„Heere, behoud mij." CHREDEN NAAR HRISTUS DOOR E. G. WHITE 11. oplage — 60 ste duizendtal INTERNATIONAAL TRAKTAAT-GENOOTSCHAP DEN HAAG KAAPSTAD PIETERMARITZBURG HAMBURG BAZEL GLAND BUDAPEST CHRISTIANIA STOCKHOLM HELSINGFORS KONSTANTINOPEL NEW YORK CITY WASHINGTON D.C. BROOKFIELD NASHVILLE MOUNTAIN VIEW TACUBAYA D. F. SAO BERNARDO BUENOS AIRES SHANGHAI SOEUL AQUy — INLEIDING. God heeft het menschdom lief. BEIDE de natuur en de openbaring getuigen van de liefde Gods. Onze hemelsche Vader is de Bron van alle leven, wijsheid en vreugde. Aanschouw de schoone en wonderlijke dingen in de natuur. Overweeg eens hoe geschikt zij zijn om aan de behoeften en het geluk van den mensch, ja van alle levende wezens te voldoen. De zonneschijn en de regen, die de aarde verblijden en verkwikken, de heuvelen, de zeeën en de vlakten getuigen al te gader van des Scheppers liefde. De Heere voorziet dagelijks in de behoeften van al Zijne schepselen. De Psalmist drukt het zoo schoon uit, waar hij zegt: .Aller oogen wachten op U: En Gij geeft hun hunne spijs te zijner tijd. Gij doet Uwe hand open, En verzadigt al wat er leeft, naar Uw welbehagen." Psalm 145:15, 16. God schiep den mensch volkomen heilig en gelukkig ; en op de aarde, zooals zij uit haars Makers handen kwam, lag geen bederfelijk waas noch eene 12 Schreden naar Christus. schaduw van den vloek. Doch uit ééne overtreding van Gods wet, — de wet der liefde, — zijn dood en ellende voortgekomen. Maar te midden van het lijden, dat de zonde medebrengt, open- . baart God Zijne liefde. Er staat * Orpsrhrpupn Ha* hot r*r%rAr\\\, , ' ., . „ J J»r „Tusschen de door- om der zonden wil door God Ben bloeien rozen." vervloekt werd (Gen. 3:17). De doornen en de distelen, de moeilijkheden en de bezoekingen, waardoor *s menschen leven hard en kommervol wordt, strekken ten goede, — zij behooren tot de oefening, welke God verordend heeft om hem uit de verlaging en het verderf, door de zonden veroorzaakt, weder op te richten. Maar ofschoon de wereld gevallen is, daarom is zij niet geheel vol moeite en ellende. De natuur bevat boodschappen van hoop en vertroosting. Er zitten bloemen aan de distelen, en tusschen de doornen bloeien rozen. „God is liefde" staat op iederen ontluikenden bloemknop en op eiken grashalm geschreven. De lieve vogeltjes doen de lucht weêrgalmen van hunne vroolijke gezangen; de sierlijk gekleurde „De boomen des woud» getuigen van deteedere . zorg van 4 onzen Ood." «. M God heeft het menschdom lief. 13 bloemen, die hunne geuren verspreiden, de hooge boomen des wouds met hunnen dós van levend groen, — alles getuigt, dat de Heere eene vaderlijke zorg draagt, en Zijne kinderen gelukkig wenscht te maken. In Gods Woord vinden wij Zijn karakter ge¬ openbaard. Hij Zelf heeft Zijne oneindige liefde en medelijden bekend gemaakt Toen Mozes bad: „Toon mij nu Uwe heerlijkheid", antwoordde de Heere: „Ik zal al Mijne goedigheid voorbij uw aangezicht laten gaan" (Ex. 33:18, 19). Daarin bestaat Zijne heerlijkheid. De Heere dan ging voor Mozes' aangezicht voorbij en riep: „Heere, Heere, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid! Die de weldadigheid „Aan de distelen bloeien . , . . , bloemen." bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft" (Ex. 34:6, 7). Hij is „lankmoedig en groot van goedertierenheid" (Jona 4:2); „want Hij heeft lust aan goedertierenheid" (Micha 7 : 18). Door tallooze herinneringsteekens in den hemel en op de aarde, trekt de Heere onze harten tot Zich. Door middel van de voorwerpen in de natuur zoo- God heeft het menschdom lief. 15 Hem ons verklaard" (Joh. 1:18). „Niemand kent den Vader dan de Zoon, en dien het de Zoon wil openbaren" (Matth. 11 :27). Toen een der discipelen vroeg: „Heere 1 toon ons den Vader," antwoordde Jezus hem: „Ben Ik zoo langen tijd met ulieden, en nebt gij Mi] niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?" (Joh. 14 : 8, 9). In eene beschrijving van Zijne roeping op aarde, zeide Jezus, dat de Heere Hem gezalfd had; Hij had Hem „gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte, om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht; om de verslagenen heen te zenden in vrijheid" (Luk. 4:18, 19). Dat was Zijn werk. Hij ging het land door goed doende, en genezende allen, die van den duivel bezeten waren. Er waren dorpen, waarin geen klaagtonen meer gehoord werden; want Hij was er door getrokken en had de kranken genezen. Zijn werk zette het stempel op Zijne goddelijke zalving. Liefde, genade en medelijden blonken in iedere daad uit; Zijn hart klopte van teeder medelijden voor de menschenkinderen. Hij nam de menschelijke natuur aan, opdat Hij tot des menschen behoeften zou kunnen afdalen. De armste en de geringste was niet beschroomd om tot Hem te gaan. Zelfs de kinderen gevoelden zich tot Hem aangetrokken. Zij zaten üod heeft het menschdom lief. 17 den dag voor al de huisgenooten Gods. In allen zag Mij gevallen zielen, voor welker redding Hij gezonden was. Zulk een karakter heeft Christus in Zijn leven geopenbaard. Dit is tevens ook Gods karakter. Uit het hart van den Vader vlieten de stroomen van barmhartigheid, door Christus, voor de menschenkinderen. Jezus, de teederlijk beminnende Zaligmaker, was alzoo „God geopenbaard in het vleesch" (1 Tim. 3:16). Christus is in het vleesch verschenen, heeft geleden en is gestorven, om ons te verlossen. Hij is de „Man van smarten" geworden, opdat wij eene eindelooze vreugde mogen deelachtig zijn. God heeft Zijn' geliefden Zoon, vol van genade en waarheid, de woningen van onbeschrijfelijke heerlijkheid doen verlaten om naar eene wereld te gaan, die door de zonde bedorven is, en waarop de vloek en de dood heerschen. Hij heeft Hem toegestaan, den boezem Zijner nefde, alsmede de aanbidding der engelen te verlaten, om bespotting, verguizing, vijandschap en verneaenng te ondergaan. „De straf, die ons den vrede aanDrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden" (Jes. 53:5). Zie Hem daar in de woestijn, in Getnsemane, of aan het kruis! De vlekkelooze Zoon van God heeft den last der zonden op Zich genomen. Hij, Die Eén met God was, gevoelde in Zijne ziel welk eene verschrikkelijke scheiding de zonde tusschen God en den mensch maakt Dit gevoel perste Hem den angstkreet van 2 18 Schreden naar Christus. de lippen: „Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten!" (Matth. 27 : 46). De last der zonde, het besef van hare verschrikkelijke snoodheid, de scheiding tusschen den Heere en den mensch daardoor veroorzaakt braken het hart van Gods Zoon. Maar deze groote offerande heeft niet gediend om in het hart van den Vader liefde tot den mensch te verwekken, noch om Hem ter behoudenis gewillig te maken. Neen, neen. „Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eenig- geboren Zoon gegeven ' heeft" (Joh. 3 : 16). De „zie Hem daar in de woestijn." Vader bemint ons niet, omdat voor ons zulk een offer gebracht is, maar Hij Zelf heeft juist in dat offer voorzien, omdat Hij ons zoo liefhad. Christus was het middel waardoor Hij Zijne liefde tot eene gevallene wereld bracht „Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende" (2 Kor. God heett het menschdom lief. 19 5: 19). God leed met Zijnen Zoon mede. Door den zielsangst in Gethsemane en den dood op Golgotha heeft de Oneindige in liefde onzen losprijs betaald. Jezus zeide: „Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme" (Joh. 10:17) Anders uitgedrukt: „Mijn Vader heeft ulieden zoo lief dat Hij Mij des te meer lief heeft, nu Ik Mijr leven voor ulieder verlossing gegeven heb. Door ulieder Borg en Plaatsbekleder te worden, door Mijn leven af te leggen, door ulieder schuld en overtredingen op Mij te nemen, heeft de Vader Mij meer lief gekregen: want door Mijne offerande kan God rechtvaardig zijn, en rechtvaardigen degenen, die uit het geloof van Jezus zijn. Gods Zoon alleen kon onze verlossing bewerken: want niemand anders dan Hij, Die in den schoot des Vaders is, kan Hem ons verklaren. Slechts Hij, Die de hoogte en de diepte van Gods liefde kent, kon ze openbaren. En niets minder dan deze offerande van zoo on¬ eindige waarrle kon „In Geth8emane.. 2* 20 Schreden naar Christus. des Vaders liefde voor het menschdom uitdrukken. „Alzoo liet heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft/ Hij gaf Hem niet slechts om onder de menschen te verkeeren, hunne zonden te dragen, en als hun offer te sterven, maar Hij gaf Hem aan het gevallen menschdom Christus maakte zich al de behoeften en belangen eigen. Hij, Die Eén met God was, verbond zich aan de menschenkinderen met onverbreek¬ bare banden. Jezus schaamt Zich niet „hen broeders te noemen" (Hebr. 2:11). Hij, — de Zoon van God, — is ons Offer, onze Voorspraak, onze Broeder, Die onze menschelijke gestalte voor des Vaders troon draagt en tot in alle eeuwigheid één zal . zijn met hen, die Hij verlost heeft. Dat alles is Hij geworden, opdat de mensch van A^ het verderf en de verlaging der zonde moge verlost wor- j| den, de liefde Gods in hem ' Wi geopenbaard en hij een 'Jgjj deelgenoot van de vreugde WK der heiligheid zij. m|| Met het oog op onzen losprijs, op die offerande van zoo oneindige waarde, „Aan het kruis." God heeft het menschdom Hef. 21 welke de hemelsche Vader ons in den dood van Zijnen Zoon gegeven heeft, behoorden wij een beter begrip te hebben, tot welk eene hoogte elk mensch door Christus komen kan. Terwijl de geinspireerde apostel Johannes eenen blik werpt op de hoogte, de lengte en de breedte van des Vaders liefde jegens het verloren menschdom, wordt hij door zulk een gevoel van eerbied en aanbidding aangegrepen, dat hij geene woorden vinden kan om hare grootheid en teederheid uit te drukken, maar uitroept: „Ziet, hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk, dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden" (1 Joh. 3:1). Hoe hoog wordt de mensch hier geschat! Ter oorzaak van de overtreding was het menschdom onder Satans heerschappij gekomen. Door geloof in het zoenoffer van Christus, kan het geslacht van Adam weder kinderen Gods worden. Door de menschelijke natuur aan te nemen, heeft Christus het menschdom verheven. De gevallenen werden, door middel van Christus, in staat gesteld kinderen Gods te worden. Deze liefde vindt haars gelijke niet. Kinderen van den hemelschen Koning! Dierbare belofte! Een onderwerp dat de diepste overpeinzing waard is! Hoe ongeëvenaard is de liefde Gods voor eene wereld die Hem niet liefheeft! Deze gedachte brengt de ziel tot onderworpenheid en tot volkomene gehoorzaamheid aan den wil van God. Hoe meer wij het goddelijk karakter bij het licht des kruises bestudeeren, 22 Schreden naar Christus. des te beter zien wij, dat genade, medelijden en vergiffenis met rechtschapenheid en rechtvaardigheid vermengd zijn; ja, des te duidelijker bespeuren wij tallooze blijken van eene oneindige liefde, die het medelijden eener moeder met haar tegenstrevend kind verre overtreft „Het kruis van Jezus openbaart genade, medelijden verg ffenis, rechtschapenheid, rechtvaardigheid." Des zondaars behoefte aan Christus. DE MENSCH was oorspronkelijk met edele krachten en gelijkmatig ontwikkelde geestvermogens begaafd. Zijn gansche bestaan was volmaakt en in harmonie met God. Zijne gedachten waren rein; zijne bedoelingen heilig. Doch tengevolge van de ongehoorzaamheid zijn zijne vermogens ontaard, en heeft zelfzucht de plaats van liefde ingenomen. Door de overtreding is zijne natuur zoo verzwakt, dat hij het kwaad onmogelijk in eigen krachten weêrstaan kan. Satan heeft hem gevangen genomen, en in diens macht zou hij voor eeuwig gebleven zijn, zoo niet God Zelf tusschenbeide ware gekomen. De verleider had zich ten doel gesteld het plan Gods met de schepping van den mensch te verijdelen, en de schoone aarde met ellende te vervullen. En dan wilde hij op al dit kwaad wijzen als een gevolg van het werk Gods in de schepping van den mensch. Zoolang de mensch onschuldig was, had hij omgang met Hem „in Welken al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn" (Kol. 2 : 3). Doch zoodra hij gezondigH had. schepte hij niet langer behagen in heiligheid, maar zocht zich te verbergen voor het aangezicht van God. Het onherboren hart draagt dat kenmerk nog; het is niet eenswillens met 24 Schreden naar Christus. den Heere, noch verblijdt het zich in den omgang met Hem. Een zondaar zou zich in Gods tegenwoordigheid niet gelukkig kunnen gevoelen; hij zou het gezelschap van heilige wezens niet kunnen verdragen. De hemel zou hem geene vreugde verschaffen, al kon hij er ook binnen komen. De geest van onbaatzuchtige liefde welke daar heerscht waar ieders hart eenstemmig is met het hart van den Oneindige *n liefde, zou in hem geene snaar van liefde doen trillen. Zijne gedachten, zijne belangen, zijne bedoelingen zoude'i volkomen in strijd zijn met den geest, waarmede de zondelooze hemelbewoners bezield zijn. Hij zou een' wanklank in de hemelsche melodie brengen. De hemel zou voor hem eene plaats der pijniging zijn; hij zou zich verborgen wenschen voor Hem, Die deszelfs Licht en middelpunt van vreugde is. God heeft den zondaar niet maar uit willekeur buiten den hemel gesloten; zijne eigene ongeschiktheid om daar te verkeeren heeft hem den toegang gesloten. De heerlijkheid Gods zou een verterend vuur voor hem zijn. Hij zou het verderf kiezen, om toch maar het aangezicht van Hem, Die voor hem stierf, te ontvlieden. In eigen kracht kunnen wij onmogelijk uit den put der zonde, waarin wij gevallen zijn, opklimmen. Ons hart is boos, en wij kunnen het niet veranderen. „Wie zal eenen reine geven uit den onreine? niet een." „Daarom, dat het bedenken des vlees< h :s vijandschap is tegen God: want het onderwerpt zich Des zondaars behoefte aan Christus. 25 der wet Gods niet, want het kan ook niet" (job 14:4; kom.»: 7). Opvoeding, kweeking, de oefening van den wil, onze pogingen, bezitten allen eenen invloed in hun eigene sfeer, doch hier zijn zij machteloos. Voor het uitwendige mogen zij het gedrag een weinig beschaven, maar het hart kunnen zij niet veiaiiueren, de bron van het leven kunnen zij niet zuiveren. Er moet eene werkdadige kracht, een nieuw leven uit de hoogte in het binnenste worden gelegd, alvorens de mensch van den staat der zonde tot dien der heiligheid gebracht kan worden. Die kracht is Christus. Zijne genade alleen kan de doode vermogens der ziel doen herleven en haar tot God en de heiligheid terug leiden. De Zaligmaker zeide: „Tenzij dat iemand wederom geboren worde," tenzij hij een nieuw hart, nieuwe begeerten, bedoelingen en voornemens krijge, waaruit een nieuw leven voorkomt, „hij kan het koninkrijk Gods niet zien" IJOh. o : ó). Men begaat „In eigen kracht kunnen wij , . , , onmogelijk uit den put der een grOVen miSSlag, als zonde opklimmen." 26 Schreden naar Christus. men van de veronderstelling uitgaat, dat de mensch er wel komen zal, indien hij het goede in zijne natuur maar ontwikkelt. „De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Oeestes Gods zijn: want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden." „Verwondert u niet dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden" (1 Kor 2 : 14; Joh. 3 : 7). Van Jezus staat geschreven: „In Hetzelve was het leven, en het leven was het licht der menschen," en dat Hij is de eenigste „Naam, Die onder de menschen gegeven is, door Welken wij moeten zalig worden" Qoh. 1:4; Hand. 4: 12). Het is niet voldoende de liefde Gods te kunnen bespeuren, of de weldadigheid, de vaderlijke teerhartigheid van Zijn karakter op te merken. Het is niet voldoende de wijsheid en rechtvaardigheid Zijner wet op te merken, en overtuigd te zijn, dat zij op een' eeuwigen grondslag van liefde berust De apostel Paulus begreep dat alles, toen hij zeide: „Zoo stem ik de wet toe, dat zij goed is." En wederom: „Alzoo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed" (Rom. 7: 16, 12). Desniettegenstaande riep hij uit: „Maar ik ben vleeschelijk, verkocht onder de zonde." Hij begeerde de reinheid en de rechtvaardigheid, tot welke hij in eigen kracht niet geraken kon, en daarom riep hij uit: „Ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?" (Rom. 7:24). In alle oord en in alle eeuw Des zondaars behoefte aan Christus. 27 „Terwijl hij sliep zag hij een wonderlijk licht" heeft het beladen hart die zucht geslaakt Voor dit alles nu is het eenigste antwoord. „Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt" (Joh. 1:29). De Geest Gods heeft deze waarheid door middel van menig beeld bevattelijk zoeken voor te stellen aan de zielen, die van den last hunner schulden ontdaan wenschen te worden. Toen Jakob uit zijns vaders huis vluchtte, omdat hij Ezau bedrogen had, ging hij gebukt onder het gevoel van schuld. Eenzaam en als een verworpeling, gescheiden van alles, wat hem het leven aangenaam maakte, bekroop de vrees zijn hart, dat zijne zonde hem van God gescheiden en de Heere hem verlaten had. Overstelpt door droefheid, vlijde hij zich op den harden grond neder, omringd door de eenzame bergen, en boven hem den helderen sterrenhemel. Terwijl hij sliep zag hij een wonderlijk licht; R en ziet een groote B» ladder scheen van de vlakte, waarop hij lag 28 Schreden naar Christus. te slapen, tot aan de poort des hemels te reiken, waarlangs de engelen Gods op en neder klommen. Intusschen werd hii donr r«?n stemme Gods uit de heerlijkheid daarbnvon vertroost en bemoedigd. Langs dien weg leerde Jakob zijnen Zaligmaker kennen, het eenigste waaraan zijne ziel behoefte gevoelde. Verheugd en dankbaar zag hij den weg gebaand, waardoor hij, dn zondaar, weder met God in gemeenschap kon gebracht worden. De geheimzinnige ladder van zijnen droom stelde Jezus voor, het eenigste middel van gemeenschap tusschen God en den mensch. Op dat symbool zinspeelde Christus in Zijn gesprek met Nathanaél, toen Hij zeide:„Van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des menschen" (Joh. 1 : 52). Door den val is de mensch van God vervreemd geworden; het verkeer tusschen de aarde en den hemel is afgebroken. Door de tusschen beiden liggende klove, kon er geene gemeenschap bestaan. Doch door Christus is het verkeer tusschen hemel en aarde weder hersteld. Met Zijne verdiensten heeft Christus de klove der zonde overbrugd, zoodat de gedienstige engelen omgang met den mensch kunnen hebben. Jezus verbindt den gevallen mensch, die daar zwak en hulpeloos ligt, met de Bron van oneindige kracht IJdel zijn 's menschen droomen van vooruitgang, ijdel al de pogingen om het menschdom op te 34 Schreden naar Christus. „Het waarachtige Licht, hetwelk verlicht een' Iegelijk mensch, komende in de wereld." maakt. Het verstand en het hart worden vervolgens overtuigd. De zondaar krijgt een begrip van Jehova's rechtvaardigheid, en het gevolg van zijn eigen schuld ^5»k en onreinheid bevangt hem met vrees om voor den Proever van hart en nieren te verschijnen. Vervolgens krijgt hij een inzicht in de liefde Gods, in de beminnelijkheid der heiligheid, en in de vreugde der reinheid; dan verlangt hij gereinigd en in des hemels gemeenschap hersteld te worden. In Davids gebed na zijnen val, hebben wij een goed voorbeeld wat het zeggen wil, waar berouw over de zonde te gevoelen. Zijne bekeering was oprecht en hartgrondig. Hij poogde zijne schuld niet te bemantelen; hij openbaarde geene begeerte om de bedreigde straf te ontwijken. David besefte de snoodheid zijner overtreding; hij begreep, dat hij er door bevlekt geworden was; hij had eene walg van de zonde. Hij bad niet om genade alleen, maar begeerde ook reinheid van hart. rlij smachtte naar de vreugde der heiligheid, — om in de harmonie en den omgang met God hersteld te worden. Luister naar de ontboezeming van zijn hart: „Welgelukzalig is hij,, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is; 40 Schreden naar Christus. liefde tot den naaste — afgebeeld. Weldadigheid en onbaatzuchtige liefde bezielden Zijn leven. Terwijl wij Hem aiaus aanschouwen en des Zaligmakers licht ons beschijnt, zien wij de slechtheid van ons eigen hart. Wenicht hebben wij, gelijk Nicodemus deed, op onzen opretnten wandel verbouwd; gemeenu, dat er niets aan ons ztaeink Karakter haperde; en gedacht, dat wij het hart niet zoo bijzonder voor God behoefden te verootmoedigen als de gemeene zondaar het moet doen; maar als wij ons zeiven in Christus' licht beschouwen, dan zien wij onze onreinheid; dan ontdekken wij de zelfzucht en vijandschap tegen God, waarmede onze daden bevlekt iiA1 onze gerechtigheden zijn zijn. Dan verstaan wij, waarom als een wegwerp kieed." onze gerechtigheid inderdaad een wegwerpelijk kleed is, alsmede dat het bloed van Christus alleen ons van alle vuilheid der zonde kan reinigen en onze harten naar Zijn evenbeeld kan vernieuwen. Een enkele straal van de heerlijkheid Gods slechts een enkele blik op de reinheid van Christus doet de verschrikkelijke schandvlekken der zonde duidelijk uitkomen, en de mismaaktheid alsmede de 42 Schreden naar Christus. als de menschen haar op de daden toepassen, had hij geene zonde bedreven; maar toen hij de alles omvattende uitgestrektheid der heilige geboden begreep en zich zeiven zag zooals God hem beschouwde, toen verootmoedigde hij zich en beleed zijne schuld. Hij zeide: „En zonder de wet, zoo leefde ik eertijds, maar als het gebod gekomen is, zoo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven." (Rom. 7:9). Toen hij den geestelijken aard der wet zag, werd hem de zonde een afschuwelijk ding en zijne eigenwaarde verdween. In Gods oog zijn alle zonden niet even groot; naar Zijne beschouwing zijn er verschillende graden van schuld; doch terwijl de menschen sommige misdaden zeer gering achten, is geene zonde klein in Zijn oog. Des menschen oordeel is partijdig en onvolmachtig; God alleen echter kan eene zaak beoordeelen zooals ze werkelijk is. De dronkaard wordt veracht en 11 men voegt hem toe, dat zijne zonde hem den toegang tot den hemel sluit; ' hoogmoed, zelfzucht en begeerlijkheid worden daaren¬ tegen gewoonlijk over het hoofd gezien. Deze zonden 1,0 G°dz°"daar zijn Gode echter zeer er- Bekeering. 