NEDERLANDSCH-INDIÊ IN DE TWINTIGSTE EEUW. HET BANKWEZEN DOOR L. DE BREE, Redacteur van De Indische Flnancie?. y BATAVIA-RUYGROK & Co. - 1918. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0569 1719 NEDERLANDSCH-INDIË IN DE TWINTIGSTE EEUW. HET BANKWEZEN DOOR L. DE BREE. Redacteur van De Indische Financier. BATAVIA—RUYGROK & Co. — 1918. VOORBERICHT. Een goed credietstelsel is eene eerste vereischte voor de economische ontwikkeling van een land. Landbouw en nijverheid openen eene landstreek en de banken volgen de pioniers op den voet, om hun de taak te verlichten door krachtigen financiëelen steun. Zonder dien steun zouden de pioniers met de grootste moeilijkheden te kampen hebben, evenals de handel en de scheepvaart, welke als hoogst nuttige elementen de trait-d'union vormen tusschen producent en consument, er niet buiten kunnen. In ons in 1916 verschenen werk, „Nederlandsch-Indië in de Twintigste Eeuw" hebben wij doen zien, welke resultaten de pioniers-werkzaamheden op het gebied van den landbouw, van den mijnbouw, de petroleum — en tin winning gehad hebben voor de ontwikkeling van Ned.-Indië ln het werk, dat thans hierbij den lezer als vervolg wordt aangeboden, hebben wij ons tot taak gesteld aan te toonen, hoe de pionierswerkzaamheden door de credietinstellingen werden bevorderd en in welke mate de banken met landbouw en nijverheid zijn gegroeid en tot bloei gebracht. Het kwam ons niet ongewenscht voor om aan dit boek enkele hoofdstukken toe te voegen, waarin in het licht gesteld wordt, op welke wijze ons Gouvernement is opgetreden als beschermer en promotor der belangen van de Inlandsche bevolking op financieel gebied. Dankbaar maken wij hier melding van de hulp en medewerking van de zijde der Directies der besproken credietinstellingen ondervonden bij het verzamelen der gegevens voor dit werk, alsmede van den steun, door welken de uitgave van dit boek mogelijk gemaakt werd. De Schr. Batavia-, 14 Augustus 1918. INHOUD. Pagina's Hoofdstuk I. Voorgeschiedenis 1—32 II. De Javasche Bank /. . . . 33—70 „ —HB De Nederlandsche Handel Mij 71 — 126 IV. De Ned.-Ind. Escompto Mij 127—162 „V. De Ned.-Ind. Landbouw Mij 163—200 -VI^ De Ned.-Ind. Handelsbank ...... 201—229 -VII. De Intern. Crediet-ó Handelsverg. „Rotterdam" 230—253 „ ''VIII. De Handels Vereeniging Amsterdam . . . 254—304 ^JX. De Koloniale Bank 305—355 -X. De Cultuur Mij. der Vorstenlanden . . . 356—393 „ XI. De Unie Bank voor Nederland en Koloniën . 394—399 XII. Chartered Bank of India, Australia and China. 400—403 „ XIII. Hongkong and Shanghai Banking Corporation . 404—407 XIV. De Indische Banken in het tijdvak 1903—1916 . 408—439 XV. De Ned.-Ind, Effecten- en Prolongatiebank . 443—448 XVI. Hypotheken —De Ned.-Ind. Hypotheekbank . 449—466 XVII. Spaarbanken 467—473 XVIII. De Postpaarbank in Ned.-Indië 474—495 XIX. De Bataviasche Spaarbank 496—508 „ XX. De Algemeene Spaar- en Deposito Bank. . 509—522 XXI. De Spaarbank te Bandoeng 523—532 „ XXII. De Soerabaiasche Incasso Spaar-en Hulpbank. 533—542 XXIII. De Spaarbank te Semarang 543—553 XXIV. De Nuts-Spaarbank 554—566 XXV. De Spaarbank te Padang 567—570 XXVI. De Spaarbank „Minahassa" 571—577 „ XXVII. De Ambonsche Spaar- en Credietbank. . . 578—581 „ XXVIII. Hulpbanken 582—584 XXIX. Het Volkscredietwezen 585—603 XXX. De Pandhuisdienst 604—629 Literatuur 629 A. DE GROOTE BANKEN. I HOOFDSTUK I. Voorgeschiedenis. Alvorens het tegenwoordige credietwezen van Ned.-Indië in het bijzonder na te gaan, zal het niet ondienstig zijn, in grove trekken een beeld te geven van de toestanden op economisch gebied in vroegeren tijd, ten einde te doen zien, hoe het tegenwoordige stelsel zich aan het voorafgaande heeft aangepast. Tot het relafeeren dier voorgeschiedenis bestaat te meer aanleiding, omdat zij tevens omvat het wordingstijdvak der twéé voornaamste Indische crediet-instellingen, de Javasche Bank en de Ned. Handel Mij., eerst in veel lateren tijd gevolgd door diverse andere vennootschappen, in crediet handelende. Tot goed begrip van zaken moeten wij teruggaan tot de laatste bestaansjaren der. Vereenigde Oost-Indische Compagnie. Deze eertijds zoo bloeiende maatschappij, welke Indië steeds bestuurd heeft bijkans zonder eenige inmenging der Hollandsche Overheid geraakte in de tweede helft der 18e eeuw in verval, zoo door eigen toedoen, als door invloeden van buiten af. De oorlog van 1780 — 1784 met de Engelschen gaf haar den nekslag, doch bewerkte tevens, dat de Republiek der Vereenigde Nederlanden begon in te zien, welk belang zij had bij het voortbestaan van Ned.-Indië als eene Kolonie van den Staat. Bij het optreden der Bataafsche Republiek stelde deze in 1796 „de beschikking over de bezittingen van den Staat in Oost- en West-lndië" in handen der Nationale Vergadering. Daarop volgde in 1798 de definitieve vaststelling der rechten van den Staat door de vernietiging van het Octrooi der Ver. O. Ind. Cie onder bepaling, dat de Staat al hare bezittingen en eigendommen, benevens „alle derzelver schulden" zou overnemen, en dat hare aandeelhouders en andere belanghebbenden door 'den Staat „bij wijze van afkoop" zouden worden schadeloos gesteld. Tot de oorzaken van het verval der V. O. C. moeten gerekend W.orden: wanbestuur door ondeskundig personeel, wanbeheer over — 2 — de geldmiddelen, onoordeelkundige arbeids- en belasting oplegging, waardoor de inkomsten verminderden enz. Het streven dier Compagnie was er steeds op gericht, zich te handhaven als alleen-handelaarster in de producten van Ned.Indië. Zij liet zich een groot deel der belastingen betalen in natura, d.w.z. door inlevering van producten, berekend naar door haar vastgestelde prijzen. Die producten werden met de overige, door haar aangekocht, niet in Indië aan de markt gebracht, doch naar Nederland verscheept. Door den oorlog van 1780— 1784 werd de afscheep dier producten bemoeilijkt, terwijl de Compagnie tevens de kosten van dien oorlog had te dragen; er kwam dus bijna geen geld binnen, doch de uitgaven waren vergroot. Dit, gevoegd bij de reeds vermelde andere oorzaken van verval, brachten de V. O. C. verder op het hellende pad. Zij kon zich alleen met kunstmiddelen staande houden, o.a. door de uitgifte in en na 1784 van obligatiën en het in omloop brengen van ongedekt papieren geld, ongeacht de massa koperen munt, reeds door haar verspreid en met de emissie waarvan zij geregeld bleef doorgaan. Wel nam de Staat in 1798 de schulden van de V. O. C. over, doch hij was niet bij machte die te betalen, althans het papier door de Compagnie in Indië uitgegeven, bleef in omloop evenais het koper. De Napoleontische oorlogen waren niet geschikt om de Staten • van Europa te doen floreeren. Dat Holland destijds geen geld voor Indië kon beschikbaar stellen, is derhalve licht verklaarbaar; evenals het duidelijk is, dat producten uit Indië niet als gewoonlijk naar Europa konden worden uitgevoerd. Het Indische bestuur moest zich dus maar trachten te behelpen en verviel in dezelfde fouten als de V. O. C: het uitgeven van ongedekt papier- en kopergeld, G. G. Daendels (1808— 1810) maakte het nog erger en verkocht groote stukken Gouvernements-grond (de particuliere landerijen). Alle papiergeld echter, hetwelk niet te allen tijde tot de volle daarin uitgedrukte waarde kan ingewisseld worden tegen goud of zilver, is aan dépreciatie onderhevig, en deze neemt te grooter afmetingen aan, naarmate de toevloed van dergelijk papier vermeerdert. Zelfs de toepassing van allerlei dwangmiddelen kan die dépreciatié op den duur niet voorkomen. Evenzeer zijn alle ongedekte muntuitgiften aan dépreciatie - 3 — onderhevig. Zoo daalde de waarde van het Indische papier- en kopergeld destijds dan ook voortdurend, zeer ten nadeele natuurlijk van de bevolking, die geen verandering gebracht zag in de wijze van beheer en nog zwaarder lasten had te dragen dan onder de V. O. C. Het Engelsche Tusschenbestuur (1811 — 1816) heeft getracht verbetering te brengen in den geldsomloop en wisselde 6]/2 rijksdaalders in papier om tegen één Spaanschen mat (deze verhouding illustreert tevens de dépreciatie van het papiergeld). In totaal kon het echter slechts 8»/2 millioen rijksdaalders op die wijze aan den omloop onttrekken. Later werd ook dat Gouvernement — wederom uit geldgebrek— genoodzaakt, zijn toevlucht te nemen tot de uitgifte van papier en natuurlijk met hetzelfde dépreciatie-resultaat. Het Engelsche Tusschenbestuur was echter niet bezield door den koopmansgeest der V. O. C. en de daarop gevolgde regeeringspersonen. De Indische'producten werden nu ook in Indië aan de markt gebracht. Dientengevolge ontwikkelde zich in deze gewesten een vrije handel, hoofdzakelijk in het leven geroepen door Engelsch kapitaal en door Engelsche firma's waarbij' zich enkele Hollandsche aansloten. Nadat in 1816 Indië aan Nederland was teruggegeven, streefde het Hollandsche Gouvernement er aanvankelijk niet naar, zich te zeer op handelsgebied te bewegen; specerijen werden naar Holland verzonden, doch de andere producten bleven als voorheen in Indië ter markt komen, meer speciaal te Batavia, welke stad ook als eerste bestemmingsplaats uit Europa, het centrum van den Indischen handel werd. Had men van de overname door Nederland verbetering in het muntwezen verwacht, de ondervinding leerde, dat men bedrogen uitkwam, en dit kon ook niet anders na de uitputting van Nederland door den oorlog in Europa. De Indische Regeering kon op geen andere wijze aan geld komen, dan door het oude beproefde, maar funest gebleken, middel van papieruitgifte. Intusschen was het in omloop brengen van kopergeld door de opeenvolgende regeerings-systemen niet vergeten; het koper was goedkoop, zoodat aanmunting van kopergeld steeds groot voordeel aan de schatkist bracht. Ten laatste nam men zelfs niet eens meer de moeite een behoorlijke munt te slaan; een stuk koper werd — 4 — eenvoudig van een zeer primitieven, gemakkelijk na té makert, stempel voorzien. Dit namaken had daarom ook op groote schaaf plaats, zonder dat het van regeeringswege was tegen~te gaan. Onder het Engelsche Tusschenbestuur werden zelfs bij gebrek aan voldoende koper, tinnen duiten geslagen! Het behoeft nauwelijks toelichting, «rat Indië door het rampzalige muntwezen in een benarden toestand verkeerde. Maar het was niet de eenige oorzaak! De „rijke" Oost-Indische Compagnie was in Indië ten val geraakt, de daarna volgende regeeringen hadden met geldgebrek te kampen! Dit beteekent ontzettend veel in een tijd, waarin de gangbare opinie was: „Koloniën zijn alleen daar, om voordeel te „brengen aan het moederland"! Daaruit valt ook te concludeeren: „Indië is uitgezogen, heeft herstel noodig en kan het niet krijgen, „bij gebrek aan fondsen, zoowel in het moederland als in de kolonie!" Van eene geregelde scheepvaartverbinding was geen sprake, de Compagnie had nog eigen schepen, doch de Staat had er geen; het gevolg was, dat de vrachtvaart plaats had in hoofdzaak door Engelschen en Amerikanen. Bij gebrek aan eigen industrie in Nederland, kwamen van zelve de Engelsche en Amerikaansche firma's, te Batavia gevestigd, in het voordeel bij de Hollandsche, voornamelijk omdat zij katoentjes voor de Inlandsche markt het goedkoopst konden aanvoeren. De vrije handel in Indië kwam derhalve bijna geheel aan de vreemde firma's ten goede. De kapitaalkracht van den Indischen handel in dien tijd kart niet bijzonder groot geweest zijn. Eene bank om den handel met crediet te steunen bestond niet; producten moesten dus geheel met eigen geld gekocht worden en naar de bestemmingsplaats verscheept en afgeleverd zijnde, moest het provenu terugkeeren in importartikelen, dan wel kostbare remises in zilver moesten gemaakt worden ter betaling van inkoopen in het buitenland. Onder die omstandigheden valt het niet te verwonderen, dat de handel kwijnde en allerlei klachten bij de Hollandsche Regeering inkwamen. Deze meende, nadat Holland met België vereenigd was, de belangen der industrie in België en die van den handel in Indië het best te dienen door de heffing van hooge invoerrechten in Indië (tot 35 % toe) op buitenlandsche goederen. In 1824 kwam daaraan een einde door een verdrag met Enge- — 5 — land, waarbij bepaald werd, dat Engelsche goederen niet hooger mochten belast worden, dan met het dubbele van hetgeen voor Hollandsche goederen aan invoerrecht in Indië verschuldigd was. Door de hooge invoerrechten werd echter de kostprijs aanzienlijk verhoogd, hetgeen het verbruik van ook Hollandsche goederen niet in de hand werkte, al waren zij dan iets goedkooper. Onwillekeurig bracht de concurrentie der vreemde firma's in Indië, Holland op het idéé eene groote kapitaalkrachtige maatschappij te creëeren om den handel van Indië uit zijn verval op te beuren. Dank zij de hulp van Koning Willem I kwam daarop in 1824 de Ned. Handel Mij. tot stand, waarover later meer. Dit geschiedde echter tegen den wil van Indië en vooral van den handel in Indië, welke zich natuurlijk in zijn — zij het ook bescheiden — bestaan bedreigd zag. Begrijpelijkerwijze werd onmiddellijk gedacht aan de herleving van de O. I. Compagnie. De kooplieden hadden niet zoo groot ongelijk, want reeds in 1825 werd aan de N. H. M. tegen een voorschot van ƒ 8.000.000.:— zilver de gansche koffieoogst van de Preanger, Buitenzorg en Krawang (dit was bijna alles waarover het Gouvernement aan producten beschikken kon) voor 12 jaren gewaarborgd tot een vastgestelden prijs. De handel te Batavia zag zich dus reeds dadelijk het grootste gedeelte der producten van Indië onttrekken. Hulp kon hij van de N. H. M. niet verwachten, daar zij bankzaken niet in haar programma had opgenomen. Reeds jarenlang had dè handel de wenschelijkheid eener bank ingezien, en ook het Indische Gouvernement was daarvan doordrongen; de plannen voor eene circulatiebank werden in 1823 ontworpen, doch het duurde tot 1827 vóór de Koninklijke machtiging tot de oprichting afkwam. Spoedig daarop — 24 Januari 1828 — werden de eerste statuten der Javasche Bank goedgekeurd. Het spreekt van zelve, dat vóór dien het muntwezen eene wijziging had moeten ondergaan, welke de werkkring der bank mogelijk maakte. Commissaris-Generaal Du Bus de Gisignies vaardigde in 1826 eene ordonnantie uit, waarbij de Hollandsche gulden als munteenheid in Indië werd aangenomen. Dit muntstuk, in groote hoeveelheden uit Nederland aangevoerd, werd ingewisseld tegen het in omloop zijnde papiergeld en een gedeelte der koperen munt (de z.g. bonken). — 6 — Er bleef echter nog veel te veel koper in omloop om Indië afdoende uit den brand te helpen. Nu moesten alle betalingen in specie en koper geschieden, en de handel ondervond daardoor groot ongemak. De oprichting der Javasche Bank bracht dus eene groote vereenvoudiging in het geldverkeer. Bij het Octrooi werd o.a. bedongen, dat de nominale waarde der aandeden moest worden voldaan in gangbare gouden- en zilveren speciën. Tot 1832 vloeide op die wijze ƒ 2.000.000.— dier munt in de kassen der Javasche Bank. Maar het was voor korten duur. Immers de Gouverneur-Generaal Graaf van den Bosch voerde in 1830 het Cultuurstelsel op Java in, waarbij de bevolking verplicht werd '/5 harer gronden te beplanten met gewassen voor de Europeesche markt bestemd; de oogst werd van de bevolking gekocht tegen vastgestelde prijzen, welke beneden de werkelijke waarde werden aangenomen, waartegenover dan geen landrente of belasting behoefde opgebracht te worden. Ingevolge eene overeenkomst met de Nederlandsche Handel Mij. gesloten, werden de op die wijze verkregen producten door evengenoemde maatschappij op hare schepen naar Nederland overgebracht en aldaar door haar voor rekening van den lande verkocht. Het natuurlijk gevolg van het Cultuurstelsel was, dat de Ned. Handel Mij. allen handel in de Indische stapelproducten aan zien trok, en dat de overige Indische handelshuizen, welke zich juist bijzonder ontwikkelden, den ondergang nabij waren. De Nederlandsche Handel Maatschappij schoot aan het Gouvernement de benoodigde middelen voor op de afgescheepte producten, waarvan het provenu eerst circa anderhalf jaar daarna binnen vloeide, en door deze voorschotten werd de positie der N. H. M. tegenover het Gouvernement ongetwijfeld versterkt. Daar die maatschappij' als retourlading lijnwaden etc. in Indië bracht, daartoe in staat gesteld door contracten met spinners en wevers in Twente, sneed het mes van twee kanten, zeer ten nadeele van de rest der Indische handelaren. Deze zagen hun kustscheepvaart en handel verloopen en moesten bovendien hun import met specie betalen. Het bijzon'der nadeelig gevolg daarvan was, dat goud en zilver uit Indië wegvloeiden, eene omstandigheid, waartegen nóch de Javasche Bank, nóch het Gouvernement bij tijds opkwamen. Integendeel de Regeering — 7 — bracht hoe langer hoe meer kopergeld in Indië in omloop, dat natuurhjk met naar het buitenland kon worden uitgevoerd maar wel den uitvoer van edel metaal uit Indië bevorderde. De Javasche Bank verzette zich terecht tegen die koper-uitgiften, doch met eene bedreiging van intrekking van haar octrooi werd zij in 1832 zelfs gedwongen koperrepresenteerend papier uit te geven waartegen het Gouvernement ƒ 3.000.000.— aan koper bij de Javasche Bank deponeerde. Uit een en ander bleek', dat de Directie dier bank geen flauw begrip had van de werkwijze eener Circulatiebank, hetgeen zij zelve in een niet gepubliceerd rapport van 1828 toegaf er bijvoegende, dat zij zelfs niet in het bezit was der noodige bescheiden, welke haar op de hoogte van haar taak zouden kunnen brengen.' Graaf Van den Bosch verhief bij besluit van 4 Jan. 1834 het koper tot wettig betaalmiddel! Volgens officiëele gegevens werd in de jaren 1818— 1842 voor ƒ 41.527.237.18i/2 aan kopergeld in omloop gebracht, ongerekend hetgeen door valsche munters werd uitgegeven! Het Gouvernement ging nog verder; het eischte van 1839 tot 1841 het bij de Javasche Bank gedeponeerde koper op, zonder er eenige tegenwaarde voor in de plaats te geven. In Juli 1837 had de Javasche Bank slechts ƒ 18.678.— aan specie in kas, hoewel toch haar nominaal kapitaal van ƒ 2.000.000.— in specie was ontvangen. Herhaaldelijk heeft de Javasche Bank er het Gouvernement op gewezen, dat tengevolge zijner handelingen de specie uit Indië verdween; zij ontving echter steeds als eenig antwoord: zorg dan maar, dat specie wordt aangevoerd! Deze geheele toestand was vicieus, maar was o.a. ontstaan, omdat bij het octrooi der bank geen verplichte metaaldekking' harer bankbilletten-uitgifte was voorgeschreven, zij kon zooveel uitgeven als zij wilde „mits de tegenwaarde slechts aanwezig was aan vorderingen wegens escompten, beleeningen en verleende credieten". Hiervan maakte de handel van Indië gebruik (misbruik ware beter) om zich op de been te houden; door het Cultuurstelsel toch was de handel genoodzaakt bij het verloop der zaken zich te richten naar het voorbeeld door het Gouvernement gegeven. De handel sloot derhalve, om zich de levering van Indische producten te verzekeren, consignatie-contracten af met particuliere — 8 — landbouwers, welke van het noodige bedrijfskapitaal voorzien werden, echter grootendeels niet uit eigen middelen verkregen, doch wel uit de credieten, door de Javasche Bank geopend. Dientengevolge werkte de Javasche Bank zich vast en waar zij ook reeds gebrek had aan specie, hadden hare billetten feitelijk van 1841 af gedwongen koers. Bij publicatie van 29 Maart 1845 werd zelfs aan de bank verboden „om gedurende den tijd van een jaar „verwisselingen van door haar uitgegeven biljetten aan toonder „tegen specie te doen", aan alle collegiën van justitie werd bovendien „geinterdiceerd om gedurende datzelfde tijdvak kennis te „nemen van rechtsvorderingen, de strekking hebbende om de „Bank tot zoodanige verwisseling te noodzaken". Dit had plaats omdat de houder eener bankassignatie de betaling in specie eischte van een bedrag groot ƒ 4598.70. Het Gouvernement, dat de Javasche Bank gedwongen had tot ongedekte papieruitgifte, kon moeilijk anders dan haar de hand boven het hoofd houden! Intusschen had de Bank zich reeds zoo goed mogelijk uit de knel gewerkt door consolidatie harer inschulden en door het inzamelen van specie. Zij werd verder geholpen door het Gouvernement, dat bij publicatie van 4 Febr. 1846 het recepissenstelsel invoerde. De recepissen waren papieren betaalmiddelen, in seriën van 1, 5, 10, 25, 100 en 500 gulden verkrijgbaar tegen inlevering van 120 koperen duiten tegen een recepis van ƒ 1.—. Deze recepissen werden weer door het Gouvernement ingenomen (tegen ƒ 95.— Nederl. courant voor ƒ 100.— aan recepissen) bij de betaling van wissels van de Indische op de Nederlandsche Regeering. Daardoor werd het kopergeld aan de wandeling onttrokken en de invoering van een beter muntstelsel voorbereid, hetwelk 1 Mei 1854 zijn beslag kreeg. Toen werd als éénheid ingevoerd de Nederlandsche gulden, waarbij zich als in den tegenwoordigen tijd aansloten de rijksdaalder, de halve gulden, het kwartje, het dubbeltje en het stuivertje, terwijl ook nieuwe koperen pasmunt werd in omloop gebracht. Het geheele stelsel, dat de uitzending uit Holland van veel zilvergeld, waaraan in Indië zoo sterke behoefte was, met zich voerde, heeft den grondslag gelegd voor een meer normale gang van zaken in deze gewesten en niet weinig bijgedragen tot de verdere ontwikkeling. — 9 — Eene reis van Nederland naar Indië of omgekeerd duurde in de eerste helft der aqiUitfltfe eeuw circa 10 maanden. Houdt men daarmede rekening, dan mag een koers van 95 % voor wissels op Nederland als even genoemd, niet overdreven hoog beschouwd worden. Aanvankelijk gaf de Javasche Bank af tot koersen liggende tusschen 95 en 102 %; toen zij geen specie meer kon uitbetalen tegen hare bankbilletten, bleef de Factorij der Ned. Handel Mij. afgeven tot 95 %, doch in 1841 moest zij daarmede ophouden. Van toen af daalde de koers zelfs tot 72 % (April 1843). Het was dus eene zeer groote verbetering toen het Gouvernement in 1845 wissels op het Departement van Koloniën a 95 % begon af te geven; het bedrag daarvan beliep tot einde 1849ƒ 24.071.900.— en was aanleiding dat er zich weder een importhandel kon ontwikkelen. Vanaf omstreeks 1848 begon er zich eene mildere opvatting van het Cultuurstelsel af te teekenen. De vóór dien tijd heerschende meening was, „dat de Europeesche kolonisten niets anders „waren, dan parasiteplanten, die het voedsel en de sappen nutteloos verteerden en zich tusschen den inboorling en de regee„ring inwrongen". Daarbij kwam nog, dat de duur der reis van en naar Indië in dien tijd tot op 70 a 75 dagen bekort werd; dat de goudvelden in Australië en Californië ontdekt waren en de scheepvaart op die landen toenam, waardoor de afzet van de Indische producten, vóór dien'alleen in Holland mogelijk geacht, bevorderd werd. De Regeering wist dan ook in 1853 van de Ned. Handel Mij. eene nieuwe overeenkomst te verkrijgen, waarbij het Gouvernement vrijheid bekwam om 150.000.— picols koffie en 150.000 picols suiker te reserveeren voor verkoop in Indië. Een en ander bewerkte, dat het particulier initiatief zich meer en meer op den landbouw in Indië wierp. Bij al het kwade, hetwelk het Cultuurstelsel heeft opgelegd, was de. goede zijde er van, dat het de bevolking van Ned.-Indië geleerd heeft partij te trekken van den bodem; zoodoende werd de grond gelegd voor het optreden van den Europeeschen planter, die met meer kennis van zaken toegerust, langzamerhand de cultuur ook meer intensief drijven kon. Vóór alles was echter geld benoodigd, en dit is juist een artikel, waaraan het in Indië altijd gehaperd heeft. Want over hoeveel ondernemingsgeest de kolonisten in Indië ook beschikten, van — 10 — huis uit waren het menschen, die hun vaderland niet uit weelde verlieten; zij konden niet over den noodigen geldelijken steun uit Holland beschikken, en moesten dus roeien met de riemen, welke zij hadden. Door de groote credietvraag viel eene hooge rente te bedingen, het terrein voor banken was geëffend! Maar het spreekt van zelve dat daardoor ook banken groote moeite hadden, om in Indië aan het benoodigde kapitaal te komen; de geschiedenis der Ned. Ind. Escompto Mij. en der Ned.-Ind. Handelsbank, resp. opgericht in 1857 en in 1863, werpt op het gebrek aan fondsen in dien tijd het volle licht, zooals wij nader zullen zien bij de behandeling dier vennootschappen. Toen in 1853 het Gouvernement van Ned.-Indië begon zich los te maken van de Ned. Handel Mij. en deze vennootschap derhalve minder dan tot dusverre mocht steunen op de winsten uit den verkoop van consignatiën voor Gouvernements rekening verkregen, was zij genoodzaakt naar andere winstbronnen uit te zien, om haar kapitaal rentegevend te maken. Uit den aard der zaak trachtte zij eerst, gebruik makende van den geldnood in Indië, hetgeen haar door het Gouvernement ontnomen was, door particulieren te doen aanvullen, d.w.z. zij leende geld uit aan planters onder beding, dat zij zou worden belast met den verkoop der producten van die planters, dus geheel op dezelfde wijze als wij reeds vroeger zagen, dat de handelsfirma's in Indië werkzaam waren. Zij deed dus die firma's weder sterke concurrentie aan; met haar groot kapitaal en vrijgeviger rentebepalingen gelukte het haar natuurlijk, een voorsprong te krijgen en zag zij zich telkens grooter kwanti producten ten verkoop toevloeien. Zonder moeite ging dit niet, omdat een planter, eenmaal door een consignatiecontract in den greep van een crediteur zijnde, daaraan moeilijk te onttrekken is. De Ned. Handel Mij. was derhalve het eerste geld-instituut, dat zich op groote schaal toelegde op het verstrekken van crediet aan den landbouw in Indië. $ Na verloop van een paar jaren nam de vraag naar dergelijk kapitaal over de hand toe, en daarmede vermeerderde ook de credietvraag bij de Javasche Bank, de Ned. Handel Mij. en de Ned. Ind. Escompto Mij. De Javasche Bank kon weinig hulp bieden lo omdat consignatieovereenkomsten niet op haar weg lagen, maar 2o omdat zij —. 11 — gebonden was aan een vastgesteld maximum voor hare uitgifte van bankbilletten, waarin eerst in 1875 afdoende verbetering gebracht werd door de bepaling, dat het gezamenlijk bedrag der bankbilletten in omloop, der assignatiën en der rekening-courantsaldi steeds voor minstens 2/5 moet gedekt zijn door munt en muntmateriaal. Het gebrek aan crediet deed in 1862 eene crisis ontstaan, doch deze was in zooverre nuttig, dat daardoor meer dan te voren de handel in Nederland het oog sloeg op den geldnood van Indië. Vooral het jaar 1863 was ten deze belangrijk, ook omdat er zich toen bovendien diverse andere omstandigheden voordeden, welke maakten, dat groote verwachtingen van een opleven van den handel werden gekoesterd zoowel voor Holland als voor Indië. Amsterdam werd rechtstreeks met de Noordzee verbonden, de Staatsspoorwegen in Holland waren bijna gereed, de lijn Semarang-Vorstenlanden der Ned.-Ind. Spoorweg Mij. was in aanbouw, de duur der reis naar Indië was aanmerkelijk bekort door de nieuwe clipperschepen; de eigenlijke organisatie der posterijen was in 1862 in Indië tot stand gekomen. (De telegraaf dateert van 1856). Een en ander had ten gevolge, dat behalve de Ned.-Ind. Handelsbank nog in 1863 werden opgericht de Rotterdamsche Bank en de Internationale Crediet- en Handels Verg. „Rotterdam", welke beiden eene branche te Batavia vestigden. De Chartered Bank of India, Australia en Cliina opende reeds vroeger in dat jaar haar agentschap te Batavia. Het optreden van al die banken in Indië bracht natuurlijk nieuwe gebruiken in den handel van Indië. Exporteurs kónden hunne wissels, getrokken tegen verscheepte producten, gemakkelijk aan de banken verkoopen, en importeurs konden hunne geldzendingen ter betaling van reeds ontvangen of nog te ontvangen goederen middels van de banken gekochte wissels bewerkstelligen, terwijl vroeger importeurs en exporteurs op elkander voor den wisselhandel waren aangewezen, hetgeen dikwijls bij gebrek aan makelaars, lastig en tijdroovend was. De eerste makelaar trad in 1865 op het handelstooneel van Indië. Al spoedig evenwel werd het verkrijgen van geld door middel van wisseltrekking te gemakkelijk; de hoofdkantoren trokken op hare agentschappen en omgekeerd en dergelijke wissels, liefst op langen termijn van b.v. 6 maanden dato, konden zonder moeite — 12 — worden verkocht; alleen de Engelsche banken namen er geen genoegen mede. De opkomst der banken in Indië is derhalve het gevolg geweest van liberale opvattingen door de Regeering omtrent het cultuurstelsel sedert 1854 gehuldigd. Die zwenking was waarschijnlijk niet uitsluitend aan ethische beginselen toe te schrijven, maar ten deele een uitvloeisel van de telken jare verminderende inkomsten uit de dwangcultures. Het is echter een feit, dat het regeerings-reglement, in 1854 in Indië in werking getreden, uiting gaf aan het voornemen om langzamerhand geheel met het cultuurstelsel te breken. Reeds in 1860 werden Europeanen in de gelegenheid gesteld,' perceelen grond voor een termijn van twintig jaren van het Gouvernement te huren. Dit was de eerste stap in de goede richting. Daarop volgde in het jaar 1864 de opheffing der Gouvernements-indigo en tabakscultures, en in het jaar 1865 die van peper, kaneel en thee. De beste gronden voor die cultures werden natuurlijk toen onmiddellijk door Europeanen in beslag genomen, en gecultiveerd met behulp van de banken. In 1870 werden de agrarische verordeningen afgekondigd. Daarbij wordt uitgegaan van de stelling, dat alle grond, waarop niemand rechten kan doen gelden, behoort tot het Staatsdomein. Aan Inlanders werd zooveel grond gelaten als door hun werkelijk bezeten of benoodigd was. Hetgeen tot Staatsdomein verklaard werd, kon, voor zoover het Gouvernement daarvan afstand wilde doen, aan Europeanen etc. voor 75 jaren in erfpacht worden verstrekt tegen een vast te stellen jaarlijksche pachtsom (canon). Ook gronden, waarop de inlandsche bevolking recht had, konden in erfpacht worden bekomen, mits deze niet door haar benoodigd waren en nadat zij behoorlijk was schadeloos gesteld. Het was echter aan die bevolking verboden hare gronden aan niet-inlanders te verkoopen. Gronden waarop de suikercultuur gedreven kon worden, mochten door Inlanders aan suikerfabrikanten worden verhuurd; doch ook hier werd direct genoegzaam met de belangen der inlanders rekening gehouden. Het spreekt van zelve, dat deze regelingen niet golden voor de z.g. particuliere landerijen, voor de Vorstenlanden (Soerakarta), en voor andere deelen van Ned.-Indië onder rechtstreeksch bestuur van Inlandsche vorsten staande. — 13 — , Bovendien kwam de „suikerwet van 21 "Juli 1870" tot stand, waarbij' werd bepaald, dat de Gouvernements-suikercultuur niet zou worden uitgebreid, en te beginnen met 1878 telken jare met 1/13 zou worden ingekrompen, waardoor alle overheids-bemoeiing met deze cultuur in 1890 zou ophouden. Een en ander opende den weg voor het particulier initiatief om Ned.-Indië verder in cultuur te brengen. Daarbij kwam, dat in 1865 de vlaggen van alle bevriende natiën voor de groote vaart met' de Nederlandsche werden gelijkgesteld, maar wat vooral Ned.-Indië met reuzenschreden heeft vooruitgebracht, is het in de vaart brengen van stoomschepen, welke vanaf 1869 en gebruik makende van het Suezkanaal, dat toen gereed was gekomen, de reis naar en van Indië aanmerkelijk bekortten. Hierdoor toch konden in Indië alle benoodigdheden spoediger worden aangebracht, de producten eerder te gelde gemaakt enz. enz. Indië werd dichter bij Holland gebracht en er kon gemakkelijker voeling gehouden worden met het stamland. De banken ontvingen hare voorschotten op producten en importgoederen verstrekt, spoediger terug en hadden daardoor gelegenheid hunne middelen meer dan vroeger om te zetten. Met de uitbreiding aan den landbouw van particulieren na 1865 gegeven, opende zich een ruim en voordeelig prospect voor de Indische banken. Maar hooge dividenden konden zij niet uitkeeren, omdat hare werkwijze te veel verliezen met zich voerde. Immers, omdat de particuliere landbouwers in het algemeen over te weinig middelen konden beschikken, geraakten deze meer en meer diep in de schuld bij de banken, zoodat de credietinstellingen ten slotte bijna de geheele risico der cultures droegen. Nu zijn cultures altijd aan sterke wisseling onderhevig. Directen invloed op den gang van zaken bij cultuur-ondernemingen oefenden de banken niet uit, onvoorbereid stonden zij daarom dikwijls voor sterke verliezen. De Ned. Ind. Handelsbank en de Internationale, welke beide veel werk maakten van het geven van cultuurvoorschotten, konden dan ook over de jaren 1864 tot en met 1871 niet meer dan resp. gemiddeld 5.08 en 3.43 % dividend 's jaars uitkeeren. De Internationale was evenwel in 1870 genoodzaakt, tengevolge van groote verliezen, haar kapitaal van ƒ 2.500.000.— tot ƒ 1.250.000.— terug te brengen. — 14 — De Rotterdamsche Bank, welke zich aanvankelijk slechts tot zuivere bankzaken bepaalde, werd onwillekeurig mede in het cultuurbedrijf betrokken. In evengenoemd tijdvak maakte zij gemiddeld slechts 3.07 % dividend. Dit gaf haar. aanleiding om zich geheel uit hare Ned. Indische belangen terug te trekken; in 1873 droeg zij hare zaken over op de Chartered Bank of India, Australia en China. In 1872 opende de Chartered Mercantile Bank of India, London and China een agentschap te Batavia, hetwelk echter slechts tot 1880 bestaan heeft. Met het jaar 1872 zette zich een bloeitijdperk in voor de Indische cultures, hetwelk voortduurde tot 1883, en reden gaf om het kapitaal der Handelsbank (in 1876) van 6 op 12 millioen gulden te brengen; dat der Internationale klom van ƒ 1.250.000 tot ƒ 2.500.000 in 1876, tot ƒ 4.622.000 in 1881 en tot ƒ 5.000.000.— in 1882. In het tijdvak 1872 tot en met 1883 keerde de Handelsbank gemiddeld 7.9 % dividend uit, de Internationale 12% %. Deze mooie resultaten wekten tot navolging op, waar te meer aanleiding voor bestond bij de uitgestrektheid van Java, welk eiland nog verre van geheel in cultuur gebracht was. Zoo werd in \879 opgericht de Handelsverg. Amsterdam, met een kapitaal van ƒ 1.250.000,,(hetwelk reeds in 1881 kon verdubbeld worden), in 1881 gevojgd door de Koloniale Bank met een kapitaal van ƒ 5.000.000.—. Ook zag de Hongkong & Shanghai Banking Corporation in Ned. Indië een geschikt operatieterrein, blijkens hare vestiging in 1880 van een agentschap te Batavia. Nadat bij de wet van 6 Juni 1875 Nederland het gouden tientje als standaardmunt had aangenomen, waarmede de vrije aanmunting van zilvergeld een einde nam, wist de Heer Mr. N. P. van den Berg, destijds President der Javasche Bank, en een groot voorstander van den gouden standaard, te bewerken, dat (bij de wet van 28 Maart 1877) ook in Indië het muntstelsel op een goudbasis werd gesteld. • Het was nu niet zoozeer de bedoeling een grooten voorraad goud in Indië in omloop te brengen, dan wel eene vaste waarde te geven aan het in circulatie zijnde zilvergeld. Het goud is in Indië nimmer een geliefd circulatie middel geweest; de bevolking was aan zilver gewend en prefereert dat zelfs boven goud. - 15 — In dien tijd speelde het zilver in Azië de hoofdrol. Ned. Indië was, dank zij de voortvarendheid en vooruitziende blik van Mr. N. P. v.d. Berg, de eerste staat, waarin het zilver eene vaste waarde (tot goud in verhouding staande) bekwanl, en de zegeningen daarvan zijn niet gering geweest. Wij brengen hierbij slechts in herinnering de groote verliezen in de Straits, Britsch-Indië, China, Japan enz. door de daling van den prijs van het zilver teweeg gebracht en de enorm lastige positie van de bewoners dier landen, die zooveel van de telkens schommelende zilverwaarde te lijden hebben gehad. Ten slotte baseerden de omringende landen, behalve China, hun muntstelsel successievelijk eveneens op goud. Indië zou stellig niet dien voorspoed hebben kunnen opleveren, wanneer het evenals de omringende landen met de variable zilverwaarde, waardoor die landen zelfs sociaal zoo achterlijk bleven, te rekenen zou hebben gehad. In het bloeitijdperk van de Indische planters en van de Indische Banken, ingezet in 1872, kwam een keerpunt in het laatst van 1883. Terwijl van den Javasuikeroogst van dat jaar nog circa 5]/2 millioen picols onverkocht waren, begon de prijs van de suiker onverwachts te dalen, en deze daling nam zulk een belangrijke afmeting aan, dat désastres onmogelijk uitblijven konden. Evenals thans, 'was ook vroeger de gewoonte lange maanden vóór dat de suikers disponible zijn, deze te verhandelen. Begin 1884 zaten de groote exportfirma's nog met onverkochte suiker, waarop tot ongeveer ƒ 5.— verlies per picol moest geboekt worden. Twee dier groote firma's waren daardoor genoodzaakt hare betalingen te staken. Maar ook de fabrieken leden groote schade; de productiekosten van suiker waren destijds veel hooger dan thans, zoodat, toen de prijzen zóó omlaag gingen, de verliezen buitengewoon hevig werden. Begrijpelijkerwijze wilden de fabrieken tegen de lage prijzen niet direct verkoopen; de suiker werd derhalve naar gelang zij gereed kwam, naar Europa afgescheept, om daar verkocht te worden, in de hoop dat zij daar dan ook meer zou opbrengen. Hierdoor werden echter de banken, welke toch reeds bijna alle verliezen der suikerfabrikanten te dragen hadden, nog meer gedupeerd; immers bij verkoop op Java vloeide het geheele provenu der suiker in de kassen der banken, terwijl nu slechts 75 a 80 % als voorschot kon geïnd worden op de afgescheepte suiker. De banken kwamen in totaal voor een deficit van ± ƒ 40.000.000.— — 16 — te staan, en dat was te veel voor.hen, omdat zij reeds bijna alle beschikbare middelen in ondernemingen hadden vastgelegd. Deze toestand bleef natuurlijk geen geheim en verwekte wantrouwen van de banken onder handel en publiek, welk wantrouwen nog sterk vermeerderde door de failure van de „Oriental Bank Corporation", een tot dusverre ook in Indië als zeer solide bekend gestaan hebbende bankinstelling voor de Engelsch-Indische bezittingen in het Oosten, hoewel deze bank niet direct in Ned.-Indië werkzaam was; deze instelling nu was ten onder gebracht door hare eveneens groote voorschotten aan cultuurondernemingen op Ceylon en Mauritius. Tengevolge van het wantrouwen werden natuurlijk van de Indische banken door het publiek de gedeponeerde gelden teruggenomen op een tijdstip, waarop die banken daaraan juist het meest behoefte hadden. Daarbij kwam nog, dat massa's wissels op langen termijn loopende, waren afgegeven door de agentschappen der banken in Indië op hare hoofdkantoren en omgekeerd, terwijl de middelen ontbraken om die wissels op tijd te voldoen. De Ned.-Ind. Handelsbank trachtte in September 1884 aan geld te komen door de uitgifte van ƒ 2.954.000 aan obligaties; maar hoewel de koers laag gesteld werd — 94i/2 % —werd nauwelijks voor ƒ 500.000 ingeteekend. Het wantrouwen van het publiek werd hierdoor grooter en vermeerderde nog, toen in November d.a.v. weer eene groote Indische firma failleerde, met als eene der voornaamste crediteuren: de Ned.-Ind. Handelsbank. De Koloniale Bank moest onder de bestaande omstandigheden natuurlijk ook door het wantrouwen getroffen worden; de druk werd voor haar te zwaar, en in November 1884 vroeg zij surséance van betaling aan. De Javasche Bank is in dien crisistijd zooveel mogelijk den handel behulpzaam geweest, doch de hulp kon niet afdoende zijn. Dit werd begrepen door eenige der voornaamste geldmannen in Nederland (J. T. Cremer, P. W. Janssen, W. H. van Leeuwen, C. F. Quien, A. C. Wertheim en J. Boissevain) en deze zetten in de eerste plaats hunne schouders onder de N.-I. Handelsbank. Er werd eene nieuwe maatschappij opgericht: De Ned.-Ind. Landbouw Mij., waarin de Handelsbank inbracht al haar bezit aan en vorderingen op Indische landbouwondernemingen ten bedrage van ± — 17 — ƒ 12.800.000.—; de nieuwe maatschappij gaf ƒ 9.000.000.— aan 5 % 's obligaties uit (met bewijzen van deelgerechtigdheid in de winst) en deze obligaties werden zóó krachtig aanbevolen, dat reeds binnen enkele dagen het geheele bedrag der emissie genomen, was. De Ned.-Ind. Handelsbank bleef eigenaresse van het geheele maatschappelijke aandeelenkapitaal ad ƒ 9.000.000.— der Ned.Ind. Landbouw Mij., maar haar eigen kapitaal ad ƒ 12.000.000.— werd teruggebracht tot ƒ 7.200.000.— door afstempeling van ƒ 100.— op de aandeelen, welke destijds nominaal ƒ 250.— groot waren. Door deze reconstructie was de crisis bezworen; ook de Koloniale Bank had nieuw geld weten te verkrijgen en de firma Dorrepaal & Co. werd geholpen door overbrenging van hare cultuurrelaties in de Dorrepaalsche Bank der Vorstenlanden. De Ned. Handel Mij. heeft, door voor ruime bedragen deel te nemen in de emissies van evengenoemde drie maatschappijen, krachtig medegeholpen om de crisis te beëindigen. Zij participeerde ook in het syndicaat voor- de emissie van ƒ 2.500.000.-— obligaties van de „Internationale", waaraan deze maatschappij voldoende had om gelukkig door de crisis heen te komen. Zij toch had evenals de Handelsverg. Amsterdam zich niet uitsluitend ten doel gesteld hare middelen ten behoeve der Indische Cultures aan te wenden, doch ze tevens dienstbaar te maken voor importzaken. Het resultaat was, dat deze beide vennootschappen vrij gemakkelijk de crisis konden doorstaan, voor de Internationale echter meer tegenover de buitenwereld, want in werkelijkheid heeft het tot ver na 1900 geduurd, vóór zij er weer geheel boven op gekomen is. De Engelsche banken in Indië werkzaam, gaven geen voorschotten aan cultuurondernemingen en dreven alleen bankzaken, en daar zij bovendien geen „pig on bacon" papier kochten, hadden zij weinig van de crisis te lijden. Ook de Ned. Handel Mij. is er gelukkig doorgekomen, dank zij hare voorzichtigheid, welke der Directie ingaf, reeds vroeger en tegen het oordeel der Factorij te Batavia in, hare voorschotten aan cultuuurondernemingen te beperken. Ofschoon nu de crisis bezworen was, moest er nog veel geschieden, om den toestand der Indische banken weder gezond te maken; immers het herstel van een zwaren zieke vordert steeds veel tijd, — 18 — en zoo af en toe heeft eene réchute plaats. Dit bleek ook in 1886 toen de Soerabaiasche Bank- en Handelsvereeniging De Rijk, Groskamp & Co., op gelijke grondslagen werkende als de overige Indische Cultuurbanken — in moeilijkheden geraakte door den val der- Commanditaire vennootschap Lens & Bergsma te Arnhem. Aangezien crediteuren genoegen namen met 5 pCt.'s obligaties van de Soer. Bank vd. kon deze vennootschap blijven bestaan; hare zaken werden in 1892 omgezet in „De Soer. Bank en Handelsvereeniging", doch ten gevolge van sedert ontstane verliezen moest deze reeds in 1895 liquideeren. De Dorrepaalsche Bank der Vorstenlanden kwam eveneens in 1886 in moeilijkheden; getracht werd obligatiën te plaatsen, doch toen zulks onmogelijk bleek, vroeg zij einde 1886 surséance van betaling aan, welke tot 1 Sept. 1887 werd verleend. Op 9 Sept. 1887 werd zij failliet verklaard; doch een vergelijk kwam tot stand, al hare bezittingen werden ingebracht in de Cultuur Mij. der Vorstenlanden, welke tot dat doel op 1 Maart 1888 werd opgericht, en deze maatschappij is het, dank zij haar conservatief beheer, goed gegaan. Na 1884 volgden moeilijke jaren voor de Indische Banken,, deze moesten zich uit haar verval oprichten, hare middelen vrij zien te krijgen en ze vlottend trachten te houden. Waar in de eerste plaats noodig was de positie der banken te versterken, werden slechts bescheiden dividenden uitgekeerd. Over de jaren 1884 tot en met 1903 werden gemiddeld de volgende dividenden betaald: door de Ned. Handel Mij 6.95 % „ „ Ned.-Ind. Handelsbank . 3.43'/2 „ „ „ Ned. Ind. Landb. Mij. (1885— 1903) . . . 2.32 „ „ Internationale 3.58 „ „ „ Cultuur Mij. der Vorstenlanden (1888 — 1903) pref 7.09 gew 1.9 „ „ „ Handels Verg. Amsterdam 6.75 „ „ „ Koloniale Bank pref —.9714 » „ „ • —„— gew. .- —.50 „ - „ „ Javasche Bank 4.934 „ „ „ Ned.-Ind. Escompto Mij 6.7121/2 „ Het tijdvak 1884— 1903 was voor den landbouw in Indië (en daarmede ook voor de banken) uiterst kommervol; de schulden- — 19 — last drukte zwaar en nam voórtdurend toe. In 1882 werd voor het eerst de serehziekte in het suikerriet op Java geconstateerd, en deze nam van jaar tot jaar in hevigheid toe, telkens werden grooter complexen aangetast, waardoor de suikerproductie aanzienlijk verminderde. Maar de toenemende moeilijkheden bij de suikercultuur ondervonden, prikkelden den ondernemingsgeest, in stede van hem te verslappen. Meer en meer werd die cultuur wetenschappelijk behandeld, economischer gedreven, waardoor het langzamerhand mogelijk werd de productiekosten in betere verhouding te brengen tot de marktprijzen. De banken steunden daarbij krachtig, aan goede zaken werden de noodige bedrijfs- en uitbreidingsmiddelen niet onthouden. De crisis van 1884 had aan de banken geleerd, dat de cultuurvoorschotten moesten beveiligd worden door een scherp toezicht op de relatie-ondernemingen door landbouwkundig personeel, daar van het bankpersoneel uit den aard der zaak geen grondige kennis van de cultuur mocht verwacht of geëischt worden. Uit de bekwaamste administrateurs van suikerfabrieken en andere ondernemingen deden de banken hare keuze voor superintendenten, die hen op landbouwkundig gebied van advies dienden én een werkzaam deel namen in het technisch beheer der ondernemingen, in relatie met de banken staande. Plantages met voor eene bepaalde cultuur minder geschikte gronden, werden omgezet in winstgevende cultures, of zoo dit niet mogelijk was, geheel prijsgegeven. Te zwaar belaste ondernemingen werden dikwijls van de eigenaren overgenomen met groote geldelijke opofferingen voor de banken, welke overigens genoodzaakt waren telken jare groote afschrijvingen te bewerkstelligen op hare bezittingen en hare voorschotten. Sedert 1886 werd het consignatie-contract, regelende de verhoudingen tusschen de banken als geldgevers en de planters als geldnemers, op aanraden van Mr. N. P. van den Berg, verscherpt met eene bepaling, waarbij aan de banken het recht gegeven werd oogstverband te vestigen, waardoor zij hare voorschotten geheel of gedeeltelijk konden terugbekomen uit de opbrengst van het te velde staande gewas. De getroffen maatregelen brachten langzamerhand de planters in eene van de banken geheel afhankelijke positie, doch het moet hierbij direct gezegd worden, de banken maakten van de aldus verkregen rechten geen misbruik en beschouwden ze terecht — 20 — alleen als beveiliging harer belangen. Het is natuurlijk wel eens voorgekomen, dat eigenaren van ondernemingen uit hun bezit ontzet werden, omdat de banken van het voortduren der relatie weinig heil verwachtten, maar dan stond die onderneming er toen ongetwijfeld ook hopeloos voor. Behalve door de suikercultuur leden de banken groote schade door de koffiecultuur; immers ook in de tachtiger jaren breidde zich de bladziekte voortdurend uit, totdat in 1888 geheel Java geïnfecteerd was. Menige koffieplantage werd gesloten; de banken trachtten zich dan ook geleidelijk geheel uit de koffie terug te trekken. Dit moest natuurlijk weer met groote opofferingen gepaard gaan, doch deze waren voor de banken gebiedend; het gevolg is bovendien geweest, dat voortdurend kleinere oogsten van Java- en Liberiakoffie werden verkregen, daar de ondernemingen zich op andere producten gingen toeleggen. De suikercultuur werd bovendien nog getroffen in 1896 en volgende jaren door de dongkellan- of wortel-rotziekte, waardoor geheele rietcomplexen waardeloos werden en in 1901-'02 door groote sterfte onder de karbouwen, waardoor aan het riet- en suikertransport in erge mate nadeel toegebracht werd. De sereh- en de dongkellanziekten dwongen planters meer aandacht te wijden aan de bibit en suikerriet-stekken, om te zien naar sterker en beter plantmateriaal, terwijl de sterfte onder de karbouwen aanleiding gaf tot een sterke uitbreiding van het railtransport. Beide omstandigheden zijn den planter zeer te stade gekomen, gelijk naderhand door de verlaging van den kostprijs der suiker en de grootere suikeropbrengst is gebleken. Tengevolge der groote afschrijvingen, afbreken van verliesgevende relaties, toezicht op de planters, onbeperkte verstrekking van middelen aan credietwaardige ondernemingen, economisch drijven der landbouwzaken enz. hadden de banken den grond gelegd voor een sterken opbloei voornamelijk van de suikercultuur in Indië. Dat zij daarvan in de jaren na 1903 in ruime mate de.vruchten geplukt hebben, kunnen zij zichzelve daarom grootendeels als verdienste aanrekenen. Doch en dit dient vooral niet vergeten te worden: de suikerprijs is door de Brusselsche conventie van 1902 bijna voortdurend gestegen, en was van af 1903 geregeld, althans voor de goede fabrieken, winstgevend. De Brusselsche conventie is daarom niet alleen voor de suiker- — 21 — fabrikanten, maar ook voor de banken, ja zelfs voor geheel Indië van het grootste belang geweest. Daarmede werd een bloeitijdperk voor Insulinde geopend, als te voren in de geschiedenis nooit is kunnen worden geconstateerd. De voorspoed van de suikercultuur bracht welvaart over geheel Ned.-Indië, deed telkens meer gronden voor cultuurdoeleinden in beslag nemen en vestigde ook het oog van het buitenland op onze Kolonie. De banken verkregen meer en meer de gelegenheid zich los te werken van de cultuurbelangen, enjiaar aandacht te bèpalen op het verrichten van meer speciale bankzaken. Alle langloopende verbintenissen, hypotheken enz. werden zooveel mogelijk bekort en opgezegd, de middelen werden vlottend, zooals zij dat voor banken behooren te zijn. De uitbreiding, in de jaren sedert 1900 aan de cultures in Indië gegeven, bracht ook voor de banken vermeerdering van zaken met zich, en deze groeiden van jaar tot jaar zoodanig, dat geleidelijke vergrooting der bankkapitalen een gebiedende eisch werd. Hierbij moet in het oog gehouden worden, dat een groot gedeelte van dit geld buiten Ned.-Indië rentegevend gemaakt wordt, maar ook dat het gezamenlijk operatief kapitaal der banken veel grooter is dan het gestorte maatschappelijk kapitaal. Om dit te doen uitkomen, achten wij eene kleine omschrijving van den werkkring der Indische banken niet ongewenscht. Voorop moet gesteld worden dat eene bankinstelling handelt in geld, beter gezegd: crediet; aan den eenen kant neemt zij, aan den anderen kant geeft zij crediet. Hare aandeelhouders geven haar crediet in ruil voor aandeelen. Van diverse personen of lichamen neemt zij crediet in den vorm van deposito's; naar mate zij langer de dispositie behoudt over de haar op die wijze toevertrouwde gelden, betaalt zij eene hoogere rente, welke echter nimmer gelijk kan staan met de rente, welke zij zelve toucheert, omdat de bank anders geen voordeel op de transacties zou hebben. Moet het geld elk oogenblik ter dispositie staan van de eigenaars, zooals b.v. bij giro's, dan vergoedt de bank slechts eene matige rente van b.v. 2 pCt. per jaar, terwijl voor deposito's, naar gelang van den termijn tot 4 % toe gegeven wordt. Geeft de bank een wissel af, dan stort de nemer daarvoor geld, hetwelk eerst later wordt uitbetaald (aan den houder, van den wissel); de bank heeft dus gedurende den looptijd van den wissel het gebruik van het geld, door den nemer gestort; in de meeste — 22 — gevallen wordt slechts eene matige rente (in den vorm van koersverschil) door de Bank vergoed. Bij wissels op andere plaatsen in Indië getrokken, moet aan de Bank eene kleine commissie betaald worden. De bank verkrijgt nog middelen door het vormen en aankweeken van een reservefonds, door afschrijving (en dus niet-uitkeering van winst) op hare bezittingen, door het niet opkomen van coupons of dividenden, door rentelooze stortingen van derden, door opname van gelden (tegen rentevergoeding) bij andere banken enz. enz. Al het op deze wijzen verkregen geld wordt onmiddellijk rentegevend gemaakt, voor zoover het niet in het dagelijksche bedrijf der bank benoodigd is. Zooals wij reeds gezien hebben verstrekt de bank werkkapitaal aan de cultuurondernemingen in Indië, hetzij uit eigen middelen, dan wel uit speciaal tot dat doel beschikbaar gestelde gelden. Zij koopt wissels, getrokken tegen tevoren geopende credieten, of tegen verscheepte goederen of producten (waardoor dus deze goederen of'producten haar onderpand worden). Nog niet vervallen wissels neemt zij tegen rente-vergoeding over (disconto of escompto). Zij geeft in het buitenland voorschotten op goederen naar Ned.-Indië verscheept, of omgekeerd. Zij neemt effecten, import- en exportgoederen, goud en zilver in beleening, 'belegt de overtollige middelen in effecten, of zet ze op prolongatie uit, koopt gouden en zilveren munt en vreemd bankpapier, om dat later weer met winst van de hand te zetten enz. enz. Het geld (crediet) wordt dus op vele verschillende manieren gebruikt om rente of winst te maken. Het totaal bedrag nu, dat op eenigerlei wijze is belegd, wordt het operatief kapitaal der bank genoemd. Uit den aard der zaak wisselt dit operatief kapitaal van dag tot dag, maar tevens is het duidelijk, dat eene welbekende bank een operatief kapitaal bezit, eenige malen grooter, dan het maatschappelijk kapitaal. De Javasche Bank spant te dezen opzichte in Indië de kroon, omdat zij het recht van bankbillettenemissie bezit, hetwelk aan geen andere bank in Indië is toegestaan. De Ned.-Ind. Escompto Mij., bracht billetten van ƒ 5.— en ƒ 2.50 in omloop, waarvan er onder ultimo 1861 voor een bedrag van ƒ 100.000.— uitgegeven waren; deze coupures vielen in den smaak van het publiek, en de Javasche Bank stelde deze niet beschikbaar. — 23 — Maar het Gouvernement van Ned.-Indië nam er geen genoegen mede, en gelastte de intrekking er van in 1863 onder bedreiging met legale opheffing der maatschappij'. Dientengevolge werden die billetten ingetrokken, en treft men onder crediteuren der maatschappij nog steeds aan een bedrag van ƒ 945.— voor de nog in dmloop zijnde (wellicht verloren gegane) billetten. De Ned. Handel Mij. voerde op de Oostkust van Sumatra kasorders in, echter niet in Indisch Courant, doch in dollars; bij de muntzuivering (1907-08) in die landstreken werden die kasorders ingetrokken. Zoolang de reis van Nederland naar Indië of omgekeerd nog maanden en maanden in beslag nam, kon uit den aard der zaak geen sprake zijn van een uitgebreid wisselverkeer, en moest hier een hoog koersverschil betaald worden voor wissels op het buitenland; dit bedroeg, zooals wij gezien hebben vanaf 1845 5 %. Afdoende verbetering daarin kwam eerst door de opening van het Suezkanaal in 1869; de reis werd langzamerhand door telkens sneller varende schepen bekort, totdat vóór het uitbreken van den Europeeschen oorlog in 1914 brieven in niet langer dan ongeveer eene maand uit Nederland Batavia konden bereiken. Waar de reis zoo bekort werd, ligt het voor de hand, dat gestadig aan ook de looptijd der wissels bekort werd, waardoor van zelve het koersverschil minder en minder werd. Nu hangt het koersverschil voor wissels nauw samen met de mogelijkheid en de kosten van goud- of zilververscheping; voor Indië is te dien opzichte zilver van het meeste belang, omdat goud bijna niet in omloop is. De Nederlandsche rijksdaalders, guldens en halve guldens zijn ook munt van Ned.-Indië, voor zoover die stukken verkrijgbaar zijn, kunnen ze dus aangewend worden tot verscheping, hetwelk zal geschieden, zoodra de wisselkoers te sterk gestegen of gedaald is. De wisselkoers wordt dus beheerscht door de kosten aan de verscheping van zilver (of goud) verbonden, en wel in twee richtingen van hier naar Nederland of van Nederland naar hier. Zoodra specieverscheping met voordeel kan plaats hebben is het z.g. zilverpunt (goudpunt) bereikt, en dit bedraagt bijna evenveel procenten onder als boven pari, omdat de kosten bijna gelijk zijn. De zilverpunten waren fn 1862 circa 92 en 108, doch vóór den oorlog teruggebracht tot 99J4 en 10034 %. Omdat voor de Java- — 24 — sche Bank de onkosten op specieverzending minder bedragen dan voor anderen (zij behoeft geen rekening te hou/den met renteverlies gedurende den tijd, dat het geld onderweg is) is zij in staat om deze grenzen nog scherper te stellen, en waren deze vóór den oorlog 991/2 en ÏOO1/^. Zij is derhalve als van zelve aangewezen op het controleeren der wisselkoersen. De uit- en invoer van goud in de verschillende landen van Europa onderling, gaat met geringe kosten gepaard. Toen dan ook Nederland in 1875 het muntstelsel baseerde op het gouden tienguldenstuk kostte het weinig moeite om goud tot zich te lokken. Daarvan was het gevolg, dat zilvergeld aldaar in veel geringer mate dan vroeger behoefde in omloop te zijn. Het te veel kon echter in Indië best gebruikt worden, hier was het dringend noodig, omdat de kolonie bij hare ontwikkeling meer en meer zilverbehoefte had. Vanaf 1875 werden dan ook millioenen aan specie uit Nederland aangevoerd, niet alleen door de Javasche Bank, doch ook door andere instellingen. De uitvoer kon door evengenoemde bank belet worden met behulp van den wisselhandel. Nederland heeft van dien zilveruitvoer niet te lijden gehad; alleen bij het uitbreken van den oorlog in 1914 bleek een zoo sterk tekort aan zilvergeld, dat de Regeering haar toevlucht heeft moeten nemen tot het uitgeven van zilverbons. Hierbij dient echter niet vergeten te worden, dat het geld bestemd is om te circuleeren, en niet tot oppotten, gelijk in die dagen teveel is voorgekomen. Bovendien komt eene calamiteit als die oorlog gelukkig zoo zelden voor, dat daarom geen speciale voorzieningen behoeven getroffen te worden, en zóó er al een plaats heeft, dan is onmiddellijk de remedie ter hand. Doch keeren wij tot den wisselhandel terug. Uit den aard der zaak baseert zich die handel op den in- en uitvoer van Ned. Indië, en waar het voornaamste uitvoerproduct van Java suiker is, vormen de tegen verscheepte suiker getrokken wissels de hoofdschotel van den wisselhandel. Na het vrij worden der suikercultuur in Ned.-Indië werd het product evenals vroeger naar Nederland verscheept, om aldaar verkocht te worden. De Cultuurbanken verscheepten meestal aan hare Directies in Nederland en trokken daarom tegen het provenu op die Directies. Spoedig echter ontaardden die trekkingen, want daardoor bleek hoe gemakkelijk het was, om aan geld te komen, en die gemakkelijkheid gaf aanleiding tot het verstrekken van credieten aan landbouwonderne- — 25 — mers, 'feitelijk boven de krachten der Cultuurbanken. Tegen 1883 waren 6 maanden datowissels, afgegeven door agentschappen in Indië van Cultuurbanken, op het Hoofdkantoor in Nederland schering en inslag, en h e t middel dier agentschappen om aan geld te komen tot het verder verstrekken van crediet. De nemers van die credieten — de planters — waren niet in staat om het geleende geld bij opeisching terug te betalen; zij waren afhankelijk van de opbrengst van hun oogst en waar die opbrengsten tegenvielen, kon aan terugbetaling van genoten voorschotten niet gedacht worden. Het geld dus, dat de agentschappen van Cultuurbanken middels wisseltrekking op het Hoofdkantoor verkregen, werd vastgelegd. De wissels moesten echter op den vervaldag betaald worden. Toen derhalve de producten niet op tijd verkocht konden worden, kon eene crisis niet uitblijven. En d i t is de oorzaak van de suikercrisis van 1884. De in Indië gevestigde Engelsche Banken zijn zoo verstandig geweest, om dergelijk „pig-on-porcpaper" niet te accepteeren, vandaar dat zij door die crisis weinig geleden hebben. Alle andere banken waren er echter in meerdere of mindere mate de dupe van, zooals wij reeds gezien hebben. Het gevolg van de crisis is natuurlijk geweest, dat gebroken werd met de wisseltrekking op beschreven wijze. De Factorij der Ned. Handel Mij. ging evenwel door met het trekken van 6 m|dato wissels, hetgeen zij echter gemakkelijk kon doen met het oog op hare hooge standing en het groote kapitaal der N. H. M. Langzamerhand wijzigde de suikerhandel zich in zooverre, dat van Java direct verscheept werd naar Europa en|of Amerika. Nederland viel daardoor uit, de producenten verkochten tegen credieten te London voor rekening der koopers geopend. Waar zooals wij reeds memoreerden, de suikerwissels het hoofdbestanddeel vormen van den Indischen wisselhandel, is het duidelijk dat langzamerhand daardoor London de basis werd van het wisselverkeer tusschen Nederland en zijne koloniën. Even duidelijk is, dat de koers van Amsterdam op London bij deze wissel-operatiën van zeer veel belang is; deze koers wordt in de wandeling „de Cross-rate" genoemd, waaronder dus te verstaan is de te Amsterdam geldende koers voor zichtwissels op London. Deze koers schommelt in normale tijden tusschen ƒ 12.06 a ƒ 12.14 per £ en is kort na het uitbreken van den Europeeschen oorlog teruggeloopen tot ƒ 11.60, daarna heeft hij zich hersteld - 26 — en is gedurende langen tijd vrij normaal gebleven; vanaf Juli 1915 zakte die koers echter geleidelijk zelfs tot ƒ 10.43 in Januari 191.6. In de handelswereld van Indië bracht deze sterke daling consternatie teweeg, zij leverde overvloedige stof tot discours. Waarom zulks geschiedde, zullen wij trachten, al behoort dit feitelijk niet tot deze voorgeschiedenis, met het volgende duidelijk te maken, waarmede dan tevens het groote belang kan worden aangetoond, hetwelk Indië bij die cross-rate heeft, en sints de opkomst van het bankwezen na 1884 aldaar gehad heeft. Er is bijna geen handelsplaats ter wereld, welke niet in direct wisselverkeer met Londen staat, welke dus niet wisselkoersen op London noteert, waarin dus niet wissels op London verhandelbaar zijn. Hoe komt dat? Omdat London zich in den loop der laatste eeuwen ontwikkeld heeft tot het centrum van den wereldhandel. De producten der talrijke Engelsche Koloniën, Protectoraten of hoe anders ook genoemd, komen hoofdzakelijk te London aan de markt. De Engelsche scheepvaart (koopvaardij) omvat om zoo te zeggen met hare talrijke vloot de geheele wereld, en hare vrachten vinden voor een groot gedeelte hun weg over Londen. Bovendien was Engeland tijdens den oorlog in groote mate geldschieter van tal van andere landen. Zoo is Londen het clearinghouse — eene plaats van schuldvereffening — voor de geheele wereld geworden. Ook voor Ned. Indië. De Javasuiker wordt door de groote suikerfirma's tegen betaling van de fabrieken in ontvangst genomen, daarna wordt die suiker afgescheept en de afscheepdocumenten geleverd aan de banken, welke de tegen die suiker getrokken wissels — bijna uitsluitend op London, omdat London de groote suikermarkt is en alle buitenlandsche koopers credieten om suiker te koopen te London aanvragen — ter incasso zenden naar London; zoodra zij geïnkasseerd zijn, heeft dus de betreffende (Indische) Bank een -credit ergens te London. Nu kan deze bank tegen dat credit trekken (en aldus over het provenu harer wissels beschikken), of het credit doen verrekenen met b.v. Amsterdam. Verreweg het grootste deel van den Javasuikeroogst wordt dus door tusschenkomst van London betaald, gefinancierd, zooals men dat noemt. — 27 — Maar behalve suiker exporteert Ned. Indië nog eene massa andere artikelen, en op gelijke wijze vindt daarbij afrekening plaats door tusschenkomst van London. Suiker is echter het belangrijkste artikel; men bedenke slechts, dat de Java-oogst ruim 20.000.000 picols bedraagt of in waarde 160, in latere jaren zelfs ruim 200 millioen gulden. De vraag van de Banken in Indië: „hoe kan ik op de voordeeligste wijze mijn creditsaldo te Londen realiseeren?" treedt dus hier altijd op den voorgrond en is om zoo te zeggen de kern van den wisselhandel der banken in Ned. Indië. Al deze banken hebben hun hoofdkantoor, dan wel branches in Nederland en het handelsverkeer van Indië met Nederland is uit den aard der zaak zeer groot, waaruit noodwendig moet voortvloeien, dat overtollige saldi te Londen van Indische Banken dikwijls voor een groot deel naar Nederland worden overgebracht. Hieruit blijkt tevens het groote belang, hetwelk Indië heeft bij den koers van Amsterdam op Londen, de zoogenaamde cross-rate. Amsterdam en Londen zijn dus voor de Indische banken de voornaamste plaatsen, en hare geheele operatiewijze is gebaseerd op de medewerking dier beide steden. De Europeesche oorlog heeft echter het geregeld verkeer geheel in de war gebracht. Bij het uitbreken van den oorlog steeg de koers van Amsterdam op Londen tot ƒ 12.50 wegens de groote vraag naar remise ter betaling van reeds voor Nederlandsche rekening geaccepteerde wissels. In de meeste landen werden geheele of gedeeltelijke moratoria ingesteld; in Duitschland echter niet, maar door het uitvoerverbod van goud in dat land konden Hollandsche (en Indische) crediisaldi niet dan met groot verlies geind worden, daar de Reichsmark te Amsterdam daalde van 59 tot 52 cents Engeland betrok vóór den oorlog een zeer groot gedeelte der benoodigde suiker uit Duitschland, doch waar dit land niet verder wilde leveren, toen de oorlog uitgebroken was, en Engeland suikergebrek had, wendde het zich tot Java. Het algemeen wantrouwen in het begin van den oorlog was oorzaak, dat de koop eerst gesloten kon worden nadat door de Javasche Bank arrangementen voor de betaling waren getroffen; geen der andere Indische banken kon of wilde op de gewone wijze de financiering dier suiker op zich nemen. De levering had plaats f.o.b. tegen betaling van cash te Londen, zoodat de Javasche Bank een groot creditsaldo aldaar verkreeg. — 28 — Dit saldo werd ter beschikking gesteld der Nederlandsche Bank waarvoor deze a ƒ 12.15 goud verstrekte aan de Javasche Bank ie Amsterdam. Na deze eerste transactie daalde de crossrate tot ƒ 12.10 en lager. Suikerexporteurs ontvingen hier ƒ 12.10 per £ en op die basis ging de Javasche Bank verder door met de betaling van afgescheepte suiker. Voorts werd tegen het credit te Londen' goud in bewaring gegeven bij de Bank of England en Lloyds Bank (de correspondente der Javasche Bank), welk goud elk oogenblik naar Indië zou kunnen en mogen worden geëxpedieerd. Het uitvloeisel daarvan was, dat al heel spoedig de metaaldekking der Bank weder steeg tot boven 40 %. De onzekerheid dèr scheepvaart, de contrabandeverklaringen, het wantrouwen enz. deden stagnatie in den afscheep ontstaan, terwijl anderzijds groote importen plaats hadden, waardoor Nederland steeds meer crediteur van Indië werd en de banken weinig gelegenheid hadden om naar Nederland te remitteeren. De middelen der banken waren in Indië toch reeds groot, omdat zij door de lage rente, welke vóór den oorlog in Europa te maken viel, er de voorkeur aan hadden gegeven, hun geld in Indië te houden, het gevolg van een en ander was, dat zij zooveel mogelijk remise naar Nederland zochten te maken. Zij hadden bovendien reeds lang van te voren contracten afgesloten met importeurs en anderen om hun wissels op Europa te verstrekken. Vele dezer contracten leverden aan de banken verlies op. Daar intusschen de geldmiddelen dier banken steeds grooter werden — de provenu's van de suiker en andere producten kwamen binnen en de import loste vele credieten in, terwijl de banken zoo weinig mogelijk crediet verstrekten—. hadden zij te zorgen voor de noodige dekking te Amsterdam voor hare wisselafgiften en voor aanzuivering harer debetsaldi. Dientengevolge kwam het haar goed van pas, dat de Javasche Bank een groot credit te Londen had; zij kochten dus van die Bank Ponden Sterling tc Londen te leveren en brachten dit geld daarop naar Amsterdam over. Zoodoende werden èn de Javasche Bank èn de andere banken weer geholpen. In de tweede helft van 1915 begon het er voor de Indische banken minder gunstig uit te zien. De geallieerden vingen aan te begrijpen, dat zij om den strijd — 29 — te kunnen volhouden, moesten kunnen beschikken over eene ontzettende massa krijgsmateriaal, munitie, kanonnen, vliegtuigen, auto's alsook kleeding, schoeisel en equipementstukken voor hun-ne soldaten, terwijl daarenboven de voedingsmiddelen extra aandacht vorderden. Al hetgeen in eigen land niet verkregen kon worden, moest aan het neutrale buitenland gevraagd worden, en daar haast bij het werk was, werden de noodige spoedbestellingen gedaan, meest in Noord-Amerika. In den aanvang leverde de vereffening der Engelsche schulden aan Amerika weinig moeite op; Engeland was crediteur van bijkans de geheele wereld en zag het goud ter kwijting harer vorderingen van alle kanten binnenstroomen; zij kon derhalve in den eersten tijd gemakkelijk allen import met goud betalen; maaide bestellingen in Amerika hielden aan, toen werden groote massa's Amerikaansche effecten in Engeland aangekocht en deze in betaling naar de Nieuwe Wereld gezonden. Maar ook daaraan kwam een einde, niet echter aan de leveranties, deze werden steeds grooter, met het gevolg dat wissels op ties, deze werden steeds grooter, met het gevolg dat wissels op natuurlijk weer den koers deed dalen. Om verdere daling tegen te gaan, werd daarop door Engeland en Frankrijk besloten eene leening aan te gaan iii Amerika, om aldaar een groot credit te krijgen en zoodoende den wisselkoers weer op peil te brengen. Inderdaad gelukte het die leening te sluiten (groot één milliard dollars), doch de invloed daarvan op den stand der wisselkoersen Amerika-Engeland bleef onbemerkbaar. Kort nadat de oorlog was uitgebarsten, daalde de wisselkoers I van Amsterdam op New-York tot ƒ 2.—; Amerika had tabak te/ Amsterdam gekocht en het aanbod van wissels op de Unie was' daardoor groot. De Ver. Staten zonden echter vrij spoedig goud en dit bracht den wisselkoers weer op peil. Toen begonnen de effecten-verkoopen naar Amerika, waarvoor dit land Nederland weder met goud betaalde. Hieraan werd door de Engelsche Regeering een einde gemaakt, omdat zij vreesde, dat dit goud naar Duitschland zou worden nitgevoerd. Intusschen werden de creditsaldi van Nederland in Amerika niet betaald, dan ten koste wederom van den wisselkoers. Amerika wilde goud zenden, doch werd daarin verhinderd door de Engelsche Regeering. — 30 - Ongeveer in hetzelfde geval als Amerika, verkeerde Nederland ten opzichte van Engeland (en de andere oorlogvoerende staten). Engeland leverde aan Nederland zeer weinig, omgekeerd Nederland aan Engeland veel, zoodat, daar Nederland een uitvoer-verbod van goud had uitgevaardigd, te Amsterdam meer wissels op Engeland werden aangeboden, dan gevraagd. Ook hier was het natuurlijk gevolg dat de wisselkoers van Amsterdam op Londen daalde. Bovendien stond de effectenhandel tusschen Amerika, Engeland en Nederland, die anders vrij belangrijk was, bijna geheel stil. Uitvoer van goud uit Engeland (o.a. naar Nederland) was en is, ofschoon niet officieel verboden, practisch onmogelijk. Hier zou een Engelsche leening in Holland gesloten wel degelijk verbetering hebben kunnen aanbrengen, doch het belang van Engeland bij Nederland was natuurlijk zóó gering, in verhouding tot dat van Amerika bij Engeland, dat eene leening in Holland niet ernstig in beraad werd genomen. In 1915 ontwikkelde zich de handel van Indië met Amerika, de onderlinge verrekeningen daarvan liepen grootendeels over Londen. Door evengenoemde daling in den wisselkoers van Amsterdam op Londen kwam Indië nog meer in het gedrang, als het reeds was. De Indische banken waren hun wisseloperatiebasis kwijtgeraakt. Hare creditsaldi te Londen konden, omdat de cross-rate voortdurend was teruggeloopen, zelfs tot ƒ 10.43, niet dan met verlies naar Amsterdam worden overgebracht. Zij wilden derhalve wèl wissels op Londen ver koopen, maar niet koopen, tenzij zij in een tegenoperatie eenige directe belooning konden vinden. Zooals reeds gezegd, worden vele Indische producten verkocht tegen betaling in wissels op Londen. De weinige stabiliteit van de cross-rate echter, gaf der banken aanleiding om dergelijke wissels niet over te nemen, tenzij tegen zeer lagen koers; de verkoopers van de Indische producten, konden alléén verkoopen, wanneer ze zeker zouden zijn ook hunne wissels aan de banken te kunnen verkoopen. Dit maakte, dat geen contracten op leveringvan goederen (op verren termijn) en van wissels konden worden aangegaan, want geen der partijen wenschte zich bloot te stellen aan verliezen, mogelijk door het verder dalen van de cross-rate. Daardoor ondervond dus de handel in Indië veel belemmering. Eenige firma's alhier verkochten uitsluitend in Ind. courant, omdat zij het risico van den wisselkoers niet wenschten te loopen. Intusschen stegen de moeilijkheden voor de Indische banken — 31 — voortdurend. Ten einde de clientèle te behouden, waren zij wel verplicht deze aan de noodige wissels op Nederland te helpen. Daardoor vermeerderden de middelen, der banken voortdurend en ook omdat de Indische verkoopers van suiker en andere pro*ducten doorgingen met het storten hunner provenu's in de kassen der banken; omdat de zaken hier niet geregeld konden geschieden, hadden export-firma's gelden, welke anders gewoonlijk emplooi vinden, over en ook deze vonden hun weg naar de banken. Er werd weinig geïmporteerd, zoodat ook de importfirmas minder van de credieten der banken behoefden gebruik te maken, dan anders, waardoor dus de beleggingen der banken eveneens schade leden; de import disponeerde ook niét voldoende over creditsaldi der banken in Engeland, zoodat die saldi niet konden worden teruggenomen, en ook niet overgemaakt naar Amsterdam, omdat zulks met de nadeelige cross-rate verlies zou geven. Tengevolge van bovenbedoelde omstandigheden vermeerderden de debetsaldi der Indische banken te Amsterdam voortdurend en er was geen middel om daarin eene afdoende verbetering te brengen. Daar er voor de banken dus weinig aanleiding bestond om hare debetsaldi te Amsterdam verder te vergrooten, en zij bovendien hier meer middelen bezaten, dan aangenaam kon zijn, verkochten zij liefst zoo weinig mogelijk aan wissels op Nederland; vandaar dat de koersen voor dergelijke wissels langzamerhand voor de koopers ongunstiger werden. Waar in normale tijden de koers voor zichtwissels op Nederland 100 a 1003^ % is, was deze thans 98]/2 % en zou nog ongunstiger geweest zijn, wanneer de Javasche Bank. niet, hare roeping getrouw, voor te sterke daling had gewaakt. Zij had door de overname van suikerwissels een groot credit te Londen, doch heeft een arrangement kunnen treffen, waardoor zij goud uit Engeland kon overbrengen naar Amsterdam! Zoodoende verkreeg de Javasche Bank weer voldoende credit te Amsterdam om er den handel in Indië van te doen profiteeren. Maar hetgeen aan de Javasche Bank mogelijk gemaakt werd gelukte ook aan de andere banken. Deze banken (en ook andere handelszaken) verzonden in October en November 1915 effecten — meest obligaties Indische leening —naar Holland om hun debet.aldaar te verminderen, dan wel hun credit te versterken; maar dit middel was niet sterk genoeg om afdoende te zijn bij de groote sommen, welke in Nederland benoodigd waren en allicht in de millioenen liepen. — 32 — Eene der banken verzond op één dag honderden postwissels naar Nederland, doch aan deze wijze van remitteeren werd door de Post direct een einde gemaakt door haar verrekeningskoers op 98 % terug te brengen. Deze kommervolle tijd heeft geduurd tot Januari 1916, toen kocht de Engelsche Regeering Javasuiker en betaalde met £ 7 millioen in éénjarige schatkistbiljetten tot ƒ 12.— per £ verrekenbaar. Deze biljetten werden op den vervaldag in September 1917 niet vernieuwd. Daardoor herkreeg onze handel weer de Londen basis en het £ steeg te A'dam in Jan. 1916 reeds weder tot 11.70. Vanaf begin September 1916 waren de wisselkoersen van Indië op Nederland weder normaal. Uit het vorenstaande blijkt dus wel, dat het Indië absoluut niet onverschillig kan zijn, hoe de koers van Amsterdam op Londen zich gedraagt. Voor de tweede maal geraakte de handel tusschen Nederland en Indië de basis Londen kwijt, doordat in October 1917 Engeland de telegrafische verbinding stop zette. De moeilijkheden daardoor teweeggebracht, waren van niet zoo ernstigen aard, omdat de toestanden zich intusschen hadden gewijzigd; de banken hadden zich meer los gemaakt van Londen, vooral door het aanknoopen van relaties met Noord-Amerika. Na den algemeenen gang van zaken op handels- en cultuurgebied in Ned.-Indië in grove trekken beschreven te hebben, zouden wij feitelijk nog de „Gold-exchange Standard" moeten bespreken, welke in onze kolonie aangetroffen wordt, doch deze komt van zelve te pas bij de behandeling van de geschiedenis der Javasche Bank. HOOFDSTUK 11. De Javasche Bank. Onder het Engelsche Tusschenbestuur (1811 —1816) ontwikkelde zich een particuliere handel, voornamelijk te Batavia, en die handel verkreeg meer aanzien onder het daarop gevolgde Nederlandsche Gouvernement, dat er aanvankelijk niet naar streefde zich meester te maken van de Indische producten. Bankinstellingen bestonden destijds niet, evenwel kon het moeilijk anders of er was daaraan behoefte, en voornamelijk aan eene circulatiebank. „De kooplieden schreeuwen om eene zoodanige inrichting, die ik hoop spoedig tot stand te zien gebracht" schreef d.d. 2 Augs. 1823 de Gouv.-Generaal Van der Capellen .aan de Regeering in Nederland. Het duurde echter nog tot 1827 voor de Javasche Bank werd opgericht (publicatie van 11 Dec). Deze Bank zou in werking treden „zoodra een aantal van 2000 actiën (van nom. ƒ 500) zal zijn besproken". Ten einde den handel verder tegemoet te komen, „besprak" het Gouvernement .al dadelijk 1000 actiën; de resteerende 1000 stuks werden betrekkelijk spoedig bijeengebracht, want reeds kon bij Gouv. besluit van 24 januari 1828 no. 1 de bank gemachtigd worden haar bedrijf aan te vangen. Maar om tot het cijfer van ƒ 2.000.000 te komen, hetwelk èn door de Bank èn door het Gouvernement als minstens benoodigd beschouwd werd, had veel voeten in de aarde. „Bij „circulaire van de Regeering werd aan de voornaamste burgerlijke „en militaire ambtenaren te verstaan gegeven, dat aan den Koning, „op Hoogstdeszelfs uitdrukkelijk verlangen, opgaaf zou worden „gedaan van degenen, welke zouden hebben medegewerkt om de „Javasche Bank tot stand te brengeh, alsmede van het door hen „ingeschreven bedrag", (Mr. N. P. v. d. Berg, Munt- Crediet- en Bankwezen, Handel en Scheepvaart in Ned. Indië t.a.p.). Niettemin duurde het tot 1832 vóór de ƒ 2.000.000 bijeen waren, en dat, niettegenstaande over 1829-'30 en 1830-31 dividenden van resp. iOU4 en 12 % werden uitgekeerd! — 34 - De Javasche Bank is bij een haar door het Gouvernement verleend „uitsluitend" octrooi „gerechtigd om als circulatiebank in „Ned. Indië werkzaam te zijn". Bij dit octrooi worden in de puntjes de werkzaamheden, de rechten en de verplichtingen dier bank vastgelegd: het octrooi is dus de wet voor de Javasche Bank. Het eerste octrooi — loopende tot ulto. 1837 (later verlengd tof ulto. Maart 1838)—was ongeveer gelijkluidend met dat van de Nederlandsche Bank (opgericht in 1814) en vermeldde o.a. „het „geheele beloop der uittegeven bankbiljetten zal zich regelen „naar het kapitaal of fonds der bank, alle beleeningen, escompten, „gedeponeerde gelden, muntspeciën en verleende credieten daaronder begrepen". Een speciaal besluit van 18 Dec. 1827 bepaalde, dat de uittegeven „banknoten, als representatief van goud of zilver, steeds integraal in gouden en zilveren speciën verwisselbaar zouden wezen." De Bank mocht dus zooveel bankbiljetten uitgeven, als zij maar plaatsen kon, wanneer zij slechts zorgde, dat onder eenigerlei vorm de tegenwaarde der biljetten aanwezig was. Hare biljetten werden bij de enorme kopercirculatie van dien tijd gaarne genomen, en het gevolg was, dat de bank goede zaken maakte, dus hooge dividenden kon uitkeeren. Waar dekking der bankbiljetten door zeker percentage aan goud of zilver in kas aan te houden, niet was voorgeschreven, vloeide ten gevolge van het cultuurstelsel, zooals wij gezien hebben (pag. 6-8) bijna alle edel metaal uit hare kassen, en was de bank mede door verstrekte credieten op te langen termijn in 1841 aan den rand van haar ondergang. Door kapitalisatie harer vorderingen en met Regeeringshulp kwam zij er langzamerhand weer bovenop, doch in de boekjaren 1841-42 tot en met 1847-'48 was zij genoodzaakt in totaal ƒ 2.320.000.— op hare vorderingen af te schrijven. Deze verliezen werden uit de winsten der bank bestreden, doch de aandeelhouders ontvingen over die boekjaren geen dividend, iets dat noch daarvoor, noch later ooit is voorgekomen. Door het op pag. 8 besproken recepissenstelsel, werd eenige verbetering verkregen, afdoende werd die verbetering eerst door de muntregeling van 1854. De verlenging van het octrooi van 1 April 1838 tot 31 Maart 1848 schijnt zonder eenige ingrijpende wijziging in de bepalingen te hebben plaats gehad. — 35 — Bij de daarop gevolgde verlenging tot 31 Maart 1858 werd gestipuleerd, dat de bank bij hare billetten-uitgifte een door den Gouverneur-Generaal vast te stellen bedrag' niet zou overschrijden. Dit bedrag werd bij Gouv. besluit van 27 Oct. 1854 bepaald op ƒ 5.258.575. Hieruit blijkt, dat in dien t ij d circulatiebanken over één kam werden geschoren met gewone banken, zij werden evenals andere maatschappijen geacht in hun operaties beperkt te zijn tot den waarborg, welke hun kapitaal en hun activa opleverden. M.a.w. in stede van hare roeping te volgen en de ontwikkeling van Ned.-Indië te helpen bevorderen, was de Javasche Bank door de groote beperking van hare macht als credietgeefster, verplicht als rem te werken tegen die ontwikkeling. Deze was echter niet tegen te houden. Noodgedwongen moest de Javasche Bank volgen; telkens en telkens moest het Gouvernement het maximum der biljettenuitgifte van die bank verhoogen. Op 24 Juli 1856 werd dit maximum verhoogd tot ƒ 6.000.000.—. Hierbij werd uitgegaan van de (later foutief gebleken) stelling, dat eene circulatiebank bij hare biljettenuitgifte afhankelijk is van het gestorte maatschappelijk kapitaal. De Javasche Bank had destijds een uitgegeven kapitaal van ƒ 2.000.000, zoodat de maximum billettenuitgifte was gesteld op 3 maal dat kapitaal. Reeds vrij spoedig bleek, dat men meende te ver gegaan te zijn, dat die maatstaf niet deugde en dat er meer zekerheid noodig was. Vandaar dat in het octrooi, geldende voor 1859— 1870 de bepaling werd opgenomen: „geen uitgifte van bankbiljetten heeft „plaats tenzij de Bank minstens drie tiende van het uittegeven „bedrag beschikbaar' hebbe in wettig betaalmiddel" echter onder de onmiddellijke beperking dat „de hoogste som uittegeven „op 's Konings machtiging naar omstandigheden zou worden „bepaald".. De Directie mocht evenwel boven die hoogste som biljetten uitgeven „mits het volle bedrag daarvan in wettige betaalmiddelen bij de Bank beschikbaar zij boven en behalve de volgens „art. 31 verplichte reserve". Als maximum werd aangewezen een bedrag van ƒ 7.000.000.—. Tevens werd in dat octrooi gestipuleerd, dat het kapitaal der Javasche Bank van 2 op ƒ 4.000.000.— zou worden gebracht: (Blijkbaar werd dus een maximum biljetten-uitgifte van 3 maal het maatschappelijk kapitaal gevaarlijk geacht; de dekking van — 36 - s/,0 in wettig betaalmiddel moet dus in het licht van dien tijd eerder als eene beperking, dan als eene uitbreiding der bevoegdheden van de bank worden beschouwd). Reeds in 1860 moest aan verhooging van het toegestane maximum worden gedacht, doch het Gouvernement wilde daarvan niet hooren, vóór het kapitaal der bank ook werkelijk verdubbeld was. De Directie gaf toe, het maatschappelijk kapitaal werd verhoogd tot ƒ 4 millioen en daarop werd bij Gouv. besluit vari 31 Juli 1860 het maximum van 7 op ƒ 10.000.000 gebracht (dus 2i/2 maal het kapitaal der Bank). Maar veel geholpen hebben die maatregelen — natuurlijk — niet. De credietvraag was te groot en toen de Directie in 1861 meende „ten einde den handel voor groote moeilijkheden te bewaren" eigenmachtig het maximum met circa ƒ 200.000 te mogen verhoogen, ontving zij van de Regeering eene ernstige reprimande. Het daarop gevolgde verzoek aan het Gouvernement om het maximum andermaal met ƒ 2.000.000.— te vergrooten, werd eerst een jaar daarna (24 Óct. 1862) toegestaan, doch onder de mits, dat alsdan ook het maatschappelijk kapitaal met gelijk bedrag moest worden verhoogd. De Directie was inmiddels tot het inzicht gekomen, dat haar kapitaal geen grens behoorde te stellen aan het door haar te verstrekken crediet; zij zag derhalve de noodzakelijkheid eener kapitaalsuitbreiding niet in. De Regeering bleef echter op haar stuk staan en gaf slechts toestemming tot evengemelde verhooging van het maximum en uitstel van één jaar voor de kapitaalsuitbrei'ding, nadat de handel te Batavia bij rekest dd. 18 Oct. 1862 had aangetoond, dat de Javasche Bank zoo weinig beschikbare middelen had, dat zij op ƒ 300.000.— gemunt en ongemunt goud niet meer dan ƒ 50.000.— beleening kon geven! Ingevolge het Regeeringsvoorschrift werd het kapitaal der Javasche Bank in 1863 op ƒ 6.000.000.— gebracht. Doch dat die kapitaalsverhoogingen maar lapmiddelen waren, is reeds gebleken uit de telkens verhoogde maxima der biljettenuitgifte. De Regeering k o n dit maar niet inzien en was verder verplicht tot verhoogingen: op 23 Juni 1866 tot ƒ 18.000.000.— „ 26 Sept. 1866 „ „ 20.000.000.— „19 „ 1874 „ „ 25.000.000.— Hiermede werd dus het maatschappelijk kapitaal ruim 4 maal — 37 — overschreden en toch was het cijfer nog bij lange na niet voldoende om de ontwikkeling van Ned.-Indië bij te houden! In andere landen was men intusschen tot éen betere maatstaf gekomen. Zoo was o.a. bij Kon. Besluit van 16 April 1864 voor de Nederlandsche Bank bepaald, dat er eene verhouding van 40 % tusschen den metaalvoorraad der bank en de som hare biljetten, rekeningrcourantsaldi en bankassignatiën moest wezen, dus zonder maximum-bepaling. De President der Javasche Bank, Mr. F. Alting Mees, wees er het Gouvernement van Ned.-Indië op, dat het Nederlandsche stelsel in de practijk ten zeerste had voldaan, en stelde in 1874 voor, dat hetzelfde principe op de Javasche Bank zou worden toegepast. Bij ordonnantiën van 18 Maart 1875 werd werkelijk in dien geest besloten. Sedert dien datum bestaat dus geen maximum meer, doch geldt de bepaling, dat het gezamenlijk bedrag der bankbilletten in omloop, der bankassignatiën en der rekeningcourantsaldi steeds voor minstens 2/5 moet gedekt zijn door munt en muntmateriaal. De Javasche Bank was dus tot 1875 altijd gebonden aan een maximum voor hare bankbillettenuitgifte en dit werkte storend op de zich ontwikkelende handel en landbouw van Ned.-Indië, daar de rente-tarieven onnoodig werden opgevoerd, en toch niet voldoende aan de credietvraag kon worden voldaan. Bovendien werd het kapitaal der Javasche Bank onnoodig van 2 op 6 millioen gulden gebracht; eene circulatiebank heeft om zoo te zeggen geen kapitaal noodig, wanneer zij op de gezonde basis van 2/5 dekking in munt en muntmateriaal werkt, hetgeen duidelijker wordt, als men bedenkt, dat het geheele kapitaal der Javasche Bank thans belegd is in effecten! Het doet tegenwoordig alleen dienst als meerdere zekerheid der billetten-uitgifte; munt en muntmateriaal geven echter reeds zekerheid genoeg. Bij ordonnantie van 6 Maart 1870 werd het octrooi verlengd tot 31 Maart 1880, bij dat van 25 Maart 1880 tot 31 Maart 1881 en vervolgens dd. 13 Dec. 1880 tot 31 Maart 1891. Door de nieuwe bepalingen van 1875 was de Javasche Bank een krachtig lichaam geworden, hetwelk ten duidelijkste wordt aangetoond door een citaat van de maileditie der Nieuwe Rotterdamsche Courant van 18 Juli 1885, geschreven na de suikercrisis van 1884, welke zooveel beroering in Ned.-Indië en in Nederland — 38 — heeft teweeggebracht: „De krachten, waarover de bank te beschikken had, werden tot het uiterste gespannen. De Elasticiteit, „waarin thans ook deze centrale credietinstelling bij de beschikbaarstelling van hare hulpmiddelen zich verheugen mag, kon hare „heilzame werking openbaren. En naar het voorbeeld door de „Nederlandsche Bank menigmaal in tijden van spanning gegeven, „gold ook nu bij de Javasche Bank deze politiek als de eenig „goede: zonder vrees of angst te toonen, alle middelen, met stoutheid tot vermetelheid, tot roekeloosheid toe, in 't werk te stellen „om het gevaar te boven te komen; den indruk te geven, dat, wat „er ook gebeure, bij de Bank nog altijd hulp te vinden zal zijn; „desnoods belemmerende vormen, die in gewone omstandigheden „streng worden in acht genomen, op zij te zetten; te redden, wat „redding behoeft en gered kan worden", Het is voor Indië gelukkig, dat die suikercrisis niet vóór 1875 heeft plaats gehad; bij de beperkte biljettenuitgifte en de wanbegrippen der Regeering omtrent hare circulatiebank zou het leed niet te overzien geweest zijn. In 1885 kon de Javasche Bank met tijdelijke credieten helpen, totdat afdoende hulp in Nederland was aangebracht. Want dit moet wèl begrepen worden, de Cultuurbanken hadden zich door hare credieten vastgewerkt voor lange jaren, en alleen geld op langen termijn aan die banken verstrekt, kon daarom afdoende hulp verschaffen, doch d i e hulp k o n de Javasche Bank ingevolge haar octrooi en met het oog op haar werkkring niet verschaffen. Vóór wij verder gaan, dienen wij thans even eene kleine omschrijving te geven van de werkzaamheden der Javasche Bank. Zij mag biljetten uitgeven tot geen lager bedrag dan ƒ 5.—, doch deze moeten ten allen tijde door haar op vertoon tegen wettige betaalmiddelen worden ingewisseld. Hieruit vloeit reeds onmiddellijk voort, dat zij steeds over de noodige gouden en zilveren Indische munt moet kunnen beschikken. Het bedrag, tot dat doeleinde vereischt, bedraagt een percentage van het totaal billetten-uitgifte, hetwelk door de ondervinding van lange jaren vrij nauwkeurig kan berekend worden. Maar om voortdurend te zorgen voor de noodige dekking harer biljetten, dient zij eenige controle te hebben over de geldmiddelen van Ned. Indië. Deze controle wordt haar vergemakkelijkt, doordat zij (hoewel kosteloos) belast is met de bewaring der Algemeene Landskas en met — 39 — de functiën van Gouvernementskassier. Hieruit sorteert dus dat de Javasche Bank feitelijk den geheelen geldsomloop in Ned.-Indië beheerscht en te regelen heeft. Nu is de geldsomloop van Ned.-Indië gebaseerd op het gouden tien gulden stuk. Dit geldstuk is echter niet gewild, de bevolking geeft de absolute voorkeur aan zilveren munt. Dit heeft voor onze circulatiebank eene zeer ongunstige zijde, want daar de zilverprijs belangrijk lager is dan de waarde, welke officieel voor de in Ned.Indië gangbare zilveren munt is vastgesteld, is sedert 1874 de vrije aanmunting van zilvergeld voor particulieren uitgesloten. 1h stede dus zelve voor de belangen van Indië te kunnen zorgdragen, is de Javasche Bank voor de zilvercirculatie gedwongen zich te voegen naar de inzichten van het Indische Gouvernement, hetwelk uit den aard der zaak die circulatie minder juist beoordeelen kan, dan de Javasche Bank. Hierbij komt nog, dat in Indië geen munt kan geslagen worden; dit geschiedt in Nederland zoowel voor de Nederlandsche als voor de Indische\ behoefte. Het gevolg van die omstandigheid is natuurlijk, dat de Indische Regeering op haar beurt weer afhankelijk is van de Nederlandsche. Een en ander heeft dan ook reeds herhaaldelijk aanleiding gegeven tot wrijving tusschen de Javasche Bank en het Indische Gouvernement, speciaal op het stuk der voorziening van de circulatie met guldens, waarvan de voorraad in Indië steeds onvoldoende is geweest; langen tijd is tevens gebrek geweest aan pasmunt, doch de klachten daarover werden sedert enkele jaren weggenomen. Zoodra de wisselkoers op Nederland zoover daalt, dat verzending van gouden en zilveren specie naar Nederland voordeeliger wordt, dan het remitteeren per wissel, zal de handel van Ned. Indië daarvan onmiddellijk partij trekken om gouden en zilveren munt van hier te verzenden. Nu zal dit dikwijls voor den geldsomloop van Indië ongewenscht zijn; evenals het omgekeerde soms minder noodig of nuttig kan geacht worden. Niemand kan dit beter beoordeelen dan de Javasche Bank, maar ook zal deze bank daarom waken voor de belangen in dit opzicht van Ned. Indië. Onwillekeurig verkreeg de Javasche Bank door een en ander de controle op de wisselkoersen van en op Ned. Indië. Zij waakt dus tegen overdrijving op het gebied dier koersen en aangezien een land, in het algemeen, belang heeft bij zooveel mogelijk constante d.w.z. weinig varieerende wisselkoersen, zal zij er naar streven, de wisselkoersen zoo vast mogelijk te doen zijn . — 40 — Het belang van handel, landbouw en nijverheid brengt voorts mede, dat kapitaal steeds tegen behoorlijken interest verkrijgbaar is. Waar nu de circulatiebank voor de door haar ontvangen gelden tegen uitgegeven bankbiljetten geene rente behoeft te betalen, ligt daarin voor haar het middel om te zorgen, dat de algemeene rentestandaard in dat land niet onnoodig opgevoerd wordt. Behalve dit alles dient de circulatiebank er voor te waken, dat zij voor hare moeite beloond wordt, en daar het bedrijfskapitaal door aandeelhouders gefourneerd is, dienen ook deze eene behoorlijke rente van hun geld te maken. Goed beschouwd verstrekt de gemeenschap crediet aan de Javasche Bank ih den vorm van geld voor hare bankbiljetten; de bank behoudt daarvan zooveel in kas als noodig is om te allen tijde hare verplichtingen tegenover de gemeenschap te kunnen nakomen; het overige deel stelt zij weder ter beschikking van de gemeenschap in den vorm van disconto's, wissels, beleeningen en voorschotten. De gemeenschap betaalt voor die crediethulp, het is dus niet meer dan billijk, dat de gemeenschap ook profijt trekt van de winsten der bank. Vandaar, dat het Gouvernement van Ned.-Indië in die winsten deelt. Doch ook dat het Gouvernement er steeds op uit is, haar aandeel daarin te vergrooten. Ook daarmede heeft dus de Javasche Bank rekening te houden. De werkkring eener circulatiebank is dus veelzijdig en haar karakter is min of meer officieel, daar zij feitelijk optreedt als agente der Regeering op financieel gebied. Als zoodanig staat de circulatiebank boven elke andere bankinstelling in dat land; uit den aard der zaak komen de belangen van particulieren somtijds in strijd met het algemeen belang, vertegenwoordigd door de circulatiebank en dit te eerder, wanneer een land in opkomst is, zooals Ned. Indië. Waar sedert het geleidelijk loslaten van het cultuurstelsel, particulieren zich meer >en meer op den landbouw in Ned. Indië hebben toegelegd en groote streken in cultuur hebben gebracht, spreekt het van zelve, dat de geldsomloop van jaar tot jaar belangrijk is toegenomen, maar ook, dat de Javasche Bank zich aan de uitbreiding heeft moeten aanpassen, ja, zij heeft zelfs bij voorbaat die maatregelen moeten nemen, welke voorzien konden . worden noodig te zijn bij de behoefte, welke te verwachten was. Bij dit alles moest er naar gestreefd worden het Ned. Indisch muntstelsel te doen gelden voor geheel Ned. Indië. Daartoe was het noodig alle vreemde of ver- — 41 — ouderde in sommige streken in omloop zijnde munt, te vervangen door de Nederlandsch-Indische, hetgeen niet anders kon geschieden dan door het ontbieden van de noodige munt uit Nederland. In het boekjaar 1906-—- '07 heeft muntzuivering plaats gehad in de Wester Afdeeling van Borneo, terwijl die in Deli in het begin van 1908 beëindigd was. Bali, Lombok en de Molukken staan op de nominatie. In het tijdvak van 1 April 1907 tot 31 Maart 1912 werd in totaal uit Nederland ingevoerd ƒ 53.000.000.— zilver en ƒ 7.000.000.— goud. (Verslag 1911-'12). Dit alles moest tusschen de bedrijven door geschieden en er moesten maatregelen genomen worden opdat een en ander kon plaats hebben zonder stoornis te brengen in den geregelden gang van zaken en zonder verlies aan de gemeenschap in Indië toe te brengen. In die taak is de Javasche Bank zeer goed geslaagd, dank zij de bevoegdheden, welke zij door de herhaalde vernieuwingen en verbeteringen van haar octrooi heeft weten te erlangen. Ware zij gebonden gebleven aan eene maximum-billettenuitgifte, gelijk vóór 1875 het geval is geweest, dan zou de ontwikkeling van Ned. Indië ontgetwijfeld daardoor zijn tegen gehouden. Voor de Javasche Bank (en voor Ned. Indië) was dan ook de gewichtigste gebeurtenis, dat in halar vernieuwd octrooi van 1875 de bepaling werd opgenomen, dat het gezamenlijk bedrag der in omloop zijnde bankbilletten en assignaties, alsmede der rekeningcourant saldi slechts voor (minstens) 2/5.door munt en/of muntmateriaal behoeft gedekt te zijn. Daardoor werd de positie der Javasche Bank belangrijk versterkt en kon zij beter dan ooit te voren, de controle over den geldsomloop in Indië uitoefenen, gelijk ook volkomen met hare roeping strookte. Nadat de crisis van 1884 de gevaren, verbonden aan het cultuurbedrijf, duidelijk aan het licht had gebracht, begonnen de cultuurbanken zich langzamerhand meer toe te leggen op de zuivere bankzaken, dus in concurrentie te treden met de Javasche Bank. Zij gingen daartoe te eerder over, omdat zij door kapitaal-uitgiften meer middelen hadden verkregen, dart bij de ingekrompen cultuurzaken strict noodig was. Zij maakten daarom in tegenstelling met vroeger van het crediet — 42 — der circulatiebank alleen in zooverre gebruik, dat zij hare bankbilletten namen, doch de overtollige specie stortten bij de Jav. Bank. Zoo had deze bank op 31 Maart 1890 dan ook tegenover een totaal aan obligo's van ƒ 52.366.674.92 een metaalvoorraad van ƒ 50.551.115.72. Deze groote metaalvoorraad was niet noodig; speciezendingen uit Nederland hadden derhalve achterwege kunnen zijn gebleven, en werkten toen slechts belemmerend in het verkeer. Een gevolg van die concurrentie der andere banken was, dat de uitzettingen der Javasche Bank van ƒ 17.049.000.— in het boekjaar 1884-'85 slonken tot ƒ 6.334.000.— in 1889-'90. Het dividend, dat in 1884-'85 tengevolge der crisis hoog was (13 %) liep tot 2.8 % terug in 1889-'90 en bedroeg in dat tijdvak gemiddeld 6.921/2 %( welk betrekkelijk nog hoog cijfer alleen toe te schrijven was aan het crisisjaar 1884 (zonder dat jaar was het gemiddelde 5.71 %). De Javasche Bank werd dus door de omstandigheden gedwongen om haar bedrijf meer loonend te doen worden. Bij de vernieuwing van het octrooi van 11 Febr. 1891 tot 31 Maart 1906 werd haar dan ook toegestaan zich meer dan vroeger op den handel in buitenlandsche wissels toe te leggen, middelen buiten Ned.-Indië aan te houden en desnoods haar geheele kapitaal en reservefonds in effecten, dan wel voor '/3 in hypotheken te beleggen. Door het koopen en verkoopen van telegrafische remise (t.t.) kon zij van toen af waken tegen speciezendingen van en naar Holland. Om dit te kunnen doen, moest zij een eigen kantoor hebben te Amsterdam, maar ook zorgen, dat zij over de noodige middelen in Europa kon beschikken, wanneer het belang van Ned.-Indië zulks vorderde. Deze middelen verkreeg zij door het koopen in Indië van wissels op het buitenland, voornamelijk wissels op Londen, omdat deze te allen tijde in Engelsch goud zouden zijn om te zetten. Aan dergelijke wissels is in Indië geen gebrek, omdat voor de afgescheepte suiker op de koopers meestal getrokken wordt in wissels op Londen. Het is duidelijk, dat de Javasche Bank door het koopen van dergelijke wissels in concurrentie met de andere Indische banken trad, en dat deze haar daarvan een verwijt maakten. Zulks was — 43 — echter onvermijdelijk en moest geschieden in het belang van de ontwikkeling van Ned.-Indië. Om overigens het idee van concurrentie zooveel mogelijk te weren, zijn de officieele verkoopkoersen van T. T. en zichtwissels der Javasche Bank voor de nemers gewoonlijk iets ongunstiger dan bij de andere Indische banken. Daar tegenover staat, dat in gewone tijden ook die andere banken bij de Javasche Bank tot hare officieele koersen terecht kunnen, waarmede zij dus weder als bankier voor de banken optreedt. De in Holland beschikbare middelen der Javasche Bank worden, voor zoover ze niet direct benoodigd zijn, op prolongatie uitgezet of „on call" gegeven d.w.z. dat zij op eerste aanvrage gerestitueerd moeten worden. Deze middelen zijn dus steeds liquide, terwijl de gekochte wissels, zoodra zij in Europa zijn aangekomen, door disconteering te gelde te maken zijn. Aangezien deze middelen meestal in Indië niet benoodigd zijn, dienen zij slechts tot versterking van de positie der Javasche Bank, welke er veel meer aan heeft, onmiddellijk over de noodige gelden in Europa te kunnen beschikken, dan deze hier aan te houden, waar ze, zooals de ondervinding geleerd heeft, overbodig mogen heeten. Vandaar dan ook dat in het thans vigeerende octrooi, dd. 14 Febr. 1906 tot 31 Maart 1921, de bepaling voorkomt, dat van de 40 pCt. metaaldekking slechts. % in Ned.-Indië behoeft aanwezig te zijn, waarvan de helft moet bestaan uit Ned.-Indische standpenningen. En de Javasche Bank houdt aan die bepalingen meer dan strict noodig is de hand; zoo is er steeds eene behoorlijke marge tusschen de obligo's en den specievoorraad, alsook tusschen de wettelijke en de werkelijke verhoudingen dier beide factoren, zooals de wekelijksche balansen, welke sedert jaren gepubliceerd worden, geregeld aanwijzen. Door die balansen is het publiek steeds op de hoogte van den toestand der Javasche Bank, daardoor heeft deze toestand maar weinig gelegenheid om voor den handel onopgemerkt voorbij te gaan. In het boekjaar 1900-01 kwam eene overeenkomst met het Gouvernement van Ned.-Indië tot stand — de pari overeenkomst genaamd — waarbij-de Javasche Bank op zich nam alle gelden tot een bepaald maximum per halfjaar kosteloos en telegrafisch a pari voor het Gouvernement naar Holland of omgekeerd over — 44 — te maken; deze overeenkomst is niet alleen voor het Gouvernement voordeelig, maar ook voor den Indischen handel, daar zij meerdere 'Stabiliteit in de wisselkoersen op Holland en op Indië te weeg brengt. Deze overeenkomst was de laatste schakel, welke in den ketting nog ontbrak, om in Ned.