VERSLAG AANGAANDE DE ARCHIEVEN DER PROVINCIE EN DER VOORMALIGE VIJF KAPITTELEN TE UTRECHT. GEDAAN AAN H.H. GEDEPUTEERDE STATEN VAN DAT GEWEST DOOR DR. P. J. VERMEULEN, ARCHIVARIUS DER PROVINCIE UTRECHT. D , 17 i-J^ERDRUK — ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ — 1914. VERSLAG AANGAANDE DE ARCHIEVEN TE UTRECHT. VERSLAG AANGAANDE DE ARCHIEVEN DER PROVINCIE EN DER VOORMALIGE VIJF KAPITTELEN TE UTRECHT. GEDAAN AAN H.H. GEDEPUTEERDE STATEN VAN DAT GEWEST DOOR DR. P. J. VERMEULEN, ARCHIVARIUS DER PROVINCIE UTRECHT. HERDRUK — ALGEM EEN E LANDSDRUKKERIJ — 1914. Les archives forment la partie la plus précieuse de la richesse mobUlère des départements; elles contiennent, avec les trésors de notre histoire, les tltres de nos richesses matérielles. II est temps qu'une sollicitude nouvelle mette enfin un terme a des pertes irréparables, non seulement pour nos souvenirs nationaux, mals encore pour les intéréts de ratat, des établissements publics, des communes, des families. On peut regarder les archives comme les monuments les plus précieux et les plus complets des nationalités provinciales, dont elles représentent encore, et les anciens intéréts, et les souvenirs. De Minister Secretaris van Staat bfl het Departement van Binnenlandsche Zaken, t. duchatel, in een Verslag aan den Koning der Franschen. 8 Mei 1841. Utrecht den 27 Julij 1850. Bij de aanbieding van dit buitengewoon verslag aangaande de onderscheidene archieyen in deze provincie, ten geleide van eenige afgewerkte inventarissen, zal het wel niet behoeven herinnerd te worden, dat Uw Ed. Gr. Achtb. hier het een en ander zullen wedervinden van hetgeen in vorige gewone berigten reeds werd medegedeeld. De betrekkelijke volledigheid, welke ik aan het tegenwoordige wenschte te geven, heeft eenige herhalingen onvermijdelijk gemaakt; immers is dit opstel bestemd, om, na bekomen verlof van Uw Ed. Gr. Achtb., als inleiding tot eene reeks van inventarissen, het licht te zien, en zonder die herhalingen zoude ik naar vroegere verslagen moeten verwijzen, die niet algemeen bekend werden. Het aangevoerde zal meer dan genoegzaam wezen om mij verzekerd te mogen houden, dat ik bij Uwe vergadering geene verschooning behoef te vragen, als ik haar een gedeelte van bet vroeger gezegde nogmaals hooren doe, en zelfs wanneer hier of daar omtrent de bewerking der archieven eene gewijzigde beschouwing zal worden opgemerkt, geboren uit eene rijpere ondervinding in de praktische behandeling der stukken en uit het waarnemen der moest dringende behoefteu voor het bestuur en de wetenschap, dan zullen Uw Ed. Gr. Achtb. welwillend genoeg zijn, om daarin een bew#s te vinden, dat het althans nnjn ernstig streven is geweest om op de hoogte te blh'ven van hetgeen men thans in den archivarius meent te kunnen vorderen. Het is niet geheel zonder doel, Ed. Gr. Achtb. Heeren, dat ik de behoeften van het bestuur en die van de wetenschap, die van geen tweeërlei aard kunnen wezen, en aan wier ver- 2 vulling de archieven gelijkelijk dienstbaar behooren te zijn, zoo even op ééne lijn plaatste. Immers is in den laatsten tijd, in onderscheiden landen,, zeer dikwijls, met mond en pen, in sierlijke — bijna zoude ik zeggen, te sierlijke — woorden de nooit betwijfelde waarheid betoogd, dat de archieven voor de geschiedenis der natiën het hoogste belang hebben; eene waarheid, ook bij ons door middeleeuwsche schrijvers — en voor ongeveer derdehalve eeuw reeds door den stichtschen historieschrijver pieter cheistiaansz. boe op eene te weinig nagevolgde wijze gehuldigd; om vele anderen niet te noemen, die de archieven van ons gewest ten grondslage van uitmuntende werken hebben gelegd. Bezield door eenen op zich zei ven prijzenswaardigen ijver, die — gewis ter goeder trouw en welgemeend — in hen de begeerte deed opkomen, om den roem dier oude geschiedkundigen deelachtig te worden, vergaten de bedoelde 'sprekers en schrijvers over archieven niet alleen, wat bij een aantal beoefenaars der geschiedenis, in den regel, over het hoofd wordt gezien, dat namelijk die stukken onschatbare bronnen van kennis zijn voor de taal, het regt, den bodem enz. van de streken of plaatsen waarop zij betrekking hebben, maar zij dachten er niet aan dat de staatsstukken ook eene hooge waarde bezitten voor hunnen eigenaar, den Staat, die geldige regten heeft; men sloeg geen acht op den oorsprong of het ontstaan der verzamelingen, waarover men zoo dikwijls en in 't breede het woord voerde, en in het vuur der eenzijdige redenering verloor men geheel uit het oog dat de Regering in de eerste plaats en om haars. zelfs wil belang er bij had, om met den inhoud der archieven, ten behoeve harer burgers bekend te worden, ten einde bij magte te zijn hunne regten en belangen, op het welgevestigde standpunt, dat eene regering behoort in te nemen, rigtig te handhaven. De aanteekeningen of notulen van het dagelijks verhandelde bij het gewestelijk bestuur zijn daar om dat belang te bewpen; immers werden de archieven in een aantal zaken door Uw Ed. Gr. Achtb. geraadpleegd. Deze opmerkingen veroorloof ik mij, omdat ik het niet ontveinzen mag, dat dit inzigt omtrent den aard en de bestemming der archieven eenen beduidenden invloed op mijne wijze van inventarisatie heeft gehad. Een archief toch is voor iets meer te houden dan voor eene eenvoudige verzameling van historische handschriften, die geen anderen band hebben, dan dat zij in hetzelfde lokaal bijeen werden gebragt, en die, over dezelfde of verwante zaken handelende, bij een volgnommer kunnen worden gecatalogiseerd; eene meening, die, gemakshalve aangènomen, de archiefkunde ten onzent zoude vernietigen, eer deze wetenschap ons eigendom geworden was. In tegendeel kwam het mij voor, dat in den catalogus van een archief eene schets van het zamenstel der vroegere besturen zigtbaar kon en moest wezen. Even onmogelijk was het mij, de eenige bestemming van een archief daarin te zien, dat het ophelderingen geeft omtrent de daden, het geboorte- of sterfjaar, het geslacht, de wapens enz. van aanzienlijke of vermaarde mannen, den juisten dag van een gevecht, het getal der strijders en andere zaken, ook van geringer beteekenis, waarvan het nuttig en somtijds noodzakelijk is kennis te dragen, doch wier opsporing niet zelden te onregte met den naam van historische werkzaamheid bestempeld wordt en van welke men alzoo eenen onverdienden ophef zoude kunnen maken. Zonder tegenspraak brengt een archief in al de opgenoemde bijzonderheden menigmaal een gewenscht licht en verdienen die nasporingen geene minachting; te dikwerf zelfs werden zij achterwege gelaten, maar — zoo als ik mij veroorloofde reeds aan te merken — het is niet de eenige en ook niet de eerste waarde van archieven, dat zij stukken bevatten, die voor kenners of dilettanten in het een of ander gedeelte van het onbegrensde veld der historie iets aantrekkelijks of begeerlijks hebben. Het was mijne overtuiging, dat de archivarius als zoodanig, de onder hem berustende stukken niet bij uitsluiting dienstbaar behoort te maken aan de wetenschap, voor welke hij eene bijzondere genegenheid gevoelt; in zijne betrekking kent hij geen stukken van grooter of kleiner belang, en de bescheiden aangaande de grenzen van een paar akkers van particulieren hebben dezelfde aanspraak op zijne zorgen, als die waarbij de regten van souvereine magten worden afgebakend; immers bestaan de hem toevertrouwde archieven voor het algemeen, en de Regering belast hem met de volbrenging van haren pligt, om dien eigendom voor een ieder, zonder onderscheid, en in zijn geheel te bewaren. Wat heden geen waarde schijnt te bezitten, verkrijgt die niet zelden in lateren tijd, en bescheiden, die sedert een paar eeuwen en langer beschouwd werden, als 4 bij uitsluiting tot het domein der politieke geschiedenis te behooren, of die als geen waarde hebbende, werden verwaarloosd, moesten in den allerlaatsten tijd en tot op dezen zelfden oogenblik uit hunne vergetene schuilplaatsen aan den dag worden gebragt, om door de administratieve of regterlgke magt ten grondslag van hare beschikkingen of uitspraken gelegd te worden. De stukken van een archief bleven. my alzoo, wat zij oorspronkelijk waren en door den naam van hunne verblijfplaats wordt aangeduid, namehjk stukken van den Staat, tegeüjk met dien staat en door de handelingen van het bestuur hun aanwezen verkrijgende, eö — voor zoo verre het door de verwaarloozing van latere en ook nog van onze dagen niet geheel ondoenlijk was geworden — heb ik het als eene der hoofdvereischten van de wetenschappelijke rangschikking en inventarisatie beschouwd, om iedere afdeeling, voor zooveel dit, zonder iu het minutieuse te vallen, geschieden konde, weder de inrigting te geven, die zij heeft moeten hebben vóór dat hare orde door de eene of andere noodlottige oorzaak verstoord werd. Met de dooreengeworpen diplomata en charters was dit niet mogelijk, zonder de behoeften van onzen tijd daaraan op te offeren, maar ten aanzien der boekdeelen en grootere stukken zal de korte inhoud, vooraan in eiken inventaris geplaatst, met eenen oogopslag kennelük maken, in hoe verre het mij gelukt zij in die stukken de oorspronkelijke orde terug te brengen, die eenmaal de praktische was, en wel door geene andere met voordeel kan worden vervangen. Het verkrijgen van deze orde in den catalogus, met welke die der stukken-zelven in de lokalen overeenkomt, heeft, ik mag het niet verbergen, eenige inspanning gekost. Ten einde tot eene gepaste opvolging der rubrieken te komen, moest het onderzoek voorafgaan, wat in de daaronder geclassificeerde stukken behandeld werd en welke onderlinge betrekking deze hadden, of liever, wat de onderlinge betrekking was der collegiën of instellingen, aan wier handelingen die stukken hun aanwezen te danken hebben. Ik heb mij daarom beijverd, om met de attributen en werkzaamheden der vele administratiën van onderscheiden naam, uit hare nagelatene aanteekeningen, bekend te worden en daarnaar de plaats bepaald welke deze in het geheel innemen. Bij de eindehjke vaststelling daarvan was ik overtuigd, dat 5 mijn werk voor verbeteringen vatbaar zoude wezen, en dit wantrouwen op eigenkrachten heeft mij genoopt er naar te streven, dat aan de stukken later eene juistere plaats kan worden aangewezen en hunne schikking des noods geheel veranderd, zonder hen daardoor aan de geringste verwarring bloot te stellen, iets dat in uitgebreide verzamelingen van dezen aard niet te zeer gevreesd kan worden. Mogt nu de zienswijze van dezen of genen, die ooit eenen dergelijken arbeid verrigt, en die alzoo het voordeel der ondervinding heeft, in dat opzigt van de mijne verschillen, dan zal zulk een bevoegd beoordeelaar gewis ook zoo veel welwillendheid bezitten, om de verzekering aan te nemen, dat het mijner zijds niet ontbroken heeft aan welgemeende pogingen om orde te doen ontstaan waar zij geheel en al verloren ging. Het was dit ordenen, waaraan ik tot heden mijne voornaamste zorgen toewijdde, omdat het door den toestand der mn toevertrouwde archieven gebiedend werd voorgeschreven, zonder dat ik daarom het publiek maken van oude bescheiden achterwege liet. Deze laatste werkzaamheid, hoe veel tijds zij ook kosten moge, als men zich aan de wetenschap niet vergrijpen durft, is echter vrij wat aangenamer dan. het langwijlig bijeenzoeken, regelen en aanteekenen van de duizenderlei stukken welke de archieven bevatten, en — heeft zh' mü nu en dan van de inventarisatie afgetrokken — slechts eenmaal heb ik mü veroorloofd een handschrift van grooten omvang te bewerken en uit te geven. Sedert dien tijd vooral heb ik mij met het langzaam voortgaande en weinig gerucht makende zamenstellen der uitgebreide inventarissen bezig gehouden. Geen grooter beletsel toch bestaat er voor een vruchtbaar gebruik der verzamelingen dan het gemis van die onontbeerlijke wegwijzers en het 'wordt, zoo als de beroemde hanoversche rüks-archivarius pertz, thans oppeibibliothecaris der koninklijke boekerij te Berlijn, zich uitdrukt, noch met den f uimsten toegang tot de collectiën, noch met de grootste dienstvaardigheid der ambtenaren vergoed. Ten aanzien dier inventarisatie moet ik Uw Ed. Gr. Achtb. het een en ander mededeelen. Ik zal echter hier geene uitvoerige beschrijving inlasschen van dien arbeid, zoo als die uit vroegere berigten aan Uw Ed. Gr. Achtb. genoegzaam bekend — voor deskundigen niet nieuw — en voor anderen zonder nut is. Die arbeid, om het in korte woorden zamen te vatten, bestond en 6 bestaat voor een gedeelte nog in het schiften, bijeenbrengen en regelen van het aanwezige, ten einde daarna zonder oponthoud met de inventarisatie kan worden voortgegaan, met welke ik gaarne de wetenschappelijke bewerking pare. Onder deze laatste versta ik hier niets meer dan de naauwkeurige inventarisatie zelve en het daarmede verbonden aanteekenen van hetgeen dê stukken belangrijks hebben voor geschiedenis, taal, regt, diplomatiek en eenige verwante vakken, als geslacht- en wapen-, zegel- en tijdrekenkunde, topographie, enz. Van tyd tot tijd moet ik mij echter te binnen' brengen, dat ik de archieven ten algemeene nutte toegankelijk en bruikbaar behoor te maken en de wetenschappelijke aanteekeningen, welke bij de uitgave hare diensten zouden bewijzen, blijven dan wel eens achterwege, ofschoon het mij altijd toescheen, dat bij de eerste lezing van eeji stuk door den prikkel der nieuwheid veel in het oog valt, dat later niet wordt opgemerkt. Het daar even genoemde schiften, verzamelen en regelen, als voorbereidende arbeid —■ en bij het archief der provincie als voltooid te beschouwen, hoewel het even als alle andere werkzaamheden, voortdurend in bijzonderheden kan worden vervolgd, wordt in de uitgestrekte archieven der kapittelen door de mü toegevoegde medearbeiders verrigt. Deze belasten zich met het dateren en het chronologisch of in zaakorde rangschikken der ontelbare losse papieren van allerlei aard, het overschrijven en ordenen mijner aanteekeningen voor de inventarissen, het collationneren, superscriberen, en in orde houden van boekdeelen, portefeuilles, enz. in de lokalen; verder met het afschrijven van diplomata, en een aantal onvermijdelijke werkzaamheden meer, die alle met oordeel, belangstelling en naauwgezetheid volbragt moeten worden, zooals b.v. het weder bijeenvoegen van eene menigte stukken, tijdens of sedert de suppressie dier instellingen in 1811, dooreen gevallen — of van het eene kapittel in het andere geraakt; menig boekdeel toch moet op die wijze uit overal verspreide bladeren op nieuw worden zamengesteld en telkens komt iets voor, dat tusschen het reeds geinventariseerde moet worden ingevoegd, waardoor dan ook telkens (hetgeen vooral bü den aanvang van het werk plaats had) veranderingen op de inventarissen en in de lokalen noodzakelijk worden gemaakt. Onder dit alles moet worden zorggedragen dat nien de reeds verkregene orde, door het invoegen, niet verbreke. 