43 gerlijk, dewij! zij in strijd zijn met de weldadigheid van Zijn karakter en die onbaatzuchtige netde, waarin het niet gevallen heelal zich verheugt Wie in een der grovere zonden valt, die is allicnt beschaamd en voelt zijne behoefte aan de genade van Christus; maar hoogmoed voelt daarentegen geene behoefte, en daarom sluit zij het hart voor Hem en de oneindigt zegeningen, welke Hij aanbiedt De arme tollenaar, die bad: „O God, wees mij zondaar genadig," (Luk. 18: 13), achtte zich zeiven een groot zondaar, waar de andere menschen hem ook voor hielden; maar hij gevoelde zijne behoefte, daarom wendde hij zich met al zijne schuld en schande tot God en bad om vergiffenis. Zijn hart was open voor de werking des Heiligen Geestes, om van de macht der zonde verlost te mogen worden. Het trotsche, eigengerechtige gebed van den Farizeër bewees, dat zijn hart voor den invloed van den Heiligen Geest gesloten was. Door de groote klove tusschen hem en Cir>H heseftp. hii 7Ïinp picrpnp nn- . „Het trotsche gebed van reinheid niet tegenover de vol- den Farïzeêr toonde,dat , . , . , . .... , ... . .. zijn hart gesloten was." maaktheid der goddelijke heiligheid. Hij ontving niet omreden hij geene behoefte gevoelde. 44 Schreden naar Christus. Beseft ge uw verloren toestand? Verspil dan geen tijd met de poging om u zeiven te verbeteren. Velen wanen zich niet goed genoeg om tot Christus te komen. Denkt ge uzelf door uw eigen pogen te kunnen verbeteren? „Zal ook een Moorman zijne huid veranderen? of een luipaard zijne vlekken? Zoo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen." (Jer. 13 :23). Bij God alleen is onze hulp. Wij moeten niet op eene sterkere overtuiging, betere gelegenheid of een heiliger gemoedsgesteldheid wachten. Wij kunnen niets uit onszelven doen. Wij moeten tot Christus komen, zooals wij zijn. Niemand bedriege zich met de inbeelding, dat God, in Zijne groote liefde en genade, de verwerpers van Zijn aanbod toch nog behouden zal. De gruwelijkheid der zonde kan alleen in het licht van het kruis gezien worden. Laten de menschen, die God te liefderijk achten om den zondaar te verdoemen, een' blik op Golgotha slaan. Christus heeft de schuld der ongehoorzamen op zich geladen en voor de zondaars geleden, omreden het menschdom langs geen anderen weg kon behouden worden; omreden de besmetting der zonde op geene andere wijze te verwijderen was, en de mensch op geen andere wijze in de gemeenschap der heilige wezens kon hersteld worden; omreden het geestelijke leven hun zoo alleen kon worden medegedeeld. De liefde, het lijden en de dood van Gods Zoon toonen aan Bekeering. 45 hoe verschrikkelijk de zonde is; tevens bewijzen zij de onmogelijkheid om aan hare kracht te ontkomen en de hoop om een hooger leven te verwerven, anders dan door eene onderwerping aan Christus. De onboetvaardigen vergelijken zich somtijds met belijdende christenen, en zeggen: „Ik ben even goed als zij zijn. In hunnen wandel zijn zij niet voorzichtiger, noch gematigder, noch nauwgezetter, dan ik ben. Zij jagen de wellusten en het pleizier ook na." De fouten van anderen dienen hen alzoo tot eene verontschuldiging van hunne eigene nalatigheid in het betrachten van hunnen plicht. Maar de zonden en de feilen van anderen kunnen niet tot onze verontschuldiging worden aangevoerd, vermits de Heere ons niet een dwalend mensch tot" voorbeeld gegeven heeft Ons exempel is de vlekkeloos reine Zoon van God. De klagers over het slechte voorbeeld der christenen behooren daarom eenen beteren wandel te vertoonen. Als zij zoo goed weten wat een model-Christen behoort te zijn, dan is hunne ronde des te grooter. Zij weten wat recht is, maar doeri het niet. Stel niet uit! Schuif het laten varen der zonde en het zoeken naar reinheid door Jezus niet op de lange baan. Duizenden en nog eens duizenden hebben dit tot hun eeuwig verderf gedaan. Ik zal u hier niet bij de kortstondigheid en de onzekerheid van het leven bepalen; maar er bestaat een groot 46 Schreden naar Christus. gevaar in het uitstellen van gehoor te geven aan de vermaningen van den Heiligen Geest; want zulk een uitstel is waarlijk eene keuze om in de zonde voort te leven. Hoe nietsbeduidend de zonde ook moge schijnen, men geefi er zich ten koste van het eeuwige leven aan over Wat niet overwonnen wordt, zal ons overwinnen en in het verderf storten. Adam en Eva stelden zich gerust met de beschouwing, dat de gevolgen wel niet zoo verschrikkelijk zouden zijn, als God ze geschilderd had, indien zij van de verboden vrucht aten. In die geringe zaak overtraden zij 's Heeren onveranderlijke en heilige wet echter, en zoo ontstond de scheiding tusschen God en den mensch, en werden de sluizen van dood en ellende opengezet. Eeuw aan eeuw heeft de aarde een voortdurende weeklacht opgezonden; de gansche schepping zucht en is in barensnood ter oorzaak van 's menschen ongehoorzaamheid. De hemel zelfs heeft de gevolgen van dezen opstand tegen God gevoeld. Golgotha is het gedenkteeken, dat ons herinnert aan de groote opoffering, welke het gekost heeft om eene verzoening te doen voor de overtreding van Gods wet. Laten wij de zonde niet als iets onbeduidends beschouwen. Iedere overtreding, elk verzuim, elke verwerping van de genade van Christus werkt op ons terug; het hart wordt er door verhard, de wil verlaagd, het verstand beneveld, zoodat wij niet alleen minder begeerte gevoelen om ons te onderwerpen, maar ook Bekeering. 47 minder in staat zijn om aan de uitnoodiging van Gods Geest gehoor te geven. Velen stellen hun onrustig gemoed tevreden met de gedachte, dat zij hunnen wandel veranderen kunnen, wanneer zij dit verkiezen; dat zij met de genadige uitnoodigingen kunnen spelen, alsof de indrukken niet wijken zullen. Zij denken hunnen boozen weg nog gemakkelijk te kunnen verlaten,, nadat zij den Geest der genade smaadheid hebben aangedaan en hunnen invloed aan Satan prijsgegeven hebben. Maar dat gaat maar zoo gemakkelijk niet. De ervaring alsmede de kweeking van een geheelen leetijd hebben alsdan zulk eenen invloed op het karakter uitgeoefend, dat slechts weinigen het beeld van Jezus begeeren. De kracht van het Evangelie wordt vernietigd,, wanneer men in slechts ééne zonde blijft volharden of eene enkele zondige neiging blijft koesteren. Elk zondig vermaak versterkt den afkeer van God. Wie zich stoutmoedig als een godloochenaar aanstelt en eene koude onverschilligheid jegens de goddelijke waarheden aan den dag legt, oogst slechts wat hij zelf gezaaid heeft. Nergens in den Bijbel is er eene ernstiger waarschuwing te vinden tegen het spelen met het kwade, dan de woorden van den Wijze, dat de zondaar met de banden zijner zonde zal vastgehouden worden (Spr. 5 : 22). Christus is bereid om ons van de zonde te verlossen, doch Hij dwingt ons niet; en als onze 48 Schreden naar Chrtstus. wil geheel naar het kwade overhelt door in de zonde te volharden, en wij niet vrijgemaakt wenschen te worden, noch Zijne genade willen aannemen, wat kan Hij dan meer voor ons doen? Wij storten ons zeiven in het verderf door Zijne liefde moedwillig te verwerpen. „Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid." „Heden, indien gij Zijne stemme hoort, zoo verhardt uwe harten niet." (2 Kor. 6:2; Hebr. 3 :7, 8.) „De mensch ziet aan wat voor oogen Is, maar de Heere ziet het hart aan," (1 Sam. 16: 7), het menschelijk hart met zijne tegenstrijdige bewegingen van vreugde en verdriet; dat dwaalziek, afkeerig, halsstarrig en de schuilplaats van zooveel onreinheid en bedrog is. Christus zijn die neigingen en bedoelingen bekend. Ga tot Hem zoo bezoedeld als gij zijt. Ontsluit uw hart, gelijkerwijs de Psalmist deed, en roep uit: „Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten. En zie, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg." (Ps. 139 : 23, 24.) Velen zijn slechts verstandelijk bekeerd, hebben eenen vorm van godzaligheid zonder een gereinigd hart. Laat uwe bede zijn: „Schep mij een rein hart o God, en vernieuw in het binnenste van mij eenen vasten geest." (Ps. 51 : 11.) Handel eerlijk met uwe ziel. Wees even ernstig, even volhardend als gij zijn zoudt, wanneer uw tijdelijk leven op het spel stond. Deze zaak moet tusschen God en uwe ziel voor Bekeering. 49 eeuwig beslist worden. Eene veronderstelde hoop zal u in het verderf doen aanlanden. Onderzoek Gods Woord biddend. Daarin vindt ge de wet Gods en het leven van Christus, waarin de heiligheid geopenbaard is, „zonder welke niemand den Heere zien zal," (Hebr. 12 : 14.) Dat zal u van zonde overtuigen; daarin is de weg der verlossing duidelijk geopenbaard. Luister er naar, want het is Gods stem, die daarin tot u spreekt En als ge de gruwelijkheid der zonde inziet, — als gij u zeiven leert kennen zooals ge zijt, — wanhoop dan niet. Christus is gekomen om zondaars te behouden. Wij behoeven God niet te verzoenen, want — o ondoorgrondelijke liefde — „God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende." (2 Kor. 5: 19.) Door Zijne teedere liefde zoekt Hij de harten Zijner afgedwaalde kinderen te winnen. Geen ouder kan meer geduld oefenen jegens de fouten en gebreken zijner kinderen, dan de Heere jegens degenen, die Hij tracht te redden. Niemand kan den overtreder met meer teederheid zoeken te winnen. Over de lippen van geen enkel mensch zijn ooit zulke smeekingen voor den verlorene gekomen, als over de Zijne. Al Zijne beloften en waarschuwingen zijn de uitdrukking Zijner onuitsprekelijke liefde. Als Satan u zegt, dat gij een groot zondaai zijt werp uw* blik dan op den Zaligmaker en spreek van Zijne deugden. De blik opwaarts zal u redden Belijd uwe zonden, doch zeg tegen den vijand „dat 50 Schreden naar Christus. Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken," (1 Tim. 1:15), en dat Hij u in Zijne weêrgalooze liefde redden wil. Jezus deed Simon eene vraag betreffende twee schuldenaars. Een hunner was zijn' heer weinig schuldig, doch de andere veel; beider schuld werd echter vergeven, en nu vroeg Jezus aan Simon, wie dezer twee schuldenaars zijnen heer het innigst zou liefhebben. Simon antwoordde: „Ik acht, dat hij het is, dien hij het meest kwijtgescholden heeft." (Luk. 7:43.) Wij hebben zwaar misdreven, maar Christus stierf, opdat wij vergiffenis zouden ontvangen. De verdiensten van Zijn zoenoffer zijn voldoende voor ons. Dien Hij het meest vergeven heeft, zal Hem ook het spreekt tot u in Zijn Woord." yQQT Qns ^ nedergelaten, en beginnen te begrijpen hoeveel Christus om onzentwil heeft moeten ten offer brengen. meest liefhebben, en het dichtst bij Zijnen troon staan om Hem te loven voor Zijne groote liefde en oneindige offerande. De snoodheid der zonde wordt het best begrepen, als wij de liefde Gods ten volle doorgronden. Het hart versmelt in teederheid en berouw, als wij zien hoe lang de keten is, die 54 Schreden naar Christus. hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij vooi ons eenen koning begeerd hebben." (1 Sam. 12:19.) De bepaalde zonde, waaraan zij zich hadden schuldig gemaakt, moest beleden worden. Zij gingen onder den last hunner ondankbaarheid gebukt, en daarbij scheidde deze hen van God. Eene belijdenis is Gode niet welbehagelijk, tenzij zij met bekeering en hervorming gepaard ga. Er moet eene verandering in den wandel zijn; wat Gode mishaagt, moet verzaakt worden. Dit zal steeds op een waar berouw over de zonde volgen. Wat ons te doen staat, vinden wij aldus beschreven: „Wascht u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijne oogen weg, laat af van kwaad te doen. Leert goed doen, zoekt het recht, helpt den verdrukte, doet den wees recht, handelt de twistzaak der weduwe." „Geeft de goddelooze het pand weder, betaalt hij het geroofde, wandelt hij in de inzettingen des levens, zoodat hij geen onrecht doet, hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven." En Paulus, over de bekeering sprekende, zegt: „Want ziet, ditzelfde dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe groote naarstigheid heeft het in u gewrocht? ja verantwoording, ja onlust, ja vrees, ja verlangen, ja ijver, ja wraak: in alles hebt gij u zeiven bewezen rein te zijn in deze zaak." (Jes. 1 : 16, 17; Ezech. 33 : 15; 2 Kor. 7:11). Als het zedelijk begrip door de zonde verdoofd is, dan beseft de overtreder de gebreken in zijn karakter 56 Schreden naar Christus. er toe, zelve zijne schuld te dragen, en hij belijdt ze zonder eene poging te doen om ze te ontveinzen of te ontduiken. Gelijk de tollenaar zal hij, zonder zijne oogen zelfs naar den hemel op te heffen, uitroepen: „O God, wees mij zondaar genadig!" Die hunne zonden aldus belijden, zullen gerechtvaardigd worden: want Jezus pleit op de verdienstelijkheid van Zijn bloed voor zulke boetvaardigen. De in de Schrift opgeteekende voorbeelden van oprecht berouw en verootmoediging sluiten elke verontschuldiging voor de zonde alsmede elke poging ter rechtvaardiging van zichzelven, buiten. Paulus trachtte zich niet te verdedigen; hij maalt zijne zonden met de donkerste kleuren af; van de schuld wordt niets afgedongen. Hij belijdt: „Ik heb velen van de heiligen in de gevangenissen gesloten, de macht van de overpriesters ontvangen hebbende; en als zij omgebracht werden, stemde ik het toe. En door al de synagogen heb ik hen dikwijls gestraft en gedwongen te lasteren; en boven mate tegen hen woedende, heb ik hen vervolgd, ook tot in de buitenlandsche steden." (Hand. 26 : 10, 11.) Hij aarzelt niet te zeggen, „dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben." (1 Tim. 1 : 15.) Een ootmoedig en verslagen hart, dat waar berouw gevoelt, waardeert eeniger mate de liefde Gods en het offer op Golgotha. En gelijkerwijs een zoon Toewijding. 63 op het pad, dat Hij verboden heeft, Die weet wat het beste is, en Die steeds het welzijn Zijner schepselen beoogt Het pad der overtreders leidt tot de ellende en het verderf. Men vergist zich, als men meent, dat God een welbehagen heeft in het lijden Zijner kinderen. Al de hemelingen stellen belang in 's menschen geluk. Onze hemelsche Vader sluit de poorten des geluks niet voor één enkele Zijner schepselen. God wil, dat wij van die vermaken afstand zullen doen, waaruit lijden en teleurstelling geboren worden en de slagboomen vormen voor de gelukzaligheid des hemels. De Verlosser der wereld neemt de menschen aan zooals zij zijn, met al hunne behoeften, zwakheden en onvolmaaktheden; daarenboven reinigt Hij ons niet alleen van de zonden en schenkt vergiffenis door Zijn bloed, maar Hij stilt het vurig verlangen des harten van allen, die Zijn juk op zich nemen en Zijnen last dragen. Hij schenkt rust en vrede aan allen, die tot Hem komen om het brood des levens te ontvangen. Hij vergt enkel zulke plichten van ons, die geschikt zijn om ons tot het hoogste geluk te voeren, dat wij nooit door de ongehoorzaamheid bereiken kunnen. Het ware, vreugdevolle leven bestaat in de gestaltenis van Christus, de hoop der heerlijkheid, in ons te bezitten. Velen vragen: „Hoe moet ik mij zeiven aan mijnen God overgeven?" Gij begeert u zelf aan Het bewijs van discipelschap. „De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat." „ZOO dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden." (2 Kor. 5: 17.) Iemand kan wellicht niet den tijd, de plaats of de omstandigheden zijner bekeering opgeven; maar dit is nog geen bewijs, dat hij niet bekeerd is. Christus zeide tot Nicodemus: „De wind blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet met, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren -is." (Jon- 3:8)Gelijk de onzichtbare wind, wiens uitwer¬ king duidelijk gezien en gevoeld wordt, alzoo werkt Gods Geest op het hart De wederbarende kracht, welke geen menschelijk oog zien kan, doet Het bewijs van discipelschap. Tl een nieuw leven ontstaan; zij brengt een nieuw schepsel naar het beeld van God voort Ofschoon de Geest in stilte en onzichtbaar werkt, zoó zijn de uitwerkselen toch zichtbaar. Als het hart door den Geest van God vernieuwd is, zal het leven daarvan getuigenis afleggen. Hoewel wij niets kunnen doen, om onze harten te veranderen en ons zeiven in harmonie met God te brengen, hoewel wij noch op ons zeiven noch op onze goede werken vertrouwen mogen, zoo zal uit onzen wandel toch blijken, dat de genade Gods in ons is uitgestort. Het karakter, de gewoonten, de ondernemingen zullen eene verandering openbaren. Het verschil tusschen hetgeen is en hetgeen was, zal duidelijk merkbaar zijn. Zeker is het, dat er een uiterlijk goed gedrag kan zijn, zonder de vernieuwende kracht van Christus. Een staan naar invloed en de achting der wereld kunnen tot een welgemanierd leven aansporen. Achting voor zichzelven kan den mensch den schijn des kwaads doen vermijden. Een zelfzuchtig hart kan edele daden verrichten. Waaruit kunnen wij dan besluiten aan welke zijde wij staan? Wie bezit het hart? Bij wien zijn onze gedachten? Over wien spreken wij gaarne? Wien wijden wij onze teederste liefde en beste krachten? Indien wij Christus toebehooren, dan gaan onze gedachten en zoetste overdenkingen tot Hem uit. Gevolgelijk is ook alles, wat wij hebben en zijn, Hem 78 Schreden naar Christus. gewijd. Wij begeeren Zijn beeld te dragen, Zijnen Geest te ademen, Zijnen wil te doen en Hem in alles te behagen. Een nieuw schepsel in Christus brengt de vrucht des Geestes voort, namelijk: „liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid." Hij gedraagt zich niet naar de vorige begeerlijkheden, maar door het geloof van den Zone Gods wandelt hij in Zijne voetstappen, weerkaatst Zijn karakter, en reinigt zich zeiven, gelijkerwijs Hij rein is. Wat hij eertijds haatte, heeft hij nu lief. De hoogmoedigen en eigenzinnigen worden gedwee en nederig van hart. De verwaanden en laatdunkenden worden stemmig en ingetogen. De dronkaards sober; de zedeloozen rein. Van de hoogmoedige gewoonten en moden der wereld wordt afstand gedaan. Een Christen staat niet naar het uit- rV wendig versiersel, „maar P, naar den verborgen mensch ■s ,' des harten, in het onverder- pjr felijk versiersel van een' I zachtmoedigen en stillen I geest." (1 Petr. 3 : 3, 4.) „Wordt het gestolene we iergebracht." Is er geene hervorming, dan ontbreken de blijken eener oprechte bekeering. Wordt het ver- Het bewijs van discipelschap. 