-Indië te doen ontstaan de z.g. „Goldexchange-standard", waarvan Mr. G. Vissering de volgende definitie geeft, vertaald uit „On Chinese Currency": „Een goud-wisselstandaard bestaat, wanneer in eenig land" „ruilmiddelen in omloop zijn, die in zichzelven geen voldoende „intrensieke waarde bezitten (zelfs geen waarde) en die op pariteit gehouden worden — niet door een grooten stock van goud „in het land zelf — doch door een onbeperkte goudreserve in „den vreemde, waarop wissels kunnen getrokken worden, t.t., dan „wel op zicht". Voor den overgang tot dien standaard werd de grond gelegd bij het octrooi van 1891; het gebouw werd langzaam aan opgetrokken, en voltooid door de pari-overeenkomst, in het boekjaar 1900-'01 met het Gouvernement gesloten. De opbouw heeft plaats gehad zonder stoornis te brengen in den gewonen gang van zaken in Ned.-Indië, ja zelfs voor het groote publiek onopgemerkt. Eene korte toelichting van het stelsel zal den lezer een beter kijkje geven op den werkkring van de Javasche Bank en tevens duidelijk maken vele zaken, welke veel hoofdbrekens gekost hebben en toch door het publiek eenvoudig werden aangenomen, als dingen, die van zelve kwamen. Het muntverslag over het jaar 1915 raamt den voorraad zilveren munt op 1 Januari 1916 in Indië aanwezig op: ƒ 237.000.000.— aan rijksdaalders. „ 101.000.000.— „ guldenstukken. „ 39.000.000.— „ halve guldenstukken. totaal ƒ 377.000.000.— aan teekenmunt. Dit groote bedrag is natuurlijk geleidelijk, in den loop van jaren, in Ned.-Indië ingevoerd, en wel naar gelang van de zich steeds uitbreidende behoefte. Die invoer geschiedde gedeeltelijk door de Regeering, gedeeltelijk door de Javasche Bank en voorts voor een klein deel door de andere Indische banken. Oorspronkelijk hadden de zilveren munten werkelijk de waarde, welker er op staat uitge- — 45 — drukt; het zilver daalde echter in prijs van 61 d. per standaard ons in de jaren 1850 — 1860 tot 22 d. in de jaren 1902— 1903, en eerst tengevolge van den oorlog is de zilverprijs omhoog gegaan tot circa 55 d. in 1917. Niets was dus meer natuurlijk, dan dat in 1874 de vrije aanmunting van zilver gesloten werd, toen particulieren uit die aanmunting— door de daling van den zilverprijs — voordeel zouden kunnen trekken, hetwelk ten laatste den ganschen geldsomloop in de war zou sturen. Voor de bevolking van Ned.-Indië leverde de onvolwaardige zilvercirculatie geen gevaar op, daar de Regeering te allen tijde aansprakelijk bleef voor het ongedekte deel dier circulatie. Maar het was het werk der Javasche Bank, als Agente van 's Lands schatkist er voor te waken, dat bij het publiek geen twijfel kon opkomen aan de werkelijke betalingswaarde van de zilveren munt. Die munt kon alleen uitgevoerd worden naar Nederland (voor andere landen heeft slechts de zilverinhoud der munt waarde), doch die uitvoer zou direct schade teweeg gebracht hebben aan de Indische circulatie. Deze had de Javasche Bank dus te beletten; zij kon dit doen óf door goud beschikbaar te stellen, öf door wisseltrekking. Goud afgeven zou te kostbaar zijn, omdat het later weer zou moeten worden ontboden. Er bleef dus alleen wisseltrekking over. Om dit te kunnen doen, moest zij over de noodige fondsen in het buitenland kunnen beschikken. Indië ontwikkelde zich voortdurend, daardoor werd de behoefte aan zilveren munt telkens grooter; de uit Nederland ontboden munt vloêide af in de circulatie, en ook de bankbiljetten-uitgifte van de Javasche Bank nam gestadig toe. Het was dus begrijpelijk, dat zij te zorgen kreeg voor aanvoer van zilveren munt, doch ook van goud en gouden munt. Die aanvoer moest zoodanig gerégeld zijn, dat zij te allen tijde, zoodra zulks maar gewenscht was, zou kunnen plaats heben. Ten einde daartoe in staat te zijn, moest zij eveneens over de noodige fondsen in het buitenland kunnen beschikken. Op welke wijze kon zij aan die dringend benoodigde fondsen aldaar komen? Op geene andere wijze dan door den aankoop in Indië van wissels tegen verscheepte goederen op het buitenland getrokken. Het is der Javasche Bank bij octrooi verboden blanco credieten te verstrekken; kocht zij een wissel van andere banken, dan zou zij — 46 — feitelijk aan die banken een blanco crediet verstrekken gedurende den looptijd van dien wissel; dit middel om aan fondsen in het buitenland te komen, staat dus voor haar niet open. Zij koopt nu in hoofdzaak wissels tegen verscheepte suiker, betaalbaar te Londen; hierbij heeft zij het dubbele voordeel van den wisselkoers en van de uitbetaling desgewenscht in goud geld. Dit goudgeld kan zij desnoods direct naar Indië doen overbrengen; doch indien zij het goud, dan wel het provenu van den wissel naar Amsterdam laat remitteeren, kan het aldaar gebruikt worden ter omwisseling in gouden tien- of vijfgulden stukken, of b.v. ter betaling van in Indië afgegeven t.t.'s of wissels. Heeft dê Javasche Bank niet direct gebruik voor goudgeld, en/of vermoedt zij, dat binnen een afzienbaar tijdperk noodig te hebben, dan kan zij dat goud voor haar laten bewaren — het z.g. earmarken — om er bij behoefte onmiddellijk over te kunnen beschikken. Uit den aard der zaak is het voor haar betrekkelijk onverschillig, waar het goud, voor haar bestemd, ligt; de hoofdzaak is, dat zij er te allen tijde over moet kunnen beschikken. Dit maakt, dat zij den handel op alle gewenschte plaatsen hem toekomende gelden kan doen uitbetalen, mits slechts op die plaatsen de Javasche Bank officieel vertegenwoordigd zij. B.v. gedurende den oorlog heeft zich de handel van Indië voor een groot deel verplaatst naar Noord-Amerika en Japan. De Javasche Bank vroeg in 1916 aan het Gouvernement van Ned.Indië zich te New-York, te San Francisco en .te Yokohama door correspondenten te mogen doen vertegenwoordigen; dit verzoek werd toegestaan. Dientengevolge heeft de Javasche Bank thans eene goudreserve ook in die plaatsen, en daarover kan zij beschikken op elke wijze, welke haar gewenscht voorkomt. Dit is thans van te meer waarde, omdat de uitvoer van goud uit Engeland, hoewel niet direct verboden, practisch belet wordt. Zooals wij reeds vermeldden, zijn de middelen der Javasche Bank van dien aard, dat het aanhouden van groote goudreserves in het buitenland niet bezwarend is voor Ned.-Indië, integendeel de gemeenschap van Indië is er door gebaat. De heilzame werking van den goud-wisselstandaard is genoegzaam bewezen in de jaren na 1902, bij de enorme ontwikkeling van Ned.-Indië, welke geen enkel maal door de Javasche Bank behoefde geremd te worden, doch er integendeel sterk door werd in de hand gewerkt. — 47 — Bij die ontwikkeling werd tevens een factor in het leven geroepen, welke zich vroeger minder gelden liet: de afhankelijkheid onzer kolonie van de toestanden op financiëel gebied in de overige streken der wereld. De plaats van Ned.-Indië in het wereldverkeer en in de wereldproductie werd voortdurend belangrijker; stoombooten.-spoorwegen, telegraaf en telefoon verkortten de afstanden; vreemd kapitaal stroomde in massa binnen, de Indische maatschappijen, waaronder voornamelijk de banken, vergrootten hare kapitalen en haar werkkring voortdurend. Een en ander voerde met zich, dat ook de positie der Javasche Bank steeds meer in belangrijkheid moest toenemen; zij had zich niet alleen aantepassen aan de veranderde toestanden in Ned.-Indië, maar zich ook te richten naar de Westersche geldcentra. De noodtoestand der Javasche Bank in de jaren 1885 — 1890 deed haar bedacht zijn op een ruimer en rentegevender gebruik harer middelen, welke haar bij het octrooi van 1891 werden toegestaan in den vorm van aanhouding van middelen in Europa, koopen van. wissels op Europa, koopen en verkoopen van telegrafische transferts op Amsterdam en Londen. Oorspronkelijk was derhalve het idéé van die octroois-wijziging, het verkrijgen van meer rendable belegging der „overtollige" middelen; onbewust werd door die wijziging echter de grond gelegd voor de kracht, welke de Javasche Bank genoodzaakt werd te bewijzen in de, jaren van grooten opbloei van Ned.-Indië, vanaf 1902. Ware toen de positie der Javasche Bank niet bijzonder elastisch geweest, dan zou zeker de vooruitgang niet zonder groote schokken hebben kunnen plaats hebben. De z.g. „overtollige" middelen in Europa bleken lang niet overtollig te zijn, doch in het kader van den tegenwoordigen tijd zelfs gebiedend noodzakelijk. Deze middelen werden uitgebreid naar de gebleken behoefte. En dit is niets vreemds, elke circulatiebank in Europa houdt groote saldi in het buitenland aan, en daarmede waakt zij er voor, dat haar goudvoorraad intact blijft, dat zij op elk gewenscht moment goud tot zich kan trekken, maar tevens dat de wisselkoersen en de discontorente binnen de perken blijven. De Javasche Bank richtte zich naar het voorbeeld der Europeesche circulatiebanken en kon daarom tot heil van Ned.-Indië werkzaam zijn. In den eersten tijd na de oprichting, had de Javasche Bank alleen agentschappen te Semarang (vanaf 1828) en te Soerabaia (vanaf — 48 — Het duurde tot 1864 vóór uitbreiding aan de kantoren werd gegeven; toen werd een agentschap te Padang gevestigd, in 1865 te Makassar, in 1866 te Cheribon, in 1867 te Solo (en te Pasoeroean, weder opgeheven in 1890), in 1879 te Djokja; terwijl in 1891 'de „Delegatie" te Amsterdam werd gevestigd. Mr. N. P. van den Berg gaf in „Munt- Crediet- en Bankwezen in Ned.-Indië" den volgenden staat der uitzettingen van de Javasche Bank vanaf 1828, welken wij tot op 1900 verkortten, omdat wij voor ons doel meer uitgebreide staten wenschen te verstrekken, loopende over het tijdperk 1 April 1900 — 31 Maart 1917. Gemiddeld operabel ^.1 Uitgekeerd Gemiddelde „ ,. kap.taai. op de dividend disconto- Boegen. ^ , Hypoth^ ^ ,„ 0/fl. rente in o/o. ningen. | bezit. I • ~~ Kapitaal 1828- 1829 697,000 ioT^lS ! 1829- 1830 2,547.000 2- 1 539 500 l 1830- 1831 3,485,000 " Vnno 000 1831- 1832 4,109,000 \%~ »2.000,000 1832- 1833 5,605,000 '° 1833- 1834 5,978,000 1834- 1835 6,965.000 % 1835- 1836 7,343,000 f 1836- 1837 8,271.000 6i 1837- 1838 8.583,000 « 1838- 1839 8,645.000 lf° 1839- 1840 7.403,000 1840- 1841 7,372,000 «w «m _ " I 1841- 1842 7,506.000 / 963,500 1842- 1843 5,904,000 » 773,400 - „ » 1843- 1844 4,796,000 ~ " 6 1844- 1845 5,013,000 . 40o.200 - . ° 1845- 1846 ■ 4,957,000 » ^00 • 1846- 1847 4,490,000 . 25,000 j- - - 1847- 1848 3,590,000 - 134,000 - * 1848- 1849 2,449.000 . 15,000 U . g 1849- 1850 2,380,0C0 - 1>400 ! *g " 7 5 1850- 1851 3,130.000 **j 1851- 1852 3,863.000 1852- 1853 4,702.000 _i noo 7 7 " 1853- 1854 4,383,000 264.000- „ 1,000 7,7 „ . 1854- 1855 3,717,000 341,000.- „ 200 6,1 ,, • 1855- 1856 3,702,000 403,000 - „ 610 8 . • 1856- 1857 4,776,000 483,000- - 4,73» „ SEIS Sffiffi S= . -3,» :2 i a SS S S:S;= : *Sp.«A»J . 1 — 49 — Gemiddeld operatief kapitaal. Verliezen Boekiaren- Disconto's I Hypotheken °P de en Belee- len Effecten- operatiën. I ningen. | bezit. Uitgekeerd Gemiddelde dividend discontoin %. rente in %. 1861- 1862 1862- 1863 1863- 1864 1864- 1865 1865- 1866 1866- 1867 1867- 1868 1868- 1869 1869- 1870 1870- 1871 1.871-1872 1872- 1873 1873- 1874 1874- 1875 1675-1876 1876- 1877 1877- 1878 1878- 1879 1.879-1880 1880- 1881 1881- 1882 1882- 1883 1883- 1884 1884- 1885 1885- 1886 1886- 1887 1887- 1888 1888- 1889 1889- 1890 1890- 1891 1891- 1892 1892- 1893 1893- 1894 1894- 1895 1895- 1896 1896- 1897 1897- 1898 1898- 1899 1899- 1900 9.467,000 9,478,000 8,914,000 9,209.000 10,218,000 13,766,000 13,402,000 11,766,000 9,968,000 9,511,000 10,116,000 10,568,000 11,760,000 11,760,000 14,010,000 14,619,000 11,952,000 11,431,000 14,242,000 12,394,000 12,940,000 13.239,000 16,699,000 17,049,000 12,762,000 8,949,000 9.956,000 10,047,000 6,334,000 9,056,000 9,609,000 21,614,000 19,985,000 18,274,000 14,921,000 17,220,000 19.577,000 21,789,000 25,816,000 965.000 14,100 19 4,000,000 8,43 917,000 177,300 12,5 . 9 — 966,000 46,200 10 6,000.000 8,03 1,400,000 51,300 7.5 „ 7,62 1,425,000 26,900 10 . 7 42 1,430,000 51,000 17 „ 913 1,350,000 46,600 16 „ 8.25 1,310,000 117,000 9 „ 6,24 1,340,000 20,300 7,5 „ 5 42 1,423,000 80,100 I 7,47 „ 5,95 1,196,000 I 44,300 I 7 2 „ 5,83 1,842,000 12,800 9 „ 6 1,629,000 20,100 9,5 „ 5,93 1,968,000 — 12,5 „ 6.82 2,152,000 40,500 13,6 „ 7,08 2,091,000 7.3C0 13,3 „ 6,99 2,293,000 259.400 6 I 5 2,349,000 27,200 8 „ I 5,35 2,358,000 ! 1,600 9,5 „ 5,97 2,399,000 ' — 9 „ 6 — 3,016,000 I 3.300 9 „ 6 — 3,461,000 — 9,5 „ 6,— 3,464,000 10,400 12,5 „ 6 52 3,448,000 59,900 13 „ 6,74 3,662,000 198,700 7,75 „ 637 3,498,000 1,400 6 „ 4 68 3,285,000 I 52,600 6 „ 4,50 3,500.000 I 2,500 6 „ 5 3.437.000 — 2,8 5 3,512,000 : 3,100 3,3 4 5,724,000 1,100 7 „ 4 6,390,000 400 9 „ 5 42 6,428,000 257,000 8 „ 5.28 6,623,000 6.000 8,7 537 6.791,000 19,600 6.6 „ 4 54 6.685,000 54,000 6 . 4,50 6,573,000 26,000 7,25 6,481,000 — 1 7,7 ' 6,807,000 I — 8,8 ƒ 4,087,900 732,932 of in 72 jaren of over 72 jaren I gemiddeld gemiddeld per per jaar jaar 10,18% ƒ 56,776,40 | Uit dezen staat zien wij, dat het voor de Javasche Bank dringend noodig was, dat haar arbeidsveld bij het octrooi van 1891 vergroot werd, wilde zij behoorlijk voor hare moeite beloond worden. — 50 — In welke mate zij vanaf 1891 aan den wisselhandel deelnam blijkt uit deze gegevens: Crediet-ope- Buiten- j proion. ! Boekjaren. ratiën in landsche „atjes. Totaal. Indië. Wissels. 1891- 1892 ƒ 12.756.0001/6.795.000 ƒ 58.000 ƒ 19.609.000 1892- 1893 „ 17.712.000 „ 3.697.000 „ 205.000 „ 21.614.000 1893- 1894 „ 15.779.000 „ 3.439.000 „ 767.000 | „ 19.985.000 1894- 1895 „ 12.606.000 „ 4.282 000 „ 1.386.000 |„ 18.274 000 1895- 1896 „ 8.081.000 „ 4.460.000 „ 2.380.000 „ 14.921.000 1896- 1897 „ 8.710 000 „ 5.363.000 „ 3.147.000 „ 17.220.000 1897- 1898 „ 11.525 000 „ 6.108.000 „ 1.944.000 „ 19.577.000 1898- 1899 „ 13.237.000 „ 8.076.000 „ 476.000 „ 21.789.000 1899- 1900 „ 16.575.000 „ 7.667.000 „ 1.574.000 „ 25.816.000' De verliezen der bank bedroegen van 1828— 1900 in totaal ƒ 4.087.900.— waarvan ruim de helft het gevolg was van de crisis van 1841, toen zij wegens het geven van crediet op te langen, termijn was vastgeloopen. Op ulto. Maart 1848 was zij die crisis te boven gekomen, nadat zij zeven jaren had noodig gehad om uit de winsten het verlorene op te halen. Van dien datum af werd verloren tot ulto. Maart 1900 ƒ 1.767.900.— in 52 jaren of gemiddeld per jaar ƒ 34.000.—. Hieruit blijkt wel afdoende, hoe weinig riskant het bedrijf onzer circulatiebank sedert 1848 is geweest, doch ook dat alle verliezen, zelfs die in den crisistijd van 1841 — 1848 uit de winsten gemakkelijk zijn kunnen worden bestreden. Gedurende 1841-'42 tot 1847-48 kon wel is waar geen dividend uitgekeerd wordenr maar toch is het dividend over de geheele bestaansperiode der bank, tot 1900 gerekend — 10.18 %, alleszins bevredigend te noemen. De gemiddelde disconto-rente is vanaf 1870 voor een land in opkomst als Ned.-Indië niet hoog geweest en vanaf 1887 zelfs betrekkelijk^laag. — 51 — In het Octrooi van 1837 kwam de bepaling voor, dat 10 % van ■de overwinst boven 9 % van het kapitaal ten goede zou komen „aan zoodanige liefdadige gestichten als daartoe door den Gou„verneur-Generaal zullen worden aangewezen". Bij het octrooi van 1848 is deze bepaling vervallen; toen werd vastgesteld, dat '/3 van de zuivere winst zou strekken „tot het daarstellen en voeden van een reservefonds, totdat dit fonds 50% van het maatschappelijk kapitaal zou bedragen". Dit maximum was ulto. Maart 1860 bereikt en in dat jaar werd het fonds gekapitaliseerd bij de kapitaalsvergrooting van 2 tot ƒ 4.000.000.—. Vanaf 1854 werd het reservefonds in hypotheken en effecten belegd. Bij ordonnantie van 6 Maart 1871 werd de Javasche Bank gelast om zich binnen vijf jaren van alle hypothecaire vorderingen te ontdoen; op dit besluit is het Gouvernement echter teruggekomen. Bij het octrooi van 1880 werd bepaald, dat de helft van het kapitaal in hypotheken en effecten mocht worden belegd, en bij dat van 1891 het geheele kapitaal en reservefonds, doch hoogstens voor '/3 'n hypotheken. Vanaf 1891-'92 zien wij dan ook bijna het geheele kapitaal + reservefonds in effecten en hypotheken belegd. Uit deze wijze van belegging is wel het best te constateeren, dat het maatschappelijk kapitaal eener circulatiebank eene geheel andere rol speelt, dan het zulks in den regel doet bij gewone banken of naamlooze vennootschappen. Der circulatiebank staan zooveel middelen ten dienste, dat zij feitelijk geen eigen kapitaal behoeft te hebben en daar, zooals wij hebben aangetoond, bij goed beheer de verliezen miniem, dus gemakkelijk uit de winsten te bestrijden zijn, dient het kapitaal slechts als subsidiaire waarborg voor de nemers der bankbiljetten. De directe waarborg daarvoor wordt aangetroffen in het voorradige goud en zilver, de rentegevende uitzettingen en de verdere bezittingen der bank. Waar bovendien een gedeelte van het kapitaal belegd is in effecten, zou elke uitbreiding van het kapitaal gepaard gaan met eene vergrooting der effectenportefeuille, en juist op effecten worden dikwijls verliezen geleden, welke bij het beste beheer onvermijdelijk zijn. De Javasche Bank heeft in de jaren 1900— 1917 het bewijs geleverd, dat hoe groot ook de ontwikkeling van een land kan zijn, de circulatiebank bij goed beheer steeds in staat is, om die ont- — 52 — wikkeling bij te houden, zelfs te bevorderen, zonder dat het noodig is haar eigen kapitaal te vergrooten. De laatste vergrooting (van 4 tot 6 millioen gulden) heeft in 1863 onnoodig en tegen den wiï der bankdirectie plaats gehad. Na dien tijd is zij in ernst nooit meer ter sprake gebracht. De bankbiljetten der Javasche Bank zijn, vanaf de oprichting der bank, gedrukt bij de firma Joh. Enschedé <& Zoon te Haarlem, Zij kosten ongeveer tien cents per stuk. Herhaaldelijk werd het model der biljetten gewijzigd, doch erhstige schade, door vervalsching, heeft de bank niet geleden. In het verslag 1903-'04 staat vermeld: „Alle voorbereidende „maatregelen, die jaren arbeids hebben gevorderd, zijn te dezen „opzichte (het remplaceeren van het in circulatie zijnde papier „door biljetten van een ander type, als voortgezette namaak tot intrekking mocht nopen) „genomen, en al het materiaal ligt thans voor den druk gereed. „Daarenboven zijn reeds te Batavia voor geval van nood opgelegd ettelijke duizenden biljetten van een soort, dat nog nooit „in omloop en derhalve ook niet in handen van namakers ge„weest is". * * * Ter tegemoetkoming aan de mijnindustrie en ter aanvulling van het speciedépöt werd in het boekjaar 1901-'02 te Batavia door de Javasche Bank een eigen essayeerinrichting geopend sedert koopt zij goud, zoo als het door mijnbouwondernemingerr en inlandsche mijnwerkers wordt afgeleverd. Bij de verlenging van het octrooi in 1906 werd aan de Javasche Bank de verplichting opgelegd agentschappen te vestigen op door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen plaatsen; tevens werd haar toegestaan afscheep- en opslagdocumenten in beleening te nemen. Voorts zou zij in buitengewone omstandigheden, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal „hypothecaire vorderingen en „andere voor overdracht of beleening vatbare en bij geschrifte aan„gegane inschulden" in beleening mogen nemen. Deze laatste bepaling heeft bij de crisis in 1914 de credietkracht der Javasche Bank vergroot. De in Indië sedert de negentiger jaren meer algemeen ingang — 53 — gevonden hebbende theorie, dat hypotheken niet in het kader der banken vallen, daar deze hare middelen liquide moeten houden, werd ook door de Javasche Bank gehuldigd, althans voor zoover haar kapitaal en haar reservefonds betreft; sedert 1906 werden de toen loopende hypotheken nog verminderd door verhooging der rente van 4 op 6 %. De Heer Mr. G. Vissering heeft zich als President der Javasche Bank (van 1906 tot 1912) zeer verdienstelijk gemaakt door het invoeren van een nieuw chèque- en giroverkeer, volgens moderne regelen ingericht, waardoor het verplaatsen van specie en bankpapier zooveel mogelijk wordt vermeden. En het giroverkeer is sedert in Indië ook meer algemeen verbreid, ofschoon op dit gebied nog zeer veel te doen valt. Op initiatief van de Javasche Bank werd op 15 Februari 1909 een begin gemaakt met „bankclearing", d.w.z. de onderlinge vorderingen der aangesloten zes groote banken te Batavia worden dagelijks eenvoudig verrekend, hetgeen eeue groote verbetering in den geldhandel van Ned.-Indië mag genoemd worden, daar het veel tijd bespaart, geen aanleiding geeft tot geldelijke vergissingen, en geen verplaatsing van geld vereischt. Eene dergelijke „bankclearing" wordt ook te Soerabaia (vanaf 1 April 1909) te Semarang (mede vanaf 1909) en te Medan vanaf 17 Juli 1915 gehouden. Om een idee te geven, hoezeer het geldverkeer op die wijze is vereenvoudigd, diene dat van 1 April 1916-31 Maart 1917 in clearing werden verrekend: Aantal stuks. Bedrag. te Batavia 83.858 ƒ 958.700.330.65 „ Semarang 41.993 „ 305.717.241.32 „ Soerabaia 80.927 „ 672.632.011.34 „ Medan 75.606 „ 86.704.399.91 282.384 ƒ 2.023.753.983.22 In het boekjaar 1909-'10 werd eene wijziging in de pari-overeenkomst aangebracht: het maximum over te maken verviel, zoodat geen beperking van het bedrag meer plaats had, waartegenover de Regeering zich verplichtte voor hare remises slechts de hulp der circulatiebank in te zullen roepen. - 54 — De rentetarieven der. Javasche Bank waren sedert 1900: I t vanaf 11900/01 j/4-52 U/7'02 15/8TJ2 1/1'03 1/3 '03 31/3'06 31/3 '07 31/3 '08 1/8'09 1/4*13 Juli '14 wS°met3,,andieejPCt- pCt pCt" pCt pCt' pCt- PCtLct pCt. pCt. pCt. pCt. wSrassignatlesen! 4 4'<'2 5 6 5* ^ 6 * ■* Orderbriefjes met 21 handteekeningen 4i/2 5 51/2 6'/a 6 5 - 6i/2 51/, 51/2 - - Wissels tegen d/d Bank '* ■ '- geopende credieten 5 6 6"/2 7'/j 7 6 - 7 6 6 41/2 Qouvernements wissels W^s^p'Tett^en: 2 2''2 2'fc 3'fe 3 2'<2 " I *»1 »k Wisse.s-ophetMin. v 3 3''2 * 5 5 4 3'2 6 4 Koloniën. . . 31/2 4 5 5 31/2 - 31/2 3 21/, - - Beleemngen en Voor- 2 J '2 schotten in R. C. Wissels — K . , Promessen - — — - — — — 7 fi fi - — Vendumandaten . . — — ,„ 1 Cert. N. W. S. Pand'br. _ 2 ,2 2 ,2 21'2 _ ~ enObl. . . .. . si/2 31/2*4 41/2 5 4 31/, - 6 4 3V22) - - R^f,Hge elften- • -I t 444''2 5 5"2 412 4 - 6I/2 41/2 412 - 5 Goud en Zilver . . . 3 31/2 31/2 31 ;2 3 3 - 3 3 212 - - Uitvoerprod. en rijst . 4 41/2 5 6 5 41/21) 4 51/, 44 — - Invoerartikelen ... 5 51/2 6 7 6'/2 51/2 5 6< 2 6 6 - - Zooals men ziet zijn de rentetarieven zeer behoorlijk geweest; de jaren 1902 en 1907 waren voor Indië minder gunstig, 1902 wegens de lage productenprijzen, speciaal suiker, en 1907 wegens de wereldcrisis. Dat in de rente sedert 1 Augustus 1909 bijna geen wijziging is gebracht, ofschoon zware eischen aan de bank gesteld werden, pleit voor haar beheer; zelfs sedert het uitbreken van den wereldoorlog bleef de rente constant, (de beleeningsrente op „overige effecten" werd reeds in Juli 1914 van 4y2 op 5 % gebracht met het oog op den gespannen toestand). Volgens yerslag 1914-'15 zou „eene renteverhooging in dezen „abnormalen tijd slechts tot gevolg hebben gehad, dat de Javasche „Bank ten koste van den handel en het algemeen grootere winsten „zou hebben gemaakt"! Het kapitaal en het reservefonds der Javasche Bank worden als particulier eigendom der bank afzonderlijk belegd en geadministreerd, het kapitaal bleef onveranderd groot ƒ 6.000.000.— en was belegd: 1) Rijst 4 pCt. 2) Obl. Ned.-Indië 4i/2 pCt. — 55 — Op 31 Maart. in effecten. in hypotheken. Totaal. 1900 ƒ 4.281.516.03 ƒ 1.319.000 | ƒ 5.600.516.03 1901 L 4.433.360.69 „ 1.282.500 „ 5.715 860 69 1902 I 4.646.039.40 „ 1.340.300 „ 5.986 339 40 1903 „ 4.607.260.77 „ 1.174.300 „ 5.781.560 77 1904 „ 4.675.232.90 „ 1.090.925 L 5.766.157 90 1905 „ 4.785.903.77 „ 1.117.425 „ 5.903.328 77 1906 „ 4.807.427.38 „ 998.420 „ 5 805 847 38 1907 L 4.740.362.20 „ 607.640 „ 5.348 00220 1908 „ 5.400.614.10 „ 93.795 „ 5.494 409 10 1909 |„ 5.632.488.- „ 24.600 „ 5.657.088 — 1910 „ 5.276.795.50 „ 284.875 L 5.561.670.50 1911 „ 5.706.662.50 „ 237.575 „ 5.944.237 50 1912 L 5.694.027.- „ 162.970 „ 5.856.997 - 1913 „ 5.899.762.20 „ 60.500 L 5.960.262 20 1914 L 5.701.779.20 „ 127.000 „ 5.828779 20 1915 „ 5.517.744.— „ 75.000 L 5.592 744 — 1916 L 5.920.208.101 72.500 „ 5.992 708 10 1917 |„ 5.814.815.50 „ 66.300 j „ 5.881.115 50 Van het reservefonds was belegd: Op 31 Maart. [ in effecten. I in hypotheken. Totaal. 1900 ƒ 422.792.25 ƒ 576.000 ƒ 998.792 25 1901 y 569.480.71 „ 482 500 L 1.051.980 71 1902 „ 734.452.03 „ 408.650 L 1.143.102 03 1903 „ 1.465.087.85 „ 379.800 L 1.844 887 85 1904 L 1.420.268.— „ 377.610 „ 1.797 878 — 1905 „ 1.439.242 — I „ 337.400 „ 1.776 642 — 1906 „ 1.471.469.60 . 385.100 , 1.856.569.60 1907 L 1.405.134.44 „ 360 950 „ 1.766.084.44 1908 L 1.342 914.18 „ 33.350 „ 1.376.264.18 1909 „ -1.915.902.73 „ 19.875 „ 1.935.777.73 1910 I 1.854.134.95 „ 6.550 L 1.860.684.95 1911 „ 2.198.782.591 „ 5.775 L 2 204.557.59 1912 „ 2.448.721.721,, 34.725 „ 2.483.446.72 1913 „ 2.515.935.21 | — 2 515 935 21 1914 „ 2 859.666.74! „ 2.859.666.74 1915 „ 2.753.988.46; „ 2.753.988.46 1916 „ 2.722.930.10 - . . 2.722.930.10 *917 » 2.665.383.60 - „ 2.665.383.60 — 56 — Uit deze staatjes blijkt, dat belegging in hypotheken zooveel mogelijk op den achtergrond geplaatst werd; het reservefonds vroeger voor meer dan de helft in hypotheken belegd, is sedert de laatste vijf boekjaren geheel in effecten belegd, dus liquide gemaakt. Het reservefonds was onder ulto. Maart 1900 groot ƒ1.137.141.96 bij: aandeel in de winst over de boekjaren 1900-'01 — 1915-*16 „3.234.180.11 vervallen dividenden „ 5.861.08 niet opgekomen bankbiljetten oude serieën *). . „ 390.127.50 ƒ4.767.310.65 af: koersverlies op het effectenbezit der bank. . „ 1.592.134.27 Balanspost ulto. Maart 1917 ƒ3.175.176.38 bij: aandeel in de winst boekjaar 1916-17 . . . „ 478.977.16 Werkelijke grootte van het fonds op 31 Maart 1917 Éif ƒ3.654.153.54 Het pensioen- en onderstandfonds hetwelk ook afzonderlijk wordt gehouden en belegd, kan hier onbesproken gelaten worden, alleen zij vermeld, dat dit fonds van ƒ 55.498.53 op 31 Maart 1900 is geklommen tot ƒ 670.851.17 op 31 Maart 1917, hetgeen natuurlijk gewenscht was bij de uitbreiding aan het personeel in de afgeloopen zestien jaren gegeven. Aan de hand der jaarbalansen willen wij thans even het oog vestigen op de dekking, welke de Javasche Bank tegenover hare verplichtingen had staan in specie, munt en muntmateriaal en wel op 31 Maart van elk jaar: Jaren: Bankbiljetten in omloop: 1901 1902 1903 1904 1905 1906 1907 1908 • 1909 1910 1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917 ƒ 56.335.382.50 . 52.136.062.50 „ 50.757.195.— , 52.570.535.— „ 55.893.135.— „ 58.450.655.— „ 64.773.175.— „ 62.546.780.— „ 70.397.490.— „ 81.331.360.— „ 90.891.510.— „ 104.688.470.— „ 111.918.890.— „ 111.963 920.— „ 118.084.725.— „ 144.882.260.— „ 157.946.205.— Bankassignatiën .in omloop. Rek. Ct. saldi. 281.433.62 360.508.32 372.633.64 237.386.63 193.206.37 259.943.52 215.226.41 377.211.19 559.534.59 510.209.36 1.008.343.87 923.103.93 769.337.85 1.379.040.08 1.927.389.40 4.469.829.35 3.086.096.34 3.738, 4.423 4.321 1.871 1.585 2.211 4.430 8.704 11.476 17.152 13.909 11.735 12 636 9.704 19.234 27.102 32.07! 485.04 332.31 722.02 587.03 809.33 364.12 751.53 945.55 ,591.67 ,462.76 ,298.03 651.94 .524.72 .154.34 .669.37 .167.60 .382.09 Totaal der Obligo's. 60.355. 5).919. 55.451. 51.679. 57.672. 60.921, 69.219, 71.628 82.433 98.994 105.809 117.347 125.324 123.047 139.246 176.454 193.103 301.16 903.IS 550.66 508.66 150.70 962.64 152.94 936.74 616.26 032.12 151.90 225.87 752.57 114.42 783.77 ,256.95 683.43 *) Bij' opkomen worden ze weder ten laste v/h reservefonds uitbetaald. Specie in de Kassen. . Munt- en Muntmateriaal. Ultimo j : Totaal Specie, ,n van Maart Munt- en (Jouden Munt. Zilveren Munt. Pasmunt. Totaal. Goud. Zilver. Totaal. Muntmateriaal deObligos. _l -I 1 I 1 J 1901 8.107.360.— 28.240.795.50 31.089.46 36.379.244.96 6.087.248.30 — 6.087.248.30 42.466.493.26 73 1902 8.111.260.- 26.464.582.- 85.880.64 34.661.722.64 5.185.366.39 39.847.089.03 70 1903 3.113.990.- 25 509.147.- 33.802.22 28.656.939.22 4.643.876.14 33.300.815.36 60 1904 3.117.440.- 21.392.285.50 33.188.01 24.542.913.51 - 5.042.400.- 29.585.323.51 54 1905 3.121.530.- 24.071.636.- 31.870.17 27.225.036.17 6.106.073.58 33.331.109.75 58 1906 8.124.090.— 22.681.749.50 60.834.61 30.866.674.11 — — 6.843.625.91 37.710.300.02 62 1907 3.135.850.- 21.240.144.50 56.979.15 24.432.973.65 6.112.317.- 63 452.66 6.175.769.66 30.608.743.31 44 1908 3.1441140.- 27.597.688.50 161.591.73 30.903.420.23 8.069.294.- 57.071.18 8.126.365.18 39.029.785.41 54 1909 3.154.950.- 28.360.225.50 227.711.87 31.742.887.37 8.620.889.31 371.493.28 8.992.382.59 40.735.269.96 49 1910 3.156.410.- 35.194.176.50 230.860.11 38.581.446.61 8.050.323.55 286.000.14 8.336.323.69 46.917.770.30 47 1911 3.161.020.- 29.086.728.- 287.203.39 32.534.951.39 17.066.024.34 106.694.31 17.172.718.65 49.707.670.04 47 1912 14.917.990.- 27.313.372.- 211.744.45 42.443.106.45 11.405.677.72 118.762.69 11.524.440 41 53.967.546.86 46 1913 28.985.400.- 16.628.359.50 251.001.45 45.864.760.95 10.929.245.17 156.477.82 11.085.722.99 56.950.483.94 45 1914 18.628.070.- 28.653.853.- 391.430.41 47.673.353.41 6.315.024.63 102.540.48 6.417.565.11 54.090.918.52 44 1915 16.122.660.- 28.871.865.- 449.199.92 45.443.724.92 14.766.979.43 153.478.81 14.920.458.24 60.364.183.16 43 1916 111.613.205.- 33.220.790.50 I 583.715.52 45.417.711.02 1 35.161.641.46 446.650.20 35 608.291.66 81.026.002.68 I 46 1917 20.714.885.- 22.763.080.50 535.178.47 44.013.143.97 51.383.911.10 905.504.78 52.289.415.88 96.302.559.85 50 ' ; I I I | I — 58 — Uit dit staatje blijkt, dat het bedrag der uitgegeven bankbiljetten ongeveer verdriedubbeld is sedert 1900, alsook dat de rekening•courantsaldi, hoewel van jaar tot jaar sterk varieerend, enorm zijn toegenomen; het totaal der obligo's is eveneens verdriedubbeld. Eigenlijk is de opbloei van Ned. Indië, begonnen in 1902, en deze duurde met eenigen teruggang in het crisisjaar 1907 bijna onafgebroken voort tot 1913. De buitengewoon hooge cijfers der beide laatste jaren zijn natuurlijk een uitvloeisel van den oorlog, welke maakte, dat veel meer van de crediethulp der Javasche Bank gevergd werd dan in normale tijden. Zooals uit de percentages blijkt, is de voorraad specie en munt steeds ruimschoots voldoende geweest voor de verplichte dekking van 40 % der obligo's. Maar behalve deze dekking had de Bank nog saldi in het buitenland, welke onmiddellijk te gelde konden gemaakt worden, welke dus dienden als extra-dekking voor de obligo's; tot welke bedragen die saldi liepen, zullen wij later zien. Gedurende den oorlog is de verplichte dekking door het Gouvernement van 40 tot 20 % teruggebracht, doch op 31 Maart 1915 was gelijk uit het bovenstaande blijkt, deze dekking reeds normaal (43 %). Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat over geheel Indië muntzuiveringen hebben plaats gehad, waardoor veel extra specie moest in omloop gebracht worden, dat op vele plaatsen in Indië kantoren der Javasche Bank werden geopend, en dat discontorente en wisselkoersen een normaal verloop hebben gehad, dan blijkt wel, dat de Javasche Bank er naar gestréefd heeft het publiek belang en het hare naar den eisch voor te staan en dat zij daarin goed geslaagd is. Want uit de dekkingspercentages volgt tevens, dat zij eene goede gelegenheid gehad heeft om hare middelen rentegevend te maken; immers hoe dichter dat percentage komt' bij het verplichte van 40 %, hoe grooter het operatief kapitaal der Javasche Bank is. Om dit kapitaal te berekenen zou men dus feitelijk kunnen volstaan met van het totaal der obligo's af te trekken, het totaal van specie in de kassen en munt en muntmateriaal. Doch „munt en muntmateriaal" geeft het saldo vreemde munt weer, waarin de bank tevens handel drijft; dit gedeelte der dekking behoort derhalve feitelijk weer tot het operatief kapitaal, ofschoon het er niet bij gerekend wordt. Hoe het operatief kapitaal der Javasche Bank samengesteld -was, leert ons het volgende staatje: Beleeningen en Voorschotten in Rek. Crt. Disconto's. Ulto. „ . I op: Effecten en op: Goud en ^aaïhet"1 Totaal Handelspapier. Vendupapier. Totaal. Maart. °P: Goederen. | Wissels. | Zilver. Gouvernement. _ | toni f i MQ WOQ f 3 845 887 46 I f 33 550.- ƒ —.— ƒ 5.398.683.45 ƒ 4.427.701.09 ƒ 1.053.995.57 I ƒ 5.481.696.66' 002 / 2"032 097 15 4 911 883 69 28 030 - „ 975.000.- , 7.947.010.84 , 3.996.508.17 „ 960.194.38 „ 4.956.702.55 S " l il : fes : i&d: Ï.ZZ.- : S:K : SSS:S:| : i! | | I ;; lil " ill'fe'i? ;: »S-S:= 3-000-°™:= '5:S!:S:S :; 2838:8 ; S : SS cm " Uit™ 86 "• 21 408 355 96 " 579 626 26 -.- 23.901.692.08 , 3.165.229.81 831.445.59 „ 3.996.675.40 j™ " • xT l^-gio is " i-M : =:= ;: IK:! :: i:SSS:^:» : SS:?!!:» ;: Q? " fs'IwMfi- " 20 502 339 53 7 063 75 ! 2.534.837 59 26.542.756.87 , 2.723.993.09 „ 839.738.03 „ 3.563.731.12 0 2 " 3 to195 75 " 19 377 646 33 " 18 468 45 - - 22.901.710.53 I 3.335.707.85 „ 1.180.177.61 „ 4.515.885.46 10? " 3968 675"1 I" 23 553 850 73 403 831 82 2.499.590.57 I 30.425.948.33 I 3.424.975.24 „ 1.033.023.47 „ 4.457.998.71 0 4 " 6'822 50?'43 " 3Ï 378 491 52 " 330 808 39 ! 8 663.558 67 I 47.195.360.01 4.064.881.44 „ 1.499.133.22 „ 5.564.014.66 os » 403, «60.5 " 29 093 760 24 " 672 036 41 I 32 927.3^6.61 \, 66.941.799.91. 4.095.493.08 „. 1.066.556.90 „ 5.162.049.98 Ofi " Ai Ifiï'l 36 877 126 68 " 7 305 682 1 I - - „ 48.524.370.17 5.144.854.05 , 1.164.514.99 „ 6.309.369.04 9 7 " 10 ?94'27 '60 " vTwiWAé I 1 795 355 23 761.291.29 49.879.681.58 5.528.978.50 1.125.269.80 6.654.248.30 I m (O I inclusief ƒ 17.150.— Hypothecaire Vorderingen. Totaal Her iiitrettiniren Totaal der Uitzettingen Totaal der Rente- ■ Totaal der U.tzettingen | Bujtenl wisseis. Prolongaties. Totaal der Obligo': in Ned.-Indië. bulten Ned.-Indië. | gevende Uitzettingen, j f in RRn 3P0 11 f 5 436 534 74 f 1.976.000.— I ƒ 7.412.534.74 ƒ 18.292.914.85 I ƒ 60.355.301.16 f ?'qu3"7Ï3 39 / Ï 186 409 05 3 136 000 - ,, 4 322.409.05 ,, 17.226.122.44 „ 56.919.903.13 " ?SMfi44 74 " 3 90912443 5 854 000 - " 9.763.124.43 22.567.769.17 „ 55.451.550.66 " P 2?n'w'8T " 4 894 836 16 " 1 282 500 - 6.177.336.16 l 25.414.329.97 „ 54.679.508.66 " 6'025 290 75 " 6 783 185 90 I 3» 000 - 8.706.185.90 24.731.476.65 „ 57.672.150.70 " 3 645181 05 " 4 771 061 11 5 273 000.- 10.044.061.11 „ 23.689.242.16 „ 60.921.962.64 " 27Rqn'367 48 1 394 931 59 10 393 000 - " 11.787.931.59 " 49.686.299.07 „ 69.219.152.94 '.' 28-fi7?429 55 " 5 704 899 65 0 083 500 - 15.788.399.65 l 34.459.829.20 „ 71.628.936.74 " IIb'hï'I " nlasïiiisies' 12:103 800.- 23.937.115.es 40.400.2eo.26 „ 82.433.6i6.2e " 7 825- 944 22 U 305 4C6 82 20.000.000.- I " 34.305.406.82 „ 52.131.351.04 „ 98.994.032.12 " 3n'ïnfi 487 00 " 6 313 329 76 9 434.500.- " 25.747.829.76 „ 55.854 317.75 „ 150.809.151.90 » l?-ii^q5oq " 9 296 295.40 ". 17 651 500 - : 33.947.795.40 ", 61 364.391.39 I „ 117.347.225.87 " 34 883 947 04 6 714 912 73 17.317.500.- " 34.032.412.73 „ 68.916.359.77 „ 125.324.752.57 " 52750374 67 1 797 266 34 4 748 000 - „ 16.545.266.34 n C9.304.64I.01 „ 123.047.114.42 » i'Im'R» 80 " 5'710 163'02 " 1 054 000 - 6.764.163.02 „ 78.868.010.91 „ 139.246.783.77 ' 56.533.929.88 . I 37.207.583.31 -■- „ 37.^207^583.31 1 „_ ^741 ■ 513.19 I _. 193.103.683,43 — 60 — In het totaal operatiefkapitaal is inbegrepen dat deel van het maatschappelijk kapitaal en het reservefonds, hetwelk niet direct en afzonderlijk belegd werd. Bijzonder toegenomen vanaf 1901 zijn de voorschotten op effecten en wissels, de buitenlandsche wissels, en de prolongaties. De handel in effecten heeft tegenwoordig veel meer te beteekenen dan in 1901, waarbij in sterke mate van de crediethulp der Javasche Bank gebruik gemaakt wordt. De toename van „buitenlandsche wissels en prolongaties" werd reeds eerder verklaard. Ook het hoofd „beleeningen op goederen" geeft eene flinke toename aan. De discontorekening vertoont vrij wel stationnaire cijfers, hetgeen moet worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat andere banken grootere faciliteiten toestaan. Het disconto-bedrijf in Ihdië toch, is totaal verschillend van dat in Europa. In Indië is het in den importhandel usance, dat voor aan Chineezen en Arabieren verkochte goederen accepten in betaling worden gegeven. Nu zijn het hoofdzakelijk deze accepten, welke het discontobedrijf der banken uitmaken. Onder deze omstandigheden geeft •de Javasche Bank er natuurlijk de voorkeur aan, alleen die accepten te disconteeren, welke haar door de andere banken tot dit doeleinde worden aangeboden; zoodoende heeft zij veel meer zekerheid. Men zou dus kunnen zeggen, dat het discontobedrijf der Javasche Bank meer bestaat uit her-disconteeren. De voorschotten aan het Gouvernement, op 31 Maart 1915 ten gevolge van den Europeeschen oorlog opgeloopen tot ruim ƒ 32.000.000.— werden terugbetaald uit de Indische inschrijving op de Indische Leening van 1915. De Javasche Bank heeft zich belangeloos zeer veel moeite gegeven, om de leeningen van Ned.-Indië te doen slagen, evenals zij steeds is werkzaam geweest om Indische steden en Gewesten crediet op de open markt te bezorgen. Reeds vroeger deelden wij mede, dat de octrooiswijziging van 1906 het openen van vele nieuwe kantoren voorschreef; successievelijk werden dan ook nieuwe agentschappen gevestigd: in 1906 te Pontianak; in 1907 te Medan en te Bandjermasin, benevens een correspondentschap te Bengkalis, in 1908 correspondentschappen te Tandjong Balei en Tandjong Poera; 1 April 1909 werden de correspondentschappen in agentschappen veranderd; voorts werden nog geopend in 1909 Palembang en Bandoeng; — 61 — en in 1910 Menado, terwijl met 1 Januari 1910 het Agentschap te Makassar, dat tot dusverre door de Ned. Handel Mij. werd waargenomen, in een eigen kantoor werd omgezet. In 1916 werd een agentschap te Malang gevestigd. Verder zijn in voorbereiding branches te Kota Radja en Pematang Siantar. Zooveel doenlijk werden op"al die plaatsen direct eigen gebouwen opgericht, omdat voor de bewaring van gelden overal kluizen en goede safe-inrichtingen noodzakelijk waren. Voornamelijk met het oog hierop werden ook de andere, reeds bestaande kantoren, verbouwd of waar dit niet mogelijk was, nieuwe gebouwen opgericht. Vandaar dat de Javasche Bank thans bijna overal over nieuwe gebouwen met moderne safe-inrichtingen beschikt. Met den bouw te Kota Radja werd reeds een aanvang gemaakt. Uit den aard der zaak konden vele dezer nieuwe agentschappen niet direct met winst werken, de eerste tijd bracht gewoonlijk verlies; doch deze verliezen waren natuurlijk op het totaal van weinig invloed. De winst- en verliesrekeningen 1900-'01 — 1916-17 zijn a.v. gespecificeerd: VERLIEZEN. „ , Onderhoud, ver- ,..••„„„ Afschrijving op Af„hriivin_ on Afschrijving Boek- oondine en assu- Afschrijving op 1 s v Afschrijving op Onkosten p ° gebouwen en pensioen- en jaren. rantie van "e~ debiteuren. inventaris. bankbilletten. onderst.{onas. bouwen. 1900- 01 ƒ 440.900.53 ƒ 5.417.31 ƒ 52.248.30 ƒ 21.358.59 — ƒ 789.70 1901- '02 , 428.948.32 | „ 11.442.C6 „ 51.100.— | „ 21.844.50 I — 1902- 03 „ 456.040.08 „ 5.402.68 , 55.869.03 „ 22.375.49 — — 1903- 04 | „ 449.753.82 „ 6.675.04 „ 76.098.70 „ 20.950.69 — 19C4-05 „ 463.374.49 „ 5.888.75 „ 82.175.61 „ 19.541.55 — — 1905- 06 „ 487.491.80 „ 6.698.44 „ 77.471.65 ., 40.545.91 — 1906- '07 ', 479.2C6.27 „ 6.957.27 „ 98.133.14 „ 110.652.96 — — 1907- 08 „ 566.049.60 . 9.871.57 | . 45.974.41 „ 112.724.26 — 1908- 09 ! " 577.436.99 . 7.002.52 I . 51.057.26 „ 54.631.01 ƒ 70.070.63 - 1909- '10 ! ' 589.592.19 „ 7.217.78 „ 59.851.61 „ 73.358.92 „ 8.844 15 1910- 11 „ 645.791.94 „ 6.834.89 I „ 54.432.08 „ 88.982.91 „ — 1911- 12 ' 675.185.51 „ 8.301.22 ! „ 65.233.60 „ 86.178.02 „ 25.000.— — 1912- M3 714.2S9.S0 „ 10.360.80 „ 129.179.41 „ 88X83.32 „ 185.000.— 1913- 14 ! „ 764.973.38 „ 14.102.05 \ „ 129.955.24 „ 105.604.47 „ 15.263.60 1914- '15 „ 810.767.60 „ 12.660.20 < „ 132.744.75 „ 158.826.87 „ 15.700.- 1915- M6 I 805.231.18 „ 11.305.72 „ 110.488.82 „ 132.616.24 ., 9.575.38 — 1916- "17 | „ 977.183.23 „ 14.157.36 „ 116.341.87 „ 197.973.11 „ — I ƒ10.332.226.83 ƒ 150.295.66 ƒ 1.388.355.48 ƒ 1.356.248.82 ƒ 329.453.76 ƒ 789.70 — 62 — WINSTEN. Rente op dis- [ i Boek- conteering, Rente op Rente op Interest van j UCK koersverschil- . , , * \ Effecten Diverse len en winst oeleening en voorschotten Provisie. Pakhuishuur. laren' op munt en prolongatie. in R/C. „ f", Baten. muntmateriaal.! | Hypotheken. IJS?"™ f 533-^0-27 ƒ 137.217.76 ƒ 266.577.02 ƒ. 266:510.46 ƒ 58.402.19 ƒ 1.867.70 ƒ 644.29 „ 447.165.88 „ 103.146.20 „ 300.195.60 „ 269.601.12 , 72.172.69 , 1.838.30 „ -.- 2S,.X3 ■ 309.553.01 „ 185.867.55 „ 476.833.21 „ 289.678.60 „ 76.661.51 „ 1.699.— „ 244.96 J903-04 „ 437.570.08 „ 97.520.22 „ 452.995.29 „ 292.026.22 „ 78.352.13 „ 1.375.- „ 43.87 *r °J » rJSS *5*^1 » 54.905.92 „ 410.253.82 „ 295.124.41 „ 84.481.33 „ 437.79 „ 719.93 „Og-.OB „ 557.410.96 „ 98.322.76 „ 423.569.67 „ 293.952.31 ,. 84.789.72 „ 170.— „ 113.65 9*-07 „ 513.191.69 „ 323.666.81 „ 958.174.14 „ 292.679.47 „ 90.900.45 „ 120.- „ 10.12 „ 828.862.071 „ 256.898.76 „ 1.187.433.33 „ 286.559.37 „' 94.782.02 , 169.40 „ 244.15 ™8-09 „ 815.161.081 „ 244.236.191 „ 618.953.19 „ 295.909.21 „ 101.631.21 „ 619.— „ 74.16 |„°„-.}9 " 892-095.48 „ 331.583.08 „. 570.917.84 „ 299.140.55 ! „ 115.608.34 „ 1.050.- „ 1.079.87 m * g04-J08.83 „ 431.739.04 „ 1.022.893.41 „ 315.641.40 I „ 152.923.82 „ 450.- „ —.- in i'.ïi » . ?8f?-32.8-02 » 368.476.30 „ 1.124.217.33 „ 324.413.11 „ 152.898.87 „ 625.- „ -.— Jn 2", 3 „ J.114.796.10 „ 447.527.36 „ 1.247.128.46 . 331.307.24 „ 175 635.62 „ 2.521.- „ -.- 1. 3-14 „ 1.001.843.30 , 469.530.63 . 1.504.314.20 „ 350.345.70 „ 177.385.14 „ 1.190.- | „ 201.21 1„ 4-.1! » 763.816.35 „ 129.190.95 „ 2.377.083.85 . 348.426.42 „ 173.063.76 „ 1.272.50 1, —.— !„ 5". S » , 981.646.54 „ 22.018.07 , 2.169.675.31 „ 339.310.44 ., 217.326.90 „ 1.910.50 [ „ 2.822.63 1916-171 „ 1.122.122.80 „ 302.49 , 2.415.292.89 „ 377.556.99 „ 311.954.28 „ 1.804.33 „ 7.677.37 /L2.593.414.97 ƒ3.702.150.09 ƒ17.526.508.56 ƒ 5.268.186.02 ƒ 2.218.969.98 ƒ 19.119.52 ƒ 13.876.21 Ten einde een beter overzicht te verkrijgen over de winst- & verliesrekening geven wij de volgende opstelling van het 17-jarig tijdperk onder verslag: Rente op disconteering, koersverschillen en winst op munt en muntmateriaal ƒ 12.593.414.97 Rente op beleening en prolongatie „ 3.702.150.09 „ „ voorschotten in rekening-courant . . „ 17.526.508.56 „ „ effecten en hypotheken „ 5.268.186.02 Provisie n 2.218.969.98 Pakhuishuur M 19.119.52 Diverse baten n 13.876.21 ƒ 4T.342.225.35 Af: Onkosten ƒ 10.332.226.83 Onderhoud, verponding en assurantie van gebouwen . . . „ 150.295.66 Afschrijving op bankbiljetten . .„ 1.388.355.48 „ „ gebouwen en inventaris . . . „ 1.356.248.82 „ „ debiteuren . . „ 329.453.76 „ „ pensioen en on- dersteuningsf. ._„ 789.70 13.557.370.25 Netto Winst. '. . ƒ27.784.855.10 — 63 — Van deze winst werd: Overgebracht op het reservefonds ƒ 3.722.7'17.77 ,, „ „ Pensioen en Onderst, fonds. „ 404.302.72 Gereserveerd v-d. inkomstenbelasting . . . . „ 537.160.23 Uitgekeerd aan aandeelhouders „ 12.503.418.81 „ „ het Gouvernement „ 7.491.365.15 als tantièmes. . „ 3.125.890.42 als boven ... ƒ 27.784.855.10 Verreweg de belangrijkste bate leveren derhalve de voorschotten op effecten op. De hooge dividenden der jaren 1914-'15 tot en met 1916-'17 zijn gedeeltelijk een gevolg van de meerdere c-redietvraag, door den oorlog ontstaan, maar voor een ander en niet gering deel ontstaan door de voortgezette oplevering van Ned.-Indië. Naarmate meer wissels en tt.'s op Europa werden afgegeven en wissels op Europa gekocht, steeg de rekening der koersverschillen; de werkzaamheid der bank op dit punt bracht ten slotte bijna tweemaal zooveel winst als in 1900 tot 1907. Door de plaatsing van gelden op prolongatie te Amsterdam werd natuurlijk de „rente op beleening en prolongatie" zooveel hooger; beleeningen namen niet bijzonder toe, omdat de producten over het algemeen zeer vlug konden verscheept worden. De meerdere rente op voorschotten in R-C (en wissels) is voor een niet gering deel toe te schrijven aan de toename van den effectenhandel in Indië, maar ook aan de credietvraag van andere banken, die voor disposities op credieten effecten deponeerden. De provisie-rekening steeg zeker voornamelijk door het openen van zoovele agentschappen, welke op elkander assignaties afgeven tegen billijk tarief, het koopen en verkoopen voor derden van fondsen, het bewaren van fondsen etc. Namen de winsten in dit zeventienjarig tijdvak belangrijk toe, de onkosten zijn, hoewel niet in gelijke mate, ook aanzienlijk hooger geworden en in deze periode ruim verdubbeld; de oorzaak ligt in de uitbreiding der zaken en in de nieuwe kantoren, waardoor veel meer personeel vereischt werd. Dat de afschrijving op bankbilletten zooveel vermeerderde, is verklaarbaar door de steeds grooter wordende circulatie van dat papier. Door afschrijvingen op de gebouwen, waarin hoofdkantoor en agentschappen waren ondergebracht, werd de betrekkelijke balanspost, ulto. Maart 1879 groot ± 485.000.— teruggebracht op ulto. Maart 1900 (inclusief inventaris) tot ƒ 256.321.21. — 64 — Afgeschreven werd tot ulto. Maart 1917 . . . ƒ 1.356.248.82 terwijl de balanspost op ulto. Maart 1917 was. . „ 1.363.519.— Uitgegeven werd dus minstens ƒ 2.719.767.82 verminderd met het saldo op ulto. Maart 1900. . „ 256.321.21 ƒ 2.463.446.61 Waar het te voorzien staat, dat bij de verwachte opening van diverse nieuwe agentschappen, door de Bank nog meer in gebouwen zal worden vastgelegd, welke vestigingen door den bouw van kluizen etc. meer kosten dan gewone kantoren en waarvan de extra-kosten nooit zullen terugontvangen worden, kunnen verdere afschrijvingen onmogelijk worden nagelaten. Voor verliezen is de Javasche Bank niet geheel gespaard gebleven; tengevolge van malversatiën van een beleener met hulp van een mandoer der bank te Soerabaja, moest in 1908-'09 op eene rijstbeleening ± ƒ 62.000.— worden afgeschreven, terwijl in dat jaar de liquidatie der Import Mij. Semawis te Semarang nog ± ƒ 8000.— verlies liet. In 1912-'13 moest ƒ 35.000.— worden afgeschreven op eene crediethypotheek, daar bij realisatie van het onderpand, de getaxeerde opbrengst niet gehaald werd. Bovendien werd in dat jaar ƒ 150.000.— verlies geleden, wegens malversatie van een beleener te Soerabaja, die wel het onderpand zijner beleening wegnam, doch verzuimde daartegen connossementen aan de Bank te leveren. De overige verliezen der Bank waren niet zwaar, zooals uit bovenbedoeld staatje blijkt. Op „debiteuren" moest in totaal worden afgeschreven ƒ 329.453.76 in het tijdvak 1 April 1900 — 31 Maart 1917 of in deze 17 jaar gemiddeld per jaar ƒ 19.380.— bij eene gemiddelde netto winst van ƒ 1.634.403.— per jaar, en tegen eene afschrijving van ƒ 34.000.— gemiddeld in de jaren 1848—1900. Stellen wij hier tegenover het koersverlies op het effectenbezit der bank. Dit bedroeg in 1900- 17 in totaal ƒ 1.592.134.27, dus ruim vijf maal de afschrijving op debiteuren! Verliezen op effecten zijn niet te vermijden; kapitaalsvergrooting zou meerdere belegging in effecten ten gevolge hebben ergo zouden dus ook de jaarlijksche effectenverliezen grooter worden, en onnoodig, omdat uitbreiding van kapitaal niet gewenscht, of door het bedrijf gevorderd wordt. De volgende samentrekking geeft een overzicht der netto winst, en hoe deze conform statuten en octrooi werd aangewend en verdeeld Boekjaren. Netto winst. I Reservefonds. Tantièmes. Pensioen- en Inkomsten- Aandeel Aandeel- Dividend Onderst, fonds. belasting. Gouvernement. houders. in pCt. i ' ! 19C4K01 \f 744.495.26 ƒ 57.674.29 ƒ 38.449.53 ƒ 11.534.86 ƒ — ƒ 93.418.29 ƒ 543.418.29 9.— 1901- TJ2 „ 680.787.91 „ 48.118.19 „ 32.078.79 „ 9.623.64 „ — . 70.483.65 , 520.483.64 8.5 1902- '03 „ 800.850.56 „ 66.127.58 » 44.085.06 „ 13.225.52 „ — „ 113.706.20 „ 563.706.20 9.3 1903- '04 „ 806.404.56 „ 66.960.68 „ 44.640.46 „ 13.392.14 „ — „ 115.705.64 „ 565.705.64 9.3 1904- 05 » 758.097.31 | „ 59.714.60 „ 39.809.73 „ 11.942.92 „ - „ 98.315.03 „ 548.315.03 9.- 1905- 06 „ 846.121.27 » 72.918.19.„ 48.612.13 „ 14.583.64 „ - „ 130.003.66 „ 580.003.65 9.5 1906- '07 „ 1.483.793.04 „ 308.408.03 „ 168.568.95 „ 30.000.— „ — „ 308.408.03 „ 668.408.03 11.— \m-'Uè . 1.920.329.26. » 245.650.70 „ 234.04Ov.39 , 30.000.— „ 22.428.11 „ 546.636.54 „ 841.564.52 14.— 1908- TJ9 „ 1.316.385.63 „ — „ 143.457.84 „ 30.000.— „ 38.266.15 „ 420.397.07 „ 684.264.57 11.4 1909- '10 » 1.472.610.51 I „ 196.200.84 „ 166.891.57 „ 30.000.— „ 45.715.92 „ 392.401.68 „ 641.400.50 10.7 1910- 'II , 2.032.312.68 „ 301.494.47 „ 250.846.90 „ 30.000.- „ 43.728.80 „ 602.988.92 „ 803.253.59 13.4 1911- '12 „ 1.997.060.28 „ 293.987.83 „ 245.559.04 „ 30.000.- » 48.750.76 „ 587.975.65 „ 790.767.- 13.2 1912- -13 „ 2.191.992.35 „ 329.506.91 „ 274.798.85 „ 30.000.- „ 54.881.55 „ 659.013.84 „ 843.791.20 14.- 1913- 'I4 „ 2.474.911.44 „ 376.760.52 „ 317.236.72 . 30.000.- „ 86.967.06 „ 753.521.06 „ 910.426.08 15.2 1914- '15 „ 2.662.154.41 „ 410.401.19 „ 345.323.16 „ 30.000.— „ 94.977.56 „ 820.802.38 „ 960.650.12 16.- 1915- "16 „ 2.665'.493.05 , 409.816.59 „ 345.823.96 „ 30.000.- „ 101.444.32 , 819.633.18 „ 958.775.— 16.- 1916- '17 „ 2.931.055.58 „ 478.977.16 „ 385.658.34 „ 30.000.- , — , 957.954.33 „ 1.078.465.75 18.— I _l | ƒ 27.784.855.10 ƒ 3.722.717.77 ƒ 3.125.890.42 ƒ 404.302.72 ƒ 537.160.23 / 7.491.365.15 I ƒ 12.503.418.81 I 207.5 of gemiddeld I I ! I I I I | 12.20,'p per jaar. I O) Ui 1 — 66 — De netto-winst is derhalve sedert 1900 bijna vervierdubbeldf hierbij moet echter wel in aanmerking genomen worden, dat wi| te maken hebben met exceptioneel gunstige toestanden, welke in Indië sedert 1903 heerschten. Dit besefte ook het Gouvernement, hetwelk in de uitbreiding van den werkkring der Javasche Bank aanleiding vond om, bij de octrooiswijziging van 1906, voor zich een grooter aandeel in de winsten der bank op te eischen (men vergelijke slechts de kolommen: „aandeel Gouvernement" en „aandeelhouders", waarbij het verschil tusschen vroeger en nu het best uitkomt). Aandeelhouders ontvingen gemiddeld 12,2 % dividend tegen 7.ï35 % in het tijdvak 1890-'91 tot 1900. De winstverdeeling is, sedert de wijzigingen, aangebracht in 1909, waarbij het reservefonds aanvankelijk bepaald op ƒ 2.000.000 werd heropend, aldus: Indien de winsten in eenig boekjaar minder dan 6 % van het kapitaal bedragen, dan wordt hetgeen er aan ontbreekt, uit het reservefonds aangevuld enz. Bedragen de winsten meer dan het eventueel voor extra-reserve bestemd bedrag, en 6 % van het kapitaal, dan wordt van dit meerdere uitgekeerd: 3 % aan den Raad van Commissarissen. 6 „ „ de Directie. 6 „ „ het personeel. ƒ 30.000.— aan het Pensioen en Onderstandsfonds der bank; voorzoover en zoolang het reservefonds ƒ 2.000.000.— of meer, doch minder dan het kapitaal bedraagt, van de rest: 2/9 aan het reservefonds, 3/9 „ deelhebbers, 4/9 „ de koloniale kas. Waar in vroeger jaren Directie en personeel der bank bijna geen tantièmes ontvingen, is thans eene andere regeling getroffen, waardoor zij terecht meer interesse bij den bloei der bank verkregen. Tot de eenvoudigste gedaante teruggebracht, ook in verband met de reeds gegeven staten, zien de balansen der Javasche Bank, opgemaakt onder ulto. Maart 1901 — 1917, er als volgt uit: DEBITEUREN. li | , Rentegevende I c . , I Belegd 0nder Uitzettingen Sp ' Belegd Belegd Pensioen- en Gebouwen en Diverse ulto en Munima- ^ , , [•• In en buiten , . , Kapitaal. Reservefonds, unaersr. Meubelen. Rekeningen. Maart' Ned.-Indië. I tenaal- 1 | fonds. 1 1901 ƒ 18.292.914.85 ƒ 42.466.493.2e|ƒ5.715.86O.69Iƒ 1.051.980.711ƒ 49.000.-|/ 277.679.80/ -.— 1902 „ 17.226.122.44 „ 39.847.089.031 „ 5.986.339.40„ 1.143.102.03„ 61.000.— „ 260.138.09 „ -.— 1903 „ 22.567.769.17 „ 33.300.815.36 „ 5.781.560.77L 1.844.887.85 » 99.000.-,, 247.260.-, —.— 1904 „ 25.414.329.97 „ 29.585.323.51 „ 5.766.157.90 „ 1.797.878.- „ 138.750.— „ 240.980.- „ 1905 „ 24.731.476.65 „ 33.331.109.75 „ 5.903.328.77 „ 1.776.642.—„ 188.000.— ,, 226.170.-,, —.— 1906 „ 23.689.242.16,, 37.710.300.021,, 5 805.847.38 ,, 1.856.569.60L 232.000.— ,, 231.740.—„ —.— 1907 „ 49.686.299.07 „ 30.608.743.311„ 5.348.002.20 ,, 1.766.084.44 » 248.000.— ,, 250.500.—„ —.— 1908 „ 34.459.829.20 „ 39.029.785.41 „ 5.494.409.10 „ 1.376.264.18 „ 276.632.82 „ 247.500.- „ —.— 1909 „ 40.400.260.26 „ 40.735.269.96 „ 5.657.088.- „ 1.935.777.73L i05.562.57 „ 414.500.—1„ 1.518.285.87 1910 „ 52.131.351.04 „ 46.917.770.30 „ 5.561.670.50 ,, 1.860.684.95 ,, 336.055.70 ,, 531.601.—L 451.604.80 1911 „ 55.854.317.75 „ 49.707.670.04 „ 5.944.237.50],, 2.204.557.59 „ 369.455.70 „ 824.007.— „ 46 749.73 1912 „ 61.364.391.39 „ 53.967 546.86 „ 5.856.997.—L 2.483.446.72 „ 411.005.70 „ 983.503.— „ 1.767.854.27 1913 „ 68.916.359.77 „ 56.950.483.94 „ 5.960.262.20 „ 2.515.935.21 L 441.227.58 „ 1.159.510.- „ —.— 1914 „ 69.304.641.01 „ 54 090.918.52 „ 5.828.779.20;,, 2.859.666.74 . 491.252.- „ 1.209.519.—1„ —.— 1915 „ 78.868.010.91 „ 60.364.183.16 „ 5.592.744.- „ 2.753.988.46|„ 517.735.- „ 1.163.019.—L 383.809.26 1916 |„ 70.541.245.39|„ 81.026.002.68 „ 5.992.708.10 ,, 2.722.930.10L 569.025.- „ 1.294.519.—L 24.363.824.36 1917 „ 93.741.513.19L 96.302.559.85 „ 5.881.115 50 „ 2.665.383.60 „ 635.933.75 „ 1.363.519.—„ 3.231.761.52 CREDITEUREN. 2? oo I Onder Pensioen- en Beambten Diverse ulto. Kapitaal. Reservefonds. Obligo's. Maart Onderst, fonds. Deposito s. Rekeningen. 1901 ƒ 6.000.000.-/ 1.137.391.03 / 56.781.56 / 60.355.301.16/ —. — ƒ 304.455.56 1902 „ „ 1.329.514.64» 67.421.23» 56.919.903.13» —.— „ 206.951.99 1903 .„ » 1.955.229.89» 108.682.32 » 55.451.550.66, —.— „ 325.831.28 1904 „ „ 1.809.023.08» 153.504.65 » 54.679.508.66» —.— „ 301.382.99 1905 „ „ 1.893.021.51 » 199.301.88 » 57.672.150.70» —.— „ 392.253.08 1906 „ „ 1.901.209.68 » 247.757.15 » 60.921.962.64» —.- „ 454.769.69 1907 „ „ 1.869.949.44» 278.917.12» 69.219.152.94» 24.484.27» 315.125.25 1908 „ „ 2.000.000.— » 307.097.50» 71.628.936.74» 98.832.19» 849.554.28 1909 | „ „ 2.022.165.17 » 335.993.31» 82.433.616.26» 174.969.65» — .— 1910 „ „ 2.217.845.40» 367.493.05» 98.994.032.12,, 211.367.72» —.— 1911 „ „ 2.517.058.96» 401.462.58» 105.809.151.90» 223.321.87» —— 1912 » „ 2.812.109.96L 441.522.04» 117.347.225.87» 234.887.07» — .— 1913 . J » 3.071.421.65|„ 484.777-06,, 125.324.752.57» 244 313.23» 818.514.19 1914 I „ 3.337.302.601» 526.299.60» 123.047.114.42» 260.489.42 » 613.570.43 1915 ., „ 3.529.892.76» 574.278.02» 139.246.783.77» 292.537.24» —.— 1916 „ L 3.170.948.29 » 612.870.65 „ 176.454.256.95!» 272.178 74 „ —.— 1917 „ |„ 3.654.153.54|„ 670.851.17 „ 193.103.683.43)„ 393.098.27» —.— — 69 - Het groote bedrag der „Diverse Rekeningen" onder ulto. Maart 1916 is feitelijk reeds door ons toegelicht op pag. 26-31; het ontstond door remises in wissels, hoofdzakelijk naar Londen, waarvan over het provenu niet direct kon beschikt worden, zonder groot verlies aan de bank te berokkenen. Aan het slot onzer geschiedenis der Javasche Bank gekomen, rest ons nog eene aangename taak, d.i. een woord van lof uit te spreken, voor de wijze, waarop de gestie dier bank gevoerd werd vanaf het uitbreken in 1914 van den Europeeschen oorlog. Het stelsel van den „Gold-exchange Standard" en zijne beteekenis voor Ned.-Indië werd vóór den oorlog door weinigen — rechtstreeksche belanghebbenden uitgezonderd — begrepen; de groote daarvan uitgaande kracht werd niet beseft, ja, andere Indische banken beschouwden het stelsel eenvoudig als een keurig uitgedacht middel om hun concurrentie aan te doen. Zij gingen zelfs zoover twijfel te opperen aan de standing der Javasche Bank; zij beschouwden haar niet krachtig genoeg (door hare concurrentie bij den aankoop van suiker- en tinwissels) om in tijd van nood hare roeping te vervullen, en als redster op te treden in eene crisis. Ondanks alle tegenwerking ging de Directie kalm voort te doen, hetgeen zij in het belang van Ned.-Indië noodig achtte. En toen de oorlog uitbrak en iedereen in Indië het hoofd verloor, handelde de Javasche Bank — op de wijze als beschreven op pag. 37—en bracht door haar finantieele kracht en door het zelfbewust optreden van de leden harer Directie binnen weinige dagen eene kalmte en berusting onder alle ingezetenen van Ned.-Indië, welke te meer opmerkelijk was, omdat het gevaar voor Nederland, om in den oorlog betrokken te worden, toen zeer groot was. Wel is waar, was het voor velen eene verrassing, dat onmiddellijk de bepalingen werden afgekondigd, dat de billetten der bank wettig betaalmiddel zouden zijn, en dat de obligo's instede van met 40 %, slechts door 20 % in metaal zouden behoeven gedekt te zijn, doch dit doet tot de verdiensten der bank weinig af. De bank toch is te allen tijde verplicht hare biljetten in metaal te betalen, te dezen opzichte zijn de biljetten voor haar geen wettig betaalmiddel. De dekking van 20 % was slechts korten tijd voor de Javasche Bank van toepassing, zij zorgde verder steeds voor de volle 40 %. — 70 — Maar zelfs in dien korten tijd kwam bij niemand de gedachte op, dat de biljetten der bank daardoor minderwaardig werden. Waar steun noodig was, verleende de Javasche Bank dien, ook al had de eigen bankier van den hulpzoekende dien geweigerd. Bij dit alles vond de Directie nog den tijd, het Gouvernement behulpzaam te zijn bij de voedselvoorziening enz. Zij streefde er naar, alles in Indië rustig voort te doen gaan, alsof geen gevaar dreigde en die gedragslijn bleef zij daarna steeds getrouw. Het zou ons te ver voeren, in bijzonderheden alle maatregelen, door de Javasche Bank getroffen tijdens den oorlog en in het belang van Ned.-Indië, te vermelden, het zij voldoende om hier te memoreeren, dat de handel van Batavia, uit aanmerking en erkenning der vele en groote diensten, door de Javasche Bank aan Indië bewezen, haar President, den Heer E. A. Zeilinga Azn., benoemde tot Eerelid der Handelsvereeniging te Batavia, eene onderscheiding, welke slechts bij hooge uitzondering wordt verleend, en welke daarom aanduidt, dat de handel met het optreden van de Directieleden der Javasche Bank hoogelijk is ingenomen geweest. Ten slotte verdient ook het Gouvernement van Ned.-Indië allen lof voor de wijze, waarop het, in overleg met de Javasche Bank, onmiddellijk de beste maatregelen trof ter bezwering van het economische gevaar. HOOFDSTUK III. DE NEDERLANDSCHE HANDEL MAATSCHAPPIJ. Het Engelsche Tusschenbestuur in het begin der vorige eeuw had ten gevolge, dat de handel op Java zich al spoedig bijna uitsluitend in Engelsche handen bevond; slechts enkele Nederlandsche firma's trof men destijds in Indië aan, te weinig krachtig om van werkelijk nut te zijn bij de pogingen om Indië zich uit den toestand van verval te doen oprichten. Het Lid in den Raad van Indië Mr. H. W. Muntinghe was in 1823 met verlof in Nederland en ontving daar van Koning Willem I, die zich sterk voor de uitbreiding van den Nederlandschen handel beijverde, en wien Mr. Muntinghe voor zijn plan, een groot handelslichaam te vormen, wist te interesseeren, de opdracht de oprichting daarvan voor te bereiden; hij bezocht daartoe de verschillende handels- en fabriekssteden. Het resultaat was, dat bij Kon. Besluit No. 163 van 29 Maart 1824 de Nederlandsche Handel Maatschappij tot stand kwam. Behalve het werkzame aandeel, dat Koning Willem I aan de oprichting der N. H. M. gehad heeft, interesseerde hij er zich ook financiëel krachtig voor door lo voor ƒ 4.000.000.— aandeelen te nemen, maar 2o., en dit was van nog grooter belang, zich garant te stellen voor 414 % dividend op de aandeelen vanaf het boekjaar 1825-26. Op 12 April 1824 had de inschrijving op de aandeelen plaats met het gevolg, dat op dien dag voor ƒ 70.000.000.— werd ingeschreven; het maatschappelijk kapitaal werd toen vastgesteld op ƒ 37.000.000.—. De maatschappij werd gevestigd te 's-Gravenhage; het bestuur bestond uit een president, vier directeuren en een secretaris, die allen door den Koning benoemd werden. Commissarissen werden aangewezen uit aandeelhouders uit Amsterdam, Antwerpen, Rotterdam, Brussel, Gent, Middelburg, Leiden, Dordt, Brugge, Oostende, Schiedam en Doornik. Deze indeeling deed onmiddellijk denken aan eene herleving van de Oost-Indische Compagnie en deze opvatting werd ook in Indië gehuldigd, alwaar de maatschappij al spoedig „Companie ketjil" of „Kleine compagnie" genoemd werd, want de Indische — 72 — kooplieden zagen vlug genoeg in, dat de N. H. M. hun te machtig was, bij den steun haar van regeeringswege verleend. Volgens art. 64 der „Artikelen van Overeenkomst", gelijk de statuten betiteld werden, was het doel der Maatschappij „de bevordering „van den nationalen handel, scheepvaart, scheepsbouw, visscherij „en landbouw, fabrieken en trafijken; en zulks, door, met inachtneming van hare eigen belangen, de bestaande en voor Nederland „voordeelige handelsbetrekkingen uit te breiden; door nieuwe „wegen voor den Nederlandschen handel te openen, en door alle „zulke ondernemingen, welke het vertier der voortbrengselen van „de Nederlandsche nijverheid kunnen vermeerderen en bevorderen". De maatschappij zou dus werkzaam zijn als handelaar, reeder, bevrachter, commissionnair en geldschieter; bij art. 69 waren echter „alle speculatie in fondsen en in den wissel" verboden, zoodat eigenlijke bankzaken niet op het programma stonden. Aanvankelijk schijnt de bedoeling geweest te zijn, handel te drijven over de geheele wereld, vandaar het voor dien tijd ontzettend groote kapitaal; althans zaken werden geëntameerd met Amerika, Azië, (China, Vóór-Indië, Perzië en Arabië), en de landen in het Oosten der Middellandsche Zee; maar al deze gewesten werden spoedig weer losgelaten; de aandacht werd bijna uitsluitend gevestigd en behouden op Java. Toen eindelijk een einde gekomen was aan den Java-oorlog, brak voor de N. H. M., welke van 1824 tot en met 1828 verlies geleden had, een betere tijd aan. Het jaar 1829 was betrekkelijk voorspoedig geweest; de maatschappij kon uit eigen middelen 4l/2 % dividend geven; vóór dien moest de Koninklijke garant betalen of bijpassen. Inmiddels was het maatschappelijk kapitaal bij den minder goeden gang van zaken reeds in 1827 op ƒ 24.000.000.— teruggebracht. De maatschappij had zich in 1825 tegen een voorschot van ƒ 8.000.000.— door het Gouvernement den koffie-oogst van de Preanger, Buitenzorg en Krawang tegen een vasten prijs voor 12 jaren zien toewijzen, later gevolgd door andere producten, leveranties van Gouvernements-benoodigdheden, vervoer van personen en goederen naar en van Indië en de opiumpacht voor Java en Madoera. Al deze toewijzingen doen zien, dat de N. H. M. in Indië eene bevoorrechte positie innam. De uit Gent in Ned.-Indië geïmporteerde lijnwaden waren in waarde toegenomen van ƒ 200.000.— in 1825 tot ƒ 3.000.000.— — 73 — in 1829, de overige import en de export begonnen eveneens te stijgen. De Belgische opstand had in 1831 eene reconstructie van de maatschappij ten gevolge; noodig geworden, omdat te voorzien was, dat België zich van Holland zou afscheiden en het Nederlandsche belang, dat de N. H. M. voorstond, bracht méde, dat geen buitenlanders zitting hadden in het bestuur der vennootschap. De zetel der maatschappij werd naar Amsterdam verlegd;, de twee Belgische Directeuren en de Belgische Commissarissen werden ontslagen, alsmede twee van de vier Directeuren der Factorij te Batavia. Het kapitaal werd met ƒ 500.000.— teruggebracht tot ƒ 23.500.000.—. De Belgische aandeelhouders verloren natuurlijk hun stemrecht, verscheidene Belgen, die voor de N. H. M. werkzaam waren b.v. als reeder, als fabrikant van lijnwaden enz. vestigden zich, om de klandisie te behouden, in Nederland. Deze omstandigheid was voor de N. H. M. ten opzichte der lijnwaden van veel gewicht. Immers in Holland bestond geen fabrieksnijverheid; om het nationaal karakter der maatschappij te behouden, moest deze industrie — welke ten behoeve van Ned. Indië noodig was — aldaar gevestigd worden, nu België, vroeger een deel van Holland, waar deze fabrieksnijverheid wèl gevonden werd, zich had afgescheiden. De Ned. Handel Mij. gaf — zooals later bleek als agente" van de Hollandsche regeering — den stoot tot de oprichting der katoenindustrie in Twente, de risico was voor rekening van den lande, doch alles werd zeer geheim gehouden, zoodat de N. H. M, officieel de industrie voorthielp. In Indië werd de afzet dier lijnwaden bevorderd, omdat zij vrij konden worden ingevoerd, terwijl van vreemde manufacturen een invoerrecht van 25 % werd geheven. Aan de concurrentie met Engeland werd op die wijze voor zooveel doenlijk een einde gemaakt. Toen in 1835 op verlangen van Engeland, als strijdig met het verdrag van 1824, Hollandsche lijnwaden in Indië met I2y2 % invoerrecht werden belast, sloot de N. H. M. een contract met de Hollandsche Regeering, waarbij deze aan de N. H. M. alle verliezen op lijnwaden garandeerde tot een maximum van 12 % waarbij het totaal bedrag der 's jaars uit te zenden stoffen werd vastgesteld. Deze lijnwaadcontracten werden van tijd tot tijd vernieuwd en eerst in 1844 geheel afgeschaft. Met de invoering in 1830 op Java van het cultuurstelsel van — 74 — Graaf van den Bosch trad voor de N. H. M. de glansperiode in. Jmmers de grondgedachte van dit stelsel was de voordeden van de Koloniën aan het Moederland te brengen en dat wel in den meest uitgebreiden zin. Daartoe behoorde, dat de Indische producten met Nederlandsche schepen, door tusschenkomst van een Nederlandsch concern, aan de Nederlandsche markten moesten worden geleverd. Het Gouvernement trad op als groot-producent, -de Ned. Handel Mij. als agent van dien planter. Om zulks te kunnen doen, had de groot-producent werkkapitaal noodig; waar kon hij dit gemakkelijker en goedkooper verkrijgen, dan bij zijn agent, de N. H. M., die te gereeder op de vraag inging, met het oog op de extra-voordeelen, welke zij er bij kon behalen. Risico liep zij daarmede bijna niet, want de producten werden aan tiaar geconsigneerd, zij moest alleen instaan voor de koopers. Het door het Gouvernement getoucheerde voorschot werd gevonden uit het kapitaal en uit twee'obligatieleeningen gezamenlijk groot ƒ 23.000.000.—. Hoewel nu de voordeden aan de positie van de N. H. M. ten opzichte van het Gouvernement verbonden, in den loop der jaren zijn verminderd, is zij toch altijd agente van de Regeering gebleven. De groote voordeden van het consignatiecontract stelden de N. H. M. in staat de door Koning Willem I voorgeschoten garantiesommen, opgeloopen tot ± ƒ 3.000.000.— geleidelijk terug te bdalen, zoodat zij reeds uit eigen middelen over 1835 kon uitkeeren 4 %, over 1836 en 1837 resp. 7 en 8 %. Door het groote voorschot aan het Gouvernement, versterkte de N. H. M. hare positie als agente aanmerkelijk en dit werd langzamerhand ook door de Hollandsche Regeering ingezien, welke vanaf 1839 middelen beraamde, om van het knellende voorschot af te geraken. Koning Willem I wist in 1840 eene overeenkomst te treffen, waardoor de schuld in payementen van ƒ 5.000.000.— uit de opbrengst der producten, einde 1849 zou zijn betaald. Daarin kwam echter in 1844 eene wijziging; uit eene leening werden toen in eens ƒ 22.000.000.— op de schuld afgelost, waardoor deze tot ƒ 10. 000.000.— was teruggebracht; dit bedrag moest van af 1849 echter beschouwd worden als een waarborg voor de verplichtingen der N. H. M. tegenover de Regeering. In 1849 had de maatschappij zich bovendien verbonden om 24 jaren lang (van 1850 tot 1874) van haar kapitaal ƒ 11.000.000.— te besteden tot het drijven van lijnwaadhandel, echter zonder eenige aansprake- — 75 — lijkheid der Regeering voor eventueelé verliezen, daardoor te lijden, In 1853 verviel deze verplichting echter door eene nieuwe overeenkomst, waarbij o.a. bepaald werd, dat het Gouvernement in Indië zelf 150.000 picols koffie en evenveel suiker zou mogen verkoopen. Bij de toen kleiner wordende provisiën aan het Gouvernement verdiend door het geleidelijk loslaten der dwangcultures, wist de N. H. M. zich schadeloos te stellen door zich te gaan toeleggen op cultures en het steunen door voorschotten van cultuurondernemingen. Doch dit deed zij slechts in beperkte mate, tegen het advies van de Factorij te Batavia in, welke meende in die richting veel meer werkzaam te moeten zijn. (Dit besluit van de Directie der N. H. M. bleek later — in 1884 — zeer wijs geweest te zijn, daar de N. H. M. toen van de suikercrisis weinig geleden heeft). De N. H. M. heeft intusschen, toen het getij verliep, de bakens weten te verzetten; ofschoon sedert 1853 de belangrijke winsten uit het consignatiecontract met de Regeering gederfd werden, vormden deze toch daarna een niet te versmaden bijdrage tot het dividend, en werd de rest aangevuld door de voordeden, behaald met cultuurondernemingen op Java. Als natuurlijk gevolg van hare voorschotten aan cultuurondernemingen, werden door de N. H. M. de producten dier ondernemingen opgekocht, dan wel haar ten verkoop gegeven; haar exporthandel werd daardoor niet onaanzienlijk, hoewel de daarmede behaalde voordeden niet altijd opwogen tegen de kosten. Ook de importhandel, welke niet werd verwaarloosd, bracht sterk afwisselende resultaten teweeg, waaronder ook groote verliezen. Met de inkrimping der Gouvernementssuiker- en koffiecultures, in 1870 aangevangen, zag de maatschappij hare inkomsten uit provisie der Gouvernementsconsignaties verder belangrijk verminderen. Om het groote kapitaal meer rentegevend te maken moest toen naar andere bronnen van inkomsten worden uitgezien. Natuurlijk werden de door de Regeering in den steek gelaten suikerplanters, althans gedeeltelijk, door de Ned. Handel Mij. verder geholpen; zoodoende ontving zij, hetgeen zij aan het Gouvernement verloor, van de planters terug. Maar, waar de Gouvernements-suiker (en andere producten) voor verreweg het grootste deel in Nederland aan de markt ge- — 76 — bracht werd, omdat de belangen van Nederland natuurlijk moesten bevorderd worden, hadden de particuliere planters niet die voorkeur voor Nederland; zij verkochten op de voor hun meest voordeelige wijze, d.i. op Java. Vandaar dat de suikermarkt in Nederland verliep, maar successievelijk Britsch-Indië, Amerika en Japan meer en meer rechtstreeks als koopers van de Javasuiker optraden. De geschiedenis der Ned. Handel Mij. laat zich verdeelen in drie periodes; de eerste loopende van 1824 tot en met 1848, waaromtrent alleen in couranten de hoogst noodige mededeelingen omtrent den gang van zaken werden gedaan; de tweede loopende van 1849 tot en met 1874, toen niets door de vennootschap werd gepubliceerd, de derde van 1875 tot en met heden, met geregeld jaarverslagen. Bij de derde verlenging met 25 jaren van den duur der vennootschap, waarvan de voorbereiding reeds in 1871 aanving en welke haar beslag kreeg in 1874, werd uit de statuten de beperkende bepaling omtrent verbod van „speculatie in fondsen en in den wissel" gelicht en hiermede aan de vennootschap de mogelijkheid ingeruimd tot het doen van bankzaken. Alle begin is moeilijk en waar een geheel nieuw veld moest betreden en veroverd worden, werd in de eerste jaren, na 1875, nog weinig aan bankzaken gedaan. Maar het veld was, par manière de dire, reeds ontgonnen, er behoefde nog slechts gezaaid te worden, om na verloop van korten tijd te kunnen oogsten. Het particulier initiatief ontwikkelde zich juist in den tijd na 1875 in Indië bijzonder sterk; post en telegraaf brachten veel vereenvoudiging in den handel, om het Suezkanaal niet te vergeten, waardoor het traject naar en van Holland in zooveel korteren tijd en middels stoomschepen, waar vroeger zeilschepen werden gebezigd, kon worden afgelegd. Spoor- en tramwegen werden op Java aangelegd. De tabakscultuur werd in Deli aangevangen. De Ned. Handel Mij. had met haar groot kapitaal gelegenheid te over om nieuwe zaken te steunen en dit heeft zij dan ook, zi] het onder de noodige waarborgen, onbekrompen gedaan, en dus krachtig medegeholpen aan de ontwikkeling van Ned.-Indië. De bankzaken werden door de Ned. Handel Mij. eerst in 1883 krachtig geëntameerd, nadat de Heer B. Heldring (in 1880) in de Directie was opgenomen. Als oud-directeur der Kasvereeniging — 77 — was de Heer Heldring bankier en zoo iemand was natuurlijk in de eerste plaats noodig, om de maatschappij behoorlijk op het doen van bankzaken in te richten. Waar na 1875 sporadisch van wisselzaken melding wordt gemaakt, vinden wij eerst aan het einde van 1883 op de balans van de Factorij deposito's en giro's (met ƒ 2.329.305.93) en Beleeningen voorschotrekening (met ƒ 5.583.064.52). Import van goederen in Ned.-Indië had na 1883 niet meer plaats; de aanwezige voorraad werd langzamerhand geliquideerd. De uitkeeringen hebben bedragen over de jaren: 1824—1834 de 414% gegarandeerde rente; over 1835— 1849 gemiddeld 9.83 % plus over 1849 één aandeel van ƒ 500 uit het reservefonds met ƒ 39.04 in contanten; over 1850 — 1874 gemiddeld 7.72 % plus over 1874 één aandeel van ƒ 500 op elke ƒ 2000 gestort, uit het reservefonds, als ook ƒ 197.02 in contanten; over de jaren 1875 — 1900 gemiddeld 6.34 %; en over de jaren 1901 — 1916 gemiddeld 9.59 %. De aandeelen luiden op naam, moeten dus bij verandering van eigenaar ten name van den nieuwen rechtverkrijgende worden overgeschreven; de handel houdt niet van lastige formaliteiten, zooals overschrijving van aandeelen. Daarom zijn ten opzichte der aandeelen Ned. Handel Mij. twee maatregelen getroffen om de verhandeling te bevorderen: primo zijn door het Administratiekantoor onder Directie der Heeren: A. J. Guépin, E. C. Boissevain Dzn. en E. P. van Marken, te Amsterdam, tegen inneming van aandeelen N. H. M. Certificaten uitgegeven van ƒ 1000, ƒ 500 en ƒ 100, welke aan toonder staan en dus zonder verdere formaliteiten kunnen verhandeld worden; als kosten van administratie berekent genoemd kantoor 1 % van het dividend; om in de plaats van aandeelen certificaten te verkrijgen wordt y4 % betaald en omgekeerd ys %, vermeerderd met zegel- en overschrijvingskosten. S e c u n d o werd te Amsterdam de rescontre ingesteld, d.w.z. transactiën in aandeelen N. H. M. worden eens per maand op te voren vastgestelde data. verrekend, onder bijpassing van rente a 5 % vanaf 1 Juli van elk jaar. Onder Ulto. 1874 was het maatschappelijk kapitaal groot ƒ 31.133.500.—. — 78 — Hoewel nu bij de 2e verlenging van den duur der vennootschap met 25 jaren, vanaf 1 Jan. 1875 bij de „Artikelen van Overeenkomst" het kapitaal op ƒ 38.500.000.— werd vastgesteld, waarvan in het le Semester 1875 ƒ 38.392.000.— geplaatst was, achtte het Bestuur ƒ 36.000.000.— voldoende. Er werd daarom tot terugkoopen van aandeelen besloten. Middels eene inschrijving en partiëele inkoopen werd het kapitaal teruggebracht tot ƒ 36.140.000.— op Ulto. 1875. Sedert werd het door verdere inkoopen verminderd: in 1876 tot ƒ 35.963.000.— en „ 1879 „ „ 35.783.000.— Daarop bleef het rusten tot Juli 1901 eene verhooging bracht tot ƒ 45.000.000.— door emissie van ƒ 9.217.000.— a 135 %. Wij hebben reeds vermeld, dat de N. H. M. voor het eerst ernstig werk ging maken van bankzaken in 1883. Hiermede werd dus voor die vennootschap een nieuw tijdperk ingeluid. Waar nu voor 1875 geen gedrukte jaarverslagen werden uitgegeven komt het ons wenschelijk voor, de verrichtingen der maatschappij te beschouwen vanaf 1875 en wel in drie periodes: 1875— 1882, 1883— 1902 en 1903—1916. De onderscheiding der beide laatste periodes geschiedt, omdat de feitelijke opleving van Ned.-Indië begint met het jaar 1903, met de groote voordeden door de suikercultuur aangebracht. Het Tijdvak 1875 — 1882 Gedurende dit tijdvak dreef de N. H. M. import-, export- en cultuurzaken, alles zóó voor eigen rekening, als voor rekening van derden. Zij had daartoe agentschappen te Rotterdam, Dordrecht, Middelburg, Schiedam, Nijverdal (bij Almelo, voor de katoenindustrie), Jokohama, Hiogo, Nagasaki, Paramaribo, eene Factorij te Batavia met hare agenten te Singapore, Semarang, Soerabaja, Padang, Makasser, benevens vestigingen onder beheer van geëmployeerden te Palembang, Bandjermasin, Banda en „op „een aantal afscheepplaatsen van Java". Hierbij kwam in 1879 een agentschap te New-York, dat zich o.a. toelegde op petroleumverschepingen naar Ned.-Indië. Reeds in 1881 moest dit Agentschap echter weer geliquideerd worden 'wegens „vele teleurstellingen en zware jaarlijksche kosten bij „weinigen omzet". De vestiging in Japan (1858) gaf in den eersten tijd behoorlijke — 79 — resultaten, maar daarin kwam door de revolutie in 1867, welke een eind maakte aan de heerschappij van den Sjogoen, eene groote verandering. Het verslag over 1875 is te dien opzichte zóó merkwaardig, dat wij daaruit het volgende citeeren: „Dat in den staatkundigen „toestand van Japan, in de laatste jaren, eene geheele omwenteling „is ontstaan, is wereldkundig; maar het is zaak hier te doen uitkomen, hoe deze van grooten, en helaas noodlottigen invloed „geweest is op hen die, gelijk wij, zich in de voor den wereldhandel' „geopende havens hadden gevestigd, tot het voordeelige uitzetten „van gelden en het drijven van handelszaken. Vroeger stond men „voor een en ander hoofdzakelijk in aanraking met de Rijksgrooten „en al konden daarbij niet al die waarborgen worden verkregen, „welke men zich in meer beschaafde landen tracht te verzekeren, „zoo was de goede trouw dier Japanners dermate boven verdenking dat, zonder bezwaar, aanzienlijke geldsommen tot hooge „rente konden worden uitgezet en belangrijke bestellingen, met „yplle gerustheid, uitgevoerd. In die tijden leverden dan ook de „Japansche zaken voordeden op. Toen echter de Rijksgrooten zich „verpligt zagen, hun leenheerschap tegen bezoldigde rijksbetrekkingen te verwisselen, trad een geheel andere toestand in „het leven, , 25.042.92 Aan het einde van 1882 bedroeg het derhalve . . ƒ 234.438.73 hetgeen bij de toenemende^ïsico, welke de maatschappij liep, verre van voldoende mocht heeten bij een kapitaal van f 35.783.00Q.—: Reserve- Verdeelde j Uitkeeringper Jaren. , , fonds. Winst. aandeel. j I ■ 1875 ƒ 53.588.30 ƒ 2.164.255.33 ƒ 58.— 1876 „ 23.789.71 I „ 1.956.748.065 „ 53.— 1877 „ 70.400.73 „ 2.267.488.22 „ 61.— 1878 „ 1.389.64 j „ 1.807.414.26 I „ 50.— 1879 „ 2.297.51 ! „ 1.804.466.73 „ 50.— 1880 „ 41.838.97 I „ 2.068.076.52 „ 57.- 1881 „ —.— I „ 1.708.210.685 „ 47.— 1882 „ 16.090.95 | „ 1.896.422.94 „ 53.— ƒ 209.395.81 ƒ15.673.082.75 ƒ 429.— I . . De eigen handel van de N. H. M. nam telkens in beteekenis af; hare cultuurbelangen waren van meer gewicht. In 1875 treffen wij haar aan bij het zoeken naar petroleum, maar reeds in 1876 werden de boringen bij gebrek aan resultaat gestaakt. Eene arakstokerij, waarbij zij vanaf 1875 geïnteresseerd was, misschien reeds vroeger, werd in 1880 wegens de ongunstige resultaten geabandonneerd. Hetzelfde lot ondergingen eene indigo-onderneming in Bagelen, en twee tabaksondernemingen (1882). De N. H. M.verleende in 1867 een grooten steun door het nemen van aandeelen in de toen opgerichte Deli-Maatschappij, waarvoor het Agentschap Singapore voorts als leverancier van vele benoodigdheden optrad. De gunstige resultaten der Deli-Maatschappij gaven der N. H, M. aanleiding eene tabaksonderneming in Edi te openen. Op 11 April 1876 werd al wat tot die onderneming behoorde, geroofd. — 85 — vernield of verbrand, terwijl het Europeesche personeel en de koelies slechts hun leven konden redden. Onder militaire bescherming werden in 1877 de werkzaamheden aldaar met kracht en voortvarendheid hervat, zoodat weer een aanplant in den grond kon gebracht worden. Hoewel nu het product bevredigend was, zoo leverde de bodem zooveel moeilijkheden op, dat toen in 1880 de aanplant geheel mislukte, de onderneming verlaten werd, natuurlijk met groot verlies. De resultaten, verkregen met eene koffie-onderneming op Sumatra, (waar?) waren door het superieure product, bijna doorloopend gunstig. Het volgende staatje geeft een overzicht der Kuituur- en Landelijke ondernemingen, geheel of gedeeltelijk het eigendom der N. H. M. in Nèd.-Indië en der ondernemingen met haar in relatie staande. Aandeelen in Kuituur- en Landelijke Ondernemingen. 'J, I „ ., Hout- I ~, Koffie. Tabak. Suiker. aani.™ iaofi i 3K715Q0Q 1 668 315 995 2,019,76 598,153,90" 842,345,70 9,494,99 899 ISI SS 4,|o;33 818',6Ó8,28 1,016,717,02 8,02832 tonn i 474131 fifi 1940 518315 753.48 668,610,65 759,980,21 4,MOi,»o mi '502924795 2592',437,iS 1W37 485328,125 114,051,19 4,154,21 ',902 l^oJ^sS 2mm& ISO^S 428349,345 623363,13 4,048,41 j 1 | 28,597328,025 39,699,011,71 | 763,213,815 7,410,274,64 | 6316,217,27 | 225329,73» VERLIEZEN. . |Land ondera.1 Goederen j Cultuur 5 Fabrieks- Effecten. Debiteuren. Onkosten. <3 geb in ond. in N.-l. - I West-lndie. | P">d«cten. [ j j ( 1883 16231852 69,600,44 135.814,11 189^60,51 , I00«76, ,qq4 B1Q177 025 — 222,416,165 157325,21 557,635,87° 1,1UU,74(/)1 |jj WQ577S _ - 57,046,73 727,090,26 977,657,- 886 438'689'525 - 1973ia445 90342,46 656,894,13 1.847.494,41 SS? ™'000- - - 360,447,44 668,68637 1W654«3 887 750300, _ _ 9632332 725.557,62 22,968,78 SSq _ _ _ 34,155- 867,111.78 Sm _ _ 30,854,185 115,087335 908,340,73 891 - - 488 433,505 672,970,28 875,368,63 i joqn _ _ — 550,176,44 920,792,03 - oqo • _ _ ' — 288,066,87 1,036,349,515 — SS - — 157 460,66 924,689.065 432,216,19 _ _ _ 181,781,62 924,808,635 | 487310,14 ook — 70 422 735 174,716,74 1,12437232» — „ Z - T- ' 14,450:45 i;063,212,67» 266,74539 om _ _ 166,621,43 285342,705 1325,063,805 1 — 899 - - 660 839365 1,287,524,325 Sno - - 51876,96 50,433.47 1337,716,18 - \m 86,692,865 - - 12,531,40 j.|«H Z 1902 109,56939 — — 174300,10 1,281,685,45 i j ! ! 2,765,405,28 I 69.600,44 2,025,096,90 j 3363,918,74 j 19,352379,38 j 7,084,794,05 — 99 — Verjaarde Huizen, Land. Ond. Cnunnns Saldo Zee-ass Debiteuren. Effecten. | Pakhuizen len Fabrieks- I en Assig- 10 po . .... " r • enz. geb. in W. I. natiën. i i 16,714,29 4,285,96 153,01 6,715,04 — 14517,665 7,497,62 1,407,75 388,75 6,00330 15,939,625 — 405,76 1,823,47 140,21 5,841,955 22,188,40 34,273,245 482,34 5,000,46 107 - 2,247,41 36,487,625 27 93 709,88 118,17 13,70431 2,363,991325 37361,255 — — 401,50 7,615,07 267,320,72 . 37,803,33 — — 84,60 9,621,115 174360,625 39,240,68 100,000,— — — 233,995 135334 — 38,256,31 — 9,230595 20730 1 359,13 — 26,654,98 47331,77 — — 244,49 11,077.125 228,428,19 45,661,46 — — 207,16 58,17 23,133,14 115,366,225 . 36,476,53 137,744^2. — ! 1346,67 — 7-308355 395,498,613 38,672,54 1,316,365 — i 5,491,42 — 2,076,035 47,646,86° 3,799,61 3,494,575 — — 111375 10376,06 — 36,398,64 79,000,4r — — 108,075 15,904,905 299315,865 38,658,45 39,987,96 — — — 27,271,795 — 39,455,725 39,604,38 — j 235,021,135 8730 23,51 ',80 — 25,680,43 67,714,475 — 524,48 30— 4370,80 ! 39,899,405 261,065,13 — — 70 — 8,407,49 923,031,115 39,716,915 — — — 456,— 11,77037 192364,455 56,728,655 — 25,12734 265,048,98 3,000345 200,869,045 -5389,713,— 682,283,075 777,7595' Algemeen Winstverdeeling. Ondersteu-j Aandeel- . ~ I Reserve- I ~ " Saldo Winst.! Winst. , . . in °/n. . ■ Directie, ningsfonds. houders. fonds. _ | - — 2,504,810 — 7— 13239732 35,306,08 6,003,30 2,678517,20 — 1,431320,— 4— — — 5341355 1,437,161355 — 2,111,197,— 53 58,972,68 15,72634 2,247,41 2,188,143,13 — 894575— 25 13,704,31 908,279,31 — 3,041555— 85 230,799,21 61,546,46 7,615,07 3,341515,74 — 2,504310,— 7,— 132301,11 35,440,88 9,621,115 2,682,772,505 — 3,399,385— 95 296,753,30 79,13430 1,853,94 3,777,126,44 — 2,934,206— 83 211,992,81 56531,40 1559,13 3,204,289,34 — 1,789,150— 5,— 1,76259 470,02 11,077,125 1,802,459,735 — 25O43IO,— 7,— 134,762,22 35,936,59 23,133,14 2,698,641,95 — 3,220,470— 9— 262,165,76 69,91037 7508,255 3,560.054,885 — 2,075,414— 53 52,005,87 13,868,20 2,076,035 8,143364,105 — 1,884333,— 5,1 8,107,97 8,162,12 10,07636 1,845279,15 — 2,218546— 6,2 80,597,20 21,492,60 15,904,905 8,336,540,705 — 2,146,980,— 6,— 58,369,79 18331,94 27,271,795 2,260,853,525 — 2,683,725— 75 164.965,74 43,990,86 23,511,80 2,916,193,40 100,000,— 3,148,904 — 8,8 248,372,775 66,838,74 4,970,80 3,468,480,315 150,000— 3,880,470— 9,— 265,695,68 70,85220 8,407,49 3,565,425,37 50,000,— 4,050300,— 9— — 75,140,12 11,77037 4,136,910,49 108,120,25 3,600300— 8,— 56511,28 18,04152 3,674,552,80 408,180,25 51305360— 139 % 2,350,622,525 758,484 — 212,195525 54,626,562,05 — 100 — Behalve de remuneratie voor den verkoop van producten, zoo voor rekening van den Lande als voor derden, werd onder provisie ook geboekt de winst, gemaakt door deelname in allerlei syndicaten tot het plaatsen van aandeelen en obligatiën, welke bedrijf de maatschappij steeds achtte op haar weg te liggen, ook vóór het jaar, waarin zij met bankzaken begon. De interestrekening is voor eene bank de voornaamste winstpost, daar het uitleenen van geld tegen rente de hoofdbron van inkomsten is. ' In het totaal dier rekening ad ƒ39.699.011.71 is ± ƒ14.150.700.— begrepen voor interest (en dividend) op de beleggingen in effecten van het hoofdkantoor. Een bedrag van 1 a 2 millioen gulden werd sedert 1887 voor rekening van de Factorij in effecten belegd, waarschijnlijk om in Indië te kunnen disponeeren op bij de Javasche Bank loopende credieten. De rente met deze belegging in effecten gekweekt, wordt niet opgegeven. Het is dus niet na te gaan welk voordeel dit soort van geldbelegging in totaal heeft opgeleverd. Wel zien wij dat ± ƒ 3.000.000.— per saldo als koersavans werd geboekt. De gelukkige uitslag van de reeds vermelde koffiespeculatie in 1887 vormde het grootste gedeelte van de winst op goederen en producten in dit tijdvak (623.000.— van een totaal ad ƒ 693.000). Sterk afwisselende resultaten gaf het wisselbedrijf, maar toch valt de opgaande lijn daarin niet te miskennen. Gezien het kleine brandassurantiefonds van ƒ 20.000.— werd op de geloopen eigen risico niet onaardig verdiend. Blijkens deze staten leverden de pakhuizen enz. eene zeer welkome bijdrage — als was deze klein — tot de winst. Waar alle eigendommen op naam staan der N.H.M., komt de winst daarvan verkregen ten voordeele van het hoofdkantoor. Het. resultaat der eigen cultuurzaken van de N.H.M. is volgens de Winst- en Verliesrekeningen alles behalve schitterend. Een juist beeld daarvan is niet te verkrijgen, omdat afschrijvingen en verliezen niet afzonderlijk worden opgegeven; bovendien zullen alle vernieuwingen zeker ten laste der exploitatierekeningen der betreffende ondernemingen gebracht zijn, zoodat de Winst- en Verliesrekening der N. H. M. daarvan geen melding kon maken. Die exploitatierekeningen zullen zeker eveneens belast zijn met interest op het werkkapitaal (misschien ook met provisie op den verkoop van het product). — 101 — Waar bovendien alle gegevens omtrent uitgestrektheid van den aanplant, productiekosten, verkoopsprijzen etc. ontbreken, valt niet na te gaan, hoe de N. H. M. de lessen van de praktijk ter harte heeft genomen. De Factorij heeft zich al spoedig door Superintendenten over cultures doen inlichten, hetgeen natuurlijk was, omdat bankiers niet op de hoogte kunnen zijn van het landbouwbedrijf -f de diverse wederwarigheden van dit bedrijf werden derhalve zaakkundig behandeld met de superintendenten. Dat het resultaat van een en ander zich niet uitsprak in hooge dividenden, ligt meer in de marktconstellatie voor de producten, dan wel in de exploitatie der ondernemingen. Al het bovenstaande geldt natuurlijk ook voor de ondernemingen in relatie staande met de Factorij. Hoeveel het voordeel is, dat die relaties aanbrachten, blijft uit den aard der zaak het geheim van de N.H.M. Debiteuren en Dubieuse Debiteuren worden in de jaarverslagen door elkander opgegeven, vandaar dat wij slechts over de rekening „Debiteuren" reppen. Eene bankinstelling, welke buiten verliezen, uit malversatiën voortspruitende, blijft, moet nog opgericht worden. Hoe scherp ook de voorschriften van de Directie mogen zijn, bij eene bank, welke alleen in geld handelt, kunnen fraudes niet voorkomen worden. Het is zonder twijfel lofwaardig, wanneer gestreefd wordt naar de uiterste waakzaamheid, maar de tegenpartij maakt gebruik van omstandigheden, waartegen in het hedendaagsche handelsverkeer eenvoudig niet te strijden i s. Wanneer het personeel eener bank oneerlijk w i 1 zijn, dan vindt het een weg, om zijn oogmerk te bereiken; de scherpe voorschriften eener Directie staan hiertegenover machteloos Maar fraudes worden niet alleen door het personeel eener bank gepleegd; hoe dikwijls is het niet voorgekomen, dat valsche wissels of chèques werden gepresenteerd en betaald, welke stukken door buiten de Bank staande personen werden gefabriceerd of vervalscht. Hoe dikwijls is niet door de clientèle van banken onderpand uit beleeningen weggehaald, zonder dat de tegenwaarde gestort was of werd? De geldhandel gaat gepaard met zeer groot risico. Dit heeft niet alleen de N. H. M. ondervonden, maar elke bankinstelling, welke dan ook. In haar verslag over 1891 zegt de N. H. M.: „Het hoofd Debi- — 102 — „teuren verschijnt dit jaar met een zwaar verliescijfer op de Winst„& Verliesrekening der Factorij. Er is namelijk bij hare vestiging „te Padang, ten gevolge van gepleegde malversatiën, een zeer „groot deficit op producten-beleeningen geconstateerd, 't welk" „bijna geheel als verlies moest worden afgeboekt!" (ƒ 2l/2 millioen). Het onderpand dier beleeningen bracht bij realisatie, veel minder op, dan vroeger geraamd was. Vandaar dat nogmaals eene afschrijving op Debiteuren in 1892 van ƒ 1.858.385.40 gewenscht voorkwam. Iemand, die aan zijne maatschappij een verlies bezorgt van ruim £4.300.000.— wordt niet in dienst gehouden, doch eenvoudig ontslagen. Het is dan ook wel zeker, dat de ware schuld der malversatiën te Padang niet aan den Geëmployeerde aldaar mocht geweten worden, want deze werd in dienst gehouden. In 1895 werd een bedrag van ƒ 182.000.— op „Debiteuren" afgeschreven, als gevolg hoofdzakelijk van een belangrijken kasdiefstal, door den len kassier te Penang gepleegd. „Ofschoon de „dader is achterhaald en thans gevangen zit, is het onzeker of van „het gestolene iets zal terechtkomen, en is mitsdien het geheele „bedrag door „onze Factorij" afgeschreven". Gelukkig, dat al die blaam slechts dier Factorij kon worden aangewreven! De N. H. M. meende het niet zoo sterk, want de z.g. „verantwoordelijke" Sub-Agent der N. H. M. te Penang, werd later „President der Factorij", waarmede wij alleen willen zeggen: „het risico bij bankbedrijf is te groot om de schuld te gooien op de op dat moment z.g. verantwoordelijke personen. Want aan den geldhandel is „risico" onafscheidelijk verbonden!_ Recapituleerende, zien wij dat in het tijdvak 1883 — 1902 Verdiend werd: aan provisie ƒ28.597.328.0214 „ interest „39.699.011.71 op goederen en producten „ 693.613.37J4 „ de wisselrekeningen „ 7.410.274.64 .„ brandassurantie „ 225.929.731/2 ,. zeeassurantie „ 25.127.94 „ effecten „ 3.004.616.10 „ huizen, pakhuizen enz „ 682.283.07J4 „ verjaarde coupons en assignatiën . '. . . „ 3.000.34y2 Transporteeren. . . . ƒ80.341.184.9414 — 103 — Transport. . . . ƒ 80.341.184.941/2 bij: het saldo winst 1882 ƒ 6.715.04 ƒ 80.347.899.981/2 Af: Onkosten ƒ 19.352.279.38 afschrijving op debiteuren (na aftrek betalingen) \'. . ',..„ 3.398.869.76 de verhezen afschrijvingen op eigen Indische cultuurondernemingen, na aftrek van de geboekte winsten „ 768.576.78 als voren op ondernemingen in Suriname . . . „ 1.987.645.77 de dotaties aan het algemeen Ondersteuningsfonds „ 408.120.25 De verdeelbare winst bedroeg derhalve . . . „ 54.432.408.04,14 ƒ 80.347.899.98i/2 Hiervan werd: uitgekeerd aan aandeelhouders ƒ51.305.260.— aan de Directie „ 758.484.— op het reservefonds geboekt , 2.350.622.52!4 en op rekening 1903 overgebracht „ 18.041.52 ƒ 54.432.408.04i/2 Volgens de jaarverslagen was de winst groot . ƒ 54.626.562.05 Het totaal der telkens overgebrachte saldi op het volgende jaar was ƒ 212.195.5214, waarvan ƒ 18.041.52 op 1903 overgaat; na aftrek daarvan waren die saldi dus „ 194.154.0014 rest als boven. . . . ƒ54.432.408.0414 Aan aandeelhouders werd over dit 20 jarig tijdvak uitgekeerd 139 pCt. of bijna 7 pCt. p.a. gemiddeld. Wij doen thans volgen de gecombineerde balansen van alle kantoren der N. H. M. over het tijdvak 1883 — 1902. - 104 — BALANSEN. DEBITEUREN. v Beleeningen ' " f Lv' . „ b Kassa, vnnr089 - 23,131,646 346,974,69 1907 3,500,208 | 24,588,747 347,6,2 - 28,436,567 1 426,548,50 1908 2,819,811 19,399,153 276,361 I - 22,495,325 337,429,87 1909 1,933,292 20,072,842 297,307 12,829 22,316,270 334,744,05 1910 1.386,369 - 25,571,205 205.999 I 44,357 27,207,930 344,190,94 1911 999,338 35,343,365 308,975 I 275,597 36.927,275 465,550,71 1912 747,024 40.949,987 167,390 676,176 42,540,577 535,733,69 1913 2,627,379 38,032,624 382,342 722,817 41,765,162 531,395.87 1914 2,196,097 19,837,564 535,815 576.919 23,146,395 297,602,01 1915 2,662,061 10,541,564 498,988 614,157 14,316,770 188,397,64 1916 8.180,967 2,449,506 1,059,335 97,495 11,787,303 170,686,67 De Gouvernements-koffie, vroeger een der voornaamste-bronnen van inkomsten voor de N. H. M., verloor hare belangrijkheid geheel, en zal, waar in 1915 besloten werd tot de geleidelijke opheffing der gedwongen koffiecultuur, waardoor tevens het laatste overblijfsel van het oude „cultuurstelsel" zal verdwenen zijn, spoedig tot een minimum, afkomstig van de Gouvernements-ondernemingen, gereduceerd zijn. Het hooge cijfer van 1916 vindt zijn oorzaak in 1° de hooge koffieprijzen en 2° in de geringe afscheepgelegenheid waardoor de koffie van 1915 eerst laat verkocht kon worden. De provisie uit den verkoop van kina nam toe, meer evenwel door de hoogere prijzen, voor den bast bedongen, dan door de productie-vermeerdering. Het artikel rubber (en gutta percha) belooft voor het Gouvernement eene bron van goede inkomsten te worden. Coca was in de laatste oorlogsjaren onverkoopbaar. — 110 — De tin-opbrengst nam voortdurend toe en deze bezorgde aan de N. H. M. tot in 1916 eene ruime commissie-bate. Maar ten gevolge van den oorlog werd afscheep van tin naar Nederland schier onmogelijk; daaruit vloeide voort, dat de Hollandsche tinmarkt verlegd werd naar Batavia, alwaar het Gouvernement sedert 1916 zijn tin direct aan koopers aflevert (zonder tusschenkomst van de N. H. M.). Aangezien de autoriteiten in Nederland van oordeel zijn, dat een tinmarkt in Nederland weinig raison d'être heeft, ligt het voor de hand, dat het Gouvernement van Ned.-Indië na den oorlog zal blijven doorgaan met de thans gevolge wijze van tinverkoop, zoodat de commissie voor den verkoop aan de N. H. M. zal komen te vervallen. Daarmede zal dan tevens de groote waarde voor de N. H. M. van hare overeenkomst met den Staat verloren gaan, hetgeen voor haar wel een verlies beteekent, doch geen onoverkomelijk, zooals het in de 19e eeuw zou geweest zijn. Ned.-Indië is trouwens door de loslating van Holland meer direct in verbinding gekomen met het buitenland, en een zelfstandige Staat geworden, waarin het buitenland direct zijne inkoopen bezorgt. Door beëindiging van het „cultuurstelsel" is het Gouvernement tevens in een andere en betere positie gekomen, waardoor een breken met het verledene, ook met zijne relaties, onvermijdelijk was. En de N. H. M. heeft zich intusschen eveneens eene geheel andere positie geschapen, waardoor voor haar de overeenkomst met den Staat slechts een gering deel harer revenuën vormde. (In 1903— 1916 berekenden wij, dat zij ƒ 5.076.751.16 aan den Staat verdiende, d.i. 0.8% 's jaars op haar maatschappelijk kapitaal van ƒ 45 millioen terwijl moet worden aangenomen, dat die inkomsten na 1916 nog belangrijk zullen verminderen). * * * De N. H. M. heeft zich langzamerhand geheel uit de koffiecultuur teruggetrokken. In 1904 verkocht zij eene onderneming en gaf de erfpachtsgronden van de toen nog resteerende onderneming aan het Gouvernement terug. Hare koffie-relatie-ondernemingen hielden daarmede tevens op. In hetzelfde jaar kocht zij eene suikeronderneming; in 1911 besloot zij tot de oprichting eener nieuwe fabriek geheel voor eigen rekening en tot deelneming voor een overwegend belang — 111 — in de oprichting eener tweede fabriek, welke beide fabrieken in 1913 maalklaar waren. Einde 1916 was zij derhalve in het bezit van negen suikerfabrieken, terwijl zij bovendien bij 7 fabrieken rechtstreeks betrokken was. De aanplant werd belangrijk uitgebreid zooals onderstaand staatje aantoont: Jaren. Suiker. Aanplant Bouws. 1903 13 — 1904 14 — 1905 14 — 1906 14 — 1907 14 — 1908 14 12,515 1909 14 12 941 1910 14 12,933 1911 14 13,768 1912 16 14,356 1913 16 15,922 1914 16 17,970 1915 16 18,652 1916 16 18,658 Onder hare relatie-ondernemingen gaf zij vroeger ook op die ondernemingen, waarvan zij gedeeltelijk eigenares was. Het volgende staatje geeft een overzicht der relatie-ondernemingen: Relatie-Ondernemingen. Jaren. Suiker. Tabak. Thee. Rubber. 1903 15 5 — - — 1904 14 7 — — 1905 16 7 6 — 1906 16 12 8 — 1907 18 15 10 — 1908 19 15 10 — 1909 I 19 17 n — 1910 19 15 9- — 1911 20 16 9 — 1912 21 13 11 14 1913 21 14 12 14 1914 21 13 14 15 1915 22 12 17 17 1916 1 23 11 18 17 — 112 — Hieruit blijkt van eene sterke toename van het cultuurbelang; tegenover de loslating van koffie staat meerdere deelname in tabaks-, thee- en rubberondernemingen, terwijl ook de suikerrelaties belangrijke uitbreiding ondergingen. Tengevolge van een en ander is het quantum producten, hetwelk de N. H. M. 's jaars verkocht, aanzienlijk vermeerderd, gelijk uit den volgenden staat blijkt. Totaal ten verkoop ontvangen producten. laren. ] 1 1 ~ i "~ pic. pic. KG. KQ. KG. Suiker. | Koffie, j Tabak. Thee. | Rubber. 1903 3,553,912 18,152 2,906,686 19C4 3,465,793 11,862 3,990,435 1905 3,421,292 12,478 3,988,904 1,039,834 1906 3,817,060 11,686 3,733.907 1,004,992 - pakken 1907 | 4,313.901 4,481 56,111 | 1,071,288 1908 | 4,341,401 6,808 67,869 1,215,501 1909 4,299.717 2,911 65,004 1,253,314 1910 4,344,244 3,868 57,332 1,228.882 1911 5,012,871 6.170 48,062 1,277,789 1912 5,190,235 16,020 42,947. 1,310,820 32,948 1913 5,198,784 18,783 40,588 1,468,924 j 94,050 1914 4,770,541 23,002 37,684 . 1,886,047 I 355,285 1915 4,346,511 30,379 52,227 3,535,557 1,024,181 1916 5,273,305 17,223 38,903 3,729,769 . 1,513,770 Hieronder zijn ook begrepen de producten van eenige ondernemingen, waaraan voor rekening van derden werkkapitaal verstrekt werd. Voorts werden nog ten verkoop ontvangen diverse andere pro ducten, welke echter speciale vermelding, wegens het ondergeschikt belang, niet bepaald vereischen. De N. H. M. produceert in de laatste jaren met inbegrip harer relatie-fabrieken ongeveer '/s van den geheelen Java-suikeroogst. De ten verkoop ontvangen koffie zal vermoedelijk robusta-koffie 'zijn van de nog niet in volle productie zijnde rubberondernemingen. — 113 — In Suriname marcheerden de cultuurzaken, dank zij de hoogere suikerprijzen sinds 1903, evenals in Indië, veel beter. Uit de melasse wordt aldaar rum gedistilleerd. Het volgende staatje geeft een' overzicht van de resultaten, behaald met de suikerfabriek Mariënburg, alsmede met de Cacaoonderneming. Deze laatste wierp tot dusverre nog weinig voordeel af; de N. H. M. stak er meer in dan zij er in den vorm van winst uit verkreeg. Mariënburg _ • Cacao- Winst en | Vermalen! B I ^Jpro-I Suiker. I Op- Rumpr0. productie Verlies "et in g productie orengst ductie v r> r> ,„„c akkers. M°ns per K " c per ton auclle K.G. Cacao. 1 tons- 1 akker. | ln tons. j sujken Liters. 19031 51,462 ! _ L 88>_ _ - V. 4400- 1904 55,605 - - - I 96»/I6 - - „ ,80a- 1905 1 52,786 | - | „ 139,10 - - ? «906 1 46,921 I — — — ! 89,72 — — ? 1907 62,507 1924'/2 32,48 5655 Ll05,'ll 254,093 8075 W. 3800- 1908 60,171 2185'/2 27,50 I 5459 „ 116,79 264,612 12326 I. 5000- 1909 60,275 2176'/2 27,69 5146 „ 116,79 147,358 10644 „ 3300,- 1910 56,374 1898 29,70 4768 „ 141,64 236,801 10125 „ 2400,- 1911 78,081 22533/4 34,64 7102 „ 127,14 195,820 6225 ? 1912 50,829 2164'/2 23,50 4805 „ 162,12 363,124 ? V. 3841,- 1913 80,968 2745 29,50 7895 . 111,34 679,626 9250 W. 1164,- 1914 82,332 2856 28,82 | 7626 „ 119,95 579,807 10795 „ 2219,- 1915 75,547 2948'/J 25,62 6848 „ 159,77 526,615 9367 „ 1279,- 1916 75,873 3088'/2 24,57 6943 „197,14 - 11518 ? Vanaf 1907 stond de N. H. M. in Suriname nog in relatie met eene suiker-, eene cacao- en twee bacoven plantages. Van de resultaten dier ondernemingen werd evenwel verder in de jaarverslagen niets medegedeeld. Sedert 1910 is de N. H. M. geïnteresseerd geweest bij een Santos koffie-syndicaat, waarvoor zij 405.874 balen ten verkoop ontving. Öf en hoeveel winst dat syndicaat voor de N. H. M. opleverde, werd nog niet medegedeeld. Voorts lezen wij in het verslag over 1915, dat zij voor rekening van twee syndicaten, bij welke zij zelve geïnteresseerd was, 7594 pakken Brazieltabak en 1397 ceroenen Santo-Domingo-tabak heeft verkocht. In andere goederen-zaken was zij niet betrokken. — 114 — Door de hooge positie, welke de N. H. M, in de financiëele wereid inneemt, trad zij bij het uitbreken van den Europeeschen oorlog in 1914 sterk op den voorgrond in Nederland. Zij vormde o.a. een syndicaat, hetwelk zich voor 20 % borg stelde (tot een maximum van ƒ 40 millioen) tegenover de Ned. Bank voor een crediet groot ƒ 200 millioen door die Bank aan de Vereeniging voor den Geldhandel verleend. In die ƒ 40.000.000.— nam de N. H. M. deel voor ƒ 8 millioen. Met dit groote crediet kon de Verg. vjd Geldhandel velen, die zakelijke zekerheid konden aanbieden, zoo noodig hulp verschaffen. De wetenschap, dat deze hulp te verkrijgen was, heeft in niet geringe mate er toe bijgedragen de crisis binnen de perken te houden en de rust in den lande te herstellen. In de door de Verg. v|d Geldhandel opgerichte Alg. Ned. Centrale Middenstandscredietbank, dienende ter ondersteuning van den middenstand, nam de N. H. M. voor ƒ 30.000.