5 veer, heeft zij ongemerkt de leiding in handen genomen van mijn zoeken en denken, totdat ik van een vurig orthodox ijveraar veranderd was in een propagandist van het Spiritualisme. En hoewel er een korte ontstemming geweest is in onze verhouding, — naar aanleiding van mijne door haar afgekeurde stichting der vereeniging „Excelsior" — toch is die spoedig weggenomen, en is de goede verhouding verder tot aan haren dood in stand gebleven. Zij was eene vrouw met een krachtig, bijna mannelijk karakter, vastberaden, onverzettelijk als het moest; met onuitputtelijke werkkracht en talent voor 't organiseeren van het werk, spoorde zij ook anderen door woord en voorbeeld tot werken aan. Zij kon als 't moest op haar stuk staan en ontzag zich niet hare antipathie, als zij die had tegen personen of zaken, te laten blijken. Maar tevens was zij een echte vrouw, eenvoudig, huiselijk, hulpvaardig, vriendelijk en voorkomend. Als men bij haar kwam gevoelde men zich dadelijk op zijn gemak, en zelfs bij een eerste bezoek was 't als had men haar al jaren gekend. Het getal van hen, die zij als een moeder, ja soms als een goede grootmoeder protegeerde, was groot, en was onder lieden van allerlei stand en van allerlei leeftijd te vinden. Hoe groot ook hare kennis was, en met welke schitterende talenten zij ook was begiftigd, nooit hing zij de geleerde vrouw uit, of liet zonder aanleiding haar kennis of talenten blijken. Ofschoon zij relaties heeft gehad met allerlei beroemdheden, en naast 's werelds smaad ook 's wereld eer had 6 genoten, toch sprak zij daar nooit of zelden, en dan als terloops over. Hoevelen heeft zij getroost, gesteund, geleerd, geholpen, verlicht! Zij verdient eene eereplaats onder de groote figuren der eeuw; zij mag niet vergeten worden, noch door de letterkundigen, noch door de paedagogen, noch door de vrouwen, door moeders en meisjes, en vooral niet door de Spiritualisten, wier zaak zij tot de hare gemaakt heeft, waarvan zij den smaad heeft gedragen, maar welks lichtbanier zij altijd zuiver gehouden heeft. Een dankbare hulde aan haar zij ook dit geschrift. Zuidwolde (Gr.) October 1922. M. BEVERSLUIS. EERSTE HOOFDSTUK Elise's jeugd. 1822-1841. Op Dinsdag den I9den November van het jaar 1822 werd de vrouw geboren, die bestemd was om niet alleen op het gebied van onderwijs en opvoeding een grooten invloed uit te oefenen en als pionierster op te treden voor eene betere wijze van opvoeden en onderwijzen dan tot dien tijd gevolgd was, maar die ook de pionierster zou worden van de levens- en wereldbeschouwing, die bestemd is een der machtigste factoren te worden der algeheele wereldhervorming, en den grondslag voor een universeelen godsdienst der wereld. Elise Schiotling, meer bekend bij den naam, dien zij als gehuwde vrouw gedragen heeft, Elise van Calcar, moge bij de voorstanders der Fröbel' methode, bij de voorstanders der vrouwenemancipatie en ook op 't gebied der literatuur nog steeds met eere herdacht en geëerd worden, wat is dat vergeleken bij de beteekenis, die haar werk gehad heeft voor de verbreiding van het Spiritualisme ! Bij de lezing van de schets van hare jeugd zooals Sikemeier ons die geeft in zijn boek, waar- 8 bij hij putten kon uit de aanteekeningen, door Elise zelf achter gelaten aangaande dien tijd van haar leven, treft het ons al dadelijk, dat de lijnen, waarlangs haar leven zich bewoog, reeds in beginsel in die jeugd zijn te speuren. Opgeleid voor het onderwijs en jaren lang arbeidende als gouvernante in verschillende families, vormde zich al spoedig in haar geest een ideaal om iets van beteekenis tot stand te brengen op het gebied van het onderwijs; een ideaal, toen voor haar besef nog slechts bevattende: de stichting van een eigen onderwijsinrichting; later uitgebreid, toen zij Fröbel en zijne beginselen had leeren kennen, tot het ideaal der doorvoering en volledige toepassing van die beginselen op 't geheele gebied van onderwijs en opvoeding, ook de opleiding van jonge meisjes tot opvoedsters en moeders, en de voorschriften voor de behandeling van het kleine kind omvattend. En het is merkwaardig, hoe aan het eind van haar leven de stichting van een Fröbelschool en het helaas niet geheel voltooide boekwerk „Het jonge leven", dit ideaal bekroond hebben. Maar niet minder treedt reeds in haar jeugd de spiritualistische gedachte naar voren, waaraan zij zooveel arbeid en liefde wijden, tot welks verbreiding zij zoozeer meewerken zou. Hare vrome moeder legde met haar onderwijs reeds den grondslag. Door haar werd zij reeds in hare jeugd bekend met de voorloopers van het Spiritualisme: Lavater, Oberlin en Jung-Stilling. En later maakte een gesprek met haar vader naar aanleiding van het bezoek aan de Ruyters graftombe een diepen 9 indruk op haar. Reeds toen gevoelde zij, dat het vertrouwen op een voortbestaan na den stoflijken dood niet slechts berusten kan op onbewezen en onbewijsbare dogma's, maar dat de werkelijkheid der verderfernis alleen kan worden opgewogen door de werkelijkheid van de onverderfelijkheid; dat alleen feiten en ervaring hier het antwoord geven kunnen. Hare ouders woonden aanvankelijk in Amsterdam, waar zij geboren werd en het eerste zeer gebrekkige onderwijs ontving. Interessant en vermakelijk is de beschrijving, die zij zelf geeft van het kleinkinderschooltje, waar zij hare eerste stappen deed op den weg der kennis, en waar hare kindertranen vloeiden over de moeilijkheid der eerste lessen en de zoovele kinderen kwellende breiles. Het was ten slotte hare moeder, die haar hielp met het leeren der letters, door ze van kaarten te knippen en er een spelletje van te maken. Maar al spoedig verhuisde het echtpaar Schiotling naar het landelijke Barneveld; en dit was voor de jonge Elise een ware verlossing. Nu ging haar oog open voor de vrije natuur; nu leerde zij het landleven kennen, terwijl haar artistieke aanleg voedsel vond bij den rijtuigschilder, die vele boeken had met teekeningen, die zij beproefde na te teekenen. Hare godsdienstige leiding, eerst door hare moeder ter hand genomen, werd later in handen gegeven van Ds. Hoog, die, rechtzinnig van overtuiging, de jonge Elise de denkbeelden van het Calvinisme inprentte. Aanvankelijk nam zij die aan, zonder nog te beseffen, hoe ze indruischten tegen de 10 grondgedachten des Evangelies en zonder te vermoeden, dat zij die denkbeelden later vurig bestrijden zou. Maar weldra moest de familie weer terug naar Amsterdam. In 1836, dus op 14 jarigen leeftijd, kwam Elise met hare ouders in de stad harer geboorte terug. Zij zelf had mee daartoe aanleiding gegeven, omdat zij den wensch te kennen gegeven had voor het onderwijs te worden opgeleid; en daartoe bestond in Barneveld geen gelegenheid. En dus: terug naar de hoofdstad! Nu brak voor het jonge meisje een tijd aan van hard werken. „Door mijn dagtaak," zoo zegt zij er zelf van, „was ik gedurende de geheele week verstoken van alle huiselijke gezelligheid." Zij vertelt dat zij haar ontbijt en haar koffie op school gebruikte en na afloop van het schoolwerk alleen haar warm gehouden middagmaal moest nuttigen, onderwijl thema's corrigeerende. De avond ging heen met 't bestudeeren van de lessen voor den volgenden dag. Toch was zij niet ongelukkig. „Mijn onverzadigbare weetlust" zegt zij, „maakte de studie mij tot een genot" In die dagen werd ook haar literaire aanleg ontwikkeld door de kennismaking met oudere en latere schrijvers. Zij noemt als zoodanig zelf: VondeL Huygens, Hooft, Chateaubriand, Madame de Staël, de Lamartine, Matthias Claudius, Klopstock, Young, Dickens, Milton, Torquato Tasso, Hanna Moore, en vooral Lavater. Op den 30,ten November 1838, eenige dagen slechts nadat zij 16 jaar was geworden, deed zij het 11 examen ter verkrijging van het recht „als secondante te fungeeren", d. i. onderwijs te geven. Zij slaagde, en mocht dus beginnen met het onderwijzen van kinderen, terwijl zij zelf nauwlijks de kinderschoenen ontwassen wasl In Jde daarop volgende drie jaren kwam zij in aanraking met de godsdienstige beweging, die toen de Nederlandsche Hervormde kerk in beroering bracht In 1834 begon in Ulrum de beweging der „Afscheiding", en zette zich door heel ons land voort in de eerstvolgende jaren. Elise was, na lang beraad, tot de Ned. Hervormde kerk toegetreden en door Ds. van Meeteren, die haar daartoe had voorbereid, als lidmate aangenomen. Wel voelde zij de bardheid en duisternis der echt calvinistische dogma's, maar dit beroerde niet het innerlijke van haar godsdienstig leven. „Mijn jonge ziel," schrijft ze, „gleed over die duistere wateren heen als de zwaan." Diep was zij doordrongen van de groote liefde des hemelschen Vaders; vast vertrouwde zij op Zijn almacht wijsheid en liefde. Zoo kon de goed gereformeerde Ds. van Meeteren geen bezwaar er in hebben het jonge, geestdriftig godsdienstige en begaafde meisje op te nemen in de kerk. Doch al heel spoedig na hare bevestiging ging zij, op uitnoodiging, met eenige andere jonge meisjes per diligence in den nacht van Amsterdam naar Utrecht om er de godsdienstoefening bij te wonen van Ds. Scholte, de jonge en ijverige leider der Utrechtsche „afgescheidenen". Zij werden heel huiselijk ontvangen door de familie Hoedemaker, een boekhandelaar, en werden als „zusters" opge- 12 nomen in den „broeder-en-zusterkring". Thee en warme broodjes verkwikten hun lichaam; en daarna kregen zij geestelijk voedsel in de kerk van Scholte, die de meisjes daarna aan huis en aan den maaltijd ontving, 's Avonds vertoefden zij in een gezelligen kring van „broeders en zusters", en den volgenden dag was er huiselijke samenkomst bij de familie Hoedemaker, waar tusschen boeren en edelheden godgeleerde gesprekken gevoerd werden in den winkel, in de huiskamer, en in de keuken, waar de huismoeder pannekoeken bakte voor ieder, die er trek in had. Geestig schrijft Elise, dat zij beter heugenis heeft van de lekkere pannekoeken dan van de taaie leerstukken,' die verdedigd en betwist werden. Onder de personen, die in die dagen veel invloed op haar uitoefenden, moet vooral Da Costa genoemd worden. In aansluiting aan de Afscheiding was in ons land de beweging van het zoogenaamde Réveil opgekomen, dat, in Zwitserland begonnen, hier door uitnemende personen vertegenwoordigd werd. Onder hen trad vooral de uit 't Jodendom tot het orthodoxe Christendom bekeerde dichter Da Costa naar voren. Elise volgde zijne voordrachten met enthousiasme, al werd zij er niet geheel door bevredigd. Jaren later gaf Da Costa's oordeel over hare eerste pennevruchten den stoot er toe, dat zij het onderwijs geven staakte om zich geheel te wijden aan haar literairen arbeid. Welk een teleurstelling en ontnuchtering was het haar, toen haar eerste roman „Hermine", waarmee zij haar naam als romancière vestigde, niet in 13 den smaak viel van Da Costa, die zeker niet gedacht had, dat het jonge meisje, dat hij als 't ware ingezegend had tot de literaire loopbaan, haar talent zou gebruiken om de hem dierbare calvinistische leerstukken te bestrijden, zooals zij het in „Hermine" deed. Het zal hem eene teleurstelling geweest zijn; maar voor haar was zijn koelheid een ontgoocheling. Niet lang bleef Elise onder de bekoring van de calvinistisch gekleurde Afscheiding. Omstandigheden buiten haar toedoen voerden haar weg uit Amsterdam, en maakten een eind aan haar contact met de bekrompen beweging, en tevens aan haar onbezorgde jeugd. In 1841, dus op 19-jarigen leeftijd, nam zij de uitnoodiging aan om gouvernante te worden van de kinderen van zekeren heer Freysz, die een buiten bewoonde aan de vaart, die van Nijkerk naar de Zuiderzee voert. Een merkwaardig feit voor Elise was het, dat zij drie maanden te voren in den droom het bezoek van dezen heer aan hare ouders en haar reis met hem naar zijn buiten, benevens de ontvangst aldaar had doorleefd. Zij was den droom vergeten; maar toen de werkelijkheid kwam, herinnerde zij zich den droom, die in alle bijzonderheden de toekomstige werkelijkheid had afgebeeld. TWEEDE HOOFDSTUK. Elise als gouvernante. 1841-1848. Ofschoon Elise zich niet te beklagen had over de behandeling in de familie Freysz, toch liet het leven in dien kring veel te wenschen over. De heer Freysz was de streng orthodoxe richting toegedaan; het lezen van den bijbel en het strikt onderhouden van het Sabbathsgebod op den Zondag beschouwde hij blijkbaar als de voornaamste plichten van een Christenmensen. Maar de warmte van het mystieke leven, zooals Elise het had leeren kennen in de kringen der Afgescheidenen, en zooals zij het vooral bij hare eigene moeder gezien en gedeeld had, ontbrak geheel in dit gezin. Hare naar geestelijke warmte, naar liefde en sympathie verlangende ziel werd als in een ijskelder van stijve vormelijkheid gebracht, waarin zij te vergeefs hunkerde naar eenige warme genegenheid. „Overal," zoo schrijft ze, „vond ik in dit huis bijbels en bijbeltjes; in de huiskamer, op de slaapkamers, op de kinderkamer, in de keuken, tusschen het gebroken speelgoed en tusschen de prentenboeken, waarvoor de kinderen niet meer eerbied hadden dan voor een stoof of een deurknop. De 15 oudste knaap droeg zelfs een nieuw testamentje bij zijn tol en knikkers in zijn zak." Er werd dan ook geregeld hardop uit den bijbel gelezen, ééns uit het Oude Testament, ééns uit het Nieuwe Testament, en ééns uit de Psalmen. Bovendien werd er 's Zondagsmiddags nog uit den bijbel voorgelezen. Geen wonder dan ook, dat zij de gelegenheid, een paar dagen naar hare ouders in Amsterdam te gaan, gretig aangreep, en in 't verlangen toch zoo spoedig mogelijk er te komen, gebruik wilde maken van een beurtschip, dat in den nacht haar naar Amsterdam over de Zuiderzee zou voeren, in plaats van den morgen af te wachten, om met de gewone diligence naar Amsterdam te gaan. Vermakelijk is 't verhaal van haar reis. Nadat zij een deel van den nacht op het schip had doorgebracht, verdiept in het toen pas uitgekomen werk van Hasebroek „Waarheid en Droomen", het lezend bij het licht van een vetkaars, kwam ze, toen de kaars opgebrand was, tot de ontdekking, dat het schip nog altijd voor den wal lag en vooreerst niet vertrekken zou. De rest van den nacht bracht zij op het dek door, den zonsopgang genietende, om ten slotte, daar de diligence juist vertrokken was, op een hobbelenden boerenwagen de reis te doen. Niet langer dan een jaar hield Elise het uit bij de familie Freysz. In October 1842 ging zij heen om een tweede betrekking als gouvernante aan te nemen, ditmaal in Amsterdam, bij een patricische familie, de familie Hooft Graafland. Hier leerde zij het leven in de hooge standen 16 kennen met zijn verfijning en met zijn gekunsteld' heid. Al dadelijk moest zij het afkeuren, dat zóó groote beteekenis werd gehecht aan de kennis van vreemde talen, dat van haar geëischt werd de geschiedenis in het Duitsch, de aardrijkskunde in het Fransch te doceeren, waardoor de vakken van onderwijs zelf benadeeld werden ten bate der talen, waarin ze moesten worden onderwezen. Tot hare verwondering en teleurstelling ontdekte zij bij een openbaar examen van de stads-armenschool, dat de kennis der volkskinderen die der kinderen uit de aanzienlijke kringen verre overtrof. Dit wekte de gedachte bij haar liever zich te wijden aan het onderricht der arme kinderen, een eigen instituut te hebben, een eigen school, waar zij geen aristokratische jonge dames en jonge heeren, maar eenvoudige volkskinderen kon opvoeden tot flinke bekwame menschen. Toch bleef zij vooreerst nog bij de familie Hooft Graafland, die volkomen tevreden over haar was, en hechtte zich in 't bijzonder aan de oudste dochter Marle en aan de jongste telg, de zwakke teere Béatrice. De geboorte van dit jongste kind had de moeder op het ziekbed neergeworpen, zonder dat er hoop bestond, dat aan dat ziekbed spoedig een einde komen zou. De genezing bleef uit, en twee jaren na de geboorte van Béatrice stierf de moeder, hare kinderen met den bedroefden vader achterlatende. Ook de kleine Béatrice overleefde de moeder niet lang; nog geen jaar later ging ook dit kind heen naar de wereld der onsterfelijken. En nog een derde sterfgeval moest Elise in die 17 familie beleven: de oudste dochter Marie bleek met de kwaal harer moeder behept te zijn. Na een kort lijden volgde zij haar en haar zusje in den dood. Bij deze drie sterfgevallen ondervond Elise dingen, die de opvattingen, haar in haar jeugd door de geschriften van Lavater, Oberlin en Jung-Stilling bijgebracht, nieuw voedsel gaven. Het sterven