79> pande terug gegeven, het gestolene weder gebracht, de zonden beleden, God en den naaste bemind, dart mag de zondaar er staat op maken, dat hij van den dood is overgegaan tot het leven. Wanneer wij als dwalende, zondige wezens tot Christus komen en Zijne vergevende genade deelachtig worden, dan ontstaat er liefde in het hart. Alle lasten zijn licht: Christus' juk is zacht. Plicht wordt vermaak, en opoffering een genot. Het pad dat te voren in het duister lag, is nu verlicht door de stralen van de Zonne der gerechtigheid. Het beminnelijke van Christus' karakter openbaart zich in Zijne volgelingen. Hij had lust om Gods wil te doen. De toeleg van des Zaligmakers leven was om de liefde Gods ën Zijne eer te bevorderen. Liefde blonk in al Zijne da- HeI den uit. De liefde is pad, dat •i r> i ¥ tevoren in het Sp*'' Uit ÜOd. Het Onher- duister lag, is nu hr\ton hi (• 1 h verlicht door de stra- DOren nart Kan naar len van de Zonne der gerechtigheid." «O Schreden naar Christus. •derhalve niet voortbrengen noch dragen. Alleen in het hart, waarin Jezus regeert, wordt zij gevonden. „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft" (1 Joh. 4: 19.) Liefde is de drijfveer in het hart, dat door Gods genade vernieuwd isZij verandert het karakter, beheerscht de hartstochten, brengt de vijandschap ten onder, en bezielt met edeler gemoedsstemming. Waar deze liefde gekoesterd wordt, daar wordt het leven verzoet en een veredelende invloed uitgeoefend. Voor het begaan van twee fouten moeten de kinderen Gods — inzonderheid zij, die nog maar pas op Zijne genade hebben leeren vertrouwen — zich wachten. De eerste, welke wij bereids genoemd hebben, is het vertrouwen op eigen werken en op wat wij doen kunnen om ons in harmonie met God te brengen. Wie door het waarnemen der wet heilig tracht te worden, die heeft eene onmogelijkheid ondernomen. Alles, wat de mensch zonder Christus doet, is met zonde en zelfzucht bezoedeld. De genade van Christus alleen, door het geloof, kan ons heilig maken. De tegenovergestelde en niet minder gevaarlijke fout is, dat het geloof in Christus den mensch van het betrachten der wet ontslaat; dat onze werken niets aan onze verlossing af- of toedoen, aangezien wij j wandelde op het stormachSareth Wandelde. "ge meer van , , Qennesareth." saretn wanaeiae. «ge meer van Insgelijks kunnen wij in het uitvoeren van de nederigste plichten, of in den laagsten stand der samenleving met Jezus omgaan en werk voor Hem verrichten. De Apostel zegt: „Een iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve bij God." (1 Kor. 7 : 24). De handelsman 108 Schreden naar Christus. kan zijne affaire met getrouwheid behartigen en alzoo zijnen Meester verheerlijken. Als hij een waar volgeling van Jezus is, dan zal zijn godsdienst in al zijn doen uitkomen, en alzoo zullen de menschen den Geest van Christus in hem bemerken. De ambachtsman kan een vlijtig en trouw vertegenwoordiger zijn van Hem, die nederjg handwerk verricht heeft in het land van Galiléa. Alzoo behoort een iegelijk, die zich naar den naam van Christus noemt, het er op tce te leggen, dat anderen, de goede werken ziende, hunnen Schepper en Verlosser mogen verheerlijken. Velen hebben zich van den dienst van Christus zoeken te verontschuldigen, omreden anderen meerder bekwaamheid of gelegenheid hadden Het denkbeeld heeft bijval gevonden, dat zij alleen, die bijzondere "gaven ontvangen hebben, verschuldigd zijn hunne talenten in den dienst van God te besteden. Men beschouwt de talenten als uitsluitend aan eene begunstigde klasse gegeven, derhalve hebben de anderen geen deel in het werk noch in de belooning; doch de zaak wordt niet alzoo in de gelijkenis voorgesteld. Toen de heer des huizes zijne dienstknechten riep, gaf hij een iegelijk zijn werk. Met eenen geest der liefde moeten wij de geringste levensplichten vervullen „als den Heere." (Kol. 3 : 23). Als de liefde van Christus in onze harten is, dan zal zij zich in ons leven openbaren. De liefelijke geur van Christus zal ons omgeven. Het werk en het leven. 109 en onze invloed en verheffing zal tot zegening dienen. Gij moet niet op bijzondere gelegenheden of buitengewone gaven wachten om in den dienst van God te treden. Bekommer u niet om wat de wereld wel van u zal denken. Indien uw dagelijksch leven van de reinheid en oprechtheid van uw geloof getuigt, en anderen er van overtuigd worden, dat gij hun welzijn behartigt, dan zullen uwe pogingen niet geheel en al vruchteloos zijn. De armste en onaanzienlijkste discipelen van jezus kunnen anderen tot ;egen strekken. Zij mogen niet beseffen, dat zij een bijzonderen invloed ten goede uitoefenen, desniettemin zullen zij golven van zegeningen in beweging brengen, die allengs grooter worden, en welker uitkomst eerst in den dag der belooning zal openbaar worden. Zij zijn er zich niet van bewust, dat zij een groot werk verricht hebben. Zij behoeven zich zeiven niet om het succes van de zaak te bekommeren. Hunne roeping is in stilte en getrouwheid het werk te verrichten, dat Gods voorzienigheid hun opgelegd heeft; dan zal hun leven geene mislukking zijn. Alzoo zullen zij meer en meer den beelde van Christus gelijkvormig worden gemaakt; zij zijn medearbeiders met God in dit leven, en worden alzoo voorbereid voor het genot van de onvermengde vreugde in het leven hiernamaals. God te kennen. OP velerlei manieren tracht GjcJ zich aan ons te openbaren en met Hem in gemeenschap te brengen. De natuur spreekt onophoudelijk tot ons door middel van de zintuigen. Het voor indrukken vatbare hart bespeurt Zijne liefde en heerlijkheid in liet werk Zijner handen. Het luisterend oor kan verstaan en begrijpen wat God door middel van de natuur heeft mede te deelen. De groene velden, de hooge boomen, de knoppen en bloemen, de voorbij drijvende wolken, de vallende regen, het kabbelende beekje, en de heerlijkheid des uitspansels. noodigen ons uit om met Hem bekend te worden. Die ze allen geschapen heeft Onze Heiland verbond Zijn kostelijk onderricht aan de voorbeelden in de natuur. De boomen, de „Onze Heiland verbond Zijn kostelijk onder richt aan de voorbeelden in de natuur." God te kennen. 111 vogelen, de bloemen der valleien, de bergen, de meren, het sterrengewelf, ja, de alledaagsche gebeurtenissen boden Hem beelden aan, waardoor Hij de waarheid zoo kon voorstellen, dat men er onwillekeurig aan moest denken te midden van de bezigheden des levens. God verlangt, dat Zijne kinderen de schepping, zullen waardeeren, en genoegen scheppen in de schoonheid, waarmede onze aardsche woonstede versierd is. Hij bemint het schoone; doch boven al het uiterlijke heeft Hij een goed karakter lief; wij voldoen daarom aan Zijn verlangen, zoo wij naar eenvoud en reinheid streven. Voor hem, die luisteren wil, kunnen kostelijke lessen over vertrouwen èn gehoorzaamheid uit de schepping geleerd worden. Zoowel de sterren des hemels, die eeuw aan eeuw langs hunne onmetelijke banen voortrollen, als het kleinste stofdeeltje gehoorzamen des Scheppers wil. God zorgt voor alles en houdt het geschapene in stand. Hij, Die de tallooze planeten in het luchtruim schraagt, voorziet te zelfder tijd in de nooddruft van het onbezorgde vogeltje, dat zijn vroolijk liedje laat hooren. Hetzij men aan den dagelijkschen arbeid gaat of zich afzondert om te bidden; hetzij men zich ter ruste begeeft of des morgens opstaat; hetzij 'de rijke in zijn paleis een feestmaal aanricht of de arme zijnen kinderen de schamele spijze uitreikt, de hemelsche Vader bewaakt hen allen met eene teedere zorg. God neemt notitie van al de 112 Schreden naar Christus. „Hij, Die de tallooze planeten in het luchtruim schraagt." tranen, welke geschreid worden. Zelfs een glimlach wordt door Hem opgemerkt Alle onnoodige zorg zou verbannen worden, indien wij dit waarlijk geloofden. Wij zouden niet zoo veel over teleurstellingen spreken als wij nu doen; want bet groote zoowel als het kleine zou aan Gods zorg worden toevertrouwd, die noch door de menigvuldigheid, noch door het gewicht der zorgen in verlegenheid geraakt. Velen zouden alsdan eene hun tot nog toe onbekende rust smaken. Terwijl gij de schoonheid dezer wereld bewondert, denk dan tevens aan de toekomstige, waarop geen bederf van zonde en dood den stempel kan drukken, noch eene schaduw van eenigen vloek op de natuur zal rusten. Stel u in ver¬ beelding de woonplaats der verlosten voor, en bedenk daarbij, dat zij veel heerlijker zal zijn, dan gij van haar een ideaal kunt vormen. In de natuur zien wij slechts eene flauwe schemering van de heerlijkheid, welke zal eeooenbaard worden. „Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het „ . . voorziet te zeil- ° dei-ijd in de nood- oor niet heeft gehoord, en in het hart ■dn ft van het onbe- , . . , . , , zorgde vogeitie." des menschen niet is opgeklommen, God te kennen. 113 hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben." (1 Kor. 2 : 9). De dichters en de natuurkundigen bezigen vele toespelingen op de natuur, doch een christen alleen kan de schoonheid der natuur waardeeren, omreden hij er zijns Vaders handenwerk in ziet, en Diens liefde opmerkt in de bloemen, heesters en boomen. Niemand kan de volle beteekenis van bergen en dalen, van rivieren en zeeën waardeeren, tenzij hij er eene uitdrukking van Gods majesteit en liefde jegens den mensch in ziet God spreekt tot ons door middel van Zijne voorzienigheid en door den invloed van Zijnen Geest op het hart. In onze levenservaringen, in onze omgeving, in de dagelijks plaats vindende veranderingen, kunnen goede lessen voor ons liggen, indien wij ze maar opmerken. De Psalmist, Gods voorzienigheid naspeurende, zegt: „De aarde is vol van de goedertierenheid des Heeren." „Wie is wijs? die neme deze dingen waar; en dat zij verstandiglijk letten op de goedertierenheid des Heeren." (Psalm 33:5; 107:43). God spreekt tot ons in Zijn Woord. Daarin hebben wij eene duidelijke openbaring van Zijn karakter, Zijne verhouding tegenover den mensch, alsmede van het verlossingsplan. Daarin staat de geschiedenis der patriarchen en profeten geboekt De heiligen van dien tijd waren menschen „van gelijke bewegingen als wij." (Jak. 5: 17). Wij lezen 114 Schreden naar Christus. hoe zij, gelijk als wij, met teleurstellingen hebben moeten worstelen, voor de i verzoekingen zijn gevallen, desniettemin moed gevat hebben en door Gods genade overwinnaars zijn geworden; dat lezende gevoelen wij ons bemoedigd om naar de gerechtigheid te jagen. Als wij lezen Welke kostelijke ervaringen zij opgedaan, hoeveel licht, liefde en zegen zij genoten hebben, alsmede wat zij hebben kunnen doen door de genade hun geschonken, dan doet de geest, die hen bezielde, een heiligen wedijver in ons ontbranden om hen in karakter te evenaren, en even als zij met God te wandelen. Jezus zeide van het Oude Testament, — en van het Nieuwe is het niet minder waar, — „die zijn het, die van Mij getuigen," (Joh. 5 : 39), van Hem, den Verlosser waarop onze hoop des eeuwigen levens berust. Ja, de gansche Bijbel is vol van Christus. Van het scheppingsverhaal, — want zonder Hem „is geen ding gemaakt, dat gemaakt is," (Joh. 1:3), — tot aan de belofte aan het slot, „ziet, Ik kom haastiglijk," lezen wij van Zijne daden en luisteren wij naar Zijne stem. De Schrift daarom bestudeerd, indien wij den Zaligmaker wenschen te leeren kennen. Vul uw hart met de woorden Gods. Zij zijn het levende water, dat uw dorst lescht. Zij zijn het brood uit den hemel. Jezus heeft gezegd: „Tenzij dat gij het vleesch des Zoons des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in uzelven." God te kennen. 115 En hieraan geeft Hij deze verklaring: „De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven," (Joh. 6 : 53, 63). Onze lichamen worden door spijs en drank opgebouwd; en op geestelijk gebied gaat het even als op het natuurlijke, — onze geestelijke natuur put kracht uit hetgeen wij overdenken. De engelen zijn begeerig om in het verlossingsplan in te zien; het zal trouwens tot in de eeuwigheid der eeuwigheden de studie en den lofzang der verlosten uitmaken. Is het dan onzer studie en bepeinzing nu niet waard ? De oneindige liefde en genade van Jezus, alsmede de offerande voor ons volbracht, moeten ons tot ernstig nadenken stemmen. Wij behooren veel te peinzen over het karakter van onzen lieven Middelaar en Verlosser. Wij behooren ons in gedachte bezig te houden met Hem, Die gekomen is om Zijn volk zalig te maken van hunne zonden. Door het overdenken van deze hemelsche onderwerpen wordt ons geloof en liefde versterkt, en onze gebeden Gode meer behagelijk, omreden zij meer met geloof en liefde gemengd zijn. Er zal een meer voortdurend vertrouwen op Jezus zijn, eene dagelijksche, levende ervaring van de kracht van Hem, die volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan. Hoe meer wij des Zaligmakers volmaaktheden bepeinzen, hoe meer begeerte er bij ons zal verwekt worden om geheel en al veranderd en vernieuwd te worden naar het evenbeeld van Zijne reinheid. Er 8* 116 Schreden naar Christus. zal een hongeren en dorsten zijn om Hem, Dien wij aanbidden, gelijkvormig te worden. Hoe meer wij onze gedachten over Christus laten gaan, hoe meer wij met anderen over Hem zullen spreken en Zijn beeld aan de wereld vertoonen. De Bijbel werd niet in de eerste plaats voor de geleerden geschreven, maar wel hoofdzakelijk voor het volk. De zaligmakende waarheden zijn zoo duidelijk als de middagzon; uit dien hoofde kan niemand dat pad missen, behalve degene, die op zijn eigen verstand instede van op den duidelijk geopenbaarden wil van God vertrouwt. Ten opzichte van de verklaring van de Schrift, mogen wij ons niet op de meening van eenig mensch verlaten, maar Gods Woord zelve bestudeeren. Als wij anderen voor ons laten denken, dan worden onze verstandelijke vermogens niet ontwikkeld. De geestvermogens kunnen zoo verlamd worden door ze niet te oefenen, dat wij de diepe beteekenis van Gods Woord niet vatten kunnen. Door de Bijbelsche onderwerpen te onderzoeken, de eene Schriftuur met de andere, en geestelijke dingen met geestelijke dingen te vergelijken, worden zij ontwikkeld. Niets draagt meer tot ontwikkeling van het verstand bij, dan de studie van den Bijbel. Geen ander boek bezit zooveel kracht om de gedachten te verheffen en de geestvermogens te versterken, als de Bijbel. Werd Gods Woord naar behooren onder-, zocht, de menschen zouden beter verstandelijk ont- God te kennen. 117 wikkeld zijn, een edeler karakter hebben en meer standvastigheid bezitten, dan men tegenwoordig over het algemeen heeft. Een haastig lezen der Schrift doet ons weinig nut. Iemand zou de gansche Schrift kunnen doorlezen, zonder de diepte harer beteekenis te vatten. Als ééne bijbeltekst bestudeerd wordt, totdat hare beteekenis goed duidelijk is, mitsgaders haar ver-r band tot het verlossingsplan begrepen wordt, is dit veel meer waard dan het lezen van een aantal hoofdstukken zonder een bepaald doel in het oog te hebben of er leering uit te trekken. Houd uw Bijbel bij u. Lees er in zoo dikwerf gij de gelegenheid hebt; leer de teksten van buiten. Zelfs terwijl gij op straat wandelt, kunt gij eene Schriftuurplaats leeren, er over nadenken, en ze alzoo in uw geheugen prenten. Hemelsche wijsheid wordt niet zonder ernstig nadenken en biddende studie verkregen. Sommige gedeelten der Schrift zijn inderdaad zoo duidelijk, dat zij voor misverstand niet vatbaar zijn; van andere ligt de beteekenis niet op de oppervlakte, en kan zij daarom niet bij een oppervlakkigen blik gezien worden. De eene tekst dient met den anderen te worden vergeleken. Er moet nauwkeuriglijk gevorscht en biddend overwogen worden. Zulke studie wordt rijkelijk beloond. Gelijkerwijs de mijnwerker aderen van kostelijk metaal onder de oppervlakte der aarde verborgen vindt, zoo zal een volhardend onderzoeker 118 Schreden naar Christus. naar de verborgen schatten in Gods Woord de allerkostelijkste waarheden ontdekken, die voor een oppervlakkigen lezer verborgen blijven. Als de woorden, door God ingegeven, overwogen worden, zullen zij zijn gelijk stroomen uit de Bron des levens. De Bijbel behoort nimmer te worden bestu- „Geiiikerwijs de mijnwerker mij?" Jezus hernam: „Eer u aderen van kostelijk metaal . ... onder de oppervlakte der FlllppUS nep, daar gij Onder aarde verborgen vindt." den vijgeboorn waart> zag Ik u." Q°b- 1 : 47, 48). Insgelijks ziet Jezus ons in de afgezonderde plaatsen des gebeds, indien wij Hem om voorlichting vragen, opdat wij de waarheid Gods mogen verstaan. De engelen des lichts zullen hem bijstaan, die in ootmoed om de goddelijke leiding smeekt De Heilige Geest verheft en verheerlijkt den Zaligmaker. Het is Zijn ambt Christus voor te stellen deerd, zonder eerst te hebben gebeden. Alvorens zijne bladen worden opgeslagen, behoort er om de voorlichting des Heiligen Geestes te worden gevraagd, en die zal gegeven worden. Toen Nathanaël tot Jezus kwam, zeide de Zaligmaker tot hem: „Zie, waarlijk een Israëliet in welken geen bedrog is." Hierop vroeg Nathanaël: „Vanwaar kent Gij God te kennen. 119 in de reinheid Zijner rechtvaardigheid, alsmede de groote verlossing welke wij door Hem verkrijgen, Jezus heeft gezegd: „Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen." (Joh. 16 : 14). De Geest der waarheid is de eenigste vertrouwbare onderwijzer in de goddelijke waarheden. Hoe lief heeft God het menschdom daarom, aangezien Hij Zijnen Zoon voor hen heeft laten sterven, en Zijnen Geest geschonken heeft, opdat Die onderwijzer en bestendige gids zij. Het voorrecht van het gebed. 121 hunne gebeden zouden verhoord worden, dient ons ook tot verzekering. Jezus bad dikwijls toen Hij op aarde was. Onze Zaligmaker heeft zich met onze behoeften en zwakheden ingelaten door telkens eene nieuwe mededeeling van kracht van Zijnen Vader af te smeeken, opdat Hij voor Zijne taak gesterkt mocht zijn. Hij is ons voorbeeld in alle dingen. Hij is onze broeder in zwakheden, zijnde in alle dingen verzocht als wij doch zonder zonde; Hij had een afkeer van het kwade; Hij heeft aanvechtingen en zielefolteringen in deze zondige wereld te verduren gehad. Voor Zijne menschelijke natuur was het gebed beide eene behoefte en een voorrecht De omgang met Zijnen Vader verstrekte Hem tot troost en vreugde. En indien de Zaligmaker van het menschdom, de Zoon van God, behoefte aan het gebed gevoelde, hoeveel te meer hebben wij zwakke, zondige stervelingen behoefte om aanhoudend en ernstiglijk te bidden. Onze hemelsche Vader is bereid om de volheid Zijner zegeningen over ons uit te storten. Het is ons voorrecht tot verzadiging toe uit de fontein van oneindige liefde te drinken. Hoe vreemd is het toch, dat wij zoo weinig bidden! God is bereidvaardig om het gebed van den geringste Zijner kinderen te verhooren, en toch wordt er zoo veel tegenzin gevonden om onze nooden Hem bekend te maken. Wat zullen de engelen des hemels wel denken van 128 Schreden naar Christus. midden van onze bezigheden kunnen wij God bidden en Hem om leiding vragen, gelijkerwijs Nehemia deed, toen hij zijn verzoek den koning Arthasastha bekend maakte. Allerwege kan een binnenkamer voor zulk eene gemeenschap worden gevonden. De deur van ons hart behoort steeds open te staan, en het verzoek herhaald te worden, dat Jezus intrek moge nemen en als een hemelsche gast bij ons woning make. Al worden wij door eene verderfelijke atmos- ; feer omgeven, daarom zijn wij toch niet genoodzaakt die pestlucht in te ademen, maar kunnen wij leven in de zuivere lucht des hemels. Wij behooren de deur voor alle zondige gedachten te sluiten door Gods aangezicht ernstiglijk te zoeken. Zij, wier harten open staan voor Gods ontfermingen, zullen in eene atmosfeer leven, heiliger dan die dezer aarde, en voortdurend in 's Heeren gemeenschap deelen. Wij hebben behoefte aan een juister begrip van Jezus, en eene meer omvattende kennis van de waarde der oneindige wezenlijkheden der eeuwige heilgoederen. Het hart van Gods volk moet met de heerlijkheid des heiligdoms vervuld worden; en daartoe is eene goddelijke openbaring der hemelsche dingen noodig. Laat de ziel hare vlucht hemelwaarts nemen, opdat zij de hemelsche lucht inademe. Het is moge- „Stllle.verzuchtintingen stijgen als welriekend reukwerk op tot den troon der genade." Het voorrecht van het gebed. 