OM ONZER Kil N DsR E N WIL UITGAVE: NEDERLANDSCHE VEREEN. TOT AFSCHAFFING VAN ALCOHOLH. DRANKEN W. BARENTZSTR. 39 UTRECHT i— ACHTSTE DRUK mm 36e TOT 45e DUIZENDTAL De Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken opgericht 12 September 1842 stelt zich ten doel, de openbare meening zoo te leiden, dat deze zich verklaart tegen de drinkgewoonten en dat verkregen wordt wettelijk verbod van handel, productie en invoer van alcoholhoudende dranken. Onder de middelen, waarmede de vereeniging haar doel tracht te bereiken, nemen een voorname plaats in het uitgeven, verspreiden en verkoopen van boeken en vlugschriften, zoomede van een orgaan, het ijveren voor alle wettelijke maatregelen, die het streven der vereeniging bevorderen kunnen, in het bijzonder voor een drankwet, waarin het stelsel van plaatselijke keuze is opgenomen, enz.' De vereeniging heeft als zoodanig geen godsdienstige of politieke richting. Lid der vereeniging kan worden ieder, die zich er van onthoudt, alcoholhoudende dranken te drinken — anders dan op voorschrift van den geneesheer — en te schenken — anders dan in dienstbetrekking —, instemt met het doel en de middelen der vereeniging, en den leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De contributie van de leden der afdeelingen wordt bepaald door de afdeelingen zelf. Indien in of nabij de plaats waar men woont geen afdeeling gevestigd is, kan men algemeen lid worden. De contributie voor de algemeene leden bedraagt minstens ƒ1,-— per jaar. Wie de vereeniging zonder als lid toe te treden, geldelijk wil steunen, kan begunstiger worden. Voor de begunstigers bedraagt de jaarlijksche bijdrage minstens ƒ 1,—. De^vereeniging geeft een weekblad uit, „De Blauwe Vaan", waarvan de abonnementsprijs bedraagt voor de leden ƒ1,60 en voor niet-leden ƒ 2,—, benevens een tijdschrift „Onze Gids", tijdelijk verschijnend om de twee maanden, waarvan de abonnementsprijs ƒ0,90 per jaar bedraagt. De algemeene secretaris H. PLOEG Jr., Willem Barentzstraat 39, Utrecht, Telefoon 2398, is gaarne bereid alle mogelijke inlichtingen over de vereeniging te verstrekken. Fnjs: 1 ex. 12 et; 25 ex. /i«i50 ex. ƒ5,25: 100 ex. ƒ 10.— rWOTv,\ NH)4PUBL) Om onzer Kind'ren wil! Een woord, tot wie van kinderen houden door A. K. KLAREN. % HOOG HET IDEAAL! Hoog, als op blanken heuveltop, zien we soms vóór ons den ideaal-opvoeder, omgeven door een blijde kindergroep, die wordt geboeid door zijn persoonlijkheid. Wijd staan de jonge harten open, zooals een bloem, geopend door en voor de morgenzon en hij, de kindervriend, voelt zoo'n weldadige warmte in zijn gemoed, als hij al die blikken op zich ziet gevestigd, en hij móet zich geven, geheel, aan 't kleine volk. En straks, als hij een vlek ontdekt, die 't kinderhart ontsiert, dan is het weer die innige aandrang, welke hem drijft tot inspanning van al zijn krachten, om het reine wit te doen zegevieren over het kwade, het somb're, dat den mensch verlaagt, en als hij dingen ziet, die 't kind doen lijden, gevaren, die het kind bedreigen, dan kan hij dat alles niet aanzien in rustige rust, maar dan moet hij weer denken en streven, om den levensweg voor de Hoop des Vaderlands zoo veilig mogelijk te maken, om de struikelblokken uit den weg te ruimen, waarover menig kind zoo bloedig vallen kan. Daar staat hij, hoog, onbaatzuchtig, en zie, 't is of hij zacht ons toewenkt: „Komt hier, hier boven, om der kind'ren wil!" Wij zijn maar menschjes van het vlakke, lage land. We zijn zoo klein, vergeleken bij onzen kunstenaar, maar we kunnen allen grooter worden, we kunnen allen werken tot zegen van de jeugd, de mannen en vrouwen der toekomst, indien we maar oprecht van kinderen houden, indien ons hart maar getuigt: „Het is ons goed, steeds op te zien naar hoogstaand ideaal". 2 Want als dit zoo is, dan zal dat wenken zijn een toovermacht, die ons omhoog trekt, langzaam naar omhoog, — dan zullen we stijgen boven onze platte middelmatigheid. Onze kinderen hebben harten noodig, menschen, die hen liefhebben, die zich geven willen voor hun geluk. Onze jongens en meisjes mogen niet vergrooten het leger van koude, dorre menschen, die slechts leven voor zich zelf. Laten we daarom aan onze kinderen, die een deel van ons leven zijn, het beste geven, dat we hebben, opdat ze straks in de wereld zullen staan met een krachtig gevoel voor wat hoog is van geest, met een krachtig gevoel van rechtvaardigheid en eerlijkheid: die eerlijkheid, welke na scherp onderscheiden van waar en onwaar, echt en valsch, opkomt voor edele beginselen, zonder zich van den weg te laten leiden door kleinzielige berekening. II. EEN VIJAND, OOK VAN HET KIND. Wanneer we aan kinderen denken, komen er vaak onwillekeurig allerlei prettige voorstellingen in ons geheugen opdoemen. Het begrip kind heeft zooveel aangenaams, zooveel opwekkends voor ons: we stellen ons zoo graag van die vroolijke, dartele, levenslustige snaken voor, voor wie het leven nog één glimlach is. Doch helaas! al§ we nader kennis maken met de kinderen van ons volk, dan wordt vaak het oog verduisterd door donkere wolken van kinderlijden: het is een droevig feit, dat het kind vaak ten prooi is aan vijanden, die demonisch rondwaren, vernielende het broze lichaam en het teere zieltje. Eén dier demonen is de alcohol. In den loop der eeuwen is hij geworden een geesel der volkeren. In