de kosten van de Rijks zee- en landmagt, tot bescherming der kolonie gevorderd. 100. De uitgaven ten behoeve der openbare dienst in de kolonie, welke niet ten laste van 's Rijks schatkist komen, en de middelen ter harer dekking worden aangewezen op de koloniale huishoudelijke begrooting. 101. De koloniale huishoudelijke begrooting wordt jaarlijks door den gouverneur, na den Raad van Bestuur te hebben gehoord, ontworpen en aan den Kolonialen Raad, uiterlijk op den eersten Dingsdag der maand Maart, aangeboden (4). 102. Zij wordt, zoodanig als zij door den Kolonialen Raad goedgekeurd is, door den gouverneur voorloopig vastgesteld en afgekondigd. 103. Zij wordt door hem met de noodige toelichtingen gezonden aan den Koning. 104. Zij wordt definitief vastgesteld door de wet: 1°. indien tot aanvulling der koloniale middelen gevorderd wordt eene bijdrage uit 's Rijks schatkist; (1) Ned. S. 1902 n°. 38: „verzoekschriften". (2) ' Lees „den". ■ (3) Ned. S. 1902 n°. 38: „en de verblijfkosten". (4) Dit artikel- is aldus gewijzigd (zie op art. 104). bij de wet van 31 December 1903, Pb. 1904 n°. 3 (Ned. S. 1903 n°.362). Het luidde te voren: „De koloniale huishoudelijke begrooting wordt jaarlijks door den gouverneur, na den Raad van Bestuur te hebben gehoord, ontworpen en aan den Kolonialen Raad, bij de opening zijner vergadering, aangeboden." — 337 — Curacao. Regeeringsreglement. 2°. indien de Koning de begrooting, zoodanig als zij door den Kolonialen Raad aangenomen is, niet goedkeurt; 3°. indien de Koloniale Raad de begrooting niet heeft vastgesteld vóór den tweeden Dingsdag der maand Mei van het jaar, waarin zij hem wordt aangeboden (1). Indien geen dezer gevallen aanwezig is, geldt de voorloopige vaststelling als definitive. 105. De uitgaven en heffingen, uit kracht der voorloopig vastgestelde begrooting gedaan vóór dat de wet, houdende definitive vaststelling der begrooting, in de kolonie afgekondigd en in werking getreden is, blijven van waarde, voor zooveel zij geschied zijn met magtiging des Konings of vóór dat van den Koning berigt ontvangen is. In het geval, voorzien in het voorgaande artikel onder n°. 3, strekt voorloopig de begrooting van het vorig dienstjaar tot grondslag der dienst, behoudens de daarin door den Koning bevolen wijzigingen. 106. De verantwoording van de koloniale uitgaven en ontvangsten voor elk dienstjaar wordt, onder overlegging van de rekening, goedgekeurd door de magt bij de wet of den Koning daartoe aangewezen, op last des Kcmings gedaan aan de wetgevende magt, ingeval de koloniale huishoudelijke begrooting definitief is vastgesteld bij de wet, en in het andere geval door den gouverneur aan den Kolonialen Raad. Naar gelijke onderscheiding wordt het slot der rekening vastgesteld, hetzij bij de wet, hetzij bij koloniale verordening. VIJFDE HOOFDSTUK. Van het bestuur der verschillende eilanden. EERSTE AFDEELING. Van de gezaghebbers. 107. De verschillende eilanden der kolonie, behalve het eiland Curacao, worden bestuurd door gezaghebbers. 108. De gezaghebbers worden door den Koning benoemd, geschorst en ontslagen. Hunne wedden en instructiën worden door den Koning vastgesteld. 109. Ingeval voor zoodanigen maatregel dringende reden bestaat, kan de gouverneur, na verhoor van den Raad van (1) Deze alinea is aldus gewijzigd bij de wet van 31 December 1903, Pb. 1904 n°. 3 (zie op art. 101) Zij luidde te voren: „3°. indien de Koloniale Raad de begrooting niet heett vastgesteld vóór den 15den Julij van het jaar, waarin zij hem wordt aangeboden. 22 — 338 — Regeeringsreglement. Curacao. Bestuur, eenen gezaghebber, in afwachting van 's Konings beslissing, voorloopig schorsen. De gouverneur geeft van de voorloopige schorsing onverwijld kenins aan den Koning. 110. De gezaghebber legt vóór de aanvaarding zijner bediening, in handen van den gouverneur, den eed (verklaring of belofte) af: „Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen mijner benoeming tot gezaghebber van het eiland . . . . , aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven. „Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken zal aannemen middeQng of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en gehoorzaamheid aan den gouverneur; dat ik de welvaatt van het eiland . . . . naar mijn vermogen bevorderen zal; dat ik de wettelijke regelingen zal onderhouden en doen onderhouden, en dat ik mij in alles zal gedragen, zoo als een braaf en eerlijk gezaghebber betaamt. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.") (1). 111. De gezaghebber voert het bestuur, overeenkomstig met zijne instructie en met stipte inachtneming van de bevelen des gouverneurs. Hij mag zonder verlof van den gouverneur het eiland niet langer dan vijf dagen verlaten. 112. Hij is verpligt zijne bediening te blijven bekleeden tot dat hij het bestuur aan zijnen opvolger hebbe overgegeven, tenzij hem van 's Konings wege gelast of vergund worde zijne bediening vroeger neder te leggen of hij daarin geschorst worde. 113. Allen, die zich op het eiland of.zijne ondèrhoorigheden bevinden, zijn aan den gezaghebber eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd. Alle beambten staan onder zijne bevelen. 114. De gezaghebber is verantwoordelijk voor de bewaring (1) Deze alinea is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Zij luidde te voren-- „Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning en gehoorzaamheid aan den gouverneur; dat ik de welvaart van het eiland .... naar mijn vermogen bevorderen zal; dat ik de algemeene verordeningen en plaatselijke keuren zal onderhouden en doen onderhouden, en dat ik mij in alles zal" gedragen, zoo als een braaf en eerlijk gezaghebber betaamt. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.")" — 339 - Curacao. Regeeringsreglement. der inwendige rust, orde en veiligheid, en waakt tegen aanranding van buiten. Hij heeft het bevel over de aanwezige gewapende magt politie en schutterij. 115. Hij zorgt voor de getrouwe uitvoering en handhaving der wettelijke regelingen, met wier uitvoering en handhaving hij door den gouverneur is belast (1). 116. De gezaghebber wordt, zoo noodig, vervangen door een der landraden naar rang van ouderdom. Oudste landraad is degene, die het eerst aan de beurt van aftreding ligt. TWEEDE AFDEELING. Van de Landraden. 117. De gezaghebber wordt in de uitoefening van het dagelijksch bestuur bijgestaan door twee landraden. 118. De landraden worden door de stemgeregtigde ingezetenen van het eiland voor vier jaren gekozen. De vereischten om stemgerechtigd of om tot landraad benoembaar te zijn, en al wat verder de verkiezing der landraden betreft, worden voor elk eiland bij koloniale verordening geregeld. 119. Om de twee jaren treedt een der landraden af. De aftredende is aanstonds herkiesbaar. Hij, die ter vervulling eener tusschentijds opengevallen plaats gekozen is, treedt af op het tijdstip waarop degene, in wiens plaats hij verkozen is, moest aftreden. De eerste rooster van aftreding wordt door het lot bepaald. 129. De landraden leggen vóór de aanvaarding hunner bediening, in handen van den gezaghebber, den eed (verklaring of belofte) af: ,,Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welken naam of voorwendsel ook, om tot landraad te worden benoemd, aan iemand, wie bij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven. Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemandhoegenaamd eenige beloften of geschenken zal aannemen, middellijk of onmiddellijk. Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; dat ik de wettehjke regelingen steeds zal helpen onderhouden en het welzijn iokV *.^ti£!, *? *J^US nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „Hij zorgt voor de getrouwe uitvoering en handhaving der algemeene verordeningen, met wier uitvoering en handhaving hij door den gouverneur is belast, en der plaatselijke keuren, die door den gouverneur zijn bekrachtigd." — 340 — Regeeringsreglement. Curacao. van het eiland naar mijn vermogen zal voorstaaan. Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik") (1). DERDE AFDEELING. Van den Raad van Politie. 121. De Raad van Politie bestaat uit den gezaghebber en de landraden van het eiland. 199. De gezaghebber is voorzitter en roept den raad bijeen, zoo dikwijls hij dit noodig acht of de beide landraden het hem schriftelijk verzoeken. 193. De reglementen van orde voor de vergaderingen der Raden van Politie van de verschillende eilanden worden bij koloniale verordeningen vastgesteld. 124. De Raad van Politie dient wegens alle zaken, het eiland betreffende, den gouverneur van berigt en raad. 195. Hij is bevoegd de belangen van het eiland bij den Koning, de Staten-Generaal, den Gouverneur en den Kolonialen Raad voor te staan. 196. Hij drijft schouw over alle wegen, straten, wateren, bruggen, dijken, waterleidingen en andere openbare werken des eilands. 197. Hij heeft het oppertoezigt over het armwezen en laat zich door hen, die openbare armenkassen beheeren, jaarlijks rekening en verantwoording van hun beheer doen. 198. Hij houdt toezigt over het onderwijs en zijne leden hebben den vrijen toegang tot alle openbare en bijzondere scholen. 129. Hij is bevoegd plaatselijke keuren te maken nopens alle onderwerpen, de huishouding des eilands betreffende, en daarbij de noodige voorschriften te geven in het belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid. De soort en de maat der straf, door de overtreders dier keuren te beloopen, wordt bij koloniale verordening bepaald. 130. De plaatselijke keur, door den Raad van Politie vastgesteld, wordt door den gezaghebber onderworpen aan de bekrachtiging van den gouverneur. 131. Indien de gouverneur, na verhoor van den Raad van Bestuur, de plaatselijke keur bekrachtigt, wordt zij, op de wijze bij koloniale verordening voorgeschreven, door den ge- (1) Deze alinea is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Zij luidde te voren: „Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; dat ik de algemeene verordeningen en plaatselijke keuren steeds zal helpen onderhouden en het welzijn van het eiland naar mijn vermogen zal voorstaan. Zoo waarlijk helps mij God Almagtig!" („Dat verklaar en beloof ik.")" 341 - Curacao. Regeeringsreglement. zaghebber afgekondigd, en verbindt allen, die zich op het eiland en zijne onderhoorigheden bevinden. 132. Indien de gouverneur, na verhoor van den Raad van Bestuur, de plaatselijke keur niet bekrachtigt, blijft de afkondiging achterwege. Indien echter, naar het oordeel van den Raad van Politie, een spoedvereischend geval aanwezig is, kan de plaatselijke keur, in afwachting van de beslissing des gouverneurs, inmiddels door den gezaghebber worden afgekondigd en verbindt alsdan, tot dat zij weder is getrokken (1). 133. De Raad van Politie belast een of meer zijner leden met de waarneming der betrekking van ambtenaar van den burgerlijken stand en met het houden der bevolkingsregisters. 134. Hij verrigt voorts alle werkzaamheden, hem bij algemeene verordening opgedragen 135. De bevoegdheid tot het maken van plaatselijke keuren voor het eiland Curacao en onderhoorigheden behoort aan den Kolonialen Raad. Op zoodanige keuren zijn van toepassing de vormen, voor koloniale verordeningen voorgeschreven. De overige werkzaamheden van den Raad van Politie worden op het eiland Curacao verrigt door de collegien of ambtenaren, daarmede bij algemeene verordening belast. 136. De onderverdeeling der onderscheiden eilanden in districten, gemeenten of wijken en de zamenstelling, Inrigting en bevoegdheid der districts-, gemeente- en wijkbesturen, mitsgaders al hetgeen betreft de politie in land en stad, worden bij koloniale verordening geregeld. Aan de in het vorig lid bedoelde besturen kan, met afwijking van de artikelen 129 en 135, de bevoegdheid worden verleend om, voor het gebied waarvoor zij zijn ingesteld, keuren uittevaardigen. Zoodanige keur wordt aan de bekrachtiging van den gouverneur onderworpen. Indien de gouverneur, na verhoor van den Raad van Bestuur, de keur bekrachtigd (2), wordt zij afgekondigd, op de wijze bij de in het eerste lid van dit artikel bedoelde koloniale verordening te bepalen, en verbindt allen, die zich op het deel van het eiland bevinden, waarvoor de keur gemaakt is. Indien de gouverneur, na verhoor van den Raad van Bestuur, de keur niet bekrachtigt, blijft de afkondiging achterwege. Indien echter, naar het oordeel van het betrokken college of bestuur een spoedeischend geval aanwezig is, kan de keur, in afwachting aan de beslissing des gouverneurs, inmiddels (1) Ned. S. 1902 n°. 