88 heid: het avondblad ligt op tafel, de haard brandt, je pantoffels staan er voor. Maar 't is half twaalf en je vrouw ziet wit van de slaap. In je bed lig je lang wakker door de ergernis over den verloren avond en door de azijnkurk in je maag." „Aldus," zei de Nurksche zwager van mijn jongsten broer, „zijn door den bank de avondjes waar jullie je kostelijken tijd en je geld aan plegen te vermorsen." Het behoeft geen betoog, dat de feestplannen van Trees ver en vèr uitgingen boven de geneugten in van dit toch wel wat eenzijdig afgemaalde soort soireetjes. Wat drommel, je treft op zulke avondjes toch niet altijd Dirken of mevrouw Vlemings en je krijgt toch ook nog wel eens iets anders te drinken dan verschaalde rooie wijn en slappe thee. Doch om het maar ineens te zeggen, de van Berkels hadden hun soirée grootsch opgezet. Ze kenden Clara al zoo vele jaren, hadden een beetje meelij met die steeds maar zoekende vrouweziel, die er ondanks de meest geraffineerde listen maar nooit in had kunnen slagen „het eene noodige" in de gedaante van een echtgenoot te pakken te krijgen en zij verheugden er zich hartelijk over, dat ten lange leste het trouwlustige freuletje nu toch nog haar bestemming zou vinden in de armen van Deodaat. Deodaat mocht wat eigenaardig wezen, een oppassend braaf mensch was hij zeker en zijn gefortuneerdheid droeg ook het hare er toe bij, om hem naar het oordeel van alle bezadigde menschen lang geen verwerpelijke partij, te vinden. Er was dus waarlijk reden om zich te verheugen over dit huwelijk, om feest te vieren. 91 „Wat is flauw?" vroeg Agnes lachend. „Die aap!" zei Carolien en dan tot Tienus: „Hoe kom je daaran? Zeker van Pa." Tienus schudde het hoofd. „Van je Pa? Welnee. Hij is vanmorgen op mijn kantoor geweest en heeft met heel veel nadruk de complimenten verzocht aan mijn aanstaand schoonzusje." „Die jongen is gewoon stapel," zei Carolien het hoofdje in den nek werpend. „ Ik zal eerst even thee zetten," sprak Agnes opstaande. „Wat is dat voor een roman?' vroeg Coos hevig nieuwsgierig. „Johan De Keu...," zei Karei komiekerig, „nooit van gehoord." „Des te beter," snauwde Carolien, „Oom en tante, u is ook niet veel gewoon, als u dadelijk voor zulke snertdingen zoo'n geweldige intresse toont," „Ik vind, dat je je voor dat snertding nog al erg opwindt," sprak Coos. „Zeg Tienus," riep Karei tot zijn broer, .„ik zou die qualificatie maar niet overbrengen aan die meneer, want dan raakt het bepaald af...." „Raakt het af!" herhaalde Carolien nu diep verontwaardigd, „wat een nonsens, 't is heelemaal niet an." Ze lachten nu allemaal. „Kom," zei Agnes, die thee rond gaf, „nu over wat anders. Vooruit Carolien, je programma." „Ja," antwoordde deze, „als jullie allemaal onzin praten, kan ik er geen verstandig woord tusschen krijgen. Nou, hier is .het programma.... in klad." „Lees voor," zei Tienus, die een sigaret opstak, en een notitieboekje uit zijn zak haalde. 92 „Mij ook een cigaret," sprak Carolien, „anders kan ik niet helder denken." „O jee, Agnes, heb je zure appels bij de hand?" vroeg Karei, als Carolien een groote rookwolk uitblies. Carolien wierp haar oom een verachtelijken blik, toe, sloeg haar beenen over elkaar en begon. 1°. Hochzeitsmarsch van Mendelsohn, trio voor piano viool en cello. „Als bruid en bruigom binnenkomen," gaf ze er als verklaring bij. „Dat's vroeg genoeg," merkte Karei op, „ze trouwen pas den volgenden morgen. Je kon d'r even goed een wiegenlied bij doen, dan hebben ze dat ook vast." Coos proestte het uit. „Heel geestig," sprak Carolien ijskoud, „Vader Cats is er kiesch bij. Maar als er nu geen zakelijke opmerkingen zijn, zou ik liever niet onderbroken worden; dan komt er nooit een eind aan." „Pardon nicht!" zei Karei. Carolien vervolgde. 2°. Irma en haar mama. Duo voor heer en dame. ': „Dat is natuurlijk George en Tine." 3°. De oude tijd en de nieuwe tijd. Duo voor twee dames. „Wie doen dat?" vroeg Coos. „Truida en Leentje Verschuur," antwoordde Carolien. „Daar komt niks van terecht, want Leen heeft heelemaal geen geheugen. Kan niets uit haar hoofd leeren. Enfin. 4°. Anwr in Zwitserland. Dat doet oom Karei." „Wat voor genre is dat?" vroeg Tienus, die ijverig notities maakte, aan zijn broer. „Nou, zoo'n Moord van Raamsdonk-achtige prent, 93 met een refrein, dat iedereen moet meezingen," antwoordde deze. „Wat schrijf je toch op?" vroeg Agnes, over Tienus schouder kijkend. „Ni ks kind, straks...," antwoordde hij, zacht haar hoofd wegduwend. 5°. „Goddank de tafel is gedekt. Blijspel in een bedrijf." vervolgde Carolien. „Dat speelden ze ook op de bruiloft van mijn grootvader," sneerde Karei. „Als 't goed gespeeld wordt, is het toch leuk," merkte Agnes op. 6°. „Jochan Ouwesnik als bruilofstgast, voordracht voor een heer." „George natuurlijk?" zei Tienus. Carolien knikte. „De titel is blameerend," sprak ze, „maar de inhoud kan meevallen. 7°. De vroolijke dienstmeisjes, coupletten door twee dames. 8°. De wanhopige vrijgezel en de maan, voordracht voor een heer. 9°. Romance van Svendsen voor viool met pianobegeleiding. 10°. Hocus Pocus, de wereldberoemde waarzegger. H°. Nanki-Panki of de vier Chineesjes. 12°. ; .. | „Ja," onderbrak Carolien zichzelf. „Daar moet dan dat ding van Louis van Heldenaer op: Huibert en Klaart je. Parodie. 13°. De ezel van Bileam of...." KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 4098 CLARA's HUWELIJK N.V. DRUKKERIJ „DE NIEUWE TIJD" - AMSTERDAM CLARA's HUWELIJK vervolg op DE VAN BERKELS EN HUN VRIENDEN HUMORISTISCHE ROMAN door F. DE SINCLAIR van holkema & warendorf - amsterdam §|Ed wkeckt|| DEPOT * NED. PUBL K.B. EERSTE HOOFDSTUK Dient hoofdzakelijk ter opfrissching der memories van sommige vergeetachtige lezers, bevat echter ook een beschouwing over het nvt van gelijkvloersche huizen, verhaalt van een verstrooiden bruigom en eindigt met een diepgaande studie over den invloed van het sjagrijn op de vrouwelijke constitutie. Het was maar goed, dat wijlen notaris de Jong, de vader van Marie, Jeanne en Deodaat, ook last had gehad van een rhumatische aandoening in zijn beenen. Want deze bezoeking was voor hem een aanleiding geweest om zijn nieuw huis zóó in te richten, dat vrijwel alle vertrekken gelijkvloers waren, behalve dan een paar logeerkamers en de vertrekjes voor de booien. Met uitzondering van die logé's en die booien, behoefde dan ook nooit een bewoner van den huize „Welgelegen" trappen te klimmen. Marie, de oudste der kinderen, had als jong meisje niet geschroomd het bouwplan idioot te noemen, maar nu ze de zestig gepasseerd was en haar kniee'n en andere gewrichten knetterden als slechte lucifers, bij elke beweging die ze maakte en het normale gebruik van haar beenen al eenige jaren tot het verleden behoorde, nu waardeerde en bewonderde ze het wijze inzicht haars vaders en schold ze vaak op de leden der gezondheidscommissiën en de autoriteiten van de bouwpolitie, die gedoogden dat er 6 huizen werden gebouwd met twee of meer verdiepingen en zonder lift. „Krankzinnigenwerk," placht ze dan te zeggen „touwtje springen en trappen klimmen, dat kun je als je een kind bent, maar dat moet niet gevergd worden van menschen op leeftijd; als je beenen er zich niet tegen verzetten, dan komt je hart in opstand. Pa wist het wel. - Genoeg menschen, die er tegen kunnen? Onzin. Laat iemand van dertig jaar de trap maar eens ophollen en boven gekomen probeeren een redevoering te houden van vijf en twintig woorden." En als degeen, tot wien dit betoog gericht werd, dan niet dadelijk instemmend knikte: „Niet eens? Toe, hier naast de deur is de trap, loopt u die es even op en reciteert dan op het portaal eens gauw de tien eerste regels van de Overwintering op Nova Zembla; ik zal onderaan wel luisteren." Maar de bezoeker was nooit te vinden voor die proefneming, hetzij dat hij Tollens niet voldoende meer in zijn hoofd had, hetzij om andere redenen. . En daarmee had juffrouw Marie dan het pleit gewonnen. „Pa wist het wel. Pa wist het wel," herhaalde ze dan nog voor ze van het onderwerp afstapte. Dat de zaak haar sympathie en belangstelling had, was overigens zeer natuurlijk. Sinds eenige maanden was ze, gelijk men dat pleegt te noemen, aan haar stoel „gebonden". En het was een zeer eigenaardig soort stoel, die haar gekluisterd hield. Eigenlijk was het geen stoel maar een ding dat zou kunnen ontstaan door de kruising van een fauteuil met een driewieler. Het onderdeel, dat als fauteuil dienst deed, was verstelbaar in alle richtingen het kon zoo laag zakken, dat ze met gemak een gevallen haakpen op kon rapen of een pluisje, dat de al te vluchtige dienstbode bij 't kamerdoen over 't hoofd had gezien; doch het kön Ook zoo hoog worden opgedraaid, dat ze van uit haar stoel boven op de tafel kon stappen, een experiment, waaraan ze zich echter nog niet gewaagd had. Het ding, dat op dunne luchtbanden reed, met de handen werd voortbewogen en met de knieën bestuurd, veroorloofde juffrouw Marie om zich met een zeer voldoende snelheid te verplaatsen. Daar was echter wel eenige oefening voor rioodig geweest; behalve een penant tafeltje, was Deodaat als belangstellende broeder eens ondersteboven gereden tijdens de eerste proefnemingen en ook was juffrouw Marie met het toestel al eens op een vreemde maar zeer afdoende wijze beklemd geraakt tusschen dé piano en den schoorsteen, uit welke benarde positie een rijwielhersteller en de melkboer van den overkant haar onder leiding van Deodaat na een half uur van hard werken hadden verlost. Maar sedert had ze het „te pakken" zooals ze zelf beweerde en hoewel Deodaat altijd nog wat schichtig uitweek ais zijn zuster aan kwam rollen, gebeurden er den laatsten tijd toch'nooit meer ongelukken en cirkelde de oude dame met even groöte zekerheid rond dë tafel als een beröépsracer over de wielerbaan. Teneinde echter, zooals zé verklaarde „van den verantwoording af te zijn" had ze na het ongeval met Deodaat een fietsbel op de armleuning laten aanbrengen en dat alarmsignaal bewees vaak uitnemende diensten. Want juffrouw Marie benutte de gelijkvloersheid 7 8 der woning door zich op haar stoel vrijelijk door alle vertrekken en gangen te bewegen en daar ze geen verkeersagent bij elke kamerdeur kon zetten, was het belletje als waarschuwingssein waarlijk geen overbodig ding. Eén vertimmering was noodzakelijk geweest; naar en van alle drempels voerden glooiende planken weer naar den beganen grond en daarover steeg en daalde het toestel met elastische elegance van de kamers in de gang, vice versa. Jeanne, de magere altijd zure en ontevreden Jeanne, kwam er rond voor uit, dat ze een hekel had aan dat gefiets door huis. „Groote Hemel, je bent blij als je weer veilig van de straat, waar je telkens door die lamme dingen wordt opgeschrikt, in je huis bent, maar dan heb je waarempel nog geen rust, elk oogenblik tingelt dat ding van Marie langs je heen. Ik schrik er altijd weer opnieuw van en ik weet zeker, dat ik er nooit aan wennen zal ook. Mijn zenuwen kunnen niet tegen dat gejacht. Laatst zat ik nog rustig te haken aan mijn sprei, nou en dat gebeurt iedereen wel es, toen was de kluw op den grond gevallen. Ineens schiet Marie voorbij zoo maar, zonder bellen, want dat doet ze nooit in de kamer en toen raakt de draad in d'r wiel. Gut en ik zeg nog, ho, ho, maar jawel, zij vliegt natuurlijk maar door en hoe 't kwam weet ik nog niet, maar de haakpen schoot uit mijn vingers en zoo, voor mijn oogen, trok ze de heele ster uit." Deodaat, gelijk gezegd, was wat schichtig voor het toestel, maar stond er niet bepaald vijandig tegenover. Bij wijze van voorzorgsmaatregel had hij een klein fluitje in zijn vestzakje en als hij niet precies wist waar Marie ergens was, placht hij, al loopend door het huis, telkens waar- 9 schuwend op dat instrumentje te blazen, waardoor dan verder ook alle botsingen met hem voorkomen werden. „De post, juffrouw", sprak Mietje, terwijl ze met wat brieven en een pakje in de hand de kamer binnentrad. Jeanne, die aan haar bureautje te schrijven zat, keek op. „Geef maar hier," sprak ze met haar zeurige stem. 't Zal wel weer allemaal voor meneer Deodaat zijn, je hebt niks aan die post tegenwoordig. Vroeger kreeg ik nog wel eens een brief van een vriendin, maar 't schijnt dat niemand mijn adres meer kent. Enfin 't kan me niks schelen, maar wat mij betreft kun je de brieven voortaan wei allemaal in de bus laten zitten, tot meneer Deodaat thuis komt O, dit is nou toevallig. " Ze onderbrak zoo haar bitter betoog, wijl ze bij de epistels ineens een brief ontdekte, die wel niet aan haar alleen, maar dan toch aan „De Dames de Jong" gericht was. Mietje, die was blijven staan tijdens de verzuchting, vond dit het geschikste moment om naar de keuken terug te keeren. Ze deed zoo, maar 't scheelde een haar of ze was opgebotst tegen het rijtoestel van juffrouw Marie, dat juist met een stevig vaartje over den glooienden drempel naar binnen rolde. „Uilskuiken," schold de verontwaardigde bestuurster van het vehikel „je zal je leven nog eens ellendig eindigen onder de wielen van een auto." Ze zwenkte met een vlugge behendigheid om de tafel, rakelings langs haar zuster, bereikte haar gewone plaats voor het rechter raam, verrichtte eenige manipulaties aan een handvaten een wieltje, riep met luider stem: „Minetl", waarna een grijze poes met een uitgekrabt oog en een verbonden staart uit de 10 plooien van een overgordijn te voorschijn kwam en op haar schoot sprong enkeek dan vragend naar haar zuster die nog met den ongeopenden brief in de hand half afgewend voor haar bureautje zat. „Post?" vroeg ze wat ongeduldig, als Jeanne de vraag in haar blik niet scheen te verstaan. „Ja, een brief voor ons samen," antwoordde Jeanne en dan hoofdschuddend terwijl ze het couvert aan alle kanten bekeek: „Maar ik begrijp niet van wie die kan zijn; ik ken dé hand heelemaal niet, hij lijkt een beetje op die van Dirk, maar Dirk is al tien jaar dood en het poststempel is zoo vaag, 't Is ook schande dat ze bij de post geen betere stempels gebruiken, want net zooals nu, nou weet je toch heelemaal niet " „Maak hem open," onderbrak Marie op bijna bevelende ioon. 1 .* „Nou ja, natuurlijk, dan weet je 'taltijd," sneerde haar zuster. Maar ze gehoorzaamde toch, sneed het couvert met een vouwbeentje open en haalde er langzaam den brief uit, dien ze omzichtig openvouwde. Dan staarde ze op den inhoud,' haalde haar schouders op. - „Nou?" vroeg Marie. •'• v / »Ja> gut, nu ben ik nog even wijs," sprak Jeanne een beetje triomfeerend. ■ t Is een getypte brief met een bedrukt hoofd: G. Botsing, agéntareh en assurantiën, Heerengracht 521, Amsterdam. .- „Onderteekening?" ' - ,;Onleesbaar !" antwoordde Jeanne wat viezig turend op de handteekening. „Lees hem dan es voor wat staat er in?" kreet Marie, die haar geduld verloor. „Mensen, dat ze jou 11 secretaresse van die vereeniging hebben, gemaakt!" „Nou ja, bedaar, bedaar " zei Jeanne en dan ineens toch doorzettend las ze: Geachte dames, Daar ik voor zaken dezer dagen in uw buurt kom, hoop ik U en de gelukkige bruigom eens op te zoeken. Ik schrijf het maar even vooruit, om U niet ie laten schrikken Hoogachtend, (onleesbaar). „DaarzaIwelG.Bolsingstaan,"merkteMariedroogjesop. P.S. Ik breng Tine mee," las Jeanne 'door, zonder acht te slaan op de opmerking van haar zuster. „Tine!" riep deze uit. „Dan weet ik het, George en Tine, dat echtpaar, dat we bij de familie van Berkel aantroffen op onze laatste Zwitsersche reis." „Heb jij die menschen geïnviteerd?" vroeg Jeanne met iets verwijtends in haar stem. „Ik respecteer de van Berkels,".antwoordde Marie, „en hun vrienden zijn ook de mijne, maar ik inviteer nooit iemand, omdat wij alledrie criant vervelende menschen zijn voor anderen." „Zoo.." sprak Jeanne:en ze wilde daar nog iets aan toevoegen, maar Marie vroeg, terwijl ze met de vinger wees: „Wat is dat nog voor post?" „O natuurlijkyoor Deodaat," antwoordde Jeanne op een ietwat verachtelijken toon. „Een brief van Clara en een pakje, ook van Clara... ..'t is tenminste verzegeld met een cachet met een wapentje er op. Elke post brengt wat van haar.... 't is zoo innig " 12 „Hm " deed Marie. „'t Is te waardeeren als een bruid veel aan haar bruigom stuurt, maar " Ze zweeg eensklaps. In de gang klonk een tirailleursfluitje en een oogenblik later keek het kale hoofd van Deodaat voorzichtig om de deur. „O, de weg is veilig, zie ik," sprak hij. „Dag zusjes." „Bonjour," begroette Marie en Jeanne mompelde wat. „Ik kom niet din hm,eten bedoel ik,"zei Deodaat, „We hebben bestuursvergadering van 't algemeen Nederlandsch Verbond en na afloop is er een kleine feestmaaltijd ter eere van het zeven en een half jarig bestaan der afdeeling." „Je bent erg uithuizig voor een bruigom," merkteMarie op, „en 1\ jarig bestaan waarom hebben ze het 6$ jarig bestaan niet gevierd?** „Met je verlof zuster," antwoordde Deodaat, „Herdenkingstijden moeten altijd door 5 deelbaar zijn " „Nou...." sprak Jeanne zich omwendend „en 7| dan ?" „Tweemaal 1\ is 15," verklaarde haar broeder. „O juist," zei Marie en dan de poes aaiend. „Bruigom, daar is post voor je " en ze wenkte met het hoofd naar de tafel. Deodaat trad er op toe, nam den brief en het pakje op bekeek het en legde beide dingen dan weer neer. „Van Clara?" vroeg Jeanne. „Ahum... ja... jazeker... van Clara," bevestigde Deodaat en hij trad naar het raam em keek naar de lucht. „Ik zal een parap.... een regenscherm meenemen," sprak hij, „het ziet er dreigend uit." „We krijgen bezoek," zei Marie. 13 „Bezoek? Van wie?", vroeg Deodaat op een ietwat verschrikten toon. „Van goeie kennissen van Clara en jou, George en Tine...." „Ei "sprak Deodaat „die dame en heer met hun eigenaardige Amsterdamsche tongval Die komen voor jullie...." „Nee pardon," antwoordde Marie, „ze schrijven, dat ze ook speciaal de gelukkige bruigom komen opzoeken." „Ahum " deed Deodaat, „dat is heel vriendelijk heel En wanneer komen ze?" „Dat is een verrassing," sprak Jeanne. „Zoo.... zoo...." Deodaat kneep in zijn kin en scheen even na te denken. Dan blijkbaar plots beraden, wendde hij zich om: „Nu zusjes— tot morgen dan blijf niet op, het zal laat worden." En dit zeggend verliet hij eensklaps haastig het vertrek. „Hij vergeet het pakje en de brief van Clara," zei Jeanne. „Een slappe bruigom, hoor." Marie antwoordde niet, ze klemde de lippen opeen, en aaide de spinnende poes in haar schoot. Er waren al heel wat maanden verloopen sedert dien gedenkwaardigen romanttschen avond, toen in de buurt van de Rhóne-gletscher Deodaat voor freule Clara van Heldenaer in de maneschijn erotische poëzie van Hooft reciteerde en daarna tot deze jonkvrouw woorden sprak van liefde en haar teedere vragen stelde. Lezers met een goed geheugen zullen zich herinneren, hoe de liefde den volgenden morgen Deodaats memorie vertroebeld had, zoodat hij zich met geen menschen 14 mogelijkheid meer voor den geest kon halen, welk antwoord de freule op de teederste aller vragen gegeven had, en hoe Tienus Lenzing, de veelgeplaagde, toen een detective-achtig doorzicht toonde te nebben, wijl hij uit het feit, dat er 's avonds — zooals Deodaat hem. in vertrouwen meedeelde—aan de bovenste knoop van Deodaat's vest een haarspeld had gebengeld, concludeerde dat. Clara's hoofd dan tegen zijn manneborst had gerust en ze dus, zooals van zelf sprak: „Ja" moest hebben gezegd; Dat dien eigen dag onder het patronaat van Pa en Ma van Berkel behalve dit engagement, ook dat van Tienus Lenzing met Agnes van Berkel publiek werd, worde hier terloops nog even gememoreerd. ... " En ook dat de wat luidruchtige, maar goedhartige George en Tine zich uitermate over deze dubbele verloving verheugden, een vreugde, die al naar hun geaardheid gedeeld werd door de twee dames de Jong, Marie en Jeanne door Agnes' zuster, Caroline, door Karei Lenzing en zijn vrouw Coos. Na een kort oponthoud in Interlaken was de terugreis, naar Patria aanvaard en ieder naar zijn woonplaats teruggekeerd. De van Berkels, de Lenzings en Clara naar het landelijke stadje Waalbrugge, waar de laatste door haar onbaatzuchtigen en liefhebbenden broeder Louis, die immers een groot finantiëel belang bij een huwelijk van zijn zuster had, met open armen werd ontvangen, de de Jong's naar Deventer, huize „Welgelegen", George en Tine eindelijk naar Amsterdam, of gelijk Sjors zijn woonplaats placht te noemen naar Graut-Maukum. En sedert was er eigenlijk nog niet heel veel gebeurd, wat der vermelding waard is. 15 Agnes en Tienus waren nu geëngageerd en gedroegen zich als andere jongelieden die verliefd zijn; Tienus kwam dagelijks bij de van Berkels aan huis, was nog even goedhartig maar minder onhandig dan vroeger; Ma van Berkel had een engagement geè'ischt van minstens zes maanden, wat trouwens een heel verstandige eisch is en waarin de belanghebbende partijen overigëns ook gaarne hadden toegestemd. ... ... Clara en Deodaat, ja, lieve hemel, noch Louis, Clara's broer, noch Deodaat's zusters hadden een termijn voor een engagement gesteld, maar ze waren toch ook nog niet getrouwd. Deodaat bleek het af en toe ontzettend „druk" te hebben met ietwat onduidelijke bezigheden, die vermoedelijk verband hielden met zijn streven om de Nederlandsche taal tot wereldtaal te promoveeren. Soms gingen er drie weken voorbij zonder dat'Clara eenig bericht van haar galant kreeg en het bericht dat dan kwam, was meermalen een telegram van bijvoorbeeld dezen inhoud: Hartelijk dank voor brieven, Ben zeer bezet. Spoedig meerl Deodaat. En toch, ondanks deze wat eenzijdige en daardoor nogal gebrekkige correspondentie, waren Clara en Deodaat nu bruid en bruigom, maar het behoeft geen betoog dat de krachtige medewerking van Louis, de zaak aanzienlijk vergemakkelijkt en bespoedigd had. Deodaat, die op den ondertrouw-dag 's avonds nog een belangrijke vergadering moest bijwonen, was er een paar treinen voor over gebleven, juist lang genoeg om de officiëele formaliteiten te vervullen en wat haastig mee aan te zitten aan het collation, dat de van Berkels hem en Clara voor die gelegenheid aanboden. 