van Mevr. Hooft Graafland had plaats in den nacht, terwijl Elise bij haar waakte. De stervende was angstig gestemd; de orthodoxe begrippen, die zij altijd toegedaan was geweest, waren oorzaak, dat zij niet van harte en zonder vrees op Gods liefde durfde vertrouwen. Zij wilde, dat Elise met haar zou bidden. Reeds parelde het doodszweet op haar voorhoofd, toen plotseling de wangen trilden, de lippen zich tot een glimlach plooiden en zij fluisterde: „Het wordt licht; o zie, welk een heerlijkheid 1"En het hoofd achterover buigende als om iets boven haar te zien, ontsliep zij met een stillen lach van onuitsprekelijke zaligheid op het gelaat. Toen haar overschot ten grave werd gedragen, bleef Elise alleen met het jongste kind; en onder den indruk van dit alles dichtte zij een harer lieflijkste gedichten, een „goeden nacht" aan het sluimerende moederlooze wicht Enkele maanden later stierf het kind op Elise's schoot, met een glimlach en een oogopslag, die haar deden denken: „zij ziet haar moeder". De oudste dochter Marie ging zonder vrees of angst den dood te gemoet Op het laatst begon zij met Elise te spreken over verschijningen van hare moeder in den droom, later ook in wakenden 2 18 toestand. Eerst verscheen zij haar in hare gewone aardsche kleeding, maar later in een wit, blinkend gewaad. Het meisje gaf ten slotte den tijd aan, wanneer zij haar weer verwachtte, en wilde dan niet gestoord worden. Men hoorde haar dan duidelijk spreken tot de verheerlijkte gestalte. Het zou echter niet bij deze drie sterfgevallen blijven. Kort nadat zij het gedichtje op het slapende kind had geschreven, las zij het bij een bezoek bij hare ouders voor. Het zou voor haar vader het eenige gedicht blijven, dat hij van haar leerde kennen. Kort daarna kwam hij thuis van een typhuspatiënt, bij wien hij gewaakt had, met de ziekte onder de leden. Hij ging naar bed om er niet meer van op te staan. Toen de koortsfantasiën hadden opgehouden, het einde naderde, en de man tot volle bewustzijn was gekomen, sprak hij zijn echtgenoote en dochter toe op eene wijze, die bewees, dat het ook voor hem licht was geworden. Merkwaardig waren de woorden tot Elise gericht: „Uw weg voert u over het open veld der wereld. Ga moedig voort, zonder omzien of stilstaan; strooi uw korrelen op den akker; zaai en ween, want de dag zal lang en heet zijn; zaai en ween; anderen zullen maaien; aan het eind wacht u de Meester, en daar zien wij elkander weder." Werd Elise dus in deze jaren reeds voorbereid voor het werk, dat zij op rijperen leeftijd zou hebben te verrichten, ook haar literaire loopbaan nam in deze jaren, toen zij als gouvernante bij de familie Hooft Graafland vertoefde, een aanvang. 19 Naar aanleiding van een oproep in de Haarlemmer Courant begon zij mee te werken aan een tijdschrift .Maria en Martha", en het bijblad voor kinderen, getiteld „Moeders Schoot". Ik herinner mij als kind die boekjes wel in handen gehad te hebben; van den inhoud is mij echter niets bijgebleven. Elise schreef gedichtjes en stukjes in deze beide periodieken, en begon zoo meer en meer hare literaire talenten te ontwikkelen. De medewerking aan dit tijdschrift bezorgde haar ook eene vriendin, Johanna Sara Koning, die onder den naam „Tante Jans" in „Moeders Schoot" schreef. Ten slotte werd de begeerte om een eigen onderwijsinrichting te hebben en liever volkskinderen te onderwijzen dan als gouvernante de kinderen der aanzienlijken te leeren, haar te machtig. Zij verliet de familie, kwam weer bij hare moeder thuis, en vatte de studie weer op. In 1845 deed zij met goed gevolg examen voor de Provinciale Commissie van Onderwijs voor Noord-Holland en verkreeg de akte als onderwijzeres, of, gelijk het toen genoemd werd, werd „geadmitteerd als schoolhouderesse". Spoedig solliciteerde zij. In Medemblik werd eene onderwijzeres gevraagd. Met nog 6 andere dames deed zij vergelijkend examen en behaalde de overwinning. Daar er echter moeilijkheden rezen aangaande de benoeming, duurde het 3 maanden eer zij die kreeg; en toen was haar de lust vergaan naar Medemblik te trekken. Zij bedankte, en nam een derde betrekking als gouvernante aan in een aanzienlijk Joodsch gezin, die zij echter spoedig 20 weer neerlei, omdat diepgaand verschil in opvatting haar langer verblijf in dat gezin minder wenschelijk maakte. Maar eene andere plaats kwam voor haar open. Op zekeren dag ontving zij bezoek van eene jonge dame, Sibille de Veye, die eveneens gouvernante was, en ook naar Medemblik gesolliciteerd had, maar niet opgeroepen was. Reeds dadelijk ontstond er groote sympathie tusschen beide jonge meisjes, die weldra tot innige vriendschap werd. In het aardsche leven hebben de vriendinnen slechts kort elkanders vriendschap kunnen genieten -, Sibille moest spoedig dat leven verlaten, door een sleepende kwaal ten grave gevoerd. Maar de geestelijke band werd niet verbroken; en in de laatste jaren haars levens heeft Elise het voorrecht genoten bijna dagelijks met haar verheerlijkte vriendin in geestelijke betrekking te staan. Elise had hooge vereenng voor deze vriendin en noemde haar „een engel op mijn pad". De plaats, die Sibille niet langer kon vervullen, werd nu ingenomen door Elise. In het voorjaar van 1847 deed zij hare intrede in het gezin Egidius Zij was reeds met de familie bevriend geraakt, en deze vriendschapsband werd nog hechter, toen zij in 't gezin werd opgenomen. De heer Egidius was Noorsch Consul. In zijne woning kwamen tal van kunstenaars, schilders, musici enz. Het was daar, dat Elise kennis maakte met de beroemde Zweedsche zangeres Jenny Lind. bijgenaamd „de Zweedsche nachtegaal", en den Noorschen viohst Ole Buil. 21 Hoezeer zij aan haar werk gehecht was, en ook het ideaal: zelf aan het hoofd te staan van eene onderwijsinrichting, niet opgegeven had, toch begon in haar steeds sterker de drang te ontwaken aan hare literaire neigingen toe te geven. Geregeld werkte zij mee aan de bovengenoemde tijdschriften en las hare pennevruchten vaak voor aan de leden der familie Egidius. Het was de heer Egidius, die ten slotte haar aanraadde zich geheel aan de letterkunde te wijden en een bekend schrijver om raad te vragen. Zoo kwam Elise er toe zich met hare producten te begeven naar den zoo hoog door haar vereerden Da Costa, en hem er zijn oordeel over te vragen. Dit oordeel luidde zóó gunstig, dat haar besluit spoedig was genomen, om 't geven van onderwijs te laten rusten, en zich aan het schrijven van boeken te wijden. In haar gesprek met da Costa kwam ook 't verschil van poëzie- en prozaschrijven ter sprake, daar zij hem ook eenige harer gedichten had voorgelegd. Terwijl da Costa haar meedeelde, hoe hij eigenlijk alleen hl dichtvorm goed zich uiten kon, deelde zij mee, dat zij gevoelde, dat voor haar het proza het voertuig harer gedachten zijn moest. En wij mogen het een geluk achten, dat zij dit gevoeld heeft; want ondanks het niet onverdienstelijke van sommige harer gedichten, zou zij toch zeker nooit als dichteres den naam hebben verkregen, dien zij verwierf als romancière. En voor haar later werk, haar tijdschrift „Op de grenzen van twee werelden" is ongetwijfeld het prozaschrijven betere 22 voorbereiding geweest, dan 't schrijven van gedichten zou geweest zijn. Ook hare andere prozawerken zijn nu beter voorbereid door haar werk als prozaïste, dan dit 't geval zou geweest zijn, als zij slechts gedichten geschreven had. Een diepen indruk maakte op haar de wijze, waarop da Costa zijn goedkeuring van haar literaire loopbaan te kennen gaf. „Zijt gezegend, mijne dochter, en heb goeden moed!" zoo sprak hij. Hij sprak den priesterzegen over haar uit, gewaagde van de zware taak haar op de schouders gelegd, van den strijd, de tranen, de teleurstellingen, die haar wachtten, maar ook van de hulp van Boven, die haar zou geworden, en de overwinning, die haar zou geschonken worden. Weinig vermoedde de orthodox geloovende dichter, dat dit jonge meisje, dat hij zoo als 't ware inzegende tot haar werk, de pionierster zou worden van het zoozeer door de orthodoxie veroordeelde Spiritualisme! DERDE HOOFDSTUK. Elise als schrijfster. 1848-1858. Wanneer wij dit hoofdstuk, de periode van Elise's leven van 1848 tot 1858 omvattende, alzoo van haar 26»1* tot haar 36"* levensjaar, den titel geven „Elise als schrijfster", dèn wil dat niet zeggen, dat zij alleen in die tien jaren van haar rijpere jeugd als schrijfster is opgetreden, maar alleen, dat die periode uitsluitend gewijd was aan literair werk. Reeds eenige jaren te voren, zooals we zagen, was zij, nog gouvernante, begonnen te schrijven; en ook na 1858, ja tot in haren hoogen ouderdom is zij schrijfster gebleven. Maar alleen in de jaren hierboven aangegeven, had zij alle andere levensdoeleinden ter zijde geschoven om zich uitsluitend te wijden aan het beoefenen der letteren. Wie in die jaren den naam van „Elise" noemde, — lang nog „Elise Schiotling", op 't laatst dier jaren, door haar huwelijk met den Heer H C. Van Calcar, „Elise van Calcar" — dacht slechts aan de begaafde romancière, die in weinige jaren zich een plaats onder de schrijfsters in Nederland veroverd had en met eere geteld werd bij de letterkundigen van naam uit die dagen. Haar later auteurswerk, hoe 24 veelomvattend ook, had eene andere beteekenis; het was gewijd öf aan de opvoedingsideën van Fröbel öf aan de kwestie der vrouwenemancipatie, öf aan het Spirituahsme. En de romantische werken, die zij op 't einde haars levens nog vervaardigde, verkregen nooit die beteekenis in de literatuur, die de vroegere werken verkregen hadden. Er was een heel geslacht voorbijgegaan. De menschen. die de romanschrijfster Elise gekend hadden en vereerd, waren intusschen öf overleden, öf op hoogen leeftijd gekomen. Ofschoon deze werken des ouderdoms ongetwijfeld niet minder dan de jeugdwerken getuigden van de groote talenten der schrijfster op romantisch gebied, toch trokken deze niet de aandacht van 't romanlezend pubhek dier dagen, die ze verdienden. Ongetwijfeld hebben allerlei invloeden er toe meegewerkt, dat dit zoo is geweest Ten deele, misschien ten gevolge van de weinige moeite, die de uitgever dier latere werken, haar echtgenoot Van Calcar. zich gaf om die boeken te laten bespreken, omdat hij meende, dat haar roem voldoende gevestigd was; ten deele ten gevolge van het vooroordeel van velen tegen de vrouw, die haar roem als schrijfster had gewaagd aan de verbreiding van het door haar zoo ijverig en vurig verdedigde Spirituahsme, het is een niet te ontkennen feit, dat ondanks de vele verdiensten ook van deze latere romans: „De Eedgenooten", „De tweede Pinksterdag" en „Vruchten van het Gezaaide", en ondanks de gunstige beoordeeling '). ») O. a. .Tijdspiegel". „Arnh. Courant", Nederl. Spectator" en Blijde Boodschap". 25 toch deze werken bieren staan buiten Elise's eigenlijke loopbaan als romancière, en in eene behandeling van haar literaire loopbaan buiten bespreking moeten blijven. Men voelt bij de lezing dezer laatste werken, dat de schrijfster, ofschoon zich zooveel mogelijk aan de veranderde tijdsomstandigheden aanpassende, toch tot een voorbijgegane periode der literatuur behoort In het midden der 19*5 eeuw kon een boek als „Hermine" een opgang maken, die het een 40 jaar later niet zou hebben kunnen maken. Haar eerste zelfstandige werk, dat zij nog ten huize van de familie Egidius schreef, was een klein geschrift thans grootendeels vergeten, getiteld: „Rongmans huisgezin", waarin zij den verderfelijken invloed schetst van den alcohol, en een pleidooi houdt voor de geheelonthouding. Wel eigenaardig is het dat deze toen nog zoo weinig de aandacht trekkende, thans zoo sterk verbreide overtuiging, in de latere jaren van haar leven hare belangstelling niet meer had. Ik ben er niet zeker van, of zij zelf in haar dagelijksch leven geheelonthoudster was; maar zeker is weL dat zij later nooit weer op eenige wijze aan den strijd tegen den alcohol heeft deelgenomen. Het werkje, dat „met gloed van overtuiging" geschreven was, werd door de pers gunstig beoordeeld. Het beleefde een 3den druk, die in 1864 verscheen, werd door de Ned. Vereen, tot afschaffing van sterke dranken aangekocht als propagandageschrift, en verscheen in 1898 in brailledruk voor blinden. Aangemoedigd door het goede resultaat met 26 haar eerste geschrift, verliet zij de familie Egidius en nam haar intrek bij hare moeder, om zich nu geheel en uitsluitend aan de beoefening der letteren te wijden. Zeker vermoedde zij toen niet, dat haar levenstaak, ofschoon ten nauwste samenhangende met haar literairen aanleg, toch niet zijn zou de wereld te verrijken met een aantal romans en een plaats in te nemen naast Van Lennep en BosboomToussaint; maar dat zij geroepen worden zou als pionierster al hare krachten en talenten, ook haar literaire, te wijden aan de verbreiding van nieuw licht, aan het banen van nieuwe wegen op 't gebied van het onderwijs, van de positie der vrouw, en vooral op dat van het godsdienstig denken en voelen; dat haar naam vooral herdacht zou worden als die van de baanbreekster in Nederland voor het Spirituahsme. dat juist in die zelfde jaren in Amerika was ontstaan en zijn loop door de beschaafde landen was begonnen. Op een klein zolderkamertje in de ouderlijke woning zonderde zij zich af om zich onverdeeld te wijden aan haar nieuwe taak: de conceptie en samenstelling van een oorspronkelijken roman. Als onderwerp koos zij het leven eener gouvernante, (Hermine), waartoe haar eigen ervaring haar bouwstof genoeg leverde; terwijl zij van de gelegenheid haar door de samenstelling van het verhaal gegeven, gebruik maakte om haar gemoed te luchten over de wanstaltigheden van het rechtzinniggodsdienstig leven, zooals zij het in de kringen der Afgescheidenen en in de beide eerste familiën, waar zij als gouvernante gewerkt had, had leeren 31 Smartelijk was voor haar in die dagen de dood van hare vriendin Sibille de Veye; vertroosting vond zij echter in de vriendschap van nieuwe vrienden en vriendinnen, onder wie Ds. Pijzei en vooral diens echtgenoote en Mej. Betsy Hasebroek, zuster van den bekenden schrijver, genoemd moeten worden. Na de uitgave van „Hermine" verscheen er niet dadelijk een nieuw groot werk van Ehse. Slechts een reeks kleinere geschriften, „Tilburgsche mijmeringen", „Blikken in het rond, naar binnen en naar boven", „Feestklanken en lijdenstonen", en een geschrift van geheel anderen aard, de beantwoording van een prijsvraag over „den omgang met en de behandeling van dienstbaren", zagen van haar hand het licht. Ook leverde zij bijdragen aan tijdschriften. De oorzaak van deze schijnbare rust was echter, dat zij bezig was de bouwstoffen te verzamelen voor een nieuw groot romantisch werk, dat ditmaal niet een beeld van het heden zou geven, maar de lezers verplaatsen zou in lang vervlogen dagen. Ze wilde een historischen roman schrijven, waarvan Francesco Burlamacchi de hoofdfiguur zou zijn. Een geschrift van Dr. Schotel, haar vriend en raadsman, over den afgevaardigde der Dordsche Synode Jean Diodati was de aanleiding tot de keus van deze stof. Volgens door Sikemeier meegedeelde correspondentie tusschen Ehse en Dr. Schotel schreef Ehse hem in Januari 1851, dus vóór zij het landhuis Luchtenburg betrokken had: „Be verlang zeer naar uwe aanwijzingen voor geschikte sujetten"; en heeft Dr. Schotel daarop 32 geantwoord door hare aandacht te vestigen op Diodati, om wiens figuur heen zij gelegenheid had een belangrijke periode der geschiedenis te schetsen en noemt in zijn schrijven: het hof van Lodewijk XTV, Pére Lachaise, Madame de Maintenon, de herroeping van 't edict van Nantes, de komst der réfugiés in Nederland. In Februari van 't zelfde jaar, dus ook nog vóór zij op den Luchtenburg woonde, schrijft Ehse, die 't denkbeeld met geestdrift aanvaard heeft, aan Dr. Schotel: „Ik smacht naar buiten en naar Diodati". Vele jaren later, in 1888, toen Ehse reeds eene vrouw was geworden van 66 jaren, schreef zij zelf over de wording van het plan een roman over Francesco Burlamacchi te schrijven, in de voorrede van haar toen verschijnende roman „De Eedgenooten", dat het denkbeeld bij haar gewekt was door Baronesse van der Borch van Verwolde, toen deze haar in de bosschen rondom het huis Luchtenburg wandelende aantrof, verdiept in het geschrift van Dr. Schotel over Diodati. Toen Ehse met geestdrift over dat geschrift en den tijd, waarin het den lezer verplaatste, met haar sprak, had hare beschermster opgemerkt: „Mij dunkt, gij moest