38: „ingetrokken". (2) Lees: „bekrachtigt." 342 — Regeeringsreglement. Curacao. worden afgekondigd en verbindt alsdan, totdat zij weder is ingetrokken (1). ZESDE HOOFDSTUK. Van het regtswezen. EERSTE AFDEELING. Algemeene voorschriften. 137. Er wordt in de kolonie Curacao regt gesproken in naam des Konings. 138. Het burgerlijk regt, dat van koophandel en de burgerlijke regtsvordering, het strafregt en de strafvordering, ook ten opzigte der koloniale gewapende magt, de regtspleging in zake van belastingen, het notarisambt, de industrieele-, letterkundige en kunsteigendom, en het stuk der maten en gewigten worden, voor zooveel mogelijk overeenkomstig met de in Nederland bestaande wetten, door koloniale verordeningen geregeld. 139. Niemand kan van zijn eigendom ontzet worden, dan nadat bij koloniale verordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling. Op dit beginsel worden geenê uitzonderingen toegelaten dan krachtens algemeene regelen, bij koloniale verordening te stellen, en zonder dat ooit het regt op volledige schadeloosstelling den onteigende kan worden ontnomen (2). 140. Aan de regterlijke magt behoort bij uitsluiting de kennisneming van alle geschillen van burgerregtelijken aard. 141. Geene vervolging tot straf kan plaats hebben dan voor den regter, bij algemeene verordening aangewezen, en op de wijze, bij algemeene verordening bepaald. 142. De burgerlijke dood of de verbeurdverklaring van (1) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren.- „De onderverdeeling der onderscheidene eilanden in districten, gemeenten of wijken, en de inrigting van dezer bestuur, alsmede de algemeene politie van land en stad, worden bij koloniale verordening geregeld." (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te vorën: ,, Niemand kan van zijn eigendom ontzet worden, dan nadat bij koloniale verordening verklaard is, dat het algemeen nut de onteigening vordert, en tegen voorafgaande schadevergoeding. Op dit beginsel worden geene uitzonderingen toegelaten dan krachtens algemeene regelen, bij koloniale verordening te stellen, en zonder dat ooit het regt op volledige schadevergoeding den onteigénde kan worden ontnomen." — 343 - Curacao. Regeeringsreglement. al de goederen des veroordeelden kan niet als straf of gevolg van straf worden bedreigd. 143. Geschillen over burgerregt staan ter kennisneming van de regterlijke magt, wanneer geen andere regter bij algemeene verordening aangewezen is. 144. Alle vonnissen behelzen de gronden, waarop zij zijn gewezen, en in strafzaken de aanwijzing der artikelen van de wettelijke regelingen waarop de veroordeeling rust (1). Zij worden met open deuren uitgesproken. De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens uitzonderingen, in het belang der openbare orde en zedelijkheid bij algemeene verordeningen vast te stellen. 145. Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van zijnen wettigen regter. Algemeene verordeningen regelen de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid tusschen de regterlijke en andere magten beslist worden. 146. Behalve in de gevallen, bij algemeene verordeningen voorzien, mag niemand in hechtenis genomen worden dan op regterlijk bevel, houdende de redenen der inhechtenisneming. Zoodanig bevel moet aan dengene, tegen wien het gerigt is, bij of zoo spoedig mogelijk na zijne aanhouding worden beteekend. De vorm van het bevel en de tijd, binnen welken alle in hechtenis genomen personen moeten worden verhoord, worden bij algemeene verordeningen bepaald. 147. In niemands woning mag tegen zijnen wil worden binnengetreden dan op last eener magt, tot het geven van zoodanigen last bij algemeene verordening bevoegd verklaard, en met inachtneming der vormen, bij algemeene verordening voorgeschreven. 148. Het geheim der aan de post of andere openbare instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last van den regter en in de gevallen, bij algemeene verordening voorzien. TWEEDE AFDEELING. Van de zamenstelling der regterlijke magt. 149. De rechtsmacht van den Hoogen Raad der Nederlanden en het Hoog Militair Gerechtshof in koloniale zaken wordt geregeld door den Koning. (1) Dit lid is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „Alle vonnissen behelzen de gronden, waarop zij zijn gewezen, en in strafzaken de aanwijzing der artikelen van de algemeene verordeningen, waarop de veroordeeling rust." — 344 — Regeeringsreglement. Curacao. Bij het in werking treden van een Koninklijk besluit betreffende de rechtsmacht van den Hoogen Raad der Nederlanden vervalt, voor zooveel de kolonie Curagao aangaat, de wet van 4 April 1869 (Staatsblad n°. 36) (1). 150. Er is, onder de benaming van hof van justitie, een opperste geregtshof voor de gansche kolonie. Het houdt toezigt op de geregelde afdoening van alle regtsgedingen en de behoorlijke vervolging van alle misdrijven. De voorzitter, de gegradueerde leden en de griffier van het hof van justitie worden door den Koning benoemd, de voorzitter en de leden voor het leven, de griffier tot wederopzeggens toe. 151. Het openbaar ministerie bij het hof van justitie wordt uitgeoefend door of namens den procureur-generaal. 152. De procureur-generaal wordt door den Koning benoemd en ontslagen (2). 153. Hij is het hoofd van het openbaar ministerie en van de regterlijke en administrative politie in de gansche kolonie. Hij vertegenwoordigt den Staat, de Regering of de kolonie in regten. 154. Behalve in het geval van verklaarden staat van oorlog of beleg, wordt geen doodvonnis ten uitvoer gelegd dan op last of met voorkennis van den procureur-generaal en na verkregen magtiging van den gouverneur. De gouverneur verleent die magtiging niet dan na den hoogsten militairen of burgerlijken regter in de kolonie te hebben gehoord. 155. De voorzitter en de gegradueeerde leden van het hof van justitie kunnen tegen hunnen wil door den Koning worden ontslagen: 1°. bij gebleken ongeschiktheid door meer dan zestigjarigen ouderdom, of door aanhoudende ziels- of ligchaamsziekte; (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 20 Juni 1908, Pb. 30. Het luidde oorspronkelijk: „De regtsmagt van den Hoogen Raad der Nederlanden in koloniale zaken wordt geregeld bij de wet." Het werd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8 nader vastgesteld als volgt: „De regtsmagt van den Hoogen Raad der Nederlanden in koloniale zaken wordt (a) geregeld door den Koning. Bij het in werking treden van zoodanig Koninklijk besluit vervalt, voor zooveel de kolonie Curacao aangaat, de wet van 4 April 1869, [Staatsblad n°. 36)". (a) Pb. 1902 n°. 22: „worden". (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: , „De procureur-generaal wordt door den Koning benoemd, geschorst en ontslagen." — 345 ~ Curacao. Regeeringsreglement. 2°. wanneer zij onder curatele zijn gesteld; 3°. bij gebleken wangedrag of onzedelijkheid, of bij gebleken grove achteloosheid in de waarneming van hun ambt. In de beide eerste gevallen wordt het ontslag eervol verleend. In het eerste geval wordt voor de aanspraak op pensioen geen nader bewijs van de oorzaak der ongeschiktheid gevorderd. 156. Wanneer de gouverneur oordeelt, dat eene der redenen van ontslag, in het voorgaande artikel genoemd, aanwezig is, draagt hij, na den Raad van Bestuur te hebben gehoord en met toezending van al de stukken op de zaak betrekkelijk, het ontslag van den betrokken ambtenaar aan den Koning voor. Hij stelt den betrokken ambtenaar door mededeeling zijner voordragt in de gelegenheid om zijn verweerschrift bij de stukken te voegen. Hij is bevoegd den betrokken ambtenaar, in afwachting van 's Konings beslissing, te schorsen en in de waarneming van het ambt tijdelijk te voorzien. De betrokken ambtenaar geniet gedurende de schorsing zijne volle bezoldiging. Hij kan, op zijn verzoek, in de gelegenheid om zich in Nederland te gaan verantwoorden gesteld worden door toekenning van verloftractement en vrijen overtogt. De Koning beslist over het ontslag. 157. De voorzitter en de gegradueerde leden van het hof van justitie kunnen door den Hoogen Raad der Nederlanden in raadkamer, bij een met redenen omkleed arrest, uit hun ambt wórden ontzet: 1°. wanneer zij veroordeeld zijn tot gevangenisstraf; de gevangenisstraf welke geldboete vervangt daaronder niet begrepen ; 2". wanneer zij verklaard zijn te zijn in staat van kennelijk onvermogen of wegens schulden zijn gegijzeld. De procureur-generaal zendt de stukken, op de zaak betrekkelijk, ter vervolging aan den procureur-generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden. Hij geeft hiervan aan den betrokken ambtenaar onmiddellijk kennis en stelt dezen in staat een verweerschrift bij den Hoogen Raad in te dienen. In het vonnis, waarbij een regterlijk ambtenaar, niet vallende in de bovenstaande hepalingen, tot gevangenisstraf (die, welke geldboete vervangt, daaronder niet begrepen) veroordeeld wordt, wordt tevens zijne afzetting uitgesproken. 158. Elk lid der regterlijke magt, tegen wien, hetzij dagvaarding in perjsoon of bevel van gevangenneming, hetzij magtiging tot opneming in een huis van bewaring of genees- — 346 — Regeeringsreglement. Curacao. kundig gesticht voor krankzinnigen, is verleend, of op wien 'jnfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt daardoor in zijne bediening geschorst. Schorsing in de bediening brengt geene schorsing mede in net genot der bezoldiging. 159. De verdere bepalingen nopens de inrigting en de zamenstelling der regterlijke magt in de kolonie worden vastgesteld bij koloniale verordening. 160. De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door de regters, welke door algemeene verordeningen zijn aangewezen. Tusschenkomst van de Regering in regtszaken is verboden (1). • l61'. Vonnissen. door den regter in Nederland of Nederlandsche kolomen en bezittingen gewezen, en bevelen door hem uitgevaardigd, mitsgaders, grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in de kolonie Curacao worden ten uitvoer gelegd. ■ Vonnissen en bevelen, door den regter in de kolonie Curacao gewezen of uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in Nederland worden ten uitvoer gelegd. ZEVENDE HOOFDSTUKVan de godsdienst. 162. Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en van hare leden tegen de overtreding der strafwet. 163. In de kolonie wordt gelijke bescherming verleend aan alle erkende kerkgenootschappen. 164. De gouverneur waakt dat alle kerkgenootschappen zich .houden binnen de palen van de gehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen en de gestelde magten in de kolonie (2). 165. De belijders der onderscheidene godsdienstige meeningen genieten alle dezelfde burgerlijke en burgerregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden ambten en bedieningen. 166. De openbare eeredienst en godsdienstoefening is aan geene andere beperkingen onderworpen dan die, welke in het (1) In Ned. S. 1902 n°. 3» vormt de tweede zinsnede een apart lid (vgl. Suriname art. 139). (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „De gouverneur waakt dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van de gehoorzaamheid aan de algemeene verordeningen en de gestelde .magten in de kolonie." - 347 — Curacao. Regeeringsreglement. belang der openbare orde, rust en zedelijkheid bij koloniale verordeningen en plaatselijke keuren worden bevolen. ACHTSTE HOOFDSTUK. Vart de financiën. 