— aandeelen. De Prolongatie-Vereeniging te Amsterdam werd eveneens met steun van de N. H. M. opgericht. Beraamde plannen tot credietverleening aan de ondernemingen in Indië behoefden niet tot uitvoering te komen, dank zij de krachtdadige en afdoende hulp van de Javasche Bank. Het verslag over 1914 zegt verder: „De moeilijkheden van „velerlei aard, hier te lande ondervonden, zoowel bij den invoer „als bij den uitvoer van verschillende artikelen, en de algemeen „bestaande onzekerheid, wat, zonder de neutraliteit van ons land in „gevaar te brengen, op handelsgebied al dan niet geoorloofd was, „deden onzen President het initiatief nemen, met medeweten van „de Regeering, tot de oprichting van de „Commissie voor den „Nederlandschen Handel". Deze commissie heeft ten doel den „Nederlandschen handel in het algemeen van advies te dienen". Deze Commissie nam ook het initiatief tot de oprichting van de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (later NOT genoemd), „waarvan als oprichters zijn opgetreden de groote banken „en stoomvaart-maatschappijen". De eerste Indische Leening werd met garantie o.a. van de N. H. M. geplaatst. Uit het verslag over 1914 blijkt, dat het meer de persoon van den President der N. H. M., de Heer C. J. K. van Aalst, dan de maatschappij zelve is geweest, welke in de crisis op den voorgrond is getreden.. — 115 — (De President der Nederl. Bank vertoefde destijds met verlof buitenlands en kon eerst na verloop van dagen in Nederland terugkomen). Het verslag over dat jaar relateert verder ten opzichte van Ned.Indië: „Ook bij onze bankzaken zijn wij voor buitengewone verbliezen verschoond gebleven enz. Wel kenmerkten de eerste „Augustusdagen zich ook in onze zaken door ernstige spanning „en eene zekere verwarring enz. „Dank zij de door ons reeds sedert verscheidene jaren gevolgde „politiek, om groote kassaldi in Indië aan te houden" (wijl de sterke en elastische positie der Javasche Bank door de N. H. M. blijkbaar werd onderschat en gedeeltelijk ook uit eene zekere animositeit, omdat de goudpolitiek dier bank naar de meening der N. H. M. teveel concurrentie op wisselgebied beoogde. Sch.), „waren „onze Factorij en onze overige vestigingen aldaar volkomen in „staat, aan hare cultuur- ert andere relatiën de noodige hulp te „verleenen. Slechts de toestand in de eerste dagen van den oorlog „gaf ons aanleiding onze Factorij groote omzichtigheid in het gebruik harer middelen voor te schrijven." In het verslag over 1903 vinden wij aangeteekend: „Vermits „de voordeden verkregen met het wissel- en bankbedrijf (dat „vooral bij de vestigingen in de Straits, Britsch-Indië en China „een zeer bevredigende toename ondervond), voor een groot deel „bestaan uit gekweekte rente en commissie, hebben wij, ter wille „van een meer juiste voorstelling van zaken, de posten Provisie-, „Interest- en Wisselrekening in één winstcijfer bijeengetrokken." Om de voorstelling nog juister te maken, werden vanaf 1913 van het aldus verkregen winstcijfer tevens afgetrokken de afschrijvingen en reserve op dubieuse debiteuren! Hiermede rekening houdende, zien de samengetrokken winst- en verliesrekeningen van alle kantoren gedurende het tijdvak 1903— 1916 er als volgt uit; — 116 — WINSTEN. Provisie Interest I n 0 . , . , ,, „ laren Wisselagio naaf- Cultuur-Ond. Agentschap Vaste Eigen- 'I trek afschrijving . ... . , ..„ „ . en Reserve D/D. 1 Ned.-lndie. | Suriname. dommen. 1903 5,565,563.58 V 197,653,95 j V 80,850,01 I 52 455 96= 1904 5,713,115,135 W 1,114,504,54 W 16,422,98 —' 1905 | 7,254,224,555 „ 2,553,565,34 | „ 170,941,485 | 59176 14 1906 5,687,315,165 „ 1,388,158,55 V I20.163,163 I 75,66194 1907 5,356,687,475 „ 1,927,581,63 W 144,761,70* 76,460 555 1908 3,842,766,74 „ 2,376,946,55 „ 122,183.43? 72 177 575 1909 4,480,626,74 . 2,782,232,90 ,, 99,076,17 51932 15 1910 5,120,062,0e5 „ 2.200,212,99 „ I63,182,903 79,545,81 1911 4,864,801,34 „ 3.214,516,27 „ 188,369,56 77,153,62 1912 6,281,953,765 - „ 2,515,240,29 „ 19,939,54= 26,554 90 1913 7,886,612,10 „ 993,629,67 „ 184 184 33 1 — 1914 7,176,220,38 „ 1,306,628,64 „ 292.740 55 — 1915 8,099,276,87 „ 1,192,109,39 „ 494,261 19= - 1916 13,710,613,45= . 5,411,916,72 „ 362,347,53 | — I i 91,039,839,65= W 28,779,589,53 j W 2,057,398,21' 571,118,65= VERLIEZEN. | Kantoor- Vaste Reserve I Reserve J Algemeen Jaren. Eigen- Effecten, voor diverse Ovo,or ! Ond.er- onkosten j . . oiuker- steunines-' | onkosten. dommen. belangen, fabrieken. fonds 1903 1,527,862,83 - 630,685,33- - - j 5 11461 1904 1,868,437,96= 182,135,73 - — - I 11W735 19051 2,293,208,54= - 119.207,15 700,000- - I 1086473 1906 1,986,660,35 - 615,921,46 300,000,- - - 1907 1,880,231,67 - 1,516,087.69= -9,655,71 - - 1908 1,962,232,33 — - 400 000 — ! — — 1909 2,162.330,00= - - — 500,000,- 8,581,85 1910 2,237,994,26 - 126,893,46 - 1500,000,- 11,183 70 1911 2,351,594,20= - 442,962,29= 500,000- 12 06802 1912 2,521,289,22= - 825.553.I705 - 500,000,-1 8 394 43 1913 2,599.897,31= 143,996,22 593,308,27 200,000,- 500,000,- I 9 445 68 1914 2,667,531,44 54,754,50 148,281,95 I 1,287,336,10 — — 1915 2,948,178,46= 144,331,91= 251,728,15* — 500000 - — 1916 4,454,143,69= 409.768,17= - 4,443,585,85= - 500,000,- 33,461,592,30 934,986,54 5,270,629,47 7,321,266,24= 3,000,000,-j 576,900,75= — 117 — Zee- & Verjaarde Saldo Goederen. ] Dividenden Effecten. ' Brand Ass. enz. A°. P°. 2,470,82 5,229,63 172,50 18,041,52 4,132.95 2,720.36 302,54 278,080,82 14,418,24= 3,522,20 4,100,23 5,839,15 19,177,82 12,361,60 3,123,77 — 6,548,64= 5,397,71 2,897,96 53— 18,698,65= 7,829,70 4,152,23 53,746,88 16,934,06= 15,000,51 1.171,54 25,203,43 9,229,97= 20,744,30 8,485,22 — — 32,597,79 . 27.550,09 28,531,— 4,089,83 36,055,52 22,843,91 25,260,62 20,923,37 18,522,61 14,353,04 — — — — 10,554,74= — — — 35,288,35= — — 1,672,770,28 13,102,78* 155,988,77 101,778,46 6,367,19 2,029,801,41 Meubelen VERDEELDE WINST. | Verdee,de |Saldo op en 1 | njeuwe Uereed- Reserve_ Aandeel- . „, Xo„t;im0c Winst. I rekening, schappen.j fonds j houders | ..n % | Tantièmes.' — — 3,150,000,— 7 37,349,04 3,187,349,04 14,418,24= — — 4,950,000,^ 11 112,698,32 5,062,698,32 19,177,82 3,744,05 — 6,750,000,— j 15 186,973,80 6,936,973,80 6,548,64* 2,001,04 378,375,- 3,600,000,— 8 151,350,- 4,129,725,- 18,698,65* 4,627,19 374,509,84 3,600,000,— 8 149,803,94 4,124,313.78 16,934.06* 3.270,89 1 372,859,98 3.600,000,-1 8 149,144,- | 4,122,003,98 9,229.97* 1,876,32 1 506,491,05 4,050.000 —| 9 202,596,40 I 4,759.087,45 32,597.79 5,756,26 492,081,12 4,050.000 — 9 196,832,45 4,738,913,57 1 4,089,83 2,393,48 568,380,78 4,275.000 — 9= 227,352,31 5,070,733,09 125,260,62 — 559,470,11 4,275,000 — 9= 223,788,04 5,058,258,15 14,353,04 — 561,444,92 4,275,000 — 9= 224,577,97 5,061,022,89 10,554,74= — 423,537,12 4,000:000 — 8 169,414,85 4,592,951,97 35,288,35* — 688.281,78 5,000.000— 10 275.312,71 5,963,594,49 13,102,78= — 1.670,030,05 9,000,000,- 15 668,012,02 11,351,144,85= 25,210,97= i I 136'/, | 23,669,23 6,595,461,75 64,575,000,— gem. 2,975,205,85 74,158,770,38= — I 9750/o I . — 118 — Uit de geproduceerde cijfers blijkt, dat in evengenoemd tijdvak Verdiend werd: aan provisie, interest en wisselagio na aftrek van afschrijvingen en reserves op (dubie^se) debiteuren: . . ƒ 91.039.839.36i/2 met cultuurondernemingen in Ned.-Indië . . „ 28.779.589.53 met cultuurondernemingen in Suriname . . . ,, 2.057.398.211/> op goederen „ 155.988.77 „ zee- & brandassurantie „ 101.778.46 door verjaring van dividenden enz „ 6.367.19 ƒ 122.140.961.53 Waarvan afging: onkosten ƒ33.461.592.30 verlies op effecten . . . „ 3.240.828.06 id. op Synd „ 990.344.29 „ 37.692.764.65 Van het restant ad . . . ƒ 84.448.196.88 Werd gereserveerd : voor diverse belangen. . .ƒ 6.330.921.9514 voor suikerfabrieken . . „ 3.000.000.— „ 9.330.921.95)4 ƒ 75.117.274.92|4 voorts: uitgekeerd aan het Ondersteuningfonds .... ƒ 576.900.751/2 afgeschreven op meubelen en gereedschappen . . „ 23.669.23 id. op vaste eigendommen . „ 363.867.8814 „ 964.437.87 ƒ 74.152.837.05 M> waarbij te voegen het onverdeelde winstsaldo 1902 ad ' . . . „ 18.041.52 waarna ter verdeeling overbleef "ƒ 74.170,878.5714 Uitgekeerd werd: aan Aandeelhouders ƒ 64.575.000.— „ tantièmes . tM „ 2.975.205.85 het reservefonds ontving „ 6.595.461.75 terwijl op rekening van 1916 werd overgebracht , „ 25.2iO.9714 totaal als boven. . A , . . ƒ 74.170.878.5714 — 119 — Aandeelhouders toucheerden gemiddeld 9.75% dividend in deze veertien jaren, tegen nog niet ten volle 7 % over de voorafgaande 20 jaren, hetwelk een koers van om en bij de 200 % voor de aandeelen ten volle rechtvaardigt. Tantièmes worden berekend over de winst, resteerende, nadat 5 % aan aandeelhouders is te goed gedaan; deze tantièmes bedragen 10 %, waarvan iy2 % voor de Directie en 2y2 % voor Commissarissen; zij waren vóór 1902 onbeteekenend (ongeveer ƒ 38.000 's jaars), daarna waren zij meer in verhouding tot de toenemende winsten. Zonder dat de Directie het noodig oordeelde, dit in de jaarverslagen te vermelden, kwam eene statutenwijziging tot stand, waardoor van af 1906 de stortingen in het reservefonds werden heraangevangen (20% der winst). Dientengevolge vermeerderde dit fonds van af 1906 met ƒ 6.595.461.75 tot ƒ 11.595.461.75 onder Uit. 1916, alleen door de jaarlijksche dotaties uit de winst. De belegging van dit fonds wordt geacht begrepen te zijn onder het algemeene hoofd „Effecten"; het fonds deelt derhalve het risico van het bedrijf der N. H. M. Onder Interest is ook begrepen de rente, welke de N. H. M. aan hare verschillende kantoren in rekening brengt, voor het door deze gebruikte werkkapitaal. Die kantoren worden tevens belast met huur voor de gebezigde localen en pakhuizen, in eigendom aan de N. H. M. toebehoorende; het onderhoud der gebouwen wordt direct door de vestigingen betaald. In 1916 werd voor den bouw van een nieuw kantoor te Amsterdam gereserveerd ƒ 500.000.—. Verreweg het grootste gedeelte van de met den wisselhandel behaalde voordeden komt ten bate van die vestigingen. In 1907 werden syndicaten afgewikkeld, welke een totaal verlies hebben gegeven van ƒ 990.344.29; ter bestrijding daarvan was gereserveerd in 1905 ƒ 700.000.— en in 1906 ƒ 300.000.— (Reserve diverse belangen). In de winst- & verliesrekening werd niet opgenomen het agio, verkregen met de emissie van 1913; dit bedroeg ƒ 2.062.663.90; daarvan werd ƒ 1.350.000.— aangewend voor extra-afschrijvingen op nieuwe suikerfabrieken en de rest ad ƒ 712.663.90 gevoegd bij de „Reserve voor Diverse Belangen". Aan die reserve werd toegevoegd, het agio behaald bij de emissies van 1916 ad totaal ƒ 5.456.414.14J/j. — 120 — Van 1883— 1902 werd volgens de opgaven in de jaarverslagen op de eigen cultuurzaken verloren ƒ 768.576.78; van 1903 — 1915 werd daarop gewonnen ƒ 23.367.672.81! Die cijfers waren voor Suriname resp. Verlies ƒ 1.987.645.77 en winst ƒ 1.695.050.68i/2. ':"j^t Hierbij dient nog in aanmerking genomen te worden, dat behalve de afschrijvingen bij het opmaken der exploitatie-rekeningen van de verschillende ondernemingen (welke niet opgegeven worden) nog op de fabrieken werd afgeschreven bovengenoemd bedrag van ƒ 1.350.000.— uit het agio der emissie 1913 en bovendien ƒ 3.000.000.— gereserveerd voor tegenvallers in latere jaren, welk laatste bedrag in 1917 werd overgebracht naar de Reserve voor diverse belangen. In dit tijdvak droegen de cultuurzaken der N. H. M. ongeveer 25 % bij tot de bruto-winst, en waar dat gedeelte der winst bijna alleen uit suikerfabrieken voortkwam, is de suikercultuur voor de N. H. M. van een overwegend belang. Dit zou nog meer uitkomen, wanneer de verslagen ook mededeelden, hoeveel de N. H. M. verdiend heeft aan interest, provisie enz. met hare relatie-suikerfabrieken. De Kantoor-onkosten zijn in dit tijdvak bijna verdriedubbeld; de redenen liggen voor de hand: 1°. uitbreiding van zaken, ook door vestiging van nieuwe kantoren; 2°. bij het stijgen der winsten wordt meer aan tantièmes uitgekeerd; 3°. de belastingen zijn hooger geworden. Tegenover eene winst op effecten van ruim ƒ 3 millioen in het tijdvak 1883— 1902 staat een verlies van ruim ƒ 4.1 millioen (inclusief het verlies op syndicaten) in het tijdvak 1903— 1916. De bijdragen aan het Algemeen Ondersteuningsfonds behoefden, niettegenstaande het talrijke personeel, niet groot te zijn; in totaal werd door de N. H. M. in dit tijdvak slechts bijgepast ƒ 76.900.751/2; de abnormaal groote winst over 1916 gaf aanleiding dit fonds extra met ƒ 500.000.— te doteeren. De balansen 1903—1916 geven verkort den volgenden stand van zaken: — 122 — - 123 — BALANSEN. DEBITEUREN. DEBITEUREN. I Kassa, Kassiers Vaste Eigen- AgentJaren. Effecten. dommen en Debiteuren. en Portefeuille. meubilair. schappen. | 1903 27,869,522,75 25,365,104,75 1,443,997,04' 20,432,062,98 j 9.558,437,77 1904 36,220,432,64 29,365,757,44' 1,414,787,37 20,494,531,325 j 9,659,517,32 1905 45,943,049,18 35,758,768,68 1,543,403,62 20,700,463,40' 2,210,952,44 1906 37,494,885,32 35,250,126,08 1,529,965,02 18,006,527,03 17,510,074,85 1907 52,434,015,86 39,128,119,69 1,464,492,04 21,724,206,4o3 230.877.985 1908 63,464,714,74 36,226,951,775 1,420,804,51 17,335,017,585 328,177,88 1909 66,802,633,135 36,115,029,71 1,695,286,95 18.735,279,443 257.320.045 1910 I 75,724,231,745 36,989,440,40 I 2,244,317,69 28,472,346,353 ^65,296,42' 1911 I 89,195.711,535 44,389,G90,005 I 2,193,400.15 | 31,154,479,183 130,825,135 1912 U 4,135,073,343 40,029,776,73 2,310,379,67 | 24,990,915.823 96,902,78 1913 96,444,855,523 37,152,019,925 2,679,417,03 30,508,008,28 172,322.38 1914 93,422,960.— 38.338.977.595 2,613,000,— 22,234,417,82 434,643,86 1915 105,459.204,74 38,123,099,34 j 2,698,000,— 33,894,376,26 521,481,78 1916 109,107,127,155 42,956,429,89 2,400,0C0,— 64,774,784,443 71,463,35 CREDITEUREN. ., Reserve- Reserve voor Reserve voor I Deposito's Jaren. Kapitaal. Diverse fonds. Belangen. Suikerfabr. i en Gito's 1903 45,000,000,— 5,000,000,— 34,525,572,35 1904 45,000,0C0 — 5,000,000,— 45,483,551,94 1905 45,000,000,— 5.000,000 — 700,000,— 62,011,816,64 1906 45,000,000,- 5,378,375— 1,000.000,- 63,700,480,18 1907 45,000,000,— 5.752,884,84 • — 66,289,563,73 1908 45,000,000,— 6.125,744,82 400,000,— , — 80,739.646,49 1909 45,000,000,— 6,632,235,87 400.000 — 500,000,— 88,198,418.96 1910 ! 45,000,000 — 7,124,316,99 4C0.000,- 1,000,000,— 96,862,369,823 1911 45,000,000 — 7,692,697,77 400,000,— 1,500,000— 111,723,791,375 1912 45,000,000,— 8,252,167,88 400,000,— 2,000,000,— 112,670,744,325 1913 45,000.000 — 8,813,612,80 600,000.— 2,500.000,— 106,456,917,63 1914 50,000,000 — 9,237,149,92 2,600,000,— 2,500,000— j 156,938,977,915 1915 50,000,000,— I 9,925,431,70 2,600.000— | 3,000,000,— I 163,769,488,155 1916 60,000,000,— j 11,595,461,75 12,500,000,- j 218,898,145.595 Beleeningen Cultuurbelangen in Ned.-Indië. en Goederen. ;—r; , — Voorschotten Voorschotten. Eigen. op te leveren Totaal. i Producten. 17,170,929,84 j 25,357,65 5,494,193— i 7,553,045,03 13,047,238,03 25,289,136,21 I 195,195,18 5,499,210— 6,262,785,54 11,761,995,54 30,112,580,87 23,338,70 6,218,500,— | 5,562,551,89 11,781,051,89 28,085,621,273 16,665,02 6,236,000,— 5,747,847,66 11,983,847,66 28,130,153,325 34,984,82 6,201,000,— j 5,247,637,19 11,448,637,19 34,082,167,9e5 14,215,17 6,171,000,— 5,234,123,07 11,405,123,07 41,219,143,46 17,439,81 7,486,500,— 4,961,859,83 12,448,359,83 44,037,000,81 I 28,814,54 7,264,922,25 I 5,844,904,45 13,109,826,70 49,309,019,59 I 14,264,98 7,763,858,73 I 8,141,101,74 15,904,960,47 44,609,036,32 64,111,77 9,372,685,73 10,652,564,21 20,025,249,94 54,052,330,66 66,567,29 10,247,746,11 1.2,537,541,59 22,785,287,70 67,426,468,04 10,071,542,55 I 12,231,785,59 22,303,328,14 64,547,732,985 9,924,693,44 12,680,212,92 22,604,906,36 112,227,629,35' 9,230,003,— 8,456,073,70 17,686,076,70 CREDITEUREN, Te Betalen Algemeen I Brandass I Ondersteu- Crediteuren. Saldo Winst. Wissels. j ningsfonds. | Eiëen Risico. 9,003,616,53 950,000 — 20,399,043,69 20,000,— 14,418,245 14,178,348,485 l.OOO.OOO — 23,70O,274,785 20,000— 19,177,82 8,683,514,74 1,000,000,— 25,651,728,76 20,000,— 6,548,645 4,059,712,46 1,000,000,— 29,700,445,96 20,000,— 18,698,655 5,799,536,— 1,000,000,— 30,716,568,73 20,000,— 16,934,065 7.135.002.21 1,000,000,— I 23,847,549,20 20,000,— 9,229,975' 4,959,905,44 1,000,000,— 30,543,622,795 23,711,53 32,597,79 2,898,401,78 1,000,000,— 46,552,862,69 I 29,233,55 4,089,83 4,472,165,88 I 1,000,000 — 60,445,858,35' 31,977,05 25,260,62 6,398,075,87 1,000,000.— 70,492,227,455 33,877,81 14,353.04 5,477,187,— 1,000,000,- 73,966,555,535 35,981,08 10,554,745 2,376,141,85 1,000,000,— 22,086,237,41' — 35,288,355 6.149.581.22 1,000,000 — 3\.39\,\ffl-fiffi — 13.102.785 3,507,429,31 | 1,500,000,— 41,197,263,26' - 25,21o!97' — 124 — Het ulto. 1915 onder Kas, Kassiers en Portefeuille voorkomende fbedrag van ƒ 109.107.127.15^ is gesplitst als volgt: Kas en Kassiers ....... ƒ 49.035.469.20V2 Te innen Wissels „ 60.071.657.95 Bijna het geheele maatschappelijke kapitaal is derhalve in kas en bij de kassiers (dus dadelijk opeischbaar) aanwezig. Ook valt op het enorm groote bedrag aan effecten in het bezit der Mij. Als toelichting daarvan zegt zij: „Het wissel- en bankbedrijf der Vestigingen in het Oosten en de overeenkomst met „den staat der Nederlanden brachten mede, dat belangrijke „bedragen aan fondsen in h,et buiten- en binnenland waren'gede„poneerd". Omtrent de rentabiliteit dier vastlegging van middelen vallen uit de jaarverslagen geen afdoende cijfers te putten. De waarde der „vaste eigendommen" is voor den aandeelhouder niet te traceeren, omdat geen melding gemaakt wordt van de afschrijvingen. Sedert 1912 hebben de cijfers onder „Agentschappen" alleen betrekking op den stand der rekening „Suriname". Daaronder komt de waarde der S. f. Mariënburg voor met ƒ 100.000.—. De rekeningen „Beleeningen en Voorschotten" en „Giro's en Deposito's" wijzen op een kolossalen vooruitgang in de zaken. De toeneming van het cultuurbelang werd reeds vroeger besproken. De reserve voor diverse belangen bedroeg .onder Ulto. 1915 . . ". ƒ 2.600.000.— daarbij kwam het agio bij de emissies in 1916 ad „ 5.456.414.14i'2 de overboeking der reserve voor suikerfabrieken ad „ 3.000.000.— en de afschrijving, ten laste der Winst- & Verliesrek. 1916 . . |f. • • „ 1.443.585.851/2 Deze reserve is dus thans groot „ 12.500.000.— Het maatschappelijk kapitaal werd in 1913 van 45 op 50 millioen gulden gebracht door eene emissie a 145 %; wij gaven reeds aan, hoe het agio besteed werd. In dat jaar werden tevens verhoogd a het geauthoriseerd kapitaal van 60 tot ƒ 75.000.000.— en b het maximum der statutaire reserve van ƒ 10 millioen tot 50 % van het uitgegeven kapitaal. — 125 — Januari 1916 had eene verdere emissie van ƒ 5 millioen aandeelen plaats tot den koers van 138 % en in December 1916 ƒ 4 millioen a 180 %, zoodat van de geauthoriseerde ƒ 75 millioen in totaal thans is uitgegeven ƒ 60 millioen met inbegrip van ƒ 1.— millioen betaald voor eene participatie in de Geldersche Crediet Vereeniging te Amsterdam, welke in het verslag over 1916 werd toegelicht a.v.: „Wij meenen, dat de voorziening in de kapitaalbehoefte „van den landbouw, den kleinhandel en de kleine industrie (in „Nederland) het best kan worden overgelaten aan de locale beoordeeling en dat concentratie in dit opzicht tot niet gewenschte „gevolgen kan leiden. Wel wenschelijk is het echter, dat de locale „organisatie, met behoud van hare zelfstandigheid aanraking zoekt „en voeling onderhoudt met een of ander groot geldinstituut, en „dat zij uit eigen beweging cliënten, wier zaken zich zoodanig „verwikkelen, dat zij in hunne credietbehoefte niet meer behoorlijk „kan voorzien, niet in hunne ontwikkeling belemmert, maar tijdig „met dat instituut in aanraking brengt, zonder daarbij de geheele „relatie voor zichzelven prijs te geven. Op die wijze kan o.i. een „krachtige en gezonde opbouw van ons nationaal bedrijfsleven „worden bereikt. Als uitdrukking van dat streven zijn Wij er in „het afgeloopen jaar toe overgegaan ƒ 1.000.000.— aandeelen „over te nemen van de Geldersche Crediet Vereeniging teArnhem, „welker, werkzaamheden zich over een groot deel der Oostelijke „en 'zuidelijke provinciën uitstrekt. Ook bij een aantal andere „provinciale bankinstellingen hebben wij ons geïnteresseerd. Wij „hopen daarmede te bereiken, dat onze hulp zal worden ingeroepen, wanneer zich projecten voordoen, waarvan de omvang „de plaatselijke kracht te boven gaat." Niet alleen in eigen omgeving zoekt de Ned. Handel Mij evenwel uitbreiding harer werkzaamheid. In het verslag over 1916 toch staat verder te lezen: „Wij stellen ons voor de kapitalen der N. H. M. in de komende „jaren in doeltreffende mate te doen strekken ter verzekering van „ruime aanvoeren naar Nederland en naar Ned.-Indië. Dank zij „onze bestaande organisatie in Azië vertrouwen wij in staat te zijn „aanvoeren uit dat werelddeel op groote schaal te financieren. „Intusschen hebben wij gemeend, dat er aanleiding bestond ter „bereiking van hetzelfde doel ook in andere voorname productielanden bankinstellingen te vestigen. In dien gedachtengang zijn — 126 — „wij er toe overgegaan in samenwerking met De Twentsche Bank, „de Heeren Hope & Co., en Lippmann, Rosenthal <& Co. te Amster„dam, alsmede de Heeren R. Mees & Zoonen te Rotterdam en „enkele andere vrienden te Petrograd de Nederlandsche „Bank voor Russischen Ha n d el op te richten „Ook naar Zuid-Amerika hebben wij onze blikken gericht. Toen „door de Hollandsche Bank v.oor Zui d-A m e r i k a „besloten werd te Rio de Janeiro een kantoor te openen werd „onzen Agent te Shanghai " de leiding daarvan opgedragen. „Eindelijk hebben wij door een persoonlijk bezoek van onzen „Inspecteur aan Noord-Amerika onze relatiën met de voorname „bankinstellingen daar te lande nauwer aangehaald." De beste voornemens en maatregelen zijn door den oorlog in de war gestuurd. De Ned. Bank voor Russischen Handel is overvallen geworden door de revolutie, welke in het jaar na hare oprichting in Rusland uitbarstte. In hoeverre die bank daarbij schade heeft ondervonden, en of het voortbestaan ondanks die revolutie verzekerd is, is nog niet bekend. Doch de N. H. M. zal te dezen opzichte niet te veel op één kaart gezet hebben. Wat het lot zal zijn. der Hollandsche Bank voor Zuid-Amerika, is evenmin nu nog te voorzien. Doch de opzet: van beide zaken doet zien, dat de Hollandsche geest van durven weder in de N. H. M. gevaren is, en tevens, dat de Directie de kracht der maatschappij niet blijft zoeken in den handel van Nederland en|of met Indië. Door de tijdige frontverandering van 1883 is de Ned. Handel Mij. belangrijk in aanzien geklommen en is zij, behalve het eerste bankinstituut van Nederland en Koloniën tevens geworden tot een der krachtigste financieele concerns der internationale geldmarkt. HOOFDSTUK IV. DE NED. IND. ESCOMPTO MAATSCHAPPIJ. Deze maatschappij werd opgericht bij acte dd. 22 Augustus 1857 onder No. 132 voor Notaris J. J. Mijnssen te Batavia verleden, waarop bewilliging werd verleend bij Gouvernementsbesluit d.d. 5 November 1857 No. 22 en kwam tot stand op initiatief der Heeren Paulus Tiedeman Jr. en Carl Frederik Wilhelm Wiggers van Kerchem, leden van de firma Tiedeman & van Kerchem te Batavia, welke daarop tot 31 December 1901 onafgebroken als Directrice van de Ned. Ind. Escompto Maatschappij in functie is geweest. Het doel der vennootschap was omschreven als volgt: „om „aan Handel en Nijverheid kapitaal in leen te verstrekken en'om „daartoe behalve haar eigen kapitaal aan te wenden zóódanige „fondsen, als welke aan deze maatschappij, onder waarborg van „haar volgefourneerd kapitaal, tot matige rente in leen zullen „worden gegeven of aan haar toevertrouwd zijn". • M.a.w. de maatschappij is opgericht als zuivere bankinstelling; cultuurzaken en alles daarmede annex, waren uitgesloten. Nu is het wel eens een enkel maal voorgekomen, dat zij bij cultuurzaken noodgedwongen meer betrokken is geweest, dan haar lief was, doch eene cultuurbank is zij nooit geworden. Daardoor werden haar ook de tallooze moeilijkheden bespaard, waarmede de cultuurbanken in Indië zoo ruimschoots te kampen hebben gehad. Zij begon haar werkkring in een tijd, waarin Indië leed aan kapitaals-gebrek, dus op een zeer geschikt moment. Maar datzelfde euvel moest zij natuurlijk eveneens ondervinden. Waar bij de oprichting in Augustus 1857 slechts 10 % van het maatschappelijk kapitaal ad ƒ 500.000.— was gestort, gelukte het haar niettemin om het boekjaar 1858 reeds aan te vangen met de volle ƒ 500.000.—. Over het eerste jaar kon nog geen dividend uitgekeerd worden, maar de zaken namen over de hand zóódanig toe, dat reeds in 1861 de behoefte aan meer kapitaal te machtig bleek! Er werd toen besloten het kapitaal te verdubbelen. Tegenwoordig zou een bedrag van y2 millioen gulden in een paar uren bijeen — 128 — zijn; destijds was het eene bijna onoverkomelijke moeilijkheid. In 1862 konden onderhands (eene inschrijving leverde toch geen resultaat op) ƒ 259.000.— geplaatst worden; in 1863 werd ƒ 1000 genomen, in 1864 wilde het publiek niets hebben, in 1865 ƒ 4000.— ; het restant ad ƒ 236.000.— kon eindelijk in 1866 verkregen worden. Het millioen gulden was toen vol; aan verdere uitbreiding was tot 1892 geen behoefte. De maatschappij was blijkbaar tevreden met de bescheiden positie, welke zij toen bij den indischen handel innam. Het cultuurbedrijf, dat zich in Indië vooral na 1870 zoo sterk begon te ontwikkelen, en waarmede een bloeitijdperk voor de Indische Cultuurbanken werd ingeluid, gleed aan haar voorbij zonder haar tot deelname er aan te kunnen opwekken; de conservatieve richting van de Administratie — firmaDirectrice drukte haar stempel op de gestie der Escompto Mij. Zij bleef zich tot zuivere bankzaken bepalen en nam genoegen met de indirecte voordeelen, welke de opleving van Ned.-Indië haar in den schoot voerde. En zij kon zich daarmede contenteeren, immers van 18701876 kon zij gemiddeld ruim 10% dividend uitkeeren; de N. I. Handelsbank kon het toen niet verder brengen dan gemiddeld VA % dividend, niettegenstaande haar zooveel grooter kapitaal (dat wegens de mooie gelegenheid om zaken te'doen in 1875 var. 6 op 12 millioen gulden gebracht was). Het jaar 1877 was voor de Escompto Mij. „a black year"; er kon geen dividend uitgekeerd worden (voor het eerst sedert 1858), en zulks door het faillissement van twee te goeder naam en faam bekend gestaan hebbende firma's: „Purvis & Co." en „Gijselman & Rinkhuizen", waarbij zich als derde de jonge zaak Leroux & Co. aansloot. Vanaf 1858 (feitelijk het eerste boekjaar) tot en met 1887, dus gedurende de eerste 30 jaren, heeft de N. I. Escompto Mij. gemiddeld ruim 7|/2 % dividend kunnen uitkeeren. In de voor de andere banken tengevolge van de suikercrisis van 1884 zoo moeilijke jaren 1883 — 1885 kon zij eveneens telkens 7|/2 % uitkeeren, een bewijs, dat hare „standing" goed was, en door de beroeringen, welke overigens Indië aantastten, niet kon meegetrokken worden. Eene moeilijkheid had de N. I. Escompto Mij. met het Gouvernement van Ned. Indië. Zij toch had uitgegeven bankbiljetten van ƒ 5_ en ƒ 2.50, waarvan er ulto. 1861 voor een bedrag van ƒ 100 000— in omloop waren; deze coupures vielen in den smaak — 129 — van het publiek,en bij de Javasche Bank waren zij niet verkrijgbaar. Maar het Gouvernement van Ned. Indië nam er geen genoegen mede, en gelastte de intrekking er van in 1863, onder bedreiging met legale opheffing der maatschappij. Dientengevolge werden die bankbiljetten weder ingeruild op een bedrag van ƒ 945.— na, dat nu nog onder de crediteuren der Escompto is opgenomen. Eene bankzaak van beteekenis is de N. I. Escompto Mij. eerst geworden door de bemoeiingen van den Heer J. Dinger, vóór dien in dienst der Ned. Ind. Handelsbank (o.a. als Agent dier Mij. in Soerabaja). In Augustus 1887 aanvaardde hij zijn werkkring bij de firma Tiedeman & van Kerchem, doch zijn eigenlijke leiding der Ned. Ind. Escompto Mij. vangt eerst aan in 1888. Dit geert ons aanleiding om den gang van zaken bij die Maatschappij te beschouwen vanaf het jaar 1888 in twee periodes, de eerste loopende van 1888 t|m 1901 en de tweede van 1902. tot 1916. Het t ij d v a k 1888 — 1901 eindigt met het aftreden der firma Tiedeman & van Krechem als Directrice der Ned. Ind. Escompto Mij. en omvat de „Sturm und Drangperiode" der Mij. om zich een hoogere plaats te verwerven in de Indische bankwereld. Zonder schokken heeft dit natuurlijk niet plaats gehad; de g e I e i d e 1 ij k e uitbreiding van zaken kon niet verwacht worden, vooral niet bij een hoofd met een impulsief karakter, schoon- het welzijn der Mij. in dien tijd bijna van den vroegen morgen tot den laten avond zijn gedachten in beslag nam. Het is niet onze gewoonte om bij de bespreking van zaken personen te memoreeren, in casu zijn wij echter daartoe verplicht, omdat de Heer Dinger na zijn optreden in 1893 als lid der firma Tiedeman & van Kerchem met een variant op het bekende gezegde van Lodewijk XIV „1'état, c'est moi" gerust kon beweren: „De Escompto Mij. dat ben ik". Nu was de Heer Dinger vóór alles bankier, eenigszins speculatief aangelegd; hij huldigde de stelling: „wie in den handel „vooruit wil komen, moet geen zaken laten loopen, omdat er risico „aan verbonden is, want zaken en risico zijn onafscheidelijk". En vooral op den geldhandel is zulks ruimschoots toepasselijk. Immers de hulp van banken wordt ingeroepen, Wanneer de eigen middelen niet toereikend zijn, om zaken te entameeren, welke anders niet mogelijk zouden zijn, of wanneer om een of andere reden tijdelijk: behoefte is aan meer kapitaal. — 130 — Daardoor loopt de bank echter, zij het ook slechts gedeeltelijk, de risico van den credietnemer bij diens zaken. Wanneer nu daarbij komt, dat de bankdirecteur een open oog heeft voor de ontwikkeling van de streek, waarin hij opereert en daarbij een ietwat philantropisch bloed in de aderen heeft, dan entameert hij onwillekeurig meer, dan nu juist strict noodzakelijk is. Doch hij troost zich met de wetenschap, dat er genoeg verdiend wordt, om kwade posten te kunnen dekken; dat het eindresultaat voor de aandeelhouders, die met vertrouwen op zijn beleid, hem hun geld afstonden, eene voldoende rente is op hun voorgeschoten kapitaal. Evengenoemde eigenschappen van den Heer Dinger maakten, dat velen, die bij andere banken om de risico bot vingen, bij hem aanklopten en gehoor vonden, waarvan het resultaat voor'aandeeihouders der N. I. Escompto Mij. nu niet altijd even voordeelig is geweest; maar toch ontvingen zij in dit tijdvak van 14 jaren gemiddeld ruim 6.55 % dividend op hunne aandeelen, hetgeen voor den zeer moeilijken tijd ruimschoots voldoende mag worden geacht. Dit resultaat werd bereikt met medewerking van dikwijls ongeschoold personeel; immers ook het aantal dergenen, die zich om eene betrekking bij de Ned. Ind. Escompto Mij. aanmeldden, gebruik makende van de algemeene bekendheid met de eigenschappen van haar Directeur, was niet minder groot dan dat der geldelijke hulpzoekenden. Een en ander stempelde „de Escompto" in den volksmond van dien tijd tot „Noodhaven", welke betiteling haar oorsprong nam in eene annonce der N. I. Zee <& Brand Ass. Mij., aan den ingang van het Hoofdkantoor der Escompto Mij. te Batavia. Slaan wij nu een blik op het bedrijf der Maatschappij zelve, dan dient in de eerste plaats opgemerkt te worden, dat het Hoofdkantoor te Batavia gevestigd was in het vroegere pakhuis van het Particuliere Land Indramajoe-West, en van de eigenaren van dat land tot een matigen prijs gehuurd. De Maatschappij had geen agentschappen in eigen beheer; zij deed zaken te Soerabaja, Semarang, Singapore en Amsterdam door tusschenkomst van anderen, die behalve voor „de Escompto" ook nog voor derden werkten. De zaken met Singapore (uitgevoerd door de firma Hooglandt & Co.) gaven door de voortdurende daling van den zilverprijs zulke slechte resultaten, dat reeds in 1888 besloten werd tot — 131 inkrimping van de belangen aldaar; in 1890 werden de operaties te dier plaatse „voorloopig" gestaakt. In 1892 werden „de Agentschappen" Semarang en Soerabaja geheel zelfstandig gevestigd in gehuurde localen; van dien tijd at kan dus eerst van werkelijke Agentschappen gesproken worden. Het volgende jaar (4 April 1893) bracht de opening van een agentschap te Weltevreden. Te Amsterdam werden de belangen der Escompto behartigd door de Twentsche Bank Verg. B. W. Blijdenstein & Co., waarvoor sedert 1893 als „Gedelegeerde" optrad de Heer C. H. van Velzen, nadat deze in 1892 zich meer van Indische zaken op de hoogte had gesteld.* Echter werd eene belangrijke uitbreiding der wisselzaken ma Europa tegengehouden door het gebrek aan een eigen kantoor te Amsterdam. Hierin kwam eene gunstige verandering, toen in 1895 de firma Tiedeman & van Kerchem eene branche aldaar opende; al spoedig (1 Januari 1896) volgde oprichting van het reeds lange jaren zeer gewenschte Agentschap der Ned. Ind. Escompto Mij. te Amsterdam, mede onder leiding van Tiedeman & van Kerchem, waarmede één der firmanten — Jhr. W. A. Baud — zich belastte. Het spreekt van zelve, dat al deze agentschappen den werkkring der Mij. aanzienlijk uitbreidden, maar tevens, dat de Mij. onder dit alles niet was kunnen blijven drijven op een kapitaaltje van ƒ 1.000.000.—. De eerste uitbreiding werd als volgt aangekondigd in het verslag over 1891: „Zoolang onze maatschappij meer optrad als renteheffer en „spaarbank, heeft zich de behoefte aan uitbreiding slechts eens „en wel kort na de oprichting doen gevoelen. Maar, getrouw aan „het verleden der maatschappij, wenscht het bestuur de beteekenis „van het dividend niet alleen te zoeken in de hoegrootheid, maar „voornamelijk in de wijze, waarop het wordt verkregen." De algemeene vergadering van 11 Juni 1892 besloot daarop tot uitgifte van ƒ 500.000.;— a 120 %. Een schitterend succes had die emissie niet; preferente inschrijvers maakten van hunne rechten gebruik tot een bedrag van ƒ 438.500.—, aan vrije inschrijvers moest 23 % worden toegewezen. Destijds werd die uitslag der emissie als een succes beschouwd en wel zóódanig, dat de algemeene vergadering van 23 Sept. 1893 reeds weder sanctie verleende tot eene verdere uitgifte van ƒ 500.000.—, ditmaal a 125 %. Volgens het verslag van 1893 — 132 — werd van het preferentierecht een bescheiden gebruik gemaakt, doch het gelukte het overblijvende aantal nieuwe aandeelen bijna uitsluitend onderhands te plaatsen. Dit resultaat beantwoordde ales behalve aan de verwachtingen, doch de uitbreiding der zaken noodzaakte de algemeene vergadering van .3 Augs. 1895 verder toe te stemmen in de laatste uitgifte, in dit tijdvak vallende, van ƒ 1.000.000.— waardoor het kapitaal aangroeide tot ƒ 3.000.000.—. De in 1893 ontvangen les maande evenwel aan tot voorzichtigheid, vooral nu het dubbele benoodigd was. Besloten werd — omdat het moment van uitgifte ongunstig werd geoordeeld — tot verdeeling uit het reservefonds onder de aandeelhouders van ƒ 500.000.— -doch in nieuwe "aandeelen en voorts ƒ 500.000.— a pari te emitteeren. Thans werd het geheele bedrag van ƒ 500.000.— met preferentie genomen! Daar het reservefonds tot dusverre de risico's van het bedrijf medeliep — het was niet afzonderlijk belegd — ontving de Mij, toch slechts ƒ y2 millioen meer in kas! Einde 1895 gevoelde het Bestuur de noodzakelijkheid om het restant van het reservefonds buiten de zaak te houden, en toen werd het in effecten belegd. Wij doen thans volgen een overzicht van den omvang der transacties der N. I, Escompto Mij., voor zoover deze uit de jaarverslagen te traceeren valt. (Zie pag. 134, 135 en 136.) Dit staatje legt de getuigenis af van enorm uitgebreide operaties; vooral de wisselzaken toonen een flinken vooruitgang, al werd daarmede dan ook niet het meest verdiend. Wij missen daarbij de afgiften van Amsterdam op Indië, welke waarschijnlijk niet werden opgegeven, omdat ook de cijfers der andere agentschappen niet vermeld worden. Maar letten wij op de „voorschotten op uitzendingen naar Ned.-Indië", dan valt daaruit te concludeeren, dat ook de wisselzaken van Holland uit niet onbelangrijk zijn geweest, evenals de „voorschotten op producten naar Europa" in omvang toenamen. De escompto's, hoewel in opgaande lijn tot 1893, namen daarna af tot 1898, vermoedelijk in verband met de slechte tijden voor den importhandel op Java. Aan de tweede hand werden door importeurs lange credieten verleend, dikwijls aan personen, die zulks niet waard waren. Vele — 133 - importfinna's geraakten in moeilijkheden en vele Arabieren en Chineezen failleerden, al of niet met kwade trouw; enkelen verdwenen heimelijk van Java, met medeneming van „spaarduitjes", doch met achterlating van désolate boedels. Zoo lezen wij dan ook in bijna elk jaarverslag van dien tijd van moeilijkheden ondervonden met die tweedehandshandelaren. Ten laatste werd voor elk hunner een maximum crediet vastgesteld en dit zoodanig gekozen, dat belangrijke verliezen uitgesloten waren; de medewerking tot het sluiten van accoorden (waardoor betrokkenen dikwijls in beteren doen kwamen) werd niet spoedig verleend. Onder de in dit tijdvak gefailleerde importfirma's noemen wij: Schlette & Co., Haye & van Made, Pereira & Co., Engelhard & Co., Stewart Austin & Co., en H. Wiechert & Co.; bij deze faillissementen en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden van de afnemers dier firma's was de Escompto Mij. in meerdere of mindere mate betrokken, doch de verliezen waren nog wel te dragen. De Javasche Bank trok in 1900 hare escompto-credieten in rekening-courant in, en dientengevolge stegen de escompto's' weder bij de Escompto-Maatschappij. De beleeningen geven cijfers te zien, waaruit moeilijk conclusies te trekken zijn; de jaren met de grootste uitzettingen onder dit hoofd, waren nu niet juist de voordeeligste; de groote dalingen in koffie en petroleum b.v. in 1897 maakten dat een bedrag van ƒ 571.228.36 op „Dubieuse en Achterstallige Debiteuren" moest overgebracht worden, waardoor over dat jaar geen dividend kon uitgekeerd worden. Ook „Vorderingen onder Hypothecair verband" toont afwisselende cijfers. Art. 12 der Statuten liet hypotheken eerst toe, wanneer andere gelegenheden tot uitzettingen ontbraken; daardoor „ontgingen ons zeer vele hoogst solide en zelfs zakelijk gedekte „transactiën, dewijl wij van te voren op de verplichting van integrale betaling binnen bekwamen tijd nadrukkelijk moesten „wijzen." (Verslag 1892). Hoewel met zekeren spijt werd dit veld van actie derhalve verlaten, maar toch bleek de verleiding soms te machtig. Zoo lezen wij in het verslag over 1894: „Maar voor een „goed deel zijn het toch de enkele relatiën met eigenaars van landbouwondernemingen, waaraan wij ons in 1894 geheel onttrokken, „die den doorslag gaven bij het nadeelig verschil. (der interest„en provisierekening)." — 134 — — 135 — Totaalomzet Afgiften door Indië op: Jaren, bij de kassen Escompto's. ■ — — Nederland. Engeland. Frankrijk. (Gezamenlijk). 1888 5,857.988.64» ƒ 2.048,564,61 1889 - 6,151,605.79 „ 3,437,666,10 1890 6,338,229,80 „ 3,482,765,04 1891 79,000,000 7,655,624,86 ƒ 6,289,808,261 £ 90,976,-1 ƒ 304 448 28 1892 110.000,000 11,573,590,12 „ 7,644,725,85! „ 123,955 - 86173506 1893 149,000,000 14,118,969,09 L 9,556,273,38] „ 129,382 - " 56926141 1894 128,000,000 13,211,064,32 L 8,379,067,03 „ 115,963,- " 567 88U0 1895 172,000,000 11,755,434,06 „ 10.135,028,21 „ 356,975 - " 76700189 1896 228,000,000 10,165,810,83 L 12,881,845,99 „ 179,270,- " 689'225 62 1897 186,000,000 8,438,428,47 „11,434,729,24| „ 310,920 - " 92373623 1898 158,000,000 5,823,044,76 „ 9,019,655,02 „ 114,392!- " 1 00664399 1899 230,000,000 7,036,767,90 „ 12,837.214,83 „ 159,758,- |" 1 083 33784 1900 252,000,000 10,766,144,19 „21,672,096,01 „ 269,174-!" 835 34690 1901 | 276,000,000 14,666,988,48 „ 15,877.703,74 „ 252,146,-1" 1 08916444 Geremitteerd door Indië naar Europa. Duitschland. in guldens. in £ in francs. in R. M. ƒ -.- I 3,888,326,41 73,911,- 3;084,604.13 509,163,80 „ 106,234,38 j 3,423,864,05 352,023- 2,330,844,58 420,443,53 „ 204,971,86 [ 5,227,454,48 337,136,- 2,411,171,81 I 363,139,11 „ 168,780,71 I 6,831,644,88 481,897,- 1,277,812,69 34,365!60 „ 729,679,74 ! 8,799,724.92 | 495,614 - I 1,333,731,60 338,65.8,33 „ 621,212,99 | 8,683,696,54 I 93,666,— I 1,185.461,69 424,541,45 „ 696,484,97 j 8,405,854,21 j 183,188,— 709,501,19 157,420,93 „ 916,191,19 7,289,061,61 | 575,841,- j 2,460,860,82 252,949,86 „ 1,032,282,77 | 6,924,252,07 ! 1,414,660,- 3,686,934,08 771,850,84 „ 920,563,58 i 3,596.244,49 | 1,415,486,- | 3,564,650,33 2,100,333,28 „ 899,808,71 I 2,780,851,08 I 502.231,- j 1,979,148,55 408,150,76 Vorderingen Obligaties Beleeningen met onderpand van: Jaren. °nduer "VP- met borg- I V^nT\ t0sCuhoeu.rd Fo»d-« I •nvoerarlike-^tvoerar,.! I 1 ulto. | len sub ulto.J „lto. I (Gezamenlijk.) 1888 * * 577,923,10 808,000.- ƒ 160,726,63» }f\ 344687 löf 1889** 272,700,- 752,000,- „ 357,162,73* (,, l!o47,80o!l8^ 1890 239,000,- 794,927,30 „ 167,651,13 ƒ 797,976,27|„ 856,719!oi 1891 363,535,60 348,167.05 „ 364,997,28 „ 487,940,53 „' 351 ,'822,'- 1892 63,000- 169,550,59 „ 153,002,92 „ 358,256,41 [ 65961483 1893 * * 230;407,32 297,734,13 „ 429,964,74 L 1,213,007,77 „ 6O8W44 1894* * 77,867,27 247,747,02 „ 427,259,97 „ 832,061,60 „ Woö^O ,1895 359,657,44 223,705,69 „ 487,651,96 „ 390,322,51 L 562,181,23 1896 1,422.675,74 311,269,26 „ 1,064,089,66 | „ 1,465,248,76L 1,368,671,76 1897 349,291,40 242,402,28 „ 661,069,83 |„ 1,401,180,73 „ 2,190,413,05 '898 67,945,10 295,953,85 „ 429,091,89 „ 245,086,05 „ 2,041 !l8o!27 1899 185,474,09 225,117,32 „ 262,000,28 „ 296,375,- „ 1,734,723,16 1900 153,400,52 207,376,46 |„ 442,461,55 „ 229,522,42 „ 1,307,589,05 1901 795,298,56 223,842,20 „ 617,197,15 „ 230,055,59 „ 1.256W37 Effecten Voorschotten op: sub ulto. 1 SUD »"°- | ! sub ulto. | Europa. I 11,458,57* * 21,786,63 ƒ 571,083,48 388,093,08 3,166,34 * 455,300.95 „ 488,429,09 513,831,31 9,803,10 * 299,656,38 „ 563,526,16 304,245,52 , 370,614,11 * 684,186,68 „ 499,215,57 410,681,37 764,588,18 1* 1,236,361.59 „ .133,017,79 735,786,50 355,335,24 I * 468,764,20 » 209,705,09 I 225,603,77 199,679.63 * 1,104,926,58 „ 303,895,17 | 510,523,29 I 810,526,78 3.588,567,25 „ 556,413,41 417,594,62 252,730,— 661,419,25 4,552,412,17 „ 119,334,67 | 252,730,— I 529,120,90 4,366,114,81 „ 89,252,17 I 26,000,- 693,698,47 3,404,458,98 „ 127,116,— | 10.750,— 850,923,22 3,393,625,97 „ 264,251,98 j 10,000.— j 816,220,44 2,559,008,96 * Sub ulto. *) Sub ulto. — 136 — Deposito's I i ,' als Borgtocht Kassiers Depos.tos. vancompta- rekeningen Jaren. | bele Ambte- rekeningen sub uit. naren sub sub uit. 1 ulto. 1 1888 2.743:061.71= 809.700.- 319.524.38 1889 3.138.568.38 ' 753.940.80 274.498.87= 1890 3.943.598.41= 734.850.- 663.409.37= 1891 I 3.731.860.41 561.011.77 891.352.63 1892 I 3.479.03685 571.311.43 1.689.444.42 1893 4.023.376.36 560.161.04 2.142.103.48 1894 3.803.677.57 564.913 27 2.104.448.27 1895 6.046.370.19 540.231.71 3.122.329.46 1896 6.526.206.72 544.681.56 3.332.400.16 1897 5.683.003.94 641.011.42 3.675.618.34 1898 4.207.706.74 640.216.83 3.446.958.25 1899 3.767.596.25 652.989 04 4.372.240.54 1900 4.048.166.68 654.879.81 4.636.094.41 1901 3.996.236.51 652.742.21 5.392.805.89 Door het faillissement in 1897 van de Soerabajasche Bank- en Handelsverg., welke bij de N. I. Escompto Mij. eene beleening met onderpand van fondsen had loopen, kwamen diverse aandeelen „in meerendeels zeer goed werkende ondernemingen", tot een nonimaal bedrag van ƒ 414.800.— in het bezit der „Escompto". Daardoor verschijnt voor het eerst de post „Effecten" op de balans, maar ook in het debet der winst- & verliesrekening, want in 1899 werd daarop ƒ 218.844.07 afgeschreven. Deze „effecten" waren dus met recht stroppen voor „de Escompto". De Deposito-rekening geeft stijgende cijfers tot 1896; het vestigen eener effectenmarkt te Batavia, leverde aan particulieren de gelegenheid hunne spaarpenningen, behalve op deposito, ook in effecten te beleggen; de afname na 1896 is derhalve vermoedelijk grootendeels toe te schrijven aan meerdere beleggingen in effecten. — 137 — Veel werk werd gemaakt van Deposito's, welke landsdienaren als borgtocht konden storten. Ten einde vertrouwen te dien aanzien op te wekken, heeft de Mij. voorgesteld, dat de Regeering een Gedelegeerde zou benoemen, die alsdan gelegenheid zou hebben het gansche .bedrijf der maatschappij te controleeren.- De Regeering bedankte er echter voor om aan de N. I. Escompto Mij. een min of meer officieel cachet te verleenen. Eene voor „de Escompto" belangrijke factor was en is de Kassiersrekening. Immers aanvankelijk behoefde op dat kasgeld van derden geen rente vergoed te worden; sedert 1892 werd op enkele dier rekeningen rente te goed gedaan, doch deze werd natuurlijk zoo laag mogelijk gehouden, daar het geld elk oogenblik kon worden terugverlangd. Het bedrag dier Kassiersrekeningen was onder Uit. 1888 slechts ƒ 319.524.38 groot, doch steeg met flinke sprongen tot ƒ 5.392.805.89 onder Ulto. 1901. Wij dienen nog melding te maken van het feit, dat de rentestandaard in dit tijdvak voortdurend doch langzaam aan lager ging en daaraan was het opkomen van den effectenhandel ook al niet vreemd. De Weeskamers, die vroeger minsténs 6 % rente van hun geld moesten maken, werden uit dien hoofde in 1891 gemachtigd, om met lager cijfer genoegen te nemen. In 1887 was de Mij. in het bezit van Britsch-Indische Staatsschuld, aangekocht tot een bedrag van ƒ 296.996. Door de voortgezette daling van den zilverprijs (reeds boven besproken) werden deze effecten, waarop de Javasche Bank desnoodig crediet verleende, in 1890 met verlies verkocht, en in de plaats daarvan ƒ 100.000.— Pandbrieven van Hollandsche Hypotheekbanken aangekocht, ook weder met het doel om in onmiddellijk benoodigde gelden te kunnen voorzien. Doch deze aankoop leverde zoo weinig voordeel op (de koersen waren iets gedaald), dat in 1892 besloten werd ze weder te verkoopen, te meer omdat steeds bij de Javasche Bank crediet te verkrijgen was op de wissels in portefeuille enz. Na deze toelichtingen der werkzaamheden van de Ned. Ind. Escompto Mij. en hare wederwarigheden in het tijdvak 1888 — 1901, doen wij thans volgen een overzicht der winsten en verliezen over dat tijdvak. . VERLIEZEN. co 00 I Jaren. Onkosten. Patent. Dub. Deb. Inventaris. Directeuren. Commiss. fonds*' Dividend. ___ t ! J ! ! —i ; 1888 52.010.30 1.300.- 5.460.- 10.666.66 3.600.- 10.423.10 40.000.- 4 % 1889 58.488.56 950.- 25.612.45 274.35 16.000.- 3.600.- 3.228.23 60.000.- 6 „ 1890 61.205.f35 1.100- 12.500 - 270.66 18.666.67 3.600.- 5.153.30 70.000.- 7 „ 1891 88.57679 I 1.300- 123.142.39 1.832.98 24.098.38 3.600 - 31.885.38 80.000 - 8 „ 1892 103.220.- 1.700.- 75.145 51 1.535.22 32.756.66 3.600- 47.309.99 | 142.500.- 14'/4 „ 1893 142.110.80 6.200.- 184.338.24 | 2.225.62 38.333.33 3.600.-| 75.000.- j 112.500.- 7'/2 „ 1894 141.931.31 I 6.500.- 260.621.74 2.580.35 46.746.31 3.600 - 50,000.-! 160.000.- 8 „ 1895 I 152.101.12 4.500.- 95.728.08 1.380.51 I 51.535.72 3.600.- 103.000.- 150.000.- 7'/2 „ 1896] 180.913 64 3.534.36 I 224.989.32] 2.152.49 25.000 - 3.600.- 10.447.75 1 135.000.- 4'/2 „ 1897 184*858.26 4.947.42 537.987.29 3.222.34 8.400.- - 1898 1 198.652.19 3.400.- 137.650.50 3.272.05 j 25.000.-1 8.400- 150.000.- 5 „ 1899 199.785.43 2.600— - 2 241.16 40.000 - 8.400- 150.000 — 5 „ 1900 235.514.- 2.60O.- 77.231.49 2.549:31 60.000 - 7.500.- 20.477.58 j 225.000.- 7'/2 „ 1901 I 240.044.68 I 4.500.— j 38.518.39 3.011.52 j 63.488.89 | 7.500.— j 28.920.46 j 225.000- 7'/2 „ 2.039.412.215 ! 45.13'.78 I 1.798.925.40 I 26.548.56 452.292.62 72.600 - 385.845.79 0f gm^53 %p.4jaar. I 1 1 •j ! 1 ! — 139 — WINSTEN. I Agio op Jaren. Interest. Provisie. jWissel-Agio.L^nTgoud, enz. 1888 147.302.08= 4.448 28 16.871.54 1889 I 184.439.47= 20.129.315| 35.507.56= 113 725 1890 I 170.701.58 35.458.30=) 18.532.47= 122.72= 1891 . 257.940.44 45.495.47 47.178.83 313 45 1892 290.299.80 67.998 66 ! 45.691.90 601.43 1893 331.629.63 119.830.51 113.776.93 700.97 1894 ■ 416.098.83 94.168.56 164 696.79 2.070.31 1895 310.600.70 I 78.769.44 177.591.98 ! 3.704.81 1896 278.677.86 I 122.218.31 188 21608 1 15.380.21 1897 ' 414.031.12 129.491.05 170.177 — 24.257.60 1898 266.050.50 76.548.12 282.192.18 17.000.96 1899 153.873.95 85.431.15 309 470.74 27.712.98 1900 221.053.10 114.489.25 294.952.04 32.271.51 1901 346.701.56 121.58872 | 170351.77 j 21.820.83 j 3.789.400 63 1.116.065.14 2.035.207.82 146.071.51 Deze staat vereischt weinig toelichting meer; de winstrekeningen geven van eene sterke progressie blijk. Dat ook de onkosten stegen, is duidelijk, waar zoovele nieuwe kantoren werden geopend, want behalve de reeds genoemde, werden in 1899 nog agentschappen gevestigd te Padang, te Bandoeng en te Tandjong Priok, de twee eerstgenoemde omdat de correspondenten het op die plaatsen te druk kregen met de zaken der Escompto voor hun eigen werkkring. Deze agentschappen werden dus noodzakelijk. Doordat de Standard Oil Coy of New York in 1894 een eigen kantoor opende, werd langzamerhand een einde gemaakt aan de groote beleeningen op petroleum, waarmede door de banken goede winsten werden gemaakt. In het tijdvak 1888—1901 werd verdiend: Aan interest ,. . . ƒ 3.789.400.63 „ provisie ,, 1.116.065.14 „ wisselsagio „ 2.035.207.82 „ agio op vreemde munt, goud etc „ 146.071.51 'f 7.086.745T0 — 140 — Transport. . . ƒ 7.086.745.10 Uitgegeven werd: Aan onkosten ƒ 2.039.412.21 i/2 „ patentbelasting. . . . „ 45.131.78 „ emissiekosten . . . . „ 9.249.28 „ 2.093.793.27y2 Bruto Winst. . . . . ƒ 4.992.951.82 V2 Afgeschreven en of gereserveerd werd: Op een koffieland in Midden-Java (vordering dateerende vóór 1888) ƒ 86.527.18 „ Dubieuse Debiteuren ;„ 1.798.925.40 ,, Beleeningen te Soerabaja . ƒ 22.462.67 af: avans op ingekochte pandgoederen 1.050.73 „ 21.411.94 „ Geëscompteerde promessen te Soerabaja. „ 33.000.— „ Ongeliquideerde vorderingen ƒ 126.929.80 af: teruggeboekt „ 51.929.80 „ 75.000.— „ Effecten ƒ 254.049.07 af: renten en avans . . . . „ 7.781.93 „ 246.267.14 „ koersverliezen op remises van Singapore en op Brit.-Ind. Staatsschuld (na aftrek eener daarvoor gemaakte reserve van ƒ 73.000). „ 13.993.70 „ Liquidatie Agentschap Singapore . . . . „ 14.436.38 „ Inventaris „ 26.548.56 „ Oprichtingskosten agentschappen Padang, Bandoeng en Tandjong-Priok „ 8.521.40 Reserve voor toelagen aan Personeel. . . . „ 44.407.19 Totaal. . . ƒ 2.369.038.89 De netto winst bedroeg derhalve,ƒ 4.992.951.821/2 minus de afschrijvingen en reserves ad ƒ 2.369.038.89. . ƒ 2.623.912.93]/2 waarbij komt het saldo winst 1887 _„ 99.521/2 Totaal. . . . ƒ 2.624.012.46 U i t g e"k e e r d : Aan aandeelhouders ƒ 1.700.000.— „ directeuren. „ 463.292.62 - „ commissarissen „ 72.600.— „ reservefonds „ 385.845.79 Saldo overgebracht-naar 1902 2.274.05 Als boven. . . . ƒ 2.624.012.46 — 141 — Aan deze opstelling is weinig meer toe te voegen; de afschrijvingen en reserves zijn in verhouding tot de bruto winst bijzonder hoog; hoe dit zoo kwam, werd reeds toegelicht. Intusschen dient niet vergeten, dat de maatschappij in deze zeer moeilijke jaren voor Indië gesteund heeft, waar zulks slechts eenigszins mogelijk is geweest, dat daardoor veel onheil is voorkomen en dat desniettegenstaande de Escompto veel krachtiger is geworden en een bank werd, waarmede rekening te houden viel. Dit alles werd bereikt nevens een vrij goed gemiddeld dividend voor aandeelhouders. Dat jde hulp door de Mij. niet belangeloos is verstrekt, spreekt van zelve, er werd wel eens over hooge tarieven geklaagd, doch hierbij dient bedacht, dat velen ergens anders niet terecht konden, omdat er teveel risico mede verbonden was. Niet alleen in Indië werd de bank meer bekend gemaakt, doch ook in het buitenland; hare aandeelen werden aan de beurs te Amsterdam officieel genoteerd, en daar deze op naam staan, werden sedert 1896 door het Administratiekantoor onder Directie van G. Blancke & Zoon, Chemet & Weetjen en Van Vloten & De Gijselaar certificaten Ned. Ind. Escompto Mij. groot ƒ 500, uitgegeven, waardoor meer handel in het fonds kon worden gedreven. De hooge afschrijvingen en de werkwijze der maatschappij, gebaseerd op het principe: handel en risico zijn onafscheidelijk, werden door het publiek veelal niet begrepen; het beleid werd streng gecritiseerd en daaronder heeft dé maatschappij ontegenzeggelijk meer geleden, dan noodig was. Het Reservefonds was onder Ulto. 1887 groot. . . ƒ 102.000.— bij: als dotaties uit de winsten 1888— 1901. . . „ 385.845.79 agio emissie 1892 (ƒ 500.000.— a 120 %) . . . „ 100.000.— agio emissie 1893 (ƒ 500.000.— a 125 %) . . . „ 125.000.— ƒ 712.845.79 af: Uitgekeerd in 1895 aan aandeelhouders in aand. „ 500.000.— ƒ 212.845.79 bij: Gekweekte rente 1896 — 1901 „ 35.289.30 ƒ 248.135.09 af: Saldo koersverlies 1896 -* 1901. . ƒ 7.373.45 bewaarloon betaald aan de Javasche Bank en kleine onkosten. . . .' . „ 761.64 „ 8.135.09 Zoodat het fonds onder Ulto. 1901 was aangegroeid tot ƒ 240.000.— — 142 — In de jaarverslagen worden de effecten te'n behoeve van het Reservefonds aangekocht en onder berusting van de Javasche Bank verblijvende, steeds gespecificeerd opgegeven; zij bestaan uit Ned. Werk. Schuld Obligaties en Pandbrieven van Hypotheekbanken, derhalve le klasse fondsen. Vergelijken wij tot besluit van dit tijdvak even de verkorte balansen onder Ult°. 1888 en 1901: Debet. 1888. 1901. Kas prolongaties, gouden & zilveren munt enz., promessen en Wissels. . . .'. . .ƒ 2.017.480.21 ƒ 9.822.013.18 Effecten, syndicaten en beleggingen der diverse reservefondsen . . . . . . . . „ 295.200.— „ 259.244.33 Beleeningen en Voorschotten . „ 2.890.736.881/2 „ 5.962.500.55 Debiteuren. . ... .-L : .„ 296.866.87 i/2 „ 894.494.61 Dubieuse Debiteuren (na aftrek der daarvoor gemaakte rereserve) „ 32.229.— „ 83.895.45 Inventaris en Kantoorbehoeften . „ 1.329.05 „ 28.713.16 ƒ 5.533.842.02 ƒ 17.050.861.28 Credit. Kapitaal. . . . . .... ƒ 1.000.000.— ƒ 3.000.000.— Reservefondsen . . . . , . „ 185.423.10 „ 366.227.73 Kassiersrek. en Deposito's . . „ 3.872.286.09»/2 „ 10.041.784.61 Crediteuren •-.'„ 475.938.921/2 „ 3.640.574.89 Saldo Winst „ 193.90 >Mfe. 2.274.05 ƒ 5.533.842.02 ƒ 17.050.861.28 Deze vergelijking spreekt zoo duidelijk van grooten vooruitgang, dat wij het niet noodig achten dezen voor den lezer nog nader tóe te lichten. Het Tijdvak 1902 — 1916. Na de aftreding der Firma Tiedeman & van Kerchem per Ultü. 1901 was de Directie samengesteld uit twee Directeuren, de Heeren ■J. Dinger en E. A. Zeilinga Azn. met den Heer P. J. Stephan als algemeen procuratiehouder. De Heer Zeilinga werd met ingang van 17 April 1907 benoemd tot Directeur der Javasche Bank en — 143 — verliet derhalve toen de N. I. Escompto Mij. De Heer J. Dinger voerde daarop alleen de Directie (met de Heeren P. J. Stephan en F. Meyjes als procuratiehouders) tot 31 December 1908. Vanaf 1 Januari 1909 tot 31 December 1910 bestond de Directie uit drie Directeuren, dè Heeren J. Dinger, P. J. Stephan en F. Meyjes. Op dien datum trad de Heer Dinger uit, en heeft dus ongeveer 23 jaren feitelijk aan het hoofd der maatschappij gestaan, want hoewel ook meest met anderen werd samengewerkt, gat toch altijd z ij n stem de beslissing. Een nieuwe derde Directeur werd eerst benoemd op 10 Juni 1914, als zoodanig werd gekozen de Heer J. Stroobach, tevoren Agent te Soerabaja. De Heer Meyjes was intusschen op 9 April 1914 naar Nederland vertrokken om tijdelijk het agentschap te Amsterdam te beheèren. Werd in het eerste tijdvak de grond gelegd voor den opbloei der zaken, het tweede tijdvak doet ons zien, hoe die basis verder werd benut. Het maatschappelijk kapitaal was onder Ult°. 1902 groot nominaal ƒ 3.000.000.— Sedert werden uitgegeven krachtens besluiten der algemeene vergaderingen d.d. 25 Juni 1904 a 110 % met recht op dividend over 1905 , 1.000.000.— 31 Mei 1905 a 120% met recht op dividend over 1905 „ 1.000.000.— 3 Jan. 1906 a 120 % met recht op dividend over 1906 „ 1.000.000.— 3 Juni 1908 a 115 % met recht op dividend over 1909. „ 1.500.000.— en krachtens statuten: 8 Juli 1912 a 130 % met recht op half dividend over 1912 „ 1.500.000.— 24 Juni 1913 a 130 % met recht op dividend over 1913 „ 1.500.000.— 27 Sept. 1916 a 1221/2 % met recht op dividend over 1917 „ 1.500.000.— 21 Febr. 1917 a 122% % met recht op dividend over 1917 „ 3.000.000.— Het geplaatste maatschappelijk kapitaal bedraagt nu ƒ 15.000.000.— - 144 - Intusschen werd ter vergadering op 7 Maart 1917 besloten tot eene verdere vergrooting van het kapitaal tot ƒ25.000.000.—. Aan agio op die emissies boekte de maatij. bruto ƒ 1.962.500.— welk bedrag werd aangewend als volgt: tlf der Winst- en verliesrekening gebracht. . . ƒ 140.000.— alleen aan aandeelhouders uitgekeerd . . . . „ 127.500.— geboekt t|f Reserve-rekening „ 1.483.554.20 geboekt Reserve v| toelagen aan personeel . . „ 28.000.— geboekt in mindering der emissiekosten. . . . „ 183.445.80 ƒ 1.962.500.— Het agio der emissie 1917 zal, na aftrek der kosten, ten bate der reserverekening komen. Ten laste der Winst- & Verliesrekening werden voorts nog gebracht voor emissiekosten ƒ 54.737.23, waaruit de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat de emissie van ƒ 9.000.000 kapitaal in totaal gekost heeft ƒ 238.183.03, of circa 2,6 %, hetgeen niet hoog is, daar ook syndicaten, welke de emissies garandeeren, beloond moeten worden voor het risico. Het reservefonds was, zooals wij boven zagen, onder UIt°. 1902 groot ƒ 240.000.—; dit bedrag was klein, in verhouding tot de risico's, welke geloopen werden; het was ƒ 500.000.— grooter geweest, doch om aan meer kapitaal te komen, werd dat bedrag in 1895 overgeboekt. De conservatieve richting deffirma-directrice was aan het kleine reservefonds niet vreemd; „de maatschappij is er voor de aandeelhouders" gaf ten deze de leiddraad. Gelijk wij reeds zagen was het fonds Ult°. 1902 groot ƒ 240.000.— en kwam daarbij als agio uit de emissies totaal „ 1.483.554.20 uit de winsten werd het in 1902|15 gedoteerd met ' „ 574.888.92 (waaronder ƒ 27.870.16 extra in 1911 wegens achteruitgang van het fonds door koersverlies). Bovendien werd om dezelfde reden in 1910 van het hoofd „Agio" Overgeboekt . . „ 150.000.— Uit verjaarde dividendbewijzen werd het fonds gestijfd met „ 3.870.— Transporteeren. . . ƒ 2.452.313.12 - 145 — Transport. . . ƒ 2.452.313.12 Met de belegging in effecten werd aan rente gekweekt ƒ 601.111.23 doch aan koersverliezen moest per saldo worden afgeschreven . . „ 307.596.— ƒ 293.515.23 bovendien moest als bewaarloon aan de Javasche Bank en aan diverse kleine kosten betaald worden „ « 11.754.98 zoodat deze wijze van belegging slechts heeft gerendeerd „ 281.760.25 Het reservefonds was derhalve Uit0. 1916 groot, ƒ 2.599.073.37 Toen in 1891 de Heer W. D. van Berckel, Kassier-Boekhouder bij de Mij., na 30-jarigen dienst eervol ontslag nam, bleken er geen bepalingen te bestaan, welke toelieten aan dergelijke oudgedienden een pensioen uit te keeren. Eene wijziging in de Statuten werd daarop in dat jaar aangebracht waarbij bepaald werd, dat aan ontslagen dienaren der Mij. ten laste der onkostenrekening door de Alg. vergadering eene jaarlijksche ondersteuning kon worden toegekend. Dientengevolge ontving de Heer Van Berckel voornoemd tot aan zijn overlijden in 1893 ƒ 3.000.— 'sj'aars. Vanat 1894 werd daarop telken jare uit de winsten zeker bedrag als „Reserve voor Toelagen aan Personeel" afgezonderd, welke reserve in effecten belegd werd, én op Ult°. 1901 was aangegroeid tot ƒ 48.000.— Ten laste der onkosten-rekening werd dat fonds gedoteerd in de jaren 1902|'11 met „ 122.899.06 en uit de winsten over die jaren met „ 123.694.86 bovendien ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan der Mij. in 1907 met „ 50.000.— uit het agio der emissie 1905 met „ 28.000.— Met de belegging in effecten werd aan rente gekweekt ƒ 73.322.79 aan koersverliezen per saldo verloren „ 19.458.75 ƒ 53.864.04 aan de Javasche Bank betaald voor bewaarloon en kleine kosten , 1.457.96 Zoodat met de belegging pro resto werd verdiend. „ 52.406.08 Dat fonds was derhalve Uit0. 1911 groot. . . .ƒ 425.000.— — 146 — Bij de Statutenwijziging, goedgekeurd in de alg. vergadering van 19 Juni 1912, werd dit saldo geschonken aan de stichting „Pensioen- & Ondersteuningsfonds voor het Personeel der Ned.^ Ind. Escompto Mij.", afzonderlijk buiten de Mij. om, beheerd. De vaste bijdrage uit de overwinst kwam toen te vervallen, doch eene vaste dotatie van 10 % over het bedrag der betaalde salarissen ten laste der onkostenrekening ingesteld, (er moet echter jaarlijks minstens 4 % dividend uitgekeerd kunnen worden, willen deze dotaties plaats hebben). * Hoe de zaken der Ned.-Ind. Escompto Mij. zich hebben uitgebreid zullen wij nader in détails doen zien; thans wenschen wij even de kantoren aan eene bespreking te onderwerpen. Gelijk wij vroeger zagen was het Hoofdkantoor te Batavia gevestigd, terwijl agentschappen bestonden te Soerabaja, Semarang, Padang, Weltevreden, Bandoeng, Tandjong-Priok en Amsterdam. In het tweede tijdvak werden agentschappen geopend te Chenbon (1902), Penang (1905), Makassar (1909), Djocja (1913), Tegal (1914) en 's-Gravenhage (1915). In Augustus 1916 werd nog een agentschap te Medan geopend. Van de wederwarighedeu der agentschappen wordt in de jaarverslagen bijna niet gesproken. Alleen het sluiten van die te Penang (1909) en Tandjong-Priok (1911) wordt omschreven als volgt: „Onze vestiging te Penang hebben wij om verschillende redenen „opgeheven. Op den afzet van Ned. Ind. of Nederlandsch product „aldaar, hebben wij schier geen invloed kunnen uitoefenen en wel „verre van een schakel te worden in ons bedrijf, bleek het agentschap veeleer een kink in den kabel, daar alles er anders ging „dan bij onze overige Indische kantoren, waar alles gericht is op „de aanwezigheid eener circulatiebank, die te Penang ontbreekt. „De omzet en verdiensten daar namen af, zoodra wij er strenger „de hand aan hielden, dat onze middelen buiten de speculatiën „die aldaar op groote schaal plaats hebben in aandeelen van tinmijnen en maatschappijen de rubbercultuur uitoefenende. In 1908 „werd door het agentschap zelfs geld verloren en in 1909 was „de winst zóó gering, dat wij begrepen ons personeel nuttiger „elders, op nationaal terrein te kunnen gebruiken. „Indien wij buiten beschouwing laten de koersverschillen, die „konden worden geboekt, toen de dollar den vasten koers van „2 s(4 d. kreeg, maakten wij dooreen nauwelijks 3 % van onze „aldaar vastliggende middelen. - 147 — „Wij besloten daarom tot eene verhuizing naar Makassar" enz. Het feit, dat te Penang „alles anders ging dan bij de overige Indische kantoren" en „het ontbreken daar ter plaatse eener circulatiebank" kunnen o.i. gerust worden aangemerkt als de doorslaande motieven, waarom de Heer Dinger besloot tot opheffing van een kantoor buiten Ned.-Indië, waartoe het initiatief niet van hem was uitgegaan en waarmede een terrein was betreden, dat hem onbekend en blijkbaar daarom niet sympathiek was. De middelen van het agentschap Penang zijn nimmer dienstbaar gemaakt aan speculatiën in tin- of rubberaandeelen, zooals men geneigd is uit het bovenstaande te lezen; de uitzettingen daar hebben steeds den toets eener nauwgezette kritiek kunnen doorstaan. Maar het spreekt vanzelf, dat de jonge vestiging aldaar niet kon en nooit mocht worden vergeleken met de sedert tal van jaren op Java werkende kantoren. Dat Penang niet aanstonds de beschikking zou erlangen over ruime middelen uit hoofde van giro's en deposito's behoeft geen betoog en dat deze branche, manco eene circulatiebank meer eigen middelen in beslag zou nemen, dan de Escompto Maatschappij voor hare kantoren op Java gewend was, is eveneens begrijpelijk. Onttrekken van middelen aan Penang, had noodwendig verminderende resultaten tengevolge, terwijl de in 1907|'08 ingetreden malaise in de Federated Malay States een verderen nadeeligen invloed op de resultaten van het bedrijf aldaar uitoefende. ' De vraag blijft daarom o.i. of wel verstandig is gehandeld te Penang terrein prijs te geven, dat met zooveel moeite was gewonnen. De eigen-vestiging aldaar zou o.i. voor het sedert te Medan geopend agentschap ëen waardevolle factor hebben beteekend. Ten opzichte van het Agentschap te Tandjong-Priok wordt in het verslag over 1911 aangeteekend: „Dit beantwoordde niet meer „aan het doel waarmede het was opgericht, doordat het zijn „werkkring langzamerhand in dier voege van aard had zien veranderen, dat hij veel meer bij een veembedrijf dan bij eene bankinstelling thuis behoorde. Derhalve sloten wij ons kantoor, tegelijkertijd ons personeel en onze zaken aldaar overdoende aan het „inmiddels opgerichte Batavia-Veem tegen geen andere vergoeding dan 50 winstbewijzen in die vennootschap, welke stukken „voorloopig pro memorie op onze balans zijn aangenomen." Tot Ult°. 1901 waren alle kantoren nog ondergebracht in gehuurde perceelen, waar men zich in beperkte ruimten moest — 148 — trachten te behelpen; vooral het hoofdkantoor-ex-pakhuis maakte een zeer onaanzienlijken indruk. Toen zich dus in 1902 de gelegenheid voordeed om een paar gebouwen naast dat kantoor in eigendom te verkrijgen, werd niet lang met den aankoop gewacht; na afbraak verrees aldaar het nieuwe gebouw, betrokken in 1904 waaraan in 1912 nog een vleugel na herbouwing werd toegevoegd. In 1908 werd een perceel te Amsterdam aangekocht en tot kantoor verbouwd, voor hetwelk totaal ƒ 250.000.— werd uitgetrokken, welk gebouw 12 Juni 1910 in gebruik genomen is. In 1911 werden nog perceelen te Semarang, Soerabaja en Bandoeng aangekocht om eigen gebouwen voor de agentschappen te hebben. Bandoeng kwam in 1912 gereed, Semarang en Soerabaja in 1913 en Cheribon in 1917. Onder Ult°. 1901 stond het hoofd „inventaris" te boek voor ' ƒ 20.000.— De beide eerstgenoemde perceelen te Batavia werden aangekocht voor ƒ 35.067.35 en stonden Uit0. 1903 te boek voor ƒ 34.130.10. Hoeveel nu de latere aankoopen en verbouwingen, alsmede aanschaffing van inventarisstukken -totaal gekost hebben, is niet uit de jaarverslagen na te gaan doch wij schatten die uitgaven in totaal op minstens. . „ 1.360.055.56 ƒ 1.380.055.56 Afgeschreven werd in de jaren 1902|'16. . . . „ 545.055.56 ƒ 835.000.— In 1914 werd een overtollig gedeelte van het perceel te Soerabaja verkocht voor „ 55.000.— De zes nieuwe gebouwen benevens een pakhuis te Tegal stonden op Ult°. 1916 te zamen met de inventarissen van 12 kantoren te boek voor ... ƒ 780.000.— De gebouwen alleen vertegenwoordigden naar eene in 1913 uitgevoerde schatting eene waarde van ƒ 996.500.—; eene stille reserve van ± ƒ 300.000.— zal derhalve wel onder het Hoofd „Gebouwen en Inventaris" schuilen, te meer omdat de geheele inventaris onder Ult°. 1916 afgeschreven was. Ten einde een overzicht te geven van de uitbreiding der zaken — 149 — in de jaren 1902|'15 doen wij thans volgen een staat, waarop de verschillende banktransacties worden aangegeven: (Zie pag. 150 en 151). Hierbij valt op te merken dat de omzet aan de kassen verdubbelde. De Escompto's namen nog méér toe. De Wisselhandel gaf varieerende cijfers te zien, de afgiften op Nederland, Frankrijk en Duitschland vertoonden evenals de remises naar Nederland vóór den oorlog een zeer bevredigende progressie. De oorlog moest hierbij natuurlijk afbreuk doen, evenals bij de escompto's; van geregelden handel kon bij die ongeregelde toestanden natuurlijk geen sprake zijn, vermoedelijk liet de Directie daarom, ten einde verkeerde gevolgtrekkingen te vermijden, de cijfers van 1915 en 1916 weg. Veel werk werd gemaakt van „vorderingen onder hypothecair verband"; de bedoeling daarbij was niet geld op langen termijn vast te leggen, doch integendeel spoedig terug te bekomen (bouwcredieten, oogstvoorschotten enz.). Eene bijzondere toename vertoonen de beleeningen met onderpand van fondsen; deze houdt verband met de uitbreiding, welke de effectenmarkt in Indië geleidelijk verkreeg; bij gebrek aan eene behoorlijke geldmarkt was het publiek, waar het voorschotten op effecten noodig had, aangewezen op de banken. Dit gaf o.a. ook aanleiding tot de oprichting in 1912 van De Ned.-Ind. Effectenex Prolongatiebank, waarin de N. I. Escompto Mij. deelnam voor ƒ 25.000.—; daarop ontvangt zij slechts 4 % rente 's jaars, doch daartegenover staat, dat zij over hare créatie volledige controle heeft. In het jaarverslag over 1912 zegt de Directie: aanleiding tot de oprichting dezer bank vonden wij in de vele tot ons komende aanvragen voor het financieren van nieuwe of uitbreiding van bestaande industriëele en landbouwondernemingen en het beleenen van aandeelen daarin, zaken die, hoe solied ook, door ons geacht werden minder te liggen op den weg eener instelling, die groote bedragen aan deposito's en opvorderbare saldi heeft loopen. Het bleek echter, dat de toevloed van effecten bleef aanhouden, in verband waarmede de N. I. Escompto Mij. in 1913 de beleeningsrente daarvoor van 6 opvoerde tot 714 % met ingang van 1 Jaunari 1914. De voorschotten op Uitzendingen naar Ned.-Indië namen in — 150 — Totaal omzet Afgifte door Indië op: jaren. b« de kassen E to>s in millioenen guldens. Nederland. Engeland. Frankrijk. 1902 265 21.436,436 ƒ10,094.036 £ 130,526 ƒ«. 1 022960 1903 277 20,900,161 , 9,000,202 „ 148,895 863448 1904 295 22,740,689 „ 11,712,420 , 199,745 834792 1905 358 23,747,360 „ 17,813,937 „ 337,715 " 865709 1906 389' 2 33.234,566 , 13,420.358 „ 584,423 1 247 319 1907 372 31.594,819 „ 16,522,468 „ 73,469 l '934,614 1908 387 31.466.750 „ 19,309,297 „ 154,887 " 1 409930 1909 422 27,030,121 „ 13,683,886 ,, 260,690 l 1,341.614 1910 508 39,606,431 „ 18,213.451 „ 1,299,994 , 4]376,638 1911 587 39,246,669 „ 22,238,940 „ 169,823 [ l!569,492 1912 6,1 43,091.023 , 21,583,548 , 242,479 " 2,057 891 1913 542'/2 53,778,823 . 24,556,061 „ 180,839 " 2Ï294206 1914 _ - » 16,289,358 , 118,580 J 986170 1915 — _ _ _ _' 1916 , — _ " _ _ Vorderingen Obligaties Beleeningen met onderpand van: . onder Hyp. met borg- ; (sub Ulto ) Jaren. . . . ,, — —- verband, ver-tocht en pand strektin: sub Ulto. Fondsen. Invoer- Uitvoer- Goederenen , I artikelen. artikelen. Producten. 1902 3,687,000 196,194,69 ƒ 605,206,99 ƒ 108,369,04 ƒ 1,214,240,42 ƒ 216 827 21 1903 5,323,764 283,813,56 „ 580,105.21 „ 63,782,- „ 1,252,991,43L 68a240 10 1904 5,393,524 269,044,98 L 570,770,42 ,, 78,714.65,, 2,473,70802| 719 65583 1905 7,909,034 326,368,33 „ 262,161,79, 410,147,98 „ 2,856.776,40 955 55848 1906 8,634,203 300,599,34 „ 567,386,27 „ 760,036,56 , 3,337,615,90, 689!l29,24 1907 9,034,412 585,251,381. 519,623,52,, 974,353,83 „ 2,458.804,14 , 692 43752 1908 10.136,088 560,706,16 , 676,201,22 , 656,179,54 , 2.895,326,27 , 72lio26,'l4 1909 12,120,525 745.608.12 , 928,023,41 ,1,392,240,35 , 2,060.023,49 859 73388 1910 14,907,982 1.771.012,13 , 2,018,270,20,, 587,592.83 „ 2,374,380.80 , 1 351 59691 1911 17,943,949 1,617,821,37 , 3,558,698,18 , 286,386,06!, 845,498.33 , 571,524/79 1912 20,821,220 2,147,491,20 , 5,465.449,69 , 246,165,741, 1,400,469,04 , 8l7!o6456 1913 22,325,250 1.876,401,95 , 5,754,323,23 , 470,122,46!, 1,914.439,25 73158330 1914 18,050,972 1,820,692,54 , 6,155,680,26 , 225,421,341, 2,043,469,46 "„ 1,895293'95 1915 20,744,678 2,508,566,14 , 6,636,353,15 , 328,780.32 „ 2,316,068,20 „ 4]o72,550/74 1916 35.058,717 2,986,299,57 „ 12,555,802,39 „ 759,627,17 „ 2,132,172,20 , 6,8I9,806!96 Geremitteerd door Indië naar Europa. — 151 - Duitschland. in guldens. in £ in francs. in RM. R.M. 1,053,967 5,877,313 436,053 1,638,114 316,547 864,791 5,613,-881 402,645 1,723,567 85,075 910,760 4,953,764 749,262 1,430,783 193,293 , 1,016,904 7,097,850 2,022,566 2,673,581 262,760 „ 1,374,372 6,410,706 761,061 2,270,028 418,705 „ 1,312,817 7,968,653 1,483,219 2,693,791 136,761 „ 1,442,698 9.088,387 1,111,747 4,596,511 137,384 „ 1,199,827 8,896,353 1,162,824 4,034,945 906,314 „ 3,226,434 11,798,525 1,293,001 4,327,888 2,368,611 , 1,722,007 12,445,146 1,396.280 2,988,614 1,717,233 , 1,609.740 13,294,498 1,354,336 3,746,662 901,185 „ 1.809,664 13,207,460 1,221,176 2.829,383 1,176,332 702,201 11,668,083 871,054 2,682,684 859,413 Effecten Voorschotten op: Deposito's vDeP°«ito's_ Kassiers- **" rekeningen sub Ulto. Uitz.n.Ned.- Producten sub Ulto. tocht sub suv, ijito • | Ind. sub Ulto. naar Europa. Ulto. 14,500,— 608,059,79 . 2,334,544,42 3,989,466,94 650,493,33 4,994,182 ' 14,500,— 618,486,81 2,850,989,82 4,035,103,48 645,918,68 6,227,372 317,434,72 607,118,— 4,408,613,01 4,794,069,94 1 631,474,45 7.337,944 965,586,46 668,592,23 2,112,868,82 5,657,387,86 641,615,38 7,422,820 451,471,83 1,602,304,70 3,528,402,06 5,798,656,65 647,470,04 6,392,516 . 405,727,59 1,782,311,90 4,854,891,22 6,057,511,97 635,576,75 6,200.198 425,730,99 1,564,191,48 2,441,169,66 7,205,629,03 555,436,29 8,287,953 126,486,63 1,450,226,51 5,792,844,01 10,025,143,02 410,488,12 9,432,543- 3,172,581,22 1,353,839,33 5,097,489,97 11,746,765,96 275,131,48 8,703,328 2,969,336,94 1,491,215,91 8,638,866,73 13,639,429,44 184.525,39 10,669,684 3,284,702,24 1,302,716,88 4,686,595,76 16,768,968,06 143,053.56 11,856,778 138,691,13 1,274,926,- 2,383,648,19 14,705,932,87 80,504,25 8,784,413 225,421,34 1,371,864,08 1,387,566,21 12,101,734,90 62.599,01 9,208,304 443,889,07 1,662,760,99 919,782,22 12,871,578.13 40,642,77 16,134,338 237,267,82 4,964,253,16 267,606,69 '77^16^76386^ 26,235,334 — 152 — zeer belangrijke mate toe; het totaal der verleende voorschotten steeg van ± ƒ 2.600.000.— in 1904 tot ± ƒ 7.800.000.— in 1913; de oorlog liet daarop natuurlijk zijn invloed gelden, doch. in 1915 was het bedrag nog ± ƒ 6.800.000.— groot; door de sterk toenemende zaken met Noord-Amerika en Japan, was het totaal dezer voorschotten in 1916 niet minder dan ƒ 13.476.541.22. Voorschotten op producten naar Europa hadden meer van den oorlog te lijden, zooals aan de cijfers te zien is. Het bedrag der deposito's steeg van 4 millioen in 1902 tot 16.7 millioen in 1912; de daarop volgende economisch minder gunstige jaren 1913 en 1914 alsmede de oorlog waren oorzaken eener tijdelijke vermindering; de oorlogswinsten deden sedert 1915 de deposito's weer toenemen. Waar sinds 1907 het Gouvernement van Ned.-Indië voor hare ambtenaren het stellen van borgtocht zeer heeft beperkt, zijn de deposito's voor borgtocht bij de Escompto dientengevolge afgenomen tot een niet noemenswaardig bedrag en daarin vond de Directie Ult°. 1916 aanleiding deze deposito's niet meer afzonderlijk in de balans op te nemen. Als bewijs van vertrouwen in de Mij. kan worden aangemerkt behalve het stijgen der deposito's, ook dat der kassiersrekeningen. In 1915 ontstond tengevolge van ruime winsten, behaald door de speculatieve 2e hand speciaal in suiker en koffie, hooge opbrengsten van vele producten en gebrek en onzekerheid voor veilig emplooi, zoo'n ruimte van geld dat de toename der saldi kassiersrekening drong tot verlaagde rente-vergoeding en zelfs tot afwijzing van gelden, aangeboden door anderen, dan de geregelde cliënten. Geven wij thans een overzicht van de voornaamste posten der winst- en verliesrekeningen, alsmede van het kapitaal, zooals dat in werkelijkheid tot de winsten heeft bijgedragen (hierbij derhalve in aanmerking genomen de data, waarop de telkens verhoogde kapitalen in kas zijn gevloeid). Interest. Provisie. Agio. Jarei!" |In%van|In°/0van|In%van In%van|In0/ovan|In0/0van In°/0van In°/ovan|In0/0var de bruto de netto het ka- de bruto de netto het ka- de bruto de netto het kaI I winst. I winst. | pitaal. winst. [ winst. | pitaal. I winst winst. | pitaal. 1902 ƒ 387,099,28 100,- j 146,4 12,9 \f 121,394,89! 31,3 45,9 I 4 - |/ 232J8IJ3I 60,1 88,1 7,8 1903 „ 357,829,82 114—1 134,9 11,9 „ 118,673,49 37,8 44,7 4,- j„ 206,765,83] 65,9 78— 6,9 1904 „ 158,892,90 57,7 59.5 5,3 „ 136,228,97 49,5 51,— 4,5 „ 336,070,48 122— 125,8 11,2 1905 „ 363,836,87 82,7 | 94,6 8,1 „ 162,452,99 36,9 42,2 3,6 |„ 339,488,23 77,2 88,2 7,5 1906 „ 587,724,19 83,5 129,3 9,8 „ 144,509,58 20,5 31,8 2,4 „ 443,550,14 63,— 97,6 7,4 1907 „ 854,881,75 82,2 146,3 14,2 „ 244,481,44 23,5 41,8 4,1 „ 419,981,35 40,4 71,9 7,- 1908 „ 718,687,02 76,7 135,4 12,- „ 175,386,87 18.7 33— 2,9 L 546,147,41 58,3 102,9 9,1 1909 „ 445,792,56 58,1 66,8 5,9 „ 228,580,23 29,8 34,2 3,1 „ 620,157,22 80,8 92,8 8,3 1910 „ 623,067,07 62,0 93,2 8,3 „ 196,570,60 19,6 29,4 2,6 „ 706,184,99 70,4 105,6 9,4 1911 „ 481,473,81 59,4 68,7 6,4 „ 233,023,49 29,— 33,3 3,1 „ 651.246,86 80,2 92.9 8.7 1912 „ 734,615,76 70,2* 88,2 8,9 „ 242,939,25 23,1 29,2 I 2,9 „ 669,298,36 64 — 80,3 8,1 1913 „ 1,207,672.12 97,— 123,8 12,4 „ 227,630,23 18,2 23,4 2,3 „ 517,765,90 41,6 I 53,2 5,3 1914 „ 1,102,694,37 132,7 174,6 10,5 „ 200,363,75 24,1 31,7 1,9 „ 258,008,94 31,1 40,9 2,5 19.15 „ 1,079,816,72 89,2 107,8 10,3 „ 283,902,48 23,5 28,4 2,7 , 564,683,16 46,7 56,5 5,4 1916 . 1,383,378,74 93,7 106,— 13,1 „ 568,311,05 38,5 43,5 5,4 , 667,833,861 45,2 51,1 6,3 1 I I 1902—'16\f 10,487,462,98 84,-1 110,— 10,1 \f 3,284,449,311 26,3 I 34,4 3,2 \f 7.179,964,46 75,3 57,5 7,— 1888—'011„ 3,789,400,63 75,9 | 144,4 12,4 |„ 1,116,065,14| 22,4 | 42,6 3,7 („2,181,279,33 43,7 83,1 7,1 I m co I Totaal der Winstposten. Onkosten Belastingen en Emissiekosten. Bruto Winst. I ln % van I ln % van 11n o/o van In°/0 van I In% van In/ovan In % van de bruto de netto het kapi- de bruto de netto hetkapi- hetkapi- j winst. I winst. I taal. winst. | winst. taal. taal. 1902 ƒ 741,275.90 191,4 280,4 24,7 ƒ 354,022,43 91,4 - 133,9 11,8 ƒ 387,253.47 12,9 1903 , 683,269,14 217,7 257,6 22,8 „ 369,509,90 117,7 139,3 12,3 „ 313,759,24 10,5 1904 „ 631,192,35 229.2 236,3 21 - „ 355,852,67 129,2 133,2 11,9 „ 275,339,68 9,1 1905 .. 865,778.09| 196,8 225,— 19,2 „ 425,862,97 96,8 110.7 9,5 „ 439,915,12 9,7 1906 „ 1,175,783,91 167,— 258,7 19,6 „ 471.628.75 67— 103,6 7,8 „ 704,155,16 11,8 1907 „ 1,519,344,54 146,1 260 — 25,3 „ 479,513,60 46,1 82,1 8,— „ 1,039,830,94 17,3 1908 „ 1,440,221,30 153,7 271,3 24,— „ 503.388,12 53,7 94,8 8,4 „ 936,833,18 15,6 1909 „ 1.294,530,01 166,7 193,8 17,3 „ 527.506,09 68.7 79 — 7.1 „ 767,023.92 10,2 1910 „ 1,525,822,66 152 — 228,2 20,3 „ 521,833,38 52,— 78,1 7,— „ 1,003,989,28 13,3 1911 „ 1,365,744,16 168,6 194,9 18,2 „ 555,889,99 68,6 79,4 7,4 „ 809,854,17 10,8 1912 „ 1,646,853,37 157,3 197,7 19,9 „ 599,574,67 57,3 72,— 7.2 „ 1,047,278.70 12,7 1913 „ 1,953.068,25 156,8 200.4 20— „ 707,553.15 56,8 72,7 7.4 „ 1,245,515,10 12,6 1914 „ 1,561,067,06 187,9 247,2 14,9 „ 730,236,57 87,9 115,6 7,— „ 830,830,49 7,9 1915 „ 1,928,402,36 159,4 192,7 18,4 „ 718,721,68 59,4 72,— 6,9 „ 1,209,680,68 11,5 1916 „ 2,619,523,65 177,4 200,7 24,9 „ 1,142,613,96 77,4 87,5 10,9 „ 1,476,909,69 14 — 1902-M6 ƒ 20,951,876,751 ïmfi 219,8 I 20,2 ƒ8,463,707.93 6^8 88^ i 82 ƒ12,488,168,82 I 12,1 1888-'01 „ 7,086,745,lo| 141,9 270,1 | 23,2 „ 2,093,793,27V2 41,9 80— | 6,9 „ 4,992,951,82'/2| 16,3 I w I Afschrijvingen. Netto Winst. I ln-s< .—- 335,868,94 ƒ287,273,28 ƒ 1,492,802,75 1911 „ 22,588,17 „ 47,662,04 , 5,000,—ƒ 34,105,01 , 109,355,22 1912 . 50,000- „ 66,267,21 „ 91,956,65 ƒ 6000.- „ 214,223.86 1913 „ 23.C61.61 , 22,281,68 ,166,626,55 , 59,592,80 , 271,562,64 1914 „ 13,869,86] , 99,122,97 „ 36,983,97 , 49,251,48 , 199.228,28 1915 „ 65,167,95 » 113,704,82 , 28,061-, 3,206,— , 210,139,77 1916 , 83,094.69 , 83,703,73 „ 5,000— — — 171,798,42 ƒ545,055,56 ƒ 1,925,545,20 ƒ 75,76',38 ƒ345,145.69 ƒ65,592.80 ƒ 2,957,100,63 — 158 — De afschrijvingen op de gebouwen kunnen gevoegelijk buiten bespreking blijven, zij zijn ruim genomen en bedroegen totaal in de 15 jaar ± 40 % van den kostprijs. Dubieuse Debiteuren en ongeliquideerde vorderingen vereischen meer toelichting. Het tweede tijdperk was niet zoo zorgwekkend als het eerste; de cultures hadden eene opleving en de terugslag daarvan werd op het geheele gebied van den handel gevoeld; de faillissementen onder Europeesche importfirma's en de Chineesche en Arabische tweede hand waren lang niet zoo talrijk. De Escompto Mij. had dan ook uit dien hoofde slechts één groot verlies, dat bij de „Generale Mij. voor den Handel met Ned.-Indië" in 1907 gefailleerd. Bij de „Import Mij. Semawis" in 1908 was zij matig betrokken. Voorts werden nog een paar kwade posten vereffend: de Houtaankap Mij. Wijsman in 1902, een houtzaagmolen te Buitenzorg in 1907 en de Machine- <& Werktuighandel Mij. de Vlijt in 1910 (deze echter door dading). De relatiën met de suikerfabrieken Trangkil en Kenongo hebben aan de Directie der Escompto veel hoofdbrekens gekost; einde 1913 echter stonden beide fabrieken credit in de boeken, dank zij de mooie suikerprijzen vanaf 1903. Eene zaak, waar in geld gehandeld wordt, staat natuurlijk bloot aan diverse malversatiën, diefstal enz. De Escompto Mij. was enkele malen dupe (evenals andere banken) o.a. in 1896 met een valsche chèque van ƒ 9500.—; in 1909 kwamen malversatiën voor bij het correspondentschap te Solo; in 1912 een valsche chèque van ƒ 6000.—; in 1913 geruchtmakende diefstallen waardoor ± ƒ 59.000 werd verloren. Hoe ernstig ook gewaakt wordt tegen verliezen uit dergelijken hoofde, deze zullen blijven voorkomen en zijn niet afdoende tegen te gaan, omdat op het personeel moet vertrouwd worden. Van 1902 t|m 1910 bedroeg het saldo der afschrijvingen op Dubieuse Debiteuren ƒ 1.492.802.75 of gemiddeld per jaar ƒ 165.867.—; in de jaren 1911 tot 1916 gemiddeld ƒ 72.124.— waaruit de conclusie te trekken is, dat sedert 1911 zeer voorzichtig gewerkt wordt. Schijnbaar is daarmede in tegenspraak een verlies op effecten sedert 1911 van ƒ 345.145.69, doch hierbij dient bedacht te worden, dat alle koersen van effecten juist sedert 1911 tot in 1915 belangrijk zijn teruggeloopen tengevolge der min gunstige — 159 — economische verhoudingen in Europa. Dit verlies kan dus beschouwd worden als door overmacht toegebracht. De Directie nam zelfs den voorzorgsmaatregel in 1913 haar voorraad effecten grootendeels te realiseeren; daardoor werden bij de crisis van 1914 grootere verliezen bespaard. Vroeger zagen wij reeds, dat met de belegging in effecten der reservefondsen door koersdalingen eveneens veel winstderving ontstond. Een en ander had zoodanige aandacht bij de Directie, dat vanaf 1914 één der Directieleden de leiding overnam van het kantoor te Amsterdam, dat uit den aard der zaak met de taak belast is ter beurze aldaar effecten aan te koopen en te verkoopen. Volgens bovenbedoelde staten was de netto winst verkregen uit de posten: Interest ƒ 10.487.462.98 Provisie „ 3.284.449.31 Agio . „ 7.179.964.46 ƒ20.951.876.75 De onkosten bedroegen „ 8.463.707.93 ƒ 12.488.168.82 Afgeschreven werd pro saldo „ 2.957.100.63 De netto winst was dus groot ƒ 9.531.068.19 bij: saldo 1901 „ 2.274.05 uit het agio bij emissies behaald, kwam extra tot uitdeeling 267.500.—*; De verdeelde winst was derhalve ƒ 9.800.842.24 Van deze winst werd uitgekeerd: aan aandeelhouders . . . . . ƒ 8.563.750.— „ reservefonds „ 574.888.92 „ directeuren „ 373.403.75 „ commissarissen „ 75.268.59 „ personeel „ 202.213.45 ƒ 9.789.524.71 Saldo overgebracht op 1917 „ 11.317.53 als boven. . . ƒ 9.800.842.24 Gespecificeerd hadden telken jare de winstverdeelingen als volgt plaats: *) in de jaren 1905 ƒ 60.000.— 1906 ƒ 80.000, 1912 en 1913 telkens ƒ 63.750.—. — 160 — Jaren. Dividend, in °/o- Reservef. j Directeuren.j Commiss. j Personeel, l-j-^g^p^g 1902 \f 240,000 - 8 ƒ 10,112,881/ 5,903,671ƒ 1,475,92 ƒ 1,475,91 ƒ 6,100,- 1903 240000—I 8 „ 10,372,04 „ 6,027,76 „ 1,506,94'„ 1,506,94 , 6,169,16 1904 " 240'000,-1 8 , 10,922,33 , 6,331.30, 1,582.82], 1,582,82 , 6,374,04 1905 " 400000,-1 8 „ 17,951,891, 10,472,61 „ 2,618.15 , 2,618,15 , 10,792,27 1906 " 480 000,-1 8 , 21,728,82 , 12.692,22,, 3,173,05 , 3,173,06 , 13,274,67 1907 " 480 000,- 8 „ 21,818,22 , 12,641,65 , 3,160,41 „ 3,160,41 , 64,322,90 1908 \" 480000 - 8 „ 21,089,47 „ 12,385,50 , 3,096,37 „ 3,096,37 , 12,682,80 1909 " 600000 — 8 „ 26,409,69 , 15,802,23 , 3,950,56 ., 3,950,56 , 15,879,95 1910 " 600 000- 8 „ 27.526,43 , 15,843,05 , 3,960,76]„ 3,960,76 „ 18,090,63 1911 " 600'000,- 8 „ 54,494,23 , 15,974,44 , 3,993,61 „ 3,993,61 „ 20,008,44 1912 L 765,000— 8'/2„ 69,649,07 , 50,629,52 ,, 12.000.—L —,- „ —.— 1913 „ 892,500— 8'/2 „ 78,878,30 , 57,338,45 „ 10,750— „ —,—j„ ' —.- 1914 „ 630,000,— 6 , —,— „ —, — „ —.— . — >—L — — 1915 866,250,— 8'/4 „ 68,913,30 „ 50,094,66 „ 12,000 — „ —,— — — 1916 L 1,050,000,- . 10 „ 135,022.25 , 101,266,69 , 12,000,- , -,-]„ -,- |/8,563,750 | 121 '/4|ƒ 574,888,92|/ 373,403,751/ 75,268,59|/ 28,518,59|n73,694.86 Sedert 1912 deelen „personeel" en „reserve toelagen personeel" niet meer in de winst mede aangezien de Stichting Pensioenfonds, als vroeger vermeld eene jaarlijksche bijdrage ten laste der onkostenrekening ontvangt. De- balansen van de Ned.-Ind. Escompto worden zóó gedetailleerd opgegeven, dat zij daardoor minder overzichtelijk worden. Wij zijn zoo vrij geweest enkele hoofden bijeen te voegen, waardoor de lezer zich een beter oordeel kan vormen; deze verkorte balansen zien er aldus uit: Debet. .- | Kas, Pröïoiiga- |__ , _ I ÏDÜbieuse Debi-| ebouwerl In_ ties. Gouden & Effecten en Be- Beleeningen en teuren na af- Oebouwen ln laren zilveren munt leggingen Ré- Debiteuren, trek der daar- ventaris. Kan- Jaren' enz. Promessen servefondsen Voorschotten- voor gemaakte toorbehoeften. en Wissels. 1 serveIonQsen- | 1 reserves. 1 1902 \f 9679,162,731/ 315,451,8ll/ 4,955,526,71/1,127,555,781/ 101,343,13 / 66,486,77 1903 i 10457 715 38 , 364,381,29|, 5,473,718,281, 1,175,134,39 „ 98,875,14 , 70,883,86 1904 I" 12278021,32 , 827,759,18 , 7,035,087,05 , 904,709,24, 119,092,55, 109,058,57 1905 " 15.094,713,621, 1,680,542,28 , 7,697,664,35 „ 1,315,669,13 „ 68,637,56 , 111,914,49 1906 " 14 975 584,36 .1,406,780,97 , 9,813,686,48 ,1,355,868,20 , 58,321,66 , 93,420,75 1907 * 13 924 817,60 „ 1,465,354,35 , 11,163,075,57L 1,033,371,79 „ 88,792,63 „ 89,631,45 1908 " 14185 189,96, 1.553,054,93,10,596,044,85,, 1,716,742,53 , 450,419,15, 172,681,89 1909 L18.385,006,01L 1,569,423.20 , 11,330,176,24 ,,1,622,064,77 , 64,489,71 , 133,189,60 1910 16.883,353,06 , 5,202,859.93 „ 13,016,859,10 „ 1,393,348,56 „ 1 - , 278,447,79 1911 „ 22,135,856,30 „ 4,526,821,95 „ 12,453,844,93 „1,351,059,60 , 1 — , 576,267,29 1912 „ 23,040,078,19 , 5,077,326,72 „ 17,954,-673,13 „ 1,324,335,25, 1 - , 707,616,90 1913 „ 17,794,580,86, 1.912,374,51 „ 19,634,121,82, 1,416.422,64, 1,—L 875,343,24 1914 14,913,268,48 , 2,307,287.56,19,353,306,79 , 406,378,31 , 1 -, 835,721,74 1915 „ 20,098,191,59 „ 2,382,726,52 „22,842,334,51 „ 580,752,51 , 1 - , 792,185,10 1916 „ 26,271,496,19 , 2,762,069,71 „36,912,418,33 , 680,710,90, 1,-„ 799,244,60 — 161 — Credit. j Kassiersreke- Jaren. Kapitaal. Reservefondsen.} ningen en Crediteuren. Saldo Winst. j Deposito's. 1902 I ƒ 3,000,000- ƒ 407,727,73 ƒ 9,788,772,39 ƒ 3,047,463,37 ƒ 1,563,44 1903 „ 3,000,000— „ 446,253,63 „ 10,908,394,46 „ 3,284,894,60 „ 1,165,65 1904 „ 4,000,000,— „ 592,000,— „ 12,763,489,22 „ 3,916,657,65 „ 1,581,04 1905 „ 5,000,000,— „ 811,000— „ 13,852,994,76 „ 6,303,201,27] „ 1,945,40 1906 I 6,000,000,- „ 1,201,000,- „ 15,338,544,19 „ 5,161,599,81 „ 2,518,42 1907 „ 6,000,000,— „ 1,000,000— „ 13,512,421,35 „ 7,250,929,57 „ 1,692,47 1908 „ 6,000,000- „ 1,118,500— , 16,148,651,54 „ 5,406,762,24 „ 219,53 1909 „ 7,500,000,— ,, 1,410,000,— n 19,431,026,05 „ 4,761,248,73 „ , • 2,074,75 1910 „ 7,500,000—1 „ 1,500,000,— „ 22,007,644,851 n 5,766,411,13 „ 813,46 1911 „ 7,500,000- „ 1,575,000- „ 24,993,639,771 „ 6,972,363,22 „ ' 2,848,08 1912 „ 9,000,000- „ 1,577,486,75 „ 32,672,923,45 „ 4,851,246,66 „ 2,374,33 1913 „ 10,500,000— „ 1,975,018,82 , 24,553,067,30 „ 4,604,147,91 „ 610,04 1914 „ 10,500,000- „ 2,025,417,42 „ 20,986,791,32 „ 4,301,542,89 „ , 2,212,25 1915 „ 10,500,000,— „ 2,037,944,33 „ 25,219,213,62 „ 8,934,538,08 „ 4,495,20 1916 I „ 12,000,000,— „ 2,599,073,37 „ 43,923,781,36] „ ' 8,891,768,47| „ 11,317,53 Deze balansen vereischen weinig toelichting; zij geven blijk van flink toenemende zaken. Het is wel interessant even de verhouding na te gaan, waarin de Deposito's en Kassiersrekeningen totaal stonden tegenover Kapitaal -+- Reservefonds. In procenten uitgedrukt" waren die verhoudingen: einde 1902 287 % 1903 317 „ 1904 278 „ n 1905 238 „ 1906 213 ,, 1907 193 „ „ 1908 227 „ 1909 218 „ 1910 244 „ 1911 275 „ 1912 389 „ 1913 197 „ 1914 168 „ 1915 201 „ 1916 301 „ Hoewel nu die verhouding gewoonlijk 2 : 1 is, wordt zij slechts zeer zelden 3 : 1 en toch is zulks voor eene bankinstelling zeer — 162 — gewenscht, daar de marge tusschen te betalen en te maken inte-' rest eene niet onaardige bijslag op het dividend geeft. Deze opmerking treedt nog meer aan het licht, wanneer wij het gezamenlijk opereerend kapitaal (kapitaal, reservefondsen, kas-siersrekeningen en deposito's te zamen) berekenen, en dan zien, hoeveel winst daarmede in procenten behaald werd. I waarvan Opereerend kapitaal. Bruto Winst in procenten. einde 1902 ƒ 13,196,500,12 2.9 „ 1903 „ 14,354,648,09 2.2 „ 1904 „ 17,355,489,22 1.6 „ 1905 „ 19,663,994,76 2.2 „ 1906 „ 22,539,544,19 3.1 „ 1907 „ 20,512,421,35 5.1 „ 1908 „ 23,267,151,54 4.'— „ 1909 | „ 28,341,026,05 2.7 „ 1910 „ 31,007,644,85 3.2 „ 1911 „ 34,068,639,77 2.4 „ 1912 „ 43,250,410,20 2.4 „ 1ÖI3 J „ 37,028,086,12 3.4 „ 1914 „ 33,512,208,74 2.5 „ 1915 „ 37,757,157.95 3.2 „ 1916 „ 57,023,854,73 2.6 Hiermede zijn wij aan het einde onzer studie over de Ned.-Ind/ Escompto Mij. gekomen. Wij vermeenen dat hare aandeelen ovei' het algemeen bij het Indische beleggingspubliek nog te weinig bekend zijn. Velen lieten zich misleiden door de groote afschrijvingen, welke tot 1910 noodig waren, en zagen daardoor de einduitkomst, een zeer behoorlijk dividend, over het hoofd. Vermoedelijk is de oorzaak tevens te zoeken in het feit, dat de aandeelen op naam staan. Wij teekenen hier aan, dat ƒ 1.150.000.— Certificaten van aandeel in omloop zijn. Ten einde aan dien omloop meerdere uitbreiding te geven besloot de Directie om de omwisseling van aandeelen in Certificaten van aandeel zonder kosten te doen geschieden, terwijl de dividendcoupons van certificaten van aandeel zonder aftrek van commissie zullen worden betaald, een besluit dat zeer zeker algemeene navolging verdient! Wij meenen met onze uitvoerige bespreking van de toestanden bij de Maatschappij sedert hare wording tot groot banklichaam te hebben kunnen laten zien dat de Sturm- und Drangperiode achter den rug is en het beheer thans op kalme, bezadigde wijze wordt gevoerd, HOOFDSTUK V. DE NED. IND. LANDBOUW MAATSCHAPPIJ. Om de Ned. Ind. Handelsbank, welke tengevolge harer te groote .cultuurrelaties door de suikercrisis van 1884 in financïëele moeilijkheden was geraakt, weder öp de been te helpen, moest zij eene reorganisatie ondergaan: Daarbij werd op den voorgrond gesteld" scheiding harer operaties; zij zou zich voortaan slechts op bankgebied bewegen, terwijl eene nieuwe maatschappij hare cultuurbelangen zou overnemen en verder exploiteeren. Daartoe werd op 13 December 1884 te Amsterdam opgericht de Ned. Ind. Landbouw Mij. met een maatschappelijk aandeelenkapitaal van ƒ 9.000.000.—. Aan de Ned. Ind. Handelsbank werden uitgereikt ter betaling van het belang, dat die bank destijds bezat bij landbouw- en nijverheidsondernemingen in Ned. Indië en welk belang (op ulto. Sept. 1884 eene boekwaarde van ƒ 12.800.000.— vertegenwoordigende) in zijn geheel door de Ned. Ind. Landbouw Mij. werd overgenomen, bijna alle aandeelen in die Landbouw Mij. (nom. ƒ 6000.— staat uit en is in handen van het bestuur der N. I. L. M.). Bedrijfskapitaal had de Landbouw Mij. dus toen nog niet. Zij verkreeg dit door uitgifte van ƒ 9.000.000.— in 5 %'s obligaties. Om de plaatsing daarvan te bevorderen werd op elke obligatie van ƒ 1000.— een „bewijs van deelgerechtigheid" uitgereikt. Deze 9000 bewijzen (in de wandeling „lappen Landbouw" genoemd) gaven gezamenlijk recht op 20 % van de overwinst der maatschappij na uitkeering van 5 % dividend op het aandeelenkapitaal. Na het boekjaar 1921 vervalt dit recht en worden de bewijzen van deelgerechtigdheid dus waardeloos. De emissie slaagde volkomen, dank zij de corypheën van den handel in Holland, die het niet aan steun lieten ontbreken. De Ned. Ind. Landbouw Mij. kou dus haar bedrijf aanvangen. — 164 — Aan het einde van het eerste boekjaar (1885) was door haar aan interest en commissie verdiend ƒ 1.517.339.12 waartegenover stonden: Onkosten . ƒ. 76.894.49 Dienst der Obl. leen „ 470.099.28 „ 546.993.77 ƒ 970.345.35 Afgeschreven werd. . g.- . . „ 49.465.53^2 en overgebracht op Reserve dubieuse cultuurbelangen. . „ 7-75.000.— „ 824.465.53y2 waarna als verdeelbare winst overschoot. . . ƒ 145.879.81 y2 waarvan werd uitgekeerd 1.62 % dividend en op nieuwe rekening overgebracht ƒ 79.81 >/2. Hare eerste balans zag er als volgt uit: Debet. Kas, Prolongaties, Effecten, Banksaldi. ... ƒ 6.828.317.451/2 Meubilair • „ 1.335.47 Diverse Debiteuren „ 558.705.52 Aandeelen in Landelijke Ondernemingen ƒ 1.184.292.48 Voorschotten: Op Suiker . . „ 5.028.296.83 „ Koffie „ 386.356.28 ,. Thee en kinabast . . . . „ 415.996.— „ Diversen „ 1.223.550.— onder hypothecair verband. . . „ 7.760.269.87 op Landelijke Ondernemingen. . „ 202.725.— „ 16.201.486.46 ƒ 23.589.844.901/2 Credit. Kapitaal. ƒ 9.000.000.— Obligatieleening „ 9.000.000.— Reserve voor dubieuse Deb. t|z Inbreng Handelsbank . „ 3.800.000.— Reserve voor dubieuse Debiteuren 1885. . . . „ 775.000.— Diverse Crediteuren „ 864.090.09 Verrekeningsposten „ 4.875.— Dividend 1885 „ 145.800.— Saldo winst „ 79.81'/2 ƒ 23.589.844.901/2 — 165 — De plaatsing van ƒ 3.800.000.— op „Reserve voor dubieuse cultuurbelangen" is natuurlijk slechts het gevolg van de overname van ƒ 12.800.000.— aan vorderingen voor een bedrag van ƒ 9.000.000.— aan aandeelen Landbouw Mij., maar dat de Directie het noodig vond om reeds in het eerste jaar ƒ 775.000.— extra op Cultuurbelangen te reserveeren, is wel een bewijs, dat zij de overgenomen activa niet in schitterenden toestand achtte. Eene der voornaamste relaties van de Landbouw Mij. is tot en met 1910 geweest': de Pamanoekan- en Tjiassemlanden, maar tevens eene relatie, welke haar veel hoofdbrekens bezorgde. Wanneer nu slechts de zorg naar behooren beloond ware geworden door gunstige resultaten, dan zou zij er vrede mede kunnen gehad hebben, doch tegenover enkele goede jaren, stonden verscheidene slechte, welke maakten, dat een vrij groot deel der winsten van de Landbouw Mij. moest gereserveerd worden tegen de vorderingen op deze groote relatie. Op 16 Dec. 1886 brachten de Heeren J. T. en E. C. Hofland hun eigendom, de Pamanoekan- en Tjiassemlanden, in in eene naamlooze vennootschap: „Mij. tot Exploitatie der Pamanoekanen Tjiassemlanden", opgericht met een maatschappelijk kapitaal van ƒ 7.500.000.—, waarvan echter slechts ƒ 5.200.000.— in aandeelen van ƒ 1000.— uitgegeven werden. Voor hun inbreng ontvingen de gebroeders Hofland 400 aandeelen op naam, uitmakende Serie A, 2675 aandeelen B en 2100 aandeelen C. Aan het Bestuur der nieuwe maatschappij werden afgedragen 25 aandeelen B. De Directie kwam in handen der Vertegenwoordigers op Java van jde Ned. Ind. Landbouw Mij. Tegen roya der hypotheken, vroeger verstrekt op de Pamanoekan- en Tjiassemlanden, verkreeg de N. i: Landbouw Mij. in eigendom vorenbedoelde aandeelen B en C in de nieuwe maatschappij, dus tot eene gezamenlijke nominale waarde van j 4.775.000.— welke werden geacht eene reëele waarde te bezitten van ƒ 2.840.000.— (balans Landbouw Mij. 1886). Uit het jaarverslag 1886 blijkt tevens, dat onder de „Reserve op Dubieuse Debiteuren t|z Inbreng Ned. Ind. Handelsbank" ad ƒ 3.800.000.— op Ult°. 1885 de Pamanoekan- en Tjiassemlanden voorkwamen met ƒ 2.160.150:27, waardoor deze reserve dus werd teruggebracht tot ƒ 1.639.849.73. — 166 — Voorts was onder „Reserve op Dubieuse Debiteuren 1885" ad ƒ 775.000.— inbegrepen ƒ 375.000.— ten laste der evengenoemde landen, welk eerste bedrag op gelijke wijze werd teruggebracht tot ƒ 400.000.—. Hoeveel de Ned. Ind. Handelsbank vóór de overdracht op de N. I. Landbouw Mij. reeds afgeschreven had op hare vorderingen ten laste der Pamanoekan- en Tjiassemlanden, blijkt niet, evenmin hoe groot ten tijde der roya het bedrag was der hypotheken op die landen verstrekt door de Landb. Mij.. Dit laatste bedrag zal echter weinig van de aangenomen boekwaarde, ad ƒ 2.840.000.— der aandeelen B. en C. bovenbedoeld, verschillen. Het nominaal bedrag dier aandeelen was. . . ƒ 4.775.000.— In 1888 werden van - die aandeelen verkocht nom ƒ 70.000 „ 1893 werden verkocht (?). . . „ 16.000 „ 1894 „ „ . . . „ 100.000 „ 186.000.— ƒ 4.589.000.— Bijgekocht werden: in 1891 op publ. vend. voor ƒ 21.133.88 aand. A. „ 46.000.— „ 1892 • . „ 60.000.— „ 1904 . . „ 100.000.— „ 1906 „ 75.000.— zoodat de Landbouw Mij. ten laatste in het bezit was van nom , . ... ƒ 4.870.000.— welke Ult°. 1909 in de boeken voorkwamen met ƒ 1.—. Uit de jaarverslagen blijkt niet (behalve bij den aankoop van de 46 aandeelen A in 1891) hoeveel voor de gekochte aandeelen is betaald geworden, evenmin hoeveel voor de verkochte stukken binnenkwam, zoodat in geen enkel opzicht te traceeren valt wat de 4870 aandeelen op Ult°. 1909 per slot van rekening gekost hebben. De aankoop in 1892 van 60 aandeelen brengt geen verandering in de totale boekwaarde! Eene toelichting op de balans van 1893 vermeldt: „Aandeelen „in de Mij. tot Expl. der P. & T. Landen B en C ƒ 2.816.333.88; op „de boekwaarde van deze aandeelen valt eene vermindering te „constateeren van ƒ 34.800.—. De dat bedrag representeerende „aandeelen werden op de rekening in Nederland overgeboekt". Hieruit leiden wij af, dat 16 aandeelen tot dat bedrag verkocht werden. — 167 - In het jaar 1895 — toen ƒ 138.000.— op de boekwaarde werd afgeschreven — toont de boekwaarde van alle aandeelen nog extra ƒ 5000.— minder aan, dan het jaar te voren! Hoe die post van ƒ 5000.— ontstaan is, wordt nergens toegelicht; wij beschouwen deze derhalve als eene extra afschrijving, over de effectenrekening loopende. Dit alles in aanmerking nemende, komen wij tot de volgende opstelling van de rekening boekwaarde „Aandeelen in de Mij. tot Expl. der Pam. & Tjiassemlanden" getraceerd uit de jaarverslagen: . • Bijgekomen op ulto. 1886 ƒ2.840.000.— in de jaren: 1891 ƒ 21.133.88 1904 „ 5.086.82 1906 . . . . . . „ 73.999.— ,, 100.219.70 ƒ2.940.219.70 Afgeschreven in de jaren: 1888 ƒ 10.000.— 1893 . ' . . . . „ 34.800.— 1894 „ 56.333.88 1895 „ 143.000.— 1896 „ 145.000 — 1897 „ 152.000 — 1898 „ 160.000. - 1899 „ 160.000.— ' 1900 „ 176.000.— 1901 „ 185.000.— 1902 „ 94.000.— 1903 „ 304.000.— 1904 „ 346.086.82 1905 „ 500.000.— 1906 . . . „ 73.999.— 1907 „ 200.000.— 1908 „ 199.999.— „2.940.218.70 Boekwaarde op ulto. 1908. . ƒ 1.— Onwillekeurig komt, bij de beschouwing dezer cijfers de vraag op: „waarom is telken jare zooveel op dat bezit afgeschreven? Een particulier land ter grootte van ± 300.000 bouws is toch wel zóó rendable te maken, dat het niet, als een non-valeur, met ƒ 1.— in de boeken behoeft te verschijnen?" — 168 — De Ned.-Ind. Landbouw Mij. maakte geen goede zaken met dat bezit. Zoo achtte zij het noodig op hare vordering ten laste der Pamanoekan- en Tjiassemlanden, voortspruitende uit het daarmede gesloten consignatie-contract af te schrijven (liever gezegd te reserveeren, want die gedeelten der schuld werden niet kwijtgescholden), in de jaren: 1887. . . ƒ 90.000.— 1889. . . „ 7.370.37 1890. . . „ 250.000.— 1891. . . „ 175.500.— 1892. . . „ 115.306.64 1893. . . „ 318.900.— : 1894. . . „ 268.350.— 1897. . . „ 54.472.99 1898. . . „ 394.000.— 1902. . . 77.165.48 Totaal.. ... ƒ 1.751.065.48 Enkele jaren gaven zoodanige uitkomsten, dat öf geen reserve behoefde te worden gemaakt (als in 1888, 1895 en 1896), dan wel dat voldoende verdiend was, om iets op de schuld te kunnen afbetalen. Uit dien hoofde kon als winst worden teruggeboekt op vorenstaande gemaakte reserves: in 1899. . . ƒ 42.900.— „ 1900. . . „ 160.406.10 „1901. . . „ 79.514.99 „ 282.821.09 Op ulto. 1902 moest dus nog ingehaald worden, ƒ 1.468.244.39 Juist vanaf 1903 kon met de exploitatie geregeld winst gemaakt worden; de winsten waren echter zeer wisselvallig, zooals blijkt uit de verdere terugboekingen der gereserveerde vorderingen: in 1903. . . ƒ 151.940.14 „ 1904. . . „ 259.443.19 „ 1905. . . „ 82.214.20 „ 1906. . . „ 78.948.24 • „ 1907. . . „ 171.300.54 „ 1908. . . „ 686.16 „ 1909. . . „ 316.891.98 „ 1.061.424.45 Zoodat op ulto. 1909 nog slechts als saldo gereserveerd was '*% • ƒ 406.819.94 — 169 — welk bedrag ook in het debet der balans van 1909 voorkomt onder de benaming: „Mij. tlExpl. der Pam. en Tjiassemlanden, oude schuld." Waar nu in 1894 totaal reeds op die landen ƒ 1.225.427.01 gereserveerd moest worden, is het verklaarbaar, dat de N. I. Landbouw Mij. toen haar bezit aan aandeelen in de P. & T. landen met minder gerustheid begon te betrachten: vandaar dat zij sedert 1894 telken jare groote afschrijvingen (of reserves) toepaste op de boekwaarde van dat aandeelenbezit, waarmede zij doorging tótdat alles op ƒ 1.— na afgeschreven was. Na langdurige onderhandelingen verkocht de Ned. Ind. Land^bonw Mij. hare 4870 aandeelen in de Mij. t|Expl. der Pamanoekanen Tjiassemlanden aan den Heer Carel A. Koning tot den parikoers, benevens voldoening der oude schuld dier landen. Het totaal van den koopprijs was ƒ 7.202.353.56; de Landbouw Mij. nam echter op zich de nog uitstaande 4 % 's obligaties t|i. der Pamanoekan ad ƒ 2.079.000.— af te lossen, hetwelk geschiedde op 1 Juli 1910 met ƒ 1010.— (ƒ 10.— voor 3 maanden rente) per stuk. Als gevolg dezer transacties vermeldt het jaarverslag over 1910 der N. I. Landbouw Mij. eene winst, behaald met den verkoop van haar bezit in de Pamanoekan- en Tjiassemlanden van ƒ 5.066.005.35 Hoe zij tot die becijfering kwam, vermeldde het . verslag niet, wèl stond in dat over 1911 dat die winst moest gereduceerd worden met „ 41.490.15 en alzoo verantwoordde zij eene totale winst van. ƒ 5.024.515.20 Zooals wij reeds boven zagen, werd in den loop der jaren op de boekwaarde der aandeelen P. & T. landen in totaal gereserveerd (behalve datgene, wat niet uit de jaarverantwoordingen te traceeren valt) ƒ 2.940.218.70 en het bedrag der oude schuld, op Ult°. 