129 lijk om zoo nabij God te verkeeren, dat onze gedachten, wanneer wij op het onverwachtst aangevallen worden, zoo onwillekeurig tot Hem uitgaan, als de bloemen zich naar de zon keeren. Maak uwe behoeften, uwe vreugde, uw verdriet, uwe vrees en uwe zorgen Gode bekend. Gij kunt Hem niet overladen noch vermoeien. Hij, Die de haren uws hoofds telt, houdt zich niet onverschillig omtrent de nood¬ druft Zijner kinderen. „G hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een Ontfermer." (Jak. 5:11). Zijn liefderijk hart wordt door onze moeiten, ja, zelfs door het noemen ervan aangedaan. Maak Hem al uwe moeilijkheden bekend. Niets is voor Hem te zwaar om het te dragen, want hij houdt de wereld in stand; Hij bestuurt het gansche heelal. Niets, wat op onzen vrede betrekking heeft, is Hem te onbeduidend om er zich mede in te laten. Geene bladzijde onzer ervaring is zoo duister, dat Hij ze niet lezen kan; geene moeilijkheid, die Hij niet kan oplossen. Geen ongeval kan den geringste Zijner kin- „ .. . gelijkerwijs Nehemia deed." 130 Schreden naar tnristus. deren overkomen, geene benauwdheid hen kwellen, geene vreugde hen vervrool ijken, geene bede over hunne lippen komen, die niet door onzen hemelschen Vader wordt opgemerkt en met belangstelling gade geslagen. „Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hunne smarten." (Ps. 147:3.) Het verband tusschen iederen persoon en God is even volkomen en afzonderlijk, alsof er geene andere was, voor wien Hij Zijn geliefden Zoon gegeven had. Jezus zeide: „In dien dag zult gij in Mijnen naam bidden; en Ik zeg u niet, dat Ik den Vader voor u bidden zal: want de Vader Zelf heeft u lief." „Ik heb u uitverkoren,.... opdat zoo wat gij van den Vader begeeren zult in Mijnen naam, Hij u dat geve." (Joh. 16 : 26, 27; 15 : 16.) Doch het bidden in Jezus' naam beteekent iets meer dan dien naam aan het begin en aan het einde van een gebed te noemen. Het beteekent in den geest en in den zin van Jezus te bidden, Zijne beloften geloovende, zich op Zijne genade verlatende, en Zijne werken doende. God wil niet dat wij een kluizenaarsleven zullen leiden, ons zeiven van de wereld afzonderende, om zich alzoo geheel aan den godsdienst te wijden. Het leven moet op het leven van Christus gelijken, — tusschen de bergen en de menigte verkeerende. Wie niets anders doet dan bidden, zal weldra ophouden te bidden, of zijne gebeden zullen een blooten vorm worden. Indien men zich aan het gemeenschappelijke Het voorrecht van het gebed. 131 leven onttrekt, de sfeer van des christens plicht en kruisdragen vermijdt, ophoudt vlijtiglijk voor den Meester te arbeiden, Die zooveel voor ons heeft gedaan, dan verliest men de onderwerpen, waarvoor men moet bidden, en houdt geene aansporing tot toewijding over. Dan ontaarden de gebeden in iets persoonlijks en zelfzuchtigs. Men kan noch de belangen van het menschdom, noch de verbreiding van Christus' koninkrijk opdragen, noch om kracht tot geschiktheid voor het werk vragen. Wij lijden een verlies, indien wij het voorrecht om ter onderlinge opbouwing en versterking samen te komen, nalaten. De .waarheden van Gods Woord verliezen hunne duidelijkheid en belangrijkheid voor ons gemoed. Onze harten worden niet langer verlicht en opgewekt door den heiligenden invloed; wij gaan op geestelijk gebied achteruit De christenen verliezen er veel bij, wanneer zij niet deelnemend met elkander omgaan. Wie zich binnen zijn' eigen kring houdt, die beantwoordt niet aan het doel door God gewild. Een behoorlijke ontwikkeling van onze gemeenschappelijke natuur doet eene sympathie tusschen ons en de anderen ontstaan, en is mede een middel om kracht voor den dienst van God te ontwikkelen. Als de christenen dikwerf te zamen kwamen om met elkaar te spreken over de liefde Gods en de dierbare waarheden van het verlossingsplan. zouden hunne harten er door verfrischt worden, en 9"- 132 Schreden naar Christus. de een zou den ander verkwikken. Indien wij dagelijks meer van onzen hemelschen Vader leeren, en alzoo nieuwe ervaringen in Zijne genade opdoen, dan bestaat er ook eene begeerte om van Zijne liefde te spreken, waarbij onze harten verwarmd en aangemoedigd zullen worden. Dachten en spraken wij meer over Jezus en minder over ons zeiven, wij zouden veel meer van Zijne tegenwoordigheid ontwaren. Indien wij aan God dachten, zoo menigwerf als wij het bewijs Zijner zorg kunnen bespeuren, wij zouden voortdurend aan Hem denken; wij zouden met welgevallen over Hem spreken en Hem loven. De aardsche dingen worden door ons besproken, omdat wij er belang in stellen. Onze vrienden maken het onderwerp van ons gesprek uit, omdat wij hen beminnen; onze vreugde en ons verdriet is onderling. Wij behoorden God echter oneindig meer lief te hebben dan onze aardsche vrienden, en daarom behoorde Hij ook de eerste plaats in onze gedachten in te nemen. De voortreffelijke giften, welke Hij ons geschonken heeft, werden niet gegeven om er onze gedachten in te verdiepen, of ze zoo lief te hebben, dat wij den Gever op den achtergrond plaatsen; maar opdat zij ons steeds aan Hem zouden herinneren, en wij door banden van dankbaarheid en liefde aan onzen hemelschen Weldoener verbonden zouden worden. Wij vertoeven te veel op de lage stranden dezer wereld. Laten wij Wat met twijfel te doen. 139 dat een beperkt verstand het oneindige niet begrijpen kan; dat een mensch met zijne beperkte kennis het doel van den Oneindige niet doorgronden kan. De twijfelaar en de ongeloovige verwerpen het Woord van God, omreden zij de verborgenheden niet peilen kunnen; en niet een ieder, die belijdt den Bijbel te gelooven, staat buiten gevaar op dit punt. De Apostel zegt: „Ziet toe, broeders, dat niet te eeniger tijd in iemand van u zij een boos, ongeloovig hart, om af te wijken van den levenden God." (Hebr. 3: 12.) Het is prijzenswaardig de Schrift nauwkeuriglijk te bestudeeren en de „diepten Gods" (1 Kor. 2 : 10) te onderzoeken voor zoo ver die daarin geopenbaard zijn. „De verborgene dingen zijn voor den Heere, onzen God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en voor onze kinderen tot in eeuwigheid." (Deut. 29 : 29.) Doch het is Satans toeleg om het onderzoek van het verstand te misleiden. Eene zekere mate van hoogmoed gaat met de beschouwing van den Bijbel gepaard, en daarom gevoelt men zich verslagen, als men nieUelk gedeelte van de Schrift op eene voldoende wijze kan uitleggen. Zij beschouwen het te vernederend te moeten bekennen, dat zij het geïnspireerde Woord niet begrijpen. Zij willen niet met geduld den tijd afwachten, wanneer God hun het verstand geven zal. Zij meenen, dat 's menschen verstand in staat is om de Schrift in al hare volheid te omvatten, en nu zij daarin feilen, loochenen zij werkelijk haar gezag. 140 Schreden naar Christus. Wel is waar, menige theorie en menige leerstelling is opgeworpen, die geenen grondslag in den Bijbel vindt, ja geheel tegen de strekking ervan indruischt. 't Is waar, velen zijn daardoor twijfelaars geworden; doch Gods Woord is daarvoor niet verantwoordelijk, maar alleen de verkeerde opvatting of verdraaide voorstelling van de menschen. Indien eenig schepsel God of Zijne werken ten volle begrijpen kon, en het toppunt van kennis bereikt had, dan zou geene waarheid ter ontdekking meer overgebleven zijn, alle wasdom in kennis ophouden, en de ontwikkeling van het verstand en het hart stilstaan. God zou niet langer alles in allen zijn; de mensch zou geene vordering maken, omdat hij de grenzen der wetenschap bereikt had. Laten wij God danken, dat het niet zoo is. Hij is de Oneindige; in Hem zijn „al de schatten der wijsheid verborgen." (Kol. 2 : 3.) Tot in alle eeuwigheid zal de mensch onderzoeken en leeren, maar toch niet volleerd worden in de schatten van Zijne wijsheid, goedheid en kracht. God wil, dat de waarheden, in Zijn Woord vervat, zelfs in dit leven duidelijker voor Zijn volk zullen worden. En deze kennis kan op maar ééne wijze verkregen worden. Gods Woord wordt ons duidelijk door de verlichting van dien Geest, die hetzelve ingegeven heeft. „Alzoo weet ook niemand hetgeen Gods is, dan de Geest Gods;" „want de Geest Gods onderzoekt alle dingen, ook de diepten Wat met twijfel te doen. 141 Gods." (1 Kor. 2:11, 10.) En de Zaligmaker beloofde Zijnen volgelingen: „Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden Want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen." (Joh. 16:13, 14.) God wil, dat de mensch zijn verstand zal gebruiken, en de Bijbel biedt eene studie aan, welke voor dat doel niet kan worden overtroffen. Wij moeten ons er echter voor wachten, om het verstand te vergoden, dewijl het aan de zwakheden van den mensch onderworpen is. Verlangen wij een helder verstand, opdat de duidelijke waarheden der Schrift voor ons bevattelijk mogen zijn, dan moeten wij den eenvoud en het geloof van een kind bezitten, gewillig zijn te leeren, en de verlichting van den Heiligen Geest inroepen. Een gevoel van Gods macht en wijsheid, gepaard aan het besef, dat wij Zijne grootheid niet doorgronden kunnen, behoort ons tot ootmoed te stemmen; daarbij moet Zijn Woord met hetzelfde ontzag worden opengeslagen, alsof wij voor Zijn aanschijn verschijnen. Wanneer wij naar den Bijbel gaan, dan moet het verstand een hooger gezag erkennen; en het hart moet zich buigen voor den grootert „IK ZAL ZIJN." Oppervlakkig beschouwd, zijn vele dingen moeilijk en duister, welke door God duidelijk en eenvoudig worden gemaakt aan degenen, die ze begeeren te verstaan. Zonder de leiding van den Zich in den Heere verblijden. 153 wel weder uit de verzoekingen en de strikken van den Satan verlost worden, doch het is mogelijk, dat de anderen, die door uwen invloed vervoerd zijn, het ongeloof, door u ingegeven, niet ontvlieden kunnen. Hoe belangrijk is het daarom, dat wij slechts over die dingen spreken, waaruit geestelijke kracht en leven kan geboren worden. De engelen luisteren naar het getuigenis, dat gij voor de wereld omtrent uwen hemelschen Meester aflegt. Laat uw gesprek loopen over Hem, Die leeft en den Vader voor u bidt Wanneer gij de band van een uwer vrienden drukt, laat de roem van God dan in uw hart en op uwe lippen zijn Daardoor zullen uwe gedachten tot Jezus worden gevoerd. Een ieder heeft zijn kruis, zijne rware beproevingen en droefenis. Vertel uwe moeilijkheden niet aan uwe medemenschen, maar breng ze voor God in den gebede. Stel het j tot eenen regel om nooit eenig woord van twijfel of misnoegdheid over de lippen te laten gaan. Door uwe woorden van hoop en heilige bemoediging kunt gij veel bijdragen tot opbeuring en versterking van andere Christenen. Menig brave ziel wordt zoo heftig dooi de verzoeking aangevallen dat zij ^p het punt staat van te bezwijken in den strijd tegen het e'gen ik en de macht van den booze. Ontmoedig den zoodanige niet in zijn zwaren kamp. Spreek hem woorden vr t> bemoediging toe, die hem het hoofd zullen doen opheffen. Op deze wijze zal het licht van Christus in 154 Schreden naar Christus. u schijnen. „Want niemand van ons leeft zich zeiven." (Rom. 14:7.) Wij weten niet, hoe anderen door onzen wandel kunnen opgebeurd en versterkt worden; maar ook kunnen zij er door ontmoedigd en van Christus en de waarheid afgeleid worden. Velen hebben een verkeerd begrip van het leven en het karakter van Christus. Zij meenen, dat Hij somber en gevoelloos was; dat Hij stuursch, droefgeestig en in Zichzelven gekeerd was. In menig geval is het gansche leven van den bekeerde naar deze naargeestige beschouwing gekleurd. Er wordt dikwerf gezegd, dat Jezus weende, doch nooit dat Hij gelachen heeft Onze Zaligmaker was inderdaad een man van smarten en verzocht in krankheid, doordien Hij Zijn hart ontsloot voor al de ellenden van het menschdom. Maar hoewel Zijn leven een leven van zelfverloochening was, geschakeerd met zorg en pijn, zoo was Zijn geest toch niet bedrukt In Zijne gelaatstrekken stond niet de uitdrukking van smart en ontevredenheid te lezen, maar zij getuigden van eene hemelsche kalmte. Zijn hart was een springader des levens; en waarheen Hij kwam, bracht Hij rust, vrede, blijdschap en vroolijkheid mede. Onze Zaligmaker was uitermate stemmig en zeer ernstig, doch nooit stuursch of neerslachtig. En die Hem tot hun voorbeeld nemen, zijn eveneens ernstig gestemd; zij gevoelen hunne persoonlijke verantwoordelijkheid ten zeerste. Lichtzinnigheid wordt onderdrukt; zij zijn niet luidruchtig in hun vermaak, Zich In den Heere verbidden. 155 noch aan schertsen overgegeven; maar de godsdienst van Jezus stort vrede uit als eene rivier. Het licht der vreugde wordt er niet door uitgebluscht; de opgeruimdheid wordt er niet door onderdrukt, noch de zonneschijn van het gelaat gedreven. Christus kwam niet op aarde om gediend te worden, maar om te dienen; en waar Zijne liefde in het hart troont, daar wordt Zijn voorbeeld gevolgd. . Het is onmogelijk om anderen lief te hebben gelijkerwijs Christus ons heeft liefgehad, indien wij steeds denken aan de smadelijke bejegening van hen ondervonden; doch als wij de bewonderenswaardige liefde en het medelijden van Christus jegens ons steeds bewonderen, dan zullen wij met denzelfden geest jegens anderen bezield zijn. Wij zijn schuldig anderen lief te hebben en te respecteeren, niettegenstaande wij fouten en tekortkomingen in hen kunnen zien. Nederigheid en wantrouwen aan ons zeiven moeten gekweekt worden, alsmede geduld te oefenen met de fouten van anderen. Daardoor wordt de enghartige zelfzucht uitgeroeid, en wij nemen toe in groothartigheid en edelmoedigheid. De Psalmist zegt: „Vertrouw op den Heere, en doe het goede, bewoon de aarde, en voed u met getrouwigheid." (Ps. 37 : 3.) Vertrouw op den Heere. Elke dag brengt zijne lasten, zijne zorgen en moeilijkheden mede; en hoe gereed zijn wij om daarover te spreken, wanneer wij te zamen komen! Zoo vele ons zeiven op den hals gehaalde zorgen, zoo veel 15ri Schreden naar Christus. vrees, waaraan toegegeven is, zulk een zware last van moeite wordt uitgestald, dat iemand werkelijk zou gaan veronderstellen, dat wij geen medelijdenden, liefhebbenden Zaligmaker hadden, Die gereed is om naar at mi7P smeekbeden te luisteren, noch krachtelijk bevonden is eene Hulpe in benauwdheden te zijn. Sommigen verkeeren steeds in vrees, en halen zich moeite op den hals. Dag aan dag zijn zij met de blijken van Gods liefde omringd; iederen stond genieten zij den overvloed, waarin Zijne voorzienigheid voorziet; doch zij zien de zegeningen van het heden over 't hoofd. Hunne gedachten gaan steeds over de onaangename dingen, welke zij verwachten, of eene kleine moeilijkheid houdt hen blind voor de vele dingen, waarvoor zij dankbaar behoorden te zijn. Instede dat de moeilijkheden hen tot de Bron van hunne hulp drijven, scheiden ze hen van Hem. Varen wij dus wel bij onze ongeloovigheid ? Waarom toch zoo ondankbaar en twijfelzuchtig? Jezus is onze Vriend; de gansche hemel stelt belang in ons welzijn. De moeilijkheden en de zorgen van het dagelijksch leven behoorden derhalve geen schaduw op ons pad te werpen. Wij mogen geene bezorgdheid hebben, die ons steeds doet ontroerd zijn, en niets bijdraagt tot het verlichten van de lasten van anderen. Indien de zaken v tegenloopen, indien uw vooruitzicht steeds duisterder en gij met verlies bedreigd wordt, laat u zewen dan niet ontmoedigen, maar wentel uwe bekommernissen op den Heere, en blijf Zich in den Heere verblijden. 157 kalm en goedsmoeds. Bid om wijsheid, opdat gij uwe zaken met voorzichtigheid besturen moogt, en alzoo verlies en onheil voorkomen worde. Doe al wat in uw vermogen ligt om eene gunstige wending teweeg te brengen. Jezus heeft u Zijne hulp beloofd, doch niet zonder onze medewerking. En als gij, u op de hulp van onzen Helper verlatende, gedaan hebt, wat in uw vermogen lag, wacht de uitkomst dan goedsmoeds af. God wil niet, dat Zijn volk onder zorgen gebukt zal gaan. Hij misleidt ons echter niet; Hij zegt niet tot ons: „Wees maar niet bevreesd, want er doen zich geene gevaren voor op uw pad." Hij weet, dat er gevaren en beproevingen zijn, en Hij handelt met ons op eene openhartige wijze. Het is niet Zijn plan om Zijn volk uit deze zondige en booze wereld te nemen, maar Hij wijst hun eene schuilplaats aan. Hij bad voor Zijne discipelen: „Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den booze." „In de wereld," zeide Hij voorts, „zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen." (Joh. 17 : 15; 16 : 33.) In de Bergrede heeft Christus Zijnen discipelen eene goede les omtrent de noodzakelijkheid van het vertrouwen op God gegeven. Deze les dient om Zijn volk, al de eeuwen door, te bemoedigen; uit dien hoofde ligt er onderwijs en troost in voor ons. De Zaligmaker wees Zijnen volgelingen op de vogelen des hemels, die hunne dankliederen zingen zonder 158 Schreden naar Christus. bezorgd te zijn, schoon zij zaaien noch maaien. Desniettemin voorziet de hemelsche Vader in hunne behoeften. En nu vraagt de Zaligmaker: „Gaat gij dezelve niet zeer veel te boven?" (Matth. 1 : 26.) De groote Verzorger van menschen en beesten doet Zijne hand open, en voorziet al Zijne schepselen. De vogelen des hemels worden niet door Hem over het hoofd gezien. Hij legt hun het voedsel niet in den bek, maar Hij voorziet toch in hunne behoeften. Zij moeten het graan vergaderen, dat Hij voor hen gezaaid heeft. Zij moeten de bouwmaterialen voor hunne nesten gereed maken. Zij moeten hunne jongen voeden. Zij gaan zingende naar het werk: „want uw hemélsche Vader voedt dezelve." En „gaat gij dezelve niet zeer veel te boven ?" Gaat gij, met verstand begaafde en geestelijke aanbidders, de vogelen des hemels niet verre te boven? Zal onze Schepper, onze Onderhouder, zal Hij, Die ons naar Zijn evenbeeld geschapen heeft, niet in al onze nooddruft voorzien, als wij ons vertrouwen op Hem stellen ? Christus wees Zijnen discipelen op de bloemen des velds, die daar in al de heerlijkheid staan te prijken, waarmede de hemelsche Vader hen bekleed heeft, als een blijk van Zijne liefde tot den mensch. Hij zeide: „Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen." De eenheid en de schoonheid der wilde bloemen overtreft de heerlijkheid, waarmede Salomo zich bekleedde. De prachtigste kleederen, door de bekwaamheid der kunst vervaardigd, kunnen niet „Aanziet de vogelen des hemels." Zich in den Heere verblijden. 