7 De menigvuldige aanvragen om inlichtingen of om afschriften en extracten, die van wege de administratie en bijzondere personen gedaan worden, niet zelden tengevolge van geschillen of twistgedingen over oude regten en prestatiën, waarvan de debiteuren zich vrij zoeken te maken, kan ik met stilzwijgen voorbijgaan. Zij behooren tot de tijdroovende en daarom minder aangename maar noodzakelijke bezigheden. De voortgaande inventarisatie en de bekendheid met de stukken, die men in den loop van eenige jaren verkrijgt, werken echter zamen om de administratieve nasporingen te verligten, welke dan ook dikwerf door de mij toegevoegde ambtenaren zonder mijne hulp verrigt worden. Bij den aanvang van het werk, ik ontveins het niet, kwam het mij wel eens voor,/-dat het mijne krachten te boven zoude gaan om de onbeschrijfelijke verwarring te doen ophouden, waarin de stukken door menigvuldig verhuizen en verplaatsen geraakt waren. Ik heb echter ondervonden dat de zwarigheden te hoog kunnen geschat worden, en dat alle, die zich opdoen, voor eene bedaarde en op vaste grondslagen voortgezette werkzaamheid terugweken, terwijl de orde, welke zich langzamerhand ontwikkelde eene groote aanmoediging gaf, zelfs bü de overtuiging dat zij uit den aard der zaak altijd iets te wenschen zal overlaten. Ten aanzien der welligt minder belangrijke vraag, tot welk tijdstip de aanwezige stukken in de voor het publiek bestemde catalogussen behoorden opgenomen te worden, is het mij verkiesseüjkst voorgekomen, om het archief der provincie met het begin van het fransche bestuur in Januarij 1811 als een afgesloten geheel te beschouwen, te meer omdat dit tijdstip zamenvalt met de opheffing der vijf kapittelen, die zich door alle veranderingen in den regeringsvorm hadden staande gehouden, maar de vernietiging van ons volksbestaan slechts weinige maanden overleefden. Het tijdstip toch, tot hetwelk de inventarisatie moest worden voorgezet, behoorde zoo kort mogelijk onzen tijd te naderen; het jaar 1795kwam wel in aanmerking, maar de souvereiniteit van het Gewest bleef ook nog later in meerdere of mindere mate aanwezig, en de invloed der afgeschafte regeringswijze op de toen ingevoerde en later meermalen veranderde, is onmiskenbaar. Eerst met de komst van koning lodewijk. verdwenen de laatste overblijfselen van het 8 telkens verminderde provinciale oppergezag, en ik zoude ook de bescheiden uit den tijd dier regering hier niet hebben bijgevoegd, ware het niet dat onze spoedig daarop gevolgde inlijving in het fransche keizerrnk zich als het geschikste tijdstip opdrong, om de catalogussen te sluiten. De stukken der laatste vijftig of zestig jaren kunnen wel niet algemeen toegankelijk worden gesteld, maar het Bestuur kan ligtelh'k, bh' voorkomende aanvragen, de noodige middelen tot het behoud dier jongste archieven beramen. De inventarissen, welke ik de eer heb hiernevens aan Uw Ed. Gr. Achtb. over te leggen zh'n de navolgende: L Inventaris van de boekdeelen en de in portefeuilles of omslagen te zamen gebragte stukken, berustende in het archief der provincie. II. Dergelijke inventaris van het voormalig kapittel ten Dom. III. Van het kapittel van Oudmunster. IV. Van het kapittel van S. Jan. V. Van het kapittel van S. Pieter. VI. Van het kapittel S. Marie. Allen te Utrecht. VII. Van het kapittel van S. Jan te Wnk biï Duurstede. VIII. Inventaris van Diplomata en charters berustende in het archief der provincie. IX. Dergelijke inventaris van het kapittel van S. Pieter alhier. Uw Ed. Gr. Achtb. zullen mij vergunnen deze stukken, of liever de verzamelingen zelve en mijne werkzaamheden, voor zoo verre dit tot opheldering der inventarissen dienstig kan wezen, wat breeder te bespreken. I. archief der provincie. Dit Archief, een ware chaos toen ik het onder de leiding van wijlen den archivarius Mr. G. Dedel binnentrad, om den bekwamen man in de regeling ten dienste te staan, is sedert dien tijd door de onverpoosde zorg van Uw Ed. Gr. Achtb. niet alleen in omvang, maar ook in belangrijkheid bijna verdubbeld. En waarlük die zorg mogt niet ophouden, want als ooit eenig archief aan allerlei soort van vernieling bloot stond, dan is het dat van onze provincie geweest; het deelde ruimschoots in alles wat verzamelingen van staatsstukken pleegt te be- 9 schadigen, en dat zich van tijd tot tijd, bijna overal met eene betreurenswaardige regelmatigheid schijnt te herhalen. Niet zoo zeer moet ik de aandacht uwer Vergadering vestigen op het geen onze stad en provincie reeds in de twee of drie eerste eeuwen na de oprigting van het bisdom wedervoer, toen woeste horden uit het noorden hunne'oorlogzuchtige geaardheid ook hier den teugel vierden en waardoor een aantal der oudste en merkwaardigste stukken vernietigd werden of verloren raakten ; deze ramp hadden zij met al. de archieven van ons land gemeen; maar ook na dat de invallen dier geduchte vreemdelingen ophielden, gebeurde veel dat voor de staatsstukken van het Sticht verderfelijk werkte. De vreesselijke branden, die in 12e en 13e eeuwen onze stad teisterden, zullen waarschijnlijk groote verliezen ten gevolge hebben gehad. Dit echter is onbekend. Schadelijker was de gewoonte der utrechtsche kerkvoogden, om uit staatkunde, of omdat zh' bij hun dikwerf veranderend verblijf geen geschikter plaats hadden, hunne stukken aan de stedelüke regeringen in bewaring te geven, of ze op hunne sloten en kasteelen neder te leggen. Het waren de steden Utrecht, Zwolle, Deventer en Kampen, de sloten Ter Horst bij Rhenen, Duurstede bij Wük en Vollenhove in Overijssel, met de kapittelkerken te Utrecht, waar 's bisschops archieven werden bewaard. Het is mjj niet mogelijk te bepalen of men by het hoofdbestuur in deze handelwijze naar vaste beginselen te werk ging; het blükt alleen dat Utrecht, Deventer, Duurstede en Vollenhove de bevoorregte plaatsen waren, en zeker is het dat de stukken daardoor verspreid geraakten en in de lotgevallen hunner bewaarplaatsen deelden. Zoo verzekert men b. v. dat al de bisschoppelijke rekeningen op het slot te Duurstede verbrand zouden zijn; een verlies, te gevoeliger, omdat men uit de grafelijke en hertogelijke rekeningen van het naburige Gelderland en Holland de onschatbare waarde van die stukken berekenen kan. De aard van het opperbestuur zelve was almede niet zeer geschikt om de archieven ongeschonden en buiten verwarring te houden. Immers ontstond bh' het overlijden van den bisschop telkens eene langere of kortere tusschenregering der geestelijkheid. Regelmaat of vastheid in den gang der zaken, die in Gelderland en Holland aan de erfelijke regering eigen was, konde te Utrecht schaarsch of in het geheel niet verkregen LO worden. Waren de kapittelen het omtrent eenen opvolger eens geraakt en was deze benoemd, dan was hij niet zelden een vreemdeling, die menigmaal een groot gedeelte van den tijd zijner regering buiten de hoofdplaats van zijn bewind, op zijne onderscheidene sloten, aan de spits van het leger of buiten 's lands doorbragt, waardoor de zaken van het Sticht, maar vooral de archieven schade leden. Nog erger werd dit, wanneer de eene mededinger den anderen, gewapenderhand, van den begeerden zetel zocht te verdringen,. of wanneer de geestelijkheid, de edelen en steden des lands den bisschop gehoorzaamheid weigerden, zoodat hij in zijne hoofdstad zelfs geen veilig verblijf vond. - Toen de zaken van het kerkelijk gezag, door de onophoudelijke inwendige twisten, eindelijk zoo verre waren verloopen, dat de rustige ingezetenen het voor een geluk moesten rekenen, dat het wereldlijk gedeelte van 's bisschops bestuur in de krachtige handen van keizer karel v overging, konde echter deze splitsing van de eeuwenoude bisschoppelijke heerschappij voor de archieven niet dan nadeelig werken. Men zegt dat te dier gelegenheid eenige kisten met papieren van hier naar Madrid of wel naar Brussel, als de zetel van de algemeene landvoogdij der Nederlanden gevoerd werden ; zij zouden echter slechts tot Anwerpen gekomen en aldaar in een oud klooster geborgen zijn, waar zij nog lang daarna aanwezig waren. Een ander gerucht, blijkbaar met het eerste verwant, beschuldigt de terugtrekkende Franschen in 1673 van eenen dergelijken roof, maar noch het een noch het ander heb ik tot hiertoe bevestigd gevonden en de beroemde belgische geleerde willems, vroeger archivarius der stad Antwerpen, heeft mij verzekerd dat aldaar geen spoor van die stukken te ontdekken was. Het zal aan den tijd of aan eenige gelukkige omstandigheid moeten worden overgelaten, om desaangaande voldoende berigten aan te brengen, maar het bewind des magtigen keizers schijnt er voor gezorgd te hebben, dat veel voorname bescheiden behoorlijk en in autentieken vorm werden overgeschreven, misschien wel ten dienste van de Rekenkamer of van het provinciale Hof, aan hetwelk niet alleen de beslissing van twistgedingen was opgedragen, maar dat met de algemeeneen gewestelijke landvoogdij tevens het administratieve gezag in handen had. 11 Weinige jaren later drong de hervorming tot onze gewesten door en de daarmede verbonden beroeringen hebben gewis het hare toegebracht om de staatsstukken te verderven. Immers leert de ondervinding, ook van den allerlaatsten tijd, hoe noodlottig de staatsomkeeringen voor de veiligheid van archieven zijn. Zeker is het, dat zij, gedurende het schrikbewind van alva, de Leycestersche twisten en de opschuddingen, die met het jaar 1618 eindigden, niet ongeschonden bleven. Zelfs verhaalt de geschiedkundige arnold van buchell, dat de stedelijke regering van Utrecht, omstreeks den middag van den 8. Pebruarij 1587, in het archief der Staten eene inbraak deed en er uit medenam wat haar aanstond. En dit alles baart geene verwondering, als men in Jiet oog houdt, hoe menigmaal regeringsleden in die dagen voor een bestuur partij trokken, welks bestaan reeds in het oog van een volgend bewind, tot eene misdaad gerekend werd. Sedert het jaar 1618 schijnt het archief dezer, provincie, gedurende eene halve eeuw, van groote vernielingen bevrijd te zijn geblh'ven. De secretaris der Staten in dat lange tijdsverloop, anthony van hilten, op aanbeveling van prins maurits, bij de verandering der regering in 1618, in plaats van gillis van ledenberg aangesteld, was, naar het schijnt, een man van orde, iets dat van zijnen voorganger en zijnen opvolger niet gezegd mag worden. Desniettegenstaande blijkt het uit de door Uw Ed. Gr. Achtb. aangekochte collectie, door den heer booth verzameld, dat deze toen, uit hoofde zijner ambtsbetrekkingen, den toegang tot het gewestelijk archief gehad — en daarvan niet altijd met de vereischte bescheidenheid gebruik heeft gemaakt. Of de werkzaamheden van den hoogleeraar matthaeus in het laatst der zeventiende- en van" den bekwamen uitgever van Utrechts plakkaatboek, in de eerste helft der achttiende eeuw, eenige schade aan het archief hebben berokkend, is niet met zekerheid op te geven; ten aanzien van matthaeus is het echter waarschijnlijk. Uit enkele aanteekeningen meen ik te mogen gissen, dat onze geschiedschrijver jan wagenaar, wien wij het eerste deel van den Tegenwoordig en Staat van Utrecht verschuldigd zijn, van zijnen bekwamen tijdgenoot, den secretaris der Staten van Utrecht gijsbert franco de milan visconti, de inlichtingen heeft verkregen, waardoor zijn werk nog altijd zoo bruikbaar 12 blijft, en dit schijnt geen verlies van stukken na zich gesleept te hebben, 'even min als de uitgave van het voortreffelijke en moeijelük te bewerken tweede deel van dien Staat, dat aan den hoogleeraar m. tydeman te danken is. De werken der overijsselsche schrijvers, dumbab en kaceb, hebben mede zoo ver ik weet, geen stukken gekost. De werkzaamheden van Mr. caspar- burman hebben zich veelal tot het archief der stad Utrecht bepaald, en 'smans betrekking als lid der stedelijke regering, zoo wel als zijn voorstaan der stedelyke souvereiniteit, zullen genoegzaam belet hebben, dat het archief der provincie door zijnen onvermoeiden ijver eenig nadeel werd toegebragt. Evenmin had dit plaats door de onderzoekingen van den procureur-generaal blondeel en den hoogleeraar kluit. Anders is dit gesteld ten aanzien van den hoogleeraar bondam, in wiens boedel eene overgroote menigte van stukken werden gevonden, blijkbaar uit de utrechtsche archieven geligt. De revolutie van 1795 was vooral nadeelig voor de archieven van vroegere kerkelijke instellingen, wier bezittingen namens den Staat door rentmeesters beheerd werden, welke dan met de bewaring der oude papieren waren belast. Er kwamen wel geene aanvragen om perkament öf papier van eene opgegevene maat, ten behoeve der nationale tuighuizen, zoo als men dit in Frankrijk had gezien, maai' hier ging naar evenredigheid weinig minder verloren door de afzetting van ambtenaren, die de heerschende politieke gevoelens niet waren toegedaan en door den verkoop van een aantal goederen, tot stijving van 's lands kas, waardoor de nieuw benoemden in de bewaring dier onleesbare documenten minder belang stelden. Wat de provinciale stukken aangaat, welke in de statenkamer — toen het landschapshuis — bewaard werden; deze schijnen in die tijden behouden gebleven te zijn, en de benoeming van Mr. p. van Musschenbroek tot archivarius van het departement, in 1803, voornamelijk ten gevolge der bemoeijingen van den archivarius der Bataafsche Republiek, Mr. hendrik van wijn, zoude regt geven, om te verwachten, dat de staatsstukken, eindelijk onder geregeld toezigt