PRACTISCH CHRISTENDOM '" n '■ ONDER REDACTIE VAN ■ . /- ' ■' / Dr H. TH. OBBINK JEK P. X iiOt-ÉN AAR KERKGAAN 1 DOOR J. VAN DER SPEK Serie III - Nummer 2 UTRECHT - G. J. A. RUYS - 1919 PRACTISCH CHRISTENDOM onder redactie van Prof. Dr H. TH. OBBINK en Ds P. J. MOLENAAR Adres der redactie: Prins Hendrikstraat 19 - 's-Gravenliage. Doel De bedoeling van deze uitgave is, menschen van onzen tijd, in 't bij— Tan zonder jonge menschen, waaronder zoovele zoekenden en twijfelenden P-C. zijn, die aarzelend of zelfs afwijzend staan tegenover de kerk, den bijbel, de sacramenten en zooveel meer, en die geen raad weten met de vele ethisch-religieuse kwesties, welke gedurig en van alle kanten zich aan hen opdringen, een weinig behulpzaam te zijn bij het zoeken van den juisten weg. Ook om ouders en allen, die veel met jonge menschen in aanraking komen, en dan met hen, gelijk zoo vaak het geval is, zeer verschillen in hun waardeering van al deze dingen, aanwijzingen te geven voor de juiste wijze van behandeling. De achtereenvolgens verschijnende nummers zullen zeer uiteenloopende onderwerpen behandelen, maar de uitgave zal toch zóó ingericht zijn, dat later de bijeenbehoorende nummers in series kunnen worden verzameld en als kleine boekdeelen gebonden. Godsdienstig Leven Inbond Prof. Dr H. TH. OBBINK *aj| Persoonlijk geloof. Dr J. A. CRAMER Het leven in gemeenschap met God. Ds J. C. VAN DIJK Geloof en heilsgeschiedenis. Geloof en geloofsformuleering. -C^P Dr A, K. KUIPER Gebed. Dr M. J. A. DE VRIJER Twijfel. Dr M. VAN RHIJN Waarom Jezus? Ds M. LINDENBORN Wat verstaat de Bijbel door „geloof"? Ds S. F. H. J. BERKELBACH VAN DEN SPRENKEL Is geloof anto-snggestie ? KERKGAAN. Je voelt jezelf wel in een eenigszins scheeve positie, als je gevraagd wordt om een en ander te schrijven over kerk* gaan, en, terwijl je telephonisch, gelukkig telephonisch, de toezegging geeft het wel te willen doen, je geweten spreekt en zegt: «Ei vrindje, weet je wel in hoeveel Zondagen je zelf niet ter kerk ben geweest 1» Mijn geweten veronderstelde dus nog, dat ik behoorde te Maar er waren heusch aannemelijke verontschuldigingen voor dit verzuim; en dan, «je oordeel kon er immers alleen door winnen, als je om «redenen» zelf wel eens niet ter kerk ging.» Mijn geweten was tot zwijgen gebracht, dacht ik; en ik ging aan 't schrijven. Toch, datzelfde geweten rustte niet, voordat bovenstaande confessie neergeschreven was. Nu weet ge hetl Waarom ik niet ter kerk ging? In geen weken? Den eenen Zondag was 't dit, den anderen Zondag weer wat anders. Éénmaal in de drie weken heb ik «dienst», kan ik niet ter kerk gaan. Zóó gaat het velen, een groot aantal mannen, een klein aantal vrouwen. Of hebben de moeders van groote 2 KERKGAAN. gezinnen, die 's Zondagsmorgens na den drukken, laten Zaterdagavond nog zooveel hebben te beredderen ook «dienst»? 't Zou 't aantal vrouwen niet onbelangrijk uitbrei* den. Die mannen en vrouwen kunnen op bepaalde Zondagen eenvoudig niet naar de kerk. Kunnen eenvoudig niet. Dat woordje «eenvoudig» moet op u werken als een onveilig sein. Wees dan op uw hoede I Tien tegen één, dat 't moet worden vertaald: «niet»*eenvoudig. Want, dat ik niet vrij ben om ter kerk te gaan, als 't roode kalendercijfer vertelt,, dat 't Zondag is, rustdag, en de kerkklok uitgalmt, dat zoo dadelijk de gemeente der vrijheid samenkomt, is niet eenvou* dig. 't Is een gecompliceerd gevolg van een gecompliceerde maatschappij. In ieder geval is 't een feit, waarmee moet gerekend worden door den dominee, als hij vanaf den kansel zijn gehoor monstert. Sommige predikanten zijn daar heel sterk in, weten precies te zeggen, wie er was, wie niet; daarin trouw ge*steund door mevrouw van den dominee, die zich de open plaatsen dikwijls als een persoonlijke beleediging aantrekt. Kerkgaan heeft maar al te vaak veel van winkelen in de zaak van dominee en mevrouw. Ik heb wel eens heel sterk 't gevoel gekregen, dat 't al of niet ter kerk komen minder beteekende voor 't zieleleven van het gemeentelid dan voor de eigenliefde van den predik kant. Dat eerst recht, als er slechts twee in eenzelfde ge* meente concurreeren. Wanneer er geklaagd wordt over 't geringe kerkbezoek, komt 't gewoonlijk van den kant der partij, die belang heeft, vooraan den dominee. Dominee, er zijn menschen, die 's Zondags even verbonden zijn als gij zelf; zij kunnen niet komen. En, laat ik er dit, zonder het te beoordeelen, dadelijk aan toevoegen, die enkele Zondagen, dat zij vrij zijn, nu ja, dan willen ze ook wel eens «echt» vrij zijn, willen ze eens net doen, wat hun in KERKGAAN. 3 den zin komt: uitslapen, een fietstocht maken, met hun kinderen spelen. fSffïfi Zóó kan men 't zien. 't Is niet vriendelijk tegenover den pastor, die met groote, onverdrote zorg en taaie, zeg wel taaie, volharding zijn kudde bijeenbrengt en bijeenhoudt, wars van eerzucht, in alle stilte, zonder reclame, met veel opoffering van tijd en rust, offers, die te vaak te. gering worden geteld. Hij vergeve *t mij. 't Was een oratio pro domo, een ver* dediging van hen, die niet kunnen komen. En, dominee, wees ook niet al te ontevreden over uw gemeentelid, dat zelfs op zijn vrijen Zondag eens een keer niet ter kerk komt; blijf zelf eens een Zondagavond, als uw collega preekt, thuis in uw kinderkring; domineeskinderen komen, wat dat betreft, vaak veel te kort Dat verbonden gebonden zijn op Zondag hangt nauw samen met Zondagsrust en Zondagsheiliging. Lezer, lezeres, die 's Zondags rust, den Zondag viert, 's Zondags ter kerk gaat, beteekenen deze woorden iets voor u: rust op Zondag, heiliging van den Zondag; naar den uiterlijken kant van uw leven, voor alles naar zijn innerlijke zijde? Ik ken een gezin, een «Christelijke» familie ('t mag hier gerust tusschen aanhalingsteekens staan) met meerdere zonen en dochteren, een aardig, prettig gezin, waar nooit iets de kalmte wegneemt, de harmonie verstoort. Nooit.... behalve des Zondagsmorgens eens in de veertien dagen, als «hun» dominee, hun huisvriend de ochtendbeurt heeft. Dan «moeten» ze allemaal naar de kerk, ook de dienstbode. Je ben van zelf 's Zondags wat later dan door de week; de slaapkamers moeten gedaan zijn, voor de dames zich kleeden; de koffie gezet, voor de kerk begint; en half tien moeten allen present zijn. 4 KERKGAAN. 't Kwam wel niet tot ontheiliging van den Zondag, maar toch de wijding ontbrak, het huisgezin ging ontsticht ter kerk; een enkele Zondag werd er door «bedorven»; zelfs bedorven, 'n verloren dag, en dat door het kerkgaan. 't Kome niet voor! Er zijn andere wijzen van ontheiliging van den Zondag — ik behoef u die toch niet te noemen? Ik behoef tegenover u die toch niet af te keuren? Waarom ik niet ter kerk ging? Om onze dienstbode; ja zeker, u leest goed, om de dienstbode. En toch waren we wat blij, dat ze kwam. s Zondags moest ze vrij zijn, iederen Zondag, den geheelen dag. Nu ja, na lang praten wilde ze wel eens thuis blijven om op ons kindje te passen, als wij ter kerk wilden gaan, maar 't moest uitzondering blijven. Sinds bleven wij 's Zondags één van beiden thuis bij ons kindje als onze gedienstige uitging. Wij zijn niet de eenigen; t gaat velen zoo. 