16 Juffrouw Marie de Jong bleef consequent in haar geringe waardeering, om niet te zeggen, verachting voor het gezonde menscndom en handhaafde haar liefde voor de dieren, speciaal voor beschadigde dieren, waaraan iets te repareeren viel, een artikel, dat ze zich bij het plaatselijk asyl zonder moeite en kosten kon verschaffen. Behalve de ietwat defecte poes Minet, had ze voor het tegenwoordige echter geen pupillen onder haar hoede. De laatste verpleegden, de schele kanarie, de grauwe kat met een uïtgekrabt oog en Timmy, de terriër op drie pooten, die de Zwitsersche reis hadden meegemaakt, waren ter ziele, en ook de doofstomme jongen, die aan vallende ziekte leed en het beetje philantropie waar juff rouwMarie toch ook wel aan deed, placht te administreeren was aan zijn laatstgenoemde kwaal bezweken. En 't moet erkend, dat na den dood van dezen jongeling, juffrouw Marie's belangstelling in dingen van philantropischen aard beduidend was verslapt. 't Is een bekend maatschappelijk verschijnsel, dat onge- of niet meer getrouwde zusters op rijperen leeftijd elkaar meestal niet kunnen uitstaan en ondanks dit feit toch samen blijven wonen. Broers zijn in dat opzicht veel verstandiger, die wonen eenvoudig nooit samen, onverschillig of ze elkaar kunnen zetten of niet. Waar twee zusters samenwonen, is er altijd een, die domineert, terwijl de andere doorloopend verkeert in een toestand van lijdelijk verzet. Lijdelijk verzet is de valsche zuster van de berusting en een giftgasmengster in den atmosfeer van den huiselijken haard. De domineerende zuster is in zoo'n geval haast altijd de 17 dikste; de andere wordt vanzelf mager door het sjagrijn, want het is ongeloofelijk hoe gauw een vrouw door het sjagrijn kan afvallen. Maar van dat lijdelijk verzet en sjagrijn gesproken, ik herinner me een frappant geval van twee zusters, goeie vriendinnen van een tante van me en dochters van een dominee uit Metslawier. Ze heetten Tonia en Betsy. Toen hun ouders gestorvèn waren, kwamen ze na een hevige ruzie over de verdeeling van het tafelzilver en het linnengoed op het fatale denkbeeld om samen te blijven wonen in het ouderlijk huis. Ze hadden een welverzorgd en rustig leven achter de rug, waren allebei in de zestig, en ze zaten gelijkelijk goed in hun vleesch. Om den een of anderen reden achtte Tonia zich gerechtigd of geroepen om dadelijk de leiding te nemen in het huishouden; ze bedilde de booien, besliste over het menu, stelde de dagen vast, waarop de verschillende kamers een beurt kregen, veranderde zoo maarineens vanmangelvrouw, sneed brood, sneed vleesch, besliste of een kachel moest worden aangemaakt, kortom ze deed zoo uitsluitend alles alleen, dat er voor Betsy alleen het toekijken overschoot. Maar dat toekijken! O, ze kritiseerde nooit. Maar. als Tonia bevel had gegeven om op grond van een lenteachtige temperatuur buiten, de kachel in de huiskamer maar uit te laten gaan, dan verscheen ze al aan 't ontbijt met een wollen doek, polsmofjes en gevoerde winterpantoffels en dan strekte ze telkens als bij vergissing haar handen naar het koude ijzeren karkas van de kachel als om koestering te zoeken. a 18 „O nee, dat 's waar ook", zei ze dan met een berustend lachje. „Heb je kou?" vroeg Tonia dan. „Nee," antwoordde Betsy, „ik zit goed ingebakerd: 't is hier bijna 50 graden fahrenheit en dat is een heele goeie temperatuur als je veel lichaamsbeweging neemt." En dan trok ze zoo'n beetje rillerig de doek over haar schouders en ging in een luie stoel bij de koue kachel zitten lezen. Liet Tonia, omdat b. v. de melkboer had gezegd, dat het 's nachts gevroren had, de kachel aanleggen, dan blies Betsy bij het binnenkomen in de kamer al dadelijk tegen de geweldige hitte, die haar tegendwalmde en zoodra ze ging zitten lezen, zocht ze een stoel op, die 't verste van de kachel verwijderd was en daar waaierde ze zich met haar boek onophoudelijk wat koelte toe, terwijl ze af en toe een even verneembaar pffff! liet hooren, dat haar blijkbaar onwilkeurig ontsnapte. En als Tonia dan vroeg: „Vind je 't hier te warm? antwoordde ze: „Nee.... 't geeft niet.... zoolang het niet boven de 70 ;wordt, zal ik er wel niets van krijgen." Werd er ten pleziere van de meiden in den schoonmaaktijd eens van het gewone menu: soep, groenten, vleesch en aardappelen en wat toe, afgeweken en er gemakshalve niets opgedischt dan hutspot met klapstuk, dan bedankte Betsy voor dit gerecht in verband met een plotseling opgetreden maagpijn, wierp een terloopschen, maar pijnlijk verbaasden blik op Tonia's bord, waar een dampende massa gloeiend eten was opgeschept en vergenoegde zich voor dien middag met het langzaam kieskauwen op twee dunne sneedjes brood met koek en was in dienzelfden druktevollen tijd het voornemen geuit 19 om haar slaapkamer eens een extra goede beurt te geven, waarvoor de werkvrouw tegen negen uur besteld was dan bleef Betsy's deur den volgenden morgen hermetisch gesloten en kwam ze tegen de koffie pas beneden mèt-dé mededeeling, dat ze maar wat was bh'jven liggen, omdat ze den heelen nacht geen oog had toegedaan. Nu was Betsy aanvankelijk door het sjagrijn nogal afgevallen, haar onderkin was ze zoo'n beetje kwijtgeraakt er was iets puntigs in haar ellebogen gekomen en ze had heelemaal geen last meer van haar corset. Maar of dat nu die veelzijdige opluchting was of wat anders, 't is moeilijk uit te maken, doch weldra begon Betsy plezier te krijgen in haar eigen gedragingen. Het werd een soort sport voor haar om telkens weer wat nieuws uit te denken wat haar zuster ergeren moest, ze had allerlei oorspronkelijke invallen op dat gebied en ze vermaakte zich hoe langer hoe meer en bewonderde zichzelf telkens om haar geniaal-geestige en geraffineerde treiter-bedenksels. Maar in die wassende zelfgenoegzaamheid groeide ook haar vleesch weer bij terwijl het sjagrijn oversloeg op Tonia. Want Tonia, die zichzelf met zoo'n kordate bereddering als dictatrice had opgeworpen, was op den duuf tegen die speldenprikkentaktiek van haar zustér niet bestand, ze werd er zenuwachtig van, ze begon te piekeren over kleinigheden, raakte om wissewasjes dadelijk in dé put, haar geestkracht slonk tegelijk niet haar welgedaanheid en 't einde van het lied was, dat Betsy in herkregen lichaamsgewicht de sjagrijnig geslonken Tonia van haar plaats drong en het dictatorschap aanvaarde. Maar toen ontwaakte in Tonia de behoefte tót lijdelijk 20 verzet en daar ze op dat gebied al veel geleerd had van Betsy, kostte het haar maar weinig inspanning deze in korten tijd op even geniaal-geraffineerde wijze te evenaren en weldra te overtreffen. En zoo geschiedde het — 1'histoire se rèpéte — dat na verloop van tijd het dictatorschap weer terugkwam in handen van de opnieuw dikgeworden Tonia, terwijl Betsy door 't sjagrijn weer leelijk vermagerd, zonder onderkin, opnieuw moest gaan broeien op oorspronkelijke treiterijen. Totdat.... enfin. Mijn tante, wier vriendinnen Tonia en Betsy waren, heeft me verzekerd, dat deze beide dames nog wel een keer of vijf, zes, om beurten dik en mager zijn geweest voor ze hun laatste adem uitbliezen. Evenwel, dit was nu, zooals ik al opmerkte een frappant geval en daarom vertelde ik het even. Als regel domineert de eene zuster levenslang, terwijl de ander zich lijdelijk blijft verzetten tot aan haar jongsten snik. En zoo was het ook bij de dames de Jong. Marie domineerde en Jeanne versjagrijnde zachtjes in een slap en futloos nooit uitgesproken protest. - Alleen had ze kort geleden in de hoop Marie te ergeren het secretariaat aanvaard van de Vereeniging „Levensvreugde" en ze nam met een stil genoegen de schampere lachjes van Marie waar als er boodschappen kwamen voor de secretaresse en ze hoorde met een inwendig vermaak naar de sneers van haar zuster, als zij — Jeanne — voor haar bureautje zat en als terloops klaagde, dat ze het zoo druk had met het schrijven der convocatiebiljetten voor de aanstaande vergadering of het houden der notulen. TWEEDE HOOFDSTUK ■ Over liefdadigheid, vuurspuwende bergen en een overstrooming op de maan. Afschuwelijk misverstand van een twee* ling. Een doodgemarteld meisje drinkt chocola en een schuchtere jongeling gedraagt zich heldhaftig. Tot slot een afgrijselijke ontdekking. De Vereeniging stelt zich ten doel, jonge ongehuwde vrouwen, die door arbeid in hun onderhoud moeten voorzien, met uitzondering van dienstboden, op gepaste wijze levensvreugde te verschaffen. Aldus luidde artikel 1, der statuten der vereeniging: „Levensvreugde", waarvan Jeanne sedert enkele weken de eer had secretaresse te zijn. Er zijn in ons lieve vaderland heel wat dames, die branden van begeerte om wat men noemt maatschappelijk werk te verrichten; zooveel, dat, evenals op de meeste arbeidsmarkten, het aanbod gewoonlijk verre de vraag overtreft. Daarvandaan, dat ongelukken op groote schaal, vulcanische uitbarstingen, overstroomingen en hongersnooden altijd met een soort gejuich begroet worden, en hoe verder de ramp uit de buurt is, des te grooter is het enthousiasme om te helpen. Voor een hongersnood in Drente is de belangstelling nog nabij het vriespunt, bij een mijnramp in de Borinagé 22 wordt ze al lauw, na een aardbeving op Sicilië begint ze pas goed warm te worden, ze wordt gloeiend na een vulcanische uitbarsting in de Himalaya en zou in kookhitte vervluchtigen als er bericht kwam van een overstrooming op de maan. Noch het waarschuwend voorbeeld van de mevrouw, die zich zooveel moeite gaf voor de negers in Borioboolagah, noch een herinnering aan de naastbijliggende plichten van Woutertje Pieterse, maakt indruk op die dames, hoe goed bedoeld en oprecht gemeend haar ijver ook moge wezen om haar medemenschen te helpen. „En daarom" zoo sprak freule Tunberghe, de oprichtster en presidente van Levensvreugde — en van haar zijn ook de uitweidingen en beschouwingen afkomstig, die ik hier boven plaatste — „en daarom moeten wij nu eens de handen ineen slaan, om ons heen zien, en hier, in onze onmiddellijke omgeving de Levensvreugde brengen aan schepselen, wier bestaan vaak zoo innig deerniswekkend is en die zoo reikhalzend uitzien naar een behulpzame hand, die wat licht, wat zon wil brengen in het sombere verblijf van hun alledag leven." Veel moeite om dames-leden voor de vereeniging te werven had freule Tunberghe natuurlijk niet. Er was op dat oogenblik geen overstrooming op de maan, de Vesuvius en de Etna waren ingedommeld en snorkten alleen maar een beetje, de mijnwerkers staakten zooals gewoonlijk en de Drentenaren kregen last van hun dikte. Wel trokken velen zich practisch terug als ze na de verkiezing van een bestuur er zonder baantje afkwamen, maar er bleven toch genoeg ijverige leden naast het bestuur over om de oprichting een succes te noemen. Een memorie van toelichting is op het glashelder gestelde art. 1 der statuten zeker een overbodigheid, maar '23 niet overbodig is de toelichting, dat de vereeniging haar doel trachtte te bereiken door de vermelde soort meisjes in contact te brengen met beschaafde, hoogstaande vrouwen uit wier gezelschap en conversatie dan de Levensvreugde voor de anderen wel vanzelf zou afvloeien. Er was zwaar vergaderd en breedvoerig gedebatteerd: freule Tunberghe hield van parlementairen arbeid en zoo was artikel voor artikel der statuten besproken, gewikt, gewogen en in stemming gebracht. Zes vergaderingen waren mee gemoeid geweest, maar nu eindelijk op de zevende — er waren inmiddels meer dan drie maanden verloopen sedert de oprichting der vereeniging, — had de ijverige presidente met krachtig overtuigende stem gezegd: „Dames. Der Wortesindgenuggewechselt. Lasztmich auch endlich Toten sehn!" Daden! Ja, want daar ging het toch om. De ongehuwde vrouwen van art. 1 der statuten zaten al dien tijd maar te wachten op de beloofde levensvreugde. Evenwel, zoo eenvoudig was de zaak achteraf beschouwd nog niet. Bij overstroomingen, hongersnooden en dergelijk soort rampen heb je de menschen, die je goed wilt doen, soms in letterlijken zin maar voor 't oprapen. Maar de ongehuwde vrouwen van art. 1 der statuten, die moesten gezocht worden. Oppervlakkig beschouwd leek het wel een beetje raar, dat een vereeniging, die volgens de overtuiging van alle leden „in een dringende behoefte voorzag" zooveel moeite moest doen om haar weldaden kwijt te raken, maar freule Tunberghe loste die schijnbare tegenstrijdigheid 24 op, door te verklaren, dat er'evenals „Stille armen" ook „Stille snakkers naar levensvreugde" waren. En alle leden verbonden zich. dan ook om voor de eerstvolgende bijeenkomst, dié een ietwat feestelijk karakter moest dragen, zoo'n snakker' te vinden en uit te noodigen om die bijeenkomst bij te wonen. Om kosten van zaalhuur te vermijden, was besloten, dat de vergaderingen en bijeenkomsten om beurten bij de leden aan huis zouden gehouden worden en ditmaal genoten de dames de Jong de eer om de gastvrouwen der vereeniging te zijn. Jeanne was er den heelen dag al zenuwachtig van, temeer daar Marie, die natuurlijk nejgens mee te maken wou hebben, zich toch overal mee bemoeide. De salon, die altijd de zaal werd genoemd, leende zich bij uitstek voor het doel, wat de ruimte betreft. Het ameubelement eigende er zich minder toe en het had Jeanne heel wat hoofdbreken gekost om het groote vertrek te minste een beetje passend in te richten. Mietje en de werkvrouw hadden onder haar leiding den heelen morgen meubels versjouwd en stoelen aangedragen, een bezigheid, die telkens onderbroken werd door het binnenrollen van Marie, die allerlei aanmerkingen had en ongevraagde adviezen gaf, welke Jeanne tot een soort stille razernij brachten. Maar eindelijk was het dan toch klaar gekomen. Van het vroegere notariskantoor was de groote eikenhouten tafel naar binnen gesleept en met een groen laken bedekt, was dit het officieele meubel, waarachter het bestuur in diverse salonstoelen zou zetelen. Verder waren er z.g. hoekjes gemaakt, gezellige zitjes onder schemerlampen en palmen, ook een muzikaal hoekje 25 rond de oude palissanderhouten piano met zijn vergeelde toetsen en zijn rinkelbomachtig geluid. Volgens het reglement zou er een melkje geschonken worden: de koppen stonden klaar op het buffet en daarstonden ook al de schaaltjes met lange beschuitjes, welke laatste nog in de zak gelaten waren, om 't ouwebakken worden te voorkomen. „En wat gaan jullie nou met die schapen doen?'' vroeg Marie, die met critische blikken langzaam rondreed in de zaal, terwijl Jeanne in zenuwachtige bedrijvigheid papier en inktpotten neerlegde op de bestuurstafel en ook haar lijvig notulenboek daar deponeerde. „Nou dat weet ik nog zoo niet...." antwoordde de laatste, „we gaan ze een gezellig avondje bezorgen. Laat dat maar gerust aan het Bestuur over hoor...." „Lieve Hemel," sprak Marie, „dacht je soms dat ik me met die onzin zou bemoeien? Ik vraag het alleen maar, omdat het me zou geneeren, als een familielid van me zich met deze humbug belachelijk zou maken." „O...." zei Jeanne met eenige fonkeling in haar anders zoo slaperige oogen „daar heb jij anders al lang voor gezorgd met je beestengedoe." „Alle vier je lampen stoomen," sprak Marie met een verachtelijk lachje en een rondgaanden hoofdwenk naar de vier petroleum lampen, waar lange roetende vlammen uitpluimden. „Levensvreugde....'t mocht wat, als je niet oppast is de heele vergadering binnen 't uur gestikt in de dwalm." Ze keerde op haar rijstoel, reed langs de oude piano, sloeg een valsch snerpend accoord aan, dat narinkelde in de kopjes op het buffet, belde hard en veerde over den drempel met groote snelheid de zaal uit. 26 't Was net op tijd, want toen ze in de vestibule reed, ging de schel van de huisdeur. 't Was natuurlijk de presidente, als immer punctueel niet alleen op, maar zelfs vóór haar tijd. „Keurig, keurig!" riep ze, bewonderend kijkend in de zaal door haar schildpadden face a main waar ze altijd mee in de weer was en die haar, volgens haar dienstbode, zelfs in bed niet verliet, zoodat ze, wanneer het meisje 's morgens een kopje thee bracht, hem dadelijk van onder de dekens voor haar oogen hield, om het bedoelde meisje en hetgeen ze bracht naar behooren te kunnen opnemen. Overdag bengelde het ding, als ze het niet vasthield, aan een zijden koord langs haar gevulde boezem. Ze* was groot en dik, had iets imponeerends en zelfbewusts in houding en gebaar en de wijze, waarop ze ook nu een ministerachtige portefeuille op de groene tafel deponeerde, deed het ontzag, dat ze Jeanne toch al inboezemde, al weer dadelijk stijgen. „Keurig, keurig!" herhaalde ze dan nog eens. „En heb je dat zoo alleen gearangeerd.... ja, ja natuurlijk met de meiden.... en met Marie.... o nee, dat's waar, Marie voelt niet voor maatschappelijk werk.... kan er best in komen.... moet je ook wat aanleg en persoonlijke geschiktheid voor hebben, hè?.... Ik voor mij, ik bezit die aanleg nu eenmaal.... naar men zegt in niet onbeduidende mate.... en dan ben je als mensch tegenover menschen verplicht met die aanleg, dat talent, zoo'n beetje te woekeren ten bate van 't gemeenebest, niewaar?" En dit zeggende nam ze plaats in de groote voorzittersstoel, waar ze dank zij haar volumineuzen omvang, voortreffelijk in paste. Jeanne, die wat besluiteloos stond te draaien wilde de 27 vragen en meeningen juist gaan beantwoorden en beamen, toen Suze Geelman binnentrad, de penningmeesteresse. Suze had zelf gezegd, dat ze het jeugdelement in het Bestuur vertegenwoordigde en haar katoenen japonnetje met een bloote hals en mouwen, die maar tot de ellebogen reikten, waren er blijkbaar op berekend om dit element nog sterker te doen spreken. Ze kwam nog al eens bij de dames de Jong een praatje maken, wat voedsel gaf aan het gerucht, dat ze Deodaat erg achterna liep. Sedert het publiek worden van Deodaat's engagement was ze door al haar vriendinnen met meewarige nieuwsgierigheid geobserveerd, doch symptomen van een gebroken hart hadden zich nog niet geopenbaard; wel vonden de meesten dat ze den laatsten tijd erg „betrokken" en schraaltjes er uitzag en ze was toch nog geen vijftig. Voor het tegenwoordige kwam ze echter met een jeugdige dribbel de zaal binnen en haar stem schalde dadelijk hoog en blij als het geluid van een kind, dat in een grar mofoon wordt weergegeven. „Daag....! Dag Freule.... dag juffrouw Jeanne.... Gut ik was haast te laat gekomen.... zoo moeten jagen.... ik hijg er van...." en ze reikte inderdaad hijgend de twee medebestuursleden de hand, „knus is 't hier, zeg.... o.... ik moet even in al die hoekjes gaan zitten.... hier.... o gut en hier....!" en als met zichzelf stoeiend wierp ze zich op een crapaud onder een palm, vloog dadelijk op om zich even lachend te nestelen in een fauteuil bij een schemerlamp, waarna ze met een gilletje op de pianokruk sprong en daar snel op ronddraaide. Juist toen ze terug wou draaien traden de dames Vis binnen. Betje en Leentje oude tweelingen zoo naar het 28 uiterlijk te oordeelen, bekend om haar eensgezindheid buitenshuis, waar ze beurtelings als eikaars echo fungeerden en hun hevig krakeelen binnen de muren der eigen woning. Die laatste bekendheid was echter een gevolg van de indiscretie der meid, want in tegenwoordigheid van anderen kwam er nooit een onvriendelijk woord jegens elkaar over haar lippen. Ze waren volkomen eender gekleed in tafzijden japonnen van een chocolabruine kleur en droegen het grijze haar, precies eender, glad naar achter gestreken, en met een rolletje tegen het achterhoofd geplakt. Maar even als het wel voorkomt, dat tweelingen in hun prilste jeugd een roze en een blauw strikje als onderscheidingsteeken krijgen, zoo droegen een colliertje van roode steentjes en een ander van blauwe steentjes er het hunne toe bij om Betje niet te verwarren met Leentje en omgekeerd. „Dag freule Tunberghe, hoe is 't met u?" zei Leentje, terwijl ze de presidente de hand reikte. „Dag freule Tunberghe, hoe is 't met u?" zei dan Betje, op haar beurt de hand der presidente drukkend. „Dag Jeanne, hoe gaat het met jou?" vervolgde Leentje. „Dag Jeanne, hoe gaat het met jou?" zei dadelijk daarop Betje. En dan ging het zusterpaar naar Suze die lachend van de pianokruk afwipte Leentje bij de rechter en Betje bij de linkerhand greep en kraaide. „Dag zusjes hoe is het njet jullie!" „Hi hi...." lachte Leentje. „Die Suze heeft weer wat bizonders." „Ja, wat bizonders," grinnikte Betje. „Maar je ziet er anders best uit," vervolgde Leentje} 29 „ze zeien laatst dat je zoo bleek zag, net of er iets was, dat je je antrok." „Ja, dat je je antrok," zei Betje. „Ze zijn gek!" riep Suze met een schril lachje uit en ze werd plotseling zoo rood als een pioen. Op dat oogenblik kwam mevrouw Lebeu binnen, op den voet gevolgd door een hoogblond jongmensch van een jaar of twintig. Mevrouw Lebeu was een circa zestigjarige weduwe: ze had een lange opvallend schrale gestalte en ongewoon lange armen. Ze was bekend om haar geweldige angst voor „slecht volk" zooals zij het uitdrukte, en waagde zich vanaf de invallende schemering dan ook nooit op straat zonder het geleide van haar neef Johan, een jongmensch, dat op jeugdigen leeftijd zijn ouders had verloren en nadien bij zijn nicht Lebeu in huis was gekomen. Johan was zooals gezegd een hoogblond en tamelijk gezet jongmensch met een blozende kleur en bruine oogen, die veelal in tegenwoordigheid van zijn nicht zedig waren neergeslagen, maar op andere oogenblikken weieens heel levendig konden schitteren. Hij was altijd keurig gekleed, ietwat fatterig zelfs en hij had een zachte stem. Mevrouw Lebeu zei, dat Johan nog een echt kind was, een lieve bedeesde jongen maar nog onbegrijpelijk naïf en onschuldig voor een knaap van zijn leeftijd, een gunstige eigenschap,, die de opvoeding, welke zij hem had gegeven, zeker had bevorderd. Wijl hij echter physiek sterk en zelfs tamelijk pootig was, mocht hij zijn nicht tegen alle mogelijke aanvallen van slecht volk beschermen, een taak waarvan hij zich met loffelijke ingetogenheid kweet en dat hij de boosdoeners imponeerde, bewees de omstandigheid, dat nog 30 géén enkele moordenaar, roover of apach het gewaagd had mevrouw Lebeu zelfs maar uit de verte te belagen. Indien eenigszins mogelijk vergezelde Johan zijn nicht Op alle avonduitgangen. Hij zat dan maar, vaak wat afgezonderd van het gezelschap, als het bijgeval uitsluitend dames waren, met een boek, stil te lezen en na afloop der gezelligheid geleidde hij zijn nicht weer veilig door de dreigend onheilspellende gevaren daar buiten naar huis. Mevrouw Lebeu roeide met baar lange armen dadelijk op de bestuurstafel toe terwijl Johan bij de deur bleef staan. „Freule Tunberghe.... Jeanne, zou het storen als Johan hier blijft? Je weet, hij is uiterst bescheiden. Als hij maar in een hoekje mag zitten met zijn boek, zullen we eigenlijk niets van zijn tegenwoordigheid merken." „Ik heb er niets tegen," sprak Jeanne dadelijk. „Nee.... och nee...." zei de presidente van Levensvreugde wat minder spontaan. „Er worden hier toch geen dingen verhandeld die hij niet zou mogen hooren, dus....e.... wat mij betreft...." „Johan!" riep mevrouw Lebeu hem wenkend. „Ja nicht," sprak de geroepene, naderbij tredend. „Je moogt blijven." „O, heel graag, nicht," zei Johan op zachten toon, terwijl zij een buiging voor de twee andere dames maakte. „Ga je zitten lezen?" vroeg freule Tunberge. „Heb je een boek meegebracht?" „Ja freule," antwoordde Johan. „Ik heb Sansfamilie van Hector Malot, het moet heel mooi zijn, zegt nicht." „O ja, dat is het ook," bevestigde de freule. „En uitmuntende lectuur voor een jongmensch van zijn leeftijd, dunkt me," zei mevrouw Lebeu. 