gekomen, voortaan tegen verdere vernieling beveiligd zouden zijn geweest. Maar het tegendeel gebeurde en de verliezen, door het gewestelijk archief in het begin dezer eeuw geleden, zijn onder de 18 zwaarste van alle te tellen. De geringe ondersteuning waarin de benoemde departementale archivarius zich verheugen mogt, zoodat hem zelfs geen kamer werd ingeruimd om in het landschapshuis te arbeiden, schijnt aanleiding gegeven te hebben dat een overgroot getal diplomata, charters en registers naar züne woning werd overgebragt, waar zij verbleven tot na zijnen dood, om met zijne fraaije boek- en handschriftenverzameling, in 1826 openbaar te Leiden geveild — en meestal in vreemde handen overgebragt te worden; het grootste gedeelte onzer gewestelijke archieven, die zich thans in Engeland bevinden en waarover hierna gesproken zal worden, is toen buiten het vaderland gevoerd, en het heeft mü wel eens doen wenschen dat iederen ambtenaar bij archieven en bibliotheken verboden werd verzamelingen van handschriften, naamteekeningen of zeldzaamheden aan te leggen of daarin handel te drijven, een verbod dat in onze dagen gewis niet overbodig zoude zijn. Ter gedeeltelijke verontschuldiging van den genoemden archivarius ben ik echter verpligt hierbij te voegen, dat eene aanzienlijke verzameling door hem, vóór zijne benoeming, was aangekocht uit den boedel van den hoogleeraar bondam, wiens handelwijze den archivarius welligt verleid heeft om zijne reeds verkregene collectie later op eene dergeiyke wijze uit te breiden. Een klein gedeelte moet evenwel op last van Uw Ed. Gr. Achtb. vergadering ten behoeve van het gewestelijk archief weder zün ingekocht; het heeft mij echter niet mogen gelukken te ontdekken waarin dat bestaan heeft. Dit verlies, hoe aanzienlijk ook, was geenszins het eenige dat het archief moest ondergaan. Onze provinciale bescheiden waren nog bestemd om de ongehoorde schatten van kunst en wetenschap te vermeerderen, door den keizer der Pranschen uit alle door hem overheerde landen van Europa naar Parijs gebragt; zij moesten aldaar eene plaats gaan innemen naast die van Italië en Spanje en het hunne aanbrengen om de hoofdstad van het keizerrijk tot eene wereldstad te verheffen. Bij keizerlijk decreet werd in Maart 1812 de uitvoering bevolen van een plan, even grootsch en weldadig voor het uiterlijk, als het inwendig van eene bekrompene zienswijze getuigde en van scheeve begrippen aangaande den waren aard der archieven. Aan den oever der Seine, bij het veld, Champ de Mars genoemd, zou een nieuw op te rigten, kolossaal en veilig gebouw de 14 archieven van het rijk en de kostbaarste stukken uit vroegere eeuwen bevatten, welke van kerkehjke en wereldlijke besturen afkomstig, in 's keizers gebied te vinden waren. Reeds vroeger was daartoe de grond gelegd. In Mei 1811 berigtte de prefekt van het departement der Zuiderzee aan den onderprefekt van het arrondissement Utrecht, dat de keizer bevolen had eenen ambtenaar van 's Rijks archieven naar Holland te zenden „pour préparer le triage des papiers, qui paraitraient mériter, parleur importance et 1'intérêt qu'ils présentent, d'être transportés a Paris, et de ceux' qu'il est utile de laisser dans le pays pour le service de 1'administration locale". Zekere heer de St. aubin, die met dit werk belast was, werd een jaar later opgevolgd door den heer toüklet, en werkelijk is een aanzienlijk gedeelte naar den prefekt van het departement te Amsterdam opgezonden. Het heeft mij niet mogen gebeuren de opgaven te vinden van de stukken welken dat lot getroffen heeft en van hetgeen na de omwenteling van 1813 vroeger en later is teruggekomen, maar uit het bedrag van de kosten dier opzending, die, zoo als ik op een los blad aangeteekend vond, fr. 409,50 beliepen, schijnt het dat hun getal niet zeer klein was. Bij gebrek van juiste berigten is het ook niet mogelijk geweest om na te gaan wat die fransche ambtenaren in het archief der provincie hebben verrigt, doch het blijkt ten duidelijkste uit eenige overgebleven sporen van hunne dusgenaamde inventarisatie, dat deze werd aangevangen op eene wüze, welke zonneklaar aantoont dat die beambten, onbekend met het land en met de taal van het grootste gedeelte der stukken die zij moesten schiften en beoordeelen, zelfs het geringste denkbeeld niet konden maken van het hun toevertrouwde werk, immers bepaalde dit zich tot het geven van een volgnommer aan alles, van welken aard ook, dat zij in de verzamelingen aantroffen. Toen deze bezigheid nog te lang aanhield, maakte men verzegelde paketten, waarop het nommer werd geplaatst en daarmede schijnt men zich vergenoegd te hebben; men had toch het onuitvoerlyke voornemen opgevat om de inventarisatie te Parijs behoorlük te voltooijen. De maatregel zelve vond echter eenen grooten tegenstand. Wat onze landgenooten toen welligt niet durfden onderstaan, deden de departementale besturen van het eigenlijke Frankrijk. Zij gaven te kennen, dat die wijd uitgestrekte centralisatie niet 15 alleen de belangen van gewest of plaats zouden benadeelen, maar dat de ingezetenen zich ongaarne zouden beroofd zien van datgene, waarop zij eene natuürlHke betrekking hadden. Het in schijn zoo grootsche plan, dat in den grond niet veel meer zoude geweest zijn dan een volstrekt onbruikbaar maken onzer staatspapieren en dat zelfs door de groote talenten van den archivarius des keizerrijks daunou geen vruchten kon dragen, bleef door die vertoogen en door de niet lang daarna gevolgde ontbinding van het magtige rijk onuitgevoerd. Die ontbinding evenwel had geen plaats, zonder dat het archief van ons gewest alweder aanzienlijke verliezen onderging. Als mijne berigten juist zijn, moesten de lokalen van de voormalige statenkamer of het landschapshuis, waarin de archieven bewaard werden, in de laatste maanden van het fransch bestuur ten behoeve der douane worden ingeruimd. De voorzitter van die instelling meende huisvesting te mogen vorderen in het gebouw-zelve waarin hij met zhne medeleden zitting hield. Dien ten gevolge moesten de archieven hunne plaats verlaten; zij werden gedeeltelijk naar het lokaal van de regtbank van eersten aanleg overgebragt en gedeeltelijk, omdat de ruimte daar niet toereikende was, op de hoogst ongeschikte en bouwvallige zolders eener drukkerij geworpen. Daar bleven ziï, ten prooi van weder en ongedierte liggen, totdat men het gewestelijk bestuur later wist te overreden, dat die oude en meestal onleesbare en half vergane perkamenten en papieren geene waarde meer hadden, en de plaats niet verdienden, die zij besloegen, weshalve de gedeeltelijke opruiming als eene zeer wenschelijke zaak werd voorgedragen. De boekhandelaar, met het ordenen en uitzoeken der nog bruikbare stukken belast, verzond naar men zegt, een paar scheepsladingen naar de papiermolens, behield of kocht eenen tamelijken voorraad als scheurpapier, ten eigen behoeve en de rest werd in het gewezen paleis van koning lodewijk, nadat het voor de provinciale bureaux was ingerigt, eene plaats gegund. In de laatste jaren was het archief gelukkiger. Bij de verhuizing naar het tegenwoordig gouvernementsgebouw, omstreeks 1834, werd wel ter loops van eene nieuwe opruiming gewaagd, maar dat gevaar is door de tusschenkomst van Uwe vergadering afgewend zonder eenige schade aan te rigten. Sedert dien tijd is het lot der archieven geheel omgekeerd en het is mij een 16 aangename pligt, dat ik aan het einde van deze voorzeker niet gunstige schets, moet aanteekenen, dat Uw Ed. Gr. Achtb. noch kosten noch moeite hebben wil ontzien, om de vroeger geledene verliezen te herstellen, waardoor een aanzienlijk deel der als verloren beschouwde stukken (waarover hierachter nog een enkel woord volgen zal) terug werd verkregen. Sommige verliezen mogen onherstelbaar wezen: vele zünechterdragelük gemaakt. Thans overgaande tot de beschouwing van de voornaamste stukken welke in het archief der provincie gevonden worden, doe ik dit in het vertrouwen, dat Uw Ed. Gr. Achtb. uit de inventarissen wel zullen willen aanvullen, wat in dit overzigt kortheidshalve moest worden weggelaten; ook heb ik gemeend alleen die stukken te moeten vermelden, waaromtrent het noodig scheen iets naders aan te merken, of wier titel, bij de inzage van den inventaris, niet aanstonds en voldoende te kennen geeft wat zij inhouden. De eerste hoofdafdeeling van den inventaris der boekdeelen wordt ingenomen door de stukken behoorende tot het bestuur van onze voormalige republiek. De afschriften van deresolutiën der Staten-generaal zijn vrij volledig bewaard gebleven; zij beginnen met het einde der 16e eeuw, toen die Vergadering een meer regelmatig bestaan had aangenomen, en loopen door tot aan de slooping van het oude gemeenebest in 1795. Tot het jaar 1685 werden zij schriftelük aan de provinciën medegedeeld; sedert dat jaar vindt men ze gedrukt. De bescheiden, bij die resolutiën. behoorende, die in 's rijks archief bewaard worden, zün er zelden bij afgeschreven, maar zij worden daarentegen dikwijls bij de later te vermelden lappen van resolutiën onzer provinciale Staten aangetroffen. De daarop volgende notulen der Bataafsche Republiek, die zich in veel boekerijen bevinden en in het archief niet meer volledig aanwezig zijn, behoeven geene opzettelijke vermelding, evenmin als de handelingen of notulen van de besturen, sedert 1795 tot het einde dier eeuw in 'sHage gevestigd, welke hier bijna geheel verloren gingen, doch wier gemis minder gevoeld wordt door de exemplaren van het archief der stad Utrecht en van de bibliotheek onzer hoogeschool. De afschriften der secrete resolutiën of notulen van de 17 Staten-generaal loopen van het jaar 1670 tot 1676 en zijn niet geheel volledig. Meestal betreffen zij de buitenlandsche aangelegenheden, en zij hangen naauw zamen met de afschriften der secrete nouvellen, d. i. brieven of berigten van onze gevolmagtigden bij onderscheidene mogendheden. De kleine verzameling afschriften der rapporten van buitengewone ambassades behoort bijna geheel tot de eerste helft der 17e eeuw, na welken tijd de kopijen dier dikwüls zeer uitgebreide verbalen, naar het schijnt, niet meer overgezonden werden. De resolutiën der Staten-generaal, betreffende de West-Indische Compagnie, zijn onna volledig van 1638 tot 1684 in afzonderlijke registers bijeen gebragt en vormen daardoor eene zekere geschiedenis dier instelling gedurende dat tijds verloop. Onder de overige stukken en afschriften, welke opmerkzaamheid verdienen, behoóren de jaarlijksche petitiën van den Raad van State met de daarbij behoorende staten van oorlog; verder de verzamelingen van documenten betreffende de opdragt dezer landen aan den hertog van anjou, de. handelingen over het twaalfjarig bestand, den vrede van Munster, dien van Nijmegen enz. De archieven van het bestuur des bisdoms, in de tweede hoofdafdeeling van den inventaris voorkomende, zijn hoogst onvolledig. De oorzaken van het verlies dezer bescheiden werden hierboven reeds met een enkel woord aangeteekend. Voornamelijk zijn het deze stukken welke in den loop der eeuwen wüd en zijd verspreid zijn geraakt. Zoo vindt men oorspronkelijke registers of stukken uit den bisschoppelijken tijd in het archief der Oud R. K. geestelijkheid, in het archief der stad Utrecht, in de boekerij onzer hoogeschool en vooral in de verzameling van Sir thomas phillips op Middlehill in Worcestershire in Engeland. Dat zn' ook in de archieven der voormalige vijf kapittelen gevonden Worden, is om de vroegere betrekking van die instellingen tot het hoofd van het bewind, niet te verwonderen. Het oudste nog aanwezige register der bisschoppelijke regering, een enkel leenregister uitgezonderd, is een Judiciale Transisalaniae van de jaren 1379 tot 1393. Het is gevuld met korte aanteekeningen van hetgeen op de burgerlijke teregtzittingen plaats had, welke door den bisschop te Zwolle, Deventer, 2 18 Vollenhove en elders, ten behoeve zhner onderdanen in het Oversticht, werden gehodden. Zijn opvolger fredeeik van blankenheim, die van 1393 tot 1423 het bewind voerde, heeft in het Diversorium, dat van hem onder anderen is overgebleven, veel oudere stukken, vooral de geschillen met Groningen en Koevorden betreffende, bijeengebragt en dit boekdeel is merkwaardig om de korte aanteekeningen, hier en daar op den rand der bladzijden gemaakt en die welligt van 's bisschops eigene hand zijn. Zij geven niet onduidelijk den ernstigen toeleg te kennen, die zijne geheele regering bij uitnemendheid kenmerkte, om de regten van zün Sticht met kracht te handhaven. De overige judicialia zijn van denzelfden aard als het reeds beschrevene. De naam diversoria duidt aan dat allerlei stukken in de met dezen titel bestempelde registers werden opgenomen en libri officiatorum, recessuum et computationum hebben, zooals reeds uit den naam blijkt, op de aanstelling en de werkzaamheden der ambtenaren en op hunne verantwoording betrekking. Formulierboeken wijzen mede door hun opschrift aan . dat zij de vormen bewaarden, voor de onderscheidene acten in gebruik. Merkwaardig in alle opzigten zijn de authentieke kopüboeken, ongetwijfeld op last van het bewind van keizer kabel V vervaardigd, nadat deze vorst het wereldlijk gezag over het bisdom verkregen had en van welke registers ik hiervoor reeds met een enkel woord melding maakte. Zij bevatten de afschriften van een aantal voorname diplomata, tot het Sticht behoorende, waarby men derhalve ook stukken vindt betreffende Overijssel,: Drenthe, Groningen en Vriesland. Mogt ik eene gissing aangaande den oorsprong dezer kopüboeken wagen, dan zal het keizerlijk bestuur omstreeks 1550, of welligt vroeger, ten aanzien van het bisdom, hetzelfde hebben gedaan, wat het in 1551 met betrekking tot de charters op het slot ter Goude liet verrigten, en waarvan van miekis in het voorbèrigt van zijnCharterboek, bl. 5 van het eerste deel, melding maakt. Te bejammeren is het, dat de baldadigheid of de hebzucht, door het fraaije perkament aangelokt, zich niet ontzien heeft om eenige bladen uit die registers te snüden, waardoor sommige stukken verminkt zyn en anderen verloren gingen. De resolutiën der Staten van Utrecht, in de derde hoofdafdeeling van den inventaris voorkomende, zün mede niet 19 alle behouden gebleven. De eerste die aanwezig zijn, dagteekenen van het jaar 1536, en van dat jaar tot op het jaar 1618 wordt nog veel vermist. 