't Dienstboden* vraagstuk grijpt diep in 't leven in; ook 't kerkgaan onder* vindt er den terugslag van. En afgezien van de verminderde gelegenheid om te gaan is 't verlies ook op andere wijze zoo groot. Kun je samen ter kerk gaan, dan geeft de wandeling naar huis ongezocht nog enkele oogenblikken bij uitnemend* heid om te blijven bij de preek, 't Kopje koffie, 't Zondagsch koekje thuis uit de kerk verdringen als ongemerkt, wat nog van de preek, gemeenlijk toch al niet veel, bleef hangen; en als 't gesprek er al eens weer op komt, dan komt 't, er zijn gelukkig uitzonderingen, noch der preek, noch den predikant ten goede. De Emmaüsgangers waren maar met hun beiden op weg naar Emmaus, toen Jezus bij hen kwam en met hen ging. KERKGAAN. 5 Er zijn factoren, die het kerkgaan onmogelijk maken, zelfs, wanneer men ernstig wil, alles beproeft. Ik woon een groot half uur van de kerk af. Ook dat is nu en dan een reden van niet gaan. Neen, ik bloos niet. We wonen buiten, een tram is er niet (ik doe u toch niet schrikken door goddeloosheid op goddeloosheid te stapelen, — met de tram naar de kerk!), per fiets kunnen we niet gaan, ik kan ook niet laten inspannen, en dus — loopen. Waarom zouden we niet loopen? Zoover is 't toch niet, zelfs niet bij ongunstig weer! Als de rechte behoefte er maar was, dan zou er over een half uur loopen niet gesproken, zelfs niet gedacht worden. Als er een extra*broodkaart mee te verdienen was, of een extra*éénheid brandstof, dan zoudt ge er behalve het half uur loopen nog wel een uur wachten bovendien voor' over hebben. Een beetje pruttelend misschien, toch zoudt ge het doen; stellig! 'Maar de geestelijke honger is niet graag, en het geestelijk vuur brandt verbazend zuinig, kan met nog minder toe dan de zuinigste vulkachel in het vijfde oorlogs» jaar. Wat liepen onze vaderen niet einden voor een predikatie, en heusch niet alleen 's Zondagsmorgens. Ik zat al te wachten op dat argument van mijn ander, wilt ge, beter ik. 't Feit zonder meer is niet aanvechtbaar; ten minste...! We hebben geen statistieken over 't kerkbezoek in vroeger dagen, en van enquêtes over de lengten der afstanden en de frequentie der gangen wist men nog niet. «Onze Vaderen». Geen bruikbaarder getuigen dan deze, want ze blijven zwijgen, wat men ook van hen vertelt. Ze blijven deftig, waardig. Niet waar, 't moet met een hoofdletter ge* schreven worden! Met een zeker ontzag uitgesproken wordenI Vooroudervereering komt heusch niet alleen bij «primitieve» volken voor, draagt immer een religieus karakter. 6 KERKGAAN. Ik wil, daarop gebracht door die voorvaderen, die misschien zoo trouw en zoo van ver ter kerk kwamen, over 't kerkgaan als historisch verschijnsel een enkel woord zeggen. Het gaan naar de kerk veranderde, omdat de kerk, het doel van dien gang, in alle opzichten een andere plaats in de samenleving ging innemen. Al dadelijk de kerk als gebouw. Oorspronke* lijk had de stad, want daar dringt zich dit verschijnsel het meest op, haar middelpunt in de kerk. Zooals nu nog de kerktoren van uit de verte de ligging bepaalt en de stad vereenzelvigd wordt met dien toren, zoo was in het verleden de stad de ombouw rond de kerk, één met haar. Daar kwamen de onmondigen samen en ontvingen: de Moeder zorgde voor haar kinderen. Maar de kinderen werden groot, ze gingen zelve denken, doen; en het stedehuis verrees, symbool van nieuwen tijd. Het leven, dat korten tijd in de kerk haast alles vond, wat het zocht, door haar werd omvangen, ont* glipte haar, werd een macht buiten, straks tegenover haar. Voorloopig liet het haar nog de dooden, die ter laatste ruste gingen naar de kerk en haar hof. De tijd kwam, dat ook die kerkgang een einde moest nemen. Ik heb er den Dom in Utrecht wel eens op aangekeken, toen er sprake was van een nieuwe kerk. Niet dit is het verschil, dat over den Dom door geslachten na elkaar werd gebouwd; eer een nieuwe kerk, nu wel in korten tijd opgetrokken, afbetaald, vrij van schuld is, gaan bijna ook geslachten heen. Maar de Dom was de opheffing der handen van een gansche stad met wijden omtrek, ze verrees in het middelpunt. De nieuwe kerk, - er ligt zooveel tijd tusschen twee nieuwe kerken, dat de jongste officieel «De» Nieuwe kerk kan worden geheeten -, de nieuwe kerk is het ineen* slaan der handen van een kleinen kring; ze verrijst aan den omtrek. Dat is symbool, men versta het. Dom, stadhuis, naast beide, hoe langer des te meer tegen* KERKGAAN. 7 over beide het vergaderlocaal. Er zit gang in die opvolging. Een DOM kon er maar één zijn, een stadhuis, eenmaal de splitsing tusschen geestelijke en wereldlijke dingen aan* vaard, evenzoo; localiteiten voor vergaderingen, hetzij dan religieus, of voor wereldlijke doeleinden, kunnen tot in het onbeperkte gevonden. En de breede stroom, die eenmaal ter kerk ging door de wijde duistere portalen, zich vernauwend om te komen in het schip, van licht vervuld door de omhoog voerende boog* vensters, vertakte zich en verliep zich in groepen en groepjes, steeds minder religieus, meer wereldlijk. Toch bleef de Dom, rijst ze als de eènige op uit het lage, dat haar omringt. Mocht het symbool zijn van een eenheid, die zal worden hervonden, als allen het eeuwige weer zoeken Deo Optimo Maximo ter eere. Onze vaderen gingen ter predikatie, zooals het op vele dorpen nu nog wel de gewoonte is: men weet elkaar bij en in de kerk te ontmoeten; de reis is nooit te vergeefs, werpt vruchten af voor ziel en lichaam. Ter predikatie. Want dat was een gebeurtenis in den tijd, toen velen nog niet lezen konden, en de boeken schaarsch en duur waren; toen nog geen kranten in ieders huis het laatste nieuws binnenbrachten en men tijd had, dagen lang tijd om over één nieuwe ge* dachte, één woord, dat trof, na te denken, en daar ook genoeg aan had. Een preek beteekende iets^ had waarde, al was 't reeds alleen om al deze uitwendige dingen. Waar was een maatstaf, waarmee de preek kon worden vergeleken, dan alleen de preek van den vorigen en voorvorigen Zondag. En nu? Een bonte veelheid: boeken, tijdschriften, kranten, wetenschappelijke en populaire voordrachten, volksleeszalen en bioskopen. En ook, en eindelijk de preek; de preek op denzelfden dag, op hetzelfde uur, door denzelfden spreker, over dezelfde stof, met dezelfde indeeling (zeker, 7 KERKGAAN. er zijn uitzonderingen, zelfs zeer veel uitzonderingen). Dat is een concurrentie, die niet is vol te houden; die zaak moet verloopen. Ze verliep ook werkelijk; zou misschien geheel verloopen zijn, als er niet één, twee, ja allerlei factoren waren, die de preek in hetzelfde oogenblik, waarin ze binnen den gezichtskring komen, tot iets verheffen, dat zich laat gelden buiten mededinging. Ik kom niet meer terug op dat half uur loopen. Ik schaam me er over, dat ik het noemde, en ben blij, dat ik het al schrijvende uit mijn gedachten verloor. Mijn arglistig hart poogt nog wel die kwade zaak te ver* dedigen; het