uit dat tijdvak, dat u zoozeer enthusiasmeert door het verheven streven van zooveel groote figuren, eens een roman schrijven". Waarop Ehse antwoordde, dat zij daar over gedacht had, doch dat daar veel studie voor noodig was. Baronnesse van den Borch had haar toen allereerst herinnerd aan Dr. Schotel en diens groote bibliotheek, en verder aan de bibliotheek der Leidsche 33 academie en aan de bibliotheek in den Haag. En zoo had Elise dan het denkbeeld aanvaard en was met de voorbereidende studie begonnen. ' De waarschijnlijke toedracht der zaak zal wel deze zijn, dat Dr. Schotels schrijven hare aandacht op het onderwerp had gevestigd, en zij daarom, op den Luchtenburg gevestigd, zich verdiept heeft in zijn geschrift. Het gesprek met de Baronesse gaf den doorslag aan haar plan en deed haar er toe besluiten Dr. Schotels raad te volgen. Doch niet Diodati, maar Francesco Burlamacchi zou de hoofdfiguur worden. Met ijver verdiepte zij zich in de bronnenstudie; totdat weer de Baronesse er den stoot toe gaf, dat zij de studie staakte en met het schrijven van den roman een aanvang maakte. Zij schreef eenige hoofdstukken, die zij aan een uitgelezen gezelschap op het buiten der Barones van der Borch voorlas. Ondanks den bijval die dit begin vond bij de hoorders, veranderde zij toch van plan, en besloot eerst een geheel anderen roman te schrijven, die als inleiding dienen moest voor haar .Francesco". De bestudeering toch van Francesco's werk, die met Gaëtano het door Savonarola begonnen hervormingswerk voortzette, bracht haar tot de bestudeering van den profeet van Florence, en wekte het denkbeeld eerst die bijzondere voorloopers der Hervorming te schetsen, om dan later, als vervolgwerk op haar werk over Savonarola, het werk ovettBurlamacchi te voltooien. Zij deelde haar plan mee aan Dr. Schotel, die er alles behalve mee ingenomen was en het haar 3 34 ten sterkste ontried. Voelde hij als bij intuïtie, dat als Ehse dit nieuwe plan doorzette er van de voltooiing van haar werk over Burlamacchi of Diodati niets komen zou? Hoe het zij, het mocht hem niet gelukken er haar van af te brengen; en toen dit hem duidelijk werd, hielp hij haar om ook voor dit nieuwe onderwerp de noodige voorbereidende studiën te maken. En Elise zette door, bestudeerde nauwgezet de bronnen haar door Dr. Schotel en anderen verstrekt, en voltooide haar tweeden roman, die haar „chef d'oeuvre" zou blijken te zijn. In het najaar van 1852 verscheen het eerste deel van het nieuwe werk, dat den titel droeg: „Eene Star in den nacht" Ik ben vele jaren geleden zoo gelukkig geweest dat werk in eigendom te kunnen verkrijgen, en heb het toen met mijne echtgenoote gelezen. Het heeft een diepen indruk op mij gemaakt en mij een blik gegeven op de figuur van Savonarola, die het mogelijk maakt hem inderdaad als „een star in den nacht" te waardeeren en te hoogachten, ondanks de vlekken van eenzijdigheid en fanatisme, die hem aankleven. Men moge van meening verschillen over de vraag, of het door Ehse geteekende beeld van Savonarola historisch juist is, dan wel een geïdealiseerd beeld van historische werkelijkheid, geloochend kan het niet worden, dat de Savonarola uit „Eene star in den nacht" een indrukwekkende, edele, waarlijk profetische figuur is, wiens fouten zelfs samenhangen met zijn hooge, zichzelven geheel verloochenende, alleen voor Christus en zijn regeering ijverende natuur. Tot het laatste toe blijft 37 Calcar, den 6deB Mei 1853, dus slechts enkele maanden nadat haar boek voltooid was, maakte een eind aan het rustig verblijf op het landhuis Luchtenburg, en bracht haar in geheel andere levensomstandigheden. Is het wonder, dat zij in de eerstvolgende jaren slechts kleinere schetsen schreef, dat de eerste hoofdstukken van „Francesco" bleven liggen, zonder dat de schrijfster gelegenheid vond zich in de stof, die haar indertijd zoo geboeid had, maar waarvan „Eene Star in den nacht" haar afgeleid had, opnieuw te verdiepen? En toen weinige jaren later de periode van haar leven begon, waarin niet de schrijfster, maar de paedagoge en de pionierster in haar naar voren traden, lag 't voor de hand, dat zij tot gezette rustige studie, zooals een historische roman vereischt, niet kon komen. En intusschen gingen de jaren voorbij; de schrijfster werd ouder, en de nog steeds met piëteit bewaarde eerste hoofdstukken begonnen hunne beteekenis te verhezen. „Hoe menigmaal," schrijft ze in haar voorrede van „De Eedgenooten", „heb ik die papieren niet ter hand genomen, en er een bladzij of wat bijgeschreven; maar dan overweldigden mij zooveel gedachten en herinneringen, dat ik bleef zitten droomen in plaats van te werken. Ik had er de opgewektheid voor verloren." Tot eindelijk, op haar 665tc jaar, „belangstellende vrienden" bij haar den lust wisten op te wekken, het jeugdwerk weer op te nemen en te voltooien. Maar van de oude eerste hoofdstukken kon zij niet veel gebruiken. Zij bearbeidde de historische stof opnieuw, en schreef haar „Eedgenooten", een werk. 38 dat, ware het verschenen van de hand van een ander dan de in 1888 reeds als „spiritiste" geminachte en in de letterkundige wereld nauwelijks meer meegetelde Ehse van Calcar, zeker de aandacht getrokken zou hebben. Nu bleef het vrijwel onbesproken en onbekend1); en wij hebben reden te vreezen, dat ook velen van Elise's vereerders het niet kennen 2). Het legt m. i. ongetwijfeld een krachtig getuigenis af van de talenten der schrijfster ook op historisch-romantisch gebied, die alleen, omdat ze het bevorderen van dingen van algemeen belang hooger gesteld had dan haar eigen eer en roem, niet die positie verworven had als schrijfster, waarop hare talenten haar recht gaven. Over het verdere literaire werk van Elise, die voortaan „Mevrouw van Calcar" was, kan ik kort zijn. Behalve verschillende kleinere geschriften en de werken op romantisch terrein, die zij in haren ouderdom nog publiceerde, verschenen van hare hand nog twee grootere romans, waarvan de eerste weer aanleiding gaf tot veel geschrijf. Het zijn: 1°. haar roman „De Dertiende", een familieroman, waarin zij een reeks typen van predikanten teekent, de verschillende richtingen in de Herv. kerk vertegenwoordigend, en 2°. haar „Kinderen der eeuw", verschenen in 1873. Op dit werk schreef zij in haren ouderdom een vervolg, dat in drie deelen verscheen en „Vruchten van het gezaaide", tot titel droeg. Bovendien schreef zij in dien zelfden ') Ondanks de gunstige beoordeelingen in enkele periodieken. *) Bij uitgeefster dezes verkrijgbaar. 39 tijd haar volksroman ,J)e tweede Pinksterdag", in twee deelen (1891). Deze beide werken des ouderdoms ondergingen hetzelfde lot als hare „Eedgenooten", ze werden nauwlijks opgemerkt en bleven nagenoeg onbesproken. Ehse van Calcar was toen niet meer bekend als romancière, maar als pionierster van het Spirituahsme. En alleen hare geestverwanten namen notitie van deze beide werken, waarin ook niet weinig „Spiritisme" was verwerkt. Ehse had als „Mevrouw van Calcar", met haren echtgenoot zich gevestigd in het dorpje Leur, in de nabijheid van Breda, waar van Calcar eigenaar geworden was van eene steenbakkerij „de Hoop" genaamd. Hier begon een geheel andere vorm van leven voor haar. Ook maakte zij in den loop der jaren, die zij in Leur doorbracht, kennis met 's levens zorgen, toen de exploitatie der steenfabriek niet meeviel. Het werd toen voor haar een eisch der noodzakelijkheid haar talent als schrijfster productief te maken. Achtereenvolgens verschenen van hare hand: „Evangeline", „De zoon van den Klepperman" en JFantasmagoriën". Bovendien schreef zij in verschillende tijdschriften kleinere stukken. In die dagen was zij algemeen als schrijfster gekend en geëerd. In 1857 verscheen eindelijk weer een grooter werk van hare hand, het reeds genoemde boek „De Dertiende", dat zij zelf „een familieroman" noemde, maar dat evengoed „Domineestypen" had kunnen heeten. Het wekte wederom veler verontwaardiging, omdat zij, voortarbeidende aan de 40 tendenz van hare „Hermine", in dit boek vooral de domineesvergoding hekelde, en daardoor aan velen aanstoot gaf. Zij kon in dit boek weer veel geven van hare herinneringen op godsdienstig en kerkehjk gebied uit hare jeugd; zij toont ook hier, dat zij niet alleen hare stof volkomen meester is, maar ook, dat zij in de kringen, waarin zij hare lezers inleidt, volkomen thuis is. In dien zin vormt dit werk eene voortzetting van haar „Hermine". Intusschen was zij reeds vervuld van een nieuw plan. Nog aan geen andere levenstaak denkende dan die van 'schrijfster, wenschte zij een eigen tijdschrijft tot hare beschikking te nebben. De uitgever Kruseman was bereid haar plan ten uitvoer te brengen. Weldra verschenen de eerste afleveringen van „Tijd en toekomst'. Het moest echter bij een paar afleveringen blijven. De uitgave werd weer gestaakt. Dit roemloos eind van het pas begonnen tijdschrift was tevens het einde van de periode in Elise's leven, die den titel „Ehse als schrijfster" kan dragen. VIERDE HOOFDSTUK. Op de middaghoogte des levens. 1858-1878. De eerste jaren van haar huwelijksleven gingen voor Ehse. die nu niet langer Ehse Schiotling maar Ehse van Calcar was, onder welken naam zij vooral bekend zou worden, nog voorbij op de wijze als de laatste jaren vóór haar huwelijk, namelijk als romancière. Ja de omstandigheden van haar gehuwde leven, de minder gunstige resultaten van 't werk van haren echtgenoot als steenbakker, noodzaakten haar in die jaren zelfs haar talenten als schrijfster zooveel mogelijk productief te maken. Zij was toen trouwens zeer bekend en hare werken vonden steeds een kring van grage lezers. Kort na de mislukking echter van haar plan een tijdschrift uit te geven, had hare ontmoeting plaats met Bertha von Marenholtz, de vurige propagandiste van de denkbeelden van Fröbel; en de kennismaking met haar had een beslissenden invloed op Elise's leven en werken. Het is een eigenaardig feit, dat zij in die dagen reeds er over schijnt gedacht te hebben mee te gaan spreken, (in haar tijdschrift Ttjd en Toekomst), over de feiten, die 42 toen reeds tien jaren lang de wereld in beroering brachten en met dè „Rochester kloppingen" begonnen waren de aandacht te trekken. In een brief aan den uitgever Kruseman schrijft zij, dat zij stof gereed heeft voor „Tijd en Toekomst", nl de zoo algemeen besproken spirituahstische feiten. Ook schrijft zij over een bezoek van 't medium Home aan Nederland, en haar wensch hem en de bij hem voorkomende verschijnselen te kunnen bijwonen. Als „Tijd en Toekomst" was blijven bestaan, dan zou haar werk op *t gebied van het Spirituahsme toen reeds zijn aangevangen. Maar eerst 't staken van die uitgave, en daarna de ontmoeting met Bertha von Marentholtz waren oorzaak, dat dit haar latere levenswerk vooreerst nog uitgesteld werd en eerst twintig jaren later werkehjk aanving. In die twintig jaren werd zij geroepen tot ander werk, dat ook later steeds, na 't Spirituahsme, haar grootste liefde had, en dat zij tot aan haren dood toe heeft trachten voort te zetten, namelijk het werk voor de opvoedingsdenkbeelden en onderwijsmethoden van Fröbel. Dat werk, zoo nauw samenhangende met hare opleiding tot onderwijzeres, en een soort van vervulling gevende van haar ideaal, vroeger gekoesterd, maar door haar romantisch werk teruggedrongen, om zelf de leiding van een onderwijsinrichting te hebben, zou haar tevens op nog een ander terrein van arbeid brengen, waarop zij eveneens op den voorgrond zou treden: de zoogenaamde vrouwenbeweging. Haar optreden toch om de Fröbelmethode 43 te bepleiten was tevens een optreden als de eerste vrouwelijke spreekster. In de levensperiode, die wij „de middaghoogte des levens" kunnen noemen, van haar 365te tot haar 56*1* levensjaar, hebben deze beide dingen, de Fröbelmethode en de vrouwenbeweging, in haar leven en werken gedomineerd. In dien tijd, voor vele gehuwde vrouwen de tijd door de verzorging en opvoeding hunner kinderen beheerscht, mocht de kinderlooze gehuwde vrouw veel en krachtig arbeiden in 't belang van kinderen, meisjes en vrouwen. Het zelf niet smaken van de moedervreugde werkte ongetwijfeld er toe mee, dat zij de denkbeelden, die zij op eigen kroost zou hebben willen toepassen, nu op ruimere schaal zocht te verbreiden, daarmede aan de kinderen in het algemeen gevende, wat zij als moeder aan eigen kinderen zou gegeven hebben. En dit werk, dat haar in 't publieke leven naar voren bracht, stelde haar tevens voor de vraag, in hoeverre ook de vrouw een taak in het publieke leven kan vervullen. Het was in 't belang der kinderen en van de verbreiding der opvoedingsbeginselen van Fröbel, dat zij het waagde, hoe „ongepast" dit toen ook nog door velen geacht werd, als vrouw het spreekgestoelte te betreden. Maar deze daad was tevens een eerste stap op het terrein der vrouwen-emancipatie, waaraan zij in latere jaren meer rechtstreeks mede-arbeiden zou. Zoo kwam de tweede arbeid natuurlijk uit den eersten voort; terwijl ook het werk, waartoe de eerste arbeid haar bracht, de vorming van jonge meisjes tot opvoedsters, als van zelf haar leidde naar de kwestie van de 44 positie der vrouw in de samenleving. Zoo hangen de beide gedeelten van haar levenswerk in haren middelbaren leeftijd toch ook weer zóó nauw samen, dat wij ze zeer goed als één geheel kunnen beschouwen. Het was in den zomer van 1885, dat Elise van Calcar de vrouw ontmoette, die een andere nieuwe richting aan haar werken en denken zou geven. In de pastorie van Ds. O. G. Heldring, den bekenden filantroop, vriend van den heer Van Calcar, had de ontmoeting plaats. Mevr. van Calcar had wel in de bladen gelezen, dat Mevrouw von Marenboltz, uitgenoodigd door Prinses Amalia, gemalin van Prins Hendrik van Oranje, naar Nederland komen en in verschülende plaatsen voordrachten houden zou over de opvoedingsdenkbeelden van Fröbel. Maar het had niet genoeg hare belangstelling gewekt; liever bracht zij een paar dagen door in de gastvrije pastorie van Ds. Heldring te Hemmen. Daar gekomen, vernam zij dat Mevrouw von Marenholtz er eveneens verwacht werd. Terwijl er nog over 't logies gesproken werd, hield een rijtuig stil voor de pastorie, en stapte Mevr. von Marenholtz uit. Zoo brachten zoogenaamde „toevallige" omstandigheden, die echter ongetwijfeld door hooger leiding zoo bestuurd waren, deze beide vrouwen met elkaar in aanraking, en werd Ehse een geheel nieuw werk op de handen gezet. De kennismaking met de aantreklijke en eenvoudige Bertha von Marenholtz en de gesprekken met haar over de door haar verdedigde opvoedingsbeginselen van Fröbel wonnen Ehse van Calcar geheel er voor. Zij besloot Mevr. von Marenholtz te vergezellen 45 naar Brussel, waar Zij die beginselen in de praktijk toegepast kon zien. Daar boeide de zaak haar zoozeer, dat ze ook meeging naar Parijs. Vandaar keerde zij in Nederland terug als volkomen overtuigde volgelinge van Fröbel, bereidt en van plan haar best te doen ook in Nederland diens denkbeelden te verbreiden en zoo mogelijk in toepassing te laten brengen. Hiermee trad zij een geheel nieuwe periode van haar leven in. Haar arbeid als schrijfster werd nu van het eenige levenswerk een werk in de tweede plaats, terwijl het propageeren van Fröbels opvattingen hoofdzaak werd. Eene uitwendige verandering van levensomstandigheden kwam deze verandering van werk ten gunste. Was zij in Leur, bij de weinige baten, die de steenfabriek opleverde, genoodzaakt geworden ook de finantieele voordeden van haar auteurschap in aanmerking te laten komen, dit werd anders toen de heer van Calcar benoemd werd totburgemeester van Sommelsdijk, in 1859. Nu waren de finantieele zorgen opgeheven, en verkreeg zij tijd en gelegenheid zich aan het nieuwe werk te wijden. Reeds toen het echtpaar nog in Leur woonde had Ehse getracht bij een troepje kleine kinderen, die zij om zich verzamelde, de ideeën van Fröbel in toepassing te brengen. Toen zij in Sommelsdijk zich gevestigd hadden, gaf een ongeluk met een klein kind, dat voor haar deur overreden werd, de aanleiding er toe, dat zij een „kindertuin" op kleine schaal opende. Zij huurde een lokaaltje, schafte zich banken en tafels aan, en vond een 50 zij reeds een aanvang gemaakt met de verwerkelijking van dit idee. Jonge meisjes, die nader met de Fröbel-methode wenschten bekend te worden, volgden een cursus, door haar gehouden in hare woning, terwijl zij ten deele in het dorp, ten deele in haar eigen huis gehuisvest waren. In het voorjaar van 1865 hield zij twee voordrachten in Leiden, waarin zij meedeelde, dat het plan, een opvoedingshuis te stichten tot uitvoering komen, en Leiden als plaats van vestiging gekozen worden zou. Door circulaires en ingezonden stukken van Ds. J. H. Maronier werd de zaak verder voorbereid, en in den zomer van 1865, werd de vereeniging „Het Nederlandsch Opvoedingshuis" gesticht, en den llden September het Opvoedingshuis geopend, in N°. 