167. Het beleid der koloniale geldmiddelen en het beheer der domeinen is, onder oppertoezigt van den gouverneur, opgedragen aan eenen hoofdambtenaar, die door den Koning wordt benoemd en ontslagen en wiens instructie en jaarwedde door den Koning worden vastgesteld (1). 168. Het muntstelsel wordt bij de wet geregeld. 169. Geene belastingen worden in de kolonie geheven dan uit kracht en volgens de voorschriften eener wet of koloniale verordening (2). 170. Geen privilegie in het stuk van belastingen mag worden verleend. 171. Geene koloniale belastingen mogen strekken om den vrijen handel met Nederland en Nederlandsche koloniën of bezittingen te belemmeren, of om den handel, de nijverheid of den landbouw der kolonie te bevoorregten boven den handel, de nijverheid of den landbouw van Nederland of de Nederlandsche koloniën en bezittingen. De baken-, loods-, haven- en andere soortgelijke scheepsongelden en de bepalingen omtrent de groote scheepvaart zijn dezelfde voor alle vlaggen. 172. Geldleeningen ten laste der kolonie kunnen niet worden aangegaan dan uit kracht van de wet of van koloniale verordeningen, goedgekeurd bij de wet (3). 173. Al wat betreft de uitgifte in eigendom of pacht en het beheer der domaniale gronden en bosschen of de uitoefening van andere domaniale regten wordt geregeld bij de wet en, bij gebreke van deze, bij koloniale verordening. (1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901 Pb. 8. Het luidde te voren: „Het beleid der koloniale geldmiddelen en het beheer der domeinen is, onder oppertoezigt van den gouverneur, opgedragen aan eenen hoofdambtenaar, die door den Koning wordt benoemd, geschorst en ontslagen en wiens instructie en jaarwedde door den Koning worden vastgesteld." (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 19oj Pb. 8. Het luidde te voren: „Geene belastingen worden in de kolonie ten behoeve van het Rijk of van de kolonie geheven dan uit kracht en volgens de voorschriften eener wet of koloniale verordening." (3) Dit artikel is aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren: „Geldleeningen ten laste der kolonie kunnen niet worden aangegaan dan uit kracht van koloniale verordeningen, goedgekeurd bij de wet." — 348 — Regeeringsreglement. Curacao. a 17ï', D.e,wet «geit de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. NEGENDE HOOFDSTUK. Van de gewapende magt. 175. Alle weerbare ingezetenen der kolonie zijn gehouden }3a u e ^°ionie d00r eenen Duiten" of binnenlandscheh' vijand bedreigd wordt, tot hare verdediging en, in tijd van vrede, tot bewaring der inwendige rust mede te werken. Zij kunnen te dien einde op de verschillende eilanden vereemgd worden in schutterijen. De sterkte en inrigting dier schutterijen worden alsdan bij Koloniale verordening geregeld (l). 176. Krachtens koloniale verordening kan worden opgerigt eene gewapende politie. s 4"-,geval van dringenden nood, wanneer de gouverneur met de Rijks zee- en landmagt, ter zijner beschikking staande, ondersteund door de koloniale gewapende magt, niet voorzier. kan in de behoorlijke verdediging, is hij bevoegd, voor zoover de hem ten dienste staande hulpmiddelen het gedoogen vrijwilligers en zelfs vreemde hulptroepen tijdelijk in soldij te nemen. TIENDE HOOFDSTUK. Van het onderwijs, de openbare gezondheid en het armbestuur. 178. De verspreiding van verlichting en beschaving en de aanmoediging van kunsten en wetenschappen wordt door de Regering aanhoudend behartigd. 179. Het geven van onderwijs staat vrij aan een iegelijk, levert 6 bewi)Zen van bekwaamheid en zedelijkheid 189. Zooveel de middelen gedoogen, zorgt de overheid dat het lager onderwijs de verkrijging der allereerste kundigheden onder het bereik brenge ook der onvermogenden. z,ij doet dit door ondersteuning van bijzondere of oprietine van openbare scholen. 18u: jDeu reSelin* van het onderwijs op deze grondslagen geschiedt bij koloniale verordeningen en plaatselijke keuren. IH2. Het toezigt van overheidswege uit te oefenen over den toestand der openbare gezondheid en al wat betreft de (1) De twee laatste zinsneden zijn aldus nader vastgesteld bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Zij luidden te voren- i " 2 worden te dlen einde 00 de verschillende eilanden vereenigd in schutterijen. 6 De sterkte en inrigting dier schutterijen worden bij koloniale verordening geregeld. — 349 — Curacao. Regeeringsreglement. uitoefening der genees-, heel-, verlos- en artsenijmengkunst wordt bij koloniale verordeningen geregeld. 183. Het aanmoedigen van arbeidszin en het weren van luiheid en lediggang bij de onvermogende bevolking is een onderwerp van aanhoudende zorg der Regering. Het toezigt over het armwezen en de noodige voorzieningen daaromtrent worden bij koloniale verordeningen en plaatselijke keuren geregeld. Daarbij wordt in acht genomen het beginsel, dat de bijzondere en kerkelijke liefdadigheid vrijgelaten en, zooveel mogelijk, bevorderd wordt. ELFDE HOOFDSTUK. Van de volksvlijt. 184. De gouverneur moedigt alle takken van volksvlijt, zooveel in zijn vermogen is, aan en doet aan den Koningen aan den Kolonialen Raad alle daartoe strekkende voordragten. Bij koloniale verordening kunnen kamers van koophandel en (1) fabrieken en commissiën van landbouw opgerigt en haar werkkring geregeld worden. 185. Tot de oprigting van circulatiebanken, credietvereenigingen en verzekeringsmaatschappijen kan bij koloniale verordeningen vergunning worden verleend. 186. De Regering legt zich met al de haar ten dienste staande krachten op de verbetering der middelen van gemeenschap toe. Het toezigt, van overheidswege op de middelen van gemeenschap te land en te water te houden, wordt bij koloniale verordeningen en plaatselijke keuren geregeld. 187. De gouverneur kan, volgens regels bij koloniale verordening te stellen, vergunning verleenen voor mijnbouwondernemingen en voor den aanleg van werken en de oprigting van ondernemingen van openbaar nut (2). Slotbepalingen. 188. Het tegenwoordig reglement wordt in de kolonie Curagao afgekondigd op de wijze bij art. 44 dezer wet bepaald. Het treedt in werking op het tijdstip door den Koning aan te wijzen (3). (1) In Pb. 1902 n°. 22 ontbreekt dit woord „en". (2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb. 8. Het luidde te voren.- „De gouverneur kan, volgens regels bij koloniale verordening te stellen, vergunning verleenen voor den aanleg van werken en de oprigting en ondernemingen van openbaar nut." (3) Bij besluit van 28 September 1865, Pb. 19 (Ned. S. 118), bepaald op 1 Januari 1866. — 350 — Regeeringsreglement. Curacao. 189. De onderwerpen, bij artt. 138 en 159 vermeld, worden voor de eerste maal bij Koninklijk besluit geregeld. Op deze regelingen is artikel 47 van dit reglement niet Van toepassing (1). 190. Alle verbindende verordening (2), die er zijn op het tijdstip dat dit reglement in werking treedt, blijven van kracht, tot dat Zij door andere, volgens de voorschriften dezer wet vervangen zijn (3). Gegeven te 's Gravenhage, den 31 sten Mei 1865. WILLEM. De Minister van Koloniën, J (4). D. Fransen van de Putte. {In Curacao uitgeg. 21 Oef. 1865.) (1) Het tweede lid (volgens Pb. 1901 n°. 8, art. 30, wel een nieuwe zinsnede, doch niet een nieuw lid; anders Pb. 1902 n°. 22) is aan dit artikel toegevoegd bij de wet van 2 Februari 1901, Pb 8. (2) Ned. S. 1902 n°. 38: „verordeningen". (3) De wet van 2 Februari 1901, Pb. 8, houdende wijziging van het Regeeringsreglement voor Curacao, bevat de volgende overgangsbepaling: „De leden van den Kolonialen Raad, die bij artikel 70 zijn uitgesloten, treden af op den door den Koning te bepalen dag." Bij de wet van 30 December 1901, Pb. 1902 n°. 10 (zie op de artt. 71—74 en 76) is aan deze overgangsbepaling toegevoegd als tweede lid: „Na de beneeming van de leden van den Kolonialen Raad ter vervanging van de leden van den Raad van Bestuur, wordt de rooster van aftreding, bedoeld in het derde lid van artikel 72, opnieuw door het lot geregeld." (4) Men leze „I". BESTUUR VAN DE EILANDEN. Koloniale verordening van 22 November 1869, Pb. 24, regelende de vereischten om stemgeregtigd of om tot landraad benoembaar te zijn en al wat verder de verkiezing der landraden betreft op de eilanden tot deze kolonie behoorende; zooals die verordening gewijzigd is bij die van 9 Mei 1904, Pb. 26. In naam des Konings! De Gouverneur van Curagao, In overweging genomen hebbende: de noodzakelijkheid dat de verordeningen regelende de vereischten om tot landraad benoembaar te zijn en al wat verder de verkiezing der landraden betreft, vastgesteld den 9 Julij, gepubliceerd den 19 December 1866. P. B. n°. 27 gewijzigd worden en dat vermits die wijzigingen menigvuldig zijn, het beter is geoordeeld de bestaande verordeningen in te trekken en slechts eene nieuwe verordening voor al de eilanden vast te stellen. Gelet op art. 118 van het Reglement op het beleid der Regering. Heeft, na verkregen goedkeuring van den Kolonialen Raad, en gelet op de tweede zinsnede van art. 50 van het Regeringsreglement dezer kolonie, vastgesteld onderstaande verordening: 1. Van hen die benoembaar zijn tot landraden. Art. L Om benoembaar te zijn tot landraad moet men van het mannelijk geslacht, meerderjarig, in het volle genot der regten van ingezetene zijn en ten minste gedurende de twee laatst voorgaande jaren bewoner zijn geweest van het eiland, waar de benoeming gedaan moet worden. 2. Het landraadschap is onvereenigbaar met de betrekking van gezaghebber; van ambtenaar, in dienst aan den gezaghebber ondergeschikt; die van geestelijke of bedienaar der godsdienst en die van schoolonderwijzer. Met het landraadschap, voor zoo veel de titularis geen ander bezoldigd koloniaal ambt, of zoodanig, waaraan emolumenten verbonden zijn, bekleedt, is niet onvereenigbaar de betrekking van plaatselijk geneesheer, bezoldiging uit de koloniale kas genietende. II. Van de kiesbevoegden. 5 lid 1. Kiesbevoegd is ieder ingezetene van het mannelijk geslacht, die meerderjarig is; ten minste een jaar en zes weken op het eiland heeft gewoond, en — 352 — Bestuur eilanden. Curacao. a. aldaar vaste goederen of vaartuigen in eigendom bezit, ter waarde op Bonaire, Aruba of St. Martin N. G., van ten minste een bedrag van ƒ 500.— en op St. Eustatius of Saba van ten minste / 300.—. Bij gebreke van grondeigendom of die van schepen. b. ambtenaar in koloniale dienst is of geweest is met verkregen eervol ontslag of pensioen. c. in dienst te zijn geweest bij 's lands zee- of landmagt, ten minste den rang van onderofficier te hebben bekleed, en eervol te zijn ontslagen. d. in schutterlijke dienst te zijn met den rang van onderofficier, of uit die dienst, dien rang bekleedende, eervol te zijn afgevoerd. e. een wetenschappelijken graad of titel te bezitten. 6 lid 1. Jaarlijks voor ultimo Januarij wordt door den Raad van Policie opgemaakt: 1°. Eene lijst van hen, die vaste goederen of vaartuigen bezitten, op Bonaire, Aruba of St. Martin N. G. ter waarde van minstens ƒ 500.—, en op St. Eustatius of Saba van minstens ƒ 300.— . 2°. Eene lijst van de personen bedoeld bij art. 5, litt. b, c, d en e. 7 lid 1, 3 en 5. Elk inwoner van het betrokken eiland heeft regt om tegen die lijsten bezwaren in te dienen, wanneer enz. De Raad van Policie beslist daarop binnen den tijd van 8 dagen. Indien de bezwaarde in die beslissing niet berust, kan hij zich, mits binnen 8 dagen na de beslissing, bij rekest, met de bewijsstukken waarop hij zich beroept, in te leveren aan den gezaghebber, wenden tot den Raad van Bestuur op Curacao, aan wien, bij dezen, regtsmagt in de geschillen op het stuk der verkiezingen verleend wordt De uitspraak van den Raad van Bestuur wordt, na ontvangst, door den gezaghebber, ten spoedigste aan den bezwaarde en den Raad van Policie medegedeeld. 9 (nieuw). Veertien dagen vóór den dag der verkiezing roept de gezaghebber bij afkondiging en aanplakking, waarbij bekend worden gemaakt dag en plaats der verkiezing, de kiesbevoegden op om binnen dien tijd hunne stembiljetten ten zijnen bureele te komen ontvangen en is hun, desverlangend wordende, in de behoorlijke invulling behulpzaam. III. Van de verkiezing en stemopneming. IV. Van de benoeming. 