fluistert me in, dat we 't loopen ontwend zijn, dat we immers ook geen vijf tot zeven uur meer loopen om ons meisje te gaan bezoeken, wat ook al weer die volhar* dende, onvermoeibare voorvaderen deden. Maar 't is immers een kwade zaak; genoeg dan! Zou ik er over spreken? Het heeft veel van het argument ontleend aan den grooten afstand. Toch is 't wat anders, want het is te veranderen, met een beetje goeden wil zelfs radicaal te verhelpen. Ik bedoel de koude in de kerk. Want daarom bleef ik ook wel eens van een kerkgang thuis, 't Is voor velen een schrikbeeld, en niet alleen voor oude heeren. Als dokter zou ik het kerkgaan zeer beslist dezen en genen om die reden, de kou, willen verbieden. Hebt ge wel eens gezeten, dat uw voeten zwaar werden van de kou, als afvielen, uw handen blauw werden, als verstijf» den; dat uw adem voor u uit zich verdichtte tot waterdropjes; dat een rilling u deed schudden; uw tanden klepperden? En toch boeide de,preek u, stondt ge verrast gauw weer op straat. Kou is iets, waar sommige gestellen uitermate gevoelig voor zijn. Ik heb veel kou geleden, bittere kou. Ik trachtte uw argument al te ondervangen, dat dan de ware 8 KERKGAAN. 9 lust, de ware belangstelling er niet was geweest. Zeker, die doet heel veel. Ik wil u zelfs wel helpen en u wijzen op de voetbal* enthousiasten, en dat zijn er heel wat; die moeten ook vaak einden loopen (maar daarover zouden we niet meer spreken), die staan ook tijden lang kou, bittere kou te lijden en blijven er warm bij. 't Laatste is niet waar. Ze bekommeren zich niet om de kou; ze hebben ' t kou lijden er voor over, als ze den wedstrijd maar bijwonen. Waarom de kou hen en anderen dan van den kerkgang terughoudt? Dat is het juist: het enthousiasme ontbreekt. Gij hebt daarin gelijk, het ver» mag veel. Maar als 't er nu eenmaal niet is; wat dan? Waar ter wereld zou een locaal met zoo weinig comfort, als de meeste kerken aanbieden ooit een huurder, een ge* bruiker vinden. Geen enkele vergaderzaal, ik denk nu niet eens aan een ver* gelijking met schouwburgen en bioskopen, met wit gekalkte muren, biezen stoelen en houten banken, hol en kil en tochtig, zonder verwarming, met onvoldoende verlichting, zou ook maar éénmaal worden verhuurd, verkiezingsdagen daargelaten. Heeren kerkvoogden, ik weet niet, of gij kinderen des lichts zijt, maakt niet dadelijk die gevolgtrekking. Jezus zegt in het Evangelie van Lukas, dat de kinderen dezer wereld voorzichtiger, verstandiger zijn dan de kinderen des lichts. Daarom bouwen ze tribunes, zorgen ze voor buffetten op de terreinen der voetbalwedstrijden; daarom zitten de stoeltjes in de bioskopen zoo gemakkelijk ('t speelt een rol in de onderlinge concurrentie), is het er warm, gezellig, speelt er een strijkje. Heeren kerkvoogden, wilt die kinderen der duisternis nu eens beschamen door wijzer te worden, 't Zou het kerkgaan veraangenamen, 't Zou het kerkgaan bevorderen, 't Zou misschien één enkele ziel kunnen brengen tot God; gij weet haar waardij. 10 KERKGAAN. Komt die post ooit op uw begrootingen voor? Blijke het in den grooten dag niet, dat uw nalatigheid, erger, dat uw tegenwerken schade deed. Dit geschriftje is bedoeld als een nummertje in de reeks voor praktisch Christendom. Praktisch komt van 't Grieksche prassein, in het Nederlandsen: doen; doen, heeren kerk* voogden, begrepen, doen! Als de voetbalkijkers terugkeeren van 't terrein, hebben ze 't over één onderwerp: ze zijn «vol» van den wedstrijd. De rijen buigen naar elkaar toe: hun favouris wonnen; ze lachen vroolijk op; of ze loopen strak, zwijgen: hun club verloor. Dat is enthousiasme. Ze hebben zelf buiten de lijntjes mee* geschreeuwd, meegehold. Ze hebben met armen en beenen staan zwaaien, ze hebben gescholden, gejuicht; de voetbal* daemon was in hen gevaren. Dat was enthousiasme. Als de kerk uitgaat Moet ik het verschil nog breed uitmeten? Blijkt daar iets van heilig vuur, dat oversloeg, bleef doorbranden? Praat men nog den geheelen dag tegen telkens weer andere kennissen over de preek van 's morgens ? Buiten het kerkportaal, neen nog in de kerk bij het naar buiten dringen: een hand gegeven: «Hoe maak je het?» «Een goede preek, hel» en de orde van den dag wordteen andere. De voetbalenthousiast weet nog het geheele verloop van den wedstrijd. Vraag eens naar details uit de preek. Een enkele vage herinnering. Gelukkig niet altijd; gelukkig! Er zijn er voor wie een preek, die ze hoorden, het keerpunt in hun leven werd. Die de herinnering aan plaats en tijd en dominee en tekst hun geheele leven door meedragen, diep in hun hart als in een schrijn een kleinood: de klanken worden iets gedempter gehouden, als het deksel zoo dadelijk zal geopend worden, want uit het schrijn zullen reliquieën, her* KERKGAAN. 11 inneringen oprijzen. Er blijft ontroering in hun stem, als zij komen tot vertellen. En dan worden er misschien ook veel details vergeten, maar dit eene staat in onaantastbare zekerheid voor hen vast, dat zij hun Leven vanaf dat oogenbKk, die preek beginnen te rekenen. Hier past geen vergelijking, als die ik zoo even noemde. En een ander verrast u, prediker, bij het huisbezoek — haar hand is misschien nog vettig van het zeepsop, al droogde ze die aan haar schort — door de toepassing, die zij zelve, over haar waschtobbe gebogen, heeft gemaakt op de preek, die zij gisteren, Zondag, uit uw mond heeft gehoord. Gij moet u misschien wel even er op bezinnen, wat zij bedoelt, hoe ze tot haar toepassing kwam; aanvaard het dankbaar, zij is een van de weinigen. Nog zeldzamer zijn zij, die geregeld ter kerk komen, met werkelijke belangstelling hooren, en de preek mee naar huis nemen, haar in hun leven trachten te verwerken, in praktijk te brengen. Ze zijn zeldzaam, maar ze zijn er. Bij de meesten echter is: de kerk uit, de preek vergeten. Ik weet wel, het hangt niet enkel van de kerkgangers af, of zij met enthousiasme, bezield terugkeeren. De voetballers komen ook wel eens van het veld, zóó dat ze spreken over een saaien wedstrijd, een verloren middag, als er maar wat op los getrapt werd en geknoeid. 't Ligt ook wel eens aan den dienst, de preek, den dominee, als men leeg de kerk verlaat, zonder bezieling. Denkt het u in, een geheele week, zeven lange dagen begonnen zonder bezieling. Dominee mist een groot voorrecht. Als 't publiek zich 's Zondags verveeld heeft, als de wedstrijd saai verliep, dan vertelt het Maandagochtendblad notate bene expresselijk in breede oplage gedrukt, waaraan dat lag, bij wien de schuld was, wie slecht speelde. 