de 15 de en 16de eeuw was het alcoholisme slechts beperkt tot vorstenhoven en adel, — in de 17de eeuw deed de alcohol als gevaarlijke, verleidende macht zijn intrede bij de hoogere burgerklassen en aan de academies, — de volgende eeuw zag hem binnensluipen bij de middenklassen en de ambtenaren, en nu heeft hij het toppunt 3 zijner macht bereikt: nu is hij doorgedrongen tot alle klassen der maatschappij. Het alcoholisme is geworden een reusachtige woekerplant, die de menschheid een goed deel harer beste sappen afzuigt. Het alcoholisme! Wat al afgronden van menschelijke ellende vormen den inhoud van dit begrip! ' We denken aan families, maatschappelijk, zedelijk en lichamelijk ondergegaan door den drank. We denken aan de zuchten en tranen van zooveel vrouwen en kinderen, diep ongelukkig, omdat vader toch het drinken maaf niet laten kan. We denken aan zooveel beklagenswaardigen, wier zedelijkheidsgevoel is afgestompt, wier lichaam een ruïne is geworden, alweer door dien drank. O, ge weet het toch zeker ook, wat vaak de vreeselijke oorzaak is, dat kinderen idioot geboren worden, en ge hoort misschien met mij het geknars der gevangenisdeuren, welke ontsloten worden voor de ongelukkigen, die in dronkenschap tot misdaad zijn gebracht. En ziet ge niet met mij dat krankzinnigengesticht, waarin zoovele waanzinnigen zijn opgesloten, die het verlies hunner heerlijkste vermogens te wijten hebben aan den alcohol? Ja, hij is de geesel der volkeren, hij, het vocht, dat niet verwarmt, geen kracht geeft, niet versterkt, maar dat integendeel het lichaam sloopt, de hersenen bederft, het nageslacht met allerlei ziekten en ongelukkige neigingen belast, de gevangenissen, krankzinnigen- en idiotengestichten. bevolkt, de zedelijkheid te gronde richt en ellende stort in duizenden gezinnen! Ellende in duizenden gezinnen, d. i. ellende ook over de hoofden van geheel onschuldigen: evenals die vijand in Z.-Afrika*) gedaan heeft in zijn worgerskampen, zoo offert deze vijand dag aan dag vrouwen en kinderen, levert ze over aan armoede en gebrek, aan lichamelijke mishandelingen en geestelijke foltering. En aan dien demon met zijn kelk, gevuld met lokkend gif in de eene en het scherpsnijdende zwaard in de andere *) Herinnering aan den Transvaaischen oorlog (1899— 1902). Thans zijn er nog vreeslijker voorbeelden! 4 hand, offert alleen ons landje in één jaar1) een kapitaal van minstens 289 millioen gulden (175 millioen aan sterke dranken, 81 millioen aan bier en 33 millioen aan wijn), —- minstens 289 millioen gulden, dat is bijna ƒ 33000 per uur, ƒ 550 per minuut, meer dan ƒ 9 in elke seconde, bij elke schommeling van den slinger, dag en nacht. En wat moet het kapitaal aan gezondheid, aan zedelijkheid en verstand enorm zijn* als we weten, dat de hoeveelheid alcohol in een enkel glas jenever reeds de allerfijnste werkingen van het denkvermogen bemoeilijkt! III. HET KIND VAN DEN DRONKAARD. We denken aan de kinderen van drankzuchtigen. O, er gaat ons een rilling over den rug als we ze voor ons geestesoog voorbij zien trekken, die arme kinderen, voor wie geen licht, geen warmte, geen zonnestraaltje is, — voor wie het woord vaderliefde als een wreede bespotting klinkt, — in wier hartjes al de eerste kiemen van het goede zaad gedood worden door de verstikkende jeneveratmosfeer. Weet ge, dat er duizenden kinderen zijn, slecht gekleed en slecht gevoed, levende in een hel, omdat Vader drinkt? Weet ge, dat er vele kleinen zijn, die de vreeselijkste verwenschingen moeten hooren, die als honden geranseld worden door dronken vaders? Hebt ge nooit een dronkaard gezien, zwaaiende en vloekende, met een kind aan de hand, dat angstig naast hem voortstrompelde, elk oogenblik haast vallende met den beschonken vader? Hebt ge dan nooit gedacht aan het leven van zoo'n kind, aan zijn ellende? Hebt ge dan geen -diep, diep medelijden gevoeld? Ik zou zooveel voorbeelden kunnen noemen van kinderlijden door den drank. 'k Heb eens een kennis hooren zeggen met tranen in de oogen, terwijl zijn stem stokte en hij de vuisten balde tegen het giftig vocht, dat hij als kind eens als een razende zijn *) In 1921, het jaar van malaise en dreigende werkloosheid. 5 dronken vader was aangevlogen, toen deze een bijl had opgeheven, om zijn goede moeder de hersenen in te slaan. Ik heb van nabij een gezin gekend met een allerliefste moeder en allerliefste kinderen, en als vader beschonken thuis kwam, dan nam een klein meisje van vijf jaar haar zusje van drie onder haar vleugelen en dan zei ze met zoo'n innig-droef stemmetje: „Kom maar, Marietje, kom maar met mij mee in de keuken: Vader is weer niet goed; ik zal wel op je passen." 