1 Met den naam lappen der resolutiën worden de aanteekeningen of notulen van den secretaris der Staten aangeduid, ter vergadering gemaakt, en zij zijn sedert het jaar 1674 bewaard, toen men de gewoonte aannam de ontvangene brieven, adviezen, verzoekschriften, memoriën- enz. bij die kladaanteekeningen in te binden; door welke originelen deze boekdeelen eene groote waarde bezitten. Vroeger werden die bescheiden, bij de resolutiën behoorende, in afzonderlijke paketten bewaard, welke grootendeels verloren gingen, hetwelk des te meer te betreuren is, omdat de aanteekeningen van sommige secretarissen, vooral die van gilles van ledenberg, welke in 1618 gevangen genomen werd, zonder die daarbij behoorende stukken onverstaanbaar blijven. Een gedeelte is echter door Uw Ed. Gr. Achtb. uit de boekerij van den hoogleeraar heringa en uit de nalatenschap van den boekhandelaar altheer, waarvan hierachter zal worden gesproken, terug verkregen. Bij de lappen der secrete resolutiën, die zeer onvolledig zijn, vindt men de stukken, meestal het buitenland betreffende, in afschrift aanwezig. Met den enkelen naam resolutiën worden meer bepaald de in het net geschreven notulen bestempeld. Dikwijls werden de ontvangene stukken tusschen de daarop betrekking hebbende aanteekeningen in deze boekdeelen afgeschreven. Om welke reden dit gedaan werd is mij onbekend. Misschien waren de net-afschriften tot gebruik van de leden der vergadering bestemd en dan was het een kostbare, maar voorzeker lofwaardige maatregel, die het onnoodig maakte om de belangrijke oorspronkelyken telkens te raadplegen of uit het archief te ligten en waardoor hun bederf of verlies alzoo werd voorgekomen. De registers v"an beschrijvingen bevatten de punten, waarop de algemeene Staten der provincie, door hunne gedeputeerden, ter raadpleging werden zamengeroepén. Nu en dan vindt men later, ter zijde, aangeteekend, welke besluiten door de Staten daarop genomen waren en zü zijn bh de onvolledige aanteekeningen van 1580 tot 1618 van groot nut. Decompendieuse resolutiën, een afschrift in het net van de korte notulen, zijn almede ten gerieve van de leden gemaakt, om 20 des te spoediger de vroegere besluiten te kunnen doorloopen. Het ware te wenschen, dat men den daaraan te koste gelegden tijd besteed hadde tot het maken van beredeneerde registers of bladwijzers, zoo als dit thans op de notulen van Uw Ed. Gr. Achtb. geschiedt, en wier nut onbetwistbaar is, doch men had daarvan, naar het schijnt, toen geen denkbeeld. Eer men omstreeks 1674 begonnen had de ingekomene stukken bij de notulen te binden, werden de ontvangene brieven der onderscheidene autoriteiten afzonderlijk bewaard. Dit gebeurde ook met de afgezondene, die in minute aanwezig zijn. Dat deze omslagtige handelwijze wanorde tengevolge had, behoeft ter naauwernood gezegd te worden. Later werd hierin eene wenschelijke regelmatigheid ingevoerd, de ontvangene werden, zoo als gemeld is, bij de notulen bewaard en de minuten der afgezondene chronologisch ingebonden. De verzameling, onder den naam van act en, commissie n, instructie n enz. op den inventaris gebragt, bestaat in een aantal boekdeelen, met allerlei stukken, door de Staten van Utrecht of hunne gedeputeerden uitgevaardigd, en met zorgvuldigheid afgeschreven. Zij staan alzoo met de notulen of resolutiën, die zij volledig maken, in het naauwste verband. Hetgeen van de notulen en resolutiën der Staten gezegd werd, geldt ook van die der gedeputeerde Staten, welke sedert de oprigting van dit collegie aanwezig zijn, ofschoon de eerste jaren eenig verlies leden. De sententiën der gedeputeerde Staten betreffen meestal de geschillen tusschen de pachters van 's lands imposten of ongelden en de belastingschuldigen, terwijl de adviezen van regtsgeleerdendoor den souverein van het gewest in moeijelijke of zamengestelde zaken van allerlei aard werden gevraagd. De decreten van verkoopingen zijn de verbalen van den verkoop der vaste goederen, welke ten behoeve van 's lands schatkist werden aangeslagen. Wat zich bij nasporingen van allerlei aard telkens zeer onaangenaam gevoelen laat, is het gemis van registers of bladwijzers op een aantal der tot hiertoe besproken stukken. Op de resolutiën der Staten is dit, omstreeks het midden der vorige eeuw, eenigzins verholpen door eenen index, welke de jaren 1618 tot 1750 omvat, en de secretaris der staten, Mr. h. a. laan, heeft op het einde der vorige eeuw in dat 21 gebrek, ten aanzien van, de Staten en hunne Gedeputeerden, gedeeltelijk voorzien, door met eigen handen indices te maken op een aantal resolutie-boeken. Deze bladwijzers, een geschenk van het medelid Uwer vergadering, den heer Mr. h. a. laan, zhn niet in het net overgeschreven, maar zh' blijven juist daardoor een schoon monument van ijver en belangstelling in 's lands zaken, van eenen man, die bij zijne menigvuldige werkzaamheden, in het hoogst moeijelijk tijdsgewricht, dat de vernietiging van ons Gemeenebest vooraf ging, nog zoo veel uren wist uit te sparen, om een veel omvattend werk tot op zulk eene hoogte te voltooijen. Op de notulen der Representanten en der hun opgevolgde besturen van 1795 tot 1798 zijn mede bladwü'zers voorhanden. Niet altijd evenwel zijn deze volledig bijgehouden. Sedert de oprigting van het Departementaal bestuur in 1802 zün zij echter in betere orde en regt bruikbaar. Het is bekend dat ons gewest, gedurende de drie daar tusschen liggende jaren, ingedeeld was in de departementen van Texel, den Rijn, den Amstel en de Delf, zoodat er van die dagen geene aanteekeningen van eenig hoofdbestuur alhier worden gevonden. De stukken der kleinere regeringscollegiën, die thans op den inventaris volgen, leveren geen stof tot opmerkingen, evenmin als het welgeordend en naauwkeurig archief van het Landdrostambt onder de regering van koning lodewijk napoleon. Het archief der Geëligeerden uit de kapittelen, het eerste lid van de voormalige staten van Utrecht, is daarentegen in minder gunstigen toestand tot fins gekomen, en was voor een gedeelte in losse bladeren door geheel het provinciaal archief heen verstrooid. Het heeft mij, niettegenstaande alle aangewende moeite, niet mogen gelukken daaraan de oude volledigheid terug te geven. Het archief van het tweede lid, de Edelen en Ridderschap, heeft een niet veel beter lot getroffen. Vóór eenige jaren op de zolders van het door koning lodewijk gebouwde paleis komende, ontdekte ik, boven de gyzelkamers van het daarin gevestigde Hoog militair geregtshof, een grooten hoop boekdeelen en papieren, zonder eenige orde opeengestapeld en ten prooi van alles wat vernieling aanbrengt. Het was het archief der ridderschap. Met overleg van den heer griffier der staten werden de stukken in de lokalen van het provinciaal 22 archief overgebragt en ik mogt het genoegen hebben die belangrijke papieren gered te zien. Een twintigtal boekdeelen uitgezonderd, is alles wat de inventaris onder deze afdeeling bevat, van dien zolder afkomstig. Tevens kwam het archief daardoor weder in het bezit van eenige honderden rekeningen der goederen van voorname kloosters, sedert de hervorming meer bepaald onder het beheer der ridderschap geplaatst. De gevolgen der verwaarloozing waren evenwel in het oog loopende. Zoo vond ik van de Resolutiën uit de jaren 1631 tot 1648 slechts de banden terug en de resolutiën van 1765 tot 1794 lagen in losse bladeren over den zolder verspreid. Op een klein gedeelte na zijn deze langzamerhand volledig geworden; sommige bladeren echter zHn verloren gegaan, andere met vuil besmet en zeer geschonden. — Later heeft zich de gelegenheid aangeboden om voor het archief de Notulen of Acta der Edelen te verkrijgen, van het jaar 1795 tot 1814. De leden bleven in die woelige tijden hunne vergaderingen houden en van die notulen zijn in 1814 of daaromstreeks zoo veel exemplaren gedrukt als er toen leden der ridderschap waren. In de stukken van kerkelüken oorsprong heb ik, om een gemakkelijker overzigt van het aanwezige te verkrijgen, eene eenigzins willekeurige rangschikking moeten aannemen. De eerste plaats werd ingeruimd aan de stukken, op de kerkelijke zaken en goederen in het algemeen betrekking hebbende; de volgende plaatsen behoorden aan de onderscheidene kerkelijke instellingen, naar gelang van het aanzien dat zü hadden verkregen. Sommige, zoo als de kapittelen en de balye der duitsche orde, hadden, wat hun huishoudelijk beheer en hunne bezittingen aangaat, eene meerdere of mindere onafhankelijkheid weten te behouden;, die van andere geestelijke gestichten waren ter beschikking van het oppergezag gesteld, en hiertoe behooren de conventen van S. Catharina, S. Paulus, S. Laurens te Oost: broek, de Karthuizers, een aantal stichtingen ten platten lande, enz.; weder anderen behoorden aan het lid der Edelen en Ridderschap, zoo als de kloosters van S. Servaas, Wittevrouwenj Oudwh'k, het Vrouwenklooster en Mariëndaal; een aantal kleinere werden door de stedelijke besturen beheerd en de daartoe behoorende stukken zijn dan ook in het archief der provincie slechts in geringen getale voorhanden. Het zal Uw Ed. Gr. Achtb. uit den inventaris binken hoe 23 veel van dat alles verloren is gegaan en dat de rekeningen tot aan het jaar 1770 in massa zijn opgeruimd. Alleen van die kloosters, welke onder het bestuur der Ridderschap waren geplaatst, zijn oude rekeningen in het hier boven beschreven archief van dat staatslid gevonden; ook was hier en daar een ouder stuk van andere conventen verscholen en daardoor werd het almede behouden. De afdeeling Fin ancien is tamelijk uitgebreid. De titels der stukken wijzen genoegzaam hunnen inhoud aan. Een aantal van deze papieren tot aan het jaar 1770 werd vroeger als overtollig beschouwd en als scheurpapier verkocht; wat van vóór dien tijd nog aanwezig is, werd hier en daar in het archief gevonden. De stukken der Justitie en Politie hebben almedegroote verliezen geleden. De daaronder vermelde Memoriaalboeken 's hoofs van Utrecht zijn keurige afschriften, door zekeren van atteveld in de 17e eeuw gemaakt. De originelen van die registers zün in het archief van het provinciaal geregtshof bijna volledig bewaard gebleven. De afdeeling Leen en bestaat uit een groot getal hoogst belangrh'ke registers, sedert het midden der vijftiende eeuw zeer regelmatig bijgehouden en voor een gedeelte van uitmuntende bladwijzers voorzien. Zü zijn büna allen wel bewaard gebleven; een enkel register, waarin de leenen van het bisdom in het nedersticht geboekt zün, klimt tot de helft der 14e eeuw op. Deze registers zijn vooral voor genealogische onderzoekingen van onberekenbaar nut en niet minder is hunne waarde voor de topographie van ons land in die oude tijden. Onder den naam Stichtsche leenen worden die van het bisdom verstaan, de Gaasbeeksche zijn door bisschop eudolp van diepholt in 1"449 aan het Sticht gebragt, toen jacob van gaasbeek, heer van Abcoude en Wijk bü Duurstede zijne bezittingen aan den kerkvoogd moest afstaan; die van S. Paulus behoorden aan de vermaarde abdij van dien naam te Utrecht, vroeger op Hohorst of den Heiligen berg te Leusden bij Amersfoort gevestigd en de Montfoortsche werden provinciaal eigendom, nadat de staten 's lands van Utrecht, in 1648, het burggraafschap van Montfoort, met den aankleve van dien, van den met schulden overladen burggraaf hadden aangekocht. Tot de stukken van den Waterstaat zijn alle documenten 24 gebragt, betreffende de grensscheiding, de wegen en wateren, en de collegiën, welke met het opzigt der onderscheidene dijken, sluizen en waterwerken belast waren. Een aantal losse stukken zijn in portefeuilles verzameld en deze werden in alphabetische orde gerangschikt, om ze ten spoedigste voor het gebruik geschikt te maken. De afdeeling waarin de papieren, het krijgswezen betreffende, zijn opgenomen, is weder van minderen omvang; en heeft gewis aanzienlijke verliezen ondergaan. Daar evenwel de voornaamste zaken, 's lands verdediging betreffende bij den Raad van State werden behandeld, is het te vermoeden, dat onze krijgskundigen, wat hun vak zelve betreft, slechts van ter zijde eenig belang bij de provincale bescheiden zullen kunnen hebben, alzoo deze hoofdzakelijk de benoeming van aanvoerders en de betaling der krijgsmagt raken. Eindelijk ben ik verpligt geweest eene afdeeling aantenemen van allerlei stukken, betreffende de inwendige aangelegenheden der steden en gemeenten in de provincie. Eerst meende ik deze verzameling, alphabetisch geordend, bij de afdeeling Justitie en p olie ie te moeten voegen, omdat een aantal reglementen van plaatselijke besturen daarin werden aangetroffen, maar ook andere stukken deden zich op, en van daar dat het tot nog toe geschikter voorkwam, deze varia, tot besparing van tijd, in portefeuilles, -voor elke plaats afzonderlijk, te verzamelen.'Zü waren op deze wijze aanstonds te gebruiken en dit onmiddellijke voordeel mogt niet uit het oog worden verloren. De inventaris der boekdeelen van het archief der provincie wordt gesloten door eene afdeeling, die enkele stukken van provinciën, steden, enz. buiten dit gewest bevat. Deze afdeeling is niet zonder gewigt, en de beide kopijboeken, bij de friesche stukken voorkomende, verdienen eene bijzondere opmerkzaamheid. Het zijn zonder twijfel de registers, waarvan de heer dbiessen, D. I. voorrede bl. vm en D. IV, blz.839 volgg., van zijne Monumenta melding maakt en waarnaar die verdienstelijke geleerde te vergeefs heeft gezocht. Wat betreft de diplomata, welke zich in het archief bevinden, hieromtrent valt niets bijzonders aanteteekenen. Zooals Uw Ed.' Gr. Achtb. uit den inventaris blijkt, zal het archief der provincie voor een charterboek, waarvan hierachter gesproken wordt, slechts geringe bijdragen in originali kunnen leveren. De eerste 25 stukken van deze soort klimmen slechs tot de 13e eeuw op. Het oudste is een diploma betreffende de vermaarde benedictijner abdij van Oostbroek, welke in de nabijheid dezer stad, bij het dorp de Bildt gesticht was en waarvan meer bewaard bleef, zoodat het