1909 bedragende • • ;r; „ 406.819.94 Zoodat de berekende winst van ƒ 5.024.515.20 met , % • / 3.347.038.64 moet verminderd worden om te komen tot de werkelijke winst ad ƒ 1.677.476.56 volgens de jaarverantwoordingen met de Pamanoekanlanden behaald. En hiervan moéten dan nog af de — 170 — afschrijvingen, welke t.z.t. bij de vorming der Mij. tot Expl. der P. & T. landen hebben plaats gehad. Winst heeft deze relatie dus aan de Landbouw Mij. feitelijk niet bezorgd! Hierbij moet tevens in aanmerking genomen worden, dat/ de Landbouw Mij. aan de Pamanoekan landen 7y2 % 's jaars berekende op hare uitschotten, en dat de Landbouw Mij. belast was met den verkoop der producten, van die landen afkomstig, welke bijdragen tot hare winst sedert 1910 ophielden te vloeien. De Landen kwamen ten slotte in handen der „Anglo-Dutch Plantations Coy of Java", welke ook de resteerende aandeelen, afkomstig van de gebroeders Hofland, kocht en dus geheel eigenares der landen geworden is. De nieuwe maatschappij ging over tot het meer intensief drijven van verschillende cultures op die landen, doch dit behoort niet meer tot ons terrein. Uit de geschiedenis der Pamanoekan- en Tjiassemlanden bleelc reeds, dat met het, jaar 1903 voor de Ned. Ind. Landbouw Mij. ten opzichte van evengenoemde landen een nieuw en beter tijdperk intrad. Doch dit was niet alleen met deze relatie het geval, want alle suikerrelaties inclusief de eigen fabrieken kwamen van at Januari 1903 in beteren doen; sedert konden goede,- sommige jaren zelfs prachtige winsten gemaakt worden. De verklaring daarvan ligt in de Brusselsche conventie, welke in 1902 tot stand kwam. In het verslag over 1894 troffen ons de volgende zinsneden: „Het is te verwachten dat binnen korten tijd het gezond verstand „tot zijn recht zal komen en de onzinnige protectie der bietsuiker „een einde zal nemen. De noodzakelijkheid van de afschaffing der „openlijke en vermomde protectie der bietsuiker wordt ook in „Europa meer en meer in deskundige en invloedrijke kringen „ingezien. Wanneer riet- en bietsuikerfabrikanten op gezonde „wijze hun bedrijf zullen kunnen uitoefenen en concurreeren en „door verlaging of afschaffing van accijnsen de toename der consumptie wordt bevorderd, dan kan voor beide industriën opnieuw „een tijdperk van bloei ontstaan." Het duurde echter nog van 1894 tot 1902 vóór het gezond verstand op de even aangewezen wijze tot zijn recht kwam. De Directie der Landbouw Mij. zag de zaken destijds dus wel goed in! En de jaren na 1902 bewezen zulks ook ten volle. Juist die kentering geeft ons aanleiding om de geschiedenis der Ned. Ind. Landbouw Mij. in twee perioden te verdeelen, n.m. de — 171 — eerste van 1885 tot en met 1902 en de tweede van' af 1903 tot en met 1916. De eerste periode omvat het wordingsproces en de tweede het bloeitijdperk. Het T ij d v a k 1885 — 1902. De inbreng van de Ned. Ind. Handelsbank in 1885 bestond uit de suikerondernemingen Pangongan, Maritjan, de helft van Balapoelang, en voorts in vorderingen op cultuurondernemingen van derden. Waar onder Ult°. 1885 de eigendommen der Landbouw Mij. voor ± ƒ 1.184.000.— in de boeken stonden, terwijl het bedrag der voorschotten niet minder dan ruim ƒ 15.000.000.— beliep, bleek al spoedig, dat de ƒ 9.000.000.— voor geplaatste obligatiën binnengekomen, niet voldoende waarborg werden geacht voor het bedrijf. In 1886 werd dan ook eene overeenkomst gesloten met de javasche Bank, waarbij deze, tegen depot van ƒ 2.000.000.— effecten bij de Ned. Bank te Amsterdam ten behoeve der Landbouw Mij. een crediet opende waarop deze te allen tijde, desnoodig zou kunnen beschikken. In hoeverre van dat crediet gebruik gemaakt is, valt niet uit de jaarverslagen op te maken, omdat UIt°. December nu juist niet het tijdstip is waarop de suikerfabrieken het meest geld opgenomen hebben. Dat de overeenkomst nut heeft gehad, lijdt echter geen twijfel. Wanneer in aanmerking genomen wordt, dat de Landbouw Mij. werd opgericht om te sauveeren, hetgeen van den inbreng der Handelsbank daarvoor in de termen viel, dan kan niet anders gezegd worden, dan dat de toenmalige debiteuren met zachtheid werden behandeld. Echter moesten natuurlijk de belangen der Landbouw Mij. niet uit het oog verloren worden, deze Mij: mocht tegenover de voorschot trekkende ondernemingen niet in ongunstiger positie geraken, dan bij den inbreng werd aangenomen. Ondernemers, die onder zware lasten zuchtten, werd eene aanzienlijke reductie verleend in de renteberekening, doch voor die hulp en risico was het niet meer dan billijk, dat de Landbouw Mij. in latere jaren mede zou genieten van de alsdan te behalen winsten, met geld der Mij. behaald. Eene kleine vergoeding aandeel in de overwinst — werd derhalve bij het sluiten der overkomsten bedongen. — 172 — Nu werd door de Landbouw Mij. in beginsel aangenomen, om alles wat niet door product kon gedekt, en|of door de debiteuren, die geheel afhankelijk waren van de winsten, hunner ondernemingen, voorloopig niet kon voldaan worden, op de Winst- & Verliesrekening te reserveeren, en aan dit beginsel werd streng de hand gehouden. In overeenstemming daarmede, werd ook alle vermeerdering der boekwaarde van de eigen ondernemingen uit de gewone inkomsten bestreden, dus afgeschreven. Die vermeerdering kon aanmerkelijk zijn, omdat over de boekwaarde steeds (tot en met 1896) 7'/2 % rente per annum werd berekend, en gelijke rente werd ook gechargeerd aan de relatie-ondernemingen (in 1894 gereduceerd tot 6 % voor het suiker-oogstjaar 1895). Maar daartegenover staat, (en dit is eene der grootste verdiensten der maatschappij) dat aan de eigen — en ook aan de relatie-ondernemingen geene gelden werden geweigerd, waar het betrof verbeteringen aan te brengen, welke in een afzienbaar tijdperk meerdere inkomsten zouden ten gevolge hebben, of verlaging van de kostprijzen van het product beoogden. Want deze verbeteringen waren dringend noodig om eene juiste verhouding in het leven te roepen tusschen kostprijs en verkoopprijs van het product. Wanneer wij thans lezen over verkoopprijzen van suiker van ƒ 6.20 tot ƒ 9.50 (meestal boven ƒ 7.—), per picol, als door de Landbouw Mij. behaald werden in de jaren 1886 tot 1900, dan achten wij die, met onze tegenwoordige begrippen daaromtrent, niet laag. Maar 1° was het kwantum verkochte suiker per fabriek lang niet zoo groot als thans en dientengevolge waren 2° de kostprijzen dier suiker veel hooger dan nu (ƒ 5.30 tot ƒ 8.58 per picol). Zoo was b.v. de kostprijs in 1886 ƒ 8.58 en de verkoopprijs ƒ 7.64! Dergelijke slechte jaren waren ook 1892, 1901 en 1902. Het natuurlijk gevolg dier slechte jaren was, dat veel van het goede, in andere jaren bereikt, verloren ging en de fabrieken met zware lasten nog dieper in de schuld kwamen. Aan den anderen kant werden de suikerfabrikanten door de ondervonden teleurstellingen tot inspanning van de uiterste krachten geprikkeld om hunne ondernemingen zóó te volmaken, dat deze ook onder ongunstige omstandigheden den strijd om het bestaan zouden kunnen volhouden. De teleurstellingen der Landbouw Mij. zijn vele geweest, de herhaalde en veelvuldige afschrijvingen en|of reserves geven daarvan afdoende blijk. Maar hare beginselen waren goed, en daarvan — 173 — is het resultaat in de praktijk (in latere jaren) ook afdoende gebleken. Bij de beoordeeling van de gestie der Landbouw Mij. dient rekening gehouden te worden, met de toestanden, waaronder de Europeesche cultures bij de oprichting dier Mij. verkeerden, en welke wij reeds vroeger bespraken. Vele suikerfabrieken werkten onder contract met het Gouvernement, doch de eigenaren waren particuliere personen, die zulk een contract dikwijls als gunst wisten te erlangen; de noodige ervaring en kennis van de fabrikatie etc. kon het Gouvernement er echter natuurlijk niet bij geven. Met de geleidelijke opheffing van het cultuurstelsel werd de particuliere landbouw aangemoedigd. Alle cultures werden derhalve gedreven door personen, weinige do'or lichamen. Waar de geldelijke krachten van één persoon te kort schoten, werden deze gerequireerd van één of meer andert personen. Vele dezer — voor het drijven hunner ondernemingen te weinig financieel krachtige — particulieren waren, toen de oogsten niet aan de verwachtingen beantwoordden, gedwongen •hulp te zoeken bij de Indische Cultuurbanken, welke, zooals uit de suikercrisis van 1884 bleek, te vrijgevig waren met hare voorschotten. Dit kwaad moest geredresseerd worden, en daartoe diende o.a. de oprichting der Landbouw Mij. Bij haar optreden had zij derhalve te maken met diverse ondernemingen, elke daarvan in naam toebehoorende aan dikwijls een vrij groot aantal personen (men denke slechts aan de vele erfgenamen, die noodgedwongen hun part in ondernemingen, daar deze niet verkocht konden worden, moesten behouden; vandaar soms de onmogelijkste breuken om het bezit van aandeel in b.v. eene suikerfabriek aan te duiden). Doch veel hoofden, veel zinnen, en deze bezwaarden de taak o.a. der Landbouw Mij. meer dan haar lief kon zijn. Haar streven was er daarom op gericht, aan dien onhoudbaren toestand een eind te maken. Daartoe bevorderde zij de oprichting van diverse naamlooze vennootschappen; de vroegere eigenaren van ondernemingen werden aandeelhouders in de nieuwe maatschappijen, en de Ned.-Ind. Landbouw Mij. kon zich op die wijze tevens verzekeren van de geheele of althans gedeeltelijke leiding der nieuwe vennootschappen, en was daarbij meer dan vroeger in staat te waken voor de veiligheid harer belangen. Zoo zien wij langzamerhand de relaties der Landbouw Mij. zich oplossen in: de Mij. tot Exploitatie der Pamanoekan- en Tjiassenir — 174 — landen (1886) ;t de Cultuur Mij. Seboroh, met de suikerfabriek van dien naam (1890); de Javasche Cultuur Mij. met de s.f. Baridjardawa, Perning, Djabong, Bagoe, Pesantren en enkele koffieondernemingen (1890); de Mij. t|Expl. der s.f. Sindanglaoet (1893); de Mij. t|Expl. der s.o. Karang Soewong, Adiwerna en Djatibarang (1896); de Mij. t|Expl. der s.f. Djatiwangi etc. Bij de oprichting dier naamlooze Vennootschappen werden de schulden aan de Landbouw Mij. geheel of gedeeltelijk in aandeelen verrekend, in sommige gevallen haar winst-aandeelen toegekend enz. Tengevolge van dit alles werd de Landbouw Mij. vrijer in hare bewegingen, hare vorderingen werden meer liquide; de nieuwe vennootschappen konden op eigen naam kapitaal opnemen en obligaties uitgeven en zich daardoor tevens meer los maken van de Landbouw Mij., ook goedkooper werkkapitaal ontvangen. De Landbouw Mij., uitgaande van de redeneering, dat zij zelve reeds meer dan genoeg bij cultures betrokken was, maakte de op deze wijze verkregen effecten, zoodra zij daartoe kans zag, te gelde. Hoeveel zij op die wijze ontving, tegen-welke waarde, zij opruimde, en hoeveel zij per slot van rekening aldus op de oorspronkelijk verleende voorschotten heeft verloren of gewonnen, is uit de jaarverslagen niet op te maken. Maar dat zij er op vooruit is gegaan, is buiten kijf zeker. De slechte suikerjaren brachten als begrijpelijk extra schulden aan eigenaren; werden deze zóó hoog, dat zij met geen mogelijkheid in een afzienbaar tijdperk konden gedelgd worden, dan moest het mes in de wond gezet worden; vele fabrieken kwamen op die wijze, doch tegen toenmaals abnormaal hooge prijzen, in het bezit van de geldschieters, die dan het teveel betaalde eenvoudig als verlies hadden af te schrijven. De Landbouw Mij. verkreeg op die wijze na het slechte jaar 1885 als eigendom de suikerfabrieken Kalitandjong, Redjosarie en Ngandjoek. Hoeveel die fabrieken haar precies gekost hebben, is uit het jaarverslag 1887 niet op te maken. Ook werd in dat jaar de relatie met de s.f. Modjosragen beëindigd, hare vordering op die fabriek werd tegen een zeker bedrag aan aandeelen overgedaan aan de Cult. Mij. der Vorstenlanden. Deze aandeelen werden echter in 1889 opgeruimd. Een proef genomen met eene suikerfabriek op de Pamanoekanen Tjiassemlanden had een negatief resultaat. Kali-tandjong wem daarom in 1889 verkocht. — 175 — In 1891 kwam met de erfgenamen van de medeëigenares van Balapoelang eene overeenkomst tot stand, waarbij aan de Landbouw Mij. tegen acquit en décharge voor haar vordering op die erven de wederhelft van evengenoemde suikerfabriek werd afgestaan, zoodat sedert dien tijd de Landbouw Mij. eenig eigenares was van Balapoelang. De overname der s.f. Goedo had plaats in 1892. (Ook al een slecht suikerjaar). Het jaar 1894 bracht de s.f. Boedoeran en Remboen aan (resp. overgenomen van de Erven Pr. van den Broek d'Obrenan en van de Java Suiker Cult. Mij. Sedert 1894 bleef het aantal eigen suikerfabrieken der Landbouw Mij. beperkt tot acht; daaraan werden hare beste krachten gewijd, en deze langzamerhand opgevoerd tot de meest moderne en best ingerichte van Java. Alle uitgaven voor vernieuwingen werden in hetzelfde jaar, waarin zij gedaan werden, geheel afgeschreven op de exploitatierekeningen (bij fabrieken aan andere concerns toebehoorende worden deze gewoonlijk over eenige jaren verdeeld) en daaraan is het toe te schrijven, dat de fabrieken thans zoo laag in de boeken der Landbouw Mij. voorkomen. Uit de jaarverslagen blijkt, dat de suikerfabrieken geboekt stonden: op UIt°. 1885 voor ƒ 1.184.292.48 „ 1902 „ „ 2.400.000.— bijgekomen: ƒ 1.215.707.52 Dit verschil is het resultaat van zoovele jaren, waarin werden overgenomen y2 Balapoelang, voorts Redjosarie, Ngandjoek, Goedo, Boedoeran en Remboen. In die jaren is de boekwaarde van. ... ƒ 1.184.292.48 vermeerderd in 1886 met „ 1.292.53 „ 1887 „ „ 1.694.792.85 „ 1888 „ „ 218.622.50 „ 1889 „ „ 138.03 „ 1890 „ „ 89.491.54 „ 1891 „ „ 514.033.99 „ 1892 „ , 914.405.52 „ 1893 „ „ 242.649.60 Transporteeren. . ƒ 4.859.719.04 ƒ 4.859.719.04 - 176 Transport. . ƒ 4.859.719.04 vermeerderd in 1894 met. . . « tól'• • » 1.322.856.75 1896 „ 90.284.84 1897 „ 5.183.55 1899 „ 405.961.29 „ 1900 " ' „ 110.000— 1901 „ 571.000— " 1902 „ „ 582.000— Voor zooverre wij kunnen nagaan, hebben de acht fabrieken dus gezamenlijk gekost minstens, ƒ 7.947.005.47 „Minstens", want hoeveel op de vorderingen der eigenaren vóór en bij den aankoop reeds afgeschreven werd, weten wij niet. Daarna bedroegen de afschrijvingen ƒ 4.978.447.24, verdeeld over de iaren: ] 1887 .....ƒ 268.000— 1888 „ 331.800— 1889 . . . . • „ 187.000— 1890 „ 209.000— 1891 „ 49.800— 1892 „ 245.012.47 1893 „ 112.200— 1894 „ 408.409.94 1895 „ 505.385.94 1896 „ 240.000.— 1897 „ 15.000— 1898 „ 55.000— 1899 „ 290.000— 1900 „ 110.000— 1901 „ 571.000— 1902 „ 582.000— ƒ 4.179.608.35 benevens extra in de jaren: 1895 „ 650.983.18 1898 „ 147.855.71 Totaal als boven f 4.978.447.24 De zware strijd om het bestaan, gevoerd in de jaren 1885 t|m 1902, blijkt genoegzaam uit bovenstaande cijfers, welke aangeven, hoe over de suikercultuur door de Directie der Landbouw Mij. geoordeeld werd. Wie kon veronderstellen, dat de Brusselsche conventie van 1902 zulke gevolgen zou hebben, als naderhand — 177 — gebleken is? Vóór 1902 moest men afgaan op de gegevens, welke men had, en toen waren de vooruitzichten voor de suikercultuur alles behalve rooskleurig! Ware men t o e n op de hoogte geweest van de prachtige resultaten van de jaren 1903|'17, dan zouden waarschijnlijk niet dergelijke afschrijvingen zijn toegepast, maar dan zouden ook hoogst waarschijnlijk de enorme verbeteringen niet zijn aangebracht, welke de suikercultuur thans zoo winstgevend maken! Nauwelijks was de suikercrisis van 1884 achter den rug, of de serehziekte begon zich in het suikerriet te vertoonen, en deze ziekte verspreidde zich van het Westen naar het Oosten over geheel Java. De crisis werd met veel kosten bezworen door het aanleggen van bibit-tuinen in de bergstreken en door het kweeken van stekken, welke z.g. serehvrij waren, als b.v. zwart Cheribon riet (eene zeer goede rietsoort, doch welke later bleek niet geheel serehvrij te zijn), G. Z. No. 100, G. Z. 247 enz. Deze ziekte, welke maakte, dat geheele complexen een bedroevenden suikeroogst gaven, duurde evenwel tot ongeveer 1898. De Regeering kwam in deze tijden de suikercultuur te hulp door proefstations, welke door onderzoekingen de beste middelen aangaven tot bestrijding der diverse ziekten in het riet, door afschaffing van het uitvoerrecht op suiker en door het toestaan van vrachtreductie voor het vervoer van riet en stekken over de Staatsspoorwegen. Op de suikerfabrieken werden laboratoria gebouwd, waarin chemisten zich speciaal ophielden met allerlei onderzoekingen op het riet als op de suiker betrekking hebbende. Van alle kanten werden dus verbeteringen aangebracht om den kostprijs van suiker zooveel mogelijk te reduceeren. Het leed was échter nog niet geleden. In 1899 brak eene besmettelijke ziekte — surrah — onder het trekvee uit, welke tot in 1901 duurde en veel sterfte teweeg bracht. Hierdoor werden de fabrieken meer dan vroeger aangewezen op het vervoer per rail, al of niet middels locomotieven. Daartoe moesten natuurlijk groote uitgaven gedaan worden, doch het gevolg was op den duur bezuiniging op de productiekosten. Het spreekt van zelve, dat er naar gestreefd werd den maaltijd der suikerfabrieken zooveel mogelijk te bekorten, en ook hierin slaagde men naar wensch, alsook in het fabriceeren van de op de markt meest gewilde suikersoorten. — 178 — Wij zullen thans eenige cijfers geven, waaruit de lezer bemerken zal hoe de invloed der bezuinigingen en verbeteringen is geweestDe gemiddelde kostprijs der 8 fabrieken welke successievelijk aan de Landbouw Mij. zijn gekomen, was: in 1886 . i?ï ■ • • • • ƒ 9 63 (exclusief Remboen) „ 1887 # i, 7.80 „ 1888 » 7.87 „ 1889 » 8.33 „ 1890 » 8.13 „1891 „ 8.87 1892 „ 8.96 (inclusief Remboen) „ 1893 . » 8.22 Uit deze cijfers blijkt wel eenige, doch nog niet veel verbetering. In de daarop volgende jaren blijkt meer vooruitgang; de gegevens worden ook iets beter, en hebben eenige meerdere waarde omdat vanaf 1894 de Landbouw Mij. in het bezit was van alle acht fabrieken, welke zij ook thans nog bezit. „. , „. .. I Kostprijs VerkoopAantal Picols Pic. suiker K , laren. L per picol prijs per bouws. suiker. per bouw. j ^ pjC0i 1894 4281 378,491 88,41 8,16 8,20 1895 4489 406,593 90,57 7,42 6,75 1896 4604 388,382 84,36 7,15 7,83 1897 4863 445,333 91,60 6,05 6,20 1898 5075 I 538.961 106,20 5,61 6,83 1899 5563 589,827 j 106,03 5,49 I 7,20 1900 5693 499,641 | 87,76 7,05 7,24 1901 6211 518,418 83,47 9,04 ? 1902 7192 608,793 84,65 6,50 5,29 _ 1 I I In de eerste plaats zien wij eene sterke stijging van den aanplant, en in verband daarmede ook van den oogst in picols suiker. ( i) inclusief alle uitgaven voor nieuwe machinerieën en andere verbeteringen. ( 2) dit zijn de gemiddelde prijzen van alle fabrieken, waarmede de Mij. in relatie stond, de cijfers harer eigen fabrieken werden niet afzonderlijk vermeld. — 179 — Omtrent het aantal picols suiker per bouw valt weinig op te merken; de nieuw verkregen gronden geven in de eerste jaren slechts weinig suiker. Uitgezonderd het jaar 1901, dat door een misoogst van Remboen beïnfluenceerd werd, is eene geleidelijke daling van den kostprijs te bespeuren, welke daling voor den fabrikant van het hoogste gewicht is, en deze zou nog sterker gesproken hebben, wanneer de uitgaven voor verbeteringen etc. over eenige jaren waren verdeeld geworden, en wanneer daarnaast tevens konden gezet zijn de werkelijke verkoopcijfers. Als regel mag aangenomen worden, dat sinds 1902 een verkoopprijs van ƒ 6.— voor muscovado's en ƒ 7.— voor hoofdsuikers aan den fabrikant minstens ƒ 1.— per picol voordeel laat. Nu valt het moeilijk cijfers te vergelijken, welke voor een gedeelte voor muscovado's, voor een ander deel voor Superieur gelden; een gemiddelde daarvan is moeilijk op te geven. En vooral in casu is dit zeer lastig, omdat de Landbouw Mij. den gemiddelden verkoopprijs opgaf voor 22 a 25 fabrieken! Hoe het ook zij, de kostprijs van een artikel beheerscht dit geheel. Hoe ook de marktprijs van dat artikel is, de winst regelt zich naar den kostprijs. Waar nu de Landbouw Mij. er in geslaagd is, den kostprijs van haar artikel zoo aanmerkelijk te reduceeren, konden bij eene gunstige markt de goede resultaten van die vermindering niet uitblijven. En de markt i s gunstig geworden door de Brusselsche conventie van 1902, welke een einde maakte aan de bevoorrechting van de beetwortelsuiker in Europa. Zelfs het feit, dat Indië na 1902 hoe langer hoe meer aan Britsch-Indië, China en Japan leverde, waar het gebruik enorm is toegenomen, doet weinig ter zake, omdat de suikerprijs beheerscht wordt door die van de beetwortelsuiker. Voor de suikerfabrikanten op Java is het dus eene eerste vereischte, dat de Brusselsche bepalingen verlengd worden! Zoo geen overeenstemming verkregen kan worden, dan is er kans, dat alle pogingen om de kostprijzen op Java te verlagen, voor den vervolge niet veel baten! De bloei van de suikerindustrie op Java is derhalve grootendeels toe te schrijven aan de Brusselsche conventie van 1902 en daarvan schijnt men op Java nog t e w e i n i g doordrongen te zijn! Onwillekeurig is de ondernemer geneigd, zichzelven de verdienste te geven van zijn arbeid—hetgeen niet geheel te misprijzen valt, omdat hij werkelijk veel goeds heeft tot stand gebracht— en hij denkt, dat hij door de groote reductie van zijn — 180 — kostprijs, onmogelijk met verlies kan werken. Maar de geschiedenis der suikercultuur op Java vóór 1902 levert het bewijs van het tegendeel! De slechte ervaring met diverse cultures in de tachtiger jaren opgedaan, noopte de ondernemers in de negentiger jaren tot voorzichtigheid. De theorie van dien tijd werd: een ondernemer moet twee peezen op den boog hebben, hij moet niet één, maar minstens twee cultures drijven, m.a.w. hij moet zijn risico verdeelen. De Landbouw Mij.-volgde de strooming van dien tijd, en zij legde zich nevens de suiker, ook op de koffie toe, doch daarvan beleefde zij weinig pleizier. In 1892 vinden wij voor het eerst melding gemaakt van 3 koffieondernemingen, welke in exploitatie gebracht werden, terwijl de Mij. voor de helft in eene vierde onderneming betrokken was (de andere helft werd in 1896 aangekocht): Toelong Redjo, Soemberpakkel, Soemberpetoeng en Kaliklepoeh. De onderneming Toeloeng Redjo werd in 1899 niet levensvatbaar verklaard, geliquideerd en het bedrag, waarvoor zij nog te boek stond, geheel afgeschreven. Kaliklepoeh werd toen uitgebreid met een aangrenzend perceel. De exploitatie van Soemberpakkel werd in 1901 gestaakt, Kaliklepoeh werd in Maart 1906 en Soemberpetoeng in 1910 (voor ƒ 40.000) verkocht. Blijkens het verslag over 1895 stonden de koffieondernemingen op Ult°. van dat jaar te boek voor .... ƒ 568.558.23 daarbij kwam in 1896 » 352.557.45 1897 „ 123.276.09 1898 „ 158.201.19 1899 „ 91.143.37 1900 r! 28.700— 1901 „ 35.000— 1903 '. "... „ 18.000-- Totaal ƒ 1.375.436.33 Hierop werd afgeschreven in de jaren: 1898 . . ƒ 408.896.33 1899 . . „ 384.840— 1900 . . „ 128.700— Transporteeren. ƒ 922.436.33 ƒ 1.375.436.33 — 181 — Transport, ƒ 922.436.33 ƒ 1.375.436.33 1901 . . „ 185.000.— 1903 . . „ 168.000.— 1904 . . „ 99.999.— „ 1.375.435.33 De resteerende f U— werd afgeschreven in 1910 bij den verkoop van het laatste land Soemberpetoeng. Voor een oogenblik de afschrijvingen ad ƒ 1.375.435.33 buiten beschouwing latende en aannemende, dat de eigen koffie-ondem. als boven berekend, werkelijk gekost hebben . ƒ 1.375.436.33 daarvan in mindering brengende, lo de bedragen, welke als winst met die ondernemingen werden behaald in: 1904 . . ƒ 884.36 1905 . . „ 28.024.02 1906 . . „ 83.137.49 1907 . . „ 5.248.03 1908 . . „ 10.076.82 1909 . . „ 4.751.31 1910 . . „ 3.681.22 ƒ 135.803.25 en 2o, de opbrengst van den verkoop van Soemberpetoeng in 1910 verkocht voor „ 40.000.— ,, 175.803.25 dan blijkt de proef met de eigen koffieondernemingen aan de Landbouw Mij. (voor zoover valt na te gaan) gekost te hebben ƒ 1.199.633.08 In het jaar 1897 kocht de Landbouw Mij. Pakhuizen te Soerabaja en Kaliboentoe, Prauwen te Kaliboentoe en bouwde zij een eigen pakhuis te Tjilatjap. Dat alles komt voor het eerst onder de eigendommen op de balans van 1897 voor met totaal ƒ 63.062.15 of met inbegrip der afschrijving in dat jaar van ƒ 6.199.16 .... ƒ 69.261.31 Aan vernieuwing, uitbreiding, reparatiën enz. daarvan werd uitgegeven: in 1898 ƒ 22.029.63 „1899 „ 18.567.60 TransporteererT 1^40.597.23 ƒ 69.261.31 —■ 182 — Transport, ƒ 40.597.23 ƒ 69.261.31 in 1900 . . 'if . . „ 69.110.02 „ 1901 „ 14.541.59 „ 1902 „ 11.335.44 „ 1905 „ 15.540.— „ 1906 „ 61.440.— „ 1907 „ 35.918.— „ 1908 „ 26.546.20 „ 1910 „ 170.61 „ 275.199.09 Totaal. . . ƒ 344.460.40 Hierop werd afgeschreven: in 1897 . . . . . ƒ 6.199.16 „ 1898 „ 8.591.78 „ 1899 „ 7.500.— „ 1900 „ 16.800.— „ 1901 „ 16.419.21 „ 1902 „ 11.335.44 „ 1903 , 3.000.— „ 1904 „ 84.999.— „ 1905 „ 15.540.— „ 1906 „ 11.441.— „ 1907 „ 60.918.— „ 1908 „ 31.546.20 „ 274.289.79 Boekwaarde Ult°. 1910 ƒ 70.170.61 Sedert 1911 komen pakhuizen en prauwen niet meer voor op de Winst- en Verliesrekeningen en Balansen, omdat deze bezittingen op de Ned. Ind. Handelsbank zijn overgedragen. In verband daarmede is de balanswaarde der eigendommen in Indië verminderd met ƒ 446.307.65 (en niet met ƒ 344.460.40 zooals uit de bovenstaande opstelling blijkt) tot ƒ 2.023.862.96, waarop zij sedert gehouden werd. In 1885 stond de Landbouw Mij. in relatie met 30 suiker-, 9 koffie-, 1 koffie- en kina-, 2 thee- en kina-, en 1 kina-ondernemingen, voorts met de Pamanoekan- en Tjiassemlanden. In 1902 was dit aantal geslonken tot 22 suikerondernemingen (waaronder 8 eigen fabrieken), 7 koffielanden (waarvan 2 eigendom), 1 kinaonderneming, de Landen Tjomas en Pamanoekan & Tjiassem. Het zou ons te ver voeren de wederwarigheden van al de relaties te vermelden; alleen zij er op gewezen, dat de Landbouw "Mij. — 183 — zich meer en meer interesseerde alleen bij suiker. De reeds vroeger genoemde relatiefabrieken Bagoe en Djabong werden samengetrokken, waardoor de suiker-relaties daalden tot 15, in 1902 tot 14 n.m.: Bandjardawa, Perning, Bagoe, Pesantren, Karang Soewong, Adiwarna, Djatibarang, Seboroh, Sindanglaut, Djatiewangie, Klaling, Djatie, Kaliewoengoe en Soemberkareng. Het kwantum suiker, door de Landbouw Mij. aan de markt gebracht, zoo voor zich zelve als voor de relaties, bedroeg: in 1885 986.615.35 picols van een aanplant groot 11066.96 bouws. in 1902 1.899.603.78 picols van een aanplant groot 20197.845 bouws. Een resumé, gemaakt uit de Winst- en Verliesrekeningen, zooals deze in de jaarverslagen over het tijdvak 1885—1902 voorkomen, geeft de volgende cijfers: Verdiend. Interest, Commissie en Agio ƒ 19.258.186.76JA met eigen ondernemingen ,, 2.523.473.93 met aandeel in de winst van ondernemingen van derden „ 238.409.13 met pakhuis-en prauwhuur , 109.569.10 ƒ 22.129.638.921/2 Hiervan afgetrokken: Onkosten ƒ 1.625.132.11 Rente obligatieleening . . . „ 7.117.072.91 „ 8.742.205.02 laat eene bruto-winst over van ƒ 13.387.433.90% Deze winst werd aangewend als volgt: tot afschrijving op: Diverse Debiteuren ~. . . f 64.670.91 Oprichtingskosten en meubilair „ 28.970.31% Eigen Suikerfabrieken ƒ 4.179.608.35 waarvan afgaat eene teruggeboekte reserve voor nieuwe machinerieën ad ƒ 950.000 . . . „ 3.229.608.35 Eigen Koffieondernemingen 1.107.436.33 Eigen Pakhuizen en Prauwen „ 66.845.59 Waarborgfonds China-Japan-vaart . . . . „ 8.154.95 Dubieuse Debiteurefl 2.349.136.48 Transporteeren. ƒ 6.854.822.92% - 184 — Transport, ƒ 6.854.822.92l/2 Tot reserves o^p Pamanoekan- & Tjiassemlanden a. op de consignatie-rekening „ 1.468.244.39 b. op de boekwaarde „ 1.316.133.88 ƒ 9.639.201.19|/2 zoodat overbleef „ 3.748.232.71 ƒ 13.387.433.901/2 uitgekeerd: gp% r' aan aandeelhouders . ƒ 3.703.500. aan houders van bewijzen van deelgerechtigdheid,, 27.000.— als doteering van het reservefonds „ 13.500.— op nieuwe rekening overgebracht . . . . „ 4.232.71 ƒ 3.748.232.71 Bij eene bruto winst van ruim ƒ 13 millioen, werd derhalve afgeschreven en gereserveerd ± ƒ 9.600.000.—, zoodat slechts tot uitkeering kwam ± ƒ 3.700.000. Op Dubieuse Debiteuren werd gereserveerd . ƒ 2.987.309.30 waarvan kon worden teruggeboekt . . . . „ 638.172.82 Als verloren is dus te beschouwen. ... ƒ 2.349.136.48 De winst over dit tijdvak dient echter verhoogd te worden met de reserves, toegepast op de Pamanoekan- en Tjiassemlanden ad totaal ƒ 2.784.378.27, aangezien deze reserves in 1910 bleken niet noodig geweest te zijn. Hiertegenover staat, dat de „goodwill", bij den inbreng door de Handelsbank aangenomen op ƒ 3.800.000.—, totaal verdween; en wel ƒ 2.160.150.27 bij de tot standkoming der Mij. t. Expl. der Pam.- & Tjiassemlanden in 1886, terwijl de rest ad ƒ 1.639.849.73 in 1895 gebruikt werd om de toenmalige eigendommen der Landbouw Mij. lager in de boeken te brengen. Gedurende de jaren 1885|1902 heeft het Bestuur der Mij. geen tantièmes genoten; de aandeelhouders ontvingen als dividend in dat tijdvak: 1.62 — 0 — 2.621/2 — 3.23 — 6 — 4.3 — 2.75 — 2.30 _ 4.90 — 0 — 0 3 — 1.60 — 2.20 — 4 — 2.621/2 — 0 — 0 of in totaal 41.15 % over die 18 jaren, uitmakende^2.286 % 's jaars. Op de bewijzen van deelgerechtigheid werd alleen in 1889 iets betaald, n.m. ƒ 3.— per bewijs. — 185 — In dat jaar ontving het Reservefonds ƒ 13.500.— en dit bedrag groeide door bijboeking der rente aan tot ƒ 20.948.70% einde 1902. Het kapitaal der Landb. Mij. bleef onveranderd ƒ 9.000.000.—; de obligatieleening werd door uitloting van 3154 obligaties teruggebracht van ƒ 9.000.000.— tot ƒ 5.846.000.—. Vergelijken wij thans even de beschikbare middelen op Ult°. 1885 en Ult°. 1902, zooals die getrokken zijn uit de balansen over die jaren. Ult°. 1885. Ult°. 1902. Kas, Prolongaties, Eeffecten, Banksaldi ƒ 6.828.317.45% ƒ 3.685.589.91% Meubilair „ 1.335.47 „ 2.— Eigendommen. . . . . „ 1.184.292.48 „ 2.788.000.— Voorschotten „ 15.017.193.98 „ 7.260.823.87 Aandeelen Pam. (STjiasseml. „ —.— „ 1.545.000.— Belegd Reservefonds. . . „ —.— „ 20.963.81 ƒ 23.031.139.38% ƒ 15.300.379.59% Waar tegenover: Obligatieleening .... ƒ 9.000.000.— ƒ 5.846.000.— Div. Crediteuren na aftrek Div. Debiteuren . . . „ 451.184.57 „ 429.198.18 Saldo beschikbaar . . . „13.579.954.81% „ 9.025.181.41% ƒ 23.031.139.38% ƒ 15.300.379.59% Oogenschijnlijk was de positie in 1885 dus veel gunstiger ja, wanneer de voorschotten volwaardig geweest waren! Doch hieraan ontbrak nog al iets, zooals wij gezien hebben. Onder de i 15.017.193.98 waren natuurlijk begrepen de voorschotten door de N. I. Handelsbank verleend met eene getaxeerde overwaarde van ƒ 3.800.000.—, maar hoeveel is van die „goodwill" terecht gekomen? De voorschotten in 1902 verstrekt, waren volwaardig, daarvoor heeft de Landbouw Mij. intusschen gezorgd. Bovendien de eigendommen bestonden in 1885 uit 2% suikerfabriek (stelle ƒ 2% millioen) en in 1902 uit 8 suikerfabrieken, 2 koffie-ondernemingen en pakhuizen -(- prauwen (ter gezamenlijke waarde van minstens ƒ 9 millioen). Hoe is het effectenbezit van 1885 te vergelijken dat van 1902? — 186 — Alleen de Landbouw Mij. zou hieromtrent uitsluitsel kunnen geven, doch wij willen er gaarne iets om verwedden, dat deze vergelijking ten voordeele van 1902 uitvalt. De aandeelen Pamanoekan- en Tjiassemlanden, in 1902 aangenomen op ƒ 1.545.000.—, bleken later ƒ 4.695.000.— waard te zijn. De obligatieleening was met ƒ 3.154.000.— verminderd! De beschikbare middelen in 1902 blijken dus vrij wat meer te zijn dan die van 1885 en naar ons oordeel is de balans van 1902 dan ook ver préférable boven die van 1885, gelijk, naar wij ons vleien, uit het vorenstaande bewezen is. Het Tijdvak 1903 t|m 1916. Bij de beoordeeling van dit tijdvak moet voorop 'gesteld worden, dat de Brusselsche conventie, hoewel tot stand gekomen in 1902, eerst in werking trad in 1903; inmiddels was door de Landbouw Mij. reeds ongeveer 2/5 van haar oogst 1903 op levering verkocht, waardoor zij op dat gedeelte eene winst derfde van ± f %.— per picol, hetwelk zooveel afbreuk deed op de resultaten van het jaar 1903, dat het geheele jaar minder gunstig werd. Deze omstandigheid zal nog nader in het licht komen bij de behandeling der in dit tijdvak uitgekeerde dividenden. Calamiteiten kwamen in dit tijdvak niet voor; wel moest van tijd tot tijd met allerlei ziekten gekampt worden, baarde de gezonde-bibit-voorziening steeds zorg, en behoorden de jaren 1912 tot en met 1914 tot de extra droge, maar het eind-resultaat dezer periode werd er niet sterk door beïnfluenceerd en was schitterend, zooals wij met cijfers nader zullen aantoonen. Wel verre van zich door de schitterende bedrijfsuitkomsten te laten verblinden en in slaap wiegen, is de maatschappij er steeds op bedacht geweest met haar tijd mee te gaan, de kostprijs harer suikers werd zooveel mogelijk omlaag gedrukt, het aanplantrayon vergroot, gewerkt op het leveren van de best verkoopbare suikersoorten en het vervoer en de fabrikatie zoo economisch mogelijk ingericht. De winsten waren overvloedig, dus konden al die verbeteringen en vernieuwingen worden aangebracht, doch tegen deze uitgaven werd ook niet opgezien. De Landbouw Mij. ging voort met hare tactiek al deze uitgaven (althans verreweg het leeuwendeel) direct ten laste te brengen van het boekjaar, waarin zij gemaakt werden. - 187 — Volgens de jaarverslagen werd uitgegeven voor nieuwe machinerieën, gebouwen en vervoermiddelen, in de jaren: 1903 ƒ 204.355.52 1904 . . . . ± „ 150.000.— 1905 . . . . M „ 338.308.15 * 1906 . . . . . . ± „ 621.000.— 1907 p|' „ 686.203.73 1908 „ 406.378.93 1909 „ 510.607.60 1910 „ 932.307.17 1911 k .... „ 1.131.429.93 1912 „ 1.192.690.16 1913 „ 1.270.535.14 1914 „ 1.124.838.49 1915 „ 918.986.98 1916 „ 530.049.18 Totaal. . . ƒ 10.017.690.98 Deze cijfers komen in de Winst- & Verliesrekeningen niet voor, omdat zij ten laste van de exploitatie-rekeningen der fabrieken, waarvoor de uitgaven gedaan werden, zijn of zullen worden gebracht. De voornaamste bijzonderheden omtrent de acht fabrieken aan de N. I. Landbouw Mij. toebehoorende, zijn nedergelegd in her volgende staatje: Aanplant I Verkregen sui- Idem ,„ I Kostprijs^ I Qemiddeide jaren. in Bruto ke,r p,cf picols per »s ^Pf" (inclusief r inclusief zonder v Bouws- opkoop riet). bouw- a»e extra extra guldens I I uitgaven. uitgaven. | per plt" 1903 7411 713,904 96,28 5,54 5,24 614 1904 7725 | 840.498 108,08 5,05 4,87 6 46 1905 7695 819,503 106,8 5,89 5,44 7 24 1906 7757 813,023 • 104,8 6,01 5,47 6 67 1907 7974 915,556 114,7 5,50 4,94 6.82 1908 7951 933,893 117,5 5,46 5,— 7 31 1909 8015 I 969,526 120,5 5,57 5,04 7,42 1910 8050 951,294 118 6,03 5,15 7,84 1911 8687 1,114,332 128 6,05 5,17 8.22 1912 9101 1,069,623 117,5 6,90 5,87 8,59 1913 9623 1,068,148 111 7,11 6,20 7,84 1914 9992 1,109,456 111 7,34 6,53 8,94 1915 10314 1,009,940 97,6 7,98 7,29 10,32 1916 10517 1,247,809 118,4 8,04 6.76 12,35 Totaal pic. gemiddeld gemiddeld gemiddeld 13,576,505 ƒ 6,32 ƒ 5,64 ƒ 8,01 — 188 — Deze cijfers zijn sprekend; de aanplant is aanzienlijk uitgebreid, en in verband daarmede de suikerproductie aanmerkelijk toegenomen. De kostprijs is tot en met 1911 eerder lager, dan hooger geworden; de daarop volgende droge jaren 1912|'14 brachten vermeerdering daarvan teweeg, doch hierbij dienen diverse andere omstandigheden in aanmerking genomen te worden; le zijn de arbeidsloonen stijgende; 2e verkeeren de grondhuren in stijgende richting; 3e zijn de grondstoffen voor aanplant en fabrikatie door den oorlog belangrijk duurder geworden en 4e (evenwel in minderen graad) moet rekening gehouden worden met de duurdere werkwijze van Ngandjoek en Redjosarie, welke in 1911 voor de bereiding van witte suiker werden ingericht. Hetzelfde was echter in 1907 geschied bij Maritjan en Pagongan, zonder dat toen de productiekosten noemenswaard gestegen zijn. Goedo fabriceerde voor het eerst in 1906 consumptiesuiker (toen ongeveer de helft, later geheel) en Boedoeran begon daarmede reeds voor zoover wij kunnen nagaan in 1891. Het volgende staatje geeft een overzicht van den gemiddelden kostprijs in guldens van een pikol suiker, zonder de uitgaven voor nieuwe machinefiën, gebouwen en vervoermiddelen, voor elk der eigen fabrieken afzonderlijk: ^^m^' —i 1 IGemidV 1903 1904 1905 1906'1907;19 8; 1909,191o| 1911 [ 1912! 1913 1914 1915 1916 dpeerd I | ' 1 1 I I jaar. " i—i F! I 1 I 1 i i 1 Boedoeran . 5.765.11 5.544.824.46 4 77 4.83 4.73 4.96 6.35.5.79,6.42^ 306 39 5.44 Goedo .:5.424.67 5.26 5.42 5.41 5 46 5.79 5 98 5.47 6.23 6.28 6.56|7.35 6 64 5.85 Maritjan i 5.39U.785,47 6.38 6 06 6 81 5.995.86 5 506.345.62(6.42|6.766.67 6.- Ngandjoek . 4 964.736 17 5.845.11 5.045.154.765.136.09^.527.09i7.426 85 5.78 Redjosarie. . 5.264.87 5.67 4.84 4.39 4 56 4.52 4.99 5.30 6.32 5.88 5.83 6 77 6.70| 5.43 Remboen . . 4.575.125.405.234.554.284.464.965.045.20]5.425.858.037.341 5.39 Balapoelang . 4 794.87 4.68 4.70 4 15 4.17 4.30 4.64 4.73 4.97,7.77 6.35 6 82 5.77 5.19 Pagongan . . 5.78'4.80 5.38 6.51 5.36 4.955.265.295.22 5 496.347.71 8.737.10 5.99 gemiddelde kostprijs van alle fabrieken tezamen ƒ 5.63 Hierbij moet opgemerkt worden, dat de kostprijzen sedert 1912 boven het jaargemiddelde zijn; de oorzaken daarvan hebben wij reeds boven aangetoond. Terugkomende op het vorige staatje blijkt, dat bij een gemiddelden verkoopsprijs van ƒ 8.01 per picol en een gemiddelden kostprijs (exclusief de uitgaven voor verbeteringen enz.) van — 189 — ƒ 5.63 verdiend werd in de jaren 1903 — 1916 ƒ 2.38 per picoi of totaal t ƒ32.312.081.90 Aan uitgaven voor nieuwe machinerieën, gebouwen en vervoermiddelen werd besteed ƒ 0.69 per picol of in totaal . „ 9.367.788.45 zoodat als zuivere winst overbleef ƒ22.944.293.45 Wij hebben hier slechts met benaderde cijfers te maken; volgens de winst- & verliesrekening, zooals die in de jaarverslagen gepubliceerd zijn, bedroeg de winst van de eigen suikerondernemingen ƒ 23.401.015.25, zoodat de werkelijke cijfers van de berekende slechts ± 1.9 pCt. verschillen. Gelijk boven werd medegedeeld, bedroegen de uitgaven voor nieuwe machinerieën enz. in de jaren 1903—1916 volgens de jaarverslagen ƒ 10.017.690.98. Het verschil met bovengenoemd cijfer van ƒ 9.367.788.45 (dat approximatief is) stelt vermoedelijk uitgaven voor, die over eenige jaren verdeeld worden, gelijk wij reeds vroeger te verstaan gaven. Successievelijk zien wij de Landbouw Mij. zich losmaken van andere, dan suiker-relaties, waarmede zij trouwens reeds in het voorafgaande, reeds besproken, tijdvak een aanvang maakte. In 1903 waren deze relaties reeds geslonken tot 2 koffie-ondernemingen, 1 kina-onderneming (Langan Ardjo), het Land Tjomas en de Pamanoekan- & Tjiassemlanden. Het Land Tjiomas verliet de Landbouw Mij. in 1905; in her daarop volgende jaar werden de relaties met de evengenoemde 2 koffie-ondernemingen verbroken. Wat het lot is geweest der kina-onderneming blijkt niet uit de verslagen; de' Pamanoekanlanden werden verkocht in 1910. De twee eigen koffie-ondernemingen, waarmede het tijdvak onder verslag aanving, werden resp. in 1906 en in 1910 verkocht. Sedert 1910 is de Landbouw Mij. derhalve bij geen andere dan de suikercultuur betrokken, want ook de Ned.-Ind. Spiritus Mij. (waarop wij nader terugkomen), waarin zij een groot belang heeft, staat in nauw verband met de suikerfabrieken. Begin 1903 stond de Landbouw Mij. in relatie met 14 suikerondernemingen van derden; einde van dat jaar werd Klaling executoriaal verkocht. Einde 1904 verliet Kaliwoengoe de Landbouw Mij., welke daarentegen een consignatie-contract aanging — 190 — met de Cult. Mij. Boedoean, zoodat het aantal relatiefabrieken 13 bleef tot 1909. Sedert werd dat aantal vermeerderd met 1 in 1909, 1 in 1913, 2 in 1914 en 2 in 1915 zoodat nu 19 fabrieken (behalve de 8 eigen) onder controle der Landb. Mij. staan. De bijgekomen fabrieken zijn: Petaroekan, Pesantren, Pangka, Djatipiring, Loewoenggadjaï Tjeweng-Lestarie en de Aments suikerfabrieken. Bracht de Landbouw Mij. in 1902, met inbegrip harer relaties 1.899.603.78 picols suiker aan de markt van een totaal aanplant groot 20.197.845 bouws, in 1916 bedroeg dat kwantum 3.458.623 picols van 30.302 bouws aanplant; in het eerste geval leverde zij ongeveer l/7 van de totale Javasuikerproductie (welke toen slechts ± 14.5 millioen picols groot was) tegen in het tweede ongeveer ]/8 (van ± 26 millioen picols). Hieruit blijkt tevens dat de Landbouw Mij. eene der grootste belanghebbenden bij die Indische cultuur is. Ter betere controle harer verschillende eigen en relatiefabrieken werd het kantoor van den Vertegenwoordiger in Indië der Landbouw Mij., hetwelk vroeger in het gebouw der N. I. Handelsbank te Batavia gevestigd was, 1 April 1909 overgebracht naar Soerabaia. Toen in 1905 de Mij. t|Expl. der Pamanoekan- & Tjiassemlanden ƒ 2.300.000.— afloste op eene hypotheek van de Landbouw Mij., welke daarvoor tot dat bedrag hypothecaire obligaties ontving, welke werden gerealiseerd, werden tot het zelfde, bedrag uitstaande obligaties van de Landbouw Mij. ingelost (hiermede van 4328 tot 2028 stuks teruggebracht). Voorts werd na statutenwijziging dd. 13 Maart 1905 het kapitaal der Mij. van 9' tot ƒ 10 millioen vergroot door uitgifte van 4000 nieuwe aandeelen a ƒ 250.—, welke door de N. I. Handelsbank a pari werden genomen. Met het daarvoor verkregen geld en het restant uit eigen middelen werden de nog uitstaande 2028 obligaties in hetzefde jaar ingelost. Volgens het verslag van 1904 werd met deze maatregelen uitsluitend eene versterking van den finantieelen toestand der Mij. bedoeld. (?) Op 17 Nov. 1916 werd besloten het maatschappelijk kapitaal te vergrooten tot ƒ 15.000.000.— en van de nieuwe aandeelen, die eerst over 1917 in de winst deelen ƒ 2.000.000.— a pari uit — 191 — te geven, ten einde te voorzien in de behoefte aan kasmiddelen voor het bedrijf! In 1908 richtte de Landbouw Mij. „in vereeniging met andere belanghebbenden" de „Ned.-Ind. Spiritus Mij." op, met een gestort kapitaal van ƒ 2.200.000.— f 10.630.79 id. wegens ontvangsten op vroeger gereserveerde vorderingen (art. 42 der Statuten) . . . . „ 404.753.93*) Transporteeren. . . ƒ 1.561.754.26 *) nier'ri is begrepen eene afboeking in 1889 van onafgehaalde dividenden; het bedrag daarvan wordt echter in het verslag over dat jaar niet afzonderlijk vermeld. — 210 — Transport. . ^. ƒ 1.561.754.26 id. wegens verouderde en niet opgekomen schulden aan crediteuren, wier domicilie onbekend Ij „ 10.187.33 het fonds bedroeg dus op Ult°. 1902 . . . ■ ƒ 1.571.941.59 Het reservefonds was niet afzonderlijk belegd, deelde dus mede in de risico van het bedrijf. In het jaar 1877 kocht de Ned. Ind. Handelsbank het pand Keizersgracht 313 te Amsterdam, hetwelk op de balans voorkwam met ƒ 122.388.35.— volgens haar vrij wel overeenstemmende met den kostprijs, alle herstellingen inbegrepen — het meubilair werd toen geschat op ƒ 13.000.— (na fiksche afschrijving en dotatie met de opbrengst der verkochte meubelen). Het Hoofdagentschap te Batavia kwam eerst in 1878 in bezit van het thans nog geoccupeerde gebouw aan de Kali Besar; op de balans van dat jaar wordt daarvoor ƒ 78.189.83 uitgetrokken en voor het meubilair ƒ 14.029.85. Wij kunnen dus gerust aannemen, dat beide perceelen te zamen gekost hebben met inbegrip van meubilair ƒ 230.000.—. Einde 1902 stonden zij te boek voor ƒ 68.000.— en hare inventarissen voor ƒ 2.—. Om de ontwikkeling, der bankzaken te doen zien, doen zijn thans volgen een overzicht van de transacties der N. I. Handelsbank, voor zoover die uit de jaarverslagen te traceeren zijn, en welke staten, zonder commentaar, voor zich zelf spreken. (Zie pag. 212 en 213). In het verslag over 1884 wordt gerelateerd: „het trekken van „wissels op langen termijn door onze Indische Agentschappen op "het Hoofdkantoor in Nederland (de gemakkelijkheid daarvan "was deonmiddellijke aanleiding tot de débaclë van 1884) "behoort tot de geschiedenis. Met dit credietmiddel is voor goed „gebroken. Indië kon echter niet buiten 6 m|dato wissels en naar het handelsgebruik hadden zich de banken te voegen. De Handelsbank heeft een uitweg gezocht en die eindelijk gevonden in 1896. Eene overeenkomst met de firma Hope & Co. , te Amsterdam maakte toen die Inlandsche trekkingen (alsook op 3 m|dato) weer mogelijk. Dat deze overeenkomst veel tot het succes der Handelsbank — 211 — op wisselgebied heeft bijgedragen, kunnen wij niet inzien, en de jaarverslagen geven daaromtrent geen uitsluitsel. Eene aanmerkelijke verbetering in den wisselhandel valt te constateeren sederti 1900. Vóór dien werd alleen getrokken op Nederland, Frankrijk en Engeland; sedert echter ook op België, Zwitserland en Italië. In dat jaar werd de werkkring van de Bank verruimd door de vestiging van een bijkantoor te Weltevreden en een Agentschap te Indramajoe; daarop volgde in Mei 1901 een Agentschap te Singapore (het Hoofdagentschap te Batavia dateert van 15 Maart 1864, de Agentschappen te Soerabaja en te Semarang dateeren resp. van 1 Maart 1865 en 1 April 1876). Sedert 1892 trokken de correspondenten der Handelsbank op de kustplaatsen van Java op Amsterdam en de provinciën. Het zou ons te ver voeren, om opgave te verstrekken van de producten, welke door de Handelsbank in Indië voor rekening'van de N. I. Landbouw Mij. en derden verkocht werden; het geldelijk bedrag daarvan toch wordt in de jaarverslagen niet opgegeven. Alleen zij vermeld, dat het Particuliere land Kandanghauer sedert 1886 in relatie stond met de Handelsbank. Eene niet onaanzienlijke bate' trok zij voorts uit hare relatie met de Hallische Maschinenfabriek und Eisengiesserei te Halle a|S, waarvoor zij sedertl889 als financieel agente fungeerde. Verder trad zij sedert 1890 als agente op van eenige assurantiemaatschappijen. Aan onkosten werd gemiddeld uitgegeven ± ƒ 230.000.— 's jaars en meestal beliepen die kosten ook inderdaad tusschen f 230.000.— en ƒ 240.000.—; zij waren dus vrij standvastig, niettegenstaande de uitbreiding van zaken. Evenzoo waren interest, commissie en agio vrij gelijkmatig, tusschen 5 en ƒ 600.000.— p.a.; door de goede jaren 1892, 1893, 1894, 1900 en 1901 stijgt het gemiddelde tot ƒ 615.000.— p.a. Thans doen wij volgen de verkorte balansen ter vergelijking van Ult°. 1885 met Ult°. 1902, en constateeren eene niet. onaanzienlijke verbetering. Debet. Ult°. 1885. Ult°. 1902. Kas, Kassiers en Portefeuille . ƒ 2.794.030.33>/2 ƒ 4.117.408.49 Huizen en Erven en Meubilair. „ 136.750.— „ 68.002.— Effecten. . . j|| . . . „ 470.146.43 „ 1.546.994.42 Transporteeren. . ƒ 3.400.926.7~61/2 ƒ 5.732.404.91 — 212 Wissels, tt's en reiswissels getrokken door Indië < Jaren. Disconto's. — | , Nederland. Engeland. Duitschland. 1885 I ƒ 2.269,818,14 I ƒ 435,700,29 I 886 „ 1,528,902,64 , 637,452,04 887 „ 753,099,49 „ 1,587,877 90 - I 888 „ 1,141,141,- „ 2,110,362 14 1889 „ 1,474,456,77 „ 2 394 12199' — \lfi " 2'™'M " 4'603'296'01 £ 5.318,'»/,, - 892 " ¥JSi\l-£ ' 5-299.236,84 „ 1 454% S«o " 4,403,646,56 „ 6,774,479.17 " 1251*0 Itll " 1^.686,36 „ 5,834 198 38 2440- \fot " 3,768,972,82 „ 6,743 20036 „ Ï524 "' ^ " I-632'930'92 4,052,350 89 914 •«/„ 896 „ 2,728,598,03 | „ 4,078 835 80 2,286 V KM " l'^Si i " / 4,615,475,48 4 ,64> ' 809 " ™o^o' 1 " 4.553,782,24 . 10746," onn " 2'093'459'18 » 6,538,514,44 „ 6 418'°/- - nm " 3 836,461,56 „ 9,178,951,90 „ 1,330,'-7, M 257 723 54 I » 3,310,499,632)| „ 11,357,860,74 „ 170,627,"/, " 291/75l!89 ') benevens te Singapore $ 104.765.—. ) benevens te Singapore $ 454.631 85. Verkochte Voorschotten I Voorschotten Jaren. I producten op Producten op uitzen- Beleeningen door Java van Indië dingen n/Indië j npr Im n | geconsigneerd. | per Ulto. Dec. en incasso's. ! Se ! f lf^~ f I34'247'41 f 907-377-- I / 340,204,43 88? ' " ?RQn'ono'~ » 157.103,84 I •„ 718.911,- ! „ 48,329 89 888 1 " " 325>642,01 „ 1,536.227,- | 160 84143 889 I " ^qtI'" " 71,952.45 I „ 1,502,277.- „ 35 320- 890 " " 9'''97'96 I » 1,394,316,- 156,566,06 co? " '233'3J4'- » 146,345,78 I „ 2,271,084,- I " 674 384 46 892 " hlXk~ " 'S6^42'30 " 3.673.974- ijK'.ol - 893 I " in^'no?'- " 3H73'47 " 3,415,526,- „ 917 32872 894 " ]iia'oïl'~ " 42,900,53 „ 4,053,897,- 1,919,455,59 8Q5 " " 443,069,89 „ 4,006,889- „ 488 507 65 896 " ^7?'^o'~ " f04'292'34 » 2.216,164,- ., 1,12928517 897 " ' ' '~ - 72'185'87 - 2,166,831.- I „ 630,300,55 898 " \ir\V3~ " 186'689'56 2,080,240,- „ 1,661,16694 899 " " 21'726'41 - 2.162,968,- 84991811 900 I " ?q£S~" " 06'0"-42 » 1.925.291,- 1,104,291,75 90? i " «n' ^?'_ » 37,095.75 „ 1,940,618,- „ 1,136,886,56 902 I " 'fi«n' «*~ - 28,209,92 „ 2,421,023,- „ 1.821 33441 1902 [ „ 1,680,153 - „ 42,498,02 „ 2,638,397,- , 743,41823 — 213 — Singapore op: I I Nederland gaf ' Qe°Pende Crediete"Frankrijk Italië op Nederl. en ,* nn \nlt\s . L=l fr Zwit- Jt Buitenland. *' °P 'ndie- in Indië- te Amsterdam. seriand België. I I I — I ƒ 843,424,75 \t , / ? \ — „ 1,174,197,12 K S ï — „ 1,308,400.45 ƒ 85,789,95 ƒ 623,521 — f — ' 1,485,482,02 „ 97,644,87 „ 386,197,— V ? — „ 2,748,676,60 „ 79,345,42 „ 835,799— i frs. 164,790,18 „ 6,234,176,98 „ 448,634,73 „ 434,823,- \ 211,765,23 1 „ 7.468,583,10 „ 408,375,52 „ 510,320— / 213,691,59 „ 8,875,622,29 „ 120,558— „ 574,615,- ƒ 745.253,- 190,429,80 „ 6,678,358— „ 132,614,97 „ 402,124,- ? 222.805,39 „ 9,151,264,29 „ 259,081,- „ 526,672,— ? 195,549,14 5,452,096,281 „ 422,480,03 „ 531,062— „ 1,253,288,— 200,934,85 „ 5,458,769,68 „ 226,929,33 „ 993,529,- „ 1,114,311 — 298,466,35 L 4,970,651,37 „ 293,982,83 „ 925,969,- „ 685,386,— 222,494,88 1, 6,363,162,25 „ 258,880— „ 963,966,— „ 558,175 — 136,382,06 „ 6,946,371,35 „ 451,056,30 „ 1,686,995— „ 774,672,— " 366,591,99 „ 9,225,850,66 „ 465,547,93 „ 1,214,384- „ 1,568,947,- ! 470,734,39 „ 15,512,658,37,, 863,217,91 „ 1,505,343- „ 4,992,322,- ■ 389,373,46 \ „ 15,107,249,50 „ 580,844,53 „ 1,175,298,48 „ 2.974,129,15 lEffecten en aandeelen in Industrieele Voorschot op . . ti,i„ r>„„ Consignatiën Deposito's Giro's ondernemingen per Ulto. Dec. en n/Eur. per UIto Dec. per Ulto. Dec. Amsterdam. Indië. versch. prod. ƒ 2.919,536,69 ƒ 257,550,- ƒ 326,615,90 ƒ 450,143,43 ƒ 20,003- „ 1,746.497,58 „ 278,750- „ 176,516,08 „ 383,002,37= „ 551,003- 2 1,727,126,23 „ 252,708,71 „' 167,747,39 „ 131,035,65= „ 535.003- „ 1,838,478,69 „ 71,850- „ 150,513,25 „ 71,955,25' „ 432,503- „ 1.199.949.83 „ 46,300.- „ 214,594,99 „ 356,209,77= „ 42-503- „ 1,012,525,15 „ 492,298,40 „ 496,182,40 „ 377,626,23= „ 44-00f~ „ 1,187,668,76' 1,308,052.13 „ 315,922,96 „ 370,280,385 ^ „ 44,001- I 1,639.168,21 „ 1,641,117,47,, 280,361,46 „ 323,334,01= „ 2Z-°°2,- 1,909,736,94 L 1,353.789,88 „ 370,720,99 „ 328,734,01= „ 37,072,20 „ 1,410,887,68 „ 1,408,700,05 „ 336,482,58 „ 527,842,17= „ 229,957,35 778,166,82 „ 852,486,241 „ 386,446.99 „ 576,885,50= „ 477,137.19 846 311 94 „ 709,700— „ 202,878,75 „ 587,807,51= „ 350,471 — " 1,083,758.92 L 710,332,84 „ 414,290,52 „ 558,302,37= „ 328,00 .- . 1,528,177,20 „ 723,654,12 „ 733,709,61 „ 513,386,41= „ 25 ,751- 585,164,74 „ 742,885,22 „ 961,606,17 „ 914,652,50 „ 104.750,— " 269,387,95 L 1,068,586,30 „ 700,841,43 „ 1,155,332,87 „ 14,752,- 213,111,47 „ 1,030,440,26 „ 932,007,12 „ 1,770,121,15 „ 11,252- l 183 488,95 „ 996.453,22 „ 1,013,552,30 „ 1,535,743,42 „ 11,251- — 214 — Transport. .. ƒ 3.400.926.76i/2 ƒ 5.732.404.91 Voorschotten . . . ' : . „ 3.804.818.84 „ 1.401.747.91 Aandeelen Landb. Mij. . . „ 8.990.000.— „ 8.900.000.-- Beleeningen. . . . . „ 340.204.43 „ • 743.418.23 Goederen „ 527.20 „ — .— Diverse debiteuren na aftrek Crediteuren „ 193.244.99y2 „ —— ƒ 16.729.722.23 ƒ 16.777.571.05 Credit. Ult°. 1885. Ult°. 1902. Kapitaal ƒ 7.200.000.— - ƒ 7.200.000.— Obligaties , . „ 5.168.455.— „ 4.402.000.— Reservefonds „ 901.098.66 „ 1.571.941.59 Deposito's „ 2.477.550.— „ 996.453.22 Giro's . „ 326.615.90 „ 1.013.552.30 Reserve Dub. Debiteuren . . „ 553.885.24 „ 146.258.98 Saldo winst. . . . . . „ 585.74 „ 497.14 Verrekeningsposten. . . . „ 101.531.69 „ —.— Diverse Crediteuren na aftrek debiteuren . . . .„ —.— „ 1.446.867.82 ƒ 16.729.722.23 ƒ 16.777.571.05 Onder het bedrag der deposito's 1885 is begrepen ƒ 2.220.000.— van de N. I. Landbouw Mij., welk bedrag reeds in 1886 werd terugbetaald. De overige posten vereischen na het vorenstaande geene verdere toelichting. Wij wenschen thans aan eene beschouwing te onderwerpen: Het Tijdvak 1903 — 1916. Daartoe doen wij volgen de Winst- en Verliesrekeningen getrokken uit de jaarverslagen: (Zie pag. 216 en 217). Uit deze staten blijkt, dat: ln totaal werd verdiend .aan Interest, Commissie en Agio . . • • . . . */, • • ƒ31.272.714.69 bij: in het vorige tijdvak te veel afgeschreven op: Aandeelen Ned.-Ind. Landbouw Mij. teruggeboekt in 1902 . . . ,v|; . ƒ 90.000.— Aand. Mij. Masarang id. in 1904 „ 1.184.13 „ 9L184T3 Transporteeren. . . ƒ31.363.898.82 — 215 — Transport. . . ƒ31.363.898.82 en twee afschrijvingen ad ƒ 597.16 en ƒ 893.99 in 1909 en 1911 op Diverse Crediteuren, totaal . „ 1.491.15 ƒ31.365.389.97 Daarvan gaan af: Onkosten en Belastingen . . ƒ 10.773.977.85 rente & onkosten op de obligatiel. „ 2.263.967.74 „13.037.945.59 De bruto winst door de Handelsbank gemaakt, was dus. V . ƒ 18.327.444.38 daarbij kwamen de Dividenden der N. I. Landbouw Mii „ 19.540.401.56 en het saldo winst 1902 • M „ 497.14 Totaal. . . ƒ37.868.343.08 Afgeschreven en of gereserveerd werd: tjb. van het Pensioen-en Ondersteuningsfonds . ƒ 413.250. op Diverse Debiteuren . ... ƒ 633.164.63 waarop kon worden teruggeboekt. „ 35.226.03,, 597.938.60 op-Dubieuse Debiteuren . . . ƒ2.299.729.65 waarop teruggeboekt . . . . „ 772.833.21 „ 1.526.896.44 op Effecten ƒ 1.069.188.16 waarop teruggeboekt. . . . „ 214.073.81 „ 855.114.35 op Eigendommen en meubilair „ 2.411.857.68 Reserve voor belastingen, in 1915 en 1916 . . „ 1.400.000. „ „ bizondere belangen ƒ 6.770.59 in 1914 ƒ 83.436.30 in 1915 en ƒ 200.000.— in 1916 ■-. . „ 290.206.89 Totaal. . .. ƒ 7.495.263.96 De netto winst heeft derhalve bedragen ƒ 37.868.343.08 verminderd met ƒ 7.495.263.96 of ƒ 30.373.079.12. Hiervan werd uitgekeerd aan aandeelhouders 178.53 % dividend of gemiddeld per jaar 12.752 % ..... ƒ26.189.119.60 aan het reservefonds ;j 677.345.52 „ tantièmes ?,;..„ 2.447.213.01 op 100 oprichtersbewijzen gemiddeld ƒ 747.59 per bewijs per jaar . . „ 1.046.621.— overgeboekt op 1917 . . |f.jf . . . . 12.779.99 Netto winst als boven. . . J 30.373.079.12 WINST-& VERLIESREKENINGEN. I to O I Winsten. Jaren. I IntereSt' C°mmiSSie | Diverse Debiteuren. Dubieuse Debiteuren. Effecten, en Agio. - - 1903 ƒ 682,382,41 ƒ f 7,466,32 ƒ 1904 851,870,94 392,42 ■ „ 17,816,45 1905 „ 1,098,645,28 „ 3,200,84 „ 72,392,34 1906 „ 1,185,590,96 jj 1,502,33 „ 112,752,65 1907 „ 1,002,527,20 „ 22,020,82 „ 266,795,54 1908 ,1112,630,67 „ 1,994,37 „ 124,638,75 „ 188,698,85 1909 "„ 1,710,543,93 2,501,10 „ 7,862,83 „ 23,406,35 1910 "„ 1,923,550,09 „ 66,66 „ 63,763,92 1911 „ 2,090,562,79 „ 1,618,17 „ 99,134,41 „ 1,968,61 1912 „ 2,788,576,10 „ 441,71 | 210,— 1913 i 3,092,576,91 „ 1,487,61 1914 „ 3,336,136,68 1915 „ 3,373,860,15 1916 „ 7,023,260,58 ! ! ! J ƒ 31,272,714,69 ƒ 35,226,03 ƒ 772,833,21 ƒ 214,073,81 Verliezen. I to Onkosten. Dienst «1-, L", lEigendommen Pensioen en Jaren. Div. Debit. Dub. Debit. Effecten. Belastingen. | Obl. Leen. j J en Meubilair, ond. fonds. 1903 ƒ 260,047,51 / 175,031,42/ 6,347,23 ƒ ' 29,251,24/ 14,435,13 / 2,391,39 / 2,000 — 1904 „ 339,401,48 ,, 176,648,86 ,, 7,669,12 „ 138,134,92 — „ 23,804,98 ,, 10,000,— 1905 „ 389,811,55 „ 183,614,75 ,, 67,147,09 „ 240,250,53 „ 32,655,36 ,, lO.OOoi— 1906 „ 449,010,23 ,, 179,765,05 ,, 41,963,90 „ 173,168,55,, 57,058,68 „ 62,502,22 ,, 10,000,— 1907 „ 526,848,03 ,, 175,711,27, 121,267,39 „ 67,653,511„ 233,991,24,, 40,873,07,, 10,000 — 1908 „ 587,895,71 „ 171,548,80,, 85,199,42 „ 15,006,40| |„ 30,368,30,, 10,000 — 1909 |„ 636,072,97 „ 167,238,6l|„ 28,762,57 „ 95,713,38| — |„ 106,621,92|„ 30,000 — 1910 L 765,301,82,, 162,775,64,, 85,105,48 „ 181,764,99j„ 49,905,15,, 84,681,5l|„ 57,500 — 1911 „ 847,685,52,, 158,105,64,, 102,239,14 „ 94,270,37 — , 130,587,92„ 46,250,— 1912 „ 850,353,65,, 153,235,64,, 180,— „ 401,620,54j„ 56,403,11 „ j531,260,76 „ 37,500 — 1913 „ 1,136,492,85,, 148,215,14,, 87,283,29 „ 203,586,78|„ 122,209,97,, 255,454,7o!„ 30,000,— 1914 „ 1,084,669,36 „ 142,895,64 L 362,749,52 „ 535,184,88l„ 288,900,27,, 25,000,- 1915 „ 1,246,158,77,, 137,425,64 „ 195,322,01 |„ 299,581,94,, 35,000,— 1916 „ 1,654,228,40,, 131,755,64 |„ 101,236,91 L 522,173,34,, 100,000 — [ƒ 10,773,977,85|/2,263,967,74|/ 633,164,63 |ƒ2,299,729,651ƒ 1,069,188,1 öj/2,411,857,68|ƒ 413,250,— — 218 — Verdeelde Dividend N.-I. Netto Winst Bruto Winst Jaren. winst Landbouw Mij. bankzaken. bankzaken. |_ J I 1903 ƒ 360,000- ƒ 260,710-ƒ 99,290-ƒ 247,303,48 904 757 924 14 ,, 684.139,- „ 73,785,14 „ 337,004,73 905 " 921 635 20 " 667,871,46 „ 253,763,74 „ 525,218,98 1906 " 974146 87 „ 666,466.60 „ 307,680,27 „ 556,815,68- 907 I 886,806,20 765,617,-L 121,189,20 „ 299,967,90 1908 1 444111 67 " 914,542,50, 529,569.17 „ 353,186,16») 1909 " l'777,268,83 „ 1,099,450,- „ 677,818,83L 907,829,51 1910 "■ 3,596,304,50 „ 2,988.505,- „ 607,799,50, 995,472,63 1911 2 650,233,87 „ 1,848,890,- „ 801,343,87 „ 1,085,665,62 1912 " 2 552 259,- " 1,499,100,- „ 1,053,159 — „ 1,874,986,81 9 3 " 2347,429- „ 1,224,265,-L 1,123,164—L 1,807,868.92 1914 " 2205,816,67 „ 1,324,205- „ 881,611,67 „ 2,108,571,68 1915 ° 3!l81,818,18 „ 1,998,800- „ 1,188,636,88, 1.990,275,74 1916 j" 6,704,545— I 3 597 840,—L 3,119,484,99., 5,237,276,54 „Saldo 12,779,99$" •3'oa'>ö'*u> » ƒ 30,373,079.12 ƒ 19.540.401.56 ƒ 10,838,296,26 ƒ18,327,444,38 *). De bruto-winst was klein, doch kon worden" aangevuld doordat j 174.757.85 meer kon worden teruggeboekt, dan in dat jaar behoefde afgeschreven te worden; vandaar de schijnbare tegenstrijdigheid, dat bruto minder verdiend werd dan netto. . A , VERDEELDE WINST, e Aandeel- _ ... 5 I 1 ■ Tantièmes. ^ houders. in pCt. Reservefonds. Oprichtersaand.j !ff 65?'S=| 9»/IB ƒ 4Ö,129,567 2^.065.-!/ 4^129,58 1905 787 766,40 10'/5 „ 53,546,90!„ 26,775— „ 53,546,90 IK 853195 95 8,7 48:38o',46 „ 24,190,- „ 48.380,46 19071 788272 - 8 „ 39,413,60,„ 19,707,-' 39,413,60 1908L 1,237,810- 10 „ 82,520,67|„ 41,260,- „ 82.521'- 1909 1 487 946.-12 „ 115,729,13 „ 57,865,-» 115,728,70 Ï9Ï0*;; 2.852 241 50 23 I 297,625,20 „ 148,8.3,- „ 297,624.80 1911 i" 2,294,989,75 18,5 „ 101,498,-. 253,746,12 1912|: 2 236,050,-15 - \ 90,345,- „ 225^4,- 1913 2,088,948- 12 » 73.8o2.- „ 84,629,— 1914 1 994 300— 10 — „ 60,433,— , 151.083,67 9 5 2 800 000- 14 - I 109,091,-, 272.727,18 1916'; B'S.OOO;- 23 „ 272,727,-, 681,818- ƒ 26,189,119,60 g"^\f 677,345,52 ƒ 1,046,621,—|/ 2,447,213,01 — 219 — Tot die winst droeg de Ned.-Ind. Landbouw Maatschappij bij ) 19.540.401.56 of 64.3 % ongerekend de commissie, interest en agio, welke de Handelsbank verdiende met den verkoop der suiker en andere producten enz. van de N. I. Landbouw Mij., welk bedrag met de stijgende inkomsten dier Mij. niet gering moet geweest zijn, doch waaromtrent de jaarverslagen geen voldoende uitsluitsel geven. Sedert 1914 houden zelfs alle opgaven van de verkochte producten op en vinden wij alleen vermeld: ,,De bemoeiingen der Bank voor den afscheep en den verkoop van producten voor derde ïekening breidden zich bevredigend uit." In de verslagen over 1915 en 1916 wordt zelfs niet meer van producten gesproken. De Handelsbank maakte met hare bankzaken in dit tijdvak eene bruto winst van ƒ 18.327.444.38. Ter verdeeling kwam daarvan slechts als netto winst ƒ 10.838.296.26. Afgeschreven werd ƒ 7.459.263.96 ; omdat de Ned.Ind. Landbouw Mij. prachtig zorgde voor de aanvulling van het dividend, kon de Handelsbank zich de luxe van dergelijke ruime afschrijvingen permitteeren. Beschouwen wij de cijfers van bovenbedoelden staat nader, dan zien wij eene bijna onafgebroken stijging van Interest, Commissie en Agio, doch daartegenover ook eene kolossale vermeerdering der Onkosten. De uitbreiding van het maatschappelijk kapitaal ging gepaard met een niet minder aanzienlijke toename der zaken; op tal van plaatsen werden agentschappen gevestigd en de afscheepzaken wierpen eene niet geringe bate af. Naarmate de zaken toenamen moesten ook de onkosten stijgen; het aantal employé's werd sterk uitgebreid; in 1905 werden de zaken der Landbouw Mij. afgescheiden, waardoor de Handelsbank vele kosten alleen te dragen kreeg; de winsten werden grooter, maar daardoor moest ook meer aan belastingen betaald worden, terwijl de geëmployeerden tevens meer aan tantièmes ontvingen. Waar in 1908 gebroken werd met de opgaven in de jaarverslagen van het totaal der wissel- en overige bankzaken, heeft het geen zin om, evenals wij zulks voor het tijdvak 1885— 1902 deden, een staat samen te stellen, een overzicht behelzende dier transacties tot en met 1907. Enkele gegevens daaromtrent zal de lezer aantreffen in de nader te vermelden balanscijfers, en deze geven reeds voldoende blijk van eene reusachtige toename van zaken. — 220 — Het maatschappelijk kapitaal bleef vanaf 1885 tot 1905 ƒ 7.200.000.—. Behoefte aan vergrooting werd eerst gevoeld, nadat vanaf 1900 diverse nieuwe kantoren waren geopend. Op 19 Jan. 1905 werden de statuten gewijzigd; het kapitaal werd gebracht op ƒ 15.000.000.— bestaande uit 48000 aandeelen van ƒ 150.— en 7800 aandeelen van ƒ 1000.—. Tevens werd bepaald dat de oude aandeelen van ƒ 150.— tegen nieuwe van ƒ 1000 zouden kunnen worden ingeruild op den voet van 20 oude tegen drie nieuwe. Om den omruil te bevorderen werd tevens gelegenheid gegeven om in te wisselen (van 1 Aug. — 31 Dec. van elk jaar): 13 aand. a ƒ 150.— tegen 2 nieuwe a ƒ 1000.— ond. bijp. v. ƒ 50; 6 „ „ ƒ 150.— „ 1 „ „ ƒ 1000.— „ „ „ ƒ 100. Bij dien omruil verminderde het kapitaal derhalve met ƒ 800.000.— daar iedereen natuurlijk de voorkeur gaf aan inwisseling van 6 oude aandeelen tegelijk, omdat zoodoende voor ƒ 100 nominaal koersaVans werd gewonnen. In totaal werden tot Ult°. 1916 ingeruild 43.560 stuks, zoodat op den datum in omloop bleven 4440 aandeelen van ƒ 150.— waartegen in portefeuille werden gehouden 666 aandeelen van ƒ 1000.—. Met 31 Dec. 1914 kwam een einde aan de gelegenheid tot ruiling van kleine aandeelen tegen groote, onder bijbetaling van het verschil in nominaal bedrag. Voorts werden nieuwe aandeelen van ƒ 1000.— uitgegeven: in Dec. 1905 voor ƒ 2.000.000.— a 120 % „ „ 1907 „ „ 2.500.000.— „ 120 „ „ Nov. 1911 „ „ 2.500.000.— „ 170 „ Daarmede was het statutaire maximum kapitaal van j 15.000.000.— weer bijeen. Pp 22 Nov. 1912 werden de statuten andermaal gewijzigd en daarbij het maatschappelijk kapitaal vastgesteld op ƒ 30.000.000.—. Van deze verhooging met ƒ 15.000.000.— werden geplaatst: in Maart 1913 ƒ 2.500.000.— a 160% „ Januari 1914 „ 2.500.000.— „ 150 „ „ Dec. 1915 „ 5.000.000.— „ 150 „ „ „ * 1916 „ 5.000.000.— „ 175 „ zoodat het kapitaal op 31 Dec. 1916 was volgestort ƒ 30.000.000.— Het Reservefonds was ult°. 1902 groot . . . ƒ 1.571.941.59 hierbij kwam; aan dotaties uit de winsten 1903|' 10 . . . . „ 677.345.52 wegens vervallen dividenden en coupons . . . „ 13.499.90 Transporteeren. . . ƒ 2.262.787.01 — 221 — Transport. . . ƒ 2.262.787.01 wegens ontvangsten op vroeger gereserveerde vorderingen „ 10.190.73 wegens verouderde en niet opgekomen schulden aan crediteuren wier domicilie onbekend is . . „ 4.835.28 wegens koersavans, na aftrek van alle onkosten behaald bij de emissies van: 1905 . . ƒ 429.424.72 1908 . . „ 553.820.72 1911 . . „ 1.768.675.71 1913 . . „ 1.495.860.33 1914 . . „ 1.244.959.12 1916 . . „2.469.837.29 1916 . .„ 3.726.487.88 „ 11.689.065.77 wegens koersavans behaald op den verkoop van 75 aandeelen a ƒ 1.000.— welke beschikbaar waren gehouden ter inruiling tegen aandeelen van ƒ 150.—, doch welk recht ingevolge de statuten in 1914 verviel „ 45.501.18 Het reservefonds was onder Ult°. 1916 groot . ƒ 14.012.379.97 Ten opzichte van dit fonds zegt art. 42 der Statuten: „Zoodra „en zoolang de reserverekening het bedrag van één derde van het „geplaatst maatschappelijk kapitaal zal hebben bereikt zal de „afzondering (uit de winst) te haren behoeve door een besluit „van den Raad van Commissarissen kunnen worden verminderd „of geschorst." Dienovereenkomstig hebben sedert 1910 geen dotaties uit de winst aan dit fonds meer plaats gehad. Het is niet afzonderlijk belegd zoodat het ook alle risico van het bankbedrijf loopt. Onder Ult°. 1902 was voor Dubieuse Debiteuren gereserveerd ƒ 146.258.98 Gedurende de jaren 1903 tjm 1913 werd verder gereserveerd (vide staat ƒ 2.198.492.74 minus ƒ 558.071.53 voor 1914 en 1915) . . . % . „ 1.640.421.21. ƒ 1.786.680.19 hierop kon worden teruggeboekt (vide staat) . . „ 772.833.21 ƒ 1.013.846.98 en eene terugboeking in 1912 op Div. Debiteuren geschied . „ 400.— Transporteeren. . .ƒ 1.013.446.98 — 222 — Transport. . . ƒ 1.013.446.98 Hierbij werd gevoegd het verschil in koers voor de gemaakte reserves in dollars te Singapore: in 1903 vergel. bij 1902 . . . .'ƒ 63.80 „ 1904 „ „ 1903 ... • „ 14.786.59 „ 1905 „ „ 1904 . . . . „ 2.569.15 „ 1906 „ „ 1905 . . . . „'. 408.45,, 17.827.99 af:~ ƒ 1.031.274.97 „ 1906 „ „ 1906 .... ƒ 26.07 „ 1908 '„ „ 1907 . . • 98.61 124.68 Saldo op Uit.. 1913 ... ƒ 1.031.150.29 In 1914 werd daarvan op eene afzonderlijke (Indische) reserve rekening gebracht, — gespecificeerd als volgt—: Reserve voor den zilverprijs ... ƒ 235.000.— Reserve voor uitzettingen. . . . ,, 190.000.— Reserve voor delcredere . . . . „ 86.126.43 „ 511.126.43 Het restant ad f 520.023.86 vermeerderd met ■....„ 558.071.53 gereserveerd in 1914 en 1915 (zie boven). Totaal. . . ƒ 1.078.095.39 komt niet meer in de balansen voor; dit bedrag „deed de Bank in mindering van'Diverse Debiteuren strekken." Dit is dus eene „stille reserve" geworden. Op de (Indische) reserverekening in 1914 groot, ƒ 511.126.43 werd in dat jaar bijgeboekt „ 6.770.59 en daarna het saldo ad . 517.897.02 in 1915 overgebracht naar eene „Reserve voor bizondere belangen". Ten behoeve dier rekening werd uit de winst over dat jaar bijgeschreven » 83.436.30 en over 1916 • • ■ • • » 200.000— waardoor deze reserve Ult°. 1916 groot was . . ƒ 801.333.32 Ult°. 1902 had de Ned.-Ind. Handelsbank Agentschappen te Batavia, Soerabaja, Semarang, Weltevreden, Indramajoe en Singapore. Successievelijk kwamen daarbij: in 1903 Bandoeng, en een Bijkantoor te 's-Gravenhage; — 223 — in 1906 (November) Hongkong; „ 1910 Probolinggo en Ampenan; „ 1911 Tjilatjap; „ 1912 (1 Mei) werden alle bezittingen en relaties der firma G. A. van Putten & Co. overgenomen, waardoor eigen kantoren werden gevestigd te Cheribon, Tegal en Pekalongan; „ 1914 (Februari) Medan. Vele dier agentschappen werden in door de Bank gebouwde kantoren gevestigd, waarbij dan tevens gezorgd werd voor eene behoorlijke geldbewaarplaats. Alle kantoren zijn het eigendom ^der Mij., behalve die te Singapore, Hongkong en Medan. Daar het Hoofdkantoor te Amsterdam Keizersgracht 313 niet meer aan de gestelde eischen voldeed, betrok de Directie in 1912 een door haar nieuw gebouwd pand, Singel No. 250 aldaar. Inmiddels was in 1909 te 's-Gravenhage een nieuw kantoor gebouwd. Voegt men bij dat alles de eigen pakhuizen en prauwen op de kustplaatsen in Indië (die te Kaliboentoe en Besoeki niet te vergeten), alsmede eene rijstinstallatie te Indramajoe, dan valt het te begrijpen, dat in al die eigendommen een groot kapitaal is vastgelegd. Het juiste bedrag daarvan valt niet te traceeren, omdat de kosten van onderhoud, belasting, verponding enz. niet geregeld afzonderlijk werden opgegeven. De kantoren te Amsterdam en Batavia stonden op Ult°. 1902 met hare inventarissen in de boeken voor. . . ƒ 68.002.— en alle eigendommen onder Ult°. 1916 voor . . „4.070.500.— eene vermeerdering aantoonende van .... ƒ4.002.498.— inmiddels werd in het tijdvak 1903 — 1916 afgeschreven (vide winst- & verliesrekening). . „2.411.857.68 de waarde der kantoren te Amsterdam was (vide vorig tijdvak) ongeveer ƒ 230.000.— dus circa. „ 162.000.— meer dan bovengenoemd bedrag van ƒ 68.002.— zoodat minstens een bedrag van ƒ 6.576.355.68 in de eigendommen vast ligt; door waardevermeerdering wegens stijging der grondprijzen, door de aangebrachte verbeteringen en door de waarde van het aanwezige meubilair, dat geheel afgeschreven werd, mag veilig worden aangenomen, dat ± ƒ 6.600.000 eene veilige taxatie is voor de tegenwoordige waarde van al die eigendommen. — 224 — Dan ligt daarin echter ook eene stille reserve van ruim ƒ 2.500.000.— opgesloten. Voorts lijkt ons het bedrag der aanwezige effecten, op Uit . 1916 f 3.333.102.79 laag getaxeerd, in aanmerking nemende de groote afschrijvingen, welke hebben plaats gehad. De rente op die effecten ontvangen, werd ten bate der Interest-rekening geboekt. Hoeveel nu de stille reserve bedraagt, welke in de effectenrekening verborgen zit, valt niet na te gaan, omdat geen opgave verstrekt wordt van de aanwezige fondsen. De volgende twee staten geven een overzicht van de balansen, zooals die waren samengesteld onder Ult°. van elk der jaren 1903 t|tn 1916. (Zie pag. 226 en 227). Deze staten spreken van eene flinke toename van het bedrijf en vereischen weinig toelichting. Sedert 1914 werden de prolongaties en voorschotten op effecten afzonderlijk vermeld; vroeger waren de voorschotten op effecten onder beleeningen gerangschikt; wij lieten ze daarop, om een beter overzicht te krijgen. Een ander deel der beleeningen werd overgebracht naar Diverse Debiteuren, van welke rekening de bank wel een weinig te veel gebruik maakt zooals wij reeds zagen bij de reserve dubieuse debiteuren. Alle kantoren buiten Nederland staan rechtstreeks onder het Hoofdagentschap der Ned.-Ind. Handelsbank te Batavia. Dit werkte in 1903 met een haar door de Directie toegestaan eigen kapitaal van ƒ 2.500.000.—, welk kapitaal verhoogd werd in 1906 tot f 3.500.000.—; in 1908 tot ƒ 5.000.000; in 1913 tot ƒ 7.000.000, in 1914 tot ƒ 9.000.000.—. en in 1916 tot ƒ 15.000.000.—. Hiervan blijkt natuurlijk niet uit bovenbedoelde staten, daar dat kapitaal slechts eene interne verrekeningspost is. Het Pensioen- en Ondersteuningsfonds wordt afzonderlijk beheerd en geadministreerd, zoodat alleen uit de Winst- & Verliesrekeningen blijkt, hoeveel dit telken jare uit de winsten heeft ontvangen. De aandeelen der Ned.-Ind. Landbouw Mij. staan voor het tegenwoordige met ƒ 11.994.000.— veel te laag in de boeken. Bij vergelijking van het tijdvak 1903— 1916 bij dat van 1885 — 1902 blijkt in alle opzichten eene aanzienlijke vooruitgang, — 225 — welke natuurlijk op rekening te stellen is van de sedert 1900 geopende nieuwe agentschappen, doch nog meer tengevolge van de prachtige uitkomsten van het suikerbedrijf der Ned.-Ind. Landbouw Mij. De opkomst der suikercultuur op Java was dan ook de opkomst der Ned.-Ind. Handelsbank, en zij blijkt met die cultuur ten nauwste verbonden, omdat zij zooveel suikerbelangen bezit. Toch beginnen de bankzaken op te wegen tegen een eventueel verlies bij suiker. In tijden van hoogen rentestand als de jaren 1912 t|m 1916 te aanschouwen gaven, kon de Handelsbank mooie winsten maken en daaraan evenredig ook afschrijven. Of die winst nu crescendo zal blijven gaan met de uitbreiding van het maatschappelijk kapitaal tot ƒ 30.000.000.—? Dit zal toch dienen plaats te hebben, want het is niet aan te nemen, dat de suikerprijs hoog zal blijven en dat de Landbouw Mij. daardoor steeds het dividend der Handelsbank voldoende kan blijven stijven. Bovendien door de kapitaalsuitbreiding der Handelsbank wordt het uit te keeren percentage, bijgedragen door de Landbouw Mij., kleiner, en dit is iets, waarmede het publiek, gewend geraakt aan hooge suikerprijzen, geen rekening houdt. Wanneer de Landbouw Mij. gemiddeld, laat ons zeggen ƒ 1.000.000.— winst per jaar maakte, dan zou alleen daarvan aan de aandeelhouders der Ned.-Ind. Handelsbank uitgekeerd kunnen worden bij een kapitaal dier bank van: ƒ 7.200.000.— als in 1903 13.89 % „ 25.000.000.— „ „ 1916 4.— „ „ 30.000.000.— „ „ 1917 3'/3„' Waar de Bank door de groote uitbreiding aan haar kapitaal gegeven, de dividenden der Landbouw Mij. zooveel minder bijdragen dan vroeger tot de dividenden der Handelsbank, komt het ons voor, dat het publiek aan de aandeelen dier bank, als volgens zijn oordeel suikerpapier, te veel speculatie-waarde hecht. Deze waarde hadden de aandeelen in vroeger jaren, thans niet meer. Welke waarde hebben zij dan nu? Welke waarde hebben de aandeelen der Ned. Ind. Landbouw Mij.? De beantwoording daarvan hangt in de eerste plaats af van.de vraag, welke waarde aan de 8 suikerfabrieken dier maatschappij is toe te kennen. In het algemeen vermeenen wij als basis voor de berekening BEZITTINGEN. — 226 — Kas, Kassiers Eigendom- I en Portefeuille men incl. Effecten. Voorschotten. Prolongatiën. meubilair. 1903 5,034,752,43 68,002,- 2,043,595,47 1,186,528,41 1904 8 600,917,82 162,989,48 1,770,886;33 I 1,236,366,86 1905 9 676,496,94 164,148,70 3,306,533,62 1,481,278,25 1906 9 334,090,02 436,342,47 3,267,528,86 1,411,496,67 1907 I 14 276,051,22 467,444,44 I 3,397,932,29 2,022,336,23 1908 I 13683,129,60 651,223,07 I 3,077,909,99 1,759,193,06 1909 18,060,349,73 702,703 - 2,761,533,56 1,488,624,25 1910 21 059,267,56 704,457,75 4,186,780,69 1,356,415,56 1911 25',313,988,38 1,752,186,50 4,622,656,84 929,731,42 1912 22,037,481,36 2,483,403- 4,726,207,07 1,731,785,57 1913 17 421 954,37 4,306,446,47 5,102,831,67 2,675,113,25 1914 22!604,514,89 4,437,116,09 4,941,174,76 3,458,763,01 1915 22,440,114,95 4,415,058,06 4,226,581,09 1,169,688,93 1916 27,980,456,31 4,070,503- 3,333,102,79 3,235,327,04 SCHULDEN. e Obligatie- , Reserve , £ Kapitaal. Reservefonds. , Giro s. leeningen. Dub. Deb. 1903 7 200 000 4,335,000,-1 1,576,670,40 168,107,70 1,088,144,62 1904 7 200,000 4,597,000— 1,618,046,96 302,212,76 1,501,519,74 1905 7,723,200 4,561,000,- 1,682.397.09 473,640,10 2,462,652,6 1906 9,806,850 4,464,000 - 2,160,950,82 534.464.45 2,851,579,10 1907 9,853,400 4,363,000,-1 2,200,517,37 335.296,35 4,138,983,07 1908 12,378,100" 4,258,000,-1 2,836,858,76 225,565,39 6,428,144,09 1909 12,399,550 4,149,000- -2,953,397,89 313,415,94 7,242,117,2 1910 12,401,050 4,036,000,- 3,252,157,01 431,417,011 8,444,398,8 1911 14,905,350 3,918,000- 5,022,161,27 426,552.97 11,434,587,3 1912 14,907,000 3,795,000,- 5,023,542,87 827,563.51 10,678,570,6 1913 17,407,900 3,667,000- 6,520,583,62 1,031,150,29 9,787,448,28 1914 19,943,000 3,534,000,- 7,777,744,09 [17,424,523,4 1915 20,000,000 3,396,000,- 7,812,701,17 23,406,067,16 1916 30,000,000 3,253,000- 14,012,379,97 29,555,331,61 — 227 — Aandeelen i Diverse Debit. N. 1. Land- Beleeningen. Goederen. na aftr. Credit. bouw Mij. 8,800,000 — 2,794,320,24 8,700,000,— 3,874,683,10 9,700,000,— 2,549,459,30 9,700,000— 6,641,997,73 9,700,000,- I 5,821,683,33 9,700,000 — 6,407,267,63 9,700,000,— 8,959,044,43 9,700,000,— 11,608,312,04 9,699,000— 16,611,587,48 9,994,000,— 18,277,335,69 9 994,000,— 19,706,676,79 9 994 000- 14 767 970 23 3,864,827,62 48,268,73 ^HOOo',- 29;724;i06,28 1,908,402,32 36,791,77 11,994,000,— 57,384,208,45 50,794,95 Diverse Saldo Reserve Reserve v> (Indische) npnnqitn's Credit 'na voor Biz. . Reserve- Depos.tos. |C«d.t.na , ^ , Belastingen rekening. 954,832,42 ' 4,602,891,46 1,551,95 1,470,620,35 7,652,072,39 3,371,39 3.068,457,63| 6,906,202,55 306,83 3,699,914,97 7,259,632,54 14,063,87 3,751,112,501 11,035,264,50 7,873,72 5,360,000,431 3,785,806,12 6,248,56 8,833,857,38 5,771,984,91 8,931,65 8,450,619,961 11,598,112,55 1,478,23 9,581,537,311 13,625,787,95 15,173,74 12,457,339,41 11,545,507,45 15,688,85 12,795,013,85 7,994,579,87 3,346,64 x17«Q7n9 14 907 769 34 — 11,701,39 — — 517,897,02 8493 02305 - 5,618,70 601,333,32 200,000- 20,650;069;i2 8,362,663,53 12,779,99| 801,333,32_L40O835J- = — 228 - der waarde eener suikerfabriek te mogen uitgaan van de volgende stellingen: eene goed ingerichte fabriek heeft een aanplant van minstens 1000 bouws bruto, waarvan eene riet-productie mag verwacht worden van 1100 picols per bruto bouw, bij een rendement van 10 % opleverende 110 picols suiker per bouw, waarop ƒ1.— winst per picol gemaakt moet worden om eene behoorlijk loonende exploitatie te verkrijgen. (De 8 fabrieken der N. I. Landbouw Mij. verwerkten in 1915 en 1916 aanplanten van resp. 10.314 en 10517 bruto bouws; stellen wij 10.000 bouws; de rietproductie was resp. 1081 en 1170 picols per bruto bouw of gemiddeld ruim 1100 picols; het rendement was resp. 97.6 en 118.4picoIs 'suiker per bouw of gemiddeld 108 picols). De winst der Landb. Mij. mag derhalve aangenomen worden (in normale jaren) op 10.000 X HO X 1 = ƒ 1.100.000.—, gekapitaliseerd a 6 % geeft als waarde der 8 fabrieken ƒ 18.333.340.—. In d e z e n tijd zou de Landbouw Mij. zeker hare fabrieken niet tot dien prijs willen verkoopen, daar de suikerprijzen zoo hoog zijn, doch men moet bij eene waardeberekening meer afgaan op normale toestanden, en dan is onze calculatie nog gewis niet te laag. Verder aannemende, dat de reserve voor buitengewone tijdsomstandigheden werkelijk in haar geheel zal worden aangesproken voor het delgen van extra belastingen, en de nominale waarde der aandeelen Ned. Ind. Spiritus Mij. als de reëele beschouwende (waartegen moeilijk bezwaar zou kunnen gemaakt worden, het rendement in aanmerking genomen), dan overtreffen de baten der maatschappij de lasten met ƒ 18.018.342.55 waarbij te voegen de getaxeerde waarde der suikerfabrieken „ 18.333.340. tegenover activa tot een totaal van ƒ 36.351.682.55 staat een gestort maatschappelijk kapitaal van . „ 12.000.000.— De liquidatiewaarde der aandeelen Ned.-Ind. Landbouw Mij. stelt zich zoodoende op 300 %. Het bezit der N. I. Handelsbank aan die aand. ad nom. . jT.-.j . ƒ 11.994.000.— is derhalve a 300 % reëel waard ƒ 35.982.000.— Op gelijke wijze als boven berekend overtreffen de baten der Ned. Ind. Handelsbank de lasten met „ 32.832.493.28 Transporteeren. . . ƒ68.814.493.28 — 229 — Transport. . . ƒ68.814.493.28 daarbij komt eene stille reserve opgesloten in de eigendommen der bank, te stellen op minstens . „ 2.500.000.— en eene in 1916 extra gemaakte reserve voor Indische bijzondere belangen van . . . . „ 100.000.— tegenover activa ten bedrage van ƒ71.414.493.28 staat een gestort maatschappelijk kapitaal van . „ 30.000.000.— De liquidatiewaarde der aandeelen Ned. Ind. Handelsbank zou derhalve te stellen zijn op 238 %. Doch er ligt bovendien nog eene stille reserve van ruim ƒ 1.000.000.— opgesloten in de rekening Diverse Debiteuren, waaromtrent de jaarverslagen geen uitsluitsel geven, terwijl de taxatie der verschillende effecten op zoodanige wijze is geschied, dat veilig mag worden aangenomen, dat daarin eveneens eene groote stille reserve verborgen ligt. Op grond van een en ander kunnen wij de liquidatiewaarde gevoegelijk schatten op 245 %. HOOFDSTUK VII. DE INTERNATIONALE CREDIET- EN HANDELSVEREENIGING „ROTTERDAM" in den vervolge, onder den naam waarbij zij ook bij het Indische publiek bekend is, „de Internationale" te noemen, werd opgericht te Rotterdam bij acte d.d. 28 Augustus 1863 voor Notaris J. L. van Dam verleden. Haar doel werd in de oorspronkelijke Statuten omschreven als te zijn: de uitoefening van handel, scheepvaart, landbouw en bankwezen in den ruimsten zin des woords; het terrein harer werkzaamheid zou zijn: „de wereld", gelijk de naam der vennootschap ook aanduidt. De oprichters hebben derhalve geld gezocht (en gevonden) om zaken mede te doen, doch feitelijk hadden zij geen vaste plannen, en geen bepaalde richting, waarin gewerkt zou worden. Wij zien de Internationale dan ook in den eersten tijd handels-relatiën aanknoopen met China, Japan, Britsch- en Nederlandsch-Indië, ja zelfs met Chili, waaruit alleen exportzaken (van Rotterdam) voortvloeiden. De ondervinding, hierbij door de vennootschap opgedaan, was analoog aan die der Ned. Handel Mij. welke t.z.t. ook trachtte „wereldzaken" te doen. Vrij spoedig lieten zij de grootsche ideeën varen, en beperkten zich tot Java als eenig te bewerken gebied, waartoe zij gedreven werden door, de hevige verliezen elders geleden. Te Batavia en te Soerabaja werden door de Internationale agentschappen gevestigd, te Semarang werden relaties aangeknoopt met de firma van Maanen & Co., welke vrij spoedig eindigden door oplossing van evengenoemde zaak in de Internationale, welke daarmede derhalve ook te Semarang een eigen vestiging verkreeg. Indië begon destijds veelbelovend te worden, het Cultuurstelsel was verzacht, aan particulieren werd meer vrijheid gegeven zich op den landbouw toe te leggen; de spoorweg van Semarang naar de Vorstenlanden kwam in gebruik; de vaart van Nederland op — 231 — Indië was door betere schepen verkort; al deze voor Indië gunstige omstandigheden voorspelden bloei. Gelegenheid om geld ruim rentegevend te maken, was in overvloed aanwezig, vooral ook omdat het artikel „geld" juist in Indië zoo schaarsch te vinden was. Behalve import- en exportzaken (zoo voor eigen rekening als op commissie-basis) zien wij de Internationale van den aanvang af reeds consignatie-contracten met landbouwondernemers afsluiten en zich toeleggen op den verkoop, dan wel den afscheepvan producten voor rekening van derden. Van eigen bezit aan cultuurondernemingen werd door haar weinig werk gemaakt, en deze gedragslijn is zij steeds blijven volgen; aanleiding daartoe gaven de treurige resultaten met twee suikerfabrieken en twee tabaksondernemingen in de jaren 1867 t|m 1870 behaald. Nadat toch over de jaren 1863|'64, 1865 en 1866 resp. 3V2, 7'/3 en 5 % was uitgekeerd, kon tengevolge hoofdzakelijk van de verliezen, bij de cultures geleden, over de jaren 1867 t[m 1870 geen dividend voor aandeelhouders beschikbaar gesteld worden. Integendeel, onder Ult°. 1869 sloot de winst& verliesrekening met een nadeelig saldo, groot ƒ 786.979.10, en daarin werd aanleiding gevonden om het maatschappelijk kapitaal ad ƒ 10.000.000.—, (verdeeld in vier serieën, elk groot ƒ 2.500.000.—, in aandeelen van nom. ƒ 125.—, waarvan de eerste was uitgegeven en volgefourneerd) terug te brengen tot ƒ 5.000.000.— (in vier serieën van ƒ 1.250.000.—) met afstempeling van 50 % op de reeds uitgegeven aandeelen, welke daardoor nominaal slechts ƒ 62.50 groot werden en het volgestorte kapitaal dus/ 1.250.000.—. De tweede serie aandeelen (ad ƒ 1.250.000.—) werd in 1876 uitgegeven tot den koers van 136 %; de derde en vierde serieën werden in 1881 geplaatst a 115%. Over de jaren 1871 t|m 1884 werden resp: de volgende dividenden uitgekeerd: 11.6— 1376—264— 22 — 18—ll2 — 76 — t>6— 96 - 84 — 92— 92— 6 en 2 %, benevens over 1881 ƒ 1.20 per aandeel 3e en 4e serie, daar deze serieën slechts gedurende vijf maanden tot de winst van dat jaar hadden bijgedragen. Dit laatste dividendje buiten beschouwing latende keerde de Internationale derhalve sedert de oprichting tot en met 1884 totaal aan dividend uit: 176.39 %, of na aftrek der 50 % afstempeling verlies, gemiddeld bijna 6.2 %. 's jaars; vooral het tijdvak 1871 — 1883 was op dit punt bevredigend, ja zelfs werd teveel uitgekeerd zooals — 232 — later bleek; want toen in 1884 de suikercrisis uitbrak stonden de verschillende relatie-ondernemingen veel te hoog in de boeken en moesten in volgende jaren telkens groote afschrijvingen plaats hebben om den toestand der maatschappij langzamerhand gezond te maken. Tegen de koffiebladziekte en dalende suikerprijzen van 1884 was de Internationale al evenmin bestand als de Ned. Ind. Handelsbank, en dit is begrijpelijk, wanneer men weet, dat zij in 1881 bij 36 koffieondernemingen en 10 suikerfabrieken geïnteresseerd was. Zij is echter zoo verstandig geweest de koffierelaties te beperken, zoodat zij ult°. 1884 nog betrekkingen onderhield met 20 koffie- en 12 suikerondernemingen. Dit was haar geluk, had zij zich niet beperkt, dan zou zij de crisis van 1884 niet zoo betrekkelijk gunstig hebben kunnen doormaken. Immers uit de balans 1884 zien wij, dat de Agenten op Java evenals alle andere instellingen in Indië, sterk zich bezondigd hadden aan het euvel van dien tijd: het zich verschaffen van geld door trekking van 6 maanden dato wissels op het Hoofdkantoor in Nederland. Evengenoemde balans toch geeft het cijfer van ƒ 4.432.659.03 aan voor „te betalen wissels" (bij een kapitaal van ƒ 5.000.000.—). Ten einde die wissels te kunnen voldoen, en behoorlijk voor het noodige werkkapitaal op Java te kunnen zorgen, zag de Internationale zich genoodzaakt einde 1884 eene 6 %'s obligatieleening • groot ƒ 2.500.000.— aan te gaan (gesyndicateerd a 95 %) maar daarmede heeft zij zich dan ook afdoende uit den algemeenen brand kunnen redden. De koers harer aandeelen, welke in 1875 als hoogste punt, sedert de oprichting der maatschappij, 186 % bereikte, zakte tijdens de suikercrisis van 1884 tot 68 % en arriveerde op 60 % in 1886; hiermede was het laagste niveau bereikt. Het gedenkboek, uitgegeven bij het 50-jarig bestaan der Internationale, in 1913, zegt verder ongeveer: „Had de Directie zich „tijdens en in de eerste jaren na de crisis van 1884 voorgesteld, „dat de meeste landelijke relaties slechts een ziekteproces hadden „door te maken, eerst later bleek, dat de meesten, vooral vele „koffieondernemingen, door de bladziekte een zoodanigen knak „hadden gekregen, dat redres niet mogelijk was en dat, wat vooral „zwaar woog, er geen kwestie van kon zijn, dat de hoog opgeroerde kapitaalschulden uit verdere exploitatiewinsten gedelgd „zouden kunnen worden. — 233 — „Eerst geleidelijk begon men er zich rekenschap van te geven, „dat het gezegde „in Indië komt alles terecht" hier alles behalve „van toepassing was. „Meerdere cultuurrelaties en ook eigen suiker-, koffie-, tabak„en indigolanden, wier rekeningen telken jare met steeds stijgende „rente- en commissieposten waren belast, bleken nooit in staat te „zullen zijn de kapitaalschulden te zullen kunnen inverdienen en de „Directie zag zich gedwongen de wijze van boeken grondig te her„zien en zich voor de taak gesteld om door langzame reorganisatie, „liquidatie en afschrijving, al die boekschulden te delgen. „En dat was voorwaar geen kleinigheid. „Twee eigen suikerfabrieken met aanplantingen van resp. 300 „en 600 bouws stonden te zamen te boek voor ƒ 2.000.000.—; „een derde met slechts 240 bouws voor 5'/2 ton en alle drie lieten „grof verlies op de exploitatie! Een tweetal eigen landen met „bergcultures en een houtaankap, die slechts weinig opbrachten, „hadden boekschulden van te zamen ƒ 1.300.000.— en de vorderingen op de eigenaren van een. zevental weinig rendeerende „diverse landen beliepen circa ƒ 600.000.—. Voegt men daarbij „circa ƒ 400.000.— oude vorderingen, waarvoor reeds geaccordeerd was, doch waarvoor- geen levering van product meer „tegenover stond, dan kan men zich eenig denkbeeld vormen van „de doornhaag, waardoor men zich heen moest werken. „Dank zij de voorlichting van deskundigen op landbouwgebied „werden enkele ondernemingen, die jarenlang zinkputten geweest „waren, behoorlijk op po'oten gezet, andere —waar geen toekomst in bleek te zitten — werden aan kant gezet, weer andere „verkocht. Dat dit eensdeels gepaard moest gaan met groote uitgaven voor vernieuwingen en dat anderdeels enorme bedragen „moesten worden afgeschreven, is duidelijk. Men had toen schoon „schip kunnen maken door er in eens het mes in te zetten, waarvan „het noodzakelijk gevolg zou zijn geweest, dat met algeheele afschrijving der toenmalige reserve van ƒ 750.000.— ook een groot „deel van het kapitaal der Vereeniging verloren zou zijn geweest, „en dus eene reorganisatie der Maatschappij moest worden doorgevoerd, maar men is zoo verstandig geweest dat niet te doen. „Men heeft er de voorkeur aan gegeven geleidelijk te werk te gaan, „en voor aandeelhouders hun kapitaalbezit intact behouden en is „het mogelijk geweest hen, ook in de moeilijkste jaren, steeds eenig „dividend te blijven doen genieten. — 234 — „De handelszaken gingen gelukkig goed en crescendo: met den „opbloei van Twente, na de verlaging gevolgd door de algeheeie ..afschaffing der differentieele rechten, zijn de exportzaken der „Internationale steeds hand in hand gegaan, waardevolle relaties „ook in Engeland hielpen de Commissierekening stijven, terwijl „anderdeels aan den omzet in koloniale producten veel aandacht „werd geschonken. „Groote sommen bleken echter noodig om het doel te bereiken: / „in 1884, '85 en '86 werd telkens circa 1 millioen afgeschreven „en daarna, tot en met 1904 sommen van ongeveer 8 ton, tot geleidelijk minderend, circa 3 a 4 ton toe." In 1884 produceerde Java 6.413.200 pic. suiker, waarvan de Internationale aan hare consignatie bekwam 400.000 pic; deze cijfers waren in 1912 resp. 22.480.000 en 1.402.300 picols. Het gedenkboek beweert, dat eerst in 1905 de gevolgen van de crisis van 1884 voor de Internationale bezworen waren. In al dien tijd — 21 jaar — was geen tantième disponibel voor de Directie, en in Indië werden slechts kleine z.g. winstaandeelen uitgereikt. Aan dividend werd uitgekeerd gedurende de jaren 1885 t|m 1902 resp. 3.2 — 3.2 — 4 — 4.4 — 4.4 — 4.4 — 4.4 — 4.4 — 4.4 4 — 3.2 — 3.2 — 3.2 — 3.2 — 3.2 — 3.2 — 3.2 — 3.2 of gemiddeld gedurende deze achttien jaren 3.69 % per jaar. Het maatschappelijk kapitaal bleef in deze geheele periode ƒ 5.000.000.—. De 6 % obligatieleening werd in 1888 reeds (dus na 4 jaar uitstaan) geconverteerd in een 4]/2 %'s, en werd van ƒ 2y2 millioen geleidelijk gereduceerd tot ƒ 750.000.— onder Uit0. 1902. Aan de reserverekening werd niet getornd, zij had in 1876 reeds het maximum van ƒ 750.000.— bij de statuten vastgesteld bereikr, en bleef daartoe beperkt; zij werd niet afzonderlijk belegd, dus ' in het bedrijf aangewend. Eerst in 1904 ging de Directie er toe ever haar in effecten vast te leggen. In 1885 was de vennootschap eigenaresse van 1 suikerfabriek (eerst in 1902 hooren wij daarvan den naam: Bendo Kerep) en van een aandeel in eene andere fabriek; het resteerende deel daarvan werd in 1886 voor de daarop rustende schuld overgenomen. In hetzelfde jaar ging bij dading % eener derde fabriek aan de maatschappij over. Wegens de ongunstige resultaten werd eene fabriek in 1895 gesloten; wat met de gronden gedaan werd, wordt niet vermeld. — 235 — De tweede fabriek (in de Vorstenlanden) werd in 1896 om gelijke redenen verkocht, het verslag zegt daaromtrent: „Wel „is waar zou de toestand dezer onderne„ming, naar het oordeel van deskundigen, „nog wel te verbeteren zijn, maar aangezien daarvoor alweder belangrijke uitgaven noodig waren, ontbrak ons de moed „daartoe over te gaa n." Omtrent de S.f. Bendo Kerep meldt het verslag over 1903: „Hoe„wel Bendo Kerep op zich zelf beschouwd bevrediging gaf, hebben „wij toch, na overleg en met goedvinden van Uw college (?) ge„meend goed te doen met ons aan te sluiten aan eene nieuwe com„binatie, bestaande uit de amalgamatie der Japarasche fabrieken „Tandjong-Modjo, Klaling en Bendo Kerep. Deze zaak, die den „naam draagt van „Japarasche Cultuur-Maatschappij", is opgedicht met een aandeelenkapitaal van ƒ 2.300.000.— waarbij Bendo „Kerep door ons voor ƒ 400.000.— aandeelen is ingebracht, terwijl „wij bovendien het saldo der oogstrekeningen met ƒ 240.000.— in „deze aandeelen converteerden. Wij mogen ons vleien dat de bedoelde Maatschappij tot zeer verlaagden kostprijs zal kunnen „produceeren en dat onze deelname zal blijken eene goede belegging voor de Vereeniging te zijn." Bendo Kerep had in 1903 een kostprijs van ƒ 4.84 per picol bij eene productie van 85873 pic. Sedert 1903 heeft dus de Internationale geen eigen suikerfabrieken meer. Einde 1885 was de vennootschap eigenaresse van de tabaksondernemingen Lodjadjar en i/2 Gambirono (de resteerende helft werd in 1890 „tegen matigen prijs" overgenomen). Bovendien wordt als derde tabaksonderneming Gereng Redjo opgegeven; de Directie wist echter niet heel zeker, of die onderneming tabak of koffie produceerde, want nu eens heet het in de jaarverslagen een tabaks- en dan weer een koffieonderneming; later weet zij blijkbaar zeker, dat het een koffieland is. Lodjadjar en Gambirono werden in 1896 verkocht. Op raadselachtige wijze (althans de jaarverslagen geven daaromtrent geen uitsluitsel) kwam de Internationale in het bezit van het tabaks- en indigoland Gawok en even geheimzinnig in dat van Djombor. Gawok bezit ze nog, Djombor werd in 1906 verkocht. — 236 — Het langen tijd dubieuse Gereng Redjo bleef haar eigendom, -twee andere koffieondernemingen, waarover een even geheimzinnig waas hing, werden in 1907 verkocht. Bij de vage mededeelingen omtrent haar eigen bezit aan cultuurondernemingen, is het natuurlijk ondoenlijk, om de resultaten dier landen te boekstaven. De voordeden daarvan evenals de uitkomsten harer werkzaamheden als geldschietster aan relatieondernemingen, moeten derhalve het geheim blijven van de Directie der Internationale. Het volgende staatje geeft een overzicht van het cultuurbedrijf der maatschappij, voor zoover het uit de jaarverslagen op te diepen viel. (Zie pag. 237). Uit dit staatje blijkt, dat hoewel de resultaten met koffieondernemingen bereikt, geenszins aan de verwachtingen beantwoordden, toch met dergelijke relaties is doorgegaan tot 1898; eerst daarna wordt het gevaarlijke ingezien. De suikerindustrie scheen absoluut bij de Internationale uit de gratie; het eigen bezit ruimde zij geheel op; en relatiën werden al) een onderhouden met krachtige concerns, welke desnoods hun geheele debet onmiddellijk zouden kunnen aanzuiveren. Op de eigen ondernemingen werd genoeg afgeschreven, een tactiek, waaronder ook „aandeelen en obligaties in cultuurondernemingen" niet hebben behoeven te lijden. Kleinere hoeveelheden product als cacao, kapok, kinabast, specerijen etc, eveneens geleverd door de relatie-ondernemingen, worden niet gespecificeerd opgegeven. Behalve de gemelde producten ontving de Internationale nog ten verkoop, dan wel te verschepen diverse landbouwvoortbrengselen, afkomstig van ondernemingen waaraan zij voor rekening van derden geld verstrekte. De vennootschap heeft zich, toen de uitkomsten der cultuurzaken minder schitterend werden, bijzonder toegelegd op andere takken van handel, import, export en scheepszaken. Een juist inzicht in den gang van zaken en de resultaten daarvan voor elk onderdeel van het bedrijf is uit de jaarverslagen niet te putten; de maatschappij werkt in hoofdzaak op een commissiebasis. ■o Eigen en Relatie Onder- _ . . ... ., . . , c i Totaal productie. Verstrekte voorschotten op Cnluiuronderncmingcn. Aandeelen en " ë ü_m " " I 1 E'Ecn «> ~ ^ ]]—j—~\ T-j T-—i ~ 1 ^ Obl. in g ■ë •§ S •§ •- '5. ■§ '5. 5 '5. •§ 'S.-5 Koffie. Indigo. Tabak. Suiker. Ondern. <*j5H|Jj|J,|J:|f-|in| | | I 1885 14 20 4 14 21.120 260.376 2.764.970 484.338 ƒ 1.887.710.po ƒ 1.326.135.93 ƒ 581.723.54 ƒ 3.260.554.90 ƒ 1.092.095.33 ƒ 792.310.03 1886 17 27 4 16 23.153 340.147 2.441.878 456.528 „ 877.533.01 „ 1.658.783.04 „ 395.486.63 „ 1.932.097.28 „ 2.849.644.89 „ 599.964.51 1887 14 29 3 16 9.900 389.412 1.898.813 516.090 „ 1.016.938.62 „ 1.758.559.02 „ 682.880.14 „ 1.337.658.711„ 2.925.885.90 „ 560.779.33 1888 15 29 4 16 22.537 447.526 3.422.945 448.600 , 658.483.53 „ 1.657.998.— „ 641.560.— „ 909.290.68 , 2.910.559.70 „ 538.444.73 1889 16 26 4 15 26.618 439.265 3.539.776 358.696 „ 628.133.43 „ 1.549.504.37 „ 885.844.45 „ 995.006.25 » 2.768.307.15 „ 524.388.71 1890 15 25 4 15 5.169 334.039 2.625.761 459.473 » 801.946.81 „ 1.647.400.38 „ 865.490.—„ 1.102.387.03 „ 2.781.078.14 „ 519.250.04 1891 16 24 4 13 16.870 370.034 3.127.900 504.463 „ 1.046.949.61 „ 1.697.272.84 „ 753.030.40 » 738.679.77 „ 2.806.751.87 „ 258.983.61 1892 16 24 4 14 20.306 342.806 2,866.000 554.710 » 937.057.02 „ 1.648.372.62 „ 776.538.11 » 440.915.46 „ 2.894.904.84 „ 480.843.53 1893 15 22 3 13 3.804 302.413 1.922.830 559.569 „ 1.173.765.81 „ 874.908.35 » 896.961.-» 719.161.19 „ 2.669.650.17 „ 542.587.99 1894 19 22 3 11 17.094 276.074 3.815.000 486.098 „ 1.207.295.01 „ 887.047.04 » 965.110.-» 788.527.72 „ 2.540.327.62 „ 469.073.71 1895 18 26 4 12 12.839 326.473 3.050.631 527.875 „ 1.284.769.95 „ 836.165.51 » 883.928.-» 654.101.32 , 2.540.283.56 » 461.473.47 1896 17 27 4 10 17.476 391.315 2.628.221 466.358 „ 1.204.915.13 „ 826.201.78 » 762.343.84 » 509.117.33 , 2.313.644.271 456.337.47 1897 18 28 4 9 21.993 486.935 2.663.570 468.850 „ 1.226.068.67 „ 816.596.33 » 527.870.— » 500.961.83 „ 1.890.974.67 „ 494.101.40 1898 19 29 3 9 7.907 579.394 1.297.725 600.214 „ 1.158.376.16 „ 734.620.15 » 531.992.13 » 379.065.81 „ 1.765.974.671» 525.848.77 1899 15 25 5 10 14.684 406.965 1.610.983 734.822 » 979,770.76 » 595.446.42 » 549.928.59 » 413.999.89 „ 1.505.974.67 „ 342.175.20 1900 12 25 4 10 15.077 367.567 2.204.065 745.278 » 996.547.03 » 572.080.56 » 534.599.56 » 239.165.76 „ 1.260.000.— „ 319.846.45 1931 11 23 7 10 10.911 309.559 1.284.070 740.830 » 851.427.35 » 622.498.3sL 387.942.8o'„ 175.261.56 „ 1.142.587.761 „ 287.531.45 1902' 10 24 7 9 8.769 306.149 951.191 773.037 » 720.923.24 » 512.412.7l'„ 383.657.28V 239.299.32 „ 1.015.952.45L ' 341.582.94 I to -1 I WINSTEN. Commissie en Cultuur- Saldo Winst Jaren. Interest. Diversen. Delcredere ondern. Ao. Po. 1885 ƒ 859.687,98 ƒ 550,209,08 ƒ 78,507— ƒ 4,461,28= 1886 „ 756,754,11 „ 495,466.44 „ 174,495,44 „ 4.196.685 1887 ' „ 791,445,71= „ 400,880,20» „ 104,620,21 ƒ 417,89 „ 5,385,565 1888 „ 840,479,17 „ 408,486,15 „ 113,097,54 „ 38,275,01 „ 2,046,93 1889 „ 745,582,36» „ 370,812,98 „ 17,726,72 „ 7,468,29 1890 „ 774,704,01 „ 379,098,865 „ 19.798,82 „ 16,076,42 „ 1.497,47» 1891 „ 803,793,98» „ 334,095,33» „ 15,873,75 „ 2,397.17 1892 „ 795,936,99 „ 333,408,87 „ 9,511,71 „ 733,26 1893 „ 736,168,37 „ 331,501,86 „ 135,617,01 ,. 16.148,94 „ 3,542,81 1894 „ 791,570,86 „ 331,t40.96 „ 8,873,33 „ 3,103,71 1895 , 713,674,41 „ 226,652,86 „ 14,486,62 „ 2,792,04 1896 „ 657,184,70 „ 163,911,76 „ 4,819,25 „ 5,147,81 1897 „ 683,866.15 „ 191,129,78 , „ 1,688,77 1898 „ 654,569.40 „ 199,821.— „ 12,418,67 „ 2,182,01 1899 „ 681,931,76 „ 222,988,93 „ 37,387,90 „ 2,828,31 1900 „ 645,810,27 „ 240,721,09 „ 44,078,07 „ 2,245,97 1901 „ 613,117,37 , 203,757,02 „ - 46,792,96 „ 2,585,82 1902 „ 580,515.43 „ 196,984,73 „ 33.430,87 „ 1,810.11 " ' ƒ 13.126.793,04» ƒ 5,579,067,91» ƒ 626,136,02 ƒ 316,318,11 ƒ 56.114,02 Het resultaat behaald in de jaren 1885—1902 blijkt uit de volgende cijfers, getrokken uit de gecombineerde Winst- & Verliesrekeningen: I to oo I VERLIEZEN. I KJ W (O I a Afschrijvingen. I uitkeering Dividend I ü Onkosten. Diversen. Cultuurond. j 1 Netto Winst. ^ Div. Deb. | Diversen. | Cultuurond. jBestuur Java. belasting. 1885 ƒ 276,141,19 ƒ 19,595,26 - ƒ 220,821,84 ƒ 1,937.15 ƒ 791,077,22 ƒ 15,000,- ƒ 4,096,— ƒ 164.196.685 1886 „ 288,822,03|„ 25,342,16 — „ 214,442,31 „ 3,859,79 „ 713,964,82 „ 15,000,— „ 4,096 — „ 165.385.565 1887 „ 305,205,32 — „ 227,830,89' „ 2,366,47 „ 545,179,97 „ 15,000 — „ 5,120,— „ 202,046,93 1888 „ 314,697,54 — „ 204,096,23 „ 2,371,66 „ 623,119,08,, 25,000 — „ 5,632,— „ 227,468,29 1889 „ 325,211,52 — ƒ 89,669,98 „ 239,661,79 „ 2,222,72 „ 242,694,87 „ 15,000,—„ 5,632,— „ 221,497,47» 1890 „ 324,986,29 — „ 140,711,93 „ 3,615,52 „ 478,832,68 „ 15,000,— „ 5,632,— „ 222,397,17 1891 „ 302,338,91 — „ 110,464,14,,' 56,133,60 „ 1,973,67 „ 442,884,66 „ 15,000 — „ 5,632,— „ 220,733,26 1892 „ 312,435,44 — — 86,490,59 „ 1,951,86,, 493,538,13 „ 15,000 — „ 5,632,— „ 223.542,81 1893 „ 300,409,45| — — „ 172,991,21 „ 1,802,65,, 504,171,97,, 15,000,— „ 5,500,—„ 223,103,71 1894 „ 301,578,29 — — „ 95,290,55 „ 1,651,60,, 513,376,38 „ 15,000,— „ 5,000,— „ 202,792,04 1895 „ 277,11.2,28 — — „. 38,385,98 „ 1,538,88 ,, 456,420,98 „ 15,000,—„ 4,000,— „ 165,147,81 1896 „ 278,843,38 — „ 35,044,50 „ 13,425,89 ,, 323,060,98 „ 15,000,-,, 4,000 — „ 161,688,77 1897 „ 273,194,43 „ 1,152,87 — „ 27,055,54 „ 1,357,17 ,, 392,742,68 „ 15,000 — „ 4,000,— „ 162,182,01 1898" „ 272,810,95 — „ 47,729,01 „ 13,507,94 ,, 353,114,87 „ 15,000,— „ 4,000,— „ 162,828,31 1899 „ 275,615,35 — „ 86,824,47 „ 1,577,93 ,, 399,873,18 „ 15,000 — „ 4,000,— „ 162,245,97 1900 „ 266,776,28 — „ 65,245,65 „ 1,329,46,, 417,918,191 15,000—„ 4,000,— „ 162,585,82 1901 „ 278,576,25 — —' "„ 39,384,16 „ 16,685,041,, 350,797,61 „ 15,000,- „ 4,000,— „ 161,810,11 1902 „ 292,598,67 — „ 46,650,19 „ 1,348,751„ 290,917,07',, 15,000,— „ 4,000— „ 162,226,46 I | l ' | ƒ5,267,353,57 ƒ 46,090,29|/ 200,134,12 ƒ2,044,790,445!/ 74,524,15 ƒ8,333,685,34 ƒ 280,000 — ƒ 83,972,—ƒ3,373,879,195 — 240 — Tot een beter overzicht stellen wij de winst- en verliesrekening over het tijdvak 1885 — 1902 als volgt op: Aan commissie verdiend . ƒ13.126.793.0414 „ interest „ 5.579.067.91 y2 met Cultuurondernemingen „ 426.001.90 „ diversen „ 316.318.11 ƒ 19.448.180.97 Uitgegeven werd: aan kosten inclusief uitkee- ring bestuur Java ... ƒ 5.547.353.57 aan diversen | 46.090.29 „ 5.593.443.86 De bruto winst was derhalve ƒ 13.854.737.11 waarbij komt het saldo winst 1884 ad . „ 4.461.28y2 ƒ 13.859.198.39 Hierbij werd afgeschreven: * op Cultuurondernemingen . ƒ 8.333.685.34 „ Diverse Debiteuren . . „ 2.044.790.44^ „ Diversen 74.524.15 „ 10.452.999.931/;, Ter verdeeling bleef daarna over .... ƒ 3.406.198.46 aan aandeelhouders werd uitgekeerd ... ƒ 3.320.000.— voor dividend-belasting gereserveerd . . . „ 83.972.— en op rekening 1903 overgebracht .... 2.226.46 Alsboven. . . ƒ 3.406.198.46 Aandeelhouders ontvingen dus gemiddeld gedurende deze 18 jaren 3.69 % dividend p.a. Ter vergelijking plaatsen wij de balansen (verkort) onder Ultü. 1884 en 1902, waaruit de lezer den vooruitgang der Internationale in dit tijdvak zal kunnen bespeuren. Debiteuren. 1884. 1902. Kassa en Kassiers .... ƒ 145.667.56 ƒ 258.681.44 Effecten en Prolongaties . . „ 1.825.000.