31 „Het kan niet beter," dacht ook Jeanne. „Johan, als je daar dan maar eens ging zitten...." wees mevrouw Lebeu, na even te hebben rondgezien en ze wees op een klapstoeltje, dat in een hoek der kamer dicht bij een lamp stond. „JaweL nicht," sprak Johan op zachten toon. Hij boog weer voor de dames, ging gehoorzaam naar de aangewezen plaats, boog in 't voorbijgaan ook voor de zusters Vis en voor Suze, ging zitten, haalde een boekdeeltje uit de binnenzak van zijn colbert en verdiepte zich blijkbaar dadelijk in de lotgevallen van Remy, Vitalis en de andere zachtmoedige figuren uit dat lieve verhaal. Middelerwijl hadden nog eenige dames de zaal betreden, Jacoba Grindveen, een klein dametje, met saamgeknepen oogen, een saamgeknepen neusje en een saamgeknepen mond, die uithoofde dier eigenaardigheden meestal Mietje Aluin genaamd werd, Cato Sladerus, de bekende pro-entente juffrouw met een lidteeken over haar neus, opgeloopen in een debat met een pro-duitsche vriendin, freule Simonet Grevelduin van Wemeldinge tot Katseveer, een Zeeuwsehe aristocrate, die vice-presidente van Levensvreugdewras en steeds vol grapjes zat, hetgeen in deze vereeniging trouwens geenszins misplaatst leek, juffrouw Thérèse Mandelbaum, die in verband met haar Duitsch accent altijd maar ver uit de buurt bleef vah Cato Sladerus, hoewel de Mandelbaum?s: uit de Elzas kwamen en nu dus eigenlijk Franschen waren en ten slotte mevrouw Cornelia, gezegd Kee Kapbn, de echtgenoote van een verooweeden kruidenier, die uithoofde harer milde bijdragen aan allerlei vereenigingen welstandshalve in alle comité's zitting had en nooit een vergadering oversloeg ook. 32 Ze overtrof al de aanwezigen in schoonheid van toilet en flonkerde door haar juweelen, colliers en ringen als een uitstalkast van een juwelier bij lamplicht. Een doffe hamerklap van de presidente bracht het stemmengezoem plots tot zwijgen. Het Bestuur had zijn plaats achter de groene tafel reeds ingenomen en de leden zetten zich in schilderachtige onregelmatigheid op de diverse stoelen. „Geachte Dames," begon Freule Tunberghe, met een overslaande stem, die ze even terecht moest kuchen. Over het dikke gezicht van Johan, die nu vereenzaamd op zijn stoeltje in de verste hoek van de kamer onder een staande lamp zat, trok iets wat op een glimlach geleek: blijkbaar was hij juist in een grappige passage van zijn boek verdiept. Freule Tunberghe vervolgde: „In de eerste plaats bedank ik juffrouw de Jong voor de gastvrijheid, die ze onze vereeniging dezen avond op zoo'n smaakvolle wijze biedt en dan stel ik u voor met het oog op den beschikbaren tijd het lezen der notulen uit de stellen tot de volgende vergadering en dadelijk over te gaan tot het hooren der mededeelingen van de dames, die zich met het opsporen der meisjes en vrouwen hebben belast. Daar deze laatsten om acht uur verwacht worden en het nu half acht is, kunnen we dan nog gauw tezamen overleggen, wat we verder zullen doen. Er is gelukkig ruimte genoeg en juffrouw de Jong heeft, naar ik verneem, gerekend, dat er ongeveer twaalf meisjes zullen komen, hetgeen ook uit de nog beschikbare stoelen blijkt." „D'r ben d'r elf," zei Kee Kapon, die blijkbaar erg vlug kon tellen. Johan liet een bescheiden kuchje hooren. 33 „Pardon," sprak hij met zachte stem „als het noodig mocht zijn, wil ik ook heel graag op den grond gaan zitten." Alle dames draaiden haar hoofden in de richting van den spreker. „We zullen het aanbod heel graag in gedachte houden," sprak de presidente. „Voorloopig kun je wel blijven zitten, Johan," zei mevrouw Lebeu. „Heel goed, nicht," antwoordde het jonge mensen, dat dadelijk weer ging lezen. „Met het oog op dien tamelijk grooten toeloop die ons natuurlijk zeer zal verheugen," vervolgde de presidente, „zal het noodig zijn teneinde onze krachten en gaven niet te vèel te versnipperen, af deelingen, secties te vormen, en iedere sectie kan dan een bepaald aantal meisjes onder zijn hoede nemen. Ik zou dan willen voorstellen, drie secties te vormen, een, die de meisjes op sociaal-oeconomisch gebied op prettige en toch leerzame wijze onderhoudt en voorlicht, een litteraire sectie en een muzikale. De dames zullen zeker wel onder elkaar uitmaken, in welke sectie ze zitting zullen nemen." „Me man zeit altijd, dat ik tot de sterke seksie hoor," deelde Kee Kapon mee. Maar er was al zoo'n geroezemoes van stemmen ontstaan in verband met dat onderling uitmaken, in welke sectie de dames volgens aanleg en ervaring het meest thuishoorden, dat niemand acht sloeg op die interruptie. Een sterk gehamer van de presidente bracht het stemmengezoem maar gedeeltelijk tot zwijgen. „Dames.... mag ik stilte verzoeken.... mevrouwKapon.." En een strenge blik ging in de richting van deze dame, die bleef doorkwebbelen. 3 34 „Ja.... dat komt," verontschuldigde deze zich „Betje Vis zee wat tegen me, maar dat versting ik nie goed. Wat zee je toch, Bet?" „Straks.... straks!" vermaande Freule Tunberghe ongeduldig, „we moeten nu eerst weten hoeveel meisjes we mogen verwachten en daarom zal ik graag van alle dames hun wedervaren vernemen. Op het rijtje af maar," besloot ze en dan met de hamer wijzend: „Freule Grevelduin." „Nou president," zei deze dame, „je treft het slecht, dat je nou juist met mij begint. Ik kan je verklaren dak 'n paar zooien van m'n nieuwe molières heb versleten, om zoo'n schaap op te duikelen, ee, nee, zonder gekkigheid, nieuwe molières van achttien gulden, de vorige week gekocht bij Jansen in de Nieuwstraat. Ze waren net een gulden afgeslagen van wege de malaise in 't vak, zei juffrouw Jansen. Je mot toch maar boffen, ee? Afijn daar staat geschreven in de Koran, dat ieder mensch in z'n leven toch eenmaal door 't geluk omhelsd wordt, 'k Denk daar he-je 't noe. Vijftig jaar loop ik er al op te wachten en er naar te zoeken en dan mot je 't tegenkommen in de schoenewinkel van Jansen." „Simonetje.... wil je niet te veel afdwalen," verzocht de presidente, zachtjes. „Nee, zeker niet, president, nou ga ik er recht op al, oor," zei freule Grevelduin met een geruststellend knikje. „Door een relatie van een zuster van een nicht van een vriendin van mijn huisnaaister, ja dat's erg ingewikkeld, ee, maar dat heb ik noodig als ik me maatschappelijk verdienstelijk wil maken, anders bluscht mijn ijver te gauw uit, enfin, maar zoo ben ik dan aan 't adres gekomen van juffrouw Louise Reuvels. Naar de familie geïnformeerd Pa en Ma Reuvels allebei dood. Dus een wees zonder 35 ouwers. Dat's altijd de beste soort, ee? Ja, want wij hebben eens een wees als binnenmeisje gehad en die d'r Pa stal bij ons de jassen van de kapstok. Enfin maar juffrouw Louise Reuvels d'r pa en ma, die kunnen heusch alleen maar jassen stelen in de Champs Elysées. Nou, die juffrouw werkte dan in een drogistenzaak. Ik er langs geloopen en door 't raam gekeken en daar stond ze hoor. Gewoon een prachtexemplaar voor Levensvreugde. Lang, mager, van de P. G. en tweemaal gevaccineerd. Dat zag ik allemaal van buiten: ja, als je veel maatschappelijk werk doet, dan krijg je kijk op die dingen, ee? „Nou, ik naar binnen, 'k Denk, 'k zal maar dadelijk met de deur in huis vallen: ik hou d'r toch een korte stijl van spreken op na, ee? ,,'k Zeg: juffrouw, heb u hier ook Levensvreugde?" „Nee," zee ze „dat zou wel een Fransche specialité zijn en zij hadden alleen maar Duitsche en Amerikaansche. Maar als je Amerikaansche krachtpillen, Zambuk en Abdijsiroop met een Voltakruis door mekaar roerde, kreeg je 't zelfde effect." „Enfin dat was een misverstand, ee, maar toen ben ik van wal gestoken, met mijn bekende welsprekendheid. Nou en dat maakte bepaald veel indruk op haar en toen kwam meneer de drogist er ook bij, net toen ik art. 1 van de statuten voorlas en die vroeg toen of 't verderop erg aandoenlijk werd, dan zou-ie z'n vrouw ook even halen, want die huilde zoo graag om een drama. Maar 'k zeg, man, ze heeft geen kans, Iaat ze maar op je spruiten passen." „Simonetje.... toe.... asjeblieft...." bezwoer de presidente, op haar horloge ziende. ,,'t Is dadelijk uit, oor," verzekerde freule Grevelduin, 36 ,,'t was maar om een inzicht te geven in mijn maatschappelijken ijver. Enfin maar juffrouw Reuvels, die had wel ooren naar Levensvreugde en ze zou vanavond komme." „Ah...." deed de presidente verlucht. „Ja.... 'n succes, ee? Gut, lieve menschen, ik kocht dadelijk van blijdschap een ons peperemunt; juffrouw Louise Reuvels gepresenteerd, meneer de drogist gepresenteerd en toen ging ik naar huis, net zoo trotsch als een zendeling, die een paar menscheneters heeft gedoopt, ee? Enfin, maar 't akelige komt tot slot. Want vanavond kreeg ik een briefje, dat de juffrouw niet komt, omdat ze met een neef naar de bioscoop ging. Nou presidente, nóu kun je je zeker wel in mijn toestand verplaatsen, ee? Misère imperiale in de fijne. Ik eb gezegd." ,,'t Is heel jammer," sprak freule Tunberghe een beetje sec, omdat na dit lange verhaal het resultaat nu toch nihil bleek te zijn. „Juffrouw Vis, u.„." Betje Vis ging even verzitten. „Dat zal ik u vertellen, presidente. Ja, ik zeg „u," maar de andere dames mogen het natuurlijk ook hooren, dat spreekt," en Betje lachte eens even vriendelijk den kring rond, „wij hadden een bizonder geschikt persoontje op 't oog, niewaar Leen?" „Bizonder geschikt," bevestigde Leentje. „Ze is typiste in die ijzerzaak van Willems, ik weet niet, of u ze kent....?" Freule Tunberghe schudde ontkennend het hoofd. „Zoo'n donker meisje," ging Betje, nog ophelderend voort „nogal lang; ze loopt altijd met die dochter van van Heusde en nou den laatsten tijd, dan droeg ze zoo'n covercoat mantel en zoo'n aardig groen hoedje, niewaar Leen?" 37 „Ja, zoo'n lief groen, hoedje," zei deze knikkend. „Ken u ze toch niet?" vroeg Betje. „Nee juffrouw Vis, nee.... ik ken ze heusch niet," viel de presidente ongeduldig uit. „En komt dat meisje?" „Ja, dat zal ik u vertellen, dat is het nu juist," antwoordde Betje. „Ze heet van Straalen, met twee a's, want je hebt er ook, die met een a schrijven, maar zij niet, zij schrijft met twee a's. Je hebt hier vroeger nog een kantonrechter van Stralen gehad, weet u wel? Zoo'n klein heertje. Maar die schreef met een a en dat is ook geen familie van haar. Ja, we hebben natuurlijk goed onderzocht want je kunt er iedereen maar niet in halen, niewaar?" „Juffrouw Vis, als u nu maar even zegt: „Komt dat meisje van avond?" „Ja presidente," zei Betje, „dat is 't nou juist, ziet u..." „Ja, daar gaat het nu maar om," viel freule Tunberghe wat vinnig uit „dus...." „Ze wil dolgraag...." sprak Betje. „Ja, dolgraag," bevestigde Leentje. „Dat kon je aan alles merken," vervolgde Betje, „maar nu is d'r moeder dood. O, dat mensen, als je dat hoort, hè Leen, wat die heeft doorgemaakt. Moet je begrijpen die komt op een keer thuis, 'k weet niet waar ze naar toe was geweest, maar toen zegt ze zoo tegen d'r man, dat ze zoo'n pijn had in...." Een ruk aan haar arm en een wenk van Leentje in de richting van Johan onder de lamp, deed haar plotseling zwijgen, maar dadelijk hervatte ze. „Enfin ik kan dat nu zoo niet vertellen, als we nu onder dames alleen waren, was 't wat anders, maar...." Ze hadden allemaal al even tersluiks naar Johan gekeken, maar nu wendden ze plotseling het hoofd gehéél 38 naar zijn kant, want hij sprak eensklaps: „Nicht, als mijn tegenwoordigheid soms hindert, wil ik wel even in de gang gaan." „Niet noodig, niet noodig!" riep Freule Tunberghe haastig, „Juffrouw Vis, mag ik u verzoeken u zooveel mogelijk te bekorten." „Lees maar door Johan," zei mevrouw Lebeu. „Jawel nicht," en Johan, die zijn beenen over elkaar geslagen had en zoo een heel stuk van een fraaie blauw zijden sok liet zien, die boven zijn elegante lage schoen uitkwam, boog het blonde hoofd weer over zijn kinderlijke lectuur. „Afijn," vervolgde Betje. „Ja.... waar was.... ik nu gebleven....? O ja, de moeder die is dan dood en haar vader is gepensionneerd en die heeft pensioen...." „Och kom....?" zei Freule Grevelduin op ongeloovigen toon. „Wat blieft u, freule?" vroeg Betje. „Niets, niets, gaat u voort!" riep de presidente, „Simonet, geen interrupties alsjeblieft." „Nou...." vervolgde Betje, „ja, ik raak telkens van m'n a propos af. O ja nou weet ik het weer, de moeder is dood...." „Jawel, die is nu al driemaal dood, juffrouw Vis," viel freule Tunberghe uit en de vader heeft pensioen...." „O jawel, freule...." sprak Leentje, „ja, dat komt, als je dan telkens gestoord wordt, dan raak je zoo van je a propos af. Ja, net als u zegt, de vader heeft pensioen maar ziet u, die heeft ook rhumatiek, niewaar Leen, in zijn beenen en zoo kan hij bijna niet gaan. Nou en dat kan verschrikkelijk zijn, want onze Pa, die had dat ook en ik weet nog heel goed...." 39 „Och juffrouw Vis.... wilt u daar nu niet over uitweiden...." onderbrak de presidente. Betje kreeg plotseling een kleur: ze was blijkbaar beleedigd. „O, ik wist niet, dat ik daar iets mee miszei, president, Pa was een algemeen geachte man hier in de stad, dus ik geloof niet dat...." „U begrijpt me niet!" riep Freule Tunberghe op wanhopigen toon in, „niemand wil iets. ten nadeele van uw vader zeggen...." „Met uw verlof, dat zou ik ook niet velen!" riep Betje met fonkelende oogen. „Komt uw candidate vanavond hier, juffrouw Vis?" vroeg freule Tunberghe met een stem, die trilde van heroïsche zelfbeheersching. •* i- . „Als d'r Pa rumatiek heeft, nee, en anders ja...." snauwde Betje nu op boozen toon, „want ze mag niet alleen over straat, nou weet u 't." „Dank u," sprak de presidente met een ijskoude stem. „Juffrouw Grindveen.... u?" De aluinig toegeknepen mond van het kleine dametje opende zich en met een piepend schorrig geluidje klonk het: „Presidente.... spijt me erg, maar ik ben zoo vreeselijk verkouden geweest, dat ik me niet op straat gewaagd heb.... maar de volgende keer, hoop ik...." Wat ze hoopte bleef in 't midden, want ze zei verder niets meer: ze hoestte en snoot hevig, haar neusje, waarmee ze afdoende bewees, dat de verkoudheid geen simulatie was. „Juffrouw Sladerus!" sprak de presidente. „Presidente," sprak deze dame met iets uitdagends 40 in haar houding en stem: „Ik ben er in geslaagd een uitermate geschikt persoontje te vinden, een Belgisch vluchtelingetje wier familie op een afgrijselijke wijze door de Duitschers is doodgemarteld en die nu hier door hard werken op een modeatelier tracht haar zielig bestaan verder té sleepen. Als we dat meisje wat levensvreugde kunnen geven, dan heeft naar mijn overtuiging onze vereeniging alleen daarom reeds recht van bestaan." De presidente boog gevleid en verheugd, dat er nu tenminste al vast één meisje zou komen. „Mevrouw Lebeu....?" „Ja," sprak deze dame, „ik heb heusch geen kans gezien voor vanavond een meisje hier te krijgen: ik ben in besprek met twee, zoo op het oog heel geschikte individu'tjes maar ik heb in 't eene geval van den vader en in 't andere van de moeder zoo'n buitengewoon ongunstigen indruk gekregen, dat ik eerst nog eens deugdelijk bij de politie wil informeeren. Men kan naar mijn overtuiging tegenwoordig niet te voorzichtig zijn. En degeen, die de meisjes hier introduceert is zedelijk verantwoordelijk voor de moraliteit van die meisjes...." Dé presideflfte'knikte instemmend, maar de instemming werd blijkbaar verzuurd door de gedachte, dat mevrouw Leben dus ook al niemand aanbracht. „Hier Johan heeft tersluiks eens poolshoogte genomen van de twee gezinnen," vervolgde mevrouw Lebeu „en de vader van dat eene meisje, niewaar Johan, leek angstwekkend veel op Landru...." „Jawel nicht, frappant," stemde Johan toe. „En de moeder van het andere, was precies een verkleede man." „Hè hoé griezelig...." zei Leentje Vis. 41 „Ja...." sprak Betje, wier boosheid weer wat geluwd scheen „groot gelijk, dat u die niet hier haalt. Gut, als de vader hier kwam, ik geloof, dat ik zou gaan gillen! Landru dat vind ik zoo'n enge man; ik moet er altijd aan denken als de meid bij ons het fornuis poetst...." „Zoo meteen is dat andere meisje nog een verkleede jongen!" veronderstelde mevrouw Kapon, „me man zou zeggen..... afijn, dat geeft nou niet " lachte ze eensklaps luid op. „Die man van mijn kan d'r wat uitgooien astie op dreef is.... dat's 'n orresjineele....!" Freule Tunberghe hamerde. „Dames.... stilte alstublieft.... Mevrouw Kapon, ik hoop dat u gelukkiger geweest is....?" „Zak u vertelle, fruile," sprak deze dame met nog een nalach op haar dik rond gezicht om de verzwegen guitigheden van haar echtgenoot. „Ik ben gegaan haar de weduwe van Willem van Dort, die dat garen- en bandwinkeltje het in de Oeverstraat. Dat's nog een soortement nicht van me of dan eigelijk van me man. Afijn, nou nie voor 't een of 't ander, maar me man die heit haar eigelijk in dat zaakie gezet en daar mot je nog meer centen in steken dan de dames hier zouen denken. Afin maar dat doet hou nie. Ze woont daar met d'r dochter Marietje. 'k Zeg, Trui zeg ik, want ik ben d'r natuurlijk eigen mee. 'k Zeg, nou weet ik es 'n aardigheid voor Marie. Zoo, zeit ze, Kee, en wat is dat dan? 'k Zeg, wel, dit en dat en toe vertel ik zoo van Levensvreugde. Mot u begrijpe, Trut die zit al jaren met dikke beenen, dus van in de winkel helpen daar is geen spraak van, dat mot allemaal gedaan worden door Marietje, en dat's toch al zoo'n afgekookt mergpijpie van een kind. Dus 'k wil maar zegge, zoo'n avond hier, dat's 'n uitkomst voor dat meisje, want dat 42 heit nou nooit niet es wat. Maar om nou op mijn aperapoo terug te komme. Trui die miek bezwaar. Dat was zus en 't was zoo, en 't was hier te breed en daar te lang, afijn klessen, want dat kan ze toch zoo. Maar ik mork wel, dat ze 't nie wou. 'k Zeg, Trui zeg ik, je bent tegen 't belang van je kind. Ze zei t, zoo, zei t ze, netzoo, zoo mevrouw Kapon en waarom stuur je dan je eigen dochter niet? 