archief dier stichting niet geheel verloren ging, gelijk men wel eens gemeend heeft (1). De opsomming van eenige voorname stukken, tusschen de vele minder belangrijke nog gevonden, laat ik hier achterwege, omdat zij op den inventaris genoegzaam in het oog zullen vallen. Het is niet mogelük met zekerheid te bepalen, hoe groot de verliezen zün, welke de onderscheidene afdeelingeh van het archief hebben ondergaan. Dat zij beduidend moeten wezen, blijkt uit het hiervoren medegedeelde, en kan niet in twüfel getrokken worden, als men slechts den inventaris inziet, welken ik getracht heb zóó in te rigten, dat ook het verloren gegane, voor zoo verre dit doenlijk was, onmiddellijk in het oog valt. Die verliezen blijken nog duidelijker, wanneer men nagaat, wat door Uw Ed. Gr. Achtb., in den loop van eenige jaren, uit verzamelingen van büzondere personen, terug is verkregen en wat zich als nog in vreemde handen bevindt. Uw Ed. Gr. Achtb. zullen mij veroorloven dit zoo kort mogelük te vermelden. De voornaamste collectie, door Uw Ed. Gr. Achtb. in-1840 aangekocht, bevat de stukken, door Dr. cobnelis booth, omstreeks het midden der 17e eeuw büeengebragt. De verzamelaar,, geboren den 20 October 1605, bereidde zich te Utrecht op de Hieronymi- of latijnsche school, voor het akademisch onderwijs. Na een verblijf van eenige jaren te Leiden, voltooide hij züne studiën te Caen in Frankryk, alwaar hn in October 1628 tot medicinae doctor bevorderd werd. Bij zijne terugkomst schünt hij evenwel de geneeskunde niet lang uitgeoefend te hebben, maar al spoedig in politieke betrekkingen geplaatst, klom hü tot aanzienlijke ambten op. In 1632 tot schepen van Utrecht benoemd, werd h\] achtereenvolgens raad in de vroedschap aldaar, kameraar en heemraad van het collegie van denLekdijkbenedendams, dijkgraaf van de Hooge en lage weide, bibliothecaris der akademische of stads bibliotheek, raad-extraordinaris (1) Vergel. Archief voor Kerkel. geschiedenis van de hoogleeraren kist en boyaards, Deel XX, blz. 3a 26 ten hove provinciaal, tresorier en eerste' burgemeester van züne stad, tot dat hij eindelijk als lid der staten 's lands van Utrecht zitting verkreeg in het collegie van hun Ed. Mog. gewone gedeputeerden. ■Niettegénstaande al deze gewigtige betrekkingen vervulde hij nog vele andere. Ieder zocht met zijne ervaring voordeel te doen, en züne aanteekeningen bewijzen dat hij onvermoeid werkzaam en bij uitstek bedreven was in de geschiedenis, de financiën, het regtswezen, de topographie en wat verder de kennis van het gewest aanbelangt, tot welks bestuur hij op zulke verschillende wijze geroepen werd. Voorgelicht door zijne bekendheid met het verleden, kon de keuze der middelen, tot bevordering van de welvaart der burgerij, wel aan niemand beter worden toevertrouwd en was hij in alle betrekkingen en commissiën op zijne plaats; het is alzoo niet te verwonderen dat hij onder zijn bestuur of invloed, met de ondersteuning van kundige ambtgenoóten, als mokeelse en anderen, zooveel tot stand zag komen van hetgeen nog de provincie en hare hoofdstad tot luister en voordeel strekt en voorzeker is het eene geringe belooning van zoo veel verdienste, dat zij thans büna alleen herdacht wordt in den naam van de door hem aangelegde Boothstraat alhiér. Dit weinige zü genoeg om aan te toonen dat de verzameling afkomstig is van eenen man, wien geboorte, bekwaamheid, vermogen en ambtsbetrekkingen vele gelegenheden verschaften om zijne verzameling te vermeerderen en die dan ook geene enkele ongebruikt liet voorbij slippen. Zoo is het kennelijk dat een aanzienlijk gedeeltelijk gedeelte der handschriften van arnold van buchell, van gouthoeven, lap van waveben en andere tijdens het leven van booth overleden geleerden, door dezen uit hunne nalatenschap verkregen zijn. Ten aanzien van het gebruik, door vroegere bezitters van deze verzameling gemaakt, is het zeker dat van buchell en lap van waveken zich van de stukken, die in hunne handen waren, bü de uitgaven der kronijken Van beka en heda bediend zullen hebben. Ook de hoogleeraar matthaeus, die zoo veel voor de utrechtsche geschiedenis deed, heeft waarschijnlijk later de verzameling gekend, maar de toegang tot de stukken zal hem wel niet hebben opengestaan. De Heer booth en zijne onmiddellijke erfgenamen hadden de verzameling geheel tot eigen gebruik 27 ingerigt en konden daarom minder gevoegelijk eene onbeperkte inzage aan anderen vergunnen. De volgende bezitters waren hiertoe nog minder bereid en het is meer dan waarschijnlijk dat de stukken gedurende anderhalve eeuw zoo goed als verborgen zijn geweest; hierdoor werd het mogelijk ze onder het fransche bestuur, bij het overlijden der toenmalige bezitters, tegen schade en berooving te beveiligen. Onder het voornaamste dat in deze verzameling terug werd gevonden behooren twee leenregisters der utrechtsche bisschoppen feedeeik van blanckenhetm en budolf van diepholt; een diversorium en een liber recessuum et computationum van den laatsten; een register met brieven en stukken betreffende den oorlog van het Sticht met Gelderland en Holland van 1419 tot 1422 en eenige weinige rekeningen van bisschoppelijke ambtenaren uit het begin der 14e eeuw. Verder een merkwaardig necrologium van het kapittel van Oudmunster, in het eerst der 14e eeuw aangelegd, met een afschrift van den deken van montzima uit het laatst der 16e eeuw; een register van kleine giften aan het kapittel gedaan, een dergelijk register van het Cecilia-Convent en andere te Utrecht; een necrologium van het Karthuizer klooster buiten die stad, alles uit de 14e en 15e eeuw; de sta tuten der Utrechtsche kerk en andere stukken, te veel om hier op te noemen, doch welke, voor zooverre het ontwijfelbaar bleek dat zh uit het archief afkomstig waren, op den inventaris op hunne plaats zijn aangeteekend, terwnl de diplomata, in deze verzameling gevonden, waarvan een twaalftal uit de 1.36 eeuw, bij de andere hier aanwezige gevoegd zijn, vermits er geene reden bestond om hen afzonderlijk te bewaren. Tusschen al deze stukken, welke tot de archieven der provincie behooren, worden eene menigte oude en jongere afschriften en extracten van resolutiën der staten van Utrecht en van diplomata gevonden, by welke laatste vele honderden zegels naauwkeurig zün afgeteekend. Niet minder gewigt hebben eenige afschriften van oude en verloren leenregisters der Utrechtsche bisschoppen, terwijl eindelijk de stukken betreffende steden, kerkelijke en burgerlijke inrigtingen buiten ons gewest de waarde der collectie verhoogen. Eene tweede, door Uw Ed. Gr. Achtb. in 1842 aangekochte verzameling was in den boedel van den overleden boekhande- 28 laar altheer aanwezig. De oorsprong is hiervoor met een enkel woord vermeld. Behalve eenige stukken uit de boekerij van Mr. p. van musschenbroek afkomstig en door dien boekhandelaar welligt aangekocht, bestond deze collectie, met uitzondering van eenige afschriften van oude diplomata, uitsluitend uit missiven, rapporten, rekesten, enz., behoorende tot de notulen der staten van Utrecht en hunne gedeputeerden, meestal van de 16e en 17e eeuwen, waaronder alzoo niet weinige originelen. Het verloren gaan dier bijlagen deed zich bij het raadplegen der genoemde notulen dikwerf gevoelen, en ofschoon niet alles terugkwam wat eenmaal bij die notulen gevonden werd, is menige gaping aangevuld. Het hoofddoel van den laatsten bezitter schijnt het aanleggen eener verzameling, van handteekeningen te zijn geweest. Van daar dat weinig stukken over dezelfde zaak handelende het geluk hebben gehad bijeen te bhjven. De liefhebberij of wat het voornamelijk was, het drijven van koophandel in handteekeningen, welke aan archieven en wetenschappelijke inrigtingen zoo dikwerf en in meer dan een opzigt gevoelige nadeelen berokkende, terwijl het aangeboden geldelijke voordeel de moraliteit der bewaarders bedreigde of verdierf, heeft dan ook hier eenen schadelijken invloed uitgeoefend; immers misten de papieren allen zamenhang en moest ik de tijdroovende moeite nemen om den inhoud van elk stuk eerst te leeren kennen, ten einde het tot zijne oorspronkelijke bestemming terug te kunnen brengen. In enkele portefeuilles was eene chronologische orde bewaard en hoewel door het uitnemen der met handteekeningen voorziene stukken verwarring was aangerigt, is die orde voor als nog gedeeltelijk in stand gehouden. Eene andere gelegenheid tot herstel van vroeger geledene schade had zich eenige maanden vroeger opgedaan, bij de publieke veiling der rijke boekverzameling van den overleden hoogleeraar heringa, waarin almede een aantal stukken van de zoo even vermelde soort werd aangetroffen! De verzameling had dan ook denzelfden oorsprong,, maar de bezitter was langs eenen wettigen weg aan zijnen eigendom gekomen. De hoogleeraar namelijk, vernomen hebbende dat men bij het bestuur van het gewest tot de opruiming van oude papieren besloten had en hun belang voor de politieke en kerkelijke ge- 29 schiedenis inziende, verzocht daaruit te mogen overnemen wat hij meende hem van dienst te zullen wezen. Dit wérd toegestaan en hierdoor zijn Uw Ed. Gr. Achtb. in staat gesteld om een aantal belangrijke bescheiden in het archief terug te brengen. De heer hbeinga heeft zelf de verzameling in kerkelijke en politieke stukken afgedeeld en beide afdeelingen weder in chronologische orde gebragt, teregt begrijpende dat niet de onderteekening maar de inhoud van het stuk de waarde daarvan uitmaakt. Het heeft echter niet mogen gelukken alles terug te verkrijgen; een aantal grootendeels kerkelijke documenten, is bij die gelegenheid in handen van den hoogleeraar eoyaabds alhier overgegaan en zij konden, eenmaal buiten het archief gebragt, wel geen betere bewaarplaats gevonden hebben. Uw Ed. Gr. Achtb. zullen niet verlangen dat ik hier in bijzonderheden opgeve wat btf' andere gelegenheden gered werd, en dat alles onder het geïnventariseerde is opgenomen. Zoo verkreeg het archief door aankoop eenige stukken uit de verzameling van de heeren van der monde, dodt en nog onlangs uit de vroeger verkochte boekerij van wijlen Mr. p. van musschenbroek. Het zij mij ook vergund hier nog te melden dat de directie der eleemosyne van Oudmunster en de heeren Jonkhr. g. j. beeldsnijdee van voshol, g. c. c. j. Baron van lijnden van sandenbueg, ph. j. Baron van zuylen van nyevelt, g. j. van mansvelt, Jr. Mr. l. e. ram en wijlen Mr. ph. j. j. eam in de laatste jaren het archief zoo door de toezending van oude stukken als anderzins hebben willen verpligten. Na dit overzigt van de in het archief aanwezige of teruggebragte stukken, moet ik Uw Ed. Gr. Achtb. aandacht nog vestigen op een aantal documenten, eertijds tot die inrigting behoord hebbende en sedert overal verstrooid geraakt. Eenige weinige berusten in 's rijks archief en in de koninklijke boekerü; zij werden uit de collectie van Mr. p. van musschenbroek aangekocht en bestaan in catalogussen door bondam, scheidiüs en van musschenbroek, in het laatst der vorige eeuw, van het provinciaal of stedelijke archief alhier opgemaakt, met eenige bescheiden aangaande de utrechtsche onlusten uit het laatst der 16e en het begin der 17e eeuw en afteekeningen van oude bisschoppelijke en andere zegels. Ook particuliere verzamelingen in dit gewest bewaren vele belangrijke oorkonden. Hoofdzakelijk 30 echter worden onze provinciale staatspapieren gevonden in het archief der oud-roomsch-katholieke of aartsbisschoppelijke geestelijkheid alhier, in het archief der stad, in de collectie der handschriften van de bibliotheek onzer hoogeschool en in de reeds genoemde handschriften-verzameling van sir thomas phillips. Daar ik weldra de gelegenheid zal hebben de eerstgenoemde opzettelijk te bespreken, kan ik mh hier tot de laatste bepalen. Het getal der handschriften, in de verzameling van dezen vermogenden grondbezitter, is, volgens deskundigen, zóó groot, dat geen bijzonder persoon, zelfs geen vorst, met uitzondering van keizer napoleon, die byna alle bibliotheken en archieven van Europa plunderde, ooit zoo veel manuscripten bh'een bragt. Vóór eenige jaren beliep hun getal bijna twaalfduizend, en nadat deze opgave gedaan werd hebben de nieuwspapieren van meerdere aankoopen berigt geven. Ook uit Nederland is bij onderscheiden gelegenheden niet weinig in het bezit van den gegoeden baronet overgegaan en het archief der provincie Utrecht heeft een belangrijk deel aangebragt. Natuurlijk was het, dat de verkooping der boekerij van Mr. p. van musschenbroek, reeds vroeger vermeld, hem eene zeldzaam zoo voorkomende gelegenheid aanbood om zijnen kooplust te voldoen. Behalve een aantal historische handschriften, waarvan hier geen sprake zijn kan, verkreeg hij omstreeks tien duizend charters, bijna allen op het utrechtsche bisdom betrekking hebbende, en dat deze wel onder de gewigtigste gerekend mogen worden, is ontwijfelbaar, wanneer men overweegt, dat de deskundigen, welke die stukken büeen bragten, zich wel niet de minst belangrijke toegeëigend zullen hebben. In die kolossale verzameling vindt men bovendien een stichtsch chartularium, loopende van het jaar 699 tot 1587; een dergelijk boekdeel, uit het domkapittel afkomstig, zoo men zegt uit de 12e eeuw, van welke eeuw geen ander in de archieven te Utrecht voorhanden is en hetwelk alzoo hoogst belangrijk moet wezen, wanneer men zich in de bepaling van den ouderdom niet, zoo als ik vermoede, vergist heeft; een register met afschriften van keizerlijke en koninklijke giftbrieven, en een ander met brieven van algemeenen aard. Verder vindt men aldaar extracten uit de registers der goederen van de utrechtsche kerk, met de statuten van de kapittelkerken S. Pieter, S. Jan en S. Marie; 31 een rapellarius van de abdü van S. Paulus alhier, om hare uitgestrekte bezittingen en het aanzien der Abten welligt allerbelangrijkst, met een rentale in zeven boekdeelen, uit de 15e eeuw, waardoor gewis even zoo veel manualen van onderscheidene jaren te verstaan zün,; eenen catalogus der utrechtsche bisschoppen van het jaar 1483; een chartularium van het S. Nicolaas convent te Utrecht, eene kronük van dezelfde stichting en twee registers van privilegiën der benedictijner abdij te,Oostbroek, waaruit