'k Heb een gezin gekend, waar de vader, een winkelier, 's nachts naar de drankvaten sloop, tot zijn jongens van twaalf en dertien jaar het bemerkten, en toen had daar in het holst van den nacht een vreesdij ke worsteling plaats op leven en dood, tusschen een half waanzinnigen vader en zijn kinderen, schooljongens nog, met gloeienden haat vervuld tegen den ongelukkige, die hen, hun moeder en hun broertjes en zusjes, in de diepste ellende stortte. | Is het niet vreeselijk, als we bedenken, hoe het vaak voor het dronkaardskind een zegen zou zijn, als vader maar stierf? Kent ge dat versje van Nestor de Tière: „Vader is nu dood?" ■ 's Nachts klonk in der kind'ren oor Vaders stem zoo heesch en ruw; 't Sneed de hartjes door en door, Maakte ons allen, och zoo schuw. Vader dorst dan Moeder slaan! Met dat slaan is 't nu gedaan: Vader is nu dood .... Op geen werk was hij gesteld, Moeder sloofde alléén om 't brood! Vader zwierde met het geld; O, de ellende werd zoo groot! Ellende wijkt nu uit 't gezin, Nu gedijt het klein gewin: Vader is nu dood .... Nu heeft Moeder nooit verdriet, Moeder werkt nu steeds met vreugd, Zingt nu soms een vroolijk lied, * Voelt zich in een nieuwe jeugd! Ied're dag brengt zegen mee, Ied're dag brengt zoete vree: Vader is nu dood.... 6 Geeft dit versje niet treffend de ellende weer van het drinkerskind, dat blij is, dat blij móet zijn, omdat Vader nu gestorven is? Is dat niet een vreeselijk contrast met onze kinderliefde? Goede ouders, hoe graag zouden we u altijd bij ons houden! En als de Moeder drinkt? Dan klinkt de noodkreet van het kind zóó rauw, dat het de ziel vaneenrijt; dan zien we den alcohol in zijn meest duivelsche kracht. De heilige moederliefde, die het kind inademt als levenslucht, de moederliefde waarin het zich koestert als in een zon, — vertrapt, in het slijk gesleurd door het vocht, dat de moeder haar kind vergeten doet, dat haar soms drijft tot de afschuwelijkste middelen om maar drank te krijgen. Alles, alles voor drank, al is het ook het leven van haai: kind! Booth vroeg eens aan een kind uit een achterbuurt, of hij zich zijn moeder herinnerde en de arme kleine gaf als eenig antwoord: „Ja, dat was die dikke vrouw, die mij altijd sloeg en dronken was." Het lijdensbeeld van het kind van den drankslaaf is hiermee nog niet voltooid. Was het kind maar vrij, als Vader dood was! Helaas, de ijzeren wet der erfelijkheid drukt vaak zoo zwaar op hem. Dat doffe oog en dat suffe hoofd, 't is geen noodlottig toeval. O, het wordt ons wee om het hart, als we bij verschillende onderzoekers de lange lijst nagaan van concrete gevallen, die lijst van arme, kleine slachtoffers van den alcohol, voorbeschikt tot een vroegtijdigen dood of vreeselijk Jijden. We rillen, als we denken aan die arme, zwaarbelaste wezentjes, aan wie zelfs de onschuldige vreugde der kindsheid is ontzegd, maar ook vaart ons een huivering door de leden bij de gedachte aan de verschrikkelijke verantwoording der ouders. En niet alleen wreekt het alcoholmisbruik zich op de kinderen! Hoeveel zoogenaamde „matige gebruikers", wier lichaam echter reeds „doortrokken" is, van alcohol, kunnen hun kinderen erfelijk belasten! Op het derde Nationaal Congres voor Geheel-onthouding van alcoholhoudende dranken (Nov. 1901) werd door 7 Prof. Van Rees, met beroep op tal van deskundigen, geconstateerd, hoe bij de tot ontwikkeling gekomen nakomelingen van drinkers, vroeg of laat en in verschillenden graad, allerlei ontaardingsverschijnselen optreden. „Vroeg, als miskraam of levenlooze geboorte; of wel later, door vroegtijdigen dood, als 'zuigeling, of vóór het tweede jaar. Of wel het kind bereikt een hooger leeftijd, doch vertoont ontaardingsverschijnselen, krankzinnigheid (naar onderzoekingen, in tal van krankzinnigengestichten verricht), epilepsie, idiotisme, drankzucht, aanleg tot misdadigheid, neiging tot prostitutie of vagebondage, neurasthenie, lichamelijke misvormingen, onvoldoenden groei, aangeboren doofstomheid, lichaamszwakte, minderwaardigheid bijv. achterlijkheid in 't leeren, onvermogen tot. zoogen, geringer weerstandsvermogen enz. Voor elk van deze genoemde defecten is door reeksen van onderzoekingen, somtijds over duizenden individuën zich uitstrekkende, het verband met het drankmisbruik der ouders opgespoord." Zeker is het wel voldoende zoo, om den alcohol te doen kennen als een afschuwelijk monster, en we beseffen nu de ontzettende waarheid, gelegen in de woorden, die eens een dronkaard in zijn testament schreef, vóór hij door zelfmoord een einde aan zijn leven maakte, n.1.: „Aan mijn kinderen vermaak ik armoede, stompzinnigheid, ziekelijkheid, een slecht karakter, en het bewustzijn, dat hun vader in een dronkaardsgraf valt." IV. HET KIND VAN DEN MATIGE. Veel minder wreed is het heden en minder wanhopig de toekomst van het kind van den matige, maar toch is zijn verhouding tot den grooten vijand gevaarlijk genoeg om ernstig onder de oogen te worden gezien. Dat zouden we zoo niet zeggen. We zouden zoo denken, dat het kind van den matige wel door zijn ouders met teere liefde en trouwe zorg beschermd zal worden tegen den demon van den drank. Matig zijn, dat is immers goed zijn! Het woord matig klinkt zoo rustig, zoo vreedzaam, zoo veilig! 