12 KERKGAAN. Wat een prikkel voor de clubs, de spelers! Dominee, gij, die uw gehoor weer het gaan zonder hun iets mee te geven, als het Maandagochtendblad ook eens verslag uitbracht van uw predikatie, zoudt ge er mee voor den dag zijn gekomen? Lezers, gemeenteleden, telkens weer wordt door de clubs ge* klaagd over de weinige supporters, belangstellenden, vrienden van de club, die meegaan naar de wedstrijden om de spelers aan te vuren, voor hen te doen, wat zij maar kunnen. Telkens weer wordt gewezen op het belang van hun tegen* woordigheid voor het moreel der club. Voor u ligt hier een taak ten opzichte van uw predikant Uw aanwezigheid is voor hem een steun, meer dan gij wel* licht vermoedt, 't Is zoo'n moeilijk werk preeken maken, heusch, nog moeilijker dan 't maken van een doelpunt. Maar uw supporten moet in iets anders bestaan dan «hup, hup» roepen, «toe dan», «zet door» schreeuwen. Uw geroep moet zijn een geroep des gebeds. En als gij leeg uit de kerk kwaamt, hebt gij u dan wel eens afgevraagd, hoeveel persoonlijke schuld gij, gij zelf daaraan hadt. 't Is zoo n moeilijk werk «preeken» «maken». En de preek is het hoofddoel van den kerkgang. Misschien wel wat ten onrechte. Want 't samen bidden, 't samen zingen be* hoorde van evenveel, zoo mogelijk van nog meer beteekenis te zijn. 't «Samen» bidden. Hebt gij wel wel eens met anderen, dat is nog 't moeilijkste niet hebt gij wel eens met één ander moeten bidden, hard op, dat uw lippen de woorden moesten vinden en uitspreken, die beider innigst gevoelen vertolkten. Rees er dan niet een heilige schroom in u op? Als wij samen bidden in de kerk , maar is dat geen karikatuur. Is dit bidden? Is dit «samen» bidden? En 't samen zingen! En als de hand KERKGAAN. 13 in ' t zakje duikt en daar een cent, zelfs een kwartje laat vallen, is dit een «hand» «reiking» «der liefde»! Zoo wordt de preek het hoofddeel en het hoofddoel der huidige godsdienstoefening. Uw verzuchting is te begrijpen. De gemeente moest aan haar meer deel hebben. Den dominee afschaffen, en de gemeente alles zelve laten doen, gelijk werd voorgesteld, is wel heel radicaal; maar dat de handeling der gemeente zelve een grootere plaats innam in haar samen* komst, mocht toch wel. Voorloopig moet 't nog alles van den dominee verwacht worden. Deze kan door dit voorrecht (beschouwt hij 't zelf als een voorrecht), door deze verplichting (het stemme u, gemeente, tot milde beoordeeling) velen tot een aanstoot worden, veel bederven, Gode zij dank evenvelen tot een blijvende zegen worden. Tot een aanstoot worden, bederven. Moet ik nog spreken over 't onware in de preek van den dominee. Ik deed 't niet, als ik er niet- van overtuigd was, dat de achteruitgang in het kerk gaan, als die er is, — quantitatieve achteruitgang kon wel eens overgecompenseerd worden door qualitatieve ver* betering — voor een groot deel moet worden geweten aan het onware aan de gebruikelijke godsdienstoefening als zoo* danig eigen en aan de preek in het bijzonder. Er zijn weinig dingen, die het Christendom, de Christelijke godsdienstoefe* ning, de Christelijke prediking, den kerkgang zooveel kwaad hebben gedaan als de innerlijke onwaarachtigheid. Een vooze radijs wordt op zij gelegd, een zwaar beurze peer gaat in de vuilnisbak, een bedorven ei brengt men zoover mogelijk weg. Gij kent die aardige stuifzwammen, van buiten aan* lokkend, van binnen stuivende asch. Daarmee is innerlijke onwaarachtigheid te vergelijken. Onze maatschappij is lang genoeg Christelijk geweest, dat ieder weet, wat de idealen 14 KERKGAAN. va» dat Christendom zijn. Ze werden lang genoeg als vaan* dels, helaas ook als maskers gebruikt. Zij werden lang ge* noeg, zij 't ook altoos nog op onvolkomen wijze, verwerke* lijkt. Nog steeds zoeken velen die idealen te benaderen: «ze hebben toch zooveel moois en de realiteit van het leven is zoo hard, zoo wreed». En zij vluchten uit die realiteit van het leven in de religie, zooals men het gewoel der moderne cultuur ontvlucht, als de zware kerkdeur dicht valt. Hun vlucht brengt hen ook in de kerk; ze beginnen ter kerk te gaan; en het teere plantje, dat wou opbloeien, wordt ver* moord door de innerlijke onwaarachtigheid, waarvoor juist zij maar al te vaak zoo buitengewoon gevoelig zijn. Is het niet bij den eersten kerkgang, dan toch bij den tweeden, zeker bij den derden. De oorzaak? Het officieele Christen* dom moest, moet nu éénmaal transigeeren, chicaneeren, sjache* ren met de eischen van Christus. Moest, moetl Is het zoo; kan het niet anders? 't Zijn vaak kleine dingen; toch van beteekenis. Wil ik eens iets noemen: die banken met be* timmeringen, luifels en gordijntjes, met groote bijbels voor heeren met hooge hoeden; die losse banken, achteraan, wat op zij, waar nooit hooge hoeden zitten. Dat vertrouwelijke knipoogje, nauw merkbare wenkje van den suppoost: «d'r was nog wel een plaatsje»; drie, vier anderen waren zoo juist teruggestuurd. 't Zijn kleinigheden, zeker. Maar begrijpt gij, wat ik bedoel? Waar, op welke plaats zou Jezus te vinden zijn geweest? Zou hij dat knipoogje gevolgd hebben? Neen — geen be» schouwingen 1 Denk er eens over na, niet als gij ziet zondigen, als gij zelf zondigt. Gij doet het vaker, dan1 gij denkt. Ook de preek kan onwaar zijn. Al dadelijk in zijn aanhef: «Broeders en zusters», «Geliefde broeders en zusters». De preek kan onwaar zijn door een valsche rhetorica, KERKGAAN. 15 vergeef me 't pleonasme. Daar behoort misschien ook dat «Broeders en zusters» toe. Daar behooren gelukkig het grootste deel dier geestelijke enormiteiten toe — ze vallen zwaar van den kansel — die den prediker, en dat is, als men het eenmaal doorziet, juist het belachelijke, toch tot niet meer dan een kramer in geestelijke snuisterijen maken. Rhetorica laat altijd leeg, verwijdert. Is de realiteit, die rondom ons brandt, en barnt, nog niet fel genoeg om de rhetorica te doen verstommen. Of laait de brand nog op te grooten afstand, moet eerst de eigen muur warm zijn geschroeid? De preek kan onwaar zijn, doordat de richting, daarin voorgestaan, en de persoon van den prediker niet harmoni* eeren, niet overeenstemmen: een dubbele tong. Dat is erger. Want dat wordt, hoe lang ook verdragen, ten slotte voor de oprechten een aanstoot en ergernis. De eenvoudige mensch heeft zoo weinig geestelijke plasticiteit, zoo weinig geestelijk verweer. Wordt het onware eenmaal doorzien, en voelt men zich bedrogen, de scha is onherstelbaar. De preek kan onwaar zijn, doordat de inhoud van de preek en de persoon van den prediker liegen, omdat de dominee «een kromme stok» is. Dat is het meest erg. Al vindt zelfs dit nog in bijbelsche termen verdediging. Maar daarover geen woord meer. Ter kerk gaan, naar de preek gaan, 't wordt voor elkaar gebruikt, 't Moet voor een predikant wel eens benauwend zijn, die korte termijn van Maandag tot Zondag, MaandagZondag; en Zondag, dat beteekent preeken, preeken 'smor* gens, preeken 's avonds, dat is geven, geven, geven, zonder immer (of vergis ik me gemeente, 't geldt u) te ontvangen. lederen Zondag weer aan preeken. Van de onmogelijkheid daarvan is ieder zoo overtuigd* dat ik mij iederen keer weer 16 KERKGAAN. verbaas, als het den predikant toch weer gelukt is om in zeven dagen bij veel ander, vaak hem geheel in beslag nemend, werk een preek te maken, waarnaar zijn hoorders moeten luisteren, die hen pakt. Er is één geheim, dat veel verklaart: 'tlukt, als de dominee in zijn preek mensch blijft; als hij zich ook maar niet geestelijk eenige treden boven zijn gehoor verheft. Er