de geschiedenis en den nog onzekeren oorsprong van dat rijke klooster welligt opgehelderd zoude künnen worden, terwijl ik eindelük een judiciale van bisschop eudolf van diepholt vermeld vond, waarvan het andere gedeelte in het archief onzer provincie wordt aangetroffen. Het zij mü geoorloofd ter loops aan te teekenen dat een hoogst gewigtig stuk, door wijlen Jonkh. Mr. h. m. a. j. van asch van wijck, op blz. 181—221 van het vierde deel zijner Geschiedkundige beschouwing van het oude handelsverkeer der stad Utrecht megedeeld, het vermoeden doet ontstaan, dat ook het britsch museum te Londen in het bezit van utrechtsche archieven zal wezen. Deze inrigting toch bevlijtigt zich om alle handschriften meester te worden, waar ook de gelegenheid, daartoe zich in Groot-Britanje en op het vaste land moge voordoen; zü ontvangt van het parlement büna geen weigerend antwoord, als zü gelden vraagt tot den aankoop der kostbaarste zeldzaamheden; zij verkreeg doof geschenken en legaten uitgebreide verzamelingen van staatspapieren, en men verzekert, dat zij, zóó voortgaande, alles wat Europa belangrijks in manuscripten heeft (voor zooverre het niet in vaste handen is), binnen eene eeuw tot haar eigendom zal maken. Het is mij echter niet bekend dat zij onder hare Handschriften, tot de geschiedenis en de letterkunde van ons land behoorende, archieven van onze provincie bezit. II. aechieven dee vooemalige vijf kapittelen te utrecht. • Bij het ontwerpen van het overzigt dezer verzamelingen, heb ik hier en daar gebruik gemaakt van hetgeen de staatsraad archivarius des rüks en mijn reeds genoemde voorganger, wijlen Mr. o. dedel, in vroegere rapporten ten aanzien dezer archieven hebben gezegd. Het daarover door eerstgenoemd en heer 'aan 32 het departement van binnenlandsche zaken in der tijd gedane verslag, werd, naar ik meen, bij afschrift, van wege dat departement aan den heer dedel bekend gemaakt en dit afschrift bevindt zich, met de minuten der rapporten van den laatstgenoemde, sedert lang in mijne handen. Van zelve dus moesten die stukken, welke ik gelezen en herlezen had, hier te herkennen zijn, en Uw Ed. Gr. Achtb. zullen het alzoo niet afkeuren dat ik de vrijheid heb genomen om mij, waar het in dit opstel geschieden kohde, van de woorden te bedienen der beide éénige deskundigen, welke over de kapittel-archieven met juistheid konden oordeelen. Het mag voor algemeen bekend worden gehouden dat de kapittelen tot de vyf voornaamste kerken dezer stad, (die van S. Maarten, S. Salvater, S. Jan, S. Pieter en S. Maria) behoorden; dat hunne leden zeer groote bezittingen — en daardoor, zoo wel als door hunne geboorte en verwantschap met de vermogendste geslachten, op een aantal zaken eenen afdoenden invloed hadden, ja, dat zij, als de eerste en de natuurlijke raadgevers van den door hen verkozen bisschop, in de politieke aangelegenheden der middeleeuwen niet zelden eene beslissende stem uitbragten. Genoeg ten bewijze van de waarde der bescheiden, door deze magtige instellingen ons nagelaten, en welke, naar het oordeel van den heer archivarius des rijks, „gelijkelijk dienstbaar kunnen worden gemaakt zoo wel aan „de geschiedenis van Nederland in het algemeen, als aan die „van Utrecht in het bijzonder, aan die van de kapittelen zelve „als kerkelijke stichtingen en aan de bevordering der diplomatische wetenschap." In de laatste hoedanigheid munten zij gewis boven vele andere verzamelingen uit. Ten opzigte van hunne lotgevallen en van den toestand, waarin zij zich vroeger bevonden, berigtte de heer dedel in het jaar 1828 het navolgende aan de permanente commissie uit het amortisatie syndikaat: „De archieven der vijf voormalige kapittelen van Utrecht, „weleer in de kapittelhuizen aanwezig, zijn, na de suppressie „dier corporatien, in Februarij 1811, in andere gebouwen geplaatst, zoo als de domkerk, de S. Janskerk en het kapittelhuis van S. Pieter, in welk laatstgemelde lokaal zij nu ver„eenigd zijn. Het laat zich ligtelijk begrijpen hoeveel zij door „al die verplaatsingen hebben geleden. Tijdens den grootsten 33 „bloei der kapittelen heeft men er zich niet op toegelegd" om rde noodige orde in de archieven te brengen, of eenen volledigen „inventaris van dezelven te doen vervaardigen; weinig zorg „werd aan hun behoud besteed; in de dom- en S. Janskerken „hebben zij veel van den regen en het ongedierte geleden; de „bverbrenging in het lokaal, waar zij thans aanwezig zijn, „meestal door arbeiders zonder genoegzaam toevoorzigt bewerkstelligd, heeft den staat van wanorde nog vermeerderd; en „hoewel men zich onder het fransche bestuur met de inventarisering dezer archieven zoude hebben onledig gehouden, „heeft dit op zulk eene zonderlinge wyze plaats gehad, dat „men er aan zoude mogen twijfelen, of de staat van zaken „daardoor vérbeterd zij. Uit hetgeen mij daarvan gebleken is, „zoude er geene orde, hetzü van tijd, hetzij van plaats, hetzij „van materie zijn in het oog gehouden, zoodat in het nommer „van rangschikking een1 stuk van het jaar 1200 op één van „1500, een diploma betrekkelijk Abcoude op een van Groningen „of een bisschoppelijk verdrag op eene verpachting van tienden „ónmiddeïlük volgt. Deze inventaris is daarenboven slechts „voor een gedeelte voltooid en niets daarvan aanwezig, daar „zij na de omwenteling van 1813 niet is overgegeven. Partiele „lijsten van een gedeelte dezer archieven waren van weinig „nut, daar de orde geheel anders was dan tijdens derzei ver „vervaardiging en hoewel de kapittelen afzonderlük geplaatst „waren, heb ik dagelijks stukken tot het eene behoorende in „het archief van het andere gevonden. „Dan de staat van wanorde waarin zich eene verzameling „bevindt is van minder belang, daar zulks kan worden verbeterd en in orde gebragt. Hetgeen van grooter gewigt is en „voor geen herstel vatbaar, is het gemis van eenige stukken, „die tot de verzameling behooren en hoewel, om mij eens zoo „uit te drukken een integrerend deel van dezelve uitmakende, „haar zijn ontnomen. In dit opzigt vooral heeft Uw H. E. Gestr. „archief te Utrecht vóór October 1826 oneindig veel geleden, „en het kan den beoefenaar der vaderlandsche oudheid- en geschiedkunde niet dan smarten, wanneer hij nagaat hoevele „belangrijke stukken uit hetzelve zijn geligt. Tijdens de fransche overheersching waande men het vaderland voor altijd „verloren. Hetgeen tot deszelfs geschiedenis behoorde, was in „de oogen der meesten van alle waarde ontbloot, — en toen 3 34 „de kapittelen, na een bestaan van tien eeuwen, door het keizerlfik „decreet van 27 Februarü 1811 werden vernietigd, hunne eigendommen en archieven met het domein vereenigd, toen rekenden „sommige der kanoniken het geene misdaad, om vóór de over„gifte hunner eigendommen, den overheerscher afbreuk te doen „en vele belangrijke stukken uit deze archieven Taakten te dien „tijd in handen van particulieren. De catalogus der handschriften „van wijlen den heer p. van musschenbroek, in October 1826 „te Leyden verkocht, zoude daarvan kunnen getuigen. Ook de „notulen van den dom, het oudste en rhkste der vijf kapittelen, „zijn vóór de suppressie dier corporatiën uit de secretarij geligt, „dan zoo ik verneem, zijn zij nog hier ter stede aanwezig en „alle hoop om weder in het bezit dezer belangrijke oorkonden „te geraken, is dus nog niet verdwenen." Een paar jaren na het doen Van deze opgaven openbaarde zich bij den heer dedel de ziekte, welke hem na een langdurig kwijnen in Julij 1831 teil grave sleepte, zoodat de uitgebreide en vaste grondslagen welke de bekwame en achtingswaardige man voor znne werkheden legde spoedig werden afgebroken. De door mij overgelegde inventarissen zullen Uw Ed. Gr. Achtb. aantoonen hoe verre ik gevorderd ben in de afwerking van de door zyjnen dood onvoltooid geblevene taak, welke mij dertien jaren later werd opgelegd. Omtrent de oudere geschiedenis dezer archieven kwam mij onder hunne inventarisatie overigens niets voor dat eene bijzondere vermelding waardig is; van tijd tot tijd heeft men gepoogd voor de bewaring en de orde te zorgen; zelfs zijn er eenige zoogenaamde inventarissen voorhanden, maar, zoo als de heer dedel reeds berigtte, die vroegere werkzaamheden hebben slechts geringe of liever geene resultaten opgeleverd. Alles was afhankelijk van de meerdere of mindere belangstelling der tijdelijke secretarissen in de hun aanbevolen documenten en het aantal stukken, dat in den loop van de beide laatste eeuwen buiten de archieven geraakte, bewijst genoegzaam dat die belangstelling niet altijd even groot was. Door den aard der kapittelen werd in vroegeren tijd echter te weeg gebragt dat hunne bescheiden mindere verliezen leden dan die der provincie. Vóór de hervorming hadden zij reeds tegen de stedelijke regering dikwerf hunne aanzienlijke voorregten en vrijdommen te verdedigen. Met altijd was deze het 35 met de geestelijkheid eens, en de daaruit ontsprotene botsingen versterkten die regering niet zelden nadrukkelijk in het altijd geheerscht hebbende gevoelen, dat de kapittelen, ten behoeve der stedelijke schatkist, wel wat meer lasten konden dragen dan de kanoniken op zich verlangden te nemen. Ook de bisschoppen en de hoogere kerkelijke overheid waren nu en dan van meening, dat de kapitellen in hunne opbrengsten bij anderen achterlijk bleven, doch vooral was dit keizer karei, v, wiens ambtenaren niet nalieten, zoo ten eigenen' behoeve, als bij het vragen van beden voor hunnen meester, op.de goederen der kanoniken te rekenen. Deze laatsten verdedigden zich dan niet alleen mét hun onvermogen, maar ook met vroeger verkregene privilegiën; en hoe hard, hoe ruw zelfs hunne redenen van tijd tot tijd door of namens den vorst werden afgewezen, er bestond juist daardoor een prikkel tot bewaring van stukken, waarop zij in dergelijke omstandigheden en in hunne ontelbare twistgedingen over gelden of goederen hun regt konden staande houden. Vele privilegiën werden bij het invoeren der hervorming krachteloos en de scheuring, die het verschil van godsdienst tusschen de leden der kapittelen veroorzaakte, heeft menig verlies aangebragt., Het gemeenschappelijk belang echter en het feit dat de kapittelen zoowel bij de regering als bij de burgers der stad met leede oogen werden aangezien, noodzaakte de op het punt der godsdienst onverschillige leden'om zoo veel mogelijk vefeenigd te blijven en hunne bescheiden zorgvuldig te bewaren, ten einde niet alles op eens te verliezen. Dezelfde reden bleef nog meer dan eene halve eeuw na de invoering der hervorming bestaan, immers trachtte men onophoudelijk in dat tijdsverloop de kapittelen vernietigd te krijgen, en hunne goederen geheel of gedeeltelijk meester te worden. Sedert dien tijd bleven de instellingen, ofschoon veel magt en aanzien verloren hebbende, in wezen, zij vaardigden leden ter provinciale staten-vergadering af, die aldaar, onder den naam van geëligeerden uit de kapittelen, den alouden eersten of geestelijken stand vertegenwoordigden, en zij vonden, voornamelijk in het lid der ridderschap, eenen genoegzamen steun, om hun politiek bestaan tot aan de vernietiging der republiek te rekken; immers bleven de pogingen, omstreeks 1782 tot hunne opheffing aangewend, mede zonder eenig gevolg. 36 In dien tijd van rust voor de kapittelen werden hunne archieven nu en dan voor geschiedkundigen en liefhebbers opengesteld. De hoogleeraren matthaeus, bondam en kluit hebben daarin gearbeid en ofschoon het waarschijnlijk is dat de beide eerstgenoemden ook hier niet alles hebben teruggebragt wat hun was toevertrouwd, schijnt het echter dat deze archieven vrij wat beter bewaakt zijn geworden dan die der provincie. Het uitbreken der revolutie in 1795 bragt de kapittelen op nieuw in de noodzakelijkheid om zoo weinig mogelijk van zich te doen hooren en het is mij niet gebleken dat hunne archieven, van dat jaar af tot op de overgifte aan het fransche domeinbestuur in 1811, eenig beduidend verlies ondergingen. Wat toen echter plaats vond en wat sedert dien tijd voorviel, vooral met betrekking tot de inventarisatie onder het genoemde bestuur, als voorbereiding tot het verzenden der stukken naar Parijs, is hiervoor bij het overzigt der geschiedenis van het provinciaal archief en vervolgens met de woorden van den heer dedel vermeld. Eindelijk behoort hier welligt nog te worden aangestipt dat de bibliotheek der kapittelen, voor een gedeelte uit de middeleeuwen afkomstig en bestaande uit eene niet onaanzienlijke verzameling handschriften, meestal van theologischen inhoud, en zeer oude drukwerken, in het jaar 1836 naar de boekerij onzer hoogeschool is overgebragt, waar zij ten algemeenen gebruike toegankelijk werd gesteld, terwijl de eigendom aan het bestuur der domeinen is verbleven. Reeds vele jaren vroeger had de heer archivarius des rijks zulks aangeraden en voorzeker konde aan die collectie geen nuttiger bestemming ten deel vallen. Het is echter te betreuren dat de fraaije oude banden, meestal van zware koperen sloten en kettingen voorzien, bij de noodzakelijke herstelling van de grootendeels zeer beschadigde boekdeelen, in 1836, te loor gingen. De statuten, kopijboeken en necrologia bleven te regt bij de archieven berusten, of kwamen later door de zorgen van den heer agent der domeinen daarin terug. Wat de verzameling van zeldzaamheden betreft, welke de bewoners onzer stad en de vreemdelingen in vroegeren tijd in de kerk van het kapittel van S. Maria gingen bezigtigen en waartoe onder anderen de vermaarde eenhoornen behoorden, zij is almede sedert de vernietiging der kapittelen verdwenen. Men verhaalt nogthans dat zij tot heden te Utrecht 87 bij een der voormalige ambtenaren dier stichtingen bewaard zoude worden. Zooveel is zeker dat er te Parijs, naar ik heb kunnen vernemen, niets van bekend is. Een andere maatregel, te gelüker tijd door meergemelden heer archivarius des rijks als wenschelijk voorgedragen, werd eenige jaren geleden ten uitvoer gelegd; het was de vereenigde wetenschappelijke bewerking en inventarisatie der provinciale en kapittelarchieven. De overbrenging der laatsten naar het provinciaal gouvernementsgebouw had plaats in het jaar 1844, zij bevinden zich thans aldaar in twee zeer ruime, drooge en lichte