8 Of het begrip matigheid ten opzichte van alcoholgebruik ook gewijzigd wordt? We zullen zien. Met betrekking tot het kind kunnen we de matige drinkers in twee rubrieken verdeelen. De eene hoofdgroep ontziet zich niet, ook het kind zoo nu en dan alcohol te geven, de andere groep' onthoudt den alcohol aan het kind, maar huldigt voor zichzelf de drinkgewoonten. De drinkgewoonten, dat is de bodem, waarop het alcoholisme zoo welig tiert! Ge weet, hoe er gedronken wordt, bij koude en warmte; bij vreugde en droefenis; bij geboorte en dood; in gezelligen kring en in de eenzaamheid; vóór het eten en bij het eten en na het eten; om den voorspoed en om den tegenspoed; om een aanleiding en meestal zonder aanleiding. Zoo komen we voor het treurige feit te staan, dat er in ons land meer geld wordt besteed aan alcoholhoudende dranken dan aan brood.' Diep zijn die gewoonten ingekankerd in het leven van ons volk. Groot is haar macht en de massa verzet zich met hand en tand, waar ernstige strijders zijn opgestaan, om aan de alcohol-drinkgewoonten het terrein te betwisten. Toch is hier de kern te vinden, van waaruit de drankellende zich verspreidt. Het is toch zoo duidelijk, dat al die gelegenheden en aanleidingen om té drinken den dronkaard vormen, die, vaak erfelijk belast, al spoedig den smaak van den drank beet krijgt en dan afglijdt langs het hellend vlak, waarlangs ook glijden de liefde en de vrede van het gezin, het geluk van vrouw en kinderen. En in dat altijd-drinken worden onze toekomstige burgers opgevoed, hoe noodlottig die gewoonten voor hen kunnen zijn, waaraan ze eens met ijzeren boeien zullen zijn vastgeklonken, ook al zien ze, groot geworden, al het verderfelijke van die gewoonten in. Maar ook rechtstreeks zijn de drinkgewoonten voor onze kinderen een groote ramp. Laten we even binnentreden in het gezin van een matige, zooals er duizenden en duizenden zijn. 't Is Zondag. Vader is thuis. Hij rust zoo heerlijk uit na een week van harden arbeid en nu staat daar voor hem op tafel een glaasje met kleurig vocht, dat zijn zinnen wonder streelt en hem zoo gelukkig maakt. Straks komt 9 een vriend een praatje maken. Hij krijgt ook een bittertje en Moeder pronkt ook al met een glaasje voor zich, helderrood. En nu zie ik heel schuchter naast of achter die moeder staan een jongetje van 6 a 7 jaar, dat toch ook zoo graag iets uit zoo'n glaasje zou hebben. Want ons vriendje ziet het wel, dat drinken zoo gezellig maakt! Met zachte duwtjes meldt het kind zich bij zijn moeder aan en, wacht maar, straks krijgt het „een onschuldig schepje suiker" onder uit het glas, welk schepje suiker echter in zijn onschuld geheel van alcohol doortrokken is. En als de knaap nauwelijks 10 of 12 jaar is, krijgt hij zoo nu en dan al zélf een glas voor zich, bij wijze van hooge onderscheiding, zooiets als een medaille of eerelint. Zoo wordt hij opgevoed in de drinkgewoonten en over enkele jaren gaat hij de kroeg in met zijn kameraden, die ook in het drankgfes een verLooging van hun waarde zien. En als onze jongen nu een dronkaard wordt? Wie hebben hem het drinken geleerd, wie hebben hem met den drank vertrouwd gemaakt? Wat is hier de zorg van de matige ouders? Nu trekt een droeve stoet ons oog voorbij; 't Zijn arme kleinen, wreed gedoemd tot slaven Van 't gif , dat voor ons oproept somb're graven, Afgronden van ellende en angstgeschrei. Ze gaan als 't weerloos vee ter slachtbank heen: Hun eigen ouders vulden vaak hun beker, Onwetend, dat zoo straks de booze wreker Hen neer zal vellen met een hart van steen. Onwetend ja wordt vaak door eigen ouders groote schade toegebracht aan teere jeugd. Onwetend! Hoeveel moeders laten nog haar zuigelingen brandewijn slikken, om ze rustig te doen slapen, of tegen de krampen in het lijf! Aan bleeke kindertjes van enkele jaren geeft men nog bier, wijn en zelfs cognac, om sterk te worden. Bij vele meergegoeden drinken nog altijd de kleinen bij het eten hun glaasje bier of wijn, zij het dan ook wijn met water. Het is bij vele matige menschen nog regel, dat bij feestelijke gelegenheden, zooals verjaarpartijtjes, de jongens en meisjes een glaasje wijn of likeur (zelfs brandewijn) meedrinken. En laten we dan nog even 10 denken aan het schepje suiker onder uit het glaasje, welke versnapering nog dikwijls vóór kinderen wordt bewaard! Uit het in 1912 door de Nederlandsche Onderwijzers Propaganda-Club (voor drankbestrijding) gehouden onderzoek bleek, dat van 17637 leerlingen uit de hoogere klassen der lagere scholen (kinderen van 9 jaar en ouder) 11022, dus veel meer dan de helft, af en toe alcoholhoudenden drank gebruikten, terwijl 169 zelfs dagelijksche gebruikers waren! Waar de matige vader een trouw bezoeker is van koffiehuis of sociëteit, daar wordt het kind nog meer te kort gedaan. Als mijn gedachten dwalen naar 't ouderhuis, herdenk ik ze zoo vaak met teeren weemoed, die heerlijke avonduurtjes, dat we allen zoo gezellig zaten te werken, terwijl de kachel snorde en de theeketel zong en poes zoo vertrouwelijk zat te spinnen, ■— uren, waarin ons hart was als de vore, die dankbaar opneemt de zaadjes uit het rijk der liefde. Nog voel ik soms een beving van geluk, wanneer ik aan die uren denk: 'k hoor ons nog samen spreken thuis, zoo echt vertrouwelijk en fevreden en in .zoo'n reine stemming, na welvölbrachte taak, — neen, hoe oud het kind ook worden mag, die momenten, waarin het leefde als in heilige sfeer, zal het nooit, nooit vergeten. O, als de vader moeder de vrouw 's avonds met de kinderen laat optrekken, terwijl hij de heerlijk gezellige huiskamer versmaadt voor het café, dan wordt er aan de kleinen iets heerlijks ontroofd! . Wat zal er zoo terecht komen van opvoeding? Is het al niet treurig genoeg, dat werkplaats en fabriek zoovele vaders afhouden van vrouw en kroost? Nu hebben we nog buiten beschouwing gelaten, hoe vooral ook stoffelijk het kind van den matige dikwijls lijdt door het alcoholgebruik der ouders. Waar de strijd om het bestaan al zoo hard is en voor onze kinderen misschien nog harder zal zijn, is het daar tegenover hen niet onze plicht, zoo eenvoudig mogelijk te leven, alle overbodige uitgaven te vermijden, om daarentegen onze kleinen zoo goed mogelijk te voeden en op te voeden, ten einde hen zoowel lichamelijk als geestelijk sterk te maken voor den strijd, die hen wacht? 