gaat een hunke* ring door de wereld naar de realiteit der onzienlijke, der geestelijke dingen, er is een honger naar beleefde waarheid; wordt deze gevoeld (en 't is wonderlijk hoe fijn instrument het zintuig daarvoor is) dan mag de preek overigens in alles gebrekkig zijn, ze pakt, ze legt op den hoorder beslag. Wat mij wel eens speet, vooral als ik een goede preek hoorde, is dat ik den tekst niet vooraf had kunnen overdenken. Nu is 't meestal een verrassing; maar al te vaak is er tusschen twee op elkaar volgende preeken niet 't minste verband. Wij gaan ter kerk, naar de godsdienstoefening in hoofd* zaak voor de preek. Maar wat beduidt die gang feitelijk, naast en tegenover alles wat ons leven verder vult. Is het een inhoudlooze handeling-, leeg ceremonieel; misschien zelfs wel een dwang* handeling, den mensch opgelegd, zonder realiteitswaarde? Voor velen ja, zonder eenigen twijfel. Maar dat is niet, wat de kerkgang behoort te zijn. Wat is de kerkgang? Het is een heel klein deeltje van de vulling van ons leven. En het krijgt eerst beteekenis, als we het zien, belicht van uit het doel van dat leven. Ons levensdoel, onze levensbestemming: dat is het kindschap Gods; de nabijheid Gods. Daartoe worden wij toebereid; dit leven — een voorbereiding, 'n moeilijke voorbereiding, telkens weer uit het oog verloren. Dan wordt het leven zelf doel. Dat moet niet, dat mag niet! Doel is de nabijheid Gods, het KERKGAAN. 17 blijvend verkeeren in de innigste gemeenschap met den Vader. Daarvan is de godsdienstoefening symbool; dan ontmoeten wij God, dan komt Hij ons tegen. Is dat zoo? Ontmoeten wij God? Komt Hij ons tegen? Als het niet zoo is, wien de schuld? God trok zich niet terug in duisternis; ons oog werd donker, wij zien Hem niet meer. God is niet langer een realiteit, waar men mee rekent, maar een woord, dat veel voorkomt op Christelijke scheurkalenderbriefjes en wandteksten, en in den bijbel, en misschien op de tong, maar niet in het hart. Wie kent nog worstelingen met God; wie kent God voor alles als «zijn» God? Kerkgaan heeft voor velen niet de minste levensbeteekenis. En als we naar den polsslag van het kerkgaan het religieuze leven moesten beoordeelen, dan restte ons alleen den dood te constateerén. 't Werd een plaag en een verdriet, geen voor* recht noch feest. Waarom men dan toch nog ter kerk gaat? Uit allerlei motieven van persoon tot persoon wisselend. Een groote massa gaat uit gewoonte. Ze denkt er niet over, waarom ze gaat; ze denkt er evenmin over, waarom ze niet zou gaan, ze gaat! 's Maandags ~tot 's Zaterdags ga je naar je werk; 's Zondags ga je naar de kerk. Dat mag niet onderschat worden, 't Is geen verkeerde gewoonte. De dominee zou zeggen: «je blijft toch onder het geklank komen.» De geestelijke evolutie kan tot een begin komen. Toch is er in dat zeggen voor mij iets profaans, ik vind het irreligieus, al is het niet tegen te spreken. Uit gewoonte gaan. Het kan onbewust gebeuren. Dan blijft steeds de mogelijkheid, dat het plotseling tot een breuk met die gewoonte komt, als deze als iets Vreemds, en dat wordt ze, als iets buiten*persoonhjks tegenover ons komt te staan. En dan houdt het kerkgaan op. 18 KERKGAAN. Bewust is de gewoonte geworden, als men gaat om ahde» ren een voorbeeld te geven: men is nu eenmaal gewoon u ter kerk te zien, en gij stelt daar een eer in. En gij gaat, gaat trouw; zooveel malen als er kerkdienst is, is uw plaats bezet. Jezus spreekt in Mattheüs over ontnuchteringen, 't plotseling wakker worden uit een roes, een droom, waarin men leefde. Op zijn woord, dat hij velen zoo vaak onder de prediking van het Woord heeft gemist, zullen zij verbaasd antwoorden: «Heer, mijn plaats is nooit onbezet geweest.» Toch zal het woord van Jezus ook dan waarheid zijn. Men versta de paradox 1 't Heeft me verbaasd, dat als de Hoofdelijke omslag wordt ingevoerd in een gemeente, er niet meerderen voor hun lidmaatschap bedanken. Verbrak de massa reeds eerder haar band met de kerk, of houden velen dat contact nog aan, als een reddingslijntje, je weet immers niet waar 't goed voor is ? Anderen gaan met een zeer bepaalde intentie ter kerk; alleen, hun bedoeling ligt buiten het religieuze, hoe dit begrip ook wordt uitgedijd, en daarin hebben sommige kringen tegenwoordig een werkelijke virtuositeit. Jongelui — ook ouderen? —, die komen om te zien, of gezien Je worden, 'n Nieuwe hoed, die moet «gelucht» worden — in bepaalde krin* gen beteekent dat «gekerkt». Ik weet van dames, die ruzie kregen, omdat de naaister, tegen haar belofte in, de een een Zondag eerder in de gelegenheid stelde haar nieuw costuum te toonen dan de ander. En ik ken een mevrouw, die alleen ter kerk kwam, als zij iets nieuws kon laten zien. Niemand bloze. Het zijn geen zeldzaamheden. Evenals de vrienden, die vriendinnen hopen te zien, deden ze beter in het portaal te blijven staan; behalve dan bij het uitgaan, van wege het gedrang. De tempel — de plaats van koophandel. Daarom moest ze gereinigd. KERKGAAN. 19 t Is nog net als in Jezus' dagen \ alleen geen koophandel. Geen koophandel? Weet gij, hoeveel eerwaardige heeren in de kerk (ook hun dutje doen) statig met een hand voor het hoofd, naar den dominee gericht, als in diep gepeins, zitten te rekenen, te prakkezeeren over hun zaken? Gaan er nog menschen werkelijk uit behoefte ter kerk? Ik krijg nog gelegenheid om te zeggen, wat ik daaronder versta. Maar ik vermoed zoo, dat het er maar een heel klein getal zijn van de minderheid, die nog ter kerk gaat. De groote meerderheid gaat de kerk voorbij. Nog altijd denkt het grootste aantal onzer medici en ver* pleegsters, onzer professoren en onderwijzers, onzer ingenieurs en arbeiders, onzer ambtenaren en kooplui, zelfs onzer boeren (en dat blijkt te beslister naar mate het contact met de persoon achter de woorden intiemer is) materialistisch*naturalistisch. Ik houd dit vol, ondanks de vele verzekeringen van een religieuze atmospheer, die ons heet te omringen. Deze allen gaan niet ter kerk. Wel wast er een steeds breeder schare, die niet kerkelijk, wel religieus is: de teleurgestelden, tot hier toe kerkdijken, die in de kerk niet langer vonden, wat ze zochten, en zich nu afwendden, eindelijk, tot rijker beloften, dieper eenheid; de ontevredenen met materialisme en naturalisme, die naar het andere uiterste overslaan, natuurlijk, van albezieling en persoonlijke energie; de religieuze naturen, zoekers zonder vastheid, zonder controle. Ge schenkt me het rijtje: het werd zoo langzamerhand een gemeenplaats: theosophie, spiritisme, Boeddhisme, enz. enz. Religieus ('t is te veel eer), niet*kerkelijk; vooral niet*ker* kelijk. Van de diepere motieven, de eigenlijke, waar 't op' aankomt, is daarmee niets gezegd; 't bleven algemeenheden. Wilt gij werkelijk de beweegredenen verstaan, wat de men* 20 KERKGAAN. schen buiten de kerk houdt, maak dan studie van die groepen, tracht ze in hun individueele eigenaardigheid te verstaan: den materialistischen arbeider, die nu Mültatuli leest en van evolutie*theoriën kennis nam; den