—*) „ 2.028.399.69 Wissels in Portefeuille . . „ 2.354.501.60 „ 872.073.66 Goederen en Producten . . „ 3.738.476.73 „ 1.194.256.97 Transporteeren. . ƒ 8.063.645.89 ƒ 4.353.411.76 *) het bedrag der obligatieleening eerst in begin 1885 gestort. — 241 — Transport. • ƒ 8.063.645.89 ƒ 4.353.411.76 Cultuurbezit „ 1.073.639.89 „ 1.193.453.45 Pakhuis en Meubilair . . . „ 66.186.21 „ 32.021.— Div. Debiteuren , . . , „ 12.716.564.431/2 „ 4.731.018.08 ƒ 21.890.036.421/2 ƒ 10.308.504.29 Crediteuren, Kapitaal ƒ 5.000.000.— ƒ 5.000.000.— Obligatieleening , . , . „ 2.500.000.— „ 750.000.— Reservefonds „ 750.000.— „ 750.000.— in Indië . . . . „ 683.934.35 „ 176.000.— Te betalen Wissels . , , „ 4.662.181.92 „ 864.015.49 Div. Crediteuren , . . , „ 6.129.347.90 „ 2.496.038.51 Verrekeningsposten. . . , „ 2,160.110.97 „ 270.223.83 Saldo Winst , 4.461.28l/2 „ 2.226.46 ƒ 21.890.036.42 ]/2 ƒ 10.308.504.29 Neemt men in aanmerking, dat onder Diverse Debiteuren in 1884 met ruim 12.7 millioen begrepen waren voorschotten aan Cultuur ondernemingen en hypothecaire oblogaties tot een bedrag, van ± 8.7 millioen, welke cijfers onder Ult°. 1902 resp. waren ± 4.7 en 2 millioen, dan valt op een zeer veel verbeterde liquiditeit der middelen te wijzen. Na hetgeen wij reeds vroeger omtrent deze periode opmerkten, zal eene nadere toelichting van bovenstaande balansen gewis niet noodig zijn. Eene der belangrijke agenturen voor de Internationale is dat van de Rotterdamsche Lloyd, welke maatschappij in 1883 werd opgericht tot voortzetting van de reederijen onder directie van de firma W. Ruijs & Zonen, en voor welke firma de Internationale reeds vanaf 1878 als agente werkzaam was. Hoeveel met het agentuur der R, Lloyd verdiend werd, valt uit de jaarverslagen niet na te gaan, maar deze uitkomsten moeten belangrijk zijn geweest, en dat wordt begrijpelijk, wanneer men slechts rekening houdt met den toenemenden omvang van het goederenverkeer tusschen Nederland en Indië. In het jaar 1901 werd een agentschap te Cheribon gevestigd. Het Tijdvak 1903— 1916. Hoewel nog niet direct bemerkbaar begon voor de Internationale, evenals voor de meeste andere Indische maatschappijen, bij cul- — 242 — tures betrokken, met 1903 eene reeks van gunstige jaren, des te mooier, omdat in het tijdvak 1885 —1902 bijna alle ondernemingen, welke verlies gaven, waren opgeruimd, dan wel ten koste van groote geldelijke offers, op pooten gezet. De Directie constateerde in haar gedenkboek, dat i n 1905 de volledige „schoonmaak van oud vuil" was afgeloopen; doch reeds sedert 1904 vertoonen de dividenden eene stijgende richting. Vanaf 1903 — '16 toch werd resp. uitgekeerd: 3.2 — 4.4 — 7.2 — 8 — 8.8—10.4—10.4—10.4 — 12—12.5—11.5 — 10—14 en 17 pCt.; gemiddeld werd dus uitgekeerd bijna 10% p.a. (tegen 3.69 % over 1885— 1902). Inmiddels namen de zaken van jaar tot jaar toe, voornamelijk import, export en scheepszaken; een noodwendig gevolg hiervan was eene uitbreiding van het maatschappelijk kapitaal, te meer noodig, omdat ook de cultuurrelaties over groote voorschotten moesten kunnen beschikken. In verband daarmede werd het kapitaal in 1908 van 5 tot ƒ 7y2 millioen vergroot, waarvan toen werd uitgegeven ƒ 1.250.000.— a 129 %, in 1912 volgde de emissie van nogmaals ƒ 1.250.000.— nu tot den koers van 155 %; om op mogelijk verdere geldbehoefte voorbereid te zijn, werd in dat jaar tevens het maatschappelijk kapitaal opgevoerd tot ƒ 10 millioen. De laatste kapitaaluitgifte dateert van Maart 1913 en was wederom groot ƒ 1.250.000.—, welke geplaatst werd tot 160 %. Hierdoor bedraagt dus sedert het gestorte kapitaal ƒ 8.750.000.—. Hoewel niet tot dit tijdvak behoorende zij medegedeeld, dat de resteerende ƒ 1.250.000.— a 170 % werden geplaatst op 18 Juli 1917. Daarop werd in October 1917 eene vergrooting van het kapitaal tot ƒ 15.000.000.— goedgekeurd; emissies bleven echter achterwege. In 1911 werden de statuten o.a. zoodanig gewijzigd, dat de oude aandeelen van ƒ 62.50 nominaal konden worden ingetrokken en gecombineerd vervangen door stukken, nominaal ƒ 500.— groot. Voor spoedige inruiling werd 2 % premie uitgeloofd, terwijl daarna het dividend zooveel doenlijk alleen op aandeelen van ƒ 500.— werd uitgekeerd. De 41/2 %'s obligatieleening 1884, onder Ult°. 1902 nog ƒ 750.000.— groot, was einde 1905 geheel afgelost; sedert behoefde van een dergelijk middel tot versterking der kas niet meer gebruik gemaakt te worden. — 243 — Na de reeds vroeger gemelde veranderingen in de eigen ondernemingen der Internationale, hadden geen verdere mutaties plaats, zoodat zij alleen overhield de koffieonderneming „Gereng Redjo" en het tabaksland „Gawok." Behalve bij Gereng Redjo en Gawok moet de maatschappij echter nog betrokken zijn bij „eene Cultuuronderneming in de „Buitenbezittingen"; immers in haar verslag over 1912 zegt zij, dat „die aanvankelijk niet aan de verwachtingen beantwoordde. „Wij hadden daartegen reeds eerder de noodige voorziening getroffen en hebben per saldo daarop thans uit de winst afgeschreven ƒ 24.799.— waardoor dit belang onder Ult°. December „pro memorie voor ƒ 1.— op de Balans, onder het Hoofd Aandeelen „en Obligatiën in Cultuurzaken, bleef voorkomen." Dit is alles, wat omtrent deze onderneming in de jaarverslagen voorkomt. De eigen koffieonderneming Gereng Redjo gaf voor zoover is na te gaan, de volgende resultaten. pikols Jaren. Winst, koffie. 1903 • — 1904 3509 ƒ 31.716.05 1905 4228 „ 52.954.31 1906 2943 „ 28.190.— 1907 2951 ± f 32.000.— 1908 2662 „ 25.700.— 1909 „ 26.000.— 1910 2373 „ 14.000.— 1911 2373 1912 2830 — 1913 2530 — 1914 1160 verlies 11.175.— 1915 2601 winst 36.538.70 1916 3352*) „ 81.193.70 *) en 17,600 halve K.G. rubber, — 244 - De opgegeven uitkomsten van de Tabaksonderneftting Gawok waren: Jaren. A tabak. Winst. 1903 — — 1904 — — 1905 — — 1906 — ƒ 41.079.— 1907 309.638 — 1908 347.900 — 1909 — — 1910 332.240 — 1911 290.000 — 1912 506.600 — 19Ï3 441.083 — 1914 584.493 „ 20.896.66 1915 608.000 „ 21.464,29 1916 605.696 „ 465.000.— Van tijd tot tijd werd van deze onderneming ook een weinig indigo verantwoord, te weinig echter om het hier afzonderlijk te memoreeren. Het volgende staatje geeft een overzicht van de resultaten der eigen en relatieondernemingen te zamen. Eigen en Relatie On- TOTAAL PRODUCTIE. dernemingen. ■ Jaren- Sui- Tabaken Pic. Van Pi?, sul- pic. I A« A* A« r_jt"en'riet- A "ü thpp ker. Koffie- Indigo. suiker. ^ k*rJ£ \ koffie. | tabak. [ indigo, kinabast. r&„e"V A * thee' 1903 9 8 33 776,279 — 8.573 924,586 444,335 — 1904 9 7 27 891,069 — 6,550 1,025,791 288,025 — 1905 10 7 20 933,688 — 8,773 1,551,946 218,710 - 595,929 — 1906 10 — — 1,045,330 — — 11,715 2,599,170 81,480 — 1,125,000 1907 10 — — 1,192,527 — — 10,254 3,869,966 30,758 — 1,255,000 — 1908 10 — — 1,260,650 — 8,277 2,431,400 29,440 — 1,696,400 — 1909 10 — — 1,134,945 — 8,817 2,005,800 — 1910 11 — — 1,201,300 — — 6,458 3,733,713 — — — 1911 ii _ _ 1,381,860 — — 14,785 4,329,000 17,516 70,875 1,830,673 73,725 1912 11 — — 1,402,300 — 120 24,487 4,609,200 22,309 50,600 1,964,000 67,000 1913 ii _ _ 1,510,354 12,057 125 25,094 5,461,243 4,200 114,000 561,994 3,200 1914 9 — — 1,255,169 10,925 115 23,285 4,131,'063 32,189 249,870 585,122 79,141 1915 10 — — 1,317,000 — 112 39,800 4,549,000 2,340 105,300 584,000 208,700 1916 10 — — 1,636,140 12,320 133 69,462 5,952,718 — 388,972 581,512 843,520 to I imiroo..;— Effecten D ■ Inventaris jaren. Onkosten f et 1 ^-'en Div. Culuur- ,Prauwen 1 | *»»'• |TerVeetognddRsei Debit ] ^rven. |Motorboote. 1903 295,511,75 15,000,— — 60,922,62 296,161,58 — — 1904 296,745,55 20,000,— — 63,223,11 314,376,16 — — 1905 291,348,67 71,828,37 — 54,817,01 129,612,55 — — 1906 409,770,02 97,947,76 19,272,02 79,772,42 25,745,43 2,400,70 1907 424,950,16 124,067,16 56,392,72 44,859,71 13,660,67 22,454,04 12,829,18 1908 463,758,43 170,009,32 54,596,77 — 19,339,21 14,974,98 1909 461,688,87 188,899,26 — 69,354,45 — 15,000,— 11,257,51 1910 532,256,49 188,899,26 — 31,124,39 — 30,000,— 14,041,72 1911 673,417,39 244.869,40 — 40,166,40 — 53,623,39 14,433,06 1912 736,210,36 314,832,09 — 44,429,83 24,799,— 76,130,62 24,854,15 1913 833,688,96 272,854,47 75,194,02 65,827,35 13,001,— 54,583,53 33,228,82 1914 772,298,33 244,869,40 254,425,76 61,422,33 56,738.45 66,352,23 36,675,05 1915 819,951,93 440,764,92 70,636,09 — j 80,556,65 39,585,41 1916 941,148,81 587,686,56 — 40,592,66 — 96,293,50 53,242,45 — 246 — Van af 1916 wordt niet meer opgegeven het aantal andere dan suiker-ondernemingen, waarmede de Internationale relatiën. onderhield. Enkele andere producten werden nevens de bovenstaande geoogst, o.a. in 1916 429080 halve K.G. rubber, maar het totaal daarvan is niet belangrijk. De producten, welke voor rekening van derden werden ontvangen, verscheept en|of verkocht (buiten consignatie-contract) kunnen gevoegelijk onbesproken blijven. Wij laten thans volgen de Winst- <& Verliesrekeningen over het tijdvak 1903 — 1916, zooals zij in de jaarverslagen voorkomen. Verliezen. 7,952,745,72 2,982,527,97 405,284,52 781,745,14 874,094,84 514,333,17 257,523,03 WINST- & VERLIESREKENINGEN. — 247 — Winsten. • Commissie Interest en Cultuur- Agio op l Saldo _ en Effecten. , emissie Diversen. ■2. Delcredere. Dividen „wordt 500 bouws. Wij verwachten in de toekomst gunstige „resultaten van deze onderneming." In het jaarverslag over 1894 lezen wij: „De met ons in relatie „staande suikerfabrieken hebben, met uitzondering van Kwarasan „(verleden jaar door ons verkocht met behoud van het consignatiecontract) in het afgeloopen jaar een vrij bevredigend resultaat „opgeleverd. De eigenaren van de laatste fabriek bleven in gebreke „het nadeelig saldo der exploitatie-rekening aan te zuiveren, zoodat „wij ons genoodzaakt zagen, sub 29 December oogstverband te - 260 — „executeeren en werden wij in den loop van dit jaar door executie „en gedeeltelijk verhaal van onze eindvordering op belanghebbenden opnieuw eigenaren van de fabriek tot een bedrag, dat de „kapitaalschuld der onderneming meer in verhouding tot de tegen„woordige suikerprijzen en marktvooruitzichten brengt." Het verslag over 1895 relateert „dat oogstvoorschotten werden „verstrekt aan 3 suikerfabrieken (tegen 4 in begin 1895), om „reden het consignatie-contract met de vierde fabriek „Bogoh „Kidoel" gedurende den loop van 1895 door ons werd opgezegd, „in verband met financieele moeilijkheden, waarin een der eigenaren verkeerde. Er werden geen gelden meer voor nieuwen aanplant verstrekt en het verschuldige na afloop van de campagne „werd ons in het begin van dit jaar in contanten gerestitueerd. „Van de overige 3 fabrieken hebben twee, niettegenstaande de „lage suikerprijzen, aan alle hare verplichtingen tegenover ons „kunnen voldoen, doch wat de derde fabriek Sroenie" aangaat, „zoo heeft deze wel is waar bevredigend gewerkt, maar kon het „ons verschuldigde voor Rente, Commissie en nieuwe machineriën „niet aanzuiveren. Tot ons leedwezen konden de belanghebbenden „ons niet de meerdere waarborgen, in den vorm van voldoend „wettig oogstverband, die wij tot zekerstelling onzer pretenties „meenden te moeten eischen, verstrekken, doordien zij van andere „crediteuren, die van vroeger nog ongedekte vorderingen hadden, „daartoe geene toestemming konden verkrijgen. Hoewel feitelijk „eerst in ons volgend verslag thuis behoorend, kunnen wij U hier „meedeelen, dat wij in het begin van dit jaar door executie voor „het bedrag onzer pretenties, inclusief de onder het hoofd „Hy„potheekrekening" voorkomende eerste hypotheek, eigenaren van „deze fabriek zijn geworden. De H. V.*A. nam blijkens haar verslag over 1896 in dat jaar het relatie-koffieland „Kali Tjilik" (groot ±719 bouws) over; hoeveel het land gekost heeft, werd niet opgegeven; in het volgende jaar werden aan dit land twee perceelen — Kali Kadjar I en II groot ± 317 bouws — toegevoegd, waarvan de kosten te zamen met de ontginning van netto 60 bouws, bedroegen ƒ 46.641.89. De hoofdadministrateur der Malanglanden, de heer J. Vreede, die volgens overeenkomst voor '/,„ medeeigenaar dier landen zou worden, zoodra hij ze behoorlijk winstgevend had weten te maken, kwam —even vóór'dat tijdstip — in 1895 te overlijden. De H. V. A. kocht in 1897 op basis balanswaarde het '/_„ aandeel — 261 — in die landen der erven van wijlen den heer Vreede voor ƒ 67.018.67, waardoor die ondernemingen weder in haar onverdeeld bezit waren. Aan het verslag over 1898 ontleenen wij: „Met het oog op de „resultaten van onze Kediri-fabrieken hielden wij ons bezig ons „belang in- suiker uit te breiden en, alhoewel niet in dit verslag „thuis behoorende vermelden wij hier, dat het ons gelukte, begin „1899, het geheele aandeelenkapitaal te koopen van de'CuIt. Mij. „Menang", eigenaresse der suikeronderneming van dien naam „gelegen tusschen Minggiran en Kawarasan, welke fabriek voor „'99 een aanplant van 760 bouws te vermalen heeft. Het verslag over 1899 deelt mede: Wij kochten eene indigoonderneming, gelegen tusschen onze Kediri-fabrieken, bouwden „daar de suikerfabriek „Tegowangi", welke volgens draadbericht „met succes geproefstoomd heeft, medio Juni de campagne zoude „openen. Wij kochten verder een tweede Indigo-onderneming, >,gelijk gelegen, ter uitbreiding onzer Kediri-aanplantingen en om „te komen tot eene juiste regeling van plantgebied onderling en „met huurondernemingen, met welke sedert grenscontracten gefloten werden." Blijkens het verslag over 1900 werd in dat jaar aangekocht een relatiekoffjeland „Soember Perkoel" in Malang gelegen. Wij stonden (voorts) einde van het jaar in onderhandeling met „en slaagden sedert in aankoop van eene indigo-onderneming, „gelegen nabij onze Kedirifabrieken, ter uitbreiding van aanplan„tingen met 500 Bouw jaarlijks." Daaromtrent leest men in het verslag over 1901 verder: „Voor „het riettransport der in ons laatste verslag bedoelde Indigoonderneming Wonoredjo bouwden wij een spoorbaan naar de „fabriek Kawarasan." (De kosten aankoop dezer onderneming en uitgaven spoorbaan bedroegen ƒ 339.956.01, geheel afgeschreven op Landelijke Ondernemingen in 1902). „Ter verdere uitbreiding van den aanplant kochten wij (in 1901) „de tusschen onze Kedirifabrieken gelegen Indigo-onderneming „Gayam, waarvan de koopsom in 1903 betaald moet worden." Einde 1902 had dus de H. V. A. in eigendom 6 suikerfabrieken: (% Minggiran, Kawarasan, Kentjong, Sroenie, Menang en Tegowangi) benevens 8 koffielanden (Soember Tangkep, Soember Soeko, Soember Tempoer, Soember Redjo, Soember Doeren, Kali Tjilik, Sapoe Angin en Soember Perkoel). — 262 — Het koffieland Soember Soeko had bij den aankoop in 1889 een aanplant van 500 bouws. Dit land en de mede in dat jaar gekochte gronden werden verder in cultuur gebracht, zoodat de koffieondernemingen der H. V. A. een aanplant en productie hadden: Aanplant. Productie, in 1890 1228 bouws 1400 picols 1891 1670 „ 6386.75 „ 1892 3497 „ 4408.65 „ 1893 4023 „ 2787 1894 4023 „ 15090 1895 3760 „ 16900 1896 4946 „ 18496 1897 5278 „ 20760 1898 4405 „ 5953 1899 4442 „ 23222 1900 ........ 5007 „ 11119 1901 ........ 5061 „ 8366 1902 5292 „ 20054 Hierbij dient opgemerkt te worden, dat Sapoe Angin (Kediri) in 1893 een aanplant bezittende van 366 bouws, hoog gelegen was en betere koffie produceerde, dan de andere landen. Kali Tjilik (Kediri) had aanvankelijk (in 1896) 417 bouws aanplant, hoe groot die van Soember Perkoel (in 1900 gekocht) was, werd niet opgegeven. Schitterend succes hadden de koffieplantages niet; in 1895 moest gedeeltelijk herbeplant worden en de resultaten waren van dien aard, dat men overging tot het planten van Liberiakoffie en van cacao; onder de 5292 bouws aanplant in 1902 zijn dan ook begrepen 557 bouws Liberia en 437 bouws cacao. Ons productiestaatje geeft overigens zeer afwisselende cijfers te zien; telkens kwam misgewas, slechte oogsten en daarmede gepaard verlies brengen, gelijk trouwens aan alle koffieondernemingen op Java, vooral in dien tijd. De H. V. A. was dan ook reeds spoedig eene voorstandster van de toen reeds veld winnende overtuiging, dat men niet afhankelijk moest zijn van slechts ééne cultuur. Zij paste die meening zoodanig toe, dat zij zich tevens op de suikercultuur toelegde. Wij zagen reeds, dat zij langzamerhand den eigendom verkreeg van 6 suikerfabrieken. Zij verdeelde dus hare risico over koffie en suiker en wel in deze mate: — 263 — KOFFIE. SUIKER. O» I _ | 3. I Kapitaal- Exploitatie-! Kapitaal- I Exploitatie- ! T°taa'" 1 rekening. | rekening. | rekening. | rekening. 1889 ƒ 167,555,26 _ I f i«7 «kor 1890 „ 222,289,66 - - V oo'ooL« 1891 „ 781,652,81 _ _ wf££ 893 / 400,000- ƒ 450.840,- I 2,io7,iu9 894 " 7« TO'?i » 950,000,- „ 538,384,47\"9 2,982.533 28 895 " 7fi7^n ".S5'000- - 557.875.38L 3.128.05513 SS i/i.957«^V33 : ffiSSJ- JSSSïï-ïl&SS !£2 -?'^'233-89 - 22:oo6.8i i 825:oS-r S -S S 1898 „ 1,500,000.—L 101,415,48 1 825 0C0- 854769 78 " Iqs, i8=oI 1899 . 1,000,000,- 27 081 34 "m 3 oSo85,49 " 1 429 537 3 " 5*520 703 83 90° - 700.000.- . 40.065.39 3 625 000 _ ; jS'lè " 6 m 2§? 55 ' S~ » 75.^H»3^8,339,56 ^ 1.902 |. 700,000,-1 „ 10,091,78 ,3,625.000,- 11,877.061 19 "a 6 212 152 97 U.t het vorenstaande staatje blijkt, dat de suikerbelangen van de H. V. A. sedert 1896 begonnen te domineeren. In 1902 waren de kottiebelangen reeds ver op den achtergrond gedrongen Met dat al namen de cultuurbelangen voortdurend toe, ofschoon de resultaten er mede behaald, nog weinig influenceerden op de winsten der H. V. A. zooals wij nader zullen zien. De resultaten, in de eerste suikerjaren behaald, werden in de jaarverslagen weinig toegelicht, eerst met 1898 komt daarin eene verbetering zooals blijkt uit het volgende overzicht- , . (Kostprijs perljjj; . . " , Riet Rende- Pic- Tota|e 1 Picol suiker. > a| Jare"- faorie- in Per ment suiker °°gst incln-|exclu- ?#l ken Bws Bouw- " %• P'C' S'ef sief N tö BWS- I . bouw- suiker, nieuwe ma- 1 o 1 1 | [ jchin. 940'»2 1894 „ 125.000.- „ 186,238,43 " 34,578, 1895 „ 250.000,- „ 206.028,93 " ' ' 43,369.05 1896 „ 250,000— „ 194,857,74 1897 „ 350.000,- „ 103,311,29 ƒ 106,176,93 » 59'757'21 1898 „ 350.000- - „ 100,000.-„ 523,874.50 - 61.044.15 1899 „ 100.000- „ 19,841,92 „ 600,682,02| » 98'038,78 1900 „ 275,000- „ 605,611,67 „ 100,000- 1901 „ 330,000,- „ 25,526,78 '• 140'9C 1902 „ 160,000,- „ 119.685.62j „ 185,450,97 : ' j | ƒ 2,490.000- 1/1.082,756,08 ƒ269.445,53 ƒ 2,021.796.09 ƒ 150.000.-|/ 365,600,67j/ 3384,0! *T Uit de aan fabrieken berekende rente en commissie in 1891 gereserveerd. Verliezen. ~ : ? g KOFFIE. SUIKER. b — ; Diversen „ ,. .... , ■2, ,. I ...... Saldo Winst Verlies. | Reserve. Afschrijving. | Verlies. Reserve. Afschrijving. AfscI,rilvin2- 1891 ,ƒ 145.000.- f 50,000 | ƒ 5,354,92 ƒ 52,464,92 1892 „ 24,445,53 „ V- 3,243,19 1893 ƒ 130.000.- „ -,- ƒ 208.118,50 ƒ 49,894,26 ƒ 65,298,97 „ W 41,073.92 1894 » 57,376,59 „ 86,757,74 I . 64,508,44 „ 5,270,45 „ 131,90321 1895 „ 30,000,- „ 138,255,71 „ 106,755,28 „ 62,989,01 „ 3,121,95 „ 158,78o!34 1896 » 27-791»17 - 36,630,82 „ 111,136,38 „ 7.488,44 „ 305 17998 1897 " m000>- - 93'568-63 „ 172,713,40 „ 4.004.64 „ 24895876 1898 „ 277,910.- „ 595,004,23 „ 100.000 „ 37.108.80 „ 24.89W2 18" » 557,542,46 „ 97.306.77 „ 5,258,13 „ 158 455 36 1900 „ 121,340,36 „ 400,150,- „ ,30,304.56 „ 5.338.46 „ 323,'478,'29 1901 , „ 69,139,59 „ 286,528,09 1902 1 '>~-| 339,956,01 „ 125,179,58 [ƒ 559,250,36 ƒ 269,445,53 ƒ2,077,808,29 [ ƒ 349,177,691 ƒ 150,000 ƒ1.044.213,54 ƒ72,945,79 "ƒ 1,853,654,88 I K5 Cl Ut I — 266 — In het eerste jaar (1890), waarin de H. V. A. voor eigen rekening bij Cultures betrokken was, leverde hare onderneming Soember Soeko voor ± f 87,000.— aan koffie, welk bedrag voldoende was ter betaling der exploitatiekosten en uitbreiding met 50 bouws aanplant. Het provenu van den oogst 1891 werd gedeeltelijk (ƒ 145.000) en van den oogst 1892 geheel (ƒ 24.445.53) aangewend als reserve; later (in 1893)' werd het geheele bedrag dier reserve afgeschreven op Soember Soeko. In de jaren 1891 t|m 1902 bedroegen de winsten op suiker, na aftrek der verliezen . ƒ 1.672.618.40 op de suikerbelangen werd afgeschreven . . . „ 1.044.213.54 Winst. . . ƒ 628.404.86 de winsten op koffie, na aftrek der verliezen bedroegen 'v • ƒ 523.505.72 Op de koffie werd afgeschreven . „ 2.077.808.29 Verlies. . . „ 1.554.302.57 Verlies. . . ƒ 925.897.71 Aan verkoop commissie koffie en suiker werd geboekt Winst • » 365.600.67 Verlies. . . ƒ 560.297.04 Bovendien werd nog op diverse Cultuurbelangen inclusief het verliessaldo 1892 afgeschreven . . „ 76.048.08 De Cultuurbelangen der H. V. A. lieten dus een v . ƒ 636.345.12 Verlies van.» •> doch telken jare vanaf 1893 werd uit de totale winsten, met alle takken van handel behaald een zeker bedrag afgezonderd (zie boven) als reserve tegen mogelijke tegenvallers bij cultures in het volgende jaar te lijden. Uit dien hoofde werd totaal gereserveerd . - „ 2.490.000.— Van deze reserve kon dus naar het credit der winst- verliesrekening teruggebracht worden (vide , x . . ƒ 1.853.654.88 boven) 3 Afschrijvingen buiten beschouwing gelaten werd dus met Cultures verdiend ƒ 1.672.618.40 + ƒ 523.505.72 + ƒ 365.600.67 = ƒ 2.561.724.79. — 267 — Hierbij moet echter in aanmerking genomen worden, dat de H. V. A. de kapitaalrekening der ondernemingen met 6 % rente 's jaars belast; met die rente, waarvan het totaal niet valt na te gaan, moet de winst feitelijk verhoogd worden. Een overzicht over de relatiën der H. V. A., waarmede zij consignatie-contracten had loopen, geeft het volgende staatje; daaruit blijkt, dat deze belangen haar aanleiding gaven om zelf cultuurzaken te entameeren. i g „ b i n- I «a ~ | Ond. Ulto. .ü* I 5 & * 3 3 £5 | g. | o Jg (Dec. verleen- 2* ^ < < t2 1 I § S" I =3-3 de voorschot- £'l |, J S> * ° X £ f- ten. 3 o \ % -o 1879 1 — — _ I 1880 3 1 - - 1882 3 2 — — • 1883 4 2 —1 1884 3 5 - 1 877.233.15 1885 3 5 1 1.063.124.99 ™ 4 5 - 1 1.066.897.25 108.000 7.438 60.000 7.500 5 4 1 1 1.073.052.10 172.000 4.100 55.000 6.200 1888 8 4 11 940.916.43 230.000 14.000 86.000 4 400 889 10 3 1 1 1.099.110.32 242.000 9.502 60.000 7.000 1890 11 6 2 1 1.709.245.93 310.000 2.200 7 600 9 430 ]S91 11 4 3 1 2.907.309.77 271.000 4.775 58.064 6.995 1892 8 4 3 1 2.090.989.40 248.500 6.701 — — 1893 4 4 2 1 1.900.788.64 198.600 1.460 83.772 6 544 894 5 4 1 2.188.698.89 241.388 7.696 82.310 5.675 895 4 4 1 2.087.550.32 266.658 8.050 110.302 9319 8?6 2 2 1 829.907.59 99.174 9.128 120.388 10.694 ono 3 3 - 1 792.596.37 161.780 12.917 126.701 14.923 898 l 8 1 748.740.44 249.709 4.535 171.822 18.378 899 l 8 1 920.663.88 273.539 17.019 270.900 18.198 90,° 5 8 1 635.878.74 271.465 11.444 266.400 14.130 j*" 4 5 1 797.490.18 208.907 3.937 293.850 9.962 1902 4 5 - 1 808.164.34 |269.924 8 695 324.489 12.166 — 268 — Reeds vroeger zagen wij, dat de H. V. A. met het oog op de risico aan het onderhouden van cultuurrelaties verbonden, in de jaren 1885 — 1888 eene buitengewone reserve kweekte van f 300.000.—, meer speciaal voor de suiker-consignatie-contracten. Nadat deze contracten (in 1903) gelikwideerd waren, werd daarvan ƒ 238.250.— op amortisatie-rekening overgebracht en het saldo ad ƒ 61.750.— afgeschreven op „Vaste Eigendommen". Speciale zorg wijdde de H. V. A. aan hare relatie-onderneming „Djiwo", het tabaks- en indigoland in het bovenstaande staatje bedoeld. Die zorg blijkt uit de toename der producties (60.000 , „ 1898 „ 420.000.- 5 » „1901 h 1.935.000.- ƒ 4.491.000.- Het kapitaal werd dus betrekkelijk klein gehouden; daarvan profiteerden derhalve de aandeelhouders, die nu grootere dividenden konden krijgen, niettegenstaande de ondernomen groote afschrijvingen op de eigendommen en ondernemingen. Het reservefonds behaalde in 1896 het daarvoor bij de toenmalige statuten vastgestelde maximum van ƒ 500.000.—. Behalve de jaarlijksche dotaties aan dit fonds werd gelijk wij reeds eerder mededeelden telken jare een bedrag gereserveerd voor mogelijk ongunstige cultuuruitkomsten van het volgende jaar. Tengevolge daarvan bedroeg de verdeelde winst van 1892 t|m 1902 ƒ 2.440.000 minder dan de cijfers bovenvermeld. Over het tijdvak 1891 t|m 1902 werd gemiddeld 7.21 % dividend uitgekeerd en sedert 1879 gemiddeld 6.81 % 's jaars. In 1901 werd voor een bedrag van ƒ 899.976.12 aan Staats-, stads- en spoorwegobligaties aangekocht en deze gedeponeerd bij de Delegatie der Javasche Bank te Amsterdam, waartegen een crediet op Java werd geopend; dit bedrag werd in 1902 verhoogd tot ƒ 1.000.844.40; de betaalde courtage werd afzonderlijk per winst- en verliesrekening 1902 afgeschreven. Het Tijdvak 1903 t|m 1909. Wij kozen deze verdeeling, omdat de H. V. A. na 1909 uitsluitend als cultuurbank werkzaam is geweest. De jaren na 1903 zijn voor de suikercultuur op Java uitstekend geweest; de H. V. A. heeft daarvan ten zeerste geprofiteerd; door de overname van de meeste harer fabrieken tot matige prijzen, en door de groote afschrijvingen, welke telken jare werden toegepast, was de kostprijs harer suiker zóó laag, dat nevens dividenden van 8% over 1903 en 10% over elk der jaren 1904 t|m 1909 (gemiddeld derhalve 9.71 %) uit ruime overschotten alle noodige verbeteringen en uitbreidingen aan de bestaande ondernemingen konden worden aangebracht. — 272 — De ondervonden voorspoed gaf aanleiding tot gestadige vermeerdering harer cultuurbelangen, waarbij de suiker dorhineerend op den voorgrond trad, natuurlijk omdat de cultuur daarvan de beste resultaten gaf. De koffiecultuur bleef teleurstellende uitkomsten geven, zoodat in die richting weinig naar uitbreiding getracht werd. Wel werd gezocht naar andere bronnen als tegenwicht voor de suiker; zooals wij nader zullen zien, entameerde de H. V. A. in dit tijdvak de cultuur van tapioca en vezels, nevens kleinere producten van den landbouw. Hieruit blijkt, dat zij zich niet blind staarde op de prachtige suikerwinsten, doch er naar streefde hare risico te verdeelen. Met de uitbreiding harer eigen cultuurbelangen treden die van anderen bij haar op den achtergrond. Wij zagen reeds, dat en hoe hare relatie met het tabaks- en indigoland „Djiwo" in 1905 eindigde. De koffie-relaties werden van 5 in 1903 teruggebracht tot 1 vanaf 1905 t|m 1909. Zij was in 1903 en bleef tot einde 1909 in relatie met 4 suikerfabrieken; geldverstrekking aan eene relatiefabriek voor derden hield reeds in 1903 op. Waar zij einde 1903 en 1904 nog aan hare relaties resp. ƒ 446.485.22 en ƒ 318.998.53 voorschotten verstrekt had, stonden deze van af 1905 credit in hare boeken (althans het saldo was credit). Zij ontving van hare relaties ten verkoop in: pic. pic. pic. suiker, koffie, peper. 1903" 300.755 10138 1147 Creditsaldi 1904 324.973 1059 34 * der relaties 1905 313.403 6124 . . ƒ 240.647.— 1906 318.469 1642 „ 24.693.— 1907 376.109 3176 154.844.22 1908 348.944 3355 125.595.— 1909 370.422 2516 » 63.811.— Van evengenoemde 5 koffierelatie-ondernemingen gingen er vier in eigendom der H. V. A. over, en wel 1° „Poerboio", waarvan de schuld aan de H. V. A. volgens verslag over 1903 reeds in vroeger jaren gereserveerd was, zoodat die aankoop de kapitaalrekening der koffielariden niet verhoogt; en 2° de eigendommen der Koffie — 273 — Cult. Mij. „Wilhelmina"; de ondernemingen Sonowangi, Soember Rowo en Soember Petoeng; welke landen in 1904 ter voorkoming van executie, voor het totale debet van ƒ 185.984.28 werden overgenomen; de koopsom werd direct door de H. V. A. afgeschreven. Voorts werden aangekocht in dit tijdvak: 1 n 1904 a. een aandeel in de indigo-onderneming Basongan ter uitbreiding aanplant en betere regeling van het plantgebied der S.f. Tegowangi; de koopsom ad ƒ 27.300 werd afgeschreven; b. de suikerconcessie Garoem, district Blitar; de fabriek met eene maalcapaciteit van 15000 picol, was in aanbouw en zou in 1906 haar eersten aanplant verwerken; c. 6 meerendeels oude koffielanden, gezamenlijk groot 4573 bouws erfpacht, aaneengrenzend in Kediri, met de bedoeling de tapiocacultuur voor eigen rekening ter hand te nemen; de fabriek is in aanbouw, zal begin 1906 in exploitatie komen; de koopsom ad ƒ 138.285.88 werd afgeschreven. in 1905 (behalve Djatiroto, waarover later in zijn geheel): 5 meerendeels oude koffielanden, gezamenlijk groot 4544 bouws ' erfpacht, gedeeltelijk nog niet ontgonnen, ter uitbreiding der tapioca-onderneming Bendoredjo, gedeeltelijk gevestigd op de koffie-gronden in 1904 aangekocht; de koopsom ad ƒ 232.796.94 werd afgeschreven; in 1906 ter uitbreiding Bendoredjo eene onderneming groot 600 bouws erfpacht, koopsom (niet vermeld) is afgeschreven; in 1907 de onderneming Soemberredjo ter uitbreiding der S.f. Garoem met 175 bouws; de koopsom ad ƒ 30.386.98 werd afgeschreven. In 1908 a. de ondernemingen Boloredjo en Dermo, met welke reeds contracten tot levering van riet loopende waren; koopsom ƒ 193.404.21 afgeschreven; b. „wij kochten in 1904|'05 de koffie-ondernemingen Djenkolj „Kalassan, te zamen groot 3621 bouws en einde 1907 de ondernemingen Karang Dinojo|Kepoeng, te zamen groot 2000 bouws, „alle in Kediri gelegen. Wij entameeren op deze landen de vezelcultuur; 2150 bouws zijn thans met Agave beplant en op Djenkol „is een fabriek gebouwd voor het dit jaar te wachten product." I n 1909 de aan Bendoredjo grenzende „koffieperceelen Birnie, Gabroe, Bakoeng en Tawing, te zamen,groot ca. 2500 bouw, verwachten door wisselcultuur met agave tot betere resultaten te komen". — 274 — Met de in 1901 aangevangen herbeplanting der oude koffielanden met Liberiakoffie, Cacao, Kina, Thee, Hevea, Ficus en Peper en waarvoor einde 1902 was uitgegeven . . ƒ 30.976.57 werd tot 1906 doorgegaan en daarvoor besteed in 1903 » 44.789.38 1904 „ 46.156.53 1905' ' » 37.654.18 1906. . » 34.817.04 Het totale bedrag van ƒ 194.393.70 werd middels de exploitatierekeningen der ondernemingen afgeschreven. Wat de resultaten van die herbeplantingen zijn geweest, valt niet na te gaan; sedert 1907 worden geen opgaven van oogsten meer verstrekt in de jaarverslagen. Van veel belang zijn die cultures niet geweest, zooals genoegzaam blijkt uit het verslag over 1908: „de oogsten van onze oude koffielanden waren teleurstellend, „De landen, gezamenlijk groot 7654 bouws, zijn voor Hevea, met „tusschenplanting van Cacao en Robusta, en voor Ficus ingedeeld „en daarmede grootendeels in hercultuur gebracht". Dit besluit bracht een meevallertje voor de H. V. A. voort. De vraag naar rubbergronden in 1909 stelde haar in de gelegenheid van dat blok aan haar been af te komen. De zes oude ondernenemingen: Soember Soeko, Soember Tangkep, Soember Tempoer, Soember Redjo, Soember Doeren, Soember Perkoel benevens de in dit tijdvak verkregene: Soember Rowo, Sonowangi en Poerboio werden ingebracht in de N. V. „Javasche Rubber Maatschappij", van welke maatschappij alle aandeelen zijn verkocht aan het „Anglo-Dutch Rubber Syndicate Ltd. per 1 November 1909. „Het „provenu der aandeelen, zoomede het provenu van ons aandeel „in een complex woeste gronden, aan hetzelfde concern verkocht, '^boeken wij ten gunste van de rekening „Cult.-ondernemingen"." Het koffieland Sapoe-Angin was reeds 31 Dec. 1906 op publieke veiling verkocht voor ƒ 8150.—; daar het reeds was afgeschreven, werd de opbrengst in mindering van het exploitatieverlies over dat jaar gebracht. De onderneming Kali-Tjilik werd in 1908 bij. Bendoredjo getrokken. Het in 1904 aangekochte koffieland Soember Petoeng werd herbeplant in 1909 met 313 Bouws Hevea—Robusta en 120 Bouws Ficus. — 275 — Einde 1909 had dus de H. V. A. de cultuur van Java- en|of Liberia-koffie geheel opgegeven, en was zij, wat „Diverse ondernemingen" betreft, eigenaresse behalve van evengenoemd rubberland Soember Petoeng, van: Bendoredjo, gedeeltelijk agave (1300 bouws) gedeeltelijk tapioca-ondernerning; de agave-ondernemingen Djenkol Kalassan en Karang Dinoijo, met een aanplant van resp. 3000 en 1100 bouws. De resultaten van al deze ondernemingen waren in den eersten tijd bedroevend, gaven dus verlies; doch deze verliezen konden gemakkelijk bestreden worden uit de winsten met hare suikercultuur behaald. De aanplant van tapioca wordt niet vermeld, de oogst bedroeg over 1906 pic. 53076; over 1907 is onbekend; over 1908 en 1909 resp. 149.358 en 197.287 pic; aan vezels werd in 1909 gewonnen 3243 pic. Omtrent de uitkomsten in geld van de agave- en de vezelcultuur zwijgen de verslagen. Wij zullen er daarom ook maar het zwijgen toe doen. De verstrekte gegevens omtrent de suiker-cultuur bepalen zich tot het volgende; _ 400.000. en uit de winst over dat jaar f 1.600.000. Het totale bedrag der Buitengewone Reserve ad ƒ 2.500.000.— werd daarop naar de kapitaalrekening overgebracht, waaruit de gratis-emissie van ƒ 2.500.000.— aandeelen dus werd bekostigd. Met het oog op de nieuwe cultuurzaken en in verband met de buitengewone bate uit den verkoop der Malanglanden werd uit de groote winst van 1909 opnieuw een bedrag van ƒ 2.500.000. op „Buitengewone Reserve" overgeboekt. De Vaste Eigendommen der Mij. stonden Uit0. 1903 te boek met ƒ 458.000.—. Zij kocht in 1904 één en in 1909 twee perceelen ter uitbreiding van haar kantoor te Amsterdam (deze beide laatste voor ƒ 64.296.20) en breidde in 1906 het kantoor Soerabaja ten behoeve der cultuurzaken uit, zij liet de eigendommen natuurlijk behoorlijk onderhouden en betaalde de grondbelasting (verponding in Indië), terwijl de aan anderen in rekening gebrachte huishuur en pakhuishuur in mindering gebracht werd van de eigen kosten. Dit alles in aanmerking nemende, vermeerderde de boekwaarde der perceelen van 1904 t|m 1909 met na te noemen bedragen terwijl de afschrijvingen, volgens de jaarverslagen hebben bedragen de mede vermelde sommen: Vermeerdering. Afschrijving. 1904 ƒ 38.576.01 ƒ 182.576.01 1905 • „ 61.591.71 „ 107.591.71 1906 „ 32.720.87 „ 35.720.87 1907 „ 14.321.63i „ 17.321.63 1908 „ 21.776.56 „ 27.776.56 1909 „ 66.725.25 „ 76.796.20 ƒ 235.712.03 ƒ 447.782.98 — 282 — Boekwaarde Ult°. 1903 ƒ 458.000.— bijgekomen » 235.712.03 ƒ 693.712.03 Afschrijvingen . l \ » 447.782.98 Boekwaarde Ult°. 1909 ƒ 245.929.05 waartegen de reeds vroeger vermelde eigendommen, waarvan de kantoren te Amsterdam en Soerabaja • aanmerkelijk vergroot werden. Het kantoor te Amsterdam kostte met de verbouwingen inbegrepen ± ƒ 300.000.— en de eigendommen op Java ± ƒ 650.000.— totaal ± ƒ 950.000.—. Ofschoon reserve en buitengewone reserve niet afzonderlijk belegd heetten, valt uit de stijging der effectenrekening in verband met de stijging der reserves op te maken, dat de bedoeling der H. V. A. wel degelijk geweest is, deze gelden buiten het bedrijf te houden door ze afzonderlijk in effecten te beleggen, ofschoon ze dan tevens dienst deden als onderpand (geheel of gedeeltelijk) voor op Java verstrekte voorschotten. Met die belegging werd op de koersen: Verloren Gewonnen. 1903- '04. f 18.901.74 1904- '05. 41.329.66 1905- '06 n 59.244.44 1906- '07 » 76.414.01 1907- '08 , — f 73-91980 1908- '09 — „ 51.061.91 ƒ 195.889.85 ƒ 124.981.71 per saldo dus verloren ƒ 70.908.14 uitkomende op ± i/2 % p.a. In het tijdvak 1903 t|m 1909 werd in totaal eene winst gemaakt van ƒ 14.163.458.02 waarvan ƒ 9.066.289.94 of ruim 64 % na zeer groote afschrijvingen op .de cultuurbelangen. Want de suikerondernemingen der H. V. A. hadden Ult°. 1909 eene kapitaalwaarde volgens de boeken van. . ƒ 8.675.000. bij: de afschrijvingen 190311909 „ 4.666.010.71 1 „ kosten van onderhoud, nieuwe machinerieën, gebouwen, rails etc „ 3.661.946.24 Transporteeren. . . ƒ 17.002.956.95 — 283 — Transport. . . ƒ 17.002.956.95 bij: de afschrijvingen, kosten van onderhoud enz. t|m 1902 ,§|- . . „ 3.344.848.91 de suikerondernemingen hebben dus minstens gekost „ 20.347.805.86 terwijl ze op Ult°. 1909 voor ƒ 8.675.000.— in de boeken stonden. De diverse ondernemingen hadden onder Ult°. van dat jaar eene boekwaarde van ƒ 3.091.538.81 bij: de afschrijvingen 1903|'09 „ 1.831.228.50 „ afschrijvingen t|m 1902 „ 2.108.784.86 die ondernemingen hebben dus minstens gekost, ƒ 7.031.552.17 Hoeveel bij de exploitatierekeningen werd afgeschreven, valt niet te traceeren, evenmin hoeveel op de verkochte koffieondernemingen in totaal verloren is geworden. Wij hebben gezien, hoe de H. V. A. zich langzamerhand als cultuurbank ontwikkelde, hoe zij zich meer en meer toelegde op het landbouwbedrijf, hoe zij zich minder beijverde om relatiën aan te kweeken, doch meer en meer haar kapitaal uitsluitend aanwendde tot het uitbreiden en verbeteren harer eigen ondernemingen. Moeite noch kosten werden ontzien, om haar landbouwbedrijf onder de meest gunstige voorwaarden te brengen. Dank zij de verbeteringen en groote afschrijvingen op hare suikerfabrieken aangebracht en toegepast, waren de productiekosten langzamerhand zóó teruggebracht, dat aan alle concurrentie met gemak het hoofd kon geboden worden. Eén ding ontbrak alleen nog maar om goede en stabiele winsten aan de suikerfabrikanten te verzekeren, dat was een prijs van suiker, welke in eene blijvend goede verhouding stond tot de productiekosten. Daarvoor heeft de Brusselsche conventie van 1902 gezorgd. De gevolgen dier conventie werden in 1903 en 1904 goed zichtbaar; vooral voor hen, die wilden en konden opmerken. De Directie der H. V. A. gaf blijk, dat zij die kunst verstond, dat zij volkomen op de hoogte was van de voorwaarden, waaraan eene suikerfabriek moet kunnen voldoen, om de grootst mogelijke levensvatbaarheid te bezitten. Het succes met de eigen fabrieken behaald, had de voordeden aangetoond van een grooten aanplant, verwerkbaar in een enkele fabriek, tot het bereiken van een lagen kostprijs van het product. Dit bracht de H. V. A. op het idee eene suikeronderneming daar — 284 — te stellen van den grootst mogelijken omvang, waar èn aanplant, èn transport, èn fabriek er op ingericht zouden zijn, de grootst mogelijke voordeden, d.i. den laagst bereikbaren kostprijs, te behalen. De verwezenlijking van dit idee zou schatten kosten, doch alle uitgaven behoefden niet in eens plaats te hebben, maar in den loop van jaren zou geleidelijk het doel bereikt kunnen worden. Waar echter het terrein te vinden, tot dien grootschen opzet benoodigd? Bijna alle suikerfabrieken van Java werken op van de bevolking ingehuurde gronden, de fabrikanten hebben door de concurrentie steeds groote moeite om zich van de noodige gronden te verzekeren. De H. V. A. heeft getracht zich aan die moeilijkheid te onttrekken; zij was daartoe genoodzaakt, wilde zij haar plan niet in duigen doen vallen. Zij kocht daarom in 1905 „een complex bevloeibare, grooten„deels nog onontgonnen erfpachtsgronden, groot circa 9000 bouws, „gelegen in de Afdeeling Loemadjang, Residentie Pasoeroean, „waaraan zij later den naam gaf van „West Djatiroto". Dit per„ceel werd in 1906 nog uitgebreid met aangrenzende 455 bouws. Zij had echter nog hoogere aspiraties, zooals blijkt uit haar aankoop in 1907 van verdere 5669 bouws „bevloeibare" erfpachtsgronden, welke den naam ontvingen van „Djatiroto-Oost". Zij had hiermede in totaal de beschikking over ruim 15000 bouws, en bovendien vergunning tot inhuur van buiten de perceelen gelegen gouvernementsgronden; koopprijzen en gemaakte kosten werden direct afgeschreven in de jaren, waarin het geld betaald was geworden. Maar ofschoon nu al hare gronden „bevloeibaar" heetten, waren zij dat nog niet, moesten het eerst gemaakt worden. De waterregeling schijnt zelfs zeer moeilijk geweest te zijn, althans de bevloeiïng werd het onderwerp van onderhandelingen met het Gouvernement van Ned.-Indië, welke eerst in 1913 tot eene bevredigende oplossing leidden. Voorop dient gesteld te worden, dat het Gouvernement zich niet tegen de onderneming der H. V. A. kantte, integendeel haar zooveel mogelijk steunde. Het Gouvernement nu nam op zich om met spoed de noodige irrigatiewerken uit te voeren. Het perceel Djatiroto Oost ging in zijn geheel om niet aan het Gouvernement over, dat daartegenover het maximum — 285 - van de Inlandsche bevolking ten behoeve van Djatiroto in te huren gronden verhoogde met 3300 bouws. Deze overeenkomst bracht natuurlijk teleurstelling voor de H. V. A. met zich; 1° onderging haar aanplantrayon vermindering en 2° verviel zij, althans gedeeltelijk, in de noodzakelijkheid van den inhuur van gronden, waardoor het grootsche van den opzet van Djatiroto ongetwijfeld schade heeft geleden. Zij toch had inhuur willen vermijden, vandaar haar aankoop van erfpacht s-gronden. Om een groot plantrayon te krijgen, zag zij er niet tegen op gedeeltelijk onontgonnen gronden aan te koopen; juist daardoor werd de risico aan de onderneming verbonden, aanmerkelijk verhoogd. Immers de nog niet ontgonnen gronden zijn humusrijk en veroorzaken flink uitgestoeid riet, doch met een gering suikergehalte, en.het duurt jaren vóór een dergelijke aanplant zoodanig jn suikergehalte toeneemt, dat met winst kan gewerkt worden. Een sprekend voorbeeld te dien opzichte levert de S.o. Poerworedjo, welke in 1908 opgericht, eerst over 1916 uit eigen middelen een dividendje heeft kunnen uitkeeren. Maar ook met Djatiroto werd dezelfde ondervinding opgedaan, zooals wij nader zullen zien; de H. V. A. echter had zich, blijkens hare jaarverslagen, de moeilijkheden minder ernstig voorgesteld en de uitkomsten der exploitatie hebben haar aanleiding gegeven op meer dan één punt af te wijken van de oorspronkelijke intenties. Waar eene gewone suikerfabriek ingericht is op de vermaling van 10 tot 15 duizend picols riet per etmaal, richtte de H.V.A. hare plannen zoodanig in, dat in het eerste jaar (1909) ca. 17500 picols riet per etmaal zouden kunnen verwerkt worden; in 1910 zou dat kwantum tot 35000 picols opgevoerd worden, en naar gelang der resultaten in volgende jaren uit te breiden tot 70.000 picols (Verslag 1907). De fabriek Djatiroto, welke ingericht was om in 1909 20.000 picols riet per etmaal te verwerken en tijdens de proefstooming in Maart 1909 reeds ten deele geïnstalleerd was ter verwerking van 40.000 picols in 1910, waartoe de verder noodige maatregelen waren genomen, opende hare eerste campagne begin Juni 1909. De productie bedroeg over 1909 slechts 55028 pic. Muscovado's, verkocht tot ƒ 6.61 met een verlies van ± ƒ 987.000. . De mislukking weet de H. V. A. aan „onvoldoend beheer, waar„van de gevolgen zich nog in 1910 zouden doen gevoelen". Het - 286 — komt ons voor, dat zij, zooals zij zelve zegt, plantende op perceelgronden, te weinig rekening heeft gehouden met het zooeven besproken feit, dat humusrijke gronden wel mooi riet, doch weinig suiker geven. In het jaarverslag 1909 spreekt zij hare voldoening uit over de installatie van de fabriek, welke 40.000 pic. per etmaal verwerken kon, doch verklaart, dat zij, in stede van de capaciteit langzamerhand uit te breiden tot 80.000 pic, tot het inzicht gekomen is, dat de capaciteit niet behoeft te worden verdubbeld, doch dubbel kan worden uitgenut, door de fabriek continu te doen doorwerken (behoudens 2 maanden voor onderhoud der installatie). „De ca. „9000 bouw perceelgronden West-Djatiroto komen dit jaar (1910) „in exploitatie". Het oogstjaar 1910 gaf, niettegenstaande eene productie van 208.710 pic. suiker, verkocht tot ca. ƒ 8.40, een verlies van dfc ƒ 1.100.000.—. Het verslag over 1911 zegt: Van den aanplant, groot 5516 bouws, werden 5147 bouws vermalen, 274 bouws overgeschreven op 1911|'12, terwijl 95 bouws door rietbranden totaal verloren gingen. De vermalen aanplant leverde 1238 picol riet en 68.9 pic. suiker per bouw op; het rendement was alzoo 5.5 % (de cijfers voor goed werkende fabrieken zijn: 1100 a 1200 picol riet per bouw met een rendement van ca. 10%, opleverende 110 a 120 pic. suiker per bouw). De groei van het riet op Djatiroto had derhalve nog steeds plaats ten koste van het suikergehalte. Tengevolge der lage rendementen besloot de H. V. A. tot eenige uitbreidingen van de fabriek, doch tevens tot het terugbrengen van den maaltijd van 10 tot 7 maanden. In stede van den aanplant uit te breiden, zooals in het voornemen lag, werd deze van 5500 bouws in 1911 teruggebracht tot 4500 bouws in 1912|'13. De oorspronkelijke opzet van Djatiroto heeft dus herhaalde wijzigingen ondergaan, door de omstandigheden wel is waar geboden, doch die niettemin veel van het grootsche der onderneming hebben weggenomen. Ongelukkigerwijze kwamen de droge jaren 1912 t|m 1914 de resultaten van Djatiroto verder vertroebelen. Het verslag over 1914 zegt omtrent die onderneming slechts: „de productie wijst „op vooruitgang, de kostprijs per picol suiker zal echter nog belangrijk moeten verbeteren om eene loonende exploitatie bij „normale marktprijzen mogelijk te maken." — 287 — De Directie acht het in hare verslagen over 1915 en 1916 absoluut overbodig om iets omtrent Djatiroto mede te deelen. Ons dunkt, dat aandeelhouders wel het recht hadden om iets te hooren over dat voor hen zoo belangrijke bezit. Dit zal duidelijker worden, wanneer wij even memoreeren, hoeveel geld (van aandeelhouders) met die onderneming gemoeid is geweest. Jaren. Kapitaal-uitgaven. Afschrijvingen. Boekwaarde. 1905 ƒ 362.785.07 ƒ 362,785.07 I - '906 „ 82,993,12 „ 82,993,12 — 1907 , 1,148,284,73 „ 214,199.11 ƒ 934,085,62 1908 , 2,895,181.20 „ 604,266,82 „ 3,225,000- 1909 „ 2,623,672,96 „ 1,098,672,96 , 4,750.000- 1910 „ 2,571,673,47 „ 1,321,673,47 „ 6,000,00o!- 1911 o 1,141,780,64 , 1,141.780,64 „ 6,000,000,— 1912 425,184.97 „ 2,425,184,97 • „ 4.000,OOo!- ƒ 11,251,556,16 1913 af „ 22,171,80 „ 1,977,828,20 „ 2,000,000,— 1914 - » 1,000,000,- . 1,000,0001915 — — „ 1.000,000,—(?) ƒ 11,229,384.36 ƒ 10,229,384,36 ƒ l,000,000,-(?) Niet minder .dus dan ruim elf millioen gulden heeft Djatiroto gekost en over zulk een waardevol bezit wordt in 1914—1916 zoo goed als niets verteld aan de aandeelhouders = fournisseurs der gelden, 'waarmede Djatiroto gevestigd werd. Alles wat omtrent de exploitatie-resultaten dier fabriek bekend gemaakt werd, is neergelegd in het volgende staatje: j I s « I s ^ & ■ < . >- ó. E JSte aS iris 1909 - — - _ 55028 ƒ 6.61 ƒ 987,056,83 1910 — — — — 208710 „ 8,40 , 1,097,721,59 1911 5147 1238 68,9 5,50 354770 „ 7,92 „ 1,283,899,90 1912 6004 1169 60,4 5,17 365391 „ 7,63 „ 963,941.10 1913 4565 935 74,6 7,98 342840 „ 7,16 „ 429,71636 1914 4760 — — — _ _ 1915 — — — _ _ _ 1916 — — — — _ f 4,762,335,78 — 288 — Blijkens opgaven der firma Gijselman & Steup bedroeg de productie van Djatiroto over 1914 444.022 pic. 1915 401.632 „ 1916 546.624 „ „De groote uitbreiding onzer Cultuur-belangen maakte het „steeds moeilijker de Goederen-, Producten- en Cultuurzaken, die Zonderling nagenoeg geen verband hadden en van uiteenloopenden ,[aard waren, gecombineerd te beheeren. Daarom hebben wij, "nadat zelfstandige scheiding niet mogelijk gebleken was, U voorgesteld de Goederen- en Productenzaken aan derden over te dragen." Aldus het jaarverslag over 1910, waarmede de Directie kennis geeft, dat de H. V. A. voortaan alleen als Cultuurbank zal werkzaam zijn. Wij gaven een overzicht van de winsten door de H. V. A. gemaakt in de jaren 1903 t|m 1909. Het totaal dier winsten bedroeg over dat tijdvak ƒ 14.163.458.02 daaraan namen de cultuurzaken deel voor . . . „ 9.407.083.12 zoodat met producten- en goederenzaken verdiend was ƒ 4.756.374.90 of ongeveer de helft van hetgeen de cultuurzaken opbrachten. De goederen en producten gaven aan de Directie veel rompslomp, er was een uitgebreid personeel voor noodig en diverse kantoren, terwijl steeds veel crediet moest verleend worden voor de afdeeling goederen. De productenhandel ging niet naar wensch, speculatie moest daarbij te veel den boventoon voeren. Waar nu de verschillende ondernemingen der H. V. A. door de ruimschoots toegepaste afschrijvingen, zoodanig in de boeken stonden, dat tot een zeer lagen kostprijs kon geproduceerd worden; waar het bezit aan koffieondernemingen bijkans geheel geliquideerd was; waar de vezel- en tapiocafabrieken beloofden eene ruime bate te zullen afwerpen en waar, last not least, de suikerfabriek Djatiroto goede verwachtingen deed koesteren, kunnen wij ons begrijpen, dat de H. V. A. de goederen- en productenzaken aan kant zette, welke haar meer hoofdbrekens dan winst opleverden, terwijl de cultuurzaken alleen reeds voldoende winsten in het verschiet brachten. Bovendien kon zij het kapitaal, in goederen en producten vastliggende, beter èn met meer voordeel in cultuurzaken gebruiken. Het komt ons dan ook voor, dat de reden, door de Directie in — 289 — het jaarverslag 1910 voor den overgang tot uitsluitend cultuurzaken, opgegeven, minder juist is dan die, welke w ij aangaven. Hoe het zij, de goederen en productenzaken werden geliquideerd, zoodat de H. V. A. in: Het Tijdvak van 1910 t|m 1916 alleen betrokken was bij cultuurzaken, en wel bijna uitsluitend voor eigen rekening. Want van de drie suiker- en eene koffierelatie welke zij in 1910 had, bleven na 1911 slechts twee suikerrelaties over, en deze consigneerden b.v. in 1915 slechts 176.977 picols suiker, terwijl zij van hare eigen fabrieken ruim 2 millioen picols verkreeg. De H. V. A. kocht in 1910 de onderneming Brenggolo voor ƒ 181.669.08 ter uitbreiding van den aanplant der Kediri-fabrieken met 350 bouws sawahs en 75 bouws tegallans. Voorts bekwam zij in dat jaar in erfpacht een complex woeste gronden in het Banjoewangische, groot ca. 16000 bouws, waarvoor zij ƒ 39.870.23 kosten gemaakt had. Wat zij daarmede voorhad, blijkt niet, evenmin dat later aan dit perceel eene bestemming gegeven is. In 1913 kocht zij alle aandeelen in de Mij. t|expl. v|d. s.o. Soemberdadie en nagenoeg alle aandeelen in de Mij. t|Expl. der s.f. Badas. Voor hoeveel? Hetzelfde geldt voor de in 1915 aangekochte suikerondernemingen Blimbing, Ranoepakis, Ngadiredjo en Papoh. In 1916 werd de niet meer in exploitatie zijnde suikeronderneming. Rogodjampi gekocht met de bedoeling de installatie te benutten bij de toegezegde uitbreiding van Garoem en Soemberdadie. Voorts kocht zij in dat jaar vier landbouwconcessies in OostSumatra gezamenlijk groot 16.802 H. A., en schreef de koopsom en uitgaven ad ƒ 910.622.10 af; zij „vergat" mede te deelen, wat zij met die concessies voornemens is te doen. Dit moet wel belangrijk zijn, omdat zij daarvoor een agentschap te Medan heeft geopend. Voor zoover wij, na raadpleging der jaarverslagen, vermeenen te kunnen onderstellen, stonden de suikerfabrieken der H. V. A. onder Ult°. 1914 als volgt te boek: — 290 — Sroenie ...,.ƒ 400.000.- Minggiran » 525.000. Kentjong „ 400.000.- Kawarasan » 600.000.— Menang . » 500.000.- Tegowangi. . . „ 750.000.— Garoem » 750.000.- Djatiroto „ 1.000.000.- Soemberdadie & Badas „ 1.150.000.— ƒ 6.075.000.— In 1915 werd op de zeven eerst genoemde fabrieken afgeschreven » 1-187.500. Transporteeren. . . ƒ4.887.500.— >a «1 I Picols riet |ö I Totale *|| jjL Afschrijving v -g« « o. Oogst pic. fgg Geb. Mach. en A rekening. 1910 ƒ 122,862,55 / 72,449,55 ƒ 321,629,41 1911 „ 178,765,53 Verlies 180,812,55 „ 969,812,89 1912 „ 198,606,81 Winst 1,373,482,37 ., 1,095,000,— 1913 „ 278,776,40 „ 1,787,957,46 „ 1,227,973,09 1914 „ 228,067,86 „ 1,820.907,39 „ 2,006,277,31 1915 „ 109,500,— „ 2,589,556,99 „ 592,619.02 1916 „ 98,183,68 | ,, 4,531,394,44 „ 1,388,898,89 / 1,214,762,83 ƒ 11,994,935,65 ƒ 7,602,210,61 — 293 — Het verlies over 1911 bedroeg blijkens dit staatje ƒ 180.812.55. Om dat te verklaren, zullen wij het verslag over dat jaar laten spreken: „Wij meldden U in ons verslag over 1909 den verkoop „der Malanglanden. Hoewel wij de koopers dier landen destijds „naar ons beste weten hebben voorgelicht, is later gebleken, dat „de toestand, speciaal op een der ondernemingen, niet overeenkomstig onze informaties is geweest. Wij hebben daarom in „overleg met U gemeend, tegenwoordige eigenaren in hunne recla„me tegemoet te moeten komen. Het gezamenlijk resultaat der „„Diverse Cultuurondernemingen", inclusief de hierboven bedoelde „tegemoetkoming, is geweest een verlies van ƒ 180.812.55." Verder commentaar is ten deze overbodig, wij merken alleen nog op, dat, daar het bedrag dier „schadevergoeding" niet genoemd wordt, aandeelhouders derhalve niet eens weten hoeveel in 1911 met „Diverse Ondernemingen" verloren of gewonnen is evenmin als zij hebben mogen vernemen, hoeveel de Malanglanden bij den verkoop in 1909 hebben opgebracht, zoodat ook de winst over dat jaar feitelijk niet eens werd vastgesteld voor aandeelhouders ! De „slechte" gang van zaken op de „Diverse Ondernemingen" blijkt verder uit het verslag over 1915 waarin de volgende zinsnede te lezen staat: „Na langdurig overleg, ook in verband met den beperkten afzet „van het product, besloten wij in den loop van het verslagjaar, „nadat wij ons verzekerd hadden, dat onze plannen bij de Regee„ring bijval zouden vinden, tot oprichting der tapiocafabriek „Toe„ren", in het Malangsche, met de bedoeling najaar 1916 daar de „eerste campagne te openen. Tengevolge van de buitengewone „tijdsomstandigheden ondervinden wij echter groote moeilijkheden „met de levering der fabrieksinstallatie." In het verslag over 1916 staat echter: De tapioca-ondernemingen Toeren opende in het loopende jaar hare eerste campagne. Voorts: de rubber productie op de onderneming Soember Petoeng neemt geleidelijk toe. Recapituleerende hebben de suikerondernemingen der H. V. A. in het tijdvak 1910|1916 eene winst opgeleverd van ƒ29.708.158.01 waarbij te voegen de kapitaalsrente ad . . „ 3.608.270.61 de Diverse Ondernemingen rendeerden . . . „ 11.994.935.65 waarbij te voegen de kapitaalrente ad . .. . . „ 1.214.762.83 Totaal. . . ƒ46.526.127.10 — 294 — bij een gemiddeld maatschappelijk kapitaal van ƒ 10.833.333 of ± 48 % 's jaars ruim en daarvan ontvingen aandeelhouders gemiddeld 17.85% 's jaars plus einde 1916 ƒ 2.500.000.— in aandeelen. In de boeken kwamen op Ult°. 1916 zooals wij gezien hebben, de 14 suikerfabrieken voor met totaal .... ƒ 2.875.000.— de afschrijvingen daarop hebben bedragen: t|m 1902 ƒ 1.044.213.54 1903 „ 1909 „ 4.666.010.71 1910 „ 1916 „ 15.229.533.84 „20.939.758.09 de kosten van onderhoud, nieuwe machinerieën, gebouwen, rails etc. bedroegen: tlm 1902 ƒ 2.300.635.37 1903 „ 1909 . . . . . „ 3.661.946.24 1910 „ 1916 „ 9.266.480.75 „ 15.229.062.36 De veertien fabrieken hebben dus in totaal minstens gekost. . . . ƒ 39.043.820.45 en dit alles staat te boek voor den belachelijk lagen prijs van ƒ 2.875.000. De „Diverse Ondernemingen" hadden uit. 1916 eene boekwaarde van . . ƒ 625.000.— nadat daarop in 1910|1916 was afgeschreven . . „7.602.210.61 Totaal. . . ƒ 8.227.210.61 Doch de kostprijs is veel hooger, hoeveel is niet na te gaan, omdat gegevens daaromtrent niet verstrekt zijn. In elk geval staan ook deze ondernemingen (de tapioca- en vezel-onderneming Bendoredjo, de vezel-ondernemingen Djengkol-Kalassan en Karang-Dinojo, het rubber- en koffieland Soember Petoeng en 'de tapiocafabriek Toeren) voor een belachelijk laag cijfer te boek. Wij doen thans volgen een overzicht van de Winst- en Verliesrekeningen over de jaren 1910 t|m 1916: (Zie pag. 296 en 297). De winsten op „Goederen" en „Producten" in de jaren 1910 en 1911 spruiten voort uit de vroegere im- en exportzaken, welke in 1910 geliquideerd werden. De H. V. A. stelt zich op het standpunt: „mijne ondernemingen moeten minstens 6 % rente 's jaars afwerpen, doen zij dit niet, dan is 't beter, dat ik deze soort zaken laat schieten." — 295 — Voor deze zienswijze bestond eenige aanleiding, toen de H. V. A. nog alle mogelijke takken van handel uitoefende; wij zeggen eenige aanleiding, omdat, hoe ook beschouwd, deze boeking van rente feitelijk niets anders is dan eene fictie; men drijft geen handel om minstens 6 % rente van z'n geld te maken, maar eenvoudig om winst te behalen. Eene redeneering: „ik maak alleen winst, wanneer ik eerst 6 % rente van mijn geld heb genoten" is onzin; winst is winst, onder welke benaming ook verkregen. Nu is het wel eens aardig voor een kruidenier, om te zien, welke zijner waren het meest voordeel opleveren en die dan zegt, als ik niet meer dan 6 % op een artikel verdien, dan verkoop ik dat niet meer; maar dergelijke kruidenierspolitiek drijft geen millioenen lichaam. De H. V. A. doet zulks wel; ze gaat zelfs nog een stapje verder en richt haar bedrijf zoo in, als ware zij de geldschietster harer eigen ondernemingen en niet de eigenares. Behalve met 6 % rente belast zij hare eigen ondernemingen ook met commissie op den verkoop van het product en op den inkoop van diverse benoodigdheden! Of ze retour-commissie van machinefabrikanten op hare bestellingen voor hare ondernemingen krijgt, is ons niet bekend! Pakhuishuur moeten de ondernemingen natuurlijk wel betalen (althans in rekening), zoodra van de pakhuizen te Soerabaja gebruik wordt gemaakt! Sommige jaarverslagen spreken n.m. van „verboekte huur." In dat stelsel van de H. V. A. past toch heusch niet een effectenportefeuille, welke samengesteld is uit bijna uitsluitend obligaties, want deze geven bijna zonder uitzondering minder dan 6 % rente. Het belachelijke der renteberekening aan de ondernemingen springt nog duidelijker in het oog, wanneer bedacht wordt dat die 6 % niet berekend wordt over den kostprijs eener onderneming, doch alleen over de boekwaarde, welke door overdreven afschrijvingen tot een schijntje is teruggebracht. Bijzonder hoog zijn de tantièmes en gratificaties, vermeld onder „Winstverdeeling" en die opgenomen onder de „Verliezen". De winsten hebben in de jaren 1910— 1916 bedragen: -Op de suikerfabrieken ƒ29.708.158.01 Op de „diverse ondernemingen" „ 11.994.935.65 ƒ41.703.093.66 waarbij te voegen: interest . . . . • . . .. . . . . „ 7.753.086.09 Transporteeren. . ƒ49.456.179.75 — 296 — Winsten. é Saldo Cult. Onder- Vaste EigenSi Interest. Commissie. Goederen. Producten. « A° P°. * nemingen. dommen. . 1910 107,33 991,820.97 295,012,73 760,422,88 323,041,47 2,363,939,18 1911 494,36 993,851,53 596,125,99 172,382,90 180,062,92 2,921,032,67 1912 485,92 1,001,392,01 707,758,78 — 4,273,639,44 40,032,93 1913 1.016,63 1,009,277,21 695,665,76 — — 4,443,321,44 44,872,51 1914 969,59 1,086,045,93 884,210,32 8,069,350,55 39,450,62 1915 865,40 955,220,36 961,106,02 — — 8,090,711,09 41,633,42 1916 4,116,41 1,715,478,08 1,412,436,90 — 11,541,099,29 52,978,71 | j I 8,055,64 7,753,086,09 5,552,316,50 j 932,805,78 503,104,39 pl,703,093,66 218.968,19 — 297 — Winstverdeeling. d iRpriHifJ Aandeelhouders. Bestuur en 1 Reserve Buiten' Saldo 22 Reserve s.f.L , . i n , Pensioe- gewone .2, belasting. . | in o/0. Personeel. | nen ReServe. N'R" 1910 500,000,— 14,742,75 1,000,000,— 10 564,266,23 — — 494,36 1911 500,000,— 27,065,75 1,000,000,— 10 563,820,26 — — 485,92 1912 - 26,980,25 1,000,000— 10 564,428,25 250,000,- - 1,016,63 1913 — 27,192,- 1,500,000- 15 329,787,231 55,651,60 — I 969,59 19141 - 87,104,17 3,125,000,— 25 441,158,08400,000,- — 865,40 1915 - 69,270,83 3,125,000 - 25 441,750,18 - 1,125,000 4,116,41 1916 - 83,125 - 3,750,000,- 30 551,044,37 - - 1.701,15 Verliezen. 1,000,000,- 335,480,75 14,500,000,- ± 17,85 Belastingen. 2L, dommen. meubilair. Debiteuren, j nemingen. | ond. fonds. 1 . 9 f179 503 34 1910 706,729,23 43,476,54 24,354,38 45,468,36 9.840.75 1,824,971,96 ~ ~ „} o f)91 371 93 1911 597,704,81 2,910,55 4,952,22 55,229,44 187.89 2,111,593,53 ~ Au»i.an,s» 1912 453,216,47 - 3,645.45 89,431.49 3,520,184,97 114,405,57 - 1,842,425,13 1913 450.409,95 10,000.- 1,082,99 122,067.49 3,205,801,29 100.000,- 156,769,42 234,421.99 I 1,913,600,42 1914 440,357,15 53,875,03 2,170,06 651,693,17 4,016,568,72 280,000,- 174,210,90 397,494,- 9,530,33 4,054,127,65 1915 488 465 36 _ 1,580,27 172,519,48 - 1,780,119,02 365,000,- 582,638,74 394,076,- l,500.000,-f 4,765,137,42 1916 783,148,52 48.000,- 4,710,57 - 53,020,95 - 7,283,127,06 475,000,- 220,768,49 595,510,80 357.994,38 625.0C0,- 4,385,870,52 | l l I 3,920,031,49 158,262,12 42,495,94 | 1,083,388,48 , 0.028.64 1 23.742,366,55 1,334,405,57 | 1,134,387.55 1.621.502,79 | 367.524,71 [ 2,125,000,- 121.132,036.41 ■) A°. P°. ad ƒ 8055,64 of ƒ 21,123,980,77. — 298 — Transport. . . ƒ49.456.179.75 en Commissie „ 5.552.316.50 Winst op het landbouw bedrijf totaal .... ƒ 55.008.496.25 op vaste eigendommen „ 60.706.07 „ goederen. „ 932.805.78 „ Producten „ 503.104.39 ƒ56.505.112.49 Hiervan gaan af: Onkosten . . . . . . . ƒ 3.920.031.49 Dubieuse Debiteuren . . . . „ 10.028.64 Gratificaties .' „ 1.621.502.79 Emissiekosten „ 367.524.71 Indische Inkomstenbelasting . . „ 1.334.405.57 „ 7.253.493.20 De bruto-winst bedroeg dus . . . '. . . ƒ49.251.619.29 Afgeschreven werd: Op Suikerondernemingen. . . ƒ 15.229.533.84 „ Diverse ondernemingen . . ,, 7.602.210.61 „ gronden Sumatra. . . . „ • 910.622.10 ƒ 23.742.366.55 „ Kantoor- & pakhuismeubilair „ 42.495.94 „Effecten .«....„ 1.083.388.48 de bijdragen aan het Pensioen- & Onderstandsfonds . . . . „ 1.134.387.55 Gereserveerd voor Buitengewone Belastingen „ 2.125.000.— Totaal. . . „28.127.638.52 De netto winst bedroeg dus ƒ21.123.980.77 Bij: het onverdeelde winstsaldo 1909 . . . „ 107.33 Geeft een volgens de Statuten te verdeden bedrag van „21.124.088.10 Hiervan werd: Uitgekeerd aan aandeelhouders „ 14.500.000.— Idem aan Bestuur en personeel „ 3.456.254.60 Gereserveerd tlb. der suikerfabrieken . „ 1.000.000.— - Transporteeren. . . ƒ 18.956.254.60 — 299 — Transport. . . ƒ 18.956.254.60 Idem voor bedrijfsbelasting „ 335.480.75 „ „ Pensioenen en Onderstand . . . „ 705.651.60 „ op Buitengewone Reserve. . . , . „ 1.125.000.— Op 1917 overgebracht „ 1.701.15 Als boven. . . ƒ21.124.088.10 Er werd dus van eene bruto winst van ƒ 49 millioen ruim, slechts uitgekeerd ƒ 17.956.254.60, de rest of ruim ƒ 31 millioen werd afgeschreven en gereserveerd! Hierbij komt dan nog hetgeen aan gebouwen, machinerieën, rails etc. werd uitgegeven en ten laste der exploitatierekeningen gebracht is, het bedrag daarvan kan alleen opgegeven worden voor de suikerfabrieken, namelijk ƒ 9.266.480.75, van de andere ondernemingen is het niet te traceeren. Op pag. 300 en 301 volgen de uit de jaarverslagen, waar noodig verkort, overgenomen balansen. Uit deze balansen spreekt eene ontzetténde vooruitgang, vooral in liquiditeit; men lette maar eens op het saldo van kas -f- Effecten -f- Wissels -j- Eigen producten tegenover Div. Crediteuren -fConsignatie-contracten, nog gezwegen van de uitgaven ten behoeve van volgende oogstjaren (de exploitatierekeningen der ondernemingen). Vreemd doet aan een effectenbezit van bijna ƒ 7 millioen bij obligatieleeningen tot een bedrag van ruim ƒ11 millioen, vooral wanneer men let op de afschrijvingen welke op effecten noodig waren tot een bedrag van ruim ƒ 1.083.000.—. Als credietmiddel doen de effecten dan toch al bijzonder slecht dienst! Niettegenstaande de enorme afschrijvingen, waarvan dan toch het geldelijk bedrag in kas bleef, was het nog noodig in 1914 het gestorte maatschappelijk kapitaal door emissie van nom. ƒ 2.500.000.— aandeelen a 140 % van 10 op ƒ 1214 millioen te brengen. Van het behaalde agio ad ƒ 1.000.000.— (het agio op 28 aandeelen, welke niet door de oude aandeelhouders werden genomen en welke verkocht werden a 220y2 % kwam in mindering der emissiekosten) werd ƒ 625.000.— op de gewone en ƒ 375.000.— op de buitengewone reserve geboekt. Op de obligatieleeningen werd van 1910—1916 afgelost ƒ 3.706.000.—; eene nieuwe leening werd aangegaan van - 300 — Crediteuren. Debiteuren. — 301 — Statutaire Buiten" Obligatie- Consignatie- | Extra Pensioen en Saldo op jaren. Kapitaal. gewone aftrek Debi- | Reserves. ^ N. R. | I 1910 ■ 10,000,000 1.000.000 2,500,000 9,773.000 12,772 ƒ 6,558,392,67 500,000 — ƒ 494.36 1911 10.000,000 1,000,000 m 2,500,000 9,461,000 83,625 „ 3,628,150,70 500,000 — „ 485,92 1912 10.000,000 1.000,000 2.500,000 9,147,000 j - „ 3,798,419,26 500,000 ƒ 250,000- „ 1,016,63 1913 10,000,000 2,500,000 1,000,000 8.832,000 111,325,- „ 4,224,098,81 500,000 „ 55,651,60 „ 969,59 1914 12,500,000 3,125.000 1,375,000 8,514,000 — „ 6,645,163.61 500.000 „ 400,000,— „. 865,40 1915 12,500.000 3,1257000 2,500,000 8,195,000 233,080- , 9,573,975,60 500,000 „ 4,116,41 1916 15,000,000 3,750,000 - 11.794,000 861,690- „ 17.710,785,62 500,000 „ 1,701,15 Consig- Vaste Kantoor Eigen Pr0_ Goederen Suiker Ondernemingen. Diverse Ondernemingen. Kassa en tj Eigen- en pak- s Cultuur Jaren. Effecten. Wissels etc. „n„ir„„ A* i,,,!»!,.,»., ^uiiuur J ir . contrac- dom- nuismeu- diirtpn a _ Kassiers. ten men bjlair aucten. ondern. Kapitaal. Exploitatie. Kapitaal. Exploitatie. I 1 i i 1910 1,134,027,71 3,741,609,30 1,099,401,86 - 313,001 1 4,279,875,88 9,925,000 5,755,562.10 3,623,518,17 472,662,01 191L 1,375,366,69 3,659,197,31 139,784,88 - 311.000 1 1.030,437,52 9,925,000 6,116,394,82 3,896,366,16 719,713,24 1912 2,800,184,28 3,368,165,30 745,536,16 104,136 294,000 1 1,108,798,48 7,925,000 I 5,756,431,24 4,292,801,25 801,382,18 1913 3.460,998,41 4,086,301,87 922,862,92 - 284,000 1,383,251,70 5,925,000 6,526,370.70 3,716,000 - 919,259,40 1914 9,069,418,28 5,176,861,82 - 16,090 270,000 - 1,699.974,10 6.075,000 8,094.648.05 1.825,000- 833.036,76 1915 10,719.507,35 7,248.169,30 486,493,07 - 270,000 - 1.681.575,19 616,389,17 4,887,500 8,395,061,44 1,300,OCO- 1,044,476,49 1916 18,285,065,89 6,852,612,42 860,000- - 222,000 - 5,534,605,09 1,563,600,24 2,875,000 11,212,029.49 625,000- 1,588,263,64 — 302 — ƒ 4.000.000.— in 1916 a 5%; het per saldo uitstaand bedrag onder Ult°. 1916 was gespecifieerd: , 4% Obl. Leening 1885 ƒ 564.000.— 1894 ...-•„ 60.000.— " 1905|'09. . . • • • . » 7.250.000.5 " 1916. • ""• • • • » 3.920.000.— ƒ 11.794.000 — Behalve met bovenbedoelde ƒ 625.000.— werd de statutaire reserve Ult°. 1912 groot ƒ 1.000.000.— nog in 1913 versterkt door overboeking van ƒ 1.500.000.— van de Buitengewone Reserve, waardoor zij is aangegroeid tot ƒ 3.125.000.—. Einde 1916 kwam daarbij nog ƒ 625.000.—, zoodat zij thans ƒ 3.750.000.— groot is. De Buitengewone Reserve werd door evengenoemde overboeking van ƒ 2.500.000.— tot ƒ 1.000.000.— teruggebracht; uit het agio der emissie van 1914 ontving zij ƒ 375.000.— en uit de winst over 1915 ƒ 1.125.000.— waardoor zij Ult°. 1915 wederom f 2.500.000.— groot was. Einde 1916 werd besloten nogmaals ƒ 2.500.000.— aandeelen in reden van 5 : 1 onder aandeelhouders te verdeden, waardoor het geplaatste kapitaal op ƒ 15.000.000.— werd gebracht. Wederom geschiedde zulks door overboeking van de „Buitengewone Reserve" op „Kapitaalrekening". Hierdoor kwam de H. V. A. in conflict met den fiscus, doch de Regeering nam maatregelen om o.a. het op die wijze aan de belasting onttrokken bedrag te recouvreeren. De Reservefondsen werden niet afzonderlijk belegd. Op 1 Nov. 1913 werd in het leven geroepen de stichting: „Pensioen- en Ondersteuningsfonds voor het personeel der Handelsvereniging Amsterdam". Het aanvangskapitaal bedroeg ƒ 334.230.03 bestaande uit de in 1912 voor dat doel gereserveerde ƒ 250.000.— vermeerderd met rente, en „eenige vroeger gemaakte „reserves voor verleende pensioenen." ?(, hiervan is uit de jaarverslagen niet gebleken). Jaarlijks wordt, ten laste der onkostenrekening, in het fonds gestort een bedrag overeenkomende met 10 % der in het jaar aan het personeel, in de pensioenregeling vallende, betaalde salarissen. Dit fonds wordt afzonderlijk beheerd en afzonderlijk verantwoord in de jaarverslagen. Daarop nader in te gaan, ligt buiten ons — 303 — bestek. Wij constateeren verder alleen het feit dat de H. V. A. daaraan heeft bijgedragen: Vide winst- en verliesrekeningen '13|'16 . . . ƒ 1.134.387.55 „ winstverdeeling 1912|'14. ... . . „ 705.651.60 Totaal. . . ƒ 1.840.039.15 Het kantoorgebouw te Amsterdam, waarbij in 1909 twee aangrenzende panden waren aangetrokken, werd in 1911 verder met een dergelijk pand vergroot (koopprijs natuurlijk geheim). Na de verbouwing stond het Hoofdkantoor voor ƒ - 100.000.— in de boeken, waarna daarop niet verder werd afgeschreven. De werkelijke waarde is, niet te laag geschat, op ƒ 350.000.— aan te nemen. In de vaste eigendommen op Java kwamen nog al mutaties voor. Verkocht werden in 1911: a een onbebouwd terrein te Batavia; b een pakhuis te Semarang; c een klein gedeelte van een opslagterrein te Soerabaja. De verkoopprijs dier perceelen woog te zamen ongeveer op tegen den koopprijs van evenbedoeld pand te Amsterdam; in 1912: het kantoor met pakhuis te Semarang voor ƒ 57.032.93, welke perceelen te boek stonden voor ƒ 17.000.—; in 1913: het kantoor met pakhuis te Batavia voor ƒ 90.000.— (in termijnen te betalen, waarvan binnengekomen in 1914, 1915 en 1916 telkens ƒ 10.000), welke perceelen te boek stonden voor ƒ 14.000.—. Het petroleumpakhuis te Soerabaja (gekost hebbende ƒ 25.000— en afgeschreven tot op ƒ 10.000.—) werd na g eheele afschrijving in 1913 getrokken bij een der suikerpakhuizen; bovendien werd in 1914 nog een nieuw pakhuis te Soerabaja gebouwd; de kosten van een en ander bedroegen te zamen ƒ 61.605.03, welke bedrag in zijn geheel werd afgeschreven. Onder UIt°. 1916 bezat de H. V. A. in Indië per saldo: drie pakhuizen en een kantoorgebouw, alles te Soerabaja gelegen, ruim ƒ 550.000.— gekost hebbende, doch te boek staande voor ƒ 122.000.—. In de vaste eigendommen der H. V. A. zit dus eene stille reserve van minstens ƒ 678.000.—. Aan geïnde en berekende pakhuishuur werd geboekt- (voor zoover bekend): — 304 - in 1913 ƒ 44.872.51 , 1914. . . v . . . ..• • 39.450.62 1915 . . . . „ 31.633.42 ■ 1916'. ■ » 42.978.71 Totaal. . . ƒ 158.935.26 bij: winst op pakhuis & kantoor Semarang . . „ 40.032.93 „ 2e en 3e termijn id. Batavia „ 20.000.— vide credit der winst- <& verliesrekeningen . . . ƒ 218.968.19 Voor de goede orde stippen wij aan, dat alle kantoor- en pakhuismeubilair, kantoorbehoeften etc. als nonvaleurs, niet in de boeken meer voorkomen. Op een gemiddeld gedurende 1910 — 1916 in effecten belegd kapitaal van ƒ 4.876.131.05 werd een verlies geleden van ƒ 1.083.388.48 of circa 22 % d.i. per jaar ongeveer evenveel als de rente bedroeg! Toch zien wij de effectenbeleggingen der H. V. A. vanaf 1913 toenemen, eerst in 1916 vangt vermindering aan. Onder diverse crediteuren is opgenomen een reserve van ƒ 5.000.000. voor diverse belastingeh Nederland en Ned.-Indië. Het Administratiekantoor van Aandeelen in Vennootschappen en in Binnen- en Buitenlandsche Leeningen te Amsterdam opende in Mei 1917 eene afdeeling van aandeelen H. V. A. en op die aandeelen worden afgegeven Certificaten tot een nominaal bedrag van ƒ 100.—. Hiermede zijn wij aan het einde gekomen onzer beschouwingen over de H. V. A. zooals die te putten waren uit hare jaarverslagen. Gezien de enorm groote afschrijvingen op alle bezittingen der maatschappij, komt het ons voor, dat aandeelhouders in de ƒ 5 millioen in aandeelen welke zij hebben cadeau gekregen (zoogenaamd) en in de genoten dividenden geen voldoende vergoeding hebben ontvangen voor de winsten, welke werden afgeboekt, zelfs niet, wanneer in aanmerking genomen wordt de sterke stijging van de beurswaarde der aandeelen. Met dit laatste heeft trouwens de Directie geen rekening te houden, en mag derhalve nooit een motief zijn voor evenredige dividenden. Secundo worden aandeelhouders niet behoorlijk ingelicht omtrent de zaken der maatschappij, waardoor zij niet in staat zijn de waarde van hun bezit te beoordeelen. HOOFDSTUK IX. DE KOLONIALE BANK. Opgericht te Amsterdam op 22 Maart 1881 met een kapitaal van ƒ 5.000.000.— stelde de Koloniale Bank zich ten doel werkkapitaal te verschaffen aan ondernemingen van landbouw en nijverheid in Ned.-Indië, voorschotten te verleenen op producten, consignatiën, uitzendingen en a{ datgene te verrichten, wat tot den werkkring van een administratiekantoor behoort. Exploitatie voor eigen rekening van ondernemingen van nijverheid en landbouw was uitgesloten, tenzij tot afrekening met debiteuren overname van dergelijke ondernemingen noodzakelijk zoude zijn. In haar eerste jaarverslag (18811'82) constateerde de Directie: „Aan aanvragen om onzen finantiëelen steun ontbrak het niet. „Hadden wij aan allen willen voldoen, zoo ware ons kapitaal reeds „lang geheel uitgezet. De minste aanvragers echter boden zoodanig „onderpand aan dat het raadzaam was met hen in relatie te treden." Waar nu zulk een gebrek aan kapitaal heerschte, gelijk hier beschreven wordt — en dit gebrek aan crediethulp was inderdaad nijpend, omdat rijp en groen, zonder geld, landbouwondernemingen dreef — kan niet van een normalen toestand gesproken worden. De Directie der Koloniale Bank echter verklaarde: „wij „aarzelen dan ook niet den toestand van Indië, wat de vooruitzichten der kuituur van producten voor de Europeesche markt „aangaat, als geheel normaal te beschouwen, „en de verwachting uit te spreken dat de kapitalen, die tot uitbreiding daarvan worden aangewend, mits met voorzichtigheid „en*kennis van zaken worde gewerkt, ruime winsten aan de onder„nemers zullen doen toevloeien." Die gewenschte voorzichtigheid werd door de Koloniale Bank — omdat zij blijkens het bovenstaande niet genoeg rekening hield met den feitelijk abnormalen toestand van Indië — uit het oog verloren. — 306 — Reeds aan het einde van het eerste jaar van haar bestaan, had zij gelden voorgeschoten aan 10 koffielanden, 4 suikerfabrieken, 3 Tabaks-, 2 Indigo-ondernemingen, 1 Rijstland, 2 Rijst- en theelanden, 1 Rijst- en koffieland, 2 houtaankappen en drie nijverheidsondernemingen. Die voorschotten waren niet uitsluitend op den oogst verstrekt, doch ook op hypothecair verband en voor nieuwe suiker- en koffie-ondernemingen gebruikt; de vorderingen waren dus voor een groot deel niet liquide. In 1882|'83 gaf zij nog eene groote uitbreiding aan die voorschotten en onderhield zij relaties met 39 ondernemingen (behalve de nijverheidsondernemingen), waaraan zij totaal ± ƒ 4.600.000.— had verstrekt. Op Ult°. Juni 1884 waren die voorschotten aangegroeid tot ± ƒ 7.800.000.— (bij een maatschappelijk kapitaal van ƒ 5.000.000.—). Behalve cultuurzaken dreef de Koloniale Bank nog gewone bankzaken: beleeningen, disconteeringen, wisseltrekkingen, verstrekken van gelden \>p connossementen, op consignaties, op uitzendingen enz. Daartoe had zij een Hoofdagentschap, te Batavia (van af 1 Juli 1881), en Agentschappen te Soerabaja (van af 15 Juli 1881) en te Semarang (vanaf Juni 1883). Haar bedrijf was echter te veel omvattend, en reeds op 30 Juni 1884 was zij vastgeloopen, zooals uit haar balans van dien datum blijkt: Activa. Kas, Kassiers, Portefeuille, Belegde Reserve . ƒ 3.234.488.02 Inventaris en Meubilair. . „ 18.225.89 Beleeningen en Voorschotten „ 759.053.15 Cultuur- en Nijverheidsvoorschotten . . . . „ 7.801.969.72 onderlinge verrekeningsposten „ 1.444.09 ƒ 11.905.180.87 Passiva. Kapitaal. .'. ,»j • *|| • • ƒ 5.000.000.- Deposito's 'V' „ 133.411.47 Crediteuren na aftrek debiteuren „ 814.875.72 Te betalen wissels „ 5.247.964.32) Reserves. . - . • • _» 708.929.36 ƒ 11.905.180.87 — 307 — Tegenover ƒ 6.196.251.51 aan dadelijk opeischbare schulden stond derhalve (aangenomen nog, dat „beleeningen en voorschotten" direct inbaar waren), slechts ƒ 4.083.541.17 aan gereed geld. Nu is 30 Juni wel het tijdstip, waarop Indische ondernemingen bijna het meest hebben uitgegeven aan de te velde staande oogsten, welke uitgaven dan door leveringen van de oogstproducten terugvloeien, maar toch blijkt uit het bovenstaande, dat de bank te zwaar betrokken was, vooral met het oog op de altijd onzekere oogsten, zoowel wat kwantiteit als wat prijs betreft. Toen daarop dan ook in de tweede helft van 1884 de suikercrisis uitbrak, welke maakte, dat de gedane oogstvoorschotten niet direct in de kas terugvloeiden, zag de Koloniale Bank zich genoodzaakt 11 Nov. 1884 suréance van betaling aan te vragen, welke haar 14 Nov. d.a.v. verleend werd. Onder die omstandigheden kon natuurlijk geen sprake zijn van uitkeering der in 1883|'84 gemaakte winst ad ƒ 562.257.971/2, welke bedrag derhalve op „Extra Reserve" werd gebracht. Over de jaren 1881 j'82 en 1882|'83 werd resp. iy2 en 5 % dividend uitgekeerd, Ten einde uit de moeilijkheden te geraken, werd een 5 %'s obligatieleening uitgeschreven groot ƒ 5.000.000.—, welke 24 Dec. 1884 volteekend was. Aandeelhouders, die inschreven, ontvingen tegen elke ingeschreven obligatie van ƒ 1000.— tevens in ruil voor één gewoon, één preferent aandeel in de bank, recht gevende op 5 % dividend nadat van de winst eerst 10.% aan het reservefonds was toebedeeld; de gewone aandeelen ontvingen eerst daarna 5 % dividend. Op die wijze werden 1541 preferente aandeelen gecreëerd, terwijl de rest van het maatschappelijk kapitaal ad ƒ 5.000.000.— uit 3459 gewone aandeelen bestond. Den 3en Januari 1885 werd de Kon. goedkeuring op de wijzigingen in de Statuten verkregen, waarna op 9 Jan. d.a.v. de surséance van betaling weder kon worden opgeheven. Waar verreweg de grootste belangen der bank op Oost-Java gelegen waren, werd daarop het Hoofdagentschap van Batavia naar Soerabaja verlegd; zelfs het eigen kantoor te Batavia werd opgeheven en de behartiging der belangen van de Mij. aldaar opgedragen aan de firma Tiedeman & van Kerchem. Sedert heette — 308 — het wel,' dat te Batavia een Agentschap der Koloniale Bank bestond, maar juist was deze benaming natuurlijk niet. Dit zoogenaamde agentschap werd met Ult°. 1915 opgeheven; sedert dien tijd treedt de Ned. Ind. Escompto Mij. te Batavia, waar noodig, voor de Koloniale Bank op. Tot die veranderingen kon te gemakkelijker besloten worden, omdat het doen van bankzaken bij gebrek aan bedrijfskapitaal van het programma moest afgevoerd worden. De bank was derhalve sedert 1885 slechts Cultuurbank en had hiermede de handen vol; eerst in 1905 begon zij weder, doch op zeer bescheiden schaal, met andere bankzaken. De hoofdcultures, waarbij de Koloniale Bank betrokken was, waren suiker en koffie. Wij hebben reeds gezien, dat de suiker in 1884 eene crisis doorleefde, doch met de koffie ging het weinig beter; de bladziekte veroorzaakte geringe oogsten en daarbij waren bovendien nog de koffieprijzen laag. Bij beide cultures moesten derhalve de noodige bezuinigingen ingevoerd worden, doch intusschen waren de debetsaldi der verschillende relaties bij de Koloniale Bank sterk opgeloopen, waardoor zij genoodzaakt was belangrijke reserves aan te houden, terwijl aan den anderen kant allerlei verbeteringen moesten aangebracht worden, om de productieprijzen meer in overeenstemming met de marktprijzen te brengen. Ongelukkig hadden de koffie-ondernemingen van.de relaties der Koloniale Bank betrekkelijk weinig van de bladziekte te lijden; ongelukkig, omdat daardoor de bank vermeende op die cultuur te kunnen blijven bouwen; hadde zij in sterkere mate met bladziekte te kampen gehad, zoo zou zij zich waarschijnlijk uit de koffie geheel teruggetrokken hebben, en dan zouden haar en hare aandeelhouders eene massa teleurstellingen bespaard zijn gebleven. Nu bleef zij hoop op de toekomst van de koffiecultuur op Java voeden, met het gevolg, dat zij langer dan andere Indische Cultuurbanken heeft moeten wachten om tot bloei te kunnen geraken. En die bloei is voor haar nog maar betrekkelijk, doch laten wij niet op de geschiedenis vooruit loopen. In 1885 werden de relaties afgebroken met 3 koffielanden, 2 Tabaksondernemingen en 2 Rijst- en theelanden, natuurlijk met groot verlies. Evengenoemde tabaksondernemingen waren op Sumatra's Oost- — 309 — kust gelegen, en daarom beschouwd als te moeilijk van uit Java te controleeren. Zou deze afbreking juist gezien geweest zijn, uit een oogpunt van risico-verdeeling? Het verslag 1885P86 doet zien, dat de Directie, van alle kanten door moeilijkheden overstelpt, telkens in dubio verkeerde. Zij zegt b.v.: „Wij hebben ons afgevraagd, of wij in de onzekerheid welke „suikerprijzen de volgende campagne brengen zal, verantwoord „zijn de exploitatie van alle fabrieken voort te zetten, en of het „niet beter zijn zou met die, welke een hoogereh kostprijs hebben „dan de tegenwoordige marktwaarde, niet langer door te werken. „Wij'achten dit laatste echter niet in het belang van onze Instelling, „Indien wij bij staking van de exploitatie onze vorderingen op die „fabrieken terugbetaald konden krijgen, de zaak ware anders. Dit „echter niet het geval zijnde, maar daarentegen wetende, dat niet „doorwerken in vele gevallen gelijk staat met prijsgeven van onze „geheele vordering, zoo oordeelen wij het niet geraden tot dien „maatregel over te gaan." Zij verwacht meer van bezuiniging en uitbreiding van den aanplant. Desniettegenstaande zegt zij verder: Eene fabriek, welke eenige maanden geleden door derden geëxecuteerd werd, gaf verlies. „Wij stonden voor de vraag, öf deze relatie voort te zetten, in „welk geval wij voor afbetaling van eene eerste hypotheek en „aankoop van nieuwe machinerieën, daar de bestaande installatie „veel te wenschen overliet, er circa ƒ 250.000.— nieuw geld in „zouden moeten steken, öf wel de exploitatie te staken en het „onderpand van onze vordering prijs te geven. Wij verkozen het „laatste, niettegenstaande dit besluit ons zoo goed als zeker een „offer van ƒ 500.000.— zal kosten." De Directie, die het niet doorwerken met eene verliesgevende fabriek niet in het belang „van onze Instelling" achtte, ziet er aan den anderen kant niets in, om zoo maar „mir nichts, dir nichts" een half millioen gulden in den steek te laten. Hoe klopt dat? Het is alleen te verklaren: uit vrees! De Directie had eene heilige vrees voor het drijven van cultures voor eigen rekening, liever liep zij de grootste risico's bij ondernemingen, in naam aan derden toebehoorende! Herhaaldelijk zien wij haar dan ook relaties met groot verlies afbreken, zonder zelfs eene poging te doen om door executie van - 310 - het land en de verdere exploitatie daarvan, hare en souffrance zijnde vorderingen te recouvreeren. Toch was zij door de omstandigheden genoodzaakt in 1886|'87 a een gedeelte in een suikerfabriek over te nemen, om tot een regeling te geraken met den boedel van den overleden debiteur; en b eene koffieonderneming bij executie in te koopen, omdat zij er teveel geld in vastgelegd had. Eerst in het verslag over 1888J'89 wordt aan aandeelhouders medegedeeld, dat de evengenoemde suikerfabriek „Gending" heette, en de koffieonderneming: „Rini"*. In het jaar 1887|'88 werd die suikerfabriek ingebracht in de Cult. Mij. Gending, opgericht met een kapitaal van ƒ 500.000.—; voor den inbreng van haar 2/5 gedeelte ontving de Koloniale Bank ƒ 200.000.— in aandeelen; zij werd tot Directrice benoemd, maar moest op hare vordering, welke ƒ 362.548.50 bedroeg, niet minder dan ƒ 162.548.50 afschrijven! De groote afschrijvingen, welke de Kol. Bank heeft moeten toepassen, brachten de boekwaarde harer vorderingen volgens haar gevoelen, nog lang niet op het juiste peil, en ofschoon de Directie zelve toegaf, dat zij de waarde der verschillende ondernemingen niet vermocht te schatten, stelde zij toch aan de Algemeene Vergadering van 14 Januari 1889 voor, om het kapitaal der bank door afstempeling op de aandeelen, van 5 terug te brengen tot Zy2 millioen gulden; dit voorstel werd echter door aandeelhouders geketst. In diezelfde vergadering werd besloten het boekjaar verder in plaats van op 30 Juni, af te sluiten op 31 December van elk jaar; vandaar dat het boekjaar 1888|'89 liep van 1 Juli 1888 tot 31 December 1889. Het zou ons niet verwonderen, wanneer de Directie in deze bijeenkomst van aandeelhouders tevens het verwijt heeft moeten slikken, dat de uitgebrachte jaarverslagen veel te geheimzinnig gesteld waren; althans sedert dat tijdstip zijn ze wat vollediger en worden althans omtrent de diverse eigen ondernemingen eenige gegevens verstrekt. In 1889 kwam de Koloniale Bank in het bezit van: a. nog ƒ 50.000.— aandeelen in de Cult. Mij. Gending, waardoor zij eigenares werd van het halve maatschappelijk kapitaal dier maatschappij; b. het koffie- en kinaland Pajong (in veiling gekocht). — 311 — c. (bij minnelijke schikking) de koffie-onderneming Sengon, waarbij twee perceelen maagdelijke boschgronden, genaamd Pidji Ombo en Gentjong, te zamen groot 1000 bouws; d. (in veiling) de suikerfabriek* Wonosarie; e. (idem) 2/3 gedeelte der suikerfabriek Randoe Goenting; de eigenaar van het resteerende '/3 gedeelte behield dat aandeel, maar droeg daarom ook een derde van de op de fabriek rustende schulden. De grootte en den aanplant van deze ondernemingen behandelen wij later. Het koffieland Pidji Ombo werd nieuw ontgonnen, alsmede in gezamenlijke rekening met een ander, een perceel boschgronden op den Kloet, „Ngrangka" genaamd, hetwelk eveneens met koffie beplant werd. Al de evengenoemde ondernemingen werden aangekocht ter beveiliging der belangen van de Koloniale Bank, en daarmede gingen natuurlijk weer groote afschrijvingen gepaard. Bij de Statutenwijziging van 14 Jan. 1889 was bepaald geworden, dat het verkrijgen en exploiteeren van ondernemingen van landbouw en nijverheid geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening voortaan tot den werkkring der vennootschap zou behooren. In de jaren 1881 — 1889 werd hoofdzakelijk — in de eerste vijf of zes jaren zelfs geheel — voor anderen gewerkt (in dubbelen zin, want winst leverde het werk voor de bank niet op). Zij verstrekte werkkapitaal aan ondernemingen ingevolge consignatie-contracten; de producten werden aan de bank geleverd en door haar verkocht. Van andere ondernemingen verkocht zij het product zonder voorschotten te verschaffen. Bovendien verstrekte zij aan ondernemingen werkkapitaal voor rekening van derden; in dit geval verdiende zij eene extra commissie alleen aan den afscheep van het product. De eerste categorie zaken was natuurlijk de belangrijkste maar ook tevens de gevaarlijkste. Het volgende staatje geeft een overzicht der consignatie-contracten, welke de Koloniale Bank loopende had in 1881 — 1889, gesplitst naar den aard der ondernemingen. — 312 — ie' i 5 I cn . ö ! g C 5 SÜ .yg ia DIVERSE LANDEN. 1 55 =5 «O ?o g& 1881/2 10 4 3 2 2 4 (1 Rijst, 2Rijst & Thee, 1 Rijst en Koffie). 1882/3 17 9 3 2 4 4 (3 Rijst- & Thee, 1 Kina). 1883/4 17 9 2 3 4 3 Rijst- <£ Thee. 1884/5 15 9 — 3 4 1 id. 1885/6 15 10 — 2 4 1 (Rijstland). 1886/7 14 8 1 2 3 — 1887/8 11 9 — 2 2 2 (Kina en Koffie). 1888/9 12 9 — 2 2 2 id. De Maatschappij stelde zich op het standpunt: wij doen zaken voor anderen, die ons met hun vertrouwen vereeren; wij mogen dit vertrouwen niet schenden door de zaken van anderen publiek te doen worden. Met welke ondernemingen zij in verbinding stond, wordt dus in de jaarverslagen der Kol. Bank niet vermeld; welke de resultaten waren dier ondernemingen wordt niet opgegeven. Om een generaal overzicht te leveren, gaf de Directie soms enkele cijfers; in de jaren 1885|'88 doet zij zulks met voorstelling der fabrieken onder de letters A en tot en met J en dan zijn die cijfers nog vrijwel onbeteekend! Wij hebben er van moeten afzien om een staat uit die enkele cijfers samen te stellen; de gegevens waren daartoe te vaag en te onnauwkeurig; in de eerste drie jaren van het bestaan der bank ontbreken gegevens zelfs te eenen male. Wel wordt gespecificeerd opgegeven hoeveel product door de Mij. in elk jaar behandeld werd, doch dit betreft slechts totalen en levert daarom geene stof tot beoordeeling op. De slotsom der werkzaamheden van de Mij. was einde 1889 na de noodige afschrijvingen nog een verlies van ƒ 1.500.000.—! In hetzelfde jaar, dat zulks door de Directie geconstateerd wordt, zegt zij: „ruimte van middelen leidde ons er toe eene buitengewone „aflossing op de 5 % Obligatieleening te doen tot een bedrag van „ƒ 1.000.000.—. De uitloting had op 2 October 1889 plaats, de „aflossing op 2 Januari 1890." Veel beleid spreekt uit deze transactie niet; immers wanneer men voor onzekere toestanden staat, met ondernemingen, welke zwaar belast zijn, en waarvan de levensvoorwaarden toch nog verbeterd — 313 — móeten worden, desnoods ten koste van groote uitgaven, dan doet men toch geen afstand van disponible fondsen, welke elk oogenblik weer noodig kunnen zijn! Bovendien was die ruimte van middelen slechts schijnbaar, omdat de ondernemingen op Uit0. December van elk jaar niet het hoogst debet staan. In hetzelfde verslag is vermeld, dat de bank op nieuwe bronnen van inkomsten moest bedacht zijn, waarvoor dan toch ook weer geld noodig was! Op pag. 314 en 315 geven wij een staat der Winsten en Verliezen van 1881 — 1889. De verslagen vanaf 1882|'83 geven balansen en winst- en verliesrekeningen afzonderlijk van het Hoofdkantoor en van het Hoofdagentschap; wij hebben die voor ons overzicht natuurlijk samengetrokken. Uit den aard der zaak komt hier niet tot uitdrukking de 5 % rente, waarmede hét Hoofdkantoor de Indische kantoren voor opgenomen werkkapitaal in rekening-courant belastte. Uit de door ons geproduceerde staten blijkt: aan interest werd verdiend ƒ 3.346.850.691/2 | Commissie. . . r& ■ • #j .• ■ „ 1.607.512.37-/2 met eigen ondernemingen „ 164.563.80 ƒ5.118.926.87 de kosten bedroegen ƒ 1.312.607.76 „ kosten van oprichting, surséance en der obl. leening 101.980.33 de afschrijvingen op inventaris en meubilair . . „ 19.522.28 ƒ 1.434.110.37 De bruto winst was dus groot ...... ƒ3.684.816.50 Op debiteuren en|of cultuur ondernemingen werd afgeschreven ƒ 3.489.223.2414 waarvan kon worden teruggeboekt . . ï . „ 17.181.14 als verloren werd dus beschouwd „ 3.472.042.101/» Inmiddels was over 18811'83 aan aandeelhouders uitgekeerd „ 325.000.— en aan dividendbelasting „ 8.320.— het reservefonds werd daarbij bedacht met. . „ 83.764.12 Transporteeren naar blz. 316. ƒ 3.889.126.221/2 WINSTEN. Cultuur- Extra Jaren. Interest. Commissie. Div. Debit. I Reservefonds. Saldo verlies. Ondern. Reserve. I l J 1881/2 ƒ 244.395.49 ƒ 24.614.515 1882/3 '„ 432.816.73 „ 120.664.33 1883/4 » 540.130.245„ 201.996.425 1884/5 . 475.070.755 „ 241.005.33 1885/6 , 494.054.785 „ 240.233.95 ƒ 3.734.25 1886/7 „ 471 598.98» „ 228.683 275 „ 821.33/ 107.902.965' 1887/8 „ 395.310.36 „ 196.638.16 — „ 11.461.84 „ 83.120.69 1888/9 „ 293.473.345 „ 353.676.39 ƒ 164.563.80 „ ^.163.72'* 431.234.32 / 107.880.985 ƒ 96.428.74. ƒ3.346.850 695/l-607.512.375 ƒ 164.563.80/ 17.181.14 ƒ 622 257.975 ƒ 107.880.985 ƒ 96.428.74 I co I VERLIEZEN. I Inventaris Oprichting" j Winstverdeeling. Jaren. Onkosten. en vanbSgAfschr- Debit ExtraReserve- ' Meubilair, en obl. Reservef. Div. Bel. Aandeelh. I ; leening. l_ 1881/2 111.732.65 394 80 59.388.35 19.498.84 1.920.- 75.000.- 1882/3 158.838.35 1.761.70 11.554.60 60.000.- 64.265.28 6.400.- 250.000.- 1883/4 176.876.61 2.585.82 2.142.76 562.257.97» 1884/5 184.841.85 6.403.22 42.591.98 481.437.58 1885/6 143.758.47» 2.341.16 591.074.68 . — 1886/7 143.174.24» 2.148.06 665.334.37» 1887/8 153.383.85 1.982.82 531.164.38 — 775.280.55) 1888/9 240.001.73 1.904.70 — — 431.234.32) ■ I I 1.312.607.76 19.522.28 101.980.33 3.489.223 24» 622.257.97» 83.764.12 8.320.- 325.000. — 316 — Transport van blz. 313. ƒ 3.889.126.221/2 waar slechts eene bruto winst was gemaakt van. „ 3.684.816.50 werd het verschil ad ƒ 204.309.72 >/2 gevonden door overboeking naar de winst- en verliesrekening van het reservefonds, hetwelk afzonderlijk was belegd geworden in effecten en daardoor was aangegroeid tot „ 107.880.981/-, waarna een saldo verlies overbleef van. . . ƒ 96.428.74 hetwelk op het boekjaar 1890 werd overgebracht. De balansen over de jaren 1881 — 1889 zagen er als volgt uit: (Zie pag. 318 en 319). Wij behoeven hier slechts Weinig aan toe te voegen, de cijfers spreken voor zich zelf. Alleen wenschen wij nog op het volgende te wijzen:,Op de balans komt de extra-reserve onder de benaming „Rekening van Afschrijving" einde 1887|8 voor. met ƒ 431.234.42. Dit bedrag werd in 1889 gebruikt tot afschrijving op overgenomen cultuurondernemingen, maar de winst- & verliesrekening 1888|9 vermeldt zulks niet. Bij onze staten hielden wij echter natuurlijk wel rekening met dat bedrag. Het suikerpakhuis te Semarang kostte voor zoover bekend ƒ 64.066.15 dat te Soerabaia onder datzelfde voorbehoud. . „ 155.294.59 en een pand te Djocja „ 12.000. ƒ 231.360.74 gezamenlijk komen zij op de balans Ult°. 1889 voor met & • ƒ 216.094.59 De cultuurondernemingen kostten op dien datum ƒ 1.699.459.98 waaronder y2 in de s.f. Gending .... . „ 285.000.— Van de rest ad ƒ 1.414.459.-98 aftrekkende het saldo der exploitatierekeningen . „ 133.364.60 blijft als kapitaalrekening over ƒ 1.281.095.38 nadat daarop was afgeboekt. . ƒ 769.269.05 pus bovengenoemd bedrag van . . „ 431.234.32 „ 1.200.503.37 Voor zoover wij kunnen nagaan hebben de ondernemingen der Kol. Bank tot Ult°. 1889 gekost . ƒ2.481.598.75 — 317 — Het Tijdvak 1890—1902. Feitelijk hadden wij het nieuwe tijdvak met 1889 moeten aanvangen, omdat de Koloniale Bank in dat jaar van richting veranderde en het eigen bezit aan cultuurondernemingen naar voren kwam. Daar het jaar 1889 echter een onderdeel vormt van het boekjaar 1888|89 achtten wij het met het oog op de onzuiverheid der vergelijkingen meer gewenscht met 1889 het eerste tijdvak af te sluiten. In 1890 werd in veiling gekocht de helft in het Indigoland Ngares Kopen; de andere helft bleef onder den medeëigenaar, die ook de helft van de schulden aan de Kol. Bank op zich nam. In 1891 werd begonnen met het ontginnen van drie koffie-ondernemingen op een complex woeste gronden, groot 5731 bouws, in erfpacht aangevraagd op 13 Juli 1889, toegestaan op 2 April 1892. De eerste dier ondernemingen Silosanen behoorde aan de Cultuur Mij. Belirie, waarin de bank voor y2 aandeelhoudster werd. De beide andere plantages: „Kali Sanen" en „Antrokan" werden geheel voor eigen rekening der bank ontgonnen. De eigenaren der suikerfabriek „Kanigoro" besloten de fabriek in eene naamlooze vennootschap, de „Cult. Mij. Kanigoro", in te brengen en alle aandeelen nom. ƒ 500.000.— daarin tegen acquit en décharge aan de Kol. Bank af te staan. De bank moest, na vroegere resérves, nog ƒ 38.000.— afschrijven, om de aandeelen a pari in de boeken op te nemen. Het verslag over 1892 vermeldt: „Eene nieuwe koffie-ontgin„ning werd door ons begonnen in Bezoeki op de Westerhelling „van het Janggebergte enz.". „Tegenover eene suikerfabriek, „waarmede wij de relatie afbraken, stond een nieuwe, welke wij „in combinatie met anderèn kochten en die ingebracht werd in „eene naamlooze vennootschap waarvan de Directie ons werd „opgedragen. Evenzoo werd ons agentschap te Semarang belast „met de directie van twee maatschappijen, waarvan eene tot „exploitatie van een koffieland (der Cult. Mij. Terwidie) en eene „tot exploitatie van een indigoland, beide ondernemingen met welke „wij reeds vroeger in relatie waren, doch die door de eigenaren „in naamlooze vennootschappen werden ingebracht" (en waarbij de Kol. Bank voor hare vorderingen aandeelen nam). De gekochte suikerfabriek bleek Maron te zijn, de andere — 318 — Debiteuren. — 319 — Balansen. Effecten „I o , I ^. Kas, Kassiers en prolonga- Inventaris Suikerpakh. Kuituur- Beleen,ngen- voorschotten Voorschot- Dlverse Jaren. en ties w o. en en verdere onder- en fen Nijver Debiteuren sluit ten Ver,jes Portefeuille. belegde Meubilair. Eigend. nemingen. Voorschot- Cultuurond. heidsond na aftrek div. j Reserve. I I ten. ' Crediteuren. I i 1881/2 ƒ 1.681,546,105 3.289.0C0,-- 12.417,53 460,479,10 1,366,386,94 180.774,48 259,471,98 -,— 1882/3 „ 2,243,804,81 145,797.50 14,886,83 809,392,23 4,525,165,76 96,000,55 -,- 17,159,46 1883/4 , 3,239,988,02 84,500- 18,225,89 759.053.15 7.736,386,47 65,583.25 -,- 1444,09 1884/5 „ 1,489,707.67= 220,395- 13,988,64 64,066,15 360,980,80 9,297.623.66 138,050,20 1885/6 „ 572,664.63= 548.348,12 14,746,94 57.950,- 276,750- . 9,083,427.02 85,453,04 150,938,96 1886/7 „ 991,010,84 1,048,460.- 14,151,40 54.900 - 87.327,45 8,271,116,50 - 111,563,44= 270,86 1887/8 „ 1,507,446,02= 630,379,69 13.741,90 51,850 - 331,229,24 173>o87,22 7,690,820,32 180,140.61 1888/9 „ 2,678,471,96= 1,085,456.25 13.466,93 216,094,59 1,699,459,98 258.660,62 4,017,533,51= 96 428 74 Crediteuren. Jaren. Kapitaal. Obl. leening, Reservefonds. Extra Reserve. 1881/2 5,000,000,— —,— —,— —,— 1882/3 5,000,000,— —,— 19,435,84 60,000,— 1883/4 5,000,000,— —,— 86,671,38= 60.000,— 1884/5 5,000,000 — 5,000,000,— 90,793,88= 622,257,975 1885/6 5,000,000,— 5,000,000,— 94,678,09= 647,257,97= 1886/7 5,000,000 — 4,950,000 — 97,693,88= 514,355,01 1887/8 5,000,000,— 4,897.000,- 101,894,17= 431,234.32 1888/9 5,000,000,— 3,784,000,— —.— — ,— Balansen. Te betalen Diverse Credi- winst- <£ Ver- Deposito's, teuren na aftrek Sluitposten. Wissels. Div. Debiteuren, liesrekening. 2,152,581,93 —,— —,— 97,494,20= —,— 2,165,310,24 33,381,19 ■ 251,678,09= 322,401,77= —,— 5,247,964,32 133,411,47 814,875,72 562,257,97= —,— 712,283,87. 2,035,— 151.720,46 . 801,45= 4.919,48 36,162,94 8,237,54 —,— 1,650,12= 2,292,04 11,428,15 5,323,45 —,— —,— —.— 144,528,72 2,373,90 —,— —,— 1,663,89 220,003,95 —,— 1,060,712,27 —,— 856,37 — 320 — onderneming en de nieuwe ontginning worden niet genoemd, dat is natuurHjk voor aandeelhouders zonder eenig belang, evenmin als de koopprijzen, resp. de afschrijvingen op dat nieuwe bezit aandeelhouders aangaan! Aandeelen Pradjekan-Tangarang komen in de verslagen der Kol. Bank voor het eerst in 1893 voor, hoe ze in haar bezit kwamen, is niet vermeld. In 1894 werden de vier koffieondernemingen, Rini, Sengon, Pidji Ombo en Antrokan ingebracht in de Kawi Koffie Cult. Mij., onder Directie van de Kol. Bank; het kapitaal was groot ƒ 1.000.000.—, doch verdere bijzonderheden bleven achterwege. De S.f. Randoe Goenting werd in 1895 geconverteerd in eene 'naamlooze vennootschap met een kapitaal van ƒ 645.000.— waarvan 2/„ of ƒ 430.000.— aan de Kol. Bank werd toegewezen, natuurlijk in ruil voor hare vordering; hoe groot deze was, werd niet opgegeven. Ook Seloredjo werd ingebracht in een N. V. „de Cult. Mij. Seloredjo". Alle aandeelen kwamen aan de Kol. Bank, welke ondanks de vroegere reserves (!) nog ƒ 121.235.30 had af te schrijven om de nom. ƒ 500.000.— aandeelen a pari in de boeken te doen voorkomen. Voorts werd nog voor de schuld overgenomen het koffieland Pandantojo. In 1897 werd tot vereffening van eene vordering eén koffieland overgenomen; dit werd voor ongeveer het bedrag der schuld ingebracht in de Kawi Koffie Cult. Mij. Eene relatie-fabriek werd toen met een verlies van ruim ƒ 400.000.— in een naamlooze vennoot' schap omgezet onder Directie der Kol. Bank. Zij ontving daarbij ƒ 450.000.— in aandeelen. Eerst in 1900 bleek de suikeronderneming Gondang Lipoero te heeten en in 1902 het koffieland Branggah. De suikerfabrieken Seloredjo/ Randoe-Goenting (daarna ge'noemd Randoe-Goenting-Tjandi Sewoe) en Wonosarie werden in 1899 uitgebreid door den aankoop van belendende kleine ondernemingen. De koffieondernemingen Kali Sanen en Pandan Tojo werden in 1899 verkocht, daar van verdere exploitatie slechts verlies verwacht werd; dientengevolge werd afgeschreven ƒ 177.506.74. — 321 — In 1901 werd de helft in onze „onderneming in de Vorstenlanden" (indigo en tabak) verkocht; hier wordt misschien Terwidie bedoeld. De vordering op de Telogoredjo Cult. Mij., exploiteerende de koffielanden Telogoredjo en Wonosarie, werd geconverteerd in le pref. aandeelen in die maatschappij (totaal nom. ƒ 156.500.—). „Om tot'eene regeling van zaken te komen, hebben wij nadat „de onderneming Pager Alam, in de bovenlanden van Palembang, „ingebracht was in eene naamlooze vennootschap onder onze „directie, de helft der aandeelen overgenomen (voor ƒ 143.996.—). Hoe de Kol. Bank in het bezit is gekomen van de cacao-onderneming Djaboong, is uit ae jaarverslagen niet op te maken, zij komt het eerst voor in 1902. Wanneer wij soms niet correct hebben weergegevèn, hoe de Kol. Bank aan hare eigendommen gekomen is, en hoe de namen dier eigendommen waren, dan zijn w ij daarvoor niet verantwoordelijk, doch de Directie dier bank, waarvan de jaarverslagen alles te wenschen overlaten. De weinig schitterende resultaten in het eerste tijdvak (1881 — 1889) behaald, waren grootendeels toe te schrijven aan den slechten gang van de suikercultuur op Java. De opzet van de meeste fabrieken was gebaseerd geworden op suikerprijzen boven ƒ 10.— per picol. Toen de uitvoerpremies van beetwortejsuiker in Europa aanleiding gaven tot eene sterke daling van rietsuiker en sterk afwisselende prijzen daarbij, moest de tering naar de nering gezet worden en een weg gezocht, om met Europa te kunnen concurreeren. Hiertoe waren twee factoren van het grootste belang: reductie van den kostprijs en uitbreiding van den aanplant. Wij vinden dan ook de Koloniale Bank in het tijdvak 1890 — 1902 bezig aan het verbeteren van de installaties der fabrieken, bezuiniging waar mogelijk, en geleidelijke uitbreiding van den aanplant. Eene sterke uitbreiding werd echter eerst bewerkstelligd, nadat de ondervinding voldoende had aangetoond, dat de kostprijs in eene goede verhouding tot den marktprijs van suiker w a s te brengen. Die uitbreiding nu heeft bij de Kol. Bank in een te langzaam tempo plaats gehad, hare ondernemingen waren te klein en bleven dat in het geheele tijdvak tot 1902; enkele cijfers zullen dit duidelijk maken; daartoe geven wij het volgende staatje der eigenen relatiefabrieken. 1890 1891 I 1892 I 1893 1894 1895 I 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 j 1 1 '■■ n ii o Q 11 11 11 U 10 10 10 10 10 Aantal fabrieken 9 11 9 9 11 u Totale Aanplant in bouws. 3820 ' 4082 4,44 4144 - 5263 5148 5361 5098 5374 5723 7209 6891 Verkregen suiker in picois . 353.8471364.000460.000397.505 - 500.J462.502 574.769609.0606,4.52064,.592732.400758.000 p. bouw . 92 ' 90 I 111 96 89 95 90 105 | 120 115 109 | 102 1,0 Kostpr. p. pic. in gids. . . v _ _ I _ _ ^ ^ ^ ^ 54g _ 5.84 6.24 5.64 a. incl. alle extra uitg. . ) _ _ _____ 5.19 5.28 5.61 5.22 b. zonder „ » • • Gemidd. verkoopsprijs in guldens per picol . . 8.22 8.38 8.56 9.057, - 6.74 | 7.67 6.09 6.8. 6.99 | 7.03 7.07 4.98 I co to r — 323 — Hieruit blijkt, dat de fabrieken een gemiddelde aanplant hadden: in 1890 van circa . . » . . 425 bouws „ 1898 „ „ 510 „ „ 1902 „ „ ...... 