11 Hoe vaak nu is de matige borrel van den vader een boterham, een paar schoenen, een kleedingstuk, ontstolen aan zijn kind! V. HET OORDEEL DER WETENSCHAP. Langzaam maar zeker schrijdt de wetenschap voorwaarts en het oude sprookje, dat de alcohol in velerlei omstandigheden zoo goed zou zijn voor den mensch, verdwijnt voor de nuchtere werkelijkheid. Natuurlijk is men het altijd eens geweest, dat belangrijke hoeveelheden zeer schadelijk zijn; dan kan trouwens een leek met dezelfde beslistheid getuigen als de geleerde. Moeilijker is het echter, het onaantastbare bewijs te leveren, dat ook de matigste maat van den matige altijd overmaat is, dus schadelijk. Nu weten we wel, dat het begrip „matig gebruik" heel, heel rekbaar is, en eigenlijk afhangt van de hoeveelheid alcohol, die men verdragen kan, — nu weten we ook, dat het eigenlijk weinig ter zake doet, of de schadelijkheid van den druppel al of niét wordt bewezen (het vocht wordt nu eenmaal niet bij druppels gedronken), — doch waarop wij hier den nadruk willen leggen is dit: De geneeskundigen van de meest uiteenloopende richting verklaren éénparig, dat het toedienen van alcoholische dranken aan kinderen, door de ouders op hun eigen gezag, 'onvoorwaardelijk en ten strengste moet worden afgekeurd. Hier moet ik toch even wijzen, op wat de Nederlandsche Onderwijzers Propaganda-Club heeft gedaan. Zij is het geweest, die (soms in verbinding met andere vereenigingen) in verschillende plaatsen van ons land zich tot H.H. geneesheeren heeft gewend, met het verzoek, hun oordeel te willen mededeelen over het gebruik van alcohol bij kinderen. Van de ontvangen antwoorden zijn rapporten opgemaakt, die vooral hieraan hun invloed op de ouders danken, dat ze de uitspraken bevatten van bekende artsen. Licht komt men er toe te zeggen: „Als die het verzekeren, zal het wel zoo zijn". 12 Amsterdam, Rotterdam, Deventer, Twente, Utrecht, Zutphen, Arnhem, Den Helder, Apeldoorn, Tiêl, Zwolle' Groningen, Haarlem, 's Gravenhage, Nw. Buinen, Friesland] Zeeland, enz. bezitten reeds dergelijke rapporten, welke hierin overeenstemmen dat alle doctoren het op eigen gezag toedienen van alcohol aan kinderen als geneesmiddel, als zoogenaamd versterkend middel of als genotmiddel,' absoluut afkeuren.l) Reeds in 1893 verklaarde Prof. Stokvis kort en goed: Alcohol is een hersenvergif! Wanneer we nu eenig denkbeeld hebben van de uiterste teerheid onzer hersenen, die de zetel zijn van ons geestelijk leven, en we bedenken daarbij, dat de kinderhersenen zich nog moeten ontwikkelen, dat het kinderlijk organisme nog een ontwikkelingsproces moet doorloopen, dan is het ons duidelijk, dat zooveel mogelijk alles bij het kind vermeden moet worden, wat voor de hersenen nadeelig kan zijn. Een geringe hoeveelheid alcohol kan reeds een hoogst verderfelijken invloed uitoefenen op het zenuwstelsel van het kind, en waar tevens het gevaar zoo groot is van regelmatig herhaald gebruik op rijperen leeftijd, daar begint men in te zien, dat men het verstandigst en het voorzichtigst doet, door den kinderen vóór den volwassen leeftijd alle alcoholische dranken volkomen te onthouden. Ook als geneesmiddel bij kinderen verliest de alcohol zijn ouden roem. Wel beweren vele artsen nog, dat dit middel in sommige gevallen van groote waarde is, doch steeds grooter wordt het aantal deskundigen, die verklaren, dat het in den regel gemist kan worden en slechts onder zeer bijzondere omstandigheden aangewezen schijnt, hoewel ook in deze gevallen zijn nut vaak twijfelachtig is. De bekende deskundige Prof. Ziehen te Utrecht2) verklaarde: „ik wend alcoholhoudende dranken bij kinderen als therapeutisch middel slechts in hoogst zeldzame gevallen voor korten tijd aan, bij direct levensgevaar ten gevolge van hartzwakte". In aansluiting met het bovenstaande geven we enkele opmerkingen weer van denzelfden professor, die op het *) Alleen in het Tilburgsche rapport (1904) komen helaas! een paar minder ernstige antwoorden voor. 2) Later hoogleeraar te Berlijn. 13 derde Nationaal Congres voor Geheel-onthouding een referaat hield over: geestelijke en lichamelijke ziekteverschijnselen bij kinderen ten gevolge van alcoholmisbruik. We ontleenen aan het congresverslag het volgende: Er zijn een groot aantal gevallen, waar het alcoholgebruik reeds dateert van vóór de geboorte. Vroeger meende men dat, als de moeder gedurende de zwangerschap alcohol gebruikte, deze niet op het kind overging; thans weet men op grond van onderzoekingen, dat het wèl het geval is, en dat zoo de alcohol reeds vóór de geboorte in het lichaam van het kind kan overgaan. Veel duidelijker nog is de inwerking van den alcohol op het organisme van het kind in de eerste levensmaanden. Het is een feit, dat de door de moeder genuttigde alcohol, zij het ook in kleine, maar toch aanwijsbare hoeveelheden, in cfe melk der moeder overgaat en zoo op het kind inwerkt. Merkwaardig zijn in dit opzicht de voorbeelden, dat kinderen krampaanvallen kregen op Maandagen, als de minnen op de voorgaande Zondagen alcohol hadden gebruikt. Direct gebruik door het kind komt om allerlei redenen voor. Een „gewetenlooze" moeder of