161 vergeleken worden met de bevalligheid en natuurlijke schoonheid der bloemen van Gods schepping. Jezus vraagt: „Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzoo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleeden, gij kleingeloovigen?" (Matth. 6:30.) Indien de goddelijke Kunstenaar de bloemen des velds, die slechts voor een' enkelen dag met zoo'n groote verscheidenheid van kleuren staan te prijken alzoo versiert, hoe veel te meer zal Hij zorg dragen voor hen, die naar Zijn evenbeeld geschapen zijn. Hierin ligt eene bestraffing opgesloten voor het ongeloovige hart, dat onnoodig allerlei zorgen en moeilijkheden voor zichzelf schept De Heere verlangt blijdschap, vrede en gehoorzaamheid van al Zijne zonen en dochteren. Jezus heeft gezegd: „Vrede Iaat Ik u, Mijnen vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zijt niet versaagd." „Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijne blijdschap in u blijve, en uwe blijdschap vervuld worde." (Joh. 14:27; 15: 11.) Het geluk, dat uit zelfzuchtige bedoelingen wordt nagejaagd, en niet op den weg van plicht gevonden wordt is wispelturig en vergankelijk: en nadat het de vlucht genomen heeft, gevoelt men zich eenzaam en bedroefd; maar er is eene vreugde en voldoening in den dienst van God, die bestendig is. De christen behoeft geene onzekere paden te bewan- n 162 Schreden naar Christus. delen:.hij wordt niet aan berouw of teleurstellingen prijsgegeven. Indien het genot van dit leven ons niet ten deel valt, zoo kunnen wij toch hoopvol voorwaarts zien naar het geluk van het toekomstige leven. Doch zelfs in dit leven kunnen de christenen vreugde in den omgang met Christus genieten; in het licht Zijner liefde en de voortdurende vertroosting Zijner tegenwoordigheid mogen zij zich verheugen. Iedere schrede op den levensweg kan ons dichter tot Christus brengen, meer van Zijne liefde doen ervaren, en ons nader brengen tot het gelukzalig oord des vredes. Laten wij onze vrijmoedigheid dan niet wegwerpen, maar in de volle verzekerdheid des geloofs voorwaarts gaan. „Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen," (1 Sam. 7 : 12) en Hij zal ons ten einde toe bijstaan. Laten wij het oog op de gedenkzuilen gevestigd houden, die ons herinneren aan wat de Heere gedaan heeft om ons te troosten en te redden uit des verdervers handen. Laten wij de goedertierenheden des Heeren voortdurend versch in ons geheugen houden, denkende aan de tranen, die Hij gedroogd en de pijnen, die Hij gestild heeft, de bezorgdheid en de vrees, die door Hem zijn weggenomen, de nooddruft, waarin Hij voorzien en de zegeningen, welke Hij uitgegoten heeft, opdat wij gesterkt mogen worden voor de reize, die nog voor ons ligt. Met het oog op den strijd, die ons te wachten staat, kunnen wij niet anders dan moeilijkheden ver- Zich in den Heere verblijden. 163 wachten; doch én op het verleden én op de toekomst ziende, mogen wij zeggen: „Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen." „En uw sterkte [zal zijn] gelijk uwe dagen." (Deut 33 : 25.) De beproeving, welke wij te verduren hebben, zal de verleende kracht niet te boven gaan. Laten wij ons werk dan opvatten, waar wij het vinden, geloovende dat, wat komen moge, onze kracht in verhouding tot de beproeving zal wezen. En straks zullen de poorten des hemels voor Gods volk ontsloten worden, om hen binnen te laten; alsdan zal van de lippen van den Koning der heerlijkheid gehoord worden wat als streelende muziek ons in de ooren zal klinken: „Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld." (Matth. 25 : 34.) Dan zullen de verlosten verwelkomd worden in het huis, waarheen Jezus gegaan is om ons plaats te bereiden. De rechtvaardigen zullen daar niet meer samenwonen met de slechten dezer aarde, de leugenaars, de afgodendienaars, de onkuischen en de ongeloovigen; maar hunne metgezellen zullen zijn al degenen, die Satan volkomen overmochten en door de goddelijke genade hunne karakters volmaakt hebben. Elke zondige neiging, elke onvolmaaktheid, die hen nu nog aankleeft, is dan door Jezus' bloed afgewasschen; alsdan is hun medegedeeld de voortreffelijkheid en de glans Zijner heerli» 164 Schreden naar Christus. lijkheid, die den glans der zon verre overtreft. Doch de zedelijke schoonheid, de volmaaktheid van het karakter, welke in hen zal uitblinken, zal de uitwendige schoonheid oneindig overtreffen. Zij staan vlekkeloos voor den grooten witten troon, deelgenooten van de voorrechten en den rang der engelen. Met het oog op de heerlijke erfenis, welke voor Gods volk weggelegd is, mag iemand wel vragen: „Wat zal een mensch geven tot lossing van zijne ziel?" (Matth. 16:26,) Al is de christen arm, toch bezit hij eenen rijkdom en eene waardigheid, welke de wereld hem niet schenken kan. Het heil van den verloste en van de zonde vrijgemaakte, wiens edele geestvermogens aan den dienst van God gewijd zijn, kan niet gewaardeerd worden; daarom is er blijdschap in den hemel onder de engelen, die hunne heilige triomfliederen aanheffen, wanneer ééne ziel zich bekeert. „Er is vreugde in den hemel over ééne ziel, die zich bekeert." KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 4536 ; SCHREDEN NAAR CHRISTUS j Steps to Chrlst. — Dutch. Voorwoord. De Heiland zegt: „Ik ben de Weg, de Waarheid en hei Leven." Jezus te kennen is het eeuwige leven. Tot deze kennis moet de zondaar komen wil hij gelukkig zijn voor tijd en eeuwigheid. Deze kennis heeft de vijand van alle waarheid, de groote aartsbedrieger getracht te verduisteren. En dit is hem ook gelukt Want hij heeft de overgroote meerderheid niet alleen tot vreeselijke onverschilligheid verleid, maar voor hen die nog willen naar Jezus vragen en den weg der zaligheid zoeken heeft hij door allerhande valsche voorstellingen den weg ten eeuwigen leven zoo verdraaid, dat velen dien weg niet kennen, nog veel minder bewandelen. In dit boek nu wordt de weg tot het eeuwige leven zoo aantrekkelijk, kinderlijk en eenvoudig voorgesteld dat niemand, die niet met opzet in onwetendheid wil verkeeren, dien weg niet zou kunnen weten. Daar Christus ons van God gemaakt is „tot Wijsheid, Rechtvaardigheid, Heiligmaking en Verlossing," zoo toont dit boek den weg aan hoe wij tot Jezus kunnen en moeten komen. 8 Voorwoord. .Schreden naar Christus" werd oorspronkelijk In de Engelsche taal geschreven en is nu reeds in meer dan vijfentwintig talen overgezet De eeuwigheid alleen zal en kan openbaren voor hoeveel zielen dit boek een ware gids geweest is tot Hem Die den armen zondaar helpen en vrede, heil en zaligheid schenken kan. Ook in onze Hollandsche taal heeft dit heerlijk werkje in zes oplagen reeds acht-en-twintig duizend exemplaren bereikt Dat de Goede Herder, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is, dit boekje nog verder met Zijnen rijken zegen achtervolge opdat het nog voor vele bekommerde en zoekende zielen dat inderdaad zijn moge wat de titel zegt: „Schreden naar Christus". R. G. K. INHOUD. Inleiding. — God heeft het menschdom lief 11 Des zondaars behoefte aan Christus 23 Bekeering 31 Belijdenis 51 Toewijding 58 Geloof en aanneming 66 Het bewijs van discipelschap 76 Opwassen in Christus 88 Het werk en het leven 101 God te kennen 110 Het voorrecht van het gebed 120 Wat met twijfel te doen 135 Zich in den Heere verblijden 146 14 Schreden naar Christus. wel als door de teederste banden, welke des menschen hart kent, heeft Hij Zich aan ons willen openbaren. Evenwel drukken deze Zijne liefde maar zeer zwak uit Hoewel al die blijken gegeven zijn, zoo heeft toch de vijand van het goede der menschen zinnen verblind en vrees voor God ingeprent zoodat zij Hem als hard en niet als vergevensgezind beschouwen. Satan schildert God als een gestreng rechtvaardig Wezen, — als een hardvochtig Rechter, en Schuldeischer. Hij stelt den Schepper voor, als een Wezen, dat de menschen met een achterdochtig oog gadeslaat, om op hunne fouten en overtredingen te letten, ten einde hen met Zijne oordeelen te kunnen bezoeken. Om deze donkere schaduw te verwijderen en de oneindige liefde Gods aan de wereld te openbaren, ziedaar het doel waarom Jezus onder de menschen kwam wonen. De Zoon van God verliet den hemel, om den Vader te openbaren. „Niemand heeft ooit God gezien; de I eeniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft ,. .. den blinden het gezicht gevende." 16 Schreden naar Christus. gaarne op Zijne knieën, om op het nadenkend gelaat te blikken, dat van liefde straalde. Jezus heeft geen enkel woord van waarheid teruggehouden, maar heeft het steeds in liefde gezegd. Hij handelde zeer voorzichtig, en bejegende het volk met de grootste beleefdheid. Hij gedroeg zich nooit streng, sprak nooit een na ra woora, noen aeea eene teêrgevoelige ziel pijn aan, tenzij Hij het noodig achtte. De menschelijke zwakheid werd niet door Hem gelaakt. Hij sprak de waarheid, maar altijd in liefde. Geveinsdheid, ongeloof en ongerechtigheid werden door Hem berispt, doch Zijne aangrijpende bestraffingen werden steeds met eene weenende stem uitgesproken Hij weende over Jeruzalem, de door Hem beminde stad, die Hem, „den Weg, de Waarheid en het Leven", weigerde aan te nemen. Hoewel zij Hem als hunnen Zalig¬ maker verworpen hadden, nochtans had Hij het teederste medelijden met hen. Hij droeg steeds zorg voor anderen en getroostte Zich zelfopofferingen. Allen waren dierbaar in Zijne oogen. Hoewel Hij Zich altijd met eene Gode betamelijke waardigheid gedroeg, zoo legde Hij toch de grootste zorg aan „Hij weende over Jeruzalem." Des zondaars behoefte aan Christus. 29 heffen, indien de Bron van hulp en hoop wordt buiten rekening gelaten. „Alle goede gave en alle volmaakte gift" komt van God Qak. 1 : 17). Buiten Hem bestaat er geene ware voortreffelijkheid van karakter. En Christus is de eenige weg tot God. Hij getuigt: „Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij" (Joh. 14: 6). Gods hart is met ontferming over Zijne aardsche kinderen bewogen, met eene liefde sterker dan de dood. In het schenken van Zijnen Zoon, heeft Hij ons al de schatten des hemels in ééne gifte geschonken. Des Zaligmakers leven en dood en voorspraak, de dienst der engelen, de vermaningen van den Geest, waardoor God tot ons spreekt, ja ook de onafgebrokene belangstelling der hemelingen, zijn slechts zoovele middelen om den mensch uit den verloren toestand te redden. O, laten wij bedenken hoe groot het offer is. dat tot ons heil geschonken werd! Laten wij al de middelen en den ernst op prijs stellen, waarmede God de verlorenen naar het huis des Vaders zoekt terug te brengen. Sterker beweegredenen en krach¬ jezus zeide: „Van nu aan zult gij den hemd zien geopend, en de engelen Gods opklimmen Ie en nederdalende op den Zoon des menschen." 30 Schreden naar Christus. tiger middelen dan de groote belooning, die aan de gehoorzaamheid des geloofs is toegezegd, konden nooit aangewend zijn, namelijk: de vreugde des hemels, het gezelschap der engelen, de gemeenschap en liefde van God en Zijnen Zoon, de verhooging en uitbreiding van al onze vermogens tot in alle eeuwigheid. Zijn deze niet de machtigste prikkels en dringendste aansporingen om ons in hartelijken liefdedienst aan onzen Schepper en Verlosser over te geven? Van den anderen kant bedreigt God ons in Zijn Woord met het oordeel over de zonde, de onvermijdelijke straf, de verlaging van ons karakter en het eindelijke verderf, indien wij in Satans dienst volharden. Zullen wij Gods genade dan niet op prijs stellen? Wat had Hij meer kunnen doen ? Laten wij ons zeiven in de rechte verhouding tegenover Hem plaatsen, Die ons met zulk eene aanbiddelijke liefde bemint Laten wij de aangebodene middelen te baat nemen, opdat ., .. * ... * ,„ ^ ... w'l» Zijn beeld gelijkvormig „Ik ben de Weg, de Waarheid, 1 1 ° ' ° en het Leven." gemaakt, in de gemeenschap met de dienstvaardige engelen, en het verkeer met den Vader en den Zoon hersteld mogen worden. Bekeering. HOE kan een mensch recht zijn in het oog van God? Hoe kan de zondaar gerechtvaardigd worden? Alleen door Christus kunnen wij in harmonie met God en Zijne heiligheid hersteld worden; maar hoe moeten wij tot Christus komen? Velen doen deze vraag, gelijkerwijs de menigte, op den Pinksterdag, van hare zonden overtuigd, uitriep: „Wat zullen wij doen?" Het eerste gedeelte van Petrus' antwoord luidt: „Bekeert u." Bij eene andere gelegenheid, een weinig later, zeide hij: „Betert u dan en bekeert u, opdat uwe zonden mogen uitgewic=cht worden" (Hand. 2:38; 3: 19). De bekeering sluit droefheid over zonde en afkeer van dezelve in zich. Wij zullen geen afstand doen van de ongerechtigheid, tenzij wij hare znnHicrhpirl in7Ïpn Alvn- „ ... „Ezau's spijt, nadat hl] zijn ge- rens er een afkeer in het boorterecht verkocht had." 32 Schreden naar Christus. hart verwekt is, zal zich geene wezenlijke verandering in den wandel openbaren. Velen hebben geen goed .begrip van de bekecring. Eene groote menigte betreurt de zonde, en maakt een uitwendig vertoon van hervorming, omdat zij dé straf duchten, welke op hunne slechte daden pesteld is. Maar deze hebben geene schriftuurlijke beschou- ,.Knagend schuldgevoel en . . . angst voor straf persie hem wing van de bekeering. Zij deze schuldbekentenis af." , . treuren meer over de hun wachtende straf, dan over de zonde. Zulk een berouw had Ezau, toen hij begreep, dat hij zijn geboorterecht kwijt was. Bileam, verschrikt door den engel, die met een getrokken zwaard op den weg stond, bekende zijne schuld, omdat hij den dood vreesde; maar er was geen waar berouw over de zonde, geene zinsverandering, geen afkeer van het kwaad. Nadat Judas Iskariot den Heere verraden had, riep hij uit: „Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed!" (Matth. 27 :4). Deze bekentenis werd hem afgeperst door een knagend schuldgevoel en eene verschrikkelijke verwachting des oordeels. Met het oog op de gevolgen werd hij met angst vervuld, doch er was geen diep, hart-verscheurend berouw, dat hij den vlekkeloozen Bekeering. 33 Zone Gods verraden en den Heilige Israëls verloochend had. Toen de oordeelen Gods Farao troffen, beleed hij zijne zonde, ten einde de voortzetting der straf te ontkomen, doch hij verhardde zich tegen den Heere, zoodra de plagen afgewend waren. Deze allen hebben de gevolgen der zonde betreurd, doch over de zonde zelve zijn zij niet bedroefd geweest. Als het hart van den mensch zich aan den invloed van Gods Geest onderwerpt, dan wordt het ^-v geweten verteederd en bespeurt hij eenigermate den omvang en de heiligheid van Gods wet, welke de grondslag van alle heerschappij op aarde en in den hemel is. Het „Licht, hetwelk verlicht een' iegelijk mensch, komende in de wereld" Goh. 1:9), verlicht de duistere schuilhoeken van zijn hart, en alzoo worden de verborgene dingen openbaar ge3 .Bileam bekende zijne schuld omdat hij dén dood vreesde." Bekeering. 35 Welgelukzalig is de mensch, dien de Heere de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is. Zijt mij genadig, o God, naar Uwe goedertierenheid; delg mijne overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Wasch mij wel van mijne ongerechtigheden, en reinig mij van mijne zonde. Want ik ken mijne overtredingen, en mijne zonde is steeds voor mij ... . Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; wasch mij en ik zal witter zijn dan sneeuw .... Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij eenen vasten geest. Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uwen Heiligen Geest niet van mij. Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij ... . On dit nunt hp- nWasch mij, en ik zal witter zijn tr K^"■ Fum uc . dan sneeuw." Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij God mijns heils I zoo zal mijne tong Uwe gerechtigheid vroolijk roemen." (Ps. 32: 1, 2; 51 : 1-14). / Zulk eene bekeering kunnen wij niet in eigen kracht bewerkstelligen; zij kan * door Christus alleen ge- Jjj wrocht worden, Die ■''M^mÊ opgevaren is in de ^^^V'*^Cf hoogte en den men- =, ■J^fW:t-'',■ * schen gaven gegeven *"v> heeft. 3* 36 Schreden naar Christus. gaat menigeen een fout, en daarom ontvangt men de hulp niet, welke Christus schenken wil. Velen meenen niet tot den Zaligmaker te mogen komen, tenzij zij zich eerst bekeerd hebben, en dat de bektering alzoo den weg tot de vergiffenis hunner zonden opent; wel is waar, de bekeering gaat de vergiffenis van zonden vooraf, want geen ander dan een gebroken en verslagen hart gevoelt behoefte aan den Zaligmaker, maar moet de zondaar zijn gaan tot Jezus uitstellen, totdat hij zich bekeerd heelt r Moet van de bekeering een struikelblok tusschen den zondaar en den Zaligmaker worden gemaakt ? De Bijbel leert ons niet, dat de zondaar zich eerst bekeeren moet, alvorens hij gehoor mag geven aan Christus' uitnoodiging: „Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven." (Matth. 11:28). De kracht, welke van Christus uitgaat, leidt tot de ware bekeering. Petrus heeft dit duidelijk uitgedrukt, toen hij tot de Israëlieten zeide: „Dezen heeft God door Zijne rechterhand verhoogd tot eenen Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekeering en vergeving der zonden." (Hand. 5:31). Wij kunnen ons zeiven even onmogelijk bekeeren zonder dat de Geest van Christus het geweten doet ontwaken, als wij buiten Christus vergiffenis kunnen erlangen. Christus is de bron van elke goede ingeving. Hij is de eenige, Die vijandschap tegen de zonde in Bekeering. 37 het hart kan verwekken. Elk verlangen naar waarheid en reinheid, elke overtuiging van onze zondigheid is een bewijs, dat Zijn Geest aan onze harten werkt. Jezus heeft gezegd: „En Ik, zoo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken." (Joh. 12 ! 32). Christus moet aan den zondaar geopenbaard worden als de Zaligmaker, stervende voor de zonden der wereld; en als hij het Lam Gods op Golgotha aan het kruis ziet hangen, dan zal de verborgenheid van het verlossingsplan hem duidelijk beginnen te worden en de goedheid Gods hem tot bekeering leiden. Christus heeft, door voor zondaars te sterven, eene onbegrijpelijke liefde géopenbaard; zoodra nu de zondaar een inzicht in deze liefde krijgt, wordt zijn hart er door verteederd; zij maakt eenen diepen indruk op zijn gemoed en verwekt een waar berouw over de zonde. Het is waar, in sommige gevallen ontstaat er eene beschaamd- r. t , . neid over de zonde en wordt er „De kennis van het • ' . . . , ~ yeriossmgspian zal atstand gedaan van verkeerde Penen tot den voet van 6 het kruis leiden." woonten alvorens men er zich van 38 Schreden naar Christus. bewust is door Christus getrokken te worden. Indien daaruit eene poging geboren wordt om zijn leven te verbeteren, en dit op eene oprechte begeerte om het goede te doen gebaseerd is, dan worden zij door de kracht van Christus getrokken. Zonder hun weten wordt er invloed op hen uitgeoefend, het geweten verteederd, en het leven verbeterd. Terwijl Christus hen alzoo trekt, opdat zij eenen blik mogen werpen op het kruis, waaraan Hij hing, Die voor hunne zonden stierf, wordt het geweten door het gebod veroordeeld Alsdan worden zij bepaald bij hun goddeloos leven en bij de diep ingewortelde zonde. Ook beginnen zij een begrip van Christus' gerechtigheid te krijgen, hetwelk hen doet uitroepen: „O, hoe afschuwelijk moet de zonde toch wel zijn, dewijl er zulk eene kostbare offerande geëischt werd! Kbsiy Bestond er behoefte aan al die liefde, aan al dat lijden, en aan die diepe vernedering, opdat wij van het verderf gered en het eeuwige leven ontvangen mochten?" De zondaar kan zich tegen die liefde verzetten en weigeren zich door „En die ^-7%BBF*-* Christus te laten trekken; wil, neme W'- ..... t • * het water weigert hij evenwel niet, des levens om niet." Bekeering. dan zal hij tot Jezus getrokken worden. Eene kennis van het verlossingsplan zal hem, treurende over de zonde, voorts tot den voet van het kruis leiden, waaraan Gods geliefde Zoon voor dezelve geleden heeft. Dezelfde goddelijke invloed, welke zich in de natuur laat gevoelen, werkt ook op de harten der menschen, en doet een verlangen ontstaan naar iets, dat zij niet bezitten. De aardsche dingen kunnen niet aan hunne begeerte voldoen. Gods Geest tracht hen te bewegen om die dingen te zoeken, welke alleen vrede en rust aanbrengen, namelijk de genade van Christus en de vreugde van de heiligheid. Door beide zichtbare en onzichtbare invloeden trekt de Zaligmaker hen gestadiglijk van de onbevredigende vermaken der zonde naar de oneindige zegeningen, welke zij in Hem erlangen kunnen. Tot al die zielen, die te vergeefs uit de gebrokene waterbakken dezer wereld trachten te putten, komt de goddelijke roepstem: „Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet." (Openb. 