36 (oud 38) lid 1 en 2, De gewone tijd van aftreding van een der landraden, volgens art. 119 van het Reglement op 353 Curacao. Bestuur eilanden. het Beleid der Regering, is op den eersten dingsdag van November. De gewone tijd ter verkiezing van een landraad, om te voorzien in de vervulling der plaats van hem, die volgens den rooster in genoemd art. 119 vermeld, op den eersten dingsdag van November moet aftreden, is op den derden dingsdag van Julij. 42 (oud 44). De Raad van Policie onderzoekt de stukken, die een benoemde, ten bewijze zijner benoembaarheid, overlegt en die stukken, als afdoende aannemende, laat hij hem toe zijne betrekking van landraad te aanvaarden, na alvorens den eed bij art. 120 van het Reglement op het beleid der Regering te hebben afgelegd. 43 (oud 45). Indien de Raad van Policie de overgelegde stukken onvoldoende acht, kan de bezwaarde binnen 14 dagen, nadat hem de uitspraak van dien Raad schriftelijk en met reden bekleed zal zijn medegedeeld, zich met overlegging zijner bewijsstukken of door den gezaghebber geauthentiseerde afschriften daarvan, wenden tot den Raad van Bestuur, die, in dezen, uitspraak zal doen. V. Algemeene bepaling. 46 (oud 48). Telken vijf jaren zendt de Raad van Policie aan den Gouverneur een beredeneerd verslag nopens de vraag of er, door het toe- of afnemen der bevolking of den voorof achteruitgang in stoffelijke welvaart, termen bestaan, om eene verandering te brengen in het geldelijk bedrag, bepaald bij art. 5 sub litt. a. De Gouverneur zendt het verslag aan den Kolonialen Raad in, des noodig achtende, vergezeld van zijne voorstellen. 47 (oud 49). De verordening d.d. 9 Julij/19 December 1866 P. B. n°. 27 wordt hiermede ingetrokken en buiten werking gesteld. Gegeven te Curacao den 22 November 1869. DE R0UVILLE. De Gouvernements Secretaris, W. B. Mellink. (Uitgeg. 30 Nov. 1869.) COMPTABILITEIT. Wet van 7 November 1910, Pb. 63 (Ned. S. 316), houdende regeling van de wijze van beheer en verantwoording van de geldmiddelen der kolonie Curagao (in Curacao uitses 9 December 1910j, s' zooals die wet gewijzigd is bij wetten van 21 December 1914 Pb. 1915 n°. 8 (Ned. S. 1914 n°. 587) en van 7 December 1918, Pt. 1919 n°. 10 (A/ed. S. 1918 n° 791) De tekst dezer wet is gelijk aan dien van deSurinaamsche Comptabiliteitswet (zie blz. 299) met de volgende uitzonderingen : 1°. in de beweegreden wordt gelezen in plaats van „153" „174 en in plaats van „Suriname" „Curacao". 2°. in art. 2 wordt gelezen in plaats van „112", „104". 3°. in art. 9 wordt gelezen in plaats van „114", 1' 106". 4°. in art. 18 wordt gelezen in plaats van „2 millioen gulden" dJ 500.000 • 5° in art. 36 wordt aan het slot gelezen in plaats van „de Koloniale Staten" „den Kolonialen Raad". 6°. in art. 37 lid 3 wordt gelezen in plaats van „Suriname" „Curacao . 7". in art. 38 lid 2 wordt gelezen in plaats van „Suriname" „Curagao". 8°. in art. 39 lid 5 wordt gelezen in plaats van „van toepassing op de Koloniale Postspaarbank" „van toepassing op de Curacaosche Bank en op de Koloniale Postspaarbank" en in plaats van „die Bank" „die Banken". 9°. in art. 48 wordt gelezen in plaats van „Surinaamsche" „Curacaosche". AANVULLINGEN. Blz. 2 7 regel 4 van onder: Vul in „621". ,^?olz; 3,7"oot 2- Voeê Nf: Art. 3 van de wet van 25 juli 1918, Ind. S. 639 (Ned. S. 478) luidt: „Zij die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, in den zin van de daardoor vervallen bepaling ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijn worden als ingezetenen in den zin van het bij artikel 1 dezer wet vastgestelde nieuwe artikel (a) aangemerkt, totdat zij het ingezetenschap volgens het vierde lid van dat artikel verhezen . (a) Dit artikel is het nieuwe art. 105 Rr. Blz. 37 regel 9 van onder: Vul in „622" Blz. 47 regel 2: Vul in „621". B1 z. 4 9 r e g e 1 1 6: Vul in „622". Blz. 1 13 aan het einde. Voeg bij: „9c. Het is aan een ieder verboden hetgeen hem uit hoofde van zijn lidmaatschap eener commissie van aanslag of van voorlichting, of zijn hetzij tegenwoordig, hetzij vroeger ambt nopens aanslag in eene belasting naar het inkomen, inkomsten vermogen, uitkeeringen of uitdeelingen, bedrijf, beroep, waardigheid, bediening of betrekking of werkzaamheden van anderen gebleken of medegedeeld is, verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn lidmaatschap, ambt of betrekking in dienst van het locaal ressort gevorderd wordt. 9d. Die geheimhouding behoeft echter niet in acht te worden genomen tegenover hen, die gehouden zijn om te aaviseeren of te beslissen omtrent doleantiën tegen den aanslag in de locale belasting naar het inkomen. 9e. Hij, die opzettelijk de bij lid 9c opgelegde geheimhouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste twaalfhonderd gulden. 9/. Geen vervolging wordt ingesteld dan op klacht van hem ten aanzien van wien de geheimhouding is geschonden". • , • } 14..noot 2- Voeg bij: De leden 9c, d, e en f zijn ingelascht bij ordonnantie van 6 November 1916 Ind S 673. EERSTE AANVULLING DER WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE Nederlandsch - Indië, SURINAME EN CURA£AO, uitgegeven onder toezicht van Prof. Mr. PH. KLEINTJES, Achtste, geheel herziene druk. AMSTERDAM Drukkerij en Uitgeverij j. H. de BUSSY 1922. NEDERLANDSCH-INDIE. REGEERINGSREGLEMENT. Blz. 4, regel 19. Het eerste lid van art. 3 wordt gelezen als volgt: „De Gouverneur-Generaal mag rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in noch borg zijn voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende eene overeenkomst, om winst of voordeel aangegaan met NederlandschIndië of met eenig deel daarvan". Aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922 Ind. S. 216 (Ned. S. 51). Blz. 24, regel 18. Tusschen de artikelen 67 en 68 worden ingevoegd drie nieuwe artikelen, luidende als volgt: „Art. 67a. (1). De indeeling van het grondgebied van Nederlandsch-Indië in provinciën en andere gewesten geschiedt bij algemeene verordening. (2) . In de provincie wordt bij algemeene verordening een Provinciale Raad ingesteld, tot regeling en bestuur van de gewestelijke huishouding. (3) . De Provinciale Raad benoemt, behoudens het bepaalde in het vierde en het vijfde lid van dit artikel, een College van Gedeputeerden, dat volgens regels, bij algemeene verordening te stellen, met de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken wordt belast. (4) . De Gouverneur-Generaal stelt in elke provincie een Gouverneur aan, die met het toezicht op de verrichtingen van den Provincialen Raad en het College van Gedeputeerden is belast. De Gouverneur is ambtshalve voorzitter van den Provincialen Raad en van hét College van Gedeputeerden en heeft in laatstgenoemd college stem. (5) . Waar de omstandigheden naar het oordeel van den Provincialen Raad in een provincie de benoeming van een College van Gedeputeerden niet toelaten, is de Gouverneur met de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken, bedoeld in het derde lid van dit artikel belast. (6) . Wanneer de algemeene verordeningen het vorderen, verleenen de provinciale besturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. De uitvoering geschiedt in provinciën, waar een College van Gedeputeerden is benoemd, door dit College en anders door den Gouverneur, voor zooveel niet de algemeene verordening bepaaldelijk de medewerking vordert van den Provincialen Raad Wordt deze medewerking door den Provincialen Raad - 4 - geweigerd, dan wordt daarin voorzien bij aanwezigheid van een College van Gedeputeerden door dit College en anders, alsmede bij weigering van medewerking door het College van Gedeputeerden, door den Gouverneur. (7) . Voor het overige worden de inrichting, de bevoegdheid en de verplichtingen van de provinciale besturen alsmede het beheer en de verantwoording van de geldmiddelen der provinciën bij algemeene verordening geregeld. (8) . De macht van den Gouverneur-Generaal om de besluiten van den Provincialen Raad, van het College van Gedeputeerden of van den Gouverneur, die met de wet of met het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen, wordt bij algemeene verordeuing geregeld. (9) . Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener provincie door het provinciaal bestuur grovelijk worden verwaarloosd, kan bij algemeene verordening de wijze worden bepaald, waarop in het bestuur der provincie met afwijking van het tweede en het derde lid van dit artikel wordt voorzien. Art. 676. (1). Ten aanzien van aangelegenheden van bestuurszorg, welke geen deel uitmaken van de in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde gewestelijke huishouding, wordt in de provinciën het bestuur, in naam van den Gouverneur-Generaal, uitgeoefend door den Gouverneur. In de andere gewesten wordt het bestuur, in naam van den Gouverneur Generaal, uitgeoefend door hoofdambtenaren, onder zoodanige ambtstitels als zijn of zullen worden bepaald. (2) . In die andere gewesten kan aan het hoofd van gewestelijk bestuur bij algemeene verordening een adviseerende raad, van daarbij bepaalde samenstelling en bevoegdheden, worden toegevoegd. (3) . De Gouverneur Generaal stelt voor de Gouverneurs der provinciën en voor de in het eerste lid van dit artikel bedoelde hoofdambtenaren instructiën vast en regelt hunne betrekking tot de verschillende collegiën en ambtenaren, tot de militaire gezaghebbers en tot de bevelhebbers van de schepen van oorlog. (4) . Het burgerlijk gezag is, zoolang niet anders is bepaald, het hoogste. Art. 67c. (1). Waar de plaatselijke omstandigheden het toelaten, worden gedeelten van provinciën bij ordonnantie als zelfstandige gemeenschappen aangewezen. (2). In elke krachtens het bepaalde in het vorige lid 5 — Blz. 24, Blz. 25, vol; van dit artikel aangewezen gemeenschap wordt bij ordonnantie een raad ingesteld, tot regeling en bestuur van de huishouding der gemeenschap. (3) . Wanneer de algemeene of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de besturen dezer gemeenschappen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. Bij algemeene verordening wordt bepaald, welk gezag het bestuur deigemeenschap vervangt, wanneer dit die medewerking weigert. (4) . De regeling van de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken, alsmede die van het voorzitterschap van den raad en van de inrichting, de bevoegdheid en de verplichtingen van de besturen dezer gemeenschappen geschieden bij algemeene verordening. (5) . De macht van den Gouverneur-Generaal om de besluiten van de besturen dezer gemeenschappen, die met de wet of met het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen, wordt bij algemeene verordening geregeld. (6) . Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener zoodanige gemeenschap door haar bestuur grovelijk worden verwaarloosd, kan bij algemeene yerordening de wijze worden bepaald, waarop in het bestuur der gemeenschap met afwijking van het tweede en het vierde lid van dit artikel wordt voorzien". Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, lm/. S. 216 (Ned. S. 51). Gemakshalve zijn hier de leden genommerd. regel 18. Art. 68 wordt gelezen als volgt: „Voor zooveel bij of krachtens de artikelen 67a en 67c geene andere regelen zijn gesteld, is het bepaalde bij de artikelen 68a, 68& en 68c mede van kracht voor provinciën en voor als zelfstandige gemeenschappen aangewezen gedeelten van provinciën". Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51). regel 11 van onder. Art. 69 wordt gelezen als „De verdeeling der gewesten op Java en Madoera in regentschappen geschiedt door den Gouverneur-Generaal. In elk regentschap wordt, onder zoodanigen ambtstitel ils de inlandsche gebruiken medebrengen, een regent langesteld. door den Gouverneur Generaal uit de inlandsche bevolking gekozen. 