kindermeid geeft aan het kind, om het stil te maken, wat bier of cognac in de melk. Prof. Ziehen deelde een geval mede van een kind, dat van het kindermeisje een beetje cognac in de zuigflesch kreeg, teneinde het op een openbare wandelplaats rustig te houden. Het kind is ongeneeslijk ziek geworden en aan vallende ziekte te gronde gegaan. Het zijn echter niet alleen de moeders en de kindermeisjes, die zich zoo gewetenloos aan de kinderen vergrijpen. Tot zijn leedwezen moest spreker bekennen, dat vaak ook de verkeerde voorschriften van den geneesheer de oorzaak zijn. Het is langen tijd gewoonte geweest, en deze gewoonte is helaas heden ten dage nog niet geheel verdwenen, dat de medici aan kinderen zonder bepaalde noodzakelijkheid alcoholhoudende dranken toedienen. Het klinkt zoo onschuldig: „een paar lepels staalwijn", maar men vergeet na te rekenen, hoeveel alcohol dat is! Hierbij sluit zich verder een gansche reeks gevallen aan, waar niet versterking van het kind beoogd wordt, maar 14 het kind eenvoudig „meedrinkt". Spreker verhaalt van een gezin, dat op deze wijze geheel uitgestorven is. Hoe vele gezinnen zijn er niet, waar het kind 's middags aan tafel een glas wijn of bier krijgt! Zulk een matig gebruik sleept in latere jaren groote gevaren na zich. Wat zijn dan verder de gevolgen van alcoholgebruik door kinderen? Overmatig alcoholgebruik voor één enkelen keer heeft bij het kind zeer dikwijls epileptische toevallen ten gevolge en het blijft vaak niet daarbij. Er zijn gevallen bekend,, waarin tijdens den toestand van bedwelming bloeduitstortingen in het hersenvlies hebben plaats gehad, die de gezondheid van het kind blijvend hebben gekrenkt. Deze verschijnselen zijn zelfs opgemerkt na het gebruik van punch. En let wel, deze toevallen waren niet van voorbijgaanden aard. — Menigmaal is de roes zelfs doodelijk voor het kind. Hoewel Prof. Ziehen verklaarde, dat hij ook in de polikliniek te Utrecht gelegenheid genoeg gehad had, om kinderen te zien, die regelmatig e^n teug jenever en cognac te drinken kregen, willen we den bekenden geleerde niet volgen, waar hij sprak over den noodlottigen invloed, dien zware alcoholexcessen bij kinderen uitoefenen op lever, maag, bloedvaten, hart en nieren. Alleen nog enkele grepen: Zwaar alcoholmisbruik in de eerste levensjaren veroorzaakt haast altijd idiotisme. De kinderen leeren laat loopen, laat of nooit spreken, blijven onzindelijk, de schedel vertoont een abnormalen vorm, de intelligentie ontwikkelt zich niet, het gaat veel malen gepaard met halfzijdige verlamming en epileptische toevallen. Op 5- tot 10-jarigen leeftijd sterven zij of zij blijven voor het heele leven idioot. Heeft het zware alcoholmisbruik eerst later plaats, b.v. van het 6de jaar af, dan doet zich meestal geen idiotisme voor, doch een lichtere graad van onnoozelheid, met of zonder epilepsie. Een ziekte, die in hooge mate door het gebruik van alcohol door kinderen veroorzaakt wordt, is de neurasthenie. Dat is ongeveer wat men gewoonlijk „zenuwachtigheid" of nervositeit noemt en gaat meestal gepaard met hoofdpijn of hoofddruk, snelle vermoeiing, zoowel op lichame- 15 lijk als vooral op geestelijk gebied, na geestelijken arbeid, en abnormale prikkelbaarheid; daarbij komen verder vaak slapeloosheid, hartkloppingen, maag- en darmstoornissen en een aantal andere verschijnselen. Nu is er een bepaalde vorm van neurasthenie, waarmede elke specialiteit voor zenuwziekten vertrouwd is, die gewoonlijk in den tijd der puberteit, dus tusschen de 12 en 22 jaren optreedt. Vooral onder de leerlingen der gymnasia en hoogere burgerscholen en onder de studenten der eerste jaren zijn een groot aantal van zulke patiënten. Overlading krijgt vaak de schuld, maar „ik kan u echter het bewijs leveren", zei de professor, „dat in zeer vele van zulke gevallen het alcoholgebruik een overwegende rol speelt. Vaak heb ik tegen zulke neurasthenische studenten gezegd: „werk precies evenveel als tot nu toe, maar laat den alcohol staan", en zie, de neurasthenie nam af. Ik heb vele gymnasiasten behandeld en in de eerste plaats het gebruik van alcohol verboden; de neurasthenie nam af. Ziedaar het bewijs, dat de alcohol een meewerkende factor is: ik geef toe, dat overlading en andere schadelijke invloeden mede in het spel zijn; maar dat de alcohol er een groot aandeel aan heeft, dat staat volkomen vast." Tot zoover Prof. Ziehen. Eindelijk dient nog opgemerkt, dat bij het genoemde onderzoek, ingesteld door het Hoofdbestuur der Ned. Onderw. Prop.-Club, bleek, dat in de school meermalen de nadeelige gevolgen van alcoholgebruik bij kinderen zijn te bespeuren. Ofschoon er ook onder de dagelijksche gebruikers knappe leerlingen voorkwamen, waren bij de kinderen, die nooit alcoholische dranken geproefd hadden, 2 maal zooveel goede leerlingen als bij de dagelij ksche gebruikers en 1^ maal zooveel als bij hen, die ze af en toe eens gebruikten. Bij de; slechte leerlingen bestond echter een geheel andere verhouding: 16,4 pet. der onthouders behoorden daartoe, 21,4 pet. van hen die nu en dan eens alcoholische dranken kregen en 25 pet. van de dagelijksche gebruikers. „Het kind geen alcohol!", dat wordt eiken dag duidelijker de getuigenis der wetenschap, die hiermede het leger komt versterken der opvoeders-drankbestrijders, welke 16 omhoog houden hun sneeuwwit vaandel, waarop