boer, die leeft één met de natuur, waarvan hij afhangt, naturalist, onbewust, vaak on* danks al zijn dogma's ; den pragmatistisch*utilistischen koop* man, en dep intellectueel, voor wien het psychisch*monisme de wereldbeschouwing werd. En blijf dan niet bij die wereld* en levensbeschouwing staan, maar dring door tot haar oor* sprongen. Gaan er nog menschen uit innige behoefte der ziel ter kerk. De groote meerderheid gaat niet meer. Allerlei groepen der overblijvende minderheid gaan zeker niet uit uitdrijvende behoefte, en aan deze groepen moeten er nog meerdere toe* gevoegd. Sommigen houden het kerkgaan aan, zooals zij in dezen distributie*tijd, zoolang het nog ging, een tweeden melkboer aanhielden. Je kondt nooit weten, waar 't goed voor wasl Tot ze moesten kiezen! Ook in het geestelijke zal men éénmaal moeten kiezen; of, juister, dezulken hebben reeds gekozen; helaas, een verkeerde keus. De angst voor het sterven, wel eens een exploitatie*middel, brengt velen ter kerk, die haar 't liefst zouden negeeren, 't alleen naar 't uiterlijke niet doen. Anderen, eenvoudigen, hopen door ter kerk te gaan God te vriend te hóuden, 't Zijn naieve zielen. God laat 'n dommee optreden, en, nu ja, nu moet men wel naar zijn lieveling toe. Als God eens liet weten, ge doet er mij heusch geen ge* noegen mee, ge kunt gerust thuis blijven, ik zal niet boos op u zijn, dan zouden er meerderen toch komen. Dat waren de berekenden, die hoopten op te vallen; daar een paar uur kerken wel voor over hadden. KERKGAAN. Ik behoef niet te zeggen, dat ook die geen behoefte hadden. De meesten zouden thuis blijven, niet langer bevreesd voor vergelding. Weinigen gaan uit werkelijke behoefte, door innerhjken drang bewogen. Ze zijn er echter. Hun plaats is nimmer onbezet. En als de predikant hen al eens mist, dan loopt hij er 's Maandags even aan om te hooren, of er zieken waren, of ander ernstig ongeval. Ze zitten met belangstelling ter kerk. Ze luisteren van 't begin tot het einde. Ze oefenen zeker ook kritiek op de preek, en gij, prediker, kunt er uw voordeel mee doen — durft gij 't aan — maar eerst in de tweede plaats; zij komen om te ontvangen. Hun geheele toegewende houding is één vraag om contact, levende gemeenschap. Ze zoeken levens» verheffing en levensverdieping; zij willen meegenomen worden, opgevoerd worden uit de vervlakking door het alledaagsche naar geestelijke realiteit. En zij weten te vertellen van den zegen van het kerkgaan, dien ze ondervonden en beleef» den voor zich zelf, met hun gezin; een zegen, die naar mate ze persoonlijker is, dat is dieper, minder ruchtbaar wordt gemaakt. Hboren we daarom zoo weinig over den zegen door het kerkgaan ondervonden? Ze zijn er, al zijn ze weinig in aantal, die uit werkelijke behoefte door innerhjken drang bewogen ter kerk gaan. Voor sommigen is de kerk nog de plaats, waar God te vinden is en naar dien gaan ze uit. Ze denken wat Oud» testamentisch. In Gods alomtegenwoordigheid gelooven ze, o zeker, maar daarnaast staat evenzeker vast, dat Hij op sommige plaatsen in het bijzonder te ontmoeten is. En daar» heen komen ze met hun geluk, hun verdriet, hun rijkdom 21 22 KERKGAAN. aan geestelijke en wereldlijke goederen, als ze zich eenzaam en verlateni leeg en arm gevoelen, als ze zich naar den tijd en voor de eeuwigheid gezegend zagen, als de nood hen kwelt, ze de nooddruft derven, geestelijke strijd hen doet^ ondergaan. Dan komen ze tot Vader; ze zoeken Hem thuis. Voor anderen is het minder de kerk als Gods huis, waar; ze God zoeken; zij zoeken hej midden der gemeente, die in de kerk samenkwam, 't Veronderstelt, wil 't geen leeg begrip' zijn, de ervaring van een zeker aanvoelen, invoelen, door hen, die mee opgingen, 't veronderstelt een leven uit een gelijken ondergrond, een gelijke worteling, eenzelfde fun* dament. Een Christelijke gemeente, wier wortel Christus is, wier fundament Christus is. Is het zoo ver? Zou het ooit zoover komen; want dat het niet zoo ver is, daarvan moeten wij met schaamte schuldbelijdenis doen. Met die gemeente weten ze zich één; in haar midden deden zij belijdenis, in haar midden vereenigden zij zich rondom 's Heeren tafel, in haar midden wijdden zij hun huwelijk, droegen zij hun kinderen ten doop, werd voor hen voorbede gedaan, als zij in druk verkeerden, gedankt als zij voorspoed genoten. De kerk beteekent voor hen de eenheid in hun leven, de gemeenschap met God. Voor nog anderen is de kerk de plaats, waar hun behoefte naar het beleven van de realiteit der geestelijke dingen moet bevredigd worden; de verbreking van den ban door de alle* daagsche beslommeringen rondom hen getrokken, de opheffing uit alles wat neertrekt, het ontvangen van een stuwkracht tot dieper, breeder, intenser geestelijk leven, 't aanboren van een bronwel tot rijker vruchtdragen. Zij allen komen met heel verschillende behoeften, wenschen bevrediging; meer nog, zij vragen, wat vaak oneindig veel moeilijker is, dat hun meest verborgen drijfveeren en roerselen, KERKGAAN. 23 •door hen zelf niet verstaan, noch begrepen, voor hen worden uitgesproken, zóó, dat zij zich zelf aanschouwen. Vaak kreeg ik den indruk, dat velen de kerk verlaten, teleurgesteld, meer om wat zij niet hoorden, dan om wat hen wel werd meegegeven. Zij komen met verschillende behoeften, uit verschillende kringen. Daar zitten ze: de appelsienenvrouw en de burge* meester (ik veronderstel toch niet te veel), de blokhuiswach* ter en de ambtenaar ter secretarie, de boerenarbeider en de apotheker, de winkelbediende en de dienstbode, de huis* moeder en de leerares aan de meisjes H. B. S., de looper van het begrafenisfonds en last not least, de collegasdominee. Uit allerlei kringen, met allerlei behoeften. Zelden komt bonter publiek, heterogener conglomeraat met meer uiteen* loopende behoeften bij elkaar. En voor hen allen moet de predikant tolk zijn, tot hen allen moet hij het verwachte woord spreken, 't diep persoon* lijke; en toch anderszijds weer in zoo vage bewoordingen, zoo veralgemeend, dat hij niemand raakt; hij moet pakken en niet raken; nietwaar, een probleem 1 Met dat probleem worstelt de waarachtige zielszorger iedere week weer: 's Zon* dags wordt van hem de oplossing verwacht, als men komt ter kerk, komt voor de preek. Benauwend, gelukkig ook verruimend oogenblik, als je den kansel opkomt en aller oogen het van je verwachten, 't Is aan u, prediker; en 't kan aan u zijn, als ge gemeenschap hebt met God en met Hem, in zijn kracht, op den kansel staat. Dan wordt de preek Gods woord. De preek — het woord van God. Met minder moogt en kunt gij niet toe. En zelfs als gij, prediker, een week lang getobd en gezwoegd hebt, als gij maar geen letter op papier kondt krijgen, en den Zaterdag op Zondagnacht tot half drie hebt zitten ploeteren: toch het woord van God. Dat is 24 KERKGAAN. Gods vrijmacht, Gods liefde. En, dat gij, prediker, zoo lang en zoo laat moest ploeteren, was het geen ongeloof? Hadt gij Hem, niet met woorden, maar met zuchten, met uw ziel, om hulp gevraagd? Gods woord, ook al werd de