6 - De instruktiën der regenten en hunne betrekking tot de Europesche ambtenaren worden door den GouverneurGeneraal vastgesteld. Bij het openvallen der betrekking van regent op Java en Madoera wordt, behoudens de voorwaarden van bekwaamheid, ijver, eeilijkheid en trouw, zooveel doenlijk tot opvolger gekozen een der zonen of nabestaanden van den laatsten regent". Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51). Blz. 26, reg^el 10. Art. 70 wordt gelezen als volgt: „De regentschappen op Java en Madoera worden, waar hij dit noodig acht, door den Gouverneur-Generaal verdeeld in distrikten. Elk distrikt wordt bestuurd door een inlandsch hoofd, onder zoodanigen ambtstitel als de inlandsche gebruiken medebrengen. De instruktiën der distrikts-hoofden en hünne betrekking tot de Europesche ambtenaren, worden door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. In de provinciën geschiedt de vaststelling, bedoeld in het vorige lid, door den Gouverneur". Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51). Blz. 26, regel 17. Het eerste en het tweede lid van art. 71 worden gelezen als volgt: „De Inlandsche gemeenten verkiezen, behoudens de goedkeuring van het bij algemeene verordening daartoe aan te wijzen gezag, hare hoofden en bestuurders. De Gouverneur-Generaal handhaaft dat recht tegen alle inbreuken. Aan die gemeenten worden de regeling en het bestuur van hare huishouding gelaten, met • inachtneming van de verordeningen, uitgegaan van den Gouverneur-Generaal, van het gewestelijk gezag of van de besturen der bij algemeene verordening aangewezen zelfstandige gemeenschappen. Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51). Blz. 27, regel 6 tot b 1 z. 28, rege 1 7. Art. 75. Men stelle in plaats van den aldaar afgedrukten tekst van dit artikel dien van blz. 47 en 48. Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat de nieuwe wet in werking treedt op 1 Januari 1920. Blz. 29, regel 24. Lees in plaats van: „43, 45, 47 en 86": „43, 45 en 47". Blz. 29, regel 19 van onder. Art. 86 vervalt. Blz. 29. regel 5 van onder. Men schrappe de woorden „nog niet in werking getreden" en voege in tusschen den eersten en den tweeden zin de woorden: „Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920". Blz. 29, regel 2 van onder. Men schrappe de woorden „nog niet in werking getreden" en plaatse achter de aanteekening de woorden: „Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920". Blz. 41, regel 13 van onder. Na artikel 130 voege men een nieuw artikel 130a in, luidende als volgt: „Geene instelling kan in Nederlandsch-Indië als circulatiebank werkzaam zijn en geene bankbiljetten mogen in Nederlandsch-Indië worden uitgegeven of in omloop gebracht anders dan krachtens eene wet, op den voet en de voorwaarden bij zoodanige wet te stellen. Onder circulatiebank wordt verstaan elke instelling, die, hetzij uitsluitend, hetzij als een deel harer operatiên, bankbiljetten uitgeeft pf in omloop brengt". Aldus vastgesteld bij de wet van 31 Maart 1922, Ind. S. 179 (Ned. S. 158), die tevens de inwerkingtreding bepaalde op 1 April 1922. Blz. 42, regel 12. Art. 131, derde lid, onder d wordt gelezen als volgt: „d. de ontwerpen van algemeene verordeningen, welke aan de ingezetenen persoonlijke militaire lasten opleggen, zoomede de ontwerpen van algemeene verordeningen, , voortvloeiende uit de artikelen 67a, 676, 67c en uit artikel 132, vijfde lid, van dit Reglement". Aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922 Ind. S. 216 (Ned. S. 51). ' Blz. 43, regel 2. Art. 132, vijfde lid, wordt gelezen als volgt: „De andere leden worden verkozen op de wijze, bij algemeene verordening te regelen". Aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922 Ind. S. 216 (Ned. S. 51). - 8 - Blz. 43, regel 22 van onder. Art. 135. wordt gelezen als volgt: „De nadere bepaling van het aantal der in het derde, het vierde en het zesde lid van artikel 132 bedoelde leden geschiedt bij algemeene verordening". Aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 {Ned. S. 51). Blz, 48, regel 24 van onder. Men vuile in „621". Blz. 49, regel 2 Van onder. Men leze in plaats van noot 1: „Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920". Blz. 50, regel 6 van onder. Men vuile in „622". Blz. 51, regel 4 van onder. Men leze in plaats van noot 2: „Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, ' dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920". VOLKSRAAD. Blz. 52, regel 17. Art. 1 wordt gelezen als volgt: „1. De Volksraad bestaat uit 49 leden. 2. De Gouverneur-Generaal benoemt vierentwintig leden, waarvan acht leden moeten behooren tot de inlanders en zestien tot de Europeanen en de vreemde oosterlingen. 3. De leden van de raden, ingesteld krachtens-het tweede lid van artikel 68& van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, kiezen vierentwintig leden van den Volksraad, waarvan twaah leden moeten behooren tot de inlanders en twaalf tot de Europeanen en de vreemde oosterlingen", Aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 11 October 1920, Ind. S. 776. Bij Gouv. besluit van 25 October 1920, Ind. S. 777 werd bepaald, dat dit Kon. besluit „in werking treedt met ingang van den dag na dien zijner afkondiging en terug werkt tot 18 October 1920". Blz. 53, regel 6. In Art. 4 verandere men „ƒ20.— (twintig gulden)" in „ƒ.30.— (dertig gulden)". Aldus nader vastgesteld bij Kon, besluit van 24 Maart 1921, Ind. S. 309. - 9 - Blz. 74, ] • ( ] NEDERLANDERSCHAP. regel 6. Art. 3 wordt gelezen als volgt: „Nederlanderschap door naturalisatie wordt verkregen door het in werking treden der wet, •waarbij zii verleend wordt. J Voor elke naturalisatie is aan 's lands kas verschuldigd een bedrag van tenminste twee honderd en ten hoogste duizend gulden, naar gelang van den aanslag in de Kijksinkomstenbelasting of in de inkomstenbelasting van eene der koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn over het bij de indiening van het verzoek laatstelijk verloopen belastingjaar, en wel in dier voege, dat bij een belastbaar inkomen van drie duizend gulden of minder een bedrag van twee honderd gulden is verschuldigd, terwijl voor elk geheel bedrag van twee duizend gulden, waarmede het belastbaar inkomen de soin van drie duizend gulden te'boven gaat, het bedrag verhoogd wordt met honderd gulden, echter met dien verstande, dat ten hoogste een bedrag van duizend gulden is verschuldigd. Ten aanzien van hem, die het Nederlanderschap verloren heeft, wordt het recht bepaald op een vast bedrae van twee honderd gulden. Bij het verzoek om naturalisatie legt de verzoeker het bewijs over: 1°. dat hij meerderjarig is in den zin der Nederlandsche wet; 2°. dat hij het Nederlanderschap verloren heeft of dat hij gedurende de laatste vijfjaren zijn woonplaats of zijn hoofdverblijf in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelèn gehad heeft; 3°. dat hij bij eenen ontvanger der registratie het voor naturalisatie verschuldigd bedrag heeft gestort. De ontvanger der registratie is bevoegd overlegging te rorderen van een bewijs, waaruit de grootte van het uervoren bedoeld belastbaar inkomen blijkt Indien de verzoeker tot een ander land behoort, kan jan hem de overlegging gevorderd worden van een bewijs, lat de wetgeving van dat land geen beletsel tegen zijne ïaturahsatie in Nederland oplevert. Ingeval de naturalisatie niet verleend wordt, wordt de restorte som aan den verzoeker teruggegeven. Aldus nader vastgesteld bvj de wet van 31 December 1920 \ed. S. 965. ' - 10 - DECENTRALISATIE. Blz. 82, regel 9. Art. 3, tweede lid, wordt gelezen als volgt: „De voorzitter van den plaatselijken raad wordt bij ordonnantie. aangewezen". Aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit tan 15 October 1921, Ind. S. 757. Blz. 96, noot t. Men vuile noot 1 aan met het volgende: „Afwijking van art. 10 en speciaal van het zesde lid daarvan vindt herhaaldelijk plaats bij ordonnantie". Blz. 97, noot 2. Men vuile noot 2 aan met het volgende: „Afwjjking van art. 10a in de ordonnantie van 15 Maart 1921, Ind. S. 158, houdende instelling van den Ambonraad". Blz. lOi, regel 10. Men neme na Art. 2&g het volgende hoofdstuk op: HOOFDSTUK IIIa. Van de wethouders. Art. 25A. (1) De Gouverneur-Generaal kan in overeenstemming met den wensch van den betrokken gemeenteraad bepalen, dat een door een burgemeester voorgezeten gemeenteraad bij voorkeur uit zijn midden twee, drie of vier wethouders, zoomede een of meer plaatsvervangende wethouders benoemt. Op buiten den gemeenteraad te benoemen personen zn'n de artikelen 6 en 7 van toepassing. (2) De wethouders en de plaatsvervangende wethouders treden af bij elke periodieke aftreding van leden, als bedoeld in artikel 10, en zijn terstond weder benoembaar. Zij kunnen te allen tijde hun ontslag nemen. Artikel 12 is op ben van toepassing1). (8) Aan de wethouders wordt een vaste toelage toegekend. De vaststelling dezer toelage geschiedt door den Gouverneur-Generaal, den gemeenteraad gehoord. (4) Buiten deze toelage genieten zij, onder welke benaming ook, geenerlei inkomen uit de gemeentekas, anders dan bü wijze van vergoeding van ten behoeve van de gemeente werkelijk gedane uitgaven. i) In het Staatsblad is deze zin als een ongenommerd lid gedrukt. - 11 - Art. 25i (1) De Wethouders staan den burgemeester bh' in het bestuur der onderscheiden takken van dienst. (2) Zij vormen met den burgemeester een college, waarvan deze lid en voorzitter is. Op de leden van dit college zn'n de artikelen 9 en 38 dezer ordonnantie van toepassing. Het wordt bijgestaan door den secretaris van den raad. (8) Een reglement van orde voor de vergaderingen van het college wordt door den raad vastgesteld. (4) De burgemeester teekent alle stukken, die van het college uitgaan. HH is belast met de uitvoering van des. zelfs beslissingen, Art. 25k. (1) Op het College van burgemeester en wethouders gaat over de taak, die aan de commissie voor de financiën is opgedragen krachtens artikel 72 lid t en de artikelen 106 en 108, zoomede die aan den voorzitter van den Raad is opgedragen door artikel 16, lë lid 1 en 2, artikel 49 lid 2, artikel .69 lid 1 en 2, artikel 82 lid 8 en 4 en de artikelen 85, 96, 102, 103 en 104 lid 1 en 2. (2) Met inachtneming van de in algemeene verordeningen vervatte voorschriften wordt de werkkring van het college nader door den raad geregeld. (3) De raad kan aan het College van burgemeester en wethouders 'uit zijn midden gekozen commissiën van bijstand toevoegen. Art. 251. Waar een college van burgemeester en wethouders bestaat, verliest de gemeenteraad de bevoegdheid bedoeld in artikel 47, lid.2, vervalt de in artikel 61 genoemde commissie voor de financiën en kan de uitvoering van 's Raads verordeningen, bedoeld in artikel 19a, mede worden opgedragen aan het college. Art. 25»». Het college van burgemeester en wethouders is wegens de uitvoering zijner taak aan den raad verantwoording schuldig en geeft te dien aanzien alle door de raad: verlangde inlichtingen. Art. 25». De Raad is bevoegd een wethouder als zoodanig te ontslaan, wanneer hij door een langdurige ziekte in de uitoefening van zijn ambt belemmerd wordt, dan wel zich aan schromelijke verwaarloozing van zijn ambtsplichten schuldig maakt. Aldus vastgesteld bij ordonnantie van 15 Mei 1922, Ind. S. 327, die tevens bepaalde, 1) dat de artikelen 26* tot en met 25» der Locale raden-ordonnantie voor iedere - 12 - gemeente afzonderlijk in werking treden op den dag, waarop de ingevolge artikel 25« dier ordonnantie voor :"/J de eerste maal te benoemen wethouders hun ambt aan¬ vaarden, 2) dat deze ordonnantie in werking treedt met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Die afkondiging vond plaats op 24 Mei 1922. Blz. 104, onderaan. Men plaatse een noot, behoorende bij de artikelen 26, 27 en 28 van den volgenden inhoud: „Afwijking van de artikelen 26,27 en 28 in de ordonnantie van 16 December 1921, Ind. S. 758, houdende instelling van den Karangasemraad". B1 z. 106, noot 1 en blz. 109, noot 1. Men leze: „Afwijking in de ordonnanties van 15 Juni 1918, Ind. S.'308, 27 Juni 1918, Ind. S. 350, 351 en 852, 15 Juni 1920, Ind. S. 458, 7 Juni 1921, Ind. S. 368, 15 Maart 1921, Ind. S. 158 en 16 Dec. 1921, Ind. S. 768, houdende instelling van een plaatselijken raad onderscheidenlijk van de onderafdeelingen Padang Pandjang, Ogan Ilir, Komering Ilir, Lematang Ilir, Angkola en Sipirok, en Barabai, en houdende instelling van den Ambonen van den Karangasemraad". Blz. 108, noot 2. Men leze: „Afwijking in de ordonnanties van 15 Juni 1918, Ind. S. 808, 27 Juni 1918, Ind. S. 350, 351 en 352, 15 Juni 1920, Ind. S. 458, 7 Juni 1921, Ind. S. 368 en 16 December 1921, Ind. S. 758, houdende instelling van een plaatselijken raad onderscheidenlijk van de onderafdeelingen Padang Pandjang, Ogan Ilir, Komering Ilir, Lematang Ilir, Angkola en Sipirok, en Barabai en van den Karangasemraad". Blz. 135, onderaan. Men plaatse een noot, behoorende hij de Kiesordonnantie van den volgenden inhoud: „Afwijking van bepalingen der Kiesordonnantie vindt herhaaldelijk plaats bij ordonnantie". Blz. 142, regel 3. Het bedrag van ƒ12.150.