214 op de Breestraat (thans N°. 82). Het is een opmerkelijk feit in het leven van deze merkwaardige vrouw, dat een zoo groot succes op een arbeid van slechts weinige jaren tevens een fiasco bleek te zijn. De geschiedenis van de vereeniging „Het Nederlandsch Opvoedingshuis" is van 't begin af een lijdensgeschiedenis geweest, eerst eindigende toen het Opvoedinghuis zelf uit Leiden werd verplaatst, en onder een ander Bestuur gesteld werd. Deze droevige ervaring is zeker eene der oorzaken, dat Elise van Calcar in de latere jaren van haar leven zulk een hartgrondigen afkeer had van het vereenigingsleven, zoodat zij er nooit toe kon besluiten het initiatief te nemen tot de stichting van eene Vereeniging ter verbreiding van de beginselen van het Spiritualisme, en zij mij ten sterkste ontraadde mij daarmee bezig te houden, toen ik 51 de wenschelijkheid daarvan voelde. „Bonden zijn banden", was haar argument, waarmee zij hare houding motiveerde jegens de vereeniging „Harmonia" en waaruit haar tegenstand voortkwam tegen de door mij gestichte vereeniging „Excelsior". Ik kom daar op terug als onze levensschets tot dat tijdstip van haar leven gevorderd is, maar meen de treurige ervaring, die zij opgedaan had met de vereeniging „het Nederlandsch Opvoedingshuis" te moeten beschouwen als eene der oorzaken, dat zij later zoo sterk zich tegen het vereenigingsleven keerde. Nog vóór de school geopend was ontstonden er moeilijkheden tusschen haar en het Bestuur. Zij beschouwde zichzelf, en niet ten onrechte, als de stichteres en het hoofd van het Opvoedingshuis, terwijl het Bestuur voor haar de Commissie vertegenwoordigde, die haar bij den geregelden gang van zaken ter zijde stond. Dat Bestuur echter beschouwde blijkbaar zichzelf als het hoofd der school, en Blise van Calcar als de over die school aangestelde, onder het Bestuur staande directrice. Het is natuurlijk niet mogelijk, ook zelf na eene nauwkeurige lezing van wat de heer Sikemeier over het geval meedeelt, te beoordeelen aan welke zijde de eerste en de meeste schuld lag van het conflict, dat al spoedig ontstond en steeds grooter afmetingen aannam. Genoeg zij 't te zeggen, dat beide partijen meenden zich te moeten beklagen over heerschzucht en aanmatiging van de tegenpartij. Toen ten slotte er zich een geval voordeed, waarbij het de vraag was, wie het recht had de onderwijzeressen aan de school te ontslaan. Elise van 67 woonde, maakte zij kennis met een anderen predikant-spiritualist, ds. Nieuwold. En twee jaren later, in 1876, besloot zij aan de inwendige stem gehoor te geven, die haar steeds toeriep: „Geef een tijdschrift uit!" Zij stelde een soort prospectus op van zulk een tijdschrift, dat zij den naam wilde geven: „Op de grenzen van twee werelden. Onderzoek en ervaring op het gebied van het hoogere leven", en verzond dat prospectus aan hare vele vrienden en vereerders. Tot hare vreugde vond haar voornemen bij velen instemming, en het volgende jaar 1877 verschenen de eerste afleveringen van den eersten jaargang van dat tijdschrift, waardoor zij zich een blijvende plaats zou veroveren onder de pioniers der „nieuwe bedeeling", zooals zij het Spiritualisme zoo gaarne noemde. Het was Ehse van Calcar met de uitgaaf van haar orgaan in de eerste plaats te doen om licht te verspreiden over de geestelijke natuur van den mensch; niet om een richting of partij te dienen door hare denkbeelden te propageeren; evenmin om de nieuwsgierigheid der menschen naar het geheimzinnige te bevredigen gaf zij het uit; maar om te laten zien, ook door de aandacht te vestigen op de spiritische feiten, hoe de mensch een wezen is, dat feitelijk leeft „op de grenzen van twee werelden", de stoffelijke of materieele, en de geestelijke of spiritueele wereld. Zij wilde „onderzoek" instellen en „ervaring" meedeelen op het gebied van „het hoogere leven", waaronder zij niet het religieuse leven verstond, maar het leven naar zijn meer geestelijke zijde. 68 Levendig herinner ik mij den indruk, dien de lezing reeds van het eerste artikel, waarmee zij den eersten jaargang opende, op mij maakte, toen ik het in 1886 voor het eerst in handen kreeg. In dat artikel tracht zij in het licht te stellen, dat de mensch zich bewust is niet alleen tot een stoflijke wereld te behooren. In de kunst zoekt hij de beelden, die zijne ziel bewegen, tot uitdrukking te brengen; in den godsdienst tracht hij de Bron van al het geestelijke, God zelf, te naderen, en door de openbaring in Christus is het aan 't licht getreden, dat wij voor die geestelijke wereld bestemd zijn, en dat sterven geboorte voor die wereld is. Door de profetische inspiratie is de menschheid voorgelicht om den weg naar boven te vinden; en aan zulke profeten en zieners heeft het nooit ontbroken, ontbreekt het ook nu niet. „Wij willen", zoo besluit zij dat artikel, „de sporen opzamelen van de voetstappen, die diep en onuitwischbaar staan ingedrukt op de grenzen van een hoogere wereld, die niet verre van ons is, en die in elk menschenhart een poort heeft, omdat God het eeuwige in dat hart heeft gelegd." En dan begint zij te verhalen, in volgende artikelen, eerst van haar eigen jeugd en de indrukken toen reeds ontvangen. Uitvoerig bespreekt zij Oberlin en zijne denkbeelden over de wereld der geesten; spreekt er van, hoe zij reeds van der jeugd af vertrouwd was met de gedachte, dat de geesten der afgestorvenen ons dicht nabij zijn en met ons meeleven, en onder bepaalde voorwaarden zich nog aan ons kunnen uiten. 69 Zoolang zij zoo schreef, en 't Spiritualisme niet noemde, behield zij de belangstelling van hen, die gewoon waren alles te lezen wat zij schreef. In 't begin telde haar tijdschrift ongeveerlOOOinteekenaren. Maar toen zij, reeds in den eersten jaargang, en steeds meer in de volgende jaargangen zich deed kennen als overtuigd Spirituahste, gaf dit aan velen, die vroeger haar werk waardeerden, aanstoot. Het baatte niet of zij al steeds de ernstige, hoog religieuse zijde der zaak naar voren bracht; het baatte niet, dat zij door een overzicht in den tweeden jaargang van alles, wat op dit gebied bij vroegere volken was voorgekomen, trachtte aan te toonen, dat 't hier niet een dwaze nieuwigheid gold, maar de ernstige bestudeering van belangrijke, onder alle volken voorkomende, verschijnselen. Het vooroordeel tegen 't Spiritualisme was te groot; Elise van Calcar moest het ondervinden, dat velen, van wier blijvende vriendschap en waardeering zij zeker meende te zijn, haar ontrouw werden, voor haar tijdschrift bedankten, en baar den rug toekeerden. Zij moest het dragen, dat het aantal inteekenaren op haar „Grenzen" voortdurend slonk, en tot de helft van 't eerste getal gereduceerd werd. Eens vertelde zij mij hoe pijnlijk zij o. a. getroffen geworden was door het bedanken van Mevr. Bosboom Toussaint voor de inteekening op haar tijdschrift Maar dezen tegenslag, deze miskenning van haar streven, dit verlies van waardeering en vriendschap belette haar niet voort te gaan. De uitgave door van Calcar zelf bezorgd, baarde vaak aan de echtgenooten zorgen. Maar kalm en rustig en volhardend 70 ging zij voort, en steeds meerderen werden door hare artikelen getroost, gesticht en tot ernstig onderzoek van het Spiritualisme gebracht Zij voelde dit werk als een van God haar opgelegde taak, de volbrenging eener roeping, sterker nog dan dit 't geval was geweest met haar werk voor de Fröbelmethode of voor de vrouwenbeweging, al liet zij ook dat werk nooit geheel rusten, en keerde er zelfs, in 't laatst van haar leven toe terug door de stichting van een Fröbelschool en de uitgave van het helaas niet voltooide boek ,.Het jonge leven". Al stond zij vaak geheel alleen, al had zij, evenals Paulus, minstens evenveel te lijden van de miskenning en bestrijding van valsche vrienden als van verklaarde tegenstanders, zij hield vol, als een eenzame schildwacht op een buitenpost, de lichtbanier van het Spiritualisme zooals zij dat verstond, hoog houdend, en getrouw vast omklemmend, totdat die aan haar stervende hand ontzonk. Zoo heeft zij getuigd, gestreden, geleden, gewerkt meer dan vijf-en-twintig jaren lang, ofschoon zij reeds op gevorderden leeftijd was, op een leeftijd, waarop anderen rust verlangen en vermindering van arbeid, van haar 55ste tot haar 82ste levensjaar. Latere geslachten zullen eerst in staat zijn te verstaan, dat haar een eerste plaats toekomt onder de vrouwen van beteekenis der 19de eeuw, en dat zij voor het Spiritualisme een der voornaamste pioniers is geweest Wat de moeilijkheid van haar werk op dit gebied vooral vermeerderde en haar veel tegenstand en miskenning berokkende van de zijde der onderzoekers zelve, is de houding, die zij van 't begin 71 af aangenomen heeft en tot het einde gehandhaafd tegenover de Zeer der reïncarnatie, tegenover hef Occultisme en de Theosofie, en tegenover het vereenigingsleven. De leer der reïncarnatie, door Denizard Rivaü, alias Allan Kardec, als eene openbaring uit de geestenwereld voorgesteld, en in zijne boeken gepredikt, verwierp zij van heeler harte. Nooit werd zij moede hare volgelingen ertegen te waarschuwen en Kardeciaansch „Spiritisme" voor te stellen als een verbastering van het oorspronkelijke Spiritualisme. Zij kon zich de snelle verbreiding van dit aan Brahmanisme en Boeddhisme ontleende dogma niet anders verklaren dan als een gevolg van den invloed van „lage geesten", die onder den schijn van hoogheid, en als hemelboden en geestelijke leeraars optredend, feitelijk onkruid onder de tarwe zaaiden en door de fatale woekerplant dezer leer het goede door de hemelboden gezaaide zaad van het Christelijk Spiritualisme trachtten te verstikken. Daarom was zij ook tegen het occultisme, in zooverre het bestond in een streven om allerlei geheimzinnigheden na te speuren, de oude Magie en Astrologie te laten herleven, en de deur open te zetten voor al de gruwelen der oude heidensche tooverkunst. Hoezeer zij magnetisme en somnambulisme waardeerde, en het ernstige onderzoek en en de beoefening er van tot heil der menschen op prijs stelde, met het opkomende hypnotisme, dat niets anders was dan de zoogenaamde „biologie" onder een anderen naam en met medisch gezag, was zij niet bijzonder ingenomen. En het najagen van vooral physische verschijnselen zooals mate- 72 rialisaties, vond zij, vooral in de latere jaren, al evenmin wenschelijk. Overtuigd, dat zulke feiten alleen konden veroorzaakt worden door geesten uit de aardsche sfeer, vreesde zij, dat een toenemend vragen naar dergelijke feiten de macht der lagere geestenwereld versterken, en de hooge waarde van het Spiritualisme benadeelen zou. Is het wonder, dat zij ook heftig en fel gekant was tegen de theosofie? Daarin toch werd het in hare oogen leugenachtige dogma der reïncarnatie tot hoeksteen van het gebouw van overtuigingen gelegd; daarin kreeg het occultisme, met magie en astrologie incluis, een eereplaats. En wat haar vooral daarin hinderde en ergerde, het was de miskenning van Jezus Christus en de verheffing tot bijna met goddelijk gezag bekleede, problematische „mahatma's" en de bijna pauselijke macht aan de stichteres, Mevrouw Blavatsky, gegeven. En wat het vereenigingsleven betreft, ofschoon zij zelf in 1883 in Den Haag meegewerkt heeft tot de stichting van eene vereeniging voor magnetisme, welker statuten, reglement en werkrooster in haar tijdschrift zijn afgedrukt, zoo had zij toch in latere jaren er bezwaar in, de spiritualistische beweging te verbinden aan eene vereeniging. Toen in het voorjaar van 1889 door eenige overtuigde Spiritualisten en Spiritisten het initiatief genomen werd tot de stichting van den Broederbond „Harmonia", vond dit plan allesbehalve instemming bij Ehse van Calcar. In haar tijdschrift handelde zij er uitvoerig over, en wees de bezwaren aan, die er volgens haar bestonden tegen het stichten van eene ver- 73 eeniging. „De tijd is nog niet rijp daarvoor," schreef ze. „Het spiritualisme is nog niet geschikt voor de buitenstaanders; het moet in intiemen kring van persoon op persoon zich voortplanten." Het toen reeds door de oprichters van „Harmonia" gevormde plan een Liederbundel samen te stellen en het werk onder de kinderen te beginnen, vond al evenmin sympathie bij haar. Voor 't eerste ontbrak volgens haar 't eerst noodige, de „dichter" onder de Spiritualisten. En wat 't tweede betreft, zij vond, dat het beter was eerst maar eens met eigen kinderen te beginnen Maar haar hoofdbezwaar tegen de stichting van „Harmonia" was, dat men Spiritisten (reïncarnisten) en Spiritualisten (niet-reïncarnisten) wilde vereenigen. Dat was een onmogelijk pogen, meende zij, te vergelijken met de poging om azijn en olie te vermengen door ze samen in één flesch te doen en door elkaar te schudden. Zij noemde het „Spiritisme" een stelsel, gegrond op het Boeddhisme, en het „Spiritualisme" de herstelling van het oorspronkelijke Christendom. Zij heeft zich dan ook nooit aan de vereeniging „Harmonia" aangesloten, ofschoon zij zich het eerelidmaatschap het welgevallen. En toen ik in 1899 het initiatief nam tot de stichting der propaganda-vereeniging „Excelsior" kon dat al evenmin hare goedkeuring wegdragen. „Bonden zijn banden," zei ze; en zij meende, ook toen nog, dat „de tijd er niet rijp voor was." Het was haar eene teleurstelling, dat ik, van wien zij waarschijnlijk verwacht heeft de voortzetting van haar werk als zij er niet meer toe in 74 staat zijn zou, zelfstandig begon te werken, en mij door hare scherpe afkeuring van mijn stichten dier vereeniging niet daarvan het afbrengen. Het gaf, helaas! aanleiding tot een scherp artikel van mij in mijn eigen tijdschrift, als antwoord op den aanval, dien zij gedaan had op „Excelsior" in het hare. Ik heb dat artikel spoedig teruggenomen, door aan alle abonnés van „Geest en Leven" een ander gedrukt stuk te zenden ter vervanging van het gedeelte, dat met dat artikel bedrukt was, en hen te verzoeken dat gedeelte te vernietigen en het nieuwe er voor in de plaats te stellen. Natuurlijk weet ik niet of allen het deden, of misschien niet hier of daar nog een exemplaar van dien jaargang bestaat met het eerste artikel. Maar in de exemplaren, die ik zelf nog in handen had, heeft de verwisseling plaats gehad. De tijdelijke ontstemming tusschen haar en mij is gelukkig slechts van voorbijgaanden aard geweest. Later heeft zij ook het eerehdmaatschap van „Excelsior" aangenomen. Terwijl alzoo in Nederland het werk van Ehse van Calcar voor het Spiritualisme en aanverwante verschijnselen niet die waardeering vond, die het verdiende, en zij, ten deele ook door haar eigen toedoen, personen van zich vervreemde, die vroeger met haar verbonden waren, werd haar arbeid daarentegen in het buitenland betreklijk spoedig erkend en gewaardeerd. Reeds in 1879, dus in het derde jaar van het verschijnen van haar tijdschrift, werd haar een Diploma vereerd van de „Société scientifique d'études psychologiques" te Parijs. Drie jaren later, in 1886, werd zij tot eerelid benoemd 75 van de „Verein ffir Harmonische Philosophie" te Leipzig, en een jaar later, in 1883, zond de „Société Magnétique de Genève" haar een diploma, waarmee zij tot eerelid ook van die vereeniging benoemd werd. Weer vijf jaren later, in 1888, werd haar het correspondeerend lidmaatschap aangeboden van de door Dr. de Das te Madrid opgerichte „Revista del Hipnotismo expirhnental y terapeutico." De kroon op deze buitenlandsche onderscheidingen werd gezet, toen zij in 1893, reeds den 70-jarigen leeftijd overschreden hebbende, uitgenoodigd werd deel te nemen aan het psychisch-wetenschaplijk Congres te Chicago. Zij moest wegens haar hoogen leeftijd voor de uitnoodiging bedanken, maar heeft toch in haar antwoord in korte duidelijke woorden uiteengezet wat voor haar de spiritualistische onderzoekingen beteekenden: „Man has discovered bis own soul", de mensch heeft zijn eigen ziel ontdekt. Dit was en bleef voor Elise van Calcar de hoofdzaak in het Spiritualisme. Hoezeer zij ook de gemeenschap met de onzichtbaren waardeerde, hoofdzaak was haar niet die gemeenschap als zoodanig, maar