'k Zeg, je praat naar je verstand het. En wat zeit zij toen? Ze zeit, wat jij hier komt anpresenteeren, dat's sjaritee van ordinee, en daar benne me dochter en ik nie van gediend. En toen kon ik gaan. Afijn, u begrijpt f ruile, ais je door je mans familie d'r zoo om geafronteerd wordt, dan hè-je geen sjenie meer om d'r dadelijk verder achter te loopen." „Dus u heeft ook niemand?" sprak Freule Tunberghe, wier gezicht hoe langer hoe strakker ging staan. „Nee, van eiges niet," antwoordde mevrouw Kapon die deze vraag blijkbaar nogal onnoozel vond. „Juffrouw Mandeibaum," zei freule Tunberghe, haastig op haar horloge kijkend. De Duitsche francaise, schudde met iets sentimenteels in haar oogen het hoofd. ,,'t Spait mai soo, maar ik heb geeneen maidje vinden kunnen, dat komen wou. Een heeft mai half en half versproken...." „Beloofd," verbeterde Suze zacht. „Heeft mai half en half versproken beloofd," ging juffrouw Mandeibaum voort, „maar ik kan niet daarvoor, als zij toch weg blaift " „Suze en Jeanne.... jullie?" vroeg freule Tunberghe zich tot haar medebestuursleden naast haar wendend, maar deze schudden gelijk ontkennend het hoofd. „Gut...." sprak Suze, „ik had misschien wel een meisje 43 kunnen vinden, maar ik dacht, er zal zoo'n toeloop zijn..." „Ja, ik ook...." viel Jeanne bij en dan zacht tot de presidente, „heb jij zelf....?" „Nee, ik meende te mogen rekenen op de leden...." antwoordde deze op verontwaardigden toon. „Och Johan," klonk mevrouw Lebeu's stem, „wil je even mijn tasch halen; ik heb hem in de gang laten liggen bij de paraplustander." „Jawel, nicht," zei de gedienstige neef, die dadelijk opstond, het boek in zijn zak stak en de kamer verliet. „Hoor.... er wordt gebeld," zei Leentje Vis, „zou dat....?' „Het zal mijn vluchtelingetje wel zijn," dacht juffrouw Sladerus. „Of ons candidaatje," zei Betje hoopvol. „Maak u geen illusies, 't is noordewind, de Pa heeft stellig rumatiek, dat kan niet anders ee....?" zei freule Grevelduin. Iedereen had de bel gehoord en allen luisterden, het werd zoo stil in de zaal of een snel werkend gas plotseling alle leden en het Bestuur naar de andere wereld had geholpen. De voordeur ging open.... werd weer gesloten.... dan kwam er vaag het geluid van stemmen.... eenvrouwelach.. gebrom van een mannestem.... voetstappen sliften weg.... ergens in 't achterhuis werd een deur gesloten.... stilte. ,,'t Zal niets zijn...." fluisterde Leentje Vis. „Waar Johan blijft?" zei mevrouw Lebeu. „Hij zal de tasch niet dadelijk kunnen vinden," veronderstelde Jeanne. Ineens klonk een gefluister vlak bij de deur, een snelle schuifeling van voeten, een onderdrukt gelach.... Dan werd de deur plotseling open gerukt en in de 44 kamer stoof, — want het tempo was veel te snel om van „trad" te kunnen spreken — een jongmeisje; met nog even wild lachende oogen, die echter dadelijk ernstig werden. Een geheimzinnige hand sloot achter haar de deur. Deze eenige overlevende der doodgemartelde familie, droeg een zwart satijnen toiletje, met goudborduursel opgemaakt: de hals en onderarmen waren bloot, om de eerste hing een snoer paarlen, de laatsten prijkten met allerhande glinsterende versierselen, waarbij een goud armband-horloge het meeste opviel: ook aan de vingers der tamelijk groote handen flonkerde allerlei steentjes. Onder de korte rok kwamen de welgevormde beenen zeer voordeelig uit in geajoureerde kousen van een ragfijn weefsel, de voeten waren gestoken in muiskleurige schoentjes met zwartverlakte punten. Ze had een eenigszins breed, maar frisch gezicht met jolige bruine oogen en een grooten mond met iets te roode lippen en witte tanden. Het haar, dat kunstig geonduleerd was, werd bijeen gehouden door schildpadden kammen waar schitterende juweelen in flonkerden. „Mijn candidate!" riep juffrouw Sladerus van haar stoel opspringend uit „ik wist het wel...." En op het meisje toetredend, dat nu toch wat bedremmeld en onzeker bij de deur bleef staan, reikte ze dit de hand en trok haar mee in den kring der dames tot voor de bestuurstafel. „Uw naam?" vroeg freule Tunberghe die door haar face è main deze eerste stille snakster naar Levensvreugde met onverholen verbazing opnam. „Leontine Schandevel, alstoeblieve madam," zei het meisje met een wonderlijk schorrige en lage stem. . . „Zoo, Leontine.... dat is een heele mooie naam," zei 45 freule Tunberghe met al de wat zoetsappige vriendelijkheid, die haar na de ondervonden teleurstelling restte. „En Leontine.... hm.... je bent zeker wel bekend met het doel van onze vereeniging?" „Wa blieft-er ou medam?" vroeg het meisje. Op dat oogenblik piepte de deur en kwam Johan met mevrouw Lebeu's tasch in de hand bijna onhoorbaar binnen: blijkbaar wat te bedeesd om op al die dames toe te treden, beschreef hij met zijn aangeboren bescheidenheid een grooten boog om het gezelschap heen, kwam dan bij mevrouw Lebeu, die al in de onaangename noodzakelijkheid was geweest om haar neus een paar maal krachtig op te halen, wijl in de begeerde tasch haar zakdoek zat, en reikte dat voorwerp zijn nicht met neergeslagen oogen toe. „Alstublieft, nicht." „Kon je hem niet vinden?" vroeg ze. „Nee nicht," antwoordde Johan, „de meid had hem verlegd." Dan keerde hij langs eenzelfden wijden boog naar zijn vouwstoeltje bij de schemerlamp terug en hervatte zijn lectuur. Inmiddels was freule Tunberghe er in geslaagd haar vraag zoo in te kleeden, dat Leontine Schandevei de portée er van snapte. „Ah sjuust," sprak ze en dan met een blik op Cato Sladerus, „dat's 't zelfste, wat juffra Madera zee...." „Sladerus...." verbeterde deze dame haastig. „Sladerus," herhaalde Leontine, „ah, 't es dadde, pardon mademoiselle, les noms hollandais, c'est trés difficile.... 't es moeilik zulle veur ze goed te prononceeren, jong." Leontine kreeg een stoel en Jeanne achtte daarmee het 46 psychologische moment aangebroken om chocolademelk te gaan schenken, een bezigheid, waarbij ze door de jeugdige Suze met ijver werd geholpen. Ze waren daar druk mee bezig, toen Johan met neergeslagen oogen op Jeanne toetrad en vroeg of hij zijn diensten mocht aanbieden om beschuitjes te presenteeren. „O, heel graag...." sprak Jeanne. „Die Johan!" kirlachte Suze, maar de schalksche blik, die dit lachje vergezelde, stuitte op de neergeslagen oogleden van het jonge mensch, dat met een lichte buiging de schaal, waarop de beschuitjes waren uitgestort, in ontvangst nam en daarna met een half verlegen lachje er bij de dames mee rond ging. „Een lieve, eenvoudige jongen," zei Jeanne, „haast te kinderlijk voor zijn leeftijd." Suze knikte bevestigend en vertrok met een blaadje, waarop volgeschonken koppen stonden. Aangezien het nu wel als vaststaand mocht worden aangenomen dat de Pa van het meisje van Straalen met twee a's erge rumathiek in zijn beenen had en Leontine Schandevel op dezen feestelijken openingsavond de eenige snakster naar Levensvreugde zou zijn, vond freule Tunberghe het maar het beste, dat de drie secties zich vooralsnog maar niet zouden constitueeren en deze eerste bijeenkomst eenvoudig het karakter zou dragen van een gezellig babbeltje. „Een chocolade klatsch," zei freule Grevelduin „hè ja, dat kan best, eigenlijk moet je koffie drinken ee, as je kwaad wilt spreken, wat zeit u, juffrouw Amandelboom?" „Versta niet gansch genau," zei de aangesprokene. „Mit Sjokola, wird's kein richtige Kaffeeklatsch," verduidelijkte de ander. 47 „Ach so.„." lachte juffrouw Mandeibaum altijd blij als ze in haar moedertaal werd aangesproken. „Nah, 's wird mit Sjokola auch wohl genen!.... Es schmeckt ganz gut." Cato Sladerus' oogen vlamden op en het lidteeken over haar neus werd rooder, een verschijnsel, dat zich altijd voordeed wanneer ze Duitsch hoorde spreken. En nu ergerde het haar dubbel, wijl ze 't een onkieschheid vond tegenover Leontine, wier vreeselijke ervaringen met de „Boches" het hooren van een Duitsch stemgeluid alleen al tot een zedelijke marteling moesten maken. En de waarheid indachtig, dat het oplucht, verkropt leed eens tot uiting te kunnen brengen, begon ze Leontine naar haar ervaringen te vragen. „Hè, vreeselijk, uw familie is doodgemarteld hè?" zei Leentje. „ Ik zou 't niet overleven," sprak Betje. „Allebei uw ouders?" informeerde Leentje. „Ah nee...." zei Leontine, „mijn ouwers nie, maar diene van 'n vriendin van mij, of eigelik heur peter; moar d'r meetje es 't er mee 'n stamp tegen heur ribben afgekomme.... joa, da ben dinge, zulle!" „Zijn uw ouders dan niet doodgemarteld?" vroeg Cato Sladerus, wier eer met de waarheid van dit indianenverhaal wel een beetje gemoeid was. „Ah, dat zok toch nie denke juffra," zei Leontine ,,'k en ik gisteren nog een brief van ulder gekrege...." Gelukkig kwam er stoornis in deze verwarde mededeelingen, waar niemand veel van begreep en die Cato Sladerus in hooge mate teleurstelden, al kwam heter, zooals ze later op heftigen toon zei, niets op aan, of nu juist de familie Schandevel niet was dood gemarteld; dan was het 48 een andere familie geweest, maar de Belgen hadden door al die gruwelen zooveel geleden, dat ze allerlei dingen door elkaar haalden en maar zelden in staat waren een regelmatig relaas van de doorgestane misères te geven. En dat was juist zoo'n afgrijselijk gevolg. De zachtaardige fijnbesnaarde Belgen waren door de woeste Duitsche horden heelemaal gedemoraliseerd. De bovenvermelde stoornis kwam in de gedaante van Johan, die voor de tweede maal een beschuitje presenteerde met bedeesd neergeslagen oogen. Deze gewoonte was vermoedelijk oorzaak dat hij niet precies kon zien waar hij liep en zoo struikelde hij even over een uitgestoken voet van Cato Sladerus, viel boven op Leontine, terwijl de inhoud van de schaal belandde in de breede schoot van Leentje Vis. 't Gebeurde in een ommezien en 't was ook in een ommezien weer hersteld: Johan had in zijn schrik allerlei excuses gefluisterd, die niemand goed verstaan had. Leontine lachte helder op, haar oogen schitterden. Johan blijkbaar geheel confuus door 't incident was haastig naar zijn hoekje teruggekeerd. Na eenige oogenblikken stond Leontine, na een blik op haar armbandhorloge geworpen te hebben, eensklaps haastig op. „Bekans half tien, 'k zal ik vort motte, medam." „Zoo'n haast?" vroeg Cato Sladerus. Leontine knikte, vertelde, dat de juffrouw waar ze woonde, ziek was en dat ze die op tijd „den drank van den dokteur" moest ingeven; ze had eigenlijk al om kwart over negen moeten gaan, want het lette erg nauw, op welk uur dit medicament werd verstrekt. „Wat scheelt de juffrouw?" vroeg Betje Vis. 49 „Ah, 'n erge valling mee de fleures an allebei de kante," deelde Leontine mee." Wijl niémand deze kwaal kende, zou het onverantwoordelijk geweest zijn de betrokken juffrouw de risico te laten loopert, dat ze door het te Iaat toedienen van haar drankjezou verergeren en derhalve hield niemand Leontine meer tegen. Toch aarzelde het meisje nog even. ,,'t Es pertan nie leutig jong, om alleen deur't duister te motten.... d'r leupt veul slecht volk bij de weg." „Ja...." sprak Freule Tunberghe, „als er nu meer meisjes geweest waren, hadden ze elkaar kunnen thuis brengen, maar nu...." „Pardon," klonk de zachte stem van Johan, „als ik de juffrouw soms even mag begeleiden....?" „O, dat zou een uitkomst zijn," sprak de presidente met een blik naar mevrouw Lebeu. „Heel goed Johan," zei deze. ,,'t Is maar een klein eindje, nicht.... de Nieuwstraat, ik ben dadelijk terug...." zei Johan met een ongewone levendigheid. Leontine drukte alle dames de hand bedankte, „veur den scheunen receptie," maakte bij de deur nog een fraaie dienaresse en verliet dan, gevolgd door Johan, de zaal. „Nu begrijp ik er toch niets meer van," zei mevrouw Lebeu, die het laatste halve uur onophoudelijk en met toenemende onrust op haar horloge had zitten kijken. Juist sloeg de klok in de gang half elf. In de groote zaal was het nu ongezellig leeg; behalve mevrouw Lebeu die op Johan's terugkomst wachtte, waren al de dames al een half Uur geleden vertrokken. De Ieege koppen stonden, sommige een beetje onsmake- 4 50 lijk besmeurd met chocolaresten, wanordelijk op de bestuurstafel, ook lagen daar kruimels en bij de stoel waar Leentje Vis op zat, toen ze de schaal beschuitjes in haar schoot kreeg, was op 't kleed zelfs een heele wolk van suiker en beschuitkruim terecht gekomen, zoodat het leek of Leentje, ineen verstrooid oogenblik, het kleed voor het tuinpad had aangezien en daar het opveegsel van de ontbijt- of koffietafel voor de vogeltjes had gestrooid. Op het vouwstoeltje onder de lamp lag Johan's boek, dat hij in zijn dienstvaardigen ijver om Leontine even thuis te brengen, vergeten had in zijn zak te steken. „Mogelijk verdwaald...." opperde Jeanne. „Johan verdwaalt niet," antwoordde mevrouw Lebeu, „bovendien, dat meisje woont in de Nieuwstraat, wat ruim gerekend nog geen tien minuten van hier is. „Och er zal 't een of 't ander gebeurd zijn," zei Jeanne op geruststellenden toon. „Ja, natuurlijk!" viel mevrouw Lebeu zenuwachtig uit, „maar wat.... maar wat? Zoo meteen zijn ze nog samen vermoord. Je hoort niet anders als van moorden en treinroof.... 't is afschuwelijk!...." „Maar hier in de stad is er toch nog nooit...." meende Jeanne. „God!...." riep mevrouw Lebeu eensklaps uit, „daar krijg ik ineens een afgrijselijk vermoeden....!" „Wat dan?...." fluisterde Jeanne, die bleek werd van griezeligheid om het akelige gezicht, dat mevrouw Lebeu trok. „Dat Belgische meisje.... Leontine Schandevel.... die naam lijkt me zoo „verzonnen" toe.... en ze was zoo onduidelijk en verward in haar verhalen.... als zij er door een bende eens op uitgestuurd werd, om jongelui te ver- 51 leiden en uit te plunderen! En Johan is zoo naff en onschuldig.... hij zal er niets van begrijpen en zich zoo mee laten sleuren...." „Als we eens naar de politie stuurden!" zei Jeanne, die ook hoe langer hoe angstiger werd. „Hoor!" riep mevrouw Lebeu met een schrikschok. Buiten klonken haastige voetstappen over het trottoir langs de ramen.... dan ging de voordeurbel. Mevrouw Lebeu en Jeanne ijlden naar de vestibule. „Wie daar?' riep mevrouw Lebeu bevend tegen de gesloten deur. „Ik, nicht," klonk de stem van Johan. „Goddank!" zuchtte Jeanne. Een oogenblik later stond het jonge mensch tegenover de beide dames in de gang. Hij zag er een beetje vreemd en verkreukeld uit; in zijn tevoren onberispelijk boord was een leelijke knak gekomen, zijn colbertje was verfomfaaid, aan zijn pantalon en zijn mouw hingen plokjes hooi en gras. Doch wat het ergste scheen, om zijn voorhoofd was een zakdoek geknoopt en vooral daardoor leek hij zoo frappant op den officier van die bekende plaat, waarop een gewonde held, die er overigens voortreffelijk uitziet en zelfs de scherpe vouw in zijn pantalon tijdens het krijgsgewoel niet heeft verloren, op een bordes, omrankt door rozen en druiven, door een keurige jonge dame in verpleegsterskostuum wordt vertroeteld, zoo frappant, zeg ik, leek hij op dezen held, dat mevrouw Lebeu en Jeanne gelijkelijk in tranen uitbarstten. „Johan!.... wat is er gebeurd?' kreet mevrouw Lebeu. „Ben je gewond?' „Niet erg nicht, het gaat al beter," antwoordde Johan 52 meteen ietwat zwakke, doch overigens nogal gewone stem. „Ga binnen.... ga binnen...." drong Jeanne bevend aan, „laat ik je een glas water geven.... of een glas cognac..." „Nee juffrouw...." sprak Johan, „het is beter dat nicht en ik zoo gauw mogelijk heen gaan. Het is zoo laat geworden, omdat ik eenige malen op heb moeten treden tegenover mannen, die ons kwaad wilden doen en om ongelukken te voorkomen en ze zooveel mogelijk uit den weg te gaan, moesten we telkens groote omwegen maken en dat hield erg op.... „Ja.... ja.... maar die wond...." beefde mevrouw Lebeu. „Wil ik de dokter....?" begon Jeanne. ' „O nee...." antwoordde Johan, „een bruut, die juffrouw Schande vel wou molesteeren, heeft me toen ik haar verdedigde, met een boksijzer tegen m'n voorhoofd geslagen, het bloedde geloof ik erg, maar ik heb bizonder goed geneesvleesch, dus dat beteekent niets." „En die bruut?" beefde Jeanne, die haastig de ketting op de deur deed. „O," zei Johan, die heb ik door een Jiu-Jitsju-greep dadelijk machteloos gemaakt...;" Noch Jeanne, noch mevrouw Lebeu wisten wat een Jiu-Jitsju-greep was, maar ze ijsden er gelijkelijk van en haar bewondering voor Johan rees met sprongen. „Maar wat ruik je naar odeur...!" snoof mevrouw Lebeu en inderdaad verspreidde Johan in de vestibule zoo'n geur haar heliotrophe, dat Jeanne; dié volstrekt niet tegen luchtjes kon, er van niezen moest. Johan knikte. „Een oogenblik ben ik bezwijmd door die slag tegen mijn hoofd en toen heeft juffrouw Schandevel iets uit een fleschje op mijn zakdoek gedaan, ik dacht dat het eau" de cologne was; ik kwam er dadelijk van bij...." 53 „Groote hemel...." blies Jeanne, „ik zou er eerder van flauw vallen, dan er van bijkomen. Wat een penetrante lucht is dat....!" „Johan," zei mevrouw Lebeu op ontroerden toon, „je hebt je dapper gedragen, hoor, maar ik zal dolblij wezen, als we veilig en wel thuis zijn." „Ik ook nicht..." antwoordde Johan, „maar als we nu dadelijk gaan, is er geen gevaar meer, ik heb al dat slechte gespuis nu tijdelijk op de vlucht gejaagd.... maar ze zullen terugkomen...." „Gauw dan maar.... gauw dan maart" haastte mevrouw Lebeu zenuwachtig. Met schokken schoot ze in haar avondmantel waar Johan, als altijd gedienstig, haar inhielp. Maar door dat geschok gebeurde er iets griezeligs: de hoofddoek schoot van Johan's voorhoofd en zakte op zijn neus. Mevrouw Lebeu zag het niet, maar Jeanne sloeg met een gilletjehaar handen voor 't gelaat Doch met een gesmoorden kreet trok Johan het verband weer omhoog, wat eigenlijk jammer was, want hij belette nu Jeanne te zien hoe phenomenaal snel de bloedende hoofdblessuur, dank zij het uitmuntende geneesvleesch van Johan, alweer genezen was, zoodat er bij lamplicht al niets meer van te bespeuren viel. Wat natuurlijk niet wegnam, dat Johan wijs deed het verband er met het oog op de koude avondlucht, nog maar een beetje om te laten. Mevrouw Lebeu nam haar knodsachtige paraplu uit den stander, welke paraplu trouwens ook meer bedoeld was als wapen dan als regenscherm, drukte Jeanne haastig en vluchtig de hand ten afscheid, stak haar arm zoo ver mo- 54 gelijk door dien van den gewonden jongen held en gaf zich dan, inwendig bevend van angst, op genade en ongenade over aan de vreeselijke gevaren, die buiten in de onheilspellend donkere straten, van alle kanten op haar loerden. „Een dappere jongen.... een zeldzaam moedige jongen... een held!" dacht Jeanne, die na de deur zorgvuldig op de ketting gedaan te hebben, nog even naar de zaal ging. om de lampen uit te doen. „Dat is nn een ideale man in mijn oogen.... moedig en sterk als een leeuw en nalf en onschuldig als een maagd.... pfft!...." ze blies een lamp uit. „Nou die kopjesrommel laten we zoo.... morgen wel zien.... heerejee wat een smeerboel op 't kleed.... Cato Sladerus heeft bepaald weer in een beschuitje getrapt, doet ze altijd... sloddervos die ze is.... pfft.... die is. er ook geweest.... tja, Deodaat was nooit zoo moedig.... en lang zoo onschuldig niet.... o jee, nee.... daar ligt het boek van Johan nog op zijn stoeltje.... „Sans familie".... een echt lief boekje voor hem.... en dan te denken dat zoo'n zelfde eenvoudige kinderziel.... e.... dinges.... sju sju of nee.... hoe heette dat ding ook weer waar hij die bruut mee neervelde.... piechie-sju.... of nee.... sjoe-sjie...." Ze had al peinzend over dat rare woord het boek opgenomen en keek er in. „Wat is dat?" Haar mond viel open van schrik, haar fletse oogen staarden wijd van plotselinge ontzetting. Op het titelblad las ze: Emile Zola. LA TERRE. DERDE HOOFDSTUK. Ouwe kennissen. Sjors vertelt van een oom, een nichie en een halve gedraaide. Bruiloftsplannen van een bruid en hutspotvisioenen van een philosoof. Een gekwetste held drinkt Russische soep en beleeft angstige oogenblikken. Op den middag van den volgenden dag wilde juffrouw Marie de Jong juist haar rijsteel bewegen in de richting van de bel, om theewater te bestellen, toen Mietje na een kort klopje de kamerdeur opende en twee bezoekers binnenliet. Het waren de oude heer van Berkel en zijn jongste dochter Caroline. „Wel kijk 's aan," riep juffrouw Marie uit, „verrassingen zijn zelden aangenaam, maar dit is een uitzondering, die de regel bevestigt." tüf&Ül „Dag dames," zei van Berkel, „ik moest toevallig hier in de buurt zijn voor zaken en dat leek me een ongezochte gelegenheid om eens even een bezoek te brengen aan huize Welgelegen.... hoe gaat het?" En hij drukte de beide zusters de hand. „En Carolientje is ook meegekomen," zei Jeanne, „dat vinden we nu es aardig." „Doe je mantel even af kind," sprak Marie, „en geef je Pa een stoel, want m'n zuster vergeet het en ik kan er zoo gauw niet bij." „O, ik zit al, ik zit al," lachte van Berkel, de daad bij 't 56 woord voegend en dan vergoelijkend tot Jeanne „we komen ook zoo met de deur in huis vallen, niewaar?" „Thuis alles wel?" vroeg Jeanne, die zich niet erg gevoelig toonde voor den schampscheut van haar zuster. „Uitstekend.... u heeft beiden veel complimenten," antwoordde van Berkel, „en hoe maakt de bruigom het?" en van Berkel keek even rond in de kamer, half twijfelend of hij inderdaad den persoon van Deodaat over het hoofd had gezien. „Nou," antwoordde Marie, „u kijkt zoo rond of u denkt, dat hij mogelijk hier of daar achter is gekropen en daar lijkt het soms wel wat op. Hij is sedert zijn bruigomlijken staat meestal onvindbaar." „Hij is misschien wel met zijn bruid gaan wandelen," veronderstelde Caroline. „Met Clara?' vroeg Marie. „Wel nee kind, die zit hoog en droog thuis in Waalbrugge." „O ja?" vroeg van Berkel en dan Carolien aanziende, „wij hadden begrepen, dat ze vandaag hier zou komen, hè?" Carolien knikte. „Ja.... dat meen ik ook." „Niets van bekend," sprak Marie. „Er is gisteren nog een brief en een pakje van haar gekomen," zei Jeanne „en dan eensklaps opspringend, „Gut, daar liggen ze nog alle twee op den schoorsteen.... ongeopend." „Alle menschen," zei Carolien, „zeker vergeten om ze aan meneer Deodaat te geven...." „Wel nee...." begon Jeanne, „hij...." Maar Marie kuchte en humde eensklaps hevig. „Natuurlijk.... natuurlijk...." sprak ze nogal luid en 57 driftig tot Carolien, „meneer Deodaat weet niet, dat die dingen gekomen zijn en zoodoende.... och