700 „ Eerst in 1898 zien wij den kostprijs meer in verhouding tot den marktprijs, grootendeels door de aanzienlijke vermeerdering van de suikerproductie. Toch waren de fabrieken in 1902 nog ver van den volgens tegenwoordige opvattingen noodigen gemiddelden aanplant van minstens 1000 bouws per fabriek af. Tengevolge van een en ander zijn de uitkomsten van dit tweede tijdvak evenals van het vorige vrij onvoldoende, zooals wij later zullen aantoonen. De opgaven in de jaarverslagen omtrent de eigen (of gedeeltelijk eigen) fabrieken verstrekt, zijn alles behalve volledig en dikwijls bij bena'dering medegedeeld. Wij vermelden daarom slechts: Gending (voor y2 eigendom): Aanplant in 1890 bouws 490 in 1902 bouws 991; Productie in 1890 picols 62000 in 1902 picols 112000. Kostprijs per picol in 1895 ƒ 6.19, in 1902 ƒ 5.—. Wonosarie (geheel eigendom): Aanplant in 1890 bouws 290 in 1902 bouws 723; Productie ih 1890 picols 19857 in 1902 picols 68000. Kostprijs per picol in 1897 ƒ 6.79, in 1902 ƒ 5.61. Randoe Goenting — Tjandi Sewoe (voor 2/3 eigendom): Aanplant in 1890 bouws 516 in 1902 bouws 820; Productie in 1890 picols 44165 in 1902 picols 96000. Kostprijs per picol in 1897 ƒ 5.23, in 1902 ƒ 3.90. Kanigoro (geheel eigendom): Aanplant in 1890 385 bouws; in 1902 733 bouws. Productie in 1890 27100 picols; in 1902 66000 picols; Kostprijs per pic. in 1898 ƒ 5.73; in 1902 ƒ 6.12. Seloredjo (geheel eigendom). Aanplant in 1896 346 bouws; in 1902 1250 bouws; Productie in 1896 32975 picols; in 1902 115.000 picols. Kostprijs per pic. in 1897 ƒ 7.07; in 1902 ƒ 5.79. Maron (eigendom?) Aanplant in 1895 494 bouws; in 1902 766 bouws. Productie in 1895 50709 pic; in 1902 70.000 picols. \ — 324 — Kostprijs per pic. in 1895 ƒ 6.25; in 1902 ƒ 6.32. Gondang Lipoero (eigendom?) Aanplant in 1902 404 bouws, productie 55.000 picols, kostprijs per picol ƒ 3.93 •/_. P r a d j e k a n-T a n g a r a n g (niets omtrent vermeld). De uitkomsten van de andere ondernemingen der Koloniale Bank in dit tijdvak zijn niet te traceeren (trouwens door de vermenging van alle cultuurondernemingen is geen kijk op de zaken mogelijk). De .resultaten van elke onderneming afzonderlijk zijn absoluut niet.te controleeren; wij moeten ons derhalve beperken tot eenige globale mededeelingen: Sengon oorspronkelijk groot 611 bouws, waar in 1890 25 bouws bijkwamen; op dit land kwam ook cacao en Liberia koffie voor, doch in welke mate, is onbekend. R i n i, was groot 805 bouws, waarvan 373 bouws beplant; ook hier werden cacao en Liberia aangeplant, doch nimmer verantwoord. P i d j i O m b o, was groot _ 500 bouws, waarvan successievelijk 400 bouws beplant werden. A n t r o k a n, later genoemd Soember Panda n, was groot 336 bouws, doch daarbij kwamen in 1892 aangrenzende perceelen totaal ± 2098 bouws groot; hoeveel daarvan beplant is, blijft een raadsel. De evengenoemde vier koffieondernemingen werden in 1894 ingebracht in de Kawi Koffie Cult. Mij.; verdere bizonderheden omtrent dien inbreng geheim. N g r a n k a, een koffieland, was oorspronkelijk groot 727 bouws, waarbij in 1891 nog 198 bouws erfpacht kwamen; totaal werden ontgonnen 400 bouws. S i 1 o s a n e n, een koffieland der Belirie Cult. Mij., waarin de Koloniale Bank voor i/2 aandeelhoudster-was, had een onbekenden aanplant. K a 1 i s a n e n, groot successievelijk 404 bouws, en Pandantojo, waarvan wij alleen weten, dat het voor schuld werd overgenomen, waren koffielanden, welke om hun geringe winstgevendheid in 1899 werden verkocht. PagerAlam, voor [}/2 eigendom), leverde de eerste koffieoogst aan de Kol. Bank in 1902. Ngares Kopen (voor y2 eigendom) was een indigo-onder- — 325 — neming, waarop later ook tabak werd verbouwd; de aanplant was in 1890 groot 130 bouws. Pajong (geheel eigendom), een koffie- en kina-onderneming, oorspronkelijk groot 509 bouws, waarbij in 1890 nog 255 bouws erfpacht kwamen; het land was bijna geheel bebouwd, doch de aanplant wordt niet vermeld. T e 1 o g o-R edjo en Wonosari. Van deze koffieondernemingen ontbreken bijzonderheden totaal. Het staatje op pag. 326 geeft een overzicht van de oogsten van de landen, geheel of gedeeltelijk eigendom der Koloniale Bank. De sterk afwisselende producties doen zien, dat de koffie (Javakoffie) geen cultuur was, waarop staat te maken viel. Vandaar dat de Koloniale Bank in 1898 begon met tabak, cacao, Lib. Koffie etc. Van de Consignatie-koffieondernemingen, w.o. ook de eigen landen ressorteeren, ontving de bank aantal picol landen koffie n 1890 8 5259 •„ 1891 ..... 14 27000 „ 1892 14 14800 „ 1893 . .' . . . 16 5373 „1894 14 26400 „ 1895 14 18724 „ 1896 26 24543 „ 1897 16 31076 ,,1898 21 9837 „1899 27 40000 „ 1900 28 31300 „ 1901 . . , . . .26 18335 „1902 21 37073 Dit staatje is al verre van nauwkeurig, wij zullen daarom de opgaven van andere relatie-ondernemingen maar achterwege laten, een overzicht van het geheel is er toch niet door te verkrijgen. Hetzelfde kan gezegd worden van de geldelijke resultaten van elke onderneming afzonderlijk. Oogsten van de Landen geheel of gedeeltelijk eigendom der Koloniale Bank. I w I 1890 1891 I 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 I I ! Sengon pic. koffie. 491 2035 930 65 1908 \Kawi- Ri"i id. 488 1952 1039 61 1939 (Koffie _ ^ ^ 5253 m2 mQ Pidji Ombo. . . . id. - - 50 143 848 l Cult- Antrokan .... id. — — — — — / Mij. Ng7anka. .... id. - - 150 431 2124 1571 954 2598 251 1910 3130 380 260 Silosanen .... id. 278 2660 883 1801 2640 Kalisanen .... id. - - - 45 141 440 773 114 - - Pandantojo. ... id. - - - - - - 455 929 241 - - - - Pager Alam ... id. — — — — — — — 1100 Pajong id. 143 363 720 361 754 632 538 903 134 ? 115 266 246 De Kawi Koffie Cult. Mij. produceerde aan Lib. koffie picols. ----- _ _ _ _ 706 1443 1026 Cacao . . id. . - - - - - ----- 29 123 169 Pajong. . . A.P. kinabast. . 6977 - - - - - . - - 151561 ? 127000 287000 57506 Ngareskopen „ A.P. Indigo . . 5987 8458 9463 - - - - - 8578 5873 6821 7389 9435 tabak. ---- - - — — 95736 93722 90199167500130056 \ ] Pic. Lib. koffie . - | 174 165 60 - 1 — 327 — Wij beperken ons daarom tot de volgende Winst- & Verliesrekening, samengetrokken uit de jaarverslagen. (Zie pag. 328, 329 en 330). Samengevat ziet de Winst- en Verliesrekening er als volgt uit: 1890— 1902. Verdiend aan Interest . . ƒ 1.176.374.18i/2 „ Commissie „2.708.473.88 „ op Cultuurondernemingen . . . . „ 1.450.979.17 ƒ 5.335.827.231/2 Af: Onkosten ƒ2.281.189.40 Inventaris & meubilair . . . „ 22.961.60 Effecten (verlies) . . " / . „ 724.381/_ „ 2.304.875.38'/2 BrutoWinst ƒ3.030.951.85 De Afschr ij vingen bedroegen: op Cultuurondernemingen ƒ 590.742.04 „ Aandeelen in Cultuurondernemingen . . . „ 50.658.— „ Pakhuizen . . . . v ' . „ 60.463.15 Reserve t|aandeelen in Cultuurondernemingen . „ 788.463.49 „ t|Cultuur-ondernemingen van derden minus terugboekingen ,, 883.224.56J4 ƒ 2.373.551.24i/2 Restant Winst ƒ 657.400.60i/2 Bij: Dub. Deb. (meer gestort dan afgeschreven) . . „ 11.191.94 ƒ 668.592.541/_ Af: Saldo verlies 1889 „ 96.428.74 , ƒ 572.163.80l/2 Bij: het Reservefonds sub Ult°. 1897 . . . „ 64.938.63 ƒ 637.102.43i/2 Uitgekeerd: pref. aandeelhouders .... ƒ 300.495.— gew. aandeelhouders . . . . „ 363.195.— ƒ 663.690.— Reservefonds . /« . . . . „ 76.025.06 Belastingen. . j£ . . . . „ 16.782.73 „ 756.497.79 Saldo verlies over 1902 ƒ 119.395.351/2 Verliezen. i =r==s=!=!ïr! Inventaris Dub. Afschr. Afschr. t/ Reserve t/ Verlies Reserve jaren Onkosten. Effecten. aand. in aand.inCult. , Cultuurond. Meubilair. Debiteuren. Pakhuizen. Cult. ond. Mijen. e,gen ond- van derden. 1890 148,703,63= 2,019,96 1,840 - 9,572,49 _ - - 134,849,54 1891 147,927,47 2,161,22 - *— ~ - ~~ 12,884,65= 1892 167,158,05 2.121,86 _ — — — 1893 177,738,70= 1.652,22 - 27'971'17 oqp; 7qq ACP 1894 162,325,54= 1,570,33 - ~ "Wi^ 1895 151,526,95 1,864,11 - - 19,577,- - 172,422,51 1896 185,008.87= 2,362,40 - 27,500- 128,396,99 1897 166,759,- 1,487,91 « 44,520,34 163,642,16= 1898 165,266,01= 1,557,30 17,863,15 276,934,79 44,402.13 1899 264,219,57 1,063,86 36,579,38 16,670,- - 110,422,56 - 82,621,91 1900 177,692,74 1,445,65 23,745- - 15,050,- - 221,447,09 - 1901 184.621,06= 1,787,18 - - 8,200- 176,141,79 33,482,79 1902 182,241,78 1,867,60 - - 2,680.- 9,077 - 3,517,26 208,975,71 8,991,44 _J ! . 2,281,189.40 22,961,60 62,164,38 9,572,49 60,463,15 56,154 - 788,463,49 420,978,84 1,011,975,91= I w to 00 I Verliezen (Vervolg.) | Winstverdeeling. _____________ Afschr. Extra Saldo . Aandeelhouders. | Aandeelhouders. jare"' Cultuurond. Reserve. Ao. Po. Reservef. preferente ino/o gewone in'o/o Belasting. — — ■—j j 1890 - - 96,428,74 - _ _ - - - 1891 262,000,— — 962.17 8,009,15 69,345,- 45 — — 1,775,23 1892 - 134,000— 193,70» 28,510,41 77,050,- 5 172,950,— 5 6.400,- 1893 — — 2,243,92 22,790,86 77,050,— 5 121,065 — 35 4,952,50 1894 — — - — - — ~ 1895 121,235,30 — 3,694,93 - _ _ - — — ,1896 30,000,— — 737,575 — — — — " 1897 — — — — — .~ — 1898 — — — — __ — — 1899 177,506.74 — 1,792,94 — _ _ — — 1900 — — 546,775 16,714,64 77,050 — 5 69.180 — 2 . 3,655.— 1901 - - 480,46 - - - - - 1902 — — — — — — - 590 742 04 134,000,— 107,081,2i5 76,025,06 300,495,— 195 363,195,— 105 16,782,73 I II t w to I Winsten. Reserve _. Cult. Dub. Aandee- Cultuur Extra Reserve- Saldo Saldo _ Interest. Commissie. Effecten. len Cult. u u"r" S Ondern. Deb. Miien. ond- van Reserve, fonds. verlies. Ao. Po. derden. j | ! 1890 55,917,44 166.547.915 170,949,01 — — — — 1891 104.407.545 197,924,38 200,664,97 — 2,068— — — — — — 1892 135,238,55 173,300,635 278,882,67 __ — _ — — — 962,17 1893 153,494,845 145,901,115 135,874,71 — — - - - 134,000,- - 193.705 1894 93,952,345 177,270,35' 103,899,14 — 1,701,11 — — — — — 2.243,92 1895 140,599,46' 232.055.965 118.287,78 — — — — ~ — ' 1896 88.962.295 203.870.855 77,477,76 — • — — — 64,938.63 — — 3,694,93 1897 6,839,87 178,774,34 52,218,07 — 8,217,27 _ — - — — 65,421,23' 1898 70.550.825 218.666.99 181,487.57 20.365,— 3,333,34 — 38.065.51 - — - 38,237.81 1899 72,991,57 252,307,79 338,675,47 ~— 3,608,85 — 61,531,09 — - — 1900 96.866,95« 267,220,18 213,540,86 - 1,835,86 - 25,270,10 - - - 1,792.94 1901 128,443,35 271.838,51 — — — — 3,884,65 — 546,77' 1902 28,109,13 222,794.85 - 41,074,99' - 5.496,— — - - 119,395,35' 480,46 1,176.374,18' 2,708.473,88 1,871.958,01 20,764,43 61.439.995 5.496,- 128,751,35 64,938,63 134,000,- 119,395,35' 113.573,74' 11 11 I co co O I — 331 — Uitgekeerd werd ƒ 663.690.— of 13 2738 % in 13 jaren of gemiddeld per jaar 1.021 % dividend 's jaars. Van af 18811'89 werd uitgekeerd ƒ 325.000.—, of in totaal ƒ 988.690.— of gemiddeld in 21 jaren per jaar 0.9416 %. De samengetrokken balansen over het tijdvak 1890—1902 geven de volgende cijfers: (Zie-pag. 332 en 333). Aan overvloed van geldmiddelen leed de bank niet, gelijk deze balansen duidelijk aangeven; toch bleef het kapitaal sedert de oprichting (1881) ƒ 5.000.000.— gestort.-De 5 %'s Obligatieleening van 1885 werd in 1899 pro resto groot ƒ 3.108.000.— afgelost en eene nieuwe aangegaan tot gelijk rentetype, waardoor circa ƒ 1.000.000.— geld extra in kas vloeide. Évenals in het vorig tijdvak moest ook in deze periode het reservefonds in zijn geheel aangewend worden tot gedeeltelijke dekking van geleden verliezen, waarvoor ook gebruikt moest worden eene in 1892 gemaakte extra-reserve van ƒ 134.000.—. De pakhuizen te Soerabaja en te Semarang werden verbeterd en behoorlijk onderhouden; ze stonden Ult°. 1889 te boek voor ƒ 204.094.59 en op Ult°. 1902 voor ƒ 124.120.— terwijl zij minstens gekost hebben ruim ƒ 219.000.— ongerekend de verbouwingen. Het perceel te Djocja, destijds aangenomen op ƒ 12.000.— werd in 1891 verkocht. Het Tijdvak 1903 t|m 1916. Evenals voor alle andere banken was dit tijdvak voor de Kol. Bank het meest belangrijke en financieel het gunstigste, hoewel dan de resultaten verre bij die der andere Indische Cultuurbanken ten achter staan. • '. In 1906 interesseerde de Kol. Bank zich in de S.f. Sedatie, door aankoop van aandeelen, doch liet eene reserve van ƒ 60.000.— tegen vorderingen op die fabriek in vorige jaren gemaakt, bestaan. En daarvoor was wel eenige reden; de aanplant 1906 was slechts 670 bouws, waarvan per bouw 846pic. suiker verkregen werden, kostende ƒ 6.94 per pic. „Het succes.in de laatste jaren met het suikerbedrijf verkregen, „gaf ons aanleiding het initiatief te nemen tot oprichting van de „Cult. Mij. „Medarie", ten doel hebbende de exploitatie van een „nieuwe suikerfabriek (in Djocja). In het maatschappelijk kapitaal ad ƒ 1.500.000 neemt onze bank voor circa 2/3 deel. De eerste „oogst zal in 1909 worden verwerkt." (Verslag 1907). Crediteuren. I Reserve t/ Diverse f Obl. Reserve- Extra 4!inHPPip' Te betalen Crediteuren Winst- en Jareir. Kapitaal. Aandeelen aftrek Leening. fonds. Reserve. in Cultuur Wissels. Div. Debi- | Verlies. Mijen. teuren. 1890 5,000,000 — 3,723,000,— —,— 154,925,72 441,265,82'/2 — 1891 5.000,000,- 3,659,000 - 8,009,15 91,439,51 687,018,88 962,17 1892 5,000,000,- 3,592,000,— 36,690,45 134,000 — 20,504.97 744.819,83 193,70'/2 1893 5,000,000,— 3,522,000,- 60.006,86 - 29,750,47 546,277,84'/2 2,243,92 1894 5,000,000,— 3,448,000,— 62,416,61 — 83,134,46 1,336,159,69 — 1895 5,000,000,- 3,370,000 - 63,793,56 - 55,761,74 192,047,83 3,694.93 1896 5,000,000- j 3,288,000,- 64,522,78 .- 116,861,77 478,862,32V2 737,5772 1897 5,0C0,000,- I 3,198,000- -,- - 63,254,60 1,172,027,56 - 1898 5,000,000,- 3,108,000,- —,- - 276,934.79 46,752,19 869.328,76 1899 5,000,000,- 3,984,000,- -,— - 387,357,35 61,482,54 933,795,92 1,792,94 1900 5,000,000,— 3,853,000,— 16,714,64 — 608,804,44 35,184,39 1,991,899,64 546,77V2 1901 5,000,000,— 3,715,000,— 17,079,25 — 784,946,23 91,792,23 358,676,94'/2 480,46 1902 5.000,000,— 3,571,000— 18,068,80 — 788,463,49 7,835,96 344,584,50'/2 — I W W to I Debiteuren. Cultuurondernemingen: I • Kas,Kassiers Effecten, Inventaris Kapitaalrek ~Fvoorecho6"' Voorscnot' Jaren. en w.o. Belegde en Pakhuizen. _j_ aandeelen Exploitatie- ten en Pf0"_ ten Cultuur- Verlies. Portefeuille. Reserve. ■ Meubilair. in Cultuur- rekening. longaties. ont1, ond. 1890 866,172,13 100,622,50 15,040,83 205,229,86 1,714,570,90 383,232,76 1,732,407,72 4,301,914,84» 1891 2,068,509,45» 98,465,62' 16,350,15 186,241,54 2,335,523,99 197,544,57 1,459,540,64 3,084,253,74 1892 1.784,861,305 595,618,75 17,067,54 188,668,63 2,669,299,79 326,790,55 741,571.90 3,204,330,49 1893 1.045.179.34» 613,582,25 14,732,94 195,309,16 3,019,744,06 224,481,93 376,183,66 3,671,065,75 1894 406,962.48» 604,379,75 14,634,57 185,226,26 3.202,318,11 327.671,19 375,147,91 4,792.748,075 20,622,41 1895 698,949,33» 602,739,67 15,272,48 175,412,45 3.670,573,41 126,642,48 589,790,25 2,805,917,98» 1896 733,114,35» 597,267,49» 14,590,— 165,509,33 3,721,659,65 173,228,72 1,150,758,31 2,392,856,59 1897 755,033,13 598,249,38 14.131,— 184,583,15 4,309,239 — 283,591.51 545.185,86 2,678,585,47 64,683,66 1898 859,850,35 594,992,50 13,898,- 166,720,- 4,498,609,45 185,690,92 598,860 — 2,344,156,71 38,237,81 1899 483,870,86 1,154,561,88 13,600— 150,050.— 4,647,862,01 289,113,10 1,488,000,— 2,141,370,90 1900 435,837,65» 1,124,564,38 14,200,— 135,000,— 4,810,256,89 I 303,932,62 1,169,600,— 3,512,758,34 1901 308,827,31 1,147,520,01 12,800— 126,800 — 4,842,964,49 299,315,77'/2 590,000,— 2,639,747,53 1902 490,647,50 126,646,25 11.500,— 124.120,— 4,911,296,33 280,050.26 439,800,— 3,226,497,06 119,395.35» I cc co I — 334 — Die oogst, van 760 bouws aanplant, leverde 93 pic. suiker per bouw kostende ƒ 7.40 per pic. 1910 gaf » 900 , . » 106 » " - " " " " 7-71 " * 1911 „ „ 902 „ „ . . H4 , „ . „ f .-6.11 . * 1912 „ „ 915 „ \ . 140 . . . - » » 485 » » 1913 „ „ 942 „ „ . 161 „ - » » - »4-51 * " 1914 | „1001 \ \ .. 142 . ,. - .. - - 5 35 - * 1915 „ , 1008 ' „ . 130 ...... S-84 • • 1916 „ „ 1088 „ . 136 ... « » 5 44 k » Uit het verslag over 1909 blijkt, dat de Kol. Bank in dat jaar van de ƒ 1.500.000.— aand. Cult. Mij. Medarie bezat ƒ 975.000.— welk bezit in de minder goede jaren 1910 en 1911 onveranderd bleef. In de daarop volgende schitterende jaren 1912 — 1916 verminderde het aandeelenbezit der bank van ƒ 975.000.— tot ƒ 500.000.—! (De fabel van den man, die de kip slachtte, welke de gouden eieren legde!) Wij komen hierop later terug. Het verslag 1909 vermeldt: „Dato 13 Februari 1910 werd door „de Regeering concessie verleend voor de oprichting van een „suikerfabriek in Tegal, welke concessie wij overnamen. — 335 — „In Mei 1910 maakten wij eene overeenkomst, krachtens welke „de suikerfabriek Manishardjo, waarin wij ons belangrijk interesseerden, onder ons beheer kwam." Omtrent de eerstgenoemde fabriek — Bandjaratma — zegt het verslag over 1910: de fabriek (welke eerst in 1913 zal werken) wordt opgezet ter verwerking van 12000 pic. riet per etmaal en zoodanig ingericht, dat die capaciteit gemakkelijk tot 24000 picols is op te voeren. De aanplant in 1913 te vermalen zal omstreeks 900 bouws groot zijn. Het plantareaal is vastgesteld op 1800 bouws. In het verslag over 1912 wordt medegedeeld, dat de onderneming met inbegrip der kapitale uitgaven in 1913, railnet enz. te staan zal komen op ongeveer ƒ 2.600.000.—. De uitkomsten van Bandjaratma waren: TT» £ I 2 * I ■%■ i I P S §■ ó"~ Jaren. g. J 1 '1 . ■§ £ ^ f"E -8 < ,g 'p. 1 _ o. \ m °- | — .5 a > o. 1913 901 76927 85 ƒ 9,215 ƒ 9,485 ƒ 7,83 1914 833 59819 72 „ 11,74 „ 11,95 „ 7,89 1915 1123 73498 65 „ 11,07 „ 12,26 „ 9,62 1916 1201 v128507 107 „ 7,24 „ 8,20 „ 12,54 De onderneming, flink opgezet, leverde geen mooie resultaten op, maar eene. nieuwe fabriek heeft altijd met moeilijkheden te kampen en deze werden in casu nog vergroot door de droge jaren 1912 — '14 en een rattenplaag. Met eenige verwondering zagen wij, dat Bandjaratma zonder hulp van anderen is geëntameerd. Is toen met het systeem der Bank gebroken? Omtrent Manishardjo werden alleen exploitatie-gegevens verstrekt in 1916. Toen was de aanplant groot 775 bouws; waarvan verkregen werden 145 picols suiker per bouw, welke kostten ƒ 5.14 ex- en ƒ 6.81 inclusief nieuwe aanschaffingen en tantièmes; de verkoopprijs was ƒ 11.05 per picol. Het bezit aan aandeelen in de Landbouw Mij. Manishardjo was eerst groot nom. ƒ 270.000.— doch vanaf 1912 ƒ 300.000.— (het geheele uitgegeven kapitaal). Het volgende staatje geeft een overzicht der resultaten van de suikerfabrieken gezamenlijk, waarbij de Koloniale Bank in meerdere of mindere mate betrokken is. — 336 — 1903. j 1904. J 1905. I 1906. I 1907. Aantal fabrieken io io 10 10 10 Aanplant in Bouws (Bruto) . . 7597 7726 7722 7849 8140 Verkregen suiker in picols . . 827,900 898,000 890,000 901,848 998.24C id. per bouw .... 109 116 115 115 1226 Kostprijs per picol in guldens. a. Inclusief alle extra uitgaven . . 5,19 4,89 5,54 5,36 5 74 b. Zonder extra uitgaven . . . . 4,84 4,54 5.06 4,92 4,92 Gemiddelde verkoopsprijs in guldens per picol 6,02 5,73 6,90 6,80 6,74'/ ====—=——=——==_= 1 Meer uitvoerige cijfers over 1916 van de geheel of gedeeltelijk eigen fabrieken zijn neergelegd in dit staatje: Picols per Kostprijs per I Bouws bouw. picol suiker. VerkoopOndernemingen. — - nriU npr aanplant. ~ 7~ exclusief] inclusief P"s Per Riet. Suiker. aanschaffingen en Plco1tantièmes. Wonosarie . . . 1000 1293 123 ƒ 6.14 ƒ 7.66 ƒ11.80 Bandjaratma . . 1201 1130 107 1 7.24 „ 8.20 .12.54 Seloredjo . . . 1367 1074 113 „ 6.41 , 7.43 " 11.78 Kanigoro. . | . 1250 1220 114 „ 6.26 „ 7.22 " 11.90 Sedatie .... 781 927 79 „ 8.52 ,, 9.15 „10.07 Medarie .... 1088 1328 136 „ 5.44 „ 7.09 „ 12.23 Gending. . . . 1284 1385 136 • „ 5.94 „ 7.13 „12.45 Maron .... 827 1369 141 „ 5.94 „ 7.16 „11.96 Randoe Goenting . 1202 1412 151 „ 5.05 „ 6.70 „ 12.74 Pradjekan ... 930 1155 116 „ 6.10 „ 7.05 " 11.07 Tangarang. . . 1015 1212 126 „5.25 „6.23 " 11.41- Manishardjo. . . 775 1371 145 „ 5.14 „ 6.81 „11.05 — 337 — 1908. | 1909. | 1910. | 1911. j ï912. | 1913- | ]9,4 ]g]5 jgi& 10 11 11 12 12 13 13 ,3 13 8093 9133 9385 9966 10618 12399 12349 12727 13200 187,000 1,063,000 1,129,692 1,277,842 1,230,870 1.444,630 1,421,000 1.327,4261,655,211 122 1162 120 128 116 116» 115 104 ' 125 6,04 6,24 6,63 6.60 6,81 6,69 7,- 7,71 7,19 5,32 5,49 5,66 5,55 6,15 6,04 6,35 6,66 5,96 7,04 7,32 7'89 8>n 8,28 7,59 7.89 10,05 I 11,84 Het gemiddelde aantal bouws aanplant per fabriek steeg van 760 in 1903 tot 1015 in 1916. Verkregen suiker en kostprijs geven geen zuiver beeld van de waarde der fabrieken; bij de beoordeeling van een en ander moet rekening gehouden worden met: 1°. de aflevering van circa 2/3 van den oogst in superieure suiker, waardoor de productiekosten stegen; 2°. de droogte in 1912|1914; 3°. de resultaten van Bandjaratma in 1913j'16, (vide boven) welke nadeelig influenceerden op het geheel. De diverse pogingen, in het werk gesteld om de koffielanden der Kol. Bank beter tot hun recht te doen komen, o.a. door aanplant van andere producten dan Javakoffie, mochten maar weinig baten. Successievelijk zien wij de Koloniale Bank zich dan ook losmaken: in 1905 van de onderneming Soember Pandan (van de Kawi Koffie Cult. Mij.). in 1906 van de Onderneming Sengon (van de Kawi Koffie Cult Mij,) van de onderneming Branggah — 338 — in 1908 van de onderneming Ngrangkah (van de Cult. Mij. Ngrangkah). in 1909 van de ondernemingen Rini en Djabong (van de Kawi Koffie Cult. Mij. van de onderneming Telogo Redjo en Wonosarie (van de Cult. Mij. Telogo Redjo). in 1910 van het kinaland Pajong. in 1917 van het Tabaks- en indigoland Ngareskopen. Elke poging om na te gaan hoeveel geld de bank op die ondernemingen verloren heeft, is nutteloos; de jaarverslagen stellen daartoe niet in staat; enkele millioenen guldens zullen er ongetwijfeld mede gemoeid geweest zijn. Daarentegen kocht de Kol. Bank in November 1909 ƒ 420.000 van de ƒ 500.000 aandeelen Landbouw Mij. Soekamadjoe, exploiteerend het Thee- en Cocaland van dien naam (met tusschenplanting van rubber). In het verslag over 1910 komen èn het maatschappelijk kapitaal dier Mij. èn het bezit der bank gehalveerd voor. In 1913 werden ƒ 250.000.— aandeelen a pari uitgegeven, welke allen door de Kol. Bank zijn genomen. De bank bracht in 1913 een haar toebehoorend perceel woeste gronden in de Cult. Mij. Batoe Lempit (kapitaal ƒ 800.000.—) voor ƒ 30.000.— contanten en ƒ 30.000.— in volgefourneerde aandeelen, terwijl zij bovendien voor ƒ 170.000.— aandeelen nam, waarop Ult°. 1915 was gestort 30 % of ƒ 51.000.—. Zij vergat te melden, welke producten op die nieuwe onderneming verbouwd worden, de eerste oogst werd in 1916 verkregen en bleek uit 1200 picols koffie te bestaan! Voorts is de Bank nog eigenaresse van koffiegronden op Sumatra welke na afschrijving van ƒ 88.819.09 op de balans over 1916 voorkomen met ƒ 45.811.03; deze gronden werden in 1916 in exploitatie genomen. Onder Ult°. 1916 was de Kol. Bank derhalve betrokken bij: — 339 — Maatsch. kap. In bezit v/d Bank. Boekwaarde ')• de Kawi Koffie Cult. Mij (Ondér- neming Pidji Ombo) .... ƒ 120,000,—'ƒ 115,600,—ƒ 1,— de Cult. Mij. Belirie (onderneming Silosanen) L 225,000,—'„ 112,000,—! 1,— de Landb. Mij. Pager Alam (onder- I nemingen Pager Alam en Talang Bedoek) L 500,000,—„ 250,500.—L 1,— de Landbouw Mij. Soekamadjoe (onderneming Soekamadjoe). . „ 500,000,— „ 460,000,— „ 200,000,— de Cult. Mij. Batoe Lempit. . . „ 800,000,—„ 132,000,— .. 162,000,— „,„. . . ,. . ... ƒ 1,070.100-ƒ 362.003,- Het Tabaks- en Indigoland Ngares 50 000 Kopen (eigendom) " 45.811'rj3 Koffiegronden op Sumatra . . . " ~ 1 !ƒ 407,814,03 De exploitatie-opgaven van de Kol. Bank omtrent al deze. ondernemingen zijn zoo vaag geschied, dat wij het niet noodig achten, deze hier in te lasschen; de lezer zou er niets wijzer door worden. De Koloniale Bank had voorts onder Ult°. 1916 de volgende aandeelen (suiker). Cultuur Mijen.; Maatsch. Kapitaal. Bezit. Seloredjo ƒ 1.000.000.— ƒ 1.000.000.— Kanigoro '% „ 2.000.000.— „ 2.000.000.— Sedatie „ 560.000.— „ 418.000.— Medarie „ 1.500.000.-^ „ 500.000.— Gending „ 1.000.000.— „ 490.000.— Maron „ 800.000.— „ 135.000.— Randoe Goenting . . . . „ 645.000.— „ 517.000.— Pradjekan-Tangarang . . . „ 1.250.000.— „ 150.000.— Manishardjo „ 300.000.— „ 300.000.— ƒ 5.510.000.— Voorts 150 bewijzen van winstaandeel Cultuur Mij. Medarie en 27 „ „ „ „ „ Maron, de boekwaarde van het suikerbezit was ƒ 4.696.527.—. 1). Deze bedragen werden door ons aangenomen; in de verslagen worden ze niet van jaar tot jaar vermeld. * ten rechte ƒ 170.000.— waarop 60% gestort; en „ 30.000.— volgestort. — 340 — De boekwaarde van elk dier suiker-fabrieken afzonderlijk is uit de jaarverslagen met geen mogelijkheid te traceeren. Waarom Seloredjo, Kanigoro en Manishardjo, welke dan toch geheel het eigendom zijn der Kol. Bank, naamlooze vennootschappen blijven, is ons een raadsel. Behalve deze suikerfabrieken bezit de Kol. Bank nog de fabrieken: Wonosari, onder Ult°. 1916 waard geacht . . ƒ 750.000.— Bandjaratma id. "föffi „ 2.000.000.— ƒ 2.750.000.— en Obligaties ten laste van suiker Cultuur Maatschappijen ƒ 305.000.—. Voorts had zij onder Uit0. 1916 op Consignatierekening verstrekt: aan suikerondernemingen ƒ 2.255.028.71 en aan-andere ondernemingen „ 1.017.308.46 Totaal. . . ƒ 3.272.337.17 Recapituleerende vinden wij de Kol. Bank Ult°. 1916 betrokken bij:' ( ƒ 4.696.527.— Suiker a. eigen bezit £ 2.750.000. b. id. obligaties . . . . „ 305.000.— ƒ 7.751.527.— c. consignatie-contracten „ 2.255.028.71 ƒ 10.006.555.71 Andere cultures : a. vide specificatie eigen . ƒ 407.814.03 b. consignatie-contracten . . .„ 1.017.308.46,, 1.425.122,49 Cultuurbelangen totaal ƒ 11.431.678.20 waarvan eigen belangen . M . ƒ7.751.527.— -f „ 407.814.03 ƒ 8.159.341.03 ~ ƒ 8.159.341.03 en consignatie-belangen . . . ƒ2.255.028.71 -f „ 1.017.308.46 „ 3.272.337.17 ~ ƒ 11.431.678.20 De Winst- & Verliesrekeningen 1903— 1916 zien er ongeveer zóó .uit: Verliezers Inventaris Vaste Afschr. t/ Reservet/ .. . Jaren. Onkosten. en Effecten Qoederen aand- in aand. in I ^ , L ,f '7 Saldo Meubilair ' ' Pak- Cultuur Cul- Cul" Cultuurond. Interest.. 1 huizen. mijen. tuurond. tuUr0ncL1van derden' A°" P°- 1903 , 87.048.197, 1.197.01 1.163.75 - 70.501.97 , 2.190.71 - 77.050.14'/, „9395 357 1904 191.895.647, 2.105.25 228.75 - - 209.,05.61 - - _ 7^1 1905 290.308.567, 784.49 _ ,.,93.308.76 34.146.46 21.083.50 5.000.- '* 1906 227.Ï83.02 8.525.50 392.50 1.160.10 449.588.79.60.000.- - i 92870 - [£Z 1907 270.794.317, 872.76 1.187.50 4.940.- 103.356.'21 - - 933,838 RVQ* ,908 247.300.9,7, 1.045.15 - 5.000.- 60.001.- - 87775.60 - 347347 900 273.6.8.427, 8.663.08 - 23.419.37 60.000.- - - 31.281.637, - 2876 43 1910 339.117.56 10.375.86 - 28.359.79 - _ _ <*.87o.43 1911 318.663.447, 7.162.44 - 25.761.72 - _ 2.579.267, 1912 294.093.64 7.618.38 - 24.231.63 351.600.- - _ T^Zu 1913 285.966.92 2.834.86 - 1.000— 125 090 32 - _ 5/2 1914 288.052.58V, 1.892.897, 9.572.18 125.500.- - ,00000.- - _ V^l*' 1915 295.593.93 278.55 ,0.975.15 - _ 88.8,9.09 - ^^97 74 19,0 333.545.79 3.041.21 - 26.400.- - _ 697.376.38 - 453003 . _J 3.843.182.95| 56.397.437, 12.544.6s| 151.247.76 2.468.445.08 373.824.041919.469.68 219.204.317, 77.050.147, 175.856.377, I co — 342 — — 343 — Winsten. Reserve Reserve t. I Vaste I Agio op aan-1 p"'*,enge^" I Industr. I Jaren. I Interest. Commissie. Cultuur ond. i Dub. Deb. Cult. ond. aand. in K 5. I Saldo A° P° j v. Derden. Cult. Mijen. | goederen, j deelen. j ^5"langen"^ | Ondern. • I 190a - 264.024.23 129.201.895 51.697.53 23.693.48 _____ 1904 33.536.54= 253.583.48 238.606.41 — 86 618.70 — 5.461.— — — — — 1905 49.266.495 295.097.88 471.497.97 18.318.73 5,000.57 915.832.64 — - — — 852.305 1906 104.964.065 285.660.83 362.145.55 75,172.43 . 74.144.18 162,761,41 — — — 776.56 1907 138.651.805 300.392.48 354.225.21 55.399.— 27.961.34 _____ 155.93 1908 102.328.il5 335.695.045 426.751.92 35.274.46 — — — — — 639.84 19Ö9 145.529.025 356.044.305 365.128.61 96.044.27 — — .» — — — — 3.472.47 1910 287.341.155 441.557.55 607.746.34 2O5.570.915 — 60.000.— — 175.000— — — 2.876.43 1911 368.300.73 486.537.62 517.513.87 40.754.91 — — — 175.000.- — — 2,579.26* 1912 327.581.345 485.698.55 714.469.79 13.240.— — — — 175.000.— — — 18.221.08 1913 227.238.965 489.473.095 490,963.16 10.900— — — — 175.000— — — 1.008.545 1914 255.774.195 473.197.80 471.351.01 11.800— — — 23,336.27 — 100.000.— — 4.769.145 1915 242.020.05 625.851,82 792.298.56 50.441.73 — — — — — - 4.380.68 1916 137.045,31 956.034.30 2.315.728.05 j 151.586.70 — 60.050.— — — 18.200.— 12.197,74 2.419.577.80 6,048.848.985 8.257.628.34'/2 764.503.145 245.422.32 1.222.337.53 28.797.27 700.000— J 100.000.— 18.200— I 51.930.99 I I ____J_ I | I | I Winstverdeeling. ,, Aandeelhouders. 1 Dub. ^nn"" Uitkeeringl |Buj^ng70HRe^rvevoor!Reserve voorl Verzeke- Jaren. Reservef. I I I I Belasting. e"°n- Winst- Tantièmes. " * £T I„ fl°^lgjBuitengewo- rings- 1 Pref-| '"/Q I Gew 1'"/0! I Deb- jS bewH |tS^ 1904 20.688.03 77.050.— 5 103.770.— 3 4.520.— 11.590.945 — — — — — — 1905 20.638.255 77.050.— 5 103.770 — 3 — ' — 5.000— — — — — — — 1906 31.606.985 1 250.000.—1 5 1.967.50 - 10.000 — 23.115,- — — — — 1907 40.226.07 300.000.— 6 2.650— — 10.000.— 23.115 — 25.786.69 — — — — 1908 49.892 685 375.000.— 6 5.195— — 10.000 — 23.115.— 32.891,56 — — — — 1909 23.014.87 437.500.— 7 5.986.75 — 10.000 — 23.115.— I 66,743.12 — — — I — 1910 36.759.72 700.000 — 7 9.531.50 58.650.505 15.000 — 23.115— 106.603.19 450.000— — — — 1911 41.487.55 700.000 — 7 17.432.25 &654.01 20,000 — 23.115.— 120.313.90 100.000— 188.875.— — 1912 53.123.06 800.000.— 8 4.279 — 7.215.39 33.000.— — 158.041.12 — — — 1913 33.450.70 650.000.— 65 6.253,50 44.176.08 34.000—. — 107.042.24 100.000.— — — — 1914 23.668.50 660.000.— 6 5.500.— 23.756.64 34.000.— — 63.904.94 — — — — 1915 52.783.92 880.000 — 8 3.106.27 34.000.— — 137.238.19 100.000.— — 100.000.— — 1916 119.114.42 1.320.000.— 12 17.136.77 — 45.000.— — 309.697.50 350.000— — 400.000.— 25.000 — i i i i : i i p i i 546.454.765 7.434.140.— 845 80.452.27 158.149.44 260.000.— 138.690.— 1.128.262.45 1.100.COO.— 188.875— I 500.000— 25.000 — , ! - lil II -li — 344 — Uitgewerkt geven deze staten de volgende opstelling: Aan interest werd verdiertd ƒ 2.342.527.651/2 „ Commissie. . „ 6.048.848.981/2 op Cultuurondernemingen „ 8.257.628.341/2 aan agio op emissies „ 700.000.— op Industrie ondernemingen „ 18.200.— ƒ 17.367.204.981/2 'Af: Onkosten . . . . . ƒ3.725.277.58 Conversiekosten obl. leening. „ 90.698.68 emissiekosten aandeelen 1916 „ 27.206.69 ƒ3.843.182.95 Inventaris & meubilair . . „ 56.397.431/2 Effecten (verlies). . . . „ 12.544.68 „ 3.912.125.06^ Bruto Winst. . . ƒ 13.455.079.92 Bij: Meer ontvangen op gereserveerde vorderingen t|l Cultuurond. van derden dan in dit tijdvak gereserveerd 26.218.00x/2 Meer ontvangen van Dub. Debiteuren dan gereserveerd • • „ 606.353.701/2 Reserve tegen aandeelen in Cultuurmaatschappijen (terugboeking) . . • |§ • • • „ 848.513.49 ƒ 14.936.165.12 Af: Afschrijving op vaste goederen minus terugboekingen . ƒ 122.450.49 Afschrijving op Cultuurondern. „ 919.469.68 „ „ aandeelen in Cultuurmaatschappijen . . „ 2.468.445.08 Reserve voor Buitengewone Uitgaven : „ 500.000.— Buiteng. reserve tegen Cultuurbelangen . . . ' || . „ 1.000.000.— „ 5.010.365.25 ƒ 9.925.799.87 Af: Saldo verlies 1902 . . . • • 119.395.351/2 Verdeelde Winst. . . ƒ 9.806.404.51 /2 Uitgekeerd aan Aandeelhouders jj . ƒ7.434.140.— Uitgekeerd aan houders van Winstbewijzen . . . . „ 138.690.— Afkoop Winstbewijzen . . „ 188.875.— Transporteeren. ƒ 7.761.705.— ƒ 9.806.404.511/2 — 345 — Transport, ƒ7.761.705.— ƒ 9.806.404.51}/, Dotatiën Reservefonds. . . „ 546.454.76V2 „ Pensioenfonds Personeel . „ 260.000. - Tantièmes „ 1.128.262.45 Belasting „ 80.452.27 Verzekeringsfonds. . . . „ 25.000.— „ 9.801.874.481/2 Onverdeeld dividend 1916 . . ■ ] \ ~f 4.530 03 Gedurende dit tijvdak werd uitgekeerd aan aandeelhouders 6.03 % dividend p.a. 'In de jaren 188111902 werd gemiddeld 0.9416 % dividend p.a. uitgekeerd, dus van 188111916 gemiddeld 2.876 % dividend p.a. de kleine winstjes voor aandeelhouders bij de te gelde making van claimcoupons en der winstbewijzen leggen niet veel gewicht in de schaal. Bij de beoordeeling van het winstcijfer over het tijdvak 1903 1916 dient wel rekening gehouden te worden met de kosten van uitbreiding, nieuwe machinerieën, gebouwen, railnet enz. der suikerfabrieken. Deze kosten werden ten laste gebracht der exploitatierekeningen van de diverse fabrieken, evenals de iy2 % rente p.a. welke de Bank chargeert voor het werkkapitaal. Hoeveel voor een en ander werd berekend, valt echter niet na te gaan. Wij doen thans volgen de balansen 1903|'16: vide pag. 346 — 347. Deze staten geven aanleiding tot de volgende opmerkingen: De cultuurbelangen der bank breidden zich uit van ± 8 3 millioen in 1903 tot 11.4 millioen in 1916. Hiermede ging eene uitbreiding van het maatschappelijk kapitaal der Kol. Bank gepaard van 5 tot 11 millioen gulden (gestort); het geauthoriseerde kapitaal werd in de vergadering van 10 Juli 1911 van 10 tot 15 millioen gulden verhoogd. Toen de bank in eene conditie kwam, om voldoende rentabiliteit te verwachten, werd (in 1907) besloten de preferente aandeelen in te wisselen tegen gewone, waarbij tevens een winstbewijs werd verstrekt vanaf 1906 recht gevende op eene uitkeering van zoo mogelijk ƒ 15.— p.a. Deze winstbewijzén werden in Juni 1912 afkoopbaar gesteld met ƒ 125.- per stuk. Van de 1541 bewijzen - 346 — — 347 — Debiteuren. Kas, Kassiers Effecten Inventaris Vaste Jaren. en w. o. Belegde en Portefeuilje. Reserve. Meubilair. Goederen. 1903 842,950,86= 119,255,— 10,400.— I 124.120,— 1904 1,183,268,20 * 114,732,50 9,000.— 120,000,— 1905 537,599,45 115,390,— 8,000,— 120,000.— 1906 1,202,715,99 107,022,50 120,003,— 1907 1,342,102,62= 207,148,75 100,003.— 1908 1,483,426,80= 202,548,75 95,003,— 1909 1,161,662,41 214,912,99 340,192,75 1910 1,960,392,62= 544,216,25 316,753,— 1911 2,669,175,27= 642,322,50 289,503,— 1912 1,312,541,20= 665,881,25 308,003 — 1913 724,194.19= 722,806,88 309,502.— 1914 1,851,659,40= 716,712,50 309.502 — 1915 4.437,399,35 1,286,988,75 300,003,— 1916 8,114,-105,76 2,851,151,87 275,003,— - 1 i ■ ' I Crediteuren. .„«■e g § S? , e = 2 2 e Gestort Reserve- = „ Sf 3 _ i £'i«S o>5- £ Obl.Leening. ~§ti-"S ° l _ S-S _* « «Ou S Jfi, Kapitaal. fonds. '_I>=-£I & 5 = >S S=r C J) ^ ^ _ 2. 2 w o O o. 2* 3 5? 3 n o n S °S o 5 < « re .2 3 3' 3 O. *; ^ a 5 ï » (t » (t O. 3 rt> 3 3' "3" "* 3' ^ CTQ S- O SU CTQ e» o ÖT g. 05 < ft) ^ < Si. Si, 3 g}- _ w S 8 & S. " 3 < & 3 S' O" - 3 5g S. S" ÉT n> 3 n < rt> _ 3 w O 3 < — ~ ■s 3 & & O- o 3 ^ *" ~- SS. Ö> < o 3 O 2_ 3* ^ c/i 3/ 3 n> .-t- cd 3. 5 JE 2. a* _ 3 ? S- S « 1 § s li § CTQ S fB . 00 — 359 — Wat gedaan werd met de ƒ 31.670.— in kas gevloeid bij de uitgifte van winstaandeelen, wordt niet vermeld; vermoedelijk werden daaruit de oprichtings- en emissiekosten betaald, daar ook deze niet in het eerste jaarverslag (over 1888) worden gememoreerd. De overgenomen eigen Cultuurondernemingen bestonden uit: 1 Indigo-onderneming. V3 Aandeel in een Indigo-onderneming Va » „ „ „ 4 Koffie- en Indigo-ondernemingen Y2 aandeel in 2 idem 4/5 „ „ 1 idem */s » » * idem V2 „ „ 1 Koffieland 2/3 „ „ 1 Suiker-, Indigo- en Tabaksonderneming. De namen dier cultuurondernemingen en het bedrag waarvoor elke afzonderlijk in de boeken voorkwamen, worden in de jaarverslagen niet vermeld. Eerst in het jaar 1900 worden de namen der ondernemingen opgegeven, nadat in de voorafgaande jaarvergadering speciaal daarom was verzocht. Doch ook toen nog werd de boekwaarde niet afzonderlijk opgegeven. Intusschen hadden van af 1888 tot 1900 zooveel wijzigingen in het bezit plaats, dat de namen der ondernemingen in 1888 overgenomen, niet uit de jaarverslagen te traceeren zijn. Wij volstaan dus met eene globale opgave der plaats gevonden wijzigingen tusschen 1888 en 1902. 1888 verkocht het derde deel in eene indigo-onderneming; 1889 gekocht lj5 in een indigo- en koffieland; -gekocht 2| 10 in een indigo- en koffieland; 1890 verkocht 2j3 in een suiker-, indigo- en tabaksland; gekocht 1|5 in het koffie- en indigoland Pengoong; 1891 gekocht 3[ 10 in een koffie- en indigoland; gekocht 1|3 in een koffieland; gekocht 2 koffielanden; 1892 gekocht 1 koffieland; 1896 gekocht 1 koffieland en 1 koffie- en kinaland; 1898 gekocht 1 indigoland (Patoekan); gekocht 1|2 in 2 koffie- en Indigolanden; — 360 — 1898 vervallen 1|3 in een koffieland; 1899 verkocht 1 Indigoland; 1900 verkocht 1 koffieland, vervallen 2 koffielanden; 1901 verkocht 2 koffielanden. • Onder Ult°. 1902 was de maatschappij eigenaresse van: de tabakonderneming Patoekan, vroeger indigoland, te boek staande voor • ƒ 188.876.73- i/3 in de indigo (en tabak) onderneming Wono- sari Kenaijan idem voor » 50.100. de thee en kina, vroeger koffie en kina-onderneming Pagilaran, idem voor ...... 201.869.481/2 acht koffie-, cacao- en indigo-ondernemingen: Bradjan, Pengoong, Karang Gondang, Karang, Kebonso, Tambak, Bodeg, Kayoemaas,. te zamen te boek staande voor » 300.000.— Voorts is de maatschappij successievelijk in het bezit gekomen van: a. de, suikerfabriek Soedhono in 1895 voor schuld overgenomen „ 300.000.— specificatie balanspost Ult°. 1902 .... ƒ 1.040.846.2U/2 b. het geheele maatschappelijk kapitaal der Cultuur Mij. Rendeng, exploiteerende de suikerfabriek van dien naam en in 1895 voor schuld overgenomen ƒ 576.000.- c. in 1890 aandeelen in de Cult. Mij. Kaliwoengoe Plantaran, (kapitaal ƒ 770.000.—); na een verkoop in 1893 hield zij over nominaal . . „ 60.000.— d. in 1891 aandeelen in de Cult. Mij. Sewoe Galoor (kapitaal ƒ 750.000) 380.000.— e. in 1893 aandeelen in de Cult. Mij. Kedaton Pleret (kapitaal ƒ 300.000) • J|< • • • ■ » 96.000.— f. in 1895 preferente aandeelen in de s.f. Poer- wokerto (kapitaal ƒ 740.000) >, 322.000.— g. in 1897 aandeelen in de Mij. t|Expl. der s.f. Waroe (kapitaal ƒ 350.000) ... • • „ 168.000.— h. in 1898 aandeelen in de Cult. Mij. Rewoeloe (kapitaal ƒ 770.000) M, • „ 554.000.— Transporteeren. . . ƒ2.156.000.— — 361 — Transport. . . ƒ2.156.000.— in 1902 vermeerderd met „ 9.000.— i. in 1899 aandeelen in de Mij. t|Expl. der s.f. Kalibagor (kapitaal ƒ 1.000.000) . . . . „ 129.000.— j. in 1902 aandeelen in de Cult. Mij. Padokan en Barongan (kapitaal ƒ 1.650.000) . . . . „ 150.000.— k. diverse winstaandeelen in sommige der bovengenoemde Cultuur Maatschappijen, waaraan geen hoogere waarde werd toegekend dan. „ 6.— AI deze belangen bij de suikercultuur, met eene nominale waarde van ƒ 2.444.006.— stonden op de balans onder UIt°. 1902 voor ƒ 1.677.024.70 (met nog ƒ 10.000.— aandeelen in de Cult. Mij. Goemoel Djogonallan, welke in 1904 verkocht werden, doch die tot het eind-balanscijfer weinig of niets afdoen). Dat balanscijfer was dus in totaal ƒ 1.040.846.21i/2 -f ƒ 1.677.024.70 of . . . ƒ2.717.870.91 nadat daarop was afgeschreven ten gevolge van verkoop van ondernemingen of uit andere dringende omstandigheden „ 1.192.195.95 De boekwaarde'van een en ander is dus in totaal geweest .ƒ ƒ3.910.066.8614 Met hoeveel elk belang in de suikercultuur te boek.staat, bleef onbekend. Dat de waarde der suikeraandeelen niet hoog werd aangeslagen, blijkt uit de taxatie, welke Ult°. 1902 neerkwam op ± 68 % van de nominale waarde dier aandeelen. De gegevens, welke omtrent elk belang der Cult. Mij. der Vorstenlanden in hare jaarverslagen verstrekt werden,'waren zeer beknopt en alles behalve in staat om den aandeelhouder'een behoorlijk inzicht te geven in den gang van zaken en de waarde van zijn bezit. Eene juiste omschrijving der verschillende eigendommen, omtrent ligging, grootte en productie der verschillende ondernemingen is nimmer verstrekt. Hoe het zij, de Directie heeft getracht aan de omstandigheden het hoofd te bieden; toen haar duidelijk werd, dat koffie-ondernemingen op Java geen toekomst hadden, ging zij over tot bijproducten als cacao en tabak, en toen de indigo-aanplant dreigde — 362 — onder te gaan door de uitvinding van het indigo-rein, werd de tabakscultuur verder geëentameerd. Zij was dus niet blind voor de gewijzigde toestanden op landbouwgebied. Hare gestie ten opzichte der suikercultuur kunnen wij niet beoordeelen, omdat zij ons daartoe niet in staat stelde, en dat is eene fout in de verantwoording van haar beheer, welke niet is goed te keuren. De drie volgende staatjes geven een overzicht van de resultaten behaald met alle ondernemingen onder beheer der maatschappij (zoowel eigen als van derden): Suiker- Productie Indigo. Jaren' fabrieken. pic. suiker. A I _J 1888 12 , • 377,861 37,779 1889 12 219,050 46,974 1890 14 400,000 52,585 1891 14 559,000 32,950 1892 16 580,000 39,887 1893 i9 794,000 25,258 ' 1894 21 800,000 21,473 1895 21 929,000 25,993 1896 20 883,000 12,942 1897 20 1,040,000 5,328 1898 21 1,256,272 16,494 1899 21 1,240,192 21,540 1900 21 1,233,505 11,916 igOi 20 1,244,929 9,902 1902 20 1,431,773 5,384 Koffie I PRODUCTIE. Jaren. Onderne pjcolg a co i — 364 — Indigo en Tabaksondernemingen. I Aantal onder- ! I ^ laren Indigo a <8?. , Tabak a *. J ' nemingen. 1888 22 255,626 338,600 . 1889 21 233,188 359,734 1890 21 175,575 364,000 1891 23 241,680 586,000 1892 . 26 262,241 624,000 1893 22 200,821 610,803 1894 21 169,472 560,406 1895 21 194,344 735,122 1896 21 188,395 825,000 1897 21 246,656 971,000 1898 21 261,754 1,290,546 1899 21 151,843 2,820,428* 1900 23 145,255 4,668,400 1901 23 127,276 2,899,120 1902 16 106,355 3,402,242 * benevens 94676 pic. suikerriet. 40 pic. Lib. koffie. ± 275 pic. Lib. koffie. Wat de suikerfabrieken betreft valt te wijzen op eene stijging van de productie van 31488 pies suiker per fabriek in 1888 tot 71589 pies in 1902; de aanplant had in 1901 eene uitgestrektheid van 12840 en in 1902 eene van 12958 bouws; van grooten omvang waren de fabrieken in 1902 dus nog niet (gemiddeld ± 648 bouws). Onder die fabrieken waren er, welke tevens indigo verbouwden, soms ook een weinig tabak, liberiakoffie en cacao; wij gaven alleen de indigo-producties op, daar de andere cultures van zeer weinig belang waren. Bij de koffie-ondernemingen valt op te merken: waar eerst uitsluitend Java-koffie verbouwd werd, ging men later over tot liberiakoffie; het belang daarvan nam geleidelijk toe, en daarmede dat der Java-koffie sterk af. Vanaf 1898 zien wij eene sterke vermindering der indigo-producties, toe te schrijven aan de uitvinding van indigo-rein (het kunstproduct). — 365 — In datzelfde jaar heeft groote uitbreiding plaats van de tabakscultuur, welke even goede, zoo niet betere resultaten gaf. De koffie-, indigo- en tabaksbelangen krompen successievelijk in, terwijl die bij suiker meer en meer toenamen. De samengetrokken winst- <& verliesrekeningen geven het volgende beeld van de jaren 1888— 1902. (vide pag. 366 t|m 369). De commissie werd hoofdzakelijk verdiend op landelijke ondernemingen. De maatschappij belastte zich echter ook met den verkoop van lijnwaden, de' agentuur van schepen en van assurantiemaatschappijen; deze branches namen haar evenwel slechts weinig in beslag en de daarmede behaalde winstjes doen om zoo te zeggen niets af in vergelijking met het landbouwbedrijf. Wij verliezen er daarom niet veel bij dat de Directie die extra-commissie niet geregeld in de jaarverslagen opgeeft. Minder correct is, dat zij vanaf 1900 verzuimt op te geven, hoeveel zij van de berekende commissie en rente als oninvorderbaar heeft afgeschreven. Zij verontschuldigt ziqh (in verslag 1901) met de opmerking, dat zij die commissie en rente niet opneemt, daar die anders toch zou moeten worden afgeschreven. Maar die verontschuldiging kan niet gelden, omdat die posten toch aan de cliëntèle berekend zijn en deze dus moeten binnenkomen, zoodra de zaken beter gaan. Van een cadeau doen is hier geen sprake, en daarom moesten die sommen ook wel degelijk verantwoord zijn. En bij het berekenen der resultaten van het bedrijf moest er ook wel degelijk mede zijn rekening gehouden. Voor zoover mogelijk doen wij zulks in ons overzicht dier resultaten. Recapituleerende zien wij dan, dat in het tijdvak 1888— 1902 verdiend werd: aan commissie . . . . ƒ 4.641.893.981/, „ interest „ 6.190.478.11 ƒ 10.832.372.09i/2 waarbij komt de geboekte doch afgeschreven interest en commissie over de jaren 1888 — 1899 . . „ 1.496.028.13 Transp. naar blz. 370 . . ƒ 12.328.400.221/> Winsten. Exploitatie Ingekomen j , * „„♦ Lio Ei een Goederen. afgeschreven Effecten, jaren. Comm.ss.e. Interest. Ag.o. ^E.gen^ vorderingen. | I L 1888 244,535.73 412,082,36= 32.541.02 59.657,03 - ~ 1889 209.420.16 297,564.76= 65,152.69= 41.840.52 12,^3,90 5. £33 - 1890 226,632.49= 403,065,19= 7,703,89= -. 10'512'^ * = o82o15 «ai 273 244 79 ~ 508 .1914= - 63.788,63 14.635.57= 169,32 5.382,31= 2 S Su,35= 9.741.30= - »8,411.90 672,51 <, 9 , ,893 356,261.03 522.981,91= 38,088,33 19,5, - ™* 1894 288.220,97 354.152.76 ^,9 6,2 1,053,U ,895 269.736.62= 462.060.48 £342.79 J^JJ 1896 277,396,85 425,579,32 l3^23 14'1f2'30 ,897 335,946,21= 307,547,29= 31.087.01 1898 366.601,88= 487,338,08= 16,312,27 5.609,91 1899 360,118,79= 454.259,13 29-588'44 1900 405.155.05= 4.0,030.25= 103,000.- 46.25. 1.875,,901 372,129.79 318.325.67= 40,261,27 13W« 1902 329,931,29 343,857,37 45,901,59 5.552,59 4,641,893,98= 6,190.478,11 I 115,138,91= 306,374,51 326,792,54= | 84,306,31 | 102,775,44 t. I (vervolg Winsten) Geboekte, doch niet betaalde rente en Reserve Suiker Aandeelen in commissie op relaties. Debiteuren geJaren. Reservefonds. : boekte doch niet Cultuur. | Cultuur Mijen, ^'fc*. Koffie. Indigo, betaalde rente. . . . '888 — — — 43,705,58 110,565,79 49,360,82 51,210,15 1889 130,000,— 186,319,49 14,684,14 7,770 — 2,100,-? '890 — — 117,658,61 35,530,09 46,564,73 5,000,— 1891 - 3,225,33 6,421,58 6,530,43 1,556,85 '892 — — — - 20,645,36 10,929,74 — 1893 8,509,82 - - '894 — — 226,479,13 11,971,58 15,193,57 — 1895 200,000— — 61,754,74 7,998,30 3,624,36 — 1896 — — — 47,291,75 5,492,89 10,300,83 — '897 — — - 183,893,39 7,593,99 12,649,10 — 1898_ 190,009,74 - 23,256,36 39,900,70 10,481,16 8,722,25 1899' 177,139,- 29,197,38 40,042,11 25,009,73 — 1900 — — 469,156,— ? ? ? _ 1901 — — _ f ? ? _ 1902 110,000,— — — ? ? ? _ 440,000,- 367,148,74 469,156,- , 922,781,76 309,356,35 198,414,47 65,475.55 I co ai ■») I Verliezen. i . - | -p1, | Afschr. I Afschr. j Afschr. | Afschr. Reserve Afschr. Eigen ond °P Vorde- Afschr. i jaren. Onkosten. Huizen en | op Suiker- Agio. '™ — | —>~~ ' :9|f 1891 161,890,75= 20,000,- 10,674- -,— 15,719,97 -,- —.—1 _'_ 1892 168.865,61 20,000- 1,572,48 -,- -,- -~ • _'_ 1893 171,129,35 20,000.- 20,492,72 -,- 12,068,25 2,102.89= -,- 1894 191,648,03 20.000,- -.- 200,000.- -,- -.- J200.- . . 1895 189.085,78 20,000- 12,835,92 -,- -- j~ 140.203.39 69'8^ 1896 191,493,415 20,000.— —— -_ —'— ' _'_ _'_ _'_ 1897 210.393,30= 20,000,- 10.989.21 -,- -.- -.- - - ^ ' 1898 206.170.88 20,000- 12,249,54= -,- -.- 46,198,75 lu.you,^ _ 1899 197,382-,86 20,000— 10,155,82 -,— —,— • ' _'_ ' _'_ 1900 198,577,48= 20.000- 1,377,83 -,- 967,31 - - 572,156,^ 1901 201,066,66 20,000,- 2,210,17 110,000- 14,491,19 -.- j_ _'_ 1902 195,536,70 20,000,— -,- ~~ 11,685,86 I co en oo I 2,747,739,77 284,981,48 114,656,82= 440,000,— 54,932,58 2,102,89= 813,758,14 10,960. 75,559,47 (vervolg Verliezen) Winstverdeeling. Afschr. op Voorschoflen aan \ verlies Cultuurondernemineen. Jaren. ■ — E'gen cm I « ... Indieo CultuurSuiker. Koffie. 1 ? „ A \ I jen Tabak, ondern. I 1888 — — __ __ 1889 185,210,51 24,590,86 15,079,63 —,— 1890 -,— 20,475,14 2,372,75 18,401,31 1891 —,— 9,273,17 4,280,43 — ,- 1892 -,- 34,339,78 -,- 34,598,12 1893 -,- 14,179,66 -,- -_ 1894 N-,- 17,940,88 60,852io6 1895 336,551,80 16,965,57 20,162,52 27,141,70 1896 -,- 11,611,48 -,- 98,093,13 1897 10,000,- 7,870 - -,- 303,978,03 1898 1,860,25 174,937,86125,972,35 148,163,61 1899 22,439,80 24,885,24 47,656,07 378,195,52 1900 121,787,65 -,- 145,544,08 32.360,- 1901 171,983,05 -,- 5,599- 105,416,31 1902 166,956,96 116,802,07 150,- 199,717,54 Dividenden. Patent-en Saldo Reserve- i j 1 Bedrijfs- op I Pref. aand. | in o/0. Gew. aand. in o/t, bel. N/R. 46,802,85 160,000 - 8 247.950 - 3 10,443,52 35.154,82 140,000 - 7 165,300,- 2 7.81W8 -'- 40,752,45 150,000 - 75 206,625,- 2» 9.129,60 -'_ 64,451.89 190.000,- 9= 371,925- . 45 14,385,28 —,'_ 58,817,94 180,000 - 9 330,600 - 4 13!o7l36 -,- 70,350,31 200,000- 10 413,250,- 5 15,331,25 11,727,40 100,000 — 5 — _ — 250o!— 11,751,65 100.C00,— 5 — — — 2,500'— —— 41,281,05 150,000 - 75 206,62ö!- 25 ^Qlö'^ -'- 11.733.88 100,000,— 5 —,— _ 2^1500,— —'— 40,929,08 150,000,- 7' 206.625,'- 25 8^91562' -'35,299,96 140.000.- 7 165,300,- 2 7,632,50 -'35,123,13 140,000,- 7 165,300,- 2 1,632,50 -'- 11.388.89 100,000,- 5 —,— — 2500— —— 12,663,93| 100,000,- 5 -'- - iöOO,'— 11,475^33» I co CD up I 016,790,02 473,871,71 366,816.83 1,406,917,331528.229,23 2,100 000 7 o/o 2,479.500.- 20/0 gemid. 115.772,94 11.475,33» — 370 — Transport van bïz. 365. . ƒ 12.328.400.22 i/z aan agio » 602™fV* op goederen , 326.792.54i/z 1 & 07 91 5 Q7 „ effecten »_ *J£l^' . , ƒ 12.742.615.071/2 aan onkosten werd betaald . ƒ 2.747.739.77 het verlies op eigen cultuurondernemingen en op aandeelen in cultuur maat- schappijen bedroeg . . „ 1.100.542.82 „ 3.848.282.59 de bruto winst was dus groot ƒ 8.894.332.481/2 Afgeschreven werd: op eigen cult.-ondernemingen en op aandeelen in Cultuur Maatschappijen ƒ 446.609.40 op vorderingen ten laste cul- tuur-ondern. van derden: Suiker. . . ƒ1.016.790.02 bij geboekte doch niet ontv. rente x en comm. . „ 922.781.76 „ 1.939.571.78 koffie ... ƒ 473.871.71 ' bij alsboven . „ 309.356.35 „ 783.228.06 indigo. . . ƒ 366.816.83 bij alsvoren . „ 198.414.47 „ 565.231.30 op vorderingen gedekt door Hypotheek en Pand. . . „ 10.960.— op debiteuren na aftrek terugbetalingen en bijvoeging van ƒ 65.475.55 voor geboekte doch niet ontvangen rente » 95.826.061/2 op Huizen en pakhuizen . . „ 284.981.48 „ meubilair 2.102.89i/2 totaal der afschrijvingen . . „ 4.128.510.98 waarna als zuivere winst overschoot. ... ƒ 4.765.821.501/2 Terugboeking Reservefonds » 469.156. f 5.234.977.50i/2 — 371 — Verdeelde Winst: aan pref. aandeelhouders gemiddeld 7 % p.a. . ƒ 2.100.000.— „ gew. aandeelhouders gemiddeld 2 % p.a. „ 2.479.500.— „ het reservefonds „ 528.229.23 „ patent en bedrijfsbelasting „ 115.772.94 ƒ 5.223.502.17 Saldo overgebracht naar 1903 ,, 'k 11.475.33J/2 ƒ 5.234.977.50^ Over het maatschappelijk kapitaal ad totaal f 10.265.000.— werd dus ƒ 4.579.500.— aan dividend uitgekeerd, neerkomende op nog niet ten volle 3 % p.a. Wij geven thans de balansen over het tijdvak 1888 — 1902 zooals die uit de jaarverslagen zijn samengetrokken. (Voor Debiteuren vide pag. 372 en 373). Crediteuren. Reserve Crediteuren Saldo Jaren. Kapitaal. Reservefonds, tegen suiker- na aftrek Winst & belangen. Debiteuren. Verlies. 1888 3 46.802.85 130.000 — 80.65S.373 2.185,70 1889 13 oo to I * 82,448;56 — 260.012,56 3,277,6e5 1890 ]o tob 125,490,11* — — 1,017.49 1891 ,8 So 192,901,78* — 521,172,64* 3,756,77 1892 g gg 255.685.455 — 765.387.14 5,690,103 1893 P po 333.624.08 — 685.287.815 4,571,55 1894 I I I | 351,706,14 200,000.— 431,171.05 3,046.57 1895 L. ip ^ I 371,914.94 — — 3,264,82* 1896 2 f» 3 425.707.705 — 468,347.41* 5,988,82* 1897 £ |S- 450,252.12*1 — 221,720.26* 3,104.92 1898 2 S 502.395,75 — 1,008,539,53* 2,821,11 1899 ; 2. 554,185.75 — 1.388,619.95 4,767.09* 1900 141,196,24 — 670.488,81* 3,175,64 1901 157,098,26 110,000,— 604.583,60 2,245,55* 1902 175,488,44 | — 507,312.29* 11,475,33* Sedert 1893 werd van prolongaties verder geen gebruik gemaakt. Gelijk wij gezien hebben, werden Huizen en Pakhuizen in 1888 overgenomen voor ƒ 622.984.02 Van bijbouwing of nieuwe aankoop wordt ïïiets vermeld, zoodat moet worden aangenomen, dat de toestand dezelfde is gebleven. Transporteeren naar blz. 374. ƒ 622.984.02 Debiteuren. ===a===HHSa==!=^=!===!aS!^^=!! ■ 1=1 Voorschot- Vorderin- _ ... .„..Debiteuren Kassa, Effecten Belegd Huizen ten tegen gen geaem na aftrek ,aren en en Reserve- en Meubilair. Wissels. Goederen, consig- door Hypo- ^ Kassiers. Prolongaties, fonds. Pakhuizen. natiën van theek en derden. Pand. 1 1888 700 123 71 1 172 928.975 - 599,981,48 8.102.895 587,608,22 3,249,94 - 285,967,16 - 1889 18401676* 1 777W.53* 46,500 - 570,000,- 8.102,89* 179,496,91 2.840,40 272,747,05 355,581,41 1890 50387911* 1,549.890,94* 83,500,- 555,000,- 8,102,89* 178,203,84 30,202,17 144,029,53* 367,400,52 51.728,25* 1891 866 215 42 2,064.586,94 128.000 - 535,000 - 8,102.89* 51,502,63 50,552,11 169,161,13 358,377,90 1892 226.451.88* 2.364,171,04 196,500- 515,000,- 8,102,89* 281,592,05 44,590,17 233,803,88 418,581.43 1893 446543 28* 1 606470,42 263,000,- 495,000,- 6,000- 179,087,83 44,568,91 219,342,93 274,026,97 - 1894 39',95o',87 831,314,92 339,000,- 475,000,- 6,000 - 45.514,55 32,128,92 123,773.42 258,958,66 1895 194 288 40 878,464,92 360,000 - 455,000.- 6.000,- 34,160,18 5,781,87 52.969,08 267,304.12 48,747,35 1896 238.837,55 830,468,04* 383,500 - 435,000.- 6.000 - 74.898,95 34,523,23 73.900,83 257,007,13 1897 192 81484* 684 464,92 425,000 - 415.000,- 6.000 - 44,354,96 93,230,73 74,948,32 248,821,75 1898 872!248,12 994,385,92 461,000,- 395,000,- 6.000,- 63,117,76 133,861,20 128,837,29 219,016,40 1899 1,125.346.26 755,616,92 518,000,- 375,000.- 6,000 - 71,965,98 229,816,56 92,141,71 195,434,77 - 1900 1,485,757,88 678,003,— 105,844 - 355,000,- 6,000.- — 176,038,37 36,627.14 1901 1,864,941,71 557,003- 145,000,- 335,000 - 6,000,- - 135,670,12 71,536,33 1902 2,607,552,96* 504,003- 162,000 - 315,000,- 6,000- - 80,639,58 45.666,68 - I I w -j k3 I I DIVERSE CULTUURBELANGEN. 5 ' AanHpplpn a liiffnvpn Voorschotten aan derden. Producten- Totaal der ï Aanaeeien Onder- Uitgaven . . Corrsie- Cultuur- « in Cult. Eigen Indieo en V.*lë . . Miien nemingen. Ondern -Suiker. Koffie. . f. na len voor belangen. tabak. derden. 1888 799,500,— — 2,530,254,21» 964,286,82 1,752,826,19 1,119,817,32 7,166,684,54» 1889 — 853,500,— — 2,938,029,56 894,595,13 1,506,342,18- 1,021,294,95 7,213,761,82 1890 — 991,216,48 — 3,367,940,05 950,457,57 1,567,423,32 42,532,91 6,919,570,33 1891 — ' 1,475,227,64 I 2,668,948,00» 656,875,92 1.635,419,38 304,861,23 6,741,332,17* 1892 — 1,605,955,65 2,945,986,64 600,562,10 1,622,388,11 229,076,85 7,003,969,35 1893 — 1,540,535,21 152,316,72 3,717,151,95 785,612,47 1,345,009,41 213,817,34 7,754,443,10 1894 — 1,374,993,83 156,547,62 5,277,992,03 770,010,88 1,365,730,79 154,007,27 9,099,282,42 1895 1,895,979,98 616,969,63 3,766,748,47» 721,764,45 1,245,806,16 90,195,15 8,337,463,84» 1896 2,099,721,89* 722,071,91 3,966,521,34* 620,358,51 1,193,659,97 228,574,58 8,830,908,21 1897 .— 2,372,910,83* 550,965,40 3,481,040,64 724,156,10 1,207.434,15 418,934,66 8,755,441,78* 1898 1,358,647,73 1,556,721,39* ^642,722,34 2,852,910,76 525,236,06 1,185,614,64 383,436,78 8,505,289,70* 1899 1,542,974,70 1,574,476,22* 489,688,53 2,978,443,68 671,527,68 1,314,005,53 272,134,25 8,843,250,59* 1900 1,542,974,70 948,857,57* 455,369,51 3,173,529,25 493,304,45 1,366,563,21 255,991,61 8,236,590,30* 1901 1,545,474,70 945,639,70* 388,741,29 3,319,635,85 483,3563 1,164,980,97 175,947,45 8,023,776,25* 1902 1,677,024,70 1,040,846,21* 289,368,14 2,897,365,53 381,760— 897,058,03 124,991,23 7,308,413,84* ' 1 1 I w w — 374 — Transport van blz. 371. ƒ 622.984.02 In 1888 werd aan pakhuishuur geïnd ƒ 23.002.54, welk b.edrag echter direct werd afgeschreven; voorts werd nog in de jaren 1889— 1902 successievelijk afgeschreven ƒ 284.981.48 of totaal „ 307.984.02 Huizen en Pakhuizen komen derhalve op de balans 1902 voor met ƒ 315.000.— De verslagen vermelden niet, of in het laatste tijdsverloop pakhuishuur werd verdiend; ook wordt niets gezegd omtrent reparaties, belastingen enz., welk een en ander derhalve direct op „onkosten" schijnt gebracht te zijn. Hetzelfde heeft klaarblijkelijk plaats geh^d met meubilair. Het Reservefonds ontving in het tijdvak 1888 — 1902 uit de winsten , ƒ 528.229.23 aan rente werd gekweekt . . „ 116.415.21 ƒ 644.644.44 Daarvan werd in 1900 gebruikt om de koffieondernemingen lager in de boeken te krijgen . . „ 469.156.— waarna als saldo onder Ult°. 1902 overbleef . . ƒ 175.488.44 Dat fonds werd in de jaren 1897 en 1898 tijdelijk in het bedrijf gebruikt, overigens zien wij uit de belegging, dat het apart gehouden werd. De Directie toont in haar verslag over 1902 een juist inzicht te hebben in de vooruitzichten van de suikerindustrie op Java. Immers zij zegt daarin: „De afschaffing der uitvoerpremiën op „suiker in de productielanden van Midden- en West-Europa, als „gevolg der aanneming van de bepalingen der Brusselsche suikerconventie, zal een einde maken aan de ongelijke voorwaarden „van concurrentie ten nadeele der rietsuiker-produceerende landen „en de belangrijke verlaging van den accijns door de consumptie. „Eene geleidelijke prijsverhooging moet hiervan het gevolg zijn, „maar de tijd zal nog moeten leeren wanneer wij hiervan het volle „effect zullen zien. Reeds is eene aanmerkelijke verbetering, vergeleken bij het vorige jaar, waar te nemen en bij een normalen „oogst mogen wij verwachten, dat de suikercultuur op Java in „1903 voor een groot aantal ondernemingen loonend zal zijn." — 375 — Wij zullen thans zien, hoe de Directie zich die verbetering heeft weten ten nutte te maken. Het Tijdvak 1903—1916. In den loop van het tweede tijdvak kwamen vele mutaties voor onder de eigendommen der maatschappij. Het staatje op pag. 376 geeft een overzicht der mutaties onder het hoofd „ Aandeelen in Cultuur Maatschappijen", waaruit o.a. blijkt, dat de maatschappij alleen houdster was en is van aandeelen, uitgegeven door vennootschappen, de suikercultuur drijvende. Hoeveel de boekwaarde en de reëele waarde bedragen der verschillende aandeelen afzonderlijk, wordt niet opgegeven, en is ook niet uit de jaarverslagen te traceeren. Behalve deze aandeelen had de maatschappij onder Ult°. 1916 nog: 442 bewijzen van deelgerechtigheid en 41 bewijzen van winstaandeel in de s.f. Poerwokerto; 500 winstaandeelen in de Mij; tjExpl. der s.f. Waroe; 190 bewijzen van oprichtersrecht in de Mij. t|Expl. der s.f. Kalibagor; 250 winstaandeelen in de s.f. Kaliredjo. De oprichting der s.f. Kaliredjo is gebleken alles behalve een succes geweest te zijn, de resultaten dier fabriek blijven treurig; de Cult. Mij. der Vorstenlanden heeft zich op haar bezit van bijna de helft van het maatschappelijk kapitaal dan ook reeds groote afschrijvingen moeten getroosten. De suikerfabriek Rendeng, het eigendom eener afzonderlijk maatschappij, waarvan alle aandeelen echter in het bezit waren der Cultuur Mij. der Vqrstenlanden en welke in 1908 te boek stond voor ƒ 350.000.—, werd in dat jaar verkocht voor netto ƒ 486.559. In 1903 kocht de maatschappij het koffieland Simo en % in het land Soekaboemi voor gezamenlijk ƒ 250.000.—; en in 1905 de tabaksonderneming Srago voor ƒ 50.000.— welke laatste, niettegenstaande de resultaten betrekkelijk gunstig te noemen waren, in 1911 weer verkocht werd voor ƒ 250.000.—, alzoo met eene flinke winst. Van hare koffie- en cacaolanden beleefde de maatschappij niet vee! genoegen, zoodat zij besloot er zich van te ontdoen. Bradjan werd in 1905 geabandonneerd, Bodeg en Kayoe'mas in 1908. — 376 — Aandeelen in Cultuur-Maatschappijen. Stonden op Ultimo 1902 te boek voor f 1.677,024,70 Gedurende 1903—1916 werden aangekocht: totaal maatsch. bezit kapitaal f 25,000 pref. aand. N. V. S. f. j \ Poerwokerto ... ƒ 347,0001 ƒ 740,000 „ 70,000 gew. aand. N. V. S. f. \ Poerwokerto 70,000/ 40,000 aand. Cult. Mij. Se- woe Galoer . . 420.000 . 750,000 „ 788,000 „ Cult. Mij. Re- woeloe. . . „ 1,351,000 „ 1,500,000 82,000 „ Cult.Mij.Soem- berredjo . .„ 82,000 „ 500,000 waardoor de „.18,000 „ Mij. t. Expl. Sf. 1 boekwaarde Waroe. . .„ 186,000 „ 350,000 > vermeerder„ 140,000 . Cult. Mij. Kali- j de met . . „ 2,622,985,75 woengoe Plan- taran . . . „ 200,000 „ 850,000 „ 19,000 „ Mij. t. Expl. der Sf. Kalibagor . „ 148,000 „ 1,000,000 296,500 „ Cult. Mij. Moe- dja Moedjoe . „ 296,500 „ 750,000 „ 250,000 gew. aand. Sf. Kali-) redï°} 1,115,000 „ 2,400,000 I „ 865,000 cum pref. aand. SU Kaliredjo . . . ' reeds aanwezig waren: ƒ 96,000 aand. Cult. Mij. Ke- daton-Pleret . . . „ 96,000 ., 300,000 „ 150,000 aand. Cult. Mij. Pa- dokan-Barongan . . „ 150,000 „ 1,650,000 ƒ4,461,500 ƒ 4,300,010,45 verkocht werden: ƒ 576,000 aand. Cult. Mij. Rendeng „ 350,000, ƒ 3,950,010,45 „ 10,000 „ Goe- moel Djogonallan „ 107,900 gew. aand. Sf. Ka-) Iiredï°\f 122,900 'Lv' „ 15,000 pref. aand. Sf. Kz-\ .... 1 „ 15,750,— hredjo / " . nom. HssIiÖo / 3,934.260,45 afgeschreven werd op de boekwaarde (in hoofdzaak Kaliredjo). „ 736,749, •Saldo boekwaarde op ultimo 1916 . . ƒ 3,197,511,45 — 377 — Karang Gondang en Simo werden in 1907 verkocht voor .... ƒ 206.250. Karang Kebonso, Tambak en y4 Soekaboemi in 1907 voor n 15.472.70 Pengoong in 1909 voor „ 24.000. ƒ 245.722.70 De boekwaarde Ult°. 1902 vermeerderd met den kostprijs van Simo en % Soekaboemi ad ƒ 250.000.—bedroeg. . . . . ." . . . „ 550.000.— zoodat in dit tijdvak daarop verloren werd . . ƒ 304.277.30 plus nog een paar kleine afschrijvingen in 1907 en !908 - „ 27.107.88 ƒ 331.385.18 Als baten vermelden de Winst- & Verliesrekeningen 1903|'06 V „ 9.497.38 Het afscheid kostte aan de maatschappij sedert 1902 dus totaal - . . . . . ƒ 321.887.80 De Thee- <& Kina Onderneming Pagilaran (sedert 1910 alleen thee) stond Ult°. 1902 te boek voor ƒ 201.869.48J/j, waarOp ter afronding werd afgeschreven ƒ 1.869.481/2, de boekwaarde per Ult°. 1916 was .... ; ƒ 200.000.- .Het tabaksland Patoekan stond op Ult°. 1902 in de boeken voor ƒ 188.876.73 en werd in 1904 vereenigd met de s.f. Demak Idjo, welke in totaal gekost heeft „ 1.472.831.48 ƒ 1.661.708.21 Hierop werd in totaal afgeschreven vanaf 1903 „ 661.708.21 „ 1.000.000.— Het derde aandeel in de Indigoen Tabaks onderneming Wono- Êg0 sarie-Kenaijan stond op Ult°. 1902 in de boeken voor . . . . ƒ 50.100. de resteerende twee derden werden in 1906. aangekocht vóór ƒ 100.000.— en met andere perceelen vereenigd tot de s.f. Wonotj-atoor, welke totaal gekost heeft . „ 1.798.905.49 Transporteeren. . ƒ1.849.005.49 ƒ1.200.000.— — 378 — Transport. . ƒ 1.849.005.49 ƒ 1.200.000.— hierop werd afgeschreven vanaf 1903 \ „ 849.005.49 „ 1.000.000.— In 1903 werd de s.f. Sedayoe in publieke veiling gekocht voor . . ƒ 125.000.— plus hetgeen in vorige jaren op deze relatie was afgeschreven en nu dus niet meer terugbetaald kon worden. In 1905 werd voor irrigatiewerken dier onderneming betaald . . . „ 75.000.— en uit dezelfde oorzaak in 1912 „ 68.796.39 De in 1911 aangekochte rietonderneming Poetjang Anom (eerst bedoeld tot rietlevering aan Sedayoe, Rewoeloe en Demak Idjo), werd later in haar geheel bij Sedayoe gevoegd; de kosten dier onderneming waren » 805.802^53 ƒ 1.074.598.92 in totaal werd hierop' afgeschreven. "È: . ■ ■ ■ : • „ 474.598.92 „ 600.000.— De s.f. Soedhono werd belangrijk vergroot, dientengevolge vermeerderde de boekwaarde ƒ 300.000.— onder Uit0. 1902 bedragende, in 1910l'13 met. „ 875.159.32 ƒ 1.175.159.32 waarvan werd afgeschreven . . ƒ 275.159.32 „ 900.000.— De eigen ondernemingen stonden Ult°. 1916 dus te boek voor fJJOOOW^ nadat daarop in 1903|1916 was afgeschreven ƒ 2.262.341.421/2. Behalve bij thee (Pagilaran met eene boekwaarde van ƒ 200.000.—) is de Cult. Mij. der Vorstenlanden dus thans alleen rechtstreeks bij suiker bet.rokken.en hare relaties bestonden Ult°. 1916 uit: 16 suiker-, 1 tabak- en 2 koffieondernemingen, zoodat feitelijk gezegd kan worden, dat de maatschappij slechts bij ééne cultuur belang heeft: de suikercultuur. Sedert 1903 ging het dier cultuur zeer goéd, maar zal dat in de toekomst zoo blijven? Wij willen het voor de Cult. Mij. der - 379 — Vorstenlanden hopen; beter ware het, dat de maatschappij er op bedacht was, zelve hare risico wat te verdeelen. Waar zij slechts vier eigen suikerondernemingen heeft, doch verder aandeelen bezit — soms een belangrijk deel van het geheele kapitaal — in 12 suikerfabrieken, heeft het geen zin alleen de resultaten te vermelden van de ondernemingen, welke haar alleen toebehooren; wij generaliseeren derhalve en geven onderstaande cijfers der resultaten van alle suikerfabrieken onder haar beheer (oojc relaties): Suikerfabrieken. Producten. Jaren. I I aantal. bouws. pic. suiker. per bouw netto. 1903 19 11,889 1,383,135 116 — 1904 19 12,054 1,504,761 124 — 1905 19 12,117 1,490,295 123,— 1906 20 13,630 1,681,216 123,33 1907 • 20 . 14,005 1,872,541 134,— 1908 20 14,422 2,131,864 I 147,80 1909 20 14,160 1,808,238 127,75 1910 20 14,753 1,937,994 131,40 19H 21 16,223 2,262,345 139,40 ' 1912 21 17,065 2,312,120 j 135,50 1913 20 17,501 2,595,467 148,34 1914 20 18,190 2,459,378 135,20 1915 20 18,398 2,347,735 127,40 1916 20 19,499 2,885,742 148,— Op te merken valt eene sterke stijging in de gemiddelde beplante oppervlakte per onderneming (van 606 bouws tot 975) en eene daarmede overeenkomende meerdere suikerproductie. — 380 — De onderneming Pagilaran leverde volgens de jaarverslagen de volgende resultaten op: Pagilaran. OOGST. Winst Jaren> halve KG. KG. of verlies, thee. Kinabast. . I i , 1903 109,408 ' 111,651 ƒ 22,729,395 Verlies 1904 231,346 235,279 — . 1905 286,316 206,447 „ 33,726,97 Winst 1906 284,054 260,000 „ 40,000,— , „ 1907 301,260 283,290 „ 55,000,— 1908 286,117 195,000 — 1909 358,196 84,490 „ 21,962,34 1910 310,430 „ 1,470,— Verlies 1911 359,056 „ 19,128,17 Winst 1912 371,842 - , 30,180,11 1913 347,056 „ 18,858,69 1914 392,600 — „'25,592,64 1915 515,173 „ 63,469,17 1916 541,197 „ 55,664,51 I ƒ339,393,205 Winst Deze theeonderneming, waaraan veel zorg besteed werd, beloonde de maatschappij daarvoor derhalve niet onbelangrijk. Blijkens de Winst- en Verliesrekeningen werden de navolgende resultaten behaald door de Cult. Mij. der Vorstenlanden in het tijdvak 1903—1916: Winsten. Exploitatie Ingekomen Huizenen 2 n \ % 3 -g Jaren. Commissie. Interest. Agio. Eigen Onder- Goederen, afgeschreven Effecten. Pakhui- ° -S afnemingen. Vorderingen. zen. ö £ § u 5 I ._[ I I > | < f 1903 356,896,86 . 454,347,68 6,254,66 114,347,49» 26,700,57 18,836,59 — — 1904 376,422,- 626,263,96 14,511,22 94,552,31 39,487.13 93,969,66 2,487,50 — _ 1905 415,331,92 551.263,83 12,545,68 102,260,- 58.401,35 17,173,41 - 33,0Q0— - 1906 433,926,70 720,226,47 12,845,09 326,068,17 55,415,17 9,081,88 - - 1907 452,041,94 746,379,23 11,673,24 309,438.82 37.644,01 1K4C0- - - 156.251,-1 1908 514,241,17 835.211,22 1,344,45 676,899,70 11,850,78 30,000- - 33,786- _' 1909 444,954,28 503,847,32 13,166,03 397,320,44 11,984,81 30,000,- - — 1910 499,416,21 745,362.63 - 723,502,80 13,591.51 U;729,55 - - 1911 608,442,30 912,595,47 - 1,077,271,33 29,403,45 80,774,35 - - 200,000- 1912 622,674,60 821,741,19 11,084,44 794,008,69 33,976,29 30,677,13 — — 1913 641,290,81» 663,119,34 668,97 787,091,75 - 90,800- - - — 1914 636,110,10 794.532,67 - 909,684,55 - 8&300.- - - 1915 878,434,28 1,384,217,19 - 1.779.533,38 - 59.022,30 - . -. 1916 1,108,211,- 2,019,026,50 - 3,000,660,96 - 305,80 -433,72 - - 34,852 15 7,988,694,17' 11,838,134,70 j 84.093.78 j 11.092.640.39a| 318,455.07 j 570.070,67 2,053,78 66,786- j 356,251,- | 34,852.15 00 I Winstverdeeling. Dividenden. __ ———~~~~~~~~~~ j I Commiss. Reserve- Tantièmes. Belastingen. " fonds Pref- aand- in °/° Gew- aand' in Winst aand' per Stuk' Tantièmes. | j — i 1903 52,762,30 170,000 - 8'/, 289,275- 3'/2 ~ 11.480.— 1904 82,487,99 212,000- 10,6 462,840 - 5,6 31,254,- ƒ 1 - 11,149.20 17650- 1905 85,323.78 216,000- 10,8 479,370 - 5,8 46,881- „ 1,50 13,610,90 18,555,- 1906 106 295 - 235,000- ll3/4 557,887,50 63/4 1 01,575,50 „ 3,25 32,104,50 22,360- 1907 118,758,63 250,000- 12'/, ■ 619,875- 1% 139,080,30 „ 4,45 43,579.52 19,782.50 1908 129,163,25 260,00a- 13 661,200 - 8 165,646,20 „ 5.30 52.204,93 - 27,170- 1909 115.630,86 245.000- 12'/4 599.212.50 7'/4 128.141.4TJ „ 4,10 40.527,40'/, - 22,153,75 1910 140,154.63 270.000- 13'/2 702,525- 8'/2 196,900,20 l 6,30 61,980,57 28,336- 1911 16&223.93 300,000- 15 826,500- 10 281,286- „ 9 - 88,276,53 , - 34,157,75 1912 166.135,02 300,000.- 15 826,500,- 10 278,100,60 „ 8,90 88,196,52 44,098.26 35,554,75 1913 176,705,82 310,000,- 15'/, 867,825,- 10'/, 312,540,- „ 10.- 97.710.24 48,855.12 31,352,75 1914 125.031,60 310,000.- 15'/, 867,825.- 10'/, 309,414,60 „ 9,90 97,561,12 48,780,56 36.220- 1915 - 400 000 - 20 1,239,750.- 15 562,572,- „ 18 - 176,908,23 88.454,12 390,000,- 1916 - 500,000 - 25 1,653,000 - 20 839,169,90 „ 26,85 264,480,35 132,240,17 570,000- *—i iqrq l ]28 9 108,55 I 1 46467281 3,978,000.- of gem. 10,653,585,- of gem. 3.392,621.70 , of gem 1.068,290,01'/, 362.428,23 264.772.50 ' ' | I 14,210/qI 9,2070/o \ f 7.75 i ! I w 00 to I Van de winst over 1916 werd voorts ƒ 1.000.000.- gebracht op eene Algemeene Cultuurreserve en ƒ 500.000.- als dotatie aan een Pensioen- en Ondersteuningsfonds geschonken. Verliezen. Afschr. Afschr. Afschr. Eigen Voorschot- r>nH»m »„ tenaanCult.l Bijdrage Jaren. Onkosten. Huizen en op Agio. unaern. en ondern Kq| Meubilair. Pakhuizen. Debiteuren. lnS[S° en Instituut. Cult. Mijen. Tabak. 1903 194,121,79 20,000,— 6,853.19' — 187,782,09 52,479,10 — — 1904 235,656,65 - 6,262,91 125,000 - 60,00o]- - - 1905 229,739.40 - 6.999- '- 100,000- - ' - _ 1906 264,560,74 - 230,052,70 - - - 1907 262,241,90 - . - 275.000,- - 1908 279,741,08 - 605- - 531,354,74 _ _ 1909 280.980,0572 7,50\— 7,416,38 - 9,067]83 - 1910 298,365,53'/2 . - . 3,020,33 265W49 - 1911 337,829,51 135,000,-* - 2,466,76 730,793,63 - - _ 1912 327,311,64 — — — 245,847,47 — 25.000.— - 1913 333,518,02 2,186,80 — — _ _ — 6000- 1914 475,449,51'/, 13,960,74 10,000,— 1,324,66 124,999,- - — ' — 1915 520,525,41 164,949,50 - 55,695,79 499250,'- - - _ 1916 669,010,93'/, — — 33,618,12 — — _ " ~~ i i 4,709,052,18 345,597,04 38.136,48 96,125,66 3.324,817,95 112,479,10 25,000 - 6 000- '• 11 ! I : 1 I ' ' I co co co I * Verbouwingskosten. — 3§4 — De interestrekening geeft den toestand minder juist weer. Hierop toch werden geboekt de revenuen en de tantièmes ontvangen ter zake der deelname in diverse cultuurmaatschappijen; deze deelname vormt feitelijk een onderdeel van het bedrijf onzer maatschappij en had daarom als afzonderlijk hoofd op de Winst- & Verliesrekening moeten paraisseeren. In de jaarverslagen wordt evenwel opgegeven, hoeveel die revenuen en tantièmes telken jare bedragen hebben, zoodat wij eene splitsing der interestrekening kunnen bewerkstelligen van Dividenden van aandeelen en winstaandeelen en tantièmes van Cultuurmaatschappijen eenerzijds (kortweg „revenuën" te noemen) en van de eigenlijke interest: aren. Revenuën. Interest. 1903 ƒ 14,2.893.60 ƒ 311.454.08 1904. . .• . • „ 192.484.42 „ 433.779.54 1905 . . . • „ 307.032.99 „ 244.230.84 1906 . . . „ 357.359.28 „ 362.867.19 1907 „ 422.177.16 „ 324.202.07 1908 . . . . „ 554.397.66 „ 280.813.56 1909 . . „ 318.337.35 „ 245.509.97 1910. . . ■ • „ 538.145.36 „ 207.217.27 1911. . . . . „ 639.499.51 „ 273.095.96 1912 . . . . „ 510.983.36 „ 310.757.83 1913^ . ... . „ 476.863.07 „ 186.256.27 1914 . „ 720.971.58 „ 73.561.09 1915 .... „ 1.250.755.82 „ 133.461.37 i916 „ 1.802.027.25 „ 126.999.25 ƒ 8.323.928.41 ƒ 3.514.206.29 ƒ 11.838.134.70 Hieruit blijkt, dat de gemaakte interest in stede van toe te nemen., zóoals de'cijfers in de Winst- & Verliesrekeningen opgenomen doen vermoeden, feitelijk afneemt. Die afname vindt hare verklaring in de goede jaren voor de suikercultuur; de relatie-fabrieken konden langzamerhand eigen werkkapitaal formeeren, en behoefden daarvoor dus in veel mindere mate bij de Cultuur-Maatschappij der Vorstenlanden aan te kloppen, welke laatste derhalve minder interest kon boeken. De Cultuur Mij. stelde zich daarvoor schadeloos door hare eigen cultuurbelangen te vergrooten. — 385 — Ook hét cijfer ƒ 11.092.640.391/2 als saldo exploitatie winst der eigen ondernemingen vereischt eenige toelichting. Het is ontstaan uit: Winst op suiker . ƒ10.351.921.96 id. koffie en cacao „ 9.497.38 id. tabak en Indigo . lê>; „ 259.638.89 id. thee en kina „ 339.393.20y2 ƒ 10.960.451.43^ Boekwinst bij den verkoop van Rendeng. ƒ 134.559.— en Penggoong t~ . . . . „ 24.737.84 „ 159.296.84 ƒ 11.119.748.271/2 verminderd met Afschrijvingen op koffiebelangen . . . . „ 27.107.88 Als voren. . . ƒ 11.092.640.391/2 Summa summafum verdiende de Cultuur Mij. (zooals de C. M. der Vorstenlanden in de wandeling genoemd wordt): Op de eigen suikerondernemingen .... ƒ 10.351.921.96 „ den verkoop van Rendeng . . . . . ,, 134.559.— „ haar bezit aan suikercultuurwaarden (en ontvangen tantièmes) . „ 8.323.928.41 Totaal. . . ƒ 18.810.409.37 ongerekend de commissie en interest. De stijging der commissierekening hangt natuurlijk ten nauwste samen met de meerdere opbrengst van verkochte suikers. Het groote bedrag „ingekomen afgeschreven vorderingen" is aan den goeden gang der cultuurzaken op Java toe te schrijven, evenals het geringe bedrag der afschrijvingen op dubieuse debiteuren. Geven wij nu de recapitulatie der Winst- & Verliesrekeningen 1903— 1916 met inachtneming van het even besprokene. Verdiend werd: Op eigen cultuurzaken suiker ƒ 18.810.409.37 koffie en cacao : . „ 9.497.38 tabak eri indigo „ 259.638.89 thee en kina . y'i „ 339.393.20i/2 „ interest:'Ji • • • • • • ■ • • „ 3.514.206.29 „ commissie > ' . „ 7.988.694.17'/2 Transporteeren. . . ƒ30.921.839.31 — 386 — Transport. . . ƒ30.921.839,31 ^ « ♦ • „ 2.053.78 °P effecten' ' 318.455.07 „ goederen " ƒ31.242.348.16 af: aan onkosten ƒ4.734.052.18 aan agio » 12-03188 „ J^OS^ ƒ26.496.264.10 bij: ingekomen afgeschreven vorderingen . 570.070.67 Bruto winst. . • ƒ27.066.334.77 vermeerderd met het saldo winst 1902 . . „ 11.475.33i/2 ƒ27.077.810.10172 Afschr ij vingen. Op eigen ondernemingen. . ƒ2.588.068.95 verminderd met de opbrengst boven boekwaarde der verkochte landen. ..... „ 353.880.96 ƒ2.234.187.99 Op aandeelen in Cultuur-maat- schappijen • „ 701.896.85 op huizen, pakhuizen en meubilair ƒ 351.597.04 of na aftrek van de opbrengst van verkocht terrein ad ƒ 66.786.- „ 284.811.04 op debiteuren - 38-136"48 aan indigo- en tabaksondern. . „ 112.479.10 Het totaal der afschrijvingen 3371 511 46 bedroeg • " ! '. -— De v e r d e e 1 b a r e w i n s t derhalve groot ƒ 23^98^ Hiervan kwam aan: q 078 000— preferente aandeelhouders . • 1 gewone aandeelhouders » • ''7Q houders van winstaandeelen » * • • - , . „ 4.464.672.öl het reservefonds 1.068.290.011/2 directeuren tantièmes. • • • - 362A28 23 commissarissen tantièmes » 772.50 belastingen. . " '_ ! 1 Transporteeren. . ! ƒ22.184.370.25172 — 387 — Transport. . . ƒ 22.184.370.25i/2 aan de Algemeene Cultuur Reserve „ 1.000.000.— „ het Pensioen- en Ondersteuningsfonds. . „ 500.000.— terwijl onverdeeld bleef voor aandeelhouders . . , . . . .ƒ 20.801.79 voor houders van winstaandeelen. „ 1.126.60,, 21.928.39 ƒ 23.706.298.641/2 De winst op suiker is feitelijk grooter, daar vele uitbreidingen en vernieuwingen direct in mindering der exploitatierekeningen werden gebracht. Bij een maatschappelijk kapitaal van ƒ 10.265.000.— werd ƒ 14.631.585.— dividend uitgekeerd, uitkomende op gemiddeld 10.2 % p.a. (in de periode 1888— 1902 nog niet ten volle 3 %); bovendien kon aan houders van winstaandeelen ƒ 3.392.621.70 ot gemiddeld ƒ 7.75 per bewijs per jaar te goed gedaan worden (tegen niets in de vorige periode). De balansen 1903— 1916 zijn afgedrukt (verkort) op pag. 388, 389 en 390. Het valt op, dat de Cult. Mij. der Vorstenlanden — behalve de cujtuur-aandeelen, welke een onderdeel van haar bedrijf vormen — geen belegging in effecten gezocht heeft voor hare niet direct benoodigde kasmiddelen. Er is haar daardoor ook veel geld voor afschrijvingen wegens koersverlies bespaard geworden. Hare effentenrekening bestond in hoofdzaak uit obligaties, uitgegeven door hare cultuur-relaties, en deze obligaties werden successievelijk in geld terugbetaald. Het saldo onder Ult°. 1916 bestaat uit ƒ 4.000.— 4 %'s obligaties Middelbare Technische School „Amsterdam" destijds genomen ter bevordering o.a. harer eigen belangen en ƒ 120.000.— 5 % obl. Ned.-Indië. Zij zocht belegging eerst alleen in prolongaties, later ook in deposito's; van verliezen, zelfs in den crisistijd 1914, is niets te bespeuren. Het reservefonds — niet meer in het bedrijf gebruikt — werd belegd in prolongaties, later in deposito's; het fonds bereikte het statutaire maximum van ƒ 2.000.000.— in 1914. Het was Ult°. 1902 groot. • • • ƒ 175.488.44 vermeerderde door toevoeging van de rente met de belegging gekweekt „ 359.838.77 en door dotaties uit de winst met „ 1.464.672.81 ƒ 2.000.000.02 De 2 centen teveel werden afgeboekt omdat per abuis in 1912 dat bedrag teveel aan aandeelhouders werd uitbetaald. Debiteuren. Diverse Cultuurbelangen. Iaren Aandeelen Eigen Onder-I Uitgaven Voorschotten aan derden. Producten de ^Cuïuur- in cu tuur • • h Suiker ■ Koffie Tabak Consifatiën belangen. • Mijen, nemingen, eigen ondern. auiKer. noriie. 1 dudK- voor derden. 1903 1,327,024,70 1,575,000,— 644,760,60 1,948,324,30 209,048,— 962,789,60 106,359,45 6,773,306,65 1904 1,422,823,85 1,745,498,— .694,849,79 1,636,490,79 149,123,37 567,617,86 63,696,59 6,280,100,25 1905 1,521,357,47 2,616,869,77 936,916,75 1,423,170,51 27,916,29 417,162,24 4,980,89 6,948.373,92 1906 1,573.269,112,575,000,— 881,003,20 1,139,120,37 20,424— 41,647,33 55,185,83 6,285,649,84 1907 1,623,791,35 2,691,345,07 997,143,77 1,461,978,29 —,— 31,390,35 21,291,90 6,826,940,73 1908 1,960,272,95 2,850,001,— 625,848,30 1,087,406,03 —,— 21,432,18 13,341,79 6,558,302,25 1909 1,960,272,95 3,134,000,— 905,130,74 1;077,831,03 —,— 21,779,51 61,305,41 7,160319,64 1910 2,275,872,95 3,350,000— 831,959,26 1,925,524,77 —,— 207,154,44 58,301,82 8,648,813,24 1911 2,323,372,95 3,250,000,- 836,546,29 1,698,086,89 —,— 162,880,— —,— '8,270,886,13 1912 2,218,572,95 3,437,413,66 1,027,211,20 2,231,120,20 —,— 120,305,— —,— 9,034,623,01 1913 3,048,510,45 3,700,000,— 959,157,54 1,555,205,44 142,170,— 75,675.— —,— 9,480,718,43 1914 3,662,511,45 3,700,000,- 1,166,924,99 1,104,160,71 156,200,— 79,830,— —,— 9,869,627,15 1915 3,197,511,45 3,700,000,- 1,729,461,12 872,750,01 129,046,76 167,385,— —,— 9,796,154,34 1916 3,197.511,45 3,700,000,-1,798,194,79 236,666,74 112,293,53 -,— —,— 9,044,666,51 I co 00 co { Debiteuren. I l ' I I Kassa Kassiers Belegd Huizen en Voorschotten Jaren. Prolongaties Effecten. Meubilair. Goederen. tegen consigna- en Deposito's. Reservefonds. Pakhuizen. tien van derden • - . 1903 3,325,153,39 447,000,— 182,000,- 295,000— 6000,— 341,141,80 31,668,54 1904 4,539,325,96 330,000— 240,000,- 295,000— 6000,— 406,534,71 35,372,02 1905 4,773,232,64 203,000— 331,000,- 205,000— 6000,— 80,268,17 — 1906 5,828,290,72 155,000,— 433,000,— 175,000,— 6000— 25,070,54 — 1907 5,925,054,73 112,000— 566,000,— 175,000,— 6000,— 41,784,78 — 1908 6,679,056,225 58,000,— 706,000,— 175,000,- 6000,— 5,872,13 — 1909 5,040,338,595 35,000,— 854,000,— 145,000,— 6000,— 10,910,11 — 1910 4,584,616,76 23,000— "1,009,000— 145,000,— 6000,— 23,755,50 — 1911 5,419,982,715 8,000— 1,184,000,— 127,000,— —,— 14,022,66 — 1912 5,102,106,64 5,000— 1,402,000,— 127,000,— —,— 17,815,25 — - 1913 4,752,888,79 4,000— 1,500,000— 133,000,— —,— 23,864,05 — 1914 5,405,868,52 4,000,— 1,870,000,- 236,315,85 —,— 533,496,77 — 1915 7,569,715,85 4,000,— 2,000,000,— 315,000,— —,— 417,176,42 — 191"6 13,419,955,61 123,700,— 2,000,000,— 315,000,— —,— 577,784,28 | co oo Crediteuren. Crediteuren Diverse Reserve Saldo Jaren. Kapitaal. Obl. Leening. Reservefonds. na aftrek voor Debiteuren. Reserven. Belastingen. Winst. 1903 — 239,828,24 997,336,42 — 4,205,72 1904 — 323,373,73 1,536,460,46 7,498,75 1905 — 416,630,01 1,864,248,86 — 995,86 1906 — 539,381,26 2,094,906,44 — — 8,723,40 • 1907 | c . — 685,694,27 2,696,852,18 — 5,233,79 1908 £ § -2 — 835,910,02 3,085,838,67» 1,481,91 1909 o. m H _ 970,474,63 2,008,969,105 7,124,61 1910 d o d — 1,149,478,01 2,991,932,935 25,000— 8,774,55* o o o 1911 SS S - 1,351,029,44 3,264,134,74 135,000,— 8,727,32* 1912 °- 8 § — 1,568,422,58 3,709,036,89* 135,000,— 11,085,42* 1913 feï^S 1,805,088,40 3,811,020,32 — 13,362,55 1914 1,948,000,- 2,000,000,— 3,688,885,21* 17,423,07* 1915 1,894,000,— 2,000,000,— 5,532 521,43* 390,000,- 20,525,17* 1916 1,836,000,— 2,000,000,— 8,898,178,01 1,500,000,—* 960,000,— 21,928,39 I w (o o l * Algemeene Cultuurreserve ƒ 1.000.000.— Pensioen-en Ondersteuningsfonds „ 500.000.— — 391 — Als bewijs voor de verbetering van de standing der Mij. kan o.a. gewezen worden op de toename der direct beschikbare middelen, waarbij tevens rekening te houden is met de vermeerdering van haar bezit. Van de huizen en pakhuizen werden in 1903 onnoodige oude panden, te Semarang verkocht voor ƒ 90.000.— en een braakliggend terrein te Semarang voor . . „ 33.000.— in 1906 een gedeelte der pakhuizen te Sem. voor. „ 30.000.— in 1908 een braakliggend terrein te Sem. voor . „ 33.786.— in 1909 een huis te Amsterdam voor „ 22.500.— in 1911 een pakhuis te Sem. voor „ 18.000.— in 1914 een perceeltje grond te Sem. voor . . „ 408.50 Totaal verkocht ƒ 227.694.50 Als winst werd daarvan verantwoord . „ 66.786.— zoodat de rekening Huizen en Pakhuizen gecrediteerd werd voor.' ƒ 160.908.50 In 1913 werd een nieuw kantoor gebouwd te Semarang, hetwelk totaal gekost heeft .... ƒ 194.312.49 een brand vernielde in hetzelfde jaar een gedeelte der oude pakhuizen te Semarang, waarop deze door ijzeren werden vervangen; deze vernieuwing kostte ƒ 333.688.64 waarvan in mindering kwam de door assuradeuren vergoede brandschade ad ƒ 38.449.52, dus pro resto: „ 294.907.47 Aan het kantoorgebouw te Amsterdam, Sarphatistraat 94 was volgens mededeeling der Directie in 1309 geen hoogere waarde toe te kennen dan . . „ 15.000.— De huizen en pakhuizen moeten dus eene waarde hebben van. . 'Jf .' . . ƒ 504.219.96 Aan meubilair werd aangeschaft in 1913 en 1914 voor . . ' ƒ 17.024.72 Het hoofd huizen en pakhuizen stond onder Ult°. 1902 debet ƒ 315.000.— bij nieuw kantoor en vernieuwing pakhuizen te Semarang, vide boven. N „ 489.219.96 bij nieuw meubilair . . *. „ 17.024.72 ƒ 821.244.68 Hiervan werd afgeschreven „ 345.336.18 Transporteeren. . . ƒ 475.908.50 — 392 — Transport. . ƒ 475.908.50 de verkoopen beliepen te zamen vide boven . . „ 160.908.50 Saldo onder Ult°. 1915 weer ƒ 315.000.— Volgens de Winst- en Verliesrekeningen 1903 — 1915 werd in totaal afgeschreven ƒ 345.597.04 in stede van ƒ 345.336.18 als ever- gemeld. Het verschil.ad ƒ 260.86 ligt in het jaarverslag 1915. Dit geeft op als afschrijving per Winst en Verliesrekening ƒ 164.949.50 terwijl als afschrijving op pag. 11 genoemd wordt (foutief) if. ■ ■ „ 164.688.64 Verschil. . . ƒ 260.86 Het oude meubilair van het agentschap te Semarang, in 1911 nog in de boeken voorkomende voor ƒ 6.000.— werd in dat jaar afgeschreven. De hooge cijfers voor goederen-rekening 1914—1916 in vergelijking met vorige jaren zijn het gevolg van den oorlog; de fabrieken hebben diverse artikelen strict noodig als kunstmest, zakken enz.; ten einde de noodige bedrijfszekerheid te hebben, zijn derhalve deze artikelen veel vroeger en in grootere hoeveelheden dan anders ingeslagen. De aandeelen in Cultuur Maatschappijen komen voor ± 73 % in de boeken voor; dat cijfer is natuurlijk belachelijk laag in verhouding tot de marktwaarde (daarbij worden de winstaandeelen nog buiten beschouwing gelaten) en tot de winstgevendheid. De uitbreiding van de fabriekscapaciteit der eigen onderneming Sedayoe, welke in het werkplan voor het jaar 1914 lag, moesi wegens den oorlog uitgesteld worden; een gedeelte van het riet van Sedayoe wordt intusschen door Demak Idjo verwerkt. Ten einde over hét wegens uitbreiding der cultuurzaken meerder benoodigde werkkapitaal te kunnen beschikken, gaf de maatschappij in 1914 ƒ 2.000.000.— (van de gevoteerde ƒ 5.000.000.—) 5 %'s obligaties uit waarvan sedert ƒ 106.000.— uitgeloot werden. Rekening houdende met de oorlogswinstbelasting werden in 1915 en 1916 flinke bedragen uit de winst gereserveerd (vide winstverdeeling) welke sommen wij onder de reserves opnamen. * * * * De Cultuur Mij. der Vorstenlanden heeft feitelijk in veel gunstiger positie gestaan, dan de andere cultuurbanken, welke getroffen werden door, -dan wel gevestigd werden als uitvloeisel van de suikercrisis van 1884. Bij de oprichting van de Dorrepaalsche Bank — 393 — werd reeds een hoop vuil opgeruimd, en dit proces werd herhaald bij de tot stand koming der Cultuur Mij. der Vorstenlanden. Hare preferente aandeelhouders liepen toen niet meer groote risico. Die risico was door voorgangers gedragen en behoorlijk voldaan. Het komt ons daarom voor, dat de gewone aandeelhouders wel wat te veel achteruit gezet zijn door de preferentie, ook nu nog, van 5 % voor de preferente aandeelhouders. Waar deze actionnairs thans (met inbegrip van 1916) reeds 145 % van hunne deelname meer hebben ontvangen, dan de gewone aandeelhouders, lijkt ons dat ruimschoots voldoende voor de geloopen risico. Eene meer raisonnable winstverdeeling voor gewone aandeelhouders komt ons derhalve gewenscht voor; bovendien, hoevelen van de preferente personen van destijds zijn nu nog preferent? De Koloniale Bank wist zich van de winstaandeelen te ontdoen. Waarom heeft „de Cultuur Maatschappij" dit goede voorbeeld niet gevolgd? Dezelfde fout, welke der Koloniale Bank aankleeft, heeft ook de Cult. Mij. der Vorstenlanden begaan, ofschoon zij meer kieskeurig was in hare beleggingen. Wij bedoelen de deelname in diverse Cultuurmaatschappijen. De „Cultuur Mij." koopt steeds bij, de Koloniale Bank verkoopt, dit is het eerste verschil. Het tweede is, dat de Cultuur Maatschappij geene naamlooze vennootschappen laat bestaan, waarvan zij eenige aandeelhoudster is. Maar overigens zien wij niet in, waarom aan derden gelegenheid geboden moet worden om afschrijvingen te effectueeren, en tantièmes uit te betalen, waar die in eigen zak beter zouden aankomen, adres: N. V. S.f. Poerwokerto, Cult. Mij. Sewoe Galoor, Mij. t. Expl. der S.f. Waroe, Cult. Mij. Rewoeloe, N. V. S.f. Kaliredjo (hoe onvoordeelig dit laatste ook is). De Cultuur Maatschappij brengt betere verslagen uitt dan de Koloniale Bank, maar er valt nog wel wat op af te dingen. Zij beschouwt haar bezit aan suikercultuuraandeelen als effecten; dit is niet zoo. Dat bezit is een onderdeel harer zaken, en vereischt daarom speciale behandeling in hare jaarverslagen. Met eene opgave van de uitgestrektheid van den aanplant, eene opgave van de productie en het uitgekeerde dividend is zij niet van aandeelhouders af. Daartoe behoort eene meer uitgebreide uiteenzetting van de waarde der cultuuraandeelen. Eene taxatie dus van ad ± 73 % is ongerijmd, gelijk wij reeds meenen aangetoond te hebben. HOOFDSTUK XI. DE UNIE BANK VOOR NEDERLAND EN KOLONIËN. Deze werd opgericht te Amsterdam op 18 April 1914 en begon hare werkzaamheden op 1 Mei d.a.v. Zij ving aan met de overname van alle baten en lasten der Ned.-Ind. Crediet- & Bank Vereeniging, gevestigd te Amsterdam met Agentschappen te Batavia en te Soerabaja. De prijs voor die overname betaald, was ƒ 300.000.—, in aandeelen der Unie Bank. De financiëele resultaten van' evengenoemde Bank Vereeniging, van 1 Januari — 30 April 1914 behaald, kwamen der Unie Bank ten goede, zoodat de overdracht moet gerekend worden te hebben plaats gehad op 1 Januari 1914. De taxatie der baten bij die overdracht is met zorg geschied, zooals o.a. blijkt uit het verslag 1915, in welk jaar eene extra winst gemaakt werd van ƒ 11.148.99 op enkele dubieuse vorderingen, van de N. L Cr. & Bk. Verg. overgenomen. Nauwelijks had de vennootschap haar bedrijf aangevangen, of de oorlog brak uit; een gezonde maatstaf om de zaken der Unie Bank te kunnen beoordeelen, ontbreekt derhalve te eenenmale, want daarvoor zouden normale tijden en eene normale gang van zaken vereischt zijn. Effectenzaken en prolongatie stonden niet op het programma voor de werkwijze in Nederland. Daardoor ondervond, de nieuwe maatschappij dan ook geen moeilijkheden bij het uitbreken van den oorlog. In Indië bepaalde zij zich tot voortzetting van het bedrijf der N. I. Crediet- & Bank Verg., zonder dat aanvankelijk naar uitbreiding van zaken gestreefd werd. Het maatschappelijk kapitaal werd aangenomen op •'ƒ 5.000.000.— waarvan bij de oprichting geplaatst was ƒ 1.000.000.—. De vorenbedoelde overdracht in aanmerking genomen, resteerde haar dus aan middelen ƒ 700.000.—, een bescheiden begin voor eene bankinstelling, doch deze had al vast eene basis, om op voort te bouwen. — 395 — „De toenemende omvang van zaken" gaf aanleiding in November 1916 ƒ 1.000.000.— aandeelen uit te geven a 109 % inclusief dividend over 1916. Daarop volgde in Mei 1917 eene emissie van ƒ 1.000.000.— a 106 %, „omdat het leeuwendeel van het in 1916 uitgegeven „kapitaal benoodigd bleek om aan de uitbreiding der zaken in „Holland het hoofd te kunnen bieden, hetgeen tot gevolg had, „dat aan de Indische kantoren niet die versterking van werkk*i„taal kon worden gegeven, welke ook daar, in verband met de „krachtige uitbreiding van het bedrijf, gewenscht is." Daarop volgden nog ƒ 500.000.— overgenomen door eene bevriende relatie, die deze aandeelen gedeeltelijk bij openbare inschrijving, gedeeltelijk ondershands plaatste. Intusschen traden twee leden der „bevriende relatie" als Directeuren tot de Unie Bank toe. Van het maatschappelijk kapitaal ad ƒ 5.000.000.— is dus thans ƒ 3.500.000.— geplaatst. Het bestuur der Maatschappij bestaat nu uit vier Directeuren, een Adjunct-Directeur, een Secretaris, en drie Procuratiehouders; hetwelk ons bij een banklichaam van zoo jongen datum en betrekkelijk klein kapitaal, wel wat veel voorkomt, doch hierbij dient in aanmerking genomen te worden, dat drie der Directeuren firmant zijn in de „bevriende relatie" en dat de twee laatsttoegetreden Directeuren naast de beslommeringen van hunne firma de Unie Bank wel mee dirigeeren, doch geen tijd disponibel hebben om al hun werkt ij d aan de Unie Bank te geven. De drie procuratiehouders te Amsterdam zijn procuratiehouders met bijzondere volmacht. Bij de Unie Bank wordt in Holland steeds collectief geteekend, hetgeen, speciaal met het oog op het uitgebreide incassobedrijf, de aanstelling van bijzondere procuratiehouders eerder noodig maakt dan bij andere bankinstellingen, waar men de Bank ook in Holland door ééne signature verbindt. De Agentschappen te Batavia en Soerabaja werden opgedragen resp. aan de firma's Neumann <& Co. en Coster van Voorhout <& Co. Met ingang van 1 Juli 1917 werd de heer. G. Th. Simon tot Agent te Bandoeng aangesteld en met 1 November 1917 is het kantoor te Soerabaja in eigen beheer genomen. De Winst- & Verliesrekeningen 1914— 1916 geven het volgende beeld van den loop der zaken. WINST- & VERLIESREKENINGEN. Winsten. „ . . Agio en emissie Commissie en , . „ .. aandeelen na ~ ... Jaren. Interest. Wisselagio. Syndicaats- af{rek e)_ Debiteuren. winsten. , , • kosten. | 1914 ƒ 94,162,77 ƒ 11,931,77 ƒ 12,840,14 — — 1915 „ 106,408,71 „ 29,889,66 „ 34,899,61 ƒ 11,148,99 1916 „ 176,667,50 „ 126,246,69 „ 61,083,69 ƒ 59,695,— ƒ 377,238,38 ƒ 168,068,12 ƒ108,823,44 ƒ 59,695,— ƒ 11,148,99 I co o> I Verliezen. Salarissen, Debi. Reserve Reserve- \ Aandeelhouders. Fonds |Commissa. Jaren. Onkosten Inventaris. Belas- Saldo. Winstaandeelen teuren. tingen. fonds. ,2 0, Personeel. rissen. Agenten. 1914 ƒ 108,485,01* — f 253,60 — ƒ 10,000.— — — — 1915 „ 107,054,41 ƒ 1,823,42 — ƒ 3,325,— „ 20,000,— ƒ 50,000 — 5 o/o — — 1916 „ 173,171,56 „ 5,804,95 — „ 27,500,- „ 70,000,— „ 140,000,- 7 „ ƒ 3,295,89 ƒ 3,295,89 ƒ 964,20 ƒ 388,710,98 ƒ 7,628,37 ƒ 253,60 ƒ 30,825,— ƒ 100,000,— ƒ 190,000,— 4 °'° ƒ 3,295,89 ƒ 3,295,89' ƒ 964,20 gem. * inclusief ƒ 17.480.56 oprichtingskosten. — 397 — In de'afgeloopen drie jaren werd derhalve verdiend aan: interest ƒ 377.238.38 wisselagio . „ 168.068.12 commissie en syndicaatswinsten „ 108.823.44 agio op emissie aandeelen . . „ 59.695.—■ debiteuren . . . „ 10.895.39 ƒ 724.720.33 af: onkosten, salarissen enz. ... ƒ 388.710.98 afschrijving op inventaris . . . . „ 7.628.37 reserve voor belastingen „ 30.825.— „ 427.164.35 de netto winst bedroeg derhalve ƒ 297.555.98 Van deze netto-winst werd: overgeboekt op Reservefonds ƒ 100.000.— uitgekeerd aan aandeelhouders ,, 190.000.— „ „ commissarissen „ 3.295.89 overgeboekt op Fonds Personeel . . . . „ 3.295.89 „ rekening 1917 .-V'-, . . . „ 964.20 Als boven. . . ƒ 297.555.98 De behaalde bruto-winst is prachtig, het kleine kapitaal in aanmerking genomen doch wat zal de winst in gewone tijden zijn, bij eene- hooge onkostenrekening? De Bank heeft, hoe het ook zij, een voorsprong gehad, juist in den oorlogstijd gelegen; daardoor heeft zij met gemak hare cliëntèle kunnen uitbreiden, hetgeen haar in gewone omstandigheden nu niet zoo bijzonder gemakkelijk zou zijn gevallen. Dat zij daarvan geprofiteerd heeft door uitbreiding van kapitaal hare standing te verbeteren, pieit in haar voordeel; de strijd om het bestaan zal haar daardoor later gemakkelijker vallen. Hoe hare werkzaamheden zijn toegenomen, leert ons het volgende staafje der balansen, onder Ult°. 1914, 1915 en 1916 (Vide pag. 398). Bij deze cijfers lieten wij buiten beschouwing de operaties, in het belang van derden verricht, als: „uitgezet op prolongatie", „opgenomen op prolongatie" en „verstrekte borgtochten" (hoofdzakelijk aan de N. O. T.). Deze operaties werden natuurlijk niet aangevangen zonder de noodige dekking, zoodat de daarop betrekking hebbende posten zoowel in Het debet als in het credit voorkomen. BALANSEN Debiteuren. Prolongaties Debiteuren d Kassa en Voorschotten Effecten en Debet- Inventaris E Wissels en Coupons en saldi bij 1 Kassiers. Beleeningen. Vreemde andere Zegels enz. ~) ' Munt. bankiers. 1 " ~ 1 1914 ƒ 289,201,84 ƒ1,697,024,02 ƒ1,381,751,56 ƒ 1,138,47 ƒ 279,428,47 ƒ 5,714,63 1915 „ 384,082,52 „2,107,480,52 „ 1,992,509,35 „ 93,208,18 „ 465,330,33 „ 4,516,25 1916 „ 577,747,16 „3,543,550,60 „ 5,661,190,10 „ 25,089,42 „ 369,649,17 „ 1,200- i: co CO 00 J I Rekening- & o a 1 Gestort Reserve- n ... Te betalen Courant. Fonds D.verse Saldo f Kapitaa.. fonds. DeP°s,to s" Wissel, ^rant Personeel. Crediteuren. Winst. | . I " ' i i ~ " ~~ i 1914/1.000,000,-ƒ 10,000-ƒ 144,902,02 ƒ 399,015,91/1,009,763,58 — ƒ1,090,382,01 ƒ 195,47 1915,, 1,000,000-„ 30,000,—„ 329,949,64,, 882,244,88 „ 1,723,887,01 —.' „1,080,706,01,, 339,61 1916 „ 2,000,000,- „ 100,000,- „ 1,218,239,57 „ 1,871.347,03 „ 3,018,527,81 ƒ 3,295,89 „ 1,966,051,95 „ 964,20 - 399 — De deposito's loopen meerendeels op langen termijn. Onder „Rekening-Couranthouders" zijn te verstaan giro- en kassiers-rekeningen. De winstverdeeling geschiedt als volgt: eerst minstens 10 % voor het reservefonds totdat dit 20 % van het geplaatst maatschappelijk kapitaal bedraagt. Van het restant 5% aan aandeelhouders. Het alsdan overblijvende gaat voör: 80 % aan aandeelhouders. 10 „ „ commissarissen. 10 „ „ fonds voor het personeel en|of gratificaties. De algemeene vergadering van aandeelhouders stelt het salaris en het aandeel in de winst en de overige voorwaarden van benoeming van de leden der Directie vast. Een en ander wordt vastgelegd in een contract, aan te gaan tusschen de leden der Directie en de vennootschap, welke bij die gelegenheid wordt vertegenwoordigd door het college van Commissarissen. De Unie Bank zal haar weg wel vinden, gesteund als zij wordt door handelsvrienden in Nederland en in Indië. Op hooge dividenden zullen aandeelhouders echter goed doen, niet te rekenen, de koers der aandeelen is trouwens thans in overeenstemming met de winstgevendheid. Echter kan verwacht worden, dat bij normalen gang van zaken, bij het groeien van het kapitaal, de onkosten in verhouding tot de bruto winst een minder groot percentage zullen uitmaken, hetgeen dan de uit te keeren dividenden ten goede zal komen. HOOFDSTUK XII. CHARTERED" BANK OF INDIA, AUSTRALIA AND CHINA. Opgericht in 1853 en te London gevestigd, opende deze maatschappij reeds in 1862 een Agentschap te Batavia; in lateren tijd (wanneer?) voegden zich daarbij branches te Soerabaja en te Medan. De werkzaamheid der vennootschap in Ned.-Indië vormt slechts een klein onderdeel van haar bedrijf. Zij opereert behalve in Engeland en in onze kolonie, in Britsch-Indië, de Straits Settlements, op Ceylon, op Manilla, in Siam, Cochin China, China, Hongkong, Shanghai, Japan en Noord-Amerika. De jaarverslagen geven geen bijzonderheden van den loop der zaken, terwijl balansen en winst- & verliesrekeningen in zeer algemeenen zin, dus sterk verkort, zijn opgemaakt. Welk belang onze kolonie voor die bank heeft, zou de Directie natuurlijk wel kunnen vertellen, maar omtrent hare agentschappen in Indië publiceert zij natuurlijk geen cijfers. Uit den aard der zaak hebben die branches hoofdzakelijk eene Engelsche cliëntèle, doch daar de handel in wissels (en vreemd geld) een voornaam onderdeel van hun bedrijf uitmaakt, weten zij te dien opzichte steeds scherp te concurreeren met de andere banken in Ned.-Indië gevestigd. Waar niet valt na te gaan, in hoeverre de Chartered-Bank sedert 1900 geprofiteerd heeft van de opleving van Ned.-Indië, zou het geen zin hebben, hare verantwoordingen over het tijdvak 1900 — 1916 te publiceeren. Om evenwel een idee te hebben van hare standing, geven wij hiernaast hare generale winst- & verliesrekening en balans, opgemaakt onder Ult°. December 1916. - 401 — WINST- EN VERLIESREKENING. Debet. Kosten'van beheer en generale onkosten . . £ 447.414.19.10 Interim dividend over het le Semester 1916 . . „ 84.000. | Saldo winst 1916 . . \ r.t „ 427.465.10. 2 £ 958.880.10.— Credit. Saldo A°. P° . . £ 130.205.12. 4 Bruto winst 1916 „ 828.674.17. 8 £ 958.880.10.— Het saldo winst 1916 werd aangewend als volgt: Dividend over het 2e Semester 1916 (14 %) . . £ 84.000. | Bonus 12 sh. per aandeel (3 %) „ 36.000. I Dotatie reservefonds tt 100.000. | ld. Ondersteuningsfonds personeel. g| . . „ 20.000. I Afschrijving Gebouwen '. 30.000. I Overgebracht op nieuwe rekening n 157.465.10 2 Als boven. . . £ 427.465.10) 2 BALANS ONDER ULT°. 1916. Debet. Kassa en Kassiers £ 5.640.891.19| 8 Edel metaal in voorraad en onder weg . . . „ 278.815. 0 3 Effecten „ 3.184.307. 4| 3 Waarborgfonds tegen uitgifte van bankbiljetten en Gouvernements-depöts „ 864.000. I Wissels en schatkistbiljetten „ 12.069.092.121 8 Discontos en Beleeningen n 9.601.277. 5110 Garantierekeningen „ 930.138.12| 9 Agenten en Correspondenten „ 132.329.181 1 Diverse Debiteuren >y 139.725. 1111 Gebouwen en meubelen v: . f> 520.263.191 6 £33.360.841.14| 11 — 402 — Credit. Kapitaal (60.000 aand. a £ 20.— volgestort) £ 1.200.000.—|— Reservefonds „ 1.900.000.—|— Bankbiljetten in omloop . . . . t i „ 1.019.068.15| 11 Rekening-Courant saldi en andere rekeningen inclusief Reserve voor Dubieuse Debiteuren en voor Bijzondere Belangen „ 14.483.317. 9| 1 Deposito's op vasten termijn „ 8.240.778.16| 9 Te betalen Wissels: a op zicht en korten termijn op het Hoofdkantoor en Agentschappen „ 3.216.782. 1| 7 b op Londen en buitenlandsche bankiers tegen onderpand „ 205.879. 4| 8 Geaccepteerde wissels (tegen garantie) . . „ 930.138.12| 9 Voorschotten voor rekening van derden . . „ 953.333. 6| 8 Agenten en Correspondenten „ 12.116.10| 3 Diverse Crediteuren „ 1.041.961. 7| 1 Saldo winst „ 157.465.10] 3 £33.360.841.14111 ln dit geheel werd over 1916 een dividend uitgekeerd van 17 %. Dit voor eene bankinstelling hooge percentage is toe te schrijven aan drieërlei omstandigheden. Primo aan hare werkzaamheid als circulatiebank voor Oost-Azië (behalve Ned.-Indië), waardoor zij tegen weinig hooge kosten crediet verkrijgt, waarvoor geen renté behoeft betaald te worden. S e c u n d o aan haar opereeren in landen en steden, welke voordeel afwerpen bij wisselarbitrage. Tertio aan de belangrijkheid harer déposito-rekéning, welke onder Ult°. 1916 bijna 7 maal het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigt en waarvoor zij slechts eene matige rente behoeft te vergoeden. Het is voornamelijk deze omstandigheid, welke aanleiding geeft tot de hooge dividenden. De verhouding van deposito's ën giro's tot het maatschappelijk kapitaal is bij de Nederlandsche banken in Indië werkzaam, lang niet zoo gunstig voor het bedrijf. Tot deze deposito's heeft Indië naar verhouding weinig bijgedragen. Uit den aard der zaak deponeert het Indische publiek liever bij de Indische banken van eigen nationaliteit, en de .Engelsche bevolking in Ned.-Indië is niet bijzonder talrijk. 403 - De kosten van beheer zijn bij Engelsche banken over het algemeen lager, dan bij Nederlandsche, en op het gebied van reserveeren en afschrijven zijn de Engelschen ons zeker de baas; men lette maar eens op het reservefonds in verhouding tot het kapitaal. Dit mag echter wel, wanneer men rekening houdt met de uitgekeerde dividenden. HOOFDSTUK XIII. HONGKONG AND SHANGHAI BANKING CORPORATION. Deze bank werd opgericht te Hongkong in 1867, en vestigde in 1880 een Agentschap te Batavia, gevolgd door een te Soerabaja (in?). Verder is zij te Semarang, Cheribon en Makassar door correspondenten vertegenwoordigd. Evenals-bij de Chartered Bank of India, Australia en China, vormt Ned.-Indië voor de „Hongkong Bank" slechts een klein deel van haar operatieveld. Zij heeft behalve hare bovengenoemde kantoren Agentschappen te Amoy, Bangkok, Bombay, Calcutta, Canton, Colombo, Foochow, Hankow, Harbin, Hongkew, Ipoh, Johore, Kobe, Kwala Lumpur, Lyoh, Malakka, Manilla, Nagasaki, New-York, Peking, Rangoon, Saigon, San Francisco, Shanghai, Singapore, Tientsin, Tsingtao, Yloilo, Yokohama. De jaarverslagen zijn volgens het Engelsche gebruik ingericht, d.w.z. zij geven (gelijk wij ook van de Chartered Bank of I. A. en Ch. mededeelden) alleen een sterk verkorte winst- en verliesrekening benevens een eveneens zeer beknopte balans, eenige personalia en voorstellen ter beschikking over de winst. Bijzonderheden omtrent de branches in Ned.-Indië worden natuurlijk niet verstrekt, daardoor kunnen wij ons dan ook geen idee vormen van de belangrijkheid harer werkzaamheid in onze kolonie (dus weer evenals van de Chartered Bank). De handel in wissels (en vreemd geld) is voornamelijk het bedrijf der Indische agentschappen, waarbij zich dan andere bankzaken voegen voor in hoofdzaak Engelsclje en Chineesche clientèle. Dat de Hongkong Bank een machtig lichaam is, blijkt uit de volgende Winst- & Verliesrekeningen en Balans, opgemaakt onder Ult°. 1916. — 405 — GENERALE WINST- EN VERLIESREKENING, onder Ult°. December 1916. D e B e t. Interim-dividend ff* . . . . $ 2.464.477.61 Tantièmes . ; „ 30.000.