22 : 17). Gij, die van ganscher harte iets beters verlangt dan deze wereld u geven kan, moogt dit sterk verlangen als eene roepstem Gods beschouwen. Vraag Hem om bekeering, om eene openbaring van Christus aan u in Zijne ondoorgrondelijke liefde en volmaakte reinheid. In des Zaligmakers leven zien wij de beginselen van 's Heeren wet — liefde tot God en Bekeering. 41 tekortkoming van des menschen karakter in het oog springen. De onheilige lusten, de ontrouw van het hart en de onreinheid der lippen worden er mede door aan het licht gebracht. Des zondaars ontrouwheid, getoond in 't overtreden van Gods wet, wordt hem duidelijk, en zijn geest overstelpt en verootmoedigd onder den beproevenden invloed van Gods Geest Kortom, hij heeft een walg van zich zeiven, nu hij het rein en vlekkeloos karakter van Christus ziet Toen de profeet Daniël de heerlijkheid zag, waarmede de hemelsche gezant, die tot hem gezonden werd, bekleed was, bezweek hij onder het gevoel van zijn eigen zwakheid en onvolmaaktheid. In zijne beschrijving van die ontmoeting zegt hij: „Er bleef in mij geene kracht overig; en mijne sierlijkheid werd aan mij veranderd in eene verderving, zoodat ik geene kracht behield." (Dan. 10:8). De ziel, die op die wijze aangeraakt is, haat hare zelfzucht, verfoeit hare eigenliefde, en zoekt, door Christus' gerechtigheid, de reinheid des harten te bekomen, welke in harmonie met Gods wet en Christus' karakter is. Wat de uiterlijke daden betrof, was Paulus, naar luid van zijn eigen getuigenis: „naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk." (Filipp. 3:6). Doch toen hij een inzicht in de geestelijke strekking der wet kreeg, zag hij zijne zondigheid. Naar de letter der wet geoordeeld, zoo- Belijdenis. „DIE zijne overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen." (Spr. 28 : 13.) De voorwaarde, waarop wij de genade van God verkrijgen, is eenvoudig, rechtmatig en redelijk. De Heere vergt geene smartelijke daad van ons ter verkrijging van vergiffenis van zonden. Wij behoeven geene lange en vermoeiende bedevaarten te doen, noch pijnlijke zelfkastijdingen te verrichten, ten einde 's Heeren gunst te winnen of verzoening voor onze overtredingen te doen; maar hem die zijne zonden belijdt en Iaat, zal barmhartigheid geschieden. De Apostel zegt: Belijdt elkander de misdaden, en' bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt." (Jak. 5:16.) Belijdt de zonden aan God, Die ze vergeven kan, en de misdaden aan elkander. Hebt ge uwen vriend of buurman beleedigd, dan is het uw plicht om vergiffenis te vragen; en de zijne, om het u geredelijk te vergeven. Daarom moet gij God om vergiffenis vragen, vermits de broeder, dien gij beleedigd hebt, 's Heeren eigendom, en het onrecht, hem aangedaan, alzoo eene zonde tegen zijnen Schepper en Verlosser is. Op deze wijze wordt de zaak voor 4' 52 Schreden naar Christus. den eenigsten waren Middelaar, onzen grooten Hoogepriester, gebracht, „die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde," en die medelijden kan hebben met onze zwakheden. (Hebr. 4 : 15). Hij kan elke vlek onzer ongerechtigheden wegnemen. Wie zich nog niet voor God verootmoedigd heeft door zijne zonden te belijden, die heeft nog niet aan de eerste voorwaarde der aanneming voldaan. Indien onze bekeering niet eene onberouwelijke is, en indien wij niet met waren ootmoed en verslagenheid des geestes onze zonden belijden en onze ongerechtigheden betreuren, dan is het ons nog niet recht om de vergeving van zonden te doen; evenmin zullen wij den vrede Gods vinden, zonder dien gezocht te hebben. De eenigste reden, waarom velen geene vergiffenis erlangen, is, dat zij hunne harten niet volkomen verootmoedigen noch aan de voorwaarden van het woord der waarheid voldoen. Er is te dien opzichte duidelijk onderricht gegeven. De belijdenis van zonde, hetzij deze in het openbaar of in het verborgen bedreven zij, moet van ganscher harte en vrijwillig geschieden. De zondaar '■'w*£3J moet er niet toe worden gedwongen, „wy behoeven geene Het moet niet eene loszinnige of nee en vermoeiende be- , .... .. , devaarten te doen." onverschillige belijdenis zijn, noch Belijdenis. 53 afgeperst worden van degenen, die de afschuwelijkheid der zonde niet beseffen. Eene openhartige belijdenis vindt verhooring bij den God van oneindige ontferming. De Psalmist mhiM- „de Heere is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest." (Ps. 34: 19.) Eene ware belijdenis draagt dit kenmerk, dat zij bepaalde zonden bekent. Zij kunnen van dien aard zijn, dat zij voor God alleen moeten beleden worden; zijn zij van een' persoonlijken aard, dan behooren zij te worden beleden aan den beleedigden persoon: doch als zij het publiek aangaan, dan moet de belijdenis ... «v* ujycnuddr gescnieaen. Alle belijdenis behoort alzoo ter zake te zijn door juist die misdaad te bekennen, waaraan men schuldig is. In de dagen van Samuel dwaalden de Israëlieten van achter den Heere af. Tengevolge hunner zonden, verloren zij hun vertrouwen op Gods wijsheid en macht om hen te kunnen regeeren, alsmede de overtuiging, dat Hij bij machte was te hunner verdediging op te treden. Zij werden afvallig van den grooten Heerscher des heelals en begeerden eene regeering, zooals de hun omringende volkeren hadden. Eer zij vrede vonden, deden zij de volgende bepaalde belijdenis: „Want boven al onze zonden ,,Noch pijnlijke zelfkastijdingen. Belijdenis. 55 niet, noch de snoodheid van het kwaad door hem bedreven; en in die blindheid der zonde zal hij blijven, tenzij hij zich door de overtuigende kracht des Heiligen Geestes late terechtwijzen. Zijne belijdenissen zijn niet welgemeend nog oprecht Aan elke bekentenis van schuld voegt hij eene verontschuldiging voor zijn gedrag toe, de zaak zoo voorstellende, dat de omstandigheden hem gedwongen hebben te doen, wat hij deed. Toen Adam en Eva van de verbodene vrucht gegeten hadden, bekroop hen schaamte en vrees In het eerst probeerden zij eene verontschuldiging voor hunne zonde te bedenken, ten einde den bedreigden dood te ontkomen. Toen God Adam er over aansprak, poogde deze de blaam gedeeltelijk op zijnen Maker en gedeeltelijk op zijne gezellin te leggen, zeggende: „De vrouw, die Gij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten." En de vrouw wierp de schuld op de slang, zeggende: „Die slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten." (Gen. 3:12, 13.) Waarom hebt Gij die slang geschapen? Waarom hebt Gij haar in Eden toegelaten? Deze vragen lagen in de verontschuldiging opgesloten, en alzoo werd de verantwoordelijkheid van den val op God geworpen. De neiging om zich zeiven te rechtvaardigen is uit den vader der leugen en openbaart zich in al de kinderen Adams. Zulke belijdenissen zijn niet ingegeven door den Heiligen Geest en daarom Gode niet welgevallig. Eene ware belijdenis brengt een' mensch Belijdenis. 57 aan zijnen liefhebbenden vader belijdt, alzoo legt de oprechte belijder al zijne zonden voor God bloot. Voor dezulken nu staat geschreven: „Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid." (1 Joh. 1 :9.) Toewijding. GOD heeft beloofd: „En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw gansche hart" (Jer- 29 ' 13.) Het gansche hart moet aan God worden gegeven, anders kan de verandering in ons niet plaats vinden, waardoor Zijn evenbeeld in ons hersteld wordt. Van nature zijn wij van God vervreemd. De Heilige Geest beschrijft onzen toestand in deze woorden: „Dood in zonden en misdaden," „het gansche hoofd is krank, en het gansche hart is mat," „er is niets geheels aan hetzelve" (Efeze 2:1; Jes. 1 : 5, 6.) Wij zijn in Satans strikken gehouden „tot zijnen wil." (2 Tim. 2 : 26). God verlangt ons te genezen en los te maken. Maar aangezien er dan eene totale verandering in ons moet plaats hebben, eene vernieuwing van onze natuur, zoo moeten wij ons zeiven geheel in Zijne hand stellen. De grootste strijd, die nog ooit gestreden is, is de strijd tegen het eigen ik. Het kost eene geduchte worsteling om zich aan Gods wil te onderwerpen; en toch is dit de onafwijsbare eisch, zal de zondaar ooit vernieuwd worden tot heiligheid en deugd. 's Heeren heerschappij berust niet, zooals Satan haar voorstelt, op eene slaafsche onderworpenheid, Toewijding. 59 of onredelijken dwang. Er wordt een beroep gedaan op het verstand en het geweten. „Komt en laat ons te zamen rechten," (]ts. 1:18), aldus luidt des Scheppers uitnoodiging aan al Zijne schepselen. God dwingt hen niet Eene onwillige en onredelijke onderwerping is Hem niet welgevallig. Ware de onderwerping gedwongen, de geestvermogens en het karakter zouden zich niet kunnen ontwikkelen; de mensch zou een automaat zijn. Dat is niet des Scheppers bedoeling. Zijn wensch is, dat de mensch, het kroonstuk Zijner schepping, den hoogsten trap van ontwikkeling bereike. Hij maakt ons *de grootste zegeningen bekend, die Hij ons uit genade schenken wil. Hij noodigt ons tot Hem te komen, opdat Hij Zijnen wil in ons volbrenge. Wij moeten kiezen of wij van de kluisters der zonde verlost willen worden en in de heerlijke vrijheid der kin¬ deren Gods wenschen te deelen. Geven wij ons zeiven aan God over, dan moeten wij ook afstand doen van alles, wat eene scheiding tusschen Hem en ons veroorzaken kan. Met het oog daarop zegt de Za- ai j „Wil zijn In Satans strikken ugmaker: „Alzoo dan een gehouden." 60 Schreden naar Christus. iegelijk van u, die niet verlaat alles, wat hij heeft, die kan Mijn discipel niet zijn." (Luk. 14:33.) Wat het hart van God aftrekt, moet prijs gegeven worden. Mammon is veler afgod. Geldgierigheid, de begeerte om schatten te vergaderen, is de gouden keten, waarmede Satan hen bindt Eene andere klasse jaagt naar vermaardheid en zoekt de eer van menschen. Anderen stellen een gemakkelijk en wellustig leven tot hunnen afgod. Maar deze slavenboeien moeten verbroken worden. Wij kunnen niet half den Heere en half de wereld toebehooren. Wij zijn gèene kinderen Gods, tenzij wij het geheel en volkomen zijn. Sommigen meenen God te dienen, terwijl zij zich op hunne eigene pogingen verlaten om Zijne geboden te bewaren, een rechtschapen karakter te vormen en de zaligheid te verwerven. Hunne harten worden niet door de innige liefde tot Christus bewogen, maar zij doen de christelijke plichten om daardoor den hemel te verdienen. Zulk een godsdienst is waardeloos. Als Christus in het hart woont dan is het zoozeer met Zijne liefde en de vreugde Zijner gemeenschap vervuld, dat het Hem aankleeft; het eigen ik wordt in het aanschouwen van Hem vergeten. De liefde van Christus wordt dan .oeidgierigheid is de de drijfveer zijner daden. Zij, die {ouden keten waar- . i- mede satan bindt." door de liefde Gods gedreven wor- Toewijding. 61 den, vragen niet met hoe weinig zij volstaan kunnen om aan Gods eischen te voldoen; zij zijn niet met den laagsten trap tevreden, maar jagen naar eene volmaakte gelijkvormigheid aan den wil van hunnen Verlosser. Met een ernstig verlangen geven zij alles prijs, en leggen eene belangstelling aan den dag, welke in verhouding staat tot de waarde der eeuwige heerlijkheid, waarnaar zij met verlangen uitzien. Eene belijdenis zonder deze innige liefde is enkel lippenwerk, eene doode formaliteit, en eene zware taak. Is het u te veel om alles voor Christus op te offeren ? Stel u zeiven de vraag dan eens: „Wat heeft Jezus voor mij prijsgegeven?" Gods Zoon heeft alles, — Zijn staat, Zijn lijden, Zijn leven, — voor onze verlossing nvpraphaH 1c hof «a ™~— O ---.b*.iuM. m nv,i ,iu mugc- lijk, dat wij, de onwaardige voor- ,>Kunne„ wij een' bun werpen van zulk eene liefdebetoo- op Hem werPen- *n- rj der al die liefde en ning, Hem onze harten onthouden opoffering huide te kunnen? Ieder oogenblik van ons bet°°»en?" • leven hebben wij in de zegeningen Zijner genade gedeeld, en daarom kunnen wij niet ten volle begrijpen uit welk eene diepte van onkunde en ellende wij gered zijn. Kunnen wij eenen blik op Hem werpen, Die om onzer zonden wille doorstoken is, zon- 62 Schreden naar Christus. der al die liefde en opoffering hulde te betoonen? Zullen wij nog klagen, omdat de weg ten leven door het dal van strijd en vernedering leidt, wanneer wij zien hoe de God der heerlijkheid Zichzelven vernederd heeft? Menig hoogmoedig hart vraagt: „Waarom moet ik mij verootmoedigen en boete doen, alvorens ik het bewijs van aanneming bij God kan bekomen?" Ik verwijs u naar Christus. Hij was de zondelooze Vorst des hemels; doch ter wille van onze verlossing is Hij zonde voor ons geworden. Hij is „met de overtreders geteld geweest, heeft veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden." (Jes. 53 : 12.) Maar waarvan doen wij eigenlijk afstand, als wij alles prijsgeven? Van een door de zonde bezoedeld hart, hetwelk Jezus met Zijn eigen bloed moet reinigen en door Zijne oneindige liefde wil zalig maken. Toch acht men het eene harde zaak om alles te laten varen! Ik schaam mij als ik het hoor; ik schaam mij, dat ik het schrijf. God vergt niet, dat wij van iets afstand zullen doen, dat ons ten nutte kan strekken. Hij beoogt het welzijn Zijner kinderen in alles. O, dat allen, die Jezus nog niet gekozen hebben, het toch verstonden, dat Hij hun iets veel beters aanbiedt, dan zij zelve zoeken. De mensch berokkent zich zeiven de grootste schade, als Hij tegen den wil van God in denkt en handelt. Geen waar geluk is te vinden 64 Schreden naar Christus. Hem toe te vertrouwen, doch uwe zedelijke kracht is zwak; gij zijt met twijfelingen vervuld, en gij wordt beheerscht door de gewoonten van uw zondig ieven. Uwe beloften en voornemens zijn aan eenen verschroeiden draad gelijk. Gij kunt uwe gedachten, uwe hartstochten en uwe neigingen niet onder bedwang houden. Het bewustzijn, dat gij uwe beloften niet zijt nagekomen, noch uwe geloften betaald hebt, verzwakt uw vertrouwen in uw eigen oprechtheid, en verwekt de meening bij u, dat God u niet wil aannemen. Wanhoop evenwel niet. Gij hebt noodig de wilskracht te kennen: want daardoor wordt de mensch beheerscht in zijne besluiten en in zijn kiezen. Alles is van het rechte gebruik van den wil afhankelijk. God heeft den mensch de kracht gegeven om te kiezen daarom moet hij haar in beoefening brengen. Gij kunt uw eigen hart niet veranderen, noch God uwe liefde schenken; maar gij kunt wel kiezen of gij Hem dienen wilt. Gij kunt Hem uwen wil overgeven, opdat Hij in u werke het willen en het volbrengen naar Zijn vrijmachtig welbehagen. Alzoo zal uwe gansche natuur aan het beheer van den Geest van Christus onderworpen worden; uw verlangen zal tot Hem uitgaan, en uwe gedachten met de Zijne instemmen. Tot op zekere hoogte is het verlangen naar deugd en heiligheid goed: doch als het daarbij blijft, dan zal het u niets baten. Velen, die hopen en verlangen christenen te zijn, zullen verloren gaan. Toewijding. 65 Zij komen er niet toe hunnen wil aan God te onderwerpen. Het is hun daarom niet recht gemeend christenen te worden. Eene totale verandering in uw leven kan door eene rechte beoefening van den wil bewerkstelligd worden. Door denzelven aan Christus te onderwerpen, maakt gij u zeiven tot een bondgenoot van Hem, Die kracht boven alle overheid en macht bezit. Dan zult gij kracht uit de hoogte ontvangen om pal tegenover de verzoeking te staan, alzoo kunt gij, door eene voortdurende overgave aan God, het nieuwe leven leiden, dat uit het geloof is. 5 Geloof en aanneming. NU uw geweten levend gemaakt is door den Heiligen Geest, hebt gij eenigermate een begrip van de snoodheid der zonde, alsmede van hare kracht, schuld en ellende; gij beschouwt haar nu met afkeer. Gij gevoelt, dat de zonde eene scheiding tusschen u en God gemaakt heeft; dat gij aan de slavernij van de macht van het kwade onderworpen zijt Hoe meer gij worstelt om vrij te komen, hoe meer gij uwe onmacht beseft. Uwe bedoelingen zijn niet zuiver; uw hart is onrein. Gij ziet nu, dat uw leven een baatzuchtig en zondig leven is. Gij haakt naar vergiffenis, naar reiniging, naar vrijheid. Wat kunt gij doen, om in harmonie met God te komen, zoodat Zijn beeld weer in u hersteld wordt? Gij hebt behoefte aan vrede, — 's hemels vergiffenis, vrede en liefde. Geld kan het niet koopen, kennis kan het niet verschaffen, wijsheid kan het niet verkrijgen; door uw eigen pogen kunt gij het u nooit ten eigendom maken. God biedt het u daarentegen als eene gift aan, „zonder geld, en zonder prijs." (Jes- 55:1.) Het is het uwe, zoodra gij uwe hand er slechts naar uitsteekt. De Heere zegt: „Al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wil worden als sneeuw, al waren zij rood als karmo- Geloof en aanneming. 67 zijn, zij zullen worden als witte wol." (Jes. 1 : 18.) „En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal eenen nieuwen geest geven in het binnenste van u." (Ezech. 36 : 26.) Gij hebt uwe zonden van harte beleden en gelaten. Gij hebt u zeiven aan God overgegeven. Vraag Hem nu om u van uwe zonden te reinigen en een nieuw hart te geven. Geloof dan, dat Hij het doen zal, omdat Hij het beloofd heeft. Jezus, heeft ons geleerd, dat wij gelooven moeten dat degaven, welke God beloofd heeft, de onze zullen worden, als wij er geloovig om vragen. Jezus genas, de zieken van hunne krankheden, als zij geloof in Zijne kracht hadden; Hij hielp hen in de zienlijke dingen, opdat zij Hem in de onzienlijke vertrouwen mochten, en er alzoo toe geleid werden om te gelooven, dat Hij de kracht bezit om de zonden te vergeven. Dat zeide Hij uitdrukkelijk, toen Hij den geraakte genas: „Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des menschen macht heeft op de aarde, de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte) : Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis." (Matth. 9:6). In het Evangelie van Johannes. staat eveneens: „Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, geloovende, het leven hebt in Zijnen Naam." (joh. 20 : 31.) Wanneer wij in den Bijbel lezen hoe Jezus de kranken genezen heeft, dan kunnen wij daaruit 5* €8 Schreden naar Christus. leeren, hoe men in Hem tot vergiffenis van zonden gelooven moet. Slaan wij de geschiedenis van den lamme te Bethesda eens op. De arme lijder was hulpeloos; gedurende acht en dertig jaren had hij zijne beenen niet kunnen gebruiken. Desniettemin beval Jezus hem: „Sta op, neem uw beddeken op, en wandel." Hierop had de zieke kunnen antwoorden: „Heere, indien Gij mij genezen wilt, dan zal ik Uw woord gehoorzamen." Maar neen, hij ge- „Sta op, «.«uw beddeken op, ^ fe ^ ^ loofde Jezus' woord, geloofde dat hij genezen was, en daarom stond hij oogenblikkelijk op, hij wilde gaan, en daarom ging hij. Op het woord van Jezus spande hij zich in, en terstond ontving hij de kracht. Hij werd genezen. Insgelijks is het met u gesteld, zondaar. Gij kunt geene verzoening voor uwe zonden doen, noch uw hart veranderen, noch u zelf heilig maken. Maar God belooft dat Geloof en aanneming. 