kind, wil je es even bellen om theewater.... daar, achter je...." En toen Carolien zich omwendde om zich van dien opdracht te kwijten, zag juffrouw Marie van Berkel aan met een zooveel zeggenden blik, dat deze met even veel bedenkelijkheid als verbazing zijn wenkbrauwen hoog optrok. „Maar ik heb gisteren toch...." begon Jeanne, die zich het geval persoonlijk aantrok. „Ja jij hebt gisteren zoo'n welgeslaagde vergadering gehad van Levensverdriet.... of hoe heet die instelling, vertel daar maar es van...." snauwde Marie. Eer Jeanne tijd had op dezen aanval te antwoorden, trad Mietje met den waterketel, waar een stoompluim uit wolkte, binnen en zette dien op den theestoof. Meteen werd er aan de voordeur gebeld. Een en ander had de conversatie een oogenblik gestuit en zoo hoorden allen het geluid van een mannestem en dat van een vrouwestem, zoodra de buitendeur open ging. „Aha...." lachte Carolien, „daar zijn bruid en bruigom al.... leuk!", en in verwachting dadelijk de van geluk Stralende Clara aan den arm van den trotschen Deodaat te zien binnentreden, wendde ze zich om en keek naar de deur. Ineens vloog die open en een vrouwestem schalde, vriendelijk, schoon onwelluidend: „ Ik sig van goeien middag!" „En ik van idem idem met een sterretje!" voegde de mannestem er bij. „Goeie Goden.... George en Tine!" riep van Berkel, opspringend uit. 58 De begroeting, schoon in luidruchtigen stijl gehouden, was allerhartelijkst. „Me briefie seker wel ontvangen?" vroeg Sjors, toen allen gezeten waren en hij een tamelijk lijvig pak van bruin papier op de tafel zette en als Marie bevestigend antwoordde. „Ja, 'k sig tegen Tine, toe me die kaart kregen, nou kenne me d'r niet van tusse we motte de jonge bruid en de jonge bruigom gaan fielesiteeren.... maar de bruid, die had 'm net gesmeerd naar hier toe, zei d'r broer, dus nou siene me 't stel meteen kompleet...." „Een kaart? Welke kaart bedoelt u?" vroeg Marie. „De kennisgeving van 't huwelijk.,.." sprak van Berkel. „Kennisgeving van 't huwelijk....?" herhaalde Jeanne, haar zuster, die even verbaasd keek als zijzelf, aanziende, „Daar weten we niets van...." „Wat blieft u?" vroeg van Berkel. „As je me nou...." lachte Tine. „Hier is tie," zei Sjors, een couvert met een huwelijksannonce uit zijn zak halend en dan lezend: ■ De Heer Deodaat de Jong, philosoofte Deventer en Freule Clara Everdine van Heldenaer te WaaWrugge hebben de eer u kornis te geven van hun voorgenomen huwelijk, waarvan de voltrekking zal plaats vinden op Donderdag 12 Mei a.s. te Waalbrugge. Receptie na afloop der trouwplechtigheid te WaaWrugge, Nieuwstraat 43. Er viel een stilte. „Enfin...." sprak Marie dan, „we wisten het niet, maar hooren het nieuws met genoegen...." „Gossiemijne wist u 't niet?" vroeg Tine. 59 „Nee," bevestigde Jeanne, nog niet bekomen van haar verbazing. „Dat is toch sterk," ontviel van Berkel. „Na de ondertrouw heeft Deodaat me gezegd, dat de trouwdag pas later kon worden vastgesteld," sprak Marie, die 't maar beter vond er rond voor uit te komen, „maar sedert hebben we er niets meer van gehoord. „Och," ging ze vergoelijkend voort. „Deodaat is ook zoo verstrooid den laatsten tijd...." „Dat ken," meende Sjors, „alle fielezooven ben verstrooid. As ze det nie benne, dan deuge ze nie foor d'r lui vak. Ik heb 'n oome gehad, die was ook fielezoof en die vergat ook alles...." „Ja...." kraaide Tine, „Sjors vertel es van toen " „Mot uwe begrijpe," zei Sjors, „ik loop op 'n keer op 't Rembrandtplein, 'k denk was 't dat voor 'n koppel? En toen zien ik dat 't oome Sjors.... ja ik hiet naar hem zal je overkomme— dat 't oome Sjors is, moedersiel alleemg met z'n tweeSn. 'k SIg, soo oome, hoe is *t met tante?' „Jongen, seit-ie, ik bin d'r adres kwijt, maar as-ie me strakkies nog es tegen komt, mot je me es wijzen, waar se woont." „Soo'n gannef!" gierde Tine. „En kwam u uw oom nog tegen?' vroeg Carolien, die 't verhaal niet heelemaal begreep. „Welseker," antwoordde Sjors na een vrij krachtigen wenk van van Berkel, „die oome zat altijd vol gijntjes, 't was een nichiefan 'm, dat-ie bij Kras op 'n halve gedraaide had gefuifd. Tante die was ruize verkoue en die sat thuis op se te wachte mit 'n ketel sjukketa. 'n Brave fent, die oome Sjors fan me!" 60 Tine begon zoo uitbundig en aanstekelijk te lachen, dat ze er allemaal door aangestoken werden. „Ja," sprak van Berkel dan, „wij hebben eergisteren de annonce al gekregen, en dat is ook een van de redenen geweest dat ik in overleg met Trees eens even bij u aankom. We zouden het bruidspaar nog graag een beleefdheid willen bewijzen een diner of een instuif.... we moeten eens overleggen.... van den jongen van Heldenaer is in die richting niet veel te verwachten en zoo saai mag het nu toch niet afloopen...." „Hè neet" riep Carolien. „Jij denkt, fan 'n bruiloft komt 'n bruiloft," plaagde Tine. „O nee...." zei Carolien het hoofdje in den nek werpend „ik denk nog niet aan trouwen.*' „As de ware Piet of hoe heet die pisang, maar komt," meende George. „Die pisang noemen ze meestal Jozef," zei van Berkel. „Ajakkes nee," zei Carolien, „als ik ooit een man neem, moet hij Adalbert of Florian heeten. Vind u dat geen mooie namen, juffrouw?" vroeg ze zich tot Marie wendend. „Daar heb je Clara!" zei van Berkel plotseling wijzend op een dame die langs de ramen liep en erg inkeek. „Nou sel je 't hibbe," sprak Sjors. ,,'t Is een dag vol verrassingen," merkte Marie op en dan tot Carolien, „Kind, wil je thee schenken? In die kast daar vind je wel een snoeperijtje." „ Is de bruidegom niet thuis?" vroeg van Berkel voorzichtig en zacht aan Marie. Deze haalde de schouders op. Een oogenblik later trad Clara binnen. 61 „De bruid!" riep Tine. „Leefe de bruid!" juichte Sjors. . Clara, die er een beetje moe en warm uitzag, deinsde even terug bij die verwelkoming, maar dan de menschen herkennend, lachte ze toch, zooals het een bruid betaamd, 'n tikje verlegen, maar uiterst gelukkig. „Gut.... wat een bezoek hierf Dan ging ze handjesgevend rond. „ Is Daad niet thuis?" vroeg ze aan Jeanne. „Gut, ik weet het niet," antwoordde deze. „Was hij niet aan 't station, om je af te halen?" „Nee," pruilde Clara, nu een kinderstemmetje opzettend, „ik keek overal waar Daad was, toute Daad was er niet!" en dan weer gewoon, omdat haar kinderlijk krompraten meer verbazing dan waardeering wekte: „Hij heeft het zeker weer vreeselijk druk..» ert dan is hij zóó verstrooid...." „Dat zal 't zijn," sprak Marie met een instemmenden hoofdknik. „Gut, George en Tine, wat leuk, dat ik jullie hier tref," zei Clara nu, terwijl ze plaats nam . tusschen Jeanne en Tine itu - „Nou...." antwoordde Tine, „Sjors most toch in de buurt zijn en toen je kaart nou kwam sig ik, nou gane me de jonge bruigom es fieleseteeren en jou inpesant ook, maar je was al vort, zee je broer." Clara knikte. „Ja, ik heb nog een paar inkoopen... voor mijn trousseau gedaan in Utrecht," zei ze met een kinderlijk verlegen lachje. lï .. spa Wi\ „Troes.... wet?" vroeg Sjors. V '•■ „Voor haar uitzet...." verklaarde van Berkel.. • 62 „D'r ondergoed," verbeterde Tine. „O, hempies en rokkies.... jewel," knikte Sjors en dan tot Tine met een blik op 't meegebrachte pak „nou, doe maar...." „Bruid.... sievoeplee, sooals ze in Parijs sigge," sprak Tine, „en hier is wat voor juilie in je huishouen...." „He " zuchtte Carolien, „daarom zou ik ook wel willen trouwen, omdat je zoo zalig veel cadeaux krijgt!" „Vreeselijk aardig van jullie," zei Clara, „maar zal ik niet wachten met openmaken tot mannie er bij is?" „Wie seit-u?" vroeg George. „D'r men," verklaarde Tine. „O.... is 't al soo ver!" riep Sjors. „Maar wuilie motte sebiet fort," sprak Tine op haar horloge kijkend. Het zou onmenschelijk geweest zijn onder deze omstandigheden op Deodaat te wachten en dus ontdeed Clara het pak van de vele papieren het strooen de watten en ontwikkelde daar eindelijk een kristallen bowl uit met twaalf glazen en een zilveren deksel. „O.... prachtig....!" sprak ze. „Een bowl!" juichte Carolien, „O Clara, zoodra 't warm weer is, kom ik logeeren bij je en dan wijden we hem in hè?" „Tut.... tut " Carotje," zei van Berkel, „het is gebruikelijk voor zulke festiviteiten een invitatie af te wachten." ,,'t Deksel is van echt silver," lichtte Sjors nog toe, „en sooals je siet is 't er een monegram van J. en H. opgezet met 't kroontje van je adelijkheid d'r boofe. Die men in die silversaak zei, dat dat most...." „Kijken of 't er geen glas kapot is," zei Tine, „want die fent die dat inpakte heit verassereerd, dat ze heel over 63 zouen komme en as 't er nou een kapot is, gooi ik hem de scherven tegen z'n labberdoedas.... toe Carolien help jij is!".... De glazen bleken gelukkig allen heel te zijn, maar op het tafelkleed belandde door het ietwat woeste geruk van Tine in korten tijd een soort vuilnishoop van allerlei inpakmateriaal. ,,'n Magnifique bowl.... zelden zoo gezien!" prees van Berkel. „Heel mooi en smaakvol," zei Marie. „Schitterend!" riep Caroline. „Och— 's niks.... 'n aardigheidje...." zei Sjors met een tevreden grinnik op zijn goedhartig gezicht. "„Tien.... elf.... twaalf.... ze bend'r!" riep Tine. „Dus die meneer z'n labberdoedas blijft gespaard," zei van Berkel met voldoening. ,,'t Sel mijn benieuwe, wat houte Daad er van seit," riep Sjors, eigenlijk 't tikje teleurgesteld, dat hij het effect van het cadeau op den bruigom nu niet kon zien en met een goed bedoelde poging om Clara's liefkozend naampje te herhalen. „Toute...." verbeterde Caroline zachtjes. Terwijl het gezelschap in de woonkamer zoo eendrachtelijk het cadeau van George en Tine aan het bruidspaar bewonderde, wandelde de bruigom in het behagelijke tempo van iemand, die plezierig van de buitenlucht loopt te genieten in de richting van zijn huis over een buitenwegje. De heer Deodaat de Jong was philosoof; d. w. z. hij was geboren met philosofische neigingen, maar had nooit in de wijsbegeerte gestudeerd en hij was dan ook volmaakt 64 onschuldig aan de betiteling achter zijn naam op de huwelijksannonce. Ja, om het maar ineens te zeggen, Deodaat wist van het bestaan dier annonce heelemaal niets af. Het ding was een geestesproduct van Clara's broeder, Louis, die als geestelijke voogd van zijn oudere zuster het oirbaar had geacht — de beeldspraak is wat zonderling — de koe maar eens even flink bij de horens te pakken door kort en zakelijk een datum van het huwelijk vast te stellen. Wat drommel, het moest ook wel met zoo'n verstrooiden bruigom als Deodaat. was. Want Deodaat vergat maar altijd te antwoorden op de steeds dringender vraag van Clara, wanneer ze nu toch zouden trouwen en dat werd voor een paar, dat al ondertrouwd is, op den duur toch al te gék> iets wat wel 'ieder verstandig mensch met Louis eens zal zijn. En daar Deodaat tot heden alles had goedgevonden wat Clara deed en bedisselde, hadden broeder en zuster gemeend ook ten deze wel handelend te kunnen optreden in 't vertrouwen, dat Deodaat aan den maatregel wel dadelijk zijn consent zou hechten. Dat de kaarten verzonden waren, stond overigens in -den brief, dien de bruigom nog steeds verzuimd had te openen, terwijl het pakje, een linnen zakdoek met het monogram J. H. en 12 eronder, ten overvloede aan den absent-minded bruigom had kunnen duidelijk maken, dat zijn trousseau nu ook compleet was en geen voorwendsel meer kon zijn om het huwelijk langer uit te stellen. .'• ;V . Het was raar met Deodaat. Zoo verstrooid was hij niet, of hij wist heel goed dat 65 hij geëngageerd en sedert korter tijd zelfs ondertrouwd was met freule Clara van Heldenaer. Maar hij kon zich met geen mogelijkheid voorstellen, dat diezelfde Clara het wezen was, tot wie hij op dien romantischen avond bij de Rhónegletcher zulke verliefde toespraken richtte en dat de haarspeld, die 's avonds aan zijn vestknoop bengelde uit hetzelfde hoofd kwam, dat nu op Clara's schouders stond. Trouwen! Op de soos' hadden ze hem gefeliciteerd op de meest uiteenloopende wijzen, ernstig, schertsend, goedkeurend, smalend,'verbaasd en onverschillig. „Flink zoo, kerel. Het is niet goed, dat de mensch alleen zij...." „Verduiveld de Jong, je hebt courage op je ouwe dag!" „Groot gelijk zeg, alleen is toch ook maar alleen, hè?" „Allemachtig, ik hoop, dat het je goed bekomt hoor!" „Is 't waarachtig.... of is 't een mop?" „Proficiat de Jong.... trouwplannen, hè?' Al die gelukwenschen en die handjesdrukkerij had hij maar zoo'n beetje aangehoord en aanvaard als dingen, die hem eigenlijk niet veel aangingen. Trouwen, nou ja, als je eenmaal geëngageerd bent, dan dien je eindelijk wel eens te trouwen, natuurlijk. Maar er was iets in de gedragingen van Clara, dat hem 4eed wenschen, dat hij in plaats van zijn groene, ineens maar zijn zilveren bruiloft zou mogen vieren. De episode •daar tusschen in, dat was het, waar hij tegenop zag. Zooals gezegd, Deodaat was een geboren philosoof en zijn philosofie bracht hem er toe onaangename gedachten altijd dadelijk weg te denken en onaangename gebeurtenissen steeds zooveel mogelijk uit den weg te gaan. 5 66 Nu is dat laatste niet altijd mogelijk, want sommige onaangename dingen als dakpannen en verkoudheden vallen onverwachts op je lijf, zonder dat je tijd of kans hebt gehad ze te ontwijken; maar afgescheiden daarvan, was die philosofie van Deodaat nog lang zoo mis niet. Voor het tegenwoordige had ze hem er al in doen slagen heelemaal niet aan Clara en nog veel minder aan zijn bruigomschap te denken. Hij liep op dat buitenwegje te kuieren als een volmaakt gelukkig mensch, dat is een mensch, die in geestelijkevenwicht over den aardbol stapt en zonder onaangename bijgedachten en zonder verlangens kalmpjes genfet van de kleine geneugten, die hem op dat oogenblik worden geboden. Die kleine geneugten waren de warme zonneschijn na veel sombere dagen, de zuidewind die geuren meebracht van een veld bloeiend koolzaad, de aanblik der frisch groene slootkanten, waar de gouden bloemen van het speenkruid op straalden, het bonte vee in de al malsche weiden, het getjilp der musschen en het gekwaak van een ontijdig verliefden kikker. Het was alles plezierig, weldadig, onschuldig en gezond en daarom heel jammer, dat het buitenwegje ten slotte uitliep in een achterbuurt der stad, Deodaat bleef voor dat einde nog even staan bekeek den afgelegden weg, nam zijn hoed af, daar hij warm was geworden en veegde met een zakdoek waar J. H. 3. op stond de transpiratie van zijn glimmend kalen schedel. Dan vervolgde hij zijn weg. In den achterbuurt moest zijn philosophie hard werken om weer op dreef te komen want telkens stoorde hier de aanblik van een paar vechtende honden, een kapotte 67 vensterruit, een vergeten vuilnisemmer en een huismoeder met drie kleine kinders en een op de komst, zijn geestelijk evenwicht. Toch slaagde hij er weer in, in plezierige stemming de straat te bereiken, waarin huize Welgelegen stond. Hij verwachtte in de vestibule zijner woning de geur te ruiken van den bij uitstek vaderlandschen kost, hutspot genaamd, een gerecht, waarvan de naam alleen al een historischen klank heeft, die geestdriftig resoneert in het hart van iederen weidenkenden Nederlander. Hij verwachtte dit, omdat hij Mietje 's morgens groote roode wortelen had zien koopen en goudkleurige uien, en bovendien een stuk van een gesprek over dat onderwerp had opgevangen tusschen Marie en Mietje. En hij verheugde zich daar nu uitermate op. Het lag in zijn lijn nietwaar? Om aan zulke kleine geneugten een groote plaats in zijn hart in te ruimen, nu de gedachte aan dingen van meer ernstigen aard zijn plezierig evenwicht zou kunnen verstoren. Dus dacht hij zijn woning naderend met stijgend vermaak aan hutspot en aan niets anders. De vorige keer was het gerecht minder goed uitgevallen: Deodaat had bijna zijn valsch gebit ingeslikt bij zijn inwendige worsteling met een hard stuk wortel, dat niet door te bijten was. Mietje had het geval opgehelderd door de mededeeling dat er enkele „stokkerige" bij waren geweest. Nu zou het stellig beter zijn. Hij stelde zich de schaal voor, dampend, ongewoon hoog opgetast, zoo hoog, dat het deksel er niet op kon, een geurige vochtige massa, bleekgeel met helder oranjerood doorvlekt en goudvliezig geaderd; en op een platte 68 schaal zag hij het klapstuk, geurend naar de bouillon, die nog lekte uit het sappige vleesch. Ja, ja, het leven had zijn waarde nog wel! Tot deze aangenamen slotsom was hij juist gekomen toen hij de stoep optrad, de voordeur opendeed en naar binnen ging. Hij snoof. Maar in stede van hutstpot rook hij iets van odeur en tegelijkertijd zag hij dat de kapstok veel leek op een door elkaar gevallen etalage van een zaak in dames- en heerenmodes. Nog keek hij lichtelijk onthutst naar dit verschijnsel, toen Mietje kwam aansloffen uit de zijgang. „ Is er bezoek?" vroeg Deodaat zacht, met een hoof dwenk naar de woonkamer. „Uwes bruid is 't er, meneer," zei Mietje, „ik geloof dat ze op u wachten en daar ben nog een ouwe heermet 'n juffrouw, Berkel geloof ik, dat-ie zei en nog een heer en een dame...." Deodaat die de knoopen van zijn jas al los had, maakte ze haastig dicht, deed onderwijl de voordeur weer open en ijlde zonder iets tegen de verbaasde Mietje te zeggen de stoep af en de straat op, waarbij hij echter tegen een blond jongmensch opbotste, dat „Pardon" zei, zijn hoed, die trouwens toch door den schok zou afgevallen zijn, afnam, opzette en vervolgens met een verbaasden glimlach den wegijlenden meneer een oogenblik nakeek. Dan haalde het jonge mensch even zijn schouders op en trad naar de huisdeur. Doch in stede van dadelijk aan te bellen, haalde hij uit den zak van zijn demi een stuk roode hechtpleister, belikte dat zorgvuldig en plakte het tegen zijn voorhoofd. Dan belde hij aan. 69 Het gezelschap in de woonkamer had zich middelerwijl nog uitgebreid met de persoon van freule Simonet Grevelduin van Wemeldinge tot Katseveer, die als medebestuurslid van Levensvreugde, Jeanne iets te vragen had en er nu, zooals ze zelf zei, wel een beetje raar tusschen was gevallen, daar het gezelschap blijkbaar bezig was om een bruiloft in elkaar te zetten, waar ze wel veel belang instelde, maar waar ze toch eigenlijk niets mee te maken had. „O, freule," sprak van Berkel, „maar de besprekingen waren juist zoowat op het doode punt gekomen." „En ze dragen ook nog maar een zeer voorloopig karakter," voegde Marie er bij op een ietwat vreemden toon. „Asjemenou," sprak Tine, „foorloopig! De trouwdag is 12 Mei en 't is vandaag al de fierdel" „In ieder geval Clara," zei van Berkel „zal ik aan Trees zeggen, dat je er mee accoord gaat, dat wij 11 Mei ter eere van jullie een avondpartij geven. En je weet zeker dat je bruigom dat ook prettig vind, hè?" „Alles wat ik goed vind, vind Daad heerlijk!" zei Clara weer met haar kinderstem. „Nou, dat is iets bizonders," zei freule Grevelduin, „Ja, ee, zoo'n vergrootende trap bij een echtpaar, dat vind je haast nooit. Ik weet wel van echtparen, waar de man 't ook altijd goed vindt, als de vrouw het goed vindt, maar een man, die wat zijn vrouw goed vindt, zoo maar direct iets heerlijks noemt, dat's 'n unicum, oor. En Jeanne is dat je broer Deodaat? Wel gut nog toe, wat een engel van volmaaktheid is dat, ee? En freule, of bruid, bedoel ik, vertel u me 'n is, als u nu iets heerlijk vind, b.v. een kadetje met garnalen, wat zeit uw bruigom er dan wel van? Die moet dan wel voor die garnalen in een soort 70 hemelsche verrukking vallen, ee? Dat's toch vermoeiend yoor die man; als dat dikkels voorkomt." Tine kraaide en Sjors peinsde blijkbaar op ook 'n goeie mop. Clara kirde zoowat als een verlegen bruidje, dat wat ondeugende plagerijtjes te verduren heeft. * - Van Berkel, die nu graag vaste stekken stak, wijl Trees anders zou klagen, dat ze niets aan die afspraken had, vroeg nogeens de bevestiging der aanvaarding van de uitnoodiging om bij hen in Waalbrugge te komen logeeren op dien elfden Mei aan Marie en Jeanne, die beiden Heel graag" zeiden of beter gezegd op punt waren iets dergelijks te antwoorden, toen de deur openging en er een blond jongmensch binnentrad. Dat blonde, vrij dikke en blozende jonge mensch was zeer modieus gekleed: hij droeg een sterk getailleerd colbertje, zijn pantalon reikte tot even boven zijn enkels; in zijn dikblond haar lag een onberispelijke scheiding en de golving van de zijwaartsche lok neigde naar het artistieke; jammer genoeg werd zijn frisch gelaat untsierd door een groote pleister, die op zijn voorhoofd blijkbaar een afgrijselijke wonde aan het oog onttrok, a-: Klaarblijkelijk wat verlegen van aard, bleef het jonge mensch, dat zich plotseling tegenover zooveel vreemde menschen bevond, een oogenblik bedeesd bij de deur staan, kuchte even achter zijn hand en zei dan met zachte stem: ; Jk&tt r,,Pardon.... als ik derangeer." „O, dat is Johan van mevrouw Lebeu...." zei Marie. „Kom maar hier jongmensch, je hebt zeker een boodschap van je nicht?" < „Nee juffrouw, toch niet," antwoordde Johan op den zelfden toon, terwijl hij nu op Marie toetrad, en daarbij 71 rakelings langs Carolien schoof, zoo rakelings, dat hij met een „Pardon" en een glimlachenden diepen inkijk in haar oogen passeerde. Vervolgens drukte hij met een buiging de uitgestoken hand van Marie. „Mag ik dit jonge mensch even voorstellen," zei Marie nu. „ Een chevalier sans peur e t sans reproche, op 't oogenblik licht beschadigd, die luistert naar den naam van Johan Lebeu.... hier m'n zuster en freule Grevelduin ken