het licht, dat die gemeenschap verspreidde over onze geestelijke natuur. Ik hoor haar 't nog zeggen in een der vele gesprekken, die ik in den loop der jaren met haar voerde: „Men onderwijst zielkunde, maar 't is een zielkunde zonder zieL" Het is dan ook een opmerkelijk feit, dat de buitenlandsche onderscheidingen, zooeven vermeld bijna alle betrekking hadden op psychologische studiën; alleen de vereeniging in Leipzig was er eene voor „harmonische philosophie". Maar in geen 76 enkele dier onderscheidingen wordt over 't Spiritualisme gesproken. Ehse van Calcar legde vooral den nadruk op de studie van magnetisme en mediumschap. Het magnetisme waardeerde zij vooral als middel tot genezing van zieken, maar ook als middel tot opwekken van het somnambulisme en het helderzien, als ook als hulpmiddel en bescherming voor het mediumschap. En dat mediumschap beschouwde zij als een kostbare en edele gave, die niet mocht misbruikt of verknoeid worden, waarmee geen lichtvaardig spel mocht gespeeld worden door menschen of geesten, maar dat behoed, geleid, ontwikkeld en veredeld moest worden, opdat het orgaan kon worden voor de reine geesten. Ik hoor haar nog met verontwaardiging hare ergernis uitspreken over het lichtvaardig verknoeien van mediums, over de half ontwikkelde, door lagere geesten misbruikte mediums, en over den onzin en de dwaasheden, die door zulke mediums als verheven openbaringen werden gegeven, en door verblinde lichtgeloovigen als zoodanig aangenomen. Vooral de manifestaties, die de reïncarnatie leerden, beschouwde zij zoo. Zij kon 't niet anders inzien, dan dat al zulke geesten bedrieglijke, lage geesten waren, al deden zij zich ook voor als reine bewoners der geestelijke sferen. Toen in 1888 het eerste Internationale Congres van Spiritisten gehouden werd in Barcelona, stelde het haar zeer te leur, dat daar met algemeene stemmen de reïncarnatieleer met de daarmee verwante opvattingen werd vastgesteld als behoorende 77 tot „de leer van het Spiritisme." „Waarom", zoo vroeg zij in haar tijdschrift, „niet liever grondige studiën gemaakt van de verschijnselen, in plaats van grondige studie van de leer van het Spiritisme?" Hoezeer ook ten deele waardeerend en beamend wat op dat Congres was vastgesteld, het was te veel doortrokken van de leer der reïncarnatie en te veel in den geest van Kardec om voor Ehse van Calcar van beteekenis te zijn voor de zaak, die zij voorstond. Zij maakte er opmerkzaam op, dat, alleen Spanje, Frankrijk, Italië en België vertegenwoordigd waren. „Waarom," vroeg zij, „zijn Duitschland, Zweden, Engeland en Holland niet opgetreden? Waarom was Rusland niet vertegenwoordigd 7' Ongetwijfeld heeft de teleurstelling van dit Internationale Congres er toe meegewerkt om haar het volgende jaar, naar aanleiding van de pogingen om een Broederband in Nederland te stichten, eenigszins minachtend te schrijven over „Congresje spelen." Bij de sterke en snelle verbreiding van de reïncarnistische overtuiging ook in Nederland kon zij in de stichting van eene vereeniging, die reïncamisten en niet-reïncarnisten vereenigde, niets anders zien dan een gevaar, omdat het een middel worden kon die door haar verworpen leer te verbreiden, en het diepgaand verschil tusschen het „Boeddhistisch getinte Spiritisme" en het „Christelijke Spiritualisme" te verdoezelen. Om denzelfden reden kon zij zeven jaar later ook geen sympathie voelen voor het plan van den heer Göbel om een nieuw tijdschrift op te richten. Er 78 bestond toen, in 1896, behalve het reïncarnistisch tijdschrift van Roorda van Eyssinga „De blijde boodschap" en het spiritualistisch tijdschrift van Ehse van Calcar, nog een „Spiritualistisch Weekblad", uitgegeven in Middelburg door Van Enst en geredigeerd door den heer Van Straaten Sr. Göbel verlangde toelating van spiritische, d. w> z. reïncarnistische artikelen in dat weekblaadje. Maar Van Straaten, die in zake de reïncarnatieleer op hetzelfde standpunt stond als Ehse van Calcar, wilde geen reïncarnistische artikelen in het blad opnemen. Toen rijpte bij Göbel het denkbeeld een nieuw tijdschrift op te richten, dat een spreekzaal zou kunnen zijn voor allen, onverschillig of zij de reïncarnatie aannamen of verwierpen. En hij vroeg steun voor de uitvoering van dat plan o.a. ook aan Elise van Calcar. Nog hoor ik 't haar zeggen, toen zij mij dit meedeelde: „En dan wil hij nog wel, dat ik hem daarbij zal helpen I" In hare oogen was het wel zeer naïef van Göbel van haar medewerking te verwachten met een tijdschrift, dat waarheid en, in haar oogen dwaling, gelijke rechten wilde geven en zich wilde leenen denkbeelden te verbreiden, die in strijd waren met wat zij zoovele jaren met haar tijdschrift had zoeken te verbreiden. Toch belette haar tegenzin tegen en verwerping van de reïncarnatieleer haar niet waardeering te hebben voor het werk van Ds. Roorda van Eysinga, al betreurde zij het ten zeerste, dat hij zijn tijdschrift „De blijde boodschap" ook dienstbaar maakte aan de verbreiding der reïncarnatieleer. In den tienden 79 jaargang van haar tijdschrift heeft zij een artikel gewijd aan zijn arbeid, waaruit de groote achting en sympathie voor zijn persoon en werk duidelijk blijkt, en waarin zij ernstig en zorgvuldig de argumenten, die voor de reïncarnatieleer worden aangevoerd, onder de oogen ziet en tracht te weerleggen. Daarin schrijft zij o. a.: „De zou den heer Roorda wel willen smeeken om toch niet voort te gaan met de nieuwe onderzoekers, die het diensthuis van het materialisme of der orthodoxie zijn ontvloden, rond te leiden .in de woestijnen der philosophie, waar geen hemelsch manna in regent voor het hongerige volk" In denzelfden tienden jaargang komt ook een korte maar zeer waardeerende aankondiging voor van het tijdschrift van Ds. P. Huet „Het eeuwige leven". Ds. Huet was in dat jaar, 1886, voor het Spiritualisme gewonnen, en wijdde dadelijk het door hem geredigeerde godsdienstige tijdschrift aan deze nieuwe zaak, die hij den naam „Christelijk Spiritisme" gaf. Een tijd lang heeft Elise van Calcar gemeend, dat met Huet de belofte in vervulling ging haar gedaan, dat een predikant haar werk overnemen en voortzetten zou. In het inleidend artikel van den tienden jaargang deelt zij mee, hoe twee jaren te voren een clairvoyante haar had aangemoedigd, en gezegd: „Het wordt mij getoond, dat er een zegen op uw arbeid zal rusten, een rijke zegen, en dat gij niet lang meer alleen zult staan in dezen strijd. Ik zie uwe vertrekken opgevuld met belangstellenden, en gij zelf zit neder en luistert naar een broeder, die zich aan het werk heeft toegewijd. Het is een 80 predikant, en hij spreekt met vaste en warme overtuiging, en hij zal u te hulp komen; en omdat het werk u te veel zou worden wordt hij gezonden ter rechter tijd." Geen wonder, dat zij in Huet dien predikant meende te zien, toen deze zonder zijn reputatie als orthodox leeraar te ontzien openlijk optrad ter verdediging van het door nagenoeg alle predikanten verworpen en bestreden Spiritualisme.') Geen wonder, dat zij schreef, dat zij aan de vervulling van die profetie dacht, toen Huet bij haar kwam en in haar vriendenkring nederzat. Toch doet het latere gedrag van Huet het in twijfel trekken, of hij is bedoeld geworden jn dat profetisch visioen; of het niet veeleer een profetie is geweest van wat ongeveer tien jaren later gebeurde, toen ik in den kring van Elise's vrienden optrad om over het Spiritualisme te spreken. Toen „zat zij neder, en luisterde" naar mij, die toen mij begon „te wijden aan het werk." Toen sprak ik daar „met vaste en warme overtuiging"; en mijn werk voor de door haar verdedigde zaak begon in die jaren, toen haar werk spoedig voor haar teveel zou worden. Vervuld werd later nog eene andere profetie, in eene mededeehng van „Sibille" door middel van Mevr. Eigeman gedaan, en op mij i) Behalve de reeds vroeger genoemde spiritualistische predikanten Thoden van Velzen, Nieuwold en Roorda van Eisinga kunnen, naast Huet en schrijver dezes, nog genoemd worden de predikanten Van der Pot, Meyer, Hattink, Van Usendijke en Hüle Ris Lambert, als nog bij haar leven voor het Spiritualisme gewonnen. 84 vrienden, heeren en dames, die geregeld bij haar aan huis kwamen tot het houden van seances. Het was waarschijnlijk dezen vriendenkring, dien zij in den zomer van dat jaar extra bijeenriep, bij gelegenheid, dat ik haar voor het eerst bezocht Ik was door Huets overgang tot het Spiritisme op deze zaak attent geworden; had er met hem, den zooveel ouderen mij persoonlijk goed bekenden collega, over gecorrespondeerd, had zijn ..Eeuwig Leven" gelezen, en was eindelijk ook in de gelegenheid gekomen eenige jaargangen van „Op de Grenzen" ter leen te krijgen en door te lezen. Die lezing had mij doen beseffen, dat (\$ eerste vraag, die beantwoord moest worden, was: Zijn de feiten waar? In dien geest schreef ik toen aan Huet, en deze werd het middel om mij in persoonlijke aanraking te brengen met Van Straaten Sr. en met Ehse van Calcar. Voorzien van eene introductie van Huet bezocht ik haar, en werd buitengewoon vriendelijk ontvangen. Zij hield mij bij zich te logeeren en arrangeerde ten mijnen behoeve dienzelfden avond een extra seance. Meer echter dan van de resultaten van die seance profiteerde ik van hare leerzame gesprekken en haar onderricht Van dien tijd af werd zij eene der personen, die op mijn inwendig leven een grooten invloed uitoefenden. Met belangstelling volgde zij mijne ervaringen op spiritualistisch gebied, verheugde zich in mijn voornemen mijne theologische studie te voltooien, en deelde innig in mijn leed, toen in 1892 mijne echtgenoote mij ontviel. Zij leefde met LEVENSSCHETS 2.Z. .OS/. VAN Elise van Calcar-Schiotling (1822-1904) DOOR ; M. BEVERSLUIS MET PORTRET N.V. V.R.T. AFD. SPIRIT. BOBKH. EN UITO. K. H. NOEST Jr. AMSTERDAM 1922 INHOUD. Bit. 3 Inleiding ' n I. Elise's jeugd II. Elise als gouvernante 14 HL Elise als schrijfster 23 IV. Op de middaghoogte des levens • 41 V. Elise's werk voor het Spiritualisme . . 60 INLEIDING. Men heeft wel eens beweerd, dat Nederland zijne groote mannen en vrouwen niet naar zij verdienen vereert En 't is niet te loochenen, dat de geschiedenis tal van namen vermeldt van personen, in hun leven miskend, ja veracht en vervolgd, en toch behoorende tot hen, op wie het Nederlandsche volk, ja de heele menschheid roem mag dragen. Het lot van Jezus is in mindere mate vaak ook het lot van hen, die niet allereerst jagen naar eer, macht of aanzien, maar met geheele toewijding van hun persoon en talenten zich geven aan een werk, dat zij beschouwen als van 't grootste belang voor de menschheid. Tot dezulken behoort ongetwijfeld ook de vrouw, wier geboorte den 19*™ November van dit jaar een eeuw geleden is, en aan wie het werk gewijd is, dat verleden jaar bij de firma H. D. Tjeenk Willink & Zoon te Haarlem is verscheneneen prachtwerk, dat schrijver en uitgever eer aandoet, en een eerezuil opricht voor haar, aan wie het gewijd is: 'Mevrouw Elise van Calcar-Schiotling, de schrijfster, de romancière, de pionierster voor Fröbels opvoedingsmethode, de baanbreekster op 't gebied der vrouwenbeweging, de profetes vooral ') Verkrijgbaar bij uitgeefster dezes. 4 van het nog door zoovelen miskende beteekenisvolle Spiritualisme. Dat standaardwerk, rijkelijk versierd met tal van illustraties en portretten, en voorzien van eene uitvoerige opgave van alle werken der heldin, teekent dezer merkwaardige vrouw ten voeten uit, en bevat de bouwstoffen voor de bestudeering van de wording en de beteekenis niet alleen van haar werk, maar ook van de verschillende bewegingen, waaraan zij hare krachten en talenten gewijd heeft Het is dan ook niet om 'twerk van den heer Sikemeier te verbeteren of de lezing er van overbodig te maken, dat ik er toe ben overgegaan deze „levensschets" samen te stellen. Integendeel; juist ook om de groote waarde van dat wel dure maar niet te dure werk te doen uitkomen en tot koopen en lezen er van aan te sporen besloot ik, aan de hand van dat boek, en van persoonlijke herinneringen, deze levensschets te schrijven. Maar niet minder werd ik daartoe gedreven door piëteit en dankbaarheid jegens de vrouw, die op mijn leven een zeer grooten invloed uitgeoefend heeft, en wier levenswerk eene voorbereiding geweest is voor het mijne. Ik heb haar eerst leeren kennen, toen zij den zestigjarigen leeftijd reeds eenige jaren voorbij was; en eigenlijk heb ik hare beteekenis op ander dan spiritualistisch en romantisch gebied eerst goed begrepen door Sikemeiers boek. Maar in de jaren, dat ik haar kende, van 1887 tot 1904, heeft zij behoord tot de personen, die geestelijk mij zeer sterk beïnvloedden. Tien jaren lang, tot 1897 onge- 27 kennen. Tevens had zij behoefte hare eigene godsdienstige levens- en wereldbeschouwing daar tegenover te stellen. De verschillende personen, met wie hare Hermine in aanraking komt in het boek, zijn zoovele woordvoerders voor en belevers van de beide godsdienstvormen, waarvan zij de ééne laken, de andere aanprijzen wil. In Gideon teekent zij met bijna te schrille kleuren de ziekelijke, bijna tot waanzin voerende bekrompen calvinistische levensopvatting, zooals ze het leven van een oprecht vroom maar kortzichtig jongmensen vergalt In Jakob Steiler schetst zij, op eene wijze, die bewijst hoe goed zij „de tale Kanaans" kende, een man, die door vroompraterij de slechtheid van zijn leven bedekt Dominé Herder vertegenwoordigt den eenvoudigen waarlijk vromen predikant en zijne vrouw Louise de ideale domineesvrouw; terwijl in Herders voorganger, die niet ten tooneele treedt maar wiens beeld terloops wordt geschetst de verkeerde dominee geteekend wordt die zijn betrekking alleen om den broode vervult Frances is het dweepzieke, idieel aangelegde maar door Hermine's invloed tot een waarlijk ruim godsdienstig leven gebrachte jonge meisje, terwijl in Edward het mislukte leven van een ongeloovig wereldling wordt afgebeeld. Elise voert verschillende personen ten tooneele, die typen vertegenwoordigen van de wereld, waarin zij zich had bewogen. Over het geheel handhaaft zij wel de verschillende karakters, maar de tendenz van haar boek beheerscht geheel de ontwikkeling van het verhaaL In het eerste deel is dat zelfs zoozeer het geval, dat het verhaal geheel bijzaak 28 blijft; er gebeurt niet zoo heel veel; maar veel zeer veel wordt er geredeneerd over den godsdienst en treedt vooral de door Elise gewraakte bekrompen godsdienstvorm in bijna karikatuurachtige trekken naar voren. In het tweede deel, vooral tegen het einde, komt er meer actie in het verhaal, en worden ook langzamerhand verwikkelingen ingevoerd, die aan 't eind een natuurlijke ontknooping hebben. Maar ook in dat meer romantische gedeelte voelt men voortdurend de tendenz achter het verhaal. Of Elise het zich helder bewust is geweest of niet valt niet te zeggen, maar het wordt in dit eerste werk van beteekenis door haar als romancière geschreven, reeds gevoeld, dat zij niet geheel en alleen schreef uit artistieken drang, uit behoefte het leven uit te beelden zooals zij het zag, maar ook, ja voornamelijk uit paedagogischen drang, uit behoefte te leeren, te onderwijzen, verkeerde opvattingen als zoodanig te ontmaskeren en er betere voor in de plaats te stellen. De kunstuitbeelding harer figuren moet mee dienen als middel tot dit paedagogisch doel; m. a. w. „Hermine" is in alle opzichten een tendenzroman. Het boek, in 1850 verschenen, trok zeer de aandacht en bezorgde haar warme vrienden en bewonderaars, maar ook bittere vijanden en tegenstanders. Zij had gemeend, dat men hare teekemng van het onware en onnatuurlijke gekwezel van kwasi-vromen in gekunstelde bijbeltaal zou verstaan als bestrijding van schijngodsdienst en schijnvroomheid; maar ontdekte, dat velen haar boek beschouwden als een aanval op de rechtzmnige 29 vroomheid. Zelfs Da Costa bleek in haar teleurgesteld en verkoelde merkbaar jegens haar. Maar tegenover dit verlies stond de winst van vele warme vrienden, die zij er door won, onder wie vooral Dr. Schotel, predikant in Tilburg, genoemd worden moet, die haar met raad en daad ter zij stond, een voorrede voor haar boek schreef, en zijn rijk voorziene bibliotheek ten haren dienste stelde. Onder de letterkundigen van die dagen vond haar boek bijval en goedkeuring bij Tollens, Mevr. Bosboom Toussaint en Hasebroek. Schimmel echter stelde haar teleur door een onvriendelijke afbrekende kritiek. Ook in „de Boekzaal der geleerde