met hemelsblauwe letters deze woorden zijn geborduurd: „Aan het kind een gelukkige toekomst!" VI. OM ONZER KIND'REN WIL! Onze kinderen moeten geheel-onthouders zijn en wij, we moeten het ook zijn, niet door drang van buiten, maar door de liefde, die ons dringt. Om onzer kind'ren wil! Zal het een vader en een moeder moeilijk vallen, het bedwelmend glas te laten staan, indien zij daarmee hun kind kunnen brengen van het gevaarlijke pad, dat naar de diepte gaat? Zal een verstandig ouderpaar niet door het voorbeeld van onthouding waken, dat zoo'n gevaarlijk pad niet door hun kind betreden wordt? Zal het ook den ouderen broeder moeilijk vallen, zich iets te ontzeggen ter wille van zijn jongeren broeder, als hij „een tijger ziet op zijn weg?" Zoo zal de eene vriend toch graag een offer brengen aan den anderen, als zijn vriendschap meer is dan een ijdel woord. Welnu, als wij ook maar iéts gevoelen van den machtigen eisch der verantwoordelijkheid, die als een reuzenstem door de wereld klinkt, dan zal het ons niet moeilijk vallen, het matig glas te laten staan, om het kind tot steun te zijn, dat zich nu onthouden móet en onthouden kan, maar straks in het leven overal zal worden aangeklampt om te drinken. Den dwang der drinkgewoonten zullen onze kinderen niet ontgaan. Ongetwijfeld zal men hun het glas opdringen. Opdringen, omdat men meent, zoo beleefd en gastvrij te zijn, wanneer men, als gastheer en gastvrouw, het gezelschap telkens tot drinken aanspoort. Opdringen, omdat men het niet hebben kan, dat er zulke dwaze menschen zijn, die niet meedoen met de groote massa! Opdringen, zelfs aan onze knapen en meisjes, omdat 17 men ze daarmee een bewijs wil geven, dat men ze voor vol aanziet! En' vooral in het laatste geval, als de ij delheid gestreeld wordt van onze jeugd, die zoo graag en zoo gauw groot wil zijn, zal het haar zoo moeilijk vallen, het glas der bedwelming flinkweg te weigeren. En dat zal toch zoo bitter noodig zijn, want als het aankomend geslacht het vocht aan de lippen brengt, zijn we met hun onthouding niets gevorderd; dan zullen velen, evenals duizenden en tienduizenden vóór hen, weer afglijden langs de gevaarlijke helling, dan zal een deel van onze levenslustige jongens en meisjes nog vast en zeker ondergaan in de diepe ellende van het alcoholgebruik. Want dit is een gevolg van de werking van het alcoholgif, dat het, vooral bij erfelijk-belaste menschen, de begeerte wekt naar meer, en wanneer iemand, langs den weg der matigheid, eenmaal zóóver is gekomen, dat hij moet drinken, moet, telkens meer, dan klinkt ons in de ooren het sombere woord: „te laat!", dan is de kans op redding och zoo klein. Als door de inwerking van het vergif de cellen van het menschelijk organisme verstoord zijn, dan baten goede raadgevingen ten minste al bitter weinig: alleen als door langdurige onthouding de cellen weer in haar normalen toestand zijn teruggebracht, is de patiënt genezen. Ja, de dronkaard is als zoodanig geen misdadiger, maar veeleer een ongelukkige, een patiënt,, die zoo graag zou willen staande blijven, maar niet kan, — die, als hij maar drank ruikt, een razende begeerte in zich voelt, om zich dien drank te verschaffen, een satanische macht, die hem tot drinken aanhitst. Ik heb ze gekend, die met tranen in de oogen spraken van de goede dagen, dat ze nog niet drankzuchtig waren, dat het leven nog zoo heerlijk voor hen was, en ik heb ze als kinderen zien schreien bij de gedachte aan al het wee, dat ze brachten over zich zelf en hun gezin. „Zie, mijn handen beven en mijn stem trilt, — alle eten walgt me, ik voel me zoo onuitsprekelijk ongelukkig, ja, ik vermoord me zelf. O, 'k wou, dat ik dood-, doodziek werd, als ik dan maar van den drank af was, als ik genas." En ik heb hun gezegd, dat het nog niet te laat was voor 18 een ander leven, en ze hebben me beloofd, terwijl hun hand trilde in de mijne, dat ze nu dan toch nooit, nooit meer het glas zouden aanraken, en .. . den volgenden morgen . .. v De door den drank verzwakte wilskracht kan den dronkaard niet meer doen terugkeeren van den weg des verderfs. Waar dit ons duidelijk voor oogen staat en we inzien, dat de drinkgewoonten het zijn, die voortdurend dronkaards kweeken, daar zal de matige drinker beseffen, ten minste als hij iéts verstaat van het woord, dat we des broeders hoeder moeten zijn: „deze beklagenswaardigen zijn de slachtoffers van gewoonten, die ik in stand houd, die ik door mijn matigheid ongevaarlijk doe schijnen". En wie dat eenmaal goed gevoeld heeft en denkt aan het gevaar, dat onze kinderen bedreigt, die kan niet meer voortgaan met zijn matig glas, omdat hij beseft, daardoor mede schuldig te staan aan de ellende van den drank. Die zal inzien, dat al het geroep: „matigheid, matigheid" niets is dan ijdelheid, en dat er maar één middel is om ons te zuiveren van schuld en dat is het heel eenvoudige middel: geheel-onthouder te worden. Eenvoudig is het middel voor den ernstigen mensch, al tracht men het van zekere zijde voor te stellen, dat het standpunt der geheel-onthouding voor den gewonen sterveling wat al te hoog is. Zoo spreekt men soms schijnbaar bescheiden van „diepen eerbied" voor ons beginsel, zonder cok maar eenigszins te streven, dit beginsel in zich op te nemen. Gelooft ons, het genot van den borrel is een heel treurig genot, als we daarbij