69 Christus. Geloof eenvoudig die belofte. Belijd uwe zonden en geef uw hart aan God. Onderwerp uwen wil aan Zijnen dienst Juist zoo zeker als gij dat doet zal God Zijne beloften nakomen. Als gij de belofte gelooft, — gelooft, dat Hij u vergeven en gereinigd heeft, — dan maakt God het tot eene werkelijkheid; gij wordt genezen, juist zoo als Christus den verlamde kracht schonk om te gaan, toen deze geloofde, dat hij genezen was. Op uw geloof is het zoo. Wacht niet op het gevoel, dat gij genezen zijt, maar zeg: „Ik geloof het; het is zoo, niet omdat ik het voelen kan, maar omreden God het beloofd heeft." Jezus zegt: „Daarom zeg ik u: alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft, dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden." (Mark. 11 :24.) De voorwaarde bij deze belofte is, dat wij naar Zijnen wil bidden. Maar het is Gods wil ons van de zonden te reinigen, tot Zijne kinderen- te maken en een geheiligd leven te doen leiden. Bijgevolg mogen wij om deze zegeningen vragen, en gelooven, dat wij ze ontvangen zullen, ja, God er bij voorbaat voor danken, dat wij ze ontvangen hebben. Wij mogen naar Jezus gaan om gereinigd te worden, opdat wij zonder schaamte of berouw voor de wet volstaan kunnen. „Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest" (Rom. 8:1.) 70 Schreden naar Christus. Van nu af behoort gij niet uzelven toe; gij zijt voor eenen duren prijs gekocht. „Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt, maar door het dierbare bloed van Christus, ais van een onstranelijk en ■onbevlekt Lam." (1 Petr. 1 : 18, 19.) Door eenvoudig God te gelooven, heeft de Heilige Geest •een nieuw leven in het hart verwekt. Gij zijt als een kind in het huisgezin Gods geboren, en Hij bemint u even innig als Zijn' geliefden Zoon. Onttrek u zeiven niet, nadat gij het hart aan Jezus gegeven hebt; wend u niet van achter ,eliik en onbevlekt Lam/ Hem af, maar zeg dagelijks: „Ik behoor Christus toe; ik heb mij zeiven aan Hem gegeven." Vraag Hem om Zijnen Geest, opdat die u staande houde. Gelijkerwijs gij Zijn kind wordt door u zeiven aan Hem te g;even en Hem te gelooven, zoo moet gij ook in Hem leven. De Apostel zegt: „Gelijk gij dan Christus Jezus, den Heere, hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem." (Kol. 2:6.) Sommigen meenen, dat zij eenen proeftijd moeten doormaken en den Heere het bewijs moeten leveren, dat zij veranderd zijn alvorens zij zich Zijnen zegen mogen toeëigenen. Zij hebben nu reeds aanspraak op Gods zegen. Zonder Zijne genade en den „ ... als van een onstraf- Geloof en aanneming. 71 invloed van den Geest van Christus om hunne zwakheden te hulp te komen, kunnen zij het kwade niet weêrstaan. Jezus verlangt, dat wij tot Hem komen, zooals wij zijn, zondig, hulpeloos en afhankelijk. Met al onze zwakheden, dwaasheden en zonden mogen wij Hem berouwvol te voet vallen; Hij stelt er eene eer in om ons in Zijne liefde te omarmen, onze wonden te verbinden, en ons van alle onreinheid te zuiveren. Duizenden begaan eenen misslag op dit punt; zij gelooven niet, dat Jezus hun persoonlijk de schuld vergeeft. Zij gelooven God niet op Zijn woord. Allen, die aan de voorwaarden voldoen, mogen in zich de overtuiging omdragen, dat eene vergiffenis van elke zonde in de kwijtschelding begrepen is. Weg met de gedachte, dat Gods beloften niet voor u bestemd zijn! Zij zijn voor iederen boetvaardigen overtreder. De gedienstige engelen zullen den geloovige al de genade en de sterkte doen toekomen, welke Christus voor hem verworven heeft De snoodste zondaar kan kracht, reinheid en rechtvaardigheid putten uit Jezus, Die voor hem gestorven is. Hij is bereidvaardig om hem te ontdoen van de kleederen, welke met zonden bezoedeld en bevlekt zijn, en hem de kleederen der gerechtigheid aan te trekken; Hij wil niet, dat hij sterft, maar leeft God behandelt ons niet zooals de menschen elkander behandelen. Zijne gedachten zijn gedachten van genade, liefde en het teederste medelijden. Hij zegt 72 Schreden naar Christus. „De goddelooze verlate zijnen weg, en de ongerechtige man zijne gedachten; en hij bekeere zich tot den Heere, zoo zal Hij zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk." „Ik delg uwe overtredingen uit als eenen nevel, en uwe zonden als eene wolk: keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost" (Jes. 55 : 7; 44 : 22.) „Want Ik heb geenen lust aan den ,mÊÊ dood des stervenden, spreekt de Heere Heere: daarom bekeert u en leeft." (Ezech. 18:32.) Satan is gereed u van de zalige verzekering Gods te berooven. Hij wenscht u iederen straal van hoop en licht te ontnemen; maar ge moet hem dat niet toestaan. Luister niet naar den verleider, maar zeg: „Jezus is gestorven opdat ik mag leven. Hij heeft mij lief, en wil niet, dat ik verloren ga. Ik heb een' medelfjdendcn hemelschen Vader, niettegenstaande ik Zijne liefde smadelijk bejegend en Zijne goederen doorgebracht heb; ik zal op' ^Tïïfnt™^'** staan en tot mijnen Vader Geloof en aanneming. 73 „En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader." gaan en zeggen: Ik heb gezondigd tegen den hemel en voor U, en ik ben niet meer waardig Uw zoon genaamd te worden; maak mij als eenen van Uwe huurlingen." De gelijkenis verhaalt ons, hoe de zwerveling ontvangen werd: „En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toeloopende, vie* hem om zijnen hals en kuste hem." (Luk. 15 :18-20.) Hoe aangrijpend en indrukwekkend deze gelijkenis ook zij, zoo geeft zij ons toch slechts een klein begrip van het oneindige medelijden van den hemelschen Vader. j De Heere heeft door een ' Zijner profeten laten zeggen: „Ja, Ik heb u liefgehad met eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid." (Jer. 31 : 3.) Terwijl de zondaar nog ver van des Vaders huis verwijderd leeft, en zijn goed in een vreemd land doorbrengt, gaat reeds zijns Vaders hart in sterk verlangen tot hem uit; elk verlangen om tot God weder te 74 Schreden naar Christus. keeren is slechts een erbarmelijk smeeken van Zijnen Geest, die den zwerveling roept en trekt om tot des Vaders liefdevol hart terug te keeren. Kunt gij, met het oog op de rijke beloften in de Schrift, nog twijfelen? Kunt gij gelooven, dat God den armen zondaar, die verlangt weder te keeren en zijne zonden te verzaken, op eene hardvochtige wijze verhindert om berouwvol tot Hem te komen? Weg met zulke gedachten! Niets kan u meer schaden, dan zoo'n denkbeeld van onzen bemelschen Vader te koesteren. Hij haat de zonde, maar heeft den zondaar lief; Hij heeft Zichzelven, in Christus, gegeven, opdat een iegelijk, die wil, behouden worde en de eeuwige gelukzaligheid in het rijk der heerlijkheid geniete. Hij had Zijne liefde voor ons in geene kernachtiger noch teederder woorden kunnen uitdrukken. Hij zegt: „Kan ook eene vrouw haren zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks ? Ofschoon deze vergaten, zoo zal Ik toch u niet vergeten." 0es. 49 : 15.) Heft uwe hoofden op, gij die daar beeft en twijfelt! want Christus is onze Voorspraak. Dankt God voor de gift van Zij¬ nen geliefden Zoon, en bidt Hem, .Kan ook eene vrouw haren ......... * zuigeling vergeten." dat Htj niet te vergeefs voor u Geloof en aanneming. 75 gestorven zij. De Geest noodigt u heden. Komt van ganscher harte tot Jezus, en eigent u Zijnen zegen toe. En als gij de beloften leest, bedenkt dan, dat het uitdrukkingen zijn van onuitsprekelijke liefde en medelijden. Het groote hart van den Oneindige in liefde gaat tot den zondaar in innerlijke erbarming uit. „In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden." (Efeze 1 i 7.) Ja, geloof vrij, dat God uw Helper is. Hij wenscht Zijn evenbeeld in den mensch te herstellen. Als gij maar met berouw en belijdenis tot Hem gaat, dan zal Hij tot u genaken met genade en vergiffenis. JE.a als gij de beloften leest. . .*■ Opwassen in Christus. IN den Bijbel wordt de verandering des harten, waardoor wij kinderen Gods worden, eene wedergeboorte genoemd. Zij wordt ook vergeleken bij het ontkiemen van goed zaad door den landman gezaaid. Insgelijks moeten de pasbekeerden, als „nieuw geborene kinderkens" in Christus „opwas¬ sen , (\ Petr. 2:2; hteze 4: 15) tot de gestalte van ■ mannen en vrouwen in ■ Christus Jezus. Ot gelijk ■ het goede zaad op den ■ akker gezaaid, moeten zij P opwassen en vrucht voortIj brengen. Volgens Jesaja's getuigenis zullen zij „genaamd worden eikeboomen der gerechtigheid, eene planting des Heeren. opdat Hij ver¬ heerlijkt worde." (Jes- 61 : 3.) Aldus zijn aan de natuur ontleende beelden gekozen om ons de verborgenheden van het geeste- „zij zuilen genaamd Hjke leven te verduidelijken. Al 's men*eidg%"echtfc°id.'? schen wijsheid en vernuft kan geen Opwassen In Christus. 8S leven schenken aan het kleinste voorwerp in de natuur. Geene plant noch eenig dier kan leven^ dan door het van God medegedeelde leven. Insgelijks wordt het geestelijke leven in het hart er door God in gelegd. Tenzij iemand uit God geboren zij, heeft hij het leven niet, dat Christus mededeelt. Het gaat met den wasdom gelijkerwijs het met het leven gaat God doet den knop ontluiken en de bloem vrucht voortbrengen. Door Zijne kracht brengt het zaad „eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar." (JVU.rk. 4:28.) En Israël zal, zegt de profeet Hoséa „bloeien als de lelie." „Zij zullen ten leven voortbrengen als koren, en bloeien als de wijnstok" (Hos. 14:6, 8). Voorts zegt Jezus: „Aanmerkt de leliën, hoe zij wassen." (Luk. 12 :27.) De planten en de bloemen groeien niet door hun eigen bezorgdheid of poging maar door datgene in zich op te nemen, wat God tot onderhoud van hun leven verordend heeft. Een kind kan niet door zijn eigen zorg of kracht iets tot zijne lengte toedoen. Evenmin kunt gij, door uw eigen zorgen en pogen, in geestelijken wasdom toenemen. Hetzij planten of kinderen, zij groeien omdat zij uit de lucht, den zonneschijn en het voedsel de leven voedende kracht putten. Christus nu is voor degenen, die op Hem vertrouwen, wat de elementen der natuur voor de planten en de dieren zijn. Hij is hun „zon en schild," hun „eeuwig licht." (Jes. 60:19; Ps. 84:12.) Hij zal „Israël zijn als de 90 Schreden naar Christus. dauw." „Hij zal nederdalen als een regen op het nagras," (Hos. 14 : 6; Ps. 72 : 6.) Hij is het levende gehuld, die even werkelijk bestaat als de lucht, die den aardbol omgeeft Wie deze levengevende atmosfeer inademt zal leven en opwassen tot de gestalte van man of vrouw in Christus Jezus. Gelijkerwijs de bloem zich naar de zon keert, opdat hare stralen behulpzaam mogen zijn in het volmaken van hare schoonheid en evenredigheid, zoo moeten wij ons naar de Zonne der gerechtigheid «OdVtewfr d. bloem xlch ^ ,5 . ^ g ) Qm een heüjg water; „het brood Gods is Hij, Die uit den hemel nederdaalt, en Die der wereld het leven geeft" (Joh. 6 : 33.) Door de onuitsprekelijke gave van Zijnen Zoon heeft God de geheele wereld in eene atmosfeer van genade keeren, opdat 's hemels licht ons beschijne en ons karakter naar het evenbeeld van Christus ontwikkele. Jezus heeft dit aldus uitgedrukt: „Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geene vrucht kan dragen van zich zelve, zoo zij niet in den wijnstok blijft, alzoo ook gij niet zoo gij in Mij niet blijft... Want zonder Mij kunt gij niets doen." Opwassen in Christus. 91 leven te kunnen leiden, zijt gij even afhankelijk van Christus, als de tak van den stam voor zijnen wasdom en vruchtbaarheid is. Zonder Hem hebt gij geen leven. Gij bezit geene kracht om de verzoeking te wederstaan, noch om in genade en heiligheid op te-wassen. Maar in Hem zult gij bloeien. Ontvangt gij uw leven van Hem, dan zult gij niet verwelken noch onvruchtbaar zijn. Gij zult zijn als een boom aan waterbeken geplant. Velen verbeelden zich, dat zij een gedeelte van het werk alleen moeten doen. Voor de* vergiffenis van zonden laten zij Christus zorgen, maar nu pogen zij in eigen kracht een rechtvaardig leven te leiden. Doch al zulke pogingen falen. Jezus zegt: „Zonder Mij kunt gij niets doen." Onze wasdom in de genade, onze blijdschap, onze bruikbaarheid, alles is van onze vereeniging met Christus afhankelijk. Wij wassen in de genade door eiken dag en elk uur gemeenschap met Hem te oefenen, door in Hem te blijven. Christus is niet alleen onze overste Leidsman, maar ook de Voleinder van ons geloof. Hij is steeds de Eerste en de Laatste. Hij moet niet alleen aan het begin en aan het einde van de baan ons ter zijde staan, maar iederen stap mede maken. David zegt: „Ik stel den Heere geduriglijk voor mij; omdat Hij aan mijne rechterhand is, zal ik niet wankelen." (Ps. 16 : 8.) Vraagt gij: „Hoe moet ik in Christus blijven ?" Juist zoo als gij Hem in den beginne ontvingen Opwassen in Christus. 93 gebracht. Alzoo moogt gij dag aan dag uw leven in Gods hand geven en meer naar het evenbeeld van Christus gevormd worden. Het leven in Christus is een rustig leven. Het moge al niet met eene bijzondere opgewondenheid van het gevoel gepaard gaan, toch zal er een kalm, voortdurend, vredevol vertrouwen zijn. Uwe hoop berust niet op u zeiven maar op Christus. Uwe zwakheid gaat met Zijne kracht gepaard, uwe onkunde met Zijne wijsheid, uwe onmacht met Zijne standhoudende sterkte. Daarom behoeft gij niet op u zeiven te zien, maar houd het oog op Jezus gevestigd. Bepeins Zijne liefde alsmede de schoonheid en volmaaktheid van Zijn karakter. Het onderwerp uwer overdenking zij Christus' zelfverloochening, vernedering, reinheid, heiligheid en weergalooze liefde. Door Hem lief te hebben, na te volgen en geheel op Hem te vertrouwen, wordt gij Zijn beeld gelijkvormig. Jezus zegt: «Blijft in Mij." In deze woorden ligt rust, vertrouwen en standvastigheid opgesloten. En wederom noodigt Hij: „Komt herwaarts tot Mij en Ik zal u rust geven." (Matth. 11 :28.) De woorden van den Psalmist drukken dezelfde gedachte uit: „Zwijg den Heere, en verbeid Hem." Insgelijks getuigt Jesaja: „In stilheid en vertrouwen zal uwe sterkte zijn." (Ps. 37:7; Jes. 30:15.) Doch deze rust bestaat niet in nietsdoen, want in des Zaligmakers uitnoodiging gaan rusten en arbeiden 98 Schreden naar Christus. ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld." (Matth. 28 : 20). Hij voer in de gedaante van een' mensch ten hemel. Zij wisten, dat Hij als hun vriend en Zaligmaker voor Gods troon stond; dat Zijn medelijden voortdurend hetzelfde was; dat Hij zich het lot van de lijdende menschheid aantrok. Hij pleitte voor God op de verdiensten van Zijn eigen dierbaar bloed, op de litteekens in Zijne handen en voeten wijzende ter herinnering aan den duren prijs door Hem voor hunne verlossing betaald. Zij wisten, dat Hij ten hemel gevaren was, om eene plaats voor hen te bereiden, mitsgaders dat Hij wederkomen zal om hen tot zich te nemen. Na de hemelvaart te zamen gekomen zijnde, waren zij verlangend om den Vader in den naam van Jezus aan te roepen. Terwijl zij met diep ontzag bezield geknield lagen, herinnerden zij zich de verzekering: „Al wat gij den Vader zult bidden in Mijnen naam, dat zal Hij u geven. Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijnen naam: bidt en gij zult ontvangen, opdat uwe blijdschap vervuld worde." (Joh. 16:23, 24). Zij hieven de hand des geloofs steeds hooger en hooger en zonden de pleitrede opwaarts: „Christus is het, Die gestorven is; ja wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt" (Rom. 8 :34). En op den Pinkrterdag kwam de tegenwoordigheid van den Trooster, van Wien Jezus gezegd had: „Hij blijft bij ulieden." Bovendien had Hij gezegd: „Het «02 Schreden naar Christus. acht, namelijk om hulp te verleenen aan de diep gezonkenen, die in elk opzicht ver beneden hunnen rang en stand gevallen zijn, dat maakt den dienst •der zondelooze engelen uit. De geest van Christus' zelfopoffering is de alles bezielende geest in den hemel; daarin bestaat deszelfs ware geluk. Dien Geest zullen Zijne volgelingen hebben, en in dat werk zullen zij zich verlustigen. Christus' liefde kan evenmin in het hart verborgen blijven, als dat een zoete geur bedekt kan blijven. Deszelfs heilige invloed zal gevoeld worden door allen met wie wij in aanraking komen. De geest van Christus in het hart is als een fontein in een dor land, vlietende om allen te verkwikken, die •op het punt staan van om te komen. Liefde tot Jezus openbaart zich in eene begeerte om Zijn voorbeeld te volgen tot verheffing van het menschdom. En daaruit wordt liefde, teederheid en sympathie jegens al de schepselen van •onzen hcmelschen Vader geboren. Des Zaligmakers leven op aarde was niet een leven van gemak en eigen genot, maar Hij wendde aanhoudende, ernstige en onvermoeide pogingen aan om de gevallenen te redden. Van de krib tot het kruis heeft Hij het pad der zelfverloochening bewandeld, zonder Zich er op toe te leggen van al de vermoeiingen verlost te worden. Hü zeide: „De Zoon des menschen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijne ziel te geven Het werk en het leven. 103 tot een rantsoen voor velen." (Matth. 20 : 28). Dit was Zijn groot levensdoel. Al het andere was slechts ondergeschikt Het was Hem tot spijs en drank den wil van God en het opgelegde werk te doen. Zelfzucht en eigenbelang waren vreemd aan Zijne daden. Wie aan de genade van Christus deel heeft, die is bereidwillig zich allerlei opofferingen te getroosten, ten einde anderen, voor wie Jezus ook gestorven is, de hemelsche gaven mede deelachtig te doen worden. Zij dragen er het hunne toe bij om de wereld te verbeteren. Dit is de geest van eenen waarlijk bekeerde. Zoodra iemand Christus gevonden heeft ontstaat er een verlangen in het hart om aan anderen bekend te maken welk een dierbare vriend Jezus is; de heiligende en zaligmakende waarheid kan niet in het hart opgesloten blijven. Zijn wij met Christus' gerechtigheid bekleed en door de inwoning van den Heiligen Geest met vreugde vervuld, dan kunnen wij het zwijgen niet bewaren. Hebben wij geproefd en gesmaakt dat de Heere goed is, zoo zuilen wij het verkondigen. Gelijk Filippus, toen hij den Zaligmaker gevonden had, zullen wij anderen verzoeken tot Hem te gaan. Wij zullen hen de aantrekkelijkheden van Christus voorstellen, mitsgaders op de werkelijkheden van de toekomende wereld wijzen. Er zal een sterk verlangen zijn om Jezus' voetstappen te drukken. Er zal eene innige begeerte bestaan, dat ook onze medegenooten het „Lam 104 Schreden naar Christus. Gods, dat de zonde der wereld wegneemt," (Joh. 1:29), mogen zien. De poging, om anderen wel te doen, zal in zegeningen op ons zeiven wederkeeren. Dit beoogde God door ons Zijne medearbeiders te maken. Hij heeft den menschen het voorrecht verleend der goddelijke natuur deelachtig te worden, opdat zij wederkeerig hunnen medemenschen ten zegen verstrekken mogen. Dit is de hoogste eer, het grootste geluk, dat Hij schenken kan. Wie alzoo medearbeiders in het liefdewerk worden, die komen nader tot God. God had de verkondiging van het Evangelie mitsgaders al het werk der bediening aan de engelen kunnen toevertrouwen. Ja, Hij had nog andere middelen tot bereiking van Zijn doel kunnen aanwenden, doch in oneindige ontferming verkoos Hij ons tot medearbeiders van Zichzelven, van Christus en de engelen, opdat wij in de hemelsche zegeningen, de vreugde en de blijdschap, daaraan verbonden, deelen mochten. Door de gemeenschap Zijns lijdens worden wij meer één met Christus. Iedere opoffering voor anderen versterkt den weldadigheidszin en verbindt ons nauwer aan den Verlosser der wereld, Die, rijk zijnde, om onzentwil arm werd, opdat wij door Zijne armoede rijk zouden worden. Alleen door aan dit doel, bij onze schepping beoogd, te beantwoorden, kan het leven ons ten zegen gedijen. Het werk en het leven. 