— Slot-dividend „ 2.153.739.13 Bonus. . . . $js . • • .<|§ • . „ 500.869.57 Afschrijving op gebouwen „ 750.000.— Reserve tegen waardevermindering van effecten . „ 600.000.— Zilver-reserve. . „ 500.000.— Saldo op nieuwe rekening „ 3.166.578.85 $ 10.165.665.16 Credit. Saldo A°. P°. . Ë $ 3.027.219.89 Netto winst 1916 (na afschrijving op dubieuse debiteuren en reserves voor bijzondere belangen, en na aftrek van alle onkosten en renten „ 7.138.445.27 $ 10.165.665.16 BALANS, per Ult°. December 1916. Debet. Kas $ 45.793.204.24 Munt gedeponeerd bij het Gouvernement van Hongkong tegen geauthoriseerde en|of surplus biljetten uitgifte „ 15.500.000.— Edel metaal in voorraad en onder weg . . . ,, 7.789.604.29 Indisch Gouvernement 4 % Conv. leening . . „ 2.369.050.95 Effecten. M „ 17.855.938.94 Belegd Reservefonds „ 15.000.000.— Disconto's, beleeningen en voorschotten . . „ 145.453.871.71 Te ontvangen wissels ta- . . „ 143.714.617.80 Garantierekeningen „ 2.615.557.59 Gebouwen . . ^ , . . . „ 6.721.099.07 $402.812.944.59 Credit. Volgestort kapitaal $ 15.000.000.— Reservefonds . JÈ . . Jl, „ 15.000.000.— Transporteeren. . $ 30.000.000.— — 406 — Transport. . . $ 30.000.000.— Zilverreserve M 18.000.000.— Zeeassurantie-rekening '■»".. . „ 250.000. Bankbilletten-uitgifte geauthoriseerd. tegen gedeponeerde effecten en munt „ 15.000.000. idem surplus tegen munt . . '* . . . „ 14.250.329. Rekeningen-Courant in zilver „ 153.091.299.52 „ goud. i . . ' . „ 50.825.763.79 Deposito's op vasten termijn in zilver. . . . „ 65.245.057.58 „ goud. . . . „ 33.905.679.21 Te betalen Wissels (inclusief gelden on Call uitgezet en zichtwissels op het Londen-kantoor. „ 9.796.470.55 Wissels op Bankiers te Londen „ 2.131.599.80 Garantierekeningen „ 2.615.557.59 Winst-& Verliesrekening n 7.701.187.55 $402.812.944.59 In totaal werd over 1916 een dividend uitgekeerd van circa 34%. Ofschoon de bank haar Hoofdkantoor te Hongkong heeft, en haar maatschappelijk kapitaal in dollars is uitgedrukt (de aandeelen zijn $ 125 groot) wordt het dividend in £ vastgesteld, (en tot een aangegeven koers in $ verrekend}, omdat het grootste gedeelte der aandeelen zich in Engeland bevindt. De belangrijkheid der dividenden spruit voort uit: a. de groote reservefondsen, welke "ïuim tweemaal het gestorte maatschappelijk kapitaal bedragen; b. ruim $ 99.000.000.— aan deposito's op vasten termijn; c. ruim $ 203.000.000.— aan giro-rekeningen enz.; d. ruim $ 29.000.000.— aan uitgegeven bankbiljetten. Met die biljetten-uitgifte verdienen de Engelsche banken niet veel, omdat zij daarvoor hooge waarborgsommen hebben te deponeeren en omdat de emissie met groote kosten gepaard gaat. Doch aan deposito's en giro's wordt meer verdiend; en deze zijn een hoofdbron van de winst, in verhouding veel gunstiger dan bij de Nederlandsche bankinstellingen; de Engelschen weten dan ook een beter gebruik te maken van banken, dan wij Hollanders. Het girowezen in Engeland, waarbij bovenstaande banken sterk betrokken zijn, is veel uitgebreider dan in Nederland en in Ned.-Indië. Eene eigenaardigheid der Engelsche banken is, dat zij telken jare een zeer groot winstsaldo op nieuwe rekening overbrengen, — 407 — waardoor zij zich al bij voorbaat voor tegenvallers in het nieuwe jaar dekken. ^(ft&t De Hongkong Bank heeft zich voor Ned.-Indië bijzonder verdienstelijk gemaakt bij het uitbreken van den Europeeschen oorlog. Om aan het rijsttekort te voorzien, kocht het Gouvernement destijds rijst te-Rangoon, Saigon en Bangkok; de Indische banken waren echter niet in staat die rijst te financieren; de Javasche Bank heeft toen met behulp van het agentschap der Hongkong Bank te Batavia die financieringen kunnen regelen. Ook voor het wisselverkeer met de Straits Settlements riep de Javasche Bank de hulp in van evengenoemd agentschap der Hongkong Bank, waaraan gaarne werd voldaan. Door de samenwerking met dat agentschap kon de Javasche Bank haar goudvoorraad vergrooten en reserves aanleggen te Shanghai, Hongkong en Yokohama, waardoor de positie der Javasche Bank onmiddellijk veel krachtiger is geworden. Het verslag der Javasche Bank over 1914|'15 gewaagt dan ook met lof van deze samenwerking met de Hongkong & Shanghai Banking Corporation, waardoor ook later verschillende moeilijkheden, die zich in andere zaken voordeden, werden overwonnen. De Agent te Batavia dier Bank, de heer J. C. Nicholson, heeft Ned.-Indië derhalve, door den steun aan de Javasche Bank in dien moeilijken tijd verleend, ten zeerste aan zich verplicht. HOOFDSTUK XIV. DE INDISCHE BANKEN. In het tijdvak 1903 — 1916. Wij hebben in de vorige hoofdstukken successievelijk de geschiedenis der Indische banken verhaald en daardoor voor elke bank afzonderfijk aangetoond, in welke mate zij geprofiteerd heeft van de kolossale uitbreiding sedert 1902 gegeven aan den landbouw, waarbij zich aansloten industrie, mijnbouw en petroleumwinning. De sterke ontwikkeling van het bankwezen in Indië wenschen wij thans aan eene nadere beschouwing te onderwerpen en voor zooveel doenlijk de cijfers der yerschillende banken onderling vergelijken. Vooropgesteld dient te worden, dat weinig materiaal ter onderlinge vergelijking voorhanden is, of beter gezegd: de jaarverslagen der verschillende banken zijn zoodanig ingericht, dat weinig gegeverfs ter onderlinge vergelijking verstrekt worden. Alleen bankzaken worden gedreven door de Ned. Ind. Escompto Mij., door de Unie Bank voor Nederland en Koloniën, door de Hongkong <& Shanghai Banking Corp. en door de Chartered Bank of India, Australia & China. Van eene vergelijking tusschen de twee eerstgenoemden kan weinig sprake zijn, omdat de Unie Bank eerst in 1914 werd opgericht. De beide Engelsche banken hebben geen aanleiding om cijfers omtrent hunne zaken in Ned.-Indië te publiceeren; vergelijking met andere Indische Banken is daarom absoluut uitgesloten. De Javasche Bank staat als circulatiebank op zich zelve en is daarom eveneens onvergelijkbaar. De Ned. Handel Mij. en de Ned.-Ind. Handelsbank drijven cultuur- en bankzaken; beiden hebben branches in het buitenland, waarvan echter alle gegevens in de jaarverslagen ontbreken; het — 409 — zuivere N e d.-I ndische belang van beide banken is dus niet na te gaan; de cultuur-gegevens van de Handelsbank worden verstrekt in de verslagen der Ned.-Ind. Landbouw Mij.; de N.H.M. evenwel laat omtrent hare cultuurzaken weinig los. De Handels Vereeniging Amsterdam drijft sedert 1910 alleen cultuurzaken, cultuur-r e 1 a t i e s heeft zij bijna niet. De Koloniale Bank doet een weinig in bankzaken, is overigens Cultuurbank, waarbij het commissiebedrijf op den voorgrond staat. De Cultuur Mij. der Vorstenlanden maakte meer werk van eigen bezit aan Cultuurondernemingen en werkt overigens ook op commissie-basis. De Internationale is bij Cultures slechts matig betrokken, doch legt zich voornamelijk op im- en export toe en treedt als agente voor scheepvaartmaatschappijen op. Uit het bedrijf dier verschillende banken volgt derhalve van zelve, dat generale vergelijking onmogelijk is, en hetgeen nog wel vergelijkbaar zou zijn, is vrijwel ondoenlijk bij gebrek aan de noodige overeenkomstige gegevens. Zooveel is zeker, dat zij alle, in meerdere of mindere mate, afhankelijk zijn van de suikercultuur,-sommige direct; zonder die cultuur zouden alle belangrijke winsten moeten missen. De kolossale uitbreiding der suikercultuur moet in hoofdzaak gesteld worden op rekening van «e goede, in de laatste jaren zelfs prachtige suikerprijzen, mogelijk gemaakt door de Brusselsche Conventie van 1902. Het geldswaardig bedrag van den geheelen Java-suikeroogst komt in een of anderen vorm bij de Indische banken terecht; deze bekostigen den oogst, treden op als bankiers voor allen bij de suikercultuur betrokken, enz.; alle banken hebben daarom een levendig belang bij die cultuur, zelfs onze circulatiebank. Maar zij hebben ook belang, hetzij dan een rechtstreeksch of een zijdelingsch, bij de andere cultures van Ned.-Indië, bij mijnbouw en industrie. De directe voordeden, welke zij uit dit alles trekken, zijn niet na te gaan; de banken, welke eigen ondernemingen hebben, zijn meest allen karig met hare cijfers; hoeveel winst die ondernemingen afgeworpen hebben, valt niet juist te besommen; de commissieen interestrekeningen b.v. van de cultuurbanken bevatten zoowel posten aan eigen — als aan ondernemingen van derdén berekend; — 410 — eene splitsing uit de jaarverslagen is niet mogelijk. Van andere bevatten deze rekeningen ook de posten verdiend met goederenzaken, afscheep enz. Geleidelijk zullen wij trachten te vergelijken, wat daarvoor in aanmerking komt. KAPITALEN. RESERVEFONDSEN. Ultimo der Jaren 1902 1916 1902 1916 Javasche Bank ... ƒ 6,000,000,- ƒ 6,000,000,— ƒ 1,955,229,89 ƒ 3,654,153,54 Ned. Handel Mij. . '. „ 45,000,000,— „ 60,000,000,— „ 5,000,000,— „24,095,461,75 Ned. Ind. Escompto Mij'. „ 3,000,000,— „ 12,000,000,— „ 407,727,73 „ 2,599,073,37 Ned. Ind. Landbouw Mij. „ 9,000,000,— „ 12,000,000,— „ 20,948,70 „ 6,260,000 — Ned. Ind. Handelsbank. „ 7,200,000,—(6) „ 30,000,000,—(c) „ 1,571,941,59 „14,813,713,29 Internationale. . . . „ 5,000,000,- „ 8,750,000,— „ 926,000— „ 3,879,009,02 Handels Verg. A'dam . „ 5,000,000,— „ 15,000,000,— „ 500,000,— „ 4,250,000,— Koloniale Bank . . . „ 5,000,000,— „ 11,000,000,— „ 806,532,29 „ 2,273,783,86 Cult. Mij. der Vorstenl. „ 10,265,000,— „ 10,265,000,— „ 175,488,44 „ 3,000.000 — ƒ 95,465,000,- ƒ165,015,000,- ƒ11,363,868,64 ƒ64,825,194,83 (fl) voor de Javasche Bank: Bankbiljetten en andere Obligos. (ö) eigenlijk minus ƒ 1.800.000.— daar het gansche kapitaal in de N. I. Landbouw Mij (c) feitelijk ƒ 18.000.000.— daar het gansche kapitaal van de N. I. Landbouw Mij. Hierbij dient verder aangeteekend te worden dat 1°. de kapitalen sedert 1916 werden uitgebreid: Ned. Handel Mij. . . . tot ƒ 70.000.000.— Ned. Ind. Escompto Mij „ „ 15.000.000.— Ned. Ind. Handelsbank „ 35.000.000.— Internationale . „ „ 10.000.000.— . Koloniale Bank . 'ë\ „ „ 13.750.000.— en dat bovendien 2°. de Internationale en de Cultuur Mij. der — 411 - In de eerste plaats wenschen wij den groei der banken even in het juiste licht te stellen. Wij vergelijken daarbij den stand van zaken op Ult°. 1902 (voor de Javasche Bank Ult°. Maart 1903) en Ult°. 1916 (Javasche Bank Ult°. Maart 1917). Wij vinden dan in dit veertienjarig tijdvak den volgenden vooruitgang: OBLIGATIELEENINGEN. | DEPOSITO'S EN GIROS (a) j TOTAAL. | 1902 1916 1902 1916 1902 1916 I f - f - f 55,451,550,66 ƒ 193,103,683,43 ƒ 63,406,780,55 ƒ 202,757,836,97 — — „ 34,525,572,35 „ 218,898,145,60 „ 84,525,572,35 „ 302,993,607,35 — „ - 9,788,772,39 „ 43,923,781,36,, 13,196,500,12 „ 58,522,854,73 5,846,000,— ,, — „ — — » 14,866,948,70 „ 18,260,000 — 4.402,000,-,, 3,253,000 —„ 2,010,005,52 „ 50,205,400,73,, 15,183,947,11L 98.272,114,02 750,000.— „ — „ — L — ' 6,676,000,-!,, 12,629,009,02 „. 4.49l,000,-„ 11,794,000,- „ - „ 9,991,000,-' 31,044,000- „ 3,571,000-„ 1,900,000-„ - „ 350,350,37,, 9,377,532,29 15,524,134,23 — 1,836,000 —„ — „ — 10,440,488,44 „ 15,101,000,— ƒ 19 060,000,-ƒ 18,783,000-ƒ 101,775,900,92 ƒ 506,481,361,49 ƒ 227.664,769,56 ƒ 755.104,556,32 was vastgelegd, waartoe nog ƒ 1.8CO0OO.— te kort kwam. ad ƒ 12.000.000.— door de Handelsbank is gefourneerd. Vorstenlanden in 1918 obligaties hebben uitgegeven resp. ƒ 4.000.000.— en ƒ 2.000.000.—. Het is wel opmerkelijk, dat de banken, behalve de H. V. A., de voorkeur hebben gegeven aan uitbreiding van kapitaal boven obligatieleeningen, eerst in den laatsten tijd is daarin eene verandering, gekomen, doch dit behoort niet meer tot ons tijdvak. In zéker opzicht is die voorliefde te verklaren uit de steeds stijgende koersen der aandeelen, welke maakten, dat bij aandeelen- — 412 — emissies tevens uit het agio de reservefondsen konden aangevuld worden, hetgeen b.v. in sterke mate bij de Ned.-Ind. Handelsbank is geschied. De toename.dier reservefondsen doet tevens zien, dat het tijdvak buitengewoon winstgevend is geweest. De oorlogsjaren 1914— 1916 hebben tot dit resultaat natuurlijk veel bijgedragen, maar toch betwijfelen wij het, of de toename van deposito's en giro's (obligo's bij de Jav. Bank) en in het algemeen het operatief kapitaal der banken, als in de laatste twee kolommen aangegeven, veel lagere cijfers zou hebben aangegeven, zelfs al ware de oorlog niet gevoerd geworden. Wij hebben een overzicht gemaakt van de Winst- & Verliesrekeningen over de jaren 1903 — 1916 voor elke bank afzonderlijk. De behaalde resultaten worden weergegeven in dezen staat: Overzicht der Winst-& Verliesrekeningen over het tijdvak 1903—1916. Onkosten. Bruto-Winsf. in «/o der in o/0 v/h '""/«v/h bruto gem S^.ope- kaP»aal- kagal. I Javasche Bank. ... ƒ 11.230,123,65 42,7 ƒ 26,312,231,38 31,3 1,65 Ned. Handel Mij 37,692,764,65 44,6 „ 84,448,196,88 12,9 3,8 Ned. Ind. Escompto Mij. „ 10,429,725,41 103.8 „ 10,048,375,44 9,7 2,4 Ned. Ind. Landbouw Mij. „ 4,298,921,76 12,5 „ 34,324,988,98 24,9 18,5 Ned. Ind. Handelsbank . „ 13,627,030,80 39,— „ 35,014,792,99 18,3 6,— Internationale . . . . „ 13,541,742,78 81,1 „ 16.691,509,88 18,3 14,3 Handelsverg. A'dam . . „ 15,037,713,88 25,7 „ 58,448,239,09 47,2 20,9 Koloniale Bank. . . . „ 4,436,179,90 32,7 „ 13,563,596,79» 12,— 8,2 Cult. Mij. der Vorstenl. . „ 5,998,824,68 23,2 „ 25,801,562,27 18,— 15,6 - 413 - Overzicht der Winst- en Verliesrekeningen over het tijdvak 1903—1916. (vervolg) Provisie, Interest Cultuur- Diverse Tbtaal der en Agie. Winsten. Winsten. Winstposten. Javasche Bank* .ƒ 37.515,653,55 ƒ - ƒ 26,701,48ƒ 37,542,355,03 Ned. Handel Mij. . „ 91,039,839,36»** „ 30,836,987,745 „ 264,134.42 „ 122.140,961.53 N.-I. Escomp. Mij. „ 20.210.6C0.85 „ |„. 267.500- „ 20.478.100,85 Ned.-Ind. Land. Mij. „ 10,100,780,59 „ 23,536.818,50 „ 4,986,311,65 „ 38.623,910,74 Ned.-Ind. Handelsb. „ 29,008,746,95 „ 19,540,401,56 „' 92,675,28 „ 48,641,823,79 Internationale . . „ 22,708,628,67 „ ? „ 7,524,623.99 „ 30.233,252,66 Handelsv. A'dam. „ 19.232.611.24 „48.970,176,78 „ 5,283,164,95 » 73,485,952,97 Koloniale Bank. . „ 8,391,376,64 „ 8.257.628,345 „ 1,350,771,71 „ 17,999,776,69» Cult. Mij. der Vorst. „ 11,490,868,58» „ 19,418,938,84» „ 890,579,52 „ 31,800.386.95 » 1 April 1903/31 Maart 1917. ** Na aftrek afschrijvingen en reserves op dubieuse debiteuren. Afschrijvingen en, Reserves. Verdeelde Winst. — j j in o/o v/h in o/o v/d in % v/h in o/0 der gem. bruto gem. bruto kapitaal. winst. kapitaal. winst. ƒ 5,277,514,23 6,3 20- ƒ 21,034.717,15 25,- 80- „ 16.890,821,57» 2,6 20- „ 67,557,375.30» 10,3 80- „ 1,273,578,60 1,2 12,6 „ 8,774,796,84 8,5 87,4 „ 8,519,505,51 6,2 24,8 ' „ 25,805,483,47 18,7 75,2 5,319,556,53 2,8 15,- „ 29,695,236,46 15,5 85,- 4,489,989,75 4,9 27— „ 12,201,520,13 13,4 73 — „ 28,472,364.66 23 - 49- „ 29,975,874,43 24,2 51,- 4,549,703,96 4- 33,6 „ 9,013,892,83» 8,- 66,4 6,336,184,27 4,4 24,6 „ 19,465,378,— 13,5 75.4 — 414 — De rekeningen „Provisie, Interest en Agio" wijzen bij alle banken zeer belangrijke cijfers uit. In den geldhandel lost alle winst zich op in ééne dier drie rubrieken; slechts toevallige baten zouden er minder eigenlijk bij kunnen worden ondergebracht. Het is eene vrij algemeene gewoonte, dat de hoofdkantoren aan de agentschappen (inclusief subagentschappen en bijkantoren) rente in rekening brengen voor het aan die filialen verstrekte werkkapitaal. Dit is echter slechts een intern belang, het eindresultaat der maatschappij ondergaat daardoor geen wijziging, omdat de rente, waarvoor het hoofdkantoor gecrediteerd wordt, in het debet gebracht wordt der. filialen, en deze posten derhalve bij de generale winst tegen elkander wegvallen. Eene andere gewoonte is, dat van elke onderneming afzonderlijk eene exploitatie-rekening wordt aangehouden en wel voor elk oogstjaar. Deze exploitatie-rekening wordt belast met (meestal 6 %) interest over opgenomen gelden, in rekening-courant en met (meestal 214 %) commissie over het geldswaardig bedrag der door de bank voor de betreffende onderneming verkochte producten, terwijl soms nog provisie berekend en belast wordt voor de ten behoeve der onderneming ingekochte artikelen. Evengenoemde posten, hoewel cultuurwinsten zijnde, worden door de banken niet als zoodanig geboekt, doch beschouwd als algemeene winst. Daardoor zijn bovenstaande cijfers der cultuurwinsten echter minder zuiver, zij stellen nu slechts voor de winsten behaald met eigen ondernemingen en met participaties en aandeelen in ondernemingen. Voorts moet hierbij in aanmerking genomen worden, dat de exploitatierekeningen nog belast worden met de kosten van aanschaffing van nieuwe machinerieën, gebouwen enz., soms direct in hun geheel (als bij de N. I. Landbouw Mij.), soms verdeeld over een tijdvak van 10 jaren. Houdt men dit in het oog, dan doet het vreemd aan, dat na de reeds in vroegere jaren gemaakte reserves (en afschrijvingen), waardoor de ondernemingen al laag in de boeken voorkwamen, toch nog voortgegaan werd van jaar tot jaar groote afschrijvingen te bewerkstelligen op alles, wat maar eenigszins daarvoor in de termen viel te brengen. De Cultuurwinst van de Internationale valt uit de geproduceerde jaarcijfers absoluut niet na te gaan. Door de meer dan gunstige jaren voor de suikercultuur sedert — 415 — 1903 zijn de relatiefabrieken der cultuurbanken natuurlijk meer en meer onafhankelijk van deze geworden; langzamerhand kwamen zij in de gelegenheid om zelve te zorgen voor het benoodigde bedrijfskapitaal, m.a.w. zij konden zich losmaken van credieth u 1 p der cultuurbanken. Dientengevolge vertoonen de interestcijfers dier banken dan ook van jaar tot jaar verminderende bedragen. Van alle banken vertoont de Koloniale Bank de minst gunstige cijfers, hetgeen is toe te schrijven aan de omstandigheid, dat die Bank haar heil hoofdzakelijk heeft gezocht in participaties bij ondernemingen, daarbij het geheele eigen bezit van suikerfabrieken op den achtergrond stellende, en bovendien aan gebrek aan tijdige uitbreiding harer fabrieken. De minst gunstige verhouding tusschen bruto-winst en onkosten heeft de Ned. Ind. Escompto Mij.; zij is echter geen cultuurbank en heeft dus ook geen cultuurwinsten, welke bij andere banken zoo uitstekend werkten om evenbedoelde verhouding te favoriseeren. Bovendien werden ten laste der onkostenrekening gebracht: tot 1911 het honorarium van Directeuren en vanaf 1912 een vaste dotatie van 10 % der betaalde salarissen ten behoeve van het Pensioen- en Ondersteuningsfonds. De beste verhouding tusschen bruto-winst en onkosten toont de Ned. Ind. Landbouw Mij. aan; zij heeft dan ook maar één kantoor in Ned.-Indië. Het hooge percentage der Internationale vindt zijn oorsprong in de uitkeeringen aan het bestuur in Indië, welke in de laatste jaren evenhoog zijn als de tantièmes van de Directie, bedragende 25 % van de overwinst na urtkeering van 5 % aan aandeelhouders. De mooiste winst in verhouding tot het gemiddeld kapitaal en het gemiddeld opereerend kapitaal werd gemaakt door de H. V. A. Sterk contrasteerend waren die cijfers voor de Javasche Bank, doch onbegrijpelijk zijn ze niet; het kapitaal dier bank is klein bij den omvang harer zaken, maar wij hebben genoegzaam aangetoond, dat het kapitaal eener circulatiebank eene geheele andere rol speelt, dan dat van andere banken, het behoeft niet groot te zijn, het zou zelfs geheel kunnen gemist worden. Het geringe percentage gemaakt met het gemiddeld opereerend kapitaal is toe te schrijven aan het groote bedrag, dat tegen de obligo's moet worden aangehouden in munt, muntmateriaal en — 416 — specie in de kassen, en daarom natuurlijk geen rente opbrengen kan. uï: Dat de cijfers der N. I. Escompto Mij. ongunstig afsteken bijtte der Ned. Handel Mij. en der N. I. Handelsbank, komt omdat de Escompto geen cultuurwinst heeft, door welke de cijfers der andere banken beinvloed worden, naar verhouding van het cultuurbelang tot het maatschappelijk kapitaal. Hoe meer cultuurwinst gemaakt werd door de banken, des te hooger kon ook het totaal bedrag der afschrijvingen en reserves zijn, vandaar dat ook hier de N. I. Escompto Mij. het in vergelijking moet afleggen. De uitzondering hierop maakt de Javasche Bank door het groote crediet, hetwelk haar bijna om niet verstrekt wordt door de nemers harer bankbiljetten; de daardoor verkregen winst stelt haar in staat flink te reserveeren, z o n d e r dat de aandeelhouders of de Koloniale Kas er noemenswaard onder lijden. Hetzelfde kan niet gezegd worden van de H. V. A. Deze schreef af en reserveerde 49 % van de bruto-winst, n a d a t op de exploitatierekeningen harer ondernemingen reeds meer dan voldoende was afgeschreven. Het is onbegrijpelijk, dat aandeelhouders met eene dergelijke afschrijvingswoede hebben genoegen genomen. Ons dunkt althans, dat er alle reden toe bestond, zich daartegen te verzetten, en dit te meer, omdat de Directie het niet eens de moeite waard acht, aandeelhouders mede te deelen, waartoe dergelijke ongemotiveerd hooge afschrijvingen noodig zijn bij een meer dan welvarende maatschappij. De afgeschreven gelden worden bovendien gebruikt om nieuwe zaken te entameeren, zonder dat daarvoor de goedkeuring van aandeelhouders gevraagd wordt. (Het verslag 1916 zegt b.v.: „Wij kochten vier landbouwconcessies gelegen in het Gouvernement Oostkust van Sumatra, gezamenlijk groot 16.802 hectaren ",en stellen U — commissarissen — voor, de koopsom en uitgaven ^ad ƒ 910.622.10 af te schrijven". Ruim ƒ 900.000.— wordt dus van de aandeelhouders competeerende winst afgetrokken zonder hunne goedkeuring, zelfs zonder dat zij mogen weten wat de Directie voornemens is met de gekochte concessies aan te vangen!) Meer ergerlijke terzijdestelling van de rechten van aandeelhouders is —gelukkig —bij Indische maatschappijen nog niet vertoond. — 417 — Wellicht redeneert de Directie der H. V. A.: ja, maar onze aandeelen staan dan ook honderden procenten boven pari en wij hebben aandeelhouders tweemalen ƒ 2.500.000.— in aandeelen cadeau gedaan. Deze redeneering zou niet kunnen opgaan, omdat 1° de Directie niets te maken heeft met den koersstand van de aandeelen der maatschappij; 2°-. één of twee slechte jaren in staat zijn om den koers der aandeelen honderd en meer procenten te doen zakken; 3°. de koers van aandeelen beheerscht wordt door de wet van vraag en aanbod; 4°. alleen insiders de waarde der aandeelen kunnen beoordeelen; 5°. de afschrijvingen geschieden ten koste van andere aandeelhouders, dan zij, die er later de voordeden van plukken. De Kolonialè Bank had om op krachten te komen, zelfs in dit voorspoedige tijdvak nog '/3 van de brutowinst af te schrijven waardoor evenwel toch niet meer dan 8% van het gemiddelde kapitaal ter verdëeling kon gebracht worden. Het volgende staatje geeft aan welke winst onder aandeelhouders en bestuur verdeeld werd en hoeveel aan Reserve- en Ondersteuningsfondsen toegewezen werd. — 419 — — 418 — Uitgekeerd aan Aan- Uitgekeerd TOTAAI deelhouders. aan Houders' I van Winst- , in "/o of oprich- 4 gem. ( tersaan- p. a. | deelen. Javasche Bank . ƒ 10,875.810,68 12,9 ƒ7,213,757,01 ƒ 18,089,567,69 Ncd.-Handel Mij „ 64,575,000,— 9,75 „ 64,575,000,- Ned.-Ind. Escompto Mij „ 8,323,750,— 8,09 „ 8,323,750,— Ned.-Ind. Landbouw Mij.- . . . . „ 19,552.240,— 14,04 „ 4,484,970,— „ 24,037,210,- Ned.-Ind. Handelsbank „ 26,189,119.60 12,75 „ 1,046,621,— „ 27,235,740,60 Internationale -. . . „ 9,602,500.— 9,986, — „ 9,602,500,- Handelsverg. A'dam L 24,025,000,— 13,79* — „ 24,025,000,- Koloniale Bank L 7,434,140,— 6,03 „ 327,565,— ,, 7,761,705,- Cult. Mij. der Verstenl L 14,631,585,— 10,02 L 3,392,621,70 „ 18,024,206,70 * en ƒ 5.000.000.— in aandeelen. Nadat eenmaal door de Directies de jaarlijksche saldi waren opgemaakt, welke voor verdeeling in aanmerking kwamen, werden daarvan door de meeste banken nog afgenomen de bedragen, over het afgeloopen jaar als belasting verschuldigd, in sommige gevallen uitkeeringen aan het personeel, assurantiefondsen enz., ongerekend de bedragen aan ondersteuningsfondsen van het personeel. Uniformiteit is daarbij dus niet te vinden. Wij hebben die extra-afhoudingen van de winst wel in aanmerking genomen bij den vorigen staat, maar niet bij dezen, om tot meer vergelijkbare cijfers te komen; de saldi op nieuwe rekening (1917) alsmede die van 1902 werden daarom ook buiten beschouwing gelaten. Naar verhouding tot de winst keert de Ned.-Ind. Escompto Mij. het meest aan aandeelhouders uit (82.84 %). Het minst keert de H. V. A. uit, de maatschappij met het hoogste Winstcijfer. De aandeelhouders der Javasche Bank hebben de winst te deelen met de Koloniale \ Kas, vandaar dat wij ƒ 7.213.757.01 opnamen als uitgekeerd aan houders van Winst- of oprichtersaandeelen, hoewel het Gouvernement strict genomen geen dergelijke waardepapieren bezit. De Koloniale Bank opende het tijdvak onder verslag met een verlies van ƒ 119.395.351/2, hetwelk dus ten laste van 1903 kwam. iirTrc^BCDn Dotaties aan Reserve- en tswtièupc UITGEKEERD. Onderst, fondsen. TANTIÈMES- . „, • m ia in % in % I in % in % in o/o van m o/ov d. | i v/d. ver- I van de v/d. verde bruto verdeelde | brüt0 deelde bruto deelde Winst. Wmst. | | Winst, winst. | winst. | Winst. 68,75 86,— ƒ 3,920,716,41 14,9 18,64 ƒ 3,011,277,04 11,4 14,3 76,49 95,6 „ 6,595,461,75 7,81 9,47 „ 2,975,205,85 3,5 4.4 82,84 94,86 „ 732,370.90 7.29 8,34 „ 441,292,75 I 4,4 5,— 70,— 93.15 „ 3,330,333,08 9,7 12,9 „ 1,767,047,20 5,1 6,8 77,78 91,72 „ 677,345,52 1.93 2,2 „ 2,447,213.01 7,— 8,2 57,53 78,70 „ 3,052,647,98 18,3 25,- „ 2,556,884.29 15,3 20,9 4l;l0 80,18 „ 8,265,039,15 14,14 27,57 „ 5,950,183,27 10,2 20,— 57,22 86,16 „ 806.454.765 5,95 8,95 „ 1,128,262,45 8,3 12,5 70,= 92,6 „ 2,964,672,81 11,5 15,2 „ 1,430,718,245 5,5 7.3 Desniettegenstaande steekt hare uitkeering toch pngunstig af bij die van de andere banken. Eene mooie uitkeering, ondanks vhet groote kapitaal, geeft de N. H. M. Die van de Ned. Ind. Handelsbank werd sterk beinvloed door de resultaten der N. I. Landbouw Mij., in den vervolge zal dat minder zijn, omdat de verhouding der kapitalen dier maatschappijen zóó veranderd is. De tantièmes bedragen naar verhouding tot de winst het meest bij de Internationale, terwijl die van de H. V. A. zeker ook niet gering zijn. De Commissarissen van de Ned. Ind. Escompto Mij. genieten slechts een vast bedrag van ƒ 3.000.— ieder als tantième; bij alle andere banken hebben zij statutair een percentage in de winst. Behalve het groote winstaandeel aan Directie en Bestuur in Indië toegekend, wordt door de Internationale nog het hoogste percentage van de bruto-winst gereserveerd. In welke mate nu zijn onze Indische Banken bij de Cultures betrokken? De Javasche Bank en de N.-I. Escompto Mij. hebben geen eigen ondernemingen, en hebben ook geen direct aandeel in ondernemingen, terwijl zij zich evenmin belasten met het beheer van plantages. - 420 - De Ned.-Ind. Escompto Mij. verstrekt alleen werkkapitaal aan een paar suikerfabrieken; overigens trekken beide banken slechts indirecte voordeden uit de cultures. Het staatje op pag. 421 geeft een overzicht van het aantal der ondernemingen, waarbij de banken geheel of ten deele betrokken waren op Ult°. 1902 en Ult°. 1916. Onder „eigen Ondernemingen" verstaan wij hier niet slechts ondernemingen welke geheel het eigendom der betrokken banken zijn, doch ook die, waarbij de banken voor een kleiner of grooter deel geïnteresseerd zijn. Bij de Ned.-Indische Landbouw Mij. beschouwden wij de Ned.Ind. Spiritus Mij. als eene enkele onderneming en zulks meer, omdat zij de afvalproducten der suiker als grondstof gebruikt. De Ned.-Ind. Landbouw Mij. is de eenige cultuurbank, welke slechts voor een zeer matig bedrag (nom. ƒ 68.000.—) aandeel heeft in ondernemingen van derden, waarmede zij relaties onderhoudt (hetzij beheer, en|of verkoop producten en|of verstrekking van werkkapitaal). Dit stelt haar op eene gezonde basis tegenover hare relaties. Het minst maakt de Handelsvereeniging Amsterdam werk van relaties, thans bepaalt zij zich tot twee suikerondernemingen; feitelijk is zij door het aan kant zetten harer in- en exportzaken en het zoo sterk beperken harer relatie-ondernemingen, moeilijk meer eene cultuurbank te noemen, zij heeft meer aanspraak op den naam Cultuur-Maatschappij, in elk geval is de titel „HandelsVereeniging" niet meer van toepassing. De grootste cultuuurbank is nog steeds de Ned. Handel Mij.; volledigheidshalve moeten wij nog melding maken van hare suikerfabriek Mariënburg en van eene cacao-onderneming, beide in Suriname, waarmede het aantal harer eigen cultuurzaken moet worden vermeerderd. Hoewel nu het totaal der andere dan suikerondernemingen van de cultuurbanken grooter is, zoo leggen toch de suikerfabrieken het meeste gewicht in de schaal, zooals wij reeds aantoonden bij de behandeling der winst- en verliesrekeningen over het tijdperk onder verslag. De banken zijn zelfs allen in sterke mate afhankelijk van de revenuen der suikercultuur, hetwelk duidelijker zal worden bi] het beschouwen der volgende cijfers (vide pag. 422). Overzicht van het aantal der Ondernemingen, waarbij de banken geheel of ten deele betrokken waren op Ulto. 1902 en Ulto. 1916. \-ü-!f I to I Eigen Ondernemingen. Relatie-Ondernemingen. Totaal. o a m v u m o ■, Andere _ ., Andere „ ., Andere BANKEN. Su,ker- cultures. - Suiker- | cultures. Su,ker- cultures. 1902 1916 1902 1916 1902 1916 1902 1916 1902 1916 1902 1916 I Ned. Handel Mij 14 16 3 — 22 23 7 46 36 39 10 46 Ned. Ind. Landbouw Mij 8 8 2 1 14 17 8 — 22 25 10 1 Internationale 1 — 3 2 8 10 38 ? 9 10 41 ? Handels Verg. Amsterdam .... | 6 14 8 5 4 2 6 — 10 16 14 5 Koloniale Bank . . J 10 12 13 8 — 1 8 37 10 13 21 45 Cult. Mij. der Vorstenlanden ... 10 15 | 11 1 10 5 19 3 20 20 30 4 Totalen .... 49- 6§^ 40 17 58 58 86 ? 107 123 126 ? I 11 111 1902. 1916. Totaal aantal Suikerfabrieken Totaal aantal Suikerfabrieken op Java 183. op Java 186. CULTUURBANKEN. Totale Java-suikerproductie Totale Java-suikeToroductie in picols 14,525,835. in picols 26,843,686. Aantal Aantal I Aandeel in Aantal Aantal Aandeel in L fabrie- bouws v/d de suiker- in pCt. fabrie- bouws v/d de suiker- jinpCt. ken. aanplant. productie. ken. aanplant. productie. Ned. Handel Mij '36 ? 2,752,325 19 39 ? 5,273,305 20 Ned. Ind. Landbouw Mij. ... 22 20,198 1,899,604 13 25 30,302 3,458,623 13 Internationale 9 ? 773,037 5 10 12,320 1,636,140 6 Handels Verg. Amsterdam ... 10 6,396 929,259 6 16 ? 2,936,098 11 Koloniale Bank 10 6,891 758,000 5 13 13,200 1,655,211 6 Cultuur Mij. der Vorstenlanden. . 20 12,958 1,431,773 10 20 19,499 2,885,742 11 107 ? 8,543,998 58 123 ? 17,845,119 67 I KJ I — 423 — Niettegenstaande het totale aantal der op Java in werking geweest zijnde suikerfabrieken slechts met 3 vermeerderd is, van 183 tot 186, is de totale oogst toegenomen van 14J/2 tot 26.8 millioen picols suiker of in den loop van veertien jaren bijna verdubbeld; hieruit volgt, dat ook de productie per fabriek bijna verdubbeld is, hetgeen moet worden toegeschreven aan uitbreiding van het plantrayon der fabrieken, aan keuze van beter riet en niet minder aan vermeerderde extractie. Het aantal met suikerriet beplante bouws steeg van 147 018 in 1902 tot 221.000 in 1916. Hoeveel daarvan voor rekening komt van elke der cultuurbanken konden wij, bij gebrek aan volledige gegevens, slechts gedeeltelijk vermelden. Ons staatje geeft de cijfers van de geheel of gedeeltelijk eigen ondernemingen met die der relatie-fabrieken. Wij zien daaruit, dat van de 183 Javafabrieken er in 1902 niet minder dan 107 onder controle stonden der banken, welke aantal is toegenomen tot 123 van de 186 in 1916. Van die toename moeten er 6 op rekening gesteld worden van de H. V. A., 3 van de N. H. M., 3 van de Landbouw Mij., 1 van de Internationale en 3 van de Koloniale Bank. De H. V. A. vertoont dus de sterkste progressie, hetwelk nog meer spreekt bij de totale suikerproductie, doch waarbij moet bedacht worden dat de in dit tijdvak geopende fabriek Djatiroto verreweg de grootste van geheel Java is. Daardoor is procents-gewijze het aandeel der H. V. A. in de totale suikerproductie ook het meest toegenomen, terwijl dat der andere banken slechts eene geringe vermeerdering aanwijst. Niettemin wijzen de producties der banken op eene tot de totale suiker-productie evenredige toename, waardoor het gezamenlijk productiecijfer eveneens in ons tijdvak verdubbeld is. In 1902 bedroeg het aandeel der cultuurbanken 58 % van den Java-oogst en dit is gestegen tot 67 % in 1916 of van 3/5 tot 2' en daarvan neemt de Ned. Handel Mij. >/5 voor zich alleen in beslag. De Internationale is ongeveer in gelijke mate bij de suikercultuur betrokken als de Koloniale -Bank, met dit onderscheid, dat het eigen aandeel van de eerstgenoemde maatschappij veel kleiner is dan dat van laatstgenoemde. Vergelijken we nu even het geldswaardig bedrag der oogstenin 1902 bedroeg dit ± ƒ 71.800.000.— bij een gemiddelden ver- — 424 — — 425 — koopsprijs van ± ƒ 5.— per picol; voor 1916 zijn die cijfers te schatten op resp. ƒ 295.300.000.— en ± ƒ 11.—. Van die oogstopbrengsten competeerde derhalve aan de banken J 41.700.000.— in 1902 tegen ƒ 198.000.000.— in 1916. Eerstgenoemd jaar leverde alles bij elkander genomen een verlies op van ƒ y2 per picol, terwijl de winst over 1916 bedroeg ongeveer ƒ 5.— per picol. Het jaar 1902 was het laatste jaar sedert 1900 dat aan Indië verlies op de suikercultuur bracht. Het volgende staatje geeft een overzicht van de cultuurbelangen van elke der genoemde banken per ultimo der jaren 1902 en 1916, alsmede van de verhouding dier cultuurbelangen tot het maatschappelijk kapitaal. Onder de eigen belangen zijn opgenomen voor zoover bekend gesteld, de boekwaarde van alle ondernemingen, waarbij de banken geheel of gedeeltelijk betrokken zijn, en|of de aandeelen en obligaties, waaruit de participatie bestaat, doch eveneens slechts de boekwaarde daarvan; voorts het saldo der exploitatie-rekeningen dier ondernemingen onder UIt°. December. De relatiecijfers hebben betrekking op kapitaalschuld plus saldi der exploitatie-rekeningen der ondernemingen van derden, benévens voorschotten op producten. Wij hebben hierbij de Ned.-Ind. Handelsbank opgenomen, omdat haar cultuurbelang bestaat uit haar bezit aan aandeelen Ned.-Ind. Landbouw Mij. Van de totalen moeten feitelijk daarom de cijfers 1 CULTUURBELANGEnJ Verhouding der Cultuur- ' i Maatschappelijk Kapitaal. belangen tot het Maat- BANKEN. Eigen. Relaties. Totaal. schappelijk Kapitaal. 1902. 1916. 1902. 1916. 1902. 1916. 1902. 1916. 1902 in o/0 1916 in o/0 Ned. Handel Mij. . . . ƒ 5,496,053,- ƒ 9,230,003,— ƒ 7,254,470,34 ƒ 8,456,073,70 ƒ 12,750,523,34 ƒ 17,686,076,70 Iƒ 45,000,000,- ƒ 60,000,000- 28,3 29,48 Ned. Ind. Landbouw Mij. .„ 6,368,749,63 „ 7,938,282,47 „ 3,542,074,24 „ 1,162,213,83 „ 9,910,823,87 , 9,100,496,30 „ 9,000.000,— „ 12,000,000— 110,1 75,8 Ned. Ind. Handelsbank. . „ 9,000,000— „ 12,000,000,— I „ —,— „ —— „ 9.000,000,— „ 12,000,000.- „ 7,200,000,— „ 30,000,000— 125,— 40 — Internationale |„ 1,357,535,39 „ 2,001,552,- „ 1.856,292,55 L L409,256,26 „ 3,213,827,94 „ 3.410,808,26 „ 5,000,000,- „ 8,750,000,- 64,3 39,- Handels Verg. Amsterdam.L 6,212,152.97 „ 16,300,293,13 „ 808,164,34 I „ —,— L 7.020,317,31 „ 16,300,293,13 „ 5,000,000,— „ 15,000,000,— 140,4 108.7 Koloniale Bank . . . J 5,191,346,59 „ 8,209,341,03 „ 3,226,497,06 L 3,272,337,17 „ 8.417,843,65 „ 11,481,678,20 „ 5,000.000,- „ 11,000,000- 168,3 104,4 Cult. Mij. der Vorstenlanden. „ 3,007,239,055| „ 8,695,706,24 | „ 4,301,174,79 „ 348,960,27 „ 7,308,413,845j „ 9,044,6§6,51 „ 10,265,000,—| „ 10,265,000 — 71,2 88,1 Totalen. . . ƒ 36,633,076,63= ƒ 64,375,177,87 ƒ 20,988,673,32 | ƒ 14,648,841,23 ƒ 57,621,749,95» ƒ 79,024,019,10 ƒ 86,465,000- 1/147,015,000 — 66,67 53,8 op de Ned.-Ind. Handelsbank betrekking hebbende, worden afgetrokken, daar zij anders dubbel zouden geteld worden. Zuivere cijfers zijn voor de eigen cultuurbelangen der banken niet te geven; zooals gezegd, hebben wij alleen de boekwaarde opgegeven, de werkelijke waarde bedraagt millioenen guldens meer, omdat alle banken op hunne bezittingen zoo ontzettend veel hebben afgeschreven. Toch is het totaal bezit in dit tijdvak met pro resto ongeveer 80 % toegenomen. Het totaal der relatie-debetsaldi onder Ult°. 1916 is belangrijk minder, dan die onder UIt°. 1902; de meer dan mooie winsten in dit tijdvak hebben gemaakt, dat vele cultuur-relaties hun eigen — 426 — werkkapitaal konden fourneeren, zoodat de hulp der banken tot verstrekking van dergelijke fondsen steeds minder behoefde te worden ingeroepen. Hoewel de Ned. Handel Mij. de grootste Indische Cultuurbank is, bedragen hare cultuurbelangen nog slechts ongeveer 30 % van haar maatschappelijk kapitaal. Dat percentage van de Ned. Ind. Handelsbank is geslonken van 125 tot 40 %; zij is meer en meer zuivere bankinstelling geworden, en minder afhankelijk geraakt van de dividenden der Ned. Ind. Landbouw Mij. Het cultuurbelang der Internationale is bijna evengroot als dat der Handelsbank, hoewel zij niet zoo direct bij eigen cultures betrokken is. Bij dezen staat moet verder worden bedacht, dat de verschillende cultuur-ondernemingen op Ult°. December van een jaar nog niet den hoogsten debetstand van dat jaar hebben bereikt, maar toch ook niet het laagste punt, omdat de voorbereidingen voor den nieuwen oogst van suikerondernemingen b.v. reeds grootendeels hun beslag gekregen hebben. ' Hoe de verschillende ondernemingen in de eigen middelen zijn gekomen, is best na te gaan uit de verhouding der cultuurbelangen tot het maatschappelijk kapitaal der zuivere cultuurbanken. Ons staatje toont echter voldoende aan, om te constateeren, dat allen een overwegend belang hebben bij de cultures en wel het meest, zooals wij boven deden zien, bij de suikercultuur. Het eigen bezit der Ned. Handel Mij., Ned. Ind. Landbouw Mij., Koloniale Bank en Cultuur Mij. der Vostenlanden bestaat bijna uitsluitend uit suiker-ondernemingen; alleen de Handels Verg. A'dam maakte ook in eenige mate werk van andere cultures (vezels en tapioca). De vraag, hoe het met de suikercultuur voor Java na den oorlog zal gaan, is derhalve eene belangrijke vraag voor onze Cultuurbanken. De cultuur van rietsuiker is in de laatste jaren over de geheele wereld sterk toegenomen, zoodanig zelfs, dat zij de beetwortelcultuur heeft overvleugeld. Wanneer de vrede hersteld is, en Europa weer als vóór den oorlog begint bietsuiker te fabriceeren, kan het niet anders of er moet eene sterke concurrentie ontstaan tusschen biet- en rietsuiker, — 427 — waarbij de rietsuiker altijd meer of minder in de verdrukking komt door de hooge vrachten. Die concurrentie zal des te sterker worden, omdat de opzegging van de Brusselsche Conventie tegen 1 September 1917 door Frankrijk is geschied. Bij de vijandige houding tusschen de volkeren van Europa, welke nog jaren na den oorlog zal voortduren, is het onaanneembaar dat eene nadere suikerconventie zal worden aangegaan, o.i. bestaat niet de minste kans op eene nadere internationale overeenkomst. Ten einde de eigen industrie te bevorderen, zullen de Regeeringen weer evenals vóór 1902 aan de bietsuiker diverse faciliteiten toestaan, terwijl Engeland zeker zooveel mogelijk de eigen koloniën zal begunstigen. Een en ander doet een scherpen strijd tusschen riet- en bietsuiker in de toekomst verwachten, met onvermijdelijk lage suikerprijzen, omdat bovendien het verbruik in Europa door de verarming der bevolkingen tengevolge van den ooriog zal afnemen, vergeleken bij het verbruik vóór den oorlog. Onze suikercultuur heeft tegenover die donkerte wel eenige lichtpunten aan te wijzen. Ten eerste zijn de fabrikanten door de mooie jaren vanaf 1902 in staat gesteld voor eigen werkkapitaal en voor groote reservefondsen te zorgen. Ten tweede is de productie economisch opgevoerd. En ten derde is door toevallige omstandigheden eene samenwerking verkregen, welke ongeveer 3/4 van het suikerbelang in Indië beheerscht. Dit laatste vooral achten wij van zeer veel gewicht voor de toekomst. Die samenwerking ontstond uit de afscheepmoeilijkheden in 1917, tengevolge waarvan vele Chineesche suikerkoopers niet aan hunne verplichtingen konden voldoen d.w.z. opnemen de suiker, uit oogst 1917, welke zij in 1916 gekocht hadden. De Java suiker Vereeniging ontwarde den chaos, door de veejvuldige ingebreke blijving der Chineesche koopers ontstaan, en constitueerde zich als een verkooplichaam voor de aangesloten suikerfabrikanten. De Handelsverg. Amsterdam weigerde tot de Vereeniging als lid toe te treden, doch de andere Cultuurbanken gingen samen, en successievelijk voegden zich diverse andere suikervennootschappen, firma's en fabrieken bij hen, zoodat de Vereeniging de markt van haar artikel op Java kan beheerschen. De Statuten der Javasuiker-Vereeniging luiden: — 428 — Art. 1. Naamenzetel. De vereeniging draagt den naam van „Jav&suiker-Vereeniging" en is gevestigd te Semarang. Art. 2 Doel. 1. De vereeniging heeft ten doel: de behartiging van de belangen harer leden, voor zoover die betrokken zijn bij den verkoop van en den handel in op Java geproduceerde suiker en bij de afwikkeling van daarop betrekking hebbende transacties. 2. Zij tracht dit doel te bereiken door alle wettige en gepaste middelen. 3. Zij kan zich belasten met den verkoop van suiker. Art. 3. Duur. 1. De vereeniging is aangegaan voor den tijd van drie jaren, welke geacht worden te zijn aangevangen op den lsten Juli 1917. 2. Zij kan na het einde van dien termijn verlengd worden krachtens besluit eener algemeene vergadering en behoudens de dan eventueel vereischte goedkeuring. 3. Zij kan tusschentijds worden ontbonden krachtens besluit eener algemeene vergadering. Art. 4. Leden. 1. De vereeniging bestaat uit een onbepaald aantal leden. 2. Leden kunnen zijn natuurlijke of rechts-personen, eigenaren of exploitanten van één of meer suikerfabrieken op Java, of andere belanghebbenden bij den handel in of verkoop van Javasuiker. 3. Degeen, die als lid wenscht toe te treden — buiten de oprichters— doet daartoe'schriftelijk opgave aan het bestuur der vereeniging, hetwelk over de toelating beslist, met beroep, ingeval van weigering, op de algemeene vergadering. 4. Bij toetreding tot het lidmaatschap verbindt men zich voor de in artikel 3, alinea I, aangegeven periode. Art. 5. Bestuur. 1. De vereeniging wordt bestuurd door een bestuur, bestaande uit een voorzitter, een onder-voorzitter en vier leden, welke voor onbepaalden tijd worden gekozen door de algemeene vergadering, en als hoedanig ook rechtspersonen kunnen worden aangewezen. Bestuursleden worden door de algemeene vergadering ontslagen. 2. In tusschentijdsche vacatures wordt door het bestuur voorzien, onder nadere goedkeuring van de eerstvolgende algemeene vergadering. — 429 — 3. De voorzitter en twee der bestuursleden moeten te Semarang gevestigd zijn, terwijl de onder-voorzitter en de overige bestuursleden te Soerabaja gevestigd moeten zijn. 4. Bij^de oprichting is het bestuur samengesteld als volgt: J. W. Wallbrink, 'agent der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Semarang, voorzitter. W. E. van Heukelom, vertegenwoordiger der NederlandschIndische Landbouw Mij. te Soerabaja, ónder-voorzitter^ F. J. Gentis, directeur-voorzitter der N. V. Kooy & Co's administratiekantoor te Soerabaja. J. van Burg, agent van de Cultuur Maatschappij der Vorstenlanden te Semarang. W. Labohm, hoofdagent van de Koloniale Bank te Soerabaja. J. W. Verwey, lid der firma Mirandolle Voute & Co. te Semarang, leden. 5. Het bestuur wordt bijgestaan door een of meer secretarissen, die het zelf benoemt en ontslaat en wier bezoldiging het vaststelt. 6. Het is bevoegd, de uitoefening zijner functies geheel of gedeeltelijk op te dragen aan een of meer gedelegeerden, die doorliet bestuur benoemd en ontslagen worden en wier bezoldiging door het bestuur wordt vastgesteld. Art. 6. Bevoegdheid. 1. Het bestuur vertegenwoordigt de vereeniging zoo in als buiten rechten, voor alle daden zoo van eigendom als van beheer, geene uitgezonderd. 2. Het is bevoegd, alle nuttig geoordeelde voorzieningen te treffen, met inachtneming der statuten van het huishoudelijk reglement en van de besluiten der algemeene vergadering. Art. 7. Dagelijksch bestuur. 1. De voorzitter met de beide te Semarang gevestigde bestuursleden vormen het dagelijksch bestuur. 2. Het dagelijksch bestuur is bevoegd tot alle daden in artikel 6 ter competentie van het bestuur gebracht, indien dat dagelijksch bestuur van oordeel is, dat raadpleging van de overige bestuursleden een der vereeniging schadelijk tijdverlies zou veroorzaken. Het geeft van elk dergelijk besluit onmiddellijk kennis aan de overige bestuursleden. Art. 8. Vertegenwoordiging. 1. Het bestuur wordt voor alle handelingen vertegenwoordigd door den voorzitter of den onder-voorzitter met een der leden. — 430 — 2. Bestuursleden kunnen zich, onder hun verantwoordelijkheid door gemachtigden doen vertegenwoordigen. 3. Het bestuur heeft in Nederland een permanenten vertegenwoordiger, die te Amsterdam is gevestigd en die wordt bijgestaan door een commissie van advies, welke gekozen wordt door en uit de in Nederland gedomicilieerde eigenaren en exploitanten van één of meer suikerfabrieken op Java, leden der vereeniging. Art. 9. Vergaderingen. 1. Algemeene en bestuursvergaderingen worden gehouden waar en wanneer het bestuur zulks dienstig oordeelt, en door den voorzitter of bij diens ontstentenis door den onder-voorzitter en bij ontstentenis van deze door het oudste bestuurslid in jaren voorgezeten. 2. Het bestuur is tot het bijeenroepen eener algemeene vergadering verplicht op schriftelijk verzoek van tenminste drie leden, met opgaaf der punten, waarvan behandeling wordt gewenscht. 3. Bestuursvergaderingen zijn slechts wettig, indien daarin tenminste vier bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Algemeene vergaderingen zijn slechts wettig, indien het aantai aanwezige leden niet-bestuursleden, meer bedraagt dan het aantai aanwezige bestuursleden. Art. 10. Stemrecht.. 1. In alle vergaderingen .wordt beslist bij gewone meerderheid van stemmen. Ingeval van staking van stemmen heeft de voorzitter de beslissing. Het stemrecht in de algemeene vergadering wordt door de leden in dier voege uitgeoefend, dat ieder lid, indien het een lid-producent betreft —één stem uitbrengt voor elke 1000 (duizend) pikols suiker ongeacht kleur of qualiteit welke geproduceerd werden door de aan dat lid in eigendom toebehoorende of door hem geëxploiteerd wordende fabrieken op Java, doch met uitzondering van de suiker, die op 3 Juli 1917 afgerekend was. Andere leden dan ledenproducenten hebben het recht op één stem voor elke 1000 pikols Java-suiker (ongeacht kleur of qualiteit), waarvan zij op het tijdstip van toetreding tot de vereeniging houders zijn. 3. Als basis voor de berekening van het stemrecht der producenten geldt de productie der fabrieken voor den oogst 1916, volgens de opgaaf der betrokken ledén, gebaseerd op het gewicht .volgens hun verkooprekeningen en afgerond op hoeveelheden van 1000 pikols, met verwaarloozing van het overschot. 4. Ingeval van verschil of niet-opgave beslist het bestuur. — 431 — 5. Bij een stemming, die de verbintenissen van een lid jegens de vereeniging zelve betreffen, brengt dat lid geen stem uit. Art. 11. C o n t r i b u t i e. 1. Alle leden zijn gehouden tot betaling eener jaarlijksche contributie, welke bij den aanvang van het vereenigingsjaar verschuldigd is en welke door de leden betaald wordt naar rato van het aantal pikols suiker, waarvoor het stemrecht wordt uitgeoefend. 2. Zij, die na de oprichting der vereeniging als leden worden toegelaten, zijn contributie verschuldigd, alsof zij bij de oprichting der vereeniging als lid waren toegetreden. 3. Jaarlijks wordt door de algemeene vergadering vastgesteld het bedrag per 1000 pikols suiker als in artikel 10 omschreven, hetwelk als contributie over dat jaar verschuldigd is. 4. Bij toetreding tot het lidmaatschap verbindt men zich voor de in artikel 3, alinea 1, aangegeven periode. 5. De contributie bedraagt minstens ƒ 15.— per 1000 pikols per jaar en wordt voor het eerste vereenigingsjaar bij deze op dat bedrag vastgesteld. Art. 12. Huishoudelijk reglement. De algemeene vergadering stelt een huishoudelijk reglement vast, onder meer tot regeling van de bevoegdheden van het bestuur. Art. 13. Wijziging.der statuten. 1. Tot wijziging dezer statuten en verlenging van den duur der vereeniging kan alleen worden besloten, indien zich een meerderheid daarvoor verklaart, welke minstens 60 % vertegenwoordigt van het aantal pikols suiker, waarover wordt gecontribueerd. 2. De voorstellen tot wijziging der statuten moeten minstens 14 dagen tevoren volledig bekend zijn gemaakt aan alle leden. Art. 14. Ontbinding. 1. Tot ontbinding der vereeniging kan alleen worden overgegaan op dezelfde wijze als voor de wijziging der statuten voorgeschreven, wordende in geval tot ontbinding besloten, tevens geregeld de wijze van liquidatie en de bestemming der overblijvende bezittingen. 2. Tot ontbinding der vereeniging kan niet worden overgegaan, zoolang niet alle suiker, waarvan zij den verkoop heeft op zich genomen, is gerealiseerd. — 432 — Ongetwijfeld is door het tot stand komen der Vereeniging veel gewonnen. Nauwe aaneensluiting van producenten is in den regel voor hen een voordeel, en dit te meer in donkere tijden. Zij was niet alleen noodig, om een eind te maken aan den chaotischen toestand, waarin dolzinnige speculatie van Chineezen de belanghebbenden bij de suikercultuur op Java gebracht had, maar ook om het hoofd te bieden aan de koopers, die, tot een zeer klein aantal ingeslonken, van de gelegenheid gebruik maakten om den prijs der suiker te drukken. Het is nu de tijd nog niet om een juist oordeel te kunnen uitspreken omtrent de werking der Vereeniging; zooveel is echter zeker, zij heeft fabrikanten in 1917 voor eene ernstige crisis behoed, en daardoor eene onmiddellijk sterke prijsinzinking der suiker voorkomen. Zoolang de hooge suikerprijzen golden, bestond er voor de fabrikanten niet veel aanleiding om hunne zintuigen te scherpen op het bedenken van middelen om de productiekosten aanmerkelijk te verlagen. Dit zullen zij echter wèl moeten doen, zoodra de verkoopprijs der suiker aanmerkelijk daalt, zooals wij verwachten, dat geschieden zal, nadat geregelde toestanden na den oorlog herboren zijn. In de periode van afwisselende, maar meest lage prijzen van 1885 — 1902 was bezuiniging op de productiekosten een gebiedende eisch voor de suikercultuur op Java en de fabrikanten hebben daardoor die kosten langzamerhand tot een minimum weten terug te brengen; dank zij vooral de goedkoope Inlandsche werkkrachten, en de aangebrachte verbeteringen, zoowel in den aanplant als in • de fabrikatie, werd de kostprijs teruggebracht, zeggen wij tot ƒ 6._ per picol suiker. De jaren 1912, 1913 en 1914 waren abnor- < maal wegens de droogte; de over die jaren berekende gemiddelde kostprijs zou daarom geen basis kunnen opleveren voor den kostprijs na den oorlog, evenmin als de jaren 1915 en 1916 daarvoor kunnen dienen, omdat de oorlog eveneens abnormale toestanden in het leven riep. Ten deze noemen wij slechts gebrek aan meststoffen en duurte van alle mogelijke materialen en grondstoffen, terwijl niet mag vergeten worden, dat vernieuwingen en verbeteringen aan machinerieën, niet of onvoldoende plaats hadden, wegens de duurte, den langen tijd van levering, dan wel gebrek aan afscheepruimte. Na den oorlog zal echter alle verzuim moeten worden ingehaald en dat brengt in de eerste jaren hooge kostprijzen te weeg! Daar- — 433 — voor werd door goede fabrieken echter reeds veel gereserveerd. Het karakter dier reserves is iets afwijkend van de gewone beteekenis, daaraan toegekend. Immers de reserves behoeven in vele gevallen niet te worden aangesproken; met bovenbedoelde reserves is dat wèl het geval; daardoor kunnen zij gelijk gesteld worden met „te betalen onkosten". Er zijn echter twee omstandigheden, welke zwaarder zullen wegen en waardoor de productiekosten niet onaanzienlijk duurder zullen zijn. De suikerfabrikanten zijn sedert einde 1914 verwend; voor hun product werd een hooge prijs betaald en onvermijdelijk is daarvan het gevolg, dat niet die zuinigheid betracht wordt, welke noodig is, om debet en credit te doen kloppen in benarde tijden. De suikercultuur wordt hoofdzakelijk gedreven op gehuurde gronden. Nu is het niets meer dan natuurlijk, dat de verhuurder de huur opslaat, zoodra het den huurder naar den vleeze gaat. Zelfs dè huurder is onder die omstandigheden bereid concessies te doen. Doch eenmaal de huur verhoogd zijnde, kost het ontzaglijke moeite om ze weer te doen dalen, zoodra eene daling meer dan gewenscht is voor den huurder. De enorme vraag naar gronden op Java sinds 1911 heeft reeds eene aanmerkelijke stijging der huren teweeg gebracht voor de oorlog begon, en de sedert bedongen suikerprijzen stelden de huurders in staat een veel hoogere huursom te betalen! De verhuurders wisten natuurlijk van hunne rechten en van de verbeterde omstandigheden der huurders partij te trekken, met het gevolg, dat de productiekosten van een picol suiker niet onaanzienlijk verhoogd werden. Daalt nu de suikerprijs," dan zullen ongetwijfeld de verhuurders van gronden niet bereid gevonden worden, om de huursom eene evenredige daling te doen ondergaan. Hoe langer grond voor eenzelfde cultuur wordt gebezigd, hoe meer meststoffen noodig zullen zijn om gelijk rendement te behouden. Ook daarom zullen de productiekosten noodwendig moeten stijgen. Bij dit alles komt, last not least, de voortschrijdende volksontwikkeling! De Inlander wenscht eene behoorlijke betaling voor de gepraesteerde diensten; met de reeds jaren her betaalde loonen kan hij niet tevreden zijn omdat zijn budget verhoogd is. De arbeid moet dus duurder betaald worden, en de kostprijs der suiker wordt in overeenstemming daarmede verhoogd. — 434 — Summa summarum kunnen wij dus zeggen, dat na den oorlog een picol suiker veel meer op Java zal kosten dan voorheen. De verkoopsprijs richt zich niet naar de productiekosten, doch eenvoudig naar vraag en aanbod! Wanneer dus de verkoopsprijs lager wordt, zal gestreefd moeten worden naar verlaging der productiekosten. Hoe zullen nu die kosten omlaag kunnen gebracht worden.' Verlaging van huur mag niet verwacht worden. What else? Verlaging der arbeidsloonen? De onderlinge vraag om arbeidskrachten door de verschillende cultures stelt ten deze de grenzen, en hierbij dient niet vergeten te worden, dat ook de arbeiders grenzen stellen, en die grenzen zijn aanmerkelijk hooger, dan vóór den oorlog. Het gevolg zal zijn, dat de suikercultuur noodgedwongen, meer aandacht zal schenken aan „mechanischen arbeid", d.i. het gebrek aan handen zal trachten goed te maken door allerlei machinerieën. Nu kosten machinerieën altijd geld, en dit geld, ofschoon het over eenige jaren verdeeld wordt, is niet in staat om de productiekosten neer te duwen. Een ander gevolg der veranderde ideeën is de verhooging der Gouvernementsuitgaven voor allerlei doeleinden in het welbegrepen belang van den Inlander. Hoe komt de Regeering aan die middelen? Reeds dikwijls zijn stemmen opgegaan om een uitvoerrecht op suiker te heffen, en het zal ons niet verwonderen, wanneer binnen een niet al te lang tijdsbestek daartoe besloten wordt. In aanmerking nemende, wat door de suikerfabrikanten in vroeger tijd reeds gedaan werd om goedkooper te kunnen produceeren, mag verwacht worden, dat in die lijn nog meer gedaan zal worden, zoodra de nood aan den man komt, doch voor alles is tijd noodig, wellicht verloopen weer jaren voor afdoende hulp verkregen is. Intusschen wordt met te hooge kosten, wellicht met verlies gewerkt. De speculatie in producten mag als regel beschouwd worden in het voordeel te zijn van den producent; de suikerprijzen zouden in 1915 en 1916 hoogstwaarschijnlijk nooit zoo hoog geweest zijn zonder de speculatie, welke als bekend, welig tierde. De z.g. suikercrisis" in 1917 heeft het aantal speculanten tot een minimum gereduceerd. Afgescheiden van het in dit jaar door de fabrikanten geleden verlies, mag het uitschakelen van al die speculant- — 435 — koopers geen voordeel voor den producent geacht worden. Het heeft eene goede zijde gehad; het optreden der Engelsche Regeering heeft in verband met de crisis geleid tót de oprichting der Javasuiker-vereeniging; de verschillende verkoopers van suiker zijn daarbij tot een geheel vereenigd, althans tot een zeer beperkt aantal teruggebracht. Het dringende aanbod van suiker wordt daardoor in volgende jaren gecoupeerd; wanneer die vereeniging blijft bestaan, kan zij ontegenzeggelijk veel goeds voor de Java-suikerfabrikanten verrichten. Dit nut kan nog grooter worden, indien zij niet alleen als verkoops- maar later ook als inkoopscentrale wenscht te fungeeren (voor de aanschaffing in het binnen- en|of buitenland van alle benoodigdheden van den fabrikant) bovendien als controleerend lichaam; waardoor als het ware heel Java eene groote suikerfabriek wordt, uit diverse afdeelingen bestaande. Bovendien wil het ons voorkomen, dat de suikerfabricatie den weg op moet door Djatiroto aangegeven, d.w.z. eene groote uitgestrektheid aanplant moet worden vermalen in eene groote fabriek. Het meerendeel der thans bestaande suikerfabrieken zal vermoedelijk in de toekomst blijken van te weinig capaciteit te zijn om den strijd om het bestaan te kunnen volhouden. Eigenaars zouden derhalve weer' evenals vóór 1900 geschiedde, enkele fabrieken moeten sluiten en haar aanplant doen vermalen in eene andere fabriek, welke desnoods in capaciteit zou kunnen vergroot worden o.a. met gebruikmaking der machinerieën van de gesloten fabrieken. In den tegenwoordigen tijd meent men al eene mooie fabriek te hebben, wanneer zij de daarbij behoorende aanplant van 1000 bruto bouws kart verwerken; dit cijfer zou echter moeten worden opgevoerd tot 4 è 5000 bouws. Hierbij is echter de groote moeilijkheid, dat zelden zulk een complex van gronden op Java in handen is van één eigenaar, of liever gezegd, huurder. Reeds nu wordt veel strijd gevoerd tusschen suikerfabrikanten onderling om zich van de benoodigde gronden te voorzien, en dikwijls is deze omstandigheid oorzaak, dat eene fabriek moet blijven doorwerken met een kleinen aanplant, waardoor de productiekosten zelfs thans te hoog zijn. De contracten regelende de belangensfeer bij gronden tusschen naburige ondernemingen zijn vele in aantal en dit kon niet anders, omdat een algemeen streven naar uitbreiding van aanplant bestond^ — 436 — Die strijd zal ongetwijfeld hel oplaaien, zoodra de suikerprijs daalt en de fabrikant in vermeerdering van productie vermindering zijner kosten moet zoeken. Prevention is better than cure, — zou het daarom geen aanbeveling verdienen om reeds nu te trachten te komen tot eene meer rationeele verhouding tusschen aanplant en fabriek? Het is begrijpelijk, dat ieder fabrikant liefst zoo lang mogelijk zijn eigen zaken drijft, maar in vele gevallen zal vereeniging van twee of drie suikerfabrieken tot ééne, in de practijk weinig bezwaar opleveren. Immers die twee of drie eigenaars hebben een gemeenschappelijk doel en een gemeenschappelijk belang, en waar geen van allen op zich zelf sterk genoeg zou zijn, om in tijden van tegenspoed het hoofd boven water te houden, ligt eene vereeniging van hun bedrijf op hun weg, en dan is het altijd beter minnelijk tot eene schikking te komen, dan daartoe gedwongen te worden. De groote cultuurmaatschappijen hebben het belang bij een grooteren aanplant dan bij de tegenwoordige toestanden op Java mogelijk is, reeds ingezien; de Handelsvereeniging Amsterdam neemt proeven met suikerriet op Sumatra en de Ned. Ind. Landbouw Maatschappij heeft niet voor niets haar kapitaal in 1916 van 10 op 12 millioen gulden gebracht. Die groote maatschappijen hebben door langdurige practijk de noodige ervaring van de suikercultuur op Java opgedaan en daar zij die ervaring met goud hebben moeten betalen, zoeken zij hun toekomst liever in de suiker, dan in andere cultures, welke zij nog grondig zouden moeten leeren beoefenen. Dit is dan ook de reden, waarom zij steeds de risico van de suikercultuur willen blijven loopen, doch dan op een grootere basis, dan op Java mogelijk is. Wij zijn derhalve van meening, dat de dreigende ongunstige omstandigheden voor de Javasuikercultuur het meest afdoende zouden zijn te bezweren door uitbreiding van aanplant en fabriekscapaciteit, en zoo dit in de practijk niet mogelijk is, door samenvoeging van een of meer fabrieken tot één. Cuba (en Suriname) geven ons hierbij het voorbeeld: zeer groote grondcomplexen worden daar beplant met suikerriet, doch de fabrikatie geschiedt slechts in weinige, maar dan ook evenredig groote fabrieken. Alleen op die wijze is de concurrentie met den beetwortel en de rietsuiker in andere koloniën aan te binden en met succes te — 437 — bestrijden; de mechanische arbeid moet meer en meer op denvoorgrond treden; onze goedkoope Inlandsche werkkrachten, waardoor wij lange jaren een voordeel hadden op het buitenland,, komen ons te ontvallen; wij hebben dus tijdig voor vervanging te zorgen en deze kan alleen in mechanischen arbeid gevonden worden. De met suikerbieten beplantbare oppervlakte is in Europa en in Amerika beperkt; de grond heeft daar eene veel grootere waarde dan in Ned.-Indië. Maar dit voordeel mogen wij ons dan ook niet laten ontgaan, anders zouden wij in den strijd tegen den beetwortel het onderspit moeten delven. De groote afstand moet voor onze suikercultuur bijzaak worden en dat is alleen te bereiken door een grootbedrijf. Kan men door overeenstemming komen tot eigen stoomschepen, a la bonne heure; de gelegenheid om afzetgebied voor de Javasuiker te bekomen, zal er op verbeteren, doch de hoofdzaak achten wij dit niet. Evenmin zien wij veel heil in eene aansluiting bij Cuba. In de eerste plaats toch zorgt elk productieland voor zichzelf, en Cuba is zooveel gunstiger gelegen, dat het meer dan twijfelachtig is, of de suikerfabrikanten een samengaan met Java gewenscht zouden achten, en in de tweede plaats produceert Cuba goedkooper dan Java door de mechanische arbeidskracht, en het geringer aantal fabrieken bij grooten aanplant. Wij kunnen ons zeiven geluk wenschen met de suikercrisis, omdat deze de Javasuikervereeniging te voorschijn bracht. Er is echter voor die vereeniging nog.eene schoonere taak weggelegd (en deze hebben wij getracht te schetsen), door hare medewerking te verleenen tot zooveel mogelijk belangen-samensmelting, want alleen daarvan hangt de toekomst van de Java-suikercultuur af. Samenwerking en samensmelting dient dus het programma te zijn van alle suikerfabrikanten op Java. Het is wel interessant even na te gaan, in welke mate de voorspoed onzer Indische Banken in de koersen der aandeelen tot uitdrukking is gekomen. De gegevens daaromtrent zijn neergelegd in het volgende staatje der koersen ter beurze te Amsterdam genoteerd. — 438 — Koersen 1902. Koersen 1916. AANDEELEN. ~ — ;—! —r— — Laagste. Hoogste. Laagste. Hoogste. Javasche Bank 165 180 243 272 Cert. Ned. Handel Mij. . . 1363/„ 148'/4 152'/2 210 Ned. Ind. Escompto Mij. . . 106 112 1143 4 1 36 Ned. Ind. Handelsbank ... 64 80 178 225 Internationale 71 77 181 230 Handels Verg. Amsterdam . . 101 108 290 460 Koloniale Bank gewone . . 32 43 ( \\g 1733'« preferente. . 46 64'/2 S Cult. Mij. der Vorstenlanden gewone . . 30 46 1177470 1909 40,793.31 636370.44 1.000- - - 4 - 40,10 ^32 ^4,70 92 %$gl SgSS SS- - 6.5;63 4.- 26.886,88 40,80 5,388.83 13,284,28 ion «77 7^4 V\ 700— — 615.63 4,— 117,65 36,60 4,788.8.3 14,zdj,uj 94 SfsIS eSmS «ft- - 615,63 4'.- 25.000- 109.90 4,188,83 15.256.7J 1915 59114.32 627.358,74 500- - 615,63 4- 15,275,- 65,10 3.588,83 7.363,03 1916 18,574,13 683,993,58 400,^- - 615.63 - 69,- 2,988,83 19,826,31 I I BALANSEN. Crediteuren BALANSEN. Uitstaande Pandbrieven. r o__."-..J r\-.. n Reserve Div. Reserve repa- Jaren. Kapitaal. Reservefonds. Crediteuren. Saldo Winst. 40/0 5% Debiteuren. • ratiekosten." I : I l 1892 . 113,500.— — — 2.286,— — 201,17 — 1893 f 159,000,— — — 10,058,24 — 1894 -£ — 258,000,— — 14,757,— — 161,68 1895 296.000,— 38,032,73 — — , 500,— 1896 36,000,— 285,000,— 30,346,50 — 300— — 1897 I. 149,500,— 215,000,— 57,240,50 — 112,27 — 1898 8 246,000,— 135,000,— 45,773,50 — 370,02 — 1899 £ 327,000.- 55,000,— | 290,70 66,966,— — — — 1900 8 446,000,— — 690,70 24,202,— — 2,20 — 1901 1 532,500,— 1,374,07 19,420,66 — 104,13 — 1902 590,000,— 41,400,— 19,726,60 • 22,089,15 615,63 53,27 — 1916 ^ 590,000 — 41,400,— 21,674,18 22,578,48 615,63 199,19 - i co i- — 464 — Bij de thans vigeerende statuten, dateerende van 1903, wordt de winst verdeeld a.v.: 25 % aan het Reservefonds 20 „ „ aandeelhouders 20 „ „ directeuren 30 „ „ commissarissen 5 „ „ gedelegeerde van aandeelhouders. 100 %. De dotaties aan het reservefonds vingen aan in 1899 en bedroegen in totaal ƒ 22.081.76 Verjaarde coupons en dividenden kwamen vóór 1913 ten voordeele der Winst- en Verliesrekening, daarna aan het reservefonds, dat daardoor vergroot werd met » 185.50 ƒ 22.267.26 Met de effectenbelegging van dit fonds werd verloren m • » 593.08 zoodat het onder Ult°. 1916 bedroeg ƒ 21.674.18 Het fonds was belegd in Certificaten Ned. Bank, id. Ned. Werk. Schuld en verder in solide obligaties. De gekweekte rente komt aan de Winst- en Verliesrekening ten goede. De crediteuren bestaan uit: uitgelote pandbrieven, onbetaalde coupons en dividenden (ook die over het verslagjaar) alsmede de uit te keeren tantièmes aan directie, commissarissen en gedelegeerde. De Bank had onder Ult°. 1916 slechts één perceel in bezit, in 1909 door executie eigendom geworden, telken jare konden daarop de revenuen ad ƒ 600.— afgeschreven worden, zoodat het pand nu nog te böek staat voor ..,.....ƒ 2.988.83 Tot en met 1901 werden hypotheken geplaatst tot een bedrag van , ƒ 1.236.560 waarop tot dien datum werd afgelost . . . . „ 688.987.08 Voor de bedragen der verleende hypotheken zie men de desbetreffende kolom op de balansen (debiteuren). Vanaf 1907 geven de jaarverslagen nog de volgende bijzonderheden: — 465 - | ' ] [Totaal uitstaand! Getaxeerde Afgelost in den Geplaatst in den bedrag onder waarde der jaren. | loop v/h jaar. loop v/h jaar. UIto- v/n Jaar verbonden (zonder rente), onderpanden. 1907 — — ƒ 657,768,53 — . 1908 | ƒ 66,151,36 ƒ 39,000,- | , 630,617.17 ƒ 1,341,952,— 1909 I , 103,055,03 . 98,350— „ 625,912,44 „ 1,299,906 — 1910 „ 135,316,91 „ 89,650- „ 580,245,23 „ 1,246,681- 1911 „ 90,687,66 „ 100.400,- „ 589,957,57 „ 1,245,739,— 1912 „ 117.821,57 .„ 152,950- „ 625,086- „ 1,288,965- 1913 „ 70,158,75 „ 112.150,- „ 667,077,25 „ 1,392,465,- 1914 „ 88.050,— „ 50,500— „ 629.527,25 „ 1.339,355,— 1915 „ 103.53'.- „ 92,100- „ 618,096,25 , 1.268,925- 1916 „ 174.180.- „ 230,000- „ 673.916,25 „ 1.535,587,- ƒ 948.952.28 ƒ 965.100,— Hieronder komen ook voor tweede hypotheken, doch deze worden slechts dan- verstrekt, wanneer op de oorspronkelijke hypotheken reeds aan de bank zooveel is afgelost, dat die 2e hypotheek zonder bezwaar kan verleend worden. Onder Ult°. 1916 bedroeg dus de getaxeerde waarde der panden, waarop door de N. 1. Hypotheekbank hypotheek was gegeven ||' ƒ 1.535.587.— Wanneer men hierbij voegt de beschikbare middelen, de waarde van het meubilair, de aanwezige zegels, de boekwaarde van het pand te Tjimahi en het belegd reservefonds en van dit totaal aftrekt de vorderingen van Diverse Crediteuren, pro resto dus | 19.279.79 dan verkrijgt men een bedrag van ƒ 1.554.866.79 als onderpand voor de richtige inlossing van het totaal der.in omloop zijnde pandbrieven per Ult°. 1916 ten bedrage van ƒ 631.400.—. Hieruit blijkt, dat de soliditeit der pandbrieven van de N. I. Hypotheekbank boven twijfel verheven is. Als meerdere zekerheid heeft de bank nog eene vordering groot ƒ 450.000.— op hare — 466 — aandeelhouders, die slechts 10 % op hunne kapitaaldeelname stortten, doch voor de overige 90 % aansprakelijk blijven. Pandbrieven zijn dus een uitstekende geldbelegging voor iemand, die met eene bescheiden rente tevreden is en aan soliditeit hecht. De periodieke uitloting tot parikoers maakt hem minder afhankelijk van de waarde, aan de pandbrieven op de beurs toegekend. Het komt ons daarom voor, dat de pandbrieven te weinig bij het publiek en vooral bij het Indische publiek bekend zijn. Pandbrieven zijn volkomen gelijk te stellen met obligaties, wellicht dat er meer koopers zouden gevonden worden, wanneer de naam „pandbrief" werd vervangen door „obligatie"; immers het bekende trekt meer aan, dan het onbekende. HOOFDSTUK XVII. SPAARBANKEN. Tegen het midden der vorige eeuw begon zich in Nederland een andere geest te openbaren ten aanzien van de Koloniën. Voor dien huldigde men de theorie: een land heeft koloniën om er zooveel mogelijk voordeel van te trekken. Het Regeeringsreglement in 1854 in werking gesteld, gaf de richting aan, waarin Ned.-Indië moest bestuurd worden. Een der voornaamste bepalingen daarvan was de geleidelijke afschaffing van alle dwangcultures, waaruit noodwendig moest voortvloeien eene meer menschwaardige behandeling en de opheffing van den Iniander. Een volk, dat eeuwenlang geknecht is geweest, kan echter zoo maar niet in eens op de hoogte der moderne beschaving gebracht worden, dat resultaat is eerst na tientallen van jaren en met geleidelijke overgangen te bereiken. Alle overdrijving ten deze schaadt, en brengt daarom veel meer kwaads, dan goeds teweeg. Nu mag het niet ontkend worden, dat het Gouvernement van Ned.-Indië sedert 1854 zeer veel in het belang van de Inlandsche bevolking gedaan en haar bestaan aanmerkelijk verlicht heeft. En de vooruitgang heeft geleidelijk plaats gehad; alleen mag de opmerking niet achterwege blijven, dat de ethische richting, op aandrang van Nederland, in de laatste jaren bij het Indische bestuur teveel op den voorgrond gezet wordt. De Inlander wordt thans reeds rijp geacht voor eene beschaving, welke eerst na verloop van jaren zal te bereiken zijn. De gevolgen van de overdrijving doen zich nu reeds kennen in de S. I. beweging, welke, te kwader ure toegestaan, der Regeering bereids hoofdbrekens genoeg gekost heeft. Eene der grootste fouten in het karakter van den Inlander is zijne zorgeloosheid, waaruit onmiddellijk voortvloeit een absoluut gebrek aan spaarzin. Werkelijke armoede, zooals b.v. in de groote steden van Europa geleden wordt, kent de Inlander niet. En de oplossing van dat raadsel ligt voor de hand. — 468 — Hij heeft bijna geen behoeften,' van enkele centen daags kan hij behoorlijk leven. Vuur en licht, een groote post op het budget van den bewoner van Europa, kost den Inlander' weinig of niets. Brandstof heeft hij slechts voor 't oprapen; de klapperboomen op zijn erf zorgen voor de verlichting; lucifers om vuur of licht te maken zijn goedkoop. De koude is hem vreemd, of zooal niet, dan kost het hem niets zich warmte te verschaffen. De Inlanders in de steden leven op den Europeaan of anderen werkgever; deze catagorie kan dus veilig onbesproken blijven; rest derhalve de Inlander buiten de steden. De belastingen voor den Inlander zijn tweeërlei evenals voor den Europeaan: direct of indirect, maar in dit opzicht afwijkend, dat aan den Inlander heerendienst opgelegd is en wordt. De Heerendienst moet beschouwd worden als eene belasting, in arbeid betaald ten dienste van het algemeen belang. Het hangt er tius eenvoudig van af voor eene oordeelkundige toepassing der betrekkelijke wet te waken; de heerendiensten zijn trouwens aan het verdwijnen, binnen een niet al te lang tijdsbestek zullen ze geheei afgeschaft zijn. Overigens zijn de belastingen voor den Inlander niet zwaar en naar verhouding lang niet zoo drukkend als voor de lagere klassen in Europa. De inkomende rechten op goederen uit het buitenland maken de verkoopsprijzen niet belangrijk duurder. De levensmiddelen en kleeren zijn de voornaamste posten op het budget van den Inlander. Er is bijna geen dessabewoner, die niet een stuk grond zijn eigendom kan noemen, daarop verbouwt hij zijn voornaamste voedingsmiddel, de rijst; ook tweede gewassen worden meer en meer geplant als voorbehoedmiddel tegen minder goede - rijstoogsten. Het Indische Gouvernement heeft de groote verdienste om te waken voor de belangen van den Inlander le door grondcomplexen te reserveeren tot zijn speciaal gebruik; 2e door het verbod van grondverkoopen aan Europeanen of Vreemde Oosterlingen; 3e door hem te leeren zooveel mogelijk partij te trekken van zijn grond; 4e door het beschikbaar of op gemakkelijke voorwaarden verkrijgbaar stellen van zaadpadi, ploegvee etc; 5e door den woeker zooveel mogelijk tegen te gaan; 6e door hem te leeren zorgen voor slechte tijden enz. enz. Enkele dagen per week werkende, heeft de inlander met zijne — 469 — geringe behoeften voldoende verdiend om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het warme klimaat maakt, dat hij slechts weinig voor kleeding en schoeisel heeft uit te geven. Huishuur heeft hij meestal niet te betalen; zijn huis bouwt hij zelf met geringe kosten; huisraad en keuken-benoodigdheden zijn gemakkelijk te vervaardigen, dan wel aan te schaffen. Inlanders zijn hulpvaardig voor hunne ras'genooten, voor hunne bloedverwanten enz.; op billijke voorwaarden helpen zij elkander bij de bewerking hunner gronden, bij het oogsten enz. Stelt men daar tegenover de lagere klassen der maatschappij in Europa, dan valt de vergelijking ontegenzeggelijk uit ten voordeele van den Inlander. Zij, die in Holland weinig afweten van Indië, denken zich den Inlander weinig minder dan als slaaf, en dat maakt, dat velen te ver gaan met hun opheffingsplannen. De landbouwende klasse in Nederland verkeert in veel ongunstiger conditie dan de Inlander, die van huis uit eveneens landbouwer is. En de zorg van het Indische Gouvernement voor den Inlander is sedert jaren veel grooter geweest dan die van de Nederlandsche Regeering voor de minder bedeelde klasse in Nederland! De Inlander heeft weinig behoeften; er bestaat dus weinig aanleiding om behoeften voor hem te scheppen; hij is gelukkig en tevreden in zijn tegenwoordigen staat; er is derhalve geen noodzakelijkheid om hem zijne levensvoorwaarden hooger te doen stellen; tevredener zal hij daardoor niet worden, eerder het tegendeel. Wat is per slot van rekening te verkiezen? De ethische richting is best, het resultaat mag echter niet zijn, dat het volk, hetwelk zich gelukkig en tevreden gevoelde, door de hoogere beschaving zijne mooiste karakter-eigenschappen verliest en zich verongelijkt gaat achten. De loonstandaard is door de uitbreiding aan den EuropeescHéh landbouw gegeven reeds aanmerkelijk verhoogd, de huur, welke de Inlander voor zijn grond kan maken, vertoont eveneens eene stijgende richting. Maar hij verrijkt daardoor niet, want de bij vroeger vergeleken veel hoogere inkomsten gaan op aan luxeuitgaven. In stede van geld — al zij het ook nog zoo weinig — in de spaarbank te hebben, zit hij bijna geregeld in voorschot, zoodat wanneer hij in het bezit komt van zijn loon, oogst, of grondhuur, hij direct een groot gedeelte dier inkomsten moet missen ter afbe- — 470 — taling van schulden. Hoe hooger zijne inkomsten, hoe meer hij aan schulden heeft te betalen! Rijke inlanders, althans in eigen oogen in en voor hun stand rijk, zijn er slechts zeer weinig en dan mag meestal nog geen onderzoek gedaan worden naar den oorsprong van dien betrekkelijken welstand. Slechts tot één doel heeft de Inlander lust in sparen, en dat js om „Hadji" te kunnen worden. Daartoe is een bedegang naar Mekka noodig en deze kost in het oog van den Inlander schatten. Die tocht naar Mekka — zelfs ih den tegenwoordigen tijd gepaard gaande met groot levensgevaar — wordt niet zoozeer ondernomen uit een godsdienstig oogpunt, want au fond is onze bruine broeder niet zóó godsdienstig, dan wel om bij terugkomst in Indië het aanzien te genieten, waarin een ex-Mekkaganger bij zijne rasgenooten staat, d.i. eene reuk van heiligheid. Deze reuk wordt zeer dikwijls dienstbaar gemaakt aan allerlei financiëele oogmerken. De Inlander is in hooge mate zorgeloos; deze karaktereigenschap, is hem aangeboren, doch naar den oorsprong dier fout behoeft niet lang gezocht te worden. Eeuwen aan eeuwen heeft het volk gezucht onder druk van overheerschers. Als stelregel dier overheerschers gold bijna uitsluitend: soort over soort d a t is genade. Hierdoor kwam de lagere klasse nooit in directe aanraking met de overheerschers; alle bestuursmaatregelen werden uitgevoerd via de Inlandsche hoofden, en aan deze betoonden de van nature vreesachtige Inlanders eene slaafsche onderworpenheid; deze hoofden zorgden er trouwens wel voor, dat aan hunne macht niet te kort werd gedaan. Nu werden koloniën in vroeger eeuwen als wingewesten behandeld; de overheerschers benutten ze om hunne zakken te vullen, 'cn de koloniseerende Staten beschouwden het als hun plicht uit de kolonies zooveel mogelijk profijt te halen ten bate van henzelven. De hoofden zorgden er wel voor, dat zulks niet plaats had te hunne koste; integendeel het van boven af gegeven voorbeeld deed hun de voetsporen der overheerschers drukken en op hun beurt verrijkten zij zich ten koste hunner ondergeschikten. De Oostersche leefwijze, de veelwijverij en het wedijveren tegen elkander, maakten de kosten van hun stand veel hooger, dan de inkomsten, welke zij van Staatswege ontvingen; zij waren daardoor genoodzaakt hun toevlucht te nemen tot allerlei onwettige middelen om aan geld te komen. De veelwijverij gaf een ontzettenden omvang aan — 471 — de vorstenfamilies, en de talrijke hoofden- en adelsspruiten moesten allen leven ten koste der Inlanders die wel gedwongen werden, om ontzag voor hen te hebben en te offeren, zoodra zij zulks en zooveel zij verlangden. Waar deze toestand eeuwen heeft geduurd, kan het geen verwondering baren, dat de Inlander allen spaarzin verloor, overtuigd als hij was, dat al hetgeen hij op zijde legde, te eeniger tijd door zijne hoofden zou worden opgevorderd, evenmin als het bevreemding mag wekken, dat hij zelf, in omstandigheden gekomen, waarin het hem mogelijk viel van den eenvoudigen man te profiteeren, van die gelegenheid gebruik maakte (en maakt). Dergelijke toestanden — Multatuli beschreef ze op aangrijpende wijze in zijn in 1860 verschenen „Max Havelaar" — zijn niet ineens weg te nemen, daarmede zijn menschengeslachten gemoeid. De leefwijze der Inlanders is er op gebaseerd geworden, hun leven is er naar ingericht, zij stellen zich met het hoogst noodige tevreden en daar de natuur hen in eene streek plaatste, welke volop gelegenheid gaf om aan hunne bescheiden eischen tegemoet te komen, kon het niet anders of zij werden zorgeloos en alle spaarzin vervaagde. Van een opheffing van den Inlander kan geen sprake zijn, vóór en ajeer de druk van zijne overheidspersonen is weggenomen. De ethiek zal in de eerste plaats daarop moeten" gericht zijn, en op dit punt valt voor het Hollandsche bestuur in Indië nog ontzettend veel te doen. Soort over soort i s genade, maar ook dan alleen, wanneer werkelijk de eigen hoofden een juist besef hunner waardigheid hebben. Op den koloniseerenden Staat ligt de plicht, hun dat juiste besef bij te brengén en er voor te waken, dat zij het behouden. Van dien plicht is het Gouvernement reeds tientallen van jaren doordrongen geweest; veel goeds is daardoor reeds tot stand gebracht, doch er moet nog zoo oneindig veel verricht worden. Dit kan niet van achter de schrijftafel in Holland geschieden, maar het moet worden overgelaten aan de ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur; deze hebben door jarenlange ondervinding den Inlander leeren kennen en door hen zullen geen overhaaste maatregelen genomen worden, welke strijdig zijn met de belangen zoowel van den Inlander als van den Staat. Een schoon voorbeeld van de werkzaamheid van het B.B. in het werkelijk belang van den Inlander is de instelling van het Volkscredietwezen; hiermede heeft Nederland de bevolking van — 472 — Indië ten zeerste aan zich verplicht. Daarmede werd den Inlander voor het eerst geleerd op practische wijze te sparen, en de voordeden van het systeem waren zóó tastbaar, dat zij gemakkelijk voor den Inlander te begrijpen waren. Doch ook hierbij weet de meer ontwikkelde Inlander nog partij te trekken van den eenvoudigen man! Hoe alle overhaasting schaadt, bleek duidelijk in het midden der vorige eeuw. Op tal van plaatsen in Ned.-Indië werden door de bekende „Maatschappij tot Nut van het Algemeen" spaarbanken gevestigd. De oprichting dier instellingen was een gevolg van de nieuwe denkwijze omtrent kolonisatie. Edoch, bij gebrek aan levensvatbaarheid onder de toenmalige toestanden, hoofdzakelijk van de Inlandsche bevolking, voerden al die spaarbanken een kwijnend bestaan, totdat opheffing uit zich zelve volgen moest. Thans is de naam der „Mij. tot Nut van het Algemeen" in Indië zoo goed als onbekend. Waar het spaarwezen onder de Inlandsche bevolking zeer weinig ontwikkeld was, bestond voor haar geen gelegenheid om op Westersche wijze te'sparen. Eerst veel later zag het Gouvernement in, dat het belang der bevolking medebracht, dat ook voor haar de gelegenheid om te sparen, moest worden geopend. Aanleiding daartoe gaven: a. de telkens terugkeerende misoogsten, waardoor, o.a. in het Demaksche hongersnood ontstond, b. de woeker van Chineezen en Arabieren, die, gebruik makende van de zorgeloosheid van den Inlander, hem door leeningen tegen woekerrenten van al zijne bezittingen afhielpen, c. de koffiebladziekte, welke zich in de tachtiger jaren over geheel Java verspreidde, en welke tot verarming van den Inlander leidde. Vanaf 1885 begon zich eene beweging te doen gevoelen, gericht op het instellen van spaarbanken meer speciaal voor de Inlandsche bevolking, doch het duurde tot 1896 vóór het volkscredietwezen in werking trad. Vóór dien tijd werd op aller primitiefste wijze gespaard, o.a. door het aanschaffen van mooie kleedingstukken, welke in tijd van nood naar de pandjeshuizen gingen, door het opkoopen van sovereigns, halve sovereigns, en andere geldstukken welke tot kabajaspelden werden gebruikt. Aankoop van sawahs en huizen stond slechts op het programma van enkelen. Europeanen en daarmede gelijk staandën spaarden door het — 473 — deponeeren hunner overtollige middelen bij bankinstellingen, waarvoor zij eene rente ontvingen, vrijwel overeenkomende met die van spaarbanken in Europa. Daardoor bestond voor die catagorie van ingezetenen van Indië dus geen directe behoefte aan spaarbanken. Sedert 1876 zien wij echter in de grootere plaatsen van Indië geleidelijk spaarbanken oprichten, waarbij zich later hulpbanken aansloten; met de speciale bedoeling geldelijke hulp te verstrekken aan hen, die daaraan behoefte hadden, doch die het geleende geheel of in termijnen moeten kunnen teruggeven. Wij komen op de Spaar- en Hulpbanken terug. HOOFDSTUK XVIII. DE POSTSPAARBANK IN NED.-INDIË. De oprichting eener dergelijke instelling werd voor het eerst besproken en warm aanbevolen in artikelen van den Directeur der Rijkspostspaarbank in Nederland (de heer Armand Sassen) en de toenmalige Hoofdinspecteur van den Post- en Telegraafdienst in Ned.-Indië ontwierp een plan, dat beoogde de spaarbank te doen fungeeren als onderdeel van evengenoemden dienst met een Inspecteur van den dienst aan het hoofd. Dit ontwerp mocht evenwel niet de goedkeuring verwerven van den Directeur der Openbare Werken in Indië; doch toen de heer Mr. H. D. Levyssohn Norman, Oud-Lid van den Raad van Ned.Indië, op 19 November 1891 in de Tweede Kamer der StatenGeneraal aandrong op de invoering eener Postspaarbank in Ned.Indië, werd het onderwerp door den Minister van Koloniën, Mr. W. K. Baron van Dedem, ter nadere bestudeering aan het Indische Gouvernement aanbevolen. Bij die studie werd als richtsnoer genomen de Rijkspostpaarbank in Nederland. Het kwam er dus op aan, na te gaan hoe h e t reglement van evengenoemde bank in overeenstemming kon gebracht worden met de toestanden in Indië. Dit onderzoek duurde van 1892 tot begin 1896 en leidde tot het Koninklijk besluit van 16 October 1897 No. 27, waarbij in Ned.-Indië eene postspaarbank, gevestigd te Batavia, werd opgericht. De postspaarbankdienst trad ingevolge het Gouvernementsbesluit van 30 Mei 1898 No. 5 in werking op 1 Juli van dat jaar. Het beheer werd opgedragen aan een Directeur, ondergeschikt aan den Directeur der Burgerlijke Openbare Werken (sedert 1908 aan den Directeur van Gouvernementsbedrijven), doch uitsluitend — 475 — rekenplichtig aan den „Raad van Toezicht op de Postspaarbank ui Ned.-Indië." (op 31 December 1916 was die Raad samengesteld uit de heeren: Mr. H. 's Jacob, voorzitter, E. W. L. von Faber, K. F. van den Berg en Mr. P. R. Hoorweg, leden, terwijl de heer J. Berendsen sedert 15 Januari 1917 als directeur fungeert). Het „Reglement voor den Postspaarbankdienst in Ned.-Indië" werd oorspronkelijk vastgesteld bij Gouv. besluit van 9 Maart 1898 No. 20. De voornaamste bepalingen daarvan werden in druk verspreid en kosteloos verkrijgbaar gesteld niet alleen in het Hollandsch, doch ook in de Maleische, Soendasche, Javaansche, Madoereesche, Battaksche, Makasaarsche, Boegineesche en Chineesche talen. Hieruit blijkt, dat het der Regeering wel degelijk te doen is geweest niet alleen de Europeanen, doch ook om speciaal de Inlandsche bevolking te bereiken, en dit te meer, waar bepaald werd, dat de minste inlage en terugbetaling 25 cents zou bedragen. Evenbedoeld reglement werd laatstelijk in zijn geheel opnieuw vastgesteld bij Gouv. besluit van 28 Juni 1912 No. 28. Bij besluit van 30 December 1915 No. 59 werd bepaald, dat de Postspaarbank in Ned.-Indië rechtspersoon is. De Regeering van Ned.-Indië waarborgt zonder eenig voorbehoud aan de inleggers de teruggave hunner inlagen en de betaling der daarover verschuldigde renten. De spaarbankboekjes worden kosteloos verstrekt, doch voor duplicaat-boekjes kan 25 cent in rekening gebracht worden. 'M'^^' Aan de inleggers wordt 2.4 % rente toegekend, welke begint te loopen met den eersten dag der maand, volgende op die, waarin de inlage geschied is; telkens op 31 December van elk jaar wordt die rente gekapitaliseerd; bij terugbetaling is sléchts rente verschuldigd tot het einde der maand, aan die terugbetaling voorafgaande; voor onderdeden van een gulden wordt geen rente vergoed; gedeelten van een cent worden bij de renteberekening verwaarloosd. Behoudens speciale gevallen, voor instellingen met een philantropisch karakter geldende, wordt over hetgeen boven ƒ 2400.— ten name van één inlegger is ingeschreven, geen rente vergoed. In afwijking met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek kunnen gehuwde vrouwen zonder bijstand van hare echtgenooten inlagen doen en terugbetaling vorderen van hun tegoed. — 476 — Ook minderjarigen kunnen op gelijke wijze van de Postspaarbank gebruik maken, doch de vader of voogd kan zich tegen terugbetaling verzetten. Deze terugbetaling kan ook gevorderd worden door den vader of voogd van minderjarige Europeesche (of daarmede gelijkgestelde) inleggers, echter eerst na verkregen machtiging van den Rechter, wanneer de minderjarige 16 jaar oud is. Een groot bezwaar voor de Postspaarbank bestond in de vaststelling van de identiteit van Inlanders bij terugbetalingen. Dit heeft men eerst ondervangen door het uitreiken van een penning bij het spaarbankboekje; de terugbetaling op een boekje had niet plaats, wanneer niet tevens die penning vertoond werd. Bij Gouvernements-besluit van 28 Juni 1912 No. 28 werd echter een betere maatregel ingevoerd; de inlegger, die niet kan schrijven, moet duim- of vinger-afdrukken bij wijze van handteekening stellen. Hiermede worden thans de rechten van den inlegger afdoende gewaarborgd. Inlagen en terugbetalingen kunnen geschieden op alle postkantoren, zoomede op aan te wijzen hulppostkantoren in Ned.Indië; de verantwoording aan de Directie geschiedt per tijdvak van ongeveer eene week (vier tijdvakken per maand). De spaarbankboekjes zijn verdeeld in drie seriën, t.w. Serie A voor Europeanen en met dezen gelijkgestelden; (bruin). Serie B voor Inlanders, (geel) en „ C „ Vreemde Oosterlingen (rose). Voorts bestaan nog „Directieboekjes", d.w.z. boekjes, welke ter Directie blijven berusten en waarin worden aangeteekend de stortingen, gedaan door inhoudingen op tractementen, pensioenen enz. van landsdienaren en gewezen landsdienaren. Deze werden ingevoerd in 1904 om voornamelijk de lagere ambtenaren tot sparen te brengen, waarvoor de eenvoudigste wijze eene vrijwillige inhouding bij het uitbetalen van tractement mag genoemd worden. Bij den Directeur der Postspaarbank worden verder bewaard de „zekerheidsspaarbankboekjes", waarvan het tegoed moet dienen tot zekerheid van de betaling van aan den Post-, Telegraafen Telefoondienst verschuldigde gelden wegens het verzenden van telegrammen op crediet, voorgeschoten frankeerkosten enz. of het voeren van interlocale telefoongesprekken. Voor schoolkinderen is eene regeling getroffen, waarbij spaarbankboekjes worden uitgeschreven ten name der schoolhoofden, voor de gezamenlijke leerlingen hunner scholen. — 477 — Vele militairen sparen vrijwillig; er zijn echter daaronder ook niet-vrijwillige spaarders, t.w. Europeanen, voor wie bij reëngagement de hun toekomende premie bij de spaarbank belegd wordt, met bepaling, dat zij daarover niet zonder toestemming van den betrokken commandant mogen.beschikken; en voorts militairen in de 2e klasse van discipline geplaatst. In 1906 kwam eene overeenkomst tot stand tusschen de Ministers van Waterstaat en van Koloniën, waarbij bepaald werd, dat in Nederland vertoevende inleggers in de Postspaarbank in Ned.-Indië bevoegd zijn hun tegoed te doen overschrijven op de Rijkspostspaarbank, en omgekeerd, dat in Ned.-Indië vertoevende inleggers in de RRijkspostspaarbank hun tegoed kunnen doen overschrijven op de Postspaarbank in Ned.-Indië. (Van af 1916 moeten dergelijke gelden zes maanden gedeponeerd zijn geweest). Van deze faciliteit wordt begrijpelijkerwijze door het drukke verkeer tusschen beide landen een veelvuldig gebruik gemaakt. Overschrijvingen van boekjes van het eene kantoor in Indië naar het andere zijn aan te bevelen; wel is waar is het onverschillig waar de eerste en volgende inlagen geschieden en kunnen op alle kantoren terugbetalingen gevorderd worden, met een maximum van ƒ 100.— in vier weken voor rechtstreeksche terugbetalingen, doch deze zijn alleen mogelijk indien de spaarbankboekjes zijn overgeschreven, dan wel wanneer de inlegger bekend is bij het kantoor van terugvordering. Worden grootere bedragen terugverlangd, dan is een betalingsorder van den Directeur vereischt; deze is voor Java en Madoera ééne maand en voor de Buitenbezittingen twee maanden geldig. Om daarbij tijdverlies zooveel mogelijk tegen te gaan (hetgeen wellicht ten nadeele van den spaarder zou strekken) is telegrafische terugbetaling mogelijk gemaakt voor bedragen tot een maximum van ƒ 2.400.— mits niet uitmakende het geheele tegoed van een boekje. Bij algeheele terugbetalingen moet het boekje aan den Directeur worden opgezonden ter bijschrijving van de rente. De daartoe vereischte betalingorders zijn één jaar geldig en kunnen te voren worden aangevraagd. Een groot deel der ontvangsten en betalingen van de Postspaarbank loopt derhalve over 's Landskas; vandaar dat deze instellingen met elkander in rekening-courant staan; de vereffening van — 478 — stortingen en betalingen in Nederland heeft eveneens via 's Landskas plaats. Daar als regel meer ingelegd dan terugbetaald wordt, is de Postspaarbank gewoonlijk crediteur van het Gouvernement! Dit credit wordt door het Gouvernement gebruikt ter disconteering van vendu-accepten (de publieke verkoopingen worden in Indië door het Gouvernement gehouden, aan wien de koopers de kooppenningen hebben te- voldoen binnen drie maanden; het provenu ontvangen de verkoopers in een z.g. vendu-accept, betaalbaar na drie maanden; willen de verkoopers contant geld, dan kunnen zij dat o.a. bij 's Landskas verkrijgen onder korting van 3.6 % p.a. disconto). Nu vergoedt het Gouvernement voor het geld tot disconteeringen van de Postspaarbank gebruikt, eene rente van 3 % p.a. Waar de Postspaarbank 2.4 % rente aan inleggers uitkeert, komt dus de regeling hierop neer, dat de disconteeringen door het Gouvernement plaats hebben voor gemeene rekening met de Postspaarbank ieder voor de helft in de winst deelende. Daar het Gouvernement geen rente vergoedt op creditsaldi van de Postspaarbank boven hetgeen het noodig heeft om te kunnen disconteeren, moet dus de Postspaarbank er voor zorgen, dat het Gouvernement nooit teveel geld, haar toebehoorende, onder zich houdt. Dit surplus behoort zij op andere wijze rentegevend te IT1 clkêfl ' Aanvankelijk waren haar daartoe dë volgende wijzen voorgeschreven, behalve het disconteeren van-vendu-accepten en gouvernementswissels: beleening op onderpand van fondsen, welke als zoodanig door de Javasche Bank worden toegelaten, zoomede van aandeelen dier bank; , , ho belegging in fondsen, welke in aanmerking komen voor de belegging van de gelden der Rijkspostspaarbank in N e d e r 1 a n d. Uit de bewoordingen van art. 14 van het Kon. besluit van 16 Oct 1897, zoo. juist aangehaald, blijkt, dat de bedoeling heeft voorgezeten, de niet direct benoodigde kasmiddelen van de Postspaarbank in de eerste plaats aan te wenden in en ten d.enste van N Dezfopvatting wordt duidelijker door het 3e lid van bovenbedoeld art. 14, luidende: „Indien het met mogelijk blijkt het lede bedrag der beschikbare gelden in Ned,lnd,ë rentegevend Ie maken, wordt door den Gouv. Generaal-voor de belegging — 479 — „van het overschietend gedeelte, de tusschenkomst ingeroepen „van den Minister van Koloniën en geschiedt de belegging in „Nederland volgens nader door ons vast te stellen regelen." in verband daarmede werd reeds bij Kon. Besluit van 14 Juli 1898, gevolgd door een gelijk besluit van 5 Nov. 1898 bepaald, dat die belegging zal geschieden in inschrijvingen op een der Grootboeken van de Nationale Schuld, alsmede in bewijzen van aandeel pf schuldbekentenissen in de geldleeningen, welke respectievelijk ten behoeve van het Immigratiefonds en voor productieve werken ten laste van de Koloniale Suriname worden uitgegeven. Ten aanzien der beleggingen werd verder bij Kon. Besluit van 9 Jan. 1903 No. 14 met intrekking der Kon. Besluiten van 14 Juli en 5 Nov. 1898 gestipuleerd, dat de artt. 13 en 14 van het Kon. Besluit van 16 Oct. 1897 No. 27 zouden worden vervangen door nieuwe artikelen, waarbij bepaald werd: (art. 13). De beschikbare gelden der postspaarbank mogen worden belegd: a. in Nationale Schuld (bij Kon. Besl. van 30 Dec. 1915 bijgevoegd: in schuldbrieven ten laste van N e d.-I ndië of door Ne d.-I ndië rechtstreeks en onvoorwaardelijk voor rente en aflossing gewaarborgd) bij Kon. Besluit van 23 Sept. 1910 was reeds daarbij gevoegd: „en in schuldbrieven van gewesten of gedeelten van gewesten met eigen geldmiddelen in Ne d.-I ndië; b. in fondsen, welke in aanmerking komen voor de belegging van de gelden der Rijkspostspaarbank in Nederland; c. in beleening op onderpand, voor drie maanden of op korteren termijn, van fondsen als hiervoren bedoeld en van dezulke, welke hetzij door de Javasche Bank, hetzij door (de Rijkspostspaarbank in Nederland) als zoodanig worden toegelaten. Het hierbij tusschen ( ) geplaatste werd bij Kon. Be'sl. van 30 Dec. 1915 in de plaats gesteld voor „de Nederlandsche Bank". De belegging in Indië en wat er uit voortvloeit geschiedt in Indië in overleg en met goedkeuring van den Raad van Toezicht; de waarden worden kosteloos in bewaring genomen door de Javasche Bank, De belegging in Nederland geschiedt sedert 1906 door de Rijkspostspaarbank in overleg en met goedkeuring van haren Raad. van — 480 — Toezicht; de waarden worden in bewaring genomen door de Ned. Bank, welke tevens als kassier fungeert. Met het Kon. Besluit van 9 Jan. 1903 wordt derhalve feitelijk de belegging in Ned.-Indië — oorspronkelijk bedoeld — op den achtergrond gesteld; terwijl sedert 1906 de Postspaarbank in Ned.Indië, voor zooveel de belegging in Nederland betreft, onder de voogdij kwam te staan van de Rijkspostspaarbank. Het staat echter aan de Postspaarbank in Indië vrij zich aan die voogdij te onttrekken, door de belegging hoofdzakelijk, zoo niet geheel, in Indië te doen plaats hebben; immers zoodra zij geen gelden ter beschikking van Nederland stelt, kan de Rijkspostspaarbank niets beleggen. Het komt ons voor, dat de. belegging in Indië behoort te geschieden en sedert de oprichting in Indië had moeten b 1 ij v e n. Het besluit van oprichting ademt gelijken geest; het ligt trouwens voor de hand, dat de spaargelden der ingezetenen van een land als Indië in de eerste plaats benut worden tot verdere ontwikkeling van dat land. Daarbij komt nog, dat de rente-standaard in Indië steeds veel hooger is geweest, dan in Nederland; daaruit volgt a dat het geld niet goedkoop te verkrijgen was, hetgeen op gebrek aan kapitaal wees, en b dat de beleggingen van de Postspaarbank hier eene hoogere rente hadden kunnen opbrengen, dan in Nederland het geval was. Waar gebrek aan kapitaal bestond, ging het feitelijk niet aan, spaargelden uit het land te brengen. Door te veel vasthouden aan de letter van het Kon. Besluit van 1897 en niet voldoende te letten op den geest en de strekking van dat besluit, heeft de Postspaarbank in Ned.-Indië minder nut gesticht, dan zij had kunnen verspreiden. Waren t.z.t. goed overdachte voorstellen tot belegging aan de Regeering ingediend, zeer zeker zou deze besloten hebben de beschikbare middelen aan Indië te laten. ! *| Hypotheken werden al direct uitgesloten, niettegenstaande daaraan in Indië groote behoefte bestond, en alle spaarbanken in Indië een gedeelte harer middelen daarin beleggen. Aan het beschikbaar stellen van geldmiddelen ten behoeve der van dien tijd dateerende Afdeelingsbanken werd niet gedacht, evenmin aan deposito's bij bankinstellingen, welke destijds nog onder gemakkelijke'condities terug gevorderd konden worden. — 481 — Vandaar dat het ongelukkige besluit werd genomen om de gelden ook in Nederland rentegevend te maken. Wel werd daardoor bereikt, dat Indië van de verantwoordelijkheid voor die gelden ontslagen was, maar het belang van Indië werd daarbij over het hoofd gezien (door de onttrekking van gelden aan Indië, waarop het feitelijk recht had en welke het goed gebruiken kon), het belang van de Postspaarbank zelve (omdat zij daardoor eene halfslachtige instelling werd), en het belang van de inleggers (omdat zij zich daardoor moesten tevreden stellen met eene rente, welke hooger had kunnen zijn, dan de 2.4 % door de Regeering gegarandeerd). Het staatje op pag. 482 en 483 geeft een overzicht van de beleggingen der Postspaarbank (exclusief het gebouw der bank, dat ƒ 60.000.— bij aankoop in 1914 kostte en waaraan voor circa ƒ 50.000.— verbouwd werd). De gemiddelde uitzettingen in Indië door disconteering van vendu-accepten kon hierbij niet opgegeven worden (niet alle jaren zijn de verslagen hieromtrent volledig); doch deze doen weinig ter zake, omdat ons staatje toch slechts den stand aangeeft op ulto. December van elk jaar. De vele terugbetalingen van spaargelden bij het uitbreken van den oorlog maakte, dat 's Lands Kas op ulto. 1914 credit in plaats van als gewoonlijk debet stond. De cijfers onder ulto. 1916 staan nog niet vast, omdat de laatste verantwoordingsstukken over dat jaar nog niet uit Nederland ontvangen waren bij het opmaken van het jaarverslag. Uit dit staatje blijkt, dat aan belegging in Nederland steeds de voorkeur werd gegeven; alleen in de laatste jaren kwam daarin eenige verbetering, door de Indische leeningen van 1915 en 1916 (en door de uitgiften van obligaties ten laste van Indische gevesten en gemeenten). Maar de beleeningen op effecten — waarin in Indië groote bedragen safe kunnen belegd worden — namen sedert 1902 geleidelijk af, hoewel ze bij de Javasche Bank (welke toch ook bijzonder secuur te werk gaat) voortdurend toenamen. Is nu die blijkbare voorkeur aan belegging in Nederland geschonken, voordeelig geweest voor de Postspaarbank in Ned.Indië en hare inleggers? Immers, wanneer dat zoo ware, dan kon men nog eenigszins bevrediging gevoelen door deze belegging in den vreemde, zij het ook, dat de belangen van het eigen land er door geschaad werden. — 482 — g • Belegging in Nederland. Belegging • — ————--——___—_____________ ___________________ ê 2 Staats- I . Prolonga- Staats- I Effecten 3 Effecten. i Gemeenten 8chuld- | ties. schuld | Gewesten 1898 625,253,53 — — — — 1899 1,206,410,62= — 1900 1,835,706,315 — — _ — 1901 2,494,759,825 — — .— _ 1902 2,552,957,44 — _ _ _ 1903 3,382,983,78 _____ 1904 3,475,005— 1,517,668,63 — • '— — 1905 3.486,482,38 2,094,083,25 — — — 1906 3,504,873,— 2,300,667,80 266,500,— — — 1907 3.494,513,- 2,195,185 — 418,000.- - - 1908 3,490,913,- 2,327,633,25 576,000,- — — 1909 3,487,313,- 2,327,559,65 868,000,- - - 1910 3,372,424 - 2,229,181,50 1,598,500,- - - 1911 3.306.064.50 2,151,662 — 2,050,500,— — 44.945.- 1912 3.176,014,75 2,180,577,75 2,635,000,— — 44,945- 1913 3,131,181,75 2,837,445 - 2,507,000- - 112,515,-j 1914 3,073,108,- 3,855,147,50 1.604,500— — 111,515,- 1915 2,980,305,50 3,751,418.50 1,276,200,— 374,000,— 135,255.-1 1916 3,310,575,50 4,094.397,25 993.100— 1.082,300,— 135,255.