vertrekken, van welken gezegd kan worden dat zij de vereischten in zich vereenigen welke dergelijke bergplaatsen behooren te bezitten, immers werden de lokalen op magtiging en met overleg van den heer staatsraad Gouverneur dezer provincie zóó ingerigt, dat niet alleen de stukken eene behoorlijke plaats verkregen, maar dat zij bij heldere dagen allen aan de zonnewarmte en den vrijen doortogt van drooge noordelijke winden kunnen worden blootgesteld, de beste zooal niet de eenige middelen om schadelijke insecten te weeren en de stukken tegen bederf te beveiligen. Het is hier de plaats niet om in het breede de redenen- op te geven, welke die gemeenschappelijke bewerking noodzakelijk maken. Uwe vergadering had desaangaande reeds voor vele jaren eene gevestigde overtuiging. Uit een wetenschappelijk oogpunt zün de archieven der kapittelen als een belangrük onderdeel van die der provincie te beschouwen; als afkomstig van het eerste staatslid van ons gewest, nemen zij bunne plaats onmiddellijk vóör dè stukken der edelen en ridderschap, en eene afzonderlijke bewerking van al die afdeelingen, in welke zoo dikwerf dezelfde zaken werden behandeld, zoude slechts tot onvolledige resultaten leiden. De heer dedel zeide daaromtrent in een rapport van het jaar 1830: „Het zal geen langdurig betoog behoeven om aan te toonen, „welk naauw verband er tusschen Uw H. Ed. Gestr. archief „alhier en het provinciaal archief van Utrecht bestaat. In dit „laatste immers wordt alles gevonden wat vóór den jare 1528 „van het bisschoppelijk archief overblijft, alles wat vervolgens „het archief der staten van Utrecht uitmaakte. De kapittelen „vormden onder de bisschoppen de geestelijkheid van het bisdom. „Zij waren in lateren tijd een der drie leden van de staten van 38 „Utrecht, en hetzij men hen beschouwt als raadslieden, als „troetelkinderen of tegenstrevers van den bisschop, hetzü als „een integrerend deel van de statenvergadering, altoos staat hun archief in naauwe aanraking met dat der provincie Utrecht. „In een geschiedkundig onderwerp moeten deze beide archieven „wederkeerig aanvullen, hetgeen in een derzei ven ontbreekt, „of ophelderen hetgeen niet dan ter loops wordt aangestipt; „in het administratieve stonden de eigendommen der kapittels „in sommige opzigten onder het oppertoezigt der staten, die „na de hervorming niet in gebreke bleven zich de omstandig„heden te nutte te maken, door zich een zeker regt van opperheerschappij over die goederen toe te eigenen. Doordrongen „van het belang eener doelmatige rangschikking van het pro„vinciaal archief van Utrecht, heb ik gemeend het verzoek van „de Gedeputeerde staten van dit gewest niet te mogen afslaan, „welke mij, bij ontstentenis van eenen meer geschikten persoon, „verzocht hebben het toezigt over deze rangschikking op mij „te willen nemen." De opgenoemde archieven hebben alzoo niet alleen een wetenschappelijk — zij hebben ook een administratief verband, en dit mag door het bestuur niet uit het oog worden verloren! Een aantal eigenhjke provinciale bescheiden worden bij die der kapittelen aangetroffen; meestal van vóór het jaar 1580, omstreeks welken tijd het Minderbroederenklooster voor de vergaderingen der Staten werd ingerigt. Deze kwamen, behalve onder de regeringen van karel V en pilips II, in het kapittelhuis van den dom bijeen, van welk kapittel de deken en secretaris tevens het voorzitters- en secretarisambt ter statenvergadering bekleedden. Zóó werd dat kapittelhuis vanzelve de bewaarplaats der provinciale archieven en men heeft, bij het betrekken der zoo evengenoemde vergaderzaal, hetwelk met de invoering van eenen nieuwen regeringsvorm gepaard ging, niet alle stukken naar het nieuwe lokaal overgebragt. Bovendien worden vele stukken aangaande voorname gemeenten in dit gewest in de archieven der kapittelen gevonden, die als ambachtsheeren of als grondbezitters daar belangen hadden. De geërfden van vele gemeenten kwamen daardoor in de onderscheidene kapittelhuizen te zamen om over hunne zaken te raadplegen, en daar werden dan ook de notulen of aanteekeningen bewaard. De kapittelarchieven zijn derhalve eenigermate als 39 bewaarplaatsen van gemeente-archieven te beschouwen en te belangrijker in dit opzigt, naarmate de archieven ten platten lande in den loop der tijden meer in het ongereede zijn geraakt. Uit de hierbij overgelegde inventarissen zal het Uw Ed. Gr. Achtb. blijken, dat elk der onderscheidene kapittelarchieven overeenkomstig de mh gegevene voorschriften afzonderlijk gecatalogiseerd en geordend is. Eerst na den geheelen afloop van dit werk, voor zoo veel het de grootere stukken en boekdeelen betreft, heb ik eene orde kunnen vaststellen, welke voor alle kapittelen, met geringe afwijkingen, dezelfde was, en van daar dat ik het overschrijven en de toezending van al de inventarissen tot hiertoe heb. moeten verschuiven, ofschoon sommigen reeds vóór langen tijd voltooid waren. Het verschil in het zamenstel dezer aloude inrigtingen is over het geheel genomen niet zeer beduidend, de wijze van administratie in de hoofdzaken van gelüken vorm en de ophelderingen, welke ik hier tot beter verstand der inventarissen bij voege, zullen alzoo voor al de kapittelen gezamenlijk kunnen gelden. Ik zal trachten mh daarin tot de volstrekt noodzakelijke te bepalen en die zoo beknopt mogelijk mededeelen; de inventarissen toch vullen aan wat in dit verslag slechts kan worden aangestipt en hunne uitgave zal eene betere gelegenheid aan de hand geven om van de onderscheidene stukken het noodige te doen kennen. De eerste plaats is toegewezen aan de stukken, tot het bestaan of het wezen zelve der instellingen behoorende, zoo als de resolutiën der kapittelen, met de daarbij behoorende papieren, welke tot de 15e eeuw opklimmen en die, met uitzondering der resolutiën van het domkapittel, waarvan hiervoor reeds gesproken werd, tamelijk wel bewaard bleven. Deze stukken zijn voor de politieke geschiedenis van het bisdom, tot aan de invoering der hervorming, van veel gewigt; men leert daaruit nu en dan bijzonderheden kennen welke in de resolutiën der staten niet werden opgenomen. Later werd bij de kapittelen in den regel niet meer over 's lands zaken beraadslaagd, en de geëligeerden 'uit die collegiën stemden ter provinciale statenvergadering zonder ruggespraak met hunne committenten. Tot de stukken, met de voornaamste werkzaamheden der kapittelen in naauwe betrekking staande, moeten worden gebragt de brieven ën minuten van brieven, die in het domkapittel in twaalf folio banden verzameld zijn, en met de 14e eeuw aan- 40 vangen; — de statuten der kerken, waarin veel voorkomt dat de verpligtingen en de levenswijze der kanoniken en andere leden der kapittelen in de eerste tijden van hun bestaan leert kennen en vooral de kopijboeken, of chartularia, waarin een overgroot getal van de oudste stukken bewaard bleven. In sommige vindt men afschriften van diplomata der achtste eeuw. Zij werden doorgaans naar hun uitwendig voorkomen genoemd, als liber catenatus, liber hirsutus, liber pilosus, en zijn bij het gemis van zoo vele originelen, van groote waarde. De waarde der necrologia of sterfboeken is algemeen erkend, en sommigen hunner, vooral die van het kapittel van Oudmunster, zijn van uitstekende keurigheid wat het schrift aanbelangt. De aard en het gewigt der leenregisters is bij de beschrijving van het archief der provincie genoegzaam in het licht gesteld, en de boekdeelen betreffende erfpachten, pachten, tienden en renten der kapittelen behoeven wel geene nadere verklaring. Zij zijn kostbare bouwstoffen voor de geographie van vroegere dagen, en niet minder dienstig tot handhaving.der regten van het domeinbestuur en van bijzondere personen, waartoe zij dan ook dagelijksch worden geraadpleegd. De goederen, welke te zamen aan de kapittelen behoorden, waren in onderscheidene afdeelingen gesptitst; zoo vindt men rekeningen dei groote en kleine-, proostdü-, fabriek- en andere kamers, en deze splitsing is tot aan de opheffing der instellingen in 1811 in wezen gebeven. Vroeger hadden de inkomsten büzondere bestemmingen verkregen, meestal door de beschikkingen der gevers. Zoo werden b. v. uit de opbrengst der goederen, tot de fabriekkamer behoorende, het onderhoud en de behoeften der kerkgebouwen bestreden; andere renten dienden tot belooning van de leden der kapittelen, tot bezoldiging van bedienden, of wel tot den aankoop van wijn, bier, brood en ververschingen, welke den leden werden toegedeeld of geministreerd, en de rekeningen en manualen daartoe behoorende, welke bij eene oppervlakkige beschouwing slechts een zuiver geldelijk beiang schijnen te hebben, brengen in de hoofdstukken van uitgaaf menige bijzonderheid aangaande de levenswijze en de gewoonten dier oude dagen aan het licht. Behalve de stukken welke het eigenlijk archief van ieder kapittel uitmaken, worden vele aangetroffen,'die door de kapittelen werden verzameld of bewaard, omdat" zij als eerste lid 41 van staat of door hunne grondbezittingen regtstreeks of zijdelings bij die documenten belang hadden. Daaronder zijn de afschriften der resolutiën van de provinciale staten te tellen, met de rekeningen van de Lekdijks- en andere waterstaats-collegiën, van het oudschild-, huis,- haardstede- en morgengeld en anderen, die vele gapingen in het archief der provincie aanvullen. Van niet minder gewigt is de voorraad van nog aanwezige oorspronkelijke perkamenten brieven. De hierbü overgelegde inventaris der diplomata van het kapittel van S. Pieter doet een gedeelte van dien rükdom kennen. Die stukken hebben, zoo als hiervoor gemeld is, door den tijd, door ruwe of zorgelooze behandeling, maar vooral door bezoeken van geleerden en nietgeleerden' ontzettende verliezen ondergaan, en desniettegenstaande is nog zeer veel belangrijks aanwezig. Het eerste hier bewaard gebleven origineel is een ongeschonden diploma van bisschop koen raad, waarbü deze aan de kanoniken van S. Jan de kerk te Schoorl en vier kapellen geeft, om de vruchten daarvan tot hunne uitrusting of kleeding te gebruiken, en van welken brief ik het fraaije zegel in nujn Tijdschrift voor oudheden enz. van Utrecht (1847, blz. 194) heb uitgegeven. Het Diploma van 1085, waarbü dezelfde bisschop aan dat kapittel de later dus genoemde proostdülanden (Müdrecht, Wilnis, enz.) tegen den tol der kapittelen te Smithuizen afstaat, en hetwelk tot nog toe als het oudste hier aanwezige stuk werd beschouwd, meen ik op afdoende gronden voor onecht te mogen houden, ofschoon het stuk gewis vóór of omstreeks 1200 zal geschreven zijn. Dit valsche stuk is te opmerkelijker omdat de bisschoppen guido en DAViD in de 14e en 15e eeuw daarvan vidimussen hebben afgegeven en de onechtheid in hunne kanselarijen of secretarijen evenmin schünt opgemerkt te zün, als door den hoogleeraar bondam, die het naauwkeurig uitgaf in zün Geldersch Charterboek, I, 147, en door den hoogleeraar kluit, die er van melding maakt in züne Historia critica comitatus Hollandiae et Zeelandiae, 2, 142, alwaar men tevens uit een utrechtsch charter van 1105 de overtuiging verkrijgt, dat men zich in die tijden wel meer van ondergeschoven stukken zocht te bedienen. Het zoude echter hier minder gepast zijn al de oude en belangrijke diplomata op te sommen, welke mij gedurende het inventariseren in handen kwamen; immers behooren dergelijke opgaven, zullen zn' eenig nut aanbrengen, van toelichtende 42 aanmerkingen voorzien te worden en zoo even is het bewijs geleverd dat zulke aanmerkingen, hoe beknopt ook, de perken van een verslag verre te buiten gaan. Een gedeelte van de taak, die ik mij zeiven had opgelegd, bestond in de uitgave van een Charterboek of Codex diplomaticus van het utrechtsche bisdom'. In vroegere verslagen daarvan melding gemaakt hebbende, ben ik om die reden aan Uw Ed. Gr. Achtb. eenige inlichtingen verschuldigd. Bij eene oppervlakkige beschouwing is wel niets gemakkelijker dan het laten drukken van eenige boekdeelen met den opgenoemden titel voorzien, vooral wanneer men in het afschrijven en uitgeven der oude stukken met eene tegenwoordig niet ongewone ligtvaardigheid te werk durft gaan. Men heeft daarbij de kans om van alle berisping vrij te büjven; waar toch is iemand te vinden die het ondernemen zal de gedrukte stukken met de overal verspreide of dikwerf ontoegankelijke originelen te vergelijken? Als het echter den zamensteller van zulke boekdeelen te doen is om met naauwgezetheid te arbeiden; als hij geene moeite ontziet om de oorspronkelijken of de beste afschriften te verkrijgen; als hij er zich op toelegt om de uit te geven stukken eerst zelf in den grond te leeren verstaan, ten einde bij magte te zijn ze voor anderen verstaanbaar te maken en zijn werk bruikbaar te doen wezen voor ieder die het moet raadplegen, dan voorzeker zal de bekwaamste man niet anders dan aarzelend aan zulk eenen arbeid de hand leggen. Maar bij uitnemendheid zal hij zulks doen in de bewerking der stukken van onze provincie. Deze verkeert, bij vele andere vergeleken, te dien opzigte in eenen eenigzins bij zonderen toestand. Even als dit met de geschiedenis van Holland het geval is, had die van ons gewest, reeds in vroegere dagen, veel ijverige — en wat meer zegt — bekwame beoefenaren, welke de archieven alhier, waarvan de rükdom toen inderdaad verbazend was, niet onopgemerkt lieten. Zoo werd een aantal der gewigtigste utrechtsche diplomata door eenige van de hiervoor opgenoemde mannen in het licht gegeven. - Want ofschoon de geschiedvorscher niet overal even gemakkelijk den toegang verkreeg, behoort men niet te zeggen, dat onze vaderen hunne archieven voor hem gesloten hielden, en. als men overweegt dat deze verzamelplaatsen de bewijzen hunner regten en be- 43 zittingen bewaarden, welke meer nog dan thans, voor het financiële belang der eigenaren van gewigt waren, dan verdient hunne onbekrompenheid; waardoor reeds zooveel aan den dag werd gebragt, zonder tegenspraak grooten lof. — En mogt dit niet altijd geschied zijn met de naauwkeurigheid welke men regt heeft thans te vorderen, het is toch zeker, dat de beoefenaars der geschiedenis van ons gewest reeds kostbare bouwstoffen te hunner beschikking hebben, en het bewijs