- is bil ordonnantie van 27 Juli 1922, Ind. S. 513 gesteld op ƒ17.325.—. Blz. 144, regel 14. Het bedrag van ƒ 3500 — is.bij ordonnantie van 31 Mei 1920, Ind. S. 419 gesteld op ƒ 18.500.-. - 13 - Blz. 145, regel 8. Men voege aan art. 5 een nieuw lid toe, aldus luidende: „Het Hoofd van plaatselijk bestuur der onderafdeeling Ogan Uir is voorzitter van den raad". Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 20 December 1921, Ind. S. 771. Blz. 148, regel 12. Men leze in plaats van „1922" : „1923". Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 29 Juni 1922, Ind. S. 454. Blz. 148, regel 19 van onder. De laatste drie zinnen van art. 9, letter A zijn ingetrokken bij ordonnantie van 28 April 1920, Ind. S. 343. Blz. 150, regel 25 en 31 en blz. 151, regel 7. Afwijking van de artikelen 6, 8 en 10 bij ordonnantie van 24 Februari 1921, Ind. S. 117. INLANDSCHE GEMEENTEN. Blz. 181, noot 1. Men leze: „Bij Gouv. besluit van 12 December 1919, Ind. S. 796 werd bepaald, dat deze ordonnantie in werking treedt met ingang van 1 Januari 1920". Blz. 187 bovenaan. Men leze in plaats van „Ambonia" „Amboina". ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN. Blz. 188 tot 197. Men leze onder „zelf bes turend e landschap p e n", het volgende: „Ordonnantie van 24 December 1919, Ind. S. 822, houdende regelen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de zelfbesturende landschappen buiten Java, wier verhouding tot de Regeering van Ned.-Indië wordt beheerscht dooide z.g. Korte Verklaring op een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende bescheiden, anderzijds. (Zelf bestuursre gelen 1919). - 14 - IN NAAM DER KONINGIN! .DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hy, het noodig achtende de ordonnantie van 17 Januari 1914 (Staatsblad N°. 24), waarbij voor zooveel noodig in wettelijken vorm eenige nadere regelen werden vastgesteld aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de Zelfbesturende landschappen, buiten Java, wier verhouding tot de Regeering van Nederlandsch-Indië wordt beheerscht door de z.g. Korte Verklaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende bescheiden, anderzijds, in te trekken en door eene nieuwe te vervangen; Lettende op de artikelen 20, 27, 29, 31 en 38 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Artikel I. In te trekken de ordonnantie van 17 Januari 1914 (Staatsblad N°. 24). i Artikel II. Vast te stellen de volgende Regelen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de Zelfbesturende landschappen buiten Java, wier verhouding tot de Regeering van Nederlandsch-Indië wordt' beheerscht door de z. g. Korte Verklaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende bescheiden, anderzijds. Gebied. Art. 1. (1) Het gebied der landschappen omvat . geenerlej zeegebied'. .> (2) Nochtans kan de Gouverneur-Generaal rekening houden met rechtten, die het landschap of zijne bevolking op voortbrengselen van de wateren langs zijne kusten volgens de volksinstellingen en gebruiken uitoefent. Art. 2. (1) De grenzen van elk landschap worden, het Zelfbestuur gehoord, door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld. - 15 - Bestuur, bestuurders,landsgrooten. ] (2) Geschillen in zake landschapsgrenzen worden, nadat de betrokken Zelfbesturen ter zake zijn gehoord, door dien hoofdambtenaar beslist, behoudens beroep op den Gouverneur-Generaal. Art. 3. Wanneer het van Regeeringswege mocht gewenscht geacht worden in eenig landschap over grond te beschikken, zullen de noodige gronden naar de keuze van Regeeringswege door het landschap kosteloos ter beschikking van het Land gesteld of aan het Land afgestaan worden, behoudens billijke schadeloosstelling aan rechthebbenden. Art. 4. De inrichting van het Zelfbestuur over de in deze ordonnantie bedoelde landschappen wordt beheerscht door de landschaps-instellingen, -gewoonten en -gebruiken, voorzoover daarvan niet door of tengevolge van de bepalingen van deze ordonnantie is afgeweken. Art. 5. (1) De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd om, na het Zelfbestuur van het betrokken landschap te hebben gehoord, in de inrichting van het bestuur over eenig landschap zoodanige wijzigingen aan te brengen als in het belang van het landschap wenschelijk zullen voorkomen, een en ander met uitzondering van verandering ten aanzien van de waardigheden, waarin de bekleeder is geplaatst met medewerking van den Gouverneur-Generaal. (2) Ingeval de door het Hoofd van gewestelijk bestuur getroffen maatregel niet de instemming heeft van het Zelfbestuur, kan dit de beslissing inroepen van den Gouverneur-Generaal. (3) Ten aanzien van de in het eerste ÏM uitgezonierde waardigheden heeft de Gouverneur-Generaal dezelfde bevoegdheid, als in lid 1 den Hoofden van gewestelijk bestuur toegekend. Art. 6. (1) Bij het openvallen van den bestuurderssetel of bij ongeschiktheid dan wel wangedrag van een bestuurder, doet het Hoofd van gewestelijk bestuur aan ien Gouverneur-Generaal de noodige voorstellen ter voorziening in het Zelfbestuur, in voorkomende gevallen ievens tot ontheffing van den ongeschikten of zich msdragenden bestuurder. (2) In dringende gevallen kan een ongeschikte of zich msdragende bestuurder door het Hoofd van gewestelijk Destuur worden geschorst.' (3) De Gouverneur-Generaal voorziet, — in voorkonende gevallen na ontheffing van den ongeschikten of nch misdragenden bestuurder, - in het Zelfbestuur - 16 - (4) Bij minderjarigheid van den aan te wijzen persoon voorziet de Gouverneur-Generaal in het regentschap tot het tijdstip, waarop de aangewezene zelf het bestuur kan voeren. (5) Landsgrooten worden, het Zelfbestuur gehoord,, benoemd en ontslagen door het Hoofd van gewestelijk testuur. (6) Bij ontstentenis van een bestuurder, regelt het Hoofd van gewestelijk bestuur tijdelijk het bestuur over het landschap. Art. 7. (1) Alleen Nederlandsche onderdanen kunne» bestuurder of landsgroote in een landschap zijn. (2) De waardigheid van bestuurder of landsgroote, zoomede elke aanspraak op erkenning en bevestiging, dan wel op benoeming of aanstelling als zoodanig, gaat verloren door het enkele feit van verlies van de hoedanigheid van Nederlandsch onderdaan. Art. 8. (1) De waardigheid van bestuurder of landsgroote is onvereenigbaar met eenige betrekking van Landsdienaar, met uitzondering van het onbezoldigd lidmaatschap van een landraad. (2) Een bestuurder of landsgroote, eene betrekking als in het vorig lid bedoeld aanvaardende, verliest door het feit dier aanvaarding de waardigheid van bestuurder of landsgroote. Art. 9. (1) De leden van het Zelfbestuur genieten ten laste van de middelen van het landschap vaste bezoldigingen, waarvan het bedrag, het Zelfbestuur gehoord, door het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt vastgesteld overeenkomstig de aanwijzingen van den Gouverneur-Generaal. (2) Tenzij bij wijze van belooning voor de aan de inning daarvan verbonden werkzaamheden, wordt geen evenredig deel van de opbrengst van een of meer middelen van ontvangst van het landschap als bezoldiging toegekend. (8) Op den regel, in lid 2 van dit artikel gesteld, kan uitzondering worden toegestaan met betrekking tot die middelen van ontvangst,- welke voortvloeien uit verleende vergunningen tot opsporing, ontginning of inzameling van voortbrengselen of uit andere ondernemingen binnen de grenzen van het landschap of in de wateren, die zijne kusten bespoelen. (4) Waar eene inkomstenregeling als in dit artikel bedoeld, nog niet dadelijk is in te voeren, blijft de afwijkende regeling niet langer van kracht dan uiterlijk - 17 - Bevoegdheid van bestuur ders en landsgrooten. tot aan het aftreden van den tegenwoordigen ambtsbekleeder. (5) Aan de waardigheid van bestuurder of landsgroote kan, waar zulks op de volksinstellingen en gebruiken gegrond is, het genot van bepaalde stukken grond worden verbonden, in den vorm en met toekenning van die rechten, die de volksinstellingen en gebruiken medebrengen. Art. 10. (1) ; De bestuurder vertegenwoordigt het geheele landschap in en buiten rechten. (2) Hij is voor den gang van zaken in het geheele landschap verantwoordelijk. ö- (B) Dagvaardingen en alle andere exploiten tegen het landschap worden gedaan aan den persoon of ter woonplaats van den bestuurder dan wel ter maatse waar hij kantoor houdt. Indien, bij ontstentenis van een bestuurder, het landschapsbestuur wordt uitgeoefend door een raad, geldt dit ten aanzien van het door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald aangewezen lid van dien raad. * Art 11. (1) De bestuurder kan, na gehouden gedachtenwisseling met den plaatselijken Europeeschen bestuursambtenaar, de belangen van het landschap envan ztoe ingezetenen bij den Gouverneur-Generaal, de Hoofden der departementen van algemeen bestuur en het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur voorstaan ™>f -iT1 i;g?vallen' waarin h« van die bevoegdheid gebruik maakt ten aanzien van den Gouverneur-Generaal of de Hoofden der departementen van algemeen best mi dient hij schriftelijke stukken in door ti^scLnkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur, tïwiü K bestuurshoofd in kennis stelt met datgéne, wat bh Mj gebruikmaking van de m dit artikel omschreven bevoegdheid^ ten aanzien van evenbedoelde gezaghebbencfen mondeling mocht wenschen te berde te brengen i Jtó l2' (1) De TéSelinS en het bestuur der aangeS ÏÏ'V™ h6t landschaP morden onder leïng van het Hoofd van gewestelijk bestuur en de hem ondergeschikte ambtenaren overgelaten aan het Zelfbestuur. Het zal met rechtvaardigheid besturen en het welzijn van land en volk bevorderen „? KDe, bestuurder is onder dezelfde leiding bevoegd met bestuurders van andere landschappen gemeen schappelijke regelingen te treffen. gemeen (3) De landsgrooten zijn overeenkomstig de volkstellingen en gebruiken onder de leiding van dan wil te zamen met den bestuurder werkzaam - IS - Art. 13. Wanneer een vaartuig langs de kusten of op de rivieren van het landschap in.nood mocht geraken, zal het Zelfbestuur daarvan onverwijld kennis geven aan den naastbij zljnden Landsdienaar en in afwachting van de door dezen te nemen maatregelen al dadelijk allen bijstand verleenen, ook tot behoorlijke berging van het vaartuig en de goederen. Het kan ten behoeve van het landschap hulp- en bergloon vorderen waarvan het bedrag naar billijkheid door het Hoofd van gewestelijk bestuur na raadpleging van het Zelfbestuur wordt vastgesteld. Art. 14. (1) Het gezag van het Zelfbestuur strekt zich niet uit buiten de grenzen van het landschap. (2) Dat gezag strekt zich i daarenboven binnen de grenzen van het landschap slechts uit tot zijne onderhoorigen. d. z. de personen, die niet vallen onder een der navolgende groepen: a. Europeanen en met dezen gelijkgestelden; b. Vreemde Oosterlingen, met uitzondering van afstammelingen van Vreemde Oosterlingen, die zich zoozeer met de inheemsche bevolking hebben vermengd, dat zij geacht kunnen worden daarin geheel te zijn opgegaan, en van