preek geheel geschreven en voorgelezen. Ik laat dit voorop gaan en het blijft onaangetast, ook al wil ik nu wijzen, op wat hiermee in strijd schijnt: het weinige contact tusschen prediker en hoorders. En toch zoeken beiden dat contact: de gemeente, die luistert en hij, die voor gaat. Hoe is het dan mogelijk, dat dat wederzijdsche aanvoelen en aanraken niet tot stand komt; dat de dominee geen vat op zijn gehoor heeft, langs de menschen heen redeneert, over hun hoofden praat, in de ruimte spreekt (en die is er in de meeste kerken genoeg), dat de hoorders er niets aanhebben, worden afgeleid, hun gedachten er niet bij kunnen houden? Contact, gemeenschap, eenheid is zelden, 't Is een samenkomst, waar men bij uitzondering tot elkaar komt. Ik kerkte veel bij een reeds wat ouder dominee, een wel* meenend ernstig man uit de school van Oosterzee en Doedes. Inleiding, «de» drie punten werden genoemd, zang, eerste punt, tweede punt, tusschenzang, derde punt, toepassing; veel slechte rhetorica; een zelfde kringetje, waaruit hij zich niet los kon maken. Behalve in de toepassing, die gewoonlijk voortreffetijlc was, dan was 't echt, dan voelde je de hartstocht der werkelijk* heid, dan geen phrase of woordkunst, had ik nooit contact met den spreker, alle band ontbrak, en 't ging langs me heen, zooals, neen, niet eens, zooals de tocht, die om ,'t gordijn binnen viel, want die deed me ten minste nog huiveren. Ik deed mijn best om te luisteren; 't gelukte niet; de prediker kon mij niet pakken, noch boeien. En toch zat ik er vaak met die zelfwerkzaamheid, die reageert op wat ze hoort met een stil vragen en antwoorden, de actiefste manier van luisteren. De prediker kon 't niet helpen. Waar had hij KERKGAAN. 25 't moeten leeren i hoe dat contact tot stand te brengen. Was hij daarin opgeleid? Wat weet een predikant, als hij de academie verlaat, van de psyche der menigte, wat van de psychologie der typen en individuen? Hoorde hij ooit iets omtrent de godsdienstpsychologische grondbegrippen? Uitleg» kunde en leerstellige godgeleerdheid, daarmee maakte hij kennis; maar hij leerde niet, hoe hij met menschen, neen precieser, met de menschen uit het jaar 1919 moet omgaan, om die aanraking, dien band tot stand te brengen,;die nood* zakelijk moet voorafgaan aan zijn prediking van het heil ons verschenen, zijn prediking van wat dienen moet ter zaligmaking. Wat weet, hooggeleerden in de praktische theologie, de pre* dikant, die de praktijk ingaat van wat de menschen beweegt. Je voelt soms zoo'n neiging, als je een dominee hoort preeken, om tegen hem te zeggen: «Vriend, waar komt ge vandaan; verstaat ge iets van het leven rondom u; kom nu eens van je preekstoel af, neen schuif nu niet dadelijk weer in het voor* lezersbankje, kom nu eens op den beganen grond, ja zeker den beganen». De predikant kan 't niet helpen. Zijn opleiding is op dat punt verkeerd; hij mist alle scholing in het psychologisch verstaan dier kringen, die ieder weer andere karakteristica vertoonen: HoogerburgerschooUeerlingen en studenten, fabrieks* arbeiders en landwerkers, boeren en kooplui, ambtenaren en industrieelen en intellectueelen. Begrijpt hij iets van de conflicten, die, bij iedere groep weer anders, in hun ziel oprijzen en strijden, conflicten naar binnen en naar buiten. Laat hem gaan tot en onder de menschen weken, maanden lang; laat hem ingaan in hun leven; niet eens 'n enkel maal afdalen in de donkere schacht, die onder den grond brengt, maar vele malen, ook als 't geen pleziertocht meer is, doch ernst, harde ernst; zoolang tot zijn handen niet meer schoon gewasschen kunnen worden, en hij vies wordt van zich zelf. Laat 26 KERKGAAN. hem ingaan in het leven der menschen. Dat kan vreeselijk zijn; dat is vreeselijk ; dat doodt, eerst geestelijk, dan lichamelijk. Neen, ik teeken het niet te somber. Wie het anders ziet, die kent het «leven» (ik zet het met opzet tusschen aanhalings* teekens) nog niet; misschien, omdat hij zich zelf nog niet leerde kennen, misschien, omdat hij het «leven» nog altijd verkleed zag. Maar weinigen hebben 't voorrecht de menschen ontkleed, naakt te zien, ik bedoel 't ook in lichamelijken, voor alles in geestelijken zin. Één ging op aarde in in het leven der menschen, één doorzag de menschen; dat maakte zijn erbar* men zoo warm en teer, hij begreep, hij verstond, zooals niemand voor hem, niemand na hem., En hij werd gedood, vermoord. Dat doet het «leven», wie het wil verstaan, nog. En de prediker, die terugkeerde van zijn omgang onder de menschen, zal, als hij weer op den kansel komt (ik ver* moed, dat hij niet meer zoo hoog zal willen klimmen) anders bidden, anders preeken, maar 't contact zal er zijn: de echt* heid, die allen pakt. Ik heb 't vaak besproken met een krankzinnigen*verpeegster, die zelve, geheel overspannen, in een krankzinnigengesticht moest opgenomen worden. Ik heb met haar gestreden, toen het als een stempel op haar ging branden: zij ook krankzinnig verklaard; in een gesticht — patiënte. Nu kon zij nooit meer beter worden, nimmer meer anderen verplegen. Eindelijk gaf ze zich gewonnen, begreep het: eerst van nu af aan zou zij krankzinnigen kunnen verplegen, «verplegen»! Ingaan, invoelen, verstaan, begrijpen, dat behoeven de men* schen. Eerst door de zielszorg buiten de kerk, wordt de kerkgang voor de hoorders zielszorg. Van een zielszorg, die van boven komt, wendt men zich af, ze bereikt het hart nimmer; 't moet zijn een gezamenlijk opstijgen, van onderaf, in dezelfde nooden, in dezelfde overwinningen. Zoo ontstaat het persoonlijk contact ook onder de predi* KERKGAAN. 27 katie. Zoo bekomt de enkele ziel, wat ze behoeft en zoekt. Er is een schreeuwen om individueele zielszorg; men smeekt om aangehoord te worden, om belangstelling; om tijd, tijd voor zijn ziel. Daarom zoekt men de discussie, het conver* seerende onderlinge gesprek. Zie, als men nu in de kerk nog eens discussieeren mocht! En tegelijk redt het den schijn; op voet van gelijkheid kan men onder de mom van het tegendeel raad vragen voor de moeilijkheden, waarmee de ziel in haar eenzaamheid tobt. Daarom moet de psychoanalyse zoo velen trekken, wier ziel met zorgen gaat: men betaalt den zielszorger per keer, per uur, nu moet hij hooren, en hij luistert, nu heeft hij tijd. Eén ding: daarvoor kan men geen jong mensch nemen. Ik dwaalde af; schreef, wat ik er van dacht; noem het gerust een teekening in de lucht, onbereikbaar. Daar stoort het leven zich niet aan: noch aan wat ik zeg, noch aan wat gij er van denkt. Het leven gaat door. En omdat men niet kreeg, wat men voor zijn persoon behoefde en zocht, ging men uiteen in richtingen, in kringen, die elkaar wel begrijpen. Zoo vindt het individu nog het best de bevrediging; de enkeling de verzorging der eigene ziel. De vage omlijning, die de groote groepen trachtte te om* vatten, voldoet niet meer. Ze is niets zeggend. Men wil realiteit, die vernauwt. Men wil een klankbodem, die het aangeslagen geluid overneemt. En men gaat ter kerk bij den eigen predikant, in den eigen kring. Steeds