wereld" verscheen een uitvoerige maar ongunstige beoordeeling. Ze was echter van de hand van een rechtzinnige, die zeker niet in staat was dit boek juist te beoordeelen. Dit belette niet, dat 't succes volkomen was. Het werk beleefde vier uitgaven, de laatste in de guldenseditie in 1866. En ofschoon het thans tamelijk wel vergeten is, kan het ook nu nog wel ernstige lezers boeien, die geduld hebben het wat ouderwetsch breedsprakig opgezette verhaal door te lezen en geen aanstoot nemen aan de sterk uitkomende rehgieuse tendenz. Er komen passages in voor, zooals het ingelaschte verhaal „Olof", en het sprookje van den bootsman aan de zee des doods allen naar de overzijde voerend, die nog steeds waard zijn geteld te worden onder de beste producten van onze literatuur. Al is Elise geen dichteres van naam geworden, en al heeft ook haar roem als romancière betrekkelijk 30 kort geduurd, toch blijkt 't duidelijk uit dit haar eerste groote romantische werk, over welke talenten zij op dit gebied beschikte, die haar stellig een plaats zouden verzekerd hebben onder de auteurs van den eersten rang, indien niet andere belangen en doeleinden haar leven in andere banen gevoerd hadden. Het succes met haar Hermine had ook ten gevolge, dat Baronesse van der Borch van Verwolde, eigenaresse van het landgoed Hondsdonk bij Ulvenhout, waartoe ook een landhuis „Luchtenburg" behoorde, haar aanbood haar intrek op dit landhuis te nemen; een aanbod, waarvan Ehse gretig gebruik maakte. Daar, in een schoone omgeving, in de rust en de stilte der natuur kon ze nu zich onverpoosd wijden aan studie en arbeid. Het verblijf op dit landgoed had twee dingen tengevolge, die van beteekenis waren voor haar verdere leven; 't eerste was de zondagschool, die zij er begon te houden voor de arme kinderen uit de omgeving, waardoor ongetwijfeld de oude liefde voor het geven van onderwijs, en vooral voor de vorming en opvoeding der kinderen weer voedsel vond, en wat er zeker toe meewerkte, dat zij niet geheel kon opgaan in haar werk als schrijfster, en het tweede de kennismaking met den heer Herman Carel van Calcar, gouverneur bij eene familie op een naburig landgoed, welke kennismaking het begin werd van de verbintenis van Ehse met hem voor haar leven en die haar van „Ehse Schiotling" maakte tot „Elise van Calcar". onder welken naam zij vooral bekend blijven zou. 35 hij groot; ook in zijn val; en ten slotte blijft den lezer den indruk bij: „Zie hier waarlijk een oprecht beelddrager van Jezus Christus." Van het boek gaat een wijdende, ja heiligende invloed uit, en ook in onzen tijd, die zoo geheel andere eischen stelt aan een roman als waaraan dit werk uit 't midden der vorige eeuw voldoet, kan dit werk van Ehse een gezegenden invloed uitoefenen. Ik kan hier slechts den algemeenen indruk weergeven, dien het boek indertijd op mij maakte, zonder er nader over in bijzonderheden te kunnen treden. Mijne overtuiging staat echter vast, dat alleen reeds door dit werk, meer nog dan door haar „Hermine" of haar latere werk „De Dertiende" Elise van Calcar verdient een blijvende plaats in onze literatuur in te nemen. Wat de gaafheid van dit werk zeer ten goede kwam was het feit, dat bij het schrijven er van de schrijfster geen tendenz had, zooals bij „Hermine", maar eenig en alleen begeerde het beeld te teekenen van den man, zooals zij dat zag, en hare warme ingenomenheid te uiten voor den hoogen adel zijner persoonlijkheid. Wijlen Prof. van Oosterzee heeft verklaard, dat Elise's opvatting van den profeet van Florence zijns inziens de juiste was; en zonder mij hierover een oordeel aan te matigen, waartoe ik onbevoegd ben,, meen ik toch, dat b.v. tegenover het beeld van Savonarola, geteekend in een roman van onzen tijd „Het Carnaval van Florence", welk beeld ons een hatelijk, bekrompen, fanatiek heerschzuchtig man teekent, het door Ehse geteekende beeld een goed tegengewicht kan geven. 36 Hadden de vrienden van Elise gemeend, dat de kritikus Schimmel zijn onbillijke kritiek op „Hermine" goedmaken zou door dit tweede werk nu eens te waardeeren en te prijzen, zij werden teleurgesteld. Een niet minder scherpe, afbrekende kritiek gaf hij er van in „de Gids." Sikemeier schrijft in zijn boek, dat hij gaarne gelooven wil, dat de opvatting van Schimmel juist is, dat het Ehse niet gelukt was een aan al de eischen der kunst voldoenden historischen roman te schrijven. Hij meent deze halve nuslukking te moeten beschouwen als de oorzaak van het feit, dat Ehse eerst vele, vele jaren later het weer gewaagd heeft het terrein van den historischen roman te betreden doof de uitgave in 1888 van hare „Eedgenooten". *) Ik meen echter, dat dit een onjuiste opvatting is. Hoe men ook over de kunstwaarde van het boek moge oordeelen, het beeld van Savonarola, ons hierin voor oogen gesteld, behoort tot de schoonste en machtigste scheppingen op romantisch terrein; en de jeugdige schrijfster, die zulk een beeld vermocht te teekenen van een zoo verschülend beoordeelde en zeker meer miskende dan geëerde figuur uit de geschiedenis, toonde door deze schepping wel degehjk groote talenten te bezitten. Niet het gevoel niet geheel geslaagd te zijn, maar omstandigheden buiten haar toedoen waren oorzaak, dat zij niet zoo spoedig gelegenheid vond haar tweeden historischen, reeds aangevangen roman „Francesco" te voltooien. Haar huwelijk met den heer Van >) Verkrijgbaar bij uitgeefster dezes. 46 weesmeisje, dat geschikt bleek de kleuters, die zij bijeenbracht, op Fröbels manier te onderwijzen. Het is te begrijpen, dat de gewezen gouvernante, die immers vroeger had gedroomd van een eigen school, weer opleefde in dit werk, dat wel van geheel andere beginselen en methoden uitging dan 't gewone onderwijs, maar toch behoorde tot het werk van opvoedend onderwijzen en onderwijzend opvoeden. Ongetwijfeld heeft de onderwijzeres in Elise van Calcar, tijdelijk door de artiste teruggedrongen, het haar gemaklijker gemaakt het werk van romancière minder te behartigen dan vroeger, al heeft zij het nooit geheel prijsgegeven. Mevrouw von Marenholtz wenschte Elise van Calcar te verbinden aan een internationaal tijdschrift, gewijd aan de opvoedingsideeën van Fröbel. In de verschillende landen namen voorstanders der zaak de redactie van dat blad op zich. Mevr. von Marenholtz verwachtte van Mevr. van Calcar, dat zij voor Nederland zich met de redactie belasten zou. Hiervan is niets gekomen; maar wel verscheen in 1861 het eerste Fröbel-geschrift in het Nederlandsen van de hand van de toen algemeen als schrijfster gekende en gevierde Elise van Calcar, een reeks van zes artikelen, samengevat onder den titel „Onze ontwikkeling, of de macht der eerste indrukken". De heer Sikemeier geeft in zijn werk eene uitvoerige beschrijving van den inhoud, evenals hij ook de wording van de Fröbel-methode meedeelt. Voor allen, die in deze methode belangstellen, bevatten deze gedeelten van Sikemeiers standaard' werk belangrijke dingen in beknopten vorm. Ik 47 kan er hier echter niet nader op ingaan. Genoeg zij het te zeggen, dat EUse's artikelen een zeer grooten invloed uitoefenden en feitelijk den stoot gaven tot het in praktijk brengen van Fröbels beginselen in ons land. In de beide op de uitgave volgende jaren werd de methode van Fröbel op een honderdtal bewaarscholen toegepast. Spoedig kwamen scholen geheel naar de ideeën van Fröbel ingericht tot stand nl in Amsterdam, Den Haag, Zutphen, Culemborg, Alkmaar, Arnhem, Den Briel, Groningen, Bolsward, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht, Doetinchem, Bergen op Zoom en nog meerdere plaatsen. Deze opbloei van het werk plaatste Elise van Calcar voor nieuwe behoeften. Het vroeger mislukte plan een eigen tijdschrift te redigeeren, leefde weer op; maar nu zou 't niet een literair tijdschrift worden, noch ook handelen over de vreemde spiritualistische verschijnselen, maar het zou geheel gewijd zijn aan de verbreiding van Fröbels denkbeelden en tevens een leiddraad zijn voor jonge meisjes, die zich wenschten te bekwamen voor het onderwijs geven naar Fröbels methode. Zoo verscheen dan in 1863 Opnieuw een tijdschrift van Mevrouw Van Calcar, dat ditmaal niet „Tijd en Toekomst", maar „De Hoop der Toekomst" gedoopt werd. De bijtitel, eerst luidende „Maandblad voor de Bewaarschool en de Kinderkamer", werd het volgende jaar veranderd in „Maandblad aan de opvoeding der Jeugd gewijd"' Het tijdschrift beleefde vier jaargangen, en werd toen door de schrijfster gestaakt Maar ongetwijfeld heeft het zijn roeping vervuld. 48 Doch spoedig kreeg Elise gelegenheid op nog andere wijze de Fröbelzaak te dienen. Mr. J. Kappeyne van de Cappello, later als minister opgetreden, noodigde haar uit in Amsterdam in het openbaar de zaak der Fröbelmethode te komen bepleiten. In onze dagen, waarin wij er aan gewoon zijn vrouwen te zien optreden voor allerlei belangen, schijnt 't ons vreemd en ongeloofelijk, maar inderdaad moest in die dagen eene vrouw zich over een vooroordeel heenzetten om op zich te nemen in 't publiek op te treden. Men vond dit voor een vrouw „onwelvoegelijk". Ten Kate drukte later de opvatting van die dagen en nog lang daarna aangaande wat 't terrein van het werk der vrouw was uit met de woorden: „Hem de wereld, haar het huis." Maar 't belang der zaak, die juist zoo geheel en al zich bij dat „haar het huis", d. i. bij de plicht der kinderverzorging en opvoeding aansloot, deed Elise zich over de vooroordeelen heenzetten. Moedig en flink betrad zij in Amsterdam het spreekgestoelte, en won dadelijk de harten door hare verklaring, dat zij wist te staan „op de uiterste grens van wat eene vrouw past", maar dat 't groote juist zoo geheel tot 't gebied der vrouw behoorende belang der zaak haar over allen schroom had doen zegevieren. Vurig en helder bepleitte zij de Fröbelopvatting en de Fröbel-methode, en won 'velen voor de door haar verdedigde zaak. Het is de vraag of Elise van Calcar het zelf besefte, maar zeker is 't, dat zij door deze daad den voet had gezet op weer een nieuw terrein van arbeid en getuigen: de emancipatie der vrouw. Zij 49 was de eerste vrouw in Nederland, die in 't publiek optrad en daardoor onopzettelijk maar beslist een baanbreekster voor de vrijheid der vrouw om ook batten „het huis", ook in „de wereld", door de mannen tot dusverre als hun eigen domein van werken beschouwd, zich te laten gelden en te arbeiden. Spoedig volgden meer voordrachten. In korten tijd had zij er 36 gehouden, en overal aanhangers voor de zaak gewonnen. Ook de regeering werd op haar werk opmerkzaam, en in het jaar 1864 ontving zij de eervolle opdracht van Minister Thorbecke om een inspectiereis door 't land te maken, ten einde den toestand der bewaarscholen te onderzoeken, en een rapport er over uit te brengen. Zij aanvaardde die opdracht, bezocht 50 scholen, en bracht een uitvoerig verslag uit, dat in het boek van den heer Sikemeier als bijblad is ingevoegd. Voor de geschiedenis van het onderwijs in Nederland ongetwijfeld een belangrijk en leerzaam document Intusschen was de heer Van Calcar benoemd tot Burgemeester van Wassenaar, en konden de beide echtgenooten het afgelegen Sommelsdijk verlaten, om zich in het fraaie, dicht bij Leiden en Den Haag gelegen Wassenaar te vestigen. Deze verandering van woonplaats maakte ook de vele reizen van Elise van Calcar minder bezwaarlijk, en opende de mogelijkheid van de verwezenlijking van een lievelingsdenkbeeld: de stichting van een school tot vorming van jonge meisjes tot opvoedster van kinderen. Terstond na hare vestiging in Wassenaar had 4 52 Calcar of het Bestuur, bleek een krisis onvermijdelijk. Elise van Calcar namelijk had, als directrice en leidster der school twee onderwijzeressen, die zij ongeschikt achtte, gemeend te moeten en te mogen ontslaan. Het Bestuur echter nam hiermee geen genoegen en meende het recht te hebben de beide personen te handhaven. Zoo moest Elise van Calcar het dulden, dat zij in het huis bleven wonen. Geen anderen uitweg meer ziende, verzocht zij toen de ouders der kinderen deze tijdelijk terug te nemen en sloot zij het Opvoedingshuis. Daarop schreef het Bestuur eene algemeene ledenvergadering uit, doch deelde in den oproepingsbrief niets mee van de gerezen geschillen. Elise van Calcar echter zond aan de leden eenige dagen vóór de vergadering een brochure rond: „Aan de geachte Leden der Vereeniging het Nederlandsch Opvoedingshuis", waarin zij hare grieven tegen het Bestuur uiteenzette, en een beroep deed op de leden haar te steunen in hetgeen zij „de handhaving harer rechten" noemde. Op de ledenvergadering vroeg en verkreeg Elise van Calcar gelegenheid dezen „Open brief'voor te lezen. Dat de Bestuursleden weinig gesticht waren door deze aanklacht openlijk ten aanhoore der leden uitgesproken, laat zich denken. Het koos echter de wijsste partij, door eenstemmig te verklaren, dat het besloten had af te treden. Daar men niet tot eenig resultaat kon komen, werd de vergadering verdaagd tot eenige weken later. Toen bleek het, dat Elise van Calcar niet te vergeefs 53 een beroep gedaan had op de leden der vereeniging om haar te steunen. Door een groote meerderheid der aanwezige leden werd een geheel nieuwe bestuursregeling ingesteld. Voortaan berustte de geheele leiding der school in handen van Elise van Calcar, terwijl zij in dat werk bijgestaan werd door drie Commissarissen, door de vergadering gekozen, die geheel in haar geest met haar samenwerkten. Het waren de heeren Ds. C. S. Adama van Scheltema, als president, A Gildemeester, als secretaris, en J. C. Perk als penningmeester, in latere jaren vervangen door den heer J. A. v. d. Broek, notaris. Het huis in de Breestraat werd verkocht, en het Opvoedingshuis verplaatst naar Wassenaar. Daar heeft het in stilte gebloeid en rustig bestaan van 1866 tot 1871 onder de leiding van Elise van Calcar, gesteund door de drie Commissarissen. m 1871 echter meenden de Commissarissen, dat de vorm van eene vereeniging overbodig was geworden, en stelden aan de leden voor het Opvoedingshuis aan Elise van Calcar over te dragen. Geen der leden had daartegen bezwaar; en zoo ging het Opvoedingshuis in het jaar 1871 in persoonlijk eigendom aan Elise van Calcar over. Nog ruim twee en een half jaar heeft het zijn bestaan onder hare leiding voortgezet. Maar in October 1873 noopten verschillende dingen haar het werk er aan geheel te eindigen, en werd het opgeheven. De voornaamste reden hiertoe is ongetwijfeld geweest de wensch van Elise van Calcar om uit de afzondering van het stille dorpsleven te geraken, en weer meer rechtstreeks deel te nemen 54 aan het algemeene leven. Na de enkele jaren, waarin zij zóó zeer op den voorgrond was getreden door haar arbeid voor de Fröbehnethode, is het begrijpelijk, dat haar werkzame en krachtige geest onmogelijk zich geheel bevredigd kon voelen in dat stille werk als hoofd eener meisjesschool. Eenige weken na de opheffing van het Opvoedingshuis verhuisde het echtpaar van Calcar naar Den Haag, waar zij hun verder leven doorbrengen zouden. Zelf zegt zij in een brief aan haren vriend Kneppelhout over deze verandering: „Ik ben weer geheel aan de letteren gewijd. Te Wassenaar droogden wij uit en werden mummies, 't Is of we jonger zijn geworden en we ademen weer frisch op met lust en levensmoed." Wat intusschen ongetwijfeld tot de verandering van woonplaats en de opheffing van het Opvoedingshuis meegewerkt heeft is de bekroning van een door Elise van Calcar geschreven beantwoording eener prijsvraag, uitgeschreven door de „Vereeniging ter Bevordering van Fabrieks- en Handwerknijverheid in Nederland", welke beantwoording haar plotseling naar voren bracht op een terrein, waarvoor zij wel veel voelde, maar waarop zij toch dusverre zich nog niet rechtstreeks bewogen had. Haar leven als gouvernante had haar reeds persoonlijk doen ervaren, wat 't beteekent als een meisje zeifin haar levensonderhoud moet voorzien; en ofschoon zij zelf gehuwd was, en het vrouwenleven vooral had leeren beschouwen uit 't oogpunt van de opvoeding der kinderen, toch moest het haar aantrekken zich rekenschap te geven van de vraag, op welke wijze, 55 behalve als dienstbode en als onderwijzeres, een meisje en vrouw in eigen levensonderhoud kan voorzien, en in hoeverre deze zelfstandige positie invloed kan uitoefenen op een later gehuwd zijn. Zoo bracht deze prijsvraagbeantwoording haar rechtstreeks op het terrein der vrouwenbeweging, dat zij feitelijk reeds betreden had door in 't publiek als spreekster