afstammelingen van leden van het Zelfbestuur; c. Inlandsche Landsdienaren; d. alle personen, gevestigd binnen de grenzen van door het landschap aan het Land afgestane of ter beschikking van het Land gestelde stukken grond; e. Inlanders van buiten het gewest, die zich tijdelijk in het landschap bevinden; f. Inlanders, die met hunne werkgevers werkovereen komsten hebben aangegaan op den voet van voor het landschap geldende regelingen als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter j; g. in de door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen landschappen: de niet reeds onder d, e en f vallende Inlandsche Christenen, wanneer en voorzoover zij in de aanwijzing begrepen zijn. (3) De personen, die niet zijn zelfbestuursonderhoorigen, staan als Landsonderhoorigen onder rechtstreekser! gezag van het Land en zijn aan de rechtspraak van het Land onderworpen. (4) Bij tw;ijfel of iemand Lands-, dan wel Zelfbestuursonderhoorigé is, beslist het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur in hoogste ressort; het Zelfbestuur zal zich aan deze beslissing onderwerpen. - 19 - Art. 15. (1) Het aan het landschap en znn bestuur gelaten recht van zelfbestuur strekt zich, onverminderd de beperkingen die het ondergaat als rechtstreeksch gevolg van de Nederlandsche Opperheerschappij, niet uit tot: a. verleening van zeebrieven, jaarpassen en andere scheepspapieren; b. regelingen betreffende den in-, door- en uitvoer, alsmede het bezit en het vervoer van vuurwapens, munitie en ontplofbare stoffen en den handel in die artikelen; c regelingen in zake het inzamelen van voortbrengselen der zee, voor zoover door het Land regelingen zijn of worden getroffen of aan het Zelfbestuur in verband met artikel 1 geen recht daarop is gelaten; d. de havenpolitie en het havenbeheer; e. de bescherming van telegraafkabels, telegraaflijnen en van het telegrafisch verkeer; f. de opsporing en de ontginning van delfstoffen; g. het onttrekken van water aan den bodem op eene • grootere diepte dan 15 Meter; h. ondernemingen van boschbedrijf; i. regelingen in acht te nemen bij en ten opzichte van beschikking over gronden door het Zelfbestuur of znne onderhoorigen ten behoeve van niet tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië behoorende personen en regelingen met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van gronden of daarop staande overjarige beplantingen door niet tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië behoorende personen; j. regelingen in zake de onderlinge rechten en verplichtingen van werkgevers en werknemers; k, regelingen omtrent openbare verkoopingen; l. de bevoegdheid tot belastingheffing van welken aard ook, daaronder, begrepen pachten en monopoliën behoudens in de gevallen waarin de GouverneurGeneraal aan het Zelfbestuur vergunning heeft verleend om belastingen ten bate van het landschap te heffen; w. regelingen in zake het reizen; n. regelingen in zake het beslissen van jurisdictiegeschillen tusschen rechtérs van het Land en van het Zelfbestuur; o. waterschappen; alsmede de met de bovengenoemde onderwerpen verband houdende aangelegenheden, daaronder begrepen het toezicht en de uitoefening der veiligheidspolitie ; - 20 - p. alle andere aangelegenheden die ten aanzien van het landschap door de Regeering in het bijzonder reeds mochten zijn geregeld; zullende mitsdien de van Landswege uitgevaardigde of nog uit te vaardigen, op de genoemde aangelegenheden betrekking hebbende of daarmede verband houdende verordeningen, bepalingen en voorschriften voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen van verbindende kracht zijn of blijven. (2) Op door den Gouverneur-Generaal te bepalen voorwaarden kan aan het Zelfbestuur worden vergund de boschontginning in het landschap, onder deskundig toezicht, zelf ter hand te nemen of te doen plaats hebben. Art. 16. (1) Reglementen en keuren van politie, door het Hoofd van gewestelijk bestuur met gebruikmaking van de hem bh artikel 72 van het RegeeringsReglement gegeven bevoegdheid, uitgevaardigd, zijn, voor zoover niet reeds begrepen in het - voorgaande artikel, voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen slechts van verbindende kracht, wanneer zulks uitdrukkelijk daaruit blijkt of alsnog uitdrukkelijk door het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt bepaald, zijnde alsdan het Zelfbestuur tot regeling niet meer bevoegd en de zelfbestuursregelingen die ter zake mochten bestaan, niet meer van kracht. (2) Het Zelfbestuur is bevoegd om, wanneer zijne eigen middelen daartoe te kort schieten, ten aanzien van de politiezorg de hulp en tusschenkomst van het Europeesch bestuur in te roepen, maar daarentegen ook verplicht om desgevorderd diezelfde hulp en tusschenkomst op eerste aanvrage te verleenen aan degenen die van Landswege met de zorg voor de politie belast zijn. Justitie. Art. 17. (1) Ten aanzien van de zelfbestuursonderhoorigen geschiedt de rechtspraak — onder leiding en toezicht van het Europeesch bestuur, en, met inachtneming van de bepalingen van deze ordonnantie, van de desbetreffende zelfbestuursregelingen en van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgestelde of nog vast te stellen bepalingen omtrent de bemoeienis van het Europeesch bestuur met die rechtspraak — volgens de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid. (2) Aan de kennisneming van de rechtbanken en rechters van het Land zijn voorbehouden: - 21 - A. alle burgerlijke rechtsvorderingen, in te stellen tegen het landschap, zoomede die, waarbij een vermogen dat gezamenlijk aan meerdere landschappen of een, dat aan een gedeelte van een landschap toebehoort, is betrokken; B. alle burgerlijke rechtsvorderingen tegen zelfbestuursonderhoorigen: a. waarin als medegedaagden betrokken zijn een landschap dan wel een of meer personen, tot wie het gezag van het Zelfbestuur, of een der Zelfbesturen in het rechtsgebied eener gemeenschappelijke inheemsche rechtbank, zich niet uitstrekt; b. welke gegrond zijn op de onder C te noemen misdrijven en overtredingen; C alle strafvorderingen tegen zelfbestuursonderhoorigen: a. wegens misdrijven en overtredingen waarvoor zij worden vervolgd te zamen met personen, tot wie het gezag van het Zelfbestuur, of een der Zelfbesturen in het rechtsgebied eener gemeenschappelijke inheemsche rechtbank, zich niet uitstrekt; b. wegens misdrijven en overtredingen tegen de veiligheid van den Staat of ten aanzien van de eigendommen en inkomsten van het Land; c. wegens overtreding van algemeene verordeningen en gewestelijke keuren, die voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen van verbindende kracht zijn; d. wegens zoodanige andere misdrijven of overtredingen, welke in bepaalde landschappen krachtens algemeene verordening aan de rechtbanken en rechters van het Land zijn of zullen worden onderworpen. (3) De Landsdienaren zijn bevoegd tot opsporing van de bovenbedoelde misdrijven en overtredingen en zullen daarin door het Zelfbestuur steeds zooveel mogelijk worden bijgestaan. Het Zelfbestuur zal voor de uitvoering vin de vonnissen, die in bovenbedoelde gevallen over zijn landschap, of over een aan het landschap met andere gezamenlijk dan wel aan een deel daarvan toebehoorend vermogen of over aan zijn gezag onderworpen personen uitgesproken mochten worden, de noodige hulp en medewerking verleenen. (4) Ingeval een vonnis van eene inheemsche rechtbank veroordeeling inhoudt tot eene vrijheidsstraf voor langer dan één jaar of tot geldboete van meer dan - 22 - / 100.— (één honderd gulden), wordt het vóór de tenuitvoerlegging onderworpen aan het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat daarin zoodanige wijzigingen ten voordeele van den veroordeelde vermag aan te brengen als hem billijk en rechtvaardig voorkomen. (5) Indien het Hoofd van gewestelijk bestuur zulks in het belang van de rechtsbedeeling noodig acht, kan hij het vonnis vernietigen en eene nieuwe behandeling van de zaak gelasten door eene rechtbank met andere of meer loden dan die, welke het eerste vonnis heeft gewezen. (6) Het Hoofd van gewestelijk bestuur heeft deze zelfde bevoegdheid ten aanzien van vonnissen, waarbij vrijheidstraf voor één jaar of minder, dan wel geldboete van ƒ 100.— (één honderd gulden) of minder is opgelegd, zoolang het vonnis nog niet is ten uitvoer gelegd. (7) In burgerlijke zaken wordt, indien eene der partijen binnen veertien dagen na van de uitspraak kennis genomen te hebben, den wensch daartoe aan den voorzitter der rechtbank te kennen geeft, een over eene geschil waarde van meer dan ƒ 100. — (één honderd gulden) loopend vonnis eener inheemsche rechtbank niet ten uitvoer gelegd dan na bekrachtiging door het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat bevoegd is het vonnis te vernietigen en eene nieuwe behandeling van de zaak te gelasten door eene rechtbank met andere of meer leden dan die, welke het eerste vonnis heeft gewezen. (8) Het Hoofd van gewestelijk bestuur heeft de hem in de voorafgaande vier leden toegekende bevoegdheid alleen ten opzichte van vonnissen, waartegen hoogere voorziening bij een inheemsche *) rechter of een inheemsche rechtbank niet of niet meer openstaat. (9) BH veroordeeling tot eene straf zal, voor zoover de plaats waar de straf zal worden ondergaan, moet worden aangewezen, die aanwijzing van Landswege geschieden. (10) Van alle straffen, opgelegd bü vonnis van den inheemschen rechter, kan uitsluitend de GouverneurGeneraal gratie verleenen. (11) De doodstraf wordt niet ten uitvoer gelegd, voordat de Gouverneur-Generaal in de gelegenheid is gesteld van het recht van gratie gebruik te maken. De voltrekking van de doodstraf geschiedt op de in het rechtstreeks bestuurd gebied gebruikelijke wijze. i) Lees: inheemschen. - 28 - (12) In afwijking in zoover van het voorafgaande behooren in de landschappen onder de korte verklaring in het gewest Westerafdeelhag van Borneo de vaststelling van het burgerlijk en strafrecht en de regeling van het rechtswezen aan het Land. In de landschappen Soekadana en Simpang geldt, zoolang een en ander niet door het Land is geregeld, ten aanzien van de onderhoorigen van het Zelfbestuur de inheemsche rechtspraak als hiervoren omschreven. In de landschappen Koeboe, Sekadau en Sintang worden, zoolang door het Land niet anders is bepaald, buiten de plaatsen waar ambtenaren van het Land gevestigd zijn of mochten worden, door den inheemschen rechter, met inachtneming voorts van de vorenstaande beperkingen, alleen berecht: 1». burgerlijke geschillen over eene waarde van niet meer dan ƒ 50.- (vijftig, gulden) tusschen zelfbe- stuursonderhoorigen onderling; 2». zoodanige overtredingen door zelfbestuursonderhoo- rigen binnen het landschap gepleegd als ingevolge de in het genoemde gewest geldende wettelijke bepalingen behooren tot de bevoegdheid van den magistraat, zullende bij de uitoefening van de onder 2« bedoelde rechtsmacht geen andere of zwaardere straffen mogen worden opgelegd dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste ƒ 500.— (vijf honderd gulden), alle straffen met of zonder verbeurdverklaring. Art. 18. Het recht om aan personen, die gevaarlük worden geacht voor de openbare rust en orde, het verblijf binnen het landschap of een gedeelte daarvan te ontzeggen of eene bepaalde plaats daarbuiten tot verblijf aan te wijzen, berust uitsluitend bij den Gouverneur-Generaal. Art'. 