105- Wensclit gij aldus, volgens Jezus' voornemen, met Zijne discipelen, zielen voor Hem te winnen, dan zult gij behoefte aan meer ervaring en kennis in de goddelijke zaken gevoelen; tévens zult gij ook hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Gij zult God er om smecken, uw geloof zal versterkt worden, en gij zult water scheppen met vreugde uit de fontein des heils. Tegenstand en wederwaardigheden zullen u de toevlucht tot den Bijbel en tot het gebed doen nemen. Gij zult opwassen in de genade en de kennis van Christus en rijk in ervaring worden. Een onzelfzuchtige arbeid voor anderen geeft standvastigheid en eene christelijke beminnelijkheid, alsmede vrede en geluk. Het streven gaat naar een edeler doel uit Luiheid en zelfzucht vinden niet langer eene plaats. Wie de christelijke deugden op deze wijze in beoefening brengt, die zal er door groeien en sterk worden in den dienst van God. Hij zal op geestelijk gebied duidelijk kunnen onderscheiden, zijn geloof zal gestadig wassen, en eene toenemende kracht in het gebed ontvangen. De aansporing van Gods Geest doet eene harmonie ontstaan, die aan de goddelijke aanraking beantwoordt. Wie op deze wijze onzelfzuchtig voor het welzijn van anderen arbeidt, die zal zeer zeker zijns zelfs zaligheid uitwerken. Om in de genade te wassen, moet men zonder eigenbelang dat werk verrichten, hetwelk Christus iu6 Schreden naar Christus. ons liL-eü opgelegd, — men moet naar zijn vermogen den hulpbehoevenden de behulpzame hand bieden. Oefening ontwikkelt kracht; bedrijvigheid is een levensvereischte. Zij, die het christelijk leven willen onderhouden door de zegeningen der genade lijdelijk aan te nemen en niets voor Christus te doen, trachten eenvoudig te leven door eten zonder te werken. Op beide, geestelijk en natuurlijk gebied, eindigt dit in achteruitgang en bederf. Wie zijne ledematen weigert te gebruiken, die zal ze weldra niet kunnen bewegen. De christen, die de hem van God verleende krachten niet oefent, zal niet alleen niet opwassen in Christus, maar hij zal de kracht, welke hij reeds bezit, verliezen. God heeft Christus' gemeente belast met de zorg voor 's menschen zaligheid. Het is hare roeping het Evangelie aan de wereld te verkondigen. Deze roeping rust op alle christenen. Een ieder moet, naar de maat zijner talenten en gelegenheden, aan dj* bevel voldoen. De liefde van Christus, aan ons geopenbaard, maakt ons schuldenaars aan allen, die Hem niet kennen. God heeft ons licht geschonken, niet om het bedekt te houden, maar om het voor anderen te laten schijnen. Indien Christus' volgelingen hunnen plicht naar eisch volbrachten, zouden er duizenden in de heidenwereld zijn om het Evangelie te verkondigen, waar nu maar enkelen zijn. En allen, die niet zelf konden gaan, zouden dat werk met hunne middelen, sympathie en gebeden Het voorrecht van het gebed. GOD spreekt tot ons door de natuur en door de openbaring, door Zijne voorzienigheid en door de invloeden van Zijnen Geest. Doch deze zijn niet voldoende: wij moeten onze harten voor Hem uitstorten. Ten einde geestelijk leven en geestkracht te bezitten, moeten wij omgang met onzen hemelschen Vader hebben. Al gaan onze gedachten tot Hem uit: al bepeinzen wij Zijne werken, Zijne genade, en Zijne zegeningen, dan hebben wij nog niet in den volsten zin des woords omgang met Hem. Om dat te kunnen hebben, moeten wij Hem iets betreffende onzen dagelijkschen wandel te vertellen hebben. Bidden is een ontsluiten van het hart voor God als voor eenen vriend. Het behoeft niet te worden gedaan om Hem te vertellen wat wij zijn, maar opdat wij bekwaam gemaakt worden om Hem in ons op te nemen. Het gebed brengt God niet tot ons af, maar het voert ons tot Hem op. Toen Jezus op aarde was, heeft Hij Zijnen discipelen leeren bidden. Hij beval hun de dagelijksche behoeften Gode bekend te maken, en al hunne zorgen op Hem te wentelen. En de verzekering, dat 122 Schreden naar Christus. de arme, hulpelooze wezens, die aan allerlei verzoekingen bloot staan, en die, terwijl God toch zoo van harte genegen is om meer voor hen te doen dan zij kunnen denken of begeeren, des ondanks zoo weinig bidden en geloof oefenen? Het is der engelen lust zich voor God te buigen; zij verkeeren gaarne in Zijne nabijheid. Zij beschouwen hunnen omgang met God als hunne hoogste vreugde; daarentegen zijn de kinderen dezer aarde, die zoo zeer de hulp van God behoeven, niet begeerig om bij het licht van Zijnen Geest te wandelen en de gemeenschap van Zijne tegenwoordigheid te genieten. Wie verzuimt te bidden wordt door den booze in het duister gebracht Hij wordt door de influisteringen van den vijand tot het bedrijven van zonde verleid; en dat is het gevolg van een niet gebruik maken van de voorrechten aan het bidden verbonden. Waarom toch hebben de zonen en dochteren Gods een tegenzin in het bidden, aangezien het gebed de sleutel in de hand des geloofs is, waarmede de schatkameren des hemels ontsloten worden, waarin de oneindige schatten van den Almachtige geborgen zijn? Er bestaat groot gevaar, dat wij onverschillig worden en het rechte pad verlaten, zoo wij gedurig het bidden verzuimen en de waakzaamheid uit het oog verliezen. De vijand poogt den weg naar den troon der genade te versperren, opdat wij geene genade en kracht erlangen om de verleiding te kunnen weêrstaan. Het voorrecht van het gebed. 123 Op zekere voorwaarden mogen wij verwachten, dat God onze gebeden verhooren zal, In de eerste plaats moeten wij onze afhankelijkheid van Hem gevoelen. Hij heeft beloofd: „Ik zal water gieten op de dorstigen, en stroomen op het droge." (Jes. 44:3). Zij, die naar de gerechtigheid hongeren en dorsten, die naar God verlangen, zullen verzadigd worden. Het hart moet open staan voor den invloed van den Geest, anders kan Gods zegen niet worden genoten. Onze groote behoefte pleit ten opzichte van ons het welsprekendst. Doch de Heere wil om deze dingen gebeden wezen. Hij heeft gezegd: „Bidt, en u zal gegeven worden." En wederom: „Die ook Zijnen eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?" (Matth. 7 : 7; Rom. 8 : 32). Indien wij naar ongerechtigheid met orts hart zien, en voortvaren met welbekende zonden te bedrijven, zoo zal de Heere ons niet verhooren: maar het gebed van den ootmoedige en berouwhebbende wordt altoos verhoord. Wij mogen een antwoord op onze gebeden verwachten, als al het onrecht vereffend is. Het zijn niet onze deugden, die ons bij God aangenaam maken, maar de verdiensten van Jezus en Zijn bloed zullen ons reinigen van onze zonden; doch wij moeten aan de voorwaarden voldoen. Het geloof is een ander bestanddeel van een krachtig gebed. „Want die tot God komt, moet ge- 124 .Schreden naar Christus. looven dat Hij is, en een belooner is dergenen, die Hem zoeken." Insgelijks zeide Jezus tot Zijne discipelen: „Alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft, dat gij ze ontvangen zult, en zij zullen u geworden." (Hebr. 11:6; Mark. 11:24). Gelooven wij Hem op Zijn woord? De verzekering is veelomvattend, en die het beloofd heeft is getrouw. Indien wij niet juist die dingen ontvangen, welke wij begeerd hebben, dan moeten wij toch nog gelooven, dat de Heere de gebeden verhoort Wij zijn zoo kortzichtig en dwaalziek, uit dien hoofde begeeren wij menigwerf dingen, die ons niet tot zegen zouden gedijen, daarom beantwoordt onze hemelsche Vader onze gebeden met wat Hij het geschiktst voor ons acht, — wat wij zeiven ook zouden begeerd hebben, indien het verstand verlicht ware geweest en wij alles recht begrepen hadden. Als onze gebeden onverhoord blijven, dan moeten wij ons aan de belofte vastklemmen: want te zijner tijd zullen wij de verhooring ontvangen. Het is echter eene vermetelheid te beweren, dat ónze gebeden altoos naar ons verlangen verhoord worden. God is te wijs om te kunnen dwalen, en te goedgunstig om eenig goed dengene te onthouden, die in oprechtheid voor Hem wandelen. Wees derhalve niet bevreesd uw vertrouwen op Hem te stellen, al worden uwe gebeden niet aanstonds verhoord. Verlaat u op Zijne belofte: „Bidt, en u zal gegeven worden." Het voorrecht van het gebed. 125 Gaan wij naar onze vrees en onzen twijfel te werk, of trachten wij het voor ons duistere te ontraadselen, alvorens wij geloof oefenen, dan wordt de moeilijkheid grooter. Doch als wij tot God gaan, met een gevoel van hulpeloosheid en afhankelijkheid, en Hem onze behoeften op eene vertrouwelijke en ootmoedige wijze bekend maken, dan zal Hij, Die de Oneindige in wijsheid is, Die Zijne gansche schepping gadeslaat en alles regeert naar den raad Zijns wils, onze smeekstem verhooren door het licht in onze harten te laten schijnen. Door middel van het oprechte gebed geraken wij in gemeenschap met den Oneindige. Wij mogen op dat oogenblik geen bijzonder bewijs hebben, dat de Zaligmaker Zijn aangezicht in liefde en medelijden over ons laat lichten, Hij doet het desniettegenstaande; Zijne hand rust op ons, al kunnen wij ze niet voelen. Wanneer wij God om genade en zegen vragen, dan moeten wij ons zeiven met een liefdevol en vergevensgezind hart voor Hem stellen. Hoe kunnen wij Hem bidden: „Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren," (Matth. 6:12), zoo wij niet vergevensgezind zijn? Verlangen wij verhooring onzer gebeden, dan moeten wij anderen op dezelfde wijze en naar dezelfde mate vergeven, als wij vergiffenis begeeren. Het volharden in den gebede is mede eene voorwaarde, waarop wij ontvangen. Wij moeten altoos bidden om in het geloof en de ervaring te 126 Schreden naar Christus. mogen groeien. Het bevel is: „Volhardt in het gebed;" „houdt sterk aan in het gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging". (Rom. 12:12; Kol. 4:2). Petrus vermaande den geloovigen: „Zijt dan nuchteren, en waakt in de gebeden." (1 Petr. 4: 7.) En Paulus heeft bevolen: „Weest in geen ding bezorgd; maar laat uwe begeerten in alles, door bidden en smeeken, met dankzegging bekend worden bij God." (Filipp. 4:6.) „Maar geliefden," zegt Judas, „bouwt gij uzelven op in uw allerheiligst geloof, biddende in den Heiligen Geest." (Judas vers 20.) Een volharden in den gebede doet ons Gods gemeenschap smaken en deelt ons Zijn leven mede; en wederkeerig stroomen uit dat leven reinheid en heiligheid terug tot God. Er moet volhardend worden gebeden; laat niets u hierin beletten. Wend alle pogingen aan om de gemeenschap tusschen u en Jezus voortdurend te onderhouden. Begeef u naar de plaats, waar gewoonlijk wordt gebeden. Wie werkelijk eenen omgang met God verlangt, die woont de bidstonden bij, is getrouw in het behartigen van zijnen plicht, en verlangt al de voorrechten, die hij erlangen kan. Hij zal geene gelegenheid laten voorbijgaan om zich daar te stellen, waar het licht des hemels hem beschijnen kan. Wij moeten tevens ook in het huisgezin bidden; en bovenal zorgen dat het verborgen gebed niet verzuimd worde; want dat is het leven der Het voorrecht van het gebed. 127 ziel. Iemand kan onmogelijk bloeien, als hij nalatig is in het bidden. Het huiselijk en het openbaar gebed zijn niet voldoende. Wij moeten ons hart in het verborgen open leggen voor het doorgrondend oog van God. Het verborgen gebed is uitsluitend voor het oor van Hem, Die de gebeden verhoort. Geen nieuwsgierig oor mag zulke smeekbeden opvangen. In het verborgen gebed worden wij niet door de omstandigheden belemmerd noch door opgewondenheid vervoerd. In kalmte, schoon in ernst, wordt er naar God verlangd. Zoet en duurzaam is de invloed, welke van Hem uitgaat, Die in het verborgen ziet, en Wiens oor open is voor het gebed, dat uit het hart voorkomt Door middel van een kalm, eenvoudig geloof houdt men gemeenschap met God, en vergadert men stralen van het goddelijk licht, waardoor wij gesterkt worden in den strijd met Satan. God is onze Toevlucht en Sterkte. Bid in uwe binnenkamer, en laat uwe verzuchtingen, terwijl gij uwe bezigheden verricht, dikwerf tot God uitgaan. Op deze wijze wandelde Henoch met God. Deze stille verzuchtingen stijgen als welriekend reukwerk op tot den troon der genade. Satan kan het hart niet overweldigen, dat zich op God verlaat Geen tijd noch plaats is ongeschikt om onze gebeden tot God op te zenden. Niets kan ons verhinderen het hart in een ernstig gebed voor Hem uit te storten. Te midden van de menigte op de straten, te Het voorrecht van het gebed. 133 liever onze oogen opheffen naar de geopende deur van het heiligdom hier boven, alwaar het licht van God het aangezicht van Jezus bestraalt, die „volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan." Hebr. 7 ; 25.) Wij behoorden God meer te loven voor Zijne goedertierenheid en voor Zijne wonderwerken den kinderen der menschen bewezen. Ons bidden behoort niet geheel in vragen en ontvangen te bestaan. Laten wij niet altoos om onze behoeften denken, en nooit om de weldaden, welke wij ontvangen. Niet dat wij te dikwerf bidden, maar wij danken niet vaak genoeg. Ofschoon wij onophoudelijk in Gods genade deelen, toch betoonen wij Hem zeer weinig dankbaarheid en lof voor wat Hij onzenthalve gedaan heeft. De Heere beval Israël oudtijds, als het voor Zijnen dienst te zamen kwam zeggende: „En aldarr zult gij voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, eten en vroolijk zijn, gijlieden en uwe huizen, over alles waaraan gij uwe hand geslagen hebt, waarin u de Heere, uw God, gezegend heeft." (Deut. 12:7.) Wat ter eere Gods geschiedt, behoort blijmoedig, met lofgezang en dankzegging, en niet in neêrslachtigheid te worden gedaan. Onze God is een teeder, medelijdend Vader. Zijn dienst moet niet beschouwd worden als een zwaarmoedige, smartelijke dienst. De dienst van God behoort ons een aangenaam vermaak te zijn. God 134 Schreden naar Christus. wil niet, dat Zijne kinderen, voor wie Hij eene zoo groote zaligheid bereid heeft, Hem als een strengen Meester beschouwen zullen. Hij is hun beste Vriend; en als zij Hem dienen, dan wil Hij bij hen zijn, hen zegenen en vertroosten, en hunne harten met liefde en vreugde vervullen. De Heere verlangt, dat Zijne kinderen blijdschap in Zijnen dienst zullen vinden, meer vermaak dan vermoeienis. Naar Zijnen wil dragen Zijne dienaren dierbare gedachten omtrent Zijne zorg en liefde weg, opdat zij in al hunne dagelijksche •bezigheden opgebeurd mogen zijn, en genade moge bezitten om in alles getrouw en eerlijk te handelen. Wij moeten ons rondom den kruispaal scharen. Christus en Die gekruisigd, moet het onderwerp onzer overdenking, onzer bespreking, en onzer vreugdevolle gewaarwordingen zijn. Al de zegeningen, van God ontvangen, moeten in gedachtenis worden gehouden; en als wij Zijne groote liefde beseffen, dan zullen wij bereidwillig zijn om alles aan die Hand toe te vertrouwen, Die voor ons aan het kruis genageld werd. Op de vleugelen der dankbetuiging worden wij nader tot den hemel gevoerd. In de hemelsche hoven wordt God met gezang en muziek verheerlijkt; daarom komen wij nader tot den dienst der hemelingen, als wij onzen dank betuigen: „Wie dankoffert, die zal Mij eeren," (Ps. 50:23), zegt God. Laten wij daarom eerbiediglijk voor onzen Schepper verschijnen met „dankzegging en eene stem des gezangs." (Jes- 51 : 3.) Wat met twijfel te doen. VELEN, en inzonderheid de jeugdige christenen, worden bij wijlen door twijfel aangevallen. Er zijn in den Bijbel vele dingen die zij niet begrijpen noch verklaren kunnen, en nu gebruikt Satan zulke punten om hun geloof in de Schrift te ondermijnen. Zij vragen: „Waaraan kan ik den rechten weg toch onderkennen? Indien de Bijbel waarlijk Gods Woord is, hoe kan ik dan toch van dien twijfel en die moeilijkheden bevrijd worden?" God eischt niet, dat wij iets gelooven, zonder een' voldoenden grond te bezitten, waarop ons geloof rusten kan. Zijn bestaan, Zijn karakter, de geloofwaardigheid van Zijn Woord, al deze dingen worden door getuigenissen gestaafd, welke een beroep op ons verstand doen, en waarvoor overvloedig bewijs voorhanden is. Evenwel heeft God de mogelijkheid om te kunnen twijfelen niet weggenomen. Ons geloof moet op bewijzen en niet cp schijn rusten. Wie aan twijfel de voorkeur geeft, die kan genoeg gelegenheid vinden: daarentegen kunnen zij, dien het inderdaad om de waarheid te doen is, eenen overvloed van bewijzen vinden, waarop hun geloof bouwen kan. 136 Schreden naar Christus. Kortzichtige menschen kunnen het karakter en de werken van den Oneindige onmogelijk doorgronden. Voor het schranderste verstand en vóór den meest ontwikkelden denker blijft de Heilige steeds in donkerheid gehuld. „Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden ? Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten ?" (Job 11:7, 8.) De apostel Paulus roept uit: „O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Godsl hoe ondoorzoekelijk zijn Zijne oordeelen, en onnaspeurlijk Zijne wegen!" (Rom. 11 :33.) Want „rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons." (Ps. 97 : 2.) In zoo verre kunnen wij Zijne handelwijze begrijpen, dat wij zeker weten, dat Hij Zijne oneindige kracht uit liefde en genade onzenthalve aanwendt. Wij kunnen zooveel van Zijne plannen begrijpen, als goed voor ons is; voor het overige moeten wij ons vertrouwen stellen op de Hand, Die almachtig, en het Hart, Dat vol liefde is. In Gods Woord, evenals in Zijn karakter, zijn verborgenheden, welke door geen sterveling kunnen begrepen worden. Hoe de zonde in de wereld gekomen is, Christus' vleeschwording, de wedergeboorte, de opstanding, en vele andere onderwerpen der Heilige Schrift, zijn te diep om ze te kunnen verklaren of zelfs ze volkomen te kunnen verstaan. Wat met twijfel te doen. 137 Maar omdat wij die dingen niet begrijpen kunnen, daarom zijn wij niet gerechtvaardigd de verborgenheden Zijner voorzienigheid in twijfel te trekken. Er is menig ding in de natuur, dat wij niet doorgronden kunnen. De geleerdste philosoof kan geene verklaring geven van het laagste verschijnsel der levensopenbaring. Allerwege zijn wonderen, die onze bevatting te boven gaan. Het moet ons daarom niet bevreemden, als wij onbegrijpelijke verborgenheden op geestelijk gebied ontdekken. De moeilijkheid ligt aan den kant van de zwakheid en beperktheid van 's menschen geestvermogens. God heeft ons voldoend bewijs voor Zijn goddelijk karakter in de Schrift gegeven, en nu mogen wij dat Woord niet in twijfel trekken, omdat wij de verborgenheden Zijner voorzienigheid niet doorgronden kunnen. De apostel Petrus zegt, dat er in de Schrift dingen voorkomen „zwaar om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste menschen verdraaien, gelijk ook de andere Schriften, tot hun eigen verderf." (2 Petr. 3 : 16.) De twijfelaars beroepen zich op de moeilijkheden in de Schrift als een bewijs er tegen; doch daarin ligt waarlijk een sterk bewijs ten gunste van hare goddelijke ingeving. Indien er niets in werd gevonden, dat wij niet gemakkelijk begrijpen konden, indien Gods grootheid en majesteit door kortzichtige menschen kon begrepen worden, dan zou de Bijbel geen onbetwistbaar bewijs van zijn goddelijk auteurschap bevatten. De grootheid en 138 Schreden naar Christus. het wonderbare der onderwerpen, daarin xbehandeld, behoorden ons te overtuigen, dat het Gods Woord is. De Bijbel stelt de waarheden zoo eenvoudig en geschikt aan de behoeften en begeerten van het menschelijk hart voor, dat de geleerdsten zich er over verwonderd hebben; te zelfder tijd kunnen de «envoudigen en ongeleerden den weg der zaligheid er in vinden. Te gelijker tijd liggen in die op zoo eenvoudige wijze uitgedrukte waarheden, gedachten verborgen, welke 's menschen bevatting verre te boven gaan, zoodat zij moeten worden aangenomen, omdat God het gezegd heeft. Aldus wordt het verlossingsplan voor ons ontvouwd, opdat een iegelijk moge zien wat hem te doen staat in zijne bekeering tot God en het geloof in den Heere Jezus Christus,