je.... freule van Heldenaer, meneer en mevrouw Bolsing uit Amsterdam, meneer van Berkel uit Waal brugge en juffrouw van Berkel." Johan boog met neergeslagen oogen bij eiken naam, die genoemd werd, alleen toen hij Carolien's naam hoorde sloeg hij zijn oogen even op en scheen zijn bedeesdheid even geweken. „Ga zitten, Johan," zei Marie zonder een bepaalde stoel aan te wijzen, doch daar Carolien het laatst in de rij zat, nam Johan met een haastig: „Ik zal maar zoo vrij zijn," een tabouret en zette zich verder zonder plichtplegingen naast Carolien neer, die hem even van terzijde, een tikje uit de hoogte, opnam en dan met haar neus in de lucht en een toegeknepen mondje den anderen kant uitkeek. ,, Ik heb u laatst zien tennisspelen," zei Johan. „Mij?" vroeg Carolien verbaasd. „Ja, ik was even in Waalbrugge en toen passeerde ik het terrein van uw club en zag u spelen." Carolien haalde haar schouders op. „Hoe wist u dat ik dat was?" vroeg ze nochtans even later op snibbigen toon. „Dat wist ik toen niet, maar nu wel," zei Johan, „ik' herkende u dadelijk, toen ik binnenkwam, ik zou 72 u trouwens herkennen al was u nog zoo vermomd." „Nadat u me één keer uit de verte had gezien?" Johan knikte. „Waaraan dan?" vroeg Carolien. Johan glimlachte en er fonkelde iets in zijn bruine oogen. „Het is nu niet het psychologische moment om dat mee te deelen," sprak hij, „Later...." „Jasses, wat 'n nonsens...." snibbigde Carolien terwijl ze 't hoofdje weer afwendde. „Nonsens is 't in geen geval," sprak Johan „want dan zou ik u nu ook niet herkend hebben." „U zegt maar wat, u wilt interessant zijn," zei Carolien, ,,'t kan me trouwens ook heelemaal niet schelen of u me herkent Hoe zag ik er dan uit?" „Om voor te knielen...." fluisterde Johan. „Och, u is niet wijs...." zei Carolien verschrikt; terwijl ze hevig bloosde, „ Ik bedoel natuurlijk wat of ik an had." „Een wit pakje, de blouse met half lange mouwen en een kersrood mutsje." Carolien, die hem nu aanzag, begon te glimlachen, een glimlach die sterretjes deed fonkelen in haar mooie grijze oogen. „Was 't niet zoo?" vroeg Johan. „Ja.... maar wees nu es niet flauw, zeg nu eens, waaraan u me altijd herkennen zou?" „Nu niet... later." „Er is geen later...." zei Carolien, „Enfin 't kan me niks schelen ook.... dat interessante geheim van u....!" „Moet Johan geen kopje thee?" vroeg Marie. „Heel graag juffrouw," zei Johan op zijn gewonen bedeesden toon. 73 Carolien stond op. „Suiker en melk?" vroeg ze snibbig. „Zooals u het doet is het altijd heerlijk," zei Johan zacht. Carolien haalde haar schouders op, ging naar de theetafel, kwam even later terug met een half vol geschonken kopje thee, het melkkannetje, de klontjes en het schaaltje pralines. „Hier...." sprak ze, hem het kopje toereikend en de rest presenteerend. „Dan kunt u zich zelf bedienen." Hij zag haar een beetje ondeugend smeekend aan. „Och doet u het voor me.... ik ben zoo onhandig in diedingen...." „O goed...." zei Carol kortaf, „asjeblieft!" Ze plenste het halve kannetje melk leeg in 't kopje, wierp er een: stuk of zes klontjes in „Pralines er ook maar bij, zeker?" zei ze dan en tegelijkertijd schoof ze twee van die chocolaadjes in het boordevolle kopje. „Ziedaar, nu zal 't wel naar uw zin zijn!" „Voortreffelijk," zei Johan, „u is zeker op de kookschool geweest! „U krijgt daar maar een zonderling kopje thee, geloof ik," sprak van Berkel, die met een halfoor naar 't gesprek der jongelui had geluisterd. „O, ik geloof, dat het heel lekker zal zijn, meneer," antwoordde Johan op zijn bedeesden toon en hij lachte wat verlegen. „Ja...." zei Carolien, die weer ging zitten, „meneer was zoo ongedecideerd, toen ben ik maar handelend voor hem opgetreden." „Ik geloof eigenlijk, dat zoo de Russische soep is " zei Johan even proevend van de slobberige massa. 74 „Kan wel...." snauwde Carolien, „schrijft u 't recept dan maar op." Inmiddels had de pleister op Johan's hoofd hoe langer hoe meer de aandacht getrokken. Sjors en Tine hadden er zacht met Jeanne, Simonet en Clara over gesproken, freule Grevelduin en Jeanne legden er iets van uit, maar de eerste zei plotseling zacht: „Laat hij zelf maar eens praten," en dan luid tot Johan: „Hè Johan, vertel toch es, wat ze met je hoofd hebben gedaan, ee? Je nicht Lebeu zei me, dat je zoo'n heldendaad had verricht. Draai dat verhaal es af. Dan weten we 't allemaal. We zijn d'r zoo nieuwsgierig naar, ee?" Johan sloeg zijn oogen bescheiden neer. ■ „O, freule, 't had heusch niets te beteekenert," sprak hij op bedeesden toon. „Daar stelt iemand zich eventjes an," sneerde Carolien zacht. „Wat een komediant!" „Nou, maar 't had toch zooveel te beteekenen dat je even bewusteloos was, Johan," zei Jeanne. „Zoo, waarachtig?" sprak van Berkel, die het jonge mensch even aandachtig opnam. „Kom alla, jeune héros, nou geen valsche bescheidenheid, ee," zei freule Grevelduin, „we zitten allemaal te popelen naar je verhaal!" Joharf kuchte even achter zijn hand, hij kreeg het plotseling erg warm en Voelde onwillekeurig of de pleister nog wel hield. „O, dames eh heeren," zei freule Grevelduin „le jeune héros vestigt de aandacht op zijn zégeteeken. Nou begintie.... Toe dan maar. Gisterenavond...." ,j Het is heel een voudig,"zei Johan, „Gisterenavond moest ik een der dames van de vergadering even thuis brengen." 75 „Een oude dame?" vroeg van Berkel. „Nee waarentig niet," riep freule Grevelduin „een erg mooi Belgisch meisje...." „Aha!" zei Carolien zacht. „Of ze mooi was, weet ik heusch niet," ging Johan voort. „Och kom," sneerde Carolien. „Want het was heel donker buiten," vervolgde Johan. „En toen.... e...." stamelde hij wat onzeker. „Ja, nou komt de heldendaad ee," zei freule Grevelduin, „en daarom begint-ie van bescheidenheid te stotteren. Dat doen alle jonge helden. Nou vooruit, jongeneer!" „En toen...." vervolgde Johan, „die 't hoe langer hoe warmer kreeg, „toen kwam er plotseling een bruut...." „Wet is det?" vroeg Sjors. ,,'n Soort geweldenaar," lichtte van Berkel toe. „Een bruut," vervolgde Johan, „die mijn dame wou molesteeren...." „Hou me vest, s'n dame mollesteeren!" grinnikte Sjors. „En toen, in het gevecht," ging Johan voort „sloeg die man met een boksijzer een gat in mijn hoofd...." „Wel verschrikkelijk!" zei van Berkel, die Johan een beetje spottend observeerde. ,,'t Is toch iets," sprak freule Grevelduin, „een gat in het hoofd van den jeune héros, als je d'r inkeek, zag je aan den anderen kant het daglicht, ee, vertelde z'n nicht Lebeu." „Zoo erg was het niet, freule," sprak Johan die een beetje nijdig werd en met zijn zijden zakdoekje éven langs zijn hoofd streek, wijl hij het hoe langer hoe warmer kreeg. „Gut!" -zei Carolien, die op dat oogenblik naar Johan. keek.: ... 76 „Allemachtig!" ontviel Johan, die een beweging van schrik maakte. Vermoedelijk door de warmte was het stuk pleister losgeraakt, bleef hangen in het zakdoekje en viel daaruit op zijn knie. Maar voor iemand, behalve Carolien en hijzelf begreep wat er gebeurd was, had Johan het ding alweer tegen zijn hoofd gedrukt, waar het gelukkig dadelijk hield. „Zoo meteen zat het op een heel andere plaats," zei Carolien zacht en snel. „ Ik kom eigenlijk het boek terughalen, dat ik gisterenavond per ongeluk liet liggen," zei Johan zich wat haastig tot Jeanne wendend, wijl hij het beter vond de aandacht nu maar af te leiden van zijn heldendaad en de gevolgen van dien. „O ja, „Sans familie," hè?" sprak Jeanne op eigenaardigen toon. „Hm.... e.... jawel juffrouw," antwoordde Johan ietwat onzeker. „Kijk es an," zei freule Grevelduin, „nou zeggen ze nogal dat de jeugd zoo verdorven is, en deze jonge held leest „Sans familie"." „Als hij jarig is, krijgt hij van mij, Prikkebeen," sprak Carolien. Ze lachten nu allemaal. ' „Hou er aan haar woord, Johan," ried Marie. „Nou maar wij motte vort, want de bruigom komt niet," sprak Tine opstaande. „Kom Sjors! As die men van mij sit, dan sit-ie geplakt." „Als u meneer de Jong bedoelt," zei Johan, die zijn Russische soep opdronk, „Die ging juist de deur uit, toen ik binnen kwam en ik geloof, dat meneer erge haast had. 77 Marie wisselde een vreeselijken blik met van Berkel. „He, hoe sneu...." zei Clara. „Dan wist Daad zeker niet, dat ik hier was." „Natuurlijk niet," sprak van Berkel, die ook opstond, met veel overtuiging. „Kom Carotje.... we moeten gaan." Freule Grevelduin zei dat ze dan ook maar opstapte en Johan had ook plotseling erge haast: Jeanne gaf hem, terwijl ze hem strak aankeek, zijn boek terug. Op straat bleef het gezelschap nog even bijeen, wijl ze allen dezelfde richting uit moesten.Van Berkel liep vooruit met Sjors, Tine en freule Grevelduin, daarachter kwam Carolien met Johan. „Wil ik u nu es zeggen, waaraan ik u altijd terug zal kennen?" vroeg Johan, toen het oogenblik naderde, dat ze uiteen zouden gaan. „Och ja," antwoordde Carolien erg onverschillig, „zeg het maar." „Aan 't kloppen van mijn hart," sprak Johan. „Och kom," zei Carolien met een verachtelijk lachje. „En weet u, waaraan ik u altijd terug zal kennen?" vroeg ze dan. „Nee.... zeg het es....P' kreet Johan verrast „Aan 't lidteeken op uw voorhoofd," zei Carolien. Even later ging ieder zijns weegs. VIERDE HOOFDSTUK Bittere beschouwingen over zuren wijn en zoete taartjes. Carolien stort tranen. Een bokswedstrijd en een duet van twee Eskimo's in hun geboorte gesmoord. Tot slot een sandwich-orgie. Mevrouw Trees van Berkel was aanvankelijk maar zeer matig ingenomen geweest met het resultaat van het bezoek van haar man en dochter aan huize Weltevreden. Van Berkel had haar verteld van de zonderlinge gedragingen des bruigoms en van de boekdeelen sprekende blikken, die hij met juffrouw Marie gewisseld had, altegader dingen, die er op wezen, dat een afspringen van het voorgenomen huwelijk van Deodaat en Clara volstrekt niet tot de onmogelijkheden behoorde. „Ja, maar dat is nu ellendig!" had Trees gezegd: „Een avondpartij is maar niet een twee drie in elkaar gezet: de logeerkamers moeten nog gedaan; ik moet van te voren toch allerlei bestellen; de jongelui zullen stukjes willen instudeeren, in één woord, het brengt natuurlijk allerhande drukte en beslommeringen mee. En stel je in Godsnaam voor, dat per slot van rekening dan al je moeite voor niks is geweest!" Gelukkig bracht Clara, teruggekeerd uit Deventer, weer geruststellende berichten mee. Daad was ontroostbaar geweest, dat hij door een misverstand zijn vrouwtje niet had afgehaald en dat hij nota 79 bene, terwijl zij, zonder dat hij het wist, al in de woonkamer zat, nog uit was gegaan. Daad had ook zoo onzinnig veel aan zijn hoofd; hij overwerkte zich, maar Clara zei, dat ze juist daardoor het heerlijke gevoel had, dat ze zoo verschrikkelijk veel voor hem zou zijn als echtgenoote; hij had zoo'n sterke behoefte aan vrouwelijke leiding. Nu al merkte ze hoe kalmeerend haar invloed op zijn zenuwachtig gestel werkte. Zoodra hij in haar nabijheid kwam werd hij kalm en stil. Zijn geest kwam dan tot rust en gisterenavond was hij zelfs op zijn stoel naast den hare ineens ingedommeld. „En daar ben ik nu echt trotsch op," zei ze, „ik heb altijd geweten, dat ik veel voor een man zou kunnen zijn, maar dat mijn invloed op een persoonlijkheid als mijn Daad, zóó groot zou wezen, had ik niet durven hopen." ,,'t Is zeker heel streelend voor je eigen gevoel en prettig voor je a.s. man," zei Trees, „ik zal straks dadelijk zijn kamer in orde laten maken." Clara bloosde, haalde dan uit haar taschje een lijstje, waarin haar portret zat en gaf dit aan Trees. „Wil je dit op zijn nachttafeltje zetten?" vroeg ze, „dan weet ik zeker, dat hij van me zal droomen." Trees nam het ding aan en beloofde het een plaatsje te zullen geven op het aangeduide meubel naast Deodaat's bed. Dat was al weer een paar dagen geleden, maar nu zat de fuif dan ook, dank zij het organisatietalent van Trees zelf en de enthousiaste hulp der jongeren, schitterend in elkaar. En dat is een heel ding. Een „avondje" kan iedereen wel organiseeren maar een fuif aan den vooravond van een trouwplechtigheid, daar komt heel wat anders bij kijken. 80 Ik heb, nu ik over een „avondje" spreek, nooit iemand ontmoet, die zich met zoo weinig waardeering over de gewone „avondjes" in de beschaafde samenleving uitlaat, als die zwager van mijn jongsten broer. Tusschen twee haakjes, die zwager is in die samenleving ook niet erg getapt. We hadden het er laatst over. „Jullie zijn gek," sprak hij, „ik heb aan al die onderlinge plagerijen voorgoed een einde gemaakt. Goeie genade, de menschen lijken wel idioot! Je komt zonder eenig kwaad vermoeden opgewekt van 't kantoor of van de soos thuis, bent van plan om na tafel in je huisjasje en met je pantoffels aan eens lekker rustig te genieten van je krant of van een mooi boek. Je zult een pijp rooken en je vrouw zal theeschenken. Om kort te gaan, je zult een avond hebben van vredig welbehagen in je eigen knusse omgeving, door niemand gestoord en niemand tot last, en je zult naar bed gaan als je slaap krijgt, eens heerlijk geeuwen en je uitrekken en je pantoffel laten balanceeren op je groote teen. Zoodra je binnenkomt, zegt je vrouw: „Jazzes zeg, er is een invitatie gekomen van de van Stralens, of we plezier hadden om vanavond een kopje thee te komen drinken." „Natuurlijk bedankt," zeg je met iets woests in je stem, want je hebt aan dat „Jasses" van je vrouw al begrepen, dat ze 't heeft aangenomen. „Nee, dat kón niet," zegt ze gedecideerd, „we hebben de vorige keer ook al een excuus verzonnen." Weg zalig visioen van knusse huiselijkheid van pijpen, boeken, huisjasjes en wiegelende pantoffels op groote teenen. 81 Je brand je tong aan de soep, snauwt, dat de meid wel stapel lijkt om ze zoo kokend op te doen, vindt het jammer dat de biefstuk zoo rood ziet van binnen, dan kun je ze waarachtig net zoo goed rauw eten, en je laat duidelijk merken, dat bloemkool je minste groente is. Bij het dessert zeg je: „God, alweer rijst met krenten!" Onderwijl heeft je vrouw gevraagd, wat of ze an zal doen. Je zegt; je blauwe japon maar, doch dan blijkt het, dat ze geen blauwe heeft. Dan vraagt ze hoe of je denkt over dat shantung pakje van haar, want dat kennen ze nog niet bij van Stralen. Of zou dat te simpel wezen? Ze zijn bij van Stralen nogal voor de chic. Je adviseert dan een wit satijnen robe aan te trekken, waarop je vrouw zegt dat haar vraag heel gewoon is en je er volstrekt niet zoo'n idioot antwoord op hoeft te geven. Dan ben je uit je hum en je vrouw ook en daar een vrouw altijd geaaipoot moet worden, voor ze er weer inkomt, zeg je dan maar, dat ze die japon van tóen bij de van Druggelens moet aandoen, omdat ze daar zoo jong in lijkt. Dan loop je den tuin maar es in en rookt een sigaar, waar je eigenlijk geen tijd meer voor hebt, zoodat je veel te hard zuigt en hij op je tong bijt en scheef gaat inbranden. Ineens verschijnt je vrouw in de tuindeur heelemaal „gekleed" met handschoenen in haar hand en een avondmantel over haaf arm. Ze vraagt of je wel weet dat het al half acht geslagen is en zegt, dat ze boven alles voor je heeft klaar gelegd. Dat moet je natuurlijk waardeeren, en dan ga je je van top tot teen voor die vermakelijkheid verkleeden. 6 82 Je hebt haast, want het is bijna kwart voor acht, je trekt een veter stuk van een laars, je horloge vliegt uit je vestjeszak met een smak tegen de stoelleuning, je vecht vloekend voor den spiegel met een boordeknoopje, dat niet door het gat wil van een nieuwe col, je knakt je front, foetert op de schoone manchetten en stormt eindelijk haastig de trap af, want je vrouw heeft nogeens naar boven geroepen, dat het nu bij achten is. Beneden blijkt het, dat er wit aan je mouw zit: je vrouw schuiert het er af met een borstel, die anders altijd beneden, maar nu boven is. Je schiet je overjas aan, zet je hoed op en gaat met je vrouw de deur uit: buiten vraagt ze of je denkt dat het zal gaan regenen; je hebt er heelemaal niet over gedacht, maar loopt even terug om een paraplu te halen. Ziezoo, dan stap je stevig door, tot je je plotseling herinnert, dat je je portemonnaie in je andere pantalon liet zitten en als er dan eens gekaart wordt....! Je rent nog eens terug, je vrouw zal zachtjes doorloopen. Je vliegt de trap op, stoot op de slaapkamer je knie tegen een stoel die ergens staat, waar hij anders nooit staat, voelt eerst in de verkeerde en dan in de goeie zak en snelt met de buit weer terug. Als je buiten komt is je vrouw al uit het zicht, en als je haar hijgend hebt ingehaald, vraagt ze waar of je toch blijft. In de vestibule bij van Stralen, zie je dat de kapstok al vol hangt: je vrouw zegt zacht en verontwaardigd: „God, de Vlemings.... hoe komen ze ddar bij?" Ze heeft de mantel van mevrouw Vleming herkend, een dame waar we eigenlijk mee gebrouilleerd zijn. 83 Als je binnenkomt lacht iedereen zoo*n beetje idiotig, geeft handjes en zegt onbenulligheden over het weer. Mevrouw van Stralen zegt, dat ze nu de thee maar op zal schenken, wat je vrouw aanleiding geeft om mee te deelen, dat ze in 't laatst nog door allerlei dingen werd opgehouden. Even later vraagt de gastvrouw rond of er suiker en melk wordt gebruikt, maar tegen mevrouw Vleming zegt ze: „Ja, van jou weet ik het wel, Sofie." Je voelt duidelijk dat je in dit opzicht bij Sofie achter staat en merkt op dat je vrouw zich over het geval ergert. • Je krijgt een veel te zoet kopje thee, dat erg omslachtig wordt opgedischt en omdat je te ver van de tafel zit, ontstaat er eenige opschudding, wijl er mimitjes moeten worden gezet tusschen de stoelen, zoodat het heele gezelschap gaat verzitten met uitroepen van: „o,ik kan wel... Iets naar achter.... ah ja, erg makkelijk...." Vervolgens moet je met een onhandig lepeltje een bonbon van een schaaltje visschen en als dat mislukt is, neem je met je vingers een praline en legt die op je schoteltje. Even later zit dat ding dan als een slak tegen het warme kopje gekleefd; je peutert het er af, eet het gauw op, maar aan je kopje zit dan een viezig:bruin kloddertje. Deze vermakelijkheid speelt zich tweemaal af. Onderwijl heb je een traag vloeiend discours gehad met meneer van Stralen, met meneer Vleming en met een logé van de van Stralens, wiens naam je niet goed verstaan hebt bij de voorstelling, je gelooft dat het de Lange was, maar 's avonds zegt je vrouw dat zij verstaan heeft van de Sande; van Stralen noemt hem Dirk. Terwijl je zit te peinzen waarom je ook eigenlijk gebrouilleerd bent met de Vlemings, want hetisaangekomen 84 bij de dames, vraagt de gastvrouw of je plezier hebt om een partijtje te maken. Als ze allemaal ja zeggen, is dat het sein tot een vreeselijke verwarring: je moet gaan verzitten, je sjouwt allemaal met meubels, sleept stoelen aan: je gaat met Dirk samen rukken aan een uittrekbaar speeltafeltje. Dirk heeft de leiding, omdat hij zégt er thuis Ook zoo een te hebben en die dingen wel te kennen. Hij geeft je korte instructies. „Als u nou even.... neè, niet zoo hard.... nog even induwen.... zoo, nu zal ik.... trekken aan die hóek.... u trektniet." „Jawel," zeg je, „of iktrek.J"„Nogeens," zegt hij dan, „zoo, niet teforsch... nu zal ik... wel allemachtig... dat ding is kapot.... nog eens.... doet u nou maar niks.», zoo.... au!" Hij vloekt en zuigt op zijn duim en kijkt je verwijtend aan, maar daar je op zijn bevel niks heb gedaan, laat die blik je koud. De gastheer en de gastvrouw brengen het meubel in orde en even later zit je er aan met Dirk, met mevrouw van Stralen en mevrouw Vleming. Je verbeeldt je, dat je een vrij goeden kijk op het kaartspel hebt, maar Dirk doet doorloopend zijn best je van dien waan te genezen; als je in z 'n invite uitkomt haalt hij zijn schouders op over zoo'n stommiteit en kom je er niet in uit, dan humt hij zoo verachtelijk en speelt hij zijn kaart zoo grimmig op, dat je heelemaal de kluts kwijt raakt. Speel je een vuile kaart vlug bij, dan schudt hij zijn hoofd en denk je even na, dan roept hij dadelijk: „Kom meneer, een kaart of een takkebos!" De slagen die hij maakt, schijnen allemaal kunststukken van beleid en doorzicht te wezen; de troefaas speelt 85 hij op met een triomf antel ijken harden tik van zijn knokels op het tafeltje. Na elk spel vertelt hij welke bokken van je, oorzaak waren, dat het spel geheel of ten deele bedorven werd en welke meesterlijke taktiek zijnerzijds de boel nog gered heeft. • Mevrouw Vleming, die erg aan verstrooidheid lijdt dadelijk vergeet wat troef is, krijgt formeel les van hem. „Kijk es, mevrouw, waarom speelde u klaver zeven?" „Tja...." zegt mevrouw Vleming, „waarom.... zoo maar.... ik denk je kan nooit weten...." „Nee, dat was fout.... daar zat renonce, u moet nooit spelen in de renonce van de tegenpartij...." „O juist,... jawel...." „En heeft u niet gezien dat ik schoppen inviteerde?" „Nee....," mevrouw Vleming had er niks van gezien. „Maar ik had geeneens schoppen...." zegt ze. „Welzeker. U had vrouw boer vierde, ik had de aas en daar zat de heer — hij wijst op jou — die had u kunnen pakken!" Je glimlacht even over dien raad, omdat je toevallig met mevrouw Vleming gebrouilleerd bent en poogt wat wijziging in de ruzieachtige stemming te brengen door voor afwisseling eens een praatje te beginnen over wat anders, maar Dirk onderbreekt je dadelijk: met de mededeeling, dat je moet geven, en als je des ondanks toch nog met de dames doorbabbelt, begint hij met zijn vingers op de tafel te trommelen, telkens: „nou.... nou...." te zeggen met een intonatie, waar