19. (1) Personen die zich zonder verlof hebben verwijderd uit 's Lands gewapenden dienst te land of ter zee, voortvluchtige veroordeelden of misdadigers, verdachten en dergelijken, zullen in geen geval in het labdschap geduld, maar onverwijld opgevat worden en voorzoover zij aan de rechtsmacht van het Land zijn onderworpen, aan het Land worden uitgeleverd. (2) Evenzoo bestaat die verplichting tot uitlevering ten aanzien van alle goederen en voorwerpen, die in strfld met algemeene verordeningen, voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen van verbindende kracht, binnen het landschap zijn ingevoerd en aldaar worden achterhaald. - 24 - Geldmiddelenvan bet landschap. Art. 20. (1) Het Zelfbestuur zal in zijn landschap niet tot de inheemsche bevolking van NederlandschIndië behoorende personen niet toelaten zonder vooraf verkregen toestemming van het Hoofd van gewestelijk bestuur of van den plaatselijk besturenden ambtenaar. (2) Evenwel zullen handelaren in de havens van het landschap zonder die toestemming mogen worden toegelaten en aldaar, zoolang zij de orde en rust niet verstoren, mogen verblijf houden, zullende van hun langer dan drie maanden voortgezet verblijf in die havens door den bestuurder kennis worden gegeven aan den plaatselijken Europeeschen bestuursambtenaar. De havens van het landschap worden door den Gouverneur-Generaal aangewezen. Art. 21. (1) Jaarlijks wordt eene begrooting van inkomsten en uitgaven van het landschap vastgesteld. (2) De noodige voorschriften voor de uitvoering van lid 1 van dit artikel zoomede voor de inrichting der begrooting worden door of van wege den GouverneurGeneraal gegeven. Art. 22. (1) Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan bij met redenen omkleed besluit gelasten, dat meerdere binnen zijn gewest gelegen landschappen gemeenschappelijk één vermogen met gemeenschappelijke lasten en inkomsten zullen hebben. (2) Ook nadat een zoodanig besluit is uitgevaardigd, kunnen de daarbij betrokken landschappen bovendien een afzonderlijk vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten hebben. (3) Voorts kan het Hoofd van gewestelijk bestuur bij met redenen omkleed besluit gelasten, dat een gedeelte van een landschap een afzonderlijk • vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten zal hébben, of dat de vermogens van gedeelten van landschappen met die van andere landschappen of gedeelten daarvan tot een gezamenlijk vermogen met gezamenlijke lasten en inkomsten zullen worden samengevoegd. (4) In de gevallen, in dit artikel voorzien, regelt het Hoofd van gewestelijk bestuur het verband van de afzonderlijke vermogens, lasten en inkomsten der landschappen tot gemeenschappelijke, zoomede dat van het afzonderlijke vermogen, de eigen lasten en inkomsten van een deel van een landschap tot het vermogen van het landschap. 25: - (5) Voor een gemeenschappelijk vermogen, met gemeenschappelijke lasten en inkomsten, als bedoeld in het eerste en derde lid van dit artikel, wordt mede jaarlijks eene begrooting van inkomsten en uitgaven vastgesteld; voor gedeelten van landschappen met een eigen vermogen, eigen lasten en inkomsten eveneens, indien die niet op de begrooting van het landschap voorkomen. Het tweede lid van artikel 21 is op de in dit lid bedoelde begrootingen van toepassing.. (6) Vorderingen, dagvaardingen en alle andere exploiten tot betaling van vorderingen ten laste van een gezamenlijk door meerdere landschappen tot stand gebracht vermogen, worden, gedaan aan den persoon of ter woonplaats van den Europeeschen bestuursambtenaal-, tot wiens gebied alle de betrokken landschappen behooren, of ter plaatse, waar hij kantoor houdt; die ten laste van de huishouding van een afzonderlijk deel van een landschap met eigen vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten tegen den bestuurder van het landschap, op de wijze als aangegeven in het derde lid van artikel 10. Art. 23. (1) De begrooting treedt niet in werking dan nadat zij door het Hoofd van gewestelijk bestuur is goedgekeurd. (2) Voor wijzigingen van de begrooting, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, geldt het bepaalde in lid 1. (3) Uitgaven buiten of boven de begrooting mogen niet plaats vinden dan in dringende gevallen, overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen. Art. 24. Op het landschap rust de verplichting om de in het rechtstreeksch belang van het landschap door het Land gedane uitgaven naar vermogen te restitueeren. Het restitutiebedrag wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald. Art. 25. (1) Jaarlhks wordt door hem, die de begrooting vaststelde, eene, de begrooting zooveel mogelijk op den voet volgende, rekening van de uitgaven en ontvangsten voorloopig vastgesteld. (2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt het slot der rekening vast. Art. 26. Het beheer der geldmiddelen van het landschap wordt overigens gevoerd en ingericht overeen1 komstig door den Gouverneur-Generaal of van Zijnentwege vast te stellen regelen. - 26 - Algemeen toezicht. Art. 27. Regelingen door het Zelfbestuur, krachtens eene door den Gouverneur-Generaal, overeenkomstig artikel 15 onder l verleende vergunning uitgevaardigd betreffende de invoering, wijziging of intrekking van belastingen ten bate van het landschap, behoeven, alvorens van kracht te zijn, de goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur. Art . 28. (1) De leiding, bedoeld in lid 1 en lid 2 van artikel 12, gaat voorzoover betreft de na te noemen onderwerpen onmiddellijk van het Hoofd van gewestelijk bestuur uit, en kan door hem in zake die onderwerpen niet dan overeenkomstig bijzondere aanwijzingen op de hem ondergeschikte ambtenaren worden overgedragen. (2) Deze onderwerpen zijn; a. daden van wetgeving door de Zelfbesturen; b. maatregelen, die geldelijke gevolgen voor het landschap of voor eene geldelijke huishouding, waarbij het betrokken is, hebben; c. de vaststelling van regelihgen door meerdere Zelfbesturen gezamenlijk. Art. 29. (1) Het afstaan, verhuren of in gebruik geven van gronden aan niet onder het gezag van het Zelfbestuur staande personen door het landschap, het Zelfbestuur of zijne onderhoorigen geschiedt, slechts met toestemming van of van wege het Hoofd van gewestelijk bestuur, waarvan moet blijken door eene op de desbetreffende akten gestelde goedkeuring. Overeenkomsten en handelingen in strijd daarmede zijn van rechtswege nietig. (2) Overigens is voor het aangaan van overeen komsten van niet strikt persoonlijken aard, met wien ook, door het landschap of het Zelfbestuur de toestemming vereischt van het Hoofd van gewestelijk bestuur, waarvan moet blijken door eene op de desbetreffende akten gestelde goedkeuring. Overeenkomsten en handelingen in strijd daarmede zijn van rechtswege nietig. (3) Het eerste lid van dit artikel houdt op van kracht te zijn bij de inwerkingtreding van de in het eerste lid onder i van artikel 15 bedoelde regelingen. Art. 30. (1) Van de door het Land uit vergunningen en concessiën binnen de grenzen van het landschap verkregen baten zal de helft aan het betrokken landschap ■ 27 worden afgestaan, uitgezonderd in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden, waar het aandeel van het landschap als van ouds het 4/10 (viertiende) deel.blijft bedragen. (2) Bij ontginning van Landswege wordt in ieder geval afzonderlijk door den Gouverneur-Generaal gerégeld hoeveel van de baten met het oog op de landschapsbehoeften aan het landschap zal worden toegekend; ook bij opsporing van Landswege is zoodanige toekenning aan het landschap van een zeker bedrag uit de baten mogelijk. (3) Het Zelfbestuur zal zoodanige ondernemingen steeds zooveel mogelijk bevorderen. Slotbepaling. Art. 31. De Gouverneur-Generaal is bevoegd de landschappen aan te wijzen, waar de artikelen 8, 14, lid 2, 15 en 17 dezer regelen geheel of gedeeltelijk, buiten toepassing zullen blijven. Artikel III. (1) De vorenstaande Regelen kunnen worden aangehaald als „Zelfbestuursregelen 1919". (2) Deze ordonnantie treedt, voor zooveel noodig .gewestgewijze, in werking op nader door den Gouverneur-Generaal aan te geven tijdstippen. En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden. Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. Gedaan te Buitenzorg, den 248t8n December 1919. J. VAN LIMBURG STIRUM. De Algemeene Secretaris, G. R. ERDBRINK. (Uügeg. 21 Januari 1920). - 28 - INSTRUKTIËN. Blz. 208, regel 20 van onder. Art. 6 wordt gelezen als volgt: „Bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt zijn ambt, totdat door den Gouverneur-Generaal daarin zal zijn voorzien, tijdelijk uitgeoefend door den (oudsten in rang der) ter hoofdplaats van het gewest bescheiden AssistentResidentten). Indien geen ambtenaar met den rang van AssistentResident ter hoofdplaats bescheiden is, wordt het bestuur over het gewest tijdelijk uitgeoefend door den Gewestelijken Secretaris, met dien verstande dat voor het geval deze niet voldoet aan de voorwaarden van benoembaarheid tot de bij artikel 1 van het besluit op de Indische Bestuurs• opleiding (Staatsblad 1907 No. 230) genoemde betrekkingen, de (oudste in rang der) ter hoofdplaats van het gewest bescheiden Controleur(s) bij het Binnenlandsch Bestuur als tijdelijke waarnemer optreedt. De bepalingen dezer Instructie, met uitzondering van artikel 5, zijn van toepassing op den ambtenaar, met de tijdelijke waarneming van het ambt van Hoofd van gewestelijk bestuur belast." Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 9 December 1919, Ind. 8. 784, die dit artikel voorwaardelijk van toepassing verklaart voor de Hoofden van gewestelijk bestuur in de Buitengewesten. INDISCHE COMPTABILITEITSWET. Blz. 247, regel 21 van onder. Art. 65, eerste lid, wordt gelezen als volgt: „De besluiten der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië, waarbij het bedrag wordt vastgesteld, dat ter zake van eenig comptabel beheer aan den Lande moet worden vergoed of waarbij aan een comptabele eene boete wordt opgelegd, worden uitgevaardigd in naam des Konings". Aldus nader vastgesteld bij de wet van 21 April 1922. Ind. S. 504 (Ned. S. 201). - 29 - Blz. 247, rege 1 4 van onder. Art. 66 wordt aangevuld met de volgende bepaling: „Bij die instructie kan aan de Rekenkamer worden toegestaan hare bemoeiingen en werkzaamheden, ook voor zoover ze uit deze wet voortvloeien, te beperken tot zoodanig deel der bij haar ingediende administratieve bescheiden en verantwoordingen van comptabelen, als te harer beoordeeling voor eene doeltreffende besparing van arbeid nuttig en toelaatbaar wordt geacht". Aldus nader vastgesteld bv> de wet van 21 April 1932 Ind. S. 504 (Ned. S. 201). 30 - SURINAME. REGEERINGSREGLEMENT. Blz. 278, regel 1. Men schrappe de woorden: „is hij regterlijk vonnis of die geregtelijken afstand van hunne" Blz. 279, regel 1. Men late deze bladzijde aanvangen met de woorden: „is bij regterlijk vonnis of die geregtelijken afstand van hunne" B1 z. 292, regel 26. Art. 159, tweede lid, wordt gelezen als volgt: „Zij doet dit door bekostiging op den voet van gelijkheid van het bijzonder en het openbaar onderwijs". Aldus nader vastgesteld byj de wet van 26 Maart 1920f Gb. 39 (Ned. S. 130). - 31 - CURACAO. REGEERINGSREGLEMENT. B1Z' ^lsvoit^1 13 onder- Art' 107 wordt gelezen „De verschillende eilanden der kolonie, behalve het eiland Curagao, worden, elk afzonderlijk of groepsgewijze bestuurd door gezaghebbers". Aldus nader vastgesteld bij de toet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90). Blz. 337, regel 6 van onder en blz. 338, regel 1 tot 29 De artikelen 108, 109, 110, 111 en 112 vervallen Al ius nader vastgesteld bij de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90). B1 z. 387 onderaan. Men leze in een nieuwe noot behoorende dij Art. 107: „ Art. 2 van de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned b. 90) luidt: „De Gouverneur is bevoegd om de door Ons benoemde, nog in functie zijnde gezaghebbers to schorsen en te ontslaan". Blz. 339, regel 8. Art. 116 vervalt. T>iAl(}?i,2ftder vast98teld bij de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90). Blz. 339, regel 14. Art. 117 wordt gelezen als volgt: .De gezaghebber wordt in de uitoefening van het laSadë30" tuur van elk eUand bijgestaan door twee D^j^T^ vast9esteld bij de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90). B1 z. 348, regel 32. Art. 180, tweede lid, wordt gelezen als volgt: „Zij doet dit door bekostiging op den voet van gelijkheid van het bijzonder en het openbaar onderwijs." ™ o?8,£1der„ vast^steld bij de wet van 26 Maart 1920 Pb. 35 (Ned. S. 131).