-1 I Voor zoover bij het afdrukken van het verslag 1916 bij de Postspaarbank bekend, heeft de belegging der middelen van die bank in Nederland, haar echter een verlies bezorgd van ƒ 1.245.768.23! Dit verlies — koersdaling — is bijna geheel het gevolg van de voorgeschreven belegging in „Nationale Schuld". In Nederland toch werd van 1898| 1906 ten behoeve der Postspaarbank aangekocht nom. ƒ 3.464.300 inschrijving Grootboek 3 % Nat. Schuld., ultra solide belegging, daarop valt niet af te dingen; doch waar de rentestandaard in Nederland omhoog ging, moesten zelfs de ultra solide beleggingen het door daling ontgelden, en bijna uitsluitend daaraan is het verlies van ƒ 1.245.768.23 te wijten. Immers andere obligaties en pandbrieven loten a pari uit, zoodat een eventueel boekverlies kan voorkomen worden door uitloting af te wachten. Inschrijving Grootboek worden echter door aankoop in de openbare markt teruggekocht; het boekverlies verandert daardoor in - 483 — in 'ndië- | Totaal Belegging. Xegoed PsLands I Belee- in hï i Van ' kas [ ningen. Nederland. | Indië. Totaal- Inle^ers- i ~ 103,462,70 30,325 - 625,253,53 133.787.70 759041 23 766 666 91 ™i%tl 2»- t&Me* araj&J?. ^Si:?^ JotE 1397879% ffiffiü J&f'153-405 2,850.85972 2 88830339* 'w?_S , ooo't^-- Mit'7X 1 •003.067.93= 3,497,827.76 3,464,202,88= 252,543,14= 1,222,730,— 2,552,957,44 1,475:273.14= 4 028 230 58» 3991809S1 ?827865 ffi-Sf" *S»Ï£ ïSai! wlllwl 2™„«'~ l^E-MS 1.079,302,86= 6,071,976.49= 6.031.963.11 2nS\t fi°S'~ S'^5'63 1.088,893,19= 6,669.458,82» 6,706,430 20 mffiS» S™'^'- 6,072,040,80 1,006,218,16 7.078,258,96 7,214.212.72» 0.107,6^,— 980,659,74= 7,088,357.74» 7.227,608,16 tStwm -'-ü'I-j6'25 774,333,37 7,168,879,62 7,213,62913 fiQ7ïziul 1o2*^'~ S'SM2'65 1.101.116,70» 7,783.989,35» 7,800,87373» ranorU „Pi*0^'- 7,200,105,50 1.091.777,11= 8,291.882,61= 8,472,726,05 K InS" Z'3226.50 1,234,664,05 8.742,890,55 9177,613 47 ra™'ra ffirïïï" 7,991,592,50 1,110,210,38» 9,101,802.88» 9,620,219.92 rin«_n» a?o'™~ o'47,^26,75 1.266.679,37») 9.742,306.12» 10.304,017,72= C K K'Z55'50 305.950,93= 8,838,706,43» 9,526,435.17» wil f'007'924.- 1,754,585,41» 9.762.509,41= 10,711,595.30 504,177,53 331,720 - 8,398,072,75 2,053,452.53 10.451,525,28 11.374,238.73 zuiver verlies tenzij de algemeene rente-standaard daalt, of de schuld van den debiteur vermindert. Op beide mogelijkheden is in de eerste jaren geen kans eerder op het tegendeel! Nu zou men zeggen: de ondervinding is de beste leermeesteres, maar dat gaat in Nederland niet op. Niettegenstaande de groote verliezen op die Nationale Schuld geleden, werd in 1911 toch voor de Postspaarbank in Ned.-Indië nog ƒ 200.000.— ofschoon ditmaal 31/2 % (weinig verschil!) aangekocht, natuurlijk met even treurig resultaat. Het gevolg van een en ander is voor de schatkist van weinig beteekenis; het deficit behoeft toch niet uitbetaald te worden zoolang de zaken goed gaan. Mochten te eeniger tijd alle inleggers der Postspaarbank hun tegoed opeischen, dan zou de Regeering het ontbrekende moeten bijpassen ingevolge hare eigen bepalingen. — 484 — — 485 — Maar voor de inleggers maakt het wel degelijk verschil! Eene rente van 2.4 % is niet direct voor de spaarders aanmoedigend, vooral niet wanneer zij zien dat door Afdeelingsbanken 12 — 18 % rente in rekening gebracht wordt, om nog niet van den Pandhuisdienst te spreken. Nu Jclinkt het wel is waar juist, dat het geld van de spaarders te allen tijde beschikbaar moet zijn, en dat de Banken voor dergelijke gelden zelden meer dan 2 % rente vergoeden, doch met de oprichting der Postspaarbank beoögde het Gouvernement het sparen te bevorderen in het welbegrepen eigenbelang der ingezetenen van Ned.-Indië; dit sparen heeft het meeste effect — en daarom is het toch ook der Regeering te doen —- wanneer de spaarder het tastbaar bewijs krijgt, dat het sparen hem een mooi voordeel bezorgt! De renteverhooging voor de inleggers wordt nu tegengehouden door de bijna van jaar tot jaar toenemende nadeelige koersver- 5 i.* I T°evaIlif>e Bedrijfs- Agio op D , .. _ Intrest. Baten 7 '' ■ Boekverhes. « verlies. Effecten. Lasten. 1898 710,22 1,75 36,415,84 — 36.695.365 1899 18,560,12 8,25 16.938.775 — 72.260.255 1900 32.852.865 — 2,908,35 15,435,57 1901 39,254,19 — — 94,667,33 — 1902 44,913,53 18,75 — 13,494,54 1903 52,964,575 — 46,372,75 1904 65,431,46 34,75 — 90,099,03' 1905 75,344,17 35,75 — — 54.324.075 1906 85,810,83 29,45 — — 79,699,485 1907 103.614.855 — 52.483,715 1908 94.990.295 — — 86,180,75 1909 86,179,19 24.915 8,236,98 — 1910 110,911:44 — — — 113,650,_05 1911 105.962.525 — — — 289,832,33 1912 135,722,10 10,56 — 130,897,14 1913 149,625,60 83,685 — — 65,235,58 1914 170,797,18 — — — 2,536,195 1915 181,812.04 — — 278,350.70 1916 168,969,79 — — ƒ 1.724,426,975 ƒ 247,86 ƒ 56,262,965 ƒ 279,184,095 ƒ1,251,267,905 schillen op de beleggingen in Nederland, welke de winst der Postspaarbank illusoir maakt. Uit.de winst- en verliesrekeningen 1898—1916 trokken wij den volgenden staat, welke een zuiver beeld geeft van de bedrijfswinst en de uitkomsten der beleggingen. Meer overzichtelijk voorgesteld, krijgen wij de volgende cijfers: Interest ƒ 1.724.426.97i/2 at onkosten. . . . . . ƒ 1.348.684.851/2 ai het verschil der rekening Toevallige Baten en Lasten. „ 22.801.8114 „1.371.486.67 Bedrijfswinst (ƒ 409.203.27 —ƒ 56.292.96>/2). ƒ 352.940.30i/2 af: Disagio op effecten (ƒ 1.524.952.32V_ — ƒ 279.184.091/2) ƒ 1.245.768.23 .« Boekverlies. ƒ 892.827.921/2 IToevallige _. . ... _ jDnkosten. Lasten 7. Bedrijfs- Disigio op Boek- „ . winst. Effecten. Winst. Baten. I l 37,127,81 - - 279,525 - 35.507.145 - _ 55,321,48 - 35,675,21» 86- - 12,527,22 - 1 37,593.15 1,178,50 482,54 — 95,149,87 I 35,660,31 — 9,271,97 22,766,51 — 44,501,03 60.575 8,402,97 54,775,72 — t 45.023.945 — 20,442,2e5 — * 110,541,30 52,110,05» — 23.269.865 77,593,94 — 57,462,43» — 28,377,845 108,077,33 — 167,965,85 44,92 35,604,085 88,087,80 — 76,151,84» 2,988,16 15,850,29 102,031,04 79,991,48» — 6,212,62 — 14,449.60 84,592.94» 22,80 26,295,69» 139,945,90 — 91,996,75 779.105 13,186,67 303,019— — 98,787,05 36,945,61 167,842,75 — 101,926,36» — 47,782,92 113.018,50 - [117,255,56 5.424.06» 48.117.555 50.653.75 - P24.419.61 12,386,85 45,005,58 323,356,28 — 124,936,30 78,70 43,954,79 7,686,62 36,268,17 348,684,855 ƒ 23,049,675 I ƒ 409,203,27 I ƒ 1,524,952,32» I ƒ 358,439,98 Definitieve Balansen Debiteuren. oo CD I 1) c Totaal Inventaris Ned. Rijkspost- Javasche koersver- ="g Winst en Jaren. der Kas. en Gebouw. Bank Interest. gStó Beleggingen. Meubilair. Bank- spaarbank. gjr0rek. schillen. g«J3 Verlies. H 1898 759,041,23 - - — - - - 279,525 8,058,125 - 36,415,84 1899 ^OSO^öö^ ______ — 55.601.005 13,013,60 — 53,354,615 1900 2,850,859,72 447,93B - _ _ - _ 68.128.225 20,204,50 - 56.262.965 1901 3,497.827,76 4,162,42 - - - - - - 26.751,50 - 55.780.425 1902 4,028,230,585 26,672,34 — — — — — — 27,610,95 — 46.508.455 1903 4,83Q£34fll9li 1,027.50 - — — - — 51.083.125 37,092.67 — [38.025.485 1904 e.071,976,495 2,851,90 — — — — — — 60,365.76 34,75 17,464,47 1905 | 6,669,458,82» 1,935,51 — _ "_ • — _ 39,473,28 71,805,89 - — 1906 I 7,078,258,96 14,055,42 — — 2,275,18 — — 143.773.955 71,675,66 — — 1907 7,088,357,745 6,927,16 — — 350.305 - — 202,803,92 72,251,76 — 1908 7,168,879,62 1.680,73 — — 17,415,67 - — 80,622,085 72,240,— — — 1909 7,783,989,35s 6,137,12 — — 3,459,27 — — 56.857.985 71,201,07 — — 1910 8,291,882,615 2,340,68 — — 1,848,63 27,789,77 1,000,73 190.876.345 70,212,42 - - 1911 8,742,890,55 2,821,235 — — 27,587,385 — 461,09 [ 468.143.775 71,459,77 — — 1912 9,101,802,885 1.447.165 — — 8.017.975 — 340,10 622,722,73 70,971,69 — — 1913 9,742,306,125 1,781,36 — — 7,315,87 — 225,20 864,071,58 79.952,77 — — 1914 8,838,706,435 3,263,545 * — 60,000.-21,879,59 — 223,80 914,725,33 100.207,38 — — 1915 9,762,509,415 2.720.935 — 60.000 — 7,804,415 — 38,30 1.238,081,61 107,931,92 — 1916 10,451,525,28 6,298,27 13,416,50 110,000— 4.47Ö.995 — 65,81 1,245,1?68,23 159,415,28 — — Definieve Balansen Crediteuren. I cc I jaren. |Regeeri"g Va" inieggers I Koersver" Winsten I Rijkspost- I Reserve voo'r Reservefonds Ned.-Indië. schillen. Verlies snaarhani, verliezen °P art. 15 Kon. Crediteuren. [■ I _^ I sPaarbank- | Inleggers. Besluit. | 1898 37.127.81 766.666,91 j _ 1899 71,924,73= 2,109.800,58 - _ 1 ~ - 1900 107,599,95 2,888.303,39» - _ ~ ~ - 1901 93,780,11= 3,464,202,88= 26,539,10= _ - 1902 129,440,42= 3,995,809,31 3,772 59= _ 1 ~ - 1903 I 89,773,73= 4,867,989,14 —' _ ~ — - 1904 81,833.10= 6.031,963,11 38,897,16 _ ~ ~ - 1905 69,661,41 6,706.430,20 - «»,„,• 1906 57,462,43= 7,214,212,72= - 31,03 'jL - ~ 1907 67,965,85 7,227.608,16 - ™£» 1908 76.151.84= 7.213,629,13 - ~-StT 1909 79,991.48= 7,800,873.73= - XS ï'JIw 1910 84,592.94= I 8.472,726.05 - J'^' Ji ' ' - 1911 9199675 9l77fiiq_7 -».o„,ib" — _ _ i9.2 S SS : x k'Si 1913 10..926.36» 10,304,017 72= _ ?™'JJ jJ£J_? 1914 1.17,255.56 9.526^35.17= _ SISS ^'Sf 36'945'6' 13U33'85 19.5 ,24.419,6» 10.7.1595,30 - ÏSf} ^l3* 1916 174,936.30 11.374,238,73 - 2ÏKF 753496J 253'36°*76 | j I ^'ao*.'9 | 75,349,69 | — J 322,402,01= 83,84 — 488 — Neemt men nu het bedrag, dat aan interest gemaakt werd in de jaren 1898| 1916, na aftrek van de aan inleggers te goed gedane rente. . . . >V'W ƒ 1.724.426.971/2 en vermindert dat met het geleden disagio op effecten (en meer speciaal Inschrijvingen Grootboek Nat.. Schuld) „ 1.245.768.23 dan blijkt aan surplus rente slechts verkregen te zijn. . ƒ 478.658.741/2 Op pag. 486 en 487 vindt men de balansen onder Ult°. December der jaren 1898— 1916 opgemaakt. De laatste balans is om reeds vermelde redenen nog niet definitief. Bij het opmaken dier balansen werd niet geregeld naar één systeem gewerkt, doch waar de instelling er eene is van het Gouvernement, dat per slot van rekening alle baten en lasten verkrijgt dan wel draagt, is de wijze van boeking bijzaak, wanneer slechts een behoorlijk overzicht over het geheel geleverd wordt. Zoolang de Postspaarbank in Ned.-Indië het disagio in den loop der jaren geleden, niet heeft inverdiend zou volgens handelsbegrippen geen sprake kunnen zijn van een Reservefonds. Volgens de letter van art. 15 van het Kon. Besluit van 1897, moet een reservefonds (rekening) geopend worden uit de overschotten op de renten der belegde gelden na aftrek der kosten. Nu k a n men wel disagio voor een oogenblik niet onder de kosten eener zaak rekenen, doch juist is het natuurlijk niet. Maar het doet weinig ter zake, omdat het Gouyernement van Ned.-Indië toch de eenige eigenaar van het Postspaarbank-bedrijf is, en het algemeen belang wordt er niet door geschaad. De boekhouding is natuurlijk in orde. Art. 16 van het Kon. Besluit van Oprichting zegt: „Het reservefonds is bestemd om daaruit, bij ongenoegzaamheid van de „overige bezittingen der postspaarbank, de terugbetalingen aan de „inleggers te bestrijden." „Indien het is uitgeput en de Regeering krachtens den bij art. „10 van dit besluit verleenden waarborg, voorschotten aan de „postspaarbank heeft gedaan, worden de gelden, welke later weder „voor dat fonds zouden kunnen worden afgezonderd in de eerste „plaats tot terugbetaling van die voorschotten aangewend." Het boekjaar 1904 sluit voor het eerst met een saldo winst en wel van ƒ 21.432.69. Volgens bovenstaand artikel had met dat bedrag een reservefonds moeten zijn aangelegd. Het boekjaar 1905 — 489 — leverde echter ƒ 54.324.0714 verlies op, waardoor het reservefonds weer moest verdwenen zijn-en de winst- en verliesrekening daarna nog zou gesloten zijn met een eindverlies van ƒ 32.891.381/2, welke bedrag de Regeering als toen direct had moeten bijpassen, omdat zij aansprakelijk is voor het tegoed van inleggers en de hun competeerende rente. Dit saldo zou dan door de Postspaarbank weer zijn belegd, zoodat te allen tijde het tegoed van inleggers volwaardig aanwezig zoude geweest z ij n. Voor een spaarbank is dit eene eerste verei s c h t e. Met de Postspaarbank is het echter anders gesteld. Deze redeneert (en met haar de Regeering-eigenaresse): disagio op effecten is geen verlies; het wordt eerst verlies, wanneer de effecten (of de inschrijvingen grootboek) te gelde gemaakt worden. Maar de Postspaarbank moet rente en rente op rente vergoeden; is het geld van inleggers volwaardig belegd, dan kan de bank ook van alle gelden rente op rente maken. Zooals thans geschiedt, mist de bank de rente (en de rente op rente) van het bedrag, .dat de Regeering nu al sedert Ult°. 1905 aan haar schuldig is, en welk bedrag, zonder rente, reeds geklommen is tot ƒ 892.827.921/, (het disagio ad ƒ 1.245.768.23 verminderd met de bedrijfswinst over de jaren 1898J1916 ad ƒ 352.940.30y2). Nu geeft de balans der Postspaarbank onder Ult°. 1916 aan: een tegoed van inleggers ad ƒ 11.374.238.73 tegenover eene totaal belegging (ongeacht gebouw, inventaris en meubilair) van . . : . „ 10.451.525.28 Zoodat renteloos is uitgezet . . . m . .~f 922.713.45 waaronder bovengenoemd bedrag van ƒ 892.827.92 y2 ten laste der Regeering (het eindsaldo der Winst- & Verliesrekeningen 1898|1916) de hoofdpost uitmaakt. Deze balanscijfers zijn niet schitterend en maken een bedroevenden indruk, daar zij doen zien dat de bank niet te allen tijde uit eigen middelen aan hare verplichtingen zal kunnen voldoen. En die indruk wordt niet verzwakt door het z.g. „Reservefonds", dat alleen een rekening is, immers zondêr eigen middelen. Moet nu dit déficit blijven doorloopen totdat het bedrijf genoeg heeft opgeleverd om dit te dekken, d.w.z. op de tegenwoordige basis ± nog 20 jaren? Of is.men van meening, dat de inschrijvingen grootboek Nat. Schuld binnen enkele jaren ± 30 % zullen stijgen? 490 — Wij willen het hopen voor de Regeering en de Postspaarbank, maar achten zulks uitgesloten. Wij twijfelen er niet aan, dat de Regeering niet te allen tijde zal bijspringen om aan de geldbehoeften der Postspaarbank te voldoen, maar waar zóó weinig kans op volledig redres is, achten wij het meer rationeel, dat de Regeering het bedrijf harer spaarbank volwaardig maakt door bijpassing van het tekort, ook al waar dit feitelijk slechts neerkomt op eene verplaatsing van geld van de eene regeeringskas naar de andere. Het bedrijf eener spaarbank is evenals vele andere zaken tweeledig; het eerste deel omvat het innemen van de gelden der spaarders en het tweede het rentegevend maken dier gelden. Aan beide deelen heeft de beheerder zijne volle aandacht te wijden. De meerdere of mindere mate van het succes der bank hangt in de eerste plaats af van de belegging; hoe rentegevender de belegging is, des te grooter is de winst, maar ook des te hooger zal de rente zijn, welke aan de inleggers kan uitgekeerd worden of des te grooter zal het nut zijn, dat de spaarbank verspreidt. Wij hebben daarom de Postspaarbank eerst van die zijde bezien. Thans rest ons het bedrijf van den anderen kant te beschouwen. Daartoe beginnen wij het volgende staatje der Inleggers en Inlagen te produceeren: (vide Staat A.). Boekjes Blijkens dat staatje werden in totaal uitgegeven . 235.773 geheel afbetaald werden, dus afgeloopen zijn . . . 94.810 nog in omloop: 140.963 verdeeld over 56.762 Europeanen 76.458 Inlanders en 7.653 Vreemde Oosterlingen. als boven 140.963 Het aantal sparende Vreemde Oosterlingen is in verhouding tot de andere rubrieken klein, doch het bestaat hoofdzakelijk uit Chineezen en Arabieren en deze hebben zooveel aanleg om hun geld productief te maken, dat zij daarvoor de hulp van de spaarbank niet noodig hebben! Het aantal der sparende Europeanen is zeer groot, in aanmerking genomen het contingent in Indië aanwezig; jammer genoeg bestaat daaromtrent geen statistiek, want de laatste volkstelling dateert van 1905 en sedert is zóóveel veranderd, dat — 491 — die cijfers geen de minste waarde meer hebben. Op eene bevolking van naar onze schatting 50.000.000 Inlanders in Ned.-Indië is een aantal van 76548 inleggers bij de Postspaarbank gering te noemen; de oorzaak daarvan hebben wij reeds in den aanhef van ons artikel verklaard, zoodat wij daarop hier niet nader behoeven in te gaan. Toch is het een verblijdend verschijnsel, dat steeds meer door hen van de Postspaarbank wordt gebruik gemaakt, en dat de percentsgewijze verhouding sedert 1909 hen bij de Europeanen steeds meer in het voordeel brengt. Sedert dat jaar is hun aantal meer dan verdubbeld, hetgeen van de Europeanen niet kan gezegd worden, hoewel ook daar een zeer groote vooruitgang waar te nemen valt. Welk. een omvang het sparen heeft aangenomen, blijkt uit het volgende overzicht: (vide Staat B.). Deze staat vereischt weinig toelichting, hij spreekt voor zich zeiven. Uit den aard der zaak kunnen Europeanen, daar zij meer verdienen, ook meer sparen. Het is echter eigenaardig, dat hun gemiddeld tegoed per inlegger sedert 1904 voortdurend daalt; alleen in de laatste twee jaren is eenige verbetering merkbaar, hetgeen niet kan gezegd worden van de Inlanders. Trouwens in beide gevallen doet de veelheid der steeds bijkomende inleggers afbreuk aan het geheel. . Ten slotte geeft het volgende staatje een overzicht der renterekening: (vide Staat C). Dit rénteoverschot beteekent weinig, wanneer het verlies op de belegging daartegenover gezet wordt. Het zou veel meer beteekend hebben, wanneer beter op den geest van het Kon. Besluit van 1897 gelet, en de belegging in hoofdzaak in Ned.-Indië gezocht ware geworden. Daarop te wijzen, achtten wij onzen plicht, vooral omdat sedert lang reeds ontegenzeggelijk belegging in Ned.-Indië voordeeliger is, dan die in Nederland, en omdat het geld der Postspaarbank zóó nuttig in Indië zou kunnen worden aangewend, zonder het hoofdprincipe— veiligheid — in gevaar te brengen. De Postspaarbank verricht zonder twijfel veel goeds in Indië, vooral voor de Inlandsche bevolking, doch elk mensch — dan wel elke instelling —heeft te streven naar volmaaktheid, en dit punt heeft onze hoofdinrichting op haar gebied nog lang niet bereikt. j Staat A. Percentsgewijze Verhouding tusschen . , . _ . . Aantal Inleggers op 31 December het aantal inleggers der verschillende Gemiddeld bedrag der Aantai i otaai 'andaarden geheel af- der Uit- " EuroDe- Vreemde " " Eurone. Vreemde Teruebe- betaalde gegeven anen In'anderS ?°8ter_ Tota*1 anen ,nlanderS 'nlagen talinVen boekjes boekjes anen lingen anen lingen talingen J | '__ 1898 3376 2593 145 6114 55,22 0/0' 42,41 o/0 2,37 o/0 65,74 87,06 86 6200 ' 1899 9402 7096 512 17010 55,28 41,71 3,01 49,77 89,35 1119 12015 1900 12731 8916 680 22327 57,02 39,93 3,05 45,06 79,14 2502 7819 1901 15288 10451 792 26531 57,62 39,39 2,99 48,95 86,88 3499 7703 1902 17662 11469 927 30058 58,79 38,14 3,07 56,31 92,63 3834 7361 1903 19833 12675 1056 33564 59,08 37,77 3,15 61,49 89,57 3872 7378 1904 22549 14680 1205 38434 58,68 38,19 3,13 64,02 93,68 3794 8664 1905 24852 20122 1471 46445 53,51 43,32 3,17 48,46 102,09 5263 13274 1906 26344 21533 1716 49593 53,12 43,41 3,47 49,57 97,11 6837 9985 1907 28247 26136 2080 56463 50,03 46.28 3,69 46,71 104,10 5419 12289 1908 30594 30180 2524 63298 48,34 47,67 3,99 45,59 96,03 5478 12313 1909 32997 35099 3117 71213 46,34 49,28 4,38 49,98 89,03 5262 13177 1910 36928 39837 3628 80393 45,93 49,55 4,52 47,21 18,12 5800 14980 1911 41964 45700 4216 91880 45,68 49.73 4,59 48,04 88,63 6498 17985 1912 44940 52677 4837 102,454 43,87 51,41 4,72 45,22 88,64 6984 17558 1913 48726 59309 5760 113,795 42,82 52.12 5,06 45,76 89,32 6882 18223 1914 50981 65138 6314 122,433 41.64 53.20 5,16 48,24 95,17 8222 16860 1915 53711 70324 6874 130,909 41,03 53,72 5,25 53,60 86.83 6951 15427 1916 56762 76548 7653 140.963 40.27 54,30 5,43 51,06 89,92 6508 16562 94810 235773 I 4- to I Staat B. Gezamenlijk Uitgekeerde Gezamenlijk I S^ef5 I Saldo teg°ed uc-dmcnuit. Correcties. Bedrag der eeurag aer . - g Bedrag der en b,l" ,niag!n in kT6,™8" Inleggers Iniatxpn geschreven _i_ «.ik iaa- betalingen uiieggers inlagen. ° -f eiK jaar . . t> onder uit. re"te- afzonderlijk. | [ v/h jaar. ■ 89Q 9 .n'ffi2- 866,875.14 100,208.23 766,666,91 onn ^non'^ ^'ffi? 2.435.100.42 1.091,966.75 2.10980058 00? ^'ffi?* ««SM 22SI'141'13 1,682.638.31» 2888 30339» i«r» S'f 2.679,384,77» 2.103.485.28» 3.464202,88» om q_^'««7«f ot'S ~ 3.071,893.35» 2,540,286,93 3 995 80931 1903 3,435,887,81 97,282,50 — 3,533,170,31 2,660 990 48 4 867 989 14 1904 4,221,155.83» 120,930,86 - 4 342086 69» 3178112 72» «rniQMll 1905 4,472,186.52 142,04020 - 4&A&$2 &„975963 S'SÜ 1906 4,854.158,94 156,230,61 - 5.010 38955 4 50260702» nniiïwn* 1907 4.976,012.11 161139 23 54,- I fi SSï» 7 227 6^8 ?6 908 5,192,336,32 158,558.78 3,023,68 5,35391878 5 36789781 7 213 629 3 1909 5,628.907.87 165,244,22 - 5 794152,09 5 206907 48» 780087^7^ 6,156,p,58 178,040.74 6 33457832 5,66272600» S^tXcJ 1911 6,758,922.81 192,723,03 800,20» 6952 446 04» 6 247 558 62» omfin_7 1912 7,017.214.58» 206,813 95 3806 7 224 066 59» 6781 460 14» 9 620 2 992 9 3 7,674.597.43 218,129,93 7 892 72736 720892955» ' in304 0 7 72» VSS&FP* 218,707.19 2,235,60 7 753 92838 8.53I5U93 SS^Sï?» 1915 7,584.941.83» 219,266,06 10,664,98» 781487288 6 629 7 2 75» inTiT^n 1916 7,983,823.85 243,763,73 4831» S,22l'fiA SS» luiiSIjS 94,768,037,53» | 2,714,897,40 16,864,84» J 97,499,799,78 j 86,125,561,05 I co I (Vervolg) Staat B. Aandeel in het Saldo Tegoed van Percentsgewijze Verhouding Gemiddeld bedrag van het _: Inleggers per Ulto December in het gezamenlijk tegoed. tegoed per Inlegger. o) ■ Totaal £ , , A Vreemde Euro- , , . I Vreemde E Vreemde Europeanen. Inlanders. ~ , ,. Inlanders. Ooster- Inlanders. Ooster- Oosterlingen. peanen. | ij„gen. peanen. lingen. 1898 700,359,52 59,046,74 7,260,65 91.35 7,70 —,95 207,45 22,77 50,07 125.395 1899 1,882,368,81 196,628,75 30,803,02 89,22 9,32 1,46 200,21 27,71 60,16 124,03 1900 2,566,604,85 270,741,99 50,956,555 88,86 9,37 1,77 201,60 30,36» 74,94 129,37 1901 3,096,264,62 322.079.255 45,859,01 89,38 9,30 1,32 202,53 30,82 57,90 130,57 1902 3.551,744,57 383.319.535 60,745,20» 88,89 9,59 1,52 201,10 33,42 65,53 132,94 1903 4,353,762,86» 441,761,— 72,465,27» 89,44 9,07 1,49 219,52 34,85 68,62 145,04 1904 5,411,578,79» 540,121,56» 80.262,75 89,72 8,95 1,33 240,— 36,81 66,66 156,98 1905 5,901,769.30» 709,757,54» 94,903,35 88,— 10,58 1,42 237,47 35,27 64,51 144,39 1906 6,252,527,99» 842,549,34 119,135,39 86,67 11,68 1,65 237,34 39,12 69,42 145,46 1907 5,093,121,34 1,004,862,39» 129,624.42» 84,30 13,90 1,80 215,70 38,45 62,37 128,01 1908 5,910,468,25» 1,147,919,06= 155,241,81 81,93 15,92 2,15 193,19 38,04 61,45 113,97 1909 6,262,809,39» 1,304,914,45» 233,149,88» 80,28 16,73 2,99 189,79 37,18 74,75 109,54 1910 6,750,744,93» 1,451,644,31 270,336,80» 79,68 17,13 3,19 182,80 36,44 74,47 105,39 1911 7,269,843,95 1,605,136,90 302,632,62 79,21 17,49 3,30 173,22 35,13 71,74 99.88 1912 7,481,190,86» 1,814,768,91 324,260,14» 77,76 18,86 3,38 166,47 34,45 67,01 93,90 1913 7,877,523,46= 2,067,304,11 359,190,15 76,45 20,06 3,49 161,66 34,86 62,33 90.55 1914 7,575,264,74 1,697,703,67» 253.486,76 79,53 17,82 2,65 148,59 26,06 40,13 77,81 1915 8,676,000,19 1,762,974,73 272.620,38 81— 16,46 2,54 161,53 25,07 39,66 81,82 1916 9,249,647,72 1,829,096,14 295,494,87 81,32 16,08 2,60 162,95 23,89 38,61 80,69 I 4- (O 4^ I" Staat C. — 495 — laren Gekweekte rente met Rente aan Inleggers Beleggingen. vergoed. Rente overschot- 1898 4,394,04 3,683,82 710 22 899 49,229,69 . 30,669,57 18 56012 00? inSof 54,050:27 106,565,95 67,311,76 39 254 19 1902 125,224.48 80,310,95 4491353 903 151.396,78= 97 282 50 54 1 4 28= 904 185,212.61 120,93086 64281 75 905 I 217,384.37 142,040 20 75 34417 ™ I S9.51 156.238,68 sifiss 907 265.901.56= 162,286,71 103 614 85= 908 254.846.17= 159,855 88 94 990 29» 1909 252.530.09 166,350,90 86 17919 1910 290,333,52 179,42208 110911 44 1911 298,685,55= 192,723 03 05 962 52= 19 2 343.476,04 " 207,753 94 ttSmiO 9 3 368,898,21 219272 61 ' 4962560 1914 404.307.73 233510 55 17079778 19 5 403.810,11 221,99807 181812 04 1916 414,056,29 24508650 KgTO 4,465,205,85= 2,740,778,88 1,724,426,97= HOOFDSTUK XIX. DE BATAVIASCHE SPAARBANK. Deze Spaarbank is in 1857 opgericht door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen; hoe en wanneer de bemoeienis dier Maatschappij met hare schepping is opgehouden, ligt in het duister. Zij is nu een lichaam dat rechtspersoonlijkheid bezit, en waarvan het laatstelijk dd. 7 Januari 1904 gewijzigd reglement werd goedgekeurd bij Ordonnantie van 4 Februari d.a.v. Haar doel is omschreven: „voor kleine besparingen eene veilige „gelegenheid tot bewaring aan te bieden en die zooveel mogelijk „rentegevend te maken." Het bestuur bestaat uit eent Directie van vijf leden w.o. een Voorzitter, een pl. v. Voorzitter en een Penningmeester; alleen laatstgenoemde wordt bezoldigd; hij wordt ter zijde gestaan door een eveneens bezoldigd adjunct. De Directie staat onder toezicht van een „Raad van Toezicht" van drie personen, die natuurlijk hunne diensten belangeloos praesteeren. „De gelden, aan de Bat. Spaarbank toebehoorende en toevertrouwd, worden zooveel doenlijk ter rentewinning uitgezet onder „verband van hypotheek op vaste goederen, in beleening op „Effecten, mits Obligatiën, Pandbrieven of volgefourneerde aandeelen en belegd in Nederlandsche of Ned. Ind. Staatsschuld en „in andere ta Batavia en te Amsterdam dagelijks verhandelbare „schuldbewijzen en effecten." Minstens '/s van het aan Inleggers behoorend kapitaal moet steeds dadelijk opvorderbaar zijn of in dagelijks verhandelbare waarden zijn belegd. Eiken spaarder wordt tegen betaling van ƒ 0.50 een boekje uitgereikt, waarin alle mutaties zijner rekening worden aangeteekend; de boekjes dragen een doorloopend volgnummer, en zijn niet — 497 — anders voor overdracht vatbaar' dan bij notariëeie aan de Spaarbank beteekende cessie. Inlagen worden aangenomen tot een minimum bedrag van ƒ 2.50. 8 Het maximum, dat van één persoon in de Spaarbank mag berusten, is ƒ 2.000.—. Wanneer door bijschrijving van rente het maximum overschreden wordt, wordt over het meerdere geen rente te goed gedaan. In den regel geschiedt de terugbetaling bij de opvordering. • De Directie behoudt zich echter het recht voor de uitbetalingen van sommen van ƒ 100.— tot ƒ 250.— te doen plaats hebben uiterlijk ééne maand en grootere bedragen uiterlijk drie maanden, in buitengewone gevallen sommen boven ƒ 500.— zes maanden, na de opvordering. Wanneer door uitbetalingen het saldo minder wordt dan ƒ 2.50 moet het geheele saldo in ontvangst worden genomen. De rente wordt tegoed gedaan over ronde sommen van ƒ 10.— of veelvouden daarvan. Het boekjaar is verdeeld in vier kwartalen. De rente gaat in met de maand volgende op die waarin de inlage is gedaan en eindigt met den laatsten dag van het kwartaal aan de terugbetaling voorafgaande (wijziging vanaf 1 Jan. 1908). Artikel 19 bepaalt dat van de door de Spaarbank behaalde winsten alle administratiekosten en c.q. een bedrag t|b. yan het Reservefonds afgetrokken worden'. Het daarna overblijvende komt als rente ten bate van inleggers. Indien inleggers vijf jaren laten verloopen zonder bijschrijving van rente in de boekjes mogelijk te maken, worden aan het d.a.v. einde van het kalenderjaar hunne creditsaldi als renteloos beschouwd en overgebracht naar het hoofd: „Renteloos kapitaal van Inleggers". Een spaarbank tegoed verjaart wanneer het boekje gedurende 30 jaren niet is aangeboden, het bedrag vervalt alsdan aan het Reservefonds. Voor gelden, die vóór het einde van een jaar worden teruggenomen, wordt over dat jaar 2 % rente gevalideerd. „Indien „na het opmaken der jaarlijksche rekening blijkt, dat over het „afgeloopen jaar meer dan 2 % rente .uitgekeerd kan worden, „blijft voor hen, die na 1 Januari doch vóór het bekend worden „van bedoeld rentecijfer, gelden terugnamen, gedurende het dan — 498 „loopende jaar, die meerdere rente beschikbaar. Voor het einde „van dat jaar niet opgevraagd zijnde, wordt die meerdere rente „onder Ultimo December aan de reserve toegevoegd." Volgens art. 20 worden alle voor- en nadeelige koersverschillen en afschrijvingen op de beleggingen en uitzettingen op het reservefonds geboekt, hetwelk ook wordt gebruikt „ter afronding der aan inleggers uit te keeren rente." Voor ons onderzoek maakten wij gebruik van de jaarverslagen over 1900 t|m 1916; de wederwarigheden der bank vóór 1900 hebben voor onze lezers weinig waarde. Het staatje op pag. 499 geeft een overzicht van de spaarbeweging. Hieruit blijkt, dat het aantal inleggers vanaf 1900 voortdurend daalde tot einde 1914, eerst in 1915 is eene kleine verbetering zichtbaar. Is hier de werking van de Postspaarbank bemerkbaar? Wij vermeenen zulks, omdat de daling in 1898 is begonnen (einde 1897 was het aantal inleggers 3958), in welk jaar de Postspaarbank werd opgericht. Het Saldo kapitaal v| Inleggers was Ult°. 1899. ƒ 1.549.599.96 bij: inlagen 1900|'16 . \ . . ISpj . di ■ „7.889.481.35 ƒ9.439.081.31 af: terugbetalingen 1900— 1916 „8.462.628.86 ƒ 976.452.45 af: afgeboekte saldi van inleggers in de jaren 1900 t|m 1906 *). . . ;|| . . ,< _ . . . „ 10.723.57 Saldo kapitaal v| Inleggers Ult°. 1916 . . tóK . ƒ 965.728.88 De Bat. Spaarbank beheert in hoofdzaak de spaargelden van Europeanen, zooals uit bovenstaande cijfers te zien is, wordt door vreemde Oosterlingen (Chineezen en Arabieren) zeer weinig, maar door Inlanders nog minder van de aangeboden spaargelegenheid gebruik gemaakt. Dit feit is wel opmerkelijk, omdat de Bat Spaarbank eene hoogere rente uitkeert (van 1900—1913 gemiddeld 3.93% p.a.) dan de Postspaarbank (2.4 % p.a.). De staatjes op pag. 500 en 501 geven een overzicht der Winsten Verliesrekeningen van af 1900 — 1916. *) In latere jaren werden deze saldi opgenomen onder het totaal der jaarlijksche terugbetalingen. plPs ... „ Kapitaal van jaren. ^ i Inlagen. ^ '"^ers incl. Inleggers. betalingen. rente per Ulto. v/h jaar. 1900 3562 ƒ 528,140,56 ƒ 498,225,13 ƒ1,579,148,74 1901 3418 " , 535,637,59 „ 606,047,43 „1,511,384.70 1902 3348 „ 531,691,05 „ 546,124,42 „ 1,544,678,38 1903 3038 „ 575,353,93 „ 469,836,34 „ 1,593,527,52 1904 3044 „ 622,160,42 „ 500,203,47 „ 1,715,049,34 1905 3034 „ 580,209,97 „ 544,394,52 „ 1,750,238,60 1906 2934 „ 528,131,36 „ 590,043.75 „ 1,688,326,21 1907 2742 „ 449,771,26 „ 653,830,38 „ 1,484,267,09 1908 2511 „ 375,803,29 „ 578,932,68 „ 1,281,137,70 1909 2389 „ 425,515,29 „ 495,369,35 „ 1,211,283,64 1910 2338 „ 446,375,94 „ 420,353,24 . „ 1,237,306,34 1911 2321 „ 424,085,93 „ 440,718,76 „ 1,220,673,51 1912 2256 „ 392,632,53 „ 458,637,36 „ 1,154,668,68 1913 2175 „ 392,157,33 „ 460,550,93 „ 1,086,275,08 1914 1931 „ 342,167,61 „ 5847548,15 „ 843,894,54 1915 1939 „ 331,568,72 „ 295,116,10 „ 880,347,16 1916 2015 „ 405.078,57 „ 319,696,85 . 965,728,88 ƒ7,889,481,35 ƒ8,462,628,86 Onder kapitaal van Inleggers begrepen van Vreemde Oosterlingen. ' Inlanders. I J-. (O CO I 117 ƒ 32,309,11 79 ƒ 22,276,55 111 „ 30,464,25 67 „ 15,985,15 104 „ 32,450,67 68 „ • 30,054,74 95 „ -28,590,91 59 „ 28,405,83 98 „ 31,287,90 76 „ 35,039,37 92 „ 31,852,22 74 „ 33,702,49 90 „ 29,578,49 69 „ 32,917,50 83 „ 27,761,12 72 „ 33,553,27 75 „ 22,457,69 60 „ 20,808,27 78 „ 22,826,29 58 „ 26,374,27 77 „ 22,502,86 54 „ 27,171,54 50 „ 14,425,76 42 „ 25,284,03 63 „ 11,558,04 23 „ 5,613,91 72 „ 17,358,39 12 „ 4,686,82 53 „ 11,640,10 24 „ 5,844,74 49 „ 12,170,91 14 „ 3,117,01 70 „ 11,615,14 34 „ 7,403,98 Verliezen. Winst- en Verliesrekening. i er» o O I Onkosten- I Inkomsten- Afschrijvingen. | Saldo winst Jaren. :—~——■ op Reserve rekening. belasting. Qp g^ouw 0p meubilair. debiteuren* geboekt' 1900 ƒ 15,152,83 ƒ 224,58 ƒ 99,80 ƒ 4,082,74 1901 „ 15,070,45 „ 1222,59 „ 123,75 ƒ 428,25 „ 507,55 1902 „ 15,297,20 „ 992,12 „ 113— „ 30,20 „ 405,55 1903 „ 14,940,71 — „ 149,55 „ 995,16 1904 „ 15,406,05 — „ 155,75 „ 1,901,95 1905 „ 16,158,24 „ 162,75 „ 6,110,63 1906 „ 15,983,40 „111,75 „ 7,062,18 1907 „ 14,920,74 — „ 142,60 „ 8,374,01 1908 „ 15,309,60 „ 133,95 „ 1,910,11 1909 „ 15,715,41 „ 442,75 „ 1,304,92 1910 „ 15,661,74 „ 93,50 — x „ — 1911 „ 15,822,45 „ 3,75 „ — 1912 „ 15,766,07 „ 3,75 ,; — 1913 „ 16,281,84 ƒ 2,065,26 „ 26,20 „ — 1914 „ 16,072,71 „ 550,13 „ 12,20 „ 4,218,65 1915 „ 17,798,52 „ 692,26 „ 243,75 „ — 1916 „ 14,806,92 „ 734,20 „ 414,05 „ — ƒ 266,164,88 ƒ 4,041,85 | ƒ 2,439,29 ƒ 2,432,85 ƒ 458,45 ƒ 36,873,45 Winsten. Winst- en Verliesrekening. I m o i as Gekweekte Rente aan ^Rente Rente Toe" Voordeelig Jaren. Inleggers in pCt. voeging uit I saldo rente. vergoed. overschot, j Reserve{onds gebouwen. 1900 ƒ 67,773,87 ƒ 48,213,92 3,6 ƒ 19,559,95 — — 1901 „ 68,690,52 „ 51,337,93 j 4,— „ 17,352,59 — — 1902 „ 67,659,36 „ 50,821,29 4,— „ 16,838,07 — — 1903 „ 68,540,57 „ 52,455,15 4,— „ 16,085,42 — — 1904 I „ 72,587,86 „ 55,124,11 4,— „ 17,463,75 — — 1905 I „ 75,156,13 „ 52,724,51 3,6 „ 22,431,62 — — 1906 „ 75,278,— „ 52,120,67 3,6 „ 23,157,33 — — 1907 „ 70,152,28 „ 46,932,10 3,6 „ 23,220,18 — 217,17 1908 „ 64,526,71 „ 47,488,94 4,2 „ 17,037,77 — 315,89 1909 „ 59,833,22 „ 42,486,14 4,2 „ 17,347,08 — 116,— 1910 „ 54,880,02 „ 41,300,20 4,— „ 13,579,82 1,770,87 404 55 1911 „ 56,568,34 „ 41,541,38 4,— „ 15,026,96 394,69 404,55 1912 „ 53,967,74 „ 39,659,11 4— „ 14,308,63 1,320,74 140,45 1913 „ 54,404,05 „ 37,074,54 %, - „ 17,329,51 829,54 214,25 1914 „ 51,150,82 „ 30,467,93 4,— „ 20,682,89 — 170,80 1915 „ 45,830,97 „ 28,792,54 4,- „ 17,038,43 1,484,55 211,55 1916 „ 46,395,40 „ 31,353,85 4,- „ 15,041,55 777,82 135,80 ƒ 1,053,395,86 ƒ 749,894,31 ƒ 303,501,55 6,578,21 2,331,01 — 502 — Aan rente werd gekweekt ƒ 1.053.395.86 waarvan aan inleggers vergoed „ 749.894.31 Er bleef dus een rente overschot van . „ 303.501.55 daarvan werd toegevoegd uit het reservefonds . . „ 6.578.21 makende met het voordeelig saldo „gebouwen" . „ 2.331.01 Totaal. . . ƒ 312.410.77 De onkostenrekening bedroeg ƒ 266.164.88 aan bedrijfsbelasting" werd betaald . . . . . „ 4.041.85 afgeschreven werd: op het eigen gebouw der bank „ 2.439.29 „ meubilair . . . |c~ „ 2.432.85 ,, diverse debiteuren. . . . |f . . . . „ 458.45 als saldo winst werd op reserverekening overgebracht „ 36.873.45 Alsboven. . . ƒ 312.410.77 De mutaties van het reservefonds gedurende de jaren 1900 — 1916 worden aangegeven in den staat op blz. 503. Het fonds was onder Ult°. 1899 groot .... ƒ 84.534.10 werd gedoteerd uit de winsten met . ƒ 36.873.45 moest echter aan inleggers bijpassen . „ 6.578.21 „ 30.295.24 bij: waardevermeerdering eigen gebouw inclusief exploitatiewinst daarop . . ïf' . . . . %l . f 18.690.25 af: afschrijving op dat gebouw . . „ 1.498.79 „ 17.191.46 op kapitaal van inleggers werd afgeboekt conform art. 19 Regl. . . ƒ 25.598.36 eene bijboeking daarop was noodig voor . . . , 1 26.51 „ 25.571.85 Transporteeren naar blz. 504. . ƒ 157.592.65 ^ III llll .111 l.l I I RESERVEFONDS. Jaren. . - •'•*»#■ Koersverschil effecten. Afgeboekte I T„rl1 _ I 7T~~~T. Z I 7~, i r"* z—r.— | .. . ,. saldi Inleggers 1 erug Dotatie uit Aan Inleggers Afschrijving Voordeelig 1 Voordeelig. | Nadeelig. (art, 19 Rfpl) \ geboekt. Winst. tegoed gedaan, eigen gebouw salde eigen | 1 ; ' , I 'I gebouw. 1900 ƒ 463,62 ƒ 13,566,52 ƒ 366,65 ' - ƒ 4 082 74 1901 „ 22,067,80 „ 70,- „ 354 20 , - 507 55 1902 „ 6 246,24 ,, 910,51 . 623,65 - 405,55 -~ I I 1903 , 490- „ 5,875,- „ 8,317,75 - 995 16 111*00 1904 . 5,122,26,, 207,40,, 435,13 5,17 , Sf 95 ~ S 1905 , 1,7.3.75 „ 10,955,20 „ 626,19 16 17 6 11063 ' 1906 . 3,276,88 „ 10,669,97 . 3.209,08 4.37 I 7^8 I ~ 1907 „ 518,51 , 23,678,06 „ 1,589,97 - «37401 276,75 1908 „ 19,641,34 . 1,058,28 . 4,223,80 I ' ,9101 I I 1909 „ 4,081,99 „ 1,085.70 1,741,67 - " 1W92 1910 „ 492,18 „ 10.408,51 „ 2.300,06 - " • ' I , 77n 87 ~ 1911 „ 585.58 „ 7.102,86,,, 155,71^, _ " _ 304S0 1912 „ 656,75 „ 14,187,57 , „ 224 08 - " _ , gn 74 1913 „ 1,186,75 „ 25,826,60,, 236^10 - " SIf , ~ ,8-000'- 1914 „ 1.752,50,, 2,665,71 233,74 - " 4 218 65 1915 ' 917,64 ' • - ■ 131 51 - " 'l'5 ,484" 55 " _==J£j9f4f^ \f 36,873.45 ^ 6,578,2, ]f ,,498,79 1/ ,8,690,25 I CR O co I — 504 — Transport van blz. 502. . ƒ 157.592.65 Op effecten werd in totaal een verlies geleden van ƒ 128.267.89 —ƒ 69.914.79 = „ 58.353.10 Het reservefonds was op Ult°. 1916 aangegroeid tot ƒ 99.239.55 Op de effecten v*erd gemiddeld jaarlijks 0.47 % verloren. De belegging bestaat uit pandbrieven van hypotheekbanken en uit obligaties. Daarvan is uitgezet: 3 3 %. ƒ 3.000— >f 3|/2 „ 292.000.— "4 | „ 414.613.33 1 4i/2 „ 28.000.— "5 I . . ' . . . „ 4.000.— ƒ 741.613.33 te boek staande voor ƒ 673.585.60 of gemiddeld voor 90.8 %. Een jaarlijksch verlies van 0.47 % brengt op dergelijke stukken de rente niet onaanzienlijk terug. Het komt ons daarom voor, dat eene belegging voor de helft in hypotheken en voor de andere helft in direct realiseerbare fondsen etc. (gelijk in de jaren 1900 — 1906 plaats had) meer de aangewezen richting voor spaarbanken is, ook omdat economische specialiteiten na den oorlog duur geld verwachten, waarvan een natuurlijk gevolg zoude zijn daling van alle le klasse fondsen. Onder de beleggingen missen wij de 5 %'s obligaties Ned.-Indië 1915 en 1916! Ook van beleening op effecten wordt weinig werk gemaakt. Eene opgave der beleggingen drukken wij hier af (vide pag. 505). Feitelijk behoorde van het totaal der beleggingen telkens te worden afgetrokken het creditsaldo der Javasche Bank Credietrekening (vide balans). Dit creditsaldo was Ult°. 1914 vrij hoog, doch hieraan zijn natuurlijk de opvragingen bij het begin van den oorlog schuld geweest. , Het evengenoemde totaal der beleggingen omvat ook het reservefonds. De balansen 1900—1916 geven de volgende cijfers (vide pag. 506 en 507). * Hypotheken. Belle"inSen | Eigen I I Deposito' I Vendu- Deposito I Borgstelling I |op Effecten-I Gebouw. [ Effecten- | N. H. M. 1 accepten. ffeoS^Ji^SZf. M 1900 ƒ-810,335,-, ƒ 22,920,-ƒ 19,000.-1/ 693,471,-!/ 83,191,83 - ƒ1 628 917 83 901 . 836,582,50 . 20,520.-. 24,000,-„ 744,037,871 23,64012 ƒ 465- - _ ' 2 21 'I 1902 „ 771,150.-„ 16,738,-. 23,250,- 774705 - 40 542 83 8.0^9 ,1,649,245.49 1903 „ 740,893,80 . 22,810.'- l^-fm m^J] ' l53S^ I " 904 I 755,271,14 27.440.- 18^- 745 7I&25C a^ïS ; - - " S 905 I 762.219,-,, 19,600,-. ,8,000,-1 757,214.50. 318,139 03- 14 361 79 - " 'SoSS 906 „ 718,815,38 „ 51,840,-,, 18.000.-1 784.296.1sL 253,000 - - _ ~ " SS?» 907 „ 395,182,92 „ 7,200,-1 18,000,-1 747,540,9.1 271,000,- _ ,25 000- 1 " 'SS 908 „ 419,326,41,, 15,200,-„ 18,000,- „ 727.248,25L 200,000- _ 3S5I " ' 909 „ 362,238,51,, 16,050,-. 18,000,-„ 609,580,99„ 150,000 - - S ~ " 'S 9 0 L 348.280,2l! 48,360,-,, 18,000.- 743,021,5.1 .50000 - _ 35" "'SS9 9 1 L 312,046.47 . 35,620,-. 18,000;- 743.505,33'. 150000,- - gS'ïï 5 " ™S!J* 9 2 ! 321,227.73 . 21,455,-. 36,000,- „ 754,967,77'. 150,000 - - 1913 „ 371,650,-„ 17,620,-. 36.000,- . 727,073 421 - IaaTaII T " h294J08'02 « SSS3: Sc- 5Sq: ssd - 1 ^» - :KSK BELEGGINGEN. I crt O O» I BALANSEN. , ... Nog te ont- Qiro s bij Dubieuse vangen in- Diverse Ka'ntoor- laren Beleeeineen. Kassa. Banken Meubilair. terest en - jaren. Dcicj^gmgcu. ivaoaa. Debiteuren, assurantie- Debiteuren, behoeften. (Renteloos). premie. 1900 'i ƒ 1,628,917,83 53,43 3,42 900- 1- 25,465,78 - 1901 „ 1,649,245,49 210,02 80,29 1,113,— 1 - 20,175,96 80,20 . - 1902 „ 1,627,205,35 3,387,73 729,52 1,025,- 1 - 20,214,48 - 1903 1,719 949,51 1,288,75 947,32 1,000— 1,— 16,248,13 794,95 1904 l 1,823,175,50 1,485,48 357,81 900,- 1 — 19,005,05 277,93 1905- „ 1,889,534,32 3,199,12 415,07 750- '1 - 20,187,42 378- - 1906 „ 1,825,951,53 3,710,32 3,868,25 650- 1,— 25,929,01 340,25 1907 „ 1,564,023,83 2,371,09 - 540- 1 - , 19,913,28 77,47 1908 „ 1,382,780,17 2,232,29 4,034,87 440,- 1,- 19,004,58 - 156,34 1909 „ 1,222,045,63 3,437,83 100,000- 1,— 1 - 18,889,09 1910 „ 1,338,604,79 2,758,41 1,203,06 1- 18,601,68 ^41,50 1911 „ 1,315,771,05 2,956,43 258,41 1 — 18,733,44 Jl»,^ 1912 „ 1,294,708,02 2,528,97 3,604,50 1,- 18,374,63 ^4,— 1913 „ 1,176,758,07 1,762,07 — 1, .16,379,15 ^48,/4 1914 „ 1,128,291,74 2,648,11 1 — 16,491,47 w,— 1915 „ 1,039,662,89 2,853,76 1 - 15'23I^ okkT 1916 l 1,040,356,98 5,526,77 1,138— 1,— 18,883,37 9b,5i DEBITEUREN. I c I BALANSEN. Kapitaal van Renteloos . . „ , L jaren. Inleggers (in- Kapitaal van Reservefonds. Javasche Bank Diverse'. .Disconto clusief rente). Inleggers. Credietrekg. Crediteuren. rekening. 1900 / 1,579,148,74 ƒ 75,880,59 - ƒ 312 13 - 1901. „1,511,384,70 „ 98,740,14 ƒ 60,429,92 „ 349|26 / 194 1902 „ 1,544,678,38 „ 105,105,07 „ 1 39 2 771 13 711 1903 „ 1,563,136,57 ƒ 30,390,95 „ 107,915,99 " 38,000- " 72282 " fk\\ 1904 „ 1,682,955,97 „ 32,093,37 „ 114,780,96 „ 15,000- ' 23894 " 133 5^ 1905 „1,725,234,17 „ 25,004,43 „ 112,672,86 „ 51 000- 48704 66 43 1906 „ 1,663,940,46 „ 24,385,75 „ 115,823,71 " 56 000- 30044 " - 1907 „ 1,458,843,50 „ 25,423,59 „ 102,628,14 - ' 13144 1908 „ 1,262,190,42 „ 18,947,28 „ 127,345,11 - 16644 1909 „ 1,194,528,25 „ 16,755,39 „ 133,387,99 — " _ 1910 „ 1,227,231,47 „10,074,87. „ 124,000,85 - 103 25 1911 „ 1,208,015,68 „ 12,657,83 „ 117,244,59 — " 120*75 1912 „ 1,141,684,18 „ 12,984,50 „ 120,617,11 „ 44,085,33 " 70- 1913 „ 1,071,323,42 „ 14,951,66 „ 95,383,82 „ 12,436,28 " 1 05385 — 1914 „ 830,684,59 „ 13,209,95 „ 98,923,- „ 204,792,18 " ' \2&) 1915 „ 868,485,39 „ 11,861,77 „ 98,487,60 „ 78,759,26 300 — 1916 „ 955,262,33 „ 10,466,55 „ 99,239,55 — " 1 034 20 CRED ITEUREN. I Ut O I — 508 - Deze cijfers vereischen geen verdere toelichting; zij doen zien, dat de spaarbank zeer conservatief beheerd is geworden, en dat zij niet een reservefonds van ruim ƒ 99.000.— bij een spaarkapitaal van ruim ƒ 966.000.— (dus meer dan 10 % reserve) als een sterk lichaam is te beschouwen, ten volle het vertrouwen van spaarders waardig. HOOFDSTUK XX. DE ALGEMEENE SPAAR- EN DEPOSITOBANK. Deze werd opgericht te Batavia bij acte dd: 2 Mei 1895 voor Notaris H. J. Meertens onder No. 6 verleden. In het eerste jaarverslag (over 1895|'96) lezen wij, „dat deze „instelling in het leven werd geroepen om tegemoet te komen aan „eene rechtmatige grief van het sparende publiek tegen de te „Batavia bestaande gelegenheden tot tijdelijke geldbelegging. „De Bat. Spaarbank, de eenige instelling waar in den regel geen „voorafgaande opzegging van het terugbekomen der ingelegde „gelden noodig is, neemt geen grootere bedragen aan dan ƒ 100.— „per maand (destijds, sedert jaren reeds gewijzigd, Sch.). „Daarom was men genoodzaakt met grootere sommen zijne „toevlucht te nemen tot de bestaande depositobanken, die bij een „korten termijn van opzegging slechts eene geringe rente uitkeeren. „Het gevolg van dien toestand was, dat er voor bedragen grooter „dan ƒ 100.— geene gelegenheid bestond tot tijdelijke belegging „tegen genot van billijke rente, een ongerief dat zwaar gevoeld „werd door een groot deel van het bezittende publiek, dat met „geen mogelijkheid een half of een heel jaar vooruit het tijdstip „kan opgeven, waarop het over de gedeponeerde gelden zal wen„schen te beschikken. „Daarom nam onze instelling in beginsel aan om bespaarde „gelden in ontvangst te nemen tot bedragen van ƒ 1.— tot ƒ 1000.— „tegen vergoeding van eene rente van 3.6 % en deposito's vanaf „ƒ 1000.— tot voorloopig geen hoogere sommen dan ƒ 10.000.— „tegen eene rente van 4.2 % 's jaars, onafhankelijk van den termijn „van opzegging. „Het eenige voorbehoud hierbij is, dat de directie in geval van „noodzakelijkheid, ten opzichte van de gedeponeerde gel„den een termijn van opzegging van één maand kan vorderen." Zoodra het totaal bedrag der spaarpenningen van één inlegger - 510 — tot ƒ 1000.— gestegen is, worden geene verdere inlagen aangenomen; de inlegger kan alsdan minstens ƒ 1000.-— van zijn tegoed doen' overschrijven op depositorekening. Deze laatste rekening draagt derhalve het karakter eener voortgezette spaarrekening,' ook omdat aan het einde van het boekjaar de den depositeur toekomende rente wordt bijgeschreven in zijn spaarbankboekje. Voor de „gedeponeerde" gelden worden deposito-biljetten afgegeven, welke bij geheele terugname worden ingetrokken; bij gedeeltelijke terugname wordt het teruggenomen bedrag op de achterzijde van het biljet afgeschreven en door den depositeur gekwiteerd; daalt daarbij het saldo beneden ƒ 1.000.—, dan wordt het deposito-biljet ingetrokken en voor het resteerende bedrag een spaarbankboekje afgegeven. r! .,! Aan eiken inlegger wordt gratis een spaarbankboekje uitgereikt, waarin zijne rekening-courant met de administratie der Bank wordt aangehouden. Duplicaat-spaarbankboekjes of depositobiljetten worden niet afgegeven. Eene maand na de kennisgeving aan de bank van het verloren geraken van dergelijke bescheiden, betaalt de Directie het geheele totaal van het boekje, of het geheele tegoed op depositorekening tegen volledige kwijting terug, en opent dan desverlangd eene nieuwe spaarbank- dan wel depositorekening voor den betrokkene. (Deze wijze van handelen lijkt ons bijzonder practisch om te voorkomen, dat öf de bank, öf betrokkenen door kwade praktijken schade lijden). • De maand van inbreng van spaar- of depositogelden wordt bij de renteberekening evenmin in aanmerking genomen als de maand van terugbetaling. Behalve evengenoemde wijzen van sparen bevordert de bank nog „het sluiten van spaarverzekeringen — zijnde zoodanige overeenkomsten, waarbij de bank zich verbindt de door den verzekerde „bij haar gestorte of nader op bepaalde tijdstippen- te storten „vooruit bepaalde vaste bedragen, vermeerderd met een zeker „rentebedrag voor elk bijzonder geval vast te stellen, aan den verzekerde of aan een of meer door hem aangewezen personen op „eveneens vooruit bepaalde tijdstippen te zullen terugbetalen." Het dagelijksch beheer der vennootschap berust bij eene Directie (een persoon of eene firma) onder toezicht van drie commissarissen. Het salaris der Directie wordt door de algemeene vergadering — 511 - bepaald; Commissarissen genieten »een salaris, de algemeene vergadering stelt eene som vast als maximum voor de in hunne functiën te doene uitgaven. De Directie moet minstens 5 % der geplaatste aandeelen in eigendom bezitten, welke als waarborg voor het beheer ten behoeve dér vennootschap verbonden moeten blijven. ISSfS Een huishoudelijk reglement regelt de geldbeleggingen, daarin kqmen ook voor alle andere regelingen van algemeenen aard, waarin de statuten (in casu Voorwaarden en bepalingen genoemd) niet voorzien. In enkele opzichten wijkt de Bank af van de gewone spaarbanken. Deze toch hebben als regel geen aandeelen kapitaal, en daardoor een min of meer philantropisch karakter. De Algemeéne Spaar- en Depositobank is meer een handelslichaam, hetwelk een groot deel zijner benoodigde fondsen ontleent aan de spaar- en depositogelden van particulieren. ' Dit wordt duidelijker, wanneer men let op art. 8 der statuten bepalende: „Minstens de helft van het geplaatste aandeelen-kapitaal wordt „belegd in onroerende goederen, welke niet vervreemd of met „hypotheek bezwaard mogen worden zonder vergunning van de „algemeene vergadering van. aandeelhouders." Eene gewone spaarbank heeft geen kapitaal noodig; zij heeft slechts ten doél het sparen te bevorderen, en bepaalt zich dus tot het beleggen van de spaargelden en het uit de inkomsten daarvan vergoeden van rente aan hare inleggers. Bij de uitzetting van die spaargelden zijn als regel vaste goederen (behoudens dan soms een eigen bankgebouw) uitgesloten. De Algemeene Spaar- en Depositobank echter, zet een groot gedeelte harer als spaar- of depositogelden ontvangen middelen uit in onroerende goederen; als meerdere waarborg voor de beleggers heeft zij daartoe een eigen kapitaal noodig, hetwelk^gedeeltelijk ook moet worden aangewend om in tijdelijke geldbehoeften onmiddellijk te kunnen voorzien. In verband hiermede is hare winstverdeeling er op berekend de positie der bank zooveel doenlijk te versterken; in zooverre wijkt de bank tevens weder af van de daaromtrent bij zuivere handelslichamen bestaande usantiën. Art. 23 der Statuten toch schrijft voor, dat van de zuivere winst als maximum 6 % dividend aan aandeelhouders wordt uitgekeerd, - 512 — het resteerende wordt afgezonderd ten behoeve van het reservefonds. Zoodra echter dat fonds gestegen is tot boven 4 % van het bespaarde en gedeponeerde kapitaal te zamen is de winstverdeeling aldus: eerst 5 % aan het reservefonds, van de rest 6 % aan aandeelhouders, daarna van het restant l/l0 aan aandeelhoude/s en 9/10 aan het reservefonds. Verdere bepalingen omtrent de winstverdeeling kunnen gevoegelijk hier achterwege blijven, omdat de tijd er nog lang niet voor gekomen schijnt. In geen geval echter ontvangen Directie of Commissarissen eenig tantième. De gewone spaarbank neemt, om zooveel mogelijk hare beleggingen liquide te houden, geen aandeelen in naamlooze vennootschappen. De Alg. Spaar- en Depositobank doet zulks wèl en om twee redenen, 1°. ter wilie der soliditeit en rentegevendheid en 2°. ten gerieve harer cliëntèle, om die den overgang van spaarders in effectenbezitters te vergemakkelijken. Aandeelhouders in de Bank ontvingen over het eerste boekjaar 3.9 % en over de volgende jaren telkens het maximum dividend van 6 %. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg aanvankelijk ƒ 100.000.— verdeeld in vijf seriën elk van ƒ 20.000.-— nominaal in aandeelen van ƒ 200.—. Bij de oprichting was eene serie van 100 aandeelen geplaatst, terwijl de uitgifte van de overige plaats vond naar gelang ze werden aangevraagd en Wel: nog 297 aandeelen in 1895|'96 103 „ „ 1896 Met het oog op de ontwikkeling der bank, was het Bestuur in 1904 van meening, dat haar maatschappelijk kapitaal te klein begon te worden in verhouding tot het bespaarde en gedeponeerde kapitaal, waarom het wenschelijk werd geacht het maatschappelijk kapitaal uit te breiden tot ƒ 500.000.—. In de algemeene vergadering van 30 Augs. 1904 werd daartoe besloten. Geplaatst werden: in 1904|'05 125 aandeelen „ 1905|'06 191 „ 1906|'07 146 „ 1907|'08 38 „ 191 lj'12 215 — 513 — In totaal zijn dus geplaatst 1215 aandeelen of ƒ 243.000.— nominaal. Die aandeelen zijn officieel ter beurze te Batavia verhandelbaar. Ten einde „aan eene reeds lang gevoelde behoefte te voldoen „om inleggers, die zich in Nederland bevinden, de gelegenheid „te openen, aldaar over hunne inlagen te beschikken", en ook in andere richtingen werkzaam te kunnen zijn, werd in een, 27 Juli 1903 gehouden, algemeene vergadering besloten een agentschap te vestigen te 's Gravenhage. Dit agentschap werd 1 Dec. 1903 geopend. Veel voordeel brengt het evenwel niet aan. Het had de volgende saldi: aan spaar- aan deposi1 gelden. to's. op30Juni 1904 ƒ 11,207,83 ƒ 45,350- 1905 „ 15,866,27 „ 113,900,- 1906 „ 23,027,60 „ 118,325- 1907 „ 29,701,86 „ 134,235- 1908 „ 35,122,42 „ 161,0951909i „ 43,206,81 „ 210,0001910| „ 44,106,53 „ 165,150,1911 „ 68,438,91 „ 220,500- K.\%e:< 1912 „ 89,531,50 „ 279,475,- 1913 „ 89,742,32 „ 221,700- 1914 „ 79,083,47 „ 194,500,- 1915 „ 69,786,14 „ 125,700- 1916 „ 86,582,70 „ 158,800- 1917 „ 59,009,18 „ 166,200,- gemiddeld. ƒ 53,172,40 ƒ 165,352,— Waar nu het renteoverschot op deze gemiddelde bedragen niet grooter kan geweest zijn dan ± ƒ 4.000.— per jaar, waarvan dan nog de kosten moeten bestreden worden, is het duidelijk, dat dit Agentschap eerder een verliespost, dan een winstpost 'voor de bank opgeleverd heeft. De jaarverslagen geven daaromtrent echter geen cijfers. Het boekjaar der vennootschap loopt van 1 Juli tot 30 Juni d.a.v. De volgende staat geeft een overzicht van de spaarbeweging bij het Hoofdkantoor te Batavia vanaf de oprichting der vennootschap: — 514 — — 515 — ~ -1 F~-—B ISS-9 1 Boek- SPAARDE RS DEPOSITEUR S. ^^oïto- ^ngen'" Het kaPitaal va" Inleggers wa« samengesteld: jaren. A™™\ Inlagen Terugbe- j KajJJaal stortin£?en I Dispo- I rekeningen J^Staand Europeanen. | Vr. Oosterlingen. Inlanders. gers. [ inc-rente- tali"ge"- | Inleggers. 1 1 sities. |reÊeni'ng;| tezamen. | totaal. |aantal.| bedrag |aanta, | bedrag aantai.| bedrag i i i i i 1895- 1896 440 182,477,21 67,174,89 115,302,32 660,200,— 122,300,— 537,900,- 653,202,32 — j — _ _ _ _ _ 1896- 1897 674 247,541,73 175,896,70 186,947,35 638,450,— 469,300 - 707,050,- | 893,997,35 — _ - _ _ _ _ 1897- 1898 906 346,239.73 243,610,18 289,576,90 817,050- 528,750,- 995,350- 1,284.926,90 - ' 874 - 23 - 9 1898- 1899 1032 348,356,48 312.496,41 325,436,97 893,500- 606,100,- 1,282,750- 1,608,186,97 - 995 320,512,75 28 3,555,58 9 1,368,64 1899- 1900 1133 369,835.94 332.676,66 362,596,25 1,129,950 - 806,800,- 1,605,900,-! 1,968,496,25 I - 1077 354,355,38 38 18 ibAl.m 1900- 1901 1273 395,432,58 357,469,49 400,559,34 936,000- 767,950- 1,773,950,- 2,174,509.34 - 1211 387,996,44 44 8J43*26 18 441964 1901- 1902 1355 406,082,161 365,898,71 440,742,79 1,046,750,- 1,010,100,- 1,810,600,- 2,251,342,79 ! — 1285 425,532,93 48 983U8 22 5,3n%A% 1902- 1903 1509 525,626.24 460,969,67 505.399,36 1,329,500- 1,177,650,-1 1,962,450- 2,467,849,36 - 1425 480,125!l6 62 18,768^94 22 6,505,26 1903- 1904 1597 582,223,56 587,333,86 500,289,06 1,264,225,- 1,284,075.- 1,942,600,- 2,442,889,06 - 1481 471,166,42 72 2o!40o!92 44 8,721,72 1904- 1905 1650 603,568,21 549,591,87 554,265.40 1,195,750,-1 1,107,400— 2,030,950- 2,585,215,40 12,836,14 1534 520,836,90 76 25^911,66 40 7516,'84 1905- 1906 1839 747,515,64 628,149,03 619,632,01 1,397,750,-11,006,200- 2,422,500- 3,042,132,01 36,221.07 I 1725 587,07805 " 74 25^06^54 40 7,492,42 1906- 19071 2021 853,940,14 807,008,63 666,563,52 1,379,800,- 1,413,350,- 2,388,950- 3,055,513,52 43,511,96 1890 622,327.46 88 33,43s!60 43 lo!800,46 1907- 1908 2146 1,013,122,21 961,570,48 718,115,25 1,324,750,- 1,378,050,- 2,335,650,- 3,053,765,25 51,676,69 2003 655,174,26 104 51,503,24 39 1M37/75 1908- 1909 2260 1,041,912,77 980,507,71 779,520,31 1,287,400 - 1,294,550- 2,328,500- 3,108,020,31 51,830,67 2089 705,309,48 120 62,233,25 51 11,977]58 1909- 1910 2518 1,209.045,92 1,095,918,19 892,648,04 1,722,150,-! 1,367,100,- 2,683,550,- 3,576,198,04 54,808,76 2305 812,618,65 144 63715,85 69 I Ï^IS^ 1910- 1911 2583 1.214,116,- 1,194,995,48 911,768,56 1,776,650,- 1,614,750,- 2,845,450 - 3,757,218,56 53,914,38 2346 817,331,49 165 76!o54]92 72 ÏS^IÖ 1911- 1912 2615 1,312,138,61 1,317,891,49 906,015,68 1,618,048,- 1,680,250,- 2,783,248,- 3,689,263,68 55,573,78 2370 806,132,37 185 85,537,71 60 14,345,60 1912- 1913 2576 1,205,496,77 1,242,655,31 868,857,14 1,420,000,- 1,724,898,- 2,478,350- 3,347,207,14 55,552,05 2329 773,950,96 184 81,965,77 63 12,940,41 1913- 1914 2515 1,211,540,78 1,294,938,36 785,459,56 1,321,750,- 1,740,050,- 2,060,050- 2,845,509,56 55,375,04 2236 686,097,74 205 86,972,88 74 12,388,94' 1914- 1915 2370 859,427,18 950,191,20 694,695,54 901,650,-1,281,700,- 1,680,000- 2,374,695,54 54,163,99 2102 593,888,21 206 93,074,14 62 7,733,19 1915- 1916 2747 1.246,003,86 1,068,519,08 872,180,32 1,343,700,- 1,009,350,- 2,014,350- 2.886,530,32 45,871.38 2444 766.877,24 244 96,331,55 59 8,971,53 1916- 1917 2721 1,679,630,83 1,456,973,38 1,094,837,77 1,460,750,- 1,058,000,- 2,417,1^ 3,511,937,77 50.537,78 2382 981,316,06 259 99,217,31 80 14,304.40 Hieruit blijkt eene zeer bevredigende en bijna voortdurende progressie, alleen afgebroken in het ongunstige jaar 1912|'13 en het oorlogsjaar 1914j'15; de gevolgen dier tijdelijke depressies zijn Ult°. Juni 1917 echter weder te boven gekomen; tevens werden toen de hoogste cijfers gedurende de geheele bestaansperiode genoteerd. Van de depositorekening wordt veel meer gebruik gerqaakt, dan van de spaarbankrekening; de spaarverzekeringen vallen blijkbaar niet erg in den smaak van het publiek. De bank wordt in hoofdzaak door Europeanen begunstigd. Het valt echter op, dat het aantal vreemde oosterlingen (259) een vrij groot bedrag (ƒ 99.217.31) bespaard heeft. De .betrekkelijke cijfers bij de Postspaarbank toch zijn: 7653 vreemde oosterlingen met ƒ 295.494.87 onder Ult°. 1916. Het aantal sparende inlanders is evenals hun gezamenlijk tegoed miniem. De winst- en verliesrekeningen geven gespecificeerd de volgende cijfers te zien: Winsten. I Onroerende Boekjaren. Interest. Effecten. Agio. Disconto. goederen. 1895- 1896 5,147,23 — — — 397,42 1896- 1897 17,441,81 — — — 335,43 1897- 1898 21,807,57 — — — 177,03 1898- 1899 27,314,41 — 41,70 56,34 1899- 1900 28,282,62 — — 12,10 40,79 1900- 1901 32,272,57 — 18,40 25,56 1901- 1902 32,222,45 — — 509,85 — 1902- 1903 32,523,52 — 1,053,50 162,50 — 1903- 1904 33,248,78 — 2,650,19 236,88 1904- 1905 43,074,72 — 616,53 1,092,74 — 1905- 1906 23 549,36 23,685,41 1,086,41 — 1906- 1907 39,892,47 16,025,78 978,14 — 1907- 1908 41,574,45 8,996,63 — 1,246,64 ; — 1908- 1909 41,107,63 2,287,18 12,585,87 1,524,18 — 1909- 1910 38,367,73 7,588,24 — 3,068,38 — 1910- 1911 47,655,67 2,503,73 7,721,12 1,809,34 — 1911- 1912 54,334,72 3,290,54 — . 2,749,82 — 1912- 1913 63,164,82 9,900,23 — 781,90 1913- 1914 56,717,08 12,750,18 223,22 — 1914- 1915 59,796,61 19,966,44 - 609,21 — 1915- 1916 65,007,24 20,106,96 — 1,273,81 — 1916- 1917 81,114,78 19,347,24 — 537,46 — j i / 885,618,24 ƒ 146,448,56 ƒ 24,627,21 ƒ 16,942,98 | ƒ 1,032,57 Verliezen. U* I Di- ^ i r... Dubieuse Kantoor- Oprichtines- Boekjaren. Onkosten. Effecten. p cnungs Saldo Winst. Debiteuren. meubilair. kosten. 1895-1896 3,116,24 — _ 39445 2 033 Qfi !«Q?"!«Q8 ,?'?S'2 495>- 193,50 394,45 S^S 1897- 1898 11,704,44 — 25— 50,- 39447 986069 1898- 1899 13,771,91 58,55 3,093,27 105,20 394 45 998907 1899- 1900 15,691,40 1,445,08 - 55 75 39445 1074883 1900- 1901 17,962,94 2,987,65 274,11 29 74 *_ 1062 09 1901- 1902 17,085,20 801,37 400,83 858 50 - 256670 1902- 1903 20,567,36 3,688,65 610- 887351 1903^1904 22,942,78 3,751,27 611,03 Ag. 400,- 8 430 77 1904- 1905 23,617,05 - 438 08 g 2072886 1905- 1906 26,551,27 9,645,58 - 554 45 - 11569 88 1906- 1907 25,973,73 15,550,22 - 258 40 - 511404 1907- 1908 26,618,58 2)434,21 - 324,60 - 22 440 33 1908- 1909 27,543,41 2,344,42 3,645,08 - 2397195 1909- 1910 29,140,70 4,305,77 - 1,897- - 13 680 88 1910- 1911 27,393,75 - - 89 15 - ■ 32 20fiqfi 1911- 1912 30,487,21 2,433,76 - 19840 - 27 255 71 1912- 1913 31,607,06 22,439,49 - 159- - 1964140 1913- 1914 29,676,15 16,605,21 — 282 90 — 23* 12622 1914- 1915 30,574,87 13,835,60 1,086,30 3487549 1915- 1916 31,059,82 38,938,50 - 229- - 16 16069 1916- 1917 30,856,74 54,-232,44 - 80 - - 583030 ƒ 502,615,67 / 185,713,43 / 14,022,55 ƒ 11,756,08 ƒ 2,372,27 ƒ 358,189,56 — 518 — Recapituleerende blijkt, dat gewonnen is: aan interest. . % . . . . f 885.618.24 op onroerende goederen „ 146.448.56 aan disconto 1.032.57 agio „ 16.942.98 ƒ 1.050.042.35 Waarvan afgaan: Onkosten ƒ 502.615.67 oprichtingskosten „ 2.372.27 verlies op effecten „ 161.086.22 dubieuse debiteuren „ 14.022.55 kantoormeubilair. .f| . •„ 11-756.08 „ 691.825.79 Waarna als netto winst overschoot . . . ƒ 358.189.56 Hiervan werd uitgekeerd aan aandeelhouders . ƒ 213.845.70 (6 % per jaar, uitgezonderd het le boekjaar, waarover 3.9 % werd uitgekeerd) en de rest ad . „ 144.343.86 op het reservefonds geboekt. ƒ 358.189.56 Vergelijkt men de interestrekening met het verlies op effecten, dan blijken de laatste vijf jaren alles behalve voordeelig geweest te zijn door die effectenbelegging; doch zij is noodzakelijk om steeds voor liquide middelen te kunnen zorgen. Waar echter het grootste gedeelte van het effectenbezit uit pandbrieven en obligaties bestaat, kan door uitloting t.z.t. een groot gedeelte van het geboekte verlies terugverkregen worden. De Interestrekening wordt sterk beïnvloed door het dividend op de aandeelen Eurazië I, waarvan de bank nom. ƒ 918.000.— aan aandeelen bezit (van een maatschappelijk kapitaal ad ƒ 1.000.000.—). In de laatste jaren wordt het verslag der „Mij. tot Exploitatie van Grondeigendom Eurazië I" geregeld gevoegd bij dat der bank, doch het is in zulke algemeene termen samengevat, dat niemand zich een oordeel omtrent die maatschappij kan vormen. De grondeigendommen worden b.v. omschreven in het verslag over 1916|'17: — 519 — Particuliere landerijen onder het regime van Staatsblad 1912 No. 422 . . . . ..v.tr*||. : > . ƒ 451.001.— Landerijen gedeeltelijk bestaande uit kamponggronden en gedeeltelijk uit woonhuizen . . . . „ 306.000.— Erven met woonhuizen „ 63.000.— ƒ 820.001.— Die maatschappij bezit 6 %'s Cultuurobligaties, a pari aangenomen tot ƒ 96.000.— en een reservefonds groot ƒ 71.053.93, aan hypotheken ƒ 13.400.— en aan beleeningen ƒ 573.733.44 (tegenover crediteuren ƒ 438.000.—). Vrage: hoe komt eene dergelijke maatschappij 'aan: beleeningen? Wel wordt medegedeeld hoeveel winst in het afgeloopen jaar gemaakt is, (over 1916|'17 b.v. zuiver ƒ 70.724.38) maar niet, hoe die winst verdeeld is of wordt. Aandeelhouders der bank kunnen op verlangen, omtrent „Eurazië I" alle gewenschte inlichtingen bij de Directie bekomen, rnaar dit is o.i. niet voldoende omdat de bank niet alleen te maken heeft met hare aandeelhouders, maar (tusschen haakjes) inde eerste plaats met hare spaarders en depositeurs. Als pleister op de wonde mag vermeld worden, dat de Directie aandeelen „Eurazië I" steeds vraagt,.en nu daarvoor 1041/2 % wenscht te betalen, een bewijs, dat zijzelve d i e waarde aan de aandeelen in kwestie toekent! Het behoeft zeker geen betoog, dat niemand, de Directie pf het Bestuur uitgezonderd, die waarde weet vast te stellen of te beoordeelen. En toch hangt de standing der „Alg. Spaar- en Depositobank" daarvan af, omdat thans ongeveer het vierde deel der spaaren depositogelden in evengenoemde maatschappij belegd is. Ongeveer gelijke opmerking kan gemaakt worden ten opzichte der „Onroerende goederen", op de laatste balans voorkomende met ƒ 259.500.—. Wij gelooven wel dat die goederen die waarde hebben, maar zouden het gaarne nog met meerdere inlichtingen gestaafd zien. Wij doen thans volgen een overzicht van de balansen gepubliceerd vanaf de oprichting: Debiteuren. Vpnd.. ! „ I fWnP L I 1 § Kantoor! Opricb-I Aa,ndee~ Zegels er, Boek- Kas en V«-d« ^ Belee. Hypo- Onroe- Deb.teu- J g !„, I tings. £ Kantoor. jaren. Kassiers, daten. ningen, theken~ Qoederen ren. s -g lair. kosten. behoefter I j | Q 1 I _ , . 1895- 1896 42,872,16 8.868,30 1.500 - 119.087.67 472,207,98130,651.31 7,649.94 - 200,-1,577,82 - 1896- 1897 84133& 9,603,98 5,180- 136,536,55 545,220,10 244.7C0- 11,040,43 - 525,- 1,183,37 - 1897- 1898 105 41969 3 807 52 62,712,50164,810,73 786,882,28 245.030,- 47,863,17 1 — 475,- 788,90 - - 1898- 1899 122133/10 1,104^9 430,168,37 206,312,14 835,909,15 109,840,09 25,517,62 1,- 545 - 394,45 - 1899- 1900 13145072 - 646,579,- 290,483,70 884,277,88 101,500,- 36,828,90 1- 490- - - - 1900- 1901 13i;385!98 - 736,641,- 256,538.84 1,021,954.42 1C0.000 - 56,653,17 1,- 500,- - 1901- 1902 75 113.25 - 986,525,25161,098,83 1,008,629,42 147.000,- 58,464,25U - 3,350,- - - - 1902- 1903 55 597 85 - 1,199,355,08:209,244,51 986,843,27 145.C00 - 66,838,38 — 5,220,- — ~ — 90^ 904 10849884 - 660 790 - 224,148,40 861,959,57 153.600,- 60.238,29 500,- 6.120- - 571,000- 904- 905 117 777 26 - 685 670,-245.112,79 832.C08.07394.500,- 62,743,14 - 5,580,- |603,000- 1,004,47 90^- 906 348 404 30 - 765,957 87 354,713,83 952,299,57 276,000.- 70,660,48 • 5,480,- - ,640,000 - 876.12 1906- 1907 193 540.07 - 819,090,37 349,201,011,043,847,57 273,000,- 88,133,91 - 5,040- - 725,000- 612- 1907- 1908 212 237 52 - 750,64i;37 355,773,77 1,012,997,57 223,900,- 87,067,17 - 4,517,- - 885,000- - 1908- 1909 289 147!83 - 839,069,75 273,098,77 1,069,949,57 213,000.- 96,843,05 - 5,153 - - ,886,000,- - 1909- 1910 372229 47 - 1.206,281,25 280,923,60 1,045,446,57 208,500 - 93,513,62 - 2,972- - ,893,000- 9Ï0- 9 1 2 6 22764 - 1,370,16125 337,236,68 1 255,222,- 199,500,- 94,961,97 - 3,450- - 895,000- - 1911- 1912 424 025 35 - l,363,60p.62 232,678.39 1,199,893,55 224,500,- 99,025,95 - 3,040- - 898,000- 1912- 1913 149618 77 - 1,602.303,56 339.681,82 1,124,994.20 259,500,- 101,135,23 - 2,570- - |908,000- 9 3- 9 4 55 029 62 - 1,741 246 35 313,440,03 918,086,74 259,500,- 98,313,35 - 2,200- - 9 8,000,- - 1914- 1915 77728.96 - 1:977,927,50190.897:03 893,840,53 259.500,- 98,233,83 - 825,- - (9 8000,- - 1915- 1916 140054,47 - 1,911,080,50 399,196,19 854,138,80 259,500,- 99,636,69 - 256- - ,918,000- 1916- 1917 195 860 80 - 1,796,704,37 596,306.40 791,572,58 259,500.-- 96,596,89 - 176,- - |918,000- - m o 4 Crediteuren. n . Geplaatst Bespaarde Deposito- £jV,. Reserve- Diverse Assurantie- Javasche Boekjaren. | Totaal. 1 | Kapitaal. | Gelden. | rekening. .| fonds. Crediteuren. fonds. Bank. 1895/6 ' 79,400— I 115,302,32 537,900— 653,202,32 176,26 I 51,836,60 — — 1896/7 100,000— 186,947,35 707,050,— 893,997,35 2,525,49 41,600,88 — — 1897/8 100,000,- 289,576,90 995,350,- 1,284,926,90 6,386,18 26.477,71 — — 1898/9 100,000 — 325,436.97 1,282,750,— 1,608,186,97 10,375,25 13,283,08 80,61 - 1899/1900 100,000,— 362,596,25 1,605,900,— 1,968,496.25 15,124,08 7,841,14 149,73 — 1900/1 100,000,— 400.559,34 1,773,950,— 2,174,509,34 20,186,17 8,762,55 216,35 — 1901/2 100.000,- 440,742.79 1,810,600,- 2,251,342,79 26,752,87 11,546,08 259,66 50,279,60 1902/3 100,000 — 505,399,36 1,962.450 — 2,467,849,36 29,626,38 j 6,490,94 315,10 63 817,31 1903/4 100,000 — 511,496,89 1,987.950 — 2,499,446,89 32,057,15" 14,688,01 420.58 242,47 1904/5 125.000 — 5/0,131,67 2,144,850,— 2,714,981,67 46,53601 17,754,05 1,000,— 43,'24,— 1905/6 163,200,- 642,659.61 2,540,825 - 3,183,484,61 50,223,89 12,687.66 1,096,71 3,699,30 1906/7 192,400— 696,265,38 2,523,185,— 3,219,450,38 55,253,93 28.306— 1,147,'3 907,49 1907/8 200,000 — 753,237,67 2,496,745,— 3,250,082,67 66,074,26 14,774,10 1,243,98 59.39 1908/9 200,000,— 822,727,12 2,538,500 — 3,361,227,12 78,046,21 23,651,66 1,338.53 7.998,45 1909/10 200,000,- 936.754,57 2,848,700 — 3,785,454,57 79.727,09 26,606,18 1,441,14 9,637,53 1910/11 200,000,- 980,207,47 3,065,950,- 4,046,157,47 99,934,05 19,412,46 1,647,93 4,607,63 1911/12 243,000,- 995,547,18 3,062,723,— 4,058,270,18 115,547,26 18,721,52 1,876,22 7,348,68 1912/13 243,000,— 958,599.46 2,700,050,- 3,658,649,46 120.608,66 25.904- 1,888,84 437,752,62 1913/14 243,000.— 864,543.03 2,254,550 — 3,119,093,03 129.154.88 16,2'8,99 1,923,45 796,425,74 1914/15 243,000 — 764,481,68 1.805.700,- 2,570,181,68 j 149,450,37 15,777.06 1,919,04 1,436,624,70 1915/16 243,000— 958,763.02 2,173,150,— 3,131,913,02 i 150,031.06 23,056,55 1,898,12 1,030,963,90 1916/17 243,000- 1,153,846,95 2,583,300 - 3,737,146,95 152,281,36 35,539,53 1.914,65 484,834,55 I m I — 522 — De bank maakte gedurende eenigen tijd werk van handel in vreemde munt, wij hebben den aanwezigen goudvoorraad onder Ult°. Juni van elk boekjaar steeds als een onderdeel van het kassaldo beschouwd. De winst met dien handel behaald, is natuurlijk begrepen onder „agio" in de winst- & verliesrekening vermeld. Beleeningen en hypotheken vormen terecht een goed onderdeel der uitzettingen. Onder de debiteuren is begrepen de nog ten faveure van het afgesloten boekjaar te inkasseeren interest. Onder het totaal der „bespaarde gelden" en der „deposito rekeningen" zijn vanaf Juni 1904 begrepen de gedeponeerde gelden bi' het Agentschap te 's Gravenhage. Het assurantiefonds, later genoemd het „verzekeringsfonds" dient terNjekking van mogelijke verliezen op het spaarverzekeringbedrijf, en is in hoofdzaak ontstaan door toevallige baten. De rekening: „Javasche Bank" wijst er op, dat deze instelling steeds bereid is geweest, hulp aan de Alg. Spaar- & Depositobank te verschaffen, omdat zij op de hoogte is van de credietwaardigheid van de bank, waarvan wij de positie hebben getracht te schetsen. HOOFDSTUK XXI. DE SPAARBANK TE BANDOENG. Op initiatief van Jhr. E. Th. Th. H. van Benthem van den Bergh, destijds Resident der Preanger Regentschappen, werd in December 1902 besloten tot de oprichting van De Spaarbank te Bandoeng, welke vervolgens bij Gouvernements-besluit van 7 Mei 1903 No. 1, onder goedkeuring der statuten, als rechtspersoon werd erkend. Deze statuten werden gewijzigd in 1907 en laatstelijk in 1910. In Juni 1903 ving de bank hare werkzaamheden aan, zoodat liet eerste boekjaar over slechts zeven maanden loopt. De inleg wordt verdeeld in twee klassen, de deposito-inleg en de gewone inleg. Feitelijk draagt „de deposito-inleg" het karakter der spaarrekening, terwijl „de gewone inleg" meer is te beschouwen als eene voortgezette spaarrekening. lederen deposito-inlegger wordt tegen betaling van 50 cents een boekje verstrekt, waarin de mutaties zijner rekening worden aangeteekend. Minder dan ƒ 1.— wordt niet aangenomen; bij creditsaldi boven ƒ 2.000.— wordt over het meerdere geen rente vergoed. De rente bedraagt 3 % p.a.; de maand van storting en|of terugname tellen voor de renteberekening niet mede, evenmin bedragen beneden ƒ io.-. De bewijzen van gewonen inleg zijn groot ƒ 100.— ƒ 500.— en ƒ 1.000.— (resp. gemerkt A, B en C, en elke serie doorloopend genummerd), staan op naam, en zijn onderteekend door den President-Commissaris, een Commissaris, den Directeur (of diens vervanger). Zij zijn voor overdracht vatbaar door endossement. Ieder bewijs van inleg is voorzien van een stel dividend-coupons. De inlegger heeft recht op dividend vanaf den eersten dag van het/kalenderkwartaal, volgende op dat, waarin de inleg heeft plaats gevonden. — 524 — Bij terugbetaling wordt depositorente tegoed gedaan berekend als boven aangegeven, alle aanspraak op dividend wordt daarmede verloren. De Directeur is bevoegd om, in gewone omstandigheden zonder voorafgaande opzegging sommen tot een maximum van ƒ 10.000.— dadelijk terug te betalen. Het staat echter het Bestuur vrij een termijn voor de terugbetaling te bestemmen. Inlegboekjes zijn tegen 6 % 's jaars bij de bank beleenbaar (acte op zegel ƒ 1.50). Reeds in Januari van elk jaar is de bank c.q. bereid om een voorloopig dividend van hoogstens 4 % uit te keeren. Tegen eene' kleine vergoeding zijn inlegboekjes bij het Agentschap der N. I. Escompto Mij. te Amsterdam verzilverbaar. Alle kantoren dier Mij. nemen stortingen boven ƒ 100.— voor de Spaarbank te Bandoeng bestemd, in ontvangst zonder berekening van kosten; bij terugbetaling worden de onkosten natuurlijk wel berekend. Het Bestuur der Spaarbank is opgedragen aan een Directeur en vijf commissarissen; de Directeur is tevens penningmeester en wordt bijgestaan door een Onderdirecteur. De Algemeene Vergadering van inleggers benoemt behalve evengenoemd bestuur drie Gedelegeerden tot opnamen van kas, boekhouding en administratie, en stelt voorts balans en winst- & verliesrekening definitief vast, onder bepaling van het dividend. De houder van bewijzen van inleg tot een bedrag van ƒ 1.000.— heeft één stem, voor ieder vol bedrag van ƒ 1.000.— meer, wordt één stem uitgebracht (maximum zes stemmen). De winst wordt onderscheiden in gewone winst (renten, dividenden, huren, pachten enz. na aftrek van onkosten en rente op deposito-inleg) en in buitengewone winst (vermeerdering der waarde van eigendommen en uitzettingen). Deze laatste winst dient ter dekking van geleden verliezen op de uitzettingen en wordt verder gereserveerd. Van de gewone winst komt eerst 15 % aan het reservefonds ten goede; de rest dient in de eerste plaats ter dekking van verliezen, welke niet door de buitengewone winst of de rente van het reservefonds kunnen worden gedekt. Van hetgeen niet tot dekking van verliezen noodig is, wordt uitgekeerd: 90 % aan inleggers, 3 % a|d. President-Commissaris, 4 % aan de overige Commissarissen en 3 % aan den Directeur. — 525 — Zoolang het reservefonds (maximum ƒ 200.000.—) niet 10 % van den gewonen inleg bedraagt, wordt aan gewone inleggers hoogstens 5 % dividend uitgekeerd; een daardoor eventueel overschietend winstsaldo wordt bij het reservefonds gevoegd. Dit fonds wordt afzonderlijk beheerd; de gekweekte rente komt, zoo zij niet ter dekking van geleden verliezen behoeft te worden aangewend, aan het fonds ten goede. Waar het doel is, het sparen onder de ingezetenen van Ned.Indië onverschillig van welken landaard, te bevorderen, en aan kleine vermogens eene veilige en gemakkelijke belegging te verzekeren, is de philantropische zijde der bank niet te miskennen. De eigenaardige werking der bank wijst echter eerder op coöperatie, te meer omdat 1°. de depositeurs (hier oneigenlijk gewone inleggers genoemd) zelf hun bestuur en gedelegeerden kiezen, en 2°. aan het bestuur een tantième in de winst is toegekend. Het ligt in de bedoeling der Directie om op plaatsen, waar voor De Spaarbank goede gelegenheid tot gelduitzetting bestaat of meerdere inleggers wonen, agenten aan te stellen; zoo zijn thans voor haar Agenten werkzaam te Garoet, Soekaboemi, Malang, Koetoardjo, Poerworedjo en Buitenzorg. Het kantoor der Bank is gevestigd in een in 1910 nieuw opgetrokken gebouw aan den Ouden Hospitaalweg te Bandoeng, het eigendom der bank, als onderdeel der belegging van haar reservefonds.. De staatjes op pag. 526 en 527 geven een overzicht der spaarbeweging bij de bank van af de oprichting in 1903. Hieruit blijkt, dat de bank hoofdzakelijk eene Europeesche clientèle heeft. Op het hoofd „Deposito-inleg" is vrij veel mutatie, terwijl het saldo aan het einde van het jaar gering te noemen is. Dit is in hoofdzaak gevolg van het feit, dat op deposito-inleg 3 % en op gewone inleg 5 % rente p.a. vergoed wordt. Immers kan de kleine spaarder, zoodra hij ƒ 100.— bij elkaar heeft, gewoon inlegger worden. De overboekingen van deposito-inleg naar gewone inleg zijn daardoor belangrijk en vormen jaarlijks meer dan de helft der bijgekomen bedragen. Het aantal spaarders en depositeurs loopt daardoor tevens ineen, zoodat de daarvoor opgegeven cijfers onder dit voorbehoud te nemen zijn. DEPOSITO INLEG. I m a> i | i Vreemde Jaren.l Bijgekomen A{ aan Saldo Europeanen. Inlanders. Oosterlingen. incl. rente. geêaan- onder Ulto. |Aantal j Bedrag. |Aantal. | Bedrag. [Aantal, j Bedrag. 1 j 1903 ƒ 4,232,53 — / 4,232,53 1904 n 14,029,235 ƒ 13,269,25 » 4,992,515 1905 n 35,846,835 „ 34,252,695 * 6,586,655 1906 n 39,869,035 „ 37,858,185 . 8,597,505 , 1907 136 942,215 „ 131,226,93 . 14,312,79 153 16 — 4 - 1908 " 177 884 865 172,510,745 „ 19,686,91 254 19,011,14 28 641,375 9 34,39' 1909 i 143627 546 " 146,486,215 « 16,828,24 224 14,456,815 ' 18 288.505 7 2,082,92 1910 " l3l'246 365 " 134,958,815 k 13,115,79 251 H.787,395 1 9 351,33 ' 6 1,077,06 1911 " 168697- „ 160,330,25 21,482,54 312 21,005,125 20 365,235 10 112,18 1912 " 264'90836 „ 254,790,915 . 31,599,985 351 29,993,60 1 9 599,49 11 1,006,89' 1913 " 279 880 865 ! 276,784,48 . 34,696,37 400 34,119,283 24 429,465 11 147,62 1914 " 165 302,'- ", 178,662,57 21,335,80 428 16,847,225 36 1,225,285 9 263,29 •015 " 185 038 06 " 173,515,19 » 32,858,67 477 29,511,695 3 3 737,355 1 7 2,609,62 1916 " 311^408^31 I 301,204,37 43,062,61 557 30,299,025 44 11,063,485 16 1,700,10 ƒ 2,058,913,22 ƒ 2,015,850,61 * -L — Jare"- Bijgekomen. Afgegaan. I Saldo Europeanen. Inlanders. Oo^Tngen. onder Ulto. L . , i ^ , , :^ . , ° I I |Aantal.] Bedrag. Aantal.| Bedrag. (Aantal.| Bedrag. : ; ■ — ■ <— .1903 ƒ 15,900,- ƒ 15,900,- 1904 „ 101,300,— ƒ 24,200,— „ 93,000 — 1905 „ 101,900,— „ 22,000— „ 172,900,— 1906 „ 116,900,— „ 54,600- „ 235,200 — 1907 „ 156,500,— „ 64,000,— „ 327,700,— 145 I 2 — 1 1908 „ 141,900- „ 133,700- „ 335,900,— 162 332,200- 3 1,000,- 3 2,700- 1909 „ . 110,000- „ 81,800,- „ 364,100,- 216 361,300,- 2 800- 1 2,000^- 1910 „ 131,200,— „ 94,900,— „ 400,400,— 231 391,100,- 5 8,900,— 1 400,— 1911 '„ 192,000,— „ 140,500,— „ 451,900,— 268 439,900- 4 9,800,— 3 2,200,- 1912 „ 243,200,- „ 188,100,- „ 507,000,- 295 493,500,- 7 10,300,- 3 3,200,- 1913 „ 311,400,- „ 168,900,- „ 649,500,— 341 637,900,-1 6 10,500,— 2 1,100 — 1914 „ 139,000,— „ 227,500- „ 561,000- 327 550,800,-' 7 10,200,- - —' 1915 „ 211,800,— „ 153,600,— „ 619,200,— 343 601,500,—' 4 ll.OOo!— 3 6,700,— 1916 „ 294,600,— „ 151,600— „ 762,200,— 399 742,600,—' 7 11,400,- 4 8,200,— ƒ 2,267,600,— I ƒ 1,505,400,- GEWONE INLEG. I - 528 — Uit de balansen, afgedrukt op pag. 529 en 530 blijkt de positie der bank. Als belegging worden in hoofdzaak hypotheken aangenomen, en de ondervinding daarbij opgedaan, is gunstig geweest; slechts enkele kleine verliezen heeft deze uitzetting opgeleverd. Enkele malen heeft de Spaarbank, hoewel minder juist, teveel van de crediethulp van andere banken moeten gebruik maken. Zij deed dit echter, om haar debiteuren door opzegging niet in ongelegenheid te brengen, dus in het belang harer standing als credietgeefster. Hare beleggingen in effecten zijn solide en de reserve voor eventueel daarop te lijden koersverlies is groot genoeg. Het reservefonds bedraagt ongeveer 10 % van den totalen inleg. De staatjes op pag. 530, 531 en 532 geven een overzicht van de winst- en verliesrekeningen. Deze staatjes vereischen geen toelichting, ze leggen de getuigenis af, dat het beheer in goede handen geweest is. DEBITEUREN. BALANSEN. I m to I Kassa ' BELEGGINGEN. ~ I | § I ~ Jaren en I —____J . | a> J £j „ . Hvdo- I Obligatiën I ohiiffatiün I Totaal der I Belegd 5 I •= Kass.ers. Effecten. 3° met . °bIlga,lën beleggingen Reserve- g \ \ = I I | theken- borgtocht. 1 met Pa"d- | zondlr rente 1 fonds. I f | °Q | 1903 ƒ 4,256,29 9,500,- 835,- 5,800- ƒ 16,135,- - - 1904 „ 18,672,70 39,300,- 15,235 - 28,285- „ 82,820,- - - — - 1905 „ 18.719,83 97,668,24 13,210- 59,537,245 „ 170,416,485 547,555 374,- — - 1906 „ 24,403,62= 175,291,88 11,800 - 47.496,- „ 234,587,88 1,754,49= 1,082,545 - - 1907 „ 10,197,165 - | 233,048,61» 22,790- | 97,008,34 „ 352,846,96= 5,251,63 1,500- — - 1908 „ 49,626,10 7,765,58 245,179,43= 15,483,63 58,270,26 „ 326.798.905 14,146,99= 1,800,- - - 1909 „ 19,918,09» 4,320 - 268,935,15 10,522,52 95,593,49» „ 3,79,371,16= 15,314 - 1,500,- 1 - 3,500,- 1910 „ 2,127,39= 8,763,73 295,931,08 7,576,51= 124,525,79 „ 436,797,11= 15,051,96 1,500,- 1,- 9,493,90 1911 „ 27,961,16 23,263.71 318,075,81= 10,232,76 121,656,93 „ 473.229,21= 22,196,- 784,30 1,-1 - 1912 „ 2,194,11= 45,007,50 510.544,54 24,546,58 131,330,13= „ 711,428,75= 26,245,- I 864,55 1,— - 1913 „ 2.149,91 40,657,50 583,038,07 16,004,65 173,342,77= „ 813,042,99= 38,490,- 873,65 1 - 1014 „ 1,111,50 40,900 — 648,307,83 7,200,54 120,998,85= „ 817,407,22= 50,590,- 873,65 1,- - 1915 „ 26,506,54 38,4'6,50 586,946,16 3,940,98 44,539,53= „ 673,843,17= 55,302,50 873,65 1 - - 1916 „ 10,350,16= 80,220,— 741,291.21 31,143,35 45,260,61 „ 897,915,17 '63,665.— 500,- 1,- CREDITEUREN. co O I SKïY1 Verschul- Javasche Reserve Reserve Crediteu- Reserve Deposito Gewone Inleg ^nd|e^ Reserve- Bank Dubieuse Koersver- ren na bald0 , jnven. Jaren- . , . . . . . inleggers belee- Debiteu- schillen aftrek Winst. tari<5 inlee. in eg. totaal. over de fonds. ■ ,. . ., „ wmoi. taris. s , 6 jaren: ningen. ren. effecten, debiteuren. | |_J I , 1903 4,230,86 15,900 - 20.130,86 103,75 26,50 - - 83,75» 46,425 - 1904 4,992,515 93,000,- 97.992.515 1,958,01 547,555 - - 295,26 - 699,36 1905 6,586,655 172,900- 179,486,655 5,553,75 1,641,475 - 647,51 28,12 2,699,36 1906 8,597,505 235,200,- 243,797,50» 7,897,50 5,159,21 - - 2,274,97 - 2,699,36 1907 14,312,79 327,700,- 342,012,79 12,087,50 11,192,32 — 422,14 — 4,081,— — 1908 19,686,91 335,900,- 355,586,91 13,541,25 15,306,- - - - 4,637,84 - 300,- 1909 16,828,24 364,100 — 380,928,24 15,181,25 18,673,42 - 1,951,80» —. 2,869,54» — — 1910 13,115,79 400,400 - 413,515,79 16,471,25 22.372,15» 6,693,77 1,392,31 - 3,496,09» - 1,000- 1911 21,482,54 451,900 - 473,382,54 18,125 - 27,701,36» - 1,392,31 3,570,46 Ï912 31,599,98» 507,000 - 538,599,98» 21,035- 38,652,32» 13,976,75 1,800- - 126,669,36 1913 34,693,37 649,500,- 684,193,37 23,901,25 51,459,76» 12,241,59 1,800,- - - 80,958,58 i 1914 21,335,80 561,000,- 582,335,80 29,247,50 58,919,93» 12,299,48 1,800.- 2.895,13 182,485,53 1915 32,858,67 619,200 - 652,058,67 24,277,50 66,788,90», 1,098,69 1,800 - 2,895,13 7,607,97 1916 43,062,61 762,200,- 805,262,61 30,266,25 79,473,98» 45,584,62 2,000 — 3,500 - 6,343,87 - 531 — WINST- EN VERLIESREKENING. Debiteuren. Jaren. Onkosten. Inventaris. Dub. Debit. Huizen. Effecten. 1 « 1903 ƒ 469,515 — 1904 „ 2.883,35 — — — — 1905 „ 2,979,07 — — — — 1906 „ 4.118,03 — — — — 1907 „ 5,631,105 — 1908 I „ 7,623,41 29,10 — — — 1909 , 7,599,76* — 300.085 — — 1910 „ 7,415,715 — 679,376 118,27= — 1911 „ 8,752,65 — — — — 1912 „ 10,088,05= — — — — 1913 „ 11,587,21= — — — _ 1914 „ 12,805,20 — — — 1 245 59 1915 „ 13,056,07 — — —, _ 1916 [ „ 13,412,70 523,65 — — _ | ƒ 108,421,85 j 552,75 | 979,46 118,27= j 1,245,59 Crediteuren. Commissie Verjaard Saldo Jaren. Rente. Taxatie en Effecten. Huizen. Bewaarloon. dividend. Ao. Po. 1903 | ƒ 370,44 ƒ 275,75 — — — 1904 I „ 4,407,86 „ 1,902,75 — — 46 42= — 1905 L 9,323,56 „ 2,948,30 — — — _ 1906 „ 13,222,49= „ 3,320,57 — — 28 12 L 1907 ! „ 20,242,20 „ 3,236,73 — — — _ 1908 „ 25,212,79 |„ 1,959,67 — — — — 1909 „ 26,772,94 L, 2,286,01= 478,53' — _ 758 51 1910 „ 29,431,37= L 3,325,72= 114,51 — — — 1911 „ 31,166,52 „ 1,795,71 251,67 — — 240 23 1912 „ 38,872,36= L 4,301,76 1,248.75 - — J 1913 „ 45,857,82= |„ 4,355,55 958,43 - - - 1914 „ 53,066,38 „ 3,560,40 — — — _ 1915 „ 45,246,61 „ 1,103,98 2,523,90 134,25 — — 1916 „ 50,673,58 L 4,304,44 3,873,94 57,50 — — ƒ393,866,94 ƒ 38,677,35 9,449,73 191,75 74,54= 998,74 5 pCt. divi- Reserye_ KR-ervve_ J Regerve Reserve I Begtuur en onverdeeld Totaal. Jar6n> in?e|geTe *>•>*• \ inventaris. DebTtëuren. | Personeel. | Winstsaldo. 1903 103,75 26,50 - 46,42»' 176,67* 1904 1,958,01 521.055 - 699,36 295,26 3,473,685 1905 5,553,75 1,093,92 2,000,- 617- 28,12 9,292,79 1906 7,897,50 1 3,497,135 1,058,52 1 2,453,15° 1907 1 2,087,50 3,863,335 - 422,14 1,474,85 17,847,825 1908 13,541,25 4,019,51 300.- 1,659.19 19,519,95 1909 15,181,25 3,359,42 1;951,805 1,903,67 22,396,14* 1910 1 6,471,25 3,698,735 - 1,000,— 1,392,31 2,095,95 I 24,658,245 1911 -18,125,- 4,476,86 - 2,099,62 24,701,48 1912 21,035- 9,973,67 - 407,69 2.918.46 - 34,334,82 1913 23,901,25 11,967,65 3,715,69 39,584,59 1914 29,247,50 6,386,40 2,895,73 4,046,96 — 42,575,99 1915 24,277,50 7,741,19 3,933,98 35,952,67 1916 30,266,25 j 9,218,28 604,87 200- | 4,683,71 - J 44,973,11 WINSTVERDEELING. t.' CO to ƒ 219,646,76 ƒ69,843,66 ƒ 3,500,- ƒ 3,999,36 ƒ 4,373,94* ƒ30,502,86 ƒ 74,54* ƒ 331,941,13 HOOFDSTUK XXII. DE SOERABAIASCHE INCASSO-, SPAAR- EN HULPBANK. Onder dezen naam werd in 1891 te Soerabaia eene naamlooze vennootschap opgericht, de bewilliging op hare Statuten werd verkregen 17 Dec. 1891; het eerste boekjaar liep alzoo tot 31 Dec. 1892, waardoor einde 1916 de maatschappij haar 25 jarig bestaan kon herdenken. Het maatschappelijk kapitaal werd aanvankelijk gesteld op ƒ 150.000.— in aandeelen van ƒ 200.— nominaal en werd in 1913 verhoogd tot ƒ 750.000.— waarvan onder Ult°. 1916 geplaatst was ƒ 300.000.—. De verhooging van ƒ 150.000.— tot ƒ 300.000.— had plaats in Dec. 1913 tot den koers van 140 %; het. agio, na aftrek der emissiekosten, werd gevoegd bij de Statutaire reserve. Het doel der vennootschap is omschreven als volgt: 1°. het incasseeren van gelden en andere waarden; 2°. het ontvangen van gelden tegen uit te geven depositobewijzen; 3°. het ontvangen van spaarpenningen tegen afgifte van spaarboekjes; 4°. het ontvangen en beheeren van gelden en andere waarden onder andere daarvoor in aanmerking komende vormen, ■zoomede in het rentegevend beleggen van hare middelen. Het uitleenen van geld tegen zakelijke zekerheid tot bedragen van ƒ 100.— of minder is verboden. De vennootschap is niet bevoegd hare eigen aandeelen in te koopen of tegen onderpand daarvan gelden uit te leenen. Het bestuur bestaat uit drie tot vijf leden; het dagelijksch bestuur berust bij den Secretaris-thesaurier met een adjunct onder zich. firrio Van de jaarlijksche winst wordt na aftrek van hetgeen noodig geacht wordt tot het doen van afschrijvingen op de 'bezittingen — 534 — en het vormen van reserves voor bepaalde doeleinden, zoo mogelijk 5 % aan aandeelhouders uitgekeerd. Van het restant gaat 20 % aan het reservefonds, 70 % aan aandeelhouders en 10 % aan het bestuur in dier voege, dat de Voorzitter minstens ƒ 2.000.— en elk der leden minstens ƒ 1.000.— per jaar ontvangt, desnoods ten laste der onkosten-rekening. De renten met het reservefonds gekweekt, worden ten voordeele dier reserve gebracht. Dit fonds mag gebruikt worden om zoo noodig het dividend van aandeelhouders tot 5 % aan te vullen. Bij een huishoudelijk reglement worden de regelingen getroffen, waarin de Statuten niet voorzien. Uit het laatste (d.d. 13 Dec. 1912) putten wij het volgende: Voor het incasseeren van gelden en waarden wordt voor Soerabaia berekend 2 %, tenzij niet anders is overeengekomen. Op incasseeringen wordt voorschot verstrekt. De minimum-inleg op spaarbankboekjes is ƒ 1.—; rente wordt eerst vergoed van ƒ 10.— ingaande op den eersten dag der maand, op de storting volgende. Centen worden bij de renteberekening verwaarloosd. Bij terugbetaling wordt over eene ingetreden maand geen rente vergoed. Inleggers ontvangen eene vaste rente van 4 % 's jaars; bij tusschentijdsche afrekening wordt echter slechts 2 % vergoed. Uitbetaling van opgevraagde gelden geschiedt: tot ƒ 100.— zonder uitstel, tot ƒ 2000 14 dagen en boven ƒ 2.000.— drie maanden na opvordering, het Bestuur is echter bevoegd de terugbetalingen te vervroegen, zoo zulks gewenscht wordt. Het verleenen van credieten en voorschotten onder persoonlijke of zakelijke zekerheid is eveneens bij het Huishoudelijk reglement geregeld. Voor kleine bedragen wordt 9 % rente berekend; voor groote bedragen wordt de rente door het Bestuur vastgesteld. Deze wordt berekend over den gemiddelden tijd gedurende welken de geldnemer de gelden in gebruik wenscht te houden en wordt vooruitbetaald. Bij vervroegde aflossing heeft restitutie van de teveel betaalde rente (berekend over volle maanden) plaats. Bij wanbetaling verbeurt de geldnemer eene boete van 10 % over het bedrag der verschenen aflossing. Voorts bevat het Huishoudelijk reglement voorschriften voor het ontvangen van gelden tegen uit te geven deposito-bewijzen. De voorwaarden, waarop het deposito is aangenomen, is op het — 535 — bewijs, dat geteekend wordt door den Secretaris-Thesaurier, aangegeven; de rente regelt zich naar den opzeggingstermijn en gaat in met den dag der storting tot op dien der terugbetaling; na den vervaldag wordt geene rente tegoed gedaan. Om het sparen aan huis te bevorderen stelde de vennootschap vanaf December 1909 spaarbusjes in bruikleen ter beschikking van inleggers op spaarbankrekening. Aanvankelijk vielen die busjes, welke op gezette tijden aan het bestuur ter lediging en storting van den inhoud werden aangeboden, in den smaak van het publiek, doch reeds in 1913 werden geen nieuwe busjes meer uitgereikt; omdat de maatregel te weinig aan het beoogde doel beantwoordde. Toch hielden de busjes bij de lediging gemiddeld ƒ 50.— tot ƒ 75.— in. In 1916 werd die wijze van sparen geheel stopgezet. De Spaarbankrekening der bank gaf de volgende cijfers te zien onder Ult°. der jaren: 1892 gj p 40.381.36 1893 . . . . . „ 118.288.73 1894 lt«rtfti .» 165.802.15 1895 || *, 288.969.34 1896 . . . Jé . . . „ 440.467.64 1897 „ 479.773.39 1898 . . . . ;t$;. . „ 532.892.94 1899 . . • S • • r » 588.135.19 1900 . . . VI- . . k% „ 647.424.81 Gemiddeld ontvingen de spaarders in dit tijdvak eene rente van 4.85 % p.a. Spaarders ontvingen n.m. tot einde 1905 geen vaste rente, doch een aandeel in de winst, nadat hun 2 % was te goed gedaan. Gedurende 1892 — 1905 werd hun gemiddeld 4.54% p.a. uitgekeerd. Vanaf 1906 werd de rente 4 % p.a. De invloed van de oprichting der Postspaarbank was slechts in geringe mate op het bedrijf der bank bemerkbaar. De bank keerde aan hare aandeelhouders over dit tijdvak totaal 68.425 % dividënd, of gemiddeld per jaar 7.60 % uit. Om een overzicht te krijgen van de spaarbeweging in. lateren tijd plaatsen wij het volgende staatje. — 536 — j Bijgekomen j Saldo onder Jaren. inclusief Afgegaan. q rente. 1901 ƒ 356,287,33 ƒ 332,647,20 ƒ 671,064,94 1902 „ 384,860,— „ 396,416,93 „ 659,508,01 1903 „ 406,950,08 „ 323,746,42 „ 742,711,67 1904 „ 522,362,28 „ 431,282,70 „ 833,791,25 1905 „ 618,114,01 „ 509,961,35 „ 941,943,91 1906 „ 805,935,84 „ 593,665,24 „ 1,154,214,51 1907 „ 1,033,607,84 „ 810,196,46 „ 1,377,625,89 1908 „ 1,180,471,02 „ 1,015,953,41 „ 1,542,143,50 1909 „ 1,492,403,22 „ 1,238,966,19 „ 1,795,580,53 1910 „ 2,095,643,51 „ 1,613,011,16 „ 2,278,212,88 1911 2,182,963,38 „ 1,814,267,15 „ 2,646,909,11 1912 „ 2,809,572,93 „ 2,421,361,84 „ 3,035,120,20 1913 „ 2,926,906,32 „ 2,340,861,87 „ 3,621,164,65 1914 „ 2,741,424,70 „ 3,484,873,01 „ 2,877,716,34 1915 „ 3,327,873,39 „ 2,498,973,90 „ 3,706,615,83 1916 „ 4,920,675,68 „ 3,801,127,37 „ 4,826,164,14 ƒ27,806,051,53 ƒ23,627,312,20 ■/. „23,627,312,20 ' f 4,178,739,33 Bijgekomen 1901—1916 ;, 647,424,81 Saldo Ulto. 1900 ƒ 4,826,1^4,14 Saldo Ulto. 1916 Hieruit zien wij, uitgezonderd eene kleine verlaging in het algemeen voor Indië ongunstige jaar 1902, eene voortdurende toename van jaar tot jaar der spaargelden, hetgeen wijst op voorspoed in het rayon der spaarbank, maar niet minder op het steeds toenemende vertrouwen door het publiek gesteld in die bank zelve, en de spaarbeweging bij die instelling is'daardoor in de laatste jaren zeer belangrijk geworden. Wij missen (en betreuren die weglating) eene opgave van de spaargelden afzonderlijk van Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen, gelijk die bij andere spaarbanken gebruikelijk is. In de eerste dagen van Augustus 1914 — toen de oorlog uitbrak — had zij gedurende drie dagen, evenals alle andere banken, een run van het publiek te verduren, maar de krachtige hulp der Javasche'Bank deed daaraan spoedig een einde komen. Niettegenstaande in die dagen circa ƒ 800.000.— voetstoots werd terugbetaald, toont het saldo onder Ult°. 1915 weer toename bij 1913 vergeleken; de schade is dus zeer spoedig weer ingehaald. Ook dit pleit voor , toevallige baten 501822 bij: Saldo UIt°. 1900 . g 445 ƒ2.311.409.52 Verloren werd: aan onkosten . ƒ 550.465.30 , rente uitgekeerd aan spaarders. .J|^ . . „1.102.116.90 op debiteuren *<|, , _ 37 927 81 Totaal. . . ƒ 1.690.510.01 de bruto Winst was derhalve >; 620.899.51 ƒ2.311.409.52 Van de bruto-winst werd: het reservefonds gedoteerd met ƒ 35.583.56 „ extra-reservefonds met ,^ . 89 973 01 de reserves voor waardevermindering van: a. onroerende goederen met.. 32.500 b, effecten met . . . JMs^J . . %2~lk 79 181 87 Transporteeren. '. . ƒ 237.238.44 — 539 — Reserve j Reserve j Dividend. I T I „ .. Waardever- , . . . . Tantièmes Saldo ™;r,ri,.r;.i*&*&0 1903 120,000,—I 13,820,28 _ 1904 120,000,-1 45 309,24 - _ _ 1905 120,000,— | 17,013,— — _ _ 1906 120,000,-! 19,083,06 2,500,- 1,500- - _ 1907 120,000,- 21,795,02 5,000,— 7 67875 1908 150.000- 26,851.48 7,500,— 10,000,'— 10000 — ! 19091 150,000- 31,133,98! 10,000,- j 14,933,84) 15000- ' — 1910 150,000,— 37,018,60 26,000,— 20,000 — i 2250o — 1911 150,000,— .42,875,81 30,526,24 25,404,80 2796577 1912 150,000,- 75,000,- 41,605,35 31,277,051 54,632,47 I 21 724 35 q a Sn™'" ,??S41 43'040'35 59.369,90) 35,554,50 38,244,68 q 5 ' ï~ ilS86 168,670,36 36,933,30 56 103 72 1915| 300,000,— 175,000,— — I 195 000— — fw nnn 1916| 300,000,- ,200,000,- | 235.000,'-1 ; - | 70,000,'- — 541 — Voorschot- Debi- Dlverse Belegde Inven- Accepten. Reke- Incasso s. ten in R/C. teuren. nmgen.. ReserveiH tans- 244,206,58' - I 92,558,731' I 18,598,8l| 614,201 157 580,301- — 96,617,14 838,- 18,600,-1,823,81 8,039,61 168,099,181 89,962,94 16,642,771 576,78 16,700- 1,953,72 1,225,53 278,495,41 133,348,05 10,828,44 4,894,— 16,800,— 1,838,47 12,618,60 260,190,97 125,641,23 4,034,51 4,580,12 19,800,- 2,547,72 18,871,98 306,818,66 271,662,97 3,003,04 4,918,99 25,000—j 2,054,57 3,503,10 320,493,50 432,617,53 402,50 10,311,48 35,000- 2,236,87 326,106,45 406,140,25 24,881,6410,399,07 50,000,— 1,001,-1 8,802,01 555,822,07 371,630,47 2,084,18 11,347,91 75,000,- 1,445,05 44,981,59 386,915,99 1,122,722,99 2,277,5010,227,17 100,000,- 2,619,50 83,026,08 603 484 4511,095 572,66 — 19,491,69 135,000,—i 2,865,601 2,650,90 592 567 051,140,116,09 1,840,50 24,748,47 166,218,75 2,104,15 651,26 625,654,23 1,359,664,01 3,829,86 34,661,15 227,574,16j 2,556,05 395,070,43 1,491,566,761 12,026,06 34,352,71 340,611,67 1,946,15 — 404,026 43 1,296,611,471 6,977,1545,324,66 340,825- 3,204,70 5,027,60 381484 08 2,714,844,79! 13,175,02)54,658,34 [ 439,816,66) 467,80 | 10,366,86 ' ! , , L. I 'Credi- Diverse Javasche Reserve ; Spaarbank- Deposito-1 teuren Reke_ Bank giroSpaarbank- rekening, rekening. : Giro-reke- ningen. rekening, inleggers. | ning. | j ° ! 703831 I 671064,941 47,421,011 26,400,86! 553,8o| 11,491,34 — 4',906',61 659,508,01! 11.743,31 42,314,38 — 12,219,05 — 289773 742,711,67! 58,867,55 21,767,51 11,701,16 — 480577 833,791,25 132,978,50 29,545,80 - 13,321,48| 97,913,49 695870 941,943,91 140,350— 49,956,91] 15,737,22 50,178 - 959653 1,154,214,51 124,450- 49,541,49 - I 18,609,87 89,743,28 13055 08 1,377,625,89 77,750,- 122,150,57 2,870,86 20,640,38 30.44 17'l9l'28 1,542,143,50 60,850,- 177,138,26 — 23,334,88 3,463,80 21 82669 [1,795,580,53 71,050,-1232,136,66 - 129,025,20 885,62 28795'58 2,278,212,88 209,400- 392,043,58 i 32.133,32 418,52 3720524 2,646,909,11 212,527,93 669,321,77 — 46,275,51 537,75 ' —' 13,035,120,20 308,666,92 609,018,77 - 36,122,86 — - 3621 16465 310,200 - 413,486,59 4,343,64 33,554,72 . 72,557,32 - 2 877'716 34 323,800 — 561,642,92 16,039,70 51,658,40 464,077,59 - 3706!615!83 287,000- 471,156,73 - 49,680,08 10,160,59 '826 164 141 310,775,15[ 642,604,57 147,414,16] 85,542,45 — 542 — De vennootschap moest in 1899 een perceel te Soerabaia executeeren; zij kocht het zelve in voor ƒ 66.994.66 (later gereduceerd tot ƒ 62.500.—) en verkocht het voor ƒ 70.000:— in 1910. In hetzelfde jaar kocht zij voor ƒ 126.000.— het perceel Pasar Gelap te Soerabaia, waarin zij haar kantoor vestigde en waarvan zij het ongeoccupeerde gedeelte verhuurt. De Pasar Gelap werd in 1913 opgeruimd en op de vrij gekomen ruimte kantoor-lokalen benevens een viertal inbraak- en brandvrije kluizen gebouwd. Deze verbouwing was in 1914 afgeloopen en in verband hiermede werd de boekwaarde van 126 tot ƒ 182.000.— verhoogd, terwijl de reserve voor waarde-vermindering van onroerende eigendommen kon vervallen, ook omdat op het perceel een bod van ƒ 200.000 was uitgebracht. Ten opzichte der effectenportefeuille moeten wij aanteekenen, dat daarin nog voor eene Indische spaarbank teveel buitenlandsch papier voorkomt; de vennootschap is echter reeds op den goeden weg, daar een groot gedeelte harer reserves belegd is in Indische leening, Gemeente-leeningen Semarang en Bandoeng en Deposito's bij de groote banken. Dat de buitenlandsche belegging niet voordeelig is, blijkt, behalve uit de lagere rente aan de telkens dalende koersen, waardoor de bank eene reserve heeft moeten aanleggen, welke nu ƒ 235.000.— bedraagt. Zij neemt op hare balansen die effecten op de nominale waarde aan; dit maakt hare reserve dubbel noodig. Bij taxatie tegen beurswaarde op 31 Dec. zou zeer zeker van die reserve weinig overblijven. Onder „beleeningen" moeten verstaan worden beleeningen op effecten; -de bank geeft echter ook voorschotten in rekeningcourant op effecten, en aan deze wijze van geldopnemen geeft het publiek meer de voorkeur. De belangrijkheid der „Voorschotten in R)C" is evenwel voornamelijk een gevolg van het verstrekken van geld tegen crediethypotheek. Onder „Obligatiën" komen voor de leeningen tegen onderpand van preciosa en die tegen persoonlijke borgtocht verstrekt. Het reservefonds kan worden opgevoerd tot '/s van ne* bedrag der spaarbankrekening, hetwelk ons wel wat hoog voorkomt, doch waardoor de bank beter aan hare roeping beantwoordt. De reserve voor spaarbankinleggers werd in 1912 met de statutaire reserve vereenigd, daar zij feitelijk hetzelfde doel beoogden. HOOFDSTUK XXIII. DE SPAARBANK TE SEMARANG. Blijkens art. 1 der Statuten is de Spaarbank te Semarang eene stichting, welke is opgericht in het jaar 1853, terwijl de statuten zijn gewijzigd en goedgekeurd bij Gouvernementsbesluiten d.d. 9 Nov. 1878 No. 8 en 26 Juli 1899 No. 15. De spaarbank heeft ten doel het sparen onder de ingezetenen van Ned.-Indië te bevorderen en aan kleine vermogens eene veilige en gemakkelijke belegging te verzekeren. De inleg wordt verdeeld in twee klassen: de deposito-inleg en de gewone inleg, oneigenlijk aldus genoemd, want de depositoinleg is de spaar-rekening en de gewone inleg is meer deponeeren van geld. Op deposito-inleg worden kleine sommen ingenomen, minstens van ƒ 1.-- en hoogstens ƒ 500.—. Daarover wordt 2 % rente p.a. vergoed, ingaande op den eersten dag van het kalenderkwartaal na de storting en loopende tot den eersten dag van het kwartaal waarin de terugbetaling plaats heeft. Over bedragen beneden ƒ 10.— en over die welke minder dan drie volle maanden in handen der bank geweest zijn, wordt geen rente vergoed. . ✓ E1ken inlegger wordt slechts één boekje verstrekt, waarin de mutaties worden opgeteekend. Overdracht van deposito's wordt niet erkend. Het maximum per boekje is ƒ 2.000.—; over het meerdere wordt geen rente vergoed. Terugbetaling geschied uiterlijk 14 dagen na aanvrage. Een deposito-inleg kan ten allen tijde door de bank worden opgezegd, na den termijn bij die opzegging gesteld niet opgekomen zijnde, wordt aan den inlegger geen rente meer vergoed, terwijl na 10 jaar het kapitaal aan de bank vervalt. Gewone inleg geschiedt bij sommen van ƒ 100, ƒ 500 en ƒ 1000 tegen bewijzen van inleg aan order, geteekend door den President — 544 — van den Raad van Commissarissen, een Commissaris, en den len directeur of diens vervanger; het maximum inleg wordt door het bestuur vastgesteld. Aan het bewijs van inleg is een stel van 10 dividend-bewijzen toegevoegd. Bij tussehentijdsche terugbetaling wordt 2 % rente uitgekeerd, berekend op de wijze als voor-deposito-inleg vermeld; alle aanspraak op dividend wordt daarbij verloren. Het Bestuur stelt den termijn van terugbetaling vast. Het Bestuur der bank berust bij een eersten en tweeden directeur en 5 commissarissen. De eerste directeur is tevens penningmeester en secretaris; de tweede directeur is aan den eersten ondergeschikt en treedt c.q. op als zijn vervanger. De houder van bewijzen van inleg tot een bedrag van ƒ 1000.— heeft ééne stem in vergaderingen, voor ieder vol bedrag van ƒ 1000.— meer ééne stem meer (maximum 6 stemmen). Drie gedelegeerden worden door de algemeene vergadering benoemd tot verificatie van kas, boekhouding en administratie. De winst wordt onderscheiden in: 1°. gewone winst (gekweekte rente, dividenden, huren, pachten ^en gewone inkomsten); 2°. buitengewone winst (vermeerdering der waarde van eigendommen en uitzettingen). De buitengewone winst mag niet worden gebezigd tot het doen van uitkeeringen aan inleggers, maar dient tot dekking van verliezen op de uitzettingen geleden, en wordt verder gereserveerd. Is niet genoeg winst gemaakt om 4 % uit te keeren aan gewone inleggers, dan kan het ontbrekende van de buitengewone winst genomen worden. Van de gewone winst worden afgetrokken onkosten en renten op deposito-inleg. Van het overblijvende worden de verliezen gedekt, welke niet door de buitengewone winst of de rente, op het reservefonds gekweekt, kunnen worden gedekt. Van hetgeen niet tot dekking van verliezen noodig is wordt uitgekeerd: 90 % aan inleggers, 2]/2 % aan den President en 4 % aan de overige commissarissen, 2 % aan den eersten en 1Y2 aan den tweeden directeur. Dividenden, in gewonen inleg of deposito-inleg omgezet vóór — 545 — 31 Dec, hebben recht op dividend of deposito-rente vanaf 1 Jan. van het jaar der dividend-verklaring. Dividenden vervallen na 5 jaren. Het reservefonds is vastgesteld op ongeveer ƒ 400.000. en wordt afzonderlijk beheerd; de rente wordt bij het fonds gevoegd, wanneer zij niet benoodigd is tot dekking van geleden verliezen. Het volgende staatje geeft een overzicht van deposito- en gewone inleg gedurende de jaren 1900— 1916: GEWONE INLEG. i r»» , », Saldo onder Jaren. Bijgekomen. Afgegaan. Ulto. 1900 771,500,— 189,400 2,292.100 1901 1,228,400,- 355.400 3,165,100 1902 1,069,000 — 667,400 3,566,700 1903 1,258,600 — 732,300 4,093,000 1904 1,451,800 — 754,000 4,790,800 1905 1,627,300— 992,000 5,426,100 1906 1,561,400— 1,274,700 5,712,800 1907 1,203,500,-1 1.473,700 5,442^600 1908 886,500— 1,087,200 5,241,900 19Ó9 1,166,500- 937,900 5,470,500 1910 1,231,800— 1,070,900 [ 5,631,400 1911 1,132,500,— 1,139,400 I 5,624!ö00 1912 1,214,700,- 1/175,100 5,664 100 1913 960,800- 1,123,300 5,501,600 1914 612,400— 1,291,000 4,823,000 1915 318,800.— 1,061,900 4,079,900 1916 409,400,— 840,700 3,648!600 18,104,900,- 16,166,300 Op deposito-inleg was gestort op Ult°. 1899 . ƒ 839.413 69 bij gedurende 1900— 1916 „ 5.296.899.8"0 ƒ6.136.313.49 terugbetaald gedurende 1900— 1916 .... „5.955.684.46 Saldo op Ult°. 1916 . ƒ 180.629.03 DEPOSITO-INLEG. , , A o I Vreemde Ooster- I . Europeanen. Inlanders. ,. F Bijgekomen Saldo onder ""gen- ï Afgegaan. J2, incl. rente. Ulto. Aantal. Bedrag, j Aantal. Bedrag. Aantal. Bedrag. 1900 I 704,817,25 536,402,88 I 1,007,828,06 2267 j 981,958,06 128 20,840,- 43 5,030- 1901 600,447,27 903,283,95 704,991,38 1863 691,211,38 53 9,740.- 27 4.040- 1902 390,419,75 534,862,26 560,548,87 1541 502,630,15 109 45.648,72 62 12,270,- 1903 313 117 70 409,129,75 464,536,82 1481 398,221,46 90 29,182,37 112 37.132,99 1904 309;67385 350,495.43 423,715,24 1430 363,634,82 87 22,919,93 126 37,160,49 1905 257,363,86 344,783,81 336,295,29 1425 [287,353,75 81 7,098,53 37 31,843,0 1906 265,914,65 304,310,31 I 297,899,63 1390 246,248,77 92 7,586,95 46 34,063,91 1907 278,190,75 307,013,08 269,077,30 1376 218,894,04 103 7,18 ,53 73 33,001,73 1908 244,997,02 288,558,39 225,515,93 1351 184,207,93 98 5,954,44 188 25,353,56 1909 249,191,42 267,902,43 206,804,92 1288 156,560,73 132 18,566,08 235 31,678,11 1910 251,863,28 249,848,59 208,819,61 1274 150,840,47 131 24,007,77 247 33,971,37 1911 262,694,92 260,867,82 210,646,71 1234 148,868,60 146 24,994,52 283 36,783,59 1912 278,094,46 273,241,91 215,499,26 1148 144,404,83 138 21,436,57 290 49,657,86 1913 259,832,75 298,394.23 176,937,78 1384 143,782,271 61 10,025,27 132 23, 30,24 1914 222 760,79 " 263,603,72 136,094.85 930 100,365,58 102 17,620,02 241 18,109,25 1915 191 55921 162,130,29 165,523,77 819 118,219,72 94 ]2,255,48 244 35,048,57 1916 215,960,87 200,855,61 180,629,03 810 117,987,58 98 17,359,10 244 45,282,35 5,296,899,80 5,955,684,46 I m CD I — 547 — Deze inleg vertoont eene dalende lijn; in de eerste plaats is