je van zelf achter hoort: „Schei nu maar uit met dat gekles en schiet op!" Je vergist je door al die dingen met geven. Dirk heeft 14 kaarten en mevrouw van Stralen 12. Je stelt een minnelijke schikking voor, maar Dirk roept al „Mal donné7' 86 en gooit zijn kaarten op, zoodat je opnieuw moet geven. Je hebt even gezien, dat Dirk zelfs met 14 kaarten een miserabel spel had. Als mevrouw Vleming zich een oogenblik later met geven ook vergist, blijkt Dirk echter toegevender geworden te zijn en gedoogt met een ruim denkend gebaar, dat ik mevrouw Vleming de overtollige kaart uit mijn spel laat trekken, waarna Dirk sans atout annonceert en groot schlem maakt met vier azen op een hand. . Inmiddels heb je een glas roode wijn gekregen die behandeld is met volkomen negatie van alle eischen die wijn tot een drinkbaar artikel maken. Ze is ijskoud, net uit de kelder gehaald of uit het proeflokaal op den hoek; je maag krimpt van de schrilzure drank en als je uit wanhoop een stukje hapt van een mierzoet schuimtaartje waar je met een vorkje in moet prikken, zoo dat het ding heelemaal verkruimelt, zie je tegen een tweede slok zoo op, dat je je glas verder maar laat staan en derhalve met een handgebaar de bijvulling bezweert met een vage toespeling op een geheimzinnige kwaal ergens in je ingewand. „Nee, liever niet.... ze is uitmuntend.... maar ik moet een beetje voorzichtig zijn." Als de robber uit is, gaat Dirk, dieopteekende, vreeselijk zitten rekenen; het maakt den indruk of hij alle genoteerde cijfers bij „zij" doorschrapt, maar bij „wij" laat staan. Het einde is een astronomisch winstgetal voor „wij," hetgeen je veertig cent kost, die Dirk in zijn zak steekt, waarna deze heer nog gratis onderricht in het kaartspel aan de drie anderen wil gaan geven, hetgeen echter mislukt, omdat mevrouw Vleming, die veertig cent aan mevrouw van Stralen moet betalen niet kleiner blijkt te hebben dan een rijksdaalder, zoodat deze laatste dame 87 opstaat om het bonnetje bij haar man te wisselen. Tegelijkertijd komt je vrouw naar je toe en zegt: „Ik heb negen cent verloren, geef es even...." Als de gastvrouw even later nog snel rond is gegaan met de taartjes, waarvoor iedereen bedankt, wat met het oog op de beschikbare hoeveelheid ook maar gelukkig is, en je de laatste slok zurigheid snel hebt doorgeslikt, mag je eindelijk naar huis gaan. Het is dan elf uur: het afscheid is nog veel luidruchtiger en jovialer dan de begroeting en je lacht weer allemaal zonder eenige aanleiding. „Mag ik u eens helpen aan uw mantel?" Jij lacht en de mevrouw van den mantel lacht. „O, dit is mijn hoed," zegt meneer Vleming en dan lacht iedereen. ,,'t Is zóó gauw laat geworden," zeg je dan met een idiotig hiklachje waarop mevrouw van Stralen grinnikt. „Gut, wat is het donker buiten!" roept mevrouw Vleming met een lachgilletje als de voordeur na een verward handgeschud en lacherige bedankjes voor 't gezellige avondje open gaat. Je lacht weer allemaal en scheidt met een starren lachgrijns op je gezicht. Buiten zie je tot je verbazing dat je vrouw gearmd loopt met mevrouw Vleming: je kuiert er achter met hem. Even later na een verrassend hartelijk afscheid weer met gelach, stap je dan in een snel tempo met je vrouw naar huis. Je lacht nu heelemaal niet meer, hebt een gevoel in je maag of je een kurk van een azijnflesch hebt ingeslikt, je vrouw critiseert de japonnen van de andere mevrouwen. In de woonkamer ontstemt je de ontwrichte huiselijk- 89 „Ik heb me de avond zóó voorgesteld," had Trees gezegd: „De invité's worden verwacht tegen acht uur. Wij zijn met familie-en zoo al met zijn tienen; hoogstens mogen er dan nog twintig bij, anders weet ik de menschen niet te bergen. We ontvangen in de salon en in de serre kan een tooneel worden opgeslagen. Ik geef eerst thee met koekjes en dan een groote bowl; mogelijk zijn er al aardbeien en anders nemen we maar ananas. Op 't laatst , van den avond laat ik sandwichjes presenteeren en dan tot besluit èen enkel glas champagne na, hè?" Die laatste vraag was tot van Berkel gericht, die instemmend had geknikt. „Als de jongelui er nu maar voor zorgen dat het programma niet te overladen wordt," had deze gezegd, „anders zitten we hier tot den vroegen morgen." „O, ik ben censor," had Caroline geroepen „en ik verwerp onherroepelijk, wat er teveel is." „En als er eens te weinig is, kind?" had Trees gevraagd. Toen had van Berkel geruststellend het hoofd geschud. „Nee, vrouw, dat komt bij zulke gelegenheden nooit voor." En de heer van Berkel bleek een zeer goeden kijk op „zulke gelegenheden" te hebben. „Ze lijken wel stapel," riep Carolien, die ademloos van het trap-ophollen Agnes kamer binnenstoof. Ze zouen er een bijeenkomst hebben om het programma van den avond nu definitief vast te stellen en het was hoog tijd, dat dit gebeurde, want overmorgen was het de groote dagen de programma's moesten nog gedrukt worden ook. 90 Tienus was er al en Karei en Coos eveneens. „Wie? Wij?" vroeg Karei, die altijd grappig wou wezen, maar vooral bij Carolien, die haar oom niet kon uitstaan, nooit eenig succes van zijn aardigheden had. „Moet je begrijpen," vervolgde Carolien, die zich in een crapaudje liet vallen naast Tienus, „daar kom ik Louis van Heldenaer tegen, dat être, en dat geeft me nota bene nog een lijstje met een paar nummers.... of ik die nog in het programma wou inlasschen...." „Nou en wat voor bezwaar is daar tegen?" vroeg Agnes, die het genoemde lijstje van Carolien overnam en het inkeek. „ Voor de pauze," las ze hardop, „Huibert en Klaart je. Parodie. Voordracht. Na de pauze. Amando Dandolo of de bloedwraak in den slottuin. Groot Melodrama in acht bedrijven en een naspel." Tienus lachte. „Nou, laat hem...." sprak hij op toegeeflijken toon. „Jawel, laat hem!" riep Carolien wanhopig uit, „jullie hebben geen notie, wat er allemaal kijken komt.... de een wil dit, de ander dat, en die vóór de pauze en die na de pauze.... ik word er grijs van!" „Je wou geen hulp hebben...." sprak Coos. „Nee, tante en dat wil ik nog niet," antwoordde Carolien snibbig, „maar de menschen moeten redelijk blijven en niet met zulke onzinnige eischen aankomen." „ Ik zou anders nog een prima assistent voor je weten," zei Tienus. „Wie dan?" vroeg Carolien. „Johan Lebeu." Carolien kreeg een kleur tot in haar hals. „Hè jasses, wat flauw." 94 „Wacht eens even," zei Tienus, „tusschen welke twee nummers wou je de pauze houen?" „Pauze?" herhaalde Carolien, „Gut, daar zijn we nog niet eens aan toe. Hierna volgen nog vijf voordrachten en een kluchtspel.... en nog een cello solo ook.... en dan is 't pauze." „Allemachtig," sprak Karei. „Stil es even," zei Tienus, die zat te rekenen, maar dan, na een oogenblik: „Heb je voor na de pauze evenveel nummers?" Carolien knikte, keek de lijst na, telde. „Ja, precies. Dat heb ik expres zoo gearrangeerd en ook voor een goeie afwisseling gezorgd, voordracht.... muziek.... een comediestukje." Tienus knikte. „En na afloop wou je nog dansen, hè?" „Natuurlijkl" riep Carolien uit. „Hm...." deed Tienus, „als je dan eens even luisteren wilt De gasten komen om acht uur. Laten we rekenen, dat alles meeloopt en er om kwart over acht met het eerste nummer begonnen kan worden." „Had ik ook gedacht," zei Carolien. „Neem dan de kleine pauzes tusschen de nummers op 7J minuut en stel de duur van elk der twintig nummers op gemiddeld een kwartier, dan is het om kwart over drie pauze. Neem voor die pauze een half uur, begin dus weer om kwart voor vier, dan eindigt het laatste nummer den volgenden morgen precies om kwart voor elf...." „En om half elf moeten ze trouwen," grinnikte Karet Carolien was verslagen. „Dat kén niet....," bracht ze half wanhopig uit. 95 „Reken maar na," zei Tienus, „en dan moet alles nog tamelijk vlot verloopen." „Anders begint het bal pas tegen de koffie," lachte Coos. Op dat oogenblik kwam mevrouw van Berkel het vertrek in. „Zoo jongelui, druk aan het conspireeren?" „Carli legt haar proefstuk af als feestarrangeuse," sprak Coos. „Coup d'essai, coup de maltre," spotte Karei. „O, dat treft," zei mevrouw van Berkel, „want ik kom juist even zeggen namens mevrouw Duurveld, dat Cissy en Mies zoo'n alleraardigst gecostumeerd duet hebben ingestudeerd „De twee Eskimo'tjes", Carotje of je zoo goed wou zijn, daar ook nog een nummer op 't programma van te maken." „Och Ma toch....," beefde Carolien, haar moeder verschrikt aanstarend. „Wat is er?" vroeg deze, niets begrijpend van Carolien's verwarring en de spottende of meewarig lachende gezichten der anderen. „De kwestie is deze," zei Tienus, „dat het programma al een beetje...." Overladen is, wou hij zeggen, maar de plotselinge binnenkomst van Pa van Berkel onderbrak den zin. „O, daar zit de heele familie eindelijk," sprak deze, „ik zoek jullie al overal. Piet Verkerk en Kees Dubour bellen me daar net op om te vragen of het programma al gesloten is, anders zouden zij nog een aardig cabaretnummer willen voordragen: een parodie op een bokswedstrijd. Ik heb beloofd, dat ik het even zou vragen. Kan het Carotje?.... Wat is dat nou?" Carolien was plotseling in tranen uitgebarsten. 96 „Kom, kind, ben je dwaas...." suste Agnes. „We hebben even uitgerekend hoeveel tijd de nummers, die er nu al zijn, in beslag zouen nemen en dat is erg tegengevallen," verklaarde Tienus met een knipoogje van verstandhouding tot Pa en Ma van Berkel. „Ja," zei Agnes, „en nu is het natuurlijk een heele kunst om zooveel nummers te schrappen, zonder dat je de artiesten ontstemt, hè?" Carolien knikte door haar snikken heen. „Och lieve deugd...." zei haar vader, „nou, maar dan zal ik in ieder geval die bokspartij maar gauw gaan afbellen hoor. Adieu!" en hij was de kamer al weer uit. „ Ik weet goed," zei Karei. „Och.... U....1" riep Carolien boos en met nog bevende lippen. „Nou.... nou...." suste haar moeder. „Bijna alle medespelenden treden tweemaal op," sprak Karei, zonder zich te storen aan de boosheid van zijn nichtje, „dat moet niet, je schrapt van elk een nummer, dan wordt de tijdsduur al dadelijk gehalveerd." „Bravo.... dat is een goeie raadt" riep Agnes. „En daar kwets je niemand mee," vulde Tienus aan. „Nou Carotje?" zei Coos, die wel wat waardeering wou voor het sublieme idee van haar man. Carolien knikte haar oom nu toe. „Ja oom..» dank u voor de goeie raad." „Een nobel kind, die jongste spruit van me!" zei mevrouw van Berkel, Carolien langs de wang streelend. „Dan moeten die muziekmenschen alleen maar de Hochzeitsmarsch spelen," zei Carolien, die weer in actie kwam en het kladprogramma opnieuw inkeek. „Daar winnen we al dadelijk vier nummers mee," en ze schrapte 97 ze door met een kracht en een haast, dat de potloodpunt door het papier schoot. „En Sjors moet zijn Jochem Ouwesnik dan maar. eens en petit comité afdraaien," lachte Karei. „Welja.... George is de kwaaiste niet," zei Tienus. „Laat me maar eens even schrappen," sprak Carolien, die plotseling plezier in dat werk scheen gekregen te hebben. „Wat hoor ik?" vroeg Agnes met een luisterend gezicht. Beneden klonk een dreunend gebonk. „O, ze zijn er om het tooneel op te slaan in de serre," deelde haar moeder mee, „maar voor ik het vergeet, hoeveel sandwichjes zouen we maken.... dertig menschen. Honderd?" „Nee!....," riep Carolien uit, „Ik eet er zelf wel vijf.... je krijgt vreéselijke honger van comedie spelen...." „Twee honderd, Trees....," adviseerde Coos, met een beslisten knik. „Maar ze hoeven er zich toch niet rond aan te eten!" riep mevrouw van Berkel uit. „Dacht je dat je Sjors z'n holle maag rond kreeg met zes van die flentertjes?" vroeg Karei. „Zie zoo," sprak Carolien met een zucht, „ik ben zoover. Willen we nu nog eens overleggen? " „Nou, gaan jullie je gang maar, hoor," zei haar moeder, „ik heb genoeg te doen.... bowl voor dertig menschen.... en twee honderd sandwichjes.... het wordt een orgie!" 7 VIJFDE HOOFDSTUK Een rumatische dame weigert de reuzenzwaai te doen. Sjors poseert in een rolstoel. Een zenuwachtige koffiemaaltijd, een verstrooide bruigom, spiegeleieren en vliegmachines. Sjors haalt zijn schouders op. „Daar komt-ie!" riep Sjors, toen de trein in de bocht zichtbaar werd. „Clara d'r hartje gaat van rikketikketik," plaagde Tine. - Ze stonden in een groep bijeen op het perron om den bruigom en zijn zusters af te halen. De oude heer van Berkel, Clara, Louis, Coos, Karei, Agnes, Tienus, Carolien, Sjors en Tine. Een fleurige groep bruiloftsgangers was het. En allemaal droegen ze bloemen om de feeststemming te verhoogen. Dat was een attentie van Sjors geweest; met een doos vol anjers, rozeknoppen en seringen in zijn hand was hij een uur geleden met Tine luidruchtig uit den Amsterdamschen trein gesprongen; afzonderlijk in een vloeitje waren er twee takjes oranjebloesem bij geweest, waarvan er een al prijkte op Clara's maagdelijke boezem. „Hè, flauw, hè? Maar ik ben zóó zenuwachtig," zei Clara. „Dat's de bibberaasie van de liefde " verklaarde Tine, „och meissie, dat zakt wel as je. vijftien jaar bij je men ben geweist." 99 „Soo, wet uwes seit!" sprak Sjors. „Wadde gesicht!" spotte Tine. „Pas t'er op!" riep de chef. Ze deinsden allemaal terug voor de aandenderenden locomotief. „Daar.... daar!" riepen Carolien en Agnes met den nog rijdenden trein meehollend, wijl ze achter een der voorbijflikkerende raampjes het glimmend kale hoofd van Deodaat hadden gezien; de anderen volgden op een sukkeldrafje. „Waalbrugge!" riep de conducteur, de coupédeur openrukkend, waar aan de binnenzijde de bruigom met een parapluknop op het raampje stond te tikken. „Daag.... daag!" schalden de vroolijke stemmen der meisjes. „Dag bruigom...! Clara.... hier!...." „O God...."zuchtte Clara, die een hand tegen haar boezem sloeg en werd meegetrokken door haar broeder, die haar onder den arm had genomen en nu op een drafje met haar aankwam. „Ze valt nog flauw in zijn armen!" grinnikte Karei. Op dat oogenblik was Clara bij de coupé gekomen en nu losgelaten door Louis, vloog ze op haar bruigom toe met wijd uitgespreide armen. „Aliejesis, ik docht, datse ging swemme," fluisterde Sjors. Deodaat, nog zonder hoed, omhelsde zijn bruid naar behooren, zij het wat haastig en terloops door de herrie der algemeene begroeting. Jeanne stapte uit, lang en zuur als altijd met het verveelde gezicht van iemand, die in Godsnaam maar mee komt, maar het criant vindt. Dan, eindelijk, verrees Marie, moeilijk en stijf van den 100 langen zit, nochtans met een afwerend gebaar naar de vele handen, die ter hulp werden uitgestoken. „Laat ik u toeh helpen," sprak de oude heer van Berkel. „Als u dit dan maar aanpakt," zei ze, een mandje toereikend, „past u op, Minet zit er in... zoo... hier mijn paraplu.... dank u.... mijn taschje...." „Dame, vlug alstublieft," haastte de conducteur, al met den portierknop in de hand. Marie liet een voet zakken op de bovenste treeplank. De chef kwam aanloopen, met het signaal in de hand, verderop hing de machinistongeduldig te kijken uit z'n machine. „Laten we u helpen!" bood van Berkel aan. „Nee.... jamais!" sprak ze op beslisten toon, terwijl de tweede voet nu de bovenste treeplank bereikte. „Maar mevrouw, dat gaat zoo niet, we krijgen vertragingl" protesteerde de chef. „Mijn schuld niet," antwoordde de oude dame, die rustig voortging zich omlaag te werken, „als de spoorwegmaatschappij haar wagens zoo inricht, dat je allerlei gymnastische toeren moet doen om er in en er uit te komen, moet ze me ook den tijd geven om de reuzenzwaai te doen of hoe heet die beweging," en juffrouw Marie zette nu haar rechtervoet kalm en voorzichtig op het perron. De chef en de conducteur dansten van ongeduld. „Vertrekken!" brulde de chef, de signaalschijf zwaaiend, als juffrouw de Jong's tweede voet ook de aarde bereikte. „Past er op!" schreeuwde de conducteur, de oude dame een duwtje in de rug gevend, dat ze vooruit schoot: bons! 101 de coupédeur werd dichtgesmakt: de conducteur rende naar voren: de trein schoof weg. „Hartelijk welkom!" zei van Berkel, blij dat hij zich nu even verstaanbaar kon maken, en beurtelings de hand van Jeanne en van Marie drukkend: „Heeft de reis u niet teveel vermoeid?.... Ik heb een rijtuig." De bagage, een mand, een koffer en de rolstoel van Marie waren uitgeladen, stonden bijeen op het perron. „Deodaat haal mijn stoel es!" zei Marie. „De bruigom heeft geen tijd!" riep Karei, die op de bagage toeliep en weldra den stoel bij de oude dame bracht. Ze stapte er vrij vlug in. „Ziezoo," sprak ze, van Berkel toeknikkend, „nu ben ik weereen heele Piet. Geeft u Minet maar hier...." en ze plaatste de mand op haar schoot. „Sel ik u duwe?" vroeg Sjors gedienstig. Maar de stoel rolde ineens met zoo'n vaart weg, dat van Berkel, die er beleefd naast wou blijven, moeite had om hem, zonder te draven, bij te houden. ,,'n Oogenblikkie, bruigom," zei Sjors, op Deodaat toetredend, die met Clara aan zijn zij bij de anderen stond te praten, „Een blommetje.... Bruid, steek het in s'n knoopsgat.... of anders in s'n haar!" Clara lachte schaamachtig, nam het takje oranjebloe- 4(4>Ja> waarachtig..., heel goed..., je hebt gelijk Kras..., 204 zet hem er maar bij," sprak de burgemeester op tevreden toon en als hij zich spoedde naar het telegraafkantoortje, mompelde hij bij zich zelf: „Die Kras is toch een pientere vent..., jammer dat hij drinkt..., maar zijn verstand is uitnemend..., als die in zijn jeugd eens goed onderwijs had gehad...." Welke eervolle carrière Kras dan vermoedelijk zou gemaakt hebben, dacht de burgemeester niet uit, want hij trad het kantoortje in en zond het volgende dringende telegram, antwoord betaald, aan Lensvelt in 't ziekenhuis te Deventer. Ik zal heden trouwen. Moet afschrift proces verbaal op zegel? Sein antwoord. Burgemeester Uilhof. TWAALFDE HOOFDSTUK Waarin teveel gebeurt om het in kort bestek te vermelden. Een juffrouw krijgt een hangende flauwte en een roode burgemeester wordt wit. Tot slot de kracht der witte bomen. „Ziezoo," sprak Trees, toen de auto, waarin zij met van Berkel, Agnes en Tienus had plaats genomen, wegreed: „Ziezoo.... nu moet er toch al een wonder gebeuren, als Clara vandaag mevrouw de Jong niet wordt." „Nou..., 'n wonder," zei van Berkel, „er zijn nog mogelijkheden genoeg buiten de wonderen. Gesteld, dat Deodaat, als de auto met Clara en Louis en George in Deventer komt, blijkt van morgen vertrokken te zijn, bestemming onbekend!" ,„Gelooft u aan die mogelijkheid?" vroeg Agnes. Van Berkel haalde zijn schouders op. „Omvallen van verbazing zou ik zeker niet,"antwoordde hij, maar na mijn laatste onderhoud met Deodaat, geloof ik daarom wel, dat de kans op een tweede escapade van den bruigom heel gering is." „Sjors zal hem wel vasthouden," lachte Tienus. „En Louis!" riep Trees uit, „wees daar maar zeker van; als ze hem eenmaal naast Clara in de auto hebben, komt hij er niet meer uit, voor het stadhuis van Heivoorde bereikt is!" „Zie je de andere auto nog?' vroeg van Berkel, uit het raampje kijkend en doelend op den wagen, die Tine, 206 Karei en Carolien naar Heivoorde moest brengen, „want het is het prettigst als we zoo'n beetje gelijk arriveeren." „Ja..., daar..., net om de hoek...," wees Agnes. „Ik ben benieuwd hoe dat collation zal zijn," sprak Trees. „In 't Wapen van Heivoorde, hè?" vroeg Tienus. „Ja.... Veel zaaks zal 't niet wezen; ik heb maar eenvoudig besteld.... Bouillon, kalfsoesters met doperwten..., kip met sla..., taart en vruchten...." „Nou, dat gaat nogal...," vond Tienus, „ik zal content zijn, als Agnes me zulke lunches voorzet...." „ Ik vrees, dat het uit zal draaien op een kadetje met komijnekaas," lachte deze. „De dames de Jong hadden geen zin meer hè?" vroeg Tienus. „Nee," antwoordde van Berkel. „Ze hebben me verzocht een telegram te sturen, zoodra het huwelijk een feit is geworden." „U krijgt ervaring in die dingen, Pa," zei Agnes. „Eerst al dat getrouw van Clara en dan over veertien dagen onze ondertrouw...." „Ik zal niet wegvliegen," zei Tienus. „Dat weet ik nog niet," sprak Trees. „Deodaat geeft een heel slecht voorbeeld en slechte voorbeelden vinden altijd veel meer navolging dan goede." „Bravo, bravo," riep van Berkel, „kind schrijf dat op in je motto-album." „En nu begint Carolien ook al," lachte Tienus. „Ja, dat kun je begrijpen," zei van Berkel, „die jonge snuiter voert niks uit." „Hij is hèèl gefortuneerd," sprak Trees. „Schaam je...," verweet haar man, „al was hij multi- 207 millioenair; een leeglooper begeer ik niet als schoonzoon te aanvaarden." „Hij heeft eindexamen gymnasium," zei Trees. ,,Enfeitelijkishijstudentinderechten,"vuldeTienusaan. „Maar hij studeert niet," zei van Berkel. „Dat is de schuld van mevrouw Lebeu," verdedigde Agnes, „die houdt hem van zijn studie af uit eigenbelang." „Hebben jullie dat jonge mensch beloofd om mij te zijnen gunste te bewerken?" vroeg van Berkel, terwijl hij de anderen beurtelings onderzoekend aanzag. „Wel nee," zei Trees. „Wel nee, Pa," zei Agnes. „Tienus is de eerlijkste..., die zegt niet nee," sprak van Berkel. „Pardon," sprak Tienus, „mijn aanstaande schoonmoeder en mijn meisje staan te hoog om in dit geval moreele steun van mij noodig te hebben." „Jawel," zei van Berkel. „Gut..., kijk es!" riep Agnes. „Twee auto's achter elkaar..., op die zijweg..., zouen die van Deventer komen?" Ze keken alle vier. „ Ik zie Sjors in de voorste!" riep Tienus uit. „Hij zwaait met zijn hoed." „Zie je Deodaat?" vroeg van Berkel met een achterdochtig gezicht. „Ja!" kreet Agnes..., „en Clara zit naast hem...." „Goddank," zei Trees met een zucht van verlichting. „Maar wie zitten er in die achterste auto?" vroeg van Berkel. „Zouen de zusters toch....?" Doch ze hadden geen gelegenheid meer om dat te ontdekken, want een bocht van den weg onttrok de beide wagens plotseling aan hun gezicht. 