op te treden. Toch beteekende dit niet, dat zij eene „geëmancipeerde" werd in den zin, waarin men dat toen verstond. Zij kon het femi^7 nisme slechts beschouwen in verband met de roeping der vrouw om moeder en opvoedster te | wezen. Het feminisme der ijveraarsters, die elk onderscheid tusschen de roeping van man en vrouw j wilden negeeren en naar volkomen gelijkmaking der vrouw met den man streefden, kon hare sym- ! pathie niet hebben. Maar het streven om de vrouw vrij te maken van haar stelling van minderwaardige van den man, van hare uitsluiting van velerlei I arbeid, waartoe zij zich in staat en geroepen voelde, 1 omdat de mannenwereld dien arbeid beschouwde j als hun terrein, waarop zij geen medewerking van vrouwen duldden, had hare volle sympathie. Toen nu de bovengenoemde vereeniging een prijsvraag uitschreef om de vraag te beantwoorden: „Door welk onderwijs en langs welken weg kan de aanstaande vrouwelijke bevolking in staat gesteld worden om, buiten den stand van dienstbode, vóór het huwelijk in eigen onderhoud te voorzien en in gehuwden staat zegen en welvaart in den huiselijken kring te helpen ontwikkelen", greep het onderwerp haar aan en riep al haar energie èn als schrijfster 56 èn als opvoedster wakker om te trachten een antwoord op deze vraag te geven. De samenstelling van dit antwoord moet hebben plaats gehad vóór de sluiting van het Opvoedingshuis en dus nog in Wassenaar; want de bekroonde verhandeling zag in 1873 het licht, terwijl, zooals we meldden, het Opvoedingshuis eerst in 't laatst van dat jaar gesloten werd. Elise van Calcar had haar antwoord op de prijsvraag den titel gegeven: ,JDe dubbele roeping der. vrouw", daarmee kort en duidelijk de gedachte in 't tweede gedeelte der prijsvraag uitgedrukt samenvattende. Onder dezen titel verscheen het als boek bij Thieme in Arnhem en maakte grooten opgang. En wie 't zij het werk zelf, 't zij de uitvoerige beschrijving, die de heer Sikemeier er van geeft, leest, zal dat zeer goed kunnen begrijpen. Al is de toestand in vele opzichten sedert de verschijning van dat geschrift verbeterd voor meisjes en vrouwen, toch bevat het ook voor onzen tijd nog tal van wenken, die nog steeds van beteekenis zijn. Feitelijk had Elise van Calcar al eenige jaren vroeger zich op 't terrein der vrouwenbeweging begeven, door medewerkster te worden aan Betsy Perk's tijdschrift „Onze Roeping". In de eerste aflevering van dat tijdschrift, dat in 1870 verscheen, was 't hoofdartikel van hare hand, en handelde over „het recht der vrouw." Maar eerst haar bekroonde prijsvraag bracht haar op dit gebied naar voren. De gevierde schrijfster, de bekende paedagoge en voorstandster van Fröbels ideeën werd nu ook een der vooraanstaande 57 figuren in den strijd voor de emancipatie der vrouw. Toch beteekende dit allerminst, dat zij de propaganda der Fröbelmethode of ook haar werk als romancière voor dien nieuwen arbeid liet rusten; 't was geen verwisseling maar vermeerdering van werk, en weldra zou zij ook een begin maken met de vervulling van de taak, die zij reeds op 't oog had in 1858 bij de poging een eigen tijdschrift te redigeeren, en dat 't laatste deel van haar leven geheel beheerschen en al 't andere min of meer op den achtergrond dringen zou. Bijna tegelijk met haar boek ,.De dubbele roeping der vrouw" verscheen er van hare hand weer een. lijvige roman in drie deelen. Het eerste deel er van was reeds in 1872 verschenen, toen de echtgenooten van Calcar nog in Wassenaar woonden; de beide andere deelen voltooide zij in Den Haag. In dat werk, „Kinderen der eeuw" getiteld, laat zij hare opvoedkundige en feministische denkbeelden duidelijk uitkomen. Maar niet minder ook spreekt zij zich uit over 't Spiritualisme. In het volgend hoofdstuk kom ik er nader op terug. Een paar jaren na het verschijnen van haar bekroonde prijsvraag en haar roman „Kinderen der eeuw" verscheen er van hare hand weer een werk, ditmaal gewijd aan de haar zoo dierbare zaak der Fröbelmethode. In 1845 zag haar groote Handboek daarvoor het licht onder den titel „Fröbels Methode tot harmonische ontwikkeling van lichaam en geest', een werk, dat in het geheel 7 drukken beleefde, - de 7de verscheen in 1905 - en dat als leiddraad werd aangenomen door den Verbeteringsraad van onderwijs in België. Eenige jaren later 58 bewerkte zij een kortere handleiding getiteld Maakt hinderen gelukkig", die in 188C) versctleenen twee jaren daarna het licht zag in fransche^vertaUng onder den titel „Le Bonheurde l Enfant. Het boek werd herhaaldelijk herdrukt. VeroT schreef zij in 1879 een •Jf^^van Fröbel", die in het buitenland de aandacht trok. en eerst, in 1882, in het Duitsch, en later. inl900. in het Italiaansch vertaald verscheen Het jaar 1878 vormt in zekeren zin een beshut van het gedeelte van haar leven in dit hoofdstuk beschreven. Wathaarwerkvoor de vrouwenbeweging betieft was het de oprichting in dit jaar van een tneek van Nederlandsche schr^^ dode schrijfster Catharina van Rees. Ook Ehse werd door haar aangezocht er aan mee te werken en zij aanvaardde dit gaarne. Zij schreef mde Bibhcv theek eene novelle. „Eigen meester■ bunnen . w^nn zii den strijd en het lijden teekent van het burger meisS trots het is „onafhankelijk" te Uqven; Ten verhaal dat zoowel van haar -ve^derd romantisch talent als van haar warm hart voor het lijden en strijden der vrouwen *WJ. Van veel meer beteekenis echter voor Ehse was haar bezoek aan het *^^%££££> het recht der vrouw", in het ,aar 1878 te Parus gehouden. Het was haar eigen besluit datXongres bil te wonen en er een werkzaam aandeel aan te Smln. Parijs, waaraan zij van haar vong bezoek nTBertha van Marenholtz zulke aangename herLeringen bewaard had. trok haar aan. Zi, hoopte Tde Vennissen te ontmoeten en nieuwe te maken. 59 Veel ook had zij zich voorgesteld van eene persoonlijke ontmoeting van twee door haar hoog vereerde mannen: den dichter Victor Hugo en den toen zeer bekenden gewezen Katholieken geestelijke Père Hyacinthe, den heer Loyson. Jammer genoeg waren beide ontmoetingen een teleurstelling. Victor Hugo vond zij als een oud verschrompeld mannetje, van luxe omgeven en door velen bewierookt, maar zelf vrijwel zonder de energie en helderheid van geest, die zij in hem bewonderd had. En Père Hyacinthe, ofschoon met Rome gebroken hebbende en in het huwelijk getreden, bleek noch tot het Protestantisme, noch tot het Spiritualisme geneigd, maar strevend naar een gezuiverd Katholicisme. Ten slotte bracht het jaar 1878 aan het echtpaar van Calcar een feestdag; den 6den Mei vierden zij hun vijf-en-twintig-jarige huwelijksvereeniging. Al waren er geen kinderen om hen heen om dien dag met hen te vieren, toch ontbrak de feestelijkheid niet Eene commissie van vrienden en vereerders had zich gevormd en bood hen een album met vele namen aan van de vrienden, die hen een huldeblijk schonken, dat hen den strijd voor't bestaan moest helpen verlichten. VIJFDE HOOFDSTUK. Elise's werk voor het Spiritualisme. 1878-1904. Genaderd tot de laatste periode van het leven van Elise van Calcar worden wij geroepen meer in 't bijzonder de aandacht te vestigen op wat zij zelve ongetwijfeld geacht heeft haar voornaamste levenswerk te zijn, haar werk voor het Spiritualisme. Daarin vloeiden in zekeren zin al de stroomingen samen, die haar leven beheerscht hadden; daarin vond zij haar levenstaak, nog meer dan in haar overigen arbeid. Hoe ook prijsstellende op haar werk als romancière, zij is er niet voor teruggedeinsd haar naam op dat gebied te Wagen voor het getuigenis voor een heilige maar nog zoozeer miskende zaak. En zij heeft haar pen geheel ten dienste gesteld aan dat werk, waarin zij hare roeping om opvoedster, onderwijzeres te zijn evenzeer vond bevredigd. Dadelijk toen zij openlijk over het Spiritualisme en de daarmee verwante onderwerpen begon te schrijven, was 't niet in de eerste plaats om uiting te geven aan wat haar vervulde, om getuigenis af te leggen van hare overtuigingen, maar om leidsvrouw te zijn voor onervarenen en onkundigen op een terrein, dat slechts met de grootste behoedzaamheid mocht worden betreden. 61 Elise van Calcar als profetes van het Spiritualisme was de romancière, die hare talenten ten dienste stelde van deze zaak; het was de onderwijzeres, die onderwijs uitdeelde aan hare lezers op het geheim' zinnige gebied van 's menschen geestelijken aard en bestemming; het Was de opvoedster, die vooral in het licht wilde stellen door haar getuigenis, hoe daar is een bemelsche opvoeding, die den mensen van de aarde, den zondigen, zelfzuchtigen, onreinen mensch, vormt voor het leven in de hemelsche sferen. En tevens ook was het de vrije vrouw, die het niet onvrouwelijk vond in het strijdperk te treden voor de waarheid tegenover den leugen van materialisme en dogmatisme. Ja eindelijk ook hare jeugdsympathiën, toen zij meeleefde met het Reveil en eene godsdienstige herleving in de kerk verwachtte, vinden in haar Spiritualisme hun ware vervulling; want hoezeer zij ook vooral de wetenschappelijke zijde van deze zaak steeds naar voren bracht, toch was het er haar vooral om te doen om te laten uitkomen, hoe de kennis van het hoogere leven en van 's menschen aanleg van grooten hervormenden invloed moest worden voor kerk en godsdienst Ja het was een harer hevelingsidealen, dat nog eens de tijd zou aanbreken, dat 't Spiritualisme van de Christelijke kansels verkondigd zou worden, als de ware vervulling van Jezus' werk en evangelie, als de herscheppende kracht voor het Christendom. Zoo vormt haar werk voor het Spiritualisme de kroon op al haar levenswerk, en is het een mooi besluit van dit vruchtbare en rijke leven, dat zij de laatste dertig jaren van dat leven mocht besteden 62 aan de taak om vooral voor het Spiritualisme de baanbreekster in Nederland te zijn. Elise van Calcar heeft de geheele geschiedenis van 't ontstaan, de opkomst en de verspreiding van het Spiritualisme mee beleefd; en zij is er geen onverschillig toeschouwster van geweest. En hoewel zij eerst geen aandeel genomen heeft in deze zaak, ja in 't begin er minder sympathiek tegenover stond, is zij er niet voor teruggedeinsd, toen zij eenmaal volkomen van de waarheid en beteekenis er van overtuigd was, om zich te geven met al haar energie en talent aan deze zoozeer miskende en verachte zaak, ofschoon zij daardoor vele vrienden verloor, en velen tegen zich in het harnas joeg, die haar te voren goed gezind waren. . Van hare jeugd af was Elise vertrouwd met de denkbeelden van mannen als Lavater, Stilling en Oberlin; en het denkbeeld van gemeenschap tusschen de wereld der menschen en der geesten was haar niet vreemd of stuitend. Zij kende de opvattingen van Oberlin aangaande de indeeling der geestenwereld, en was in zekeren zin van der jeugd af „Spiritualiste", in zooverre zij de geestelijke zijde van 's menschen natuur als de eigenlijke, de blijvende kende, en ook reeds met allerlei vreemde psychische verschijnselen vertrouwd was. Een jaar voor het begin der Amerikaanschn Spiritualistische beweging, in het jaar 1847, had zij met de grootste belangstelling het boek van Justinus Kerner „Die Seherin von Prevorst" gelezen en het had een diepen indruk op haar gemaakt Ook van het magnetisme, zooals het in die dagen beoefend werd, had zij veel kennis, 63 en zij gevoelde er de groote waarde van, vooral voor het genezen van zieken. Toen echter de „Rochester knockings" van uit Amerika zich overal verbreidden als een soort nieuw amusement, wekte het hare verontwaardiging, dat op zulk een banale, oneerbiedige wijze werd omgesprongen met verschijnselen, die, zoo ze echt waren, te ernstig van oorsprong en karakter waren om ze tot een gezelschapsspel te verlagen. Zij volgde intusschen het verschijnsel met belangstelling, en las wat er over werd gepubliceerd. Het is begrijpelijk, dat Elise gedurende de eerste jaren van het bestaan van het Spiritualisme er zich weinig of niet mee inliet. Dit waren de jaren van haar literairen arbeid, waarin zij toen geheel opging. Maar toen in 1858 het medium Home Europa en ook Nederland bezocht, wenschte Elise van Calcar de gelegenheid te hebben eene seance van hem bij te wonen en zich over de bij hem voorkomende en andere mediamieke verschijnselen uit te spreken in het toen juist door haar begonnen tijdschrift „Tijd en Toekomst". Er kwam echter niets van. En de spoedige staking van het tijdschrift verhinderde het, dat zij toen reeds zich uitsprak over het Spiritualisme. Intusschen, al werkte zij toen nog niet mede op het terrein, dat later haar arbeidsveld zijn zou, in beslag als zij in die jaren werd genomen door haar werk voor Fröbels opvoedingsmethode, toch stelde zij een levend belang er in, en waardeerde het zeer, toen zij in Mejuffrouw Chris tin a van Gogh niet alleen een goede huishoudster vond voor haar 64 Opvoedingshuis in Wassenaar, maar ook een veelzijdig begaafd medium. Deze bezat de gave der genezing, was helderziende en had ook de gave der intuïtie. Van 1866 tot 1873 had Ehse van Calcar door deze dame de gelegenheid proefondervindelijk op de hoogte te komen van het mediumschap en de gemeenschap met de overledenen door middel daarvan. Het schijnt, dat zij in de latere jaren van de inwoning van Mej. Van Gogh bij haar ook reeds séances hield. In den negenden jaargang van het tijdschrift „Op de grenzen van twee werelden" heeft zij bijzonderheden meegedeeld van wat zij door dit medium ervaren had. In het jaar 1867 hadden twee dingen plaats, die FJise van Calcars spiritualistische overtuiging bevestigen en voltooien zouden, en er mee toe bijdroegen het denkbeeld bij haar te doen rijpen om zich aan de verbreiding der beginselen van het ernstige Spiritualisme te wijden. Het eerste was het onderzoek der „Dialectical Society" in Engeland, dat op een ten volle erkennen van de werkelijkheid der spiritische feiten uitliep, ofschoon het begonnen was met het doel het bijgeloof van 't Spiritualisme te ontmaskeren door exact wetenschaplijk onderzoek. Zoo er nog een zweem van twijfel mocht zijn overgebleven aan de waarheid en betrouwbaarheid der spiritualistische feiten bij EUse van Calcar, dan moest dit schitterend resultaat van het exact wetenschappelijk onderzoek van daartoe volkomen bevoegde en vrij tegenover de zaak staande mannen wel er een einde aan maken. Wie nu voortaan nog twijfelen mocht aan 65 de werkelijkheid van de inwerking der geestenwereld in de menschenwereld door middel der mediums, Ehse van Calcar niet Hare overtuiging, voorbereid in hare jeugd en versterkt door lektuur en door ervaring, werd nu gefundeerd op den onwrikbaren grondslag van wetenschaplijk geconstateerde feiten. Het tweede feit dat in het jaar 1867 voor Elise van groote beteekenis was, was de heerlijke verschijning aan haar van hare overleden vriendin Pietje de Vlaming, die zij in volkomen wakenden toestand zag in een stralend gouden licht in hare slaapkramer. Wij mogen er ons verzekerd van houden, dat sedert dien tijd bij Elise van Calcar steeds meer het denkbeeld rijpte, zich te geven aan deze nog zoo miskende maar zoo heerlijke zaak. In de jaren, die volgden, kwam zij dit doel steeds nader. In 1870 en daaraanvolgende werd de spiritische hypothese nog verder in haar waarheid bevestigd door de belangrijke onderzoekingen van de Engelsche geleerden Crookes en Wallace, waarvan Ehse natuurlijk goede nota nam. In het jaar 1871 knoopte zij kennis aan met den Leeuwarder predikant Thoden van Vélzen. Naar aanleiding van diens geschrift „Christus Redivivus" schreef zij hem en ontving spoedig zijn antwoord terug. Ten slotte besloot zij openlijk zich uit te spreken over deze dingen. Nog in Wassenaar wonende begon zij aan een nieuwen lijvigen roman, waarvan het eerste deel nog gedurende haar verblijf in Wassenaar, in 1872 verscheen, waarin zij duidelijk 5 66 zich uitsprak, en die zij bedoelde als openlijk getuigenis voor de beteekenis en waarheid van het Spiritualisme. Dit werk, dat den titel JCinderen der eeuw" droeg, verplaatst den lezer in Parijs, en Iaat hem daar kennis maken met verschillende personen, die zich met het Spiritualisme en verwante zaken inlaten. In een hoofdfiguur tracht zij te teekenen, hoe zij zich den waren Spiritualist voorstelt Daarnaast en ten deele daartegenover laat zij bet licht vallen op de banale feitenjagerij en verzuimt ook niet reeds nu te laten uitkomen, dat zij in het geheel niet is ingenomen met de leer der reïncarnatie, door Allan Kardec aan het zuivere Spiritualisme toegevoegd, die