moet nog geleverd worden, dat die voorhanden liggende bouwstoffen verbruikt zün. Men zal toch wel niet in ernst willen beweren, dat de bewerking onzer geschiedenis, het schrijven eener historie van den eersten en tweeden, zoowel als van den derden stand, het maken van eene handleiding of zamenstel onzer regts- en andere oudheden, en van zooveel andere daaraan verbondene vakken van kennis, zal moeten wachten totdat al de bestaande bronnen door den druk algemeen zijn gemaakt. Ware dit het gevoelen van eenen grimm en anderen geweest, wij zouden» ten aanzien onzer oude taal- en regtsstudie nog op dezelfde hoogte staan als voor vijfentwintig jaren en aan onze provinciale geschiedenis zelfs niet denken kunnen, voor en aleer de registers der bisschoppen, de notulen der staten, der gedeputeerde staten en van een aantal anderen, in eene onafzienbare reeks van boekdeelen waren afgedrukt; eene onderneming die te regt voor onuitvoerbaar zal worden verklaard. Desniettemin blijft het wenschelijk dat meerdere bouwstoffen verzameld worden, als dit slechts geschiedt op eene wijze, die den historieschrijver van de verpligting ontheft, om zich eerst, gedurende eenen geruimen tijd, met het keuren en ordenen der voor hem bestemde materialen bezig te houden en dit tijdroovende werk zal hij niet kunnen vermijden, wanneer het uitgeven van oude stukken zonder plan en vooral zonder de noodige kritiek plaats heeft, d. i. zonder eene eenige inlichting, zonder eene enkele mededeeling van het vele dat de uitgever, als hg deskundige is, in het afschrijven opmerkt en dus ook zonder eenen enkelen waarborg voor diens bevoegdheid. De historieschrijver zal dan moeten voortbouwen op grondslagen, wier hechtheid hü menigmaal zal betwijfelen, en zich afmatten in een onderzoek dat zijn werk meer dan verdubbelt; in stede toch van eenen chaos van handschriften, vindt hij eenen chaos 44 van drukwerken, waarbü het onderkennen van echte en valsche of verminkte stukken moeüelüker wordt en hoogst onaangenaam is de dagelijksche ondervinding,» dat een aantal in druk uitgegeven manuscripten de moeite eener tweede collatie zoo rijkelp beloonen. Uw Ed. Gr. Achtb. zullen mij veroorloven dit nader te verklaren. Terwijl ik voortging de inventarisatie der diplomata van de onderscheidene archieven tot den voornaamsten grondslag van eenen codex diplomaticus te leggen, werden door de overweging van al het aangevoerde, mijne denkbeelden ten aanzien der uitgave van zulk een charterboek aanmerkelijk gewijzigd. Door die inventarisatie toch en het daarmede verbonden opsporen der in afschrift aanwezige en gedrukte diplomata, ontstaat van zelve eene uitgebreide verzameling van summaria of korte inhouden, thans algemeen bij de uitgave in druk, met den naam regesten bestempeld. Van deze soort werden vele honderden in chronologische orde door mü verzameld; zü waren tot de goede uitgave van een charterboek onontbeerlük. Met de menigvuldige diplomata, die in onze archieven overbleven, en net veel grooter getal, op losse bladeren en in de kopü boeken afgeschreven, werd alzoo een genoegzame voorraad büeengebragt, om met ernst aan de uitgave van een charterboek te denken en ik nieende, door de onderlinge vergelüking der beste kopüen, het verlies der originelen te vergoeden. Toen echter rees de vraag op of de duizenden diplomata, waarvan ik hiervoor gewaagde en die zich thans in de Middlehillsche boekerü bevinden, metterdaad als verloren te beschouwen waren; waren zij dit, dan bleef geen keus meer overig en de voorhanden afschriften moesten in de plaats treden. Maar ik heb gemeend op die vraag ontkennend te moeten antwoorden, zoo lang de welwillendheid van den tegenwoordigen eigenaar op alle wijze den toegang tot zijne schatten gemakkelijk tracht te maken. Met het oog op hetgeen in het naburige België, Duitschland en Frankrijk gebeurt, waar zoowel door genootschappen als door 's lands regering geene kosten worden ontzien, om afschriften te verkrijgen van hetgeen buiten 's lands bewaard wordt, is het toch wel geene hersenschimmige inval, te hopen dat ook in ons vaderland eenmaal iets dergelijks zal gebeuren, en dat men het geene onnoodige kosten zal rekenen de grenzen 45 des lands te overschrijden, oni uit die rnke bronnen te gaan putten wat ons te stade komen kan. Nog andere redenen bestaan er die het gebruik der oorspronkelüken wenschelijk maken. Zn zijn van eenen minder stellig historischen aard. Men doet toch met regt thans eenige hoogere eischen aan den uitgever van een charterboek, dan men vroeger en nog vóór weinig jaren deed. De daarin zamengebragte stukken behooren niet alleen de politieke of kerkelüke geschiedenis op te helderen, maar het zijn onschatbare bijdragen voor andere takken van wetenschap, onder anderen voor de kennis der taal. De schrijvers van kronüken en verhalen, in gebonden of ongebonden stijl, grepen niet zoo diep in het dagelijksche leven in, als de opstellers moesten doen, die overeenkomsten en contracten schreven, welke de handelingen van onze vaderen, in hun dagelijksch bedrijf, uitdrukten. Van daar een aantal woorden in de taal der diplomata, welke men in zuiver litterarische voortbrengselen te vergeefs zal zoeken, terwijl bovendien de eersten dikwerf de beteekenis van het woord met volledige zekerheid bepalen, omdat de contekst ons reeds eenigermate op de hoogte brengt van hetgeen verhandeld wordt. In het latijn der oude diplomata (want het nederlandsch kwam voor die stukken eerst in de laatste helft der 13e eeuw in zwang) vindt men bovendien een aantal woorden bewaard uit het thans zoogenoemde oud-nederlandsch, de spraak der twaalfde, elfde en vroegere eeuwen, en die woorden behooreh, bij het gemis van andere schriftelijke overblijfsels uit die dagen, van overgroot gewigt te worden gerekend. De tijd waarin men op de beoefening onzer moedertaal uit de hoogte nederzag, is voorbij gegaan en die vroege utrechtsche staatsstukken verdienen in dat opzigt eene dubbele belangstelling, omdat zij geschreven werden door of onder het opzicht van eene geestelijkheid, wier bekwaamheden algemeen erkend worden. De overschrijvers der oude stukken hebben zich in vroegeren tijd weinig moeite gegeven om de oorspronkelijke spelling van inheemsche woorden, in bescheiden die zü ambtshalve kopieerden, zuiver te bewaren, en van daar dat afschriften, hoe naauwkeufig ook overigens, voor het genoemde oogmerk geheel onbruikbaar zijn. Maar nog verder. De topographie van onzen bodem is zeer onvolledig, en van hoe veel belang het zü dat men de ware oude benaming voor oogen hebbe, als men de natuur van dien 46 bodem verlangt te kennen, wordt duidelijk als men slechts in aanmerking neemt, dat het regt verstand van sommige plaatsnamen nu en dan tot breedvoerige verhandelingen aanleiding gaf, wanneer de oudste naam onbekend was. Zal het noodig zijn, tot bevestiging van mijn gevoelen, nog te wijzen op het aantal twistgedingen over allerlei oude regten, in de laatste jaren gevoerd, en die niet zelden, beslecht werden op stukken, waarvan men in de uitgave van charterboeken of oude bescheiden geen kennis pleegt te nemen? Het zingen van een meistreel, de kieten van een wapenheraut en andere formaliteiten bü een steekspel, de kleeding, de maaltijden en het strijden van ridders enz., worden niet zelden tot in bijzonderheden nagegaan en men noemt het eene belangrijke ontdekking, wanneer men uit een onbekend stuk, te weten komt, dat eene of andere daad, welke in de politieke wereld eenige opspraak gaf, één dag vroeger of later gebeurde. Niemand kan minder geneigd zijn om dat alles te versmaden dan de beoefenaar der geschiedenis, die elk licht opvangt, van welken kant het ook op zijne studiön moge vallen, maar waagt hn zich er aan om nieuwe bronnen te openen, dan behoort hij niet eenzijdig te wezen en zich niet te bepalen tot het voldoen aan de vorderingen der beminnaars van het opgenoemde, maar zeer zeker zich ten doel te stellen ook anderen te gerieven, die de taal en de regten der ingezetenen, den bodem des lands en meer andere dingen tot voorwerpen van hun onderzoek maken. Zij die geroepen kunnen worden om bezittingen, van besturen zoowel als van bijzondere personen, in vroegere eeuwen verkregen, te verdedigen, hare grenzen te bepalen enz., behooren een charterboek niet met wantrouwen te raadplegen. Bij de ontzettende massa van in het licht komende oude stukken, wordt het alzoo een hoofdvereischte, zichzelven volkomen bewust te zijn, wat men met het uitgeven van bronnen bedoelt. Bovenal behoort men de eischen te bevredigen, welke de voortgaande wetenschap doet, en in staat te wezen de zuiverheid der bronnen te beoordeelen. Men vergunne mij dit met een voorbeeld op te helderen. Ieder kent het Utrechts plakkaatboek van Mr. johan van de wateb. De schrijver had, eer hij zijn werk ter perse legde, een aantal jaren besteed om het grondig te bearbeiden. Men kan van hem zeggen, dat hij de stof behoorlijk had bewerkt en dat het plakkaatboek in zijn hoofd aanwezig was, eer eene enkele 47 letter er van werd gedrukt; het bewijst eene zucht tot orde. die in onzen tüd niet altijd bemerkbaar is en die van het genoemde plakkaatboek eenen keurigen arbeid heeft gemaakt. Maar taal- en oudheidkunde en de hiervoor opgenoemde vakken, lagen buiten het bestek, dat de regtsgeleerde uitgever zichzelven had voorgeschreven. Het was voor van de water genoeg, wanneer hij zijne tijdgenooten den inhoud der stukken leerde kennen, onverschillig of de uitgave naar oorspronkelijken of afschriften geschiedde. ZH doel was bereikt, wanneer die inhoud bekend was en deze ten behoeve van de besturen voornamelijk, maar ook van de ingezetenen diende. Hooger eischen werden niet gedaan. Van daar dat een aantal stukken zijn afgedrukt naar latere kopijen en dat. de uitgever het onnoodig gekeurd heeft, overal naar de oorspronkelijken te zoeken. Bovendien bestonden er in zijnen tijd nog een aantal onbetwiste herkomens, die de jongste halve eeuw zag verdwijnen of in tegenspraak bragt met latere wetten en besluiten, en mogt een verschillend gevoelen ontstaan over den zin van eenig stuk, dan was de souverein daar om het bestaande in vele gevallen, met een hoe volo sic jubeo te verklaren of aan te vullen. Die handelwijze kan door ons niet meer worden nagevolgd; grondt men zich thans op oude bescheiden, dan verlangt het bestuur of de regter, aan wien de beslissing der geschillen is opgedragen, tot grondslag van zijne oordeelvelling, gewis meer dan eenvoudige afschriften. Zóó vertoont het plakkaatboek thans leemten, welke in vroegere dagen onopgemerkt moesten blijven, en het onderscheid tusschen de uitgegevene stukken met de oorspronkelijken is thans zeer beduidend. Zag dat plakkaatboek eerst nu het licht, dan zoude van de waters meesterstuk met regt een model van slordigheid genoemd worden. Eindelük heeft de uitgave van diplomata n#ar vroegere of latere afschriften ook het nadeel, dat de stukken voor de diplomatiek zelve weinig of geene waarde hebben en dat de kritiek hunner echtheid dikwijls onmogelijk wordt; de. paleographie in het algemeen trekt er geen nut uit; de onnauwkeurigheid der afschrijvers, niet zelden misslagen in de namen van personen en plaatsen brengende, maakt de genealogische en topographische onderzoekingen ligt onjuist, en, wanneer die misslagen in de dagteekeningen plaats vinden, wordt de tijdrekenkunde onzeker; de sfragistiek komt bij de afwezigheid van de 48 dikwijls zoo belangrpe zegels zelfs niet in aanmerking. Verlangt men al het hier aangevoerde in één énkel stuk bewezen te zien, dan vergelijke men de aanteekeningen van den geleerden bondam in zijn geldersch charterb. 1, 147 op het onecht diploma van 1085, met hetgeen ik omtrent dit stuk hiervoor (bi. 41) aanmerkte. Meer redenen zal ik gewis niet behoeven aan te voeren ten betooge, dat de wetenschap, in al haren omvang, kwalp gediend zoude wezen met de uitgave van eenen codex diplomaticus van ons bisdom, welke grootendeels uit kopijen moet worden zamengesteld; zulk een werk behoort van blijvende waarde te zijn en men dient er iets meer mede te bereiken dan eenvoudig te weten te komen, b. v. dat bisschop A aan graaf B of hertog C honderd of tweehonderd ponden gelds schuldig was. Het zal derhalve Uw Ed. Gr. Achtb. goedkeuring wegdragen, dat ik mij voor als nog bepale tot het uitgeven der inventarissen, in plaats van mpen tijd te besteden tot de uitgave van een werk, waarin elke regel later teregtwijzingen zoude kunnen ondergaan, een werk dat eerst regt bruikbaar zoude worden, als de thans onvermijdelijke misslagen, door eene naauwkeurige vergelijking met de nog bestaande, ofschoon verwijderde originelen waren aangewezen. Het getal van deze originelen is te groot en het gemis daarvan brengt te veel gebreks aan, dan dat het werk op eenige volledigheid en juistheid aanspraak zoude mogen maken; in één woord, als het gebeurde, dat de oorspronkelijken later, door eenen gelukkigen zamenloop van zaken het licht zagen, dan zoude hierdoor in ééns onbruikbaar worden wat thans niet dan met ongeloofelijke moeite en aanzienlijke tijdsopoffering kan worden zamengesteld. Door het openbaar maken der inventarissen daarentegen, wordt bekend wat in de archieven voor het een of ander oogmerk te vinden is; zoo noodig, worden de eigene woorden der oorspronkelijke charters, bij de opgave van den inhoud gebruikt, naar het voorbeeld door de beroemde geschiedkundigen boehmeb en chmel gegeven, en de grondslagen van een charterboek, als men zulk een langdurig en kostbaar werk na de uitgave der inventarissen te eeniger tijd zoude wenschen te ondernemen, zijn met vastheid gelegd. In verband daarmede worden de in de archieven reeds aanwezige afschriften van vroegeren en lateren tijd in de vereischte orde verzameld, de kostbaarste 49 oorspronkelijken (welke zoo min mogelijk in handen genomen behooren te worden) afgeschreven en daarbij gevoegd, maar de tijdroovende vergelijking van de oude kopijen, uit welke men de vermiste originelen zoude moeten herstellen, kan vooreerst achterwege blijven, omdat men nu hetzelfde doel, maar langs eenen korteren weg bereikt, voor zooverre dit namelük bij den tegenwoordigen toestand der archieven te bereiken is. Jl