208 „Welkom in Heivoorde," zei Karei, het portier openrukkend, toen de auto der van Berkels voor het stadhuis stil hield. „Bruid en bruigom met de getuigen, zijn vlak achter ons," zei Trees, terwijl ze uitstapte. „Daar komen ze al," wees Karei en inderdaad waren de twee andere wagens reeds vlak bij. Nog een oogenblik en de voorste hield ook stil voor 't stadhuis, terwijl de achterste zwenkte en stopte voor „Het Wapen van Heivoorde." „Bonjour...,goeienmorgen..., zoo, de Jong..., dag bruigom..., welkom hier...." Het was een allerhartelijkste begroeting daar voor den ingang van het stadhuis, waar ook al heel wat Heivoorders zich hadden opgesteld om van het bizondere schouwspel te genieten; vooral het glimmend kale hoofd van den bruigom trok de aandacht. „De deur is nog dicht," zei Sjors, „ik sel es kloppe...." en dit zeggende sloeg hij met zijn vuisten een stevigen roffel op de deur van het stadhuis, doch niet, dan nadat hij Louis een wenk had gegeven om even op Deodaat te letten, hetgeen echter volmaakt overbodig was, want Louis week geen seconde van de zijde van zijn aanstaanden zwager. Het geklop hielp, want een oogenblik later gingen de deuren open en vertoonde Kras zich in de opening. Hij was erg dronken geworden, keek met glazige oogen naar de vreemdelingen op den stoep. „Soo, klabbakkie," sprak Sjors, „we sulle maar binnegaan, wet?" „Alleen.... hik.... 't bruispaar.... de getuigen.... en.... en de stiefmoeders," bracht Kras uit en dan zijn stok opheffend brulde hij: 209 „Pebliek achteruit.... of ik turf d'r op...." „Zeg Kras, we magge toch kijken!" riep een vrouw. „As..., as..., hik.... zijn edelachtbare d'r is..., eerder niet..., ga weg, vuilik...." Dit laatste gold een jeugdigen mannelijken ingezetene van Heivoorde, die tusschen de familie mee naar binnen wou dringen. Even later lukte het den dronken veldwachter toch met behulp van Sjors en Karei om de deuren weer zoo lang te sluiten, waarna het gezelschap in de raadzaal trad. „Als de autoriteiten allemaal van dat allooi zijn, belooft het wat," sprak van Berkel, .naar den veldwachter kijkend, die eensklaps zijn pet en stok op het groene laken gooide en uitriep: „Gaat zitten mense..., doe of je thuis bent..., nee, ho effen..., bruid en bruigom daar..., en hier de getuigen..., ga nou zitten, potverdikkie..., en daar de stiefmoeders en de rest..., as 't bruispaar 'n rondje geeft..., hik..., dan haal ik de jandoedel..., leve 't bruispaar!" „Nee maar, dat is toch ongehoord, zoo'n ontvangst!" riep Trees uit. Sjors trad op Kras toe. „Seg es..., ouwe fogelverschrikker, waar is je baas?" „Me baas?" vroeg Kras, die voor iets dreigends in Sjors' houding achteruitweek en zoo tegen een stoel optornde waar hij half hangend in terecht kwam. „Ik ben m'n eigen baas..., maar heb-ie geen sigaar voor me te leen..., hé...,? Ik zal 'm morgen weerom geven..., nee, waarachtig hik..., 'n man 'n man...." „Gooit die vieze vent er uit," riep Karei. „Ben ik dat?" vroeg Kras. „Vieze vent..., wacht es 14 210 effen..., hik...." Hij vloekte, spartelde met zijn kromme beentjes om uit den stoel te komen, waarin hij over de armleuning hoe langer hoe dieper was ingezakt, en dan tot Sjors, die lachend toezag: „Toe..., help me dan es..., dak dat loeder...." Op dat oogenblik ging de deur der secretarie open en trad burgemeester Uilhof de raadzaal binnen. Hij had zijn beroemde gekleede jas aan, zijn wit vest en toen hij een onberispelijke buiging naar de aanwezigen maakte, was het alleen de spartelende figuur van den dronken veldwachter, die de plechtigheid van het moment verstoorde. Achter hem volgde Piet, die de papieren droeg. „Hm...," deed de burgemeester, een wat onzekeren blik op Kras werpend, die vergeefs poogde overeind te komen en telkens als hem dit bijna lukte, van Sjors weer een zetje kreeg, dat hem terug deed vallen. „Hm..., veldwachter, je kunt de deur openzetten...." ,,'t Sal nie gaan!" lachte Sjors, die Kras bij zijn kromme beentjes had gepakt en hem zoo heelemaal naar beneden drukte, „maar sal ik het doen? Ik bin froeger hulpsmeris geweist an de Ouwe Brug." „Ik wil d'r uit!" brulde Kras. „Schiet op," zei Louis ongeduldig tot Sjors. De burgemeester trad nu op den spartelenden veldwachter toe, wendde met behulp van Piet den stoel om, boog hem voorover en zoo gleed Kras van zelf hevig vloekend en tierend op den grond. „Nou optille," zei Sjors en de daad bij 't woord voegend nam hij het dronken kereltje onder de armen en zette het op zijn beenen. „Barbaren....!" brulde Kras, buiten zich zelf van woede. 211 „Stil maar," zei Sjors, „hier is je pitje en hier je stok," en hij nam die beide dingen van de tafel, zette het eerste scheef op Kras' hoofd, gaf er een klap op en drukte hem dan de stok in de hand. „En nou de deur los..., fooruit!" En Kras, overweldigd door dit zonderling krachtdadige optreden, scheen toch plotseling wat gekalmeerd te zijn, waggelde naar de deur, viel er half tegen aan en trok hem dan open. „Ik dank u zeer," zei de burgemeester tot Sjors. „Het is heusch een brave man, maar bij trouwplechtigheden..." „Begint het nu nog niet?" vroeg Louis. Inderdaad was er nu niets meer, dat den aanvang der plechtigheid in den weg stond. Deodaat en Clara zaten zoo bruidspaarachtig mogelijk naast elkaar, ieder met een takje oranjebloesem getooid, voor 't midden van de tafel tegenover den burgemeester, die ook al zat in den monumentalen stoel, waar Piet als een soort lakei zonder uniform eerbiedig achter bleef staan. Rechts van Clara zaten de van Berkels met Tine, Koos, Tienus en Karei en naast Deodaat hadden Sjors en Louis, die de getuigen waren, plaats genomen. Op tafel lag, behalve de papieren, ook een voorzittershamer en er stonden twee bloempotjes met veelbelovende geraniumstekjes en een bierglas met een zonnebloem er in, welke tafelversiering het werk was van Kras, die op deze wijze aan het bevel van den burgemeester om voor bloemen te zorgen, had gevolg gegeven. Achter de balustrade, was de ruimte, die bij raadsvergaderingen bestemd was voor het publiek, al dadelijk volgeloopen met nieuwsgierige Heivoorders, die allerlei grappen uithaalden met Kras, terwijl eindelijk zich onder 212 dat publiek nog mengden twee dames, een kolossale met een hoogrood gelaat en een boezem waar veel steenen op flonkerden en een bleeke, tengere, jeugdig gekleede, die zoo bleek zag, of ze op punt was om in zwijm te vallen en zich blijkbaar daarom uit voorzorg hevig vastklemde aan haar dikke gezellin. Ineens kuchte de burgemeester, zette een lorgnet op, riep: „Stilte!" sloeg dan met den voorzittershamer op de tafel en zei: „Ik open de vergadering!" „Wablief?" ontviel van Berkel. „Pardon?" vroeg de burgemeester. „Nee..., niets, gaat uw gang maar," zei van Berkel, bedenk$nde, dat het mogelijk Heivoordsch gebruik was om een huwelijksvoltrekking met die woorden in te leiden. „Hm," deed nu de burgemeester en dan het bruidspaar aankijkend vroeg hij op krachtigen toon: „Is u Deodaat de Jong?" „Jawel," antwoordde deze. „En u.... Clara, Everdine van Heldenaer?" „Ja," fluisterde Clara. „U heeft het voornemen te kennen gegeven om met elkaar in het huwelijk te treden, nietwaar?" „Leve 't bruispaar..., hiep, hiep....!" riep Kras eensklaps, zijn stok zwaaiend, en blijkbaar in de meening, dat de zaak al afgeloopen was. 't Publiek juichte en joelde. „Ssst!" beval de burgemeester. „Sel ik dat kromme gedrochie eefe buite in de goot legge?" bood Sjors aan. Maar de orde was al weer hersteld, de burgemeester herhaalde de vraag, waarop Deodaat en Clara beiden bevestigend knikten. 213 „ Ik vraag thans," vervolgde de burgemeester, die tersluiks een handboek voor den gemeenteambtenaar had ingekeken, waarna hij zich tot van Berkel en Tine wendde, die toevallig naast elkaar zaten, „of de ouders van den bruigom tot dit huwelijk hun toestemming geven?" „Vraagt u dat aan mij?" vroeg van Berkel, die een beetje kwaad werd om het gemis aan decorum, wijl de dronken veldwachter nu door de trouwzaal zwaaide en eindelijk slikkend en met een langzaam oogknippen naast den stoel van den burgemeester ging staan en zoo met een wezenlooze grijns het bruidspaar aanstaarde. „Natuurlijk," antwoordde de burgemeester, die de weervraag van van Berkel blijkbaar ongepast vond. „De ouders van den bruigom zijn overleden en die van de bruid ook," antwoordde van Berkel nu tamelijk uit de hoogte. „Overleden....?" herhaalde de burgemeester op verontwaardigden toon, „maar dat mag niet..., e...." en hij tuurde in het handboek. „Daarachter..., hik.., zitten.., de stiefmoeders," zei Kras. „Hm..., leven de stiefmoeders dan soms?" vroeg de burgemeester nogal onzeker en vragend rondziende. „Jewel," zei Sjors, „ik bin d'r een, maar 'k heb m'n eige verkleed as 'n men!" 't Publiek brulde. „Leve 't bruispaar!" juichte Kras met zijn stok zwaaiend „as 't er jandoedel mot komme..., je kan altijd over me beschikke!" „Hou je mond toch!" verweet Louis, Sjors kwaad aankijkend. ,,'t Is compleet 'n refu in de Flora," sniklachte Sjors. „Allejoden, wet 'n keet!" 214 „Stilte!" beval de burgemeester, „hm, dus de ouders zijn allemaal overleden..., dat is anders geen gebruik..., en de wet eischt...." Op dat oogenblik wees de vinger van Piet een passage aan in het „Handboek voor den gemeenteambtenaar," waarin de burgemeester hopeloos staarde. „Ah juist..., ahum...," vervolgde hij dan, „in dat geval... e.... behoeven de ouders er niet bij tegenwoordig te zijn." „Gelukkig," sneerde van Berkel. „Hou je mond toch," fluisterde Trees. ,,'t Is hier net een leeggeloopen gekkenhuis," zei van Berkel verontwaardigd. „Stilte," beval de burgemeester, die nog gauw eenige passages had gelezen en dan met zijn hamer tikkend. „We gaan voort, Ik zal nu overgaan tot het voorlezen der artikelen 158, 161 en 162 van de Grondwet...." „Wat is dat nu?" vroeg Tienus verbaasd. Van Berkel haalde zijn schouders op. De burgemeester hamerde, las dan: art. 158. Het binnentreden van een woning tegen den wil van den bewoner is alleen geoorloofd.... „Met uw verlof!" onderbrak van Berkel met krachtige stem, „u haspelt alles door elkaar. U moet die artikelen uit het Burgerlijk Wetboek hebben, meneer! Met de grondwet hebben we in dit geval niets te maken." De burgemeester keek verward om zich heen. „De Drankwet...," grinnikte Kras..., „lees maar 'n hoofdstukkie..., hik..., uit de Drankwet.... Acht vader, nie meer...." „Kras, ga je mee, 'k geef 'n rondje!" riep een man uit't publiek. „Stilte," beval de burgemeester. 215 Piet was naar de secretarie gesneld, keerde terug met een wetboek, legde dat open voor den burgemeester, wees het artikel aan. „Is 't..., hik..., nogal nie klaar?" vroeg Kras zich naast den burgemeester over de tafel buigend. „Ga weg," zei deze op zenuwachtigen toon en dan lezend. Art. 158. De echtgenooten zijn elkander wederkeerig getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Art. 161. De vrouw is aan haren man gehoorzaamheid verschuldigd.... Terwijl de burgemeester de verdere artikelen las, werd er op de buitendeur, die inmiddels gesloten was, gebonsd; „D'r wil d'r nog een in!" zei een vrouw. „Ssstl" werd er geroepen. Louis keek woedend om, angstig als hij was voor iedere onderbreking der plechtigheid. „Nu vraag ik u," sprak de burgemeester toen de voorlezing was afgeloopen en hij wendde zich tot Deodaat en Clara. „Wat is dat toch voor een gebons?" onderbrak hij zichzelf, „Doet die deur open en laat die persoon er in.... Nu vraag ik u...." begon hij dan opnieuw, „of gij verklaart getrouwelijk al uw plichten te zullen vervullen? Wat is hierop uw antwoord?" Een ademlooze stilte volgde: „Ja," zei Deodaat. „Ja," fluisterde Clara. „Dan," vervolgde de burgemeester, terwijl hij opstond, „verklaar ik als burgemeester der gemeente Heivoorde dat..., e...." „Gij door het huwelijk," fluisterde Piet, die in 't boekje keek. 216 „Gij door het huwelijk," herhaalde de burgemeester. „Aan elkaar zijt verbonden," souffleerde Piet. „Aan elkaar zijt gebonden," besloot de burgemeester. „A la bonne heure!" zei Louis een zucht van verlichting slakend. De bleeke juffrouw tusschen het publiek gaf een gil en scheen nog slechts in een soort hangende flauwte aan den arm van haar dikke vriendin te bengelen. Doch tegelijkertijd dook de binnengelaten man, die zoo gebonsd had, onder het hek van de balustrade door en reikte den burgemeester over de tafel een telegram toe. Louis knikte vergenoegd Sjors toe, haalde zijn vulpen al vast uit en probeerde op zijn nagel, of die wel inkt gaf. De burgemeester opende het telegram en las..., hij las het blijkbaar nogeens.... en nogeens.... „Nou...," zei Kras slikkend, „Opschiete!" en dan, blijkbaar om er weer gang in te krijgen: „Leve 't bruispaar!" Maar zijn dronkemansgezicht vond ditmaal weinig weerklank bij 't publiek, want aller aandacht was gevestigd op den burgemeester, die tot voor een oogenblik nog erg rood had gezien, maar nu plotseling zoo bleek was geworden als een lijk. „Dat is..., e.... verschrikkelijk!" bracht hij met moeite uit, terwijl hij terug viel in zijn stoel. Van Berkel en de anderen zagen elkaar aan, haalden hun schouders op. „Pardon, burgemeester," sprak van Berkel, „u krijgt daar blijkbaar een telegram, dat u erg schokt, maar zoudt u niet zoo goed willen zijn de huwelijksformaliteit...." „Nee.... nee...." stamelde de burgemeester en hij schoof met bevende hand van Berkel het telegram toe. BI 217 Van Berkel las: Burgemeester. Heivoorde. U is niet bevoegd. Laat uitstellen. Lensvelt. „Allemachtigl" kreet van Berkel.„Wat is er?" vroeg Louis. „Wel.... meneer daar is geen Ambtenaar van den Burgerlijken stand...," riep van Berkel. „Wat blief je?" schrok Trees. „Dus die heele vertooning hier is apekooll" schreeuwde Louis met zijn vuist op tafel slaande. „Dus zijn we niet getrouwd?" beefde Clara. „Nee, natuurlijk niet!" antwoordde van Berkel. „Ze ben getrouwd volgens de drankwet..., hik...," lalde Kras..., „bruigom geef je vrouw maar'n goeie pakkerd.... leve 't bruispaar!" In 't publiek ging een geroezemoes op van verbazing, de dikke dame en de bleeke juffrouw, die ineens weer bij was, verlieten haastig en met lachende gezichten de zaal. De van Berkels en hun vrienden waren allemaal opgestaan, praatten door elkaar, Louis balde zijn vuisten telkens tegen den burgemeester, die als vernietigd op zijn stoel zat: Piet was weggeslopen en Kras, die blijkbaar begreep, dat 't misliep met de bruiloft, ging mopperend en slikkend op een stoel naast den burgemeester zitten en viel daar op zijn gemak in slaap. „Ik.... ik zal alles doen..., om dit te herstellen...," bracht de burgemeester eindelijk met moeite uit, „....alle kosten zal ik betalen..., ik...." 218 Van Berkel, die tegen den verslagen man eerst een vernietigende strafpredikatie wilde houden, kreeg nu medelijden met hem. „Kom," sprak hij, „meneer heeft een geweldige flater begaan, maar hij zal stellig alles in 't werk stellen om de fout zoo spoedig mogelijk te herstellen." „Ja..., o ja.... daar kunt u op aan...," stamelde de burgemeester. „Ezel!" schold Louis nog gauw, toen ze heengingen. Een kwartier later zaten ze aan het collation. „Dat zullen we nu ten minste op een regelmatige wijze opeten," zei Trees, die aan de sandwiches en de rijnwijnbowl dacht. Een auto met twee dames reed op dat oogenblik in snelle vaart naar Deventer terug. „Nou zie je 't.... nou zie je 't," zei de dikke roode dame. „De zon in de Waterman..., 't water komt tot an, maar niet over de lippen...." „Hoe is 't gosmogelijk, dat het zoo komme kan....!" De bleeke juffrouw glimlachte gelukkig. „Het is de Waterman niet," fluisterde ze, „ik heb het gevoeld, toen ik aldoor naar zijn achterhoofd keek..., het zijn de boonen..., de boonen....!" BESLUIT Dat niets anders bevat dan eenige advertenties, geknipt uit de Nieuwsbode van WaaWrugge van 20 Juni 1921. GETROUWD: D. DE JONG en Jonkvr. C. E. VAN HELDENAER DB HEER EN MEVROUW DE JONG—VAN HELDENAER BEDANKEN VOOR DB VELE BEWIJZEN VAN BELANGSTELLING BIJ HUN HUWELIJK ONDERVONDEN. Heivoorde, 20 Juni igai ONDERTROUWD: M. LENSING EN AGNES VAN BERKEL WAALBRUGGE, ao Juni 1921 receptie 20 juni nam. 3—6, tb waalbrugge, parkweg 53 220 IR PLAATS VAN KAAKTEN VERLOOFD: JOHAN LEBEU JUR. STDD. CARLI VAN BERKEL DEVENTER, WAALBRUGGE, «J01*1* RECEPTIE 26 JUNI NAM. 3—6, TE WAALBRUGGE. PARKWEG 53 BELANGRIJK MEVROUW STRAAL-KOEKOEK DEVENTER, ACHTERSTRAAT 16 VOORSPELT HEDEN, VERLEDEN EN TOEKOMST, HORESKOOP, VIZIOEN KUNSThet GEZICHTEN FAALT NOOIT WORDT BEZOCHT DOOR DE DEFTIGSTE DAMES — — — — OOK PER BRIEF — — — — G. Voorjaar 1922. 221 | VAN DENZELFDEN SCHRIJVER VERSCHENEN o.a. m m m gj Gebonden §j g Leugens. , f 3.90 § § De Van Berkels en hun Vrienden . . . „ 2.50 H | De Griffier van Peewijk „ 2.50 | | De Ridder Knol „3.90 | § Het Noodlot van Luk as Absdale. . . . „ 4.50 I h Een Prijsvraag in de Hel . „ 3.90 m | Om Papa's Principe . „ 1.50 | m De krach van Renswoud „1.50 i m m h Baron Selderie „1.50 m f, De Driedubbele Vrouw „ 1.50 J| h Het Loon der Braven ,, 1.50 1 h m h Pension Vink „1.50 a | Allen in linnen band gebonden met geïllustreerd 1 | omslag van Is. van Mens, B. van Vlijmen, e. a. 1 m m § 1 UITGAVEN VAN: § VAN HOLKEMA & WARENDORF - AMSTERDAM I m HHHHHHHHHHHHHHaHHHEHHHEBHBHHSSSSHHHHHHHH 222 h h De Focus-Serie | | door F. DE SINCLAIR I g Elk deel is geïllustreerd met 50 plaatjes van Cris g g Kras Kzn. en elk deeltje verschijnt in geïllustreerd g g cartonnen bandje in 4 kleuren, met teekening van g ANNIE HOMAN. g Prijs per deeltje 90 cents. h H £9 Deel I. Meneer Focus als Hypnotiseur Deel 11. De Kroonprins van Djzlboeti § Deel III. Meneer Focus als Globetrotter Deel IV. De Man die verdween Deel V. Meneer Focus als Meid-Alleen Deel VI. Sherlock Holmes Jr. g H g ra m Ij Eenige beoordeelingen: h g De deeltjes zien er smakelijk uit en bewijzen tevens g g over welk een onuitputtelijke fantasie die oolijke |j g novellist F. de Sinclair toch maar weet te beschikken. H S Onze Hollandsche Tristan Bernard is hij. |j 1 De Hofstad. m 8 m g Een serie waarvan het publiek veel pleizier zal hebben. H g Prov. Overijss. en Zwolsche Courant. g H H @ ra H UITGAVEN VAN: g VAN HOLKEMA & WARENDORF - AMSTERDAM g H h S H H H 223 es es m m m es VERSCHENEN: bs § H ■ HERMAN SALOMONSON BOMSTON Ingenaaid f 3.50. Gebonden f 4.90 es Bomston is een buitengewoon goed gedaagde historische fan- es es tasie, daarom zoo volkomen te genieten, omdat de auteur zijn lezers es es op schalksche wijze waarschuwt, dat, en precies waar hij een loopje B es met hen neemt, maar toch zóó voortreffelijk historische waarheid, es es waarschijnlijkheid en puur verzinsel door elkaar werkt, dat hij u ES es van de eerste tot de laatste bladzijde geboeid houdt. j| FRITS LAPIDOTH in de Nieuwe Courant. g ü Men zou dit hoek een brillont hors d*a>uvre kunnen nnemen en het S met die ultheemsche woorden vrijwel gekarakteriseerd hebben In H zijn uitheemsch gebeuren en vlotte, lichte schrijverij. Herman Salo- S monson is een bijzonder aardige schrijver, wiens ontwikkeling men S met belangstelling afwacht. Br zijn hier niet vele schrijvers, die een S zoo on-Hollandsche episode kunnen opstellen en... voor den lezer m ara uii-nuiiaiiustuc cpisuuc Hunnen upsicuen cn... voor uen lezer gj K waar maken. Want. hoe onwaarschllnliik nns ten slntte die si-hrlk- H B kelijke gebeurtenissen voorkomen, tijdens de lectuur zelve blijven 53 wij onder de bekoring en de suggestie en achten het spel niet on- m denkbaar, dat in den grooten oorlog zulke intriges zijn afgespeeld. S En dit is dan toch de zeer Hollandsche verdienste van den schrijver, B dat hij niet alleen vlot vertelt, maar zelf ziet en ons, beeldend, zijn ra visie suggereert. Zoo blijft het verhaal nooit leeg, nooit enkel be- S dacht, maar leeft het een eigen leven, zij 't ook van die ons vol- gj komen vreemd zijn. FRANS COENEN in Oroot Nederland. m Een zomerboek. En een amuzant zomerboek I Smakelijk en tg beschaafd geschreven, In een levendigen, sprankelenden stijl vol gj aardige vondsten en wendingen en doorstrooid van even onverra wachte als humoristische vergelijkingen. Daarbij in al zijn luchBj tigheid een duchtig doorwerkt boek, waarvoor ernstige bronnenra studie noodig is geweest.... Wie dit boek leest, zal verademen, ra Het is een weldaad in dezen zwaar-literairen tijd. gj Ned. Bibliographie. es es UITGAVE VAN: g § VAN HOLKEMA & WARENDORF - AMSTERDAM I H H S § es _______ B 224 a a g Verschenen als nieuwe deelen in de g § t\ a Af ncnc cniTit?. 1 a AA lhi/S.h 1 I IH* a i Deel 53 De vreemde vrouw en de a man onder het bed g i door F. M. DOSTOJEFSKI g vertaald d. S. VAN PRAAG g g Deel 54 Klaas Hinrich Baas door GUSTAV FRENSSEN a vertaald door Dr. C. D. SAX a g Deel56 De Ongelukkige a Oorspronkelijke roman door a g LOUIS COUPERUS a Deel57 01 ga Welgemoed g door FELIX SALTEN, vert. g door ALICE VAN NAHUYS g i Deel 58 Een slaaf van het Leven g door JONAS LIE, vertaald d. Jhr. L. OP TEN NOORT | Deel 59 Het Eeuwige Licht door PETER ROSEGGER a ffi nooi fin I tilstArrSllro n nfrpn door HERMAN SALOMONSON g ca ta g Alle deelen in fraai linnen band gebonden g g en in geïllustreerd omslag g | = Prijs per deel f 1.50 = § a h UITGAVEN VAN: B 1 VAN HOLKEMA & WARENDORF — AMSTERDAM g S B