daarmee het tot „Spiritisme" vervormde. Van het begin af, dat zij optrad als banierdraagster van het Spiritualisme heeft zij dadelijk reeds positie genomen als besliste tegenstandster van het Spiritisme (in den zin van reïncarnisme) en is tot aan haren dood toe daaraan getrouw gebleven, daarin steeds versterkt door uitspraken van de overzijde. Het besluit door FJise genomen in 1873, om het Nederlandsch Opvoedingshuis te sluiten en zich metterwoon in den Haag te vestigen, heeft ongetwijfeld ook verband gehouden met haar wensch, die haar tot een haar drijvende roeping werd, zich onverdeeld weder te geven aan literairen arbeid, teneinde daardoor vooral ook mee te werken tot verspreiding van het licht van het Spiritualisme en bestrijding van het reïncarnistisch Spiritisme, dat zij als dwaling aannam. In het jaar 1874, toen zij reeds in den Haag 81 doelende: „Denkt bij er wel aan, hij, die nu om licht zich tot u wendt, dat hij later uw werk zal voortzetten? Hij zal eenmaal uw steun en hulp worden, en zijne handen zullen reiken waar de uwe te machteloos en te zwak worden". Wat Huet betreft, bitter werd zij in hem teleurgesteld; eerst, doordat hij, zonder zich aan haar raad te storen, steeds verder doorging op een weg, dien zij verkeerd achtte. De leer der reïncarnatie, door haar zoo sterk bestreden en beslist verworpen, werd door Huet aanvaard als waarheid; de historiciteit van Christus, door haar zoo hoog in eere gehouden, begon Huet te betwijfelen. En al heel spoedig gaf hij haar beleefd doch ondubbelzinnig te kennen, dat hij hare voorlichting niet langer noodig had en op zelfstandige wijze voor de zaak meende te moeten werken. Was dit reeds een groote teleurstelling voor haar, die gedacht had haren opvolger in het werk in hem gevonden te hebben, nog erger werd het, toen Huet op eens, na vijf jaren voor „het Christelijk Spiritisme" gestreden en getuigd te hebben, de geheele zaak verloochende, en op den kansel in Goes onder tranen beleed een dwaalweg bewandeld te hebben, door het Spiritisme aan te hangen en te prediken. Het had hem, zoo beweerde hij, van God en Christus afgebracht, ea hij beschouwde het nu als een „strik der Satans", waaruit hij door den Heer verlost was. Ehse van Calcar wilde zich eerst den afval van Huet ontveinzen, en meende, dat hij van zijn overdreven opvattingen tot een meer Christelijke beschouwing was teruggekeerd. Zij vond dit heilzaam 6 82 voor hem. Maar het bleek haar al spoedig, dat hij werkelijk geheel afvallig was geworden en het Spiritualisme den rug had toegekeerd. Toen hij in een boekje „Na vijf jaren" zich openlijk uitsprak over zijn zich weer afwenden van het Spiritisme, beantwoordde zij dat met haar geschaft: „Ha vijf en twintig jaren", een geschrift, dat met haar vroeger geschreven brochure „Hoe ik door ervaring tot overtuiging kwam" het eenige spiritualistische werk is van hare hand buiten de 29 jaargangen van haar tijdschrift Bij al den strijd, den tegenstand en de teleurstelling, die Ehse van Calcar ondervond, was het haar tot een troost, dat steeds meerderen uit allerlei standen voor de zaak van het Spiritualisme gewonnen werden. Gestadig breidde haar vriendenkring zich uit; personen uit alle standen, de hoogste standen niet uitgesloten, voegden zich bij haar, vooral nadat zij in 1885 met Mevr. de weduwe Eigeman in kennis gekomen was en in haar een uitstekend medium had gevonden. Door den heer Van Calcar magnetisch behandeld ontwikkelde zich bij deze dame spoedig de somnambule-aanleg; totdat de geestenvrienden besloten liever haar te ontwikkelen tot een medium, dat, afgesloten voor lagere invloeden, uitsluitend ten dienste staan zou van de invloeden der reinere geestenwereld; of althans alleen dan ook orgaan van ongelukkige geesten mocht wezen, wanneer dit geschiedde onder toelating en controle van hare geestelijke leidslieden. ') Bij uitgeefster dezes is dit werkje opnieuw verschenen. 83 Het was vooral Elise's vroeg verheerlijkte edele vriendin Sibille de Vege, die van het medium Mevr. Eigeman gebruik maakte en als beschermster van Ehse en haar kring optrad. Zij gaf geestelijken raad, en deelde veel mee van het leven in de geestelijke wereld. Maar behalve deze edele geest maakten vele anderen van het medium gebruik, hetzij om Elise vergeving te komen vragen voor hunne houding jegens haar in het aardsche leven, hetzij om over eigen toestand te spreken. Een rijke verzameling uitingen, in de meest uiteenloopende handschriften, allen ontstaan door de hand van dit medium, zijn in Elise's nalatenschap bewaard gebleven; en haar biograaf Sikemeier geeft in zijn boek een groote menigte fotografische reproducties er van. Men raadplege zijn boek op dit punt; het is merkwaardig, hoevele personen met bekende namen zich geestelijk bij haar vervoegden in die latere jaren van haar leven. Het was een zekere vergoeding voor de vele miskenning, die zij ondervonden had, dat personen als Prof. Rauwenhof, Van Vloten, Ds. Van Rhijn en anderen nu excuus kwamen vragen voor de miskenning en bestrijding haar bij hun leven aangedaan. De zittingen met het medium Mevr. Eigeman hadden een intiem karakter; meestal waren slechts de echtgenooten Van Calcar er bij tegenwoordig; nu en dan ook enkele van hare intieme vrienden. Maar langzamerhand gevoelde zij toch de behoefte in dat opzicht verder te gaan en een seancekring te vormen van vaste vrienden. In 1887 ging zij daartoe over, en vormde een vasten kring van twaalf 85 mij mee, toen ik een groot jaar later opnieuw in den echt verbonden werd met de zuster mijner eerste echtgenoote, en noodigde ons al spoedig uit haar samen te bezoeken. Zij volgde met belang' stelling mijn werk, toen ik twee jaren lang, van 1893 tot 1895 werkte aan mijne studie over „den heiligen Geest en Zijne werkingen". Met een „bravo!" begroette zij de verschijning er van. En toen zich tengevolge van die uitgave een pennestrijd tegen mij ontwikkelde, die ten slotte de aanleiding werd, dat een artikel van mijne hand over het Spiritualisme verscheen in Dr. Bronsvelds orgaan „Stemmen voor waarheid en vrede" drukte zij dat af in haar tijdschrift, en noodigde mij uit in den kring harer vrienden eene voordracht te komen houden. Dat was dan de tweede maal, dat „een predikant" in haar kring de spiritualistische overtuigingen met warmte bepleitte. Gelukkig heeft God mij er voor bewaard als Huet haar teleur te stellen door de zaak weer ontrouw te worden. Toen ik persoonlijk met Ehse van Calcar in aanraking kwam, was zij reeds een oude vróuw van 65 jaar; maar er was bij haar nog geen spoor te ontdekken van senUiteitsverschijnselen. Alleen hare grijze krullen aan weerszijden van haar vriendelijk gelaat gaven haar het eerwaardige voorkomen, dat bij hare positie als de woordvoerdster en profetes der „nieuwe bedeehng" paste. Haar vriendenkring breidde zich in de volgende jaren gestadig uit. Bij haar aan huis maakte ik kennis met 'allerlei personen van verschillenden stand, positie en leeftijd. Ik noem den magnetiseur 86 Paul Horrix, den literarischen student de Jong, later tot doctor in de letteren gepromoveerd en als Dr. K. H. E. de Jong aan velen bekend, Jonkheer R. O. Van Holthe tot Echten en diens echtgenoote, en nog vele anderen. Ik herinner mij, hoe zij mij vertelde van het nieuw gevonden medium Mevrouw Eigeman, en hoe zij later deze dame de helft van hare woning afstond. Meermalen was ik in den intiemen vriendenkring der van Calcars, bestaande uit de dames Eigeman, Berk en Meyer en den heer Horrix. En vaak ook vertelde zij van bezoeken, door haar ontvangen van de meest verschillende personen. In die jaren begon zij geregelde ontvangdagen te geven voor allen, die haar wilden spreken. Eiken Zondag en Dinsdag stelde zij zich beschikbaar gedurende den namiddag voor allen, die haar persoonlijk wenschten te raadplegen of haar voorhchting en onderricht begeerden. Ik zelf ben nooit op een dezer ontvangdagen geweest; ik genoot van tijd tot tijd het voorrecht haar gast te zijn en door hare leerzame gesprekken steeds meer gevormd te worden voor het werk, dat mij wachtte. Ten slotte werd zij er van overtuigd, dat de ontvangdagen niet geheel beantwoordden aan het doel, dat zij er mee had, en zij vaak hetzelfde herhalen moest. Zij besloot toen liever conferenties te organiseeren. In den 19den jaargang van haar tijdschrift maakte zij dit plan bekend. Zij wilde „den tijd en de kracht, die God haar nog op haar gevorderden leeftijd schonk" — zij was reeds 73 jaar — „op meer doelmatige wijze aanwenden", en wilde om de 14 dagen op Zondag een samenkomst houden voor 87 „psychologische conferenties", terwijl de Dinsdag' middag voor de gewone bezoeken gereserveerd bleef. Zij koos den naam „psychologische conferenties", om „het conflict tusschen Spiritualisme en Spiritisme te vermijden". Drie reeksen van conferenties, elk van twaalf onderwerpen, werden door de onvermoeide bejaarde spreekster gehouden in verschillende zalen in Den Haag. De titels dier conferenties, door Sikemeier in zijn biografie meegedeeld op bladz, 854, wijzen er op, hoe onverminderd haar geest nog steeds bezig was op het uitgebreide gebied van het spiritualistisch onderzoek. Maar de taak, zoolang door haar vervuld, naderde haar voltooiing. In 1899, toen Ehse den 77-jarigen leeftijd bereikt had, verving zij de conferenties door „réunies" aan hare eigene woning in de Weimarstraat De eerste réunie had plaats weinige dagen na haar 77sten verjaardag. Zij heeft die réunies voortgezet, totdat haar lichaamstoestand haar dwong ze te staken. Een paar malen heeft zij mij verzocht in hare plaats zulk eene réunie te leiden. De laatste maal, dat zij mij dit verzocht, kon ik niet aan haar verzoek voldoen, omdat ik reeds eene andere voordracht elders op dien zelfden avond op mij genomen had. Zij wilde, dat ik dat zou afschrijven, en haar uitnoodiging aannemen; maar ik kon daar niet toe besluiten. Ten slotte naderde het tijdstip, dat dit vruchtbare en werkzame leven hier op aarde zou eindigen. Toenemende zwakte en rheumatische aandoeningen, waardoor zij een tijdlang zelfs het gebruik van hare 88 rechterhand missen moest, deden het haar gevoelen, dat haar leven en werk ten einde spoedden. Maar haar werklust was niet verflauwd. Niet alleen, dat dat zij in die latere levensjaren nog drie groote romantische werken voltooide, de vroegere genoemde werken, „De Eedgenooten", „De tweede Pinksterdag" en „Vruchten van het gezaaide", niet alleen, dat zij op 't laatst van haar leven nog een Fröbelschool stichtte, maar zij begon nog een nieuw boekwerk, „Het jonge leven". Zij mocht dit echter niet voltooien. Nadat de echtgenooten van Calcar nog hun gouden huwelijksfeest, onder vele Jblijken van belangstelling hadden mogen vieren op 6 Mei 1903, begonnen hare krachten merkbaar te verminderen. En eindelijk, den 13den Juli van het volgende jaar 1904 was de eindpaal bereikt. Zacht en kalm ging zij over in die wereld, waarvan zij de predikster geweest was, en waarheen zij honderden den weg gewezen had. Er zijn sedert haar heengaan reeds weder 18 jaren verloopen. Een ander geslacht ten deele is opgestaan. Velen van hen, die haar gekend en met haar geleefd en gewerkt hebben, zijn ook reeds overgegaan naar gene zijde. Anderen zijn in den avond des levens gekomen. Jongere krachten hebben zich gewijd aan de taak, door Elise zoo lang en zoo trouw vervuld. Maar dat zij van uit de geestelijke wereld nog belang stelt in dat werk, dat zij meeleeft met de beweging van het Spiritualisme in ons land en in de heele wereld, hiervan mogen wij ons overtuigd houden. Op den eersten landdag van Harmonia in 1918 te Utrecht gehouden ge- 89 voelde ik hare tegenwoordigheid, en werd ik genoodzaakt in haar naam de vergaderden toe te spreken, hare groet over te brengen en van hare belangstelling te getuigen. Ook bij latere reünies heeft zij getracht hare tegenwoordigheid kenbaar te maken. En op de laatste reünie, in dit jaar te Arnhem gehouden, werd zij door de helderziende Mevr. Akkeringa gezien in feestgewaad. Zoo leeft Elise van Calcar-Schiotling met ons en onder ons voort. Hare geschriften verdienen nog steeds veel en ernstig gelezen te worden. Hare opvatting van het Spiritualisme mag niet worden vergeten. En de grondgedachte van haar geheele leven en werken moet in gedachte gehouden en nagestreefd worden: de verwerkelijking van het ware geestelijke Christendom op alle gebied, en het wakker roepen en aankweeken bij jong en oud van het besef, dat wij geestelijke wezens zijn bebestemd door den hemelschen Vader voor een heerlijk leven in eene geestelijke wereld. B& uitgeefster dezes, Valeriusplein 20, Amsterdam, is o. m. verkrygbaar : Elise van Calcar-Schiotling Haar Leien en Omgerag ■ Haar lrbeid - Haar Geestesrichting DOOR J. H. SIKEMEIER. Met een voorrede van Prof. Dr. G. KALPP te Leiden. - Versierd met platen, portretten, facsimilé's en reproducties naar teekeningen Pl.m. 1000 pagina's 4° formaat op kunstdrukpapier. PRUSIN PRACHTIG UITGEVOERDEN BAND f30.— Verkorte inhoud: Irfleiding. - De jeugd van Elise Schiotling. De schrijfster van Hermine. - (Romantische periode). - De paedagogie. Haar strijd voor Fröbel's beginselen. - Haar sociale werkzaamheid. - Elise van Calcar in haar beteekenis voor het Spiritualisme. - Brieven van Mevrouw Van Calcar. - Lijst van haar geschriften. — Bijlagen. Deze biografie", zegt Prof. Kalff in zijn voorrede, „leert ons Elise van Calcar kennen als een krachtige Trouw, die een rijk en vruchtbaar leven heeft gehad: als een vrouw, wier werkzaamheid zoo veelzijdig is geweest, en haar met zooveel mannen en vrouwen van beteekenis m aanraking heeft gebracht, dat haar leven een spiegel mag heeten van het Nederlandsen geestesleven vooral tusschen 1840 en 1880. i ,u..v...i. ,„iv« Voor ons, die zoo arm aan Memoires zijn, Is het een buitenkansje zulke merkwaardige kijkjes te krijgen In het leven van voorname Amsterdamsche families, waar Elise van Calcar als gouvernante in betrekking was. De geschiedenis van haar godsdienstig leven brengt ons in nauwe aanraking eerst met de Afgescheidenen, daarna met de kringen van het Reveil, later met het Spiritisme, dat zij op zoo waardige wuze vertegenwoordigd heeft in een tijd toen het materialisme steeds meer macht kreeg over de geesten. In de vrouwenbeweging van het derde kwart der 19de eeuw staat zrj T00ra£R; Als opvoedster heeft zij een invloed geoefend, die nog nawerkt, en slechts door dien van Wolff en Deken wordt overtroffen. i„„„a„ Men leest dit boek niet In één adem uit: wie dat doet moet een langen adem hebben. Maar het is een boek, dat U telkens boeit wanneer ,p het opslaat. Elise brengt ons Da Costa voor oogen zM treffend als alleen Fierson het vermocht; hare bezoeken bij Victor Hugo en Pere Hyacinthe treffen en boeien onze aandacht; hare beschrijving van de „oefeningen der Afgescheidenen zijn kostelijke bijdragen tot de geschiedenis van het godsdienstig leven te onzent. Over Fröbel en zijne propagandiste, Mevrouw Von Marenholtz, over den vermaarden geestenziener Oberlin, over het echtpaar Bosboom-Toussaint hooren wij interessante dingen. Maar op haar best toont Elise zich toch als opvoedster, als wegbereidster wr maWippj lijke hervormingen en als strijderes voorde belangen en de rechten der vrouw . Volledige prospectuB van dit werk wordt op aanvrage franco toegezonden. Om een ieder in de gelegenheid te stellen dit WAARDEVOLLE werk te kunnen aanschaffen, stellen wjj het mede verkrijgbaar tegen gemakkelijke betalingscouditie. W. H. C. TENHAEFF EXPEEIMENTEELE PSYCHOLOGIE HET DIERLIJK MAGNETISME veor de Transcendentale Psychologie. Met een inleiding van Dr. K. H. E. de Jong. Ingenaaid ƒ3.10. Gebonden ƒ4.15. i,^6^lf,3„Ta?*de5 j0D§en fchrÏTer geven Iets oorepronkelijlcs, en het vni H n.nH . J iS nd^en,vda? de occuKo ™>tenschappe£ ook hier te lande momlifk i, «iartf mVmgt be6innen te. krÖg». d»t ernstige bestudeering Sffi t,^n,ier 'lttterat,iur weer me* «en werk van een NederlandscheS schrnver kan verrijkt worden. Achtereenvolgens wordt in een talriik aantal in °deSVUo^^.bneflha5deIdf: Het Dierlijk MagneSsme; Het Dl««k Il^etoSe dentale P,vCghoTot1«UDSV8n De Bfteekenis der Fo'lklore voor de Transcenaentaie rsycliologie. - Zeer gunstige persbeoordeelingen. W. H. C. TENHAEFF EXPEEIMENTEELE PSYCHOLOGIE SUPERNORMALE VERMOGENS kunde). V. Oe Wichelroede. VI. Over de Noodzakelijkheid van het Voorttemt Empirisch Onderzoek. Ingenaaid ƒ3.10. Gebonden ƒ4.15. Hoe ik door eirarmg tot overtuiging kwam DOOK ELISE VAN CALCAR. 4