bedenken, dat wij, alleen om onze tong te streelen en de „aangename gewaarwording" te hebben na denv borrel, daardoor de drinkgewoonten laten voortwoekeren, die zoo heel veel ellende na zich sleepen, —- maar werkelijk, ook dat genot is denkbeeldig, zoolang ge niet ernstig de proef hebt genomen met het drinken na te laten. Gelooft het toch niet, dat geheel-onthouding, afgescheiden van den drinkdwang, een offer is; ze is slechts winst voor lichaam en ziel, zoowel in geestelijk als in stoffelijk opzicht. Wij, die het matig gebruik en de onthouding kennen, en die alleen hierdoor het recht hebben in deze zaak te oordeelen, we getuigen als één man: we hebben niets 19 verloren, we hebben slechts gewonnen, aan arbeidskracht en levensmoed, aan levensgeluk en levensgenot! Het offer, dat we soms moeten brengen, is geenszins de borrel of het glas bier of wijn, maar alleen de waardeering van velen, die vastgeroest zijn in de drinkgewoonten en ons soms geniepig trachten te schaden, *) '■ Maar dit offer weegt bij verre na niet op tegen de innerlijke kracht, die ons beginsel ons geeft. Onaangetast staat dat beginsel, hoe onze bestrijders het ook trachten te vervormen en te vermommen. Geheelonthouding, dat is een ritseling der liefde, dat is een kleine bundel stralen der liefdezon, die den dikken nevel van zelfzucht en verleiding zal doen optrekken, — geheelonthouding, dat is een natuurlijk uitvloeisel van het groote liefdebeginsel en dat trachten onze tegenstanders altijd te negeeren, maar dat is het, dat en niets anders. En laat men nu maar zeggen, dat de geheel-onthouders zoo eigengerechtigd zijn en beter meenen te wezen dan anderen, nog eens, dat raakt het beginsel niet, dat we des broeders hoeder moeten zijn, dat onze vrijheid geen aanstoot mag worden voor den zwakke. We zeggen aan oudere kinderen, dat zij sommige dingen moeten nalaten ter wille van de jongeren, die hen zullen nadoen en een ongeluk krijgen, — hebben wij als nog oudere kinderen in dit opzicht dan geen verplichtingen? Er is geen ontkomen meer aan. Telkens en telkens weer zullen de drankbestrijders u plaatsen voor het vraagstuk en ze kunnen u niet met rust laten, vóór ge overtuigd zijt, dat onthouding een noodzakelijke voorwaarde is voor volksgeluk. Ze kunnen u niet met rust laten, om der kind'ren wil, en steeds weer zullen ze u doen hooren de noodkreten der kleinen, die zoo bitter lijden door de alcoholisatie van ons volk, — sluit dan uw ooren niet en verhardt niet uw harten! En als de vraag: „geheel-onthouding of niet?" voor u staat als een ernstig man, die u diep in de oogen blikt, beantwoordt die vraag dan niet naar wat gij het liefst als antwoord hadt, niet naar uw voorliefde, uw vooroordeelen, uw voorkeur, — maar alleen in verband met het ontwikkelde beginsel der verantwoordelijkheid. *) Dit laatste behoort gelukkig haast tot het verleden. 20 Dit is de zaak: Is geheel-onthouding niet een eenvoudig, natuurlijk en vruchtbaar middel, om het groote beginsel der medeverantwoordelijkheid toe te passen? Die vraag eischt een antwoord en een daad. Laten we dan niet schuw wegloopen, als er een last ligt op onzen weg, die ook onze krachten vraagt, maar laten we er getroost onze schouders onder zetten, want menschen van karakter te zijn, dat willen we immers zoo graag! Komt dan tot ons, gedreven door uw goede hart! En harten, harten hebben onze kinderen noodig, — mannen en vrouwen, die doopen niet met water, maar met vuur en heiligen geest! Het beginsel der geheel-onthouding kan ons tot steun zijn op ons verder levenspad. Het zal ons den zegen doen gevoelen, gelegen in het iets doen voor anderen: het zal onze zelfzucht voor een deel fnuiken en ons meer geschikt maken voor onze taak in de samenleving, doordat onze toewijding grooter zal worden. En ons te kunnen geven, om het geluk van anderen te bevorderen, dat, dat is toch het hoogtepunt van ons leven! A. K. KLAREN. De Organen der Nederlandsche Vereeniging zijn verkrijgbaar bij de N.V. BOEKDRUKKERIJ v/h. j. LAYERMAN, DRACHTEN. Het Weekblad „De Blauwe Vaan", redactie Ds. M. VAN LEEUWEN. Abonnement voor leden ƒ 1,60 p; j.; voor niet-leden ƒ 2 p. j. Tijdschrift „Onze Gids", redactie F. Ü. SCHMIDT. Abonnement 90 cent per jaar. Eenige uitgaven der Nederlandsche Vereeniging verkrijgbaar bij het CENTRAAL-BUREAU: H. PLOEG Jr., Willem Barentzstraat 39, Utrecht. Van A. K. Klaren: „KOMT, ALLEN!" 2de herziene druk. Prijs: 1 ex. 15 ct.; 25 ex. ƒ3,50; 50 ex. ƒ6,50; 100 ex. . ƒ 12, fr. p. p. „WIE HART HEEFT, HELPT!" 3de druk. Prijs: 1 ex. 5 ct.; 25 ex. ƒ1,10; 50 ex. ƒ2; 100 ex. ƒ3,75, fr. p. p. Van A. K. Klaren en M. Bóetje : „DERTIG BLAUWE LIEDJES", 2de druk, éénstemmige uitgaaf in cijferschrift. Prijs: 1 ex. 20 ct.'; 10 ex. ƒ1,75; 25 ex. ƒ4,— ; 50 ex. ƒ 7,50; 100 ex. ƒ14,—. Verder verscheen van denzelfden schrijver bij J. Kuiken Jzn. te St.-Annaparochie: „UIT SCHOOL- EN LEVENSTÜÏN". Prijs 50 ct. De Ned. Ondérw. Prop.-Club (voor drankbestrijding) geeft uit (verkrijgbaar bij, B. J. J. Weijkam;p, Baarn): „VOOR KIND EN MAATSCHAPPIJ!" 4de druk. Prijs: 1 ex. 10 ct., fr. p. p. 12 ct.; 25 ex. ƒ2; 50 ex. ƒ3,75; 100 ex. ƒ6, fr. p. p. NIEUWMBMKAffl GEFABRICEERD VOLGENS HET NIEUWE ROTATIE-SYSTEEM OVERTREFT IN KWALITEIT EN SMAAK ALLE ANDERE REEPEN VRAAGT OOK DE JONGS LANGE VOLLE MELKSEEi 10C35 LANGE MELK NOGA REEP 1© CS J3EZE 2MMOOK ZELDZAAM LEKKER.