weer openbaart de religie haar saambrengende macht, werkt ze sociaal. Men zoekt gelijkgezinden tot men ze gevonden heeft. De kinder* kerken zijn van oude datum. De Protestantenbond noodigt al sedert langen tijd zijn eigen sprekers uit; de Gerefor* meerde Bond tot verbreiding en verdediging van de Waarheid in de Nederlandsche Hervormde (Gereformeerde) Kerk doet 28 KERKGAAN. nu reeds weer jaren in haar evangelisaties haar eigen voorgangers optreden; men heeft er zich in moeten schik* ken. De religieus socialen vergaderen 's Zondags in een bovenzaal van een café; de N. C. S. V. vraagt een kerkje in gebruik voor een dienst in eigen kring. En men gaat ter kerk met hen, die men kent, niet van naam alleen, maar met dien, en dien, en dien, heeft men gesproken over eeuwige dingen. Men gaat ter kerk in eigen kring, waar een zekere atmospheer heerscht voor het zieleleven het meest gewenscht, waar de spreker behoort tot de eigen groep. Waarin de een spreekt dertig minuten precies, de ander anderhalf uur; waarin de een 't accent legt op Gods opzoekende liefde, de ander op zijn onaantastbare heiligheid; waarin de een laat zingen in hoofdzaak Gezangen, de ander uitsluitend Psalmen. Ik heb u gezegd, waarom ik vaak niet ter kerk ging. Ik wil nog meer confessies doen; ik wil u zeggen, waarom ik vaak door de week wel ter godsdienstoefening ging met een kleinen kring, met opoffering van veel tijd. Dan zocht ik en hoorde ik het getuigenis, dat ik kon overnemen, beter, vol* lediger, dieper uitgesproken, dan ik het zelf kon doen, met een opening van perspectieven, die ik zelf nooit had gezien. Daar werd 't gesproken woord al te gemoet beluisterd. Daar kwamen samen, die leefden uit dezelfde driften en stuwkrachten; daar liepen de symbolen van taal en gebaar, door elk gebruikt, weinig uit elkaar; daar begreep, verstond de een den ander. Daar wist men, dat de ander trachtte te respecteeren, te waardeeren; wel oordeelde, niet veroordeelde. Daar was het samen bidden beleden eenheid; daar harmo* nieerde het samenzingen; werd de gift uit dankbaarheid ge* bracht. Daar ging ik heen uit behoefte; daar werd de samenkomst tot een steun, die bleef ook al was de samenkomst verlaten; KERKGAAN. 29 ze had iets in mij aangeslagen, een motor in beweging ge« bracht, die niet stil stond, als de deuren achter mij waren dicht gesloten, en ik weer alleen mijn weg ging. Men zoekt in eigen innemen kring, wat de kerk niet geeft. Daar is in iedere ziel een zekere energie, die wacht op den adequaten prikkel; het oor is alleen gevoelig voor geluidsgolven, het oog voor lichtstralen; zóó houdt de ziel haar energie bereid voor den haar aangepasten prikkel. Wie dien prikkel te weeg brengt, die heeft de ziel, want hem verstaat ze, een ander verstaat ze niet. Wat spreekt Bach tot het oog, wat biedt Rubens het oor? En 't dwaze is, dan kun je in de kou zitten, op een hoek van een bank, met een ander haast op je knieën; 't ontgaat je; want ten slotte is die ontbrande actie zoo groot, dat alle andere energie buiten werking is gesteld, of in haar opgaat. Dat kan, Gode zij dank, ook gebeuren in de kerk in den gewonen Zondagsdienst, zelfs in een katechismusbeurt om twee uur. Want Gods vrijmachtige genade bleef werkzaam. Toch de kerkgang, de godsdienstoefening, vervorme zich: men geve er zich rekenschap van, dat wij, gij en ik, niet alleen de prediker, een koninklijk priesterschap zijn. Genoeg. Ik vertelde u, hoe de toestand is; dat we nog zwoegen onder het ongemak van de erfenis uit vroeger eeuwen. De schoolmeester verloor zijn roe en plak, de dokter laat zijn wandelstok en clysteerspuit thuis, maar de dominee ....! De heilige personen, plaatsen, tijden en handelingen bleven eeuw in eeuw uit dezelfde: voorlezers en hengelaars, zelfs stokmannen doen nog dienst als eeuwen terug. In Openbaringen wordt het Nieuwe Jeruzalem beschreven: heerlijke perspectieven, die we ons niet kunnen realizeeren. Johannes zag daar geen tempel. Als 't ons doet peinzen, dan 30 KERKGAAN. rijst een ander visioen in ons op. Geen tempel: 't is alleen mogelijk, wanneer eerst op alle dingen, zelfs op de bellen der paarden zal hebben gestaan: De Heiligheid des Heeren. Alles tot heilig domein; alles Gode gewijd; dan geen tempel meer. De gemeente, alleen in het Nieuwe Jeruzalem, gaat deze gedachte heerlijk in vervulling, mag daar naar verlangen, hier op aarde kan het niet in verwezenlijking gaan. Toch behooren wij ons daarnaar te oriënteeren. Doen wij dat? Staat het al op alles geschreven. De Heiligheid des Heeren; zijn wij zelf hem gewijd; wij zelf Gode heilig? Daartoe zijn wij in voorbereiding, dat is het einddoel; maar de weg is moeilijk; wij zijn nog op aarde, zijn nog in de zonde. En toch kan niet met minder volstaan worden: de kerkgang niet meer noodig, want 't geheele leven werd kerkgang, alle dagen Zondag. Zullen wij doen, wat die landman deed, die volgens het niet kanonieke verhaal op den Sabbathdag langs den weg naar Jeruzalem zijn akker bearbeidde. Jezus, hem ziende, zeide tot zijn discipelen: «Zalig is hij, indien hij weet, wat hij doet, maar indien niet » Als wij weten, wat wij doen: ook de weekdagen Sabbath, ons geheele leven kerkgang, in alles, altijd, dicht bij God, met God. Indien niet Wij huiveren; huiveren over dien luid* man, huiveren over ons zelf, als wij denken dat die hoogte van geestelijk leven bij ons zou worden verondersteld. Wij moeten ons afwenden van dat licht, zoo fel; 't bewijst, dat wij zelf nog in het duister zijn; dat er nog een gewennen moet plaats hebben van het licht in ons aan het licht, dat ons tegenstraalt. Het mag misschien bereikbaar zijn voor enkelen, voor korte oogenblikken, zeker niet voor allen, altijd. Wij schreven nog niet op alles De Heiligheid des Heeren; KERKGAAN. 31 wij kunnen nog niet buiten een tempel, zonder onzen kerk* gang; zelfs niet zonder onzen «gewonen, Zondagschen» kerk* gang, met al zijn dooden vorm, in al zijn gebrekkigheid. Ieder leven kent zijn oogenblikken, waarin het verlangen naar het opgaan met de schare, die ter kerk gaat, machtig over ons komt Ik weet wel, er kunnen allerlei bijomstandig* heden zijn, die zoo'n stemming niet geheel zuiver maken; maar toch wij hebben allen oogenblikken, waarin wij dorstend verlangen naar Gods voorhoven. Niemand heeft die stem* mingen heerlijker weergegeven dan de Oudtestamentische psalmdichter, 't Overkomt ons, ondanks onszelf, al staan wij nog zoo kritisch tegenover onze eigen stemmingen. Er is in ieder onzer een donkere onbestemde drang naar den Hooge, naar het licht, naar God. En iets van dat Hooge, iets van dat licht hoe ook gebroken en verstrooid schijnt daar, waar Christus' gemeente samen komt. Laat ons daarom de onder* linge samenkomsten niet nalaten, maar gaan, en blijven gaan. Eenmaal komt de tijd, dat het kerkgaan een einde neemt, als wij onzen laatsten gang gaan tot rijker, heerlijker vervulling dan de kerkgang op aarde, omdat hij ons brengt in Gods tegenwoordigheid, om blijvend met Hem te verkeeren; dicht bij God, één met God, voor immer, altoos.